1010 Een en ander over het werk van den GEMEENTERAAD van SEMARANG DOOR c 123 D. J. A. Westerveld. even voor rekening der Semarangsche Kiesvereeniging. 1ÊÊËÈÊÊÊ ^^^^1)850 3218 INLEIDING. Toen mij in de vergadering van het bestuur der Semarangsche Kiesvereeniging gevraagd werd, of ik niet eens in een openbare vergadering wilde spreken over het werk van den Semarangschen G-emeenteraad, ben ik volgaarne op dat verzoek ingegaan. En dat om verschillende redenen. In de eerste plaats wel, omdat het werk van den Raad zich hoofdzakelijk binnenskamers afspeelt, binnen de muren van de raadzaal en in den boezem der commissievergaderingen; uiterlijk zichtbaar is daarvan slechts weinig. De raadsvergaderingen zijn wel openbaar, en het plaatselijk dagblad, de Locomotief, geeft wel geregeld verslagen daarvan, maar als men niet nauwkeurig op de hoogte is van de ingediende voorstellen en de ingekomen stukken, is het volgen der beraadslagingen niet altijd even gemakkelijk, en de lektuur van het raadsverslag niet bijster interessant. Vandaar dat ik met beide handen de gelegenheid heb aangegrepen, om te trachten, in ruimer kring belangstelling te wekken voor hetgeen door den Gemeenteraad wordt verricht. Er is nog een andere reden, die mij daartoe aanspoorde. De Europeesche leden van den Semarangschen Raad zijn in overgroote meerderheid, (14 van de 15), gekozen met den steun van onze kiesvereeniging. Zij hebben zich zoo goed als allen vporstanders verklaard, zoowel van ons werkprogram, als van ons beginselprogram; het kwam mij daarom gewenscht voor, eens de vraag te bespreken, of het werk van den Raad in overeenstemming is met dat beginsel- en dat werkprogram, m.a.w. of de gekozen leden beantwoord hebben aan de verwachtingen, die de kiezers van hen hebben gekoesterd. I De inrichting van het Gemeentebestuur. Alvorens over te gaan tot de bespreking van hetgeen door den Raad is tot stand gebracht, acht ik het noodzakelijk, een oogenblik stil te staan bij de groote moeilijkheden, waarmee de Gemeenteraad van Semarang te kampen heeft, en die men niet uit het oog mag verliezen, wanneer men 's Raads werk wil beoordeelen. Daar is allereerst de inrichting van het gemeentebestuur. In Nederland worden de gemeenten bestuurd door het kollege van burgemeester en wethouders, dat in de groote steden meestal bestaat uit vijf personen. De burgemeester heeft de algemeene leiding en is tevens het hoofd der politie; de wethouders staan elk aan het hoofd van bepaalde takken van dienst, die zij betrekkelijk zelfstandig beheeren. In Amsterdam b. v. heeft mèn één wethouder voor het onderwijs, één voor publieke werken, één voor de flnantiön en de gemeentebedrijven en één voor armenzorg, hygiène enz. Zoowel de burgemeester als wethouders beschikken over een heele staf van geschoolde en bekwame ambtenaren, die hen bijstaan in het ontwerpen van voorstellen en hun op allerlei wijzen het werk vergemakkelijken. Hoe geheel anders is het te Semarang. Hetgeheele gemeentebestuur bestaat uit één persoon, den voorzitter van den Gemeenteraad, die behalve zijn veelomvattende taak ook nog het ambt van assistent-resident moet vervullen, tevens hoofd van politie is. Wanneer nu de voorzitter maar een voldoend aantal en bovendien deskundige medewerkers had, dan zouden de moeilijkheden, aan de combinatie der ambten verbonden, misschien nog te overwinnen zijn. Maar ook daarmee is het treurig gesteld: het secretarie-personeel bestaat uit den secretaris, één kommies, en een paar inlandsche schrijvers, welk personeel wel geschikt is voor het verrichten van 3 uitsluitend administratieve werkzaamheden, maar den Voorzitter in de leiding der gemeentezaken niet krachtdadig ter zijde kan staan. De dienst der gemeentewerken gaat aan hetzelfde euvel mank. Wat heeft de gemeente al gesukkeld met haren direkteur. De eerste jaren een architekt der B. O. W., die de zaken wat al te gemakkelijk opnam, daarna een wel volijverig ambtenaar, maar die in laatste tijd nog al sukkelde en ten slotte met ziekteverlof naar Europa moest vertrekken. Voordat zijn opvolger benoemd was, werd het direkteursambt waargenomen door een jong opzichter, die daartoe de noodige ervaring miste. Sedert September 1910 is er gelukkig verbetering in den toestand gekomen door de benoeming van den tegenwoordigen titularis, die krachtens zijn opleiding geacht kan worden op de hoogte te zijn van de hem toevertrouwde taak. Wanneer nu nog op de eerstvolgende begrooting gelden worden uitgetrokken voor vermeerdering van het hem toegevoegd personeel, dan zal, hopen wij, de misère met den dienst der Gemeentewerken tot het verleden behooren. De Voorzitter van den Gemeenteraad, zoo werd boven uiteengezet, kan slechts een deel van zijn tijd aan de behartiging der Gemeentebelangen besteden en heeft daarbij veel te weinig medewerkers. Het natuurlijk gevolg daarvan is, dat hij onmogelijk datgene kan presteeren, wat een kollege van Burgemeester en wethouders tezamen verricht, en dat een groot deel der voorbereidende werkzaamheden moet worden gedaan door commissies uit den Baad. Deze commissies kunnen uiteraard niet zoo vlug werken als gemeenteambtenaren; de leden zijn alleen in hun vrijen tijd voor de gemeente werkzaam en kunnen niet alle dagen vergaderen; bovendien is het voor hen veel moeilijker zich de noodige gegevens te verschaffen dan voor de ambtenaren. Ook het werk der commissies vlot dus niet altijd zoo als de leden zelf zouden wenschen, en de burgers, die misschien wel eens mopperen over den tragen gang der 4 gemeentezaken, mogen niet vergeten, met welke moeilijkheden het gemeentebestuur te worstelen heeft. Maar gelukkig is het mogelijk, aan deze misstanden een einde temaken. De Gemeenteraad kan gelden uittrekken voor de aanstelling van meer en vooral van meer deskundig personeel; hij kan er voor zorgen, dat de Voorzitter medewerkers krijgt, die hem kunnen bijstaan in het ontwerpen van voorstellen, die hem de leiding der gemeentezaken belangrijk kunnen verlichten. Het is ons bekend, dat er plannen zijn, om op de begrooting voor 1911 gelden uit te trekken voor versterking van het sekretariepersoneel, en wij twijfelen er niet aan, of de Gemeenteraad zal daaraan zijne goedkeuring hechten. Erger echter dan de moeilijkheden, voortspruitende uit de inrichting van het gemeentebestuur, zijn die, welke de regeering van Nederlandsch-Indië den Gemeenteraad in den weg legt. Daarover in een volgend hoofdstuk. II. De Gemeente finantiën. Bij de instelling van den Gemeenteraad van Semarang, (ordonnantie van 21 Februari 1906, Staatsblad 120,) werd uit de algemeene geldmiddelen van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië een bedrag afgezonderd van F: 198,700. Met dit bedrag, sedert verhoogd tot F: 212,292— moest de gemeente Semarang voortaan voorzien in de behoeften aan: a. onderhoud, herstelling, vernieuwing en aanleg van openbare wegen,- straten, pleinen en tuinen, met de daartoe behoorende beplantingen, glooiingen, bermen, dijken, slooten, putten, mijlpalen, naamborden, bruggen, (met inbegrip van de bruggen over het Ooster-bandjirkanaal op de grens der gemeente), duikers, beschoeiingen, kaaimuren (behalve de kaaimuren langs de Semarangsche rivier en het nieuwe havenkanaal) en andere werken; ten algemeenen nutte 5' strekkende goten, riolen en spoelleidingen, werken ter verkrijging of distribueering van drink-, wascb- en spoelwater, zoomede passarloodsen; b. besproeiing van- en ophalen van vuilnis langs of van openbare wegen, straten, pleinen en tuinen; c. straatverlichting; d. brandweer: e. aanleg van begraafplaatsen. Bovendien kreeg de gemeente de beschikking over de inkomsten der Europeesche en Chineesche begraafplaatsen, der artesische putten en enkele andere ontvangsten, tezamen voor het jaar 1911 begroot op ± ƒ 42,000. Met het totaal dezer bedragen moet de gemeente nu voortaan maar zien rond te komen. Wil zij haar sekretarie-personeel en het personeel van gemeentewerken versterken of andere maatregelen treffen, die uit genoemde inkomsten niet kunnen worden bestreden, dan moet zij voor eigen middelen zorgen, m.a.w. zij moet belastingen gaan heffen. Op zich zelf is daartegen volstrekt geen bezwaar. Als de burgerij van de gemeente eischt, dat zij krachtige maatregelen neemt ter voorziening in allerlei behoeften, dan moet die burgerij daar iets voor over hebben. Geen geld, geen Zwitsers; geen belastingen, geen hygiënische of sociale maatregelen. Het komt er nu maar op aan, wat voor belastingen het minst drukkend zijn. Een eigen gemeentebelasting, met eigen kohieren en eigen belastingambtenaren, is zeer omslachtig en zeer onvoordeelig, wegens de groote kosten, aan de invordering verbonden. Beter is het opcenten te heffen op de gouvernements— belastingen, waartoe de Locale Raden ordonnantie den Raden uitdrukkelijk de bevoegdheid geeft, artikel 49. De tegenwoordige Gouverneur-Generaal echter heeft die bevoegdheid belangrijk beperkt. In April van dit jaar werden de Locale en Gewestelijke Raden verrast met de volgende circulaire: 7 toegestaan, opcenten op inkomstenbelastingen, die op de draagkrachttheorie gebaseerd zijn, dienen te worden uitgesloten. De nadere overweging van het vraagstuk van locale belastingheffing heeft den Gouverneur-Generaal verder tot de conclusie geleid, dat het opleggen van locale belastingen aan de eigenlijke Inlandsche bevolking, die èn door de algemeene belastingen èn door dessa- en kamponglasten reeds gedrukt wordt, niet dan bij hooge noodzakelijkheid en slechts ingeval de opbrengst strekt tot het bekostigen van voorzieningen, die haar rechtstreeks ten goede komen, zal mogen geschieden. Aan de Locale raden. De cursiveering der woorden draagvermogen, belang en voordeel wijst er op, dat de Gouverneur-Generaal het absoluut oneens is met het beginselprogram der Semarangsche kiesvereeniging, dat zich uitsprak voor een progressieve inkomsten-belasting, dus een belasting, die als basis van aanslag het inkomen wil beschouwd zien, en het percentage van dien aanslag wil doen stijgen, naarmate het inkomen stijgt. Een dergelijke belasting wordt door het gouvernement zelf geheven onder den naam van inkomstenbelastiug. De progressie blijkt duidelijk uit onderstaande tabel: Netto inkomen per jaar: Belasting: % van üet inkomen: De Regeerings-commissaris voor de decentralisatie, (w. g.) TOLLENAAR. / 900 ƒ L50 ± 0.16 „ 1380 „ 14-10 „ 1.— „ 1680 „ 23.10 „ 1.40 „ 1980 „ 32.85 „ 1.60 „ 2100 „ 36.75 „ 1.80 „ 3000 „ 68.25 „ 2.27 8 ƒ 3600 „ 5400 „ 7200 „ 12000 / 89.25 „ 156.75 „ 228.-75 „ 444.75 + 2.48o/o „ 2.90 „ 3.16 „ 3.70 en verder voor elke ƒ 100— boven de / 12000— een bedrag van ƒ 5— ; zoodat men bij een inkomen van: Wanneer nu de gemeente opcenten kon heffen op de inkomstenbelasting, zou ook haar belasting progressief worden. De Gouverneur-Generaal verbiedt- dit echter en verwijst de Gemeente naar de personeele en de verpondingsbelasting. Deze belastingen zijn niet progressief. De personeele belasting heft 5 o/o van elke huurwaarde boven ƒ 20—, per maand, of dit nu huizen betreft van / 25— of van / 150— 'smaands; verder o a. zes gulden voor elk rijwiel, onverschillig of de bezitter rijk is of arm. De verpondingsbelasting heft van elk stukje grondbezit 3/4 o/o der waarde. Het heffen van opcenten op de personeele belasting zou nog een andere onrechtvaardigheid scheppen, n.1. deze, dat verscheidene personen daardoor niet zouden worden belast en dientengevolge de druk op de overige burgers grooter zou moeten worden. De bewoners van hötels en commensalenhuizen, en niet te vergeten de vele kapitaalkrachtige naamlooze vennootschappen, zij betalen geen personeele belasting. De vele jonggezellen, die er geen eigen huishouding op na houden, — en daaronder zijn er met zeer goede inkomsten, — zouden van de gemeentelijke belasting zijn vrijgesteld; een arme klerk, die een huisje van ƒ 25— in de maand bewoont, zou moeten meebetalen. Het aantal aangeslagen Europeanen in de personeele belasting bedroeg het vorige jaar [1909] 939, het aantal aangeslagenen in de Europeesche inkomstenbelasting daarentegen 1515. Het groote verschil wijst er op, dat bij heffing van opcenten op de personeele belasting tal van personen zouden zijn vrijgesteld, die bij heffing van opcenten op de inkomstenbelasting zouden moeten meebetalen. En dat be- / 18000 betaalt ƒ 744.75 of 4.15 o/0 16 voor verbetering van den gezondheidstoestand. Onze voorvaderen die Semarang hebben gesticht, bouwden hun huizen in den modder, in de moerassige laagvlakte,, hun nazaten schuiven meer en meer op naar het Zuiden, naar drogere streken en bestemmen de oude stad voor pakhuizen'en kantoren. Hoe verder dat verhuizingsproces doorwerkt, hoe meer men inziet dat het vooral de bodemtoestanden zijn, die de stad Semarang zoo ongezond maken, des te noodzakelijker wordt het de hinderpalen, die verdere opschuiving naar het Zuiden tegenhouden, uit den weg te ruimen. Die hinderpalen zijn: 1°. de Chineesche graven aan den Zuidelijken rand der stad, in de heuvels langs den Grooten Toerweg; 20. de slechte verbinding tusschen de laagvlakte èn het heuvelterrein; 3o. het particuliere grondbezit in dat heuvelterrein. Het is voornamelijk te danken aan het initiatief en het doorzettingsvermogen van onzen oudsten stadsgeneesheer Dr de Vogel, dat de gemeenteraad het belang van het heuvelterrein heeft ingezien en bij de Regeering stappen heeft gedaan om de gronden, die niet tot particuliere landerijen behooren (o a. land Tjandi, land Simongan) tot gemeentelijk bezit te maken en verdere uitbreiding der Chineesche graven tegen te gaan. Het eerste wat de raad deed, was, de Chineesche begraafplaatsen in het bovenaangeduide terrein te sluiten en te bepalen dat alleen nog maar naaste bloedverwanten in bestaande grave n mochten worden bijgezet. Vervolgens werd met de Regeerineonderhandeld over den aankoop der gronden, en het gelukki-e resultaat verkregen, dat de gronden, behoorende tot de dessa's Nogosan, Gadjamoengkar, Bendoengan, Bergotta, KaranSkempel,Kalilangse, Wanatingal, Genoek, Tegalwareng te zamen een oppervlakte beslaande van plm. 430 bouws, voor de gemeente Semarang zullen worden gereserveerd en bij aanvraag tegen den prijs van i/a cent per M* aan haar zullen worden afgestaan. Zoo was de weg geopend, om tot groot grondbezit te 21 wat tegen het renteverlies op het voorschot van ƒ 50,000— ruimschoots opweegt. De Regeering wilde er aanvankelijk nog een ander slaatje uitslaan. Zij vroeg nl. voor het door de ingenieurs der B. O. W. opgemaakte project de kapitale som van ƒ 20.000—, terwijl toch dat project, als de gemeente het niet uitvoerde, voor de Regeering waardeloos zou zijn. Deze eisch heeft zij wijselijk laten vallen en het project kosteloos aan de gemeente afgestaan, die het nu laat omwerken. Toen het niet mogelijk bleek, de uitkeering uit de algemeene middelen als onderpand te geven, moest de gemeente nieuwe onderhandelingen openen en gelukkig is er uitzicht, dat deze tot een resultaat zullen voeren. In de gemeenteraadsvergadering van 6 October werd in principe besloten tot het aangaan van een leening van twee millioen gulden, tegen een rente van 41/2 o/o, af te lossen in vijftig jaar. Dit geld zal worden besteed voor: le, den aanleg van de drinkwaterleiding ƒ 1,550,000 — 2e, den aanleg van den weg naar Tjandi, „ 200,000 — 3e, den aanleg van rioleerings- en draineerings- werken, waarvoor aanvankelijk benoodigd, j, 250,000 — te zamen ƒ 2,000,000 - Het plan voor de leening is thans aan de goedkeuring van de Regeering onderworpen; geeft deze haar toestemming, dan kunnen de onderhandelingen met de geldinstituten tot een einde worden gebracht. Met de ƒ 50,000 —, die de Regeering ter beschikking der gemeente heeft gesteld, konden de werkzaamheden voor de waterleiding worden aangevangen. Reeds eenige maanden geleden werd den ingenieur Koster opgedragen, het regeeringsproject om te werken. Voor de 1ste sektie, het deel Oenarang-Djomblang zijn de plannen gereed; zoodra de uit Europa te bestellen materialen zijn aangekomen, kan met den aanleg daarvan worden begonnen. Tot leider van het werk is de reeds genoemde 22 ingenieur Koster aangewezen; een adjunct-leider en enkele opzichters zijn mede benoemd, zoodat thans gezegd kan worden: „het werk is begonnen." Nog een paar jaren, en de waterdragers krijgen eervol ontslag; geen geknoei met blikken meer, geen angst voor besmet water. Wij zetten de kraan open, en vroolijk stroomt het heerlijke drinkwater onze huizen binnen. d. De rioleerings- en draineeringswerken. Het is aan alle lezers bekend, dat de dienst der B. O. W. sinds enkele jaren bezig is, de gegraven leidingen langs de hoofdwegen te vervangen door gemetselde leidingen, die veel gemakkelijker te reinigen zijn en de verzanding tegengaan. De z. g. Tawang-leiding, de Randoesarie-leiding, de leiding langs de Oostzijde van den Bodjongweg en nog enkele andere leidingen zijn gereed gekomen, en thans is men bezig, Oost-Semarang op dergelijke wijze te verbeteren, terwijl de plannen voor West-Semarang al in bewerking zijn.' Wanneer dat kostbare werk geheel gereed is gekomen, (de kosten worden op ± één millioen geschat), zal overal in de stad betrekkelijk snelstroomend water aanwezig zijn, dat de gemeente nu gaat benutten, om de hoogstnoodzakelijke rioleering der stad krachtig ter hand te nemen. Het volgende voorstel is door den Gemeenteraad aangenomen: le, Indien voor een gedeelte, behoorende tot de bebouwde kom dér Gemeente Semarang, het door den Algemeenen Waterstaatsdienst ontworpen water- toe- en afvoerstelsel tot stand is gekomen, zal onmiddellijk een plan worden opgemaakt en zoo spoedig mogelijk uitgevoerd worden, om door middel van een secundair gotenstelsel bedoeld gedeelte droog te leggen en de faecaliënafvoer goed en snel te doen plaats grijpen. 2e, Indien, om welke redenen ook, voor een gedeelte van de bebouwde kom van de Gemeente Semarang het secundaire gotenstelsel niet uitvoerbaar is, of daarmede geen volledige 23 resultaten ten opzichte van drooglegging en faecaliënafvoer te verkrijgen zijn, zullen voor die buurten andere maatregelen beraamd worden, ten einde het beoogde doel te kunnen bereiken. 3e, De grenzen van de bebouwde kom der Gemeente Semarang zullen worden vastgesteld. 4e, De gelden, benoodigd voor de uitvoering der werken, genoemd sub le en 2e, zullen gevonden worden uit een te sluiten leening, terwijl daarvoor tevens een subsidie van de Regeering zal worden aangevraagd. Het water, dat door de reeds bestaande en nog door het gouvernement aan te leggen „primaire" leidingen door de stad stroomt, zal dus worden gevoerd door „secundaire" leidingen, en vervolgens worden geloosd in de Semarangrivier of één der Bandjirkanalen. Op die secundaire leidingen zullen direkt of indirekt, alle privaten moeten uitmonden, zoodat geheel (of althans voor zooveel mogelijk) gebroken zal worden met het beer- of zinkputtenstelsel. Beerputten, dat zijn geheel gecementeerde en dus voor water ondoordringbare putten, zijn er in onze stad vermoedelijk weinig; de meeste huizen loozen de faekalien in „zinkputten", dat zijn putten met gecementeerde omwanding, maar zonder cement-bodem, zoodat een groot deel der faekalien in den bodem dringt. Erger nog dan deze zinkputten zijn de gegraven putten bij inlanders in gebruik, die een schrikbarende vervuiling van den bodem ten gevolge hebben en mede oorzaak zijn van den slechten gezondheidstoestand der stad. Aan al deze misstanden zal het voorgenomen rioleeringswerk een eind maken; alle huizen- ook die der inlanders- zullen, als het werk gereed is gekomen, hunne faekalien afvoeren door stroomend water; met de bodemvervuiling zal het uit zijn. Mocht de lage ligging van sommige stadsgedeelten deze wijze van faekalienafvoer onmogelijk maken, dan zullen andere middelen worden beraamd, om hetzelfde doel te bereiken. Behalve de rioleering, zal ook de draineering ter hand wor- 28 verbetering aanbrengt, doch dat die alleen door samenwerking en belangstelling wordt verkregen. De meerderheid van den Raad — nl. de vijftien Europeesche leden — wordt gekozen rechtstreeks door de kiezers. Willen die kiezers den Raad drijven in hun richting, willen zij invloed uitoefenen op de samenstelling van den Raad, dan moeten zij in de eerste plaats lid worden van een kiesvereeniging en daarmee helpen beraadslagen, wie men naar den Raad zal afvaardigen. De Semarangsche Kiesvereeniging is sedert haar oprichting er op uit geweest, bij de burgers belangstelling op te wekken voor de gemeenteraadszaken. Haar beginselprogramma vindt men hierachter afgedrukt. Wie het daarmee eens is en wil medewerken, om mannen naar den Raad af te vaardigen, die in onze richting willen werkzaam zijn, die drale niet langer, maar sluite zich aan bij de Semarangsche Kiesvereeniging. Het beginselprogramma der Semarangsche kiesvereeniging luidt: 1. Het Kiesrecht worde, zoodra technische bezwaren dit niet meer verhinderen, uitgestrekt tot de Gewestelijke Raden. 2. Het Kiesrecht worde losgemaakt van aanslag in belastingen en volgens de principes van het algemeen kiesrecht verleend aan alle Europeesche ingezetenen die den leeftijd hebben bereikt door de wet voor de mondigheid gesteld. 3. De flnanciëele verhouding tusschen het Gouvernement en " de Locale Raden worde zoodanig geregeld dat de inkomsten waarover de Raden kunnen beschikken stijgen in evenredigheid tot de toeneming van het zielental en de welvaart der bevolking binnen het ressort der Raden. 4. De bevoegdheid der Locale Raden worde dermate uitgebreid, dat de Raden hunne taak ten aanzien der maatschappelijke samenleving binnen hun ressort volledig kunnen vervullen. 30 beidstijd en pensionneering van de in dienst der Gemeente staande beambten en werklieden. 8. Indien voor eene doeltreffende vervulling van de taak der Gemeenteraden eene gemeentelijke belasting moet worden geheven zal de aanslag in de belasting progressief plaats hebben, naar evenredigheid der draagkracht van de ingezetenen en met vrijstelling van hen wier inkomen minder bedraagt dan een vast te stellen minimum. 9. De Gemeente neme zooveel mogelijk in eigen beheer de exploitatie van bedrijven welke binnen de sfeer der plaatselijke overheidszorg vallen, in de eerste plaats van die bedrijven, die het karakter van een gemeentelijk monopolie aannemen, als daar zijn tram, verlichting, waterleiding enz. ■ VOORBERICHT. De inhoud van achterstaande brochure stemt in hoofdzaak overeen met den inhoud van een voordracht, door mij gehouden voor de leden der Semarangsche Kiesvereeniging. Slechts ben ik wat uitvoeriger geweest dan indertijd in mijn redevoering terwijl de loop, die de gemeentezaken hebben genomen sedert den dag der vergadering, mede geschetst is geworden. De schrijver. 9 treft nog alleen maar het aantal partikulieren. De naamlooze vennootschappen, die te Semarang gevestigd zijn of hier hun hoofdvertegenwoordiging hebben, zijn te Semarang wel 'in de inkomstenbelasting aangeslagen, doch hun aantal is niet begrepen onder de 1515. Het totaal van hun aanslag bedroeg in 1909 ± ƒ 150,000—, tegen een totaal van ± / 180,000—, betaald door partikulieren. Daaruit blijkt, hoe groot de verdiensten dier naamlooze vennootschappen zijn, en van hoeveel belang het zou zijn, als ook dit inkomen, dat voor het overgroote deel vloeit in de zakken van buiten de gemeente Semarang wonende aandeelhouders, door de gemeente kon worden belast. Men vergete niet, dat de kostbare maatregelen, die de gemeente Semarang zal moeten nemen, om den gezondheidstoestand belangrijk te verbeteren, in niet geringe mate ook aan de naamlooze vennootschappen ten goede komen. Betere gezondheidstoestanden hunner employés beteekenen voor groote lichamen, als de N. I. S., de Handelmaatschappij, de Cultuurmaatschappij, de firma Linde Teves enz, enz. meerdere arbeidsprestatie, minder verloven wegens ziekte, dus minder onkosten, en bijgevolg meer dividend, Dat dus deze lichamen mee betalen in de gemeentelijke belastingen, is niet meer dan billijk, maar de Regeering wil niet, dat zij getroffen worden door middel der inkomstenbelasting, aangezien deze belasting voor de heffing van opcenten zou moeten gewijzigd worden. In plaats van hare ambtenaren aan het werk te zetten en de inkomstenbelasting zoo te veranderen, dat de heffing van opcenten daarop wel mogelijk is, verwijst de Regeering de gewestelijke en lokale raden naar de personeele en verpondingsbelasting en noodzaakt daardoor die raden tot een wijze van belastingheffing, die geen rekening houdt met de draagkracht der burgers. De Regeering wil belastingen, die rekening houden met het belang en het voordeel, dat de burgers hebben bij de door de Gemeente getroffen voorzieningen. Daardoor toont zij óf zeer weinig inzicht te bezitten in gemeentezaken, óf de gemeenten 10 te willen tegenwerken. Wie toch zal bepalen, hoeveel belang ieder afzonderlijk heeft bij een goede straatverlichting, bij goede wegen, bij rioleering, draineering enz.; en wie kan bepalen, volgens welken maatstaf zij moeten worden belast? Nemen wij b. v. de verlichting. Ongetwijfeld hebben alle bewoners daar belang bij, in zoover de veiligheid er door wordt bevorderd; en verder zijn diegenen er het meest bij gebaat, die zich 's avonds veel op straat bewegen. Dus moeten de nachtvlinders extra worden belast? Het zou misschien niet kwaad zijn, maar mogelijk is het niet. Wie heeft er het meest belang bij goede wegen? b. v. bij een goed onderhouden Bodjongweg? Niet alleen de bewoners van dien weg, maar ook die van de aangrenzende buurten, die dagelijks langs dien weg naar de stad rijden. Men ziet, het is eenvoudig onmogelijk, dat nauwkeurig te bepalen. Bepaald reaktionair is het voorschrift der Regeering, waar het sociale of hygiënische maatregelen betreft, die natuurlijk het meest direkt ten goede komen aan de mingegoeden. Verbetering der volkshuisvesting, bestrijding der malaria, zij zullen in de eerste plaats komen ten bate der behoeftigen. Dus moeten die daarvoor het zwaarst worden belast? Dat zou beteekenen, dat men met de eene hand terugnam, wat de andere gaf. De Gemeenteraad van Semarang is, voor zoover wij weten, de eenige raad geweest, die de Regeering op hare beruchte circulaire van antwoord heeft gediend. Nadat in de openbare vergadering in bovengeschetsten geest over de circulaire was gesproken, werd besloten het navolgende schrijven tot de Regeering te richten: Aan den Regeerings - Commissaris voor de decentralisatie te BUITENZORG. Uwe circulaire dd. 20 April j. 1. No. 4845 / R I heeft bij den gemeenteraad van Semarang ernstige bezorgdheid gewekt. Daarin toch -wordt ingevolge opdracht van den Gouverneur-Generaal aan de locale raden medegedeeld, dat: 11 le. heffingen van opcenten op lands inkomsten-belasting niet zullen worden toegelaten; 2e. de taak der Indische locale besturen, behalve in locale wetgeving, bijna uitsluitend bestaat in de zorg voor openbare wegen en daarin gelegen kunstwerken, plantsoenen, straatverlichting, watervoorziening, brandweer enz.; 3e. slechts matige opcenten op de verponding en de personeele belasting zullen worden toegestaan; 4e. de locale raden de voor de vervulling van hunnen taak benoodigde geldmiddelen, voor zoover zij niet uit de bedragen, afgezonderd uit de algemeene geldmiddelen, en uit de opbrengst van retributiën en privaatrechtelijke betalingen worden gevonden, niet geheel of voor een beduidend deel uit eene belasting naar het draagvermogen behooren te verkrijgen, doch uit belastingen die althans eenigermate verband houden met het belang, dat de belastingschuldigen bij de voorziening in de bestaande behoeften hebben, dan wel met het voordeel dat zij uit haar trekken; 5°. niet dan bij hooge noodzakelijkheid en slechts ingeval de opbrengst strekt tot het bekostigen van voorzieningen, die haar rechtstreeks ten goede komen, aan de eigenlijke Iniandsche bevolking locale belastingen mogen worden opgelegd. Naar aanleidingen van die mededeeling heeft deze raad de eer U te verzoeken de hieronder uiteengezette bedenkingen daartegen ter kennis van den Gouverneur-Generaal te brengen. Ad 1 um. De raad ziet in, dat het moeilijk is de bestaande inkomstenbelasting zoodanig te herzien, dat zij voor de heffing van opcenten door gewesten en gemeenten geschikt wordt, doch betreurt het, dat hierin aanleiding wordt gevonden om die heffing geheel ontoelaatbaar te verklaren, zonder dat van eenige poging blijkt om de bestaande moeilijkheden te overwinnen, waardoor die heffing te zijner tijd mogelijk zoude worden. 12 Ad 2 um. De zorg voor de openbare gezondheid, zonder twijfel een van de belangrijkste onderdeden, zoo niet het belangrijkste onderdeel van de taak der locale besturen, zooals ten aanzien van het gemeente-bestuur van Semarang o. a. blijkt uit den inhoud van art. 8 van de ordonnantie dd. 21 Februari 1906 (Stbl. No 120) is in de bovengenoemde circulaire bij de opsomming van de onderdeden van die taak niet genoemd. Deze omissie, die wellicht geheel onwillekeurig is geschied, heeft echter bij vele leden van dezen raad bezorgdheid gewekt en de vrees doen onstaan, dat bij de Regeering neiging bestaat om de behartiging van dit volksbelang aan 's raads zorg te onttrekken. De raad zou derhalve gaarne willen vernemen, of deze vrees al dan niet gegrond is. Ad 3 um. Door eene heffing van „matige" opcenten op de verponding en de personeele belasting zal slechts voor een zeer klein gedeelte kunnen worden voorzien in de velerlei behoeften, waarin binnen 's raads ressort voorziening dringend noodig is. Afgescheiden hiervan echter heeft de raad principieele bezwaren tegen versterking van de geldmiddelen der gemeente uit de opbrengst van opcenten, te heffen op de evengenoemde belastingen. Immers, door eene zoodanige heffing zoude een groot deel van de ingezetenen der gemeente niet getroffen en het overige deel dientengevolge onevenredig zwaarbelast worden. In de personeele belasting toch worden niet aangeslagen: a. Zij, die in een hotel of in een gedeelte van een huis (paviljoen) wonen; b. de naamlooze vennootschappen en andere lichamen; terwijl in de verponding alleen de grondeigenaren, die slechts een klein gedeelte der ingezetenen uitmaken, worden aangeslagen. In het jaar 1909 waren binnen 's raads ressort in de inkomstenbelasting aangeslagen 1515 en in de personeele belasting voor Europeanen 939 personen, hetgeen dus een verschil -uit- 13 maakt van 576, zijnde ongevoor 38 p/o van eerstgenoemd getal. Terwijl de opbrengst van de inkomstenbelasting binnen 's raads ressort over het jaar 1909 f 336,514;795 bedroeg, werd hiervan / 184,357.935 door particulieren opgebracht en / 152,156.81 door naamlooze vennootschappen en andere corporatien, die in de personeele belasting niet kunnen worden aangeslagen, terwijl het vanzelf spreekt, dat zij bij verbetering van de toestanden in de gemeente groot belang hebben, zoodat zij daartoe ook naar evenredigheid behooren bij te dragen, hetgeen bij eene heffing van opcenten op de personeele belasting niet het geval zoude zijn. Ad 4 um. In art. 49 sub 1 van de locale raden-ordonnantie is aan de raden de bevoegdheid toegekend om in hun ressort belastingen te heffen ter versterking van de eigen middelen van. dat ressort. Het is den raad niet duidelijk, hoe hij van deze bevoegdheid een voldoend gebruik zal kunnen maken, wanneer hij geene belasting naar bet draagvermogen zal mogen heffen. De versterking van de geldmiddelen der gemeente zal toch in de eerste plaats op afdoende wijze geschieden door de heffing van eene directe gemeentebelasting, die in de gemeentekas gelden doet vloeien, waarvan de bestemming niet van te voren met zekerheid kan worden bepaald, doch die in het algemeen zullen worden aangewend tot verbetering van toestanden in de gemeente op velerlei gebied. Eene dergelijke directe gemeentebelasting moet uit den aard der zaak het draagvermogen der belastingschuldigen tot grondslag hebben; met het belang, dat de verschillende belastingschuldigen bij die algemeene verbetering van gemeentetoestanden hebben, kan bij de heffing van eene dergelijke belasting geene rekening worden gehouden, aangezien de daardoor te verkrijgen gelden niet bestemd zijnftvoor één bepaaldelijk om- 15 doen komen van eene rioleering (z. g. „kleine assaineering"), de controle op het maken en den verkoop van voedings- en genotmiddelen. Aangezien de behartiging van deze dringend voorziening behoevende gemeentebelangen groote financieele offers zal vergen en het den raad niet duidelijk is, welken weg hij heeft in te slaan, om met inachtneming van de in meergenoemde circulaire gegeven wenken, zich de daarvoor benoodigde geldmiddelen te verschaffen, vermeent hij met klem te moeten aandringen bij de Regeering op nadere aanwijzing van de middelen, waardoor hij in deze belangen zal kunnen voorzien. Namens den gemeenteraad van Semarang, De Voorzifter, UI. HET WERK VAN DEN GEMEENTERAAD. Wij zullen thans nagaan, wat de Gemeenteraad van Semarang heeft weten tot 'stand te brengen, ondanks de groote moeilijkheden, die te overwinnen waren. Het spreekt van zelf, dat wij ons daarbij beperken tot de hoofdzaken. a. HET GEMEENTELIJK GRONDBEZIT. De geschiedenis van de gemeenten in het buitenland heeft geleerd, van hoe ontzaggelijk veel belang het voor een gemeente is, de beschikking te hebben over uitgestrekte terreinen. Voor de stichting van gebouwen, voor verbetering van bestaande of aanleg van nieuwe verkeerswegen, voor verbetering van woningtoestanden en voor nog veel andere gewichtige volksbelangen heeft de gemeente .grond noodig, dien zij tegen hoogen prijs moet koopen, wanneer zij zich niet bijtijds van den eigendom heeft verzekerd. Voor de gemeente Semarang geldt dat in verhoogde mate, omdat gemeentelijk grondbezit hier een eerste vereischte is 18 gedeelte, dat na den bouw van het Juliana—Ziekenhuis van dat erf is overgebleven. Het terrein van dat ziekenhuis is der Gemeente voor den neus weggekaapt, en dat is zeer jammer, want daar het de geheele breedte van het terrein in beslag neemt, moet de nieuwe weg naar Tjandi (waarover straks) in plaats van rechtdoor te kunnen loopen, ten Noorden van het ziekenhuis naar links of rechts ombuigen, waardoor aan de schoonheid van dezen weg afbreuk wordt gedaan. De Gemeente betaalde voor het haar toevallend gedeelte de som van ƒ50,000—, te voldoen 10 termijnen. Het terrein zal in erfpacht worden uitgegeven; doch voor daartoe kan worden overgegaan, moet nog worden onderzocht, of de open leiding, die het van Zuid naar Noord doorsnijdt, voor niet te hoogen prijs kan worden overwelfd, waardoor de strook grond tussch en de Semarangrivier en deze leiding gelegen, ook voor huizenbouw gèschikt zal worden. Te verwachten is, dat de beslissing in een der eerstvolgende raadszittingen zal worden genomen. b. DE WEG NAAR TJANDI. Het bovenaangeduide heuvelterrein is slechts langs steile en smalle voetpaden met het westelijk deel der stad verbonden. Wil het dus geschikt zijn voor huizenbouw, dan moet er een weg worden aangelegd, die voor rijtuigen en automobielen berijdbaar is en ook geschikt is voor tramaanleg. Over dezen weg is heel wat geschreven en gesproken, maar het zal er nu toch van komen. Het tracé is uitgezet, de begrooting is opgemaakt, de benoodigde gelden (± 200,000—) zullen door een leening worden verkregen. Zoodra het geld er is, kan met den aanleg een begin worden gemaakt en laat ons hopen, dat over een paar jaar de verbinding tusschen hoog- en laagvlakte eindelijk tot stand is gekomen. ! 24 den genomen, d. w. z. er zullen maatregelen worden genomen, om de geheele bebouwde kom der gemeente droog te leggen^ te zuiveren van poelen en plassen, die gevaarlijke broedplaatsen van den anopheles-muskiet. Op vele plaatsen zullen de secundaire leidingen ook voor de draineering kunnen dienen; waar dat niet mogelijk is, zal het op andere wijze geschieden. De vaststelling van de „bebouwde kom" der gemeente zal waarschijnlijk in den gemeenteraad een punt van strijd worden. Het raadslid Dr. de Vogel is van meening, dat een deel van N. O. Semarang en wel dat gedeelte, dat Oostelijk ligt van Gang Waaghals en van Nieuw-Holland, buiten de bebouwde kom moet blijvën en dus niet geassaineerd (van riolen voorzien en droog gelegd) moet worden, terwijl het raadslid Dr. Terburgh en ook de schrijver dezer regelen geheel N. O. Semarang daarin willen betrekken. Wij weten, dat voorspellingen gewaagd zijn, maar toch geven wij den bewoners van Kobong, Mlatten Trenggoeloeng en van andere straten in dat Oostelijke stadsgedeelte den raad, zich niet ongerust te maken; wij zijn overtuigd, dat wij het pleit zullen winnen. e. CHOLERABESTRIJDING. — TIJDELIJKE DRINKWATERVOORZIENING. De bestrijding van besmettelijke volksziekten behoort niet tot de taak der gemeente, dat is voorloopig nogregeeringszorg. Toen dus te Semarang de cholera uitbrak, kon de gemeente slechts indirekt medewerken, om deze gevaarlijke ziekte te bestrijden en wel door verstrekking van goed drinkwater. Toen de pogingen van den geneeskundigen raad, om door middel van Norton-pompen overal in de stad goed drinkwater te verschaffen, mislukt waren, besloot de gemeenteraad, op voorstel van Dr. Terburgh, het debiet der bestaande artesische putten te vergrooten. Deze putten toch kunnen veel meer water leveren, dan er thans door middel van de hydranten aan wordt 25 onttrokken; het kwam er dus op aan, dat meerdere binnen het bereik der bevolking te brengen. Dat is mogelijk, door op de artesische putten stoompompen te plaatsen, die het water onder hoogen druk door een buisleiding persen, waaruit het dan door middel van kranen kan worden afgetapt. Op deze wijze kan men niet alleen drinkwater leveren, maar ook badwater, nl. door hier en daar standpijpen aan te brengen met zijarmen. Een dergelijke watervoorziening voor de geheele stad door te voeren, zou veel geld kosten, veel meer, dan waarover de arme gemeente kan beschikken. Vandaar, dat de Gemeenteraad besloot, zich voorloopig te beperken tot dat deel der stad, waar de sterfte het hoogst is, nl. het distrikt Wetan. Daarbij kon gebruik gemaakt worden van de gelukkige omstandigheid, dat even over de grens der gemeente, nl. te Tengang, zich een artesische put bevindt, eigendom der Semarang-Joana-Stoomtrammaatschappij, die een overvloedige hoeveelheid water levert, veel meer, dan de eigenares voor haar bedrijf noodig heeft. De S.J.S, stelde dien put ter beschikking der gemeente, die er een stoompomp op plaatste, en een buisleiding legde van af den put tot in en door het distrikt Wetan. Op tal van plaatsen in het distrikt zijn standpijpen geplaatst en eenvoudige badplaatsen gemaakt, zoodat de bevolking nu slechts een kraan behoeft open te draaien, om zuiver drink- en badwater tot haar beschikking te hebben. De gemeente heeft voor dit werk ruim ƒ 20,000— uitgegeven. Deze som zou nog grooter geweest zijn, als niet partikuliere maatschappijen, zooals de Dordtsche Petroleummaatschappij, de S. J. S. en andere belangloos hadden medegewerkt. Ook het gewest Semarang heeft geholpen: le door voor zijn rekening te Boegangan een artesischen put te doen aanbooren en het water ter beschikking van de gemeente te stellen; 2e, door het verleenen van een subsidie van ƒ5000—, welke gebruikt zullen worden om ook het distrikt Ambengan van water te voorzien. De buizen zullen zoodanig in den grond worden gelegd, dat ze later voor de Oenarang-waterleiding dienst kunnen doen, 26 zcodat het daarvoor uitgegeven geld ook later profijt zal afwerpen. Of het mogelijk zal zijn, aldus de geheele stad van een tijdelijke drinkwaterleiding te voorzien, is nog zeer twijfelachtig; een nauwkeurige kostenberekening moet nog gemaakt worden. ƒ. VERSCHILLENDE ANDERE ZAKEN. Zooals wij in den aanvang zeiden, lag het niet in onze bedoeling, alle zaken te bespreken, die door den Raad zijn behandeld, doch zouden wij ons beperken tot de hoofdzaken. Daarom nog slechts een enkel woord over de door den Raad vastgestelde verordeningen. In werking zijn thans de verordening op het bereiden en verkoopen van brood en het z. g. rooireglement. De eerste bedoelt, de verbruikers te beschermen tegen kwade praktijken der bakkers, het laatste moet verhoeden, dat er onsoliede en onhygiënisch wordt gebouwd. In verband met de invoering van het rooireglement is de rooimeester, vroeger door den Resident benoemd, gemeenteambtenaar geworden, en komen de „rooigelden" voortaan ten bate van de gemeentekas. In behandeling zijn nog: de melkkeur, de vleeschkeur en de verordening op de passers (deze laatste zal binnenkort worden afgekondigd). Vraagt men ons, of de verordeningen, die ten doel hebben, de bereiding en den verkoop van levensmiddelen te controleeren, reeds dadelijk veel nut zullen stichten, dan antwoorden wij uit volle overtuiging: „neen." En waaromniet? Omdat de gemeente nog niet beschikt over een voldoend aantal ambtenaren, om toe te zien, dat de verordeningen inderdaad worden nageleefd. Zoodra dit echter wel het geval is, kunnen zij zeer zeker een werking ten goede uitoefenen, wat door de praktijk der Nederlandsche steden wordt bewezen. BESLUIT. In het bovenstaande is enkel geschetst, wat de Raad tot nu toe heeft verricht en is niet gesproken over wat in dè toekomst nog 27 te doen staat. Als wij daarover wilden uitweiden, zou deze brochure stellig uitgroeien tót het twee- of drievoudige van den omvang, die zij nu réeds heeft verkregen, maar dat hadden wij ons niet tot taak gesteld. Wij zullen dus zwijgen over het abbatoir, over de hoogst noodzakelijke verbetering onzer passers, het onderzoek van levensmiddelen, en slechts de hoop uitspreken, dat de Eaad spoedig ook in die richting met vrucht werkzaam zal zijn. Het thans reeds door den Raad tot stand gebrachte pleit o.i. sterk voor het groote nut der decentralisatie van bestuur. De werken, waarover boven uitvoerig werd gesproken, zij hadden al lang vóór de instelling van den Gemeenteraad door de Regeering kunnen zijn tot stand gebracht, maar zij moesten wachten op den Raad. De jonge instelling heeft bewezen, dat zij reden van bestaan heeft. De wetgever, die de behartiging van plaatselijke belangen aan de burgers zelf opdroeg, begreep, dat die belangen daardoor beter zouden worden gediend, en de praktijk heeft de juistheid daarvan aangetoond. Het zelfbestuur van gemeenten en gewesten is de eerste schrede op den weg naar zelfbestuur van geheel Indië; bewijst het eerste zijn levensvatbaarheid dan is ook het laatste geen onbereikbaar ideaal. Sommige lezers hebben misschien den indruk gekregen, dat wij met deze brochure reclame wilden maken voor den Gemeenteraad van Semarang, maar dat lag toch niet in onze bedoeling. Wél wilden wij de overtuiging trachten te vestigen, dat daar in den Gemeenteraad groote volksbelangen worden besproken, en dat de onverschilligheid, tot dusver door de burgerij voor den Raad aan den dag gelegd, zich uitende in de buitengewone slechte opkomst der kiezers bij de verschillende gemeenteraadsverkiezingen, dat die onverschilligheid, herhalen wij, plaats diende te maken voor belangstelling. De Gemeenteraad is niet alleen een praatkollege, er wordt ook gewerkt, en zijn besluiten kunnen van grooten invloed zijn op de toestanden in deze gemeente. De burgers, die zoo vaak mopperen over allerlei misstanden, zij moesten begrijpen, dat men door mopperen geen 0. a. behooren de zorg voor de havenwerken en voor de behoeftige zieken en armen te worden overgedragen aan de gemeenteraden. 5. De Gemeenteraad wijde zich in 't bizonder: a. aan de bevordering van de volksgezondheid, onder meer door in de kampongs latrines, bad- en waschgelegenheden aan te brengen, ongezonde stadsgedeelten te assaineeren en een permanente gezondheidscommissie in te stellen; b. aan het tot stand komen eener goede drinkwatervoorziening; c. aan eene ingrijpende verbetering van de huisvesting der mingegoeden, in verband waarmee aan te dringen zal zijn op de uitvaardiging van een algemeene woningen onteigeningswet; d. aan de ontwikkeling van een aan hygiënische eischen beantwoordend marktwezen; e. aan geneeskundige verzorging van behoeftige zieken; ƒ. aan een doeltreffende armenverzorging; g. aan een deskundig toezicht op den verkoop en de bereiding van eerste levensbehoeften, voor zooveel zuiverheid en reinheid betreft; h. aan de verfraaiing dèr stad; 1. aan de zorg voor de kinderen der mingegoeden o. a. door de stichting of subsidieering van vacantiekolonies en door het in orde brengen en gratis beschikbaar stellen van openbare speelterreinen; 6. De Gemeente verzekere zich van alle middelen welke haar in staat kunnen stellen boven omschreven doeleinden na te streven. Ter verbetering van de huisvesting der mingegoeden streve zij naar gemeentelijk grondbezit. Zij strekke de zorg voor de veiligheid van verkeer, personen en goederen tot zich, voor zooveel de politie aangaat. 7. De Gemeenteraad stelle regelen vast betreffende loon, ar- 6 Np: 4845/RI. Buitenzorg, 20 April 1910. CIRCULAIRE. Ten vervolge van mijn schrijven van 15 Juni 1909 No: 429IRÏ, heb ik de eer, in voldoening aan een van den Gouverneur-Generaal ontvangen opdracht, Uwen Raad mede te deelen dat, na kennisneming van enkele locale verordeningen tot heffing van opcenten op lands-iwfcom^en-belastingen Zijne Excellentie van oordeel is dat deze heffingen niet toegelaten behooren te worden. Genoemd oordeel steunt op het feit, dat het uiterst moeilijk zoude zijn de bestaande „inkomstenbelasting" zoodanig te herzien dat zij voor heffing van opcenten, zonder meer, door ge: westen en gemeenten geschikt zoude worden — iets dat, zij het in mindere mate,, eveneens geldt voor de belasting op de bedrijfsen andere inkomsten, en verder op de gegronde verwachting dat bij het heffen van opcenten op een belasting als de laatstgenoemde, wier aanslagen een vaste basis missen, de hoofdsom evenredig zou dalen. In de- eerste plaats baseert het zich echter op de overweging, dat de taak der Indische locale besturen een zeer bepaalde is, bestaande behalve in locale wetgeving, bijna uitsluitend in de zorg voor openbare wegen en daarin gelegen kunstwerken, plantsoenen, straatverlichting, watervoorziening, brandweer e.d.g., en dat de middelen benoodigd voor de vervulling van die taak, voor zoover zij niet uit de algemeene geldmiddelen afgezonderde bedragen en uit de opbrengst van retributiën en privaatrechtelijke betalingen worden gevonden, niet geheel en al noch voor eén beduidend deel uit een belasting naar het draagvermogen*, maar uit belastingen die althans eenigermate verband houden met het belang* dat de belastingschuldigen bij de voorziening in hoogergenoemde behoeften hebben, dan wel met bet voordeel* dat zij uit haar trekken, behooren verkregen te worden Kan daarom aan de locale besturen het heffen van matige opcenten op de verponding en de personeele belasting worden. *de eursiveering is van den Kegeeringscommissaris. 14 schreven doel, doch voor verschillende doeleinden in het belang van de gemeente, dus van alle ingezetenen der gemeente. De raad is voorts van meening, dat het in het algemeen ondoenlijk is om ook slechts bij benadering te. bepalen, hoe groot het belang en het voordeel zijn, dat de verschillende ingezetenen der gemeente hebben bij of trekken uit de voorziening in de behoefte aan openbare wegen, straatverlichting, plantsoenen, brandweer, rioleering, de contróle op het maken en den verkoop van voedings- en genotmiddelen enz. zoodat hij geene kans ziet om de daarvoor benoodigde gelden voorzoover zij niet worden gevonden uit de bedragen, afgezonderd uit de algemeene geldmiddelen, en uit de opbrengst van retributiën en privaatrechtelijke betalingen, te verkrijgen uit belastingen, die verband houden met dat belang en dat .voordeel. Het heffen van dergelijke belastingen zou verder ten gevolge hebben dat de mingegoeden het zwaarst moesten worden belast, aangezien bij enkele der opgesomde maatregelen en wel bij dé meest kostbare — zooals de rioleering - juist-die ingezetenen het meeste belang hebben, wier financieele draagkracht het geringst is. Bovendien is de raad op de gronden, uiteengezet bij de behandeling van punt, 3, van oordeel, dat bij de blijkens meergenoemde circulaire wel toe te laten heffing van opcenten op de verponding en de personeele belasting juist in geenen deele rekening zoude worden gehouden met belang en voordeel der ingezetenen, aangezien door die belastingen velen, die in hooge mate belang hebben bij en voordeel trekken uit de voorziening in de bestaande behoeften, niet worden getroffen. Ten slotte wenscht de raad er op te wijzen, dat bij hem o. m in studie en voorbereiding zijn plannen tot het invoeren van een gemeentelijken reinigingsdienst, het aanleggen van een nieuwen verbindingsweg tusschen de stad Semarang en de wijk Tjandi, het oprichten van een openbaar slachthuis, het tot stand 17 geraken, en sedert is dat ideaal al voor een deel tot werkelijkheid geworden. De bekende sawahvallei die zich uitstrekt westelijk van de Europeesche huizen te Gergadji, is voor een belangrijk deel in het bezit der Gemeente overgegaan, en, als niet alles tegenloopt, zal over een jaar het geheele complex gemeente-eigendom zijn geworden. De gronden zullen niet aan particulieren worden verkocht, doch in erfpacht worden uitgegeven, waarschijnlijk voor een termijn van 75 jaren, waardoor dus bereikt wordt, dat de Gemeente na afloop van dien termijn wederom de vrije beschikking over haar grond krijgt en gedurende dat tijdvak medezeggingschap heeft over de wijze, waarop de gronden zullen worden bebouwd. Een verordening op de uitgifte van gronden in erfpacht zal over enkele maanden, misschien eerder, door den Raad worden vastgesteld. De ontwerp-verordening is in de afdeelingen onderzocht; de kritiek is haar niet gespaard, en een nieuwe ontwerp-verordening, die voldoet aan door de meerderheid van den Gemeenteraad gestelde eischen, is door de commissie van rapporteurs ingediend. Het is hier niet de plaats, die erfpachtsverordening in onderdeelen te bespreken; wij willen volstaan met te zeggen, dat de belangen der Gemeente door die verordening goed zijn behartigd, terwijl de voorwaarden voor gronduitgifte zoo zijn gesteld, dat kandidaaterfpachters zich daardoor niet behoeven te laten afschrikken. De exploitatie van gemeentelijk grondbezit moet natuurlijk zoo oordeelkundig mogelijk geschieden. Dat kan het beste worden bereikt door er een afzonderlijk bedrijf van te maken en op commercieele wijze te exploiteeren. De Raad is daartoe reeds overgegaan. Een „Commissie voor het grondbedrijf' zal de gemeentegronden beheeren.; binnen kort zal de Raad hebben te beslissen over de beginselen, die aan dat beheer ten grondslag zullen worden gelegd. Het grondbezit der gemeente omvat behalve het bovengenoemde heuvelterrein ook het voormalige residentie-erf, althans dat 19 c. DE WATERLEIDING. Wij zullen den lezer niet vermoeien met een uitvoerige uiteenzetting van de wordings- en lijdensgeschiedenis der Semarangsche waterleiding. Slechts enkele hoofdzaken moeten wij even aanstippen. Toen de Gemeente Semarang werd ingesteld, (April 1906), was er reeds een volledig plan met begrooting gereed voor de Oengaran- drink- waterleiding. De Gemeenteraad heeft toen de groote fout begaan, aan de Regeering te verzoeken, zelf de waterleiding te mogen aanleggen, en de Regeering beging de nog veel grootere, en onvergeefelijke fout, dat verzoek in te willigen. Zij was vermoedelijk blij, dat dit kostbare werk haar uit handen werd genomen, maar dacht er niet aan, (of wilde er niet aan denken) dat een piepjonge instelling als een Indische Gemeente maar niet dadelijk over de noodige gelden beschikt, om een waterleiding aan te leggen. Daarom was het haar plicht geweest, het project zelf uit te voeren en, zoodra het werk gereed zou zijn gekomen, aan de Gemeente over te dragen, tegen den kostenden prijs en tegen een matige rentevergoeding. Als de Regeering dat had ingezien, zou het kostelijke Oenarangwater reeds thans onze gemeente binnenstroomen en zou de nog heerschende cholera-epidemie heel wat minder slachtoffers hebben gemaakt. De gemeente Soerabaja is in dit opzicht gelukkiger geweest. Bij de instelling der Gemeente was de Soerabaiasche waterleiding reeds in exploitatie en werd zij door de Regeering aan de Gemeente overgegeven. Soerabaia betaalt voor rente en aflossing van het aanlegkapitaal aan het gouvernement de lage rente van 3,6 o/0 's jaars, terwijl Semarang aan haar geldschieter minstens 5,06 zal moeten betalen, wat bij een aanlegkapitaal van ƒ 1,500,000— jaarlijks een meerdere uitgave van ƒ 21900— beteekent. Wij willen nu niet onderzoeken, welke omstandigheden den aanleg door de Gemeente zoo lang hebben tegengehouden en 20 ons bepalen tot hetgeen door den tegenwoordigen, door de burgers zelf gekozen raad (althans voor zoover de Europeanen betreft) is geschied. De raad begon met een onderzoek in te stellen naar de rentabiliteit der waterleiding. De vermoedelijke inkomsten en uitgaven werden door eene commissie uit den raad berekend en gekonstateerd werd, dat de inkomsten de uitgaven zeer wel kunnen dekken. Toen werden onderhandelingen aangeknoopt over een te sluiten leening. De geldinstituten, die bereid waren, het benoodigde geld te leenen, eischten als onderpand het uit de algemeene geldmiddelen voor de gemeente Semarang afgezonderde bedrag, welke voorwaarde echter niet kon worden aangenomen, aangezien daartegen wettelijke bezwaren bestaan. Een commissie uit den Gemeenteraad, die met den Gouverneur-Generaal deze aangelegenheid .besprak, moest dit tot haar spijt vernemen, maar kreeg gelukkig tevens de toezegging, dat de Regeering de gemeente op weg zou helpen, wanneer deze zelf ernstige pogingen aanwendde, om een leening te plaatsen. De hulp van de Regeering bestaat uit een renteloos voorschot van ƒ 50,000 —, (sedert reeds verstrekt,) en een verder voorschot van ƒ 600,000 — (nog niet door de tweede kamer behandeld), tegen een rente van 43/4 o/0; welke rentevoet verminderd zal worden, wanneer de gemeente er in slaagt, haar leening tegen lagere rente te sluiten. De op deze wijze voorgeschoten ƒ 650,000— moeten aan de Regeering worden terugbetaald, zoodra de gemeente haar leening heeft gesloten. Zij dienen slechts, om de uitvoering van het werk te bespoedigen en zijn als zoodanig zeer welkom. Maar het dient toch ook gezegd, dat de hulp van de regeering haar geen cent kost, integendeel haar nog voordeel oplevert. Het gouvernement van NederlandschIndië betaalt voor zijne door tusschenkomst van het moederland gesloten leeningen, hoogstens 4o/0, terwijl het aan depositorente niet meer kan maken, en verdient dus aan zijn voorschot van ƒ 600.000— het zoete winstje van yao/0 of / 3j|M)00— per jaar,