DOMIMCAAISCHE STUDIËN. I DOOR % fr. Gr. A. MEIJER, ORD. PRAED. tieu I N. V DRUKKERIJ ION'.liOEKIIANDKL ,.ST. MAaI'.TÊN"1920. Dominicaansche Studiën. DOMINICAANSCHE STUDIËN. DOOR P. fr. G. A. MËIJER, Ord. Praed. Tweede, vermeerderde druk. N. V. DRUKKERIJ EN BOEKHANDEL „ST. MAARTEN" — TlEL. 1920. REVERENDISSIMO PATRI Fr. LUDOVICO THEISSLING, S. Thbol. Proïbsbori ac totius Ordinis Prabdicatobüm Magistro Generali, summa revbrentia bt pibtatb d. d. d. Auctor. IMPRIMI PERMITTIMUS. fr. Ant. tbr Maat O. P. Prior Proy. H.ui68en, die 16 Aprilis 1918T NIHIL OBSTAT W. db Veer S. j. Censor ad hoe delegatusJ VOORREDE. De belangstelling, welks mijne Studiën over de DominicanenOrde is te beurt gevallen, was mij eene aansporing om tot een tweede vermeerderde uitgave over te gaan. Had ik mij eerst beperkt tot een overzichtelijke behandeling van de eerste eeuw der Orde, toen de boom door den hemelschen Hovenier in den Hof der Kerk werd geplant, toen hij zijn Wortels forsch in de aarde sloeg en zijn levenssappen naar de tengere takken en twijgen dreef, thans wenschte ik ook de Orde te beschouwen als den krachtigen stam, in geurende bloesemweelde en rijpen vruchtenlast, den storm der eeuwen trotseerend, en bij het krakend afscheuren der oude takken, telkens nieuwe loten schietend. Een volkomen beeld der Orde te schetsen is ondoenlijk, ook al zou men bij wijze van spectraal-analyse haren veelzijdigen werkkring uiteen zetten, want bij het beschouwen der onderdeelen ontglipt het beeld van het geheel. Bovendien kan ik niet ontveinzen, dat zulk een arbeid te zware eischen stelt, zoolang het uitgestrekt terrein niet grondig is onderzocht en ontgonnen. De Orde van den H. Dominicus is volgens het uitdrukkelijk verlangen der Pausen, aan wier zending zij bestaansrecht en levenskracht ontleent, ingesteld voor de prediking tot heil dei' zielen. Deze prediking nu omvat in den meest uitgebreiden zin het leerambt en het predikambt. Het leerambt in de Kerk heeft tot hoofdonderwerp de Theologie, de leer der goddelijke dingen, der hoogste Waarheid. Vandaar heeft de Orde, krachtens hare instelling, de Theologie Tin VOORREDE. altijd beschouwd als hare levensstudie, en is haar niet ten onrechte Veritas tot wapenspreuk gegeven. Onafscheidelijk van de Theologie is de H. Schrift, waarin de schat der geopenbaarde Waarheid is besloten, en onontbeerlijk is de Wijsbegeerte, die als ondergeschikte wetenschap de geloofswaarheden met het licht der rede tracht te verklaren en te verdedigen tegen de dwalingen van 's menschen beperkt verstand. Vandaar heb ik voor den wetenschappelijken arbeid der Orde in den loop der eeuwen een artikel gewijd aan de Wijsbegeerte, de Theologie, de H. Schrift en de Q-eloofsverdediging. Op menig ander gebied der wetenschap heeft de Orde waardige vertegenwoordigers gehad, maar hun arbeid is meer van individueelen aard; daarbij zou het mij te ver voeren, indien ik allen naar waarde wilde gedenken. Wat het predikambt betreft, hier stond ik voor een mer a boire; men denke slechts — om van den laatsten tijd te gewagen — aan P. Lacordaire en diens volgelingen, aan P. Burke, P. Lombardo, P. Bonaventura en zoovele anderen. Van de behandeling dezer stof moest ik afzien. Voor het apostolaat onder de heidenen kan ik volstaan met te verwijzen naar: Op heilige Tochten. Overzicht vau de Geschiedenis der Dominicaansche Missiën door A. M. v. d. Oudenrijn, O. P., eene studie, waarin het Paulinisch woord wordt bevestigd: „Over de gansche aarde is hun geluid uitgegaan, en tot de eindpalen der aarde hunne woorden". (Rom. 10. 18.) Als vergoeding van bovengemeld gemis heb ik vooral aandacht geschonken aan de bijzondere devoties der Orde, niet alleen om in t algemeen te bewijzen, dat de wetenschap der Orde is een Theologia mentis et cordis, maar ook om in 't bijeonder aan te toonen, hoe geleerdheid en godsvrucht bij haar innig samengaan, gelijk vooral uitkomt bij den Engelachtigen Leeraar, die genoemd wordt de heiligste onder de geleerden en de geleerdste onder de heiligen. Bovendien wordt hierdoor licht geworpen op een werkkring der Orde, waardoor het Christenvolk in zijn geloof wordt versterkt en getrokken tot Dengene, die als Middelaar staat tusschen God en. de menschen. VOORREDE, K Tot toelichting van de hoogstwaardeerende woorden door Z. H. PaUs Benedictus XV in zijn brief bij het Zevende Eeuwgetij aan de Orde gericht, heb ik een artikel toegevoegd, getiteld: De Orde en de H, Stoel. Ofschoon dit werk uiteraard voor ordeleden is bestemd, heb ik — om den wensch van mijn vriend, wijlen Dr. Gijsbert Brom te eerbiedigen — het voor belangstellenden buiten de Orde verkrijgbaar gesteld. Nos cum prole pia benedicat Virgo Maria. p. fr. G. A. MEIJER. O. P.„ Zwolle, Feestdag v. d. H. Thomas v. Aquino. 1918. INHOUD Voorrede . vn Eerste Deel. De Stichting, Organisatie en Ontwikkeling der Orde. EERSTE HOOFDSTUK. § I. Hbt Wezen der Dominicanen-Orde. 1 A. De Dominicanen zijn geen monniken 2 B. De Dominicanen waren oorspronkelijk reguliere kanunniken 4 0. De Dominicanen-Orde bestaat uit eene vereeniging van het canonicaat en het apostolaat. 8 D. Vergelijking tusschen de Oonstitntiën der Norbertijnen en der Dominicanen 14 § II. Bbvbstigingsbul dbr Orde tan den H. Dominicus . . 17 Over den aard der charta. — Inhoud der charta. — De kleine Bul van~22 December 1216. § III. Ovbr den naam: Fratrbs Pra bdicatorbs 27 § IV. Over hbt tisiobn tan dbn Gelukz. Reginaldüs mbt betrekking tot hbt scapdiibr ,31 xu inhoud. TWEEDE HOOFDSTUK. § I. Hbt Bestuur 41 § II. Db Kioostbrbbzittingbn 47 § III. Db Liturgie 55 A. Het Brevier en het Koorgebed 55 B. De Zang 59 C. Het Nachtkoor 63 D. Het Orgel . . . ; 65 E. De H. Mis 66 F. De private gebeden .... 69 § IV. De Studib . . . 70 Studieplicht. — Wetenschappelijke zending der Orde. — Het novitiaat. — Studium artium. — Studium naturalium. — Studium theologicum. — Studium solemne. — Studium generale. — Studium arabicum, graecum en hebraicum. — Sehooltucht. § V. Db Kerk en het Klooster 84 De Kerk. — Het Klooster. DERDE HOOFDSTUK. § I. De Uitbbridimg der Orde 94 § II. Hbt Leerambt drr Orde 101 A. De profane wetenschappen. — Wijsbegeerte . . 104 B. De Theologie , 108 O. De H. Schrift 109 § III. Het Prbdikambt der Ordb. 112 A, De Prediking - > • < H* INHOUD jrjTI B. Het Apostolaat onder de heidenen en schismatieken. Apostolaat onder de Oumanen. — Apostolaat onder de Bosniërs. — Apostolaat onder de Ruthenen. — Apostolaat onder de Russen. — Apostolaat onder de Pruisen. — Apostolaat onder de Lithauers. — Apostolaat van den H. Hyacinthus. — Apostolaat onder de Mooren. — Apostolaat in het H. Land. — Apostolaat onder de Tartaren. — De Congregatie der Pelgrimbroeders 2<«> § IV. Db Inquisitib -^o Voorafgaande opmerkingen j^o A. Oorsprong en ontwikkeling der bisschoppelijke Inquisitie 144 B. Oorsprong en ontwikkeling der pauselijke Inquisitie. 145 C. De H. Domihlcus en de InqufÉtie 151 D. Over de straffen der Inquisitie 152 Tweede Deel. De Orde in den loop der eeuwen. EERSTE HOOFDSTUK. § I. Db "Wijsbegeertb jgg § II. Db Godgeleerdheid jwg Over het gebruik der Summa als handboek .... 207 § in. Db H. Schriit 211 § IV. Db Gblooesvbrdbdiging 230 § V. Db Ordb bn db H. Stobl * 275 X1y inhoud TWEEDE HOOFDSTUK. & I. De Devotie tot den Zoeten Naam Jesus 306 § II. De Devotie tot het Lijden onzeb Hbbrbn Jesus Christus 317 | III. De Devotie tot het Allerheiligste Sacrament . . . 330 § IV. De Devotie tot de Allerheiligste Maagd .... 345 § V. De Broederschap van dbn Engblachtigbn Strijd . . 364 AANHANGSEL f. £ Db Tweede Ordb ^71 II. De Dbrdb Ordb 379 AANHANGSEL II. Historisch overzicht van de Nedbrduitschb Provincib. I. Van de komst der Dominicanen in Nederland tot de oprichting der Hollandsche Congregatie. (1232?—1459). 385 II. Van de oprichting der Hollandsche Congregatie tot de opheffing ter kloosters. (1459—1594) 393 III. Van de opheffing der kloosters tot heden. (1594—1920). 403 AANHANGSEL III. Lust van db HoogEbrw. Paters Provinciaals der Nbdbrduiïsche Provincib EERSTE DEEL EERSTE HOOFDSTUK. § I. Het Wezen der Dominicanen-Orde. Ten einde de deerlijk misleide en afgedwaalde geloovigen in Zuid-Frankrijk met beter gevolg door de prediking der Christelijke Waarheid terug te voeren tot den waren schaapsstal, rijptedoor Gods ingeving bij den H. Doinjnicus het plan, om een schaar predikers, priesters vrij van zielzorg, rondom zich te vereeuigen en gezamenlijk de ketterij in het openbaar te bestrijden en uit hare schuilhoeken te verdrijveu. Wilde zulk eene vereeniging in de Kerk wettig bestaan en duurzame levenskracht bezitten, dan moest zij gegrondvest worden op de Rots van Petrus, die krachtens de goddelijke belofte alle stormen trotseert tot aan de voleinding der eeuwen. Bovendien, de prediking van Gods Woord was een apostolisch ambt, dat den bisschoppen, als deelend in het herderlijk bestuur, rechtens toekomt en in zijn volheid zetelt in Petrus en diens Opvolgers. Van den Paus moest derhalve de zending uitgaan, en vooral de zending zooals de Heilige deze vurig wenschte, om te prediken in de geheele. wereld aan alle schepselen. Voor een tocht naar de Eeuwige Stad bood zich de gelegenheid ongezocht aan. Paus Innocentius III riep in 1215 een algemeen Concilie te Rome bijeen, en tengevolge van dit bevel moest ook Fnlco, bisschop van Toulouse, zich derwaarts begeven. Deze kerkvoogd nu verzocht den H.^Dominicus om hem op die reis te vergezellen, en aldus ontmoeten wij den Heilige in het najaar "van 1215 te Rome. Het verzoek tot het stichten eener Orde, en wel eener Orde met een ongemeen doel: het apostolaat, kon niet op ongunstiger tijd worden ingediend, want de vaders van het Concilie 2 hadden juist besloten, het stichten van nieuwe Orden te verbieden. De Paus meende dan ook Dominicus' verzoek niet te mogen inwilligen, doch ried hem aan naar Frankrijk terug te keeren en daar, in overleg met zijne metgezellen, een der bestaande kloosterregels tot grondslag zijner stichting te kiezen. Daarna zou hij terugkeeren om de goedkeuring zijner Orde te ontvangen. De keuze van een kloosterregel viel niet moeilijk. De H. Dominicus was regulier kanunnik; zijne leerlingen hadden zich naar zijne levenswijze gericht, wat lag dus meer voor de hand, dan dat zij den regel van den H. Augustinus kozen? Daarbij gaf deze regel de meeste vrijheid voor het opnemen van voorschriften, die voor de nieuwe Orde doelmatig schenen. Vol moed begaf de H. Dominicus zich weer naar Rome, waar paus Innocentius III inmiddels door paus Honorius III was opgevolgd, hernieuwde zijn verzoek en ontving den 22sten December 1216 de plechtige confirmatie-bul, waardoor zijn Orde als een vereeniging van reguliere kanunniken werd goedgekeurd. Hieruit volgt: A. De Dominicanen zijn geen monniken. Om dit te bevestigen, geven wij de volgende verschilpunten aan tusschen monniken en Dominicanen : 1°. De monniken doen geloften aan den localen overete, den abt. De Dominicanen doen geloften aan het algemeen Hoofd der Orde, den GeneTaal, wiens plaats de Prior vervangt. 2°. De monniken zijn, volgens het oude lijfeigenstelsel, territoriaal ; zij kunnen niet, tegen hun wil, naar eene andere abdij gezonden worden. Verlaten zij vrijwillig de abdij, dan houdt elke verplichting tusschen den abt en den onderdaan op. De Dominicanen leggen volstrekte gehoorzaamheid af, zonder eenige beperking, en zijn altijd ad nutum van het Hoofd der Orde; zij zijn eosmopolitisch, mobiel, kennen geene stabilitas loei. 3°. Elke abdij staat op zichzelf. Er bestaat eenige betrekking, o. a. het visitatie-recht, van de abbatia matrix tot de filiae, wanneer deze nog niet tot abbatia verheven zijn. Ook bestaat er eene betrekking, voorkomende uit gemeenschappelijke belangen en regels, fraterna caritas. Charta caritatis S. Bernardi. 8 In later tijd hebben verschillende abdijen zich vereenigd tot eene congregatie, bijv. de Benedictijnen-congregatie van Bürsfeld,St. Maurus, Subiaco, Beuron. — Onder Z. fl. Leo XIII hébben de monniken-orden ieder een abbas primas gekregen. De Dominicanen-kloosters zijn vereenigd tot provinciën, die een aaneengesloten geheel vormen, en wier centrum te Rome is. 4°. De monniken hebben hoofdzakelijk een contemplatief leven; cultus divinus, koor, handenarbeid en studie. De Dominicanen hebben hoofdzakelijk een actief leven ; apostolaat, verbonden met voorschriften van het contemplatieve leven, of, gelijk men zegt, het actieve leven, vereenigd met het contemplatieve. — Contemplata tradere; vandaar werken zij in de wereld onder het volk. 5°. De monniken zoeken uiteraard de afgelegen plaatsen. De Dominicanen vestigden zich bij voorkeur in de steden. De eerste stichtingen van den H. Dominicus en diens opvolgers waren allen in'de grootste steden. Bernardus valles, montes Benedictus amabat, Oppida Franciscus, celebres Dominicus urbes. 6°. De monniken leven van grondbezit en cultuur : zij verwierven zich groote verdiensten, vooral in ons land, door het opwerpen van dijken, droogleggen van moerassen, graven van vaarten. De Dominicanen leven van aalmoezen, bij gelegenheid der termijnen ingezameld. Volgens de oorspronkelijke regels mogen de Dominicanen geen onroerende goederen en geen vaste inkomsten in gemeenschap bezitten. Vroegtijdig werd echter bij de meesten hierin gedispenseerd. In 1475 strekte Sixtus IV de dispensatie tot de geheele Orde der Dominicanen uit. 7°. De Franciscanen zijn geene monachi, maar fratres. „An die Stelle der mehr oder weniger von der Welt abgeschlossenen eremitae und monachi". schrijft P. Jeiler, Kirchenlexikon. IV. S. 1806, „traten jetzt die fratres als wanderende Prediger des Evangeliums, doch natürlich so, dasz das Leben der Cönobiten und die Absonderung von der Welt nur beschrankt, nicht aber ganz aufgegeben ward". Van de Dominicanen schrijft Heimbucher : Der Dominikanerorden ist ein ordo clericorum nicht ein Mönchsorden". — Die Orden und Kongregationen. Bd. I. S. 548. 4 8°. De Benedictijnen en hunne vertakkingen : de Oisterciënsers en de Trappisten, of hervormde Oisterciënsers, noemen zich uitdrukkelijk monachi. De Dominicanen noemen zich fratres en worden gemeenlijk door het' volk zoo genoemd, ten minste in de Middeleeuwen : Fra Angelico, Frères-Prêcheurs, Predickbrueders (Broerskerk, ten Brueren), Black Friars. N.B. 1". Ook de reguliere kanunniken o. a. de Praemonstreiters of Witheeren en de kanunniken van het H. Kruis of de Kruisheeren noemden elkaar oudtijds frater. Mamachi, o c. lib. II, p. 442. — Acta Cap. Gen. Ord. S. Crucis. 1624. 2°. Het woord monachus werd in de Middeleeuwen in wijdere bsteekenis voor alle kloosterlingen gebruikt, zoo noemt Thomas a Kempis zijne ordebroeders, de reguliere kanunniken van Wiudesheim, monachi. Vergelijk zijne werken: E7ichiridion monachorum ; Alphabetum parvum monachi; Vita boni monachi. 3°. Over het onderscheid tusschen monniken en reguliere kanunniken heeft Anselmus van Havelberg een zaakrijk tractaat geschreven : Tractatus de ordine canonicorum regularium en' Epistola ad Ecbertum. Migne. PP. lat. T. 188. p. 1091, 1119. — In de 12de eeuw bij de opkomst der reguliere kanunniken van Praemonstreit werd deze kwestie dikwijls met heftigheid behandeld. — De naam canonicus saecularis en regularis stamt uit de 12de eeuw; vóór dien tijd spreekt men van clerici religiosi, clerici regulares. In dien zin zegt Sint-Thomas (2. 2. qu. 189. a. 8. ad 2) van de reguliere kanunniken „quibus per se competit ut sint clerici religiosi. Séd ad religionem monachorum non per se competit ut sint clerici." B. De Dominicanen waren oorspronkelijk reguliere kanunniken. 1°. De Dominicanen-orde is een tak van den stam der reguliere kanunniken, een ordo clericorum, wier gewaad zij van den beginne droeg en thans, eenigszins gewijzigd, nog draagt. Of .de H. Dominicus reeds als kanunnik van Osma het schapulier heeft gedragen, of naar aanleiding van het visioen van den gelukzaligen Reginaldus het superpellicium tegen het schapulier heeft verwisseld, 5 is, volgens sommigen, niet uitgemaakt. Volgens P. Mandonnet hebben de Dominicanen het superpelliciuni of linnen koorhemd, het onderscheidingskleed der reguliere kanunniken, afgelegd en door het schapulier vervangen op het eerste generaal-kapittel in 1220. — II. Rosario. Memorie Domenicane. Serie III. Vol. III. p. 75. 29. De H. Dominicus heeft zijn vroegeren staat van kanunnik niet afgelegd, maar het kannnnikaat uitgebreid tot het apostolaat, gelijk' Oonstantinus van Orvieto, O. P. in de eerste antiphoon van den 2den nocturn zegt: „Sub Augustini regula mente profecit sedula, tandem virum canonicum auget in apostolicum, m. a. w. het apostolaat verbonden met het kanonikaat. 3°. Honorius III noemt de Dominicanen-orde in zijne confirmatie-bul een ordo canonicus. „Ordo canonicus qui seeundum regulam B. Augustini in eadem ecclesia (S. Romani Tolosae) institutns esse dignoscitur". — Zoo ook nog in latere stukken. — In 1221 noemt de Paus den H. Dominicus: „canonicus Ordinis Praed." — Zelfs de Zusters, der 2de Orde worden ordo canonicus genoemd. 4°. Als getuige bij de canonisatie van den H. Dominicus treedt een zekere fr. Philippus op „ejusdem (Praedicatorum) ordinia canonico". go. Bij de stichting van het klooster te Besanqon verklaart de Aartsbisschop: „Decanus totumque capitulum nostrae Bisuntinae matricis Ecclesiae reverendos fratros canonicos ordinis Praedicatorum ad civitatem nostrani instinctu Spiritus Sancti vocaverunt". 6°. De Schotsche kroniek van Melrose verhaalt bij het jaar 1233 : Olemens cajionicus de Ordine Praedicatorum, electus est ad episcopatum Dumblayn, etc. 7°. In notariëele acten worden de Dominicanen van Londen mnonici genoemd. — 1224 canonicis ordinis Praedicatorum dedit eisdem canonicis .... ipsi canonici. — 1228 circiter. Oonfirmari Deo et canonicis ordinis Praedicatorum. Analecta Ord. Praed. T. III. p. 286. ' 8°. Kardinaal Jacobus de Vitry, een beroemd persoon uit de eerste helft der 13de eeuw, rangschikt in zijn preek ad canonicos regulares de Dominicanen tot den zevenden stroom: septimus (rivus) Ordo Fratrum Praedicatorum. Dezelfde Kardinaal geeft in zijn Historia Oecidentalis cap. XXVII een geestdriftige beschrijving van de Dominicanen onder 6 den titel: De nova religione et praedicatione Canonicorum Bonaniensium Hij zegt van hen o.a. Praedicatorum Ordinem Canonicorum Ordini conjungentes 1). 9°. De oudste Constitutiën, van 1228, spreken niet anders dan van kanunniken, in tegenstelling van conversi, de leekebroe ders. In 't kapittel: De recipiendis: Conventualis prior nullum in conversum recipiat, in canonicum vero neminem, nisi requisito consensu totius vel majoris partis capituli et optentu. — In 't kapittel : Begula fratrum nostrorum conversorum: Eodem tempore surgant fratres nostri conversi, quo et canonici Indumenta tot habeant quot et canonici Poterunt et brevia grisei coloris habere scapularia ad formam scapularium canonicorum .... Nullus conversus fiat canonicus. 10°. Het generaal kapittel te Parijs in 1246 dringt er op aan : canonicus te schrijven : „Sciant omnes quod in illa constitutione ubi dicitur: Nullus recipiatur in canonicum etc. debet esse canonicum, et qui non habent, apponant. — Op het generaal kapittel te Trier in 1249 werd voor 't eerst verklaard, dat men in de Constitutie clericus in plaats van canonicus moest lezen. „Nullus recipiatur in Fratrem clericum, expuncto canonici vocabulo. Op de generale kapittels van 1250 en 1251 werd deze verandering bevestigd. Het woord canonicus bleef in de Constitutie op ééne plaats bewaard, nl. in den Prologus: „ut (omnes) uniformes in observantiis canonicae religionis inveniamur". De aanleiding tot deze naamsverandering was de onvriendschappelijke houding der universiteit van Parijs, die geene professors der nieuwe kloosterorden kon dulden en daarom het recht tot doceeren alleen toekende aan clerici, maar niet aan monniken en reguliere kanunniken. Vandaar kon de H. Thomas later in zijn strijd tegen Ghrillaume van St. Amour met recht antwoorden: „Item dato quod monacho docere non liceat, non sequitur quod canonicis regularibus non liceat docere, cum canonici regulares inter clericos computentur".s) 1) Dat door deze kanunniken van Bologna de Dominicanen moeten worden verstaan en niet de reguliere kanunniken van Reno — zooals P. Denifle meende — heeft P. Mandonnet voldingend bewezen. Les ChanoinssPrêcheurs de Bologne. Archives de la Soeièti d'histoire du canton de Fribourg. Tome VIII, liv. 1. 1903. 2) S, Thomas. Opusc. Contra impugnantes cultum Dei et religionem. c. 2. 7 Afstand doen van de rechten van reguliere kanunniken lag geenszins opgesloten in het afleggen, van dien titel en het aannemen van dien van clericus; tot zulk een afstand was de Orde zelfs niet bevoegd, omdat zij als canonicale Orde was goedgekeurd en hare kerken dientengevolge door de Pausen met het privilege van collegiale kerken waren begiftigd. Aldus houdt ook P. Denifle staande, dat door die verandering van canonicus in clericus de Orde niet opgehouden heeft eene canonicale Orde te zijn. „Daar destijds de strijd van den wereldlijken clerus tegen de Dominicanen en Franciscanen reeds hevig was ontbrand, waarbij de mendicanten op één lijn met de monniken werden gesteld, scheen het noodzakelijk te wijzen op het feit, dat de leden der Dominicanen-orde werkelijk clerici waren" s). 11°. Aan de reguliere kanunniken als ordo clericorum kwam rechtens de bediening toe van parochiekerken. Vandaar wordt in de confirmatie-bul der Dominicanen-orde van de bediening van parochiekerken gewag gemaakt als van eene zaak, die vanzelf sprak. — In parochialibus vero ecclesiis, quas habetis, liceat vobis sacerdotes eligere et diocesano episcopo praesentare. 12°. Doorslaand is het laatste bewijs: De H. Dominicus heeft de regels der Praemonstreiters tot grondslag gekozen voor de Statuten zijner Orde. Zelfs kunnen de Constitutiën der Dominicanen en hunne liturgie, volgens P. Denifle, niet grondig verstaan worden zonder de kennis van die der Praemonstreiters. N.B. 1° In de 18de eeuw is deze kwestie bijzonder gaande gemaakt. — Jacob. Mémoires sivr la canonicité de Vinstitut de St. Dominique, Béziers, 1759 ; Neveu. Abrégé des preuves de la canonicité de Vordre des Frères Prêcheurs, Troyes 1764; Mamachi, Annales Ord. Praed. lib. II p. 455. Iu den laatsten tijd werd zij besproken: H. Denifle, Archiv für Litt.- und Kirchen-Gesch. I. S. 168; Analecta Ordinis Praed. Anno III. p. 628. (1895—1896); M. D. Ohapotin, Histoire des Dom. de la prov. de France, Paris 1898. p. 420; Mortier, Histoire des Maitres Généraux, Paris 1903. I. p. 31—57. 2°. Hiërarchisch worden de Dominicanen gerangschikt onder de Mendicanten en bekleeden onder dezen, ratione antiquitatis — 2) Denifle. Archiv für Litt. und Kirchen-Qeteh. I. S. 170. 8 de Orde van St. Dominicus werd door den Paus goedgekeurd in 1216; die van St. Franciscus in 1219 — de eerste plaats. De ouderdom eener Orde wordt gerekend, niet naar den datum harer stichting, doch naar den datum harer goedkeuring door den H.'Stoel. Wegens geschil van voorrang, bijzonder bij processies, verklaarde Paus Pius V bij bulle van 27 Aug. 1568, dat de Dominicanen krachtens dit beginsel den voorrang zouden hebben boven alle Mendicanten. C. De Dominicanen-orde bestaat uit eene vereenigïng van het canonicaat en het apostolaat. Gelijk de Orde van den H. Norbertus een overgang is van het monachale tot het canonicale leven, zoo is de Orde van den H. Dominicus een overgang van het canonicale tot het apostolische leven. Vetera novis augere, was het devies; het oude werd behouden in zoover dit het hoofddoel en de middelen, voor dit doel noodzakelijk, niet in den weg stond. De constitutiën van den EL Norbertus vormen den grondslag van de Dominicaanscbe wetgeving. B. Humbertus zegt dit nadrukkelijk in zijn commentaar op onze constitutiën: „Oonstitutiones nostre extracte sunt ab illorum (Praemonstratensium) constitntioni- bus Cum illa regula (b. Augustini) de constitutionibus illorum, qui alios illius ordinis excedebant, (b. Dominicus et fratres sui temporis) assumpserunt (illud) quod arduum, quod decorum, quod discretum invenerunt in illis et sibi competens reputarunt. Non eontenti' au tem illis, alia multa superaddiderunt et addere non cessant in capitulis annualibus " — Opera II. p. 2. ed. Berthier. Het hoofddoel was de praedicatio en het salus animarum, gelijk men leest in den Prologus: „Ordo noster specialiter ob praedicationem et animarum salutem ab initio noscitur institutus fuisse." — De defensio fidei was de aanleidende oorzaak tot de stichting der Orde, gelijk B. Humbertus zegt: „Fidei defensio fuit initium movens ad cogitandum de statuendo talem Ordinem sed, cum statutus fuerit auctoritate ecclesiae, amplificata fuit intentio, üt non solum statueretur ob fidei defensionem sed generaliter ob praedicationem." Deze prediking was onbegrensd; de H. Dominicus had zich de geheele wereld tot arbeidsveld uitgekozen, daarom moest uit 9 den Norbentijnschen regel gelicht wórden, wat dit doel in den weg stond, en 'daarbij gevoegd worden, wat bet bereiken van dit doel kon bevorderen. 1°. In strijd met dit doel ware het geweest, indien de Dominicanen hun apostolaat alleen tot die kerken hadden uitgestrekt, waarvan zij als canonici regulares de zielzorg hadden. Daarom werd van de bediening van parochiën, waartoe zij krachtens de confirmatie-bul gerechtigd waren, afgezien. Dit was een nieuwigheid; wel hadden enkele leden van oudere Orden zich aan de' missieprediking toegewijd, maar een Orde als zoodanig nog niet. — Om dezelfde reden werd sub excommunicatione verboden, direct of indirect te bewerken, dat de Orde met de cura monialiura of parochiarum belast werd. 2°. De macht der oversten om te dispenseeren in die middelen, welke de prëöiking en de studie belemmeren. De Vasten en het koor der Praemonstreiters werden bijgehouden, maar de oversten hadden groöte vrijheid in het dispenseeren : „In conventu suo praelatus dispensandi cum fratribus habeat potestaten), cum sibi aliquando videbitur expedirp, in his praecipue, quae studium. vel praedicationem vel animarum fructum videbuntur impedire, aldus de Prologus. — , Hore omnes in ecclesia breviter et succincte talitër dicantur, ne fratres devotionem amittant et eorum studium minime impediatur," aldus de Oonst. van 1228 ')• „Quid ergo mirum,'' aldus B. Humbertus in zijn Gomm. ad Constit., „si sunt aliqua statuta humana relaxanda pro tempore, cum salutarem fructum impediunt animarum ? .. . . Quod enim propter aliquid institütum est, non debet contra illud militare . . Badem ergo ratione statuta ordinis non debent sic servari rigide, quod illud impediunt, propter quod ordo principaliter est institutus". 3°. Op enkele uitzonderingen na (de militaire ridderorden) hadden alle Orden, ook de reguliere kanunniken, de stabilitas loei. Van de Benedictijnen, Cisterciënsers en Karthuizers is dit algemeen !) Hier wordt verondersteld, dat de geheele getijden gezongen worden, gelijk destijds overal in zwang was. Zoo zegt ook Rmus P. Cormier: Nimiam prolixitatem cavere, quando diurnum ac nocturnum suis cum responsoriis, hymnis et antiphonis totum Officium in nota persolvebatur, imperatuin fuisse probe intelligitur, ne studium impediatur. Analeeta Ord. Praed. IX. p. 15. 10 bekend, maar ook reguliere kanunniken, waaruit de Dominicanen zijn Toortgekomen, hadden dezen regel, zooals blijkt uit de professie-formule. De Comtitutiones Portuenses, die in de 12de eeuw door de koorheeren in Italië, Spanje en Duitschland onderhouden werden, schrijven voor: „Ego.... meipsum omnipotenti Deo offero et servitium et stabilitaten meam bis Sanctorum pignonbus, obedientiam quoque praelatis hujns ecclesiae.... promitto." — De formule der Praemonstreiters, in de 12de eeuw, luidde : „Ego frater.... offerens trado meipsum ecclesiae sanctae Dei gemtricis Mariae.... et promitto obedientiam perfectam.... tibi patri et successoribus tuis, quos conventus hujus ecclesiae secundum formam ordinis canonice elegerit." Deze beperking was in strijd met het apostolisch ministenum der Orde, daarom doet de Dominicaan (1228) gelofte aan den Generaal • Ego faeio professionem et promitto obedientiam Deo et b. Mariae et tibi.... priori talis loei vice... Magistri ord. Praed. et successoribus ejus." Ook dit was eene nieuwigheid. Bij den Magistergeneraal berustte het hoogste gezag, zoowel over de provinciën als over de individuen; de volmacht tot mobilisatie. Wel erkenden de Karthuizers, Oisterciênsers en Praemonstreiters een generaal-abt, maar ieder abt had een onafhankelijk gezag over zijn onderdanen. 4«. Voorschrift van handenarbeid. De H. Benedictus schrijft in zijn regel: „Otiositas inimica est animae. Et ideo certis temporibus occupari debent fratres in labore manuum, certis iterum horis in lectione divina.... Tune vere monachi sunt, si labore manuum suarum vivunt." Als behoedmiddel tegen de ledigheid, maar vooral ook als middel tot levensonderhoud was de handenarbeid voorgeschreven'). Voor de studie gold als beweegreden: Ama litterarum studia et carnis vitia non amabis. (S. Hieron.) De oude constitutiën van Praemonstreit behelzen ook vele bepalingen omtrent den handenarbeid. Deze arbeid was echter in strijd met het doel der Dominicanen, die slechts één arbeid moesten kennen : het zielenheil. Daaroin bepaalde de H. Dominicus, dat de tijd tot studie, gebed en prediking moest worden bestemd. Rud. van Faenza, getuige in het canonisatie-proces, verklaart: „Nolebat (b. i) Bekend is de strijd tusschen den Benedictijn Mabillon en de Raneé, abt van La Trappe, over de vraag, of de handenarbeid door geestesarbeid, door studie, mocht vervangen worden. ïl Dominicus) quod fratres intromitterent se de temporalibus nee de facto domus.... sed volebat quod alii semper essent intenti lectioni, orationi et praedicationi. Et si quem fratrem sciebat utilem ad praedicandum, nolebat quod injungeretur ei aliud officium". — Op het kapittel van Bologna in }220 sloeg de H. Dominicus zelfs voor, het tijdelijk bestuur en de huishouding over te dragen aan de leekebroeders, opdat de fratres litterati zich des te beter aan de studie en dë prediking zouden kunnen wijden. Joannes van Navarra getuigt in bovengemeld proces: „Et ut fratres fortins intenderent studio et praedicationibus, voluit dictus fr. Dominicus, quod conversi ejus ordinis illitterati praeessent fratribus litteratis in administratione et exhibitione rerum temporalium". Het kapittel ging echter, met verwijzing naar de abdij van Grandmont, waar dezelfde maatregel de grootste tweespalt had verwekt, op dit voorstel niet in '). 5°. De volstrekte armoede werd ingevoerd als middel om de prediking te bevorderen. In 1216 werd reeds, zooals B. Jordadanus meldt, bepaald, dat de Orde afstand zou doen van alle bezittingen „ne praedioationis impediretur officium sollicitudine terrenorum". Alleen de vaste inkomsten zou men voorloopig behouden, omdat men in de kettersche landen geen middelen van bestaan had. Ook hiervan werd, op aandringen des Stichters, afstand gedaan op 't kapittel van 1220. In dien zin begreep het ook paus Honorius III in verschillende brieven aan de Orde gericht: „Verbum praedicationis .... seminant incessanter et sa rei nis divitiarum mundanarum abjectis quo expeditius carrant per mundi hujus agrum.... in abjectione volnntariae paupertatis eunt et flentes semina sua mittnnt... ut cum exultatione valeant manipulos reportare". (8 Dec. 1219). — „Calciati pedes in praeparatione evangelii disposuistis in abjectione volnntariae paupertatis officium gerere praedicandi." (12 Dec. 1219). Vandaar het onderscheid tusschen de Minderbroeders en de Predikheeren met betrekking tot de-armoede. De H. Franciscus *) Den Dominicanen werd het tot een ernstige grief aangerekend, dat *Ü in plaats van handenarbeid te verrichten, zich aan de stadie en de prediking wijddeD. Sint-Thomas moest de Orde tegen dit verwijt verweren in zqne verhandeling: Contra impugnantes Dei cultum et religionem. De H. Franciscus schreef handenarbeid voor, maar de H. Bonaventura waa een andere meening toegedaan. koos de vrijwillige armoede propter se, voor eigen heiliging door de navolging van Christus, gelijk paus Honorius III schrijft (18 Sept 1225)- „qui relictis omnibus Christum sequuntur pro eopauperes èt in paupertate vivere continua eligentes" ; de H. Dominicus koos haar nis middel om des te vrijer aan het zielenheil te kunnen werken. De zelus animarum is de hoofdeigenschap, het karakter de persoonlijkheid van den H. Dominicus; „apostohcus P. Dominicus et seraphicus P. Franciscus, ipsi nos docuerunt legem Doraini". , 6° Gelijk Sint Dominicus' orde van de oudere Urden verschilt in hoofddoel en organisatie, zoo ook in de middelen, waarvan het voornaamste de studie is. De studie is hier niet, gelijk bij de Franciscanen, een toevoegsel van later, maar een essentieel element van het oorspronkelijke plan. Bij de reguliere kanunniken werd in 't algemeen ook gestudeerd, maar een bijzonder geheel uitgewerkt studieplan voor de gansche Orde, dit was een nieuwigheid. Vandaar schrijft B. Humbertus 1. c. „Primo est prerogativa quae- dam excellentie respectu aliorum ordinum ordo qui primo habuit studium cum religione, reputatus est preéminens quodammodo" Tot dit studieplan behoort vooral de concentratie van be«rnafde 'jeugdige ordeleden aan beroemde scholen ; deze maatregel werd langzamerhand door andere, ook door oudere Orden nagevolgd, In 1219 waren ér te Parijs in St. Jacqnes 30 religieusen, in 12^4 1-0 Nieuw was ook de bepaling, dat er geen klooster mocht worden gesticht*, zonder dat de commUnauteit ook een lector telde Van de studie schrijft B. Humbertus: „Notandum autem quod stüuiuni non" est finis ordinis, sed summe necessarium est ad fines predictos, scilicet ad predicationém et animarum salutem operandam quia sine studio neutrum possemus. - Studium est ordmatum ad predicationém, predicatio ad animarum salutem, que est ultimus finis". . , , ' Ter wille van de studie kon gedispenseerd worden in het koor, en in het kapittel; en kou nachtwaken worden toegestaan : „Circa eos oui student taliter dispensetur a prelato, ne propter ofncium vel •'jiud de facili a studio retrahantur vel impediantur. (Dut. li. n. 2y) _ „Aliquando'etiam (capitulum culparum) intermittitur ne studium impediatur quod videbitur prelato". ■ • Het komt ons voor. dat de studie later niet alleen geordineerd 1B werd tot de praedicatio, maar ook tot het inagisteriuni of leerambt, zoodat wij magisterium en praedicatio de twee • voornaamste eu noodzakelijkste middelen zouden noemen, waardoor de Orde haar hoofddoel, het salus animarum trachtte te bereiken.- Grond voor deze meening geeft ons de latere verklaring of declaratie van den Prologus (n. 13): Ula autem Religio cujus institutio et obedientia est essentialiter, principaliter et nominatim ordinata ad docendum et praedicandnm seu illaminandum et salvan^ dum animas per doctrinam et praedicatiouis Officium est omnibus aliis excellentior et perfectior quia praedicare et docjere sunt actus ex abundantia et plenitudiné contemplationis procedentes." Gelijk de H. Thomas zegt (2a. 2ae q. 188 art. 6): Summum gradum in Religionibus tenent quae ordinantur ad docendum et praedicandum quae et propinquissimae sunt perfectioni Episcoporum .. . Hujusmodi est Ordo noster Praedicatorum." — Volgens de Vitae Fratrum zou de gelukz. Jordanus gezegd hebben : „haec est (fratrum predicatorum) regula: honeste vivere, discere et docere." Pars III. cap. 42. § 3. 7°. Voor het eerst kwam bok in een orderegel de bepaling voor omtrent de vorming van professoren en lectoren : Niemand kan openbaar leeraar worden, tenzij hij vier jaar theologie gestudeerd hebbe, enz. De invloed van de Parijsche universiteit op de studie-organisatie der Predikheeren is onmiskenbaar en ook zeer goed verklaarbaar, omdat de meeste leden der Orde in den eersten tijd uit de professoren en de studenten der universiteiten, vooral van Parijs, werden gerecruteerd. N*B. Etienne de Salanhac, een der oudste geschiedschrijvers onzer orde (1278), zegt dat de H. Dominicus was : canonicus votd professionis, monachus austeritate conversationis, apostolicus officio predicationis". — Van den H. Benedictus zou het monachale element in onze constitutiën afkomstig zijn. Het moge een pieus gevoelen zijn van den schrijver, dat de twee grootste Ordestichters van het Westen : Sint-Augustinus en St.-Benedictus hunne medewerking verleenden tot de stichting van St. Dominicus' orde, maar met zekerheid kan men nagaan, dat dit monachale element langs de lijn van Sint-Norbertus in onze Orde is gekomen. Hierdoor is natuurlijk de mogelijkheid of de waarschijnlijkheid niet uitgesloten, dat de H. Dominicus, die de Benedictijnen en de Cisterciëncers van nabij kende, enkele hunner kloostervoorschriften heeft overgenomen. 14 Wij houden derhalve dat het wezen der Orde zeer juist omlijnd is in deze woorden: Virum canonicum auget in apostolicum*). Gonfirmatio : „Nostrae Religionis alumni vi vocationis oxercitia ascetï'cae yitae frequentant, et animarum ministerio applicantur. Beatissimus namque Pater Dominicus viros canonicos augere decrevit in apostolicos. Haec duo Fnndator noster insolubili foedere sociavit: haec duo ergo sejungere, dividere, separare est nefas. Haec duo filii ejus conatu jugi exequentur. Haec est haereditas sancta, sanctorum tot locupletata exemplis". — Ex litteris Rmi P. Andreae Frühwirth, Cap. Gand. 1901. D. Vergelijking tnssehen de Constitutiën der Norbertijnen en der Dominieanen. Beide constitutiën dagteekenen uit het begin der dertiende eeuw. Incipiunt consuetudines fratrum predicatorum 2). INCIPIT PROLOGUB. (DOMINICANEN) (NORBERTIJNEN). Quoniam ex precépto regule jubemur habere cor unum et animam unam in domino; justum est, ut qui sub una regula et uniuB professionis voto vivimus, uniformesin observantiacanonice religionis inveniamur, quatenus unitatem que interius servanda est in cordibus: foveat et representet uniformitas exterius ser- Quoniam ex precépto regule jubemur habere cor unum et animam unam in domino : justam est, ut qui sub una regula et unius professionis voto vivimus, uniformesin obser vantia canonice religionis inveniamur, quatenus unitatem que interius servanda est in cordibus: foveat et'representet uniformitas exterius ser- 1) Denifle. Archiv ftir Litteratur und Kirehengeschichte I. S. 166. — B*lme et Lelaidier. Cartulaire ou Histoire Diplomatique de St. Dominique. I. p. 89. ... . 2) De Conslit. Praem. hier aangehaald, zijn nit de late helft der 13de eeuw, die der Dominicanen van 1228, vóór de herriening van den H. Raymandus. — In navolging der Praemonstreiters werden toentertnd de eonatitutionea consuetudines genoemd. Humbertus reeds wyst op de overeenkomst beider eonatitutiën: Notandum quod eonstitutiones Praemonstratenaium omnino eodem modo incipiunt, et ex hoe elieitur quod verum eet quod constitutionea noatrae extractae sunt ab illorum conatitutionibua, cum ipai noa praeceeserint: ethocjuatum fuit". — Opera. II. p. 2. 15 vata in moribus. Quod profecto eo competentiüs et plenius poterit observari et inemoriter retineri: si ea que agenda sunt, scripto füerint commendata, si omnibus qualiter sit vivendum acriptura teste innotescat, si mutare, vel addere, vel minuere nulli quicquam propria voluntate liceat, si minima non negligamus, ac paulatim defluamus. Ea propter ut unitati et paci totius ordinis provideamus: librum istum, quem librum consuetudinum appellamus, diligenter conscripsimus, in quo quatuor distinctiones notavimus Unicuique autem harunrdistinctionum propria capitula as. signavimus, et assignata scripsimus, ut cum aliquid a lectore queritur, sine difficultate reperiatur. vata in moribus. Quod profecto eo competentiüs et plenius pdterit observari et memoriter retineri: si ea que agenda sunt, scripto fuerint commendata, si omnibus qualiter sit vivendum scriptura teste innotescat, si mutare, vel addere, vel minuere nulli quicquam propria voluntate liceat, ne si minima negligimus, paulatim defluamus. Ad haec tarnen in conventu suo prelatus dispensandi cum fratribus habeat potestatem, cum sibi aliquando videbitur expedire, in hiis precipue, que studium, vel predicationém, vel animarum fructum videbuntur impedire, cum ordo noster specialiter ob predicationém et animarum salutem ab initio noscatur institutns fuisse, et studium nostrum ad hoe principaliter ardenterque summo opere debeat intendere, ut proximorum animabus possimus utiles esse. Ea propter ut unitati et paci totius ordinis provideamus: librum istum, quem librum consuetudinum appellamus, diligenter conscripsimus, in quo duas distinctiones notavimus Unicuique autem harum distinctionum propria capitula assignavimus et assignata scripsimus, ut cum aliquid a lectore queritur, sine difficultate inveniatur. 16 INCIPIT PRIMA DISTINCTIO. DE MATUT1N1B. Audito primo signo surgant fratres et cum in chorum venerint, inclinent tantum versus altare profunde,. super genna collecta cappa utraque manu et cum ad sedes suas venerint, facto signo a prelato, flexis genibus vel inclinati pro tempore dicant Credo in Deum et Paternoster. Versi ad altare muniant se signo crucis et ad Gloria Pain inclinet chorus contra chorum profunde, vel prosternant se pro tempore usque ad Sicut wat. Et hoe faciendum est quociens Pater noster et Credo in Deum dicuntur, nisi in missa. Audito primo signo surgant fratres, dicendo Matutinas de beata virgine pro tempore. Quibus finitis cum fratres in chorum venerint, inclinent ante altare profunde. Et cum ad sedes suas venerint, facto signo a prelato, flexis" genibus vel inclinati pro tempore dicant Pater noster et Credo in Deum. Et iterum facto signo a priore surgant. Hora itaque devote incepta: versi ad altare muniant se signo crucis, et ad Gloria Patri inclinet chorus contra chorum profunde, vel prosternant se pro tempore usque ad Sicut erat. Et hoe faciendum est quociens Pater noster et Credo in Deum dicuntur, nisi in missa. N.B. 1°. Op deze wijze gaan beide constituuen voori uieu verschillende varianten. Somtijds wordt alleen het woord: abbas door prelatus vervangen. In plaats van het kapittel: De labore, hebben de Dominicanen verschillende kapittels over de studie, de lectores, de praedicatores, magistri studentium, enz. go' De inkleeding is letterlijk volgens hetzelfde ritueel, maar de professie-formule verschilt, gelijk wij reeds opmerkten. B. Humbertus, die zeer goed op de hoogte was van andere Orden, teekent hierbij aan, dat alleen de Praedicatores geloften doen: Beatae Mariae Virgini. De ceremonie van de handen te leggen in de handen van den Overste bij de professie, herinnert aan de leenmanshulde, het homagium, en aan de verheffing tot den ridderstand, bijv. bij de Duitsche Ridderorde. 3». Bij Guiniel d'Izan, waar de H. Dominicus zijn eerste jeugd doorbracht, lag het klooster de la Vigne van de Orde van 17 Praemonstreit. Eenige schrijvers van den nienweren tijd hebben beweerd, dat een zekere Dominicus van Aza, oom des Heiligen, daar abt was, dat er eene school was, waar de Heilige onderricht ontving, dat het grafschrift van dien abt uitdrukkelijk van dit verblijf gewaagde. Uit de waarschijnlijkheid van dit verblijf besloot een Praemonstreiter doctor in 1724, in een openbaar dispuut, tot de intrede des Heiligen in de Orde van Sint-Norbertus. Hij zou daar kanunnik, supprior en prior zijn geweest, voordat hij tot de reguliere kanunniken van Osma overging. Deze stelling werd door de Dominicanen bestreden en weerlegd. Een der voornaamste argumenten was wel het eenstemmig zwijgen van alle oudere goschiedschrijvers. In de nabijheid van Gumiel lag ook een i klooster van Sint-Jacob. n.1. te Uclès. Nu trad in 1735 Dr. Argurleta, lid dezer kloostervereeniging, met twee folianten op, waarin hij betoogde, dat de H. Dominicus kanunnik van Sint-Jacob was geweest. Een der argumenten (?) was, dat de Dominicanen Jacobinen genoemd worden. Twee Dominicanen weerlegden alle zoogenaamde bewijzen. Mamachi noemt het geheele apparaat van den Spaanschen doctor: „somnia atque ineptias Argurletae." § II. Bevestigingsbul der Orde van den II. Dominicus. Honorius episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis dominico. priori sancti romani tolosani ejusque fratribus tam presentibus quam futuris regularem vitam professis. In perpetuum. Religiosam vitam eligentibus apostolicum convenit adesse presidium ne forte cujuslibet temeritatis incursus aut eos a proposito revocet, aut robur, quod absit, sacre religionis infringat. Eapropter dilecti in domino filii vestris justis postulationibus clem enter annuimus et ecclesiam sancti Romani Tolosani, in qua divino mancipati estis obsequio sub beati petri et nostra protectione suscipimus et presentis scripti privilegio communimus. Inprimis siquidem statuentes ut ordo canonicus qui secundum deum et beati 2 18 Augustini regulam in eadem ecclesia institutus esse dinoscitur perpetuis ibidem temporibns, inviolabiliter observetur. Preterea quascumque possessiones quecumque bona eadem ecclesia in presentiarum juste et canonice possidet, aut in futurum concessione pontificum, largitione regum vel principum, oblatione fidelium seu aliis justis modis prestante domino poterit adipisci firma vobis vestrisque successoribus et illibata permaneant. In quibus hec propriis duximus exprimenda vocabulis: Locum ipsum in quo prefata ecclesia sita est cum omnibus pertinentiis suis, Ecclesiam de Prolano cum omnibus pertinentiis suis, Villam de Oassenolio cum omnibus pertineutiis suis, Ecclesiam 8. Marie de Lescura cum omnibus pertinentiis suis, Hospitale Tolosanum quod dicitur Arnaldi Bernardi cum omnibus pertinentiis suis, Ecclesiam sancte Trinitatis de Lobens cum omnibus pertinentiis suis: Decimas a yenerabili fratre nostro Fulcone Tolosano episcopo de assensu capituli sui vobis pia et provida liberalitate concessas, prout in eorumdem lit+eris plenius continetur. Sane novaliuni vestrorum que propriis manibus vel sumptibus colitis, sive de vestrorum animalium nutrimentis nullus a vobis decimas exigere vel extorquere presumat. Liceat quoque vobis clericos vel laicos liberos et absolutos a seculo fugientes ad conversionem recipere et eos absque contradictione aliqua retinere. Prohibemus insuper ut nulli fratrum vestrorum post factam in ecclesia vestra professionem fas sit sine Prioris sui licentia de eodem loco nisi arctioris religionis obtentu discedere. Discedentem vero absque communium iitterarum vestrarum cautione nullus audeat retinere. In parrochialibus vero ecclesiis quas habetis, liceat, vobis sacerdotes eligere et dioecesano episcopo presentare, quibus si idonei fuerint, episcopus curam animarum committat, ut ei de spiritualibus vobis vero de temporalibus debeant respondere. Statuimus preterea ut nulli liceat ecelesie vestre novas et indebitas exactiones imponere, aut in vos vel in predictam ecclesiam vestram sine manifesta et rationabili causa excommunicationis vel interdicti sententias promulgare. Cum autem generale interdictum terre fuerit, liceat vobis clausis januis, exclusis excommunicatis et interdictis, nou pulsatis campanis, suppressa voce divina officia celebrare. Chrisma vero oleum sanctum, consecrationes altarium seu basilicarum, ordinationes clericorum qui ad sacros ordines fuerint promovendi, a dioecesano suscipiatis episcopo, siquidem catholicus fuerit et gra- 19 tiam et communionein sacrosancte Romane sedis habuerit, et ea vobis voluerit sine pravitate aliqua exhibere. Alioquin liceat vobis qnemcumque malueritis catholicam adire antistitem gratiam et eommunionem sedis apostolice habentem, qui nostra fretus auctoritate vobis quod postulatur impendat. Sepulturam quoque ipsius loei liberam esse decernimus, ut eorum devotioni et extreme voluntati qui se illic eepeliri deliberaverint, nisi forte excommunicati vel interdict! sint nullus obsistat, salva tarnen justitia illarum ecclesiarum a quibus mortuorum corpora assumuntur. Obeunte vero te nunc ejusdem loei Priore, vel tuorum quolibet successorum, nullus ibi qualibet subreptionis astutia seu violentia preponatur, nisi quem fratres communi consensu vel fratrum pars majoris et sahioris consilii secundum deum et beati Augustini regulam providerint eligendum. Libertates quoque et immunitates antiquas et rationabiles consuetudines ecclesie vestre concessas et hactenus observatas ratas habemus et eas perpetuis temporibus illibatas permanere sancimus. Decernimus ergo ut nulli omnino hominum liceat prefatam ecclesiam temere perturbare, aut ejus possessiones auferre, vel ablatas retinere, minuere seu quibuslibet vexationibus fatigare, sed omnia integra conserventur eorum, pro quorum gubernatione et sustentatione concessa sunt usibus omnimodis profutura, salva sedis apostolice auctoritate et dioecesani episcopi canonica justitia. Si qua igitur in futurum ecclesiastica secularisve persona hanc nostre constitutionis paginam sciens, contra eam temere venire temptaverit, secundo tertiove commonita, nisi reatum suum congrua satisfactione correxerit, potestatis honorisque sui careat dignitate, reamque se divino judicio existere de perpetrata iniquitate cognoscat et a sacratissimo corpore et sanguine dei et domini redemptoris nostri Jhesu Christi aliena fiat, atque in extremo examine districte nltioni subjaceat. Cunctis autem eidem loco sua jura servantibus sit pax domini nostri Jhesu Christi, quatenus et hic fructum bone actionis percipiant et apud districtum judicem premia eterna pacis inveniant. Amen. Amen. Amen. Perfice gressus meos in semitis tuis Ego Houorius catbolice Bene Ecclesie Episcopus, s.s. valete so t Ego Cinthius tituli sancti Laurencii in lucina presb. Oard. subscripsi. f Ego Leo tituli sancte crucis in jherusalempresb. Card. subscripsi. f Ego Robertus tituli sancti Petri in celio iuonte presb. Card. subscripsi. t Ego Stephanus tituli Basilice duodecim apostolorum presb. ' Card. subscripsi. t Ego G-regorius tituli sancte Anastasie presb. Card. subscripsi. f Ego Petrus tituli sancti Laurencii in Damaso presb. Card. subscripsi. f Ego Thomas tituli sancte Sabine presb. Card. subscripsi. f Ego Nicholaus Tuscuknus episcopus subscripsi. f Ego Guido Praenestinus episcopus subscripsi. t Ego Hugolinus Ostiensis et Velletrensis episcopus subscripsi. f Ego Pelagius Albanensis episcopus subscripsi. t Ego Guido S. Nicolai in «arcere tulliano diac. Card. subscripsi. f Ego Octavianus SS. Sergii et Baccbi diac. Card. subscripsi. f Ego Joannes SS. Cosme et Damiani diac. Card. subscripsi. f Ego Gregorius S. Theodori diac. Oard. subscripsi. t Ego Rainerius S. Marie in Cosmedin diac. Card. subscripsi. f Ego Romanus S. Angeli diac. Card. subscripsi. t Ego Stephanus S. Adriani diac. Card. subscripsi. Datum Rome apud Sanctum Petrum per manum Ranerii Prioris sancti Fridiani Lucani sancte Romane Ecclesie vicecancellarii XI kalendas Januarii Indictione Va Incarnationis domfetó* MCCXVI0 Pontificatus vero domini Honorii pape tertii anno primo. (Facsimile van Toulouse). Over den aard der charta. De charta Beligiosam vitam eligentibus door paus Hoaoraas III den 22sten December 1216 uitgevaardigd, behoort tot de soort, die privikgia genoemd worden en als groote bullen bekend zijn. Ducange noemt een charta, waarin de Paus als Vicarins Christi de vrijdommen eener Orde of Kerk waarborgt een privilegium'). Dr. Steffens noemt zulk een charta een plechtig pauselijk privilegium 2). 1) Ducange. Glossarium Taflm. Latin. i. v. 2) Dr. Steftena. Lateinische Pal&ographie. 66. SI Dat genoemde charta zulk een privilegium of groote bul is, blijkt uit de kenteekenen, welke volgens M. Prou daarvoor vereischt worden '). V>. In een groote bul wordt de aanvangsformule N. episcopus servus servorum Dei gevolgd door: in perpetuum; in eene kleine bul door: salutem et apostolicam benedictionem. 2°. Aan den voet van een groote bul leest men : a. de onderteekening van den Paus en de Kardinalen. b. het monogram Benevalete, rechts; dit monogram bevat de letters van Benevalete met N als grondletter. c. de rota, links. De rota bestaat uit twee concentrische cirkelSi die een kruis omsluiten. Tusschen den door de cirkels gevormden kring staat bovenaan een klein kruis, het zoogenaamde ringkruis. In dien kring loopt verder het omschrift of het devies des Pausen. In de twee bovenvakken of sectors van de rota staat Sanctus Petrus, Sanctus Paulus, in de benedenvakken of sectors de naam des Pausen. 3°. Aan een groote bul hangt een looden zegel (bulla) met geelzwart zijden koord. Op dit zegel staat aan den eenen kant de naam des regeerenden Pausen, aan den anderen kant staan de hoofden der twee Apostelvorsten met opschrift Spa (Sanctus Paulus) Spe (Sanctus Petrus). jb; 4°. De datum wordt niet alleen, gelijk bij kleine breven door het regeeringsjaar des Pausen uitgedrukt maar ook nog door anno incarnationis domini. 5°. Een groote bul begint met eene beknopte uiteenzetting der zaak, en eindigt met een anathema tegen de overtreders en een zegenwensch voor de onderhouders. Al deze kenteekenen ontwaart men aan de charta Beligiosam vitam eligentibus, dus is zij een privilegium of groote bul. 1°. De aanvangsformule luidt: Honorius episcopus servus servorum Dei, gevolgd door i in perpetuum. 2°. Aan den voet leest men de onderteekening van den Paus en de Kardinalen. N.B. De pauselijke onderteekening geschiedde door den schrijver der kanselarij ; de Paus plaatste alleen het ringkruis. Dit x) M. Prou. Manuel de Paléographie p. 114. 22 blijkt nit het verschil van inkt en uit den kanselarijregel: In rota nichil scribatur quousque sit lectum privilegium et signatum per papam signo crucis.. De kardinalen onderteekenden met een . kruis of ornament: hunne schrijvers of secretarissen schreven de volledige handteekening met het subscripsi. Ook dit blijkt uit het verschil van inkt en uit den kanselarijregel: Quilibet cardinalis debet se subscribere manu propria cum signo crucis depicto vel alio signo si alio est usus. Eerst teekenden de Kardinaal-priesters, daarna de suburbicaire bisschoppen, ten laatste de Kardinaal-diakens. Rechts ziet men het monogram Benevalete, links de rota met het ringkruis en het pauselijk devies: in semitis tuis perfice qressus meos. In de sectors de namen der Apostelvorsten en Honorius papa tertius. De rota en het monogram zijn door paus Leo IX (1048—1054) in pauselijke privilegia ingevoerd. 3°. Aan deze charta hangt het looden zegel aan geelzwart zijden koord. Op het zegel de naam des regeerenden Pausen : Honorius Papa III, met de Apostelen Petrus en Paulus aan de keerzijde. 4°. De datum wordt uitvoerig aangegeven ook door het jaar der Incarnatio. 5°. De charta begint met eene uiteenzetting en sluit met eene bedreiging en zegenwensen. Inhoud der charta. Het privilegium bevat twaalf artikelen : 1 De kanonieke orde in de Sint-Romanuskerk volgens God en den regel van den H. Augustinus gesticht, wordt ten eeuwigen dage door het pauselijk gezag erkend. 2. De goederen, welke deze Orde bezit, zijn onaantastbaar en onschendbaar; hier volgt de opsomming der kerken met hare onderhoorigheden — zooals men weet, renonceerde de H. Dominicus op het algemeen kapittel van 1220 aan het bezit van alle tijdelijke goederen, zoowel bezittingen als inkomsten. Op het capitulura generalissimum van 1228 bevestigde B. Jordanus deze renuntiatie. 3. Onder geen titel, welken ook, zal men van de fraters tienden mogen vorderen. 23 4. Het is geoorloofd fraters clerici en conversi in de Orde op te nemen. 5. Geen geprofeste frater zal de Orde mogen verlaten zonder toestemming van .den Prior, tenzij om tot eene strengere over te gaan. 6. De Orde heeft voor de parochiekerken, die haar toebehooren, het recht om aan den diocesaan-bisschop een priester ter bediening voor te stellen, die aan den bisschop rekenschap moet geven van het geestelijke, aan de Orde van het tijdelijke (presentatie-recht); 7. Niemand mag aan de fraters nieuwe of onverschuldigde verplichtingen opleggen. Ten tijde van het interdict mogen zij het officie in hunne kerken zeggen, maar met gesloten deuren en zonder klokgelui: 8. De H. Olie, de kerkelijke wijdingen, enz. moet de diocesaanbisschop hun geven ; zoo deze, zonder wettige reden, weigert, kunnen zij zich tot een anderen bisschop wenden. 9. Het recht van begraven op het Sint-Romanuskerkhof is niet alleen toegestaan aan de fraters, maar ook aan allen, die daartoe devotie hebben, behoudens de pastorale rechten. 10. De Prior wordt met meerderheid van stemmen gekozen. — Onder Prior moet men hier verstaan den algemeenen Overste, die tot in de 19de eeuw voor het leven werd gekozen. — Tot in de 16de eeuw werden de Priors en Provinciaals voor een onbepaalden tijd gekozen, behoudens het ontslag door een kapittel of hoogeren Overste te geven. 11. Alle vrijdommen, immuniteiten en costuymen, wettig verkregen, blijven aan de Orde verzekerd. 12. Geestelijke noch wereldlijke personen mogen de fraters in hun bezit storen of hunne goederen onteigenen, tenzij bij pauselijk besluit of canonieke uitspraak van den diocesaan-bisschop. Opmerkelijk is het, dat in het geheele stuk, hetwelk tot grondslag dient der Orde, met geen enkel woord gewag wordt gemaakt noch van het doel, noch van den naam der Orde als praedicatores. Honorius III schijnt explicite niets anders dan eene canonikale Orde goed te keuren, die onlangs volgens den regel van SintAugustijn in de Sint-Romanuskerk te Toulouse is gesticht. De 24 geheele formule der charta is, met verandering der persoons- en plaatsnamen, bijna identiek aan de charta, waardoor de Paus zes weken te voren (7 November) de reguliere kanunniken van Lateranen goedkeurde. Ja zelfs van Innocentius II tot Honorius III, dus bijna gedurende een eeuw, gebruiken de Pausen geheel of gedeeltelijk dezelfde formule, wanneer een collegium van reguliere kanunniken moet goedgekeurd worden. Vooral keert deze tekst weder : „In primis siquidem statuentes ut Ordo canonicus qui secundum deum et beati Augusti regulam, in eadem ecclesia institutus esse dignoscitur, perpetuis ibidem temporibus inviolabiliter observetur". — Hierdoor wordt het verklaarbaar, waarom de beroemde redenaar Jacobus de Vitry, vriend van Fulco van Toulouse en tijdgenoot van Sint-Dominicus, in zijn sermo ad canonicos regulares de fratres Praedicatores als den zevenden tak der reguliere kanunniken aangeeft. Pater Lacordaire') tracht eene verklaring te vinden in de gezindheid der Roomsche Curie, onder welke verschillende prelaten tegen de stichting eener apostolische Orde zouden gekant zijn, omdat het prediken ambtshalve den bisschoppen toekomt. — P. Balmea), dit gevoelen waarschijnlijk noemend, voegt daarbij, dat de Paus misschien den schijn wilde vermijden, inbreuk te maken op de bepalingen van het Lateraansch Concilie. — Gruiraud s) stelt als hypothese, dat het stichten en goedkeuren eener apostolische Orde, die zich over de geheele Christenheid als een aaneengesloten, centripetaal geheel zou uitstrekken, een nieuw en ongehoord feit was. Aan de Roomsche kanselarij had men daarvoor geene gebruikelijke formule, want totnogtoe was steeds de bevestiging gevraagd van afzonderlijke kloosters, die soms eenig verband tot elkaar hadden, maar ook eene zekere mate van autonomie bezaten. De Paus zou zich dan met Ae oude formule beholpen hebben, doch dienzelfden dag eene kleine charta uitgevaardigd hebben tot nadere verklaring. JV.J5. Den 30sten Maart 1218 vaardigde de Paus wederom een privilegium of groote bul uit, welke identiek is aan de charta van 22 December 1216, doch Prouille in plaats van Toulouse heeft. Deze bul berust in originali in ons klooster te Düsseldorf. 1) P. Lacordaire. Vie de St. Dominique. p. 158. 2) P. Balme et P. Lelaidier. Cartulaire de St. Dom. p. 82. *) Guiraud. Saint Dominique. p. 88, 85. 25 De kleine Bul van 22 December 1216. Honorius episcopus servus servorum Dei, Dilecto, filio fratri Dominico, priori Sancti Romani de Tolosa et fratribus tuis regularem vitam professis et professuris salutem et apostolicam Benedictionem. — Nos -attendentes fratres ordinis tui futuros pugiles fidei et vera mundi lumina, cpnfirmamus ordinem tuum cum omnibus castris et possessionibus habitis et habendis, et ipsum ordinem ejusque possessiones et jura sub nostra gubernatione et protectione suscepimus. Datum Rome apud Sanctam Sabinam XI0 kalendas Januarii Pontificatus nostri anno primo '). Over de beteekenis dezer kleine bul, waarin de fratres futuros pugiles fidei et vera mundi lumina worden genoemd en de Orde bevestigd wordt met al hare bezittingen, is onder de geschiedschrijvers der Orde veel geredetwist. Sommigen meenen dat de groote bul voor het archief was bestemd en de kleine als paspoort — litterae testimoniales — aan de fraters voor hunne reizen gegeven werd; doch als recommandatie-brief ontvingen dezen den llden Februari 1218 de bul Si personas religiosas. P. Lacordaire en P. Balme zien in de kleine bul eene nadere omschrijving of verklaring, welke de Paus in de groote bul niet had durven geven. De Paus uit het Vaticaan — ad Sanctum Petrum — waar hij met de kardinalen consistorie had gehouden, naar den Aventijnschen heuvel, waar zijn gewoon paleis was — ad Sanctam Sabinam - teruggekeerd, zou daar voor den fl. Dominicus, op diens verzoek, een kleine bul hebben doen vervaardigen, waarin het specifieke der Orde — de universalitas of de praedicatio univer- . salis wordt uitgedrukt2). Het karakter der Orde werd eerst ten volle uitgedrukt in de derde charta, een maand later, den 21sten Januari 1217 door paus Honorius III uitgevaardigd en van den volgenden inhoud : Honorius Episcopus, servus servorum Dei, dileetis filiis priori et fratribus Sancti Romani, predicatoribus in partibus Tolosanis 1) Quétif. T. I. p. 13. 2) Ad Sanctum Petrum en ad Sanctam Sabinam beteekenen in kanselarijstijl niet de basilieken van dien naam, doch de daarbij gelegen paleizen. 26 Salutem et Apostolicam Benedictionem. Gratiarum omnium largitori dignas referimus gratiarum aetiones in gratia dei que data est vobis, in qua statis et stabitis finaliter ut speramus, quia interius caritatis flamma flagrantes, exterius fame fragratis odore, qui et sanas delectat et reficit mentes iufirmas: quibus etiam ne remaneant steriles, spirituales mandragoras tanquam studiosi medici exhibentes, eas semine verbi divini vestra salutari facundia foecundatis: sic velut servi fideles talenta vobis credita erogantes, ut eadem reportetis domino geminata; sic sicut invicti Christi athlete scuto fidei et galea salutis armati, non timentes eos qui corpus possunt occidere, verbum dei quod est penetrabilius omni gladio ancipiti magnanimiter contra fidei exeritis inimicos; sic in hoe mundo vestras animas odientes, ut in vitam eternam custodiatis easdem. Ceterum quia finis non pugna coronat et currentibus in stadio virtutibus universis sola perseverantia bravium accipit destinatum, caritatem vestram rogamus et hortamur attente, per apostolica vobis scripta mandantes et in remissionem vobis peccaminum injungentes, quatenas rna^gis ac magis in domino confortati, evangelizare verbum dei studeatis, opportune importune instantes et opus evangeliste laudabiliter adimplentes. Si quas autem propter hoe tribulationes passi fueritis, non solum eas equanimiter toleretis sed glonemini cum apostolo in eisdem gaudêntes quia digni habiti estis pro nomine Jhesu contumelias sustenere. Hoe enim leve et momentaneum tribulationis immensum pondus glorie operatur, ad quam non sunt condigne hujus temporis passiones. Nos quoque intendentes vos tanquam speciales filios favorabiliter confovere, petimus ut pro nobis offeratis domino vitulos labiorum, si forte quo nostris meritis non valemus, vestris suffragiis assequamur. Datum Lateram XII Kalendas februarii, Pontificatus nostri anno primo '). Als zeker moeten wij aannemen, dat de H. Dominicus bij de stichting zijner Orde door paus Honorius III geinspireerd werd en krachtdadig gesteund; dit blijkt nog uit verschillende bullen van lateren datum. P. Denifle verklaart te kunnen bewijzen, dat de H. Dominicus op aansporing des Pausen zich naar Parijs begaf en op 's Pausen wenk aan zijn Orde de wetenschappelijke richting gaf. i) Anal. Ord. Praed. Vol. XII. p. 266. - Volgens de oude jaartelling, die met 25 Maart (ab Incarnatione Domini) aanvangt.isdeze bul op 1216 gedateerd. 27 § III. Over den naam: Fratres Praedicatores. Ten tijde van de ketterij der Albigenzen noemde men praedicatores, de priesters, zoo regulieren als seculieren. die onder bet. bestuur van den Apostolischen Legaat in Languedoc, vooral door prediken, zich op de bekeering der afgedwaalden toelegden. Zij waren ongeveer, wat men nu noemt: missionarissen voor de binnenlandsche zending. De H. Dominions ontving deze aanstelling officieel in 1215 van Fulco, bisschop van Toulouse: „Notum sit omnibus presentibas et futuris, quod nos Fulco divina gratia Tolosane sedis minister humilis ad extirpandam hereticam pravitatem et vitio expellenda et fidei regulam edocendam et homines sanis moribus induendos, instituimes predicatores in episcopatu nöstro fratrem Dominicum et socios ejus, qui in paupertate evangelica pedites religiose proposuerunt incedere et veritatis evangelice verbum predicare" '). Er valt echter op te merken, dat de Cisterciënsers en anderen dien naam slechts tijdelijk droegen, zoolang zij op missie waren; de H. Dominicus nam dien naam met het officie voor altijd aan! Volgens Bernardus Guidonis rijpte in 1213 bij den H. Dominicus, toen hij voor het eerst te Toulouse kwam en zijn kettersohen waard bekeerde, het plan om een orde te stichten van Praedicatores tot bekeering der ketters. In dit voornemen werd hij versterkt door bovengemelde aanstelling van bisschop Fulco. — Aan eene charta van 1211 hangt zijn zegel met het opschriit: Sia. F. Domi- nici Predicatoris 2). Opmerkelijk is het, dat paus Honorius III in de twee eerste diplomen der Orde van geen praedicatores spreekt. De aanhef van het privilegium of de jproota. bul van 22 Dec. 1216 luidt: „dilectis finis dominico priori Sancti Romani Tolosani ej usque fratribus". — In de kleine bul van denzelfden datum: „dilecto filio fratri Dominico priori Sancti Romani de Tolbsa et fratribus tuis". Eerst in het derde diploom ynn 21 Jan. 1217 schrijft paus Hono- *) Quétif. T. I. p. 12; a) Balme. Cartulaire. p. 183. 28 rius: „dileetis fi&is priori et fratribus Sancti Romani Predicatoribus in partibus Tholosanis". In een bul van 26 April 1218 schrijft paus Honorius: „dilectos latores presentium fratres Ordinis Predieatorum" ') In een oorkonde van Bologna, 14 Maart 1219, waarin aan B. Reginaldus goederen geschonken worden, staat: „nomine Ordinis vestri qui appellatur Ordo Predieatorum" a). Op het generaal-kapittel van Parijs, 1256, onder B. Humbertus, werd voorgeschreven: „Qnicunque prior sciverit vel audiverit aliquod miraculum vel factum edificatorium contigisse in ordine vel propter ordinem, scribat magistro diligenter ut possint in posterum reservari ad utilitatem futurorum". Dit besluit gaf aan twee beroemde werken het aanzijn. Thomas van Cantimpre, ingetreden te Leuven in 1232, leerling van Albertus Magnus, schreef tusschen 1256 en 1261 zijn Bonum universale de Apibtts. Geraidus de Frachet, in de Orde opgenomen in 1225 door P. Mattbieu te Parijs en in 1233 opvolger van Petrus Gellani als prior te Limoges, voltooide in 1260 zijn Vitas fratrum. Waarschijnlqk tengevolge van dit besluit schreef Stephanas de Salanhac, die in 1230 van Petrus Oellani het ordekleed had ontvangen, prior werd te Limoges en aldaar in 1290 stierf: De quatuor in quibus etc. 2° de glorioso nomine Predieatorum. Als gezag staat, naar onze meening, Gerard de Frachet bovenaan ; deze heeft echter niets aangaande eene bijzondere betiteling van Predicatores door den Paus. Thomas van Cantimpré verhaalt in zijn lib. Apum 0. IX: „Doe die pauwes die oirde solde confirmiren, geboit hie den notario, dat hie inder bullen solde setten „Fratres Predicantes", dat is. Prediker broders, mer die notarius screef te recht ende setten, als dat behoirden : Fratres Predicatores, ende doe hem die pauwes vrachde, wair om dat hie niet gezet en had, als hie on beval, doe bewisden hie dat mitter gramariën alsoe, dat sich die 1) Balme. Cartulaire. p. 257. 2) Balme Cartulaire. p. 257. Nota. Mamachi. AnrwXes Ord. lib. II. p. 898. baalt aan: Bullarium Ordinis, p. 7. const. VI. waarin een pauselijke breve van 1217 7 Mus Decembris: Magistro et fratribus OrdinU Predieatorum. — In Cart. de St. Dom. is deze bul niet opgenomen; z\j daAeert eerst van 128»* 29 paeus liet genoegen ende conflrmirden die voirscreven orden onder dio cardinalen mit groter solempniteten". Of in 't oorspronkelijk latijn : „Tune ille constant! vultu respondit: Praedicantes, inquit, nomen est adjectivum, Heet a partieipio substantivari posse concedatnr, et est commune nomen in actu: Praedicatores vere nomen est proprie substantivum, et est nomen verbale simul et personale, in quo nomen officii manifestissime declaratur. Vide ergo, lector, quam veridice notarius ad objecta respondent. Praedicans enim nunquam significat rem suam, nisi per modum actus. Praedicator vero significat rem suam per modum habitus, licet non sit semper in actu; et ideo debuit poni congrue Praedicator" '). Volgens dit verhaal zou de naam „Praedicator" aan eene grammaticale spitsvondigheid zijn te danken. Tegen dit verhaal kan men aanvoeren, dat volgens dezen schrijver paus Honorius in 1216 bij het schrijven der confirmatie-bul den naam „Praedicatores" heeft gebruikt, ofschoon deze naam nergens in de geheele bul voorkomt. Volgens Stephanus de Salanhac of Salagnac xou de betiteling des Pausen zich aldus hebben toegedragen : Toea paus Innocentius III een brief wilde schrijven aan Dominicus en diens gezellen, gebood hij zijn secretaris dien brief te richten: „Fratri Dominico et sociis". Terstond trok de Paus deze woorden in en zeide : „Scribe hoe modo: Pratri Dominico et cum eo praedicantibus". Na een oogenblik peinzens verbeterde hij : „Noli sic scribere, sed scribe hoe modo: ..Magistro Dominico et Fratribus Praedicatoribus" 2). — 'Latere schrijvers zinspelen bij de aarzeling des Pauses op een bovennatuurlijke ingeving, nog anderen bevestigden dit nadrukkelijk. Tegen het verhaal van Stephanus de Salanhac bestaat deze moeilijkheid: Van paus Innocentius III bestaat vóór het Lateraansch Concilie, wanneer volgens Salanhac het reit zou zijn voorgevallen, geen ander stuk dan een oorkonde, gedateerd van 8 October 1215 en gericht: „dilectis filfia Priori, fratribus et monialibus domus Sancte Marie de Prulliano". — Paus Honorius III maakt van deze benaming het eerst gewag in de bekende bul van 21 Jan. 1217. Malvenda in zijn Armales Ord. Praed. beweert, dat het feit J) Van de Vet. Het biënboec. bl. 828. — M. 8. In ons klooster te Nijmegen 2) Prol. Constit. Ord. Praed. Dist. I. Cap. XV. 30 bij paus Innocentius èn bij paus Honorius, maar onder verschillende omstandigheden, heeft plaats gehad. — Mamachi strijdt voor het gezag van Salanhac. Dat er van Innocentius III geen officieele stukken met zulk een aanhef bekend zijn, verklaart hij hierdoor, omdat deel XVII en deel XVIII van 's Pausen brieven zijn verloren geraakt. — De vraag blijft: waarom heeft paus Honorius dan niet reeds in de eerste bul de nieuwe Orde bij haren officieelen naam genoemd ? — P. Balme ') tracht beide legenden een historischen grond te geven door ze toe te passen op de bul van 21 Januari 1217. Aangaande den naam „Praedicator" schrijft B. Jordanus in zijn Vita B. Dominici no. XXVII: „Adjunctns autem eidem episcopo (Fulconi) F. Dominicus, ut simul adirent concilium Lateranense et pari voto precarentur Papam Innocentinm, ut confirmaret S. Dominico et sociis ejus ordinem, qui Predieatorum diceretur et esset". — Verder vindt men omtrent den naam niets vermeld. B. Humbertus geeft verschillende redenen aan, waarom de naam „Praedicator" juist voor onze Orde geëigend is, maar spreekt niet van den oorsprong dezer benaming of de betiteling des Pausen 2). Verder schrijft hij : „Valde sunt reprehensibiles fratres qui se vocant vel vocari permittunt fratres S. Jacobi, vel S. Nicolai (Bologna) vel hujusmodi nominibus; et magis reprehensibiles praelati qui circa istum errorem consilium non apponunt. Ex hoe enim accidit quod in diversis locis diversorum ordinum reputantur esse fratres diversi propter diversa nomina. Item accipit quod in multis nationibus nondum scitur esse aliquis Ordo Fratrum Praedicatorum". — Op het generaal-kapittel van 1256 beval hij: „Ordinamus quod fratres nostri vocentur fratres predicatores et non aliis nominibus". — Hiermede stemt niet geheel overeen, wat men leest in Prolog, ad Const. no. 19 : „Et ex tune coeperunt se Fratres Praedicatores vocare, coeperuntque in Curia et ubique ab omuibus sic vocari". Hier te lande werd de naam Predikbroeders reeds vroegtijdig vervangen door: Praedicaren, Prekeren, wat in den mond des volks, vooral in België, later verbasterd werd tot Predikheeren. Te Nijmegen, Zutphen, Zwolle noemde men de Dominicanen vóór de 1) P. Balme. Cartulaire de St. Dom. t. II. p. 99. 2) Expo», in Constit. p. 39. (Ed. Berthier). 31 Reformatie: Brueren of Broeren, ,;ten Brueren", „bruederen van den Prediker oirden"; te Leeuwarden, te Utrecht, te Groningen en ook elders: ,Jacopinen", „Jacopinen van den prediker orden". Jacopinen was afkomstig van Jacobijnen, zooals de Dominicanen in Frankrijk véelal genoemd werden naar hun hoofdstudiehuis Saint-Jacques ts Parijs. De meest aannemelijke en ook zeer natuurlijke verklaring van den taam „Fratres Praedicatores" dunkt ons deze: De H. Dominicus en zijne gezellen vervulden tijdelijk het ambt van praedicator in Languedoc, maar werden, volgens hun vurig verlangen, voor altijd en voor overal in dit ambt door den Paus bevestigd. Zoo werden zij „Fratres Praedicatores" bij uitnemendheid. § 1Y. Over het visioen van den Gelnkz. Reginaldus net betrekking tot het Schapulier. De oudste en geloofwaardigste geschiedschrijvers onzer Orde spreken uitdrukkelijk en eenstemmig van de tweevoudige zalsing, waarmede B. Reginaldus in een visioen door de H. Maagd werd -begunstigd '). Niet zóó algemeen echter is het getuigenis aangaande de verandering der kloosterlijke kleederdracht, waartoe dit visioen aanleiding heeft gegeven. Velen spreken zich meer of minder uitdrukkelijk daarover uit, terwijl anderen een volstrekt stilzwijgen bewaren. Door de getuigenissen van naderbij te beschouwen, zullen wij trachten duidelijk te maken, wat omtrent deze kwestie te houden is. Eenige aanteekeningen -mogen hier voorafgaan : 1°. Kleeding van den H. Dominicus vóór de instelling der Orde. De reguliere kanunniken, zoo ook die van Osma, droegen een wit wollen kleed of habijt, waarover een wit linnen superpelliceum, later koorhemd genoemd, en vervolgens een zwarte mantel !) B. Humbertus vereenigt in zijne Legenda B. Dominiei beide visioenen tot ééa. — Quétif. Script. Ord. I. p. 80. 32 of cappa zonder mouwen, non manicata. In den wintertijd was het toegestaan een pelUceum, een kleed van zwaarder stof te dragen, waarover dan het linnenkleed hing, vandaar superpelliceum. Dit linnen kleed was het voornaamste kleedingstuk der kanunniken. Stephanus van Doornik zegt in 1211: „Hujus habitus indicium principale vobis mitto superpelliceum novum, candidum et talare". Het werd gedragen niet alleen bij kerkelijke bedieningen en binnen het klooster, maar ook daarbuiten, op straat, in de burgèrüjke samenleving; gelijk nog voor enkele jaren de kanunniken van Lateranen te Leuven en te Rome. Zoo waren ook gekleed de reguliere kanunniken van Windesheim, den Agnietenberg, Thomas a Kempis, enz. De Praemonstreiters gebruikten het superpelliceum alleen in het koor. De kanunnik Adamus, 12de eeuw, schrijft: „Me (céteri canonici regulares) superpelliceis pene ubique circumferunt, nos vero (Praemenstratenses) in divino solummodo ministerio eis indui solemus". — Het xaeheétim, het korte koorhemd met enge mouwen, was in de 13de eeuw no# niet jbekend. 2°. Kleeding der Dominicanen in de eerste tijden. Het kloostergewaad bestond uit een wit wollen habijt, een wit wollen schapulier, waaraan een caputium was vastgenaaid, een zwarte mantel of cappa, waaraan ook een caputium was vastgehecht : — Cappae nomine vèstis genus indicaretur quo homo a capite ad talos contegebatur. — Mamachi — In addit. ad Constit. Ord. t Et debet caputium cappae cum ipsa cappa esse consutum. — Het caputium (kaproen) was in die dagen het hoofddeksel voor geestelijken en leeken. Het schoudermanteltje of de mozetta dagteekeut pas uit de 15de eeuw, is meermalen verboden geworden, maar heeft Bah toch gehandhaafd. — Dat het caputium één was met het scapulare, zien wij uit het voorbeeld der oudere Orden, Praemonstreiters, Oisterciënsers, Trappisten, Karthuizers, enz. — In de oudste Constitutiën onzer Orde wordt alleen gesproken van scapulare niet van caputium, dit laatste werd onder het eerste verstaan. De vestibus: scapularia nostra circa cooperturam genuum sufficit ut descendant. — B. Humbertus, de kleedingstukken der Dominicanen opsommend, maakt van scapulare als afzonderlijk kleedingstuk geen melding, maar zegt: caputium seu scapulare. Expos. in Constit. p, 6. — In den wintertijd was een pelliceum toegestaan, maar 33 in geen geval van bont: „Pelliceis silvestribus et coopertoriis quaramcunque pellium fratres nostri non utantor". Constit. van 1228. 3°. Het onderscheid tusschen superpelliceum en scapulare blijkt duidelijk uit de rubrieken van B. Humbertus: „Quando missa in conventu fuerit celebranda, ministri altaris audito signo se praeparare non differant, et in primis acolythi superpelliceis induti, vel albis in duplicibus et totis duplicibus, alios ministros juvent. Nihilominus tarnen subdiaconus et diaconus juvent se mutuo et ambo sacerdotein. In hujusmodi autem praeparatione semper sunt deponenda caputia a ministrantibus in conventu, nisi forsan interdum propter frigus retineant, et tune sic aptanda sunt sub vestibus ecclesiasticis, ne gibbus aliquis notabilis appareat in humeris fratrum". Wegens de koude mocht men het scapulier aanhouden, maar moest dan het daaraan vastgehechte caputium tusschen de schouders samenvouwen om te vermijden, dat men met een hoogen rug liep. In de rubriek voor het Salve Regina leest men : „Omni tempore praeterquam in IV", V et VI feria ante pascha cantetur post completorium antiphona Salve Regina vel Ave Regina, praecedentibus duobus qui notati sunt ad acolythatum in missa cum candelabris et cereis in superpelUciis sine caputiis. Evenals bij den altaardienst moest ook bij de dagelijksche avondprocessie het superpelliceum door de dienstdoenden worden aangedaan en het caputium (met schapulier) worden afgelegd. Dit voorschrift schijnt van de eerste tijden der Orde onderhouden te zijn geweest. Eerst in het generaal-kapittel van Parijs in 1286 wordt bevolen, dat de acolythen het schapulier zullen aanhouden en bedekken door het superpelliceum, maar het caputium openlijk dragen. Na : Istae sunt inchoationes, leest men : „Item hanc. In ordinario in rubrica de officio ministrorum altaris, ubi dicitur: in primis acolythi induti etc, addatur : quicumque autem fratres sive ad officium missae sive ad alia officia utantur superpelliceis, utantdr sub ipsis (scil. superpelliceis) eciam scapularibus sive suis sive communibus a sacrista praeparatis, mundis tarnen retentis: ita tarnen quod caputium scapularis sit extra (superpellicea) inter scapulas ordinatum". Deze inchoatie vindt men echter niet in de volgende kapittels bevestigd '). i) Quétif. L c. T. I, p. 74. 3 34 4°. Het schapulier was niet iets geheel onbekends. De oudste Orden droegen het reeds. In de confirmatie-bul der kanunniken van Vallis Scholarum schrijft paus Honorius III in 1217 : „ut fratres scapularia deferant laborantes". In hun ritueel leest men: ,.Provideant Fratres ut ante illam horam induti sint scapularibus subtus cappis: tune in choro debent omnes Fratres in sedibus suis cappas deponere et sic in scapularibus ad lotionem pedum simul exire". 5°. Het visioen moet hebben plaats gehad na Paschen van het jaar 1218. De verandering in de kleedij bestond hierin, dat de H. Dominicus en zijne volgelingen het superpelliceum, hetwelk zij als kanunniken tot nog toe hadden gedragen, aflegden en voortaan, volgens de aanwijzing der H. Moeder Gods, zich met het schapulier bekleedden '). 1. Bartholomeus van Trenle. In zijn Epilogus Vitae S. Dominici verhaalt Bartholomeus: „Regina coeli manu virginea oculos, aures et nares, os, manus, renes et pedes saluberrima quadam unctioDe perunxit, his utens verbis: stringantur renes tui cingulo castitatis et ungo pedes tuos in praeparatione evangelii pacis, addiditque: die tertia mittam tibi ampüllam restitutionis plenae sanitatis, statimque habitum Ordinis, quo nunc FF. Praedicatores utuntur, ei ostendit, dicens: ecce habitus Ordinis tui. Hanc visionem liberatus illico sancto patri retulit, et habitum, ut praeviderat, assumpsit. Nam antea superpelliceis utebantur"2). — Bartholomeus van Trente begon zijn boekje in 1244. Hij ontving het ordekleed uit de handen van den H. Dominicus of van diens onmiddellijke opvolgers, tn was ooggetuige van de Translatio van den H. Ordestichter. Hij verklaart B. Reginaldus meermalen gezien en gehoord te hebben, hetgeen niet anders kan geweest zijn dan in 1218—1219 te Bologna, daar B. Reginaldus in den herfst van 1) Aldus Mamachi, die van deze kwestie eene bijzondere studie heeft gemaakt. Annal. Ord. Praed. If. p. 480 —453. 2) Mamachi, o. c. p. 431. — Er is beweerd, dat deze Bartholomeus nooit zou bestaan hebben. De ontdekking van z\jn bandschrift te Luzern heeft deze lichtzinnige bewering gelogenstraft. — Kirchenkxikon. I. S. 2058 35 1219 naar Parijs ging en in Februari 1220 aldaar stierf. Bartholomeus kan dus Tan dit visioen gehoord hebben nog geen jaar, nadat het had plaats gehad; hij kan getuige geweest zijn van de verandering der kleedij *). 2. B. Jordanus in zijn Vita B. Dominici, geschreven in 1233 of 1234, verhaalt het volgende: „Visibiliter inter aestus febrium suarum ad eum veniens Regina coeli, misericordiae Mater Virgo Maria, et éjus oculos, aures, nares, os, umbilicum, manus pedesque quadam salutari, quam secum detulerat, inunctione perungens, hujusmodi verba subjunxit: Ungo pedes tuos oleo sancto ad praeparationem Evangelii pacis. Nihilominus etiam ei omnem hujus Ordinis habitum demonstravit. Confestim igitur sanatus est, et sic repente toto corpore reparatus, ut medici qui de ejus convalescentia quasi desperaverant, visis ejus sanitatis indiciis, mirarentur. Hoe insigne miraculum multis usque hodie manentibus ■8. Dominicus post publicavit, et cum aliquando pluribus in collatione recitaret Parisius, ego ipse praesens interfui". 3. Stephanus van Bourbon, die reeds in 1223 in de Orde | was getreden, verhaalt in zijn werk De donis Spiritus Sancti, lib. II. tit. VI. cap. 16, het visioen van B. Reginaldus: „quem inunxit B. Virgo supra membra singula, exprimens certam formam verborum et ostendit ei habitum ordinis praedicti quem monuit eum suscipere". 4. Stephanus van Salanhac verhaalt in zijn werk: De quatuor in quibus etc. Cap. De illustri prole S. Dominici (Martene. Coll. Ampl. T. VI. p. 331—398): „F. Reginaldus 8. Aniani Aurelianensis alias diaconus, quem Virgo Maria corporaliter visitans ad ingressum ordinis Praedicatorum monuit et induxit, habitumque nostrum ostendit, quia ante adhuc Fratres vestiebantur superpelliceis", etc. — Stephanus schreef of voltooide zijn werk in 1278. Quétif zou aan dit citaat groote waarde hechten, indien het werk van Stephanus niet later door Bernardus Guidonis geinterpoleerd en bijgewerkt ware, zooals hij overvloedig bewijsta). Mamachi heeft echter te Rome een handschrift gevonden, waarin de toevoegsels !) Balme et Lelaidier. Hist. Diplom. II. 192. 2) Quétif. o. c. T. I. p. 416. 36 van Guidonis duidelijk waren aangegeven, doch het gewraakte citaat tot den oorspronkelijken tekst behoort'). 5. Constantmus van Orvieto, de dichterlijke steller van het officie van Sint-Domiuicus, zegt in zijn Vita B. Dominici no 24, na de bekende zalving te hebben verhaald: „Tune 'éi habitum ordinis Praedicatorum ostendens, en, inquit, iste est habitus ordinis tui statimque illa ab aegrotantis oculis speciem suae visionis subtraxit" 2). 6. Jacobus de Voragine, die ih zijn Legenda aurea, geschreven vóór 1298, het Vita B. Dominici van Constantinus van Orvieto beknopt heeft weergegeven, voegt bij het visioen van Reginaldus: Et habitum quem Virgo monstraverat, assumpit, nam antea fratres superpelliceis utebantur". 7. Theodoricus de Appoldia, overleden tegen het einde der 13de eeuw, schrijft in zijn Vita S. Dominici, lib. II, cap. 2. : „Specialis quoque charitatis indicio, singularisque gratiae privilegio hujus sacri Ordinis filios pretiosissimi habitus induit B. M. Virgo vestimento et peculiari prae aliis induit indumento. Qui cum regularium canonicorum vestibus induerentur, nunc gloriossimae Virginis Matris vestitu impretiabili induti ex alto, prae caeteris gloriantur" 8). 8. Humbertus van Romans. Volgens Quétif I. p. 1. zou B. Humbertus uit de Vitae van B. Jordanus, Petrus Ferrandi en Constantinus zijn Legenda B. Dominici gecompileerd hebben, en in 1252 uitgegeven. De Analecta Ord. Praed. T. IV, p. 296, geven als bron een tot dan toe onbekend Vita van een Anonymus, vermoedelijk van Spaansche afkomst, dat door B. Humbertus schijnt te zijn nagewerkt. Wat hiervan zij, omtrent het visioen van B. Reginaldus stemmen zij bijna woordelijk overeen met Constantinus. Anonymus (Anal. 1. c. p. 308): „Tune ei habitum praedicatorum ostendit. En, inquit, hie est habitus Ordinis tui; atque ita feliois aegrotantis oculis corporalem illam speciem suae visionis abscondit". Humbertus, 1. e., Tune ei habitum Ordinis Praedicatorum 1) Mamachi. o. c. II. p. 431. Stephanus van Salanhac stierf 6 Januari 1290. 2) Constantinus van Orvieto schreef op last van den GeneraalJoannes Teutonicus het Vita B. Dominici, waarvan de eerste uitgave verscheen tusschen 1242 en 1247. Quétif heeft de lste uitgave afgedrukt; de A naleeta Ord. Praed..de varianten der tweede. T. IV. p. 184. 8) Mamachi. o. c. II. p. 431. 3? ostendit: En, inquit, hie est habitus Ordinis tui, atque ita feliciter aegrotantis oculis corporalen! illam speciem suae visionis abscondit". Anonymus: „Mox igitur recepta coelitus sanitate, Deo se totum obtulit et B. Dominico professionis se vinculo obligavit". Humbertus: „Recepta igitur coelitus sanitate, F. Reginaldus Deo se totum obtulit et B. Dominico professionis se vinculo obligavit". Constantinus: „Recepta igitur taliter sanitate, Deo se et ordini totaliter obtulit". 9. Anonymus auctor tegen het einde der 13de eeuw in een Tractatus de approbatione Ordinis Praedicatorum: „Dei Mater etiam hujus Ordinis habitum apparens illi infirmo felici Reginaldo demonstravit et instituit, dicens: hie est habitus Ordinis tui. Nonne videtur tibi quod tamquam materfamilias familiae sponsi suicuram gerens sollicitam, domesticos speciales vestivit duplicibus? Duplicibus, quia albo et nigro, ut infra dicendum est" '). 10. Bernardus Guidonis in zijn Vita S. Dominici, geschreven tusschen 1312 en 1318, cap. 34, na het visioen verhaald te hebben, zegt: „Post praedictam vero coelestem visionem et habitus Ordinis Praedicatorum ostensionem, B. Dominicus et ceteri fratres deponentes superpellicea, loco ipsorum alba scapularia pro habitu distinctivo induerunt, cappas desuper tunicas albas retinentes, quas prius ut canonici rcgulares deferebant". 11. Galvagnus de la Flamma in zijn Cronica Ordinis Praedicatorum, geschreven in 1333: „deinde (beata virgo) de manibus Katerine vestes assumens, tunicam albam et capucium album et cappam nigram magistro Reginaldo ostendit, dicens : En hie est habitus ordinis tui... . His visis beatus Dominicus in tantum gandium prorupit quod tota illa die beate virgini gracias agere non cessavit; et statim magistrum Reginaldum habitu beate virginis induit et eum ad conventum fratrum ad sanctum Sixtum conduxit et sine mora ipse beatus Dominicus habitum regularem et deposuit et habitum beate virginis induit quod et alii fratres fecerunt" 2). 1) Mamachi. 1. c. lib. II. p. 432. 2) Galvagnus de la Flamma, Cronica ord. Praed. nr. 21. p. 14 (Edit. Reichert). Omtrent Galvagnus de la Flamma moeten wij opmerken, dat zijn Cronica eene compilatie is van vroegere schrijvers, letterlek of vrij 38 Omstreeks 1300 werd het visioen van den gelnkz. Reginaldus bezongen door een trouvère uit Pieardië. Bij alle latere geschiedschrijvers der Orde uit de 15de, 16de en 17de eeuw is het verhaal overgenomen en hier en daar, volgens het gebruik der tijden, geparaphraseerd In navolging van Stephanus van Salanhac pleegt de H. Maagd met kinderlijke piëteit door de Orde genoemd en geëerd te wórden als de Vestiaria Ordinis. Ziedaar de getuigenissen uit lang vervlogen tijden. Naast deze schrijvers, onder wie eenigen uitdrukkelijk van eene verandering der kleedij gewagen, terwijl anderen alleen melden, dat de H. Maagd het ordekleed heeft getoond, worden nog enkelen aangehaald, die een volkomen stilzwijgen bewaren, waar men eene verklaring zou hebben verwacht. 1. Joannes Hispanus, vijfde gezworen getuige in het canonisatie-proces van den H. Dominicus, gevoerd in 1233, verklaart in 1216 het ordekleed van den EL Dominicus te hebben ontvangen: „quod recipit habitum de manu praedicti Fratris Dominici, plantatoris ipsius ordinis et primi magistri, et ipfia die fecit professionem in manu praedicti Fratris in Ecclesia S. Romani apud Tolosam". --- Hij verhaalt niets van eene verandering van het habijt door tusschenkomst der H. Maagd, integendeel, hij verklaart, dat de H. Dominicus „ratione paupertatis" beval de superpellicea af te leggen : dixit quod cum ordo Fratrum Praedicatorum habuit castra et possessiones multas in partibus supradictis (Tolosanis) pecuniam portarent secum in via et equitarent et superpellicea deferrent, praefatus F. Dominicus laboravit et fecit quod Fratres ipsius ordinis dimitterent et contemnerent omnia temporalia et insisterent paupertati, et non equitarent et viverent de eleemosynis et nihil secum in via portarent". — Quétif meent, dat dit betrekking heeft op het generaal-kapittel van 1220. 2. Op het generaal-kapittel van Parijs, in 1256, beval B. Humbertus: „Quicunque prior sciverit vel audiverit aliquid miraculum vel factum edificatorium contigisse in ordine vel propter aangehaald, geamplificeerd met eigen vrome vinding. Het gezag van dezen schrijver staat niet hoog. 1) Martene. VI. Coll. Ampl. col. 884 et 847. Mamachi. o. c. lib. II. p. 485. 39 ordinem, scribat magistro diligenter ut possint in posterum reservari ad utilitatem futurorum". Krachtens dit bevel schreef Gerardus de Frachet, zooals wij boven zagen, zijn beroemde Vitas Fratrum, dat in 1260 door B. Humbertus aldus wordt aanbevolen: „Cum autem multis discretis fratribus opus illud legentibus placuisset et dignum approbacione judiearent, nos tandem, de approbacione multornm discretorum ac bonorum fratrum illud inter fratres duximus publicandum". (in Prologo) Het zesde hoofdstuk van het lBte boek luidt: „Quod domina nostra speciali affectu et effectu ordinem diligit et procurat", hierin wordt echter met geen enkel woord gerept van het schapulier. Men kan hier opwerpen : Frachet maakt ook in 't geheel geene melding van het visioen van B. Reginaldus, dat nochtans als zeker wordt aangenomen. Dit is zoo, maar Frachet. vult hoofdzakelijk aan, wat in de legenda van Jordanus was vergeten, zooals hij zelf verklaart: „Secunda pars (libri) multa de beato Dominico que non habentur in ejus legenda". — In deze legenda wordt, gelijk boven is aangetoond, het visioen van B. Reginaldus meegedeeld, maar niet uitdrukkelijk van de verandering in de kleedij gesproken. 3. Naar aanleiding van hetzelfde bevel schreef Thomas de Cantimpré (1256—1261) zijn liber de Apibus, waarin door tal van exempelen de liefde van Maria jegens de Dominicanen wordt bewezen, maar geen woord wordt gezegd van het schapulier. 4. In zijn Expos. in Constitutiones spreekt B. Humbertus over de bijzondere devotie der Orde jegens de H. Maagd, over de Mariaoefeningen, enz. maar gewaagt niet van het schapulier. Waar hij Spreekt van het „caputium seu scapulare", meldt hij niets van den oorsprong of de wijziging van dit kleedingstuk, maar merkt het aan als een bijzonderheid der toenmalige Dominicanen, dat bij hen geene „uniformitas" bestaat „in vestium colore, pretio, forma, quantitate". Ofschoon eene alleszins bevredigende verklaring van dit stilzwijgen niet voor de hand ligt, kan dit negatief bewijs niet opwegen tegen de vele positieve argumenten. Kardinaal Bellarminus zegt met recht: „Magis credi debet tribus testibus affirmantibus, quam infinitis nü dicentibus". De Extr. Unctione. lib. 1. cap. 6. Wij achten ons daarom gerechtigd tot dit besluit: De aanneming van het schapulier, door tusschenkomst der Allerheiligste Maagd, is historisch genoegzaam gewaarborgd. 40 Ten slotte achten wij het met P. Denifle van eenig belang, té wijzen op de merkwaardige overeenkomst onzer oudste Constitutiën (1228) met die der Praemonstreiters, wat betreft de voorschriften der kleeding. (NORBERTIJNEN) DE VESTITU. Cap. 14. Dist. 4. Proposuimus lineis non uti nisi. femoralibus. Laneae autem vestes quibus utimur non sint nimis subtiles nee nimis splendidae nee de foris attonsae Sufficiat autem canonico habere duas tunicas cum pellitio, potest tarnen ubi opus fuerit concedi et tertia, vel tres sine pelliceo .... Pellitium non portetur nisi (co)opertum tunica Pellitium brevius sit tunica ut non appareat; tunica non descendat ultra ca villam pedis; cappa sit aliquantulum brevior tunica. Scapulare ejus longitudinis sit, ut accingi possit, quod nunquam discinctum, portetur. Calligas et soccos habeant prout necesse fuerit et facultas permiserit.... Ocreas omnino non habebimus. ... nee chirotecas quinque digitorum, nee cingulos contextos. (DOMINICANEN) DE VESTIBUS. Gap. 19. Dist. I. Vestes laneas non attonsas, ubi hoe servari poterit, deferant fratres nostri; Ubi vero servari non poterit, utantur vilibus. Et pocius vilitas in cappis observetur Et lineis non utantur ad carnem. Et non plures tunicas (intell. habeant fratres) quam tres cum pelliceo in yeme vel quatuor sine pelliceo, quod semper tunica coopertum deferatur. Pelliciis silvestribus et coopertoriis quarumcumque pellium fratres nostri non utantur. Tunice circa cayillam pedis sufficit ut descendant, quibus cappa brevior sit et etiam pellicium. Scapularia nostra circacooperturam genuum sufficit ut descendant. Caligas et soccos habebimus ut nêcesse fuerit et facultas permiserit. Ocreas non habebimus nee cirothecas'). !) Denifle. Constitutiones aritique Ord. Praed. — Archiv Jür Litteratur und Kirchengeschichte des Mittelalters. B. I. 8. 205. — Quétif verklaart na zijn scherpzinnig onderzoek niet te kunnen besluiten, maar volgaarne met de traditie te zullen instemmen, zoodra meer zekerheid zal zijn verkregen* Die meerdere zekerheid is, dunkt ons, verschaft door de authentieke teksten van Bartholomeus van Trente en Stephanus van Salanhac, van wier geschriften Quétif geen inzage heeft gehad. TWEEDE HOOFDSTUK. § I. Het Bestuur. Is de bestuursvorm der Monniken Orden van patriarchalen aard of, gelijk sommigen beweren, van feodalen aard, die dej reguliere kanunniken, en inzonderheid der Predikheeren, is meer van republikeinschen aard, daar het prioraat, liet provincialaat en het generalaat steunen op de vrije verkiezing der onderhoorigen, bij welke verkiezing door verschillende bepalingen voor democratische afwijkingen wordt gewaakt. Tegenover de rechtsmacht van eiken overste staat als tegenwicht een kapittel, waaraan hij rekenschap schuldig is, en dat over zijn bestuur stemming uitbrengt. Bij latere Orden gaat de bestuursvorm meer over tot aristocratie en absolutisme '). In het eerste generaal-kapittel te Bologna ten jare 1220 gehouden, werd de H. Dominicus, zijns ondanks, tot algemeen overste gekozen, met den titel van magister; de ondergeschikte oversten zouden den titel voeren van prior. De Heilige bepaalde toen, dat er uit de afgevaardigden detinitoren zouden gekozen worden, die gedurende den tijd van het kapittel met oppergezag en wetgevende macht bekleed, het volle recht zouden bezitten,, wetten uit te vaardigen, bindende voorschriften te geven, hun overste rekenschap te vragen van zijn bestuur en zelfs in sommige gevallen hem te ontzetten van zijn waardigheid. Hiermede was de grondslag gelegd !) Commer. Die Slellung der l'redigerordens in der Kirche und seine Aufgabe. Divus Thomas. 8 Jrg. 413. 1916. 42 eener organisatie, welke in de 13de eeuw door de meeste religiense Orden werd nagevolgd en door de Kerk als regel gesteld werd bij nieuwe stichtingen. Deze wijze van- vertegenwoordiging zou niet onwaarschijnlijk van invloed zijn geweest op de samenstelling van kerkelijke en burgerlijke vergaderingen 1). Daar het aantal kloosters in 1221 tot zestig was geklommen en het, doel der Orde: de prediking aan de geheele wereld, een veel hooger getal deed hopen, verdeelde de H. Dominicus op het tweede generaal-kapittel de Orde in acht provinciën. Hierbij kunnen hem de circariae van Preinonstreit en de balijen der militaire Orden voor den geest hebben gestaan. Door deze verdeeling was de hiërarchie definitief geregeld. Op het eerste generaal-kapittel te Bologna in 1220 werd vastgesteld, dat elk jaar een generaal-kapittel zou gehouden worden, beurtelings te Bologna en te Parijs. Gedurende de 13de eeuw is hieraan streng de hand gehouden. Sinds 1370 werd het generaalkapittel gehouden elke twee jaar; sinds 1553 elke drie jaar, sinds 1625 elke zes jaar, sinds 1679 weder elke drie jaar. In de 18dB eeuw en in de eerste helft der 19de eeuw werd het generaal-kapittel zelden gehouden. Thans elke driejaar, beurtelings van de provinciaals en 'van de diffinitors. Na elk generaal-kapittel werd een provinciaalkapittel gehouden, dat electivum was, wanneer een provinciaal gekozen werd, of diffinitivum, wanneer wetten werden gemaakt. Dit werd algemeen onderhouden tot 1375, toen men er hier en daar van af week, totdat de capitula diffinitiva in 1420 worden vervangen door Congregationes intermediae, waarop de patres graviores verschenen. Op het kapittel der Orde, of het generaal-kapittel, kwamen de provinciaals met hunne socii samen; op het kapittel der'provincie, of het provinciaal-kapittel, vergaderden de priors met de socii, die door elk klooster werden gekozen. Aangaande de som der priors beveelt het kapittel der Romeinsche Provincie van 1244: „Socii Priorum eligantur tales, qui turn ex discretione, turn ex zelo et rectitudine sint de magis idoneis ad negotia Provinciae pertractanda". — Vandaar werden de kloosterbroeders van 1) Barker. The Dominican Order and Convocation. p. 75. Oxford. 1913. Mandonnet, O. P. L'Ordine di San Domenico. II Rosario. Serie Hf. Vol. VII. p. 9 en 74. 43 Fulgino in 1297 gestraft met zeven dagen op water en brood, omdat zij een- ongeschikten socius hadden afgevaardigd. — Wie zonder wettige reden op het kapittel niet verscheen, werd gestraft met drie dagen op water en brood, en vijf psalters. Zij, die niet anders dan te paard konden komen, werden van de verplichting ontheven. Op het capitulum diffinitivum werden wetten uitgevaardigd, priors, zoo noodig of nuttig, van hun ambt ontheven, praedicatores generales benoemd; kortom, alles bepaald, wat tot bloei der provincie kon strekken. Iedere socius van den prior kreeg een rotulus mede, waarop de acta van het kapittel stonden opgeschreven. Bij tehuiskomst werden de acta den supprior overhandigd, die ze in een afzonderlijk boek moest overschrijven. „Suppriorum est in aliquo libro transcribere et custodire, ut inveniantur cum necesse fuerit". Aldus in 't kapittel van 1244. Wegens verzuim van dit voorschrift werden in 1245 en 1248 eenige suppriors tot negen dagen op water en brood veroordeeld '). De acta der provinciale kapittels moesten door den Provinciaal of de diffinitores jaarlijks worden meegenomen naar het generaalkapittel, aldus bepaalde het generaal-kapittel te Parijs in 1286: „Volumus et ordinamus ut nomina fratrum defunctorum in actis capituli provincialis ponantur, et acta provinciarum per provinciales et diffinitores seu eorum socios, quolibet anno ad generale capitulum deferantur". Het generaal-kapittel van Limoges, 1334, bepaalde, dat er in elk klooster een boek moest zijn, waarin de ordinationes der generale en provinciale kapittels getrouw werden opgeteekeud en de constitutiën nauwkeurig gecopiëerd. Nadrukkelijk schreef het generaal-kapittel van Beziers in 1376 voor, dat de acta der generale en provinciale kapittels op perkament goed moesten geschreven, verzegeld en bewaard worden, en eens per maand in mensa gelezen. Ieder moest elk jaar de geheele constitutie hooren. De acta moesten door een specialen frater in de bibliotheek achter een stevig slot bewaard worden 2). De Provinciaals hadden in de eerste eeuw geen vaste resi- 1) Masetti. O. P. - Monumenta et Antiquitates veteris disciplinae Ord. Praed. Romae 1864. 2) Ondanks deze voorzorgen zijn de acta der generale kapittels slechts 44 denlie; zij waren steeds op visitatie. Elk kapittel benoemde vier visitators, die ieder een bepaald district der provincie moesten bereizen, onderzoeken naar den toestand der kloosters en de handelingen des Provinciaals, en van dit alles verslag moesten geven aan het aanstaand kapittel. De duur van het generalaat was oorspronkelijk onbeperkt, doch werd dikwijls verkort, doordien verschillende generaals tot bisschop en kardinaal werden benoemd. Pius VII bracht in 1804 het generalaat op zes jaar; Pius IX echter in 1862 op twaalf jaar. Omtrent den duur van het provincialaat in de eerste twintig jaar der Orde bestaat geen zekerheid. Wel werd op het generaalkapittel te Bologna in 1242 het prioraat tot twee jaar en het provincialaat tot vier jaar beperkt, maar allengs won de gewoonte veld, dat beiden aan het bestuur bleven met goedvinden der communauteit. Cap. Gen. 1266: „Suppriores quotannis in die tractatus eorum, quae ad capitulum generale sunt mittenda, disquirant voluntatem singulorum fratrum coram omnibus de absolutione vel retentione Prioris Conventualis". In 1274 werd dezelfde regel toegepast op de Provinciaals met betrekking tot het generaalkapittel. Vandaar leest men meermalen in de Acta der generale kapittels: „Absolvimus Provinciales ex. gr. Hispaniae, Tusciae", etc; in de Acta der provinciale kapittels: „Absolvimus Priores ex. gr. Perusinum, Senensem", etc Ofschoon onder Martinus V het Provincialaat tot zeven jaar werd beperkt, kwam deze maatregel uiet tot uitvoering, zoodat de duur van het Provincialaat van het goedvinden des provinciaal-kapittels bleef afhangen. Paus Juhus II bepaalde in 1504 dat het provincialaat niet langer mocht duren dan vier jaren. De Nederduitsche Provincie was krachtens haar privilegie hiervan uitgezonderd; zij beriep zich hierop, ook toen in 1551 op 't generaal-kapittel te Salamanca het provincialaat voor de Nederlanden op Vier jaar werd gesteld. Eerst in 1602 gaf zij het privilege prijs '). in enkele exemplaren overig; die der provinciale kapittels zijn, op eenige fragmenten na, verloren gegaan, behalve de Acta Capitulorum Provmciahum Ord Praed. Prov. Prov. (1289 -1802). Prov. Romanae en Prov. Htspamae. - De citaten zijn ontleend aan Acta Cap. Gen. (edit. Reichert) Vol. II. p 234. 224. 428. 442 .. i) Chronvson Conventus Buscoducensü Ord. Praed. p. 217 (edit. O. A. Jtteyerj. 45 Het prioraat der kloosters was in duur verschillend naar tijd j en plaats. In sommige provinciën was het omstreeks de helft der 15de eeuw tot één jaar beperkt. Te Zwolle was P. Bernardus Grouwel prior van 1529 tot 1552. — Op het generaal-kapittel van Rome, in 1629, werd het prioraat op drie jaar vast- J I gesteld. Wanneer een Provinciaal door,het generaal-kapittel werd ontslagen, stelde dit een vicarim provmciae aan „donec Prior Provincialis eligatur et praesens in Provincia extiterit". Bij de uitbreiding der provincies placht de Provinciaal een vicarius provincialis aan te stellen om hem behulpzaam te zijn in het bestuur der provincie en de visitatie der kloosters. Het bestuur der Monasteria Sororum was vooral aan dezen ambtgenoot opgedragen. Tegen het einde der 13de eeuw benoemde de Provinciaal vicarii voor enkele districten, waarin de uitgebreide provinciën veelal volgens den landaard werden verdeeld, bijv. in 1294 vicarius nationis Tusciae, nationis Romanae etc De Teutonische provincie werd in 1303 verdeeld in: natio Alsatiae, Sueviae, Bavariae en Brabantiae. De Saksische provincie werd in 1308 verdeeld in acht nationes: Saksen, Thuringeu, Meissen, Westphalen, Slavenland, Brandenburg, Holland en Friesland. Van oudsher werden de Priors door het klooster gekozen en j door den Provinciaal bevestigd. Voor gewichtige zaken moest de * Prior de paters — den supprior en de „seniores" — bijeenroepen, wier beslissing echter door geene wetten was bekrachtigd. In 1245 Cap. Prov. Rom. werd voorgeschreven: „ne eos Prior convocet ,per campanam, nee teneatur omnes sacerdotes, nee alios vocare, qui non sunt sacerdotes". Tot de macht van den Prior behoorde, novicen het ordekleed te geven, verlof te verleenen om een ander klooster te bezoeken, geld uit te geven voor het onderhoud der fraters. Cap. Prov. Sen. 1327 : „Inhibemus ne aliquis Prior seu vicesgerens absque quatuor fratrum antiquorum consilio ultra quantitatem unius floreni de pecunia conventus expendat". — In den beginne kon de Prior ook rechtens wederspannige en ongehoorzame fratres uit het klooster zetten, doch in 1243 werd dit recht hem onttrokken en den Pro vinciaal toegekend. In 1253 en vlg. maakte vooral het provinciaalkapittel der Romeinsche provincie van dit recht gebruik. Op 't 46 prov. kapittel van Arezzo in 1271 werden van de elf delinquenten 'vier veroordeeld tot den carcer en zeven uitgeworpen. Bij de aanneming van novicen gebruikte men de grootste voorzorg. 0verkopers van andere Orden mochten slechts worden aanT genomen niet toestemming der wederzijdsche overheid. Tot het jaar 1325 nam in de Provincia Romana elk huis novicen aan. Wegens de moeilijkheden, die hiervan het gevolg waren, bepaalde het generaal-kapittel in 1326, dat elke provincie één huis moest aanwijzen voor de opleiding der novicen. In Nederland was er vóór de Hervormiug geen gemeenschappelijk noviciaat der provincie. Te 's Hertogenbosch, Zwolle, Maastricht en elders nam men novicen aan, naar gelang zij zich aanboden. Voor de studie waren echter bijzondere studiehuizen aangewezen; B. Humbertus dringt aan in zijne Expos. in Beg, op omzichtigheid bij de aanneming, dat men toch geschikte personen aanneme : „tales recipiendi sunt ad ordinem qui ad studium habeant aptitudinem". Men moet echter ook rekening houden met tijd en plaats. — Alleen mogen worden aangenomen : „scientes grammaticam et bonos mores prae'ferentes". De novicen moesten, volgens het generaal-kapittel van 1256 en 1265, den leeftijd van 15 jaren bereikt hebben. Vóór deze besluiten werden zij ook op Hjarigen leeftijd aangenomen, zooals Sint-Thomas, B. Benedictus XI. In 1344 bepaalde het generaal-kapittel den leeftijd op 18 jaar. • Dikwijls werd hiervan afgeweken door het gebruik der oblaten, dat algemeen in zwang was en voortgéduurd heeft tot in de 15de eeuw. De ouders wijdden hun kinderen rèeds op twaalfjarigen leeftijd aan den dienst van God, bratehten ze in èen klooster, waar zij eerst op den kerkelijk vastgestelden tijd de geloften aflegden. Zoo leest men o. a. in de kroniek van Pisa: „Fr. Matthaeus Oapanetta duodennis oblatus a patre per quattuor annos innocentissime vixit; obiit anno 1312"-. De novicen werden kosteloos aangenomen en voor rekening van het klooster gekleed, indien zijzelven hunne kleeding niet konden bekostigen. Het Prov. Cap. van Rome in 1245 verbiedt: „ne idonei propter defectum vestium dimittantur" '). Omtrent den duur van het novitiaat vóór 1236 bestaat geene zekerheid. In de Constitutiën van 1228 lezen wij: „De tempore i) Masetti. o. c. p. 56. Eveneens het generaal-kapittel van Bareelona 1261. 47 probacionis: Probacionis tempus statuimus vj mensium vel eo amplius prout prelato videbitur, ut et ipse austeritates ordinis et fratres mores éxperiantur ipsius, nisi forte aliquis maturus et discretus probacioni predicte renunciare voluerit et instanter se offerat professioni faeiende". — In 1236 schreef Paus Grregorins IX één geheel jaar voor; vandaar leest men in de Necrologieën : „completo anno suae probationes", ofwel, „post annum suae probationis". Het blijkt echter niet, dat de professie terstond na het proefjaar plaats had ; ook was er eene professio tacita. In de 14de eeuw werd meermalen een instrumentum — eene notarieele acte ^—van de professie opgemaakt De professie-formule dagteekent van de vroegste tijden. Fr. Clarus Landocci, die in 1225 te Siena overleed, legde volgens den notaris de verklaring af: „ero obediens tibi usque ad mortem". Het generaal-kapittel van 1245 beval aanteekening te houden van de professie. De noviceu mochten niet na hunne professie terstond met kloosterambten worden belast. Het Cap. Prov. Rom. van 1243 bepaalde, dat zij nog één jaar sub cura Magistri bleven ; later werd dit uitgestrekt tot drie en tot vijf jaren. Vóór het 25ste jaar werd niemand priester gewijd ; de Provinciaal kon echter dispenseeren. Later moest de dispensatie voor een bepaald getal fraters te Rome worden aangevraagd; soms werd zij als volmacht aan de confirmatie van den Provinciaal toegevoegd. Men leest ook van fraters, die nooit de priesterwijding ontvingen, maar diaken bleven. Over den tijd, wanneer, en de reden, waarom, de affiliatie- ad conventum is ingevoerd, heerscht bij onze geschiedschrijvers een groot verschil van meening. § II. De Kloosterbezittingen. In de oudste monniken-orden werd onder de evangelische armoede, die tot het wezen van den religieuzen staat behoort, de onbevoegdheid tot persoonlijken eigendom en tot vrije beschikking 48 over tijdelijke goederen verstaan, De eigendom in gemeenschap was echter meer of minder beperkt. De Benedictijnen van Cluny kan men beschouwen als feodale heeren. Tot hunne bezittingen behoorden de abdij met de omringende landerijen infra septa monasterii; de grangia, landhoeven of landbouw-koloniën, die bewoond werden door eenige conversen en lijfeigenen en de voorwerken der abdij vormden '); de heerlijkheidsrechten ; vroomdiensten ; lijfeigenen ; patroonaatsrechten over kerken en beneficiën. De abten waren adellijke leenheeren en beschikten meermalen over gewapende manschappen, die zijzelf ten strijde aanvoerden. — Abdij van Echternach, Egmond. De monniken van Citeaux hadden oorspronkelijk geene bezittingen buiten de septa monasterii, geen lijfeigenen. Zij leefden van de opbrengst hunner eigen landerijen en dreven handel in laudbouwprodukten en vee. Hier te lande bezaten zij uitgestrekte bouwen weilanden, door eigen krachten ontgonnen of aan de baren ontwoekerd; vooral in Friesland en Groningen. De goederen der abdij te Bornheim aan de Schelde strekten zich uit tot den Moerdijk De motmiken van Chartreuse hadden bezittingen, geëvenredigd aan het getal religieusen; zij dreven geen handel, hielden zich niet op met ontginning, lieten de omliggende landerijen door anderen bebouwen. De monniken van Grandmont bezaten alleen bosschen, gingen niet uit bedelen, hielden geen kudden, stonden het recht af op bezittingen en fundaties. De Reguliere Kanunniken hadden alleen eigendom in gemeenschap De abdij had meermalen een grondbezit, dat vele hectaren besloeg, maar de individuen beoefenden dikwijls strenge armoede. _ De abdij van Middelburg. - Praemonstreiters vetweiders op Wabheren, in Friesland en Groningen. - Schiermonmken en vetkoopers. ,, De Mendiêanten stelden tegenover de „divitiae communes de „paupertas communis" ; niet alleen de individuen, maar ook de gemeenschap mocht niets bezitten. De armoede moest zich uitstrekken niet alleen tot de personen, maar ook tot de kloosters. i) Vele dorpen in Friesland en Groningen danken hun ontstaan aan deze voorwerken of grangia. 49 Het is bekend, dat de H. Dominicus tijdens zijn apostolaat in Languedöc de armoede in den strengsten zin beoefende, en leefde van hetgeen hij langs de deur bedelde. De eigendommen, hem door Simon vau Montfort en Fulco, bisschop van Toulouse, geschonken, stond hij af aan Prouille. Toen de broeders in 1216 te Prouille waren vergaderd, om een regel te kiezen, besloten zij de „paupertas absoluta" te onderhouden. „Proposuerunt etiam et instituerunt possessiones non habere, ne praedicationis impediretur officium sollicitudine terrenorum, sed tantum redditus eis adhuc habere complacnit". B. Jord. — De inkomsten wilden zij vooralsnog behouden, omdat zij te midden der ketters leefden. De „paupertas absoluta" werd te Prouille in beginsel aangenomen, maar niet onmiddellijk in beoefening gebracht; de tienden van Fulco en Simon werden behouden. In December 1216 werd de Orde door paus Honorius III bevestigd. Krachtens de confirmatie-bul ontvingen de H. Dominicus en zijne medebroeders : de kerk van den H. Itomanus te Toulouse met alle aanhoorigheden, de kerk van Prouille met alle aanhoorigheden, het kasteel Oassanel met alle aanhoorigheden, de kerk der H. Maria te Lescure, enz. het hospitaal te Toulouse, enz. De Orde werd dus niet gesticht als biddende orde, maar als een ordo canonicus. In 1220, op het eerste generaal-kapittel te Bologna., werd de „paupertas absoluta" geproclameerd „quod amodo possessiones et redditus non reciperentur et quod resignarent quae habebant in partibus Tholosanis". B Jordanus bevestigde dit besluit in 1228 op het capitulum generalissimum. Dat de H. .Dominicus eerst op iet denkbeeld der „paupertas absoluta" zou gekomen zijn, toen hij den H. Franciscus bezocht op het zoogenaamde Matten-kapittel, zooals de Tres Socii zeer devotelijk verhalen, mist reeds daardoor allen grond, dat het Matten-kapittel eerst na den dood van den H. Franciscus is gehouden. — Gelijk wij vroeger opmerkten, bestaat er een wezenlijk verschil tusschen de armoede, zooals deze door de Minderbroeders en de Predikheeren van den beginne is opgevat. De H. Franciscus koos de vrijwillige armoede propter se, voor eigen heiliging door de navolging van Christus, gelijk paus Honorius schrijft, 18 Sept. 1225, „ .... qui relictis omnibus Christum sequuntur pro eo pau- 4 50 peres et in paupertate vivere continua eligentes". De B. Dominicus koos haar als middel om des te vrijer aan het zielenheil te kunnen werken. In 1245 schrijft het generaal-kapittel te Keulen : „Fratres in locis ubi habitant, panem petant in signum paupertatis". Het vorig jaar was te Bologna bepaald: „Conversi petentes panem vadant simul ita quod possint invicem se videre '). Tegen het einde der 13de eeuw drong langzamerhand „refrigescente fidelium charitate" het bezit van onroerende goederen en inkomsten binnen. Paus Nicolaus IV stond toe, dat de Predikheeren volgens kerkelijk recht erfenissen mochten aanvaarden. Bonifasius VIII gaf uitgebreider verlof. Omstreeks 1380 dispenseerde de Generaal Hugo de Vaucemain sommige kloosters in het verbod van tijdelijke goederen te bezitten, „sicut irreprehensibiliter ex causa rationabili Praelati Ordinis dispensant in carnibus comedendis, sic etiam possunt dispensare in possessionibus et redditibus habendis a conventibus et personis". Wat Hugó aan enkele kloosters had toegestaan, verwierf de Generaal Bartholomeus Texerius van Martinus V voor de geheele Orde. Sixtus IV bevestigde deze dispensatie; eindelijk verklaarde het Concilie van Trente, in de 25ste zitting, om alle gewetensbezwaar weg te nemen, dat alle kloosters, zoo van mannen als vrouwen, 'onroerende goederen in gemeenschap mogen bezitten, uitgezonderd de Capucijnen en de Observanten. Stichting der kloosters. De oudste kloosters werden veelal door vorstelijke en adellijke personen gesticht. In Frankrijk stichtte de H. Lodewijk de kloosters te Parijs, Compiègne, Evreux, Caen. In Engeland Hendrik III het klooster te Londen. In Nederland werden de kloosters gesticht door de aalmoezen der geloovigen, doch daarbij krachtig geholpen door de milddadigheid van enkele voorname personen; in ruimeren zin worden deze bijzondere weldoeners stichters genoemd Aldus was Willem II, de Roomsch-koning, stichter der kloosters van Utrecht en Haarlem, Margaretha van Gelder van de kloosters van Zutphen en Nijmegen, Margaretha van Holland van het klooster te 's Gravenhage, de adellijke familie Cammingha van het klooster te Leeuwarden, Ludolphus van Grone- >) Acta Cap. Gen. (Edit. Reichert). 51 beek, burggraaf van Groningen, van het klooster te Groningen. Inkomsten der kloosters. De vorstelijke en adellijke weldoeners en stichters voorzagen ook dikwijls in de huiselijke benoodigdheden : eetwaren, kleeding, schoeisel, brandstof enz. — De pausen verleenden aflaten voor de voltooiing van kerk en klooster, ook tot onderhoud der kloosterlingen, bijv. te Leeuwarden. — De stedelijke regeeriugen gaven op bepaalde tijden, bijv. in 't begin der Vaste : haring en stokvisch; in den winter: hout en turf; bij kerkmis, omgang en patroonsfeest: wijn en bier. Aldus, volgens de stadsrekeningen te Maastricht, 's-Hertogenbosch, Nijmegen, Zwolle, enz. De burgerij gaf aalmoezen en legaten. Van hunne familie ontvingen de fraters kleeding en boeken. Verder ontving men honoraria missarum, funera, exsequiae, anniversaria. Dat deze inkomsten aanzienlijk konden worden, kan men zien -uit den inventaris der kloosters te Maastricht en te 's-Hertogenbosch. Termijnen. Zoover zich de praedicatio van een klooster uitstrekte, zoover ging ook het termijngebied, waar men recht had enkele malen van het jaar te gaan bedelen of termineeren. Men bedelde goederen in natura, en bijgevolg tegen dien tijd, dat de landman daarvan was voorzien, bijv. botertermijn, rogtermijn. De termijnen zijn waarschijnlijk even oud als de praedicatio van een klooster, en deze dagteekent reeds vóór de* tweede helft der 13 de eeuw. Hugo de St. Oher en Humbertus de Romans worden genoemd : de praedicatione Lugdunensi. Daar het ter mij ngebied van sommige kloosters zeer uitgestrekt was, werd het verdeeld in districten, die ook termijn werden genoemd, zoo had het Bossche klooster den termijn van de Kempen, den termijn van Peelland, den termijn van Maasland, den termijn van Hensden, en den termijn van Oosterwijk ')■ Ten behoeve der terminarissen of termijn paters stichtte men hier en daar een huis, waar zij op hunne bedeltochten konden overnachten en vertoeven. Deze terminarishuizen, die in zekeren zin voor de kloosters waren wat de grangia voor de abdijen, werden soms later uitgebreid tot kloosters. In de constitutiën vindt men van de termijnen niets vermeld vóór 1249 : „Fratres de una Provincia non praedicent, nisi in !) G. A. Meijer. De Predikheer en ie '»-Hertogenboseh. Bijlage XVII. bh. 246. 52 transitu, infra terminos alterius Provinciae, nee questum faciant,' nisi de licentia Prioris Provincialis vel Conventnalis ad quos pertinent termini praedicti; quod si de caetero aliqui fecerint, teneantur restituere Priori Couventuali in cujus terminis aliquid acquisierint" ')• Bij de stichting van een nieuw klooster moesten de omliggende kloosters een gedeelte van hun termijngebied afstaan. Zulk eene regeling ging niet altijd met minnelijke schikking, maar moest soms door hooger gezag worden bekrachtigd: dit geschiedde o. a. in Nederland bij de stichting der kloosters van Maastricht, Rotterdam, Zwolle2). Het termijngebied van Maastricht strekte zich uit tot boven Roermond, dat van Groningen tot Meppel, dat van Zwolle tot Heliendoorn, dat van Zutphen tot Harderwijk3). Eenige inkomsten trokken sommige kloosters van de moestuinen of velden, die binnen de kloostermuren — infra septa monasterii — waren gelegen. Procul a domo mocht men geen vaste goederen bezitten, of het moest zijn, dat er kans bestond, ze later binnen de septa te trekken. „Quicunque Conventus habet domum vel posSessionem extra domum monasterii, ita vendere, destruere vel alienare procuret, quod proprietas nullatenus maneat apud fratres". - „Volumus et mandamus ut domos et possessiones quas fratres possident extra septa nostrorum conventuum constitutas, de quibus non speratur quod nostris septis debeant applicari. intra quatuor menses vendant" *). Het generaal-kapittel van Lyon, 1274, schreef voor: „Volumus et mandamus quod conventus grangias et domunculas si quas habent, infra sequens generale capitulum alienent penitus vel dimittant, uisi de habendo conventu ibidem in posterum, judicio prioris provincialis et diffinitorum, spes probabilis haberetur". — „Inhibemus eciam districte ne fratres extra septa monasterii proprietatem domorum vel quarumcunque possessionum ultra annum, retineant ullo modo, sed alienare vel vendere teneantur"5). Te 1) Constit. Ord. Praed. Dist. II. cap. 1. deel. IV. de Terminis eonven tuum — Chapotin. O. P. Bist. des Dominicains de la Prov. de France. I. p. 379. 2) Het was streng verboden bij de afbakening van bet termijngebied tusschen kloosters en provinciën, de bemiddeling van wereldlijke personen in te roepen. Gen. kap. te Toulouse. 1258. 3) Het prov. kap. te Bordeaux, 1257, verbood, rich buiten het termijngebied te begeven ultra tres leucas. i) Masetti. o. c. C*p. Prov. Flor. 1254 en Cap. Prov. Orvieto. 1282. 6) Acta Cap. Gen. (Edit. Reichert) Vol. I. p. 174. p. 263 53 Palencia werd in 1291 nader bepaald: „Fratres non habeant molendina vel aliqua alia, que habere possessionum speciem videantur". Kracbtens de kerkelijke wet der exeniptie Waren de kloosters en de kloostergoederen vrij van alle belasting, en genoten de kloosterlingen vrijdom van accijnzen op wijn, bier, gemaal, enz. Daarentegen bestonden in Holland, Gelder, Friesland en elders strenge wetten, die den kloosterlingen verboden eenig onroerend goed binnen de steden aan te koopen. Ook mochten zij, als dood voor de wereld, geen erfenis van hun bloedverwanten aanvaarden. Het verbod van goederen te brengen in de doode hand, werd in de Middeleeuwen dikwijls vernieuwd. Alleen door hooge gunst werd in het vermeerderen van eigendom gedispenseerd. Evenzoo in het vermogen van te erven ; zoo lezen wij, dat de Hertog van Brabant aan de kloosterlingen van het Predikheerenklooster te 's Hertogenbosch voor vijftig jaar de bevoegdheid gaf om te erven als andere burgers, wegens de armoede des kloosters. De Pausen legden meermalen de kloosters tienden op ad pias causas, voor kruisvaarten, voor de Romeinsche Ourie, enz. In de late middeleeuwen, ten tijde van Karei den Stoute, stond de Paus, gedwongen of vrijwillig, toe, dat de tienden werden gebruikt tot wereldsche doeleinden, tot oorlog voeren; ook voor werken van algemeen nut: polders, dijken, havens, enz. In het begin der 16de eeuw was de exemptie bijna een doode letter geworden ; de krijgslasten werden het eerst op de kloosters verhaald. Voor zoo Ver wij weten, bezaten de Dominicanenkloosters in Nederland geene landerijen van buitengewone uitgestrektheid. Alleen vindt men hier en daar een beemd of kamp vermeld, bijv. te 's Hertogenbosch en te Groningen. Soms trokken zij huur van burgerwoningen, die zij op het kloostererf hadden laten bouwen, aldus te Groningen en te Maastricht. Des te meer echter bezateu zij servituten of tijnsen op huizen en landerijen, hetzij in geld of in natüra op te brengen. Dit was de gebruikelijke geldbelegging in de Middeleeuwen, toen bijna alle rente als ongeoorloofde woeker gold. Bijzondere tegemoetkoming ontvingen de paters van vorsten en steden bij gelegenheid der generale en provinciale kapittels, wanneer een groote menigte kloosterlingen placht samen te komen; zoo gaf de Koning van Engeland tijdens het generaal-kapittel te 54 Londen in 1263 700 habijten ; bij het provinciaal-kapittel te Lincoln in 1239 tria feroula et bonum vinum. Peter, hertog van Bretagne, voorzag in alle behoeften van het generaal-kapittel, dat in 1453 te Nantes werd gehouden; het aantal vergaderde kloosterlingen bedroeg 1645. Deze loffelijke gewoonte bleef ook in Nederland in zwang tot de Hervorming, zooals de stadsrekeningen te Maastricht, Nijmegen, 's Hertogenbosch, Zwolle en elders uitwijzen. Henrica van Erp, abdis van Oostbroek, schrijft: „anno 1505 op Sinte Marien Magdalenendag was dat kapittel t'Utrecht van der Predikerbroeders en daar waeren omtrent drie hondert vreemde Jacobinen, ende wij schoncken daertoe twee mudt rogghen". Ondanks de „paupertas absoluta" treft men in de eerste tijden der Orde reeds sporen aan van een depositum personale. Zoo verzocht de H. Thomas, op koste van zijn depositum, jaarlijks op den feestdag van Sint-Agnes, zijn lievelingsheilige, de broeders te regaleeren met een pitancie. Dit depositum bestond uit eene zekere som gelds, die men van elders had ontvangen, en met uitdrukkelijke toestemming des oversten deponeerde, om ze bij gelegenheid met goedvinden des oversten te gebruiken tot het aanschaffen van kleederen en boeken. Het generaal-kapittel van Bologna, in 1262, bepaalde : „nulli fratri detur licencia de conservanda pecunia pro se, nisi pro libris seu scriptis, nee sic receptam in alios usus expendendi". Het generaal-kapittel van Milaan, in 1270 : „Inhibemus ne frater aliquis novicius vel professus pecuniam pro libris emendis vel libros emptos vel emendos ex ea, ad usum sui deputet vel donet alicui conventui sine prioris sui provincialis licencia speciali. Patres Provinciales non dent fratribus licenciam recipiendi pecuniam, nisi taxata quantitate, nee illi recipiant sine consciencia suorum priorum". Jaarlijks, omstreeks Allerheiligen, moest den prior in schrift rekenschap worden gegeven van dit depositum. Gen. kap. te Florence 1321. Daar dit depositum aanleiding gaf tot misbruiken, vindt men reeds vroeg verschillende bepalingen gemaakt, om het te beperken en te regelen. Dit depositum personale verschilt hemelsbreed van het vita privata, waarbij uit de inkomsten der communauteit aan ieder kloosterling jaarlijks een bepaald bedrag verstrekt wordt om in eigen benoodigdheden te voorzien. 55 § III. De Liturgie. A. Het Brevier en het Koorgebed1). In de eerste tijden der Orde baden de paters de getijden volgens de gewesten ot kerken, waar zij zich bevonden. Op reis baden zij het eanonieke gebed voor zoover zij het van buiten kenden ; niet allen toch zullen een handbrevier gehad hebben. Kwamen zij aan eene kerk dan baden zij daar de uren mede. Constit. Dist. II, 34: „Praedicatores vel itinerantes cum in via existunt, officium suum dicant, prout sciunt et possunt, et sint contenti officio ecclesiarum, ad quas quandoque declinant, vel etiam agant officium, vel andiant apud episcopos vel prelatos, vel alios secundum mores eorum, cum quibus aliquando conversantur". Alvorens het klooster was gesticht, gingen de paters in de naastbijgelegen kerk het officie bijwonen. Van het oogenblik der canonieke stichting begon de verplichting van het koorgebed, dat volgens de aldaar heerschende kerkgebruiken werd verricht. Door het reizen der paters van het eene klooster naar het ander, en nog meer door het bezoek der verschillende provinciën, alsook op de provinciale en generale kapittels bleek de noodzakelijkheid eener gelijkvormige liturgie, in den geest der constitutiën, die voorschrijven : „uniformes in observantiis canonicae religionis". Op het generaal-kapittel te Bologna, in 1244, werd met de ingewikkelde zaak een begin gemaakt. „Volumus et mandamus ut diffinitores proximo sequentis capituli generalis pro concordando officio, portent secum ad dictum capitulum omnes rubricas et notulas breviarii nocturni et diurni et gradualis et missalis". — Te Keulen op het generaal-kapittel van 1245, werd besloten de zaak in handen te geven van vier paters der voornaamste natiën. „Oommittimus quatuor fratribus Francie, Anglie, Lombardie, Theotonie, quod stantes in domo Andegavensi officium nocturnum et diurnum tam in littera quam in cantu et rubricis, corrigant et concordent, ac defectus suppleant, cum quanto possint dispendio minori, et !) Cormier. O. P. Quinze Entretiens sur la Liturgie Dominicaine. Rome, 1918. Caesito. Q. P. Liturgia Domenicana. Napoli. 1804, 56 qnilibet de predictorum quatuor afferat tam nocturnum quam diurnum officium secum de provincia sua". Met den feestdag van SintReinigius moesten zij te Angers zijn en den arbeid beginnen. Het volgend jaar, op het generaal-kapittel te Parijs in 1246, was het werk nog niet voltooid, maar werd reeds aan de geheele Orde per modum inchoationis opgelegd. Het schijnt, dat Humbertus de Romans aan het viertal was toegevoegd „Inchoamus hanc (ordinationem): Tota ordinatio ecclesiastici officii facta a quatuor Fratribus quatuor Provinciarum vel facienda usque ad annum communiter per totum Ordinem observetur. Et si in aliquo discordaverint, sententia magistri teneatur. Item, ut liber lectionarius, tam de tempore quam de festis, quem committimus Provinciali Francie (Humb.) ordinandum, aniversaliter per totum ordinem recipiatur". Volgens het voorschrift van het capitulum generalissimum van 1236 werd, de ordinatio omtrent de liturgie op het generaal-kapittel van Montpellier in 1247 geconfirmeerd (et hec habet i i capitula) en te Parijs in 1248 definitief geconstitueerd (et hec habet i i i capitula). De invoering der liturgie vond niet overal onverdeelde instemming ; hier en daar rezen klachten, waarmede rekening gehouden moest worden. Op het generaal-kapittel te Londen in 1250 werd daarom besloten : „Oum multorum Fratrum de diversis Provinciis super discordantia multiplici divini officii per quatuor fratres ordinati querelas receperimus tempore capituli generaliJ, visum est Magistro et diffinitoribus ut, ad sedendas querelas, predicti Fratres in Metim veniant in festo Omnium Sanctorüm ad correctionem dicti officii faciendam et in unum volumen redigendam ; quapropter mandamus et in remissionem peccatornm injungimus quatenus ad predicta perficienda dicti Fratres statuto tempore ad locum veniant memoratum. Interim autem a rescribendis libris vel corrigendis secundum predictam correctionem earumdem abstineant universi". — Op het generaal-kapittel te Mets in 1251 werd bepaald : „Officium diurnum et nocturnum secundum ultimam correpcionem ab omnibus recipiatur, et unum exemplar Parisius aliud Bononie reponatur, et secundum eorum formam omnes libri ordinis scribantur vel corrigantur". Deze bepaling werd op het kapittel te Bologna in 1252 per modum inchoationis vastgesteld, maar losgelaten, toen in 1254 Humbertus op het generaal-kapittel te Buda tot generaal werd gekozen. 57 Met volkomen vertrouwen droeg men hem de voltooiing en de uitvoering der liturgie toe. „Conimittimus magis'ro ordinis totam ordinacionem ecclesiastici officii tam diurni quam nocturni, et eorum que ad hoe pertinent, et correctionem librorum ecclesiasticorum et quod corrigat litteram regule '. Tegelijk werd per modum inchoationis bepaald: „Inchoamus has (ordinationes), in capitulo de Officio Ecclesiae, ubi dicitur: totum officium tam diurnum quam nocturnum, addatur: secundum ordinationem et exemplar venerabilis Fr. Humberti. Magistri Ordinis". In de volgende generale kapittels van 1255 en 1256 werd deze verordening bevestigd, zoodat zij kracht van wet kreeg. Bij de uitvaardiging voegde Humbertus een schrijven, waarin hij laat doorschemeren, met welke moeilijkheden hij had te kampen, én waarin hij een beroep doet op de welwillendheid der Broeders. „Noveritis quod diversitas officii ecelesiastici, circa quod unificandum multa jam capitula sollicitudinem non modicam adhibuerunt, per Dei gratiam ad unitatem, incertis exulantibus, est reducta. Rogo autem ut detis operam ad correctionem illius, secundum illa, ut uniformitas officii, ,din desiderata in Ordine, inveniatur ubique. Sciatis etiam quod voluntatum Fratrum circa praedictum officium fuit tam diversa petentium varietas, quod impossibile fuit in ipsius ordinatione satisfacere voluntatibus singulorum; propter quod quilibet vestrüm ferre debet patienter, si fortassis occurrerit ei aliquid in ipso officio suae sententiae minus gratum. Ut autem scire possitis, utrum totum habeatis officium, noveritus XIV esse volumina, in quibus multiplieiter continetur, videlicet: Ordinarium, Antiphonanarium, Lectióndrium, Psalterium, Collectarium., Martyrologium, Libeïïum processionale, Graduale. Missale majoris altaris, Evangelistarium ejusdem, Epistolarium ejusdem Missale pro minoribus altaribus, Pulpitarium et Breviarium poftatile". p Hier en daar had men nog te strijden tegen het hardnekkig vastklampen aan gewestelijke kerkgebruiken, maar na eenige jaren was de liturgie overal ingevoerd. In 1267 verwierf de Generaal van paus Olemens IV de officieele bekrachtiging door een bul, waarin de Paus aan de Orde en aan Magister Humbertus wegens het verdienstelijk werk den grootsten lof toezwaait. Elke provincie moest een copie laten maken van Uumbertus' exemplaar, welke copie naar de verschillende kloosters weer ter copiëering moest 58 worden rondgezonden. Het exemplaar van Humbertus, ook codex princeps, prototypus of archetypus genaamd, bleef zorgvuldig te Parijs in Saint-Jacques bewaard als de liturgische grondwet, die men bij opkomend meeningsverschil had te raadplegen. In de woelingen der Fransche Revolutie slaagde de laatste prior des kloosters erin den kostbaren codex uit de handen der wandalen te redden '). Later viel het handschrift in vreemde handen, maar werd in 1841 door den Generaal der Orde aangekocht. N.B. Uit het verloop dezer zaak blijkt, dat het leeuwenaandeel van den arbeid aan onze liturgie Humbertus toekomt, en hij dus met recht door den H. Stoel en de oudste schrijvers als de auctor onzer liturgie wordt geëerd, al heeft hij zeker zijn voordeel gedaan met den arbeid der vier commissie-leden. Ook blijkt hieruit dat de Dominicaansche liturgie ten onrechte de Parijsche liturgie genoemd wordt, als overgenomen van de kerk van Parijs. Zij is, volgens de laatste onderzoekingen, identiek aan de oud-Romeinsche liturgie 2). Op verzoek der Orde stond Honorius IV in 1285 toe, eenige veranderingen aan te brengen. Nieuwe wijziging had plaats in 1552 op last van het generaal-kapittel van Salamanca, toen verschillende fragmenten aan het latijnsch brevier werden ontleend. Paus Urbanus VIII (1623—1644) liet met behulp vaneen paar humanistisch aangelegde Jezuïeten de kerkhymnen van barbarismen zuiveren en in sierlijken klassieken vorm gieten, doch de Orde bedankte voor die verfraaiing (?) en hield zich aan het oude. En gelukkig, want door den gekunstelden, klassieken vorm zouden onze middeleeuwsche hymnen aan dien eenvoud, die naieveteit en spontaneïteit van gevoel verloren hebben, waarom zij door de 1) Cbapotin. Le dernier Prieur du dernier Convent. 2) „Pour nous borner a ce qui touche le rit dominicain, disons que la comparaison de détail qui a été faite de notre Missel, de notre Graduel, et de notre Antiphonaire avec le Sacramentaire, le Missel, le Graduel et 1'Antiphomire romains démontre Pidentité des deux liturgies.. . Les Frères-Prêcheurs se sont affermis dans la conviction que, depuis les premiers temps de 1'Ordre jusqu'aux nótres, la mélodie romaine s'était conservée chez eux dans sa forme authentique". Laporte O. P. De Liturgia F. F. Praedicatorum. Précis hixtorique et descriptij du Rit Dominicain. Chap. II. Anal. O. P. Anno XXV p. 218. 59 hymnologen geprezen en bewonderd worden. Velen betrenren de toen aangebrachte veranderingen en benijden ons menige parel, bijv. Maria, Mater gratiae, Mater misericordiae, Tu nos ab hoste protégé Et hora mortis suscipe verknntseld in : Maria, Mater gratiae, Dulcis parens clementiae, Tu nos ab hoste protégé, Et mortis hora suscipe. Tegen het einde der 18de eeuw gaf een Italiaansch Dominicaan een werkje uit, waarin hij tal van verbeteringen (?) voor het brevier, aanbeval. Men is op zijn voorstel echter niet ingegaan. — Als voorbeeld van wansmaak worden gewoonlijk de Urbaansche lijdenshymnen aangehaald *). B. De Zang. Van den H. Dominicus lezen wij in de kroniek van den H, Antoninus: „Officiis alacriter et ferventer aderat, jubilans de psalmódia, quandoque in uno choro, quandoque in altero, et ceteros excitans ad divinas laudes". Op zijn reistochten verwijderde hij zich soms een weinig van zijne metgezellen om alleen den Heer lof te zingen. In de kloosters, waar hij op reis zijn intrek nam, sloot hij zich steeds bij het koorgebed aan. Velen zijner opvolgers: B. Jordanus B. Humbertus, S. Raymundus en Ven. P. Herveus, bijgenaamd:' „Maximus sui aevi clericus", ijverden voor den zang. i) Een bijzondere studie onzer liturgie, verband houdend met die van andere Orden of Kerken, bestaat er, voor zoover wij weten niet, behalve over de liturgie der Kruistochten, zie mijn artikel: Een Ordinarium der Kruxsheeren. Archief v. d. Geseh. v. h. Aartsbisdom Utrecht dl. 41 blz 87 Daar de Duitsche Orde in Pruissen indertijd onze liturgie beeft aangenomen, zou deze bijzonderheid tot belangwekkende ontdekkingen kunnen leiden brj de thans opkomende studie der Middeleeuwsche liturgieën Op de Koninklijke Bibliotheek te 'sGravenbage bevindt zich een Dominicaansch brev.er met notenschrift en zeer frmie miniaturen en majuskels van omstreeks 1800, waarschijnlijk van Frankrijk afkomstig. - Bekend is het Graduale, dat in 1515 door fr. Nicolaus van Rosendael inhetklooster te s Hertogenbosch geschreven en verlucht werd, en thans bij de Dominicanen te Gent wordt bewaard, 60 In den beginne werden de getijden gezongen of gepsalmodiëerd, niet gereciteerd. Dit blijkt vooral in de Expos. Const. B Humb., waar in bet koor de zang verondersteld wordt. Overal spreekt.hij van een „jubilatio vocalis". De vraag, of men, wat in het koor is overgeslagen, na moet zingen, beantwoordt hij aldus: Si omissiones fiant in choro, non oportet hujusmodi suppletiones et repetitiones fieri cum cantu solemniter sed sufficit sine nota, quia cantus non est de substantia horarum canonicarum ad quas tenemur". (Edit. Berthier. T. II. p. 82). De zang moet echter kort zijn. ..Home omnes in ecclesia breviter et succincte taliter dicantur, ne fratres devotionem amittant et eorum studium minime impediatur". Bij de verklaring van dezen tekst der Constitutie zegt hij : „Non praefertur hie studium oratio„i, sed prolixitati orationis. Melius est autem breve officium cum studio, quam prolixum cum impedimento studii propter utilitatem studii multiplicem". Het officium defunctorum, alsook de psalmen bij eene begra fenis ..cum vadit ad funus et revertitur dicendo psalmos", werden minder plechtig gezegd „non oportet quod ita dicantur sicut aliud officium, quia officium illud lugubre est et hujusmodi cantus non solent tantam compositionem habere ut alii". - Quasi psallendo", zegt B. Humbertus. Waarschijnlijk ging dit op dezelfde klagelijke wijze, waaraan de Oellebroeders, de religieusen-doodgravers, ver moedelijk den naam van „Lollarden" te danken hebben. In kleine kloosters, waar de bezigheden het niet toelieten, behoefden de getijden niet gezongen te worden. Ubi vero in aliquibus conventibus paucitas fratrum est. et in multis occupata, etsi ordinatum sit quod posset dicere conventus officium hujusmodi sine cantu, tarnen tune cavendum est ne confuse dicatur, sed multum tractim et distincte cum pausis debitis". Verder geeft Humbertus door voorbeelden de regels voor daling en verheffing der stem aan, en waarschuwt voor twee klippen: het verwaarloozen der pauzen en het trekken der laatste lettergrepen. Wanneer het zingen der getijden in onze kloosters heeft opgehouden is moeilijk te bepalen ; vermoedelijk in de eerste helft der 14de eeuw. Zeker was het niet meer in gebruik omstreeks 1400 In 1423 schreef het generaal-kapittel te Keulen voor, dat het geheele officie moest gezongen worden, doch alleen „in festis 61 siraplieibus et snpra, et ubi est sufficiens fratrum numerus". In 1481 vaardigde het generaal-kapittel een gelijkluidende verordening uit. Aan den codex autographus van Humbertus is het te danken, dat de Dominicaansche zang gedurende eeuwen geen aanmerkelijke veranderingen of verbasteringen oudergaan heeft. In de 18de eeuw zal de kloosterzang, als in strijd met den tijdgeest, veel hebben verloren, totdat hij bij de verwoesting en opheffing der kloosters tijdens de Fransche Revolutie geheel verstomde. In 1854 liet de Hoogeerw. Pater Jandel een Cantus Missarum drukken naar den bovengemelden codex van Fr. Nicolaus van Rosendael en een codex van plus minus 1450. Tevens werden daarbij gevoegd de muziekregels, ontleend aan het Tractaat de Musica van Fr. Hieronymus van Moravia : Op last van denzelfden Generaal gaf P. Pie Bernard in 1852 een Antiphonarium uit, waarin hij verschillende nieuwe gezangen opnam en Romeinsche melodieën pasklaar maakte voor de hymnen, enz. der nieuwe officiën '). In den ouden tijd werden de nieuwe officiën niet zonder notenschrift uitgegeven. Niet zelden hadden beide één bewerker, zoodat de melodie aan de woorden en de gedachten volkomen beantwoordde. In de 14de eeuw week men van dit loffelijk gebruik af en verspreidde men den tekst zonder het notenschrift, aan de cantores de zorg overlatend om voor de. woorden een toepasselijke melodie te zoeken. — P. Pie Bernard gaf ook nog een Processionarium uit, waarin regels voor den zang der Evangelies, Epistels en lessen. Inmiddels had men den Prototypus van Humbertus in bezit gekregen, en liet de Hoogeerw. P. Larocca, volgens dien codex, in 1881 het nieuwe Missaal drukken. Daarna volgde het Graduale in 1890 „ex codice authentico fidelissime, quantum fieri potest descriptum, iisdem atque illud figuris ac ligaturis üsdemque neumatum distinctionibus exaratum, volumine conditum exiguo, atque hodiernis necessitatibus magis aptato". — Het voetspoor volgend zijns voorgangers, gaf de Hoogeerw. P. Frühwirth in 1894 een nieuw Processionarium uit volgens de beginselen yan het Graduale. In 1900 zag een Vesperale het licht, welk gezangboek eveneens naar 1) Deze uitgaveD, steunende op verkeerde beginselen, zijn door latere vervangen. 62 den Prototypus en de aloude muziekregels der Orde was bewerkt. Het oordeel over den Dominicaanscken zang, zijn afstamming van het oude Gregoriaansch, zijn verwantschap met dien van andere Orden, de waarde van zijn techniek, enz. is nog een ruim, braakliggend veld, dat op de ontginning van deskuudigen wacht'). — Wij stippen slechts aan, dat de officiën de Tempore en der oudste Heiligen aan den oorspronkelijken Romeinschen zang zijn ontleend; de officiën daarentegen van de HH. Nicolaus, Augustinus, Dominicus, Petrus Martelaar en eenige anderen, hebben wel de modalitas en den rythmus van weleer behouden, maar het oude karakter min of meer verloren. — Als curiositeit zij nog gewezen op de eerste hymne in festo Sancti Vincentii, een acrostichon van den dichter, Martialis Auribelli, generaal der Orde, en op de hymui abcdarii. Aandacht verdient, wat de H. Thomas omtrent het nut van den koorzang leert: „Attentius considerat (vir religiosus) quae sequuntur, turn quia diutius moratur super eodem, turn quia, ut Augustinus dicit: Omnes affectus spiritus nostri pro sua diversitate 1) P. Laporte O. P. is thans met deze studie begonnen ea tot belangïijke gevolgtrekkingen gekomen. „Les différences accidentelles qu'on relève entre les meilleurs mauuscrits de chant grégorieu, quelque nom particulier qu'on leur donne, ne compromettent a aucun titre Punité de ce merveilleux répertoire. Les premiers Prêoheurs n'eurent pas la présomption de créer un chant dominicain; leur unique souci fut de donner a POrdre des livresdechoeurexactement couformes a ceux de l'Eglise romaine. Ces livreB nous ont été transmis dans des copies, dont la collation aux originaux nous garantit la fidélité. L'insvitut des Chartreux et celui des Prêcheurs sont peut être les seuls qui aient teuu téte au vandalisme antigrégorien des quatre siècles derniers. Cette constance leur a valu d'êlre traités de rétrogrades. Une telle note ne convenait-elle pas plus justement aux faux esthètes, qui, sous le spécieux prétexte de ramener Part chrétien a Pidéal du beati, lui ont imprimé un mouvement de recul, ou pour mieux dire, Pont mis a deux doigts de sa perte. Les Pères Bénédictins, éditeurs du Graduel et de PAntiphonaire vaticans ont si bien reconnu le caractère nettement grégorien de notre chant, qu'ils ont cönsulté fréquemment les manuscripts primitifs de nos livres choraux. lis Pont assez témoigné eux-mómes, pour qu'on puisse en parler saos indiscrétion". De Litwgia F. F. Praedicatorum. Précis historique et descriptif du Rit Dominicain. Chap. II. Analecta O. Pr. Anno XXV.p. 230. Anno XXVI,p. 331. 63 habent proprios modos in voce atque cantu, quorum occulta familiaritate excitantur". Het kerkelijk officie is een rozengaard, doch eerst door den zang ontluiken de rozen in al haren gloed en geur. Door den zang ontplooit de liturgie haar vollen rijkdom en haar hoogste schoonheid ; door den zang ontwikkelt zij hare verheven gedachten, stort zij hare innige gevoelens ten volle uit en voert den geest met machtigen vleugelslag hemelwaarts. Men vergelijke o. a. het reciteerm van de hymnen, responsoriën en antiphonen der Completen met het zingen dezer liturgische stukken, vooral in den Vastentijd, en men zal moeten toegeven, dat het reciteerm staat tot het zingen als het schaduwbeeld tot het volle licht, de schets tot het voltooid schilderstuk '). C. Het Nachtkoor. In overeenstemming met de gebruiken van alle toenmalige kloosters en kapittels, beval de H, Dominicus de Metten des nachts, te middernacht te zeggen, of liever, dit sprak destijds vanzelf. In het proces der canonisatie van den H. Dominicus verklaart P. Stephanus Hispanus: „Saepissime in oratione pernoctabat usque ad matutinas et nihüominus stabat in matutinis circumeundo utramque partem chori, monendo et sollicitando eos ut alte et devote cantarent". En P. Paulus Venetus: „Semper erat cum fratribus in matutino et circuibat utramque partem chori, et hortabatur eos verbis et factis quod bene et intente cantarent, et psalmos devote dicerent". Na 1359 schijnt het nachtkoor hier en, daar in onbruik te zijn geraakt. Bij de stichting der verschillende Congregationes rcformatae, in de 15d° eeuw, werd het nachtkoor weer ingevoerd. Op *■) Quelle plus belle oraison que 1'Office, divin, s'il est récité, chanté turtout avec foi, en se pénétrant du seus profond de la liturgie selon les temps de 1'année chrétieone! La prière liturgique est une contemplation tout d. la fors intellectuelle et affective a qui sait la comprendre. ün vieux chanoine régulier disait tout bellement: „Celui dont 1'ame demeure insensible aux chants de 1'JSglise ressembie au roi Midas: il a desoreilles d ane! C'est a tout le moins, une surdité mystique qu'on ne peut que déplorer. — Mortier. Büt. de» liaitres Génér. Tome V p 616 64 het generaal-kapittel te Nijmegen, in 1459, werd bepaald : „Volumus et ordinamus quod officium divinum diurnum pariter et nocturnum in eccleriis cönventuum ordinis cum debitis inclinacionibus et pausis et non minus distincte et devote quam breviter et succincte juxta nostrarum seriem constitucionum ubique cantetur; cui omnes fratres, nisi legitime impediti, studeant interesse. Nolentes quod aliquis' frater quantumcumque graduatus aut antiquus, excepta in«rmiiatis causa, nisi fuerit in actu lectionis seu predicacionis nrrline nrovincia vel conventu continue constitutus, a sequela chori praecipue missa conventuali, vesperis et completorio festivitatum simplicium et supra ceterisque ordinis obedienciïs intelhgatur exemptns". Daar er sinds dien tijd zoovele festa simplicia et supra, waarop volgens het kapittel van Keulen, 1428, het officie gezongen moest worden, zijn bijgekomen, merkt Foutana (in voco offlm) aan, dat langzamerhand, 1653, het zingen van het geheele officie tot de hoofdfeesten is beperkt geworden. Ook het middernachtsuur werd, vooral in kleinere kloosters, in de 16de eeuw veronachtzaamd. Het generaal-kapittel van 1647 • i„ „ w mm^ritt dat, o-eruimen tiid werd onder- verm«ue ,_, „ \t a« 18de houden, totdat door uen urang mc umoi.«uiuB-—~ eeuw het nachtkoor alleen nog gehandhaafd werd in de groote kloosters, en dan slechts op feestdagen. Allen, die met wettig verhinderd waren, moesten aan het koorgebed'deelnemen. Wie ontbrak, moest de verzuimde uren in den t&LM den maaltijd, op den arrond geknield, nabidden; aldus I bepalen de generale kapittels van 141U en vlg.; zens maupew I Uliter Wie geen deel nam. zonder wettige verschooning, aan de I avondprocessie in de ecclesia laicorum, verbeurde den volgenden dae: ziine pitantie. Gen. kap. 1341. 6 _J . , L'ï u „«,.„ol_banit+«1 van Londen. Omtrent den zang was t b^'»» . ; 1250, vastgesteld: „Item prohibemus ne Fratres nostri «uitent nisi in ea voce in qua cantus inchoatus est, non in octaya". — Op het generaal-kapittel van Bologna, 1252 : „Item ordinamus, nejliquo I modo fiant discantus a Fratribus in ecclesiis nostns vel alienis . 65 D. Het orgel. De orgels waren in de 13de eeuw nog niet algemeen in gebruik, en bij verschillende religieuse Orden Verboden. Sint-Thomas zegt van de muziekinstrumenten : „Hujusmodi enim musica instrumenta magis animum movent ad delectationem quam per ea formetur interius bona dispositio". (II. IIae q. 91. a. 2. ad 4). Op het generaal-kapittel van Ferrara, in 1290, werd het gebruik -van orgels Verboden als in strijd met den kloosterlijken eenvoud „praeterquam Bononie, ubi ob reverenciam beati Dominici patris nostri hoe permittatur, ita tarnen quod hoe cum decencia et honestate debita observetur''. Ook op verschillende synoden in de 13de eeuw was het gebruik van orgels door de Bisschoppen verboden. Ondanks dit verbod kwamen de orgels meer in zwang, vooral in de 15de eeuw. Op het generaal-kapittel van Neurenberg in 1405 werd bevolen, dat er een tuchtmeester moest worden aangesteld om de „professi novelli, non sacerdotes", tot orgelstudie aan te zetten — „qui ad studiosum exercitium vel cantus aut pulsus organorum . . . . urgeat et astringat". — Krachtens dit besluit schreef ook het provinciaal-kapittel van Orvieto in 1405 voor, dat de jonge ordeleden zich in het orgelspel moesten bekwamen. Te Napels werd. eindelijk in 1515 door het generaal-kapittel toegestaan, dat er orgels gebruikt werden, maar werd tevens een reglement voor de orgelbespeling uitgevaardigd. Hoe het hier te lande met het orgelspel was gesteld, leeren ons de besluiten der Convocaties van de Hollandsche Congregatie. „Daar het orgelspel", — zoo verklaren de priors op de convocatie S te Zutphen in 1471 — „in Gods Kerk is ingevoerd om de godsvrucht des volks op te wekken, zoo staan wij dit toe ter eere Gods en tot stichting des volks j nochtans met dien verstande, dat noch het symbolum, noch ongewijde liederen gespeeld worden, en dat na het offertorium het orgel zwijge". — Op de convoeatie te Leeuwarden, in 1479, werd verordend : , dat er alleen gespeeld worde op festa duplicia, en hooger, en op de Zaterdagen ter eere der allerheiligste Maagd. Ook zullen er geene ongewijde liederen mogen gespeeld worden, doch slechts de koorzang. Bij de nachtgetijden moet het orgel zwijgen, tenzij in den nacht van Kerstmis en van 5 66 Paschen". — Het offertorium Recordare mag niet door orgelspel begeleid worden „propter ejus devotionem et cantus dulcedinem". Caerem. Ö. P. 586. E. De H. Mis. Gelijk het geheele Officie gezongen werd, zoo ook de conventueele Mis, die de kroon is van het dagelijksch officie '). De Missa Choralis is de Mis, welke niet alleen pro Choro maar ook per Chorum gevierd wordt; maar dan volgt ook daaruit, dat het koor er levendig aan deelneme, niet door eene praesentia materidlis en passiva, doch door een beurt- en lofzang met den celebrant2). Alleen door den toepasselijken zang komt deze Mis tot de volmaaktste uitdrukking der liturgische schoonheid. Dat zij oudtijds steeds werd gezongen, blijkt o. a. uit het besluit van het provinciaal-kapittel van Perugia in 1249: „In magnis conventibus Missa cum Diacono et Subdiacono cautetur post Tertiam, et post Sextam fiat praedicatio". — Eens in de week moest er op een dies vacans een votiefmis worden gezongen ter eere van- 1) „Missa conventualis est praecipua divini officii pars." — Const. aAmantissimi" Pii IV. 2) De Hoogeerw. P. H. Cormier schrijft in zijn. Litterae ad quemdam Priorem § V. De Missa chorali p. 36. „Licet ex dictis pateat in toto divino officio nil minimum aut contemptibile inveniri, Missa tarnen choralis coeteras Dartea relativa quadam excellent ia superat, quae cam specialius nostrae fidei nostraeque pietati cornmendat. Hoe ergo exercitium Fratres non existiment \elut meram meditationis modo peractae continuationem, nee etiam aicut simplicem Missae privatae auditionem. Est Missa Choralis, id est Missa non tantum pro Choro lecta, sed per Chorum celebrata. In ea namque Altaris sacrificium a Choro per actuum verborumque soleinnitatem mutuatur pleniorem formam, Deoque magis honorificam ; dum vicissim Fratres choro addicti a saera liturgia mutuantur absconditam doctrinam et gratiam, Christique spiritum in ea miile miris modis, secundum festa.expressum et revelatum. Hinc vir contemplativus anctus in apostolicum ad praedicandum efficaciter Dei Verbum valde paratior exsurpit. Nihil inde mirum si Capitula Generalia tanto illam circumdederint honore, eique jusserint ipsoa assistere quotidie studentes quos, a reliquo choro ferialibus diebus permittunt dispensari". M. Cavalieri O. P. Statera saera juxta ritum Praedicatorum in celebratione missae practiee, hislorice et mystice expendens. Neapoli: 1686. 67 de Allerheiligste Maagd. (Gen.-Kap. Florence, 1272) en één ter eere van den H. Dominicus. (Gen.-Kap. Parijs, 1239). Alle kloosterlingen moesten dagelijks deze H. Mis bijwonen op straffe van verschillende poenitenties B. Humbertus in Expos. in Const. geeft verschillende beweeggronden, waarom allen tot Mishooren zijn verplicht. De leekebroeders, die wegens hunne werkzaamheden geene conventueele Mis konden hooren, moesten eene Mis sine nota bijwonen. — Na het Evangelie mochten eenige paters het koor verlaten, als zijzelf het H. Misoffer wenschten op te dragen. Omtrent het Mislezen, hoe dikwijls dit namelijk moest geschieden, vindt men destijds geen voorschrift aangegeven, om de eenvoudige reden, dat het in do 13de eeuw geenszins gebruik was, dagelijks de missa privata te lezen. Velen stelden zich tevreden met de H. Mis te hooren. Langzamerhand drong de Overheid op de quotidiana celebratio aan. Het Kapittel van Rome, 1263, vermaant : „ut sint solliciti circa frequentem celebrationem". Nog latere kapittels bevatten deze vermaning, totdat in de 14de eeuw de dagelijksche H. Mis algemeen in zwang kwam. Toch worden in de necrologie van. Pisa, 1380, met bijzonderen lof vermeld, de paters, die dagelijks de H. Mis plachten te lezen. Daar men niet dikwijls de H. Mis las, is het voorschrift van het generaal-kapittel van 1259 te verklaren: „Fratres celebraturi Missam, antequam sacris se induant, de confessione se expediant". — Van den H. Raymundus vindt men als eene bijzonderheid vermeld, dat hij bijna dagelijks de H. Mis las. Behalve het Officium defunctorum, dat elke week ratione consuetudinis werd gezegd en door allen moest worden bijgewoond, werd dagelijks eene Missa sine cantu voor de Overledenen gelezen en het Officium trium lectionum gebeden door den hebdomedarius mortuorum of septimanae (praecedentis), bijgestaan door eén diaken en subdiaken. Deze oefening, die niet voor de communauteit verplichtend was, wordt door B. Humbertus bijzonder aanbevolen {Expos. in Const. p. 77 et p. 145), maar werd later afgeschaft. De begrafenisrechten in de kerk of het klooster, en de legaten voor jaargetijden met maandelijksche, wekelijksche en dagelijksche dieusten werden voor de kloosters een bron van vaste inkomsten, maar de daaraan verbonden verplichtingen een last, die met de 68 jaren zwaarder op de kloosterlingen drukte Niet alleen had men soms dagelijks zes en meer vaste missen, die op bepaalde altaren en uren moesten gelezen worden, maar ook menigmaal solemneele missen met vigiliën, doodengetijden, Libera of ezequiae, bezoek aan het graf1). Evenmin als de prieBters dagelijks de H. Mis lazen, gingen de fraters tam clerici quam conversi dikwijls te Communie. — De Broeders en Zusters der Derde Orde, die toch zeker tot de vrome gemeente behoorden, moesten krachtens den regel viermaal in 't jaar ten Hoogtijd gaan, mits de biechtvader het niet verbood, n.1. met Kerstmis, Paschen, Pinksteren, Maria-Boodschap of MariaHemel vaart. De fraters en leekebroeders hadden voor algemeene Commnnie-dagen : de Zondagen van den Advent en de Vasten, verder eens in de veertien dagen — de quindena in quindenam. Op de algemeene communie-dagen was met betrekking tot de Broe.ders voorgeschreven: „proyideant Priores quod in diebus Communionis fratres conversi sermonem habeant in vulgari", (Cap. Gen. Budae, 1254). Omtrent de Communie van den Priester in de H. Mis valt eene bijzonderheid mee te deelen, die eertijds tot een lasterpraatje aanleiding heeft gegeven, ook bij Protestanten. In afwijking met den lateren Romeinschen ritus, schrijft de Dominicaansche ritus voor, de H. Hostie te nuttigen met de linkerhand; dit nu zou voorgeschreven zijn als straf, omdat in 1313 een Dominicaan, de biechtvader, aan keizer Hendrik VII een vergiftigde hostie zou uitgereikt hebben, waaraan ■ de vorst plotseling gestorven zou zijn. De laster van een geweldigen dood is destijds uitgestrooid door Duitsche ' kroniekschrijvers en predikers (Minderbroeders).' De gelijktijdige Italiaansche schrijvers: Jordanus, Joannes Villani, Albertinus Missatus, spreken slechts van een onverwachten, natuurlijken dood, door schielijke verkoeling bij groote hitte veroorzaakt; de meeaten zien hierin een straf Gods, omdat de keizer, met verachting der kerkelijke excommunicatie, zich aangordde tot een strijd met den Paus. Wat de bestraffing der Dominicanen betreft, deze mist reeds allen grond door de omstandigheid, dat de nuttiging met de lin- i) Caeremoniale Ord. Praed. No. 2004. — G. A. M-ijer. Chronicon conventus Buseoducensis Ord. Praed. big. 9. 69 kerhand zestig jaar vóór den dood des keizers door hun rituale was voorgeschreven '). Aangaande het calendarium zij opgemerkt, dat het officium feriale regel was. Er waren 23 tota duplicia: de drie Kerst-, Paasch- en Pinksterdagen, Epiphanie, Hemelvaart en Triniteit; de vier feesten van Maria, van Petrus Mart., Translatio S. Dom., S. Dom. 4 Aug., S. Augustinus, Allerheiligen, Kerkwijding en Patroonsfeest ; vier duplicia ■ "St. Jan-Baptist, St. Pieter, St. Michiel en Oircumcisio; 22 semi-duplicia, waarop de Preces en het Officium Mar. moest gezegd worden, en ongeveeT 50 simplicia. — Tot nü bestond het gebruik, dat niet alleen de kapittels, masr ook de kloosters feesten van Heiligen mochten invoeren. De geloovigen stelden meermalen fundaties vast, mits van bepaalde Heiligen het officie zou gezegd worden. Later verviel dit recht aan den MagisterGeneraal, en nog later bleef het alleen den Apostolischen Stoel voorbehouden. (Humbert. o. c. Berthier. p. 143). F. De private gebeden. Behalve van het'koorgebed met de daaraan verbonden conventueele H. Mis, spreekt B. Humbertus van secretae devotion.es, aldus genoemd „turn quia ex. devotione, id est ex voluntate libera et non ex necessitate Ordinis procedunt, tum quia ibi hauritur devotio affèctionum sanctarum, ut frequenter". Deze secretae devotiones zijn tweevoudig : meditationes en orationes Zonder een bepaalde methode van mediteeren aan te geven, somt B. Humbertus tal van stoffen ter overweging op; daarbij toont hij de vele voordeelen aan, welke men uit de meditatie kan trekken. (Humb. o. c. Berthier. II p. 86 en vlg. en p. 231). — De novicenmeester moet de novicen in het mediteeren onderrichten „quod tempus interdum expendant, vel cum sunt in via, vel cum per claustrum, vel hortum, vel alibi per domum quasi spatiando deambulant, vel cum sunt in orationibus secretis, vel in cella^ vel quando in lecto vigilando quiescunt". 1) Barouius. Annal. Eccll. Mausi 1313. — Motier o. «, T. II. p. 492. Dit voorschrift staat reeds in een Gaeremoniale Romanum van 1254. — Quétif o. c. T. I. p. 144. — F. Matth. Dolmans van Maastricht in zijn verweerschrift tegen den predikant Menso Heijdenrijck. 70 Ben bepaalde tijd voor eene gemeenschappelijke meditatie in het koor vindt men eerst veel later voorgeschreven. Op de orationes secretae dringt Humbertus bijzonder aan, wijzende o. a. op het voorbeeld van den H. Dominicus en de eerste paters. De eerste kapel van het Sint-Jacobusklooster te Parijs, zoo laat hij een tijdgenoot verhalen, was den geheelen dag bezet met kloosterlingen, die nu en dan kwamen bidden, (o. c. p. 91). Ook van de orationes somt hij de voordeelen op, „non sunt aliquatenus negligendae, sed cum magno fervore semper sectandae". Misschien gingen deze wel samen met de meditationes, gelijk in het bekende werk van Thomas a Kempis : Orationes et meditationes de vita Christi. De meest geschikte plaats voor de private gebeden is de kerk; de meest geschikte tijd na de Metten. Wij lezen dan ook in het leven van verschillende Heiligen en Gelukzaligen onzer Orde dat zij na de Metten in gebed en overpeinzing toefden bij de altaren in de kerk en het claustrum, bijv. S. Vincentius, S. Ludovicus, B. Henricus Suso, enz. § IV. De Stadie. Studieplicht'). De studie is voor den Dominicaan een plicht van zijn staat; dit blijkt uit B. Humberti Speculum religiosorum, Expositio regulae Beati Augustini en De Eruditione Praedicatorum; dit blijkt nog meer uit de zorg, waarmede alle generale en provinciale kapittels de studie tot in de kleinste bij zou der heden regelen: uit den ijver, waarmede generaals, provinciaals, difnnitors en priors de beoefening der wetenschap aanwakkeren en behartigen. Terwijl de oude kloosterorden van Grandmont, der Karthuizers, !) Deze verhandeling is ontleend aan: C. Douais. Essai sur l'Organisation das Etudes dans l'Ordre des Frires Précheurs. (1216—1842). Paris. Picard. 1884 eu aan' P. .Mandonnet. Organizzazione scolastica. II Rosaria. Serie III. Vol. II f p. 205. 71 Cisterciënsers en Reguliere Kanunnikken en anderen, die vóór de 13de eeuw zijn gesticht, minder vaak kapittel hielden en aan de studie eerst op de tweede plaats aandacht schonken, vergaderden de Dominicanen elk jaar en wijdden op de eerste plaats hun aandacht aan de studie, welke door allen, ook door onderen, moest beoefend worden. Voor de oudere Orden was de studie aanbevolen als een behoedmiddel tegen den lediggang en hing meer af van het persoonlijk streven van den abt, dan van den regel; voor de Dominicanen was de studie eene roeping, een „signum distinctivum" tot dusver nog niet zóó naar den voorgrond geschoven. Vandaar zegt B. Humbertus: „Notandum est vero quod, licet omnibus religiosis expediat libenter legere, tarnen Fratribus Predicatoribus magis incumbit; et hoe propter utilitatem multiplicem, quam" assecutus est Ordo eorum, et assequitur ex studio". (Expos. Beg. CLI. De utilit. stud.) — „Predicatores vero plus oportet studio vacare quam alios religiosos; et ideo patres primitivi eligendo regulam Augustini circa articnlum studendi majorem libertatem dederunt, non solum communes libros concedendo, sed aliquos specialiter ad usus singulorum deputandb, et horas ad studium ampliando". (Expos. Beg. B. Aug.) Wetenschappelijke zending der Orde. • Prediken beschouwden de H. Dominicus en zijn eerste volgelingen als hunne bijzondere roeping. Het eerste officieele stuk, waarin Sint-Dominicus' leerlingen „Fratres Praedicatores" genoemd worden, is bet pauselijk schrijven van 26 April 1218 : „dilectos filios latores presentium fratres Ordinis Predieatorum". Het generaal-kapittel van Parijs in 1256 erkende geen anderen naam dan : „Fratres predicatores"; „quod fratres nostri vocentur fratres predicatores et non aliis nominibus". — B. Humbertus gaat zelfs zoover, dat hij een regularis meer geschikt acht voor de prediking dan een saecularis. — Prediken veronderstelt studeeren, daarom schreef de H. Dominicus zijn leerlingen als levensregel voor : „ut studerent et praedicarent — utpote qui officium habebnnt et scientiam. Het prediken bestaat in het verdedigen van het geloof en het bestrijden der dwaling. B. Jordanus : „propugnans fidem et expugnans haeresim". — In zijn levensbeschrijving van den H. Dominicus 72 zegt hij : „ordinare viros ad praedicandum idoneos, quorum esset officium haereticornm errores semper elidere, et tuendae veritati fidei non deesse '. — Aldus vatte ook de Orde hare roeping op in de eerste tijden, niet het minst in Zuid-Frankrijk, de bakermat der Orde. Vandaar werd in 1230 fr. Eoland van Cremona, doctor Parisiensis, naar Toulouse gezonden : om deze reden schreef SintThomas zijn Summa contra Gentiles en zijn Summa theologica en gaf B. Humbertus wijze wenken voor disputen met heidenen en ketters. Stephanus de Salanhac, prior te Limoges in 1250, schrijft als bijzonder doel der Orde: „cujus studium et officium esset contra hereticos disputare ipsosque refellere, et praeservare oves Ecclesiae nb eorum faucibus et eripere devoratas". — Met zekere fierheid noemen de generale kapittels de wetenschap het praerogatief der Orde; het provinciaal-kapittel te Rietix, 1308, zegt: „Cum Ordo noster ex lumine sciencie olim claruit toti modo (mundo ?) et ex hoe praefnlserit dono gracie special is". De kerkelijke overheid erkende dit streven der Orde en juichte het toe. Honorius III in de confirmatie-bul van 1216: „Attendentes fratres ordinis tui futuros pugiles fidei et vera mundi lumina". Gregorius IX vaardigde de bekende bul uit: „Quoniam abundayit iniquitas", waardoor de Dominicanen in dè gunst van alle vorsten en bisschoppen dringend werden aanbevolen: „tam contra profligandas haereses quam contra pestes alias mortiferas extirpandas". Olemens V noemt haar: „custodiens veritatem". In den strijd tegen Guillaume de St. Amour verdedigden de H. Thomas en zijn ordebroeders het recht van onderwijs. Ofschoon de prediking oorspronkelijk voor de Orde het middel was om haar hoofddoel: het heil der zielen, te bereiken, zien wij weldra het theologisch onderricht meer naar den voorgrond komen, zoodat door het doctoraat, evenzeer als door het apostolaat, naar het hoofddoel gestreefd werd. De Prologus der Constitutiën geeft dit niet onduidelijk te kennen: „Ula autem Religio cujus institutio et obedientia est essenflaliter, principaliter et nominatim ordinata ad docendum et praedicandum, seu illuminandum et salvandum animas per doctrinam et praedicationis Officium, est omnibus aliis excellentior et perfectior; quia praedicare et docere sunt actus ex abundantia et plenitudine comtemplationis procedentes, et ut dicit S. Gregorius, doctrina et praedicatio praeferuntur simplici con- 73 templationi.... Hujusmodi autem est Ordo noster Praedicatorum, qui ex sua prima institutione est principaliter, essentialiter et nominatim ad docendum et praedicandum, ad commnnicandum aliis comtemplata, et ad procurandam animarum salutem institutus". Het provinciaal-kapittel te Limoges, 1327, zegt dat de Orde bijzonder is ingesteld: „propter profectum consciencie, virtutum et scienciarum". Het generaal-kapittel te Parijs, 1279 : „ex profectu studii sequitur promotio ordinis et utilitas animarum". Stephanus de Salanhac somt met geestdrift de doctores op, en schrijft: „Dedit quoque Dominus ordini viros excelsos. in verbo gloriae. Quorum alii fuerunt doctores autentici et solempnes, alii graciosi et famosi praedicatores". — Volgens Douais won de doctor het van den praedicator, zoodat bij de Dominicanen, in hunne preeken uit dien tijd, meer de professor dan de orator uitkomt. — B. Humbertus had reeds van de Dominicanen gezegd: „de quorum professione est studium". „L'étude", aldus Douais, „qui ouvre le chemin de la science était donc pour le Frère Prêcheur un devoir, et un devoir d'état. Les actes des chapitres, soit généraux, soit provinciaux, le lui rappelaient souvent, Ce devoir le saisissait au jour de son entrée dans 1'Ordre. II ne regardait pas les étudiants seuls; il s'étendait bien au dela du temps des études proprement dites; tous lui étaient soumis jusqu' a 1'extrème vieillesse ; et c'est comme a regret que le chapitre de la province de Toulouse de 1338 dispensa de l'assistance aux cours du convent le religienx qui avait cinquante ans de profession. Meditata (contemplata) tradere, ces deux mots tracent au Frère Prêcheur son genre de vie; 1'idée qu'ils expriment est reprodnite sous mille formes", (Douis. p. c. p. 12). Het novitiaat. Wanneer een jongmensen in de Orde wilde treden, moest hij zich wenden tot het klooster, binnen welks predicatio hij woonde. Een ander klooster was, zonder bijzonder verlof, niet tot de aanneming gerechtigd. De prior nam den postulant aan, maar deze moest vijftien jaar oud zijn, roeping bezitten en aanleg voor de studie. „Oaveant priores", aldus het provinciaal-kapittel van Montpeltier in 1242; „ne sine diligenti examinatione literature et morum 74 reeiyiant fratres, cum non deceat talem ordinem inutilibus honerari". „Non recipiant novicios insufficientes in seiencia et etate", aldus het kapittel te Narbonne in 1250. Voor kennis werd vereischt, wat men leerde aan de knapen op de dom-, kapittel- of parochieschool. Dit lager onderwijs, hoofdzakelijk Latijn, werd in 1267 en 1320 grammaticalia en tractatus genoemd. In verschillende provinciën openden de Dominicanen bij hun klooster eene school, waar de eerste beginselen van het Latijn onderwezen werden, een zoogenaamd juvenaat. Reeds B. Humbertus prijst het onderricht aan van knapen. Opera de vita regulari. h 474. De bepalingen van leeftijd en kennis werden onder zware straffen gehandhaafd. Personen van al te geringe afkomst mocht men niet aannemen, maar evenmin adellijke weetnieten. Had een prior een onontwikkeld persoon aangenomen, dan moest hij zich persoonlijk met diens ontwikkeling belasten. Gedurende het novitiaat, dat drie jaar duurde — generaalkapittel te Venetië in 1325 — moest de novice zich toeleggen op het inwendige leven, de lüurgie en zich voorbereiden tot de studie, welke hem wachtte. In het libellus de instructione novitiorium, goedgekeurd op het generaal-kapittel te Montpellier in 1283, wordt vooral gewezen op het gewicht en de voortreffelijkheid der wetenschap, de noodzakelijkheid der studie, en worden de drijfveeren behandeld, die den studielust der religieusen moeten prikkelen. Na het novitiaat verzocht de jeugdige kloosterling om het voorrecht, te mogen studeeren en de lessen te volgen. — Een student mocht in geen geval met eenig werk of ambt, ten bate van het klooster, worden belast; ook niet op termijn gaan. In de Orde had men een opvolgende reeks van drie scholen, n.1. het studium conventmie of de kloosterschool, het studium solemne en het studium generale. De kloosterschool vormde de basis van het onderwijs. Aan het hoofd dezer school stond een doctor, later veelal lector genaamd. Aanvankelijk bepaalde zich hier het onderricht tot de gewijde wetenschap : de verklaring van de H. Schrift en de Sententiae van Lombardus. Een studium artium, d. w. z. een onderricht in de wijsbegeerte bestond nog niet officieel; de wijsbegeerte werd privaat beoefend. De behoefte aan dit onderricht was zoo sterk niet, omdat onder de eerstelingen, die vooral te Parijs en te Bologna het orde- 75 kleed vroegen, verschillende magistri artium waren, Later bij de ontwikkeling der wetenschap werden ook de artes liberales in het leerprogram opgenomen. Omstreeks het midden der 13de eeuw werd de logica onderwezen j in 1260 werden studia naturalia opgericht ; in 1315 werd de magister studentium gelast aan alle religieusen des kloosters de zedenkundige wetenschap: de Ethica, Politica en Economia van Aristoteles, te verklaren. In 't begin der 14de eeuw gaven religieusen les in de pbilosophie aan seculiere studenten. In de 15de eeuw bekleedden Dominicanen aan verschillende universiteiten een katheder in de pbilosophie of metaphysica. '). Bij de hier volgende uiteenzetting is ongeveer het begin der 14de eeuw tot regel genomen. Studium artium. Na het novitiaat ving de cursus aan der philosophie of het studium artium, waarin de rhetorica en de logica onderwezen werden; in den eersten tijd, gedurende twee jaar, later gedurende drie jaar. Niet elk klooster had een studium artium. Drie a vier kloosters, eene combinatio genaamd, hadden gezamenlijk één studium artium, dat jaarlijks van klooster of standplaats wisselde, om de lasten der fratersopleiding gelijkmatig over de verschillende kloosters te verdeelen. Elk studiejaar bestond uit twee leergangen of parallelcursussen, de lectio principalis en de lectio secunda. In 't eerste jaar werd behandeld op den eersten cursus de logica nova, het boek Posteriora, de Praedicamenta en de Sex principia van Aristoteles; op den tweeden cursus: de Tractatus en de Priora van denzelfden wijsgeer. In het tweede jaar op den eersten cursus het liber Elenchorum, het werk van Porphyrius en de Perihermenias, op den tweeden cursus: de Topica — aldus volgens de provinciale kapittels van 1321 en 1327. Aan het hoofd dezer school stond een lector principalis, bijgestaan door een sublector en magister. De schooloefeningen bestonden in : legendo, studendo ac disputando. De lector verklaarde den tekst van het geschrift: daarna' moest de student voor zich het verhandelde overwegen en leeren. *■) Mandonnet 1. c. p. 206—208. 76 Om hem hierin behulpzaam te zijn, waren reeds vroegtijdig gemeenschappelijke repetitie's en colloquia voorgeschreven. „Monemus priores" — kapittel van 1251 — „ut studeant et promoveant ut fratres diligenter studeant audiendo lectiones et repetendo, et collocutiones faciendo, a quibus nullus sine causa rationabili eximatur". — In 1313 werd de Vrijdag door het generaal-kapittel tot repetitie-dag aangewezen. De magister studentium, die persoonlijk alle lessen bijwoonde, overhoorde de fratres. Sinds 1325 had de repetitie eiken dag in de les plaats, en 's namiddags een colloquium waarin de magister aan de fraters dubia en objecties omtrent de lectio voorstelde. — Geschreven composities waren in de Middeleeuwen nooit in zwang. In 1327 telde de provincie van Toulouse 18 studia artium. — Tweemaal in 't jaar had er een examen plaats: „Lector vero, assistente priore, semel in Adventn Domini, et semel in medio Quadragesime, omnes (studentes) congreget, et super his, quae audiverint, interroget diligenter. Et si quos indociles audiverint aut dociles minus debite profecisse, ipsos qualibet vice sub sigillo sno et prioris priori provinciali, ubicumque fuerit, studeant nuntiare", aldus het provinciaal-kapittel te Rodez in 1324. — Tegen het einde der 13de eeuw telde men in Duitschland studia artium te Bazel, Worms, Würzburg, Regensburg, Leipzig, Ruppin, Halberstadt, één in Oostenrijk en in Brabant '). De Saksische provincie, ongeveer Noord-Duitschland met Nederland, had in 1379 acht studia voor theologie : Maagdenburg, Halberstadt, Eisenach, Soest, Lubeck, Leipzig, Leeuwarden en Utrecht, ieder met een lector principalis en een sententiarius; zeven voor philosophie: Halle, Jena, Minden, Stralsund, Straatsburg, Zutphen en Norden ; zes voor artes: Gottingen, Brunswijk, Bremen, Warburg, Hamburg en Sehusen 2). ' Bij gelegenheid van den overgang van de philosophia rationalis tot de philosophia naturalis had er onder de studenten eenige feestelijkheid plaats, maar dit gebruik werd in 1316 afgeschaft. Stadium naturalium. De studia naturalium bestonden ook uit eene combinatie van verschillende kloosters: zij waren echter minder talrijk dan de 1) Finke. Röm-Quart. Schrift VIII S. 374. 2) Finke. 1. c. 8. 888, 77 studia artium. De provincie van Provence telde in 1271 drie studia naturalia, ieder. voor tien kloosters; de provincie van Toulouse in 1341 vijftien studia naturalia. Ook deze studia wisselden, om dezelfde reden, jaarlijks vau klooster. Vielen het studium artium en het studium naturalium samen, dan moest het studium naturalium verspringen. Het studium naturalium, duurde twee jaren; na 1327 drie jaren. De schooloefeningen, enz. waren als bij het vorig studium. De leerstof omvatte de volgende werken van Aristoteles: voor het eerste jaar: liber Phisicwum en liber Ethicorum en de Coelo et mundo; voor het tweede jaar: liber Mathematicae en liber Ethicorum en Metricae ; voor het derde jaar: liber de Anima, de Sensu et Sensato, de Memoria en de Beminiscentia, liber Ethicorum en de Generatione. Et legantur .omnes integraliter et perfecte. (Kap. 1335). Wegens de uitgebreidheid der leerstof werd later de philosophia moralis daarvan gescheiden en afzonderlijk gegeven. Bij de behandeling dezer stoffen stonden tal van commentaren en glossen ten dienste, die door confraters waren gemaakt op de werken van Aristoteles, o. a. door B. Albertus Maguus, Tancred van Bologna, Joannes Gilles, Roland van Oremona, Robert'Kilwardbeg, Petrus van Tarentaise en vele anderen. — Tijdens den philosophischen cursus mocht geen frater een wijding ontvangen. De studenten voor het studium artium werden benoemd door den localen prior, voor het studium naturalium door den provinciaal. ;— De provincie van Toulouse telde in 1342 zes en-zestig fraters als studenten voor het eerste jaar van het studium naturalium. Studium theologieum Na de philosophie werd aangevangen met de theologie, voor den Dominicaan de wetenschap; van de andere wetenschappen zegt B. Humbertus: „Hujusmodi enim artes non sunt nisi viae ad majora". - De theologie werd onderwezen in elk klooster, niet alleen voor de studenten, maar ook voor alle kloosterlingen, die onder" strenge straffen tot de bijwoning der theologische les verplicht waren. De theologische cursus duurde drie jaar; de cursus begon met Sint-Michiel en eindigde met Sint-Jan; dagelijks was er les 78 „exceptis diebus feriatis". Als gewoonlijk waren er colloquia en repetities, maar de licencia disputandi werd niet iederen lector gegeven. De H. Schrift en de Magister Sententiarum werden bij den theologischen cursus verklaard. In 't begin der 14de eeuw werd de H. Schrift, van de theologie, in engeren zin, gescheiden, en werd er een Studium Bibliae et Sententiarum opgericht. Het generaalkapittel van 1305 spreekt van een -studium Sententiarum, terwijl het generaal-kapittel van 1314 bepaalt, dat in elk klooBter, waar veertien Btudenten in de theologie zijn, een cursor Sententiarum worde aangesteld. Onder de Sententiae werd ook de Biblia begrepen. Nog vindt men onderscheid gemaakt tusschen : „Lector ad legendam Bibliam" en „Lector ad legendam Bibliam biblice". Onder biblice zal men moeten verstaan de verklaring van den letterlijken zin, gelijk men aantreft: „Bibliam biblice seu textualiter legere". Sinds de oprichting van een Studium Bibliae werd er nog meer tijd aan de Schriftuurkunde besteed. Het generaal-kapittel van 1312 schreef voor, dat de Lectores Bibliae dikwijls eene dispu tatio zouden houden; het provinciaal-kapittel van Toulouse bepaalde alle veertien dagen minstens. Studium solemne. Een studium solemne was eene school, waar de philosophie en de theologie nog grondiger en breedvoeriger ouderwezen werden. Voor de provincie, die twee studia solemnia bezitten moest, waren het zoogenaamde normaalscholen, waar de lectoren gevormd werden, die later onderricht moesten gevsn. Alleen de beste studenten, die den driejarigen theologischen cursus met succes doorloopen hadden, en geschiktheid voor het lectoraat toonden, werden naar een studium solemne gezonden. Het studium solemne bleef op een vaste plaats in een groot klooster en liefst in een stad, waar wetenschappelijk verkeer was. — De provincie van Toulouse had hare studia solemnia te Toulouse en te Bordeaux. Het studium solemne van Toulouse telde gemiddeld 30 a 35 studenten; dat van Bordeaux 20. Aan het hoofd van een studium solemne stond een magister, bijgestaan door een tweeden magister of een vice-lector, terwijl een of twee baccalaurei belast waren met de verklaring van den Bijbel 79 en de Sententiae. Ook hier was aan een magister studentium het toezicht over de studie en de studenten opgedragen. Visitators moesten elk jaar verslag over de studie uitbrengen bij het provinciaal-kapittel. Voor boeken gebruikte men de Sententiae van Lombardus, de Historia van Petrus Comestor en de Summa Casuum Conscientiae. De magister primarius hield alle veertien dagen een openbare disputatio. De magisters en baccalaurei werden gewoonlijk benoemd door het provinciaal-kapittel, eveuzoo de studenten. De cursus duurde niet langer dan drie jaar. — Uit deze studenten recruteerde de universiteit van Toulouse velen van hare doctoren. Sinds 1290 had het studium solemne ook een bijzonderen leergang voor exegese. Studium generale. Het studium generale was niet voor een enkele provincie, maar voor de geheele Orde, als zoodanig. Het studium generale te Parijs was van de eerste tijden af het voornaamste, en is dit in de Middeleeuwen ook gebleven; in 1248 werden vier nieuwe studia generalia opgericht: te Bologna, Keulen, Montpellier en Oxford. Tengevolge der uitbreidi ng en der splitsing van provinciën ontstond behoefte aan meer studia generalia, onder dezen verdienen genoemd te worden die van Napels, Florence, Genua, Toulouse, Barcelona en Salamanca. In 1304 werd aan elke provincie het recht gegeven tot het oprichten van een studium generale. Elke provincie mocht drie studenten naar Parijs zenden. Wanneer voor het studium solemne studenten werden bestemd: „studentes eminentis conditionis et status", dan gold dit nog veel meer voor de uitverkorenen voor het studium generale. Hier wasy het eene geforceerde studie, nagenoeg zonder ontspanning, zonde/ vacantie. Vandaar waren de studenten van een studium generale vrijgesteld van het koor, ook in de maanden Juli, Augustus en September, wanneer men elders vacantie hield en dus tot het koor was gehouden. Niet ten onrechte vermaanden de kapittels herhaaldelijk, dat deze studenten, behalve hun aanleg en inborst, ook eene goede gezondheid, een sterk gestel moesten hebben Slechts bij uitzondering gingen de fraters van het studium 80 solemne onmiddellijk naar het studinm generale over; gewoonlijk gaven zij eerst eenige jaren les als lector of vervulden eenig officie, zooals het prioraat. Het studium generale werd bestuurd door een magister of regens en twee baccalaurei, die onder zijn leiding onderricht gaven. De magister verklaarde den tekst der H. Schrift en gaf de toepasselijke commentaren. De werken van Albertus Magnus en S. Thomas over de H. Schrift geven een voorstelling van deze lessen. De magister moest elke veertien daag een openbare disputatio of redetwist houden over eene kwestie naar zijne keus. De Quaestiones disputatae van Sint-Thomas zijn hiervan een voorbeeld, gelijk de Quaestiones quodlibeticae een voorbeeld zijn van den buitengewonen redetwist, die tweemaal in 't jaar, in den Advent en in den Vastentijd, gehouden werden, over vraagstukken door de toehoorders voorgesteld. De baccalaureus primarius las en commentarieerde de Sententiae. De commentaren van Albertus Magnus en S. Thomas op Lombardus zijn de vrucht van hun cursus als baccalaureus, welke twee jaar duurde. De baccalaureus biblicus las de Schriftuur gedurende één jaar, alvorens over te gaan tot de verklaring der Sententiae. Hij commentarieerde den Bijbel niet, maar verklaarde eenvoudig den letterlijken tekst en de glossen, die de voorgaande eeuwen aan de Schriftuur hadden toegevoegd, om ze des te gemakkelijker te begrijpen. — De professors van een studium generale werden benoemd door het generaal-kapittel, of door den generaal of diens afgevaardigde. Voor Parijs werden zij zonder onderscheid genomen uit de verschillende provinciën. Als duur van den cursus aan een studium generale vindt men drie jaar aangegeven. Hadden de paters eenmaal den graad van magister Purisiensis — een ander magisteriaat werd door de Orde in de 13de eeuw niet erkend — behaald, dan doceerden zij gewoonlijk niet lang te Parijs, maar werden door de Orde over de groote scholen verspreid, die zij elders bezat. Wegens dit veel omvattend en verstandig saamgesteld leersysteem heeft men in onzen tijd gezegd : , Saint Dominique a été lè premier ministre de 1'instruction publique qu 'uit connu 1'Europe". (P. Larousse. Grand Dictionnaire universel du XIX siècle, art Dominique (S.) 81 Studium arabicum, graeeum et hebraieum. De philosophie der Mooren in Spanje en de kruistochten maakten de kennis van het Arabisch noodzakelijk voor de verdediging der christelijke geloofsleer en de bekeering der Muzelmannen. De H. Raymundus gaf aan het apostolaat onder de Mooren en de Joden den grooten stoot door, met medewerking van den koning van Arragon, een studium arabicum te stichten in het klooster van Barcelona. Op het generaal-kapittel van Vulenciennes in 1259 werd dit studium voor de geheele Orde aangewezen. Wie daar wilde gaan studeeren, moest dit den Magister-generaal berichten. P. Raymundus Martin, een der eerste leerlingen, dispu-. teerde in 't Arabisch en in 't Hebreeuwsch; hij wordt geroemd als: „multum sufficiens in Latino, philosophus in Arabico, magnus Rabinus in Hebraeo et in lingua Ohaldaica multum edoctus". Omstreeks 1250 werd een studium arabicum opgericht te Tunis,, omstreeks 1265 te Murcia, in 1281 te Valencia; een studium hebraieum in 1281 te Barcelona, in 1291 te Jativa. In 1291 werd het studium hebraieum officieel aan het studium arabicum verbonden. In 1310 droeg het generaal-kapittel te Plaisance den Magistergeneraal op, om in eenige provinciën een studium op te richten, waar het Arabisch, Grieksch en Hebreeuwsch werd geleerd, en waarheen uit elke provincie één student kon gestuurd worden. Wat de moderne talen betreft, van eene taalstudie, zooals wij deze in de XX8 eeuw verstaan, was natuurlijk geen sprake. Maar toch leerden de Dominicanen niet alleen de taal van het volk, onder hetwelk zij verkeerden, maar ook de taal der naburige volken. „Monemus", zegt het generaal-kapittel van Parijs in 1236, „quod in omnibus provinciis et, conventibus linguas addiscant illorum quibus sunt propinqui". Voor den tijd, toen het Latijn de taal der wetenschap was, zou een uitgebreider taalstudie onpraktisch zijn geweest. Alleen het apostolaat onder de heidensche volken van Oost-Europa stelde den missionarissen hooger eischen. Schoollucht. De Ordinationes de sequela scolarum moesten meermalen in het jaar worden voorgelezen. — Vier personen stonden vooral in 6 82 betrekking tot de fraters-studenten: de lector, de sublector (zoo deze er was), de magister studentium en de prior. De twee eersten hadden meer te oordeelen over de studie, de twee laatsten over het gedrag der studenten. De magister, die in een gewoon klooster door den prior werd aangesteld, zonder acht te mogen slaan op den wensch der studenten, was bij alle schooloefeningen tegenwoordig. Later nam hij werkelijk deel aan de colloquia en de disputen, zat voor bij de repetities, maakte deel uit van het onderwijzend personeel, gaf soms les en nam deel aan de examens. In een studium solemne en generale was zijne macht nog grooter en onmiddellijk na die van den prior. Hij was de officiëele monitor, had het volle recht van correctie, waarin hij door de kapittels meermalen werd gehandhaafd. Bij moeilijke gevallen kwam de prior, die de verantwoording van het studium droeg, tusschen beiden. De prior moest dagelijks en overal surveilleeren. „Et priores, cum poterunt bono modo, intrent scolas" ; ook de cellen moesten zij bezoeken om te zien, of er gestudeerd werd: „et in cella". Na het eerste monitum kwam eene penitentie op water en brood, daarna berooving der privilegiën, ten laatste, in overleg met de moderatoren, terugzending naar het klooster, uit welks praedicatio de student was. Traagheid in de studie was culpa gravis; onbekwaamheid in een bepaald vak reden tot wegzending. Verder moest de prior aanteekening houden aangaande het gedrag en de vorderingen der studenten. De penitenties werden aangeteekend en aan het provinciaal-kapittel voorgelegd. Krachtens het generaal-kapittel van Weenen, in 1322, moest ieder provinciaal een register ad hoe aanleggen, dat onder zegel aan zijn opvolger werd overgedragen. De prior alleen kon verlof geven om bij eene les of oefening afwezig te zijn. Behalve dit toezicht waren er visitatores (schoolopzieners) benoemd — in de provincie van Toulouse zes — die inspectie in de kloosters moesten houden, vooral met betrekking tot de studie. Elk jaar moesten zij verslag uitbrengen. In 't provinciaal-kapittel te Rieux, in 1308, werd geordineerd, dat iedere prior twee circatores — fratres studii zelatores — zou aanstellen, om te noteeren, welke fraters de lessen, de schooloefeningen en de studie verzuimden, en hoe dikwijls dit was geschied. Hun verslag moest naar het provinciaal-kapittel worden opgezonden. 83 Wij merken hier op, dat de aanstelling' van visitatores en circatores niet zoozeer ten doel had de fraters-studenten te surveilleeren dan wel de paters, die allen nadrukkelijk tot het bijwonen der lessen en schooloefeningen verplicht waren, doch licht den leeftijd en de vermoeienis der prediking tot verontschuldiging van hun verzuim lieten gelden. Reeds B. Humbertus wijst op die nalatigheid in zijn Expos. Beg. B. Aug. Ofschoon de paters voor het verzuim eener les, zonder wettig verlof, streng werden gestraft — „si vero non studens fuerit, in pane et aqua abstineat una die, et extra conventum infra triduüm licentiari nequeat pro quacumque causa" — scheen deze maatregel toch niet voldoende. Het provinciaal-kapittel in 1311 dreigde de nalatigen met het verbod van preeken en biechthooren. Tot meerdere nauwgezetheid werd later aan de circatores bevolen een weinig tijds vóór het begin der lessen de recreatie-zaal binnen te gaan om de aanwezigen te waarschuwen, en na den aanvang der lessen het klooster rond te loopen om de tragen op te jagen *). De circatores waren de adjudanten van den prior. Volgens het studie-reglement der provincie van Toulouse, die voor andere provinciën voorzeker den toon heeft aangegeven, was in de 13de en de eerste helft der 14de eeuw de opleiding tot Dominicaan aldus vastgesteld : drie jaar novitiaat, drie jaar philosophia rationalis of studium artium, drie Jaar philosophia naturalis of studium naturalium en drie jaar theologie of studium / theologiae en studium Bibliae en Sententiarum. Wanneer men dus met zijn vijftiende jaar in 't klooster kwam, had men den cursus | met zijn zeven-en-twintigste jaar doorloopen. De studie der theologie ] ging echter altijd door. — Het generaal-kapittel van Venetië in 1325 stelde wat minder hooge eischen; het bepaalde dat men den | gebeelen cursus, bestaande uit drie jaar logica, twee jaar studium j naturalium en twee jaar theologie moest doorloopen hebben, alvorens / naar een studium generale, te mogen gaan. !) In de eerste helft der 14de eeuw had elk klooster zijn recreatiezaal : „Item fiant in singulis conventibus domus, i. e. loca, recreationis". — Douais. o. c. p. 29. „Provideant priores et eorum vicarii, quod in conventibus domus pro recreacione debilinm habeantur". — Acta Cap. Gen. Oxon. 1280. Ed. Reichert. I. p. 209. Onder reereacio verstond men herstelling van zwakken. —Spreekzaal heette loeutoHum, maar was geen ontspanningslokaal. Mortier o. c. I. p. 621. 84 § |; De Kerk en het Klooster. De Kerk. In de 13de eeuw werden verschillende kerken, bij gebrek aan dienstdoende geestelijken of kloosterlingen, aan de Dominicanen overgedragen. Meermalen bouwden zij een klooster bij eene leeds bestaande kapel, welke kapel later verbouwd, vergroot of door eene nieuwe kerk vervangen werd. Er bestond voor de Orde geen modelklooster gelijk Giteaux, dat allerwege door de Cisterciënsers volgens dezelfde afmetingen moest worden nagebouwd. B. Humbertus betreurt deze onafhankelijkheid : „In quo cum geruitu quodam considerandum est, quantum in hoe adhue distamus ab* illis. Habent namque ecclesias et offieinas ejusdem formae, et eodem modo dispositas: nos autem fere quot domos tot varias formas et dispositiones officmarum et ecclesiarum habemus" '). Of men recht heeft van een specifiek Dominicaanschen bouwstijl te spreken, gelooven wij niet. Men nam den bouwstijl over van dien tijd, welke juist het bloei-tijdperk was der gothiek. Kenmerkend, specifiek zoo men wil, is de strenge eenvoud hunner rijzige kerken, alsook het tweebeukenstelsel, door Alberdingh ïhijm zaalkerken' genoemd, waarvan de Dominicanenkerk te Toulouse de schoonste type is. In de tweebeukige kerken was de hoofdbeuk voor het volk bestemd. Het koor bevond zich in de absis der hoofdbeuk en strekte zich soms uit in het langschip, waar het door de koorstallen van het volk was gescheiden. De zijbeuk werd vermoedelijk gebruikt voor broederschapskapellen en familie-graven2). Soms had men nog een bovenkapel met uitgang in het kloosterpand; zooals te Maastricht en te Nijmegen. Waarschijnlijk deed deze kapel dienst voor het winterkoor. Volgens een kroniekschrijver uit de 15de eeuw, P Borselli 1) B. Humbertus, o. c. T. II. p. 5. 2) De voormalige Dominicanenkerken te 's Gravenbage (de Kloosterkerk), te Leeuwarden (de Jacobinenkerk) en de Broerskerk te Nijmegen zjjn later met één zijbeuk vergroot. 85 van Bologna (+ 1500), had de H. Dominicus bepaald, dat de hoogte der kerk dertig voet niet mocht overschrijden, dat het dak niet mocht gedragen worden door een steenen gewelf, dat marmer en mozaiek moesten worden geweerd. Deze bepaling moet inderdaad aan den H. Dominicus worden toegeschreven, zooals blijkt uit de beëedigde verklaringen in bet canonisatie-proces"). De oudste kloosterkerken in Umbrië hebben dan ook open dakstoelen. Deze beperkende bepalingen werden door het generaal-kapittel van 1297 uit de Constitutiën geschrapt. Reeds vroeger was men daarvan afgeweken. Tot bewijs hiervan strekt de Dominicanenkerk te Toulouse,, waarvan omstreeks 1260 de eerste steen werd gelegd, en waartoe alle kloosters der provincie hebben bijgedragen. De stoute constructie van het gewelf, vooral bij het koor, waar uit de laatste kolom bundels van graden, als takken uit een reusachtigen eikenstam, hoog opwaarts schieten, maken deze kerk tot een unicum der middeleeuwsche gothiek. Strenger hield men de hand aan het weren van kostbare en profane sieraden in de kerken. „Item quod cruces magne et argentee et scuta et vexilla de nostris ecclesüs removeanter; et quod de cetero in eis non suspendantur". (Prov. kap. Narb. 1243) — „Item quod priores caveant fabricas notabiles et sumptuosas et superfluas, et sepulcra inserta parieti ecclesie, sicut in Podio". (Prov. kap, Puy, 1251). Volgens de Acta van Bologna zou de H. Dominicus het gebruik van zijden en purperen stoffen, zelfs voor het altaar, verboden hebben, alsook zilveren en gouden vaatwerk, behalve kelken. — Stephanus van Besancon, generaal der Orde in 1292, klaagde over de kostbare kerkmeubelen, en liet te Milaan bij het graf van den H. Petrus het verguld ijzeren hek wegnemen, als strijdig met de armoede. In de 14de en 15de eeuw drong de weelde de kerken binnen, vooral in Italië. Het hoofdaltaar stond oudtijds tegen den muur der absis. De nisvormige uitbouw, waarin dit altaar stond, m. a. w. de absis noemde men presbyterium, en was een paar treden (gradus) hooger dan het koor. In dit presbyterium stond ter epistelzijde het gestoelte voor den dienstdoenden priester en zijn assistenten; op de bovenste i) Analecta Ord. Praed. T. III. p. 646. 86 trede Tan het presbyterium plachten twee of vier groote kandelaars te staan, waarvan de zware kaarsen bij de H. Consecratie werden aangestoken. Van het presbyterium trad men af naar het koor, doch tusschen de treden van het presbyterium en de koorbanken was zooveel ruimte overgelaten,, dat daar alle ceremoniën konden verricht worden, welke de rubrieken „infra gradus presbyterii" voorschrijven '). De koorstallen strekten zich aan weerszijden in enkele of dubbele rijen uit; de achterste stallen met baldakijns, misericordia's. en forma; de voorste zonder forma Knielbankjes in de koorbanken waren niet bekend. In het midden van het koor stond een groote vaste lessenaar voor de cantoren en de fraters, die daar samenkwamen om te zingen. Verplaatsbare lessenaars had men voor het zingen van het Invitatorium, de lessen, de epistels en evangeliën. Evenals in alle toenmalige kapittel-, abdij-, en kloosterkerken was het koor, de ecclesia clericorum, van de overige kerk, de ecclesia laicorum, gescheiden door een muur, die zoo hoog was, dat de fraters bij het in- en uitgaan door het volk niet konden gezien worden. In dien muur was in 't midden een groot venster aangebracht, dat ten tijde der H. Consecratie werd geopend, opdat de geloovigen het H. Sacrament zouden aanbidden. Later werd dit venster vervangen door een koperen hek of poort, de porta regia, terwijl de muur plaats moest maken voor een afsluiting van kostbaar snijwerk, oksaal genaamd. Midden op het oksaal verhief zich een groot kruis, dat de geloovigen bij het binnentreden der kerk terstond moest herinneren aan den Redemptor en Mediator humani generis. Het oksaal, dat breed genoeg was om een klein orgel te stellen, gaf ook gelegenheid om het epistel en het evangelie voor het volk te zingen. Tegen het einde der 15de eeuw kwam men in Italië op het denkbeeld om het oksaal af te breken en op die plaats het hoogaltaar op te richten. De geloovigen konden daardoor de kerkelijke plechtigheden meer van nabij volgen, de indrukwekkende ceremoniën met meer stichting bijwonen, aan de godsdienstoefeningen !) Deze dispositie van presbyterium en koor wordt steeds door het Ordinarium verondersteld, en verduidelijkt verschillende voorschriften van ons caeremonieel, — Caerem Ord. Praed. p. 132, 87 levendiger deelnemen, maar tengevolge dezer verplaatsing ging het innig verkeer tusschen koor en priester, dat het koorgebed hoogere wijding en bezieling geeft en den zin voor liturgische schoonheid opwekt en veredelt, grootendeels verloren '). In de meeste kerken, ten minste in Italië, had men in de kerken een oratorium Tertiariarum of Sororum, waarin de Zusters bijeenkwamen om de daggetijden bij te wonen en geestelijke oefeningen te houden. Ook had men in verschillende kerken bij het chorus fratrum een chorus conversorum 2). Op de kloosterkerken had men een spits of dakrijder met één, soms twee klokken. Groote torens waren het voorrecht der parochieen abdijkerken. In de stichtingsoorkonde van het Zwolsche klooster, 1465, was het bouwen van een hoogen toren uitdrukkelijk verboden; „cum humili campanili", staat voorgeschreven. Het Klooster. Het claustrum, de open of gesloten, in 't vierkant loopende, zuilengang, ook transitus, ambitus, ambulacrum, omgang, pand genaamd, maakt een onderdeel uit van de kerk en werd als een gewijde plaats beschouwd. Het diende tot rustplaats der overledenen, gaf den kloosterlingen gelegenheid tot overpeinzing en tot het houden der officiëele omgangen. Voor de processiën waren daarin minstens twee stationes of altaren opgericht. De gemeenschappelijke lokalen, loei regulares, kapittelzaal, refter enz. kwamen in dezen gang uit, terwijl twee deuren, één in het koor en één in de volkskerk toegang tot het pand gaven. Sinds het begin der 15de eeuw, den tijd van de H. Catharina van Siëna en den gelukz. Henricus Suso en de mystieken, waarin het Crucis mysterium het voorwerp bij uitstek der contemplatie werd, zien wij dezen ambitus bijzonder aan de Passie toegewijd. „De kloostergang diende niet alleen tot verbinding der verschillende lokalen, maar was tevens een wandelpad, een plaats voor privaat gebed en meditatie, waar de religieusen den tijd verbrachten, niet gewijd aan koorzang, ge- 1) Les fidèles voyaient les cérémonies ; mais les religieux, a leur tour, les plus intéressés, ne voyaient plus rien. Cette anomalie a persévéré jusqu' a nos jours". — Mortier. Hist. des Maitres Gén. T. I. p. 579. 2) Acta Cap. Gen. Bonon. 1242. — Mamachi Annal. Ord. Lib. II. p. 569. 38 ineenschappelijk gebed of arbeid binnen en buiten. Hij was, volgens Viollet-le-Dnc, na de kerk de belangrijkste partij der abdijen; zijn meest monumentaal karakter bevestigt dit gevoelen" '). In den binnenhof vond men den traditioneelen waterput met toepasselijken tekst: „Haurietis aquas in gaudio de fontibus Salvatoris", of: „Fons aquae salientis in vitam aeternam". Zooals men begrijpt, kreeg de put, die oorspronkelijk aldaar wegens de natuurlijke samenvloeiing van het regenwater was aangelegd, eerst later de bekende mystieke beteekenis. Ook plantte men soms in den binnenhof rozenstruiken ter eere van den H. Franciscus of oranjeboomen ter eere van den H. Dominicus. Omtrent de kloostergebouwen schrijven de constitutiën van 1228 voor: „Mediocres domos et humiles habeant fratres nostri, ita quod murns domorum sine solario (bovenverdieping) non excedant in altitudine mensuram XII pedum, et cum solario XX, ecclesia XXX, et non fiat lapidibus testudinata, nisi forte super chorum et saoristinm". — Men houde in het oog, dat de meeste burgerwoningen destijds laag van verdieping en dikwijls van bont waren opgetrokken, zoodat een steenen gebouw met leien dak een zekere weelde was. De sacristij was een zeer ruim lokaal, droeg een gewijd karakter en mocht daarom, evenals het koor, gewelfd zijn De kapittelzaal,' een vertrek van vrij groote afmetingen, had voor meublement een stemmig gestoelte langs de muren. Tegen den middelmuur stond op eenige verhevenheid de zetel van den prior. Later, toen deze plaats van gebed en dagelijksche bijeenkomst ook tot begraafplaats werd uitgekozen, werd er ook een altaar opgericht. Voor het zingen of lezen van het Martyrologium stond daar ook een lessenaar. Aan den wand prijkte een groot crucifix. In den refter waren de kloosterlingen aan tafels langs de muren gezeten. De tafels stonden op een smallen houten vloer, één trede hoog, waarschijnlijk om de voeten tegen koude en vocht te beschutten. Boven de plaats van den prior was het beeld van den Gekruiste geschilderd. De lector mensae was gezeten in een kleine uitgebouwde nis of in een ambo, hoog tegen den muur geplaatst, bij wijze van predikstoel. Vóór den refter had men een atrium met i) Tepe. Sint Bernulphusgilde. Jrg. 1900. blz. 35. 89 waschbekken en met scamna of banken, waarop men zich nederzette, totdat het teeken met den refterklok werd gegeven. Het dormitorium, of de dormter, heeft in den loop der tijden veel verandering ondergaan en is het voorwerp geweest van heel wat redekaveling. Oorspronkelijk was de bovenverdieping ééne groote gemeenschappelijke slaapzaal, die door schotten afgedeeld was in chambretten. De schotten waren nauwelijks van manshoogte, terwijl de voorzijde van het chambrette open was, zoodat de voorbijgangers de geheele cel konden overzien. Op deze cellen werd niet alleen geslapen, maar ook gestudeerd. Stephanus Hispanus getuigt in het canonisatie-proces van den H. Dominicus: „Et volebat (S. P. Dominicus) quod haberent viles domos et parvas Item dixit quod cum haberent fratres apud S. Nicolaum (Conventum S. Nicolai Bononiensem) cellas vilissimas et parvas et Fr. Rodolphus, quierat procurator fratrum, in absentia ejusdem Fr. Dominici quasdam cellulas coepit per brachium elevare; sed Fr. Dominicus revertens cum videret cellulas elevatas coepit cum fletu pluries praedictumfratrem Eudolphum et Fratres alios reprehendere dicendo sibi et aliis fratribus: vultis tam cito paupertatem relinquere et magna palatia aedificare" '). Galvagnus de la Flamma schrijft in zijn Chronicon n. 48: „Item ordinavit beatus Dominicus in hoe capitulo generali, quod in omnibus et per omnia paupertas eluceret, ut non solum fratrés haberent viles domos, viles vestes, imo viles discos ad legendum et cellas arctas sine hostiis, quarum murus anterior altitudinem cervicalis lecti non excederet, ut frater existens in lecto a transeuntibus videri posset a capite usque ad pedes". — De la Flamma in zijn hervormingsijver is echter „caute legendus", — In zijn Chronicon n. 10, bij het jaar 1217, geeft hij eene nauwkeurige beschrijving van het klooster van Toulouse: „Rationem igitur Coenobii Dominicus veterurn Ooenobitarum exemplo hanc (nempe Tolosatem) instituit quae in aliis postea Coenobiis faciundis retineretur. Cellas in quibus dormirent fratres non undique conclusas fieri voluit, qualia sunt domorum cubicula et conclavia, sed ut minor hominis statura muri altitudo esset, ut qui praeter cellas ') Analecta Ord. Praed. T. III. p. 616. 90 transirent, qui locus Dormitorium appellatur, iis facilis in cellas despectus esset. Ipsas cellas admodum angustas fecit, ut sex pedes in latitudinein paterent, quanti lecti mensaeque, cujus esset ad studia usus, latitudo erat, in longitudinem vero quantum hominis jacentis statura requirebat" ')• Mamachi deelt dit alles mede, zonder een oogenblik aan Flaminius' gezag te twijfelen, de Bollandisten teekenen echter aan: „Unde Flaminius tam distinctam coenobii Tolosani descriptionem hauserit, ignoramus". Wij achten het waarschijnlijk, dat er in de vroegste tijden op het dormitorium tegen de muren legersteden waren geplaatst in de lengte, met kleine afstanden van elkander, en met of zonder lage schotten van elkaar gescheiden 2), in den trant van de chambrée der militairen. Dit verklaart, waarom het stilzwijgen er zoo streng was geboden, het verstoren der stilte er zoo streng gestraft werd, alsook, waarom de religieusen „cincti" moesten slapen. Zeker is het, dat ook in de vroegste tijden, zoo niet overal, dan toch hier en 'daar, schotten waren geslagen, zoodat men van eigenlijke cellen spreken kon. Vandaar staat er geschreven, dat de H. Dominicus „in cubiculo Fratris Monetae" is gestorven, omdat de Heilige nooit een eigen cel wilde bewonen. „Oonspicere autem", merkt P. Masetti (p. 89) op, „et conspici, ubi vicissem danda reddendaque perfectioris vitae exempla erant ad omnem moderationem incitamento esse arbitrabatur; in se enim experitur quisque ea in occulto secretoque audere quae coram aliis vix cogitatione audet attingere". In geen geval mocht de cel zijn afgesloten. „Priores non permittant claudi cellas, et clausas faciant taliter aperire quod in eis fratres sedentes possint a transeuntibus videri". (Cap. Prov. Tudert. 1266) — „Cellae non ita claudantur, quin fratres videri possint a transeuntibus". (Cap. Prov. Spolet. 1291) — „Nullus cujusquam conditionis cellas ita claudat vel velet quin liberum sit, ut sive dormiens, sive studens, a transeuntibus videatur". (Cap. Prov. Pistor, 1299). • Niet iedereen was het toegestaan op het dormitorum een afgeschoten cel te bewonen. Eerst bezat de Generaal dit privilege, en krachtens het generaal-kapittel van Parijs, 1246, ook de lecto- 1) Mamachi. Annal. lib. II. ? 27. 2) Masetti. o. c. p. 88. 91 ren „actu legentes". „Nullus de caetero habeat specialem cameram, nisi cum exercet officium legendi". — Daarna de studenten. Het provinciaal-kapittel van Orvieto, in 1250, schrijft voor : „ut qui studia non compleverint, cellas studentibus dimittant". Indien de fraters in de cel niet studeerden, werd deze hun ontnomen. „In cellis vero orare poterunt, scribere, legere, dormire, eciain de nocte ad lumen vigilare propter studium. Quod si aliquis infrnctuosus inveniatur in studio, cella ejus detur alteri et ipse aliis officiis occupetur". (Constit. Dist. Ih cap. XIV). Op het provinciaalkapittel van Arezzo in 1315 werd bepaald : „Cum studentes sint alicubi sine cella magno studiorum detrimento, priores deputent numerum cellarum pro studentibus, quae ab aliis non occupentur". De provinciaals en lectors „non actu legentes" mochten geen eigenlijke cel hebben, aldus het generaal-kapittel van Milaan in 1255: „Admonemus ne Priores Provinciales propriam cameram habeant ad jacendum. Item Lectores, qui officium Lectoris actu non exercent, proprias cameras non habeant". In den loop der 14de eeuw werd het gebruik van afzonderlijke cellen of kamers algemeen er, vooral wegens de klachten en de pretenties, die over het gebruik eener cel ontstonden. In de Romeinsche Provincie — en zoo zal het elders ook zijn gegaan — werd in 1315 bepaald i „ut assignentur (cellae) secundum" tempus, ita ut qui prius venerunt, occupent eas' ; in 1325: „ne camerae passim fratribus concedantur, nisi fratribus insignibus, quibus convenienter negari non possit" ; in 1334: „cellas ratione officii vel status esse concedendas". Langzamerhand won het misbruik veld, dat zij eene cel kregen, die den bouw daarvan uit eigen middelen konden bekostigen. Wie daartoe niet in staat waren, moesten zich met het commune dormitorium behelpen. Zoo bepaalde men te Florence in 1336: „quod cellae aedificatae sumptibus pfivatis alicujus fratris ipsi, donec vixerit, remaneant, et quod nullatenus possint auferri vel alienari". Op het generaal-kapittel van Bologna, in 1315, werd vastgesteld: ..Item, cum propter defectum cellarum studentes aliquando sint in conventibus per longa tempora sine cellis, vel cogantur exire de cella in cellam saepe cum studii sui notabili detrimento, volumus et ordinamus, quod certae cellae per priorem, vel ejus vicarium et magistrum studentium, quae sint de meliori- 92 bus et mediocribus pro studentibus intraneis et extraneis, ubi factum non extiterit, in competenti numero deputentur, quae per fratres alios, dum studentes praesentes fuerint, minime occupentur. Si autem per fratres conventuales in absentia studentium fuerint oceupatae, quando studentes veniunt, cedant eis, Aliis vero fratribus sive conventualibus, sive studentibus assignentur cellae secundum tempus, in quo pervenerint ad conventum, ita quod primo venienti, cella primitus assignetur, constitutionis tenore de cellarum concessione circa alia observato". In latere kapittels werd aan verschillende dignitarissen het recht toegekend eene cel of kamer te bewonen, totdat in 1592 door het generaal-kapittel van Venetië een einde werd gemaakt aan allen voorrang en alle bevoorrechting, en besloten werd aan alle fraters „cujuscumque gradus et conditionis" eene cel toe te staan „in communi dormitorio", doch ook maar één. Voor de leekebroeders bleef het oud gebruik nog lang gehandhaafd. In grootere kloosters hadden de novicen een afzonderlijk dormitorium. Zoo lezen wij in meergemeld Tractatus de instructione novitiorum, cap. VIII: „Quantum ad dormitorium notandum quod dormitorium debet esse novitio pro cella; et hoe intelligendum est, ubi novitii habent speciale dormitorium, in quo juxta lectum suum poterit orare de die et de nocte, et flexis genibus aliquando poterit etiam legere et psalmos repetere et aliquando scribere, de tarnen licentia magistri novitiorum". Do cellen waren klein, en werden door kleine vensters verlicht, zooals men nog zien kan in San Marco te Florence. Men moet echter in aanmerking nemen, dat in het Zuiden kleine vensters niet alleen uit armoede werden aangebracht, maar ook om het vinnig stralen der zon te weren, In het Noorden waren de vensters grooter. — Volgens . het generaal-kapittel van Parijs, in 1239, moesten de kloosterramen door steenen stijlen gevierendeeld zijn en met gewoon doorschijnend glas bezet. Zulke kruisramen zijn karakteristiek gebleven voor den kloosterbouw. Reeds Thomas Oatimpratanus verhaalt, dat er op elke cel eene beeltenis was van het Kruis en de Allerheiligste Maagd. De la Flamma zegt: „In cellis habebat quilibet frater ymaginem beate virginis et ymaginem crucifixi, ut orantes aut legentes vel jacentes ipsas inspicerent et ab ipsis inspicerentur oculo pietatis. Nam 93 ymago crucifixi est liber de arte amandi, liber vite expansus, ad quem oculos oportet levare sepius, unde veniat auxilium nobis". (Chron. no. 48), Zooals uit B, Humbertus blijkt'), droeg men in dien tijd groote zorg voor de boeken, die als kostbare schatten op een veilige plaats moesten geborgen wordei^ waar zij tegen regen en vochtigheid waren gevrijwaard. De kloostergang, die aanvankelijk tot boekzaal werd gebruikt, bleek daartoe minder geschikt. Vandaar zal men de boekerij gewoonlijk op de bovenverdieping moeten zoeken. — De grootste zorgvuldigheid werd den bibliothecaris aanbevolen bij het bewaren, rangschikken en uitleenen der boeken. Het „armarium" was de schatkamer, waarvoor hij moest borg staan. Bij dit woord „armarium" — letterlijk een tuighuis „quia cujuslibet artis sunt sua arma: ut clericorum arma sunt libri" — zal men nog niet mogen denken aan de rijke liberijen, de bibliotheken, waardoor menig klooster in later tijd in de wetenschappelijke wereld beroemd was*). Buiten de bibliotheek waren in een rustig, stil vertrek bijbels en andere folianten op lessenaars ter beschikking der dagelijksche bezoekers neergelegd, maar volgens toenmalig gebruik aan kettingen deugdelijk, vastgeklonken 3). Al dagteekenen verschillende heerlijke kloosterkerken uit de twee eerste eeuwen der Orde, de kloosters met hunne uitgestrekte kruisgangen en groote zalen zijn meestal van lateren datum. Over het algemeen was de tijd nog niet aangebroken voor de indrukwekkende monumenten, wier aanblik P. Lacordaire in verrukking deed uitroepen : „O maisons aimables et saintes! On a bati sur la terre d'augustes palais; on a élevé de sublimes sépultures; on a fait a Dieu des demeures presque divines: mais 1'art et le coeur de 1'homme ne sont jamais allés plus loin que dans la création du monastère" *). 1) B. Hurnb. o. c. II p..263. 2) De eerste openbare bibliotheek van naam werd door Cosmas de Medicis gesticht in het Dominicanenklooster San Marco te Florence. Mortier, o. c. IV. p. 167. s) P. Humb. o. c. II. p. 265. Met betrekking tot den eigendom waren de boeken in drie categorieën verdeeld : boeken van afzonderlijke paters, boeken van het klooster, boeken van de provincie. 4) Lacordaire. Vie de St. Dominique. Chap. VIII. Men leze de wetenswaardige studie van P. Mortier. Un convent dominicain au XHIe siècle. Histoire des Maitres Généraux. T. I. Chap. IX. X. XI. DERDE HOOFDSTUK. § I. De Uitbreiding der Orde. In de eerste eeuw van haar bestaan breidde de Orde zich naar alle gewesten zóó snel en zóó krachtig uit, dat, ook al laat men alle natuurlijke invloeden gelden, een bovennatuurlijke inwerking moeilijk te ontkennen valt. Op het feest van Maria-Hemelvaart van het jaar 1217 zond de H. Dominicus te Prouille, onder bescherming der EL Moedermaagd, zijne kinderen naar verschillende streken om de Orde uit te breiden; het zaad moest niet opgetast blijven, maar uitgestrooid worden wilde het overvloedige vruchten voortbrengen. De leerlingen waren ten getale van zestien; vier hunner trokken, op bevel van den H. Ordestichter, over de Pyreneeën, om te Madrid een klooster te stichten; zeven sloegen den weg in naar Parijs; twee bleven te Toulouse en twee te Prouille om de kerkelijke bediening waar te nemen, terwijl de H. Dominicus met Stephanus van Metz zich naar. Rome begaf, waar het klooster San Sisto hem en den zijnen ter huisvesting werd afgestaan. Aanvankelijk had men met tegenspoed en tegenwerking te kampen. Zoowel uit Parijs als uit Madrid kwamen enkele paters naar Rome om zich bij den H. Dominicus over tegenwerking, vooral van den seculieren clerus, te beklagen. Op verzoek van den Heilige vaardigde nu paus Honorius III den llden Februari 1218 een bulle uit, waarbij de Predikbroeders hoog werden geprezen en aan alle 95 aartsbisschoppen, bisschoppen en prelaten nadrukkelijk aanbevolen '). In April 1218 zond hij enkele leerlingen naar Bologna. Hier -leidden de paters een kommervol bestaan en zagen weinig vrucht van hun arbeid, totdat de gelukz. Reginaldus hun den 218ten December 1218 werd toegevoegd. Zijn machtig woord ontvlamde de geheele stad in geestdrift — tota fervebat Bononia. Om het werk zijner leerlingen te bevestigen, trok de H. Dominicus over Bologna naar Prouille, van waar hij twee paters zond naar Lyon; vervolgens deed hij Toulouse aan en trok naar Spanje, waar hij aan het koninklijk hof, op vertoon der pauselijke bullen, minzaam werd ontvangen. Het klooster van Segovia werd gesticht, dat van Madrid vormde reeds eene veelbelovende communauteit. Op de terugreis bezocht de Heilige in 1219 het klooster te Parijs, waar hij eene bloeiende kloostergemeente aantrof van een dertigtal kloosterlingen. Vast vertrouwend op Gods Voorzienigheid, zond hij van hier zijn kinderen uit naar Limoges, Poitiers, Rheims, Metz en Orleans, met den last in die steden te prediken en kloosters te stichten. De bezoeken van den H. Dominicus te Parijs en Bologna waren voor de uitbreiding zijner Orde van het hoogste gewicht. Beide steden, met hare beroemde universiteiten, waren de centra van het Middeleeuwsche intellectueele leven. Naar Parijs, waar, zooals men berekent, omstreeks 30.000 studenten uit alle'natiën samenkwamen, had hij de helft zijner leerlingen gezonden ; naar Bologna, het brandpunt der rechtsgeleerde studiën, den gelukz. Reginaldus, weleer doctor te Parijs. Onder de eerste en voornaamste novicen, welke Reginaldus te Bologna voorde Orde won, waren drie beroemde doctoren : Fr. Olarns, magister in de vrije kunsten en het recht, Fr. Roland van Oremona, de eerste Dominicaan, die te Parijs den doctorstitel zou halen, Fr. Moneta van Oremona, een leeraar van grooten naam en invloed. Hun voorbeeld deed velen' zeo leeraars als studenten, naar Santa Maria de Mascarella snellen, om het ordekleed te verzoeken, o. a. Paulus van Hongarije, Koenraad van Duitschland, de gelukz. Guala, de gelukz. Joannes i) Balme. Cartulaire. TL p. 166. - Wij volgen voor de biographische ba«mderheden van den H. Dominicus de chronologie van P. Mortier Hüt. des M. Gén. I. 132 96 van Salerno, de H. Raymundus van Pennafort. De menigte was zoo groot, dat de H. Dominicus bij zijn bezoek te Bologna in 1219 onmiddellijk besloot de broeders naar verschillende plaatsen te zenden. De gelukz. Joannes van Salerno trok met 12 gezellen naar Florence, de gelukz. Guala met Fr. Pellegrini naar Bergamo, Fr. Jacobus Ariboldi en Roboald van Monza naar Milaan. Te Bologna vergat de Heilige Parijs niet, waar hij kortelings met zooveel vreugde vertoetd had. Daar school voor zijne Orde eene heerlijke toekomst. Om die verborgen schatten te winnen, ontzag hij zich niet van Bologna het zwaarste offer te vergen. De gelukz. Reginaldus moest zich naar Parijs begeven. Ofschoon het optreden van dezen vurigen religieus in Frankrijks hoofdstad slechts eene kortstondige verschijning was, want hij kwam in het najaar van 1219 en stierf in Februari 1220, oefende zijn apostolisch woord zulk een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op allen, die hem uit heilbegeerte of nieuwsgierigheid hoorden, dat het klooster Saint-Jacques voortdurend zijn ledental zag toenemen. Onder degenen, die ook tot het kloosterleven werden geroepen, maar eerst na den dood van Reginaldus het ordekleed ontvingen, behooren de gelukz. Henricus van Keulen en Jordanus van Saksen. Te Rome was inmiddels de gemeente van San Sisto steeds aangegroeid en telde, volgens de gelukz. Oaecilia, in het begin van 1220, toen San Sisto tegen Santa Sabina werd verwisseld, een honderdtal kloosterlingen. Omtrent dezen tijd traden te Rome in de Orde : de H. Hyacinthus, diens broeder de Gelukz. Ceslas, Henricus van Moravië en Herman van Duitschland. Hun was de uitbreiding der Orde in Oostelijk Europa weggelegd. Op het tweede algemeen kapittel, dat in Mei 1221 te Bologna werd gehouden, werden acht provinciën opgericht: Spanje, Provence, Frankrijk, Lombardije, Tuscië, Duitschland, Hongarije en Engeland. De drie laatste landen telde nog geen klooster, maar zij werden in het orde-verband opgenomen wegens het zeker vooruitzicht, dat daar weldra kloosters zouden verrijzen. Bij den dood van den H. Dominicus, den 6den Augustus 1221, telde de Orde omstreeks zestig kloosters '). 1) Darpas. Etudes etc. T. I. p. 59. Mortier o. c. I. p 129. - Hierbij ïijn ook gerekend de kloosters der Dominicanessen te Prouille, Madrid en Rome. 97 Wordt de H. Dominicus als de fundator der Orde vereerd, de gelukz. Jordanus wordt met recht als de propagator der Orde gevierd. „ De gelukz. Jordanus was baccalaureus in de Godgeleerdheid aan de universiteit van Parijs, toen hij op Asch-Woensdag van het jaar 1220 met zijn vriend en studiegenoot Henricus van Keulen het ordekleed ontving. Twee maanden later werd hij door zijne medebroeders afgevaardigd naar het eerste generaal-kapittel, dat te Bologna zou vergaderen. Op het tweede algemeen kapittel, in 1221, werd hij door den H. Dominicus tot provinciaal benoemd van Lombardije. „Ofschoon slechts één jaar in de Orde, en de leiding van anderen behoevend", schrijft hij, „moest ik reeds anderen leiden". . In hetzelfde jaar, na den dood van den H. Dominicus, werd hij tot Generaal gekozen. Het vertrouwen, dat de kiesgerechtigde paters in dezen religieus, die nog geen twee jaar het ordekleed droeg, stelden, is op de schitterendste wijze gegrond gebleken. De gelukz. Jordanus was een religieus, die door zijn uitwendige gaven, en nog meer door zijne inwendige hoedanigheden, uitnemend geschikt was om de harten te winnen. Zijn innemend uiterlijk, zijne diepe verstorvenheid, gepaard aan eene natuurlijke blijmoedigheid, zijn welsprekend en overtuigend woord, maar vooral zijn teederminnend hart — men noemde hem dulcissimus pater — maakte een overweldigenden indruk op allen, die hem spraken, hoorden, of alleen maar zagen. Bijzonder gevoelde hij zich getrokken tot de leeraars en studenten der universiteiten, wier arbeid bij zoovele jaren had gedeeld, wier idealen ook hij weleer had nagestreefd. Tot hen strekte zich hoofdzakelijk zijn apostolaat uit; onder hen vond hij wederkeerig de innigste vereering en aanhankelijkheid. Evenals de H. Dominicus, begreep ook hij, dat de universiteitssteden het grootste en beste contingent voor de opluikende Orde konden opleveren. De bepaling, dat jaarlijks een generaal-kapittel bij beurte te Bologna en te Parijs zou gehouden worden, kwam zijn inzicht uitnemend te stade. Gedurende veertien jaren, van 1222 tot 1236, toefde hij beurtelings in beide steden, predikte daar de Vasten en onderhield zich met de studeerende wereld als met zijn gelijke. Men verdrong zich om hem te zien en te spreken; 7 98 men geraakte in geestdrift bij zijn ontmoeting. Elk bezoek was eene veroveringstocht voor de Orde. Met dozijnen vroegen magisters en studenten om het ordekleed. Gelijktijdige kroniekschrijvers verhalen, dat, wanneer men den gelukz. Jordanus in de kloosters verwachtte, habijten werden vervaardigd in 't vooruitzicht der talrijke novicen, die zich zouden aanmelden. Somtijds kwam er kloostergewaad te kort. Uit de brieven, waarin de Generaal aan de gelukz. Diana van het Sint-Agnesklooster te Bologna verslag van zijn apostolaat placht te geven, leeren wij de vruchten van zijn arbeid meer in 't bijzonder kennen. In 1226 nam hij te Parijs van den Advent tot Paschen 40 novicen aan; tweemaal te Bologna gedurende de Vasten een dertigtal; in 1235 te Parijs 72. Op de visitatiereizen, welke Jordanus in den tijd, die er tusschen het eene en het volgende generaal-kapittel verliep, moest afleggen, toefde hij gaarne in universiteitssteden. Dra had hij door prediking en omgang druk verkeer met de hoogescbool; en dit verkeer kwam deze laatste niet zelden op het verlies harer beste professoren en meestbelovende studenten te staan. Zoo bezocht hij Vercelli, Padua, Napels, Montpellier, Keulen en zelfs tweemaal Oxford. Te Padua o. a. beliep het aantal novicen 33; hiertoe behoorde ook de gelukz. Albertus Magnus. Somtijds bood men zijn woord hardnekkig tegenstand, maar in die beproeving riep hij de hulp in van de gelukz. Diana en hare medezusters, om door hare gebeden de gunst des Hemels te verwerven '). Ook deed zich meermalen het geval voor, dat personen voornemens waren elke toeneiging tot de Orde te onderdrukken, maar plots, als door een bovennatuurlijken inslag, zich moesten gewonneu geven. De toeloop werd soms zoo onweerstaanbaar, dat ouders hun knapen verhinderden om den Man Gods te gaan zien, uit vrees, dat zij zich onafscheidelijk aan hem zouden verbinden. Niet overdreven lijkt de opgave der kroniekschrijvers, dat Jordanus aan ruim duizend novicen het ordekleed heeft gegeven. Onder deze !) „Orationes tuae et Sororum tuarum innotuerunt non modice apud Deum, qui dedit nobis circa triginta novitios probos, litteratos et nobiles et plures in eorum numero sunt magistri". — B. Jordants Opera. Epistolae ad B. Bianam. p. 82 (Edit. Berthier). — Zie Danzas: Etudes... Recrutetnent de l'Ordre. T. HE. Chap. XI. 99 nieuwelingen waren, zooals wij opmerkten, niet alleen studenten, maar ook vele -magisters van naam, vooral magistH artium: o. a.' Guilielmus Peraldus, Vincentius van Beauvais, Humbertus van Romans, de gelukz. Gillis van Santarem, Hugo van St. Cher, Gerardus de Frachet, Walter van Duitschland, Godschalck van' Maastricht, enz. Bij deze propaganda in 't algemeen en bij menige roeping in 't bijzonder dient men eene bovennatuurlijke tusschenkomsf te erkennen. Op den arbeid van den H. Dominicus en den gelukz. Jordanus is bijzonder van toepassing: „Dominicus plantavit, Jordanus rigavit sed Deus incrementum dedit". Op het capitulum generalissimum, te Parijs gehouden ten jare 1228, telde de provincie van Spanje 5 kloosters; Provence, 5 kloosters; Francia, 6 kloosters'; Lombardije, 8 kloosters; Tuscië, 3 kloosters; Hongarije, 1 klooster; Teutonië, 27 kloosters''). Men besloot bij de acht bestaande provinciën vier nieuwe te voegen, welke „provinciae minores" werden genoemd, n.1. Dacië, (Scandinavië) Polen, Griekenland en het H. Land. Naar alle zijden vertakte zich de Orde op wonderbare wijze. Jaarlijks nam het aantal kloosters toe, terwijl voortdurend uit de nieuwgestichte kloosters kleine groepen uittogen om weer nieuwe stichtingen te beginnen. De kloosters vergeleek men terecht met bijenkorven — apum alvearia videbantur. In 1227 telde de provincie van Spanje 35 kloosters; Provence, 42 kloosters; Francia, 52 kloosters; Lombardije, 46 kloosters; Tuscië, 32 kloosters; Hongarije, 30 kloosters; Teutonië, 53 kloosters; Engeland, 40 kloosters; Dacië, 28 kloosters; Polen, 36 kloosters; het H. Land, 3 kloosters *). Binnen vijftig jaren, van 1228 tot 1278, was het getal kloosters gestegen van ongeveer 60 tot ruim 400. En nog steeg de Orde in bloei. Onder het krachtig, beleidvol en vroom bestuur der godvreezende Generaals: Raymundus van Pennafort, Joannes Teutonicus, Humbertus van Romans en Joannes van Vercelli verbreidde zij zich wijd en zijd, zonder aan innerlijke kracht .te verliezen. 1) Hoevele kloosters de Engelsche provincie destijds telde is niet bekend. 2) De kloosters van Griekenland worden niet aangegeven. — Quétif Script. Ord. I. p. 1. 2. 100 In 1303, op het kapittel te Besancon zag men zich verplicht tot splitsing van verschillende provinciën over te gaan. De statistiek der Orde was volgend.: De provincie van Spanje werd verdeeld in twee provinciën: Spanje met 29 kloosters en 6 zusterkloosters. Arraqon met 19 kloosters en 2 zusterklooster. De provincie van Provence in twee provinciën : Toulouse met 25 kloosters en 3 zusterkloosters. Provence met 26 kloosters en 2 zusterkloosters. De provincie Francia: 58 kloosters en 7 zusterkloosters. De provincie van Lombardije in twee provinciën : Opper-Lombardije 27 kloosters en 5 zusterkloosters. Neder-Lombardije 33 kloosters en 13 zusterkloosters. De provincie van Tuscië in twee provinciën : Rome met 25 kloosters en 11 zusterkloosters. Sicilië met 27 kloosters en 4 zusterkloosters. De provincie 'van Hongarije: 37 klooster en 3 zusterkloosters. De provincie van Duitschland in twee provinciën : Duitschland met 49 kloosters en 65 zusterkloosters. Saksen met 51 kloosters en 9 zusterkloosters. De provincie van Engeland met 87 kloosters. De provincie van Polen in twee provinciën : Polen met 35 kloosters en 3 zusterkloosters. Bohemen met 22 klooster en 6 zusterklooster. De provincie van Dada met 27 kloosters en 2 zusterkloosters. De provincie van Griekenland met 6 kloosters. De provincie van het H. Land met 3 kloosters. Totaal: 588 klooster en 141 zusterkloosters ') i) Quétif. Script. Ord. I. p. IV. et seq. 101 § II. Het Leerambt der Orde. De H. Dominicus gaf aan zijn Orde dat intellectueel karakter, waardoor zij van andere toenmalige Orden werd onderscheiden. „Vor dem Dominicaneroraen existierte im Abendlande kein einziger Orden, in dessen Regeln oder Oonstilntionen eine eigentliche Gresetzgebung über die Pflege der Studiën enthalten ware". Aldus P. BerailleGenoemde schrijver «telt vast, „dass der Prediger-orden zuerst als Orden ein Hauptaugenmerk auf die Studiën gerichtflt' und die Pflege derselben als wesentliche Element in seiner Gesetzgebung vorgeschrieben hat". Aan deze wetenschappelijke richting moet paus Honorius III een krachtigen stoot, zoo niet het initiatief, hebben gegeven. Tot bereiking van zijn doel had de H. Dominicus bijzonder het oog gevestigd op Parijs. „Seine Absicht war in Paris einen Oentralpunkt für die Studiën im Orden zu grühden". Daarheen moesten de jeugdige ordeleden worden gezonden, die later als' leeraars "zouden kunnen optreden. Ten gevolge van dit besluit wies de communauteit van St. Jacques te Parijs bovenmate aan. Telde men in 1219 reeds 30 religieusen, in 1224 waren er 120, ja, de toevloed werd zoo groot, dat voortaan iedere provincie niet meer dan drie studenten naar Parijs mocht zenden. De studenten volgden de lessen der theologische faculteit aan de hoogeschool, waar velen vóór hun intrede in de Orde hun stttdie-cursus waren begonnen. Doch weldra, in 1221, begon hun weldoener, de kanunnik Jan van Barastre, een bekend universiteitsleeraar, op verzoek van paus Honorius les te geven in het klooster zelf. Eene gebeurtenis, voor de Orde van het gewichtigste gevolg, had plaats in 1229. Toen beklom de Dominicaan Roland van Oremona, weleer baccalaureus te Par§#,>: met toestemming van den bisschop èn den kanselier den eersten magistersleerstoel van St. Jacques. Twee jaar later verwierf de Orde een tweeden leerstoel door de intrede van magister Joannes van Saittt^Gilles. Deze twee scholen of openbare leerstoelen maakten voortaan gelijkmach- !) Denifle. Archiv für Litter. und Kirch. de» Mittelaltera. I. 8. 187. 102 tig deel uit van het groot studium generale, dat het middelpunt vormde der theologische wetenschap. Beide magisters openden de reeks der groote geleerden, die tijdgenoot en nazaat eerhied afdwingen : Hugo van Saint-Oher, Joannes Pointlasne, Stephanus van Auxerre, Gruerricus van Saint-Quentin, Petrus van Tarantaise enz. Al deze mannen schitterden als sterren aan het firmament. Sterren waren zij, verschillend in klaarheid, maar ongetwijfeld van de eerste grootte, slechts overtroffen door Albertus Magnus en Thomas van Aquino , die aan den sterrenhemel glansden als het „luminare minus" en het „luminare majus" '). Met geestdrift werden de lessen dezer beroemde meesters door de jeugdige religieusen van alle provinciën gevolgd. Ondanks het beperkend voorschrift van het generaal-kapittel, telde St. Jacques omstreeks 1246 vier a vijfhonderd fraters, verdeeld in twee colleges, één voor de fraters der Fransche provincie, en één voor de vreemde provinciën. Deze scholen waren openbaar en werden ook door tal van studenten bezocht. Dit succes schijnt een doorn te zijn geweest in 't oog der seculiere professoren, en een niet onbelangrijke factor in den strijd, dien dezen in 1252 tegen ue leerstoelen der Mendicanten gevoerd hebben. Terwijl B. Humbertus gewaagt van een „multitudinem scolarium" die de dominicaansche scholen bezocht, klagen de seculiere professoren „propter scolarium apud nos in theologia studentium raritatem". Om het klooster van Saint Jacques eenigszins van den drukkenden last der overgroote communauteit te ontheffen, werden in 1248 op het generaal-kapittel van Parijs vier nieuwe studia generalia gesticht, nl. te Montpellier voor de provincie van Provence, te Bologna vau Lombardije, te Keulen voor Duitschland, te Oxford voor Engeland. Met uitstekende leerkrachten konden deze scholen voorzien worden, want de paters, die te Parijs tot het magisteriaat waren bevorderd, bezaten bij een, grondige geleerdheid ook het voorrecht om overal in de christelijke wereld te leeraren. — Iedere provincie mocht twee fraters naar deze studie-huizen zenden. In 1285 ontvingen ook de provinciën van Spanje en Rome een studium generale, totdat op het generaal-kapittel van Toulouse, in 1304. !) J. V. de Groot. Het Leven van den H. Thomas van Aquino. BI. 70 en vlg. Denifle. Archiv. II. Magistri in theologia Parisius. S 203. 103 in elke provincie een studium generale werd opgericht. Van deze scholen werden de leeraars dikwijls beroepen naar universiteiten, o. a. te Toulouse en te Montpellier. Op het generaal-kapittel van 1228 werd als grondregel vastgesteld, dat geen klooster mocht gesticht worden zonder een lector of doctor onder de nieuwe leden te tellen. Door dezen maatregel werd op de eerste plaats het onderricht der religieusen beoogd, maar ook de stichting eener openbare kloosterschool. De Orde voorzag hiermede in eene werkelijke behoefte. „Ce fijt dans le dessein de réaliser une des réformes les plus urgentes dans la chrétienté que les Dominicains ouvrirent partout des écoles" '). Op het Algemeen Concilie van Lateranen in 1215 was wel besloten tot eene hervorming der dom- en kapittelscholen, maar in menig bisdom was men in gebreke gebleven deze bepaling ten uitvoer te brengen. Nog eeuwen moesten verloopen, voordat de seminaries zouden verrijzen. Om in dit gebrek van theologisch onderricht te voorzien, stichtten de Dominicanen — wij spreken hier alleen van hen — overal in hunne kloosters openbare scholen. Zij waren daartoe bijzonder in staat wegens de vele bekwame magisters, die de professorale toga tegen het kloosterhabijt hadden verwisseld. „Propter litteratorum inopjam", schrijft; de H. Thomas, „nee adhuc per saeculares potuerit observari statutum Lateranensis concilii ut in singulis ecclesiis metropolitanis essent aliqui, qui theologiam docerent, quod tarnen per religiosbs Dei gratia ceraimus multo latius impletum quam etiam fuerit statutum"2). — Door bisschoppen werd de hulp der Dominicanen ingeroepen, niet alleen om te prediken, maar ook om theologisch onderricht te geven — aldus door den Bisschop van Luik in 1229. De Orde betrad nu nieuwe banen, en, zooals men gist, op aansporing van paus Grregorius IX. Men meent zelfs verband te zien tusschen 1227, het jaar van de troonsbestijging des Pausen, en 1228, den datum van het generaal-kapittel te Parijs, waar bet bekende besluit werd genomen. „Nous croyons toucher, avec ces P. Mandonnet. Le» Dominicains dans l'ancienne universitê de Pari». Revue Thomitte. T. IV. p. 144. 2) Contra impugnante» Dei cultum. cap IV. 104 deux années, le moment oü 1'ordre fait son grand pas dans la voie scolaire, pour devenir ordre enseignant" '). De breede scharen van studenten, die jaarlijks in de Orde werden opgenomen, de talrijke magisters, die hun katheder vaarwel zegden om in het klooster zich aan het onderwijs té wijden, brachten de Orde tot een ongehoorde wetenschappelijke ontwikkeling en gaven haar een maatschappelijk overwicht, dat door de organiseerende kracht der jaarlijksche generale kapittels versterkt en door de gunst van Christus' Stedehouder bevestigd werd. „L'ordre des Prêcheurs était donc poussé en plein dans le mouvement et la vie scolaires. Sa vöcation doctrinale, les desseins pontificaux, son recrutement préponderant parmi les maitres et les étudiants, tout contribuait a faire prédominer chez lui le gout et le tempérament scolaire .... II nous suffit d'avoir constaté que l'ordre fut officiellement chargé d'une mission fondamentale pour la propagation de la science dans la société chrétienne" 2). Met recht schrijft Stephanus van Salanhac: „Dedit quoque Dominus ordini viros excelsos in verbo glorie, quorum alii fueruht doctores autentici et sollempnes, alii gratiosi et famosi predicatores. Numerum horum et nomina solus ille novit, qui numerat multitudinem stellarum et omnibus eis nomina vocat" *) Het leerambt der Orde bleef niet besloten binnen de kloosterzalen ; verschillende leeraars vertrouwden aan perkament en papier, wat hun geest na diepe, langdurige studie had gevorscht. De vrucht van hun arbeid werd daardoor wijd en zijd genoten en zou, na hun dood, velen -geslachten ten goede komen. Het zou ons te ver voeren, wilden wij opsommen, wat de Orde in de twee eerste eeuwen van haar bestaan op wetenschappelijk gebied heeft geleverd. Wie zich daarvan eenig denkbeeld wil vormen, doorbladere het standaardwerk van Quétif en Bchard, of overschouwe, zoo deze arbeid hem afschrikt, de Index Matefiarum: van genoemd werk. Ons zij het geoorloofd met enkele grepen te volstaan. A. De profane wetenschappen werden hoofdzakelijk be*studeerd in zoover zij dienstbaar konden zijn aan de theologie, de weten- 1) Mandonnet. 1. c. p. 146. 2) Mandonnet. 1. c. p. 142, 146. 8) Denifle. 1. c. p. 808, ,VÏ q*> 105 schap bij uitnemendheid, de wetenschap van God. — Vocat ancillas Vluchtig zij gewezen op het reuzenwerk van Vincentius van Beauvais, die in zijn Speculum magnum, verdeeld in speculum naturale, dóctrinale en historiale de gehéela toenmalige wetenschap samenvatte; op de bekende werken van den Brabantschen Dominicaan, Thomas Caatitnpratanus, de Apibus én de Naturis rerum ; op het Chronicon de summis poti&ificibus et imperatoribus van Martinus Polonus, op de achtereenvolgens geroemde, verworpen en wederom gewaardeerde Legenda aurea van B. Jacobus de Voragine, om wat meer aandacht te schenken aan Albertus Magnus, wegens zijne veelzijdige kennis met recht doctor imiversalis genoemd. Geen gebied der natuurwetenschap bleef hem vreemd. Alles wat boven, op en in de aarde was, trok zijn aandacht, prikkelde zijn speurzin en boeide hem zoolang, totdat eenige verklaring zijn weetlust bevredigd had. Deze natunrverklaring ging gepaard met natuuronderzoek, met werktuig- en scheikundige proeven. Al verkeerde de experimentéele wetenschap toen nog in hare kindsheid, toch moet men de opmerkingsgave en het vernuft bewonderen van den geleerde, die met zoo gebrekkige middelen zulke belangwekkende resultaten bereiken kon. De vrucht van zijne waarneming en overdenking legde hij neer in de volgende werken: De physico auditu. De coelo et mundo. De natura locorum. De proprietate elementorum. De generatione >et'corruptione. Meteór. lïbri IV. De passionibus aeris. De mineralibus. De anima. De natura et origine animae. De nutrimento. De sensu et sensato. De memoria et reminiscentia. De motibus animalium. De vegetabilibus, enz.') Van dit laatste werk, te Berlijn in 1867 afzonderlijk uitgegeven, geldt het woord: „Meermalen is hij (Albertus Magnus) op empirisch terrein zijnen tijd zoo ver voóraitgestreefd, dat zijne ontdekkingen eerst zes honderd jaren later door beroemde natuurwerkers behoorlijk werden gewaardeerd" 2). Hetzelfde moet men getuigen van Albertus' cosmologie. Steunende op bewijzen aan de natuurkunde, de cosmographie, de wiskunde en de sterrenkunde ontleend, betoogde Albertus de bolvormigheid der aarde. De groote natuurkenner ging nog verder; hij nam aan het bestaan van land aan gene zijde van den oceaan,. 1) Mandonnet. Albert le Grand. Diet. de Th'eol. 2) J. ft 4e Groot. t. a. p. blz. 54. 106 bewees de bewoonbaarheid van dit land en de mogelijkheid van tegenvoeters. Had men op zijne theorie voortgebouwd en daarvan praktisch partij getrokken, Amerika ware twee eeuwen vroeger ontdekt'). In de scholastieke wijsbegeerte trad Albertus Magnus op den voorgrond. Hevig was de strijd, die gevoerd werd tusschen de geloovige Mohammedanen en de Arabisch-aristotelische wijsgeeren, die den Koran naar het rijk der fabelen verwezen j tusschen de rechtzinnige Joden en de Joodsch-aristotelische wijsgeeren, die den Talmud als sprookjes, de Cabbala als schriftgégoochel verwierpen. In dien strijd kwam ook het Christendom met zijne geopenbaarde waarheden in het gedrang; het werd een kamp over geloof en rede. Albertus ondernam het, om den vijanden hun sterkste wapenen uit de hand te slaan. Aristoteles was door de overzettingen en aanteekeningen van Mooren en Joden een geheel onbetrouwbare gids geworden; de grofste dwalingen trachtte men met zijn gezag te dekken. Aldus werd de Grrieksche meester een dreigement voor het Christendom. Dit gevaar diende gekeerd. Albertus maakte Aristoteles bruikbaar voor de Latijnen ; hij kerstende den heiden: „Nostra intentio est omnes dictas partes (physicam, metaphysicam et mathematicam) facere Latinis intelligibiles". Hij schreef een uitgebreide paraphrase op de werken van den Stagiriet. Volgens het plan van Aristoteles rangschikte hij zijne opmerkingen en waarnemingen, voegde daarbij de materialen van Aristoteles en diens commentatoren, en verwerkte dit alles tot één, organisch geheel. Alle Arabische en Joodsche wijsgeeren moesten hem daarbij cijns ibètalen ; Averroês en Avencebrol werden met hun eigen wapens verslagen. „La gloire et 1'influence d'Albert consistent moins dans la construction d'un système de philosophie originale, que dans la sagacité et 1'effort qu'il a déployés pour porter a la connaissance de la société lettrée du moyen age le résumé des connaissances humaines déja acquises, créer une nouvelle et vigoureuse poussée intellectuelle dans son siècle, et gagner définitivement a Ariatote les meilleurs esprits du moyen age" 2). 1) Mandonnet. Les Dominicains et la Déeouverte de l'Amirique. Paris. Lethielleux, 1898. 2) Mandonnet. Albert le Grand. Biet. de Thiol. | M. de Wulf. Histoire de la Philosophie médiivaleJdVab Stgnification 107 Albertus Magnus stichtte een school. Tal van leerlingen volgden zijn voetspoor : Gilles van Lessines, Joannes van Freiburg, Hugo en Ulrich van Straatsburg, Joannes van Lichtenberg, maar vooral de H. Thomas van Aquino. „In de katholieke wereld brak Albertus de baan voor aristotelische studie ; de eigenlijke commentator was Thomas" '). De H. Thomas overtrof zijn meester op philosophisch gebied gelijk het genie het talent. Hij trachtte niet een uitgebreide verklaring te geven van een somtijds verwrongen en gebrekkige vertaling der Aristotelische geschriften, maar zocht eerst voor alle werken van den Stagyriet geheel nieuwe Latijnsche overzettingen naar den Griekschen, oorspronkelijken tekst. Zijn ordebroeder Willem van Moerbeke, een uitstekend en onvermoeid taalvorscher, verschafte hem een zeer woordelijke vertaling uit het Grieksch. Met dezen vasten grond onder de voeten begon Sint-Thomas den strijd tegen heidensche, Moorsche en Joodsche wijsbegeerte, een strijd, die moest eindigen met de besliste zegepraal der Christelijke geloofsleer. De Summa contra Gentiles staat daar als een onaantastbare burcht. Van nu af komen een onafzienbare reeks Dominicanen commentaren leveren op Aristoteles' werken2). Tot de onmiddellijke leerlingen van den Doctor AngeKcus behooren Bernardus van Trilia Joannes van Parijs, Ptolemaeus van Lucca, Willem van Hotun, Willem van Mackelefield, Bobert van Brfurt, enz.3). Deze gezette studie der heidensche wijsgeeren schijnt bij den eersten aanblik moeilijk overeen te brengen met het stellig verbod door de constitutiën en de generale kapittels uitgevaardigd tegen het lezen van heidensche wijsgeeren — in libris gentilium et philosophorum, doch dit verbod kwam, zooals B. Humbertus verklaart, in de praktijk neer op het regelen dezer studie en het verbieden aan onbevoegden. Albertus Magnus, Thomas van Aquino en zoovele magisters zijn in hunne philosophische studiën nooit door de overheid bemoeilijkt *). philosophique d'Albert le Grand. p. 819. J. V. de Groot. t. a. p. blz. 150. !) J. V. de Groot. t. a. p. blz. 187. 2) Scriptores Ord. T. II. p. 978. ») M. de Wulf. 1. o.Signiflcationphilotophique de St. Thomas, p. 328.877 4) Het generaal-kapittel te Montpellier, 1271,bepaalt: JHonemusetuden- 108 B. De philosophie had slechts waarde in zoover zij diende tot voorportaal van de theologie. Rondom deze laatste wetenschap concentreerden zich alle andere wetenschappen als zoovele planeten rondom de zon. Zij was de altijdspringende bron, waaraan het naar waarheid dorstend vérBtand zich naar hartelust kon verkwikken ; zij was de koningin, die gebiedend heerschte over alle wetenschappen en aller dienst opvorderde tot bereiking van haar hoogheilig doel: de wetenschap van alles wat God en 's menschen heiligmaking betreft. In de 13de eeuw, waarin hooger wetenschappelijk leven alom ontwaakte, was de theologie ten troon verheven, en nergens hartstochtelijker beoefend en vuriger vereerd dan aan de universiteit te Parijs, welke stond „als de levensboom des Paradijzes, als een glansrijk licht in 's Heeren huis". Het boek, dat in aller handen was en richting gaf aan hèt scholastiek onderwijs waren de Sententiën van Petrus' Lombardus, veelal genoemd Magister Sententiarum. Het was een volledig leerboek der katholieke theologie, hooidzakelijk samengesteld uit aanhalingen der oude kerkleeraars, en werd op de katheders door de professoren als leiddraad gebruikt en van aanteekeningen en verklaringen voorzien, m. a. w. gecommentarieerd. Ook Albertus Magnus gaf te Parijs commentaren op de Sententiën, en wel met zulk een succes, dat de studentenwereld zich rondom zijn katheder verdrong. Vooral bewonderde men in den Meester den klaren betoogtrant, waarmede hij de wijsbegeerte van Griekenland, de geleerdheid der Sarracenen met de uitspraken der H. Schrift en der Kerkvaderen tot één harmonisch geheel wist te vereehigingen. Onderscheid en overeenkomst van natuurlijk en bovennatuurlijk weten werd met vaste scherpe lijnen getrokken '). ' Albertus Magnus werd in de schaduw gesteld door zijn leerling Sint-Thomas, den vorst der godgeleerden in de 13de eeuw. Als baccalaureus lichtte hij ook te Parijs de sententiën toe. In menig tes quod studio pbilosophie minus intendant et in studio theologie se exerceant diligenter. i) M. de Wulf. Histoire de la PhilosóphièfWdiivole. Significatton Wiéologique' d'Albert. p. 3211 109 opzicht overtrof zijn commentaar dien zijner beroemdste tijdgenooten. Nieuwe gezichtspunten en oplossingen, strenge systematische ordening, dialectische gestrengheid maakten dit werk tot een meesterwerk, dat Sint-Thomas een eereplaats veroverde in de wetenschappelijke wereld en een heerlijke toekomst voorspelde. Het kondigde de nadering aan van de Summa Theologica, de rijpste vracht zijner wijsheid, waarop het woord van paus Leo XIII toepasselijk is : „dat de rede, op de wieken van Thomas tot het hoogste voor den mensch bereikbare toppunt opgevoerd, bijna niet hoóger stijgen kan, noch het geloof aan de rede meerder of krachtiger steun ontleeuen dan het reeds verwierf door Thomas" '). De Summa wilde een volledige behandeling zijn der katholieke waarheid voor de jonge geroepenen tot de heilige bediening. Geleidelijk in de scholen aanvaard, verwierf zij de eindzegepraal der goede theologische beginselen. C. Het onderricht in de theologie en de H. Schrift maakten één geheel uit; de Bijbel was de officieele tekst der theologie. Vandaar dat de Orde, die de studie der theologie als haar roeping beschouwde, ook de studie der Schriftuur moest behartigen. B. Humbertus moedigt in zijn Expositie- Regulae Sancti Augustini deze studie allerdringendst aan a). Dagelijks moest er in ieder klooster een les zijn in de Schriftuur 1) Over den inboud en de waarde van de Summa contra Oentiles Commentaar op de Sententies van Petrus Lombardus en de Summa theologica, zie P. J. V. de Groot t. a. p. blz. 158-168, 124-129, 195-213. 2) Quid obsecro, dicerent ad hoe homines, de quorum professione est studium, qui in loco lectionis residere non possunt, qui nuDquam, vel rarissime, legunt, sed lectiones fugiunt, cum audiuntregem Israël etregem gentilem eunuchum, magnates ecclesie et magnates seculi, mulieres et parvulos, laicos et monachos sic deditos lectioni, precipue cum dicat Hieronymus: Scripturas divinas saepius lege; immo lectio saeranunquam de manu tua deponatur. Sciendum est autem quod hujusmodi homines interdum retrahantur • lectione propter occupationes vanas rumorum et verborum secularium, in quibus libentur et diu detinentur .... Interdum vero propter occupationes utiles, quibus se tantum impediunt aliqni quod vacare Deo in lectione loquenti non possunt.... Interdum vero propter infirmitatem corporis, credentes quod noceat eis lectio propter capitis debilitatem, ant aliis de causis.... 110 en in de Theologie, maar de les in de Schriftuur had den voorrang ') Niemand mocht naar een studium generale worden gezonden, zoo hij niet eerst gedurende een jaar de les in de H. Schriftuur gevolgd had. Het eerste werk op exegetisch gebied bestond in het leveren van een nauwkeuriger tekst der Vulgata (Parisiensis), welke door het herhaald kopieeren zeer was misvormd. De eerste eorrectoria tot het jaar 1267 zijn uitsluitend aan de Dominicanen te danken. De voorname plaats, welke de Bijbel bij het theologisch onderricht der Dominicanen innam, gaf vanzelf aanleiding, dat vele leeraars aanteekeningen of commentaren maakten op de geheele H. Schrift of op enkele boeken. Een groot gedeelte dezer handschriften is ongedrukt gebleven. Hoe groot het aantal commentatoren geweest is. kan men nagaan bij Bern. Guidonis en Quétif. Wij noemen slechts: Jordanus van Saksen, Hugo van St. Oher, Albertus Magnus, Thomas van Aquino, Petrus van Tarantaise, Nicolaus van Gorran, Bernardus van Trilia, Thomas de Lentulo, Thomas Jorg, Stephanus van Besancon, Paganus, enz. Welk een hoogen dunk men wegens deze gezette studie te Bome van de Orde had, blijkt uit de lofspraak van paus Alexander IV, 23 Mei 1257 : „Hujus sacri, clari conspicui et approbati Ordinis fratres sacrarum Scripturarum studio instanter incumbunt, animarum profectibus, divinis officiis et orationibus incessanter intendant Interdum vero propter fastidium mentis, que nullam dulcedinem invenit in scriptoria sacris in quibusdam .... Interdum propter desperationem proficiendi.... Interdum propter praesumptioneru Interdum propter inertiam.... Licet autem dictis de causis aliqui retrabantur a legendo, tarnen viri Deo devotiores stant libenter juxta libros; et ideo nullo impedimento retracti, ferunt fructum multum, sicut lignum non in arido, sed juxta aquas sapientiae, quae per libros decurrunt, plantati ferunt fructum multum. B. Hum. Opera I. p. 429. Ed. Berthier. 1) Het generaal-kapittel te Napels in 1811 bepaalde: Ordinamusquod lectores in quolibet conventu continue legant de textu biblie et semper ante aliam lectionem. Item quod nullas frater antequam per unam annum in studio bibliam audierit, assignetur alicui studio generali sive in sua provincia sive extra. Acta Cap. Oen. Ed. Reichert. 111 atque Evangelicae praedicationi ardenter insistentes, lumen divinae doctrinae ubiqne per orbem diffundunt." „De schoolactie der Dominicanen strekte zich hijzonder uit tot de universiteiten, die van het begin der 13de eeuw achtereenvolgens in geheel Europa gesticht werden. De Dominicanen hadden een overwegend aandeel in het universiteitsleven. De universiteiten die — gelijk Toulouse en Parijs — van den oorsprong af eene theologische faculteit bezaten, incorjtoreerden de Dominicaansche kloosterschool, die naar het type der studia generalia was georganiseerd. En wanneer een universiteit, gelijk gewoonlijk geschiedde, in een groote stad werd gesticht na de stichting van een Dominicanenklooster, dat altijd een theologische kloosterschool bezat, dan stond de pauselijke oorkonde de stichting der universiteit toe, maar nooit de oprichting eener theologische faculteit, omdat deze als reeds bestaande werd beschouwd van wege de school der Dominicanen en van andere Mendicanten, die het voorbeeld der Dominicanen hadden gevolgd. Na korter of langer tijd werden de theologische scholen der Dominicanen, om zoo te zeggen, overheerd door de universiteiten, die geene theologische faculteit hadden; en wanneer in 't vervolg de universiteiten aan den H. Stoel eene theologische' faculteit vroegen en de faculteit werd hun toegestaan, dan werd gewoonlijk de Dominicaansche school bij de universiteit geïncorporeerd en beschouwd als deel uitmakend van de theologische faculteit. Deze transformatie begon tegen het einde der 14de eeuw en duurde tot de eerste jaren der 16de eeuw. En eenmaal zoo vastgesteld, bleef deze staat van zaken tot de Reformatie in die landen, waar de Reformatie de overhand kreeg, en tot de Fransche Revolutie en hare overheersching in de Latijnsche landen. De aartsbisschoppen, die volgens het decreet van het Vierde Lateraansch Concilie bij hunne metropolitaankerk een magister in de Theologie moesten aanstellen, achtten zich algemeen van deze verplichting ontslagen, indien in hun stad een Dominicanen-school gesticht werd, die ook geopend was voor den seculieren clerus. En wanneer zij toch meenden het decreet te moeten uitvoeren, dan namen zij dikwijls een Dominicaan als magister om te voorzien in den katheder hunner school. Daardoor werd de school van het aartsbisdom van Lyon onafgebroken aan Dominicanen toevertrouwd, van den dag dat tij «ich daar vestigden tot het begin der 16de eeuw. 112 Dit had, al was het niet onafgebroken, ook plaats te Toulouse Bordeaux, Tortosa, Valencia, ürgel, Milaan," enz. '). De Pausen hadden hierin het voorbeeld gegeven door een Dominicaan te benoemen tot lector Curiae of leeraar der pauselijke theologisehe sshool, een ambt, dat opklimt tot den H. Dominicus en bij latere wijziging van werkkring onder den titel van Magister Sacri Palatii tot heden aan de Orde bleet voorbehouden. § III. Het Predikambt der Orde. A. De Prediking. Da Prediking is rechtens het ambt der bisschoppen. In verschillende concilies werd hun die plicht op het hart gedrukt. In de concüies van 813 en 847 werd den bisschoppen bevolen, de homilieën der Vaders te vertalen en van buiten te leeren. Gevolmachtigd door den bisschop, predikten de pastoors. SintAugustijn wordt vermeld als de eerste priester van het Westen, die loco episcopi predikte. Zonder delegatie van paus of bisschop mocht men niet prediken. Tegen het einde der 12de eeuw werd de volkspreek veelal verwaarloosd. Van de pastoors uit dien tijd zijn nagenoeg geene preeken in handschrift overig, vermoedelijk omdat zij hunne preeken improviseerden of aan anderen ontleenden. Fulco van Neuilly en Jan van Nivelles maakten eene gunstige uitzondering, maar hun invloed was niet duurzaam. Te Parijs predikten de professoren der Sorbonne. De regulieren preekten binnen hunne kloosters; bij enkele gelegenheden (kruistochten) ook daarbuiten, aklus de H. Bernardus2). 1. In tegenstelling met de bestaande Regulieren, predikten de Mendicanten, niet alleen in hunne kloosterkerken, maar ook, en wel hoofdzakelijk, in parochiale en kathedrale kerken. 1) Mandonnet. II. Rosario. Memorie Dom.enica.ne. \, c. p. 209. 2) Lecoy de la Marche. La Chaire Francaise au Moyen age. p. 11. 24—27. Paris. 1886. 113 In de eerste tijden, toen de Dominicanen nog slechts enkele kloosters bezaten, predikten zij overal met pauselijke autorisatie. Gewoonlijk werd daarbij de toestemming van den bisschop als voorwaarde gesteld en de toelating aanbevolen: „Hinc est quod dilectos filios Praedicatores qui paupertatem et regularem vitam professi, verbi Dei evangelizationi totaliter deputati, vobis duximus propensius commendandos". (Honorius III, 1221) — „Per apostolica vobis scripta mandantes, quatenus eos ad officium praedicandi ad quod specialiter sunt deputati, benigne recipiatis. (Gregorius IX, 1213)'). Somtijds werd den bisschoppen bevolen de Dominicanen ter prediking toe te laten: „Per apostolica scripta praecipiendo mandantes quatenus permittentes eosdem Fratres in ecclesia vestra .... proponere verbum Dei". (Alexander IV, 1267); ook onder bedreiging van straf: „Quam si super hoe mandatum Apostolicum adimplere neglexeritis, nos aliter in dicto negocio curabimus providere". — Meermalen moesten zij preeken op pauselijk bevel, ongeacht de toestemming van bisschop of kapittel. Dit had vooral plaats, wanneer zij moesten preeken tégen een veldwinnende ketterij, tegen een geëxcommuniceerden vorst, of aansporen tot deelneming aan een kruistocht tegen Turken en heidenen. Tegen zulk een onmiddellijke zending des Pausen konden de bisschoppen, laat staan de pastoors, zich niet verzetten. Maar overigens moesten de predikers aan de -bisschoppen gehoorzamen: „Predicare non audeat aliquis in dyocesi illius episcopi qui ei ne predicet interdixerit, nisi litteras et mandatum habeat summi Pontificis/2). Alvorens te prediken moesten zij zich eerst tot den bisschop begeven. „Cum fratres nostri dyocesim alicujus episcopi ad predicandum intraverint prius si poterunt episcopum visitabunt ut secundum consilium ejus in populo faciant fructum quem facere intendunt. Et quamdiu in ejus episcopatu fuerint in iis que contra ordinem non fuerint, ipsi devote obedientes erunt" 3). 1) Als aanbevelingsbrief droegen de paters gewoonlijk bij zich de bul: Cum qui recepit Prophetam in nomine Prophete — 11 Nov. 1219. — Ben afschrift, dat de H. Dominicus gebruikte, wordt met eerbied bewaard- te Rome in bet klooster van de HH. Dominicus en Sixtus. 2) Constituties van den 27. Raymundus. Anal Ord. 1897. p. 166. en Denifle Archiv. B. V. S. 661. *) Ibidem. 8 114 Daar de volmacht tot preeken gewoonlijk gegeven werd met de volmacht tot biechthooren, werd" ook de vrijheid tot prediken betrokken in de ernstige geschillen, welke in de tweede helft der 13de eeuw rezen tusschen de reguliere en seculiere geestelijken. Paus Innocentius IV trok in 1254 door de bul Etsi animarum alle privilegiën der Mendicanten in, terwijl geen vier weken later zijn opvolger, paus Alexander IV, door de bul Nee insolitum de religieusen in hunne voorrechten herstelde. Tegenover de bewering, dat tot het prediken de volmacht van bisschop èn van pastoor werden vereischt, stelde paus Clemens IV de verklaring, dat de volmacht des bisschops voldoende was. Paus Martinns IV ging nog verder en gaf den Generaal der Orde en den Provinciaals met hunne resp. kapittels volmacht om hun ondergeschikten de noodige faculteiten tot preeken en biechthooren te geven. Dit privilegie, vervat in de bul Ad fructus uberes, 1282, veroorzaakte bij de seculiere geestelijken veel opspraak en tegenkanting '). Bij het toenemen der kloosters werd het predikgebied, de praedicatio, van elk klooster bepaald, werden de grenzen daarvan nauwkeurig omschreven. Geen religieus mocht in steden of dorpen preeken zonder toestemming van den prior, onder wiens praedicatio die steden of dorpen resorteerden. Elk klooster benoemde zijn eigen praedicatores. Door den Generaal of het generaal-kapittel werden soms praedicatores generales benoemd, die zonder machtiging van den prior vrij in andere praedicatio nes mochten prediken 2). 2. Van den H. Dominicus staat geschreven, dat hij predikte langs velden en wegen, in woonhuizen en kerken. Hetzelfde vindt men vermeld van de eerste paters, fratres primitivi, die een buitengewone zending hadden ontvangen van den Paus om de ketterij te bestrijden of den kruistocht te preeken. In gewone omstandigheden werd op alle Zon- en feestdagen gepreekt. Men preekte onder de H. Mis na het Evangelie, en dan over den tekst van het Evangelie. Zulke preeken noemde men sermones in mane. Somtijds verviel de preek wegens de processie; 1) Mortier, t. a. p. II. p. 41. 164. 2) Mortier t. a. p. I p. 506. 115 enkele malen preekte men 's morgens onder die processie, bijv. met Palmzondag en de Kruisdagen. Tegen den avond had men soms een vervolg van de morgenpreek, sermones post prandium, of een zoogenaamde conferentie. Deze conferenties of collationes werden te Parijs voor de studenten het eerst ingevoerd door B. Jordanus. Het woord collatio komt van het colloquium spirituale, dat, volgens* den regel van Sint-Eenedictus, de abt met de monniken na het avondmaal placht te houden. Later werd het woord collatie voor het avondmaal zelf genomen. — Volgens anderen komt het woord collatio van de collationes Oassiani, welke bij het nuttigen van het vesperbrood werden voorgelezen. Behalve deze officiëele preeken had men toespraken bij tal van gelegenheden in het kerkelijke en burgerlijke leven. B. Humbertus van Romans geeft in zijn werk De eruditione Praedicatorum stof ter behandeling bij een honderdtal verschillende gelegenheden: concilies, synoden, kerkwijding, priesterwijding, kruistocht, ridderslag, koningzalving, tournooi, droefmaaltijd, kerkmis, parlement, vredesonderhandeling, vertrek en terugkeer van pelgrims, enz. '). In Vitas fratrum, cap. I. § IV, lezen wij : „Plures non cum tuta conscientia comedere audebant ulla die nisi uni vel pluribus praedicassent". — In de Italiaansche kloosters was het, zeker tot omstreeks 1330, een gewoonte, dat er dagelijks na de Sext gepreekt werd. 3. De ketters, die in het begin der 13de eeuw optraden, Albigenzen, Waldenzen, Armen van Lyon, Patarijnen, predikten op marktpleinen en aan kruispunten der wegen. Zoo ook predikten de Dominicanen, die tot hunne bestrijding werden uitgezonden. Roland van Cremona predikte op de markt van Piacenza, de H. Petrus op het plein van S. Maria Novella te Florence, Joannes van Vicenza op de markt te Bologna. Het volk trok met hen mede van de eene plaats naar de andere Buiten tégen den kerkmuur of op het kerkhof had men dikwijls een preekgestoelte of een verheven plaats, van waar men de menigte kon toespreken; zoo toont men nog den preekstoel van den H. Petrus van Verona tegen den voorgevel der Sint-Eustorgiuskerk te Milaan. Bij buitengewone gelegenheden i) B. Humbertus. P. II, de modo prompte cudendi sermones circa omne hominum et negotiorum genus. 116 of voor zeer gevierde predikers richtte men op de pleinen stellages op. Joannes van Vicenza, de beroemde vrede-apostel ten tijde der Welfen en Ghibellijnen, predikte in de vlakte van Paquata bij Verona, waar de burgerijen der Lombardijsche steden waren saamgekomen, op een hoogen triomfkar — elegantissima carroccia — met ossen bespannen. Ook de H. Petrus predikte soms op een vervoerbaren kansel of preekstoel. Voor den H. Vincentius werd meermalen op de marktpleinen een estrade getimmerd, met vanen en tapijten versierd. - In 1448 werd verboden op openbare wegen te preeken. In de kathedrale kerken preekte men op een ambo bij het koorhek: ad cancellum. In de 14de eeuw werd veelal het jnbé of doxaal tot kansel gebruikt. Later, in de 15de eeuw, kwam een verplaatsbare preekstoel in de volkskerk in zwang. Volgens Violletle-Duc bouwden de Dominicanen bij voorkeur in den muur der volkskerk eene nis met balcon of estrade; door een trap in de kloostergang kwam men op den preekstoel, aldus te Toulouse en weleer ook te Nijmegen. 4. Het onderwerp der preeken werd in 't algemeen door de omstandigheden vanzelf aangegeven. De H. Dominicus en zijne onmiddellijke leerlingen hadden te strijden tegen de ketterijen, zoowel in Frankrijk als in Italië.. Hunne preeken bestonden daarom hoofdzakelijk uit controverse. Het generaal-kapittel van 1242 schrijft met het oog hierop voor: „Fratres se exerceant studiosius in üs quae sunt contra haereticos et ad Fidei defensionem". Verder moesten zij op last van den Paus in Noord-Italië vooral te velde trekken tegen den woeker, die als een kanker de Christelijke maatschappij aantastte, en tegen de burgerveeten, waardoor het bloed van landzaten bij stroomen werd vergoten en de Liga der Lombardijsche steden verijdeld. Bij een meer gevestigden toestand hielden zij hunne Sermones de tempore et de Sanctis; aldus B. Humbertus, B. Albertus Magnus en B. Jacobus de Voragine. B. Humbertus geeft een honderdtal schema's aan, verschiUend naar den aard der toehoorders: ad nobiles, ad magnates, ad operarios conductivos, ad pauperes, ad infirmos, ad monachos nigros, ad monachos albos, ad Utteratos, enz. 5. Over de wijze, waarop zij preekten, zijn de berichten zeer spaarzaam. De kroniekschrijvers vermelden meer de vruchten der 117 prediking, dan dat zij over de prediking zelf spreken. Zij stelden zich tevreden met een loftuiting van algemeene en vage beteekenis, bijv. praedicator gratiosus et eloquens, facundus et foecundus, bonus et devotus, famosus et gloriosus. Van de voornaamste predikers uit de eerste jaren der Orde: Henricus van Keulen, Jordanus van Saksen, Petrus van Verona, Joannes van Vicenza, zelfs van den H. Dominicus is geen bladzijde hunner sermonen tot ons gekomen. Alleen weten wij, dat de H. Dominicus als echte volksprediker gebruik maakte van exempels, d. w. z. van voorbeelden en gelijkenissen. „Habundabat exemplis", zegt Stephanus van Bourbon, sprekende van den H. Dominicus; Deze practische methode was door Jacobus van Vitry, omstreeks 1200, ingevoerd, en had dien bekenden redenaar groote populariteit bezorgd. De H. Dominicus volgde hem na, alsook B. Jordanus en diens tijdgenooten. Van B. Jordanus zegt Grerard de Frachet: „propriis et efficacibus fulgebat exemplis". Joannes Colonna muntte uit door exempels „de viris illnstribus ethnicis et christianis". Stephanus van Bourbon stelde een repertorium samen van exempels: Tractatus de diversis materiis praedicabilibus of Tractatus de septem donis Spiritus Sancti, gecompileerd door den schrijver van Speculant morale. De exempels werden naar hun bron in vier soorten verdeeld: kroniek of historie, Heiligenlegenden, fabelleer en bijbel. Dit werk was de geheele Middeleeuwen door bij alle predikers gezocht. Later ontaardde het gebruik van exempels in misbruik, zoodat het in de 16de eeuw verboden werd. Het concilie van Sens in 1528 spreekt van aniles fabilas. 6. Om volgens de waarde der preeken, die op naam van Middeleeuwsche Dominicanen verspreid zijn, tot de meerdere of mindere begaafdheid der predikers met juistheid te besluiten, moet men verschillende omstandigheden in aanmerking nemen. Vooreerst wordt het vaderschap van vele preeken aan beroemde personen toegeschreven, zonder dat daarvoor genoegzame bewijzen aanwezig zijn. Meermalen verraden deze geschriften maar al te kennelijk de' onechtheid hunner afkomst: bijv. de preeken van den H. Thomas en de H. Bonaventura *). i) Over de echtheid van enkele preeken van Sint-Thomas, zie J'. J, V. de Groot. t. a. p. blz. 288. 118 Vervolgens moet men bedenken : hoe zijn die preeken tot ons gekomen ? De preeken zijn of wel schema's, door den predikant of diens leerlingen later bijgewerkt — dit ging geheèl synoptisch, zonder paraphrase of amplificatie — of wel reportata, aanteekeningen, door de toehoorders tijdens of onmiddellijk na de preek gemaakt. De gewoonte om notamina te maken was algemeen in zwang in de scholen en ook in de kerken. Soms richtte de redenaar onder de preek het woord tot de aanteekenaars om hen te vermanen enkele gezegden nauwkeurig op te schrijven. Wegens onbekendheid met de stenographie was de kopie uiteraard gebrekkig. Van den gelukz. Ambrosius Sansedonius (f 1286) getuigt een leerling : „Ses sermons n'ont nullement été prononcés par lui tels que les ont transcrits très-inexactement, des personnes incapables de supporter 1'abondance et la fécondité de sa parole". — Inleiding en peroratie, als van minder belang, liet men weg; voorbeelden of evangelieplaatsen werden met een enkel woord aangegeven; de uitwerking of amplificatie weggelaten. Men teekende alleen datgene aan, wat men later kon gebruiken, en vreesde te vergeten. Vandaar die dorre schema's der Middeleeuwsche preeken, zonder pathos, zonder schitterende uiteenzetting noch treffende gevoelens. P. Danzas noemt ze versteende lava van uitgewerkte kraters '). In het algemeen trachtte men in overeenstemming met den toenmaligen volksgeest en het innig geloofsleven meer te doceeren dan te moveeren2). Alle uitwendige woorden- of gedachten praal moest worden vermeden. „Het kort begrip van den prediktrant der Dominicanen bestond hierin, dat men tnear naar het nuttige dan naar het vernuftige had te streven ; dat voorbeelden steeds de bewijsvoering behoorden te vergezellen; dat de priester voor zijne kunst en geleerdheid eene !) Danzas. Etudes sur les .temps primitifs e'c. Vie apostolique. T. II. chap. XII. XIII. XIV. XV. XVI. 2) ,,Le but prineipal de la prédication était d'instruire, plutöt que d'émotionner, et la masse de la société avait assez de foi pour se laisser initier volontiers aux vérités les plus abstraites de la religion, aux raisonnements, aux distinctions théologiques. De tels auditoires sont devenus rares: on sort content d'un sermon quand la fibre sentimentale a été touchée, ou même lorsque 1'oreille a. été seulement charmée". — Lecoy de la Marche, o. c. p. 80$, 119 hoogere wijding moest zoeken in de genade Gods en een stichtenden levenswandel." ') Na de preek hield men de recommendaties, verzocht het gebed voor bepaalde intenties, of gaf absolutie en indulgentie; soms aan de toehoorders bij groepen. De prediking der Dominicanen in de 13de eeuw zou men gevoeglijk in twee perioden kunnen verdeelen. In de eerste periode, het tijdvak der stichting en uitbreiding der Orde, had men alleen het gesproken woord, de spontane eloquentie, gelijk van B. Reginaldus en B. Jordanus. In de tweede periode, omstreeks de tweede helft der 13de eeuw, toen men zich meer bepaald op de wetenschap toelegde, drong de geest der school, gekweekt aan de universiteiten en kloosterscholen, ook in de prediking door. De dialectiek van Aristoteles trad op den voorgrond; na 1260 de subtiliteit en het valsch vernuft van Scotus. In de preeken tot den clerus werd men duister; in de preeken tot het volk te gemeenzaam en triviaal2). 7. In welke taal werd er gepreekt ? In de 13de eeuw werden alle* preeken voor het volk sermones ad populum — al waren zij ook in het Latijn geschreven, in de volkstaal uitgesproken. Alleen de preeken voor de geestelijken — sermones ad clericos — werden gewoonlijk in het Latijn voorgedragen. Dit wordt door Lecoy de la Marche doorslaand bewezen, en was ook uit den practischen zin dier tijden af te leiden. Somtijds had er tijdens de preek eene woordentwist plaats, en werden er moeilijkheden opgeworpen; dit viel meermalen voor bij de sermones ad clericos. Volgens Masetti3) preekte men in Italië omstreeks 1300 in de kerk in het Latijn, doch daar buiten en in de voorhallen in het Italiaansch. De bisschoppen echter bleven zich van het Latijn bedienen tot aan het concilie van Trente. In onze kloosters waren de preeken of toespraken, die de prior in het capitulum quotidianum voor de communauteit hield, in het Latijn. Eveneens de sermonen in het capitulum solemne op de Vigilie van Kerstmis (Caerem. 1348), op Aschdag, op Witten Donderdag, op de provinciale en generale kapittels. Alleen vindt 1) De Groot. o. c. blz. 236 2) Dante. II Paradüo Cant. XXIV. s) Masetti. o. c. p. 158. 120 men aangegeven, dat op de algemeene Communiedagen der conversen in de volkstaal moest gepredikt worden '). Uit de levens van den gelukz. Jordanus en van Joannes Teutonicus weten wij, dat deze Generaals tot het volk in het Duitsch predikten en zich slechts gebrekkig in het Fransch konden uitdrukken. Sint-Thomas preekte in het idioom van zijn geboortegrond. Van sommige paters wordt uitdrukkelijk vermeld, dat zij preekten èn in het Latijn, èn in de volkstaal. B. Jordanus en Bartholomaeus van Pisa, Dominicus Oavalca en Jacobus Passavanti, vier Dominicanen van Etrurië, worden Italici sermonis parentes genoemd2). Al werden de preeken in een levende taal voorgedragen, toch werden de schema's in het Latijn gesteld en in het Latijn ontwikkeld. De reportators brachten hunne reportata in het Latijn over, omdat het Latijn de algemeene taal der geleerden was. Misschien hebben we hier niet alleen aan een utiliteitsprinciep, maar ook aan een voorzichtigheidsmaatregel te denken. Op het generaalkapittel te Bologna in 1242 werd verboden : „ne aliquis fratrum de cetero sermones vel collaciones vel alias sacras scripturas de latino transferat in vulgare". De reden van dit verbod zullen wij moeten zoeken in het gevaarlijk streven sommiger leeken, die, naar het voorbeeld der Waldenzen, zich door twistreden en preeken op theologisch gebied wilden wagen. Dit gebruik der Latijnsche taal bleef in zwang gedurende de Middeleeuwen tot de l(Jde eeuw, en heeft de meeste Middeleeuwsche preeken waardeloos gemaakt voor de nationale letteren. In de 19de eeuw hebben taalvorschers een overgangsstijl meenen te ontdekken, een „style macaronique" ; dit zou de overgangsvorm geweest zijn van het Latijn naar het Fransch. Lecoy de la Marche bewijst, dat zulk een overgangsvorm een absurditeit zou zijn geweest. Ben „style macaronique" heeft volgens hem in praktijk nooit bestaan, maar de onbeholpen reportators vertaalden, al noteerende, enkele woorden in het Latijn ; vandaar dat mengelmoes van Latijn en Fransch. 8. In hoever de klassieke regelen der redekunde bij de gewijde !) Provideant^Priores quod in diebus communionis fratres conversi sermonem habeant in vulgari. — generaal-kapittel te Buda, 1254. Acta Cap. Ed. Eeichert. L p. 70. 2) Masetti. o. c. p. 158. 131 welsprekendheid toepassing vonden, is door de spaarzame gegevens van het onderricht moeilijk na te gaan. Het gemis der zoogenaamde techniek werd zeker ruim opgewogen door de algemeene beginselen, waarnaar de levieten tot het predikambt werden gevormd. Utilia potius quam curiosa was een der voornaamste stelregels. Tegen niets werd meer geijverd dan tegen pralerij met woorden of gedachten. Bij de leeraars vindt men voortreffelijke lessen omtrent de waardigheid van den prediker, de verhevenheid van het woord Gods, de noodzakelijkheid der schriftuurkennis, de heiligheid van den staat; tal van opmerkingen en wenken, getuigende van diepe kennis van het menschelijk hart en innige waardeering van de apostolische bediening. Ten bewijze doorbladere men het degelijk werk van B. Humbertus: De Eruditione Praedicatorum'). Behalve dit geroemde werk kan men in de XIIIde eeuw nog tal van tractaten aanwijzen, waarin regels worden gegeven voor de predicatie en de vorming der predikers. Den Mendicanten, en onder hen Stephanus van Bourbon, Hugo van St. Cher, B. Albertus Magnus, B. Petrus van Tarantaise enz., komt hiervan het leeuwenaandeel toe. „Le nombre de ces manuels", zegt Lecoy de la Marche, „ne fit qu'augmenter et leur usage que se répandre dans la suite du moyen age: la décadence oratoire les rendait plus indispensables encore. Mais on peut dire que le XIII6 siècle vit la création du genre, et que ce fut un résultat du grand mouvement imprimé a la prédication par les disciples de Saint Dominique". De Orde besteedde de grootste zorg voor de opleiding der jeugdige kloosterlingen tot het gewichtig predikambt. Reeds de oudste kapittels bevatten voorschriften omtrent de vorming en benoeming der predikers. Volgens de constitutiën van B. Jordanns, alsook van den H. Raymundus, moest men een examen ondergaan voor de paters van het provinciaal-kapittel of de afgevaardigden van den Provinciaal. — „Priores non mittant ad predicandum vel confessiones audiendas nisi fratres matnros et discretos". (Cap. gen. Paris. 1239) „Provideant diligentissime Priores ne committant officium praedicacionis nisi Fratribus ad hoe idoneis et moribus et scientia approbatis". (Const.) Op het prov. kapittel van Orvieto in 1275 werd den Prioren i) Opera B. Humberti. P. II. p. 178. Ed. Berthier. 122 yerboden eigenmachtig Terlof tot prediken te geTen, zonder de patres a consiliis gehoord te hebben. Het prov. kapittel van Napels in 1278 bepaalde: „Priores praedicatores non exponant nisi sint exercitati, et approbati in consilio sacerdotum". Het provinciaalkapittel van Siena in 1295 verbood het preeken aan : „notabiliter juvenes" ; het provinciaal-kapittel van Arrezzo in 1315 stelde vast : „quod studentes omnino abstineant a praedicatione". Om de jeugdige predikers voor gevaren te behoeden, om hun onderricht en voorbeeld te geven, moesten steeds oudere paters hen vergezellen. Vandaar de strenge wet, dat men een socius bij de prediking moest mede nemen. Hoezeer de prediking als een wezenlijk doel der Orde werd beschouwd, blijkt uit het feit, dat in 1230 de predikers in Frankrijk overwegend Dominicanen waren In 1273 telde men te Parijs onder de .61 predikers 30 Dominicanen, 14 Minorieten en 17 secnlieren. „Les Dominicains surtout, devenus en quelque sorte les voyageurs de la prédication, se répandirent dans les villes et les campagnes, haranguant sur leur passage le peuple et les cleros, exposant le but de leur institution et recrutant des confrères en mêmes temps que des auditeurs. La science d'un coté, le nombre de 1'autre, les placent a la tête de leurs concurrents au XIIIe siècle" ')• De nog oTergebleTen handschriften leggen getuigenis af Tan het werkzaam apostolaat der Dominicanen. Van de 318 bekende predikers, wier werken geheel of gedeeltelijk te Parijs bewaard worden, behooren 91 tot de seculieren, 227 tot de regulieren, hierTan 98 Dominicanen en 53 Frauciscanen. Hoeveel Dominicanen er onder de 200 handschriften van anonymi schuil gaan, is moeilijk te gissen. Men zie de uitvoerige lijst bij P. Mortier2). In Duitschland verwierven de Dominicanen in het begin der 14de eeuw grooten naam door Magister Bckehart, Joannes Tauler en B. Henricus Suso, de corypheeën der Mystiek; zij preekten echter meer voor de kloostergemeenten dan voor het volk 3). 1) Lecoy de la Marche. o. c. p. 80. 2) Mortier o. c. T. I. Appendice. B. p. 666. S) „Dabei gingen sie nach zwei Richtungen auseinander, je nachdem sie die Volkspredigt oder die Klosterpredigt pflegten. In der ersteren waren die Minoriten, in der anderen die Dominikaner die Führer... Die ein:rrQszreichsten Klosterprediger waren nicht Minoriten, sondern Dominikaner". — Hauck. Kirehengeschiehte Deutsohlands. V. 8. 345, 851. 123 Onder de voornaamste boetepredikers, die in de 14de en de 15de eeuw de Christenheid tot een vernieuwd godsdienstig leven opwekten, telt Italië B. Venturino vau Bergamo, en Spanje den onovertroffen apostel, den H. Vincentius Ferrerius. B. Het Apostolaat onder de heidenen en sehismatieken. Het is bekend, dat de H. Dominicus met Diego van Azevedo naar Oostelijk Europa wilde trekken, om daar de Cumanen tot het Christendom te bekeeren en, zoo het Code geviel, het geloof met zijn bloed te bezegelen. Gehoorzaam aan den wensch des pausen Innocentius III, wendden beide mannen zich evenwel tot de Albigenzen. Het apostolaat onder de heidenen, gekroond door den marteldood, bleef nochtans Sint-Dominicus' levenswensch en ideaal. Op het eerste generaal-kapittel te Bologna, in 1220, wilde hij van het bestuur der Orde ontheven, worden, om zich aan de missie te kunnen wijden Waf hem niet gegeven was, had God zijn kinderen weggelegd. Apostolaat onder de Cumanen. Navolgend verslag is ontleend aan het • Appendix der Vitas Fratrum, welk Appendix in 1259 door Petrus Bodrogiensis geschreven is. In 1221 werd Paulus van Hongarije, doctor in 't kerkelijk recht te Bologna, en onlangs in. de Orde getreden, door den H. Dominicus met nog vier paters, onder wie B. Sadocus. naar Hongarije gezonden. Eerst kwamen zij te Kaab, waar op hun preeken drie bekwame studenten zich in de Orde lieten opnemen. Van daar trokken zij naar Veszprim, en vervolgens naar Alba Regalis of Stuhlweissenburg. Daar het aantal kloosterlingen gaandeweg aangroeide, zond Paulus eenige paters naar de sehismatieken, die woonden tusschen den Drau-en den Sau. Velen werden tot de eenheid der Kerk teruggebracht. Gedachtig1 aan den wensch van den H. Vader Dominicus om het geloof te gaan prediken onder de heidenen, wendden zij zich tot de Cumanen, welke volksstam aan de oevers van den Dnieper woonde. Na veel kwelling en vele wederwaardigheden werden allen door de heidenen teruggedreven. 124 Een tweede maal gingen zij er heen, leden allerlei ontbering en vervolgiug; eenigen werden gevankelijk weggevoerd, twee (Albertus en Dominicus) gedood; anderen gingen voort met preeken. Eindelijk leenden de heidenen het oor; Borik, het hoofd der Cumanen, werd het eerst gedoopt met eenigen van zijn stam. Hij volhardde in het geloof, stierf christejijk af en werd begraven in een kapel, toegewijd aan de H. Maagd Maria, het bedehuis tevens der kloosterlingen. Na dit stamhoofd bekeerde zich Membrok, een nog aanzienlijker vorst, met duizend van zijn stam. Andreas, koning van Hongarije en vader van de H. Elisabeth, was zijn doopheffer. Na veel zwoegen slaagden de paters er in, daar een klooster te stichten en geregeld het predikambt uit te oefenen. De vruchten waren overvloedig; de oogst was rijp. In 1241 kwam echter een storm opzetten, die het geheele missiewerk verwoestte, n.1. de inval der Tartaren. Ongeveer negentig Dominicanen, onder wie B. Paulus, stierven den marteldood door het vuur, het zwaard en de pijlen. De Cumanen, die zich in de naburige landen: Griekenland, Bulgarije en Servië, verspreid hadden, vereenigden zich, na het vertrek der Tartaren, in Hongarije. De koning en de koningin van dit Rijk, beiden ijverend voor het geloof zonden onder hunne bescherming tien paters om onder de verdreven Cumanen te werken. In 1259 waren vele duizenden hunner bekeerd '). Hetzelfde Appendix bevat een brief van zekeren Fr. Benedictus aan den Generaal geschreven namens de „fratres inter Cumanos commorantes". „Noveritis igitur, pater reverende, quod ab eo tempore, quo nobis existentibus in Hungaria aliqui principes memoratorum Cumanorum fuerunt baptizati successive, annis singattS, cooperante nobis Dei gracia, plura millia hobilium et inferiorum utritisque sexus de ipsa gente baptismi graciam suscipientes, tam in jejuniis quadragesimalibus, quam allii(s) christiani ritus observanciis fidem catholicam pro viribus imitantur. Et quod hec omnia beneficio nostri ordinis pro venerint,. cum dignis graciarum accionibus recognoscunt". Bovengemeld verhaal wordt bevestigd door de bullen van paus Gregorius IX2). ï) Mon. Ord. Praed. Vita» Fratrum (Edit. Beichert) p. 307. ï) Anal. Ord. Praed. Epit. ad. Butlariüm. 125 Gregorius IX ontslaat den Aartsbisschop van Gran (Strigoniensis) van zijne kruisvaartgelof'te en benoemt hem tot pauselijk gezant „in Cumania et Brodina, ubi Fratres Praedicatores jam suntmessis Dominicae operarii et princeps Bort (Borik) cum omnibus sibi subditis fidem desiderat suscipere christianam. (1277) p. 442. — In een schrijven aan den Prior (provincialis) der Predikheeren van Hongarije meldt de Paus, dat de Aartsbisschop van Gran, zijn legaat, den prior Theodericus — eruditum in lege Domini et vita preclarum — tot bisschop over de Cumanen heeft aangesteld. Hij spreekt van : , conversionem non parvae multitudinis Cumanorum", vermaant hem de meest geschikte fraters te zenden, doch voegt er bij: et iis, qui se ad hoe sua offerunt voluntate, te non difficilem sed facilem debeas adhibere, maxime cum ad hunc laborem, sicut accepimns, plures pro Christo se offerunt ex fratribus supradictis". (1228) p. 486. — Op denzelfden dag schrijft de Paus aan zijn legaat, dat, naar hij vernomen heeft, de Cumanen, totnogtoe een nomadenvolk, steden en kerken willen bouwen. Hij verleent daarom een aflaat van 100 dagen aan allen, die persoonlijk of door aalmoezen hiertoe willen bijdragen, en een aflaat van 2 jaar voor degenen, die de landen, welke aan de Cumanen grenzen, op den sultan van Iconium helpen veroveren, of de vijanden der Cumanen bestrijden. Van denzelfden datum is een bul aan Bela, koning van Hongarij, zoon van Andreas, om te blijven medewerken aan de bekeering der Cumanen. In 1229 schrijft de Paus aan bisschop Theodericus: „Cum pro fide in gente Cumanorum plsntanda solicite laboraveris et profeceris laudabiliter, dante Domino incrementum, tuis precibus benignius annuentes, te ac successores tuos, a cujuslibet subjectione, preterquam romani pontificis, liberos esse decernimus, et immediate ad jurisdictionem sedis apostolice pertineïe". — Zoo iemand der Cumanen — „agehdo forsan manus in clericos seu per aliud sacrilegium in canonem" — kerkelijke straf heeft beloopen, kan hij den delinquent er van ontslaan „quoniam infantia tenera, potius est lacte quam vino, quod parvulis consuevit obesse, fovenda": p. 501. In hetzelfde jaar schrijft dft' Paus aan de bekeerde stamhoofden der Cumanen, dat zij met 'al het hunne, ook voor de toekomst, opgenomen worden „sub nostra et beati Petri protectione ; districtius 126 inhibentes, ne quis in tos Tel terram Testram, ex eo quod conTersi estis ad Christum, dominium usurpare presumat, aut juguni Tobis imponere servitutis, statuendo, ut salvo Dei timore, gaudeatis in omni pristina libertate" p. 502. Volgens de Annalen Tan Bzovius werd in 1233 B. Hadrianus met 26 gezellen gemarteld, terwijl bij Bosna 32 Dominicanen werden verdronken. In 1234 moedigde de Paus koning Bela weer aan om onder de Cumanen kerken te bon wen en ze te doteeren. Apostolaat onder de Bosniërs. In bet Appendix van Vitas Fratrum lezen wij; Item in Bosnia et Dalmacia que apnd eos ecclesia Slavonie nuncupatur, missi sunt eciam fratres ad hereticos, ubi scientes fratres innumeram animarum multitudinera perire per hereticorum errorem. Cum autem archiepiscopus Colociensis (Kalocsa) apostolice sedis tune legatus, cruce signatus, contra eos pluries exercitum perduxisset et modicum Tel parum proficeret, tandem fratribus nostris tanquam negoeium alias desperatum a summo pontifice per plures litteras est commissum '). Qui predicacioni et disputacioni contra hereticos insistentes, beate memore rege Colomano eis astante, mirabiliter profecerunt ita ut muitos hereticorum et credentes eorum ad fidei conTerterent Teritatem, et multi ex iisdem, qui conTerti nolebant, per ministrales dicti regis Colomani ignibus traderenter, et ecclesie destructe, in quibus jam spine et Tirgulta nata erant, fuerunt reparate.. Ubi eciam duos conTentus habuimus, quos postea heretici combusserunt. De mandato eciam domini pape et auctoritate (Innocentii IV. 1250) missi sunt fratres de provincia nostra in Bomaniam (Rumenië) ad predicandum schismaticis; et intraverunt provincias, scilicet Durachium (Durazzo), Arabaurum (Albanië), Vernanicam (Unavië), Poloniam, in quibus diverse habitant naciones et sunt in maxima parte sub dominio schismaticorum; multumque fecerunt in eis fructum animarum predicando et confessiones eorum audiendo multosque errores, qui ibidem vigebant, eliminarunt. Recipiunter autem tam a clericis quam a laicis et obtemperant eis, et ubi guerre i) Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Greg. IX. 6 Aug. 1289. 127 principum, quas inter se habere ceperunt, sopite sunt, maximus profectus patet verbi Dei". Bosnië wordt in een schrijven van paus Gregorius') genoemd: „terra deser(a et invia; diu luxit et languit, spinis eam replentibus et urticis, factaque cubile dragonum et pascua struthiorum, in tenebris et umbra mortis versabatur fere totaliter". Uit de pauselijke bullen moet men opmaken, dat hier geen heidenen, geen sehismatieken, maar ketters woonden. Welke ketters, wordt niet vermeld. Volgens den geest dier tijden werd het geestelijk apostolaat in Bosnië, gesteund en beschermd door het zwaard der wereldlijke macht. Een der voornaamste apostelen in Bosnië was P. Joannes van Wildeshausen, gewoonlijk bijgenaamd: Teutonieus. In 1231 was hij provinciaal van Hongarije en had het toezicht over de paters, die Uit Hongarije naar Bosnië ter missie gingen. In 1233 had Ubanus, bloedverwant van den hertog van Bosnië, beloofd zich te bekeeren, en tot onderpand der belofte zijn zoon aan de paters in gijzeling gegeven 2). — Daar de bisschop van Bosnië niet leefde, zooals het betaamde,' en zijn ambtsplichten verzuimde, beval paus Gregorius zijn legaat, Jacobus van Praeneste, aartsbisschop van Kalocsa, dien bisschop af te zetten en een ander te benoemen 8). Daarop werd P. Joannes Teutonieus door den legaat tot bisschop benoemd, en gewijd in 1234. — In October 1234 schrijft de Paus aan: „Fr. Johanni, episcopo Bosnensi, contra hereticos Sclavonie predicauti", en geeft hem de volgende gunst: „Ut omnibus qui tuam solemnem predicationém accesserint, semel in ebdomada decem dies de injuncta sibi penitentia valeas relaxare" ; ook absolveeren van de excommunicatie, ingeloopen „pro incendiis et injectione manuum violenta in clericos vel alias religiosas personas". Dit apostolaat was tevens een kruisvaartprediking, zooals blijkt uit de aanhaling van Vitas Fratrum en uit volgend pauselijk schrijven aan Joannes Teutonieus: „Ut autem officii tui debitum contra pestilentes hujusmodi liberius et efficacius prosequaris, uniyersis catholicis per regnum Hungariae constitutis, qui ad commoni- 1) Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. 17 Oct. 1284. 2) Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. nr. 399. ») Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. 17 Oct. 1234. 128 tionem tuam crucis assumpto charactere ad hereticorum exterminium se accinxerint, illam indulgentiam, illudque privilegium elargimur, que accedentibus in terre sancte subsidiuin conceduntur" ')■ Te Bosna, thans Diakovar, was een klooster der Dominicanen. Ofschoon het bisdom rijk gedoteerd was, leefde P. Joannes arm en eenvoudig. Thomas Oantimpratanus, die Joannes van zijne jeugd af gekend had, schrijft in zijn Biënboec*): „Ende doe hi vanden bisdom alle jaer te renten had meer dan VIII. M. mare, nochtan en verdede hi daer niet vau tot sijn selfs behoef, mer hi gaft altemale den armen. Hi en had mit allen geen peert, mer hi had enen ezel, die daer droech die boeke, des biscops staf, hoet ende ornamenten, ende ginc zelve te voet mit den anderen brueders". De grootste moeilijkheden tijdens dit apostolaat ondervond P. Joannes van den kant van Andreas II, koning van Hongarije, die zich aan de grootste afpersingen schuldig maakte, de hoogste amb+en aan Joden venraf. de geestelijke goederen aansloeg en zich niet stoorde aan het privilegium fori. Het geschil liep zoo hoog, dat de Paus in 1234 geheel Hongarije met het interdict bedreigde, zoo de koning binnen vastgestelden tijd geene voldoening gaf. De termijn verstreek, en Joannes werd verplicht, het interdict overal af te kondigen. De hardnekkigheid des konings en de weifelachtige houding des primaats brachten nu den gevolmachtigden Dominicaan in zulk eene moeüijke stelling, dat deze herhaaldelijk bij den Paus op ontslag aandrong, en de gunst verzocht, als een eenvoudige pater onder de gehoorzaamheid van den Generaal te mogen leven. „Sed postmodum, post multam instanciam, obtinuit a Papa Gregorio cessionem, et nulla provisione retenta, ad Fratrum humilitatem et consortium est reverus, manens inter illos tanquam unus ex illis" 3). In 1237 werd hij door den Paus van zijn ambt ontheven. In plaats dat hij door de gevraagde gunst van zijn last werd verlicht, werd hij thans met een zwaarderen beladen. In 1238 werd hij tot provinciaal van Lombardije gekozen. Hij meende dat ambt te mogen afwijzen, door zijne bisschoppelijke waardigheid als 1) Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. nr. 441. 2) Uitgave Van de Vet. blz. 346. 8) Chronicon B. Humberti. 129 beletsel aan te geven, doch de Paus verwierp dit bezwaar: hij had zich onder de gehoorzaamheid der Orde begeven: hij moest ook de gevolgen daarvan dragen. — In 1241 werd hij tot Generaal gekozen. Hij stierf den dood der rechtvaardigen den 5 Nov. 1252. Bela IV, koning van Hongarije, en zijne gemalin zonden ieder een prachtig elogium over P. Joannes Teutonieus aan het generaalkapittel, in 1260 te Straatsburg vergaderd. De koning besloot zijn lofrede: „Invigilate igitur, patres dilectissimi, quod vita et miraeula ejusdem prodire possint in publicum et sancta mater ecclesia tanti filii gloria incrementum recipiat spirituale et populus christianus per patroeinium ejusdem augeat et salutem". — Met de nalatigheid, aan de eerste eeuwen der Orde eigen, werd op dit verzoek geen acht geslagen. Ben Dominicaan, Fr. Ponsa, volgde Joannes in het bisdom van Bosnië op. In later eeuwen is deze missie geheel verwoest geworden door het voortrukken der Turksche legerscharen. Apostolaat onder de Rutheuen. De Ruthenen, die voor het grootste gedeelte schismatiek waren, woonden ongeveer ten Zuid-Oosten van Oostenrijk, in het toenmalige koninkrijk Halicz, welks hoofdstad van gelijken naam aan den Dniester ligt. Ofschoon Koloman, zoon van Andreas, koning van Hongarije, en Salomea, zijne gemalin, voortreffelijke katholieken waren, bleven de Ruthenen, die hun waren onderworpen, schismatiek. De H. Hyacioth trok met zijne gezellen derwaarts. In 1234 schreef paus Gregorius een brief aan de Fratres Praedicatores „peregrinationem assumentibus ad exteras regiones, in terras Ruthenorum et Paganorum proöciscentibus" *), waarin hij hun volmacht geeft te doopen, ketters, sehismatieken en geëxcommuniceerden te absolveeren. — Gerardus, leerling van den H. Hyaciuth en provinciaal van Polen, werd in 1235 tot eerste bisschop der Ruthenen benoemd. Toen later de zetel van Halicz tot aartsbisdom voor de Katholieke Ruthenen werd verheven, werd Bernardus, Dominicaan, de eerste aartsbisschop. 1) Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. nr. 422. 9 130 Apostolaat onder de Russen. Onder Rusland verstond men destijds het vorstendom Kiew. De bevolking bestond grootendeels uit sehismatieken en heidenen ; Het aantal katholieken was gering. Omstreeks 1222 kwamen de H. Hyacinth en gezellen te Kiew, maar mochten daar niet preeken, krachtens het verbod van den sehismatieken hertog Wladimir van Moscou, wien het vorstendom onderhoorig was. Na veel moeite gelukte het den H. Hyaeinthus toestemming te krijgen om te preeken ten minste tot de Katholieken; daarna volgde ook de bekeering van verschillende sehismatieken en heidenen. In 1227 werd te Kiew een klooster gesticht; weinig tijd later ook een te Sandomir. Ten behoeve der missie gaf paus Gregorius in 1230 aan de Poolsche paters de volmacht, te lezen op een altare portatile. In 1233: „Priori Provinciali Poloniae et Fratribus O. P. commorantibus in Russia concedit (Gregor. P.) ut aceedentibus ad eorum praedicationem 40 dies de indulgentia largiantur, necnon incendiarios et clericorum percussores absolvendi facultatem habeant" ')• Ook. verleende hij hun de macht „ut in malos religiosos et in clericos saeculares bigamos et sacerdo.tale officium usurpantes auctoritate apostolica procedant" 2). In 1240 veroverden de Tartaren de stad Kiew en staken haar in brand; de H. Hyachinthus vluchtte met zijne gezellen op wonderbare wijze. Na den aftocht der woeste horden keerden de Dominicanen weder. In 1260 herhaalden de Tartaren hun inval en veroverden Sandomir, waar de gelukz. Sadoc met 48 ordebroeders den martelpalm verwierven. — Twintig jaar na den dood van den H. Hyaeinthus, gestorven in 1257, telde de provincie Polen 36 kloosters. ( Apostolaat onder de Pruisen. Nergens in de Noordelijke landen van Europa had het heidendom dieper wortel geschoten dan in het eigenlijke Pruisen, een landstreek tusschen Brandenburg en Polen. Het was bewoond door woeste, vrijheidlievende stammen, die alleen luisterden naar hunne 1) Annal. Ord. Praed. Epit. Bult. Gregor. IX. nr. 333. 2) Annal. Ord. Praed. Epit. Buil Gregor. IX. nr. 334. 181 machtige druïden. De eerste geloofspredikers stierven er den marteldood. In 120'J slaagden de Cisterciënser Christianus er in, een ehristengemeente te stichten; in 1215 werd hij tot bisschop der Pruisen benoemd, maar in 1216 werd zijne geheele missie verwoest. De politiek, de heerschzucht en naijver der naburige Christenvorsten brachten hier aan de Evangelie-prediking groot nadeel toe. Niet geheel ten onrechte zagen de Pruisen in de missionarissen voorloopers en spionnen hunner vijanden, vooral der Polen, die zich de heerschappij van alle Noordsche landen aanmatigden. Ten gevolge van den verdelgingskrijg, dien de Pruisen tegen de nieuwbekeerden en de Polen voerden, schreef paus Honorius III in 1217 een kruistocht tegen hen uit. De heidenen werden verslagen, doch begonnen na den aftocht der kruisridders, nog wreeder hun verwoestingswerk. Bisschop Christiaan en Conrad, hertog van Massovië, stichtten nu tot verweer de ridderbroeders van Pruisen, doch de jeugdige orde was tegen de overmacht niet opgewassen. Zij werd verslagen, en het vermoorden van priesters en monniken hield aan. Thans riepen Christiaan en Conrad de hulp in der Duitsche Orde, en stonden haar het gebied af, dat zij op de Pruisen veroveren zou. In 1228 begon de Duitsche Orde den strijd, die zestig jaar zon duren, en waarin zij meermalen door kruislegers werd gesteund. Duitsche kolonisten vestigden zich in Pruisen, terwijl Pruisische knapen naar Duitschland ter opvoeding werden overgevoerd. Inmiddels wijdde zich een schaar onverschrokken geloofspredikers aan het apostolaat. Vooral maakte zich de H. Hyaeinthus verdienstelijk; hij stichtte onder meer kloosters te Koningsbergen, Elbing, Dantzig en Camin. „Von den Dominicanern", zegt Hergenröther, „ward trefflich gewirkt" *). In 1230 riep paus Gregorius alle Dominicanen uit Oost-Europa ter missie op naar Pruisen 2). „Ex literis sane dilecti filii nobilis viri ducis Mazovie intelleximus, quod pagani Prutheni nomen Christi, quem ignorant, ad cujus cognitionem venire non volunt, exterminare tanquam" profanum de suis finibus per extermininm christianorum ibidem existentium intendentes, ipsos vehementer !) Hefele Kirchengesckichle. II. S. 454. 2) Annal. Ord Praed. Epist. Buil. Gr eg. IX. nr. 238. 182 impugnant, destruentes terras eorum, qui resistere pré paucitate non possunt, et personas etiatii miserabiliter trucidantes, et licet idem dux ordinem fratrum hospitalis sancte Marie Teutonicorum in terram suam ad christianorum aüxilium introduxerit.... quia tamen ad tani arduum negotium sufficere pro se nequeunt et egent tidelium subsidiis adjuvari, universitatem vestram monemus et hortamur" etc. — Kruistochtprediking, In 1231 prees paus Gregorius de geloovigen, die Pommeren en Pozolok bewonen, omdat zij trouw de prediking der Dominicanen aanhooren, vermaande hen daarin te volharden, en stelde hunne personen en goederen sub protectione beati Petri: „Cum, sicut accepimus et utique acceptamus, dilectos filios fratres ordinis predieatorum , vobis salubriter evangelizantes , eosdem sèscipientes humiliter et devote ac benigne traetantes, ipsorum monitis et exhortationibus, qui vestraruïn salutem sitinnt animarum, intimis affectibus intendatis, quod est utique salUtis vestre optimum argumentum, quod sacre predicationis alimento sepe refecti nequaquam potestis eterne vite formidare dei'eetum, cum illorum vei'ba divi- nitus inspirata, spiritus sint et vita Dictos quoque fratres, inconfusibiles Domini operarios, et cooperatores vestte saltftrs pio ïimore venerabilitër amplécteutes, non deficiatis ipsorum sanam doctrinam deBidetabiïrter amplexari, eorum monitis efficaciter obsequendo". — In 1282 beval paus Gregorius den Dominicanen van Bohème den kruistocht te preeken tegen de Pruisen, en gaf hun de macht om de pelgrimsgeloftën te cömmutee'ren. De Pruisen, zoo lezen Wij in de bul haddén in de naburige landen meer dan 10.000 dorpen verwoest, benevens alle kerken en kloosters. „Quare ad cultum divini nominis preterqfcam in sylvis, in quibns multi de fidelibus latitant, locus hodie non habetur. Ipsi étiam plusquam Vigititi millia christianorum in occisiöue «gladii posfterunt et ignotóiniosa morte damnartiftt et adhuc de lidelibus ultra quinque millia detinentes in compede servitütis". Onder deze vervolgzieke Pruisen waren er velen vroeger gedoopt geweest. — In hétzelfdè jaar verleent de Paus aan allen, die de kruisvaartprediking der Dominicanen in Dacië bijwonen 20 dagen aflaat; eveneens voor de Dominicanen in de kerkprovincie Maagdenburg. 1) Anal Ord. 'PraM. Spit. Buil. Gregor. IX. m. 281,394, 89&i 897,898,436. 133 Ia 1233 spoorde de Paus den gelukz. Jordanns aan, de paters ter kruisvaartprediking tegen de Pruisen te zenden ; ook schreef hij: „Fratribus Ordinis Praedicatorum in Prussiae partibus constitutis", dat zij de kruisvaarders moesten aanmanen om versterkingen te bouwen. Den 7den October 1233 richtte de Paus nog twee brieven tot de paters in Prnisen; zij moesten goed toezien bij het toelaten der Pruisen tot het Doopsel, en de Christenen dringend aansporen het leger der kruisvaarders bij te staan „contra perfidiam Prutenorum". — Daar de kruistochtpredikers onzer Orde vele aalmoezen inzamelden en legaten verwierven voor den kruistocht, gaf de Paus hun bevel om zorg te dragen, dat alle inkomsten ter beschikking van de Duitsche Ridders zouden worden gesteld. Het gezamenlijk optreden der Duitsche Orde en der Dominicanen tegen de heidensche Pruisen had ten gevolge dat de Dominicaansche liturgie, welke door de Duitsche Orde werd overgenomen, ook in de Pruisische bisdommen Culm, Brmeland, Samland en Marienwerder, door deze Ridders gesticht en bestuurd, werd ingevoerd *). Wg0. Van de vriendschappelijke verhouding tusschen beide Orden getuigt een aanteekening in de kroniek der Duitsche Orde: „Dese meister (Otto van Carpen, tweede hoogmeester der Orde) by synre tyt, nae dat sinte Dominicus gesticht had der preker oirden, soe naem dese meister van dien devoten broederen vander preker oirden in allen synen huysen voir capellaenen ende confessores van synen oirden te wesen" 2). Wanneer de Dominicanen het eerst in Pruisen zijn gekomen, is ons niet gebleken. Zij waren er reeds in 1227. In een brief aan den bisschop van Breslau en den deken van Gnesen verheugde zich paus Gregorius over den godsdienstzin van Swentopelk, hertog van Gdanck of Dantzig, en diens broeders, die in hun gebied een terrein gegeven hebben ^fratribus supradictis (predicatoribus) contra infideles nihilominus prelia Domini preliantes". Tevens liet hij de Poolsche vorsten waarschuwen, die heimelijk en openlijk de heidenen tegen Swentopelk opstookten. 1) Mortier. Hist. des Maitrea Gén. Tom. k p. 821 2) Archieven van de Duitsche Orde, Balije van Utrecht. Uitgeg. door J. J. de Geer tot Oudegein, blz. 238. 134 Apostolaat onder de Lithaners. De Lithaners waren stamverwanten van de Pruisen, en evenals dezen krijgshaftig, woest en gehecht aan het heidendom. Na langdurige worsteling tegen de Duitsche Orde werden zij omstreeks 1250 overwonnen. Meer uit politieke beweegredenen, om zijn rijk te behouden, dan wel uit godsdienstige overtuiging, liet hun vorst Mïndowé zich doopen, verzocht van paus Innocentius IV de koningskroon en stelde ztjn rijk sub protectione B. Petri. De Paus zond den Dominicaan Henricus, oud-provinciaal van Polen en bisschop van Oulm, die krachtig aan den kruistocht had deelgenomen, als zijn gezant tot den vorst om hem tot koning te zalven. Dit geschiedde in 1252. B Vitus, Dominicaan, werd de eerste bisschop der Lithauers. In 1254 keerde Mindowé tot het heidendom terug, verdreef alle priesters, en viel moordend en plunderend met een leger van 30.000 man in de naburige Christenlanden. Vele Pruisen sloten zich bij hem aan. Terstond werd een kruistocht gepredikt onder leiding van bisschop Henricus; de kruisvaarders trokken samen, versloegen de heidenen en bedongen vrije prediking van het Christendom. Eerst in 1386, door het huwelijk van koning Jagello met de Poolsche prinses Hedwig, werd Lithauen officieel christen. De bekeering geschiedde toen overijld en gebrekkig. Heilige wouden en afgodsbeelden werden omgehakt; het volk werd door geschenken van nieuwe kleederen verlokt, naar de rivier geleid en bij scharen gedoopt, bijna zonder onderricht, daar de zendelingen de volkstaal niet machtig waren. Nog in 1430 werd er op vele plaatsen afgoderij gepleegd. In de 13de en 14de eeuw trokken verschillende Hollandsche graven en edelen ten kruistocht tegen de heidensche Pruisen en Lithauers, maar langzamerhand verloor die strijd alle godsdienstig karakter '). Het apostolaat van den H. Hyacintlms. Het is een hopeloos werk een itinerarium te willen bepalen van de missie-tochten van dezen Apostel van Noord-Oostelijk Europa. x) Men denke aan net liedeke: Naer Oostland willen toy ryden, Naer Oostland willen wy mee. Men leze over Jan, graaf van Blois, in Busken Huet: Land van Rembrand. 135 Bij zijne levensbeschrijving hebben zijne vereerders niet de chronologisehe orde gevolgd, maar, volgens^de gebrekkige methode der toenmalige hagiografen, de panegyrische, d. w. z. de biographie niet afgedeeld volgens tijdvakken, maar volgens de verschillende deugden. Daarbij hadden zij geringe kennis der aardrijkskunde, te weinig kritischen zin om te onderscheiden, of het werk door den H. Hyaeinthus persoonlijk of door zijn leerlingen geschied was, en lieten zich vermoedelijk te veel door hunne enthousiastische vereering en bewondering van den Heilige vervoeren. Als zeker moeten wij aannemen, dat de H. Hyaeinthus — op zijn aposfeltochten was hij van verscheidene ordebroeders vergezeld — meermalen Pruisen doorkruist heeft, alsook Pommeren en Mecklenburg. In 1233 en in 1235 bezocht hij de provincie Dacië, trekkend door Sleeswijk, Holstein, Denemarken naar Zweden. De kloosters in Sleeswijk en Holstein zijn vermoedelijk door hem op dien tocht gesticht; de overige kloosters der provincie van Dacië zijn, wat Noorwegen aangaat, gesticht door Bngelsche paters; wat Zweden betreft, door Zweedsche paters van Lund en Sigtuna1). Dit laatste klooster, het ondste en beroemdste van Dacië, was gesticht door de paters Simon van Zweden en Niels van Lund, die in 1219 door den H. Dominicus, op aandringen van den proost v au Sigtuna, daarheen gezonden waren. Dat de H. Hyaeinthus van Denemarken uit een uitstapje zou gemaakt hebben naar IJsland en Groenland, kan men veilig onder de fabels rekenen. Het apostolaat in den Griekschen archipel zal vermoedelijk aan Hyaeinthus' leerlingen moeten toegeschreven worden, terwijl de tocht naar China zich wel tot Siberië zal beperkt hebben. Met dat al blijft het apostolaat van den H. Hyaeinthus een reuzenwerk, den H. Paulus en den H. Franciscus Xaverius waardig. In 1243, 1246, 1251 en 1253 richtte paus Innocentius IV bullen aan den Provinciaal van Polen en de.Pooische paters, om den kruistocht te prediken, eh aan de bekeering der heidenen en de onderrichting der nieuwgedoopten te arbeiden. — In 1253 gaf hij den Poolschen paters het voorrecht roode schoenen, kousen, handschoenen en hoed te dragen, gelijk op het Concilie van Lyon Wedel-Jarlsberg. La Province de Dada. p. 7. 136 aan de kardinalen was verleend l). Het rood moest hen herinneren, dat zij altijd gereed moesten wezen hun bloed voor het geloof te Vergieten. Apostolaat onder de Mooren. In 1225 gaf paus Honorius III aan de Dominicanen, op hun verzoek, toestemming om naar Marocco te gaan, De bul is gericht aan fr. Dominicus, den prior, en aan fr. Marüaus; zij kregen voLmacht om te preeken en te doopen 2). Nadat fr. Dominicus op last des Pausen tot de bisschoppelijke waardigheid was verheven, ontving hij den 7den en 88ten October 1225 3) twee brieven. Krachtens den eersten kon hij afvalligen weer in de Kérk opnemen; in den tweeden brief drukt de Paus zijn vreugde uit over Dominicus' ijver, en spoort hem aan, daarin te volharden. „Cumque zelus te comedat animarum qui cuactis sacriüciis antefertur, pro incredulis convertendis, apostatis revocandis, confirmnndis nutnntibus et fidelibns roborandis, te ipsum in holocaustum Domino voluntarie obtulisti, talium curam suseipere ac peragrare cum discrimine corporis infidelium regionem zelo succensus fidei non-formidans, ut oves reducas et alienas adducas, anxiliante Domino, ad ovile". — De Bisschop van Toledo werd door den Paus gelast om den Predikheeren doortocht te geven en, zoo noodig, bisschoppen voor hen te wijden4). Zij vertrokken in het habijt, met geschoren baard en kruin, en zochten toegelaten te worden tot de Christenen, die in gevangenschap of slavernij leefden, maar werden overal afgewezen. Daar zjj, de volstrekte armoede onderhoudend, leefden van de spijzen, die hun werden gegeven, en geen geld mochten aannemen, leden zij meermalen het grootste gebrek, want het volk placht daar geen spijzen te geven, maar wel geld. De Paus stond hun daarom toe, geld aan te nemen en eveneens van gewaad te verwisselen, het haar te laten groeien „non tam ad declinandam illius genlis barbarae feritatem, quae in Christianos crudelius debachatur, quam ut liberins possint 1) Fontana. Monumenla Bom. p. 66. Nog tegenwoordig dragen de paters der Poolsche Drovincie eene roode sjerp. 2) Anal. Ord. Praed Evil. Buil. nr. 132. ») Anal. Ord. Praed. Epit. Buil. nr. 184. 186. 4) Annal. Ord. Praed. Epit. Buil Gregor. ÏX. »r. 187. 187 visitare Christianos ipsos in earceribus et locia aliis ad clandnm eis salntis monita et exhibenduni ecclesiastica saerainenta" '). Van dit apostolaat gaf de H. Raymundus het volgende verslag aan den Generaal Joannes Teutonieus : „Fructus qui fit per ministerium fratrum in Afriea et in Hispania summatim comprehenditur in sequentibus: Primo inter milites christianos commorantes ibidem, quorum est non modica multitudo, qui estifiunt verbum Dei. Secuhdo inter Aromos, qui suut christiani, sed Sarracenorum servi, nee inteiligunt nisi linguam Arabicam et desiderio magno desiderant fratres, ut instruantur et confirmentur ab ipsis. Tercio in apostatis, qui per diligentiam fratrum revocantur ad fidem, et multi christiani ad apostatandum parati sive propter nimiam paupertatem, sive propter Sarracenorum seduccionem per sollicitudinem fratrum retinentur et conservantur in fide." Quarto quia tam Sarraceni quam eciam multi Christiani seducti ab eis, qui credebant omnes Christianos esse idololatras propter imagines, quas in ecclesia venerantur, sunt, per graciam Dei per doctrinam fratrum ab errore hujusmodi revocati. Quintus fructus est circa christianos captivos, qui instrunntur et confirmantur a fratribus et frequenter liberantur omnino. Sectus fructus est inter Sarracenos, apud quos et maxime potenciores et eciam apud ipsum miramolim sive regem Tunicii tantam contulit eis Dei graciam et favorem, ultra quam ad presens expediat scribere quod jnnua videtur aperta quasi ad inesfimabilem fructum, dam tarnen messores non desinunt; et eciam jam multi ex eis, maxime apud Murciam tam in occulto quam in manifesto sunt conversi ad fidem" 2). Dominicus, de eerste bisschop van Marocco, stierf in 1232 met verschillende Franciscanen den marteldood 3). Eenige jaren later ging Marocco voor de Christenen verloren; te Tunis wist de Provinciaal der Dominicanen zich te handhaven. Nog in de 14de eeuw treft men Dominicaner bisschoppen aan in Marocco, Tanger en Bugia. Op wetenschappelijk gebied bestreden vooral de Dominicanen 1) Annal. Ord. Praed. Epit. Buil. Gregor. IX. nr. 138. 2) Gerard. Frachet. Vita» Fratrum. p 810. 8) Hergenröther. Kirehengeschichte. B. II. 8. 446. 138 de Mooren en Joden in Spanje en Afriea. Raymundus Martini schreef tegen beiden zijn polemisch-apologetisch werk Pugio fidei; St. Thomas, op verzoek van den H. Raymundus, de Summa contra Gentiles. — Beroemd maakten zich nog P. Franciscus Oendra en P. Paulus Christiani '). Apostolaat in het H. Land. De missie van het H Land was eigenlijk de missie bij uitnemendheid. Men bedenke, dat toentertijd Jerusalem in handen der Turken was; dat de laatste bolwerken den Christenen dreigden te ontvallen ; dat de Paus, in vereeniging met den H. Lodewijk, de Christenheid ter kruisvaart opriep. Het enthousiasme waakte weer op, vooral in Frankrijk, waar juist de Orde zich het krachtigst ontwikkelde. In 1222 werden de Dominicanen voor het eerst naar Palestina gezonden. Op het generaal-kapittel van 1228 werd het H. Land tot provincie verheven. Hoeveel kloosters er destijds gesticht waren, is moeilijk te achterhalen; zeker niet 18 in Palestina en 46 op Cyprus, gelijk sommige schrijvers, o. a. Bzovius, vermelden. In 1277 waren er slechts drie kloosters, waarvan één te Nicosia op Cyprus; aldus Quétif. In 1230 werd te Parijs het beroemde generaal-kapittel gehouden, bekend als capitulum lacrymarum. Hiervan schrijft Ger. de Frachet: ■ „In quodam capitnlo generali Parisius, cum incumberet aliquos fratres mittere ad provinciam Sancte Terre, dixit magister Jordanis fratribus in ipso capitnlo quod si qui parati essent bono animo illuc ire, significarent ei. Vix verbum impleverat, 'et ecce vix fuit aliquis in tanta multitudine, quin faceret statim veniam cum fletu et lacrimis petens mitti ad illam terram salvatoris sanguine consecratam. Frater autem Petrus Eemensis tune prior provincialis in Francia hoe videns surrexit et facta venia cum aliis, locutus est magistro in hunc modum: Bone magister, aut karrissomos fratres istos michi dimittatis, aut mittatis me cum eis, quia et ego paratus sum cum eis ire ad mortem" 2). 1) Mortier. Hist. des Maitre» Oên. I. p. 526. 527. 2) 3erard. de Frachet. Vita» Fratrum p. 150. 139 Zooals bekend is, trok B. Jordanus zelf daarheen in 1236 en verdronk op de terugvaart. — Een der merkwaardigste feiten van dit apostolaat is de bekeering Tan den Patriarch der Jacobieten, die aan het hoofd zijner aartsbisschoppen te Jernsalem kwam, zich met de katholieke Kerk vereenigde en het ordekleed aannam. Tegelijker tijd zwoeren nog twee aartsbisschoppen, één uit Egypte en één uit den Oriënt, het schisma af. Ook uit Bagdad van de Nestorianen kwamen heuglijke berichten. Een en ander wordt uitvoerig vermeld in een brief van P. Philippus, provinciaal van het H. Land, aan paus Gregorius '). De H. Lodewijk had ter kruisvaart in zijn gevolg verscheidene Dominicanen. Daar de paters in het H. Land veel steun en bescherming ondervonden van de Tempeliers, was de verhouding tusschen beide Orden zeer hartelijk. Op 't generaal-kapittel van Parijs in 1243 werd bepaald: „Caveant ne impediantelemosinam fieri templciriis qui devoti amici sunt ordinis, vel aliis bonis viris'. In de tweede helft der 13de eeuw zijn in het Oosten vele kloosters door de Turken uitgemoord. Apostolaat ouder de Tartaren. Op het Concilie van Lyon, 1245, besloot paus Innocentius IV missionarissen te zenden tot de Tartaren, omdat er geruchten liepen, dat dit volk jegens het Christendom niet ongenegen was. Humbertus de Romans, destijds Provinciaal van Frankrijk, stelde op het provinciaal-kapittel het verzoek des Pausen voor. „Recitatum est mandatum in capitulo provinciali et ecce tot et tanti fratres se obtulerunt, quod fletus mirabilis capitulum illud occupavit; nimirum aliis cum lacrimis pe'entibus hujusmodi obedienciam, aliis flentibus pro tam caris et dilectis fratribus et se ingerentibus ad labores inestimabiles et mortes frequentes; flebant alii pre gaudio, quia habebant licenciam, flebant alii pre dolore, quia licenciam obtinere non poterant" a). Vier Dominicanen : fr. Asselijn van Lombardije, Albericus, Alexander en Simon van St. Quentin trokken door het Zuiden naar Tartarije, terwijl eenige Franciscanen door het Noorden zich 1) Quétif, Script. Ord. I. p. 104. — Mortier 1. c. I. p. 381. 2) Gérard de Fachet. Vita» fratrum. p. 15L 140 derwaarts begaven. In 1247 kwamen zij bij den Khan Baïtscbou. Na vele ontberingen en mishandelingen te hebben verduurd, keerden de apostelen in 1248 onverrichterzake terug. Hun wedervaren tijdens de reis en het verblijf bij de Tartaren is uitvoerig beschreven door Simon van St. Quentin, en door Vincentius van Beauvais in zijn Speculum Historiale opgenomen. Terwijl de H. Lodewijk met zijn kruisvaarders in 1249 te Cyprus overwinterde, kwamen er gezanten uit Tartarije met het heuglijk bericht, dat verschillende stamhoofden reeds gedoopt waren, en de Khan een verbond wenschte te sluiten met de Franschen om gezamenlijk tegen de Turken op te trekken. De Dominicaan Andreas van Longjumean met eenige ordebroeders, voorzien van eene kapel, trok naar Tartarije, doch werd daar gewaar, dat alles hun was voorgelogen. Volgens sommigen waren de Tartaarsche gezanten bespieders geweest. In 1244 richtte paus Innocentius een schrijven aan Joannes Teutonieus, waarin hij spreekt van de Predikbroeders, die werken onder de Jacobieten, Nestorianen, Georgianen, Grieken, Armeniërs, Maronieten, Mossoulieten en andere Oostersehe volken. In 1255 schreef B Humbertus op 't generaal-kapittel te Milaan een treffende opwekking tot de missiën. „Quod si quis inspirante dei gracia cor suum invenerit secundum voluntatem gubernantis paratum ad linguam arabicam, hebraycam, grecam seu aliam barbaram addiscendam, ex quo sibi mercedem acquirere possit in opere salutari tempore opportuno sive eciam repererit se dispositum ad exeundum castra proprie nacionis circa hoe michi scribere non obmittaf' *). - In zijn omzendbrief van 125Ü" somt hij met vreugde de vruchten op, door de ordebroeders onder de verschillende volken ingezameld, en vo?gt daarbij : „Vos autem fratres karissimi, qui vos ad transeundum ad extraneas naciones et ad linguarum studium tam devote voluntarie obtulistis, quorum ad presens desideriu non implentur, rogo qnod paeienter fer**i* Tanta enim multitudo fuit se offerencium ad predictum quod licet ad hoe -sint plures assumpti, omnes tarnen instanti necessitate necessarii non fuerunt. Vos "igitur per bonam erga Deum voluntatem indubitantur multum meritum acquisistis. — Sciatis 820 1) Mon. Ord. Praed. Bist. V. p. 40 et 42. 141 fratres hoe anno migrasse ad dominum quorum obitus sunt nuper ii capitulo recitati ex quibus duo a paganis sunt pro justicia interiecti, duo a saracenis decapitaii sunt in Terra sancta, quorum nos oracionibus magis quam ipsi nostris forsitan indigemus." '). Met reeht schrijft Gérard de Frachet: „Temporibus primilivis tantus fuit fervor in Ordine, quod nullus sufficiat enarrare; siquidem Spiritus vite erat in rotis" 2). De Congregatie der Pelgrimbroeders. Volgens P. Mortiers) z&n deze congregatie reeds dagteekenen van den H. Hyaeinthus en destijds overal ia Afrika en Azië hare vertakkingen gehad hebben. Nu was de H. Hyaeinthus op zijne tochten wel van vele ordebroeders vergezeld, en trokken ook elders de Dominicanen bij groepen ter missie, soms met bisschoppen voor de te stichten bisdom mei), maar van de Congregatio Fratrum Feregrinantium propter Christum vinden wij eerst in 1318 officieel gewag gemaakt. „Societas Peregrinantium fuit fratrum Praedicatorum ex omnibus Provinciis commcantium collectio sub uno Vieario canoniee constituta, ad infidelium conversionem in Orientalibus partibus degentium procurandam", aldus Masetti '). Om met beter gevolg het apostolaat in het Oosten uit te oefenen, verzocht de Orde aan paus Joannes XXII een bul, waardoor alle missionarissen .in die gewesten onder het bestuur en de gehoorzaamheid van een vicarius-generaal zouden worden gesteld. De Paus voldeed aan dit verzoek, en stelde tusschen de jaren 1312 en 1318 fr. Andreas van Orvieto tot eersten overste aan, gelijk het necrologium uitwijst: „Iste (ff. Andreas) fuit primus Vicarius generalis Societatis Peregrinantium propter Christum et postmodum Inquisitor inter Saracenos et infideles". Deze pater stierf in 1343. In 1337, op het generaal-kapittel te Valenciennes ontvingen de Provinciaals de macht om "ieder zes rèligieusen te zenden naar de provinciën van Griekenland en het H. Land en naar de Societas" Peregrinantium propter Christum. !) Gérard de Frachet. Vitus fratrum. P. IV. cap. I. 2) Mortier, o. c. T. I. p. 872. 3) Masetti. o. o. Vol. I. p. 467. 142 Om de vreemde idiomen te leeren werd een klooster gesticht te Capha in den Chersonesus, en een te Pera bij Constantinopel. De grenskloosters van Polen, Hongarije en Griekenlaud werden vereenigd met Lemberg tot hoofd klooster; zij moesten dienen tot rustoorden voor afgeleefde missionarissen en tevens tot herstellingsoorden voor zieken. In de uitgestrekte missie-landen had men hier en daar hospitia gesticht. In 1318 werd P. Franciscus van Perugia tot aartsbisschop gewijd ; met zes suffragaan-bisschoppen, ordebroeders, vertrok hij naar dè landen der Armeniërs, Georgiërs, Tartaren en Perzen. In 1330 gingen een groot aantal Basiliaansche monniken uit Armenië tot de Latijnsche Kerk over. Zij namen de regels en constitutiën der Dominicanen over en onderwierpen zich in 1356 aan den Generaal als fratres uniti. De Generaal schonk hun een wit habijt met zwart schapulier, stelde in elk klooster eeu Dominicaan tot geestelijken raadgever aan, doch moest zich hiertoe bepalen. De bekeerlingen in de Orde opnemen, was bij pauselijk schrijven verboden. Toen Constantinopel in 1453 door de Turken werd ingenomen en het geheele Grieksche Rijk in de macht kwam der Halve Maan, werd de Congregatie in het hart getroffen, haar levenskracht geknakt. Ben luttel aantal jaren sleepte zij haar kwijnend bestaan nog voort, ten laatste aan de geschiedenis de herinnering, latend van een roemvol verleden. § III. De Inquisitie. Voorafgaande opmerkingen.. Christus heeft aan de bisschoppen, in vereeniging met het zichtbaar Opperhoofd der Kerk, de bewaking zijner leer en het bestuur der geloovigen toevertrouwd: Bonum depositum custodi : (2 Tim. I. 14). Posuit episcopos regere Ecclesiam Dei: (Act. XX. 28). Daaruit volgt voor den Paus en de bisschoppen de strenge plicht 143 om den schat der openbaring in Schriftuur en Overlevering vervat, ongeschonden te bewaren, en alle dwaling op dogmatisch of zedelijk gebied te bestrijden. Derhalve rust op hen een dubbele taak, 1° om de geloovigen te onderrichten, te waarschuwen en van de dwaling terug te voeren, en 2' om door straffen de hardnekkigheid te breken der weerspannige onderdanen en hen te beletten schade toe te brengen aan de Stichting van Christus, m. a. w. de Inquisitie steunt op de potestas judiciaria en coercitiva der Kerk. 2. Br is in de Kerk tweeërlei forum : het forum internum, de vierschaar der Boetvaardigheid (in de Biecht) waarin de Kerk den schuldige bestraft, die vrijwillig schuld bekent en, om zich met God te verzoenen, de voldoening of boete vrijwillig aanneemt; en het forum extemum, waarin de Kerk den schuldige, ook al toont hij geen berouw, bestraft om het onrecht door de overtreding der kerkelijke wetten jegens Christus en Zijne Kerk gepleegd te wreken, om den ongelukkige tot inkeer te brengen, en de geloovigen voor ergernis te behoeden. In het forum internum worden als straffen opgelegd: gebeden, aalmoezen, verstervingen; in het forum externum: interdict, suspensie, degradatie, excommunicatie. Ketterij, geloofsafval, scheuring, elke uitwendige daad strekkende tot vernietiging of ondermijning van den christelijken godsdienst, valt onder het gebied van het forum externum. Aldus reeds in de apostolische tijden. 3. Voor elke rechtspleging dient een rechterlijk onderzoek vooraf te gaan. Van de vroegste tijden hadden daarom de Paus en de bisschoppen voor hunne kerkelijke rechtbanken eene wijze van onderzoek, grootendeels aan de Romeinsche rechtspleging ontleend. 4. Daar de katholieke godsdienst in de Middeleeuwen staatsgodsdienst was en de grondslag der toenmalige maatschappij, volgde hieruit, dat hij, die zich vergreep aan den godsdienst, ook geweld pleegde aan den Staat en de maatschappelijke orde en bijgevolg als oproermaker naar de gestrengheid dier tijden moest worden gestraft. Ketterij was Staatsmisdaad. Het was niet meer dan een dure plicht der vorsten, bij hunne kroning met eed bezworen, dat strafrecht uit te oefenen. Zij droegen het zwaard pro Ecclesia. 5. Onder Inquisitie verstaat men eene geregelde blijvend ingestelde rechtbank, opgericht om onderzoek te doen naar ketterij 144 en om alle openbare dwalingen en aanslagen tegen den waren godsdienst te onderdrukken. Er zijn drie inquisities, één in doel, maar verschillend van oorsprong en wijze van procedeeren ; a. de bisschoppelijke, die onafscheidelijk verbonden is aan het episcopaat, dat met de bewaring des geloofs is belast; b. de apostolische, pauselijke of Romeinsche, die opklimt tot de eerste helft der 13de eeuw (.1231) en c. de Spaansche inquisitie, tegen het einde der 1Ö* eeuw (1481) in Spanje opgericht. De twee laatsten dragen ook den naam van H. Officie. A. Oorsprong en ontwikkeling der bisschoppelijke Inquisitie. De bisschoppen hebben meermalen van hun wettig recht ge bruik gemaakt om de ketters te dagvaarden, te oordeelen en, bij hardnekkige wederspannigheid, aan de wereldlijke macht ter bestraffing over te leveren. Er werd dan een kettergeding gespannen, doch slechts voor tijd en wijl; het was geen blijvend ingestelde rechtbank of inquiattie. Van de uitoefening dezer bisschoppelijke macht vindt men in -West-Europa verscheidene voorbeelden. Vasteren vorm nam deze rechtspleging aan in 1184 op een concilie te Verona; het zijn de eerste lijnen der bisschoppelijke inquisitie. , . De hoofd bepalingen zijn de volgende: Eens of tweemaal sjaars zullen de aartsbisschoppen en bisschoppen in persoon of door hunne aartsdiakens de plaatsen bezoeken, waar, zooals men vernomen heeft, ketters wonen. Drie of meer goede lieden, ja, zoo noodig, ai de naburen, zullen onder eede moeten beloven, dat zij degenen, «e ketters zijn -of geheime bijeenkomsten houden of op eenigerlei wijze -deden, «uilen aanklagen. De bisschop, of «ijne aartsdiaken, zal de aangeklaagden vóór zich dagen en vonnissen. De aangeklaagden zrUlen, volgens de gewoonten van hun gewest, hunne onschuld mogen bewijzen. .Al wie weigert den eed af te leggen, zal voor ketter gehouden worden. Op vermaning der aartsbisschoppen en bisschoppen, zullen de graven, baronnen, enz. onder eede beloven, dat zij de ketterij krachtdadig zullen helpen onderdrukken De wederspannigen sullen hun ambt verliezen, en hun gewest zal onder 145 kerkelijk interdict staan. De bevolking, die tegen dit decreet in opstand zou komen, zal van alle gemeenschap met anderen uitgesloten en van haren bisschop beroofd worden Niemand mag zich in zake van ketterij aan de bisschoppelijke rechtbank onttrekken. De nalatige kerkvoogden zullen voor den tijd van drie jaar uit hun ambt verwijderd worden. Dit concilie werd gehouden door paus Lucius III in tegenwoordigheid van keizer Frederik I, Barbarossa, van vele bisschoppen - en vorsten. — Een vaste blijvend regelde rechtbank was er nog niet. Op het- algemeen Concilie van Lateranen, in 1215, werden de decreten tegen de ketters door Innocentius III nog verscherpt en de bisschoppelijke inquisitie wettelijk vastgesteld. Vooreerst werden de visitatie-reizen op nieuw voorgeschreven, maar bovendien moesten de bisschoppen in elke parochie van hun diocees drie of' meer eerzame en vertrouwbare personen aanstellen, die zich onder eed verplichtten de ketters op te sporen en den bisschop verslag van hun onderzoek te geven — „ipse autem Episcopus ad praesentiam advocet accusatos". — Hier heeft men de aanklacht, het onderzoek of de instructie, de beoordeeling, het vonnis of eindoordeel, kortom eene rechtspraak in forma. Volmaakt werd de bisschoppelijke inquisitie in 1229, toen op het concilie te Toulouse, waar de gezanten van paus Gregorius IX voorzaten, blijvende rechtbanken werden opgericht met afzonderlijke ambtenaars f). Het recht der bisschoppen, die jure divino inquisiteurs zijn (al dragen zij niet dien naam) is door de Pausen altijd erkend geworden en onaangetast gelaten. Bonifacius VIII, Benedictus XI en Benedictus XIV en andere Pausen hebben dit recht bekrachtigd, zooals blijkt uit het Corpus juris canonici. B. Oorsprong en ontwikkeling der pauselijke Inquisitie. 1. Men vindt niet vermeld, dat de Pausen in de 10de en llde eeuw, gebruik makend van hun oppergezag, zich rechtstreeks i) Hierbij waren geen Dominicanen. 10 146 met kettervervolging inlieten, deze bleef aan de bisschoppen, ieder in zijn geestelijk gebied, overgelaten. Alleen sprak de Paus, als Hoofd der Kerk, nu en dan den banvloek over alle ketters in 't algemeen uit; alzoo Leo XI op het Concilie te Rheims in 1049, Calixtus II op het Concilie te Toulouse in 1119, Innocentius II op het tweede algemeen Concilie van Lateranen in 1139, enz. 2. Alexander III was de eerste Paus, die zich rechtstreeks met de onderdrukking der ketterij inliet, toen hij op het Concilie te Tours in 1163 strenge maatregelen tegen de ketters uitvaardigde. Zoowel op dit concilie als op het derde algemeen Concilie van Lateranen, in 1179, wijdde hij zijne zorg aan de regeling der bisschoppelijke inquisitie. — Eerste kruistocht tegen de ketters aanbevolen. 3. Door den steun van Raymundus VI graaf van Toulouse, de onwetendheid en werkeloosheid der geestelijkheid, de zorgeloosheid, het ergerlijk gedrag en zelfs de begunstiging van sommige bisschoppen had de ketterij der Albigenzen in het Zuiden van Frankrijk zulk een schrikbarenden omvang gekregen, dat Innocentius III zich genoodzaakt zag onmiddellijk in te grijpen. In 1198 zond hij twee Cisterciënsers, Reinier en Guy, als apostolische gezanten derwaarts, om de bekeering der ketters te bewerken. Tegen het einde van 1205 zond hij voor de provinciën Aix, Arles en Narbonne Petrus Castelnau, met eenige abten, waarbij zich Diego van Osma en de H. Dominicus aansloten. 4. Naar het voorbeeld van Honorius III beval Gregorius IX de Dominicanen bijzonder en herhaaldelijk in de gunst der kerkprelaten aan. In de bul Quoniam habundavit iniquitas, ter aanbeveling dezer religieusen voor verschillende kerkprovinciën uitgevaardigd, juichte hij, dat God, tegelijk met de verbreiding der ketters, deze nieuwe Orde had verwekt om de ketterijen en andere doodelijke besmettingen te onderdrukken — „tam contra profligandas haereses quam contra pestes alias mortiferas extirpandas". Koenraad van Marburg was in 1227 de eerste pauselijke inquisiteur voor Duitschland'); in Juni van hetzelfde jaar stelde i) Of deze Koenraad Dominicaan geweest is, wordt met recht betwijfeld. Hefele en de nieuwere geschiedschrijvers noemen hem een seculier priester. De Paus noemt hem in zijn brieven steeds: „Magister Conradus praedicator verbi Dei". 147 de Paus te Florence en elders eenige Dominicanen tot geloofsonderzoekers aan. Te Florence predikte B. Joannes Tan Salerno; te Milaan P. Moneta; te Perugia P. Roland van Cremona. 5. De eigenlijke stichting der pauselijke inquisitie dateert van 1231, toen Gregorius IX een bul uitvaardigde tegen de ketters, en den senaat van Rome beval op het Romeinsch grondgebied maatregelen te nemen tot onderdrukkiug en wering der ketterij '). Rechters werden toen aangesteld, die den naam droegen van Inquisitores ab Ecclesia dati. Door aanmoediging des Pausen werden ook in Lombardije en andere gewesten Tan Italië dergelijke rechtbanken opgericht2). Het was eene rechtspleging buiten de gewone rechtspleging der bisschoppen om, en door den Paus ingesteld en met buitengewone Tolmachten toegerust ten einde handelend op te treden, waar de bisschoppen soms te kort schoten. In de Nederlanden is in 1232 Toor het eerst Tan pauselijke inquisiteurs sprake, en „Tan dan af zijn het schier uitsluitend broeders der Predikheeren-orde"'). In 1232 noodigde de Paus den Hertog Tan Brabant dringend uit om de Predikheeren — dictos fratres contra haereticos in Alemanniam duximus destinandos — ter eere Tan God en den H. Stoel goed te ontTangen en in het ongestoord Tolbrengen hunner zending te ondersteunen. In 1232 nam keizer Frederik II de Dominicanen — fratres praedicatores de ordine praedicatorum pro fidei negotio in partibus x) Claessens. L'Inquisition dans les Pays-Bas. 2) De H. Petrus van Verona werd in 1283 benoemd tot inquisiteur voor Lombardije. 8) .Hetzelfde geldt voor al de andere landen, waarin de pauselijke Inquisitie ingevoerd werd. De Franciskanen hebben als inquisiteurs een zeer ondergeschikte rol gespeeld". — P. Fredericq. Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden. Dl. I. blz. 38. „Die Verwendung der Dominikaner zur Förderung des Inquisitionsgeschaftes wurde durch den Zweck nahegelegt, für den dieaer Orden ios Leben getreten war : es ist die Bekehrung der Ketzer durch die Verkündigung des Wortes Gottes ... Zwar sind anch Mitglieder anderer Orden, z. B. Franziskaner und Weltpriester zu papstlichen Inquisitoren ernannt worden. Doch erfreuten sich die Dominikaner aus dem angegebenen Grunde einerentschiedenen Bevorzugung. Dieloquisition ist durch Innocenz IV ihr specieller Beruf geworden". — E.Michael. Gesch. des deutschen Volkes. B. II. 8. 817. 148 iinperii nostri contra haereticos deputatos — inqnisitores ab apostolica sede datos - onder zijne bescherming, en schreef voor, hen overal ^ in de Duitsche landen goed te ontvangen en ter zijde te staan. In hetzelfde jaar, 1232, werden ook Dominicanen naar de Stadingers in Oost-Friesland gezonden. In 1235 traden twee Dominicanen uit Bremen als inquisiteurs op tegen een kluizenaar te Stitswerd in Groningerland. In 1233 zond paus Gregorius IX Dominicanen als inquisiteurs naar de diocesen Besancon, Bordeaux, Narbonne en andere streken van Frankrijk en Bourgondië — „dictos fratres praedicatores contra' haereticos in regno Franciae et circumjacentes provincias duximus destinandos". — Door het vredesverdrag van Parijs in 1229 was de bloedige kruistocht geëindigd. Raymund VII, graaf van Toulouse, had zich aan de pauselijke legaten en koning Lodewijk onderworpen, en beloofde krachtdadig aan de uitroeiing der ketterij in zijne staten mede te werken. De gelegenheid scheen dus den H. Stoel gunstig om de lang besmette streken te zuiveren. Ontvingen de inquisiteurs van den eenen kant de uitgebreidste volmachten om de afgedwaalden in den schoot der Kerk weder op te nemen, van den anderen kant moesten zij, volgens uitdrukkelijken last des Pausen, op de wederspannigen het strenge recht toepassen. Na halsstarrig verzet moesten de ketters aan den wereldlijken arm worden overgeleverd; wat dan volgde, was vastgesteld; verbanning of doodstraf, verwoesting der haardstede, confiscatie der goederen, vernietiging van testament, enz. Hoe eervol het inquisiteursambt ook mocht wezen van de zijde der Kerk, onder het volk was het een officium odiosum, onder de Albigenzen vooral, die, verbitterd door hunne bloedige nederlagen, Kerk en geestelijkheid hatend, in hun verzet gestijfd werden dooiden dubbelhartigen graaf van Toulouse. Nadat de inquisiteurs dan ook enkele jaren hun ambt hadden uitgeoefend, moesten zij zich in 1235 terugtrekken, wilden zij niet door het wraakgierig gepeupel vermoord worden. Op verzoek der bisschoppen en der inquisiteurs schorste de Paus de rechtbank te Toulouse. Doch na eenige maanden ontvingen de paters van Rome eene nieuwe lastgeving om zich to begeven naar de streken, waar levensgevaar overal dreigde. Verschillende Dominicanen vielen als slachtoffer' van hun plicht en stierven een wreedeei marteldood. Bekend is de heldendood van den 149 gelukz. Gruillielmus en gezellen te Avignonet in 1242. Ook in andere landen vielen inquisiteurs onder moordenaarshand. Het verzet stak overal zoo geweldig op, dat verschillende kloosterlingen den Paus smeekten van hun levensgevaarlijk ambt te worden ontheven. — Humbertus van Romans rekende de inquisitie onder de officia odiosa, die door allen moesten vermeden worden. Opera. II. p. 36. Innocentius IV, die onlangs den pauselijken troon had beklommen, had echter besloten het werk zijns voorgangers met energie door te zetten. De bevelen werden verscherpt, de straffen verzwaard. Waren tot nog toe enkele Dominicanen afzonderlijk met de Inquisitie belast geweest, thans werd tot betere regeling de inquisitorale macht aan de Orde als zoodanig toevertrouwd. 6. In 1245 droeg paus Innocentius IV aan Joannes Teutonieus, generaal der Orde, en aan de Provinciaals, de macht over om apostolische inquisiteurs aan te stellen. InnocentiuB Episcopus servus servorum Dei etc. Odore suavi Ordinis vestri continue recreati, eum non immerito favore speciali prosequimur, et ipsius exaltationem plenis desideriis affectamus, quietem ei et alia diligenti procurare solertia intendentes, per quae semper optatum authore Domino suscipere valeat incrementum. Hinc est quod nos vestris supplicationibus annuentes, ut tu Frater Jo. Episcope ac Magister, tuique Successores Fratres tui Ordinis, qui ad praedicandum Crucem vel inquirendum contra pravitatem haereticam seu ad alia hujusmodi negotia sunt, vel fuerint a Sede Apostolica deputati, removere seu revocare, penitus transferre, ipsisque, quod supersedeant, injungere, aliosque substituere, cum expedire videritis, lieite ac libere valeatis et in eos, si contravenerint censuram Ecclesiasticam exercere, ac quilibet Prior Provincialis ejusdem Ordinis idipsum in sua Provincia circa Fratres ipsius Ordinis, quibus in illa similia contigit ab eadem Sede committi, facere possit auctoritate praesentium indulgemus. Lugduni V Idus Junii Pontificatus uostri anno III1). Dat er ten gevolge dezer rechtsbevoegdheid nu en dan moeilijkheden rezen tusschen de rechtspleging der bisschoppelijke en der pauselijke inquisiteurs, is niet te verwonderen. Door uitvoerige bullen van 1255 en 1273 werd ieders bevoegdheid duidelijk om- 1) Fontana. Constitutiones Ord, Praed. p. 828. (Edit. 1656), 180 schreven, maar vooral door het Liber Quintus van Bonifacius VIII, waarvan de tweede titulus: De Haeretieis in twintig hoofdstakken is verdeeld. In Spanje, waar de Inquisitie op raad van den H. Raymundus door den koning van Arragon in 1232 werd ingevoerd, stiet men op geene moeilijkheden. De moord op Koenraad van Marburg in 1230 gepleegd, en de strijd des Keizers tegen de Pausen deden de oprichting van een rechtbank voor geloofszaken in Duitschland voor langen tijd uitsteUen. In Lombardije verwekte de Inquisitie den verwoedsten tegenstand, daar de ketters gesteund werden door de aanhangers der keizers en den tiran Eccelinus de Romano 1). In Frankrijk bewerkte de H. Lodewijk de invoering der Inquisitie en beschermde ze met zijn gezag. Tot het zwaarwichtig ambt van inquisiteur werden door de Orde veelal religieusen aangesteld, die door strengen levenswandel, geloofsijver en wetenschap achting verdienden. Onder hen tellen wij de volgende Heiligen : Petrus van Verona, Raymundus van Pennafort, Pius V, en de Gelukzaligen : Joannes van Vercelli, Guillielmus Arnaldi, Bernardus de Rupe Forti, Garcias de Aura, Antonius Pavonius, Bartholomaeus de Oerveriis, Joannes van Salerno, Petrus de Ruffia. 7. In 1542 richtte Paulus III een hoog gerechtshof der Inquisitie te Rome op, bestaande uit zes kardinalen als apostolische inquisiteurs. Tot commissarius generalis benoemde Z. H. Pater Theophilus de Tropeja, O. P. welk ambt sinds aan de Orde is gebleven. De instelling van Paulus III werd met een kleine wijziging door Pius IV, Pius V en ten laatste door Sixtus V bevestigd en wordt thans het H. Officie genoemd. Zij is de eerste en de voornaamste der Romeinsche Congregaties en heeft den Paus tot voorzitter „ob summam rei gravitatem." De Generaal der Dominicanen en de Magister S. Palatii zijn de jure consultor van deze Congregatie. Door de oprichting dezer algemeene pauselijke Inquisitie vervielen de volmachten, die de Orde eertijds van den Paus ontvangen had. !) De H. Petrus van Verona met zija gezel P, Dominicus werd in 1262 vermoord. 151 In de Kerkelijke Staten bleef de Pauselijke Inquisitie ook na de Franscke Revolutie bestaan. Ofschoon de strafwetten bezwaarlijk konden uitgevoerd worden, moesten de inquisiteurs toch op 's Pausen bevel de schuldigen in rechten vervolgen, zoodat zij zich den haat der revolutionairen op den hals haalden en meermalen de weerlooze slachtoffers werden van hun plicht. Sinds 1859 werden geen inquisiteurs meer buiten Rome aangesteld. De laatste inquisiteur, P. Hyaeinthus Agnesi 0. P., overleed den 18 Sept. 1899. In 1571 richtte paus Pius V de Congregatie op van den Index of van de officieele boekenkeur; zij moest waken over de uitgave van boeken en geschriften. Het ambt van Secretaris bekleedde steeds een Dominicaan. Den 25Bten Maart 1917 is deze Congregatie opgeheven en zijn hare werkzaamheden toegevoegd aan de Congregatie van het H. Officie, die belast is met het toezicht over de geloofsen zedenleer. De laatste Secretaris was P. Thomas Bsser, die bij deze opheffing tot bisschop benoemd werd van Sinida, den 18 Juni 1917. C. De H. Dominions en de Inquisitie. 1. De H. Dominicus is nooit inquisiteur geweest in den formeelen zin. Daar de pauselijke inquisitie als blijvende rechtbank eerst dagteekent van 1231, en de H. Dominicus in 1221 gestorven is, volgt daaruit, dat hij dit ambt in den formeelen zin nooit kan bekleed hebben. Evenmin is hij de eerste geloofsonderzoeker geweest, zooals Fontana beweert, of de stichter der Inquisitie, zooals Malvenda meent. Voordat de H. Dominicus in 1205, op zijn terugreis van Rome, in Languedoc kwam, waren de pauselijke legaten Guy en Reinier daar reeds sinds 1198 tegen de ketters werkzaam geweest. Te Montpellier trof hij de Cisterciênser abten Petrus van Castelnau en Raoul aan, die sinds 1204 door den Paus met de bestrijding der ketterij waren belast. 2. De H. Dominicus was eenvoudig delegatus van de gezanten van den H. Stoel, handelend uit naam en krachtens de volmacht zijner lastgevers. Dit blijkt uit den aanhef zijner zoenbrieven (litterae poenitentiales): „Auctoritate Domini abbatis Cisterciensis apostolicae Sedis legati, qui hoe nobis injunxit officium, reconciliamus latorem Poncium Rogerium ab hereticorum secta, Deo 152 largiente, conversum". — Zijne werkzaamheid gedurende zijn verblijf in Languedoc, van 1206 - 1215, bestond in het verzoenen der afgedwaalden met de Kerk onder oplegging van eene boete overeenkomstig de destijds geldende poenitentiaal-boeken, o. a. eene openbare discipline, door den pastoor toe te dienen; onthouding van vleeschspijjsen, behalve op de hoogfeesten; drie veertigdaagsche vasten; godsdienstige oefeningen: dagelijks de H. Mis, private gebeden ; een boetekleed met kruisen; interneering *). Meer bijzonderheden aangaande dit ambt van delegaat zijn niet met zekerheid bekend. Eene andere verhouding van den H. Dominicus tot de Inquisitie kan niet worden bewezen. Door zijn vertrek uit Languedoc was alle betrekking daarmede afgebroken Ook zijne eerste leerlingen waren nog niet bij het geloofsonderzoek betrokken. In de eerste rechtbank der bisschoppelijke Inquisitie, welke te Toulouse in 1229 werd opgericht, hadden de Dominicanen geene zitting. D. Over de straffen der Inquisitie 2). Om een onpartijdig oordeel te vormen omtrent de straffen der Inquisitie, moet men het volgende in acht nemen : a. Ketterij werd beschouwd, zooals zij inderdaad volgens de katholieke leer is, als een critnen maximum, vandaar haeretica pravitas. Men was in het ongestoord bezit der katholieke geloofswaarheid en nog niet gewoon geraakt aan de samenleving met andersdenkenden ; nog minder, onverschillig geworden voor de grové dwalingen en hemeltergende godslasteringen, die thans vreedzaam moeten geduld worden. -Op godslastering stoud de doodstraf. b. Ketterij werd volgens het jus civile als grooter misdaad beschouwd dan hoogverraad 3). De straffen, welke voor deze laatste misdaad door het jus civile waren vastgesteld, werden consequent ook op de ketterij toegepast. Waren deze straffen, ook lijfstraffen, J-) Balme. Cartulaire de St. Dom. I. p. 186. Mortier o. c. L p. 665. 2) Hier is niet sprake van de Spaausche Inquisitie, noch van de Inquisitie zooais deze door Karei V in Nederland werd hervormd. 3) Longe sit gravius aeternam quam temporalem laedere majestatem. — Quod in religionem divinam committitor, in omnium fertur injuriam". (Je4. Justin. — 8. Thomas. II. II.*e q. 11. a. 8. 153 bij de tegenwoordige straffen vergeleken, wreed, men vergete niet, dat ook de zeden destijds ruw waren. Vuurdood was meer in zwang dan de galg. — Sachsenspiegel, Schwabenspiegel. c. De kerkelijke rechtbank was in de beoordeeling der schuld veel milder en in de toepassing der straffen, ook der tortuur, Teel zachter dan de wereldlijke rechtbank. Meermalen werden de ketters door het Tolk uit den kerker gesleurd en omgebracht, omdat men vreesde, dat de kerkelijke rechtbank te zachtzinnig zou handelen. „Popnlus Terens mollitiera clericalem ad carcerem properaTit et haereticos illos inde eductos ante civitatis portas combussit", aldus te Soissons in 1120. — Ook Terzochten de Tempeliers als een gunst Toor de kerkelijke rechtbanken te mogen Terschijnen. Vorsten en oTerheden beproefden meermalen de inquisiteurs tot eene Teroordeeling te dwingen, niet uit geloofsijTer, maar uit begeerte naar de goederen, die bij eene Teroordeeling geconfisqueerd werden. d Bij de kerkelijke rechtbank werd zooTeel mogelijk aangedrongen op de bekeering der ketters, rekening gehouden met de omstandigheden en naar billijkheid gestreefd. „Satius enim est facinus impunitum relinquere quam innoeentem condemnare" '). e. Het aantal executies is schromelijk overdreven. In de Nederlanden behooren zij gedurende de 14de en 15de eeuw tot de zeldzaamheden. Meermalen werden de vonnissen uitgesproken, maar niet voltrokken, omdat de schuldige in 't laatste oogenblik de dwaling afzwoer. ƒ. De ketterijen waren meestal niet alleen dwalingen in geloofszaken, maar ook verstoringen der maatschappelijke orde, en wel op schrikbarende wijze. „Jene gnostische Sekten, die Katharer und Albigenser", schrijft Döllinger a), „welche eigentlich die harte und unerbittliche Gesetzgebung des Mittelalters gegen die Haresie hervorriefen und in blutigen Kriogen bekampft werden muszten, waren die Socialisten und -Communisten jener Zeit. Sie griffen Ehe, Familie und Eigenthum an. Hatten sie gesiegt, ein allgemeiner Umsturz, ein Zurücksinken in Barbarei und heidnische Zuchtlosigkeit ware die Folge gewesen". — Dr.Moll schrijft3): „De haeretieken 1) Acta Cotus. 1285. VII. p. 252. Edit. Harduin. 2) Döllinger. Kirche und Kirchen. 8. 51. s) Dr. W. Moll. Kerkgeschied. van Nederland vóór de Hervorming. II. 8. bis. 124. 154 hebben te dikwerf, ook op onzen bodem, een beklagelijke rol gespeeld. Wat ware er van onze voorgeslachten geworden, zoo de zin van Tanchelm met zijne hansworsten-streken en gewapende aanhangers een heerschende was geworden ? Wie zou kunnen wenschen, dat broeder Bartholomaeus en zijne vrije geesten,, die apostelen der onzedelijkste passibiliteitsleer, over den ernst en waarheidszin onzer vaderen de overwinning hadden behaald, en wie ziet niet met afkeer op een Herman van Rijswijk, wiens fanatiek ongeloof niet algemeen had kunnen worden dan ten koste van de dierbaarste belangen onzer natie? Zoo hebben wij dan de middeleeuwsche kerk te roemen, dat zij tegenover zulke ketters optrad en de ziekteverschijnselen poogde te bedwingen, die haar eigen leven ten verderve konden worden". — „Bei der durch die Bekten sowohl der kirchUchen als der staatlichen Ordnung drohenden Gefahr völliger Anarchie und Zuchtlosigkeit, bei dem Abscheu des glaubigen Yolkes gegen die ruchlosen Sektierer, bei dem revolutioneren Oharakter derselben muszte die christliche Gesellschaft die auszersten Mittel aufbieten, sich von dieser sittlichen Pest zu befreien, die gesunden Glieder vor Anstechung zu bewahren, die faulen und erstorbenen abzuschneiden. Das Prinzip, dasz Haresie das schwerste Verbrechen sei, war in Kirche und Staat gleichmaszig anerkannt; die Anwendung desselben hing von dem geitenden Strafrecht sowie von dem allgemeinen Rechtsbewusztsein der Zeit ab; die mangelhafte Einrichtung des Kriminalpr'ozesses, die Schwere der auch sonst gegen Verbrecher verhangten Strafen, die Gebrechen des Zeitalters überhaupt übten hier einen entscheidenden Einflusz" De kerkvaders, theologanten en juristen hielden, dat ketterij met lijfstraffen, zelfs met den dood kon gestraft worden a). 1) Hergenröther. Handbuch der allgemeinen Kirchengesehichle. (Dr. Kirsch). B'l. II. 8. 682. 2) 8. Aug. Ep. 93 ad Vincentinm. n. 10. — Contra Petiliannm II. 88. — S. Hieron. In Jerem. lib. 4 ad c. 22. — S. Leon. M. Ep.9adTarribium. — S. Bern. Sermo 66 in Cant. n. 12. — S. Thom. II, II<« q. 11. a. 8. — HergenrMher. Kath. Kirche und christi. Staat. 546. TWEEDE DEEL EERSTE HOOFDSTUK. § I. De Wijsbegeerte. Augustinisme en Peripatetisme. — Aristoteles en Albertus Magnus. — De H. Thomas van Aquino. — Summa contra Gentiles — Bestrijding van de philosophie van den H. Thomas. — Roger Bacon, Dans Scotus, Durandus van Saint-Pourcain. — Terminismus. — Joannes Oapreolus en Petrus Niger. — Humanismus. — Franciscus de Vittoria. — Joannes a Sancto Thoma. — Goudin. - Neo-Seholastieken. — Gonzalez, Lepidi. — De encycHek Aeterni Patris. — Leerstoel voor Thomistische Wijsbegeerte te Amsterdam. — Collegium Angelicum te Rome. Van zijn zestien eerste volgelingen zond de H. Dominicus in 1217 er zeven naar Parijs met den uitdrukkelijken last — gelijk één hunner, Joannes van Navarre, getuigt — ut studerent et praedicarent et conventum facerent. De niet te ontkennen bedoeling des Ordestichters was om in deze wereldstad, het brandpunt der wetenschap, het centrum te vestigen voor de studiën zijner Orde. Zij verwierven een woonstede, armoedig en bekrompen, doch gelegen nabij de Notre Dame, zoodat zij van daar de lessen der universiteit gemakkelijk konden volgen. In 1218 stond Jan van Barastre, hoogleeraar aan de universiteit, hun het pelgrimshuis van Saint-Jacques af, waar zij zich beter konden inrichten; weldsa bezochten nu ver- 157 schillende studenten niet alleen hun kapel, maar vroegen ook het ordekleed. Het volgend jaar kwam Sint-Dominicus persoonlijk zich overtuigen van den bloei der nieuwe stichting; hij trof er 30 religieuzen aan; in 1224 was dit getal tot 120 geklommen. Van alle nieuwe kloosters zond men studenten naar Parijs, zoodat door de Constitutiën moest worden bepaald, dat voortaan iedere provincie niet meer dan drie studenten naar Parijs mocht zenden. De novicen werden hoofdzakelijk gerecruteerd uit de studenten en de leeraars der hoogeschool; het is derhalve begrijpelijk, dat de wetenschappelijke richting der Alma Mater werd gevolgd en op wijsgeerig gebied het Augustinisme gehuldigd. Wat te Parijs plaats had, gebeurde ook te Bologna, Oxford en in andere universiteitssteden. Sommige leeraars behielden hun leerstoelen, doch veranderden den tobbaard met het ordegewaad; aldus Jan van Saint-Gilles, Robert Bacon Aanvankelijk was er dus in de Orde geen nieuwe richting; de elders bestaande traditie werd voortgezet, verrijkt met de ontwikkeling, welke de 13de eeuw aanbracht. De wijsgeerige leerstellingen van den H. Augustinus heetten nog altijd den grondslag der wijsbegeerte, doch er openbaarde zich meer en meer een stroom tot verdere uitbreiding en toepassing der beginselen. Zonder zekeren gids werd het een rondtasten op eigen gelegenheid, een gewaagd adapteeren, dat tot een chaotische verwarring moest voeren Meeningen zonder tal werden opgeworpen en vonden aanhang, vooral omdat de metaphysica ontbrak, de vaste basis voor de gedachte, de eenheid in 't menschelijk weten. Wat de eerste meesters in de Dominicanenkloosters geleeraard hebben, is grootendeels aan de vergetelheid prijsgegeven of overschaduwd geworden door de school van Albertus Magnus van Thomas van Aquino, welke de Orde als hare school heeft aangenomen en verdedigd. Het weinige, dat aan tijd en stormen ontkwam, bleef in handschriften verscholen. Wat ons rest, draagt dit kenmerk, dat bij de theologische verhandeling een overwegende plaats aan de wijsbegeerte werd ingeruimd en de methode van Petrus Lombardus trouw werd gevolgd. Roland van Cremona (1229 1233), Hugo van Saiot-Cher, Jacobus van Mandres en Petrus van Tarentaise zijn de vertegenwoordigers van dit tijdvak. Met de komst van Albertus Magnus en zijn leerling Thomas 158 van Aquino, te Parijs in 1245, begon de machtige beweging, waardoor de Orde de oude banen van het Platonisme, resp. Augustinisme, verliet en het voetspoor dezer twee meesters naar het Aristotelisme drukte; het grootste deel der kerkelijke wereld volgde haar na. Albertus, wiens geniale blik de geheele wetenschappelijke wereld overschouwde, begreep welke schatten de wijsbegeerte der oude Grieken bevatte, maar zag evenzeer, hoe dit goud door toedoen van Joden en Arabieren veel van zijn glans had verloren. De werken van Aristoteles o. a., waren door gebrekkige vertalingen, door onnauwkeurige kopieën, door misleidende commentaren tot onverstaanbaar toe misvormd. Hij vormde het plan om den echten Aristoteles verstaanbaar te maken voor de Latijnen, en bracht dit plan dan ook ten uitvoer. De uiteenzetting volgend van den Stagyriet, verwerkte hij de materialen, die bij bij dien grooten wijsgeer en bij andere Grieken gevonden had, en maakte hun wetenschap dienstbaar aan het Christengeloof. Geen moeite spaarde hij om de beste handschriften en de getrouwste kopieën in handen te krijgen '). Zijn belezenheid grensde aan het wonderbare, want hij kende niet alleen Aristoteles, maar was op de hoogte, meer dan een zijner tijdgenooten, van hetgeen ook andere Grieksche, Joodsche en Arabische wijsgeeren geleerd hadden 2). Zijn werk vormt een encyclopedie, zoo reusachtig als de Middeleeuwen er geen tweede kunnen aanwijzen. De tractaten over de Logica, Metaphysica, de Zedenkunde, vullen menigen foliant, terwijl de natuurwetenschappen een reeks boekdeelen voor zich opvorderen. Zoölogie, botanie, mineralogie, alchimie, aardrijkskunde, sterrekunde, geneeskunde waren even zoovele wetenschappen, waarop hij zich met opmerkelijfcen speurzin had toegelegd en daarbij niet zelden resultaten had verkregen, die niet alleen in zijn tijd verbazing wekten, maar ook thans nog worden erkend en gewaardeerd. Die onuitputtelijke wetenschap stond evenwel meermalen zijn leermethode in den weg en deed hem breedvoerig worden, waar sobere strenge betoogtrant geboden was. Quae diligenter quaesivi per diversas mundi regiones — zegt hg van eenige kostbare fragmenten. Mineral. III. I. 1. 2) Scias quod non perficitur homo in philosophia, nisi ex scientia duarum philosophiarum Aristotelis et Flatonis — aldus een zijner axioma's. Metam. I. IV. 15. 159 Zijn grootste verdienste is en blijft hierin gelegen, dat hij het Peripatetisme tot grondslag zijner philosophie gelegd heeft, na het op tweevoudige wijze te hebben gelouterd, vooreerst door Aristoteles* leer te zuiveren van de onjuiste verklaringen van Joden en Arabieren, en vervolgens door verschillende stellingen in overstemming te brengen met de christelijke leer. Het wetenschappelijk gebouw volgens één vast plan architectonisch te ontwerpen, op te trekken en ten top te voeren, dat was den Meester niet gegeven ; dit was zijn leerling, Sint-Thomas, weggelegd. Aan Albertus komt de verdienste toe de Grieksche en Latijnsch-Arabische wetenschap ter kennis te hebben gebracht van zijn tijdgenooten, aan Thomas, die wetenschap tot een nieuwe schepping te hebben benuttigd. Beiden hebben gearbeid aan de „kerstening" van Aristoteles; Albertus begon, Thomas heeft het werk voortgezet en voltooid'). In Albertus' gedachtenwereld was het Aristotelisme niet zoo volstrekt opgenomen, dat er niet stroomingen van het Arabisch Neo-platonisme en het traditioneel Augustinisme waren overgebleven. Bij zijn leerlingen waren deze richtingen duidelijk waarneembaar. Terwijl Hugo van Straatsburg, de samensteller van een Compendium theologiae veritatis, dat in de Middeleeuwen zeer gezien en wijd verspreid was, bij voorkeur de Augustijnsche begrippen zijns meesters overnam, verdiepte zieh Ulricus Engelberti, eveneens van Straatsburg en schrijver van een Summa de summo bono, zich meer in diens neo-platonische denkwijzen. Maar den streng peripatetischen weg sloeg zijn beroemdste leerling, de H. Thomas van Aquino, in. Allereerst herstelde deze Aristoteles' leer minder door omschrij ving dan wel door letterlijke tekstverklaring. Daartoe was een gewaarborgde tekst noodzakelijk. Met verwerping der bestaande overzettingen verzocht hij daarom twee zijner ordebroeders, hellenisten van naam, Willem van Moerbeke en Hendrik van Brabant, de gezamenlijke werken van Aristoteles uit het Griekschte vertalen. Was Albertus' blik breeder, Thomas schouwde dieper. De voornaamste wijsgeeren van Hellas en Latium van den Islam en het Jodendom moesten voor zijn philosophischen arbeid hun cijns betalen. !) Mandonnet. Dist. de Théol. Cath. Frères Préch. p. 878. — De Wulf. Hist. de la Philos Médiév. Albert le Grand p. 317. — F. Uebenveg's Grundriss der Gesch. der Philos. Dr. Baumgartner. II. 460. 160 Al wat er waars en goeds school in hunne denkbeelden en systemen nam hij over als edel metaal, dat aan het ruwe erts wordt onttrokken. Wat door dwaling was misvormd, herstelde hij in zuivere lijnen. Zijn philosophisch brein dacht het eerst één groot wetenschappelijk systeem uit voor het geheele christelijk onderricht. De onafhankelijkheid van het redelijk weten, dat vóór hem in beginsel en in praktijk in allerlei bespiegelingen op theologisch, psychologisch en zedenkundig gebied was verstrikt, vond in hem een beslist voorstander. Tot het vaststellen en verdedigen zijner wetenschappelijke sluitreden beriep hij zich in zijne wijsgeerige werken op geen ander gezag dan op dat der ervaring en der rede. Hij wees nauwkeurig den weg, waarlangs de wetenschap zich kan ontwikkelen, trok scherp en vast de grenzen van haar gebied, kende iedere wetenschap haar eigen karakter toe en ontwierp een program der philosophische wetenschappen, dat wegens zijn logische volgorde algemeen erkenning vond. Zijn voornaamste philosophische werken bestaan in commentaren op de groote werken van Aristoteles, maar ook in al zijne theologische en exegetische werken is aan dé wijsbegeerte een voorname plaats ingeruimd. Op elke bladzijde ontmoet men uitspraken, die een hel licht werpen op alle vraagstukken der gedachtenwereld. Vast staande op de basis van het zintuigelijk kennen en de ervaring, wat den tegenwoordigen staat des menschen betreft, gaat Sint-Thomas als wijsgeer over naar het gebied van het absolute om te stijgen tot de hoogste en reinste sfeer des verstands. De Aquiner heeft door zijn denkkracht een der gewichtigste vraagstukken opgelost. Hij heeft Aristoteles' leer zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de Christenleer en daardoor de Kerk verrijkt met eene philosophie, die machtig en onvergankelijk is. Behalve de commentaren en vele quaestiones disputatae en opuscula, magistrale producten van diepzinnige beschouwing en klaren betoogtrant, schreef de Engelachtige Leeraar de Summa contra Gentiles of philosóphica, een werk, dat met recht naast de Stad Gods van Sint-Augustinus werd geplaatst. De geestesstrooming van Albertus en Thomas brak zich geen baan zonder ernstig verzet, zoo binnen als buiten de Orde. Zich beroepend op corrupte kopieën van Aristoteles, had men het gezag van dezen wijsgeer tot staving van verschillende dwalin- 161 gen misbruikt, zoodat te Parijs in 1210 en 1215 de verklaring zijner werken in de scholen aldaar verboden werd onder kerkelijke straffen. De aristotelische wijsbegeerte, met name de metaphysica en de natuurkunde, werd beschouwd als gevaarlijk voor het christelijk geloof. In de Orde verneemt men vroegtijdig een weerklank van dit verbod. De Constitutiën van 1228 verbieden, dat de ordebroeders in de boeken der heidenen en wijsgeeren studeeren, tenzij ter loops: In libris gentilium et philosophorum non studeant, etsi ad horam inspiciant. Deze grondtekst werd jarenlang gehandhaafd; men vindt hem terug in de uitgaven van 1619 en 1690; maar de praktijk werd steeds milder en kwam neer op een leiding, meer dan "op een verbod. Dit blijkt uit de gezaghebbende verklaring van een tijdgenoot van Sint-Thomas, den Orde-generaal Humbertus van Romans, die nadrukkelijk het nut der philosophische studiën bepleit. Velerlei zijn de voordeelen, die hij van deze studie ten bate van het Christendom opsomt, maar niet aan iedereen moet deze studie worden toegestaan '). Niet als op een gegeven teeken zwenkte de geheele Dominicaansche school naar de leer, die door Albertus en Thomas werd voorgedragen. Tijdens het leven van den Doctor Angelicus waren aan de hoogeschool te Oxford Robert Bacon en Richard Fishacre, maar vooral Robert Kilwardby aanhangers en handhavers van het Augustinisme, tegenstanders en bestrijders der opkomende leer van Aristoteles. Kilwardby, provinciaal van Engeland, aartsbisschop van Kantelberg en kardinaal van Porto wist door onderricht en geschrift, en ongetwijfeld ook door zijne invloedrijke ambten, menigeen te bewegen om steUing te nemen tegen den Engel der school. Bij den zaligen dood van Sint-Thomas, in 1274, had echter de overgroote meerderheid van de leeraars der Orde — hun getal kan men zonder overdrijving op een duizendtal stellen — zich geschaard onder de vaan' des Heiligen. M Concedendum est hujusmodi studium et hoe propter multa utilia quae inde possunt evenire Propter haec igitur et alia multa concedi potest studium philosophiae sed ca vendu m est, ne cuilibet concedatur. Humb. Opera de Vita Regul. L 436—438. 11 182 Aan de hoogeschool te Parijs kwam toen de wijkende augustijn sche richting tot een geweldigen terugslag. In 1277 veroordeelde de bisschop van Parijs, Stephanus Tem pier, voorstander der oude school, een reeks dwalingen van Averroës, waaronder ook eenige stellingen van Sint-Thomas, o. a. over het individuatie-princiep. Nauwelijks was dit in Engeland ruchtbaar geworden, of Kilwardby veroordeelde verschillende theorieën van den Aquiner als gevaarlijke nieuwigheden, o.a. over de voortbrenging (generatio), destof(materia prima), de eenheid der menschelijke ziel, enz. Die bestrijding des Meesters trok de geheele Orde zich aan. Het generaal-kapittel in 1278 te Milaan vergaderd, zond ijlings twee afgevaardigden naar Engeland om de orde-broeders te straffen, die ten nadeele van Sint-Thomas en diens geschriften hadden gesproken. In de volgende kapittels nam de Orde Sint-Thomas' leer als de hare over, erkende den Engelachtigen Leeraar als doctor Ordinis en verdedigde hem tegen alle aanvallen tot op dezen dag. Deze onkreukbare trouw kon niet verhinderen, dat in den loop der eeuwen ordebroeders den veiligen gids niet volgden; maar zij bleven uitzondering. Behalve dit officieel optreden der Orde waren ook verschillende leerlingen van Sint-Thomas, en wel de meest begaafden, terstond strijdvaardig om de theorieën van den doctor egregius te verdedigen, hetzij tegen de Oxforders Kilwardby, Peckham, hetzij tegen de Parijzenaars Tempier, Henricus van Gent, Godfried van Fontaines. Heftig was de aanval tegen beide universiteiten doormannen, wier strijd niet aUeen door waarheidsliefde, maar ook door piëteit bezield werd. Onder deze kampioenen noemt men : Bernard van Trilia, Joannes van Parijs, Willem van Hotun, Bernard van Auvergne, Willem van Macklesfield, Aegidius van Lessines, maar vooral Herveus van Nedellec, later orde-generaal, wiens geduchte polemiek de tegenstanders eerbied moest afdwingen. Tegen een Correptorium fratris Thomae van den Minderbroeder Willem de la Mare verschenen tal van verweerschriften'). De censuren der Sorbonne kon1) De Wulf. o. c. Art. IV. Le confl.it du Thomisme et de Vancienne scolastique. v. 371. Het Concilie van Vienne in 1311 veroordeelde deze stelling : Anima rationalis seu intellectiva non est forma corporis humani per se et essentialiter. 183 den den invloed van het Thomisme onderdrukken noch keeren; het steeg in aanzien tegen het einde der 13de eeuw en stond in vollen glans, toen in 1323 Thomas van Aquino door een plechtige canonisatie onder de Heiligen werd opgenomen. De toenmalige bisschop van Parijs, Stephanus van Bourret, bracht een eerherstel door de censuren zijns voorgangers op te heffen en den Heilige de treffendste hulde te bewijzen : „presertim cum fuerit (beatus Thomas) et sit universalis Ecclesie lumen praefulgidum, gemma radians clericorum, flos doctorum, universitatis nostre parisiensis speculum clarissimutn et insigne, claritate vite, fame et doctrine velut stella splendida et matutina refulgens. Chart. univ. paris. t. II. p. 281. Een strijd waarin Sint-Thomas nog was gewikkeld geweest, eischte van zijn leerlingen alle scherpte van hun verstand, n.1. de strijd tegen het Averroïsme. Voorvechter dezer partij, die Averroës als den commentator van Aristoteles eerde, was Siger van Brabant; zij leerde o.a. dat het verstand aller menschen numeriek een en hetzelfde is; dat er tegenstrijdige waarheden bestaan, en iets philosophisch waar en tegelijk theologisch valsch kan zijn. De schromelijke buitensporigheden, waartoe de anti-christelijke stellingen dezer dwaling in het practische leven moesten leiden, noodzaakten het kerkelijk gezag tegen haar met alle kracht op te treden. Na hare veroordeeling woekerde deze dwaling nog langen tijd voort, hare aanhangers staken zelfs nu en dan driest het hoofd op, doch als partij was hare kracht gebroken '). Gelijk men bij elke partijvorming personen aantreft, die de grondbeginselen der partij onderschrijven, doch uit onafhankelijkheidszin te goeder trouw zich tot afwijkingen laten verleiden, zoo ging het ook met de scholastiek, die algemeen werd aangenomen, maar door sommigen werd vertroebeld door het eigendunkelijk binnenvoeren van vreemde elementen. Tot deze klasse behoorde ook de Minderbroeder Roger Bacon, een geleerde, wiens kennis der natuurwetenschap bewondering afdwingt, maar wiens leerstellingen op „So boten die Dominikaner alles auf, um in breitester Frontstellung Lebre und Richtung ihres gröszten Ordensgsnossen gegen die Angrifte, von welcber Seite sie auch, immer kommen mochten, zu schützen und zu verteidigen. F. TJeberweg. o. c. $ 40. 517. !) Mandonnet. Siger de Brabant. — Siger getuigt van zijn tegenstanders : „praecipui viri in philosophia Albertus et Thomas," ièi philosophisch gebied aan ernstige bedenking onderhevig zijn. Hieronder rekent men vooral zijn theorie aangaande het wezen der wijsbegeerte, het traditionalisme en de werking des verstands. Dat deze stellingen door de Thomisten niet onaangevochten bleven, spreekt vanzelf; zij waren die bestrijding hun meester verschuldigd Eveneens kwamen zij in strijd met Raymundus Lullus, wiens zelfstandige meeningen door sommigen werden bewonderd, door anderen verworpen, zoo zelfs dat zij aan de Inquisitie ter beoordeeling werden voorgelegd. Binnen de grenzen der orthodoxie bewoog zich de strijd tegen Jan Duns Scotus, die op wijsgeerig gebied in velerlei kwesties, o.a. over vorm en stof, wezen en bestaan, voortbrengen en vergaan met Sint-Thomas' leer in botsing kwam, en ook in physische en psychologische vraagstukken daarvan afweek. Met Scotus' dood zou de strijd niet beslecht zijn, maar voortduren en zich verder uitbreiden. Was Thomas van Aquino voor de Dominicanen de groote voorganger en leeraar in de philosophie en de theologie, hetzelfde werd Duns Scotus voor de Franciscanen. Naast de school der Thomisten en in tegenstelling met deze, ontwikkelde zich de school der Scotisten'). De eerste Dominicaan, die voor Sint-Thomas in de bres sprong was Thomas de Jorz, provinciaal van Engeland en later kardinaal. Zijn voorbeeld werd door een reeks orde-broeders gevolgd. Omtrent dezen tijd treft men hier en daar enkele Dominicanen aan, wier begrip zich moeilijk naar de gevestigde meeningen der school kon voegen en nieuwe wegen ter ontwikkeling trachtte mt te denken. In Duitschland waren het voornamelijk Dirk van Freiberg en Meester Eckehart. Eerstgenoemde stoorde zich niet aan de leer zijner orderbroeders, maar sloeg zijn eigen weg in, ook al week deze af van de algemeen betreden baan. Meester Eckehart was de eerste voorname vertegenwoordiger van de Duitsche mystiek, die als een bloeiende tak uit de seholastiek ontsproot. In zijn preeken, zoowel als in zijn geschriften, verkondigde hij stellingen, o. a. over het schouwen in God, die objectief niet van een pantheïstisch streven zijn vrij te pleiten. Ofschoon zijn invloed op Tauler en B. Henricus Suso, zijn leerlingen, zeer goed merkbaar is, onthielden dezen zich toch van de minstens gewaagde uitdrukkingen des meesters. ïj Ueberweg. 1. c. blz. 585. 165 In Frankrijk kwam Durandus van Saint-Pourcain in strijd met de leer van Sint-Thomas. Hij ontkende de realiteit der universalia, het bestaan der species intelligibiles,, de werking van het intellectus agens, het reëel onderscheid tusschen het wezen en het bestaan der dingen (essentia en existentia). Wegens deze meeningen wordt hij beschouwd als een voorlooper van het Terminisme, dat in üccam zijn voornaamsten verdediger vond. Ook in Italië stonden enkele Dominicanen op met leerstellingen, die tegen het Thomisme indruischten ; te Florence Ubertus Guidi, te Napels Thomas van Napels. De Orde waakte echter voor de handhaving der zuivere leer van Sint-Thomas, en verbood op de generaal-kapittels van 1315 en 1344, dat iemand iets zou leeren, wat met zijn leer in strijd was. Spoedig was de scholastiek tegen het einde der 13de eeuw in bloei gestegen, doch reeds in de eerste helft der volgende eeuw openbaarden zich bedenkelijke teekenen van verval. De oorzaken waren velerlei; de maatschappelijke toestanden, het schisma, de pest, de eindelooze krijg tusschen Frankrijk en Engeland, de strijd tusschen Pausdom en Keizerrijk, de verslapping der kerkelijke tucht, gepaard met een daling der studie, waren ongetwijfeld machtige factoren, die een geregelde ontwikkeling der philosophische studiën verhinderden, doch daar was meer. Had men tot nu toe hoofdzakelijk twee richtingen gehad : het Thomisme en het Scotisme, thans daagde een derde op: het Terminisme 1 of Conceptnalismej geleerd en verdedigd door Wilhelm Occam, leerling en ordebroeder van Scotus. De nieuwe richting won spoedig veld, ondanks het verbod der overheid, en telde dra overal vurige aanhangers. Machteloos stond de Parijsche universiteit, het bolwerk der scholastiek, daar tegenover. Zij telde magistri bij honderden, doch oppervlakkigheid, onkunde en taaibarbarisme was veler kenmerk; boven het middelmatige verhieven zich slechts weinigen. Binnen de muren der Sorbonne zelfs nestelde zich de moderne philosophie, en wel zóó vast, det Parijs een hoofdzetel werd van het Oceamisme. Jan Buridan, Marsilius van Inghen, Petrus van Ailly, Joannes Gerson behoorden tot zijn vurigste aanhangers, en bijgevolg tot de heftigste bekampers dèr oude school. De strijd dwong tot verweer; de krachtigste tegenstand werd geboden door de Dominicaner-Orde '). Joannes van Napels, Petrus 1) La masae dag thomiate» et des hommes de couibat ae rencontrent 166 Paludanus, Durandellus, Robertus van Hereford telden onder de voornaamste kampioenen. In 't gewoel van dien strijd wierp zich met alle kracht Oapreolns, door het nageslacht Princeps Thomistarum genaamd. Als een koen en vaardig schilddrager sprong hij vooruit om alle pijlen op te vangen, die door de tegenpartij werden afgeschoten ; hij schreef in 1432 een monumentaal werk: Libri Defensionum, waarin hij Sint-Thomas' leer uiteenzette en verdedigde tegen de opwerpingen van Scotus, Durandus, Henricus van Gent en andere tegenstanders, kortom, het was een encyclopaedie van de scholastieke redetwisten der laatste twee eeuwen. De strijd werd na zijn dood overgenomen door zijn wapenmakker en ordebroeder Petrus Niger, die twee verweerschriften uitgaf: Clypeus Thomistarum contra modernos et scotistas, en Clypeus thomistarum adversus omnis doctrinae doctoris Angelici obtrectatores. ■— Als verklaarde volgeling van Sint-Thomas gaf in die dagen de H. Antoninus een Summa Theologica uit, waarin hij volgens de scholastieke beginselen een helder licht wierp op de economische en sociale theorieën der 14de en 15de eeuw. W^m Het behoeft wel geen betoog, dat de studie der wijsbegeerte, en met name der heidensche wijsgeeren, in deze eeuwen bij de Dominicanen niet meer zoo beperkt was als in de eerste decenniën der Orde. De Logica vetus en nova werd reeds in 1262 in de kloosterscholen der provincie van Provence. verklaard ; in 1327 werd een studie-program vastgesteld, krachtens hetwelk de studie der wijsbegeerte twee jaren moest omvatten, en bestaan uit twee leergangen, ieder van twee lessen daags. De Isagoge van Porphyrius, twee boeken van Boëtius en vijf van Aristoteles, m. a. w. de Logica vetus en nova, moesten binnen dien tijd gelezen en uitgelegd worden. Zonder twijfel studeerde men, vooral op lateren leeftijd, ook de overige werken van den' Stagyriet, want vóór het jaar 1500 telde men meer dan honderd Dominicanen, die commentaren op werken van Aristoteles geschreven hebben. Deze studie, vaak te eenzijdig opgevat, had hare schaduwzijde; zij gaf op den duur aanleiding tot spitsvondigheden, onbelangrijke twistvragen, haarkloverijen en minutieuse tekstverklaringen. Slaafs hield men zich aan het voorbeeld, schroomde elke afwijking en sloot daardoor den weg dans 1'Ordre des Frères Prêcheurs. — D. Wulf. 1. o. 461. 167 af tot origineel en individueel werken, dat nieuwe gezichtspunten zou hebben geopend. De dialectiek ontaardde in een vermenigvuldiging van distincties en subdistincties, die, in plaats van klaarheid te brengen, de waarheid eerder benevelden ; de philosophie dreigde te verloopen in sophisterij. Menig geleerde wendde zich minachtend af van dat geleerdheidsvertoon, en vroeg met Thomas van Kempen: „Wat laten wij ons gelegen liggen aan Geslachten en Soorten". (Navolg. L 3.) Sinds het midden der 15de eeuw openbaarde zich meer en meer op het gebied van kunst, wetenschap, politiek en ten laatste ook van godsdienst, een omwenteling, die met den naam van Renaissance wordt aangeduid. Ook de wijsbegeerte geraakte in 't gedrang, want zij staat niet alleen in verband met de Godgeleerdheid, maar doordringt het sociale leven in al zijn vertakkingen '). De studie der klassieken, die onder Byzantijnschen invloed naar de spits was gedreven, alsof eerst de philologie den mensch volmaken kon (humanisme), voerde tot een geestdriftig bewonderen der vormen, terwijl aan de gedachten weinig opmerkzaamheid werd gewijd. Vandaar werd de terminologie der scholastiek als barbarisme uitgekreten. Wie niet klassiek kon schrijven, werd geacht ook niet te kunnen denken; rhetoriek gold bij velen voor redeneerkunde. Men verafschuwde de dorre methode der peripatetici, en nam ten laatste met de vormen ook de ideeën der heidensche wijsgeeren over. De heidensche Aristoteles werd gesteld tegenover den gekerstenden Aristoteles; de wijsbegeerte werd onafhankelijk verklaard van het dogma. Met geestdrift wierp men zich op de experimenteele natuurwetenschap, en de ontdekkingen op dit gebied gedaan, waren zoo verbijsterend, dat de traditioneele theorieën der school wankelden. Het kompas, de telescoop, de wet van den val der lichamen, de dynamica, het Copernicanisme, en bovenal de ontdekking van Amerika, brachten een geweldigen omkeer te weeg en openden ook een nieuwe sfeer voor de gedachten, Tegenover den verwoeden aanval der humanisten, wier bijtende !) La philosophie n'a pas seulement des rapports avec la théologie et la philosophie ancienne; mais encore avec la vie scientifique, artistique, politique, économique et sociale du moyen age, car dans la réalité d'une vie sociale tous les phénomènes humains sont solidaires et convergents. — De Wulf. L c. 127. 168 spot elk verweer onmogelijk maakte, en de schitterende resultateh der naturalisten, bleven de scholastieken meerendeels het antwoord schuldig. Hunne metaphysica geraakte in minachting; ijdel formulenstelsel en onvruchtbaar twistgeschrijf werd hun niet ten onrechte verweten. De universiteit van Keulen, waar de Dominicanen Conraad Köllin, Bernard van Luxemburg, en Jacob Hochstraten de vaan hoog hielden, bood den storm het hoofd, maar men weet ook, o. a. uit den strijd met Reuchlin, hoe deze oude, trouwe garde van het Thomisme door geheel Duitschland grovelijk werd beleedigd en door het slijk gesleurd. Niet voor kracht van redenen, maar voor ruw geweld moesten de Dominicanen bij het uitbreken der Hervorming wijken. In Duitschland, Frankrijk, Nederland, Engeland werden de religieusen uit hun kloosters verdreven, vervolgd en verbannen. Van een rustigen arbeid in een studeercel was geen sprake meer; leven ging vóór philosopheeren. Vóór de losbarsting van dit onweer had in 1503 te Parijs een opzienbarend geval plaats. Petrus Orockaert van Brussel, een voorvechter der Nominalisten, had in Saint-Jacques het ordekleed gevraagd, en was nog vuriger verdediger van het Thomisme geworden, dan hij weleer een bestrijder daarvan was geweest. Onder de talrijke leerlingen, die zich rondom zijn katheder verdrongen, bevond zich Franciscus de Vittoria, door wien in Spanje de scholastiek zou gaan bloeien. Op dezen veelbelovenden leerling moet ook Oajetanus, de Orde-generaal, wiens philosophische geschriften in wijden kring gewaardeerd werden, grooten invloed hebben uitgeoefend. In Spanje teruggekeerd, verwierf Vittoria den eersten theologischen zetel aan de universiteit van Salamanca. Gedurende twintig jaar (1526—1546) doceerde hij daar de leer van Sint-Thomas, maar ontdaan van de gebrekkige vormen, die haar bij vele tijdgenooten in discrediet hadden gebracht. Zijn onderricht vormde een school, waarvan Melchior Oanus, Dom. Soto, Barth. Medina, Dom. Banez, Antonius van Siena en Joannes a Sancto Thoma de voornaamste sieraden werden. Laatstgenoemde maakte naam door zijn Cursus philosophicus, waarin hij de logica, physica en psychologia behandelde ad exactam, veram, genuinam Aristotelis et Doctoris angel ici mentent. 169 De herleving der scholastieke philosophie in Spanje, hoe krachtig ook, bleef nagenoeg tot dit land beperkt en was van voorbijgaanden aard. De scheuring, door de Reformatie in Noord- en Midden-Europa ontstaan, belemmerde hare verbreiding; tegen zoo veelvuldig en diepgaand ineeningsverschil was zij niet opgewassen. Daarbij droeg zij een kerkelijk, specifiek Roomsch karakter, en dit was voor andersgezinden genoeg om haar te haten of ten minste te wantrouwen. In de 17de eeuw ging de scholastiek onder, omdat haar aanhangers zich bleven vastklampen aan theorieën op astronomisch, chemisch en physisch gebied, welke door de geruchtmakende ontdekkingen der natuurvorschers: Galileï, Kepler, Newton en anderen onhoudbaar waren gebleken. Voeg daarbij: Descartes, Newton en Leibniz, die de wiskunde geniaal vernieuwden en verrijkten. Steeds wijder gaapte de kloof. In plaats van aanknoopingspunten te zoeken of de mogelijkheid eener principieele overeenstemming te bestudeeren, hielden de. scholastieken, ook in ondergeschikte punten vast aan de overgeleverde meeningen. Zij sloten, zegt De Wulf, raam en deur om te verstarren in hun isolement. Dit oordeel, hoe hard het ook zij, geldt ook voor de Dominicanen. Beweerde niet de scherpzinnige Goudin, wiens wijsbegeerte nog in later tijden werd geraadpleegd : „Het systeem van Oopernicus kan niet gehouden worden; met recht is het als vermetel verworpen, omdat het de aarde als beweeglijk voorstelde en ze uit het middelpunt des heelals lichtte". (III 154). — Zulk een onwetenschappelijke houding moest den spot der geleerden wekken en de scholastiek, ook als zoodanig, in een verkeerd daglicht stellen. Van eenigen invloed der Thomistische philosophie in de 18deeeuw valt volgens de weinige ons beschikbare bronnen niets te bespeuren. In de kloosterscholen der Orde moest, krachtens de ratio studiorum van den Generaal P. Oloche in 1688, stipt en streng de Summa worden verklaard, zonder een duimbreed daarvan af te wijken. Voor de wijsbegeerte gold tot het einde der 18de eeuw als handboek en richtsnoer de Philosophia Thomistica van Goudin, een werk, wegens zijn syllogistische methode de Janua Summae Theologiae geheeten. Daarbuiten, niet alleen in de hoogere kringen, maar ook in de scholen, heerschte de moderne philosophie met hare corypheeën: Bacon, Descartes, Locke, en andere geestverwanten. Wat deze wijs- 170 geeren bij alle verschil van meeningen als karakter gemeen hadden, was een hartgrondige afkeer van Aristoteles en de scholastieken, een afkeer, die zich te pas; of te onpas in bitteren spot lucht gaf. Zulk een bejegening moest de oude school grieven ; zij trok zich terug, en nog meer, toen de Encyclopedisten onder Voltaire, Diderot en d'Alembert hun onbeschaamden stormloop tegen het Christendom ondernam. Als een cycloon vaagde de verwachte Fransche Revolutie alle kerkelijke instellingen en kloosters weg; het naturalisme, sensualisme, materialisme dongen om de oppermacht, het ongeloof vierde hoogtij. Aan Italië, en wel aan den Dominicaan P. Roselli, komt de eer toe, het eerst tegen dezen overstelpenden stroom van dwalingen te hebben stand gehouden. Hij stelde zich aan de spits der reactie door zijn Summa Philosophiae ad mentem Angelici Doctoris, welk werk ook in Spanje grooten opgang maakte. En terecht, want de leer van Sint-Thomas met betrekking tot de moderne philosophie wordt daarin scherpzinnig uiteengezet. Slechts wordt aangemerkt, dat zijn criterium in physisehe vraagstukken wat bekrompen en te uitsluitend Thomistisch is, een fout, welke bij zijn volgelingen nog meer aan den dag kwam. Over het algemeen scheen men zich destijds in te beelden, dat die dwarrelende dwalingen zouden doodloopen, wanneer zij slechts buiten de school werden gehouden. Men gaf zich niet ernstig genoeg moeite om ze te bestudeeren en te weerleggen ')• De Dominicanen Raphael Pnygcerver, Vidal en Alvaredo maakten hierop een gelukkige uitzondering; zij traden voor de scholastiek in 't krijt, doch in 1834 werden alle kloosters in Spanje opgeheven, en daarmede verloor de scholastiek haar hechtsten steun. Na deze stormen bood, de weleer wijdvertakte Orde van SintDominicus slechts puinhoopen aan. Tallooze kloosters, geheele provinciën, waren in den maalstroom ondergegaan. Een luttel getal kloosters sleepten nog hup kommervol bestaan voort, afhankelijk van de willekeur der regeeringen. Geen wonder derhalve, dat in de eerste helft der 19de eeuw geen Dominicaan gezien wordt onder de Katholieken, die de partij opnamen voor de Christelijke philoso- i) Gonzalez. O. P. Hitt. de la PhUot. IV. 886, 171 phie tegen het Duitsch Pantheisme, het Fransch Eclectisme en het Positi yisme of Materialisme. Zoodra echter de Orde onder den Generaal P. Jandel tot een nienw leven was opgewekt, trachtte zij aan hare traditioneele roeping te beantwoorden, en sloot zij zich bij de Neo-Scholastieken aan, die op bevel en onder leiding van Christus' Stedehouders een onwankelbaren muur optrokken tegen de aanvallen der Kantiaansche wijsbegeerte en hare verwante dwalingen. Aan de universiteit van Leuven, waar het Ontologisme was binnengeslopen, weerlegde P. Lepidi deze dwaling door zijn Examen philosophico-theologicum. In Spanje zette P. Gonzalez, later kardinaal, in een reeks van doorwerkte stadiën de verwarde systemen van zijn tijd uiteen, schreef een Philosophia elementaria (1868) en een Historia de la Filosofia, en verwierf zich, volgens deskundigen, een waardige plaats naast Balmès en Donoso Cortes '). Met SanSeverino en de Jezuieten Cornoldi en Liberatore de baanbrekers der Thomistische wijsbegeerte in Italië, ijverde P. Zigliara, later kardinaal, voor de restauratie der Thomistische school. Hij schreef een Summa philosophica (1876), een diepgaande studie: Della luce intelleUuale e dell' Ontologismo,, en vormde als regens van het college der Minerva een keurbende van wakkere Scholastieken. De groote stoot tot herstel der scholastisch-thomistische studiën ging ongetwijfeld uit van paus Leo XIII, die door Gods Voorzienigheid de nooden en gevaren van zijn tijd met helderen blik doorschouwde en tevens begreep, welk middel tot redding moest worden aangewend. Zijn machtige stem weerklonk in de gedenkwaardige encycliek Aeterni Patris van 4 Augustus 1879. De colenda 'S. Thomae philosophia seu de philosophia Christiana ad mentem S. Thomae Aguinatis Doctoris Angelici in scholis catholicis instauranda. Eén jaar later, op denzelfden datum, den feestdag van Sint-Dominicus, verheerlijkte hij diens roemrijken zoon, door Sint-Thomas tot patroon der studiën te verklaren. Met geestdrift gaf de Orde gehoor aan de roepstem van Christus' Stedehouder om met de wateren der wijsheid — aqua sapientiae — de duizenden te laven, die in de woestijn van scepticisme en ongeloof versmachtten van dorst. In 1890 werden haar door 's Pausen bemiddeling de faculteiten der Philosophie en Theologie l) Revue Thomiste. 1896. p. 87. 172 aan de universiteit van Freiburg toevertrouwd, waar thans de paters Montagne, del Prado, Manser voor een talrijke studentensehaar uit alle landen de schatten van den Engelachtigen Leeraar ontsluiten. In 1910 kwam, op aansporing van Pius X, het centraal-studiehuis, het Collegium Angelicum te Rome tot stand, terwijl aan de universiteiten van Manilla en Washington het Thomisme bekwame vertegenwoordigers telt. Aan verschillende katholieke instituten traden Dominicanen als trouwe vertolkers van Sint-Thomas op. — En niet alleen met het woord, ook in geschrift werd de scholastiek en haar principieel verband met de moderne vraagstukken behandeld en verdedigd. P. Hugon gaf (1905) uit een Cwsus Philosnphiae Thomisticae; de paters Arintero, Getino, en Garcia handhaafden in Spanje den ouden roem van Salamanca In 1893 richtte P. Coconnier de Revue Thomiste op; in 1907 verscheen de Revue des Sciences philosophiques et Théologiques van Kaïn, in 1910 de Ciencia totnista te Madrid, tijdschriften, die op een staf van kloeke medewerkers kunnen bogen. We noemen slechts de paters : A. Gardeil, B. Schwalme, Sertillanges, Mandonnet, de Munnynck, Garrigou-Lagrange, Noble, Folghera, namen, die in wetenschappelijke kringen goeden klank hebben. Vermelden wij ten slotte, dat in 1894 te Amsterdam een leerstoel van Thomistische Wijsbegeerte is opgericht en sinds dien met eere bezet door Pater de Groet; S. Th. M. § II. De Godgeleerdheid. Het klooster van Saint-Jacques te Parijs; eerste theologische leerstoel der Dominicanen. — Leerambt der Orde. — De geluk* Albertus Magnus en de H. Thomas van Aquino — De Summa Theologica — De Orde verklaart den H. Thomas tot haren leeraar en beveelt diens leer te volgen en te verdedigen. — Thomisten en Scotisten. — Joannes Capreolus, Joannes de Torquemada en de H. 17» Antoninus. — Commentaren op de Sententiae. — CajëtanUs, bevorderaar der studiën. — Franciscus de Vittoria. — Theologische school te Salamanca, Dom. Soto, Melchior Oano, Barth. Carranza. — Concilie van Trente. — Catechismus Romanus. — Thomisten en Mblinisten. — Thomisten en Jansenisten. —Verval der theologische studiën — Herleving der scholastieke Theologie onder paus Leo XIII. — De H. Thomas, patroon der katholieke scholen en universiteiten. Over het gebruik der Summa als handboek. Uit de acten der algemeene Concilies van Lateranen, in 1178 en 1215 gehouden, blijkt, dat de wetenschappelijke opleiding der geèst'plijkhëid, en met name het onderricht in de Godgeleerdheid veel te wenschen overliet. Men mocht zich verheugen over den bloei der jeugdige universiteiten, waar de edelste vernuften samenkwamen, over het licht, dat van deze intellectueele centra over de Christenlanden uitstraalde, doch dit licht drong in het algemeen niet door tot de lagere en meer verwijderde kringen, het deelde zich niet mede aan den klerk, voor wien het priesterlijk heiligdom ging ontsloten worden. Krachtens oude voorschriften moesten er kathedrale scholen worden gesticht, doch al ging men daartoe over, de bekwame leeraars — de magisters — lieten zich wachten. Te vergeefs drong de Paus bij de hooge geestelijkïMd aan op het Uitvoeren der decreten, te vergeefs trachtte hij door praebenden en gunsten de magisters tot het bezetten der kathedrale leerstoelen te bewegen, de bisschoppen vreesden, afgezien van de beslommeringen van hun werèfïlijk bestuur, voor verwikkeling met hunne kapittels en de adellijke standen, terwijl de magisters een Verblijf aan de hoogeschool verkozen boven een ambt aan een kathedrale school, of hun loopbaan achtten afgelegd met het behalen van den begeerden titel. In deze moeilijke omstandigheden bewees de nieuwe Orde van Sint-Dominicus een onwaardeerbaren dienst. De H. Dominicus zond in 1217 zijn eerste leerlingen in twee groepen, zooals wij weten, ' naar de twee voornaamste centra van 174 het hooger onderwijs, naar Parijs en naar Bologna. Het onmiddellijk doel was, dat zij zich in de Godgeleerdheid zouden bekwamen ; — ut studerent, getuigt een hunner: Joannes van Navarre. Den 27sten Februari 1220 beval Honorius III de Predikbroeders bijzonder aan de magisters en de studenten der universiteit aan; hij noemt ze : dilectos filios fratres ordinis Praedicatorum, in saera pagina studentes Parisius. — Het volgend jaar, 4 Mei, droeg de Paus aan Jean de Barastre, deken van Saint-Quentin en professor der Theologie, op om de Predikbroeders in de Godgeleerdheid te onderwijzen — de mandato nostro Parisius doceat fratres de Ordine Praedicatorum in theologica facultate '). — Ook te Bologna kwamen de broeders dagelijks bijeen voor het onderricht in de H. Schrift of de Theologie. Aandacht verdient het, hoe in de eerste Constituties — volgens P. Mandonnet deels dagteekenend van 1216, deels van 1220 — aan de studie een voor die dagen bijzondere zorg is gewijd. Ijverig moesten de broeders zich op de studie toeleggen, dag en nacht, tehuis en op reis; in hunne cellen mochten zij ook 's nachts studeeren; het koorgebed mocht door gerektheid de studie niet hinderen; ter wille der studie konden aan de religieusen dispensaties worden verleend. De bepaling, dat de Provinciaals religieusen, die een bijzondere geschiktheid voor het. onderricht aan den dag leggen, tot verdere bekwaming naar de universiteiten moeten zenden, stemt opmerkelijk overeen met den maatregel, dien paus Honorius in 1219 aan het episcopaat voorschreef, zoodat men hier onwillekeurig aan pauselijken invloed denkt. Dat vermoeden wordt nog versterkt door de verordening, dat geen klooster mocht gesticht worden, zonder dat het een doctor, d. w. z. een professor onder zijn leden telde2). Elk klooster der Orde — en zij verrezen in de eerste eeuw bij tientallen — had aldus een school, waaraan een gediplomeerd leeraar aan het hoofd stond, want niemand mocht volgens de Constituties theologiseh onderricht geven, indien hij niet minstens 1) Mandonnet. La Crise scolaire au dêbut du XlIIe siècle et la fondation de l'Ordre des Frires-Prêcheurs. — Revue d'histoire ecclêsiastique. XV. p. 44. 2) Conventus citra numerum duodenarium et sine licentia generalis capituli et sine priore et doctore non mittatur. 175 rier jaar den cursus in de Theologie had gevolgd '), Door dit voorschrift werd op doeltreffende wijze aan het verlangen van het Lateraansche Concilie te gemoet gekomen Tan overal theologische scholen op te richten. De H. Thomas van Aquino wijst op deze omstandigheid in zijn verweerschrift tegen Willem van SaintAmour, in 1257 2), Dit theologisch onderwijs vond krachtigen steun bij de vele professors en studenten, die tot de nieuwgestichte Orde toetraden. Wanneer de gelukz. Jordanus, de opvolger van Sint-Dominicus, in een universiteitsstad verscheen — hij placht om het ander jaar Parijs en Bologna te bezoeken — dan was het zeker, dat magisters en studenten bij dozijnen het ordekleed verzochten 3). In de schaduw der Parijsche universiteit ontlook de studie der Dominicanen. Volgden zij eerst de lessen der theologische faculteit, weldra kwam Meester Jean de Barastre les geven in het klooster Saint-Jacques zelf, totdat in 1229 de Dominicaan Roland van Cremona, met toestemming van bisschop en kanselier, den eersten magistralen leerstoel van Saint-Jacques beklom. Reguliere geestelijken, beToegd tot het geTen Van universitair onderwijs, het was in die dagen een ongehoord feit, het zou navolging vinden bij andere Orden, maar ook opspraak en protest uitlokken. De opzienbarende overgang van Meester Jan van Saint-Gilles tot de Orde van Sint-Dominicus gaf aanleiding, dat spoedig daarna in Saint-Jacques een tweede openbare leerstoel werd opgericht. Voor den helderzienden Generaal Jordanus was het duidelijk dat de Orde voor het theologisch onderwijs geroepen was; in die richting werkte hij dan ook met alle kracht voort. *) Nullos fiat publicus doctor nisi per quatuor annos ad minus theologiam audierit. 2) Propter litteratorum inopiam nee adhuc per saeculares potuerit observari statutum Lateranensis Concilii, ut in singulis ecclesiis metropolitanis essent aliqui, qui theologiam docerent, quod tarnen pei* religiosos, Dei gratia, cernimus multo latius impletum quam etiam fuerit statutum. Contra impugnantes Dei cultum. Opera. Vivès. 8. XXX. p. 29. 8) Ab Adventu Domini usque ad Pascha oirciter quadraginta novitii Ordinem intraverunt, quorum plures fuerunt magistri. etaliiconvenienter litterati; et de muitia aliis spem bonam habemua. - Ep. Jord. de Sax Ed. Berthier. p. 96. 176 In 't jaar 1229 bij de opening der lessen, hetgeen in overeenstemming met de statuten der universiteit op het feest van SaintDenis plaats had1), bevond de Generaal zich te Parijs om door zijn raad en gezag de studie in de Orde te regelen en te bevorderen. Daar kwam de stichting van een leerstoel te Toulouse ter sprake. In April van hetzelfde jaar had Raymund van Toulouse, daartoe door den H. Lodewijk gedwongen, besloten tot de oprichting eener universiteit in zijn hoofdstad, als bolwerk tegen de ketterij der Albigenzen. Voor het theologisch onderricht liet men het oog vallen op de Dominicanen, wier arbeid als inquisiteurs den besten waarborg bood. Jordanus zond nu Roland van Oremona, die in 1231 den theologischen eursus opende en aldus de voorlooper werd van een onafgebroken reeks leeraars, wier onderwijs den naam der theologische faculteit jarenlang hoog hebben gehouden. Terzelfder tijd werd Jordanus' tusschenkomst noodig geacht te Oxford. Wat te Parijs geschied was, zag men ook daar. Robert Bacon, een der meest gevierde magisters der universiteit, was in de Orde getreden, maar zijn leerlingen wilden niet van hem scheiden en drongen er op aan, dat hij- zijne theologische lessen in 't klooster zou voortzetten. Hij opende dan een leergang met Broeder Richard Fishacre tot baccalaureus. De Generaal stak verheugd het Kanaal over om te Oxford bij zoo gunstig getij, zooals hij schreef, zijn net uit te werpen. Evenals elders, zoo droeg ook hier zijn optreden in de studentenwereld de rijkste vrachten. Van deze scholen gingen de Dominicanen dra uit naar verschillende hoofdsteden, want vele bisschoppen zagen in hun komst een geschikt middel om aan de herhaalde verzoeken der Pausen tot het verstrekkeu van theologisch onderwijs te voldoen. De kloosterlingen toch predikten niet alleen tot de leeken, maar gaven ook theologisch onderricht aan de geestelijken. Koenraad van Scharfenich, bisschop van Metz en rijkskanselier, gaf dit in 1221, in zijn aanbevelingsbrief uitdrukkelijk te kennen. „De vestiging der Predikbroeders — zoo schrijft hij — zal niet alleen voordeelig zijn aan de leeken door hunne prediking, maar ook aan de 'geestelijken 1) Waarschijnlijk houdt hiermede verband het voorschrift, dat het jaargetijde voor de overledenj.Broeders en Zusters daags na Sint-Dionysius moest gehouden worden, alsmede dat nu nog van gemelden datum af de auffragia mortuorum gerekend worden. 177 door . hunne lessen in de gewijdé wetenschappen. Dit voorbeeld heeft de Paus gegeven door hun een huis toe te staan te Rome, hierin gevolgd door een groot aantal aartsbisschoppen en bisschoppen" 1). Ook Hugo van Pierrepont, prins-bisschop van Luik, gaf in 1220 deze rede aan voor de stichting van een klooster in zijn bisschopsstad. Leed de jeugdige kloosterschool van Parijs een ernstig verlies wegens het vertrek van Meester Roland naar Toulouse, zij bezat door het intreden van uitstekende professors de kracht om zich spoedig te herstellen. Hugo van Saint-Oher, als baccalaureus in 1225 in de Orde opgenomen; volgde hem op en bezette den leerstoel een reeks van jaren. De kloosterschool trad in het organisch verband der universiteit en maakte voortaan een integreerend deel van haar uit. In het najaar van 1245 — volgens anderen in 't voofj&ar van 1246 — kwam Meester Albertus met zijn leerling Thomas van Aquino te Parijs, dat gevierd werd als „de moeder der wetenschappen". De Theologie; de wetenschap van alles wat God van 's menschen heiligmaking betreft, de koningin, aan wie de andere wetenschappen onderdanig zijn, was het doel hunner komst. Onder een ongehoorden toeloop van studenten uit alle natiën, verklaarde Albertus de Sententiae van Petrus Lombardus, een werk, dat destijds en nog eeuwen later tot LSÜifraad bij het theologisch onderricht strekte. In vier boeken had „de magister", zooals Petrus genoemd werd, de katholieke geloofsleer saamgevat. Beginnend met het allesbeheérschend vraagstuk over Gods Wezen, behandelt hij het aanbiddelijk Geheim der H. Drieëenheid, gaat over tot de Schepping, den Zondeval, de Verloèring, de Menschwordiög, de H.H. Sacramenten, en besluit met de Vier Uitersten. Albertus lichtte deze vraagstukken methodisch toe, daarbij steunend op zijn wijsgeerig systeem en bijgestaan door zijn uitgebreide kennis. Met vast oordeel teekende hij scherp het gebied af van geloof en rede, en zocht door zijne wijsgeerige beschouwingen aanknoopingspunten, waardoor eene vereeniging tusschen Openbaring en wijsbegeerte, eene harmonie tot stand kon worden gebracht. Zijn professoraat in de Seine-stad duurde slechts tot 1248, toen de Orde vier studia generalia oprichtte, n.1. te Montpellier, Bologna, !) P. Mandonnet. La Grise scolaire au dcbut du XIII* siècle, p. 46. 12 178 Oxford en Keulen, allen geschoeid op de leest der universiteiten. Voor het hem dierbaar Keulen werd Albertus aangewezen, met zijn trouwen leerling Thomas. In 1252 zag Thomas het klooster Saint-Jacques weder. Hij moest daar onder de magisters Blias Brunet en Bonhomme als baccalaureus de Godgeleerdheid doceeren, om daarna den titel van magister te verwerven. Uit dezen tijd dagteekenen zijn commentaren op de Sententiae. In nog strenger systematische ordening dan zijn gevierde meester, met een diepzinnigheid, die aan de klaarheid niet schaadde, zette hij de belangrijkste vraagstukken des geloofs uiteen, daarbij beschikkend over een zeldzamen rijkdom van Schriftuurplaatsen en teksten der Vaders. Volgens de hoofdgedachte der eerste scholastieken zocht ook hij overeenstemming tusschen geloof en rede, nam de geopenbaarde waarheid tot grondslag zonder de kracht der natuurlijke waarheden te miskennen. Integendeel, het beginsel, waaraan hij trouw vasthield, formuleerde hij in deze woorden: „De genade verwoest niet de natuur, doch veredelt haar; het bovennatuurlijk licht des geloofs verijdelt niet het natuurlijk licht der rede. (Summa Theol. t. 1. 7.) Nog rijper vrucht voor zijn genie waren de Quaestiones disputatae, waarin het licht zijner diepzinnige wijsheid honderdvoudig weerspiegelt als de zonnestraal veelkleurig weerkaatst door geslepen kristallijn. Maar al deze werken waren slechts een voorbereiding of aankondiging van het grootsche werk, dat den Engelachtigen Leeraar voor den geest zweefde; het waren kostbare bouwstoffen voor het onvergelijkelijk monument, dat hij door zijn Summa Theologiae stichten zou. De theologische Summa omvat de geheele katholieke geloofsleer. Zij is een grootsche, krachtige bouw, gegrondvest op de goddelijke Openbaring, opgetrokken uit de hechte materialen, welke alleen de kerkelijke wetenschap leveren kan, en saamgevoegd en bevestigd volgens de strenge wetten der wijsbegeerte. Al wat de kerkelijke wetenschap dier dagen beschikbaar stelde : decreten der Conciliën, uitspraken van Kerkvaders en kerkelijke schrijvers, is door den Aquiner naar waarde en met tact benuttigd, terwijl ook de wijsbegeerte haar cijns betaalde tej[ bevestiging, verklaring of opheldering der christelijke waarheden. De harmonie tusschen geloof en 179 rede spreekt zich door het geheele kunstgewrocht zuiver, klaar en distinct -uit. „Hij wist — schrijft Paus Leo XIII van den Doctor Angelicus in zijn encycliek Aeterni Patris — zooals het betaamt, de rede zeer juist te onderscheiden van het geloof, maar tevens deed hij beide vriendschappelijk samengaan, behield beider recht en handhaafde beider waarheid, en dit zoo, dat de rede, op de wieken van Thomas tot het hoogste voor een mensch bereikbare toppunt opgevoerd, bijna niet hooger stijgen kan, noch het geloof aan de rede meerder of krachtiger steun ontleenen, dan het reeds verwierf door Thomas". — „Door zijn Summa Theologiae heeft Thomas — aldus P. Mandonnet — de Theologie verrijkt met een geloofsleer, zoo uitnemend door strenge methode, klaarheid en diepte, dat zij destijds haar gelijke niet had en tot heden niet is geëvenaard. De uitspraken van Sint-Thomas hebben in de Kerk grooter gezag dan van eenig ander godgeleerde, omdat hij was een geniaal denker en schepper van een geniaal werk" tj. Nog bij zijn leven vond Sint-Thomas, vooral op wijsgeérig gebied, eene bestrijding, die na zijn dood in heftigheid toenam en den hoogbejaarden Albertus bewoog naar Parijs te gaan om de eer van zijn geliefden leerling te verdedigen. Deze wanklanken werden evenwel overstemd door de loftuitingen van geestdriftige bewonderaars en verknochte leerlingen. Hoe groot de vereering der Orde was voor haren grooten zoon, bleek wel uit de verontwaardiging, waarmede het generaal-kapittel in 1278 te Milaan vernam van eenige ordebroeders in Engeland, die kwalijk van Sint-Thomas' geschriften hadden gesproken. Terstond moesten twee afgevaardigden zich derwaarts spoeden — cum festinatione vadant — om de schuldigen op te sporen en te straffen. Het volgend jaar te Parijs vergaderd, verklaarde het kapittel: „Daar de venerabile Broeder Thomas van Aquino, vierenswaardiger gedachtenis, door zijn loffelijken omgang en zijne geschriften de Orde tot groote eer is geweest, en het geenszins geduld mag worden, dat de Broeders van hem of zijne geschriften oneerbiedig of onbetamelijk spreken, en van zijn gevoelen afwijken, zoo is het, dat wij den Provinciaals en Priors en hunne plaatsvervangers aanzeggen, dat zij niet nalaten om degenen, die zich aan het voorzegde schuldig maken, streng te straffen". !) Biet. de Théol. Frire» Prêch. col. 882, 180 In nog krasser termen drukte zich het generaal-kapittel uit, dat in 1286 te Parijs samenkwam. Allen ordebroeders werd op het hart gedrukt, de leer van Thomas te verbreiden en te verdedigen. Wie het onderstond daartegen te handelen, werd door dit feit alleen van alle ambten ontheven, en zou naar verdiensten gestraft worden ') üe Orde nam door dit besluit Thomas tot haar leeraar aan. In 't bijzonder werd door het generaal-kapittel van Saragossa in 1309 aan de lectors en sublectors bevolen, in hun lessen en wetenschappelijke redetwisten de leer van Thomas te volgen. En opdat geen klooster, geen professor, geen student het gemis van Thomas' werken als verontschuldiging zou kunnen aanvoeren, werd uitdrukkelijk verboden de werken van Broeder Thomas te verkoopen, evenmin als de gewijde Boeken2). Angstvallig waakte de Orde over de leer van den venerabilis frater, als over een kostbaren schat, haar toevertrouwd. En die schat was haar geen renteloos kapitaal; daarmede moest worden gewoekerd. Het generaal-kapittel van Mets in 1313 bepaalde o. a. dat de lectors bij hun verklaring van de Sententiae minstens drie a vier artikels van Sint-Thomas moesten behandelen. Ook mocht niemand naar het studium generale 1) Districtius injungimus et mandamus, ut fratres omnes et singuli, prout sciunt et possunt, efficacem dent operam ad doctrinam venerabilis magistri fratris Tbome di Aquino reoolende memorie promovendam et saltem, ut est opinio defendendam, et si qui contrarium facere attemptaverint assertive, sive sint magistri sive bacallarii, lectores, priores et alii fratres, eciam aliter sencientes, ipso facto ab ofBciis propriis et graciis ordinis sint suspensi et ... oondignam reportent penam. Aeta. Cap. Oen. O, P. Parisüs. 1286. 2) Volumus et districte injungimus lectoribus et sublectoribus universis quod legant et determinent secundum doctrinam et opera venerabilis doctoris fratris Thome de Aquino, et in eadem scolaressuos informent, et studentes in ea cum diligencia studere teneantur. Qui autem contrarium fecisse notabiliter inventi fuerint nee admoniti volaerint revocare, per priores provineiales vel magistrum ordinis sic graviter et celeriter paniantur, quod sintceteris in exemplum ... Inhibemus fratribus universis ne libros theologicos vendant personis extra ordinem constitutis sine priori* provincialis vel ejus vicarii licencia speciali... Ooncedimus tarnen studentibus... quod pro suis necessitatibns, si aliunde si bi providere non possint, libros suos, biblia dumtaxat et fratris Thome operibus exceptis, possint vendere. — Acta Cao. Gen. O. P. Caesaraugmtae 1209. 181 Tan Parijs gezonden worden, indien hij niet minstens drie jaar ijverig in de werken van Sint-Thomas gestudeerd had1). Deze bepalingen werden nog verscherpt in 't generaal-kapittel van Bologna in 1315, toen de magister stndentium werd vermaand verslag uit te brengen over de lessen der lectors — quid, quantum et quomodo lectores legant et in anno quociens disputabunt — en te berichten of er iets geleerd werd tegen de algemeene leer van Broeder Thomas. Ook moest hij nagaan of er geen geschriften aanwezig waren, die een tegenstrijèj|fe leer bevatten. Zelf moest hij wekelijks lesgeven in de zedenkundige theologie of eenig werk Tan Broeder Thomas, waarbij alle studenten moesten aanwezig zijn. De werken van Thomas moesten in de kloosterbibliotheek worden bewaard, terwijl men er naar moest streven vooral zijn theologische werken compleet te bezitten. Hooger steeg nog de vereering der Orde voor haren Leeraar, toen Thomas in 13133 door Christus' Plaatsbekleeder met den stralenkrans der Heiligen werd gekroond. Met nog meer aandrang beval zij de studie zijner werken aan. In hunne lessen en twistredenen moesten de professors zijn leer behandelen, en trouw zich houden aan zijn uitspraken 2). *) Cum doctrina venerabilis doctoris fratris Thome de Aquino sanior et oommunior reputetur, et eam ordo noster specialiter proseqni teneatur inhibemus districte, quod nullus frater legendo, determinando, respondendo audeat assertive tenere contrarium ejus quod communiter creditur de opinione doctoris predicti, nee recitare aut confirmare aliquam singularem opinionem contra communem doctorum sententiam in hiis que ad fidem vel mores pertinere noscaatur, nisi reprobando et statim objectionibusrespondendo ... Lectores quoque de textu biblie plus solito legant et in lectura de sentenciis ad minus tres vel quatuor articulos de doctrina fratris Thome per!ractent, prolixitate onerosa vitata. Nullus eciam ad studium Parisiense mittatur, nisi in doctrina patris Thome saltem tribus annis studuerit diligenter. Acta Cap. Gen. O. P. Methis. 1313. 2) Cum doctrina sancti fhomae toti mundo sit utilis et ordini honorabilis, volumus et ordinamus, quod omnes studentes theologie in dicta doctrina studeant diligenter; lectores autem et cursores ipsam doctrinam in. suis lectionibus et disputationibus pertractent singulariter et declarent et conclusiones ejusdem doctoris finaliter teneant. Acta Cap. Gen, O. P. Cistarici. 1329. „Der Orden sah daber in dem thomistischen Lebenswerk ganz mit Recht sein eigenes Geistesprodutt, das er mit Gottes Hilfe durch Thomas her- 182 Aan de verspreiding van Sint-Thomas' leer droegen ongetwijfeld de talrijke kloosters bij, die in alle provinciën steeds in grooter getal verrezen, maar wellicht nog meer de vele magisters, die, te Parijs gevormd, aan abdij-, kapittel- en kathedraalscholen met het theologisch onderricht werden belast of tot hooge kerkelijke waardigheden werden geroepen. Dat het getal dezer gegradueerden aanzienlijk was, getuigen de nog aanwezige registers '). Spoedig, nog geen dertig jaar na Sint-Thomas' dood, had dan ook zijn leer zich een voorname plaats veroverd in de toenmalige wetenschappelijke wereld. Men zou die snelle verovering een triumftocht kunnen noemen. Reeds in 't begin der 14de eeuw was Thomas, aanvankelijk als doctor eximius of egregius betiteld, met den naam van doctor communis aangeduid, een eeretitel, waarmede men zijn algemeen gezag te kennen gaf. In de 15de eeuw werd deze titel overschaduwd door den welbekenden naam van Doctor Angelicus, welke naam klassiek is geworden, sinds Pius V in 1567 bij de verheffing van Sint-Thomas tot kerkleeraar dien naam een officieel karakter heeft gegeven 2). Hoe algemeen de leer van Sint-Thomas verspreid was, blijkt nog bijzonder uit de talrijke handschriften, die na zoovele stormen zijn overgebleven; zij zijn niet alleen afkomstig van de Dominicanen, maar stammen ook uit de boekerijen van andere kloosters en scholen. Zelfs in 't Grieksch en het Hebreeuwsch werden verschÜT lende zijner werken vertaald. Met recht kan men daaruit besluiten, dat geen doctor in de Middeleeuwen meer bekend was en hooger in aanzien stond dan Sint-Thomas. Het ligt voor de hand, dat waar zoovele Dominicanen theologisch onderricht gaven, een aanzienlijk getal hunne commentaren of tractaten voor zich zeiven of hunne leerlingen te boekstelden. Vandaar kon de eerste eeuw der Orde roemen op een indrukwekkende lijst van schrijvers, ofschoon deze lijst verre van compleet is. vorgebracht, das er auch zu erhalten, zu schützen und zu verteidigen habe". — Dörholt. Der Predigerorden und seine Theologie. Divus Thomas. III. Jahrg. 8. 480. 1916. Denifle. Quellen gur Gelehrtengeschichte des Predigerordens Archiv. II. S. 204. 2) Madonnet. Lss Titres doctoraux de Saint-Thomas d'Aquin. Revue Thomiste. T. 17. p. 597. 183 Stephanus de Salanhac en Bernardus Guidonis, wien wij dezen catalogus danken, voegen daarbij : Fuerunt quam plures alii fratres, qui diversa opuscula, summulas gratas et utiles, tractatus multiplices, sermones predicabiles distinctionesque morales, postillas super civersos libros biblie aliosque nonnullos libellos de diversie materiis uhique terrarum in diversis nationibus et provinciis convenienter et landabiliter ediderunt ad utilitatem legentium et profectum, quorum nomina et numerum perstringere non esset facile nee possibile michi '). Die geschriften bestaan op de eerste plaats uit commentaren op de Sententiae, een vijf-en-twintig tal2). En geen wonder; de Sententiae van Petras Lombardus waren het klassieke handboek der universiteiten, waarnaar alle scholen zich hadden te richten; zij waren de vaste leiddraad, waarvan niet mocht worden afgeweken. De minder strenge systematische ordening van dit werk gaf echter den leeraars ruimschoots gelegenheid om — in via Thomae — verschillende kwesties in te lasschen of breedvoeriger te behandelen. De commentaren waren dan ook meestal lessen der baccalaurei, gelijk de titel meermalen aangeeft: scripsit lecturam super Sententias. De Quaestiones disputatae en de Quaestiones quodlibetae, waarvan velen exegetische en philosophische vraagstukken behandelen, waren het werk van magisters. Bovendien treft men nog menig handboek aan ten dienste der biechtvaders, van welke werken de Summa de Poenitentia van den H. Raymundus van Pennafort, de Summa Confessorum van Joannes van Freiburg, de Summa Casuum van Bartholomeus van Pisa en het Confessionale van den H. Antoninus den meesten opgang maakten. Men heeft de opmerking gemaakt: waarom werd de Summa Theologiae van Sint-Thomas door de Dominicanen niet als handboek gebruikt"? Het antwoord volgt uit hetgeen wij reeds schreven : de studia generalia waren geschoeid op de leest der universiteiten; zij hadden hetzelfde officieele handboek te gebruiken, waardoor de cursus aan de hoogescholen geregeld werd. Alleen werd niet slechts toegestaan, maar zelfs uitdrukkelijk bevolen bij de verklaring der Sententiae telkens drie a vier artikelen van Sint-Thomas te behandelen; aldus 1) DeDifle. o. c. 8. 193. 2) Omstreeks het begin der 16de eeuw was het getal tot ongeveer 150 geklommen. 184 het generaal-kapittel van 1313. Het volgend jaar werd voorgeschreven, dat de magister stndentium van Paschen tot Augustus zedenkundige tractaten moest behandelen of een tractaat van SintThomas, of beurtelings. De Doctor Angelicus stond dus naast den Magister Sententiarum. Dat deze verhouding, ook om praetische redenen, niet iedereen behaagde, blijkt uit hef verbod, dat in 1308 door het provinciaal kapittel van Perugia werd uitgevaardigd. De lectors en baccalaurei werden herinnerd aan het voorschrift, dat zij les moesten geven uit de Sententiae, en niet uit de Summa '). — Door dit antwoord vervalt een tweede opmerking, waarom er in de Middeleeuwen geen commentaren zijn gemaakt op de Summa. Dit kwam dus niet voort uit een veronachtzaming van de Summa, want de geschriften der Dominicanen bewijzen overtuigend, dat zij doorkneed waren in Sint-Thomas' leer en vertrouwd met de Summa. Door tegenstanders werd hun dit zelfs tot verwijt gemaakt. Smadelijk wierp men hun tegen, dat zij de Summa boven de H. Schrift stelden. De strenge bepalingen, die door de generale kapittels gegeven werden, hadden niet alleen ten doel om de leer van Sint-Thomas ongeschonden te bewaren, maar ook om ze te handhaven, vooral tegen de aanvallen van buiten. De bestrijding, waaraan de Thomistische school op philosophisch gebied bloot stond, sloeg 'gevolglijk over op theologisch terrein. Joannes Peckham, aartsbisschop van Canterbury, kan men den voorvechter noemen van de legerschaar, die in Joannes Duns Scotus, doctor subtilis, huren bekwaamsten en waardigsten aanvoerder zou vinden. Scotus kantte zich tegen verschillende leerstellingen, die door den H. Thomas waren geleerd, maar door zijn tegenstanders als „nieuwigheden" waren uitgekreten. De unitas, fonnae, het principium individyationis, de dictinctio idealis en. realis, de verhouding van het verstand tot den wil, waren voor hem evea zoovele struikelblokken. Deze twistpunten hadden hun terugslag in de Theologie. Stemden Scotisten en Thomisten — de hoofdfracties waren Minderbroeders en Predikbroeders — overeen ia het eigenlijk 1) Item, vo'umus et ordinamus firmiter observari quod lectores et baccellarii legant de Sententiis 'et non de Summa Thomae. — Archiv. gener. O. P. III. 1. f. 175. Zie het Aanhangsel op dit artikel. 185 dogma, gingen zij in de verhouding van het geloof tot de rede een eindweegs samen, daarna, bij de theologische waarheid liepen hunne wegen uiteen. In het hoofdbegrip der Theologie: het Godsbegrip, de leer der Triniteit, der Menschwording, der Verlossing, der H.H. Sacramenten, waar het ging om de theologische verklaring, week Scotus van Thomas af'). Men moet het evenwel den soherpzinnigen leeraar tot eer rekenen, dat zijn kritische polemiek nooit hartstochtelijk werd, altijd rustig en zakelijk bleef en door geen aanmatiging kwetste. Van de volgelingen beider richtingen kan men dit, helaas, niet altijd beweren. In de kwesties aangaande de unitaa formae, het wezen der religieuse armoede, den staat van het H. Bloed, door Christus bij zijn B_. Lijden gestort, volgden de Thomisten een gevoelen, dat door het hoogste kerkelijk gezag werd bekrachtigd, maar in de strijdvraag omtrent de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, door Scotus zoo krachtig verdedigd, liet de Thomistische school in haar geheel zich tot de negatieve richting verleiden. Tot verklaring van deze houding diene opgemerkt: de Engelachtig© Leeraar had zich aangaande dit punt minstens niet uitdaokkelijk uitgesproken; de Kerk van Rome had tot dan toe het. stilzwijgen bewaard ; leeraars van gezag, zooals de H. Beraardus en de H. Bonaventura, teldea onder de tegenstanders en ten laatste werden door de voorstanders soms redenen aangevoerd, waarvan de bewijskracht twijfelaehtig oi' niets beduidend was. De strijd had dit voordeel, dat theoretisch het leerstuk grondiger bestudeerd en juister gepreciseerd werd, maar van den anderen kant steeg hij praktisch vaak tot zoo'n hartstochtelijkheid, dat het volk, niet tot stichting, daarin betrokken werd. Niet vreemd aan dezen kamp was de oude, rivaliteit tusschen beide Orden. De respectieve Generaals mochten, volgens den geest der stichters, een verzoenend en waardeerend schrijven uitvaardigen, dit kon niet verhinderen, dat tusschen hun onderdanen nu en dan een onverkwikkelijke woordenstrijd uitbrak Bet gezag vai» den. H. Stoel kwam meermalen tusschen beiden. De overgroote meerderheid der Dominicanen hield zich trouw aan de beginselen van Sint-Thomas; zij zou het beneden zich be- *) Dörholt. Divus Thomas. I. c. s. 474. 186 schouwd hebben een anderen meester te volgen. Degenen, die zich tot zulk een misstap lieten vervoeren, werden krachtens de besluiten der generale kapittels van alle ambten ontheven en voor immer tot doceeren ongeschikt verklaard. Dit gold ook voor het predikambt'). Zij waren voor de Orde geblameerd, ook al viel onder menig opzicht hun verdiensten niet te ontkennen; we denken hier aan Durandus van Saint-Poarcain, bisschop van Meaux, Ubertus Guidi van Florence, Thomas van Napels, Robertus van Holcot en aan eenige ordebroeders, die omstreeks 1346 zich door den anti-Thomistischen stroom der universiteiten van Parijs en Engeland lieten meesleepen. Tegenover Durandus kon men diens tijdgenoot stellen: Petrus Paludanus, wiens geroemde theologische werken van de Thomistische leer niet afiwijken, wiens verdiensten erkend werden door zijne benoeming tot patriarch van Jeruzalem. Tegen het einde der 14de eeuw, en nog duidelijker in den loop der 15de eeuw, vertoonen zich bedenkelijke sporen van een verval der scholastieke Theologie. Door het oprichten van verschillende universiteiten was de invloed der Dominicanen op het theologisch onderricht merkbaar ingekrompen, ook al 'werden hunne studiehuizen bij de hoogescholen geïncorporeerd. Doch daar was meer. Een noodlottigen stoot tot het verval der wetenschap, en tot de verslapping van het kloosterleven in 't algemeen, hadden de jammerlijke tijdsomstandigheden gegeven : de epidemieën, het Westersch Schisma, dat ook in de Orde tweespalt bracht, de Fransch-Engelsche oorlog, waardoor honderden kloosters werden verwoest, de strijd van Keizer Lodewijk den Beier tegen de Kerk en hare getrouwen. Bij deze rampspoeden kwamen de ruwe, onweerstaanbare aanvallen op wetenschappelijk gebied Het Terminisme ondermijnde de scholastieke philosophie, en daardoor moest ook de scholastieke Theologie bezwijken ; de eene burcht viel na den anderen. Op een drietal mannen mag de Orde in die dagen van alge- !) Cum ordo noster in soliditate veritatis fuerit fundatus et de scienciis vanis et curiosis non curans, veritati, doctrine et sciencie semper studuerit firmiter inherere, districte imponimus fratribus universis quatenus loquendo, legondo, determinando, predicando, disputando, respondendo, nemoaudeat assertive contrarium tenere ejus, quod in communi doctrina est consuetum, specialiter contra doctrinam s.] Thome doctoris. — Acta Cap. Gen. O. P. Büantii. 1868. 187 meen verval met fierheid wijzen, op Joannes Oapreolns, den H. Antoninus en Joannes de Torquemada. De eerste, een wakkere, beproefde verdediger van Sint-Thomas, weerde zich niet alleen op philosophisch terrein, maar zette in zijn commentaren op de Sententiae de leer van den Doctor Angelicus zoo juist en getrouw uiteen, dat hij de ziel van Sint-Thomas — anima divi Thomae — genoemd werd. Dit klassiek werk van Thomistische Godgeleerdheid mocht vele uitgaven beleven1). De H. Antoninus van Florence een geleerde, die zich zelf gevormd heeft, onderscheidde zich vooral op het gebied der zedenkundige theologie. Hij gaf een Summa Theologiae moralis uit, wellicht het eerste werk, dat de geheele zedenkunde omvat. Vervolgens een Summa Confessionalis een Summula Confessorum, een Tractatus sacerdotalis de Sacramentis, werken, - waaruit blijkt, dat hij met recht „de raadgever" — Antoninus consiliorum — heette. Spanje was het vaderland van Joannes de Torquemada ^Turrecremata). Als. theologant nam hij deel aan de Conciliën van Constanz, Bazel en Florence, als pauselijk, legaat trad hij in onderhandeling met de Bohemers, Bosniers en Grieken. Daarbij schreef hij een veertigtal werken, waarvan zijn Summa de Ecclesia het meest geroemd is. Paus Eugenius IV noemde hem defensor fidei en schonk hem het Romeinsch purper.2). Deze drie geleerden sluiten de reeks der Middeleeuwsche theologanten. De scholastiek had uitgebloeid; de doctors spitsten hun vernuft op onbelangrijke vraagstukken, verbrachten hun tijd met haarkloverijen en schenen blind voor de teekenen des tijds. Hun barbaarsch idioom wekte de minachting en de bespotting der humanisten; de titel „magister Parisiensis", weleer overal geëerbiedigd en ontzien, was een voorwerp van spotterij geworden ; het goud bad zijn glans verloren. De eertijds zoo vruchtbare boom der scholastiek stond daar dor, x) Werner noemt bet „unstreitig das vorzüglichste Werk der mittelalterlichen- Thomistenschule. — Der hl. Thomas v. Aq. III. S. 151. — De laatste uitgave verscheen te Tours in 1800. 2) Hurter: Ordo Praedicatorum gloriatur Joanne de Turrecremata, qui fuit gentis hispanae ordinisque sui decus Bcclesiaeque universae' splendidissimuni lumen et.oolumen. — Nomenclator Litter. II. col. 880. Kardinaal Joannes de Torquemada was een voornaam begunstiger der eerste Duitsche boekdrukkers, die zich in Italië vestigden. — Mortier. Hist. des Maitres Génér. V. p. 24. 188 kaal en verweerd; diep moest het snoeimes insnijden om de levenssappen op te wekken en den ouden stam nieuwe loten te doen schieten. * # # De 15de eeuw wordt algemeen gebrandmerkt als een tijdperk van zedelijk en wetenschappelijk verval. Gods Voorzienigheid liet toe, dat er in de Christenheid groote ergernissen kwamen, opdat veler oogen zouden opengaan en het wegsmeulend geloofsleven krachtig zou opvlammen. Een' Reformatie der Kerk in hoofd en leden ontwaakte, aangemoedigd en geleid door Christus' Stedehouders, wien met recht de titel: primus et major reformatorum werd toegekend. In alle religieuse Orden vereenigden zich goedgezinde kloosterlingen om terug te keeren tot de paden, waarlangs de Ordestichters waren voorgegaan. Zoo ontstonden allerwegen de Congregatiën der Observanten. In de Orde van Sint-Dominicus telde men de Congregatie van Lombardge, Duitsehland, Frankrijk, Spanje en Holland »). Met de herleving der observantie kwam ook de studie tot hernieuwden bloei, en wel op de eerste plaats de studie der Theologie. Op de convocatie te Zutphen in 1471, werd uitdrukkelijk verklaard: „Ut autem fratres apti bant ad studium S. Theologiae; super quo noster ordo secundum constitutiones priacipaliter est fundatus, statuimus et ferventer observari volamns" etc.a). Dit kon niet anders. De meeste religieusen, die als hervormers of herstellers der kloostertucht optraden, waren mannen van wetensehap; wat lag hun derhalve volgens den geest der Orde nader aan het hart dan de bevordering der wetenschap? De H. Antoninus, Oajetanus en Fraaeisous Silvestri, behoorende tot de richting der Observanten, waren hiervan luisterrijke voorbeelden, gezwegen van zoovele uitnemende leeraars, die tot verschillende leerstoelen werden benoemd; Hollandsche Dominicanen o. a. te Keulen, Erfurt, Rostock, enz. 1) Een HoOandsehe Kloosterhervorming in de 18*» eeuw. De Katholiek Dl. GXLVI. bh. 113—150. 2) De bewering, dat de kloosterhervorming afkeerig was van de wetenschap of tot een onvruchtbaar isolement zou hebben gevoerd, wordt bestreden door Mortier, t. a. p. T. IV en V. Het bekende gezegde van Joannes Dominici: ütilius est GhristiiHM* terram arare quam gensüinm iotendere libris, moet in verband met de» tijdsomstandigheden worden verklaard. 189 Op hunne visitatie-reizen trachtten de Generaals Barth. Texier, Martialis Auribelli, Salvo Oasseta, Vincentius Bandelli overal den studiegeest aan te wakkeren. Spanje, waar de overgroote meerderheid der Dominicanen tot de Observanten was overgegaan, bleek vooral een vruchtbare, veelbelovende bodem voor de kerkelijke wetenschap. Achtereenvolgens stichtte Vincentius Bandelli daar op zijn doortocht een college te Avila, te Toledo, te Sevilla en bracht dat van Valladolid onder de Observantie. Laatstgenoemd college, dat den rang eener universiteit verwierf, was bestemd om een brandpunt te worden der scholastieke Theologie. Onder het generalaat van Oajetanus kwamen daar nog bij de studia genèralia van Salamanca, Sevilla, Cordova en Lissabon. Van bet hoogste belang voor de theologische studie was de Reformatie van het klooster Saint-Jacqueo te Parijs, van ouds het voornaamste studie-huis der Orde. In 1502 drong P. Joannes ClerwBy vj«pwris-generaal der Hollandsche Congregatie, gesteund door het hoogste kerkelijk en wereldlijk gezag, de kloosterpoort binnen en herstelde de reguliere tucht en tevens de studie, want beiden moesten hand aan hand gaan. De Convocatie te Metz verklaarde in 1502 bij de inlijving van het klooster uitdrukkelijk: „Men zorge, dat het klooster overeenkomstig den Regel en de Constitutiën ia religie en studie der letteren bloeie ; dat de religie niet wegens de studie, en de studie niet wegens de religie schade ljjde" '"). Deze herleving der studie viel ongeveer samen met een belangrijk ingrijpen in de tot nog toe gevolgde leermethode. Was de Magister Sententiarum tot dusver „de magister" der theologische studie geweest, thans moest hij zijn zetel ruimen voor den Doctor Angelicus. De Summa werd het officieel handboek 2). Omstreeks 15$) begon de Dominicaan Petras Crookaert van Brussel aan de Parijsche universiteit de Summa te verklaren, en met het grootste succes; in 1511 verklaarde hij Secunda Secundae. Dit feit maakte des te dieper indruk, omdat P. Crookaert vóór zijn intrede in de Orde een heftig Nominalist was geweest. Een zijner !) Ad boe laboret ut conventus ille in religione et studio litterarum floreat, conformiter ad regulam et constitutiones, sic quod religio propter studium et studium propter religionem non patiatur detrimentum". — Conv. Met. 1602. M. 8. 2) Over het invoeren der Summa als handboek, zie Aanhangsel. 190 voornaamste leerlingen was de Spaansche Dominicaan Franciscus de Vittoria, die in zijn vaderland voor de scholastiek een bloeitijdperk zou openen, gelijk er nooit een tweede geweest is. Onder zijn Hollandsche leerlingen worden met eere genoemd: Vincentius van Beverwijk, van het klooster te Haarlem, en Petrus Fabri, van het klooster te Nijmegen ; gezamenlijk gaven zij in 1514 het Tertid Pars van de Summa uit met een Supplementum en aanteekeningen. Terzelfder tijd verklaarde ook P. Koenraad Koellin de Summa te Heidelberg. Aan de invoering der Summa als handboek wordt niet zonder grond de herleving der Thomistische school toegeschreven. Men mag daarbij evenwel niet de groote drijfkracht vergeten, welke in die dagen van den Generaal der Orde Thomas de Vio, bijgenaamd Oajetanus uitging. De voortreffelijke eigenschappen des verstands : scherpzinnigheid van blik, juistheid van oordeel, diepte van gedachte, breedte van opvatting, strengheid van betoogtrant, waren in hooge mate den genialen man toebedeeld, die door Gods beschikking in die stormachtige tijden aan het hoofd der Orde stond en met' stoere kracht en vaste hand het roer omklemd hield. Nog als jeugdig professor bracht hij op het generaal-kapittel te Ferrara in 1494 de geheele vergadering door zijn schitterende theses-verdediging zoozeer in vervoering, dat Generaal Torriani hem onder algemeene toejuiching de magistersbaret schonk; hij telde toen 26 jaar. Te Padua met het theologisch onderwijs belast, kwam hij in aanraking met de corypheeën der Scotisten en Averroïsten. die aan de universiteit een leerstoel bekleedden. Die aanraking scherpte irjn! vernuft; hij viel zijn tegenstanders zonder aanzien van persoon onverschrokken aan en bleef levenslang hunne leerstellingen bekampen, waar zij ook opdoken. Wegens- zijn buitengewone geestesgaven — zij gingen niet onder een aanvallig uiterlijk schuil — werd hij naar ' Rome ontboden en aan het bestuur der Orde verbonden. Hoe overstelpend de werkzaamheden hier ook mochten zijn, ze konden zijn studie-ijver, zijn energie niet breken. Zoowel destijds, als na 1508, toen hij tot Generaal was gekozen, zette hij zijn studie voort. Te Rome schreef hij in 1507 zijn commentaren op Pars Prima der 'Summa; als Generaal voltooide hij Pars Prima Secundae en Secunda Secundae; als pauselijk Legaat in Duitschland bewerkte hij Pars Tertia. Deze commentaren werden in de 191 complete uitgave van Sint-Thomas' werken opgenomen, omdat zij beschouwd worden als de klassieke verklaring van den Engelachtigen Leeraar. Middelerwijl zagen nog tal van kleine, maar hoogst belangrijke philosophische en theologische tractaten het licht, be nevens een veel verspreide Peccatorum Summula. Oajetanus was geen man van omslachtige vormen, tijdroovende besprekingen of halve maatregelen. Energiek was zijn wilskracht, kort en krachtig zijn woord, mannelijk en doortastend zijn daad. Dit bleek bij zijn eerste optreden als Generaal. In tegenstelling met de vrij breedvoerige omzendbrieven zijner voorgangers, besloeg zijn eerste schrijven slechts enkele regels. Geen opsomming van kleine middelen of voorschriften ; de armoede, d. w. z. het vita communis, en de studie, dit waren de twee hoofdpunten, waar hij nu en ook later op aandrong. „Bewaren wij deze twee princiepen, van het vita communis en de studie, dan zal onze Orde gemakkelijk hervormd worden". — „Wanneer wij de gewijde wetenschap niet beoefenen, dan is het met onze Orde gedaan", zoo luidde zijn waarschuwing'). Wijdde hijzelf allen beschikbaren tijd aan de studie, hij eischte dit ook van zijn ordebroeders. Allen moeten studeeren, doen zij dit niet, dan moeten zij gestraft worden 2). Van alle studie-huizen ging het algemeen studie-huis van Saint-Jacques te Parijs den Generaal het meest ter harte. Zeer begrijpelijk is het, dat de Franschen in hun hoofdklooster zich noode het bestuur lieten welgevallen der Hollanders, die de observantie handhaafden, maar hun klacht vond bij Oajetanus geen gehoor. Niemand mocht tot prior worden gekozen, zoo was zijn' streng bevel, die niet lid was der Hollandsche Congregatie. Elke' andere keuze moest onverbiddelijk — toties quoties — worden vernietigd. Onder zulk een krachtig en schrander bestuur, met zulk een 1) „Gaudeant alii, fratres charissimi, suis praerogativis, nos nisi saera doctrina commendet, de nostro ordine actum est". — Act Cap Gen IV' p. 94. 2) „Alii grammaticae, alii logicae, alii philosophiae, alii casibus conscientiae, alii subtilibus theologiae quaestionibus, alii sacrae bibliae lectioni, studii sui praecipuas partes impendendo discant... humilientur, puniantur, et dejiciantur omnes qui nee ipsi scire, nee alios scire voluut"! - Act. Cap. Qen. IV. p. 94. 19» voorbeeld voor oogen, moesten de onderdanen noodzakelijk tot de studie worden aangewakkerd '). De Theologie kreeg in de eerste helft der 16de eeuw voornamelijk een apologetisch en polemisch karakter door de ketterijen* die in vele streken het hoofd opstaken. Verweer was geboden; en gelukkig, hoe meer dwaalleeraars opdaagden, des te meer verdedigers der waarheid traden hun tegemoet. De eerste, die strijdvaardig de pen tegen den oproerigen Luther opnam, was Silvester Mozolinus, naar zijn geboorteplaats Prierias genoemd. Na eenige verweerschriften gaf hij een Summa Summarum uit, bevattende 715 artikelen in alphabetische orde over de praktische Theologie. Het werk beleefde meer dan 40 uitgaven. Koenraad Köllin, professor aan de kloosterschool te Keulen, bleef evenmin het antwoord schuldig op de heftige uitvallen van den Wittenbergschen monnik, doch hij verwierf meer naam door zijn Expositie- commentaria op Sint-Thomas' Prima Secundae. Ook Franciscus Silvestri (Ferrariensis) trad in 't krijt met een Apologia de conpenientia institutorum romanae Ecclesiae. Dit werkje, hoe uitstekend ook naar inhond en vorm, werd verre overtroffen door zijn commentaren op de Summa contfa Gentiles, waaraan een klassieke waarde wordt toegekend. Het katholieke Spanje evenwel, waar de dwaling krachtig werd geweerd, gaf aan de scholastieke Theologie een vruchtbaar veld tot heerlijke ontwikkeling. Diego Deza, de troawe beschermer van Columbus, luidde te Salamanca het tijdvak in door zijn verdediging van Sint-Thomas. De zon der theologische wetenschap ging op, toen Franciscus van Vittoria met algemeene stemmen voor den leerstoel van Salamanca, den voornaamsten van Spanje, werd benoemd3). 1) De lofspraken van tijdgenooten en latere geslachten op Oajetanus vat Ughelli in deze woorden samen : „Hie ille est alter Thomas, ingenioram extrema linea, doctorum virorum miraculum, haereticaepravitatis terror, ss. Scripturarum lumen ac fax, scholastici pulveris athletwhrvfctuB, Thomisticae dootrinae galeatus döfensor, sincerioris doctrinae propugmtcuIuhi, ar* ac promptuarium subtilium argumentorum, cathedrae demum splendor ac decus, cujus adeo immortalia scripta sunt, ut tamdiu videantur perennatura quamdiu divinam gapientiam scholastica subsellia personabunt". — Italia soera. I. 544. 2) „Li diesem Kurapfe zwischen Altem und Neuem gierig die Wiederherstellung des christlichen Peripatetismus und die Neubegründungfeines Ansehens von dem Qeburtslande des Predigerordens von Spanien, aus, 193 Twintig jaar, van 1526 tot 1546, d. i. tot zijn dood, bekleedde hij daar het professoraat met onverminderd succes. Afwijkend van de vaak dorre formulen-methode, waartoe de scholastiek destijds vervallen was, koos hij een tekst der Summa tot hechten grondslag zijner stelling, ontwikkelde dien streng logisch en verklaarde of bevestigde hem, door aanhalingen der Kerkvaders en feiten dei Kerkgeschiedenis. De geheele verhandeling droeg hij in sierlijke taal voor, en met een gloed en overtuiging, dat de leerlingen hem opgetogen volgden. Geen woord ontsnapte hun, en dit mocht ook niet, want de magister bracht zijn tractaat nooit in schrift. Voorzien van schrijfapparaat, evenals in den ouden tijd, woonden zij de lessen bij, om de opgevangen woorden des meesters terstond in hun katernen te boeken. Vandaar bestaan Vittoria's werken slechts uit de meer of minder juiste copieën zijner toehoorders. Zoo te boek gesteld, bevatten zij echter een rijkdom en oorspronkelijkheid van gedachten, die doen verbazen; wij noemen o. a. zijn verhandeling over het volkenrecht, voor dien tijd een openbaring en ook thans nog de aandacht overwaard. Men noemde hem een tweeden Socrates. Zijne leerlingen kunnen geene woorden vinden om hunne bewondering en vereering voor hun leeraar te betuigen. Een hunner, Melchior Oano, noemt hem „den voornaamsten leeraar der Theologie, dien Spanje door Gods bijzondere gunst ontvangen heeft. De beginselen, die ik leer, behooren meer aan mijn meester dan aan mij; dit eischt de rechtvaardigheid te bekennen. Ik wil, dat de wetenschap van dezen uitnemenden man bekend worde aan het nageslacht. Ofschoon ik mijne minderheid moet belijden, wil 'ik hem toch naar best vermogen den verschuldigden dank brengen. Ook verzoek ik hun, die mijne werken lezen, een hoogeren dunk te hebben van mijn meester, dan mijne woorden geven kunnen" ,). von den berühraten Universitatsstadten der pyrenaischen Halbinsel, Salamanca, Alcala, Coimbra, deren Glanz eben damals heil aufzuleuchten begann, und der Fariaer theologischen Schule den Ruhm, die erste und vornehmste des Abendlandes zu sein entrisz. Salamanca's Blüthe datirte von dem Auftreten des Franz von Vittoria". — Werner. H. Thomas von Aquino. III. S 136. „Demum saeculo XVI ineunte refloruit theologiae scholasticae studium auctoribus in primis O. Praed. sodalibus hispanis '. — Hurter. Nomenelat. II. 1579. x) Melchior Cano. De toet» theologicis. L. XII. Prooemium. 13 194 Bij den dood van Vittoria straalde aan Spanje's wetenschappelijken hemel een pleiade van theologanten van den eersten rang: Dominicus Soto, Melchior Cano, Barth. Medina, Martinus de Ledesma, Ferdinand Vasquez, Covarruvia, allen leerlingen van den grooten meester. Bovendien hadden de studiën te Alcala (Complutensis), Coimbra, Valladolid door Salamanca's stuwkracht een hooge vlucht genomen. Aan Dominicus Soto, die reeds te Parijs Vittoria's lessen moet gevolgd hebben, werd na een schitterend concours in 1532 de tweede leerstoel te Salamanca toegewezen. Zestien jaar bekleedde hij het leeraarsambt met eer. Vittoria gaf voormiddags les, Soto namiddags. Van zijne hand verschenen verschillende geleerde werken; vooreerst philosophische, zooals Commentarii in Aristotelis dialecticam, die dienen moesten tot grondslag voor den theologischen opbouw, vervolgens theologische over de meest ingewikkelde en diepste kwesties der geloofsleer. Een der meest begaafde leerlingen van Vittoria was Melchior Gano ; hem viel dan ook de eer te beurt bij den dood zijns vereerden meesters diens leerstoel in te nemen Algemeen roemt men zijn scherp verstand, diepe geleerdheid, juist oordeel, buitengewone zeggingskracht, en niet het minst zijn klassiek latijn, waarin hij de beote humanisten evenaarde. Door zijn meesterwerk De locis theologicis ontsloot hij voor de Theologie een terrein, dat vóór hem bijna niet betreden was : de Theologia fundamentalis. Meer dan dertigmaal werd het herdrukt. Te betreuren valt het echter, dat een religieus, zoo rijk met geestesgaven bedeeld, zijn prikkelbaar temperament tegenover wetenschappelijke tegenstanders niet genoeg wist te beheerschen, en dat daardoor een schaduw op zijn naam is geworpen. Zelfs zijn ordebroeders spaarde hij niet, en hier denken wij aan Barth. Oarranza, meer bekend door zijn rampspoed dan door zijn wetenschap. Carranza, op 17-jarigen leeftijd in de Orde getreden, doorliep de studiën met zooveel succes, dat hij in 1535 op 30-jarigen leeftijd tot regens der bloeiende kloosterschool te Valladólid werd benoemd. In 1539 verdedigde hij op het generaal-kapittel te Rome met bewonderenswaardige slagvaardigheid een reeks stellingen, waarna hem op pauselijk gezag de magisterstitel werd toegekend. Algemeen geëerd keerde hij naar Spanje terug om te Valladolid zijne theologische 195 lessen te hervatten. Hier was thans ook een professoraat opgedragen aan Melchior Cano, met wien zeer vele leerlingen dweepten. Er ontstond tusschen beider studenten een partijschap, welke 'later ook de beide leeraars verdeelde en vermoedelijk heeft bijgedragen tot Carranza's val. Behalve zijn Commentarium in Catechismum, het boek dat zooveel opspraak verwekt heeft, gaf hij nog uit een Summa Conciliorum et Pontificum. De immer gedenkwaardige jaren van het Concilie van Trente waren een glorieuse tijd voor de scholastieke Theologie en voor ( Sint-Thomas' leer in 't bijzonder. Naar men verhaalt lag de Summa in de Concilie-zaal nabij den Bijbel, niet alleen uit hoogachting voor den Doctor Angelicus, maar ook ter raadpleging om in moeilijke vraagstukken bij hem, den kandelaar in 't Heiligdom, licht te ontsteken. Beeds in de eerste periode van het Concilie bleek het, hoe met Sint-Thomas tot gids een veilig pad betreden werd. De uiterst ingewikkelde leer der rechtvaardigmaking met de daaraan verwante kwesties kwam ter behandeling. Dominicus Soto, doorkneed in de leer der scholastiek en trouw aan hare traditie, schreef een werk : De natura et gralia libri III, waarin de ketterij der Lutheranen en Pelagianen duidelijk werd uiteengezet en grondig weerlegd. Terwijl hij nu de vijanden buiten de Kerk bestreed, stond in de vergadering van het Concilie een tegenstander op, een ordebroeder, n.1. Ambrosius Catharinus. Hij was een man van zeldzame geleerdheid. Op 16-jarigen leeftijd was hij doctor in de beide rechten geworden, had aan verschillende universiteiten gestudeerd en daarbij 1000 stellingen verdedigd. De wereld moede, had hij het ordekleed gevraagd, doch met het kleed niet den geest der Orde ontvangen. Onafhankelijk was hij in zijn meening, onverzettelijk in zijn opvatting, gewaagd in zijn bewering en uiterst prikkelbaar bij tegenspraak. Aan de traditie der school en zelfs aan het gezag van Sint-Thomas liet hij, een autodidact, zich weinig gelegen liggen Zijne ruwe, heftige aanvallen tegen den eerbiedwaardigen kardinaal Oajetanus hadden indertijd menigeen geërgerd. Deze man onderstond het tegen den gezaghebbenden Soto te velde te trekken en diens stellingen te bestrijden op het punt der voorbeschikking, der menschelijke vrijheid, der rechtvaardigmaking en ten laatste omtrent de zekerheid der genade. Het was een onverkwikkelijk schouwspel; slechts dit voordeel werd bereikt, dat de leer der rechtvaardig- 196 making alzijdig èn uiterst nauwkeurig werd toegelicht. Catharinus wist zich sterk door de sympathie en de gunst van hooggeplaatste personen, doch de meerderheid der Vaders bleef aan de zijde van Soto, wiens meening ten slotte zegevierde. Bij het formuleeren der geloofsdecreten aangaande de justificatio nam men woordelijk den tekst der Summa over; juister en markanter termen zou men moeilijk kunnen vinden. Alleen aan invloedrijke vrienden had Catharinus het te danken, dat verschillende zijner stellingen niet als onrechtzinnig veroordeeld werden. Ook in 't vervolg der zittingen raadpleegde men bij meeningsverschil in dogmatische kwesties den H. Thomas en hield zich streng aan de uitspraken van dien verlichten leidsman ; aldus getuigt Hieronymus Vielmi, die aan de zittingen der derde periode deelnam 1). Bij verdere geschillen onderscheidden zich nog met eere verschillende Dominicanen, o.a. Barth. Carranza, Melchior Cano, Hieronymus Oleaster, Petrus Bertano, Barth. de Martyribus, en vooral Petrus Soto, een der voornaamste godgeleerden van zijn tijd. Alvorens het Concilie uiteenging werd het plan ontworpen voor een ofBcieelen catechismus ten dienste der parochiale geestelijkheid. Door de ketters waren onder het volk catechismussen verspreid van allerlei schakeering, hun pers had daartoe ijverig meegewerkt; tegenover die babelsche verwarring hadden de Katholieken hunne handboeken gesteld, o.a. Georg Wicelius in 1535, Joh. Dietenberger in 1537, Joh. Gropper in 1547, Petrus Soto in 1549, Petrus Canisius in 1554, doch één algemeene catechismus, één vaste leiddraad voor het godsdienstonderwijs, goedgekeurd en bekrachtigd door den H. Stoel bezat men nog niet. De samenstelling van zulk een beknopt leerboek werd opgedragen aan de Dominicanen : Leonardus de Marinis, Gilles Foscarari en Franciscus Foriero, terwijl de H. Oarolus Borromaeus krachtig zou medewerken tot het welslagen eener zoo verdienstelijke onderneming. Voor de overzetting in 't Latijn, en tevens voor den druk, zorgde de bekende philoloog Paolo Manuzzi, lid der beroemde Venetiaansche boekdrukkersfamilie Aldus, i) Certe in hac Tridentina oecumenica synodo, quam, cum haec scribimus, frequentissimam celebramus, nemo Patrum esse videtur, cui religio non sit, cum de fidei dogmatibus agitur, a Thomae sententia vel latum unguem recedere, aut ab illa provocare. De D. Thomae Aquinatis doctrina et scripti». Patavii 1564. 197 die kort te voren zich te Rome gevestigd had. In 1566 verscheen de Catechismus Bomanus op last van Pius V en werd voor de Theologie een gezagsbron van blijvende waarde. De hervormingen door het Concilie van Trente vastgesteld, werden streng en krachtdadig ten uitvoer gebracht door Pius V, wiens persoonlijke vroomheid een levende hervorming was. Deze Opperpriester achtte het een eereplicht den H. Thomas, wiens leer in vroeger eeuwen en nog onlangs op het Concilie van zoo onschatbare waarde was gebleken, tot kerkleeraar te verheffen '). Den 11 April 1567 werd de bul afgekondigd. Dan, hiermede was de Paus niet voldaan. Een monument moest voor den Engelachtigen Leeraar worden gesticht, en wat was daartoe meer geschikt dan een complete uitgave zijner werken ? Aldus verscheen in 1579 op last des Pausen de editio Piana in 17 deelen, gedrukt volgens de handschriften van het Vaticaan. Bij de opkomst der dwalingen van Lutber, Zwingli, Calvijn en zoovele andere ketters bleek de leer van Sint-Thomas een onwrikbare dam, waartegen de geweldige golven tevergeefs beukten en kampten. De Orde was zich hiervan ten volle bewust en daarom beval zij, nu de verleiding zoo groot was, dat allen aaneengesloten zich zouden scharen onder de vaan van Divus Thomas. In het generaal-kapittel van Salamanca in 1551 werd geordonneerd dat alle leeraars, niet alleen in de Theologie maar ook in de philosophie de leer van Sint-Thomas zouden voordragen, verklaren en verdedigen2). Deze verordening werd in den loop dezer eeuw door een reeks kapittels herhaald en verscherpt; wie anders zou leeren, zou van zijn ambt worden ontheven, alle privileges verliezen en ten laatste ook alle rechten, — vox activa en passiva. Streng werd er gewaakt op het onderhouden dezer voorschriften ; eenheid en kracht gaf dit bij aanval en verweer. Vandaar vormde de Orde met hare 27 studia generalia — aldus in 1551 — en hare leerstoelen aan verschillende universiteiten een onverwinbaar bolwerk, en kunnen wij den uit- !) De Paus geeft in de bul deze beweegreden uitdrukkelijk aan : „et liquido nuper in sacris concilii Tridentini decretis apparuit." 2) „Ordinamus item ut non solum in Saera Theologia sed etiam in Philosophia ab omnibus lectoribus legatur, declaretur et defendatur semper doctrina S. Thomae, sicut mandatum est a patribus nostris in pluribus capitulis generalibus." Acta Cap. Qen. 198 roep verklaren, waarin Bucer, naar men zegt, spijtig zijn toorn lucht gaf: Tolle Thomam et dissipabo Ecclesiam. Theologanten, die zich niet schrap zetten op dit fundament, kwamen in hun strijd tegen de Protestanten, zonder het te vermoeden op een glibberig pad. Meenende, dat een vrije krijgstactiek meer kans van slagen zou bieden, vervielen zij tegenover- de dwaalleeraars tot een ander uiterste, waarin de grenslijnen van Pelagianisme en Semi-pelagianisme en orthodoxie vervaagden. Zoo geschiedde o.a. bij Sadolet, Pighius, Tapperus, Catharinus. Deze richting wordt door velen aangemerkt als de voorbode van den strijd, die in Spanje ontbrandde, naar Rome oversloeg en vele jaren de theologische kringen in spanning hield. Het ligt niet in onze bedoeling dezen kamp in al zijne stadiën te volgen, noch de theologische strijdvragen uiteen te zetten; moge de opsomming van enkele feiten volstaan '). In 1582 verdedigde de Jezuiet P. Prudentius de Montemajor te Salamanca stellingen omtrent de genade, de rechtvaardigmaking en de voorbeschikking, die in strijd werden geacht met de traditioneele leer van den H. Augustinus en den H. Thomas. De discussie werd steeds heftiger en breidde zich verder uit, totdat 16 stellingen aan het oordeel der Inquisitie werden onderworpen en veroordeeld. Hierop gaf de Jezuiet P. Molina een werk uit,. getiteld: Liberi arbitrii cum gratiae donis, divina praescientia, providentia, praedestinatione et reprobatione concordia; uit dit werk bleek, dat hij meeningen voorstond, die aan de veroordeelde stellingen verwant, zoo niet daarmede gelijkluidend waren. Dit wekte opspraak, beweging, opschudding. De Dominicaan P. Bannez, die den eersten theologischen leerstoel aan de universiteit van Salamanca bekleedde, hield zich verplicht tegen dit werk met alle kracht op te treden. Ware deze zuiver theologische kwestie tot Molina en Bannez beperkt gebleven, ze zou als menig ander schoolsch dispuut zoo groote verhouding niet hebben aangenomen, maar de personenkwestie werd een kwestie tusschen beide Orden. Konden de Dominicanen niet lijdelijk toezien, dat de leer van Sint-Thomas op een der voornaamste *) Bij Mortier : Histoire des Maitres Oénér. T. VI. Chap. II vindt men een omstandig verhaal en een uiteenzetting beider systemen. Dörholt. Der Predigerorder und seine Theologie. Divus Thomas. III B. 4 Heft. 8. 462. 199 punten : de genade-leer, werd aangevallen, de Jezuïeten van hun kant waren homogeen met Molina. Aan de Universiteit van Valladolid traden beide partijen in 't krijt, wonnen aanhangers onder leeraars en studenten en brachten tweespalt in geheel wetenschappelijk Spanje. In 1593 zouden de universiteiten van Salamanca en Alcala een lijst van verboden boeken uitgeven; P. Bannes eischte dat Molina's Concordia, als veroordeeld in 1582, daarin zou worden opgenomen. Deze vordering prikkelde tot verweer. In de universiteit van Valladolid belegden de Jezuieten in 1594 een plechtige vergadering, waarin zij Molina's stellingen tegen de Dominicanen zouden verdedigen. Het langdurig debat leidde tot niets, dan tot verscherping van het geschil en tot verbittering der gemoederen. De kampstrijd werd geschorst en twee maanden later bij de Dominicanen hervat, doch ook thans zonder resultaat. Beide partijen reikten nu Molina's werk aan de Inquisitie ter .beoordeeling over. De groot-inquisiteur achtte het gerezen geschil belangrijk genoeg om den H. Stoel daarvan te verwittigen, hetgeen tengevolge had, dat paus Clemens VIII de zaak te B-ome voor zijn rechtbank bracht e'n van beide partijen een officieel verslag vorderde. Ben bijzondere raad van theologanten, Congregatie- de auxiliis divinae gratiae zou bij het theologisch twistgeding tegenwoordig zijn en daarover uitspraak doen, De pleidooien, die nu gevoerd werden, kon men zonder overdrijving steekspelen der dialectiek noemen. Elke partij putte zich uit om haar tegenpartij te ontwapenen. Van de Jezuieten traden o. a. op Gregorius de Valentia, Michael Vasquez, Petrus Arrubal, Christophorus Oobos; voor de Dominicanen: Diego Alvarez, Michael a Ripa en Thomas de Lemos. Vooral laatstgenoemde was een geducht strijder, wiens grondige kennis van den H. Augustinus en den H. Thomas bewondering afdwong, wiens slagvaardigheid alle aanvallen pareerde en den tegenstander menigmaal in 't nauw bracht. Doch ook deze disputen, waarbij de Paus zelf voorzat, brachten de oplossing niet nader; integendeel, verschillende hooggeplaatste geestelijke en wereldlijke personen, o. a. de Keizerin , van Duitschland, de Koning van Frankrijk, het Hof van Spanje, mengden zich in het geschil en bemoeilijkten door hun invloed een onpartijdige uitspraak. Zitting op zitting werd gehouden; van 1602 tot 1605, het jaar waarin paus Clemens stierf, telt men er 68. 200 Paus Paulus V maakte ten laatste in 1607 een einde aan het geschil door een decreet, waarbij aan beide partijen verboden werd elkander te veroordeelen of te censureeren. Molina en Bannez waren inmiddels overleden; de eerste in 1600, de tweede in 1604'). Tijdens het woeden der godsdienstoorlogen in de 16de en 17de eeuw, waren in Duitsehland, Frankrijk en Engeland tal -van kloosters, zelfs geheele ordeprovinciën vernietigd ; aan vele universiteiten waren de religieuzen verbannen. Wat de Orde echter in Europa verloor, herwon zij in de Nieuwe Wereld. In Centraal- en ZuidAmerika ontstonden nieuwe orde-provinciën, die ieder hun studium generale hadden2). Bovendien stichtten de Dominicanen verschillende universiteiten : te San Domingo (1538), te Santa Fé de Bogota (1612), te Manilla (1645), te Quito (1681), te Havanna (1721). Volgens den eisch des tijds ontwierp de generaal Sixtus Fabri in 1585 een nieuwe Ratio studiorum, waarin nauwkeurig de cursus der Theologie wordt omschreven. De speculatieve Theologie zal omvatten Prima en Tertio Pars der Summa; de moraal-Theologie Pi "ima Secundae en Secunda Secundae. De duur van den cursus zal zijn vier jaar. Vittoria's methode werd gehandhaafd, de leerlingen moeten de voordrachten der leeraars opschrijven3). In het daaropvolgend generaal-kapittel in 1589 werden deze veranderingen bekrachtigd, doch met toevoeging, dat bij de verklaring der Summa de overtoUige en minder noodzakelijke kwesties moesten worden overgeslagen *). In 1592 liet men wegens gerezen bezwaren — ad !) „La position des deux partis était celle-ci: le molinisme a été déclaré a maintes reprises par les Gongrégations non conforme a la doctrine de saint Thomas et de saint Augustin. G'est un fait acquis. Malgré cette non-conformité, le molinisme est une doctrine acceptée dans l'Eglise".— Mortier, t. a. p. p. 96. 2) In 1302 kreeg elke provincie het recht om een studium generale op te richten. In later eeuwen, toen de roepingen minder talrijk werden en het doceerend personeel vrij beperkt was, voerde dit recht tot een verbrokkeling van krachten ten nadeele van het onderricht in 't algemeen. S) Acta Cap. Gen. T. V. p. 265. 4) Ordinamus etiam, ne tempus frustra conteratur minus utilia pertractando... ut infra quatuor annos totam angelici doctoris, nostri sancti Thomae summam ambö sinau! perlegisse teneantur, materias omnes difficiliores et magis neceasarias explicando, opinionum vero superfluitates et alia minus necessaria resecando et praetermittendo". Act, Cap. Gen. Romae. 1589. 201 varios scrupulos ambiguitatesque tollendas — den vierjarigen termijn vallen, doch hernieuwde de bepaling dat alleen de meer noodzakelijke kwesties moesten behandeld worden. Tengevolge der theologische geschillen tusschen Thomisten en Molinisten werd in 1611 door het generaal-kapittel te Parijs bepaald, dat niet alleen van het gevoelen van den Doctor Angelicns niet mocht worden afgeweken, maar ook niet van den tekst. Vandaar moesten de artikels der Summa niet saamgevat en oppervlakkig worden behandeld, maar onderscheiden en in verband met het geheel; gezorgd moest worden, dat de leerlingen het verhandelde in hun geheugen inscherpten en bewaarden. In 1615 werd vastgesteld, dat alle officianten der studie de leer van Sint-Thomas moesten verklaren volgens den zin en de spreekwijze der echte Thomisten '). Tot sterker eenheid werd eindelijk in 1629 besloten, dat alle professors, van welken graad ook, bij het aanvaarden van hun ambt na het afleggen der geloofsbelijdenis ook zouden zweren zich in alles te zullen houden aan de leer van Sint-Thomas. De verscherping dezer voorschriften was geboden door de tijds-' omstandigheden, maar tevens aangeraden als voorzorgsmaatregel, want een heftige, langdurige strijd stond de Thomistische school te wachten In 1640 verscheen de „Augustinus" van Jansenius, waarin overeenstemming werd gezocht tusschen de genade en den vrijen wil, naar het heette volgens de beginselen van den H. Augustinus. Daar ook de H. Thomas zijn leer over dit duister vraagstuk hoofdzakelijk aan dezen Kerkvader had ontleend, werd ook zijn leer indirect hierbij betrokken. Bovendien waren in gemeld werk Thomistische termen, o. a. gratia ex se efficax — zij het ook in verkeerden zin — opzettelijk gebruikt. Het had dus den schijn alsof Thomisme en Jansenisme in den grond één waren. De treurige gevolgen dezer sluwe taktiek bleven niet uit. Terwijf !§e Jansenisten zich één verklaarden met de Thomisten, hun terminologie en deels ook hun argumentatie overnamen, bekampten de Molinisten de *) „Praecipimus ut doctrinam S. Thomae in scholis omnibus, sive universitatihus saeculariutn, sive nostri Ordinis doceant, defendant atque secundum authorum nostrorum, qui vere Thomistae sunt, sensum, sententiam et loquendi modum in ipsorum commentariis expressum, explicatam proponant et interpretentur". Act. Cap. Gen. Bononiae. 1615. 202 Thomisten, als geestverwanten van Jansenius, hun verklaarden vijand. De Thomistische school geraakte in 't gedrang; zij was als tusschen twee vuren. Meer dan één Thomist werd in die verwarring het spoor bijster; hij aanvaardde de hulp, hem door de Jansenisten tegen de oude tegenstanders geboden. Anderen sprongen voor het Thomisme op de bres, zooals de Dominicanen: Joannes Mcolaï, Antoninus Massoulié, Alexander Sébille, Antoninus Reginald, Franciscus Vermeil, Vincentius Baron, welke laatste in de hitte van den strijd niet altijd zich wist te beheerschen. Vincentius Oontenson schreef zijn verdienstelijk werk: Theologja mentis et cordis.— De strijd van de Congregatie- de Auxiliis dreigde te herleven. De universiteiten van Leuven en Parijs waren de brandpunten van den strijd. Te Rome en elders hield de Orde zich streng aan 's Pausen uitspraak, die vijftien stellingen uit het boek „Augustinus" in 1653 veroordeelde, ofschoon de Jansenistische partij geen kuiperij ontzag om de Orde als zoodanig naar haren kant te trekken. Om alle tendentieuse berichten, waardoor men onrust en verdeeldheid onder de Thomisten zaaide, te logenstraffen, zag paus Innocentius X zich meermalen genoodzaakt, uitdrukkelijk te verklaren, dat zijn verooroordeeling de leer van den H. Augustinus en den H. Thomas volstrekt onaangetast liet. De zoogenaamde Pax Clementina bracht den vrede niet, maar werd door de Jansenisten als dekmantel misbruikt om hunne dwaalleer te verbreiden. Het generaal-kapittel te Rome in 1670 onder P. Rocaberti gehouden, hield voet bij stuk en beval, dat alle professors zich moesten houden aan de leer van Sint-Thomas en aan het algemeen en eenstemmig gevoelen zijner leerlingen: praecipue circa materiam de gratia et libero arbitrio, seu physica praemotione. Deze strijd had ten gevolge, dat de werken van den Engelachtigen Leeraar, en bijzonder diens Summa, naarstiger dan ooit werden bestudeerd. In dit arsenaal zocht iedereen wapenen tot verweer. Schreef men vroeger commentaren op de Sententiae, thans was de Summa hiervoor in plaats getreden. Tot het jaar 1720 telt men ongeveer 180 Dominicanen, die de Summa commentarieerden. Een der meest verdienstelijke commentators was de vrome en geleerde Joannes a Sancto Thoma, een Portugeesch Dominicaan, die een twintigtal jaren te Leuven doceerde, (f 1644). Het sein tot vernieuwden strijd gaf het werk van Quesnel: 203 Refkxions morales in 1679. Met dezelfde arglistigheid als voorheen, waren ook in dit boek Thomistische stellingen tot verschuiling van Jansenistische dwalingen misbruikt. Het werd door den Paus veroordeeld, doch nu trok het Gullicanisine partij voor den veroordeelde. Met alle kracht verzetten zich Parlement en Sorbonne tegen de afkondiging der bul Unigenitus, waarin 101 stellingen van Quesnel veroordeeld werden. Tot de invloedrijkste leden der Sorbonne behoorde P. Noel Alexandre; hij verzette zich tegen 's Pausen veroordeeling en appelleerde in 1717 met een groot aantal geestelijken en religieusen. Het appèl werd opgeschroefd tot een nationale zaak. Wegens zijn geleerdheid en zijn overigens onberispelijk leven stond P. Noel Alexandre bij zijn ordebroeders in hoog aanzien, zoodat het geenszins te verwonderen is, dat een deel der communauteit van Saint-Jacques in zijn verzet werd meegesleept. Voor den generaal der Orde, P. Antoninus Oloche, waren het dagen van zware beproeving. Diep bedroefd en verontwaardigd richtte hij een schrijven tot de afgedwaalde religieusen en hield hun de ergernis van hun misstap voor oogen. Met toespeling op P Noel Alexandre schreef hij o. a.: „personne n'a le droit de prétendre qu'il est un dominicain sincère, s'il n' est pas uni a 1'Eglise romaine par une obéissance inviolable et n'a pour le Souverain Pontife la plus parfaite et respectueuse soumission." ') Van de verwarring trachtten de Jansenisten partij te trekken door te beweren, dat de Paus door de bul Unigenitus ook het Thomisme veroordeeld had. Paus Clemens XI verklaarde onmiddellijk door de bul Pastoralis officii van 1718 deze bewering voor laster. Het was een verblindheid de veroordeelde dwaling te verwarren met eene leer, die na de afkondiging der bul openbaar en vrij in de katholieke scholen voorgedragen werd en verdedigd. 2) Daar de laster aanhield en veler gemoed verontrustte, zond paus Benedictus XIII in 1724 een schrijven tot de Dominicanen-orde, waarin de Thomistische leer aangaande de genade en de voorbeschikking uitdrukkelijk wordt goedgekeurd en als de vaste en veilige leer van den H. Augustinus en den H. Thomas tegen de lasteraars in bescherming wordt genomen.3) Na deze verklaring, die aan duidelijk- !) Mortier o. c. T. VIL p. 233. 2) Bullar. Rom. T. XI. p. 141. s) „Magno animo contemnite, dilecti filii, calumnias intentatas sen- 204 heid niets te wenschen overliet, zag de Pans zich toch nog verplicht door de bul Pretiosus van 1727 de schandelijke bewering voor immer te brandmerken. Tijdens de regeering van dezen Paus kwamen vele appellanten van hunne dwaling terug, o. a. P. Hyac. Amat de Qraveson 0. P. die er veel toe heeft bijgedragen, dat ook kardinaal de Noailles, de steunpilaar der Jansenisten, zich oprecht aan den H. Stoel onderwierp. Gelijktijdig met de dogmatische geschillen over de genade en den vrijen wil ontspon zich in de moraal-theologie een geschil over het probabilismus, waarvan het vaderschap aan den Dominicaan Bartholomaeus de Medina, professor te Salamanco (+ 1580) wordt toegeschreven. Volgens dezen leeraar mag men bij verschil van meeningen, die meening tot richtsnoer zijner handelingen nemen, welke waarschijnlijk is, al zou ook de tegenovergestelde meening waarschijnlijker zijn. Onder een waarschijnlijke (probabilis) meening verstond hij een meening, die steunt op stellige bewijzen — optima argumenta — en gehouden wordt door verstandige lieden — viri sapientes. De leerlingen evenwel gingen verder dan de meester; en nu de deur eenmaal ontsloten was, openden zij deze verder, zoodat verschillende hunner tot schade der zielen vervielen tot een verderfelijk laxisme. Een spitsvondige casuïstiek breidde dit nog verder uit. jÉ*Ws8 Het generaal-kapittel in 1656 te Rome gehouden, vermaande alle professors, dat zij zorgvuldig alle laksche meeningen zouden vermijden — studeant omni eautela evitare opiniones laxas, novas ac paruin tutas. Zij moesten het veilig voetspoor volgen der oudere Thomisten en bij alle verscheidenheid van meeningen zich houden aan Sint-Thomas en diens trouwe vertolkers. Meer kracht werd aan deze vermaning bijgezet door een schrijven van paus Alexander VII aan de Orde gericht, waarin hij het probabilismus verklaarde: alienus omnino ab evangelica simplicitate'). tentiis vestris de gratia praesertim per se et ab intrinseco efficaci ac de gratuite praedestinatione ad gloriam sine ulla praevisione meritorum, quas laudabiliter haetenus docuistis et quas ab ipsis ss. doctoribus Augustïno et Thoma se hausisse et verbo Dei summorumque Pontificum etOonciliorum decretis et Patrum dictis consonas esse schola vestra commendabili studio gloriatur." — Demisaas preces. Bullar. O. P. T. VIII. p. 287. i) Mortier o. c. T. V. Le Probabilisme p. 176. 205 Van dien tijd at' sloegen de meeste Dominicanen den weg in van het probabiliorismus, voorgegaan door J. B. Gonet O. P., die zich weerde tegen het laxisme der nieuwere casuïstiek evenzeer als tegen het rigorisme der Jansenisten. Evenzoo deden de paters Vincentius Baron, Thomas Lucciani, Renatus Billuart, Daniël Concina en anderen. De omstandigheid, dat het probabilismus onder de Molinisten grooten aanhang vond, verscherpte den strijd hunner tegenstanders ook op het gebied der moraal-theologie. Hoe verder men komt in de 18de eeuw, des te meer begint de zon der scholastieke theologie te dalen. De dagen van de schittering en den luister der 16de eeuw waren reeds lang voorbij. Dit geldt voor de Theologie in 't algemeen, en voor die der Dominicanen in 't bijzonder. Als een der voorname redenen van dit verval dient men te erkennen : het verval der scholastieke philosophie, die met de Theologie zoo nauw in verband staat. De theologische studie werd gestaakt, toen de vulkaan der Fransche Omwenteling uitbarstte en zijn verzengende lavastroomen over Europa stortte. Alle kloosters, alle huizen van studie en wetenschap werden verwoest of opgeheven. Daarbij was de wereld een kwart eeuw lang bijna niets anders dan een oorlogsveld, waar kanongebulder en wapengekletter schrik en verwarring aanjoegen. Toen eindelijk de vredezon opging, was de scholastieke Theologie van alle universiteiten verdwenen; slechts in het verre Oosten, ver van de Europeesche beschaving, te Manilla op de Philippijnen, werd de fakkel der Thomistische traditie door de. Dominicanen zorgvuldig tegen uitdooven behoed. Te Rome hield de scholastiek zich schuil in de schaduw der Minerva, dank zij de stichting van den milddadigen kardinaal Oasanate. Doch vandaar verspreidde zij zich weer over de verschillende orde-provinciën, die na verloop van tijd weer hersteld werden Want te Rome kreeg het doceerend personeel, dat over de nieuw-opgerichte studie-huizen zou worden gesteld, zijn vorming en ontwikkeling; daar werd het in de genuina Thomistica doctrina onderlegd om de inconcussa tutissimaque dogmata volgens de traditie aan de jongeren mede te deelen. Dankbaar Mandonnet. Le Déeret d' Innocent XI conlre le probabilisme. Paris 1903. Epist. Encycl. Mag. Oen. Joannis Thomae de Boxadors. 30 April 1767. 206 en met eere dienen te worden herdacht de magisters Gatti, Guidi, Modena, Aquaronc, Zigliara, Pierroti, Lepidi'). Een groote kracht ging bij de herleving der theologische studie ongetwijfeld uit van de Generaals der Orde en hunne kapittels, maar de meeste kracht van de Pausen, die door hun vereering van den H. Thomas en hun bevordering van diens leer zijdelings ook de geestdrift verlevendigden voor haren grooten, heiUgen zoon en diens onsterfelijke wetenschappelijke nalatenschap. Vooral Leo XIII verwierf zich voor de thomistische studiën een onvergankelijken lauwerkrans. Nauwelijks had hij in 1878 den pauselijken troon bestegen, of den 4den Augustus 1879 verheerlijkte hij door de encycliek Aeterni Patris den Engelachtigen Leeraar en spoorde de geheele katholieke wereld aan om diens gulden wijsheid tot grondslag der kerkelijke wetenschap te nemen. In 1880 droeg hij met vorstelijke vrijgevigheid aan de Dominicanen een nieuwe uitgave op van Sint-Thomas' werken, de editio Leonina. Den 4den Augustus van hetzelfde jaar verklaarde hij Sint-Thomas tot patroon van alle katholieke scholen en universiteiten. Door zijn invloedrijke bemiddeling werd in 1890 de theologische faculteit aan de hoogeschool te Freiburg in Zwitserland aan de Dominicanen toevertrouwd. Onder Pius X werd in 1910 het Collegium Angelicum te Rome gesticht, welk studie-huis een brandpunt is geworden der thomistische Theologie en door zijn internationaal karakter wijd en zijd rijke vruchten afwerpt. Voor de propagande der thomistische leer in wetenschappelijke kringen, waar zoo velen het kompas der rechte rede missen, ijveren de Revue thomiste, de Revue des sciences philosophiques et théologiques, de Revue Saint-Thomas d'Aquin, de Ciencia tomista, tijdschriften door de Dominicanen uitgegeven. Ook door het gesproken woord wordt dit goede zaad uitgestrooid; we herinneren slechts, om ons tot Frankrijk te bepalen, aan de conferenciën in de Notre-Dame i) Wij dienen hier ook te vermelden ds trouwe verdedigers der Thomistische leer: P. A. Dummermuth en P. N. del Prado. Zie: A. Dummermuth, 8. Thomas et Doctrina praemotionis physicae. Paris, 1886 en Defensio Doctrinae S. Thomae de praemotione physiea. Paris, 1895. — N. del Prado. De Gratia et libero arbitrio. 3 vol. Frib. 1907 en De veritate fundamentali philos. christ. Frib. 1911. 207 Tan Parijs gehouden, aan de paters Lacordaire, Monsabré, Ollivier, Souaillard, Etourneau, Janvier. Al zijn de dagen reeds lang vervlogen, toen de Orde van Sint-Dominicus op theologisch gebied zich OTeral deed gelden, al zijn hare leden door de ongunst der tijden tot een klein getal geslonken, wakker en fier staat zij nog met ridderlijke trouw onder de banier van Sint-Thomas, vaardig ter verdediging van de Kerk, die is columna et firmamentum veritatis. (1 Tim. 3. 15.) AANHANGSEL. Over het gebruik der Summa als handboek. Het moge vreemd schijnen, dat de Dominicanen in de Middeleeuwen de Lïbri Sententiarum als handleiding bij het theologisch onderricht gebruikten, en niet de zooveel voortreffelijker Summa van den H. Thomas van Aquino, maar redenen van praktischen aard hielden hen daartoe gebonden. Van de stichting der Orde af waren zij nauw aan het universitair onderwijs verbonden geweest; velen hunner hadden aan universiteiten de lessen gevolgd ; velen hadden aan universiteiten leerstoelen in de Theologie bekleed ; velen waren daar nog met vrucht werkzaam ; kortom hun geheel onderricht was geschoeid op den cursus der universiteiten. Het was derhalve ongeraden te breken met een methode, die door de geheele Middeleeuwen aan de hoogescholen heerschende was, en de Lïbri Sententiarum, het handboek der universiteiten, te vervangen door de Summa. Pogingen, die hier en daar werden gedaan om zich aan Lomhardus' heerschappij te onttrekken en den Doctor Angelicus de katheder toe te vertrouwen, werden daarom van hoogerhand terstond onderdrukt; aldus in 1308 door het provinciaal kapittel van Perugia : „Item volumus et ordinamus firmiter observari quod lectores et bacellarii legant de Sententiis et non de Summa Thomae. Eerst tegen het einde 15de eeuw kwam er een kentering en 208 werden in de kloosterscholen en aan de universiteiten langzamerhand de Libri Sententiarum door de Summa vervangen. In de tweede helft der 15de eeuw werd P. Laurentius Gervasius van Parijs naar Keulen gezonden om de stadie aan de kloosterschool te hervormen ; hij schreef daar een commentaar op de geheele Summa, waarschijnlijk ten behoeve zijner lessen '). Sinds 1480 werden de Dominicaansche professors aan de universiteit van Pavia aangesteld met deze bepaling: „qui legat opera beati Thomae de Aquino" 2). In een studie-reglement, dat de generaal Salvus Gassetta in 1483 voor het klooster van Keulen voorschreef, doch waarvan verschillende bepalingen van zijn voorgangers afkomstig waren, wordt o. a. verordend : „Octavo", quod indefectibiliter semel in die non celebri universaliter regens, vel aliquis magistrorum loco ejus, nisi in6rmitas vel alia rationabilis causa obstiterit, legat in partibus S. Thomae. Alia quoque die lectiones fiant, in logica, videlicet et physica seu metaphysica, ut est consuetum" 3). Aan de universiteit van Leipzig hield de bekende Koenraad Wimpina tegen het einde der Middeleeuwen voorlezingen uit de Summa van den H. Thomas4). De Dominicaan Petruj Crockart van Brussel begon omstreeks 1509 te Parijs met veel succes de Summa van Sint-Thomas te verklaren; in 1511 de Secunda Secundae. Tegen denzelfden tijd ving P. Coenraad Koellin te Heidelberg aan Sint-Thomas uit te leggen, en met niet minder bijval. Bij zijn verplaatsing naar Keulen verzocht de deken der theologische faculteit, dat hij zijn commentaren op Sint-Thomas zou uitgeven, en drong bij den generaal P. Oajetanus aan, dat deze hem daartoe zou verplichten. Van P. Oajetanus was ongetwijfeld aanmoediging en medewerking te verwachten, daar deze beroemde commentator zelfs in 1507 te Rome zijn aanteekeningen op het Prima Pars voltooid had. Aldus verschenen in 1512 te Keulen de commentaren, welke P. Kftallin aan de universiteit te Heidelberg als regens, 1507—1511, had voorgedragen5). 1) Script. Ord. Praed. I. p. 865. 2) Memorie e documenti per la storia dell' universitA di Pavia. 1878. p. 189. 8) Analecta Ord. Praed. III. p. 876. *) R. Mittermüller. Der Katholik. 1869. I. 646. 669. 6) Script. Ord. Praed. II. v. 14. 29. 100. 209 Aan de hoogeschool te Rostock was zeker reeds in 1520 SintThomas den Magister Sententiarum gaan verdringen, want een Observantia leetionum uit gemeld jaar geeft aan : „Reverendus pater Joannes Hoppe Theologiae magister, haereticae pravitatis inquisitor, Ordinis praedióatorii vicarius, leget et elucidabit diebus festis hora prima Secundum secundae beati Thomae Aquinatis, summis festis dumtaxat exceptis. Reverendus pater Oornelius de Snekis, theologiae magister haereticae pravitatis inquisitor, praedicatorii conventus Rostockiensis prior, hora septima antemeridiana leget et enucleabit Pi 'imam Secundae beati Thomae singulis diebus onerosis. Reli- giosus pater Everhardus Rungke, lector principalis ordinis minorum Sacrae Theologiae baccalaureus formatus, leget hora octava tertium librum Sententiarum, eundem pro suo cursu elucidando *). Den 17den Januari 1518 begon de Dominicaan Joannes Dietenberger te Trier, als regens der aldaar bestaande kloosterschool, voorlezingen over de Summa Ia Hae 2). De Dominicaan Franciscus de Vittoria verklaarde de Summa gedurende zijn professoraat aan de universiteit van Salamanca, 1526—1546 3). Aan de universiteit te Keulen werd de Summa ingevoerd in 15704); aan die te Ingolstadt in 1575 5). Te Leuven werden de Libri Sententiarum eerst in 1596 door de Summa vervangen, en wel op aandringen van koning Philips II. Daar in zijn Spaansche landen, en ook elders, de Summa reeds was ingevoerd tot bevordering der scholastieke Theologie, verlangde hij, dat de universiteiten van Leuven en Douai dit voorbeeld zouden volgen 6). Aangaande het gebruik der Summa in de scholen der Orde zijn de volgende verordeningen merkwaardig: het provinciaal *) Dr. A. Hulshof. — Nederlanders aan de universiteit te Rostock in de 15de en 16de eeuw. De Navorseher. Jrg. 57. blz. 671. 2) H. Wedewer. Joannes Dietenberger. Preiburg. 1888. S. 35. s) La Cieneia tomista. Madrid. III. 1912. p. 29. 4) F. G. von Biauco. Die alte üniiiersitdt Ksin. 1856. Aulagen 8. 335 5) C. Prantl. Geschichte, der Ludwig Maximilians. — UniversitSt in Ingolstadt. 1872. II. S. 295. 6) R. Martin. O. P. — L'Introduction officielle de la „Somme" de Saint-Thomas a 1'ancienue université de Louvain. Revue Thomiste. T. 18, mars-avril. 1910. 14 210 kapittel op Sint-Michielsdag 1538 te Zwolle gehouden, bepaalde: „Ordinationes; adjicientes quod in omnibus conventibus ubi est studium theologiae, saltem una praelectio fiat ex libris Sancti Thomae". — In 't provinciaal kapittel in 1540 te Valenciennes werd besloten : „Absolvimus procuratorem Calcariensem hon. p. fr. Augustinum de Lyt; committimus eidem lecturam S. Theologiae, ut praelegat in eodem conventu ex Summa beati Thomae partem aliqnam studentibus magis convenientem . .. innovantes ordinationes frequenter prius factas ... de amplectanda et exercenda Divi Aquinatis doctrina in omnibus et singulis conventibus nostrae provinciae". Een verordening van het generaal-kapittel in 1551 te Salamanca gehouden, luidde aldus : „Ordinamus ut non solum in saera theologia, sed etiam in philosophia, ab omnibus lectoribus legatur, declaretur et defendatur semper doctrina sancti Thomae, sicut mandatum est a patribus nostris in pluribus capitulis generalibus; ita ut in summulis legatur ab omnibus Petrus Hispanus, et bene intelligatur, rejectis sophisticis argutiis, in logica textus Aristotelis, et in philosophia similiter, cum integro commento sancti Thomae, relictis inutilibus et sophisticis argumentis. In saera theologia, item declaretur totus articulus, scilicet sancti Thomae et ex ipsomet sancto Thoma elucidetur, et difficultatibus respondeatur, ut habetur apud Oapreolnm vel Cajetanum, relictis propriis phantasiis et scartafaciis, a quorum scribendorum obligatione omnes et singulos scholares absolvimus, nolentes eos ad id posse a quoquam magistro generali inferiore de caetero obligari". Niet aannemelijk is hetgeen K. Werner beweert: „Den Jesuieten gebührt das Verdienst, die nachtridentinische Theologie des Katholischen Deutschland zuerst wieder auf Thomas von Aquin zurückverwiesen und überhaupt an die alten Traditionen der groszen mittelalterlichen Schulen wieder angeknüpft zu haben". — Geschichte der kath. Theologie. München. 1866. S. 45. Deze bewering is opgenomen in Janssen-Pastor, Geschichte des deutschen Volkes. Bd. VII. S. 615. In het oudste studie-reglement van het Romeinsch college, welk reglement dateert van 1566, wérd de Summa van den H. Thomas als verplichtend leerboek voorgeschreven. Dit beroemd college gold, zooals men weet, als norma voor alle Jezuïeten-inrichtingen. 911 § III. De H. Schrift. De Dominicaansche studiën en de H. Schrift. — Correctorium van den Bijbel. — Hugo van Saint-Cher en de Ooncordantiae. — Commentaren op de H. Schrift; postillen, lecturae, catenae. — Bijbelvertalingen. — Studie der Oostersche talen. — Verbetering der Vulgaat. — Biblia Lovaniensia. — Nieuwe commentaren op de H. Schrift. — De Bibliotheca Sancta. — Duitsche bijbelvertaling, Joannes Dietenberger. — Nederlandsche bijbelvertaling. — Bijbelsch instituut te Jeruzalem. — Bevue bibliam internationale. Aan de Middeleeuwsche hoogescholen was de Bijbel met de Sententies van Petrus Lombardus het handboek -der theologische faculteit. Eiken dag van het studie-jaar, dat gewoonlijk aanving met Allerheiligen en duurde tot den feestdag van de H.H. Petrus en Paulus, werd de eerste les gegeven in de H. Schrift, doch verschillend naar den aard van den cursus. Voor de eerstbeginnenden trad de lector biblicus op, wiens taak bestond in de verklaring van den letterlijken tekst — bibliam biblice seu textualitei- legere — zonder commentaren of leerstellige vraagstukken. De meergevorderden ontvingen onderricht van een leeraar, die een doctoralen graad had behaald en daarom magister theologiae of sacrae paginae werd genoemd. Hem was het toegestaan den inhoud der gewijde bladen na te vorschen en daaraan godgeleerde beschouwingen vast te knoopen. Behalve deze universiteitsvoordrachten werden op bepaalde tijden openbare redetwisten — disputationes — onder de leeraars gehouden, waarbij ook de studenten tegenwoordig waren; Dit studie-program werd door de Orde van haren aanvang af overgenomen, voor Zoover de omstandigheden zulks toelieten. Zij paste zich aan bij het universitair onderwijs, en des te gemakke- 212 lijker, omdat hare eerste leeraars professoren waren geweest aan een. universiteit, en de groote meerderheid harer jeugdige leden de banken der hoogeschool nog niet verlaten had. Geen klooster mocht gesticht worden zonder doctor of lector, wiens voordrachten iedereen had bij te wonen. Was hier dus de bijbelstudie voorschrift, nog meer gold dit voor de studia solemnia eh generalia, die de 13de eeuw in verschillende provinciën zag verrijzen. Om den ouderlingen ijver te prikkelen en het geleerde dieper in te prenten, hielden de kloosterlingen, onder toezicht van den magister studentium wekelijks disputationes of redetwisten en repetitiones of herhalingen. Aan dezen veelzijdigen exegetischen arbeid danken wij de geschriften der eerste Dominicanen, met name Jordanus van Saksen, Guerricus van Saint-Quentin, Petrus van Reims, Gaufridus van Blevex, Zij waren de voorloopers van Hugo van Saint-Cher, Albertus Magnus, Sint-Thomas, Petrus van Tarentaise en van zoovele anderen, die in de gewijde Boekeu als aan een onuitputtelijke bron hun naar waarheid dorstend hart laafden en van dien overvloed hun leerlingen rijkelijk mededeelden. De H. Schrift was voor de Orde van nog gewichtiger beteekenis als Orde van Predikbroeders. Zij waren geroepen om het brood der Waarheid te breken voor de hongerende scharen; van hunne lippen moest het levend woord des H. Geestes dalen in de heilbegeerige harten. In den geest en de kracht van Sint-Paulusl) moest hun woord als een tweesnijdend zwaard doordringen tot in de diepste diepten van 's menschen inwendig leven. Die roeping was voorbeduid in 't visioen van Sint-Dominicus, toen de Apostel der kinderen verscheen en hem een boek overreikte. Op zijn apostolische reizen ging de Ordestichter steeds te voet, met een stok in de hand, zonder geld of leeftocht, dan alleen de H. Schrift, het geestelijk voedsel zijner ziel2). Dat Woord overpeinsde hij langs de eenzame 1) Sint-Paulus stelden zij zich gaarne als patroon van hun apostolaat. Verscheidene hunner kloosters droegen den naam van Sint-Paulus, hetgeen aanleiding gaf, dat de Dominicanen hier en daar in Duitschland Paulinisten werden genoemd. 2) Hij spoorde de Broeders door woord en schrift aan, dat zij steeds in het Oude en Nieuwe Testament zouden studeeren; aldus het getuigenis van Fr. Joannes Hispanus in het proces der canonisatie. — Quétif-Echard. Scriptoren O. P. I. p. 50. 213 wegen, het staalde zijn moed bij de ontberingen, en bezielde hem met onverwinnelijke kracht, zoo dikwijls hij als Godsgezant de menigte tegentrad. Naar dit voorbeeld waren ook voor zijn volgelingen de gewijde Bladen het boek, dat zij dag en nacht ter hand namen. Zij verdiepten zich in de goddelijke waarheden en namen den gewijden tekst zóó in zich op, dat de Schriftuurplaatsen door hunne preeken en geschriften als een onafgebroken snoer van edelsteenen voortloopen. Men sla de werken op van Humbertus van Romans of van een zijner medebroeders, en men zal verbaasd staan over de menigte teksten, die uit alle heilige boeken, als ter loops, worden aangevoerd. De Bijbel was hun geest en leven geworden. Hoe blijkt dit uit de warmte en de overtuiging, waarmede Humbertus bij zijn orde-broeders aandringt op de stage lezing der Schriftuur! Hij somt de voordeelen dezer geestelijke oefening op, weerlegt de bezwaren en wijst op het voorbeeld der Heiligen voor wie het Woord Gods een spijze was voor hunne ziel, een lamp voor hunne voeten Met den geestdriftigen ijver, waarmede zij zich op de gewijde wetenschap toelegde, trachtte de ontluikende Orde ook het terrein te ontginnen der exegese, dat onder menig opzicht braak lag en met distels begroeid. Zij sloeg de hand aan den ploeg, en niet zonder succes. L, TJngarelli schrijft: „L'on peut dire que les bibles latines, manuscrites ou imprimées, depuis le milieu du XHIe siècle jusqu' au conoile de Trente, furent infinement redevables aux travaux assidus et éclairés des Frères/Prêcheurs." En de leerling van dezen geleerden Barnabiet, P. Vercellone, aarzelt niet te verklaren : „C'est a l'ordre dominicain que revient la gloire d'avoir le premier renouvelé dans 1'Eglise les exemples illustres d'Origène et de saint J ér óme par le culte ardent de la critique sacrée" a) Het is begrijpelijk dat in den bijbel van Parijs — zooals het !) Patet quod lectio saera va'.et ad fructuum productionem, ad coeleatis desiderii inflammationem, ad sanctam animationem, ad cavendum daemonum insidias, ad sui oognitionem, ad commorandum cum Deo, ad animae refectionem, ad salntaria reinedia, ad consolationem in tribnlatione, ad spiritualem delectationem, ad vires animae replendas, ad necessaria in via ad carnalia desideria reprimenda." — B. Humb. Op. I. p. 482. 2) Mandonnet. Travaux der Dominicains sur les Saintes Ecrilures. Diction. de la Bible. T. II. 214 model-exemplaar genoemd werd, waarvan men zich aan de Parijsche universiteit bediende — ten gevolge der herhaalde kopieering veelvuldig fouten waren binnengeslopen. De afwijkende lezingen van dezen wijdverbreiden bijbel — Vulgata geheeten — moesten bij redetwisten, hetzij onderling of met ongeloovigen, aanleiding geven tot verwarring en misverstand. Om dit euvel te verhelpen, besloten eenige Dominicanen van 't klooster te Sens door vergelijking met de oudste en meest gezaghebbende handschriften een correctorium saam te stellen. Dit eerste pogen, al werd het ook in 't generaalkapittel van 1236 aangeprezen, verwierf niet den gewenschten bijval; de generaal Humbertus weigerde in 1256 zijn goedkeuring aan dezen arbeid te hechten. Inmiddels hadden de Dominicanen van St. Jacques te Parijs, onder leiding van Hugo van Saint-Oher, hetzelfde werk onder handen genomen, en met beteren uitslag. Voor de vergelijking met den Hebreeuwschen tekst verleende de supprior Theobaldus van Sexonia, een bekeerde Israëliet, zijn medewerking. Aldus kwam een correctorium tot stand, dat jaren lang een vraagbaak was bij exegetische moeilijkheden. Van dezen verbeterden bijbel werd één exemplaar met bijzondere zorg gecalligrapheerd en met Hebreeuwsche, Grrieksche en Latijnsche varianten op den rand verrijkt. Het moest dienen tot prototype voor alle latere copieën. De waarde van dit handschrift, in vijf zware banden vervat, werd nog verhoogd door kleurige sierletters en fraaie miniaturen. Dit kostbaar exemplaar, bekend als Bible de SaintJacques, wordt nog bewaard te Parijs in de Bibliothèque nationale'). Vervolgens ondernam Hugo van Saint-Cher, destijds provinciaal der Fransche provincie, met behulp der talrijke communauteit van Saint-Jacques — men spreekt van 500 kloosterlingen — Concordantiae saam te stellen ten behoeve van het onderricht en de prediking. Op alphabetische orde werden de woorden, die in de H. Schrift voorkomen, gerangschikt met toevoeging van boek, hoofdstuk en vers, zooals zij daar worden aangetroffen. Alleen door de toewijding en het geduld van zijn grooten staf medewerkers was het vervaardigen van zulk een bijbelsch woordenboek — een bijenarbeid — mogelijk. In 1242 kreeg het zijn eersten vorm, maar een tiental jaren 1) Mortier o. o. T. I. p, 867. 560, 215 later werd het verbeterd en vermeerderd door Hugo van Croydon, Richard Stavenesby en Johan van Derlington, kloosterlingen van Saint-Jacques, maar van Bngelsche afkomst; vandaar werd het Concordantiae Anglicanae genoemd. Een ingrijpende verandering en vereenvoudiging dacht de Dominicaan Koenraad van Halberstadt uit, in 't begin der I4de eeuw, waarna Joannes van Ragusa, ten tijde van het Concilie van Bazel, het werk zijner voorgangers praktisch verbeterde. Aldus werd het werk, dat zooveler tijdroovend onderzoek zou voorkomen, in druk gegeven. Mocht het omvangrijk boek na dien ook meermalen, o. a. door Lucas van Brugge, zijn herzien en verbeterd, het vaderschap der Concordantiae draagt met recht Hugo van Saint-Cher. Wat de Dominicanen in dit bloeitijdperk, buiten het reeds genoemde, op exegetisch gebied hebben verricht, is moeilijk naar waarde te schatten. Het was nog de tijd der handschriften, zoodat hunne werken niet door den druk konden vermenigvuldigd worden en bij gevolg aan gevaar bloot stonden door de ongunst der tijden te vergaan. Wat evenwel in de bibliotheken van Europa werd bewaard, of ten minste in de verzamelwerken van Bernard Guy en Quétif en Echard werd aangeteekend, geeft eenigszins een denkbeeld van hunne onvermoeide werkzaamheid. Van eene opsomming dier schrijvers moeten wij kortheidshalve afzien. Hunne werken waren onderscheiden in postillen (post illa verba), woordverklaringen volgens den bekenden viervoudigen zin der H. Schrift, en' in commentaria, verdeeling van een boek met vergelijking van parallel-plaatsen en analyse der onderdeden. Tot de oudste en meest bekende postillen behooren die van Hugo van Saint-Cher, die met recht de baanbreker en aanvoerder der Dominicaansche exegeten wordt genoemd Hij schreef: Postillae in universa Biblia juxta quadruplicem sensum, literalem, allegoricum, moralem, anagogicum. Bij' de verklaring van den letterlijken tekst verwijst hij volgens zijne concordantiae naar het gebruik van het woord op andere plaatsen, voert het gezag der oude glossen aan en gaat daarna tot een breedere ontwikkeling der overige zinsbeduidingen over. Door dit werk maakte hij zoo'n naam, dat Hendrik van Herford, een kroniekschrijver der 14de eeuw, van hem getuigt; „Primus postillator extitit et totam Bibliam egregie postillavit et excellenter in tantum, quod hucusque secundum non habuit". 216 Een andere methode volgde Sint-Thomas in zijn commentaren op -verschillende .boeken der H. Schrift; het was de methode door hem op Aristoteles' werken toegepast. In plaats van aanteekeningen, die den tekst begeleiden en niet onderling samenhingen, tracht de Engelachtige Leeraar het hoofddenkbeeld te ontdekken en dit logisch door bewijsplaatsen scherper te omlijnen. Een duidelijk voorbeeld van deze systematische exegese geven o.a. zijn commentaren op Sint-Paulus' brieven. Volgens vaste methode vangt hij aan met een belangrijken prologus, waarna deels dogmatische, deels polemische, deels zedenkundige ophelderingen volgen, allen strevend naar verduidelijking van het hoofddenkbeeld, dat in dezen ligt uitgedrukt. Zijn vertrouwdheid met de overige Schriftuurboeken en de gevoelens der Kerkvaders stelde hem in staat om zijn stellingen afdoend te versterken of toe te lichten In de geheele ver-handeling weerspiegelt zich het aantrekkelijk beeld van den heiligen Leeraar, zooals hij in den katheder de gewijde wetenschap voor zijn studenten voordroeg, want deze commentaren zijn Schriftuurlessen, welke hij als magister te Parijs en later te Napels heeft gehouden. De exegetische arbeid van Albertus Magnus is tweevoudig, deels bestaat hij uit postillen volgens de methode van Hugo van Saint-Cher, deels uit commentaren, geschoeid op de studie der wijsgeeren en gelijkvormig aan die van Sint-Thomas. De meester is echter minder beperkt. en afgemeten dan de leerling; hij mist diens soberheid en klaarheid. Overigens is een volledig oordeel over zijn arbeid niet mogelijk, omdat verschillende zijner verhandelingen niet zijn uitgegeven. Onder hun tijdgenooten schreven eenigen commentaren, anderen, en wellicht de meesten, postillen over den geheelen Bijbel of voor gedeelten daarvan. Behalve degenen, die wij reeds vermeldden, dienen te worden vernoemd, in de 13de eeuw: NicolaasvanGorran, Bernard van Trülfa, Joannes van Erdenburg, Thomas de Lentino; in de 14de eeuw: Thomas Jorg, Nicolaas van Treveth, Ptolomaeus van Lucca, Eokhart van Hochheim, Ludolphus van Saksen, Michael du Four, Petrus Paludanus. fai&téti Een afzonderlijk soort exegetische geschriften vormen de lecturae, die vooral in de 14de eeuw in de kloosterscholen, welke geen studia generalia waren, gehouden werden. De magister verklaarde J. V. de Qroot. Bet Leven v. d. H. Thomas, blz. 292 en vtg. 217 een fragment des Bijbels, eenige verzen of een hoofdstuk, en knoopte daaraan een of meer theologische vraagstukken vast. De lectuur was dus half exegetisch, half theologisch. Deze methode werd algemeen gevolgd; geen wonder, dat de Dominicanen vele soortgelijke werken hebben nagelaten, o. a. Olivier en Tullius van Dacië, Albert van Lombardije, Robert Holcot, Dom. Grenier, Jan van Cardailhac, enz. De verhandeling van Holcot over het Boek der Wijsheid werd meermalen een druk waard gekeurd. Tot de bijbelsche wetenschap 'dient men verder nog die werken te rekenen, welke onder den naam van catenae bekend staan; het zijn verklaringen der H. Schrift door de getuigenissen der Kerkvaders. Reeds in de 9de eeuw was zulk een werk door Walafried Strabó en andere godgeleerden ondernomen, maar de catena van Sint-Thomas spant de kroon en wordt met recht door het nageslacht catena aurea, gouden keten genoemd. Het was op last van paus Urbanus IV, dat de Aquiner aan den arbeid toog om de Vier Evangeliën bij monde van de Kerkvaders zoo juist en uitvoerig mogelijk toe te lichten. Tot dit einde bezocht hij vele bibliotheken om de handschriften te raadplegen, liet zich Grieksche teksten in 't Latijn overzetten en deed vervolgens uit dien schat van materiaal een rijken greep. „Niemand (heeft) aldus hét geheim verslaan, om duizenden teksten, uit tachtig leeraren vergaard, in zulk een ongedwongen en tevens zulk een nauwe eenheid samen te brengen, dat den zin der verzamelde schrijvers nergens geweld wordt aangedaan en het geheele werk nochtans maar door één theologisch denker, niet als een mechanisme doch als leven van zijn eigen leven, schijnt voortgebracht." ') In het ontwerpen en uitvoeren van dit meesterstuk werd SintThomas door niemand geëvenaard, koevele navolgers hij ook vond. De generaal Humbertus zag het nut van dien arbeid in, vooral tegenover de spitsvondige "Grieken, en drong daarom bij het 2de Concilie van Lyon aan op zulk een bewerking van de H. Schrift. Waarschijnlijk om in deze leemte te voorzien, vervaardigde Nicolaas van Treveth een patristische verklaring voor den geheelen Bijbei. Wanneer de Bijbel, zooals gezegd, in de kloosterscholen, de studia solemnia en generalia als handboek gebruikt werd, moesten er vele exemplaren in omloop zijn, wat wegens de kostbaarheid der !) J. V. de Groot. t. a. p. blz. 141. 218 handschriften zonder zware offers voor de kloosters niet kon geschieden. Van den aanvang af werden dan ook maatregelen getroffen om in deze leermiddelen te voorzien. De constituties van den H. Raymundus (1240?) schrijven uitdrukkelijk voor, dat iedere provincie de fraters, die naar een studium gingen, van de drie boeken der theologie moest voorzien. Welke die drie boeken waren, geven de constituties van Humbertus (1256) nader aan, te weten : De Bibliotheca, de Historiae en de Sententiae. Onder Bibliotheca werd verstaan het Oud en Nieuw Testament, zooals dit door den H. Hieronymus is vertaald ; de Historiae zijn de Historische boeken van het Oud-Testament; de Sententiae het bekende werk van Petrus Lombardus '). Elk klooster moest zorgen zoovele bijbels ter beschikking te hebben, dat iederen student een exemplaar in bruikleen kon worden gegeven2). De bijbels, welke de fraters van hunne bloedverwanten hadden ontvangen, of zelf hadden gecopiëerd of laten copiëeren, mochten niet worden verkocht. Bij sterfgeval kwamen zij aan het klooster, waartoe de religieus behoorde. — Uit noodzaak mocht een student, met toestemming zijner oversten, soms boeken verkoopen, maar in geen geval den bijbel en de werken van den H. Thomas. (Kap. Gen. te Sarragossa, 1309.) Dat het aantal der in omloop zijnde bijbels groot moet zijn geweest, leert een rekening van het Dominicanenklooster van Barcelona, uit de tweede helft der 13de eeuw. Uit dezen merkwaardigen boekencatalogus trekt P. Denifle met recht dit besluit: „es bestatigt sich, dass im Predigerorden vom Anfange an das Hauptgewicht auf 1) Statuimus ut quelibet provincia fratribus suis missis ad studium ad minus in tribus libris theologie providere teneatur. — Denifle. Constit. Archiv. I. 223. — . . Statuimus ut quaelibet provincia fratribus suis (missis) ad studium ad minus in tribus libris theologye teneatur providere, videlicet in Bibliotecha, Hystoriis et Sentenciis, — Anal. Ord. 1897. p. 176. Item hanc (approbamus) in eodem capitulo ubi dicitur: teneatur providere videlicet in bibliotheca, ystoriis et sentenciis, additur: et vestitu. — Cap. Gen. Vienn. 1282. 2) Conventus qui habet studentes sibi assignatos provideat eis statim in Sentenciis et hystoriis, et singalis annis in L sol. Turonen. usque ad IHIor annos completos; et quando bono modo poterunt in Bibha, faciat prior provincialis "districte observari. - Cap. Prov. Montispesul. 1247. Douais. Ordinaverunt primo, ut quilibet conventus teneatur providere suo studenti in Biblia, Sentenciis et XV. lib. Turon. in questionibus et pos- 219 das Studium der hl. Schrift resp. der Theologie gelegt wurde" '). Van de onstuimige Albigenzen en dweepzieke Waldenzen ging in de 13de eeuw de anti-kerkelijke strooming uit, waardoor vele leeken voorgaven geroepen te zijn tot het apostolaat, tot een prediking van het Woord Gods, een onderricht in de geloofswaarheden. Theologische vraagstukken werden zonder genoegzame kennis, meestal met Kerkvijandige bedoeling onder het volk gebracht. Openbare redetwisten werden er gehouden met aanhaling van bijbelteksten en uitspraken van godgeleerden, waardoor de onontwikkelde toehoorders op een dwaalspoor moesten komen. Onder zulke omstandigheden is het zeer goed te verklaren, dat de bisschoppen, vooral in die streken, die het meest door deze sekten geteisterd werden, verboden de H. Schrift en theologische werken in de landstaal over te zetten. Ook aan de Dominicanen, wier werkkring zich juist onder het volk bewoog, gaf de Orde een gelijksoortig verbod op het generaal-kapittel te Bologna in 1242 gehouden : „Nee aliquis frater de cetero sermones vel collationes vel alias Sacras Scripturas de latino transferat in vulgare". Het is derhalve niet te verwonderen, dat in de 13de eeuw de pogingen om den Bijbel door vertaling onder het volk te brengen zich slechts sporadisch voordoen. Om van den arbeid van andere Orden niet te gewagen, vermelden wij alleen de Fransche vertaling van den Parijschen bijbel, welke arbeid met genoegzamen grond aan de Dominicanen wordt toegeschreven en op latere vertalingen van grooten invloed is geweest. Ook aan de vertaling, welke op last van koning Jan van Frankrijk ondernomen werd, werkten verschillende Dominicanen mede, o. a. Jan Nicolas, Willem Vivien, Jan van Chambly. Ook in andere landen ontmoet men in de 14de eeuw en vooral in de 15de eeuw, toen de volkstalen zich op wetenschappelijk gebied krachtiger deden gelden, Dominicanen, die een vertaling van den bijbel leverden of daaraan medewerkten. Aan de eerste Catalonische vertaling is de naam van Romeo de Sabraguera, provinciaal van Arragön, verbonden ; de eerste bijbel in het dialect van Valence verscheen in Billis, vel iu X libr. pro questionibus, et conventus provideat in postillis ad legendum tempore lectiouis. — Cap. Prov. Tolosan. 1258. Douais. *) Denifle. Quellen en». Archiv. B. II. S. 202. 241. 220 1478 door de zorgen van den Dominicaan Jaime Borrell. Het moge aan twijfel onderhevig zijn, of de eerste Italiaansche vertaling van Jacobns de Voragine afkomstig, is, maar zeker heeft Dominicus Gavalca, die onder de beste schrijvers van Toscane's bloeitijd gerangschikt wordt, de Handelingen der Apostelen vertaald en geparaphraseerd. Zijn werk hebben de Waldenzen zich toegeëigend. In de tweede helft der 15de eeuw hebben te Venetië verschillende Dominicanen aan de verbreiding van den Bijbel in de volkstaal deelgenomen; zij beoogden hiermede niet alleen de stiehting van het volk, maar ook van de kloosterzusters, zooals de handschriften getuigen. Nergens vond het lezen en overpeinzen der H. Schrift gretiger beoefening dan in de kringen der Duitsche mystiek; en, daar verschillende kloosters der Dominicanessen zoovele bloemengaarden der reinste mystiek waren, is het geen wonder, dat daar de lezing der H. Schrift in de volkstaal in zwang was. De boekenlijsten dezer kloosterbibliotheken wijzen dientengevolge op een aantal vertalingen. Doch vooral dient herinnerd te worden, dat de eerste Duitsche vertaling van den Bijbel het werk is geweest van den Dominicaan Jan Rellach, omstreeks 1460, wiens handschrift nog te Neurenberg berust en indertijd is afgedrukt. Aldus was hij Luther menig jaar vóór. De exegetische studie werd in de Orde zeer bevorderd door de studie der Oostersche talen. Deze laatste studie beoogde wel hoofdzakelijk een apostolisch doel: de geloofsverkondiging onder de heidenen, maar zij was indirect als hulpwetenschap van veel beteekenis voor de kennis der H. Schrift. In 1236 had de provincie van het H. Land in ieder harer kloosters een studium linguarum opgericht, in de eerste plaats voor het Arabisch, doch ook voor het Arméensch en Ohaldeeuwsch. Voor het Grieksch was voornamelijk de provincie van Griekenland aangewezen ; daar trof men hellenisten aan, wier speurzin de oudste handschriften der klassieken ontraadselde. Maar vooral in Spanje, waar tegen Mooren en Joden ook een wetenschappelijke strijd moest gevoerd worden, legden de kloosterbroeders zich op het Arabisch en Hebreeuwsch toe. Op aandrang van. den H Raymundus werden te Barcelona, Valencia, Jativa, Tunis en Murcia taalscholen gesticht. Deze inrichtingen kregen een hooge bekrachtiging, toen in 1810 het generaal-kapittel te Plaisance 221 den Generaal opdroeg om in eenige provinciën een studium op te richten, waarin het Arabisch, Grieksch en Hebreeuwsch zou geleerd worden, en hem verzocht van elke provincie een bekwaan student derwaarts te zenden. Aan dit verkeer met de Oosterscbe landen, zal men moeten toeschrijven, dat verschillende studiehuizen in 't bezit kwamen van kostbare Grieksche en Hebreenwsche handschriften van den Bijbel, schatten, die niet renteloos bleven bewaard. Alphonso Bonhomme, uit de eerste helft der 14de eeuw, vertaalde menig Hebreeuwsch handschrift, dat betrekking heeft op het Oude Testament; fiichard en Hendrik van Duitschland verklaarden de Hebreeuwsche woorden, die in den Bijbel voorkomen, terwijl Ricoldo de Monte Oroce zich op een vergelijkende taalstudie van den Hebreeuwschen, Griekschen, Arabischen en Ohaldeeuwschen bijbeltekst toelegde. Een kostbare verzameling Oostersche handschriften ontving het klooster van Bazel van Jan van Ragusa, toen deze van zijne zending naar Constantinopel terugkeerde, (1435—1437). Onder deze handschriften waren er drie van het Nieuwe Testament, die voor de geschiedenis der exegese hoogst gewichtig zijn, n.1. één gedagteekend van de achtste eeuw, en één van de twaalfde eeuw, geraadpleegd door Erasmus voor zijn uitgave van het Nieuwe Testament, en één van denzelfden tijd aan Reuchlin in bruikleen afgestaan. Deze drie handschriften worden nog in de bibliotheek van Bazel bewaard. Tegen het einde der 13de eeuw verneemt men klachten, dat aan de universiteit van Parijs de Schriftuurverklaring bij de uiteenzetting der Libri Sententiarum werd achter gesteld '). Ook in de Orde begon de eerste ijver voor de exegetische studie te verflauwen. Wel schreef het generaal-kapittel van Ferrara in 1290 ,*itdrukkelijk voor, dat in elk studium generale een cnrsus voor den Bijbel moest gegeven worden, doch in de volgende kapittels van 1308 en 1309 werd ernstig over het verval dezer studie geklaagd. Als maatregelen tegen deze verslapping bepaalde men, dat in elke provincie minstens twee kloosters Voor een studium bibliae moesten worden aangewezen; dat niemand tot een studium generale zou worden toegelaten, die niet gedurende een jaar dien cursus gevolgd had.2). Wij moeten aannemen dat deze voorschriften werden Denifle. Chartul. I. p. 475. 2) 1290. Ferrar. — Volumus et ordinamua quod in quolibet studio 222 opgevolgd, doch de rampspoeden, waardoor Europa in de 14deeeuw werd geteisterd, zullen ongetwijfeld een verderflijken invloed op de beoefening der wetenschap hebben uitgeoefend. Bij den val van het Byzantijnsche Rijk ontwaakte onder de humanisten, vooral in Italië, een streven om den tekst der oude klassieken kritisch te bestudeeren en naar de oudste en beste handschriften, door de Grieken op hun vlucht naar het Westen meegebracht, grondig te herstellen. Moeite noch kosten werden bij dezen philologischen arbeid gespaard. Waar nu aan een zuiveren tekst van heidensche schrijvers zooveel werd ten koste gelegd, daar betaamde het, dat men zich op de tekstcritiek van het Boek der boeken toelegde. Het was vooral de geweldige prediker Savonarola, die in zijn bestrijding van het heidensch humanisme zijn kracht zocht in de studie der gewijde bladen, Zijn beroemde preeken ziju vaak niets anders dan tekstverklaringen, maar op treffende wijze toegepast op de behoeften en toestanden des volks. Geen doeltreffender middel kende hij om de wereldgezinde kringen tot den ernst des Christendoms terug te voeren, dan door ze te overreden tot een gestadige lezing en overweging van de H. Schrift. Zelf ging hij daarin voor; de bijbel was niet uit zijn handen. Onder de driehonderd jeugdige religieusen, die den meester met geestdrift volgden, kweekte de prior van San Marco een liefde voor de bijbelstudie, waarvoor geen offer te zwaar was. Het Hebreeuwsch werd onderwezen door j een bekenden Israëliet, die in de Orde was getreden, terwijl ook het Grieksch, Arabisch en Chaldeeuwsch beoefenaars vond. Uit dezen kring kwamen verschillende mannen voort, die zich op exegetisch generali biblia cursorie et biblice legatur, si autem in scholis publice non legatur, quilibet doctor in theologia legat semper cursorie aliquid de textu, lectione dumtaxat de sentenciis non obmissa. 1309. Cesaraugustae. — Adjicientes quod in qualibet provincia in duobus conventibus ad minus, ubi hoe commode poterit observari, studium biblie legendo biblice observetur; nee aliquis denuo mittatur ad studium generale estra provinciam vel intra seu ad principalen conventum, nisi prius per annum bibliam audierit in aliquo predictorum. In de studiehuizen te Montpellier en te Toulouse werd in 1290 een studium bibliae opgericht: „Hoe anno primo incoepit legi biblice in hiis duobus conventibus". Acta Cap. Prov. Tolos. — In 1308 te Cahors, 1809 te Bayonne, Agen, Périgueux, Figeac, enz. 223 gebied onderscheiden hebben, o. a. Sanctes Pagninus, Zenobius Accapoli, hellenist en bibliothecaris van het Vaticaan. Met ^de uitvinding der boekdrukkunst ging de Vulgaat een nieuwe toekomst tegemoet. Het eerste boek, dat in 1450 te Mainz werd gedrukt, was de Bijbel. Sedert dat jaar verschenen binnen een halve eeuw meer dan honderd complete uitgaven der psalmen en evangeliën. Maar bij deze ruime verspreiding bleek weer te meer, hoezeer de bijbelhandschriften van den "grondtekst waren afgeweken, hoezeer zij onderling verschilden, al was de dogmatische inhoud ongeschonden gebleven. Tot de eerste philologen en exegeten, die zich de zuivering van de Vulgaat ten doel stelden, behoorde Augustinus Justiniani, Dominicaan en leeraar in het Hebreeuwsch aan de Parijsche universiteit. Hij nam zich voor een polyglotte saam te stellen, en wel in acht parallel-kolommen. Zulk een omvattende arbeid ging evenwel de energie van één man, al bezat hij reuzenkracht, te boven. Slechts het psalterium werd uitgegeven: Psalterium hebraeum, graecum, arabicum et chaldaicum cum tribus latinis interpretationibus et glossis. Genuae 1516. Terzelfde tijd ontmoet men Jacobus van Gouda, Dominicaan te Keulen, een letterkundige, vertrouwd met de klassieken, doorkneed in de kennis der H. Schrift. Hij gaf uit: Correctorium Bibliae cum difficilium quarumdam dictionum luculenta interpretatione. Coloniae 1508. — Van ongetwijfeld grooteren invloed was de arbeid door P. Albertus Castellani ondernomen. Hij leverde een verbeterde uitgave der Vulgaat en voorzag deze van wetenschappelijke aanteekeningen : Biblia latina cum pleno apparatu tersissime et nitidissime impressa. Venetiis 1506.1519. De verbetering was geen ijdele aanprijzing, maar werkelijkheid; de beste, zoo oude als nieuwe, handschriften waren ter vergelijking gebezigd. Ben nieuwe richting, met het Humanisme ontstaan en door de opluikende dwalingen .voortgestuwd, won meer en meer veld. De Vulgaat, zoo heette het bij de philologen en heterodoxen, was gebrekkig, achterlijk, uitgeleefd; zij moest door eene nieuwe vertaling worden vervangen, die niet den misvormden en verminkten Latijschen tekst, maar den oorspronkelijken Griekschen en Hebreeuwschen tekst tot grondslag heeft. Aan de dwaalleeraars gaf deze tekstherziening gelegenheid om verschillende Schriftuurplaatsen met hunne dwaling in overeenstemming te brengen. 224 Deze nieuwe methode vond ook aanhangers onder katholieke geleerden. De Dominicaan Petrus Fabri, naar zijn geboorteplaats Noviomagus geheeten, regens der kloosterschool te Parijs, geraakte omstreeks 1520 in onmin met de Sorbonne, waar de Vulgaat nog in eere was. Oajetanus, de beroemde generaal der Orde, wien het belang eener kritische bijbeluitgave in zijn strijd met Luther ende hervormers was gebleken, besloot tot het uitgeven eener geheel nieuwe vertaling. Persoonlijk de noodige kennis der oude talen missende, droeg hij deze onderneming aan specialiteiten op. Dit gebrek aan taalkennis, gevoegd bij de neiging om onafhankelijk van de traditie een nieuwen weg in te slaan, was oorzaak dat Oajetanus in zijne exegetische tractaten gewaagde stellingen verkondigde, die bij vele theologanten bestrijding vonden Allen overtrof SancteS Pagninus; vijf-en-twintig jaar studie was hem niet te veel om een werk tot stand te brengen van blijvende waard*. Reeds bij het begin der uitgave in 1521, stierf zijn groote begunstiger paus Leo X, die de kosten op zich had genomen, maar gefortuneerde vrienden droegen edelmoedig tot de voortzetting en voltooiing van het werk bij. In 1527 verscheen zijn Veteris et Novi Testamenti nova translatio, opgedragen aan paus Clemens VII. Nieuwe uitgaven zagen het licht te Keulen in 1541, te Parijs in 1557. Arias .Montanus herzag de vertaling, en nam ze in zijn beroemde polyglotte op, welke te Antwerpen in 1572 het licht zag. Vandaar werd zij menigmaal herdrukt. De groote bijval, dien deze vertaling onder de exegeten te beurt viel, had een bedenkelijke keerzijde. Calvinisten, Zwinglianen en Lutheranen maakten zich van het verdienstelijk werk meester en voorzagen het willekeurig van hunne misleidende aanteekeningen. Door de vele tekstherzieningen en tekstverklaringen, waaraan, behalve genoemde Dominicanen, nog verschillende Katholieke exegeten, ongetwijfeld met de beste bedoeling, hunne krachten besteedden, verflauwde bij vele geleerden zelfs het begrip van een algemeen geëerbiedigden tekst; in bet kamp der Katholieken dreigde de grootste verwarring. Toen nu menschelijke wetenschap te kort schoot om de eenheid te bewerken, trad door Gods Voorzienigheid in 1546 het Concilie van Trente tusschenbeide en herstelde de teksteenheid door de Vulgaat van alle Latijnsche uitgaven als de eenige authentieke uitgave te verklaren, en haar, met uitsluiting van 225 andere uitgaven, voor openbare lessen, twistredenen en preeken toe te laten. Tevens gelastten de Vaders, dat de Vulgaat opnieuw en zoo nauwkeurig mogelijk zou gedrukt worden om als regel en voorbeeld te strekken voor latere drukken. (Sess. IV. Decret. II). Aan de vaststelling van dit gewichtig decreet hadden verschillende theologanten der Orde, o. a. Bertano, Ambros. Catharinus, Dom. Soto, deelgenomen. Zoodra dit decreet was afgekondigd, spanden de theologanten der Leuvensche hoogeschool alle krachten in om een nieuwe Vulgaat uit te geven; een keizerlijk plakkaat, dat den verkoop van alle verdachte . bijbels verbood, spoorde daartoe nog meer aan. Joannes Henten, O. P. professor te Leuven, werd door de theologische faculteit tot dezen arbeid aangezocht. Hij was haar ter wille, nam de verdienstelijke uitgave van Rob. Etienne tot grondslag, raadpleegde een dertigtal handschriften, en liet reeds in 1547 in folioband de Biblia Lovaniensia verschijnen, die later, door Lucas Brugensis herzien, herhaalde malen door den Antwerpschen drukker Plantijn werd herdrukt. Met keizerlijke machtiging werd deze bijbel ook herdrukt te Keulen, Frankfurt, Venetië, Lyon, enz. zoodat men minstens 26 uitgaven telt. Intusschen was men ook te Rome bijeengekomen om onder toezicht des Pausen een nieuwe uitgave te bewerken. Paus Pius V benoemde de Dominicanen Sebast. Locatelli, Thomas Manriquez en Paolina tot leden der commissie Verschillende omstandigheden vertraagden evenwel de werkzaamheden, totdat de energieke paus Sixtus V de zaak doorzette en ten einde bracht. Bij de bewerking moest men voortdurend de Biblia Lovaniensia raadplegen — Bevocanda esse Biblia Sixtina ad ordinariae textum et Lovaniensem praecipue — zoodat de arbeid van P. Henten ook hierbij van invloed is geweest. Aan de oplossing van exegetische vraagstukken, die op het Concilie van Trente behandeld werden, hadden met andere uitnemende theologanten de Dominicanen : Dom. Soto, Ambros. Catharinus, Hieronymus Oleaster, Franciscus Foriero, Jac. Nacchiante, Lud. Sotomajor en Hieronymus Vielmius werkzaam deelgenomen. Daar ging van deze Kerkvergadering een herleving uit van de kerkelijke wetenschappen, van de bijbelwetenschap niet het minst. Vooral in Spanje, waar de scholastieke godgeleerdheid aan de universiteiten 15 226 van Salamanca, Alcala, Valencia tot den hoogsten bloei kwam, vond ook de exegese onTermoeide en diepzinnige beoefenaars. Spanje OTertrof alle landen tezamen in sciïpturisten, zoowel wat getal als gezag betreft. Met recht beslaat dit tijdvak, 1580—1600, de roemrijkste bladzijden in de jaarboeken der Schriftnurstudie '). Onder de sterren der eerste grootte, die aan dien wetenschappelijken hemel flonkerden, missen wij Dominicanen. Hun arbeid bepaalde zich in 't algemeen tot commentaren, waarvan de strekking door de tijdsomstandigheden werd aangewezen. Eenige commentaren behandelden in den geest Tan het humanisme den tekst onder philologisch opzicht; andere waren meer Tan theologischen aard en gericht tegen de dwaalleeraars. Daar deze herTormers hoofdzakelijk de brieTen Tan den H. Paulus — en met name den brief aan de Romeinen — tot grondslag hunner dogmatiek namen, lag het Toor de hand, dat de katholieke exegeten hun juist dit steunpunt poogden te ontrukken. Nog andere commentaren, minder in getal en gehalte, hadden meer het onderricht der predikanten en de stichting der geloovigen ten doel. Van deze commentatoren verdienen Termeid: Dom. Soto, In Epistolam D. Pauli ad Bom. commenfarii, 1550; Ambros. Catharinus, Commentaria in omnes D. Pauli Epist. et alias septem canonicas, 1551 ; Jac. Nacchiante, Enarrationes in Epist. D. Pauli ad Ephes, et ad Bom. 1554; Wilhelm Hammer van Neuss, Commentationes' in Genesim, 1564; Hieron. Oleaster, Commentaria in Pentateuchum Mosi, 1569; Alph. Avendano, Comment. in Evang. D. Matthaei, 1592. In de 17de eeuw begon de bijbelstudie merkbaar te verflauwen, zoodat omstreeks 1640 het geslacht der eerste-klas-exegeten was uitgestorven, en niet lang daarna geklaagd werd, dat er bijna geen Schriftgeleerden van naam meer bestonden. Van de Dominicanen worden o. a. genoemd: Lud. Ystellae, Capponi da Poretta, Ang. Pacciuchelli, Ant. du Bois, Inn. Pencini. De meeste bekendheid Terwierf zich Thomas MalTenda met zijn Commentaria in S. Scripturam, 1650, een werk, hooger geschat wegens den rijkdom van Hebreeuwsche taalkennis, dan wegens de exegetische tekstverklaring. De volgende eeuw was een tijdperk van nog minder opgewekt leven, doch nu kwam de zoogenaamde inleidingsleer — disciplinae i) Hurter. S. J. Nomenclator litterarius Theol. Cath. III. p. 215. 227 isagogae — meer naar den voorgrond. Met breedvoerige en diepgaande studiën op archaeologisch, historisch, linguistisch en ethnologisch gebied werden de oorsprong, de echtheid, het gezag en de inhoud der bijbelboeken tegen de opkomende dwalingen, vooral tegen het rationalisme, verdedigd. Als grondlegger dezer methode was Sixtus Senensis reeds in 1566 voorgegaan met zijn Bibliotheca Sancta, dat herhaaldelijk werd herdrukt en bij Katholieken en Protestanten in aanzien stond '). Genoemde schrijver was een bekeerde Israëliet, door paus Pius V, destijds inquisiteur, voor het geloof en de Orde gewonnen. Van andere ordegenooten teekenen wij aan: Melchior Cano, Joannes de Turre, Dom. Gravina, Noël Alexandre, Hyac. de Graveson, Gabriel Fabricij. De bijbelvertaling, waarop Luther en zijn geestverwanten bij het uitbreken der Hervorming zich met alle kracht toelegden, en de propaganda, die zij door het verspreiden hunner bijbels onder het volk voor hunne dwaalleer maakten, waren voor de kerkelijke overheid een spoorslag om hare onderdanen in dien strijd van gelijkwaardige wapenen te voorzien. Allereerst werd aangedrongen op een gestadige studie van den bijbeltekst, vooral van het Nieuwe Testament, waaraan de ketters hunne bewijzen plachten te ontleeuen; aldus schreef het provinciaal kapittel der Dominicanen, te Haarlem in 1522 gehouden, voor, dat men niet over de speculatieve theologie moest uitweiden ten koste van de studie der heilige boeken. Het Concilie van Trente bepaalde in 1547, dat in alle kloosters, waar studiën waren, les in de H. Schrift moest gegeven worden. Vervolgens moesten katholieke bijbelvertalingen het volk in handen gegeven worden als tegengif tegen de kettersche en min of meer verdachte bijbels. Tegenover den haeresiarch Luther zoude prior van het Dominicanenklooster te Mainz, de strijdhafte P. Joannes Dietenberger, optreden. Ofschoon de omvangrijke arbeid hem afschrikte, liet hij zich uit plichtsbesef en uit medelijden met de nooden des volks tot deze onderneming bewegen : „allein Gott zu ehren, zu gut deutscher nutz und aus liebe auch mitleiden zu meinem vaterland". In 1534 was de katholieke Duitsche bijbel te !) Cornely. 8. J. — Disciplinae hajus novae pater dicendus est Sixtus Senensis. — Intrad, in Libr. Sacros. I. p. 6. 228 Mainz gedrukt. De Luthersche bijbels werden uit de katholieke huisgezinnen verdrongen, en Dietenberger's bijbel verwierf zich aan den huiselijken haard een eereplaats.' waarin hij zich meer dan twee eeuwen handhaafde. Met de jaren nam het aantal uitgaven toe, zoodat in 1770 de 58ste complete druk verscheen; in' het geheel werd Dietenberger's bijbel minstens honderdmaal geheel of gedeeltelijk uitgegeven. Geen katholieke Duitsche bijbel is ooit meer verspreid geweest. In de Nederlanden werd de eerste Roomsche bijbel uitgegeven door den kanunnik Van Winghe, in dezen arbeid bijgestaan door Peter di Corte en den Dominicaan Godevaert Strijroide, doctor van Leuven. De grondslag was de Vulgaat-uitgave der Leuvensche theologen (P. Hentenius en anderen), en als hulpbronnen gebruikte men bij de vertaling den Delftschen bijbel van 1477 en de Duitsche vertalingen van Van Eek en Dietenberger. Deze bijbel werd de Roomsche bijbel, en telde van 1548 tot 1596 minstens 17 herdrukken. In 1599 verscheen daarvan een uitgaaf volgens de verbeterde Vulgaat bij Jan Moerentorf, en sinds dien tijd is hij de standaardbijbel der Roomschen in Nederland gebleven. — Voor een Fransche vertaling van den bjjbel verleende P. Hentenius in 1550 zijne medewerking. — P. Nicolaas Ooeffeteau vertaalde bij den aanvang der 17de eeuw een gedeelte des bijbels uit het Grieksch in het Fransch. Sanctes Marmochini vertaalde in 1538 den bijbel in het Italiaansch, terwiil aan Joannes Sylvester, in 1541 bisschop van Czanad, een Hongaarsche vertaling van het Nieuwe Testament wordt toegeschreven. Bij de herleving der bijbelstudie, omstreeks de helft de 19de eeuw, zal men onder de katholieke voorhoede tevergeefs een Dominicaan zoeken. Niet lang zouden zij echter in de gelederen ontbreken; de paters Didon, Ollivier, Schwalme, Lemonnyer, Zanecchia, Zapletal schreven werken, die in de geleerde wereld ten zeerste gewaardeerd werden. Haar traditioneele plaats veroverde de Orde eerst in 1890 door een koenen slag, toen zij te Jerusalem de Ecole pratique d'etudes bibliques stichtte. Onder het hoog gezag van P. Larroca, generaal der Orde, stichtte P. Mathieu Lecomle buiten de Damuscuspoort, ter plaatse waar de Eerste Martelaar voor Christus' geloof zijn bloed vergoot, een klooster ter eere van Sint-Stephanus. Ofschoon dus niet de ontwerper, geldt de vereerde P. M. J. Lagrange, toch 229 als de feitelijke grondlegger, oprichter en bestuurder der school, waaraan hij met een staf kloeke professoren een welverdiende vermaardheid heeft gegeven. Het doel der stichting was om den Bijbel door een wetenschappelijk onderzoek in het' land des Bijbels des te duidelijker te leeren begrijpen. Dat wetenschappelijk onderzoek moest omvatten: de geographie met hare tallooze wisselingen, o.a. het vaststellen van plaatsen, die volgens de grondlagen soms meer dan tienmaal verwoest waren ; de archaeologie, het verklaren van mozaieken en het ontcijferen van hieroglieven en keilschrift; de geschiedenis, niet .alleen van Kanaan en Phenieië, maar vooral ook van Assyrië en Babyion. Bovendien zon deze studie in verband gebracht worden met alle takken der bijbelsche wetenschap: tekstkritiek, letterkundige en geschiedkundige kritiek, inleidingsleer en dogmatiek. De onderneming met aanvankelijk zwakke krachten was gewaagd, doch door voortvaderende energie en onbezweken geestdrift is zij merkwaardig geslaagd. In de Revue biblique internationale, in 1892 opgericht, verscheen een reeks bijbelstudiën, die in exegetische kringen eerbied afdwongen. De medewerkers : P. Vincent, P. Abel, P. Dhorme, P. Janssen, P. Scheil, leverden standaardwerken, die met goud werden bekroond. Meermalen moesten zij pionnierswerk verrichten op nog niet verkend terrein, meermalen met on vasten stap voortgaan langs glibberige paden, zoodat uitglijden zeer goed verklaarbaar is, maar het hoofd der stichting, P. Lagrange, ging allen voor in onkreukbare trouw aan de katholieke leer, in voorbeeldigen eerbied voor het katholieke leergezag. Met voldoening mocht men in 1915 op den 25-jarigen arbeid terugblikken, maar zoo troostrijk het verleden was, zoo treurig is het heden, zoo duister de toekomst. In den woesten maalstroom van den tegenwoordigen krijg is de Ecole biblique ten gronde gegaan. Moge zij bij het aanlichten van den vrededag luisterrijk verrijzen. Surgant ruinae ! . . .. 230 § IV. Geloofsverdedïging. De H. Dominicus en de Albigenzen. — De eerste pauselijke inquisiteurs in Languedoc en Lombardije. — Strijd tegen de Mooren en de Joden in Spanje. — De H. Raymundus van Pennafort en de Summa contra Gentiles. — P. Raymundus Martin. — Pogingen der Dominicanen tot vereeniging der Grieksche Kerk; geloofsgeschillen en strijdschriften ; Concilie te Nympha. — Algemeen Concilie te Lyon in 1274 en Kardinaal Petrus van Tarantaise. —Algemeen Concilie te Ferrara en Florence ; de Dominicanen Andreas van Rhodes, Joannes de Montenigro en Joannes de Torquemada disputeeren met de Grieken. — Strijd tegen Wiclef. — Jan Hus, de Hussieten en P. Joannes Nider. — De eerste bestrijders van Luther: P. Joannes Tetzel, P. Sylvester Prierias, Kardinaal Cajetanus. — Verdediging der Roomsche kerkleer tegen het Lutheranisme door de Dominicanen in Noord- en Zuid-Duitsehland, Italië, Frankrijk en Nederland. — Het Jansenisme en het Gallicanisme en de paters Harney, du Jardin en Jansens Elinga. — Het Josefinisme en P. Vincentius Herffs. — Nieuwe apologie: P. Lacordaire en zijne conferenties. — P. Albertus Weisz. Gods Voorzienigheid, wier wegen voor den mensch onnaspeurlijk zijn, voerde den H. Dominicus tot een doel, waarvan hij zich allerminst was bewust. Toen de Heilige in 1203 zich met den vromen Diëgo van Azevedo, bisschop van Osma, naar Rome begaf om van Christus' Stedehouder den zegen te ontvangen over den apostolisch en arbeid onder de heidenen in Oost-Europa, naar wier zielenheil zijn vurigminnend priesterhart haakte, ontving hij van paus Innocentius IV den last om op zijn schreden terug te keeren en zich te begeven naar Zuid-Frankrijk, naar Lauguedoc, dat door de verderflijkste ketterij werd aangetast en verwoest. 231 De stem van Groei had door den mond van Christus' Plaatsbekleeder gesproken; hij nam den apostelstaf op om het evangelie onder cle misleide menigte te gaan prediken, om de Katharen en Albigenzen te bestrijden en de zielen aan de strikken hunner ketterij te ontrukken. Propugnans fidem et expugnans haeresim, zegt de gelukz. Jordanus, hij streed voor het geloof en bestreed de ketterij ')• Dat was zijn zware doch door God gezegende arbeid. Machtig in woord en werk, trok hij door de geteisterde gewesten, ontweek de gevaren niet, maar ging ze integendeel onversaagd tegemoet. Te midden der ketters trad hij vrijmoedig op, bracht de zondaars tot inkeer en poogde door kracht van redenen de afgedwaalden op het rechte pad terug te leiden. Wat zijn overredingskracht op de vaak verstoken gemoederen niet vermocht, dat bewerkte het voorbeeld van zijn heiligen levenswandel, bevestigd door de wonderbare werking van Gods genade. Bekend is het, hoe hij op verschillende plaatsen : te Béziers, Caraman, Carcassonne in geloofsgeschillen de dwaalleeraars zoo niet tot de omhelzing der katholieke leer dan toch tot een beschamend stilzwijgen bracht; hoe zijn verdedigingsschrift te Montréal en Fanjeaux op wonderbare wijze tot bevestiging der waarheid de vuurproef doorstond. Wat vermocht hij echter alleen tegen de overmacht ? Een keurkorps moest hij om zich heen scharen om krachtiger den bitteren vijand het hoofd te bieden en hem te verdrijven van Christus' erf. En zij kwamen, de uitgelezen priesters — een zestal — onverschrokken in de wapenrusting Gods, geheel bereid om hun leven te geven voor het heil der afgedwaalden, om te strijden onder de aanvoering van den machtigen krijgsman. Zoo kreeg het apostolaat van Dominicus en zijn volgelingen een apologetisch karakter. Het was een zware kamp. De katholieke godsdienst was aan de verachting prijs gegeven, terwijl de Albigenzen de menigte tot zich trokken door een deer, die door schijnbare gestrengheid verlokte, maar in werkelijkheid de,grondslagen der zedelijkheid ondermijnde. De ketters verkondigden, in navolging der oude Manicheeërs, een soort dualisme, een beginsel van het goed en een beginsel van het kwaad. Kwamen van het eerste beginsel de geesten, de menschelijke ziel en al het onstoffelijke voort, het tweede beginsel had *) Jordanus de Saxonia. — Vita B. P. Dominici. A. SS. 4Atig p.5&7. 232 het aanzijn gegeven aan de stoffelijke wereld, en 'bijgevolg ook aan het menschelijk lichaam. Deze dwaling voerde tot de schromelijkste gevolgtrekkingen, tot de schandelijkste godslasteringen omtrent het aanbiddelijk geheim der H. Drieëenheid, der Menschwording en der Verrijzenis van Christus, tot de verwerping der H.H. Sacramenten en der kerkgebruiken, tot de verwoesting van kerken en kloosters, kortom, zij roeide het katholieke geloof uit en ondermijnde de grondslagen, waarop huisgezin en maatschappij steunen. Een handvol dapperen, al waren zij Machabeeërs, kon dien aanval niet keeren. Daar moest een legerschaar worden gevormd, die duurzaam en op alle bedreigde punten de kruisbanier kon handhaven, want talloos waren de vijanden van Christus' Kerk, niet alleen in Frankrijk, maar ook in Spanje, Duitschland en Italië. Die gedachte, hem door den H. Geest ingegeven, deed bij Dominicus het plan rijpen tot het stichten eener Orde, die zich de bestrijding der ketterij tot een hoofdrol zou stellen Hij begaf zich naar Rome, naar den Opperherder, van wien alle zending uitgaat, en ontving den 22steh December 1216 een stichtingsbul voor zijne Orde, waarin deze profetische woorden: „Overwegende dat de Broeders uwer Orde de kampvechters des geloofs en de ware lichten der wereld zullen zijn, bekrachtigen wij uwe Orde." 2) „Kampvechters des geloofs", dat was de eeretitel, maar tevens de zware plicht der apostolische Orde. Paus Honorius III liet niet na hehaaldelijk hierop te wijzen. Den 21sten Januari 1217 schreef hij „aan den Prior (Dominicus) en de Broeders van Sint-Romanus, predikers in het land van Toulouse : Als onverwinnelijke strijders van Christus, met het schild des geloofs en den helm des heils gewa- x) Coepit de institutione ordinis cogitare, cujus esset officium verbo pariter et exemplo evangelizando per mundum discurrere et contra succrescentes haereses fidem catholicam communire. Const. Urbev. deSt.Dom. Quétif. I. p. 28 n. 16. Cum ordo predieatorum a beato Dominico contra haereses et errores specialiter fuerit institutus Tolosae. Vitas Fratrum. P. 5. c. L Ordo cujus studium et officium esset contra haereticos disputare ipsosque refellere et praeservare oves Ecclesiae ab eorum faucibus et eripere devoratas. — Steph. de Salanhac. 2) Nos attendentes fratres ordinis tui futuros pugiles fidei et vera mundi lumina, confirmamus ordinem tuum. 233 pend, niet vreezende hen, die het lichaam kannen dooden, trekt gij het woord Gods, dat scherper is boven elk tweesnijdend zwaard, grootmoedig tegen de vijanden des geloofs" % In twee bullen van 6 Mei 1220 en 18 Januari 1221, waarin hij de nieuwgestichte Orde aan alle bisschoppen aanbeveelt, luidt het: „Zoowel om de ketterijen te verslaan als om andere doodelijke bemettingen uit te roeien, hebben zij zich gewijd aan de verkondiging van Gods Woord in vrijwillige armoede." Bij den dood van paus Honorius III in 1227 nam zijn opvolger, paus Gregorius IX de uitgebreidste maatregelen om de ketterij voor goed te fnuiken. In 1229 kwam een concilie van bisschoppen te Toulouse bijeen, waar pauselijke gezanten voorzaten en tot de oprichting van blijvende rechtbanken met afzonderlijke ambtenaren voor het geloofsonderzoek werd besloten. Voor deze vierschaar moesten de ketters worden gedagvaard, geoordeeld en volgens de toenmalige wetten worden gestraft. Het was de bisschoppelijke inquisitie; een geleidelijke ontwikkeling, naar men meent, uit de sendgerichten van het Karolingisch tijdvak. Al waren . onder de leden dezer rechtbank geen Dominicanen opgenomen, de Paus meende toch zich van deze predikers ter bestrijding der ketterij te moeten bedienen, omdat zij krachtens hun staat bijzonder daartoe geschikt waren. Geen zorg voor tijdelijke belangen, geen vrees voor maatschappelijke verwikkeling zou hen weerhouden om recht te doen in zaken, waarin de hoogste goederen der menschheid, het geloof, op het spel stonden. Van hun trouw en toewijding was de Opperherder, wien de bewaking der gansche kudde van Godswege toekomt, ten volle verzekerd. Zij zouden Samson's vossen — een destijds bij voorkeur gebruikte benaming voor ketters — uit 's Heeren Wijngaard keeren 2). . x) Sicut invicti Christi athletae scuto fidei et galea salutis armati, non timentes eos qui corpus possunt occidere, verbum Dei quod est penetrabilius omni gladio ancipiti, raaguanimiter contra fidei exeritis inimicos. Bullar. O. Praed. I. p. 4 Tam contra profligandas haereses quam contra pestes alias mortiferas extirpandas se dedicarunt evaogelizationi verbi Dei in abjectione voluntariae paupertatis. — Bullar. O. Praed. I. 10. n. 15; 11. n. 18. 2) Deze beeldspraak werd soms breeder uitgewerkt: gelijk Samson's vossen, vluchtende voor de brandende fakkels, verschillende wegen insloegen, zoo zijn de ketters eensgezind in hun afkeer voor het licht der 234 In 1233 zond hij deze religieusen als geloofsonderzoekers of inquisiteurs naar Frankrijk en de omliggende gewesten. Ontvingen zij bij deze zending van den eenen kant de uitgebreidste volmachten om de afgedwaalden in den schoot der Kerk op te nemen, van den anderen kant moesten zij, volgens den uitdrukkelijken last des Pausen, op de weerspannigen het strenge recht toepassen. Hoe eervol dit inquisiteursambt ook mocht wezen van de zijde der Kerk, omdat de inquisiteurs deelden in een rechtsmacht, welke ambtshalve den bisschoppen toekomt, zoo wekte het toch den afkeer van velen onder het volk, den haat van de Albigenzen, die den ondergang hunner sekte voorzagen. Bezield met bittere wrok tegen de Kerk en de geestelijkheid, heimelijk gesteund door den dubbelhartigen Raymond VII, graaf van Toulouse, hitsten zij de menigte tegen de pauselijke gezanten op. Nadat de inquisiteurs dan ook enkele jaren hun ambt hadden uitgeoefend, moesten zij in 1235 aftrekken, wilden zij niet door het wraakgierig gepeupel worden vermoord. Uoch een nieuwe lastgeving van den H. Stoel gebood hen elk levensgevaar te trotseeren. Zij gehoorzaamden ; verschillenden bezegelden bevel dit met hun bloed. Onder deze slachtoffers waren het vooral Ghiilielmus Arnaud en diens gezellen, wier vermoording een kreet van ontzetting en verontwaardiging onder de Katholieken deed opgaan. Een zeker kettersch edelman, Raymond, heer van Avignonnet bij Toulouse, had den Dominicaan Guilielmus Arnaud met twee ordebroeders en nog acht geestelijken, die met de Inquisitie belast waren, binnen zijn burcht genoodigd om een geloofsdispuut met eenige dwaalleeraars te houden. Nauwelijks warén de niets kwaads vermoedende religieusen binnen de hofzaal gelaten, of de slotpoorten werden ijlings gesloten en door wachters bezet; een signaal weerklonk, en vijftig gemaskerde krijgsknechten drongen met ontbloot rapier de zaal binnen en vermoordden Gods dienaren. Onverschrokken, onder het aanheffen van het Te Deum, gaven de bloedgetuigen hun leven ; het was in don nacht van 's Heeren Hemelvaart 1242. De H. Kerk heeft deze martelaars de eer der altaren waardig gekeurd. In Spanje, waar de Inquisitie op raad van den H. Raymundus door den koning van Arragon in 1232 werd ingevoerd, Waarheid, maar verdeeld in hun leerstellingen. P. H. Molkenboer, O. PDe Spaansche kapel te Florence. Van onzen Tijd, jr. 1911. blz. 54. 235 stiet men op geen noemenswaardige moeilijkheden, maar des te meer in Lombardije en de naburige gewesten, waar de'ketterij, hier de Patarijnen genaamd, zich vooral in de hoofdsteden sterk had vastgenesteld. Te Florence weerstond de gelukz. Joannes van Salerno, de stichter van het klooster Santa-Maria-Novella, de heftigste aanvallen der tegenstanders. Zijn ijver kende geen rust, week voor geen beleediging, geen mishandeling. Binnen de hoofdstad van Lombardije, te Milaan, vond het katholiek geloof twee strijdbare kampvechters in de paters Moneta van Cremona en Guidotus de Sexto, beiden behoorende tot de eerste leerlingen van den H. Dominicus. Meester Moneta, wiens geleerdheid aan alle scholen werd gevierd, was op wonderbare wijze door een preek van den gelukz. Reginaldus voor de Orde gewonnen, terwijl Meester Gruidotus in 1219, ten gevolge eener preek van den H. Dominicus, met nog twee rechtsgeleerden het religieuse kleed uit de handen des Ordestichters had ontvangen. Zij stonden onvermoeid de afgedwaalde Christenen te woord, weerlegden de dwalingen, wezen op de spitsvondigheden en drogredenen der verleiders, en dit niet alleen door de kracht van het levende woord, maar ook in geschriften vol diepe geleerdheid >). De gelukz. Bartholomaeus van Braganza, later bisschop van Vicenza, stichtte in 1233 te Parma eene vereeniging, genaamd : de soldaten van Christus — Milites Jesu Christi — om de vrijheid der Kerk te verdedigen tegen de ketters. In 1235 werd de leiding dezer broederschap, die zich over verschillende steden verbreid had, door Gregorius IX aan den gelukz. Jordanus, generaal der Orde, opgedragen. Door geheel Noord-Italië tot den voet der Alpen trok Petrus van Terona voort, de prediker in den geest en de kracht van Elias, allen tegenstand brekend door zijn apostolisch vuur en zijn alles opofferende liefde. Te Piacenza verdedigde Meester Roland, weleer de trots van Bologna's universiteit, maar thans een eenvoudig !) Guidotua de Sexto scripsit wlumen eruditum et grande adversus haereses. — Quétif. Script. Ord. I. p. 141. Moneta de Cremona contra machinationes haereticorum maximam et validissimam Summam scripsit. — Incipit Summa contra Katbaros et Valdenses compilata a Pratre Moneta ordinis praedicatorum ad fidei catholicae corroborationem et eradicationem haereticae pravitatis ad hono. rem et gloriam Jesu Christi et B. Dominici inatitutoris praefati ordinis.— Quétif. Script. Ord. I. p. 128. 236 religieus in het Dominicaner habijt, op het marktplein voor een onafzienbare menigte geestelijken en leeken de orthodoxe kerkleer met zulk een geestdrift, dat een bende Patarijnen, ten uiterste verbitterd, met de wapens in de vuist op de vergaderde toehoorders losstormde, links en rechts houwen toebracht en den redenaar doodelijk verwondde. Nog meer afbreuk deed hun de Dominicaan Rainerus Sacchoni, die weleer zelf aanhanger der sekte en tot haar bisschop bevorderd, thans was bekeerd en de steden van Aemilië rondtrok om overal de ketterij te ontmaskeren, in wier leer en geheimen hij was ingewijd1). Ook naar den Balkan, en met name naar Bosnië, dat de vuurhaard der ketterij kon genoemd worden, want van daar had zij zich naar het Westen verbreid, trokken Dominicanen op last des Pausen in 1233 heen. Onder de leiding van Joannes van Wildeshausen, of Teutonieus, die tot bisschop van Bosnië werd gewijd, doorkruisten de kloeke zendelingen het land, bestreden de dwaling, hielden geloofsdisputen, brachten vele ketters tot inkeer en bouwden de kerken op, tusschen wier puinen het onkruid voortwoekerde 2). Ondanks het succes, waarover de geloofsverdedigers in verschillende streken zich mochten verheugen, gingen van de Dominicanen in het woelig Languedoc stemmen op om ontheven te worden van een ambt, waaraan zoovele gevaren verbonden waren. Zij richtten, met instemming der overheid, in 1243 een suppliek tot paus Innocentius IV, waarin zij nederig maar dringend smeekten van den zwaren last te worden verlost. De Paus was echter vast besloten het werk zijns voorgangers met energie door te zetten. De bevelen werden verscherpt, de straffen verzwaard. Waren tot nog toe enkele Dominicanen afzonderlijk met de Inquisitie belast geweest, thans werd tot betere regeling de inquisitoriale macht aan 1) Summa Fr. Renerii de ordine. Fratrum Praedicatorum de Catharis et Leonistis sive Pauperibus de Lugduno. — Quétif. Script. Ord. I. 154. De aanhef van dit werk luidt aldus: „Ik, broeder Raynerus, weleer hoofd der ketters., maar nu door Gods genade onwaardig priester in de Orde van den H. Dominions", enz. 2) N. Pfeiffer. Die ungarische Dominikanerordensproviws. Die ZuritckdrUngung der Haeresie in Bosnien und die Dominikaner. s. 50—74. — Hier werden de ketters Bogomilen genoemd. 237 de Orde als zoodanig toevertrouwd. Iu 1245 droeg de Paus bij plechtige bulle aan Joannes Teutonius, generaal der Orde, en aan de provinciaals de macht over om apostolische inquisiteurs aan te stellen. Aldus werd er een pauselijke rechtspleging ingesteld buiten de gewone rechtspleging der bisschoppen om, een rechtspleging, die met de bisschoppelijke moest samenwerken, maar met buitengewone volmachten was toegerust voor het geval de bisschoppen zouden tekort schieten. Door uitvoerige bullen van 1255 en 1273, doch vooral door het Liber Quintus van Bonifacius VIII werd de bevoegdheid der bisschoppelijke inquisiteurs nauwkeurig omschreven. Onder de vele Dominicanen, die tot het jaar 1542, toen Paulus III het hoog gerechtshof der Inquisitie te Rome instelde, met het geloofsonderzoek werden belast, treft men menigen religieus aan, wiens vrome levenswandel, wetenschap en geloofsijver de achting en vereering der tijdgenooten verwierven. Verschillenden hunner, zooals Bernardus Guidonis, Nicolaas Eymericus, verdedigden de geloofswaarheden tegen de ketters door krachtige betoogschriften en gaven regels tot leiding van het geloofsonderzoek '); anderen, zooals Raymundus van Pennafort, Pius V, Joannes van Vercelli, Antonius Pavonius, Bartholomeus de Cerveriie, Joannes van Salerno, Petrus de RufEa, werden door de Kerk onder het getal der Heiligen en Gelukzaligen opgenomen. Doch boven allen schitterde uit de H. Petrus van Verona, wiens vruchtbaar apostolaat door den onsterfelijken roem van het martelaarschap werd gekroond. Hoe heftig de polemiek was, kan men opmaken uit de kroniek van het klooster te Viterbo. Van alle priors, die van 1221 tot 1260 het klooster bestuurden, vindt men vermeld, dat zij geschreven hebben tegen de Patarijnen — composuit contra Patarenos. Een hunner, P. Guilielmus de Vado Trossano wordt, behalve als dialecticus, physicus én theologus, aangeduid als ketterhamer: malleus Patarinorum. De meesten zullen ook wel als predikers het woord hebben gevoerd tegen de ketters, die telkens binnen Viterbo opdoken. Van den zesden prior, P. Benvenuto, staat geschreven, dat hij, zeer bedreven in de wijsbegeerte der ouden, tijdens een vurige preek !) Bernard Gui. Practica officii Inquisitionis. Nicolaus Eymericus. Directorium Inquisitorum. Humbertus rekent de inquisitiones tot de „officia odiosa ex quibus conturbatur frequenter hominum devotio ad fratres". 1. c. II. 36, 238 door de Patarijnen werd achtervolgd, maar den dood ontkwam. Dit geschiedde in 1252, het jaar, waarin de H. Petrus van Verona de martelaarskroon verwierf Door den roep van hun prediking, hun onderricht en hun religieus leven, wonnen de Dominicanen spoedig de achting, de toegenegenheid en het vertrouwen aan menig vorstelijk hof. Frankrijk's heilige koningin, Blanca van Castüië, stond in vriendschapsbetrekking met Jordanus van Saksen, toen zij in 1226 de voogdijschap over haar zoon, Lodewijk IX, aanvaardde. En nauwelijk had deze vrome vorst zelf de teugels van het bewind -in handen genomen, of we zien hem omringd van Dominicanen, wier geestelijke zorg hij wenschte, wier raad hij steeds inwon. Willem van Ohartres was zijn hofkapelaan, Godfried van Beaulieu gedurende een twintigtal jaren zijn biechtvader, Vincentius van Beauvais, lector of leeraar van het koninklijk gezin 2). Zij vergezelden hem op zijn kruistochten, deelden zijn gevangenschap aan de boorden van den Nijl en vingen zijn laatste zucht op in de zandvlakte van Tunis. In den kamp tegen de Halve Maan waren de Predikbroeders met de Minderbroeders de koninklijke herauten, die edelman, poorter en dorper tot den heiligen strijd opriepen, de trouwe gezellen, die in de landen van Overzee ontbering en lijden met hen deelden en in doodsgevaar de zieltogende kruisvaarders troostten met de eeuwige zegepraal. Dienzelfden invloed verwierven Sint-Dominicus' zonen weldra aan de hoven van Spanje en Portugal. Aan de zijde van Jacobus I van Arragon, den Conquistador, den machtigen veroveraar, den geweldigen bestrijder der Mooren, staat de H. Raymundus van Pennafort om den koning in geestelijke en tijdelijke belangen met zijn raadgevingen voor te lichten. Moeten Valencia en Xativa hare poorten voor den stedendwinger ontsluiten en de Balearen den koenen krijgsheld als hun vorst huldigen, de monnik in de witte pij vergezelt den overwinnaar en legt hem plannen voor tot het herstel des Christendoms. Voor den heiligen Ferdinand, koning van Oastilië en Leon, was de gelukz. Dominicaan Petrus Gonzalez een onmisbare steun, 1) Masetti. o. c. I. p. 866. 2) „Regis. familiaris et domesticus quam plurimum" — Bern. Guidonis. 239 toen hij aan de spits zijner ridderscharen optrok om het geduchte Oordova den Mooren te ontrukken. Als ëen apostel doorkruiste de kloosterling het christenkamp om alle strijders door heiliging des levens tot krijgsmansgeestdrift te vervoerèn. De zware wallen moesten bezwijken, 'svijands drommen deinzen, en pater Gonzalez plantte het kruis in de beroemde moskee tot teeken van Christus' heerschappij. Murcia en Andalusië werden wingewesten van het Castiliaansche Kijk. Buiten dezen strijd van krijgsrumoer en wapengekletter werd er tusschen het Kruis en de Halve Maan een strijd gevoerd op wetenschappelijk gebied, een strijd met de wapens 'van overtuiging, waardoor de overwonnenen Mohammed's dwaling erkenden en Christus' juk vrijwillig aannamen. Het was vooral op dit oorlogsveld, dat de „kampvechters des geldofs" de schoonste zege behaalden. De- macht van de aanhangers des Profeets was niet te onderschatten. Het kalifaat van Cordova had in de 10de en llde eeuw een ongekende beschaving bereikt; in tal van academiën met kostbare boekerijen werden de wetenschappen beoefend, terwijl de kunsten op de weelderigste wijze bloeiden, zooals de heerlijkste bouwwerken, de moskee van Cordova en het Alhambra nog getuigen. Hadden de Sarracenen in het Oosten de wetenschappelijke instellingen verwoest, te Cordova hadden zij een hoogeschool gesticht, waar de edelste vernuften van het Moorsche Rijk bijeenkwamen en zich verdiepten in de wijsbegeerte, door Avicenna, Avempace en Averroës aan de Grieken ontleend. Door de Arabieren kwam de wijsbegeerte van Hellas tot de geleerden van het Westen, maar verbasterd, verduisterd en vervalscht. Naast deze universiteit en deels onder haar invloed stonden de scholen, waar de Koran de oplossing moest geven van de groote wereldraadsels. Verder was in menige stad een synagoge verrezen, het brandpunt eener Joodsche geleerdheid, die door Talmud en Cabbala de H. Schrift bestreed en de christelijke leer trachtte te ondermijnen. Voor allen was de Christus of een dwaasheid, of een ergernis. Van den ernst dezer toestanden was Raymundus de Pennaf'ort ten volle overtuigd. Wat baatte het, of het Kruis zegevierend straalde op koepels en minaretten, wanneer de leer van den Valschen Profeet en de geheimzinnige spitsvondigheid der Talmudisten zich 240 handhaafden en door geheel' Spanje voortwoekerden? Daar moest krachtdadig worden opgetreden, en met overleg. Een eerste vereischte daartoe was de grondige kennis van het Arabisch en het Hebreeuwsch. Op last van den generaal Joannes Teutonieus werd door het provinciaal kapittel van Toledo in 1250 tot de stichting eener school voor beide talen besloten. Met ondersteuning der koningen van Oastilië en Arragon opende Raymundus: een studie-huis voor het Arabisch te Tunis, voor het Hebreeuwsch te Murcia. Een uitgelezen twaalftal werd daarheen gezonden, onder wie vooral P. Raymundus Martin groote vermaardheid verwierf). Om met duurzaam gevolg de tegenstanders te bestrijden, was het geraden naar een vast plan te werk te gaan en die wapens te hanteeren, welke het best doel troffen, m. a. w. een handleiding bij de redetwisten met geleerde Mohammedanen en Joden was voor de jeugdige apostelen onontbeerlijk. Raymundus richtte daarom een deemoedig schrijven tot zijn ordebroeder Thomas van Aquino. Tot wien kon hij zich beter wenden ? En Thomas, dienstvaardig als altijd, schreef zijn Summa tegen de Ongeloovigen — Summa contra Gentiles — een werk, dat breed opgevat, niet uitsluitend voor Spanje, maar voor alle onchristelijke landen toepasselijk was. „Onze bedoeling is", zoo vangt de Engelachtige Leeraar aan, „naar de mate onzer zwakke krachten de waarheid, welke het katholieke geloof belijdt, aan te toonen door de tegenovergestelde dwalingen te weerleggen". — Vervolgens behandelt hij de verhouding tusschen geloof en rede, een onoplosbare strijdvraag voor den Islam en het gevallen Israël. In afwijking der twee partijen, waarvan de eene vasthield aan wat zij als goddelijke openbaring en gewijde schrift aanmerkte, en de wijsbegeerte verwierp, terwijl de andere de wijsbegeerte hoogachtte, maar het gezag van openbaring, Koran, Talmud en Cabbala loochende, stelde hij met klaarheid vast, welke plaats de wijsbegeerte inneemt tegenover de openbaring, tegenover den Islam of Mozes. De Arabische wijsgeeren dwaalden in menig vraagstuk aangaande God en den mensch, de Koran- en Talmudleeraars bestreden de christelijke dogma's, beiden weerlegt hij in een reeks i) Tijdgenooten schreven van hem: „Multum sufficiens in Latino fuit, philosophus in Arabico, magnus Eabinus in Hebraeo et in lingua Chaldaica multum doctus". 241 artikelen, die men tot één plan kan herleiden : Wat leert de rede en wat het geloof over God in zichzelven, — over God in zijn werken, — over het doel van Gods werken'). Geoefend in de Oostersche talen en gewapend met Sint-Thomas' Summa, namen Raymundus' leerlingen onverschrokken den handschoen op, dien Moorsche leeraars en rabbijnen hun uitdagend toewierpen. Zij aarzelden niet met hen in 't strijdperk te treden, zeker als zij waren van de eindoverwinning. Een der merkwaardigste dezer tournooien had plaats in 1463 te Barcelona tusschen den Dominicaan Paulus Christiani en den beroemdsten rabbijn van Arragon, Mozes van Gerona. De redetwist werd gehouden in tegenwoordigheid van koning Jacobus I en de voornaamste geleerden van zijn Rijk. Vier stellingen werden ter verdediging aangewezen : lo de Messias is gekomen, 2o Hij was waarlijk God en waarlijk mensch, 3o Hij heeft geleden en is gestorven voor de zaligheid der mensehen, 4o De ceremoniën der Wet hebben afgedaan met de komst van den Messias. — De Dominicaan trad het eerst op en bewees de vier waarheden met teksten, ontleend aan een bijbel, waarvan de Joden zelf zich bedienden. Zijn betoog was zoo klemmend, dat de rabbijn te vergeefs poogde er iets in te verwrikken. Van den aanval werd de Israëliet gedwongen tot de verdediging, waarbij hij voet voor voet achteruitweek en ten laatste schandelijk de vlucht nam. Een koninklijke ordonnantie machtigde P. Christiani om vrij in alle synagogen de christelijke leer te verdedigen. P. Raymundus Martin was een niet minder geducht kampioen. Met P. Franciscus de Centra stak hij naar Tunis over om de Moeren te bekeeren. Zijn apostolaat droeg vele vruchten, maar meer nog zijne apologetische geschriften, die voor zijn ordebroeders scherpe wapenen waren in den feilen strijd tegen den Koran en den Talmud. Zijn Pugio fidei, in het Latijn en het Hebreeuwsch geschreven, wordt met recht een tweesnijdend zwaard genoemd. Het voorgaan van zulke voorvechters prikkelde tot navolging. Men zou op een reeks Dominicanen kunnen wijzen, die door woord *) J. V. de Groot. O. P. — Het Leven van den H. Thomas van Aquino, blz. 165. De Summa contra Gentiles wordt ook genoemd : Summa philosophica. 16 242 en schrift het Christendom in Spanje hebben verdedigd en krachtig hebben bijgedragen om dit schoon land, dat bijna geheel onder het zware juk van den Islam zuchtte, voor Christus' Kerk te heroveren '). Deze langdurige geweldige worsteling op geestelijk gebied vierde een harer heerlijkste triomfen, toen de H. Vincentius Ferreriusmet Gods bijstand de Joodsche gemeente te ïoledo tot den Messias bekeerde en hare synagoge toewijdde aan de Onbevlekte Moedermaagd 2). Het apologetisch streven .der Orde richtte zich niet alleen naar het Westen en de Barbarijsche kust, maar ook, en nog veel meer, naar het Oosten, naar het Heilig Land bij uitnemendheid. Klopte het ridderhart van geestdrift voor de gewijde plaats, welke gedrenkt was met Jezus' kostbaar Bloed, de blik des kloosterlings werd vol heimwee getrokken naar de H. Stad, terwijl zijn ziel zuchtte : „O Jerusalem ! als ik u vergeet, dan worde vergeten mijne rechterhand." Nauwelijkp had de H. Dominicus zijn kinderen naar alle hemelstreken uitgezonden, of eenigen staken de zee over om in Palestina aan het zielenheil te arbeiden. In 1222 betraden zij voor het eerst den gewijden grond; in 1228 ging het generaal-kapittel tot de oprichting over van twee provinciën : van Griekenland en het H. Land. Vol verlangen om den arbeid zijner broeders van nabij gade te slaan, en tevens om langs de gezegende wegen de voetstappen des Heeren te drukken, toog de gelukz Jordanus ter pelgrimage, doch vond bij de haven van St. Jean d'Acre den dood in de golven. De eerste arbeid der kloosterlingen bestond in het verzorgen der talrijke pelgrims, die dreigden te bezwijken, voordat zij Sion's heiligen berg hadden aanschouwd; in het begeleiden der kruisvaarders op hun gevaarlijke tochten en krijgsavonturen, maar vooral in het troosten der arme christenbevolking, die onder het slavenjuk van den Muzelman wegkwijnde. Hier breidde zich een onmetelijk arbeidsveld uit. Over het geheele Oosten verspreid, leefden volken en stammen, die weleer tot de Roomsche Kerk [hadden behoord, maar door misleiding en 1) Tegen Mohammedanen en Joden schreven o.a.: Petrus van Gerun, Alphonsus Bonihominis, Humbertus Romanus, Ricardo de Monte Crucis, Petrus de Pennis, Guilelmus Tripolitanus, Petrus Niger, Gaspar Fayol, enz. 2) De witmarmeren synagoge, in een katholieke kerk herdoopt, draagt nog den naam van Santa Maria la Blanca. 243 geweld uit de koesterende armen der moeder waren weggerukt. Die dolende, noodlijdende kinderen tot iet ouderlijk huis terug te voeren, dat was de heerlijke roeping, waartoe ook ce Orde Tan Sint-Dominicus was Toorbestemd '). Hoe deze religieusen in de dorre zandvlakten van Mesopotamië, Armenië en Perzië, aan de oeTers Tan Tigris en Euphraat in het zweet des aanschijns gezwoegd hebben, zullen wij hier niet Terhalen, doch alleen aangeven, hoe zij op wetenschappelijk gebied het Schisma hebben bestreden en Rome Terdedigd. In 1233 trokken twee Dominicanen : Hugo en Petrus Tan Sezana met twee Minderbroeders als pauselijke gezanten naar Nicea om met den sehismatieken keizer Joannes Vataces en den patriarch Germanus te beraadslagen OTer de punten, die tot de Tereeniging met de Latijnsche Kerk konden leiden. Wat den Griekschen keizer bewogen had om deze onderhandelingen aan te knoopen is moeilijk met zekerheid te zeggen. Was het een oprecht verlangen om een einde te maken aan het rampzalig Schisma ? of was baatzuchtige politiek de geheime drijfveer? Wilde de keizer zich van Eome's steun verzekeren alvorens den waggelenden troon van het Latijnsche keizerrijk omver te stooten ? Wij weten het niet. In 't algemeen leert ons de geschiedenis, dat de Grieksche Keizers zich met den Paus wilden verstaan, wanneer Bulgaren, Tartaren of Turken tegen Constantinopel oprukten, maar dat zij de toegestoken hand afwezen, zoodra de gevaren geweken waren. De gezanten werden met onderscheiding ontvangen. Vier dagen werd in tegenwoordigheid des Keizers met den patriarch geredetwist. Eerst over de voortkomst van den H. Geest uit den Vader en den Zoon — het bekende Filioque — Tervolgens over de Consecratie van ongedeesemd brood. Toen deze vraagstukken genoegzaam waren behandeld, Terklaarde de patriarch zonder zijn ambtgenooten, de patriarchen Tan Alexandrië; Autiochië en Jerusalem geen besluit te kunnen nemen. De gezanten Tertrokken dan naar Constantinopel om in Maart 1234 te Nympha het dispuut Toort te zetten. VerschiEende bisschoppen draalden te komen; de patriarchen verschenen in 't geheel niet. Noodeloos werden de bijeenkomsten gerekt; !) Wanneer wij hier de verdiensten der Dominicanen belichten, dan bedoelen w\j geenszins de verdiensten van andere Orden, en met name van de Minderbroeders, te ontkennen of te verkleinen. 244 de Grieken lokten de Latijnen op zijwegen; de betoogen ontaardden in spitsvondigheden en ten laatste in heftige verwijten. Hét verdroot den gezanten, ook ter wille van het aanzien van den H. Stoel, nog langer aan znlk een onwaardige behandeling bloot te staan. Zij vatten den geheelen redetwist samen in deze twee vragen : „Gelooft gij, dat de H. Geest uit den Zoon voortkomt of niet ? dat de Consecratie zoowel met ongedeesemd als met gedeesemd brood kan geschieden?" — Toen de Grieken op beide vragen ontkennend antwoordden, verklaarden de gezanten hen voor. ketters en verlieten de synode. Onverrichterzake keerden zij naar Rome terug Door dezen tegenslag lieten de Dominicanen zich niet afschrikken. P. Bonacursius van Bologna trok naar Griekenland, vertoefde 45 jaar op Creta, Negroponte en te Constantinopel, overal ijverend voor de vereeniging der beide Kerken. Tijdens deze omzwerving schreef hij een apologetisch werk: Thesaurus veritatis fidei, in het Grieksch en in het Latijn, een werk, dat zijn ordebroeders in de bestrijding der Grieken uitnemend te stade kwam. In 1261 was Constantinopel door keizer Michael Paleologus op de Latijnen veroverd. Deze tijding bracht in het Westen zulk een opschudding te weeg, dat overal de kreet opsteeg tot een kruistocht tegen de Grieken. Onder dezen drang zond de Keizer gezanten tot den Paus om hem te huldigen als Opperhoofd der Kerk en hemde vereeniging met Rome voor te stellen. Ofschoon de politiek zich te duidelijk verried, dan dat men zich op de goede trouw des monarchs kon verlaten, wilde paus Urbanus IV met vaderlijke langmoedigheid de dwalenden tegemoet komen. Hij zond gezanten naar Constantinopel en droeg den H. Thomas op om eene verzameling kerkvadersteksten, welke in den geloofstwist meermalen werden aangehaald, te verklaren. Met eerbied voor een zoo hoog gezag ondernam de heilige kloosterling het gewichtig werk. De teksten der Grieksohe Vaders werden geschift naar gelang zij een duisteren zin schenen te hebben, en vervolgens oordeelkundig verklaard, zoodat zij een bruikbaar materiaal leveren voor de geloofsverdediging. Twee-endertig hoofdstukken zijn aan deze verklaring gewijd. Het tweede gedeelte van het geschrift: Contra errores Graecorum is een aan- i) Quétif. o. c. Acta Concilii primo apud Nicaeam turn apud Nympham habiti. I. p. 911. 245 eengeschakelde wederleg-ging van de schismatieke dwaalleer door de aanhalingen der Grieksche Kerkvaderen '). Ook deze zending mislukte. Daarop besloot paus Clemens IV in 1267 de onderhandelingen opnieuw te beginnen. Hij schreef den 9den Juni 1267 een dringenden brief tot P. Joannes van Vercelli, generaal der Orde, om eenige paters, die voor die moeilijke taak berekend waren. „Voor dit gezantschap — zoo schreef de Paus — wenschen wij mannen, die vertrouwd zijn met de H. Schriften, begaafd met een onbevooroordeeld verstand, ernstig van levenswandel, bedachtzaam in hun antwoorden, vastberaden om op het juiste oogenblik alleen te zeggen wat noodig is, geduldig om met heuschheid de ijdele aanmatiging te verdragen van personen, die zich inbeelden geleerd te zijn. Wij verzoeken u een drietal van zulke personen uit uwe Orde te kiezen en ons onverwijld te zenden, want wij wenschen ons van hunne medewerking te bedienen om de Grieken, zoo het God behaagt, tot de waarheid des geloofs, de eenheid der Kerk te brengen, of ten minste om hunne leugens en trouweloosheden zoo te schande te maken, dat men ons nu noch later iets kan verwijten 2). — In hoever deze lastgeving uitgevoerd werd, is onbekend; de Paus stierf reeds het volgend jaar en daarmee was ook deze poging verijdeld. De opvolger van Clemens IV, Theobald Visconti, die den naam van Gregorius X aannam, bevond zich in het H. Land, toen hij zijn hooge benoeming ontving. Een dubbele levenstaak had hij zich voorgesteld: de herovering van het H. Land en de vereeniging der Grieken. Om dit doel met des te meer zekerheid te bereiken riep hij tegen 1274 een Concilie bijeen te Lyon, waartoe de voornaamste lichten der Kérk werden uitgenoodigd: de H. Thomas van Aquino, de H. Bonaventura, de gelukz. Petrus van Tarantaise. Ook verzocht hij uitvoerige verslagen over de kerkelijke toestanden en hervormingsplannen aan hoogstaande geestelijken, o.a. aan P. Joannes van Vercelli, en waarschijnlijk ook aan P. Humbertus van Romans. Het bericht van P. Humbertus is Ons bewaard gebleven. Zijn verslag loopt over drie kwesties: den kruistocht tegen de Turken, het schisma der Grieken, de hervorming der Kerk. Aangaande het !) J. V. de Groot. O. P. Het Leven van den H. Thomas van Aquino. blz. 188. 2) Quétif. o. c. I. p. 211, 246 schisma zegt hij onbewimpeld zijn meening. Indien de Grieken ongelijk hebben, de Latijnen zijn ook niet zonder blaam. In geloofszaken moet men van de Grieken onvoorwaardelijke onderwerping eischen aan Rome, doch in hun ritussen toelaten, wat niet met het Roomsche geloof strijdig is. Geen gezanten moeten door den H. Stoel naar Griekenland gezonden worden, die hun tijdelijk voordeel ten koste der geloovigen najagen. Door huwelijken moet men de Grieksche en Latijnsche vorstenhuizen trachten te vereenigen. Ook 'ware het dienstig, dat de Latijnen zich meer op het Grieksch toelegden, want aan het pauselijk hof is bijna geen geestelijke, die de Grieksche brieven kan vertalen. Men zit levenslang over de boeken van wijsbegeerte en recht gebogen, en verzuimt de studie der talen en der godgeleerdheid. Het was een illustre vergadering, welke in de lente van 1274 te Lyon samenkwam. Wel werd met smart de H. Thomas gemist, die op reis naar het Concilie was overleden, maar de H. Bonaventura en de gelukz. Petrus van Tarantaise, beiden op denzelfden dag tot hét kardinalaat verheven, vormden met paus Gregorius een drietal, dat straalde van heiligheid en geleerdheid. Na de derde zitting kwamen de Grieksche gezanten met den patriarch Germanus aan het hoofd, namens den Keizer hun volkomen onderwerping aanbieden. Zij erkenden het Primaat des Pausen, het recht van appèl op Rome's Stoel en beloofden de vermelding van 's Pausen naam in den mis-canon. De vreugde en de geestdrift der Ooncilie-vaders was onbeschrijflijk. Zoo was dan de scheidsmuur tusschen de Latijnsche en de Grieksche Kerk gevallen; de klove gevuld; alle vijandschap afgelegd. Ben geest van verbroedering ging gevierd worden. In tegenwoordigheid van het geheele Concilie celebreerde de Paus de H. Mis in de kathedrale kerk, en toen het epistel in 't Latijn was gezongen, trad een Grieksche officiant op om het in 't Grieksch te herhalen. Eveneens bij het Evangelie en het Credo. Het veel bestreden woord : Filioque werd driemaal herhaald. De H. Bonaventura gaf in een heerlijke rede de enthousiaste gevoelens weer, waarvan aller harten trilden. — In de vierde zitting hield kardinaal Petrus van Tarantaise de openingsrede. De keizerlijke gezant reikte de verzegelde brieven over van den Keizer, het hof en de Grieksche geestelijkheid en zwoer, uit aller naam, het Schisma af. Diep ontroerd hief Gregorius het Te Deum aan om God te danken 247 voor den vrede en de eendracht aan de Christenheid geschonken. Na paus Gregorius heklom de Dominicaan Petrus van Tarantaise, als Innocentius V, den pauselijken troon. Kort waren de dagen van zijn bestuur, doch in dit kort tijdsverloop trachtte hij het verzoeningswerk, te Lyon tot stand gekomen, nog meer te bevestigen. Hij zond twee bisschoppen met twee Dominicanen, als raadslieden, naar Constantinopel om zoo noodig op de uitvoering der besluiten aan te dringen en van den Keizer een gedocumenteerde geloofsbelijdenis te verwerven. Het bleek echter al spoedig, hoe weinig men zich op de Grieksche trouw verlaten kon. Een aanzienlijke partij onder de geestelijken en het volk school samen, verwekte oproer en sleepte het hof en den Keizer mee. Vervlogen waren de schoone beloften. Een hevige vervolging brak uit tegen allen, die tot de vredesonderhandelingen met Eome hadden bijgedragen. Dieper dan ooit gaapte de klove tusschen het Oosten en het Westen. Eindelijk zag paus Martinus IV zich genoodzaakt den ban uit te spreken over keizer Michael Paleologus als begunstiger van schisma en ketterij. Terwijl door geheel Griekenland de vervolging woedde tegen al wat Latijnsch was, gaven de Dominicanen den kamp niet op. Wij ontmoeten P. Morandus de Signia, bisschop van Fani, die aan de Kerkvergadering van Lyon deelnam. Hij schreef: Volumen adversus Graecorum errores. Verder P. Andreas Doto van het eiland Negroponte, een disputant beslagen in het Grieksch, en een ij veraar voor de unie. P. Simon, die in 1235 te Constantinopel werd geboren, het religieuse kleed in 't klooster te Pera, een der voorsteden, aannam en, zooals de roep ging, meer bedreven was in 't Grieksch dan in 't Latijn. Hij weerde zich tegen de Grieken door redetwisten en geschriften. Het was uit zijn nagelaten werken, dat P. Philippus van Pera de juiste methode leerde om met de sehismatieken te disputeeren. 25 jaar, van 1330 af, trachtte hij door redetwisten de hardnekkige verdwaalden tot den waren weg terug te voeren. Ondertusschen schreef hij met hetzelfde doel zeer verdienstelijke, verhandelingen: Tractatus de obedientia Ecclesiae Romanae debita. — Tractatus alius contra Graecos de processione Spiritus Sancti. In 1374 beproefde paus Gregorius XI nogmaals met de Grieken in betrekking te komen. Hij zond P. Thomas de Bozolasco, provin- 248 ciaal van Lombardije, en P. Bartholomeus Oherracio, vergezeld van eenige Minderbroeders en Johannieters tot keizer Joannes Paleologus met de volmacht om tot eene vereeniging te komen volgens den grondslag van het Concilie van Lyon. Na lange discussies te Constantinopel traden enkele priesters tot de Latijnsche Kerk over, maar de overgroote meerderheid bleef halsstarrig en vijandig gezind. Zij verwekte een felle vervolgiug tegen de bekeerlingen, die voor renegaten en landverraders werden uitgekreten, van goederen en ambten beroofd en tot afval gedwongen. Het Byzantijneche Rijk was een ondankbare, onvruchtbare, dorre bodem geworden. Een dezer bekeerlingen, Manuel Oalecas, trotseerde de vervolging. Geboortig van Constantinopel, stond hij in de hoofdstad des Eijks in hoog aanzien wegens zijne theologische wetenschap, zijne kennis der Schriftuur, der canons, der patrologie en der geschiedenis. Hij had echter de vereeniging met Rome verdedigd, en dit was voor de fanatieke menigte genoeg om hem te lijf te gaan. Tn het Dominicanenklooster te Pera zocht en vond hij een schuilplaats. Hij nam daar het órdekleed aan, en schreef in 't Grieksch verschillende tractaten, o. a. Contra Graecorutn errores libri IV, welk werk aan paus Martinus V werd aangeboden en op diens last in 't Latijn vertaald. Op de Concilies van Basel, Ferrara en Florence was dit boek een geducht wapen tegen de aanwezige Grieken. Om zijn hoofdstad en wat hem van zijn keiëferrijk restte, uit den ijzeren greep der immer aandringende Muzelmannen te redden, bleef keizer Joannes Paleologus niets over dan de hulp in te roepen van den Paus van Rome en de Christenvorsten van het Westen. Maar geen hulp was te verwachten zonder vereeniging met de Westersche Kerk. Hij zond dan gezanten tot paus Eugenius IV om in Italië een concilie bijeen te roepen, waar Grieken en Latijneft elkanders geschilpunten zouden behandelen en uit den wegruimen. Met de meeste tegemoeting riep de Paus in 1438 een algemeen Concilie te Ferrara bijeen. Van de Grieksche Kerk verscheen daar de Keizer, de Patriarch van Constantinopel en vele hooge geestelijken uit het Oosten ; hun aahtal wordt op 700 geschat. De geschilpunten waren tot vier teruggebracht: de Voortkomst vafi den H. Geest, het. consacreeren van ongedeesemd brood, het vagevuur en het Primaat. Van beide partijen werd een tiental benoemd voor het debat. Onder de Grieksche woordvoerders traden Bessarion, 249 patriarch van Nicea, en Marcus, patriarch van Ephese op den voorgrond ; onder de Latijnsche de kardinalen Oesarini, Albergati en de Dominicanen Andreas van Rhodes, Joannes de Montenigro en Joannes de Torquemada. P. Andreas was een Griek van geboorte, uit het Schisma tot de Kerk van Rome overgegaan en sinds dien Dominicaaa geworden. Als aartsbisschop van Rhodes had hij reeds deelgenomen aan het Concilie van Constanz. Grondig kende hij de leerstukken der Grieken, hunne spitsvondigheden en uitvluchten, en was daardoor niet alleen slagvaardig met zijn antwoorden, maar ook gereed om de geheime bedoelingen te ontmaskeren ; kortom, hij was een der geduchtste tegenstanders van de Grieken. Wegens gevaar voor de pest werd het Concilie in 1439 naar Florence verlegd. Hier trad P. Joannes de Montenigro, provinciaal van Lombardije, in het krijt tegen den patriarch Marcus van Ephese. Met de grootste scherpzinnigheid zette hij het dogma vaa de Processie- Spiritus Sancti uiteen en haalde ter bevestiging uitspraken aan van Grieksche Vaders volgens zeer oude handschriften, dje hij verzanreld had. Vruchteloos zocht de behendige tegenstander de geweldige slagen te keeren of te ontwijken. Ook baatte geen list of bedrog, want nam hij zijn toevlucht tot een onjuiste lezing of vertaling, dan was P. Andreas van Rhodes daar om zijn ordebroeder op de krijgslist te wijzen. Ten laatste weigerde Marcus nog langer aan het dispuut deel te nemen; hij weigerde hardnekkig zijn dwaliftg te erkennen, doch Bessarion gaf zich gewonnen en bood eerlijk zijn onderwerping aan. In het dispuut over de drie andere geschilpunten, en met name over het Primaat, oogstte P. de Torquenada den hoogsten lof in. Laatstgenoemde werkte ook mede aan de formuleering van het vereeuigingsdecreet, dat in 1439 plechtig werd afgekondigd en onderteekend door den Paus, de Kardinalen en Bisschoppen van den kant der Latijnen, en door den Keizer, de plaatsvervangers der patriarchen en de metropolieten van de zijde der Grieken; Evenals weleer te Lyon, heerschte ook te Florence de uitbundigste vreugde. De koepel der kathedraal daverde van het gejubel, toen de kardinaal Oesarini en de patriarch Bessarion, na het decreet in ieders eigen? taal te hebben voorgelezen, door een broederlijke omhelzing den vrede tusschen de Latijnsche en de Grieksche Kerk afbeeldden. 250 Helaas, dat ook deze vreugde van zoo korten duur moest zijn. Wel kwamen ook de Armeniërs en de Jacobieten hun onderwerping te Florence aanbieden en slaagde een zending van P. Andreas van Rhodes naar Cyprus, om dit eiland voor de unie te winnen, met Gods hulp op de schitterendste wijze, maar de halsstarrige weigering, van Marcus van Ephese en het vermoeden, dat de onderteekening van vele Grieken niet uit overtuiging, maar uit politiek en onder dwang des Keizers was geschied, baarden toch ernstige bezorgheid. Nauwelijks was dan ook Marcus van Ephese te Constantinopel teruggekeerd, of de storm brak los. Het blind fanatisme belette niet alleen de afkondiging der unie, maar overlaadde met smaad en laster alle prelaten, die aan het Concilie hadden deelgenomen. Het opgeruide volk schreeuwde in arren moede: Liever Turksch dan Latijnsch ! — Die tergende kreet vond gehoor ; in 1453 viel Constantinopel in de macht der Turken, en begon een strafgericht, zooals de geschiedenis geen tweede heeft geboekt. Daar lagen in de 14de en lbAe eeuw geduchte vijanden buiten de veste der Christenheid, daar lagen er ook binnen de veste, en deze laatsten waren des te gevaarlijker, omdat zij onder het mom eener zoogenaamde evangelische volmaaktheid de argelooze menigte tot zich trokken en door het voorspiegelen van tijdelijk gewin de vorsten in 't gevlei kwamen. Een der verderflijkste dwaalleeraars uit die dagen was Wiclet, professor te Oxford. Zijn leer was principieel een vermenging van pantheïsme en fatalisme, en voerde tot verwerping der kerkelijne overheid, der hiërarchie met hare rechtsmacht, der aflaten, der religieuse orden, in één woord, zij was een opstand tegen alle kerkelijke instellingen. Zoo drastisch, zoo hartstochtelijk wist de ketter de menigte zijn dwaling voor te houden - vooral door bestaande kerkmisbruiken heftig te hekelen - dat hij veel volks op zijn hand kreeg en met den dag zijn aanhang zag toenemen. Dit gevaar kon aan de waakzaamheid des Opperherders niet ontgaan; hij zag naar verdedigers der kudde om. Niet zonder zijn invloed zal dan ook P. Raymundus van Oapua aan den Provinciaal der Dominicanen van Engeland geschreven hebben, dat hij bekwame religieusen moest uitkiezen om Wiclef en zijn volgelingen te weerleggen. Onder de meest bekende bestrijders komen onder de Dominicanen voor: P. Rogier Dymnock, magister te Oxford, die een 251 openlijk dispuut met Wiclef aanging en een weerlegging schreef van diens dwaalleer; P. Joannes Broinyard, die van katheder en kansel, door woord en schrift de Wicleffisten bestreed; P. Radulph Strodus, wiens welsprekend woord velen van het dwaalspoor terugbracht. Ondanks de krachtige bestrijding, zoo van de Dominicanen als van andere reguliere en seculiere geestelijken, stak de ketterij steeds driester het hoofd op, omdat zij gerugsteund werd door de Regeering, aan wie zij een onbeperkte macht over de Kerk toekende, en omdat zij zich bewust was van de weinige energie, waarmede het episcopaat de vrije prediking onderdrukte. Overal trokken de wandelleeraars rond en predikten een „evangelische" leer, waarvan het landvolk de vruchten ging plukken door kloosters en kasteelen te plunderen en te verwoesten en allerlei gruwelen te bedrijven. Eerst toen Willem Courtnay, bisschop van Londen, tot den primaatszetel van Kantelberg was! verheven, werd met kracht de overmoed der ketterij beteugeld. Den 17den Mei 1382 hield hij een provinciale synode in het Dominicanenklooster te Londen. Van de zeven daar aanwezige bisschoppen waren twee Dominicanen, n.1. Joannes Gilbert van Hereford en Willem van Bettelsharm, terwijl van de 23 theologanten 7 tot de Dominicanen-orde behoorden. Tien stellingen uit Wiclef's werken werden kettersch en veertien onwaar en strijdig met de kerkleer verklaard. Ten gevolge dezer uitspraak werd hij van het professoraat te Oxford ontheven. De veroordeelde dwaalleeraar trok zich naar zijne parochie terug, waar hij zijn verderflijk werk in stilte voortzette, totdat de dood hem in 1384 overviel '). Het heilloos zaad door Wiclef en diens leerlingen uitgestrooid, vond in Bohème een vruchtbaren bodem, waar het spoedig ont>kiemde. Welig kon het tieren en vrij voortwoekeren, want het noodlottig schisma, dat de Westersche Kerk verdeelde, belette de Pausen om het onkruid in zijn opkomst uit te roeien. In Jan Hus vond de dwaling een apostel, wiens geestelijke en nationale trots, wiens onbuigzaam en dweepziek karakter voor de uiterste gevolgtrekkingen zijner opgestelde meening niet terugdeinsde. Hij predikte ) Dat er van Wiclefa bestrijders *oo weinige werken tot onze kennis zou gekomen, moet men wijten aan de barbaarsche woede, waarmede de Reformators de kloosterboekerijen in Engeland verwoest hebben. 252 een leer, die tot een volslagen opstand tegen Kerk en maatschappij moest voeren. Om de ramp te herstellen en nog grooter onheil te voorkomen, dagvaardde paus Martinus V den demagoog voor het Concilie, dat in 1415 te Constanz was vergaderd. Niet zonder aanmatiging trok de leeraar derwaarts en verscheen voor de kerkelijke rechtbank, waarvan o.a. P. Leonardus Dati, generaal der Dominicanen, deel uitmaakte. Uit zijn geschriften, zoowel als uit zijn antwoorden bleek zonneklaar, dat zijn leer met het katholiek geloof in strijd was, doch op den ketter, die niet overtuigd wilde worden, maakte zelfs het krachtigste bewijs niet den geringsten indruk. Door dringende beden poogde men hem te vermurwen; ook dit was vruchteloos. Toen nam het strenge recht zijn loop; de kettersche boeken werden veroordeeld en ten vure gedoemd, en de hardnekkige leeraar aan den wereldlijken arm overgeleverd. In een plechtige zitting werd hem door den Dominicaan Jacobus Arigonio, bisschop van Lodi, wien deze treurige taak als concilie-redenaar was opgedragen, dit vonnis meegedeeld. Volgens het toenmalig recht werd hij daarna door keizerlijke soldaten uitgeleid en naar den mutsaard gevoerd. Zijn vriend en geestverwant Hieronymus van Praag volgde hem in den dood. Het bericht van de terechtstelling der beide aartsketters verwekte te Praag en door geheel Bohème een geweldigen opstand. Hun aanhangers brandden van wraaklust tegen de Roomsche Kerk, hare bedienaren en volgelingen. Onder de bloeddorstige aanvoerders Ziska en Procopius werden kerken en kloosters geplunderd en verbrand, religieusen en priesters, vaak na ontzettende folteringen, levend verbrand; alles wat den Katholiek heüig en dierbaar was, werd onteerd en vernield. Op de kloosterlingen, en niet het minst op de Dominicanen, hadden de wreedaards het gemunt. De geschiedenis der Boheemsche ordeprovincie van 1420 tot 1440 is als 't ware een fragment van een martyrologium. Het Dominicanenklooster te Praag, waar een honderdtal religieusen, ook van buiten, waren bijeengevlucbt, werd in brand gestoken, waarbij de bewoners in de vlammen omkwamen ; te Pisek werd het klooster door de Hussieten overvallen en werden 44 paters levend verbrand; van Klattau, Ousti, Kolin, Chrudim, Gabel, enz. kwamen dezelfde schrikwekkende berichten. Als wilden dansten en sprongen de woestaards rond de brandstapels, .waarop hun slachtoffers in pijnen wegstierven. Kortom, 253 alleen de orde van Sint-Dominicus verloor in dien vreeselijken tijd een twintigtal kloosters en omstreeks driehonderd leden. De kloosterlingen hadden dikwijls te kiezen tusschen afval en foltering, maar zij verkozen den marteldood en gaven daardoor aan het nageslacht een heerlijk voorbeeld, ook al is hunne roemrijke nagedachtenis niet door een kerkelijke vereering bevestigd De luide wanhoopskreten, die met de vlammen allerwege opstegen, drongen den Vader der Christenheid het geheele Duitsche Rijk tegen de barbaren ten kruistocht op te roepen. Als pauselijk legaat kwam kardinaal Cesarini naar Duitschland en benoemde verschillende predikers, o.a. P. Joannes Nider, prior van het Dominicanenklooster te Bazel, een man die door zijn zielenijver en groote talenten in hoog aanzien stond. Een talrijk leger kwam in 1431 voor den heiligen krijg bijeen, doch nauwelijks kwamen de woeste Hussieten bij Tausz in 't gezicht, of de kruisvaarders werden met zulk een schrik geslagen, dat zij overijld wegvluchtten, en de pauselijke legaat ternauwernood aan het bloedbad ontkwam. Nog meermalen werd beproefd de ketters met de wapens in de vuist te onderwerpen ; doch tegen den waanzinnigen krijgsmoed der dweepzieke benden was geen leger bestand. Daar wapengeweld niets baatte en intusschen de verwoesting naar de naburige landen oversloeg, besloot het Concilie, dat te Bazel vergaderd was, langs vredelievenden weg eene verzoening te beproeven. P. Joannes Nidèr en Joannes van Gelnhausen, Cisterciënser van Maulhronn, werden in November 1431 afgevaardigd om met de Hussieten in onderhandeling te treden en hun te verzoeken een gezantschap naar Bazel te zenden. Het moet P. Nider voorzeker zwaar zijn gevallen om met moordenaars te onderhandelen, wier l) «Les Frères Prêcheurs s'opposèrent avec énergie a 1'hérésie. Partout oü les Hussites purent se saisir d'eux, ils les traitèrent avec atrocité comme leurs plus dangereux adversaires a cause de leur fidélité au SaintSiège. Ils les égorgèrent, les empalèrent, les brülèrent sur les plains publiques, dans des tonneaux enduits de poix Pourquoi personne n'a-t il proposé ces confesseurs de la foi et tant d'autres qui sont morts pour la même cause au jugement du Saint-Siège? Les vénérables Pèrea de 1'Ordre auraient fait une belle oeuvre en demandant 1'introduction de leur cause en cour de Rome. Elle ne pouvait échouer. Et aujourd'bui rOrdre de Saint-Dominique pourrait féter le glorieux maityre de plus de deux cents de ses fils". — H. Styxa. Hitt. Prov. Bohemiae. II. p. 86. 254 handen dropen van het bloed zijner broeders, maar de bekeering der verblinden en het welzijn van geheel Duitschland deden hem alle gruwelen vergeten. Met onuitputtelijk geduld en offervaardige liefde slaagde hij er ten laatste in, dat in 1432 een talrijk gezantschap der Hussieten naar het Concilie trok. Den 4den Januari 1433 kwamen Procopius en zijn medeplichtige Rokyczana met hun gevolg, onder geleide van 300 ruiters binnen Bazel en werden in het Dominicanenklooster ontvangen. Zij kwamen niet deemoedig als schuldigen, maar veeleer verwaten als overwinnaars. De geschilpunten der Hussieten werden in vier artikels saamgevat. Het eerste artikel ging over de verplichting#der H. Communie onder twee gedaanten, of den zoogenaamden leekenkelk, en werd verdedigd door Rokyczana, het hoofd der Calixtijnen. Zijn betoog duurde drie dagen, waarna de Dominicaan Joannes van Ragusa ter weerlegging acht dagen het woord voerde; het tweede artikel over de bestraffing der zonde werd uiteengezet door den Thaboriet Nicolaas en weerlegd door Aegidius Carlier, deken van Kamerijk; het derde over de vrije prediking behandelde de Hussiet Ulrich en werd beantwoord door den Dominicaan Henricus Kalteysen, terwijl aangaande het vierde artikel over het bezit der geestelijken de Wicleföst Petrus Peyne met Joannes Póleman, doctor in de rechten, polemiseerde. Drie weken, dag aan dag, werd er gedebatteerd zonder dat de Hussieten in iets wilden toegeven, integendeel, het scheen dat zij aan de Kerk hun dwaalleer wilden opdringen. De eindelooze disputen moede, trokken de Bohemers den 14den April De bijeenkomst, waarvan P. Nider zich zooveel had beloofd, had wel geen vereeniging tot stand gebracht, maar toch verzoenend gewerkt. Hij ging op last van het Concilie voort met al zijn krachten te wijden aan de bekeering van het zoo diep rampzaBge volk, en mocht den dag beleven, den 15den Januari 1437, dat de Boheemsche natie weder in den schoot der Kerk werd opgenomen *). 1) „Nider gebührt das grosze Verdienst sehr viel, vielleicht das meiste zu diesêm Erfolge beigetragen zu haben. Insofern schuldet Dentsctalaod ihm auch in dieser Beziebung Dank-V-K-Schieler. Johannes Nieder.S. 342. Tegen de Hussieten schreven o. a. de volgende Dominicanen: Joannes Nider. — Liber contra Thesim Hussitarum in Bohemia degentium. H. Kalteysen. — Tractatus contra articulos Hussitarum. Joannes de Turrecremata. — Tractatus de Corpore Christi adversus Bohemos. 1435rin vrede naar hun land terug. 255 Bewust of onbewust, de monnik van Wittenberg stelde een daad van ver strekkende gevolgen, toen hij op den vooravond van Allerheiligen van 't jaar 1517 zijne theses aansloeg tegen de deur der slotkerk. Zij leidde tot een losbarsting op godsdienstig, politiek en sociaal gebied, waarvan de gevaarlijke elementen reeds lang aan 't gisten waren. Wat Luthers overmoedig optreden prikkelde, is bekend. De aflaatprediking van P. Joannes Tetzel was hem eene gelegenheid om op te komen tegen de traditioneele aflaatleer, tegen de overlevering en het kerkelijk leergezag. Zijne stellingen golden minder de prediking van Tetzel, die voornamelijk volgens de voorschriften zijner kerkelijke lastgevers handelde, dan wel het aflaatwezen en de grondslagen, waarop dit stennt. Dit bleek uit Luther's „sermoon over aflaat en genade", waartegen de aflaatprediker onmiddellijk een krachtig verweerschrift uitgaf. De scholastiek onderlegde godgeleerde, die in deze bladzijden de aflaatsleer duidelijk uiteenzet, had de draagwijdte der Luthersche leerstellingen zeer juist gevat. „Met helder doorzicht nam hij waar, dat de door Luther veroorzaakte strijd niet, gelijk dikwijls wordt aangenomen, een gewone schooltwist was, maar een diepgaande, veel beteekenende strijd over grondbeginselen, n.1. over de grondslagen van het christelijk geloof en het gezag der Kerk" '). Luthers artikels, zoo klaagde hij, zullen een groote ergernis Verwekken, want vele menschen zullen door die artikels de overheid en het gezag van den Paus en den H. Stoel verwerpen. De werken der sacramenteele voldoening zullen nagelaten worden. Men zal den predikers en leeraars geen geloof meer schenken. Iedereen zal de H. Schrift naar willekeur uitleggen. De heilige gemeenschap der Christenen zal in groot gevaar komen, want iedereen zal gelooven, wat hem goeddunkt. — Met spot en hoon trachtte Luther zijn tegenstander het zwijgen op te leggen, maar deze betoogde in een reeks theses, dat er buiten de H. Schrift nog als geloofsbron een kerkelijke overlevering bestaat, dat het kerkelijk leergezag moet geëerbiedigd worden. Dit was de spil, waarom alles draaide, zooals het vervolg ook geleerd heeft. Het ligt buiten ons kader den'voortgang van dien feilen brand, door den oproerigen monnik ontstoken, in bijzonderheden na te x) Janaen-Pastor. — Geschichte des deutschen Volkes. II. 87. 256 gaan. De vaan der vrijheid, of juister der bandeloosheid, die hij ontrolde, trok de ongelukkigen tot zich, voor wie de evangelische raden door ongebreidelden hartstocht een ondragelijk juk waren geworden ; de volksscharen, wien met een ruimere zedenleer stoffelijke lotsverbetering was voorgespiegeld; de edelen en vorsten, wier begeerte naar kerkelijk goed en aanzien bevredigd zou worden. "Wij willen slechts aangeven, hoe de Orde van den H. Dominicus den eersten aanval moedig doorstaan heeft, zoodat een bevoegd schrijver heeft verklaard: „Men kan gerust zeggen, dat in den zwaren kamp, dien in de 16de eeuw de katholieke Kerk in Duitschland te doorstaan had, geen andere religieuse Orde zoo talrijke en zoo uitstekende, wetenschappelijke voorvechters heeft geleverd als de Orde van den H. Dominicus" De Dominicanenkloosters in Duitschland waren groote bolwerken van het oude Roomsche geloof; en onder deze bolwerken was het klooster te Keulen de hoofdvesting: „Das Dominikanerkloster zu Köln — zegt een protestantsch geschiedvorscher — wurde eine Zeitlang ein Hauptheerlager des Kampfes gegen Luther". — Vóór de sluiting van het Concilie van Trente, 1563, traden niet minder dan zeven kloosterlingen tot verweer van den katholieken godsdienst in geschriften op. De rij der wakkere verdedigers wordt geopend door P. Jacohus van Hoogstraten, wiens naam menigen Protestant een schrikbeeld voor den geest roept. In 1505 werd hij regens of hoofd der Ordeschool te Keulen; in 1508 prior des kloosters en tevens pauselijk inquisiteur voor de bisdommen Keulen, Mainz en Trier. Voordat de strijd tegen Luther uitbrak, was hem reeds een zware storm over het hoofd gegaan; de strijd van Reuchlin, en als gevolg daarvan, de strijd van alle jonge humanisten of poëten van Duitschland. Het is moeilijk zich een denkbeeld te vormen van de woede, welke ontketend werd tegen de kerkelijke scholastieke wijsbegeerte, tegen de dragers dezer wetenschap aan de universiteiten en op de eerste plaats tegen de universiteit van Keulen, welke krachtens haar hoogste censuurrecht den „Oogenspiegel" van Reuchlin had durven veroordeelen. Het regende pamfletten, schimpdichten, laster- i) N. Paulus. — Die deutschen Dominikaner im Kampje gegen Luther. 1518-1563. 267 schriften, allen overtroffen door de „Brieven van onberoemde mannen", de onwaardige parodie van de diepgezonken humanisten Crotus Rubianus en Hutten. Doch meer dan dat. De laaghartige spotternij trof niet alleen de Scholastiek, maar ook de kerkelijke instellingen, de religieuse Orden, de Hiërarchie, tot zelfs den H. Stoel. Geen wonder derhalve, dat P. Hoogstraten in een zijner werken paus Leo X er op wees, hoe de strijd het kerkelijk gezag ondermijnde, en men — hier doelde hij op Luther — zich niet ontzag openlijk te verklaren, dat het Roomsche Primaat in strijd was met de H. Schrift. „De tijd eischt voorzeker — zoo schrijft hij — dat de kleine vossen, die den wijngaard des Heeren stuk voor stuk verwoesten, gevangen worden, indien Uwe Heiligheid het geloof niet aan den - ondergang wil blootstellen". Nauwelijks had Luther van dit schrijven kennis gekregen, of hij barstte woedend uit tegen den „bloeddorstigen" kettermeester, in zijn schelden nagevolgd en nog overtroffen door zijn partijgangers. P. Hoogstraten werd voor „de pest van Duitschland" uitgekreten. — Door die verguizing liet de moedige kloosterling zich niet afschrikken om, waar hij meende dat spreken plicht was, luid zijn stem tegen de ergerlijke dwalingen te verheffen. Hij behoorde tot de kleine dappere schaar, die in de eerste jaren der Hervorming voor de eere der Moederkerk in de bres sprong, terwijl de meeste leeken en geestelijken tot eigen schade werkeloos den strijd ble"ven aanzien. Zijne apologetische en polemische werken zijn altijd zakelijk ; jammer, dat zij meermalen ontsierd worden door een ruwen, heftigen toon, waarvan wij het monopolie gaarne aan zijn tegenstanders zouden gunnen. Van minder beteekenis is P. Bernardus van Luxemburg, die te Keulen studeerde en aldaar eenigen tijd met het prioraat was bekleed. Als prediker, professor en schrijver stond hij in aanzien; verdienstelijk maakte hij zich bijzonder door het uitgeven van een kettercataloog, welke een leiddraad werd bij de toenmalige geestesverwarring. Hooger in de geleerde wereld stond de gevierde professor van Heidelberg en Keulen, Dr. Konrad Köllin, die als een der oudste commentators van de Summa van Sint-Thomas zich een eereplaats heeft verworven. In den Reuchlin'schen strijd, dat voorspel der Luthersche tragedie, hield hij zich op afstand, daar zijn' vredelievend karakter afkeerig was van een hartstochtelijken kamp, 17 258 maar in 1520 werd hem door de theologische faculteit van Keulen opgedragen om Luther's verklaring van den Corinther Brief te weerleggen. Hij deed dit op een voortreffelijke en principieele wijze, doch gaf daarbij blijk, dat hij beter professor was dan polemicus, en als populair schrijver tegen Luther niet opgewassen. In 1527 volgde hij P. Hoogstraten op als inquisiteur, was meermalen prior en gedurende 25 jaar regens van het studie-huis der Orde. Met zijn ordebroeder, P. Arnold van Tongeren, was hij een sieraad der Keulsche universiteit, een steunpilaar der Kerk, gelijk de Karthuizerprior Blomevenna den Aartsbisschop van Keulen schreef: „Dezé beide mannen zijn mij in alle twijfelachtige gevallen een oog en een gids. Ook zijn zij in uw gebied ais twee lichten die door hun leven, hun voorbeeld en hun leer het land verlichten". — Bewonderenswaardig door zijn activiteit was P. Joannes Host van Romberg. Als procurator van P. Hoogstraten nam hij een werkzaam deel aan den Reuchlin'schen strijd, vergezelde zijn prior op diens reis naar Rome, en kwam op zijn terugtocht door Venetië, het middelpunt van den Italiaanschen boekhandel. Algemeen was de klacht, zelfs van de voornaamste voorvechters der Katholieken, dat hun fondsen ontbraken om boeken en tractaten uit te geven, terwijl de markten overstroomd werden door werken en geschriften van andersgezinden. Dien toestand wilde hij naar best vermogen verhelpen, en daarom gaf- hij, meestal bij de bekende firma Quentel, verschillende werken uit van: Hoogstraten, Joannes Faber, Bek, Wimpina, Joannes Fisher, Dionysius den Karthuizer enz. Daarbij bestreed hij de dwaling overal van den kansel met eene vrijmoedigheid, die hem dikwijls onaangenaamheden berokkende. Dit alles telde hij niet; waar een dwaalleeraar optrad, vond deze in P. Rost een vurige en bekwame wederpartij, zoo te Soest, Lippstadt en elders. Ook schreef hij tegen Karlstadt, Justus Jonas, Brunfels, tegen predikanten te Munster. Tijdgenooten stonden verbaasd over zijn herculischen arbeid; en het baarde geen opzien, toen hij, door zijn gloeienden ijver voor het katholiek geloof overwerkt, vóór zijn tijd ten grave daalde. — Eenigen tijd later ontmoeten wij P. Joannes Pesselius, Tielenaar van geboorte, die 'met Gropper en Billick zich krachtig verzette tegen den noodlottigen toeleg van Hermann van Wied, toen deze zijn bisdom wilde protestantiseeren. Verder de priors Tilman Smeling en Joannes Slotanus van Geffen, vastberaden en koene verdedigers 259 van het Roomsche geloof, alsook P. Matthias van Sittard, een der beste kanselredenaars van zijn tijd, aan wiens bemoeiingen de stad Aken het te danken heeft, dat de ketters omstreeks de helft der 16de eeuw geen vasten voet binnen haren wal konden krijgen. Al deze religieusen — en wie weet, hoeveel meer ? — stonden als een sterke wacht aan den Rijn om het Sancta Colonia in hare trouw aan Rome's Moederkerk te versterken en te beschutten. In Noord-Duitscbland bleef Rostock met haar universiteit geruimen tijd aan de heftige aanvallen der Lutheranen het hoofd bieden. Op de muren van dit bolwerk waakte en streed P. Cornelius van Sneek, de prior van fhet Dominicanen-klooster. Hij was de ziel der verdediging. Als inquisiteur, prior en doctor der hoogeschool rekende hij zich dubbel verplicht tot tegenweer en tot een strijd op leven en dood. Behalve met het woord, bestreed hij ook met de pen de vermomde dwaalleeraars. Door zijn langdurig professoraat bedreven in academische disputen, bracht hij zijn tegenstanders in het nauw, dwong ze tot zwijgen en sterkte daardoor zijn geloofsgenooten in die dagen van verleiding en ergernis. Het geweld van de straat moest evenwel ook te Rostock bewerken, wat de aanval op wetenschappelijk terrein niet had bereikt. Evenals elders werd het gepeupel door eenige woelgeesten onder allerlei leuzen tegen het geestelijk en wereldlijk gezag opgehitst; het rukte naar het stadhuis, overrompelde de regeering, en de omwenteling was een feit. Tot het uiterste had P. van Sneek in de worsteling stand gehouden ; eerst toen de grond onder zijn voeten wegzonk, was hij op zelfbehoud bedacht. Met zijn vertrek was het gedaan met den Roomschen godsdienst binnen Rostock. In Hamburg hield P. Augustinus van Getelen de geloofsvaan opgeheven en maakte de stad tot een centrum van tegenstand tegen Luther en diens volgelingen ; hij bond den strijd aan tegen Bugenhagen, Urban Rhegius en schreef talrijke tractaten. In Saksen, waar de beeldstormers in stad, dorp en veld geen kruis overeind hadden gelaten, kwam P. Petrus Ranch op voor de waarheid en het recht van het Roomsche geloof, al werd hij ook door beleedigingen overstelpt. — Welk een verderflijken invloed de tallooze anti-katholieke pamfletten, die met volle hand werden uitgestrooid, op het volk uitoefenden, had P. Sylvius met innige smart moeten aanzien, maar dit schouwspel had hem ook aangespoord om uit liefde voor de Kerk op dezelfde wijze onver- 260 moeid het goede zaad uit te strooien. Doodarm was hij, geen boek kon hij zich aanschaffen, doch met vreugde leed hij gebrek om een enkelen heller uit te sparen voor het drukken van een godsdienstig tractaat. „In liefde en aanhankelijk jegens de katholieke Kerk — aldus N. Paulus — is hij zeker door slechts weinige tijdgenooten overtroffen. Hadden vele rijke prelaten denzelfden ijver voor de Kerk aan den dag gelegd als deze arme priester, de toestand der Duitsche Katholieken zou er ongetwijfeld geheel anders uitgezien hebben.1) — In die benarde tijden, terwijl de berichten van het plunderen en opheffen der kloosters elkander zonder ophouden volgden, trachtten de Provinciaals der Noord-Duitsche of Saksische provincie de uitgedreven kloosterlingen te verzamelen, de zwakken, die zich door den stroom lieten meesleepen door woord- en voorbeeld te sterken en van een wissen ondergang te redden. Vooral in den provinciaal P. Joannes Mensing vond de katholieke partij een hechten steun. Op den kansel, in gesprekken, in geschriften verdedigde hij de Roomsche leer over het H. Misoffer, het Priesterschap, het kerkelijk gezag, de verdienstelijkheid der goede werken. Voor geen vijand week hij uit, ook niet voor Melanchton, en stond allen te woord tijdens het geloofsgeschil te Worms in 1540, waar hij' met Eek en P. Pelargus in de eerste rij was der katholieke woordvoerders. In Zuid-Duitschland kon het klooster van Frankfort op vier hoogst bekwame religieusen wijzen, die met hart en ziel de Katholieke Kerk verdedigd hebben, al kwam die verdediging hun vaak op verguizing en vervolging te staan. Vooreerst ontmoeten wij daar P. Joannes Dietenberg, die een der talentrijkste kampioenen genoemd wordt, waarop Duitschland in de eerste helft der 16de eeuw zich verheffen kon. Hij was een slagvaardige en geleerde polemicus, die in verschillende strijdschriften de Katholieke Kerk en hare instellingen met dezelfde wapenen verdedigde, waarmede zij door de voorstanders der nieuwe leer werd aangevallen, n.1. door bewijsplaatsen uit de H. Schrift. Door zijne bijbelvertaling, welke 58 uitgaven beleefde, en zijn door inhoud, methode en taal voortreffelijken catechismus bewees hij het Duitsche volk onschatbare diensten, ook nog in later tijden. Zijn vriend en strijdmakker was P. Ambro- i) N. Paulus. o. c. 8. 67. 261 sius Pelargus, een prediker en geleerde van naam, tegen wiens optreden te Bazel Oecolampadius een opstand van beeldstormers verwekte. Met levensgevaar uit de oproerige stad gevlucht, bracht hij te Trier de kwijnende hoogeschool tot bloei en werkte daar als domprediker hoogst verdienstelijk. Mede als volksredenaars traden de Frankforter Dominicanen Joannes ïïeym en Konrad Necrosius in verschillende steden op ter verdediging der katholieke geloofsstukken, ter weerlegging van kettersche beweringen. — Het klooster Wimpfen schonk twee wakkere strijders : P. Michael Vehe, professor te Heidelberg, die o.a. tegen Melanchton en Bugenhagen de pen voerde, en P. Joannes Fabri, domprediker te Augsburg, wiens welsprekend woord den lasteraar Flavius Illyricus tot zwijgen bracht. Verder worden nog genoemd- de paters Bartholomaeus Kleindienst, Petrus Hütz, Joannes Gressenikus, Joannes Faber, benevens vele anderen, die door de geschiedvorsching aan eene vergetelheid zijn ontrukt, waaraan vélen hunner medebroeders zijn prijsgegeven. Mogen wij niet ontveinzen, dat in de ure der beproeving ook Dominicanen hun roeping ontrouw zijn geworden, dat een Martinus Bucer het blank gewaad heeft gedragen, daar is reden te over om God te danken, wanneer wij zien, hoevelen ten koste van de zwaarste offers aan hun Orde en hun Geloof getrouw zijn gebleven, hoevelen de Kerk hebben verdedigd van den kansel en van den leerstoel, in openbare geloofsgeschillen en plechtige rijksdagen. Zij allen hebben den eersten aanval der ketterij moeten doorstaan ; zij zijn aan het eerste vuur blootgesteld geweest, totdat ruim twintig jaar later de hulptroepen aanrukten der Sociëteit van Jesus, die volgens een pauselijke verklaring door Gods Voorzienigheid geroepen werd om een hechten dam op te werpen tegen het aandringend Lutherdom. Luther's theses baarden te Rome, waar zij in November 1517 bekend werden, een niet gering opzien in den kring der godgeleerden. De Dominicaan Prierias, magister sacri Palatii, als zoodanig apostolisch boekenkeurder, greep terstond naar de pen om de eer en het gezag van den H. Stoel te verdedigen en de kettersche en gewaagde stellingen te brandmerken. "Waarschijnlijk zou zijn werk beteren indruk gemaakt hebben, indien hij zijn verontwaardiging over den onbesuisden aanval van een onbekenden monnik wat beheerscht had, maar overigens zal men moeten erkennen, dat zijn geschrift doel trof. Hij zocht zijn kracht niet in Schriftuurplaatsen 262 — vrat met de Lutheranen, zooals bij de geloofsgeschillen bleek, een onbegonnen werk was — maar in het pauselijk leergezag. Dat was de zwakke plaats van Luther's betoog, en hij had juist gezien. Niet anders wist de gramstorige hervormer te doen dan, met voorbijgaan der hoofdzaak, zijn tegenstander grofheden toe te voegen. Prierias was een der eersten, die een lans brak met den geloofsheld, zooals Luther door zijn vereerders werd genoemd. ') Weldra werd hij gevolgd door een kampioen, die zich evenmin uit den zadel liet lichten, door kardinaal Oajetanus, generaal der Dominicanen. Op den Rijksdag te Augsburg in 1518 had de kardinaal, die daar als apostolisch legaat aanwezig was, Luther met minzaamheid ontvangen en hem tot herroeping zijner dwaalleer aangemaand, doch de dubbelhartige renegaat had bij zijne wederspannigheid volhard en heimelijk de vlucht genomen. Tijdens deze persoonlijke ontmoeting schreef de geleerde theologant, die bij alle wereldsche beslommeringen nog oogenblikken voor studie wist uit te winnen, grondige tractaten over de aflaten, en juist over die punten, welke" Luther in zijn stellingen had aangeraakt Deze verhandelingen waren voor gódgeleerden en predikanten een juist en onmisbaar richtsnoer, dat zij hadden te volgen in de veelvuldige redetwisten met de Protestanten. Tegenover de godslasterlijke uitingen der Lutheranen over de H. Mis, schreef de diepzinnige geleerde over het aanbiddelijke Sacrificie een heerlijke verhandeling, waarin hij duidelijk en klaar de eenheid betoogde van de bloedige en onbloedige Offerande, de eenheid van Offer en Offeraar. Bovendien gaf hij nog een bundel tractaten uit ter weerlegging van de valsche beweringen der ketters, alles voortreffelijk krijgsmateriaal voor zijn ordebroeders over de bergen. Een derde Italiaansche Dominicaan trad tegen Luther op, n.1. P. Ambrosius Catharinus, een man van zeldzame geleerdheid, die reeds op 16jarigen leeftijd tot doctor in de beide rechten was gepromoveerd. Hij schreef een. apologie voor het katholiek geloof door den tekst van Luther op den voet te volgen en telkens te weerleggen. Na dit strijdschrift legde hij de pen neder om ze weer op te vatten, toen Bernardus Ochino, de algemeen gevierde redenaar i) E. P. Fr. Silveatri Prieratis... in praesumptuosas MartiniLutheri conclusiones de potestate Papae dialogus. Romae 1520. 263 in Italië, hervormingsgezinde ideeën begon aan te kleven ). Inmiddels hadden de generale kapittels der Orde in 1523,152o en 1530 de ordebroeders ter verdediging der Moederkerk opgeroepen. Wij sporen alle broeders der geheele Orde aan - zoo luiden de akten van het kapittel van Valladolid in 1523 - vooral degenen, die in de letteren en de prediking uitmunten, en vermanen hen in den Heer en leggen hun op, dat zij tegen de giftige en besmettelijke leeringen van Martinus Luther, die langzaam voortsluipend de Kerk met groote verwoesting dreigen, niet alleen door gebeden, maar ook door prediking zich te weer te stellen, in 't bijzonder en in 't openbaar, in hunne kerken, tehuis en daarbuiten ; bij het volk, zoowel als bij den adel". - Het kapittel van Rome, in lo25, voegt daarbij : „als wachthonden van den goeden Herder moeten zij blaffen tegen de roovers, volgens het voorbeeld onzer vaderen, die, om de ketterijen af te snijden en met wortel en tak uit te roeien niet alleen hunne gebeden en studiën, maar zelfs hun bloed en leven veil hadden, hun eigen leven niet telden om door een vrij willigen dood het heil der Kerk te bevorderen". Krachtens dien oproep snelden overal strijders tot verweer naar Sion's burcht. In Italië noemen wij nog P. Thomas Rhadini en P Thomas Badia8). Spanje leverde een onverwinnelijke phalanx van beroemde godgeleerden: Thomas de Vittoria, Dominicus en Petrus Soto, Bartholomaeus Carranza, Melchior Oano, Petrus de Sotomajor. Zij bestreden het Protestantisme direct of indirect door de katholieke dogma's nader te bepalen en te verklaren. In Frankrijk weerden zich de Inquisiteur-generaal Valentinus Liévin, P. Joannes de Fraxino P Arnald de Badeto, P. Lambertns Oampester, en meer bijzonder tegen de Calvinisten: P. Matthaeus Ory, P. Martinus Boulanger, P. Stephanus Paris, P. Petrus Doré, P. Esprit Rotier, enz De Engelsche provincie zuchtte, helaas, onder het loodzwaar juk van den tiran Hendrik VIII, die alle religieusen dwong in 1) Wij maken hier ter loops gewag van Hieronymus Savonarola, niet om hem vrij te pieften van de even dwaze als lasterlijke beschuldiging, dat hij een vnorlooper zou geweest zijn van het Protestantse, di ia overbodig, maar om te wijzen op zijn apologetisch meesterwerk: Deverxtate fidei in dominicae Crucis iriumpkum. 2) Onder de verschillende religieuse Orden nemen de Dominicanen in Italië, evenals in Duitschland, door hun getal de eerste plaats in. Lauchert Die italienisehen literarischen Gegner Luthers, v. I. 2, 264 kerkelijke zaken zijne suprematie te erkennen, of hunne kloosters te ontruimen. In 1530 was de algemeene conüscatie of kerkroof een voldongen feit; de kloosterlingen waren verstrooid en gevlucht, hunne goederen gevallen in de handen van den wellustigen vorst en diens roofzieke gunstelingen. De Iersche provincie ging eenzelfde lot tegemoet, maar al bezweken de kloosterpoorten onder de beukende slagen der. Bngelsche geweldenaars, de kloosterlingen hielden stand en schreven een onsterflijke' apologie met hun bloed *). In Schotland hield P. Joannes Black te Edinburg openbare redetwisten met de kettersche predikanten, verdedigde het Katholiek geloof door woord en schriften gaf voor zijne belijdenis heldhaftig zijn leven. De Nederlanden hadden te druk verkeer met Duitschland dan dat de geruchten van Luther s opstand niet spoedig hier zouden doordringen en zijne geschriften verspreid worden. Nauwelijks gingen die geschriften hier in de kringen der humanisten rond of de Dominicaan Eustachius van Zichem, professor te Leuven, schreef een korte weerlegging van Maarten Luther's dwalingen. Eet werkje verscheen den 8*» Mei 1521; P. Eustachius was een der eersten, zoo niet de allereerste Nederlander, die tegen Luther in 't strijdperk trad2). Zijn voorbeeld spoorde zijn ordebroeders in 't algemeen tot een krachtdadige navolging; het zou ons evenwel te ver voeren, indien wij in bijzonderheden den strijd wilden volgen, dien de Dominicanen in de Nederlanden tegen de opkomende dwalingen hebben geleverd. Het zij genoeg te wijzen op drie voormannen, wier namen' ook buiten hun gewest geëerd en gevreesd werden, n.1 P. Joannes. van den Bundere, een groot kanselredenaar en tevens een degelijk theologant, wiens werk tegen Luther en Menno dikwijls herdrukt, werd; P. Petrus de Backere (Bacherius), die vijftig jaar lang met groot talent de dwalingen van zijn tijd in verschillende plaatsen des lands, o. a. te Brussel, Antwerpen, Gent, Dordrecht, Den Haag heeft bestreden en met vaardige pen de aanvallen der Calvinisten zoo vinnig afsloeg, dat zij in hun verbittering den geduehten tegenstander in effigie verbrandden; P. Antonius Buyskensvelt, den krachtigen steun van de katholieke partij te Brussel en den aan- 1) Krachtens een pauselijk decreet van 12 Februari 1915 is het proces der zaligverklaring ingeleid van 257 Iersche Martelaren, waaronder ongeveer 100 van de Orde van den.H. Dominicus. 2) Pyper. Disputatie-nes contra Lutherum. bh. 199. 265 voerder zijner ordebroeders in de dagen van den heftigsten strijd. Hoezeer zij golden voor de verdedigers der Roomsche Kerk, blijkt uit den haat, waarmede zij vooral door de sektarissen vervolgd werden. „De broeders (de Dominicanen) werden in de zestiende eeuw de ijverigste kampvechters tegen de Hervorming. Zij predikten er opentlijk tegen en gordden zich tegen haar in volle wapenrusting ten strijde. . ..Maar vandaar dat ook wederkeerig de ijver der Hervormden 't eerst gerigt werd tegen hunne kloosters, als de zetels van het bijgeloof (!) en den tegenstand. Waar de beeldenstorm opstak, daar hadden hunne kerken een eersten aanval te verduren; waar de Hervorming doordrong, daar werden dadelijk, hunne kloosters of vernield, of afgebroken, of aangeslagen" '). — Zoo ging het te Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Utrecht, Haarlem, Den Bosch, enz. om niet te gewagen van de kloosters te Brussel,; Antwerpen en vooral Gent, waar de Geuzen hunne bacchanaliên vierden2). Van een tiental Dominicanen zegt de kloosterkroniek, dat zij, „alhoewel zij de scherpte van het zwaard der ketters niet hebben gevoeld, toch ten gevolge der doorstane kwellingen gestorven zijn". Ook onder de Brielsche Bloedgetuigen, wier namen in het Roomsche Martelaarsboek zijn opgenomen, telt Sint Dominicus' Orde een harer leden, den H. Joannes van Keulen. De stormen, die in de tweede helft der 16de eeuw over de Nederlanden gierden, waren zoo geweldig, dat het verslag der provincie, in 1583 op het generaal-kapittel te Rome indiend, niet anders dan van een volslagen verwoesting kon gewagen.3) Tot het laatste oogenblik hielden de Dominicanen stand, slechts geweld koa hen doen wijken, zooals wij zien in de laatste bisschoppen van, Haarlem, Groningen en 's Hertogenbosch, die door hunne standvastige verdediging van het Roomsche geloof hunne Dominiceansche roeping getrouw bleven.4) 1) H. J. Royaards. Geschiedenis van het Christendom en van de Christelijke Kerk in Nederland. Dl. II. hlz. 380. 2) J. Arts. O. P. De Predikheeren te Gent. 1228—1854. Hoo/dst. VIen VII. 8) „In Germania Inferiori magna pars conventuum solo aequata conspiciuntur et in partibus Hollandiae. Zeelandiae, Frisiae et Geldriae fratres nostri tormentis ac poenis, peraecutionibus et afflictionibus innumeris ac multis mortis generibus excarnificati sunt et pro fide catholica mortui; horum nomina leguntur in libro vitae." 4) Ophovius werd als bisschop van 's Hertogenbosch opgevolgd door 266 Toen voor de Zuidelijke Nederlanden de godsdienstvrede aanbrak en het wapengedruisch wegstierf, werd op wetenschappelijk gebied nog menige schermutseling tusschen Katholieken en Calvinisten geleverd. Een der voornaamste kampioenen uit dien tijd was P. Dujardin, Dominicaan te Gent, wiens controverse met den predikant Leydekker met recht geroemd wordt. Zijn Spoore der Catholyken en zijn Schole der Waerheyt bevat een klare en afdoende oplossing voor alle twistvragen' die tusschen Katholieken en Protestanten worden opgeworpen. Vooral te Maastricht, waar onder een tweehoofdig bestuur beide partijen, Roomsch en Protestansch, dikwijls fel tegenover elkaar stonden, behoorden de Dominicanen tot de wakkerste verdedigers des geloofs. In hun klooster hadden zij een apologetischen leerstoel opgericht, waartoe hun voornaamste predikers, controversisten genaamd, werden benoemd. Ook was daar in 1678 een kloosterschool gesticht met het nadrukkelijk doel: de bevestiging in de rechtzinnige leer en de verdediging tegen de dwaling.') Omstreeks de helft der 17de eeuw verbreidde zich vooral in Frankrijk, België en Nederland een lang verscholen dwaling aangaande de erfzonde, de vrijheid, de genade en de praedestinatie, een dwaling, die naar Jansenius het Jansenisme wordt genoemd. Deze dwaling was des te verderfelijker, omdat zij tot masker termen ontleende aan de thomistische theologie en daardoor menigeen misleidde, alsof hare leer door de volgelingen van Sint-Thomas, door de Dominicanen, werd voorgestaan. Door dit varen onder vreemde vlag werden verschillende godgeleerden bedrogen en naar onveilig vaarwater meegetroond, terwijl anderen, die den vasten koers hielden, wegens de gelijkenis van vlag door de bestrijders der Jansenisten ook voor partijgangers der dwaling werden aangezien. — In 1653 werden vijf stellingen, aan den „Augustinus" van Jansenius ontleend, veroordeeld. Niet zonder leedvermaak beweerde men, dat hierdoor zijdelings op de thomistische school een blaam was geworpen. Joseph Bergaigne, maar deze heeft geen bezit kunnen nemen van zijn bisschoppelijken zetel. *) „Ad orthodoxos in Catholicae nostrae fidei sinceritate et firmitate solidandos quam ad virulenta adversarioram spicula faciliter elidenda et retundenda." 267 Aan zulk eene noodlottige verwarring moest een einde komen; tegen zulk een hoon moest krachtig worden geprotesteerd. Verschillende theologanten der Orde traden op om te bewijzen, welk een diepe kloof er lag tusschen het Jansenisme en het Thomisme, o. a. P. Alexander Sybille, P. Bernard Ghryard, P. Francois Vermeil, P. Vincent Baron. Ook een Nederlandsche Dominicaan kwam voor de eer zijner school op, n 1. P. Joannes van Bilsen. Hij schreef Praedicatorii Ordinis Fides et Religie- vindicata, en vercedigde met kracht van bewijzen en getuigen de stelling: Thomisten zijn geen Jansenisten. Door het hoogste gezag in de Orde, door de generaals P. Turco, P. de Marinis, P. Rocaberti, P. Oloche werd dehateUjke bewering gelogenstraft en ten slotte in 1724 door paus Benedictus voor goed den kop ingedrukt door zijn hul Demissas preces, waarin hij verklaarde, dat de pauselijke decreten geenszins gericht waren tegen de onwankelbare en veilige leerstellingen — inconeussa tutissimaque dogmata — van den H. Augustinus en den H. Thomas. In dien strijd ontving de Orde een machtigen steun door de stichting van kardinaal Casanate. Met vorstelijke milddadigheid had deze vriend der Orde in 1700 te Rome in de Minerva, het hoofdklooster der Orde, een college gesticht en met boekerij en fondsen gedoteerd voor zes professors der theologie, wier taak het zou zijn de leer van den H. Thomas te bestudeeren, te verklaren en te verdedigen tegen Jansenisten en andere tegenstanders. Zij moesten staan als wachters bij de bronnen om te verhinderen, dat deze werden vertroebeld. De verwarring door het Jansenisme veroorzaakt, nam toe door het Gallicanisme, dat reeds op het Concilie van Constanz begunstigers had gevonden, maar in 1682 te Parijs op de Assemblee du elergè tot volle uitdrukking kwam. De beruchte declaratie dezer vergadering was een aanranding van de pauselijke rechtsmacht en het primaat, een loochening van de pauselijke onfeilbaarheid, zij werd door het parlement tot wet verheven en aan alle geestelijken ter onderteekening voorgelegd en tot richtsnoer bij het onderwijs voorgeschreven. De dwang, door de wereldlijke en geestelijke overheid uitgeoefend, was zoo sterk dat velen daarvoor bezweken en ook verschillende Dominicanen, o. a. de beroemde Natalis Alexander, het met de Gallicanen hielden. Viel het moeilijk binnen de grenzen van het Fransche grond- 268 gebied zich aan dien dwangmaatregel te onttrekken, daar bulten protesteerde men des te krachtiger tegen de inbreuk op 's Pausen recht, dat op goddelijken grondslag rust. De Generaals der Orde verhieven luid hunne stem, en — het dient met vreugde erkend — overal vond hun vermaan een bereidwillig, ja geestdriftig gehoor. Nog heftiger ontbrandde de strijd bij het verschijnen van Quesnel's Réflexions morales; doch nu trad Ohristus' Stedehouder in 1713 tusschen beiden door de bul Unigenitus, waarbij 101 stellingen uit Quesnel's boek verworpen werden. Rome had gesproken, het pleit was beslist, maar het verzet verre van gebroken. De storm sloeg over naar België en Nederland, waar de Jansenisten en- Gallicanen vele geestverwanten telden. Hier stuitte hij echter af op den onwrikbaren tegenstand van verscheidene onverschrokken voorvechters- onder de seculiere en reguliere geestelijken. De Orde van Sint-Dominicus nam daar waardig deel aan; zij. wierp mede een dam op tegen de vloedgolf, die het Roomsche Vlaanderenland dreigde • te overstroomen. Aan de Leuvensche universiteit, waar de strijd het felst was, telde de Orde in die dagen eene reeks van hoogstbekwame kampioenen, die met hart en ziel aan Rome waren verknocht, o.a. P. Thomas Leonardi, P. Joannes Daubermont, P. Martinus Harney, P. Hieronymus 't Seraerts, P. Hyac du Mont, P. Franc, van Enghien, P. Franc, van Ranst; verder te Antwerpen : P. Henricus van Hedichuyzen, P. Hyac. van Huysen, P. Norbertus van Bilsen; te Brussel: P. Gundis. de Hondt; te Brugge P. Janssens Elinga, P. Bern. de Keyser ; te Namen P. Steph. du Pont; te Maastricht P. Matth. Dolmans; te Gent P. Lud. Meyere en P. Thomas du Jardin, enz. Zoowel met het woord als met de pen streden zij voor de rechten van den H. Stoel. Zij moesten het bij de tegenpartij ontgelden ; schimp en spot, leugen en laster was hun deel, maar zij stonden pal en weken geen voet. ') Toen kar- !) Alex. Sybille. — D. Augustini et Sanctorum Patrum de libero arbitrio interpre» thomisiicus. '1662. J. Daubermont. — Doctrina quam de Primatu, Authóritate ac Infillibilitate Romani Pontificis tradiderunt Lovanienses. 1682. J. Daubermont — Mantissa celebrium in Belgio et Gallia Scriptorum Declarationi Cleri Gallicani opposita. 1683. Fr. van Enghien. — Responsio hislorico-theologica ad cleri gallicani de potestate ecclesiastiea declarationem, 1683. 269 dinaal Cibo uit naam van paus Innocentius XI aan P. Daubermont vroeg, wat hij na zooveel zwoegen van Zijne Heiligheid als belooning wenschte, antwoordde de nederige religieus: „Niets anders dan den pauselijken zegen om goed te sterven". Aan het hoofd der Nederlandsche provincie stonden achtereenvolgens provinciaals, die met onkreukbare trouw Rome's belangen dienden, hun onderhoorigen tegen verkeerde invloeden waarschuwden en zelf als onvermoeide kampvechters in den strijd voorgingen. Wij noemden reeds P. Leonardi, P, Harney, P. Janssens Elinga, P. 'tSeraerts, P. du Jardin. Toen P. du Jardin in 1719 te Leuven tot provinciaal was gekozen, wilde hij, dat de provincie plechtig getuigenis zou afleggen van hare gehoorzaamheid aan het zichtbaar Opperhoofd der H. Kerk. Hij stelde aan het kapittel of kiescollege voor om de bulle Unigenitus officieel aan te nemen en met den Paus de veroordeelde stellingen te verwerpen en te doemen. Alle aanwezige paters — 52 in getal, waaronder 16 doctors in de theologie en de afgevaardigden der kloosters — onderteekenden de beroemde bulle en betuigden, dat zij als gehoorzame zonen trouw wilden zijn en blijven aan alle uitspraken van den Roomschen Opperpriester. Deze betuiging, in de akten van het kapittel opgenomen, is een heerlijk en blijvend gedenkteeken van de aanhankelijk der Nederlandsche Dominicanen jegens Christus' Plaatsbekleeder'). Het bisdom van Roermond bleef van Jansenistische stroomingen gevrijwaard voornamelijk door den ijver der Dominicanen, die met de leiding van het seminarie waren belast: in Noord-Brabant werd Fr. van Eughien. Aucloritas Sedis Apostolicae vindicata. 1684. Mart. Harney. Redelycke Gehoorsaemheyt der Catholycke Nederlanden in het lesen der H. Schrifture in Ghemeyne Taele. 1686. Fr. Jansens Elinga. —Suprema Romani Pontificis Auetoritas. 1689. Fr. Jansens Elinga. — Summa totius doctrinae de Pontificis authóritate et Infallibilitate. 1690. Mattb. Dolmans. — De zekere Onfeylbderheyt der Roomsche Kerk en Pausen. 1714. Th. du Jardin. — Vergift van de 101 stellingen. 1714. Fr. van Ranst. — Veritas in Medio. 1715. Fr. van Ranst. — Lux Fidei. 1717. J. Poelman. — S. Thomas ejusque disdpuli vindicati. 1721. Th. du Jardin. — Dissert. theol. de Bulla: Unigenitus. 1723. 1) J. J. A. Hoogland. — Archief v. d. Gesch. v. h. Aartsb. Utrecht. Dl. VIII. bis. 216. ■ 270 elk voortdringen der sekte belet door het onverbiddelijk optreden van den Vicarius-Apostolicns Steyaert, die daarom de geesel der Jansenisten werd genoemd. Zijn opvolger de Vicarins-Apostolicns Govaerts en de deken van Den Bosch, P. J. van Bilsen, waren niet minder waakzaam en doortastend. Maar boven den Moerdijk giste en woelde het des te heviger. Daar had de ongehoorzaamheid van den Apostolischen Vicarius Codde velen tot een schisma vervoerd; daar stijfden de Staten de weerspannige geestelijken in hun verzet tegen den Paus, begunstigden de afvalligen en onderdrukten en vervolgden daarentegen de trouwgebleven priesters. Welken weg de Dominicanen hier hadden te volgen, kon aan geen twijfel onderhevig zijn. Ten overvloede had het provinciaal kapittel te Gent in 1715 alle pat ers in de Hollandsche Missie vermaand, zich te houden aan de besluiten van den H. Stoel en een voorbeeld te geven van eerbiedige onderwerping; men vindt dan ook onder de weerspannigen of refractarii der Missie niet één Dominicaan. Het is genoeg bekend — wij zullen niet in bijzonderheden treden — dat voor de paters in de Hollandsche Missie dagen van heftigen strijd, van lijden en beproeving waren aangebroken. Nagenoeg in iedere stad hadden zij de geloovigen te waarschuwen tegen de dwalingen en dén omgang met priesters, die zich onder allerlei schijnredenen als herders opdrongen en inderdaad niet anders dan huurlingen waren. Zeer vinnig, tot het kleingeestige toe, werd de strijd soms door leeken voortgezet, terwijl tijdschriften en pamfletten de hartstochten prikkelden. Een groote troost echter was het voor de religieusen, dat de overgroote menigte gehoorzaam bleef aan den Paus en diens trouwe zendelingen, dat zij liever de vriendschap met hare voormalige herders brak en hare kerkhuizen met alle bezittingen ten offer bracht, dan mede te gaan met eene weerspannige partij, die met den dag zich aan grooter misdaden schuldig maakte en door heiligschennige wijdingen de kloof met Eome verwijdde. — De Pausen hebben deze verdiensten der religieusen in 't algemeen erkend, en toen in 1853 de hiërarchie in Nederland werd hersteld, gaf Pius IX dit loffelijk getuigeuis: „Aan de leden der religieqse orden, die niet alleen met hun zweet, maar ook met hun bloed die lauden hebben besproeid, is het te danken, dat er het ware geloof niet verloren ging, maar later op nieuw zijn weldadig licht spreidde". 271 Zoodra Joseph II in 1780 den keizerstroon had beklommen, begon hij in zijne rijkslanden de noodlottige hervormingen in te voeren, welke hij volgens de Jansenistische, Gallicaansche en Febroniaansche beginselen voor zijn volk noodzakelijk achtte. Met een pennestreek verklaarde hij honderden kloosters opgeheven, zonder zich te bekommeren over het lot der duizenden religieusen, die eensklaps in de wereld werden teruggeworpen. Het sloopingswerk ging meedoogenloos zijn gang; de Alma Mater van Leuven, het bolwerk der orthodoxie, moest vallen. Bij keizerlijk decreet van 1786 werd te Leuven een algemeen seminarie opgericht, waarvan het bezoek zoowel voor regulieren als seculieren was verplichtend gesteld. Welke leerstellingen daar zouden verkondigd worden, viel af te leiden uit het treurig verleden der nieuwbenoemde professoren, mannen, doortrokken van Jozefistische denkbeelden. In die benarde dagen was P. Vincentius Herffs regens der kloosterschool en hoogleeraar aan de universiteit. Onverschrokken — zoo verhaalt ons de kloosterkroniek van Sittard —begaf hij zich tot de hertogin van Brabant, Christina, de zuster des Keizers, en wist daar zijne belangen zoo te bepleiten, dat hij onbepaald verlof ontving om met zijne theologische lessen voort te gaan. De Weener professoren, de leeraars der zoogenaamde „nieuwe theologie", kwamen zijn college bezoeken, maar konden hem niet in hunne drogredenen verstrikken. De tirannie der Oostenrijkers duurde tot 1790, maar reeds in 1794 rukten de Franschen aan; en nu waren de dagen der hoogeschool geteld. Den 19den Januari 1795 ontving het college der professoren een schrijven om in academisch plechtgewaad bij de opening van den Riedetempel tegenwoordig te zijn. Deze uitnoodiging werd met een plecbjig protest beantwoord, dat onderteekend was door F. Vinc. Herffs, deken der godgeleerde faculteit en zijne twee eerbiedwaardige ambtgenooten A. van Gils en J. J. Havelinge. Den 258ten October 1797 sprak het Directoire het doodvonnis uit over de Leuvensche universiteit. Tot het laatste oogenblik had P. Herffs de vaan der scholastiek, als een symbool der Roomsche kerkleer, hooggehouden. Na de opheffing der Orde in de verschillende Staten van Europa was den uitgedreven kloosterlingen een treurig wegsterven beschoren. Een enkele veteraan stond nog op om het geloof en de rechten, 272 der Kerk te verdedigen, doch ruw geweld sloeg de vermetele poging onverbiddelijk neer. Aldus verstoutte zich P. Joannes Diaz Merino, bisschop van Minorca, in 1842 voor de vervolgde Kerk in Spanje in de bres te springen, doch hij werd gedeporteerd en stierf na vele ellende in droeve ballingschap. Het is geen overschatting, wanneer men in de benoeming van P. Vincentius Jandel tot generaal der Orde een werk van Gods bijzondere Voorzienigheid erkent'). Ruïnen van een zegenrijk verleden, dat was alles, wat men van de Orde aanschouwde, toen Pius IX in 1850 P. Jandel tot vicaris-generaal over de Orde aanstelde. Doch de vrome religieus bepaalde zich niet tot het jammeren over den verganen bloei; hij droeg in zich een levenswekkende kracht, die zich meedeelde aan wat wegkwijnde of gestorven was. „Hoopt op den Heer — zoo schreef hij in zijn eersten omzendbrief — uwe jeugd zal vernieuwd worden als die van den adelaar". — Gedurende 22 jaar stond hij aan het hoofd der Orde, en in dien tijd mocht hij eene veelbelovende wedergeboorte aanschouwen. De studiën herleefden en daarmede de apologie, al was deze dan ook door de wisselende tijden aanmerkelijk van methode veranderd. In 1866 schreef P. Vincentius M. Qatti ten behoeve der jeugdige ordebroeders zijne Institutiones apologeticae-polemicae in drie deelen. Met een werk, dat minder breed is opgezet, maar het wint in diepte van gèdachte en rijkdom van eruditie, verrijkte P. J. V. De Groot de katholieke wetenschap, n.1. met zijne Summa Apologetica de Ecclecia Catholiea, waarvan in 1916 de derde druk verscheen. Het is een rijk voorzien tuighuis voor allen, die zich tot de verdediging der Kerk aangorden ; en de wapens, die men er vindt, zijn niet van verouderd model, doch voor de moderne strategie berékend. Eveneens ten dienste der studenten schreef kardinaal Zigliara, wieus naam onder de scholastieke philosofen eeu goéden klank heeft, eene Propaedeutica ad sacram theologiam. 'Nieuwe banen voor de apologie opende de beroemde kanselredenaar P. Lacordaire, toen hij in het Ooilege Stanislas en daarna in de Notre-Dame van Parijs de schitterende reeks conferenties begon, waarin de harmonie tusschen geloof en rede, de schoonheid *) K. Dévas. The Dominican Revival in the ninetheenlh century. Lon don. 1918. 273 van den godsdienst, de hoofdwaarheden- van het Christendom met overweldigende kracht en onweerstaanbaren gloed werden beloogd voor eene menigte, die door het moderne ongeloof voor hoogere indrukken ongevoelig was geworden en van jongsaf den weg naar de kerk had verleerd. Zijne prediking wordt met recht genoemd: „Un des événements les plus extraordinaires et les plus décisifs de 1'histöire religiense de la France moderne." — Dit apostolisch voorgaan van P. Lacordaire onstak onder zijn ordebroeders een geestdrift, die na een halve eeuw nog geenszins is verflauwd, maar voortdorend tot nienwe krachtsontplooiing bezielt. P. Monsabré, P. Didon, P. Ollivier, P. Janvier hebben door hunne conferenties over het katholieke dogma en de katholieke moraal toegang gevonden tot harten, die aan eiken godsdienst waren vervreemd. Hunne apologie heeft de schoonste zege bevochten. Dat nienw, frisch en krachtig leven, dat fier bewustzijn van eigen kracht, steunend op de onwrikbare beginselen des geloofs; voer door P. Lacordaire's volgelingen, deed hun de vijanden van godsdienst en Catholicisme onvervaard in de oogen zien en voor geen aanval terugdeinzen. Dat martiaal karakter spreekt ook uit de twee hoogstaande tijdschriften, de Revue Thomiste en de Revue des Sciences Philosophiques et Théologiques, waaraan een staf van kloeke medewerkers is verbonden, die naam hebben in de wetenschappelijke wereld. Wij noemen slechts de paters Coconnier, Gardeil, Schwalm, Poulpipuet, Hugueny, Pègues, enz. Conferenties te Munchen voor een geletterd publiek gehouden, waren P. Alb. Weisz aanleiding en grondslag voor een standaardwerk, waardoor hij zich in de apologie van den tegenwoordigen tijd een eerste plaats verzekerde. In 1878 verscheen het eerste deel der Apologie des Christéntums; na elf 'jaren van stadigen ai-beid was het werk voltooid in zeven deelen. De uiteenzetting der katholieke zedenleer is het hoofddoel dezer apologie. Het grootste werk, opgetrokken op de grondslagen van een diepe, soliede wetenschap, ontwikkelt de groote beginselen der katholieke zedenleer, daarbij uitgaande van het feit, dat het menschdom, ook al is het tot de laatste trappen van het ongeloof vervallen, toch nooit het geloof in zich zelf heeft verloren. De mensch is het middelpunt van schrijvers onderzoek ; vooreerst de mensch volgens zijn natuur en eindbestemming, de mensch in zijn ontwikkeling buiten het Chris- 18 274 tendom en onder den invloed van het Christendom ; de mensch als lid der christelijke maatschappij ; de mensch strevend naar de christelijke volmaaktheid. Ziedaar in hoofdlijnen het dorre grondplan, waarnit echter onder de hand van den genialen ontwerper een reuzenbouw is verrezen, waartoe alle wetenschappen steenen hebben aangedragen. Al wat eenige betrekking heeft op de geestesbeschaving : geschiedenis der godsdiensten, godenleer, godgeleerdheid, folklore, wijsbegeerte, rechtsgeleerdheid, kunst, letterkunde, sociale politiek, opvoedkunde, huiselijk en maatschappelijk leven, is door het veelomvattend genie van den bouwmeester bestudeerd om daaruit met de grootste scherpzinnigheid zijn materiaal te kiezen en met de strengste logische orde één grootsch monument op te bouwen, dat heerlijk getuigt van Dengene, die de weg is, de waarheid en het leven. — Deze geloofsverdediging is een encyclopedie van geleerdheid en eruditie, welke den gewonen mensch als 't ware verbijstert. Dit kan bijna niet anders, wanneer men weet, welke zware eischen, volgens P. Weisz, de hedendaagsche apologie zich stelt. De tijd is voorbij, zoo zegt hij, dat een kampioen zijn weerpartij tot een strijd op de lans of het zwaard uitdaagde, dat de ridder slechts den strijd aanbond met een edelman van evenveel kwartieren. Thans is de wetenschap gepopulariseerd, zijn alle levensvragen gemeen goed geworaen, zoodat de apologeet even slagvaardig moet staan tegenover de dialectische behendigheid van den professor als tegenover de nuchtere opwerpingen van den ambachtsman en den daglooner, van den socialist en de geëmancipeerde blauwkous. Als twee zijstukken van een triptiek verschenen nog: Lebensweisheit in der Tasche en Die Kunst zu Leberi, twee boekjes met kostelijke wenken van christelijke levenservaring en bijzonder geschikt als gidsen bij het eerste betreden van den levensweg. — Daarna liet P. Weisz zijn blik gaan over de wereld, over den strijd, die gevoerd wordt tegen de Stad Gods, en schreef hij Die Religiöse Gefahr als antwoord aan de velen, die den diepen denker vroegen: „Wachter, wat is er van den nacht?" — Misschien zag hij, naar men zeide, den toestand te pessimistisch in, doch de encycliek Pascendi, welke drie jaren later verscheen, bevestigde de juistheid van zijn blik. Alvorens na den goeden strijd het eeuwig leven te ontvangen, werd de in den strijd vergrijsde kampioen op zijn 7U8ten geboorte- 275 dag in 1914 gehuldigd door de Freiburgsche universiteit, waarvan hij sinds jaren roemvol een leerstoel bekleedt, door zijne Orde, wier sieraad hij uitmaakt, doch vooral door Pius X, die den kloeken grijsaard bij afzonderlijke breve gelukwenschte en den ijverigen zoon van Sint-Dominicus en hoogbegaafden meester tot voorbeeld stelde van kloosterlijke deugd en degelijke wetenschap. Daar het hartstochtelijk winstbejag en de overspannen bedrijvigheid in den strijd om het bestaan aan de groote menigte geen gezette studie en rnstig gepeins van de geloofswaarheden gunnen, en voor velen de gang naar de kerk, waar conferenties worden gehouden, te zwaar en te moeilijk valt, hebben eenige ondernemende Dominicanen van het Sint-Paulusklooster te Antwerpen eene vereeniging tot geloofsverdediging gesticht, die zich zeer practisch ten doel stelt door populaire tractaten en vlugschriften het godsdienstig bewustzijn bij het volk te verlevendigen en de geloofswaarheden zoo bevattelijk mogelijk te verklaren en te verdedigen. Een apostolaat waarlijk in Paulinischen geest: Predik het woord, dring aan, tijdig, ontijdig." Een tegengif bovendien, want het is geen geheim, dat ongeloof en zedeloosheid met behulp eener veile pers doordringen in fabrieken en werkplaatsen, in de hutten der armen, in stegen en sloppen. Waar nu de kinderen der duisternis hun onkruid zaaien, daar trachten de kinderen des lichts het goede zaad met volle hand Uit te strooien. Aldus leeft de geest voort van den H. Dominicus, die den eeretitel draagt van: Strenuus fidei defensor, wakkere verdediger des geloofs. § \. De Orde en de H. Stoel. De H. Dominicus te Eome — Strijd tegen keizer Frederik II; de gelukz. Jordanus van Saksen, P. Joannes Teutonieus. — Philips de Schoone en Bonifacius VIII, de gelukz. Nicolaas Boccasino. — Aanslag te Anagni. — Strijd tegen Lodewijk den Beier. — Generaal- 276 kapittel te Maastricht; de H. Seryatius. — De H. Catharina van Siëna en de Paus. — De gelukz. Raymundus van Oapua. — Het Westersch Schisma. — De Concilies van Constanz en van Bazel. — P. Joannes de Torquemada. — Het pseudo-concilie te Pisa en P. Cajetanus —■ De Dominicanen en het Concilie van Trente; P. Petrus Soto. — Het Gallicanisme en P. Rocaberti. — Het Vaticaansch Concilie. — De Zouaven. Het was in het jaar 1215, dat» paus Innocentius III op zekeren nacht een verschijning had. Het kwam hem voor alsof de, basiliek van Sint-Jan van Lateranen, „de Moeder en het Hoofd aüer kerken", overhelde en dreigde in te storten, toen Dominicus kwam en met de schouders de kerk steunde, zoodat zij staan bleef. Dit visioen bewoog den Opperpriester om aan de smeekingen van Dominicus van Guzman gehoor te geven en den Heilige toe te staan een Orde te stichten. Het wonderbaar nachtgezicht, dat de Paus aan den Geest des Heeren toeschreef, is in den loop der eeuwen op merkwaardige wijze verwezenlijkt: de Orde van Sint Dominicus is steeds een steun geweest voor de^Kerk van Rome. Rome was voor den H. Dominicus de geheiligde plaats bij uitnemendheid. Daarnaar klopte zijn hart met het vurigst verlangen, sinds hij in 1204 met zijn vromen bisschop Diëgo van Azevedo de Alpen overtrok om den zegen des Opperherders voor zijn apostolaat te vragen Hoe moet hij getrild hebben van vreugde en aandoening, sinds hij langs den eindeloozen weg, door zoovele pelgrims betreden, de Eeuwige Stad aanschouwde en zijn hart uitjubelde: „O, Felix „Rotna! O, gelukkig Rome, dat geheiligd is door het bloed der „Apostelvorsten!" — Te Rome ontving hij uit den mond van Christus' Stedehouder de zending naar Languedoc. In 1215 keerde hij daar weder om de toestemming tot stichting eener Orde te verwerven. Die toestemming werd hem na lang aarzelen gegeven, doch onder beding, dat hij eerst in Frankrijk met zijne gezellen moest overleggen, welken der bestaande kloosterregels hij tot grondslag zijner stichting zou kiezen. En aldus trok de heilige Ordestichter het volgend jaar weer door de Porta del Populo naar het paleis des Pausen, het Vaticaan 277 — apud Sanctum Petrum — waar hem den 223ten December de confirmatie-bul zijner Orde, door den Paus en 18 Kardinalen onderteekend, plechtig werd overhandigd. Tijdens dit bezoek, dat op verlangen van paus Honorius werd verlengd, verklaarde de H. Dominicus voor het pauselijk hof de H. Schriftuur en wel met zulk eene scherpzinnigheid, wijsheid en zalving, dat alle hoorders diep werden getroffen en de Paus den Heilige tot leeraar van .het apostolisch paleis benoemde. Dit was de aanleiding van een nieuw ambt: Magister Sacri Palatii Apostolici. Voor zoover de reizen hem dit veroorloofden, heeft de H. Dominicus dit ambt vervuld. In later tijd zijn aan dit ambt verschillende bedieningen en voorrechten verbonden. Van hofprediker en uitlegger der H. Schriftuur in de school van het pauselijk paleis, werd de Magister Palatii pauselijk theologant en apostolisch boekenkeurder. Steeds wordt dit ambt door een religieus van SintDominicus bekleed. Bén verlangen lag den H. Dominions diep in 't hart: de stichting van een klooster te Kome. Hij wist, dat de rots van Petrus onwrikbaar is en de eeuwen zal trotseeren, daarom vertrouwde hij, dat zijne Orde, op die rots steunend, de branding der woelige tijden zou weerstaan. Paus Honorius verhoorde zijn bede en ondersteunde ze krachtdadig. Eerst bood hij Dominicus het klooster van Sint-Sixtus aan, en toen dit als verblijf aan zusters werd toegewezen, stond bij hem op den Aventijn de kerk af der H. Sabina. Deze kerk, waarnaast weldra een klooster verrees, grensde aan het paleis des Pausen, zoodat een nauw verkeer tusschen den Heilige en den Paus, zijn vaderlijken vriend en begunstiger, zich zeer goed verklaren laat. Daar vond de H. Dominicus raad en steun, toen er te Parijs geschillen rézen tusschen de kapittelheeren der Notre-Dame en paters van Saint-Jacques over het openen eener kloosterkerk. De Paus kwam krachtig voor de belangen der jeugdige Orde op en stelde zijn uitdrukkelijken wil tegenover de vermeende rechten van het kapittel. Daar werden de brieven geschreven en verzegeld, waardoor de religieusen aan alle bisschoppen, abten en vorsten der Christenheid werden aanbevolen; daar werden de bullen uitgevaardigd, die aan de Orde de grootste privilegieën toekenden en haar onder de bescherming van Sint-Petrus stelden. Van daar ontvingen de kloosterlingen hunne zending en rechtsmacht, 278 Het is bezwaarlijk te bewijzen, in hoever paus Honorius onmiddellijk invloed heeft uitgeoefend op den weg, waarlangs de Orde zich heeft voortbewogen. Sommigen meenen in de stichting der Mendicanten een schrandere politiek des Pausen te erkennen. De twee stroomingen, die zich in 't begin der 13de eeuw openbaarden en het Pausdom dreigden te machtig te worden, n.1. de strenge levenswijze der Armen van Lyon en de vrije prediking der Waldenzen, hebben de Pausen binnen de bedding van Rome geleid door aan Sint-Franciscus verlof te geven tot het stichten eener Orde van Armen, en aan Sint-Dominicus eener Orde van Apostelen, Anderen trachten de stelling aannemelijk te maken, dat de Orde van den H. Dominicus krachtens hare instelling een stichting was voor hooger onderwijs, door de Pausen in 't leven geroepen om in het gebrek aan theologisch onderwijs te voorzien Nog anderen, zich beroepend op de oudste pauselijke bullen der Orde, honden staande dat de Orde der Dominicanen door dé Pausen is gesticht, opdat zij te allen tijde een mobiele garde zouden hebben om overal op hun wenk het geloof te preeken, de waarheid te verdedigen en de ketterij te bestrijden. — Daargelaten nu, welke van deze drijfveeren overwegend is geweest, zal men toch moeten toegeven dat de Orde steeds getrouw aan de zijde en in den dienst des Pausen is geweest. ■ Hgjg^| Reeds van het begin der Orde af, toen zij namelijk zich gevestigd en georganiseerd had, klonk het bevel des Pausen als van den oppersten legeraanvoerder om de dwaling te gaan bestrijden in Frankrijk, Spanje, Italië en Duitschland, om den kruistocht te prediken tegen de Saraceenen in Palaestina, de Slaven in Bosnië, de Ruthenen, Pruisen, Lithauwers in het Oosten. Een pauselijke bul, gericht tot den generaal of den provinciaal was voldoende, en de religieusen trokken de kloosterpoort uit en predikten in kerken en godshuizen, op marktpleinen, vlakten en kruiswegen. Wanneer de riddergeest, die bij den adel was verslapt, het volk aangreep en dit in drommen ter kruisvaart deed snellen, dan was dit enthousiasme toe te schrijven aan de prediking der apostel-monniken, der *) „De par son institution et de par ses lois l'ordre des Prêcheurs était donc uu clergé universitaire. — La Papauté a finalement chercbé résoudre la gra7e crise scolaire par Pintermédiaire de 1'Ordre des Prêcheurs". — Mandonnot O. P. La Orise scolaire au début du XlIIe siècle. 279 Predikbroeders en Minderbroeders. Zij waren de mannen des volks; zij brachten door hun optreden en machtig woord de geweldige zee tot staan of tot kalmte. Zij waren de onverwinnelijke legioenen, gednchter dan de pauselijke troepen, in den strijd tusschen keizer Frederik II en de pausen Gregorius IX en Innocentius IV, tusschen Imperium en Bacerdotium. Gelijk men weet, had keizer Frederik met dure eeden gezworen ten kruistocht te gaan. De nood der Christenen in het Oosten steeg met den dag; al hunne bezittingen vielen in de handen der Muzelmannen, zelfs Damiate, weleer ten koste van zoovele offers veroverd, moest voor de overmacht bukken. Jammerkreten schokten de Christenheid. Op last des Pausen trokken de Dominicanen zij aan zij met de Franciscanen, het kruis in de hand, door de Duitsche gouwen en wierven ontelbare strijders, die in scharen aftrokken naar Beneden-Italië. Vooral vermelden ons de kronieken, hoe P. Joannes van Wildeshausen, bijgenaamd Teutonieus, van de Alpen tot de Noordzee Duitschland doorkruiste om de menigte tot het aannemen van het kruis te bewegen. Begeesterend klonk zijn woord, dat, naar men zegt, door mirakelen werd bevestigd. Pauselijke bullen bekrachtigden zijne zending. — In Lombardije werkte voornamelijk de Dominicaan Guala met zijn ordebroeder P. Joannes van Vicenza. Hun eerste arbeid gold hier de verzoening tusschen de Gibellijnen en de Welfen, den vrede tusschen de krijgszuchtige Lombardische steden. Wat zij daar door hun bezielend woord bereikten, grenst aan het ongelooflijke. In de vlakte van Paquata predikte Joannes van Vincenza gedurende dertig dagen voor meer dan honderd duizend personen. De verzoening met den woestën tiran Bzzelino en de vrede tusschen vele naijverige steden was de vrucht van zijn bovenmenachelijken arbeid. Een onafzienbaar leger kruisvaarders stond in Calabrië gereed om onder het opperbevel van den heerscher des Eoomschen Rijks, wien het zwaard niet tevergeefs tot verdediging der Christenheid is gegeven, naar Palaestina over te steken en de vijanden des Kruises te bestrijden, maar de keizer, die van andere plannen droomde en naar eene absolute wereldheerschappij streefde, liet zich wachten. De geestdrift verflauwde, het leger verliep, de arbeid van jaren ging te niet. Nadat met de langmoedigheid van den Vader der Christenheid 280 als 't ware een ij del en onwaardig spel was gedreven, sprak Gregorius IX wegens herhaalde woordbreuk den ban over den keizer uit. Om zijn aanzien in het Westen niet te verliezen deed nu de machtige Hohenstanfer den Muzelman een schijnoorlog aan, ging naar Jeruzalem, trok den tempel binnen van het H. Graf, maar vond het heiligdom verlaten als in rouw. Met afschuw ontweken de christenen den vorst, die daar verscheen eerder als een avonturier dan als een kruisridder, die met de excommunicatie was getroffen en uit vriendschap jegens de Saraceenen zich in alles, ook in levenswijze, naar Mohammed aansche zede voegde. In heilige verontwaardiging over zulk een onchristelijk bedrijf, sprak de Dominicaan Walter van Engeland, pauselijk aalmoezenier, den banvloek over den keizer en diens gevolg uit, maar haalde Bich daardoor 's keizers wrok op den hals. De Predikbroeders en Minderbroeders werden van den preekstoel gesleurd, als boosdoeners door de straten voortgezweept en gevangen gezet. Een geweldige strijd was bij 's keizers terugkomst in Italië uitgebroken. De Paus verzamelde tot verdediging van Sint-Petrus' erfgoed een legioen soldaten en. overreedde de Lombardische steden om zich te scharen onder de sleutelvaan. Dit verbond kwam tot stand door de krachtige medewerking der Dominicanen met hunne in dezen strijd onafscheidelijke metgezellen : de Franciscanen. Zij spoorden het volk aan tot den heiligen krijg tegen den dwingeland. Eindelijk kwam in 1230 het verdrag van San Germano tot stand. Wat de grootmeester der Duitsche Orde, de bisschop van Keggio niet hadden vermocht, dat bereikte de gelukz. Guala door zijn welsprekend woord en kalm beleid. Als pauselijk gezant met eerbetuiging in het kamp ontvangen, had hij tot diep in den nacht bij den wraakzuchtigen vorst een geweldigen storm te bezweren, doch toen hij de tent verliet, schalden de klaroenen en verkondigden de klokken van San Germano, dat er vrede was op aarde. Eenige jaren later ontbrandde wederom de krijg. In die dagen waagde zich de generaal Jordanus van Saksen in het hol van den leeuw. Vrijmoedig bracht hij den despoot zijn ergerlijk leven onder het oog en bezwoer hem den strijd te staken. De vorst hoorde den man Gods stilzwijgend aan en verklaarde, na diens vertrek, hooge achting 'voor dien religieus te koesteren, doch vermurwd was zijn wrokkend hart niet. Ook P. Joannes Teutonieus, die weldra aan 281 het hof der Hohenstaufen had verkeerd en 's keizers vertrouwen had genoten, drong tot zijn voormaligen vriend door om hem over zijne misslagen te onderhouden, doch het was al vergeefs '). Ten tweede male, in 1239, zag de Paus zich genoodzaakt den ban over Frederik II uit te spreken. Een hevige vervolging brak los tegen allen, die getrouw bleven aan Christus' Stedehouder. Vooral op de Bedelorden, de trouwe garden des Pausen, had de keizer met zijn gibellnrischen aanhang het gemunt. Uit het koninkrijk der Beide Siciliên moesten alle vreemde mendicanten worden gebannen, de inheemsche streng worden nagegaan, dat zij niets tegen den keizer ondernamen, en wee, zoo zij dragers waren van pauselijke brieven; hun wachtte de strop. — Daar deze vreesaanjaging het vrije woord der predikers niet kon bedwingen, schreef Frederik II, of wellicht zijn kwade genius de sluwe Petrus de Vineis, een briëf tot het generaal-kapittel, dat in 1241 te Parijs vergaderde. Van invloed was dit welberekend schrijven niet, of het moest zijn, dat een Duitscher, P. Joannes Teutonieus, tot generaal werd gekozen. In 1246 werd op het algemeen Concilie van Lyon de keizer op nieuw plechtig geëxcommuniceerd en van al zijne waardigheden ontheven? Met de afkondiging van dit vonnis werden de Dominicanen door een bul van 21 December 1245 officieel belast; dit stond gelijk aan een uitlokking eener algemeene vervolging in de keizerlijke staten. Doch hiervoor deinsden zij niet terug; zij zouden 's Pausen stem doen hooren in alle streken en uithoeken. Als protest richtte de keizer een brief tot het generaal-kapittel van 1246, waarin hij zijne genegenheid voor de Orde betuigt, doch waarschuwt voor de rampen, die haar zullen treffen, indien zij zich door den Paus laat misleiden. P. Joannes Teutonieus en zijn kapittel vermanen alleen, dat hun onderhoorigen niets ten nadeele des Pausen zullen zeggen en noch door woord, noch door daad den schijn wekken, als hielden zij het met den keizer. Hetzelfde ernstig vermaan wordt herinnerd in de kapittels van 1247 en 1248 2). !) Mortier, o. c. I. 210 en 800. — In den strijd tegen Frederik II werden de Dominicanen ongetwijfeld gesteund door de „soldaten vau Christus". — Milites Jesu Christi. 2) „Admonemus fratres sii.gulos et universoset in remissionem peccatorum impenimus ut negotia Ecclesiae et verbis et factie tam inter se 282 Ondertusschen woedde de vervolging overal binnen de rijksgrenzen. Verdrukking, mishandeling, verbanning werd het deel der kloeke verdedigers van dé rechten des Pausen. Al strenger keizerlijke edicten volgden elkander op. „Die blaffende honden, die lasteraars — zoo heette het — moet men als vossen vangen, twee aan twee vastbinden en met een langzaam vaar verbranden, opdat hunpe foltering anderen tot voorbeeld zij". — Kloosters werden geplunderd, religieusen verdreven en nagejaagd. In menige stad ontstond een volksoploop en vergreep het opgeruid gepeupel zich aan de kloosterlingen. Te Straatsburg werden eenige paters afgeranseld, een van de brug in 't water geworpen, een opgehangen en een ander op allerlei wijze gefolterd. Vol medelijden deed P. -Joannes Teutonieus op het kapittel te Montpellier in 1247 een beroep op aller liefdadigheid om de voortvluchtige ordebroeders uit Lombardije, Toscane en Duitschland in de kloosters op te nemen en te herbergen. Eerst met den dood van Frederik II in 1250 nam de vervolging een einde. De vriendschappelijke verhouding, welke tusschen het Fransche koningshuis en de Orde gedurende de 13de eeuw bestaan had, ging bij den strijd tusschen Philips den Schoonen en Bonifacius VIII jammerlijk verbroken worden. Zoolang de H. Lodewijk, die door naijverige hovelingen smalend de koning der Predikbroeders en Minderbroeders werd genoemd, op Frankrijk's troon zetelde, stond de Orde in hooge gunst en waardeerde die bevoorrechting door op de generale kapittels openbare gebeden uit te schrijven voor den vorst en diens ondernemingen. Bij .den dood des heiligen konings werd iederen priester het lezen van drie Missen opgelegd voor het welzijn van het koninklijk huis, terwijl in het kalendarium der Orde op den 23 Augustus moest worden ingelast: „heden stierf heer Lodewijk, de doorluchtigste koning van Frankrijk". — Met groote feestelijkheid werd ongetwijfeld in 1297 de canonisatie van den H. Lodewijk gevierd; en terstond werd zijn feestdag door drie achter- quam inter alios fi leliter foveant et promoveant et coutraria aliquatenus non attemptent, et caveant djligentissime ne de factis domini papae obloquantur vel Frederico deposito in aliquo verbo vel facto auxilium praebere videantur. Si qui vero contra fecerint, volumus quod per priores vel visitatores acrius puniantur". Reichert. Act. Cap. Oen. Cap. Montispes. 1247. 283 eenvolgende kapittels voor de geheele Orde verpliehtend gesteld. Doch de goede verstandhouding hield op, toen Philips de Schoone door het schenden van de rechten der Kerk zich de bestraffing van paus Bonifacins op den hals haalde. Tot welk eene trouwelooze tactiek de „christelijkste" koning zich door zijne sluwe staatslieden verleiden liet, blijve hier in bijzonderheden onbesproken. Het zij genoeg te melden, dat ten laatste het volk door valsche bullen in den waan werd gebracht, als zou Frankrijk tot een vasalstaat des Pausen zijn verklaard. De vrijheid en onafhankelijkheid des lands, zoo heette het, liepen gevaar. Dringend werd een beroep gedaan op het patriottisme der natie, en welk Franschman kan bij het aanroeren dier snaar zich beheerschen 1 In grooten getale kwamen de opgewonden standen in 1303 te Parijs bijeen, waar de schaamtelooze du Plessis de grofste lasteringen tegen Christus' Stedehouder uitsprak en op een algemeen concilie appelleerde. De hooge geestelijkheid, deels door hartstocht verblind, door list misleid .of uit vrees voor 'skonings gramschap stemde toe in het appèl. Maar ook de lage geestelijkheid, abten en kloostervoogden, door geheel Frankrijk, lieten zich, op enkele uitzonderingen na, door overreding of geweld tot die oproerige daad overhalen. Ook de Dominicanen in Frankrijk, wij mogen het niet verhelen, lieten zich door den stroom meesleepen. Alleen het klooster te MontpeUier, voor zoover bekend is, weerstond kloekmoedig 's konings handlangers, die adhaesie eischten; doch daarom werd aan de communauteit beteekend, dat zij binnen drie dagen het geheele koninkrijk had te verlaten. De provincie van Frankrijk was echter geenszins de geheele Orde; en wat aan de Seine werd besloten en door het klooster van Saint-Jacques goedgekeurd^ vond daarom elders nog geen instemming. Integendeel op het generaal-kapittel te Venetië in 1297 werd het volgende vastgesteld: „Daar wij: krachtens onzen staat den vrede der Kerk naar ons vermogen moeten zoeken, bevorderen en beschermen, gebieden wij ten stelligste aan alle broeders in kracht der gehoorzaamheid, dat niemand, zich vermete aan degenen, die tegen onzen heer en opperpriester Bonifacius en tegen de heilige Roomsche Kerk zijn opgestaan, in 't geheim of in 't openbaar raad, hulp of gunst te verleenen. Eveneens bevelen wij en dringen er ten sterkste op aan, dat zij in openbare sermonen en elders, waar het gelegen 264 komt, prediken, leeren en standvastig getuigen, dat Bonifacius de ware paus, de opvolger van Petrus en de plaatsbekleeder is van Jesus Christus." — P. Nicolaas Boccasius, de generaal, voegde een begeleidend schrijven daaraan toe, waarin hij zegt: Eert bovenal onzen allerheiligsten vader en heer Bonifacius, door Gods Voorzienigheid, Opperpriester, als den waren Stedehouder van Christus op aarde en den wettigen opvolger van Petrus, het hoofd der Apostelen. Verfoeit al wat door sommigen tegen diens waardigheid en staat wordt aangevoerd en beweerd, als leugentaal en heiligschennis. In den rampspoed, welken sommigen tegen de heilige Kerk en haren herder trachten te verwekken, stelt u als een onwrikbaren muur voor het huis Gods, ijverend, als verknochte en dankbare zonen voor de eer van uwen vader en voor de hoogste apostolische waardigheid.') Op het generaal-kapittel te Keulen in 1301 vermaande de toenmaligen generaal P. Bernardus de Jusix alle ordebroeders: „Ofschoon gij te allen tijde de kerkprelaten en de overige religieusen eerbied en liefde moet toedragen, bid en vermaan, en bezweer ik u in den Heer, dat gij thans, nu de tijden zoo ernstig zijn, voor zooveel in u is, den vrede met allen bewaart en zorgvuldig u onthoudt van wat anderen tot ergernis zou uitdagen. Wanneer gij ovei? den hèiligsten vader onzen Opperpriester in 't openbaar of in 't privaat moet spreken, weest dan, zooals'het betaamt, voorzientig in uwe woorden, opdat daarin niets worde gevonden dat van de waarheid afwijkt, aan de billijkheid te kort doet, oneerbiedigheid verraadt of niet van vereering voor diens heiligheid doordrongen is *). De Orde van den H. Dominicus in den persoon van haar hoofd en de leden van het generaal-kapittel, die officieel alle provinciën vertegenwoordigen, bleef dus aan Bonifacius VIII getrouw. Het was Philips den Schoonen en diens verfoeilijken aanhang niet genoeg Bonifacius VIII te hoonen en te verguizen in zijne waardigheid, ook aan zijn gewijden persoon zouden zij zich vergrijpen. Willem van Nogaret, minister des konings, bestormde met een woeste krijgsbende onder de lelievaan het pauselijk paleis te Anagni. Onverschrokken op zijn zetel in hoogpriesterlijk gewaad 1) Reichert. Litt. Encycl. Mag. Gen. Mon. O. P, Hist. V. p. 169. a> Beiehert, J. c. p. 177. 285 en het kruis in de hand wachtte de 86-jarige grijsaard de snoode geweldenaars af. Alles nam overhaast de vlucht; wachters, kamerdienaars, prelaten,^ kardinalen, allen vloden heen; slechts twee kardinalen hielden stand, bereid om hun meester in den dood te volgen ; het waren : kardinaal 'Petrus van Bint-Sabina en kardinaal Nicolaas Bocasino, de voormalige generaal der Dominicanen, Zij waren getuigen van de grievende beleediging en gruwzame mishandeling, waaraan het eerbiedwaardig Opperhoofd der Kerk bloot stond, het treffend evenbeeld van den lijdenden Christus, bespot door de ruwe krijgsknechten. Het weerloos slachtoffer overleefde dien laaghartigen aanslag slechts enkele dagen. De verguisde Opperpriester stierf met woorden van vergeving op de lippen, doch zijn opvolger, Nicolaas Boccasino of Benedictus XI brandmerkte het misdrijf voor de geheele wereld. Geen tijd zal de schande uitwisschen, waarmede de oudste dochter der Kerk zich door dit schelmstuk beladen heeft. Hoe aanstekelijk het voorbeeld van Frankrijk op de andere natiën werkte, bleek duidelijk, toen in 1324 paus Joannes XXII Lodewijk, hertog van Beieren, in den ban deed, omdat hij zich wederrechtelijk het koningschap van Duitschland had aangematigd en de vijanden der Kerk gesteund. Als een oorlogsverklaring werd den Opperpriester de appellatie van Bachsenhausen toegeworpen, waarin hij van schaading der Bijksreehten werd beschuldigd en tot ketter en godslasteraar .verklaard. Deze laatste aanklacht kwam uit de pen der dweepzieke Spirituajan, die, Veroordeeld door den Paus, tot Lodewijk's partij waren overgeloopën en den weerspannigen vorst dreven tot het uiterste verzet. Alle aanspraken op den troon hefctk Lodewijk, hertog van Beieren verloren; zoo luidde het vonnis des Pausen, dat vooral in Duitschaard moest worden afgekondigd. Wie zou zich eohter met die gevaarlijke taak belasten ?. Naast eenige onverschrokken geestelijken, de Orde van Sint-Dominicus. Een bevel des Pausen, gevolgd door een schrijven van den generaal P. Barnabas van Vercelli, liet geen twijfel over. Maar deze zending stond gelijk aan den ondergang der Duitsche provincie. Daar zou een storm losbreken en nog geweldiger dan tijdens Frederik II, want de Spiritualen, die ged^hte volksmenners, zouden het gepeupel ophitsen tegen allen, die den Paus stelden boven den 286 onwettigen keizer. Een heldendaad werd er gevorderd, een offer aan lijf en goed. Sommigen deinsden daarvoor terug en meenden zich lijdelijk te mogen honden, doch de generaal kwam tegen zulk eene halfslachtigheid op. In het kapittel van Venetië in 1325 klaagt hij, dat eenige broeders in Duitschland nalatig zijn geweest in het afkondigen van het proces en ontslaat hij om deze reden den prior van Regensburg uit zijn ambt. Openlijk verklaarde Lodewijk de Beier aan Joannes XXII den oorlog. Terwijl de Paus te Avignon resideerde, trok hij verwaten met zijn benden naar Rome om daar zijn wraaklust bot te vieren. Die tocht ware een triomftocht geweest, indien de inquisiteurs der Orde niet hier en daar de Gibellijnsche zegezangen hadden verstoord. P. Benedictus van Assignano sprak de excommunicatie over 's keizers aanhangers uit en belegde Como en Cremona met het interdict, welke daad hem bijna het leven kostte. P. Aycardus, aartsbisschop van Milaan, weigerde de gewijde ijzeren kroon te zetten op een hoofd, dat door den banvloek was getroffen. Liever verliet hij zijne bisschopsstad dan zulk een heiligschennis te plegen. In de Eeuwige Stad bereikte de ergernis het hoogtepunt. De geëxcommuniceerde vorst liet den wettigen Opperpriester vormelijk als ketter veroordeelen en in effigie op hot Sint-Pietersplein verbranden. Op Rome's Stoel plaatste hij een tegenpaus, door wien hij zich tot keizer liet kronen. Met geweld stuurde hij op een schisma aan. Op Pinksterdag 1328, denzelfden dag, waarop te Rome dit heiligschennend bedrijf werd afgespeeld, vaardigde de generaal der Dominicanen in het kapittel te Toulouse het volgend bevelschrift uit: „Uit kracht van den H. Geest en de heilige gehoorzaamheid beveelt de magister der Orde aan alle broeders Lodewijk, voorheen hertog van Beieren, vijand en vervolger der heilige Roomsche Kerk, als ketter veroordeeld, alsook zijn eveneens veroordeelde medeplichtigen te mijden. Hij beveelt het door de heilige Roomsche Kerk opgelegd interdict streng te onderhouden, en verbiedt hun raad, hulp of gunst te verleenen, hoegenaamd ook. Overtreders van dit bevel zullen onmiddellijk met den kerker worden gestraft. Bovendien bevelen wij onzen broeders onder hetzelfde gebod, dat zij ijverig de 287 straffen, door den Paus tegen genoemden Beier uitgevaardigd, afkondigen" '). Het volgend jaar richtte de Paus een schrijven tot het kapittel om de Orde moed in te spreken bij de vele beproevingen, die zij ter wille van Christus' Kerk te verduren had. Hij beval zich in knre gebeden en verzekerde haar zijn gunst2). Deze beproevingen waren inderdaad niet gering: Te Pisa, Arözzo, Lucca, Viterbo, Milaan, Brescia werden de Dominicanen uit hunne kloosters gedreven, bespot en mishandeld. Als vogelvrij verklaarden doolden zij rond, achtervolgd door hunne vijanden, ontweken door de getrouwe geloovigen, die vreesden hulp te verleenen. Gelukkig verleende de Paus volmacht om in veilige oorden refugie-huizen te stichten. Hij gaf daartoe verlof in deze vleiende woorden i „Uwe heilige Orde, door de goddelijke Voorzienigheid in het veld des Heeren geplant, verdient des te meer door den apostolischen Stoel te worden verheerlijkt en in de Kerk uitgebreid, naar gelang hare zonen zich aan dienzelfden Stoel meer verknocht toonen, door hunne onover^ winnelijke standvastigheid, hun ijver voor het goede, en zich stellen als een borstwering voor de verdediging van het rechtzinnig geloof" 3). In Duitschland was de toestand niet minder droevig. Overal werd het volk opgeruid tegen degenen, die aan het kerkelijk gezag getrouw bleven. Vooral op de Dominicanen, de verklaarde aanhangers en verdedigers des Pausen, had men het gemunt 4). Wat P. Barnabas van Vercelli bewoog om juist in deze troebele tijden een generaal-kapittel in Duitschland te beleggen, weten wij niet. Misschien was het om-des te krachtiger tegen de geweldena- !) Mortier, o. c. III. p.-^61 en 52. 2) Deze betuiging was geen ijdel woord. Tijdens hot pontificaat van Joannes XXII, 1316—1834, werden' uit de Dominicanen orde benoemd : één kardinaal, 8 patriarchen, 20 aartsbisschoppen, 106 bisschoppen en 18 legaten. 8) Mortier, o. c. III. p. 54. „Au XIHe et au XIV» siècle 1'Ordre se montra trés attaché au SaintStege; c'est la un fait qui se dégage de tops les monuments primitifs de son histoire". — C. Douais. Leg Frère» Pricheurs en Gatcoqne. p. 13 — Paris 1885. 4) «Der Predigerorden als solcher stand auf der papstlicheu Seite." — Hauck. Kirchengeschichle Deutschland», V. 496. 288 rijen van den keizer te protesteeren. In ieder geval, te Keulen werden in 1330 de kapittel-paters bijeengeroepen. Reeds waren zij met den generaal daar bijeengekomen, toen een kloosterzuster, naar men verbaalt, een visioen had van den H. Bervatius, waarin deze Heilige baar openbaarde, dat Lodewijk de Beier gereed stond om het klooster te overvallen. Zijne handlangers waren binnen Keulen om met één slag de gevaarlijkste vijanden des keizers onschadelijk te maken. De zuster waarschuwde onmiddellijk de paters; onverwijld slopen dezen ter poorte uit en vloden naar Maastricht, de stad van Sint-Servaas, waar het kapittel plechtig geopend werd Ben der voornaamste handelingen was het afkondigen der veroordeeling van Lodewijk den Beier en diens medeplichtigen en der strenge bepaling den afvalligen geen dienst te bewijzen. Vermoedelijk was dit verbod gericht tegen sommige broeders, die in den strijd niet standvastig waren gebleven2). Om allen te overtuigen, dat het de uitdrukkelijke wil was van den generaal en den Paus ontvingen de leden van het kapittel een uitvoerig afschrift der veroordeeling met de opdracht deze artikels in de volkstaal af te kondigen, ten einde het volk tot de onderwerping aan de Roomsche Kerk terug te voeren en in hun preeken de weerspannigen, ketters en sehismatieken te logenstraffen. Op de afreis werden eenige 1) Ter gedachtenis aan deze wonderbare redding wordt het feest van den H. Servatius door de geheele Orde ala totum duplex gevierd. 2) „Denunciamus fratribus universia quod omnes et singuli fratres qui quocumque modo Ludovico, quondam Duci Bavariae, Michaeli de Cesena, quondam generali ministro ordinis fratrum minorum et Petro de Corbaria (de tegenpaus Nicolaas V), et complicibus eorum bereticis damnatis ac schismaticis par sanctam Eomanam ecclesiam adhaeserint aut cisdem praestiterint auxilium vel consilium, dudum per reverendum patrem magistrum ordinis fuerint sententialiler et in scriptis carceri poenisque carceralibus condemnati, dictamque condemnationem dictus magister in praesenti capitulo renovavit et publice promulgavit. Quapropter idem magister de voluntate et assensu diffinitorum praecipit in virtule sanctae obedientiae prioribus provincialibus et conventualibus et eorum vicariis, quod diligenter inquirant si sint aliqui vel fuerint in tanto scelere delinquentes; et quoscumque invenerint deliquisse, postquam legitime constiterit poenis dictis sine dilatione puniant nee circa tales sic punitosdispensari valeat nisi, per magistrum ordinis vel capitulum generale." Beichert. — Acta Cap. Oen. II. p. 397. 289 paters aan den Eijn door ridders overvallen en gevangen gezet De vredelievende pogingen door Benedictus XII, den opvolger van Joannes XXII, aangewend, waren niet bij machte om in Duitschland den vrede te herstellen. Lodewijk stoorde zich aan geene vermaningen, verachtte het kerkelijk gezag en duldde niet, dat het interdict over Duitschland gehandhaafd werd. Zij, die zich aan het pauselijk verbod hielden, werden als vijanden van de openbare orde en opstandelingen tegen den keizer verdreven. Talrijke scharen van geestelijken en monniken zwierven in de uiterste armoede dakloos rond. Onder dezen waren ook vele Dominicanen. Zij werden uit geheel Beieren verbannen, alsook uit Straatsburg, Colmar, Spiers en andere plaatsen. Uit Frankfort werden zij verdreven, omdat zij de pauselijke bul aan de kerkdeur hadden gespijkerd. Ook het klooster van Constanz zag zijn bewoners, waaronder de gelukz. Henricus Suso, den weg der ballingschap inslaan. Met recht deed de Vader der Christenheid over deze geweldenarijen zijn beklag bij den keizer en wees bijzonder op de vervolgingen, welke de Dominicanen te verduren hadden 2). Het mocht niet baten. Eerst de regeering van Keizer Karei IV bracht in 1355 in het zoo wreed geteisterde Duitschland verademing en rust. Een der oorzaken, waardoor het pauselijk gezag in die dagen bij verschillende natiën zeer veel heeft geleden, was ontegenzeggelijk het verblijf der Pausen te Avignon. Aan het ophouden van die ramp, met recht de Babylonische gevangenschap genoemd, heeft de Orde van den H. Dominicus machtig bijgedragen in den persoon !) „ Aus Straszburg und Kol mar muszten die Dominikaner we ichen... Besonders den Predigerorden betrachtete Ludwig als feindselig. Ersuchte zu verhinderen dasz ihm neue Niederlassungen gestattet würden.... Die auf der Rückreise von ihrem Qeneralkapittel begriffenen Predigermöncbe wurden von etlichen rheinischen Rittern überfallen und in Haft genommen." — Hauch. o. c. V. 8. 526. 2) Quamplurimos etiam religiosos, et praesertim fratres Ordinis Praedicatorum (qui Dei timorem et araorem, ac reverentiam sedis praedictae suarumque animarum salutem injustis et iniquis mandatis et praesumptionibus sacrilegis et damnandis hujusmodi praeferenles et profanare in' locis praedictis recusarunt divina) fugando, affligendo, et sic crudeliter persequendo, quod multi conventus eorum propter hoe sunt, proh dolor! dissipati. — Mortier, o. c. III. p. 141. 19 290 der H. Catharina Tan Siëna. Zij, die zwakke maagd door God uitTerkoren om het sterke te beschamen, heeft geleden, gestreden en zich gebeel opgeofferd Toor de H. Kerk en haar zichtbaar Opperhoofd den Paus, dien zij met kinderlijke, heilige Tereering den Christus op aarde noemde — dolce Cristo in terra. Toen paus Gregorius XI doof bleef Toor hare dringende smeekbrieTen, trok zij, niet zonder eene ingeTing des Hemels, naar Avignon, waar zij den Opperpriester Gods uitdrukkelijken wil mededeelde en hem, ondanks alle tegenkanting, bewoog terug te keeren naar de Eeuwige Stad, die als een Terlaten weduwe in rouw wegtreurde. Van deze serafijnsche maagd, uit wier geheele leven de geest Tan Sint-Dominicus sprak, ging een wonderbare invloed uit OTer de Orde. Haar biechtTader, den gelukz. Raymundus Tan Capua, die ook haar leerling kon genoemd worden, bezielde zij met een onbezweken ijTer Toor de oorspronkelijke regeltucht; zij wees hem aan als den toekomstigen generaal, die het hervormingswerk der Orde zou beginnen en 'vermaande hare leerlingen in alles tot hem te gaan, want zij zou hem Toorlichten, sterken en beschermen. Bijzonder stortte zij in allen de vurige liefde, waarvan zij gloeide, Toor Christus' Bruid en den Paus Aan de folterendste zielesmart was zij dan ook ten prooi, toen zij Ternam, dat de plichtTergeten kardinalen in 1378 een tegenpaus hadden gekozen, en zij een schisma voorzag met een onafzienbare ellende, met het eeuwig verderf van tallooze zielen. Openlijk getuigde zij, dat Urbanus VI de ware Stedehouder van Christus was; zij schreef de hartroerendste brieven tot kardinalen en koningen om hen te bezweren de eenheid onder de geloovigen te bewaren en bood zich Gode aan als slachtoffer voor het welzijn der Kerk. Het offer werd aanvaard. In de laatste dagen van haar leven werd zij door lichamelijke en meer nog door geestelijke smarten gefolterd. „Weet wel" — zoo sprak zij tot hare bedroefde leerlingen — „dat de ijver Toor de H. Kerk mij verbrandt en verteert. De liefde tot Jesus' Bruid is de eenige oorzaak van mijn dood". — Haar laatste vermaning was: „Bemint den Paus en de Kerk; blijft getrouw in uwe liefde" '). !) Den 18<ïen April 1866 werd de, H. Catbarina van Siëna door paus Pius IX tot tweede Patrones van Rome verklaard. 291 P. Raymundus van Capua volgde de lessen zijner geestelijke dochter. Bij hem zou geen twijfel aan de wettigheid der pauskeuze van Urbanus VI opkomen. Prior te Rome tijdens het conclaaf, was hij van vele omstandigheden ooggetuige geweest en legde daarvan een beëedigd verslag af). Ongelukkig was dit niet het geval met den generaal der Orde P. Hellas Raymond, die de beëedigde verklaring der afgevallen kardinalen meende te moeten vertrouwen. Het gevoelen van de universiteit van Parijs en van den koning van Frankrijk gaven daarbij den doorslag. In 1379 schaarde hij zich openlijk aan de zijde van den tegenpaus Clemens VII. Als gevolg van dezen stap ontstond een scheuring in de Orde, doch de meerderheid bleef den waren Paus getrouw. Van de negentien provinciën erkenden dertien Urbanus VI als Christus' Stedehouder ; zij scheidden zich van P. Helias Raymond af en kozen te Bologna in 1380 P. Baym. van Capua tot hun generaal. Duitschland, en derhalve ook Nederland, stond aan de zijde van den wettigen Opperpriester. Het ligt buiten ons bestek een overzicht te geven van de ergerlijke toestanden, welke door dit schisma in de Kerk geschapen werden. Die toestanden werden zoo verward, dat zelfs Heiligen, gelijk de H. Vincentius Ferrerius en de H. Coleta, te goeder trouw voor een wijl den tegenpaus aanhingen. Pogingen tot oplossing der jammerlijke verdeeldheid werden verschillende malen beproefd en mislukten, totdat eindelijk in 1414 op het Concilie van Constanz de lang afgebeden eenheid tot stand kwam door de keuze van paus Martinus V. Aan dezen gelukkigen uitslag had de Orde een werkzaam deel gehad. Als afgevaardigde van Gregorius XII was kardinaal Joannes Dominici, de stichter en.- eerste prior van het klooster te Fiesole, erin geslaagd den bejaarden Opperpriester tot afstand van alle rechten te bewegen en daardoor voor eene nieuwe pauskeuze den weg te banen. Aan den invloed van den H. Vincentius was het grootendeels te danken, dat Castilië, Arragon en Navarre de zijde van Benedictus XIII, of Petrus de Luna, verlieten en zich aansloten bij het Concilie. — „Zonder uw zwaarwichtig gezag — schreef de kanselier Gerson aan den H. Vincentius — zou de koning van *) Cor mier. — B. Uaym. Opuscula et Litterae. p. 81. | 5, 292 Arragon zich nooit onttrokken hebben aan de gehoorzaamheid van den halsstarrigen Petrus de Luna" '). De geweldige strijd, dien het Pausdom in de 14de eeuw te doorstaan had, gold niet alleen een verzet tegen een pauselijk' besluit, een kwestie van rechtsgebied, maar het recht zelf. De grondslagen van het Primaat, dat van goddelijken oorsprong is, trachtten de keizersgezinde rechtsgeleerden te ondermijnen. Niet de pamfletten en vlugschriften, maar de tractaten, waren het grootste gevaar. Onder deze werken is de Defensor pacis van Marsilius van Padua en Joannes de Janduno het meest berucht. De wetgevende en rechterlijke macht der Kerk, zoo leerden zij, berust bij het volk, waarvan de keizer de eerste vertegenwoordiger is. Den keizer komt het toe den Paus aan te stellen, af te zetten of te straffen. Alle tijdelijke goederen der Kerk zijn ter beschikking van den keizer; kortom, een bijna onbegrensde macht wordt den keizer toegekend. Tegen deze stellingen, die met smaadheden tegen het Pausdom gingen gepaard, trokken de Dominicaan Petrus de Palude, de Minderbroeder Alvarus Pelagus en de Augustijn Augustinus Triuniphus te velde, maar sloegen in de hitte van den strijd soms tot andere uitersten over. Eveneens traden voor de rechten van het Pausdom op, de Dominicanen : Tolomaeus van Lucca, Willem van Gorlin, Hervé van Nédelec en anderen. Het Westersch Schisma bracht niet alleen ketters, maar ook goedgeloovige Katholieken er toe om tot oplossing der tweespalt voorstellen te doen, die in strijd waren met de Primaatsrechten van Christus' Plaatsbekleeder. De zoogenaamde conciliaire beweging bracht menigen theologant op het dwaalspoor. Dit bleek op het Concilie van Constanz en meer nog op dat van Bazel. Een zekeren steun vond daarbij de H. Stoel in de Dominicanen, die gevormd in de school van Sint-Thomas, aan den Engelachtigen Leeraar hun krachtigste wapenen ontleenden. P. Barth. Tjexier, generaal der Orde, P. Henricus Kalteysen, inquisiteur te Mainz, P. Joannes van Montenigro, provinciaal van Lombardije, P. Joannes de Torquemada en nog meer ordebroeders maakten op het Concilie van Bazel zulk een schitterende figuur, dat zij ons P. Joannes van Bagusa doen vergeten, die zich door de machtige oppositie liet 1) Mortier, o. c. IV. p. 106. «93 meesleepen. Vooral mogen wij fier zijn op Joannes de Torquemada, die voor de waardigheid, de rechten en praerogatieven des Pausen met zulk een macht van bewijzen en kracht van betoog voor den Paus opkwam, dat de tegenstanders zich hadden moeten gewonnen geven, indien zij niet zoozeer door hartstocht waren verblind geweest. Het Concilie, ofschoon door paus Eugenius IV opgeheven, ging halsstarrig voort langs den weg van verzet, die naar den afgrond van het schisma voert, doch de aanzienlijkste prelaten en godgeleerden weigerden te volgen, verlieten de plaats der ergernis en bleven den wettigen Paus getrouw. Onder dezen was ook P. Joannes de Torquemada, van wien paus Eugenius in een afzonderlijk diploom van 30 October 1436 getuigde, dat hij zich door zijn wetenschap, zijn moed en zijn waardige houding jegens den apostolischen Stoel en de Roomsche Kerk ten hoogste verdienstelijk had gemaakt. Geen wonder dat de kloeke kampioen den eeretitel verwierf van Defensor fidei De Paus ontvangt zijne macht onmiddellijk van God; de Paus bezit de geheele volheid der hoogste macht (forma monarchica), de Paus staat boven een Algemeen Concilie, de Paus heeft ambtshalve een onmiddellijk gezag over alle kerken, gezamenlijk en afzonderlijk, de Paus is onfeilbaar in zaken des geloofs; dit zijn de vijf kardinale stellingen, welke de Orde als een kostbare traditie van het hoofd harer school, den H. Thomas, steeds heeft bewaard en gehandhaafd. Het is de onverwinbare vijfhoek, waartegen in den loop der eeuwen verschillende ketterijen te vergeefs hebben stormgeloopen. Men zou op een heele reeks kloeke strijders kunnen wijzen, die met al de gaven van hun verstand en hun hart geestdriftig dezen burcht verdedigd hebben tegen de verwoede aanvallen van Wicleffisten, Hussieten, Lutheranen, Zwinglianen, Calvinisten, Jansenisten, Gallicanen, Josephinisten, enz. Bepalen wij ons tot een enkelen greep. i) Mortier, o. c. IV. p. 809. Kardinaal Joannes de Torquemada of Turrecremata wordt genoemd „de eer van ziju geslacht en z\jne Orde, een schitterend licht en een steunpilaar der geheele Kerk". — Script. Ord. I. p. 837. — schreef o. a. Summa contra ecclesiae et sedis apostolicae adversarios. Dit werk, in 886 hoofdstukken verdeeld, gold in de 16geerd. — De Godsdienst'vriend. 326 zucht: „Ontferm U onzer goede Jesus, die goedertieren voor ons hebt geleden". Dat pijnigend schuldbesef, dat diepgevoeld mededoogen, dat schrijnend zieleleed, zij bereikten het toppunt bij het binnentreden der kapittelzaal, .waar het grootsche schouwspel der Kruisiging, de hoogste triomf der goddelijke Liefde, den kloosterlingen toeriep: Sic Deus dilexit mundum ! — Inderdaad, nooit werd den Dominicaan 's Heeren Passie levendiger voor oogen gesteld en roerender gepredikt dan door de visioenen van San Marco. Wij begrijpen, dat de verstorven Savenarola, wanneer hij mijmerend door deze kloostergangen voortschreed, aan die tafereelen de diepste gedachten en de innigste gevoelens dankte voor zijn aangrijpende boete-preeken ; dat hij bij die beschouwing zijn overstelpt gemoed uitstortte in zijn Laude al Crocifisso, met dat verteederend refrein : O gran bonté, Dolce pietè, Felice quel che teco unito sta! •) In Jesus' heilig Lijden kan men niet ten volle deelen, wanneer men niet deelt in de smarten van Maria. De Passie van Christus en de Compassie Zijner gebenedijde Moeder zijn één; haar 'weedom is een weerklank, een echo, van de bittere klucht van den Man van Smarten : „O Gij allen, die voorbijgaat langs den weg, aanschouwt en ziet, of er een smart is, gelijk aan mijne smart". De devotie voor Jesus' Lijden ging daarom in de Orde, gelijk overal elders, steeds gepaard met de vrome herdenking van Maria's medelijden. Wij herinneren slechts aan den gelukz. Henricus Seuse, die 's avonds bij het Salve Regina zich voorstelde, als begeleidde hij troostend Maria bij haar terugkeer van Calvarië; aan zijn reeds genoemde „Honderd Artikelen", waarin zoovele punten voorkomen ter overweging van Maria's smarten. Verder aan het feest der Compassie-, dat van oudsher in de Orde werd gevierd. Bij de meer realistische vereering in de 15de eeuw —gelijk mén zegt — merken wij op, dat Maria's Weeën bijzonder worden herdacht door de Broederschap der Zeven Weeën, waaraan de Dominicaan Michael Francois, vicaris-generaal der Hollandsche Congregatie krachtigen steun verleende. Door den gelukz. Alanus de Rupe, P. Cornelius van Sneek en andere ordebroeders werd deze devotie onder het volk zooveel mogelijk verbreid. In de 16de eeuw verdient de gelukz. Catharina van Racconigi x) Villari. Jèrfme Savonarole. II. p. 542, 327 (t 1547) onze aandacht. Zij verwijlde menigmaal bij het Lijden van den Godmensen, en kon zich niet genoeg in dien afgrond van Liefde verdiepen. Toen zij eens den doodsangst van Christus op den Olijfberg overwoog en vurig smeekte in dat lijden en die benauwdheid te mogen deelen, verscheen haar de Heiland in een vurig rood gewaad, terwijl Zijne heilige Wonden stralen schoten. Hij strekte Zijn goddelijke handen naar Catharina's handen uit, en het was, alsof een bloedige straal uit Zijne heilige Wonden de handen Zijner bruid doorboorde. Eveneens geschiedde met hare voeten en haar hart. Hetzelfde voorrecht viel ook te beurt aan de gelukz. Osanna van Mantua (t 1505) en de gelukz Lucia van Narnr (1544). Meer uitvoerig zijn wij ingelicht omtrent de lijdensextase van de H. Catharina de Kicci. Den eersten Donderdag van Februari 1542 ving die wonderbare geestverrukking aan, die van Donderdagmiddag twaalf uur tot Vrijdagmiddag vier uur aanhield en zich gedurende twaalf jaren wekelijks herhaalde. Achtereenvolgens, steeds op dezelfde' tijden en met gelijke tusschenpoozen, trok dit droevig schouwspel, beginnend met Jesus' afscheid van Zijne H. Moeder, en eindigend met de begrafenis des Heeren, haren door smart verbijsterden geest voorbij. Haar lichaam volgde op merkwaardige wijze de verschillende bewegingen van Jesus' Lijden, de bittere Passie. Evenals de Heiland bood zij hare handen aan om ze met ketenen te beladen, richtte zich op, als werd zij aan de geeselkolom gebonden, boog het hoofd, als ging het gebukt onder de doornenkroon, strekte hare armen uit om ze aan het kruis te laten vasthechten en scheen ten laatste van smarten den geest te geven. De verzuchtingen, de smartkreten, die zij bij die verrukkingen slaakte, gaven duidelijk te kennen, hoever zij op den lijdensweg gevorderd was. Eerst vernam men den teederen afscheidsgroet van Jesus aan Zijne Moeder, dan teekenden de zielsangsten zich steeds scherper op haar gelaat, totdat zij bijna «ieltogend zuchtte: „Vader, laat deze kelk van mij voorbijgaan". Kalme berusting daalde nu over haar neder, terwijl zij sprak : „Niet mijn wil, maar Uw Wil geschiede". De smartelijke trekken, die vervolgens haar gelaat misvormden, duidden aan, dat zij den kruisweg begonnen was. Ten slotte strekte zij zich pijnlijk uit, als stierf zij weg in folterende pijnen. Op een dezer Vrijdagen ontving zij tijdens de extase plotseling geweldige stooten door handen en voe- 328 ten, alsof deze aan .het kruis werden geklonken-- een lans scheen haar hart te doorboren en veroorzaakte zoo hevige pijnen, dat zij met Jesus dreigde den geest te geven. Toen zij tot zichzelve kwam, was haar lichaam vermagerd en loodkleurig en haar gelaat verbleekt als van een lijk. Zij zag hare handen en voeten op geheimzinnige wijze doorboord, en gevoelde een breede wond aan hare zijde. Na haren dood bespeurde men op haar hoofd bloedige littee-, kens eener wondervolle kroon, en op haren rechterschouder een breede loodvervige streep, het onuitwischbaar spoor van het kruis, dat zij wekelijks met Jesus van Pilatus' voorhof naar Calvarië's bergtop had gedragen '). Terzelfde tijd, dat deze wonderteekenen aan de H. Catharina te Prato in Toscane geschiedden, zat te Rome op den pauselijken troon de heilige Paus, Pius V. Ook hij, als Christus'.Plaatsbekleder, kende geen grooter zielsgenot dan de voetstappen te drukken van zijnen met het kruis beladen Meester. Niet den breeden weg van 's werelds grootheid, maar het doornig pad der vernedering had hij zich tot levensdoel gekozen. Op zijn schrijftafel stond een kruisbeeld, waaronder deze woorden waren gegrift: Mihi absit gloriari nisi in cruce Domini nostri Jesu Christi. Van mij zij het verre te roemen dan in het kruis onzes Heeren Jèsus Christus." Deze tekst was zijn lijfspreuk. Tot dit beeld richtte hij meermalen gedurende zijne werkzaamheden vertrouwvol den blik; hij scheen er geheimzinnig mede te spreken en drukte vaak in vervoering zijne lippen op de met nagelen doorboorde voeten. Booswichten hadden deze vrome gewoonte des Pausen gadegeslagen; zij bestreken de voeten van het kruisbeeld met zwaar vergif. Toen nu de H. Vader als naar gewoonte zijne lippen wilde brengen aan Jesus' gezegende Wonden, trok het kruisbeeld eensklaps de voeten terug. De verraderlijke toeleg werd ontdekt; de lijdende Godmensch had Zijn trouwen navolger van een wissen dood gered. Ook in Spanje leefde destijds een kloosterling, die van den waren geest van Sint-Dominicus was doordrongen : de H. Ludovieus Berlrandus. „Niemand" — zoo placht hij te zeggen — „komt tot !) In de canonisatie-bul worden deze wondervolle omstai dighed' n uitdrukkelijk vermeld. Zie de Lijdenshymne van de H. Catharina de Ricci in Sint Dominicus' Bfoemen. Dl. II. big. 198. 329 hooge beschouwing zonder den weg van Christus te volgen, zonder Zijn Lijden mede te lijden." Vandaar wilde hij, dat elke kloostercel een kruisbeeld had, opdat dit zichtbaar aandenken aan den goddelijken Minnaar der zielen tot wederliefde zou ontvlammen. „Het Kruis ' — zoo leerde hij — „is de kweekschool, waar de liefde, „de gehoorzaamheid, de ootmoed en alle deugden spoedig en treffend worden geleerd. Niemand kan een ware zoon van den H. Dominicus zijn, als het beeld van onzen gekruisten Verlosser zijne cel niet versiert." — Met het Kruisbeeld in de handen stierf hij, ondanks de geweldigste smarten, blijmoedig den dood der Rechtvaardigen. In de 17de eeuw was Lima, de hoofdstad van Peru, getuige van het wonderbaar leven eener tengere maagd, Sint-Bosa, die door de gruwzaamste versterving in Jesus' smarten wilde deelen en met Hem iian het Kruishout gehecht worden. Christo confixus sum Cruci, dit woord van Sint-Paulus was haar ideaal. Zij vlocht zich een doornenkroon van scherpe nagelen, sleepte zich voort onder een zwaren kruisbalk, laafde zich met alsem, gunde het afgebeulde lichaam geen oogenblik rust, maar straalde van hemelsche vreugde, toen eindelijk de goddelijke Bruidegom haar de bruiloftszaal ontsloot. Sinds de laatste twee eeuwen heeft de vereering van Jesus' H. Lijden in de Orde van Sint-Dominicus zich bij vele vrome zielen geopenbaard door een volkomen of gedeeltelijke stigmatisatie. Eenigen ontvingen aUe vijf heilige Wondteekenen, anderen de wonden der Doornenkroon, nog anderen alleen de Zijdewond. Bij sommigen had slechts een plastische stigmatisatie plaats, d. w. z. hun lichaam ontving tijdens de extase een afdruk van hetgeen zij in den geest overwogen. Het aantal dezer begenadigden gaat tachtig te boven, een getal, zoo hoog als er geen andere Orde kan aanwijzen. In hoever deze mystieke verschijnselen aan bovennatuurlijken invloed zijn toe te schrijven, staat alleen ter beoordeeling van den H. Stoel •). Ten slotte maken wij melding van een voorstelling, die het ideaal der Orde treffend uitdrukt. In 1652 boden de Dominicanen van Antwerpen hun waardigen Prior Marius, Ambrosius Capello, toen deze tot den bisschopszetel dezer stad was verheven, een gra- !) Année Dom. 3 Avril. p. 104. 380 vure aan, waarop de goddelijke Verlosser is voorgesteld, kangende aan het Kruis. Rondom het Kruis zweven Engelen met een banderol, waarop de woorden: Nos autem praedicamus Christum crucifixum. Aan den voet des Kruises bevinden zich de H. Dominicus en de Heiligen zijner Orde met de hun toekomende attributen. In een onderschrift vermelden de volgende disticha, hoe allen aan het Kruis genade en werkkracht danken. A Cruce Dominico Lumen stellaeque facisque A Cruce delusus virginitatis odor. A Cruce judicii praeco Vincentius Orbi Missus, ut extremum clamet adesse diem. A Cruce Baymundi claves traxere valorem; A Cruce grata Deo chartula pondus habet. A Cruce mortifera morti velut arbore vitae Facta Petro mortis mors medicina fuit. A Cruce ceu Christi cathedra sapientia Thomae. A Cruce dulce tibi fit Catharina pati. A Cruce virgineae didicisti Matris amorera Parvule non parvo, fili Hyacinthe, bono. A Cruce Bertrande mortis sunt pulsa venena. Sub Cr nee Pius orat, bajulat Bosa cruce. 3 De devotie tot het Allerheiligst Sacrament. De H. Dominicus en het H. Sacrament des Altaars. Voorschriften van den eerbiedwaardigen P. Humbertus van Romans, aangaande de H. Mis en de H. Communie. — Kardinaal Hugo van St. Cher en het feest van het H. Sacrament. — De H. Thomas en de getijden van het H. Sacrament. — De H. Agnes van MontePulciano en de gelukz. Imelda. — De mystieken: Eckhardt, Tauler en de gelukz. Henricus Suso. — De H. Catharina van Siëna ende veelvuldige H. Communie. — De H. Joannes van Keulen. — De broederschap van het H. Sacrament te Rome. — P. Billuart te Maastricht. — Aartsbroederschap voor een goede Eerste H. Communie onder de bescherming der gelukz. Imelda. 331 4. De devotie tot het H. Sacrament des Altaars Voor den H. Dominicus was het ongetwijfeld een voorrecht, dat op zijn toekomstig leven invloed zou uitoefenen, vroegtijdig ter opvoeding te worden toevertrouwd aan zijn oom, den aartspriester van Gumiel d'Izan. Wel moest hij reeds op zevenjarigen leeftijd de bekoorlijkheid van den hniselijken haard derven, den liefderijken omgang zijner ouders, doch daartegenover mocht hij zich gelukkig rekenen te wonen in de schaduw van 's Heeren Huis en dagelijks met den God der tabernakelen te verkeeren. Als voor Samuel was het hem een vreugde den altaardienst te verrichten, het koorgebed bij te wonen, maar vooral om te gaan met Dengene, wiens vermaak het is, te zijn met de kinderen der menschen. Daar ontlook in zijn lelieblanke ziel die vurige liefde tot Jesus in het H. Sacrament, waarvan zijn geheele leven zou worden bezield. Na den studententijd gaf hij met blijdschap gehoor aan de roepstem van bisschop Azevedo, om te Osma het kanunnikenleven aan te nemen. Buiten den koordienst, waarin hij zijn overstelpt gemoed in de heerlijkste lofzangen kon ontboezemen, toefde hij vaak langen tijd des daags en vooral des nachts in de kerk om zich aan het gebed en de beschouwing over te geven. Deze jaren strekten hem tot een waardige voorbereiding voor het H. Priesterschap, voor het zalig oogenblik, waarop hij het vlekkeloos Offerlam met reine hand ten hemel zou heffen. De H. Mis werd voor hem het gewichtigste oogenblik zijns levens; dan stortte hij zijne vurige liefde, zijne dringendste beden voor God uit. Toen hij zijn eerste leerlingen door het afleggen der geloften in de Orde zou aannemen, droeg hij eerst het H. Misoffer op. Alvorens den verongelukten jongeling Napoleon ten leven te wekken, besteeg hij de altaartreden om de H. Offerande op te dragen. Bij de Consecratie, terwijl hij het aanbiddellijk Lichaam des Heeren ophief, werd hij door een wondere kracht van den grond opgenomen, gelijk de aanwezigen vol verbazing waarnamen. Daarna door Gods geest bezield, sprak hij, zooals weleer de H. Petrus: „Jongeling, in den naam van onzen Heer Jesus Christus, sta op". — Het was zijn levensregel om na de Metten, als de broeders zich te ruste begaven, in de Kerk voor het altaar den nacht in waken en bidden door te brengen. Daar slaakte hij liefdezuchten, bad God 362 om ontferming voor de zondige wereld, smeekte om ontbonden te worden en met Christus te leven. Bij de beschouwing van dien goddelijke liefdegloed, ontvlamde zijn liefdevuur voor de bekeering der zondaars. Dreigde den broeders ramp of gebrek, zooals bij de wonderdadige spijziging, dan begaf hij zich ter kerke, wierp zich voor den Heer, om daar den Hemel een heilig geweld aan te doen. Door geheel zijn leven spreekt de verzuchting: „Hoe liefelijk zijn uwe tenten, o Heer der heerscharen". Deze devotie tot het H. Sacrament is als 't ware een karaktertrek, dien wij bij zijn opvolger, den gelukz. Jordanus van Saksen, en de eerste broeders opmerken. Ook Jordanus toefde bij voorkeur des nachts aan den voet der altaren, ja, alle broeders der eerste tijden — zoo melden ons de kroniekschrijvers — brachten dagelijks geruimen tijd in 's Heeren heiligdom door. Te Parijs — zoo verhalen zij — was het koor voortdurend bezet door broeders, die daar in de beschouwing van Jesus in het Geheim .Zijner Liefde waren verslonden. In de eerste helft der 13de eeuw kwijnde het geloofsleven, omdat de Christenen, zooals men weet, nalieten zich te sterken door het Brood der Engelen. Zelfs menig priester was nalatig in het opdragen der H. Mis, menig Christen onverschillig voor het bijwonen der H. Offerande. Van de nieuwgestichte Orden ging een krachtige beweging uit tot het waardeeren van Gods genademiddelen. De H. Eaymundus van Pennafort, derde generaal der DominicanenOrde, begaf zich nooit tot het opdragen van het H Sacrificie zonder zijn hart door de Biecht van de geringste fouten gezuiverd te hebben; en, zooals zijn levensbeschrijver als een bijzonderheid aunteekent, hij las de H. Mis dagelijks. Wanneer hij somtijds door omstandigheden op reis verhinderd was de H. Mis op te dragen, was hij geheel- den dag terneergeslagen en bedroefd. Humbertus van Romans, de vijfde generaal der Orde heeft ons treffende beweegredenen aangegeven, waarom de geloovigen en vooral de religieusen dagelijks gaarne de H. Mis moeten bijwonen. Hij zegt o.a.: „Omdat daar een spijs der zielen gegeven wordt, een brood, dat strekt tot onderhoud van een leven, dat dagelijks verzwakt. Daar blikt men met de oogen des geloofs naar de opgeheven koperen slang, om genezen te worden van de giftige beten, die ons dagelijks worden toegebracht. Welk een minachting, dat de mensch 333 öp aarde in zijn nabijheid nalaat eene plaats te bezoeken, waar hij den Koning des Hemels kan aantreffen, die om zijnentwil op aarde is nedergedaald! Welk een onverstand, dagelijks om het dagelijksch brood te gaan bidden en het zoo uitnemend Brood, dat uit den Hemel gedaald is, te versmaden." ') — In een levensregel voor de novicen, welken men dezen kloosteroverste toeschrijft, wordt aangedrongen, dat de jeugdige religieusen den dag vóór de H. Communie en dien dag zelf zich onthoudeu van gesprekken en veistrooiïngen, zich inkeeren uit eerbied voor den grooten Heer, dien zij ontvangen hebben, n.1, Christus onzen Heer; in gebed en godsvrucht den tijd doorbrengen, en innig verkeeren met een zoo grooten, liefderijken Gast.2) Aan dienzelfden Generaal heeft de Orde de liturgie te danken, welke zij thans nog krachtens pauselijke volmacht onderhoudt. Met betrekking tot de H. Communie schrijft hij voor, dat op de dageu der generale Communie eerst in de kapittelzaal een toespraak iü de volkstaal moet gehouden worden, waarna een generale absolutie. Als Commuuiedagen stelt hij vast: alle Zondagen van den Advent en de Quadragesima, Kerstmis, Besnijdenis, Drie-Koningen, Witte Donderdag, Paschen, Hemelvaart, Pinksteren, Triniteit, alle Mariafeesten, Sint-Petrus-en-Paulus en verder alle veertien dagen.') — De tijd der veelvuldige en nog minder der dagelijksche H. Communie was nog niet aangebroken. Om tijdens de H. Mis de aandacht der geloovigen te wekken op de komst of de aanwezigheid van Christus en daardoor hun godsvrucht te verlevendigen, schreef hij voor, dat na het Sanctus tot de Post-communio in de stille Mis een derde kaars worde ontstoken, als beeld van Christus, het „Licht des Hemels". Bij plechtige Missen moeten vóór de Elevatie meerdere kaarsen worden ontstoken 4). Wanneer de religieusen door het woord en het voorbeeld hunner oversten aangespoord werden tot de vereering van het H. Sacrament, dan is de gevolgtrekking gewettigd, dat zij in hun preeken, lessen en geschriften krachtig hebben meegewerkt om bij het Christenvolk !j Humb, de Rom. Opera de Vita Regutari. II. p. 80. 2) „ „ , „ » «II- P- 5*2. s) Caeremon. O. P. no. 1309. *) Caerem. O. P. no. 494, 941, 618. 834 de vereering van het H. Altaargeheim te vermeerderen. De H. Petrus van Verona, die het geloof met zijn bloed bezegelde, verdedigde de H. Eucharistie tegenover de ketters; de H. Hyaeinthus redde op wonderbare wijze het H. Sacrament uit de heiligschennende handen der Tartaren ; de H. Raymundus gaf verschillende regels, die later als Summula S. Raymundi een veelgebruikt handboek voor de Mis-liturgie werden; Albertus Magnus schreef een theologischascetisch werk De Sacrificio Missae, waarin hij vooral de verhevenheid van dit Geheim betoogt, en een Summa de Corpore Christi'). Aan een vrome kloostervrouw in Luikerland, de gelukz. Juliana, had God het verlangen geopenbaard, dat er een algemeene feestdag zou worden ingesteld, een dag van aanbidding, dank en openlijk eerherstel voor het Allerheiligst Sacrament. Jarenlang hield zij beschroomd dien wensch in haar hart verborgen, totdat zij in 1240 den raad inwon van twee heilige geleerde priesters, n.1. Jacobus Pantaleon, aartsdiaken van Luik, en van Hugo van St. Oher, provinciaal der Dominicanen, die destijds te Luik vertoefde. Nog andere voorname godgeleerden werden geraadpleegd; en hun eenstemmig gevoelen was, dat geen theologisch bezwaar zulk een feestviering in den weg stond. Toen het evenwel ruchtbaar werd, dat deze beweging van een eenvoudige kloosterzuster uitging, rees bij velen een ernstig verzet, zoodat P. Hugo meermalen den kansel moest bestijgen om de voorgestelde feestviering te verdedigen. In 1252 zag Luik P. Hugo weder, maar thans als kardinaal en pauselijk legaat. Wat hij vroeger niet had kunnen bewerken, zou hij thans door zijn hoog gezag tot stand brengen. Hij zond een schrijven aan alle geestelijken van zijn uitgestrekt legaatsgebied, waarin hij vol piëteit beval Donderdag onder het Octaaf van Pinksteren het H. Sacramentsfeest te vieren, tevens verleende hij op dien dag aan alle geloovigen een aflaat van honderd dagen %). Verder liet hij weten, dat hij op dien vastgestelden dag persoonlijk de plechtigheden in de Kerk Saint-Martin-du-Mont zou verrichten. In de Kerk en daaromheen verdrong zich een ontelbare menigte, toen de kardinaal in vol ornaat, omstuwd door de hoogste prelaten !) De 32 preeken over de H. Eucharistie, die op naam van Albertus' Magnus staan, dateeren waarschijnlijk uit de 15de eeuw. * 2) Deze oorkonde wordt nog te Luik getoond in de kerk van SaintMartin-du-Mont. 335 opging naar het altaar om het H. Sacrificie op te dragen. Nog hooger steeg de geestdrift, toen hijzelf het woord richtte tot de geloovigen om allen op te wekken den verborgen Godmensch door dit feest te huldigen. Wat nog weerstand bood, moest wijken voor zijn welsprekend woord; binnen Luik werd voortaan de H. Sacramentsdag als een der hoogtijden van het kerkelijk jaar gevierd. Tot het Opperpriesterschap in Christus' Kerk werd in 1261 Jacobus Pantaleon, de aartsdiaken van Luik,- verheven, die den naam van Urbanus IV aannam. Op den pauselijken troon vergat hij de dringende bede der arme Juliana niet. Hij breidde de viering van den H. Sacramentsdag tot de geheele Kerk uit en belastte den H. Thomas van Aquino, die destijds te Orvieto aan het pauselijk hof verkeerde, met het samenstellen der feestgetijden. Men zegt, dat aan Thomas en Bonaventura beiden deze eervolle last werd opgedragen, maar dat de laatste zijn eigen werk verscheurde, zoodra hij den Engelachtigen Leeraar eenige regelen van diens onovertreffelijk werk hoorde voorlezen. Wat hiervan zij, Sint-Thomas werd de uitverkoren tolk, waardoor de H. Kerk den Verborgen God in het H. Sacrament aanbidt, belijdt en lofprijst ')• Het geheele samenstel van dit goddelijk officie is eene magistrale vinding, den Engel der School volkomen waard. Zwevend op de vleugelen van het geloof en het genie boven volken en eeuwen, heeft hij met adelaarsblik geschouwd, hoe Oud- en Nieuw-Verbond, Kerkelijke Overlevering en Vaders zich vereenigen rondom de H. Eucharistie. Dat verheven schouwspel ontlokte zijn jubelend hart, door Gods Liefde verteederd, een „heldenlied van onwaardeerbare waardij." Hoe vlechten en schakelen psalmen en antiphonen, lessen en responsoria, hymnen en gebeden zich aan elkaar! Hoe ademt en waait overal de hooger geest, hoe trilt en springt en juicht in alles de liefde, aanbiddend, belijdend, smeekend, jubelend 1 2) Het vesperuur wordt ingezet door het opwekkend Bange lingua, 1) De verklaring der Bollandisten, gevoegd bij de uitspraken der Pausen en het getuigenis van tijdgenooten stellen het auteurschap van den H. Thomas, waarop soms is afgedongen, buiten twijfel. Door de bul Transiturus stelde paus Urbanus IV in 1264 den H. Sacramentsdag in, maar tengevolge van zijn spoedig afsterven kwam van een feitelijke viering niets. Eerst paus Clemens V op het algemeen concilie te Vienne in 1311 voerde den feestdag voor de geheele Kerk in. 2) Schaepman. St. Thomas van Aquino. bl. 81, 336 het nachtgebed door het majestueuse Sacris solemniïs; de plechtigé Mis begeestert de hooggestemde schare door het statig Lauda Sion, waarin het Mysterium fidei volgens de Summa in kernige waarheid en harmouieuse klaarheid wordt uiteengezet. Inderdaad, gelijk de koninklijke harpenaar zong voor de Bondsark, zoo zingt de H. Thomas voor het H. Sacrament, de ark van het Nieuw Verbond. Zijn zang is geworden de zang, waardoor Christus' Bruid haren goddelijken Schepper loTzingt; zijn woorden de gewijde taal, waardoor zij voortaan zal jubelen tot het einde der eeuwen. Wanneer de laatste priester het tabernakel zal ontsluiten om het H. Sacrament ter aanbidding uit te stellen, dan nog zal het Tantum ergo uit de geloovige harten opstijgen. Paus Joannes XXII zette den H. Sacramentsdag luister bij, door de processie met het Allerheiligste voor te schrijven. Sinds dien tijd trok de feestelijke stoet of „ommegang" als een zegetocht door de versierde straten en rijpende korenvelden onder den zang van het Lauda Sion, blijde opklinkend met feestgeschal en klokgelui. Dierbaar wegens deze Dominicaansche herinneringen, is de H. Sacramentsdag door de Orde steeds met den hoogstmogelijken luister gevierd. ') De plechtige omgang bepaalde zich niet tot de gewelfde kloostergangen, maar trad ook ter poorte uit. Paus Pius V gaf den Dominicanen het voorrecht deze processie op den Zondag onder het Octaaf te houden, ook langs de straten, onafhankelijk van de toestemming van den Ordinarius. Dit voorrecht bekrachtigde paus Benedictus XIII, „omdat de H. Thomas door zijn ongeëvenaarde hemelsche lofzangen de glorie van het H. Sacrament in de katholieke Kerk verhoogd en vereeuwigd heeft, en de Orde in hem zich zoo verdienstelijk gemaakt heeft voor de vermeerdering en uitbreiding der vereering van het H. Sacrament" 2). !) Het generaal kapittel van 1656 schreef voor, dat gedurende het octaaf alle verzen van het officie met alleluia moesten eindigen, en het Lauda Sion in alle Missen moest gezegd worden. Als reden wordt opgegeven : omdat dit feest bijzonder een Orde-feest is; — cum celeberrima solemnitas corporis Christi peculiari titulo ad nostrum ordinem specture dignoscatur. 2) Bened. XIII. Bul: Pretiosus. Dit voorrecht, met uitsluiting van andere Orden gegeven, werd door een kapittel op Sicilië betwist, doch door paus Pius X den 14 Juni 1911 officieel gehandhaafd. 337 Van den zanger van het H. Sacrament mogen wij niet scheiden zonder te gewagen van het visioen, dat den Heilige te beurt viel. Gevraagd om een diepzinnig tractaat over het H. Sacrament, legde de vrome leeraar de verhandeling op het altaar en smeekte ootmoedig Jesus in het H. Sacrament, dat Hij hem Zijn oordeel over het geschrift mocht, openbaren. En ziet, daar zweefde de Heiland boven de neergelegde bladen en van Zijne lippen klonk het: „Gij hebt goed over het Sacrament mijns Lichaams geschreven". — In onuitsprekelijke vervoering werd de Heilige bij dit visioen van den grond opgeheven, als trok een geheimzinnige kracht hem tot zijn Heer en God. De devotie tot het H. Sacrament bloeide in dit tijdvak ook in de kloosters van Sint-Dominicus' dochters. Wij willen slechts wijzen op twee maagden, aan wie de eer der altaren door de Kerk is toegekend, n.1. op de H. Agnes van Monte Pulciano en de gelukz. Imelda. Agnes had vroegtijdig een schuilplaats gezocht in het klooster, waar zij ongestoord met Jesus, den Minnaar der reine zielen, kon verkeeren. Het liefst verbleef zij aan den voet des altaars voor het H. Tabernakel. Daar, geheel in de beschouwing van Jesus verslonden, werd zij door de zinrijkste wonderteekenen bevoorrecht. Nu eens werd zij biddend van de aarde opgeheven en straalde van het hemelsch licht, dan weder ontloken op de plaats, waar zij geknield lag, veelkleurige bloemen en verspreidden een heerlijken geur. Vooral tijdens de H. Communie scheen zij geheel aan de aarde onttrokken en reeds de geneugens des Hemels te smaken. Het was dan ook een bittere smart, toen zij eens door onvrijwillig oponthoud de H. Communie moest derven. Diepbedroefd en terneergeslagen beklaagde zij zich hierover, bij haren goddelijken Vriend. Doch ziet, daar daalt eensklaps een Engel tot haar af, met de H. Hostie in de hand. Was het een visioen 1 Een zinsbegoocheling 1 Maar neen. De Hemelbode hield haar het Brood des levens ter nuttiging voor en sprak plechtig : „Ziehier, het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld". — In aanbidding viel Agnes voor den Verborgen Godmensch neder en ontving met onuitsprekelijke blijdschap den goddelijken Heiland in haar smetteloos, heilbegeerig hart. Een niet minder wonderbare gunst viel de gelukz. Imelda ten deel. Zij brandde van begeerte om Jesus in haar onschuldig kinler- 22 338 hart te ontvangen, doch werd wegens haar leeftijd van de Tafel des Heeren afgewezen. Wederom, terwijl hare medezusters aan den Disch der Engelen gaan aanzitten, bidt en smeekt zij den Heiland tot haar te komen; zij wil met Hem leven en sterven. O, wonder! daar verheft zich een H. Hostie uit de ciborie, die de priester in de hand houdt. Als door Engelen**gedragen, beweegt zich dit H. Brood voort naar het verrukte kind, dat den Zaligmaker in haar hart ontvangt, en daarbij zoo overstroomd wordt van hemelsche vreugde, dat zij in de omhelzing van haren goddelijken Bruidegom den geest geeft. Imelda, het bruidje van het H. Sacrament, werd voor alle volgende eeuwen het aantrekkelijk beeld der engelreine ziel, die brandend van liefde opgaat in de vereeniging van Gods oneindige liefde. Te gelijker tijd bloeide in Zuid-Duitschland de mystiek, van welke school Magister Eckhart, provinciaal der Dominicanen, als hoofd geroemd wordt. Uit het streven der mystiek naar de innige vereeniging met God, welke eerst door de onmiddellijke aanschouwing van Gods Wezen in den Hemel tot volmaaktheid komt, ontsprong een groote vereering van het H. Sacrament, een vurig verlangen naar de H. Communie, waarin een voorsmaak gegeven wordt van de toekomstige glorie, en het Brood der Engelen het Brood wordt der menschen. Om het verlangen naar die vereeniging in het H. Sacrament bij de geloovigen op te wekken, schreef P. Eckhart een verhandeling over de twaalf groote en onuitsprekelijke genaden, welke Gods Goedertierenheid dengenen geeft, die waardig 's Heeren Lichaam ontvangen. Zijn leerling P. Tauler, wiens preeken en geschriften zoo krachtig hebben bijgedragen tot een innerlijker geloofsleven des volks, spoorde de geloovigen aan tot het dagelijks bijwonen der H. Mis, waarin „de vrucht van Christus' Dood, versterking van het goede, wasdom der deugd en lafenis voor de geloovige zielen verkregen wordt". Hoe meer ingekeerd de mensch de H. Mis bijwoont, des te meer vrucht zal hij ontvangen. — Met een onweerstaanbaren, gevoeligen aandrang, waarin de teederheid zijner minnende ziel zich zoo aandoenlijk uitspreekt, noodigt hij de geloovigen, zijne lieve kinderen, tot het H. Gastmaal uit. En veelvuldig moeten zij communiceeren, hoe dikwijlder, des te beter en nuttiger. „Men zal zich niet van de H. Tafel verwijderd houden uit onwaardigheid, want de waardigheid komt niet van onze werken 389 en verdiensten, maar van de genaden en verdiensten onzes Heeren Jesus Christus. Mag men eens in 't jaar, in de maand of in de week communiceeren, waarom zou men dan niet eiken dag gaan, wanneer de rechtvaardige daarnaar haakt en zijn best doet ? Naar mijn weten is er voor alle menschen, die zich willen bekeeren, geen zekerder, korter, nuttiger weg. Niets bereidt de materie zoozeer en zoo goed, als wanneer zij bij 't vuur komt; zij moge nog zoo vochtig, steenig of „stalig" zijn, blijft zij bij het vuur, het vuur zal op haar inwerken en ze aan zich gelijkvormig maken ; aldus is er ook geen mensch zoo verkeerd, zoo hard, zoo vochtig door zonden en zondige neigingen, of zijn dor, steenig en „stalig" hart zal, indien hij dikwijls met aandacht en een zuivere meening dit goddelijk vuur nadert, en doet wat hij vermag, en bij dit vuur blijft, warm, week^ vurig en goddelijk worden. Want er is geen betere noch nadere voorbereiding dan God zelf" '). Nog inniger spreekt Tauler's medeleerling, de gelukz. Henricus Suso over het Geheim der Liefde. In bet onvolprezen Boekje der Wijsheid behandelt hij o. a. in het 23ste kapittel : „Hoe men God minnelijk zal ontvangen". Hij vraagt de Eeuwige Wijsheid, wat het grootste liefdeteeken van hare grondelooze liefde is, den bitteren kruisdood uitgenomen, en het antwoord luidt: „dat lk mijzelven en mijne minnelijke tegenwoordigheid in 't laatste avondmaal aan mijne geliefde leerlingen gegeven heb en nog dagelijks geef aan mijne uitverkorenen". — Hierna ontboezemt de gelukz. Henricus in een samenspraak de weelde zijner Godminnende ziel in bewoordingen zoo naief-subliem, dat wij ons niet mogen wagen ze te vertolken. Wij stippen met betrekking tot de H. Communie slechts den volgenden gulden regel aan: „Het is beter uit liefde te Communie te gaan, dan uit vrees daarvan verwijderd te blijven. Het is beter elke week te communiceeren met waren ootmoed des harten, dan eenmaal in 't jaar met verhoovaardiging op zijne zelfgerechtigheid". Waar het hart des priesters zoo gloeide van liefde jegens Christus in 't H. Sacrament, daar moest die gloed zich ook mededeelen aan allen, tot wie hij het woord richtte. Deze bevoorrechten waren vele geloovigen in Zwabenland en den Elzas, waar Henricus meermalen predikend rondtrok, maar vooral de Dominicanessen van x) Die Predigten Tauler».8. 123. Uitg. F. Vetter. Berlijn. 1910. 340 Katbarinenthal, Diessenhoven, Ottenbach, Tösz, Unterlinden, Adelhausen, enz., die zich gaarne onder zijn geestelijke leiding stelden of met hem in briefwisseling stonden. Wel trad in deze kloosters, beroemd wegens het mystiek leven, de devotie tot 's Heeren bitter Lijden op den voorgrond, maar was de H. Mis niet het Offer van Calvarië en de H. Communie de gedachtenis aan 's Ueereu Lijden ? Het verblijf der Pausen te Avignon, de langdurige strijd tusschen den Paus en den Keizer, en niet het minst de zwarte pest hadden omstreeks het midden der 14de eeuw in vele streken eene ruwheid, verwildering, ontaarding • van zeden veroorzaakt, welke heilige zielen, die blaakten voor het heil der menschen en de eer van Christus' Bruid, met ontzetting vervulden. Ben dezer uitverkorene was de H. Catharina van Siëna. Hoe zij gebeden, geleden en gestreden heeft voor Christus' Stedehouder is genoegzaam bekend ; op die treurige bladzijde der Kerkhistorie zijn hare daden met gulden letteren geschreven; maar wij willen hier bijzonder aantoonen, hoe deze Seraphijnsche maagd brandde van liefde tot Jesus in-'t heilig Sacrament. De H. Eucharistie was het middelpunt van Catharina's bovennatuurlijk leven, het leven van haar leven. Zij was nog niet ten Hemel opgenomen, waar de Zaligen de aanschouwing van Gods Wezen, het Brood der Engelen, smaken, daarom zocht zij in dit ballingsoord zooveel mogelijk zich met God te vereenigen in de H. Eucharistie. Dagelijks spijzigde zij haar ziel met het hemelsch Manna, al had zij daarom ook opspraak der geloovigen en tegenstand van geestelijken moeten overwinnen. Waaneer zij tot de H. Tafel naderde, zag zij met de oogen des geestes de H. Hostie, nu eens onder de gedaante van een lieftallig kind, dan weder van den gekruisigden Heiland; nu eens aanschouwde zij Gods Heiligen, dan weder de Engelen, die aanbiddend het Lam Gods omzweefden. Was Jesus in haar hart neergedaald, dan geraakte zij in eene geestvervoering, die uren aanhield. Alle bewustzijn scheen zij dan te hebben verloren; men hoorde slechts teedere verzuchtingen, zag tranen vloeien langs haar gelaat, dat door een lichtkrans omstraald werd. Wat zij in die oogen blikken aanschouwde, wat zij genoot ? Evenmin als de H. Paulus, toen hij in het Paradijs was opgevoerd, iets den menschen vermocht mee te deelen, was ook Catharina in staat, iets van die bovennatuurlijke wereld te openbaren, hoe dringend zij ook daartoe gebeden werd. 341 Vidi arcana Dei. „Ik heb de verborgenheden Gods gezien", was bet. eenig antwoord, dat zij geven kon. De H. Eucharistie was voor haar in den vollen zin het Brood des Levens, want ook haar lichamelijk leven werd door dit H. Geheim gesterkt en onderhouden. Andere stoffelijke spijzen waren haar onverdragelijk, en veroorzaakten haar nameloos lijden, maar deze geestelijke spijs versterkte haar zoozeer, dat zij maanden doorbracht zonder eenig ander voedsel tot zich te nemen. De Heer had deze nederige maagd uitverkoren om de liefde tot het aanbiddelijk Sacrament onder de geloovigen te verlevendigen. Voortdurend drong zij in woord en schrift bij hare leerlingen aan, om toch dikwijls te naderen tot de Tafel des Heeren, of ten min ste dagelijks op eene geestelijke wijze te communiceeren. De veelvuldige H. Communie, dat heilig gebruik, waartoe de H. Kerk later de vrome zielen aanspoorde, vond in de H. Catharina een der eerste en vurigste apostelen. - De H. Catharina was ook geroepen om de Orde van den H. Dominicus, waaraan de ongunst der tijden groote schade had toegebracht, in den oorspro.nkelijken glans te herstellen. Zij verwierf door haar gebed, dat de gelukz. Raymundus van Capua, haar biechtvader, tot generaal der Orde werd gekozen. Met de ontwaakte liefde voor de kloostertucht ging ook een vurige vereering van het H. Sacrament gepaard; dit worden wij gewaar bij de paters, o.a. bij den gelukz. Joannes Dominici en vele Zaligverklaarden uit dien tijd, als ook bij de zusters, die tot de kloosterhervorming of de observantie overgingen. Verschillende kleine, maar treffende bijzon derheden deelen ons de kronieken der zusters mede, vooral van het klooster Schönensteinbach, dat als het moeder- en modelklooster gold der observantie. Daar vindt men voorbeelden van veelvuldige, ja, dagelijksche H. Communie; de kroniek voegt daarbij ! „dies an gut gewonhait ist under den swoestern der Observantz." België, Frankrijk en Spanje werden in die troebele dagen doorkruist door den H. Vincentius Ferrerius, den boetgezant, wiens geweldig woord de verstoktste zondaar tot inkeer bracht. In het H. Sacrament putte hij de kracht voor zijn apostolaat. Dagelijks zong hij de H. Mis, geassisteerd door een koor geestelijken zangers, die hem op al zijn tochten vergezelde. De H. Mis was voor hem het -middelpunt van den dag. „Wij dragen dagelijks dit H. Offer op — 342 zeide hij eens tot zijn toehoorders - opdat de volheid der genade die wij m de H. Mis ontvangen, door ons uitstroome en zich verspreide. Gelijk Christus eiken morgen naar den Olijfberg ging zoo lezen wij dagelijks de H. Mis aan het altaar, dat door dien Derf? van genade beteekend werd. En eveneens in navolging van Christus preeken wij daarna, omdat één preek na de H. Mis meer uitwerkt dan drie op een anderen tijd. - Voor de talrijke scharen boetelingen, die hem volgden, schreef hij de H. Communie voor op alle Zon- en feestdagen. Té Florence spoorde de boeteprediker Savonarola al het volk aan, viermaal 'sjaars en tijdens de pest elke week tot de H. Tafel te naderen. De broederschappen van den Rozenkrans, die tegen het einde der 25 Orde minstens viermaal in 't jaar plachten te communiceeren. Hier en daar werd ook een broederschap van het H. Sacrament gesticht; zoo bouwden de Dominicanen in 1475 te 's Hertogenbosch aan hun kloosterkerk ter eere van het H. Sacrament een ruime kapel, die de zetel werd eener bloeiende broederschap. Hoe de Orde in den geweldigen kamp tegen de ketterijen der 16d« eeuw voor het dogma van het H. Sacrament onzer altaren heeft gestreden, behoeft niet te worden vermeld; wij moo-en er groot op gaan, dat een harer leden, de H. Joannes van Keulen voor de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament zijn bloed heeft vergoten op het Brielsche martelveld. In de landen waar de stormloop der ketterij gestuit werd, trachtte de broederschap van het H. Sacrament de trouwgebleven geloovigen te vereenigingen rondom de Ark des Verbonds. In 1538 stichtte de eerbiedwaardige P. Thomas Stella te Rome m de hoofdkerk der Orde, S. Maria sopra Minerva, deze broederschap, waaraan paus Paulus III vol vreugde zijn goedkeuring hechtte De leden dezer broederschap namen zich voor, het H. Sacrament wanneer dit naar de zieken gebracht wordt, met brandende kaarsen te begeleiden; eiken derden Zondag der Maand een H. Mis te laten opdragen, waarbij zij tijdens de Consecratie brandende kaarsen in de hand zouden houden; verder zorg te dragen voor de olie der gods- 343 lampen en voor alles, wat met het H. Sacrament in betrekking staat. Den Pausen ging de uitbreiding dezer broederschap ter harte; zij verrijkten ze met aflaten en wenschten, dat zij in alle parochiekerken zou worden opgericht. Volgens eene bepaling -van den H. Stoel mogen de statuten naar de behoefte en de gebruiken der verschillende kerken gewijzigd worden, mits- slechts het hoofddoel: de vereering van het H. Sacrament blijve nagestreefd. In de processie met het H. Sacrament heeft deze broederschap den voorrang. Onder de beroemdste controversisten der 17de eeuw wordt P. Nicol. Coeffeteau, 0. P., gerekend. Zonder zich tot heftigheid — een euvel dier tijden — te laten vervoeren, schreef hij met kalmte en waardigheid, en niet minder met scherpzinnigheid en geleerdheid, twee verdedigingen voor de H. Eucharistie: Les mervèilles de la Sainte Eucharistie, tegen den heer Du Plessis, 1605, en La défense de la Sainte Eucharistie et présence réelle du Corps de J. Chr. tegen den predikant Pierre du Moulin, 1607. Beide werken hadden blijvende waarde ook voor volgende tijden. In de 18de eeuw ging P. Billuart, de beroemde theologant, een tweestrijd aan met een Calvinistischen predikant ter verdediging van het leerstuk der H. Eucharistie; het worstelperk lag binnen ons vaderland, te Maastricht. In 1718 en 1719 had de Dominicaan n.1. te Luik den Advent en de Vasten met zoo grooten bijval gepredikt, dat graaf Tilly, opperbevelhebber der ruiterij en gouverneur van Maastricht, den redenaar uitnoodigde op H. Sacramentsdag daar te komen prediken. De toeloop van Katholieken zoowel als van Protestanten was zeer groot, en de indruk der preek, zooals zich denken laat, geheel verschillend. Terwijl de Katholieken zich in hun geloof aan het H. Sacrament gesterkt gevoelden, gingen, de Calvinisten spijtig en wrokkend heen. Zij waren gedwongen het redenaarstalent van den "kloosterling te prijzen, maar noemden hem een goed advokaat van een kwade zaak. Dra staken zij de hoofden bijeen, en lieten den Dominicaan op het stadhuis uitnoodigen om daar 'een geloofstwist met den primarius der predikanten aan te gaan. P. Billuart nam onbevreesd den handschoen op. Nauw was het dispuut begonnen, of de Dominicaan betrapte zijn tegenstander op een listige verdraaiing van Sint-Augustijn's woorden. Deze ontdekking maakte den predikant zoo beschaamd, dat de kracht van zijn aanval wa» gebroken, en hij met zijn aanhanger» roemloo» afdroop. 344 Tegen de heillooze leer der Jansenisten, die de geloovigen van de H. Tafel trachtten verwijderd te honden, stelde de Orde zich te weer door menig dogmatisch strijdschrift, doch zeker krachtiger nog door hare praktijk, door de Rozenkrans-broederschap Langzamerhand was het bij de leden gebruik geworden den ^«"Zondag van elke maand door de H. Communie te heiligen, en de Pausen hadden door aflaten tot dit gebruik aangemoedigd. Die Zondagen werden m de broederschapBkerken - en waar vond men dezen niet ? — feestdagen; dan trok de processie onder het zingen der litanie van Onze lieve Vrouw langs de biddende scharen. In de Nederlanden kreeg deze processie hoogeren luister door deomdracht met het Allerheiligste en won daardoor ook in beteekenis, want door de vereering van Maria te vereenigen met de aanbidding van het H. Sacrament, beleed men Maria's Moederschap, huldigde men de Moeder met haar goddelijk Kind. _ Zoo gaat ook in het wereldberoemd genade-oord Lourdes de devotie jegens Maria wonderbaar samen met de vereering der H. Eucharistie. Den 8"» Augustus 1910 vaardigde paus Pius X het immer gedenkwaardig decreet uit: Quam singulari, en herhaalde de woorden van den goddelijken Kindervriend : „Laat de kindekens tot mij komen en belet het hun niet; want denzulken behoort het rijk Gods." (Mare. X 14.) Voortaan zou men niet meerverhinderen.dat Jesus nederdaalde in het rein, onschuldig kinderhart, dat naar Hem verlangde als de blanke lelie naar den kristallijnen dauwdrop Dit decreet voerde onwülekeurig het aanminnig beeld voor den geest van de gelukz. Imelda, het bruidje van het H. Sacrament. Het was dan ook geheel volgens den geest van Christus' Stedehouder, dat de Hoogw. Pater Cormier, generaal der Orde, besloot de vrome aandacht der geloovigen op dit slachtoffer van de Liefde voor Jesus te vestigen. Reeds in 1891 was door Mgr. Billiard, bisschop van Carcassonne, m het Dominicanessenklooster te Prouille een Aartsbroederschap voor een goede Eerste H. Communie onder de bescherming der gelukz. Imelda opgericht, en in 1893 door den toenmaligen Generaal, P. Frühwirth, aan de Orde geaffilieerd. De Hoogw. Pater Cormier verwierf nu, bij besluit van 18 October 1910, van paus Pius X de volmacht, den zetel dezer broederschap te Rome te vestigen onder zijn onmiddellijk beheer. Van daar uit verspreidt deze 345 broederschap thans haren zegenrijken invloed over de geheele Christenwereld. Duizenden kleinen naderen onder aanroeping en bescherming der gelukz. Imelda jaarlijks tot de H. Tafel om zich te voeden en te sterken met het Brood der Engelen. ') Aldus bevordert ook in den tegenwoordigen tijd de Orde van Sint-Dominicus hare traditioneele godsvrucht tot Jesus in het H. Sacrament. 4. De devotie tot de Allerheiligste Maagd Maria. De H. Moeder Gods beschermster der Orde. — Bijzondere vereering van Maria. — Het Salve Regina. — De gelukz. Jordanus en de H.H. Raymundus, Hyaeinthus, Petrus en Thomas, groote dienaars van Maria. — Prediking van Alanus de Rupe. — De Rozenkransbroederschap te Keulen. — De paters Jacobus Sprenger, Michael Fra ncois en Cornelius van Sneek, leerlingen van P. Alanus en verbreiders van den Rozenkrans. — De Rozenkrans in NoordDuitschland, Noord-Italië, Frankrijk en Spanje; in de missiën van Amerika, Indië en Japan. — De zeeslag bij Lepanto. — De Altijddurende Rozenkrans. — De Vijftien Zaterdagen. — De Rozenkransmis. — De Octobermaand. — Paus Leo XIII. In den bloeitijd der Middeleeuwen treedt ons overal het liefelijk beeld der Zaligste aller vrouwen tegen. Zij werpt als de maan haar teeder zachtglorend licht óver een wereld, waar nu eens geweldige stormen oploeien en zware wolken langs de donkere lucht voortjagen, dan weder weldadige rust over het landschap neerdaalt en plechtige stilte tot ernstig peinzen stemt. De lieve Vrouwe trekt het volk onweerstaanbaar tot zich ; zij bezielt en verrukt wetenschap en kunst; zij verheft en begeestert het godsdienstig leven, dat vol !) „The Imeldisl", een lijdschr ft voor de propagamie der kiudercommunie door Iersche Dominicanen uitgegeven, is in moer dan 40.000 huisgezinnen verspreid. Acta Ap. 8. 1916 p. 85. 346 liefde en vertrouwen zich uit in deze kinderlijke ontboezeming: NU nisi per Matrem. Niets tenzij door de Moeder. Maria onze Moeder, onze Middelares, onze Medeverlosseres, ziedaar de eer, de vreugde, de troost van Eva's kinderen. De godsvrucht tot Maria strengelt zich als een geurig bloeiende rozelaar om het leven van Sint-Dominicus. De kiem dezer godsvrucht had voorzeker de gelukzalige Joanna van Asa met moederlijke zorg in zijn kinderhart gelegd, maar deze devotie had zich onder Gods genade ontwikkeld door de reinheid zijns harten. Hij, die in de taal der Kerk het elpenbeen evenaart in blankheid en getooid wordt met de lelie der zuiverheid, moest zich getrokken gevoelen tot de Onbevlekte Moedermaagd en wederkeerig van haar op bijzondere wijze worden geliefd en bevoorrecht. Niets ondernam hij zonder den raad en den bijstand zijner Moeder, met wie hij als een kind op vertrouwelijke wijze omging. De eerste stichting der Zusters vestigde hij onder de bescherming der Moeder Gods in het heiligdom van Onze lieve Vrouw van Prpuille. Voor de stichting zijner Orde mogen wij een bijzondere medewerking van Maria aannemen. Maria immers heeft, zooals de Kerkvaders getuigen, alleen alle ketterijen der wereld overwonnen, zou zij dan geen invloed hebben gehad op de stichting eener Orde, die zich de bestrijding der ketterij ten doel stelde, en wel van een ketterij, die haar goddelijk Moederschap loochende ? Volgens openbaringen aan verschillende heilige kloosterlingen zou Maria zelf van haren goddelijken Zoon deze Orde tot heil der wereld verworven hebben. In de Gisterciënser abdij van Bonnevaux was een monnik, die, vóór dat Sint-Dominicus zijn Orde had ingesteld, door het volgend visioen werd bevoorrecht. Hij zag, hoe Maria voor haren Zoon geknield nederlag en genade smeekte voor het volk. Na langen tijd aan de bede zijner Moedpr te hebben weerstaan, liet Hij zich ten laatste bewegen en antwoordde : . Moeder, wat kan en wat moet ik nog meer voor hen doen ? Ik zond voor hun heil Patriarchen, en zij hebben zich niet verbeterd; ik zond Profeten, en zij kwamen niet tot inkeer. Toen kwam ik zelf en zond daarna mijn apostelen. Ik zond toen martelaars, belijders, leeraars, maar nog bleef de wereld verhard in de boosheid. Toch zal ik op uw bede, welke het niet betaamt af te wijzen, predikers zenden, mannen der waarheid, door wie de wereld zal worden verlicht en gezuiverd. Luistert zij, dan 347 zal het haar tot heil verstrekken ; zoo niet, dan zal ik onverbiddelijk tegen haar optrekken". — Langen tijd hield de monnik deze openbaring voor zich, doch op hoogen leeftijd Meester Humbertus, den generaal der Predikheeren ontmoetend, deelde hij dezen het visioen mede. „Daarom moet gij zonder twijfel aannemen, dat uw Orde op de bede der glorieuse Maagd is ingesteld ; om die reden moet gij ijverig volgens uw Orde leven en de allerzaligste Maria bijzonder vereeren". ') Volgens het verhaal van een Minderbroeder, een gezel van Sint-Franciscus, had ook de H. Dominicus, toen hij voor de bevestiging zijner Orde te Rome vertoefde, een soortgelijk visioen. Op een nacht, als Dominicus in een kerk naar gewoonte was blijven waken en bidden, kwam het hem voor, als zag hij den Heer Jesus Christus, gezeten aan de rechterhand des Vaders, gereed om drie lansen tegen de zondige wereld te slingeren. Daar wierp zich de Moedermaagd aan zijn knieën neer en smeekte, dat Hij barmhartig zou zijn voor de zondaars, die Hij had vrijgekocht. Doch Hij gaf haar ten antwoord: „Ziet gij dan niet, hoevele beleedigingen zij Mij aandoen? Zoovele zonden kan mijne rechtvaardigheid niet langer ongestraft laten". — Toen sprak Maria: „Ziehier den weg, waar langs ik de zondaren tot TJ zal voeren. Ik heb een trouwen dienaar, dien Grij tot de wereld zult zenden, om uw woord te verkondigen en zij zullen zich bekeeren en ü hun Zaligmaker zoeken. Nog een anderen dienaar zal ik hem als medehulp toevoegen en deze zal eveneens doen". — Nu sprak Christus: Ik heb uwe bede goedgunstig aangenomen, toon mij wie gij voor die zending bestemd hebt". — Daarop stelde Gods Moeder den H. Dominicus aan den Heere Jesus voor. „Hij zal goed en ijverig doen, wat gij gezegd hebt," sprak de Zaligmaker. Vervolgens wees zij op den H. Franciscus, ook deze werd welgevallig aangenomen. Den volgenden dag eene kerk binnentredende, zag Dominicus een arme, in wien hij den man uit het nachtelijk visioen herkende. Hij snelde naar hem toe, omarmde hem en sprak: „Gij zijt mijn metgezel; gij zult met mij gaan. Laat ons samen pal staan en geen tegenstander zal iets tegen ons vermogen." 2). x) Reichert. Vita» Fratrum p. 10. *) Reichert. Vita* Fratrum. p. 10. 348 Daar nu aan de Koningin des Hemels de oorsprong der Orde werd tóegeschreven, wilde de H Dominicus, dat zijne kinderen zich bijzonder aan haar zouden toewijden. Het was op den feestdag der ten-hemelopneming van Maria des jaars 12 L7, dat in de kloosterkerk van Onze-lieve-Vrouw van Prouille de eerste volgelingen van SintDominicus voor Maria's altaar nederknielden om in de handen huns vaders de plechtige geloften af te leggen en zich voor geheel hun leven aan den dienst, van God te verbinden. Zij beloofden gehoorzaamheid niet alleen aan God, maar ook aan de Zalige Maagd Maria. Gelijk de edelknapen door de handen te leggen in de handen des grootmeesters den riddereed zwoeren, zoo zwoeren ook zij — ad modum hömagii — trouw aan God en aan de Allerheiligste Maagd Maria. „Deze plechtige toewijding aan Maria was tot dan toe in geen andere Orde gebruikelijk, schrijft Bernard Guidonis, maar voor ons bestond daartoe een bijzondere reden, omdat de H. Maagd zoo veelvoudig en zoo dikwijls getoond heeft, dat zij onze Orde beschermt en verdedigt". — „De Koningin des Hemels — voegen de Constitutiën hieraan toe — is de bijzondere Voorspreekster, de liefderijkste Moeder en Beschermster onzer Orde". ') Als een teedere zorgvolle moeder stond Maria aan de wieg der ontluikende Orde. Het is bekend, hoe zij, vergezeld van de heilige Caecilia en Catharina den doodkranken Reginaldus door een geheimzinnige zalving de gezondheid wedergaf en hem het nieuwe kleed der Orde toonde, zeggend : „Ziedaar het kleed uwer Orde." Wegens dit nieuwe kleed, het schapulier, werd Maria door de oudste schrijvers der Orde met kinderlijke naieveteit Ordinis vestiaria genoemd. Het schapulier werd van den beginne beschouwd als Maria's livrei, als het eervol teeken, dat men aan den dienst der Hemelkoningin was' verknocht,' maar ook op hare machtige bescherming piocht rekenen. Van verschillende voorname personen weten de kroniekschrijvers te verhalen, dat zij door eene verschijning der Moeder Gods tot de Orde werden geleid. „ïancred, ga in mijn Orde," zoo sprak de Moeder des Heeren tot een hoveling, die aan zijne zaligheid twijfelde, en hij vond zielerust bij de Predikbroeders te Bologna. De gelukzalige Gundisalvus verkeerde in tweestrijd, welken weg *) R"gimv Coeli, Beatissima Virgo, singularis Ordinis nostri Advocata et piissima f arens et Patrona. Const. Dist. I. Cap. XV. p. 186. 849 hij zou inslaan, Maria wees hem den weg naar het Dominicanenklooster. Door Maria werd de gelukzalige Albertus Magnus in zijn roeping tot het klooster bevestigd. De Allerheiligste Maagd omringde Sint-Dominicus en diens kinderen met de teederste zorgen. In een nacht zag de H Dominicus, in gebed verzonken, hoe Maria langs de legersteden der broeders ging en allen met wijwater zegende. Niet minder treffende verschijningen vielen den eersten kloosterlingen te beurt, bewijzen van Maria's moederlijke bescherming. Zij deelden ze mede aan P. Gerard de Frachet, die deze verhalen, min of meer legendarisch gesmukt, verzamelde voor Vitas Fratrum, waarin hij o.a. betoogt dat onze Vrouwe de Orde op'bijzondere wijze bemint en verzorgt.1) Na die veelvuldige betuigingen van Maria's liefde moet het den H. Dominicus diep gesmart hebben, toen hij eens in geestvervoering werd opgenomen tot voor Gods troon, waar hij Jesus Christus zag gezeten en aan 's Heeren rechterhand de glorierijke Hemelvorstin, in een wijden saffierkleurigen mantel gekleed. Den blik door het hemelsch Paradijs rondwendende, aanschouwde hij religieusen uit alle kloosterorden, maar geen enkel zijner kinderen. Toen schoot zijn gemoed vol, hij bloosde van schaamte en begon bitter te weenen. In zijn verslagenheid, durfde hij niet nader treden, ofschoon Maria hem wenkte. Eindelijk kwam hij bevend naderbij en wierp zich weenend voor Jesus en Maria neer. „Sta op,"zeidehem de Zaligmaker, „waarom schreit gij zoo bitter? — „Heer," antwoordde hij „zou ik niet bedroefd zijn, daar ik voor uwen troon religieusen uit alle Orden zie, maar geen enkelen uit de mijne ?" — „Zondt gij dan uwe Orde willen zien ?'' hernam Jesus. En vol vrees en bezorgdheid antwoordde Dominicus: „Ja, Heer." — De Zoon Gods legde nu zijn hand -ep den schouder zijner heilige Moeder en zeide : „Ik heb uwe Orde aan mijne Moeder toevertrouwd. Zoudt gij werkelijk uwe Orde willen zien?" — „Ja, Heer," was wederom het antwoord. Toen sloeg Maria langzaam haren mantel op en breidde dien in geheel zijn lengte voor de oogen van Dominicus uit, zoodat het kleed bijna de geheele uitgestrektheid van den 1) Wij meenen hier te moeten wijzen op den vromen wedgver der religieusè Orden in het vereeren en beminnen der H. Moeder Maria. Als rechtgeaarde kinderen beschouwde ieder sich het meest door hare moeder bemind. 356 Hemelhof dekte. En daar aanschouwde de Heilige onder den mantel een onafzienbare menigte zijner ordekinderen, die zich rondom hnnne Moeder geschaard hadden. Opnieuw stroomden zijn tranen, maar thans van vreugde en dankbaarheid. ■) Mijn Orde had de Moedermaagd Sint-Dominicus' hinderen genoemd, als haar Vrouwe wilde de Orde haar vereeren. Met zekere voldoening somt dan ook Meester Humbertus de verschillende oefeningen op, welke de Orde boven vele anderen ter eere van Maria, verricht. „Door het predikambt verkondigen wij onophoudelijk de glorie van Gods Zoon en die Zijner Moeder. Dagelijks beginnen wij het koorgebed met de getijden van Maria en sluiten daarmede na de Completen, zoodat het Ave Maria van het Officium quotidianum B. M. V. het begin en het einde is van den dag. Ter eere van Maria houden wij dagelijks nu de Oompleten processie. Bij den Introïtus der Mis Salve sancta Pareus knielen wij; bij het uitspreken van haren naam buigen wij. Bij de geloftenaflegging beloven wij gehoorzaamheid aan Maria, wat in geen andere Orde gebeurt. lederen Zaterdag, bijzondere gevallen uitgezonderd, wordt !) Voor de instelling van den Rozenkrans door den H. Dominicus pleiten de volgende pauselijke Bullen, Breven en Encyclieken: Sixtus IV, 30 Maii 1478, Pastori* Aelerni mees. Alexander VI, 13 Junii 1495, Illius qui perfecta. Leo X, 6 Oct. 1520, Pastori* aeterni. Pius V, 17 Sept. 1569, Consueverunt Romani Pontifices. Gregorii XIII, 1 April 1573, Monet Apostolus. Sixtus V, 30 Jan. 1580, Dum ineffabilia. Clemens VIII, 22 Nov. 1593, Cum Beatus Dominicus. Alexander VII, 15 Nov. 1657, Cum sicut accepimu». Clemens IX, 11 Mart 1669, „ Clemens X, 7 Febr. 167ö, Innoc. XI, 17 Febr. 1683, " " "n Bened. XIII, 26 Maii 1727, Preiiosus. Clemens XIII. 21 Aug. 1767, Cum sicut aecepimas Clemens XIV, 9 Nov. 1770, Exponi Nobis. Pius VII, 16 Febr. 1808, Ad aUgendum. Pius IX 12 April 1867, Postquam Deo monente. „ „ 3 Decemb. 18 9, Egregii sui Ordinis. „ i 8 Febr. 1875, Prodilum e*t. Leo XIII, 13 Junii 1881, Libentessime aecepimus. „ „ 1 Sept. 1888, 8upremi ApostolaPus. Benedictus XV, 29 Oct. 1916, In coetu sodalium. 351 het geheel officie van Maria in de kerk gehonden. Bovendien, wanneer er iets tot hare eer wordt gezongen, doen de broeders dit met grooten godsvrucht en plechtigheid, zooals de antiphonen bij de processies, de commemoraties, de Mis van den Zaterdag, waarbij men eene Sequentia zingt als op de geheel-dubbel-feesten. Vooral de Zaterdag wordt om vele redenen door ons aan Maria gewijd ■). Hij sluit zijn opsomming met eene Sequentia, waarvan de laatste strophen luiden : Veneremur ergo fratres, Ut sanxerunt sancti patres Tn hac die Virginem. Exorantes ut conducat Nos hie et tandem perducat Ad illam dulcedinem. Laat ons, broeders, dan vereeren Als de heiTge Vaders leeren, Op deez' dag de Moedermaagd. Smeekend, dat zij hier bij 't strijden Ons bescherme en ons geleide Tot waar de eeuw'ge zoetheid daagta). Van hun intrede in de Orde moeten de novicen het Salve Regina en de Maria-getijden van buiten leeren, aldus schrijft een regelboekje voor uit den tijd van Humbertus 3). „Een allerbijzonderste devotie moeten zij hebben tot de allerzaligste Maagd Maria door tot. haar te bidden, haar te eeren, haar te dienen op alle mogelijke wijzen als eene meesteres en behoedster, die hun innig verknocht en allerdierbaarst is, als de attdis hunner Orde; een bijzonder vertrouwen moeten zij op haar stellen, als na God hunnè hoogste toevlucht". — Op het dormitorium zal een beeld staan der Moedermaagd, onder wier hoede zij zich ter ruste begeven ; op elke cel moet zich een crucifiks bevinden met eene beeltenis van Maria. Vooral het Salve Regina met de daaraan verbonden processie moest in eere gehouden worden, omdat deze avondoefening aan Maria's machtige bescherming ten tijde van zware beproeving her- 1) B. Humberti Opera de vita regulari. II. 70. 71. 72. Edit. Berthier. Dagelijks bad men, behalve de groote kerkelijke getijden, de kleine getijden van O. L. Vrouw, welke getijden Officium quotidianum B. M. V. genoemd werden. Dezen naam dragen zij nog, ofschoon zij wegens de vele ingestelde feesten niet meer dagelijks gebeden worden. 2) Kronenburg. Maria's Heerlijkheden. Dl. II. bh. 317. Deze Sequentia, die de redenen aangeeft, waarom de dienaars van Maria haar bijzonder den Zaterdag hebben toegewijd, bevindt zich o. a. in een Missaal der Dominicanen van 1504. Biss. Museum te Haarlem. 8) B. Humberti Opera de vita regulari. II. 581, • 352 innerde. Het was onmiddellijk na den dood van Sint-Dominicus, dat de Vorst van het Eijk der duisternis den strijd aanbond tegen een instelling die de uitbreiding van het Rijk Gods zoo machtig zou bevorderen. Vooral in de kloosters van Bologna en Parijs hadden de broeders veel van den helschen vijand te verduren. Door Gods toelating werden verschillende religieusen van den boozen geest bezeten, door nachtelijke spooksels verontrust, door aanvechtingen van den Bekoorder gekweld. Vruchteloos poogde men den vijand door gebed en versterking af te weren, de aanvallen hielden aan en namen zelfs in hevigheid toe. Alsdan besloten de vervolgde kloosterlingen hun toevlucht te nemen tot de sterke Vrouw, die den kop der helleslang heeft verpletterd, lederen avond begonnen zij na de Oompleten het Salve Regina aan te heffen, en bij dien zang scheen Satan de vlucht te nemen; niemand hunner had nog van duivelsche aanvechtingen te lijden. Zoodra de gelukzalige Jordanus, die den H. Dominicus dn het bestuur der Orde was opgevolgd, deze blijde tijding vernam, bepaalde hij, dat voortaan in alle kloosters na de Completen het Salve Regina in processie zou gezongen worden. Dit bevel waarschijnlijk in 1226 te Bologna uitgevaardigd, werd met eerbiedige piëteit overal opgevolgd. Wonderbaar was de troost, dien de broeders bij dien smeekzang ondervonden, de genade, die zij dan door Maria's voorspraak verwierven. Een vroom en geloofwaardig man verhaalde den gelukzaligen Jordanus, dat hij meermalen gezien had, hoe de Moeder des Heeren, wanneer de broeders zongen : Eja ergo advocata nostra, zich aan de voeten van haren Zoon wierp om het behoud van alle aanwezigen en van geheel de Orde af te smeeken. Hetzelfde aanschouwde in geestvervoering een godvruchtige vrouw te Marseille, zij zag bovendien, hoe de Moeder Gods liefderijk op de kloosterlingen neerblikte, als zij zongen : Illos tuos misericordes oculos ad nos converte, hoe Maria het goddelijk Kind met groote vreugde aan de broederschaar toonde, als deze zong: Et Jesum benedictum fructum ventris tui nobis post hoe exilium ostende. — „Hoevele tranen van godsvrucht", roept Jordanus vol geestdrift uit, „hebben bij dezen smeekzang tot Maria niet gevloeid ! Met hoeveel zoetheid vervulde deze zang de harten dergenen, die hem zongen en aanhoorden ! Hoeveier ongevoeligheid werd verteederd, hoeveier lauwheid ontstoken! Beweren wij niet met 353 recht, dat de Moeder des Verlossers behagen neemt in dezen zang; dat deze lof haar welgevallig is. ') Nog een andere treffende herinnering is aan deze avondoefening verbonden : de glorievolle marteldood van den gelukzaligen Sadoc en diens 48 medebroeders. Door den H. Dominicus was deze kloosterling, een man van groote volmaaktheid, naar Hongarije gezonden. Van daar toog hij naar Polen, waar hij prior was van het klooster te Sandomir, toen de Tartaren in 1260 het land binnenrukten. Daags vóór de verovering der stad, den lsten Juni, baden de broeders de nachtgetijden, toen de novice, die het martyrologium voor den volgenden dag lezen zou, daarin deze woorden geschreven zag: „Op den 2den Juni te Sandomir, het lijden van negen-en-veertig martelaren". Hij las die woorden, door geen menschelijke hand daar neergeschreven, overluid. De kloosterlingen stonden in stomme verbazing over de vermelding van martelaren, wier naam en getuigenis hun volstrekt onbekend waren, doch Sadoc, door den Hemel verlicht, ontsluierde de beteekenis : den volgenden dag zou hun de martelkroon wachten. Allen bérèidden zich door het ontvangen der H.H. Sacramenten tot den naderenden strijd voor. In den loop van dien dag trokken de Tartaren plunderend, brandend en moordend Sandomir binnen. Het was avond, toen de woeste horden de kloosterkerk binnenstormden. Volgens gebruik gingen de religieusen na de Completen-in processie het Salve Regina aanheffend naar het altaar hunner Moeder. Onverstoord schreden zij zingend daarheen, terwijl de barbaren met het moordzWaard hen aanvielen. Weldra is het snood bedrijf voltrokken; een purperen stroom verft den bodem des heiligdoms. De laatste religieus sterft met het: O clemens, o pia, o dulcis virgo Maria! op de lippen. — Deze heerlijke triomf gaf den oorsprong aan het vroom gebruik om in de Orde bij het afsterven van een medebroeder het Salve Regina te zingen, opdat aan den drempel der eeuwigheid Gods H. Moeder den religieus geleide tot Jesus, haren goddel'ijken Zoon. De -geest van den H. Dominicus was dubbel het aandeel zijner opvolgers en leerlingen. De gelukzalige Jordanus kende geen grooter vreugde dan Maria te loven door het bidden der vijf psalmen, waarvan de aanvangletters het woord Maria vormen. De H. Bayinun- 1) Berthier. B. Jordanië de Saxonia. p. 86. 23 354 van Pennafort ontving een verschijning der H. Maagd, waarin zij hem opwekte tot het stichien der Orde van Onze lieve Vrouw tot Vrijkooping der slaven. De H. Hyaeinthus trok, vluchtend voor de heiligschennende Tartaren, met het H. Sacrament in de eene en het beeld zijner lieve Moeder in de andere hand, droogvoets over den Dnieperstroom. De H Petrus Martelaar werkte op ingeving der H. Maagd mede aan de stichting van de Orde der Dienaars van Maria of Servieteu. De H. Thomas onderbrak zijne diepe studiën door de liefdezuchten tot zijne Moeder, gelijk het herhaald Ave Maria tusschen de regels zijner geschriften getuigt; zijn leermeester, Albertus Magnus, dankte zijn wetenschap aan Maria, de Sedes Sapientiae. Kortom, alle Heiligen en Gelukzaligen der Orde muntten uit door eene vurige, kinderlijke liefde jegens Maria, waarvoor de Hemelkoningin hun door de schitterendste voorrechten hare wederliefde betuigde. Menige bloem, lieflijk van geur en kleur, bieden ons het Vitas Fratrum van Gérard de Frachet, het Spiegel historixtel van Vincentius van Beauvais, het Biënboec van Thomas van Cantimpré, de Legenda Aurea van den gelukz. Jacobus de Voragine, de kloosterkronieken van Schönensteinbach, Unterlinden en andere gaarden der Middeleeuwsche mystiek aan : zij allen verkondigen op velerhande wijze den lof der nooit volprezen Vrouwe, door de Orde tot haar Patrones erkend. De vurige devotie tot de Moedermaagd bleef niet binnen de kloostermuren besloten. Het volk nam deel aan de plechtige viering der Mariafeesten in de kloosterderken, liet zich in de Onze-lieveVrouwe-broederschappen opnemen, ging gaarne tegen het vallen van den avond naar het klooster om het Salve Regina bij te wonen De vereering van Maria nam door het woord en voorbeeld der kloosterlingen steeds hooger vlucht. Er was in de Middeleeuwen geen kerk der Dominicanen, waarin niet een broederschap, een altaar, minstens een bijzonder beeld van Onze-lieve-Vrouw was opgericht. In Nederland kunnen wij daarvan nog de duidelijkste sporen achterhalen ; en wat wij in óns land aantreffen, mogen wij ook gerust veronderstellen in andere landen 2). x) Aan het bijwonen dezer avondoefening verleenden de Pausen 200 dagen aflaat. In den loop der tijden ontwikkelde zich uit deze plechtigheid, ook in andere kerken, het „Onser Vrouwen Lof", door de Pranschen het salve of salut genaamd. 2) Het meest bekend is wel „Onser Lieven Vrouwe Broederscap tet 355 Behalve in hun eigen kerken en kapeUen verkondigden SintDominicus' zonen Maria's lof in steden en dorpen, in kloosters en godshuizen op de dagen, door de termijnen en beneficiën vastgesteld. Waar hun gesproken woord niet kon doordringen, daar bereikten zij de geloovigen door geleerde verhandelingen, stichtende exempelen en innige gebeden, waarin de hoogheid, de liefde, de barmhartigheid van Q-ods Moeder werd verheerlijkt; wij noemen slechts het Mariaboek van Albertus Magnus, de populaire Honderd Artikelen van Henricus Suso, de geschriften van Tauler, dat krachtig voedsel voor zoovele vrome zielen. Sinds het optreden van den eerbiedwaardigen Alanus de Rupe, in de tweede helft der 15de eeuw, concentreert zich de Maria-vereering bij de Dominicanen hoofdzakelijk in het Rozenkransgebed; de verbreiding van dit gebed beschouwen zij als hun apostolaat. Het was omstreeks Paschen 1463, zoo verhaalt ons Alanus, in dietsche geschriften „van der Clip" genaamd, dat hij gedurende een geestelijke beschouwing bevoorrecht werd door een hemelsch visioen. De allerheiligste Maagd Maria verscheen haren dienaar, gaf hem blijken van de teederste liefde en beval hem het Rozenkransgebed overal te prediken. De grootste genaden zouden hem te beurt vallen, zoo hij dit apostolaat trouw en ijverig vervulde, doch bleef hij in gebreke, dan zouden zware straffen hem treffen. Onder goedkeuring van Willem Filiardus, bisschop van Doornik, begon Alanus zijn apostolaat. Met klem van redenen, nog versterkt door het bewustzijn zijner wondervolle zending, drong hij bij de geloovige scharen, die zich rondom hem verzamelden, dringend aan, om den Rozenkrans getrouw en godvruchtig te bidden. Hij verklaarde de verhevenheid van het „Onze Vader en het „Wees gegroet" en zette uiteen, hoe men op verschillende wijzen de overweging van Jesus' leven en lijden met deze gebeden vereenigen kon. Voor de opwekking tot een geestelijk leven, tot de navolging van Christus, was geen middel doeltreffender, voor de bestrijding van 's menschen in- en uitwendige vijanden geen wapen krachtiger dan de Rozenkrans. Wie dit gebed in de vereischte stemming bad, moest zich verzekerd houden van de voortdurende bescherming Jacopiueu" te Utrecht, wauvau de Bisschop en de voornaamste edelen van het Sticht lid waren. — Hoogland. O. P. Archief v. h. Aartsb. Utrecht. J>1. VIII. blz. 200. 356 der Moedermaagd, en bijgevolg ook van zijn toekomstig geluk. Ala nus' krachtig, overtuigend en bezielend woord vond weerklank in de harten der geloovigen. Geleerden en ongeletterden, aanzienlijken en armen, priesters en leeken, namen het gewijd bidsnoer in de hand. De Rozenkrans werd als 't ware het boek, waaruit allen naar Je mate van hun verstand en hunne godsvrucht een schat van kennis voor geest en hart verzamelden. Zoo trok de bode der Hemelkoningin door Bretagne, zijn vaderland, door Picarriië en Noord-Frankrijk van kerk tot kerk. De nederige dorpskerk, waarvan de toren nauwelijks boven het geboomte uitstak, zoowel als de machtige kathedraal, waarvan de bogen zich hoog welfden, weerklonken van het vurig, welsprekend woord des apostels. — Op den avond vóór Allerheiligen predikt hij o.a. voor de vergaderde kannuniken van het Sint-Pieterskapittel te Rijssel. Om deze devotie niet van een voorbijgaande geestdrift te laten afhangen, stichtte pater Alanus Rozenkrans-broederschappen. Te Douai, waar hij van 1464 tot 1468 vertoefd had, werd waarschijnlijk omtrent dien tijd de eerste broederschap opgericht. De leden waren verplicht elke week vijftien tientjes te bidden. Voegden zij daarbij de overweging van Jesus' leven, dood en verheerlijking — hetgeen pater Alanus de ziel en het leven van het Rozenkransgebed noemde — dan brachten zij Gode een bijzonder welbehagelijk offer. Deze oefening verplichtte niet op zonde, maar op verbeurte van de gemeenschappelijke verdienste der broederschap. Van Douai werd P. Alanus door zijn oversten naar Gent verplaatst. Hier dreigde de Dietsche taal, welke hij niet machtig was, zijn apostolaat te belemmeren, maar pater Jacobus Weyts, een geleerde en welsprekende Dominicaan, nam met geestdrift zijn taak over. Hetzelfde bezwaar deed zich voor, toen hij in 1470 zich naar de hoogeschool van Rostock moest begeven om den dokterstitel te behalen. Ook hier kwam een zijner ordebroeders hem te hulp; de prior des kloosters, pater Palma Oarboin voerde in zijn plaats het woord. Behalve door prediking trachtte de onvermoeide Maria-vereerdfer ook door geschriften de Rozenkransdevotie te verbreiden. Op verzoek zijner talrijke vrienden stelde hij een korte verhandeling ,samen over het nut en de verhevenheid van dit gebed. Oorspronkelijk in het Latijn gesteld, werd het geschrift door ijverige leerlingen in verschillende talen overgezet en door kopieëring vermenigvuldigd. 857 Van de Nederduitsche vertaling bestaan nog enkele handschriften. Vermoedelijk eerst in 1474 kwam P. Alanus als professor te Zwolle, waar hij op den feestdag van Maria-Geboorte in 1475 zalig in den Heer ontsliep. Na den dood van Alanus werd zijn apostolaat door zijne orde-, broeders met geestdrift voortgezet. De stuwkracht tot de Eozekransprediking in Noord-Europa ging in de 15de eeuw en 16de eeuw uit van de Hollandsche Congregatie der Dominicanen, eene vereeniging van een zeventigtal kloosters, verspreid over Nederland, België, Noord-Frankrijk, Noord-Duitschland tot Finland toe. De eerbiedwaardige mannen, die aan het hoofd dezer kloostervereniging stonden en vicaris-generaal werden genoemd, waren allen vurige vereerders van den Bozenkrans. De eerste vicaris-generaal, P. Joannes Utenhove, maakte in 1470 alle leden der Rozenkransbroederscbap te Douai deelgenoot van de verdiensten der Orde. Zijn opvolger, P. Adrianus van der Meer, studie-genoot en boezemvriend van P. Alanus, wekte door woord en voorbeeld zijn ordebroeders tot verbreiding der devotie op, en toen zij in hun ijver verflauwden, gaf hij in 1497 op het kapittel te Eijssel de volgende vermaning: „Daar onze predikers zeer verflauwd schijnen te zijn in hun ijver voor de verbreiding van den Rozenkrans of den Mariën-psalter, vermanen wij hen, dat zij in hunne preeken zich vereerders toonen van de Moeder en Patrones onzer Orde, en dat zij het volk krachtig opwekken, om Haar te eeren, door het gebed van den Rozenkrans of haren Psalter." — P. Michael Francois, die zich erop beroemde een leerling van P. Alanus te zijn geweest, hield in 1476 als regent aan de hoogeschool te Keulen een openbare voordracht over den Rozenkrans, welke verhandeling in druk verscheen en vele herdrukken beleefde. P. Cor-nelius van Sneek, eveneens een leerling van P. Alanus, werd in 1505 met het bestuur der Congregatie belast. Ondanks de drukkende bezigheden preekte hij dikwijks over den Rozenkrans en gaf in 1514 daarover een bundel , uit van eenen-twintig sermonen. Men meende een bijzondere werking van Gods Voorzienigheid te erkennen in de omstandigheid, dat juist op den 8sten September 1475, toen de broeders te Zwolle aan de stervenssponde van P. Alanus neerknielden en vreesden, dat door zijn heengaan het Rozenkrans-apostolaat zou wegkwijnen, te Keulen met ongekenden luister 358 en onbeschrijflijk enthousiasme de Rozenkransbroederschap door zijn leerling P. Jacobns Sprenger werd gesticht. De pauselijke Legaat de Keizer, de rijksvorsten en bisschoppen met den geheelen hofstoet in de Rijnstad vereenigd, teekenden plechtig hun naam in het broederschapsboek en openden het register, dat binnen vier jaar 5U0.000 namen zou tellen en omstreeks 1514 meer dan een millioen De faam ging door geheel Nederland; van "alle gewesten van ons vaderland werden namen ter inschrijving naar Keulen opgezonden. Geheele kloosters en abdijen lieten zich opnemen. In 1484 vaardigde P. Bartholomeus de Comatiis, generaal der Orde, een omzendbrief uit, waarbij allen onderhoorigen werd meegedeeld, dat paus Innocentius YIII aan de leden der Rozenkransbroederschap een vollen aflaat verleend had, eens in het leven en eens in het stervensuur te verdienen. Deze gunst werd nog door een grootere gevolgd in 1486. Door de bul Sacer Praedicatorum Ordo bevestigde de Paus alle voorrechten ooit aan de Predikheeren gegeven, o. a. de bevoegdheid der provinciaals en der priors om broederschappen op te richten en deelgenootschap te verleenen in de verdiensten der Orde. De Magister-Generaal, P. Joachim ïurnano, deelde in 1487 op het generaal-kapittel te Venetië aan de vergaderde paters deze gunsten van den H. Stoel mede. Van dien tijd minstens moeten de broederschappen dagteekenen, die in de kloosterkerken der Dominicanen in ons land werden opgericht. De propagande voor den Rozenkrans hield in andere landen gelijken tred met die in de Nederlanden. De Dominicanen — onder dezen P. Oornelius van Sneek en P. Bernardus van Luxemburg — predikten deze devotie in Noord-Duitschland; van daar verspreidde zij zich door hunne kloosters in Denemarken, Zweden en Noorwegen. Bij alle standen des volks vond zij gretig ingang. De Poolsche' koningsdochter Barbara, hertogin van Saksen, Ohristina, koningin van Denemarken, Ingeborg, gemalin van Steno Sture, regent van Zweden, bezorgden of ondersteunden de uitgave van Alanus' werken; vele geestelijken beschouwden het als een roeping anderen tot de beoefening van het Rozenkransgebed aan te sporen; de burgers stichtten kapellen, opgeluisterd door altaren van het fijnste beeld- en snijwerk en schilderstukken van de grootste meesters; terwijl het volk bij duizenden zich in de broederschap liet opnemen ep de gewoonte aannam openlijk het bidsnoer te dragen. Tot bewijs 359 kunnen wij kier aanhalen het Rozenkransgedicht van „heer Michael", een der merkwaardigste gedichten der oud-Deensche letterkunde; kunnen wij verwijzen naar de fraaie Rozenkrans-altaren, die door de Lutheranen zijn gespaard gebleven, o. a. te Lübeck, in Mecklenburg, Sleeswijk-Holstein, te Egetoste en Aarhuus in Denemarken, te Stockholm in Zweden ; kunnen wij ons beroepen op het getuigenis der Hervormers, die met alle kracht tegen het openbaar dragen van den rozenkrans uitvoeren en nog in 1567 klaagden, dat o. a. te Lund de meeste mannen en vrouwen in 't openbaar met een rozenkrans verschenen ■). Te Venetië stichtte P. Joannes van Herford in het Dominicanenklooster van de H.H. Joannes en Paulus ten jare 1478 de Rozenkransbroederschap en nam toen den patriarch, den doge en alle Venetiaansche edelen als leden aan. Zij werd een centrum voor den geheelen omtrek, wijd en zijd. P. Groffredus de Saluciis doorkruiste Lombardije, Piëmont, Zuid-Frankrijk, overal krachtens pauselijke volmacht broederschappen stichtend. Niet minder ijverig waren P. Guillelmus Pepin in Frankrijk en P. Joannes Amat in Spanje voor hetzelfde doel werkzaam. Van Spanje brachten de Spaansche Dominicanen het Rozenkransgebed naar Mexico, Guatamala, Colnmbia, enz. Nog hooger vlucht nam deze volksdevotie, toen op den eersten Zondag der Octobermaand 1571 de gedenkwaardige zeeslag bij Lepanto geleverd werd, waar de Halve Maan moest deinzen voor het Kruis. Door den H. Pius V en zijn opvolgers werd de zegepraal toegeschreven aan de Rozenkransbroederschap, wier leden over de geheele Christenwereld — per universum orbem — op dien dag hun bedetocht hadden gehouden. Ter gedachtenis aan dit schitterend wapenfeit, waaraan Venetië roemrijk had deelgenomen, liet de Republiek bij de kloosterkerk van de H.H. Joannes en Paulus een kapel bouwen, die door architectonische structuur, rijkdom van schilder- en beeldhouwwerk een der heerlijkste kunstschatten der dogen-stad werd2). — In alle kerken der Dominicanen, zooals men 1) W. Schmitz. 8. J. — Das Rosenkramgebet im 15 und im Anfange des 16. Jahrhunderts. — Freiburg. Herder 1903. 2) In 1867 werd dit heiligdom een prooi der vlammen. Pius X, wien als patriarch van Venetië de glorie zijner stad ter harte ging, ondersteunde krachtig het comité, dat zich in 1913 de herstelling van deze kapel heeft 360 in zuidelijke lauden nog zien kan, werden aan de versiering der Rozenkranskapellen geen kosten gespaard; als zetelplaats der broederschap had zij eigen paramenten en eigen inkomsten, en een bestuur, waartoe veelal de notabelste burgers behoorden. In missielanden, zooals in Holland, bezat elk kerkhuis der Dominicanen zijn schildern van den Rozenkrans, en ijverde elke pater om de geloovigen in de broederschap op te nemen, gelijk de registers hunner staties bewijzen '). Voor de bekeering der Nieuwe Wereld was de rozenkrans met het kruis het krachtdadigste middel om de wilde volken in hunne oer-wouden te leeren bidden en hun de voornaamste geheimen van den godsdienst in te prenten. Welke duurzame vruchten dit apostolaa me Gods genade voortbracht, bleek op wonderbare wijzelm den loop der tijden. Toen de Dominicanen uit vele missie-gebieden door revolutionair geweld werden verdreven, vervielen de inboorlingen tot grove onwetendheid in geloofsleer en kerkgebruik, maar een oefening hield de hoofdwaarheden des Ohristendoms bij hen levendig, n.1. het Rozenkransgebed. Eveneens werd het apostolaat der Dominicanen in Oost-Indië, ühma en Japan door den bijstand der Koningin van den H. Rozenkrans, de patrones der Philippijnsche missie, met den heerlijksten uitslag bekroond. De rozenkrans werd het herkenningsteeken der Christenen, de openbare getuigenis van hun geloof in den gekruisten Verlosser Met geestdrift lieten duizenden Japanners zich in de broederschap opnemen; zij vormden een onverschrokken phalanx in den strijd voor Christus; en toen hun aanvoerders het geloof met hun bloed bezegelden, bleven zij hen trouw in de ure des gevaars.. Buiten de muren van Nangasaki, op den heiligen berg, purperden zij hun rozenkrans met hun martelaarsbloed. Van de tweehonderden-vrjf Japansche Martelaren, die in 1867 werden zalig verklaard behoorden negen-en-vijftig kampioenen tot de Orde van den H Dominicus en acht-en-vijftig tot de broederschap van den H. Rozenvoorgesteld. Benedictus XV heeft het goede werk zijns voorgangers willen voortzetten. -In 1576 wordt ook melding gemaakt van een RiddeLhap van m XV rÏT-; °- P- T°m- VIIL T™1- Consensu Bull. ut. A.V. Q. IV. De Soeietate Militum es. Rosarii p 435 861 krans. — De wreedste vervolging, die wellicht ooit tegen de Kerk gewoed heeft, had elk spoor van Christendom in Japan weggevaagd, wie schetst daarom de verbazing van den eersten missionaris, die omstreeks 1865 dien■ ondankbaren bodem betrad, toen hij een verborgen groep Christenen ontdekte ? Wat had hen bij gemis aan priesters twee eeuwen in 't geloof bewaard ? De Rozenkrans. Een Rozenkransboekje, van hunne missionarissen afkomstig, hadden zij als een dierbaar kleinood van geslacht tot geslacht overgeleverd Als vertakkingen van den Rozenkrans kon men de oefening beschouwen van den Altijddurenden Rozenkrans of de Eerewacht van Maria, die omstreeks 1C50 door P. Timotheus Ricci werd opgericht, van de Vijftien Zaterdagen ter eere der vijftien geheimen j van den Dageraadsrozenkrans — Aurorae Rosarium — door den eerbiedw. pater Petrus Ulloa omstreeks 1700 vooral in Spanje, verbreid, en van de Rozenkransmis. Zij droegen er krachtig toe bij om. de- devotie van den Rozenkrans in het katholieke volksleven dieper wortel te doen schieten. Nauwelijks waren dan ook het Josephinisme en de Fransche Revolutie, die alle broederschappen hadden vernietigd en den Rozenkrans aan de verachting der „verlichte" wereld hadden prijsgegeven, als eèn ijzige winterstorm oyer Europa heengegaan, of bij de herleving van den godsdienst ontloken allerwege Maria's rozen. Waar een Dominicanenklooster verrees, herleefde de broederschap; waar een Do.minicanenprovincie werd gegrondvest, zag een tijdschrift voor de Maria-vereering het licht, zoodat thans door een paar dozijn tijdschriften in verschillende talen Maria's lof verkondigd en hare vereering onder de geloovigen verbreid wordt. In vervulling brengen zij het woord: Beatam me dicent omnes generationes. Deze propagande der~ Maria-vereering door middel van het Rozenkransgebéd sluit in zich een vruchtbaar apostolaat onder het Christenvolk, n.1. de verkondiging en verlevendiging der voornaamste geloofsgeheimen, want de overweging van den menschgeworden, den lijdende en verheerlijkten Verlosser maakt als 'tware de kern, de ziel uit van het Rozenkransgebed. De treffendste bewij- !) Eén familie bezat nog een schilderij van de 15 mysteries. De bewoners uit den omtrek kwamen als bedevaartgangers dit schilderstuk ver-, eeren, dat, zooals de overlevering getuigde, van de vroegere missionarissen moest afstammen. — M. Drane. The Spirit of the Dom. Order. p. 172. 362 zen van dezen invloed levert ons de geschiedenis der geloovigen in de heidensche en kettersche landen, waar zij bij gemis aan priesters en ontbering der genademiddelen door den Rozenkrans vereenigd bleven in het geloof en de liefde van Christus. Maar ook in onze moderne maatschappij gaat er van den Rozenkrans door de overweging der geheimen een hervormende kracht nit, want hij spoort aan tot navolging van Christus, in Wien alles moet hersteld worden. ') Deze onafscheidelijke vereering van Jesus en Zijne gebenedijde Moeder — per Matrem ad Filium — wordt zinrijk uitgedrukt door de maandelijksche Rozenkransprocessie, waarin het H. Sacrament ter vereering wordt rondgedragen en tevens tot Maria onze smeekbeden opstijgen. Deze plechtigheid herinnert aan den zegenrijken theophoristischen omgang in Maria's heiligdom te Lourdes. In 1868 kwam de Spaansche Dominicaan P. Joseph Peraltaop het denkbeeld om de maand October aan O. L Vrouw van den Rozenkrans toe te wijden. Zijn plan vond bij vele bisschoppen bijval en steun, maar vooral bij paus Pius IX hooge goedkeuring en aanbeveling. Sinds dien tijd breidde zich de viering der Octobermaand uit over de geheele Orde'en ten laatste, door de lastgeving van paus Leo XIII over de geheele wereld. Het Rozenkransgebed kon niet krachtiger worden aanbevolen, dan toen de Allerheiligste Maagd zelf in 1853 herhaaldelijk te Lourdes verscheen met den rozenkrans in de hand, en Bernadotte Soubirous en alle aanwezigen tot het bidden van den rozenkrans aanspoorde. Voortaan ruischte het Ave Maria, in alle talen tot de !) Over dezen socialen invloed van den Rozenkrans schrijft Dr. Commer: „Wie er (der Predigerorden) durch Predigt und Lehramt die christliche GeselIschaft von Irrtümern gereinigt und zu ihrer Organisation im Laufe der Jahrhunderte segensreich beigetragen hat, so bat er besonders durch die Verbreitung des Rosenkranzes ein viel zu wenig gewürdigtes Verdienst um die christliche Gesellschaft sich erworben. Denn dieseForm des Gebetes, die ein besonderes Merkmal des Predigerordens geworden ist, bat in den weitesten Volksschichten nicht nur die Lehre des Evangelinms hineingetragen, sondern auch eine gesunde und einfacbe, für alle leicht verstandliche Form der Gottesverehrung im vollsten Umfange geschaffen und dadurch zur geistigen Einigung der Gesellschaft und sur Brhaltung der Einheit der Kirche unendlich viel gewirkt." — Divus Thomas, B. JII, S. 448, Wien. 19J.6, 363 Onbevlekte Moedermaagd gebeden, langs de Massabiella-grot, de boorden der Gave, tot ver in den omtrek. Wanneer die duizenden pelgrims de bevoorrechte plaats verlieten, namen zij de Rozenkrans' devotie als een dierbare gedachtenis naar hunne woonstede mee. In 1871, het jaar van Frankrijk's beproeving, rijpte bij eenige priesters het plan tot het houden eener nationale bedevaart; geheel Frankrijk zou komen nederknielen aan de voeten der Onbevlekte en openbaar belijden : Regnum Galliae regnum Mariae. Werd het plan door de geloovigen met geestdrift toegejuicht, bij de liberalen en vrijdenkers wekte het bespotting, achterdocht en bestrijding. Maar juist die tegenwerking eener wantrouwige Regeering prikkelde den geloofsmoed van duizenden, die zich opmaakten naar Lourdes als ten kruistocht. Aan deze machtige beweging zou de Orde niet vreemd blijven. Pater Chocarne, Provinciaal derFransche Dominicanen, was een der invloedrijkste voormannen, die de grootsche manifestatie voorbereidden en regelden. De Rozenkranszondag van het jaar 1872 was voor de plechtige bedevaart uitgekozen. Aan P. Chocarne viel de eer te beurt het eerst tot de onafzienbare menigte te spreken, en hij sprak als Peter van Amiëns op de vlakte van Clermont. En toen de optocht zich in beweging stelde en driehonderd banieren boven de ontdekte hoofden golfden, ging hij vooraan met het eerevaandel, waarop Sint-Dominicus met den Rozenkrans was afgebeeld. Het was een dag van victorie voor het oud geloof en zijn trouwe paladijnen. Al mogen wij wijzen op het aanzienlijk getal van 700 Dominicanen, die op bijzondere wijze de Rozenkransdevotie hebben verbreid, en wier boeken, groot en klein, eene geheele bibliotheek zouden vullen l), toch zouden wij der waarheid te kort doen, indien wij niet volmondig verklaarden, dat de Rozenkrans door alle eeuwen heen zijn levenskracht aan de Pausen te danken heeft. Niet minder dan 200 bullen, van paus Sixtus IV tot paus Leo XIII, getuigen van de zorg, welke de Opperpriesters koesterden voor den bloei van een gebed, waarvan zij onder het Christenvolk zoovele heerlijke vruchten aanschouwden. Nog herinnert zich iedereen de bewonderenswaardige encyclieken, waarin paus Leo telken jare de katholieke wereld tot het bidden van den Rozenkrans aanspoorde. Met gulden *) Acta pro Societate S.S. Rosarii. Vol, II, App. V. p. 1285 et sqq. 364 letteren staat zijn naam in de geschiedrollen der Rozénkransbroederschap geschreven; geen Paus heeft ooit krachtiger den Rozenkrans gepredikt. 5 De Broederschap van den Engelachtigen Strijd. Strijd en zegepraal van den H. Thomas. — De gordel van den H. Thomas te Vercelli. — De gordel, voorwerp algemeener vereering. — Koordjes van den H. Thomas. — Militia Angelica. —" Oprichting der Broederschap van den Engelachtigen Strijd te Leuven en te Maastricht. — De universiteit van Leuven. — Pauselijke goedkeuring; aflaten. — Voorwaarden en Verplichtingen. — Doel der Militia Angelica. Een der oudste levensbeschrijvers van den H. Thomas van Aquino, Gruillelmus de Tocco, die in de laatste levensjaren van den Engelachtigen Leeraar te Napels diens lessen volgde, geeft ons een omstandig verhaal van den strijd, dien de Heilige, wegens zijne roeping tot het kloosterleven in het ouderlijk kasteel San Griovanni had te voeren. Alles werd beproefd om hem van zijn besluit af te trekken, maar noch de teedere klachten zijner bedroefde moeder, noch de dringende beden zijner wereldsgezinde zusters konden hem aan het wankelen doen brengen. Wat zij niet vermochten, bracht de dreigende taal zijner broeders, twee ruwe krijgsridders, evenmin te weeg. Thomas had zijn onschuldig hart den Heer voor altijd' verpand en op Hem onwrikbaar zijn vertrouwen gevestigd. Die tegenstand verbitterde zijn broeders. Zij zonnen op middelen om de wilskracht van den vromen jongeling te breken. Zij reten hem zijn kloostergewaad stuk, deden hem honger, koude en ellende ondergaan, en spaarden hem geenerlei beleediging. Doch te vergeefs, voor geweld bleet de Heilige even onverzettelijk als voor vleierij* Toen beraamden de ridders een plan, dat alleen blinde gramschap kon ingeven. Zij besloten hem te overwinnen — zegt De 365 Tocco — door een soort aanval, waardoor torens worden geschokt, rotsen vermurwd, en ceders van den Libsnan ontworteld. Zij bonden tegen hem den strijd aan, waarin velen kampen, maar weinigen zegevieren. Want, terwijl hij alleen in een slotkamer gevangen zat, voerden zij een schoone, wulpsche deerne tot hem, om hem door allerlei list ten val te brengen.Zoodra had de onverwinnelijke jongeling, die toen Gods Wijsheid reeds tot bruid had verkoren, het dreigend gevaar niet bespeurd, of hij greep een brandend hout van den haard en dreef verontwaardigd de veile verleidster uit het vertrek. Hierop door heilige liefde gedreven, trok hij met het brandend hout een kruisteeken op den muur, viel aanbiddend neder en smeekte God met tranen, dat Hij hem een gordel mocht geven van altijddurende maagdelijkheid, die hij tot nog toe met Gods hulp ongeschonden had bewaard. Terwijl hij aldus onder een vloed van tranen biddend, van afmatting in slaap zonk, kwamen tot hem twee Engelen, die verzekerden dat zijn gebed door God was vehoord. Vervolgons omgordden zij zijne lendenen en zeiden: „Zie, uit naam. van God omgorden wij u, gelijk gij gevraagd hebt, met den gordel der kuischheid, dien geen aanvechting zal kunnen verbreken. Wat men uit menschelijke kracht niet kan verkrijgen, wordt u door Gods Goedheid om niet geschonken". — Het is zeker, dat de Heilige na dien tijd nooit eenig letsel van dien gordel in zich ontwaard heeft, gelijk hij op zijn sterfbed zijn biechtvader uitdrukkelijk getuigd heeft, want tot zijn dood is zijne maagdelijkheid, die hij in zoo zwaren strijd bewaard had,, nooit besmeurd geworden... Toen hij bij deze omgording der Engelen een smartelijk gevoel ondervond, ontwaakte hij met een kreet uit zijne geestvervoering. Aan de toegesnelde huisgenooten, die hem naar de oorzaak zijner kreten vroegen, wilde hij de gave, die God hem .gegeven had, niet openbaren, maar verzweeg ze tot zijn dood. Eerst toen deelde hij tot lof van God de hemelsche gunst mede aan zijn reisgezel, broeder Eeginald, die het geheim des Heiligen aan velen tot stichting openbaarde." ') Het is bezwaarlijk om met zekerheid uit te maken of hef woord : 1) Ter gedachtenis aan deze gevangenschap verleende paus Paulus V ten jare 1608 aan het Romeinsche gild der boekverkoopers, dat SintThomas tot patroon bad. het voorrecht van elk jaar op den 7den Maart aan een ter dood veroordeelde onder zekere voorwaarden de vrijheid te schenken. — F. Deurwerders. Militia Angelica. p. 37. Lovanii. 1659. 866 gordel der kuischheid — cingulum castitatis — In letterlijken of overdrachtelijke-! zin moet worden verstaan '). Volgens een oud verhaal ontving Reginald, die den Heilige bij zijn sterven ter zijde stond, den gordel van Sint-Thomas als nalatenschap en stelde hij deze kostbare reliek ter hand aan Joannes van Vercelli, den toenmaligen Generaal der Orde. Joannes stond dit kleinood af aan het klooster zijner geboorteplaats Vercelli, waar het met andere relieken werd weggesloten in een verguld schrijn, dat aan den voet van het groote kruis op het oksaal was geplaatst. Op last van den generaal Seraphinus Cavalla (1571-1578) werd de relikwie tweemaal in 't jaar ter vereering ten toon gesteld. Later werd zij bewaard in een altaar der sacristij, waar zij gemakkelijker kon worden getoond en vereerd, want talrijk waren de geloovigen, die uit devotie tot den H. Thomas ook het teeken wilden vereeren zijner overwinning op den onreinen geest. Gelijk door het aanraken van den gordel van Sint-Paulus booze geesten werden uitgedreven, zoo scheen van Sint-Thomas' gordel een geheimzinnige kracht uit te gaan tot beteugeling van den prikkel der vleeschelijke lusten, Niet alleen uit de omstreken, maar ook van meer verwijderde plaatsen in Italië trok men naar Vercelli. Onder deze vereerders worden genoemd de H. Aloysius van Gonzaga en de H. Joseph Calasanctius. Paus Pius V, die den H. Thomas tot kerkleeraar had verheven, wenschte de kostbare reliek te plaatsen in een nieuw te bouwen kapel bij de kloosterkerk der Minerva te Eome, maar de spoedige dood van dezen heiligen Paus verhinderde de uitvoering van het plan. De bijzondere hulp, welke in den strijd tegen den zinnelijken hartstocht aan de vereering van Sint-Thomas' gordel werd toegeschreven, bracht omstreeks 1580 P. Cyprianus überti op het denkbeeld om, evenals men koorden of gordels had ter eere van de H. Maagd Maria, van den H. Franciscus van Assisie en van de H. Monica, zoo ook koorden te laten vervaardigen in alles gelijkvormig aan dat van Sint-Thomas te Vercelli. Met deze koorden raakte 1) In zijn breve van 4 Ang. 1880 zegt paus Leo XIII: „hoe veluti praemium fortitudinis tulit a Deo pudicissimus adolescens, ut lumbos sibi areanum in modum conslriDgi, atque una libidinis faces extingui sentiret". 867 hij godvruchtig de eerbiedwaardige reliek aan, sprak er den zegen over en deelde ze aan de geloovigen uit. Van alle kanten kwamen aanvragen om dergelijke koorden; men zond ze naar kloosters, colleges en seminariën. Er werd een genootschap opgericht, dat den geëigenden naam ontving van Militia angelica, van den Engelachtigen Strijd, omdat het strijdt voor het behoud der scboone deugd, die de menschen aan Engelen gelijk maakt. In 1622 kwam de Dominicaan Hyacinth Choquet van een Roomsche reis te Antwerpen terug en bracht van Vercelli gewijde koorden mede, die onmiddellijk in België en de Vereenigde Pro vinciën onder de geloovigen werden uitgereikt. De Nuntius Fabius de Lagonissa verleende in 1629, onder bepaalde voorwaarden, drie honderd dagen aflaat aan de vereerders van het Sint-Thomas' koord. Grooter opgang maakte deze devotie nog, toen P.Deurwerders in 1644 van Vercelli terugkeerde, voorzien van notarieele getuigschriften om te Leuven de Broederschap van den Engelachtigen Strijd in te stellen. De universiteit, de Alma Mater, van Leuven had altijd uitgeblonken door een vurige vereering van den Engelachtigen Leeraar. In 1637 had de theologische faculteit den H. Thomas van Aquino voor altijd tot haren patroon en beschermer gekozen en voorgeschreven, dat jaarlijks op den feestdag van SintThomas de Deken der baccaliers den plechtigen hoogdienst zou zingen in de kerk der Predikheeren. Alle baccaliers en studenten moesten daarbij aanwezig zijn, terwijl voor een uitgelezen koor zangers en muzikanten zou worden gezorgd. Nadat P. Deurwerders de authenthieke stukken den Aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, ter inzage had voorgelegd en den raad van verscheidene voorname geestelijken had ingewonnen, werd den 5den Maart" 1649 door de theologische Faculteit het volgende. vastgesteld: 1°. De theologische Faculteit neemt voor altijd de Militia angelica van den H. Thomas van Aquino onder hare bescherming; 2°. zij bepaalt, dat de Deken dezer Faculteit beschermer en bewaarder dezer Militia zal zijn; 3°. zij stelt den Deken der Baccaliers aan tot prefect dezer Militia, en beveelt, dat hij jaarlijks den 28sten Januari, het feest van de Overbrenging der Relieken van Sint-Thomas, bij de Predikheeren een plechtige Mis zal opdragen aan het altaar dezer Broederschap, waarbij alle bacca- 368 liers en studenten der Theologie moeten tegenwoordig zijn ; 4°. zij bepaalt, dat alle baccaliers en studenten harer Faculteit jaarlijks den 7den Maart, het feest van: Sint-Thomas, ten Predikheeren bij de Hoogmis, welke door de kloosterlingen pleegt gezongen te worden, zullen aanwezig zijn, en eveneens bij de processie en latijnsche feestpredikatie ter eere van den Engelachtigen Leeraar '). Twee dagen later, op het Sint-Thomasfeest, werd de oprichting der Broederschap door de aanwezigheid der geheele Faculteit opgeluisterd. De Deken der Faculteit, Libertus Fromondus, zong de Hoogmis en liet zich het eerst van allen in de Broederschap opnemen ; daarna volgden de regenten, professors, doctors, licentiaten baccaliers en studenten, vervolgens geestelijken en leeken. — Binnen tien jaar lieten te Leuven meer dan 40Ö0 personen zich door den ijverigen P. Deurwerders in het register der Broederschap opschrijven ; zij vormden eene Godgewijde legerschaar tegen het verachtelijk legioen van den geest der ontucht. Voordat één jaar was verloopeh, waren van Gent meer dan duizend, van Brussel en andere steden verscheidene honderden tot de Broederschap toegetreden. Ook uit de Vereenigde Provinciën kwamen aanvragen voor het lidmaatschap. Dit gaf den Superior der Dominicanen in de Hollandsche Missie aanleiding om aan den Apostolisch en Vicaris geestelijke gunsten te verzoeken. Jacobus de la Torre, die te Antwerpen vertoefde, voldeed aan dien vromen wensch en schonk den 8sten Januari 1654 dertig dagen aflaat aan allen, die het Sint-Thomas' koord dragende, vijftien Wees Gegroeten zouden bidden voor de zuiverheid van alle geloovigen en de uitroeiing van de zonden des vleesehes —pro sua omniumque Fidelium Castitat» et Vitiorum Carnis extirpatione. — Een krachtig loot uit den jeugdigen stam ontsproot in 1656 te Maastricht. Den 7den Maart van gemeld jaar, nadat Maximiliaan, Aartsbisschop van Keulen en bisschop van Luik, de noodige volmacht had verleend, werd de Militia angelica aldaar in de Dominicanenkerk met groote plechtigheid opgericht. Het kapittel van Sint-Servaas was daarbij tegenwoordig. Onder de H: Mis trad de proost van het kapittel het eerst naar hét altaar om het koord te ontvangen, daarna volgden de andere kanunniken. Op dien feestdag J) Deurwerders. 1. c. p. £05. 206. 207. 369 van 8int-Thomas en onder het octaaf werd het koord aan achthonderd personen uitgereikt '). Door de Pausen werd de Broederschap van den Engelachtigen Strijd goedgekeurd en met aflaten Terrijkt. Paus Innocentius X beTestigde TÓór 1654 de Broederschap te LeuTen ; paus Alexander VII in 1657 die te Maastricht; paus Benedictus XIII strekte door de bul Pretiosus Tan 26 Mei 1727 de faculteit Toor de Broederschap over de geheele Orde uit, bevestigde alle aflaten en gunsten zijner voorgangers en bepaalde, dat Toortaan het feest der Broederschap zou geTierd worden den 28sten Januari, zijnde het feest der Translatie of OTerbrenging Tan de heilige Overblijfselen van Sint-Thomas 2). Tot de voornaamste aflaten behooren: 1° een voUe aflaat op den dag der inschrijving; 2° een voUe aflaat op 28 Januari, het hoofdfeest der Broederschap; 3° een Tolle aflaat op 7 Maart, het feest Tan Sint-Thomas; 4° een Tolle aflaat eens in de maand te verdienen Toor hen, die dagelijks gedurende een maand het gebed ter eere van den H. Thomas: „Uitverkoren lelie" gebeden hebben ; 5° een volle aflaat in het uur des" doods. — Krachtens een schrijven van Joannes Bapt. de Marinis, generaal der Orde, gedateerd 22 Januari 1651, zijn alle leden der Broederschap van den Engelachtigen Strijd deelachtig aan de verdiensten der Orde. De voorwaarden en verplichtingen der Broederschap zijn: 1° dat men ingeschreven zij in het register der Broederschap, 2° dat men dagelijks het gewijd koord van den H. Thomas draagt. — Het is een godTruchtige gewoonte der leden, dat men dagelijks aan de 15 knoopen 15 Wees gegroeten ter eere van den H. Thomas bidde. Het doel der Broederschap van den Engelachtigen Strijd is, zooals de naam aanduidt, de bestrijding van alle aanvechtingen van den onreinen geest, m.a.w.w het bewaren der zuiverheid naar ziel en lichaam. Hieruit volgt, dat zij ook tracht te weren alle oneerbare gesprekken, gezangen, boeken, plaatwerken, tooneelstukken, dansen, enz. waardoor zoo onnoemelijk Tele zielen Terloren gaan, die door Christus' kostbaar Bloed zijn vrijgekocht. Waar nu de schromelijke verwoesting door de onzedelijkheid in zoovele zielen aangericht, den !) Deurwerders. o. c. Prooem. p. 6. a) Font-ma. Constit. Ord. Praed. Ed. II. De Societate Militiae Angelieae. p. 444 24 970 stoot heeft gegeven tot het stichten eener strijdhafte Vereeniging: „Voor eer en deugd", daar mag de Militia angelica, het keurkorps, dat door de Pausen is goedgekeurd en met aflaten verrijkt, niet in gebreke blijven. Zij strijdt onder de aanvoering van den H. Thomas, die door Paus Leo XIII tot Patroon gesteld is~ aller scholen, niet alleen wegens zijne diepe geleerdheid, maar ook wegens zijn engelachtige reinheid; zij strijdt onder de hoede van dien onovertroffen Leeraar, die voor de geheele Christenheid een schitterend voorbeeld is geweest van onbezweken moed in den zwaarsten en gevaarlijksten kamp des levens. Te Duce sequor, zij aller leus'') "■) E. J. Jansen. De H. Thomas van Aquino, Patroon der zuiverheid — Leiden. J. W. van Leeuwen. 1889. AANHANGSEL I. I. De Tweede Orde. De ketterij der Albigenzen, waartegen de H. Dominicus met apostolischen ijver te velde trok, verweerde zich hardnekkig en woekerde gestadig voort, dank de openlijke of bedekte begunstiging van adellijke vrouwen, die zich door de ketters hadden laten misleiden. Zij ontsloten de poort harer kasteelen tot een veilig verblijf voor de dwaalleeraars, lieten aan den ridderhaard geheime vergaderingen toe tot verbreiding en bevestiging der dwaalleer onder huigenooten en geestverwanten. Nog verder dreven zij deze noodlottige propagande. Waren aanzienlijke familiën tot armoede vervallen, gingen zij gedrukt onder de opvoeding harer kinderen, dan boden deze matronen zich medelijdend aan om voor het onderhoud en de opvoeding der meisjes zorg te dragen en de kleinen als pleegkinderen tot zich te nemen. Eenmaal onder haar macht, werden de kinderen in de dwaalleer opgevoed ; aldus werd menig kasteel een broeinest van ketterij. Niet alleen in 't geheim, maar ook in 't openbaar ijverden deze edelvrouwen voor de verbreiding der dwaalleer; zij mengden zich onbeschroomd onder het gehoor, dat met den Hèilige redetwistte en diens drangredenen weerstond, en namen deel aan de beleediging en verguizing, waaraan de onverschrokken geloofskampioe'n vaak blootstond. Somstijds echter sloeg Gods genade in en bracht ze tot inkeer; zoo verhaalt men, dat op een avond na de preek des Heiligen verschillende vrouwen zich wilde bekeeren. Hoe 372 echter zouden zij in hare bekeering kunnen volharden, wanneer zij 1 tot de verderfelijke omgeving moesten terugkeeren 1 Het eenig j afdoend middel was het stichten van een toevluchtsoord. " Terwijl de Heilige op een avond, buiten de poort van Fan- j jeaux gezeten, hierover nadacht en Maria's hulp inriep, zag hij plotseling een vuurbol als een komeet een lichtende baan beschrijven door de lucht en neervallen boven het heiligdom van Onze 1 Lieve Vrouw van Prouille. De twee volgende avonden herhaalde zich het wonderbaar verschijnsel; daar wasjgeen twijfel: Prouille I was aangewezen voor de stichting van het toevluchtsoord. Het was ■ 1 den 22sten Juli 1206. Aldus ontstond onder de schutse der Moedermaagd het eerste klooster der Orde. Een negental jonkvrouwen"namen haar intrék \ in het armoedig en nederig kloostergebouw, en stelden zich onder de geestelijke leiding van den H. Dominicus, die zich prior van \ Prouille liet noemen Den 27sten December van genoemd jaar stelde I hij het slot in, en daarmede was de stichting der Tweede Orde — I volgens tijdsorde eigenlijk de Eerste — een feit geworden. Als j slotzusters verdeelden zij hun tijd in koorgebed, geestelijke oefening en handarbeid. Zoolang de Heilige bij haar verkeerde, hadden zij geen vastgestelden regel, maar later, toen hij te Rome vertoefde, gaf hij haar tot levenswijze den regel van den H. Augustinus, verrijkt met zijne bepalingen of. constitutiën. Vandaar werden de j Dominicanessen in de Middeleeuwen genoemd : Zusters van de Orde ' van den H. Augustinus, onder de zielzorg der Predikbroeders — Moniales Ordinis Sancti Augustini sub cura fratrum Praedicatorum. I Fulco, bisschop van Toulouse, schonk aan het klooster de belendende Onze-lieve-Vrouwekerk met omliggend terrein; Beren- 1 garius, bisschop van Narbonne, begiftigde het met uitgestrekte lan- j derijen, doch vooral Simon, graaf van Montfort, trad op als be- I schermheer en weldoener der nieuwe stichting. Weinige dagen vóór 1 zijn dood beval deze christenheld zijn leenmannen de goederen van I zijn dierbaren broeder Dominicus te eerbiedigen als zijn eigen goe-, 1 deren en voor de rechten van Prouille op te komen. Behalve dezen ] steun verwierf de Heilige ook de bescherming der graven van Tou-~ < louse en Foix, en hiermede niet tevreden, verzekerde hij de toekomst j van zijn stichting door pauselijke schutsbrieven. Aldus nam het I klooster toe in bloei en zag het jaarlijks binnen zijn muren een 373 nieuwe schaar jonkvrouwen den sluier aannemen. Uit dankbare liefde jegens den heiligen Stichter smeekten zij dagelijks denzegen af over zijn apostolischen arbeid, en bereidden door gebed en versterving het groote werk voor, waartoe Sint-Dominicus door God was geroepen: de sticffting der Predikheeren-Orde. Prouille werd de bakermat der Eerste Orde. Het was binnen de stille muren van dat heiligdom, dat de H. Dominicus zijn eerste leerlingen in 1216 vereenigde tot het ontwerpen eener wetgeving voor zijne Orde; het was daar, dat hij de plechtige geloften ontving zijner eerste kinderen; het was daar, dat hij ze tot prediking uitzond naar alle wereldstreken. Gods zegen rustte op Sint-Dominicus' eerste stichting; dit vredig oord, zoo welgevallig aan God en de menschen, door het stichtend leven der bewoonsters, die dagelijks door het offer des gebeds en der boete Gode hulde brachten en eerherstel voor een zondige wereld, werd een gezochte schuilplaats voor uitverkoren zielen, zoodat de bevolking des kloosters tot 140 steeg en tegen het einde der eeuw filialen gesticht werden te Pontvert, Aix, Montpellier, Rouaan, Rijssel en elders. Het koningshuis van den H. Lodewijk hing ter bescherming zijn lelijinr-blazoen boven de kloosterpoort en^ begunstigde, als bij traditie, de kloostervrouwen van Prouille; o. a. stichtte koning Philips hun een prachtig klooster te Poissy, waar Frankrijk's heilige koning den doop had ontvangen. Sterk door die koninklijke bescherming trotseerde Prouille alle stormen, die Frankrijk in den loop der eeuwen beroerden, doch voor de schennende hand der Fransche Omwenteling vond het geen genade. — In 1880 werden de verspreide steenen des heiligdoms weer verzameld en de muren opgetrokken, en sinds dien tijd stijgen op dien immer gedenkwaardigen plek de beden van Sint-Dominicus' dochters onafgebroken ten Hemel. Van de kloosters, die de H. Dominicus omstreeks 1218 gedurende zijn tocht dóór Spanje te Madrid en te Gormas stichtte, zijn nagenoeg geen bijzonderheden tot ons gekomen, des te meer echter weten wij van het Sint-Sixtus' klooster te Rome. Paus Honorius III had besloten, dat te Rome de nonnen van het convent der H. Agneslin de wijk Transtevere, wier regeltucht veel te wenschen overliet, tot een strenger nastreven harer roeping moesten gebracht worden. Met dit hervormingswerk belastte hij 374 den H. Dominicus. Voorzien van uitgebreide pauselijke volmachten, bracht de Heilige de Zusters, ondanks veler tegenkanting, over naar het klooster van, Sint-Sixtus, dat door de paters tegen het klooster v«n Santa Sabina verwisseld was. Hij voerde daar een gemeenschappelijken levensregel en het streng"è slot in, en ontbood, om allen dieper van den religieusen geest te doordringen en gemakkelijker in de praktijk der kloosterregels te oefenen, van Prouille Zuster Blanca met zes medezusters, voorbeelden van strengen levenswandel en vurige godsvrucht. Onder het bestuur van priorin Blanca en de leiding van den H. Dominicus, nam het aantal kloosterzusters toe, zoodat het convent dra meer dan zestig leden telde, waaronder vele vrouwen van stand. Een dezer is bijzonder bekend, n.1. Zuster Oaecilia, die ons een eenvoudig levensverhaal van den H. Dominicus, haar uit persoonlijken omgang bekend, heeft nagelaten. Terwijl in de Eeuwige Stad de hof der leliën bloeide en geurde, werd in Bologna eene planting der Tweede Orde voorbereid door de gelukz. Diana d'Andalo. Deze jonkvrouw, gesproten uit een der aanzienlijkste geslachten van Bologna, ging eens luisteren naar de preek van den gelukz. Eeginaldus, wiens apostolisch optreden de geheele stad, groot en klein, in vervoering bracht. Volgens haar stand en de toenmalige zede rijk gekleed en kostbaar getooid, klonk haar bij het binnentreden der kloosterkerk Sint-Paulus' woord tegenr „Dat de vrouwen in stemmige houding met schaamte en zedigheid zichzelve versieren, en niet door haarvlechten of goud, of parelen of kostbare kleeding". (1 Tim. 2. 9). Het was alsof de prediker dit vermaan tot haar persoonlijk richtte; zijn woord ging haar door de ziel; de H. Geest bracht haar tot inkeer. Tehuis gekomen, legde zij allen ijdelen opschik af en begaf zich tot den Man Gods om te vernemen, wat haar te doen stond. Eeginaldus zag in haar een uitverkoren werktuig van Gods genade, en geleidde haar voort op den weg der onthechting, doch na eenigen tijd riep de gehoorzaamheid hem naar Parijs. Gelukkig vertoefde in die dagen de H. Dominicus te Bologna; de H. Ordestichter belastte zich met Diana's leiding en bereidde haar tot den religieusen staat voor. Maar een geweldige strijd van den kant harer naaste bloedverwanten ontbrandde, toen zij het kloosterleven wilde omhelzen. Eerst na den dood van den H. Dominicus, ten jare 1223, slaagde de gelukz. Jordanus er in de Bologneesche jonkvrouw met eenige vrome ge- 875 zellinnen binnen te leiden in het kleine klooster, dat aan de H. Agnes werd toegewijd. Voor de opleiding der religieusen werden met pauselijke toestemming vier Zusters van het Sint-Sixtus' klooster te Eome aan de jeugdige communauteit toegevoegd. Tot dit viertal behoorden Zuster Caecilia en Zuster Amata, die later met Diana de eer der altaren werden waardig gekeurd. Het Sint-Agnesklooster werd een leerschool van heiligheid, een gezegend oord van den reinsten zielevrede, een veelkleurige bloemhof, door den zoetsten geur van deugden doorwasemd; de intieme, fijngevoelige briefwisseling tusschen de gelukz. Diana en den gelukz. Jordanus weerspiegelt dat Godgewijd zieleleven. De Zusters begrepen de verheven roeping der Tweede Orde. Zij waren niet alleen door den hemelschen Bruidegom uitverkoren om zich toe te leggen op eigen heiliging, maar ook om door een verstorven leven boete te doen voor een zondige wereld, om door koordienst en gebed eerherstel te brengen voor de verguizing van , een verdwaasd menschdom. Het klooster was als de heilige plaats, van waar de Engelen ten Hemel stegen met de offers der gebeden, en waar toe zij afdaalden, beladen met Gods zegeningen. Het Sint-Agnesklooster nam toe in leden, hun aantal ging de honderd ver te boven; nog meer: verschillende filialen werden heinde en ver gesticht, het waren zoovele bijenzwermen, die den overvollen korf ontvlogen. Alleen te Bologna werden acht zusterkloosters gesticht, die als gewijde lampen het graf van den H. Vader Dominicus omringden en dag en nacht door den glans der deugden bestraalden ; wij noemen hier de gelukz. Imelda, het bruidje des Heeren, de patrones der Eerste H. Communie, de gelukz. Benvenuta, de gelukz. Joanna van Orvieto, en de H. Agnes van Montepulciano. Zoowel voor de Zusters te Prouille als van Sint-Sixtus had de H. Dominicus grondregels ontworpen, die voor alle latere kloosters een richtsnoer moesten zijn. Door paus Gregorius IX werden deze regels omstreeks 1220 goedgekeurd. Hiertoe bepaalde zich de zorg van den H. Ordestichter niet; hij beschouwde de Zusters als een integreerend deel zijner Orde; waren zij niet zijne eerstelingen geweest? Zij waren geroepen om door hun vurig gebed en verstorven leven Gods zegen over den apostolischen arbeid zijner zonen af te trekken. Hij was haar zielzorger, behartigde haar geestelijk en 376 tijdelijk welzijn; vandaar waren de pauselijke gunstbrieven voor Prouille gericht aan „den prior Dominions, diens predikbroeders en de kloosterzusters". _ Aanvankelijk waren een prior met vier of toL ÏTT ^ leekebroed<*« aan het Zustersklooster toegevoegd, doch later, als deze kloosters toenamen, begon zulk ene bediening te groote offers te vragen van de paters, wTer hulp lders 0p velerlei gebied werd ingeroepen. Vandaar verbood de gelukz Jordanus m 1235 nog meer Zusterkloosters onder de jurisdictie der IV in l24sTtn" P,a;S,GrefOTiU8 ^ " 1239 en PaU8 I-ocentius IV in 1243 bekrachtigden dit besluit, doch nu richtten de Zusters overa! dnng de beden tQt fl ^ ^ ^ ^ ■ Paus Innocentius veroorloofde talrijke uitzonderingen en maakte door zlJne toegeeflijkheid den genomen maatregel nagenoeg krachteloos. De generaal Joannes Teutonieus diende met recht zijn bezwaren m, en nu werd door pauselijk decreet van 1252 de Orde ontheven van alle jurisdictie over de Zusters, behalve van de kloosters van Prouille en van Sint-Sixtus te Eome. Hiermede was de kwestie met van de baan; over en weer werd geageerd, totdat lil ƒ reDS IV ^ buUen Zijner voorgangers waardeloos verklaarde en de geestelijke rechtsmacht over de Zusters voor immer aan de Orde overdroeg. In 't vervolg bezat de Provinciaal de rechtsmacht over de kloosters der Tweede Orde, die in zijne provincie waren gelegen. Hij gaf statuten volgens den regel der Orde, bekrachtigde de keuze der Oversten, hield visitatie en benoemde twee of meer paters voor de geestelijke bediening der Zusters. Gewoonlijk werden de Zusters bediend door paters van het naastbijgelegen klooster; was haar huis te ver verwijderd dan was daar een kwartier afgezonderd tot* huisvesting van twee paters met een leekebroeder Nergens was de bodem van de Tweede Orde vruchtbaarder dan m Duitschland, en wel in Zuid-Duitschland aan de boorden van den Boven-Rijn. Waar een Dominicanenklooster werd gesticht daar verrees in zijn schaduw ook een klooster voor Zusters. Aan' de werkkracht van de generaals Jordanus van Saksen en Joannes den Duitscher, aan de tusschenkomst van kardinaal Hugo van Saint-Cher ^n bisschop Albertus Magnus was deze verbreiding voor een groot deel te danken. In den omtrek van Zürich zag men de Zusterkloosters van Diessenhofen, Toesz en Ottenbach, waarbij later nog kwamen de kloosters van Eschenbach en Schwyz. Rondom Straatsburg verhieven zich de torentjes van zeven Dominicanessenkloosters. Tegen de hellingen der Vogezen, in den omtrek van Freiburg, in Himmelreich, een der bekoorlijkste dalen van het Schwarzwald, en in menig ander rustig oord, hadden de Zusters huizen gebouwd, waar zij ver van alle verkeer, in een stille, schoone natuur God ongestoord konden dienen. Van de 58 Zusterkloosters, die de Orde in 1277 telde, waren er 40 in Duitschland gelegen; in 1303 was dit getal geklommen tot 65. Van al deze kloosters was het klooster van Oolmar, genaamd Unteriinden — Sub tilia — het oudste en het voornaamste; het wordt geprezen als de schitterendste diamant in het snoer van edel keurgesteente, als de liefelijkste hof boven allen wegens den rijkdom der hemelsche genaden en de vruchtbaarheid der deugden. Voor deze stichting ten jare 1232 had bijzonder de vrome prior van Straatsburg, pater Walther, geijverd. Op zijn raad begaven zich de twee stichteressen naar Rome om in het Sint-Sixtusklooster, waar de geest van den H. Dominicus nog krachtig voortleefde, onderricht te worden in de kloostergebruiken; uit de zuiverste bron wilden zij putten; aan het trouwste beeld zich spiegelen. Teruggekeerd in haar klooster brachten zij de regels met de stiptste nauwgezetheid in beoefening en bereikten onder de leiding van vrome en geleerde zielbestunrders, zooals P. Joannes Tauler, Henricus Suso, Dirk van Colmar, zulk eene volmaaktheid, dat een roep van heiligheid van het klooster uitging en tal van heilbegeerige zielen tot zich trok. Van de adellijkste geslachten des lands kwamen edelvrouwen om den sluier verzoeken; geen strijd van ouders of bloedverwanten kon haar weerhouden. .Jeugdige jonkvrouwen werden, zooals de kloosterkroniek meldt, door den "Verlosser aan de wereld ontrukt, voordat deze de ziel had kunnen besmeuren, en overgeplant in zijn hof onder de schaduw der linden, waar zij schitterden onder de blanke leliën als de rozen op een zonnigen lentedag." Zelfe kinderen van acht jaar verzochten om als oblaat te worden opgenomen. Gods genade daalde zichtbaar over deze kloostergemeente neder 0I"- gelijk de vrome kroniekschrijfster zich uitdrukt: „het was den hemelschen Bruidegom een vermaak te wandelen te midden der leliën." Verschillende Zusters werden op buitengewone wijze verlicht in de kennis van God en de goddelijke dingen ; zij verhieven 378 zich tot de hoogste schouwing der Wijsheid; anderen werden bevoorrecht door visioenen eu extasen; nog anderen ontvingen de gave van profetie en wonderen. En wat verhaald wordt van TJnterlinden was in meer of mindere mate ook toepasselijk op andere kloosters. De Zusters Ohristina Ebner, Margareta Ebner, Elisabeth Staeglin, Anna van Eamsweg, Anna van Münzigen en zoo vele andere hoogstbegaafde en bevoorrechte zielen strekken hiertoe tot bewijs. *) De goede faam, die o. a. van het klooster Schonensteinbach bij Mühlhausen uitging, gaf aanleiding tot het stichten van een klooster der Tweede Orde te Wijk-bij-Duurstede ten jare 1400, gevolgd door een stichting te Westroijen bij Tiel in 1435, en te Leiden omstreeks 1450 (Klooster der Witte Nonnen op Eapenburch, thans hoogeschool). Ook in andere landen kwam de Tweede Orde tot hoogen bloei; zij kan daar bogen op drie gelukzalige vorstinnen: Margaretha van Hongarije, Joanna van Portugal en Margaretha van Savoye. De meesten dezer kloosters, die men oasen van ziele vrede zou kunnen noemen te midden der rumoerige wereld, gingen tijdens de gruwzame godsdienstoorlogen der 16de eeuw ten onder, maar vaak niet zonder heldhaftig verzet en roerend protest der weerlooze j Zusters, zooals te Straatsburg, te Gmünd, te Medingen, waar geen verleiding, geen geweld, geen hongersnood de religieusen tot ontrouw I aan hare geloften of tot geloofsafval konden bewegen. In dé Neder- | landen overleefden de kloosters te Tamse in het land van Waas, Engelendaal bij Brugge, Auderghem bij Brussel en Marienthal bij Luxemburg, den geweldigen storm en kwamen later tot eenigen bloei, maar ook deze godshuizen verdwenen in den maalstroom der Fransche Revolutie. Voor den modernen tijdgeest, die de bovennatuurlijke orde loochent, zijn kloosters voor een uitsluitend contemplatief leven doellooze inrichtingen — om geen harder woord te gebruiken — voor het Christendom echter, dat den heilrijken invloed van Gods genade op de wereldorde erkent, zijn ze daarentegen plaatsen van zegening, waar de Hemel nadert tot de aarde. De contemplatieve Orden nemen in Christus' Kerk de plaats in van Maria, die aan 's Heeren voeten 1) Het proces der zaligverklaring van Margareta Ebner is te Rome aanbangig gemaakt. 379 gezeten, het beste deel had uitverkoren. Hoezeer zij 'dan ook znllen worden verdrukt en verwoest, bij het herleven van den Ohristelijken geest zullen ook zij steeds met frissche kracht weder ontspruiten. • Dit leerde ons de 19de eeuw. Nauw brak een straal der vrijheid door, of in verschillende landen werden kloosters der Tweede Orde gesticht, o. a. in België te Héverlé en te Dinant, te Oamden in New-Yersey voor Zusters Dominicanessen van den Altijddurenden Eozenkrans, die de oude statuten van Prouille volgen. Ook in ons land vestigden zich Duitsche Zusters der Tweede Orde bij Venlo, en Fransche te Slenaken. Onder alle kloosters der Tweede Orde is het klooster te Estavayer in het kanton Freiburg bijzonder merkwaardig, omdat daar van het begin der stichting af, in de/13de eeuw, tot op den huidigen dag, ondanks het geweld van Reformatie en Revolutie, het koorgebed nooit is onderbroken en als een heilig vuur trouw en zorgvuldig is onderhouden. 2. De Derde Orde. Aan den krachtigen stam, door den H. Dominicus geplant, ontsproot een derde tak, n.1. de Derde Orde. In de rampzalige tijden, toen de H. Dominicus tegen de Albigenzen als prediker optrad, was het geloof verflauwd en waren de zeden bedorven ook bij priesters, die krachtens hun staat het zout moeten zijn der aarde, doch over vele geloovigen wérd door Gods ontfermende liefde een geest van boete en versterving vaardig. Met bittere smart vervuld bij het aanschouwen van het ergerlijk tooneel, dat de wereld aanbood, en vol vrees voor de dreigende wraak des Heeren, vereenigden zij zich tot een leven van ingekeerdheid, versterving en ernstige plichtsbetrachting. Zij verzaakten aan de wereldsche genietingen, aan de verderfelijke weelde en legden zich toe op de onttrekking aan het aardsche door de armoede en den eenvoud te beoefenen en hiervan ook uitwendig door eenvoudige kleediug en sobere levenswijze getuigenis af te leggen. Zij vervulden uauwgezet hun christenplichten, beoefenden de deugden, waren ijverig in 't gebed, kortom, zij streefden naar de evangelische volmaaktheid zonder de evangelische raden te volgen. Geen wonder, dat bij het verschijnen van den apostolischen H. 380 Dominicus, die bij uitstek boetvaardigheid, armoede en onthechting predikte, deze godvruchtige Christenen zich tot hem getrokken gevoelden als tot een Gods gezant, een tweeden Elias; Zij vergaderden zich rondom hem om zijn woord te hooren, zijn heilig voorbeeldt» aanschouwen en stelden zich onder zijn geestelijke leiding. Buiten het klooster levend, namen zij deel aan de kerkelijke getijden en de oefeningen der kloosterlingen, volgden den levensregel der religieusen, voor zoover deze met hun staat vereenigbaar was, en arbeidden door gebed en stoffelijken steun mede aan het zielenheil. Overal waar de H. Dominicus een klooster stichtte, daar vereenigden zich deze vrome lieden, de Broeders en Zusters van Boetvaardigheid, onder zijn aanmoediging tot vergaderingen, die als de Derde Orde bekend staan. In Languedoc en Lombardije ontbrandde destijds de strijd der: ketters tegen de Kerk met zulk een waanzinnige woede, dat de Katholieken gedwongen werden geweld met geweld te keeren. Ter bescherming hunner priesters, kerken en kloosters vormden zij vrijscharen onder den naam van krijgsknechten van Jesus Christus. In verscheidene steden droegen zij wit-zwarte wapenrokken en hadden zij zich gesteld onder de geestelijke leiding der Dominicanen, door wier toedoen zij van den Paus vele gunsten ontvingen. Toen de woede der ketterij ging liggen en zijzelf ten laatste wegstierf, verloren deze krijgsknechten hun strijdbaar karakter en smolten samen met de Broeders van de Derde Orde. De vergaderingen beoogden allen hetzelfde doel, maar weken van mekaar af in de middelen, in de wijze van bestuur en werkkring, totdat generaal Munio de Zamora in 1285 voor allen een algemeenen regel vaststelde, welke sinds dien tijd de grondwet van de Derde Orde is gebleven, ook al eischten de omstandigheden nu en dan ondergeschikte wijzigingen. Een der voornaamste afwijkingen, welke zich reeds vroegtijdig onder de Zusters der Derde Orde openbaarde, was het streven naar een communauteitsleven bij wijze van kloosterlingen, nochtans met verzachting der strenge verplichtingen van het kloosterlijk slot en de kerkelijke getijden, de vaste- en onthoudingswetten ; men noemt ze de reguliere Derde Orde, ter onderscheiding van de leden, die in de wereld blijven en seculiere Derde Orde worden genoemd. Reeds in 1255 stichtte de gelukz. Aemilia van Vercelli zulk 381 een klooster voor Zusters van de Derde Orde. Dit voorbeeld vond spoedig veel navolging. In deze kloosters beoefende men wel het contemplatieve leven, maar ruimde men tevens een groote plaats in voor liefdadige werken van allerlei aard. Aldus werden deze huizen, plaatsen van heiligheid en zelfopofferende liefde, van rijke zegening voor de lijdende menschheid. Binnen die stille muren trokken vele Zusters zich terug, beoefenden in vergetelheid de heldhaftigste naastenliefde en besloten haar zelf verloochend leven door een kostbaren dood. Velen bleven bij de menschen in gezegend aandenken en werden door God verheerlijkt door wonderteekenen, zooals Clara Gambacurta, Maria Mancini, Lucia van Narni, Stephana van Quinzani en de H. Catharina van Ricci; ze zijn gelijk aan de flonkerende sterren van het firmament, terwijl onnoemelijk vele sterren aan ons oog verborgen blijven. Voor de barbaarschheid, waarmede het menschdom nu en dan waanzinnig verguist en verwoest, wat het eens heeft geroemd en opgebouwd, vonden deze „liefdehuizen" geen genade. Meedoogenloos werd de charitas uit haar huis verdreven ; doch lang zwierf zij als balling niet rond. Op de puinen, waarmede Europa was bedekt, verrezen nieuwe stichtingen door het machtwoord van Hem, die te zijnen tijde alles nieuw maakt. In Nederland telde men vóór de Reformatie drie kloosters der Derde Orde : te Leeuwarden, Asperen en Woudrichem. Zij werden met den grond gelijk gemaakt, maar in de 19de eeuw bij de opluiking van het Katholicisme ontstonden op Nederlandschen bodem twee Congregaties van Dominicanessen, wier moederkloosters zijn te Voorschoten en te Neerbosch. Honderden leden tellend, over een veertigtal huizen verspreid, wijden zij zich aan de liefdadigheid in den meest uitgestrekten .zin. Over armen, weezen, zieken, ouden van dagen strekken zij beschermend hare armen uit, terwijl zij een godsdienstige opvoeding, gepaard aan een degelijk onderwijs verschaffen aan duizenden kinderen. Ook in andere landen werden verschillende huizen gesticht, die door den drang der tijden zich tot congregaties vereenigden. In Frankrijk heeft men de Congregatie van Etrépagny, Nancy, Bourg, Monteils, Auch, Toulouse, Albi, Sèvres, Tours, Hardinghen, enz.; in Duitschland van Arenberg, Spiers en Augsburg; in Bohème van Eepcin; in Italië van Eome, Mondovi, Genua f in Engeland van 382 Stone en Stroud; in Ierland Tan Dublin; in Spanje van Vich, in Polen van Wielowies; in Canada van Quebec, in de Vereenigde Staten Tan New-York en Sinsinawa; in Columbia van Bogota, en nog elders Tele anderen. Het aantal religieusen is moeilijk te ramen ; het getal huizen zal een duizendtal bedragen, alleen de Congregatie Tan Vich telde in 1901 120 huizen. Geen bloem heeft zoo Tele en zoo schoone Tariêteiten als deze Derde Orde; men heeft: Soeurs Dominicaines du T.S. Sacrement, du Sacré Coeur, de VEnfant Jésus, de la Présentation, du T. S. Eosaire, de Charité, gardes-malades des pauwes, della Providenza, de la Anunciata, enz. Op elk gebied der christelijke liefdadigheid heeft zij Toortschrijdend hare weldaden als geurige rozen uitgestrooid. Namen de kwalen der maatschappij toe in hevigheid en tal, hare onuitputtelijke liefde stelde daar evenzooTele geneesmiddelen tegpoTer, ja de liefde overtrof het lijden. Waar een arm menschenhart lijdt, daar brengt zij troost en stort heulsap in de wond. Men ontmoet deze Zusters als engelen van liefde tusschen de melaatschen op Trinidad, de typhuslijders in Amerika, de pestlijders in Klein-Azië. In de lazaretten en hospitalen van Tele groote steden waken zij aan de sponde der arme zieken. Hun huizen bieden een liefderijk onderdak, waar den weezen het gemis der ouders wordt Terzacht, de armen worden Terzorgd, de ouden Terpleegd. Voor het onderwijs, van de bewaarschool tot de universiteit — in Washington bezoeken Dominicanessen de hoogeschool — werken zij met alle kracht om een godsdienstig geslacht aan te kweeken tot steun Tan Kerk en Staat. Onverschrokken volgen zij den voetstap der missionarissen naar alle werelddeelen, naar de binnenlanden van Afrika en Australië, naar Indië en China. In de meest verlaten streken brengen zij met het licht des Evangelies het licht der beschaTing, en bekeud is het, hoe Dominicanessen in Zanzibar en Ehodesia den kaffers onderricht geTen aan schaafbank en smidse. Zij ondersteunen de prediking der priesters door catechetisch onderwijs, maar Tooral door de prediking harer onuitputtelijke liefde. Het Charitas Christi urget nos Toeren ook zij in haar Taandel en bewijzen daardoor dat zij bezield zijn Tan den apostolischen geest des H. Dominicus. 383 Op één liefdewerk, te weinig bekend en daarom te weinig gewaardeerd, wijzen wij bijzonder, n.1. op het werk der gerehabiliteerden, dat de Congregatie van de H. Maria Magdalena zich ten doel stelt. Deze Dominicanessen dalen zoo diep mogelijk af tot de gevallen schepsels, die door de onbarmhartige bedorven maatschappij worden uitgestooten; zij deelen met die ongelukkigen, die armer zijn dan de armsten, het ordekleed, den levensregel, het huiselijk leven om ze aldus door alle onderscheid weg te nemen op te heffen uit den staat der vernedering en te winnen voor Christus. Dit werk, zooals er op sociaal gebied geen tweede bestaat, is in 1866 gesticht door Pater Lataste, O. P. en heeft in ons land een klooster, Bethanië genaamd, buiten Venlo. Het valt niet te ontkennen, dat de seculiere Derde Orde meer beantwoordt aan het doel, dat de H. Dominicus bij de instelling der Derde Orde zich heeft voorgesteld. Hij wilde menschen, die in de wereld zijn en in de wereld blijven, bezielen door den waren Christelijken geest, den geest van ootmoed, onthechting, naastenBefde, godsvrucht; hij wilde degenen, die alleen staande in de gevaren zouden bezwijken, vereenigen tot onderlinge aanmoediging en kracht. Maar hij wilde meer dan dat, hij wilde door de Derde Orde een dam opwerpen tegen zedenbederf en dwaalleer, niet door een opzienbarend optreden, maar door het geven van een voorbeeld van plichtsbetrachting en ware deugd, zonder vertoon, in alle kringen der maatschappij. Het moest een vreedzame kruistocht zijn. Dit zien wij van de eerste tijden der Orde af. De gelukz. Zedislava ontving het ordekleed, maar bleef in de wereld, waar zij als een christelijke moeder de gangen haars huisgezins gadesloeg, en gemaal en kinderen tot schitterend voorbeeld strekte. De gelukz. Villana heiligde haren weduwlijken staat door te verzaken aan allen ijdelen opschik en zich geheel over te geven aan liefdadige werken. Wij ontmoeten in die breede schaar van Godminnende zielen: Sybillina, Colomba, Magdalena, Osanna, Maria Bartholomea, Catharina van Racconigi, Rosa van Lima, allen door de Kerk tot de eer der altaren verheven. Doch allen treden op den achtergrond bij de H. Catharina, de Serafijnsche Maagd van Siëna, de Bruid van Christus, de Kruisheldin, die door Jesus' liefde gewond, brandend van liefde voor de 384 zondige wereld zich ten offer bracht. In het ouderlijk huis verrichtte I zij verheugd en gehoorzaam het vernederendste werk en verdroeg I geduldig de grievendste behandeling der huisgenooten; in het hospitaal verpleegde zij bij voorkeur de weerzinwekkendste zieken 1 en trotseerde besmetting en doodsgevaar; in de paleizen der grooten | trad zij onverschrokken op, sterk door den Wil Gods, die haar was j geopenbaard. Al had de H. Catharina geen enkel wonder gewrocht, I zegt een schrijver, dan was het optreden dezer zwakke vrouw in I haar eenvoudig kloostergewaad tegenover de machtigen der wereld j op zichzelf reeds een groot wonder. Het gebruik om in den huiselijken kring het habijt te dragen j werd later aan de leden van de Derde Orde verboden; zij ontvingen | voortaan slechts het schapulier, maar de geest der Orde bleef over I hen vaardig. Het zou ons te ver voeren dit voor alle eeuwen te I bewijzen. Pausen, kardinalen, bisschoppen, koningen en vorsten I hebben er een eer in gesteld het ordekleed aan te nemen en zich I te scharen in de gelederen, waartoe ook armen en kleinen der aarde \ behooren >). Wij bepalen ons slechts tot enkele merkwaardige feiten I der laatste jaren. In 1912 werden vijf leden der Derde Orde tot de Kardinaals- I waardigheid verheven, n.1. Mgr. Amette, aartsbisschop van Parijs, 1 Mgr. De Cabrières, bisschop van Montpellier, Mgr. Bourne, aarts- I bisschop van Westminster, Mgr. Farley, aartsbisschop van New-York J en Mgr. O'Connell, aartsbisschop van Boston. In 1916 lieten Kard. "I Lualdi, aartsbisschop van Panorma, en Kard. Cassetta, bisschop van I Tusculum, zich in de Derde Orde opnemen. Den 4den Augustus I 1909 ontving, geknield voor het graf van den H. Dominicus het I ordekleed: Mgr. Jacobus Della Chiesa, aartsbisschop van Bologna, de thans roemrijk regeerende Paus Benedictus XV 2). !) Volgens het missie-verslag van 1919 waren in Tongking, in het district Lang-Son, 1000 reguliere leden der Derde Orde en 20.000 seculiere, zoo mannen als vrouwen, die hulp verleenen bij het doopen en opvoeden der kinderen, het onderrichten der heidenen, het verplegen der zieken, enz. 2) Toen Kardinaal Cassetta in de Derde Orde werd opgenomen, wenschte paus Benedictus hem geluk en schreef o.a.: „ik verleen den apostolischen zegen aan de nieuwe Medebroeders en verleen dien bijzonder aan den hoogwaardigsten Vader der Orde, waarvan ook ik een zoon ben". — di cvi io pure sono figlio. — Vatican. 3 Mei 1916. AANHANGSEL II. Historisch overzicht van de Nederduitsche Provincie. 1. Van de komst der Dominicanen in Nederland tot de oprichting der Hollandsche Congregatie. (1232(?)—1459). Ofschoon de eerste betrekking tutfschen Nederland en de Orde kan zijn aangeknoopt door den studiegenoot, ordebroeder en boezemvriend van den Gelukz. Jordanus van Saksen, den eerbiedw. Henricus van Keulen, die te Utrecht bij een vromen kanunnik zijn eerste opleiding had genoten en in het kapittel aldaar als medeïid was opgenomen, gelooven wij toch dat de kruisvaartprediking, waarmede de Dominicanen door den Paus herhaaldelijk belast werden, van meer invloed op hunne vestiging in Nederland is geweest. Van 1232 af doorkruisten zij meermalen ons land, om ridders en vrijen ter kruisvaart tegen de Stadingers, de heidensche Pruisen of de Sarracenen op te roepen. Aan het bijwonen hunner preeken waren aflaten verbonden, terwijl zij krachtens pauselijk gezag geestelijke gunsten mededeelden aan allen, die uit hunne handen het kruis aannamen. Zoo trokken zij langs steden, dorpen en kasteelen, allen tot den heiligen krijg aanwakkerend. En hiertoe bepaalde zich hun ijver niet; zij vergezelden ridders en wapenknechten op hun tocht naar den vreemde, en stonden hen ter zijde te midden der gevaren. Dit onvermoeid apostolaat zal, naar het ons voorkomt, aanleiding hebben gegeven tot de stichting der kloosters te Utrecht, Leeuwarden en Haarlem. De eerste Dominicanen kwamen vermoedelijk uit Keulen. Dat zij het eerst hunne schreden richtten naar Utrecht, is begrijpelijk. Utrecht was de metropolis van Nederland, zoowel op geestelijk als stoffelijk gebied ; het was de zetel van een kerkvorst, wiens gebied onder het aartsbisdom Keulen ressorteerde, 25 386 Omstreeks 1232 moeten de zonen van Sint-Dominicus zich te Utrecht hebben gevestigd. Eenige jaren later, in 1248, kochten 1 zij, gesteund door de vorstelijke vrijgevigheid van den Eoomsch- I Koning Willem II, een ruim terrein en bouwden daarop hun kloos- I ter. Deze goedgunstigheid van den edelen vorst hadden zij vooral 1 te danken aan de tusschenkomst van Albertus Magnus, die bij de schitterende ontvangst van zijn koninklijken gast in het Keulsche I klooster zijn ordebroeders te Utrecht in diens welwillendheid had I aanbevolen. Toen kerk en klooster waren voltooid, kwam de gevierde I wijbisschop van Keulen zelf ter consecratie naar Utrecht en stelde I het klooster onder het patronaat van den H. Apostel Andreas. I Nog eeuwen later werd jaarlijks op den Zondag na het octaaf van 1 Sint Peter-en-Paulus de kerkwijding of „kermis ter Preekers" met I kerkelijke plechtigheid en openbaar vermaak gevierd, terwijl het | koninklijk wapen boven de deuren uitgehouwen en in de venstera I gebrand, voor het verre nageslacht de herinnering aan den vromen ij weldoener en stichter levendig hield. Behalve te Utrecht droeg Willem II ook krachtdadig bij tot ] de stichting van een klooster te Haarlem. Omstreeks 1247 rezen I door zijn toedoen de muren des kloosters omhoog. Het was gelegen II naast het gravenhof en werd door Floris V in 1287 door den 1 afstand van een ruim perceel aanmerkelijk vergroot. Uit erkente- I lrjkheid werd ten eeuwigen dage door de kloosterlingen op het | feest der HH. Cosmas-en-Damianus een jaargetijde gehouden voor 1 dè zielerust der beide graven, stichters van het klooster. Terzelfder tijd, in 1255, kwamen de Dominicanen uit Antwer- I pen te Zierikzee en bouwden daar een klooster, vermoedelijk ook | onder begunstiging der graven van Holland en Zeeland. Niet aan vorstelijke personen, maar toch aan een roemruchtig adellijk geslacht, aan de vermogende Cammingha's, hadden de Do- j minicanen in 1245 hunne vestiging te Leeuwarden te danken. Het [ is moeilijk te beslissen, wat daartoe het meest heeft bijgedragen: i of de vriendschap met Jelgerus, abt van Mariengaard, uit het geslacht der Cammingha's, of de hoogachting dezer adellijke hee- ' ren, die ter kruisvaart de paters hadden leeren kennen ; in ieder < geval de gunst van Friesland's voornaamste geslacht was den kloosterlingen verzekerd. De komst der Dominicanen te Luik, waar de vorstbisschop 887 hun in 1229 had toegestaan een klooster te stichten „qui ibi commorenter et legant de Theologia et per totum Episcopatum Leodiensem disseminent verbum Dei et confessiones audiant et absolvant confitentes", gaf aanleiding, dat zij zich omstreeks 1254 in het naburige Maastricht vestigden. Ridder Adam van Haren, voogd der stad en als zoodanig vertegenwoordiger van den hertog van Brabant, had hun zijn kapitaal huis, naast de toenmalige Alde Hochterpoort, ter bewoning afgestaan. Langzamerhand breidde zich het kloostererf door aankoop en schenking verder uit, totdat de paters in staat waren een geregeld kloostercomplex te bouwen. Tot degenen, wier steun zij bij den bouw ondervonden, behoorde Aleydis, hertogin van Brabant, die hun de vordering van een jaarlijkschen cijns kwijtschold. Deze Aleydis staat in de jaarboeken der Predikheeren opgeteekend als eene bijzondere weldoenster en schutsvrouwe der Orde: „totius ordinis Praedicatorum benigna amatrix". Zij toonde dit niet alleen te Maastricht, maar vooral ook te Leuven, waar zij met haar gemaal Hendrik III een klooster voor de Predikheeren had gesticht en daartoe het hertogelijk paleis met onderhoorigheden afgestaan ; zij bewees dit nog meer in 1262 door te Auderghem, buiten Brussel, een klooster voor de Dominicanessen te laten bouwen, dat sedert Hertoginnedal genoemd werd. Daar moest ook haar hart rusten. Het was op ingeving dezer doorluchtige vrouwe, dat hertog Jan, haar zoon, in 1270 het begevingsrecht der parochiekerk te Orthen aan dit zusterklooster afstond, waardoor de priorin ambtshalve patrona werd der Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch. Deze omstandigheid is vermoedelijk de aanleiding geweest tot de vestiging der Dominicanen binnen Den Bosch ten jare 1286, en tot den kloosterbouw in 1296. Voor de hertogen van Brabant deden de graven van Vlaanderen in gunstbetoon jegens de Predikheeren niet onder. De vereering en liefde voor de Orde was daar eene vrome overlevering geworden, welke opvolgende geslachten zich tot een eereplicht rekenden door heerlijke daden te bestendigen. Toen Magaretha van Vlaanderen met Eeinoud I, graaf van Gelder en Zutphen, in het huwelijk was getreden, wist zij dien vorst te bewegen, om te Zutphen een klooster te stichten voor de Dominicanen. De graaf gai in 1288 aan hare bede gehoor en eveneens vier jaar later, 388 toen zij op eene stichting aandrong in de rijksstad Nijmegen. Aldus ontstonden de kloosters te Zutphen en te Nijmegen. Omtrent dezen tijd, in 1275, kwamen ook Dominicanen uit Oost-Friesland, uit het klooster te Norden, dat bij gelegenheid eener kruistochtprediking was gesticht, naar Winsum, een welvarend dorp in Groningerland. Zij bouwden daar een klooster, waarschijnlijk van kleine afmeting, en brachten daar een dertigtal jaren in stillen arbeid door, toen zij in 1308 door Ludolph, heer van Groenebeek en prefekt van Groningen, uitgenoodigd werden om in deze vermaarde stad een uitgebreider werkkring te zoeken. Met het klooster te Groningen werd de reeks stichtingen vooreerst afgesloten. Alle kloosters waren door tusschenkomst van vorstelijke en adellijke personen gesticht, maar tot de uitbreiding en den opbouw had de burgerij overal offervaardig medegewerkt. Vandaar kan men, zooals P. de Jonghe terecht opmerkt, de hooge begunstigers niet in vollen zin stichters of „fundatores" noemen De Teutonische provincie, waartoe al deze kloosters behoorden, was intusschen zoo omvangrijk geworden, dat voor het behoud van een goede tucht en een geregeld bestuur splitsing noodzakelijk werd; het aantal mannenkloosters was geklommen tot "96, dat der vrouwen tot 73. Op het generaal-kapittel van Besancon in 1303 werd het lang beraamde plan uitgevoerd. Alle kloosters van Nederland zouden voortaan met het Noordelijk deel der voormalige Teutonische provincie de Saksische provincie vormen, behalve de kloosters van 's-Hertogenbosch en Maastricht, welke bij het Zuidelijk deel werden getrokken, dat den naam van Teutonische provincie zou behouden. Van den oorspronkelijken bouw dezer kloosters is niets meer overig, behalve te Maastricht, waar de fraaie kloosterkerk, in 1294 geconsacreerd, den bezoeker nog altijd tot weemoed stemt. De Broerskerk te Nijmegen, de eenige oude kerk den Dominicanen teruggeschonken, dagteekent van 1375. — Vrij kan men aannemen, dat deze kloosters, hoe ruim zij ook waren ontworpen, eenvoudig, zonder eenig bouwkunstig sieraad waren opgetrokken. Vele jaren toch gingen voorbij — te Nijmegen honderd jaar — voordat het klooster met al zijne dependenties gebouwd was. Toch staken de x) B. de Jonghe. Des. Bat. Dom. p. 2. 389 kloosters met kunne steenen muren en leien daken voornaam uit boven menige burgerwoning, die ten deele van hout was opgetrokken en met stroo gedekt. . De kerken te Nijmegen, Groningen, Leeuwarden, en later die van 's-Gravenhage en Zwolle, hadden twee beuken; de kerken van Maastricht en Zutphen telden drie beuken »). Voor de vraag, waarom de kloosterkerken, niet alleen van de Dominicanen, maar ook van andere religieusen, veelal twee beuken hadden, kennen wij geen alleszins bevredigend antwoord. Somtijds was een der beuken bestemd voor broederschapskapellen, somtijds voor grafkapellen a). Te Maastricht, Utrecht en Haarlem had men fraaie kapellen voor de broederschap van O. L. Vrouw, ook altaren ter eere van het H. Kruis, den H. Dominicus, den H. Petrus Martelaar. Deftige familiën kozen bij voorkeur in de kloosterkerk hare laatste rustplaats, zoo te Utrecht de adellijke geslachten : van Groenewoude, van Arkel, van Drakenborch, van Wulven ; te Haarlem : van Obdam, Berkenrode, Brederode, Vos, Mathenes; te 's-Gravenhage: van Wassenaar. De werkkring der paters bestond deels in de bediening hunner kloosterkerken en het vervullen der kerkelijke diensten: uitvaarten, maand- en jaargetijden, deels in het prediken in de resp. termijnen. Deze termijnen waren soms zeer uitgestrekt; tot het klooster van Maastricht behoorde bijna geheel Limburg! het klooster van Den Bosch strekte zijn termijn uit over Noord-Brabant, dat van Zutphen over Gelderland, dat van Groningen over de Ommelanden en Drente, dat van Utrecht over Zuid-Holland. Ten gerieve der termijnpaters waren hier en daar verblijfplaatsen, terminarishuizen gesticht, waar zij op hunne tochten konden uitrusten en overnachten; aldus te Alkmaar, Amsterdam, Dordrecht, Middelburg, Delft, Rotterdam, Arnhem, Doesburg, Deventer, Geertruidenberg en Meppel. Overigens is ons van den arbeid der kloosterlingen uit dit tijdvak weinig bekend, omdat nagenoeg alle archieven zijn verloren gegaan. 1) Vv*fl merken op, dat de Broerskerk te Nijmegen eerst in 1866 met één beuk is vergroot. Het verdient de aandacht, dat de gewelven deser kerk niet worden gedragen door kolommen, maar door zuilen of pijlers. 3) Over tweebeukige kloosterkerken, vgl. a»Ü« artikel in SintBerrwlphu», Jrg. 1920. 390 Als door een noodlot zijn alle oorspronkelijke kloosters een prooi geworden der vlammen ; nu eens door den moedwil van woeste vijanden, dan weder door een jammerlijken brand, die een halve veste in de asch legde, aldus Haarlem in 1347 en 1351, Utrecht in 1372, Leeuwarden in 1392, Den Bosch in 1419, Den Haaf? in 1420, Rotterdam in 1503. Het is reeds merkwaardig, wanneer enkele namen aan de vergetelheid zijn ontrukt. Te Utrecht werd de prior meermalen door den Bisschop uitgezonden om de tienden en andere inkomsten van het bisdom te innen; zoo ten tijde van bisschop Jan van Nassau in 1278, en van bisschop Jan van Diest in 1327 en 1334. Ook bediende zich de Bjsschop van hun tusschenkomst bij onderhandelingen met den graaf van Holland, den graaf van Gelder en andere vorsten. Op verschillende oorkonden uit dien tijd prijkt dan ook het „vidimus" van den „prior fratrum predieatorum". Nog meer diensten bewezen zij aan Utrecht's kerkvoogd door als wijbisschop in de kerkelijke bediening behulpzaam te zijn. Als wijbisschopen ontmoeten wij : Joannes van Lemego (1335), Hubertus Schenck (f 1408), Matthias van Biduane ( 1427), Joannes Geldensis (1430), Gerlacus (f 1453) Judocus Borre (f 1469), Judocus van Dale en Jacobus de Ridder (f 1529). In andere gewesten traden zij eveneens nu en dan als bemiddelaars en scheidsrechters op in politieke en burgerlijke zaken, o.a in 1424 Johan van den H. Geest, prior te Groningen, ter beslechting van een geschil tusschen deze stad en Bremen; in 1427 Willem Bruynaert, prior te Utrecht, als gevolmachtigde van Philips van Bourgondië, tijdens het schisma ]). In geloofsgedingen ontmoeten wij in 1393 provinciaal Eilardus van Schoenevelt te Utrecht, om daar als inquisiteur een onderzoek in te stellen naar de veelbesproken levenswijze der vrouwen, welke Wermbold tot eene geestelijke samenleving vereenigd had. !) In 't algemeen was het den paters ontraden, zoo niet verboden, zich met wereldsche zaken in te laten: Cap. gen. Viterbo 1268: A. recipiendis ambaxariis et legacionibus fratres quantum poterunt se subtrahant et excusent. Cap. gen. Podii. 1844: Inhibemus fratribus ... ne ambasciatas aut legaciones quascumque gerendas suscipiantsineeuipriorisprovincjalis..., licencia speciali, 391 Omstreeks 1350 werd geheel Europa, en ook ons vaderland, geteisterd door een der vreeselijkste rampen, waarvan de geschiedenis gewaagt: de zwarte pest. Steden verloren de helft, een derde van hare bevolking; dqrpen en buurtschappen stierven uit; het land werd vereenzaamd en verlaten. Bij gemis van parochie-geestelijken, die grootendeels onder het vervullen hunner herderlijke plichten waren bezweken, wijdden vele religieusen zich aan de verpleging der zieken en de bediening der stervenden, maar ook zij vielen als slachtoffers der christelijke liefde. Geheele kloosters werden ontvolkt; van anderen het ledental tot een derde gedund. De treurige gevolgen bleven niet uit; men kon de kloosteroefeningen niet meer volgens voorschrift verrichten. Thans liet men zich verleiden tot een maatregel, die oogenschijnlijk doeltreffend, maar inderdaad verkeerd was, zooals de uitkomst bewezen heeft'). De leeftijd tot opneming der leden gevorderd, werd lager gesteld; en ter wille der jeugdige kloosterlingen werden de regels door uitzonderingen verzacht. Dit ontzenuwde de wet en hief den slagboom pp voor misbruiken zonder tal. De kloostertucht was overal jammerlijk verslapt, doch nieuw leven ontwaakte, toen de gelukz. Eaymundus van Capua, de biechtvader der H. Catharina van Siena, in 1380 aan het hoofd der Orde was geplaatst. Met apostolischen ijver bezocht hij vele kloosters, wekte de sluimerende geesten op en vereenigde allen, die, van goeden wil, aan de hervorming, de restauratie der Orde, wilden medewerken. Een zijner vroomste en meest energieke medearbeiders was P. Conradns van Pruisen. Deze eerbiedwaardige religieus kwam ook naar Nederland, en. nam omstreeks 1399 het bestuur van het klooster te Utrecht op zich. Het wegglimmerende bijna uitgedoofde vuur sprankelde weer op; moedig stapte men in het voetspoor der vaderen, wijdde zich offervaardig aan de geestelijke bediening der geloovigen, herwon den eerbied en de genegenheid van alle standen. Gods zegen rustte op dit streven. In 1399 werden een Dominicanessenklooster gesticht i) Cap. Gen. Besancon. 1358: Cum propter pestilenciam preteritam generalein ordo noster sitin personis diminatus .... juvenes.... ad ordinem inducere et recipere studeant toto posse. 392 te Wijk-bij-Duurstede en een Dominicanenklooster te Westroyen bij bij Tiel'), in 1403 een klooster te 's-Gravenhage bij het Voorhout eemge jaren later een klooster te Rotterdam. . Een goed deel dezer verblijdende uilkomst moet worden toegeschreven aan P. Dirk van Delft, die, ijverend voor het herstel der kloostertucht, B. Raymundus op diens tocht door Duitschland had vergezeld. Deze kloosterling, van het ütrechtsche convent afkomstig, stond in hooge gunst bij graaf Albrecht van Beieren. Op kosten van zijn hoogen beschermer had hij te Keulen gestudeerd en er den titel van „meester inder Godheyt" behaald. In 1396 studeerde hij aan de universiteit te Erfurt, werd daar professor en regens. Graaf Albrecht benoemde hem, wegens de bewezen diensten en zijn doctoraat, tot zijn familiaris en hofprediker. Op verlangen en ten gebruike van zijn vorstelijken begunstiger schreef P. Dirk van Delft in 1404 de „Tafel vander Kersten ghelove", een geestelijk tractaat, dat in de Middeleeuwen zeer gezocht was. Vermoedelijk werd door zijn toedoen gravin Margaretha, Albrecht» gemalin, bewogen om grond te schenken voor een klooster in Den Haag en tot den bouw daarvan met vorstelijke mildheid bij te dragen. Niet minder was P. Joannes Neck, een Haarlemsche Dominicaan, die in 1420 prior in Den Haag was geworden, aan het grafelijk Hof in aanzien. Door zijn stichtenden levenswandel, zijn zeldzaam beleid en ongemeene welsprekendheid won hij de achting en toegenegenheid van alle klassen der burgerij. Jacoba van Beieren koos hem in 142!) tot haren biechtvader, de Staten van den Hove van Holland benoemden hem tot hun raadsheer, terwijl bet volk in zijn vereering hem doorgaans „den grooten prior" noemde. De tien laatste jaren zijns levens wijdde hij aan den bloei van het Zusterklooster te Westroyen, waar hij den 21 December 1448 stierf. De vruchten van deze kloosterhervorming gingen grootendeels verloren door het noodlottig schisma, dat de geheele eerste helft der 15de eeuw het bisdom Utrecht tot een woest strijdtooneel maakte, waar clerus en adel elkaar verwoed bekampten. De beide tegenstanders Zweder van Kuilenburg en Rudolph van Diepholt *) Het klooster te Westroyen werd in 1435 overgedaan aan de Domi. nicanessen der tweede Orde van Wijk-bij-Duurstede, 393 betwistten elkaar den bisschopszetel, grepen naar stoffelijke en geestelijke wapenen en sloegen wederkeerig de tegenstrevers met ban, suspensie en interdict. De religieusen geraakten in onzekerheid, welke partij te volgen; van den eenen kant werden zij gedwongen tot voortzetting van den kerkdienst, van den anderen kant werd het klooster met het interdict belegd. Algemeen was de verwarring, de verdeeldheid, de ergernis, 2. Van de oprichting der Hollandsche Congregatie tot de opheffing der kloosters. (1459—1594). Het aloud gebruik om studenten naar uitheemsche studiehuizen en universiteiten te zenden had voor de Nederlandsche Dominicanen heilzame gevolgen niet alleen voor de studie, maar ook voor de observantie. Paters uit Rotterdam hadden te Bologna hunne studiën voltooid en waren getuigen geweest van het voorbeeldig kloosterleven, dat daar, sinds de generaal P. Bartholomaeus Texier in 1426 de observantie had ingevoerd, door zoovele religieusen geleid werd '). In hun vaderstad, omstreeks 1444, teruggekeerd, volhardden zij in de eenmaal aangenomen levenswijze en brachten ook hunne medebroeders tot een stipte onderhouding der oorspronkelijke regels. Het voorbeeld van Rotterdam werkte stichtend op de andere kloosters. Te Calcar, waar de hertog van Kleef en de burgerij een Dominicanenklooster wenschten te stichten, verlangde men geen andere paters dan uit Rotterdam In den stichtingsbrief van het klooster, gedateerd van 1455, schreef dan ook paus Calixtus III het volgend loffelijk getuigenis: „dat de hertog, schepen en burgers .... zoowel getroffen door den roep van heiligheid* verkwikt door den weldadigen geur der deugden, als gesticht door het voorbeelig levensgedrag van onze beminde zonen, de broeders van het klooster dezer orde te Rotterdam in het Utrechtsche diocees, hartelijk verlangden .... een klooster te mogen stichten, optrekken en opbouwen ten gerieve en ten gebruike van enkele broeders van het Rotterdamsche convent." i) Mortier, o, o. T. IV. p. 148. 271. 394 Het volgend jaar, 1456, ging ook het klooster van Den Haag tot de observantie over, terwijl het klooster van Gent dit voorbeeld met ingenomenheid volgde. In den nazomer van 1457 kwam de generaal Martialis Auribelli op zijn visitatie-reis door Nederland. Bij den treurigen toestand, dien hij met bloedend hart in menig klooster had waargenomen, werd zijn vaderhart met troost vervuld, nu hij zag, hoe hier door Gods genade nieuwen wasdom aan den ouden stam was geschonken. Hij riep eenige invloedrijke paters in het klooster te Rijssel, dat eveneens de observantie had aangenomen, bijeen en benoemde P. Joannes Excuria (Utenhove) tot zijn viearius over de kloosters der observantie. Twee jaren later, in 1459, werd te Nijmegen een generaal-kapittel belegd, waar ongetwijfeld de stichting eener congregatie van observante kloosters, gelijk in Italië, Spanje en Duitschland reeds bestonden, een voornaam punt van beraadslaging uitmaakte. Bedenkingen van verschillenden aard schijnen het plan weerstreefd te hebben; het kwam tot geen beslissing. In 1462 volgde het ontslag van P. Auribelli, en nu dreigde het plan voor goed te mislukken. Doch in 1464 ging de lang gekoesterde wensch der observanten in vervulling. De generaal Conradus van Asti hield den 9den October te Rijssel eene plechtige bijeenkomst, waarbij paters van Rijssel, Gent, Haarlem, Douai, Nijmegen, Den Haag, Rotterdam, Oalcar en Brussel tegenwoordig waren. Deze kloosters vormden voortaan eene congregatie, genaamd de Hollandsche Congregatie, omdat van Holland, van Rotterdam, de stoot was uitgegaan. Daar de kloosters, welke tot deze Congregatie toetraden, aan de jurisdictie' van den Provinciaal werden onttrokken, is het begrijpelijk, dat er meermalen wrijving, zoo niet erger, ontstond tusschen den Vicarius der Congregatie, die de belangen der observanten voorstond en den Provinciaal, die zijn rechtsgebied ongaarne zag ingekrompen. Daarbij kwam, dat bijna geen klooster eensgezind tot de reformatie toetrad, en de tegenstand van enkele religieusen voldoende was, om ook onder de burgerij tweespalt te verwekken. Om zich tegen zulk een verzet en tegen invloeden van buiten te voorzien, zocht de Congregatie vooral steun bij het Hof van Bourgondië en bij den H. Stoel. En nu werd langzamerhand de observantie of reformatie in klooster na klooster ingevoerd, 395 Waar men zich niet goedsmoeds onderwierp, dreigde de wereldlijke arm, en waar men voor dezen niet week, liet hij, volgens den aard dier tijden, zich vrij ruw gelden ; zoo ging het te Haarlem, Zutphen, Den Bosch en Leeuwarden. Bij zulk een verzet dient, men, om billijk te oordeelen, in acht te nemen, dat de mildere of laxe toepassing der wetten voor vele religieusen van hun intrede af een levensregel was geweest, waaraan zij zich te goeder trouw gewend hadden; dat het ontslaan uit ambten en berooven van privilegies soms nog gepaard ging met het uitdrijven uit kloosters, waaraan zij rechtens geaffilieerd waren; dat bloedverwanten en medeburgers, uit tijdelijk belang, hen tot tegenstand aanspoorden of daarin stijfden. Vele klachten over werkelijk en vermeend onrecht gingen dan ook naar Rome. Na veel strijd en tegenstand slaagde P. Excuria er in verreweg de meeste kloosters in Nederland tot de kloosterhervorming te brengen. Jaarlijks sloten zich, ook in het buitenland, kloosters bij de Congregatie aan, zoodat deze ten laatste hare vertakkingen uitstrekte over Noord-Duitschland, Denemarken, de Oostzee-Provinciën ter eene, en België, Bretagne, Pieardië en Savoye ter andere zijde. Het aantal kloosters steeg tot 66 mannen- en 9 vrouwenkloosters. Ter bevordering van een nauwkeuriger en krachtiger beheer werden zij verdeeld in de Hollandsche, Gcldersche, Oostersche en Picardische natie. Daar de eerste paters, zooals wij weten, te Bologna de observantie hadden leeren kennen, zullen vele wetten, en voorschriften aan de Lombardijsche Congregatie zijn ontleend. Jaarlijks kwamen de priors van alle kloosters bijeen en hielden eene convocatie- of vergadering, om middelen te beramen, ten einde de oorspronkelijke tucht zoo volmaakt en getrouw mogelijk in te voeren en te handhaven. Strijd moest er gevoerd worden tegen de menschelijke zwakheid en lichtzinnigheid, tegen verkeerde gewoonten, die door den tijd eene tweede natuur waren geworden, maar met onbezweken wilskracht werd doorgezet, werden goedgezinden aangewakkerd, weifelaars en zwakken versterkt, weigerachtigen en weerspannigen gestraft. Eene reeks van -statuten, op de convocaties ontworpen, bracht eenheid in het kerkelijk officie, gelijkvormigheid en nauwgezetheid in de kloostertucht, regeling en opgewektheid in de studiën. Niet alleen toch op een vroom leven, maar ook op een 396 arbeidzaam leven werd aangestuurd. De kloosters moesten van degelijke lectors worden voorzien, en vooral de studiehuizen moesten voor geen universiteiten in grondig onderricht behoeven te wijken. Tot studium generale was eerst Erfnrt, later Rostock bestemd. Wie daar zijne studie voltooid had, moest menigmaal nog elders universitair onderwijs gaan bijwonen. Zoo ontmoeten wij vooral in dit tijdperk de Hollandsche Dominicanen aan de hoogescholen. Tot de verdienstelijkste ijveraars voor de observantie behooren: P. Joannes Excuria, de eerste vicarius der Congregatie, de grondlegger der machtige vereeniging, die de bewondertBg en den lef der Pausen mocht wegdragen. Het voorbereidingswerk bracht hij, ondanks alle tegenkanting en alle openbaar en geheim verzet, tot een goed einde, en toen de Congregatie eenmaal was gesticht, bleef hij nog dertien jaar aan het roer en wist met vasten blik en krachtige hand zijn schip dwars door de stormen heen te sturen. P. Adrianus de Mera, prior te Nijmegen en doctor in de Theologie, wien het bestuur der Congregatie werd opgedragen in 1477 en vervolgens in 1487 en 1496. Zijne scherpziendheid, waaraan geene gebreken van onderdanen noch oversten ontsnapten, zijn voorzichtig beleid, dat geen moeilijkheden konden verstoren noch misleiden, maakten hem tot de ziel der vergaderingen, waarin hij voorzat en besluiten deed nemen, die tot den bloei der Congregatie zoo machtig bijdroegen. Ook door leeken werd zijne voorlichting op hoogeu prijs gesteld, o. a. was hij biechtvader van Catharina van Bourbon, hertogin van Gelder. P. Albertus Petri, prior te 's-Gravenhage en derde vicarius. Niet minder was hij door zijn visitaties voor de uitbreiding en den bloei der Congregatie werkzaam. Zonder ontberingen en opofferingen te ontzien, trok hij op last zijner oversten naar Pommeren, Lijfland, Finland en Denemarken om de kloosters te bezoeken en tot de observantie terug te voeren. Een verslag van zijn lotgevallen moet zeker merkwaardig aija geweest, doch het kapittel van 1478 zweeg hierover en kende den onvermoeiden reformator een eereplaats toe: „Venerabili Patri Alberto Petri, qui fideliter et multam laborat pro eadem Congregatione conservanda et dilatanda locum post priores et magistros in theologia damus". — In 1481 werd hij tot vicarius gekozen, maar beantwoordde in dit ambt m geenszins aan de verwachting; hij bleek tegen kuiperijen niet opgewassen. Nog noemen wij P. Michael Francais, van het klooster van j Rijssel, den vierden vicarius, later bisschop van Salnbrië en raadsman van Philips van Bourgondië; P. Engelbertus Cultificis, regens / der theologische studie te Erfurt, stichter en eersten prior van het klooster van Zwolle ten jare 1468, om wat langer stil te staan bij den eerbiedwaardigen Alanus de Rupe, den apostel der Rozenkransdévotie. P. Alanus de Rupe (van der Clip) was Bretagner van geboorte en had te Dinan het ordekleed ontvangen. Aanvankelijk wijdde hij zich te Parijs aan het hooger onderricht, maar het verlangen om nauwgezetter volgens zijne roeping te leven, deed hem met nog twee professoren in 1463 besluiten naar Rijssel te gaan, waar hij tot de Hollandsche Congregatie overging. Douai werd hem in 1464 aangewezen om aldaar de theologie te onderwijzen. Zoowel nu als later gébruikte hij den tijd, die hem na het onderricht overbleef, tot het prediken van den Rozenkrans, waartoe hij zich op bovennatuurlijke wijze geroepen achtte. In kathedralen en dorpskerken, voor geestelijken en leeken predikte hij den Rozenkrans. Van Douai werd hij in 1468 door zijn oversten naar Gent verplaatst. Hier dreigde de Dietsche taal, welke hij niet machtig was, zijn apostolaat te belemmerea, maar P. Jacobus Weyts, een geleerde en welsprekende ordebroeder, nam met geestdrift sijn taak over. Hetzelfde bezwaar deed zich voor, toen P. Alanus in 1470 zich naar de universiteit van Rostock moest begeven, om den doctorstitel te behalen. De geleerden, de professoren en studenten, wekte hij in 't Latijn tot het Rozenkransgebed op, maar de volksscharen kon hij, wegens.onbekendheid met de taal, door zijn vurig woord niet bezielen. Ook hier kwam een zijner ordebroeders hem te hulp. De prior des kloosters, pater Palma Carboin, voerde in zijn plaats het woord. Van 1472 tot 1475 toefde P. Alanus te Zwolle, waar hij den 8sten September van laatstgenoemd jaar in de omhelzing des Heeren ontsliep. Bij alle gelegenheden beval P. Alanus zoo krachtig mogelijk den Rozenkrans aan. Zelf begon hij geen werk zonder eerst, met verachting van alle menschelijk opzicht, het bidsnoer devoot ter hand te nemen. Op reis had hij steeds eenige rozenkransen ter 398 uitdeeling bij zich. Duizenden overreedde hij om dagelijks dat gebed te verrichten, en die duizenden waren weer zoovele ijveraars, om deze godsvrucht onder de geloovige menigte te verspreiden. Velen — en niet het minst zijn ordebroeders en leerlingen — beschouwden het een roeping, anderen tot de beoefening van dit gebed aan te sporen. De vraag rijst hier: Waarin bestond de Rozenkrans, dien P. Alanus predikte ? Niet in het bidden vae een vijftigtal Ave's met behulp van een bidsnoer — pater noster geheeten, omdat men zulk een bidsnoer voor het bidden van een bepaald getal Pater noster's placht te gebruiken —; ook niet in het bidden van vijftig Ave's, telkens gevolgd door een korte, herdenking aan het Leven van Christus, gelijk de Karthuizer Dominicus van Prussia omstreeks 1431 had samengesteld; maar in het bidden van 150 Ave's, of driemaal vijftig Ave's, in tientjes afgedeeld, en vereenigd met de overweging der blijde, droevige en glorierijke geheimen. Vandaar wilde hij, dat zijn gebed zou genoemd worden psalter, Psalterium B. M. Virginis, naar het psalter van David, en verwierp hij den naam van rozenhoed of rozenkrans. Overigens was de overweging der geheimen nog niet zoo streng omschreven gelijk later, en liet zij, volgens P. Alanus, groote vrijheid toe. Om deze devotie niet van een voorbijgaande geestdrift te laten afhangen en meer vrucht te doen afwerpen, stichtte P. Alanus Rozenkransbroéderschappen. Te Douai, waar hij van 1464 tot 1468 vertoefd had, werd vermoedelijk omtrent dien tijd de eerste broederschap opgericht. De leden waren verplicht elke week een Rozenkrans van vijftien tientjes te bidden. Voegden zij daarbij de overweging van Jesus' Leven, Dood en Verheerlijking, hetgeen P. Alanus „de ziel en het leven" van dit gebed noemde, dan brachten zij Gode een bijzonder welbehagelijk offer. Als hoofddoel der broederschap wordt, volgens officieele stukken, herhaaldelijk aangegeven: de gemeenschap der geestelijke goederen, der gebeden en goede werken, van alle leden. Ter aanmoediging verleende P. Joannes Excuria in 1470 aan alle broederschapsleden deelgenootschap in de geestelijke verdiensten zijner onderhoorige kloosterbroeders. Ook in de kloosterkerk te Gent, en waarschijnlijk eveneens te Rijssel, stichtte P. Alanus eeme broederschap. Maar de grootste 399 uitbreiding en krachtigste vestiging verkreeg de Rozenkransdevotie eerst op den dag van Alanus' afsterven, toen te Keulen de broederschap met zeldzame plechtigheid door P. Jacobus Sprenger werd ingesteld. Van daar uit nam zij binnen enkele jaren een zoo hooge vlucht, dat in 1480 reeds 500.000 leden waren ingeschreven van eiken rang en stand. De stuwkracht tot de Rozenkransprediking in de 15de en lCde eeuw ging uit van de Hollandsche Congregatie der Dominicanen. P. Adrianus de Mera, P. Michael Francais en P. Oornelius van Sileek rekenden het zich tot een heiligen plicht de devotie van den Rozenkrans onder ordebroeders en geloovigen voort te planten ; zij beschouwden dit apostolaat als een kostbaar erfgoed van hun meester en vriend, den grooten Maria-vereerder, B. Alanas. Bij een algemeen overzicht der ordegeschiedenis zal men tot de erkenning komen, dat de tweede helft der 15de eeuw de glansperiode was der Dominicanen in Nederland. En niet alleen in ons vaderland, maar ook in andere gewesten, zooals de talrijke Gelukzaligen getuigen, die door de E. Kerk de eer der altaren zijn waardig gekeurd. Zoo viel de wedergeboorte der Orde samen met de befaamde Renaissance. Hoofdzakelijk uit politieke redenen drong de koning van Frankrijk,: Lodewijk XII, in 1514 bij den Paus aan, om alle Dominicanenkloosters, welke in de Fransche gewesten waren gelegen, van de Hollandsche Congregatie te scheiden. Dit verzoek was nauwelijks ingewilligd, of' ook Karei V kwam met een suppliek om afscheiding der Duitsche kloosters. Aan de zoo bloeiende Congregatie werd hierdoor de genadeslag toegebracht. Kortstondig eu als voorbijgaand was haar bestaan geweest, doch haar goede geest werkte voort zoowel onder de kloosters, die eenmaal de observantie hadden aangenomen, als onder de kloosters, die niet Waren toegetreden. Aan zijn verzoek had de Duitsche keizer het voorstel gevoegd, om alle kloosters in de Nederlanden tot ééne provincie te vereenigen. Ook op dit voorstel ging de H. Stoel in. Bij bulle van 2 Juli 1515 werd de Nederlandsche provincie door Paus Leo X opgericht. Zij bestond uit zes en-twintig kloosters, waarvan de helft, en wel de voornaamste, tot het tegenwoordig België behoorde. Op Nederlandsche grondgebied lagen: Utrecht, Haarlem, Zierikzee, 400 's-Gravenhage, Rotterdam, Nijmegen, Zutphen, Leeuwarden, Groningen, Zwolle, Winsum, 's-Hertogenbosch en Maastricht. De nieuwe provincie mocht in de eerste vijftig jaren bogen op vele leden, die door wetenschap en werkkring bij de buitenwereld in hoog aanzien stonden. Verscheidenen hunner hadden aan een universiteit een doctorstitel verworven, of zouden straks gegradueerd huiswaarts keeren, o. a. P. Jacobus van Galcar, P. Oornelins van Sneek, P. Cornelius van Eertborn, P. Jacobus a Stella, P. Adrianus Laurentii, P. Godefridus Zittart. Anderen werden belast met het geloofsonderzoek en namen als inquisiteurs deel aan de ketterprocessen en de keuring van geschriften, boeken en fameuze libellen, aldus: P. Wilhelmus Turnout, P. Henrjcus de Coemeterio, P. Joannes de Colle, P. Joannes Baerlenus, P. Joannes van Omaten, P. Andreas Hugonis, P. Joannes Walterus, P. Bernardus Gruwel. Zij waren de trouwe wachters, die de vossen moesten keeren uit den wijnberg of ze onschadelijk maken. Inderdaad een hachelijk en bijna hopeloos werk, nu van alle kanten ketters opdoken, door buitenlandsche handlangers beschermd en aangespoord, door eigen landzaten toegelaten en verdedigd. Toch versaagden zij niet. In hun strijd tegen de nieuwe leer steunden zij niet alleen op den wereldlijke* arm, die vaak tekort schoot, maar grepen ook naar geestelijke wapenen. Zij verdedigden den voorvaderlijken godsdienst en bestreden de dwaling met de kracht van hun woord en de scherpte hunner pen. De eerste schrijver, die in Nederland tegen de Lutherije de pen opnam, was P. Eostachius van Zichen. Naast en na hem zien wij P. Cornelius van Sneek, P. Joannes Bunderus, P. Nicolaus Neelsius, P. Petrus Bacherius, P. Godefridus Stryroide, P. Antonius Ruyskensvelt, en nog vele anderen. Zij streden in de eerste gelederen voor de eer der Moederkerk en het behoud der kudde. Waren de tijden minder roerig geweest, rijke vruchten zou de wetenschappelijke wereld hebben geplukt. Aan de universiteit te Parijs doceerde P. Petrus (Fabri) Noviomagus met groot succes in de exegese, en gaf met P. VincentiUs van Haarlem de Summa Theologiae van Sint-Thomas uit. De Nijmeegsche paters Henricus Gravius en Joannes Antonianus verwierven naam door hunne patristische studiën en uitgaven van Kerkvaders, terwijl P. Magdalius Goudanus van Haarlem de eerste Nederlander was, die eene kritische studie over den bijbel schreef. Bovendien gaf laatstgenoemde niet onver- 401 dienstelijke proeven zijner bedrevenheid in den Latijnschen versbouw. Te Leuven doceerden P. Anselmus van Gemert en P. Bernardus van Luxemburg, te Keulen de Tielenaar P. Joannes Pestelius en de Brabanders P. Jacobus Hoogstraten en P. Joannes Slotanus van Geffen, te Rostock P. Cornelius van Sneek. Kortom, de Nederlandsche provincie was aan de universiteiten waardig vertegenwoordigd. Behalve de twee wijbisschoppen Judocus van Dale en Jacobus de Ridder, die omstreeks 1500. in het Utrechtsche diocees werkzaam waren, werden nog twee Nederlandsche Dominicanen tot de bisschoppelijke waardigheid verheven, n.1. P. Godefridus van Mierlo •n P. Arnoldus Nylen. Beiden viel echter de droeve eer ten deel de laatste kerkvoogd te zijn van hun verstoord bisdom, den een te Haarlem, den ander te Groningen. Zooals zich denken laat, werd de toestand der kloosters in den loop der 16de eeuw steeds treuriger. Wel waren de kloosters en kerken te Maastricht, Leeuwarden, 's-Gravenhage, 's-Hertogenbosch en Zwolle vergroot, verfraaid of geheel vernieuwd, maar de inkomsten der kloosters krompen met het jaar in De langdurige Geldersche krijg verwoestte de landerijen, plunderde de dorpen, brandschatte de steden, verbrak alle handelsverkeer. Onmogelijk was het van het verarmde landvolk cijnsen of tien den te vorderen, van de zwaarbeproefde burgerij onderstand te verwachten. Daarbij hief het Landsbestuur zwaarder belasting en eischte hoogér bede, zoo van burgers als geestelijken, tot bestrijding der oorlogskosten en tot herstel der schaden. De nood klom aldoor hooger. Dankbaar namen de kloosterlingen den onderstand aan, dien zij van stadswege in rogge, stokvisch, haring, enz. nu en dan ontvingen, maar ook J) Te Nijmegen werd de'refter van het Broerenklooster geregeld gebruikt voor Landdagg- en Kwartiersvergaderingen; te Leeuwarden vergaderden de afgevaardigden voor den Landdag eveneens in het „reventer der Predicaren ofte Jacopinen"; in Den Bosch hadden de Ambachten de kapittelzaal der Predikheeren tot hunne vergaderplaats uitgekozen; in Den Haag werden de privilegiën, octrooien en charters der Staten van Holland in ru-t Dominicanenklooster bewaard. De Dominicanenkerk van Den Haag werd geroemd als de schoonste en grootste kloosterkerk van het graafschap Holland; die van Leeuwarden als de grootste Dominicanenkerk van Nederland. De eerste is Dog bekend als „de kloosterkerk" aan het Voorhout; de tweede is de tegenwoordige protestantsche of groote kerk van Leeuwarden. Beide kerken dagteekenen uit de 15de en 16de eeuw. 26 402 deze steun werd ontoereikend, zoodat zij hier en daar zelfs het gewijde vaatwerk moesten verpanden. Zoo ooit de spreekwoordelijke rijkdom der kloosters een fabel bleek, dan zeker nu. Daar brak in 1566 de beeldstormerij los. Op de kloosters der biddende Orden — en niet het minst op de inquisiteurs — hadden de Geuzen het gemunt. Ouder bedreiging van moord en mishandeling werden de religieusen uitgedreven, en hunne godshuizen geplunderd ') In de jaren 1572 en 1579 herhaalde zich de storm met nog ruwer onstuimigheid. Uit stad en land werden de paters verbannen, als Schadelijk wild langs velden en wegen door het bandeloos krijgsvolk achtervolgd. Welk eene ontbering en mishandeling, vrees en ontzetting de weerlooze vervolgden te verduren hadden, is God alleen bekend. Van een tiental Bossche Dominicanen staat geboekt: „qui licet haeréticorum non senserint gladium, ex eorum persecutione tarnen mortui sunt". Bij nacht en ontijden moesten zij vermomd vluchten naar veiliger plaatsen in Kleefland en Brabant, zoolang ook daar de veiligheid niet bedreigd werd. Met treffenden eenvoud eindigt het verslag der provincie, op het generaal-kapittel te Rome in 1583 ingediend: „In Germania Inferiori magna pars conventuum solo aequata conspiciuntnr et in partibus Hollkhdiae, Zeelandiae, Frisiae et Geldriae fratres uostri tormentis ac poenis, persecütionibus et afflictionibus innumeris ac 1) „De broeders (de Dominicanen) werden in de zestiende eeuw de ijverigste kampvechters tegen de Hervorming. Zij predikten er opentlijk .tegen en gordden zich tegen haar in volle wapenrusting ten strijde . .. Maar vandaar dat ook wederkeerig de ijver der Hervormden 't eerst gerigt werd tegen hunne kloosters, als de zetels van het bijgeloof en den tegenstand. Waar de beeldenstorm opstak, daar hadden hunne kerken een eersten aanval te verduren; waar de Hervorming doordrong, daar werden "dadelijk hunne kloosters of vernield, of afgebroken, of aangeslagen; waar zij in Nederland gevestigd werd, daar verdwenen al die kloosters van den vaderlandschen yiond, de leden der orde moesten vluchten of werden levenslang buiten hunne gestichten onderhouden, en slechts hier en daar bleven hunne kloosters nog eenigen tijd, althans zoolang de spaansche oppermacht stand hield, bestaan. Overigens waren de jaren 1668 tot 1572 doodelijk voor de orde in Nederland". — H. J. Royaards. Geschiedenis van het Christendom en van de Christ. Kerk in Nederland. Dl. II. blz. 380. Dr. Pijper verklaart „dat de leden der Predikheeren orde in dezen tgd (begin der 16de eeuw) over het algemeen de krachtigste verdedigers geweest zijn van de pauselijke onfeilbaarHMd". Bibl. reform, neerl. Dl. VII. blz. 379. 403 multis mortis generibua excarnificatf. suilt et pro fide catholica mortui;- horum nomina leguntur in libro vitae". Doch één naam wordt niet alleen gelezen in het Boek des Levens, maar staat ook met gouden letteren in het Roomsch Martelaarsboek opgeteekend, de naam van den EL Joannes van Keulen, den H. Bloedgetuige, die op het Brielsche martelveld een wreeden dood stierf ter verheerlijking van den gekruisten Verlosser en diens Bruid, de H. Roomsche Kerk. 111. Van de opheffing der kloosters tot heden. (1594—1910). Door de verovering van Groningen in 1594 werd het laatste klooster opgeheven, dat in de Noordelijke Provinciën nog bestond. De storm van het Calvinisme had alles weggevaagd. Bij hooge gunst mochten hier en daar enkele paters achterblijven, en ontvingen ook een karige alimentatie van de Regeering, mits zij zich onthielden van elke uitoefening van den Roomschen godsdienst. Ten gevolge dezer toegeeflijkheid (?) verbleven te Groningen vier Dominicanen: de prior, supprior en twee paters; te Utrecht P. Roland Übijn, P. Harselius en P. Jaspers; te Wijk-bij-Duurstede, bij de Dominicanessen, P. Bernardus van Goes; te Leiden P. Wildemans; te 's-Gravenhage P. Hendrik van Moerhout, P. Jan van Meeuwen en P. Levyn Loys. De laatste prior van Rotterdam, P. Petrus Otgiers of Siers was aldaar in 1593 overleden. Alleen de kloosters van 's-Hertogenbosch, Maastricht en Calcar, in Kleefland, waren behouden. Vooral het Bossche klooster, gelegen aan de grens van het gebied der opstandelingen, was voor de Orde van belang. Van daar trokken meermalen de paters in burgerkleeding naar de Bommelerwaard en de Betuwe, en soms nog verder naar Utrecht en Holland. Ook was dit klooster oen veilig toevluchtsoord voor de religieusen, die in het vijandige land arbeidden, want al was hun verboden eenige godsdienstoefening te verrichten, daar bestond een gebod, hooger en strenger dan de plechtigste en scherpste plakkaten, het gebod der liefde, en krachtens dat gebod moesten zij de gevaren trotseeren en de geloovigen ondersteunen. Werd hun eindelijk een langer verblijf onmogelijk, dan vloden zij tijdelijk naar Den Bosch om bij de eerste gelegenheid weer binnen te sluipen; aldus P. Obyn uit Utrecht, P, Luypaert uit Schiedam. 404 Aan allerlei knevelarij en geweld stonden zij bloot. P. Siers verbeurde in 1583 zijne alimentatie en werd voor 9 jaar uit Rotterdam verbannen, omdat hij een huwelijk. tusschen Roomschen had gesloten, en nog twee dagen arrest had „om de mis en de oorbiecht". Te Utrecht werden P. van der Rijst en P. Bodaen tijdens het Mislezen door soldaten overvallen en in hun priesterlijk gewaad naar de gevangenis gesleurd. P. Steur werd te Groningen in den Kerstnacht aan het altaar gegrepen en zoo geslagen, dat hij voor dood bleef liggen. Eveneens ging het elders, de paters werden gebannen of namen de vlucht, maar slopen langs andere wegen weer binnen. In 1608 werd het Twaalfjarig Bestand gesloten. Van dezen wapenstilstand maakte de Provinciaal gebruik om uit de schipbreuk I te redden, wat nog te redden viel. Paramenten, zilverwerk, gewijde li vaten, boeken en schrifturen, van de kloosters afkomstig en bü leeken voorloopig geborgen, werden uit Utrecht, Rotterdam, Den j Haag, Wijk en Nijmegen heimelijk naar België gevoerd en ten j proöjte der resp. kloosters bewaard of te gelde gewaakt'). Tegelijkertijd beproefden de paters, vooral in' steden, waar zij bloedverwanten en vrienden telden, binnen te dringen om den verdrukten geloofsgenooten de troostmiddelen van den H. Godsdienst te schenken. Zij hadden hiertoe verlof van den provinciaal P. Woestinus, die in België vertoefde, en zending van den H. Stoel, gelijk wij uit officieele acten moeten opmaken -). Krachteus die volmacht en op verzoek der Familie Van der Burg vestigde P. Luypaert uit Antwerpen zich te Schiedam ten jare 1616. N:iar het volksverhaal luidt, hielden zich ook enkele Dominicanen schuil op de hofstede Zijdewinde aan den Beukelsdijk bij Delftshaven, en bezochten van daar uit de Katholieken van Schiedam en Rotterdam. In 1609 werd de Bossche Dominicaan P. Gabriel de Cambray te Rotterdam door den magistraat gevangen gezet, en niet dan na zwaar losgeld vrijgelaten. Paus Paulus V stond in 1620 toe, dat de Orde der Dominicanen in de Vereenigde Provinciën, die thans als missieland on- x) J. J. A. Hoogland. Memorieboeksken enz. Archief v. h. Aartsb v Utrecht. Dl. VI. blz. 169. 2) J. J. A, Hoogland, Pe Dominicanen te Utrecht, t. a. p. Dl. IX blz. 206; 405 middellijk onder Christus' Stedehouder ressorteerden, hulp zou verleenen, gelijk dit reeds aan de Jezuieten en Minderbroeders was toegestaan. Wegens moeilijkheden, welke bij de uitbreiding der priesterlijke bediening tussehen de seculiere en reguliere missionarissen rezen, werd in 1624 tussehen den Apostolischen Vicarius Rovenius en de Jezuieten een verdrag gesloten, dat in 1627 ook voor de Franciscanen en Dominicanen van kracht werd verklaard. Door dit verdrag of concordaat werden aan' de Dominicanen acht staties met zestien paters toegestaan, n.1. te Utrecht, Leiden, Schiedam, Haarlem, Amsterdam, Groningen, Kampen en Zwolle. Dit waren vaste standplaatsen; de Apostolische Vicarius kon echter een pater hier of daar tijdelijk met eene bediening belasten. Een zware slag trof de Katholieken van Nederland, en bijzonder ook de Orde, door de verovering van 's-Hertogenbosch in 1629. Bisschop Michael Ophovius, wien het treurig lot der Katholieken boven de Maas ter harte ging, had een plan gevormd, dat hij als prefect der Dominicanen-missie reeds lang had overwogen, en de Propaganda en de Orde hadden goedgekeurd en toegejuicht, n.1. een missiehuis of seminarie te stichten om den verlaten geloofsgenooten in de Vereenigde Provinciën en in de Oostzee-landen duurzaam geestelijke hulp te verleenen. Door de verovering van Den Bosch viel het schoone plan in duigen, en zag Noord-Brabant zelf reikhalzend naar hulp om. Met goedvinden des Bisschops bleven eenige paters in Den Bosch achter, en stichtten drie bedehuizen : van Sint-Jacob, Sint-Oathrien en Sint-Anna. Van Gemert en later van Mechelen uit bleven de Bossche Dominicanen aan de Meierij, waar zij sinds eeuwen talrijke termijnen bezaten, geestelijke hulp verleenen Door overal de broederschap van den Rozenkrans op te richten en onvermoeid de geloovigen tot dit gebed aan te sporen, werkten zij, in den wandel de „rozenkranspaters" genoemd, krachtig mede, dat het landvolk onwrikbaar aan het voorvaderlijk geloof getrouw bleef')• Na 's-Hertogenbosch moest Maastricht hare poorten voor den zegevierenden Frederik Hendrik openen. Daar de paters vreesden, dat hun ook hier een treurige uittocht wachtte, hadden zij een !) G. A. Meijer. De Predikheeren te 's Hertogenbosch. 1296—1770. blz. 168. Nijmegen 1897. # 406 vicariaat gesticht te Tongeren, dat tot het gebied van den Vorstbisschop van Luik behoorde, en een te Sittard, dat den Hertog van Neuburg onderworpen was. Te Sittard hadden zij bovendien eene Latijnsche school geopend. Gelukkig bleken deze voorzorgsmaatregelen onnoodig, want de uitoefening van den godsdienst en het bezit der kerkgoederen bleef den Katholieken te Maastricht gewaarborgd. Daar het in de Hollandsche Missie ongeraden en soms onmogelijk was, dat een pater met een socius- in één huis verbleef, wegens de spionage van den schout, gingen zij soms afzonderlijk wonen, waardoor ééne statie feitelijk verdubbeld werd. Ook ging eene tijdelijke bediening soms in eene bestendige over; vooral geschiedde zulks tijdens het vicariaat van La Torre, aartsbisschop van Ephese, die den regulieren gunstig gestemd was. In 1645 waren er aldus in de Hollandsche Missie, buiten het vicariaat van 's-Hertogenbosch en het bisdom van Roermond, 26 Dominicanen werkzaam. De staties van Zwolle en Kampen had men wegens de felle vervolging der Calvinisten niet kunnen bezetten, maar daarentegen zich gevestigd te Leeuwarden, Alkmaar, Rotterdam en Tiel In 1672, toen de legers van Frankrijk, Munster en Keulen ons land overstroomden, en de Kerk van Nederland, na eene vervolging van honderd jaar, uit hare harde slavernij ging bevrijd worden, kwamen ook de Dominicanen voor de rechten hunner kloosters op Zij begaven zich naar Zwolle, Zutphen en Nijmegen, en hoopten eene schoone toekomst, doch bij het terugtrekken der krijgstroepen moesten ook zij weer de wijk nemen. Alleen te Nijmegen en in het Rijk van Nijmegen: Neerbosch, Hatert, Weurt, Ooy en Beek, konden zij zich handhaven door de goedgunstigheid van den Bisschop van Roermond en de verdraagzaamheid van den magistraat. Tegen het einde der 17de eeuw werden de Katholieken van Nederland beproefd door eene ramp, waarvan de onheilspellende teekenen minstens reeds een halve eeuw zich hadden aangekondigd, n.1. het Jansenistisch schisma. In bijzonderheden den oorsprong en de ontwikkeling dezer verderfelijke scheuring na te gaan, ligt buiten ons bestek. In 't algemeen kan men de oorzaken tot drie herleiden : 1» de dogmatische kwestie : de dwalingen der Jansenisten 407 in leer en praktijk; 2° de juridische kwestie: het ordinariaat van den Vicarius Apostolicus en de vermeende rechten der pseudokapittels van Utrecht en Haarlem, en 3° de rivaliteit tussehen seculiere en reguliere zendelingen, vooral met betrekking tot het aantal staties en de uitoefening der parochialia. In 1099 nam de gespannen verhouding tussehen den H. Stoel en den seculieren clerus gevaarlijk toe door de dagvaarding van den Apostolischen Vicarius Petrus Oodde voor de geestelijke rechtbank te Rome. Een libellus supplex, als loffelijk getuigschrift voor den aangeklaagden Vicarius, werd door nagenoeg den geheelen seculieren clerus onderteekend en naar den Paus gezonden. Onder de driehonderd en drie namen bevonden zich Jansenisten en Janseniseerenden, maar ook — en wel voor de overgroote meerderheid — priesters, die misleid waren of de draagkracht der suppliek niet hadden ingezien '). Codde werd in zijn ambt geschorst, omdat hij het formulier van Alexander VII (de verwerping der „quinque propositiones ex Corn. Jansenii libro, cui nomen Augustinus, excerptas") weigerde te onderteekenen, terwijl De Oock tot pro-vicarius apostolicus werd benoemd. Nu brak de storm los. Op aanstoken der Jansenistische clerezij dreigden de Staten alle regulieren te verbannen en hunne kerkhuizen te sluiten, zoo Codde niet terstond uit Rome terugkeerde. Hij kwam terug, maar gesuspendeerd. Nu verscheen een plakkaat, dat gebood alle bullen, decreten, enz. van Rome te verachten. Codde stierf, volhardend bij zijn verzet, in 1710. Rome's langmoedigheid raakte uitgeput; het vonnis over de weerspannigen werd geveld; de pijnlijke, maar noodzakelijke scheiding voltrokken. Teruggeschrikt voor de excommunicatie en hun misstap beseffend, verlieten- zeer vele priesters de partij der clerezij, zoodat deze slonk van 300 tot 48. Daarop verscheen in 1713 de bul Unigenitus, waardoor de laatste uitvluchten en drogredenen der sektarissen werden gebrandmerkt. !) In 1701 waren van de 378 staties, 274 door seculieren en 104 door" regulieren bezet, nl. 69 Jezuieten, 16 Dominicanen, 30 Franciscanen, 7 Augustijnen en 6 Carmelieten. De gezamenlijke clerus in de Hollandsche Missie bestond uit 339 seculieren en 126 regulieren. — Onder Janseniseerenden verstaan wij seculieren, die met de Jansenisten vooral éénen karak¬ tertrek mmflfn hadden • Dan nftoor va n r\a ya\ Inunsnn „K, .— . . ..... .wg.OU.TOU, OU ..O 6D.UIS . een streven om dezen uit de Missie te weren, / 408 In dezen strijd was het geene vraag, aan welke zijde de Dominicanen stonden. Door de ingenomenheid, waarmede op het provinciaal kapittel van Vilvorden in 1718 de bul Unigenitus was ontvangen, hadden zij reeds hunne volkomen onderwerping betuigd, maar de wakkere provinciaal P. Thomas du Jardin wilde, dat de Nederlandsche Dominicanen plechtig en uitdrukkelijk hunne onderwerping en verknochtheid aan den H. Stoel zouden verklaren. Op het kapittel te Leuven in 1719 werd een adres van eerbied en onderdanigheid namens alle paters der provincie opgesteld en door alle afgevaardigden, 52 in getal, onder wie 16 doctoren in de Theologie, onderteekend. Het is een heerlijk en blijvend gedenkteeken van de aanhankelijkheid der Nederlandsche Dominicanen jegens Christus' Plaatsbekleeder :). Voor de paters in de Missie waren dagen van heftigen strijd, van lijden en beproeving aangebroken. Nagenoeg op iedere statie hadden zij de geloovigen te waarschuwen voor de dwalingen en den omgang met priesters, die zich met allerlei schijnredenen als herders opdrongen, en inderdaad niets meer dan verderfelijke huurlingen waren. Soms was de strijd zeer vinnig, en werd door de leeken tot het kleingeestigste voortgezet, bijv. te Schiedam, Utrecht, Leeuwarden, waar de kerkhuizen beider partijen over of naast elkaar waren gelegen. Ook in strijdschriften en pamfletten trachtte men de geloovigen te misleiden, aldus de Jansenistische pastoor Tibboel te Schiedam. Het was echter voor de religieusen een groote troost, dat de overgroote menigte gehoorzaam bleef aan den Paus en diens trouwe zendelingen, dat zij liever de vriendschap met hare voormalige herders brak en hare kerkhuizen met alle bezittingen ten offer bracht, dan mede te gaan met eene weerspannige partij, die met den dag zich aan grooter misdaden schuldig maakte en door heiligschennige wijdingen de kloof met Rome verwijdde. Ten gevolge van de Jansenistische woelingen verloor de Hollandsche Missie omstreeks 1736 een-en-vijftig staties met resp. goederen, die in handen bleven der Jansenisten, en twintig staties, die door uitdrijving der regulieren werden gesloten. Te Amsterdam o. a. vielen acht seculiere pastoors af, te Utrecht t) J. J. A. Hoogland. Archief v. h. Aartsb. v. Utrecht. Dl. IX. bl». 216. 409 zes, te Delft twee, te Amersfoort twee, te Rotterdam twee, te Dordrecht twee Ter oorzake van dien afval der seculiere priesters steeg het kerkbezoek bij de paters. In de hoofdstad telde de Boom in 1755 10.000 com., de Mozes 6.000. Beide staties werden door negen paters bediend. Te Leiden telden in genoemd jaar de staties der seculieren 346 comm., die der regulieren 3500. De Katholieken van Delft, Schiedam, Rotterdam, Gouda, Leeuwarden, Gorcum en andere plaatsen, werden nog alleen door paters bediend, daar de seculieren aldaar zich bij het Jansenistisch schisma hadden aangesloten. Geen wonder, dat het echt Roomsche volk aan de religieusen gehecht werd, dat het de paterskerken in den wandel de alleenzaligmakende kerken noemde en er zich op beriep, dat het aan de paters het behoud des geloofs te danken had2). Het vicariaat van 's-Hertogenbosch werd voor den overheerschenden invloed der Jansenisten bewaard door den Vicarius Apostolicus Steyaert, den geesel der Jansenisten bijgenaamd, in dien strijd krachtig gesteund door de regulieren. Vooral was P. Joannes van Bilsen tot heftig verweer gedwongen, toen zekere Petrus Tibosch in zijne statie wilde dringen. De indringer moest wijken en trok naar Dordrecht, waar hij een der bitterste bestrijders werd van het pauselijk gezag. In het bisdom van Roermond konden de Jansenisten geen vasten voet krijgen De Bissehop, Reginaldus Oools, O. P., had in 1695 het groot-seminarie onder het bestuur gesteld der Dominicanen en daardoor een zwaren dam opgeworpen tegen alle onrechtzinnige " stroomingen. Hadden de reguliere zendelingen in de I7de eeuw alle krachten kunnen aanwenden om het voortdringend Protestantisme tot staan te brengen, en het zoo mogelijk zijn roof te betwisten, in de 18de eeuw werd hunne kracht voor een goed deel verlamd door de zorg voor het behoud hunner staties. De uitdrijving der regulieren, de garde der' Pausen, was de strijdleus geworden der Jansenisten. Zij 1) Handboekje voor den R. K. Eeredienst. 1859. blz. 275. — In 1781 bestond de Jansenistische clerus uit 56 inheemsche en 42 buitenlandsche priesters. 2) Te Leeuwarden vestigden zich de seculiere geestelijken in 1778, te Delft in 1796, te Rotterdam in 1799, te Schiedam in 1858, 410 schroomden niet daarvoor de hulp in te roepen der Hoogmoo-ende btaten. Plakkaat na plakkaat verscheen wpq™ a« werden verbannen of van de kerkelijke bediening uitgesloten. Eindelyk Zou in 1730 door een plakkaat van algemeene. strekking de toelating van reguliere missionarissen onmogelijk gemaakt worden. Werkelijk zagen de Dominicanen geen kans meer om eenige staties te behouden. Een te Utrecht, twee te Haarlem, drie te 's-Hertogenbosch en verschillende in de Baronie van Breda gingen voor hen verloren, terwijl er heel wat voorspraak en macht van geld vereischt werd om de overigen te behouden. Met zorg naderde het einde dezer eeuw. Wat den Jezuieten wedervoer, stond ook den Dominicanen te wachten; het einde hunner missie in de Vereemgde Provinciën was slechts een kwestie van tijd Daar brak de Fransche Revolutie uit. De religieuse Orden werden opgeheven, de kloosters in België, de missie-huizen voor Holland, vernietigd. Aan België dankten de Dominicanen in Nederland hunne levenskracht en hun voortbestaan; de Belgische kloosters voorzagen in de bediening der staties - het klooster van Antwerpen alleen had 102 missionarissen geleverd. Thans was het met de reguliere missiën gedaan, en waren hunne staties onvermijdelijk ten doode opgeschreven. Doch wat een ramp was voor den godsdienst in België, werd een uitkomst in Holland. Door de Revolutie stortte de overmachtige Staatskerk in een, en werden alle plakkaten met den aankleve van dien ter snippermand verwezen. Verschillende paters, die uit hunne kloosters waren gedreven, kwamen hunne ordebroeders in de missie hulp verleenen. Het was evenwel te voorzien, dat de staties b" gemis aan jongere krachten, aan novicen, niet lang konden bezet bhjven De Hoogeer*. Pater Piüs van der Perre vroeg daarom den 7 -» November 1803 aan paus Pius VII de volgende faculteiten: 1 . De Pastoors der staties ontvangen de bevoegdheid tot het kiezen van den Provinciaal. 2». De aldus gekozen Provinciaal mag nieuwelingen toelaten tot de kleeding en de professie, en hen.voor het volbrengen van hun proefjaar zenden naar eene plaats, die hem daartoe geschikt voorkomt. Daarbij dispensatie in verschillende voorschriften der Orde. Poor dezen maatregel, welke in Rome werd goedgekeurd, was 411 het voortbestaan der Dominicanen in Nederland, ten minste onder dit opzicht, verzekerd. Nog meer, door de opheffing van alle kloosters in België vervielen de rechten en privileges der Provincia Germaniae Inferioris op de Missie der Dominicanen in Nederland, waarover de Provinciaals in onafgebroken reeks voortgingen het bestuur te voeren. Sinds 1641 was het ambt van Prefect der Missie met dat van Provinciaal vereenigd geweest Bij alle onderhandelingen, die tijdens de regeering van Lodewijk Napoleon en Willem I gevoerd werden, voor het sluiten van een Concordaat, was de opheffing van de staties der regulieren steeds de inzet, zoodat het bestaan der Provincie hachelijk bleef. De staties van Groningen en Leiden moesten door de paters worden verlaten. Eerst het herstel der hiërarchie met de wet op de kerkgenootschappen gaf meer vastigheid aan de kerkelijke instellingen. Door de H. Congregatie der Propaganda regelde de H. Stoel de verhouding voor den tweevotidigen clerus. Bij decreet van 29 Augustus 1856 werd de breve Apostolicum van Benedictus XIV, van 30 Mei 1730, als modus vivendi aangewezen. Intusschen liet door de tijdsomstandigheden de opleiding der novicen veel te wenschen over. Privaat onderricht moest het ontbrekend hooger onderwijs aanvullen, terwijl ook de religieuse opleiding niet aan de eischen der Constitutiën kon voldoen. Gods Voorzienigheid schonk echter in den Hoogeerw. Pater Joannes, Dotninicus Raken, den laatsten Provinciaal, die als Prefect den titel van Dignissimus voerde, een man, die met beleid, kracht en volharding aan de invoering van het Dominicaansche kloosterleven zou arbeiden. Met recht wordt hij de hersteller der Provincie genoemd, en blijve hij als zoodanig bij het nageslacht in dankbare vereering. Een eerste poging, - de stichting van het klooster te Gent in 1835," stelde de verwachting van den Provinciaal teleur; de tweede, eene vestiging te üden in 1837 werd door de Regeering bemoeilijkt; een derde te Nijmegen in 1843 had met allerlei tegenspoed te kampen; een vierde te Langenboom in 1852 wierp weinig vruchten af, totdat eindelijk na zooveel tegenspoeden — men zou kunnen zeggen : na zulk een kruisweg — den 30sten September 1858 het novitiaat en het studiehuis onder aanroeping der Koningin van den Allerheiligsten Rozenkrans te Hnissen bij Arnhem, in de QverBetuwe, gesticht werd, 412 Van Hüissen ging een verjeugdigend leven uit over de geheele provincie. De aloude inzettingen: het nachtkoor, de zang en de kZTl tT^' kOHOm' dl6S Wat t0t Dominifaansche k oostertucht behoort, werd in overeenstemming met de behoeften van den nieuweren tijd ijverig ingevoerd. Aan de wetenschappelijke opleiding der jeugdige ordeleden werd alles ten koste gelegd De atere geschiedenis der Nederduitsche Provincie meenen wij in enkele belangrijke feiten te mogen samenvatten ') • De Missie van Curacao, aanvaard in 1868 en tot hoogeren r+T88fif M O D°0rl- H0°^ Petrus ™ Ewijk I ' M^* ? r ReijDen (+ 188?)' M«r- A1Pho»<™ Joorti iJjSt. 81U8 BaarS (+ 1910)' M»r" Gre»orins Het Sint-Thomas' college der formeêle studiën te Huissen opgericht in 1866, en met toewijding bestuurd door de talentvolle egenten: Mag Constantius van den Berg (f 1885), Mag. Antonius Ligtenberg (+ 1892), Mag. Thomas van Hoogstraten (+ 1907,, Mag lhomas van den Acker. ë' Het Sint-Dominicus' college voor de humaniora te Nijmegen vernieuwd en vergroot, 1877 en 1888. ' l*MaWïHiDg ParüCMekerk Van het H- Hart te Rotterdam, MTA 1ÖT , ^ °- ^ Vr°UW Van den Rozenkrans te Schiedam, 1880; der bijkerk van O. L. Vrouw te Nijmegen, 1894der bijkerk van het H. Hart te Neerbosch, 1900; der bidkerk van U. h. Vrouw van den Rozenkrans te Rotterdam, 1899 • der bijkerk van den H. Joseph te Alkmaar, 1909. t 78tiHhtiiL™Q ^ kl0°8ter VaU d6n H- Thomas '«» Aq«ino te Z/wolle, 1901. ^ De Mifie fW Porto Rico aanvaard in 1904; eene Missie op het eiland Bornholm in 1914. v Van de laatste honderd jaar der Nederduitsche Provincie hebben wn eene uitgebreide geschiedenis uitgegeven, AANHANGSEL III LIJST van de Hoogeer*. Paters Provinciaals der Nederdaitsche Provincie. 1. P. Jacobds van Calcar. 8. Th. M. 1515—1524. Gekozen te Gent op het eerste kapittel der provincie den 29 September. 2. P. Andrbas Hdöonts van Delft. S. Th. M. 1524—1526. Gekozen te Leuven. 3. P. Antonius db Oobmbtbmo. S. Th. Prof. ■ 1526—1529. Gekozen te Brussel, den 5 Mei. 4. P. Wilhelmus van- Alten. S. Th. Lect. 1529—1537. Gekozen te Calcar, Zondag voor St. Michaël. ' 5. P. Paulus van Neeren. S. Th. Lect. 1537—1538. Gekozen te Antwerpen, den 15 October. 6. P. Theodoricüs van Schoonhoven. S. Th. Bacc. 1538—1551. Gekozen te Zwolle, den 29 September. 7. P. Cobnblius van Bertboenb. S. Th. D. 1551—1554. Gekozen te Brussel, den 7 September. 8. P. Adriandb Laurkntii van Oibterwhok. S. Th. D 1554-1559. Gekozen te 's-Hage, den 6 September. 9. P. Godefridus van Misrlo. 1559—1570. Gekozen te Utrecht, den 15 April. 10 P. Paulus Coyanus. S. Th. M. 1571—1583. Gekozen te Haarlem, den 7 Mei. 11. P. Nicolaus Neblsihs. S. Th. M. 1584—1601. Gekozen te Maastricht, den 2 Juli. 12. P. Antonhjb Ruïskbnsvblt. S. Th. D. 1601. Gekozen te Gent, den 11 Februari, f 19 November 1601, 414 13. P. Andreas Hbysbjus. Praed. Gen. 1602—1605. Gekozen te Brugge, den lsten Zondag van September. N.B. Deze was de eerste Prpvinciaal, die voor vier jaren in deze waardigheid werd gesteld; zijne voorgangers waren voor het geheele leven gekozen. 14 P. Petrus van de Woestijne. S. Th. Bacc. 1606—1610. Gekozen te Leuven, den J.IIden Zondag na Paschen. 15. P. Nicodaus de Rbux. S. Th. Th. D. 1610—1611. Gekozen te Brussel, den IIIden Zondag na Paschen. 16. P. Michael Ophovhjs. S. Th. M. 1611—1615. Gekozen te Brussel, den IIIden Zondag na Paschen. 17. P. Petrus van db Woestijne. S. T. D. (2°) 1615—1610. Gekozen te Bergen, den Illden Zondag na Paschen. 18. P. Joannes db Loix. S. Th. D. 1619—1623. Gekozen te Maastricht, den IIIden Zondag na Paschen. 19. P. Joannes Bouqubtitjs. S. Th.-M. 1623 1627. Gekozen te Valenciennes, den IIIden Zondag na Paschen. 20. P. Petrus van de Woestijne. S. T. D. (3°). 1627—1631. Gekozen te Atrecht, den HIden Zondag na Paschen. 21. P. Oarolub Plucuart. S. Th. D. 1631—1635. Gekozen te Douai, den IIIden Zondag na Paschen. 22. P. Joannes Bouquetios. S. Th. M. (2°). 1635—1639. Gekozen te Brugge, den IIIden Zondag na Paschen. 23. P. HiBRONiMUS Fabri. S. Th. D. 1639—1641. Gekozen te Rijssel, den IIIden Zondag na Paschen 24. P. Joannes Roman. Praed. Gen. 1641—1645. Gekozen te Gent, den IIIden Zondag na Paschen* 25. P. Joannds RuDERus. S. Th. D. 1645—1649. Gekozen te Brugge, den IIIden Zondag na Paschen. 26. P. Jacobus van den Heedb. S. Th. D. 1649—1653. Gekozen te Leuven, den IIIden Zondag na Paschen. 27. P. Joannes de Loix. S. Th. D. (2°). 1653-1657. Gekozen te Brussel, den IIIden Zondag na Paschen. 28. P. Joannes Verjuys. S. Th. D. 1657—1661. Gekozen te Saint-Omer, den IIIden Zondag na Paschen. 29. P. Jacobds van den Heerdb. S. Th. D. (2°). 1661—1664. Gekozen te Antwerpen, de» IIIden Zondag na Paschen, 415 30 P. Bonaventura van Marivcordb. 1664—1668. Gekozen te Bergen, den 5 Juli 1664. 31. P. Thomas Leonardi. S. Th. D. 1668. Gekozen te Leuven, den IIIden Zondag na Paschen. f den 1 September 1668. 32. P. Godefridus Marquis. S. Th. D. 1668—1672. Op verzoek der Provincie door den Generaal aangesteld. 33. P. Grböorius Rbmond. S. Th. Lic. 1672—1676. Gekozen te Brugge, den 7 Mei 1672. 34. P. Antgniub Hocqübt. Praed. Gen. 1676—1680. Gekozen te Vilvorden. 35. P. Martinus Harnby. S. Th. M. 16°0—1684. Gekozen te Braine, den IIIden Zondag na Paschen. 36. P. Franciscus Janssbnb Elinga. S. Th. M. 1684—1688. Gekozen te Gent, den IIIden Zondag na Paschen. 37. P. Pdilippus Dürand. S. Th. D. 1688—1692. Gekozen te Antwerpen, den 8 Mei. 38. P. Martinus Harnby. S. Th. M. (2°). 1692—1696. Gekozen te Leuven, den 26 April. 39. P. Franciscus Janssbnb Edinga. S. Th. M. 1696—1700. Gekozen te Gent, den 12 Mei. 40. P. Hyacinthüs Grossbau. 1700—1703 (?). Gekozen te Mechelen, den 1 Mei 1700, f 1703 (?). 41. P. Jacobus dr Bode. 1703—1707. Gekozen te Brugge, den IIIden Zondag na Paschen. 42. P. Bbrnardus db Keyber. S. Th. Lic. 1707—1711. Gekozen te Antwerpen, den IIIden Zondag na Paschen. 43. P. Hyacinthüs du Mont. S. Th. M. 1711—1715. Gekozen te Brussel, den IIIden Zondag na Paschen. 44. P. Hieronymus 'tSbraerts. 8. Th. D. 1715—1719. Gekozen te Gent, den IIIden Zondag na Paschen. 45. P. Thomas Du Jardin. S. Th. D. 1719—1723. Gekozen te Leuven, den 3 Mei. 46. P. Hyacinthüs du Mont. S. Th. M. (2°). 1723. Gekozen te Mechelen (?), den IIIdenZondag na Paschen. t den 17 Juli 1723. 47. P. Norbertus van Bilsbn. S. Th. D. 1723—1727. Gekozen te Mechelen, den 25 Augustus. 416 48. P. Wilhelmus Poelman. S. Th. D. 1727—1731. Gekozen te Antwerpen, den 3 Mei. 49. P. Martinus Brasseur. S. Th. D. 1731—1735. Gekozen te Brussel, den 14 April. 50. P. Norbertus van Bilsbn. S. Th. D. (2°). 1735—1739. Gekozen te Leuven, den 30 April. 51. P. Wilhelmus Poelman. S. Th. D. (2°). 1739—1743. Gekozen te Mechelen, den 18 April. 52 P. Martinus Brasseur. S. Th. D. (2°). 1743—1747. Gekozen te Antwerpen, den 4 Mei. 53. P. Josephus van Pbteghbm. S. Th. M. 1747—1751. Gekozen te Brussel, den 23 April. 54. P. Antoninus de Meester. S. Th. M. 1751—1755. Gekozen te Leuven, den 1 Mei. 55. P. Dominicus Eurard. S. Th. M. 1755—1759. Gekozen te Mechelen, den 19 April. 56. P. Dominicus Meusbns. S. Th. Lic. 1759-1761. Gekozen te Antwerpen, den 5 Mei, f 29 October 1761. 57. P. Antoninus de Meester. S. Th. M. (2°). 1762—1766. Gekozen te Brussel, den 1 Mei. 58. P. Augustinus Paul. 8. Th. D. 1706—1770. Gekozen te Leuven, den 19 April. 59. P. Cesias Alops S. Th. D. 1770—1774. Gekozen te Mechelen, den 5 Mei. 60. P. Antoninus de Meester. S. T. M. (3°). 1774—1778. Gekozen te Antwerpen, den 24 April. 61. P. Dominicus Hubbrt. 8. Th. D. 1778—1782. Gekozen te Brussel, den 9 Mei. 62. P. Wilhelmus Ooppbns. 8. Th. D. 1782—1786. Krachtens een besluit van keizer Joseph II, gedateerd 28 Nov. 1781, werd hij tot eerste visitator-generalis gekozen te Brussel, den 21 April. 63. P. Pius Fbuit. S. Th. D. 1786—1790. Gekozen tot visitator-generalis te Leuven, den 6 Mei. 64. P.JAlexander Watteau. 1790—1794. Gekozen tot provinciaal te Mechelen, den 24 April. 65. P. Wilhelmus Ooppbns. S. Th. D. 1794— 1798. Gekozen te Antwerpen, den 11 Mei. 417 Ia 1798 werd hij tot vicarius-generalis aangesteld en bleef dit tot zijn dood, den 27 Maart 1800. 66. P. Pids van der Perrb. S. Th. Lic. 1800—1804. Tot vicari as-gen eralis aangesteld, den 26 Juli 1800. 67. P. Pms van der Perre S. Th. Lic. 1804—1808. Gekozen tot provinciaal te Amsterdam den 17 Juli, volgens pauselijk indult van 7 Nov. 1803. 68. P. Nicolaus Smits. 1808—1812. Gekozen te Amsterdam, den 12 Juli. • 69. P. Nicolaus Smits. (2°). 1812—1816. Gekozen te Utrecht, den 8 Juli. 70 P. Nicolaus Smits. (3°). 1816-1820. Gekozen te Utrecht, den 10 Juli. 71. P. Marcolinüs Prüymboom. 1829—1829. Door R™us Pater-Generaal aangesteld. 72. P Albbrtds van Kampen. 1829—1834. Door Rmus Pater-Generaal aangesteld. 73. P. Joannes Dominicos Raken. S. Th. Lect. 1834—1842. Door Rmus Pater-Generaal aangesteld. 74. P. Raymündüb van Zeeland. 1812—1845. Door Rmus Pater-Generaal aangesteld. 75. P. Joannes Domisicus Rakbn. S. Th. Lect. (2°.) 1845 - 1862. Door Rmus Pater-Generaal aangesteld. 76. P. Ambrosics Wientjbs. 1862—1864. Gekozen te Nijmegen, den 29 April. 77. P. Thomas van der Heijden. 1865—1869. Gekozen te Huissen, den 18 Mei. 78. P. Thomas van der Heijden. S. Th. Lect. (2°.) 1869—1872. Gekozen te Utreeht, den 27 April. 79. P. Hyacinthüs Tielbns. 1872—1876. Gekozen te Nijmegen, den 29 April. 80. P. Obslas Reijnbn. S. Th. Lect. 1876—1880. Gekozen te Huissen, den 10 Mei. 81. P. Ceslab Rbunbn. S. Th. Lect. (2°). 1880—1884. Gekozen te Utrecht, deu 20 April. 82. P. Ambrosius van den Elzen. 1884—1838. Gekozen den 6 Mei 1884. 418 83. P. Ambbosius van dbn Elzen. (2°). 1888 1892. Gekozen te Huissen, den 24 April. 84. P. Ambrosius van den Elzbn. (3°). 1892—1896. Gekozen te Nijmegen, den 10 Mei. 85. P. Lüdovictjb Thbibsling. S. Th. Lect, 1896—1900. Gekozen te Huissen, den 23 April. 86. P. Lr/DovcuB Thbibsling. S. Th. Lect. (2°). 1900—1904. Gekozen té Nijmegen, den 8 Mei. 87. P. Lddovicub Thbibsling. S. Th. Lect. (3°) 1904—1903. Gekozen te Zwolle, den 21 Juni. 83. P. Antoniüb Hüijbmans. S. Th. Bacc. 1908—1912. Gekozen te Huissen, den 12 Mei. 89. P. Antoninus ter Maat. 1912—1916. Gekozen te Zwolle, den 30 April. 90. P. Antoninus ter Maat. (2°). 1916—1918. Gekozen te Huissen, den 1 Octoher. 91. P. Bbrnardus Dominicus van Breda. S. Th. Mag. 1918—1920. Door R-°> Pater-Generaal tot Vic. Prov. aangesteld den 29 October. 92. P. Bernabdub Dominicus van Breda. S. Th. Mag. 1920— Gekozen te Zwolle, den 27 Juli. Lus tibi sit Christe, quua liber explicit iste. ADDENDA. Blz. 310 in de noot: De Nieuwe Eeuw. Jrg. II (1918) blz. 90. Blz. 311 in de noot: De Nieuwe Eeuw Jrg. II (1918) blz. 118. Pauselijk schrijven aan den Hoogecrw. Pater L. Theissling. Generaal overste van de Orde der Dominicanen, bij gelegenheid van het zevende eeuwfeest der Orde Beminde Zoon, heil en apostolische zegen. Op bet congres der Dominicaanscbe Tertiarissen, drie jaar geleden te Florence gehouden, en waarbij Wij met verscheidene Bisschoppen tegenwoordig waren, werd, onder onze goedkeuring en krachtige aanbeveling, besloten, om bij het naderende feest van het zevenhonderdjarig bestaan van de Orde der Dominicanen, een soortgelijke maar veel grootscher opgezette bijeenkomst te houden te Bologna. Zeker vermoedden Wij niet, wat God in de naaste toekomst over Onzen nederigen persoon beschikken zou. Maar door eigen en bijzondere redenen voelden Wij ons aangespoord, om de instelling en de gedachtenis van den allerheiligsten Patriarch te vieren, Wij, die èn zooveel als de beschermer en bewaker van Zijn geheiligde assche waren ') èn onder de volgers van zijn leefregel, die bij het getal der zalige Hemelingen staan opgeteekend, één lid van Ons geslacht mogen vereeren 2), En nu het door Gods geheimvol raadsbesluit gebeurt, dat Wij bij de nadering van dit eeuwfeest, niet meer geplaatst zijn op den zetel van den H. Petronius, maar op den Stoel van den Prins der Apostelen, is het billijk, dat Wij, behalve met onze persoonlijke verwantschap, rekening houdend met de ontstèrfelijke verdiensten voor de Kerk, de beroemde Orde een bijzonder getuigenis geven van Onze Apostolische liefde. !) De H. Dominicus ligt begraven te Bologna, waar Z. H. de Paua Aartsbisschop wxs. 2) De Zalige Antonius ab Ecclesia (Antonio della Chiesa) belijder van de Orde der Dominicanen (f 1459), is van dezelfde adellijke Familie als onze tegenwoordige Paus. 420 Gezegd mag worden, dat de lof der voortreffelijke DominieanerOrde als door den Geest Gods aangezet, voorspeld is geworden door Onzen voorganger Honorius III. Toen deze immers de voor negen jaren gestichte Orde met zijn Constitutie van 22 December 1216 bekrachtigd had, richtte Hij nog denzelfden dag tot den wetgevenden Vader een apostolischen brief met o. a. deze zinsnede: „Wij, die verwachten, dat de Broeders van Uw Orde de kampvechters van het Geloof en de ware lichten der wereld zullen zijn, bekrachtigen uw Orde". Hoe waar Hij dit gezegd heeft, wordt door het verloop der feiten, welke van toen af tot onzen tijd toe hebben plaats gegrepen, duidelijk aangetoond. Want, wat hun moeite en inspanning voor het Geloof betreft, staat het vast, dat er nooit geweest zijn, die de bestrijders van de christelijke wijsheid krachtiger of volhardender dan zij hebben verdreven. Met hoeveel kracht hebben zij niet vóór allen de vermetelheid der Albigenzen gebroken, tot wier bestrijding zij van Gods wege werden verwekt! Hoe ernstig, hoe geleerd hebben zij door onderricht, prediking en geschriften zoowel de Katharen en Patarijnen ') de Hussieten 2) en de Hervormers als alle andere volgende ketters bekampt! En niet zelden waren er onder hen, die de belijdenis van hun Geloof met het vergieten van hun bloed bekrachtigden; als aller voorbeeld zij de beroemde Petrus de Martelaar genoemd, waar vooral de Kerk van Verona groot op gaat3). En wie weet niet, met welk een ijver zij gewoon waren, de zuiverheid van het Geloof en van het christelijk leven onder het volk te verhoogen en te beschermen? Om van hun overige heilzame instellingen tot dat doel je zwijgen, zooals de Broederschap van den Allerheiligsten Naam van Jezus, de Vereeniging van het Verheven Sacrament, de Derde Orde der Dominicanen, heeft de Kerk ongetwijfeld uit de handen van Dominicus en van zijn zonen die groote „schutse tegen de ketterijen en de zonden" ontvangen, welke in den Rozenkrans van Maria gelegen is. En in de uitbreiding van het gebied der Kerk zijn zij niet minder ijverig en nuttig werkzaam geweest. Wij weten, hoeveel reeds van het begin der Orde af, hun heilige zendingen naar de x) Ketters uit de XlIIde eeuw. 2) Ketters uit de XVde eeuw. 8) De H. Petrus van Verona werd in 1268 voor het Geloof gedood. 421 onbeschaafde volken van Azië en Noord-Afrika, en vooral in Europa zelf, hebben gewerkt; en hoe ze voornamelijk den Polen en Hongaren tot heil zijn geweest. Bovendien : zoodra Amerika ontdekt was, overwogen de Broeders, vooral die van Spanje, welk een nieuw en onmetelijk veld voor hun apostolische werkzaamheid daarmee geopend werd. Te allen tijde daarna hebben ze zich beijverd, om zoowel overvloedige vrachten van zielenheil als van goede en verdiende reputatie te verwerven. Wijdberoemd zijn onder dat aantal de namen van Ludovicus Bertrandus en Baftholomeus de Las Oasas, waarvan de eerste met den glans zijner deugden en de grootheid zijner wonderen de schitterende voorbeelden der Apostelen heeft vernieuwd, en de tweede, die de inboorlingen niet alleen aan de slavernij onttrok, maar ook tegen de dwingelandij en het onrecht van goddeloozei lieden beschermde, met recht gerekend wordt onder de edele beschermers van de menschelijke waardigheid. Wat vervolgens wel het grootste blijk is van oprecht en onbevlekt Geloof, en tot lof van de Orde der Dominicanen gezegd dient te worden: dat is haar strenge en voortdurende verknochtheid aan dezen Apostolisehen Stoel. Want, toen de Pauselijke macht door de vermetelheid van de keizerlijke macht werd bestreden, hebben — we mogen bet niet verzwijgen! — zoowel anderen als vooral deze Broeders beleedigingen verduurd, omdat zij hou en trouw bleven aan den Paus. En zoo dikwijls er sprake was van 't beschermen of omschrijven van de rechten van het Rooinsche Pontificaat, waren de Dominicanen altijd onder de eersten, die ze verdedigden of uiteenzetten. Bovendien, zoolang de heugenis van Oatharina van Sienua i n zegening zal blijven,, zal het bijzondere verband vuu de Orde der Dominicanen met den Apostolisehen Stoel klaarblijkelijk zijn. Dat ze verder, vooral door hun leer, licht op de wereld hebben gebracht, daaraan zal wel niemand, naar wij meenen, twijfelen. Iedereen weet, welk een zorg zij altijd hebben besteed aan de hoogere stadiën, waardoor de ware vooruitgang van het menschelijk geslacht naar een goed leven wordt bevorderd, en 't is overbodig die Broeders te herdenken, die zoowel door hun geestesgaven als door hun kennis van de hoogste dingen uitblonken en aan wier tallooze werken de onsterfelijkheid verzekerd is. Want wie die zich met ernstige wetenschap ophoudt, bewondert de boeken van Albertus den Groote, van Antoninus eu Cajetauus niet ? Welke beoefenaar van het strenge, weten — die tenminste aan zijn studie-ijver liefde tot de H Kerk paart — heeft geen allerdiepsten eerbied voor Thomas van Aquino, wiens leer, door een. genade, van de goddelijke Voorzienigheid, ongetwijfeld in de Kerk is ontstoken, om de waarheid te bevestigen en alle dwalingen der toekomstige tijden te overwinnen? Welnu, deze Orde komt de lof toe, niet zoozeer, omdat ze den engelachtigen leeraar heeft gekweekt, als wel omdat ze later nooit, zelfs geen duimbreed, van zyn leer is afgeweken. Maar bij dit licht van wetenschap valt ook het zooveel goddelijker licht der heiligheid te noemen. Want veleu van deze religieuze gemeeuschap zijn van haar begin af tot heden toe, de een met meer roem (Jan de ander, om hun zondeloos leven opgenomen in den Hemel, vanwaar zij als sterren den weg naar alle verheven deugden voor de Christenvolken verlichten. Vader Dominicus voert, om zoo te spreken, het koor aan eu na hem schitteren in de wonderlijke verscheidenheid de kleinere lichten, een Aquiner'), een Ferrerius2), een rangschikker van het Kerkrecht 3), een Maagd van Siënna4) en zij, die de kusten van Zuid-Amerika het eerst met den roem der heiligheid heeft geadeld5). • Wie dit alles ov eraiet, hem zal 't niet verbazen, dat de Orde der Dominicanen altijd in hooge achting stond bij den 11. Stoel, op welke bovendien vier van haar zonen als heiligen gezeten hebben6). Want dikwijls hebben de Rooinsche Opperpriesters bij die Orde de mannen • gezocht, die ze op de hoogste trappen van waardigheid verhieven en die ze met de gewichtigste opdrachten belastten. En sommige bedieningen, die tot behoud des Geloofs zijn ingesteld, hebben ze voor altijd aan haar toevertrouwd, als om de ongereptheid van haar tucht en leer te verheffen. : l) De H. Thomas van Aquino. 2) De H. Vincentius Ferrerius. 3) De H. Raymuadus van Pennafort. *) De H. Cathariua van Siëana. 6) De H. Rosa van Lima. 6) B. Benedictus XI, B'. Innocentius V, Benedictus XIII en 8. Pius V, waren Pausen van de Dominicaner-Orde. 423 Wij dan, Beminde Zoon, dit overdenkend, brengen eerst grooten dank aan God, den bewerker en gever van alle goeds, dat Hij de instelling van uw Vader en Stichter tot nu toe welwillend heeft vooruitgeholpen, en wij bidden en smeeken Hem, dat Hij ook in de toekomst die instelling op gelijke wijze mogen beschermen en helpen. Vervolgens wenschen Wij U en Uw Ordesgenooteu, zoovelen de drievoudige Orde omvat, van harte geluk, en Wij sporen U aan, dat gij blijft voortgaan U zoowel de waardige zonen te toonen van Uw grooten Vader als de erfgenamen van Uw voorganger. En voor U zelf achten Wij het een gunstig voorteeken, dat U onder de viering van deze gelukkige herdenking de hoogste leiding van de Orde hebt aanvaard. Wij hopen dat Uw loopbaan voorspoedig en voor de Kerk vruchtbaar zal zijn. Opdat nu dit Eeuwfeest, dat op 22 December a s. valt, met overvloedige vrucht en geestelijke vreugde worde gevierd, behaagt het Ons, dit met eeu Pauselijken aflaat te vereeren. Allen derhalve, die eenige kerk of openbaar bedehuis van de eerste, tweede of derde Dominicaansche Orde bezoeken, waar het Eeuwfeest met een Triduüm of op den dag zelf wordt gevierd, verleenen Wij éénmaal een vollen aflaat, wanneer aan de gewone voorwaarde wordt voldaan. Vervolgens staan Wij toe, dat niet enkel op den dag van het Eeuwfeest, maar ook op de twee andere van het Triduüm, waar dat gehouden wordt, de Mis van den H. Vader Dominicus gelezen worde. Als onderpand intusschen van de hemelsche zegeningen en als bewijs van Onze Vaderlijke welwillendheid, schenken Wij U, Beminde Zoon, en de gansche Orde der Dominicanen, liefderijk den Pauselijken zegen. Gegeven te Rome bij Sint Pieter, 29 October 1916, in het derde jaar van het Pausschap. PAUS BENEDICTUS XV.