n RAPPORT BETREFFENDE EEN CENTRALE DRINKWATERVOORZIENING VAN HET EILAND ALCHEREN, OP VERZOEK VAN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE ZEELAND, SAMENGESTELD DOOR HET RIJKSBUREAU VOOR DRINKWATERVOORZIENING IN OPDRACHT VAN DEN MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, verleend bij aanschrijving van 16 Juni 1915 Afdeeling V. A. No. 8423. IN TWEE DEELEN. EERSTE DEEL: TECHNISCH RAPPORT MET BEGROOTINGEN EN RENTABILITEITSREKENINGEN. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 9709 R, A.P.PORT BETREFFENDE EEN CENTRALE DRINKWATERVOORZIENING VAN HET EILAND WALCHEREN. OP VERZOEK VAN GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE ZEELAND, SAMENGESTELD DOOR HET RIJKSBUREAU VOOR DRINKWATERVOORZIENING IN OPDRACHT VAN DEN MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, verleend bij aanschrijving van 16 Juni 1915 Afdeeling V. A. No. 8423. IN TWEE DEELEN. EERSTE DEEL: TECHNISCH RAPPORT MET BEGROOTINGEN EN RENTABILITEITSREKENINGEN. INHOUD. HOOFDSTUK I. INLEIDING. Bladz. § 1. Opdracht 7 § 2. Voorgeschiedenis van het onderzoek , in de opdracht bedoeld . 7 § 3. Algemeen denkbeeld der uitgewerkte oplossingen 9 § 4. Indeeling van het rapport 11 § 5. Personalia 11 HOOFDSTUK II. BEPALING VAN HET VERMOGEN DER WATERLEIDING. § 1. Termijn, gedurende welken de uit te voeren werken in de behoefte aan water zullen hebben te voorzien 13 § 2. Vermoedelijke bevolkingsaanwas gedurende dien tijd .... 14 § 3. Raming van het aantal vermoedelijk aangeslotenen aan het einde van den gestelden dertigjarigen termijn 14 § 4. Bepaling der toepasselijke verbruikseenheden voor huishoudelijke doeleinden ., 15 § 5. Verbruik voor het veehoudersbedrijf en voor de industrie . . 17 § 6. Verbruik voor openbare inrichtingen en doeleinden 18 § 7. Verbruik voor spuien , lekken, enz 18 § 8. Brandblusscbing 19 § 9. Raming van het totale, voor verschillende doeleinden bestemde verbruik, als grondslag voor de bepaling van het vermogen der ontworpen waterleidingswerken . . . 20 §10. Berekening van het buizennet 20 § 11. Nuttige inhoud en hoogte der watertorens 22 §12. Vermogen der werken op de pompstations 24 A. Pompstation aan de Oranjezon: a. ^Vate^winningsmiddelen 24 b. Zuivering van het water 24 c. Reinwaterkelders 25 d. Pompmachines 26 B. Pompstation nabij Amemaiden : a. Reinwater-ontvangkelder 27 b. Pompmachines ' 28 4 Bladz. HOOFDSTUK III. TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT. § 1. A. Pompstation aan de Oranjezon : a. Waterwinningsmiddelen 29 b. Zuiveringsinrichtingen 29 c. Reinwaterkelders 32 d. Pompmachines 32 e. Rioleering en verdere voorzieningen op het terrein van het pompstation 35 §2. B. Pompstation nabij Arnemuiden : a. Reinwater-ontvangkelder 36 b. Pompmachines 37 c. Dienstwoning 37 d. Rioleering en verdere voorzieningen op het terrein van het pompstation 38 § 3. Buizennet 38 § 4. Watertorens 41 § 5. Electrische waterstandsaanwijzers 43 § 6. Toelichting bij de begrootingen der kosten van eersten aanleg . 43 HOOFDSTUK IV. VORM DER ONDERNEMING. 48 HOOFDSTUK V. RENTABILITEIT DER ONDERNEMING. § 1. Grondslagen der rentabiliteitsrekening 52 § 2. Toelichting bij de begrooting van het kapitaal der onderneming. 53 § 3. Toelichting bij de raming der exploitatiekosten 54 § 4. Toelichting bij de raming der ontvangsten uit het bedrijf . . . 54 § 5. Toelichting bij de rentabiliteitsrekening 60 HOOFDSTUK VI. SLOTBESCHOUWINGEN EN GEVOLGTREKKINGEN. * § 1. Slotbeschouwingen • 63 § 2. Gevolgtrekkingen 68 LIJST VAN DE BIJLAGEN. I. Rapport (met negen bijlagen) omtrent een grondwater- en bodemonderzoek in het aan de gemeente Middelburg toebehoorende duingebied, nabij de Oranjezon gelegen in de gemeente Vrouwepolder, uitgebracht door den Hydroloog bij het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening , opgenomen in Deel II. II. „ De geologische bouw en -geschiedenis van den ondergrond van het eiland Walcheren", door den Geoloog bij het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening , opgenomen in Deel II. III. Overzicht van den vermoedelijken bevolkingsaanwas gedurende het - tijdvak 1915—-1950. IV. Raming van het totaal maximum-verbruik in M3. per dag na dertig bedrijfsjaren, als grondslag voor de berekening van het vermogen der waterleidingswerken , volgens plan I (voorziening met duinwater). V. Raming van het totaal maximum-verbruik in M3. per dag na dertig bedrijfsjaren,. als grondslag voor de berekening van het vermogen der waterleidingswerken, volgens plan II (voorziening met duinwater en met heidewater). VI. Schommelingen in het waterverbruik van uur tot uur, uitgedrukt in procenten van het gemiddeld verbruik per etmaal. VII. Teekening van het pompstation aan de Oranjezon , volgens plan II: plattegrond , op schaal 1 :200 en situatie, op de schaal 1 : 2000. VIII. Teekening van het pompstation aan de Oranjezon, volgens plan II: aanzicht en doorsneden van het machinegebouw enz., op de schaal 1 : 200. IX. Teekening van het pompstation bij Arnemuiden, volgens plan II: aanzicht en doorsneden van het machinegebouw, den reinwaterkelder en de machinistswoning, op de schaal 1 : 200, alsmede de situatie, op de schaal 1 j 1000. X. Schetskaart van het ontworpen buizennet volgens plan I, op de schaal 1 :50000. XI. Schetskaart van het ontworpen buizennet volgens plan II, op de schaal 1 : 50000. XII. Teekening der hoogreservoirs volgens plan II:f toren te Middelburg (en Oost-Souburg), vooraanzicht en doorsneden , op de schaal 1 : 200 ; toren te Domburg , vooraanzicht en doorsneden op de schaal 1 : 100; reservoir te Zoutelande, vooraanzicht en doorsneden op de schaal 1 ? 100. XIII. Begrooting der kosten van eersten aanleg. 6 XIV. Begrooting van het voor de onderneming benoodigde kapitaal. XV. Raming der exploitatiekosten volgens plan I. XVI. Raming der exploitatiekosten volgens plan II. XVII. Ontwerp-voorwaarden voor de levering van water, als grondslag voor het onderzoek naar de rentabiliteit. XVIII. Raming der bedrijfsinkomsten volgens plan I. XIX. Raming der bedrijfsinkomsten volgens plan II. XX. Rentabiliteitsrekening van plan I, volgens begrooting met prijzen der jaren 1913/14. XXI. Rentabiliteitsrekening van plan II, volgens begrooting met prijzen der jaren 1913/14. % ft Hoofdstuk I, § 1 ■ § 2. HOOFDSTUK I. INLEIDING. § 1. Opdracht* Het op de volgende bladzijden uitgebrachte Rapport, betreffende een centrale watervoorziening van het eiland Walcheren , strekt tot uitvoering van de opdracht, welke door den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken bij schrijven van 16 Juni 1915 Afdeeling V. A. No. 8423 aan het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening verleend werd, op verzoek van Gedeputeerde Staten der provincie Zeeland. § 2. Voorgeschiedenis van het onderzoek in de opdracht bedoeld» Sinds eenige jaren was het vraagstuk, waarvoor daarmede een oplossing beoogd werd, aan de orde. Niet alleen de belangen der volksgezondheid , maar mede de behoeften van de nijverheid en van het landbouw- en veehoudersbedrijf drongen daartoe. Ook de eischen, door het op Walcheren steeds toenemend vreemdelingenverkeer gesteld, maakten een oplossing urgent. Een poging, door Gedeputeerde Staten in het jaar 1910 in het werk gesteld, om, in verband met de destijds aan te leggen Zuidbevelandsche waterleidingswerken, ook voor geheel het eiland Walcheren tot een soortgelijke voorziening te komen, had niet het gewenschte succes. Bij gebreke van de noodige belangstelling der betrokken gemeenten zag het Provinciaal Bestuur toen althans van nadere stappen af. Het was echter duidelijk , dat daarmede niet het laatste woord gesproken kon zijn. Gelet op de gebrekkige middelen , waarmede men zich ten platte lande in deze aangelegenheid nog steeds behelpt, terwijl op het gebied van interlocaal verkeer , verlichting enz. de eischen des tijds zich in toenemende mate met goed gevolg deden gelden , kon niet uitblijven , dat opnieuw het aanhangige vraagstuk moest worden ter hand genomen. Het was in de eerste helft van 1914, dat Gedeputeerde Staten zich op verzoek van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken bereid verklaarden aan een gemeenschappelijk streven tot behartiging van een reeds te lang ongenoegzaam verzorgd algemeen Hoofdstuk I. § 2. 8 belang leiding te geven, indien daarbij door de betrokken gemeenten voldoende medewerking werd toegezegd. Aan deze voorwaarde bleek toen ruimschoots te worden voldaan. Met aanvullende geldelijke bijdragen van eenige industrieele en andere ondernemingen en bedrijven te Middelburg en Vlissingen werd door alle gemeenten van het eiland een som, gelijkstaande met 25 % van de voor het gewenschte onderzoek geraamde kosten, ter beschikking gesteld. Een even groot bedrag werd door de Provinciale Staten van Zeeland in hun vergadering van 17 Juli 1914 voor hetzelfde doel toegestaan, waarna de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken, zij het, onder den drang der tijdsomstandigheden met eenig uitstel, zich onder dagteekening van 16 Juni 1915 — gelijk reeds werd vermeld — bereid verklaarde , te bevorderen , dat op de gebruikelijke voorwaarden uit 's Rijks kas een bijdrage werd toegezegd , even groot als het bedrag , dat gezamenlijk door de Provincie, door de betrokken gemeenten en van particuliere zijde was bijeengebracht. Tevens gaf, op verzoek van Gedeputeerde Staten van Zeeland, de Minister van Binnenlandsche Zaken aan het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening opdracht tot het verrichten van den ter zake vereischten arbeid. De eerste vraag die daarbij te beantwoorden viel, was of het mogelijk zou zijn de volgens de samen te stellen projecten benoodigde hoeveelheid water op Walcheren te vinden. Bij het overwegen van die vraag , werd al spoedig het oog gericht op het grootste duinencomplex op het eiland , waaruit de gemeente Middelburg het leidingwater betrok. Wel scheen de samenstelling van het Middelburgsche water er op te wijzen, dat verhoogde wateronttrekking niet zonder bedenking zou zijn, doch reeds een vluchtige beschouwing der terreinen, maakte het aannemelijk, dat bij een andere wijze van waterwinning een dusdanig vermogen zou kunnen worden bereikt als voldoende zou zijn, om zooal niet geheel Walcheren, dan toch een groot deel des eilands van drinkwater te kunnen voorzien , van belangrijk betere hoedanigheid dan het Middelburgsche water thans bezit. Een nauwkeurig onderzoek naar de capaciteit der duinterreinen als waterwinplaats werd in bijzondere mate begunstigd door de omstandigheid, dat het Dagelijksch Bestuur der gemeente Middelburg reeds in den aanvang van het jaar 1914 den wensch te kennen gegeven had, aangaande de gesteldheid der prise d' eau door het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening voorgelicht en ook blijvend daarvan op de hoogte gehouden te worden. 9 Hoofdstuk 1 , § 2, § 3. Zoowel de belangen dezer gemeente, als die welke bij; een verbeterde watervoorziening van het Walchersche platteland betrokken zijn, deden derhalve besluiten tot een geo-hydrologisch onderzoek van het duingebied in de gemeente Vröawepolder, nabij de Oranjezon. De uitkomsten en voorstellen, waartoe dit in de maand December van het jaar 1915 aangevangen onderzoek, waarvan de gemeente Middelburg de halve kosten droeg , geleid heeft vindt men in de bijlagen I en II van dit Rapport beschreven en uiteengezet. Het heeft het gewenschte licht verspreid aangaande de wijze, waarop in de toekomst de waterwinning zou moeten worden ingericht en aanwijzing gegeven omtrent de capaciteit, die na de invoering van het nieuwe systeem van waterwinning aan den watervang zou kunnen worden toegekend. Daarmede was een belangrijke grondslag verkregen voor de uitwerking der in den aanhef van dit Hoofdstuk bedoelde opdracht. Immers in verband met de omstandigheid , dat de overige duingebieden — met uitzondering van dat hetwelk ten behoeve der gemeente Vlissingen in beslag was genomen — te onbeteekenend waren om voor waterwinning in aanmerking te komen, terwijl buiten de duinen geen kans op het vinden van belangrijke hoeveelheden zoetwater aanwezig te achten was, moest worden aangenomen, dat hiermede op het eiland zelf de beschikbare hoeveelheid was bepaald. De inmiddels uitgevoerde berekeningen omtrent den vermoedelijken omvang van het waterverbruik in de betrokken gemeenten, deden de hoeveelheid kennen, waarop moest worden gerekend. Daarna kon worden overwogen, hoe in die behoeften was te voorzien; § 3. Algemeen denkbeeld der uitgewerkte oplossingen» Al aanstonds teekende zich daarbij, in de hoofdlijnen van het onderzoek, tweeërlei mogelijkheid af en bleek een tweetal plannen in aanmerking te komen, om in alle deelen te worden uitgewerkt, Het eersfee ontwerp bedoelt een aanvoer van duinwater, onttrokken aan een, nabij de Oranjezon, geheel nieuw aan te leggen prise d eau , om, in aansluiting daaraan, een volledige voorziening in alfeï-verschillende behoeften aan leidingwater op geheel Wakheren, met uitzondering van Vlissingen, dat volgens dezen opzet geheel zal blijven aangewezen op een waterwmrring der thans reeds bij concessie door een particuliere maatschappij als prise d' eau Hoofdstuk I. § 3. 10 geëxploiteerde duinterreinen langs de zuidwestelijke kust van het eiland. De omstandigheid, dat de draineering der duing ronden binnen de gemeente Vrouwepolder, op grond van het daar ter plaatse ingestelde onderzoek eventueel binnen zekere grenzen moest gehouden worden, om te vermijden, dat allengs minder deugdelijk en moeüijker te zuiveren water zou worden gewonnen, maakte het, althans volgens het thans bedoelde ontwerp, voortaan als plan I aangeduid, noodzakelijk om de voorziening van Vlissingen buiten beschouwing te laten. Hiertegen behoefde, althans uit een zuiver waterleidingtechnisch oogpunt geen bezwaar te zijn , daar deze gemeente, tot en met het jaar 1931 , door eene aan een particuliere maatschappij verleende concessie, haar watervoorziening gewaarborgd heeft. Blijkens dezerzijds bij genoemde maatschappij ingewonnen informatie acht deze de capaciteit van de te harer beschikking staande waterwinplaats ruimschoots voldoende om aan hare concessieverplichtingen te kunnen blijven voldoen. In het daarnevens bewerkte project, in dit Rapport verder plan II genoemd, bestond voor deze beperking , althans voor zoover zij uit hydrologische overwegingen voortvloeit, geen aanleiding , aangezien men zich hier in hoofdzaak alleen het deel van het eiland, ten westen van het Kanaal door Walcheren denkt te worden voorzien van duinwater, nabij de Oranjezon opgepompt, terwijl bij dezen opzet aan de gemeenten ten oosten van dat kanaal c. q. water geleverd zal worden, op den oostelijken grens der gemeente Atnemuiden aangevoerd en beschikbaar gesteld door de waterleidingmaatschappij „Zuid-Beveland". Hier is ruimte om, in tegenstelling met wat bij uitvoering van plan I ontoelaatbaar geacht wordt, de omstandigheid in aanmerking te nemen, dat hoewel Vlissingen nog gedurende eenige jaren staat kan maken op de levering van duinwater door een particulieren concessionaris , niettemin , zoowel van gemeentewege als van de zijde van industrieele ondernemingen ter plaatse voor het door Gedeputeerde Staten opnieuw aan de orde gestelde vraagstuk der watervoorziening, belangstelling getoond werd, ook in den vorm van geldelijken steun, tot bestrijding van de kosten van het dientengevolge aanhangige onderzoek. Die belangstelling vindt haar grond voornamelijk in de omstandigheid, dat de gemeente Vlissingen en meer in het bijzonder de groot-industrieele inrichtingen aldaar prijs stellen op de gelegenheid, om te kunnen beschikken over water, dat beter dan het thans gedistribueerd wordende duinwater voor het bedrijf geschikt is. 11 Hoofdstuk I, § 3-§ 5. Hoofdzakelijk uit deze overweging werd dan ook bij plan II gerekend op de mogelijkheid om een hoeveelheid fa. het bijzonder voor industrieel verbruik bestemd heide water naar deze gemeente te vervoeren, terwijl ook hetzelfde kan geschieden ten aanzien van de gemeente Middelburg, die bij plan I uitsluitend van duinv/ater voorzien zou worden. § 4. Indeeling van het rapport» Na de in Hoofdstuk I gegeven inleiding vinden in Hoofdstuk II de grondslagen voor de bepaling van het vermogen der waterleidingswerken behandeling. De beschrijving der plannen uit technisch oogpunt, met een toelichting der begrooting van aanlegkosten, volgt in Hoofdstuk III. In Hoofdstuk IV komt de vorm der onderneming , voorts in Hoofdstuk V het onderzoek naar de rentabiliteit der ontworpen werken aan de orde, waarna eindelijk, in Hoofdstuk VI, een samenvatting gegeven wordt van de voornaamste uitkomsten , waartoe de opdracht geleid heeft. Een inhoudsopgave en een lijst der bijlagen gaan aan Hoofdstuk I vooraf. § 5» Personalia. De Commissie uit Gedeputeerde Staten, aan welke dit College de taak toevertrouwde, de mogelijkheid van samenwerking der ter zake belanghebbende gemeenten te onderzoeken, en bij de verdere ontwikkeling der aangelegenheid, aan die samenwerking leiding te geven, werd samengesteld uit de Heeren /. H. Blum, Mr. F. J. Sprenger en J. G. van Niftrik Jr., de laatstgenoemde tot aan zijn aftreden als lid van het College. Als Secretaris dezer Commissie trad op de Heer H.J. G. Hartman, toenmaals Referendaris ter Provinciale Griffie, thans Griffier der Staten. Met deze Commissie werd ook tijdens de uitwerking der plannen het noodige overleg gehouden. Met de bewerking van de plannen en de samenstelling van het Rapport werd door den ondergeteekende belast de Ingenieur bij het Rijksbureau voor Drmkwatervoorziening Adr. Bijl c. i., die daarbij werd terzijde gestaan door de Opzichter-teekenaars R. Hoff, P. Esmeijer en ƒ. P. A. Smit, en voorgelicht, wat de constructie en de begrooting der werken in gewapend beton aangaat, door den Ingenieur W. Mensert c. i., en wat de machine-installatie betreft, door den Ingenieur ƒ. W. A. Renssèn w. i., allen (de Hoofdstuk I, § 5. 12 laatstgenoemde tot aan zijn eervol ontslag als zoodanig met ingang van 1 Mei 1. 1.) eveneens in dienst van genoemd Bureau. Het onderzoek der duinterreinen nabij de Oranjezon, en de samenstelling van het dienaangaande in Bijlage I uitgebrachte Rapport, geschiedde onder leiding van respectievelijk door den Hydroloog Dr. J. Versluijs m. i., terwijl de grondmonsters der boringen bewerkt en de desbetreffende uitkomsten in Bijlage II beschreven werden door den Geoloog Dr. J. F. Steenhuis, beiden werkzaam aan het Rijksbureau voornoemd. Met het toezicht bij de boringen was aanvankelijk de Opzichter G. L. H. Boelsen belast, later de Ingenieur H, C. P. de Bruijn c. i., die ook de noodige topografische opnemingen en waterpassingen verrichtten. Laatstgenoemde ontwierp ook het nader te noemen draineerkanaal en berekende het daarvoor benoodigde grondverzet. Behalve door de bovengenoemde Commissie en door de Burgemeesters der belanghebbende gemeenten, werden ook door de Gezondheidscommissiën, tot wier ambtsgebied die gemeenten behooren , door den Directeur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen , en door de betrokken Bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen de noodige gegevens verstrekt, terwijl vanwege den Rijks-, den Provincialen Waterstaat, den Polder Walcheren, zoomede van den Rijkszuivelconsulent te Middelburg en van den Directeur der Gemeentewaterleiding ter plaatse de gewenschte inlichtingen werden ontvangen. Hoofdstuk II. § 1. HOOFDSTUK II. BEPALING VAN HET VERMOGEN DER WATERLEIDING. § 1, Termijn ♦ gedurende welken de uit te voeren werken in de behoeften aan water zullen hebben te voorzien» De termijn, gedurende welken de uit te voeren werken in de behoeften aan water zullen hebben te voorzien, houdt verband met den levensduur, die aan de verschillende onderdeden der waterleiding moet worden toegekend. In het algemeen behoort die termijn zoo gesteld te worden, dat de kosten van aanleg of aankoop, inclusief die van uitbreiding en vergrooting, alsmede de telken jare wederkeerende uitgaven voor rente, afschrijving , onderhoud, enz. minimum zijn. In hoofdzaak gelden dus te dezen opzichte overwegingen, die samenhangen met het vraagstuk der rentabiliteit. Een eenigszins nauwkeurige bepaling van dat tijdvak stuit echter practisch op bezwaren af. Daarom is hier, in overeenstemming met wat in de laatste jaren voor andere soortgelijke gevallen , op grond van daarover in de literatuur voorkomende gegevens , werd aangehouden, ondersteld, dat de geprojecteerde werken moeten berekend zijn op een termijn van omstreeks 30 jaren. Toen het onderhavige onderzoek in de eerste helft van het jaar 1916 werd aangevangen, meende men te mogen aannemen, dat het eerste bedrijfsjaar der beoogde onderneming zou samenvallen met het kalenderjaar 1920, zoodat de capaciteit van het buizennet, welke te dezen uiteraard het meest gewicht in de schaal legt, toereikend zal hebben te zijn, om tot 1 Januari 1950 in voldoende mate en onder genoegzamen druk water aan te voeren. Verschillende omstandigheden leidden er toe, de voltooiing van het thans uitgebrachte rapport uit te stellen en het behoeft geen betoog, dat inmiddels weinig uitzicht bestaat op een inbedrijfstelling der ontworpen waterleiding binnen een betrekkelijk zoo korten tijd. Bij gebreke van dienaangaande eenigszins .gegronde verwachtingen kan vooralsnog de oorspronkelijke opzet van het plan aangehouden worden , omdat daartegen alleen zou kunnen worden aangevoerd, Hoofdstuk II. § 1— § 3. 14 dat eventueel de werken, bij la teren aanleg.. dan waarvan hier werd uitgegaan niet ten volle voor een dertigjarig tijdperk toereikend zou kunnen blijken. Tenzij het uitstel onverhoopt van aanmerkelijken duur moet worden» is echter dat bezwaar voorloopig niet van bet eekenis te achten. Dit zou anders kunnen worden, wanneer tijdens de nadere voorbereiding van den bouw door onvoorziene omstandigheden belangrijke wijzigingen in de grondslagen der plannen noodig bleken. Tot zoolang hiervan niet gebleken is, kan aangehouden worden, dat het vermogen der geprojecteerde werken, met name dat van het buizennet, in overeenstemming gebracht is met de eischen van hoeveelheid en drukhoogte , waarop voor het jaar 1949 valt te rekenen. § 2. Vermoedelijke bevolkingsaanwas gedurende dien tijd. Bij de bepaling van de hoeveelheid water, die in het laatste jaar van den voorgenomen bedrijfstermijn zal moeten kunnen worden beschikbaar gesteld, dient te worden uitgegaan van het bevolkingscijfer, dat op 1 Januari 1950 vermoedelijk bereikt zal zijn. Ter raming van de hevolkingsaangroeiïng in de toekomst, is te rade gegaan met de toeneming van het inwonertal der betrokken gemeenten sedert 1 Januari 1880. Daarbij bleek, dat het percentage van de bevolkingsaanwas, hetwelk voor de naaste toekomst kan worden aangenomen, ligt tusschen 0,17 en 1,95. Nadere bijzonderheden dienaangaande vermeldt Bijlage III, blijkens welke het geraamd aantal inwoners ten plattelande op 1 Januari 1950 wordt geacht te zijn gestegen tot ruim 34.000 (kolom 4), hetgeen overeenkomt met een vermeerdering van gemiddeld 1,10 % Per )aar (kolom 3). Voor de gemeente Middelburg is een toeneming ondersteld tot rond 20.500 zielen of per jaar omstreeks 0,25 °/o • § 3» Raming van het aantal vermoedelijk aangeslotenen aan het einde van den gestelden dertigjarigen termijn* Een omvangrijk deel der voorbereidende werkzaamheden, die voor de oplossing van het aanhangig gemaakte vraagstuk noodig waren, betrof de vaststelling van het aantal verbruikers , waarop tot aan het einde van het aangenomen tijdvak van dertig jaren moet worden gerekend. . Xettende op de verspreiding der bevolking; als voor den tegenwoordigen tijd aangegeven door de kadastrale plans der betrokken 15 Hoofdstuk II. § 3. § 4. gemeenten (Middelburg kon i. c. j althans voor het gedeelte der stad binnen de singels, uitgezonderd worden, evenals Vlissingen) en na herleiding der huidige situatie tot den toestand , gelijk die, met inachtneming van de in de vorige paragraaf gevonden percentages van bevolkingsaanwas , op 1 Januari 1950 vermoedelijk zijn zal, werd daarbij vastgesteld, welke uitgestrektheid het hoofdbuizennet gedurende den aangenomen termijn zal moeten hebben, alsook voor welk deel der toekomstige bevolking , meer in het bijzonder die ten platte lande, uit technisch oogpunt aansluiting mogelijk zal zijn. In verreweg de meeste gevallen dienen de hoofdbuizen, zooals zij nu langs de buitenwegen zijn geprojecteerd, tevens als transportleidingen en vormen zij uit dien hoofde, ongerekend de vermoedelijke vraag ter plaatse naar water, een integreerend deel van het buizennet. Waar deze overwegingen, zij het dan bij uitzondering, niet gelden, werd aan de hand van de kadastrale kaart en van de gegevens betreffende de verspreiding van den veestapel uitgemaakt of en tot hoe ver een weg met weinig aanwoning voor het traceer en van een leiding in eersten termijn c. q. voor lateren aanleg in aanmerking komt. Uit den staat van de Bijlagen IV en V blijkt — men raadplege de kolommen 3, 4 en 5 — in welke mate die mogelijkheid voor de onderscheidene gemeenten in uitzicht gesteld kan worden. Aannemende, dat van de aansluitingen, welker uitvoerbaarheid in technisch opzicht vaststaat, d. w. z. van het aantal langs of nabij de hoofdbuizen wonenden (kolom 3) ook op den langeren duur nog 10 °/o van de gelegenheid tot het betrekken van leidingwater niet zal wenschen en behoeven gebruik te maken, komt men (kolom 5) tot een aansluitingsmogelijkheid, die, uitgedrukt in percenten van het aantal inwoners, voor de verschillende gemeenten afwisselt tusschen 68 en 88,7, met een gemiddelde voor het totaal van 81,9 per honderd. De gemeente Middelburg met een uiteraard betrekkelijk hoog cijfer van 94,3 °/o is daarbij buiten rekening gelaten. § 4. Bepaling der toepasselijke verbruikseenheden voor huishoudelijke doeleinden» In het algemeen staat het waterverbruik per hoofd en per dag in het bijzonder dat, voor huishoudelijke doeleinden , onder invloed van de plaatselijke gesteldheid, den welstand der bevolking, haar woonzeden , levensgewoonten , enz. Hoofdstuk II, § 4. 16 Het zou ongetwijfeld van belang zijn het voor die verbruiks*. eenheid aan te nemen cijfer te kunnen vaststellen aan de hand van hetgeen de practijk van vergelijkbare d. i. onder gelijksoortige Omstandigheden van voornamelijk hygiënischen en economischen aard werkende bedrijven te dezen opzichte leert. De sterk uiteenloopende cijfers voor het hoofdelijk waterverbruik , zooals die aan de opvolgende uitgaven van het „ Statistiek Overzicht der Waterleidingen in Nederland", samengesteld door de „ Vereeniging voor Waterleidingsbelangen in Nederland", zijn te ontleenen , vinden veelal gereede verklaring, als men rekening houdt met plaatselijke eigenaardigheden van bevolking en bedrijf en met verschillende factoren als bijv. de meer of minder uitgebreide toepassing van closets, particuliere baden, de samenstelling der tarieven, het gebruik van watermeters, enz-. Door deze overweging geleid, is men ten aanzien' van het verbruik voor huishoudelijke doeleinden tot de onderstelling gekomen , dat na een dertigjarig bestaan der waterleiding ten platte lande gemiddeld 40 Liter per verbruiker en per etmaal zal moeten beschikbaar zijn. De daarin voor drinken, koken, wasschen en schoonmaken begrepen hoeveelheden zijn als gemiddelden ook voor een bevolking , welke zich mettertijd het gemak en voordeel eener centrale waterleiding voldoende zal weten dienstbaar te maken, toereikend te achten. Voor de gemeente Middelburg met haar stedelijke en dus aan meer water behoefte hebbende bevolking wordt, mede op grond van daar reeds bereikte bedrijfsresultaten, die hoeveelheid op 70 Liter per verbruiker en per etmaal gesteld. Een waterleiding, welker capaciteit naar deze gemiddelde cijfers ware berekend , zou echter op den duur niet zelden tekort schieten Het verbruik in den zomer toch overtreft in belangrijke mate de normale hoeveelheid en de verschillende werken der waterleiding moeten daarom een zóó groot vermogen hebben, dat zij ook dan aan die eischen van het waterverbruik beantwoorden. Zoo bedroeg bijv. het grootste verbruik in den buitengewoon drogen zomer van 1911 voor Almelo in de maand Juli ruim 131 % » voor Meppel in de maand Augustus d. o. v. 126 °/o van net maandgemiddelde van dat jaar. Met het oog op de omstandigheid, dat bovendien op sommige bijzonder warme zomerdagen het verbruik per etmaal nog weer grooter zal zijn, dan het dertigste deel van het verbruik per maand. 17 Hoofdstuk II , § 4, § 5. is voor de onderhavige plannen het maximum verbruik per dag gesteld op 150 °/0 van het gemiddelde verbruik per dag , dat wil hier zeggen , dat aan het einde van den geprojecteerden bedrijfstermijn voor huishoudelijke doeleinden te rekenen is op een maximumhoeveelheid per verbruiker en per etmaal, welke voor de gemeente Middelburg 105 L. en voor de overige nog niet van leidingwater voorziene gemeenten 60 L. bedraagt. § 5. Verbruik voor het veehoudersbedrijf en voor de industrie» Het waterverbruik ten behoeve van den veestand en van de industrie is uit den aard der zaak niet anders dan bij benadering te bepalen. Met name geldt dat van de hoeveelheid leidingwater, die het veehoudersbedrijf zal blijken noodig te hebben. Bij de schatting van den omvang dezer behoefte , werd tijdens den opzet van het onderzoek ondersteld, dat de veestapel weinig of geen uitbreiding zou ondergaan. Eenerzijds aannemende, dat de inmiddels, sedert eenigen tijd te dien opzichte gewijzigde toestanden , zich op den korteren of langeren duur zullen herstellen , is er aan den anderen kant rekening mede- te houden, dat reeds vóór de in 1914 ingetreden economische storingen een eenigszins beteekenende vermeerdering der destijds voor de veehouderij dienende landerijen niet waarschijnlijk was te achten en dat zulk eene uitbreiding in de toekomst evenmin te verwachten is. De te dezen als op 1 Januari 1915 geldig opgegeven cijfers zijn daarom aan de raming, waarom het hier gaat, ten grondslag gelegd. In ander opzicht is van belang op te merken , dat het volgens de verklaring van den Burgemeester van de meeste der betrokken gemeenten hier in verreweg de meeste gevallen niet mogelijk is steeds en onder alle omstandigheden de slooten rondom de weilanden vrij te houden van brak of anderszins voor vee minder deugdelijk of ondrinkbaar water. Alleen ten aanzien van de gemeenten Oost-en-West-Souburg, Meliskerke en Grijpskerke valt te dezen aanzien op gunstiger berichten te wijzen. Bovendien was het voor een centrale plattelandsvoorziening gewone verschijnsel in aanmerking te nemen, dat menige hofstede, ook met een omvangrijke stal, te ver van de leiding gelegen is om, in het algemeen onvoorwaardelijk en zonder nadere gegevens, op aansluiting er van te rekenen. Hoofdstuk II, § 5~§ 7. 18 In het algemeen werd evenwel te dien aanzien , waar het bij de bepaling van het vermogen der buisleidingen , om de technische mogelijkheid van wateraanvoer ging , met inachtneming van bepaalde eischen, een eenigszins ruimere maatstaf aangelegd dan in het tweede deel van het onderzoek, met betrekking tot de raming der vermoedelijke opbrengst aan watergelden geoorloofd scheen. . Behalve met de behoefte aan leidingwater voor de stallen, was ook te rekenen op die voor de zuivelbereiding en voor andere, meestal kleine industrieën. Voorts werd nog gerekend voor Domburg op een geraamd aantal slechts tijdelijk aanwezige verbruikers van 1000 zielen, gedurende het badseizoen aldaar, met een verbruik per dag en per hoofd van gemiddeld 45 en maximum 70 L., terwijl voor Koudekerke gerekend is op wat de N. V. Stoomtram „Walcheren" ten dienste van haar bedrijf kan blijken noodig te hebben. Bijzondere aandacht verdient de levering van industriewater, waarop men voor Middelburg en in het geval, dat plan II op het oog heeft, ook voor Vlissingen zich moet inrichten. Voor laatstgenoemde gemeente werden te dezen aanzien van het Dagelijksch Bestuur uitvoerige inlichtingen verkregen. Gelijk reeds opgemerkt werd, kan hier in de behoefte welke uit deze opgaven bleek, alleen voorziening voorgesteld worden, in het geval, dat van elders heidewater wordt aangevoerd. Bij deze laatste onderstelling is tevens aangenomen, dat, behoudens het deel van Middelburg buiten de westelijke singels, ook de industrie dier gemeente — althans op de hoofdpunteu van verbruik — heidewater, in plaats van duinwater zal kunnen ontvangen. § 6. Verbruik voor openbare inrichtingen en -doeleinden. De leveringen ten behoeve van openbare diensten, inrichtingen van algemeen nut e. d. zijn niet afzonderlijk in rekening gebracht , maar worden begrepen geacht in wat voor huishoudelijke doeleinden geraamd is. De omvang dier leveringen is op zichzelf van betrekkelijk ondergeschikt belang. Dit geldt evenzeer voor wat eventueel zal betrokken worden aan leidingwater door kazernes , ziekenhuizen, slachthuizen, openbare badhuizen, enz. § 7* Verbruik voor spuien ♦ lekken t enz* Het is, ook bij een doelmatig en goed beheerd bedrijf 19 Hoofdstuk II, § 7. § 8. onvermijdelijk, dat er een hoeveelheid water onbetaald niet alleen, maar, zonder opzet, doelloos verloren gaat. Lekkages in hoofdleidingen, of, waar watermeters ontbreken , ook in binnenleidingen, zijn, al wordt bij den aanleg de grootste zorg betracht, niet geheel te ontgaan en ontsnappen somtijds gedurende langeren tijd aan de waarneming vanwege de directie. Alleen waar een meter geplaatst is, zal waterverlies van eenige beteekenis in de buisleiding zich al binnenkort verraden, en zal het eigenbelang van den aangeslotene in den regel voldoende prikkel geacht mogen worden om het euvel te doen opsporen en wegnemen. Buiten beschouwing latende wat, zij het bij uitzondering en bij wijze van ongeval, door een buisbreuk kan wegvloeien , is vooral voor een net van transportleidingen van aanmerkelijke lengte als eisch van goede exploitatie te stellen, dat op plaatsen, waar zulks niet reeds door het normale verbruik geschiedt, op geregelde tijden voor doorspuiing van het buizennet gezorgd wordt. Aan de hand van de cijfers, voor bestaande waterleidingsondernemingen opgegeven, heeft men, met het oog op de berekening van het buizennet, aangenomen, dat de normale hoeveelheid water voor spuien en lekken tot aan het einde der dertigjarige periode, welke voor den opzet der plannen wordt ondersteld , zal overeenkomen met 8 °/0 van de gezamenlijk voor huishouding en bedrijven geraamde gemiddelde hoeveelheden. Daarbij is voorzien, dat naar dezelfde mate, waarin, door de ontwikkeling van het waterverbruik, het spuien verminderd zal kunnen worden, de lekkages zullen toenemen, als gevolg van het gaandeweg minder dicht worden van de verbindingen der leidingbuizen, zoodat de som van de beide hoeveelheden in den loop der jaren gelijk blijft. § 8* Brandblussching. Een factor, die, niet als de bovengenoemde verbruikshoeveelheden van onderscheidene bestemming, invloed oefent op het vermogen van het pompstation , maar wel op de capaciteit van het buizennet c. a., betreft den eisch van brandblussching , hierin bestaande, dat, aanstonds als de behoefte daaraan optreedt, op elk punt der hoofdleidingen, waar een brandkraan ingebouwd is , water in voldoende hoeveelheid en onder genoegzamen druk ter beschikking is, een eisch , waaraan ook op de meest ongelegen tijden en onder de uit een oogpunt van waterleidingstechniek Ongunstigste omstandigheden behoort te kunnen worden voldaan. Hoofdstuk II. § 8-§ 10. 20 Zulks houdt iri, dat ook in het dertigste jaar van exploitatie, wanneer n.1. het bedrijf wordt ondersteld op de thans aangenomen grondslagen zijn uiterste grens van capaciteit te zullen bereiken , ter plaatse van een brandkraan, waar ook, een hoeveelheid van 18 Ms. per uur zal kunnen worden geleverd onder een druk van ten minste 18 M. boven den beganen grond, en dat het zelfs dan mogelijk zal zijn, wanneer tijdens de uren van het grootste verbruik in den zomer, het pompstation door eenigerlei oorzaak stop moest staan, zoodat alle leidingen als valleidingen zouden werken. In de laatstbedoelde, meer of minder critieke omstandigheden gelden deze eischen als minima aan den omtrek van het dan bestaande voorzieningsgebied, dat wil meestal zeggen, op de grootste afstanden van een watertoren. Meer binnenwaarts , in het algemeen in den omtrek van een watertoren, i. c. — zooals nader blijken zal — in de eerste plaats in Middelburg en omstreken, is een aanmerkelijk hoogere druk beschikbaar, hetgeen, gelet op den aard eener stedelijke bebouwing, zeer gewenscht moet heeten. Meer buitenaf, waar in den regel de huizen een meer bescheiden hoogte hebben en de bebouwing een minder aaneengesloten karakter vertoont, is gewoonlijk het gevaar geringer , dat het vuur overslaat en dat voor de bestrijding van het zich uitbreidende onheil een betrekkelijk groot aantal naburige brandkranen in werking gesteld behoeft te worden. § 9. Raming van het totale voor verschillende doeleinden bestemde verbruik f als grondslag voor de bepaling van het vermogen der ontworpen waterleidingswerken» Na de voorafgaande beschouwingen komende tot vaststelling van de hoeveelheden water, waarop, in de eerste plaats het buizennet met bijbehoorende werken, maar ook de inrichtingen op het terrein van het pompstation berekend behooren te zijn, zoo büjkt aan de hand van de Bijlagen IV en V, dat voorzien moet kunnen worden in een behoefte, welke in geval van plan I op rond 4600 M8. duinwater, „ II ti „ 3650 „ „ en „ „ 2000 «, heidewater als maxima per etmaal is te ramen. § 10» Berekening van het buizennet. Uitgaande van de boven vastgestelde gegevens, werden door uitvoerige berekeningen de wijdten der hoofdleidingen zoodanig 21 Hoofdstuk II . § 10. bepaald, dat deze ook bij een ongunstigen samenloop van omstandigheden , zouden voldoen aan de eischen, die men zich te dien aanzien te stellen had. Overeenkomstig hetgeen dienaangaande in het voorafgaande reeds werd opgemerkt, zijn die eischen in hoofdzaak als volgt te omschrijven: 1°* Op elk punt van aansluiting aan de hoofdleiding kan een hoeveelheid water afgetapt worden, die overeenstemt met het grootste verbruik, dat tijdens het verloop van één uur geacht wordt te kunnen voorkomen. Voor dit maximum is aangenomen 8 Y8 °/o van war* m het dertigste bedrijfsjaar gedurende 24 uren ten hoogste wordt gerekend noodig te zijn voor huishouding , veestapel en industrie. 2°' Bovendien moet ter plaatse van een brandkraan , ook in de meer afgelegen deelen van het hoofdbuizennet, zelfs tijdens het grootste verbruik, dat ondersteld wordt in het jaar 1949 , volgens de in de vorige paragraaf opgegeven ramingen, gedurende een etmaal zich te kunnen voordoen, een extra hoeveelheid water voor brandblussching geleverd kunnen worden van 18 Ms. per uur, onder een druk van c. a. 18 M. boven den beganen grond. Voor de berekening van het buizennet is uitgegaan van de algemeene vergelijkingen: 1 v3 ~. 7rd2 w = a j„- en U = —F v, dz 2g 4 waarin * een coëfficiënt voorstelt, welke waarde volgens H. Lang bepaald wordt door de formule: x= (dT) (a + K=vT). Daarin beteekent: w: het verhang of het drukverlies per lengte-eenheid (in M. per 100 M.); / .♦ de buislengte in M.; d: den binnenwerkschen diameter der buis, in M.; v : de gemiddelde snelheid , in M. per seconde; g: de versnelling van de zwaartekracht, in M./sec.2; q : den waterafvoer in M8. per seconde; a : een coëfficiënt, welke voor nieuwe of goed gereinigde buizen, die met zorg centrisch gelegd zijn en weinig oneffenheden op den binnenwand vertoonen, te stellen is op 0,02 ; Hoofdstuk II. § 10, § 11. 22 dL : den binnenwerkschen diameter der buis in M., na meer of muider aangroeiing of incrustatie op den binnenwand. Aangenomen is, met betrekking tot deze laatste waarde, dat het water, alvorens tot het buizennet toegang te krijgen, deugdelijk gereinigd zal zijn, en dat in verband daarmede in het algemeen geen hoogere eisch gesteld behoeft te worden, dan te rekenen op een vernauwing der buiswijdte met 2 m. M. § 11. Nuttige inhoud en hoogte der watertorens, In het algemeen dienen torenreservoirs als regulateur in het buizennet, tusschen den meer of minder gelijkmatigen aanvoer van het water door de persleiding van het pompstation en het ongelijkmatig waterverbruik der aangeslotenen. Deze vereffening kan men zich onder gewone omstandigheden beperkt denken binnen de periode van één etmaal. Te dien aanzien heeft de bestaande watertoren te Middelburg weinig beteekenis, een onvoldoende toestand, welke ook voor die gemeente zelf gaandeweg minder aan de eischen des tijds zal beantwoorden. Hiermede is rekening gehouden, ook in dien zin, dat het te Middelburg nieuw te bouwen torenreservoir c. q. datgene zal kunnen aanvullen, waarin de oude toren voor die gemeente te kort schiet. Bij het ontwerp dezer op te richten reservoirs is als grensgeval, dat zich in het dertigste bedrijfsjaar gedurende een dag van het grootst geraamde waterverbruik zal voordoen, aangenomen, dat de pompmachines aan de Oranjezon bijna het volle etmaal in bedrijf zullen zijn, behoudens eene onderbreking van 3 tot 5 uren 's nachts, gedurende welke zij in het belang van een geregeld bedrijf moeten kunnen stilstaan, tijdens de uren, waarin de pompen stilstaan zullen dus alleen de torenreservoirs uit hun voorraad in het waterverbruik voorzien. Tevens werd daarbij ondersteld, dat het totale waterverbruik der aangeslotenen voor verschillende doeleinden, op de ongelijkmatigheid waarvan boven reeds werd gedoeld, de lijn zal volgen, die de grafische voorstelling van Bijlage VI daarvoor, uitgedrukt in procenten van het verbruik gedurende een etmaal, aangeeft. Terwijl deze lijn, als algemeene regel, mocht gelden voor den opzet, volgens plan I, moest, wat het de heidewatervoorziening betreffende deel van plan II aangaat, in het oog gehouden worden, dat het daarbij in overwegende mate om levering voor industriëele doeleinden zou gaan en het verloop dier levering, eveneens in 23 Hoofdstuk II. § 11. procenten van het verbruik per etmaal uitgedrukt, eenigszins zal afwijken van de voor plan I aangenomen lijn. Hoe men zich dit verbruik gedurende een etmaal bij benadering denkt te schommelen, stelt de grafiek van Bijlage VI eveneens voor. Nadat ook voor het heidewaterpompstation een werktijd van 's morgens 5 uur tot 's nachts 3 uur, als maximum in het dertigste jaar van exploitatie, op de aangenomen grondslagen, tot het meest economische bedrijf bleek te zullen leiden, zoowel ten aanzien van de indirecte als van de directe kosten, kon ook voor het torenreservoir der heidewatervoorziening de inhoud worden vastgesteld. In verband met deze overwegingen, in samenhang ook met het ontwerp van het hoofdbuizennet, zijn voor de plannen I en II de verschillende reservoirs geprojecteerd, volgens de aanwijzingen , als onderstaand aangegeven. Nuttige "AV L W' XI-W- Plan. Plaats. inhoud . . \x* ten opzichte van I inM' N.A.P. t Middelburg, (aan den Seissingel). 1200 40,— 31,80 35,— II. Als boven. 1000 I 40,- 31,80 35,- I en II. Domburg , (Hooge Hill). 150 40,- 31,80 35,- I en II. Zoutelande , (tegenover strandpaal 0). 80 34,40 31,40 32,60 II. O. en W. Souburg, (bij het Ronde Putje). 1000 40,- 31,80 35,— IenlI. Veere, (in den Gr.-Kerkstoren). 100 32,— 29,70 30,62 In de hier voor de verschillende reservoirs als nuttigen inhoud aangenomen bergruimte is voldoende rekening gehouden met de behoefte aan brandbluschwater op oogenblikken, dat, onder overigens normale omstandigheden, de waterstand bij zijn dagelijksche schommelingen het laagst zou reiken. Hoofdstuk II. § 12. 24 § 12. Vermogen der werken op de pompstations* In het algemeen is op te merken, dat aan de Oranjezon een volledig pompstation noodig is, ingericht voor het zuiveren en onder den vereischten druk brengen van het ter plaatse aan den bodem onttrokken water, en dat bij plan II voor het van ZuidBeveland over den Sloedam aangevoerde water slechts een ontvangkelder moet worden gebouwd, benevens een pompinstallatie, in staat om het onder de noodige pershoogte te kunnen afleveren. Wat de technische grondslagen dezer beide pompstations aangaat , worde het volgende aangeteekend. A. Pompstation aan de Oranjezon, a. Waterwinningsmiddelen. De resultaten van het geo-hydrologische onderzoek hebben, volgens Bijlage I, aangetoond, dat, ten aanzien van duinwateronttrekking aan de terreinen nabij de Oranjezon, de voorkeur moet worden gegeven aan een horizontale draineering dezer gronden, door middel van een open kanaal, waarvan de bemaling gerekend wordt tijdens de zomermaanden tot een diepte van omstreeks 0,25 M. 4- N. A. P. te kunnen worden voortgezet, in droge tijden soms eenige decimeters lager. ' ^ / Met het oog daarop is de bodem van het kanaal gesteld op 1 M. -r- N. A. P. De taluds zijn ondersteld onder 2 a 11/s op 1 te worden bewerkt. Uit de cijfers der Bijlagen IV en V kan men afleiden , dat, volgens de in het dertigste bedrijfsjaar benoodigde hoeveelheden, in plan I een levering van gemiddeld 3300 M8., in plan II een van gemiddeld 2550 M8. duinwater per etmaal is te voorzien. Rekent men eenigen toeslag daarop , voor onvermijdelijke verliezen , voortvloeiende uit den dienst op het pompstation, dan is de behoefte aan (ruw) water per dag tot aan het einde van den aangenomen bedrijfstermijn te zamen op ongeveer 3450 M8. in plan I, op rond 2700 Mf. in plan II. Er is goede grond om te onderstellen, dat c. q. ook tegen de onttrekking der hier voor plan I bepaalde hoeveelheid geen overwegend bezwaar zal bestaan. Wel echter dient men te rekenen met de waarschijnlijkheid, dat daarmee t. z. t. een grenstoestand zal zijn bereikt. b. Zuivering van het water. Zooals uit Bijlage I blijkt, is, wat het pompstation nabij de 25 Hoofdstuk II, § 12. Oranjezon aangaat, te voorzien, dat de zuivering van het op de thans voorgestelde wijze gewonnen water eenvoudig en gemakkelijk zal verloopen. Niet alleen dat de scheikundige samenstelling van door draineering in een open kanaal te winnen ruw water van meet af aan reeds belangrijk beter belooft te zijn, dan onder de tegenwoordige omstandigheden het geval is-, maar ook werkt gunstig, dat het water, na in het open kanaal getreden te zijn al dadelijk ruimschoots in de gelegenheid is zuurstof uit den dampkring op te nemen, zoodat, met name ten aanzien van de organische stoffen en van het ijzergehalte, zonder bijzondere middelen, een aanmerkelijke verbetering in de chemische samenstelling , tot stand komt. Die zuivering wordt daarom hier ondersteld te kunnen worden voltooid door eenvoudige aëratie, snelle voorfiltratie en langzame zandfiltratie van het water. Deze laatste bewerking kan dan tevens dienstbaar worden gemaakt om het water, dat door een vrij langdurig verblijf in een open kanaal een — zij het ook in dit onbewoond duingebied weinig — aan verontreiniging blootgesteld oppervlaktewater is geworden , weder eene bacteriologische zuivering te doen ondergaan. Aangenomen is, dat het water, na een vrijen val over ten minste 2 M. hoogte, met een snelheid van ongeveer 2,5 M. door de grindvulling der voorfilters en met een van ten hoogste 10 c. M. door de zandfilters passeert. Rekent men als grenstoestand in het dertigste bedrijfsjaar , dat per etmaal uiterlijk 22 uren zal worden gepompt, dan beteekent -dit met de bovenaangegeven filtersnelheden, ongerekend de noodige reserve, voor plan I, met een hoeveelheid van rond 220 Ms. per uur te zuiveren water : 88 M2. voorfilteroppervlak en 2200 „ zandfilteroppervlak, voor plan II, met een hoeveelheid van 174 M3. per uur te zuiveren water: 70 M2. voorfilteroppervlak en 1740 „ zandfilteroppervlak. c. Reinwaterkelders. Voor het pompstation aan de Oranjezon wordt een reinwaterkelderinhoud van ongeveer het maximum verbruik per uur, d. i. in plan I van ruim 200 M3., in plan II van 160 a 170 M3. voldoende geacht. Hoofdstuk II, § 12. 26 d. Pompmachines. Ten opzichte van de pompmachines zijn in het algemeen te onderscheiden de ruw-waterpompen , die het ruwe nog onbewerkte water oppompen tot de voor het doelmatig verloop der zuivering vereischte hoogte, en de reinwaterpompen, die het gezuiverde water uit den reinwaterkelder in het buizennet, respectievelijk in de torenreservoirs persen onder een druk en in een hoeveelheid, voldoende om tijdens een dag van het geraamde maximumverbruik in het dertigste bedrijfsjaar , in de afwisselende behoefte der aangeslotenen te kunnen voorzien. Voor het pompbedrijf wordt, als grenstoestand, in het dertigste exploitatiejaar, een werktijd per etmaal van 22 uren aangenomen. Het maximumvermogen dezer opvoerwerktuigen wordt berekend naar de volgende gegevens: I. Voor het pompstation op de grondslagen van plan I x Laagste waterstand in het kanaal . . . 0,25 M. -r N. A. P. Hoogte der aanvoergoten boven de voorfilters * . 7,— ,. -7- „ Weerstand in de zuig- en drukleidingen. 1,75 „ Opvoevhoogte der ruw-watevpomp . 9,— M. Laagste waterstand in den reinwaterkelder. 0,75 M. + N. A. P. Hoogste waterstand in de torenreservoirs te Middelburg en te Domburg .... 40,— „ + „ Weerstand in de zuig- en drukleidingen. 21,75 „ Opvoerhoogte der reinwaterpomp. . 61,—• M. Daarbij is, blijkens Bijlage IV, te rekenen op een hoeveelheid duinwater van rond 4600 Ms. per etmaal (i. c. 22 uur) of 58 L. per seconde, hier vermeerderd met ± 5 °/o voor wat de dienst op het pompstation zelf noodig heeft. Het maximum-vermogen der machine-installatie wordt derhalve als volgt bepaald : Hoogteverschil 7,25 M. Hoogteverschil 39,25 M. 58 X 1,05 X 9 + 58 X 75 61 — 54,50 W. P. K. 27 Hoofdstuk II. § 12. II* Voor het pompstation op de grondslagen van plan II. Laagste waterstand in het kanaal . . . 0,25 M. -r N. A. P. Hoogte der aanvoergoten boven de voor- nlters 7,— „ + Hoogteverschil . . . 7,25 M. Weerstand in de zuig- en drukleidingen. 1,75 „ Opvoevhoogte der tuw-watevpomp . 9,— M. Laagste waterstand in den reinwaterkelder. 0,75 M. + N. A. P. Hoogste waterstand in de torenreservoirs te Middelburg en te Domburg .... 40,— „ + „ Hoogteverschil . . . 39,25 M. Weerstand in de zuig- en drukleidingen. 13,36 „ Opvoerhoogte der rein-waterpomp . 52,61 M. Daarbij is, blijkens Bijlage V, te rekenen op een hoeveelheid duinwater van rond 3650 Ms. per etmaal of 46,085 L. per seconde, hier vermeerderd met + 5 °/0 voor wat de dienst op het pompstation zelf noodig maakt. Het maximum-vermogen der machine-installatie wordt derhalve als volgt bepaald: 46,085 X 1,05 X 9 + 46,085 X 52,61 , „ „r n „ jc = rond 38 W. P. K. B. Pompstation nabij Arnemuiden. Volgens de cijfers van Bijlage V moet het pompstation nabij Arnemuiden berekend zijn op een maximum-hoeveelheid water van ruim 2000 M8. per etmaal. Gelijk al opgemerkt werd, heeft dit water reeds de noodige zuivering ondergaan, zoodat ten behoeve van de Walchersche voorziening alleen noodig zijn een voldoend groote ontvangruimte en een pompinrichting van genoeg vermogen, om het water in de vereischte hoeveelheid te kunnen oppompen naar het bij Oost-Souburg geprojecteerde torenreservoir. a. Reinwater-ontvangkelder. In verband met de eventueel te voorziene groote leveringen van water voor industrieele doeleinden, mede met het oog op de wenschelijkheid , om een extra-reservevoorraad te kunnen hebben, is voor het pompstation bij Arnemuiden een reinwaterkelder ontworpen van rond 3000 M8. Hoofdstuk II, § 12. 28 b. Pompmachines. In de gegeven omstandigheden kan met een pompinstallatie volstaan worden, die slechts tot taak heeft, het over den Sloedam aangevoerde heidewater uit den onder a bedoelden reinwaterkelder in het daarvoor bestemde buizennet, respectievelijk in den bijbehoorenden watertoren bij Souburg te persen onder een druk en in een hoeveelheid, voldoende om gedurende een etmaal van het geraamde maximum-verbruik in het dertigste bedrijfsjaar in de afwisselende behoeften der aangesloten huishoudingen, industrieën en andere bedrijven te kunnen voorzien. Dit maximum-vermogen wordt berekend naar de volgende gegevens: Laagste waterstand in den reinwaterkelder . 0,— M. = N. A. P. Hoogste waterstand in het torenreservoir te Souburg 40,— „ + Hoogteverschil .' . . 40,— M. Weerstand in de zuig- en drukleidingen. 17,50 „ Opvoerhoogte der pomp 57,50 M. Daarbij is, blijkens Bijlage V, te rekenen op een hoeveelheid heidewater van rond 2000 Ms. per etmaal of 25,585 L. per seconde. Het maximum-vermogen der machine-installatie wordt derhalve als volgt bepaald: 25.585 X 57.50 = 1961wpK Het zal in het volgende hoofdstuk aan de orde zijn, om vast te stellen, hoe voor de beide pompstations deze vermogens in verband met de keuze van pompen en drijfwerktuigen, het doelmatigst geïnstalleerd kunnen worden. Daarbij zal tevens overwogen moeten worden, in hoeverre de op het pompstation nabij de Oranjezon aanwezige machine-inrichtingen dienstbaar kunnen zijn in het toekomstige bedrijf op zijn nieuwen grondslag, hetzij volgens plan I of plan II. Hetzelfde geldt mede van de thans sinds langer of korter tijd geëxploiteerde filterinstallaties, terwijl aan te nemen is, dat de bestaande cokestorens en bezinkbassins even als de oude waterwinningsmiddelen daarbij buiten gebruik zullen komen. Hoofdstuk Hl, § 1. HOOFDSTUK III. TECHNISCHE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT. § 1* Pompstation aan de Oranjezon» a. Waterwinningsmiddelen. Blijkens Bijlage I heeft men zich voor de winning van het noodige water een open kanaal te denken met den bodem gelegen op 1 M. -i- N. A. P. Het is geprojecteerd met een bodembreedte van 2 M. en met wederzijdsche beloopen van 2 a V/2 op 1. Eerst te zijner tijd zal, op diverse omstandigheden lettend , te beoordeelen zijn , tot welke lengte dit kanaal in eersten aanleg en tot welke verlengingen in opvolgende uitbreidingen het moet worden gegraven. Hier is ondersteld, dat, in geval van plan I, begonnen zal worden met een kanaallengte van 3600 M., omstreeks het 10de en 20ste jaar, telkens met ongeveer 1100 è 1200 M. te vegrooten. Voor plan II zal men waarschijnlijk aanvankelijk met een lengte van 2700 M. kunnen volstaan, na 10, respectievelijk 20 jaren uit te breiden, telkens met 8 a 900 M. Het tracé voor het kanaal is, zooals men in Bijlage I vindt aangeduid, gekozen, zooveel mogelijk rekening houdend met de verheffingen van den bodem, zoodat bij de aangenomen bodemdiepte een minimum grondverzet bereikt wordt. b. Zuiveringsinrichtingen. De aëratie en filtratie, die voor de zuivering van het duinwater in het onderhavige geval doeltreffend geacht wordt, denkt men zich uitvoerbaar door middel van een vrijen waterval over ten minste 2 M. hoogte en van de noodige fijn-grind- en zandfilters. Gelijk in het vorige hoofdstuk (§ 12) bij de vaststelling van het vermogen der werken op de pompstations bleek, is buiten de voor een goed ingericht filterbedrijf vereischte reserve, te rekenen voor plan I op 88 M2. fijn-grind-en 2200 M2. zandfilteroppervlak. „ II „ 70 „ „ „ „ 1740 „ Met terzijdestelling van de bestaande cokesfilters en bezinkbassins ^werden vier voorfilters geprojecteerd met een fijn-grindvlakte, welke in plan I, elk met een lengte van 7,30 en een breedte van Hoofdstuk III. § 1. 30 4 M. dus met een grootte van 29,60 M2., en in plan II, elk met een lengte van 6,40 M. en een breedte van 3,75 M,, dus met een grootte van 24 M2. per voorfilter zijn ontworpen, in beide gevallen alzoo met ruim 33 °/0 reserve, overeenkomende met de oppervlakte van één voorfilter. De teekeningen, Bijlagen VII en VIII, stellen de voor plan II aan te leggen filterinstallaties voor. De fijngrindvulling , aangebracht op een geperforeerden bodem strekt zich over één meter hoogte uit van 2,90 tot 3,90 M. + N. A. P., waarboven is aangenomen een laagste waterstand van 4,10 M.+N. A. P. en een hoogste waterstand van 5,10 M. + N. A. P. De voorfilters loozen op een daartegenaan gebouwden kelder. Deze is door een tusschenwand in twee deelen gescheiden, welke door een in deze scheiding aanwezige verbindingsbuis , naar den eisch van het bedrijf, onderling in gemeenschap gebracht kunnen worden. Boven dezen kelder is óp de hoogte van den beganen grond (5,45 M. + N. A. P.) een geheel afgesloten ruimte, ontworpen, ter bediening van de voor de werking der voorfilters noodige afsluiters.. De teekeningen, Bijlagen VII en VIII, geven aan, hoe de overloop- en leegloopleidingen en de daarbij behoorende afsluiters geprojecteerd zijn. Bij het ontwerpen der in beide plannen vereischte zandfilters was te overwegen, in hoeverre de thans bestaande zandfilters deel zullen kunnen uitmaken van het nieuwe bedrijf. Ondersteld is, dat zoowel het oudste filter,. sinds de opening der Middelburgsche Waterleiding in exploitatie, als het sedert ongeveer 15 jaren in gebruik zijnde zandfilter, met een oppervlak van te zamen rond 500 M2. in dienst zullen kunnen blijven. Daaruit volgt, dat in het geval van plan I rond 1700, in dat van plan II rond 1250 M2. zandfilteroppervlak moet worden bijgebouwd, ongerekend de noodige reserve. Boven den ronden vorm van de ter plaatse bestaande zandfilters heeft men voor den nieuwen aanleg de voorkeur gegeven aan den rechthoekigen vorm van in een rij langszij aansluitende filters , waarmede met betrekking tot den bouw der draineerkanalen, buisleidingen enz. verschillende voordeden werden verkregen. Voor plan I zijn diensvolgens vijf filters ontworpen, elk 25 M» lang en 17 M. breed, voor plan II vier filters in afmetingen van 25 bij 16 M., in beide gevallen met inbegrip van ongeveer 25 %■ 31 Hoofdstuk III, § 1. reserve, overeenkomende met de oppervlakte van een der rechhoekige filters. Ook van de zandfilters geven de teekeningen, Bijlagen VII en VIII, het ontwerp voor plan II. De zand vulling is hier aangenomen op 1 M. dikte, van 2,05 tot 3,05 M. + N. A. P. over de benedenste 30 c. M. van welke vulling grof zand en fijn grind voorkomt, rustende op een goed ingerichten, draineerenden bodem. Elk der nieuwe filters heeft in het midden der breedte en in de richting der lengte een aanvoergoot voor het water der voorfilters en onder deze aanvoergoot het hoofddraineerkanaal, dat afvoert naar de reinwaterkelders. In het bijzonder Bijlage VII geeft een overzicht der bestaande zandfilters, beide concentrisch gebouwd om den bijbehoorenden reinwaterkelder, het oudste filter met bijna 300 Mh zandoppervlak met een reinwaterkelder van bijna 30 M8. inhoud , het nieuwere ■filter met ruim 200 M3. zandoppervlak en een reinwaterkelder van ruim 110 Ms. inhoud. Ook voor de zandfilters geven de teekeningen aan, hoe de spoel-, afvoer- en leegloopleidingen, alsmede die voor den afvoer van het eerste effluent van een nog niet voldoende ingewerkt filter getraceerd zijn. Doordat de voorfilters betrekkelijk veel vaste stoffen vasthouden, neemt de weerstand der zandfilters slechts langzaam toe. Elk der zes zandfilters wordt voorzien van een regulateur, waardoor, onderling onafhankelijk, de filtersnelheid van het betrokken filter, in verband met zijn werkingsgraad, kan worden ingesteld en geregeld. De regulateurs der nieuw aan te leggen zandfilters zijn geprojecteerd , elk afzonderlijk met de daarbij behoorende peilschaal, in even zooveel keldertjes tegen den hierna, onder c te bespreken reinwaterkelder aangebouwd, en zijn in een besloten ruimte, doorgaande over de breedte van dien reinwaterkelder, te bedienen. Voor de nieuw ontworpen regulateurs der beide oude zandfilters is een dergelijke voorziening bedoeld in een afzonderlijk gebouwtje. Men raadplege ook daarvoor de teekeningen, Bijlagen VII en VIII. Elk der hoofddraineerkanalen is aangesloten op een ventilatieschacht. Hoofdstuk III, § K 32 c. Reinwaterkelders. Zooals onder letter b reeds werd opgemerkt, kan van de bestaande reinwaterkelders alleen de grootste, met een inhoud van ongeveer 110 M8., in een nieuw ontwerp worden opgenomen. Daarnevens is voor plan I een nieuwe kelder ontworpen van 9 bij 8 M. in grondvlak en 2,50 a 3 M. nuttige waterhoogte , aldus met een bergvermogen van rond 200 M8., terwijl, blijkens de teekening , Bijlage VII, voor plan II een kelder van dezelfde lengte en breedte geprojecteerd is, waarbij gerekend is op een nuttige waterhoogte van 2,25 M. d. Pompmachines. De vraag overwegende, bij welken vorm van energie en bij welke soort van pomp de directe en indirecte bedrijfskosten , onder waarborg tevens van de grootst mogelijke bedrijfszekerheid, minimum beloven te zijn, komen , wat de drijfwerkruigen aangaat» in het algemeen stoommachines, voorts ook zuiggas-, diesel- en electromotoren in aanmerking , terwijl, wat de wateropvoerwerktuigen betreft, een keuze te doen is tusschen plunger- en centrifugaalpompen. Voor een beslissend oordeel, waarop een voorkeur in dezen zou moeten steunen, ontbreken onder de huidige tijdsomstandigheden de noodige bindende offertes, gelijk evenmin de grondslagen kunnen worden vastgesteld voor de berekening van de kosten der vereischte brandstof of van den electrischen stroom. Met name viel hier aandacht te schenken aan de stappen, door Gedeputeerde Staten van Zeeland genomen betreffende de voorziening hunner Provincie met electrischen stroom voor kracht en licht. In het tegenwoordige stadium dezer aangelegenheid is echter nog niet voor afdoende beantwoording vatbaar de vraag , tegen welken prijs per K. W. U. — gemeten aan de laagspanningszijde *& eventueel stroom zou kunnen worden geleverd ter plaatse van het pompstation, zoowel nabij de Oranjezon , als binnen de gemeente Arnemuiden. Aangezien er, zonder nadere gegevens, niet genoegzaam grond aanwezig was om aan te nemen, dat een electrisch bedrijf, niet alleen wat de aanlegkosten betreft, maar ook wat de directe bedrijfskosten aangaat, tot een minimum van jaarlijksche uitgaven zou leiden, heeft men hier, na uitvoerige vergelijkende berekeningen , ook met betrekking tot de andere in aanmerking komende vormen van energie , te hebben ingesteld, een project voor het 33 Hoofdstuk III, § 1 pompstation uitgewerkt, Omvattende, gelijk de teekeningen, Bijlagen VII en VIII, voorstellen, stoommachines met direct gedreven plungerpompen, ontworpen met 100 °/o reserve. In het geval van plan I zijn twee aggregaten gedacht, elk bestaande uit een gelijkstroom-stoommachMÉf, met een maximumvermogen van 75 I. P. K; bij 90 omwentelingen per minuut. Door den verlengden zuigerstang wordt een enkelwerkende plungerpomp voor ruw water en een differentiaal-plungerpomp voor rein water gedreven", met een opbrengst van onderscheidenlijk 219 en 209Ms. per uur, bij 90 dubbele slagen per minuut. Voor het bijbehoorende ketelhuis zijn twee Lancashire-stoomketels geprojecteerd, elk met een verwarmend oppervlak van 25 M2. en een oververhitter* van 15 M*a. In plan II zijrt twee aggregaten opgenomen , elk bestaande uit een gelijkstroom-stoommachine, met een maximaal vermogen van 55 I. P. K. bij 90 omwentelingen per minuut, dievende een enkelwerkende pomp, voor 174 Ms. ruwwater per uur, en een differentiaalplungerpomp , voor 166 Ms. rein water per uur, bij 90 dubbele slagen per minuut, alsmede twee Lancashire-stoomketels elk met een verwarmend oppervlak van 20 M2. en een oververhitter van 12 M2. Toen bleek., dat, zij het onder het noodige voorbehoud, stoom in de onderhavige gevallen het meest als drijfkracht aangewezen zou zijn, rees tevens de vraag , welke waarde aan de thans voor de Middelburgsche waterleiding geëxploiteerde pompmachines , als onderdeel van een eventueel nieuw geïnstalleerd bedrijf moest worden toegekend. Alleen de sedert 1907 werkende Storkmachine met bijbehoorende pomp en ketel konden bij deze overwegingen in aanmerking komen , niet de beide , reeds van de opening der Middelburgsche waterleiding af in dienst zijnde Alsche-machines , die ook als reserve naast het Stork-aggregaat niet meer beantwoorden aan de eischen des tijds. Zou derhalve het laatstgenoemde machine-aggregaat eventueel in een nieuw bedrijf worden opgenomen, dan ware daarnevens een tweede pompmachine noodig van ongeveer gelijkwaardig vermogen, zoodat de Storkmachine voortaan normaal als réserve zou hebben dienst te doen. De hier bedoelde opzet is gebleken alleen in overweging te kunnen komen in het geval van plan II, zijnde daar naar schatting toereikend voor omstreeks de eerste 14 a 15 jaren van het bedrijf op zijn nieuwe grondslagen. Na verloop van deze periode wordt de omvang van het waterverbruik geraamd zóó te zijn toegenomen , Hoofdstuk III. § 1. 34 dat een geheel nieuw machinegebouw en ketelhuis zal dienen te worden in gebruik genomen. Voor plan I is deze termijn op slechts + 6 jaren aan te nemen, van te geringen duur derhalve , om daarvoor een nieuw machineaggregaat aan te schaffen, dat reeds na een zoo korten tijd zou moeten worden gesloopt, ongeschikt als het zijn zou om in het clan voortaan vereischte bedrijf met voordeel te worden ingepast. Aangezien het niet geacht kan worden nü reeds aan de orde te zijn, voor het geval van plan II, een machinegebouw te ontwerpen, dat volgens de onderstelling, eerst in het 14de of 15de exploitatiejaar der thans geprojecteerde waterleidingsonderneming zou dienen te worden opgericht, heeft men in de Bijlagen VII en VIII den toestand in teekening gebracht, zooals voor plan II is te voorzien, in geval n. 1. , om welke reden ook, aanstonds een geheel nieuwe machine-installatie zou moeten worden gebouwd. In de machinekamer van inwendig 11 bij 15 M. zijn twee gelijkwaardige pompmachine-aggregaten opgesteld, waarvan de beschrijving , wat de hoofdzaak betreft, boven reeds, gegeven is. De ruwwaterpomp zuigt het ongezuiverde water uit een centralen zuigwindketel en perst het naar de ontijzerings-inrichting , de reinwaterpomp haalt het water uit den reinwaterkelder en perst het naar den centralen perswindketel. Door de combinatie der reinwaterpomp als differentiaalpomp met de ruwwaterpomp als enkelwerkende pomp wordt een gelijkmatige arbeidsverdeeling van den heen en weer gaanden slag verkregen , zoodat een rustige gang der machine verzekerd is. De beide machines hebben een gemeenschappelijken oppervlaktecondensor en elk een circulatiepomp , die met de lucht- en voedingspomp door een contrakruk aan de machines gedreven wordt. Een kleine rioolpomp , ter zijde opgesteld, is dienstig om den naastbijgelegen spoelwaterput te kunnen ledigen. Een kraanconstructie is ontworpen om zwaardere machinedeelen e. d. te kunnen lichten en vervoeren. De vloer der machinekamer, ter hoogte van 4 M. + N. A. P. bestaat in het middenvak en rondom den machine-aanleg uit wegneembare, geribd ijzeren platen, zoodat de geheele machineinstallatie met alle bijbehoorende buisleidingen bij onderhoud en herstel, van alle zijden gemakkelijk toegankelijk kan zijn. Het overige deel der machinekamer heeft een vaste vloerconstructie in beton. Onder de geheele oppervlakte der machinekamer strekt zich 35 Hoofdstuk III, § 1. een kelder uit, waarvan de vloer gelegen is op 1,85 M. + N. A. P. Tegen de machinekamer aan is het ketelhuis gebouwd, inwendig 6,75 bij 9,50 M. voor de opstelling en inmetseling van de beide reeds genoemde Lancashire-stoomketels met oververhitter, en met den bijbehoorenden schoorsteen van 20 M. hoogte. Eveneens grenzende aan de machinekamer is een dienstgebouw, bevattende behalve een dienstruimte voor den machinist, een werkplaats voor kleine reparaties, een vertrek voor de directie met een klein laboratorium, alsmede een schaftlokaal en een toilletruimte. . Een vrij staande kolenloods is op eenigen afstand van het ketelhuis geprojecteerd, ter oppervlakte van ongeveer 90 M*. Ondersteld wordt, dat de bestaande woningen ook in de naaste toekomst voldoende izüllen zijn voor de behoefte aan huisvesting van beambten en dat het overige personeel, zonder hinder voor het bedrijf als zoodanig buiten het terrein van het pompstation zal kunnen wonen. e. Rioleering en verdere voorzieningen op het terrein van het pompstation. Behalve de leidingen , die gelegenheid geven de onderscheidene deelen van het pompstation , naar den eisch van het bedrijf, met elkaar in verbinding te brengen , geeft de plattegrond-teekening , Bijlage VII, aan, hoe het in verschillende graden vervuilde water onschadelijk gemaakt zal worden. Het z. g. eerste Altraat, in den zin van effluent van filters , die na schoongemaakt te zijn , nog niet voldoende ingewerkt zijn om in het bedrijf te worden opgenomen , kan zonder bezwaar naar het prise-d'eau-kanaal afgeleid worden. Voor het spoelwater van die filters, alsmede voor wat de leegloopleidingen verwijderen, is hier een z. g. spoelwaterput ontworpen , die door een kleine rioolpomp, in de machinekamer geplaatst, kan worden bemalen, met.afvoer in de richting, waarin ook het huishoudelijk afvalwater van woningen, W. Cs enz. wegloopen zal, en die nog nader, in verband met de plaatselijke omstandigheden, zal moeten worden gekozen. Om zandverplaatsingen en verstuivingen, zoowel in den omtrek van het pompstation , als in de nabijhjfjd van het draineerkanaal tegen te gaan is gerekend op beplanting van het terrein, terwijl de naaste omgeving der verschillende werken zullen zijn te bestraten, begrinden , resp. bezoden. Hoofdstuk III. § 1 , § 2. 36 De toegangsweg , de afrastering en verdere afsluiting van dat terrein behoeven , boven hetgeen te dien aanzien bestaat, weinig voorziening. Gelijk de plattegrondteekening aangeeft, zijn op eenige punten van het pompstation brandkranen geprojecteerd, behalve, waar en wanneer noodig, voor brandblussching bestemd, ook voor schoonmaken en besproeien dienstig. § 2. Pompstation nabij Arnemuiden* a. Reinwater-ontvangkelder. In de betrokken paragraaf (§ 12) van het vorige hoofdstuk bleek het doelmatig voor de opneming van het door de N. V. Waterleiding-Maatschappij „ Zuid'Beveland " geleverde water een kelder te bouwen van rond 3000 M8. nuttigen inhoud. Van dit overdekte reservoir, in gewapend beton geconstrueerd en in twee gelijke deelen gedeeld, ligt de bodem op N. A. P. en heeft het grondvlak van elk dezer helften afmetingen van 23,50 M. bij 14,50 M., met een werkzame hoogte van in maximum 4,40 M. De aanvoerleiding van het Zuidbevelandsche water, evenals de zuigleiding der . nabijgelegen pornpinstallatie vertakken zich tot binnen elk der deelen van den kelder, waartoe, zoowel voor den inlaat als den uitlaat, aan tegenovergestelde zijden van het reservoir, een buizenkeldertje aangebouwd is. Boven beide keldertjes is een afgesloten dienstruimte opgetrokken voor de behandeling der afsluiters. Elk van de aftakkingen der aanvoerleiding is aan de uitmonding bovendien voorzien van een zelfwerkende vlotterkraan, afsluitende op den hoogst toegelaten waterstand. In den waterkelder zijn binnen elk der twee afdeelingen een aantal dwarsschotten aangebracht, om een doelmatige strooming van het doortrekkende water te begunstigen en zooveel mogelijk te voorkomen , dat zich z. g. doode hoeken met stilstaand water zouden vormen. De teekening van Bijlage IX geeft dienaangaande, evenals over de reeds aangeduide inrichting van den waterkelder, de noodige bijzonderheden. Behalve op een viertal ventilatiepijpen, dienende voor luchtverversching, is nog voor elk deel van den kelder gerekend op een overloopleiding , dienende om, in geval van onklaar worden der vlotterkraan, het overtollige water te doen wegloopen, en voorts op een leegloopleiding met de bedoeling om de kelderruimten geheel te kunnen droogzetten. Mettertijd zal ook de vraag onder het oog te zien zijn, of 37 Hoofdstuk III, § 2. wanneer, ingeval van plan II, heidewater over den Sloedam naar het pompstation te Arnemuiden wordt aangevoerd. aan dit water, alvorens het verder op Walcheren beschikbaar te stellen, gelegenheid moet worden gegeven, om eventueel zijn overmaat van vrij koolzuur af te staan. Een eenvoudige aanbouw van den laagwaterkelder op dit pompstation ware vermoedelijk daartoe voldoende. Het geheele bouwwerk wordt gedeeltelijk in ophooging aangelegd en zal, om het water tegen den invloed der atmosferische temperatuurswisselingen te beschermen, van de vereischte gronddekking voorzien worden. b. Pompmachines. Ook wat het heidewaterpompstation betreft, is, uitsluitend afgaande op de voorloopig beschikbare grondslagen ter beoordeeling van het vraagstuk der bedrijfseconomie, voor het onderhavige geval gekozen ten gunste van stoom voor de drijfkracht der waterOpvoerwerktuigen. Ontworpen zijn daarom voor het vermogen van rond 20 W. P. K., zooals dit in het voorgaande hoofdstuk (§ 12) bepaald werd, twee machine-aggregaten met toebehooren, elk bestaande uit een gelijkstroom-stoommachine van 30 I. P. K. maximum-vermogen bij 120 omwentelingen, drijvende een dubbelwerkende plungerpomp met een capaciteit van 92 Ms. per uur. Gerekend is voor elk aggregaat op een stoomketel met een verwarmend oppervlak van 12 M». en een oververhitter van 8 Ms. De opstelling dezer onderdeden is op Bijlage IX in teekening gebracht. De zuigleidingen zijn dusdanig vertakt en van afsluiters voorzien, dat elk der beide pompen naar verkiezing op de eene of op de andere helft van den waterkelder kan worden aangesloten, terwijl, met de noodige voorzorgen, ook buiten den kelder om, direct uit de Zuidbevelandsche aanvoerleiding kan worden gepompt. In de machinekamer is een kraanbalk aangebracht over de lengte van dat lokaal. Met den ketelaanleg verbonden is een schoorsteen van 20 M. hoogte ontworpen. c. Dienstwoning. Op het terrein van het pompstation is een dienstwoning ontworpen , bevattende beneden twee kamers met keuken en bergplaats, waarboven de zolder met een of twee afgeschoten slaapkamertjes het geheel buitenwerks 10,30 bij 7 M. Hoofdstuk III, § 2. § 3. 38 d. Rioleering en verdere voorzieningen op het terrein van het pompstation. De loozing van de overloop- en leegloopleiding van den waterkelder , alsmede de afvoer van hemelwater en van huishoudelijk afvoerwater der gebouwen kan zonder bezwaar worden tot stand gebracht volgens de situatieteekening van Bijlage IX. Gerekend is op bestrating , begrinding , resp. bezoding van de naaste omgeving der verschillende werken, alsmede op een toegangsweg met inrijhek, terwijl overigens de slooten rondom de noodige afsluiting van het terrein geven. § 3. Buizennet* Nadat in overeenstemming met de §§ 9 en 10 van het voorgaande hoofdstuk de grondslagen ten aanzien van hoeveelheid en drukhoogte voor de beschikbaarstelling van het leidingwater op alle daarvoor aangewezen punten bepaald waren , werd voor de beide ontwerpen het hoofdbuizennet naar lengten en wijdten berekend, met vaststelling van de plaats en het aantal van brandkranen, afsluiters, spuikranen, grootere en kleinere zinkers en buisovergangen. ïxj&t Voor het tracé van het buizennet voor elk der plannen I en II moge verwezen worden naar de schetskaarten Bijlagen X en XI. Voor plan I heeft het buizennet van eersten aanleg, ongerekend de bestaande dubbele aanvoerbuis van de Oranjezon naar Middelburg , een totale lengte van 96483 M. in binnenwerksche wijdten van 300 tot (en met) 80 m. M. Het omvat: 895 M. buisleiding met een inwendige middellijn van 300 m. M. 935 „ „ „ „ ., 'n 250 , 325 I l „ * 225 m 3495 „ „ „ „ „ i h 200 „ 18605 i „ l „ „ „ » . 175 „ 15315 5 „ „ ï „ m » 150 ., 22190 „ „ l l \ t » n 125 „ 22870 „ „ „ „ ,. „ » 100 m 11853 „ i I „ 1 80 „ waarbij voor de herstellingskosten van het weg- of straatoppervlak gerekend is op: 69535 M. keien of klinkers, 9640 „ grind of steenslag , 4075 „ sintels , schelpen , enz., 13233 „ bermen e. d. 39 Hoofdstuk III, § 3. Het aantal afsluiters bedraagt 243, het aantal brandkranen 490, waarvan 42 tevens voor spuiïng bestemd zijn. Voorts is een zinker geprojecteerd door het Kanaal van Walcheren, ten zuiden van Middelburg, alsmede 15 kleinere zinkers, 16 buisovergangen, en 9 spoorbaankruisingen. Voor plan II heeft het buizennet van eersten aanleg een totale lengte van bijna 103 K. M. in binnenwerksche wijdten van 275 tot (en met) 80 m. M. Het omvat: 1°' voor de duinwatervoorziening: 550 M. buisleiding met een inwendige middellijn van 250 m. M. 4390 , „ „ 200 „ 8980 „ „ H H 175 19860 „ „ „ | | £ „150 I 13510 „ „ „ „ „ „ " 125 "„ 19830 , „ „ „ l 100 "„ 9480 . „ „ 80 ., waarbij voor de herstellingskosten van het weg- of straatoppervlak gerekend is op : 55795 M. keien of klinkers, 7830 „ grind of steenslag , 3025 „ sintels, schelpen, enz., 9950 „ bermen e. d. Het aantal afsluiters bedraagt 189, het aantal brandkranen 382, waarvan 37 tevens voor spuiïng bestemd zijn. Voorts zijn 10 kleine zinkers en 14 buisovergangen geprojecteerd, alsmede 7 spoorbaankruisingen. 2°* voor de heidewatervoorziening : 2950 M. büisleiding met een inwendige middellijn van 275 m. 9675 „ „ „ 225 , 3460 „ „ „ „ „ „ „ 200 , 2365 „ „ „ „ „ m 125 3190 " " ioo ] 4710 | „ „ „ „ 80 , waarbij voor de herstellingskosten van het weg- of straatoppervlak gerekend is op : 15980 M. keien of klinkers, . 2400 „ grind of steenslag , 1410 „ sintels, schelpen, enz., 4060 „ bermen e. d. Hoofdstuk III. § 3. 40 Het aantal afsluiters bedraagt 62, het aantal brandkranen 119, waarvan 10 tevens voor spuiïng bestemd zijn. Voorts zijn twee zinkers geprojecteerd door het Kanaal van Walcheren, ten zuiden van Middelburg, resp. ten noorden van Vlissingen, drie kleinere zinkers en 2 buisovergangen alsmede 2 spoorbaankruisingen. In deze specificatie zijn begrepen de aanvoerleidingen naar de beide laatstgenoemde gemeenten, op beide punten inclusief den zinker, die tot op den westelijken kanaaloever reikt. Volgens welk tracé, over welke lengte en in welke wijdte deze buizen zullen worden voortgezet, zal t. z. t. een onderwerp van nader overleg en onderzoek vormen , reden waarom bij globale raming een-stelpost voor dezen aanleg in de begrooting is aangenomen. Een begrooting der kosten van eersten aanleg voor de beide deelen van plan II geeft hoofdstuk 13 van Bijlage XIII, waarbij ook de bedragen der overeenkomstige posten voor plan I vermeld worden. De verspreiding der brandkranen, volgens plan II, over de aangesloten gemeenten , is in den hiervolgenden staat weergegeven; ingeval de cijfers voor beide ontwerpen afwijken is voor de betrokken gemeenten het aantal voor plan I tusschen haakjes toegevoegd. Aantal Aantal Gemeenten. brand- Gemeenten. brandkranen. kranen. Aagtekerke .... 18 Oostkapelle... 25 Arnemuiden .... 20 O. en W. Souburg. 62 Biggekerke .... 7 j Ritthem .... 15 (13) Domburg 34 Serooskerke... 32 Grijpskerke .... 23 Veere 24 Koudekerke .... 44 (47) Vlissingen ... 2 (6) St.-Laurens .... 16 Vrouwepolder . . 18 Meliskerke .... 16 Westkapelle. . . 37 Middelburg .... 25 (19) Zoutelande ... 14 Nieuw en St.-Joosland. 12 (13) Totaal aantal . 454 (448) 41 Hoofdstuk III. § 3 , § 4. Voor uitbreidingen, tot stand te brengen, naar gelang de vraag naar aansluiting daartoe, in verband met de ontwikkeling van het bedrijf, aanleiding geeft, is een verlenging van het buizennet voorzien, volgens het in bloklijn aangegeven tracé der schetskaarten, Bijlagen X en XI, over rond 15 K. M. § 4, Watertorens» In § 11 van het vorige hoofdstuk is medegedeeld, waar in de voor de beide plannen ontworpen buizennetten watertorens zijn geprojecteerd, welke de nuttige inhouden en de waterstanden zijn, voor deze reservoirs bepaald. De vrijstaande torens, met uitzondering van dien te Domburg, zijn ondersteld, te worden opgetrokken in gewapend beton voor de constructieve deelen, met wandvullingen van baksteenmetselwerk. De toren aan den Seissingel te Middelburg, zoowel als die nabij het Ronde Putje te Oost-Souburg zijn gedacht onderheid te worden. Op een twaalfhoekigen grondslag gaan twaalf stijlen op, welke met vier binnenwaarts geplaatste stijlen het reservoir, evenals zijn ommanteling met een 65 c. M. breeden omloopgang en zijn in een lantaarn-bekroning eindigende, pyramidevormige afdekking dragen , gelijk de teekening , Bijlage XII, in opstand en doorsneden aangeeft. Regelmatig over de hoogte verdeeld worden de opgaande stijlen, in hun onderling verband, versterkt door een stelsel van gordingen en binten. i In het hart van het bouwwerk zijn de druk- en valleiding, evenals de overloop- en leegloopleiding ontworpen. Daaromheen voeren rechte steektrappen, door bordessen verbonden , naar den lekvloer, vanwaar de ruimte in en boven het reservoir door een ladder bereikbaar is. In overeenkomstige constructie, als hiervoren omschreven , zijn voor plan II de watertoren bij Middelburg en die bij Oost-Souburg geprojecteerd, elk met een reservoir van 1000 Ms. nuttigen inhoud, 12,50 M. middellijn en met een hoog-, middelbaar- en laagwaterstand van onderscheidenlijk 40, 35 en 31,80 M. + N. A. P. In plan I daarentegen is de toren te Oost-Souburg overbodig en is er een te Middelburg ontworpen met een reservoir van 1200 Ms. nuttigen inhoud, 13,65 M. middellijn en met dezelfde waterstanden, als boven opgegeven. Voor het in de nabijheid van Domburg noodige reservoir van 150 Ms. nuttigen inhoud en met waterstanden, overeenstemmende met die van den watertoren bij Middelburg c. q. van dien bij Hoofdstuk III, § 4. 42 Oost-Souburg, is hier een plaats gekozen op of nabij de z. g. Hooge Hill, ten zuidwesten van de kom der gemeente. De grondslag is daarvoor aangenomen op 24 M. + N. A. P. Zonder onderheiïng is op een ringvormige voeting van gewapend beton de torenschacht in baksteen opgemetseld gedacht, waarbinnen het reservoir van 4,80 M. binnenwerksche middellijn, eveneens in gewapend beton, met een omloopgang van 65 c. M. breedte, zal worden ingebouwd. In de as van den toren is de druk- en valleiding opgesteld, waarnevens ook de overloop- en leegloopleiding. De noodige trappen maken den op 28,70 M. + N. A. P. gelegen lekvloer en de ruimte boven en in het reservoir toegankelijk. Het heeft een punt van onderzoek uitgemaakt, of het voor de voorziening van de kom der gemeente Veere van belang kan zijn, den daar ter plaatse staanden Groote-Kerktoren dienstbaar te maken aan het inbouwen van een reservoir van den vereischten inhoud en op de berekende hoogte. Nadat de toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken zich, onder dagteekening van 15 Mei 1917 No. 566/1 Afd. K. W., in beginsel bereid verklaarde , den bedoelden toren onder zekere voorwaarden voor dat doel beschikbaar te stellen, werd voor de onderhavige ontwerpen aangenomen, dat het reservoir in -gewapend beton zal worden geconstrueerd, met een nuttigen inhoud van 100 M8. en met hoog-, middelbaar- en laag waterstand van 32 respectievelijk 30,62 en 29,70 M. + N. A. P. Overigens zal het eventueel in hoofdzaak ingericht worden overeenkomstig de bovenbeschreven waterreservoirs. Op een daartoe met voordeel bruikbaar punt biedt het duin, op eenigen afstand ten zuidoosten van de kom der gemeente Zoutelande gelegenheid , om er op betrekkelijk weinig kostbare wijze een waterreservoir van 80 M8. nuttigen inhoud te bouwen, met een hoog-, middelbaar- en laagwaterstand van onderscheidenlijk 34,40, 32,60 en 31,40 M. + N. A. P. De grondslag is er aangenomen op 34,50 M. + N. A. P. en het geheel gesloten reservoir derhalve gedeeltelijk in ingraving aangelegd, voorzien van de noodige gronddekking. Het heeft een • rechthoekigen grondvorm en is in langsrichting door een tusschenwand, met doorgangsopeningen, in twee deelen gescheiden, elk binnenwerks 7x1,97 M., zoodanig dat, gelijk uit de teekening , Bijlage XII blijkt, het water ongeveer het dubbele van de lengte van het reservoir heeft te doorstroomen. 43 Hoofdstuk III, § 4~§ 6. Het reservoir is ten behoeve van toezicht en onderhoud toegankelijk door middel van een eveneens in gewapend beton aangebouwde voorruimte en voorkelder, mede voor de bediening der afsluiters. Behalve op een viertal ventilatieopeningen voor de noodige luchtverversching in het reservoir is nog te wijzen op de druk- of aanvoerleiding, naast de afzonderlijk daarnevens gelegde val- of afvoerleiding, alsmede op de overloop- en leegloopleiding. 4 § 5. Electrische waterstandsaanwijzers. Het is wenschelijk, electrische waterstandsaanwijzers in te richten, door middel waarvan het waterpeil der watertorens ook elders kan worden afgelezen, terwijl bovendien telefonische gemeenschap noodig is tusschen den dienst op het pompstation, den zetel der directie, die men zich voorloopig te Middelburg heek gedacht en eventueel vaste dienstposten buitenaf. Daartoe zijn de vereischte toestellen voorzien, terwijl, om zooveel mogelijk storingen te ontgaan, de bijbehoorende geleidingen gerekend zijn ondergronds te zullen worden gelegd. § 6. Toelichting bij de begrootingen der kosten van eersten aanleg. De begrooting van de aanleg- en aanschaffingskosten heeft voor de onderdeden van de werken in eersten aanleg geleid tot de volgende bedragen , voor elk der beide plannen: 1. Watervang j f 125.000 f 100.000 2. Pompmachines ca.. . • . . „ 45.000 „ 35.000 3. Machinegebouwen ca. . . „ 28.000 „ 12.300 4. Voorfilters 11.200 „ 9.300 5. Zandfilters „ 87.000 „ 70.000 6. Reinwaterkelders 10.500 „ 64.000 7. Watertorens 107.000 „ 184.000 Overbrengen ... ƒ 413.700 f 474.600 Hoofdstuk III. § 6. 44 H^d' Omschrijving Hoofdstuk. Plan £ Plan II. . Overgebracht ... ƒ 413.700 f 474.600 8. Dienstwoning — »» 4.500 9. Electrische waterstandsaanwij¬ zing 20.000 I ,K 22.000 10. Buisleidingen op het terrein van het pompstation 14.000 „ 13.500 11. Rioleering op het terrein van het pompstation 600 „ 1.000 12. Afwerking van het terrein van het pompstation 2.200 „ 6.100 13. Buizennet en zinkers. . . . „ 420.000 ,, 514.800 14. Inventaris, hulpwerktuigen.enz. „ 4.500 ,, 5.000 Totaal-bedrag der kosten van eersten aanleg f 875.000 f 1.041.500 In de technische beschrijving, in de voorgaande paragrafen gegeven en in de Begrooting van aanlegkosten, Bijlage XIII, zullen de hier volgende toelichtingen slechts aanvullenderwijze en volledigheidshalve noodig zijn. Hoofdstuk I: Volgens het in de onderhavige ontwerpen aangenomen schema van bedrijfsontwikkeling wordt ondersteld, dat omstreeks het 10de en 20ste jaar van exploitatie verlenging van het draineerkanaal noodig zal zijn. Geraamd is, dat de daartoe te besteden kosten voor plan I op ongeveer f 45.000,—, voor plan II op rond f 25.000,—, telkens voor elke nieuwe uitbreiding te stellen zullen zijn. Hoofdstukken 2 en 3: Gebleken is, wat het pompstation aan de Oranjezon betreft, dat het bedrag voor plan I een geheel nieuwe pompinstallatie, met 100 °/o reserve, omvat, bij den opzet waarvan, althans in verband met het onderzoek naar de rentabiliteit van het plan, niet op nadere uitbreiding behoeft te worden 45 Hoofdstuk III, § 6. gerekend. Hetzelfde geldt, zoowel voor plan I als voor plan II, van het pompstation nabij Arnemuiden. Voor het duinwaterpompstation van plan II is als waarschijnlijk ondersteld, dat t. z. t. — bij de bewerking der rentabiliteitsrekening is daarvoor het begin van het 16de bedrijfsjaar aangenomen —■ grootere pompinstallaties moeten worden in dienst genomen, met bijbehoorende, nieuw op te richten gebouwen en steenkolenloods, een en ander in hoofdzaak volgens de teekening, Bijlage VII. Ten behoeve van deze volledige aanleg en inrichting zal, in het geval van plan II, het kapitaal der onderneming mettertijd — vermoedelijk aan het einde van het 15de jaar van exploitatie — moeten worden uitgebreid voor een uitgaaf, die thans op gezamenlijk f 62.500,— geraamd wordt. Hoofdstukken 4, 5 en 6: Binnen den termijn, waarvoor de onderhavige ontwerpen zijn opgezet, behoeft niet op uitbreiding der voor den eersten aanleg geprojecteerde filters en reinwaterkelders te worden gerekend. Hoofdstuk 7: In de begrooting van de watertorens is een bedrag begrepen , behalve voor de buizen, compensatiestukken en verdere hulpstukken, ook voor de aanschaffing en installeering van bliksemafleiders met toebehooren. Hoofdstukken 8 en 9 behoeven geen nadere toelichting. Hoofdstuk 10: De hier geraamde som omvat de buisleidingen, noodig om de pompwerktuigen, filterinrichtingen enz. naar den eisch van het bedrijf, met elkaar in verbinding te brengen. Hoofdstuk 11: De rioleering op het terrein der beide pompstations voorziet alle behoeften van afvoer en loozing van huisen hemelwater, faecaliën en bedrijfswater. Hoofdstukken 12 en 13 geven geen aanleiding tot verdere opmerkingen. Slechts worde met betrekking tot het buizennet (hoofdstuk 13) aangeteekend, dat de uitbreidingen, op de schetskaarten , Bijlagen X en XI, in geblokte lijnen aangeduid, omvatten: voor plan I: 7700 M. van 125 m. M. wijdte; 5720 „ „ 100 „ „ ; 975 „ „ 80 „ „ ; of totaal rond 14,4 K. M.; Hoofdstek III, § 6. 46 voor plan II : 7200 M. van 125 m. M. wijdte'; 5900 „ „ 100 „ „ ! 1295 „ „ 80 „ „ ; of totaal eveneens rond 14,4 K. M. De aanlegkosten dezer leidingen zijn niet in de rentabiliteitsrekening opgenomen , omdat elke uitbreiding geacht wordt alleen dan te zullen worden ter hand genomen, indien öf de verhooging in totale (indirecte, zoowel als directe) bedrijfskosten, die daarvan een gevolg is, gedekt wordt door de vermeerdering van inkomsten, die het betrokken leidinggedeelte gerekend wordt op te brengen, dan wel indien de algemeene toestand der exploitatie de c. q. onvermijdelijke vermindering der netto-ontvangsten gedoogt. Hoofdstak 14: Het voor inventaris, hulpwerktuigen, enz. uitgetrokken bedrag onderstelt een bescheiden opzet. Bij uitbreiding daarvan, naarmate de noodzakelijkheid blijkt, zullen de kosten van betrekkelijk te geringen Omvang zijn , om ze thans reeds in de rentabiliteitsrekening te behoeven op te nemen. Het behoeft hier nauwelijks opmerking, dat voor een betrouwbare begrooting van aanlegkosten onder de huidige tijdsomstandigheden alle vastheid ontbreekt. Doch zelfs al kon men beschikken over de noodige prijsaanbiedingen , en al zou , om financieele redenen, niet voorloopig van uitvoering der geprojecteerde werken volgens een der beide plannen moeten worden afgezien, dan ware toch een geregelde aanvoer der bouwmaterialen, in het bijzonder voor zoover deze eventueel uit het buitenland zouden worden betrokken, allerminst verzekerd. Deze begrooting werd bewerkt, steunende op de prijzen, welke in den tijd, onmiddellijk aan de in de tweede helft van het jaar 1914 ingetreden economische wijzigingen voorafgaande, gelden. Men berekende daarbij voor het buizennet, met een ijzerprijs van f 6,75 a f 7,50 per 100 K. G. een totaal bedrag van f 420.000,— volgens plan I, van f 514.800,— volgens plan II, terwijl men, wat de overige werken van eersten aanleg betreft, voor plan I tot een gezamenlijk bedrag van f 455.000,—, voor plan II tot een van f 526.700,— kwam. Hoewel de vooruitzichten op de financieel-economische verhoudingen der naaste toekomst alle ruimte laten voor het vermoeden, dat de eenheidsprijzen, waarvan bij de samenstelling dezer bedragen werd uitgegaan, binnen weinige jaren niet zullen wederkeeren, 47 Hoofdstuk III, § 6. heeft men toch daarop geen verhooging aangenomen. Deze toeslag toch zou uit den aard der zaak niet anders dan willekeurig kunnen zijn. Er is daarom de voorkeur aan gegeven, aan de begrooting der geprojecteerde werken prijzen ten grondslag te leggen , die , ofschoon zeer waarschijnlijk lager dan die, waarop te zijner tijd tot den bouw zal worden besloten, overeenstemmen met de prijzen, welke voor verschillende, op het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening bewerkte en thans nog op uitvoering wachtende plannen o. a. dat voor het eiland Schouwen en Duiveland aangehouden zijn. Te zijner tijd zal er nader aandacht te wijden zijn aan de vraag, hoe tegenover de c. q. hoogere indirecte en vermoedelijk ook hoogere directe uitgaven, dan die hier ondersteld werden, het noodige tegenwicht gevonden zou moeten worden in eveneens hoogere opbrengsten, dan waarop men in het onderhavige rapport gerekend heeft. Hoofdstuk IV. HOOFDSTUK IV. VORM DER ONDERNEMING. Den aanleg der werken en de exploitatie der onderneming aan particulieren over te laten, wordt weinig aanbevelenswaardig geacht. Daargelaten of er in dit geval gegadigden voor zouden worden gevonden, zoo zijn toch de bezwaren, waartoe het uitgeven van concessies aan particulieren meermalen geleid heefe, wel in die mate ondervonden, dat van een dergelijke oplossing slechts weinig voorstanders meer aangetroffen zullen worden , zoolang nog een ander denkbaar is. Dit laatste nu is stellig wel het geval in een tijdperk, waarin het handelend optreden van hoogere of lagere overheidscolleges in ondernemingen, die het algemeen belang dienen, eer regel dan uitzondering is geworden. Voor een zoodanig optreden van den Staat of de Provincie, met uitsluiting van de gemeenten, bestaat voor Walcheren geen bijzondere aanleiding. Het meest ligt hier voor de hand een samenwerking der gemeenten. Deze zou kunnen geschieden: 1°- op dén grondslag eener regeling , als vermeld in de artt. 121 en 122 der Gemeentewet van 28 Juni 1851 (Staatsblad no. 85); 2°' als vereeniging , bedoeld in de wet tot regeling en beperking der uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering van 22 April 1855 (Staatsblad no. 32); 3°- als coöperatieve vereeniging, volgens de wet van 17 November 1876 (Staatsblad no. 227); A°' als naamlooze vennootschap, volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Ten aanzien van die verschillende vormen zij hier het volgende opgemerkt. Het op 1 Maart 1915 ingediende ontwerp tot wijziging en aanvulling der wettelijke voorschriften, welke regeling van gemeenschappelijke belangen tusschen gemeenten beoogen, bewijst op zichzelf reeds , dat de onder 1°* aangegeven oplossing, gegrond op de vigeerende bepalingen der genoemde artikelen, niet meer beantwoordt aan de eischen, die de tegenwoordige tijd stelt op 49 Hoofdstuk IV. het punt van intercommunale samenwerking. Om meer dan een reden is het echter niet aangewezen vooruit te loopen op de totstandkoming eener wijziging van de wettelijke regeling , zoodat deze oplossing dus buiten beschouwing kan blijven. De onder 2° en 3° aangeduide wegen ter zijde latende, omdat zij — naar reeds herhaaldelijk door anderen werd uiteengezet 1) — óf onpractisch zijn, óf tot overwegende moeilijkheden kunnen leiden, komt onder de tegenwoordige wettelijke voorzieningen aan de oplossing onder 4° bedoeld de voorkeur toe. Die voorkeur is weliswaar van betrekkelijken aard , omdat ook deze oplossing tot bedenkingen aanleiding geeft, waarvan het gewicht niet mag worden ontkend. Zoolang echter geen betere weg onder de bestaande wetsbepalingen openstaat, wordt, althans voor de onderwerpelijke aangelegenheid , de vorm der naamlooze vennootschap vooralsnog wel het meest aanbevelenswaardig geacht, mits zooveel mogelijk aan de ingebrachte bezwaren worde tegemoet gekomen en de statuten zóó ingericht worden , dat de vennootschap practisch naar wezen niets anders is dan een associatie tot beheer van een gemeenschappelijk bedrijf, waarbij niet winstbejag in den gebruikelijken zin prikkel, maar het dienen van het algemeene belang uitgangspunt en einddoel is. Bij deze oplossing dient echter gerekend te worden op de mogelijkheid , dat deze of gene gemeente niet tijdig doordrongen zou zijn van het gewicht der zaak en zich aanvankelijk van medewerking onthield. Hier is te denken aan het geval, dat zich inzake de Zuidbevelandsche waterleiding voordeed, waarbij van de totaal vijf 1) Zie o. a.: fWBy < a. Prof. mr. A. A. H. Struycken, Arnhem, 1912: „De gemeenten en haar gebied." b. „Rapport betreffende de wijziging van de artt. 121 en 122 der Gemeentewet, vooral ten dienste van gemeenschappelijke Gemeentebedrijven", uitgebracht aan het Bestuur van de Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen door een commissie bestaande uit de heeren mr. 5. Sybenga, Voorzitter, mr. 5. J. Blaupot ten Cate, dr. D. Bos, mr. H. Vos, jhr. mr. dr. E. A. van Beresteyn en mr. S. ƒ. R. de Monchy , 's-Gravenhage, 1913. c. „ Rapport betreffende den juridisch-economischen vorm eener centrale drinkwatervoorziening van de Provincie Groningen", uitgebracht aan het College van Gedeputeerde Staten door de subcommissie der Staatscommissie voor Drinkwatervoorziening, bestaande uit de heeren dr. D. Bos, Voorzitter, mr. G. Jannink, J. B. Westerdijk, J. van Oldenborgh en jhr. mr. dr. E. A. van Beresteyn, Groningen, 1913. Hoofdstuk JV> 50 en twintig gemeenten er ééne was, die zich aanvankelijk afzijdig hield, maar zich intusschen acht maanden na de opening der onderneming — doch toen en tot heden — te vergeefs als gelijkgerechtigde om aansluiting aanmeldde. Al behoeft een zoodanige, aanvankelijke weigering, mits slechts als uitzondering voorkomende, niet noodlottig te werken op de totstandkoming van het plan, zoo moet het niettemin als een onbillijkheid tegenover de overige gemeenten beschouwd worden, wanneer een uitgestelde toetreding, als waarvan hierboven een voorbeeld werd genoemd, later op volkomen dezelfde voorwaarden zou kunnen geschieden , als waartoe vóór de oprichting der vennootschap de gelegenheid geboden werd. Een in vele opzichten gelukkige oplossing, welke voor zulk een geval in aanmerking komt, werd gevonden door een subcommissie der Staatscommissie voor Drinkwatervoorziening , welke uitgenoodigd was aan het College van Gedeputeerde Staten van Groningen advies uit te brengen nopens den juridisch-economischen vorm der voor die Provincie ontworpen centrale drinkwatervoorziening 1 c). De conclusie, waartoe de genoemde Commissie kwam, strekt tot vorming eener naamlooze vennootschap, waarin de deelnemende gemeenten aandeelhoudsters zouden zijn. Doet zich — zoo was de Commissie van oordeel — bij dezen opzet het geval voor, dat deze of gene gemeente een afwachtende houding aanneemt, dan zou de Provincie Groningen in dier voege steun kunnen verleenen, dat zij voorloopig de aandeelen der aanvankelijk niet deelnemende gemeenten behoudt. Volgt later toetreding , dan kunnen de tijdelijk door de Provincie opgenomen aandeelen door de betreffende gemeente worden overgenomen, mits tegen voldoening van een prijs, die inmiddels met den duur van het uitstel gestegen is. Naarmate de verliezen der eerste jaren slinken en de netto-winstsaldi naderbij, respectievelijk ter beschikking komen, zal de marktwaarde der aandeelen — wanneer daarvan hier een oogenblik sprake mag zijn — geleidelijk stijgen. Het ware dus billijk, dat de eventueel later zich aanmeldende gemeente de voor haar weggelegde aandeelen in eigendom zou overnemen tegen den aan die stijging beantwoordenden prijs. Heeft de Provincie Groningen op deze wijze haar tijdelijk aandeelenbezit geheel overgedragen , dan zal de onderneming als een zuiver gemeentelijke associatie zijn te beschouwen. Een dergelijke oplossing zou zich ook voor het onderhavige geval laten denken, hetzij dat de Provincie Zeeland zelve daartoe 51 Hoofdstuk IV. hare medewerking verleende, hetzij dat sommige gemeenten, die reeds toegetreden zullen zijn , of andere lichamen , onder zekere voorwaarden, tijdelijk de plaats wilden innemen, welke door de bovenbedoelde Commissie aan de Provincie Groningen werd toegedacht. Op deze wijze is overwegende invloed van de besturen der aandeelhebbende gemeenten op de leiding van het bedrijf gewaarborgd , zij het ook , dat wellicht op zekere punten het oppertoezicht van Gedeputeerde Staten, als van een boven de gemeenten gesteld , onpartijdig oordeelend College, niet zal kunnen worden gemist. Bij deze oplossing behoeft van dwang van buitenaf, om een weigerachtige gemeente tot deelneming te bewegen, geen sprake te zijn. Met de uitnoodiging tot toetreding aan het onderwerpelijke plan wordt aan elke gemeente de gelegenheid geopend om het vraagstuk harer drinkwatervoorziening op te lossen. Het is duidelijk, dat met werkloos toezien het welbegrepen belang harer ingezetenen door het bestuur eener gemeente niet wordt gediend, daar het slechts de mogelijkheid behoudt,, om boven den aanvankeltjken prijs eigenaresse te worden van de voor de gemeente bestemde aandeelen, met uitsluiting echter van .de voorrechten en bevoegdheden, welke wellicht aan de gemeenten-oprichtsters in nader in de statuten vast te stellen vorm zijn toe te kennen. Hoofdstuk V. § 1. HOOFDSTUK V. RENTABILITEIT DER ONDERNEMING. § L Grondslagen der rentabiliteitsrekening. Neemt men, na de overwegingen van het vorige hoofdstuk, de samenwerking der gemeenten in een naamlooze vennootschap van gemeenten-aandeelhoudsters aan, dan is daarmede een basis voor den opzet der onderneming verkregen, die in hoofdzaak overeenstemt met die van enkele andere ondernemingen van dezen aard hier te lande, waarvan echter tot nu toe alleen de Zuidbevelandsche waterleiding in exploitatie is. Bij den opzet der rentabiliteitsrekening voor de beide plannen is men uitgegaan van het standpunt, dat alle voor de onderneming noodige gelden zullen moeten worden gestort door de gemeentenaandeelhoudsters , die , op haar beurt, deze van derden zullen moeten leenen. Voorts is aangenomen, dat de gemeenten voor het betalen van rente en aflossing aan hunne geldschieters geheel en al schadeloos zullen worden gesteld door ten minste even groote uitkeeringen uit het bedrijf zelf. Aangenomen is een rentevoet van 4Y3 % Per jaar» in de verwachting , dat het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in behandeling zijnde wetsontwerp, strekkende om aan waterleidingondernemingen , als de onderhavige, tegen dien rentevoet gelden uit 's Rijks schatkist voor te schieten, inmiddels tot wet geworden zal zijn. De aflossingen zijn gebaseerd op de onderstelling , dat de leening bij de oprichting der onderneming aangegaan, zal worden afgelost binnen den termijn van zestig jaren. Ten einde de in den regel moeilijke aanvangsjaren niet meer dan noodig is te bezwaren, heeft men de aflossing eerst met het elfde bedrijfsjaar doen aanvangen , zoodat vervolgens de geheele leening in ten hoogste vijftig jaren zal worden geamortiseerd. Wat het leeningsplan betreft, is hier gedacht aan een annuïteitsleening. In het algemeen zouden tegen een dusdanigen opzet meer of minder rechtmatige bedenkingen kunnen rijzen, althans wanneer het zou gaan om openbare werken , die geen, of in het gunstigste geval i— ook op den langen duur — slechts zeer weinig 53 Hoofdstuk V, § 1 , § 2. directe baten opleveren, als bijv. scholen, gestichten, bruggen, enz Bij een bedrijf, dat zich echter kenmerkt door een- uiterst stabiel en monopolistisch karakter en een geleidelijk, maar zeker voortgaande ontwikkeling, zijn die bezwaren niet van overwegende beteekenis. Dat bij een dergelijke onderneming de grootere aflossingen tot latere jaren worden uitgesteld, strookt met de gegronde verwachting, dat juist in die latere jaren het bedrijf uit zichzelf de middelen tot delging der schuld opbrengt, terwijl deze, zooals ook voor de onderhavige ontwerpen wordt aangenomen, aanvankelijk zouden ontbreken. § 2. Toelichting bij de begrooting van het kapitaal der onderneming. (Bijlage XIV). De eindsommen der begrooting van aanlegkosten omvatten alle bedragen, waarvoor t. z. t. de gunningen tot bouw en levering van de onderdeden der geprojecteerde werken gerekend zijn te zullen plaats hebben, met inbegrip van de voor bouwtoezicht enz. noodige gelden. Een aangelegenheid, waaraan hier uit den aard der zaak nog slechts een voovloopige oplossing kan worden gegeven, betreft de bepaling van het totale bedrag , dat de onderneming voor de werken der Middelburgsche waterleiding , voor zoover deze in het bedrijf op zijn nieuwe grondslagen zullen worden opgenomen, zal kunnen besteden. Bij aanvankelijke schatting is daarvoor in plan I een post van ƒ 186.000,— , in plan II een van ƒ 193.500,— uitgetrokken. Op het overnemen van terreinen , die voor den aanleg noodig zijn, is in beide gevallen gerekend met een bedrag van rond ƒ 20.000,—. De terugbetaling van de voor het duinonderzoek, alsmede voor het opmaken der plannen, beschikbaar gestelde gelden, vereischt voor de beide begrootingen posten tot een totaal-bedrag van ƒ 15.000,-. Tot de oprichting van de nieuwe onderneming overgaande is ook te voorzien, dat gedurende den bouw der werken, waarvoor hier een tijdsruimte van ongeveer een jaar gesteld werd, rente verschuldigd zal zijn wegens de reeds verstreken betalingstermijnen. Bedragen van ƒ 16.000,— en ƒ 19.000,— zijn daarmede naar schatting in plan I respectievelijk plan II gemoeid. Ten slotte zijn voor bedrijfskapitaal, alsmede onvoorzienen, posten uitgetrokken van totaal ƒ8.000,— en ƒ 11.000,— respectievelijk voor de beide plannen. Hóofdsttik V. §2—§ 4. 54 Het kapitaal der ondernerding zal derhalve in gevdsiwn ;plan I f 1.120.000,— bedragen, in geval van plan II op f 1.305.-000^ te stellen zijn.'i§fi|3 n%/hideiz § 3. Toelichting bij de raming der exploitatiekosten. Onder exploitatiekosten worden hier verstaan de bedrijfskosten in engeren zin, de z.g. directe bedrijfskosten omvattende: 1° de kosten van brandstof, smeerolie, poetsmiddelen, enz. , 2° „ „ „ personeel, bureau , verzekeringen , enz., 3° „ „ „ onderhoud, 4° „ „ M waterinkoop, welke laatste echter alleen in geval van plan II in aanmerking komen. Bijlagen XV en XVI vermelden de voor deze posten in de opvolgende jaren aangenomen bedragen. § 4. Toelichting bij de raming der ontvangsten uit het bedrijf. Met inkomsten uit het bedrijf wordt hier bedoeld de opbrengst van waterverkoop, uithoofde van het verbruik voor huishoudelijke, industriëele en andere doeleinden, vermeerderd met verschillende baten, die daarmede niet direct verband houden, zooals bijv. de netto-overschotten op de rekening der fitterswerkzaamheden e. d. Van overwegende beteekenis is te dezen de opbrengst wegens huishoudelijk verbruik, van belang ook het stelsel waarnaar het deswege verschuldigde wordt bepaald. In de gemeente Middelburg gelden thans in hoofdzaak leveringsvoorwaarden, die, wat het huishoudelijk verbruik aangaat, gebaseerd zijn op een bepaald percentage van het bedrag der belastbare opbrengst van woon- en winkelhuizen, zooals dat voor de grondbelasting over het dienstjaar van die belasting, onmiddellijk voorafgaande aan het jaar, waarover het waterverbruik loopt, is vastgesteld, terwijl overigens alleen waar dat waterverbruik, naar het oordeel van het Dagelijksch Bestuur der gemeente, ten onrechte zekere grenzen overschrijdt, een levering over den meter kan worden voorgeschreven. Een algemeene invoering van watermeters en berekening van het aan watergeld verschuldigde volgens aanwijzing dier meters, zou daar iets zeer ongewoons zijn. Maar ook wat de andere gemeenten betreft, waar de waterleiding zich alsnog zal hebben in te burgeren, zou bij een tarief, uitsluitend naar de geleverde hoeveelheid water, al van den beginne af aan, 55 Hoofdstuk V, § 4. voor elke aansluiting de toepassing van een watermeter noodig zijn. Nog daargelaten, dat het bedrag van den meterhuur niet zelden een betrekkelijk grooten toeslag op het eigenlijke watergeld zou vormen, geldt daartegen de bedenking, dat dan in de eerste jaren, gedurende welke de onderneming zich, juist in het algemeen belang, zoo vrij mogelijk behoort te kunnen ontwikkelen, om financieele redenen een grootere spaarzaamheid door de verbruikers zal worden betracht dan wenschelijk is. Integendeel kan, mits gewaakt wordt tegen watervermorsing , een niet te beperkt gebruik van water in de huishouding als een gunstig teeken beschouwd worden, aangezien het bewijzen zal, dat het hygiënische belang der nieuwe categorie van aangeslotenen in de gewenschte mate met den bouw der waterleiding gebaat blijkt te zijn. Er is voor de onderhavige ontwerpen dan ook van afgezien, het bedrag voor huishoudelijk verbruik verschuldigd, uitsluitend te berekenen op den grondslag van een vasten prijs per M3. werkelijk verbruikt water. De hierboven bedoelde, in meer dan één opzicht averechts werkende beperking in het waterverbruik, waartegen, althans in de eerste bedrijfsjaren, geen gelijkwaardige voordeelen in bezuiniging op de directe bedrijfskosten verkregen worden, zal zijn tegen te gaan , door van elke aansluiting een naar een bepaalden maatstaf vast te stellen minimum-opbrengst te eischen. Voor dien maatstaf kan men de economische draagkracht of den maatschappelijken welstand, het vermoedelijk verbruik in verband met het aantal bewoners der betrokken aansluiting , het aantal vertrekken of de huurwaarde der woning enz. tot grondslag nemen. Stelt men regelen vast naar een van deze grondslagen , dan is een algemeene invoering van watermeters , reeds van den aanvang af, niet noodzakelijk en kan het aan de bedrijfsleiding worden overgelaten, om bij de voortgaande ontwikkeling der onderneming, de omstandigheden te beoordeelen, die een meer uitgebreide toepassing van watermeters voorschrijven. Echter zullen er reeds terstond afnemers zijn, aan wie het water over den meter geleverd zal worden, terwijl ook bij de grootere, op abonnement aangesloten verbruikers meters geplaatst zullen worden, omdat zij verwacht worden al van den beginne aan het voor de normale abonnementsprijzen toegestane aantal Ms. te zullen overschrijden en dus voor bijbetaling in aanmerking te komen. De voor deze meters te innen huur moet ruim voldoende zijn, om daarmede rente, aflossing, onderhoud, enz. te kunnen dekken. Hoofdstuk V. § 4. 56 Zonder hiermede een algemeene voorkeur te doen gelden, is voor het nieuwe voorzieningsgebied, als grondslag voor de voorwaarden van waterlevering wegens huishoudelijke behoeften een tarief ondersteld, rekening houdende met het aantal vertrekken, dat de aangesloten woning omvat. In Bijlage XVII zijn de hoofdzaken daarvan aangegeven. Bij de raming van de opbrengst, die men voor dit tarief mag tegemoet zien, werd aan de hand van de desbetreffende gegevens, zooveel mogelijk te rade gegaan met den economischen welstand der bevolking in hare onderscheidene geledingen en te dien einde bij de bewerking van die voor elke gemeente ontvangen opgaven bij schatting aangenomen, dat van de aangesloten woningen met minder dan vier vertrekken een bepaald deel zal moeten worden aangeslagen op een z. g. arbeiderstarief. Diensvolgens werd ondersteld, dat in de gemeenten van het nieuwe voorzieningsgebied van de woningen met een vertrek . . 1 100 % „ „ „ twee vertrekken. ...... 60 °/o „ „ „ „ drie „ •. 20 °/o tot de arbeidersaansluitingen is te rekenen. Naar die indeeling en schatting werd een opbrengst wegens gewoon huishoudelijk verbruik berekend, welke gemiddeld per verbruiker te stellen is op f 2,30. Deze eenheid dient echter te worden beschouwd als een minimumbedrag, omdat, afgezien van de bovenbedoelde arbeidersaansluitingen, voor welke , indien ze niet van watermeters voorzien zijn , zekere bepalingen tot beperking van het waterverbruik in aanmerking komen, overigens de waterlevering per perceel verwacht wordt de op grond der tarieven te stellen hoeveelheidsgrenzen te overschrijden. Immers, al zal men gaarne zien, dat de waterleiding meer en meer ingang vindt, allengs zal men, door het inschakelen van een watermeter, moeten komen tot meting c. q. tot bijbetaling van de hoeveelheid water, die méér verbruikt wordt dan op grond van het abonnementstarief zonder bijzondere verrekening geoorloofd is. Men heeft te dien opzichte nagegaan, hoe groot de opbrengst van het voor huishoudelijke doeleinden geleverde water in de opvolgende jaren zijn zou , indien dit water in een bepaalde hoeveelheid per hoofd en per dag verbruikt werd en uitsluitend beschikbaar gesteld werd tegen een vasten prijs per Ms. Voor dit laatste bedrag werd bij het desbetreffende onderzoek een eenheid van f 0,25 aangenomen, voor de grootte van de hoeveelheid per hoofd en per dag een stijgend waterverbruik 57 Hoofdstuk V , § 4. ondersteld, beginnende in het eerste bedrijfsjaar op gemiddeld 20 L. en toenemende tot 40 L. in het dertigste jaar van exploitatie. Op grond van deze rekening bleek, dat, van het 6de bedrijfsjaar a£, het aanvangsbedrag van f 2,30 per verbruiker kan voorzien worden telken jare met gemiddeld 2,5 cents te zullen klimmen tot f 2,92 V» in het 30ste bedrijfsjaar. In deze extra-inkomsten kan men voor het onderhavige onderzoek , om matig te schatten, de opbrengst wegens bijzondere, tijdelijke waterlevering te Domburg, gedurende het badseizoen begrijpen. Wat Middelburg betreft, te rade gaande met de bedrijfsinkomsten der laatste jaren en met die voor het jaar 1918 geraamd, werd voor het dertigjarige tijdvak, waarop het onderhavige rapport betrekking heeft, een eenheid van opbrengst per jaar en per verbruiker wegens waterlevering voor huishoudelijke doeleinden aangenomen van f 2,65 in het eerste, geleidelijk stijgende tot f 2,99 in het 30ste jaar van exploitatie. Is op de bovenaangegeven wijze het wegens gewoon huishoudelijk verbruik te ontvangen watergeld afgeleid, als gemiddelde per verbruiker en per jaar, dan dient men, ter vaststelling van de totale opbrengst, welke daarvan te verwachten is, nog te onderzoeken, óp hoeveel verbruikers gaandeweg in de opvolgende jaren gerekend behoort te worden. Voor Middelburg kon te dien aanzien aangesloten worden op de door den Directeur van de gasfabriek en waterleiding dier gemeente verstrekte gegevens en werd diensvolgens aangenomen, dat gedurende het in de onderhavige plannen geprojecteerde eerste bedrijfsjaar gemiddeld 77, aan het einde van den gestelden dertigjarigen termijn 95 °/o der bewoners tot de verbruikers zullen behooren. Wat den overigen gemeenten aangaat, werd overwogen, mede met het oog op de wijze, waarop de N. V. Waterleiding-Maatschappij „Zuid-Beveland" zich in de eerste jaren van haar bestaan, niettegenstaande de grootendeels buitengewoon belemmerende tijdsomstandigheden ontwikkelde, dat voor het eerste bedrijfsjaar is aan te nemen , dat gemiddeld 18 % van net totale zielental tot aansluiting zullen komen, een percentage, dat gerekend wordt in den loop van het volgende dertigjarige tijdperk te zullen klimmen tot gemiddeld ruim 77,5 ten honderd, en, in verband met eenig verschil in de aansluitingsmogelijkheid voor de onderscheidene deelen des eilands, op 76,5 °/o voor de gemeenten ten westen, Hoofdstuk V. § 4. 58 op ruim 80,5 °/o voor die ten oosten van het kanaal door Walcheren gesteld wordt. Men raadplege voor de raming der watergelden uithoofde van huishoudelijk verbruik voor plan I Bijlage XVIII, voor plan II Bijlage XIX. Een andere bron van inkomsten wordt gevormd door het betaalde waterverbruik voor openbare doeleinden. Hier is allereerst te denken aan inrichtingen van onderwijs. Stelt men de uitbreiding der schoolbevolking evenredig met de toeneming van het totale zielental van het voorzieningsgebied, dan valt uit de opgaven van de Burgemeesters der in de plannen opgenomen gemeenten, met uitzondering van Middelburg, af te leiden, dat in het 30ste jaar van exploitatie, de aansluitbare scholen ten westen van het Kanaal door Walcheren, door omstreeks 3650 leerlingen zullen worden bezocht, terwijl dat aantal voor de overige gemeenten van het oostelijk deel des eilands op ongeveer 1650 aan te nemen is. Gaat men daarbij uit van een waterprijs van niet hooger dan f 0,20 per M8., dan kan men de inkomsten per leerling ramen op ten minste ƒ 0,10 per hoofd en per jaar. Voor de eerste bedrijfsjaren is gerekend, dat aanvankelijk 25 °/0 , in het tweede jaar 50 % » in het derde jaar 75 % » daarna elk der aansluitbare scholen inderdaad aansluiting zullen hebben verkregen. Bovendien is voor iedere gemeente een aansluiting van één openbaar gebouw voorzien, tot een jaarlijksch bedrag, ten minste gelijkstaande met wat het ontwerp-tarief volgens Bijlage XVII voor een woning met vier vertrekken voorstelt en heeft men per brandkraan, met vrije beschikking over het c. q. noodige bluschwater, een bedrag van ƒ4,— onder de inkomsten opgenomen, als jaarlijksche vergoeding vanwege de gemeenten, ter bestrijding van rente, aflossing, onderhoud, enz. van het in brandkranen gestoken kapitaal. Wat Middelburg aangaat, is voor dezen post aangesloten op het bedrag, dat tegenwoordig voor de aangegeven doeleinden (levering ten dienste van scholen en openbare gebouwen, reinigingsen gezondheidsdienst), door die gemeente uithoofde van leidingwaterverbruik jaarlijks wordt betaald en is tevens, even als voor de overige gemeenten, per brandkraan een jaarlijksche huur van ƒ4,—'in rekening gebracht. Naast hetgeen noodig is voor openbare doeleinden staat de behoefte van industrie, veehouderij en andere bedrijven. Ten aanzien van Middelburg is ook voor deze aangelegenheid £9 Hoofdstuk V, § 4. te rade gegaan met de opgaven, van den Directeur der waterleiding ontvangen, betreffende de ontwikkeling van het bedrijf sedert 1892 en met de sindsdien gebleken behoefte aan industriewater. Uitgaande van de leveringsvoorwaarden , zooals ze op Bijlage XVII in ontwerp aangegeven zijn, is gerekend op een gemiddelde opbrengst van ƒ 0,17 per Ms. In zooverre deze prijs hooger is dan wat volgens het thans ter plaatse geldige tarief verschuldigd is, dient in aanmerking genomen te worden, dat, wat de voorziening volgens plan I aangaat, het water der nieuw aan te leggen prise d'eau kan geacht worden van betere hoedanigheid te zijn, dan het onder de huidige omstandigheden geleverde, en dat het volgens plan II in de bedoeling ligt op de grootere mdustriëele verbruikscentra binnen de gemeente heidewater beschikbaar te stellen, dat eveneens, naar te verwachten is, beter voor ketelvoeding en andere bedrijfsdoeleinden toepasselijk zijn zal, dat het tegenwoordig van de Oranjezon aangevoerde duinwater. Alleen voor het geval van plan II is rekening gehouden met •den mogelijken aanvoer van industriewater naar Vlissingen , voor de levering waarvan, op grond van de gegevens , dienaangaande van het Dagelijksch Bestuur dier gemeente ontvangen, en aan de hand van de voorwaarden , op Bijlage XVII als basis voor de rentabiliteitsrekening aangenomen, een gemiddelde opbrengst van f 0,15VS P« Ms. is geschat. Buiten de gemeenten Middelburg en Vlissingen is op het overige deel van het eiland bijna uitsluitend de behoefte der veehouderij aan bedrijfswater in aanmerking te nemen. Behalve van eenige klein-industrie te Arnemuiden, is in de plattelandsgemeenten geen industrieel verbruik van beteekenis te verwachten. Wel mag de aansluiting van den stations- en emplacementsdienst der N. V. Stoomtram „ Walcheren" waarschijnlijk heeten. Zooals, naar vroeger reeds werd vermeld, blijkt uit de gegevens aangaande den over het algemeen min gunstigen toestand van het slootwater rondom de weilanden , is te voorzien, dat de behoefte der veehouderij gaandeweg in een betrekkelijk ruime vraag naar leidingwater tot uitdrukking zal komen. Voor het eerste jaar van exploitatie op slechts. 3 °/0 van het aantal aansluitbare stallen rekenende, heeft men dit percentage voor de raming van de inkomsten der volgende jaren , geleidelijk laten stijgen tot 60 ten honderd in het 30ste bedrijfsjaar. Een opbrengst van ƒ2,— per stuks vee, als gewaarborgd minimum, kan daarvan worden verwacht. Hoofdstuk V. § 4. § 5. 60 Ten slotte is voor het op kosten der aangeslotenen leggen van binnenleidingen en andere fitterswerkzaamheden, voor het nettooverschot wegens het verhuren van meters en toevoerbuizen, als ook voor kleinere ontvangsten, een bedrag geraamd van f 4.500,— a f 5.500,— jaarlijks. § 5* Toelichting bij de rentabiliteitsrekening* Aangaande den opzet der rentabiliteitsrekening werden in de voorafgaande § 2 de noodige onderstellingen gemaakt, waarna §§ 4 en 5 de raming der exploitatiekosten en de ontvangsten uit het , bedrijf toelichtten. Als derde term, die de resultaten der rentabiliteitsrekening in belangrijke mate beheerscht, komt daarnevens het bedrag, waarmede jaarlijks de indirecte bedrijfskosten zullen moeten worden gedekt, in aamerking. Deze omvatten: a. telken jare de -rente van de schuld der onderneming; b. na het 10de jaar de afschrijvingen, bestemd voor aflossing van het bedrag, waarmede volgens het leeningsplan de schuld zal zijn te delgen, alsmede voor wat in het vernieuwingsfonds zal moeten worden gestort. Ondersteld is, zooals reeds werd opgemerkt, een annuïteitsr leening, opgenomen a pari, tegen een koers van A1^ °/0» met aflossingen, van het llde tot en met het 60ste jaar der onderneming, in vijftig annuïteiten, die derhalve 5,06 °/o van net bedrag der aangegane leening zullen uitmaken. Naar den aard der annuïteit gaat de schulddelging, in het llde jaar begonnen, met steeds grootere aflossingsbedragen voort, terwijl de renteschuld daarentegen ieder jaar slinkt. Naast die voorziening met het oog op de vordering op het bedrijf van de aandeelhouders en op hen weer van derden, staat de zorg tegenover het eigen bedrijf, die o. m. de vorming van een vernieuwingsfonds vereischt, waaruit de gedeeltelijke of geheele vernieuwing van de verschillende onderdeden der werken zal zijn te bekostigen. In het algemeen schijnt het, op grond van de elders opgedane ervaringen , geoorloofd den bruikbaarhddsduur voor de opgaande gebouwen, waartoe ook de toren- en bodemreservoirs te rekenen zijn, alsmede de buizennetten, bij deugdelijken aanleg en zorgvuldig onderhoud, te stellen op zestig jaren , terwijl de terreinen en het draineerkanaal feitdijk permanent hun bruikbaarheid blijven behouden. Voor een en ander behoeft dus niet meer op extra-afschrijving 61 Hoofdstuk V, § 5. wegens vroeger waardeverlies te worden gerekend. Van de filterinrichtingen is de levensduur niet hooger dan veertig jaren aangenomen , terwijl het in normale gevallen, bij goede uitvoering en nauwgezette bediening en onderhoud, geen teleurstelling zal opleveren, als men er op rekent, dat de pompmachines en de waterstandsaanwijsinrichtingen gedurende 25 jaren in bedrijf zullen zijn. Wat nu het vernieuwingsfonds aangaat, heeft men ondersteld, dat het bedrijf in staat behoort te zijn, zóóveel op te brengen, dat, met het oog op den, voor de verschillende onderdeelen der werken aan te nemen, als boven aangegeven bruikbaarheidsduur, de geëxploiteerde bezittingen der onderneming volledig zouden kunnen worden afgeschreven. Op de bouwkosten en aanschaffingswaarde van die onderdeelen, aan welke een zestigjarige levensduur is toe te kennen, kan evenveel worden afgeschreven, als daarop wordt afgelost, zijnde dus jaarlijks zooveel als overblijft van het bedrag eener annuïteit van 5,06 °/o > nadat daarvan de verschuldigde kapitaal-rente zal zijn betaald. Ten aanzien van de sneller voor vernieuwing c. q. vervanging in aanmerking komende activa is een afschrijving in het hierboven omschreven tempo niet voldoende. Neemt men aan, dat, beginnende na het tiende jaar, een bepaald bedrag telken jare ter zijde gelegd en op samengestelde interest uitgezet wordt, dan zou een annuïteit van 6,14 en van 9,31 °/0 in acht te nemen zijn, om na (40 — 10 =) 30 jaren , respectievelijk (25 — 10 =) 15 jaren volledig de bouwkosten en aanschaffingswaarde van de volgens de onderstelling na 40, respectievelijk 25 jaren te vernieuwen onderdeelen der werken te hebben terugverkregen. De betaling van rente en aflossing vereischt slechts 5,06 °/o zoodat hetgeen meer ten laste van het bedrijf wordt genomen, d. w. z. (6,14 — 5,06 =) 1,08 % , respectievelijk (9,31 4 5,06 =) 4,35 % der betrokken bedragen van bouw en aanschaffing in een vernieuwingsfonds geplaatst en rentegevend belegd zou kunnen worden. Deze meer of minder theoretische gedachtengang kan gevoegelijk een maatstaf leveren voor de bepaling van den mimmum-eisch „ waaraan het bedrijf uit eigen kracht behoort te kunnen voldoen. Op gelijke wijze is gehandeld ten aanzien van het kapitaal, dat in de onderneming gestoken zou worden om de reeds bestaande werken der Middelburgsche waterleiding , voor zoover zij daartoe in aanmerking komen , in het nieuwe bedrijf op te nemen. Op dezen grondslag zijn voor de beide plannen afschrijvingsbedragen afgeleid , omvattende rente, aflossing en storting in het Hoofdstuk V. § 5. 62 vernieuwingsfonds, zooals deze in de rentabiliteitsrekeningen, Bijlagen XX en XXI zijn vermeld. Deze bedragen bepalen in verband met de directe exploitatiekosten en de ontvangsten uit het bedrijf de rentabiliteit der geprojecteerde onderneming in de beide bewerkte gevallen, zooals de twee laatstgenoemde Bijlagen in de uitkomsten ervan, aantoonen. Voor plan I is op de aangenomen grondslagen te verwachten, dat al aanstonds de bedrijfsrekeningen met een batig saldo zullen sluiten. Volgens de rekening voor plan II opgemaakt, worden na het tweede jaar van exploitatie geen nadeelige saldo's meer voorzien. In tegenstelling met het geval van plan I, springt hier de wenschelijkheid in het oog, om ter vereffening van de verliezen dezer eerste jaren niet de publieke kas te moeten aanspreken. Men heeft daarom ondersteld, op voorbeeld van wat met betrek-' king tot de N. V. Waterleiding-Maatschappij „Zuid-Beveland" geschiedde, in navolging van wat later ook voor de onderneming tot watervoorziening van Tholen en van Schouwen en Duweland (in ontwerp) werd vastgesteld, dat i. c., behalve het maatschappelijk kapitaal der onderneming, ook een reserve-kapitaal zal worden geleend, eveneens op een rentevoet van 41/i °/o , aan de hand van de cijfers van Bijlage XXI blijkt, dat dit reserve-kapitaal voldoende zal' zijn, om er de verliezen der eerste jaren uit aan te zuiveren, wanneer het aanvankelijk rond f 15.000,— bedraagt. Aan het einde van het 2** jaar is de periode der tekorten voorbij en heeft het reserve-kapitaal, aan zijn oorspronkelijke bestemming beantwoord. Daarna neemt het snel weer toe, zoodat spoedig tot het vormen van reserves zou kunnen worden overgegaan. Thans reeds voor de mettertijd gaandeweg grooter wordende winstoverschotten een bestemming aan te wijzen, schijnt voorbarig. Toch zij: er op gewezen, dat het wenschelijk voorkomt, de beschikking over deze baten niet te vroeg te verliezen. Een voorzichtig beheer zal ongetwijfeld meebrengen op tegenvallers, Bijv. ten aanzien van den bedrijfsduur voor het buizennet aangenomen, bedacht te zijn en voor buitengewone vernieuwingen, waartoe het eigenlijke vernieuwingsfonds nietv bestemd zou zijft, voldoende groote reserves te vormen. Men bedenke hierbij, dat bovenstaande beschouwingen nog geheel gebaseerd zijn op de prijzen- van vóór dén oorlog en dat dus de werkelijkheid in niet onbeteekenende mate tot afwijkende uitkomsten zal kunnen leiden. Hoofdstuk VI. § 1. HOOFDSTUK VI. SLOTBESCHOUWINGEN EN GEVOLGTREKKINGEN. Aan wat omtrent de technische en financieele mogelijkheid eener centrale drinkwatervoorziening ten behoeve van het.eiland Walcheren in de voorgaande hoofdstukken beschreven werd, mogen eenige beschouwingen worden toegevoegd , deels als aanvullende opmerkingen , deels om ten slotte vast te stellen, wat het onderzoek aangaande de hoofdzaken heeft opgeleverd. § 1. Slotbeschouwingen, Dat met een deugdelijke oplossing van het door Gedeputeerde Staten der provincie Zeeland bij de betrokken gemeenten aanhangig gemaakte vraagstuk het belang van Walcheren in niet geringe mate gebaat zal zijn , is duidelijk, voor wie zich rekenschap geeft .van den huidigen toestand der watervoorziening ten plattelande. Dat ook de beide grootere gemeenten op het eiland , Middelburg en Vlissingen, zich in de belangstelling voor deze aangelegenheid niet Onbetuigd lieten, bleek uit wat dienaangaande in § 2 der Inleiding vermeld werd ten aanzien van den steun , dien het voorstel van het Gewestelijk Bestuur ter zake vond. Uit die belangstelling op zichzelf mag worden afgeleid, dat. de omstandigheden, waaronder tot nog toe de watervoorziening plaats heeft, in verschillend opzicht meer of minder te wenschen overlaten. Dat geldt zoowel met betrekking tot de behoefte voor de huishouding als voor de onderscheidene bedrijven. Waar men thans ten plattelande geheel of nagenoeg geheel op hemelwater aangewezen is, schieten de regenbakken bij een droogte van eenigen duur meestal te kort. Maar ook een doorgaans gevulde regenbak vormt door de blijkens de ondervinding zoo vaak voorkomende ondichtheid er van, of door den tot waterverontreiniging aanleiding gevenden toestand van dakvlak en goten , niet zelden een onbetrouwbaar middel van watervoorziening. Vast staat ook, dat de gelegenheid tot het betrekken van deugdelijk water over het algemeen voor de veehouders een meer .hygiënische werkwijze in het melkbedrijf zal mogelijk maken , dan Hoofdstuk VI. § 1. 64 tegenwoordig gevolgd kan worden en dat daarmede de volksgezondheid ook in wijderen kring bevorderd zal worden. Menig geval van spijsverteringsstoornis bij het vee of van achteruitgang in melkopbrengst kan niet anders worden verklaard, dan door het drenken met ongeschikt water. Menig op aanraden van den veearts of op eigen initiatief ingesteld deskundig onderzoek leidt tot afkeuring van het ingezonden watermonster, omdat het blijkt verontreinigd te zijn door faecale stoffen , urine als anderszins. Geldt dit euvel vooral den staltijd, de omstandigheid, dat, met name in dagen van aanhoudende droogte, de waterstand in de slooten door verdamping voortdurend beneden zomerpeil daalt, brengt mede, dat het voor het vee gedurende den weidetijd beschikbare drinkwater meer in zoutgehalte toeneemt, dan wenschelijk mag heeten. Sedert in 1907 de Rijksseruminrichting te Rotterdam met een z.g. „hydrologische af deeling" werd uitgebreid en gelegenheid verstrekt tot scheikundig en bacteriologisch onderzoek van het in verschillende landstreken voor den veestapel aanwezige verbruik water, bevatten de opvolgende verslagen van die Rijksinstelling gaandeweg meer gegevens, waaruit blijkt, dat de gesteldheid der watervoorziening in de veehouderij in de meerderheid der onderzochte gevallen — ook in de Provincie Zeeland — schadelijk moet heeten voor de uitkomsten van het bedrijf. Deze bevinding wordt overigens bevestigd door den inhoud van een boekwerkje over „De beteekenis van goed en voldoende water voor het boerenbedrijf," samengesteld door den heer C. Zwagerman , Rijkszuivelconsulent, met medewerking van den heer L. W. de Waardt, Rijksveearts , beiden te Middelburg, en uitgegeven door de N. V. Waterleiding-Maatschappij „Zuid-Beveland." In zijn algemeenheid, waar het gaat om de schadelijke gevolgen, voortvloeiende uit het gebruik van slecht water voor het drenken van vee, voor reinigingsdoeleinden en voor de zuivelbereiding, geldt het hier bedoelde betoog evenzeer op Walcheren als aan de overzijde van het Sloe. Even hoog zal dan ook de verbetering zijn aan te slaan, die, zoowel wat scheikundige en bacteriologische eigenschappen, als de temperatuur van het water betreft, te verkrijgen zal zijn door het betrekken van water van deugdelijke hoedanigheid en in te allen tijde voldoende hoeveelheid, ongerekend nog het voordeel, dat als gevolg van arbeidsbesparing zal ontstaan bij toepassing van onder genoegzamen bedrijfsdruk aangevoerd leidingwater op de boerderij en in den stal. De belangstelling van de beide grootere gemeenten Middelburg en Vlissingen zal waarschijnlijk haar voornaamste oorzaak vinden 65 Hoofdttuk VI, § H in aangelegenheden van industrie en verkeer. In dit opzicht bieden de werken, uitgevoerd volgens den opzet van plan II, de gunstigste voorwaarden van waterleveriög. Vooral de eigenschappen van het c. q. over den Sloedam aangevoerde water maken het voor verschillende toepassingen in de industrie bij uitstek geschikt. Ook het duinwater, dat men zich voorstelt t. z. t. uit de geprojecteerde prise d'eau bij de Oranjezon te onttrekken , zal zich gunstig onderscheiden van wat daar met de tegenwoordige middelen van waterwinning wordt verzameld. Op goeden grond mag verwacht worden, dat het water, hetwelk met het nieuw aan te leggen draineerkanaal zal worden gewonnen, op eenvoudige wijze zal zijn te zuiveren. Het komt te dien aanzien in aanmerking om , alvorens tot het maken van een definitief ontwerp van het pompstation over te gaan, -op voldoend groote schaal en gedurende genoegzaam langen tijd proeven te nemen, ten einde langs dien weg de noodige gegevens te verkrijgen voor den bouw van een zoo economisch mogelijk ingerichte, goed werkende zuiveringsinstallatie. Dienaangaande zijn thans voor het ontwerp der op de Bijlagen VII en VIII in teekening gebrachte inrichtingen de in Hoofdstuk II § 12 A, b aangeduide grondslagen aangenomen, waarvan veilig mag worden ondersteld , dat zij bij het bovenbedoelde onderzoek niet door hoogere eischen zullen worden overtroffen. Daarnevens zal in overweging komen, of mogelijk een der nieuwere ontijzeringsprocédés, met gesloten toestellen , met voordeel ware toe te passen. Te rekenen naar het voorzieningsgebied onderscheiden zich, zooals gebleken is, de beide in Hoofdstuk III beschreven ontwerpen hierin , dat plan II, in tegenstelling met plan I, ook den aanvoer beoogt van een ruime hoeveelheid water voor de industrie en handelsondernemingen te Vlissingen, terwijl aangenomen is, dat in dit geval voor het huishoudelijk waterverbruik, binnen die gemeente ook in de toekomst duinwater uit de thans in exploitatie zijnde prise d'eau zal kunnen worden beschikbaar gesteld. Uit een oogpunt van rentabiliteit blijkt bij de onderstellingen , gelijk zij in Hoofdstuk IV , §§ 4 , 5 en 6 , met betrekking tot de ontvangsten uit het bedrijf en met betrekking ook tot de directe en indirecte bedrijfskosten werden omschreven, dat plan II bij plan I achterstaat, doordat in het eerste geval een periode van enkele jaren optreedt, waarin de inkomsten de uitgaven niet geheel kunnen dekken. Niettemin kan op deze overweging zonder meer niet een bepaalde Hoofdstuk VI, § t 66 voorkeur voor een der beide ontwerpen worden gegrond. Vergeleken toch met de andere projecten voor districtswaterleidingen, welke door het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening op overeenkomstige grondslagen werden bewerkt, biedt ook plan II, beoordeeld naar zijn waarschijnlijke levensvatbaarheid, geenszins bedenkelijke vooruitzichten. Daarbij moet in het oog gevat worden, dat, wat aangaat het aantal aansluitingen en de toeneming daarvan in die Walchersche gemeenten, waar de waterleiding zich mettertijd nog burgerrecht zal hebben te verwerven, met reden en ook zonder dat aan een van overheidswege opgelegden aansluitingsdwang behoeft te worden gedacht, hoogere verwachtingen kunnen worden gekoesterd , dan hier , uit een streven , om voorzichtig te ramen , onder cijfers werden gebracht. Hetzelfde kan waarschijnlijk gelden van de behoeften der industrie. Vooral op dit laatste punt stelt plan II wijdere mogelijkheden in uitzicht dan plan I. Blijkens hetgeen dienaangaande in Hoofdstuk II werd opgemerkt is de waterwinning in de duinen bij de Oranjezon op goeden grond toereikend te achten voor de onttrekking van de geraamde verbruikshoeveelheden. Toch is niet te ontkennen , dat in geval die behoeften zich sterker ontwikkelen, dan hier bij de bewerking der onderhavige plannen werd ondersteld — de kans daarop is allerminst uitgesloten — de situatie van plan II aan de hier bedoelde, in zekeren zin onvoorziene omstandigheden beter zal kunnen tegemoetkomen. De aanvoer van heidewater aan de oostzijde der gemeente Arnemuiden zal, binnen practische grenzen , in elke gewenschte mate mogelijk blijken , ook, zoo noodig, ten bate van bepaalde deelen des eilands ten westen van het kanaal van Walcheren. Die elasticiteit mist ongetwijfeld plan I, terwijl dit bovendien in de behoefte der gemeente Vlissingen aan voor de bedrijven geschikt Water , althans op den langeren duur , zeer waarschijnlijk niet zou kunnen voorzien. Met deze opmerkingen moge voldoende aangeduid zijn , dat de rentabiliteit niet de eenigé maatstaf kan zijn om te komen rot een eindkeus ten gunste van een der twee projecten. Factoren, die bij de verdere ontwikkeling van de aangelegenheid der Watervoorziening zich voordoen, en waarmede thans nog geen rekening kan worden gehouden, zullen daarbij gewicht in de schaal leggen. Als eindindruk mag , met het voorbehoud, waartoe de tijdsomstandigheden nopen, worden aangenomen, dat beide ontwerpen een bedrijf in uitzicht stellen, dat uit finaricieel-economisch oogpunt, zij het in meer of mindere mate , een bevredigende levensvatbaarheid zal bezitten."13' 67 Hooftfctuk VI, § 1. Kan men dus op goede gronden onderstellen, dat de aanleg en de exploitatie eener centrale drinkwaterleiding, zooals die in elk der onderhavige plannen geprojecteerd is, geen risico van beteekenis zou meebrengen voor de kassen der daarin betrokken gemeenten, toch is het denkbaar, dat c. q. niet alle vrees voor onverhoopt ongunstige gevolgen zich zou laten overwinnen en derhalve sommige bezwaren tegen toetreding tot de onderneming zouden blijven bestaan. Om deze moeilijkheid, indien ze zich eventueel zou voordoen, uit den weg te ruimen, zou kunnen worden uitgezien naar steun, in den vorm als in de laatste jaren in overeenkomstige gevallen door de hoogere besturen in uitzicht gesteldp werd. Indien het Rijk en de betrokken Provincie, op gelijke wijze als zulks o. m. in het waterleidingplan voor het eiland Schouwen en Duiveland werd voorgesteld, toezegging gaven, om c. q. tot een zeker bedrag rentelooze voorschotten te verstrekken tot het bestrijden van tekorten, die, tegen de verwachting in, nog zouden blijven qptreden, nadat het voor dit doel door de onderneming zelf ingestelde reserve-fonds was uitgeput, zou dit de vrees voor- toetreding bij sommige gemeentebesturen stellig helpen overwinnen. Zouden dan op een desbetreffend verzoek van belanghebbenden, de Staat en de Provincie samen zich borg stellen voor een even groote som, als waarop de grootte van het reserve-kapitaal, volgens de bij het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening gebruikelijke methode , wordt bepaald , dan zullen zij dat doen om aan een aangelegenheid van openbaar belang zedelijken steun te verleenen , maar tevens in de verwachting , dat bij een normale ontwikkeling van het bedrijf hun steun in den toegezegden vorm daadwerkelijk niet noodig zal zijn. Bij het toezeggen van dien steun wordt, wat het Rijk aangaat, in den regel een zeker toezicht op den bouw , de exploitatie en het financieel beheer der onderneming als voorwaarde bedongen. De grootte van het bedoelde reserve-kapitaal zal eerst met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden vastgesteld als bepaald is: a. volgens welk plan de beoogde waterleiding metterdaad zal worden uitgevoerd; b. tot welke begrootingseindsom de t. z. t. geldende prijzen der bouwmaterialen zullen leiden ; c. op welke leeningsvoorwaarden de beschikking zal kunnen worden verkregen over het door de onderneming benoodigde kapitaal; Hoofdstuk VI, § 1 . § 2. 68 d. welke tekorten gedurende de eerste boekjaren bij 'de op die grondslagen berekende indirecte bedrijfskosten en bij de dan eventueel opnieuw te ramen jaarlijksche uitgaven en inkomsten te verwachten zijn. Zoodra in beginsel zal zijn besloten tot de stichting eener centrale waterleiding voor het eiland Walcheren , zal de keuze van het plan, alsmede de algemeene opzet der voorgenomen uitvoering in nadere overweging zijn te nemen, daarbij rekening houdende met de voor de prijzen der bouwstoffen heerschende marktverhoudingen. Ook omtrent den termijn, binnen welken de te bestellen materialen geleverd zouden kunnen worden, dient de grootst mogelijke zekerheid te bestaan, opdat de bouwperiode niet een verlenging zou ondergaan, die onverhoopt tot aanmerkelijk renteverlies aanleiding zou geven. Reeds werd hiervoren de aandacht gevestigd op het onder dagteekening van 26 Augustus 1916 bij de Tweede Kamer der StatenGeneraal ingediende wetsontwerp, strekkende tot beschikbaarstelling van gelden voor den aanleg van drinkwaterleidingen, die uitsluitend in het algemeen belang met publiekrechtelijke lichamen als aandeelhouders worden opgericht. Daarmede wordt beoogd de gelegenheid te scheppen, dat aan Provinciën en Gemeenten, die tot de oprichting van zulke ondernemingen zouden wenschen over te gaan , door den Staat op zekere voorwaarden het vereischte kapitaal tegen 47j % kan worden verschaft. Zonder deze mogelijkheid zou er, ook i. c., zeer waarschijnüjk geen gegronde verwachting kunnen bestaan, dat in de naaste toekomst een rentestand van 4v« ten honderd , gelijk hier in de rentabiliteitsrekeningen werd ondersteld , zou worden bereikt. Met het oog op de financiëele bestaanbaarheid van een bedrijf, als hier geprojecteerd, die in hooge mate afhangt van het peil der rente, welke de onderneming voor het kapitaal, benoodigd voor de totstandkoming der waterleiding zal hebben te voldoen, is de te verwachten wettelijke regeling van groot belang. Ten slotte moge er op gewezen worden , dat t. z. t. nogmaals te onderzoeken zal zijn , welke oplossing van het vraagstuk der op het pompstation toe te passen energie, mogelijk in afwijking van de hier gegevene, het goedkoopste bedrijf zal in uitzicht stellen. § 2. Gevolgtrekkingen. De uitkomsten, waartoe het ingestelde onderzoek geleid heeft, zijn wat de hoofdzaken aangaat, als volgt samen te vatten: 69 Hoofdstuk VI, § 2. 1°* De tegenwoordige gesteldheid der watervoorziening op het eiland Walcheren veroorzaakt misstanden , die zoowel aan de volksgezondheid, als aan de algemeene welvaart schade toebrengen. De vraag, of in dezen naar verbetering moet worden gestreefd, behoort daarom, zoowel met het oog op den eisch van deugdelijk en overvloedig water in de huishouding, als ten aanzien van de toenemende behoefte aan voldoende bedrijfswater in de verschillende takken van nijverheid en handel onvoorwaardelijk bevestigend te worden beantwoord. 2°' Aan dat streven is op de in dit Rapport ontwikkelde gronden een volkomen welslagen in uitzicht te stellen, wanneer de belanghebbende gemeenten de handen ineenslaan, zij het, indien noodig, gesteund door de hoogere besturen, De uitvoering eener Walchersche watervoorziening, volgens een der thans uitgewerkte plannen, zal geen overwegende bezwaren van technischen aard behoeven te ontmoeten. Uit financieel-economisch oogpunt behoort echter, wat den aanleg der geprojecteerde werken aangaat, voorbehoud gemaakt te worden, in verband met de voor materiaalprijzen heerschende marktverhoudingen. Te dien aanzien zal eerst dan zijn te overwegen of, zonder buitengewoon risico, tot handelen zal kunnen worden overgegaan , als de omvang van de bedragen der te besteden gelden op meer bindende prijsaanbiedingen met meer nauwkeurigheid te bepalen zal zijn. 3°' Ontwikkelt zich na de totstandkoming der werken, de exploitatie op de in het Rapport aangenomen grondslagen , dan kan de levensvatbaarheid en de rentabiliteit van het bedrijf als vaststaande worden aangenomen, mits de te verwachten, blijvende verhooging der materiaalprijzen en arbeidshonen hand in hand gaat met een daarmede geëvenredigde verhooging van den gemiddelden prijs, waartegen het water zal worden verkocht. Indien zulks wenschelijk blijkt, zou het vertrouwen der belanghebbende gemeenten in de onderneming kunnen worden versterkt en daardoor de totstandkoming der zaak kunnen worden bevorderd, indien het Rijk en de betrokken Provincie in den voor gevallen als deze gebruïkelijken vorm een | risicogarantie" zouden willen verleenen. 's-Gravenhage, 31 Maart 1919. De Directeur van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening, w. g. VAN OLDENBORGH. 70 Overzicht van den vermoedelijken toevolkings alsmede van de bevolkingsdichtheid _ . — ■■ Namen Aantal Gemiddeld Geraamd percentage aantai der inwoners yan de : inwoners in aanmerking komende °P vermoedelijke j gemeenten. * Januari 1915- bevolkin9s- j °P toeneming. j 1 Januari 1950. 1. 2. 3. j 4. ■ Aagtekerke \ 699 1.00 972 Arnemuiden 2185 0,17 2318 Biggekerke 830 1,10 1193 Domburg 1314 1,10 1890 Grijpskerke 873 0,55 1047 Koudekerke 3152 1,45 5171 St. Laurens 743 1.45 1220 Meliskerke 688 1,00 957 Nieuw-en-St. Joosland 1014 0,25 1100 Oostkapelle 1257 1,30 1940 Oost-en-West-Souburg 3622 1,95 7000 Ritthem 660 0,25 717 Serooskerke . 1556 1,20 2350 Veere 1007 1,00 1400 Vrouwepolder 1038 0,75 1330 Westkapelle 2078 0,60 2530 Zoutelande 735 0,60 896 Totalen en gemiddelden 23451 1.10 34031 Middelburg 18825 0,25 20500 i 71 BIJLAGE III »)• aanwas gedurende het tijdvak lQlo-19oO, in de "betrokken gemeenten. Kadastrale Oppervlakte Oppervlakte Dichtheid van meren, (land) zonder j grootte , der plassen meren , plassen der , j bevolking Opmerkingen. en andere en andere a ö gemeenten wateren wateren per K. M2. in H. A. in H. A. in H. A. (land). 5. 6. 7. 8. 9. 844 - 844 82,82 Van 1 Januari 1915 is ._„„ , ï hier uitqeqaan, als het 1810 71 1739 125,64 ! , y a I tijdstip, waarop de van- 1005 59 946 87,73 wege de in het onderzoek begrepen gemeenten ont- 705 - 705 186,38 * , . , | vangen opgaven betrek1306 — 1306 66,84 j king hadden. 1952 110 1842 171,11 De gegevens der kolom- ' men 5 e. v. zijn ontleend 1031 — 1031 72,06 1 aan de Uitkomsten der ! Negende Tienjaarliiksche 700 — 700 98,28 ., ... ' ! volkstelling, gehouden op 1707 355 1352 75,00 31 December 1909. 1449 44 1405 89,46 840 — 840 431,20 1063 89 974 67.76 1325 13128 1325 117,43 13731 447 603 167,00 2281 167 1834 56,59 1068 58 901 230,63 814 58 756 97,23 33631 14528 19103 122,76 1371 - 1371 1373,08 . _ .. . TT ') De Bijlagen 1 en 11 zijn opgenomen in Deel II | van het Rapport. 1 li' 72 Raming van het totaal maximum-verbruik grondslag voor de b e re ke i iing van het volgens plan I (voorziening , , Aantal Aantal X1 Gemiddeld Maximum XT Aantal Als voren huis- huisNamen . aanwo- aange- . , u j i-i t. j i»i inwoners ö in % houdehjk houdehjk j r,n "enden slotenen verbruik verbruik der °P van nei „„. . T . op op , in M->. in M3. 1 Januari aantal j . aemeenten men 1 Januari 1 Januari . P«-r_ aa9 P"da9 gemeenten. 1950 j j inwoners, a 40 L. per a 60 l. per verbruiker, verbruiker. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Aagtekerke 972 800 j 720 74 28,800 43,200 Arnemuiden 2318 1990 1791 77 71,640 , 107,460 Biggekerke 1193 900 810 68 32,400 48,600 Domburg 1890 1830 , 1647 87,1 65,880 98,820 Idem (badgasten) *).... — — (1000) — (45,000) (70,000) Grijpskerke . 1047 890 828 79 33,120 49,680 Koudekerke 5171 4660 4194 81,1 167,760 251,640 St. Laurens 1220 1170 1053 86 42,120 63,180 Meliskerke 957 870 783 82 31,320 46,980 Nieuw-en-St. Joosland ... 1100 960 864 78,5 34,560 51,840 Oostkapelle 1940 1710 1539 79,3 61,560 92,340 Oost-en-West-Souburg . . . 7000 6860 6174 88 246,960 370,440 Ritthem 717 550 495 69 19,800 29,700 Serooskerke. 2350 2050 1845 79 73,800 110,700 Veere 1400 1340 1206 86 48,240 72,360 Vrouwepolder 1330 1030 927 70 37,080 55,620 Westkapelle 2530 2495 2245 88,7 89,800 134,700 Zoutelande 896 830 748 83,3 29,920 44,880 Totalen en gemiddelden . . 34031 30935 27869 81,9 1114,760 1672,140 Middelburg *) 20500 20350 19332 94,3 1353,240 2029,860 * 73 BIJLAGE IV. in m/!. per dag na, dertig bedrijfsjaren als Vermogen der waterleidingswerken met duinwater). m Totaal VWhrnilc Als voren 0 . . , ., veruiuiis. Spuien maximum-verbruik voor den in °/o ^ voor huishouding, veestapel van het veestapel, industrie ^. , . en de maxi- ^ voor Opmerkingen, industrie in M3. spuien en lekken in M3. mum- dag> -n M3 per dag per dag. verbruik. afgerond, i 8. 9. 10- II. 12. 9,300 21,5 3,046 56 *) Voor de tijdelijke bevolking 13,200 12,3 6,787 127 (badgasten) van Domburg is een- 10 000 20 6 3 3°2 62 gemiddeld en maximum huishoudelijk 5 600 57 5718 110 verbruik aangenomen van 45 resp. _ 70 L. per dag en per hoofd , terwijl — — 3,600 74 ■ _n ,T voor Middelburg 70 resp. 105 L. 4,030 8,1 2,972 57 , . f, . , per dag en per hooid is ondersteld. 44,440 17,7 16,976 313 3,100 4,9 3,618 70 3,100 6,6 2,754 53 10,300 20 3,589 66 18,820 20,3 6,430 117 4,400 1,2 20,109 395 5,700 19,2 2,040 37 15,000 13,6 7,104 133 8,000 11 4,499 85 14,400 20,5 4,118 74 7,100 5,3 7,752 150 12,320 27.4 3,379 61 188,810 11,3 107,885 2040 386,640 19 139,190 2556 Rond 4600 M3. duinwater per etmaal. 74 75 BIJLAGE V. Raming van het totaal maximum-verbruik in grondslag voor de berekening van het plan II (voorziening met duinwater Ms. per dag na dertig bedry fsjaren als vermogen der waterleidingswerken volgens en met heidewater). a " , Aantal Aantal Als voren Gemiddeld Maximum- ■kj Aantal huis- huis- 1Namen inwoners aanwo' aan9e~ in % houdelijk houdelijk o nenden slotenen van het verbruik verbruik . T °P . op op aantal in M3. in M3. 1 Januari per jag per dag gemeenten. 1950 1 Januari 1 Januari m- a 40 L. per a 60 L. per 1950. 1950. woners. verbruiker, verbruiker. 1. 2. ! 3. 4. 5. 6. 7. ! Aagtekerke 972 800 720 74 28,800 43,200 Biggekerke 1193 900 810 68 { 32,400 48,600 Domburg 1890 1830 1647 '] 87,1 65,880 98,820 Idem (badgasten) *).... — — (1000) — (45,000) (70,000) Grijpskerke 1047 890 828 79 33,120 49,680 Koudekerke (gedeeltelijk). . . 5071 — 4104 80,9 164,160 246,240 St. Laurens 1220 1170 1053 86 42,120 63,180 Meliskerke 957 870 783 82 31,320 46,980 Oostkapelle 1940 1710 1539 79,3 61,560 92,340 Oost- en West-Souburg. . . 1930 — 1611 83,4 64,440 96,660 Serooskerke 2350 2050 1845 79 73,800 110,700 Veere 1400 1340 1206 86 48,240 72,360 | Vrouwepolder 1330 1030 927 70 37,080 55,620 I Westkapelle 2530 2495 2245 88,7 89,800 134,700 Zoutelande 896 830 748 83,3 29,920 44,880 Middelburg (gedeeltelijk) *) . 19840 — 18705 94,3 1309,350 1964.025 Totalen en gemiddelden. . . 44566 - 38771 87 2111,990 3167,985 Arnemuiden 2318 1990 1791 77 71,640 107,460 Koudekerke (gedeeltelijk). . . 100 — 90 90 3,600 5,400 Nieuw- en St. Joosland ... 1100 960 864 78,5 34,560 51,840 Oost- en West-Souburg. . . 5070 — 4563 90 182,520 273,780 Ritthem 717 550 495 69 19,800 29,700 Middelburg (gedeeltelijk) *) . 660 — 627 95 43,890 65,835 Vlissingen (industrie) ... — — — ■— — — Middelburg (industrie) ... —. _ —■ — — ,— Totalen en gemiddelden. . . 9965 — 8430 84,6 356,010 534,015 <»» | ' ■-. - -. — v K -V Totaal Verbruik voreni Spuien maximum-verbruik Testapd in % en voor huishouding, en de van het lekken Opmerkingen. industne maximum in M3. spuien en lekken in M->. verbruik, per dag. in M3. per dag Per da9- v afgerond. 8. 9. 10- 11. 12. 9,300 21,5 3,048 56 *) Voor de tijdelijke bevolking 10,000 20,6 3,392 62 (badgasten) van Domburg is een 5 600 I 57 5718 110 I gemiddeld en een maximum huishou- ^ gAQ delijk verbruik aangenomen van 45 ,~ s . .' „ resp. 70 L. per dag en per hoofd, 4,030 8,1 2,972 57 ... n*-u 7n terwijl voor Middelburg 70 resp. 43,940 18 16,648 307 1Q5 L per dag en per hoofd is 3,100 4,9 3,618 70 ondersteld. 3,100 6.6 2,754 53 18,820 20,3 6,430 117 1,200 1.2 5,251 103 15,000 13,6 7,104 133 8,000 11 4,499 85 14,400 20,5 4,118 74 7,100 5,3 7.752 150 12,320 27,4 3,379 61 64,400 3,3 109,900 2138 220,310 6,9 190,183 3650 **) **) Duinwater pet etmaal. 13,200 12,3 6,787 127 0,500 9,3 0,328 6 10,300 19,9 3,589 66 3,200 1,2 14,858 292 5,700 19,2 2,040 37 12,540 19 4,514 83 (1.000,000) — 80,000 1080 (309,700) — 24,776 334 45,440 8,5 136,892 2025 ***) ***) Rond 2000 M3. heidewater ===== ----■= =^== ~—— ■ --— per etmaal. 76 BIJLAGE XIII. Begrooting der kosten van eersten aanleg volgens plan II. Hoe- Een- Bedrag I Ge- veel- he- O m s c h r ij v i n g. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Gulden. I Cent." HOOFDSTUK I. Watervang voor de duinwatervoorziening. Kanaal voor horizontale draineering met een bodemdiepte van 1 M. N. A. P. en een bodembreedte van 2 M., met wederzijdsche beloopen van 2 a 11/2 op 1 , te graven in eersten aanleg , ter lengte van 2700 M. met gemiddeld omstreeks 40 Ms. grondverzet per M. volgens het geprojecteerde tracé, met inbegrip van graaf kosten, helmbeplantingen enz., onvoorzien en ter afronding. Ji&i Totaal van hoofdstuk I 100.000 — Dezelfde werken van plan I, met hetzelfde kanaalprofiel, in eersten aanleg ter lengte van 3600 M., overigens in uitvoering en afwerking als boven f 125.000,—. Voor uitbreidingen der prise d'eau, welke volgens de onderstelling, tegen het llde en 2lste bedrijfsjaar zullen noodig zijn, heeft men bedragen in rekening gebracht, welke voor plan I op telkens rond f 60.000,— , voor plan II op telkens ongeveer f 30.000, — »• gesteld zijn. Over te brengen |100.000 — 77 Hoe- Een- Bedrag I Ge- veel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Galden. Cent. Galden. Cent. Overgebracht 100.000 — HOOFDSTUK II. A. Machines voor de duinwatervoorziening. Machines met direct gedreven plungerpompen en bijbehoorenden stoomketel, in hoofdzaak overeenkomstig het bestaande Stork-aggregaat, en ter vervanging van de beide verouderde Alschemachines met toebehooren 10.000 — Voor uitbreiding en vernieuwing der pompmstallaties is voor het 16de bedrijfsjaar j in de rentabiliteitsrekening een bedrag van rond f 47.000,— uitgetrokken voor twee • ■ machine-aggregaten, elk bestaande uit een stoommachine van 55 I. P. K. bij 90 omwentelingen per minuut, alsmede een enkel werkende, en een differentiaal-plungerpomp, onderscheidenlijk voor 174 M3. ruw en 166 Ms. rein water per uur, bij een manometrische opvoerhoogte van 9 resp. 52,50 M. Benevens voor elke aggregaat een stoomketel van 20 M2. verwarmend oppervlak en een oververhitter van 12 M2. idem , enz. Dezelfde voorziening voor plan I omvat twee machine-aggregaten, elk bestaande uit een gelijkstroom-stoommachine, met een maximaal vermogen van 75 I. P. K. bij 90 omwentelingen per minuut, alsmede een enkel werkende en een differentiaal-pluhger- Over te brengen . . . j 10.000 — 100.000 — 78 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht . . . 10.000 — 100.000 — pomp, onderscheidenlijk voor 219 M3. ruw, en 209 Ms. rein water per uur, bij een | manometrische opvoerhoogte van 9 resp. 61 M. Benevens voor elk aggregaat een Lancashire-stoomketel van 25 M2. verwarmend oppervlelk en een oververhitter van 15 M2. idem , rond f 45.000,—. B. Machines voor de heidewatervoorziening. Voor het pompstation te Arnemuiden twee machine-aggregaten, elk bestaande uit een gelijkstroom-stoommachine, met een maximaal vermogen van 30 I. P. K. bij 120 omwentelingen, alsmede een dubbelwerkende plungerpomp voor 92 M8. per uur bij een manometrische opvoerhoogte van 57,50 M. Benevens voor elk aggregaat een stoomketel van 12 M2. verwarmend oppervlak en een overhitter van 8 M2. idem. 25.000 — Totaal van hoofdstuk II 35.000 — HOOFDSTUK III. Machinegebouw voor de heidewatervoorziening. Machinekamer voor de opstelling en bediening der pompmachines, ongeveer 70M2. groot, ketelhuis voor de opstelling Over te brengen 135.000 — II 79 I I ===B!aS [I Hoe- Een- Bedrag Geveel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Gulden. Cent. . Overgebracht . . . 135.000 — en bediening der stoomketels, ongeveer 40 M2. groot, schoorsteen, kolenbergplaats met gang, W. C. enz., alles met inbegrip van de kosten voor grondwerk, onvoorzien en ter afronding. Totaal van hoofdstuk III ,12.300 — Machinegebouw voor de duinwatervoorziening. Voor latere uitbreiding van het pompstation aan de Oranjezon is geprojecteerd een machinekamer ter grootte van ongeveer 165 M\, waaronder een kelder, uitgevoerd in gewapend beton , tot berging van aan-, en afvoerleidingen, plaatsing van een rioolpomp, enz.; verder een ketelhuis, met een oppervlakte'van ongeveer 65 M2., schoorsteen , kolenloods; alsmede een dienstgebouw , bevattende een werkplaats , een vertrek voor den machinist, een directiekamer , laboratorium, schaftlokaal en W. C. met een oppervlak van ongeveer 85 M2. groot, alles met inbegrip v&h de kosten voor grondwerk, onvoorzien en ter afronding f 27.500,-. Dezelfde werken voor plan I, machinekamer met aangebouwd ketelhuis, kolenloods en dienstgebouw f 28.000,—. . * « yj . Over te brengen ift- 147.300 — 80 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- O m s c h r ij v i n g. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Galden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht 147.300 — HOOFDSTUK IV. Voorfilters van de duinwater' voorziening. De voorfilters, ter oppervlakte van 96 M ~., uitgevoerd in gewapend beton, met inbegrip van draineergoten en de afdekking daarvan in nagepersten steen, het filtermateriaal, sproeigoten en stortplaten, een aangebouwde verzamel- en verdeelkelder, tevens buizenkelder , eveneens in gewapend beton , ter grootte van ongeveer 40 M2., waarboven een gebouwtje in vakwerk voor bediening der afsluiters ; zonder buisleidingen , doch met inbegrip van grondwerk; onvoorzien j en ter afronding. Totaal van hoofdstuk IV 9.300 — Dezelfde werken voor plan I, met voorfilters ter oppervlakte van 116 M2. en een buizenkelder ter grootte van ongeveer 45 M8., materiaal en uitvoering als boven f 11.200,-. HOOFDSTUK V. Zandfilters voor de duinwatervoorziening. De zandfilters, ter werkzame oppervlakte van 1600 M2., uitgevoerd in gewapend beton, de afdekking'der draineergoten van [ ' r ~~ Oper te brengen ... .... . . 1156.600 — 81 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel" he_ O m s c h r ij v i n g. van zamenlijk heden. den. e]kea ^ bedrag. Gulden. Cent Gulden. Cent. Overgebracht 156.600 — nagepersten steen, met inbegrip van het filtermateriaal, de kosten van grondwerk, onvoorzien en ter afronding. Totaal van Hoofdstuk V 70.000 — De zandfilters voor plan I, in materiaal en uitvoering als boven , doch ter oppervlakte van 2125 M2., f 87.000,—. HOOFDSTUK VI. Reinwaterkelder c. a. foor de duinwatervoorziening. Reinwaterkelder, in aanleg ongeveer 70 M2. groot, uitgevoerd in gewapend beton, met afdekking in hetzelfde materiaal, vier aangebouwde en twee afzonderlijke keldertjes voor plaatsing der regulateurs, eveneens in gewapend beton, elk ongeveer 5 M2. groot, de bovenbouw dezer keldertjes uitgevoerd in vakwerkbouw ; zonder de regulateurs en buisleidingen, doch met inbegrip van grondwerk, drooghouden der kelders, onvoorzien en ter afronding 9.000 Dezelfde werken voor plan I, doch met vijf aangebouwde regulateurkeldertjes f 14.000,-. Bodemreservoir voor de heidewa tervoor zien ing. Bodemreservoir met een grondvlak van " " Oper te brengen . . . 9.000 — 226.600 — 82 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he* O m s c h r ij v i n g. van • zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Ij . Gulden. Cent. Overgebracht . . . 9.000 — 226.600 — ongeveer 680 M2., verdeeld in twee kamers, voorzien van leidwanden, aangebouwde keldertjes tot plaatsing en bediening der afsluiters, het geheel uitgevoerd in gewapend beton f met inbegrip van de kosten voor grondwerk, onvoorzien en ter afronding . 55.000 — Totaal van hoofdstuk VI . 64.000 — HOOFDSTUK VII. A. Watertorens voor de duinwatervoorziening. Watertoren bij Middelburg, met een I reservoir van 1000 M8. nuttigen inhoud, het geheel uitgevoerd in gewapend beton met baksteenvullingen voor de omwanding ; watertoren op een duintop bij Domburg, met een reservoir van 150 M8. nuttigen inhoud, uitgevoerd in gewapend beton, evenals de fundeering , lekvloer en afdekking van den toren, de omwanding in baksteenmetselwerk. Reservoir in een duintop bij Zoutelande, met een nuttigen inhoud van rond 80 M8. met aangebouwde ruimte voor toegang en voor bediening van afsluiters, het geheel uitgevoerd in gewapend beton, met een nuttigen inhoud van 100 M8.; de volledige werken met inbegrip van de paalfundeering I • . Over te brengen . . . |290.600 «— V 83 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- O m s c h r ij v i n g. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Ij Gulden. ' Cent. Overgebracht 290.600 — voor den toren bij Middelburg, grondwerk, opgaande buisleidingen, afsluiters, trappen, bliksemafleiders, onvoorzien en ter afronding 104.000 — Dezelfde werken voor plan I, doch de watertoren te Middelburg met een reservoir van 1200 Ms. nuttigen inhoud f 143.000,—. B. Waferforen voor de heidewatervoorziening. Watertoren bij Oost-Souburg, in uitvoering overeenkomende met dien bij Middelburg, met een reservoir van 1000 M3., met inbegrip van paalfundeering, grondwerk , opgaande buisleidingen , enz., onvoorzien en ter afronding 80.000 — Totaal van hoofdstuk VII 184.000 — HOOFDSTUK VIII. Dienstwoning. Dienstwoning voor den machinist op het terrein van het pompstation bij Arnemuiden, bevattende op den beganen grond: voorkamer , woonkamer, gang, keuken en bergplaats en op den zolder een tweetal slaapkamers, met de kosten voor grondwerk, onvoorzien en ter afronding. Totaal van hoofdstuk VIII . . 4.500 — Over te brengen J479.100 — 84 Hoe- Een- Bedrag Geveel- he- Omschrijving. van xamealijk heden. den. eiken post. bedrag. [I Gulden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht 479.100 — HOOFDSTUK IX. A. Electrische waterstandsaanwijzing enz. voor de duinwatervoorziening. Ondergrondsche kabelleidingen met seingevers , waterstandsaanwijzers, registreerapparaten, telefoontoestellen, enz. volledig gemonteerd met alle toebehooren. . . . 15.000 — Voor plan I bedragen deze kosten f 27.000,-. B. Electrische waterstandsaanwijzing enz. voor de heidewatervoorziening. Ondergrondsche kabelleidingen met seingevers enz., telefoontoestellen enz. compleet als boven 7.000 — Totaal van hoofdstuk IX 22.000 - HOOFDSTUK X. Buisleidingen op het terrein van het pompstation voor de duinwatervoorziening. 1100 M. Gegoten ijzeren zuig- en drukbuizen en verdere verbindingsleidingen tusschen machinekamer , voor- en fijn-zandfilters reinwaterkelder enz., gelegd en verbonden , met inbegrip van grondwerk en waterbezwaar en met alle toebehooren als afsluiters , voetkleppen, enz. en zes filterregulateurs, compleet met stelwerk, flotteurs en peilschalen. . Totaal van hoofdstuk X 13.500 — Over te brengen 514.600 — 85 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- O m s c h r ij v i n g. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Overgebracht Voor plan I bedragen de kosten der werken als bovengenoemd f 14.000,—. HOOFDSTUK XI. A. Rioleering op het terrein van het pompstation voor de duinwatervoorziening. Gulden. Rioleering voor regen- en afvalwater enz., van grèsbuizen, gelegd en verbonden, twee beerputten , een bezinkput en de noodige controleputjes, met inbegrip van grondwerk, enz Voorplan I bedraagt dit eveneens ƒ600,—. B. Rioleering op het terrein van het pompstation voor de heidewatervoorziening. Rioleering voor regen- en afvalwater enz., in materiaal als boven, een beerput en de noodige controleputjes, met inbegrip van grondwerk, enz Vlak afwerken , bestraten, begrinden , bezoden en beplanten inclusief een jaar onderhoud - . . Voor plan I bedraagt dit f 2.200,—. Oper te brengen . . . Cent. Gulden. Cent. . . 514.600 400 - Totaal van hoofdstuk XI . . ....... 1.000 HOOFDSTUK XII. A. Afwerking van het terrein van het pompstation voor de duinwatervoorziening. - 515.600 86 Hoe- Een- Bedrag ji Ge- veel- be- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. clkcn Post- bedrag. Gulden. Ont. Gulden. Cent. Overgebracht . . . 2.000 — 515.600 ~ B. Afwerking van het terrein van het pompstation voor de heidewatervoorziening. Afwerken, bestraten, bezoden en beplanten , een afsluithek, inclusief een jaar , onderhoud 4.100 — ' Totaal van hoofdstuk XII 6.100 — HOOFDSTUK XIII. A. Buizennet en zinkers voor de duinwatervoorziening.. *; 550 M. Gegoten ijzeren buisleiding , 250 m. M. wijd, gelegd en verbonden met de noodige hulpstukken, het verwijderen der verharding, het graven en weer invullen der sleuf tot aan de verharding ....af 7,45 4.097 50 4390 M. Idem 200 m. M. wijd, overigens als boven af 5,60 24.584 - 2980 M. Idem 175 m. M. wijd, overigens als boven af 4,85 43.553 - 19860 M. Idem 150 m. M. wijd, overigens als boven a f 4,- 79.440 - 13510 M. Idem 125 m. M. wijd, overigens als boven ....af 3,30 44.583 — j 19830 M. Idem 100 m. M. wijd, overigens als boven a f 2,60 51.558 — 9480 M. Idem 80 m. M. wijd , overigens als boven af 2,25 21.330 - Ot>er re brengen . . . 269.145 50 f21.700 - 87 i Ir i Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. I Gulden. Cent. Overgebracht . . .269.145 50 521.700 ~ 10 st. Afsluiters, compleet in het werk, met straatpot, aan wijsplaatje enz., wijd 250 m. M. af 62,50 625 — 22 I st. Afsluiters, wijd 200 m. M., overigens als boven af 46,50 1.023 — 8 st. Idem 175 m. M. wijd, overigens als boven af 40,50 324 _ • 26 st. Idem 150 m. M. wijd, overigens als boven a f 34,— 884 _ 18 st. Idem 125 m. M. wijd, overigens als boven | af 29,- 522 - 40 st Idem 100 m. M. wijd, overigens als boven af 24,50 980 L 65 st. Idem 80 m. M. wijd, overigens als boven af 20,50 1.332 50 345 st. Brandkranen, compleet in het werk, met straatpot, aanwijsplaatje enz. a ƒ 27,50 9.487 50 37 st. Idem, in hoofdzaak bestemd voor spuien af 27,50 1.017 50 Bestrating en andere verharding, in den vorigen toestand herstellen enz 27.097 75 7 st. Trambaankruisingen, volledig afgewerkt, met onvoorzien " 828 —- 12 st. Zinkers van gegoten ijzer met bijlevering van buizen, hulpstukken en zekerheidsmoffen, grondwerk, herstellen van het stroomprofiel, evenwel zonder de afsluiters, alsmede 12 st. Buisovergangen boven water, met bij- ! levering van de noodige omhullings- en isolatiematerialen 3.845 Oer te brengen . . .317.111 75 521.700 — I I 88 Hoe- Een- Bedrag Geveel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. I bedrag. , 1 Gulden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht . . . 317.111 75 521.700 — Extra waterbezwaar , als toeslag op de vorenstaande posten 1.888 25 B. Buizennet en zinkers voor de heidewatervoorziening. 2950 M. Gegoten ijzeren buisleiding , 275 m. M. wijd, gelegd en verbonden, met de noodige hulpstukken, het verwijderen der verharding , het graven en weer aanvullen der sleuf tot aan de verharding . a f 8,55 25.222 50 1 9675 M. Idem 225 m. M. wijd, overigens als.boven af 6.50 62.857 50 3460 M. Idem 200 m. M. wijd. overigens als boven - - af 5,60 19.376 U 2365 M. Idem 125 m. M. wijd, overigens als boven af 3,30 7.804 50 ij 3190 M. Idem 100 m. M. wijd, overigens als boven . . . af 2,60 8.294 — 4710 M. Idem 80 m. M. wijd, overigens als boven . • a f 2,25 10.597 50 j4 st. Afsluiters, 275 m. M. wijd, compleet in het werk, met straatpot, aanwijsplaatje enz., '. . . , '. . af 72,— 288 — |8 st. Afsluiters, 225 m. M. wijd, overigens als boven . { 1, af 53,50 428 — 8 st. Idem 200 m. M. wijd, overigens als boven af 46,50 372 — 4 st. Idem 125 m. M. wijd, overigens als boven . . I' . . . . - . . • , .af 29,- 116 - I u. Oer te brengen . . . 454.356 — 521.700 — 89 Hoe* Een- Bedrag Ge- veel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht . . . 454.356 - 521.700 - .7 st. Afsluiters, 100 m. M. wijd, overigens als voren. . . y: af 24,50 171 50 31 st. Idem 80 m. M. wijd, overigens als boven ...af 20,50 635 50 109 st. Brandkranen, compleet in het werk, met straatpot, aanwijsplaatje enz. . a f 27,50 2.997 50 11 st. Idem, in hoofdzaak bestemd voor spuien ....... '. II.. . a f 27,50 302 50 Bestrating en andere verharding, in den vorigen toestand herstellen enz 9.050 70 Spoorbaankruisingen, volledig afgewerkt, mét onvoorzien . ' 800 ■— Groote en kleine zinkers van staal en gegoten ijzer , met bijlevering van buizen , hulpstukken en zekerheidsmoffen, grondwerk , herstellen van het stroomprofiel, evenwel zonder de afsluiters, alsmede buisovergangen boven water met bijlevering van de noodige omhullings- en isolatiematerialen. 15.440 ■— Aanvoerleidingen binnen Middelburg en Vlissingen, compleet gelegd met de noodige ' hulpstukken, afsluiters spuikranen , zinkers enz., het verwijderen der verharding, het graven en weer aanvullen der sleuf en het herstellen der verhardingen geraamd op . 30.000 — Extra waterbezwaar, als toeslag op de vorenstaande posten 1.016 30 Totaal van hoofdstuk XIII 514.800 — Over te brengen 1.036.500 — 90 Hoe- Een- Bedrag Ge- veel- he- Omschrijving. van zamenlijk heden. den. eiken post. bedrag. Gulden. Cent. Gulden. Cent. Overgebracht 1.036.500 — j Het compleet buizennet voor plan I, met inbegrip van afsluiters > zinkers enz., grondwerk , herstellen der verhardingen . onvoorzien en waterbezwaar is begroot op f 420.000,—. HOOFDSTUK XIV. Inventaris, hulpwerktuigen enz. Inventaris der administratie, fit tersgereedschap en verdere benoödigdheden. Totaal van hoofdstuk XIV 5.000 ~~ Voor plan I zijn deze kosten begroot op f 4.500,-. Totaal der kosten van eersten aanleg volgens plan II |1.041.500 — : Het totaal der kosten van eersten aanleg volgens plan I bedraagt f 875.000,—». il Begrooting van het voor de onderneming benoodigde kapitaal. 91 BIJLAGE XIV. * Volgens plan I: Werken van eersten aanlag f 875.000,— Bestaande ,' over te nemen werken ,, 186.000,— Grondaankoop 20.000,— Duinonderzoek en samenstelling der plannen . „ 15.000,— Rente tijdens den bouw „ 16.000,— Bedrijfskapitaal en onvoorzienen , 8.000,—' Totaal . . . f 1.120.000,- Volgens plan II: Werken van eersten aanleg f 1.041.500,— Bestaande , over te nemen werken „ 198.500,— Grondaankoop 20.000,— Duinonderzoek en samenstelling der plannen . „ 15.000,— Rente tijdens den bouw ,, 19.000,— Bedrijfskapitaal en onvoorzienen , 11.000,— Totaal ... ƒ 1.305.000,- 92 BIJLAGE XV. Raming dei* exploitatiekosten volgens plan I. Kosten Volgorde van Kosten Kosten Totaal * van Kalenderjaar. der stoom-, smeer- van der directe en,, , bureau , enz. onderhoud I bedrijfskosten jaren. poetsmiddelen . r,. _ ' . rü in Gld. m ^'d- in Gld. in (jld. 2- 3. -». | 5. I 6. 1920 1 2309 9000 3900 15200 1921 2 2309 9000 5200 16500 1922 3 2546 9000 6500 18000 1923 4 2664 9000 7800 19500 1924 5 2790 9000 9100 20900 1925 6 2918 10500 10400 23800 1926 7 3056 10500 11700 25300 1927 8 3137 10500 13000 26600 1928 9 3208 10500 13000 26700 1929 10 3290 10500 13000 26800 1930 11 3381 12000 13000 28400 1931 12 3475 12000 13000 28500 1932 13 3565 12000 13000 28600 1933 14 3660 12000 13000 29700 1934 15 3750 12000 13000 28800 1935 16 3845 13000 13000 29800 1936 17 3938 13000 13000 29900 , 1937 18 4040 13000 • 13000 30000 1938 19 4110 13000 13000 30100 1939 20 4180 13000 13000 30200 1940 21 4305 14000 13000 31300 1941 22 4400 14000 13000 31400 1942 23 4490 14000 13000 31500 1943 24 4595 14000 13000 3160O 1944 25 4700 14000 13000 31700- 93 BIJLAGE XVI. Raming dei» exploitatiekosten volgens plan II. Volgorde van" Kosten Kosten Kosten Totaal stoom, smeer- van van Van der directe Kalenderjaar. der en personeel, ' u^. : poets- K a enz w3*6™11*00? onderhoud bedrijfskosten jaren. middelen in Gld in Gld- in Gld- in Gldin Gld. 1. 2. 3. 4. | 5. 6. 7. . | . , 1920 1 2081 10000 33500 4400 50000 1921 2 2137 10000 35100 5800 53000 1922 3 2329 10000 36900 7100 56300 1923 4 2439 10000 37900 8400 58700 1924 5 2549 10000 39100 9700 61300 1925 6 2672 12000 40300 11000 66000 1926 7 2793 12000 41500 12300 68600 1927 8 2876 12000 42300 13600 70800 1928 9 2955 12000 43300 13600 71900 1929 10 3046 12000 44200 13600 72800 1930 11 3124 14000 45300 13700 76100 1931 12 3219 14000 46200 13700 77100 1932 13 3310 14000 47300 13700 78300 1933 14 3403 14000 48400 13700 79500 1934 15 3500 14000 49200 13700 80400 1935 16 3938 15500 50200 14000 83600 1936 17 4059 15500 51200 14000 84800 1937 18 4150 15500 52200 14000 85900 1938 19 4243 15500 53100 14000 86800 1939 20 4341 15500 54100 14000 87900 1940 21 4432 17000 55100 14000 90500 1941 22 4536 17000 56000 14000 91500 1942 23 4636 17000 57000 14000 92600 1943 24 4741 17000 57900 14000 93600 1944 25 4841 17000 59000 14000 94800 I 94 BIJLAGE XVII. Ontwerp-voorwaarden voor de levering van water, als grondslag voor het onderzoek naar de rentabiliteit, volgens de prijzen van 1913 en 1914. A. HUISHOUDELIJK VERBRUIK. a. In arbeiderswoningen: 1°' met één vertrek (11 cents per week) f 5,80 per jaar; 2°' met twee vertrekken (14 cents per week) f 7,40 per jaar; 3°' met drie vertrekken (17 cents per week) f9,—■ per jaar. In de woningen, onder a bedoeld , wordt niet meer dan één tapkraan aangebracht. Deze heeft een wijdte van 3/8 Eng. duim en mag zich niet boven een gootsteen of andere afvoergelegenheid bevinden of daarop afwateren. b. In woningen , niet vallende onder b : 4°' met twee vertrekken f 9,— per jaar, waarvoor ten hoogste 17 M8. per half jaar mag worden gebruikt; 5°' met drie vertrekken f 11,.— per jaar, waarvoor ten hoogste 20 M8. per half jaar mag worden gebruikt; 6°* met vier vertrekken f 14,— per jaar, waarvoor ten hoogste 25 M8. per half jaar mag worden gebruikt; 7°* met vijf vertrekken f 17,— per jaar, waarvoor ten hoogste 30 M8. per half jaar mag worden gebruikt; 8°' met zes vertrekken f 20,— per jaar, waarvoor ten hoogste 34 Ms. per half jaar mag worden gebruikt; 9°* met zeven vertrekken f 23,— per jaar, waarvoor ten hoogste 39 Ms. per half jaar mag worden gebruikt; 10°' met acht vertrekken f 26,— per jaar, waarvoor ten hoogste 43 Ms. per half jaar mag worden gebruikt; 11°' met meer dan acht vertrekken, voor elk vertrek meer ƒ3,— per jaar meer, waarvoor ten hoogste voor elk. vertrek, meer dan acht, per half jaar 4 M8. meer dan 43 M8. mag worden gebruikt. Voor eiken kubieken meter boven het zonder extra-verrekening niet geoorloofde verbruik f 0,25. 95 B. INDUSTRIEEL VERBRUIK. Voor water, geleverd ten behoeve van industrie, of van zuivel-, boeren-, landbouw-, tuinbouw- en visscherijbedrijven : van 1 — 249 M8. per jaar . . 20 cents per M8.; „ 250- 499 19 ; „ 500— 999 „ „ „ . . 18 I „ 1000—1999 , 17 „ „ „ ; „ 2000—4999 , . . 16 „ „ „ ; „ 5000 M8. en daarboven per jaar. 15 „ „ „ . 96 Raming der bedry fsinkomsten Opbrengst Totaal-opbrengst Volgorde 1 otaal-opbrengst wegens verbruik wegens wegens voor vee en industrie huishoudelijk Kalenderjaar. der en wegens en industrieel huishoudelijk verbruik extra huishoudelijk ' verbruik jaren. in qjj verbruik in Gld. in Gld. Kol. 3 + 4. 1- 2. 3. 4. 5. 1920 1 50.888 13.572 64.460 1921 | 2 58.996 14.341 73.337 1922 | 3 67.833 15.117 82.950 1923 : 4 70.888 15.887 86.775 1924 5 74.611 16.657 91.268 1925 6 78.748 17.427 96.175 1926 7 83.015 18.201 101.216 1927 8 85.173 18.977 104.150 1928 9 87.323 19.741 107.064 1929 10 89.661 20.517 110.178 1930 11 91.988 21.142 113.130 1931 12 94.301 21.781 116.052 1932 13 96.789 22.413 119.202 1933 H 99.270 23.113 122.383 1934 15 101.803 23.813 125.616 1935 16 104.350 24.557 128.907 1936 17 107.042 25.157 132.199 1937 18 109.262 25.802 135.064 1938 19 111.444 26.514 137.958 1939 20 113.661 27.158 140.819 1940 21 115.931 27.720 143.651 1941 22 118.234 28.290 146.524 1942 23 120.580 28.809 149.389 1943 24 122.977 29.386 152.363 1944 25 125.393 29.957 155.350 97 BIJLAGE XVIII. volgens plan I. Opbrengst Saldo huur Totaal wegens waterverbruik dienstleidingen voor openbare en kleine doeleinden, inkomsten bedrijfsinkomsten Opmerkingen, incl. huur uit het brandkranen fittersbedrijf enz. in Gld. in Gld. Kol. 5 + 6 + 7. 6. 7. 8. 9. 5.448 5.592 75.500 5.548 5.615 84.500 5.648 5.602 94.200 5.758 5.667 98.200 5.778 5.654 102.700 5.778 5.647 107,600 5.788 5.596 112.600 5.798 5.552 115.500 5.798 5.638 118.500 5.818 5.604 121.600 5.828 5.142 124.100 5.828 5.090 127.000 5.848 5.050 130.100 5.848 5.069 133.300 5.858 5.126 136.600 5.878 5.115 139.900 5.888 5.113 143.200 5.898 5.138 146.100 5.908 5.134 149.000 5.918 5.063 151.800 5.918 4.631 154.200 5.928 4.548 157.000 5.948 4.663 160.000 5.948 4.689 163.000 5.968 4.582 165.900 98 99 BIJLAGE XIX. Raming dei? bedryfsinkomsten volgens plan II. Opbrengst Totaal-opbrengst Volgorde Totaal-opbrengst wegens verbruik wegens wegens voor vee en industrie huishoudelijk Kalenderjaar. der , , . en wegens en industrieel huishoudelijk verbruik extra huishoudelijk verbruik jaren. m Gld. verbruik in Gld. in Gld. Kol. 3 + 4. 1. 2 3. 4. 5. —— 1 1 f— 1920 1 50.888 35.260 86.148 1921 2 58.996 37.180 96.176 1922 3 67.833 39.161 106.994 1923 4 70.888 41.073 111.961 1924 5 74.611 43.058 117.669 1925 6 78.748 44.981 123.729 1926 7 83.015 46.960 129.975 1927 8 85.173 48.889 134.062 1928 9 87.323 50.857 138.180 1929 10 89.661 52.785 142.446 1930 11 91.988 54.616 146.604 1931 12 94.300 56.457 150.760 1932 13 96.789 58.295 155.084 1933 14 99.270 60.149 159.419 1934 15 101.803 62.053 163.856 1935 16 104.350 63.950 168.300 1936 17 107.042 65.755 172.797 1937 18 109.262 67.657 176.919 1938 19 111.444 69.575 181.019 1939 20 113.661 71.657 185.318 i 1940 21 115.931 73.137 189.061 1941 22 118.234 74.860 193.094 1942 23 120.580 76.583 197.163 1943 24 122.977 78.313 201.290 1944 25 125.393 80.089 205.482 I I ,,, : — — Opbrengst Saldo huur Totaal wegens waterverbruik dienstleidingen ^ voor openbare en kleine doeleinden, inkomsten bedrijfsinkomsten Opmerkingen, incl. huur uit het GJd brandkranen fittersbedrijf enz. in Gld. in Gld. j Kol. 5 + 6 + 7. 6. 7. I 8. 9. _ _ 5.468 5.584 97.200 5.568 5.656 107.400 5.668 5.638 118.300 5.778 5.661 123.400 5.798 5.633 129.100 5.798 5.673 135.100 5.808 5.617 141.400 5.818 5.620 145.500 5.818 5.602 149.600 5.838 5.616 153.900 j 5.848 5.148 157.600 5.848 5.092 161.700 5.868 5.048 166.000 5.868 5.113 170.400 5.878 5.066 174.800 5.898 5.102 179.300 5.908 5.095 183.800 5.918 5.063 187.900 5.928 5.053 192.000 5.938 5.044 196.300 5.938 4.594 199.600 5.948 4.658 203.700 5.968 4.569 207.700 5.968 4.642 211.900 5.988 4.630 216.100 100 Rentabiliteitsrekening van plan I volgens Kapitaal Rente Storting Volgorde der aan Aflossing jn het T, . . . , onderneming . , aan vernieuwings- Kalenderjaar. der v het einde aan het einde ronds aan jaren. het begin van het Jaar van het jaar. het einde van het jaar. W2°/o). van het jaar. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1920 1 1.120.000 50.400 — — 1921 2 1.120.000 50.400 ~ *~ 1922 3 1.120.000 50.400 — — 1923 4 1.120.000 50.400 ~ — 1924 5 1.120.000 50.400 — — 1925 6 1.120.000 50.400 — — 1926 7 1.120.000 50.400 — — 1927 8 1.120.000 50.400 — — 1928 9 1.120.000 50.400 — ~ 1929 10 1.120.000 50.400 — — 1930 11 1.165.000 52.425 6.270 7.650 1931 12 1.158.730 52.145 6.550 7.650 1932 13 1.152.180 51.850 6.845 7.650 1933 14 1.145.335 51.540 7.155 7.650 1934 15 1.138.180 51.220 7.475 7.650 1935 16 1.130.705 50.880 7.815 7.650 1936 17 1.122.890 50.530 8.165 7.650 1937 18 1.114.725 50.165 8.530 7.650 1938 19 1.106.195 49.780 8.915 7.650 1939 20 1.097.280 49.380 9.315 7.650 1940 21 1.132.965 50.985 9.985 7.650 • 1941 22 1.122.980 50.535 10.435 7.650 1942 23 1.112.545 50.060 10.910 7.650 1943 24 1.101.635 49.575 11-395 7.650 1944 25 1.090.240 | 49.060 11.910 7.650 1U1 BIJLAGE XX. begrooting met prijzen der jaren 1913/14. Totaal Totaal Totaal Totaal der der der der Verlies. Winst, indirecte directe bedrijfskosten. bedrijfskosten. uitgaven. inkomsten. 7. 8. 9, 10. 11. 12- 50.400 14.500 64.900 75.500 ~ 10.600 50.400 15.300 65.700 84.500 - 18.800 50.400 16.500 66.900 94.200 — 27.300 50.400 17.700 68.100 98.200 T 30.100 50.400 18.800 69.200 102.700 — 33.500 50.400 21.400 71.800 107.600 — 35.800 50.400 22.600 73.000 112.600 ~ 39.600 50.400 23.600 74.000 115.500 T 41.500 50.400 23.700 74.100 118.500 - 44.400 50.400 23.800 74.200 121.600 ~ 47.400 66.365 25.400 91.765 I 124.100 - 32.335 66.365 25.500 91.865 j 127.000 ? 35.135 66.365 25.600 91.965 130.100 - 38.135 66.365 25.700 92.065 | 133.300 - 41.235 66.365 25.800 92.165 136.600 - 44.435 66.365 ! 26.800 93.165 139.900 - 46.735 66.365 26.900 93.265 143.200 - 49.935 66.365 27.000 93.365 146.100 ~ 52.735 66.365 27.100 93.465 149.000 — 55.535 66 365 27.200 93.565 151.800 - 58.235 68.640 28.300 96.940 154.200 ~ 57.260 68.640 28.400 97.040 157.000 - 59.960 68.640 28.500 97.140 160.000 - 62.860 68.640 28.600 97.240 163.000 - 65.760 68.640 j 28.700 97.340 165.900 - j 68.560 102 103 BIJLAGE XXI. Rentabiliteitsrekening van plan II volgenf?egrooting met prijzen der jaren 1913/14. Kapitaal Rente Storting Volgorde der aan Aflossing in het onderneming . „ . , aan vernieuwings- Kalenderjaar. der het einde f , ; aan het einde fonds aan inron ! het beoin van het 'aar u , • het einde \ jaren. nei ueym van net jaar. van het jaar. j (^V^/o)- van het jaar. 1. 2. 3. 1 4. 5_ 6. 1920 1 1.305.000 58.725 — — 1921 2 1.305.000 58.725 — - 1922 3 1.305.000 58.725 - — 1923 4 1.305.000 58.725 ~ — 1924 5 1.305.000 j 58.725 — — 1925 6 1.305.000 58.725 ~ — 1926 7 1.305.000 58.725 — — 1927 8 1.305.000 58.725 — — 1928 9 1.305.000 58.725 ~ ~ 1929 10 1.305.000 58.725 ~ — 1930 11 1.325.000 59.625 7.305 10.860 1931 12 1.317.695 j 59.295 7.635 10.860 1932 13 1.310.060 58.955 7.975 10.860 1933 14 1.302.085 58.595 8.335 10.860 1934 15 1.293.750 58.220 8.710 10.860 1935 16 1.323.040 59.535 9.105 7.320 1936 17 1.313.935 59.125 9.515 7.320 1937 18 1.304.420 58.700 9.940 7.320 1938 19 1.294.480 58.250 10.390 7.320 1939 20 1.284.090 57.785 10.855 7.320 1940 21 1.298.235 58.420 11.455 7.320 1941 22 1.286.780 57.905 11-970 7.320 1942 23 1.274.810 57.365 12.510 7.320 1943 24 1.262.300 56.805 13.070 7.320 1944 25 1.249.230 56.215 13.660 7.320 Totaal Totaal Totaal Totaal der der ^ der Verlies. Winst, indirecte directe bedrijfskosten, bedrijfskosten. uitgaven. inkomsten. 7 8> 9. 10. 11- 12- 58.725 49.200 107.925 97.200 10.725 - 58.725 51.800 110.525 107.400 3.125 - 58.725 54.800 113.525 118.300 ~ 4.775 58.725 56.900 115.625 123.400 - 7-775 58.725 59.200 117.925 129.100 - 1U75 58.725 63.600 122.325 135.100 - 12-775 58.725 65.900 124.625 141.400 - 16-775 58.725 j 67.800 126.525 145.500 ~ 18-975 58.725 j 68.900 127.625 149.600 - 2L975 58.725 j 69.800 128.525 153.900 — 25-375 77.790 j 73.100 150.890 157.600 — 6-710 77.790 74.100 151.890 161.700 - 9.810 77.790 ! 75.300 153.090 166.000 — 12-910 77.790 76.500 154.290 170.400 — 16-110 77.790 77.400 155.190 174.800 — 19-610 75.960 80.600 156.560 179.300 - 22-740 75.960 81.800 157.760 183.800 ~ 2°-040 75.960 82.900 158.860 187.900 - 29-040 75.960 83.800 159.760 192.000 - 32.240 75.960 84.900 160.860 196.300 - 35-440 77.195 87.600 164.795 199.600 - 34-»05 77.195 88.600 165.795 203.700 - 37-905 77.195 89.700 166.895 207.700 ~ 40.805 77.195 90.700 167.895 211.900 ~ 44.005 77.195 91.900 169.095 216.100 - 47.005 ( BIJLAGE VIL BIJLAGE VHL BIJLAGE IX RIJKSBUREAU VOOR DRINKWATERVOORZIENING. CENTRALE DRINKWATERVOORZIENING VOOR HET EILAND WALCHEREN HOOFDBUIZENNET VOLGENS PLAN I. BIJLAGEX. TOP. IN R. 1919. S o haal Tan 5 o, o ó o. CENTRALE DRINKWATERVOORZIENING VOOR HET EILAND WALCHEREN HOOFDBUIZENNET VOLGENS PLAN /M*1/GftAPHl£DRUK Cö&MÏ /MM/& & ZOO/V, RöTTffiÖA/*. BIJLAGE XIL i I