1033 ré (é 1 1 PRIJS f 0345 m Mevrouw H. Roland Holst OPEN BRIEF aan ré M B 21 Of een tijd komt, dat gelijk melk en room Zich droom en daad laat tot een mengsel roeren? ik weet niet, maar ik weet, dat wie ze wil mengen, Nu in zijn beker zich een drank bereidt Wrangvan teleurstelling, bitter van spijt. (,,De vrouw in t woud" van Henriette Holst) fé 0576 0639 /0J3 £z/ OPEN BRIEF aan Mevrouw H. Roland Holsf Of een tijd komt, dat gelijk melk en room Zich droom en daad laat tot een mengsel roeren? Ik weet niet, maar ik weet, dat wie ze wil mengen. Nu in zijn beker zich een drank bereidt Wrang van teleurstelling, bitter van spijt. („De vrouw in 't woud" van Henriette Holst) Ein licht gieng mir auf: „Gefahrfen brauche ich, und lebendige, — nichl lodle Gefahrfen und Leichnahme, die ich mit mir frage, wohin ich will. Sondern: lebendige Gefahrfen brauche ich. die mir folgen, weil sie sich selber folgen wollen-und dorthin, wohin ich will." Lusfig zu Kriegen und Festen. kein Düsterling, kein Traum-Hans, bereil zum Schwersten wie zu seinem Feste, gesund und heil. AIso sprach Zarathustra. Mevrouw, Ik vond in de „Nieuwe Amsterdammer" van 19 October een overdruk van Uw open brief aan Maxim Gorki, die zoo de snaren van mijn ziel deed trillen door het jeugdig frissche kunstenaarsleven, hetwelk eruit sprak, dat hij aanleiding werd, — niettegenstaande Uwe mij zoo vijandige begrippen, — juist aan U te vertellen, wat er omgaat in die ziel! Gevoel, Verbeeldingskracht en Moed, die drie-eenheid, welke een vrouw in mijne oogen bijkans tot Godin verheffen, — ze kwamen mij tegen met stralenden blik. Daarom wil ik mij verwaardigen in het openbaar tot een vrouw te spreken over dingen die eens mans zijn, — met het doel, juist U te winnen voor overtuigingen, die, in tegenstelling met Uwe zoo afgrijselijke begrippen, in de allereerste plaats het nuchter verstand laten spreken, voor zij de poëzie van 't leven haar genotvolle, doch gevaarlijke wijding aan ons bestaan doen geven! Ik sprak daar met hooghartigheid tot U en wil de oorzaak van die stemming duidelijk doen uitkomen. De leiding hebben, — leiding geven, — is niet vrouwelijk; daarvoor is diep denken noodig en door zulk zwaar denken BEDERFT een mooie vrouwenziel. Daarentegen bezieling geven — mannen opwekken om te strijden voor hooge idealen — dat stempelt de vrouwenziel tot iets hoogers dan de onze. — 4 — Dit laatste doet de tekst van Uw open brief, doch levens voel ik onder het schoone oppervlak van Uwe kunstenaarsgedachten den wensch tot persoonlijk ingrijpen op de inrichting der maatschappij ; .een brutaal zich wagen op het terrein van den man, —wanstaltigheid, die waarlijk tegenstaat, inplaats van het oog te boeien en waarvan helaas slechts weinig vrouwen heden ten dage geheel vrij te pleiten zijn. De taak, om U tot andere gedachten te brengen, is zwaar voor mij. Gij hebt mannen om U heen staan, die hun ruwe Spierkracht, hun Wilskracht, hun Verstand, — de machtige drieeenheid, die hen tot Heeren schiep van alles wat op aarde leeft, — dus ook van de Vrouw, — die die drieeenheid dienstbaar hebben gemaakt aan onreëel gedroom van zwakkelingen en vrouwen als Gij, inplaats dat dit laatste — de poëzie van het leven, — ten dienste staat van hen, de MEESTERS van de Schepping. „Now adays, the men are all dowdies and the women are all dandies, aren't they ?" zegt Oscar Wilde zeer terecht in An ideal Husband. Hij wist, wat flauwe kost EN de man EN de vrouw van onze dagen is ! — Ik, met mijn oordeel sta nog geheel alleen ; niet één man kon ik, hard als ikzelf, die mijn overtuigingen deelt, al weet ik, dat velen mij nader staan, dan zijzelt beseffen. — Niet één vrouw ken ik, die door haar fijn besnaarde ziel het harde van mijne reëele begrippen zoude kunnen omtoovefep in werkelijkheidspoëzie. Verwacht, Mevrouw, in de volgende bladzijden geen geleerde betoogen en verwijzing naar vel* denkers van allerlei richting.wier gevestigde namen met mijne beweringen in verband zouden kunnen worden gebracht. Geleerd ben ik geenszins ; van U las ik bij mijn weten voor heden nimmer iets anders, dan de luttele versregelen, — door U zelt zoo met voeten getreden — die ik tot motto nam, en zelfs Maxim Gorki, Uw held. is mij een onbekende I Mijn geheugen heeft daarhjj.de onpleizierige eigenschap, dat het bijna niets vast houdt dat niet voor de dagelijksche behoefte van mijn ziel moet dienen. Namen, getallen, betoog van anderen, 't kan alles bijna nimmer een blijvenden indruk achterlaten. — 5 — Voor ik ertoe overga, om te trachten Uwe vastgewortelde doch onnatuurlijke begrippen om te zetten, acht ik hetgewenscht me nog aan U te doen kennen in mijne verhouding tot .Uwe" politieke partij; de S.D. P. Mijn naam meen ik, dat niet ter zake doet en vind ik het genoegelijker onbekend te blijven, —• U, als individualiste, ja anarchiste, zult mij dit wel ten goede houden, niet waar ? Een vraag: U maakt U tot woordvoerster der revolutionairsocialistische kunstenaars, — is er dan waarlijk in dién kring niet een MAN, die namens hen kan spreken ? Zijn we inderdaad al zoover gekomen, dat vrouwenrokken mannen dekken gaan ? Sfaaf heiszf das kaltesfe aller kalten Ungeheuer. Kolt lügt es auch; und diese Lüge kriecht aus seinem Munde: „Ich, der Sfaaf, bin das Volk" Viel zu viele werden geboren: fiir die überflüssigen ward der Sfaaf erfunden! Sehf mir doch, wie er sie schlingf und kauf und wiederkauf! Auf der Erde ist nichfs Gröszeres ols ich: der ordnende Finger bin ich Goffés — also brüllf das Unfhier. Und nichf nur langgeohrfe un Kurzgeaugfe sinken auf die Kniee! Dorf, wo der Sfaaf auf hörf, — da beginnf ersf der Mensch, der nicht über- fliissig is: da beginnf das Lied des Nofhwendigen, die einmalige und unversefzliche Wejse. Also sprach Zarathusfra. Ik ben dan, wat men een ultra-wilde zoude kunnen noemen. Ik ben geen lid van een kiesvereeniging, behoor dus tot geen staatspartij, was dus nimmer in de regeering vertegenwoordigd en beschouw de moderne staaf als mijn natuurlijken vijand. Had er vroeger eene verkiezing plaats, dan maakte ik gebruik van mijn recht om de eene partij tegenover de andere meer macht te geven, en steunde daarbij altijd den kandidaat van een der niet overheerschende partijen, omdat ik 't in mijn belang acht, om al die mij vijandelijk groepen mensehen vooral niet te veel macht alleen te doen krijgen als onderdeel van mijn onderdrukker „De Staat". Buiten dit stemmen bemoeide ik me met niets, wat die staat betrof, tevreden bij de gedachte, dat al dit afschuwelijk regeeringswerk zoo buiten mijne verantwoordelijkheid omging. — Wel ergerde ik mij vaak aan al dat domme sociale gedoe, wel trilde ik vaak van verontwaardiging, wanneer zoovelen, die zich volksvertegenwoordigers noemen, leugenaars en luiaards bleken te zijn; wel voelde ik "t telkens weer als eene vernedering, als weer zoo n nieuwe wet MIJN vrijheid aan kwam randen, doch ik berustte in het feit bij de gedachte, dat ik nu eenmaal geen Simson ben. De sterksten, of zij die dit schijnen te zijn, hebben nu eenmaal in de geheele natuur de macht en DUS het recht om — 7 — de lakens uit te deelen; — de Nederlandsche Regeering heeft dus ook het recht — zoolang ze in kracht boven mij staat, — om met haar kanonnen en geweren, gehoorzaamheid af te dwingen. Ik vind het al zeer vorstelijk gehandeld, als zij mij in hoogste instantie nog kiezen laat tusschen slaafs gehoorzamen, vrijheid en eigendom voor een groot gedeelte afstaan, of sterven met de revolver van het verzet in de vuist. Zoolang mijn tiran zoo machtig blijft, en de lijdensbeker daarbij niet doet overvloeien, verkies ik-slaaf te blijven, al strookt dit al heel weinig met mijn hoog gestemde ziel! — Ik vind daarbij berusting in de geschiedenis van Jozef, die ook als slaaf moest leven van minderen dan hij. in de vaste overtuiging, dat ook ik eens de macht bezitten zal, — zij.het dan misschien eerst in mijn nageslacht. — om mij aan het juk, dat nu „Moderne Staat" heet, te ontworstelen! Daar kwam die nieuwe kieswet mijn vreedzaam leven storen ! — Hoe, riep ik uit: Kiesdwang ? Is het nog niet genoeg, dat ik buk voor wetten van een staat, die MIJN staat niet is, is het nog niet voldoende, dat ik nauwgezet gehoorzaam aan hevelen van eene regeering, die MIJNE regeering niet is?—Moet ik nu in het vervolg ook nog voldoen aan dezen nieuwen eisch van mijn onderdrukker, om mijn sanctie te geven aan zijn macht over mij, door een mij afgedwongen stem? Ja, ik kan blanco stemmen, maar voor den donder, blanco is niet mijn kleur. Ik behoor niet tot hen, die geen oordeel hebben en voor wien dus iedere candidaat hetzelfde is'. Diimaal wil 'k eens niet stemmen : IK! Dus thuisblijven dan, .waarna „de slaaf een berisping zal ontvangen van het Openbaar Ministerie, in verband met zijn totaal gebrek aan zorg voor zijn meester?(menschaamt zich niet, ook hier weder te goochelen met het heilig begrip Vaderlandsliefde). '— Ik behoor namelijk tot de welgestelden Mevrouw, voor wie de schande een uitstekende straf is. Was ik pauper, die het geld zoo goed gebruiken kan. dan zoude het Openbaar Ministerie mij straffen met drie gulden boete. Een pauper geeft nu eenmaal niet veel om een beetje schande (zoo redeneert de wetgever, — niet ik hoor!) en drie gulden boete beteekent daar, zoo de staat hoopt, een beetje meer ontbering tot straf! - 8 - Ook kan ik, — nadat 'k aan de oproeping gehoorzaamd heb, — nog weigeren om eern stembiljet, in ontvangst te nemen. Daar ik in dat geval echter eerst, — door mij te scharen onder de kudde stemvee,'— het recht van den staat erkend heb, om MIJN tijd fn beslag te nemen, — zal ik straf ontgaan, en wordt er slechts„aanteekeninggehouden van mijn naam". In beide gevallen handel ik echter in strijd met artikel 71 tweede lid, waarbij ieder verplicht is, zich ter „UITOEFENING van zijn kiesrecht" bij het stembureau aan te melden. In beide gevallen dus een daad van anarchie! Maar waarom dan niet reeds lang al die malie wetten verkracht, die ze daar in Den Haag maar in elkaar zetten in het belang van den staat, zonder één oogenblik te vragen, of dat staatsbelang, hetgeen men daarmede heet te bevorderen, ook wel MIJN belang is; — of het uit een oogpunt van moraal wel te verdedigen is. van mij. — die niet tot dien staat behoor, — diensten te eischen, waarvoor die staat mij niet betaalt ? Waarom dan niet al die autocratische distributiewetten met den voet getreden, — waarom nog niet een stap verder gegaan, en valsche verklaringen afgelegd, om zooveel mogelijk te voorkomen, dat de staat — die allergrootste dief, — steelt van MIJ ? Eilieve, waarom niet ? Omdat een slaaf heel dikwijls hooger staat dan zijn meester en zich dan te goed acht, om er even verachtelijke streken op na te houden als zijn onderdrukker. Hij wacht zijn tijd af, om zich vrij te maken, maar blijtt in afwachting daarvan een loyale slaaf! En daarom boog ik op 3 Juli 1.1. als zoovele malen reeds, mijn hoofd en ging, — al was 't dan ook met diepen wrok in 't hart voor mijn verachtelijken meester, — naar de slembus. Ik dook in de kiesbox, nam het staatspotlood, dat, ter voorkoming van diefstal, met een ketting aan den muur bevestigd was, en deed mijn slaafschen plicht. Ik stemde S. D. P„ — de anarchie. God zegene. dacht ik. de Nederlandsche Bolsjewiki nu voor, een kleine pooze; mijn onderdrukker moet nu maar eens kennis maken met de uiterste consequentieën van zijn sociaal gedrijf! (Ich sage: wasfallf,dnssollmanauch noch sfoszen! Und wen ihr nicht fliegen lehrt, den lehrtmir — schneller lallen! — Also sprach Zarafhusfra). — 9 —* In .De Reis naar de Maan" van Jules Verne vertelt de schrijver, hoe door de ijlheid van den dampkring, achtereenvolgens alle reizigers dronken worden en levendig herinner ik mij het prentje tusschen den tekst, waarop dat dronken drankvrij gezelschap staat afgebeeld. Hoe dikwijls denk ik aan die voorstelling tegenwoordig op onze „Reis naar de Maan", „Ze weten niet meer wat ze doen", staat er meen ik onder dat prentje en waarlijk kan men van onze bestuurslichamen wel hetzelfde zeggen, Om die bestuurslichamen beter, rechtvaardiger, aan hunne bestemming te doen beantwoorden, en zelfs deze bestemming, zoo noodig te herzien, als de eerlijkheid dit gebieden zoude, dat Mevrouw, is zoowel Uw als mijn oprechte wensch. Maar eilieve, wat is rechtvaardig, wat is eerlijk? Bij deze eerste vraag besef ik reeds welk een afstand er tusschen U en mij bestaat, en duizel ik, als ik wil turen naar Uw standpunt, waarvan ik gescheiden ben door de groote woestenij, die modern menschdom heet, welke zijn oogen tevergeefs blijft richten op U en zoovele anderen, die, van „naastenliefde" vervuld, de mooie eigenliefde hebt vergeten, welke die woestijn in een lustoord kon herscheppen I Wat is rechtvaardig, wat is eerlijk ? — Dat ieder mensch gelijk zij, zegt Gij en practisch genomen, — thans nog iedereen, die met U op middelen zint, om in die woestijn voorspoed en geluk te brengen. — Gelijk in dezen zin, dat ieder kind dezelfde kans moet krijgen om de hoogste sporten van de maatschappelijke ladder te bereiken; — een schoone gedachte, indien U daarbij tevens zoo geen voorsprong gaaft aan de gewikstheid. den leugen, den diefstal, die in sommige families door de eeuwen heen van vader op zoon zonder blikken of blozen werden voortgeplant ! En ik, de eenzamei die aan deze zijde mijn eigenbelang behartig met zuivere middelen, mijn plekje grond zorgvuldig bewerk en verdedig tegen het tuchtelooze., hongerende deel van die woestijnbewoners, welke uit wangunst ook zoo heel graag MIJN eigendom, evenals misschien het Uwe, tot woestijngebied zouden — 10 — maken, (waarvan dan alleen die gelukzoekers profiteeren willen, zonder het lot van het geheel te verbeteren). — ik. die een vruchtbare landauw bewoon, door mijner Vaderen werkkracht, door eigen onverzettelijken wil ZOO geschapen, ZOO in stand gehouden, -- ik roep U toe metbulderende stem, hetgeen NIETZSCHE. de Heilige profeet, verkondigd heeft en eens het wachtwoord zei worden van de Besten, Rijken en Armen om 't even : „ Die Menschen sind nicht G/eich Vaart wel! geheiligde vijf woorden, — zult ge kracht genoeg bezttten, om te verpletteren, hetgeen ik daar heel ver weg doodelijk treffen wil ? Ik vrees van neen, —■ de atstand is te groot en het leven, dat het woestijnvolk maakt, zal Uw geluid aan de andere zijde overstemmen. Doch allicht zullen er onder MENSCHEN, die dichter bij mij staan dan Zij, die zoekende kunstenaresse, — den hoogen toon vernemen, die over hunne hoofden door het luchtruim trilt. Allicht zullen sommigen tot zichzelven en anderen zeggen: „Hoor. wat een vreemde, maar toch machtige muziek die onze ziel beroert en slechts kan geboren zijn in een wereld, waar het mooier leven is dan hier 1 „Die Menschen sind nicht gleich", —Mevrouw!, — Zijn alle zandkorrelen gelijk van qualiteit en is de granietrots, die zandkorrelen baart, gelijk te stellen met zijn buurman, de zandsteenmassa, die oogenschijnlijk een zelfde produkt naar onze lage landen zendt ? „Die Menschen sind nicht gleich!" —Indien ge het groot geschetter hoort, wanneer publiek zich opmaakt om een mensch te huldigen, dat in zijn oogen meer is dan de doorsnëemensch. dan neemt ge daarbij tonen waar, die zuiver klinken ; — het nam ze over van de kunstenaars, de schrijvers, die in historie of roman de schoonheid laten zien van de natuurlijke ongelijkheid en ongelijkvormigheid. — Slaat ge onze geschiedenis-boeken op, leest ge de levensbeschrijvingen van groote mannen, geeft ge U over aan een verhaal, waarin de maker zijn verbeelding den vrijen teugel liet, telkens treft hetU, dat de schrijvers — ook — 11 — van dezen democratischen tijd — terugblikken op de ouders, grootouders van den held, dien zij verheerlijken willen, om zoo mogelijk uit te doen komen, dat de roem van dien groote zich op een basis verheft, die de meeste stervelingen tevergeefs in het verleden zoeken. „Die Mensehen sind nicht gleicht!". — Wijdt ge Uwe aandacht aan de zoo belangwekkende ontdekkingen, die een „DE VRIES met betrekking tot het planten- en dierenrijk ons openbaarde, — bezoekt ge de wetenschappelijke fokkers der veredelde diersoorten, dan vindt ge daar bij het nuchter verstandelijk onderzoek nog sterker de rotsvaste overtuiging, dat wat is, zijn waarde aan het verleden dankten klemmend wordt het U aan het verstand gebracht, dat voor zijn doel dier nog plant gelijk zijn. De eerste, ja de eenige wet heerscht daar. dat planten en dieren van EENE soort toch oorspronkelijk niet dezelfde waarde hebben en dat ieders *igen qualiteit haar basis heeft in de faktoren, waardoor ze werd geschapen. —Wel spreekt men ook daar van invloeden, die bij de ontwikkeling van wat we aanschouwen, zich gelden deden, doch, als we de genoemde levensbasis als de architekf van het bouwwerk beschouwen, dan zijn deze toevallige omstandigheden' slechts de bouwstoffen, waaruit het genie een kathedraal weet te scheppen en de arme van geest niet eens een hut tot eigen onderdak ! Er was een tijd, toen ook de maatschappij op deze basis was opgetrokken, een tijd waarin de allerbesten van het menschelijk ras vereenigd waren in de kasten der Edelen en der Priesters, welker leden, omdat ze WERKELIJK uit de beste geslachten van dien tijd gesproten waren, door het lagere volk met hoogen eerbied bejegend werden en aan dien eerbied van de meerderheid het RECHT ontleenden, om te heerschen over die ruwe schare ; — een sprookjestijd voor ons ontnuchterden, waarin slaaf zijn van hem, dien men het toonbeeld van menschelijke deugden vond, OOK levensgenot beteekende L. — Die mooie tijden, ze liggen wel heel ver in het verleden, en weinig kwam er tot ons van het geweldig grootsche, — ook in het klein maatschappelijk — 12 — leven, — dat toen de menschenziel beroerd moet hebben, van vorst tot slaaf, van kind tot grijsaard toe! — Wat onze eigen Voorvaderen betreft, zijn wij. Germanen, slechts aangewezen op het weinige, dat Rome in zijn kronieken geeft en — om werkelijk te beseffen, dat die ,,ruwe" volksstammen rijker zieleleven moeten hebben gekend dan wij, dienen we aan te nemen, dat, wat bij de Romeinen en bij de Grieken, in de glorieperioden hunner hooge beschaving gold, ook bij de „Barbaren" moet hebben bestaan: HET MOOIE BEGRIP DER ONGELIJKHEID EN ONGELIJKVORMIGHEID. De Adel en Geestelijkheid der middeleeuwen, die reeds het begrip huldigden, dat voor den rechterstoel van God eens alle zielen dezelfde waarde zullen hebben, vormden het begin, — zij 't dan ook een schitterend begin, — van de verbastering der meest vooraanstaande geslachten, welke in onzen tijd haar einde vinden zou door de oplossing van alles wat vooraan stond in het „wereld-proletariaat". „Pöbel oben, Pöbel unten!" Was ist heute noch .arm" und reich", diesen Unterschied verlernte ichl Wie thans nog niet tot het gepeupel behooren wil in woord en daad, is niet in tel! Begrijp mij goed, Mevrouw, ik spreek hier niet van de ARMEN, die Uwe geestverwanten zoo gaarne allen in één adem „het proletariaat" willen noemen, in tegenstelling met de RIJKEN. Gelukkig Stijn er onder de armen nog heel wat mannen, die te hoog zich achten, om als proletariërs te voelen, al zijn er onder de rijken helaas maar al te veel, die proletariër in hart en nieren zijn. Ik heb in mijn leven armen gekend, die voor den rijke, die ze ondeïtóeld, door een vuur zouden zijn gegaan, als hij het hun bevolen had, — armen, die slaven hadden willen zijn in wat minder vlakke tijden dan wij beleven doch die de gedachte, dat zij tot de proletariërs zouden behooren, met minachting van zich werpen. Nog heb ik armen gekend, die NIET zulk een gebod zouden hebben afgewacht, maar dan ook tevens, in hun mooie hooghartigheid, alle hulp van staat of particulieren afwezen, omdat ze liever honger wilden lijden, dan iets aan anderen verschuldigd te moeten weten; — een eerste schrede tot hooger! — 13 — Wohl dem, der seiner Vater gem gedenkt. Der froh von ihren Thaten, Ihrer Grösze Den Hörer unterhalt und, still sich freuend, Ans Ende dieser schonen Reihe sich Geschlossen sieh t! Den es erzeugt nicht gleich EinHaus den Halbgott, noch das Ungeheuer; Erst eine Reihe Böser oder Guter Bringtendlich dasEntsetzen, bringt die Freude Der Welt hervof. (Göthe Iphigenie auf Tauris) „Die Menschen sind nicht gleich I" — Als ik mij soms verlustigen wil in droomen over Hen, die in den voortijd onzer beschaving, de basis vormden, waarop ik thans sta, dan gedenk ik eerst, met' eerbied' den slaaf, waaruit ik zeker stam, die, zorgzaam en plichtgetrouw voor den hem verzorgenden hoogstaanden meester, in tegenstelling met zijnemedeslaven, MEER gaf in zijn arbeid dan noödtg was, om niet te worden gestraft. Ik gedenk met trots zijn afstammeling die de vrijheid kreeg, omdat hij ZOOVEEL voor zijn heer gedaan had, dat dit alleen door de vrijheid te beloonen was. öf omdat hij zorgvuldig spaarde, wat hem af en toe als een extra belooning gewerd, tot de losprijs bij elkander lag, om zich vrij te koopen. Ik juich in mijn Vaderen, die na hem kwamen, die met staan en vallen zich wisten te verheffen, langzaam maar zeker, tot waar ik thans sta. En tk voel mijzelven daarbij gedragen door het machtig geloof, dat mijne kinderen eens weer hooger zullen stijgen, dan het hun vader mogelijk wast — En als ik hierbij denk aan proletariërs, wangedrochten, die in EEN menqchenleven de macht veroveren willen, welke in de natuur slechts eene belooning der eeuwen is, dan besefik diep, dat die soort menschen, — gesteld al, dat ook ik, door verkeerde teeltkeuze mijner Vaderen, wel eenige droppelen van hun minderwaardig bloed in de aderen heb, mij toch verre staan ! —. Proletariërs, ze komen tegenwoordig onder rijken en armen voor, onder burgerlui en adellijken, maar waarlijk, die menschen zijn Uw mooie zorg, de wijding van Uw rijke leven niet waard. En de besten onder Uwe „vrienden" verwaardigt U daarbij niet — 14' — eens met een blik: de rijken onder hen, zij, die tenminste de deugd bezitten van te kunnen sparen, zij, die hun zinnen reeds meer of minder meester zijn! — Neen, slechts de arme proletariërs hebben Uwe aandacht, zij, die van een weekloon a Fl, 30.—■ evenveel overleggen als van een loon a Fl. 20.— of a Fl. 10.—, zij, die bij al Uwe groote zorg zijn en blijven voor het leven en voor de verre toekomst in hun zaad; „De Proleletarier", de parasiet van onze samenleving — DE PROLEET, a droif de rien. Ik vertrouw, Mevrouw, dat U met Uwen helderen geest mij niet zult wijzen op de weinigen, die door eenige druppels edel bloed, — door verkeerde teeltkeuze in hunne aderen verhuisd, — zich van proletenzoon niet alleen plotseling konden opwerken tot „RIJKEN'ïmaar zelfs tot menschen, die EN door U, EN door mij op één lijn worden gesteld met ons zeiven of hooger misschien. Ik zoude immers daartegenover een veel grooter aantal personen kunnen stellen, die, „arm maar eerlijk", zich den pas zien afgesneden om vooruit te komen door de drommen proletariërs, die door Uw steun den voorrang hebben. Ik zoude tevens ook niet gaarne borg blijven voor de standvastigheid van de weinigen, waarover ik hier sprak. De meesten zullen, tenminste in hun zaad, wel toonen, dat bastaardij de grillige wisseling van eigenschappen in opeenvolgende generaties met zich brengt. — Hier merkt ge wellicht nog op, dat wij allen bastaards zijn, en dat ook weinig valt te zeggen van de vruchten, die van mijzelf — boom des levens, — vallen zullen. Aangenomen, dal deze opmerking juist is, en dat dus thans iedere boom vrijwel gelijken kans op goede en kwade vruchten biedt, wordt het dan echter waarlijk geen tijd, om „Zaadvaste soorten ook onder menschen" — aan te kweeken ? — Het zijn intusschen de genoemde enkelingen, die thans den blik benevelen en ten onrechte weekhartigheid wekken voor het groot proletarische geheel, — rem op de ontwikkeling en vermeerdering van de beste exemplaren onzer diersoorst; afschuwelijke tijdverspilling van „kunstenaars" ten bate van volkomen waardelooze elementen onzer samenleving 1 't Moet een vloek voor de geheele menschheid worden ge- — 15 — noemd, wanneer, zooals heden ten dage, dc inkomsten van htn, die WEL werken kunnen en WEL werken willen, —het kapitaal, dat de vaderen met zorg spaarden, — in den vorm van belastingen en liefdegaven ten offer worden gebracht aan het meest vooze gedeelte der menschheid, dat NIET werken kan of NIET werken wil, om 't even. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. dat hardheid noodig en zachtheid thans ZONDE wordt I — Ik kom tot df n rijken proletariër — den spaarzame, die in de deugd der spaarzaamheid iets bezit, waardoor hij tenminste anderen niet tot last moet zijn. Rijke proletariërs. — caricaturen van den Edelman, — zij, die door U, — afschuwelijke begripsverwarring — in EEN adem met rijke Edelen „RIJKEN" worden genoemd : — voorwaar er is geen walgelijker wezen denkbaar, — hij zij een rijk geworden groenteboer of een ADELLIJKE Hans! En waren ze slechts DAT! — Doch die schorpioenen onzer maatschappij — welke van de „sociale inrichting' der Maatschappij het meeste profiteeren — dringen zich door hun geld in allerlei bestuurslichamen en veroveren zoogenaamde eerebaantjes, van welke hooge plaatsen ze door leugen en bedrog de atmosfeer verpesten. Indien we de gewone werklieden zonder eenige kennis, — zij, die niets konden of wilden leeren buiten dat, waartoe zegedwon-' gen werden op de volksschool, — als de Hoorigen der maatschappij beschouwen, en den ambachtsman, den klerk, den fabrieksbaas, den bedrijfsleider, den grooten koopman, (telkens zoovele treden naar eene hoogere beschaving) — als de Vrijen, — dan moesten we de officieren, de dokters, de rechters, de priesters en de staatslieden kunnen zien, als zoovele rangen der hoogere rrenschen, Uebermenschen, Edelen. Dit kunnen we echter niet, integendeel, op velen van die grooten zie ik tenminste met minachting neer! De fout ligt bij de maatschappij, die niet gezorgd heeft, dat SUSTE MATISCH uit de slaven de vrijen, en uit de vrijen de Edelen werden, om slechts Edelen te blijven, zoolang ze „EDEL" zullen zijn ! Wie ooren heeft om te hooren, die hoore, hoe zelfs nog de zes reeds verwaterde ridderdeugden der middeleeuwen genaamd — 16 — werden: „GEREGTIGHEYDT. DAPPERHEYDT, GE5TADIGHEYDT, LYTSAEMHEYDT en SAGTMOEDIGHEYDT — en zegge mij daarna, of het geen narresfreek moet heeten, om de voormannen van het heden, — van Bolsjewiki tot Kuïperiaan en Paapsgezinde, die toch feitelijk de bestuursfuncties dier ridders nu bekleeden, — „voormannen te noemen ! De „vooraanstaande mannen". — het behoorden te zijn : DE RIJKSTEN. DE VERSTANDIGSTEN. DE EDELSTEN: van Vader op zoon, steeds rijker, verstandiger, edeler! Dat ze dit niet zijn, vindt zijn oorzaak in het stinkend bloed der proletariërs, dat op arm en rijk werd ingeënt! De proletariër van voor duizend jaar, ALS ZAAD VASTE SOORT GEDACHT, zoude (zonder een toevallige sprong, waarvan de sprongvariaties van De Vries vertellen), — nog heden ten dage de proletariër zijn in z'n nageslacht, doch goede slaven konden in die vervlogen eeuwen tot edelen gedijen en edelen zijn misschien weer tot slaven geworden, om in gehoorzaamheid kracht te putten tot nieuwen opbloei uit hun zaad! Om nu tot,.rechtvaardiger", „eerlijker" toestanden te geraken, moeten we aansturen op sterk doorgevoerde COÖPERATIE! Coöperatie op alle gebied, — de winst van de handelaren terug naar de verbruikers ; (wat zullen we hierbij een bijval van de socialisten oogsten), Dat op dit gebied nog betrekkelijk zoo weinig tot stand kwam, is slechts te wijten aan het feit, dat "de socialisten hiermede het eerst zijn aangekomen. Daartoe staat het begrip bij niet-socialisten in een kwaden reuk, waarbij het natuurlijk tevens in iederen handelaar een doodsvijand heeft. Thans echter, nu handel en industrie zich hebben opgemaakt, om — instee van de ouderwetsche concurrentie, — samenwerking als probatum tot geldverdienen te benutten, maar hetzelfde recept, dat met zulk een prachtig resultaat reeds zoo lang door de socialistische teiders aan hunne volgelingen wordt voorgehouden, — zal een klein beetje werken in deze richting reeds voldoende zijn, om de geknevelde burgerij tot coöperatief verweer te brengen. Daarna zullen spoedig de bedrijven zelf moeten volgen met coöperatief bouwen, repareeren, enz,, om paal — 17 — en perk fe stellen aan de uitzuiging hunner leveranciers. Het aardige van zoo'n maatschappelijke ordening zal zijn. dat de vakbeweging plotseling haar belangrijkheid verliest. De werkman, die dan alles coöperatief koopen zal, — heeft er veel minder belang bij, om zijn loon nog op te voeren. Speculatie, dobbelen, wordt ineens vrijwel doelloos, daar de winsten van aandeelhouders der meeste zelfstandige bedrijven tot eene gewone rentevergoeding is teruggebracht door de mededinging der coöperatieve concurrenten. Wel zal men aanvankelijk veel geschreeuw hooren van al die kleine en groote kooplui, die nu zoo heel gemakkelijk rijk worden ■ tenslotte zullen echter alleen de proleten onder hen niet WILLEN inzien, dat het „billijk' is zoo! . Meen "niet. Mevrouw, dat ik op Mercurius — den God van de dieven en de kooplui — met minachting neerzie; — 't is waarlijk geen onbeduidende persoonlijkheid, welke verstandig stelen en handelen kan. Ik constateer alleen het feit, dat van den minsten sjouwerman tot den leider van het grootbedrijf, iedereen thans „SOLIDAIR" is met zijn kornuiten, terwijl ik daarbij toch tevens van meening ben, dat ze van hun standpunt groot gelijk hebben, om te nemen, wat ze krijgen kunnen. Echter, indien U van een nader standpunt deze geldmakerij bekijkt, verschijnt ze in een ander licht. Dan is de tegenwoordige toestand het eldorado voor den proletariër, die nimmer behoeft te vragen, HOE dat geld wordt verdiend. Voor den KLEINEN proletariër, die b.v. als bootwerker dertig gulden per week, ja misschien nog veel meer, „verdienen " kan, en met zijn goeden sier den onderwijzer de oogen uitsteekt, die vaak nog dankbaar moet wezen, als die proleet om zijn dochter komt, (Versta mij toch wel, — ik spreek hier niet van ordelijke en welopgevoede bootwerkers). — Voor den GROOTEN proletariër, die in twintig jaren tot de rijksten van eene gemeente gaat behooren, zijn zoons studeeren laat, omdat dit deftiger is dan vaders vak en tenslotte door zijn geld die jongeris een huwelijk laat sluiten met n meisje, uit een kring, die niet bij den zijnen past; voorden proletariër, die zijn dochters naar kostschool zendt, om daar een vernisje op te doen, voldoende in zijn oogen, tot het verove- — 18 — ren van een verarmd ..edelman", welke laatste, mocht hij inderdaad voor al dat geld bezwijken, straks weer zü/i „bastaardkinderen door den ouden roemrijken naam in staat zal stellen, om zich op hooge plaatsen te nestelen, waar ZIJ niet meer behooren ! Maar is men dan blind; ziet werkelijk niemand van de „besten' de. afgrijselijke gevaren voor eigen nakomelingschap? Wordt het geen tijd, om den proletariër voor besmet te verklaren? Met sterk doorgevoerde Coöperatie wordt dit alles anders ! Er zullen dan, in t algemeen gesproken, geen fortuinen meer in den handel te verdienen zijn ; daar wordt dus dan plotseling geen rijkdom meer geschapen en is daarentegen hij, die tot kapitaalvorming wil komen (dat noemt men tegenwoordig gaarne „gierig' ), uitsluitend op zuinig leven, sparen, aangewezen. Dan zullen er weder geslachten moeten voorbij gaajn, voordat een familie zich zal hebben kunnen opwerken tot de „EDELEN": de kaste, waaruit alleen de meest geletterden behooren voort te komen: DE MANNEN, in den waren zin des woords, die aan hun meerderheid in hoogere eigenschappen van lichaam en van geest de macht behooren te ontleenen, om hun'wil te drukken op het heden en de toekomst, ZIJ, de allerbesten ! Ik wil U thans. Mevrouw, nog een kleine verhandeling ten beste geven over Staathuishoudkunde, U zult mij daarbij zeker wel ten goede willen houden, wanneer ik zoo hier en daar in conflict zal "komen met de specialiteiten op dit gebied. Wat ik in deze richting ooit leerde, ben ik gelukkig reeds lang vergeten! Een staat is een verbond van personen, dat een historische macht bezit om alle inwoners van een bepaalde landstreek aan door hem gestelde wetten te onderwerpen. Die historische macht grondt zich op het recht van den sterkste, of wat dit schijnt te zijn, —hetzij dan, dat die macht oorspronkelijk ontstond door verstandelijke of krachtdadige meerderheid. De staat, als zoodanig, is dus ALTIJD een despoot ten opzichte van dat gedeelte van de bevolking, hetwelk de strekking der afgekondigde wetten niet huldigt. Staathuishoudkunde heeft ten onderwerp, de beschouwing van de levensomstandigheden der bevolking en de beraming van maatregelen, om het levensgeluk van dat Volk, als een geheel gedacht, voor het tegenwoordige en de toekomst te verhoogen. In de staathuishoudkunde onderscheidt men slechts twee grondvormen van bestuur : Het Socialisme en DE LEER DER HIËRARCHIEËN. Het Socialisme streeft ernaar, om den enkeling uitsluitend te doen arbeiden in het belang van het algemeen, waarbij de minderwaardige denzelfden welstand zal deelachtig worden, als hij, die tot den meest produktieven arbeid in staat is. Zelfs zijn daarbij die enkeling en zijne kinderen als staatseigendom gedacht. De Leer der Hiërarchieën daarentegen, wil den ,. MENSCH" het volle beschikkingsrecht laten over hetgeen hij zich door eigen kunde en werkkracht verworven heeft. Zijn kinderen zijn aanvankelijk ZIJN eigendom, tot ze zichzelven zullen hebben vrijgemaakt van den Vaderlijken dwang, om daarna in volle pracht zichzelf te kunnen zijn. — 20 — Socialisme voert tot het aanprijzen van onzelfzuchtigheid, ja zelfopoffering ten bate van anderen, onbekende zwakkeren, die de kracht missen, om zonder hulp van sterkeren zich staande te houden. De leer der Hiërarchieën daarentegen voert (geheel natuurlijke drang van alle dieren, die ook ieder GEZOND mensch beheerscht) tot strenge eigenliefde, waardoor krachtige persoonlijkheden tot grooten welstand komen en dus instaat zijn, om een talrijk nakroost met de vereischte zorg groot te brengen. Tevens leert zij. dat DE MENSCHEN NIET GELIJK ZIJN, en men daarom met eerbied moet opzien tot hen, die van hoogere geboorte zijn dan wij! Dat hierbij groote vermogens op de mannelijke nakomelingen van de krachtigste exemplaren onzer diersoort overgaan, acht die leer een Staatsbelang. Immers onder hunne afstammelingen heeft men het meeste kans om goede teelobjecten aan te treffen, al zij 't dan ook deels met latente eigenschappen, die generaties overslaan. De eerste grondregel van MENDEL toch leert: {zie: „Die bedeutung des Mendelismus für die landwirtschaftliche Tierzucht" von J. H. W. Th. Reimers, — Martinus Nijhoff 1916). „De waarschijnlijke overerving van een eigenschap op „de nakomelingen wordt NIET bein vloed door het al of „niet hebben van andere eigenschappen, doch openbaart „zich, alsof men slechts met EEN eigenschap alleen te „maken had." En de tweede grondregel van MENDEL — zoo belangrijk voor de practische dierenteelt —- zegt verder: „Nakomelingen kunnen eigenschappen vertoonen, die „bij de ouders latent waren, en dus generaties zijn overgesprongen. " Ik vervolg: Wat de maatschappij te zien geeft in al de partijen en partijtjes, waaruit het politieke tournooi bestaat, is een mengelmoes van socialisme en hiërarchie, waaruit geen verstandig man een vaste lijn weet op te diepen. De „Christelijke" goddienerij speelt daarbij den rol van nar en persoonlijk eigen- — 21 — belang is de eenige waarachtige god, die aangebeden wordt. Intusschen neigen de leden der z.g. Christelijke partijen het meest naar de zijde van de leer der Hiërarchieën (dat noemt men dan Conservatief). Ze willen echter van de consequentiën, die daaruit in hun NADEEL zouden voortspruiten, niets weten, en zijn daarom gelukkig, zich Christenen te mogen noemen om zoodoende de geit en de kool beide te kunnen sparen.! Het andere uiterste is het z.g. Socialisme. Ieder heeft voldoende begrip van wat de voorstanders ervan willen met hunne weekhartige en domme wereldbeschouwing. Echter, over de zoogenaamde Sociaal Democratische Partij, of wel de Anarchistische Partij genoemd, een klein woordje, omdat deze het mij heilig begrip ,,Individualisme tot schavuiterij verlaagt! Zulke menschen zijn geen individualisten in de hoogeren zin; — t zijn slechts voorstanders van anarchie, regeeringloosheid, wanorde. Die menschen zijn, zooals ze trouwens zelf erkennen, evengoed een soort socialisten, als de S.D.A.P.-ers en de rest. Het eenig verschil tusschen beide richtingen is, dat de „NieuwSocialisten" stelen willen ten bate van de „Massa" door middel van ruw geweld, terwijl de „Oud-Socialisten hetzelfde willen doen doch slecht» door middel van „Sociale Wetten", zooals die dingen heeten! Vóór we den weg van SOCIALISME verlaten, komt er van het blanke ras' verder NIETS terecht! Nu reeds ziet ge om U heen de eerlijke krachtige rijken, — de EDELEN — (ook de rijke proleten doen hieraan uit arder oogpunt mee), — hun kindertal zeer sterk beperken, dear zij anders, — onder de hooge lasten welke staat en stand hun thans oplegt, — niet in staat zijn, om hunne kinderen voldoende krachtig voor den maatschappelijken strijd toe te rusten. Nu reeds ziet ge de eerlijke gezonde armen (de slaven !) uitsterven, omdat het vereenigingsleven der proletariërs hen verzwelgt. Daartegenover echter bloeit het proletendom zoo weelderig, dat het welhaast alles, wat mooi en goed op aarde is, verstikken moet. Wat de leer der Hiërarchieën betreft, — er zullen hierover — 22 — eerst weder boekdeelen moeten worden vol geschreven, voor het publiek slechts een klein begrip zal krijgen, welke gouden vruchten deze, — mits ZUIVER toegepast, — ook voor de „Massa" opleveren moet, en hoe veel hooger haar moraal staat, dan die van het Socialisme. Ik wil nog slechts trachten, in het kort een overzicht te geven vaneen Hierarchischen staatsvorm, zooals in dezen tijd denkbaar is. Geenszins is het mijne overtuiging, dat aan dit schema niet veel ontbreekt! We hebben te maken met een onderstbovenzetten der geheele maatschappij; „ein Umwerthung der Werthen," zooals Nietzsche t uitdrukt! Ik hoop daarom, dat ik niet met onnoozel schouderophalen zal worden bejegend, en bij U, Mevrouw, na de lezing ernstige overdenking volgen zal, van wat ik heb verkondigd] Wir sind unterwegs, dasz wir den höheren Menschen landen — den Menschen, der höher ist als wir : ob wir gleich Könige sind. Ihm führen wir diesen Esel zu. Der höchste Mensch namlich sol| auf Erden auch der höchste Herr sein. Es giebt kein harteres Unglück in allem Menschenschicksale, als wenn die Machtigen der Erde nicht auch die ersten Menschen sind. Da wird alles falsch und schief und ungeheuer. Und wenn sie gar die letzten sind und mehr Vieh als Mensch : da steigf und stdgt der Pöbel im Preise, und endlich spricht gar die Pöbeltugend: „Siehe, ich allein bin Tugend!" Also spracfl Zarathustra. De Staat, beseffend, dat hij alleen bestaat bij de gratie van zijn mannelijke inwoners, gehandhaafd door hunne meerderheid in spierkracht, wilskracht en verstand. Erkennend, dat hij alleen recht van bestaan heeft in het belang van toekomstige generaties zijner „EDELE" en „VRIJE" inwoners, daar toch proleten bij ZIJN voortbestaan'slechts nadeel kunnen ondervinden. Stelt de verkiezing zijner bestuursmannen in handen van — 23 zijn GEHUWDE EDELE en VRIJE MANNELIJKE burgers. Het Staatsbestuur, vooropstellend, dat de door hetzelve te geven wetten alleen mogen betoogen, om de staatsmacht tegenover het buitenland zoo krachtig mogelijk te handhaven en om in het belang van de geheele bevolking iedere familie met zijn leden tegen machtsmisbruik en bedrog van anderen gelijkelijk te beschermen; Neemt als grondwet aan, dat zijne besluiten nimmer dienstbaar mogen zijn, om vreemdelingen burgerrechten in den Staat te geven of om eigen inwoners een bepaalden levenswandel voor te schrijven; hen zoogenaamd tegen zichzêlven te beschermen; Erkent als hoogste belang voor der Staat, niet de QUANTITEIT, doch de QUALITEIT der nakomelingschap, terwijl daartoe in de allereerste plaats door hem rekening moet worden gehouden met wat de opvoeding der Kinderen eischt als schakel in het Hiërarchisch verband tusschen Vader en Kind. Zweierlei will der echte Mann: Gefahr und Spiel. Deshalb will er das Weib. als das ge~ fahrlichste Spielzeug. Der Mann soll zum Kriege erzogen werden und das Weib zur Erholung des Kriegers: alles Andre ist Thorheit. Allzusüsze Früchte - - die mag der Krieger nicht. Darum mag er das Weib; bitter ist auch noch das süszeste Weib. licsser als ein Mann versteht das Weib die Kinder, aber der Mann ist kindlicher als das Weib. Im echten Manne ist ein Kind versteekt: das will spielen. Auf, ihr Frauen, so entdeckt mir doch das Kind im Manne! Ein Spielzeug sei das Weib, rein und fein, dem Edelsteine gleich, bestrahit von den Tugenden einer Welt, welche noch nicht da ist. Der Strahl eines Sternes glanze in eurer Liebe! Eure Hoffnung heisze: „möge ich den Eubermenschen gebaren!" In eurer Liebe sei Tapferkeit! Mit eurer Liebe sollt ihr auf Den losgehn, der euch Furcht einflöszt. — 24 — Das Glück des Mannes heiszt i ich will. Das Glück des Weibes heiszt: er will. „Siehe, jetzt eben ward die Welt vollkommen!" — also denkt ein jedes Weib, wenn es aus ganzer Liebe gehorcht. Du bist jung und wünschest dir Kind und Ehe. Aber ich frage dich: bist du ein Mensch, der ein Kind sich wünscheri DARF? Bist du der Siegreiche. der Selbstbezwinger, der Gebieter der Sinne, der Herr deiner Tugenden? Also frage ich dich. Ich will. dasz dein Sieg und deine Freiheit sich nach einem Kinde sehne. Lebendige Denkmale solist du bauen deinem Siege und deiner Befreiung. Ueber dich solist du hinausbauen. Aber ersf muszt du mir selber gebauf sein, rechtwinklig an Leib und Seele. Nicht nur fort solist du dich pflanzen, sondern hinaüf! Dazu helfe dir der Garten der Ehe! Ehe: so heisze ich den Willen zu Zweien, das Eirie zu schaffen, das mehr ist, als die es schufen. Ehrfurcht ror einander nenne ich Ehe als vor den Wollenden eines solchen Willens. Dies sei der Sinn und die Wahrheit deiner Ehe. Aber Das, was die Viel-zu-Vielen Ehe nennen, diese Ueberflussigen, — ach, wie nenne ich das? Ehe nennen sie dies Alles; und sie sagen, ihre Ehen seien im Himmel geschlossen. Lacht mir nicht über solche Ehen! Welches Kind hatte nicht Grund, über seineEltern zu weinen? Würdig schien mir dieser'Mann und reif für den Sinn der Erde: aber als ich sein Weib sah, schien mir die Erde ein Haus für Unsinnige. Ja. ich wollte, dasz die Erde in Krampfen bebte, wenn sich ein Heiliger und eine Gans mit einander paaren. Ueber euch hinaus sollt ihr einst lieben I So LERNT erst lieben ! Und darum musztet ihr den bitfern Kelch eurer Liebe trinken. So will ich Mann und Weib: kriegstüchtig den Einen, gebahrtüchtig das Andre, Beide aber tanztüchtig mit Kopf und Beinen. Und verloren sei uns der Tag, wo nicht Ein Mal getanzt wurde I — 25 — — ,,Gebt uns eine Frist und kleine Ehe, dösz wir zusehn, ob wir zur groszen Ehe taugen ! Es ist ein groszes Ding, immer zu Zweien sein! Von Grund aus Hebt man nur sein Kind und werk; und wo grosze Liebe zu sich selber ist, da ist sie der Schwangerschaft Wahrzeichen. Noch' grünen mir meine Kinder in ihrem ersten Frühlinge, nahe bei einander stehend und gemeinsam von Winden geschüttelt, die Baume meines Gartens und beften Erdreichs. Und wahrlich ! Wo solche Baume bei einander stehn, da sind glückselige Insein! Aber einstmals will ich sie ausheben und einen Jeden für sich allein stellen: dasz er Einsamkeit lerne und Trotz und Vorsicht. Knorrig und gekrümmt und mit biegsamer Harte soll er mir dann am Meere dastehn, ein lebendiger Leuchtthurm unbesiegbaren Lebens. Erkannt und geprüft soll er werden, darauf. ob er MEINER Art und Abkunft ist, — dasz er einst MEIN Getahrte werde und ein Mitschaffender und Mitfeiernder Zarathuslra's. Also sprach Zarathustra. De jonge man zijn spierkracht oefenend, zijn wilskracht en verstand, de natuurlijke gaven waarmee hij de meerdere van de vrouw is, om straks in staat te wezen deze laatste te veroveren, De jonge vrouw haar gevoelsleven ontwikkelend, haar verbeeldingskracht, haar moed, de natuurlijke gaven, waarin zij de meerdere van den man kan zijn, om, zonder haar zacht droomend wezen te ontsieren, straks, als de natuur ,,het groote dankoffer" van haar vragen gaat, de macht te bezitten, om daarbij een HEER te kiezen naar haar wensch. Beiden, jonge mannen en jonge vrouwen, genietend van het leven in bewondering voor èlkanders tegenovergestelde eigenschappen, — soms spelend het mooie, romantische, doch gevaarlijke spel, dat ZIJ.de Poëzie, meesteresse van HEM, de werkelijkheid, zoude zijn. ZIJ, met haar idealen, — 26 — HEM, mef zijn nuchferen, praktisch-laffen aard, in verrukking brengend voor haar hoogere zieleleven en daardoor ongemerkt in hem hetzelfde heilig vuur ontstekend, dat in haar van nature reeds zoo machtig brandt. De Staat slechts zorgend, dat man en vrouw geneeskundig onderzocht zijn, voor het tot paren komt en dat deze zinnelijke verhouding geregistreerd worde;— den man met den dood straffend, indien hij een vrouw „verleidt"! Het „changer de dames", mits na registratie de natuurlijkste zaak ter wereld, zooals het in werkelijkheid ook is. Bij onverhoopte zwangerschap aan de vrouw hef recht tof verwijdering van de vrucht. Zoo zij dit niet doet, hef kind haar naam dragend, en ten haren laste ingeschreven in den stand der „Hoórigen". De voltooide man, door de vrouw boven hef materialistische verheven, voelt den wensch in zich rijpen, om zich voort te planten. Hij wil daartoe de vrouw, met welke hij 't liefste speelde, voorgoed tot'de zijne maken, — de moeder ZIJNER kinderen. De befoovering door DAT in Haar, wat nu ook in ZIJN ziel leeft, is gebroken: de mannelijke natuur, hef heerschersinsfinkt, wordt wakker in hem ! \?y 'H De voltooide vrouw, nu niet meer ontnuchterd door het uitsluitend materialistische van den jongeling, raakt thans op haar beurt in verrukking voor hef machtige, dat van den fleren man uitgaaf. Hij, hiiar evenbeeld thans, wat zieleleven aangaat, wordt plotseling in hare oogen een heilige, die alles vermag en gehoorzaamheid afdwingt; — ze is verlangend ZIJN kinderen te baren en naar ZIJN wil te leven voorgoed! De Staat ook nu slechts zorgend voor de registratie van het HUWELIJK, dat, — zoolang er minderjarige kinderen uit leven, wel tot scheiding van tafel en bed, doch nimmer tot ontbinding mag leiden. Den man vrijlatend, in zijne verhouding tot andere 'vrouwen, als ware hij nog niet gehuwd, zooals 't in werkelijkheid feitelijk ook thans reeds is. - De vrouw gestraft met den dood, indien ze gedurende — 27 — het huwelijk echtbreuk pleegt, evenals de man, die haar daartoe verleidt. Voorts de man verplicht tot verzorging van de vrouwen, met welke hij in Huwelijk verbonden is, benevens van zijne onmondige kinderen, terwijl ook het levensonderhoud van zijn ongehuwde meerderjarige dochters,—zelfs na zijn dood,— door hem moet zijn verzekerd. Ziekte en ouderdomverzekering van ieder kind bij de gedoorteaangifte verplicht, in den vorm van belastingplicht of heeredienst. De vrouw daarentegen natuurlijk niet gerechtigd tot aanvaarding van erfenissen of tot ander bezit dan lijfdekking en sieraad, hetgeen tevens zal voorkomen, dat zij door fortuin Bijdraagt, om geslachten in stand te- houden, die zich door eigen bracht niet staande kunnen houden. Wer vom Pöbel ist, dessen Gedenken geht zuriick bis zum Groszvater, — mit dem Grosz- vafer aber hört die Zeit auf. Darum, oh meine Brüder. bedarf es eines NEUEN ADELS, der allem Pöbel und allem Gewalt-Herrischen Widersacher ist undaufneue Tafeln neu das Wort schreibt „EDEL" Vieler Edlen namlich bedarf es und vielerlei Edlen, dasz es ADEL gebe! Also sprach Zarathustra. Invoering van een Kastenstelsel, met aan iedere Kaste verbonden onderscheidingsteekenen, erfelijk in de mannelijke lijn. Nauwkeurige omschrijving van rechten aan iedere kaste verbonden en moreele eischen gesteld aan hare leden met instelling van gerechtshoven, welke bevoegd zijn tot verplaatsing in lagere kasten. Onmogelijkheid voor geslachten, om in één menschenleven meer dan EEN kaste opwaarts te gaan, welke trede naar hooger voor een ieder volkomen vrij moet staan. Beoordeeling bij het Huwelijk van den man, of hij, met — 28 — het oog op zijn financieële positie, kan worden gehandhaafd in de kaste, waartoe hij rechtens behoort. Ieder man HEER en MEESTER op ZIJN erf, voogd over zij ne vrouwen, zijne kinderen, en zijne hoorigen uit eigen wilsbeschikking, met inachtneming van de meest eenvoudige wetten in verband met verschuldigde schadeloosstelling aan personen, welke door zijne handelingen zouden worden geschaad (Ongevallenverzekering) Het leenstelsel, gedeeltelijk gewijzigd, in eere hersteld. Noch ein Jahrhundert Leser, — und der Geisf selber wird stinken. Das jedermann lesen lernen darf, verdirbt auf die dauer nicht allein das Schreiben, sondern .auch das Denken. Einst war der Geist Go(t, dann wurde er zum Menschen, und jetzt wird er gar noch Pöbel. Also sprach Zarathustra. Onderwijs niet verplichtend, doch ieder Vader vrij, om zijne kinderen die scholen te laten bezoeken, welke hij verkiest, voor zooverre het daar gegeven onderricht bestemd kan zijn voor leden van zijne en de volgende kaste. Onderwijs het eenig artikel, hetgeen de staatsburger krijgt om niet. Staatsburgers alleen gerechtigd tot grondbezit, om te voorkomen, dat andere staten rechten krijgen op der Vaderen erf. Ieder burger het volle beschikkingsrecht over zijne goederen en eigen leven, waarbij ten opzichte van het leven de dokters gerechtigd moeten zijn. om de minst pijnlijke wijze aan te geven, waardoor men dat leven kan verwisselen voor den zoogenaamden dood. Viele sterben zu spat, und Einige sterben zu früh. Noch kling£fremd die Lehre: „stirb zur rechten Zeit I" Wichtig nehmen Alle das Sterben : aber noch — 29 — ist der Tod kein Fest. Noch erlernten die Menschen nicht, wie man die schönsten Feste weiht. Seinen Tod stirbt der Vollbringende, siegreich, umringt von Hoffenden und Gelobenden. Meinen Tod lobe ich euch, den freien Tod, der mir kommt. weil ICH will. Mochten Prediger kommen des schnellen Todes! Aber ich höre nur den langsamen Tod predigen und geduld mit allem „Irdischen". Also sprach Zarathustra. Geen staatsbedrijven, geen gemeentebedrijven meer! Bevordering der coöperatie in concurrentie met den voor eigen rekening werkenden koopman. De gilden weder tot nieuw leven gebracht als vrijwillige band tusschen vakgenooten, om de vakkennis te bevorderen en ook het feestvieren, wat ieder mensch op zijn tijd zoo noodig. Het land verdeeld in staatsdistricten, gemeenten uit den tijd, Distributiemaatregelen of soortgelijk fraais alleen goed, voor zooverre aan het gebruik der staatswegen voorwaarden te stellen zijn. Staatseigendommen (dienstgebouwen en verdedigingsmiddelen), tot het allernoodzakelijkste beperkt. Kunst geen regeeringszaak meer 1 Dienstplicht alleen voör Edelen en de hoogste kasten der Vrijen (grondeigenaren); het leger verder bestaande uit vrijwilligers, huurlingen en slaven (gevangenen). De eenige belastingen: le Grondbelasting tot den werkelijken opbrengst, daar tenslotte toch de grondeigenaren de eenigen zijn, die practische belangen hebben bij de verdediging van het (Vader)land. 2e Indirekte belastingen op het verbruik en belasting op de huurwaarde (een premie op het sparen) 3de belastingen als verweermiddel tegenover het buitenland. „Du solist nicht rauben! Du solist nicht todtschlagen I" — solche Worte hiesz man einst heilig; Aber ich frage euch: wo gab es je bessere Rauber und Todtschlager in der Welt, als es — 30 — solche heilige Worte waren ? Ist in allem Leben selber nicht — Rauben und Todtschlagen ? Und dasz solche Worte heilig hieszen, wurde damit die WAHRHEIT selber nicht — todtgeschlagen ? Es giebt keine Erlösung für Den, der an sich selber leidet, es sei denn der schnelle Tod. Euer Tödten, ihr Richter, soll ein Mitleid sein und keine Rache. Und indem ihr tödtef, seht zu, dasz ihr selber das Leben rechtfertiget 1 „Feind" sollt ihr sagen, aber nicht „Bösewicht" ; „Thor'' sollt" ihr sagen, aber nicht „Sünder '. Also sprach Zarafhustra Weinig straffen, doch indien noodig, goed! Geen gevangenissen meer, doch zware boeten, verbeurdverklaringen van eigendom, slavenarbeid, lichamelijke kastijding (die eerste eisch bij eene goede opvoeding) of den dood. Liefst zoo min mogelijk aalmoezen, fooien, lintjes en dank! Eerbied en waardeering van anderen zij de extra belooning voor MEER dan plicht! De Staat zijn lagere ambtenaren zoo betalend, dat zij tot de allerbesten uit de verschillende kasten kunnen behooren; — ambtenaar zijn een eeretifel! Het staatsbestuur uitsluitend uit „Edelen" bestaande, gekozen door de Vrijen, om familieregeering te voorkomen. Besturen van ondergeschikt belang bestaande uit „Vrijen", gekozen door de „Edelen". — 31 — Wat ik in de vorige bladzijden schreef. Mevrouw, was slechts bestemd voor U en eenige anderen, die ik wilde bereiken. Ik had van deze gedachten waarlijk geen gemeen goed gemaakt, indien ik U en hen in eene geheime samenkomst had kunnen treffen, waar men over verre dingen spreken kan. zonder de gedachten van het publiek — dat groote kind — te vertroebelen. In het openbaar behoort men over zulke teedere onderwerpen zoo min mogelijk te praten ; — ook het behandelen van zulke punten tusschen vrouwen en mannen, anders dan in een tête a tête, ontheiligt die hooge gedachten. Gij, Mevrouw, behoort trouwens, zoodra het niet de zorgelooze levensgenietingen betreft, in Uw huishouden en te midden van Vrouwen, voor wier ooren waarlijk niet alles bestemd mag zijn, wat in mannenzielen omgaat; — ik behoor op mijne plaats te midden van mannen, voor wie het allerheiligste uit de tempels, die vrouwenzielen KUNNEN vormen, een boek met zeven zegelen zij! De nood dwingt echter, en dan grijpt men naar middelen, die anders niet verdedigbaar zijn! — Hebben mijne woorden U intusschen getroffen, heb ik U de oogen geopend voor het dreigende bankroet van, om ras, waar een ieder, die heden ten dage leiding geeft, heendrijft? Heb ik belangstelling bij U gewekt, voor wat ik maatschappelijke noodwendigheden acht, inplaats van alles, wat als zoodanig wordt uitgekreten ? Ik neem het aan, omdat ik nog iets te vertellen heb. dat zeker anders niet voor Uwe ooren werd bestemd! Drie dagen, nadat ik dezen brief aan U opgestelde, had ik een vreemden droom, waarvan de ondergrond mij dieper schijnt te liggen, dan die waaruit gewone droomen stammen. Ik zag kleuren, vage vormen; — ik hoorde klanken, muziek en vage woorden; — zoo schoon en onbekend, als ik niet bestaanbaar dacht. En t werd mij in dien droom bewust, dat de LEER der HIËRARCHIEËN niet slechts eenvoudig een vorm van — 32 — Staats- en Gezinsinrichfing mag worden genoemd, doch dat veeleer de Hiërarchische gedachte als Grondvest van het hooger Geestesleven in het HEELAL moet worden beschouwd, en eerst DAARDOOR tot de natuurlijke basis ook voor onze menschenlijke instellingen: ..Kerk'' en ,,Staat" is aangewezen. Een korte pooze drong wat ik zag en hoorde tot begrijpen door: Ik was in een katkedraal; schooner, dan ik ooit kerken heb aanschouwd, en ik zag naar alle zijden heen kleine, altaren, waar Heiligen aangebeden werden, die in de Godsdiensten van 't heden aangebeden worden. Ik zag ook den Gekruisigden voor een dier altaren aangebeden I En op het groote prachtvolle hoofdaltaar zag ik een scherp tweesnijdend zwaard kruiselings op zijne scheede rusten, als het zinnebeeld van een nieuw Evangelie. En ik zag de geloovige schare ook ter kerke in hare kasten verdeeld, waarbij iedere kaste slechts tot die Wetenschap van het Heilige werd toegelaten, welke in verband met de geestesontwikkeling van hare meeste leden begrijpelijk kon worden geacht. En slechts den hoogsten stand der ..Edelen" zag ik tot de aanschouwing van het allerheiligste treden. En ik hoorde een stem. die juichte: „Dank en eer Johannes, die onzen hoogsten Priesterstand de waarheid bracht van dezen nieuwen tijd; — Geloofd zij God, den Heer, in naam van allen die door Johannes wederkeerden in der Moederkerk schoot! Na mijn ontwaken greep ik naar het oude Bijbelboek en vond in de openbaringen van Johannes een voor mij nieuwen draad, die mij ... . Openbaring werd. van wat ik 's nachts gezien had en gehoord; - die draad worde ook U, Mevrouw, een heilig feeken, van hetgeen dra geschieden zal! Die Heilige woorden mogen dan doen zwellen uw kunstenaarsziel, om door eeuwig leven hebbende zangen, GE- — 33 — VOEL, VERBEELDINGSKRACHT en MOED te storten in mannenzielen, die aan hun ruwe spierkracht, hun wilskracht en verstand het RECHT ontleenen, om het stempel van hun ZIJN te drukken op de toekomst. „Werdet hart", Mevrouw, — „Also sprach Zarathustra und verliesz seine Höhle, glühend und stark, wie eine Morgensonne, die aus dunklen Bergen kommt . Verzonden van Mijnen Heraelschen Berg, daags voor Sint Nicolnasdag. Terwijl de mooie maar domme menschheid in bloed en tranen lag, In het jaar Een Duizend Negen Honderd en Achttien na Christi geboort. Een draad uit de OPENBARING van JOHANNES. OPENB. 10: 1. En ik zag een anderen sterken engel uit den hemel nederdalen, bekleed met eene wolk. en de regenboog was over zijn hoofd, en zijn aangezicht was als de zon, en zijne voeten waren als pilaren van vuur, en hij had in zijne hand een geopend boekske. En hij zette zijn rechtervoet op de zee, en den linker op de aarde, en riep met luide stem, gelijk een leeuw brult. En toen hij geroepen had, spraken de zeven donderslagen met hunne stemmen. 10:9. En ik ging heen tot den engel en zeide hem, dat hij mij het boekske geven zou. En hij zeide tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uwen buik bitterheid aandoen • maar in uwen mond zal het zoet zijn als honig. En ik nam het boekske uit de hand des engels en at het op, en het was als zoete honig in mijnen mond; en toen ik het gegeten had, werd mijn buik met bitterheid aangedaan. 14:6. En ik zag een anderen engel in het hemelruim vliegen, met een eeuwig evangelie, om het te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn. en aan alle volken en geslachten en talen en natiën. 18:21. En een sterke engel hief een steen op als een grooten molensteen, en wierp hem in de zee en zeide: Zoo zal Babel, de groote stad, met vaart neergeworpen en niet meer gevonden worden. En geen stem van citerspelers en zangers en fluitspelers en bazuinblazers wordt in u meer gehoord, en geen kunstenaar van eenige kunst wordt in u meer gevonden, en geen molengeluid wordt in u — 35 — meer gehoord, en geen lamplicht schijnt meer in u, en geen stem van bruidegom en bruid wordt in u meer gehoord: want uwe kooplieden waren de grooten der aarde; want door uwe tooverij werden al de volken verleid, en in haar is het bloed van profeten en heiligen gevonden en van allen, die op aarde geslacht zijn. 19:6. En ik hoorde als de stem eener groote schare en als het geluid veler wateren en als het geluid van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja! want de Heer, onze God, de Almachtige, heeft zijne koninklijke heerschappij aanvaard. Laat ons blijde zijn en juichen en hem de eere geven; want de brailoft des Lams is gekomen en zijne vrouw heeft zich bereid. 19: 11. En ik zag den hemel geopend, en zie, een wit paard, en die er op zat wordt getrouw en waarachtig genaamd, en hij oordeelt en voert krijg met gerechtigheid. Zijne oogen waren als eene vuurvlam, en op zijn hooft waren vele diademen, en hij had een geschreven naam, dien niemand kent dan hij; en hij was.gekleed met een kleed, in bloed gedoopt, en zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. En de héirlegers in den hemel volgden hem op witte paarden, gekleed in rein, wit fijn lijnwaad. En uit zijn mond ging een scherp zwaard, om daarmede de volken te verslaan; en hij zelf zal hen hoeden met een ijzeren staf, en hij zelf treedt den persbak van den wijn der gramschap des toorns van God, den Almachtige. En hij heeft op zijn kleed en op zijne heup een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heeren. En ik zag een engel in de zon staan, en' hij riep met luide stem, zeggende tot al de vogelen, die in het hemelruim vlogen: Komt, verzamelt u tot den grooten maaltijd Gods, op- — 36 — dat gij vleesch eef van koningen, en vleesch van krijgsoversten, en vleesch van machtigen, en vleesch van machtigen, en vleesch van paarden en van hen, die daarop zaten, en vleesch van allen, van vrijen en dienstknechten, en van klein en groot! 21 : 1. En ik zag een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was er niet meer. En de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, zag ik van God uit den hemel nederdalen, toebereid als eene bruid, die voor haren man versierd is En ik hoorde uit den troon eene luide stem, die zeide : Zie. de tabernakel Gods is bij de menschen. en hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn. en God zelf zal bij hen zijn als hun God. En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen, en de dood zal er niet meer zijn, noch rouw noch geschrei noch moeite zal er meer zijn; want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. 22: 10. En hij zeide tot mij; Verzegel de woorden der profetie van dit boek niet; want de tijd is nabij. Wie onrecht doet. doe nog onrecht, en wie vuil is, make zich nog vuil. en wie rechtvaardig is, doe nog gerechtigheid, en wie heilig is, heilige zich nog! Zie, ik kom spoedig, en mijn loon is met mij. om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk is. Ik ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Zalig zij, die zijne geboden doen, dat zij macht hebben over den boom des levens en Jzij door de poorten der stad ingaan! Daarbuiten zijn de honden, en de foovenaars. en de hoereerders, en de moordenaars, en de afgodendienaars, en ieder, die leugen bemint en doet. Ik. Jezus, heb mijnen engel gezonden, om van — 37 — deze dingen voor u, de gemeenten te getuigen. Ik ben de wortel en het geslacht Davids. de schitterende morgenster. En de Geest en de bruid zeggen; Kom! En wie het hoort, zegge; Kom ! En wie dorst, kome; wie wil, neme water des levens om niet! 22:21. De genade des Heeren Jezus zij met allen! I