DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF □ TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXVII □ MEVROUW BOVARY □ ROMAN DOOR □ GUSTAVE FLAUBERT VERTALING VAN G. H. PRIEM * tOEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF |"E AMSTERDAM AAN HET DAMRAK 88 D „Flaubert restera toujours la culte même de la Uttérature". Emile Zola. j □ EERSTE DEEL. (j j i. Wij bevonden ons in het studeervertrek, toen de provisor binnenkwam, gevolgd door een nieuweling in burgerkleêren en een schootknecht, die een grooten lessenaar droeg. Die sliepen werden wakker en, als opgeschrikt in 't werk, rezen allen overeind. De provisor gaf ons een teeken om weer te gaan zitten en zich daarna tot den repetitor wendende, zei hij halfluid: — Mijnheer Roger, ik beveel u dezen leerling ten zeerste aan; hij komt in de vijfde klas, maar als z$n werk en gedrag prijzenswaardig zijn, wordt hij in een hoogere klas overgeplaatst, waar hij volgens zijn leeftijd feitelijk thuis behoort. De nieuweling, die zich zoozeer in den hoek achter de deur teruggetrokken had, dat men hem bijna niet zag, was een buitenjongen van omstreeks vflftien jaar, grooter dan een van ons allen. Zijn haren waren recht langs znn f oorhoofd weggeknipt, als van een dorpsvoorzanger, doch hij zag er overigens niet dom uit en scheen zeer verlegen Schoon hij niet breed van schouders was, scheen zijn groenlakensche rok met korte panden en zwarte knoopen hem toch te nauw te zijn; door het split van de opslagen Werden de roode polsen zichtbaar, die blijkbaar aan geen bedekking gewoon waren. Zijn beenen, in blauwe kousen gestoken, kwamen onder een geelachtige broek uit, hoog door zijn bretels opgei trokken Hij had stevige, slecht gepoetste schoenen aan, met spijkers beslagen. Men begon met het opzeggen der lessen. Hij was een en al gehoor, aandachtig alsof hij een preek bewoonde; 1 2 MEVROUW BOVARY. 'hij durfde zijn beenen niet over elkaar leggen, noch op zijn elleboog leunen en, toen 't twee uur was en de 'bel ging, was de repetitor verplicht hem er op attent te maken, dat hij zich bij ons in de rij moest plaatsen. Het was onze gewoonte bij het binnenkomen van een lokaal onze petten op den grond te werpen, teneinde daarna onze handen vrijer te hebben; nauwelijks den drempel overschreden, werden zij onder de bank gesmeten, zóó dat ze, onder het opwolken van heel wat stof, tegen den muur aanstieten; dat was zoo de gewoonte. Doch, 't zij dat hij deze manoeuvre niet had opgemerkt, 't zij dat hij er niet aan durfde meedoen, toen het gebed geëindigd was, had de nieuweling nog de pet op zijn knieën. Deze was een dier eigenaardige hoofddeksels, die wat hebben van een grenadiersmuts, van een chapska, van een ronden hoed, van een pet van ottervel of een slaapmuts, om kort te gaan een van die armzalige dingen, wier stomme leelijkheid evenveel diepte van uitdrukking vertoonde als het gezicht van een idioot. Ei-rond en door baleinen bol gehouden, had zij van onderen af drie kruisvormige bolle strooken, dan kwamen, door een rooden band gescheiden, afwisselend de ruiten fluweel en konijnenhaar en ten slotte een soort zak, die uitliep in een kartonnen veelhoek, bedekt met een samengesteld borduursel van soutaches, terwijl aan het einde van een lang veel te dun koord, een eikelvormig versiersel van gouddraad bengelde, 't Was een nieuwe pet en de klep glom. — Sta op, zei de leeraar. Hij stond op; zijn pet viel. De heele klas begon te lachen. Hij bukte zich om haar weer op te rapen. Een der jongens naast hem deed haar met zijn elleboog opnieuw vallen; weer raapte hij haar op. — Ontdoe u toch van uw pet, zei de leeraar, die een verstandig mensch was. De leerlingen schaterden het uit, wat den armen 'jongen zóó verlegen maakte, dat hij niet wist wat hij doen moest: de pet in zijn hand houden, haar op den grond laten liggen of haar op het hoofd zetten. Hij ging weer zitten en legde haar op zijn knieën. — Sta op, hernam de leeraar, en vertel me eens hoe u heet. MEVROUW BOVARY. 3 De nieuweling stotterde een onverstaanbaren naam. — Nog eens! Hetzelfde gestotter van lettergrepen deed zich hooren, overstemd door het gejoel van de klas. — Harderl schreeuwde de leeraar, harderl Toen verzamelde de nieuweling al zijn moed, opende een bovenmate grooten mond en schreeuwde uit volle borst, alsof hij iemand riep, het woord: Charbovari. Opeens ontstond een helsch lawaai, dat al krachtiger werd, met uitschatering van schelle stemmen (men krijschte, men gilde, men stampte, men herhaalde: Charbovari/ Charbovari/) dat in onsamenhangende klanken voortrolde, met groote moeite bedaarde en bijwijlen weer opleefde in een rij banken, waar hier en daar, als een slecht gesmoorde knalbus, een gedempte lach weer opklonk. Niettemin onder den regen van opgelegd strafwerk herstelde zich langzamerhand in de klas weer de orde en de leeraar, die er eindelijk in geslaagd was den naam Charles Bovary te ontwarren, zich dien latende vóórzeggen, spellen en herhalen, gaf den armen drommel dadelijk bevel op de strafbank plaats te nemen, aan den voet van zijn stoel. Hij maakte zich gereed het bevel op te volgen, doch vóór hij ging, aarzelde hij even. •— Wat zoekt ge? vroeg de leeraar. — Mijn pe... zei de nieuweling bedeesd, onrustige blikken om zich heen werpend. . — Vijfhonderd regels voor de heele klas! op woedenden toon uitgeschreeuwd, hield, als het Quos ego, een nieuwe losbarsting tegen. — Blijf toch bedaard! ging de leeraar verontwaardigd voort, zich met den zakdoek, dien hij uit zijn baret had gehaald, het voorhoofd afvegende. En wat u betreft, nieuweling, gij vervoegt twintigmaal het werkwoord ridkulus sam. Daarna, op zachter toon: — En die pet, die zult ge wel terug vinden; men heeft haar niet gestolen 1 De kalmte keerde terug. De hoofden bogen zich over het papier en de nieuweling zat twee uur lang in de voorbeeldigste houding, schoon van tijd tot tijd nog wel eens een propje papier uit den bek van een pen vloog 4 MEVROUW BOVARY. en tegen zijn gezicht spatte. Hij streek é*É m#'tfc' hand over de getroffen plek en bleef stil zitten, 'met dje" oogen neergeslagen. 's Avonds in de studiezaal, haalde hij zijn morsmouwen uit den lessenaar, redderde zijn boeltje op en regelde zorgvuldig zijn papieren. Hij maakte van zijn werk een gewetenszaak en wij zagen hoe hij in de dictionnalre alle woorden opzocht en zich zeer veel moeite gaf. Ongetwijfeld had hij aan dezen ijver te danken dat hij niet naar een lagere klasse: werd gezonden, want, al kende hij vrij goed zijn regels, zijn zinsbouw was zeer onbeholpen. Zijn ouders hadden hem zoo laat mogelijk naar 't college gezonden en 't was de dorpspastoor, die hem de beginselen van 't Latijn had onderwezen. Zijn vader, de heer CharJesJDejiis Bartholomé Bovary, oud assistent-chirgurgijn-majoor, die zich, omstreeks 1812, in verband met de conscriptie geblameerd had en in die dagen den dienst had moeten verlaten, had van zijn persoonlijke voordeden profijt getrokken en in 't voorbijgaan een huwelijksgift van zestig duizend francs bemachtigd, welke werd aangebracht door de dochter van een mutsenhandelaar, een meisje, dat verliefd was geworden op zijn houding. Knap man, snoever, zijn sporen luid latende rinkelend met bakkebaarden en knevel, de vingers altijd pronkend! met ringen, opzichtig gekleed, zag hij er uit als eenj heldhaftig soldaat en bezat daarbij de losse manieren van een handelsreiziger. Toen hij getrouwd was, speelde hij twee a drie jaar mooi weêr van het geld zijner vrouw, 1 at goed, stond laat op, rookte uit groote porceleinen| pijpen, kwam 's avonds niet thuis vóór de schouwburg uit was en bezocht druk de café's. De schoonvader stierf B en Het niet veel na; hij was hier ontstemd over, ging 1 den fabrikant spelen, verloor er wat geld meê, trok zich 1 toen op het platteland terug, waar hij hoopte zijn kapl- >jj taal rendeerend te maken. Daar hij echter even weinig I verstand van landbouw had als van katoentjes, met zijn I paarden ritjes ging maken, inplaats ze voor den arbeid I te gebruiken, zijn cider op flesschen aftapte en zelf | MEVROUW BOVARY. 0 5 opdronk, inplaats van hem per okshoofd te verkoopen, de mooiste hoenders uit zijn hof voor zichzelf deed braden en zijn jachtlaarzen insmeerde met spek van zijn varkens, duurde het niet lang of hij kwam tot de overtuiging dat het maar beter was er alle mogelijke speculatie aan te geven. Voor tweehonderd francs per jaar kon hij in een dorpje op de grenzen van het land van Caux en van Picardië een gebouwtje huren, half boerderij, half heerenhuis en, knorrig, verteerd van spijt, den hemel beschuldigend, naijverig op ieder, sloot hij zich vanaf zijn vijf en veertigste jaar daar op, de menschen verafschuwend, zooals hij zei, en besloten in vrede te leven. Zijn vrouw was vroeger dol op hem geweest; zij had hem bemind met een slaafschheid, die hem nog losser van haar had gemaakt. Was zij vroeger vroolijk, gul en innemend, ouder wordend, werd zij (als verschaalde wijn, die in azijn verandert) onaangenaam van humeur, kijfachtig, nerveus. Ze had vroeger te veel geleden, zonder te klagen, wanneer zij hem alle dorpssletten zag naloopen en hij 's avonds uit twintig bordeelen huiswaarts keerde, verstompt en stinkend naar den drank. Haar trots was in opstand gekomen en zij had gezwegen, haar woede opkroppend in een stoïcijnsch stilzwijgen, waarin zij volhardde tot haar dood. Zij was altijd op pad, had voortdurend zaken. Zij ging naar de advocaten, naar den president, dacht aan het vervallen der wissels en wist uitstel te krijgen; thuis verstelde ze, naaide, waschte, ging het werkvolk na, maakte de rekeningen op, terwijl, zonder zich om iets te bekommeren, mijnheer, opgaand in zijn stuursche onverschilligheid, waaruit hij niet ontwaakte dan om haar allerlei onaangenaamheden fe zeggen, in den hoek bij 't vuur bleef zitten rooken, af en toe in de asch spuwend. Toen zij een kind kreeg, moest dit aan een min worden toevertrouwd. Weer -thuis teruggekeerd, werd de kleine verwend als een prins. Zijn moeder voedde hem met confituren, zijn vader liet hem op bloote voeten loopen en, om den philosoof uit te hangen, beweerde^hij zelfs dat men het kind best geheel naakt kon laten gaan als 6 MEVROUW BOVARY. de jongen der dieren. Lijnrecht tegen het moederlijk streven in, had hij zich een ideaal van kracht in 't hoofd gehaald, volgens 't welk h$ zijn zoon trachtte te vormen, hem op Spartaansche wijze wenschende te verharden' teneinde hem een krachtig gestel te verzekeren. Hij liet hem zonder vuur naar bed gaan, leerde hem met groote slokken rum drinken en de processies uitjouwen. Van nature evenwel bedaard, beantwoordde de kleine niet aan ^fjn verwachtingen. Zijn moeder sleepte hem aldoor met zich meê, knipte prenten voor hem uit, vertelde hem geschiedenissen, onderhield zich met hem in eindelooze alleenspraken, vol droefgeestigen scherts en praatziek gevlei. In de afzondering van haar leven, legde zij op het hoofd van dit kind al haar vervlogen verwachtingen van grootheid. Zij droomde van hooge posities, zij zag hem al groot, knap, verstandig, als ambtenaar bij de openbare werken of bij de magistratuur. Zij leerde hem lezen en, met behulp van een oude piano, welke zij had bracht zij hem zoover, dat hij twee of drie kleine romances kon zingen. Van dit alles verklaarde de heer Bovary, die zich weinig om de wetenschap bekommerde, dat het de moeite niet waard was/ Zouden zij ooit de middelen hebben om hem naar een lyceum te zenden of hem in een betrekking of een zaak te koopen? Bovendien, iemand die durf heeft, komt in de wereld altijd vooruit. Mevrouw Bovary beet zich op de lippen en het kind zwierf in het dorp rond. Hij liep de boeren na en verjoeg de raven met aardkluiten. Hij at braambessen, die langs de slooten groeiden, hoedde de kalkoenen met een stok, hielp in oogsttijd het hooi uitspreiden, holde door de bosschen, hinkte in 't kerkportaal als 't regende en, op feestdagen, verzocht hij den koster hem de klok te laten luiden, om languit aan het dikke touw te kunnen hangen en zich er door in zijn vlucht te voelen opheffen. Zoo groeide hij op als een eik/kreeg stevige handen en een gezonde kleur. Toen hij twaalf jaar was wist zijne moeder door te drijven dat met zijn studie begonnen werd. De pastoor werd es. mede belast. De lessen duurden echter zóó kort MEVROUW BOVARY. 7 en werden zóó slecht bijgewoond, dat er niet veel van terecht kon komen. In verloren oogenblikken, staande en Inderhaast, werden ze in de sacristie gegeven, tusschen een doopplechtigheid en een begrafenis in, of wel de pastoor liet, als hij toch niet uit moest, na 't Angelus zijn leerling roepen. Men ging dan in de kamer zitten, waar muggen en nachtvlinders om de kaars fladderden. Het was warm, de knaap dommelde in en de brave man, de handen op den buik gevouwen, volgde weldra zijn voorbeeld, met open mond ronkende. Op een anderen keer, als de pastoor de sacramenten had toegediend aan een zieke in den omtrek en Charles bespeurde, die kattekwaad uitvoerde in 't veld, riep hij hem, gaf hem een preek van een kwartier lang en profiteerde van de gelegenheid om hem aan den voet van een boom zijn werkwoorden te laten vervoegen. Een regenbui of een voorbijgaande kennis maakten een eind aan de zaak. Overigens was hij steeds over hem tevreden en getuigde dat het jonge mensch een goed geheugen had. Maar voor Charles was dit toch niet voldoende. Mevrouw werd doortastend. Zichzelf schamende of misschien 't vervelend vindend, stemde mijnheer zonder veel moeite toe en men wachtte nog een jaar tot de jongen zijn eerste communie had gedaan. Een half jaar ging voorbij en het jaar daarop werd Charles voorgoed naar het college te Rouaan gezonden, waarheen zijn vader zelf hem in 't laatst van October, omstreeks de kermis St. Romani, bracht. 't Behoort voor ons allen op 't oogenblik tot de onmogelijkheden ons iets bijzonders van hem te herinneren. Hij was een jongen met een kalm temperament, die in de speeluren zich vermaakte, in de studeerzaal werkte, onder de lessen luisterde, op de slaapzaal sliep en aan tafel zich het eten wel liet smaken. Een handelaar in ijzerwaren uit de rue Qanterie hield het toezicht op hem, liet hem eens per maand 's Zondags, na het sluiten van den winkel, uitgaan, langs de haven wandelen en de schepen zien, om hem te zeven uur 's avonds, vóór het avondeten, weer naar 't college te brengen, lederen Donderdagavond schreef hij met roode inkt zijn moeder een 8 MEVROUW BOVARY. langen brief, welken hij met drie ouweltjes dichtmaakte; daarna doorliep hij zijn geschiedenis-aanteekeningen nog eens of wel hij las in een oud deel van Anacharis, dat in de studiezaal slingerde. Op de wandeling praatte hij met den bediende, die evenals hij van buiten was. Doordien hij goed zijn best deed, wist hij zijn plaats onder de middelmatigen te handhaven; eens zelfs kreeg hij een eervolle vermelding voor zijn natuurlijke historie. Toen hij zijn derde jaar doorloopen had, namen zijn ouders hem van het college af, om hem in de medicijnen te laten studeeren, overtuigd dat hij nu zonder hulp er wel komen kon. Zijn moeder zocht bij een behanger, dien zij kenden, een kamer voor hem uit, vier hoog en uitziende op 1'Eaude-Robec. Men kwam den pensionsprijs overeen, zij voorzag hem van meubels, een tafel en twee stoelen, liet een oud kersenhouten ledekant van huis komen, kocht een kleine gegoten kachel en wat hout, opdat haar arm kind geen kou zou lijden. Op het eind der week vertrok zij weer, na hem ernstig op 't hart te hebben gedrukt, zich goed te gedragen nu hij geheel op eigen beenen stond. Het programma der lessen, dat hij op 't affiche las, deed hem duizelen: een cursus in anatomie, een in pathologie, een in physiologie, een in pharmacle, een in scheikunde, in plantkunde, in therapeutie, een clinische cursus, zonder nog te rekenen de hygiène, de geneesmiddelleer, alle namen, waarvan hij de afleiding niet kende en die hem evenveel poorten van heiligdommen toeschenen, vol verheven duisternis. Hij begreep er niets van; hoe goed hij ook oplette, hij snapte het niet. Toch werkte hij; hij had gebonden cahiers, volgde alle cursussen, sloeg geen visite over. Hij volbracht zijn dagelijksche taak. als een paard in een rosmolen, dat geblinddoekt rondloopt en niet weet wat het vermaalt. Om zijn uitgaven te beperken, zond zijn moeder hem iedere week per bode een stuk gebraden vleesch, waarmede hij 's morgens dejeuneerde, als hij uit het gasthuis kwam. Daarna moest hij college-loopen en naar de snij- MEVROUW BOVARY. 9 kamer, om, de straten doordravende, weer naar huis te komen. 's Avonds, na het magere diner bij zijn hospes, ging hij weer naar boven en begon te werken; zijn vochtige kleeren dampten aan zijn lichaam voor de gloeiende kachel. Op mooie zomeravonden, als de luwe straten leeg zijn en de dienstmeisjes met den pluimbal spelen op den drempel, deed hij het venster open en leunde naar buiten. De rivier, die van dit gedeelte van Rouaan een klein leelijk Venetië maakt, stroomde in de diepte onder hem, geel, violet of blauw tusschen de bruggen en sluizen door. Werklui, "aan den oever neergehurkt, wieschen hun armen in 't water. Strengen katoen, over uit de zolders gestoken staken gehangen, droogden in de lucht. Over hem, boven, de daken, spande zich de heldere hemel, waarin rood de zon onderging. Wat moest het daar beneden heerlijk zijn 1 Wat frisch onder de beuken 1 En hij sperde zijn neusgaten wijd open om de heerlijke geuren van 't veld in te ademen, die hem toch niet konden bereiken. Hij werd magerder, scheen daardoor langer en zijn gezicht kreeg een weemoedige uitdrukking, die het bijna interessant maakte. Uit onachtzaamheid kwam hij er natuurlijk toe langzamerhand al zijn goede voornemens te laten varen. Eens vergat hij een visite te maken, den volgenden dag woonde hij den cursus niet bij en, genietende van zijn luiheid, keerde hij niet op den goeden weg terug. Hij begon de herberg te bezoeken en een hartstochtelijk domino-speler te worden. Zich 's avonds op te sluiten In een stinkend kroeglokaal, om er op de marmeren tafeltjes de kleine steenen met de zwarte puntjes te laten tikken, scheen hem een heerlijk bewijs van vrijheid, dat hem in eigen achting verhief, 't Was als een inwijding van het leven, een proeven van verboden genot; wanneer hij binnenkwam, legde hij met een bijna zinnelijke vreugd zijn hand op den deurknop. Toen kwam veel los, wat tot nog toe in hem gesluimerd had; hij leerde coupletten uit het hoofd, welke hij zijn vrienden toezong, ontstak in geestdrift voor Béranger, leerde punch klaarmaken en maakte ook ten slotte met de liefde kennis. 10 MEVROUW BOVARY. . Dank zij dezen voorbereidenden werkzaamheden zakte hij finaal voor zijn examen als officier van gezondheid. En dien avond wachtte men hem thuis nog wel, om daar zijn succes te vieren! Hij vertrok te voet, wachtte aan 't begin van 't dorp en liet zijn moeder roepen, wie hij alles vertelde. Zij vergaf hem gaarne, weet alles aan de onrechtvaardigheid der examinatoren, sprak hem wat moed in en beloofde de zaak wel in orde te maken. Eerst vijf jaar later vernam de heer Bovary de waarheid; deze was toen oud en hij maakte er zich niet warm meer over, ten overvloede zich niet kunnende voorstellen, dat een zoon van hèm een domkop zou wezen. Charles hervatte den arbeid weer en begon opnieuw S voor zijn examen te werken, alles zooveel mogelijk uit ; het hoofd ieerende. Hij slaagde met een tamelijk goed cflfer. Wat een gelukkige dag voor zijn moeder! Men gaf een groot diner. Waar zou hij zich nu vestigen? Te Tostes. De daar wonende geneesheer was zeer bejaard. Sinds lang hoopte mevrouw Bovary op zijn dood en de goede man had nog zijn biezen niet gepakt, of Charles had zich reeds aan den overkant van zijn huis gevestigd als zijn opvolger. Het was echter niet genoeg, dat zij haar zoon een j opvoeding had gegeven, dat zij hem in de medicijnen had laten studeeren en Tostes ontdekt had, om zijn praktijk uit te oefenen: hij moest een vrouw hebben. Zij vond er een voor hem: de weduwe van een deurwaarder uit Dieppe, vijf en veertig jaar oud, en met twaalfhonderd livres rente. Schoon zij leelijk was, mager als een talhout en puisten had als een ontbottende boom in de lente, ontbrak het mevrouw Dubuc toch niet aan vereerders, waaruit zij een keus kon doen. Om tot haar doel te geraken, was mama Bovary genoodzaakt allen onschadelijk te maken; zeer handig wist zij de intriges van een varkensslager, die door de priesters krachtig gesteund werd, te verijdelen. Charles had in het huwelijk den dageraad van een gelukkiger leven gezien, zich verbeeldende dat hij vrijer zijn zou en over zijn persoon en zijn geld ruim beschikken MEVROUW BOVARY. 11 had. Zijn vrouw was echter de baas, hij mocht in gezelschap dit zeggen en dat zwijgen, alle Vrijdagen vasten, zich kleeden naar haar smaak en op haar bevel het den cliënten, die niet betaalden, lastig maken. Zij opende zijn. brieven, ging zijn gangen na, luisterde aan 't sleutelgat, wanneer hij in zijn studeerkamer vrouwelijke patiënten ontving. lederen morgen moest zij haar chocolade hebben, en had noten op haar zang om wanhopig onder te* worden. Zij klaagde onophoudelijk over haar zenuwen, haar borst, haar kwade sappen. Het gewone stappen maakte haar reeds ziek, doch ging men heen, dan was de eenzaamheid onuitstaanbaar, en keerde men weer tot haar terug, dan was 't ongetwijfeld om haar te zien sterven, 's Avonds, als Charles thuiskwam, trok zij haar lange magere armen onder de lakens uit, sloeg ze om zijn hals en hem op den rand van 't bed plaats latende nemen, begon zij haar nood te klagen: hij vergat haar, hij beminde een ander! Men had haar wel voorspeld, dat zij'ongelukkig zou worden en zij eindigde met hem een stroopje te vragen en een beetje meer liefde. II. Op een nacht, omstreeks elf uur, werden zij door paardengedraaf gewekt, dat precies voor de deur stilhield. De meld deed het zolderraampje open en praatte eenigen tijd met een man, die beneden in de straat stond. Hij kwam den dokter halen en had een brief bij zich. Nastasie kwam bibberend de trap af, sloot de deur open en schoof den grendel weg. De man liet zijn paard staan en, het meisje volgend, kwam hij achter haar de kamer binnen. Hij haalde uit zijn wollen muts met grijze kwasten, een in een doek gewikkelden brief en reikte hem bescheiden toe aan Charles, die zich op zijn elleboog oprichtte om hém te lezen. Nastasie stond bij 't bed en hield het licht vast. Mevrouw bleef uit kieschheid zoover mogelijk achter in 't bed liggen en liet haar rug zien. 12 MEVROUW BOVARY. In den brief, van een klein cachet in blauw lak voorzién, werd de heer Bovary dringend verzocht zich onverwflld naar de hoeve de Bertaux te begeven, om er een gebroken been te zetten. Van Tostes naar de Bertaux is een afstand van zes mijlen. De nacht was donker. De jonge mevrouw Bovary vreesde dat haar man een ongeval zou overkomen. Besloten werd dat de stalknecht vooruit zou gaan. Charles zou drie uur later vertrekken, als de maan opkwam. Men moest hem een jongen tegemoet zenden om den weg te wijzen en de hekken voor hem open te doen. Omstreeks vier uur in den morgen, zorgvuldig in zijn mantel gewikkeld, begaf Charles zich op weg naar de Bertaux. Nog slaapdronken, liet hij zich wiegen op het kalme drafje van zijn paard. Toen dit van zelf stilstond voor de van doornen omringende kuilen, welke men naast de akkers graaft, schrikte Charles uit zijn dommeling wakker, herinnerde zich het gebroken been en beproefde zich alle breuken, welke hij kende, weer in 't geheugen te brengen. Het regende niet meer; de dag begon aan te breken en op de takken der bladlooze appelboomen, zaten de vogels onbeweeglijk, hun veertjes opzettende tegen den kouden morgenwind. Eindeloos strekte het vlakke veld zich uit, alleen de boschjes om de hoeven waren van tijd tot tijd als donker violette vlekken op dit grauwe vlak, dat zich aan den horizont verloor tegen den grijzen hemel. Charles sloeg af en toe de oogen op, doch zijn geest werd moe en de slaap kwam weer vanzelf; hij raakte in een soort soes, waarin zijn allerjongste gewaarwordingen zich vermeng-' den met zijn herinneringen; hij zag zichzelf dubbel, als student en als getrouwd man, in zijn bed liggende als zooeven, de snijkamer doorloopende als vroeger. De warme geur van de pleisterverbanden vermengde zich in zijn hoofd met den frisschen geur van den dauw; hij hoorde de ijzeren ringen over de bedde-roeden schuiven en zijn vrouw slapen ... Toen hij Vassonville doorging, zag hij aan den kant van een sloot een kleinen jongen iri 't gras zitten. — Is u de dokter? vroeg het kind. MEVROUW BOVARY. 13 En, op het bevestigend antwoord van Charles, nam hij zijn klompen in de hand en begon voor hem uit te loopen. Onderweg begreep de officier van gezondheid uit de gezegden van zijn gids, dat de heer Rouault een zeer welvarend landbouwer, was. Den vorigen avond had hij zijn been gebroken, bij het terugkeeren van een buurman, bij wien hij Drie-koningen had gevierd. Zijn vrouw was al twee jaar dood en hij had nu niemand bij zich dan zijn dochter, die de huishouding bestuurde. De wagensporen werden dieper. Men naderde de Bertaux. De kleine jongen, door een opening in de haag sluipend, verdween, dook weer aan 't eind van den hof op en opende het hek. Het paard gleed over het vochtige gras. voort; Charles bukte om de takken niet in 't gezicht te krijgen. De wachthonden blaften, terwijl zij aan hun ketting rukten. Toen hij op de Bertaux aankwam, schrikte zijn paard en sprong terzij. Het was een welvarende hoeve. Over de open deuren heen zag men in de open stallen de groote werkpaarden, die rustig aten uit de nieuwe ruiven. Langs de gebouwen strekte zich een breede mesthoop, uit, waarvan de damp opsteeg en waarop de kippen en ganzen rondsnuffelden, benevens vijf of zes pauwen, het sieraad van de hoenderhoven in Caux. De schaapskooi was lang, de schuur was hoog en de muren waren vlak als de hand. In de wagenloods stonden twee groote karren en vier ploegen, met zweepen, gareelen en compleete uitrusting, wier blauw wollen vacht vuil werd door het stof dat van den zolder neerdaalde. De hof liep op en was met symmetrisch gerangschikte boomen beplant; in de nabijheid van den poel klonk het vroolijk gesnater van een troep ganzen. Een jonge vrouw, in een japon van blauw merinos, met drie volants gegarneerd, verscheen op den drempel van het huis om den heer Bovary te ontvangen; zij Het hem In de keuken, waar een groot vuur brandde. Het ontbijt van de knechts kookte in kleine potten van verschillenden vorm. Onder den schoorsteen hingen vochtige kleeren te drogen. De ovenschop, de tang en de blaas- 14 MEVROUW BOVARY. pijp, alle van reusachtige afmeting, schitterden als gepolijst staal, terwijl langs de muren zich een overvloed van keukengereedschap bevond, waarop de heldere haardvlammen speelden en de eerste zonneglansen, welke door de ruiten binnendrongen. Charles begaf zich naar de eerste verdieping om den zieke te bezoeken. Deze lag te bed, zweetend onder de dekens, zijn slaapmuts van zich afgesmeten. Het was een klein gezet man van vijftig jaar, met blanke huid, blauwe oogen, kaal op het voorhoofd en ringen in de ooren. Naast hem, op een stoel stond een groote flesch brandewijn, waaruit hij zich nu en dan inschonk om moed te houden; nauwelijks zag hij echter den dokter of zfln opwinding, bedaarde en inplaats van te vloeken wat hij al sedert twaalf uur gedaan had, begon hij zacht te kreunen. 't Was een heel gewone breuk, zonder eenige complicatie. Charles had geen gemakkelijker taak kunnen verlangen. Zich toen herinnerende hoe zijn leermeesters deden aan het leger der gewonden, sprak hij den patiënt moed in met allerlei kwinkslagen, chirurgische liefkoozingen, die wel wat op de olie lijken waarmeê men de instrumenten invet. Om 't verschuiven der gewrichten te voorkomen, bediende hij zich van spalkjes, waarvoor men in den wagenloods latten ging zoeken, waarvan hij er een stuk sneed en met een glasscherf glad maakte onderwijl de dienstmeid lakens in reepen scheurde voor t verband en juffrouw Emma kussentjes trachtte te naaien. Daar het lang duurde, voor zij haar naaigereedSChap had gevonden, werd haar vader ongeduldig; zij zeide niets, doch al naaiende prikte zij zich in de vingers welke zij naar den mond bracht om het bloed uit te zuigen. _ Cha5,es verwonderde zich over de blankheid harer nagels • Zij schitterden, hadden fijne toppen, waren zuiverder dan ivoor en amandelvormig gepunt. Haar hand was echter niet fraai, misschien niet blank genoeg en wat scherp van geledingen; ze was ook te lang en niet mollig van vorm. Wat zij mooi had, waren haar oogen; schoon ze bruin MEVROUW BOVARY. 15 waren, schenen ze zwart door haar oogharen; haar brikken waren open en vrijmoedig vermetel. Toen het verband gelegd was, noodigde de heer Rottault zelf den dokter uit „een stukje te eten," voor hij vertrok. Charles ging naar beneden, naar de opkamer. Twee couverts, met zilveren bekers, stonden op een kleine tafel, aan 't voeteneinde van een groot ledekant met baldakijn, overtrokken met katoenen stof, waarop tal van Turksche poppetjes. Een geur van iris en vochtige lakens drong uit de groote eikenhouten kast, die tegenover het raam stond. * Op den grond stonden in de hoeken zakken koorn. Dit was de overvloed van den dichtbijzijnden zolder, welken men met een steenen trapje van drie treden bereikte. Om het vertrek op te sieren, had men in 't midden van den muur, waarvan het groene behangsel afschilferde onder den salpeter, aan een spijker een Minervakop opgehangen, met zwart potlood geteekend en in een gouden lijst gezet. In Gothische letters was onder de teekening geschreven; „Aan mijn lieven vader." • Eerst sprak men over den zieke, toen over 't weêr, de ontzettende koude, de wolven, die 's nachts door 't veld doolden. Mejuffrouw Rouault amuseerde zich op 't land al heel weinig en vooral nu niet, nu zij de zorg voor de hoeve geheel alleen moest dragen. Daar dé kamer kil was, huiverde zij nu en dan onder 't eten. Zij liet hierbij gedeeltelijk haar vleezige lippen zien, waarop zij gewoon was in oogenbHkken van stilte te bijten- Om haar hals had zij een afhangenden witten kraag. Heur haren, waarvan de twee zwarte wrongen elk een afzonderlijk geheel schenen uit te maken, zóó glad werden zij, waren op het midden van 't hoofd door een dunne lijn in tweeën gescheiden, welke lijn zachtjes helde naar de welving van haar schedel. De bovenhelft van haar oor was ternauwernood te zien; van achteren in een chignon bijeen gebonden, waren heur haren aan de slapen gegolfd, iets wat de plattelandsgeneesheer voor het eerst van zijn leven zag. Ze had roode koonen en droeg, als een man, in de opening tusschen twee knoopen van haar corsage een schildpadden lorgnet. 16 MEVROUW BOVARY. Toen Charles, na nog even naar boven te zijn gegaan, om vader Rouault goeden dag te zeggen, weer in de kamer terug kwam, vond hij haar rechtop staan, het hoofd tegen de ruit gedrukt en den tuin inziende, waarop de staken der snijboonen door den wind omver waren geworpen. Zij keerde zich om. — Zoekt u iets? vraagde zij. ' — Mijn zweep, als 't u belieft, antwoordde hjj. En hij begon op het bed te zoeken, aehter de deuren, onder de stoelen: ze lag op den grond, tusschen de zakken 'en den muur. Juffrouw Emma zag haar, zij boog zich over de zakken koorn heen. Charles, uit beleefdheid, schoot toe en, den arm uitstrekkende in dezelfde beweging, voelde hij hoe z#n Dorst den rug van het jonge meisje aanraakte, dat gebogen onder hem stond. Vuurrood richtte zij zich: op en zag hem over haar schouder in 't gezicht, terwijl zij hem den bullepees aangaf. In plaats van, zooals hij gezegd had, na drie dagen op de Bertaux terug te komen, was hij er den volgenden dag alwéér en kwam vervolgens ^geregeld twee keer per week, zonder nog de onverwachte visites te rekenen, welke hij van tijd tot tijd, als heel toevallig, aflegde. Alles gia£ overigens goed; de genezing had het gewone verloop en toen men, na verloop van zes en veertig dagen, vader Rouault weer alleen zag rondscharrelen, zoo goed en kwaad het ging, begon men mijnheer Bovary voor een bijzonder knap man te houden. Vader Rouault verklaarde, dat hij door de voornaamste dokters van Yvetot en zelfs van Rouaan niet betertad kunnen worden genezen. Wat Charles aangaat, hij trachtte zich geen rekenschap te geven van het feit, waarom hij zoo gaarne op de Bertaux kwam. Zou hij er wel aan gedacht hebben, als hij al zijn ijver had gewijd aan den ernst van 't geval, of aan het profijt, dat hij er van hoopte te trekken ? Was het hierom, dat de bezoeken aan de hoeve een buitengewone bekoring hadden, temidden van zijn overigens armzalig bestaan? Hij stond die dagen vroeg op, vertrok In galop, spoorde zijn paard aan, steeg af, om zijn voeten af te vegen op 't gras en trok, vóór hij binnenkwam, MEVROUW BOVARY. 17 zijn zwarte handschoenen aan. Hij vond het prettig den hof te betreden, tegen zijn schouder het draaiende hek te voelen, den haan te hooren kraaien op den muur, de jongens te zien, die hem tegemoet ijlden. Hij hield van de graanschuur en de stallen; hij hield ook van vader Rouault, die hem de hand drukte en hem zijn redder noemde; hij hield van de klompschoenen van juffrouw Emma, als ze over de zindelijke tegels van den keukenvloer gingen; de hooge hakken maakten haar wat grooter en als zij voor hem uitliep, klapperden de houten zolen met een droog geluid tegen het leer van de bottine. Zij bracht hem altijd tot de eerste trede van de stoep. Had men zijn paard nog niet gebracht, dan bleef zij daar staan. Men had elkaar goedendag gezegd en sprak niet meer; de frissche wind omwaaide haar, de wilde haartjes van haat nek dooreen doende warren of op haar heupen" ~cTêf"strikken van heur boezelaar als wimpeltjes heen en weer latende fladderen. Op een keer dat het dooide, de boomen uitsloegen en de sneeuw op de daken smolt, stond zij op den drempel, ging haar parasol halen en deed deze open. De zonnestralen vielen door de Weerschijnzijde van de parasol en tintten haar blanke huid met beweeglijken weerglans. Zij stond daar en lachte in de lauwe warmte; een voor een hoorde men de waterdroppels neervallen op de gespannen stof. In den eersten tijd van Charles' bezoeken aan de Bertaux, liet zijn vrouw niet na naar den zieke te informeeren; in het boek, dat zij bijhield, had zij voor den heer Rouault een gansche pagina gereserveerd. Toen zij echter vernam, dat -bij een dochter had, ging zij op onderzoek uit en vernam, dat juffrouw Rouault, in een Ursulinenklooster opgevoed, wat men noemt een uitstekende educatie had genoten, dat zij bijgevolg kon dansen, de noodige kennis bezat van aardrijkskunde en teekenen, kon borduren en pianospelen. Dat was meer dan ergl — Daarom, redeneerde ze bij zichzelf, ziet hij er zoo opgewekt uit als hij naar haar toegaat en daarom trekt hij ook zjjn nieuwe vest aan, op gevaar af 't in den regen te bederven! O, die vrouw 1 die vrouw!... Ze verwenschte haar instinktmatig. Ze begon met allerlei 18 MEVROUW BOVARY. toespelingen te maken, welke Charles niet begreep; toen met hatelijkheden te zeggen, welke hij over zijn kant liet gaan, uit vrees voor ongenoegen; eindelijk met zeer directe beschuldigingen, waarop hij geen antwoord wist te geven. Hoe kwam het, dat hij naar de Bertaux telkens terugkeerde, hoewel de heer Rouault genezen was en men nog niet eens had betaald? Natuurlijk kwam dat, omdat daar „een schepsel" was, een die kon praten, kon borduren, die zich aangenaam wjst te maken. Daar hield hij van een stadsjuffertje moest bij hebben! En zij voegde er aan toe: — De dochter van vader Rouault een stadsjuffertje! Och kom! Hun grootvader was een herder en zij hebben een neef, die al een veroordeeling achter den rug heeft, omdat hij bij een twist iemand een ongelukkigen stoot heeft toegebracht, 't Is noodig dat ze zooveel drukte maakt en 's Zondags met haar zijden japon als een prinses naar de kerk gaat! Als de koolzaad-oogst verleden jaar mislukt was, had haar vader niet eens zijn pacht kunnen betalen! Uit verveling staakte Charles aijn bezoeken aan de Bertaux. Heloise had, in een losbarsting van liefde, onder tallooze snikken en kussen, hem met de hand op haar misboek dit doen zweren. Hij gehoorzaamde dus, doch de driestheid van zijn verlangen protesteerde tegen de slaafsheid van zijn gedrag en, uit een soort naïeve schijnheiligheid, kwam hij tot de conclusie, dat juist dit verbod haar te bezoeken voor hem een recht werd om haar te beminnen. De weduwe was bovendien mager, had lange tanden en droeg, winter en zomer, een kleine zwarte sjaal, waarvan de punt afhing tusschen de schouderbladen; haar mager figuur was in foedraalvormige japonnen gestoken, veel te kort en die haar enkels lieten zien en de banden van haar groote schoenen, gekruist over haar grijze kousen. Van tijd tot tijd kwam Charles' moeder hem opzoeken, maar na verloop van eenige dagen scheen de schoondochter de moeder ook tegen haar zoon te hebben opgezet en, als twee messen, kerfden zij hem met haar overwegingen en opmerkingen. Hij moest zooveel niet eten! Waarom schonk hij den eersten den besten maar dadelijk MEVROUW BOVARY. 19 een glaasje in? Hoe dom om geen flanel te willen dragen! In het begin van de lente ging een notaris van Ingouville, die de fondsen van de weduwe Dubuc in handen had, er van door, al het hem toevertrouwde geld meenemende. Heloise bezat, weliswaar, nog bovendien een aandeel in een schip, welk aandeel op zes duizend francs werd geschat, benevens haar huis in de rue Saint-Francois, doch niettemin van al het andere, waarvan men zoo hoog op had gegeven, bleven slechts wat meubelen over en wat kleinoodiën. Men moest zich de zaak niet mooier voorstellen dan ze was. Het huis te Dieppe bezweek haast onder de hypotheken; de hemel alleen wist wat zij bij den notaris had gebracht en het aandeel in het schip ging zeker duizend kronen niet te boven. De lieve dame had dus gelogen I In zijn woede sloeg de heer Bovary senior een stoel stuk en beschuldigde zijn vrouw hun kind ongelukkig te hebben gemaakt door hem aan een oude knol te koppelen, wier tuig nog slechter was dan haar huid. Ze kwamen te Tostes. Een verklaring volgde. Hooge woorden vielen. Heloise wierp zich schreiend in de armen van haar man, hem bezwerende haar tegen zijn ouders te verdedigen. Charles wilde de zaak vergoêlijken. De oude lui werden boos en vertrokken. Maar de stoot was toegebracht. Acht dagen later, toen zij bezig was het waschgoed op de bleek te leggen, kreeg zij een bloedspuwing en den dag daarop, terwijl Charles met den rug naar haar toe stond om de gordijnen dicht te doen, zei ze: „O God!" zuchtte en stierf. Ze was dood! Hoe wonderlijk! Toen op 't kerkhof alles was afgeloopen, keerde Charles naar huis terug. Beneden vond hij niemand; hij ging naar de eerste verdieping, trad de kamer binnen, zag haar japon nog hangen achter in de alkoof; toen, leunende tegen de secretaire, bleef hij tot den avond staan, in droeve droomen verzonken. Ondanks alles had hij toch van haar gehouden. 20 MEVROUW BOVARY. III. Op een morgen kwam vader Rouault Charles de rekening van zijn herstelde been betalen; vijf en zeventig francs in tweefrancstukken èn een kalkoen. Hij had van het ongeval gehoord en troostte hem zoo goed hij kon. — Ik weet wat het is! zei hij, hem op den schouder kloppende: ik ben er evenzoo aan toe geweest! Toen ik mijn overleden vrouw verloor, liep ik het veld in om alleen te zijn: ik viel aan den voet van een boom neer, ik schreide, ik riep den goeden God aan; ik vertelde hem allerlei gekheid; ik had wel een mol willen zijn, zooals ik er liggen zag, de eindelijk gebarsten buik, wriemelend van de wormen. En als ik er aan dacht, dat op datzelfde oogenblik, anderen hun vrouwtjes in de armen hielden geklemd, dan stiet ik woest met mijn stok op den grond; ik was half krankzinnig en ik at niet meer; alleen de gedachte naar 't café te willen gaan, u kan 't haast niet gelooven, stond mij al tegen. Welnu, heel langzaam, de eene dag den anderen verjagende, een lente op een winter volgende, en een herfst op een zomer, is dat voetje voor voetje voorbijgaan; 't is verdwenen, vertrokken, gezakt, bedoel ik, want inwendig blijft er toch iets over, iets als een gewicht... daar, op de borst! Maar aangezien het ons aller lot is, moet men zich zelf niet laten verkwijnen en, omdat anderen dood zijn, ook dood willen gaan... u moet u er tegen verzetten, mijnheer Bovary, 't gaat wel over! Kom eens bij ons; mijn dochter praat nu en dan nog wel eens over u en zij zegt dat u haar geheel vergeet.^ 't Is gauw lente; we zullen een konijntje gaan schieten, om u wat te verstrooien. Charles volgde zijn raad. Hij kwam op de Bertaux terug, vond er alles als den vorigen dag, d. i. als vijf maanden geleden. De pereboomen stonden al in bloei en de brave Rouault, die nu weer op de been was, liep af en aan, wat de hoeve meerdere levendigheid gaf, Meenende dat het zijn plicht was den geneesheer, om de treurige omstandigheden waarin deze zich bevond, met attenties te overladen, verzocht hij hem zijn hoed niet MEVROUW BOVARY. 21 af te zetten, sprak hij tegen hem op zachten toon, als tegen een zieke en deed zelfs of hij er boos om werd, dat men voor hem niet een lichter kostje had klaar gemaakt dan de gewone, iets als een roomgerecht of gestoofde perett. Hij dischte verhalen op; Charles betrapte zich nu en dan op een lach, maar de herinnering aan zijn vrouw kwam plotseling weer bij hem op en hij verviel in zijn sombere stemming. Toen men de koffie bracht, dacht hij aan zijn vrouw niet meer. Hij dacht minder aan haar, naarmate hij aan 't alleen leven wende. De nieuwe bekoring van onafhankelijkheid, deed hem de eenzaamheid weldra beter dragen. Hij kon nu eten zoo laat hij verkoos, thuis komen of uitgaan, zonder verklaringen te moeten afleggen en, als hij moe was, zich met armen en beenen op zijn bed uitstrekken. Hij koesterde zich dus, vertroetelde zich en aanvaardde de vertroosting, welke men hem bracht Aan den anderen kant was de dood van zijne vrouw niet onvoordeelig voor zijn beroep geweest, want een maand lang had men herhaald: „Die arme jonge man) hoe ongelukkig!" Zijn naam was wijd en zijd genoemd geworden en zijn clientèle had zich uitgebreid; naar de Bertaux kon hij nu zoo kalm mogelijk gaan. Hij leefde in een onbepaalde hoopstemming, een vaag geluk; als hij voor den spiegel zijn knevel uitborstelde, vond hij dat hij er beter uitzag. Eens op [een middag, omstreeks-drie uur, kwam hij, allen waren naar 't land; hij ging de keuken binnen, doch bemerkte Emma niet aanstonds, daar de luiken waren gesloten. Door de spleten vielen de zonnestralen in lange teere lijnen op den grond, welke afgebroken werden op de hoeken der meubels en trilden op 't plafond. De vliegen, op tafel, klommen tegen de vuile glaasjes op en verdronken brommend op den bodem in de restjes cider. Het licht, dat door den schoorsteen viel, een fluweeligen gloed werpend over het roet op de haardplaat, tintte blauwig de koude asch. Tusschen het raam en den haard zat Emma te naaien; zij had geen doek om en op haar naakte schouders zag men de kleine zweetdroppeltjes. Volgens landelijk gebruik vroeg zij hem of hij niet wat drinken wou. Hij weigerde, doch zij hield aan en stelde 22 MEVROUW BOVARY. eindelijk lachend voor een glaasje likeur met haar te gebruiken. Uit de kast haalde zij nu een flesch curacao en twee kleine glazen, vulde het eene geheel, deed in het andere bijna niets en, na geklonken te hebben, bracht zij het aan haar mond. Daar het bijna geheel leeg was boog zij zich achterover om te drinken en, het hoofd' teruggetrokken, de lippen vooruitgebracht den hals gestrekt, lachte zij omdat zij niets proefde, terwijl zij, de punt van haar tong, tusschen haar tandjes doorkomende, met kleine beweginkjes over den bodem van 't glaasje likte. Zij ging zitten en nam haar werk weer op; een wit katoenen kous, dien zij bezig was te stoppen; het hoofd gebogen werkte zij; ze sprak niet en Charles evenmin. De wind, die van onder de deur naar binnen drong, blies wat zand over de steenen; hij zag het voortschuifelen en hoorde niets dan het inwendig kloppen van zijn hoofd, benevens het verre gekakel van een kip, die bezig was in den tuin een ei te leggen. Emma legde nu en dan de palm harer hand tegen haar wangen, om deze wat te verkoelen, nadat ze eerst den ijzeren knop van het haardijzer had omvat. Ze klaagde er over dat ze sedert de lente last van duizelingen had en vroeg of zeebaden goed vpor haar zouden zijn; ze sprak voorts over het klooster, Charles —over zijn college. Het gesprek begon los te komen. Wat later gingen ze naar haar kamer. Ze liet hem haar vroegere muziekboeken zien, de boekjes welke zij als prijs ontvangen had en de kransen van eikenblaren, welke in een lade van de kast lagen. Dan vertelde zij hem ook nog van haar moeder, van het kerkhof en liet hem zelfs in den tuin het perkje zien, waar zij den eersten Vrijdag van iedere maand bloemen plukte, om die op haar graf te leggen. De tuinman, dien zij hadden, had er geen verstand van; men werd zoo slecht bediendf Zij zou, al ware 't maar voor de wintermaanden, wel inde stad willen wonen, hoewel juist de lengte der mooie dagen het buiten 's zomers' nog vervelender maakte; - al naar zij vertelde, was haar stem helder en scherp of, plotseling kwijnend, traag voortgolvend en als In gefluister eindigend, wanneer zij tot zichzelf sprak, — dan weer was zij vroolijk, zette groote MEVROUW BOVARY. 23 naïeve oogen op, om even later de oogleden half te sluiten over de lusteloosheid van haar blik, terwijl haar gedachten droomerig schenen rond te dolen. 's Avonds, naar huis gaande, dacht Charles aan alles wat zij gezegd had, trachtte den zin ervan aan te vullen teneinde tot eenig begrip te raken van dat deel van haar leven, dat verloopen was, vóór hij haar kende. In zijn ■gedachten kón hij nooit het beeld van haar, toen hij haar voor de eerste maal zag, losmaken van haar verschijning van zoo-even. Hij vroeg zich af wat er van haar worden zou, of zij zou trouwen en met wien? Helaas, vader Rouault was zoo rijk en zij I... zoo mooi. Emma's gestalte rees echter voor zijn oogen op en iets monotoons als het gebrom van een tol gonsde in zijn ooren: „Als jij eens weer trouwde! als jij eens weer trouwdeI" 's Nachts kon hij niet slapen, zijn keel werd als dichtgekneld, hij had dorst; hij stond op om te gaan drinken uit zijn waterkruik en opende het venster; de hemel was met sterren bezaaid, een lauwe wind stoof langs hem heen, de honden blaften in de verte. Hij keerde het hoofd in de richting der Bertaux. In de overtuiging dat hij bij slot van rekening niets waagde, nam Charles zich voor aanzoek om haar te doen, zoodra zich daartoe een gelegenheid voordeed: eiken keer dat deze zich echter voordeed, sloot de vrees, dat hij de passende woorden niet kon vinden, hem den mond. Vader Rouault zou er anders niet boos om zijn geweest, dat men om zijn dochter kwam die in het huishouden tot niets nut was. Hij vergaf haar echter in stilte, vindende dat zij te veel geest had om zich met den tuinbouw bezig te houden, een vervloekt vak, waar men nooit millionnair meê zou worden. Wel verre van er fortuin meê te hebben gemaakt, legde de goede man er jaar aan jaar op toe, want al maakte hij een uitstekend figuur op de markten, waar hij alle knepen kende, voor de eigenlijke cultuur en het beheer van zijn hoeve, was hij minder geschikt dan iemand anders. Hij trok niet graag de handen uit zijn zakken en wist in het gewone leven niet van zuinigheid; hij hield er van goed gevoed te worden, geen kou te lijden en Wèl te slapen. Hij was een 24 MEVROUW BOVARY. liefhebber van zwaren cider, van bloederige schapenbouten, van goed doorgeroerde gloria's. Hij gebruikte zijn maaltijden in de keuken, heel alleen, bij het vuur zittende aan een klein tafeltje, dat men, evenals op 't tooneel' geheel voorzien binnenbracht. Toen hij nu zag dat Charles in tegenwoordigheid van zijn dochter bloosde, wat beteekende, dat hij haar op een goeden dag ten huwelijk zou vragen, overwoog hij van tevoren de geheele zaak. Hij vond hem wel een beetje zwak en 't was absoluut geen schoonzoon, zooals hij zich dien gaarne had gewenscht, maar, naar men zei, paste hij voorbeeldig op, was hij zuinig, lang niet dom en zou met op den bruidschat knibbelen. Vader Rouault toch zou genoodzaakt zijn twee en twintig acres grond te verkoopen, daar hij aan den metselaar en den zadelmaker nog heel wat te betalen had en de cylinder in de wijnpers noodig moest worden vernieuwd. — Als hij haar vraagt, kan hij haar krijgen, zei hfl. Tegen St. Michel bracht Charles op de Bertaux drie dagen door. De laatste dag was voorbij gegaan als de beide andere, kwartier na kwartier. Vader Rouault deed hem uitgeleide; zij liepen in een hollen weg en waren op t punt hier van elkaar te gaan; het oogenblik was nu gekomen. Charles liep tot aan den hoek van dé haag en toen men deze was voorbijgegaan, zei hij: — Baas Rouault, ik zou u wel over iets willen spreken Zij stonden stil. Charles zweeg. — Nu, vertel me de zaak maar! Of zou ik alles soms al weten? lachte vader Rouault zachtjes. — Vader Rouault!... Vader Rouault... stotterde Charles. — Ik verlang niets liever, vervolgde de boer. Ik geloof wel dat de kleine er net zoo over denkt, maar men moet haar toch vragen. Komaan, ik keer naar de hoeve terug Is het goed, dan behoeft ge niet terug te kómen, om het volk, en bovendien zou haar dat te veel aangrijpen. Maar opdat gij nu niet al te veel door de onzekerheid zult gemarteld Worden, zal ik, als het goed is, de luiken wijd open gooien; gij kunt dat van achter de haag zien. En hij verwijderde zich. Charles bond zijn paard aan een boom vast, ging op MEVROUW BOVARY. 25 het paadje staan en wachtte. Een half uur verliep, toen, mét het horloge in de hand, telde hij negentien minuten. Plotseling klonk er een harde klap; de luiken waren tegen den muur gevlogen, de wervels trilden nog. Den volgenden morgen om negen uur was hij al op de hoeve. Emma bloosde toen hij binnen kwam, terwijl zij, om zich een houding te geven, poogde te lachen. Vader Rouault omhelsde zijn aanstaanden schoonzoon. Men begon nu allerlei schikkingen te maken, schoon men nog al den, tijd had, daar het huwelijk toch niet kon plaats hebben vóór het einde van Charles' rouw, in de lente van 't volgend jaar. In afwachting hiervan ging de winter voorbij. Mejuffrouw Rouault werkte aan haar uitzet. Een gedeelte hiervan kwam uit Rouaan en zij hield zich onledig met het vervaardigen van hemden en nachtmutsen, waarvoor zij de patronen leende. De bezoeken, -welke Charles op de hoeve bracht, waren gewijd aan het bespreken van de toebereidselen voor de bruiloft; men beraadslaagde in welk vertrek men het diner zou geven; men sprak over het aantal gerechten en wie' de gasten zouden zijn. Emma had liever 's nachts willen trouwen, bij fakkellicht, maar vader Rouault begreep van deze gril niets. Er zou dus bruiloft zijn, waarop drie en veertig personen werden genoodigd; men zou zestien uur aan tafel blijven, den volgenden dag opnieuw beginnen en zoo nog eenige dagen voortgaan. IV. De gasten kwamen vroeg in hun rijtuigjes, tweewielige karretjes met één paard, dito brikjes, ouderwetsche cabriolets zonder kap, tentwagentjes met leêren gordijntjes, de jongelui uit de naburige dorpen naast elkaar, in karretjes, waarin zij rechtop stonden, de handen steunende op het schot vóór hen, om niet te vallen, in draf rijdende en hevig dooreengeschud wordend. Daar waren er, die tien mijlen ver woonden, van Goderville, van Normanville en 26 MEVROUW BOVARY. van Cany. Men had van weerskanten alle familieleden uitgenoodigd, zich met die, waarmede men op gespannen voet was, verzoend en zelfs lang uit 't oog verloren kennissen geschreven. Van tijd tot tijd hoorde men achter de heg het klappen van een zweep; het hek werd weldra geopend; een tweewielig rijtuigje reed binnen. Doorrijdende tot aan de eerste trede van 't terras, hield het daar plotseling stil. Die er in zaten stegen aan alle kanten uit, zich de knieën wrijvende en de armen uitstrekkende. De dames, met mutsen op, droegen japonnen van steedschen snit, gouden horlogekettingen, pellerines, waarvan de uiteinden bij 't middel over elkaar waren gekruist of kleine kleurige halsdoeken, op den rug met een speld vastgemaakt en den nek van achteren bedekkende. De jongens, gekleed als hun vaders, schenen zich in hun nieuwe pakjes niet thuf* te voelen (verscheidenen hadden zelfs voor 't eerst schoenen aan), en men zag daarnaast, geen woord zeggende, in haar witte pakje, dat zij bij de eerste communie hadden gekregen, opgeschoten meisjes van veertien of zestien jaar, ongetwijfeld een nichtje of oudste zuster, verlegen blozend, de haren glimmend van pommade en uitermate bevreesd voor het vuil worden van haar handschoenen. Daar het stalpersoneel niet talrijk genoeg was om alle rijtuigen af te spannen, stroopten de heeren hun mouwen op en togen zelf aan den arbeid. In overeenstemming met hun onderscheidene sociale posities droegen zij gekleede jassen, half-gekleede, buizen en mouwvesten: — fijne kleéren, waarvoor de heele familie bezorgd was, en die nooit uit de kast kwamen, dan bij plechtige gelegenheden; rokken met lange panden, die fladderden in den wind, met ronden kraag en onbehoorlijk groote zakken; vesten van grof laken, die in den regel samengingen met petten, waarvan de klep een koperen rand had; mouwvesten, heel kort, in den rug twee, als oogen naast elkaar staande, knoopen en waarvan de slippen door een timmerman met de bijl schenen te zijn uitgehakt. Sommigen zelfs (doch die moesten zeker aan het benedeneinde van de tafel zitten) droegen gelegenheidskielen, d. w. z. wier kraag tot op de schouders afhing, den rug MEVROUW BOVARY. 27 flauw geplooid en om het middel zeer laag vastgemaakt met een genaaide ceintuur. De witte borsten der hemden glommen als kurassen! Allen waren in 't nieuw gestoken, de ooren stonden van de hoofden af, men had zich er rondom laten scheren; sommigen zelfs, die bij het krieken ( van den dag waren opgestaan, hadden diagonale sneden onder den neus, of op hun kaken bloedige plekken ter grootte van een drie-Jrancs-stuk, welke vlammend rood gekleurd waren door den wind onderweg, wat die groote bleeke gezichten als gevlekte rozen er uit deed zien. Daar 't gemeentehuis slechts een halven mijl van de hoeve verwijderd was, ging men er te voet heen en men kwam, nadat de kerkelijke plechtigheid was afgeloopen, evenzoo terug. De stoet, die er in 't eerst uitzag als één enkele kleurige sjerp, door de vlakte slingerend, langs het smalle kronkelpad, te midden der groene korenvelden, rekte zich weldra uit en verdeelde zich in verschillende groepjes, die al pratende zich verlaatten. De speelman ging vooruil, zijn viool opgesierd met geschulpte linten; dan kwamen de jonggehuwden, de familieleden, de vrienden, terwijl de kinderen achterbleven, zich vermakende met het afplukken der haverbloempjes of met elkander te spelen, zonder dat men hen zag. Emma's te lange japon sleepte een weinig; van tijd tot tijd stond zij even stil om hem op te trekken; met haar gehandschoende vingers verwijderde zij zeer delicaat de grasjes en distelstekels, terwijl Charles, met leege handen, wachtte tot zij gedaan had. Vader Rouault, een nieuwen zijden hoed op 't hoofd, aan zijn zwarte jas opslagen, die zijn handen bedekten tot de nagels toe, liep gearmd met de oude mevrouw Bovary. Wat mijnheer Bovary Sr. betreft, die uit den grond van zijn hart al dat volkje minachtte, hij had een jas aan van militairen snit en met één rij knoopen en tapte tegen een blond boerinnetje allerlei kroeggeestigheden. Zij knikte, bloosde, wist niet wat ze zeggen zou. De andere bruiloftsgasten spraken over hun zaken of hielden elkaar achter den rug voor den gek, bij voorbaat zich reeds opwindende; wanneer men luisterde hoorde men aldoor het krassen van den speelman, die voortging 28 MEVROUW BOVARY. met speten. Toen hij echter bemerkte, dat men zoover was achtergebleven, hield hij stil om wat op adem te kómen, bestreek het paardenhaar van zijn strijkstok langen tijd met hars, om de snaren beter te doen krassen, begon toen weer te loopen, het handvat van zijn viool op en neer bewegend om zichzelf de maat aan te geven. Het leven, dat zijn instrument maakte, joeg reeds van verre de kleine vogels weg. Onder het afdak van de wagenloods had men de tafel aangericht Daarop stonden vier lendenstukken, zes hoender-fricassées, gestoofd kalfsvleesch, drie lamsbouten en, in het midden, een gebraden speenvarkentje, geflankeerd doorvier zuringworsten. De vier hoeken droegen karaffen met brandewijn. Uit den zoeten vruchtenwijn in fiesschen, drong het dikke schuim rondom de kurken op. Alle glazen waren van tevoren boordevol geschonken. Groote borden met goudkleurigen room, die bij 't minste schokje van de tafel overstroomden, vertoonden op hun oppervlak de kleine in elkaar geslingerde naamletters van de jonggetrouwden. Voor de taartjes en gebakjes had men een banketbakker van Yvetot genomen. i Daar hij zich juist in de streek had gevestigd, had hij zijn uiterste best gedaan en hij zelf bracht, bij het dessert, een gebak op tafel, dat kreten van bewondering deed opgaan. Van onderen had men eerst een vierkant blauw karton, een tempel voorstellende met portalen, zuilen, standbeelden van gips rondom, in de nissen sterrengroepen van goudpapier. Op de tweede étage stond een toren van moscovisch gebak, omringd door kleine versterkingen van amandelen, gedroogde rozijnen en schijfjes Sinaasappel; eindelijk op het bovenste platform, dat een groene weide voorstelde, met rotsen en meren van confituren en bootjes van notendoppen, zag men een kleinen Amor, zich wiegelend in een schommel van chocolade, waarvan de twee palen van boven eindigden in twee natuurlijke rozeknoppen. Men at tot den avond. Toen men moê van 't zitten was, wandelde men den tuin wat in of dobbelde wat in de schuur; daarna zette men zich weer aan tafel. Op 't MEVROUW BOVARY. 29 '.' laatst vielen enkelen hier in slaap en ronkten. Maar toén de fcplfie werd rondgediend, leefde alles weer op; men uegon té zingen, deed allerlei krachttoeren, tilde gewichten op, trachtte karren op de schouders te heffen, vertelde schuine aardigheden, omhelsde de vrouwen, 's Avonds, toen men vertrekken zou, hadden de paarden, die tot de neusgaten vol met haver zaten, moeite óm zich tusschen de wagenboomen in te werken; ze sloegen achteruit, steigerden, de tuigen braken, hun meesters vloekten of lachten; en den ganschen nacht door, terwijl de maan helder scheen, vlogen de voertuigjes in wilde vaart over de wegen, vlogen de sloten in, sprongen over meters hooge steenhoopen, bleven tegen de hellingen steken met de vrouwen, die Zich uit het portier bogen om de leidsels te grijpen. Die op de Bertaux achterbleven brachten den nacht drinkende in de keuken door. De kinderen lagen onder dé banken te slapen. De jonggetrouwde vrouw had haar vader verzocht van de gewone grappen verschoond te blijven. Niettemin, een hunner neven, een vischhandelaar (die als cadeau een paar tongen had meêgebracht) begon door het sleutelgat water te blazen; vader Rouault kWam nog juist bijtijds om hem te verhinderen verder te gaan en hem er op attent te maken, dat de positie van zijn schoonzoon dergelijke grappen niet toeliet. De neef liet zich hierdoor echter maar noode tot rede brengen. Inwendig versleet hij vader Rouault voor trotsch en hij voegde zich in een hoek bij vier of vijf andere gasten, die toevallig aan tafel eenige malen achtereen de laatste stukken vleesch hadden gekregen, vonden dat men slecht ontvangen was en nu allerlei praatjes hadden over den gastheer en hem duizendmaal den ondergang toe wen sch ten. Mama Bovary had den heelen dag de tanden niet van elkaar gehad. Men had haar raad niet ingewonnen voor het toilet van de bruid, noch voor de inrichting van 't feest: zij rees al heel vroeg van tafel op. Haar man, in plaats van haar te volgen, ging de Saint-Victor sigaren halen en rookte tot den morgen, kirsch-grog drinkende, een mengsel dat den anderen leden van het gezelschap 30 MEVROUW BOVARY. onbekend was en wat hem in hun oogen nog gewichtiger deed schijnen. Charles was niet grappig aangelegd; hij had geen schitterend figuur gemaakt Hij antwoordde maar mlddelmatigjes op de snaaksheden, de geestigheden en dubbelzinnige complimentjes en toespelingen, welke men noodig oordeelde ten beste te geven, vanaf het oogenblik, dat de soep was opgediend. Den volgenden morgen scheen hij daarentegen een heel ander mensch. Men had hem voor de maagd van den vorlgen dag kunnen houden, terwijl de jonggetrouwde vrouw niets Het bemerken, waaruit men een of ander had kunnen afleiden. Zelfs de slimsten Wisten niet wat zij zeggen zouden en zij keken baar, als zij langs hen heen kwam, aan met buitengewoon gespannen nieuwsgierigheid. Maar Charles vertelde niets. Hij noemde haar zijn vrouwtje, sprak haar met je en jij aan, vroeg aan ieder waar zij was, nam haar meê den tuin in, waar men ze van verre zag loopen tusschen de boomen, hij, den arm om haar middel geslagen, half over haar gebogen, met zijn hoofd het borduursel van haar corsage kreukelend. Twee dagen na de bruiloft vertrokken de jonggehuwden: Charles, omdat hij niet langer van zijn zieken weg kon blijven. Vader Rouault liet hen in zijn rijtuigje weg brengen en begeleidde hen zelf tot Vassonville. Daar omhelsde *ij zijn dochter voor een laatste maal, stapte het rijtuigje uit en sloeg den terugweg in. Toen hij ongeveer honderd schreden was gegaan, stond hij stil, en het rijtuigje, welks wielen het stof deden opwolken, ziende verwijderen, slaakte hij een diepen zucht. Hij herinnerde zich zijn eigen trouwdag weer, zfln eigen verleden, de eerste zwangerschap van zijn vrouw; ook hij was verheugd geweest den dag dat hij haar zijn huis had binnengeleid, dat hij met haar, achter hem op 't paard gezeten, door de sneeuw draafde; want het was omstreeks Kerstmis en het veld was wit; hij hield haar met één arm vast, aan den anderen hing haar mand; de wind bewoog de lange kanten van haar kapsel, hem tusschenbeiden op den mond fladderend en, als hij 't hoofd MEVROUW BOVARY. 31 wendde, zag hij dichtbij zich, over zijn schouders heen, haar klein rozig gezichtje, dat vreedzaam lachte, onder den gouden band van haar muts. Om haar vingers te warmen, stak zij ze nu en dan tusschen zijn buis. Wat was dat alles lang geleden I Hun zoon had nu al dertig jaar kunnen zijn I Toen zag hij nog eens om; op den weg was niets meer te zien. Hij voelde zich treurig als een verlaten huis; de liefelijke herinneringen, die zich vermengden met droefgeestige in zijn door de dampen van zijn smulpartij benevelde hersenen, deden hem een oogenblik lust gevoelen zijwaarts af te slaan naar de kerk. Hij vreesde echter dat dit hem nog droef geestiger zou stemmen en hij besloot dus recht door naar huis te gaan. Mijnheer en mevrouw Charles kwamen te Tostes aan te ongeveer tien uur. De buren stonden aan de ramen om de nieuwe doktersvrouw op te nemen. De oude dienstmaagd kwam hen begroeten, verontschuldigde zich dat het diner niet klaar was en noodigde mevrouw uit intusschen even het huis te gaan zien. V. De baksteenen gevel lag in een rechte lijn met de straat, of beter met den weg. Achter de deur hingen een mantel met smal kraagje, een paardetoom, een zwart leêren pet en, in een hoek op den grond, stonden een paar hooge slobkousen, nog met droge modder bedekt. Rechts was de groote kamer, dat wil zeggen het vertrek waar men at en waar men huisde. Een kanarie-geel behangsel, van boven vast gehouden door een guirlande van bleeke bloemen, trilde op het slecht gespannen linnen; wit katoenen gordijnen, met rood galon afgezet, hingen kruiselings voor de ramen en op den smallen schoorsteenmantel schitterde een pendule met een Hippocrates-kop, tusschen twee pleetzilveren flambouwen, onder eivormige stolpen. Aan den anderen kant van den corridor bevond zich Charles' studeerkamer, een vertrekje van ongeveer zes passen breedte, en waarin 32 MEVROUW BOVARY. een tafel, drie stoelen en een bureaustoel. De onopengesneden deelen van den „Dictionnaire des sciences médicales", wier omslagen op de iallooze veilingen, welke zij meemaakten, danig geleden hadden, waren alleen reeds bijna voldoende om de zes planken van een dennenhouten boekenkast te vullen. De 'stank van gebraden vet drong, gedurende de consulten, door den muur heen, terwijl men in de keuken de patiënten kon hooren hoesten en hun gansche geschiedenis vertellen. Vervolgens had men, direct in den hof uitkomende, waar zich de stal bevond, een groot ontredderd vertrek, waarin een oven was en dat gebruikt werd voor bergplaats van hout, voor spijskelder, voor pakhuis, vol oud ijzer, leêge vaten, afgedankte tuinbouwgereedschappen en andere dingen, begraven onder 't stof, en waarvan het doel niet te raden viel. De tuin, meer lang dan breed, liep tusschen twee pleistermuren, bedekt met abrikozenleiboomen, door tot aan een doornhaag, die hem scheidde van het veld. In het midden stond een leisteenen zonnewijzer, op een gemetseld voet-, stuk; vier bloembedden met spichtige egelantieren omringden symmetrisch het vierkante «tuk grond, dat nuttiger planten voortbracht Hael achterin, onder de denneboompjes, las een gipsen kapelaan zijn brevier. Emma ging nu naar de bovenkamers. De eerste was niet gemeubeld, maar de tweede, de slaapkamer, bezat een notenhouten ledekant in een afgesloten ruimte met roode draperie. Een met schelpen ingelegde doos versierde de latafel en, op de secretaire bij bet raam, stond in een karaf een bouquetje oranjebloesem, door een wit satijnen lint bijeengehouden. Het was een bruidsbouquet, de bouquet van de andere I Zij keek er naar. Charles bemerkte het, nam hem op en bracht hem naar den zolder, onderwijl, in een fauteuil gezeten, (men was intusschen bezig hetgeen zij medegebracht had een plaats te geven) Emma aan haar bruidsbouquet dacht, die in een doos was gepakt en ze mijmerend zich afvroeg wat men daarmeê doen zou, wanneer zij toevallig kwam te sterven. De eerste dagen bracht zij door met allerlei veranderingen in huis aan te brengen. Zij nam de stolpen van de flambouwen af, liet nieuw behangselpapier opplakken, MEVROUW BOVARY. 33 de trap schilderen en banken in den tuin zetten, nabij den zonnewijzer; zij dacht zelfs over een vijver met visschen en een fontein. Haar man, wetende dat zij van rijtoertjes hield, kocht goedkoop een wagentje dat, daar het nieuwe lantaarns had en spatborden, heel veel op een tilbury geleek. Hij was nu gelukkig en bekommerde zich om niets ter Wereld. Den maaltijd met hun beidjes,'s avonds een wandeling op den straatweg, een streeling van zijn hand over heur haren, het gezicht van haar stroohoed hangende aan een vensterspanjolet en heel veel andere dingen, waarvan Charles vroeger nooit het aangename had vermoed, deden hem thans bij voortduring gelukkig zijn. 's Morgens in bed, naast elkaar op 't kussen liggend, zag hij het zonlicht strijken over het dons van haar blanke wangen, welke half bedekt werden door de slippen van haar muts. Zoo van nabij gezien, schenen haar oogen hem grooter toe, vooral wanneer zij bij 't ontwaken, eenige malen achter elkaar haar oogleden bewoog; zwart in 'tdonker en donkerblauw in 't helle daglicht, leken zij uit verschillende kleurlagen te zijn samengesteld, die, donkerder op den achtergrond, schenen op te lichten naar de oppervlakte van het wit. Zijn oog verloor zich in deze diepten; hij zag er zich heel klein in weerspiegelen, tot de schouders toe, met den foulard, die hem tot hoofddeksel diende en den lossen halsboord. Hij stond op. Zij ging aan het venster staan om hem te zien vertrekken, en zij bleef in de vensterbank op de ellebogen leunen, tusschen twee potten geraniums, haar ochtendjapon aan, die los om haar neerhing. In de straat, op den grenssteen, gespte Charles zijn sporen vast; van uit de hoogte sprak zij met hem, met haar lippen een stukje bloem of blad aftrekkende, dat zij naar hem toe blies en dat al fladderend in de lucht halve cirkels maakte als een vogel, om eindelijk te vallen op en zich vast te hechten aan de slecht gekamde haren van de witte merrie, die onbeweeglijk bij de deur stond. Eenmaal te paard gezeten, wierp Charles haar nog een kus toe, zij sloot daarna het raam en hij vertrok. Dan, op den straatweg, die zich eindeloos als een stoffig lint uitstrekte, door holle wegen, waar de boomen zich bogen 2 34 MEVROUW BOVARV. tot koepeldakjes, over de paden, waar het koren fps^tapt tot zijn knieën, de zon op zijn schouders en de lucht in zijn neusgaten, het hart nog vervuld van "zijn nachtelijk geluk, kalm van geest, met tevreden vleesck» reed hij voort, zijn geluk herkauwend, als zij, die, na het diner, den smaak der truffels nog in den mond hebben welke zij. reeds bezig zijn te verteren. Wat had hij tot, nog toe voor geluk in zijn leven gekend? Had hij 't gesmaakt in zijn college-tijd, toen hij tusschen de hooge muren was opgesloten, alleen temidden van zijn rijkere en sterkere klasse-genooten, wien hij belachelijk toescheen om zijn accent, die spotten met zijn kleêren en wier moeders in de spreekkamer kwamen met gebak in haar handmof? Of later, toen hij in de medicijnen studeerde en geen geld genoeg bezat om eens uit te gaan met het werkstertje, dat zijn minnares was geworden? Later bad hij veertien maanden met een weduwe geleefd wier voeten, in het bed, koud waren als stukken ijs'. Thans echter bezat hij voor zijn gansche leven deze mooie vrouw, die hij aanbad. Het heelal ging, in zijn oog, niet boven het zijïg ruischen van haar kleed; en hij verweet zich, haar nog niet genoeg te beminnen. Dan keerde hij snel terug, klom de trap weer op met kloppend hart. Emma was in haar kamer bezig toilet te maken; heel zachtjes kwam hij nader, kuste haar op den rug; zij stiet een gilletje uit Hij kon zich niet weerhouden eindeloos haar kam aan te raken, haar ringen, haar halsdoekje; soms kuste hij haar met vollen mond op de wangen of wel hij gaf tal van kleine kusjes over de geheele lengte van haar naakten .arm, van haar vingertoppen af, tot haar schouder toe; zij duwde hem half lachend, half boos terug, zooals men een kind terugduwt, datzich aan ons vastklampt Vóór zij trouwde, dacht zij dat ze verliefd was, doch het geluk, dat een gevolg van deze liefde had moeten zijn, was niet gekomen; zij moest zich dus' vergist hebben, meende zfl. En Emma trachtte te doorgronden wat men eigenlijk in het leven onder de woorden geluk, hartstocht en zinsbedwelming rerstond, die haar zoo mooi hadden toegeschenen in de boeken. MEVROUW BOVARY. 35 VI. ZH had Paul et Vtrginte gelezen en gedroomd van het bamboeshutje, van den neger Domingo, den hond Fidéle, maar vooral van de heerlijke genegenheid van een lieven kleinen broeder, die de roode vruchten voor u gaat plukken van de groote boomen, hooger dan torens, of die blootvoets over 't zand loopt en u een vogelnestje brengt. Toen zij dertien jaar was, nam haar vader haar meê naar de stad, om haar naar 't klooster te brengen. Zij stapten af aan een herberg in de wijk Saint-Qervais, waar zij bij hun souper van gekleurde borden aten, met voorstellingen uit de geschiedenis van mejuffrouw de la Vallière. De verklarende tekst,'hier en daar verdwenen onder de schampen van een mes, verheerlijkte den godsdienst, de vreugden des harten en de weelde van 't hof. Wel verre van zich den eersten tijd in 't klooster te vervelen, schepte zij behagen In den omgang met de goede zusters, die, om haar aangenaam te zijn, haar meênamen naar de kapel, waarheen van uit de eetzaal een lange corridor toegang gaf. In het vrije uurtje speelde zij weinig, zij kende haar catechismus uitstekend en zij was 't, die mijnheer den vicarius altijd de moeielijke vragen beantwoordde. Zoo dus levende, zonder ooit de lauwe atmosfeer van de studeerzaal te verlaten en tusschen vrouwen met bleek gelaat, die rozekransen droegen met koperen kruisen, ging zij geheel op in het weeke mysticisme, dat ademt in de geuren van 't altaar, in de koelte der wijwaterbekkens en het stralen der kaarsen. In plaats van de mis te volgen, bekeek zij in haar boek de van blauw omvloeide vrome vignetten, en zij hield van het kranke lam, het heilig hart, van scherpe pijlen doorvlijmd, en van den armen Jezus, die ineenzakt onder den last van 't kruis. Voor kastijding des vleesches trachtte zij een heelen dag zonder eten te blijven. Zij peinsde zich het hoofd moê of zij geen gelofte kon vervullen. Wanneer zij ging biechten, bedacht zij kleine zonden, om toch maar langer zoo op de knieën te kunnen blijven liggen in den schemer, de handen gevouwen, het gelaat 36 MEVROUW BOVARY. tegen het hek gedrukt onder het gefluister van den priester. De vergelijkingen van bruid, echtgenoot, hemelschen minnaar en eeuwig huwelijk, die in de sermoenen telkens weer voorkwamen, wekten in de diepten harer ziel ongekende zaligheden. 's Avonds, vóór het gebed, besteedde men in de studeerzaal eenigen tijd aan godsdienstige lectuur. In de week bestond dit uit een korte heiligengeschiedenis of de Conférences van den abt Frayssinous en 's Zondags, bij wijze van ontspanning, waren het gedeelten uit „Le génie da Christianisme". Wat luisterde Zij de eerste keeren naar de welluidende klacht der romantische melancholie, zich voortplantende in alle aardsche en eeuwige echo's. Als zij baar jeugd gesleten had in een kamertje achtér den winkel uit een handelswijk, zij zoü misschien in bewondering zijn ontvlamd voor de schoonheid der natuur, een schoonheid, die in den regel slechts door ons wordt gevoeld, omdat de schrijvers er ons op wezen. Voor haar was de natuur echter geen vreemde, zij kende het geblaat der kudden, het melken, het ploegen. Gewoon aan kalmte, keerde zij zich integendeel naar het onstuimige. Zij hield van de zee slechts om de stormen en het groen vond zij pas schoon, als het hier en daar opschoot tusschen de bouwvallen. Zij moest uit de dingen een zeker persoonlijk voordeel kunnen trekken en als onnut wierp zij van zich, al wat niet direct voedsel was voor haar hart — meer sentimenteel aangelegd zijnde dan artistiek, aandoeningen zoekend en geen natuurtafereelen. Iedere maand kwam, acht dagen lang, een bejaard meisje in het klooster het linnengoed naaien. Door den aartsbisschop geprotegeerd, omdat zij tot een oud-adellijke familie behoorde door de Revolutie geruïneerd, at zij aan tafel met de zusters meê en praatte met haar nog een poosje na, alvorens weer aan 't werk te gaan. De pensionnaires slopen dikwijls het studeervertrek uit om haar op te zoeken. Zij kende alle galante liedjes der vorige eeuw uit het hoofd en zong ze zachtjes, terwijl ze haar naald liet gaan. Ze vertelde ook geschiedenissen, bracht boodschappen meê, verrichtte in de stad allerlei kleine commissies en leende aan de grooten in 't geheim den MEVROUW BOVARY. 37 een of anderen roman, welken zij altijd verborgen had in de zakken van haar boezelaar en waarvan het brave kind zelf de lange hoofdstukken verslond in de rusttijden tusschen haar werk. Ze waren vol van liefdesavonturen, minnaars, minnaressen, vervolgde dames, die in eenzame paviljoens bezwijmden, postillons, die bij alle halten werden vermoord, paarden, die men op alle pagina's den strot afsnijdt, sombere bosschen, hartsaandoeningen, eeden, zuchten, klachten en kussen, bootjes in den maneschijn; nachtegalen in bosschages; edellieden, dapper als leeuwen, zacht als lammeren en bovenmenschelük deugdzaam, altijd goed gekleed en vol tranen als treur-urnen. Toen zij vijftien jaar was maakte Emma zes maanden lang haar handen vuil met het stof der oude leeskabinetten. Later, met Walter Scott, voelde zij zich aangetrokken tot de historische romans, droomde van groote koffers, wachtkamers en minstreelen. Zij zou het heerlijk gevonden hebben te kunnen leven in een van die oude kasteelen als de'burchtvrouwen met lange corsages, die, onder het klaverblad der gewelven haar dagen sleten, den arm op de borstwering en de kin in de hand, uitkijkende het veld in, naar den ridder met den witten vederbos, die aansnelt op zijn zwart ros. Ze had in die dagen een vereering voor Maria Stuart opgevat en een enthousiaste liefde voor alle beroemde of ongelukkige vrouwen. Jeanne d' Are, Heloise, Agnes Sorel, de schoone Ferronnière*) en Clemence Isaure waren voor haar als zoovele schitterende sterren aan den duisteren hemel der historie, waaraan nog glinsterden, doch meer in schemerlicht en zonder onderling verband, de heilige Lodewijk onder zijn eik, de stervende Bayard, eenige heldendaden van Lodewijk XI, een en ander van den H. Barthelomeus, Bearnais' vederbos en steeds ook de herinnering aan de gekleurde borden, waarop Lodewijk XIV werd verheerlijkt. In de kleine romances, welke zij op de muziekles zong, •) La belle Ferronnière, een der minnaressen van Frans I, zoo genoemd naar de ferronnière (kostbaar hoofdsieraad) welke zij draagt op het van haar door Leonard da Vinei gemaakt portret Vert- 38 MEVROUW BOVARY. was alleen maar sprake van engeltjes met gouden vleugels van madonna's, van lagunen, van gondeliers; 't waren heel kalme composities, die haar lieten voelen, tusschen haar onnoozelheid en onschuld door, het heerlijk beeld der sentimenteele werkelijkheid. Eenige harer vriendinnentjes brachten naar het klooster de keepsakes meê, welke zij bij feestelijke gelegenheden hadden gekregen' t Was niet gemakkelijk om deze te verbergen; men las ze op de slaapkamer. Voorzichtig met de mooie satijnen bandjes omspringend, vestigde Emma haar verwonderde oogen op de onbekende schrijversnamen, die onder aan de artikelen stonden, en meest waren van eraven 0f baronnen. Ze beefde, als haar adem het vloeipapier der gravures beroerde, dat half gevouwen zich weer langzaam tegen de pagina aanvlijde. Achter de balustrade van een balkon stond een jonkman in korten mantel, een jong meisje in de armen sluitend, dat aan den gordel van haar witte kleed een aalmoezenbeurs droeg, of wel het waren portretten van onbekende Engelsche ladies met blonde krullen die u, van onder haar ronde stroohoeden, met groote heldere oogen aanstaarden. Men zag er uitgestrekt liggen in rijtuigen, door parken rijdende, een hazewindhond voor de paarden uit springende, welke door twee kleine postiljons in witte broeken werden bestuurd. Anderen, droomerig op de sofa liggende, een geopenden brief in de hand, keken door het halfgesloten raam, dat voor een deel zich verschool achter de draperieën van een zwart gordijn. Sentimenteelen, met een traan In t ooe zoenden tortelduifjes door de traliën heen van een gothische kooi of ontbladerden glimlachend, het hoofd ot> den schouder gevlijd, met haar spitse vingers een madeliefje Sultans waren er met lange pijpen, furksche sabels en Qrieksche mutsen, half bedwelmd in hun prieelen, In den arm van bajadères; voorts kleurlooze, romaneske landschappen, waarop tegelijk palmboomen prijkten en dennen fü, ^fl rechts en een ,eeuw links. terwijlVaan dén horizont Tartaarsche minnarets, op den voorgrond, naast neergehurkte kameelen, Romeinsche rutoen verrezén, dit alles omlijst door een zeer gesoigneerd maagdelijk woud, MEVROUW BOVARY. 39 met een breeden zonnestraal, loodrecht neervallend en trillend in een staalgrijs water, waarop, de witte vleugels ontplooiend, hier en daar, zwemmende zwanen zwierven. En de lamp, aan den muur hangende boven Emma's hoofd, verlichtte al deze mondaine voorstellingen, die de een na de ander aan haar voorbijgingen in de stilte van het slaapvertrek en het verre geratel van een laat rijtuig over de boulevards. Toen haar moeder stierf, schreide zij de eerste dagen zeer veel. Ze liet van het haar der overledene een schilderijtje maken met een graftombe, en in een brief, welken zij naar de Bertaux zond, die vol was van treurige levensoverdenkingen, verzocht zij later in hetzelfde graf te mogen rusten. Haar vader dacht dat zij ziek was en kwam haar eens opzoeken. Emma was inwendig overgelukkig, dat zij zoo eensklaps iemand was geworden, die het leven slechts van den droeven kant heeft leeren beschouwen, iets waartoe middelmatige zielen nooit komen. Zij liet zich meêdrij ven op den Lamartiniaanschen stroom, dweepte met harpmuziek op het meer, den zang der stervende zwanen, het vallen der bladeren, de reine maagden, die ten hemel varen en de stem van den Eeuwige, die door de dalen klonk. Schoon zij 't zich niet bekennen wilde, verveelde het haar echter weldra; maar zij ging voort uit gewoonte, later uit ijdelheid en was ten slotte er over verbaasd, dat haar smart geheel verdwenen was en evenmin een schaduw van weemoed in haar hart had achtergelaten als een rimpel op haar voorhoofd. De goede zusters, die zooveel van haar hadden verwacht, zagen met groote verwondering hoe mejuffrouw Rouault veranderde. Zij hadden haar dan ook zoo overvloedig diensten doen bijwonen, de afzondering laten genieten, sermoenen laten hooren, negendaagsche gebeden laten doen, haar zoozeer ingeprent hoeveel eerbied men wel aan de heiligen en martelaren verschuldigd is, haar zooveel goeden raad gegeven om haar lichaam te vernederen en haar ziel te verhoogen, dat zij deed als het paard, welks teugels men aantrekt: ze bleef staan, het schuim op de tanden. Haar geest, die te midden van haar enthousiasme toch koel-verstandig was gebleven, die van 40 MEVROUW BOVARY. de kerk had gehouden om haar bloemen, van de muziek om de woorden der romances en van de literatuur om haar zinneprikkelingen, kwam in opstand tegen de mysteriën van het geloof, zoozeer zelfs, dat ze een afkeer kreeg van de discipline, die antipathiek was aan haar gansche wezen. Toen haar vader haar uit hét pensionaat wegnam, zag men haar zonder eenige spijt vertrekken. De kloostervoogdes vond zelfs, dat zij in den laatsten tijd in haar eerbièd voor het klooster zeer te kort was geschoten. Weer thuis teruggekeerd, vond Emma 't in den beginne wel prettig de dienstboden te kunnen kommandeeren, doch later stond het buitenleven haar tegen en betreurde zij het klooster. Toen Charles zijn eerste bezoek aan de Bertaux bracht, was zij in een zeer pessimistische stemming, niets meer te leeren hebbende en niets meer te gevoelen. De angstige gedachten aan een nieuwen toestand, of mogelijk de aandoening veroorzaakt door de tegenwoordigheid van dezen man, was voldoende geweest om haar te doen gelooven, dat zij eindelijk dien wonderlijken hartstocht voelde, die tot nog toe haar was verschenen, als een groote vogel met rooskleurige» vederdos, zwevende in den glans der dichterlijke heineten; — en thans kon zij zich niet voorstellen, dat dit kalme bestaan het geluk Was, dat zij zich had gedroomd. VII. Deze wittebroodsweken, zooals men ze noemde, moesten toch de schoonste dagen van haar leven zijn, dacht zij soms. Om al de heerlijkheid er van te genieten, hadden ze ongetwijfeld op reis moeten gaan naar die landen met welluidende namen, waar de weken na den trouwdag in zalig nietsdoen worden doorgebracht. In de postkoetsen, achter de blauw zijden gordijntjes, ging men langzaam de steile wegen op, luisterend naar het zingen van den postiljon, dat het veld doorklonk, vermengd met het belgeklingel der geiten en het dreunend geruisch van den MEVROUW BOVARY. 41 waterval. Als de zon ondergaat, ademt men aan den oever der zee de geuren in der citroenen; 's avonds, op het terras van een landhuis, geheel alleen, eikaars handen zoekend, ziet men naar de sterren en maakt plannen. Er waren van die plekken op de wereld, meende zij, waar het geluk moest bloeien als een inheemsche plant, die nergens anders aarden wou. Waarom mocht zij nu niet over het balkon van een Zwltsersch chalet leunen of haar droefheid verdroomen in een Schotsche cottage, met een man, die een zwart fluweel costuum aan had met lange slippen, die een punthoed droeg, rijlaarzen en breede mouwopslagen? Misschien had zij wel gaarne haar hart eens aan iemand uitgestort. Maar hoe dat vage gevoel van onvoldaanheid te beschrijven, dat verandert als de wolken, dat dwarrelt als de wind? De woorden ontbraken haar en zij had noch gelegenheid, noch moed. Als Charles het niettemin had gewenscht, als hij er iets van had gegist, als zijn blik, ook maar ééns, haar gedachte had gekruist, dan zou, meende ze, ineens haar gemoed zijn overgeloopen. Naarmate echter de intimiteit in hun dagelijksch leven toenam, voelde zij zich inwendig losser van hem worden. Charles' conversatie was zoo plat en alledaagsch als het trottoir buiten en vol van doodgewone ideeën, die geen aandoening vermochten op te wekken, geen lach en geen illusie. Zoolang hij in Rouaan had gewoond, had hij nooit — naar hij zei — den lust in zich voelen opkomen eens de Parijsche acteurs te zien spelen. Hij kon zwemmen noch schermen, noch pistool schieten en eens zelfs kon hij haar een uitdrukking, welke betrekking had op paardrijden, niet verklaren. Moest een man niet juist alles weten, niet in alle dingen uitmunten, en niet alle geheimen van den hartstocht onthullen, alle verfijningen, alle geheimen van het leven? Maar deze man leerde haar niets, wist niets en wenschte niets. Hij dacht dat zij gelukkig was en zij haatte hem om die kalmte, om die blijmoedige traagheid, om het geluk zelfs dat zij hem gaf. Zij teekende nu en dan; voor Charles was het een 42 MEVROUW BOVARY. genot staande toe te zien, als zij over haar papier gebogen zat, of zich over haar heen te buigen, tusschen duim en vinger kruimels brood tot bolletjes wrijvend. Wat de piano betrof, hoe vlugger haar vingers over de toetsen gleden, hoe meer hij zich verwonderde. Zij trommelde er met aplomb op los en zonder ophouden gingen haar vingers langs het gansche klavier. Zoo door haar in trilling gebracht, Het het oude Instrument, welks snaren sidderden, tot achter in 't dorp zijn stem hooren, wanneer het raam open stond, en dikwijls bleef de deurwaardersklerk blootshoofds en op zijn sokken op den weg staan luisteren, zijn papieren in de hand. Emma was echter ook geen slechte huishoudster. Zij schreef de rekeningen voor de patiënten uit met uitstekend gestelde begeleidende brieven. Wanneer zij 's Zondags een buur te eten hadden, wist zij een extraatje klaar te maken, legde de pyramide dessertperen op druiveblaadjes en diende de confituren in een schaal op. Zij sprak er zelfs over voor het dessert vingerbakjes te koopen. De glans van dit alles straalde op Bovary terug. Charles begon zich hoe langer hoe meer geluk te wenschen met het bezit van zoo'n vrouw. Met trots wees hij in de huiskamer op twee kleine potloodteekeningen van haar, welke hij in breede lijsten had laten zetten en die aan lange groene koorden tegen den wand hingen. Als de mis afgeloopen was, stond hij met fraai geborduurde pantoffels in de deur. Hij kwam laat thuis, om tien, vaak om twaalf uur. Daar hij er van hield dan nog wat te eten en de meid naar bed was, bediende Emma hem. Om recht op zijn gemak te wezen, trok hij zijn jas uit Één voor één noemde hij alle menschen op, welke hij had gesproken, de dorpen, waar hij was geweest de recepten, welke hij had voorgeschreven en met zelfvoldoening at hij 't restantje vleèsch op, zijn stukje kaas, knabbelde aan zfln appel en dronk zijn flesch leeg, om zich daarop naar bed te begeven, op zijn rug te gaan liggen en te ronken. Daar hij lang een slaapmuts had gedragen sloot zijn foulard niet goed genoeg zijn haren af , 's morgens hingen ze verward over zijn gezicht, vol veertjes uit zijn hoofd- MEVROUW BOVARY. 43 kussen, welks banden 's nachts waren losgegaan. Hij droeg steeds plompe schoenen, die op den wreef twee dikke plooien vertoonden, schuin naar de enkels toeloopende, terwijl de rest van het bovenleer een rechte lijn vormde, als zat het over een houten voet gespannen. Volgens hem waren deze schoenen voor buiten goed genoeg. Zijn moeder prees hem om deze zuinigheid; nu en dan kwam zij hem eens opzoeken, als ze thuis wat hoog loopend ongenoegen had gehad; tegen haar schoondochter scheen mevrouw Bovary vooringenomen. Zij vond dat deze te roekeloos leefde: met hout, suiker, kaarsen werd omgesprongen alsof 't een rijkeluishuishouden was en met de hoeveelheid brandstof, welke op één middag in de keuken werd verstookt, had zij wel vijf en twintig gerechten kunnen bereiden. Zij regelde het linnengoed in de kasten en leerde haar op den slager te letten, als hij vleesch bracht. Emma hoorde haar aan; mevrouw Bovary stapelde de eene vermaning op de andere en het was den ganschen dag: „lieve kind" en „beste moe", vergezeld van een flauw trillen der lippen, niet ingehouden toorn elkaar die woordjes zeggend. In de dagen van mevrouw Dubuc voelde de oude vrouw dat zij den voorrang had, maar op 'toogenblik scheen haar Charles' liefde voor Emma een diefstal toe aan zijn genegenheid voor haar, een overweldiging van wat haar toebehoorde; zij beschouwde het geluk van haar zoon met stille droefheid, zooals iemand die geruïneerd is door de ruiten kijkt van zijn oude huis, waar nu anderen zich hebben geïnstalleerd. Ze sprak nog wel eens met hem over haar eigen moeiten, zorgen en opofferingen, ze vergelijkende met de onachtzaamheden van Emma, daaruit besluitend, dat hij zóó verliefd niet op haar behoefde te zijn. Charles wist niet wat hij antwoorden zou, hij had eerbied voor zijn moeder en hield zielsveel van zijn vrouw; in 't oordeel van de eene stelde hij een onbeperkt vertrouwen en toch had de ander zich niets te verwijten. Als mevrouw Bovary vertrokken was, waagde hij het heel bedeesd een der opmerkingen te herhalen, welke hij zijn moeder had hooren maken, doch Emma zette hem 44 MEVROUW BOVARY. met een woord terecht en zond hem naar zijn patiënten. Toch wilde Emma ook wel eens iets ondervinden van wat zij liefde noemde. Als de maan scheen, droeg zij in den tuin alle hartstochtelijke verzen voor, welke zij mit het hoofd kende en zong sentimenteele liedjes; zij wag daarna echter even kalm als tevoren en Charles scheen er noch verliefder noch gevoeliger door geworden. Zoo met het vuurstaal op zijn hart slaande, zonder dat er een vonk uitsprong, onmachtig overigens te begrijpen of te gevoelen, wat hij niet begrijpen of te gevoelen kon, was zij er weldra van overtuigd, dat Charles' liefde niets bijzonders had. Zijn vlagen van teederheid had hij heel regelmatig en hij omhelsde haar op vaste uren. Dat was een gewoonte als de andere en een bepaald dessert na het saaie diner. Een jachtopziener, door Charles van een borstkwaal genezen, had mevrouw een Italiaansch hazewindje gegeven; zij ging met het diertje wandelen, - want nu en dan ging zij uit, om eens een oogenblik alleen te zijn en niet eeuwig den tuin onder de oogen te hebben en den stoffigen1 weg. a,zui i£ng dan tot aan de beukenlaan van Banneville dicht bij het verlaten paviljoen. In de sloot, tusschen het gras, groeide lang riet met scherpe blaren. Zij keek eerst altijd rond om te zien of er sinds den vorigen keer niets was veranderd. De muurbloemen stonden nog op dezelfde plaats, evenals het'vingerhoedskruidtusschen de groote steenen schoten de brandnetels nog op en het klimop slingerde zich nog langs de vensters, waarvan de luiken nog even vuil wareruen de ijzeren bouten nog even verroest. Haar gedachten waren aanvankelijk onbestemd, zwierven rond, als haarJrazewindje dat ronddraafde in 't veld, kefte tegen de gele vlinders, hapte naar muggen of in de klaprozen ter zij in het korenveld beet. Langzamerhand werden haar gedachten evenwel bepaalder en, in het gras zittende, dat zij los woelde met de punt van haar parasol, kwam aldoor bij Emma die eene vraag weer op: — Ach God, waarom ben ik toch getrouwd? Zij vroeg zich af of er geen mogelijkheid zou zijn MEVROUW BOVARY. 45 geweest, geen andere loop der omstandigheden, dat zij in kennis was gekomen met een anderen man en zij dacht er over na welke andere omstandigheden mogelijk waren geweest en hoe anders haar leven zou zijn met den echtgenoot, dien zij niet kende. Alle mannen leken toch niet op heml Hij zou knap hebben kunnen zijn, geestig, gedistingeerd, innemend, zooals ongetwijfeld de echtgenooten waren van haar vroegere pensionaat-vriendinnen. Wat deden die nu? Zij woonden in de stad, bewogen zich te midden van het gewoel der straten, de theaters, het geschitter der bals, zij leidden een bestaan, waarbij het hart ontluikt, de zinnen bedwelmen. En zij? Haar leven was koud als een zolder „welks venster op 't noorden ligt" en de verveling, die zwfl-< gende spin, weefde haar web in alle schaduwhoeken van haar hart. Zij herinnerde zich de dagen der prijsuitdeeling, als zij op de estrade moest komen om haar belooningen in ontvangst te nemen. Met haar losse haren, in haar wit japonnetje en haar opengewerkte zijden laarsjes, zag zij er aardig uit en de heeren bogen zich, als zij naar haar plaats terugging, voorover om haar een complimentje te maken; buiten stond het vol rijtuigen en uit de portieren zei men haar nog goeden dag; de muziekleeraar, die met zijn vioolkist langs haar heen kwam, nam den hoed voor haar af. Wat was dat alles al lang, ontzettend lang geleden! En zij riep Djali, nam het diertje op haar schoot, streelde zijn lang kopje en zei: — Kom, geef de vrouw een zoentje, jij weet niet wat verdriet is! Dan, in het melancholiek snoetje van het slanke diertje kijkend, dat het langzaam geeuwde, werd haar stemming weeker en het beestje met zichzelf vergelijkende, sprak zij luid op als tegen iemand, die moedeloos is en naar troost verlangt. Nu en dan streken de windvlagen vanuit zee over het land van Caux en brachten ver over de velden een zilte frischheid. Het riet boog kreunend ter aarde en de beukenblaadjes ruischten, door een plotselinge rilling bevangen, terwijl de kruinen in eindeloos gewiegel haar klaaglied 46 MEVROUW BOVARY. voortzetten. Emma trok de sjaal over haar schouders en stond op. In de laan viel het licht, groenig weerkaatst door het gebladerte, op het mos, dat zachtjes knerpte onder baar voeten. De zon ging onder, en scheen rood tusschen de takken door en de gelijkvormige stammen der in een rechte lijn staande boomen, als een bruine zuilenrij, afstekend tegen den gouden achtergrond; zij werd beangst,' riep Djali, keerde over den straatweg zoo gauw mogelijk naar Tostes terug, viel thuis neer in een stoel en sprak den ganschen avond niet meer. In het laatst van September gebeurde in haar leven iets zeer buitengewoons: zij werd uitgenoodigd op het kasteel Vaubeyssard, bij markies d' Andervilliers. Staatssecretaris tijdens de Restauratie, trachtte de markies weer in het politieke leven terug te keeren en deed alle moeite weer tot afgevaardigde te worden gekozen, s Winters hield hij reusachtige uitdeelingen van brandhout en in de Provinciale Staten eischte hij voor zijn arrondissement aldoor nieuwe verkeerswegen. Midden in den zomer had hij een verzwering in den mond gekregen, waar Charles hem als door een wonder van had genezen, door er een lancetsteek in te geven. De rentmeester, die' naar Tostes werd gezonden om de operatie te betalen, vertelde 's avonds dat hij in het tuintje van den dokter prachtige kersen had gezien. Daar op de Vaubeyssard de kersen niet tieren wilden, liet de markies aan Bovary om eenige enten verzoeken en vond het toen niet meer dan betamelijk hiervoor persoonlijk te gaan bedanken. Bij deze gelegenheid zag hij Emma en vond dat zij een mooi figuurtje en volstrekt geen boersche manieren had. Hij geloofde dan ook niet zichzelf te compromitteeren, noch een onhandigheid te begaan, door de jonggehuwden uit te noodigen. Op een Woensdag, om drie uur, vertrokken de heer en mevrouw Bovary zoodoende in hun tilbury naar de Vaubeyssard, een grooten koffer achter het rijtuigje bevestigd en een hoedendoos van voren. Charles had bovendien nog een doos tusschen zijn voeten. Tegen 't vallen van den avond kwamen zij ter bestemder MEVROUW BOVARY. 47 plaatse. Men was juist begonnen de lampions in 't park op te steken, teneinde voor de rijtuigen wat licht te maken. VIII. Het kasteel, in modern Italiaanschen stijl opgebouwd, met twee vooruitspringende vleugels en drie terrassen, strekte zich uit aan het eind van een reusachtig grasveld, waarop eenige koeien graasden, tusschen de zware ver van elkaar staande boomen, terwijl groepjes heesters, rhododendrons, seringen en sneeuwballen hun ongelijk groene kuiven over den kronkelenden zandweg bogen. Onder een brug stroomde een beek door en in het halfdonker kon men nog de stroodaken van kleine gebouwtjes onderscheiden, verstrooid liggend in de weiden, die tusschen twee zacht gloeiende heuvelrijen lagen, bedekt met houtgewas, terwijl op den achtergrond, in het dichte groen, de twee reeksen koetshulzen en stallen verrezen, nog overgebleven van het oude vroegere kasteel. Charles' tilbury hield voor het middelste terras stil; de bedienden snelden toe; de markies kwam naar buiten en, de vrouw van den geneesheer zijn arm aanbiedende, leidde hij haar de vestibule binnen. Deze had een vloer van marmeren tegels, was zeer hoog en de klank van stappen en stemmen weergalmde er als in een kerk. Rechtuit bevond zich een rechte trap en links was een galerij, die op den tuin uitzag en naar de biljartzaal voerde, waaruit het getik der caramboleerende ballen hen tegenklonk. En doorgaande om naar het salon te komen, zag Emma dat mannen met ernstige gezichten, de Wn rustende in hooge dassen, allen gedecoreerd, bezig waren te spelen; zij glimlachten even, als zij met hun queue een stoot deden. Op het donkere hout der lambriseering bingen in breede gouden lijsten portretten met onderschriften in zwarte letters. Zij las: „Jean-Antoine d'Andervilliers d' Yverbonville, graaf de la Vaubeyssard en baron de la Fresnaye, gesneuveld In den slag bij Coutras, den 20en October 1587." En op een andere; Jean-Antoine- 48 MEVROUW BOVARY. Henry Guy d' Andervilliers de la Vaubeyssard, admiraal van Frankrijk en ridder in de orde van St. Michel, gewond in den slag bij la Hougue-Saint-Vaast, den 29en Mei 1692 gestorven op la Vaubeyssard den 23en Januari 1693 " De' volgende waren moeielljk meer te onderscheiden, want het lamplicht, dat onder de kappen uit op het groene biljartlaken straalde, hulde het vertrek in schaduw Een bruinachtigengloedopde horizontale doeken werpend stiet het er tegen af, de kleine barstjes in 't vernis verguldende en op al die groote zwarte, van goud omrande vlakken was niet meer zichtbaar, dan hier en daar een bleek voorhoofd, twee oogen die u aanstaarden, prulken, neerkrullend op roode mantels of wel de gesp van een kousenband boven een vleezigen kuit. De markies opende de deur van 't salon; een der dames de markiezin zelf, stond op, kwam Emma tegemoet en Itet haar naast zich plaats nemen op een causeuse, waar zij zich op vriendschappelijken toon met haar onderhield alsof zij haar reeds sinds lang kende, 't Was een vrouw van omstreeks veertig jaar, met mooie schouders, licht gebogen neus en wat sleepende stem; zij droeg dien avond op haar kastanjekleurige haren een eenvoudigen kanten fichu, die van achteren driehoekig afhing. Een jonge blonde dame zat naast haar in een hoogen leunstoel, terwijl heeren, met een bloem in 't knoopsgat, bij den schoorsteen met de dames praatten. Om zeven uur begon het diner; de heeren, die in grooter aantal aanwezig waren, zaten aan de eerste tafel in de vestibule en de dames met den markies en de markiezin aan de tweede, in de eetzaal. Toen Emma binnenkwam sloeg de warme lucht haar «gen: een mengsel van bloemengeur, van vleeschdamp en truffels. De kaarsen in de kandelaars verlengden haar vlam in de klokvormige zilveren versiersels; het geslepen kristal, met een mat waas overtogen, kaatste de bleeke stralen terug. Over de gansche lengte der tafel stonden bouquetten en op de borden lagen, gevouwen als bisschopsmutsen, de servetten, een klein rond broodje in de opening tusschen de beide plooien. De roode pooten der kreeften staken uit de schotels, groote vruchten in MEVROUW BOVARY. 49 kunstig bewerkte mandjes, lagen opgestapeld in 't mos; de dampende kwartels hadden hun veêren nog. In zijn zijden kousen, korte broek en witte das, ernstig als een rechter, reikte de maltre d'hötel tusschen de schouders der gasten door de gesneden gerechten aan en liet met één wip van den lepel het gekozen stuk op het bord vallen. Op de groote porceleinen kachel met koperen lofwerk, stond een tot de kin gedrapeerd vrouwenbeeld, dat onbeweeglijk de volle zaal in staarde. Aan 't boveneind der tafel, geheel alleen tusschen al die vrouwen, over zijn volle bord gebogen, het servet in zijn nek vastgeknoopt als bij een kind, zat een grijsaard te eten, die nu en dan uit zijn mond druppels saus liet vallen. Hij had rood beloopen oogen en droeg een staartpruikje, omwonden met een zwart lint Dit was de schoonvader van den markies, de oude hertog de Laverdière, de vroegere gunsteling van den graaf van Artois uit den tijd der jachtpartijen bij den markies de Conflans te Vaudreuil en die, naar men zei, tusschen de heeren de Coigny en de Lauzun, de minnaar was geweest van Marie-Antoinette. Hij had een leven vol uitspattingen geleid, vol duels, weddenschappen en geschaakte vrouwen; zijn fortuin had hij er doorgebracht en hij was de schrik geweest van zijn gansche familie. Een bediende, achter zijn stoel staande, schreeuwde hem de namen der gerechten in 't oor, welke hij stotterend met den vinger aanwees. Emma's oogen dwaalden onophoudelijk naar dien ouden man met zijn hanglippen, als naar iets buitengewoons en verhevens. Hij had aan het hof verkeerd en geslapen in. het bed van koninginnen! Er werd in 't ijs afgekoelde champagne geschonken en Emma bibberde over 't geheele lichaam, toen zij de koude in haar mond voelde. Granaatappels had zij nooit gezien en ananas nog nimmer gegeten. De suiker zelfs scheen haar hier witter en fijner toe dan elders. Na het diner gingen de dames naar haar kamers om zich voor het bal te kleeden. Emma maakte toilet met al de zorg van een actrice bij haar eerste optreden. Zij schikte heur baren volgens de 50 MEVROUW BOVARY. raadgevingen van den kapper en trok haar barège japon aan, die op 't bed lag uitgespreid. Charles' broek spande hem strak om den buik. — Van die souspieds krijg ik bij 't dansen beslist last, zei hij. — Dansen? hernam Emma. -Ja! — Maar je bent mal I Men zou je uitlachen, blijf op je plaats zitten, 't Staat trouwens veel beter voor een dokter, voegde zij er bij. Charles zweeg, liep heen en weer, in afwachting dat Emma gekleed was. Hij zag haar van achteren in den spiegel, tusschen de twee kaarsen in. Haar zwarte oogen schenen nog zwarter. Heur haartressen, zacht naar de ooren gebogen, glansden met een blauwen gloed; de roos in haarchignon trillend aan het dunne steeltje, had nagemaakte waterdroppels op de blaadjes. Haar japon was lichtgeel, drie bouquetjes van pompoenrozen en groen, dienden om de plooien te bevestigen. Charles kuste haar op den schouder. Niet doenl zei ze, je kreukelt mijn japon. Men hoorde beneden de muzjek van een viool en een trompet Zij daalde de trappen af, zich bedwingende om niet te hollen. De quadrilles waren reeds begonnen. De gasten kwamen binnen. Men werd op zij gedrongen om plaats te laten voor de dansenden. Emma ging op een bankje zitten bij de deur. Toen de contradans geëindigd was, werd de ruimte van den dansvloer in beslag genomen door groepjes heeren, die stonden te praten en bedienden in livrei, met presenteerbladen. Langs de rij der zittende dames bewogen zich de kleurige waaiers en de bouquetten bedekten half de glimlachende gezichten; de flacons met gouden dop draalden rond in de half geopende hand, welks witte handschoenen den vorm der nagels goed uit deed komen, terwijl zij strak sloten om het polsgewricht Kantwerken,' diamanten broches, armbanden met medaillons trilden op de corsages, schitterden boven de borst, rinkelden aan MEVROUW BOVARY. 51 de naakte armen. Het haar, vlak op het voorhoofd geplakt en van achteren in een wrong uitloopend, was versierd met kransjes, trosjes of takjes vergeetmijniet, jasmijn of granaatbloesem, tarwe-aren of korenbloempjes. Rustig op haar plaats zittende oude dames, droegen een soort roode tulbanden. Emma's hart klopte wel een beetje toen zij, haar cavalier bij de toppen der vingers vasthoudende, zich in de rij plaatste en op het aanstrijken van de viool wachtte om te beginnen. Maar die aandoening verdween weldra en, zich wiegend op de maat der muziek, zweefde zij voort met zachte bewegingen van den nek. Een glimlach gleed over haar lippen als de viool, die alleen speelde, wanneer de andere instrumenten zwegen, een droomteêre melodie deed hooren; het heldere geklinkklank van neergeworpen goudstukken op het tafelkleed, klonk op van terzijde; plotseling begonnen ook de andere instrumenten weer, de cornet a piston schetterde luid, de voeten bewogen zich weer op de maat, de rokken zwierden en ruischten. De handen werden elkaar toegestoken en lieten elkaar weer los; de oogen, die neergeslagen werden, zagen weer op en zochten de andere oogen. Een vijftiental heeren tusschen de vijf en twintig en veertig jaar, verspreid onder de dansenden of pratende bij den ingang der deuren, onderscheidden zich door een zekeren familietrek, hoe verschillend zij overigens in leeftijd, kleeding en gedaante ook waren. Hun kleéren, beter gemaakt, schenen van zachter laken en hun haren, langs de slapen gekruld, schenen te glimmen van fijner pommade. Zij hadden die adellijke bleeke tint, die zoo goed staat bij het kostbaar porcelein, zacht satijn en gepolijste meubels, en die, in volle gezondheid, onderhouden wordt door het exquise voedsel. Hun hals bewoog zich gemakkelijk in de lage dassen; hun lange favoris vielen neer op de omgeslagen kragen; zij veegden zich de lippen af met zakdoeken, waarin groote letters waren geborduurd en waaruit een lauwe geur opsteeg. Die reeds op jaren kwamen, zagen er toch nog jong uit, terwijl iets bezadigds lag op het gezicht der jongeren. In hun onverschillige blikken was de kalmte van dagelijks bevre- 52 MEVROUW BOVARY. dlgde hartstochten; in hun rustige manieren was niettemin iets eigenaardig brutaals, uitvloeisel van het heerschen in alles wat hun kracht of ijdelheid prikkelt, den omgang met raspaarden en het gezelschap van gevallen vrouwen. Vlak bij Emma sprak een heer in blauwen rok met een jonge bleeke vrouw, die een parure van paarlen droeg, over Italië. Zij praatten geestdriftig over de reusachtige pilaren van de St. Pieterskerk, over Tivoli, Vesuvius, Castellamare, de rozen van Genua en het Coliseum in den maneschijn. Ter anderer zijde hoorde Emma een gesprek vol woorden, welke zij niet verstond. Men omringde een jongmensch, die, de vorige week, Miss Arabella en Romulus had geslagen en twee duizend louis had gewonnen met in Engeland over een sloot te springen. De een klaagde over zijn renpaarden, die te dik werden, een ander over de drukfouten, waardoor de naam van zijn paard onherkenbaar was geworden. De lucht in de balzaal was drukkend; het lamplicht begon te kwijnen. Men zocht nu de biljartzaal op. Een bediende klom op een stoel en brak twee ruiten; het rinkelen van het glas deed mevrouw Bovary het hoofd omwenden en zij zag nu in den tuin, tegen de ruiten, gedrukt, de gezichten van de toekijkende boeren. De herinnering aan de Bertaux leefde weer bij haar op. Zij zag de hoeve terug, den modderpoel, haar vader in zijn kiel onder de appelboomen en zij zag ook zichzelf terug met haar vinger den room strijkende van de vaten melk in het schuurtje. Maar in den glans van het tegenwoordige zwijmde haar verleden, hoe duidelijk haar dit tot nog toe voor oogen had gestaan, weg en zij vroeg itehzelve af of zij het wel ooit beleefd had. Zij was hier, in de schittering van 't bal en over al het andere lag een schaduw. Zij at wat maraskijn met ijs, dat zij in de linkerhand hield in een rooskleurige schelp en, den lepel tusschen de tanden, sloot zij half de oogen. Een dame naast haar liet den waaier vallen. Juist ging een heer voorbij. — Zou u zoo beleefd willen zijn, mijnheer, mijn waaier MEVROUW BOVARY. 53 op te beuren, die hier achter de canapé gevallen is? zei de dame. De mijnheer boog en, terwijl hij zijn arm uitstrekte zag Emma hoe de jonge dame iets wits, In drieën gevouwen, in zijn hoed wierp. De heer, den waaier oprapende, bood deze zeer beleefd aan; zij bedankte hem met een hoofdknikje en begon weer aan haar bouquet te ruiken. ■■'■> Na het souper, waar veel Spaansche- en Rijnwijn werd geschonken, krachtige soep werd opgediend en amandel vla, puddings a la Trafalgar en alle soorten koud vleesch met gelei die er rondom rilde op de schalen, kwamen de rijtuigen voor en begon men langzamerhand te vertrekken. Een hoekje optillende van het mousselienen gordijn, zag men het licht der lantaarns in de duisternis wegschemewa. De zitplaatsen werden ledig, alleen enkele spelers bleven nog; de muzikanten bevochtigden met de tong hun vingertoppen; Charles sliep half, den rug tegen een deur geleund. Om drie uur in den morgen begon de cotillon. Emma kon niet walsen. Het gansche gezelschap walste echter, juffrouw d'Andervilliers zelfs en de markiezin; alleen de logeergasten waren overgebleven, een twaalftal personen ongeveer. Een der walsers, die men heel famllaar met Vlcomte aansprak en wiens zeer open vest, op de borst bedrukt scheen te zijn, kwam voor de tweede maal mevrouw Bovary uitnoodigen, haar verzekerend dat hij haar wel helpen zou en dat het best zou gaan. Zij begonnen heel langzaam, toen al vlugger en vlugger. Toen zij ronddraaide, draaide alles om hen heen, de 1 lampen, de meubels, de lambriseeringen en het parket als een draaibord. Wanneer zij voorbij de deuren kwamen sloegen Emma's rokken tegen zijn broek; hun beenen kwamen met elkaar in aanraking, hij zag haar aan en zij vestigde haar blikken op hem. Plotseling beving haar een duizeling en bleef zij staan. Maar opnieuw gingen zij voort en, in nog sneller tempo, nam de vicomte haar meê, verdween met haar naar het eind der galerij waar, zwaar opademend, zij bijna gevallen was, en een oogenblik met het hoofd op zijn borst leunde. Aldoor walsende, 5* MEVROUW BOVARY. maar nu langzamer, bracht hij haar naar heur plaats Sftl 2,i ^LerP 2ich achterover tegen den muur en bedekte met de hand haar oogen. Toen zij ze weer opende, zat een dame midden in de zaal opeen tabouret; drie heeren lagen voor haar geknield. Zij koos den vicomte. Iedereen keek naar hen. Zij zweefden voorbij, keerden terug, zij onbeweeglijk en het hoofd gebogen, hij aldoor in dezelfde houding, rechtop, met sierlijk gebogen arm. Wat konden zij dansen! Zij wisten van geen ophouden, de anderen vermoeiend met naar hen te kijken Men praatte nog een paar minuten en na de „adieux" of heyer de „bonjours", begaven de gasten zich naar bun slaapkamers. Charles heesch zich de trap op- hii voelde zijn beenen niet meer. Hij had vijf uur achter elkaar bij de speeltafeltjes gestaan en naar 't whisten gezien, zonder er iets van te begrijpen. Hij slaakte dan »" t2U,C.ht Van verIich«"g teen hij zijn schoenen had uitgetrokken. Emma sloeg een sjaal om, opende het venster en keek naar buiten. De nacht was donker. Een paar druppels regen vielen Zij ademde de vochtige lucht in, die verfrisschend langs haar oogleden streek. Nog gonsde de dansmuziek haar in de ooren en zij deed moeite om wakker te blijven teneinde de illusie te laten voortduren van dit weeldeleven, dat zij aanstonds zou vaarwel zeggen. Reeds vertoonde zich de eerste morgenschemer. Lang staarde zij naar de vensters van 't kasteel, beproevende te gissen welke de kamers waren van hen, die zij den vorigen dag had ontmoet. Zij had hun leven willen kennen, zich willen verdiepen in alle bijzonderheden Maar een koude rilling beving haar. Ze ontkleedde zich en kroop onder de dekens naast Charles, die sliep. Er waren veel menschen aan 't ontbijt, dat tien minuten duurde en waarbij geen likeur werd geschonken, wat den dokter zeer verwonderde. Freule d' Andervilllers deed wat overbleef in een mandje voor de zwanen In den vijver Men ging wat wandelen in de warme serre, waar vreemdsoortige stekelplanten pyramide-vormig oprezen MEVROUW BOVARY. 55 onder hangende bloemkelken die, als te volle slangennesten, lange groene dooreengestrengelde koorden naar beneden lieten bengelen. De oranjerie, die aan het einde lag, bood een overdekten weg naar de bijgebouwen. Om de jonge vrouw te amuseeren nam de markies haar meê om de stallen te bezichtigen. Boven de ruiven, in den vorm van groote korven, waren porceleinen platen aangebracht, waarop in 't zwart de namen der paarden stonden. Wanneer men voorbij ging bewoog zich elk dier in zijn stal en klakte met de tong. De vloer van het tuighuis schitterde als de parketvloer van 't salon. De tuigen van de verschillende rijtuigen hingen in het midden aan twee draaiende pilaren en de gebitten, de zweepen, de sporen, de kinkettingen hingen op een rij aan den muur. Charles verzocht onderwijl een bediende zijn tilbury in te spannen. Men bracht het rijtuigje voor en alle pakketten werden er in geborgen onderwijl mijnheer en mevrouw Bovary afscheid namen van den markies en de markiezin. Daarop vertrokken ze naar Tostes. Stil staarde Emma naar het wentelen der wielen. Charles op het uiterste eind van 't bankje zittend, hield de teugels in de twee wijd-uitstaande armen en het kleine paardje draafde voort tusschen de veel te groote lamoens. De slappe teugels klepperden op zijn hals, nu en dan overdekt met schuim; de achteraan het rijtuigje bevestigde doos tikte regelmatig tegen den wagenbak. Zij waren ter hoogte van Thibourville gekomen, toen plotseling onder vroolijk gelach hen een stoetje ruiters passeerde, sigaren in den mond. Emma meende den vicomte te herkennen; zij keerde zich om, doch zag niets dan het op neer bewegen der paardekoppen, al naar de maat van draf of galop. Een kwart mijl verder moesten ze even stilhouden om met een touwtje een gebroken riem te herstellen. Toen Charles ook de rest van 't tuig vluchtig bekeek, zag hij iets tusschen de pooten van 't paard op den grond liggen; 't was een geheel met groene zijde gevoerde sigarenkoker, waarop middenin een wapen prijkte, zooals die voorkwamen op de portieren der rijtuigen. 56 MEVROUW BOVARY. — Er zitten waarachtig twee sigaren in, zei bH; die zijn van avond goed voor na 't diner. — Rook je dan? vroeg zij. — Zoo nu en dan, naar omstandigheden. Hij stak zijn vondst in den zak en gaf het paard een zweepslag. Toen zij thuis kwamen was het diner nog niet gereed Mevrouw wond zich op. Nastasie antwoordde onbeschoft. — Je kunt vertrekken! zei Emma. Je drijft den spot met me en daarom jaag ik je weg. Het diner bestond slechts uit uiensoep met een stuk in zuring bereid vleesch. Charles, over Emma gezeten, zei terwijl hij zich vroolijk de handen wreef: — Ik ben 't liefst toch maar weer thulsl Het schreien van Nastasie kon men hooren. Hij hield een beetje van de arme meid. Gedurende zijn lange avonden had zij hem vroeger, in zijn weduwnaarstijd gezelschap gehouden. Zij was zijn eerste patiënte geweest en zijn eerste kennis uit de streek. — Meen je 't dat je haar weg jaagt? zei hij eindelijk. — Natuurlijk. Wie zal me dat beletten ? antwoordde zij. Onderwijl hun kamer werd op orde gebracht, gingen zij naar de keuken om zich te warmen, Charles stak een sigaar aan. Hij rookte met vooruitgestoken lippen, ieder oogenblik spuwende, iedere rookwolk ontwijkende. — Je zal nog onpasselijk worden, zei ze minachtend. Hij legde zijn sigaar neer, liep naar de pomp en dronk /een glas koud water. Emma, den sigarenkoker grijpende, wierp dien haastig op den bodem van de kast ' Wat duurde die volgende dag Iangl Zij wandelde wat ra het tuintje, over dezelfde paadjes voortdurend gaand en komend, stilstaande bij de perkjes, bij den leiboom, bij den gipsen kapelaan, met een zekere verwondering al die oude dingen bekijkende, welke zij toch zoo goed kende. Wat scheen die bal-avond haar reeds lang geleden toe! Wat was het toch dat de afstand tusschen eergisteren en vandaag zoo groot deed schijnen ? Haar tochtje naar de Vaubeyssard had een bres in haar leven geslagen, als een dier groote scheuren, welke de storm soms ra de bergen maakt Zij berustte er echter in; in de latafel MEVROUW BOVARY. 57 borg zij met stille vereering haar baltoilet en haar satijnen schoentjes, wier zolen glommen van de gele was van den parketvloer. En haar hart was gelijk aan die dingen: door de aanraking met die groote weelde, was et iets onuitwischbaars achtergebleven. De herinnering aan het bal werd een onderwerp van beschouwing voor Emma. Alle Woensdagen zei ze bij 't ontwaken: „Nu is 't acht dagen geleden ... nu al veertien ... nu al drie weken, dat ik daar was!" Langzamerhand vervaagde de herinnering aan de personen, zij vergat de dansmelodieën, zag niet duidelijk ,meer de livreien en de kamers; sommige details gingen verloren, maar het heimwee bleef. IX. Als Charles uitgegaan was, haalde zij vaak uit haar kast, van tusschen het linnengoed, waar zij hem geborgen had, de groen satijnen sigarenkoker. Ze bekeek hem van alle kanten, deed hem open, snoof zelfs den geur van tabak en verbena op, die uit de voering kwam. Aan wien behoorde hij ?... Aan den vicomte? 't Was misschien een geschenk van zijn mattresse, die hem geborduurd had op een palissanderhouten raam, een klein voorwerp, dat men voor ieders oogen kon verbergen en waarvoor zij heel wat uren gezeten had, haar zijige krullen voorovervallend als zij 't ernstig gezichtje over 't werk boog. Een verliefde zucht had over 't netwerk van canefas gezweefd, iedere steek van de naald had van liefde en hoop getuigd of wel van herinnering; al die dooreengewerkte zijden draadjes, spraken van stillen hartstocht. Op een morgen had de vicomte hem meegenomen. Waar zou men over gesproken «hebben, als hij op den breeden schoorsteen lag, tusschen de bloemenvazen en de pendule? Zij was te Tostes. Hij was nu daarginds, te Parijs. Hoe zag dat Parijs er toch wel uit? Wat veelzeggend was dat kleine naampje 1 Zij herhaalde het verscheidene malen fluisterend, het klonk in haar ooren 58 MEVROUW BOVARY. als klokkenklank, het schitterde voor haar oogen zelfs in de etiquetten van haar pommadepotten. 's Nachts, als de vischkoopers met hun karretjes onder haar venster door kwamen en de Marjolaine zongen, werd zij wakker; luisterend naar het geratel der wielen, dat eindelijk in de verte wegstierf, zei ze: — Die zijn er morgen! En met haar gedachten volgde zij hen, ging met hen heuvel op, heuvel af, reed de dorpen door en snelde over den straatweg bij het licht der sterren. Na een onbepaalden afstand te hebben afgelegd, was er altijd één vaag oord, waar haar droom zich verloor. Zij kocht een plattegrond van Parijs en met de punt van haar vinger maakte zij op de kaart groote tochten. Zij ging de boulevards op, bij iederen hoek stilhoudend, tusschen de lijnen blijvende, die de straten afbakenden en langs de witte vierkanten, die de huizen voorstelden. Waren haar oogen ten laatste moe van 't staren, dan sloot zij de oogleden en zij zag in de duisternis de flikkerende gasvlammen en de rijtuigen, wier marchepieds kletterend werden uitgeslagen voor den ingang der schouwburgen. Zij nam een abonnement op La Corbeille, een damescourant, en op den Sylphe des Salons. Zij verslond letterlijk, zonder iets over te slaan, al de mededeeüngen over eerste opvoeringen, wedrennen en soirée's, interesseerde zich voor het optreden eener chanteuse, de opening van een magazijn. Zij kende de nieuwste modes, wist de adressen der goede dames-kleermakers, de dagen waarop het smaak was naar Bois de Boulogne of Opera te gaan. In Eugène Sue bestudeerde zij de beschrijving der ameublementen, zjj las Balzac en George Sand om haar persoonlijke begeerten een denkbeeldige voldoening te geven. Zelfs aan tafel nam zij haar boek meê en sloeg de bladen om onderwijl Charles at en tegen haar praatte. Het beeld van den vicomte rees bij die lectuur voortdurend bij haar op, zij trachtte punten van overeenkomst te ontdekken tusschen hem en haar romanhelden. De kring echter waar hij het middelpunt van had uitgemaakt, werd al grooter en grooter en het aureool verdween van om zijn MEVROUW BOVARY. 59 slapen, week meer naar achteren om andere droomen te omstralen. Parijs, vager dan de Oceaan, weerspiegelde in haar oogen als in rozegloed. Het groote leven, dat daar woelde en krioelde, was echter niet overal eender, verdeelde zich in groepen en voorstellingen. Emma zag er echter maar twee of drie, welke alle andere voor haar verborgen en de gansche menscheid vertegenwoordigden. In de gezantschapswereld liep men op glimmende parketvloeren, in de met spiegels gelambriseerde salons, bewoog men zich om de ovale tafels, welke fluweelen kleeden met gouden kwasten bedekten. Het ruischte er van sleepjaponnen, men was omgeven van groote mysteries en dedoodangst verborg zich nog onder een glimlach; voorts kwam de wereld der hertoginnen; men was daar gedistingeerd bleek, stond om vier uur op; de dames, arme zielen I droegen Engelschen kant onder aan haar japon en de heeren, miskende talenten, ondanks huri nietszeggend uiterlijk, reden hun paarden dood voor plezier, brachten den zomer in Baden door en trouwden, als ze naar de veertig liepen, rijke erfgenamen. In de restaurants, waar men na middernacht soupeert, lachte, bij den schijn der kaarsen, de dolle menigte schrijvers en actrices. Zij waren verkwistend als koningen, vol ideëele neigingen en fantastische begeerten. Hun leven stond boven alle andere, tusschen hemel en aarde, temidden der stormen als iets ontzaglijk verhevens. Wat de andere menschen betrof, zij verloren zich in de nevelen, namen geen bepaalde plaats in, bestonden als 't ware voor haar niet. Hoe dichter zij bovendien bij de dingen was, hoe verder haar gedachten er zich van verwijderden. AI wat haar onmiddellijk omgaf, het vervelende platteland, de domme burgermenschen, het alledaagsche bestaan, scheen haar een uitzondering toe, een bijzonder toeval, waardoor zij werd vastgeketend, terwijl daarginds eindeloos ver zich uitstrekte het groote land van hartstocht en geluk. In haar verbeelding verwarde zij de zinnelijkheden der weelde met de genoegens der ziel. Had de liefde niet, evenals tropische planten, een toebereiden grond en een bijzondere temperatuur noodig? De liefdeklachten in den maneschijn, de lange 60 MEVROUW BOVARY. omhelzingen, de tranen, die over de handen vloeien, welke men loslaat, al de passie der zinnen en de verlangens der ziel konden niet gescheiden worden van de balkons der groote kasteelen, van een boudoir met zijden gordijn en een mollig tapijt, vazen met bloemen, een praalbed, en het geschitter van edelsteenen en zilveren loovers op livrei-costuums. De jongen van 't posthuis, die iederen morgen de merrie ' kwam roskammen, klotste met zijn klompen door de gang; zijn kiel en sokken warren vol gaten. Dat was nu de groom in korte broek, waar zij zich mede moest tevreden stellen I Was zijn werk gereed, dan zag men j hem den ganschen dag niet terug, want Charles bracht, als hij thuiskwam, zelf het paard naar stal, deed het zadel af en den halster om, onderwijl de meid een bos hooi in de krib wierp. Als opvolgster van Nastasie (die eindelijk Tostes ver- ] liet onder een vloed van tranen) nam Emma een jong zachtaardig weesmeisje van veertien jaar in dienst. Zij verbood haar katoenen mutsen te dragen, leerde haar dat men iemand in de derde persoon moet aanspreken, dat men een glas water brengen moet op een schoteltje, aan de deur moet tikken vóór men binnen komt, en voorts strijken, naaien en haar behulpzaam zijn bij 't aankleeden, op deze wijze haar tot een soort van kamenier willende opleiden. De nieuwe meid gehoorzaamde zonder tegenspreken, uit vrees voor weggejaagd te worden en, daar mevrouw tot gewoonte had den sleutel in 't buffet te laten, nam Felicité iederen avond wat klontjes suiker mee naar bed, welke zij opat, na haar haar gebed te hebben opgezegd. In den namiddag maakte zij soms een praatje met de postiljons aan den overkant Mevrouw was dan boven in haar kamer. Zij droeg een heel open ochtendjapon en tusschen de revers van het corsage zag men een geplooid hemdje met drie gouden knoopjes. Haar ceintuur bestond uit een dik koord met drie groote kwasten en zij droeg kleine j roode pantoffeltjes met groote strikken. Zij had zich ook een vloeimap aangeschaft, een doos papier, een pen- MEVROUW BOVARY. 61 houder en enveloppen, hoewel ze niemand had aan wien ze schrijven zou; zij stofte haar étagère af, keek eens in den spiegel, nam een boek en liet, haar blikkendroomerig over de regels dwalend, het weêr in haar schoot vallen. Ze had lust in reizen en verlangde tevens naar haar klooster terug. Ze had willen sterven en te Parijs wonen. Charles sjokte bij sneeuw en regen de wegen af. Hij at pannekoeken in de boerderijen, stak zijn hand in vochtige bedden, voelde 't bloed nu en dan bij een aderlating over zijn gezicht spuiten, luisterde naar het doodsgerochel der - stervenden, onderzocht den inhoud van kwispeldoren en potten, stroopte heel wat vuil linnengoed omhoog; doch 's avonds, bij 't opvlammend vuur, vond hij een gedekte tafel, gezellige meubelen, een keurig, gekleede, lieve en zóó aangenaam riekende vrouw, dat hij soms kon gelooven, dat het haar huid was, die aan haar kleêren zoo'n heerlijken geur meêdeelde. Zij betooverde hem letterlijk door tal van kleine delicate dingen: nu eens had zij een nieuwe manier ontdekt om rosetten te maken voor de kaarsen, dan weer veranderde zij een volant aan haar japon of vond een bijzonderen naam uit voor een heel gewoon gerecht, dat de meid niet goed had klaar gemaakt, maar dat Charles tot het laatste toe verorberde. Te Rouaan had zij dames gezien, die breloques aan haar horlogekettings droegen en zij kocht nu natuurlijk ook breloques. Op haar schoorsteenmantel moesten twee groote vazen komen van blauw glas en wat later een ivoren naaidoosje met een rooskleurigen vingerhoed. Hoe minder Charles van deze élégance begreep, hoe meer voelde hij er zich door bekoord. Hij genoot er meer door en de glans van zijn huiselijken haard scheen er door verhoogd te worden. Het was als stofgoud, dat zijn levensweg verguldde. Hij was gezond en zag er gelukkig uit; zijn naam was voor goed gevestigd. De boeren hielden van hem, omdat hij niet trotsch was. Hij liefkooske de kinderen, ging nooit éen herberg binnen en boezemde door zijn voorbeeldig gedrag vertrouwen in. Vooral was hij gelukkig met keel- en borstaandoeningen. Bevreesd zijn volkje naar de andere wereld te helpen, schreef Charles inder- MEVROUW BOVARY. 63 bogen naar zijn slapen te rijzen, door de opbolling van "zijn kooneh. Nu en dan stopte Emma het roode omboordsel van zijn tricot in zijn vest, schikte zijn das terecht of wierp de verkleurde handschoenen weg, welke hij op 't punt stond aan te trekken; zij deed dit niet, zooals hij meende, voor hem, zij deed het voor zichzelf, uit egoïsme, uit zenuwachtige verbittering. Soms ook vertelde zij hem van 't geen zij gelezen had, van de een of andere passage in een roman, van een nieuw tooneelstuk of een voorval uit de groote wereld, waarvan het feuilleton verhaalde; Charles had altijd een open oor en een goedkeuring op de lippen. Haar hazewindhondje was haar vertrouweling. Maar ze was bok in staat geweest confidenties te doen aan de takkenbossen onder den schoorsteen of den slinger van de pendule. In den grond haars harten verwachtte zij echter een gebeurtenis. Als matrozen die schipbreuk leden, liet zij haar wanhopige blikken glijden over de eenzaamheid van haar leven, aan den verren neveligen horizont zoekend naar het blanke zeil. Zij wist niet wat het toeval haar zou brengen, zij vermoedde niet welken wind het op haar aan zou sturen, naar welken oever het haar brengen zou; of het een sloep zou zijn of een driemaster, beladen met rampen of boordevol geluk. Doch iederen morgen als zij wakker werd, hoopte zij dat het dien dag komen zou; zij luisterde naar alle geluiden, sprong overeind, verwonderde er zich over het niet te zien; en bij het vallen van den avond, bedroefder dan den vorigen dag, verlangde zij naar den nieuwen morgen. Het werd weer lente. De eerste warmte, die de pereboomen bloesems deed dragen, benauwde haar. In het begin van Juli rekende zij op haar vingers uit hoeveel weken het nog duurde voor 't October was, daarbij denkende aan den markies d'Andervilliers, die misschien weer een bal zou geven op de Vaubeyssard. Maar September ging voorbij zonder brieven en zonder bezoek. Na deze ontgoocheling was haar hart weer leeg en gingen de dagen weer traag en eentonig voorbij. En zoo zouden ze voortaan op elkaar blijven volgen, de een 64 MEVROUW BOVARY. gelijk aan den ander, in eindelooze nietswaardigheid! Andere menschen, hoe laag bij den grond hun bestaan ook was, hadden tenminste kans op verandering. Eén enkel voorval bracht soms een reeks van wisselingen meê. Maar voor haar daagde niets op, niets! God had dat zoo besloten! De toekomst leek haar een donkere gang toe, aan welker eind zich des tevig gesloten deur bevond. Zij speelde geen piano meer. Waarom zou ze spelen? Wie luisterde naar haar? Zij zou toch nooit in fluweelen japon met korte mouwen voor een Erardvleugel zitten in een concertzaal en met haar teêre vingers de ivoren toetsen beroeren, om dan als windgeruisch om zich te hooren het gefluister van verrukking. En was 't daarom de moeite waard zich met vervelende studies te kwellen? Ook haar teekendoos en borduurwerk bleven in de kast opgeborgen. Waartoe diende het? Waartoe? Het naaiwerk maakte haar zenuwachtig. — En gelezen heb ik alles reeds, zei ze. Zoo bleef ze dan bij 't vuur zitten, de tang gloeiend makend, of keek naar den regen. Zondags vooral voelde zij zich treurig gestemd, als de klok luidde voor de vesper. Zij luisterde, met stompzinnige aandacht, naar de zachte slagen van 't metaal. Een kat, langzaam over de daken loopend, kromde den rug in de koesterende zonnestralen. De wind schoof over den weg groote stofwolken. In de verte huilde nu en dan een hond en de klok dreef met gelijkmatige slagen haar eentonig gebimbam over de verre velden. De kerk ging uit De vrouwen hadden helder geschuurde klompen aan, de mannen nieuwe kielen, de kinderen blootshoofds dartelden voor hen uit en allen gingen naar huis. Tot het donker werd bleven vijf of zes mannen, altijd dezelfden, dobbelen voor de herbergdeur. 't Was een koude winter. Iederen morgen waren de ruiten stijf bevroren en het wittig licht dat er doordrong, als door matglas, bleef den ganschen dag soms even naargeestig. Om vier uur 's avonds kwam de lamp aan. Op heel mooie dagen liep zij den tuin in. De dauw had op de koolplanten zilveren figuren achtergelaten, door lange schitterende draden verbonden. Men hoorde geen MEVROUW BOVARY. 65 vogel zingen, alles scheen te slapen, de leiboom was met stroo tegen de vorst beschut en de wingerd kronkelde als een groote zieke slang onder het lofwerk van den muur door, waar men, dichterbij komende, tal van duizendpooten zich voort zag bewegen. Tusschen de pijnboompjes, dicht bij de haag, stond de gipsen pastoor met zijn steek op zijn brevier te lezen, doch miste één voet, en ook het pleister liet hier en daar los door de vorst, zoodat vuile witte plekken zich op zijn gezicht vertoonden. Dan ging zij weer naar boven, sloot de deur, rakelde het vuur wat op en, bevangen door de warmte van den haard, voelde zij de verveling nog zwaarder op zich drukken. Wanneer niet een zekere schroom haar had weerhouden, zou zij naar beneden zijn gegaan, om wat met de meid te praten. Alle dagen, op 't zelfde uur, deed de schoolmeester zijn zwart zijden calotje op, de luiken van zijn huis open en kwam de veldwachter voorbij, de sabel over zijn kiel, 's avonds en 's morgens gingen de postpaarden, drie aan drie, de straat door om te drinken aan den plas. Van tijd tot tijd ging de schel van een kroegje over, en, als er wind was, hoorde men op hun spillen de kleine koperen scheerbekkens knarsen, die als hangbord voor den pruikenmakerswinkel dienst deden. De versiering van dezen winkel bestond in een tegen een ruit geplakte oude modeplaat en een wassen vrouwebuste met geel haar. Ook de pruikenmaker beklaagde zich zijn roeping te zijn misgeloopen, zijn toekomst te hebben verloren en, droomende van een winkel in een groote stad, als Rouaan bijv., vlak bij een schouwburg, liep hij in afwachting van de clientèle den ganschen dag van 't gemeentehuis tot aan de kerk, somber en in zichzelf gekeerd. Wanneer mevrouw Bovary de oogen opsloeg, zag zij hem geregeld, als een schildwacht op post, met zijn Grieksche muts op één oor en in zijn wollen vest. In den namiddag, soms, verscheen voor 't raam van de hulskamer het hoofd van een haveloos gekleed man, met zwarten snorrebaard en die met witte tanden langzaam en teeder lachte. Dadelijk begon hij een wals te spelen en op het orgel, als in een klein salon, draaiden dames en heeren, niet langer dan een 3 MEVROUW BOVARY. 77 moorden dan ergens anders eten! En lastig dat hij is! Vooral met den cider! 't Is een heel ander mensch dan mijnheer Léon, die soms om zeven uur, ja wel eens om half acht komt en er niet op let wat hij eet. Dat is een beste jongén; nooit zal hij een woord zeggen... — U ziet daaruit alweer dat er groot verschil is tusschen een man van opvoeding en een ouden grenadier, die ontvanger is geworden. 't Sloeg zes uur. Binet kwam binnen. Hij had een blauwe jas aan, die recht langs zijn mager lichaam neerhing en zijn leeren pet, wier oorkleppen op den bol met een paar koorden waren vastgehecht, liet van onder den klep een kaal voorhoofd zien, dat door de gewoonte van het helmdragen scheen ingedrukt. Hij droeg een vest van zwart laken, een stropdas, een grijze pantalon, en ten allen tijde goed gepoetste laarzen, welke van voren twee gelijke bobbels vertoonden, wegens het uitspringen van zijn teenen. Geen haartje was te lang in den ringbaard, die zijn kin als in een lijst vatte; hij had kleine oogen en een ietwat gebogen neus. Hij was een uitstekend kaartspeler, eén goed jager en schreef een nette hand. Niet vóór de drie molenaars de zijkamer hadden verlaten, ging hij naar binnen en onderwijl de meid voor hem dekte, bleef Binet stil op zijn plaatsje bij de kachel staan; toen sloot hij de deur en zette als gewoonlijk zijn pet af. — Nu, die zal zijn tong ook niet slijten met het zeggen van beleefdheden I zei de apotheker, toen hij weer alleen met de waardin was. — Hij praat nooit meer, antwoordde deze; de vorige week kwamen hier twee lakenreizigers, geestige jongens, die 's avonds zooveel grappen vertelden, dat de tranen over mijn wangen liepen van 't lachen; maar hij zat er bij als een visch en zei geen woord. — Ja, zei de apotheker, geen verbeelding, niets buitengewoons, niets dat een mensch van hem maakt, die in gezelschap wat waard is, — Men vertelt echter dat hij lang niet dom is, bracht de herbergierster er tegen in. 78 MEVROUW BOVARY. — Hij, niet dom? antwoordde Homais; hij, nu ja, voor zijn doen misschien I voegde hij er kalmer aan toe. En hij hernam: — Een koopman, die uitgebreide relaties heeft, een advocaat, een dokter, een apotheker, kunnen zoodanig In hun werk opgaan, dat zij grillig en norsch worden, dat begrijp ik en de geschiedenis is vol Van voorbeelden I Maar zij denken tenminste ergens aan. Ik bijv., hoe vaak heb ik mijn penhouder op mijn lessenaar gezocht om een etiket te schrijven, terwijl ik hem achter mijn oor had gestoken! Juffrouw Lefrancois was intusschen op den drempel gaan staan om te zien of de Zwaluw nog niet kwam Zij schrikte. Een in 't zwart gekleed man trad eensklaps de keuken binnen. Het laatste schemerlicht deed zijn forsche gedaante nog goed uitkomen. — Wat fs er van uw dienst, mijnheer de pastoor? vroeg de eigenares der herberg, een der koperen kandelaars van den schoorsteen nemende, die daar met de kaarsen er in op een rijtje stonden; wenscht u Iets te gebruiken? Een glaasje bessen of een glas wijn? De geestelijke bedankte beleefd. Hij zocht zijn paraplu dien hij den vorigen dag in het klooster van Ernemont had laten staan, en na juffrouw Lefrancois te hebben verzocht hem in den loop van den avond even aan te laten reiken, begaf hij zich naar de kerk, waar juist voor het Angelus geluid werd. Toen de apotheker het geluid zijner voetstappen buiten niet meer hoorde, vond hij zijn gedrag van zooeven zeer berispelijk. Dat weigeren van een glaasje scheen hem een ellendige schijnheiligheid toe; de priesters dronken allen maar in 't geniep, en trachtten den tijd van de tienden terug te krijgen. De waardin verdedigde den pastoor. ir ~, Hi* lfan er weI vier« 20Oal8 « is, maken en breken. Verleden jaar heeft hij onze menschen geholpen het stroo Wnnen halen; hij droeg zes bossen tegelijk, zoo sterk is hij. - Bravo! zei de apotheker. Stuur je dochters maar bij zulke sterke grappenmakers te biechten! Ais ik de MEVROUW BOVARY. 79 regeering was, ik zou bevelen dat de priesters eens per maand een aderlating moesten ondergaan. Ja, juffrouw Lefrancois, alle maanden een duchtige aderlating in het belang van orde en zeden I — Zwijg toch, mijnheer Homaisl u is een heiden! u heeft geen godsdienst! De apotheker antwoordde: — Ik heb wel een godsdienst, mijn godsdienst, en die beteekent meer dan die van hen, met al hun dwaze ceremoniën en grappen! Ik daarentegen aanbid God. Ik geloof in den Allerhoogste, in den Schepper; hoe hij er uitziet is me onverschillig, doch ik weet dat hij ons hier doet zijn om onze plichten van burger en huisvader te vervullen; ik zie echter de noodzakelijkheid niet in, om in een kerk zilveren schalen te gaan kussen en op mijn kosten een troep grappenmakers vet te mesten, die er beter van eten dan' wij. Waarom zou men God niet evengoed kunnen aanbidden in een bosch, op het veld en zelfs als wij het hemelgewelf beschouwen, iets wat ook de voorvaderen deden. Mijn God is de God van Socrates, van Franklin, van Voltaire, van Bérangerl He ben het eens met de geloofsbelijdenis van den Savoyschen vicaris en de onsterfelijke beginselen van 89! Ik stel me dan ook God niet voor als een goede man, die op zijn stokje leunend wat rondloopt, zijn vrienden in den bulk van walvisschen laat logeeren, die sterft, een luiden kreet slakende en na drie dagen weer levend wordt: op zichzelf al gekke dingen en die bovendien ten eenemale in strijd zijn met alle natuurwetten.; wat ons — terloops opgemerkt — al weer doet zien, dat de priesters zich altijd in domheid hebben rondgewenteld, en getracht hebben om het volk hetzelfde te laten doen. Hij zweeg met de oogen rondkijkende of hij geen toehoorders had, want in het vuur van zijn spreken, had de apotheker een oogenblik gemeend in de volle raadszaal te staan. De herbergierster luisterde echter al niet meer naar hem; zij spitste het oor voor een verwijderd geratel. Men onderscheidde het gerammel van een rijtuig en het geklapper van de paardenhoeven. De Zwaluw hield eindelijk voor de deur stil. 5 MEVROUW BOVARY. aJ w g,?f bak op twee h00Ke wie»en, die tot 1 d!k, reikt?n en den reizigers, wier schouders ,. « Werden bedekt' verhinderden den wee te 'ftJ^iïf in de 8ma»e kijkraampjes rinkelden in hun lijst ais het voertuig gesloten was, en hier en daar zaten modder en stof zóó dik, dat zelfs de stortregens met in staat waren geweest Tiet te doen verdwijnen. De bespanning bestond uit twee disselpaarden en een voorspanpaard; wanneer men een helling afreed, schokte het voertuigje ontzettend en raakte het achterste gedeelte nu en dan den grond. s«=uccue Eenige bewoners van Yonville kwamen toegeloopen • ze Tl ,, T Clkaar' vroegen naar nieuwtjes, antwoord op boodschappen en pakjes; Hivert wist niet wien hij het eerst moest antwoorden. Hij was het die voor 't dorp alle taSSJ^ ? dC ^ dCed- m gi"K "aar de winkels, bracht stukken leer meê voor den schoenmaker, Ijzerwerk JiïL~n hoei8B,Id'fen vaatje haring voor zijn meesteres, mutsen van de modiste, pruiken van den kapper, bij zijn terugkomst gaf hu waar hij langs kwam zijn pakjes af, wierp ze, onderwijl zijn paarden alleen liepen, over de omheiningen, terwijl hij, rechtop staande, uit alle macht schreeuwde Een klein voorval had hem verlaat: de hazewindhond van mevrouw Bovary was het veld ingeloopen. Een kwartier lang had men het beest gefldten. Hivert was zelfs nog een halve mijl teruggereden, ieder oogenblik het diertje meenende te zien; ten slotte had hij zijn reis echter moeten vervolgen. Emma had geschreid was boos geworden, had Charles de schuld van het ongeluk gegeven ï£ Z"* Lhe"reïx> de manufacturier, die ook In 't rijtuig h«m/ ge!I!lC^ naar te troosten» door tal van voorbeelden omtrent verloren geraakte honden aan te halen, welke na ange jaren zelfs nog hun meesters herkenden Men vertelde zelfs van een, die van Constantinopel terug gekomen was naar Parijs. Een andere had aan één stuk vijftig mijlen afgelegd, daarbij vier rivieren overzwemmende; zijn eigen vader had een hondje bezeten, dat, na twaalf jaar, plotseling in de straat tegen hem op was gesprongen, toen hij, op een avond, in de stad ging dineeren MEVROUW BOVARY. 81 II. Emma stapte 't eerst uit, vervolgens Félicité, mijnheer Lheureux, een min en daarna was men genoodzaakt Charles wakker te maken die, zoodra 't donker werd, in diepen slaap was gevallen. Homais kwam naderbij; hij maakte zijn opwachting aan mevrouw, bood zijn diensten aan bij mijnheer; hij zei dat hij het zeer prettig vond hem van nut te zijn geweest en voegde er aan toe, dat hij zoo vrij was geweest zichzelf te inviteeren; zijn vrouw was afwezig. Nauwelijks was mevrouw Bovary in de keuken, of zij trad op den schoorsteen toe. Met de toppen van haar vingers nam zij ter hoogte van de knieën haar japon op en deze zoo optrekkende tot haar enkels, stelde zij aan de vlammen, boven den ronddraaienden schapebout, haar zwart geschoelden voet bloot Het vuur verlichtte haar geheel; de roode gloed doordrong als 't ware den inslag 'van haar japon, haar blanke huid en zelfs haar oogleden, welke zij af en toe neersloeg. Wanneer een windvlaag door de half open deur naar binnen drong, overtoog haar een rosse schijn. Aan den anderen kant van den schoorsteen stond een blond jongmensch, die haar stilzwijgend aanstaarde. Daar hij zich te Yonville ontzettend verveelde, stelde Léon Dupuis, die klerk was bij notaris Guillaumin en de tweede habitué van de Gouden Leeuw, zijn eten dikwijls wat uit, in de hoop, dat er reizigers zouden komen, met wie hij 's avonds wat kon praten. Op gewone dagen, als zijn werk afgeloopen was, moest hij, bij gebrek aan beter, van de soep tot de kaas het gezelschap dulden van Binet. Met graagte had hij dus het voorstel van de herbergierster aangenomen, om in gezelschap der nieuw-aangekomenen te eten. Men ging dus naar de groote zaal, waar juffrouw Lefrancois vier couverts had doen gereed zetten. Homais vroeg verlof zijn mutsje op te mogen houden, omdat hij bang was voor kouvatten. Zich daarop tot zijn buurdame wendende, zei hij: — Mevrouw is zeker wel vermoeid? Onze Zwaluw schudt zoo verschrikkelijk I MEVROUW BOVARY. 83 wanneer zij tenminste aanwezig is, en op den duur, als in de tropische landen, ongezonde miasmen zou kunnen doen ontstaan; — deze warmte dan, zeg ik, wordt juist getemperd aan den kant vanwaar zij komt, of liever vanwaar zij komen zou, d. w. z. aan den zuidkant door de zuid-oostenwinden, welke zichzelf verfrischt hebbende bij 't overtrekken van de Seine, ons plotseling bereiken als Russische avondkoelten! — Zijn er mooie wandelingen in den omtrek te doen? zei mevrouw Bovary, den jongen man aansprekend. — Heel weinig, antwoordde deze. Er is een plek, die het Weiland heet en in 't heuvelland ligt aan de grens van 't bosch. Daar ga ik 's Zondags wel eens heen en blijf daar, een boek bij mij, naar het ondergaan der zon kijken. — Ik vind niets zoo mooi als 't ondergaan der zon, hernam zij, en vooral aan den oever der zee. — O, ik dweep met de zee, zei Léon. — Schijnt het u ook niet toe, antwoordde mevrouw Bovary, dat de geest vrijer over die grenzelooze ruimte dwaalt, wier aanschouwing de ziel verheft en haar vervult met gedachten aan de eeuwigheid en het ideaal? — Met berglandschappen Is het evenzoo, zei Léon. Ik heb een neef, die 't vorig jaar een reis door Zwitserland heeft gemaakt en mij vertelde, dat men zich de poëzie der meren, de bekoring der watervallen, het reusachtig effect der gletschers niet voorstellen kan. Aan de andere zijde der bergstroomen ziet men pijnboomen van ongelooflijke grootte, hutten, die schijnen te hangen boven afgronden en duizend voet onder u, als de nevelsluiers scheuren, geheele dalen. Zulke schouwspelen moeten iemand wel in verrukking brengen, tot aanbidding opwekken, met bewondering vervullen. Ik vind het dan ook niets vreemd, dat een beroemd musicus, om zijn verbeelding te prikkelen, gewoon was piano te spelen op een plaats, die hem met ontzag voor de natuur vervulde. — U doet aan muziek? vroeg zij. — Neen, maar ik houd er veel van, antwoordde hij. — Geloof er niets van, mevrouw Bovary, viel Homais in de rede, zich over zijn bord heen buigende, dat Is 84 MEVROUW BOVARY. zuivere bescheidenheid. — Komaan, mijn waarde: En gisteren zong je nog in je kamer l'Ange Gardten en dat ging uitstekend. Ik kon u in 't laboratorium hooren; gij droegt dat voor als een operazanger. Léon woonde bij den apotheker in, waar hij een klein kamertje had op de tweede étage en uitziende op het plein. Hij bloosde bij dit compliment van zijn hospes, die zich weer tot den geneesheer had gewend en hem nu achter elkaar een voor een de voornaamste inwoners van Yonville opnoemde. Hij vertelde anecdotes, gaf aanwijzingen. Men kende niet precies het fortuin van den notaris en dan had men nog het huis Tuvache, dat heel wat te doen gaf nu en dan. Emma hernam: — Van welke muziek houdt u 't meest? — Van de Duitsche, die stemt tot droomen. — Hebt u de Italianen al eens gehoord? — Nog niet; maar het volgend jaar hoop ik hen te hooren als Ik naar Parijs ga, om mijn studie te voltooien. — Zooals ik reeds de eer had uw echtgenoot mede te deelen, zei de apotheker, naar aanleiding van dien armen Yanoda, die gevlucht is, vindt u, dank zij de grillen, welke hij had, een der mooiste huizen van Yonville ter uwer beschikking. Wat het vooral voor een geneesheer aangenaams heeft, is een deur, die naar de laan toegang geeft en door welke men in- en uit kan gaan, zonder gezien te worden. Bovendien zal u alles vinden wat voor een huishouden van gerief is: een wachthuis, een keuken met provisiekamer, een salon, een boomgaard enz. 't Was een snaak, die geen onkosten ontzag. Hij had, achter in den tuin, aan den kant van 't water, een priëel laten maken, expres om 's zomers bier te drinken, en als mevrouw van tuinieren houdt, dan kan zij... — Mijn vrouw doet er niets aan, zei Charles; schoon beweging goed voor haar is, blijft zij liever den heelen dag in haar kamer zitten lezen. — Precies als ik, antwoordde Léon; wat is inderdaad heerlper, dan 's avonds als de lamp aan is in 't hoekje bij den haard te zitten met een boek, terwijl de wind tegen de ruiten slaat?... MEVROUW BOVARY. 85 — Nietwaar? zei ze, met haar groote zwarte oogen hem aanziende. — Men denkt dan aan niets, ging hij voort, de uren vliegen voorbij. Terwijl men stil neerzit, dwaalt men rond in het land der verbeelding en de gedachten, geheel opgaande in het verdichtsel, vermeien zich in de bijzonderheden of volgen de hoofdlijnen van het verhaal. Men denkt zich geheel in de personen in en men schijnt zijn eigen hart te voelen kloppen onder hun kleêren. — Ja, ja, zoo is het! zei zij. — Is 't u wel eens overkomen, hernam Léon, dat u in een boek een vage gedachte aantrof, die bij u zelf was opgekomen, een verwaasd beeld, dat heel van verre opduikt als de verpersoonlijking van uw innigste gevoelens? — Ja, dat heb ik ook wel eens ondervonden, antwoordde zij. — Daarom juist, zei hij, houd ik vooral van de dichters. Ik vind verzen teerder dan proza, zij stemmen ons weeker. — Maar op den duur worden ze vermoeiend, hernam Emma; op 't oogenblik houd ik integendeel meer van verhalen uit één stuk, waarbij men beeft en siddert. Ik verafschuw die gewone romanhelden en die alledaagsche gevoelens, zooals men ze in 't leven aantreft — 't Is zoo, merkte de klerk op; die werken, welke niet tot het hart spreken, verliezen m. i. het doel der kunst uit 't oog. Het is zoo heerlijk, tusschen al de ontgoochelingen van het leven, in gedachten te kunnen vertrouwen op edele karakters, op reine genegenheid, te kunnen gelooven aan toestanden van zuiver geluk. Wat mij aangaat, die hier ver van de wereld leef, 't is mijn eenige ontspanning, maar te Yonville vindt men zoo weinig gelegenheid! — Evenals te Tostes, hernam Emma; ik was altijd op een bibliotheek geabonneerd. — Als mevrouw mij de eer wil aandoen er gebruik van te maken, zei de apotheker, die de laatste woorden had opgevangen, dan stel ik gaarne mijn bibliotheek ter uwer beschikking. De beste schrijvers zijn er in: Voltaire, Rousseau, Delille, Walter Scott, VEcho des feuilletons enz., en ik ontvang bovendien tijdschriften, waaronder de ^ MEVROUW BOVARY. Roaaansche Lantaarn, die dagelijks verschijnt en waarvan ik correspondent ben voor Buchy, Forges Neufchatel Yonville en omstreken. S ' r,eutc"ate,« Twee en een half nur zat men aan tafel: het dienst- h,K'Z^f?6' dat ,angzaam over de steden slofte, bracht de schalen en borden een voor een, vergat alles hr sterde naar niets en liet onophoudelijk de deur der" biyartzaal op een kier staan, zoodat de krak voortdurend tegen den muur sloeg. 'uurena nrf^de- d3t .hij het zeIf bemerkte, had Léon onder 't steef iV°7"°S ee" dCr 8tekken van mevf0uw Bovary's stoel gezet. Zij droeg een dasje van blauwe zijde, dat recht en stijf als een ouderwetsche halskraag, een Soofd boordje rechtop deed staan. Al naar haar wendingen van IreS ï* t"*1** ™ haar gezicht hierin weg ILJ "„""SS1? weer uit °P- 200 naast elkander 2 n; Charles en de apotheker wat babbelde" he toevfl i^ •e" diC V3ge gesPrekke„, waarbfl het toeval de zinnen ais vanzelf naar een middelpunt Burgen, titels van romans, nieuwe quadrilles en die wereld welke zij „iet kenden, Tostes, waar zij gewoond had Yonville waar zij nu waren, zij spraken ovef alles, beoS deelden alles, tot het diner geëindigd was Toen de koffie werd gebracht, ging Félicité de kamer m het nieuwe huis op orde maken en de gasten stoS S/Yf li™ 5t0e,en op- Juffrouw Lefranfois dommelde Iaifi„UK°0fde vuu%terwijl de staljong™ een lantaarn in de hand, op mijnheer en mevrouw Bovarv £roLomh hen naa;h.uis tebrengen-Het£o*Z J, 0^ haren en de jongen hinkte met het linkerbeen. tp Jhhi V™e handwde parap,u van m«nheer den pastoor te hebben genomen, begaf men zich op weg enLS&tin rUSt °e gr0Bd Was gri* als in Daar het huis van den dokter zich op vijftig pas afstands van de herberg bevond, moest men van elkaar v1rlpre7drSke"jk en het Toen Emma de vestibule binnenkwam viel de koude MEVROUW BOVARY. 87 der muren op haar als een natte doek, die men om haar schouders sloeg. Die muren waren nieuw en de treden van de trap kraakten. Door de gordijnlooze ramen drong een wittig licht de kamer op de eerste verdieping binnen. Men kon de boomtoppen zien en in de verte het weiland, half vervaagd in den nevel, die, in den maneschijn opstijgend, den stroom van 't water volgde. Midden. in de kamer, door elkaar heen, stonden laden van een latafel, flesschen, gordijnroeden, vergulde staven, matrassen op stoelen en waschkommen op den grond, — de twee mannen, die de meubels hadden gebracht, hadden alles zoo achteloos mogelijk daar neergezet. 't Was de vierde maal dat zij op een vreemde plaats sliep. De eerste maal was geweest, toen zij in 't klooster kwam, de tweede maal bij haar komst te Tostes, de derde maal op de Vaubeyssard en de vierde maal was hier; telkens was als 't ware een nieuw tijdperk in haar leven er mede ingewijd. Zij geloofde niet dat op verschillende plaatsen de dingen zich precies tender konden voordoen en daar hetgeen zij achter den rug had slecht was, moest hetgeen haar nu wachtte beter zijn. III. 's Morgens, bij haar ontwaken, bemerkte zij den klerk op het plein. Zij was in haar ochtendjapon. Hij hief het hoofd op en groette. Zij boog vluchtig en sloot het venster. Léon wachtte den geheelen dag met spanning tot de klok zes uur zou slaan, doch bij 't binnentreden van de herberg vond hij niemand aan tafel dan Binet. Het diner van den vorigen dag was voor hem een gebeurtenis van belang geweest; nog nooit had hij tot nu toe twee uur achter elkaar met een dame gepraat. Hoe had bij haar tal van dingen kunnen uitleggen en dat in passende woorden, iets waartoe hij nooit te voren in staat zou zijn geweest? Hij was verlegen en bewaarde meest die terughouding, welke deels uit kieschheid en deels uit valsche schaamte voortspruit Te Yonville oordeelde men dat hij goede manieren had. Hij kon geduldig 88 MEVROUW BOVARY. het redeneeren van ouderen aanhooren en scheen geen doordraver in de politiek, wat voor een jongmensen merkwaardig mocht heeten. Bovendien had hij talent, hij schilderde met waterverf, kon muziek lezen, en, als hij geen kaart speelde, onderhield hij zich na 't diner gaarne over literatuur. De heer Homais achtte hem om zijn ontwikkeling mevrouw Homais hield van hem om zijn voorkomendheid Dikwijls toch nam hij de kleine Homais mee den tuin in, vuile marmotten, slecht opgevoed en evenals hun moeder wat bleekzuchtig. Om op hen te passen had men, behalve de meid, nog Justin, apothekersleerling en achterneef van Homais, dien men uit medelijden in huis had genomen en die tevens als knecht dienst deed. De apotheker was een uitstekend buur. Hij verstrekte mevrouw Bovary inlichtingen omtrent de leveranciers ontbood expres haar wijnhandelaar, proefde den cider en zorgde er voor dat de vaten in den kelder een goede plaats kregen; hij verklaarde haar tevens hoe zij'taan moest leggen om goedkoop aan een uitstekenden botervoorraad te komen en bracht de zaken met Lesriboudols, den koster, in orde, die, behalve zijn kosters- en doodgraversversbetrekking ook nog die van verzorger der voornaamste tuinen van Yonville vervulde, bij 't uur of bij 'tjaar, al naar men verlangde. Doch niet uitsluitend de behoefte anderen van dienst te zijn dreef den apotheker tot zoo groote vriendschapsbetuigingen, hij had er een bedoeling meê. H|i "ad artikel 1 der wet van den 19e» Windmaand van tjaar XI overtreden, waarbij de uitoefening der geneeskunde vérboden wordt aan ieder, die geen diploma heeft Op anonieme aantijgingen was Homais naar Rouaan ontboden bij den procureur des konings en door dezen in zijn particulier cabinet ontvangen. Deze magistraatspersoon had hem ontvangen, staande in ambtsgewaad, het hermelijn om de schouders en de baret op t hoofd. Het was de morgen vóór de zitting In den corridor hoorde men het zware stappen der gendarmes, en als een verwijderd gedrulsch van groote sloten, wier sleutels men omdraaide. Het suisde den apotheker MEVROUW BOVARY. 89 in de ooren als was hij op 'tpunt een bloedspuwing te krijgen, hij zag reeds het donkere kerkerhol, zijn bedroefde familie, zijn apotheek verkocht, en hij had in een café .een glas rum met Seltzerwater moeten nemen om weer op streek te komen. Langzamerhand week de herinnering aan deze vermaning echter meer op den achtergrond en, evenals vroeger, ging hij voort in de kamer achter zijn winkel onbeteekenende adviezen te geven. De burgemeester nam hem dit echter kwalijk, de confrères waren jaloersch, hij had alles te vreezen; wanneer hij nu Bovary door allerlei voorkomendheden aan zich kon binden, beteekende dit zijn dankbaarheid verdienen en Verhinderen, dat hij later den mond opende als hij een of ander bemerkte. Eiken morgen bracht Homais hem dus de courant en vaak zelfs liep hij in den namiddag nog even naar den officier van gezondheid om een praatje te maken. Charles was alles behalve in opgeruimde stemming: de clientèle kwam niet opdagen. Uren lang kon hij neerzitten zondér te spreken, ging een dutje doen in zijn kamer of zag naar het naaien zijner vrouw. Om zich wat te verstrooien deed hij thuis dagloonerswerk en beproefde zelfs den zolder te verven, met wat verf, die de schilders hadden achtergelaten. De geldzorgen lieten hem echter niet met rust. Hij had zooveel uitgegeven voor reparaties te Tostes, voor toiletten van mevrouw en voor de verhuizing, dat de heele bruidschat van meer dan drie duizend kronen in twee jaar tijds was opgeteerd. Dan, wat een gebroken of verdwenen dingen op weg van Tostes naar Yonville, ongerekend den gipsen pastoor die, bij een al te hevigen schok van den wagen, in duizend stukken op het plaveisel van Quincampoix was terecht gekomen I Een zorg Van beteren aard bracht hem echter wat afleiding, n.1. de zwangerschap zijner vrouw. Naarmate het gewichtig oogenblik naderde, liefkoosde hij haar meer. Een nieuwe band stond op 't punt gelegd te worden, een wederzijdsch krachtiger gevoel zou ontwaken. Als hij uit de verte haar loomen gang opmerkte, als hij haar taille zich om de heupen, zonder corset, al meer en meer zag verbreeden, als hij — over haar gezeten — haar op MEVROUW BOVARY. 91 Zij wendde het hoofd af en viel in zwijm. Bjjna dadelijk daarop kwam mevrouw Homais toegesneld en omhelsde haar, evenals moeder Lefrancois uit de Gouden Leeuw. De apotheker, als discreet mensch, zond haar slechts eenige voorloopige gelukwenschen toe door de op een kier staande deur. Hij wilde gaarne het kind zien en vond het uitstekend gebouwd. Gedurende haar herstelling deed zij veel moeite om een naam voor het meisje te vinden. Eerst liet zij alle namen de revue passeeren, welke een Italiaanschen uitgang hadden, zooals Clara, Louisa, Amanda, Atala, zij vond ook Galsuinde mooi en nog fraaier Isolde of Léocadie. Charles wenschte dat het kind naar de moeder zou heeten; Emma verzette er zich tegen. Men las den kalender van het begin tot het einde af en consulteerde zelfs de vreemden. — Mijnheer Léon, zei de apotheker, wien ik er gisteren over sprak, begrijpt niet dat u het kind geen Magdalena noemt, een naam, die op 't oogenblik zeer in de mode is. Maar mama Bovary kwam in verzet tegen deze zondaressenaam. Wat den heer Homais betrof, hij had een voorliefde voor alle namen, die aan groote mannen herinnerden, aan belangrijke gebeurtenissen of schoone uitvindingen; volgens dit systeem had hij alle vier zijn kinderen laten doppen. Napoleon stelde zoodoende de glorie voor en Franklin de vrijhheid, Irma was mogelijk een concessie aan de romantiek en Athalie een eerbewijzing aan het onsterfelijk meesterstuk van het Fransche tooneel. . Zijn philosophische overtuiging deed geen schade aan zijn artistieke bewondering, de denker verdrong bij hem niet den man van gevoel; hij wist het verschil in 't oog te houden, tusschen verbeelding en fanatisme onderscheid te maken. Van het laatstgenoemde treurspel bijv. misprees bij de gedachten, maar hij bewonderde den stijl; hij verwenschte het geheel, maar juichte de détails toe; hij had een afkeer van de personen maar loofde wat zij spraken. Wanneer hij groote stukken las, raakte hij in vervoering, maar als hij bedacht dat de zwartrokken er voordeel uit zouden pogen te trekken voor hun zaakje, dan ergerde hij zich en in deze dooreenwarreling van gevoelens, waarin hij verdwaald raakte, had hij tegelijkertijd Racine willen 92 MEVROUW BOVARY. lauweren en een kwartiertje met hem willen redetwisten. Emma herinnerde zich, dat op het kasteel Vaubyessard een markiezin een jonge dame met Bertha had aangesproken en die naam werd dus gekozen. Daar papa Rouault niet komen kon, verzocht men den heer Homals als peetvader te willen optreden. Als geschenk kwam'hij voor den dag met enkel artikelen uit zijn apotheek, tw.: zes doozen jujubes, een volle flesch racahout, drie bussen maluwenpastei en bovendien zes reepen kandijsuiker, welke hij in een kast had gevonden. De plechtigheid werd 's avonds met een groot diner besloten; ook de pastoor was eren men kwam in feeststemming. De heer Homais zong toen de likeuren op tafel kwamen le Dieu des bonnes gens. De heer Léon zong een barcarolle en de oude mevrouw Bovary, die peetemoei was, een romance uit den tijd van l'Empire; de oude heer Bovary stond er op, dat men het kind beneden zou brengen en doopte het door een glas champagne over het hoofdje uit te gieten. Deze spotternij met het eerste der sacramenten deed pastoor Bournisien verontwaardigd worden; papa Bovary antwoordde met een aanhaling uit la Guerre des dieux. De pastoor wou vertrekken, de dames smeekten hem te blijven; Homais wist de zaak bij te leggen en men wist den geestelijke te bewegen weer te gaan zitten, waarop deze kalmpjes zijn half leeggedronken kop koffie in het schoteltje overgoot. De oude heer Bovary bleef nog een maand lang te Yonville, de dorpelingen de oogen verblindende met zfjn mooie politiemuts met zilver galon, welke hij 's morgens droeg, als hij op het plein zijn pijpje rookte. Gewoon zijnde veel brandewijn te drinken, zond hij dikwijls de meid naar de Gouden Leeuw om een flesch te halen, welke dan op de rekening van zijn zoon werd geschreven; om zijn dassen te parfumeeren gebruikte hij al de eau de cologne van zijn schoondochter. Deze mishaagde zijn gezelschap echter niet. Hij kende de wereld, sprak over Berlijn, Weenen en Straatsburg, vertelde van zijn tijd als offlccier, van de maitressen, welke hij had gehad, van de groote dejeuners, waaraan hij had deelgenomen; hij toonde zich recht beminnelijk MEVROUW BOVARY. 93 en soms, zelfs op de trap of in den tuin, sloeg hij den arm om haar middel, zeggende: — Charles, pas opl Mevrouw Bovary maakte zich bezorgd over het geluk van haar zoon en, vreezende dat haar echtgenoot op den duur een onzedelijken invloed op de gedachten der jonge vrouw zou hebben, verhaastte zij zooveel mogelijk het vertrek. Mogelijk zelfs had zij nog ernstiger redenen. De heef Bovary was iemand die niets ontzag. Op een goeden dag voelde Emma behoefte haar dochtertje, dat gezoogd werd door de vrouw van een schrijnwerker, eens te zien en, zonder den almanak te raadplegen of de zes weken van de H. Maagd al om waren, begaf zij zich naar de woning van Rollet, die aan 't andere eind van 't dorp lag, onder aan de heuvels, tusschen den straatweg en de weilanden. Het was middag; de blinden der huizen waren gesloten en de leien daken, die glinsterden in 't helle licht van den blauwen hemel, schenen schitterende sterretjes op hun nok te hebben. Er waaide een loome wind. Emma voelde zich zwakjes nu zij liep, de steentjes van het trottoir deden haar pijn en zij dacht er over of zij niet terug zou keeren, dan wel ergens binnengaan en wat uitrusten: Op dit oogenblik kwam mijnheer Léon uit een naburig huis, een lias papieren onder den arm. Hij groette haar en bleef staan voor den winkel van Lheureux, in de schaduw van het grijze zonnescherm. Mevrouw Bovary zei, dat zij haar kind ging zien, maar dat zij moe begon te worden. — Als... zei Léon, maar durfde zijn zin niet voltooien. — Heeft u iets te doen, waar haast bij is? vroeg zij. En op het ontkennend antwoord van den klerk, noodigde zij hem uit haar te vergezellen, 's Avonds was dit reeds In heel Yonville bekend en mevrouw Tuvache, de vrouw van den burgemeester, verklaarde aan haar dienstbode, dat mevrouw Bovary zich compromitteerde. Om bij de min te komen, moest men, als men de straat ten einde was, links afslaan, alsof men naar 't kerkhof wilde en dan tusschen huisjes en hofjes een smal voetpad volgen, aan welks kant het bloeiend keelkruid groeide. 94 MEVROUW BOVARY. Ook de eereprijs en de egelantiers stonden in bloei en de netels en de bramen, die uit de boschjes keken. Door de gaten in de heggen bemerkte men hier en daar een varken op den mesthoop of koeien, die de hoorns tegen de boomstammen schuurden. Zij aan zij liepen zij langzaam naast elkaar voort, zij op hem steunende en hij zijn stappen in overeenstemming brengende met de hare; voor hen vloog een zwerm muggen, gonzend in de warme lucht Aan den ouden noteboom, die het overschaduwde, herkenden zij het huis. Laag en met bruine pannen bedekt, hing buiten, onder het zolderraampje, een rist uien. Takkebossen rechtop tegen de doornenhaag, omsloten een vierkant sla-bed, eenige voeten lavendel en bloeiende erwten, opklimmende tegen de staken. Het vuile water stroomde sijpelend over 't gras en rondom zag men verschillende stukken goed liggen, tricotkousen, een rood katoenen lijfje enz-, terwijl een groot beddelaken over de haag was uitgespreid. Op 't geknars van 't hekje, verscheen de min met een zoogend kind op den arm. Met de andere hand trok zij een armzalig min kereltje voort, met uitslag in 't gezicht, het zoontje van een hoedenkoopman uit Rouaan, dat door zijn ouders, die 't te druk met hun zaken hadden, naar buiten was gezonden. — Kom binnen, zei ze, uw kleintje slaapt. In de eenige kamer van het huis stond, op den achtergrond tegen den muur geschoven, een groot ledekant zonder gordijnen, terwijl de baktrog de zijde bij 't raam besloeg, van welk laatste een ruit beplakt was met een strook blauw papier. In den hoek achter de deur, vlak bij een flesch met olie, stonden op den steenen vloer van 't waschhok een reeks rijglaarsjes, waarvan de ijzeren knopjes schitterden; een Mathieu Laensberg slingerde op den stoffigen schoorsteen, te midden van wat vuursteenen, eenige eindjes kaars en stukken zwam. Het laatste voorwerp van weelde in dit vertrek was een afbeelding van de Glorie, blazende op de trompet, — uitknipsel ongetwijfeld van een parfumeursreclame — en met zes spijkers aan den muur bevestigd. Emma's dochtertje sliep op den grond in een teenen MEVROUW BOVARY. 95 wieg. Zij nam het op met dekens en al en begon, het heen en weer wiegend, zacht te zingen. Léon wandelde de kamer op en neer; wat was het vreemd deze schoone dame in haar japon van nankin te midden van die ellende te zien. Mevrouw Bovary kreeg een kleur; hij keerde zich om, meenende dat in zijn blikken misschien iets onbeschofts was geweest. Zij legde daarop de kleine, die op haar kraag had gespogen, weer weg. De min veegde het aanstonds af en hield vol dat men er niets van zou kunnen zien. — Ze doet mij nog wel erger, zei ze, en ik kan den ganschen dag klaar staan om haar af te wasschenl Wanneer u zoo goed zou willen zijn Camus, den drogist, te zeggen dat hij mij zeep kan geven als ik die noodig had, zou dit voor u gemakkelijker zijn, daar ik u dan niet lastig behoefde te vallen. — Goedl Goed! zei Emma. Tot ziens, moeder Rollet! En zij vertrok, op den drempel haar voeten afvegende. De goede vrouw begeleidde haar tot achter in den hof, haar vertellende hoe lastig het was, 's nachts zoo vaak te moeten opstaan. — Ik ben er soms zoo kapot van, dat ik op mijn stoel in slaap val; u mocht me ook wel een half pond gemalen koffie geven, waar ik een maand genoeg aan heb en welke ik 's morgens met wat melk kan drinken. Na herhaaldelijk bedankt te zijn geworden ging mevrouw Bovary heen; ze was echter nog geen stap of wat voortgegaan of een geklots van klompen deed haar 't hoofd omwenden: 't was weer de min! — Wat is er? De boerin, haar apart nemende achter een olm, begon van .haar man te vertellen, die met zijn werk en de zes francs 's jaars, welke de kapitein... — Maak het kort, zei Emma. — Welnu, hernam de min, bij leder woord zuchtende, ik ben bang dat hij 't verdrietig zal vinden als hij mij alleen koffie ziet drinken; u weet, de mannen... — En omdat je er een hebt, zei Emma, zal ik je ook voor hem koffie gevent... Je verveelt me! — Helaas, mijn lieve mevrouw, van zijn wonden heeft MEVROUW BOVARY. 97 van een serre. Tusschen de steenen waren muurbloemen opgeschoten en met den rand van haar opgestoken parasol deed mevrouw Bovary, in 't voorbijgaan, eenige der verdorde bloemen in geel stof veranderen; soms ook slingerde even een afhangende tak van kamperfoelie of meelkruid over de zijde, zich vasthechtend aan de franjes. Ze spraken over een troep Spaansche dansers, die men binnenkort in den schouwburg te Rouaan verwachtte. — Oaat u er heen? vroeg zij. — Als ik kan, antwoordde hij. Hadden zij elkander niets anders te zeggen? Hun oogen waren vol van ernstiger gedachten en, terwijl zij hun best deden om banale zinnetjes te vinden, voelden beiden zich van eenzelfde smachtend verlangen doordringen; 't was als het gefluister hunner zielen, innig, aanhoudend en het gefluister hunner stemmen overheerschend. Verwonderd over deze vreemde zaligheid trachtten zij er zich geen rekenschap van te geven, noch de oorzaak te ontdekken. Het toekomstig geluk, als een Oostersche kust, werpt over de ruimte, welke zich er voor uitstrekt, zijn bekoring als een geurig briesje; men zet zich neer. in de zoete bedwelming zonder te denken aan de onzichtbare verte. Op een plaats was de grond omgewoeld door de pooten der beesten en men moest hier over groote groenige steenen loopen, hier en daar in de modder verspreid. Vaak bleef zij een oogenblik staan om toe te zien waar zij haar voet zou zetten, — en wankelend op den kantelsteen, de schouders ingetrokken, het lichaam gebogen, met droomerige oogen, lachte zij dan, bevreesd in een plasje water te vallen. Toen zij voor den tuin van 't doktershuis aankwamen, deed mevrouw Bovary het hekje open, stapte vlug den stoep op en verdween. Léon keerde weer naar zijn kantoor terug. De patroon was • afwezig; hij wierp een vluch tigen blik over de dossiers, sneed een punt aan zijn pen, nam toen zijn hoed en ging heen. Hij begaf zich naar het Weiland, naar de Argueilsche heuvels, den ingang van 't bosch; hier ging hij liggen onder de dennen en keek tusschen zijn vingers door naar den hemel. 4 98 MEVROUW BOVARY. — Wat verveel ik me! zei hij, wat verveel ik me! Hij vond dat hij te beklagen was in dit dorp met Homais tot vriend en Guillaumin tot patroon. De laatste, die heel opging in zijn zaken, een gouden bril droeg en roode bakkebaarden, wélke op zijn witte das afhingen, had geen begrip van geestelijk genot, schoon hij zich stijf en gedecideerd hield als een Engelschman en in den eersten tijd hiermede den klerk had overbluft Wat de apothekersvrouw aanging, zij was de beste echtgenoote uit heel Normandie, zacht als een lam, haar kinderen, haar vader, moeder, neven teedere liefde toedragend, schreiend om het leed van anderen, haar huishouden latende gaan zooals 't ging en een afschuw hebbende van corsetten; — ze was zoo langzaam in haar bewegingen, zoo vervelend om aan te hooren, ze zag er zoo alledaagsch uit en had zoo weinig begrip, dat hij, hoewel zij dertig en hij twintig jaar was, er nooit aan had gedacht, dat zij in aan elkaar grenzende kamers sliepen, dat hij iederen dag haar sprak en dat zij misschien voor iemand een vrouw kon wezen of dat haar sexe niet uitsluitend lag in het dragen van rokken. En wie waren er dan nog meer? Binet een paar winkeliers, twee of drie kroeghouders, de pastoor en dan mijnheer Tuvache, de burgemeester, met zijn twee zoons, rijke, norsche, domme lui, die zelf hun land bebouwden, thuis geweldig dronken, maar buiten den vrome uithingen en wier omgang onuitstaanbaar was. Op den achtergrond van al deze menschengedaanten stond eenzaam -de gedachtenis aan Emma; hij voelde dat tusschen hen iets was als een vage afgrond. In 't begin had hij, in gezelschap van den apotheker, haar vaak een bezoek gebracht. Charles was blijkbaar niet zoo heel aangenaam door hun komst verrast en Léon wist niet hoe hij zich houden moest, bevreesd indiscreet te wezen en toch verlangend naar een intimiteit, welke hij bijna onmogelijk achtte. MEVROUW BOVARY. 99 IV. Toen de eerste koude dagen kwamen verliet Emma haar eigen kamer om in de huiskamer te gaan zitten, een lang en laag vertrek, waar op den schoorsteen een polypenwoning stond, weerkaatsend in den spiegel. In haar stoel bij 't raam gezeten, zag zij de dorpelingen over de kleine steentjes voorbijgaan. Tweemaal daags ging Léon van zijn kantoor naar de Gouden Leeuw. Emma hoorde hem uit de verte reeds aankomen, luisterend boog zij zich en de jonge man gleed langs het gordijn heen, altijd eender gekleed en zonder het hoofd om te wenden. Maar in de schemering, als, met de kin in haar linkerhand, zij haar pas begonnen borduurwerkje op de knieën liet rusten, dan sidderde zij vaak bij 't plotseling verschijnen van deze voorblijglijdende schaduw. Dan stond zij op en beval, dat men de tafel zou dekken. Onder het diner kwam Homais. Zijn muts in de hand, kwam hij heel zachtjes binnen, om niemand te storen en herhaalde geregeld: ,Goeden avond samenI" Als hij dan zijn plaatsje had opgezocht, tegen de tafel aan, tusschen de beide echtgenooten in, ondervroeg hij den dokter omtrent de zieken en deze raadpleegde hem wederkeerig over het honorarium, dat hij berekenen kon. Vervolgens praatte men over wat er in de courant stond. Omstreeks dien tijd wist Homals dit bijna uit 't hoofd en woordelijk bracht hij 't over, er zijn journalistieke overwegingen aan toe voegend met al de verhalen van persoonlijke ongelukken, voorgevallen in Frankrijk en den vreemde. Wanneer dit onderwerp ging kwijnen, bleef hij niet in gebreke enkele opmerkingen te maken over de gerechten, welke hij op tafel zag. Soms zelfs, zich eenigszins oprichtende, wees hij op kieschemanier mevrouw het malschte stuk vleesch of, zich tot het meisje wendende, gaf hij haar raad omtrent het behandelen van ragouts en vertelde van de hygiène der kruiderijen; hij sprak over het aroma, het vleeschextract, de suiker en gelatine dat het iemand zou zijn gaan duizelen. Er zaten meer recepten in zijn hoofd 100 MEVROUW BOVARY. dan er fleschjes in zijn apotheek waren; Homais was vooral een specialiteit in het maken van diverse confituren, azijnsoorten en zoete likeuren; ook kende hij alle nieuwe uitvindingen op het gebied der verwarmingstoestellen en de kunst om kaas goed te behouden en bedervenden wijn te verzorgen. Om acht uur kwam Justin hem roepen om de apotheek te sluiten. Homais zag hem ondeugend aan, vooral als Félicité er was; hij had bemerkt dat zijn leerling sterk aangetrokken werd door het doktershuis. — Die schelm, zei hij, begint ook al ideeën te krijgen en Ik geloof waarachtig dat hij op uw dienstmeisje verliefd is. Een ernstiger fout, en welke hij hem dan ook verweet, was dat Justin geregeld de gesprekken afluisterde, 's Zondags bijvoorbeeld kon men hem niet uit het salon slaan, waarheen hij door mevrouw Homais geroepen was om de kinderen meê te nemen, die in fauteuils waren in slaap gevallen, met hun rug de veel te ruime katoenen hoezen aftrekkende. Er kwam nooit veel volk op de avondjes bij den apotheker; zijn kwaadspreken en zijn politieke opinie hadden zoo zachtjes aan de meeste personen van eenige beteekenis doen wegblijven. De klerk ontbrak er echter niet Nauwelijks hoorde hij de schel overgaan of hij snelde mevrouw Bovary tegemoet, nam haar sjaal en zette onder de toonbank in de apotheek de groote overschoenen weg, welke zij over haar laarsjes droeg als 't sneeuwde. Men begon met wat te een-en-dertigen; vervolgens speelde Homais met Emma wat écarté, terwijl Léon, achter haar staande, haar raad gaf. Rechtopstaande, de handen op den rug van haar stoel, keek hij naar de tanden van haar kam, die in haar kapsel grepen. BH iedere beweging welke zij maakte, als zij de kaarten neerwierp, schoof haar japon aan den rechterkant wat op. Van haar opgenomen haar golfde een bruine kleur op haar rug neer, langzamerhand verbleekende en zich in de schaduw verliezend. Haar japon daalde aan weerszijden tot op haar stoel af en viel in kronkels en plooien tot op den grond. Wanneer nu en dan de zool van Léons laars er meê In MEVROUW BOVARY. 101 aanraking kwam, trok hij haastig zijn voet terug, alsof hij op een mensch had getrapt Was het spelletje kaart geëindigd, dan namen de apotheker en de dokter de dominosteenen, terwijl Emma, van plaats veranderend, met de ellebogen op tafel leunde en in l'Illustration bladerde. Zij had haar modejournaal meegebracht Léon ging bij haar zitten en samen keken zij naar de platen en lazen de onderschriften. Vaak verzocht zij hem een vers te lezen; Léon declameerde dan op sleependen toon, zorgdragend de verliefde passages als te fluisteren. Het geluid der dominosteenen hinderde hem echter; Homais was een goed speler en won het van Charles glansrijk. Hadden ze drie hondertjes gemaakt, dan strekten zij zich voor den haard in hun stoelen uit en vielen weldra in slaap. Het vuur doofde; de waterketel was leeg: Léon las nog steeds. Emma luisterde toe, machinaal den lampekap ronddraaiende, waarop pierrots in rijtuigen en koorddanseressen met balanceerstokken waren afgebeeld. Léon hield op, met een gebaar wijzend naar zijn ingeslapen auditorium. Op fluisterenden toon spraken zij dan verder en juist dit gesprek scheen grooter bekoring te hebben, omdat zij niet beluisterd werden. Zoo naderden zij elkaar al meer en meer, was tusschen hen een sfeer van boeken en romances; mijnheer Bovary, niet jaloersch uitgevallen, lette er niet op. Voor zijn verjaardag ontving hij een mooien schedelkop, overladen met cijfers tot aan de borstholte toe en blauw gekleurd, 't Was een attentie van den klerk. Die deed ook wel boodschappen voor hem te Rouaan. Toen door een roman een zekere manie ontstaan was voor vetplanten, kocht Léon er een voor mevrouw en bracht deze, haar in de Zwaluw op zijn knieën houdende, meê, zich de vingers prikkende aan de harde stekels. Aan haar venster liet zij een plankje met een hekje vastmaken om haar bloempotjes op te zetten. Ook de klerk had zijn potjes met bloemen en vaak bemerkten zij elkander als zij hun planten in 't venster verzorgden. Onder de vensters van 't dorp was er een, dat nog meer werd gebruikt; 's Zondags van den morgen tot den avond en iederen namiddag, als 't mooi weêr was, zag 102 MEVROUW BOVARY. men het magere profiel van Binet zich uit het raampje van een schuur buigen. Toen Léon op een avond thuis kwam, vond hij op zijn kamer een vloerkleed van fluweel en wol, bladpatroon op een lichten grond. Hij riep mevrouw Homais, mijnheer Homais, Justin, de kinderen, de keukenmeid, hij sprak er over met zijn patroon; iedereen wou het kleed zien; waarom was de doktersvrouw voor den klerk zoo edelmoedig ? 't Was een vreemd geval en men onderstelde met groote zekerheid dat zij zijn vriendin was. Hij was zelfs oorzaak dat men dit ging denken, zoo vaak praatte hij over haar bekoorlijkheden en over haar verstand. Binet riep zelfs eens brutaal uit: — Wat kan dat mij schelen, ik ga toch niet met haar om 1 Hij pijnigde zich af met de gedachte hoe hij haar zijn liefde verklaren zou en geslingerd tusschen de vrees, dat zij hem een verklaring kwalijk zou nemen en aan den anderen kant hem kinderachtig vinden moest, schreide hij van ontmoediging en verlangen. Dan nam hij een energiek besluit; hij schreef brieven, welke hij verscheurde, stelde bepaalde datums vast, maar deinsde als 't zoover was terug. Vaak begaf hij zich op weg met het voornemen alles te durven, maar het voornemen begaf hem weldra als hij in Emma's bijzijn was en Charles, binnenkomende, hem uitnoodigde in zijn rijtuigje te stappen om samen een zieke in den omtrek te bezoeken. Hij nam de uitnoodiging aan, groette mevrouw en vertrok. Was in het gezelschap van haar man ook niet iets dat hem aan haar deed denken? Wat Emma betrof, zij vroeg zich niet af of zij hem beminde. De liefde, geloofde zij, moest plotseling komen, het moest een losbarsting zijn als van een onweer, als van een storm, die over het leven streek, alles omverwerpende, den eigen wil losrukkende als dorre bladeren en ze brengende in den maalstroom van 't hart. Zij wist niet dat, op de daken der huizen, de regen meertjes vormt, als de goten verstopt zijn, en meenende in een goed beschutte woning te zitten, ontdekte zij plotseling gaten in den muur. MEVROUW BOVARY. 103 V. Een Zondagmiddag in Februari. Het sneeuwde. Allen, mijnheer en mevrouw Bovary, Homais en Léon waren op een halven mijl afstands van Yonville, in het dal, een m aanbouw zijnde vlasspinnerij gaan bezichtigen De apotheker had Napoleon en Athalie meêgenomen, om hen zich wat te laten oefenen en Justin begeleidde hen, de paraplu's over zijn schouder. Niets was echter minder bezienswaard dan deze bezienswaardigheid. Een groote leege vlakte, waarop zich door elkaar, tusschen hoopen zand en steenen, wat reeds verroeste tandraderen bevonden, omringde een langwerpig vierkant gebouw met tal van kleine raampjes. Het geboüw | was nog niet voltooid en men zag den blooten hemel tusschen de balken door van 't dak. Aan den nokbalk | hing een bos stroó, waaruit hier en daar nog de aren keken, vastgebonden met driekleurige linten, welke flap\ perden in den wind. Homais sprak. Hij verklaarde aan het gezelschap de toekomstige belangrijkheid van deze inrichting, berekende !de sterkte der vloeren, de dikte der muren en het speet mem dat hij geen in centimeters verdeelden wandelstok jhad, zooals Binet er een op nahield. I Emma, die hem een arm had gegeven, leunde op zHn schouder en zag naar het stralen schieten van de zonneJSchljf, de bleeke nevelverte verlichtend; zij keerde hef [hoofd om: daar stond Charles. Hij had de pet in zijn oogen getrokken en zijn dikke lippen trilden, Iets wat zijn gezicht een dom aanzien gaf; zijn rug, zijn kalmen rug zelfs was vervelend om aan te zien, 't was alsof op |de vlakke jas ook al de vlakheid van zijn karakter lag. f Onderwijl zij hem aanzag, in haar verbittering een soort onedel genot vindend, trad Léon een stap nader De koude, die zijn gezicht bleeker maakte, scheen er tevens een kwijnende zachtheid op te leggen; tusschen zijn das en zijn hals, was, doordien zijn hemdsboord gaapte, zijn huid te zien; een oorpuntje kwam ondereen haarlok uitkijken en zijn groote blauwe oogen, die de 104 MEVROUW BOVARY. wolken zochten, schenen Emma klaarder en mooier toe dan bergmeren, waarin zich de hemel weerspiegelt. — Ongelukskind! riep de apotheker plotseling uit En hij snelde op zijn zoontje toe, dat, om zijn schenen wit te maken, in een hoop kalk was geloopen. De afkeuringen, welke op hem neerregenden, deden Napoleon in luid geschrei uitbarsten, terwijl Justin met een wisch stroo zijn schoenen trachtte af te vegen. Men had echter wel een mes noodig; Charles bood het zijne aan. — O! zeide ze in zichzelf, hij draagt, evenals de boeren, ook een mes in den zakl Het begon te ijzelen en men keerde naar Yonville terug. 's Avonds bracht mevrouw Bovary geen bezoek aan haar buren en, toen Charles vertrokken en zij heel alleen was, doemde die vergelijking weer op met al de helderheid van een pas ondervonden gewaarwording en die verlenging van een perspectief, welke de herinnering aan de dingen geeft Uit haar bed naar het vroolijk brandend vuur kijkend, zag zij Léon als 't ware vóór zich staan, zijn wandelstok buigend met de eene hand en met de andere Athalie vasthoudende, die kalmpjes op een stuk ijs knabbelde. Zij vond hem charmant; ze kon zich van het beeld niet losmaken; zij herinnerde zich op andere dagen andere houdingen, de zinnen welke hij had gesproken, den klank van zijn stem, zijn gansche persoonlijkheid; en haar lippen uitstekend als voor een kus herhaalde zij: — Ja, charmant! charmant!... Bemint hij niet? vroeg zij zich af. En wie dan?... maar, mij natuurlijkI En al de bewijzen hiervoor sprongen op eens naar voren; haar hart klopte ontstuimig. De haardvlammen wierpen op het plafond een vroolijk lichtgestoei; zij ging op den rug liggen en strekte de armen uit En dan begon de eindelooze klacht: O, als de hemel had gewild! Waarom is het niet geschied? Wie verhinderde het dan ?... Als Charles te middernacht thuiskwam, deed ze of ze ontwaakte en, nogal gedruisch makende als hij zich ontkleedde, begon zij over hoofdpijn te klagen; dan vroeg zij schijnbaar onverschillig hoe de avond was voorbijgegaan. MEVROUW BOVARY. 105 — Mijnheer Léon is al heel vroeg naar boven gegaan, zei hij. Onwillekeurig glimlachte zij en sliep in, haar ziel vervuld van een nieuwe bekoring. Den volgenden dag, tegen 't vallen van den avond, ontving zij bezoek van den heer Lhenreux, den manufacturenhandelaar. Hij was een slim man, die winkelier. Geboren Gasconjer, maar Normandiër geworden, paarde hij zuidelijke welsprekendheid aan Normandische sluwheid. Zijn dik, paffig en baardeloos gezicht scheen wel geverfd met een aftreksel van zoethout en zijn grijs haar deed den glans van zijn kleine zwarte oogen nog meer uitkomen. Men wist niet wat hij vroeger geweest was: marskramer, zeiden sommigen, bankier te Routot, zeiden anderen. Dit stond echter vast, dat hij uit het hoofd zeer ingewikkelde berekeningen kon maken, welke zelfs Binet versteld déden staan. Overdreven beleefd, stond hij altijd in gebogen houding, in de positie van iemand die groet of uitnoodigt. Na zijn hoed met rouwfloers in de gang te hebben opgehangen, zette hij een groen kartonnen doos optafel en begon er zich onder tal van complimenten over te beklagen, dat het hem tot nog toe niet had mogen gelukken mevrouw tot klant te krijgen. Een armzalig winkeltje als het zijne kon dan ook geen aantrekkingskracht hebben voor een elegante dame; hij legde nadruk op dit woord. Zij had echter slechts te bestellen en hij belastte er zich meê haar alles te leveren wat zij wenschte, zoowel wat kantwerk betrof als linnengoed, wollen artikelen als modezaken, want viermaal per maand ging hij geregeld naar de stad. Hij was met de grootste huizen in relatie. Men kon zijn naam gerust noemen in de Trots Frères, de Barbe dor en de Grand Sauvage; de eigenaars van al die zaken kenden hem als hun zakt Hij kwam nu even mevrouw wat verschillende artikelen toonen, welkedooreen zeldzaam toeval in zijn bezit waren gekomen. En hij haalde uit zijn doos een half dozijn geborduurde kragen te voorschijn. Mevrouw Bovary bekeek ze nauwkeurig. — Ik heb ze niet noodig, zei ze. Toen spreidde mijnheer Lheureux zeer handig drie 106 MEVROUW BOVARY. Algkreche ceintuurs uit, verschillende pakjes Engelsche naalden, een paar gevlochten pantoffels, en, ten slotte vier cocosnoten eierdopjes, door gevangenen a jour uitgesneden. De beide handen op de tafel, den hals uitgestrekt, het bovenlijf voorover gebogen, volgde hij met open mond Emma's blikken, welke besluiteloos over al zijn artikelen dwaalden. Van tijd tot tijd, als om het stof te verwijderen, knipte hij over de zijde der ceintuurs, In hun gansche lengte uitgespreid; ze ritselden zachtjes, terwijl de goude loovertjes van het belegsel in de groenachtige schemering schitterden als sterretjes. — Hoeveel kosten ze? — Een bagatel, antwoordde hij, een bagatel; maar er is geen haast bij; u betaalt het wanneer u wenscht; we zijn geen joden! • Zij dacht eenige oogenblikkén na, doch eindigde met mijnheer Lheureux opnieuw te bedanken. Deze antwoordde zonder een plooitje in zijn gezicht te vertrekken: — Welnu, dan spreken wij er later nog wel eens overmet de dames heb ik 't steeds kunnen vinden, behalve' met mijn eigen vrouw I Emma glimlachte. — Ik wou u maar zeggen, antwoordde hij goedmoedig na zijn grapje, aan het geld is mij niets gelegen... Ik zou het u zelfs aanbieden, als 't noodig was. Zij maakte een beweging van verrassing. — O, zei hij, levendig en op gedempten toon, ik zou zoo ver niet behoeven te gaan om het voor u te krijgen • reken daar op! En hij begon te Informeeren naar vader Tellier, den eigenaar van het Café Francais, die onder behandeling van den heer Bovary was. — Wat scheelt vader Tellier toch?... Hij hoest dat het heele huls er van dreunt en ik vrees dat hij binnenkort meer behoefte zal hebben aan een greenenhouten jasje, dan aan een flanellen hemdje. Hij heeft wat veel bokkesproagen gemaakt, toen hij jong was! Die menschen kennen paal noch perk! Hij Is van binnen verbrand door den brandewijn! Maar 'tis toch onaangenaam een bekende te zjen heengaan. MEVROUW BOVARY. 107- Onderwijl hij zijn doos weer dicht gespte, praatte hij over de clientèle van den geneesheer. — 't Is de leeftijd, zei hij, naar de ruiten kijkende met een gemelijk gezicht, die dat soort ziekten veroorzaakt. Ik voel me ook niet zooals ik wezen moest; 'k zal dezer dagen ook mijnheer eens moeten opzoeken, om hem over mijn pijn in den rug te spreken. Nu, tot weerziens, mevrouw Bovary; tot uw dienst 1 En hij trok de deur zachtjes dicht. Emma liet het diner in haar kamer opdienen, op een tafeltje bij 't vuur; zij at lang, alles scheen haar te smaken. — Wat ben ik verstandig geweest I zei ze, aan de ceintuurs denkende. Zij hoorde stappen op de trap: 't Was Léon. Ze stond op en nam van de latafel den bovenste van het stapeltje stofdoeken, welke daar lagen om gezoomd te worden. Zij hield zich Ijverig bezig, toen hij binnenkwam. Het gesprek sleepte, mevrouw Bovary liet ieder oogenblik het onderwerp los en hij scheen zeer verlegen. Op een laag stoeltje bij den schoorsteen gezeten, draaide hij een ivoren etui tusschen zijn vingers rond, zij drukte den naald in 't linnen of streek met haar nagel een plooi weg, Spreken deed zij niet en hij zweeg eveneens, niet minder gegeneerd door haar zwijgen, dan hij 't zou zijn geweest door haar spreken. — Arme jongen! dacht zij. — Waarom mishaag ik haar toch! vroeg hij zich af. Léon kwam ten laatste er evenwel toch toe om te vertellen, dat hij dezer dagen voor het kantoor naar Rouaan moest. — Uw muziek-abonnement is afgeloopen, moet ik het hernieuwen ? — Neen, antwoordde zij. — Waarom niet? — Omdat... En de lippen op elkaar klemmende haalde zij langzaam een grijzen draad door 't linnen. Dit werkje ontstemde Léon. Emma's vingertoppen schenen zich te zullen kwetsen, een galant zinnetje kwam hem in de gedachten, maar hij durfde het niet uiten. — U doet er dus niet meer aan? hernam hij. — Waaraan? zei ze levendig; aan de muziek?O,maar MEVROUW BOVARY. 115 woedenden toon, ik zal voort je ooren eens warmen, gemeene jongen! Toen zich weer tot Emma wendende: — Dat is een jongen van Boudet, den timmerman; zijn ouders bemoeien zich niet met hem en laten hem doen wat hij wil. Toch zou hij goed kunnen leeren, als hij wou, hij heeft verstand genoeg. Soms noem ik hem uit den grap Riboudet (zooals de kust heet, die naar Maromme voert) en zeg ik zelfs: mijn Riboudet Ha, ha! De Mijn Riboudet! Ik heb deze woordspelling onlangs aan monseigneur verteld, die er om lachte... ja, ja, hij verwaardigde zich er om te lachen. — En hoe gaat het met mijnheer Bovary? Ze deed of ze hem niet verstond en hij ging voort: — Altijd nog even druk zeker? Ongetwijfeld zijn wij beiden de personen die het meest te doen hebben in de gansche parochie. Hij is geneesheer voor 't lichaam, voegde hij er lachend aan toe, en ik, ik ben het voor de ziel. Zij zag den priester smeekend aan. — Ja./, zei ze, u geeft verlichting voor alle ellende. — Spreek er mij niet van, mevrouw Bovary! Vanmorgen moest ik nog naar Bas-Diauville voor een koe, die een gezwel had; men dacht dat het dier betooverd was. Al hun koeien, ik weet niet hoe... Maar, pardon! Longuemarre en BoudetI uilskuikens! wil je wel eens ophouden ! En met één sprong stond hij in de kerk. De jongens verdrongen zich om den grooten lessenaar, klommen op het gestoelte van den voorzanger, openden het misboek; anderen, op de teenen loopende, waagden zich zelfs tot in den biechtstoel. De pastoor deelde echter onverwachts een regen van klappen uit Hen bij den kraag van hun buis optillend, liet hij hen met de knieën op den steenen vloer van 't koor vallen, als behoefden ze niet weer op te staan. — Ja, zei hij, tot Emma terugkeerende en zijn grooten katoenen zakdoek te voorschijn halende, waarvan hij een punt tusschen de tanden nam, de landbouwers zijn wel te beklagen! 126 MEVROUW BOVARY. Zi] verwenschte zichzelf Léon'niet genoeg bemind te hebben; zi] smachtte naar zijn lippen. De begeërte kwam In haar op hem na te ijlen, zich in zijn armen te storten en te zeggen: „Ik ben het en ik ben de jouweI" Het duizelde Emma bij de gedachte aan de bezwaren, welke aan die onderneming verbonden waren en haar begeerten, versterkt door haar spijt, staken te krachtiger het hoofd op. Van dat oogenblik af werd de herinnering aan Léon v het brandpunt van haar verdriet, het knetterde er feller op dan in een Russische steppe het in de sneeuw door reizigers verlaten vuur. Zij snelde er heen, zij drukte er zich tegen, zij rakelde voorzichtig de laatste sintels op, zij zocht ooi zich heen om nieuw voedsel voor de vlam te vinden; haar oudste herinneringen, evenals haar jongste ervaringen, de aandoeningen, welke haar fantasie in 't leven riep, haar onbestemde verlangens naar zinsgenot, haar geluksdroomen, die kraakten in den wind als doode takken, haar onvruchtbare deugdzaamheid, haar verdwenen hoop, haar kleine bekommeringen, zij bracht alles bijeen, hield alles vast, om er haar droefheid door te verlevendigen. Maar de vlammen doofden, 't zij doordien de voorraad brandstof opraakte, of de opeenhooping hiervan te aanzienlijk was. Het afzijn deed de liefde langzamerhand tanen, het leed verstikte onder de gewoonte en de brandlucht, die haar bleeken hemel purperde, werd meer en meer met schaduw overlagen en vervaagde ten slotte geheel. Zich niet volkomen rekenschap van haar gevoelens gevende, hield zij den afkeer van haar man voor liefde voor den minnaar, meende zij dat de schroeiende haat 'voor den een slechts koesterende teederheid was voor den ander. De orkaan bleef echter gieren en haar hartstocht verteerde zelfs de sintels; geen hulp daagde op, geen zon begon te schijnen, aan alle zijden was het donkere nacht, een nacht waarin zij zich verloor temidden van de ijzige koude, welke hem doorhuiverde. De kwade dagen van Tostes braken weer aan. Zij voelde zich zelf nog ongelukkiger, waar zij nu het leed tenvolle kende en wist dat het niet eindigen zou. Een vrouw, die zulke groote offers wilde brengen, kon haar droomen wel i verjagen. Zij kocht een gothischen bidstoel en verkwistte MEVROUW BOVARY. 127 ■in één maand veertien frans aan citroenen, om haar nagels S schoon te maken; zij bestelde te Rouaan een blauw cachemieren huisjapon, zocht bij Leureux den mooisten ^ceintuur uit, bevestigde dien om haar taille, over haar huisjapon heen en, de blinden gesloten, een boek in de hand, bleef zij in .deze wonderlijke kleedij op de canapé liggen. . I Dikwijls ook veranderde zij haar kapsel, maakte het haar op a la chinoise, met losse krullen of kleine vlechten; I zij maakte een scheiding ter zijde van haar hoofd en bolde heur haren er boven als een man. Ook wilde zij Italiaansch leeren: zij kocht woordenboeken, een grammalre en een grooten voorraad wit papier. Zij beproefde ernstige boeken te lezen, geschle- ; denis en wijsbegeerte, 's Nachts sprong Charles somtijds overeind, meenende dat men hem bij een zieke kwam halen: — Ik kom, stamelde hij. Het was slechts het geluid van den lucifer, dien Emma afstreek om de lamp weer aan te steken. Het ging met haar lectuur echter als met haar borduurwerk, dat, half begonnen, in haar kast slingerde; zij nam de boeken, smeet ze weer neer, begon andere. Zij had van die oogenblikken, waarin men haar gemakkelijk tot buitensporigheden had kunnen verleiden. Op een goeden dag hield zij tegenover haar man vol, dat zij wel een half glas brandewijn leeg kon drinken en daar Charles de domheid had dit te betwijfelen, ledigde z» het glas in één teug. Ondanks haar luchtige manieren (het woord was van de vrouwen te Yonville), scheen Emma echter niet gelukkig en bijna geregeld had zij om de mondhoeken dien onbeweeglijken trek, welke ouden jongejuffrouwen eigen Is of teleurgestelden eerzuchtigen. Ze was wit als een doek en het neusvel was opgetrokken naar de neusgaten; haar oogen staarden droomerig voor zich heen. Daar zij aan haar slapen drie grijze haren had gevonden, praatte ïij veel over den ouderdom. Soms kreeg zij een flauwte en eens gaf zij zelfs bloed °P"u ?!" Char,es toeschoot en zijn ongerustheid niet verheelde, antwoordde zij: 128 MEVROUW BOVARY. — Och kom, wat beteekent dat nu? Charles nam de vlucht naar zijn studeerkamer, en, de ellebogen op tafel, in zijn bureaustoel zittend, onder het doodshoofd, brak hij in snikken uit. Hij schreef zijn moeder een brief, waarin hij haar ver* zocht bij hem te komen en samen hadden zij een langdurig onderhoud over Emma. Waartoe moest men besluiten? Wat moest men doen, waar zij zich aan geen enkele behandeling wilde onderwerpen ? — Weet je wat jouw vrouw mankeert? hernam mama Bovary. Ze moest gedwongen wezen de handen uit den mouw te steken. Als zij, evenals zoovele andere, genoodzaakt was haar brood te verdienen en haar handen moest toeren, zou zij die duizelingen niet hebben, die nu haar gedachten naar haar hoofd doen stijgen. — Maar ze werkt toch, zei Charles. — Zool En wat dan? Romans lezen, zedelooze boeken, werken, die tegen den godsdienst zijn en waarin men den spot drijft met de priesters, door stukken uit Voltaire j aan te halen. En van dat alles is 't eind niet te voorzien, ] mijn arm kind, want met iemand, die geen godsdienst heeft, loopt het altijd slecht af. Besloten werd dus dat men Emma het lezen van romans j zou beletten. Gemakkelijk was dit zeker niet. De goede j vrouw belastte er zich echter mee: wanneer zij door i Rouaan kwam, zóu zij zelf naar den boekhandelaar gaan en hem zeggen dat Emma haar abonnement eindigde. Had men het recht niet de politie in de zaak te betrekken, wanneer de boekhandelaar niettemin volhardde in zijnj werk van ziel vergiftiger? Het afscheid tusschen schoonmoeder en schoondochter i was koel. Gedurende de drie weken, welke zij bij elkaarl waren geweest, hadden zij geen vier woorden gewisseld, behalve de gewone vragen en antwoorden bij 't aan tafel zitten of het naar bed gaan. Mevrouw Bovary-mama vertrok op een Woensdag, den gewonen marktdag te Yonville. Van den vroegen morgen af was het marktplein .ingenomen door tal van karren diej achterover met de boomen in de lucht, zich van de kerk MEVROUW BOVARY. 129 af tot aan de herberg uitstrekten. Aan den anderen kant , stonden linnen tentjes, waar men katoen verkocht, dekens en wollen kousen, riemen voor de paarden en pakken blauw lint, wier einden uitwapperden in den wind. Het ijzerwerk was op den grond uitgestald tusschen stapels eieren en manden kaas, waaruit het vuile stroo omhoog stak; daarnaast bevonden zich dorschmachines en platte kooien, waaruit de kippen den kop naar buiten staken. De menigte, zich op éénzelfde punt verdringende, dreigde nu en dan de deur der apotheek in te drukken, 's Woensdags was 't er geen oogenblik leêg en men verdrong elkaar, minder om geneesmiddelen te koopen, dan wel om raad in te winnen, zóó groot was de roep, welke door den geheelen omtrek van Homais uitging. Zijn brutaal optreden betooverde het boerenvolk. Zij beschouwden hem als veel grooter geneesheer dan alle andere doktoren te zamen. Emma lag met de ellebogen in de vensterbank (zij deed dit vaak: het raam toch is in de provincie theater en wandelplaats tegelijk), en zij vermaakte zich met het beschouwen van die drommen boeren, toen zij eensklaps een heer bespeurde in groen fluweelen costuum. Hij droeg gele handschoenen en ruwe slobkousen; hij kwam op het doktershuis aan, gevolgd door een boer, die met het hoofd voorover liep, als was hij in diepe gedachten verzonken. — Kan ik mijnheer spreken ? vroeg hij aan Justin, die op den drempel met Félicité stond te praten. En, meenende dat hij met den huisknecht te doen had, voegde hij er aan toe: — Zeg hem dat mijnheer Rodolphe Boulanger van la Huchette er is. Het was niet uit ijdelheid op zijn landelijke bezitting dat de aangekomene dit laatste bij zijn naam voegde, maar uitsluitend om zich beter bekend te maken. La Huchette toch was een landgoed in de nabijheid van Yonville, welk kasteel hij gekocht had, benevens de twee boerderijen, welke hij zelf beheerde, zonder 't zich nu juist al te moeielijk te maken. Hij was jonggezel en had, naar men zei, minstens vijftien duizend francs inkomen: 5 130 MEVROUW BOVARY. Charles kwam de deur binnen. De heer Boulanger wees op den man, dien hij bij zich had, en die een aderlating moest ondergaan omdat hij geregeld een soort muizengekrieuwel over zijn rug voelde. — Dat zal me oplichten, bracht de man in 't midden. Bovary beval dat men een verbanddoek en een kom zou brengen en verzocht Justin hem behulpzaam te wezen. Toen, zich tot den reeds bleek geworden boer richtende, zei hij: — Wees maar niet bang, vriendlief I — Neen, neen, antwoordde de ander, vooruit maarl En quasi heldhaftig strekte hij de armen uit. De prik van 't lancet deed het bloed opspuiten, zoodat het tegen den spiegel dreigde te spatten. — Dichterbij met de kom! riep Charles. — Drommels! zei de boer, 't lijkt Wel een fonteintje 1 Wat heb ik een rood bloed! Dat is een goed teeken, is 't niet? — Soms, zei de officier van gezondheid, voelt men in 't begin niets, doch dan volgt eensklaps de flauwte en vooral bij zulke stevige knapen als deze. De boerenjongen liet bij deze woorden het étui, dat hij tusschen de vingers ronddraaide, los. Een schok van zijn schouders deed de stoelleuning kraken. Zijn hoed viel af. — Dat dacht ik wel, zei Bovary, zijn vinger op den ader plaatsende. De kom begon in Justins handen te beven, zijn knieën knikten, hij werd bleek. — Vrouw! Vrouw! riep Charles. , Met één sprong was zij beneden. — Azijn! schreeuwde hij. Goede God, twee tegelijk! En in zijn ontroering kon hij ternauwernood het com- pres leggen. — 't Beteekent niets, zei de heer Boulanger kalmpjes, terwijl hij Justin onder de armen nam. Hij zette hem bovenop de tafel met den rug tegen den muur. Mevrouw Bovary begon zijn das los te maken. In het lint van zijn hemd zaten knoopen en eenige oogenblikken bewogen zich haar dunne vingers in den hals van den MEVROUW BOVARY. 131 jongen; vervolgens deed zij wat azijn op haar baptisten zakdoek, bevochtigde hier zijn slapen meê, nu en dan er heel voorzichtig op blazende. De karreman kwam bij, maar de bezwijming van Justin duurde voort en zijn pupillen verdwenen geheel in het bleeke oogwit, als blauwe bloemen in melk. — Oppassen dat hij dit niet ziet, zei Charles. Mevrouw Bovary nam de kom. Door de beweging, welke zij maakte, bij 't bukken, spreidde haar japon (een zomerjapon met vier volants, geel van kleur, lang van taille en wijd van rok) zich uit over den vloer en toen Emma, voorovergebogen, bij 't uitstrekken der armen even wankelde, plooide de stof zich naar de golvingen van haar corsage. Zij nam vervolgens een karaf water en was bezig wat stukken suiker op te lossen, toen de apotheker binnenkwam. Het dienstmeisje was hem wezen halen; toen hij zijn leerling met open oogen zag zitten, haalde hij verruimd adem. Toen, om hem heendraaiende, bekeek hij hem van alle kanten. — Gek I zei hij; kleine gek I gek met drie letters, t' Beteekent wat, een aderlating I en een jongen, die voor niets bang is! Hij lijkt wel een eekhoorntje, die in de takken noten zoekt. Nou, zeg eens wat! je toont je wel geschikt om later apotheker te worden I Denk er om, dat je In heel ernstige omstandigheden komen kan, dat er kans bestaat om voor de rechters te verschijnen en dat je dan al je koelbloedigheid moet bewaren, je een man moet toonen, of door moet gaan voor een ezel! Justin antwoordde niet en de apotheker ging voort: — Wie heeft je gevraagd hier te komen ? Je valt altijd mijnheer en mevrouw lastig! En bovendien 's Woensdags kan ik je onmogelijk missen. Er staan wel twintig menschen in den winkel. Ik heb ze allen laten staan, omdat ik in jou zooveel belang stel. Vooruit, ga naar huist Wacht op me en let op de flesschen! Toen Justin, die zich aankleedde, vertrokken was, praatte men wat over flauwvallen. Mevrouw Bovary had er nog nooit last van gehad. — 't Is kras en dat voor een vrouw I zei de heer Bou- 132 MEVROUW BOVARY. langer. Er zijn overigens zeer fijngevoelige naturen. Bij een duel heb ik iemand gezien, die in zwijm viel bij 't hooren laden der pistolen. — Wat mij betreft, zei de apotheker, ik kan best het bloed van anderen zien, maar alleen de gedachte aan het vloeien van het mijne zou in staat zijn, mij flauw te doen vallen. De heer Boulanger zond zijn bediende weg, hem aanradende kalm te zijn, nu aan zijn gril was voldaan. — Die gril heeft mij in elk geval het genoegen verschaf t met u kennis te maken, zei hij. En hij keek onderwijl Emma eens aan. Toen legde hij drie francs op den hoek der tafel, groette beleefd en vertrok. Weldra bevond hij zich aan de overzijde der rivier (zijn weg om naar la Huchette te komen) en Emma zag hem in de weide onder de populieren loopen, nu en dan wat langzamer gaande als iemand die in gedachten verdiept is. — Zij Is heel aardig! zei hij; ze is heel aardig, dat doktersvrouwtje! Mooie tanden, zwarte oogen, kleine voetjes en een figuurtje als een Parisienne. Wat drommel, waar heeft hij haar vandaan gehaald, die groote ezel? De heer Rodolphe Boulanger was vier en dertig jaar, het tegenovergestelde van bloode en vlug van begrip; hij had bovendien veel met vrouwen omgegaan en was in dit opzicht een kenner. Deze was lief, hij dacht dus aan haar en tevens aan haar echtgenoot — Ik geloof dat hij een ezel is. Zij heeft ongetwijfeld genoeg van hem. Hij heeft vuile nagels en was In geen drie dagen geschoren. Onderwijl hij zijn zieken aftippelt, zit zij kousen te stoppen. Wat zou ze graag in de stad wonen en avond aan avond polka's dansen! Arm vrouwtje! Dat snakt naar liefde als een karper op een keukentafel naar water! Drie galante woordjes en ze aanbidt iemand, daar ben ik zeker van. Wat zal dat lief zijn, heerlijk!... Ja, maar hoe weer van haar ontslagen te worden ? De bezwaren aan het plezier verbonden en de toekomstige ontmoetingen deden hem, als tegenstelling, aan zijn mattresse denken. Het was een actrice uit Rouaan, welke MEVROUW BOVARY. 133 hij mainteneerde. Aan haar denkende, kwam het gevoel van verzadigd zijn bij hem boven. — Mevrouw Bovary is veel liever, dacht hij, en vooral veel frisscher. Virginie begint werkelijk wat dik te worden. iEn ,ze is zoo vervelend in haar genietingen. Én bovendien die kreeftenmanie I Het veld was heel eenzaam en Rodolphe hoorde om zich heen geen ander geluid dan dat van 't gras, dat langs zijn slobkousen streek en van de krekels In de verte verscholen tusschen 't koren; hij zag Emma weer in de kamer, gekleed zooals hij haar gezien had en hij ontkleedde haar. — O, ik zal haar hebben, riep hij uit, met één slag van zijn stok een aardkluit vóór hem uit elkaar slaande. En dadelijk beslpot hij de politieke zijde van de quaestie te bestudeeren. Hij vroeg zich af: — Waar elkaar te ontmoeten? En op welke manier? Men zou voortdurend last van het kind hebben en dan de meid, de buren, haar man, allerlei soort vervelende dingen. Bah, dacht hij, 't kost veel te veel tijd! Maar toen redeneerde hij weer: •— Ze heeft toch mooie oogen, oogen, die in je hart dringen als een boor. En die bleeke tint!...Ik ben dol op bleeke vrouwen! Ter hoogte van de Argueilsche heuvels was zijn besluit genomen. — 't Is maar de zaak een gelegenheid te zoeken. Welnu, ik zal er af en toe eens heengaan, ik zal hun wat wild sturen en wat gevogelte; ik zal me desnoods laten aderlaten; we zullen goede vrienden worden en ik zal ze bij mij noodigen... Ha, voegde hij er aan toe, de landbouwvergaderingen zijn op til; ze zal daar bij zijn en ik zal haar zien. We zullen het zaakje aanpakken en flink ook, dat is het zekerste. VIII. De befaamde landbouwvergaderingen kwamen inderdaad! Den morgen van de plechtigheid spraken alle 134 MEVROUW BOVARY. menschen op den drempel over de voorbereidselen; de gevel van 't gemeentehuis was met klimop groen gemaakt; in een weide was voor 't feest een tent opgericht en midden op het plein, vóór de kerk, moest een soort donderbus de komst van den prefect aankondigen en het afroepen van de namen der bekroonde landbouwers begeleiden. De schutterij van Buchy (te Yonville had men deze niet) had zich bij de brandwacht aangesloten, wier kapitein Binet was. Hij droeg dien dag een nog hooger boord dan gewoonlijk en in zijn tunica gekneld, was hij zoo stijf en onbeweeglijk, dat het leven uit zijn gansche lichaam zich ih zijn beenen scheen te hebben saamgetrokken, welke beenen regelmatig werden opgetild, met afgemeten passen liepen, als was dit alles een enkele beweging. Daar er een zekere wedijver bestond tusschen den ontvanger en den kolonel, lieten zij, om hun talent te toonen, hun manschappen geheel afzonderlijke manoeuvres maken. Dan eens zag men de roode epauletten voorbijgaan, dan weer de zwarte borststukken. Eindeloos begon dit telkens weer opnieuw. Nog nooit was zooveel praal vertoond. Verscheidene burgers hadden den dag te voren hun huizen schoon gemaakt; de driekleur wapperde uit de open vensters; alle herbergen waren vol en, mw>i weêr als het was, schitterden de stijve mutsen, de gouden kruisen en de kleurige halsdoeken in de heldere zon, met hun bonten kleurenrijkdom de eentonigheid van jassen en blauwe boezeroens brekende. De boerinnen uit den omtrek haalden, bij 't inhouden van 't paard, de groote speld uit haar rokken, welke ze strak om de heupen hadden geplooid uit vrees voor vlekken; de mannen, om hun hoeden te sparen, hielden deze met hun zakdoeken bedekt, de punt der laatste tusschen de tanden vast-, houdende. Van weerszijden stroomde de menigte de hoofdstraat in. Uit stegen, lanen en huizen daagde men op en af en toe hoorde men een deur dichtslaan, achter de vrouwen met kanten handschoenen aan, die uitgingen om het feest bij te wonen. Wat men vooral bewonderde waren twee rijen iepenboomen vol lampions welke de estrade flankeerden, waarop de autoriteiten zouden plaats nemen; MEVROUW BOVARY. 135 maar er was meer: tegen de vier kolommen van het raadhuis, droegen vier staken kleine banieren van groenachtig doek, waarop gouden letters prijkten. Op de eene las men: „Aan den Handel", op de ander: „Aan den Landbouw", op de derde: «Aan de Nijverheid" en op de vierde: „Aan de Kunst". De feestvreugde, die op aller gezicht schitterde, scheen dat van juffrouw Lefrancois, de herbergierster, juist te versomberen. Overeindstaande op het kleine trapje, dat naar haar keuken voerde, pruttelde zij: — Wat een gekheid! Wat een gekheid die linnen tentI Gelooven zij soms dat de prefect het prettig zal vinden als een goochelaar in een tent te moeten dineeren? En al die omslag is in 't belang van de streek, zeggen ze. Ik had waarachtig geen kok uit Neufchatel behoeven te laten komen. Voor wie? Voor de koeherders, voor de landloopers? — De apotheker kwam voorbij. Hij droeg een zwarte jas, een nanldn pantalon, kastoren schoenen en, als iets heel buitengewoons: een hoed, — een zeer lagen hoed. — Goeden dag! zei hij; neem mij niet kwalijk, ik heb haast. ™n toen de dikke weduwe hem vraagde waar hij heen ging: — Het schijnt u vreemd toe, niet waar? Ik, die nog meer aan mijn laboratorium gehecht ben, dan de rat van den goedbloed aan de kaas. — Welke kaas? vroeg de herbergierster? — Och neen, niets I zei Homais. Ik wou u alleen maar zeggen, juffrouw Lefrancois, dat Ik in den regel mij zelf thuis opsluit. De omstandigheden in aanmerking genomen, moet ik vandaag echter wel... — O, gaat u daar heen? zei ze op minachtenden toon. — Ja, Ik ga er heen, antwoordde de apotheker verwonderd; ik ben toch lid van de keuringscommissie? Moeder Lefrancois zag hem eenige minuten aan en eindigde met glimlachend te zeggen: — Dat is wat anders! Maar wat gaat u nu eigenlijk de landbouw aan? Heeft u er dan verstand van? — Zeker heb ik er verstand van, omdat ik apotheker ben, d.w.z. scheikundige en daar de scheikunde, mijn beste 136 MEVROUW BOVARY. juffrouw Lefrangois, tot doel heeft kennis te verkrijgen over de inwerking der stoffen op elkaar en omtrent de moleculen van alle voorwerpen in het rijk der natuur, volgt daaruit dat ook de landbouw tot haar gebied behoort. En inderdaad, de samenstelling der meststoffen, het vasten vorm aannemen der vloeistoffen, de analyse van de gassen en de invloed der miasmen, wat is dit alles, vraag ik u, anders dan zuivere scheikunde? De herbergierster antwoordde niet Homals vervolgde: — Meent u dat, om landbouwkundige te zijn, men zelf den grond moet hebben bewerkt of vogels hebben gemest? Neen, men moet veeleer de samenstelling kennen van de stoffen, waarover de quaestie loopt, men dient op de hoogte te zijn van de ligging der verschillende aardlagen, van de werkzaamheden in de atmospheer, van de qualiteit der gronden, van de mineralen, het water, de dichtheid der verschillende voorwerpen en van de natuur der haarbuisjes. Men moet zeer grondig de hygiène hebben bestudeerd om bij de inrichting van gebouwen van advies te kunnen dienen en fouten te kunnen afkeuren, om het noodige te weten over de verpleging der dieren en het voedsel der bedienden I Bovendien, juffrouw Lefrancois, moet men goed op de hoogte zijn van de plantkunde, de gewassen wèl kunnen onderscheiden in nuttige en onnutte, in waardelooze en voedzame, het verschil weten tusschen die welke men uit moet roeien of opnieuw zaaien, in 't kort men moet zich op de hoogte houden van de wetenschap door het lezen van brochures en geschriften en aldoor trachten verbeteringen aan te brengen... De herbergierster maakte haar blikken niet los van het Café Frangais en de apotheker ging voort: — 't Ware te wenschen, dat onze landbouwers tevens scheikundigen waren of tenminste dat zij voor de stem der wetenschap een geopend oor hadden 1 Zoo heb ik onlangs een werkje geschreven, een boekje van meer dan twee en zeventig bladzijden, getiteld: De cider, zijn samenstelling en uitwerking; gevolgd door eenige nieuwe beschouwingen met betrekking tot dit onderwerp. Ik heb 't aan het Landbouwgenootschap te Rouaan gezonden, MEVROUW BOVARY. 137 dat mij hierop tot lid benoemde in de afdeeling vruchtenkunde; welnu, als ik mijn werkje had gepubliceerd... Maar de apotheker hield op, toen hij zag dat juffrouw Lefrancois' gedachten van geheel iets anders vervuld waren. — Kijk eens, zei ze, ik begrijp er niets van! Zoo'n vuile kroeg! En, de schouders ophalende, bij welke beweging het tricot op haar borst zich strak spande, wees zij met de beide handen naar de herberg van haar concurrent, waaruit een vroolijk gezang opklonk. — Wacht maar, dat duurt zoo lang niet meer, voegde zij er bij; binnen acht dagen is 't gedaan. Homais deed van verrassing een stap achterwaarts. Zij daalde de drie treden af en fluisterde hem in 't oor? — Wat? Weet u dat dan nog niet? Deze week wordt de boel aangepakt. Lheureux laat alles verkoopen. Ze hebben de noodige dagvaardingen al gehad, . — Wat een treurig geval! riep de apotheker uit, die voor alle denkbare gevallen medelijdende uitroepen had. De waardin begon hem de zaak te vertellen; zij wist het noodige van Théodore, den knecht van den heer Quillaumin, en, hoewel zij Tellier verwenschte, vond zij Lheureux een schurk, 't Is een bedrieger, een huichelaar. — Kijk eens, zei ze, daar gaat hij onder de hal; hij groet nu mevrouw Bovary, die een groenen hoed op heeft. Zij loopt gearmd met mijnheer Boulanger. — Mevrouw Bovary! zei Homais. Ik ga haar dadelijk mijn compliment maken. Misschien zal zij graag een plaats hebben binnen de omheining, onder de galerij. En zonder naar moeder Lefrancois langer te luisteren, die zich stond te bedenken, wat zij hem nog meer vertellen kon, verwijderde de apotheker zich snel, een glimlach om de lippen en de knie gestrekt, naar rechts en links groetende, veel plaats innemende met de groote slippen van zijn zwarte jas, welke in den wind achter hem aan fladderden. Rodolphe, die hem reeds in de verte aan zag komen, begon harder te loopen, maar mevrouw Bovary haalde vermoeid adem en hij hield zijn pas in, op brutalen toon glimlachend zeggend; 138 MEVROUW BOVARY. — 't Is maar om dien vent te ontloopen, dien apotheker. Zij duwde hem met haar schouder aan. — Wat zou dat beteekenen? vroeg hij zich af. En, voortloopende, zag hij haar van terzij eens aan. Zij zag er echter zoo kalm uit, dat zich niets liet gissen. Haar figuurtje teekende zich scherp af in 't volle licht; van haar kapothoedje schenen de linten wel bladeren van 't riet Haar oogen met de lange welvende wimpers, zagen strak voor zich uit en, hoewel geopend, schenen zij getemperd door den blos, dien het bloed zacht naar haar koonen voerde. Een zachte rozegloed doortrok haar neusschot Zij boog het hoofd op haar schouder en tusschen haar lippen was nu het blauwig wit van haar tanden te zien. — Zou zij den spot met me drijven? dacht Rodolphe. Emma's gebaar was echter niet anders dan een waarschuwing geweest, want Lheureux vergezelde hen en sprak van tijd tot tijd een woord om in gesprek te komen: — Wat een goddelijke dagl Er is geen mensch thuis gebleven I 't Is oostenwind. Mevrouw Bovary noch Rodolphe antwoordden hem, terwijl bij de minste beweging, welke zij maakten, hij toeschoot, zeggende: „Wat blieft u?", tevens de hand aan zijn hoed brengende. Toen zij voor het huis van den hoefsmid stonden, sloeg Rodolphe, mevrouw Bovary méétrekkende, in plaats van den weg te volgen tot aan het hek, eensklaps een zijpad in en riep: — Goeden avond, mijnheer LheureuxI Tot genoegen! — Wat heeft u hem fraai zijn congé gegeven! zei ze lachend. — Waarom, hernam hij, zou ik me door anderen laten plagen? terwijl ik vandaag het geluk heb u te mogen vergezellen... Emma bloosde. Hij voltooide zijn zin niet, maar begon over het mooie weêr te spreken en hoe aangenaam het was door 't gras te loopen. Eenige madeliefjes waren reeds ontloken. — Kijk eens wat een mooie paaschbloempjes, zei hij, en hier staat voldoende klaver om al de verliefden uit den omtrejc tot orakel te dienen, MEVROUW BOVARY. 139 — Als ik er eens eenige plukte, ging hij voort. Wat denkt u er van? — Is u dan verliefd? zei ze, wat hoestende. — Nu, nu, wie weet? antwoordde Rodolphe. De weide begon langzamerhand vol te worden en de huisvrouwen duwden en stietten met haar groote paraplu's, haar mandjes en kinderen. Nu en dan moest men uitwijken voor een lange rij boerinnen en dienstmeisjes met blauwe kousen, lage schoenen en zilveren ringen, die naar de melk roken als men langs haar heen kwam. Zij hielden elkaar bij de hand en verspreidden zich over de geheele lengte der weide, van de populierenrij af tot aan de feesttent Het oogenblik voor de keuring was echter aangebroken en de landbouwers kwamen, de een na den ander, in een soort hippodroom, dat gevormd werd door een lang touw op staken. Daar stonden de dieren, den neus naar het koord gekeerd, verwonderd de ongelijke halzen uitrekkende. Op den grond liggende varkens stopten hun snuit in het zand; kalveren loeiden, schapen blaatten, de koeien, een poot onder het lijf gebogen, strekten den buik uit in 't gras en, traag herkauwend, knipten zij met de lompe oogleden onder het geplaag der rondom zwermende vliegen. De karrevoerders, met bloote armen, hielden de steigerende hengsten aan den teugel, terwijl de dieren met wijde neusgaten hinnikten tegen de merries. De laatsten bleven kalm, den kop met de hangende manen intrekkende, terwijl de veulens In haar schaduw liepen of nu en dan met de koppen tegen haar aan duwden, en boven de lange golving van al deze opgehoopte lichamen, zag men nu en dan, als een golf In den wind, zich de witte manen van een paard verheffen of de puntige hoorns van een koe uitsteken en de hoofden van aan- en afloopende mannen. Terzij, buiten de afscheiding, honderd pas verder, stond een groote zwarte gemuilbande stier, een ijzeren ring door den neus, en, onbeweeglijk als hij was, een bronzen dier gelijk. Een kind in lompen hield het beest aan een touw vast. --' Tusschen de twee rijen naderden de heeren met bedaarde stappen, ieder dier bekijkende, om dan weer met elkaar 140 MEVROUW BOVARY. op zachten toon te beraadslagen. Een van hen, gewichtiger dan de anderen schijnend, maakte al wandelend aanteekeningen. Dit was de president van de jury: mijnheer Derozerays de la Panville. Nauwelijks kreeg hij Rodolphe in 't oog of hij trad haastig op hem toe en zei lachend op vriendschappelijken toon: — Wat is dat, mijnheer Boulanger, u laat ons in den steek ? Rodolphe maakte de tegenwerping, dat hij juist kwam, doch toen de president verdwenen was, zei hij: — Ik ga er niet heen! Uw gezelschap is mij veel aangenamer dan het zijne! En, den draak stekende met de landbouwfeesten, toonde Rodolphe, om gemakkelijker te kunnen rondloopen, aan den veldwachter zijn blauwe kaart. Nu en dan bleef hij voor een mooi stuk stilstaan, doeh mevrouw Bovary deelde zijn bewondering niet. Hij bespeurde dit en begon wat aardigheden te debiteeren ten koste van de dames van Yonville en haar toilet, daarbij zich verontschuldigend over het zijne. Dit toch bestond uitalledaagsche en gedistingeerde kleedingstukken, waarin zich de exentrlclteit van den drager openbaarde, een zekere minachting voor het conventioneele. Zijn baptisten overhemd met geplooide manchetten puilde, al naar de wind het wenschte, uit de opening van zijn grijs linnen vest, terwijl zijn pantalon met breede strepen bij de enkels zijn nankin bottines liet zien, overtrokken met glimmend leer. Zij blonken zóó, dat het gras er in weerkaatste Hij liep er meê door den paardendrek, een hand in zijn vestzak en zijn stroohoed schuin op 't hoofd. — Bovendien, zei hij, als men bulten woont... — Is 't toch boter aan de galg gesmeerd, zei Emma. — Dat is zoo! antwoordde Rodolphe. Te moeten denken, dat geen een van die goede zielen In staat is zelfs over den snit van een costuum te oordeelen! Zoo spraken zij samen over de middelmatigheid der provincie-menschen, over het leven dat op het land verdorde, over de illusies, welke er verloren gingen. — Ik voel me dikwijls zeer bedroefd,, zei Rodolphe. — U? vraagde zij verwonderd. Maar ik dacht juist dat u heel opgeruimd was! MEVROUW BOVARY. 143 steekje tegen de borst drukkend, groette naar alle zijden, onderwijl Tuvache, gebogen als een knipmes, aldoor lachte, stamelde, zijn woorden uitzocht, zijn onderdanigheid en trouw aan de monarchie vertolkte en over de eer sprak, Yonville aangedaan. Hippolyte, de herbergsknecht, nam de paarden van den koetsier bij den toom en, hinkende met zijn horrelvoet, bracht hij ze naar de Gouden Leeuw, waar zich verscheidene dorpelingen opstelden, om naar het rijtuig te zien. De trom roffelde, een schot knalde en achtereenvolgens namen de heeren op de estrade plaats in de fauteuils van Utrechtsch rood, welke mevrouw Tuvache in bruikleen had afgestaan. Al die menschen geleken op elkaar. Hun bolle blonde koppen, een beetje aangetint door de zon, hadden een kleur van fletschen wijn en hun dikke favoris sprongen te voorschijn uit de groote stijve boorden, welke door met zorg gestrikte witte dassen werden vastgehouden. De vesten waren alle van fluweel, aan de lange linten' van alle horloges was een ovaal charivari van kornalijn bevestigd; de beide handen rustten op de dijen, terwijl mat zorg de plooien uit de pantalons werden gestreken, waarvan het glimmende laken nog meer blonk dan het leer der lompe laarzen. De dames, die bij 't gezelschap behoorden, hielden zich op den achtergrond, onder de vestibule, tusschen de zuilen, terwijl de menigte overeind stond aan de overzijde of wel op de stoelen zat. Lestiboudois had alle stoelen van de weide weer hierheen gesleept en liep ieder oogenblik nog naar de kerk om andere te halen en veroorzaakte zoo'n last met zijn zaakje, dat men vaak slechts met groote moeite het trapje van de estrade bereiken kon. — Ik vind, zei Lheureux (zich totdat apotheker wendende, die voorbij kwam om zijn plaats in te nemen), dat men daar twee venetiaansche masten had moeten zetten, met iets moois, iets voornaams er aan; dat zou een vroolijk aanzien hebben gegeven. — Zeker, antwoordde Homais. Maar, wat wenscht u, mijnheer de burgemeester heeft alles uitgebroed. En hij 144 MEVROUW BOVARY. heeft niet veel smaak, die arme Tuvache; hij is zelfs geheel ontbloot van wat men artistieken zin noemt. Rodolphe en mevrouw Bovary waren intusschen naar de eerste verdieping van 't gemeentehuis gegaan, naar de raadzaal, en daar deze ledig was, had hij de opmerking gemaakt, dat men daar op zijn gemak de vertooning aan kon zien. Hij nam drie tabouretjes van onder de lange ovale tafel uit, waarboven de buste van den koning prijkte, en na deze bij 't raam te hebben gezet, gingen zij naast elkander zitten. Op de estrade had eenige beweging plaats, men fluisterde, men delibereerde. De raadsheer stond eindelijk op. Men wist nu dat hij Lieuvain heette en zijn naam ging van mond tot mond. Nadat hij eenige papieren had gerangschikt en ze beter in 't gezicht had gelegd, begon hij: „Mijneheeren, „Laat het mij vergund zijn (voor ik uw aandacht vestig op het doel van deze samenkomst, en u zal mijn gevoelens in dit opzicht ongetwijfeld deelen), laat het mij vergund zijn, zeg ik, hulde te brengen aan de hooge regeering/aan het gouvernement, aan den koning, ja mijneheeren, aan onzen souverein, aan den welbeminden vorst, wien geen tak van algemeene of bijzondere welvaart onverschillig is en die* met vaste en wijze hand het schip van Staat bestuurt, temidden van de onophoudelijke gevaren eener stormachtige zee; die den Staat in vrede zoowel als oorlog weet te doen respecteeren, industrie zoowel als handel, landbouw zoowel als schoone kunsten doet bloeien." — Ik moest eigenlijk, zei Rodolphe, wat naar achteren wijken. — Waarom? vraagde Emma. Doch op dit oogenblik verhief zich de stem van den raadsheer in buitengewone mate. Hij declameerde: „De tijden zijn voorbij, mijneheeren, waarin burgertwisten onze pleinen met bloed bezoedelden, waarin MEVROUW BOVARY. 145 de grondeigenaar, de koopman, ja zelfs de werkman, 's avonds vreedzaam ter ruste ging om 's morgens verschrikt te ontwaken bij 't luien der brandklok; waarin de meest revolutionnaire principes; de fondamenten deden schudden..." — Omdat, hernam Rodolphe, men mij van beneden zou kunnen zien en ik wel veertien dagen noodig had om excuses te maken; bovendien met mijn slechte reputatie... — U maakt u zelf zwart, zei Emma. — Neen, neen, zij is verschrikkelijk, dat verzeker ik u. „Maar, mijneheeren," ging de raadsheer voort, „wanneer ik mijn blikken van die sombere tafereelen afwend en mijn oogen vestig op den tegenwoordigen staat van ons schoon vaderland, wat zie ik dan? Handel en kunsten bloeien alom; overal worden nieuwe verkeerswegen geopend, als zoovele nieuwe aderen in het lichaam van den Staat, welke een nieuw gemeenschapsleven doen ontstaan; onze groote centra van nijverheid hebben de oude bedrijvigheid herkregen; de godsdienst steunt op hechter gronden en lacht onze harten toe; onze havens zijn vol; het vertrouwen wordt herboren en Frankrijk haalt verruimd adem I..." — Overigens, voegde Rodolphe er aan toe, heeft de wereld van haar standpunt misschien geen ongelijk. — Hoe dat? zei ze. — Wel, weet u dan niet dat er zielen zijn, die in eeuwige kwelling leven? Beurtelings hebben zij behoefte aan droomen en daden, aan de reinste hartstochten en het meest woeste genot; men werpt zich in de armen van allerlei fantasieën, van allerlei dwaasheden. Ze zag hem aan, zooals men een reiziger aanziet, die de meest onbekende landen heeft bezocht, en hernam: — Wij arme vrouwen hebben zelfs die afleiding niet — Een treurige afleiding, die nooit tot het geluk voert. — Maar vindt men dit laatste wel ooit? vraagde zij. — Zeker, ééns komt het tot ons, hernam hij. „En dat hebt ook gij begrepen," zei de raadsheer. „Qij landbouwers en veldarbeiders, gij, vreedzame pioniers van het beschavingswerk! gij, mannen van vooruitgang en zedelijkheid! gij hebt begrepen, zeg 146 MEVROUW BOVARY. ik, dat de politieke stormen verschrikkelijker zijn dan de storingen in den dampkring..." — Zeker, ééns komt het tot ons, herhaalde Rodolphe, eens, plotseling, wanneer men er aan begon te wanhopen. Dan worden nieuwe verschieten geopend en 't is of een stem ons toeriep: „Zij is het!" Gij voelt dan behoefte die persoon tot de vertrouwde te maken van uw leven, haar alles te geven, haar alles op te offeren. Men behoeft elkaar geen lange verklaringen te geven, men voelt alles. Men zag elkaar reeds in den droom. (Hij zag haar aan.) Eindelijk is hij dan daar, de schat, dien men zoo lang had gezocht, hij is vóór u; hij schittert, hij fonkelt. Toch twijfelt men nog, men durft niet gelooven, men blijft verblind staan, als kwam men van de duisternis plotseling in 't licht. Deze woorden zeggende, deed Rodolphe zijn woorden van een gebaar vergezeld gaan. Hij streek met de hand over zijn gezicht, als iemand, dien het duizelt, toen liet hij haar zacht neerdalen op Emma's hand. Zij trok de hare terug. De raadsheer las onderwijl aldoor: „En wie zal er zich over verwonderen, mijneheeren ? Hij zou blind zijn, zou diep gezonken zijn (ik aarzel niet dit te zeggen), diep gezonken in de vooroordeelen van een verouderden'tijd, die den geest der landbouwbevolking miskende. Waar toch is de vaderlandsliefde zóó groot als op het platteland; waar vindt men meer toewqding aan de algemeene zaak; waar — in één woord — meer intelligentie ? En ik bedoel hier niet, mijneheeren, die oppervlakkige intelligentie, dat waardelooze sieraad van trage geesten, maar die vruchtbare en bedachtzame intelligentie, die zich verheft boven het gewone om een nuttig doel na te streven, tot persoonlijke welvaart, tot verbetering van den algemeenen toestand en tot steun van den Staat, een intelligentie, welke de vrucht is van eerbied voor de wet en een juist begrip van plicht..." — Ook dat nog! zei Rodolphe. Altijd plicht, ik ben half versuft onder die groote woorden. Het zijn een troep oude pruiken met flanellen vesten aan, kwezels met een warme stoof en een rozekrans, die ons onophoudelijk in MEVROUW BOVARY. 147 de ooren drenzen: „De plicht! de plicht I" alsof, voor den drommel, de plicht wat anders was dan te voelén wat groot is, lief te hebben wat schoon is, in plaats van alle maatschappelijke conventies te aanvaarden en alle laagheden, welke er het gevolg van zijn. — Niettemin... niettemin... wierp mevrouw Bovary tegen. — Waarlijk nietl Waarom tegen de hartstochten preéken ? Zijn zij niet het eenig schoone dat op de wereld is, de bron van heldenmoed, van geestdrift, van poëzie, van muziek, van kunst, van alles tenslotte? — Toch moet men, zei Emma, wel eenige rekening houden met de opinie der wereld en de moraliteit — Er zijn er twee, antwoordde hij. De kleine, de conventioneele, die der menschen, die onophoudelijk verandert en een grooten mond opzet die zich laag bij den grond beweegt, als die massa ezels, welke u daar ziet. Maar de andere, de eeuwige, zij is om en boven alles, als het landschap dat ons omringt en de blauwe hemel, die ons tegenglanst. De heer Lieuvain had met den zakdoek zijn mond afgeveegd en ging nu voort: „Wat zou ik moeten doen, mijneheeren, om u hier het nut van den landbouw uiteen te zetten? Wie voorziet in onze behoeften? Wie maakt ons het bestaan mogelijk? Is het de landbouwer niet? De landbouwer, mijneheeren, die met ijverige hand het zaad in de vruchtbare voren strooit, het koren, dat, met vernuftige werktuigen tot poeder gewreven, weer te voorschijn komt onder den naam van meel en, naar de steden gebracht, bij den bakker belandt, die er het voedsel van bakt voor armen en rijken. Is het evenzeer de landbouwer niet, die, opdat wij aan kleederen zouden komen, zijn talrijke kudden doet grazen? Hoe zouden wij onS voeden, hoe zouden wij ons kleeden zonder den landbouwer? En behoeven wij, mijneheeren, zelfs wel zoover te gaan om voorbeelden te vinden? Wie heeft niet dikwijls overdacht hoeveel nut men trekt van het nederige dier, dat sieraad onzer hoven, dat beurtelings, ons een zachte 148 MEVROUW BOVARY. peluw verstrekt om op te slapen, welks sappig vleesch op onze tafels prijkt en dat ons tevens eieren geeft? Maar er zou geen eind aan komen, wanneer ik achter elkaar moest opnoemen de verschillende voortbrengselen welke een welbebouwde grond, als een milddadige moeder, haar kinderen schenkt Hier is de wijngaard, daar zijn de appel boomen, die ons den cider verschaffen, elders het koolzaad, verder de kaas en het vlas, mijneheeren, vergeten wij het vlas niet, dat in de laatste jaren zoo'n groote beteekenis heeft gekregen en waarop ik in 't bijzonder uw aandacht vestig." Bijzonder de aandacht vestigen was waarlijk onnoodig, want allen stonden met den mond open, als wilden zij zijn woorden indrinken. Tuvache, die naast hem stond, luisterde toe met wijd opengesperde oogen; de heer Derozerays sloot af en toe de zijne en verder op, zijn zoon Napoleon tusschen zijn knieën, hield de apotheker de hand achter het oor om ook maar geen woord te missen. De andere leden der jury schoven zachtjes met hun kin in hun vesten, bij wijze van instemming. De brandweermannen, aan den voet der estrade, leunden op hun bajonetten, en Binet, onbeweeglijk,, den elleboog naar buiten, stond daar met de punt van zijn sabel in de lucht. Hij kon misschien iets verstaan, maar zien kon hij zeker niets, omdat de klep van zijn helm tot op zijn neus viel. Zijn luitenant, de jongste zoon van mijnheer Tuvache, had een nog grooteren helm, die op zijn hoofd stond te waggelen en waaronder een puntje* van zijn katoenen das uitwapperde. Met kinderlijke vreugde lachte hij en zijn bleek gezicht, waarlangs de zweetdruppels neerrolden, had een uitdrukking van blijdschap, vermoeienis en slaap tegelijk. De menschen stonden op het plein tot tegen de huizen aangedrukt. Toeschouwers vertoonden zich aan alle vensters, in alle deuren, en Justin, die vóór de apotheek een plaatsje had gekozen, scheen geheel op te gaan in 't geen hij zag. Ondanks de stilte verloor de stem van mijnheer Lieuvain zich toch in de lucht. Slechts stukken van zinnen bereikten de luisterende ooren, nu en dan MEVROUW BOVARY; 149 werd het geluid overstemd door het geschuif van stoelen; achter den rug klonk een enkele maal het geloei der koeien of het geblaat der lammeren, die op de hoeken der straten stonden. De koeherders en de schaapherders hadden hun vee tot daar opgedreven en het loeide daar af en toe, terwijl het met de tong de bladeren neertrok, welke tot op den snuit hingen. Rodolphe was Emma genaderd en zei op zachten toon, zijn woorden vlug op elkaar latende volgen: — Prikkelt deze wereldsche samenzwering u niet tot verzet? Bestaat er één gevoel, dat door haar niet veroordeeld wordt? De edelste aspiraties, de reinste sympathieën worden vervolgd, belasterd, en als ten slotte twee arme zielen elkaar vinden, dan is alles in gereedheid gebracht om de vereeniging te verhinderen. Toch zullen zij haar beproeven tot stand te brengen, zij zullen met de vleugels slaan, zij zullen elkaar aanroepen, 't Komt er niet op aan, vroeg of laat, over zes maanden, over tien jaren, zullen zij elkaar toch vinden, elkaar toch liefhebben, omdat het lot het wil en zij voor elkaar, geboren werden. De armen gekruist over zijn knieën, hief hij het gezicht tot Emma op en zag haar van nabij doordringend aan. In zijn oogen zag zij kleine gouden stralen, die door zijn zwarte pupillen schenen te schieten en zij rook zelfs den geur der pommade, die zijn haar deed glimmen. Haar weerstand voelde zij wijken, zij herinnerde zich weer den vicomte, die op de Vaubeyssard met haar had gewalst en uit wiens baard, evenals uit deze haren, de geur opsteeg van vanielje en citroen; werktuigelijk sloot zij half de oogen om den geur beter in te ademen. Opwippend in haar stoel zag zij in de verte, aan den horizont, de oude Zwaluw, die langzaam de hoogte van Leux afdaalde, een langen pluim stof achter zich meesleepende. Het was in diezelfde gele diligence, dat Léon zoo vaak tot haar terug was gekeerd en ook dien weg was hij opgegaan, toen hij voorgoed heen ging. Zij meende hem aan den overkant te zien aan het venster; toen verwarde zich alles, wolken trokken voorbij; 't scheen haar toe, dat zij nog in een wals omzweefde in den glans der kaarsen, aan den arm van den vicomte en dat Léon, 150 MEVROUW BOVARY. die niet ver weg was, terugkwam... en niettemin voelde zij aldoor het hoofd van Rodolphe aan haar zijde. De zaligheid van dit gevoel doordrong haar begeerten van voorheen en als zandkorreltjes in een windvlaag, dwarrelden zij rond in de luchtige geur-opwolking, die over haar ziel trok. Zij sperde de neusgaten herhaaldelijk wijd en krachtig open om de frlschheid in te ademen van het klimop, dat om het lijstwerk klom. Zij trok haar handschoenen uit, veegde haar handen af, waaierde toen met haar zakdoek langs het gezicht, terwijl boven het bónzen van haar slapen uit, zij het geroes hoorde van de menigte en de stem van den raadsheer, dje zijn zinnen weggalmde. Hij zei: «Gaat voort! Volhardt! Luistert niet naar de verleidingen van den sleur, noch naar de al te vluchtige raadgevingen van een roekelooze praktijk! Legt u vooral toe op verbetering van den grond, op goede bemesting, op de veredeling van het paardenras, van dat der runderen, der schapen en varkens! Mogen deze landbouwkeuringen voor u de vreedzame strijdperken worden, waaruit de overwinnaar te voorschijn treedt, de hand toestekende aan den overwonnene en in broederlijke genegenheid hem spreekt van een nog grooter succes! En gij, krachtige ondergeschikten, nederige bedienden, wier noeste arbeid tot op dit oogenblik door geen enkel gouvernement werd gewaardeerd, ontvangt de belooning voor uw stille deugd en weest overtuigd, dat van nu af aan de Staat het oog op u gevestigd houdt, dat kü u aanmoedigt, beschermt, dat hij recht zal doen aan uw billijke eischen, zooveel mogelijk is, den last van uw zware taak zal verlichten!" Toen ging de heer Lieuvain weer zitten. De heer Derozerays stond op en begon een ander discours. Het zijne was misschien niet zoo bloemrijk als dat van den raadsheer, doch het had 't voordeel van een meer positief stijlkarakter, d. w. z. door meer speciale kennis en meer verheven overwegingen. De lof aan het gouvernement nam bijv. minder plaats in, geloof en landbouw daarentegen een grootere. Men zag duidelijk en klaar het verband tusschen deze twee en ook hoe beide steeds hand MEVROUW BOVARY. 151 aan hand waren gegaan tot voordeel der beschaving. Rodolphe praatte met mevrouw Bovary over droomen, voorgevoelens en magnetisme. Opklimmende tot de bakermat der menschheid schilderde de redenaar die woeste tijden, waarin de menschen, in de diepte der bosschen levende, eikels aten. Daarna had hij de dierenhuid uitgetrokkken en het lakensche pak aan, had hij voren gegraven en wijngaarden aangelegd. Was dit wel een daad van vooruitgang, en school er feitelijk niet meer nadan voordeel in ? De heer Derozerays stelde zich deze vraag. Van het magnetisme was Rodolphe langzamerhand gekomen op de verwantschap en, onderwijl mijnheer de president Cincinnatus bij zijn ploeg aanhaalde, Diocletianus terwijl hij kool plantte en de Chlneesche keizers, die het jaar inwijdden door den akker te bezaaien, verklaarde de jonge man dat de onweerstaanbare aantrekkingskracht, welke de jonge vrouw op hem uitoefende, haar oorzaak vond in een vroeger bestaan. — Zoo bijvoorbeeld wij, zei hij, waardoor hebben wij elkaar herkend? Welk toeval heeft dit gewild? Ondanks den afstand als twee stroomen, wier bestemming is zich te vereenigen, hebben onze bijzondere neigingen ons tot elkaar gebracht. En hij greep haar hand, welke zij niet terugtrok. „Gelukkige combinatie van goede cultures!" riep de president. — Toen ik, bijvoorbeeld, zooeven bij u kwam... „Mijnheer Bizet, van Quincampoix." — Wist ik toen, dat ik u begeleiden zou? . „Zeventig francs." — Honderd keer heb ik willen vertrekken en ik ben u toch gevolgd, ik ben gebleven. „Mestvaalten." — Ik zou den heelen avond willen blijven, morgen, de volgende dagen, mijn gansche leven. „Mijnheer Caron van Argueil, een gouden medaille 1" — Want nooit heb ik in iemands nabijheid dat gevoeld... „Mijnheer Bain van Givry-Saint-Martinl" — Ik zal de herinnering aan u met mij meêdragen. „Voor een merinos hamel..." 152 MEVROUW BOVARY. — Maar gij zult mij vergeten, als een schaduw zal ik zijn voorbijgegaan. „Mijnheer Belot van Notre-Dame..." — Maar neen, ik zal, is 't niet? eenig spoor nalaten in uw gedachten, in uw leven? „Varkens-ras, prijs ex aequo: de heeren Lehérissé en Cullembourg; zestig francs I" Rodolphe drukte haar hand en voelde dat die warm was en beefde als een gevangen tortelduifje, dat graag weer weg zou vliegen; doch 't zij ze poogde zich te bevrijden, of wel dat zij zijn druk beantwoordde, zij maakte een beweging met de vingers. — Dank! Dank! riep hij uit. Gij stoot mij niet terug 1 Gij zijt edelmoedig! Gij begrijpt dat ik.u toebehoor! O, Iaat me u aanzien, u aanschouwen! Een windvlaag, die door het venster binnenkwam, rimpelde het tafelkleed en, op het plein, beneden hen, bolden alle boerinnenmutsen op, als witte vlindervleugels, welke zich bewogen. „Gebruik van lijnkoeken," ging de president voort. Hij haastte zich: „Vlaamsche mest, — lijnzaad-cultuur, — bevloeiïng, — arbeid van ondergeschikten." Rodolphe sprak niet meer. Zij zagen elkaar aan. Een groot verlangen deed hun droge lippen trillen en hun vingers verwarden zich in elkaar. „Catherine Nicaise Ellsabeth Leroux van Sassetot-laGuerrière, voor vier en vijftig jaar dienst op dezelfde hoeve een zilveren medaille ter waarde van vijf en twintig francs ! j „Waar is zij, Catherine Leroux?" herhaalde de raadsheer. Zij meldde zich niet aan en stemmen fluisterden: — Toe maar! — Neen. — Links af! — Wees niet bang! — O, wat dom! — Is ze daar eindelijk ? riep Tuvache uit. — Ja!... daar is ze! — Kom eens wat dichterbij I Men zag nu op de estrade een klein oud vrouwtje j MEVROUW BOVARY. 153 I Vreesachtig naderkomen, weg schijnende te krimpen in haar armzalige kleêren. Aan de voeten had zij groote houten klompen en voor het lijf een grooten blauwen I boezelaar. Haar mager gezicht, omlijst door een muts zonder plooitje of kantje, was verschrompelder dan een I verwelkte relnet-appel, terwijl de mouwen van haar roode I jak over twee lange knokige handen hingen. Het stof der schuren, de loog bij • 't wasschen en het vuil der wol I hadden ze zóó eeltig gemaakt, zóó verhard, zóó gerimpeld, dat zij, hoewel in helder water afgespoeld, er vuil uit- I zagen; van 't vele werken bleven zij half open staan, zelf op die wijze de nederige getuigenis als 't ware aanbiedend ■ van de doorgestane ellende. Een kloosterachtige stroefI heid lag in de uitdrukking van haar gelaat. Geen vonkje I van droefheid of teerheid schemerde in den fletschen I blik. In den omgang met het vee, had zij een dierlijke ■ stilzwijgendheid en kalmte gekregen, 't Was voor de m eerste maal in haar leven, dat zij zich te midden van 1 zoo'n talrijk gezelschap bevond, en innerlijk angstig bij f die vlaggen, die trommen, die heeren in zwarte jassen en het eerekruis van den raadsheer, bleef zij onbeweeglijk I staan, niet wetende of zij vluchten moest of dichterbij ■ komen, niet begrijpende waarom de menigte haar voort- ■ drong en waarom de jury-leden tegen haar lachten. Zoo I stond deze halve eeuw dienst voor de lachende mannen. — Kom wat dichterbij, Catharine Nicalse Elisabeth ■ Leroux 1 zei dë raadsheer, die uit de hand van den president de lijst der bekroningen had overgenomen. En beurtelings het blad papier en de oude vrouw aanziende, herhaalde hij op vaderlijken toon: — Kom eens wat dichterbij I Kom eens hier! — Is u doof? vroeg Tuvache, van zijn stoel opwippende. En hij schreeuwde haar in 't oor: i — Vier én vijftig jaren dienst I Een zilveren medaille I ■ Vijf en twintig francs! Dat is voor u! Toen zij haar medaille had, bekeek ze haar. Een glimlach van voldoening trok over haar gezicht en men Ihoorde haar bij 't heengaan mompelen: — Ik zal haar aan onzen pastoor geven, om missen voor me te laten lezen. 154 MEVROUW BOVARY. — Wat een fanatisme! riep de apotheker uit, zich tot den notaris overbuigende. De zitting was geëindigd, de menigte verstrooide zich; nu de redevoeringen waren voorgelezen, trad ieder weer in stand en gewoonte terug; de meesters snauwden de knechts weer af en deze sloegen de beesten, trage overwinnaars, die naar den stal terugkeerden, een groenen tak tusschen de hoorns. De schutters waren onderwijl naar de eerste verdieping van 't raadhuis gegaan, een tulband aan de bajonet gestoken, terwijl de tamboer een mand met flesschen droeg. Mevrouw Bovary nam den arm van Rodolphe; hij bracht haar thuis en voorde deur namen zij afscheid; alleen zijnde, ging hij wat In de weide wandelen, het uur afwachtende van den feestmaaltijd, Deze maaltijd duurde lang, was rumoerig en slecht geordend; men zat zóó opeengehoopt, dat men de schouders nauwelijks kon verroeren en de smalle planken, die tot banken moesten dienen, dreigden ieder oogenblik onder het gewicht der gasten te zullen bezwijken. Er werd veel gegeten. Ieder zorgde dat hij niet te kort kwam. Het zweet liep langs de gezichten en een witachtige damp, als de uitwaseming eener rivier op een herfstochtend dreef over de tafel, tusschen de opgehangen lampen. Rodolphe, met den rug leunende tegen het doek van de tent, dacht zoozeer aan Emma, dat hij niets hoorde. Achter hem, in het gras, stapelde het dienstpersoneel de vuile borden op; zijn buren praatten, htj antwoordde hun niet; men schonk zijn glas vol; in zijn gedachten was het stil, ondanks het aangroeiend rumoer. Hij dacht aan 't geen zij gezegd had en aan den vorm harer lippen; als in een tooverspiegel schitterde haar gezicht hem tegen in het beslag der sjako's; de plooien van haar kleed vielen langs de muren neer, en dagen van liefde braken aan als hij dacht aan de toekomst. 's Avonds zag hij haar terug, b$het vuurwerk; zij had nu haar man bij zich, mevrouw Homais en den apotheker, die zich zeer ongerust maakte over de neervallende vuurpijlen; elk oogenblik verliet hij het gezelschap om Binet een en ander op het hart te drukken. MEVROUW BOVARY. 155 De draaiende stukken, welke aan het adres van den I heer Tuvache waren gezonden, had men uit overdreven Ivoorzichtigheid in den kelder bewaard; het vochtig kruit | vatte dan ook ternauwernood vlam en het voornaamste | stuk, dat een draak voor moest stellen, welke in zijn I Staart beet, mislukte volkomen. Nu en dan gingen eenige onnoozele sterren omhoog, welke de menigte in verrukking deden losbarsten, waartusschen opklonk het gegil der vrouwen, die men in den donker kittelde. Stizwijgend leunde Emma tegen Charles' schouder, en de kin opgeJricht, volgde zij langs den zwarten hemel de lichtlijn der vuurpijlen. Rodolphe zag haar aan bij den schijn der lampions. Langzamerhand doofden deze uit. De sterren begonnen ;te glanzen. Eenige druppels regen vielen. Zij knoopte j.de sjaal om haar ongedekt hoofd. Op dit oogenblik verliet het rijtuig van den raadsheer tde herberg. De koetsier, die dronken was, viel aanstonds ^in slaap en men zag van verre, over den kap heen, tusschen de beide lantaarns, hoe zijn lichaam naar rechts ,en links slingerde, al naar de schommelingen van den wagen. — Men moest inderdaad streng tegen de dronkenschap optreden! zei de apotheker. Ik wenschte wel, dat men ■iedere week aan de deur van het gemeentehuls, op een (lijst ad hoe alle namen opschreef van hen, die zich gedurende die week met alcohol vergiftigd hadden. Bovendien voor de statistiek zou dit een uitstekende handleiding izijn en zoo noodig... Maar excuseer. j En hij begaf zich naar den kapitein. (■ Deze zou juist naar huis gaan. | — Misschien zou het niet kwaad zijn, zei Homais, een [van uw manschappen te zenden of wel zelf te gaan. — Laat me toch met vreê, antwoordde de ontvanger Er is toch niets! ' — Stel u gerust, zei de apotheker, tot zijn vrienden terugkeerende. Mijnheer Binet heeft mij verzekerd, dat Wie maatregelen waren genomen. Geen enkele vonk is gevallen. De spuiten zijn bovendien gevuld. We kunnen wel gaan slapen. 156 MEVROUW BOVARY. — Ik zou 't wel willen, > zei mevrouw Homais, die verschrikkelijk geeuwde; wij hebben voor ons feest een uitgelezen dag gehad. Rodolphe herhaalde zacht en met teederen blik: — Ja, een uitgelezen dag! En, na elkaar gegroet te hebben, ging ieder zijns weegs. Twee dagen later stond in le Fanal de Rotten een groot artikel over de landbouwfeesten. Homard had het den volgenden dag met geestdrift opgesteld: „Waartoe die guirlandes, die bloemen, die kransen? Waar snelt die menigte heen, als de golven eener bewogen zee, onder het zengende vuur van een tropische zon, die onze akkers doet trillen van de warmte?" Vervolgens sprak hij over den toestand der boeren. Zeker, de regeering deed veel, maar niet genoeg! „Moed!" riep hij uit; „duizenden hervormingen zijn noodzakelijk, laten wij die volbrengen." Over de komst van den raadsheer sprekende, vergat hij niet „het krijgshaftig uiterlijk van onze militie" te vermelden, noch „de vroolijke dorpsvrouwtjes", noch „de grijsaards met kale kruinen, een soort patriarchen die aanwezig waren en van wie eenigen, overblijfselen van onze onsterfelijke glorie, hun hart feller voelden kloppen bij het mannelijk geroffel der trommen." Hij noemde ook de voornaamste jury-leden en vermeldde zelfs in een noot dat Homais, apotheker, een verhandeling over den cider bij het landbouw-genootschap had ingezonden. Toen hij aan de uitreiking der prijzen kwam, schilderde hij de vreugde der bekroonden in dichterlijke lijnen. „De vader omhelsde den zoon, de broeder den broeder, de' man de vrouw. Meer dan een hunner vertoonde met trots de nederige medaille en ongetwijfeld, thuis teruggekeerd, ] bij de zorgzame huisvrouw, heeft hij die onder tranen aan den muur gehangen van zijn bescheiden kluis. Tegen zes uur werden aan een feestmaaltijd in het] weiland van den heer Leigeard de voornaamste deelnemers aan het feest vereenigd. De hartelijkheid, welke hier heerschte, werd geen oogenblik door een wanklank verstoord. Verschillende toasten werden uitgebracht. De heer Lieuvain op den Vorst I De heer Tuvache op den MEVROUW BOVARY. 157 prefect! De heer Derozerays op den landbouw! De heer Homais op de industrie en de schoone kunsten, die beide zusters! De heer Lepiichey op de verbeteringen! s Avonds heeft een schitterend vuurwerk den hemel verlicht, 't Was een ware kaleidoscoop, een opera-décor en een oogenblik kon men zelfs gelooven dat ons kleine plaatsje was overgebracht temidden van een droom uit de Duizend en een Nacht. Constateeren wij nog dat geen enkel ongeval deze hartelijke bijeenkomst verstoorde." En hij voegde er aan toe: .a."^1lteiVvmerkte men de afwezigheid op van de geestelijkheid. Ongetwijfeld heeft deze een andere opvatting van den vooruitgang. Het staat u vrij, heeren van LoyolaH' IX. Zes weken gingen voorbij. Rodolphe keerde niet terug Op een avond eindelijk verscheen hij. Den dag na de Iandbouwfeesten had hij bij zichzelf overlegd: — Laten we nu niet zoo dadelijk er weer'heengaan dat zou verkeerd wezen. En, een week later, was hij op de jacht gegaan. Na de jacht had hij gemeend dat het te laat was, daarna redeneerde hij aldus: — Als zij mij echter vanaf het eerste oogenblik bemind Bieeft, moet ze ongeduldig zijn mij weer te zien, me nog Itrachtiger liefhebben. Laat ik dus voortgaan! i Hij zag aan het verbleeken van Emma, toen hij de £amer binnenkwam, dat zijn berekening goed was Zil ^as alleen. De avond viel. De lage mousselinen gordijntjes voor de ramen verdichtten de schemering en het verguldsel van den barometer, waarop een zonnestraal viel, weerspiegelde vuurglansen in den spiegel, tusschen de kartelingen van de lijst Rodolphe bleef staan, en nauwelijks had Emma zijn eerste begroeting beantwoord of hij zei: — Ik ben druk geweest, en ook ziek. 158 MEVROUW BOVARY. — Ernstig? vroeg zij. — Och, zei Rodolphe, op een tabouret naast.haar plaatsnemend, néén!... Ik wou eigenlijk liever niet terugkomen. — Waarom niet? — Kunt ge dat niet raden? Hij zag haar opnieuw aan, maar zóó vurig, dat zij blozend het hoofd boog. Hij hernam: — Emma... — Mijnheer! zei ze, wat opzij schuivende. — O, u ziet wel, bracht hij er op melancholieken toon uit, dat ik gelijk had met niet terug te willen komen, want de naam, de naam, die mijn ziel vervult en die mij zooeven ontglipt is, u verbiedt mij dien uit te spreken! Mevrouw Bovary 1... Ha, de heele wereld noemt u zoo I... 't Is bovendien uw eigen naam niet; 't is de naam van een ander! Hij herhaalde: — Van een ander! En hij verborg het gezicht in zijn handen. — Ja, ik denk onophoudelijk aan u!... De herinnering aan u maakt me wanhopig! O, pardon!... Ik ga heen... Vaarwel!... Ik ga ver weg..., zóó ver, dat u niet meer over mij zal hooren spreken 1... En toch..., vandaag..., ik weet niet welke macht mij tot u dreef! Want men worstelt niet met den hemel, men biedt geen weerstand aan den glimlach der engelen! Men laat zich vervoeren door wat schoon is, bekoorlijk, aanbiddelijk! Voor de eerste maal hoorde Emma zich deze dingen zeggen; en haar trots, als iemand, die alle loomheid en, afgematheid uitschudt in het bad, gaf zich zonder weerstand en volkomen aan deze warme taal over. — Maar al ben ik niet gekomen, ging hij voort, al heb ik u niet kunnen zien, ik heb toch wel gezien wat u omringt, 's Nachts, alle nachten, ben ik opgestaan, hier naar toe gekomen, heb ik voor uw hui» gestaan, het dak aanschouwd, dat glinsterde in den maneschijn, de boomen in den tuin, die zich naar uw venster overbogen, en een kleine lamp, een lichtglans, die in 't donker door de' ruiten naar buiten schemerde. O, gij kondt niet vermoeden dat daar, zoo vlak bij u, een arme ongelukkige stond... MEVROUW BOVARY. 159 [ Met een zucht wendde zit zich tot hem. — O, wat zijt gij goedl zei ze. I .7 Neen' ik bemin u' dat is al,e8' Gij twijfelt er toch niet aan? Zeg het mij, één woord maar, één enkel woord! ■ En Rodolphe liet zich van den tabouret neerglijden op i den grond. Men hoorde in de keuken echter het geklots /an klompen en hij bemerkte dat de kamerdeur niet ■ gesloten was. t 7,^at/0Udt gij goed zii"> h'i voort, zich weer 'pnchtend, wanneer gijaan een gril tan mij woudt voldoen! I 1. D" was hein.thuis een bezoek te brengen; hij wenschte haar te leeren kennen en, daar mevrouw Bovary, hier niets onbehoorlijks in zag, stonden zij beiden op, toen Charles binnenkwam. — Bonjour, dokter, zei Rodolphe. I De geneesheer, gevleid door deze aanspraak, putte zich I uit in vriendelijkheden en de ander profiteerde hiervan om wat op zijn gemak te komen. - Mevrouw sprak mij, zeide'hij, over haar gezondheid I Charles vier hem in de rede: BH was inderdaad zeer ongerust; de benauwdheden zijner vrouw deden zich opnieuw gelden. Rodolphe stelde nu de vraag of paard- | rijden niet goed voor haar zou zijn. 1 ~ Ze5eÜ ult8tekend, opperbestl... Dat Is een idee! Me moest dien raad opvolgen! En toen zij de opmerking maakte, dat zij geen paard bezat, bood de heer Rodolphe er aanstonds een aan; zij hP°,e„gF,Z5rMï?Bd af m h« dro"g niet aan. Om zijn bezoek te verklaren, vertelde hij nu, dat de karreman, toe man, die een aderlating had ondergaan, nog altijd ■last van duizelingen had. I — Ik zal hem eens opzoeken, zei Bovary I - Neen, neen, ik zal hem naar u toe zenden; wij Komen beiden nog eens aanloopen, dat is gemakkelijker £ — O, heel goed. Dank u wel! I Toen zij alleen waren, zei hij: Liri.Waao0m, s,oeg ie het 200 g"1 gedane aanbod van mijnheer Boulanger af? I Zij zette een mokkend gezicht, zocht allerlei veront- 160 MEVROUW BOVARY. schuldigingen en verklaarde ten slotte dat het misschien dwaas zou staan. — Daar lach ik wat meê! zei Charles, zich op den hiel omdraaiende. De gezondheid gaat boven alles! Je hebt ongelijk! — En hoe wil je dat ik paard zal gaan rijden, waar ik geen amazone-costuum heb? — Dan moet je er een bestellen! antwoordde hij. Het amazone-pakje deed haar besluiten. Toen het costuum gereed was, schreef Charles aan den:: heer Boulanger, dat zijn vrouw ter zijner beschikking was en dat zij zich aan zijn vriendelijkheid refereerden. Den volgenden middag verscheen Rodolphe reeds met twee rijpaarden voor Charles' deur. Het een had roode rozen achter de ooren en droeg een dameszadel van gemzenleer. Rodolphe had hooge slappe laarzen aan, bij zichzelf onderstellende dat zij deze nog nooit had gezien; inderdaad was Emma opgetogen over zijn costuum, toen hij vóór haar stond in zijn wijde fluweelen jas en zijn witte tricot broek. Zij was gereed en had hem verwacht. Justin sloop de apotheek uit om Haar te zien en ook de apotheker zelf liet zijn zaken in den steek. Hij drukte: den heer Boulanger tal van dingen op 't hart: — Men krijgt zoo gauw een ongelukl Pas toch op! Misschien zijn uw paarden wat vurig! Een gedruisch boven haar hoofd deed haar opzien: 't Was Félicité, die tegen de ruiten trommelde om de kleine Bertha zoet te houden. Het kind wierp haar uit: de verte een kushandje toe, dat haar moeder beantwoordde met een beweging van haar zweep. — Veel plezier! riep mijnheer Homais. Voorzichtig! Vooral voorzichtig I En hij waaide met zijn courant, toen hij hen zag vertrekken: Nauwelijks voelde Emma's paard grond onder de pooten, of het begon te galoppeeren. Rodolphe reed naast haar. Nu en dan wisselden zij eenige woorden. Het hoofd wat voorovergebogen, de hand opgeheven en den rechterarm gestrekt, liet zij zich gaan op de maat der beweging, die haar in 't zadel op en neer wiegde. MEVROUW BOVARY. 161 Beneden aan de helling vierde Rodolphe de teugels en met gelijke sprongen gingen zij naar boven; daar stonden de paarden eensklaps stil en haar groote blauwe voile viel neer. Het was in het begin van October. Een lichte nevel >ag over het landschap. De dampen rekten zich uit langs den horizont, tusschen de omtrekken der heuvels, andere, loswarrelend, stegen op, vervlogen. Nu en dan, als een zonnestraal door de wolken drong, zag men in de verte de daken van Yonville met de tuinen aan den waterkant, de hoven, de muren en den kerktoren. Zij kneep de oogleden half dicht om haar huis te zoeken en nooit had het armzalig dorp, waar zij woonde, haar zoo min toegeschenen als nu. Vanaf de hoogte, waarop zij stonden, scheen het gansche dal één groot bleek meer, dat vernevelde in de lucht. De bladermassaas der boomen teekenden zich hier en daar als zwarte rotsen af en de hooge omtrekken der populieren, die boven den nevel uitstaken, schenen wel galgen, welke de wind bewoog. Terzij, op het grasvlak, tusschen de dennen, dreef een bruinige lichtgloed door de lauwe atmosfeer. De grond, rossig als tot poeder gewreven tabak, dempte het geluid der stappen en, al loopende, schopten de paarden met de punt van hun hoefijzers de gevallen dennenappels voor zich uit. Rodolphe en Emma volgden den zoom van het bosch. Nu en dan wendde zij het hoofd terzij om zijn blik te ontwijken; zij zag dan niets dan de stammen van de rij denneboomen, wier eindelooze opeenvolging haar een weinig versufte. De paarden snoven. Het leer der zadels kraakte. Op 't oogenblik dat zij het bosch inreden, brak de zon weer door. — God is met onsl zei Rodolphe. — Zou u denken? vroeg zij. — Vooruit I Vooruit I hernam hij. Hij klapte met de tong. De beide dieren snelden voort. Lange aan den weg groeiende varens verwarden in de stijgbeugels van Emma. Rodolphe boog zich onder 't gaan en verwijderde ze. 6 162 MEVROUW BOVARY. Om de takken vaneen te scheiden, ging hij vlak naast haar nu en dan, en Emma voelde zijn knie langs haar been schaven. De lucht was opgeklaard. De bladeren bewogen zich niet. Er waren groote plekken vol bloeiend heidekruid, viooltjes wisselden af met het dooreenkrielend bladerengroen, grijs, rossig of goudkleurig, al naar de verschillende soorten. Nu en dan hoordé men In de struiken heel even het fladderen van vleugels, of wel den schorren schreeuw van een raaf, die de eiken invloog. Zij stegen af. Rodolphe bond de paarden vast. Zij liep vooruit, over het mos, tusschen de wagensporen. Haar te lange japon hinderde haar echter, schoon zij hem van achteren reeds opgenomen had en Rodolphe, achter haar loopende, zag tusschen het zwarte laken en het zwarte laarsje, heel even de witte kous, die iets van haar naaktheid scheen te zijn. Zij stond stil. — Ik ben moe, zei ze. — Kom, probeer het nog eensl hernam hij. Moed gehouden ! Maar honderd stappen verder stond zij opnieuw stil en door haar voile heen, die van haar heerenhoed schuin op haar schouders afhing, zag men haar gezicht in een blauwigen weerschijn, als dreef zij onder azuren golven. — Waar gaan wij toch heen? Hij antwoordde niet. Zij haalde benauwd adem. Rodolphe keek om zich heen en beet eens op zijn knevel. Eindelijk kwamen ze op een ruimer plek, waar het kreupelhout was omgehakt. Zij gingen op een stuk boomstam zitten en Rodolphe begon van zijn liefde te spreken. ' Hij maakte haar niet beangst door aanstonds met complimentjes te beginnen. Hij was kalm, ernstig, melancholiek. Emma luisterde met gebogen hoofd toe, met den voet de op den grond liggende spaanders hout heen en weer schuivende. Toen hij echter zei: „Is ons lot op 't oogenblik niet één geworden?" gaf zij ten antwoord: — Neen, dat weet u wel, dat is onmogelijk! Zij stond op om te vertrekken. Hij greep haar pols vast en zij bleef staan. Na hem eenige oogenblikken MEVROUW BOVARY. 163 met vochtige oogen vol liefde te hebben aangezien, zei ze levendig: — Toe, laten wij er niet verder over spreken. — Waar zijn de paarden? Laten we terugkeeren. Hij maakte een wrevelig gebaar. Zij herhaalde: — Waar zijn de paarden? Waar zijn de paarden? Met een vreemden glimlach om de lippen, den Wik strak op haar gevestigd, de tanden op elkaar geklemd, kwam hij met uitgestrekte armen op haar toe. Bevend trad zij achteruit en stamelde: — U maakt me bevreesd! u maakt mé benauwd! Laten we vertrekken! — Als het dan moet! zei hij, terwijl zijn gezicht een andere uitdrukking aannam. En hij werd aanstonds beleefd, vleiend, beschroomd. Zij gaf hem den arm en zij keerden terug. HU sprak: : — Wat scheelde u dan? Wat was er? Ik begreep het niet goed. Gij hebt mij zeker niet goed begrepen. In mijn ziel troont ge als een madonna op een hooge hechte plaats, rein en ongerept. Om te leven kan ik u echter niet missen. Ik moet uw oogen hebben, uw stem, uw gedachten! Wees mijn vriendin, mijn zuster, mijn engel! Hij sloeg zijn arm om haar middel. Zij trachtte even zich los te maken, maar hij bleef zoo naast haar voortgaan, haar steunende. Eensklaps hoorden zij de twee paarden, die graasden tusschen 't groen. — Wacht nog even! zei Rodolphe. Laten we nog niet heengaan, nog wat blijven! Hij trok haar verder meê, naar een kleinen vijver, waar het kroos een net van groen over de golfjes slingerde Verdorde waterlelies stonden onbewogen tusschen het riet. Bij 't geluid hunner stappen in 't gras vluchtten de krekels weg. — Ik doe verkeerd, ik doe verkeerd, zei ze. 't Is krankzinnig van me naar u te luisteren. — Waarom?... Emma! Emma! — O, Rodolphe!... zei de jonge vrouw langzaam, tegen zijn borst leunende. Het laken van haar japon schuurde langs het fluweel 178 MEVROUW BOVARY. apotheker, 't is voor je eigen welzijn en 't geschiedt uit zuivere menschlievendheid i Ik zou je graag van je kreupelheid genezen zien, mijn vriend, van die schommeling van de lendenstreek die, al zeg je ook van niet, je toch zeer hinderlijk moet zijn bij het doen Fan je werk. En Homais vertelde hem hoe veel vroolijker en vlugger hij zou wezen en gaf hem zelfs te verstaan, dat de vrouwen veel meer oog voor hem zouden hebben, bij welke zinspeling de knecht grinnikte. Daarna werkte hij op zijn ijdelheid: — Sapperloot, je bent toch een man? Hoe zou 't er met je uj$zien, als je had moeten dienen, als je onze vlag had moeten verdedigen ?... O, Hippolyte I En Homais verwijderde zich, verklarende dat hij zooveel koppigheid niet begreep, zooveel verblinding om zich aan de weldaden der wetenschap te onttreldcenl De ongelukkige stemde eindelijk toe; 't scheen of men een samenzwering tegen hem op touw had gezet. Binet, die zich anders nooit met de zaken van een ander bemoeide, juffrouw Lefrancois, Artémise, de buren, zelfs de burgemeester, mijnheer Tuvache, ieder spoorde hem aan, bezwoer hem, maakte hem beschaamd; wat hem eindelijk deed besluiten, was: dat het niets zou kosten. Bovary belastte zich zelf met het aanschaffen van het toestel, dat voor de operatie noodig was. Emma was op deze edelmoedige gedachte gekomen en Charles stemde toe, in den grond zijns harten zijn vrouw een engel vindende. Geholpen door de raadgevingen van den apotheker en driemaal opnieuw beginnende, liet hij door den temmerman, in samenwerking met den smid, een soort kist maken, acht pond zwaar ongeveer, en waar het ijzer, het hout, het blik, het leer, de schroeven en moeren niet aan gespaard waren. Om te weten welke pees bij Hippolyte moest worden doorgesneden, diende hij eerst op de hoogte te zijn van de soort horrelvoet, waaraan de knecht leed. Zijn voet vormde met het been een bijna rechte lijn, fflt echter niet verhinderde, dat hij naar binnen gedraaid stond, zoodat men hier feitelijk een vereeniging van horrelvoet en yarus had of wel een geringen vorm van varus met 182 MEVROUW BOVARY. vuurrood, ongerust, aangeloopen en vroeg aan allen, die de trap opgingen: — Wat scheelt onzen belangwekkenden strephopode? De strephopode wrong zich in verschrikkelijke stuiptrekkingen en sloeg met het mechanisch toestel, waarin zijn been zat geklemd, tegen den muur, alsof hij dezen in wilde trappen. Met zeer veel voorzorg, om de positie van het lichaamsdeel niet te hinderen, haalde men de kist weg en men kreeg nu een verschrikkelijk schouwspel onder de oogen. De vorm van den voet verdween geheel onder een zoo sterke opzwelling, dat de huid scheen te zullen barsten en was overdekt met blauwe plekken, veroorzaakt door het befaamde toestel. Hippolyte had reeds gezegd dat het hem pijn deed, doch men had er geen acht op geslagen; thans moest men echter erkennen, dat hij niet geheel en al ongelijk had en men liet hem eenige uren vrij. Nauwelijks was de opzwelling echter iets minder geworden, of de twee geleerden oordeelden het noodig den voet weer in het toestel te sluiten, hem nog vaster daarin knellende om het resultaat te verhaasten. Toen na drie. dagen Hippolyte 't niet langer uit kon houden, namen ze het toestel nog eens weg, zich ten zeerste verwonderend over hetgeen zij zagen. Het been was blauwig opgezet en hier en daar waren blaasjes, waaruit een zwart vocht kwam. De zaak nam een ernstige wending. Hippolyte begon er verdrietig onder te worden en moeder Lefrancois ging in de kleine kamer naast de keuken zitten, om hem tenminste eenige afleiding te geven. De ontvanger echter, die daar dagelijks dineerde, beklaagde zich over een zoodanige nabuurschap en men bracht Hippolyte over naar de biljartzaal. Hij lag daar kreunend onder de dekens, bleek, met verwilderden baard, holle oogen en van tijd ïöt tijd het van zweet natte hoofd omkeerende op het vuile kussen, waarop de vliegen neerstreken. Mevrouw Bovary kwam tusschenbeide naar hem zien. Zij bracht linnen meê voor zijn verbanden, troostte hem en sprak hem moed in. Aan gezelschap ontbrak het hem overigens niet, vooral niet op de marktdagen, ais de boeren om hem heen de MEVROUW BOVARY. 183 ballen over het biljart stieten, schermende met de queuën, rookende, drinkende, zingende en tierende. — Hoe gaat het er meê ? zeiden ze, hem op den schouder kloppende. Je bent niet erg opgeruimd, naar 't schijnt, maar dat is Je eigen schuld I Je moest dit doen of dat doen. En men vertelde hem geschiedenissen van menschen, | die allen door heel andere geneesmiddelen genezen waren dan de zijne; bij wijze van troost voegden zij er aan toe: — Je bent veel te bangl Sta liever opi Je slaapt als een koning! 't Is niet erg, oude grappenmaker, maar je ruikt niet lekker. De ontsteking werd inderdaad hoe langer hoe heviger. Bovary was er zelf ziek van. Hij kwam ieder uur, ieder oogenblik. Hippolyte zag hem met angstige oogen aan en stamelde snikkend: — Wanneer zal ik nu weer beter zijn?... O, red me toch!... Wat ben ik ongelukkig! Wat ben ik ongelukkig! En de geneesheer ging heen, aldoor hem diëet voorschrijvende. — Luister niet naaf hem, mijn jongen, zei moeder Lefrancois; ze hebben je al genoeg gemarteld! Je zou nog zwakker worden! Hier, eet op! En zij gaf hem een kop sterke bouillon, een sneê schapenvleesch, een stuk spek, en soms een glas brandewijn, dat hij niet naar de lippen durfde brengen. Pastoor Bournisien, die vernomen had dat hij erger werd, liet vragen om hem te bezoeken. Hij begon hem te beklagen over zijn ziekte, er bij voegende dat deze echter tevens voor hem reden tot blijdschap moest zijn, daar het Gods wil was en hij nu de gelegenheid aan moest grijpen om zich met den hemel te verzoenen. — Want, zei de geestelijke op vaderlijken toon, je hebt je plichten wel een beetje verwaarloosd; men zag je heel zelden in de kerk; hoe lang is 't al geleden, dat je aan 't avondmaal hebt deelgenomen? Ik begrijp wel, dat je bezigheden, de maalstroom der wereld, je van de zorgen voor je eeuwig heil hebben afgehouden. Op 't oogenblik is 't echter de tijd hierover na te denken. Wanhoop evenwel niet; ik heb groote misdadigers gekend, die op 't punt van voor God te verschijnen (zoover is 184 MEVROUW BOVARY. 't met jou nog niet, dat weet ik wel), Zijn barmhartigheid hebben ingeroepen en die in de beste conditie zijn gestorven. Laten wij hopen dat, evenals zij, ook jij ons een goed voorbeeld zult geven I Wie zal je beletten bijv. om uit voorzorg iederen morgen en avond op te zeggen een: „Ik bemin u, Maria, vol van goedertierenheid" en een „Onze Vader, die in de hemelen zijt?" Ja, doe dat, daar zal je mij meê verplichten. Wat kost het?... Beloof je 't me? De arme duivel beloofde 't. De volgende dagen kwam de pastoor terug. Hij sprak met de herbergierster en vertelde zelfs anecdotes, doorspekt met geestigheden en woordspelingen, welke Hippolyte niet begreep. Wanneer de gelegenheid het veroorloofde kwam hij op den godsdienst terug en nam een passende houding aan. Zijn ijver scheen met succes te worden bekroond, want de horrelvoet-lijder gaf weldra het verlangen te kennen een bedevaart naar Bon-Secours te ondernemen, wanneer hij genezen was, iets waarin Bournisien niets ongepasts zag: twee voorzorgen waren beter dan een. Men waagde er niets bij. De apotheker was verontwaardigd over wat hij noemde de manoeuvres van den priester; zij waren, meende hij, nadeelig voor het herstel van Hippolyte en hij herhaalde aan juffrouw Lefrancois: — Laat hem toch met vreê! Laat hem toch met vreê! U verstoort zijn heele geestkracht met uw mysticisme I Maar de goede vrouw wilde niet meer naar hem luisteren. Hij was de schuld van alles. Uit zucht tot tegenspraak bevestigde zij zelfs aan het hoofdeinde van den zieke een vol wijwaterbakje met een palmtakje. De godsdienst scheen intusschen al even weinig als de wetenschap hulp te brengen en de onzichtbare verrotting klom aldoor op in de richting van den buik. Tevergeefs; veranderde men van drankjes, gebruikte men andere pleisters, de spieren verstierven al meer en meer en Charles gaf een toestemmend teeken met het hoofd, toen moeder Lefrancois hem vroeg of 't niet verstandig was, nu de zaak zoo wanhopig stond, mijnheer Canivet van Neufch£tel te laten komen, die een groote reputatie had. < MEVROUW BOVARY. 185 Doctor in de geneeskunde, vijftig jaar, zich verheugende in een uitstekende positie en zeker van zichzelf, liet deze confrère niet na minachtend te lachen, toen hij het tot \ de knie ontstoken been zag. Na kortweg verklaard te hebben, dat het moest worden afgezet, ging hij naar den I apotheker en voer heftig, uit tegen de ezels, die een ongelukkig mensch in zoo'n toestand hadden gebracht I Mijnheer Homais bij den knoop van zijn jas heen en weer trekkende, riep hij in de apotheek uit: — Dat zijn nu die mooie Parijsche uitvindingen I Dat zijn nu de ideeën van de heeren uit de hoofdstad I 't Is er precies meê als met het strabisme, de chloroform en : de lithotripsie, monsterachtigheden, welke de regeering moest verbieden! Maar men wil den geleerde uithangen [ en men stopt u vol met geneesmiddelen, zonder zich om de uitwerking te bekommeren. Wij zijn zoo knap niet Wij zijn geen geleerden, geen pronkers, geen fatten: wij j z|jn mannen van de praktijk, wij genezen en halen ons » niet in t hoofd iemand te opereeren, die gezond is. Horrelvoeten genezen! Kan men horrelvoeten genezen? Evenmin als men een bult weg kan maken! Homals voelde zich niet prettig onder deze ontboezemt. ï.?.1* toette ziJ'n stemming te verbergen achter een hoffelflken glimlach, daar hij den heer Canivet moest ontzien, wiens recepten soms zelfs Yonville bereiktenhij poogde dan ook niet Bovary's verdediging op zich te I nemen, ja maakte zelfs geen enkele tegenwerping, zijn l principes opofferend, zijn gevoel van eigenwaarde terzij ; zettend voor de zwaarder wegende belangen van zijn De amputatie van het been tot aan de dij door Dr Canivet veroorzaakte in het dorp heel wat opschudding Alle bewoners waren vroeger opgestaan en de Hoofdstraat ofschoon vol menschen, had iets sombers, als was een belangrijke executie op til. Bij den kruidenier redeneerde men over de ziekte van Hippolyte; de winkels verkochten met en mevrouw Tuvache, de echtgenoote van den burgemeester, week geen oogenblik van 't venster, nieuws|gierig als zij was om den chirurg te zien komen Hij arriveerde eindelijk in zijn rijtuigje, dat hij zelf MEVROUW BOVARY. 195 Omdat wellustige en veile lippen hem hetzelfde hadden toegefluisterd, geloofde hij maar heel weinig aan de oprechtheid van Emma's woorden; men mocht er gerust de helft afdoen, meende hij, daar achter zulke overdreven uitingen zich slechts zeer middelmatige aandoeningen verborgen; — alsof de overvloed des harten zich niet dikwijls uitstort in de minst zeggende beelden, daar niemand ooit de juiste maat van zijn behoefte weet aan te geven, noch van zijn begrip, noch van zijn leed: de taal der menschen toch is niet anders dan een gebarsten ketel, waarop we melodieën trommelen goed om beren bij te doen dansen, terwijl wij er de sterren door hadden willen roeren. Met dat superieure opmerkingsvermogen, dat hij heeft die, onverschillig in welke omstandigheid, zich op den achtergrond houdt, bespeurde hij toch dat in deze liefde een andere soort genot verborgen was, waarvan hij kon profiteeren. Kieschheid achtte hij overbodig. Hij negeerde deze dan ook geregeld. Hij wist er iets gedwee's en iets verfijnd wellustigs van te maken. Voor hem was zij een soort idiote aanhankelijkheid, vol bewondering voor hem, Vol wellust voor haar, een gelukzaligheid, die haar bedwelmde; haar ziel wentelde zich in de weelde rond van dezen roes, ineenkrielend van genot als de hertog van Clarence in zijn vat malvezij. Het gevolg van haar verliefdheid was een verandering in haar geheele doen en laten. Haar blikken Werden brutaler, in haar gesprekken werd zij vrijer; zij veroorloofde zich zelfs met den heer Rodolphe te gaan wandelen, een sigaret in den mond, als om de publieke Opinie te sarren; diegenen, welke nog getwijfeld hadden, kregen volkomen zekerheid, toen men haar op een goeden dag uit de Zwaluw zag stappen, haar taille in een soort mannenvest gekneld. De oude mevrouw Bovary, die, .na een verschrikki ijk tooneel met haar man, bij haar zoon een toevlucht had gezocht, was niet de minst verontwaardigde. Bovendien hinderden haar tal van andere dingen. Charles had, om mee te beginnen, niet naar haar raad geluisterd ten opzichte van Emma's roman-lectuur, overigens mishaagde haar de geheele inrichting van het huishouden; zij waagde MEVROUW BOVARY. 197 Emma gaf het teeken; zij wachtte drie kwartier, toen zij plotseling Rodolphe bij den hoek der markt zag aankomen. Ze had niets liever gedaan dan het venster openen en hem roepen, maar hij was alwéér verdwenen. Toen viel zij wanhopig in haar stoel terug. Even later was 't echter of zij stappen op 't troittoir hoorde. Dat zou hij zijn; zij snelde de trap af en stak de plaats over. Hij wachtte buiten. Zij wierp zich in zijn armen. — Wees toch voorzichtig, zei hij, — O, als je 't ééns wist I hernam ze. En ze begon hem alles te vertellen, haastig, zonder samenhang, de feiten overdrijvende, er nieuwe bijmakende en zoo overvloedig fantaseerende, dat hij er ten slotte niets van begreep. — Kom, mijn engeltje, moed gehouden! Wees kalm en heb geduld! — Maar ik draag mijn leed al vier jaar lang met geduld!... Een liefde als de onze moest zich niet schuil behoeven te houden! O, ze kwellen me zoo. Ik hou 't niet langer uit! Red me! En zij drukte zich tegen Rodolphe aan. Haar oogen, vol tranen, schitterden als vlammen onder 't oppervlak der golven; haar boezem hijgde op en neer; nooit had hij haar zóó lief gehad; zijn gewone koelheid van denken begaf hem en hij zei: — Wat moeten we dan doen? Wat wil je? — Neem me meê! riep ze uit. Schaak me!... O, ik smeek het je! En zij drukte haar lippen wild op zijn mond, als om er de ongehoopte toestemming aan te ontrukken, die zich uitsprak in een kus. — Maar... hernam Rodolphe. — Wat dan? — En je dochtertje? Zij dacht eenige oogenblikken na en antwoordde toen: — Zooveel te erger, we moeten haar meênemen! — Wat een vrouw! zei hij bij zichzelf toen zij zich verwijderde. Want zij was den tuin ingevlogen, omdat men haar riep. De volgende dagen was de oude mevrouw Bovary ten 198 MEVROUW BOVARY. hoogste verwonderd over de verandering, welke haar schoondochter had ondergaan. Emma toonde zich inderdaad zeer gedwee en dreef haar welwillendheid zoo ver, dat zij haar een recept vroeg om komkommers in te legggen. Deed zij dit om beiden beter te misleiden of wenschte zij door een soort wellustig stoïcisme nog dieper het onaangename te voelen van alles wat zij ging verlaten? Neen, zij lette hier haast niet op, zij leefde geheel opgaand in de gedachten aan haar toekomstig geluk. Was zij bij Rodolphe, dan was dit het nooit uitgeputte onderwerp van gesprek. Zij leunde op zijn schouder en fluisterde: — Wanneer wij in den postwagen zitten, hé!... Denk je daar wel aan ? Is 't wel mogelijk ? Op 't oogenblik dat het rijtuig zich in beweging zet, zal het wezen of ik omhoog ga in een luchtballon, of we opstijgen naar de Wolken. Weet je wel, dat ik de dagen tel ?... En jij ? Nooit was mevrouw Bovary zoo schoon als in dezen tijd; zij had die onbeschrijfelijke schoonheid, die haar oorzaak vindt in de vreugde, de geestdrift, het succes en die hiet anders is dan de harmonie tusschen temperament en omstandigheden. Haar verlangens, haar verdriet, het genot en haar nog altijd jonge illusies hadden, zoo als de mest, de regen, de wind en de zon de bloemen, haar geleidelijk ontwikkeld en zij ontlook nu in de volheid harer natnur. Haar oogleden schenen opzettelijk gemaakt voor de lange verliefde blikken, waaronder haar oogappel scheen weg te zwijmen, terwijl een krachtige zuchtbaar teere neusvleugels verwijdde en haar gevulde lippen naar voren bracht, in het helle licht overschaduwd door een streepje zwart dons. Men zou gemeend hebben dat een kunstenaar, wiens doel is te bekoren, in den nek heur haar in een wrong had saamgebonden: het kronkelde neer, zwaar en nonchalant, al naar het iederen avond door de grillen van 't overspel werd losgestrengeld. Haar stem werd molliger van klank, haar taille werd ronder, iets subtiels dat u doordrong, steeg zelfs op uit de garneering van haar kleed en de welving van haar voet. Als in het begin van zijn huwelijk, vond Charles haar bekoorlijk en onweêrstaanbaar. Als hij te middernacht thuis kwam, durfde hij haar niet MEVROUW BOVARY. 199 wakker maken. Het porceleinen nachtlampje deed een rondend llchtvlak op het plafond trillen en met de gesloten gordijnen welfde het wiegje als een witte hut in het donker op, terzijde van het bed Charles zag haar aan. Hij meende de lichte ademhaling van zijn kind te hooren. Zij begon nu grooter te worden; ieder seizoen bracht vooruitgang meê. Hfi zag haar reeds in gedachten uit school thuiskomen, tegen 't vallen van den avond, lachend, haar lijfje met inkt bevlakt, haar mandje aan den arm; later zou hij haar gaarne naar een pensionaat zenden, doch dit kostte veel en hij vroeg zich af hoe het te betalen? En hij dacht na. Hij dacht er over een kleine hoeve in den omtrek te huren, waarover Mj zelf toezicht zou houden, 's morgens, als hij zijn patiënten ging bezoeken. De winst hiervan zou hij naar de spaarbank brengen, om er vervolgens aandeelen voor te koopen in onverschillig welke onderneming; zijn praktijk zou zich bovendien uitbreiden, daar rekende hij vast op, want hij wenschte dat Bertha een goede opvoeding kreeg, dat zij wat zou kunnen presteetin, dat zij piano leerde spelen. Wat zou zij later, als zij vijftien jaar was, lief zijn; ze zou op haar moeder gelijken en evenals deze 's zomers groote stroohoeden dragen, zoodat men haar houden zou voor twee zusters. Hij stelde zich haar voor 's avonds in hun gezelschap werkend bij de lamp; ze zou pantoffels voor hem borduren, in het huishouden bezig zijn en haar omgeving van haar lieftalligheid en vroolijkheid vervullen. En later zouden zij zich bezig houden met haar bestemming: men zou een flinken jongen voor haar zoeken, die een goede positie had en die haar altijd gelukkig zou maken. Emma sliep niet, doch hield zich slapend en terwijl hij insluimerde aan haar zij, ontwaakte haar geest door den prikkel van geheel andere droomen. Vier dagen reeds voerden vier paarden in galop hen weg naar het nieuwe land, waaruit zij niet terug zouden keeren. Zij gingen, zij gingen, de armen dooreengestrengeld, zonder te spreken. Vaak, van een bergrug af, zagen zij plotseling een stad opschitteren met haar koepeldaken en bruggen, haar schepen en bosschen van citroenboomen, 200 MEVROUW BOVARY. haar wit marmeren kathedralen, wier spitse torens ooievaarsnesten droegen. Men ging nu in stap, terwille van de groote steenen; op den grond lagen bloemtuiltjes, welke vrouwen in roode keurslijfjes u aanboden. Men hoorde de klokken luiden, de muilezels hinniken, terwijl de gitaren fluisterden bij 't klateren der fonteinen, wier frissche damp opstoof naar de trossen vruchten, in pyramides opgestapeld aan den voet van witte beelden, welke de waterstralen tegenlachten. Op een avond kwamen zij aan in een visschersdorp, waar de bruine netten in den wind te drogen hingen langs de rotsen en de hutten. Dit was het oord hunner bestemming, hier zouden zij voortaan wonen in een laag huisje met plat dak, beschaduwd door een palmboom, aan een kleine baai en de kust der zee. Ze zouden ronddrijven in hun gondel of zich schommelen in hun hangmat; hun leven zou heerlijk zijn en ruim als zijden kleêren, warm en met sterren bezaaid, gelijkende op de zoele nachten, welke zij zouden aanschouwen. Niettemin boven de eindeloosheid van deze toekomst, welke zij zich dacht, doemde niets op dat bijzonder de aandacht trok; de schoone dagen geleken op elkaar als golven, die zich aan den horizont bewogen, oneindig, harmonisch, hun blauw doortinteld van zon. Het kind begon echter soms in haar wiegje te hoesten of wel Bovary ronkte te luid; Emma viel dan eerst tegen den morgen in slaap, als het daglicht de ruiten reeds deed glinsteren en de kleine Justin op de markt de luiken van de apotheek opensloeg. Zij had mijnheer Lheureux ontboden en hem gezegd: — Ik heb een mantel noodig, een ruimen mantel met breeden kraag en gevoerd. — Gaat u op reis? vraagde hij. — Neen, maar... enfin, dat komt er niet op aan, ik kan op u rekenen, is 't niet ? Hij knikte. — Dan heb ik ook nog een koffer noodig, hernam zij, een niet te zwaren, gemakkelijken koffer. — Ja, ja, ik begrijp u, een van twee en negentig bij vijftig centimeters, zooals die op 't oogenblik gemaakt worden. MEVROUW BOVARY. 201 — En een nachtzak. — Ze hebben beslist ongenoegen gehad, dacht Lheureux. — Hier, zei mevrouw Bovary, het horloge uit haar ceintuur trekkende, neem dit als pandt De koopman wees dit echter van de hand; zij kenden elkaar immers? hij vertrouwde haar toch wel ? Wat een kinderachtigheid I Zij drong echter aan dat hij dan tenminste de ketting zou nemen en Lheureux had deze reeds in zijn zak gestoken en ging weg, toen zij hem terug riep. — U moet alles bij u thuis laten. En wat den mantel aangaat, — zij deed alsof ze even nadacht, — neen, breng dien ook maar niet Geef me alleen het adres van den kleermaker en zeg den man, dat hij hem voor mij gereed legt De volgende maand zouden zij samen vluchten. Zij zou van Yonville vertrekken, alsof zij wat boodschappen te Rouaan ging doen. Rodolphe zou zorgen voor de paspoorts en hij zou zelfs naar Parijs schrijven om te maken dat zij te Marseille de geheele postkoets ter hunner beschikking hadden. Te Marseille zouden ze een calèche koopen en zonder verder oponthoud den weg naar Genua inslaan. Zij moest zorgen dat haar bagage zich bij Lheureux bevond, die het een en ander rechtstreeks naar de Zwaluw zou doen brengen, zoodat niemand eenig vermoeden had. Bij het beraadslagen over dit alles was nooit sprake van haar kind geweest. Rodolphe vermeed er aan te herinneren; misschien ook dacht hij er niet aan. Hij wilde nog veertien dagen den tijd hebben, om enkele zaken te regelen; toen er echter acht dagen verstreken waren, vraagde hij opnieuw een uitstel van twee weken; daarna heette het dat hij ziek was, vervolgens was hij op reis; de maand Augustus ging op deze wijze voorbij en na dit herhaaldelijk verschuiven stelden zij onherroepelijk de reis vast op Maandag, 4 September. De daaraan voorafgaande Zaterdag brak aan. Rodolphe kwam 's avonds vroeger dan gewoonlijk. — Is alles klaar? vroeg zij hem -ja. 202 MEVROUW BOVARY. Zij wandelden nu een parkje rond en gingen vervolgens bij het terras zitten op den kant van 'den muur. — Je bent niet erg opgeruimd, zei Emma. — Zeker wel. Waarom niet? Hij zag haar evenwel op eigenaardige, teedere wijze aan. — Is 't omdat je weggaat? hernam zij, omdat je alles waaraan je gehecht bent achter moet laten, je heele leven ? O, ik begrijp het wel... Ik heb echter niets op de wereld! Jij bent alles voor me. Ik wil dan ook alles voor jou wezen, je familie, je land, alles; ik zal je verzorgen, ik zal je beminnen! — Wat ben je lief! zei hij haar in zijn armen sluitende. — Meen je dat? vraagde ze met een wellustig lachen. Hou je van me? Zweer me dat danl — Of ik van je hou ? Of ik van je hou ? Ik aanbid je, mijn schat 1 De ronde purperroode maan verscheen aan den horizont boven de weide. Zij steeg snel op tusschen de takken der populieren, die haar hier en daar onzichtbaar maakten, als achter een zwart gordijn van vlechtwerk. Maar zij verscheen opnieuw, stralend van blankheid, in den leêgen, door haar verlichten hemel; daarna, langzamer, wierp zij een groote zilvervlek op de rivier, welke daar een ontelbaar aantal sterretjes deed ontstaan; deze zilveren schijn scheen tot den bodem van 't water door te dringen, als een koplooze slang, bedekt met glinsterende schubben. Maar ook had deze schijn wel iets van een reusachtige luchter, waarlangs neerrulschten in wilde warreling de diamanten droppen. De luwe nacht spande zich om hen uit; schaduwplekken vulden het lommer. De oogen half gesloten ademde Emma met groote teugen den frisschen wind in. Zij spraken niet meer, te zeer overweldigd door hun droomen. De teerheid van vroeger kwam weer over hen, groot en stil als de rivier, die daarhenen stroomde, met evenveel weekheid als de geur die van de seringen aanwoei, in hun herinnering schaduwen oproepend, reusachtiger en droever dan die der onbewogen wilgen, welke zich rekten over 't gras. Eén nachtdier, jachtmakend stekelvarken of wezel, bewoog mevrouw bovary. 203 zich hier en daar in de struiken: een rijpe perzik viel af en toe van den leiboom neer. — Wat een heerlijke nacht! zei Rodolphe. — Zoo zullen wij er vele hebbent hernam Emma. En als sprak zij tegen zichzelf: — Ja, 't zal heerlijk zijn om te reizen... Maar waarom ben ik niettemin zoo bedroefd? Is 't de vrees voor 't onbekends ... het mij losmaken van alle oude gewoonten..., of veeleer...? Neen, 't is uit overmaat van gelukt Wat ben ik zwak, nietwaar? Vergeef me! -v 't Is nóg tijd! riep hij uit. Denk er goed over na, later zou je er misschien spijt van hebben. — Nooit 1 zei ze onstuimig. En, op hem toetredende: — Welk ongeluk zou me kunnen treffen? Er is geen woestijn, geen afgrond, geen oceaan, welke ik niet met jou zou óverkomen. Hoe langer we bij elkaar zijn, hoe inniger dag aan dag onze vereeniging zal wordenI Niets zal onzen vrede storen, geen zorg zullen we kennen, geen belemmering zal er zijn. We zullen alleen wezen, elkaar geheel toebehooren tot in 't oneindige?... O spreek toch, antwoord me! Af en toe antwoordde hij: „Zeker... ja zeker f Zij had de handen op zijn hoofd gelegd, woelde door zijn haren en herhaalde op kinderlijken toon, ondanks de dikke tranen, welke langs haar wangen rolden: — Rodolphe! Rodolphe!... Rodolphe, mijn lieve Rodolphe! Het sloeg middernacht. — Twaalf uur! zei ze. 't Is al weer morgen, een nieuwe dag! Hij stond op om te vertrekken en, alsof de beweging, welke hij maakte, het teeken tot hun vlucht was geweest, werd Emma eensklaps weer vroolijk: — Heb je voor de paspoorts gezorgd? i?f %M — Zeker. — Vergeet je niets? — Neen. — Weet je 't zeker? — Heel zeker. MEVROUW BOVARY. 205 Teneinde weer eenige emotie bij de gedachte aan haar te ondervinden, ging hij uit de kast, die aan 't hoofdeinde van zijn bed stond, een oude trommel halen, waarin vroeger Reimser beschuitjes waren geweest en waarin hij later gewoon was de brieven te bewaren, welke de vrouwen hem zonden. Een geur van vochtig stof en verwelkte rozen steeg er uit op. 't Eerste wat hij zag was een zakdoek, met bleeke vlekjes. Het was een zakdoek van haar; op de wandeling had zij eens uit den neus gebloed, doch hij herinnerde zich 't geval nog maar heel flauw. Vlak bij, tegen de wanden aangedrongen, lag het portret, dat Emma hem gegeven had; haar toilet was opzichtig en haar verliefde blikken maakten een erbarmelijk effekt; door het portret lang aan te zien en de gedachte aan het levend beeld wakker te roepen, vervaagden Emma's trekken langzamerhand in zijn herinnering, alsof het gezicht van de levende en van het papier tegen elkaar werden gewreven en elkaar wederkeerig uit: wisenten. Vervolgens las hij haar brieven; zij waren vol aanduidingen over hun reis, kort, zakelijk, dringend, als koopmansbrieven. Hij wilde de lange van vroeger herlezen en om deze op den bodem van de trommel terug te vinden, warde hij alle andere dooreen; werktuigelijk doorwroette hij dezen stapel papieren en andere dingen, door elkaar vindende bouquetjes, een kouseband, een zwart masker, spelden, haren — o, die harent bruine en blonde; sommige hadden zich vastgehecht aan de sluiting en braken bij 't openen. Zoo, door zijn herinneringen flaneerend, bekeek hij het schrift en den stijl der brieven, van even groote verscheidenheid als de spelling. Er waren teedere en hartelijke, zwaarmoedige en humoristische; er waren er bij, waarin om liefde, weer andere, waarin om geld gevraagd werd. Een woord was voldoende een gezicht in zijn herinnering op te roepen, een gebaar, den klank van een stem; van sommigen herinnerde hij zich echter niets. Deze vrouwen, beurtelings aansnellende in zijn gedachten, hinderden elkaar, werden kleiner, alsof een gelijk niveau van liefde alle verschil deed verdwijnen. Een handvol dooreengewarde brieven nemende, vermaakte hij zich 206 MEVROUW BOVARY. eenige oogenblikken met ze van de eene hand in de andere te laten vallen. Maar eindelijk had hij genoeg van dit spelletje, begon het hem te vervelen en bracht hij de trommel naar de kast terug, zeggende: — Wat een massa gekheid!... En dit was zijn eind-opinie, want de verschillende genietingen hadden, als de schooljeugd over de speelplaats, zoolang over zijn hart geloopen, dat er geen groen sprietje meer opkwam en, dolzinniger dan de kinderen, hadden zij zelfs geen in den muur gekrasten naam achtergelaten. — Kom, zei hij, laten we beginnen I En hij schreef: „Moed, Emma! moed! Ik wensch u niet ongelukkig te maken..." — Alles wel beschouwd, is dat zoo, peinsde Rodolphe; ik handel in haar eigen belang; ik ben volkomen eerlijk. „Hebt gij uw besluit wel rijpelijk overdacht? Weet gij naar welken afgrond ik u, mijn arme engel, sleepen zou? Neen, nietwaar? Gij zoudt mij volgen in dwaas vertrouwen, geloovende aan het geluk, aan de toekomst... Ongelukklgen, die wij zijn! Onzinnigen!" Rodolphe hield hier op om een goede verontschuldiging te vinden. — Als ik haar eens vertelde, dat ik mijn gansche fortuin verloren had?... Och neen, bovendien zou dat niets geven, 't Zou een reden zijn om later weer te beginnen. Kan men zülke vrouwen wel reden doen verstaan? Hij dacht na, toen voegde hij er aan toe: „Ik zal u waarlijk niet vergeten en steeds zal ik de grootste genegenheid voor u blijven gevoelen; eens, vroeger of later, (dat is het lot van alle menschelijke dingen) zou deze vlam echter ongetwijfeld zijn gaan tanen I We zouden elkaar moede zijn geworden en wie weet zelfs of ik niet de schrijnende smart zou hebben gekend van uw zelfverwijt en daarin zelf had moeten deelen omdat ik van alles de oorzaak was. De gedachte reeds alleen 214 MEVROUW BOVARY. Hij liet al zijn zieken aan hun lot over, sliep niet, was aldoor bezig haar den pols te voelen, mosterdomslagen op te leggen en compressen van koud water. Hij-zond Justin zelfs heel naar Neufchatel om ijs te halen; het ijs smolt echter onderweg en hij zond hem opnieuw terug. Hij had een consult met den heer Canivet en liet zijn ouden leermeester Dr. Larivière uit Rouaan komen; hij was wanhopig. Wat hem het meest verontrustte was Emma's ongevoeligheid; zij sprak niet; zij luisterde niet en scheen zelfs niet te lijden — alsof lichaam en ziel rustten van alle aandoeningen. Tegen 't midden van October mocht zij, door een paar kussens in den rug gesteund, in 't bed opzitten. Charles schreide toen hij haar voor de eerste maal weer confiturentaart zag eten. Haar krachten keerden terug; in den namiddag kwam zij een paar uur op en op een dag, dat zij zich aanmerkelijk beter bevond, trachtte hij haar aan zijn arm een wandeling in den tuin te laten doen. Het zand der paden verdween onder de doode blaren; zij liep voetje voor voetje; met haar pantoffels sloffende en leunende op Charles' schouder, ging zij glimlachend voort. Zij liepen zoo tot achterin, vlak bij het terras. Langzaam richtte zij zich op, de hand voor de oogen houdende, om beter te kunnen zien; zij tuurde in de verte, heel in de verte, maar aan den horizont was niets te zien dan wat groote heivuren, wier rook van de heuvels opsteeg. — Je zal je te veel vermoeien, lieve, zei Bovary. En haar zachtjes voortduwende om haar het prieeltje te doen binnengaan: — Ga wat op de bank zitten: daar is 't goed. — O neen, daar niet! daar nietl zei ze met wegkwijnende stem. Zij kreeg een duizeling en 's avonds begon haar ziekte opnieuw, met onzekerder verloop en van gecompliceerder karakter. Nu eens leed ze aan het hart, daq weer aan de borst, aan de hersenen of de ledematen; zij had brakingen, waarin Charles de eerste symptonen van kanker meende te bespeuren.. En de arme jongen zat bovendien zeer in geldzorgen. MEVROUW BOVARY, 215 XIV. In de eerste plaats wist hij niet hoe hij Homais schadeloos stellen moest voor alle verschafte geneesmiddelen; schoon hij als geneesheer ze niet behoefde te betalen, bloosde hij bij de gedachte aan deze verplichting. De onkosten van bet huishouden waren, nu de meid alleen baas was, ontzettend gestegen; het regende nota's; de leveranciers begonnen te klagen; Lheureux vooral maakte het hem lastig. Toen Emma's ziekte haar hoogste punt bereikt had, was deze, profiteerende van de gelegenheid om zijn rekening te verhoogen, op komen dagen met den mantel, den nachtzak, twee koffers in plaats van één en tal van andere dingen. Tevergeefs zei Charles dat hij dit alles niet noodig had, de koopman antwoordde op hoogen toon dat het hem besteld was en dat hij niets terugnam; het zou bovendien mevrouws herstel niet in de hand werken; mijnheer moest er eens goed over nadenken; ten slotte Was hij besloten liever de hulp der politie in te roepen, dan van zijn rechten afstand doen en de goederen terugnemen. Charles gaf last ze opnieuw naar den Winkel te brengen; Félicité vergat het; hij zelf had wel andere dingen aan het hoofd; men dacht er niet meer aan; Lheureux kwam hem weer lastig vallen en dreigde en smeekte dermate, dat Charles eindigde met hem een accept op zes maanden te geven. Nauwelijks had hij dit echter geteekend of de vermetele gedachte kwam bij hem op, van Lheureux duizend francs te leenen. Ietwat verlegen vroeg hij hem of er geen kans was hem hieraan te helpen, er bij voegende dat het voor een jaar was en tegen de rente, welke men verlangde. Lheureux snelde naar zijn winkel, haalde de kronen en dicteerde een ander accept, waarop Bovary verklaarde aan zijn order te zullen betalen, op 1 September e.k. de som van duizend en zeventig francs, wat met de afgesproken som van honderd en tachtig, precies twaalfhonderd en vijftig francs maakte. Aldus tegen zes procent leenende, vermeerderd met een kwart commissieloon, terwijl op het geleverde voor 't minst een derde verdiend MEVfcOUW BOVARY. 219 de voetiek>van Maria, door den heer de****, ridder van f verschalende orden; De dwalingen van Voltaire, ten eej bruike van jongelieden, etc. De gedachten van mevrouw Bovary waren nog te verward, dan dat zij in staat was zich, op wat dan ook, ernstig toe te leggen; bovendien las zfl met groote overhaasting. Aan de voorschriften van den eeredienst ergerde 4lj zich, het arrogante der polemische geschriften, waarin i hardnekkige menschen, welke zij niet kende, vervolgd werden, mishaagde haar en de wereldsche vertellingen, wier waarde door den godsdienst moest worden verhoogd) : schenen haar toe, geschreven te zijn met een zoodanige' onbekendheid van de wereld, dat zij haar ongemerkt verwijderden van de waarheid, die zij had hopen te vinden, f Niettemin hield zij vol en, wanneet het boek haar uit de handen gleed, meende zij dat de teerste katholieke melancholie over haar kwam, waarvan een verfijnde ziel kan vervuld wezen. Wat de herinnering aan Rodolphe betreft deze had zij begraven in het diepst haats harten en zij lag daar in grooter plechtigheid en onbewogenheid dan een koningsmummie in den grafkelder. Daar steeg iets uit deze groote gebalsemde liefde op, dat alles doordrong, dat de atmospheer van heiligheid, waarin zij wilde leven, ,met teederheid doorgeurde. Wanneer zij op de knieën lag in haar gothieken bidstoel, sprak zij tot den Heer dezelfde Uefkoozende woordjes, welke zij vroeger haar minnaar toefluisterde in haar vlagen van overspelige liefde. Zij deed dit om het geloof tot haar te doen komen maar geen verrukking der zinnen daalde uit den hemel' neder en zij stond op, afgemat naar het lichaam en met het vage gevoel van een bedriegerij op groote schaal. Maar haar zoeken naar datgene wat zij niet Vond, scheen haar een verdienste te meer toe en in den trots harer devotie vergeleek Emma zichzelf bij die voorname dames van vroeger, wier glorie zij had gedroomd, toen aij een portret van la Vallière aanschouwde, en die, terwijl zij jol majesteit den sierlijken sleep harer lange japonnen pienter zich aan deden rulschen, zich in de eenzaamheid terugtrokken, om aan Christus' voeten de tranen uit te storten van een hart, dat gewond werd in 't tevfen. 220 MEVROUW BOVARY. Zij begon zich over te geven aan een buitensporige Weldadigheid. Ze maakte kleéren voor de armen, zond hout aan de kraamvrouwen, en Charles, op een goeden dag thuis komende, vond in de keuken drie nietsdoeners aan tafel zitten, zich te goed doende aan soep. Zij liet haar dochtertje, dat door haar man gedurende heur ziekte naar de min gezonden was, weer thuiskomen. Zij wilde haar leeren lezen; tevergeefs schreide Bertha, zij maakte zich niet driftig, 't Was een zeer besliste onderworpenheid, een eindelooze meêgaandheid. Waar zij ook over sprak, haar taal was steeds jrol ideëele uitdrukkingen. Zij zei bijv. tegen haar kind: — Is je buikpijn voorbij, mijn engel ? De oude mevrouw Bovary vond niets op haar aan te merken, behalve mogelijk die manie om borstrokken voorde weeskinderen te breien, in plaats van haar eigen goed te verstellen. Thuis echter voortdurend ongenoegen hebbende, voelde de goede vrouw zich in dit kalme huis op haar gemak en ze bleef er zelfs tot na Paschen, teneinde de spotternijen te ontgaan van papa Bovary, die niet naliet iederen Goeden Vrijdag worst te willen eten. Behalve het gezelschap van haar schoonmoeder, wier streng oordeel en ernstige manieren Emma versterkten, had zfl bijna dagelijks nog ander gezelschap, n.1. mevrouw Langlois, mevrouw Caron, mevrouw Dubreuil, mevrouw Tuvache en, geregeld van twee tot vijf uur, die beste mevrouw Homais, die nooit had willen gelooven wat lastertongen van haar buurvrouw zeiden. De kleine Homais kwamen haar ook Imzoeken: Justin vergezelde hen tot boven in de kamer en bleef onbeweeglijk bij de deur staan, zonder te spreken. Hier geen acht op slaande, begon mevrouw Bovary vaak toilet te maken. Zij nam de kam uit heur haar, het hoofd schuddende met een bruuske beweging: toen hij voor 't eerst dit weelderige haar zag, dat in zwarte krullen tot haar knieën neerviel, was 't voor den armen jongen als de plotselinge openbaring van iets nieuws en buitengewoons, waarvan de glans hem vrees aanjoeg. Ongetwijfeld bemerkte Emma zijn stille aandoeningen niet, noch zijn aarzelingen. Zij begreep niet dat de liefde, die uit haar leven verdwenen was, daar trilde, vlak bij haar, MEVROUW BOVARY. 221 onder den kiel van blauw linnen, in dat jongelingshart dat zoo wijd open stond voor de bekoring van haar schoonheid. Overigens was zij voor alles tegenwoordig zoo onverschillig, had zij zulk geaffecteerde woorden en zulke trotsche blikken, zulke vreemde manieren, dat men onmogelflk het egoïsme onderscheiden kon van de weldadigheid, noch het zedenbederf van de deugd. Op een avond biJV. voer zij heftig uit tegen het dienstmeisje, dat haar verzocht uit te mogen gaan en stotterend een voorwendsel zocht. Plotseling zei ze: — Je bemint hem dus? En zonder het antwoord van Félicité, die bloosde af te wachten, voegde zij er droefgeestig aan toe: — Wel ja, ga hein maar opzoekenI Geniet maar! In 't begin van de lente deed zij den ganschen tuin van t eene tot 't andere eind,, ondanks de opmerkingen van Bovary, veranderen: hij was niettemin al gelukkig dat hij eindelijk een zekere wilskracht bij haar bespeurde Hoe verder haar herstel vorderde, hoe meer zij hiervan getuigenis aflegde. Zij begon met een reden te vinden om moeder Rollet, de min, het huis uit te smijten, daar deze vrouw met haar twee zoogkinderen en haar kostkind, dat eten kon als een weerwolf, gedurende haar herstelling al te vaak In de keuken zat. Vervolgens ontsloeg zij zich van de familie Homais, wist langzamerhand ook de andere bezoeken te weren en bezocht zelfs met minder «ver de | kerk, tot groote genoegdoening van den apotheker, die haar vriendschappelijk toevoegde: — U laat zich ook niet langer door die priesters voor den gek houden I Mijnheer Bournlslen kwam, als eertijds, alle dagen bij tuitgaan van de leering. Hij bleef liever buiten, om wat fnssche lucht te scheppen in 't bosschage, zooals hij 't pnéeltje noemde. Om dien tijd kwam ook Charles thuis Zij vonden 't warm; men bracht wat zoeten cider en zij dronken te zamen op het volkomen herstel van mevrouw. ■ Wat lager tegen den muur van 't terras stond Binet kreeften te vlsschen. Bovary noodlgde hem uit zich wat op te fnsschen en hij verstond uitstekend de kunst de flesschen open te maken* 230 MEVROUW BOVARY. gende, je weet, dat ik mij graag van alles rekenschap geef. — Stil toch! Stil toch! herhaalde zij, ongeduldig. Lucie, gesteund door haar vrouwen, een krans van oranjebloesem in de haren, bleeker dan het witte satijn van haar kleed, trad naar voren. Emma dacht weer aan haar huwelijksdag en zij zag zichzelf terug, temidden van het koren, op het smalle paadje, toen men naar de kerk ging. Waarom had zij niet, evenals die andere daar, weerstand geboden, gesmeekt? Integendeel, zij was gelukkig geweest, niet wetende in welk een afgrond zij zich ging storten... O, als in den bloei van haar schoonheid, vóórdat het huwelijk haar besmette en de echtbreuk haar alle Illusie ontnam, zij zich had kunnen stellen onder de hoede van een grootmoedig en verheven karakter, zoodat haar deugd, haar teederheid, haar wellustige neigingen en haar plichtsgevoel te zamen één hadden kunnen worden, zij zou nooit van zulk een hooge zaligheid zijn nedergestort. Doch dat geluk was ongetwijfeld een leugen, verzonnen voor de wanhoop van elk verlangen. Op 't oogenblik kende zij de kleinheid van al die hartstochten, welke de kunst overdreef. Met geweld haar gedachten er af willende wenden, trachtte Emma in de uitbeelding van deze smart slechts een plastische fantasie te zien, goed als vermaak voor de oogen, ja, innerlijk lachte zij zelfs medelijdend en minachtend, toen op den achtergrond van 't tooneel, van achter het fluweelen gordijn, een man verscheen in zwarten mantel. Zijn groote Spaansche hoed daalde neer in een edelen zwier; aanstonds begonnen de instrumenten en de zangers een sextet. Edgar, gloeiend van woede, overheerschte alle anderen met zijn veel helderder stem. Ashton wierp hem in ernstige tonen zijn moorddadige uitdagingen toe, Luck klaagde hartverscheurend, Arthur deed van terzijde middelsoort klanken hooren en het bas-lijf van den bediende bromde als een orgel, terwijl de stemmen der vrouwen, zijn woorden herhalende, in koor invielen. Zij stonden allen op één lijn te gesticuleeren; de woede, de wraakzucht, de jaloezie, de angst, het medelijden en de verbazing ontvloden beurtelings aan hun half geopende monden. De beleedigde minnaar zwaaide zijn blooten MEVROUW BOVARV. 231 degen; zijn kanten kraag ging op en neer, naar gelang der bewegingen van zijn borst en hij liep met groote passen naar rechts en links, de rose sporen van zijn soepele laarzen, welke bij de enkels open waren, op de planken doende rinkelen. Hij moest toch, meende zij. wel een buitengewoon groote liefde in zich voelen, om er zooveel van over de menigte te kunnen uitstorten. De minachting, welke zij straks gevoeld had, loste zich op in het poëtische van de rol, dat haar machtig bekoorde en aangetrokken tot dien man door de illusie van den persoon, dien hij voorstelde, trachtte zij zich zijn leven in te denken, dat leven, zoo buitengewoon, vol klank rl ,g!SfihLtte/' dat 00k zii had kunnen l^den, wanneer het lot 't had gewild. Zij zouden elkaar gekend hebben en zij zouden elkaar hebben bemind! Met hem zou zij alle rijken van Europa zijn doorgetrokken, van hoofdstad tot hoofdstad zBn vermoeienissen deelende en zijn glorie, de bloemen oprapende, welke men hem toewierp en zelfs zijn costumes bordurende; dan, iederen avond, In een loge, achter een hekwerk van gouden traliën, zou zij luisteren naar de ontboezemingen van hem, die slechts zong voor haar J,uLen terw|il sPeelde zou h'i van het tooneel af zijn Wik op haar hebben gevestigd. *t Was of een soort krankzinnigheid haar aangreep: hij zag naar haar, beslist! £ij nad zich wel in zijn armen willen storten, bescherming zoeken in zijn kracht, als in de incarnatie van de liefde zelf; zij had hem toe willen roepen: „Schaak me schaak me, laat ons gaan 1 Al mijn passie, al mijn droomen zijn voor jou!" «Het scherm daalde. De lucht van het gas vermengde zich met de ademhalingen; het gewuif der waaiers maakte de atmosfeer nog drukkender. Emma wilde naar buiten; de menigte verdrong zich echter in de corridors en ze viel in haar fauteuil terug, tot stikkens toe benauwd. Charles, bevreesd dat zij in zwijm zou vallen, snelde naar de koffiekamer om een glas orgeade voor haar te halen. Hij had groote moeite om zijn plaats weer te bereiken want bij eiken stap dien hij deed stiet men, door het 232 MEVROUW BOVARY. glas dat hij in de handen hield, tegen zijn schouders. Hij stortte zelfs drie kwart van den inhoud over de schouders eener Rouaansche, in korte mouwen, die, toen zij het koude vocht naar haar lendenen voelde loopen, een gegil deed hooren alsof ze vermoord werd. Haar man, de eigenaar eener spinnerij, voer heftig tegen den onhandige uit; en onderwijl zij — met haar zakdoek het vocht van haar kerskleurige zijden japon opdipte, sprak hij op norschen toon iets van schadeloosstelling, onkosten en terugbetalen. Buiten adem kwam Charles eindelijk weer bij zijn vrouw terug, zeggende: — Ik dacht waarachtig, dat ik daar zou moeten blijven! Wat een menschen! wat een menschen! En hij voegde er bij: — Raad eens wien ik daarginds ontmoet heb? Mijnheer Léonl — Léon? — In eigen persoon! Hij komt je straks even goedendag zeggen. Hij had de woorden nog nauwelijks gesproken of de vroegere klerk te Yonville trad de loge binnen. Hij stak haar met een edele nonchalance de hand toe en mevrouw Bovary bracht werktuiglijk haar hand naar voren, als gehoorzamend aan een wil krachtiger dan de hare. Ze had dit gevoel niet gekend sinds dien lenteavond, toen het regende op de groene blaren en zij elkaar vaarwel zeiden, bij het open venster staande. Zich echter oogenblikkelijk herinnerend wat de welvoegelijkheid thans eischte, schrdde zij de bedwelming dezer herinnering van zich en zei snel: — Ha, bonjour!... Wel, is u daar? » — Stilte! schreeuwde een stem uit het parterre, want het derde bedrijf begon. — U is dus te Rouaan? -Ja. — En sinds wanneer? — De deur uit! De deur uit! Men zag hen aan en zij zwegen. Van dit oogenblik af luisterde zfl echter niet meer; het koor der gasten, de scène tusschen Ashton en zijn MEVROUW BOVARY. 233 dienaar, het groote duo in re majeur, alles scheen weg toiWva2n\,.n ? VCrte; 'tW3S 0f de l»st™nienten minde? ItLlen. .«"Lr^ e" de spe,ers °P verren afste"d stonden; zij herinnerde zich de kaartavondjes bij den apotheker en de wandeling naar de min, het lezen in 't prieeltje, hun gesprekken bij 't hoekje van den haard, die heele arme liefde, zoo kalm en zoo lang, zoo bescheiden en zoo teêr, welke zij niettemin had vergeten. Waarom kwam hij nu terug? Welke avontuurlijke combinatie had ï? IX T tVCn ve/vangen? Hij stond achter haar, met zijn schouder leunende tegen het beschot en van tijd tot tijd huiverde zij even als de lauwe luchtstroom uit ziin neusgaten neerstoof op heur haren. — U amuseert u? zei hij, zich zóó dicht naar haar overtuigend, dat de punt van zijn snor haar wang raakte Zij antwoordde nonchalant: — Och hemel, neen! niet buitengewoon! Hij stelde nu voor den schouwburg te verlaten om ergens wat ijs te gebruiken. 7.~u N«°A niet! Laten we n°g wat blijven! zei Bovary. Ze heeft heur haren losgeknoopt, dat belooft wat tragisch Maar de krankzinnigheids-scène interesseerde Emma niet en het spel der actrice scheen haar overdreven — Zij schreeuwt te hard, zei ze, zich tot Charles wendende, die aandachtig luisterde. nipT iaP;:*,imiS*8C^-en Wel-" een beetJ'e' antwoordde hij, niet wetend of hij er openhartig voor uit moest komen dat hij genoot, dan wel toegeven aan den eerbied, waardoren geW0°" ^ overtu,8ln* zHner Vfouw aan Zuchtend zei Léon: — Wat is het warm!... — Verschrikkelijk! — Heb je er last van ? vraagde Bovary. — Ja, ik stik; laten we gaan! Léon legde zeer delicaat de lange kanten sjaal om haar schouders en zij gingen alle drie naar de haven waar zij een café opzochten en buiten gingen zitten In de eerste plaats sprak men over haar ziekte, hoewel Emma van tijd tot tijd Charles in de rede viel, uit vrees 234 MEVROUW BOVARY. zei ze, Léon te vervelen; deze vertelde hun op zijn beurt, dat hij te Rouaan twee jaar hard gewerkt had, teneinde op de hoogte van de zaken te komen, die in Normandië geheel anders waren dan te Parijs. Hij informeerde vervolgens naar Bertha, de familie Homais en moeder Lefrancois en daar zij, In tegenwoordigheid van haar man, elkaar niets anders te zeggen hadden, was men weldra uitgepraat. De menschen, die den schouwburg verlieten, gingen over het trottoir, zachtjes neuriënd of uit volle borst uitgalmend: Schoone engel, mijn Lucie! Om den kunstliefhebber uit te hangen, begon Léon nu over muziek te spreken. Hij had Tamburini gezien, Rubini, Persiani, Qrisi en naast -hen was Lagardy, hoe men ook over hem riep, niets. — Men zegt niettemin, viel Charles, die 'met kleine teugjes zijn rhumsorbet uitdronk, in de rede, dat hij in het laatste bedrijf uitstekend is; het spijt me dat ik vóór het eind ben weggegaan, het begon me juist te bevallen. — Hij geeft spoedig weer een voorstelling, zei de klerk. Doch Charles antwoordde, dat zij den volgenden dag weer vertrokken. — Of, voegde hij er bij, zich tot zjjn vrouw wendende, jij mocht alleen hier willen blijven, mijn poesje? Van front veranderende, nu zich deze onverwachte gelegenheid aanbood, begon de jonkman Lagardy's optreden in het laatste bedrijf ten hoogste te prijzen. Dat was iets prachtigs, iets verrukkelijks! Charles drong nu aan: — Je kan Zondag terugkomen! Kom, besluit nu! je handelt dwaas, wanneer je gelooft dat het je goed zal doen. De tafeltjes om hen heen raakten zachtjes aan verlaten; een kellner plaatste zich bescheiden in hun nabijheid; Charles, begrijpende, haalde zijn beurs uit den zak; de klerk hield zijn arm vast en liet niet na aanstonds twee zilverstukken op het marmer van het tafeltje te doen vallen. — Maar ik ben werkelijk verlegen, stamelde Bovary, over het geld, dat u... De ander maakte een nonchalant vriendschappelijk gebaar en zei, zijn hoed grijpende: MEVROUW BOVARY. 235 — Dus afgesproken, morgen om zes uur... we?awnnS y,I!iklaarde n°g«naals, dat hij onmogelijk langer weg kon blijven; er was echter niets dat Emma weer- ■«."" ^ ,"\aar •' • stamelde zij met een eigenaardie lachie ik zou niet weten hoe... "ig i«u.nje, ™7i n!11.U' ££enkAer maar eens over> we 2»"en wel zien 1 De nacht brengt raad... En tot Léon, die hen vergezelde: ♦h7w"«ÏÏ " We5,in onze buurt is> zal u hoop ik van tijd tot tijd eens bij ons komen dineeren ? da?rehÈr;rïnbel0?fd^ dat "ij °iet in gebreke 20u blijven, M J? OVTloede voor een zaak te Yonville moest zijn HerbiLd m0 üCh!i,d ,Van eIkaar de Passage SaintMerbland, toen de domkerk half twaalf sloeg. DERDE DEEL. I. Al studeerde Léon ook in de rechten, hij had de noodige malen de Chaumière bezocht en bij de meisjes, die vonden dat hij er gedistingeerd uitzag, vrij veel succes gehad. Hij was de welvoeglijkste der studenten: droeg zijn haar noch te kort noch te lang, verteerde niet den eersten der maand alles waarmeê hij drie maanden rond moest komen en was met de professoren op den besten voet. Hij had zich steeds van buitensporigheden onthouden, zoowel uit kleinmoedigheid als uit fijngevoeligheid Soms, als hij op zijn kamer bleef zitten lezen en 's avonds wd+K ? miT van "* Luxembourg zat, Het hij zijn Wetboek op den grond vallen en kwam de herinnering aan Emma weer bij hem op. Zijn gevoel voor haar ver* zwakte echter op den duur, andere verlangens kregen de overhand, hoewel het toch door al het nieuwe heen bleef schemeren, want Léon had alle hoop nog niet laten varen, en t scheen hem toe, dat in de toekomst een onzekere belofte school, gelijk aan een gouden vrucht bengelend aan een fantastischen tak. w£\^e* 'tf afwe2i«heW haar terug ziende, vlamde} zijn hartstocht weer op. Hij moest, meende hij, nu niets verzuimen om haar hem te doen toebehooren. Zijn bedeesdheid was bovendien wel geweken in den omgang met uitgelaten gezelschap en hij keerde naar de provincie terug, alles minachtende wat niet met glimmend schoeisel het^sphalt van de boulevards bewandelde. In de nabijheid van een in de kanten weggedoken Parislenne, In het salon van den een of anderen beroemden dokter, die livrei hield en gedecoreerd was, zou de arme klerk ongetwijfeld 238 MEVROUW BOVARY. gebeefd hebben als een kind, maar hier te Rouaan, aan de haven, tegenover de vrouw van dit doktertje, voelde hij zich op zijn gemak, er zeker van zijnde, dat hij haar verblinden zou. Het aplomb hangt af van het milieu, waarin het zich voordoet; men spreekt niet in het benedenhuis, zooals men spreekt op de vierde étage *) en een rijke dame schijnt, om haar deugd te beschermen, een harnas van bankbiljetten te hebben tusschen de voering van haar corset. Toen hij den vorigen avond mijnheer en mevrouw Bovary had verlaten, was Léon hen op een afstand in de straat gevolgd; hen voor het Roode Kruis ziende stilstaan, was hij omgekeerd en had hij den ganschen nacht over een plan liggen denken. Den volgenden dag om vijf uur, trad hij de keuken van de herberg binnen, met angstig kloppend hart en bleeke wangen en met die vastberadenheid, welke weinigvermetelen soms hebben en die niets weerhoudt. — Mijnheer is er niet, zei het dienstmeisje. Dit scheen hem een goed teeken toe. Hij ging naar boven. Zij ontstelde volstrekt niet toen hij binnenkwam, doch maakte integendeel haar verontschuldiging over het feit dat zij vergeten had hem te zeggen, waar zij waren afgestapt. — Dat kon ik wel raden, zei Léon. — Hoezoo? Hij wendde voor dat het toeval, een zeker instinct, hem tot haar had gebracht. Zij begon te lachen en, om zijn dwaasheid weer goed te maken, vertelde Léon haar, dat hij zijn morgen had doorgebracht met in de verschillende hotels van de stad naar haar te informeeren. — U is dus besloten te blijven? voegde hij er bij. — Ja, zei ze, en dat is eigenlijk verkeerd van me. Men moet zich niet overgeven aan ijdele genoegens, wanneer men tal van plichten te vervullen heeft... — O, ik verbeeld me... *. *) Men vergete niet dat de schrijver hier Parljsche toestanden op 'toog heeft V. MEVROUW BOVARY. 239 — Neen, u is geen vrouw. Maar de mannen hadden ook hun verdriet en een gesprek vol philosophische overdenkingen ontspon zich thans. Emma weidde lang uit over het verdriet, dat aan de aardsche liefde verbonden is en de eeuwige afzondering, waarin het hart begraven wordt. Om in haar geest te vallen, of omdat inderdaad zijn melancholie door de hare werd opgewekt, vertelde de jonkman, dat hij zich gedurende zijn ganschen studietijd onvoldaan had gevoeld. Het procesrecht verbitterde hem hij voelde zich tot iets anders geroepen en zijn moeder liet niet na hem in eiken brief, dien hij ontving, te prikkelen. De oorzaken van hun smart rezen él klaarder voor hen op naarmate hij verder sprak en zij zich opwonden bij de wederzijdsehe vertrouwelijkheid. Nu en dan aarzelden z£ even voor de totale blootlegging van hun gedachten en zochten zij naar een zin, die niettemin deze kon vertolken. Zij bekende hem echter niet haar hartstocht voor een ander en hij verzweeg dat hii haar vergeten had. Misschien herinnerde hij zich zijn soupers niet meer met de gemaskerde meisjes na afloop van het bal en zij dacht ongetwijfeld niet meer aan de bijeenkomsten van eertijds, toen zij 's morgens door de weide liep om naar het kasteel van haar minnaar te gaan. Het geroes der stad drong ternauwernood tot hen door en de kamer scheen opzettelijk klein, om beter hun eenzaamheid te omvatten. Emma, gekleed in een bazijnen peignoir, leunde met heur haarwrong tegen de leuning van den ouden fauteuil; het gele behangselpapier vormde achter hen als een gouden achtergrond en in den spiegel weerkaatste haar hoofd met de witte scheidingstreep in t midden en de oorlelletjes, welke onder haar linten uitkwamen. — Maar, pardon, zei ze, ik doe verkeerd! Ik verveel u met mijn eeuwig geklaag! — O neen, volstrekt niet, nooit! — Als u eens wist, hernam ze. haar mooie oogen, waarin een traan opwelde, op het plafond richtende, alles wat ik mij gedroomd had! 240 MEVROUW BOVARY; — En ik dan! Wat heb ik geleden! Vaak ging ik uit, slenterde langs de kaden, hopende mij te laten bedwelmen door het gegons van de menschen, zonder er echter in te kunnen slagen de gedachten, die mij overal vervolgden, te verbannen. Op den boulevard, bij een plaathandelaar, hing een Italiaansche gravure, een der Musen voorstellende. Zij droeg een tunica en keek naar de maan, vergeet-mijnietjes in de losgeknoopte haren. Onophoudelijk werd ik er door iets naar toe gedreven; uren lang kon ik daar blijven staan. En met bevende stem voegde hij er aan toe: — Zij leek wat op u. Mevrouw Bovary keerde het hoofd om, teneinde den glimlach te verbergen, welke zij haar lippen voelde plooien. — Ik heb u vaak brieven geschréven, welke ik later weer verscheurde. Zij antwoordde niet en hij vervolgde: — Soms verbeeldde ik mij dat het toeval u tot mij terugvoerde. Ik meende u op de hoeken der straten te herkennen en ik liep alle rijtuigen na, door wier portier een sjaal of een voile gelijk aan de uwe zichtbaar Was... Zij scheen van plan hem te laten spreken zonder hem in de rede te vallen. De armen kruisende en het gezicht voorover gebogen, keek zij naar het strikje van haar pantoffels, de teenen nu en dan bewegende in het satijn ervan. Zij bracht er echter zuchtend uit: — Het verschrikkelijkste, nietwaar? is een nutteloos bestaan voort te sleepen als het mijne. Wanneer ons lijden iemand van nut kon zijn, zou men zich met de gedachte aan de opoffering verzoenen. Toen begon hij de deugd te prijzen, den plicht, de stille vroomheid, zelf sterk de behoefte gevoelende aan een niet te bevredigen toewijding. — Ik zou zeer graag zuster in een ziekenhuis willen wezen, zei ze. — Helaas, antwoordde hij, voor ons mannen is zpo'n vrome roeping niet weggelegd en ik ken geen enkel beroep..., behalve dat van geneesheer misschien... Met een licht schouderophalen viel Emma hem in de rede, zich beklagende dat zij aan haar ziekte niet ge- MEVROUW BOVARY. 241 storven was; hoe jammer! Zij zou dan nu niet meer lijden. Léon benijdde oogenblikkelijk de rust van 't graf en vertelde, dat hij op een avond zelfs zijn testament gemaakt had, verzoekende dat men hem begraven zou in dat mooie voëtenkleed met fluweelen strikken, dat hij van haar had gekregen, want beiden toch hadden zij een ideaal waarmeê zij thans hun verleden vergeleken. Op zijn verzinsel van dit voetenkleed vroeg zij: — En waarom dan? — Waarom? Hij aarzelde. — Omdat ik u zeer lief heb gehad! En, zichzelf prijzende omdat hij het groote woord gezegd had, bespiedde Léon tersluiks haar gézicht. Dit was als de hemel, wanneer een windvlaag plotseling de wolken verjaagd heeft. Al de treurige gedachten, welke het versomberden, schenen zich te hebben teruggetrokken in haar blauw zwarte oogen; haar gezicht straalde. Hij wachtte. Ten slotte zei ze: — Ik heb het altijd wel vermoed... En nu verhaalden zij elkaar alle kleine gebeurtenissen uit dien verren tijd, welks droefenis en vreugd zij in één enkel woord trachtten te leggen. Hij herinnerde zich het prieeltje van clematis, de japonnen, welke zij droeg, de meubelen in haar kamer, het gansche huis. — En waar zijn onze arme cactussen? — Ze zijn dezen winter van de koude gestorven. — Wat heb ik dikwijls aan hen gedacht! Ik zag ze terug als eertijds, wanneer op zomermorgens de zon door de jaloezieën scheen... en ik bloote armen bespeurde tusschen de bloemen. — Arme vriend! zei ze, hem de hand reikende. Léon drukte er haastig de lippen op. Toen, na zwaar te hebben gezucht: — U was in dien tijd voor mij een onbegrijpelijke macht, die mijn leven beheerschte. Ëens ben ik bij u gekomen... maar gij herinnert u dat zeker niet? — Zeker, zei ze, ga voort. — U stond op de laatste trede van het opkamertrapje, gereed om uit de gaan; — u had een hoed op met kleine 242 MEVROUW BOVARY. blauwe bloemen en, zonder eenige uitnoodiging van uw kant, heb ik u, ondanks mijzelf, gezelschap gehouden. Ieder oogenblik zag ik echter mijn dwaasheid beter in en ik ging voort met bij u te loopen, niet in den volsten zin des woords u durvende begeleiden en u ook niet willende verlaten. Toen u een winkel binnenging, bleef ik in de straat; door de ruiten heen zag ik u de handschoenen uittrekken en het geld op de toonbank neertellen. Toen schelde u bij mevrouw Tuvache, men deed u open, en ik ben als een idioot blijven staan voor de groote zware deur, waarachter u was verdwenen. Mevrouw Bovary, naar hem luisterende, verwonderde zich over haar ouderdom; al die dingen, welke daar weer opleefden, schenen haar leven te verlengen; zij verplaatste zich in een sentimenteele oneindigheid en zei van tijd tot tijd, zachtjes en de oogen half gesloten: — Ja, dat is zoo...! dat is zoo... 1 dat is zoo... De verschillende klokken van het Beauvoisine geheeten stadsdeel, dat vol van pensionaats, kerken en groote leegstaande huizen is, sloegen acht uur. Zij spraken niet meer tegen elkaar, maar zij voelden, als zij elkaar aankeken, een geruisch in hun hoofden, alsof iets luidklinkends uit hun oogen was ontsnapt. Zij hadden eikaars handen gegrepen en het verleden, de toekomst, herinneringen en droomen, alles loste zich op in de zoetheid van deze extase. De nacht verdichtte zich tegen de muren, waar nog schitterden, half verloren in 't duister, de schreeuwende kleuren van vier platen, voorstellende vier tafereelen uit la Tour de Nesle, met een verklaring, in het Spaansch, en Fransch onderaan. Door het schuifraam, tusschen de spitse daken, was een hoekje van den zwarten hemel zichtbaar. Zij rees op om de twee kaarsen aan te steken, welke op de latafel stonden. Toen ging zij weer zitten. — Welnu... zei Léon. — Welnu? antwoordde zij. En hij zocht een middel om het afgebroken gesprek weer aan te knoopen, toen ze hem zei: — Hoe komt het toch dat tot nog toe niemand op die wijze tot mij gesproken heeft? De klerk antwoordde dat ideëele naturen zoo moeielijk MEVROUW BOVARY. 243 te begrijpen waren. Hij had haar reeds bij den eersten oogopslag bemind, en hij kon wanhopig worden, als hij dacht aan 't geluk dat mogelijk ware geweest als een gelukkig toeval hen elkaar eer had doen ontmoeten; zij zouden zich dan onscheidbaar aan elkaar hebben gehecht. — Ik heb er soms aan gedacht, hernam zij. — Welk een droom I fluisterde Léon. En zacht het blauw borduursel van haar langen witten ceintuur met zijn hand streelende, voegde hij er aan toe: — Maar wat verhindert ons om dien opnieuw te beginnen ?... — Neen, mijn vriend, antwoordde zij. Ik ben te oud... gij zijt te jong... vergeet me! Anderen zullen u liefhebben ..., en gij zult anderen beminnen. — Niet als ui riep hij uit. — Wat zijt ge nog een kind! Kom, wees verstandig! Ik eisch dat van u! Zij legde hem uit dat hun Hefde een onmogelijkheid was en dat zij, als vroeger, zich moesten tevreden stellen met een broederlijke genegenheid voor elkaar te hebben. Meende zij wérkelijk wat zij zei? Ongetwijfeld wist Emma dit zelf niet, geheel onder den indruk van het bekoorlijke der verleiding en de noodzakelijkheid zich er tegen te verdedigen; den jonkman met een teederen blik aanziende, weerde zij zacht de aarzelende liefkoozingen af, welke zijn bevende handen onderstondem — Pardon! zei hij, een stap achteruit doende. Een vage angst maakte zich van Emma meester, nu zij tegenover deze schuchterheid stond, een schuchterheid welke gevaarlijker voor haar was dan de vermetelheid van Rodolphe, toen deze met open armen op haar toetrad. Nooit had één man haar zoo knap toegeschenen. Een exquise zedigheid lag in zijn gansche houding. Hij sloeg de lange welvende wimpers neer. Het zachte vel van zijn wangen werd met een blos overtogen — meende zij — uit begeerte naar haar, en Emma voelde een onoverwinnelijken lust in zich opkomen om er de lippen op te drukken. Toen, zich naar de pendule overbuigende, om te zien hoe laat het was: — Lieve hemel, wat is'tal laat I Wat praten we al lang! 244 MEVROUW BOVARY. Hij begreep de toespeling en nam zijn hoed. — Ik heb zelfs den ganschen schouwburg vergeten! En die arme Bovary, die me daarvoor expres heeft achtergelaten! Mijnheer Lormeaux, uit de rue Grand-Pont, met zijn vrouw, zouden mij vergezellen. En de gelegenheid was nu voorgoed voorbij, want den volgenden dag zou zij vertrekken. — Werkelijk? vroeg Léon. — Zeker. — Toch moet ik u nog eens spreken, hernam hij; ik wilde u zeggen... — Wat? — O, iets heel ernstigs, iets gewichtigs. Maar u zal niet vertrekken, dat is onmogelijk! Als u wist... Hoor eens... Heeft u mij dan niet begrepen? Heeft u dan niet geraden?... — U spreekt anders duidelijk genoeg, zei Emma. — Dat is maar gekheid! Kom! Heb medelijden met me en laat ik u terug zien... maar één keer. — Welnu... Ze hield op; toen als zich bezinnende: — Maar hier niet! — Maar u wenscht! — Wilt u... Zij scheen na te denken; toen opeens: — Morgen om elf uur in de kerk. — Ik zal er wezen! riep hij uit, haar handen grijpende, welke zij echter terugtrok. Daar zij beiden rechtop stonden, hij achter haar, en Emma het hoofd voorover neeg, boog: hij zich wat naar haar over en gaf haar een kus in den nek. . — Wat een gekheid! Wat een gekheidI zei ze, met kleine heldere lachjes, terwijl de kussen al talrijker werden. Toen, het hoofd over haar schouder buigende, scheen hij de toestemming in haar oogen te willen lezen. Deze vestigden zich echter op hem met koude majesteit. Léon deed drie stappen achteruit, om te vertrekken. Op den drempel bleef hij staan en fluisterde met bevende stem: — Tot morgen! MEVROUW BOVARY. 253 in de verte Félicité -als een schildwacht voor het huis van den hoefsmid zag staan. Hivert hield de paarden in en de meid, zich uitrekkende tot aan het raampje, zei geheimzinnig: — Mevrouw, u moet dadelijk naar mijnheer Homais gaan. 't Is voor een zaak waar haast bij is. Het dorp lag daar uitgestorven als altijd. Op de hoeken der straten lagen kleine rooskleurige rookende hoopjes; het was nu de tijd om vruchten in te leggen en allen te Yonville deden dit op denzelfden dag. Voor de apotheek was een veel grooter stapel te bewonderen en het verschil met de andere was even belangrijk als dat wat bestond tusschen een laboratorium en een gewoon burgerlijk fornuis, tusschen een algemeene behoefte en een persoonlijke fantasie. Zij trad binnen. De groote fauteuil lag omgeworpen en het Fanal de Rotten slingerde zelfs op den grond, tusschen twee vijzelstampers. Zij duwden de gangdeur open en in 't midden van de keuken, tusschen de bruine kruiken vol afgeplukte bessen, geraspte suiker, stukken suiker, weegschalen, op tafel en op 't vuur staande pannen, bemerkte zij de heele familie Homais, grooten en kleinen, met boezelaars voor, welke hun tot de kin reikten, vorken bi de hand houdende. Justin stond rechtop met gebogen hoofd en de apotheker schreeuwde: — Wie had je gezegd om hem uit het magazijn te gaafi halen? — Wat is er dan toch? Wat scheelt er aan? — Wat er aan scheelt? antwoordde de apotheker. We zijn bezig vruchten te confljten:ze koken, maarzij zouden over gaan koken, omdat het sap te dik was, en ik vraag daarom een andere pan. Uit luiheid, uit liederlijkheid, heeft hij toen den sleutel van het magazijn wezen halen, die aan een spijker in het laboratorium hangt. „Het magazijn" noemde de apotheker een vertrekje onder de pannen, vol gereedschappen en artikelen, welke ;hij voor zijn beroep noodig had. Vaak bracht hij er geheel lalleeh uren door met etlkeftèn opplakken, overgieten overbinden en hij beschouwde het niet als een gewone* bergplaats, maar als een heiligdom, waaruit, door menschen- 254 MEVROUW BOVARY. handen gemaakt, alle soorten pillen, artsedijballetjes, afkooksels, waschmiddelen en zalven te voorschijn kwamen, welke heinde en ver zijn reputatie grondvestten. Nooit zette iemand er een voet in en hij respecteerde het zóó, dat hij er persoonlijk veegde. Stond de apotheek voor leder open, dit was de plaats, waar hij zijn persoonlijken : trots kon koesteren; het „magazijn" was het toevluchtsoord, waar zijn egoïsme zich veilig voelde, waar Homais zich verlustigde in de uitoefening van zijn kwakzalverij; de domheid van Justin scheen hem daarom een monsterachtige heiligschennis toe en rooder dan de bessen, herhaalde hij: — Ja, van bet „magazijn"! De sleutel, die de zuren en de bijtende zouten bewaakt! Een reserve-pan gaan halent; een pan met een deksel! een waarvan ik me misschien nooit bedienen zou! Aan alles moet men in de uitoefening j van onze delicate kunst de hoogste waarde hechten Ij Wat duivel, men moet onderscheid weten te maken tusschen de pannen voor bijna huishoudelijke bezigheden en die, welke bestemd zijn voor pharmaceutische doeleinden, 't Is precies of men een kip den kop af zou snijden met een scalpel, of een magisstraatspersoon...! — Maar hou je toch bedaard 1 zei mevrouw Homais. En Athalie riep, hem bij zijn jas trekkende: — Papa! papa! — Neen, laat me uitspreken 1 hernam de apotheker,] laat me uitspreken! Wat duivel! Dan kan je evengoed drogist worden, op mijn woord! Ha, dat respecteert niets,] dat breekt, dat vernielt, dat laat de bloedzuigers weg*! loopen! dat verbrandt de malva! zout de augurkjes in de flesschen! verscheurt de zwachtels! — Maar u heeft... zei Emma. — Dadelijk! Weet je waaraan je blootgesteld bent gen weesf? Heb je niets gezien in den linkerhoek, op dei derde plank? Spreek, antwoord, doe je mond opent — Ik... weet niet, stamelde de jongen. — Ha, je weet niet! Welnu, ik weet het, ik! Je heb* een blauw glazen flesch zien staan, met geel lak dichtgemaakt en waarin een wit poeder is. Ik had daarop geschreven: Gevaarlijk! en weet je wat daarin zat31 mevrouw bovary. 255 I Arsenicum! En daar zou je aankomen I een pan nemen die er vlak naast stond I I — Vlak naast! riep mevrouw Homais uit, de handen I Ineenslaand. Arsenicum? Je had ons allen kunnen vergeven! f De kinderen begonnen te schreeuwen, als voelden zij in | hun ingewanden reeds de vreeselijkste pijnen. — Of wel een zieke kunnen vergeven! ging de apotheker I j0°,j' Je Z0U me zeker graag 00 de bank van de veroordeelden zien? me naar het schavot zien sleepen? Weet je niet, dat ik, hoe geslepen ik ook ben, mijn uiterste best moet doen om uit hun handen te blijven? Ik heb dikwijls angst voor mij zelf als ik aan mijn verantwoordelijkheid denk! Want het gouvernement vervolgt ■ons en de idiote wetten, waaronder wij leven, hangen als een zwaard van Damocles boven ons hoofd. rEmma gaf het op hem nog te vragen wat hij van haar ■verlangde en de apothekerglng In afgebroken zinnen voort: ; — Zoo vergeldt jij al het goede dat ik voor je doe! zoo beloon jij de vaderlijke zorgen, welke ik aan je verspil! |Waar zou je nu wel wezen, als ik er niet was? Wat ■zou je doen? Wie zou je te eten geven, voor je opvoeding zorgen, voor je kleeding en je de middelen verschaffen om eens een eervolle positie in de maatschappij te bekleeden ? Maar daarvoor moet je de knuisten uit de mouwen steken en eelt aan de handen krijgen. Fabricando fit faber, [age quod agis. ■ Hij was zóó van streek, dat hij zelfs Latijn citeerde. Hij zou, had hij die beide talen gekend, ook Chineesch en Oroenlandsch hebben te pas gebracht, want hij bevond zich in een dier kritieke toestanden, waarin de gansche ziel blootlegt wat zij bevat, als de Oceaan, in den woedenden storm» zijn strandwier toont en het zand zijner diepten tevens. I Hij hernam: — Ik begin vreeselijk berouw te voelen met jou tot mijn Bast te hebben genomen! 't Was verstandiger van me geweest, als ik je vroeger in de ellende had laten omkomen, in het slijk, waarin je geboren bent! Je zal nooit voor iets anders deugen dan voor koe-jongen! Je hebt been aanleg voor de wetenschap! Ternauwernood kan je 256 MEVROUW BOVARY. een etiket opplakken. En je leeft hier in mijn nabijheid als een kanunnik, als een vischje in 't water, alsof de boel je niets 'aangaat Emma wendde zich intusschen tot mevrouw Homais: — Men verzocht mij hier te komen... — Lieve hemel 1 viel de goede vrouw haar op treurigen ; toon in de rede, hoe zal ik u dat vertellen?... 't Is een ongelukkig gevalt Zij voltooide haar zin niet. De apotheker bulderde: — Gooi hem leegt maak hem schoont breng hem terugI haast jet Justin bij den kraag van zijn werkkiel heen en weer schuddende, viel een boek uit den zak van den jongen. De knaap bukte zich, maar Homais was vlugger en het deeltje opgeraapt hebbende, bekeek hij het met groote oogen en open mond. — De liefde... en de echt! zei hij, de woorden lang-! zaam uitsprekende. O maar dat is mooi, heel mooi, uitstekend. En plaatjes ook... Dat wordt nu toch te ergt Mevrouw Homais trad naderbij. — Neen, kom er niet aan! De kinderen wilden de plaatjes zien. — Ga de deur uit! zei hij woedend. En zij gingen. Met groote stappen liep hij heen en weer, het boek open in de hand houdende, met de oogen rollend, naar ademj hijgende, opgeblazen van drift, alsof hij een beroerte zou J krijgen. Toen stapte hij recht op zijn leerling aan en, de armen over elkaar, zich vóór hem plaatsende: — Maar heb je dan alle denkbare ondeugden, kleine ellendeling?... Neem je in acht, je bent op een gevaarlijke helling!... Heb je er dan niet aan gedacht dat dit schandelijke boek in handen van mijn kinderen kon komen, in hun hoofd slechte gedachten kon opwekken, de reinj heid van Athalie kon bevlekken, Napoleon slecht kon maken? Hij is voor zijn leeftijd reeds volkomen mannelijk. Weet je stellig dat ze 't niet gelezen hebben? Kan je me dat verzekeren?... . 1] — Maar, mijnheer, zei Emma, u had me, meen ik, ïetal te zeggen?... MEVROUW BOVARY. 257 — Dat is zoo, mevrouw... Uw schoonvader is dood! Inderdaad was de oude heer Bovary den vorigen avond plotseling, toen hij van tafel kwam, aan een beroerte gestorven en uit overmaat van voorzorg, denkende om Emma's gevoelige zenuwen, had Charles aan Homais gevraagd haar met alle mogelijke omzichtigheid het ontzettende nieuws mede te deelen. Hij had wèl overdacht wat hij zeggen zou, zijn zin goed afgerond, gepolijst, geschaafd; 't was een meesterstuk van bedachtzaamheid en beleid, van fijne zinswendingen en delicate gevoelens; zijn woede had hem echter zijn heele rhetorica doen vergeten. Emma, van alle mogelijke bijzonderheden afziende, verliet de apotheek, ook al omdat Homais zijn berispingen weer overvloedig over Justins hoofd begon uit te storten. Hij bond zich echter weldra in en gromde op vaderlijken toon, zijn grieksche muts voor waaier gebruikende: — Niet dat ik het boek zelf zoo slecht vind! De schrijver was geneesheer. Er staan wetenschappelijke opmerkingen in, die een man wel kennen mag, ja, ik zou haast zeggen, die een man dient te kennen. Maar later, later! Wacht zoolang tenminste tot je zelf een man bent en je temperament bestendig is geworden. Toen Emma den klopper op de deur deed neervallen, snelde Charles, die op haar gewacht had, met open armen op haar toe en zei op huilerigen toon: — O, mijn lieve vriendin... Hij boog zich even voorover om haar een kus te geven, maar bij de aanraking van zij» lippen, rees de herinnering aan dien ander weer bij haar op en, met de hand over haar gelaat strijkende, huiverde zij. Zij antwoordde echter: — Ja, ik weet het... ik weet het... Hij liet haar den brief zien, waarin zijn moeder hem het gebeurde vertelde, zonder de minste huichelachtige sentimentaliteit. Alleen speet het haar, dat haar man de hulp van een geestelijke had moeten ontberen, daar hij te Doudeville gestorven was, in de straat, op den drempel van een café, waar hij aan een patriottisch diner had deelgenomen met eenige oud-officieren. 9 258 MEVROUW BOVARY. Emma gaf hem den brief terug; uit beleefdheid veinsde zij aan tafel weinig eetlust Toen hij echter aandrong liet zij zich alles goed smaken, terwijl Charles stil en terneergeslagen over haar zat Van tijd tot tijd het hoofd oprichtende, zag hij haar met bedroefde oogen aan. Eens zelfs zuchtte hij: .— Ik had hem zoo graag nog eens willen zienl Zij zweeg, doch eindelijk, begrijpende dat zij toch wat zeggen moest, vroeg ze: — Hoe oud was je vader? — Acht en vijftig jaart — Zool Dat was alles. — Mijn arme moedert... Hoe moet het met haar nu gaan? Ze maakte een gebaar van niet-begrijpen. Haar zoo stil ziende zitten dacht Charles dat ook zij bedroefd was en hij deed zich geweld aan niets te zeggen, om haar verdriet niet erger te maken. Zich tegen zijn eigen leed echter verzettende, vraagde hij: — Heb je je gisteren goed geamuseerd? — O.fjat Toen het tafellaken was weggenomen, stond Bovary. niet op en Emma evenmin. Naarmate zij hem aanzag, verbande de eentonigheid van dit schouwspel alle medelijden uit haar hart Hij scheen haar teertjes toe, zwak, onbenullig, in één woord een armen stakker in alle opzichten. Hoe raakte zij hem kwijt? Wat zou die avond eindeloos lang duren I Iets benevelends als opiumdamp bedwelmde haar. In de vestibule kl' nk het droge geluid van een stok, die op de planken tikt. Het was Hyppolyte, die mevrouws bagage bracht. Om ze op den grond te zetten, moest hij een kwartcirkel beschrijven met Zijn houten been. — Hij denkt er zelfs niet meer aanl zei ze bij zichzelf, den armen drommel aanziende, uit wiens grove rosse haren het zweet droppelde. Bovary zocht onder in zijn beurs naar een koperstukje, zonder te voelen welke vernedering er feitelijk stak alleen reeds in de tegenwoordigheid van dien man daar: de verper- MEVROUW BOVARY. 259 soonlijkte aanklacht tegen zijn onverbeterlijke dwaasheid! — Hé! wat een mooi bouquetje heb je daar! zei hij, op den schoorsteen Léons bouquet viooltjes ziende staan. — Ja, zei ze onverschillig; dat bouquetje heb ik straks van een bedelares gekocht Charles nam de viooltjes en zijn rood beschreide oogen er boven verfrisschende, liet hij er zachtjes een paar tranen op vallen. Zij rukte ze hem uit de hand en zette ze in een glas water. Den volgenden dag kwam Bovary's moeder. Zij en haar zoon schreiden veel. Emma, onder voorwendsel iets te regelen te hebben, verdween. Den volgenden dag moest men samen de rouwaangelegenheden bespreken. Men ging met de naaidoozen aan den waterkant in 't prieeltje zitten. Charles dacht aan zijn vader en hij verwonderde er zich over zooveel voor dezen man te gevoelen, terwijl hij tot nog toe meende maar matigjes van hem te houden. De oude mevrouw Bovary dacht aan haar man. De -■gste dagen van vroeger schenen haar nu benijdenswaardig toe. Alles werd uitgewischt door de instinkt we spijt over een zoo langdurige gewoonte; van tijd tot tijd, als zij haar naald door het goed stak, rolde een dikke traan langs haar neus, om een oogenblik daar te blijven hangen. Emma dacht er over hoe. nauwelijks acht en veertig uur geleden zij bij elkaar waren geweest, ver van de wereld, itt een roes van zaligheid, geen oogen genoeg hebbende om elkaar te aanschouwen. Zij trachtte zich de kleinste bijzonderheden van dien voorbijen dag weer voor den geest te halen, maar de tegenwoordigheid van haar schoonmoeder en haar man hinderde haar. Ze had niets willen hooren, niets willen zien, teneinde de herinnering aan haar liefde, .welke, wat zij ook deed, door de dingen van buiten werd vervaagd, niet te storen. Ze tornde de voering van een rok los, de lappen om zich heen latende slingeren; moeder Bovary, zonder de oogen op te slaan, liet haar schaar krassen en Charles met zijn omboorde pantoffels en zijn oude bruine jas, die bij hem als chambercloak dienst deed, had de handen in zijn zakken [en sprak niet; vlak bij hen, in haar witte 260 MEVROUW BOVARY. boezelaartje, schraapte Bertha het zand met haar schopje bijeen. Eensklaps zagen zij Lheureux, den manufacturier, het hek binnenkomen. Hij kwam zijn diensten aanbieden bij deze treurige aangelegenheid. Emma antwoordde, dat zij meende deze niet noodig te hebben, doch de koopman was hierom nog niet uit het veld geslagen. — Ik vraag wel exsuus, zei hij, maar ik zou gaarne een particulier onderhoud hebben. Op zachten toon voegde hij er aan toe: — 't Is met betrekking tot die zaak... u Weet wel! Charles kleurde tot achter de ooren. — O ja...juist. In zijn verwarring zich tot zijn vrouw wendende, zei hij: — Zeg, lieve, zou je niet... — Ze scheen hem te begrijpen, want zij stond op en Charles verklaarde aan zijn moeder: — 't Is niets! Ongetwijfeld een bagatel van huishoudelijken aard. Hij wenschte niet dat zij de geschiedenis van de accepten kende, daar hij haar aanmerkingen hierover Vreesde. Toen zij alleen waren, begon de heer Lheureux Emma met passende woorden te feliciteeren met de erfenis; hij sprak daarna over onverschillige onderwerpen, de leiboomen, den oogst en zijn eigen gezondheid, die altijd zoo-zoo was, zonder loven en zonder klagen. Hf werkte als een ezel en had toch, wat de menschen ook beweren mochten, niet veel meer dan een gewoon stukje brood. Emma liet hem maar praten. Zij had zich de laatste twee dagen verschrikkelijk verveeld. — En is u nu geheel hersteld? ging hij voort. Sapperloot, wat was uw man In een toestand! 't Is een beste Jongen, schoon we onaangenaamheden hebben gehad. Zij vroeg welke, want Charles had haar gehaspel met de door Lheureux geleverde dingen verzwegen. — Maar dat weet u toch, zei Lheurèux. U stond er op een paar reiskoffers te hebben ... Hij had den hoed in zijn oogen getrokken en, de handen achter op' zijn rug, glimlachend en zachtjes fluitend, zag hij haar aan op een onverdraaglijke manier. Vermoedde hij MEVROUW BOVARY. 261 iets? Zij verdiepte zich in alle mogelijke gissingen. Ten slotte zei hij echter: — We zijn het ten slotte toch eens geworden en ik kwam op 't oogenblik een nieuwe schikking voorstellen. Deze was het door Bovary geteekende accept te vernieuwen. Mijnheer moest zelf weten wat hij deed, hij behoefde 't zich niet moeielijk te maken, vooral nu niet, nu er zoo'n massa beslommeringen waren. — 't Zou zelfs nog beter zijn om den post op een ander over te schrijven, op u bijv.: wanneer hij u procuratie gaf, zou dit zeer geriefelijk zijn en zouden wij'samen de zaakjes kunnen regelen... Zij begreep hem niet en hij zweeg. Aan zijn handel denkende, verklaarde Lheureux dat mevrouw toch zeker wel iets van hem koopen zou. Hij zou haar een zwart stofje zenden, twaalf meter lang, om er een japon van te maken. — Die u daar aan heeft, zei hij, is goed om in huis te dragen. U moet een andere hebben voor de visites. Ik heb dat aanstonds gezien. In dat opzicht heb ik het oog van een Amerikaan. Hij zond de stof niet, hij bracht haar zelf. Later kwam hij terug om de maat te nemen en onder allerlei andere voorwendsels, telkens zich zoo beminnelijk en gedienstig mogelijk voordoende, kruipende, zou Homais zeggen, en aldoor Emma eenige vingerwijzingen gevend ten opzichte van de procuratie. Over het accept sprak hij niet. Zij dacht er niet aan; in het begin van haar beterschap had Charles er haar weL Iets van verteld, maar er was zooveel door haar hoofd gegaan, dat zij er zicli niets meer van herinnerde. Zij wachtte zich bovendien wel een gesprek over geldzaken aan te knoopen; de oude mevrouw Bovary was er ten zeerste over verwonderd en schreef deze verandering van humeur toe aan de godsdienstige gevoelens, welke haar gedurende haar ziekte hadden vervuld. Nauwelijks was zij echter vertrokken of Emma verraste Bovary door het doen blijken van een hoogst practischen zin. Er moesten informaties worden genomen, hypotheken geverifieerd, men moest onderzoeken of hier of daar een 262 MEVROUW BOVARY. willige verkoop of een liquidatie had plaats gevonden. Zij citeerde op goed geluk af allerlei vaktermen, had groote woorden in den mond over wettelijke regeling, toekomst, voorzienigheid en overdreef voortdurend de moeielijkheden aan de erfenis verbonden. Op een goeden dag toonde zij hem het concept van een volmacht om „alle zaken hem betreffende te beheeren en te administreeren, leeningen aan te gaan, wissels te teekenen en te endosseeren, alle betalingen te doen enz." Zij had van Lheureux' lessen geprofiteerd. Charles vroeg heel naïef hoe zij aan dat papier kwam. — Van mijnheer Ouillaumin. En met de grootst mogelijke koelbloedigheid voegde zij er aan toe: — Maar ik vertrouw mij er toch niet volkomen op. De notarissen hebben zoo'n slechte reputatie I We moesten iemands advies kunnen inwinnen... Maar wij kennen geen mensch... Neen, niemand! — Of Léon mocht... antwoordde Charles, die nadacht, 't Was echter moeielijk om Schriftelijk tot de noodige verklaringen te komen en zij bood aan hem persoonlijk op te zoeken. Maar dat vond hij te veel gevergd. Ze drong echter aan. 't Was een echt kruisvuur van plichtplegingen. Ten slotte riep zij op een toon van gemaakten onwil uit: — Neen, neen, ik zal gaan! — Wat ben je goed! zei hij, haar een kus op het voorhoofd drukkende. Den volgenden morgen reeds vertrok zij met de Zwaluw naar Rouaan, om Léons advies in te winnen en ze bleef daar drie dagen. III. Het waren drie verrukkelijke, heerlijke dagen, echte wittebroodsdagen. Zij logeerden in het hótel de Boulogne aan de haven en ze leefden daar, met gesloten deuren en ramen, bloemen rondom zich en allerlei likeuren met ijs, welke men hun 's morgens reeds begon te brengen. MEVROUW BOVARY. 263 Tegen den avond namen zij een overdekte bark en gingen dineeren op een eiland. Dit was tegen den tijd dat men aan den kant der werven bij 't kalefateren de hamerslagen op hoorde klinken tegen den romp der schepen. De rook van het teer trok op tusschen de boomen en men zag op de rivier dikke vetdroppen drijven, ongelijk golvend in het purperlicht der zon, als schijfjes florentijnsch brons. Temidden der vastgelegde barken, wier lange schuine touwen even langs den bovenrand van hun bark schuurden, stegen zij af. De geluiden der stad vervaagden onmerkbaar, het geratel der karren, het gedruisch van stemmen, het geblaf der honden op de scheepsbruggen. Zij maakte de linten van haat hoed los en zij stapten op hun eiland aan wal. In de gelagkamer der lage herberg, aan wier deur zwarte netten waren opgehangen, zetten zij zich neer. Zij aten gebakken spiering, room en kersen, vlijden zich neer in 't gras, omhelsden elkaar op een stil plekje 'onder de populieren, en als twee Robinsons hadden zij zoo eindeloos voort willen leven, op dit kleine plekje grond, dat hun, in hun gelukzaligheid, het schoonste op aarde toescheen, 't Was niet voor 't eerst dat zij de boomen zagen, den blauwen hemel en het gras; dat zij het water hoorden kabbelen en het windje dat in de bladeren fluisterde; doch nooit hadden zij dat alles bewonderd; 't was of de natuur vroeger niet bestaan had, of zij slechts schoon was geworden sinds hun wenschen waren vervuld. Tegen 't vallen van den nacht vertrokken zij weer. De bark gleed langs den oever der eilanden. Achterin, zonder te spreken, zaten zij in 't donker. De vierkante riemen rammelden in de stilte tusschen de ijzeren pennen met het regelmatig getik van een taximeter, terwijl de streng, welke aan de achterzijde sleepte, niet ophield zacht kabbelend het water langs zich heen te doen stroomen. Eens zagen zij de maan; zij lieten nu niet na poëtische zinnen te bedenken, dit hemellichaam vol dichterlijke melancholie vindende; zelfs begonnen zij te zingen: „Zeg, heugt je nog dien avond toen wij doolden..." 264 MEVROUW BOVARY. Haar harmonieuze en zachte stem verloor zich langs de golven en de wind droeg de tonen mee, welke Léon voorbij hoorde ruischen als vleugelslagen om hem heen. Zij stond over hem, leunende tegen den wand der sloep, terwijl het maanlicht naar binnen gleed door een der open luiken. Haar zwarte japon, wier draperiewerk zich waaiervormig uitbreedde, maakte haar slanker en grooter. Ze had het hoofd opgeheven, de handen gevouwen en de oogen naar den hemel gericht. Soms verdween zij in de schaduw der wilgen, weer te voorschijn komende in 't maanlicht als een visioen. Léon, naast haar op den grond zittende, vond daar een rood zijden lint. De roeier bekeek het en zei: — Dat is zeker afkomstig van een gezelschap dat ik gisteren heb rondgevaren, 't Waren wat grappenmakers, heeren en dames, die koeken bij zich hadden, champagne en cornets a pistons, een heele beweging. Er was er een bij, een groote knappe vent met korten knevel, die buitengewoon grappig wasl Zij zeiden: „Kom vertel eens wat... Adolphe... of Dodolphe, meen ik." Zij huiverde. — Scheelt je iets? vroeg Léon op haar toetredende. — Neen, 't is niets. De nachtkilte ongetwijfeld... — Die zal ook aan vrouwen geen gebrek hebben, voegde de oude matroos er zachtjes aan toe, meenende den' vreemdeling een compliment te maken. Toen, in zijn handen spuwende, nam hij de riemen weer op. Maar het uur van scheiding sloeg eindelijk! Het afscheid was pijnlijk. Bij moeder Rolet moest hij zijn brieven zenden en zij gaf hem zulke nauwkeurige aanwijzingen omtrent de dubbele enveloppe, dat hij haar slimheid in liefdes-zaken hoogelijk bewonderde. — Je verzekert me dus dat alles in orde is? zei ze, onder de laatste omhelzing. — Zeker, natuurlijk! — Maar, dacht hij later, toen hij de straten door alleen naar huis terug wandelde, waarom hecht zij toch zooveel aan die procuratie? MEVROUW BOVARY. 265 IV. Tegenover zijn kameraden nam Léon weldra een air van voornaamheid aan, hij ging niet meer met hen om en veronachtzaamde geheel en al zijn dossiers. Hij wachtte ongeduldig op haar brieven, las en herlas ze. Dan schreef hij haar. Hij sprak haar in de gloeiendste termen van zijn verlangen en zijn herinneringen. In plaats van door haar afwezigheid minder te worden, werd de lust; haar weer te zien, al sterker, zóó krachtig zelfs, dat hij op een Zaterdagmorgen het kantoor in den steek liet Toen hij boven van de helling in het dal den kerktoren gewaar werd met het blinkend ijzeren vaantje, dat ronddraaide in den wind, kwam dat heerlijke gevoel over hem, dat bestaat uit triomfeerende ijdelheid en zelfzuchtige verteedering, een gevoel dat milllóenen moeten kennen, die hun dorpje terugzien. Hij drentelde wat om haar huis heen en weer. In de keuken zag hij licht Hij hoopte haar schaduw achter de gordijnen te zien, maar niets verscheen. Toen moeder Lefrancois hem zag, sloeg zij de handen te'elkaar; zij vond hem „grooter en slanker" geworden, terwft'Artémise daarentegen hem „flinker en bruiner" vond. Als vroeger at hij in de kleine kamer, doch alleen, zonder den ontvanger, want Binet, wien 't ging vervelen altijd de Zwaluw af te wachten, had zijn diner voorgoed een uur vervroegd en at tegenwoordig precies om vijf uur, ten overvloede bewerende dat de oude karkas meest te laat kwam. Léon vermande zich eindelijk en klopte bij den dokter aan. Mevrouw was in haar kamer, waaruit ze eerst een kwartier later beneden kwam. Mijnheer scheen opgetogen hem weer te zien, maar hij ging noch dien avond noch den volgenden dag uit. 's Avonds sprak hij haar alleen, heel laat achter in den tuin, in 't laantje; — in 't laantje, evenals de ander) Een donderbui was losgebarsten en zij praatten samen onder een paraplu, bij 't lichten van den bliksem. Het afscheidnemen viel hard. 274 MEVROUW BOVARY. De rijtuigen volgend zong hij een liedje: De warmte van een schoonen dag Doet menig kind van liefde droomen. Voorts kwam er nog in voor van de vogelen, de zon en het groen. Soms stond hij plotseling met zijn bloote hoofd achter Emma. Met een schreeuw week zij terug. Hivert dreef den spot met hem. Hij moest met een tentje op de kermis Saint-Romain gaan staan, of wel hij vroeg hem lachend hoe zijn liefje het maakte. Wanneer men reed, verscheen vaak eensklaps zijn hoed in het raampje van 't rijtuig, terwijl hij zich vastklemde op de trede, niet lettend op de modderopspatting van de raderen. Zijn eerst zwakke, dolende stem, werd scherp en sleepte de ruimte door als een ombestemde klacht van vage droefheid; temidden van het klingelen der belletjes, het gefluister der bladeren en het gebons van de holle kast, scheen het een geluid dat heel van verre kwam en Emma ontroerde. Het drong door tot in 't diepst van haar ziel, als een wervelwind in een afgrond; het voerde haar mee de eindelooze ruimten door van een onbegrensde melancholie. Hivert, die bemerkte dat iets aan zijn wagen hing, sloeg met zijn zweep naar den blinde. Het dunne koord striemde over zijn wonden en hij viel, een luiden gil uitstootend, in de modder. De passagiers van de Zwaluw sliepen vervolgens een voor een in, sommigen met den mond open, anderen lieten de kin op de borst zinken, leunden op den schouder van hun buurman, of wel den arm door de riemen, geregeld heen en weer schuddend bij het schokken van het voertuig; het licht der buiten bengelende lantaarns, boven het achterste deel der disselboomen, drong door de chocoladekleurige katoenen gordijntjes naar binnen en wierp bloedige flitsen over die onbeweeglijke wezens. Emma, overmand door haar droefheid, huiverde en voelde, den dood in haar ziel, haar voeten al kouder worden. Charles wachtte thuis op haar; de Zwaluw was Don-: derdags geregeld te laat. Eindelijk kwam mevrouw en omhelsde vluchtig de kleine. Het diner was niet gereed, maar wat gaf dat? Zij verontschuldigde de meid. Alles mocht dat meisje tegenwoordig blijkbaar doen. MEVROUW BOVARY. 275 Haar bleekheid ziende, vroeg haar man dikwijls of zij soms ziek was, — Neen, zei Emma. — Maar, hernam hij, je ziet er van avond zoo vreemd uit! — Och, 't is niets! 't Is niets! Er waren zelfs dagen waarop ze, ternauwernood in huis gekomen, dadelijk naar haar kamer ging; Justin, die zich daar bevond, liep zachtjes heen en weer, vaardiger in het haar van dienst zijn, dan de beste kamenier. Hij zette de lucifers gereed, den blaker, een boek, legde haar nachtjapon klaar, sloeg de lakens weg. — 't Is goed zoo, zei ze, ga nu maar heen! Want de armen langs het lijf hangend, met open oogen, stond hij daar nog, als verward in de tallooze draden van een plotseling over hem gekomen droomerij. De volgende dag was buitengewoon onaangenaam en de daarop volgende dagen waren nog onverdraaglijker,-omdat Emma brandend verlangde het geluk weer in haar armen te sluiten, — een wilde begeerte, doorgloeid van bekende beelden, den zevenden dag losbarstend in de omhelzingen van Léon. Wat dezen aangaat, zijn hartstocht omhulde zich met bewondering en dankbaarheid. Emma genoot van deze liefde op een teedere Wijze, er geheel in opgaande, en beefde bij de gedachte dat zij misschien later kon verloren gaan. Dikwijls zei ze hem met een melancholieke weekheid van stem: — O, je zult me verlaten!... je zult eens trouwen!... je zult net zijn als de anderen. Hij vroeg dan': — Welke anderen? — Och, de mannen in 't algemeen, antwoordde zij. Hem met een sentimenteele beweging afwerend, voegde zij er aan toe. — Jelui bent allen even slecht Op een goeden dag, dat zij heel philosophisch over de aardsche teleurstellingen spraken, zelde ze (om zijn jaloezie op de proef te stellen of ook misschien uit een te sterk gevoel van openhartigheid) dat zij vroeger, vóór hem, 276 MEVROUW BOVARY. een ander had bemind; „o, maar niet zooals ik jou bemin I" hernam zij levendig, bij het hoofd van haar kind zwerend dat er niets was voorgevallen. De jonkman geloofde haar, doch vroeg niettemin wat hij voor iemand was. — Hij was scheepskapitein, mijn vriend. Stond dit niet gelijk met elk onderzoek voorkomen en plaatste zij zich niet tevens op een hoog standpunt, waar zij een man had weten te betooveren, die uit den aard heldhaftig moest zijn en gewend met onderscheiding te worden behandeld? De klerk voelde het nederige van zijn positie; hij benijdde de epauletten, de ridderkruisen, de titels. Dat alles moest haar behagen; hij had het meenen te bespeuren aan haar weelderige gewoonten. Toch hield Emma nog veel van haar fantastische verlangens voor hem verborgen, zooals bijv. de begeerte naar een blauwe tilbury met een Engelsch paard er voor, waarin een groom met kaplaarzen haar naar Rouaan zou brengen. 't Was Justin, die haar deze gril in 't hoofd had gebracht, door haar te verzoeken hem als kamerdienaar te nemen en zooal deze ontbering bij elke ontmoeting de vreugde bij aankomst niet verminderde, zij verhoogde toch zeker de bitterheid van 't vertrek. Vaak, wanneer zij samen over Parijs spraken, eindigde Zij fluisterend: — Wat zou het heerlijk zijn als wij daar konden wonen I — Zijn wij dan niet gelukkig ? hernam de jonkman op zachten toon, met de hand over heur haren strijkende. — Zeker, zei ze, ik ben dwaas; geef me een kusl Voor haar man was zij liever dan ooit, zij maakte vruchtenpuddings voor hem klaar en speelde walsjes na het diner. Hij achtte zich de gelukkigste der stervelingen en Emma leefde in de grootste gerustheid voort, toen op een avond plotseling hij zei: — 't Is juffrouw Lempereur, die je les geeft, nietwaar? -Ja. — Nu, ik heb haar straks bij mevrouw Liégeard gesproken en 't ook over jou gehad, maar ze kent je niet MEVROUW BOVARY. 277 't Was of zij door den bliksem getroffen werd. Zij hernam echter op den meest natuurlijken toon: — Och, ze zal mijn naam vergeten zijn. — Maar misschien zijn er te Rouaan verscheidene juffrouwen Lempereur, die pianolessen geven, zei de geneesheer. — Dat is mogelijk I Toen eensklaps: — Maar ik heb haar quitanties, dat is waar ookl Zij ging naar de secretaire, doorzocht alle laden, rommelde alle papieren door elkaar en hield zich ten slotte zóo goed als iemand, die ten einde raad is, dat Charles haar verzocht toch zooveel moeite niet te doen om naar die ellendige quitanties te zoeken. — O, maar ik zal ze wel vinden, zei ze. Toen Charles den volgenden Vrijdag in het donkere hok, waar zijn kleêren werden bewaard, zijn schoenen aantrok, voelde hij tusschen het leêr en zijn kous een stuk papier. Hij haalde het te voorschijn en las: „Ontvangen, voor drie maanden lessen en verschillende benoodigdheden, de som van vijf en zestig francs. Féiicie Lempereur, muziek-leerares." — Hoe drommel komt dat in mijn schoenen? — Het zal bepaald, antwoordde zij, uit de oude doos met rekeningen, die boven op de plank staat, zijn gevallen. Van dit oogenblik af was haar gansche bestaan een opeenhooping van leugens, waarmede zij haar liefde, om deze te verbergen, omwikkelde als met een sluier. Het werd een behoefte, een manie, een genot, zoozeer zelfs dat, als zij. vertelde gisteren aan den rechterkant der straat Ae hebben geloopen, men gerust aan kon nemen dat zij aan den linkerkant gewandeld had. Op een morgen dat zij, volgens gewoonte zeer luchtig gekleed, vertrokken was, begon het plotseling te sneeuwen. Charles, door het raam naar het weêr kijkende, bemerkte mijnheer Bournisien in het rijtuigje van mijnheer Tuvache, dat hem naar Rouaan bracht. Hij ging naar beneden en stelde den geestelijke een groote sjaal ter hand met verzoek dezen aan mevrouw te geven, zoodra hij bij het 288 MEVROUW BOVARY. zij boos. Hij voerde echter goede redenen aan, het was zijn schuld niet, zij kende mijnheer Homais toch? kon zij gelooven, dat hij. zijn gezelschap boven het hare stelde ? Zij wendde zich af, hij hield haar terug en, op de knieën vallende, sloeg hij smachtend de armen om haar middel, wellustig en smeekend. Zij stond overeind, haar groote vlammende oogen zagen hem ernstig aan, ja bijna verschrikkelijk. Toen werden ze door tranen verduisterd, haar rozige oogleden werden neergeslagen, zi Het haar handen afhangen; Léon bracht ze aan zijn lippen, toen een bediende verscheen om te zeggen, dat er iemand was om mijnheer te spreken. — Je komt terug? zei ze. — Zeker. — Maar wanneer? — Dadelijk. — 't Is maar een truc, zei de apotheker, toen Léon bij' hem kwam. Ik woü aan die vervelende visite, die u zeer onaangenaam scheen te zijn, een einde maken. Kom, dan gaan we naar Bridoux een glas bitter drinken. Léon bezwoer hem dat hij weer naar zijn kamer moest. De apotheker begon echter wat grappen te maken over al die paperassen en die procedures. — Wat drommel, laat Cujas en Barthole naar de maan loopen! Wat belet je? Wees een kerel! Kom, ga mee naar Bridoux, dan kunt ge zijn hond eens zien. Dat is de moeite waard! En toen de klerk zich bleef verzetten: — Dan ga ik meê. Ik zal, terwijl ik op u wacht, een courant lezen of een wetboek doorbladeren. Léon, nog versuft van Emma's boosheid, het gebabbel van Homais en misschien de loomigheid van het déjeuner, bleef besluiteloos en als onder de betooverlng van den apotheker, die herhaalde: — Kom meê naar Bridoux! 'tis maar twee pas hier vandaan, rue Malpalu. Toen, uit lafhartigheid, uit domheid ten gevolge van dat onbeschrijfelijke gevoel, dat ons de meest antipathieke dingen laat doen, liet hij zich naar Bridoux brengen; zij vonden hem op het plaatsje, op drie jongens lettende, die, naar adem hijgende, aan het groote rad draaiden van een Seltzer-watermachine. Homals MEVROUW BOVARY. 289 gaf hun eenige aanwijzingen en omhelsde Bridoux. Men dronk hierop een bitter. Twintigmaal wilde Léon heengaan, maar de ander hield hem bij de mouw terug en zei: — Aanstonds ga ik! We zullen een bezoek brengen aan de heeren van 't Fanal de Rouen. Ik zal u aan Thomassin voorstellen. . Toch wist hij zich hiervan te ontslaan en snelde naar 't hötel. Emma was er niet meer. Wanhopig was zij heengegaan. Ze verwenschte hem thans. Deze woordbreuk scheen haar een zware beleediging toe; zij zocht ook nog naar andere motieven om zich van al dit onaangename los te maken: h8 had niets heldhaftigs in zich, hfl was zwak, ordinair, weeker dan een vrouw, bovendien gierig en lafhartig. Wat kalmer wordende, meende zij hem toch wel wat al te zeer te hebben verguisd. De minachting welke wij voor hen, die wij liefhebben, gevoelen, doet ons echter minder aan hen gehecht zijn. Men moet de afgodsbeelden niet aanraken: er blijft altijd wat verguldsel aan de handen zitten. Dikwijls spraken ze over dingen, die met hun liefde niets uit te staan hadden en in de brieven, welke Emma hem zond, sprak zij over bloemen, over verzen, over de maan en de sterren, de gewone naïeve toevluchten van een verzwakten hartstocht, die trachtte weer op te leven met hulp van buiten. Telkens hoopte zfl dat de volgende reis haar het groote geluk zou brengen, doch om zich later te bekennen, dat z8 niets buitengewoons voelde. Deze ontgoocheling maakte echter weldra plaats voor nieuwe hoop en Emma keerde tot hem terug, nog vuriger en nog begeeriger. Za ontkleedde zich op brutale wijze, rukte den dunnen veter van haar corset los, zoodat ha om haar heupen slierde als een kronkelende slang. Op t* punten van haar bloote voeten loopend ging za nog eens zien of de deur wel goed gesloten was, en liet daarna met een enkele beweging al haar kleêren uitglijden ; — bleek, sprakeloos, ernstig, viel zij met een lange huivering aan zfln, borst. Toch was er op dat met koude zweetdroppels bedekt 10 MEVROUW BOVARY. 291 van haar klooster; op een bank in de schaduw der olmen ging zij zitten. Wat was die tijd rustig geweest! welk een heimwee kreeg ze naar die onuitsprekelijke liefdessentimenten, welke zij zich trachtte voor te stellen volgens de aanwijzingen in haar boeken. De eerste maanden van haar huwelijk, haar wandelritjes door het bosch, de vicomte, die walste, en Lagardy, die zong; alles trok haar oogen voorbij... En Léon scheen plotseling even ver van haar af te staan als de anderen. — Toch houd ik van hem! zei ze. Maar wat gaf dat? Zij was niet gelukkig en zij was bet nooit geweest. Wat was dan toch de oorzaak van die ongenoegzaamheid van 't leven, die plotselinge versterving van alles, waaraan zij zich vastklemde ? ... Maar zoo ergens een sterke en knappe man bestond, een man van beteekenis, vol bezieling en verfijning tevens, een dichterhart in een engelengedaante, een lier met stalen snaren, klagelijke liefdezangen op doende klinken naar den hemel, waarom deed het toeval haar hem niet vinden? Doch wat een onmogelijkheid I Niets was immers de moeite van het zoeken waard! Alles loog! Elke glimlach verborg een geeuw van verveling, iedere vreugde een verwenschlng, ieder genot een walging en de liefste kussen lieten op de lippen slechts de begeerte achter naar een niet te verwezenlijken hoogeren wellust Een metalen galm sleepte zich voort door de lucht en vier slagen klonken op uit den kloostertoren. Vier uur! en het scheen haar toe of zij op dié bank al een eeuwigheid zat Eindelooze passiereeks kan echter een enkele minuut vullen, zooals een menigte een° kleine ruimte. . Emma gaf zich aan haar passies geheel over en bekommerde zich even weinig om het geld als een aartshertogin. Eens echter kwam een man met bedeesde manieren, rood en kaal, bij haar, verklarende door den heer Vincart te Rouaan te zijn gezonden. Hij verwijderde de spelden, welke den zijzak van zijn lange groene jas afsloten, stak ze op zijn mouw en reikte haar zeer beleefd een papier toe. Het was een door haar geteekend accept van zeven honderd francs, dat Lheureux, ondanks al haar tegenwerpingen, aan de order van Vincart had overgedragen. 292 MEVROUW BOVARY. Zij zond het dienstmeisje naar hem toe. Hij kon niet komen. De vreemde, die was blijven staan, wierp naar links en rechts nieuwsgierige blikken, welke onder de dikke blonde wenkbrauwen onopgemerkt bleven en vroeg op naïeven toon: — Welk antwoord moet ik mijnheer Vincart brengen ? — Wel, zei Emma, zeg hem... dat ik het niet heb ... De volgende week... Ja, laat hem wachten tot de volgende week. Zonder een woord te zeggen, ging de man heen. Den volgenden middag ontving ze een protest en het gezicht van het gezegeld papier, waarop herhaalde malen in groote letters voorkwam: „Hareng, deurwaarder te Buchy", maakte haar zóó angstig, dat zij in allerijl den manufacturier opzocht. Zij vond hem in zijn winkel bezig een pak dicht te binden. — Geheel tot uw dienst, zei hij. Lheureux ging niettemin met zijn werk voort, daarbij geholpen door een klein, wat gebocheld meisje, van ongeveer dertien jaar, dat tegelijkertijd voor winkelbediende en keukenmeid dienst deed. Met zijn klompen over den houten winkelvloer klotsende, ging hij nu mevrouw voor naar de eerste étage en bracht haar in een vertrekje, waarin een groote grenenhouten lessenaar eenige koopmansboeken droeg, overdwars beschermd door een met een hangslot afgesloten ijzeren roe. Tegen den muur, onder stukken katoen, ontdekte men een brandkast van zoodanige afmeting, dat er ongetwijfeld iets anders in werd bewaard dan geld en papieren. Lheureux leende inderdaad op onderpand en 't was dus ook hierin dat hij den gouden ketting van mevrouw Bovary had geborgen en de oorknoppen van den armen Tellier die, tenslotte genoodzaakt zijn bezittinkje te verkoopen, te Quincampoix een klein kruidenierswinkeltje had gekocht, waarin hij wegkwijnde aan zijn catarrhe, temidden der kaarsen, die minder geel waren dan zijn gezicht. Lheureux nam plaats in zijn grooten rieten stoel en zei — Wat nieuws? MEVROUW BOVARY. 293 — Kijk eensl Ze reikte hem het papier toe. — Welnu, wat kan ik daaraan doen? Toen werd ze driftig, herinnerde hem aan de haar gedane belofte om de accepten niet in omloop te brengen, wat hij niet ontkende. — Maar ik werd er toe gedwongen, men zette me het mes op de keel. — En wat zal er nu gebeuren? hernam ze. — O, dat is heel eenvoudig: de rechtbank zal u veroordeelen, daarna wordt ge gearresteerd... dat is al 1 Emma hield zich in om hem geen klap te geven. Op zachten toon vroeg ze of er geen middel zou te vinden wezen om den heer Vincart te kalmeeren. — Hm! Vincart kalmeeren! U kent hem niet; hij Is woester dan een Arabier I Toch was 't dringend noodzakelijk dat Lheureux tusschen beiden kwam. — Luister eens! Ik geloof dat Ik tot nog toe al goed genoeg voor u geweest ben. Hij sloeg een van zijn boeken open: — Kijk eens hierl En met zijn vinger langs de kolommen van de pagina opklimmende: — Zie eens..., zie eens... Den 3en Augustus tweehonderd francs... Den 17en juni honderdvijftig... Den 23en Maart zesenveertig... In April... Hij hield op, alsof hij vreesde een domheid te begaan. — En nu zeg ik nog niets van de door mijnheer geteekende accepten, een van zevenhonderd francs, een ander van driehonderd! Wat uw kleine afbetalingen betreft, de renten enz., daar is geen eind aan, men raakt er meê in de war. Ik bemoei me er niet meer meê! Ze schreide, noemde hem zelfs «mijn goeden mijnheer Lheureux". Hij wierp echter alle schuld op dien „hondsvot van een Vincart". Bovendien bezat hij zelf geen cent, niemand betaalde hem tegenwoordig, men haalde hem het vel over de ooren, een arm winkeliertje, als hij, kon eigenlijk geen krediet geven. Emma zei geen woord, en Lheureux, die op de veêren 294 MEVROUW BOVARY. van een pen kauwde, werd ongetwijfeld over haar zwijgen eenigszins ongerust, want hij hernam: — Als ik dezer dagen wat beurde... zou ik...1 — Overigens, zei ze, als het achterstallige van Barneville... — Wat?... Toen hij hoorde dat Langlois nog niet betaald had, scheen hij zeer verwonderd. Daarna op honigzoeten toon: — We zullen dus een overeenkomst treffen? — Welke u maar wiltl Hij sloot de oogen om beter na te denken, schreef eenige cijfers op en verklarende dat hij zichzelf in ongelegenheid bracht, dat de zaak zeer netelig was en dat hij zich ruïneerde, maakte hij vier accepten op, elk van twee honderd vijftig francs en betaalbaar met een maand tusschenruimte. — Voor 't geval Vincart zich door mij laat bepraten! Het andere is overeengekomen, ik hou niet van omwegen en ben zoo rond als een appel. Vervolgens liet hij haar heel nonchalant wat nieuwe artikelen zien, waarvan echter geen enkel, naar, zijn idéé, voor mevrouw goed genoeg was. — Als ik er aan denk dat dit een japon is van zeven sous den meter en nog wel gegarandeerd kleurhoudend! En toch laat men zich daardoor beetnemen! Men vertelt de waarheid niet, dat begrijpt u wel! Door deze bedriegerij tegenover anderen te vertellen, trachtte hij de overtuiging te vestigen van zijn eerlijkheid tegenover haar. Daarna riep hij haar terug om haar drie el zijden kant te laten zien, welke hij onlangs op een verkooping had gekocht — Of het mooi isl zei Lheureux; men gebruikt het veel als roset om den kop van fauteuils. Dat is smaak tegenwoordig. En, vlugger dan een goochelaar, wikkelde hij de zijden kant in een blauw papier en stopte dit Emma in de hand. — Maar ik weet niet eens... — Dat komt terecht, hernam hij, den rug naar haar toekeerende. Dien avond drong zij bij Bovary aan naar zijn moeder MEVROUW BOVARY. 295 te schrijven om het restant van de erfenis. Haar schoonmoeder antwoordde echter, dat er niets meer was; de liquidatie was afgeloopen en, behalve Bameville, bleef er zeshonderd livres rente over, welke zfl hun eerlijk zou uitbetalen. Mevrouw zond nu aan twee of drie cliënten de rekening en maakte weldra van dit middel, dat gelukte, een overvloedig gebruik. Ze droeg steeds zorg in een post-scriptum te vermelden: „spreek er niet tegen mijn man over, u weet hij is zoo hooghartig... Vergeef mij... Uw dienaresse ..." Eenige reclames kwamen in, maar zij wist deze te onderscheppen. Om aan geld te komen begon ze haar oude handschoenen te verkoopen, haar oude hoeden, het oude ijzerwerk; en zij marchandeerde met een ware roofzucht, gedreven door haar op winst belust bloed van boerenmeisje Op haar reisjes naar de stad kocht zij allerlei beuzelarijen, welke Lheureux, bij gebrek aan beter, wel van haar over zou nemen. Zoo kocht zij etruisvogelveeren, japansch porcelein en bahuts; zij leende van Félicité, van moeder Lefrancois, van de waardin van 't Rood* Kruis, van de heele wereld, onverschillig wie. Met het geld, dat zij ten slotte van Barneville ontving, betaalde zfi twee accepten; de andere vijftienhonderd francs verliepen. Zij maakte nieuwe schuld en zoo maar aldoor I Soms, dit dient gezegd, trachtte zij eenige berekeningen te maken, maar dan ontdekte zij zulke verschrikkelijke dingen, dat zij er geen geloof aan durfde slaan. Ze begon dan opnieuw, raakte weldra in de war, liet alles zooals 't was en dacht er niet verder over. Het huls leverde thans een treurigen aanblik op. Men zag de leveranciers het met woedende gezichten verlaten. Zakdoeken slingerden op de fornuizen en de kleine Bertha droeg, tot groot schandaal van mevrouw Homais, stukkende kousen. Wanneer Charles een heel bedeesde opmerking durfde maken, antwoordde zij op brutalen toon, das het haar schuld niet was. Waarvoor wond zij zich toch zoo op? Hij stelde alles op rekening van baar vroegere zenuwziekte en, zichzelf verwijtende, dat hij haar lichamelijke krankheid voor een 296 MEVROUW BOVARY. ondeugd had gehouden, beschuldigde hij zich van egoïsme, kwam de begeerte in hem op naar haar toe te snellen, en haar te omhelzen. — Maar neen, zei hij bij zichzelf, ik zou haar vervelen I En hij liet het na. Na het dtner wandelde hij alleen den tuin wat in, nam de kleine Bertha op zijn knieën en, zijn geneeskundige courant losvouwende, beproefde hij haar te leeren lezen. Het kind, dat nooit iets leerde, zette groote treurige oogen op en begon te schreien. Dan troostte hij haar ging in den gieter wat water voor haar halen om riviertjes in 't zand te maken of wel hij brak de takjes van de heesters af, om in de perkjes boompjes te planten, wat den tuin, waar welig 't onkruid groeide, maar weinig ontsierde; men was Lestiboudois nog zooveel dagloon schuldig! Als wat later het kind over de koude klaagde, vroeg het naar haar moeder. — Roep de meid maar, zei Charles. Je weet wel, kleintje, dat moeder niet gestoord wil worden. De herfst naderde en de bladeren begonnen reeds te vallen — evenals twee jaar geleden, toen zij zoo ziek was I — Wanneer zou aan dit alles eens een eind komen ?... En, de handen op den rug, wandelde hij voort. Mevrouw was in haar kamer. Niemand kwam daar bij haar. Zij bleef daar den ganschen langen dag, ongevoelig voor alles, ternauwernood gekleed en nu en dan wat serail-pastilles brandende, welke zij te Rouaan, in den winkel van een Algerijn, had gekocht. Om 's nachts dien slapend neerliggenden man niet naast zich te hebben, wist zij met allerlei kunstgrepen hem naar de tweede étage te verbannen. Tot aan den morgen las zij nu allerlei ongerijmde boeken, waarin wellustige fantasieën voorkwamen naast bloederige tooneelen. Soms overviel haar de angst en zij slaakte een gil. Charles snelde toe. — Ga heenl zei ze. Ofwel, verteerd als 't ware door dat inwendig vuur, dat aangewakkerd werd door haar overspel, naar adem hijgende, diep bewogen, een en al verlangen, opende zij het venster, snoof de koude lucht in, liet in den wind MEVROUW BOVARY. 297 haar al te zwaren haardos fladderen en, naar de sterren opziende, kwam de begeerte in haar op naar vorstelijke minnarijen. Dan dacht zij aan hem, aan Léon, en alles had zij gegeven voor een van die rendez-vous, die haar vleesch kalmeerden. Dat waren haar feestdagen. En zij verlangde dat ze schitterend zouden zijn! Kon hij de onkosten niet alleen dragen, met kwistige hand voorzag zij in 't ontbrekende, wat zij genoodzaakt was bijna eiken keer te doen. Hij trachtte haar te doen begrijpen, dat zij elders even goed zouden wezen, In een goedkooper hótel, doch zij was steeds gereed met haar tegenwerpingen. Op een goeden dag haalde zij zes kleine verguld zilveren lepels uit haar zak (het huwelijkscadeau van vader Rouault) en verzocht zij hem deze zonder uitstel naar de bank van leening te brengen; Léon, hoewel deze gang, uit vrees van zich te compromitteeren, hem zeer mishaagde' gehoorzaamde echter. Goed over alles nadenkende, vond hij echter dat zijn maitres vreemde manleren kreeg en dat zij, die hem van haar zochten te verwijderen, nog zoo'n groot ongelijk niet, hadden. Inderdaad had iemand aan zijn moeder een langen anoniemen brief geschreven, om haar te verwittigen, dat hij zich naar den: kelder hielp met een getrouwde vrouw; de goede dame zag het eeuwige familieschrikbeeld aanstonds voor zich, d. w. z. het onbestemde booze wezen, die sirene, dat monster, fantastisch zetelend in de diepste' spelonken der liefde en zij schreef aan den heer Dubocage, zijn patroon, die zich uitstekend van zijn opdracht kweet.' Hij onderhield hem gedurende drie kwartier, trachtte hem de oogen te open en den afgrond te laten zien. Een zoodanige intrige zou hem zeker benadeelen, wanneer hij zich later vestigde. Hij smeekte hem met haar te breken en, zoo hij deze Opoffering niet in zijn eigen belang deed, dat hij haar dan doen zou in het belang vanhem, Dubocage! Léon was geëindigd met te zweren, dat hij Emma niet terug zou zien en hij verweet zich zijn woord niet te hebben gehouden, over alles nadenkende wat die vrouw hem nog aan moeielijkheden en vermaningen op den hals 298 MEVROUW BOVARY. kon halen, zonder de spotternijen van zijn kameraden te rekenen, die er zich 's morgens bij de kachel vroolijk over maakten. Bovendien zou hij eerste klerk worden en het tijdstip om ernstig te zijn, was dus aangebroken.JHfl moest niets meer van zijn verliefdheid, zijn overdreven gevoelens, zijn fantasieën hebben; — ieder burgermensen, in den roes van zijn jeugd, al ware 't slechts één dag, één minuut, heeft in zich gevoeld de kracht tot de hoogste passies, tot de meest verheven daden. Het allergewoonste losbolletje heeft van sultanes gedroomd; iedere notaris heeft in zich de restanten van een dichter. Hij verveelde zich nu als Emma plotseling aan zijn borst in snikken uitbarstte, en zijn hart, als die menschen, welke slechts een zekere dosis muziek verdragen kunnen, Bliep van onverschilligheid in bij de ontboezemingen van een liefde, waarvan hij de heerlijkheden niet meer zag. Zij kenden elkaar te goed om die verrassingen in elkanders gemeenschap te voelen, welke het genot vervëelvuldigen. Hij walgde haar evenzeer, als zij hem verveelde. In haar overspel vond Emma al de platheden van het huwelijksleven terug. Hoe zich daar echter van te ontdoen? Tevergeefs trachtte zij de vernedering te voelen over de laagheid van zulk een geluk, uit gewoonte of uit verdorvenheid hechtte zij er aan en iederen dag werd haar overgaye hartstochtelijker, putte zij elk genot uit, doordien zij het zich te groot wenschte. Zij beschuldigde Léon haar geluk te hebben verwoest, alsof hij haar bedrogen had; zij verlangde zelfs naar een noodlottige gebeurtenis, die hun scheiding zou teweegbrengen, daar zij den moed niet had hier zelf toe over te gaan. Toch ging zij voort hem verliefde briefjes te zenden enkel omdat zij geloofde dat het de plicht van een vrouw is aan haar minnaar te schrijven. Onder het schrijven riep zij echter een anderen man voor haar geest, een droombeeld, schepping van haar vurigste herinneringen, haar schoonste lectuur, haar krachtigste begeerten} en hij werd op 't laatst zoo wezenlijk, zoo zeker, dat zij huiverde onder de bekoring, zonder hem zich nochtans volkomen te kunnen voorstellen, daar hij, als een god, MEVROUW BOVARY. 299 zich verloor onder den overvloed zijner attributen. Hij bewoonde die blauwige oorden, waar zijden ladders slingeren aan de balkons, in den geur der bloemen en bet licht der maan. Zij voelde dat hij niet ver was, dat hij bij haar zou komen en haar meê zou voeren in een langen kus. Maar even later viel zij als gebroken neer, want deze opbruisingen van vage liefde vermoeiden haar meer dan de grootste uitspattingen. Een algeheele en voortdurende afgematheid had zich van haar meester gemaakt Soms zelfs ontving Emma dagvaardingen of gezegelde stukken, welke zij ternauwernood inzag. Zij zou gaarne niet meer hebben geleefd of eeuwig hebben willen slapen. Op halfvasten keerde zij niet naar Yon viUe ierug, doch ging 's avonds naar een gemaskerd bal. Zij trok een fluweelen pantalon aan en roode kousen, zette een pruik op met opgerolde haren en een lampion op zij. Den ganschen nacht draaide zij rond bij het geschetter der trompetten; men maakte een kring om haar heen en 's morgens bevond zij" zich op de galerij van het theater, tusschen v8f of zes gemaskerden, houtdraagsters en matrozen, vrienden van Léon, die er over spraken te gaan soupeeren. De caf é's in den omtrek waren vol. Aan de haven zagen zij een restaurant van de minste soort, welks eigenaar hun naar een kleine kamer op de vierde verdieping bracht In een hoek bleven de mannen staan fluisteren, ongetwijfeld de onkosten besprekende. Een van.hen was een klerk, twee waren student in de medicijnen en een was kommies: wat een gezelschap voor haarl Wat de vrouwen betreft, Emma bemerkte al heel spoedig aan den klank harer stem, dat ze bijna allen tot de onderste lagen behoorden. Zij werd toen beangst schoof haar stoel achteruit en sloeg de oogen neer. De anderen begonnen te eten. Zij gebruikte niets; haar voorhoofd gloeide, haar oogleden trilden en een Ijzige koude huiverde over haar lichaam, 't Was of de balzaal zich in haar hoofd bevond, opdreunend onder het rythmisch gebons der duizenden dansende voeten. De geur der punch, vermengd met den rook der sigaren, bedwelmde haar. Zij viel in zwijm; men bracht haar voor 't venster. 300 MEVROUW BOVARY. De dag begon aan te breken en een groot purperkleurige vlek breedde zich aan den bleeken hemel, in de richting van Sainte-Catherine uit. De loodkleurige rivier bibberde in den wind; geen sterveling bevond zich op de bruggen; de lantaarns gingen uit. Zij kwam weer bij en dacht eensklaps aan Bertha, die daar ginder sliep in de kamer van de meid. Een kar vol lange strooken ijzer ging voorbij, en een doffe metaaldreuning huiverde langs de huizen. Zij ging plotseling heen, trok haar costuum uit, zei tegen Léon dat zij terug moest keeren en bleef alleen in 't hótel de Boulogne. Ze had een afkeer, van zichzelf en van de gansche wereld. Als een vogel had zij weg willen vliegen om ergens een verjongingskuur te ondergaan, heel ver weg, naar een vlekkeloos rein gebied. Zij verliet het hotel, stak den boulevard over, de place Cauchoise en den faubourg, tot zij aan een door tuinen begrensde straat kwam. Ze liep vlug, de frissche lucht kalmeerde haar en langzamerhand schemerden de gezichten der menschen, de maskers, de quadrilles, de lichtkronen, het souper en de vrouwen, als in een weggevaagden nevel heen. In het Roode Kruis aangekomen, wierp zij zich op haar bed in de kleine kamer op de tweede verdieping, waar de schilderijen van de Tour de Nesle hingen. Om vier uur in de namiddag kwam Hivert haar wekken. Thuiskomende wees Félicité haar een grijs papier, dat achter de pendule lag. Zij las: „Krachtens de grosse, uitvoerbaar verklaard bij vonnis..." Welk vonnis? Inderdaad had men den vorigen dag nog een papier gebracht, waarvan zij niets af wist; ze stond versteld van de woorden: „In naam des konings, der wet en der justitie, aan mevrouw Bovary..." Eenige regels overslaande las zij: „Binnen vierentwintig uur zonder eenig uitstel." Wat dan? „De totale som te betalen van achtduizend francs." En stond nog lager: „Met toepassing van alle wettelijke middelen en met name de inbeslagneming van haar meubelen en kleêren." Wat te doen ?... En dat alles reeds binnen vierentwintig MEVROUW BOVARY. 301 uur, dus morgen! Lheureux, geloofde zij, wilde haar zeker weer bang maken, want plotseling begreep zij al zijn nandelingen en het doel van zijn toegevendheid. Wat haar weer geruststelde, was de overdrijving van de som zelf. Niettemin door maar te koopen, niet te betalen, te leenen, accepten te teekenen, die accepten weer te vernieuwen, waardoor zij bij iederen nieuwen vervaldag grooter werden, had zij ten slotte voor Lheureux een kapitaal vergaard, waarop hij met ongeduld wachtte voor zijn speculaties. Heel ongegeneerd kwam zij bij hem binnen. — U weet wat er nu met me gaande is? 't Is toch zeker maar een aardigheid I — Neen. — Hoe dat? Hij keerde zich langzaam om en, de armen over elkaar slaande, zei hij: — Denkt u, dametje, dat ik tot in eeuwigheid uw leverancier en bankier zal wezen en dat voor niets? Wanneer u er goed over nadenkt, zal u begrijpen, dat ik toch eindelijk mijn geld eens terug verlang I Toen voer zij uit over de schuld. — Zooveel te erger I de rechtbank heeft die erkend 1 er is vonnis gewezen en dat vonnis is u beteekendl Bovendien, dit gaat mij niet aan, maar Viticart — Maar zou u niet...? — O, niets, totaal niets. — Kom, laten we... eens praten. En zij begon het terrein te verkennen; zij had van niets geweten... 't was een verrassing... — Wiens schuld is dat? zei Lheureux, terwijl hij haar ironisch groette. Terwijl ik op alle manieren geplaagd word, maakt u niets dan plezier. — Geen zedelesjes, als 't u blieft 1 — O, dat kan nooit kwaad, antwoordde hij. Zij werd lafhartig en smeekte hem; zelfs legde zij haar mooie blanke slanke hand op de knie van den koopman. — Houd opl u doet of u me verleiden will — Gij zijt een ellendeling! riep zij uit. — Wat draaft u door! zei hij lachend. 302 MEVROUW BOVARY. — Ik zal vertellen wie u isl Ik zal aan mijn man zeggen... — Wel, ik zal uw man iets laten zien. En Lheureux haalde uit zijn brandkast de quitantie van achttien honderd francs, welke zij hem gegeven had bij gelegenheid van de dlscontatie door Vincart. — Meent u, voegde hij er bij, dat hij uw diefstalletje niet begrijpen zat, de brave man? Een knotsslag kon haar niet zwaarder hebben getroffen. Tusschen de schrijftafel en het raam liep hij heen en weer, aldoor herhalende: — Zeker zal Ik hem die laten zien... laten zien... Toen trad hij op haar toe en zei op zachten toon: — 't Is niet prettig, dat weet ik wel; maar bij slot van rekening is niemand er ooit aan, gestorven en daar u niets anders overblijft dan mij mijn geld terug te geven... — Maar waar moet ik het vandaan halen? zei Emma, de handen wringende. — Och, kom I als men vrienden heeft als u I En hij zag haar zoo doordringend en verschrikkelijk aan, dat zij tot in haar diepste wezen sidderde. — Ik beloof u, zei ze, ik zal teekenen... — Ik heb meer dan genoeg van uw onderteetenlngen I — Ik zal nog verkoopen ... — Hahal zei hij, de schouders ophalende, u heeft niets meerl En door het raampje, dat in den winkel uitkwam, riep hij: — Annette, vergeet niet de drie coupons no. 14. Het dienstmeisje kwam; Emma begreep en vroeg „hoeveel geld noodig was om aan de gerechtelijke vervolging een einde te maken." — Daar is 't te laat voor! — Maar als ik u nu eens een paar duizend trans bracht, het vierde deel van de som, het derde, bijna alles? — Neen, dat haalt niets uit I Hij duwde haar zachtjes naar de trap. — Ik bezweer u, mijnheer Lheureux, nog maar een paar dagen I Zij snikte. MEVROUW BOVARY. 303 — Mooi zool TranenI — U maakt me wanhopig I — Daar lach ik wat meê! zei hij, de deur weer sluitende. VII. Toen den volgenden dag de deurwaarder Hareng, met twee getuigen, bij haar kwam om proces-verbaal van de inbeslagneming op te maken, was zij zeer onverschillig. Zij begonnen met de kamer van Bovary en schreven den schedel niet op, daar zij dezen beschouwden als een werktuig noodig tot de uitoefening van zijn beroep; in de keuken telden zij echter de borden, de pannen, de stoelen en de vetkaarsen; in haar slaapkamer al de prulletjes van de étagère. Zij onderzochten haar japonnen, het linnengoed, de kleedkamer; haar gansche' bestaan, tot in de intiemste bijzonderheden, werd voor de blikken van die drie mannen blootgelegd, als een lijk, dat men ontkleedt De heer Hareng, in nauwsluitend zwart costuum, witten das en met strak gespannen sous-pieds, herhaalde van tijd tot tijd: — U permitteert, mevrouw? u permitteert? Dikwijls ook riep hij uit: — Allerliefst I... Bijzonder aardig 1 Dan begon hij weer te schrijven, zijn pen in den hoornen inktkoker doopende, welken hij in zijn linkerhand hield. Met de kamer gereed zijnde, gingen zij naar den zolder. Hier stond een lessenaar, waarin zij de brieven van Rodolphe bewaarde. Zij moest dien openen. — Ha, een correspondentie 1 zei Hareng, met een discreet lachje. Ü staat mij toe ? Ik dien mij er van te overtuigen dat de lessenaar niets anders bevat. En langzaam vouwde hij de brieven los, alsof de Napoleons er uit zouden vallen. Zij werd verontwaardigd, toen zij die plompe hand met 304 MEVROUW BOVARY. de roode vingers, week als slakken, op die bladen zag rusten, waarin zijn hart had geklopt. Eindelijk vertrokken zij en Félicité, welke zij op den uitkijk had gezet om Bovary tegen te houden, kwam weer binnen. De bewaker, die zwoer daar te blijven, verd haastig onder het dak verborgen. 's Avonds scheen Charles haar bezorgd toe. Met angstige blikken zag Emma hem aan, in de rimpels van zijn gelaat beschuldigingen meenende te lezen. Toen haar oogen zich op den met chineesche waaiers versierden schoorsteen vestigden, op de breede gordijnen, op de fauteuils, op al die dingen, die de bitterheid van haar leven eenigszins hadden verzacht, voelde zij dat het berouw haar aangreep, of, juister een nameloos verdriet, dat haar hartstocht prikkelde, in plaats van dien te verlammen. Charles pookte kalmpjes in 't vuur, de beide voeten op het haardijzer. De bewaker, die zich ongetwijfeld in zijn schuilplaats verveelde, maakte een oogenblik wat gedruisch. — Loopt men daar boven? zei Charles. — Weineen, antwoordde zij, het is een raampje dat open is gebleven en nu klappert in den wind. Den volgenden dag, een Zondag, ging zij naar Rouaan, ten einde alle bankiers op te zoeken, wier namen zij kende. Zij waren naar buiten of op reis. Zij liet zich hierdoor echter niet afschrikken en vroeg diegenen, welke zij te spreken kon krijgen, om geld, bezwerende dat zij het noodig had en dat zij het terug zou geven. Eenigen lachten haar in 't gezicht uit; allen weigerden. Om twee uur ging zij naar Léon en klopte aan zijn deur. Er werd niet open gedaan, doch eindelijk verscheen hij. — Hoe kom jij hier? — Stoor ik je? — Neen..., maar... En hij zei dat de hulseigenaar er niet van hield dat men „vrouwen" ontving. — Ik moet je spreken, hernam ze. Hij greep zijn sleutel, doch zij hield hem tegen. — Neen, daarginds, bij ons-zelf. En zij gingen naar hun kamer in 't hotel de Boulogne. MEVROUW BOVARY. 305 Binnenkomende dronk zij een groot glas water. Ze was zeer bleek en begon: — Léon, je moet me een dienst bewijzen. En, zijn handen, welke zij stevig omklemde, heftig schuddende, voegde zij er aan toe: — Luister, ik heb acht duizend francs noodig! > — Maar je bent gekl — Nog niet! Ze vertelde nu in éenen adem de geschiedenis van de inbeslagneming en zette hem haar wanhopigen toestand uiteen; Charles wist van niets, haar schoonmoeder verwenschte haar, vader Rouault kon niet helpen. Hij, Léon, moest er op uit om die onontbeerlijke som te vinden... — Maar hoe kan ik dat? — Hé, wat laf! riep zij uit. Heel onnoozel antwoordde hij: — Je overdrijft het gevaar. Misschien zal de goede man met een duizend kronen tevreden zijn. Reden te meer om iets te beproeven; 't was toch onmogelijk, dat men niet ergens drie duizend francs vond. Bovendien kon Léon zich borg stellen in haar plaats. — Toe, probeer het! het moet! vlieg!... O, beproef het! Ik zal je er zoo lief om hebben. Hijging, kwam na een uur terug en zei met ernstig gezicht; — Ik ben bij drie personen geweest, maar.,. tevergeefs! Sprakeloos en onbeweeglijk bleven zij, ieder bij een hoek van den schoorsteen, over elkander zitten. Emma haalde, met de voeten trappelend, de schouders op. Hij hoorde haar prevelen: — Als ik in jouw plaats was, zou ik 't wel weten te vinden I — En waar dan? — Op je kantoor! En zij zag hem aan. Een duivelachtige vermetelheid schitterde in haar oogen en de oogleden bracht zij op zoo'n aanmoedigende en wellustige wijze bij elkaar, dat de jonkman zich zwak voelde worden onder de stille wilsuiting dezer vrouw, die hem tot een misdaad aanspoorde. Toen werd hij angstig, en om elke nadere uiteenzetting te vermijden, «loeg hij zich tegen 't voorhoofd, uitroepend: 306 MEVROUW BOVARY. — Morel moet vannacht terugkomen! Die zal het mij» hoop ik, niet weigeren, (hij is een van mijn vrienden en de zoon van een zeer rijk koopman); ik zal 't je dan morgen brengen, voegde hij er bij. Emma zag er niet naar uit of zij deze blijde verwachting met evenveel vreugde ontving, als hij zich wel had voorgesteld. Vermoedde zij den leugen ? Blozend hernam hij: — Maar, als je me om drie uur niet hebt gezien, wacht dan niet langer, lieve. Excuseer me, ik moet nu weg. Adieu I Hij drukte haar hand, doch bespeurde dat deze volkomen machteloos was. Emma miste de kracht ook maar iets te voelen. Het sloeg vier uur en zij stond op, om naar Yonville terug te keeren, als een automaat gehoorzamend aan den drang der gewoonten. 't Was mooi weer, een van die heldere, Maartsche dagen, waarop de zon aan een effen witten hemel schittert. Zij bereikte de Place du Parvis. De vesper ging uit en de menigte stroomde de drie portalen uit, als een rivier van onder de drie bogen eener brug. In het midden, onbeweeglijk als een rots, stond de kerkewachter. . Zij herinnerde zich nu den dag, toen zij, angstig en vol blijde verwachting, die ruimte daar voor haar was binnengegaan en hoe die niet zoo diep was geweest als haar liefde: schreiend onder haar voile, versuft, wankelend, telkens op 't punt ineen te zakken, liep zij voort — Pas opl klonk het van onder een opengaande koetspoort. Zij hield stil om een zwart paard te laten voorbij gaan, trappelend tusschen de lamoens van een tilbury, welke door een gentleman in een sabelpels bestuurd werd. Wie was dat ook weer? Zij herkende hem ... Het rijtuig reed voort en verdween. Ha ja, hij was 't, de vicomteI Zij keerde zich om: de straat was verlaten. Zij was zoo moedeloos, zoo treurig, dat zij tegen een muur moest leunen om niet te vallen. Toen meende ze weer, dat ze zich vergist had. Ze wist niets meer, alles, in en buiten haar, liet haar los. Zij voelde zich verloren, door het toeval neergesmeten in een onpeilbaren afgrond. Ze vond het bijna prettig dat zij, MEVROUW BOVARY. 307 het Roode Kruis naderend, dien goeden Homais zag, toeschouwende naar het op de Zwaluw plaatsen van een groote doos vol pharmaceutische artikelen. In de hand droeg hij, vastgeknoopt in een das, zes vaste-broodjes voor zijn vrouw. Mevrouw Homais hield van die kleine zware broodjes, in. den vorm van een tulband, welke men met zoute boter in de vastendagen eet: laatste proefje van gothisch voedsel, dat misschien tot den tijd der kruistochten opklimt, en, waarmede de krachtige Normandiërs zich vroeger de maag vulden, geloovende op de tafel, bij den schijn der gele toortsen, tusschen kannen hypocras en reusachtige stukken varkensvleesch, de hoofden van Saracenen te zién, Welke zij konden verslinden. De apothekersvrouw at ze als zij, heldhaftig, ondanks haar slecht gebit; telkens dat Homais dan ook een reis naar de stad maakte, bracht hij er eenige voor haar meê, ze altijd koopende aan het gerenommeerde adres in de rue Massacre. — Het verheugt me u te alen I zei hij, Emma de hand reikende, teneinde haar in de Zwaluw te helpen. Hij hing nu de broodjes aan het netwerk boven hem en blootshoofds met gekruisde armen, bleef hij in nadenkende en Napoleontische houding zitten. Toen, naar gewoonte, de blinde weer verscheen, riep hij uit: — Ik begrijp maar niet dat de overheid zulke verre van onschuldige praktijken toestaat! Men moest die ongelukkigen opsluiten, hen dwingen het een of andere werk te doenl De wereld gaat toch, op mijn woord, met een schildpaddengang vooruitI We modderen nog rondom ia de barbaarschheid! . De blinde stak zijn hoed toe en bewoog dien heen en weer bij bet raampje, als een zak losgelaten tapisserie. — Daar heb je, zei de apotheker, weer zoo'n geval van klierziekte I Hoewel hij den armen drommel zeer goed kende, deed hij of hij hem voor de eerste maal zag en fluisterde woorden als: hoornweefsel, verdikking, sclerotia, gelaatsuitdrukking. Op vaderlijken toon vroeg hij hem daarop: — Heb je deze verschrikkelijke ziekte al lang, mijn 308 MEVROUW BOVARY. vriend? In plaats van je in de kroeg te bedrinken, deed je beter een levensregel te volgen. Hij drong er op aan, dat hij goeden wijn zou drinken en goed bier, daarbij een flinke hoeveelheid gebraden vleesch gebruikende. De blinde ging met zingen voort; hij scheen wel bijna idioot bovendien. Homais deed eindelijk zijn beurs open: — Hier. is een sou, zei hij, geef mij twee Hards terug en vergeet niet wat ik je heb aanbevolen, je zult je er wel bij bevinden. Hivert veroorloofde zich hardop zijn twijfel omtrent de goede uitwerking te opperen. De apotheker beweerde echter, dat hij hem zelf genezen zou met een antiphlogistische zalf, welke hij zelf bereidde, en hij gaf zijn adres op: — Mijnheer Homais, bij de hallen, bekend genoeg. — En nu, zei Hivert, mag je om te bedanken wel eens een voorstelling geven. De blinde liet zich in de knieën doorzakken en, het hoofd achterover geworpen, met de groenige oogen rollend en de tong uitstekend, wreef hij met de beide handen over zijn maag, terwijl hij een dof gehuil uitstiet als van een uitgehongerden hond. Emma reikte hem vol afschuw over den schouder heen een vijf-francsstuk toe. Het was haar gansche bezitting en het scheen haar mooi dit zoo weg te werpen. Het rijtuig was. al even vertrokken, toen Homais zich nog uit het raampje naar buiten boog en riep: — Geen meelspijzen en geen melkl Wol op de huid dragen en de zieke deelen blootstellen aan den damp van jeneverbessen 1 Het zien van al de bekende dingen, die aan haar oogen voorbijtrokken, deed Emma langzamerhand haar oogenblikkelijk leed vergeten. Een duldelooze moeheid maakte zich van haar meester en zij kwam thuis versuft, moedeloos, haast slapend. — Laat maar komen wat will zei ze. En dan, wie weet? waarom zou niet plotseling een buitengewoon iets kunnen plaats grijpen? Lheureux zelf kon sterven. Om negen uur's morgens werd zij gewekt door een gejoel MÈVROUW BOVARY. 309 van stemmen op het plein. Rondom de hallen verdrongen zich de menschen om een groot biljet te lezen, dat tegen een der pilaren was geplakt; ze zag ook hoe Justin op een paal klom en het biljet afscheurde. Op dit oogenblik legde de veldwachter evenwel de hand op zijn schouder. Homais kwam zijn apotheek uit en moeder Lefrancois scheen in 't midden der menigte een redevoering te houden. — Mevrouw! Mevrouw! riep Félicité, naar binnen snellende, dat Is verschrikkelijk! De arme opgewonden meid reikte haar een geel papier toe, dat zij van de deur had gescheurd. Met één oogopslag zag Emma dat haar gansche inboedel verkocht zou worden. Zwijgend keken zij elkaar aan. Mevrouw en dienstmeisje hadden geen geheimen voor elkaar. Félicité zuchtte eindelijk: — Als ik u was, mevrouw, ging ik naar mijnheer Guillaumin. — Denk je...? En deze vraag beteekende : — Jij, die door den bediende van alles op de hoogte bent, weet jij, dat de patroon vaak over me heeft gesproken? — ja, ga naar hem toe, u doet er goed aan. Zij kleedde zich, trok haar zwarte japon aan en sloeg haar mantel met gitten om; teneinde niet gezien te worden (er liepen altijd veel menschen op het plein), nam zij den buitenkant van het dorp, het pad langs de rivier volgende Buiten adem stond zij voor het hek van den notaris; de hemel was somber en er viel wat sneeuw. Toen de schel overging verscheen Théodore in zijn roode vest op den stoep; hij deed op familiare manier, zooals hij dat voor een goeden bekende zou hebben gedaan, de deur voor haar open en liet haar in de eetkamer. Een groote porceleinen kachel snorde onder een in een nis staanden cactus en in zwart houten omlijsting hingen op het eiken behangsel, Steubens Esmeralda en Schopins Potiphar. De gedekte tafel, twee zilveren komforen, de kristallen deurknoppen, de parketvloer en de meubelen, alles glom van angstvallige, engelsche, zindelijkheid; de ruiten prijkten in de hoeken met gekleurd glas- 310 MEVROUW BOVARY. — Dat is nu een eetkamer, dacht Emma, zooals ik mij er een zou wenschen. De notaris trad binnen, met de linkerhand zijn met palmbladen geborduurde chambercloak tegen zich aan drukkend, terwijl hij met de andere hand vlug zijn kastanjebruin fluweelen mutsje afnam en weer eenigszins verwaand rechts op zijn hoofd zette, de blonde lokjes haar vrijlatende, welke vanaf bet achterhoofd zijn kalen schedel omkransten. Na haar een stoel te hebben aangeboden, zette hij zich om te dejeuneeren, zich verontschuldigende over zijn onbeleefdheid. — Mijnheer, zei ze, ik kom u een verzoek doen... — En welk dan, mevrouw? Ik luister. Zij begon hem nu haar toestand uit te leggen. De heer Guillaumin kende deze volkomen, daar hij in 't geheim op goeden voet was met den manufacturier, bij wlen hij steeds het noodige kapitaal vond voor de hypotheken, welke men hem verzocht af te sluiten. Hij kende dus (en beter dan zij) de lange geschiedenis der accepten, onbeteekenend in den aanvang en geëndosseerd aan verschillende personen, op langen termijn gesteld en herhaaldelijk vernieuwd, tot op een goeden dag, alle protesten bijeen voegende, de koopman zijn vriend Vincart had opgedragen in zijn naam de zaak tot het uiterste te vervolgen, daar hij zelf bij zijn medeburgers niet voor een tijger wilde doorgaan. Zij doorvlocht haar verhaal met allerlei smalerijen op Lheureux, smalerijen waarop de notaris van tijd tot tijd met een onbeteekenend gezegde antwoordde. Zijn coteletje opetend en zijn thee drinkend drukte hij zijn kin in den hemelsblauwen das, waarin twee diamanten spelden staken, aan elkaar bevestigd door een gouden kettinkje, en lachte met een vreemdsoortig lachje, goedaardig en dubbelzinnig. Bespeurende dat zij natte voeten had, zei hij: — Maar kom toch wat dichter bij de kachel... hooger... tegen het porcelein. Zij was bevreesd dit laatste vuil te maken, doch de notaris hernam heel galant: — Door mooie dingen wordt iets niet bedorven. MEVROUW BOVARY. SU Zij poogde hem nu te verteederen en, ziehzelve opwindend, begon zij hem de bekrompenheid van haar huishouden te vertellen, haar aarzelingen, haar behoeften. Hij begreep dat: een elegante vrouw 1 en zonder met eten op te houden, keerde hij zich geheel naar haar toe, zóó dat zijn knie haar bottine aanraakte, wier zool dampend opbolde bij de kachel. Toen zij hem echter om duizend kronen vroeg, klemde hij de lippen opeen en verklaarde dat hem zeer speet niet vroeger het beheer over haar geld te hebben gehad, daar hij dan wel honderd manieren had geweten, waarop ook een dame het rendabel kon maken. Men had het, met volkomen zekerheid van een uitmuntende speculatie, kunnen steken in de veenderijen van Grumesnil of de gronden bij Havre; en hij liet haar zich verbijten van woede bij de gedachte aan de fabelachtige sommen, welke zij ongetwijfeld zou hebben verdiend. — Hoe komt het, hernam hij, dat u niet bij mij is gekomen ? — Ik weet het niet, zei ze. — Hoezoo ? U was toch niet bang voor me ? Ik mocht mij waarlijk wel daarover beklagen. We kennen elkaar ter* nauwernoodl Toch ben ik u ten zeerste genegen; daar twijfelt u toch niet aan, hoop ik? Hij stak zijn hand uit, nam de hare, drukte er een begeerigen kus op en legde haar toen op zijn knie, met zijn vingers haar zacht streelende onder het vertellen van tallooze vleierijtjes. Zijn onaangenaam stemgeluid murmelde als een stroomend beekje; het glinsteren van zijn oogen schitterde door zijn brilleglazen heen en zijn handen verdwenen half in Emma's mouw, om haar arm te kunnen betasten. Op haar wang voelde zij zijn hijgenden adem. Die man verveelde haar verschrikkelijk. Zij sprong plotseling overeind en zei: — Mijnheer, ik wacht 1 — Wat dan? vroeg de notaris, die eensklaps buitengewoon bleek werd. — Het geld. . — Maar... 312 MEVROUW BOVARY. Toen, toegevend aan de opbruising van zijn te krachtige begeerte: — Welnu, ja!... Op zijn knieën kroop hij naar haar toe, zonder op zijn chambercloak te letten. — O, blijf! Ik bemin ul Hij sloeg den arm om haar middel. Een vurige blos kleurde mevrouw Bovary's gelaat Zij deinsde ontzet terug, uitroepend: — U profiteert schaamteloos van mijn ongelukkigen toestand, mijnheer! Ik ben wel te beklagen, maar niet te koop! En zij vertrok. In de grootste verwarring bleef de notaris op zijn geborduurde pantoffels zitten turen. Zij waren een liefdessouvenir en ze aan te zien troostte hem ten slotte. Hij bedacht bovendien dat een dusdanig avontuur hem te ver zou voeren. — Wat een ellendeling! wat'een schoft!... wat een onbeschaamdheid! zei ze, zenuwachtig onder de populieren langs den weg voortsnellende. De teleurstelling over haar niet-slagen vergrootte de verontwaardiging over haar beleedigd eergevoel; het scheen haar toe, dat de Voorzienigheid haar vervolgde en, in haar hoogmoed fier het hoofd opstekend, voelde zij meer achting voor zichzelf dan ooit, terwijl zij de anderen meer dan ooit verachtte. Iets strijdlustigs kwam over haar. Ze had de menschen wel willen slaan, hen in 't gezicht spuwen, hen allen willen vernietigen; snel liep zij voort, bleek, bevend, woedend, koortsachtig, door tranen verduisterde blikken langs den ledigen horizont werpend, als was er genot in den haat die haar verstikte. Toen zij haar woning weerzag, voelde zij zich als verlamd. Ze kon niet verder komen en toch moest het; waar zou zij anders heen kunnen vluchten? Félicité wachtte haar op den drempel. — Wel? — Neen! zei Emma. En een kwartier lang beraadslaagden zij welke menschen te Yonville misschien geneigd zouden zijn om te helpen. MEVROUW BOVARY. 313 Telkens echter als Félicité een naam noemde, antwoordde Emma: — Onmogelijk 1 Ze doen 't niet! — En mijnheer kan elk oogenblik terugkomen! — Dat weet ik wel... Laat me alleen. Zij had alles beproefd. Er was geen middel meer over en als Charles kwam, zou zij hem zeggen: — Ga heen. Het tapijt, waarop je loopt Is het onze niet meer. Van je heele huis hoort geen meubel je meer toe, geen speld, geen stroohalm en ik heb je geruïneerd, arme man! Een heftige snik zou opklinken, dan zou hij overvloedig schreien en ten slotte, als de schrik voorbij was, zou hij haar vergeven; — Ja, fluisterde zij knarsetandend, hij zal me vergiffenis schenken, hij die — al bood hij me een millioen aan — mij nooit zou doen vergeven, dat hij me tot zijn vrouw durfde nemen... Nooit! nooit! De gedachte aan Bovary's superioriteit vooral maakte haar wanhopig. Doch of zij bekende of niet, zoo aanstonds, weldra, morgen zou hij het ongeluk vernemen; het was dus beter het verschrikkelijk tooneel af te wachten en het gewicht van zijn grootmoedigheid op haar te voelen drukken. De gedachte naar Lheureux terug te keeren kwam even In haar op; doch waartoe ? of aan haar vader schrijven; maar 't was te laat; misschien zelfs had ze wel berouw, dat ze zich niet aan den ander gegeven had, toen zij den stap van een paard in de laan hoorde. Hij was het; hij deed het hek open, witter dan den pleistermuur. Zij vloog de trap af en haastte zich naar het plein; de burgemeestersvrouw, die voor de kerk met Lestiboudois stond te praten, zag haar bij den ontvanger binnengaan. Zij ging het gauw aan mevrouw Caron vertellen en de beide dames gingen naar den zolder en achter het over de stokken hangend goed verborgen, maakten zij het zich zoo gemakkelijk mogelijk om in de kamer van Binet te kunnen kijken. Hij was alleen op zijn zolderkamer en trachtte van hout een dier onbeschrijfelijke ivoren beeldjes na te maken, welke bestaan uit wassende manen, in elkaar 314 MEVROUW BOVARY. sluitende wereldbollen, het geheel rechtopstaand als een obelisk en tot niets dienstig; hij was aan het laatste stuk bezig en naderde het doel. In het schemerdonker van het atelier, vloog het gele stof onder zijn werktuig op, als een opspatting van vonken onder de hoefijzers van een hollend paard; de twee raderen draaiden en gonsden; de kin voorovergebogen, zijn neusgaten wijd opengesperd, lachte Binet, als geheel opgaand in dat volkomen geluk, dat slechts zijn oorsprong vindt in middelmatige bezigheden, welke het verstand amuseeren door de kleine hinderpalen en het tevreden stemmen met een werkelijkheid, die niets te begeeren overlaat — Ha, daar is ze! zei mevrouw Tuvache. Het gegons van de draaibank verhinderde echter dat zij hooren konden wat er gesproken werd. De dames meenden echter bet woord francs te kunnen verstaan en mevrouw Tuvache fluisterde heel zachtjes: — Zij komt zeker uitstel voor haar belasting, vragen. — Dat schijnt zool antwoordde de andere. Toen zagen zij haar op en neer loopén, kijkende naar de servetringen, welke aan den wand hingen, de kandelaars, de knoppen van de trapleuning, terwijl Binet met voldoening de vingers door zijn baard streek. — Zou ze hem wat komen bestellen? zei mevrouw Tuvache. — Maar hij verkoopt toch niets! wierp haar buurvrouw tegen. De- ontvanger deed of hij luisterde, zijn oogen wijd open, als begreep hij haar niet. Zij ging voort op roerende, smeekende Wijze. Zij kwam naderbij, haar boezem hijgde; zij spraken niet meer. — Zou ze hem avances maken? zei mevrouw Tuvache. Binet kleurde tot achter de ooren. Zij greep nu zijn handen. — O, maar dat is te erg! Zij stelde hem ongetwijfeld iets verschrikkelijks voor, want de ontvanger, — die waarlijk geen lafaard was: hij had te Lutzen en Bautzen gevochten, zijn tijd als krijgsman uitgediend en was zelfs voorgedragen geworden MEVROUW BOVARY. 31S voor het kruis van het Legioen van Eer; — deinsde, als bij het zien van een slang, plotseling zoo ver mogelijk terug, uitroepend: — Mevrouw! Waar denkt u aan 7... ■ — Men moest die vrouwen geeselenl zei mevrouw Tuvache. — Waar is ze nu? hernam mevrouw Caron. Want zij was, toen de ontvanger deze woorden sprak, verdwenen; haar even later de hoofdstraat ziende doorsnellen, rechts afslaande in de richting van het kerkhof, verloren zij zich in gissingen. — Moeder Rolet, zei ze, bij de min binnenvallend, ik stik!... Help me. Zij viel op het bed neer en snikte. Moeder Rolet wiep een rok over haar heen en bleef bij haar staan. Toen zij niets antwoordde, verwijderde de goede vrouw zich, zette zich aan haar spinnewiel en begon vlas te spinnen.' — O, houd op! mompelde zij, meenende de draaibank van Binet te hooren. — Wat scheelt haar dan toch? vroeg de min zich af. Waarom komt ze bij mij? Zij was hierheen gesneld, door een soort angst voortgedreven, welke haar heur eigen huis deed ontvluchten. Op den rug liggend, onbeweeglijk en met starende oogen, onderscheidde zij vaag de dingen, schoon ze met een idiote hardnekkigheid er al haar aandacht op vestigde. Zij keek naar de afschilferingen van den muur; naar twee tegen elkaar liggende stukken rookend hout en een groote spin, die boven haar hoofd liep, in de spleet van een balk. Eindelijk verzamelde zij haar gedachten weer. Zij herinnerde zich... Eens op een dag met Léon... O, wat was dat lang geleden... De zon schitterde in het water en de clematis geurde... Meegesleept door haar herinneringen als door een bruisenden stroom, kwam weldra de gedachte aan den vorigen dag bij haar op. — Hoe laat is het? vroeg zij. Moeder Rolet ging naar buiten, hield de vingers van haar rechterhand tegen de lucht, waar deze het meest' verlicht was, kwam langzaam weer binnen en zei: 316 MEVROUW BOVARY. — Bij drieën. — O, dank u, dank ui Want hij zou nu komen, dat was zeker. Hij zou geld hebben weten te krijgen. Misschien echter ging hij ginds heen, zonder te onderstellen dat zij hier was en zij gaf de min last zoo vlug mogelijk naar huis te gaan en hem te halen. — Haast ul — Maar, mijn beste mevrouw, ik ga al, ik ga! Zij verwonderde er zich nu over, dat zij niet aanstonds aan hem gedacht had; gisteren had hij haar zijn woord gegeven en dat zou hij niet breken; zij zag zich reeds bij Lheureux, op zijn schrijftafel de drie bankbiljetten leggende. Ze zou daarna een leugen moeten bedenken, welke voor Bovary dit alles begrijpelijk moest maken. Maar welke? De min bleef evenwel lang weg. Daar er echter geen klok in de hut was, meende Emma, dat zij misschien den duur van haar wegblijven overdreef. Ze wandelde wat heen en weer in den tuin, voetje voor voetje; ze liep het pad langs de heg op, keerde plotseling terug, hopende dat de goede vrouw langs een anderen weg zou zijn teruggekeerd. Moe van het wachten, bestormd door allerlei vermoedens, welke zij niet wilde gelooven, niet meer wetende of zij hier al een eeuw was of een minuut, ging zij in een hoek zitten, sloot de oogen en stopte haar ooren dicht Het hek knerpte: zij sprong op, doch voor zij iets kon vragen, had moeder Rolet al gezegd: — Er is niemand bij u thuis. — Wat? — Neen, niemand! En mijnheer schreit. Hij roept u en men zoekt naar u. Emma gaf geen antwoord. Zij hijgde, de blikken om zich heen latende dwalen, onderwijl de boerin, angstig door de uitdrukking van haar gelaat, instinktmatig achteruit trad, denkende dat zij gek was geworden. Plotseling sloeg zij zichzelf voor 't hoofd en slaakte een kreet; de herinnering aan Rodolphe was als een bliksemstraal in een donkeren nacht door haar ziel geflitst Hij was zoo goed, zoo kiesch, zoo edelmoedigl En bovendien, als hij MEVROUW BOVARY. 317 weigerde haar dezen dienst te bewijzen, zou zij hem wel weten te dwingen door hem met één oogopslag hun verloren liefde te herinneren. Zij ging alzoo naar la Huchette zonder in te zien, dat zij zich zelf ging overgeven aan hem, die haar vroeger tot wanhoop had gebracht, en zonder ook maar in 't minst deze prostitutie te gevoelen. VIII. AI loopende vroeg zij zich af: „Wat zal ik hem zeggen? Waar zal ik meê beginnen?" Naarmate zij naderde herkende zij de struiken, de boomen, de stekelbramen op de heuvels en daarginder het kasteel. De gevoelens, aan haar eerste genegenheid verbonden, leefden weet bij haar op en haar arm benauwd hart gaf er zich vol liefde aan over. De zoele wind blies haar in 't gezicht; de smeltende sneeuw viel droppel bij droppel van de jonge knoppen op het gras. Als vroeger ging zij de kleine deur, die naar het park leidde, binnen, kwam toen op de plaats, welke door een dubbele rij breede linden werd begrensd. Met zacht gesuis bewogen hun lange takken heen en weer. De honden in hun hok begonnen allen te blaffen en de weerklank van het geluid kaatste schel op, zonder dat iemand verscheen. Zij ging de breede rechte trap op, met de houten leuningen, die naar den stoffigen met steenen geplaveiden corridor leidde, waarop in de lengte verschillende kamers uitkwamen, zooals men dat in kloosters of herbergen vindt De zijne was links, heel aan 't einde. Toen zij met de vingers het slot aanraakte begaven haar plotseling de krachten. Zij vreesde dat hij . er niet zijn zou, zij wenschte het bijna en toch was het haar eenige hoop, haar laatste kans op redding. Een oogenblik bezon zij zich, toen, haar moed stalende door de gedachte aan de geen uitstel duldende noodzakelijkheid, trad zij binnen. Hij zat voor het vuur, de voeten op den schoorsteenmantel en rookte een pijp. — Hé, is u daar! zei hij, plotseling opspringende. 318 MEVROUW BOVARY. — Ja, ik ben het!... ik wou u om raad vragen, Rodolphe 1 Ondanks al haar pogingen, was 't haar onmogelijk meer te zeggen. — U is niets veranderd, u is altijd nog even bekoorlijk! — O, hernam ze bitter, 't moet wel een droeve bekoorlijkheid zijn, omdat u haar hebt versmaad. Hij begon nu zijn gedrag te verklaren, in vage termen vergeving vragende, omdat hij niets beters wist te verzinnen. Zij liet zich door zijn woorden vangen en nog meer door zijn stem en den aanblik van zijn persoon; zijdeed of zij hem geloofde of geloofde misschien inderdaad aan het voorwendsel dat hij voor hun scheiding aanvoerde; het was een geheim, waarvan de eer en zelfs het leven van een derde persoon afhingen. — 't Komt er niet op aan, zei ze, hem treurig aanziende, ik heb er zwaar onder geleden! Op philosophischen toon antwoordde hij: — Zoo is na eenmaal het leven! — Maar is het,bernam Emma, voor u, na onze scheiding, gelukkig geweest? — Och, noch gelukkig... noch ongelukkig. — 't Was misschien beter geweest als wij elkaar nooit verlaten hadden. — Ja... misschien! — Denk je? zei ze, naderbij tredende. En zij zuchtte. — O, Rodolphe! als je eens wist!... ik heb je zoo lief gehad. Zij greep thans zijn band en zij bleven eenige oogenblikken zóó, de vingers elkaar omstrengeld, — als op den eersten dag bij de landbouwfeesten! Met een gebaar van trots verweerde hij zich tegen de verteedering. Zich echtér aan zijn borst vleiende, zei zij: — Hoe zoü je willen dat ik leefde zonder jou? Men kan zich aan het geluk niet ontwennen! Ik was wanhopig! ik dacht dat 'k sterven zou! Ik zal je dat alles eens vertellen en dan zal je zien. En jij... je bent me ontvlucht!... Want drie jaar lang had hij zorgvuldig vermeden haar te ontmoeten uit dat natuurlijk gevoel van lafheid, dat het sterke geslacht eigen Is. Met lieve beweginkjes van het MEVROUW BOVARY. 310 hoofd, aanhaliger dan een verliefde kat, ging Emma voort: — Je bemint anderen, beken het maar. O, ik begrijp ze, ik vergeef ze; je hebt ze verleid, zooals je mij verleid hebt. Je bent een man, jij, je bezit alles wat noodig is om bemind te worden. Maar we beginnen opnieuw, Hiel* waar? Wij zuilen elkaar weer liefhebben. Ha, ik lach weer, ik ben gelukkigI... Toe spreekI Zij was verrukkelijk om aan te zien, In haar oogen een traan blinkend als de droppel, welke de storm in een blauwen bloemkelk heeft achtergelaten. Hij trok haar op zijn knieën en met den rug van zijn hand streelde hij haar gladde vlechten, waar in het schemerlicht als een gouden pijl een laatste zonnestraal op schitterde. Zij boog het hoofd voorover; hij kuste haar heel zacht op de oogleden met de toppen van zijn lippen. — Maar je hebt geschreid! zei hij. Waarom? Zij barstte in snikken uit. Rodolphe meende dat dit een losbarsting van liefde was en toen zij ophield nam hij haar zwijgen op als een laatste uiting van schaamte en riep hij uit: — O, vergeef mij, je bent de eenige, die me behaagt! Ik ben dom geweest en slecht. Ik bemin je, ik zal je altijd beminnen!... Wat scheelt er aan ? Zeg het me toch I Hij knielde voor haar neer. — Welnu!... fk ben geruïneerd, Rodolphe 1 Je moet me drie duizend francs leenen! — Maar... maar..., zei hij langzaam opstaand, terwijl zijn gelaat een ernstige uitdrukking aannam. — Je weet, ging zij snel voort, dat mijn man zijn gansche vermogen bij een notaris had geplaatst; die is gevlucht. Wij hebben moeten leenen: de cliënten betaalden niet. Bovendien is de boedelscheiding nog niet geëindigd; wij ontvangen later genoeg. Op 't oogenblik echter, bij gebrek aan drie duizend francs, neemt men alles In beslag; dat gebeurt nu, op dit moment, en rekenende op je vriendschap, ben ik hier gekomen. — Ha, dacht Rodolphe, die eensklaps zeer bleek werd, is ze daarom gekomen! Eindelijk zei hij op kalmen toon: — Ik heb ze niet, mevrouwtje-Hef. 320 MEVROUW BOVARY. Hij loog niet. Wanneer hij ze had bezeten, zou hij ze ongetwijfeld gegeven hebben, hoe onaangenaam het ook is zulke weldaden te bewijzen; een verzoek om geld is van alle vlagen, welke de liefde moet doorstaan, zeker de meest koude en de meest verwoestende. Eenige minuten bleef zij hem aanstaren. — Je hebt ze niet? En ze herhaalde eenige malen: — Je hebt ze nietl... Ik had mij dus deze laatste vernedering kunnen besparen. Je hebt me nooit liefgehad! je bent geen haar beter dan de anderen I Zij verried zichzelf, zij wist niet meer wat ze zei. Rodolphe viel haar in de rede, bekende dat hij zelf „in verlegenheid" was. — O, ik beklaag je! zei Emma. Van ganscher harte!... En haar oogen op een met zilver ingelegde karabijn vestigend, welke schitterde In het wapenrek: — Maar, als men zoo arm is, versiert men de kolf van zijn geweer niet met zilver! Dan koopt men geen pendule met schildpad ingelegd! ging zij voort op een uurwerk van Boulle wijzende; noch verguld zilveren fluiten aan zijn zweepen, — zij raakte deze aan, — noch kleinoodiêu aan zijn horloge! O, niets ontbreekt hem! hij heeft zelfs een likeurstel in zijn kamer; want je bent een egoïst, je leeft er goed van, je hebt een kasteel, hoeven, bosschen; dat gaat op de jacht, dat maakt uitstapjes naar Parijs! Als het dat maar alleen was, riep zij uit, van den schoorsteen zijn manchetknoopen nemende, als 't maar was om aan de minste gril te voldoen! dan zou men zelfs deze te gelde kunnen maken!... Maar ik begeer ze niet! behoud ze gerust! En zij wierp de twee knoopen, wier gouden ketting tegen den muur stuk vloog, ver van zich. — Ik, ik had jou alles gegeven, ik zou alles hebben verkocht, ik zou mijn handen stuk hebben gewerkt, ik zou op den weg gebedeld hebben, voor een glimlach, voor een blik, alleen om je te hooren zeggen: „Dank je!" En jij blijft daar stil in je stoel zitten, alsof je me nog niet genoeg had doen lijden! Zonder jou, dat weet je wel, zou ik een gelukkig leven hebben geleid! Wat MEVROUW BOVARY. 321 dreef je naar mij toe? Was het een weddingschap? Maar je hield toch van me, vertelde je... Zooeven nog... Had me liever weggejaagd! Mijn handen zijn nog warm van je kussen en hier op het tapijt, heb je me op je knieën eeuwige liefde gezworen. Je hebt me daaraan doen gelooven; gedurende twee jaar heb je me den heerlijksten droom doen droomen!... O! onze reisplannen, weet je nog wel?... En je brief, je brief, die me het hart verscheurde! ... En ... als ik dan tot hem kom, tot hem, die rijk is, gelukkig, vrij, om hem te smeeken mij een dienst te bewijzen, al mijn liefde aan zijn voeten leggend, dan duwt hij mij terug, omdat het hem drie duizend francs zou kosten! — Ik heb ze niet, antwoordde Rodolphe met die volkomen kalmte, waarmede, als met een schild, bedwongen toorn zich dekt. Zij ging. De muren trilden, het plafond drukte op haar en zij liep de lange laan weer door, struikelend over een hoop doode blèren, welke de wind verwaaide. Eindelijk kwam zij aan de sloot voor het hek; zij scheurde haar nagels aan het slot, zoo'n haast had zij om het te openen. Honderd schreden verder, buiten adem, op 't punt van te vallen, bleef zij staan. Zij keerde zich om en zag nog eens naar het hardvochtige kasteel, naar zijn park, zijn tuinen, zijn drie binnenplaatsen en alle vensters van de voorzijde. Verstijfd van ontzetting bleef zij staan; het eenige, dat nog het bewustzijn aan zichzelf wakker hield, was het geklop van haar slapen, dat als een doffe muziek over het veld scheen te gonzen. De grond onder haar voeten was onvaster dan de zee en de voren schenen haar bruine schuimende golven. Al wat in haar hoofd nog herinnering was, nog gedachte, ontsnapte ineens, met één sprong, als de duizend deelen van een vuurwerk. Zij zag haar vader weer, het kantoortje van Lheureux, hun kamer daarginds, een ander landschap. De krankzinnigheid maakte zich van haar meester, zij was bang; zij begon, heel verward, weer eenig bewustzijn van zichzelf te krijgen; de oorzaak van haar verschrikkelijken toestand herinnerde zij zich echter niet, dat is te zeggen de geldquaestie. Zij leed 11 322 MEVROUW BOVARY. alleen maar door haar liefde en voelde hoe heur ziel haar verliet door deze herinnering, als in den doodsstrijd de wonden «et leven voelen wegvloeien door haar bloedende opening. De nacht viel, de raven vlogen rond. Het scheen haar plotseling toe of vurige balletjes door de lucht bliksemden zichzelf te pletter, ronddwarrelden, ronddraaiend, om in de sneeuw te smelten, tusschen de takken der boomen. Temidden van elk dezer verscheen het gezicht van Rodolphe. Zij herkende de lichten der huizen, die van verre den nevel doorstraalden. Als een afgrond zag zij nu haar toestand weer voor zich. Zij haalde adem of haar borst zou vaneenscheuren. Toen, in een vlaag van heldenmoed, die haar bijna vroolijk stemde, daalde zij snel de helling af, liep het koelenbrugje over, het pad op, de laan door, langs de hal en stond weldra vobr den winkel van den apotheker. Er was niemand in. Zij was op het punt binnen te treden, doch bedacht dat men, als de schel overging, komen kon. Het hek doorsluipende, den adem inhoudende, langs de muren tastende, schreed zij voort tot den drempel der keuken, waarbinnen een op het fornuis staande kaars brandde. Justin, in zijn hemdsmouwen, droeg een schaal. — O, zij dineeren. Laat ik even wachten) Hij kwam terug. Zij tikte tegen het raam. Hij kwam naar buiten. — De sleutelI die van den zolder, waar de... — Wat? En hij zag haar aan, verwonderd over de bleekheid van haar gelaat, dat als een witte vlek tegen den achtergrond van nachtelijke duisternis uitkwam. Zij scheen hem buitengewoon schoon toe, verheven als iets bovenwerelds;. zonder dat hij begreep wat zij wenschte, voelde hij toch dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren. Zacht en levendig hernam zij op overredenden tóón: — Ik wil hem hebben, geef hem mij. Daar het beschot zeer dun was, kon men het getik der vorken op de borden in de eetkamer hooren. Zij gaf voor ratten te willen vergeven, welke haar het slapen onmogelijk maakten. MEVROUW BOVARV. 323 — Maar ik moet dat mijnheer vragen. — Neen, blijf I Toen, op onverschilligen toon: — Och, 't is de moeite niet waard, ik zal 't hem aanstonds zeggen. Kom, licht me bij I Zij liep de gang in, waarop de deur van het laboratorium uitkwam. Aan den muur hing een sleutel, waaraan een label met het opschrift Capharnaüm. — Justin I riep de apotheker, die ongeduldig werd. — Kom, gauwl Hij volgde haar. De sleutel draaide in het slot om en zij liep recht op de derde plank toe, uitstekend geholpen door haar herinnering, greep de blauwe flesch, rukte er den stop af, stak er haar hand in en, deze gevuld met het witte poeder terugtrekkende, begon zij aanstonds te eten. — Hou opl riep hij uit, op haar toesnellende. — Stil I men zou kunnen komen.... Hij was wanhopig, wilde roepen. — Zeg niets, je patroon zou de schuld krijgen. Voldaan en bijna met de voldoening van iemand, die een plicht vervuld heeft, verwijderde zij zich plotseling. Toen Charles, geheel ontsteld door de tijding van de inbeslagneming, thuiskwam, had Emma juist de woning verlaten. Hij riep, schreide, viel in zwijm, maar zij kwam niet terug. Waar kon ze zijn? Hij zond Félicité naar Homais, naar Tuvache, naar Lheureux, naar de Gouden Leeuw, overal heen; in de oogenblikken, dat zijn angst hem niet geheel overweldigde, zag hij zijn reputatie verdwenen, hun fortuin verwoest, de toekomst van Bertha vernietigd. En waardoor?... Hij wist het nietl Hij wachtte tot '8 avonds zes uur. Eindelijk, het niet langer kunnende uithouden en denkende, dat zij naar Rouaan was gegaan, liep hij een halve mijl den straatweg op, ontmoette niemand, wachtte wat en ging terug. Zij was thuis gekomen. — Wat is er toch?... Hoe komt dat alles?... Vertel het met... Ze ging voor haar secretaire zitten en schreef een 324 MEVROUW BOVARY. brief, welken zij langzaam dichtlakte, datum en uur vermeldende. Toen zei ze op ernstigen toon: — Morgen moogtgehem lezen, tot zoo lang verzoek ik je me met geen vragen lastig te vallen ... met geen enkele.' — Maar... — Laat me met vreêl En zij ging rechtuit op haar bed liggen. Een wrange smaak in haar mond deed haar wakker worden. Ze zag Charles aan en sloot de oogen weer. Nieuwsgierig lette zij op al haar gewaarwordingen, om te weten of zij al leed. Maar neen! nog niets. Ze hoorde de pendule tikken, het vuur knetteren en de ademhaling van Charles, die vlak bij haar bed stond. — De dood beteekent toch niet veel, dacht zij; ik ga slapen en alles is gedaan I Ze nam een slok water en keerde zich naar den muur. De akelige inktsmaak bleef aanhouden. — Ik heb dorst 1... o, verschrikkelij ken dorst! zuchtte zij. — Wat scheelt je dan? zei Charles, haar een glas water toereikende. —'t Is niets 1... Doe 't raam open... ik stik! Zij kreeg een zoo plotselinge braking, dat zij ternauwernood tijd had den zakdoek van onder haar hoofdkussen te grijpen. — Neem hem meê! zei ze haastig; gooi hem weg! Hij ondervroeg haar, maar zij antwoordde niet. Ze bleef stil liggen, uit vrees dat de minste aandoening haar zou doen braken. Een ijzige koude voelde zij echter van haar voeten trekken tot haar hart. — Ha, nu begint het! fluisterde zij. — Wat zeg je? Zij schudde het hoofd met een zachte angstige beweging en, onophoudelijk de kaken opensperrende, als lag er iets zeer zwaars op haar tong. Om acht uur begonnen de brakingen weer. Charles bemerkte dat zich onder in de kom een soort wit poeder bevond, dat zich aan den porceleinen wand vastzette. ■ — Dat is vreemd! dat is buitengewoon eigenaardig! herhaalde hij. MEVROUW BOVARV. 325 Maar zi] antwoordde met krachtige stem: — Neen, je bedriegt je! Toen, op delicate wijze, bijna streelend, streek hij met de hand over haar maag. Ze stiet een rauwen gil uit Ontzet deinsde hij terug. Toen begon zij, eerst zwakjes, te kermen. Een hevige rilling deed haar schouders schokken en zij werd witter dan het laken, waarin haar vingers krampachtig knepen. Haar onregelmatige polsslag was thans bijna onmerkbaar. De zweetdroppels lagen op haar blauwig gezicht, dat scheen te verstijven onder de uitademing van een metaaldamp. Haar tanden klapperden, haar vergroote oogen keken vaag om zich en op al de haar gedane vragen antwoordde zij slechts met een schudden van het hoofd; twee- of driemaal glimlachte zij zelfs. Langzamerhand werd haar gekerm echter heviger. Een dof gehuil ontsnapte haar, doch zij beweerde niettemin dat het beter ging en dat zij aanstonds op zou staan. De kramptrekkingen grepen haar echter aan en zij riep uit: — O Qod, wat is dat vreeselijkl Hij wierp zich op zijn knieën voor 't bed. — Spreek! wat heb je gegeten? Antwoord toch in 's hemels naam! En hij zag haar aan met oogen, waarin een teederheid lag als zij nog nooit bij hem gezien had. — Welnu, daar... daar!... zei ze met zwakke stem. Hij sprong op de secretaire toe, verbrak het cachet en las hardop: Dat men niemand beschuldige... Hij hield op, streek met de hand over de oogen en las opnieuw. — Wat?... Help! Help! Hij kon niets dan maar aldoor herhalen: „Vergiftigd! vergiftigd!" Félicité snelde naar Homals, die het over 't plein schreeuwde; moeder Lefrancois hoorde het in de Gouden Leeuw; eenigen stonden op om het aan hun buren te vertellen en den ganschen nacht sliep het dorp niet Geheel in de war, stamelend, wankelend, liep Charles in de kamer rond. Hij stootte zich aan de meubels, rukte zich de haren uit 't hoofd en de apotheker had nooit kunnen gelooven, dat zulke verschrikkelijke tooneelen bestaanbaar waren. 326 MEVROUW BOVARY. Hij kwam bij hem terug om aan den heer Canivet te schrijven en aan dokter Larivière. Het hoofd liep hem om en hij maakte meer den vijftien kladjes. Hippolyte ging naar Neufchatei en Justin zweepte het paard van Bovary zóózeer op, dat hij het achter moest laten aan den zoom van het Guillaumebosch, half dood van uitputting. Charles beproefde in zijn geneeskundig woordenboek te bladeren, maar hij zag niets, de letters dansten hem voor de oogen. — Kalmte 1 zei de apotheker. De zaak is maar om haar een krachtig tegengif toe te dienen. Welk vergif is het? Charles toonde hem den brief, 't Was arsenicum. — Wel, hernam Homais, dan moeten we daar een analyse van maken. Want hij wist, dat men bij elke vergiftiging een analyse maken moest; de ander, die hem niet begreep, antwoordde: — O, doe het! Red haar... Bij haar teruggekeerd, zakte hij op het vloerkleed ineen en bleef, het hoofd tegen den rand van haar bed, zitten snikken. — Schrei niet! zei ze tegen hem. Ik zal je spoedig niet meer plagen. — Waarom? Wie heeft je er toe gedwongen? Zij antwoordde: — Het moest, mijn vriend. — Was je dan niet gelukkig? Is het mijn schuld? Ik heb toch alles gedaan, wat ik kon! — Ja... dat is zoo... jij, jij bent goed! En ze streek langzaam met de hand door zijn haren. De zachtheid van deze aandoening maakte zijn droefheid nog grooter; hij voelde zijn gansche wezen van wanhoop versterven, bij de. gedachte dat hij haar ging verliezen nu zij hem meer liefde betoonde dan ooit te voren; en hij vond niets, hij wist niets, hij durfde niets; het dringend noodzakelijke van een oogenblikkelijk besluit bracht hem geheel van streek. Er was nu een eind gekomen, overdacht zij, aan alle verraderijen, alle laagheden en de tallooze verlangens welke haar kwelden. Zij haatte nu niemand meer; een nevelachiige verwarring viel op haar gedachten neer en MEVROUW BOVARY. 327 van alle wereldsche geluiden hoorde Emma niet anders dan af en toe het zachte en vage geklaag van dat arme hart, als de laatste echo van een verruischende symphonie. — Breng het kind hier, zei ze, op den elleboog steunende. — Je bent nu niet ziek meer, wel? vroeg Charles. — Neen, neen! Het kind kwam, in haar lange nachtpon, waaronder haar bloote voetjes bengelden, op den arm van het dienstmeisje binnen, met ernstig en bijna droomerig gezichtje. Zij beschouwde met verwondering de wanordelijke kamer en knipte met de oogen, verblind door de kaarsen, die op de meubels brandden. Ongetwijfeld riepen ze den nieuwjaarsmorgen of de half-vasten weer in haar gedachten» wanneer zij eveneens heel vroeg bij het licht der kaarsen ontwaakte en in moeders bed kwam om haar cadeautjes te ontvangen, want ze begon te zeggen: — Waar is het, mama? En toen allen zwegen: — Maar ik zie mijn schoentje niet! Félicité hield haar over het bed heen, terwijl zij aldoor naar den schoorsteenkant keek. — Heeft de min het weggenomen ? vroeg zij. Bij dien naam, die bij haar de herinnering wakker riep aan haar overspel en haar ellende, wendde mevrouw Bovary het hoofd om, als walgende van een ander en sterker vergif, dat in haar keel opborrelde. Bertha bleef echter op het bed zitten. — O, wat heb je een groote oogen, mama! Wat ben je bleek! Wat zweet je!... Haar moeder zag haar aan, — Ik ben bang, zei de kleine terugwijkende. Emma nam haar hand om deze te kussen; zij trachtte die terug te trekken. — 't Is genoeg! breng haar weg! zei Charles, die in de alkoof stond te snikken. De symptomen bleven een oogenblik weg; zij scheen minder opgewonden en, bij ieder onbeteekenend woord, bij iederen zucht, die kalmer opwelde uit haar borst, groeide zijn hoop. Toen eindelijk Canivet binnenkwam, wierp hij zich schreiend in zijn armen. 328 MEVROUW BOVARY. — O, is u daar! dank, dank! Wat is u goed! Maar alles gaat nu beter! Hier, kijk maar... De confrère was in 't geheel niet van dezelfde opinie; hij hield niet, zooals hij zelf zei, van omwegen en schreef een braakmiddel voor om de maag volkomen leeg te maken. Weldra braakte zij bloed. Haar lippen klemden zich vaster op elkaar. Haar ledematen waren saamgetrokken, haar lichaam was overdekt met bruine vlekken en haar pols beefde onder de vingers als een gespannen draad, als een harpsnaar, die op 't punt is te breken. Toen begon zij verschrikkelijk te gillen. Zij vervloekte het vergif, verwenschte het, smeekte om haast te maken en weerde met haar verstijfde armen alles af, wat Charles, meer lijdende dan zijzelf, trachtte haar te laten drinken. Hij stond rechtop, met zijn zakdoek tegen zijn lippen, kreunend, schreiend en tot stikkens toe benauwd door de snikken, welke hem tot aan de voeten toe schokten; Félicité liep in de kamer heen en weer; Homais, onbeweeglijk, slaakte Zware zuchten, en mijnbeer Canivet, zijn aplomb behoudende, voelde zich niettemin aangedaan. — Duivels!... evenwel... zij heeft alles uitgebraakt en van 't oogenblik af, dat de oorzaak verdwijnt... — Moeten de gevolgen verdwijnen, zei Homais, dat is duidelijk. — Maar red haar toch! riep Bovary uit. Zonder naar den apotheker te luisteren, die nog deze stelling waagde: „'t Is misschien een heilzame crisis", was Canivet bezig een tegengif toe te dienen, toen men het klappen van een zweep hoorde; de ruiten rinkelden en een postkoets met drie paarden bespannen, tot de ooren met modder bespat, stormde eensklaps aan van den hoek > der hallen. Het was dokter Larivière. De verschijning van een god had geen grooter opschudding kunnen verwekken. Bovary hief de handen op, Canivet bleef eensklaps steken, en Homais nam zijn grieksche muts af vóór de dokter nog binnen was gekomen. Deze behoorde tot die belangrijke chirurgische school, welke Bichat gevormd had, tot die, op 't oogenblik verdwenen, generatie van wijsgeerige practici, welke voor MEVROUW BOVARY. 329 hun ambt een fanatieke liefde voelen en het uitoefenen met geestdrift en scherpzinnigheid. Alles beefde in het hospitaal als hij boos werd en zijn leerlingen hadden een zoo groote vereering voor hem, dat zij, ternauwernood gevestigd, hem zoo nauwkeurig mogelijk trachtten na te volgen; op deze wijze zag men in de omliggende dorpen hen een langen merinosmantel dragen, evenals hij, en zijn ruim Zwart costuum, welks losgeknoopte opslagen zijn gevleeschde handen gedeeltelijk bedekten, zeer mooie handen, die nooit handschoenen droegen, als om vlugger gereed te zijn zich in de ellende te dompelen. Ongevoelig voor eereteekenen, titels en geleerde genootschappen, gastvrij, edelmoedig, als een vader voor de armen, en de deugd beoefenend zonder er aan te gelooven, zou hij bijna voor een heilige kunnen doorgaan, als de scherpzinnigheid van zijn verstand hem niet had doen vreezen als een duivel. Zijn blik, scherper dan zijn snijmes, drong recht in de ziel door en legde alle leugens bloot, ondanks bedriegenden schijn en schaamte. Zoo was hij, vol van die majesteit, welke voortspruit uit het bewustzijn van een machtig talent, het bezit van fortuin en veertig jaren van onvermoeid en onbesproken leven. Hij fronste de wenkbrauwen toen hij den drempel overstapte en het lijk-achtig gezicht van Emma bemerkte, die met den mond open op den rug lag uitgestrekt. Toen, doende of hij naar Canivet luisterde, streek hij met den wijsvinger onder zijn neus door en herhaalde: — Uitstekend! Uitstekend! Hij haalde echter langzaam de schouders op. Bovary lette op hem; zij zagen elkaar aan en deze man, zoo vertrouwd met de ellende, kon een traan niet bedwingen, welke op zijn borst neergleed. Hij trachtte Canivet meê te nemen naar het aangrenzend vertrek. Charles volgde hem. — Ze is heel erg, nietwaar? Als men haar eens mosterdpappen oplegde? Ik weet niet wat! Toe, bedenk iets, u heeft er zooveel gered! Charles sloeg de armen om hem heen en zag hem angstig en smeekend aan, half bezwijmd tegen zijn borst liggend. 330 MEVROUW BOVARY. — Kom, arme jongen, hou moed! Er Is niets meer aan te doen. En dokter Larivière keerde zich om. — U vertrekt? — Ik kom zoo terug. Hij ging als om den postillon een prder te geven meê met den heer Canivet, die er zich evenmin om bekommerde Emma onder zijn handen te zien sterven. Op het plein voegde de apotheker zich bij hen; uit temperament kon hij van beroemde mannen niet scheiden. Hij drong dan ook bf den heer Larivière er op aan hem de groote eer te bewijzen bij hem te blijven dejeuneeren. Men zond aanstonds naar de Gouden Leeuw om d/uiven te halen en alle coteletten, welke in de slagerif te vinden waren; men kwam om room bij Tuvache, om eieren bij Lestiboudois en de apotheker hielp zelf meê bij het maken der toebereidselen, terwijl mevrouw Homais uitriep, de koorden van haar lijfje aantrekkende: — U moet ons excuseeren, mijnheer, want als men in deze ongelukkige streek niet den vorigen dag verwittigd is... — De glazen met voet!!! fluisterde Homais. — Tenminste wanneer wij in de stad waren, zouden wij gelardeerde pootjes hebben kunnen krijgen... — Stil! Aan tafel, dokter! Hij achtte het nuttig, nadat men zich den eersten keer voorzien had, eenige bijzonderheden omtrent het ongeluk te vertellen: — In de eerste plaats ontstond een zekere droogheid in den pharynx, vervolgens een verschrikkelijke pijn in de maagstreek, hevige buikloop, slaapzucht. — Hoe heeft zij zich toch vergeven? — Dat weet ik niet, dokter, en ik begrijp me zelfs niet hoe ze aan die arsenicum is gekomen. Justin, die juist met een stapel borden binnenkwam, werd juist door een siddering bevangen. — Wat scheelt je? vroeg de apotheker. Bij deze vraag liet de jonge man alles met groot geraas op den grond vallen. — Ezel! schreeuwde Homais, lomperd! sufferd! stommeling! Maar, plotseling zich beheerschende, ging hij voort: MEVROUW BOVARY. 33t — Ik wenschte een analyse te beproeven, dokter, en ben begonnen met heel voorzichtig in een buisje... — 't Was beter geweest, zei de chirurg, als u de vingers in haar keel had gestoken. Zijn ambtgenoot zweeg; straks had hij heel vriendschappelijk een standje gehad over zijn braakmiddel, zoodat de goede Canivet, hoe aanmatigend ook en praatjesmakerig bij den horrelvoet, nu zeer bescheiden was; hij glimlachte goedkeurend zonder iets te zeggen. Homais straalde van gastheers-trots en de gedachte aan de droeve figuur van Bovary deed zijn genot grooter worden, door den egoïstischen terugslag, welken deze had op hem-zelf. De tegenwoordigheid van den dokter bracht hem in verrukking. Hij spreidde al zijn geleerdheid ten toon; hij citeerde door elkaar heen over spaansche vlieg, upasgift, den giftappelboom, de adder. Ik heb zelfs gelezen dat verschillende personen vergiftigd waren, dokter, en als door den bliksem getroffen door bloedworst, die te sterk gerookt was! Tenminste dit stond in een zeer mooie verhandeling van een onzer grootste pharmaceuten, een onzer leermeesters, den beroemden Cadet de Gassicourt! Mevrouw Homais kwam weer binnen, een van die waggelende toestelletjes dragend, welke men met wijngeest verwarmt, want Homais hield er van zelf zijn koffie in te schenken, welke hij bovendien zelf brandde, zelf maalde en zelf mengde. — Saccharum, dokter, zei hij, hem de suiker toereikende. Toen liet hij zijn kinderen naar beneden komen, daar hij wenschte te weten wat de chirurg van hun constitutie zou zeggen. De heer Larivière was op 't punt te vertrekken, toen mevrouw Homais zijn oordeel inwon over haar echtgenoot. Hij verdikte zijn bloed door iederen avond na het eten te gaan slapen. — O, daar zal hij geen hinder van hebben. *) *) De woordspelling gaat in 't Hollandsen verloren. Mevrouw Homais sprak over le s a n g (het bloed), de heer Larivière doelde in zijn antwoord op le s e n s (het verstand), wat dezelfde uitspraak heeft Vert. 332 MEVROUW BOVARY. Glimlachend over de ongezochte woordspeling, opende de dokter de deur. De apotheek was echter vol menschen en slechts met groote moeite kon hij zich van mijnbeer Tuvache ontdoen, die vreesde dat zijn vrouw een longontsteking had, omdat zij gewoon was in de asch te spuwen; mijnheer Binet had soms maagkramp en mevrouw Caron had last van jeuldng; Lheureux leed aan duizelingen; Lestiboudois had rheumatiek; juffrouw Lefrancois had oprispingen van 'tzuur. De drie paarden galoppeerden ten laatste weg en men was 't er algemeen over eens dat hij niet van vriendelijkheid barstte. De publieke aandacht werd afgeleid door de verschijning van mijnheer Bournisien, die onder de hallen doorging met het heilig oliesel. Homais, die dit aan zijn principes verplicht was, vergeleek de priesters bij raven, welke aangetrokken werden door de lucht der dooden; het gezicht van een geestelijke was hem persoonlijk onaangenaam, omdat de soutane hem herinnerde aan het lijkkleed en hij verwenschte den een wel een weinig uit vrees voor het andere. Echter niet terugdeinzende voor wat hij zijn roeping noemde, keerde hij naar Bovary terug, in gezelschap van Canivet, wien de heer Larivière, vóór zijn vertrek, ernstig op 't hart had gedrukt dit te doen. Had zijn vrouw geen bedenkingen er tegen geopperd, dan zou Homais in staat zijn geweest zijn twee jongens meê te nemen, teneinde hen aan ernstige toestanden te wennen, daar dit een les zou zijn, een voorbeeld, een plechtig voorval, dat een blijvenden indruk op hun verstand moest maken. Toen zij binnenkwamen heerschte in de kamer een ijzige plechtigheid; op de werktafel, waarover een wit tafellaken was 'uitgespreid, lagen vijf of zes propjes watten in een zilveren schaal, vlak bij een groot crucifix tusschen twee brandende kaarsen. Emma, de kin op de borst gedrukt, opende de oogen ongewoon w|jd en haar arme handen dwaalden over de lakens met dat akelig kalme gebaar, dat stervenden eigen is, wanneer zij als 't ware het doodskleed over zich willen trekken. Bleek als een beeld en met oogen, rood als gloeiende koten, stond Charles zonder te schreien tegenover haar aan 't voeten- MEVROUW BOVARY. 333 einde van 't bed, terwijl de priester, op een knie steunende, zachte woorden prevelde. Zij wendde langzaam het gelaat naar hem toe en scheen verrukt bij 't plotseling zien van de violette stola, in een oogenblikkelijke mildering van smart ongetwijfeld den verloren wellust van haar eersten mystieken aandrang terugvindende en visioenen van eeuwige zaligheid. De priester richtte zich op om het crucifix te nemen. Nu strekte zij den hals uit als een die dorst beeft en haar lippen persende op het lichaam van den God-mensch, drukte zij er met al haar verkwijnende kracht den innigsten liefdekus op, welken zij ooit had gegeven. Hij zei nu het Misereatur en het Indulgentiam op, doopte zijn rechter duim in de olie en begon de zalving: eerst de oogen, die alle aardsche weelde hadden aanschouwd; toen de neusgaten, eens begeerig naar de zachte luwten en de verliefde geuren; daarna den mond, die zich geopend had voor de leugen, die had geklaagd van trots en gekermd van wellust; voorts de handen, die een genot hadden gevonden in de aanraking van wat aangenaaam was en eindelijk de voetzolen, eertijds zoo vlug, als zij voortsnelden naar de vervulling harer begeerten en die thans niet meer loopen zouden. De pastoor veegde zijn vingers af, en wierp de met olie gedrenkte watjes in het vuur en zette zich weer naast de stervende om haar te zeggen, dat zij nu haar lijden voegen moest bij dat van Jezus Christus en zich moest toevertrouwen aan de goddelijke genade. Zijn vermaningen eindigend, trachtte hij haar een gewijde kaars in de hand te drukken, symbool van de hemelsche glorie, waarvan zij aanstonds zou omgeven zijn. Emma was te zwak om de vingers te sluiten en de kaars zou, zonder den heer Bournisien, op den grond zijn gevallen. , Zij was echter niet zoo bleek meer en de trekken van haar gelaat waren kalm, alsof het sacrament haar had genezen. De priester liet niet na hier op te wijzen: hij vertelde zelfs aan Bovary, dat de Heer soms het leven van de menschen Verlengde, wanneer hij dit dienstig oordeelde 334 MEVROUW BOVARY. voor hun heli. Charles herinnerde zich nog den da* waarop zij, eveneens den dood nabij, de communie had ontvangen. — Men mocht misschien nog niet wanhopen, dacht hij. Inderdaad keek zij om zich heen, heel langzaam, als iemand, die uit een droom ontwaakt; toen, met heldere stem, vroeg zij om haar spiegel en bleef er eenigen tijd over gebogen, tot het oogenblik dat groote tranen uit haar oogen stroomden. Toen wierp zij het hoofd achterover, slaakte een zucht en viel in 't kussen terug. De snelle ademhaling bewoog haar borst op en' neer. De tong stak geheel uit haar mond: haar rollende oogen verbleekten als twee lichtbollen, welke uttdooven • men had kunnen denken dat zij reeds dood was,' hadden niet haar zijden heftig geschokt, als door een geweldige ademhaling bewogen, 't Was of haar ziel moeite deed om zich los te rukken. Félicité knielde voor het crucifix, en de apotheker boog zelfs even de knieën terwijl de heer Canivet droomerig over het plein staarde Bournisien was opnieuw gaan bidden, het gelaat tegen den rand van het bed gedrukt, zijn lange zwarte soutane achter hem in de kamer sleepend. Charles lag aan den anderen kant op de knieën, de armen naar Emma uitgestrekt. Hij had haar handen gegrepen en drukte die, sidderend bij ieder kloppen van haar hart, als bij de üreuning van een ruïne, die in puin valt. Naarmate het doodsgerochel sterker werd, zei de geestelijke zijn gebeden sneller op; zij vermengden zich met de gedempte snikken van Bovary; nu en dan scheen alles op te lossen . u 12 354 MEVROUW BOVARY. en Homais begon eveneens opnieuw, 't Was een worsteling, waarin de apotheker echter de overwinning behaalde, daar zijn vijand tot levenslange opsluiting in een gesticht werd veroordeeld. Dit succes staalde hem en voortaan kon er in het arrondissement geen hond overreden worden, geen schuur afbranden, geen vrouw worden geslagen, of hij deed er mededeeling van aan het publiek, steeds gedreven door zijn liefde tot den vooruitgang en zijn haat tegen de priesters. Hij maakte vergelijkingen tusschen de volksscholen en de domperridders, ten nadeele natuurlijk van de laatsten; hij herinnerde aan den St. Barthelomeusnacht naar aanleiding van een gift van honderd francs aan de kerk, vertelde verschillende bedriegerijen en maakte er grappen meê. Zijn woorden ondermijnden: hij werd gevaarlijk. Hij kreeg het echter te benauwd binnen de al te enge grenzen der journalistiek; de behoefte naar een boek deed zich weldra gevoelen, een standaardwerk. Toen stelde hij samen een Algemeene statistiek van het kanton Yonville, gevolgd door opmerkingen omtrent de geaardheid van klimaat en grond. De statistiek bracht hem tot de philosophie. Hij hield zich onledig met de vraagstukken van den dag: de sociale quaestie, de moreele verheffing der mindere standen, de kunstmatige visch teelt, het caoutchouc, de spoorwegen enz. Hij schaamde er zich voor een burgermensch te zijn. Hij nam artiesten-manieren aan, hij rookte 1 Ook kocht hij twee fraaie beeldjes in Pompadourstijl om zijn salon op te luisteren. Hij gaf er zijn apothekersvak echter niet aan; in tegendeel! hij hield zich op de hoogte van alle ontdekkingen. Hij volgde de toename van en het gebruik der verschillende chocoladesoorten. Hij was de eerste, die van de BenedenSeine cho-ca en revalenta liet komen. Hij was in de wolken over de hydro-electrische ketens Pulvermacher; hij droeg er zelf een en 's avonds, als hij zijn flanellen vest uittrok, bleef mevrouw Homals opgetogen en verbaasd staan kijken naar dit gouden spiraalwerk, waaronder hij verdween en zij voelde haar genegenheid stijgen voor dezen man, meer geboeid dan een Scyth en schitterender dan een magiër. MEVROUW BOVARY. 355 Hij had mooie ideeën over een grafsteen voor Emma. Hij stelde eerst een af geknotten zuil voor met een draperie, vervolgens een pyramide, toen een Vestaalschen tempel,' een soort rotonde... of wel „een puinhoop'* Bij al dié plannen vergat Homais den treurwilg niet, dien hij beschouwde als het noodzakelijke symbool der droefheid. Charles en hij deden in gezelschap van een zekeren kunstschilder Vaufrylard, een vriend van Bridoux, die voortdurend allerlei grappen debiteerde, samen een reisje naar Rouaan om bij een handelaar in grafversieringen naar een monument te zien. Na een honderdtal plannen te hebben bezichtigd, een ontwerp te hebben besteld en een tweede reis naar Rouaan te hebben ondernomen, besloot hij tot een mausoleum, met op de twee voorvlakken „een genius, die een gebluschte toorts in de hand houdt." Wat de inscriptie aangaat, Homais vond dat niets mooier was dan: Sta viator en hij bleef daarbij; hij pijnigde zijn verstand af en herhaalde voortdurend: Sta viator... Ten slotte vond hij: amabilem conjugem calcas! wat werd goedgekeurd. Een vreemd verschijnsel was dat Bovary, aanhoudend aan Emma denkende, haar begon te vergeten; hij werd er wanhopig onder, haar beeld in zijn herinnering te zien vervagen, ondanks de pogingen, welke hij deed, om het te bewaren. Iederen nacht echter droomde hij van haar; het was altijd dezelfde droom: hij trad op haar toe, maar als hij haar in de armen wilde sluiten, viel zij ineen tot stof. Een week lang zag men hem 's avonds de kerk binnen gaan. De heer Bournisien bracht hem zelfs twee of drie bezoeken, dochr liet hem daarna aan zijn lot over. De pastoor werd dan ook onverdraagzaam en fanatiek, zei Homais; hij voer uit tegen den geest des tijds en liet met na, iedere veertien dagen, in zijn preek te vertellen van den doodsstrijd van Voltaire die, zooals algemeen békend is, zijn eigen uitwerpselen verslond. Ondanks de zuinige wijze, waarop Bovary leefde, was hi] er verre af zijn oude schulden te kunnen delgen. Lheureux weigerde een enkelen wissel meer te vernieuwen. 356 MEVROUW BOVARY. De inbeslagneming stond voor de deur. Hij riep nu de hulp van zijn moeder in en deze stemde, al uitvarende tegen Emma, toe, een hypotheek op haar goed te laten nemen; als belooning voor haar opoffering vroeg zij een sjaal, die aan Félicité's roofzucht ontsnapt was. Charles weigerde deze en zij werden kwaad. De eerste stap tot verzoening werd door haar gedaan, toen zij hem voorstelde de kleine Bertha, die haar het huishouden wat kon verlichten, bij zich te nemen. Charles stemde toe. Toen 't oogenblik van scheiden aanbrak, ontzonk hem echter de moed en de breuk was nu volkomen. Naarmate hij kalmer werd, voelde hij de liefde voor zijn kind toenemen. Hij maakte zich echter ongerust over haar, daar zij nu en dan hoestte en roode vlekjes op de koonen had. Welvarend en vroolijk stond daartegenover de familie van den apotheker, wien alles in de wereld medeliep. Napoleon hielp hem in 't laboratorium, Athalie borduurde een grieksche muts voor hem, Irma knipte schijfjes papier om over de confituren te leggen en Franklin zei achter elkaar de tafel van vermenigvuldiging op. Hij was de gelukkigste der vaders, de fortuinlijkste der menschen. O neen! één vurig verlangen knaagde aan zijn ziel: Homais verlangde het eerekruis. Aanspraken hierop had hij zeker: le. In den cholera-tijd heb ik mij onderschelden door een grenzenlooze toewijding; 2e. heb ik, op eigen kosten, verschillende werken van algemeenen nut uitgegeven... (en hij herinnerde aan zijn verslag, getiteld: Over den cider, zffn bereiding en zijn uitwerking; voorts aan zijn opmerkingen over de wol-lukt, — beide werken Ingezonden bij de Academie — aan zijn boekdeel over de statistiek en zelfs de dissertatie, geschreven bij zfln promotie tot apotheker), zonder nog mede te rekenen dat ik lid ben van verschillende geleerde genootschappen (hfl was t van een enkel). — Al was 't, riep hij uit, op zijn hielen ronddraaiende, ten slotte alleen maar om bij een brand op den voorgrond te treden! MEVROUW BOVARY. 357 i Homais begon het gezag naar de oogen te zien. In 't geheim was hij den prefect bij de verkiezingen van grooten dienst. Ten slotte verkocht hij zich, prostitueerde f bij zich. Hij richtte zelfs een verzoekschrift tot den koning» I waarin hij smeekte hem recht te laten wedervaren en waarin | hij hem onzen goeden koning noemde en hem vergeleek f met Hendrik IV. Eiken morgen greep de apotheker naar de courant om f te zien of zijn benoeming er in stond; zij kwam echter I niet Eindelijk er niet meer aan geloovende, liet hij in I zijn tuin een bloemperk aanleggen, voorstellende het i eere-kruis, met twee smalle grasslingers aan het boven; einde: het lint De armen over elkaar geslagen liep hij er om heen, bespiegelingen houdende over de dwaasheid der regeering en de ondankbaarheid van 't menschdom. Uit eerbied, of uit een soort sensualiteit, die hem langzaam deed voortschrijden in zijn onderzoekingen, had Charles het geheime vak van een palisanderhöuten bureau, dat Emma gewoonlijk gebruikte, nog niet geopend. Op zekeren dag ging hij er echter voor zitten, draaide den sleutel om en drukte op de veer. Daarbinnen bevonden zich alle brieven van Léon. Twijfelen was nu niet meer mogelijk. Hij verslond ze, tot den laatsten toe, onderzocht alle hoeken, alle meubels, alle laden, keek achter de muren, snikkend, huilend, razend, gek. Hij ontdekte een doos, trapte het deksel in: Rodolphe's portret keek hem aan, temidden van dooreengeworpen minnebriefjes. Zijn moedeloosheid wekte bevreemding. Hij ging niet meer uit, ontving niemand meer, weigerde zelfs naar zijn patiënten te gaan. Men vertelde dat hij zich opsloot om te drinken, Soms echter ging een nieuwsgierige op de teenen staan, keek over de heg en zag met verwondering naar dien man met lange baard, vuile kleêren en verwilderd uiterlijk, die al loopende hardop schreide. 's Zomersavonds nam hij zijn dochtertje meê naar het kerkhof. Zij kwamen er niet vandaan vóór het nacht was geworden en op het plein geen ander licht te zien waS dan van het zolderraampje van Binet 358 MEVROUW BOVARY. De wellust van zijn leed was echter onvolkomen, daar hij niemand bij zich had, dien hij er deelgenoot van kon maken; hij bracht zelfs een bezoek aan moeder Lefrancois om maar te praten over haar. De herbergierster luisterde echter maar half naar hem; ook zij had haar leed, daar Lheurenx er eindelijk toe overgegaan was de Gunstelingen van den handel op te richten; en Hivert, die goed aangeschreven stond voor het overbrengen van commissies, eischte verhooging van loon en dreigde anders naar „de concurrentie" over te loopen. Op een dag, dat hij naar de markt te Argueil was gegaan om — laatste redmiddel — zijn paard te verkoopen, ontmoette hij Rodolphe. Beiden verbleekten toen zij elkaar zagen. Rodolphe, die alleen zijn kaartje had gezonden, begon met eenige excuses te stamelen, herstelde zich en dreef de vrijmoedigheid zelfs zoo ver (men schreef Augustus en het was zeer .warm) hem uit te noodigen in de herberg een flesch bier samen te drinken. Leunend op de ellebogen over hem gezeten, kauwde hij al pratende op zijn sigaar en Charles, geheel in droomen verzonken, zag naar den man op, dien zij had liefgehad, 't Was of hij iets van haar zelf terug zag. Het was Iets als een wonder en hij had in de plaats van den ander willen zijn. Deze ging voort over den landbouw, de beesten, de bemesting te spreken, met banale opmerkingen, alle gapingen aanvullende, welke gelegenheid hadden kunnen geven voor een toespeling. Charles luisterde niet naar hem; Rodolphe bemerkte dit wel en hij volgde in de vertrekkingen van zijn gelaat den loop, dien de herinneringen namen. Langzamerhand werd het vuurrood, de neusvleugels begonnen te trillen, de lippen beefden: er kwam zelfs een oogenblik, waarin Charles vol doffe woede zijn oogen op Rodolphe vestigde, die met een soort ontzetting zweeg. De oude sombere afgematheid keerde echter weldra terug. — Ik ben er niet boos om op u, zei hij. Rodolphe zat daar als verstomd en Charles, het hoofd in de handen geleund, hernam met kwijnende stem en op dien gelaten toon, waaruit eindeloos leed spreekt: — Neen, ik ben er niet boos om op ut MEVROUW BOVARY. 359 Hij voegde er zelfs een gewichtige opmerking aan toe, de eenige, die hij ooit had gezegd: — Het is de schuld van 't noodlot! Rodolphe, die dit noodlot den weg had gewezen, vond dit wel een beetje al te goedhartig voor een man in zijn toestand, belachelijk zelfs en min. Den volgenden dag ging Charles op de bank in het priëeltje zitten. Het zonlicht speelde door het traliewerk, de wingerdblaadjes teekenden hun schaduw af op het zand, de jasmijn geurde, de hemel was blauw, kevers soemden om dè bloeiende leliën en Charles was benauwd als een jonkman onder de vage verliefde opwellingen, die zijn droevig hart sneller deden kloppen. Om zeven uur kwam de kleine Bertha, die hem den ganschen middag niet gezien had, hem roepen voor 't diner. Zijn hoofd leunde achterover tegen den muur, zijn oogen waren gesloten, zijn mond was open, in zijn handen hield hij een langen lok zwarte haren. — Papa, kom toch meê! zei ze. En, meenende dat hij met haar spelen wilde, gaf zij hem een zacht duwtje. Hij viel op den grond. Hij was dood. Zes en dertig uur later kwam, op verlangen van den apotheker, den heer Canivet. Hij hield een lijkschouwing, maar vond niets. Toen alles verkocht was, bleven er nog twaalf francs vijf en zeventig centimes over, die gebruikt werden om de reis van jongejuffrouw Bovary naar haar grootmoeder te bekostigen. De goede vrouw stierf nog hetzelfde jaar en daar vader Rouault een verlamming had gekregen, was het een tante, die haar tot zich nam. Deze was arm en zond haar, om den kost te verdienen, naar een katoenspinnerij. Sedert Bovary's dood zijn drie geneesheeren elkaar zonder eenig succes te Yonville opgevolgd; de heer Homals had hun al het gras voor de voeten weggemaaid. Zijn clientèle wordt met den dag grooter, de autoriteiten ontzien hem en de publieke opinie beschermt hem. Ook heeft hij 't eerekruls gekregen. — EINDE.— DE MEULENHOFF^EDITIE WIL EEN GOED BOEK IN EEN GOED KLEED GEVEN VOOR WEINIG GELD. L EEw?,0.WïI^SPI2rN- i^manoit den tad van de Revolutie in Rusland, door Maxim Gorki. 2e druk. ...... f 0. 95 2. SARAH BERNHARDT. Gedenkschriften door haar zelf geduizendtan" 6Ugï u kwam, antwoordde Félicité. Zij was ook zoo bedroefd, zóó bedroefd, dat, als zij op den drempel van het huis stond, men geloofd zou hebben een doodslaken te zien, dat daar was neergehangen, 't Scheen dat zij een soort nevel in het hoofd had, de .dokters noch de pastoor konden haar helpen Als t al te erg werd, ging zij heel alleen naar den oever der zee en de officier der douanen vond haar dikwijls op den buik liggen schreien. Na haar trouwen is 't overgegaan, zegt men. — En ik, zei Emma, heb 't juist na mijn trouwen gekregen. VI. Op een avond dat het venster openstond en zij ervoor gezeten naar Lestiboudois, den doodgraver, keek die bezig was geweest de palmen te snoeien, hoordé zij plotseling voor het Angelus luiden. 't Was in. 't begin van April, als de primavera's nog met ontloken zijn; een lauwe wind strijkt over de perkjes en de tuinen schijnen, even als de vrouwen, toilet te maken voor het zomerfeest. , Door het latwerk van 't prieeltje en daarbuiten zag men de rivier zich in grillige bochten door de weiden slingeren. De avonddamp zwierf tusschen de bladerlooze populieren door, hun omtrek vervagende tot violette schemerlijnen, bleeker en doorschijnender dan een subtiele sluier, welke in hun takken was blijven hangen. In de verte liepen de koeien, doch men hoorde noch het neerzetten der pooten, noch het geloei, terwijl de klokketonen voortgingen met hun stille klacht de lucht te vervullen Bij dit voortdurend klokgelui gingen de gedachten der jonge vrouw terug naar haar oude herinneringen van kindsheid en pensionaat Zij zag weer voor zich de groote kandelaars, die op het altaar boven de bloemvazen uitstaken en den veelzuiligen tabernakel. Als toen had zij zich temidden van de lange rij witte sluiers willen bevinden, welke hier en daar werden afgebroken door her zwart MEVROUW BOVARY. 113 der stijve kappen van de goede zusters, neergeknield voor haar bidstoel; 's Zondags, bij de mis, als zij het hoofd ophief, zag zij het liefelijk gezicht van de Heilige Maagd opschemeren tusschen de blauwe kronkelingen van den opstijgenden wierook.. De verteedering kwam over haar: zij werd deemoedig en voelde geen verlet In zich, als een vogeldonsje, dat rondd warrelt In den storm; onwillekeurig sloeg zij den weg naar de kerk in, bereid boete te doen, welke dan ook, als haar ziel er maar geheel van werd vervuld en haar bestaan er in verdween. Op het kerkplein kwam zij Lestiboudois, die van het luiden terugkeerde, weer tegen, want, om geen uur verloren te laten gaan, liet hij nu en dan zijn werk in den steek om het later weer te hervatten, in den tusschentijd voor het Angelus luidende. Wanneer hij wat vroeger luidde, diende dit om de jongens te waarschuwen voor den catechismus. Eenlgen, die reeds aan zijn klokgelui hadden gehoor gegeven, knikkerden op de steenen van 't kerkhof. Anderen, ruiter te paard op den muur zittende, bewogen hun beenen, met hun klompen de hooge brandnetels aftrappende, welke waren opgeschoten tusschen de kleine omheining en de laatste graven, 't Was 't eenige groene plekje; overal elders zag men niets dan steenen, voortdurend met een fijne stoflaag bedekt, ondanks den bezem der sacristie. De kinderen holden er rond als over een voor hen gemaakten parketvloer en hun vroolijk geschater klonk op temidden van het klokgebons. Het hield op met de schommelingen van het groote touw, dat, uit den klokketoren afhangend, gedeeltelijk over den grond sleepte. Zwakke kreten slakende vlogen de zwaluwen op, de lucht doorklievende om weldra in hun gele nesten, onder het dak, terug te keeren. Achter in de kerk brandde een lamp, d. w. z. een nachtpitje in een hangend glazen lampje. Uit de verte scheen het licht een witte vlek, die boven de olie zweefde. Een breede zonnestraal schoot door het ruim en maakte de lage kanten en hoeken nog somberder. — Waar is de pastoor? vroeg mevrouw Bovary aan een kleinen jongen, die bezig was het loszittend tourniquet heen en weer te schudden. 114 MEVROUW BOVARY. — Hij komt er aan, antwoordde deze. Inderdaad knerpte de deur van de pastorie en pastoor Bournisien verscheen; de kinderen, stoven hals over kop de kerk in. — Die schavuiten! bromde de geestelijke; veranderen doen ze niet! En een stukkenden catechismus oprapende, waar hij met den voet tegen aan stiet: — Ze ontzien niets! Mevrouw Bovary bemerkende, zei hij: — Pardon, ik had u niet zoo gauw herkend. Hij stak den catechismus In zijn zak en bleef staan, tusschen twee vingers den zwaren sleutel van de sacristie heen en weer schommelend. Het licht van de ondergaande zon bescheen zijn gezicht en wierp een bleeken gloed over zijn soutane, glimmend aan de ellebogen en van onderen uitgerafeld. Vlekken van vet en tabak waren op zijn breede borst naast de rij knoopen zichtbaar, welke vlekken al talrijker werden naarmate zij verder van zijn bef voorkwamen, waarop de breede vleeschplooien van zijn hals rustten; zijn vel zat vol gele puistjes, welke echter verdwenen onder 't harde haar van zijn grijzenden baard. Hij had juist gegeten en haalde zwaar adem. — Hoe maakt u het? voegde hij er aan toe. — Slecht, antwoordde Emma; ik lijd.' — Ik ook, zei de geestelijke. Die eerste warmte maakt een mensch zenuwachtig. Maar, waartoe geklaagd? — wij zijn geboren om te lijden, zooals de H. Paulus zegt. En wat zegt mijnheer Bovary er van? — Hij.! riep ze uit met minachtend gebaar. — Wat? hernam de goede man verwonderd, hij schrijft u niets voor? — Och, antwoordde Emma, 't zijn niet de wereldsche geneesmiddelen, die me helpen kunnen. De pastoor keek echter van tijd tot tijd de kerk eens in, waar de neergeknielde jongens elkaar bij den schouder duwden, zoodat ze omvielen als papieren poppetjes. — Ik zou wel eens weten willen..., hernam ze. — Wacht eens, Riboudet, schreeuwde de geestelijke op 116 MEVROUW BOVARY. — Er zijn er meer, die men beklagen moet, hernam zij. — Zeker, de werklui in de stad bijvoorbeeld. — Neen, die bedoel ik niet... — Ik heb daar echter ongelukkige huismoeders gekend, deugdzame vrouwen, dat verzeker ik u, ware heiligen, die geen brood hadden. — Maar anderen, zei Emma (en de hoeken van haar mond vertrokken zich bij 't spreken), anderen, mijnheer de pastoor, die wel brood hebben, maar geen... — Geen vuur in den winter? vroeg de priester. — O, wat beteekent dat! — Wat dat beteekent? Het schijnt mij toch toe, dat als men goed verwarmd wordt en goed gevoed, dat dan... — O God! o God! zuchtte zij. — Scheelt u Iets? vraagde hij, ongerust op haar toetredend; de spijsvertering ongetwijfeld. U moet naar huis gaan, mevrouw Bovary, en een kop thee drinken, dat zal u versterken, of anders een glas frisch water met suiker. — Waarom? En zij zag er uit als iemand, die uit een droom ontwaakt. — ümdat u met de hand over 't hoofd streek. Ik dacht dat u duizelig werd. Toen, zich plotseling bezinnende: — Maar u vroeg mij iets? Wat was 't ook weer? Ik weet het niet. — Ik? Niets...niets..., herhaalde Emma. En haar droomerige blik vestigde zich op den grijsaard in zijn soutane. Ze zagen elkaar aan, zonder een woord te spreken. — Mevrouw Bovary, zei hij eindelijk, u moet mij excuseeren, mijn plicht gaat voor alles, zooals u weet; ik moet naar mijn bengels, 't Loopt tegen de eerste Communie en ik vrees dat we niet klaar komen. Vanaf Hemelvaartsdag houd ik hen geregeld iederen Woensdag een uur langer. De arme kleinen I men kan hen nooit vroeg genoeg op 's Heeren wegen brengen, wat God ons trouwens zelf heeft verordonneerd door zijn Zoon... Het beste, mevrouw; mijn complimenten aan uw man! En hij trad de kerk binnen, toen hij den drempel overschreed een kniebuiging makend. MEVROUW BOVARY. 117 Emma zag hem tusschen de dubbele rij banken verdwijnen, langzaam loopende, het hoofd eenigszins op zijn schouder gebogen, zijn beide uitgespreide handen naar voren uitgestrekt Toen draalde zij zich op haar hielen rond, als een marmeren beeld op een spil, en sloeg den weg naar huls in. De zware stem van den pastoor en de heldere stemmen der jongens klonken haar achterna: — Zijt gij Christen? — Ik ben Christen. — Wat Is een Christen? — Hij die, na te zijn gedoopt... gedoopt... gedoopt. Het bleeke licht dat door de ruiten viel daalde neer met kleine golvingen. De meubelen schenen onbeweeglijker op hurr plaats te staan en zich in de schaduw te verliezen als in een oceaan van duisternis. Het vuur In den haard was gedoofd, de pendule tikte aldoor en Emma verwonderde zich over deze kalmte der dingen, waar het in haar kookte en stormde. Tusschen het raam en het werktafeltje stond de kleine Bertha, wankelend op haar tricot sokjes, en beproefde haar moeder te naderen, haar vastgrijpend bij de punten van haar boezelaarsbanden. — Houd opl zei deze, haar met de hand wegduwend. Maar het kleine meisje kwam terug, leunde tegen haar knieën, en, met de armpjes zich steunende, keek zij haar met de groote blauwe oogen aan, terwijl een slijmdraad over haar lipje heengleed op de zijde van haar schortje. — Laat me met vreê 1 hernam de jonge vrouw prikkelbaar. Haar gezicht verschrikte het kind, dat begon te schreien. — Hou toch op I zei ze, het met den elleboog een duw gevende. Bertha viel tegen de latafel aan en haalde zich bloedig de wang open. Mevrouw Bovary vloog overeind om haar op te nemen, trok het schellekoord stuk, riep de meid en maakte zich juist gereed zichzelf te gaan verwenschen, toen Charles thuiskwam. Het was tijd voor 't diner. — Kijk eens, beste vriend, zei Emma op kalmen toon, de kleine Is bij 't spelen op den grond gevallen en heeft zich bezeerd. Charles stelde haar gerust, 't geval beteekende niets en hij ging Wat dlachylum halen. 118 MEVROUW BOVARY. Mevrouw Bovary kwam niet in de huiskamer; zij wilde alleen blijven om op haar kind te passen. Toen zij het zag slapen verdween langzamerhand haar ongerustheid en zijvondl zich zelf heel dwaas om zoo'n bagatel zich zooeven zóó te hebben opgewonden. Bertha snikte inderdaad niet meer Haar ademhaling deed bijna onmerkbaar het katoenen dek bewegen. Groote tranen stonden nog onder de half gesloten oogleden, welke tusschen de wimpers den witten oogappel lieten zien; het hechtpleistertje op haar wang trok het vel strak. - Vreemd, dacht Emma, wat is dat kind leelijki loen Charles 's avonds om elf uur van den apotheker terugkwam, wien hij na het diner hetgeen van den diachylum was overgebleven, had teruggebracht, vond hij zrjn vrouw naast de wieg staan. - Maar ik verzeker je dat 't niets beteekent, zei hij, maken? net voorhoofd kussende, je zal je zelf nog ziek Hij was lang bij den apotheker gebleven. Schoon niets JÜÜL T „deed ?en dat n*i ontdaan wa*. deed Homais toch al zijn best om hem wat op te monteren. Daarna had men gesproken over de gevaren, waaraan de kinderen geregeld bloot stonden en over de zorgeloosheid der dienstboden. Mevrouw Homais wist er van meê te praten op haar borst had zij nog de litteekens van de gloeiende houtsko en, welke de keukenmeid op haar schoot had laten vallen. Haar brave ouders namen voortdurend tal van voorzorgen De messen mochten nooit scherp zijn, noch de vloer glad gewreven. De vensters waren voorzien van ijzeren tralies. Hoe vrij de kleine Homaisook waren ze konden geen stap verzetten of een.wakend oog bespiedde hen; bn" het minste verkoudheidje stopte hun vader hen vol met stroopjes en tot hun vierde jaar droegen allen gewatteerde valhoeden. Dit was speciaal een manie van ïl^roï^ »on»a.ü»; haar echtgenoot keurde het inwendig af omdat hij vreesde dat een zoodanige druk van invloed kon zijn op de ontwikkeling van de hersenen en hij verstoutte zich zelfs haar te vragen: — Je wilt ze dus voor Caraïben of Botocudos laten opgroeien? MEVROUW BOVARY. 119 Charles had intusschen meermalen gepoogd een einde aan het gesprek te maken. — Ik had u wat te zeggen, fluisterde hij den klerk in 't oor, toen deze voor hem uit de trap afging. — Zou hij iets vermoeden? vroeg zich Léon af. Hij kreeg er hartkloppingen van en verloor zich in gissingen. Toen Charles de deur eindelijk gesloten had, verzocht hij hem te Rouaan eens te willen informeeren naar den prijs van een mooie photographie; 't was een sentimenteele verrassing, welke hij zijn vrouw wenschte te bereiden, een fijngevoelige attentie: zijn portret in gekleede jas. Maar van tevoren wou hij weten waaraan hij zich te houden had; hij hoopte niet het mijnheer Léon al te moeilijk te maken, daar deze toch bijna iedere week naar de stad ging. Met welk doel? Homais zocht er een jongeluis-avontuur, een intrige achter. Doch hij bedroog zich; Léons zinnen waren niet vervuld van een amourette. Hij was bedroefder dan ooit en juffrouw Lefrancois constateerde dit vaak aan de hoeveelheid voedsel, welke hij op zijn bord liet. Om er meer van te weten, hoorde zij den ontvanger uit; Binet antwoordde, tamelijk ruw, dat hij geen speurhond was. Toch kwam zijn kameraad ook hèm zeer vreemd voor, daar Léon zich vaak in zijn stoel achterover wierp, de armen uitsloeg en zich zacht beklaagde over zijn leven. — U neemt veel te weinig ontspanning, zei de ontvanger. — Wat voor ontspanning zou ik moeten nemen? — Wel, ik zou in uw plaats eens wat gaan rijden I — Maar ik kan niet rijden, antwoordde de klerk. — Dat is waar ooki zei de ander; zich langs de kin streelend met een air van meerderheid en voldoening. Het ging Léon vervelen zoo zonder eenig resultaat te beminnen; daarbij kwam, dat hij bet drukkende begon te voelen van al het eentonige leven, dat door geen bezielend doel wordt dragelijk gemaakt. Yonville en de Yonvillers verveelden hem zóó, dat het gezicht van sommige personen en sommige huizen hem onweerstaanbaar prikkelde; de apotheker, hoe 'n goedaardig mensch hij ook was, werd hem onuitstaanbaar op den duur. En dan, bet voor-* 120 MEVROUW BOVARY. uitzicht van een nieuwe omgeving was hem even angstig als aanlokkelijk. Weldra echter veranderde dit In ongeduld en Parijs rees in de verte voor hem op; hij hoorde het geroes der gemaskerde bals en het lachen der grisettes. Hij moest zijn studie in de rechten voltooien, waarom ging hij dus niet? Wat stond hem in den weg? En hij begon in'ztjn gedachten reeds aanstalten te maken; hij regelde alvast zijn werkzaamheden. In zijn verbeelding meubileerde hij reeds een vertrek. Hij zou er een echt artistenleven leiden. Hij zou er les nemen op de gitaar. Hij zou een chambercloack nemen en een baskische muts en pantoffels van blauw fluweel. Reeds bewonderde hij boven zijn schoorsteen twee gekruiste degens met een doodshoofd er tusschen en een gitaar er boven. Het moeielijke was maar de toestemming van zijn moeder. Niets scheen echter verstandiger dan dat zij „ja" zei. Zijn patroon zelf raadde hem aan een ander kantoor te zoeken, waar hij meer kon leeren. Den middenweg kiezende, zocht Léon dus een betrekking als tweede klerk te Rouaan; hij vond echter niets en schreef ten laatste aan zijn moeder een zeer uitvoerigen brief, waarin hij uiteenzette welke redenen drongen om onmiddellijk naar Parijs te gaan. Zij stemde toe. Hij haastte zich niet. Een maand lang bracht Hivert voor hem koffers, pakken en valiezen van Yonville naar Rouaan en van Rouaan naar Yonville. Toen Léon zijn garderobe geheel had laten nazien, zijn drie fauteuils opnieuw had doen opvullen en een grooten voorraad dassen had gekocht, in één woord zooveel schikkingen had getroffen als ging hij een reis om de wereld maken, treuzelde hij met gaan van week tot week, tot hij eindelijk een brief van zijn moeder ontving, waarin zij hem tot spoed aanspoorde, daar hij vóór de vacantie nog examen wenschte te doen. Toen het oogenblik van afscheid nemen was aangebroken, schreide mevrouw Homais; Justin snikte; Homais wist als een man zijn aandoening te beheerschen; hij stond er op tot aan het hek van 't notarishuis de jas van zijn vriend te dragen; de notaris toch zou in zijn rijtuig MEVROUW BOVARY. 121 Léon naar Rouaan brengen. Juist nog even had hij den tijd afscheid te gaan nemen van den heer Bovary. Boven aan de trap gekomen, moest hij stilstaan om op adem te komen. Toen hij binnenkwam stond mevrouw Bovary haastig op. — ik ben hetl zei Léon. — Dat dacht ik al! Zij beet zich op de lippen en werd rood van den wortel van heur haren tot het randje van haar boord. Ze bleef staan, met den schouder tegen den houten wand geleund. — Is mijnheer er niet? hernam hij. — Hij is uit. En zij herhaalde: — Hij is uit Eenige oogenblikken van stilte. Zij keken elkander aan en hun gedachten, vervuld van denzelfden angst, hielden elkaar omvat, zich zoekend als twee felbewogen boezems. — Ik wou Bertha wel goedendag zoenen, zei Léon. Emma daalde een paar treden af en riep Félicité. Hij wierp snel een blik om zich heen, langs de muren, de étagères, den schoorsteen, als wilde hij alles in zich opnemen om het te bewaren. Zij kwam echter weer binnen met het dienstmeisje, dat Bertha droeg, die ondersteboven aan een touwtje een windmolen had. Léon zoende haar verscheidene malen in den nek. — Dag, lief kind! Dag klein schat je, dagl En hij gaf haar aan de moeder terug. — Neem haar weer meê, zei deze tegen het dienstmeisje. Zij waren nu weer alleen. Mevrouw Bovary, die zich half omgedraaid had, drukte het voorhoofd tegen de ruiten; Léon sloeg met de pet, welke hij in de hand hield, zacht tegen zijn been. — Het gaat regenen, zei Emma. — Ik heb een mantel bij me, antwoordde hij. — Zoo! Zij keerde zich om, het hoofd voorovergebogen. Het licht gleed tot aan de wimpers over haar voorhoofd als over een stuk marmer, zonder dat men begreep wat zij aan den horizont zocht of waaraan zij inwendig dacht 122 mevrouw bovary. — Kom, ik ga maar! zuchtte hij. Zij hief eensklaps het hoofd op: — Ja, vaarwel, ga maar... aafzelde °P ^ ^ 8tak haar de hand toe. zij &k.Z>°A Z n .Enge,sch dus' zei «, haar hand in de zijne leggend en zich geweld aan doende om te lachen Léon voelde haar tusschen zijn vingers en zijn gansche innerlijke wezen scheen uit te stralen In die vochtige hand. toen liet hij haar los, hun oogen ontmoetten elkaar en ntj vertrok. ' Toen hij buiten was, bleef hij even achter een pilaar s aan, om voor het laatst nog eens het witte huisje te zien met de vier groene jaloezieën. Hij meende achterliet raam in de kamer, een schaduw te bespeuren, doch het S!n' 1a. Trd ,0sgehaakt, alsof geen hand het aanraakte, viel langzaam in breede golvingen neer, zich eensklaps geheel uitplooiend. Rechtop, onbeweegl jk als een muur bleef hij staan. Léon haastte zich weg ,n» «ï* VCrte °P d-" W6g besPeur raet de hand Vast aan de trossen verdorde nagelbloemen. Daarna liep zij door het bouwland, waarin haar kleine schoenen wegzonken, terwijl' zij struikelde en bleef steken. Haar om t hoofd geknoopte das flapperde in den wind; zij was bang voor de koeien en begon te draven; bulten adem, met verhoogden blos en een geur van zweet uitwasemend, Van planten en van buitenlucht, kwam zij aan. Op dat uur sliep Rodolphe nog steeds en 't was of een lentemorgen zijn kamer binnentrad. De voor de ramen hangende gele gordijnen lieten het zacht gouden licht door. Op den tast en met de oogen knippende, kwam Emma nader, de dauwdroppen aan haar das hangend en haar gezicht vattend als in een aureool van topazen. Rodolphe tros! haar lachend aan zijn borst Zij nam het vertrek eens op, opende de laden der kasten, bracht heur haar weer in orde met zijn kam, bekeek zich zelf in zijn scheerspiegel. Soms zelfs nam ** den steel van een groote tabakspijp tusschen de tanden, welke pijp op het nachttafeltje slingerde tusschen citroenen en klontjes suiker, in de nabijheid van de karaf water. Zij hadden een goed kwartier noodig om afscheid te nemen. Emma schreide dan; zij had liefst maaralfljVi bij Rodolphe WlBen blijveni Een vreemde macht scheen haar naar hem toe te drijven, een macht zóó sterk, dat, toen hij haar op een goeden dag onverwacht vóór zich zag staan, hij de wenkbrauwen fronste, als iemand die onaangenaam verrast is. — Wat scheelt je? vroeg ze. Heb je verdriet? Toe, vertel het mei Eindelijk verklaarde hij haar op ernstlgen toon, dat haar bezoeken zeer onvoorzichtig werden en zij op weg was zich te compromitteeren. 168 MEVROUW BOVARY. X. Langzamerhand begon de vrees van Rodolphe ook haar te bekruipen. De liefde had haar aanvankelijk blind gemaakt en zij had aan niets anders gedacht. Thans, nu die liefde onmisbaar was geworden voor haar leven, vreesde zij er ook het geringste deel van te verliezen of er de kleinste storirfg in te ondervinden. Wanneer zij van hem terugkeerde, wierp zij onrustige blikken om zich heen, iedere gedaante aan den horizont bespiedende en ieder dorpsvenster, waaruit men haar na kon zien. Zij luisterde naar stappen, stemmen en het geratel van wagens; zij bleef stilstaan, bleek en harder bevend dan de populierenblaadjes boven haar hoofd. Op een morgen, dat zij zoo terugkeerde, meende zij plotseling den langen loop van een karabijn te zien, die op haar hoofd gericht was en schuin uit een prieeltje stak, half verscholen tusschen 't groen aan den rand van een sloot. Emma, op 't punt van schrik flauw te vallen, liep niettemin voort en uit het prieel kwam nu een man te voorschijn, als een duiveltje, dat opspringt uit een doosje. Hij droeg tot aan de knieën vastgegespte slobkousen, zijn pet was in zijn oogen gedrukt, zijn lippen beefden en zijn neus was rood. 't Was kapitein Binet die de wilde eenden bespiedde. — U had uit de verte moeten roepen I zei hij. Als men een geweer ziet, moet men altijd waarschuwen. De ontvanger trachtte achter deze woorden zijn vrees te verbergen, want, daar het verboden was anders jacht op eenden te maken dan in een boot, was de heer Binet, ondanks zijn vereering voor de wet, thans toch bezig deze te overtreden. Hij vreesde iedere minuut den veldwachter te zien aankomen, doch deze onrust prikkelde juist zijn genot en, geheel alleen in zijn prieel, prees hij zijn geluk en zijn slimheid. Toen hij Emma zag, scheen een pak van zijn hart te vallen en hij poogde aanstonds een gesprek te beginnen: — 't Is niet erg warm, wat zeer aangenaam is. Emma gaf geen antwoord en hij vervolgde: — Wel, is u zoo vroeg al op 't pad? MEVROUW BOVARY. 169 — Ja, zei ze stotterend; ik kom van de min, waar mijn kind is. — Mooi! Mooi! Wat mij betreft, Ik ben hier al vanaf t aanbreken van den dag, doch de lucht is zóó bewolkt, dat als men een vogel niet precies onder schot heeft — Bonjour, mijnheer Binet, viel ze hem in de rede, zich omkeerende. — Uw dienaar, mevrouw, antwoordde hij kortaf. En hij trad zijn prieel weer binnen. ■ Emma had er spijt van dat zij den ontvanger zoo eensklaps had laten staan. Hij zou ongetwijfeld minder gunstige vermoedens opvatten. Die geschiedenis van de min was wel de domste leugen, welke zij had kunnen verzinnen, daar heel Yonville wist dat het kind al sinds een jaar weer in het ouderlijk huis was teruggekeerd. Bovendien woonde in den omtrek niemand; deze weg leidde enkel naar La Huchette; Binet had dus heel goed begrepen, waar zij vandaan kwam en verzwijgen zou hij 't niet; hij zou 't rondbazuinen, dat was zeker! Tot aan den avond kwelde zij zich met alle leugens te bedenken, welke zij zou kunnen vertellen en onophoudelijk dacht zij aan dien ezel met zijn weitasch. Charles, haar na het diner bezorgd ziende, wilde haar voor wat verstrooiing meenemen naar den apotheker; de eerste, dien zij in de apotheek ontmoette, was hij weer, de ontvanger! Hij stond rechtop voor de toonbank, in den schijn van het roode licht. — Geef mij, als 't u blieft, een half ons vitriool, zei hij. — Justin, riep de apotheker, breng het zwavelzuur eens hierl Zich toen tot Emma wendende, die naar boven wou gaan, naar de kamer van mevrouw Homais: — Wel neen, blijf hier! 't Is de moeite niet, ze komt direct beneden. Warm u Intusschen een beetje bij de kachel... Neem me niet kwalijk... Dag, dokter! (want de apotheker hield er van dit woord te gebruiken, alsof hij, een ander op deze wijze betitelend, iets van den glans op zich deed neerdalen)... Pas op, dat u de vijzels niet omwerpt; haal liever een paar stoelen uit het kamertje; u weet dat we de stoelen uit het saiQn nooit verplaatsen, 170 MEVROUW BOVARY. En om zijn eigen fauteuil weer op zijn plaats te zetten, snelde Homais van achter de toonbank weg, toen Binet een half ons suikerzuur vroeg. — Suikerzuur? zei de apotheker op minachtenden toon. Dat ken ik nietl U wenscht misschien zuringzuur? 't Is zuring, nietwaar? Binet vertelde, dat hij een bijtend goed noodig had om het koper te poetsen van zijn jachtgarnituur. Emma beefde. De apotheker zei: — 't Weer is inderdaad zeer onaangenaam, met al die vochtigheid. — Toch, hernam de ontvanger, eenigszins spottend, zijn er nog menschen, die er zich niet om bekommeren. Zij had het ontzettend benauwd. — Geef me nu nog... — Zal hij dan nooit heengaan? dacht ze. — Een half ons vioolhars en terpentijn, vier ons gele Was en drie half onsen beenzwart, als 't u blieft, om het leer van mijn uniform op te poetsen. De apotheker begon de was te snijden, toen mevrouw Homais binnenkwam met Irma op den arm, Napoleon naast zich en Athalia achter zich. Zij ging op de fluweelen bank zitten, de jongen kroop op een tabouret, terwijl zijn oudste zusje rondom de kist met jujubes drentelde, die bij haar papa stond. Deze goot trechters vol, kurkte flesschen, plakte etiquetten op en maakte pakjes. Men sprak geen woord en slechts hoorde men van tijd tot tijd het gewicht neertikken op de schaal en eenige zacht gesproken aanwijzingen, welke de apotheker aan zijn leerling gaf. — Hoe gaat het met uw kleintje? vroeg plotseling mevrouw Homais. — Stilt riep haar man, die cijfers krabbelde in zijn kladschrift. — Waarom beeft u haar niet meêgebracht? hernam ze zacht. — Stil) stil! zei Emma, met den vinger naar den apotheker wijzende Maar Binet, geheel verdiept in 't lezen van een opschrift, had klaarblijkelijk niets gehoord. Eindelijk ging hij heen. Emma slaakte een zucht van verlichting. MEVROUW BOVARY. 171 — Wat haalt u zwaar ademl zei mevrouw Homals. — 't Is wat warm, antwoordde zij. Den volgenden dag besloot men met overleg een plaats van samenkomst te kiezen; Emma wilde de meid omkoopen, doch beter was het te Yonville een vertrouwde gelegenheid te zoeken. Rodolphe beloofde er naar om te zien. Gedurende den ganschen winter, drie of vier maal In de week, als het een donkere avond was, fr#am hij in den tuin. Emma had opzettelijk den sleutel uit het hek genomen en Charles meende dat die verloren was geraakt. Om zijn komst aan te kondigen, wierp Rodolphe een handje vol zand tegen de jaloezieën. Zij sprong dan plotseling op; soms echter moest zij wachten, waaFCharles had de gewoonte in zijn hoekje bij 't vuur te blijven zitten babbelen en hij wist dan van geen ophouden. Zij werd zenuwachtig van ongeduld; wanneer zij het had gekund, had iij hém door 't raam heen gesmeten. Eindetijk begon zij haar nachttoilet te maken; daarna nam zij een boek en ging voort rustig te lezen, alsof de lectuur haar boeide. Charles, die te bed lag, riep haar om bij hem te komen. — Kom toch, Emma, zei hij, 't is tijd. — Ja, ja, ik koml antwoordde ze. Daar zijn oogen pijn deden van het kaarslicht, keerde hij zich om naar dén muur en sliep in. Dan ontsnapte zij, den adem inhoudende, glimlachend, bevend, ontkleed. Rodolphe had een wijden mantel bij zich; hij,wikkelde er haar geheel in en den arm om haar middel slaande, nam hij haar zonder een woord te spreien, mee naar het achterste gedeelte van den tuin. Zij gingen naar 't priëeltje, zetten zich op dezelfde bank van molmende latten, waarop Léon zat, als hij haar de zomeravonden zoo verliefd aanstaarde. Zij dacit op 't oogenblik niet aan hem. De sterren straalden door de takken van de bladerlooze jasmflnsfruik. Achter hen ruischte de rivier en, van tijd tot tijd, klonk aan den oever het geritsel van 't droge riet. Dichte schaduwplekken, hier en daar, donkerden op en soms, bewogen door eenzelfde siddering, rezeh zij op en 172 MEVROUW BOVARY» bogen zich wanneer groote vage schaduwen vooruittraden als om hen te bedekken. De koude van den nacht deed hun omhelzing inniger zijn; de zuchten van hun lippen schenen krachtiger; hun oogen, welke zij nauwelijks konden zien, leken grooter en, temidden der stilte, vielen de half gefluisterde woorden op hun ziel met kristallijnen welluidendheid, nalevend in tallooze trillingen. Als de nacht regenachtig was, verscholen zij zich in de studeerkamer, tusschen de loods en den stal. Ze stak een der keukenlampen aan, welke zij achter de boeken had verborgen. Rodolphe deed of hij thuis was. Het gezicht van de bibliotheek en van het schrijfbureau, de aanblik van het geheele vertrek, wekte zijn vroolijkheid op en hij kon zich niet weerhouden tal van spotternijen ten opzichte van Charles ten beste te geven, spotternijen, welke Emma ergerden. Zij had gewenscht, dat hij ernstiger was en meer dramatisch, zooals dien keer, toen zij in de laan het geluid van naderende voetstappen meende te hooren. — Daar komt iemand aan! zei ze. Hij blies het licht uit. — Heb je je pistolen bij je? — Waarvoor? — Natuurlijk... om je te verdedigen, hernam Emma. — Tegen je man? Die stakkerI En Rodolphe voltooide zijn zin met een gebaar, dat zeggen wou: „Met één klap ligt hij tegen den grond." Zij stond versteld over zijn durf, schoon zij er iets onkiesch, iets ruws in vond, dat haar kwetste. Rodolphe dacht veel over deze pistool geschiedenis na. Wanneer zij 't ernstig had gemeend, was het toch heel bespottelijk, meende hij, ja zelfs verfoeielijk, want hij had niet de minste reden om den goeden Charles te haten, daar hij volstrekt niet, zooals men 't wel eens noemt, van jaloezie werd verteerd; — en Emma had hem hier iets doen zien, dat hem niet al te best aanstond. Ze werd bovendien veel te sentimenteel. Hij had met haar van medaillonportret moeten wisselen, handen vol haar waren van weerszijden afgeknipt en nu vroeg zij een ring, een echten trouwring, als teeken van een eeuwig verbond. Vaak sprak zij hem over de avondklokjes of de MEVROUW BOVARY. 173 stemmen der natuur, dan weer vertelde zij van haar moeder of praatte over de zijne. Twintig jaar geleden had Rodolphe haar verloren. Emma troostte hem niettemin op weemoedigen toon, zooals men een verlaten kind zou troosten, en soms zelfs zei ze, naar de maan starende: — Ik weet zeker, dat zij daarboven onze liefde zullen goedkeuren. Maar zfl was zoo liefl Hij had er nog maar weinig gehad, die zoo eerlijk waren! Deze liefde zonder losbandigheid was voor hem iets nieuws, dat, hem losschuddende uit zijn gemakkelijke gewoonten, zijn trots streelde en zijn genotzucht. De overdrijving van Emma, welke zijn verstand minachtte, scheen hem in den grond zijns harten toch bekoorlijk toe, daar zij zich om hèm bewoog. Zeker van haar liefde, ontzag hij zich weldra niet meer,1 en onbemerkt veranderden zijn gewoonten. Hij koos niet meer als vroeger die zachte woordjes, welke haar tot tranen bewogen, noch die onstuimige liefkoozingen, welke haar krankzinnig dreigden te maken; het was door dit alles of hun groote liefde, waarin zij geheel opging, onder haar wegslonk, als het water eener rivier, dat wegzakt in de bedding, welke bloot komt te liggen. Zij wou het echter niet gelooven, zij verdubbelde haar teederheid en Rodolphe verborg al minder en minder zijn onverschilligheid. Zij wist niet of zij berouw moest hebben van haar overgave dan wel of zij hem nog verknochter moest zijn. De vernedering van zich zwak te voelen, werd een soort wrevel, welken de wellust temperde. Het was geen genegenheid meer, maar een voortdurende verleiding. Hij overheerschte haar en dit vervulde haar bijna met angst Uiterlijk was alles echter kalmer dan ooit; Rodolphe was er in geslaagd de echtbreuk te leiden op den weg, dien hij wenschte, en na verloop van een half jaar, toen de lente kwam, waren zij tegen elkaar als twee getrouwde lieden, die kalmpjes een van hevigheid ontdane begeerte sleepende houden. Dit was de tijd dat vader Rouault zijn reêbokje zond, ter herinnering aan de genezing van zijn been. Het geschenk ging altijd vergezeld van een schrijven. 174 MEVROUW BOVARY. Emma sneed het touw door, dat om het pakje was bevestigd en las het volgende: «Lieve kinderen. „Ik hoop dat u dezen in goede gezondheid zult ontvangen en dat deze even lekker zal zijn als de vorige; hij schijnt me malscher toe en, durf ik zeggen, vleeziger. Den volgenden keer zal ik u voor de verandering een haan sturen, tenzij u meer mocht houden van gepeperden kost en zend mij de mand, als 't u blieft, terug met de twee vorige. Ik héb een ongeluk gehad met de schuur; op een nacht dat het hard waaide, is het dak in de boomen gevlogen. De oogst' is evenmin heel voordeelig geweest. Ook weet ik niet wanneer ik u eens op zal kunnen zoeken, 't Is op 't oogenblik zoo moeilijk voor me van huis te gaan, sinds ik alleen ben, mijn beste Emma!" Tusschen de regels was hier een stukje wit, alsof de goede man zijn pen had laten vallen om een poosje te droomen. „Wat mij zelf betreft, ik ben gezond, behalve een verkoudheid, welke ik onlangs heb opgeloopen op de markt te Yvetot, waar ik heen gegaan was om een herder te zoeken, daar ik den mijnen had weggejaagd omdat hij een te grooten mond opzette. Met die struikroovers heeft men wat te stellen! Hij was overigens ook oneerlijk. Ik heb van een colporteur die, toen hij van den winter de streek bij u bezocht, zich een kies heeft laten trekken, gehoord dat Bovary altijd nog hard werkt. Dat verwondert mij niet en hij heeft mij de kies laten zien; wij hebben samen een kop koffie gedronken. Ik vroeg hem of hij jou had gezien, maar hij zei van neen, doch dat hij wel in den stal twee paarden had gezien, waaruit ik afleid, dat de zaken goed gaan. Zooveel te beter, mijn lieve kinderen, en geve de goede God jelui maar zooveel voorspoed als mogelijk is. Het spijt me werkelijk, dat ik mijn kleindochtertje Bovary nog'niet gezien heb. Ik heb in den tuin, onder jouw venster, een pruimeboom geplant en ik Wil niet mevrouw bovary. 175 dat iemand er aan komt, dan om voor haar er pruimen van te plukken, welke ik in de kast bewaar tot zij eens bij mij komt. Dag, lieve kinderen; een hartelijken zoen voor jou, Emma; en ook mijn schoonzoon gegroet en een kus voor de kleine op beide wangen. Met vele groeten blijf ik Uw liefhebbende vader Theodore Rouault." Ze bleef eenige minuten met het grove papier tusschen baar vingers zitten. De eene schrijffout volgde op da andere; Emma liet zich meêdrijven op de liefelijke gedachte, die door alles heen kakelde als een kip, half verscholen achter een doornhaag. Men had den blief gedroogd met asch uit den haard, want een beetje grijs stof viel van 't papier op haar japon en zij meende haar vader vóór zich te zien, zich overbuigende naar den haard om de tang te grijpen. Wat was het lang geleden, dat zij bij hem zat op 't kleine bankje bij 't vuur en een eind hout v|am deed vatten aan de knetterende rijsjes!... Zij dacht aan de zomeravonden vol zon. De veulens hinnikten als men voorbij ging en liepen, liepen... Onder haar venster stond een bijenkorf en de bijen draaiden soms rond in 't licht, bonsden tegen de ruiten, als kleine gouden springballen. Wat een geluk had zij toen gekend! Wat een vrijheid! Wat een verwachtingen! Wat een tallooze illusies! Geen enkele was overgebleven! Zij had ze gelaten in alle avonturen van haar ziel, onder alle opeenvolgende omstandigheden, in haar jongemeisjesleven, haar huwelijk en de liefde; — zij had ze onophoudelijk verloren haar leven lang als een reiziger, die iets van zijn rijkdom achterlaat in elke herberg aan den weg. Maar wat maakte haar dan zoo ongelukkig ? Waar was het groote ongeluk, dat de bron werd van haar ellende? En zij richtte het hoofd op, zij zag om zich heen, als om de oorzaak van haar leed te zoeken. Een Aprilsche zonnestraal streelde de porceleinen poppetjes op de étagère; het vuur vlamde vroolijk op; onder haar pantoffels voelde zij de weeke molligheid van het 176 MEVROUW BOVARY. vloerkleed; de dag was helder, de lucht was luw en zij hoorde haar kind schaterlachen. De kleine rolde vroolijk rond over 't gras, dat men bezig was af te snijden. Zij lag nu op den buik, boven op een hoopje hooi. De meid hield haar bij de jurk vast Lestiboudois -sneed terzijde het gras weg en telkens als hij naderkwam, boog zij zich voorover en -schermde met de armen in de lucht. — Kom eens hier met haart zei heur moeder, dichterbij komende om haar te omhelzen. Wat hou ik veel van je, mijn arm kindje 1 Wat hou ik veel van jet Daarna ziende dat de oorlelletjes van het kind vuil waren, schelde zij om warm water, waschte haar, trok haar schoon linnengoed aan, schoone kousen en andere schoenen, ondervroeg de meid omtrent de gezondheid der kleine, als kwam ze juist van een lange reis terug en eindelijk, onder nieuwe kussen en wat tranen, gaf zij haar aan het dienstmeisje terug, dat een en al verwondering was over deze buitensporige teederheid. 's Avonds trof Rodolphe haar in veel ernstiger stemming aan dan gewoonlijk. « — Dat gaat wel over, dacht hij, een grilletje. En hij sloeg drie samenkomsten over. Toen hij weer kwam was zij koel en bijna uit de hoogte. — Je laat je tijd voorbij gaan, schatje... En hij deed of hij de sentimenteele zuchten niet opmerkte, noch den zakdoek, dien zij voor den dag haalde. 't Was op dit oogenblik, dat Emma spijt voelde. Zij vroeg zich zelfs af waarom zij Charles verfoeide en of 't niet veel beter was geweest als zij getracht had hem lief te hebben. Deze zachtere gevoelens waren echter niet aan hem besteed en zij stond vrij wel verlegen met haar vage begeerte zich op te offeren, toen de apotheker juist te geschikter tijd met een gelegenheid daartoe opdaagde. XI. Hij had onlangs een nieuw middel tegen horrelvoeten sterk hooren prijzen en, daar hij iemand van den vooruit- MÊVROUW BOVARY. 177 gang was, schoot de vaderlandslievende gedachte bij hem [ wortel, dat Yonville, om met zijn tijd meê te gaan ook strephopodische operaties diende te hebben. — Want, zei hij tegen Emma, wat Waagt men? Ga eens nal (en hij telde met zijn vingers al de voordeelen van de proefneming op): het succes was bijna zeker, de zieke wordt er gelukkiger en beter door, de operateur verkrijgt een snelle beroemdheid. Waarom zou uw echtgenoot, om eens iemand te noemen, dien Hippolyte uit de Gouden Leeuw niet van zijn gebrek afhelpen? Hij zou niet laten kunnen zijn genezing aan alle reizigers te vertellen en dan (Homais' stem daalde en hij keek behoedzaam om zich) wie kan mij beletten er een artikeltje over naar de courant te zenden ? Zoo'n couranten-artikel doet de ronde, men praat er over... 'tis als een sneeuwbalt En wie weet? wie weet? Inderdaad kon Bovary slagen; Emma had geen enkele reden om aan zijn handigheid «te twijfelen en wat een voldoening voor haar, wanneer zij hem aangespoord had den weg te bewandelen, die naar roem en rijkdom voerde? Zij deed niets liever dan zich vasthechten aan iets dat solieder was dan de liefde. Door den apotheker en door haar hiertoe aangespoord, liet Charles zich overtuigen. Hij deed uit Rouaan het boek komen van Dr. Duval en iederen avond, het hoofd in de handen, verdiepte hij zich in de lectuur. Terwijl hij de horrelvoeten bestodeerde, varus en valgus, d. w. z. de strephocatopodie, de strephendopodie en de strephexopodie (om duidelijker te zijn: de verschillende afwijkingen van den voet, van onderen en van boven, van binnen en van buiten), en de strephypopodie en strephanopodie (dat is het verdraaien naar beneden en het herstellen naar boven), wekte Homais door tal van redeneeringen den herbergknecht op om zich te laten opereeren. — Misschien zal je ternauwernood iets voelen; 't is een onbeduidend prikje als bij een kleine aderlating en beteekent veel minder dan het uitsnijden van sommige likdoorns. Hippolyte, er over nadenkende, liet zijn domme oogen heen en weer rollen. — Ik heb er overigens geen belang bij, hernam de MEVROUW BOVARY. 179 een neiging tot horrelvoet. Met dezen horrelvoet, breed I inderdaad als een paardepoot, met een gerimpelde huid, stijve spieren, groote teenen, waarin de zwarte nagels de ijzeren spijkers voorstelden, liep de strephopode van den morgen tot den avond, vlug als een hert. Men zag néni onophoudelijk op de markt rondom de karren springen, , zfln ongelijk evenwicht als naar voren werpend. Zijd ongelukkig been scheen zelfs krachtiger dan het andere. Door het vele dienstdoen scheen alle energie en geduld ; hierin saamgetrokken en wanneer men hem eenig zwaar werk opdroeg, scheen hij bij voorkeur hier op te steunen. Daar het dus een horrelvoet was moesl men de Achillespees dödrahijden, en later de scheenbeebspier teneinde den varus te verhelpen; de geneesheer toch durfde niet op eens beide, operaties wagen en hij beefde zelfs reeds bij de gedachte een deel te kwetsen, dat hij niet kende. Nöch Ambroise Paré, voor het eerst sedert Celsus,*) ha vijftien eeuWeh, het afbinden van een ader toepassende, noch Dupu'ytren een abces opensnijdend, dat zich onder een hersenlaag bevond, noch Gensoul, toen hij voor 't eerst een bovenkaak wegnam, voelden hun hart zóó beven, hun hand zóó trillen, hun zenuwen zóó gespannen als mijnheer Bovary, toen hij, zijn mes tusschen de vingers, Hippolyte naderde. Evenals in de hospitalen zag men op een tafel terzijde een berg pluksel, gewast garen, reepen verbandlinnen, een pyramide verbandlinnen, al wat aan verbandariikelen in de apotheek voorradig was geweest. De heer Homais had sinds den morgen al deze toebereidselen gemaakt, zoowel om de toeschouwers te verblinden als om zichzelf te begoochelen. Charles gaf een snede in de huid, men hoorde een droog gekraak. De pees was doorgesneden, de operatie afgeloopen. Hippolyte kon zijn verwondering niet op; hij boog zich naar de handen van Bovary over, om ze met kussen te bedekken. — Hou je bedaard, zei de apotheker, later kan je aan je weldoener je dank betuigen: *) Aurelius Cornelius CelsuS, de Hippocrates der Romeinen genoemd, leefde in den tijd van Augustus, Tiberius en Caligula. Vert. 180 MEVROUW BOVARY. En hij ging het resultaat meêdeelen aan vijf of zes nieuwsgierigen, die op de plaats stonden en zich verbeeldden, dat Hippolyte wel aanstonds verschijnen zou, als een kaars rechtoploopend. Na zijn patiënt in het mechanisch bewegingstoestel te hebben gewrongen, keerde Charles naar Emma terug die, in angstige spanning, hem in de deur opwachtte. Zij vloog hem om den hals; daarna gingen zij aan tafel. Hij at veel en wenschte zelfs bij het dessert een kop koffie, welke weelde hij zich anders slechts 'sZondags veroorloofde, als er gasten waren. De avond ging onder gezellig gepraat en het maken van allerlei illusies voorbij. Zij spraken over hun toekomstig fortuin en de verbeteringen, welke in de huishouding vielen aan te brengen; hij zag zijn reputatie stijgen,zijn welvaart toenemen, zijn vrouw hem onafgebroken liefhebben; zij, van haar kant, vond het heerlijk weer op te leven in dit nieuwe gevoel, gezonder en beter, waardoor eenige sympathie ontwaakte voor den armen vent, die haar zoo liefhad. Een oogenblik schoot de gedachte aan Rodolphe door haar brein, doch haar oogen vestigden zich aanstonds op Charles en zfj bespeurde zelfs tot haar verwondering, dat hij geen leelijke tanden had. Zij. lagen reeds te bed, toen Homais, ondanks het dienstmeisje, plotseling de kamer binnenkwam, een versch beschreven blad papier in de hand houdende. Het was de reclame, welke hij voor de zaak in den Fanal de Rouen wou maken. Hij bracht hun het artikel ter lezing. — Lees het ons voor! zei Bovary. En hij las: — „Ondanks de vooroordeelen, die een deel van het aangezicht van Europa nog bedekken als een netwerk, begint het licht tot ons platteland door te dringen. Zoo was Dinsdag ons stadje Yonville het tooneel van een chirurgische proefneming, welke tevens een daad van verheven philanthropie mag heeten. De heer Bovary, een van onze eminentste doktoren..." — Te veel! Te veell zei Charles, dien de aandoening bijna verstikte. — Wel, in 't geheel niet! Wat zou 'tl... „heeft den MEVROUW BOVARY. 181 ; horrelvoet geopereerd..." Ik heb den wetenschappelijken term niet gebruikt omdat, zooals u weet, in een courant..., leder zou 't misschien niet begrijpen; 't is noodig dat het groote publiek... — Zeer zeker, zei Bovary. Ga voort. — Ik vervolg, zei de apotheker. „De heer Bovary, een 'van onze eminentste doktoren heeft den horrelvoet geopereerd van een zekeren Hippolyte Fautain, sinds vijf en twintig jaar stalknecht van 't hótel de Gouden Leeuw, eigenares mejuffrouw de weduwe Lefrangois, op het Wapenplein. Het nieuwe der proefneming en het belang dat men er algemeen In stelde veroorzaakten een zoodanige toestrooming van volk, dat het huis als 't ware bestormd werd. De operatie zelf mag een wonder worden genoemd; ternauwernood vertoonden zich eenige druppels bloed op de huid en de weerspannige pees boog om zoo te zeggen het hoofd voor dit pogen der kunst. De patiënt, een vreemd verschijnsel (wij bevestigen het als ooggetuige) voelde niet de geringste pijn. Zijn toestand laat tot nog toe niets te wenschen over. Alles wijst er op dat de genezing zeer voorspoedig zal zijn en wie weet of wij niet zelfs op de eerste dorpskermis, onzen goeden Hippolyte lustig zullen zien ronddansen, temidden van eenige jolige maats, door zijn grappen en dolle sprongen voor aller oog, zoodoende het bewijs leverend van zijn volkomen genezing 1 Eere dus aan de edelmoedige geleerden! eere aan die onvermoeibare geesten, die hun rust zelfs opofferen aan de verbetering of verlichting van hun medemensch. Lof, driemaal lof 1 Mag men niet zeggen dat de blinden zullen zien, de dooven hooren en de kreupelen Ioopen? Wat het fanatisme vroeger aan zijn uitverkorenen beloofde, volbrengt de wetenschap tegenwoordig voor allen 1 Wij zullen onze lezers op de hoogte houden van het verloop van deze merkwaardige genezing." Dit verhinderde echter niet, dat vijf dagen later, moeder Lefrancois doodelijk ontsteld kwam aanloopen, uitroepend: — Help! Hij sterft!... Mijn hoofd loopt er van om! Charles snelde naar de Gouden Leeuw en de apotheker, die hem het plein zag oversteken, zonder hoed op, Het lijn apotheek in den stéék. Hij zelf kwam buiten adem, 186 MEVROUW BOVARY. bestuurde. Daar de veer aan den rechterkant op den duur uitgezakt was onder het gewicht van zijn corpulent lichaam, helde het voertuigje onder 't rijden eenigszins. Op het kussen naast hem bemerkte men een groote kist, met rood leder bekleed en waarvan de drie koperen sloten glansden en schitterden. Toen hij als een wervelwind de koetspoort van de Roode Leeuw was ingereden, gaf de dokter luidkeels bevel zijn paard te ontspannen en ging toen zelf naar den stal om te zien of het wel haver at; wanneer hij zijn patiënten bezocht, was zijn eerste werk altijd paard en rijtuig te verzorgen. Men noemde hem hierom zelfs een zonderling en achtte hem nog hooger om zijn onverstoorbaar aplomb. Al was de hemel ingestort, den laatsten mensch verdelgend, hij zou van geen enkele zijner gewoonten zijn afgeweken. Homais voegde zich aanstonds bij hem. — Ik reken op u, zei de dokter. Is alles klaar? Vooruit dan! Maar de apotheker, geweldig blozende, zei dat hij te gevoelig was om een zoodanige operatie bij te wonen. — Als men bloot toeschouwer is, zei hij, dan wordt de verbeelding, zooals u weet, te sterk getroffen! Daar Komt bij dat ik zeer zenuwachtig ben ... — Och kom! viel Canivet hem in de rede, maar het schijnt mij integendeel toe, dat u veeleer aanleg voor een beroerte heeft. Maar verwonderen doet het mij niet, want gij, heeren apothekers, zit aldoor in uw keuken te braden, wat uw gestel wel in de war moet maken. Kijk liever naar mij: Ik sta iederen dag om vier uur op, scheer me met koud water (koud heb ik 't nooit), draag geen flanel, wordt nooit verkouden, omdat mijn body solied is! Nu eens leef ik zus, dan zoo, als een philosoof, etende wat de pot schaft. Om deze reden ben ik ook niet zoo teer als u en 't is me volmaakt hetzelfde of ik een christenmensch in tweeën snijd of den eersten den besten vogel. Dat doet, zult ge zeggen, de gewoonte... de gewoonte!... De twee heeren, zonder zich in 't minst om Hippolyte te bekommeren, die van angst onder zijn lakens lag te 1 zweeten, begonnen thans een gesprek, waarbij de apo- MEVROUW BOVARY. 187 theker de koelbloedigheid van den chirurg vergeleek met I die van den generaal, welke vergelijking wel in den smaak van Canivet scheen te vallen, die met veel omhaal van woorden de moeielijkheden van zijn vak beschreef. Hij beschouwde het als een priesterschap, hoewel de officieren | van gezondheid het onteerden. Eindelijk weer over den f Patii-Pt pratende, onderzocht hij het door Homais meêgeI bracffte verbandlinnen, hetzelfde, dat dienst had gedaan | bij den horrelvoet, en vroeg of er nfet iemand was, die het been vast kon houden. Men ging Lestiboudois halen en de heer Canivet, na zijn mouwen te hebben opgestroopt, I ging de biljartzaal binnen, onderwijl de apotheker bij I Arbfmise en de herbergierster bleef, die beiden nog wjttar waren dan haar boezelaar en het oor tegen de deur hielden. Bovary durfde al dien tijd niet uit zijn huis komen Hij zat beneden in de hub|amer, in 't hoekje bil den uitgedoofden haard, de kin op de borst geleund, de handen gevotjgyen, de oogen voor zich uitstarende. Wat een beroerd geval! dacht hij, wat een teleurstelling! Toch had hij alle mogelijke voorzorgen genomen. Het was de schuld van 't noodlot. Als Hippolyte laterfitierf, zou hij de moordenaar zijn. En wat moest hij wel zeggen als men hern bij zijn visites ondervroeg? Had hfi zich misschien In Iets vergist? Hij zocht, maar hij vond niets De beroemdste chirurgen vergisten zich echter wel eens Dat f zou men nooit willen gelooven, men zou hem integendeel I bespotten, belasteren. Tot in Foqtes, tot in Neufchatel, in Rouaan, overal zou men er over spreken. Wie weet of de confrères niet tegen hem zouden schrijven! Er zou een polemiek uit ontstaan en in de couranten zou hij moeten antwoorden. Hippolyte zou hem zelfs een proces fSfft f^nen doen. Hij z|ig zich reeds onteerd, geruïneerd verloren! En zijn verbeelding, bestormd door een menigte' veronderstellingen, dobberde daar tusschen rond als een leege ton, die naar de zee gedreven, nu rondzwalkt tusschen de golven. Emma, die tegenover hem stond, zag hem aan: zij voe de geen medelijden met zijn] vernedering, iH zefi voelde zich beleedigd en wel omdat zij had durven * 188 MEVROUW BOVARY. denken dat zoo'n man nog iets beteekende, terwijl zij al wel twintig maal zijn middelmatigheid had gezien. Charles liep de kamer op en neer. Zijn schoenen knerpten over den vloer. — Ga toch zitten I zei ze, je maakt me zenuwachtig. ! Hij ging zitten. Hoe had zij (zij die zoo verstandig wast) zich opnieuw kunnen vèrgissen ? Hoe had zij overigens, door een droeven waan bevangen, haar bestaan kunnen maken tot een afgrond vol opofferingen? Zij herinnerde zich al haar begeerten naar weelde, al haar geestelijke ontberingen, al de kleinheid van haar huwelijk, van haar huishouden, haar, als gewonde zwaluwen, in 't slijk gevallen droomen, al wat zij had begeerd, al wat zij zich had ontzegd, al wat zij had kunnen hebben! En waarom? waarvoor? Temidden der stilte, welke het dorp vervulde, door-j sneed een schrijnende gil de lucht. Bovary werd bleek alsof hij bezwijmde. Zij fronste zenuwachtig de wenkbrauwen, ging toen voort met haar gedachten. Het was voor hem, voor dat wezen, voor dienj man, die niets begreep, niets voelde! want hij zat daarl heel bedaard, zonder te vatten, dat de spot, welke op i zijn naam voortaan zou rusten, ook haar zou treffen. Zij had beproefd hem lief te hebben, zij had geschreid omdat: zij zich aan een ander had gegeven. — Maar misschien was het wel een valgus! riep Bovary' die zat na te denken, eensklaps uit. Bij den onver wachten schok, waarmede deze uitroep i op haar gedachten viel, als een looden bal op een zilveren; schaal, hief Emma bibberend het hoofd op, om te gissen , wat hij meende; zij zagen elkaar stilzwijgend aan, jat bijna verrast zich zoo tegenover elkander te bevinden! waar hun gedachten hen zoo ver van elkaar verwijderd! hielden. Charles zag haar aan met den benevelden blik van een i dronkaard, luisterend naar de laatste kreten van den geamputeerde, die elkaar in sleepende golvingen opvolgden, j onderbroken door felle vlagen, als het verre geschreeuw van een beest, dat, geslacht wordt. Emma beet op haar bleeke lippen en tusschen haar vingers een takje van MEVROUW BOVARY. 189 den poliep nemende, dat zij afgebroken had, vestigde ï zij op Charles haar gloeiende blikken als twee vuurpijlen gereed om af te vliegen. Alles prikkelde haar thans, zijn kleeding, datgene wat hij verzweeg, zijn gansche persoonlijkheid, zijn heele bestaan in één woord. Haar deugd; zaamheid van voorheen scheen haar nu een soort misdaad toe en-wat er nog van over was stortte ineen onder de woedende geeselslagen van haar trots. Zij genoot bij de i gedachte aan al het onedelaardige van haar echtbreuk. De herinnering aan haar minnaar rees met hartstochtelijke bekoring bïj haar op; zij gaf zich er met haar gansche ziel aan over, bezield van een ongekend enthousiasme. Charles scheen zoo los van haar leven, voor altijd zoo ver van haar, zoo onmogelijk, zoo totaal vernietigd als ging hM nu voor haar oogen sterven na zijn doodsstrijd te hebben gestreden. Op het trottoir klonken stappen. Charles zag toe en door een kier van de neergelaten jaloezieën bespeurde hif aan den kant der markt in het volle zonlicht, dokter Canivet, die zich het voorhoofd afveegde met zijn das. Homais, die achter hem liep, had een groote roode doos in de hand en zij begaven zich beiden naar de apotheek. t 'Yf? plot8fiinge vlaag van teerhartigheid en moedeloosheid, wendde Charles zich tot zijn vrouw, zeggende- — Geef me een zoen, lieve! — Blijf van me af! zei ze, rood van drift ~^At^felt ie? Wat scheelt ie? herhaalde hij verwonderd. Blijf bedaard! Kom tot je zelf!... Je weet toch wel dat ik van je houd!... Kom 1 J — Genoeg! riep ze uit op dreigenden toon. i,a^nHd\kaIn!rJUilSneIlende' wierD Enuna de deur zóó hard dicht dat de barometer van den wand vloog en in stukken op den grond viel. Charles zakte achterover in zijn stoel, geheel ontsteld gissende wat haar schelen kon, geloovende dat zij «n zenuwziekte had, schreiende en vaag om zich voelende iets vreeselijks en onbegrijpelijks. Toen Rodolphe dien avond in den tuin kwam, vond hij zijn maltresse, hem op de eerste trede van het terras 190 MEVROUW BOVARY. afwachtende. Zij omhelsden elkaar innig en al hun wrok loste als sneeuw zich op in de warmte van hun kussen. XII. Hun liefde begon weer te herleven. Vaak zelfs midden op den dag, schreef Emma hem een brief; door het raam gaf zij dan Justin een teeken en deze, vlug zijn sloof afdoende, vloog naar La Huchette. Rodolphe kwam; wat zij hem te vertellen had was dat zij zich verveelde, dat haar man onuitstaanbaar was en haar leven ellendig! — Kan ik het helpen? riep hij op een dag gemelijk uit — Ha, als je wou!... Zij zat op den grond, tusschen zijn knieën, haar linten losgeknoopt, droomerig voor zich uitstarende. — Wat dan? zei Rodolphe. Zij zuchtte. — Wij zouden ergens anders heen kunnen gaan... ergens... — Je bent waarachtig gek! antwoordde hij lachend. Dat is toch niet mogelijk? Maar zij kwam er op terug; hij deed of hij haar niet begreep en gaf een andere wending aan 't gesprek. Wat hij niet vatte was al die onrust in iets dat toch zoo eenvoudig was als de liefde. Zij had toch een motief, een reden, een steun als 't ware voor haar genegenheid. En inderdaad werd die genegenheid met den dag grooter door den afkeer, dien zij had van haar man. Hoe inniger zij zich gaf aan den een, te meer verwenschte zij den ander; nooit had Charles haar zóó stuitend toegeschenen, waren zijn vingers zóó hoekig geweest, zijn manieren zóó ordinair, was zijn verstand zoo traag, dan wanneer zij zich na een bijeenkomst met Rodolphe weer te zamen bevonden. De gehuwde deugdzame vrouw spelend, voelde zij eensklaps zich warm worden bij de gedachte aan dat hoofd, welks zwarte haren in krullen op het gebruinde voorhoofd vielen, aan die taille zoo krachtig en toch zoo elegant, aan dien man, in één woord, die zoo kalm was MEVROUW BOVARY. 191 tin zijrt denken, zoo hartstochtelijk in zijn lustl Voor hem I sneed zij haar nagels met de zorg van een artiest voor f zijn werk, voo¥ hem zat er nooit genoeg coïd-cream op l™**" ^2,nocn Patchoeli in haar zakdoek. Zij overlaadde V zich letterlijk met armbanden, ringen en halssnoeren. Als >- hij moest komen,- vulde zij haar groote' blauwe glazen I vazen met rozen, en haar kamer en zij waren als een Icóurtisajtt£ dié een prins verwacht. Denteid moest onopIhoudelijk'Bnnengóed wasschen en den hèelen dag kwam Félicité de keuken niet uit, waar haar de kleine Justin vaak gezelschap hield en haar werk gadesloeg. Den elleboog leunende op haar str^hutk, zag hij begeerig naar al die vrouwenkleeren, die rondom hem lagen: die bazijnen rokken, die kraagjes, die boordjes,' die broeken, zoo breed van heupen en van onderen smal toeloopend. — Waar dient dat voor? vroeg de jongen, met zijn hand over den hoepelrok Strijkend of over de haken. — Heb je dat dan nog nooit gezien? vraagde Félicité lachend, alsof jouw meesteres, mevrouw" Homais, ze ook niet draagt. — O ja, mevrouw Homais! En hij voegde er nadenkend aan toe: — Maar dat is toch geen dame zooals jouw mevrouw! .^Félicité vond het echter vervelend hem altijd zoo om zich te zien heendraaien. Zij was zes jaar ouder dan hij en Théodore, de huisknecht van den heer GhUlaumin, begon haar het hof te maken. •t~ Luat me toch met vreê' zei ze> haar stfjfselpot op ïij schuivend. Ga liever amandelen doppen; je snuffelt gltijd om de vrouwen heen; bemoei je er niet meê, ondeugende aap, voor je haar onder je kin hebt. — Kom, wees maar niet kwaad, ik jal haar schoenen fVoor je poetsen. En hij greep op de plank naar Emma's dik beslijkte •chottien, — het slijk der rendez-vous — dat tusschen RW vingers doorgleed als stof, langzaam opstijgend in ken zonnestraal. — Wat doe je er voorzichtig meê! zei de meid, die ■oo omzichtig niet te werk ging, als zij ze zelf schoon- 192 MEVROUW BOVARY. maakte, daar mevrouw, wanneer de stof niet mooi meer was, ze steeds aan haar gaf. Emma had een heelen voorraad in haar kast en zij sprong er zoo roekeloos mogelijk meê om, zonder dat Charles er ooit een opmerking over durfde maken. Zoo besteedde hij ook drie honderd francs aan een houten been voor Hippolyte, dat zij noodig vond hem ten geschenke te geven. Het hout was met kurk bekleed en had een kunstig mechaniek, omspannen door een zwarte broek, die eindigde in een gepoetsten schoen. Hippolyte, die iederen dag zoo'n mooi been niet durfde gebruiken, verzocht mevrouw Bovary hem een eenvoudiger te verschaffen en de dokter was genoodzaakt ook hiervoor het noodige geld uit te geven. De stalknecht begon langzamerhand zijn werk weer te verrichten. Evenals vroeger zag men hem door het dorp loopen; hoorde Charles in de verte op de steenen het getik van zijn stok, dan haastte hij zich een anderen weg in te slaan. Het was mijnheer Lheureux, de koopman, die zich met de levering van het been belast had; dit gaf hem tevens de gelegenheid Emma dikwijls te bezoeken. Hij sprak met haar over de nieuwe dingen, welke hij uit Parijs had ontvangen, tal van weeldè-artikeltjes voor dames; hij toonde zich zeer welwillend en vroeg nooit om geld. Emma liet zich door deze gemakkelijkheid verleiden om aan al haar grillen te voldoen. Zoo verlangde zij, om dien aan Rodolphe ten geschenke te geven, een mooie das, die te Rouaan in een paraplu-winkel te koop was. Lheureux legde het begeerde reeds de volgende week voor haar op tafel. Den dag daarop kwam hij echter met een rekening bij haar van twee honderd zeventig francs, ongerekend de centimen. Emma was ten zeerste verlegen: alle laden van de secretaire waren ledig; men had nog meer dan veertien dagen te betalen aan Lestiboudois, twee viereljaars aan de meid, benevens tal van andere dingen; 't was dan ook met het grootste ongeduld dat Bovary op de betaling wachtte van den heer Derozerays, welke volgens gewoonte steeds tegen St. Peter kwam. MEVROUW BOVARY. 193 Zij slaagde er eerst In Lheureux met een praatje weg te krijgen, doch ten slotte verloor hij zijn geduld, men maakte het hem ook lastig, hij had veel geld uitstaan en wanneer zij hem geen gedeelte betaalde, zou hij genoodzaakt zijn alle artikelen, welke hij haar geleverd had, terug te nemen. — Welnu, neem ze terug, zei Emma. — Neen, dat was maar gekheid! antwoordde hij. Ik heb alleen maar spijt van den das, en dien zal ik mijnheer terug vragen. — Neen, volstrekt niet ! zei ze. — Ha, daar heb ik je! dacht Lheureux. En, zeker van zfln ontdekking, vertrok hij, hardop herhalende met zfln gewoon sissend geluid: — Goed! We zullen zien! we zullen zien! Zij dacht er nog over na hoe zij zich uit deze moeilijkheid moest redden, toen de meid binnenkwam en op den schoorsteenmantel een klein blauw rolletje legde van wege mijnheer Derozerays. Emma vloog er heen en maakte het los. Er waren vijftien napoleons in. 't Was het bedrag van de rekening. Zij hoorde Charles op de trap, wierp het goud onder in de lade en stak den sleutel bij zich. Drie dagen later kwam Lheureux terug. — Ik had u een schikking voor willen stellen, zei hij; als u, in plaats, van de overeengekomen som, eens... — Hier is het geld, antwoordde zij, hem veertien napoleons in de hand duwende. De koopman stond verbluft. Om zijn verrassing te verbergen, putte hij zich uit in excuses en plichtplegingen, waarvan Emma echter niet gediend was; toen hij weg' fWas, bleef zij eenige oogenblikken staan, de hand in den zak van haar boezelaar en liet de twee vijf-francs-stukken rammelen, welke zij terug ontvangen had. Ze nam zich voor zuinig te zijn, teneinde de schade weer in te kunnen " halen... i — Och kom, dacht ze, hij zal het wel vergeten. [ Behalve de rooskleurige das had Rodolphe nog een tachet ontvangen met het opschrift: Amor nel cor, bovendien een cache-nez en een sigarenkoker, volkomen gelijk I' • ■- 7 194 MEVROUW BOVARY. aan dien van den vicomte, welken Charles vroeger op den weg had gevonden en door Emma bewaard werd. Het aannemen van deze geschenken scheen hem echter vernederend toe en hij weigerde er verscheidene; zij hield echter aan en Rodolphe eindigde met te gehoorzamen, haar tyranniek en opdringerig vindend. Later kreeg zij vreemdsoortige ideeën: — Als 't middernacht slaat, zei ze, moet je aan me denken I Wanneer hij haar dan vertelde, dat hij niet aan haar gedacht had, regende het verwijten, die altijd eindigden met het stereotype: — Hou je veel van me? — Natuurlijk houd ik veel van je! antwoordde hij. — Heel veel? — Zekert — Je hebt toch niet van een ander gehouden, wel? — Je gelooft toch niet dat je me maagdelijk hebt gekregen? riep hij lachend uit. Emma schreide en hij trachtte haar te troosten, zijn tegenwerpingen met allerlei geestigheden kruidende. — Maar ik hou ook zooveel van je t hernam zij, ik hou zooveel van je, dat ik niet buiten je kan, zie je ? Soms voel ik een woest verlangen om je te spreken en is 't of de jaloezie me verscheurt. Ik vraag me af: „Waar zou hij nu wezen ? Misschien praat hij met andere vrouwen 1 Ze lachen tegen hem, hij gaat naar ze toe..." Maar dat is zoo niet, wel? Geen enkele behaagt je? Er zijn er wel die mooier zijn, maar ik weet toch beter lief te hebben! Ik ben je slavin en je mattresse! Je bent mijn koning, mijn afgod! je bent goed! je bent mooil je bent verstandig! je bent sterk! : Hij had dit alles al zoo dikwijls gehoord, dat het niets y -bijzonders meer voor hem had. Emma was precies als andere maltressen en de bekoring van het nieuwe gleed langzamerhand weg als een kleedingstuk, de eeuwige eentonigheid van den hartstocht bloot leggende, die altijd denzelfden vorm heeft en dezelfde taal spreekt. Man van de praktijk, als hij was, zag hij het verschil van de gevoelens niet onder de gelijkvormigheid der uitdrukkingen. 196 MEVROUW BOVARY. het aanmerkingen te maken en eens, met betrekking tot Félicité, kwam het tot een zeer heftige scène. De oude mevrouw Bovary had den vorigen avond, toen zij de gang doorkwam, het dienstmeisje verrast in gezelschap van een man van omstreeks veertig jaar, die, toen hij haar hoorde aankomen, snel de keuken uitgevlucht was. Emma begon om het verhaal te lachen, maar de goede vrouw werd boos, verklarende dat men, In plaats van de goede zeden te bespotten, beter deed die der dienstboden te bewaken. — Uit wat voor wereld komt u ? zei de schoondochter, met zulk een onbeschaamden blik, dat mevrouw Bovary haar vroeg of zij soms bezig was haar eigen zaak te verdedigen. — Ga heen! zei de jonge vrouw, opspringende. — Emmal... mama!..., riep Charles om haar te verzoenen. In haar woede waren beiden echter weggeloopen. Emma stampvoette, uitroepende: — Welke manieren! Wat een echte boerin! Hij snelde zijn moeder na, die, buiten zichzelf van woede, stotterde: — Wat een onbeschaamdheid! Zoo'n lichtzinnig schepsel, als ze niet erger isl Zij wilde onmiddellijk vertrekken, als de andere niet haar excuses maakte. Charles zocht zijn vrouw dus weer op en bezwoer haar toe te geven; hij wierp zich voor haar op de knieën en ten slotte zei ze: — Goed, ik zal 't doen I Zij stak inderdaad met een voornaamheid, of zij markiezin was, haar schoonmoeder de hand toe, zeggende: — Ik vraag excuus, mevrouw. Toen ging Emma naar haar eigen kamer, wierp zich plat op den buik te bed en schreide als een kind, het hoofd verborgen in 't kussen. Rodolphe en zij waren overeengekomen dat, mocht er iets heel bijzonders gebeuren, zij aan de jaloezieën een stukje wit papier zou bevestigen opdat, als hij toevallig zich te Yonville bevond, hij haar op kon zoeken in het steegje achter de woning. 204 MEVROUW BOVARY. — In 't Hotel de Provence wacht je op me, nietwaar? Om twaalf uur? Hij knikte. — Tot morgen dus? zei Emma, onder de laatste omhelzing. En zij zag hem heengaan. Hij wendde zich niet om. Zij liep hem na en zich over het water heenbuigende, tusschen 't struikgewas, riep ze hem na: — Tot morgen I Maar hij was reeds aan de andere zijde der rivier en doorliep haastig de weide. Na eenige minuten bleef Rodolphe staan en toen hij haar witte kleêren langzaam in het donker weg zag wazen, als een schim, begon zijn hart zóó heftig te kloppen, dat hij zich aan een boom vast moest houden om niet te vallen. — Ezel, die ik benl zei hij met een geweldigen vloek. Maar dat neemt niet weg dat ze een allerliefste mattres is! Emma's schoonheid en al het gesmaakte liefdegenot rezen weer voor hem op. Hij werd weeker gestemd, maar om even later haar bijna te verwenschen. — Ik kan me toch waarachtig niet de zorg voor een kind op den hals halen en alles in den steek latent riep hij uit. Hij zei dit om zijn eigen zwakheid te overwinnen. — En dan wat een last, wat een onkosten... Neen, neen, duizendmaal neen, dat zou al te dwaas zijn! XIII. Ternauwernood was hij thuis gekomen of Rodolphe zette zich voor zijn schrijfbureau, onder den als trofee aan den muur hangenden hertekop. Toen hij echter de pen tusschen de vingers had, wist hij niet recht wat hij schrijven zou en, op zijn ellebogen leunende, begon hij na te denken, 't Was of zijn amourette met Emma tot het verre verleden behoorde, of het besluit, dat hij had genomen, tusschen hen plotseling een onafzienbare tijdruimte had gebracht. MEVROUW BOVARY. 207 aan het verdriet, dat u zou kunnen kwellen, benauwt mij, Emmal Vergeet mei Waarom moest ik u ook kennen? Waarom zijt gij ook zoo schoon? Is't mijn schuld? O mijn Qod, neen, neenl Beschuldig niemand dan het noodlot 1" — Dat is een woord dat altijd effekt maakt, zei hij. „O, als gij een van die lichtzinnige vrouwen waart geweest, welke men zoo vaak ziet, zeker, dan had ik uit egoïsme een proef kunnen nemen, zonder gevaar voor u. Maar die heerlijke geestdrift, die u zoo bekoorlijk maakt, doch tevens de bron is van uw smart, heeft u verhinderd o, allerliefste vrouw, de valschheid van onze toekomstige positie in te zien. Ook ik heb er in 't begin niet aan gedacht en ik vlijde mij neer in de schaduw van het toekomstig geluk, als in die van een giftappelboom, zonder de gevolgen te overzien." ■ — Zij zal misschien denken dat ik uit gierigheid van de zaak afzie... 't Komt er niet op aan, er moet een einde aan komen 1 „De wereld is wreed, Emma. Overal waar wij zouden zijn, zou zij ons hebben achtervolgd. Gij zoudt allerlei ongepaste vragen hebben moeten verduren, laster, verachting, beleediging misschien. Gij beleedigd! OI... En ik, die u op een troon had willen plaatsen! Ik, die de gedachte aan u met mij meedraag als een talisman I Want tot straf voor al het kwaad, dat ik u gedaan heb, ga ik in ballingschap. Ik vertrek. Waarheen? Ik weet het niet, ik ben krankzinnig! Vaarwel! Blijf immer goed! Denk nog eens aan hem, die u in de ellende heeft gestort. Leer uw kind mijn naam te stamelen, opdat zij dien in haar gebeden herdenkt." Het vlammetje der kaarsen beefde. Rodolphe stond op om het raam te sluiten en, toen hij weer zat: — Het schijnt dat ik niets vergeten heb. Ja toch, dit nog, uit vrees dat ze me op komt zoeken: „Wanneer gij deze droeve regels leest, zal ik reeds ver weg zijn, want ik wenschte zoo spoedig mogelijk te vluchten, om de kwelling te ontgaan u weer te zien. Geen zwakheid! Ik kom terug en mogelijk praten we later samen nog eens over onze liefde. Adieu!" 208 MEVROUW BOVARY. Dan schreef hij nog een laatst adieu in twee woorden: A Dieul wat hij een bijzonder goeden inval vond. — Hoe zal ik nu onderteekenen ? vroeg hij zich af. Uw toegenegen ?... Neen. Uw vriend ?... Zeker, dat is het beste, „Uw vriend.." Hij las den brief nog eens na en was er zeer tevreden over. — Arm vrouwtje I dacht hij met verteedering. Ze zal meenen dat ik harder ben dan een rots; ik had er wat tranen op moeten laten vallen; schreien kan ik echter niet en zonder mijn schuld. Na wat water in een glas te hebben gedaan, doopte Rodolphe hier zijn vinger in en liet uit de hoogte een grooten droppel neervallen, welke de inkt deed vervloeien; hierna den brief willende verzegelen, kwam het cachet Amor nel cor hem in handen. — In de tegenwoordige omstandigheden is dit minder toepasselijk... Och kom, wat geeft het ook! Hij rookte hierna drie pijpjes en ging naar bed. Toen hij den volgenden dag op was (ongeveer om twee uur, hij had lang geslapen), liet Rodolphe een mandje abrikozen plukken. Hij legde er den brief onder in, verborgen door wat wingerdblaren en beval Girard, zijn ploegknecht, dit zoo delicaat mogelijk aan mevrouw Bovary te overhandigen. Hij bediende zich van dit middel om met haar te correspondeeren, haar, al naar het seizoen, vruchten of wild zendende. — Mocht ze naar me vragen, zei hij, zeg dan dat ik op reis gegaan ben. Je moet het mandje aan haar zelf ter hand stellen... Ga, en let er op! Girard trok zijn nieuwen kiel aan, knoopte zijn zakdoek om de abrikozen heen, en groote stappen nemende met zijn plompe met ijzer beslagen schoenklompen, sloeg hij kalm den weg naar Yonville in. Toen hij bij mevrouw Bovary kwam, was deze juist bezig met Félicité op de keukentafel wat linnengoed te regelen. — Dit moet ik u namens mijn meester brengen, zei de knecht. De angst sloeg haar plotseling om 't hart en, naar wat geld in haar zak zoekende, zag zij den boer zóó ontsteld aan, dat deze haar op zijn beurt met groote bevreemding MEVROUW BOVARY. 209 aanstaarde, niet begrijpende hoe een geschenk als dit iemand zóó in de war kon brengen. Eindelijk vertrok hij weer. Félicité bleef bij haar. Ze hield het echter niet uit, snelde naar de huiskamer, als om daar de abrikozen heen te brengen, keerde het mandje om, rukte de wingerdblaren weg, vond den brief, opende dien en, als ware achter haar een ontzettende brand uitgebroken, vloog Emma, doodelijk ontsteld, naar haar kamer. Hier bespeurde zij Charles; hij zei wat tegen haar, maar zij verstond hem niet, liep de trap hooger op) aamechtig, verdwaasd, beneveld, aldoor het ontzettende blad papier vasthoudende, dat tusschen haar vingers kraakte als een stuk metaalblad. Op de tweede verdieping stond zij stil voor de gesloten zolderdeur. Zij trachtte tot kalmte te komen, herinnerde zich den brief, zij moest hem toch ten einde lezen en zij durfde njet. Bovendien waar en hoe? Men zou haar zien. — Hier, dacht ze, hier zal ik heel veilig zijn. Zij opende de deur en ging binnen. Onder het leien dak hing een doffe warmte, die op haar slapen drukte en haar dreigde te doen stikken; zij sleepte zich voort tot het afgesloten zolderkamertje, trok den grendel weg en stond nu eensklaps in het op haar 'losstormende licht. Vóór haar, over de daken heen, strekte het groene veld zich eindeloos uit Het dorpsplein beneden haar was verlaten, de steenen van het trottoir schitterden, de windwijzers op de huizen stonden onbewogen; uit een benedenverdieping, op den hoek der straat, steeg een gegons op nu en dan overstemd'door een snijdend gepiep, 't Was Binet, die aan 't draaien was. Ze leunde tegen het zoldervenster en herlas den brief met grijnzende woede. Hoe meer zij haar aandacht er echter op vestigde, hoe meer haar gedachten vervaagden. Zij zag hem terug, zij hoorde zijn stem, zij sloot hem in haar armen; 't was of een klepel heen en weer sloeg in haar hart, met groote slagen, al sneller en heftiger, met nu en dan een ongelijke rustpoos. Ze sloeg de blikken om zich heen lp verlangen dat de wereld ineen zou storten. Waarom zou zij er geen einde aan maken? Wie weerhield 210 MEVROUW BOVARY. haar? Ze was vrij. Ze trad naar voren, zag naar het plaveisel en zei: — Kom, vooruit! De schitterende straal, die daar van beneden opsteeg, scheen het gewicht van haar lichaam regelrecht naar den afgrond te trekken. Het scheen haar toe dat de grond van het plein al slingerend langs de muren oprees en dat de vloer aan het einde neerboog, als een stampend schip. Bijna hangende, hield zij zich aan den kant vast, temidden van de ontzaglijke ruimte. Het blauw des hemels overweldigde haar, de wind blies door haar holle hoofd, zij had slechts toe te geven, zij behoefde zich alleen niet te verweren; en het geluid van de draaibank klonk aldoor, als een woedende stem, die haar riep. — Vrouw! vrouwI riep Charles. Zij stond stil. — Waar ben je toch? Koml De gedachte, dat zij daar juist aan den dood ontsnapt was, deed haar bijna van angst bezwijmen; zij sloot de oogen en sidderde even later, toen een hand op haar arm werd gelegd: 'tWas Félicité. — Mijnheer wacht op u, mevrouw; de soep staat al op tafel. Zij moést naar beneden! Zij moest zich aan tafel zetten! Ze beproefde te eten. Ze stikte er echter bijna in. Toen vouwde zij haar servet los als om de stoppen te bekijken; zij wilde hier inderdaad mede beginnen en de draadjes linnen tellen. Opeens dacht zij weer aan den brief. Had zij dien verloren ? Waar kon zij hem terugvinden ? Ze was echter zoo traag van hersens, dat zij geen voorwendsel bedenken kon om van tafel op te staan. Toen werd ze laf, begon ze bevreesd te worden voor Charles; hij wist alles; hij wist alles, dat was zeker! En inderdaad zei hij op zeer eigenaardigen toon: — Naar alle waarschijnlijkheid zullen wij mijnheer Rodolphe zoo spoedig niet terugzien. — Hoe weet je dat? vroeg ze bevend. — Hoe ik dit weet? vraagde hij, eenigszins verwonderd over het ruwe van haar toon; wel, Girard, dien ik zoo even bij het café Francais ontmoette, heeft het mij gezegd. Hij is op reis of zal op reis gaan. MEVROUW BOVARY. 211 Een snik welde op in haar keel. — Verwondert je dat zoo? Hij gaat van tijd tot tijd eens weg om zich te verstrooien en, eerlijk gezegd, heeft hij groot gelijk. Wanneer men rijk is en jonggezel!... Overigens is hij een jolige snaak, een echte grappenmaker, onze vriend. Mijnheer Langlois heeft mij verteld... Welvoegelijkheidshalve zweeg hij, omdat de meid juist binnenkwam. Deze deed de op de étagère liggende abrikozen weer in 't mandje en Charles, zonder den blos van zijn vrouw op te merken, liet ze hem aanreiken, nam er een en beet er in. — Heerlijk, zei hij. Hier, proef eens! En hij hield haar de mand voor, welke zij zachtjes afweerde. — Neen, maar ruik eens: verrukkelijk! herhaalde hij, haar eenige keeren de mand onder den neus houdende. — O, ik stikt riep zij uit, eensklaps opspringende. Al haar wilskracht te hulp roepende, slaagde zij er in de kramptrekking te bedwingen en zei toen: — 't Is niets I 't Is niets I De zenuwen I Ga jij maar zitten en eet! Want zij vreesde dat men haar ondervragen zou, haar zou verzorgen, haar niet meer zou verlaten. Om haar zin te doen, was Charles weer gaan zitten en kraakte in de hand de abrikozenpitten, welke hij vervolgens op zijn bord legde. Plotseling schoot in snellen draf een blauwe tilbury over het plein. Emma slaakte een kreet en viel rechtuit achterover op den grond. Na lang over de zaak te hebben nagedacht, was Rodolphe inderdaad besloten naar Rouaan te gaan en, daar van la Huchette naar Buchy maar één weg is, n.1. die van Yonville, moest hij het dorp wel doorrijden en Emma had hem herkend bij bet licht der lantaarns, die als een bliksemstraal de schemering doorschoten. Het leven, dat plotseling in hét doktershuis ontstond, deed den apotheker toesnellen. De tafel met alle borden lag omver; de saus, het vleesch, de messen, het zoutvaatje en het oliefleschje lagen over 212 MEVROUW BOVARY. den vloer verstrooid; Charles riep om hulp; Bertha Schreide van angst en Félicité, wiér handen beefden, maakte mevrouws kleêren los, daar haar lichaam door hevige kramptrekkingen werd bewogen. — Ik ga uit mijn laboratorium wat aromatischen azijn halen, zei de apotheker. En toen zij, aan het fleschje ruikende, de oogen opende: — Dat wist Ik wel; je zou er een doode meê opwekken. — Zeg eens wat! zei Charles, zeg eens watl Kom weer bijl Ik ben 't, je Charles, die je zoo liefheeftI Herken je me? Hier is je dochtertje, geef haar een zoen! Het kind kwam met uitgestrekte armen op haar moeder toe, om deze te omhelzen. Het hoofd afwendende, zei Emma echter op hortenden toon: — Neen, neen... niemandI Ze viel opnieuw in zwijm en men legde haar te bed. Bleek als een wassen beeld, den mond open, de oogen gesloten, de handen vlak, lag zij daar onbeweeglijk. Twee tranenstroomen vloeiden uit haar oogen langzaam op 't kussen. Charles stond achter in de alkoof en de apotheker, vlak bij hem, zweeg aandachtig stil, zooals dit in ernstige levensomstandigheden pas geeft. — Stel u gerust, zei hij, hem met den elleboog aanduwende, ik geloof dat dé crisis voorbij is. — Ja, ze rust nu een beetje! antwoordde Charles, die haar zag slapen. Arme vrouw!... arme vrouwI.... zoo opeens weer ingestort! Homais informeerde nu hoe het ongeval zich had toegedragen. Charles verklaarde dat zij den aanval had gekregen, onderwijl hij abrikozen at — Vreemd!... hernam de apotheker. Maar dan zou 't kunnen zijn, dat de abrikozen de oorzaak waren! Men heeft gestellen, die zoo gevoelig zijn voor den een of anderen geur! Dat zou een heel Interessant onderwerp van studie zijn, zoowel uit een pathologisch als uit een physiologisch oogpunt. De priesters weten dit zeer goed en zorgen dat hun ceremoniën altijd van een bepaalden geur omgeven zijn. Zij doen dit om het verstand te MEVROUW BOVARY. 213 benevelen en de extase op te wekken, iets wat bij personen van het vrouwelijk geslacht, die zoo uiterst teergevoelig zijn, zoo moeielijk niet is. Men haalt voorbeelden aan van sommigen die in zwijm vielen bij den geur van brandend hoorn of week brood ... — Pas opl Maak haar niet wakker! zei Bovary zacht. — En niet alleen, ging de apotheker voort, staan de menschen aan deze afwijkingen bloot, maar de dieren evenzeer. Het is u natuurlijk niet onbekend welke buitengewone zinnenprikkelende kracht de nepata cataria, gewoonlijk kattekruid genoemd, op het kattengeslacht uitoefent; om u nog een voorbeeld te noemen, voor welks waarheid ik insta, Bridaux (een van mijn oude kameraden, thans gevestigd in de rue Malpalu) heeft een hond, die stuiptrekkingen krijgt, zoodra men hem een snuifdoos laat zien. Dikwijls neemt hij voor zijn vrienden een proef hiermede in zijn paviljoen in 't bosch Guillaume. 't Is haast ongelooflijk dat een eenvoudig niespoeder zulk een verwoesting aan kan richten in het organisme van een viervoeter, 't Is buitengewoon eigenaardig, is 't niet? — Zeker, zei Charles, die in 't geheel niet luisterde. — Dit verklaart ons, hernam de ander met een lachje van zalige zelfvoldoening, die tallooze onregelmatigheden in het zenuwstelsel. Wat mevrouw aangaat, zij heeft mij steeds zeer sensitief toegeschenen. Ik zou u dus ook niet aanraden, waarde vriend, een van die zoogenaamde geneesmiddelen aan te wenden, die, onder voorwendsel de symptonen aan te tasten, integendeel het geheele gestel in de war te brengen. Neen, geen onnutte medicamenten I een levensregel, ziedaar alles I middelen die kalmeeren, verzachten, stillen. Zou u niet denken, dat wij misschien op haar verbeelding moeten werken? — In welk opzicht? hoezoo? zei Bovary. — Ja, dat is de vraag! Dat is werkelijk de vraag: That is the question l zooals ik onlangs in de courant las. Emma, ontwakende, riep: — En de brief? De brief? Men dacht dat zij ijlde. Na middernacht ijlde zij werkelijk: een hersenkoorts was uitgebroken. Drie en veertig dagen lang verliet Charles haar niet 216 MEVROUW BOVARY. werd, was dat in twaalf maanden een winst van honderd en dertig francs; hij hoopte bovendien dat de zaak hiermede niet afgedaan zou zijn, dat men de accepten niet zou kunnen betalen, ze dus zou moeten vernieuwen en dat zijn arm geld, na bij den geneesheer gevoed te zijn als in een herstellingsoord, bp een goeden dag tot hem terug zou keeren, aanmerkelijk dikker en zwaar om den zak te doen kraken. Alles gelukte hem bovendien. Hij had de leverantie van cider voor het ziekenhuis te Neufchatel gekregen; de heer Guillaumin beloofde hem aandeelen in de veenderijen van Grumesnil en hij dacht er over een nieuwen omnibusdienst in te stellen tusschen Arcueil en Rouaan, welke niet na zou laten de rammelkast van de Gouden Leeuw ten onder te brengen en sneller, goedkooper en meer kunnende bergen, hem den ganschen handel van Yonville in handen zou spelen. Charles vroeg zich dikwijls af op welke wijze hij het volgend jaar dat geld kon terugbetalen; hfl zocht en bedacht allerlei middelen, zooals zijns vaders hulp inroepen of wat verkoopen. Zijn vader zou zich echter wel doof houden en hij zelf had niets om te verkoopen. Hij zag dan ook zooveel moeilijkheden voor zich, dat hij zoo gauw mogelijk dit onaangename onderwerp uit zijn gedachten zette. Hij verweet zich zelfs Emma er onder te vergeten, alsof, daar al zijn gedachten zijn vrouw toebehoorden, zij van iets dat haar toekwam verstoken bleef, als hij niet onophoudelijk zich met haar bezighield. De winter was streng. Mevrouw nam langzaam in beterschap toe. Als het mooi weer was, zette men haar in heur stoel aan 't raam, dat op het plein uitzag: de tuin was haar thans antipathiek en de jaloezieën bleven aan dien kant geregeld gesloten. Zij wenschte dat men het paard verkocht; waar zij eertijds van hield, stond haar nu tegen. Al haar gedachten schenen zich tot bezorgdheid voor zichzelf te bepalen. Zij bleef in haar bed zitten, lichte gerechtjes klaarmakende, schelde het meisje om te informeeren naar haar gerstewater of om met haar te praten. De sneeuw op het dak van de markthal wierp een stillen witten weersch^n in de kamer; later kwam MEVROUW BOVARY. 217 de regentijd. Met een soort angst wachtte Emma iederen dag den terugkeer van de onbeteekenendste feiten, die haar echter niet het minste belang inboezemden. Het belangrijkste was 's avonds de aankomst van de Zwaluw!. De herbergierster schreeuwde dan en andere stemmen antwoordden, terwijl de lantaarn van Hippolyte, die op den bak naar koffers zocht, een ster scheen in de duisternis. Om twaalf uur 's middags kwam Charles thuis, wat later vertrok hij weer, nog later nam hij een kop bouillon en om vijf uur, tegen 't avondvallen, kwamen de kinderen uit de school, met de klompen slijferend over 't trottoir, met de linialen, de een na den ander, tegen de wervels' van de luiken slaande. Omstreeks dien tijd kwam de heer Bournisieh haar bezoeken. Hij informeerde naar haar gezondheid, vertelde haar het nieuws en werkte op haar godsdienstig gevoel in een fleemend praatje, dat niet zonder bekoring was. Het gezicht van zijn soutane alleen wekte haar reeds op. Op een dag, dat haar ziekte het toppunt had bereikt en zij meende dat zij ging sterven, had zij om het H. Oliesel gevraagd en naarmate men in haar kamer de toebereidselen maakte voor het Sacrament, de metstroopjes bedekte latafel inrichtende tot altaar, terwijl Félicité dahlia's op den grond strooide, voelde Emma Iets krachtigs over * zich gaan, dat haar van haar pijn verloste, van elke r waarneming, van elk gevoel. Haar ontlast vleesch dachf ■let meer; een ander leven begon; het was of haar wezen opsteeg tot God, zich oploste in die liefde als brandende wierook, die vervliegt in damp. Men sprenkelde wijwater op de beddelakens; de priester haalde uit den heiligen kelk de witte hosti en in een zwijmel van hemelsche vreugde bracht zij de lippen vooruit om het lichaam des Heeren te ontvangen, die hier tegenwoordig was. De gordijnen van haar bed hingen in weeke golvingen om haar, als wolken, en het licht van de twee kaarsen, weike op de latafel brandden, scheen haar een verblindende , glorie. Toen liet zij het hoofd weer achterover vallen; zij meende in de oneindige ruimte den zang der serafijnen- ; harpen te hooren en in een blauwen hemel, op een gouden troon, temidden der heiligen, die groene palmtakken in 218 MEVROUW BOVARY. de hand hielden, God den Vader te zien, stralend van majesteit en op wiens teeken de engelen op vlammenvleugels naar de aarde afdaalden, om haar mede te voeren in hun armen. Dit schitterend visioen bleef in haar herinnering als het schoonste, dat men droomen kon; zij poogde den gevoelsindruk ervan opnieuw te krijgen die, hoewel minder exclusief, en met. even innige verteedering, in haar bestendigd werd. Haar ziel, stijf van trots, vond ten slotte rust in de christelijke zelfvernedering en, haar zwakheid met genot herdenkende, zag Emma haar wilskracht afbrokkelen en een wijde bres vormen, waardoor de gratie binnentrad. In de plaats van het geluk was een grootere gelukzaligheid gekomen, een andere liefde, verheven boven elke liefde, zonder verbreking, zonder einde en die aldoor in kracht zon toenemen I Een der illusies van haar hoop was in een verre toekomst een toestand van reinheid, boven de aarde zwevende, zich oplossende in den hemel en waarin zij zou leven. Zij wilde een heilige worden. Ze kocht rozekransen, droeg amuletten en wenschte in haar kamer, aan het hoofdeinde van haar bed, een reliquie in smaragden gezet, om dezen eiken avond te kussen. De pastoor was opgetogen over deze gemoedsstemming, hoewel hij vond dat de vroomheid van Emma, door overmaat van ijver, wel eens eindigen kon met op dwaalgeloof te gelijken en zelfs op buitensporigheid. Niet te goed op de hoogte van deze dingen, zoodra zij de perken wat te buiten gingen, schreef hij aan den heer Boulard, boekhandelaar van Monseigneur, om hem iets uitsteketuis te zenden voor een zeer verstandig persoon van het vrouwelijk geslacht. De boekhandelaar, met even groote onverschilligheid als hij wat blikken snuisterijen aan de negers zou hebben gezonden, pakte bij elkaar wat op dat oogenblik op godsdienstig gebied in trek was. 't Waren kleine boekjes met vragen en antwoorden, geschriftjes, waarin een ruwe toon werd aangeslagen, op de wijze van den heer de Maistre, en een soort romans in rood kartonnen omslag en week van stijl, geschreven door dichterlijk aangelegde seminaristen of bekeerde blauwkousen. Men vond er bij: Gedenk het wel; De man van de wereld aan 222 MEVROUW BOVARY. Men moet, zei hij een blik van zelfvoldoening om zich heenwerpend, zóóver dat hij zelfs de uiterste grens van 't landschap scheen te zoeken, de flesschen zóó flink op de tafel zetten en dan, nadat de draden zijn doorgesneden, de kurk met kleine drukjes naar beneden duwen, heel, heel langzaam, zooals men In de restaurants met het Seltzerwater doet. Gedurende zijn verklaring spoot de cider hen echter vaak in 't gezicht en de geestelijke liet niet na steeds met een lachje op te merken: — Zijn goedheid springt in de oogen 1 Bournisien was een goedaardig mensch en op zekeren dag, toen de apotheker Charles aanraadde mevrouw mede naar den schouwburg te Rouaan te nemen en haar daar den beroemden tenor Lagardy te laten hooren, om hamwat te verstrooien, voelde hij zich*niet eens beleedigd. Homais verwonderde zich over zijn stilzwijgenen wenschte zijn meening te vernemen. De priester verklaarde toen, dat hij de muziek voor de goede zeden minder gevaarlijk achtte dan de literatuur. De apotheker nam het evenwel op voor de literatuur. Het tooneel, beweerde hij, diende om vooroordeelen te bestrijden en onder den schijn van plezier, onderwees het de deugd. — Castigat ridendo mores, mijnheer Bournisien l Neem bijv. eens het meerendeel van Voltalre's tooneelspelen; ze zijn handig doorzaaid met allerlei wljsgeerige opmerkingen, welke ze voor het volk tot een ware school van moraal en diplomatie maken. — Ik, zei Binet, heb vroeger eens een stuk gezien, getiteld De Straatjongen van Parjfs, waarin een generaal voorkomt van een inderdaad eerlijk karakter. Hij zelf neemt een jongmensch van goede familie, die een dienstmeisje had verleid, onderhanden, welk meisje ten slotte.,): — Ongetwijfeld, ging Homals voort, is er slechte Htet ratuur, zooals er ook slechte apothekers zijn'; doch alles over een kam scherende de belangrijksteder fraaie kunsten te veroordeelen», schijnt mij een domheid toe, een barbaarsche gedachte, dié thuis behoort in dien verschrikken lijken tijd, toen men QalUeï in de gevangenis wierp. — O, ik weet wel, wierp de pastoor tegen, dat er I MEVROUW BOVARY. 223 goede boeken bestaan van goede schrijvers; doch zouden I die personen van verschillend geslacht, die bijeenkomen I in fraaie vertrekken, die met allen wereldschen praal zijn l uitgedost; zouden die heidensche vermomming, dat blanketsel, die flambouwen, die verwBfde stemmen, niet ten I slotte een zekere losbandigheid van geest verwekken en onedele gedachten doen ontstaan en onreine lusten ? Zoo I is tenminste de opinie van alle Pausen. En dan, voegde I hij er aan toe, plotseling een geheimzinnigen toon aanslaand en een beetje snuif tusschen duim en vinger fijn wrijvend, als de kerk het tooneel veroordeeld heeft, deed i zij daar wèl aan en wij moeten ons aan haar voorschriften I onderwerpen. : — Waarom, vroeg de apotheker, worden de tooneelspelers geëxcommuniceerd? Vroeger werkten zij daarentegen mede bij de ceremoniën van den godsdienst Ja, Imen speelde toen een soort kluchten, mysterie-spelen Igenoemd, waarin de wetten der welvoègelijkheid dikwijls ■werden geschonden. De geestelijke stelde zich tevreden met even te zuchten en de apotheker vervolgde: — 'tls er meê als met den Bijbel; daar is... zooals u weet... ook meer dan één passage in, die pikant is. ja vaak... werkelijk bespottelijkI I En toen hij zag dat de heer Bournisien een gebaar wan ergernis maakte: — U zal mij zeker toestemmen, dat dit geen boek is j?m aan l°nge menschen in handen te geven en dat ik Uiet verre van aangenaam zou vinden als Athalie I — Maar 't zijn de protestanten en niet wij, riep de ander ongeduldig uit, die den Bijbel aanbevelen! f ~ '}. Komi er niet °P aan. zei Homais, ik verwonder Ier mij over, dat men in onze dagen, in een verlichte feytynog hardnekkig blijft optreden tegen een verstandige ontspanning, die schadeloos is, ja vaak uit een moreel en hygiënisch oogpunt aan te bevelen, nietwaar dokter? I — Ongetwijfeld, antwoordde de geneesheer nonchalant It zij omdat hij dezelfde meening toegedaan zijndeniemand fcjMlde beleedigen of wel omdat hij er geen meening op 224 MEVROUW BOVARY. Het gesprek scheen hiermede geëindigd, toen de apotheker het gepast achtte nog een laatsten aanval te doen. — Ik heb priesters gekend, die burgerkleeren aantrokken, om de danseuses te zien springen. — Och komt zei de pastoor. — Ik heb er gekend I En alle woorden afzonderlijk uitsprekende, herhaalde Homais: — Ik — heb — er — gekend. — Welnu, daar deden ze verkeerd aan, zei Bournisien, besloten alles aan te hooren. — O, maar ze doen nog wel andere dingen! riep de apotheker uit. — Mijnheer! zei de geestelijke, en hij zag hem met zulke woedende blikken aan, dat de apotheker er wat verlegen onder werd. — Ik wou alleen maar zeggen, verklaarde hij op minder ] vijandelijken toon, dat verdraagzaamheid het beste middel is om de zielen tot den godsdienst te brengen. — Dat is zoo! dat is zoo! stemde de goede man toe, zich weer in zijn stoel zettende. Hij bleef daar echter niet langer dan twee minuten. Toen hij vertrokken was, zei Homais tegen den geneesheer: — Dat noemt men nu iemand den mond snoeren i Ik heb hem, dit zag u, aardig te pakken gehadI... Geloof u mij, neem u mevrouw meê naar den schouwburg, al; zou u 't waarachtig alleen doen om eens éénmaal van] uw leven tenminste die raven woedend te maken! Als iemand mijn plaats in kon nemen, zou ik met u méégaan. Gij moet u haasten! Lagardy geeft maar één voorstelling; hij gaat naar Engeland, waar hij een schitterend engagement heeft gekregen, 't Is een verbazend gelukskind! hij neemt drie maitressen meê en zijn eigen kok. Bü al die groote artisten is 't: zoo gewonnen, zoo geronnen; zij hebben behoefte aan een dolzinnig bestaan, dat hun verbeelding prikkelt. Maar ze sterven in 't gasthuis, omdat ze den takt missen, wanneer ze jong zijn, wat over te leggen. Nu, smakelijk eten! Tot morgenI De gedachte aan die tooneelvoorstelling had in Bovary'sj hersenen snel wortel geschoten en hij liet niet na er MEVROUW BOVARY. 225 oogenblikkelijk zijn vrouw deelgenoote van te maken. Zij weigerde aanvankelijk onder voorwendsel dat zij opzag tegen de vermoeienis, de beslommering, de onkosten; tegen zijn gewoonte hield Charles echter voet bij stuk, omdat hij dit verzetje werkelijk noodzakelijk voor haar achtte. Hij zag er geen enkel bezwaar in; zijn moeder had hem driehonderd francs gezonden, waarop hij in 't geheel niet meer rekende; de loopende schulden waren volstrekt niet buitengewoon en de vervaldag der accepten aan Lheureux was nog zóó ver af, dat men daar niet aan behoefde te denken. Bovendien meenende dat zij uit beschroomdheid weigerde, hield Charles krachtiger aan, zoodat zij eindigde met voor zijn aandringen te bezwijken. Den volgenden dag, om acht uur, namen zij In de Zwaluw plaats. De apotheker, dien niets te Yonville vasthield, maar die toch meende dat hij gedwongen was er geen stap buiten te doen, zuchtte toen hij hen zag vertrekken. — Goede reis, gelukkige stervelingen I zei hij. Toen, zich tot Emma wendende, die een blauw zijden japon droeg met vier volants: — U ziet er uit als de godin der liefde zelf. U zal bepaald te Rouaan furore maken. De diligence spande af bij 't hótel het Roode Kruis op de place Beauvoisine. 't Was een van die herbergen, zooals men ze in alle voorsteden in de provincie aantreft, met groote stallen en kleine slaapkamers; de kippen loopen midden op den voorhof rond en pikken de haver weg van onder de beslijkte voertuigjes der handelsreizigers; een van die goede ouderwetsche herbergen met balkons van vermolmd hout, dat kraakt als 't in den winter 's nachts wat stevig waait, altijd vol menschen, drukte en eterij, de zwarte tafels pikkerig van de gloria's, de dikke ruiten vervuild door de vliegen, de vochtige servetten met blauwe wijnvlekken; alles riekt naar het dorp, als boerenknechts, in steedsche kleéren gestoken; de gelagkamer ligt aan de straat en aan den kant van 't land is een groententuin. Charles begaf zich onmiddellijk op weg. Hij Verwarde de stalles met de galerij, het parket met de loges, liet zich een en ander verklaren, begreep echter niets, werd van 8 226 MEVROUW BOVARY. den bureaulist naar den directeur gezonden, kwam aan de herberg terug, ging weer naar het plaatsbureau, en wandelde zoo verscheidene malen de gansche stad door van den schouwburg tot aan den boulevard. Mevrouw kocht zich een hoed, handschoenen, een bouquet. Mijnheer was bevreesd het begin te missen en zonder zich den tijd te gunnen een kop bouillon te drinken, gingen zij naar den schouwburg, waar zij aankwamen voor nog gesloten deuren. XV. De menigte wachtte tegen den muur, symmetrisch opgesloten tusschen de balustrades. Op de hoeken der naburige straten waren reusachtige biljetten aangeplakt, met grillige letters herhalende: „Lucie de Lammermoor... Lagardy... Opera..." etc. Het was mooi weêr en men had het warm; het zweet liep in de kapsels; de voor den dag gehaalde zakdoeken veegden de roode voorhoofden af; een lauw windje, over de rivier strijkende, bewoog nu en dan even de uitgesneden randen van de linnen zonneschermen der café's. Wat verder werd men opgefrischt door een kouden luchtstroom, welke riekte naar gesmolten vet, leêr en olie. Dit was de uitademing van de rue des Charettes, vol groote donkere pakhuizen, waar men de vaten opstapelt. Uit vrees van belachelijk te schijnen, wilde Emma, vóór zij naar binnen gingen, een kleine wandeling naar de haven maken en Bovary hield uit voorzichtigheid de biljetten in zijn hand, binnen in zijn broekzak, welken hij tegen zijn buik aandrukte. In de vestibule beving haar een soort hartklopping. Zij lachte onwillekeurig van ijdelheid, toen zij de menigte zich rechts naar de andere gang zag spoeden, terwijl zij de trap naar den eersten rang beklom. Zij vond er een kinderlijke vreugd in met hare vingers de groote bekleede deuren open te drukken; mét volle longen ademde zij de stoflucht in der couloirs'en toen zij in haar loge zat, zette zij een hooge borst met een bevalligheid, welke een hertogin niet had misstaan. MEVROUW BOVARY. 227 De zaal begon vol te worden, men haalde de kijkers uit de étui's en de abonné's, in de verte elkaar opmerkend, groetten elkander. In de schoone kunsten zochten zij ontspanning van hun koopmans-beslommeringen; zij vergaten de zaken echter niet, spraken nog over katoen, zes en dertig*) of indigo. Men zag er de hoofden van oude heeren, rustig en zonder uitdrukking, die, wit van haar en teint, wel zilveren medailles geleken, in looddamp verdoft. De jonge fatten liepen als pauwen in 't parket, met den rose of appelgroenen das in de opening van hun vest pronkende; mevrouw Bovary bewondérde hen van uit de hoogte, terwijl zij de gespannen palmen van de in gele handschoenen gestoken handen steunden op den wandelstok met gouden knop. De lichten in 't orkest werden onderwijl aangestoken; de kroon daalde van het plafond neer, met het getintel der facetten een plotselinge vroolHkheid in de zaal uitstortende; de muzikanten kwamen een voor een binnen en een langdurig gewirwar van ronkende bassen, krassende violen, trompetterende pistons, van fluiten en piepende flageolets deed zich hooren. Drie tikjes klonken op het tooneel, de trommen begonnen te roffelen, de koperinstrumenten bliezen eenige accoorden en het opgaande scherm vertoonde een landschap. Het was een kruisweg in 't bosch met links een fontein, overschaduwd door een eik. Boeren en heeren, den plaid over den schouder, zongen samen een jachtlied; toen kwam een jagermeester, die den engel van het kwade aanriep, terwijl hij zijn beide armen ten hemel hief; een andere kwam op, zij gingen weer weg en de jagers begonnen opnieuw. Zij ging weer heel op in Walter Scott, in de lectuur harer jeugd! 't Was of zij door den nevel de Schotsche doedelzakken hoorde klinken over de hei. De herinnering aan den roman deed haar bovendien het libretto beter begrijpen, zij volgde de intrige tot in de kleinste bijzonderheden, terwijl de vluchtige gedachten, welke bij haar opkwamen, aanstonds verstrooid werden door de oprui» *) Alcohol of wijngeest van 36 graden. V. 228 MEVROUW BOVARY. schingen der muziek. Ze liet zieh gaan op de wiegelingen der melodie en voelde heel haar wezen trillen, alsof de strijkstokken zich over haar zenuwen bewogen. Zij had geen oogen genoeg om de costumes te kunnen bewonderen, het decoratief, de spelers, de geschilderde boomen, die beefden als men liep en de fluweelen mutsen, de mantels, de degens, al deze dingen, die leefden in een sfeer van muziek als in de atmosfeer van een andere wereld. Daar trad eensklaps een jonge vrouw naar voren, een groenen schildknaap een beurs toewerpend. Zij bleef alleen en nu hoorde men een fluit, die een geluid maakte als het fluisteren van een fontein of het gekweel van vogels. Lucie begon manhaftig haar cavatine in sol majeur in te zetten; zij leed liefdesmarten, zij wenschte vleugels te hebben. Ook Emma had, het leven ontvluchtende, willen opstijgen in een omhelzing. Eensklaps verscheen Edgar Lagardy. Hij had die schitterende bleekheid, die iets van de majesteit der marmeren beelden geeft aan het hartstochtelijk ras van 't Zuiden. Zijn krachtige figuur was in een buis van bruine kleur gestoken; een kleine, kunstig bewerkte dolk bengelde tegen zijn linkerdij; terwijl hij zijn witte tanden liet zien, wierp hij smachtende blikken om zich heen. Men vertelde dat een Poolsche prinses, die hem op een avond hoorde zingen aan het strand te Biarritz, waar hij sloepen herstelde, verliefd op hem was geworden. Zij had zich voor hem geruïneerd. Hij had haar in den steek gelaten voor andere vrouwen en de roep, welke in het sentimenteele van hem uitging, liet niet na ook van invloed te wezen op zijn artistieke reputatie. De diplomatieke comediant droeg zelfs zorg steeds bij zijn reclames in een poëtischen zin iets te laten doorschemeren omtrent de aantrekkelijkheid van zijn persoon en de gevoeligheid van zijn hart. Een mooie stem, een onverstoorbaar aplomb, meer temperament dan verstand en meer hoogdravendheid dan gevoel brachten deze bewonderenswaardige kwakzalversnatuur, waarin iets was van een kapper en een toreador, tot beroemdheid. Reeds bij het eerste tooneel bracht hij de toeschouwers in verrukking. Hij sloot Lucie in zijn armen, verliet haar, MEVROUW BOVARY. 229 kwam terug, scheen wanhopig: hij had losbarstingen van toorn, poëtische vlagen van eindelooze droefheid en de tonen ontsnapten aan zijn blooten hals, vol zuchten en kussen. Emma boog zich voorover om hem te zien, haar nagels in het fluweel van haar loge drukkende. Haar hart werd vervuld van deze melodieuze klaagtonen, die zich voortrekten, begeleid door de contrabassen, als de wanhoopskreten van schipbreukelingen in het geloei van den storm. Zij herkende alle bedwelmingen, alle angsten, waaraan zij had denken te sterven. De stem der zangeres scheen haar toe niet anders te zijn dan de weerklank van haar eigen bewustzijn en de bekoorlijke illusie, die er van uitging, iets van haar eigen leven. Nooit had iemand ter wereld haar echter op deze wijze liefgehad. Hij had niet geschreid zooals Edgar, dien laatsten avond, in den maneschijn, toen zij elkaar: „tot morgenI tot morgen 1" toeriepen. De zaal daverde van de bravo's; men herhaalde het gansche stretta; de geliefden spraken over de bloemen op hun graf, over eeden, verbanning, noodlot, hoop, en toen zij elkaar het laatst vaarwel toeriepen slaakte Emma een schellen gil, die zich vermengde met de trilling der laatste accoorden. — Waarom kwelt die mijnheer haar toch zoo ? vroeg Bovary. — Weineen, antwoordde zij, dat is haar minnaar. — Maar hij zweert toch zich op haar familie te wreken, terwijl de andere, die zooeven opkwam, zei: „Ik bemin Lucie en ik geloof dat zij ook mij bemint." Bovendien, hij is armpjedoor met haar vader vertrokken. Die kleine leelijkerd, met die haneveer op zijn hoed, was haar vader immers? Ondanks de uitleggingen van Emma, meende Charles, na het duo, waarin Gilbert aan zijn meester Ashton zijn duivelachtige praktijken vertelt, den valschen verlovingsring ziende, die Lucie moet bedriegen, dat deze een souvenir was, door Edgar gezonden. Hij bekende overigens dat hij de geschiedenis niet begreep, wat kwam door de muziek, die aan de woorden veel afbreuk deed. — Stil tochi zei Emma; wat komt dat er op aan? — Omdat, hernam hij, zich over haar schouder bui- MEVROUW BOVARY. 245 Zij antwoordde met een knikje en verdween als een vogel in het belendend vertrek. 's Avonds schreef Emma den klerk een langen brief, waarin zij zich aan de bijeenkomst onttrok; alles was nu voorbij, en — Voor hun beider gèluk — moesten zij elkaar niet weer ontmoeten. Toen de enveloppe dichtgemaakt was, bedacht zij dat ze Léons adres niet wist. — Ik zal hem morgen persoonlijk aan hem geven, zei ze; hij komt natuurlijk. Den volgenden morgen zat Léon, het venster open, op het balkon te neuriën, poetste zijn schoenen en smeerde ze, om ze goed te doen glimmen, verscheidene malen in. Hij trok een witte broek aan, fijne kousen, een groene jas en vest, goot op zijn zakdoek al de odeur, welke hij bezat, liet zich hierop kappen, bracht zijn haar vervolgens weer eenigszins in wanorde om aan zijn kapsel een meer natuurlijke elegance te geven. — 't Is nog te vroeg I dacht hij, op de koekoeksklok van den kapper kijkende, welke negen uur wees.. Hij las nu een oud modejournaal, ging uit, rookte een sigaar, liep drie straten door, meende dat het nu tijd was en begaf zich langzaam naar het portaal van de Notre Dame. Het was een mooie zomermorgen. Het zilverwerk schitterde in de winkels der zilversmeden en het licht, dat schuin op de kerk viel, overtoog de randen der grauwe steenen met een spiegelenden glans; een troep vogels zwermde in de blauwe lucht, rond de klaverbladvormige klokken; het plein weergalmde van de kreten en de geur steeg op van de bloemen, welke het plaveisel afbakenden, rozen, jasmijnen, anjelieren, narcissen en tuberozen, onregelmatig afgebroken hier en daar door vochtig groen, kattekruid en hoornbloem voor de vogels; de fontein, in het midden, gorgelde en onder de groote paraplu's, te midden van tot pyramiden opgestapelde meloenen, zaten blootshoofds de koopvrouwen, bouquetjes violen met papier omwikkelend. De jonkman nam er een. 't Was de eerste maal dat hij voor een vrouw bloemen kocht en, den geur er van opsnuivende, zwelde zijn borst van trots, alsof deze hulde aan een ander op hem afscheen. 246 MEVROUW BOVARY. Hij was niettemin bevreesd gezien te worden en trad daarom vastbesloten de kerk binnen. De kerkewachter stond op den stoep, midden in het linker portaal, onder de dansende Marianne, den vederhoed op 't hootd, den degen tegen zijn been bengelend, den staf in de hand, majestueuzer dan een kardinaal en schitterend als een heilige hostievaas. Hij trad op Léon toe en met dien begenadigden glimlach, dien de geestelijken aannemen als zij kinderen ondervragen, zei hij: — Mijnheer is zeker niet hier vandaan ? Mijnheer wenscht de curiositeiten der kerk te zien ? — Neen, zei de ander. Hij liep eerst beneden de kerk wat rond, keerde toen naar 't plein terug. Emma kwam niet. Hij klom zelfs de koortrap op. Het schip weerspiegelde zich In de volle wijwatervaten met het begin van de gewelven en eenige deelen van 't portaal. De weerschijn der schilderingen, brekende op den rand van 't marmer, gleed verder voort over de vloertegels, als een veelkleurig tapijt. Het daglicht van buiten verlengde zich door de drie open portalen in de kerk in drie breede stralen. Van tijd tot tijd ging een geloovige voorbij, voor het altaar de halfstaande kniebuiging makend van menschen die gehaast zijn. De kristallen kronen hingen onbewogen neer. Op het koor brandde een zilveren lamp en uit de zij-kapellen, uit de donkere gedeelten der kerk, suisde nu en dan iets op als een zucht, met het geluid van een hek, dat gesloten wordt en waarvan de echo voortdreunt onder de hooge gewelven. Met ernstige schreden liep Léon langs de muren. Nooit had het leven hem zoo heerlijk toegeschenen. Zij zou zóó komen, bekoorlijk, zenuwachtig, de blikken bespiedende van hen, die haar volgden, — en met haar rok met volants, haar gouden lorgnet, haar kleine laarsjes, met al die elegance, welke hij niet kende, en die [verleidende kracht der deugd, die onweerstaanbaar is. Als een reusachtig boudoir spande de kerk zich boven haar uit; de gewelven bogen zich als om in het schemerdonker de bekentenis harer liefde te overdenken; de ruiten MEVROUW BOVARY. 247 schitterden als om haar gelaat te verlichten en de wierookvaten werden ontstoken, opdat zij als een engel verscheen, in den opwolkenden geur. Zij kwam echter niet. Hij ging op een stoel zitten en zijn oogen werden aangetrokken door een blauw gordijn, schuitenvoerders voorstellende, die korven droegen. Hij zag er lang naar, aandachtig de schubben tellende van de visschen en de knoopsgaten van de buizen, onderwijl zijn dwalende gedachten Emma zochten. De kerkewachter, terzijde staand, was innerlijk verbolgen op dit individu, dat zich veroorloofde de kerk alleen te bewonderen. Hij scheen-zich een monsterachtige handeling te permiteeren, hem in zeker opzicht te bestelen en niet meer of minder dan heiligsehennis te begaan. Een geruisch van zij over de steenen, de rand van een hoed, een zwarte mantel... Zij was het! Léon stond op en snelde haar te gemoet. Emma was bleek. Ze liep haastig. — Lees! zei ze, hem een papier toestekende... O neen! En zij trok haastig haar hand terug om de kapel van de Heilige Maagd binnen te gaan, waar zij, tegen een stoel knielende, begon te bidden. De jonkman voelde zich geprikkeld door dit kwezelig vertoon; aan den anderen kant was er toch ook een zekere bekoring in, haar zoo te zien, op het uur van 't rendez-vous, in gebed verzonken als een Andalousische markiezin; toen er geen eind aan kwam, begon hij zich schromelijk te vervelen. Emma bad, of liever poogde te bidden, in de hoop dat van uit den hemel een plotseling besluit zou nedernalen en, om de hulp des hemels tot zich te trekken, vulde zij haar oogen met den glans van den tabernakel, snoof zij den geur op van de in groote vazen verwelkende witte nachtvfolieren en luisterde naar de stilte van de kerk, die het leven in haar hart scheen te doen aanwassen. Zij stond op en zij zouden juist heengaan, toen de kerkewachter snel op hen toetrad en zei: — Mevrouw is ongetwijfeld niet van hier? Wenscht mevrouw de kerkelijke curiositeiten te zien? — Och neen! riep de klerk uit. 248 MEVROUW BOVARY. — Maar waarom niet? hernam zij. Nu haar deugd begon te wankelen, greep zij zich vast aan de Heilige Maagd, aan de beelden, de graven, aan alles, waaraan zij zich maar vast kon hechten. De kerkewachter, om de gewone orde niet te veronachtzamen, bracht hen naar den ingang, bij het plein terug, waar hij hun met zijn staf een grooten kring van zwarte steenen wees, zonder opschrift of beeldwerk. — Dit is, zei hij plechtig, de omtrek van de mooie klok van Amboise. Zij woog veertig duizend pond. In geheel Europa was geen tweede zóó te vinden. De werkman, die haar goot, stierf van vreugde... — Laten we weggaan, zei Léon. De brave man liep verder. Aan de kapel van de H. Maagd gekomen, riep hij met een gebaar, dat alle bedenking den mond snoerde en met een trots, grooter dan die van den landeigenaar, die u zijn vruchtboomen toont: — Deze eenvoudige steen dekt Pierre de Brézé, heer van la Varenne en van Brissac, maarschalk van Poitou en gouverneur van Normandië, gesneuveld in den slag bij Montlhéry, den 16 Juli 1465. Léon beet zich op de lippen en trappelde van ongeduld. — Rechts, die edelman, geheel in 't ijzer, op een steigerend paard, is zijn kleinzoon Louis de Brézé, heer van Breval en van Montchauvet, graaf van Meulevrier, baron de Mauny, kamerheer des konings, ridder van de orde en tegelijk gouverneur van Normandië, gestorven den 23 Juli 1531, een Zondag, zooals het onderschrift aangeeft; die man daaronder, die gereed is in het graf te dalen, stelt precies denzelfden persoon voor. Het is onmogelijk, nietwaar? een volmaakter voorstelling van het eeuwige Niets te geven. Mevrouw Bovary nam haar lorgnet. Léon, onbeweeglijk naast haar staande, keek haar aan, zelfs geen woord trachtende te zeggen, geen gebaar pogende te maken, zóózeer voelde hij zich ontmoedigd tegenover deze babbelachtigheid en deze onverschilligheid. De niet eindigende gids ging voort: — Vlak bij hem, die op haar knieën liggende en weenende vrouw, is zijn echtgenoote Diana van Poitier, MEVROUW BOVARY. 249 gravin van Brézé, hertogin van Valentinois, geboren in 1499, gestorven in 1566; en links, die een Hnd op den arm heeft, is de H. Maagd. Wendt u nu naar dezen kant: hier zijn de graven van de Amboises. Beiden zijn kardinaal geweest en bisschop van Rouaan. Die daar was minister onder Lodewijk XII. Hij heeft veel voor de kerk gedaan. Bij testament heeft, hij dertigduizend gouden kronen aan de armen vermaakt Zonder stil te staan en al sprekende, duwde hij hen een door losse hekjes afgesloten kapel binnen, duwde er een paar op zij, en wees op een stuk steen, dat vroeger wel een slecht gemaakt standbeeld had kunnen zijn. — Vroeger, zei hij, met een lange zucht versierde dit het graf van Richard Leeuwenhart, koning van Engeland en hertog van Normandië. De Calvinisten, mijnheer, hebben het zoo toegetakeld. Uit kwaadaardigheid hebben zij het, gedurende het bisschoppelijk beleg, in den grond begraven gehad. Maar laten we verder gaan en de ruiten van la Gargouille beschouwen. Maar Léon haalde haastig een zilverstuk uit den zak en greep Emma bij den arm. De kerkewachter stond onthutst deze ontijdige mildheid niet begrijpende, terwijl voor een vreemdeling toch nog zooveel dingen te zien waren. Hij riep hem terug: — Maar, mijnheer! De spitsI de spits!... — Dank u wel! zei Léon. — Mijnheer doet verkeerd! Zij is vier honderd en veertig voet hoog, dus negen minder dan de groote pyramide van Egypte. Zij is heel gegoten, zij... Léon ijlde weg; het scheen hem toe, dat zijn liefde, die nu reeds bijna twee uur lang in de kerk verstijfd was geworden als de steenen, op ging stijgen als rook door dit soort afgeknotte pijp, dit soort langwerpige kooi of open schoorsteen, die zich vermat den plompen vorm boven het kerkgebouw te verheffen als de roekelooze poging van den een of anderen fantastischen ketellapper. — Waar gaan wij heen? zei ze. Zonder te antwoorden stapte hij snel voorwaarts en mevrouw Bovary doopte haar vinger reeds in 't wijwater, 250 MEVROUW BOVARY. toen zij achter zich een luid gehijg hoorden, regelmatig afgebroken door het neerbonken van den staf. Léon keerde zich om. — Mijnheer! — Wat? Hij herkende den kerkewachter, onder zijn arm dragende en tegen zijn buik in evenwicht houdende, een twintigtal zware boekdeelen. Het waren de werken die over de kerk handelden. — Ezel! gromde Léon, naar buiten snellende. Een straatjongen voerde kattekwaad uit op het plein. — Haal eens een rijtuig voor mei Het kind verdween als een pijl in de rue de Quatre Vents; zij bleven nu eenige oogenblikken alleen, elkaar eenigszins onthutst aanziende. — Maar, Léon!... wezenlijk... ik weet niet... mag ik wei... Ze zei het coquet, ongemeend. Toen op ernstigen toon: — 't Is heel onbehoorlijk, ziet u! — Wat? vroeg de klerk, 't Is Parijsche gewoonte! Als een onweerstaanbaar argument deed dit haar besluiten. Het rijtuig kwam echter niet Léon was bevreesd dat zij opnieuw de kerk zou binnengaan. Eindelijk reed het echter voor. — Ga tenminste door het noorder portaal de kerk uit I riep de kerkewachter, die op den drempel stond, hen toe, u kan daar de Opstanding zien, het Laatste Oordeel, het Paradijs, Koning David en de Verdoemden in de Hel. — Waar gaat mijnheer heen? vroeg de koetsier. — 't Is me volmaakt onverschillig! zei Léon, Emma het rijtuig in duwende. De logge kast' zette zich in beweging, daalde de rue' Grand-Pont af, stak de place des Arts over, den quai Napoléon, den pont Neuf en stond plotseling stil voor het standbeeld van Pierre Corneille. — Rij door! riep een stem van binnen. Het rijtuig reed verder en na het la Fayette-plein, de helling afgaande, schoot het in galop op het spoorwegstation aan. MEVROUW BOVARY. 251 — Neen, recht door! riep dezelfde stem. Het rijtuig reed het hek weer uit en weldra in de Laan gekomen, ging het in zachten stap tusschen de hooge olmen door. De koetsier veegde zich het voor| hoofd af, nam zijn leeren hoed tusschen de beenen en bracht het rijtuig buiten de zijlanen, aan den waterkant bij het gras. Het ging nu de rivier langs, den veerweg over, geplaveid met harde steenen en geruimen in de richting van Oyssel, aan de andere zijde der eilanden. | Maar eensklaps aan een stuk door, ging het door Quatremares, Sotteville, de Grande-Chaussée, de rue d'Elbeuf en hield voor de derde maal stil bij den Plantentuin. — Vooruit dan toch! schreeuwde de stem, nu driftiger. En aanstonds zich weer in beweging zettende, ging het door Saint-Sever, langs den quai des Curandiers, den , quai aux Meules, nog eens de brug over, over het | Champ-de-Mars-plein en achter de tuinen van het hospitaal om, waar de grijsaards in hun zwarte vest wandelden in de zon over het met klimop begroeide terras. Het reed weer den boulevard Bouvreuil op, den boulevard Cauchoise af en van den Mont-Riboudet tot aan den kant van Deville. Toen kwam het terug en nu, volkomen onverschillig zonder bepaald doel, ging het waar het toeval het bracht. [Men zag het te Saint-Pol, te Lescure, op den mont Gargan, aan de Rouge-Marc en het plein du Gaillardbois : de rue Maladrerie, rue Dinanderie, bij Saint-Romain, SalntVivien, Saint-Maclou, Saint-Nicaise, — bij het douanestation, aan de beneden Viellle-Tour, aan de Trois-Pipes en bij het Cimetière Monumental. De koetsier wierp nu en dan van den bok af wanhopige blikken naar de kroegen Hij begreep niet welke rij-woede zich van die menschen, welke maar niet wilden ophouden, had meester gemaakt, Hij beproefde 't nog eens af en toe, maar hoorde zich pan aanstonds van binnen woedend toeschreeuwen. Hij liet zijn twee zweetende paarden dan weer draven, zoo boed het ging, zonder echter op het schokken te letten, pu eens hier tegen aan stootende, dan daar, zich nergens 252 MEVROUW BOVARY. meer om bekommerend, gedemoraliseerd en bijna schreiend van dorst, vermoeienis en verdriet. Aan de haven, temidden der vrachtwagens en der balen, in de straten, op de hoeken, zetten de burgers groote oogen op bij dit In de provincie zoo zeldzame verschijnsel: een rijtuig met neergelaten gordijntjes, dat men teikens en telkens terug zag komen, meer gesloten dan het graf en heen en weer geschommeld als een schip. Midden op den dag, in 't open veld, toen de zon haar krachtigste pijlen op de oude blinkende lantaarns afschoot, vertoonde zich een bloote hand onder het kleine gordijntje van geel linnen en wierp wat snippers papier naar buiten, welke in den wind verwaaiden en ver weg als witte vlinders neervielen op een veld bloeiende roode klaver. Omstreeks zes uur hield het rijtuigje stil in een steegje van het Beauvoisine-kwartier en een vrouw stapte uit. Haar voile neergelaten, verwijderde zij zich, zonder het hoofd om te wenden. II. Aan de herberg komende was mevrouw Bovary zeer verwonderd geen diligence aan te treffen. Hivert, die drie en vijftig minuten op haar gewacht had, was geëindigd met af te rijden. Niets drong haar tot vertrekken, doch zij had beloofd dien avond terug te komen. Bovendien wachtte Charles op haar en zij voelde zich door dien laffen angst bekruipen, welke voor zoovele vrouwen als een straf is en het rantsoen van haar echtbreuk. Zij pakte haastig haar koffer, betaalde de rekening, nam een rijtuigje en den koetsier tot spoed aanzettende, hem telkens weer opzweepend en ieder oogenblik informeerende hoe laat het was en hoe ver zij al waren,» haalde zij de Zwaluw bij de eerste huizen van Quincampoix in. Zij zat nauwelijks in haar hoekje of zij sloot de oogen en opende ze pas weer onder aan de helling, waar zij? 266 MEVROUW BOVARY. — Ik sterf liever! zei Emma. En zij kronkelde zich snikkend in zijne armen. — Vaarwel!... vaarwel!... wanneer zie ik je weer ? Zij keerden beiden op hun schreden terug om elkaar nogmaals te omhelzen en 't was nu, dat zij hem beloofde weldra een middel, onverschillig welk, te vinden om geregeld vrij te zijn of hem minstens éénmaal per week te kunnen ontmoeten. Emma twijfelde daar niet aan. Ze was bovendien vol hoop. Er was geld voor haar op dé" komst. Ze kocht ook voor haar kamer een paar breedgestreepte gele gordijnen, welke Lheureux haar had verzekerd dat zeer goedkoop waren; ze droomde ook van een tapijt en Lheureux, zeggende dat dit volstrekt geen onvervulbare wensch was, nam zeer voorkomend op zich er haar een te bezorgen. Zijn diensten werden haar onmisbaar. Twintig maal op een dag liet zij hem halen en hij voldeed aan al haar grillen, zonder de minste aanmerking te maken. Bovendien was 't zeer onbegrijpelijk dat moeder Rolet dagelijks bij haar dejeuneerde en zelfs zeer persoonlijke bezoeken bracht. 't Was omstreeks dezen tijd, d. i. in het begin van den winter, dat zij door een soort muziekwoede werd aangegrepen. Op een avond, dat Charles naar haar luisterde, begon zij viermaal achtereen hetzelfde stuk, met blijkbare ergernis, terwijl hij, zonder in 't minst eenig verschil te bemerken, uitriep: — Bravo!... uitstekend!... Je hebt ongelijk 1 vooruit 1 — Neen! 't Is verschrikkelijk! 't Lijkt wel of mijn vingers verroest zijn. Den volgenden dag verzocht hij haar nog iets voor hem te spelen. — Nu, om je een plezier te doen! Charles bekende thans dat ze iets minder goed speelde. Ze sloeg verkeerde noten aan, om kort te gaan: ze knoeide. Plotseling ophoudend, zei ze: — Ik speel niet meer! Ik zou les moeten nemen, maar... ze beet zich op de lippen en voegde er aan toe: — Twintig francs per les, dat is te veel! MEVROUW BOVARY. 267 — Ja, inderdaad, wel wat... zei Charles, bot grinnikend. Het komt me echter voor dat men 't ook wel wat minder kan krijgen; er zijn artiesten genoeg zonder naam, die vaak nog knapper zijn dan beroemdheden. — Zoek er maar eens naar, zei Emma. Den volgenden dag de kamer binnenkomende, zag hij haar met iets sluws in de oogen aan en kon zich eindelijk niet weerhouden te zeggen: — Wat ben je vaak koppig I Ik ben vandaag te Barfeuchères geweest. Welnu, mevrouw Liégeard heeft mij verzekerd dat haar drie dochters, die in 't klooster zijn, vroeger lessen hadden van vijftig sous en wel van een uitstekende onderwijzeres. Zij haalde de schouders op en deed haar instrument niet meer open. Kwam zij er echter langs (en Bovary was in de kamer) dan zuchtte zij: — Arme piano I Wanneer zij bezoek kreeg, liet zij niet na te vertellen, dat zij de muziek er aan gegeven had en om afdoende redenen er ook niet weer aan zou beginnen. Men beklaagde haar dan. 't Was jammer en zij had zooveel talent! Men sprak er zelfs over tegen Bovary; men — en vooral de apotheker — vond het schandelijk van hem. — U doet verkeerd! Men mag de natuurlijke gaven niet ongebruikt laten. Bedenk bovendien wel, mijn beste vriend, dat ge, mevrouw gelegenheid tot studie gevende, later heel wat besparen zult met betrekking tot de muzikale opleiding van uw dochtertje. Ik voor mfl ben er steeds voor, dat de moeders zelf haar kinderen onderrichten, 't Is een idee van Rousseau, misschien nog wat nieuw, maar dat toch zal triomfeeren, even zeker als het grootbrengen met de moedermelk en de vaccinatie. Charles kwam dus nog eens op de piano-quaestie terug. Emma antwoordde met bitterheid, dat het beter was haar te verkoopen. Die arme piano, die haar zooveel voldoening had gegeven weg te zien gaan, 't was voor Bovary, alsof daarmeê een onscheidbaar deel van haar zelf zou verdwijnen! — Als je... zei hij, van tijd tot eens een les nam, zou dat, welbeschouwd, nog niet zoo verschrikkelijk zijn. 268 MEVROUW BOVARY. — Men profiteert alleen van lessen, als men ze geregeld volgt, antwoordde zij. 't Was op deze wijze, dat zij van haar man verlof wist te bekomen, eens per week naar de stad te gaan, om haar minnaar te bezoeken. Na verloop van een maand, reeds oordeelde men, dat zij ontzaglijk was vooruitgegaan. V. 't Was Donderdag. Zij stond op en kleedde zich stil aan om Charles, die haar reeds een en ander over haar vroeg opstaan had gezegd, niet wakker te maken. Ze liep vervolgens wat heen en weer, ging voor de ramen staan, keek naar het plein. Het schemerlicht zweefde tusschen de pilaren van de hal en op het uithangbord van 't apothekershuis, welks blinden gesloten waren, deed het bleekrose morgenlicht de hoofdletters zichtbaar worden. Toen de pendule kwart over zeven wees, begaf zij. zich naar de Gouden Leeuw, welks deur de geeuwende Artémise juist open had gedaan. Zij rakelde voor mevrouw de onder de asch liggende kolen wat op. Emma bleef alleen in de keuken. Af en toe ging zij even naar buiten. Hivart spande, zonder zich te haasten, in, al luisterende naar moeder Lefrancois die, haar met een katoenen muts gedekt hoofd door een raampje stekende, hem met boodschappen overlaadde en hem zooveel daarover te vertellen had, dat ieder ander mensch er 't hoofd bij zou zijn omgeloopen. Emma schraapte met de zool van haar bottines over het plaveisel van de plaats. Toen .hij eindelijk zijn soep had gegeten, zijn mantel had omgehangen, zijn pijpje had aangestoken en zijn zweep had opgenomen, ging hij kalmpjes op den bok zitten. De Zwaluw vertrok in een sukkeldrafje en hield, gedurende drie kwart mijl, telkens eens op, om passagiers in te nemen, welke aan den kant van den weg stonden te wachten voor het tuinhek. Die, welke reeds den vorigen dag er kennis van hadden gegeven, dat zij méégingen, MEVROUW BOVARY. 269 Heten zich wachten; sommigen lagen thuis nog te bed; Hivert riep, schreeuwde, vloekte, klom vervolgens van den bok af en ging op de deuren staan beuken. De wind blies door de gebarsten raampjes. De vier bankjes raakten echter bezet en het voertuig reed voort, langs de elkaar opvolgende appelboomen. Tusschen de beide lange slooten, vol geelachtig water, ging de weg eindeloos voort, zich versmallend aan den horizont. Emma kende hem van 't eene.einde tot het andere; zij wist dat na een grasland een paal kwam, vervolgens een olm, een schuur of een straatwerkershut; nu en dan, om zichzelf verrassingen te bereiden, sloot zij de oogen, doch zij wist geregeld welke afstand nog afgelegd moest worden. Eindelijk kwamen de baksteenen huizen naderbij, de grond dreunde onder de wielen, de Zwaluw schoof tusschen de tuinen door, waarin men door een opening standbeelden bespeurde, wingerds, gesnoeide iepen en een schommel. Dan verrees eensklaps de stad. Amphitheatersgewijze afhellende en zwemmend in den nevel, strekte zij zich vaag wegschemerend tot over de bruggen uit. Eentonig rees daaromheen het land omhoog, tot het aan den horizont in weeke wegvloeiing den bleeken hemel raakte. Zoo van boven gezien had het gansche landschap het onbeweeglijke van een schilderij; in een hoek hoopten zich de voor de anker liggende schepen op; de rivier kromde zich aan den voet der groene heuvels en de ovaalronde eilanden schenen wel groote in hun vaart vastgegrepen visschen. De fabrieksschoorsteenen dampten reusachtige bruine rookpluimen uit. Men hoorde het gegons der smelterijen en het klokkenspel der kerktorens, die in den nevel oprezen. De bladerlooze boomen van den boulevard weerspiegelden als violet heestergewas in de ruiten der huizen en de van den regen natte daken glommen ongelijk, al naar de hoogte der wijken. Soms sloeg een windvlaag de wolken in de richting van SainteCatherine, als windgolven, die geluidloos tegen een rots uiteenspatten. Uit die opgehoopte massa steeg voor haar iets bed wel- 270 MEVROUW BOVARY. mends op, haar hart klopte sneller, en 't was of die honderdtwintig duizend zielen, welke daar leefden, haar allen tegelijk den roes der hartstochten toezonden, welke zij onderstelde dat zij bezaten. Haar liefde zette zich uit nu zij zlcb tegenover een stuk van de wijde wereld bevond en werd overvuld van geluid bij het vaag gegons, dat opsteeg. Zij goot die liefde naar buiten uit, over de pleinen, de wandelwegen, de straten, en de oude Normandische stad breedde zich voor haar oogen uit als een reusachtige hoofdstad, een Babyion, dat zij betrad. Op de beide handen leunende keek zij uit het raampje, het windje indrinkende; de drie paarden galopeerden, de steenen kraakten In het slijk, de diligence schudde heen en weer en Hivert riep uit de verte de wagens toe op den weg, terwijl de burgers, die den nacht in het bosch Guillaume hadden doorgebracht, kalmpjes de helling afdaalden in hun kleine rijtuigjes. Bij de barrière hield men stil; Emma trok andere handschoenen aan, schoof haar sjaal recht en verliet twintig passen verder de Zwaluw. De stad begon te ontwaken. Bedienden, metgrieksche mutsen op, maakten de voorzijde der winkels schoon en vrouwen, met manden in de heupen, stieten nu en dan op de hoeken der straten een luiden kreet uit. Zij liep met de oogen neergeslagen, langs de muren schuivende en onder haar neergeslagen voile glimlachend van plezier. Uit vrees gezien te worden sloeg zij gewoonlijk niet den kortsten weg in. Zij verloor zich in de sombere steegjes en bereikte, badend in het zweet, het benedeneinde der rue Nationale, vlak bij de fontein. Dit is de wijk van de theaters, de kroegen en de meisjes. Een kar ging af en toe langs haar heen, waarop zich een stuk toneeldecoratie bevond. Kellners met schorten voor strooiden tusschen groene heesters zand over de steenen. Men rook de absinth, de sigaren en de oesters. - Zij sloeg een straat In en herkende hem aan het gefriseerde haar, dat onder zijn hoed uitkwam. Léon liep langs het trottoir voort. Zij volgde hem tot aan 't hötel; hij ging naar boven, opende de deur, trad binnen... Wat een omhelzing 1 MEVROUW BOVARY. 271 Na de kussen kwamen de woorden. Men vertelde elkaar de verdrietelijkheden van de afgeloopen week, de voorgevoelens, de onrust over de brieven; maar nu was alles vergeten, zij zagen elkaar aan, met wellustige lachjes en teedere uitroepen. Het bed was een groot notenhouten ledekant en had den vorm van een boot. De gordijnen van rood zijden keper, hingen van den zolder neer, in te lage plooien, bij het bolle hoofdkussen; — niets ter wereld was zoo mooi als haar bruine lokken en haar witte huid, afstekend tegen deze purperkleur, wanneer met een kuisch gebaar zij de naakte armen samen sloeg en het gelaat met de handen bedekte. De luwe kamer met het sombere tapijt, de sierlijke ornamenten en het stille licht, paste geheel bij de innigheid van hun hartstocht. De stillen van het bed liepen pijlvormig uit, de koperen gordijnopnemers en de groote ijzeren ballen schitterden plotseling als het zonlicht de kamer binnenkwam. Op den schoorsteen, tusschen de kandelaars, lagen twee groote rooskleurige schelpen, waarin men het geruisch van de zee hoorde, als men ze tegen 't oor hield. Zij hielden van deze vroolijke kamer, ondanks de wat verflenste weelde! De meubels stonden altijd op hun plaats en de haarspelden, welke zij den eenen Donderdag had vergeten, vond zij den volgenden Donderdag onder het voetstuk van de pendule. Zij dejeuneerden in het hoekje van den haard, aan een klein met palissanderhout ingelegd tafeltje. Emma sneed het vleesch, legde de stukken op zijn bord onder kleine plagerijen; zij lachte uitgelaten als de champagne over den rand van het dunne glas schuimde en aan de ringen aan zijn vingers fonkelde. Zij gingen zóó geheel op in hun geluk, dat zij geloofden in hun eigen huis te zijn, waarin zij tot hun dood zouden wonen, als twee gelukkige jonge echtgenooten. Zij spraken van onze kamer, onze kleeden, onze stoelen, zij zelfs van mijn pantoffels, een geschenk van Léon, waarom zij hem had gevraagd. Het waren pantoffels van roodkleurig satijn, omboord met wit bont. Als zij op zijn knie zat, bengelde haar in die houding te korte been in de lucht en het 272 MEVROUW BOVARY. kleine stuk schoeisel, dat geen vaste plaats meer had, rustte nog alleen op de teenen van haar naakten voet Voor de eerste maal genoot hij van de onbeschrijfelijke bekoring der vrouwelijke elegance. Nooit had hij deze gratie van taal, deze kieschheid van kleeding, deze pose van slapend duifje bewonderd. Hij was verrukt over haar grootheid van ziel en het kantwerk van haar rokken. Was zij bovendien geen vrouw van de wereld en wel een getrouwde vrouw I een echte maitresse? Door de ongedurigheid van haar gevoelens, nu eens mystiek, dan vroolijk, praatziek, stilzwijgend, opgewonden, nonchalant wekte zij in hem duizend verschillende verlangens op, aandriften en herinneringen. Zij was de geliefde uit alle romans, de heldin uit alle drama's, de vage zij uit alle verzen. Op haar schouders vond hij de amberkleur terug van de odaliske in V bad; zij droeg het corsage der middeneeuwsche burchtvrouwen; zij geleek ook op de bleeke vrouw van Barcelona, maar bovenalles was zij engel! Als hij haar aanzag, scheen het hem vaak toe, of zijn ziel, die naar haar toevloeide, als een golf op haar hoofd «Heenzeefde, om, als bedwelmd neer te dalen in haar blanken boezem. HB ging vóór haar op den grond zitten en zag, de ellebogen op zijn knieën, haar met een zaligen glimlach aan. Zij boog zich tot hem over en fluisterde, als dreigde de bekoring haar te verstikken: — O, beweeg je niet! spreek niet! kijk me aan! uitje oogen stroomt iets heerlijks op me af, dat me goed doet! Zij noemde hem kind. — Kind, houd je van me? Zij wachtte zijn antwoord niet af, doch bedekte zijn mond met haar kussen. Op de pendule stond een kleine bronzen Cupido, coquet de armen strekkend onder een vergulden bloemslinger. Zij lachten er vaak om, doch wanneer zij van elkaar moesten gaan, scheen alles hun plotseling vollen ernst toe. Onbeweeglijk tegen elkander staande, herhaalden zij: — Tot DonderdagI... tot Donderdag! Plotseling nam zij zijn hoofd in haar handen, drukte hem haastig een kus op 't voorhoofd, uitroepende: Adieur MEVROUW BOVARY. 273 en vloog naar de trap. Ze ging naar de rue de la Comédie om bij een kapper heur haar weer op orde te doen maken De avond viel en in den winkel stak men het gas op. ' Het schelletje ging, de tooneelspelere tot de voorstelling roepend; vlak over haar zag zij mannen met verlept gezicht en vrouwen met verfronselde kieêren de deur binnengaan, welke naar het tooneel leidde. Het was warm in het kleine, te lage vertrek, waar de kachel bromde temidden van prulken en pomades. De geur der ijzers en der vette handen, die haar hoofd betastten, bedwelmde haar en zij sluimerde in haar peignoir half weg. Onder 't kappen stelde de bediende haar dikwijls voor kaarten voor het bal masqué te nemen. Wat later ging zij heen! Zij liep de straten door en kwam weer bij het Roode Kruis; zij kreeg haar overschoenen, welke zij 's morgens onder een bank had gelegd en zocht een plaatsje tusschen de ongeduldige reizigers Eenigen stapten onder aan de helling uit en zij bleef alleen in 't rijtuig. Bij elke bocht zag men duidelijker de lantaarns der stad, die een onbestemden Hchtnevel opzonden boven de warreling van huizen. Emma wierp zich in de kussens op de knieën en haar oogen droomden weg in dezen schitterglans. Zij snikte, riep Léons naam en zond hem teedere woordjes en kussen toe, welke zich verloren in den wind. Tusschen de diligences zwierf met zijn stok een arme drommel rond. Een hoop lompen bedekte zijn schouders en een oude gedeukte kastoren hoed, rond als een schaaltje, bedekte zijn gezicht: wanneer hij dien echter naar achteren schoof, zag men in plaats van oogleden, twee gapende bloedige oogholten. Het vleesch hing In vurige rafels neer en het voch% dat er uitliep stolde in groene kankerplekken tot aan den neus, waarvan de zwarte gaten zenuwachtig snuifeldeh. Wanneer hij tegen u sprak, wierp hij 't hoofd met een idioten lach achterover; — zijn blauwige oogappels, onophoudelijk heen en weer rollend, verplaatsten zich eindelijk naar de ooghoeken bij de slapen, vlak tegen de bloedende wonden aan. 278 MEVROUW BOVARY. Roode Kruis zou zijn gekomen. De herberg bereikt hebbende, vroeg Bournisien waar de vrouw van den dokter van Yonville was en de herbergierster vertelde hem, dat zij maar heel weinig haar logement bezocht Toen de pastoor dan ook 's avonds in de Zwaluw mevrouw Bovary herkende, vertelde hij haar zijn verlegenheid, zonder aan 't geval overigens te veel waarde te hechten, want hij begon de loftrompet te steken over een prediker, welke in die dagen van groote beteekenis voor de kerk was en dien alle dames begeerden te hooren. Maar al had hij geen uitlegging gevraagd, anderen konden later minder bescheiden zijn en zij oordeelde voortaan beter eerst bij het Roode Kruis af te stappen, om de goede sukkels van Yonville, die haar de trap opzagen gaan, geen reden tot verdachtmaking te geven. Op eèn goeden dag kwam echter Lheureux haar tegen, terwijl zij aan den arm van Léon het hótel de Boulogne verliet; zij was bevreesd dat hij dit vertellen zou, doch zoo dom was hij niet. Drie dagen later kwam hij echter bij haar de kamer binnen, deed de deur achter zich dicht en zei: — Ik zou wel wat geld kunnen gebruiken. Zij vertelde dat ze hem onmogelijk helpen kon. Lheureux lamenteerde en herinnerde er aan hoe goed hij wel voor haar geweest was. Inderdaad, van de twee door Charles geteekende accepten, had Emma er tot nog toe slechts één betaald. Wat het tweede betreft, de koopman had, op haar verzoek, toegestemd dit te vervangen door twee andere, wier vervaldag weer verschoven was tot op een zeer laten datum. Hij haalde vervolgens een lijst van nog niet betaalde goederen uit den zak: de gordijnen, de kleeden, het bekleedsel van de fauteuils, verschillende japonnen en toiletartikelen, waarvan het bedrag wel tot ongeveer twee duizend francs opklom. Zij boog het hoofd en hij hernam: — Maar al heeft u dan ook geen geld, u heeft toch bezittingen. En hij sprak over een oud vervallen huisje te Barneville bij Aumale gelegen en dat niet veel opbracht. Het behoorde MEVROUW BOVARY. 279 vroeger bij een door den ouden heer Bovary verkochte hoeve; Lheureux wist er alles van, kende zelfs de grootte in hectaren en de namen der buren. — In uw plaats, zei hij, zou ik er mij van ontdoen; u houdt op die wijze ook nog wat geld in handen. Zij meende dat het moeielijk zijn zou een kooper te vinden, doch hij sprak de hoop uit er wel een op te sporen. Op haar vraag hoe zij het echter verkoopen kon, antwoordde hij: — Maar u heeft toch de procuratie? Als een frissche windvlaag kwam dit woord op haar neer. — Geef mij de rekening, zei Emma. — Maar 't is de moeite niet waard I hernam Lheureux. De week daarop kwam hij terug en beroemde er zich op, met heel veel moeite, eindelijk een zekeren Langlois ontdekt te hebben, die reeds lang lust had het bezittinkje te koopen, maar geen prijs wilde noemen. — 't Komt er niet op aan voor welken prijs I riep zij uit. Men moest zich echter niet overhaasten, doch integendeel den snaak polsen. De zaak was wel een reisje waard en, daar zij dit reisje niet doen kon, bood hij-zich aan een onderhoud met Langlois te hebben. Terugkeerende, deelde hij haar mede dat de man vier duizend francs bood. Emma's gelaat stroomde van vreugd. — 't Is inderdaad goed betaald, voegde hij er bij.. Zij ontving de helft der som aanstonds, doch toen zij hiermede haar rekening wilde betalen, zei de koopman: — 't Gaat me, eerlijk bekend, aan 't hart u plotseling van zoo'n groote som te zullen berooven. Haar blikken gleden over de bankbiljetten en denkende aan het eindeloos aantal rendez-vous, welke die tweeduizend francs vertegenwoordigden, stamelde zij: — Hoe bedoelt u dat? — Wel, hernam hij, goedaardig lachend, u kan op de rekening alles zetten .wat u wil. Ik zou de huishoudens niet kennen. Hij keek haar strak aan, twee langwerpige papieren in de hand houdende, welke hij onder haar vingers schoof. Daarna zijn portefeuille openend, legde hij vier accepten elk van duizend francs op de tafel. 280 MEVROUW BOVARY. — Teeken mij die, zei hij, en behoud alles. Zij kon een kreet van ergernis niet onderdrukken. — Maar als ik u de rest uitbetaal, antwoordde Lheureux schaamteloos, dan bewijs ik u toch een dienst, nietwaar? En, een pen nemende, schreef hij onder de rekening: .Ontvangen van mevrouw Bovary vier duizend francs." — Waarover zoudt ge u ongerust maken, daar u toch binnen 't half jaar het restant van dat krot ontvangt en ik den vervaldag van het laatste accept ver achter dien datum stel? Emma verdiepte zich een weinig in haar berekeningen en de ooren tintelden haar alsof de goudstukken, uit hun zakken springende, rondom haar over den vloer dansten. Lheureux vertelde haar ten slotte dat hij te Rouaan een oud vriend bezat, Vincart, een bankier, die de vier accepten wel zou verdisconteeren; hij zou hetgeen na aftrek van zijn rekening overbleef persoonlijk aan haar ter hand stellen. In plaats van twee duizend francs bracht hij er echter maar achttien honderd, daar zijn vriend Vincart (wat zeer billijk wast) er twee honderd had afgehouden voor commissieloon en disconto-kosten. Zoo terloops verzocht hij haar om een quitantie. — U begrijpt... in den handel... somtijds... En op datum, als 't u belieft, op datum. Een oneindig verschiet vol genietingen, welke zij thans zou kunnen smaken, doemde voor Emma op. Zij was echter nog zoo voorzichtig duizend kronen terzij te leggen, waarmee, op de vervaldagen, de eerste drie accepten moesten worden betaald; het vierde kwam toevallig op .een Donderdagen Charles, geheel ontsteld, wachtte gelaten op de terugkomst zijner vrouw, teneinde een verklaring te krijgen. Ze had hem niets van het accept gezegd, omdat ze hem die huishoudelijke onaangenaamheden besparen wilder ze ging op zijn knieën zitten, liefkoosde hem, was buiten* gewoon teeder en somde alle dingen op, welke zij niet' had kunnen ontberen en dus op krediet had moeten koopen. — De hoeveelheid in aanmerking genomen, zal je me toe moeten stemmen dat het niet te duur is. Charles, die niet wist welke mouw hij er aan moest MEVROUW BOVARY. 281 passen, begaf zich naar Lheureux, die beloofde de zaken in orde te maken, als mijnheer hem twee accepten teekende, waarbij een van zevenhonderd francs betaalbaar op drie maanden. Om raad te schaffen schreef hij aan zijn moeder een hartroerenden brief. Zij schreef geen brief terug, maar kwam zelf en, toen Emma weten wilde of hij iets van haar los zou krijgen, zei hij: — Ja, maar zij wil de rekening zien. ;. Den volgenden dag, heel vroeg, ging Emma al naar I Lheureux teneinde een andere rekening te doen schrijven, die niet hooger zou wezen dan duizend francs; want wanneer zij die van vier duizend francs toonde, zou zij ook moeten zeggen, dat er al twee derden van betaald waren en bijgevolg genoodzaakt zijn te bekennen dat zij het huisje verkocht had, een verkoop, die door Lheureux - tot een goed einde was gebracht, maar inderdaad slechts later bekend werd. Ondanks den lagen prijs van elk artikel, vond de oude mevrouw Bovary de uitgaaf toch buitensporig. — Kon men niet buiten een tapijt? Waarom moesten ide meubelen opnieuw bekleed worden? In mijn tijd had men slechts een enkelen fauteuil in huis en wel voorde bejaarde menschen, — tenminste zoo was het bij mijn moeder, een fatsoenlijke vrouw, dat verzeker ik u. — ledereen kan nu eenmaal niet rijk wezen 1 Oeen enkel ^rtuin is tegen doorbrengen bestand I Ik zou me schamen als ik mezelf vertroetelde als u! en dan ben ik nog een oud mensch, die behoefte aan verzorging heeft... En dan die opschik, die tierlantijntjes!... Wat moois! voeringzij iyaa twee francs I... terwijl er neteldoek is van een halven *anc, ja zelfs van veertig centimes, waarmee men 't best kan doen! ■ Emma, achterover op de canapé liggende, antwoordde zoo kalm mogelijk: — Genoeg, mevrouw! Genoeg!... De andere ging echter voort haar de les te lezen, voorspellende dat zij nog eens tot den bedelstaf zoUden vervallen, 't Was bovendien Bovary's eigen schuld. Gelukkig had hij beloofd de volmacht te vernietigen... — Wat zegt u? 282 MEVROUW BOVARY. — Zeker, hij heeft er een eed op gedaan, zei de goede vrouw. — Emma deed het venster open, riep Charles en de arme jongen was wel verplicht te erkennen dat zijn moeder hem die belofte had afgedwongen. Emma verdween, kwam daarna haastig terug en stak haar statig een groot vel papier toe. — Dank u, zei de oude vrouw. En zij wierp de procuratie in het vuur. Emma begon luidkeels te lachen, schel en aanhoudend: zij had een zenuwaanval. — Groote Godl riep Charles uit Maar jij hebt ook ongelijkt jij komt haar standjes maken! Zijn moeder, de schouders ophalende, zei dat het niets dan kunsten waren. Charles echter, voor de eerste maal in verzet komende, verdedigde zijn vrouw zoo heftig, dat de oude mevrouw] Bovary vertrekken wilde. Den volgenden dag ging zij en toen Charles haar op den drempel nog poogde terug te houden, zei ze: — Neen, neen! Je houd meer van haar dan van mij, en zoo hoort het ook. Overigens zal je 't wel onder*! vinden!... Het ga haar goed!... van mijn standjes zal zij geen last hebben. Niettemin bleef Charles bedremmeld tegenover Emma;; deze van haar kant verborg hem haar wrok over zijn . gebrek aan vertrouwen niet en hij moest haar lang smeeken i voor zij het goed vond de procuratie terug te nemen., Hij ging zelf met haar naar den heer Guillaumin om een) nieuwe, geheel aan de vorige gelijk, te doen opstellen., — Ik begrijp dat best, zei de notaris; een man van de wetenschap kan zich het hoofd niet breken met die alledaagsche beslommeringen. Charles voelde zich aangenaam aangedaan door deze vleiende opinie, welke aan zijn zwakheid het bekoorlijk \ uiterlijk gaf van hoogere neigingen. Wat een uitbarsting, dien volgenden Donderdag, in 't hotel, in hun kamer, met Léon! Zij lachte, weende, zong, danste, deed sorbets naar boven brengen, wilde] sigaretten rooken; zij scheen hem buitensporig toe, maan MEVROUW BOVARY. 283 beminnelijk, heerlijk. Hij wist niet welke reactie van haar geheele wezen haar zich zoo in de armen van 't genot deed werpen. Zij werd prikkelbaar, gulzig en wellustig; zij wandelde aan zijn arm door de straten, met opgeheven hoofd, onbevreesd, zei ze, zich te compromitteeren. Vaak, niettemin, beefde zij' bij de gedachte plotseling Rodolphe te ontmoeten,- want het scheen haar toe, hoewel ze voor altijd gescheiden waren, dat zij zich nog niet volkomen van zijn invloed had losgemaakt. Op een avond keerde zij niet naar Yonville terug. Charles werd er radeloos onder en de kleine Bertha, die zonder mama niet wilde gaan slapen, snikte of zij er in blijven zou. Justin was op goed geluk den weg op geloopen en Homais zelfs had zijn apotheek in den steek gelaten. Eindelijk, om elf uur, het niet langer kunnende uithouden, spande Charles zijn paard in, klom in het rijtuigje, legde de zweep over het dier en kwam omstreeks twee uur in den morgen bij hef Roode Kruis aan. Niemand. De klerk kon haar ontmoet hebben, meende hij; maar waar woonde deze? Gelukkig herinnerde Charles zich het adres van zijn patroon. Hij begaf zich er heen. De dag begon aan te breken. Hij onderscheidde het bord boven de deur en klopte aan. Zonder te openen, 'schreeuwde iemand hem de gevraagde inlichting toe, er de noodige verWenschingen bijvoegend voor hen die het den menschen 's nachts lastig maken. Het huis, waar de klerk woonde, had noch schel, noch klopper, noch portier. Charles bonkte met zijn vuist op 4e luiken. Een agent van politie ging voorbij, hij werd bevreesd en ging heen. — Ik ben gek, zei hij; zij hebben haar zeker bij mijnheer Lormeaux te dineeren gevraagd. De familie Lormeaux woonde echter niet meer te Rouaan. — Dan zai ze zeker mevrouw Dubreuil zijn blijven rhelpen. Maar... mevrouw Dubreuil was al tien maanden dood!... Waar kan ze dan zijn? Hij kwam op een idee. In een koffiehuis vroeg hij het adresboek en zocht vlug den naam van juffrouw Lempereur op, rue de la Renelle-des-Maroquiniers no. 74. Toen hij de straat inliep, verscheen Emma zelf aan 284 MEVROUW BOVARY. het andere einde; hij snelde op haar toe en omhelsde j haar, uitroepende: — Wat heeft je gisteren opgehouden? — Ik was ziek. — Wat scheelt je?... Waar?... Hoe?... Ze streek met de hand over het voorhoofd en antwoordde: j — Bij juffrouw Lempereur. — Dat dacht ik al! Ik ging er juist heen. — Och, 't is de moeite niet waard, zei Emma. Ze is] juist uitgegaan; In 't vervolg moet je evenwel gerust zijn. Ik voel me niet prettig, dat begrijp je, als ik weet dat de minste verlating je in de war brengt. Dit was een soort permissie, welke zij zich zelf gaf, om niet in haar dolle sprongen gehinderd te worden. Ze maakte er zoo ruimschoots mogelijk en op haar gemak gebruik van. Als de lust bij haar opkwam Léon te bezoeken, ging zij, onder onverschillig welk voorwendsel en, daar] hij haar dien dag niet verwachtte, bracht zij hem een bezoek op zijn kantoor. De eerste keeren was dit een groote verrassing, doch weldra verzweeg hij de waarheid niet, n.1. dat zijn patroon zich over deze stoornissen ten zeerste beklaagde. — Och, kom toch meê, zei ze. En hij ging meê. Zij wenschte dat hij zich geheel in 't zwart kleedde en een puntbaardje aan zijn kin liet groeien, om op de por-| ïretten van Lodewijk XIII te gelijken. Zij wou ook mei zijn kamer kennismaken en vond deze armzalig; hij bloosde} over haar opmerking, maar zij sloeg er geen acht op en i raadde hem aan nieuwe gordijnen te koopen, gelijk aan: de hare; toen hij opmerkte, dat dit een groote uitgaaf was, zei ze lachend: — Zoo, zool ben jij zoo op de dubbeltjes? Ook moést Léon haar iederen keer alles vertellen, wati sedert hun laatste samenzijn geschied was. Ze vroeg hen naar verzen, verzen voor haar gemaakt, een liefdelied ter harer eere; hij kon echter maar nooit den tweeden regel: laten rijmen, en eindigde met een sonnet uit een of anderen verzenbundel over te schrijven. Hij deed dit minder: jiit ijdelhéld dan uit begeerte om haar te behagen. NooB MEVROUW BOVARY. 285 was hij een andere meening toegedaan dan de hare • al haar grillen keurde hij goed; hij werd haar mattres, veel meer dan zij de zijne was. Ze had teedere woordjes voor hem en kussen, die zijn ziel in verrukking brachten, waar had zij deze geraffineerde neigingen toch opgedaan, neigingen, die de grens van het materieele overschreden door haar geveinsde innigheid? VI. Op zijn reisjes, welke hij maakte om haar op te zoeken had Léon dikwijls bij den apotheker gedineerd en uit beleefdheid had hij gemeend op zijn beurt dezen eens te moeten uitnoodigen. — Graag I had de heer Homais geantwoord, ik mag wel eens een verzetje hebben, want Ik droog hier uit. We zullen samen den schouwburg bezoeken en de restaurants We zullen nog eens echt dol wezen! — O, mijn beste vriend! fluisterde mevrouw Homais teerhartig, beangst bij de gedachte aan het gevaar, dat hij loopen kon. — Wat? vin je soms dat ik mijn gezondheid nog niet genoeg benadeel te midden van de eindelooze beslommering der apotheek? Och ja, zoo zijn de vrouwen: zij zijn jaloersch op de wetenschap en keuren het af, dat men ook maar de meest verdiende uitspanning neemt Maar dat komt er ook niet op aan, je kan op me rekenen ■ eerstdaags kom ik Rouaan binnenvallen en zullen we' samen eens wat bokkesprongen maken. Vroeger zou de apotheker zich voor een zoodanige uitdrukking wel gewacht hebben, maar hij kwam nu los op een dolle, echt Parüsche manier, welke hij vond dat vart goeden smaak getuigde; evenals zfln buurvrouw, mevrouw Bovary, Informeerde hij bij den klerk naar de zeden en gewoonten in de hoofdstad en sprak zelfs argot om de oogen te verblinden... de Parijzenaars spraken van turne, bazar, chicard, chicandard, Breda-street en Je me la cass'e voor „Ik vertrek". 286 MEVROUW BOVARY. Op een Donderdag was Emma ten hoogste verrast In de keuken van de Gouden Leeuw den heer Homais te ontmoeten in reiscostuum, dat wil zeggen zoodanig in een ouden mantel gewikkeld, dat men hem niet herkennen zou, terwijl hij in de eene hand een valies droeg en in de andere den voetenzak uit de apotheek. Hij had niemand deelgenoot van zijn plan gemaakt, uit vrees het publiek door zijn afwezigheid te verontrusten. De gedachte de plaats terug te zien, waar hij zijn jeugd had doorgebracht, wekte hem ongetwijfeld op, want den ganschen weg lang stond zijn mond niet stil; de wagen hield ternauwernood halt of hij haastte zich er uit te springen en Léon op te zoeken; tevergeefs spartelde de klerk tegen, Homais nam hem meê naar het Grand Café de Normandië, dat hij zeer statig binnenliep, zonder zijn hoofd te ontblooten, het voor ongemeen provinciaal houdende, op een openbare plaats den hoed af te zetten. Drie kwartier lang wachtte Emma op Léon. Eindelijk ging zij naar zijn kantoor en, zich verdiepende in alle mogelijke gissingen, hem beschuldigend van onverschilligheid en zichzelf haar zwakheid verwHtende, bracht zij den middag door, het gezicht tegen de ruiten gedrukt Om twee uur zaten zij nog tegenover elkaar. De groote zaal geraakte leeg; de palmvormige kachelpijp, boog den vergulden kop naar het witte plafond en dicht bij hen, achter de ruiten, in 't volle zonlicht, gorgelde een dunne waterstraal In een marmeren bekken omhoog, waarin, temidden van waterkers en aspergegroen, drie versufte kreeften zich uitrekten tot aan de kwartels, die in troepjes aan den kant zaten. Homais genoot volop. Hoewel de luxe om hem heen, hem meer benevelde dan het fijne maal, werkte de Pomardwijn echter prikkelend op zijn geest en toen de rhumomelet op tafel kwam, verkondigde hij over de vrouwen zelfs zeer immoreele theorieën. Wat hem bovenal bekoorde, was de chic. Hij dweepte met een elegant toilet in een keurig gemeubelde kamer, terwijl, wat de lichamelijke lieftalligheden aangaat, hij hiervan ook geen vijand was, Léon keek wanhopig naar de pendule. De apotheker ging voort met drinken, eten, praten. MEVROUW BOVARY. 287 E — Te Rouaan, zult ge toch ook niet veel hebben, zei ■ hij eensklaps. Maar och, uw liefje woont zoo ver niet. En daar de andere een kleur kreeg: I — Kom, biecht eens op! of woudt ge ontkennen, dat te Yonville... ï De jonkman mompelde iets. — Bij mevrouw Bovary. Maakt ge 't hof niet aan...? — Aan wie dan ? — Maar... aan het dienstmeisje. Hij maakte geen gekheid, maar de ijdelheid, alle mogelijke voorzichtigheid uit het oog doende verliezen, maakte dat Léon, ondanks zichzelf, een uitroep van verbazing slaakte. Hij hield bovendien alleen van bruine vrouwen. — Gij hebt gelijk, zei de apotheker; die hebben meer temperament En zich dicht naar het oor van zijn vriend overbuigende, vertelde hij hem aan welke teekenen men een vrouw van temperament herkennen kon. Hij waagde zich zelfs aan een ethnographische uitwijding: [ Op de Duitsche kon men geen staat maken, de Fransche was wellustig, de Itallaansche hartstochtelijk. — En de negerinnen? vroeg de klerk. | — Dat is artiestensmaak, zei Homais. — Kellner, twee | kleintjes! — Gaan we? zei Léon eindelijk ongeduldig. — Yes. Voor hij echter heenging, wilde hij den chef van de inrichting zien en maakte hem eenige complimenten. De jonkman, om alleen te zijn, verklaarde dat hij noe wat te doen had. — Ik ga met je meêl zei Homais. Met hem de straten doorloopende, sprak hij over zijn vrouw, zijn kinderen, hun toekomst en zijn apotheek; hij vertelde m hoe 'n staat van verval deze vroeger was geweest en tot welke hoogte hij haar had weten op te voeren. Bij het hotel de Boulogne gekomen, liet Léon hem eensklaps in den steek, klom de trap op en vond zijn maltresse in de hevigste ontroering. Toen hij den naam van den apotheker noemde, werd 290 MEVROUW BOVARV. voorhoofd, op die stamelende lippen, in die verdwaasc oogen, in de omhelzing van die armen, iets dat alFJF grenzen overschreed, iets onbestemds en ijzigs, dat Léon toescheen zich tusschen hen in te laten glijden, bijna onmerkbaar, als om hen te scheiden. Hij durfde haar niets vragen, maar haar zoo geraffineerd ziende, zei hij bij zichzelf, dat zij wel alle mogelijke Stadiums van leed en lust moest hebben doorgemaakt. Wat hem voorheen bekoorde, beangstigde hem thans min of meer. Hij kwam bovendien in verzet tegen de dagelijks grooter wordende verzwakking van zijn eigen persoonlijkheidsgevoel. Hij was boos op Emma, om de blijvende overmacht welke zij op hem bad behaald. Hij nam zich beslist voor haar niet meer te liefkoozen, maar bij het knerpen van haar bottines, voelde hij zich al lafhartig worden, ais dronkaards bij het zien van sterken drank. Ze liet niet na, dit diende hij te erkennen, hem met alle mogelijke attenties te overladen, vanaf lekkernijen tot opschikjes en smachtende blikken. Zij bracht van Yonville rozen meê in haar corsage, welke zij hem In 't gezicht wierp; zij maakte zich ongerust over zijn gezondheid en gaf hem allerlei raadgevingen omtrent zijn gedrag, ja, om hem nog krachtiger aan haar te hechten, hing zij hem een medaillon van de H. Maagd om den hals, hopende dat de hemel zich er dan mede zou bemoeien. Als een vrome moeder Informeerde zij er naar met welke vrienden hij omging. Ze zei: — Zoek hen niet op, ga niet uit, denk alleen aan mij, heb me lief! Zij had over zijn leven willeb waken en de gedachte kwam zelfs in haar op hem op straat te doen achtervolgen. In de nabijheid van 't hotel zwierf steeds een soort vagebond, die de reizigers aansprak en die niet weigeren zou... Haar fierheid verzette er zich echter tegen. — Maar als hij me bedriegt, wat kan 't mij verschelen 1 Geef ik er wat om? Eens, dat zij elkaar vroeg verlaten hadden en zij geheel alleen over den boulevard terugkeerde, zag zij de muren