- " 1^ inPE5F^E^IE3I INI Cl» - - MAATREGELEN TER UITVOERING i.ii«...i^.P.^.INKLIJI _v- * . 28 Tijdstippen van inschrijving en opkomst der jaarklassen .g. . 30 Wetten, besluiten, aanschrijvingen enz. . . , . . . . 31 Landstormwet ". . . . ..' • 33 Eerste uitbreidingswet • • 43 Tweede „ ** • • • \T ■' Art. 14 Landstorm-Besluit (Vrijstelling van opkomst) .... 47 Circ. M. v. O. 5 Nov. 1913, no. 159 (Vrijstelling van opkomst) .W-. 51 Circ. M. v. O. 10 Juli 1915, no. 378 M (Keuring) 54 Model Keuringsregister |pS! '65 Besch. M. v. O. 16 Juli 1915, no. 227 M (Opgaven voor inschrijving) 58 Circ. M. v. O. 23 Juli 1915, no. 110 L (Uitvoering eerste uitbreidingswet) 59 Landstorm-keurings-besluit 61 „ „ beschikking . ' 63 Model-lijst uitslag keuring 68 Circ. M. v. O. 27 Juli 1915, no. 413 L (Keuring jaarklasse 1915) 69 Circ. M. v. O. 28 Juli 1915, no. 194 L (Terugkeer uit het buitenland) 70 K. B. 5 Aug. 1915, St.bl. no. 369 (Uitbreiding landstorm. Jaarklassen 1914 en 1913) . . . . . . . 71 Besch. M. v. O. 6 Aug. 1915, no. 90 L (Vordering tot oproeping) . 72 Circ. M. v. O. 7 Aug. 1915,no. 386L (Inschrijving jaarklassen 1914en 1913) 73 Mc>del-Insclirijvingsblad 77 Circ. M. v. O. 11 Aug. 1915, no. 133 M (Oproeping jaarklasse 1915) . 78 Model A (Oproepingsbrief) 82 Model B (Staat van ingeschrevenen voor opgeroepen jaarklasse) . . 85 Model-Stamboekblad 87 Circ. M. v. O. 12 Aug. 1915, no. 260 M (Regeeringskinderen enz.) 88 Circ. M. v. O. 14 Aug. 1915, no. 286 L (Personeel Rijkspostspaarbank, hulptelegrafisten enz.) 89 INHOUD. XI Bladz. Circ. M. v. O. 18 Aug. 1915, no. 330 L (Kennisgeving van inschrijving) 90 Circ. M. v. O 18 Aug. 1915, no. 362 (Vervoerbewijzen) ... 91 Besch. M. v. O. 20 Aug. 1915, no. 6 L (Opgaven voor inschrijving. Jaarklassen 1914 en 1913) • . 91 Circ. M. v. O. 21 Aug. 1915, no. 558 M (Vrijstelling opkomst landstorm plichtigen eerste uitbreidingswet) 92 Circ. M. v. O. 21 Aug. 1915, no. 563 L (Wijze van inschrijving) . 93 Circ. M. v. O. 23 Aug. 1915, no. 259 L (Tijdelijke opzichters telegrafie enz.) 94 Circ. M. v. O. 27 Aug. 1915, no. 14 M (Achtergebleven landstormplichtigen) ."pi. 95 K. B. 7 Sept. 1915, St.bl. no. 388 (Uitbreiding landstorm. Jaarklasse 1912) 96 Circ. M. v. O. 17 Sept. 1915, no. 290 L (Oproeping jaarklasse 1914) 97 Besch. M. v. O. 18 Sept. 1915, no. 3 L (Opgaven voor inschrijving. Jaarklasse 1912) 103 Circ. M. v. O. 18 Sept. 1915, no. 3 L (Inschrijving jaarklasse 1912) . 104 K. B. 22 Sept. 1915, no. 57 (Tegemoetkoming in reiskosten) 105 Besch. M. v. O. 2 Oct. 1915, no. 307 L (Als boven) .- Ci . .105 Besch. M. v. O. 5 Oct. 1915, no. 255 L (Opgaven voor inschrijving militieplichtige kostwinners) 108 Besch. M. v. O. 22 Oct. 1915, no. 332 L (Ontslag landstormplichtigen) 109 Circ. M. v. O. 22 Oct. 1915, no. 333 L (Oproeping jaarklasse 1913) . 110 Circ. M. v. O. 25 Nov. 1915, no. 517 L (Inschrijving enz. jaarklasse 1916. Sterkte-opgaven) 113 Circ. M. v. O. 25 Nov. 1915, no. 518 L (Kennisgevingen aan dienstplichtigen in België) .115 Circ. M. v. O. 30 Nov. 1915, no. 420 L (Oproeping bij eindiging vrijstelling) 116 Besch. M. v. O. 18 Dec. 1915, no. 133 L (Opgaven omtrent landstormvrijwilligers) . . 117 Circ. M. v. O. 24 Dec. 1915, no. 163 L (Oproeping jaarklasse 1912, letters A—J) 118 Alphabctiscli register 119 De hier en daar voorkomende aanduiding „N. S. no. ..." geeft het bestelnommer aan van bij den uitgever dezes verkrijgbaar materieel. XII ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE UITBREIDINGSWETTEN. Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. 3 ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE UITBREIDINGSWETTEN. De wetten van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242) en 31 Juli 1915 Aigemeene (Staatsblad no. 345) strekken beide tot uitbreiding van den land- 8trekkin* storm. En beide hebben ze nog een ander doel daarbij. De wet van 11 Juni heeft n.1. bovendien art. 8 der Landstormwet verrijkt met een vierde lid, dat de mogelijkheid opent voor het sluiten van een vrijwillige verbintenis bij den landstorm door personen, die reeds tot den landstorm behooren, maar slechts tot ongewapenden dienst zouden kunnen worden verplicht. De wet van 31 Juü houdt als tweeden maatregel de tijdelijke opheffing in van de bepaling der Landstormwet, volgens welke een deel van den landstorm met voor gewapenden dienst mag worden gebezigd. Maar ook in zoover de beide wetten op elkaar gelijken, namelijk Verschil waar ze alle twee uitbreiding van den landstorm beoogen, vertoonen tuïschéïSe ze toch ook groote verschillen. Oppervlakkig beschouwd, zou men ^weuen'88" zeggen, dat er in ieder geval dit punt van overeenkomst bestaat, dat beide wetten verhooging van onze weerkracht ten doel hebben. Zelfs dit echter is niet heelemaal juist. Wel zal elk van deze wetten voor onze weerkracht nut afwerpen, maar de wet van 31 Juü heeft dit niet als oogmerk. Volgens de considerans van die wet toch hebben de daarin belichaamde maatregelen enkel ten doel: „de onder de wapenen staande landweermannen met verlof te Aflossing kunnen laten gaan". In het oorspronkelijk Regeeringsvoorstel luidde de considerans anders; ook de Regeering wilde met de uitbreiding van den landstorm meteen bereiken, dat de landweer geleidelijk naar huis zou kunnen gaan, maar voor haar was dit slechts een nevendoel, waarvan alleen de Memorie van Toelichting gewaagde en in de considerans van het wetsontwerp geen melding werd gemaakt. Uit de Tweede Kamer kwam echter sterke aandrang tot wijziging van de considerans, een aandrang waaraan de Regeering aanvankelijk geen willig oor verleende, maar waarvoor zij ten slotte toch zwichtte. Voor elke uitbreidingswet willen wij haar strekking afzonderlijk in beschouwing nemen. Vooraf ga echter een algemeene opmerking omtrent de verhouding van deze wetten tot de Landstormwet. 4 Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. Onderlinge verhouding Landstormwet en uitbreidingswetten. Afwijking beginsel Landstormwet. Beschouwingen eerste uitbreidingswet. Noch de wet van 11 Juni, noch die van 31 Juli beoogt de in de Landstormwet getrokken grenzen te verplaatsen. Integendeel; zoowel de eene als de andere uitbreiding ligt geheel in de lijn van laatstgenoemde wet. Ware de overgangsbepaling uit die wet weggebleven of ware de Landstormwet eenige jaren vroeger ingevoerd, dan zouden de personen, over wie de uitbreiding zich uitstrekt, reeds landstormplichtig zijn geweest. Het is dan ook alleen de overgangsbepaling, waarop de uitbreiding inbreuk maakt. Die bepaling sloot van den landstormphcht uit al degenen, die reeds vóór het bestaan van de Landstormwet waren Komen te verkéeren in een der toestanden, die landstormphcht scheppen. Zoo bepaalde de wet zich in haar werking tot de feiten, voorvallende na haar invoering, en huldigde zij het stelsel van geleidelijke ontwikkeling. Die ontwikkeling vèrhaasten, ziedaar wat de wetten van 11 Juni en 31 Juli, elk op haar wijze en met haar eigen doel, teweegbrengen. Alleen in één opzicht gaat de jongste dezer wetten tegen de Landstormwet in. Het is, waar zij het beletsel om een deel van^den landstorm voor gewapenden dienst te bestemmen, tijdelijk uit den weg ruimt. Toch is ook hier nog ruimte voor de vraag, of dit zondigen tegen een beginsel van de Landstormwet wel van groote beteekenis is. In art. 4, tweede lid, dier wet ligt naar wij meenen, enkel de bedoeling te voorkomen, dat personen, die niet in den dienst met de wapenen zijn geoefend, toch voor zoodanigen dienst tegenover den vijand gebezigd zouden worden. Thans echter wil men de ongeoefende landstormmannen een volledige militaire opleiding geven en daarmee krijgt de zaak natuurhjk een ander aanzien. WET VAN 11 JUNI 1915. Wat wij omtrent deze wet meenen te moeten opmerken buiten hetgeen tot hare strekking is te rekenen, is van beperkten omvang en zullen wij daarom in één bespreking samenvatten. Alle bijzondere punten, waarover wij daarna zullen spreken, hebben dan, voor zoover niet van het tegendeel blijkt, uitsluitend betrekking op de wet van 31 Juli. Schenken wij thans allereerst aandacht aan de vraag, waartoe de landstorm in het leven werd geroepen. Hij zoude, zooals in de Memorie van Toelichting betreflende het ontwerp der Landstormwet werd verklaard, moeten dienen om den legeraanvoerder de beschikking te verzekeren over: 1°. een aanvullingsreserve van vroeger gedienden; 5 2°. de arbeidskrachten, die in rijd van oorlog naast en ten behoeve van de gemobiliseerde strijdkrachten onontbeerlijk znn te achten. Men denke hierbij aan graafwerk, aan verzorging van gewonden, aan transporten enz. Die reserve, onder 1°. bedoeld, zouden wij den gewapenden landstorm, het andere deel den ongewapenden landstorm kunnen noemen. Waar tot dusver van versterking van den landstorm werd gesproken, gold het steeds den gewapenden landstorm. Versterking van het ongewapende gedeelte is blijkbaar niet noodig geacht. Men bedenke echter, dat indien dat gedeelte onvoldoende mocht binken, in het tekort op vrij gemakkelijke wijze zou kunnen worden voorzien door toepassing van art. 36 der wet op den staat van oorlog en beleg J). Dat artikel geeft aan het militair gezag de bevoegdheid om niet-militairen te verplichten tot het vefleenen van hun diensten. Weliswaar is deze bevoegdheid beperkt tot het gebied, dat in staat van beleg verkeert, maar in de streek, waar gestreden wordt, zal vermoedelijk de staat van beleg wel zijn afgekondigd. Wanneer echter plotseling de behoefte zich zou doen gevoelen van versterking van het met de wapenen strijdende deel onzer weermacht, dan zou het voorzeker niet gemakkelijk zijn om zonder voorbereidingsmaatregelen onder de bevolking de personen te vinden, die gediend hebben en voor gewapenden dienst geschikt zün. Om op ieder gewenscht oogenblik op hen de hand te kunnen leggen, dient men ze van te voren te kennen, behoort men ze dus in registers te hebben ingeschreven. Als men nu nagaat hoe gering de sterkte van den landstorm tijdens'de in 1914 plaats gehad hebbende mobilisatie was, vergeleken bij de sterkte, die hg op den duur zal krijgen, dan kan het geen verwondering baren, dat ons legerbestuur het raadzaam heeft gevonden den gewapenden landstorm te versterken. De wet van 11 Juni heeft aan den landstorm toegevoegd hen, die in 1911, in 1912 of in 1913 vóór 24 Mei, den dienst hebben verlaten, 24 Mei 1913 was de datum, waarop de Landstormwet in werking trad. Wie op of na dien datum uit den dienst is gegaan, is reeds krachtens die wet tot den landstorm komen te behooren. De wet van 11 Juni 1915 maakt nu, dat de toestand — voor zooveel den gewapenden landstorm betreft — zóó wordt, alsof de Landstormwet al op 1 Januari 1911 in werking ware getreden. Versterking alleen bedoeld voor gewapenden landstorm. Art. 36 wet staat van oorlog en beleg. Noodzakelijkheid van inschrijving. 1) Van deze wet met uitvoeringsvoorschriften en aanteekeningen zag in 1914 een uitgave het Hcht bü den uitgever dezes. Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. 6 Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. Wie vallen onder de eerste uitbreidingswet ? Jaarklassen, bfl de eerste uitbreidingswet betrokken. Bijzondere gevallen eerste uitbreidingswet. Inschrijving ten gevolge van eerste uitbreidingswet. Onder de wet van 11 Juni vallen alzoo degenen, die den dienst hebben verlaten tusschen 31 December 1910 en 24 Mei 1913. Het groote meerendeel van deze personen wordt gevormd door hen, die in 1911 en in 1912 wegens geëindigden diensttijd bij de landweer of de militie zijn ontslagen. Bij de landweer werden toen ontslagen zij, die daarbij 7 jaren hadden gediend, na een diensttijd van 8 jaren bij de militie te hebben vervuld. De ontslagenen bij de militie waren zij, die niet naar de landweer overgaan, als behoorende tot de zeemilitie, tot de bereden korpsen, tot de torpedisten of sedert 1912 tot de pantserfortartülerie, dus zij, die bij de zeemilitie 5 jaren of bij een der genoemde korpsen 8 jaren hadden gediend. Zoo zien wij, dat de personen, vallende onder de wet van 11 Juni, in hoofdzaak zijn: gewezen landweerplichtigen van de landweerlichtingen 1904 en 1905, dus van de militielichtingen 1896 en 1897; gewezen miliciens van de bereden korpsen en de torpedisten van de lichtingen 1903 en 1904 en van de pantserfortartülerie van de lichting 1904; gewezen • zeemiliciens van de lichtingen 1906 en 1907. Voor zoover deze personen op den gewonen tijd hun dienst hebben vervuld, zullen zij 20 jaar oud zijn geworden in het jaar hunner mintienchting en behooren zij als landstormplichtige tot de jaarklasse van datzelfde jaar. Derhalve brengt de wet van 11 Juni mschrijving mede hoofdzakelijk voor de jaarklassen 1896, 1897, 1903, 1904, 1906 en 1907. Intusschen kunnen er onder die landstormplichtigen onderscheidene personen zijn, die behooren tot andere jaarklassen, want wanneer miliciens b.v. uitstel van eerste oefening hebben gehad, eindigt voor elk jaar uitstel hun diensttijd, ook een jaar later. Zoo kan een in 1912 ontslagen bereden milicien wel hebben behoord tot de lichting 1901. En zoo zijn er meer bijzondere gevallen. Dan vallen onder de wet van 11 Juni ook nog personen van jonge lichtingen, inzonderheid zij, die kort na hun inUjving weder uit den dienst zijn ontslagen als gevolg van verleende vi^stelling wegens kostwinnerschap. Daardoor kan het zijn, dat zelfs personen, die in 1913 den dienst hebben verlaten, in dat jaar nog maar 20 jaar oud werden of waren geworden en derhalve voor de jaarklasse 1913 moeten worden ingeschreven. .M De inschrijving zou volgens art. 2 der wet van 11 Juni slechts geschieden voor zoover de Minister van Oorlog dit bepaalde en 7 alsdan naar regelen, door dien Minister .vast te stellen. Bij beschikking van 16 Juli 1915, af deeling Dienstplicht, no. 227 M (onder de bijlagen opgenomen), heeft de Minister bepaald, dat al de personen, volgens genoemde wet landstormplichtig geworden, worden ingeschreven. Het verkrijgen van de gegevens, welke voor de inschrijving noodig zijn, is geregeld op den gewonen voet, d. w. z. dat voor zoover het personen betreft, die wegens geëindigden diensttijd uit den dienst zijn ontslagen, de gegevens uit de verlofgangersregisters moeten worden gehaald en ten aanzien van de overigen de vereischte opgaven worden verstrekt door de militaire autoriteiten (zie de circ. van 23 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 110 L). Strekt de wet van 11 Juni tot versterking van den gewapenden landstorm, niettemin deelt ook de ongewapende landstorm eenigermate in de uitbreiding. De wet toch handelt in het algemeen over personen, die gediend hebben, en bepaalt zich daarbij niet uitsluitend tot hen, die voor gewapenden dienst bekwaam zijn. Gewezen hospitaalsoldaten, zoomede personen, die slechts kort hebben gediend en nog niet voldoende zijn geoefend, zullen er dus ook zijn onder hen, die op grond van genoemde wet landstormplichtig zijn geworden. De wet heeft een uitzondering gemaakt alleen ten aanzien van hen, die in een geval verkeeren, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet (afgekeurde militieplichtigen, personen die een zekere straf hebben ondergaan, enz.). De inschrijving heeft moeten geschieden in de gewone registers. Het kan zijn, dat er krachtens deze zelfde wet later nog inschrijving moet plaats hebben, wanneer n.1. iemand, die bij het in werking treden van de wet buiten Nederland, Duitschland of België was gevestigd, zich in een dier landen komt vestigen, voordat hij den landstormplichtigen leeftijd heeft overschreden. Ook in zulk een geval moet de inschrijving op de gewone wijze geschieden. Wij willen hiermee zeggen, dat de bijzondere wijze van inschrijving (op losse vellen), waarover de circulaire van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L, handelt, slechts betrekking heeft op hen, die landstormpüchtig zijn geworden uit kracht van de wet van 31 Juli. Voor de eindiging van den landstormplicht houdt de wet van 11 Juni geen bijzondere bepaling in. De onder die wet vallende personen verlaten den landstorm dus op den normalen tijd, tenzij een nadere bijzondere wet daarin verandering mocht brengen. Eerste uitbreidingswet geldt niet uitsluitend gewapenden landstorm. Inschrijving krachtens eerste uitbreidingswet in de gewone registers. Eindiging landstormplicht. Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. 8 Oproeping landstormplichtigen eerste uitbreidingswet. Vrijwillige verbintenis landstormplichtigen. Verschillen tusschen eerste en tweede uitbreidingswet. Vergrooting legerreserve. Wat de oproeping. van deze personen betreft, is bij de behandeling van het ontwerp der wet gebleken, dat zij eerst tot werkelijken dienst zullen worden geroepen, als er in den buitengewonen toestand voor ons land een minder gunstige wending mocht komen. Wij willen dit gedeelte besluiten met nog een opmerking te maken over de aanvulling van art. 8 der Landstormwet. Die aanvulling beoogde, evenals de uitbreiding van de groep landstormplichtigen, versterking van den gewapenden landstorm. Wie als landstormplichtige slechts tot ongewapenden dienst verplicht' zou kunnen worden, heeft door bedoelde aanvulling de gelegenheid gekregen een verbintenis bij den landstorm aan te gaan om langs dien weg voor gewapenden dienst opgeleid en gebezigd te worden. WET VAN 31 JULI 1915. Strekt de wet van 11 Juni tot uitbreiding, die van 31 Juli strekt tot nadere uitbreiding van den landstorm. Het zijn echter zeer verschillende groepen van personen, waarover elk dezer wetten haar vleugelen uitspreidt. De eerste wet bemoeit zich alleen met oud-gedienden,' waarvan slechts enkelen, zooals wij hiervóór zagen, voor ongewapenden dienst zullen zijn ingeschreven. De tweede wet daarentegen laat zich hoofdzakelijk in met niet-gediendeh (vrijgestelde en vrijgelote militieplichtigen). De landstormpüchtigen van de eerste wet zullen zonder verandering van de omstandigheden niet in werkelijken dienst worden geroepen; die van de tweede wet zijn bestemd om ook zonder verergering van den toestand op te komen. De eerste wet legt zelf den landstormplicht aan een groep van personen op, terwijl de tweede wet dit aan de Kroon overlaat. Dan is er nog dit verschil, dat de dienstplicht van de landstormplichtigen van de eerste wet naar den gewonen regel doorloopt tot hun 40-jarigen leeftijd; omtrent die van de tweede wet schijnt de kans groot, dat zij ophouden dienstplichtig te znn, zoodra na het eindigen van de buitengewone omstandigheden die wet overeenkomstig art. 5 zal zijn ingetrokken (zie hieromtrent verder de op bladz. 28 volgende bespreking van dit punt). De indiening van het ontwerp der wet van 31 Juli was het gevolg van den wensch der Regeering om de reserve van onze weermacht te vergrooten. Niet rechtstreeks, maar middellijk wilde z\j die grootere reserve door uitbreiding van den landstorm verkrijgen. Niet de landstorm zélf toch zou die reserve-aanvulling Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. moeten vormen, maar de landweer, die bij gedeelten — naarmate er groepen van landstormplichtigen in de gelederen der geoefenden plaats zouden kunnen nemen — naar huis zou worden gezonden. Ouderen vervangen door jongeren en die ouderen tot reserve bestemmen, dat was het hoofddoel van het wetsontwerp. Voor 35-jarigen zouden 20-jarigen, voor 34-jarigen 21-jarigen in de plaats komen, en zoo vervolgens. Eenmaal zou het dan zoover komen, dat de oudste landstormmannen en de oudste dienstplichtigen van militie of landweer, die men onder de wapenen had, van gelijken leeftijd zouden zijn. Was dit punt bereikt, dan zou de oproeping van landstormërs worden gestaakt. Toch vroeg de Regeering bevoegdheid om met het landstormplichtig maken van vrijgestelde en vrijgelote mihtieplichtigen te kunnen doorgaan tot 40-jarigen toe. Wilde men dan deze ouderen ook oproepen? Dat zou van de omstandigheden afhangen. Oproeping van die ouderen zou slechts geschieden, zoo de nood daartoe drong; aldus gaf de M. v. T. te verstaan. Het ontwerp ging de Tweede Kamer te ver. En de Regeering, geneigd aan de gerezén bedenkingen tegemoet te komen, bracht zoodanige wijziging aan, dat de bevoegdheid tot uitbreiding van den landstorm niet verder zou reiken dan tot 30-jarigen. De ouderen liet zij niet los, maar ten aanzien van dezen werd de bevoegdheid beperkt in- dien zin, dat alleen hun inschrijving voor den landstorm zou kunnen worden voorgeschreven, een inschrijving die, gelijk er bij bepaald werd, hen nog niet landstormplichtig zou maken. Men begrijpt, dat met deze laatste bevoegdheid een zeer groot deel is overgebleven van die, welke aanvankelijk was voorgesteld. Immers wanneer de Regeering de ouderen voorshands toch niet zou willen oproepen, dan was het nut van de gelegenheid om ze landstormplichtig te kunnen maken, hoofdzakelijk hierin gelegen, dat indien het oogenblik mocht aanbreken, dat tot oproeping zou moeten worden overgegaan, het tijdroovende inschrijvingswerk achter den rug zou kunnen wezen. Zóó is het geworden. Op zich zelf beschouwd, is het wel van beteekenis, dat deze groep van ouderen, al worden zij ingeschreven, nu niet dienstpHchtig zullen zijn zonder een nadere wet, maar wordt de toestand kritiek, dan zal zeer zeker, als we een terugblik werpen op de meegaandheid van de Kamers in begin Augustus 1914, kunnen worden verwacht, dat zulk een wet niet lang op zich zou laten wachten. Wijze van vervanging landweer door landstorm. Wijziging wetsontwerp. Inschrijving 31- tot 40-jarigen. 9 10 Algemeen overzicht van de uitbreidingswetten. Met het opleggen van landstormphcht en met het oproepen in werkelijken dienst kan de Regeering dus thans ten aanzien van jaarklasse^ai de ^e vrijg^t^kien en vrijgeloten niet verder gaan dan tot de 30oproeping reiken? jarigen. Zal zij zoover gaan? Feitelijk ligt er nog een nadere, zij 't ook een nog onbekende, grens in de beweegreden der wet, die de oproeping van de nieuwe landstormmannen enkel wil doen strekken tot het naar huis zenden van de landweermannen. Wanneer dezen allen in de burgermaatschappij zullen zijn teruggekeerd, zal het oproepen van landstormmannen dus een einde nemen, ook al is de grens van 30 jaar nog niet bereikt. derVlandweerek Zooals voor de hand ligt, zal tusschen het opkomen van land- stormers en het als gevolg hiervan vertrekken van landweermannen eenige tnd verloopen, daar de eersten de laatsten slechts kunnen vervangen nadat zij een zekere mate, van geoefendheid hebben verworven. In de Memorie van Antwoord betreffende het ontwerp der wet van 31 Juli 1915 gaf de Regeering te kennen, dat de opleiding in de depots ongeveer 4 "maanden zal duren en de landstormmannen daarna plaats zullen nemen in de gemobiliseerde onderdeden van het leger, om dan een groep landweermannen van gelijke of ongeveer gelijke sterkte naar huis te kunnen laten gaan. Daar de eerste groep landstormmannen opkwam op 24 en 25 Augustus 1915, was te verwachten, dat vier maanden later, dus ongeveer 24 December 1915, een groep landweermannen de gelederen zou verlaten. Blijkbaar zijn echter termen gevonden, het tijdstip van vertrek te vervroegen; de manschappen der landweerlichting 1908 toch zijn reeds op 25 November 1915, die der lichting 1909 op 17 December d.a.v. met voorloopig (klein) verlof vertrokten. De dienstplichtigen van de oudste landweerlichting (1907) waren al op 15 Mei 1915, dus vóór de uitbreiding van den landstorm, in het genot van zoodanig verlof gesteld. BIJZONDERE, OP ZICH ZELF STAANDE VRAAGPUNTEN. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 13 BIJZONDERE, OP ZICH ZELF STAANDE VRAAGPUNTEN. Inschrijving en oproeping volgende jaarklassen. Sedert de totstandkoming van de tweede uitbreidingswet heeft inschrijving plaats gehad van de jaarklassen 1914, 1913 en 1912 en — op den gewonen tijd — van de jaarklasse 1916. De jaarklassen 1915, 1914 en 1913 zijn opgekomen. Een deel van de jaarklasse 1912 wordt tegen begin Februari opgeroepen. Hoe zal het nu verder met inschrijving en oproeping gaan? Zou het sein voor inschrijving van de jaarklasse 1911 spoedig zijn te wachten? Zal de oproeping van een nieuwe groep telkens om de 5 a 6 weken plaats hebben, zooals tot nog toe geschiedde? In de tweede helft van December zou het, indien op den voet der vorige oproepingen werd voortgegaan, weer tijd zijn geweest voor opkomst van een nieuwe groep, doch toen is er, behalve een aantal voor het depot genietroepen bestemde personen, geen landstorm, doch een deel der lichting 1916 van de militie opgekomen. De verdere plannen liggen nog voor een groot deel in 't duister verborgen. Een tipje van den sluier wordt opgelicht in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer in zake de Oorlogsbegrooting voor 1916. Daarin wordt gezegd, dat behoudens onvoorziene omstandigheden, telkens met een tusschenruimte van ongeveer 40 dagen, evenals tot dusver, een nieuwe groep landstorm- of mihtieplichtigen zal Worden opgeroepen. Volgens het bestaande plan zal met de oproeping van de jaarklasse 1916 worden gewacht tot den zomertijd. Een belangrijke vraag is: tot welke jaarklasse zal met inschrijving en oproeping worden voortgegaan? Een stellig antwoord kunnen wij hierop niet geven. Wel weten we, dat de oproeping enkel geschiedt om landweermannen af te lossen. Om te weten hoeveel landstorm-jaarklassen daarvoor noodig zijn, zouden wij moeten beschikken over gegevens omtrent de sterkte van de landweer en omtrent de sterkte, die elke landstorm-jaarklasse heeft, of liever: na keuring overhoudt. Uit de Memorie van Antwoord betreffende het ontwerp der wet van 31 Juli 1915 is gebleken, dat de Regeering zich voorstelt met de oproeping niet aan de jaarklasse van 30-jarigen toe te zullen komen, maar die Memorie geeft geen licht omtrent de vraag hoever men van die categorie af zal blijven. Integendeel; zij doet zien, dat de Regeering, door de 14 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. onzekerheid hoeveel geschikten iedere jaarklasse herbergt, niet in staat was daaromtrent een meer nauwkeurige voorepelling te doen. Een punt van beteekenis is nog, in hoever de dienstverlenging, die telkens bij de wet is bepaald voor degenen,, die sedert 1 Augustus 1914 den dienst van militie of landweer zouden hebben verlaten, zal worden voortgezet. Het maakt toch bij de aflossing van de landweer een belangrijk verschil, of men de miütieüchtingen, die in gewone omstandigheden reeds daartoe zouden hebben behoord, alsnog laat overgaan of daarmede tot de demobilisatie wacht, en eveneens of men de oudste landweerlichtingen al dan niet reeds nu ontslaat en overeenkomstig hun bestemming bij den landstorm voegt. Immers hoe meer lichtingen er tot de landweer behooren, hoe grooter het getal af te lossen manschappen en hoe grooter ook het getal zal moeten zjjn van hen, die de plaatsen van de vertrekkenden zullen innemen. Dat de inschrijving van landstormjaarklassen zich geheel zal regelen naar de oproeping, is echter niet waarschijnlijk. De oproeping zal namelijk een einde nemen, zoodra men genoeg landstormmannen heeft om de landweer te vervangen. Maar de inschrijving van oudere jaarklassen zal zeer zeker voortgaan, ook al denkt men er voorloopig niet aan ze op te roepen. Daartoe toch is hij art. 4 der wet van 31 Juli bepaald, dat de bevoegdheid, om de inschrijving van oudere jaarklassen te doen plaats hebben, zich uitstrekt tot 40-jarigen. Mocht bet echter zijn, dat aan de buitengewone omstandigheden, die we thans beleven, een einde komt voordat het oproepingsplan geheel verwezenlnkt is, dan blijft de verdere oproeping uiteraard achterwege. Ook de insclirnving van oudere jaarklassen zal dan wel gestaakt moeten worden, omdat de wet van 31 Juü volgens art. 5 bestemd is alsdan te worden ingetrokken. Wij laten hierachter (op bladz. 30) een lijstje volgen van de tijdstippen van inschrijving en opkomst, voor zoover die tijdstippen reeds achter ons liggen of althans bekend zijn. Desverkiezende kan men het lijstje uitbreiden met gelijksoortige aanteekeningen voor volgende jaarklassen. Wijze van inschrijving. Voor de inschrijving, welke voortvloeit uit de wet van 31 Juü 1915 (Staatsblad no. 345), heeft de Minister van Oorlog bij circulaire van '7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L, bijzondere regelen gegeven. Die inschrijving geschiedt op losse veüen, ten eerste om daarmede het inschrijvingswerk tot de kleinst mogehjke afmetingen te beperken, en ten tweede om van die wnze van handelen voordeel te trekken wanneer Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 15 genoemde wet overeenkomstig art. 5 zal worden ingetrokken en als gevolg hiervan de namen der krachtens die wet ingeschreven personen weer uit de registers zullen moeten verdwijnen. Geschiedde de afvoering door doorhaling van de namen, -dan zou later, indien voor de tweede maal hun mschrijving eens zou moeten plaats hebben, het geheele inschrijvingswerk moeten worden herhaald. Nu kan men de- afvoering tot stand brengen door eenvoudig de vellen ongeschonden op te leggen. Mocht men ze mettertijd opnieuw noodig hebben, dan blijven ze daarvoor voorhanden. Zij, wier inschrijving geschiedt op de losse inschrijvingsbladen, worden niet tevens in een der gewone registers ingeschreven (zie de circ. van 21 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 563 L). De losse vellen behooren te worden gebezigd voor geen andere personen dan die ingeschreven worden uit kracht van de wet van 31 Juli. Ook zij, die landstormpüchtig zijn geworden door de eerste uitbreidingswet, moeten in de gewone registers worden ingeschreven en eveneens zij, die, na eenmaal in die registers te zijn ingeschreven, verhuizen naar een andere gemeente. Of een verhuisde landstormman al dan niet in de gewone registers moet worden ingeschreven, kan men zien aan het stuk, dat bij de verhuizing wordt overgezonden uit de verlaten gemeente. Ten aanzien van hem, die werd ingeschreven op een los blad, wordt dit blad overgezonden; voor alle anderen een staat model 4, als bedoeld in art. 7 van het Landstorm-Besluit. . De losse bladen worden beschouwd een aanhangsel op de gewone registers model 1 en model 2 te vormen. Of een landstormpHchtige is ingeschreven in register 1 of in register 2 dan wel in aanhangsel 1 of 2, doet voor het gebruik, dat tegenwoordig van de landstormmannen wordt gemaakt, niet ter zake. Niettemin is het de bedoeling, dat bij de inschrijving toch de gewone onderscheiding wordt in acht genomen en aan het hoofd van elk der losse inschrijvingsbladen wordt vermeld „Aanh. reg. mod. 1" of „Aanh. reg. mod. 2", naar gelang de ingeschrevene naar de gewone regelen bestemd zou zijn voor ongewapenden dienst dan wel voor ongewapenden en gewapenden dienst beide (zie de circ. van 21 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 563 L). Ten einde te vermijden, dat de eventueel voor gewapenden dienst op te roepen landstormpüchtige op een dwaalspoor zou geraken, indien hij een kennisgeving ontving van inschrijving voor uitsluitend ongewapenden dienst, worden in de kennisgevingen model 3 weggelaten de woorden „ongewapenden" en evenzeer de woorden „zoowel gewapenden als ongewapenden" (zie de circ. van 18 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 330 L). 16 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. Keuringsregister. Wie moeten op het keuringsregister worden gebracht? Allen, die voor den landstorm staan ingeschreven voor de jaarklasse, waarop het keuringsregister betrekking heeft. Niemand uitgezonderd. Of de landstormplichtige staat ingeschreven in register model 1 of in register model 2 dan wel op een der mschrijvingsbladen, die het Aanhangsel op die registers vormen, dit alles doet niets ter zake. Voor alle landstormplichtigen zonder onderscheid wordt de gelegenheid tot keuring opengesteld, zelfs al behooren ze tot categorieën, die' niet behoeven op te komen, of al werden ze als militieplichtige reeds geschikt verklaard. Dat niet-opkomen is trouwens altijd zeer betrekkelijk; het hangt veelal af van de positie, die men inneemt, en daarin toch kan iederen dag verandering komen. In verband met verhuizing van landstormpüchtigen kan de vraag zich voordoen, op welken dag het keuringsregister moet worden opgemaakt. Het komt ons voor, dat dit zal behooren te geschieden naar den toestand op den dag, waarop de inschrijving in haar geheel tot stand komt, zooals voor de jaarklasse 1914 en 1913 het geval was op 20 Augustus, voor de jaarklasse 1912 op 1 October 1915. Voor de jaarklasse 1916 werd dit ook als algemeen leidend beginsel aangegeven in de circ. van 25 November 1915, afd. Dienstpücht, no. 517 L. Verhuizing naar een andere gemeente na het opmaken van het keuringsregister brengt in dat register geenerlei verandering teweeg (§ 5 Landstorm-keurings-beschikking). Wie in A in het keuringsregister is vermeld, wordt ook opgeroepen om deel te nemen aan de voor A te houden keuring, al is hij intusschen ook naar B en van B naar C of waarheen ook verhuisd. Evenwel heeft hij toch de gelegenheid om de keuring te ondergaan bij den keuringsraad, die zitting houdt voor de gemeente, waar hij woont Hij moet daartoe dan toestemming vragen aan den voorzitter van den keuringsraad, voor welken hij werd opgeroepen (§ 6, tweede lid, Landstorm-keurings-beschikking). Blijft een in het keuringsregister ingeschreven persoon daarin vermeld staan bij verhuizing naar een andere gemeente, dit maakt uiteraard geen inbreuk op de bepaling van art. 5, eerste lid, der Landstormwet, volgens welke iedere landstormphchtige voor den landstorm moet zijn ingeschreven in de gemeente, waar hij gevestigd is of geacht wordt gevestigd te zijn. Bij verhuizing mag de gewone overschrijving van de eene naar de andere gemeente dus niet achterwege blijven. Dit blijkt ook uit § 5 der Landstorm-keurings-beschikking. De burgemeester van Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 17 de verlaten gemeente houdt alleen bemoeienis met den vertrokkene voor zooveel de keuring betreft. Ook heeft hij nog de toewijzing, voor zoover de provinciale adjudant daaromtrent opgaaf zendt, te berichten aan den burgemeester van de nieuwe woonplaats (zie circ. 22 Oct. 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L). Doch dan is hij van den vertrokkene ook geheel af. Wat dan verder volgt, inzonderheid de oproeping in werkelijken dienst, behoort tot de zorg van den burgemeester der gemeente, waar de landstormplichtige is komen wonen (zie hieromtrent ook hetgeen hierna voorkomt onder het hoofd „Oproeping van verhuisde landstormplichtigen"). ;',v> Herkeuring. Ook reeds vóór de invoering van de algemeene keuring van landstormphchtigen, zooals deze thans bij de keuringsraden plaats heeft, bestond voor de tot den landstorm behoorende personen de gelegenheid om in geval van ongeschiktheid afgekeurd te worden of bever om ons te houden aan den wettehjken term — ontslag van den dienstplicht te verkrijgen nog vóór er van opkomst in werkelijken dienst sprake was. In de artt. 42—46 van het Landstorm-Besluit vindt men dit geregeld. De gelegenheid, die daar geschapen is, bestaat hierin, dat de landstormplichtige met overlegging van een door twee geneeskundigen afgegeven verklaring aan den Minister van Oorlog ontslag van den dienstplicht kan vragen x). Het ligt voor de hand, dat de verklaring wel alleszins afdoende zal moeten zijn om op grond daarvan het ontslag verleend te zien zonder nader onderzoek vanwege den müitairen geneeskundigen dienst. Nu is, zooals bekend, als bijzondere maatregel aan landstormphchtigen de gelegenheid geboden om zich bij den keuringsraad aan een onderzoek te onderwerpen. Intusschen zijn daarbij de gewone bepahngen niet op zij gezet. Integendeel; in art. 5 van het Landstorm-keuringsbesluit is uitdrukkehjk bepaald, dat naast de gelegenheid om van den keuringsraad een uitspraak te verkrijgen ook blijft bestaan de bevoegdheid om ontslag te vragen overeenkomstig de gewone regelen. En dit is gezegd in zoodanige ruime bewoordingen, dat de landstormphchtige zonder twijfel niet alleen naar keuze den eenen of den anderen weg kan bewandelen, maar zelfs allebei. Vraagt bij ontslag aan den Minister, maar willigt deze zijn verzoek niet in, dan kan hij alsnog bij den keuringsraad een onderzoek ondergaan, indien althans de keuring voor zijn jaarklasse nog niet is afgeloopen; is hij omgekeerd bij den keuringsraad onderzocht, doch geschikt bevonden, dan kan hij te allen tijde nog ontslag verklarmg^&Sno°™73£tela" WCSCns zlekte of preken: N. S. no. 2733. Geneeskundige Landst.-Uitbr. 2 18 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. vragen aan den Minister van Oorlog. Wij zeggen: te allen tijde, want een termijn is te dezen aanzien niet gesteld. Een gelegenheid om herkeuring aan te vragen, zooals voor militieplichtigen openstaat, bestaat er bij den landstorm niet, maar de gelegenheid, om na goedkeuring nog een nadere uitspraak te verkrijgen, beantwoordt toch in groote mate aan hetzelfde doel. Geldt afkeuring voor de militie ook voor den landstorm? Afgekeurden voor de militie noemt de Landstormwet niet onder degenen, die aan den landstormphcht zijn onderworpen. De naam van iemand, die voor de militie werd afgekeurd, zal dan ook niet als gevolg van deze afkeuring in de landstormregisters kunnen worden opgenomen. Maar het kan gebeuren, dat iemand uit hoofde van een tijdehjke militievrijstelling landstormplichtig is geworden en nadat dit had plaats gehad, voor de militie is afgekeurd. Wat zijn dan voor den landstormphcht de gevolgen van deze afkeuring? O. i. moet dan deze plicht geacht worden terstond een einde te nemen, omdat de afkeuring van verdere strekking is dan de tijdelijke vrijstelling en deze laatste als het ware op zijde zet. Vrijstelling toch strekt tot het opheffen van een verplichting; deze verplichting nu houdt op te bestaan voor hem, die afgekeurd is; ergo kan er, nadat de afkeuring onherroepelijk is geworden, geen sprake meer zijn van vrijstelling; deze heeft dan alzoo haar kracht verloren. Er valt dan alleen rekening te houden met het feit der afkeuring en daar deze geen landstormphcht schept, moet deze plicht geacht worden meteen te zijn vervallen. Een ingeschrevene voor den landstorm, die als mihtieplichtige wordt afgekeurd, zouden wij derhalve van de registers afvoeren zoodra de afkeuringsuitspraak niet meer voor verandering vatbaar is geworden. Deze meening wordt ook gehuldigd door den Minister van Oorlcg blijkens een circulaire van den Commissaris der Koningin in Friesland van 31 Augustus 1915 (Oem. Stem 3337). Geldt afkeuring bij den landstorm ook voor de militie? Een persoon, die als müitiephchtige tijdelijk is vrijgesteld en uit dien hoofde landstormplichtig is geworden, wordt, als hij bij den keuringsraad voor den landstorm wordt afgekeurd, op grond van art. 16 der Landstormwet terstond van den dienstplicht ontslagen, wat ingevolge art. 17 afvoering van de landstormregisters medebrengt. Ook kan het gebeuren, dat zulk een persoon eerst na bij den landstorm in werkelijken dienst te zijn gesteld, wordt afgekeurd, wat dezelfde gevolgen heeft. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 19 Nu de keuringseischen krachtens art. 41 van het Landstormbesluit voor de militie en voor den landstorm gelijk zijn, zou men verwachten, dat wié als landstormphchtige is afgekeurd, ook ten opzichte van de militie als ongeschikt wordt beschouwd. De miütie-voorschriften houden evenwel geen enkele bepaling in, die grond geeft naar deze opvatting te handelen. Hieruit volgt, dat afkeuring voor den landstorm geen invloed heeft op de müitiepüchtigheid van den afgekeurde. Wanneer dus iemand, als hier bedoeld, voor de militie opnieuw zou moeten worden ingeschreven op grond van art. 19, tweede lid, c, der Militiewet, dan levert afkeuring voor den landstorm geen reden op die inschrijving achterwege te laten, al is de kans ook groot, dat deze persoon later voor de militie eveneens afgekeurd zal worden. Het tegendeel is echter niet uitgesloten. De tijdelijk vrijgestelde müitiepüchtige, die als landstormphchtige is afgekeurd, kan ook iemand zijn, die in eerstbedoelde hoedanigheid reeds ter inhjving bestemd was. In dat geval heeft geen inschrijving opnieuw plaats, maar moet na het eindigen der vrijstelling de inlijving alsnog geschieden. Ook te dezen opzichte moet worden gehandeld, zonder met de landstorm-afkeuring rekening te houden. En dan kan zich nog het geval voordoen, dat de tijdelijk vrijgestelde al bij de militie ingehjfd geweest is. Op dezen is bij het eindigen der vrijstelling het tweede gedeelte van art. 100 c der Militiewet van toepassing, d. w. z. dat hij alsdan opnieuw bij de militie in dienst wordt gesteld. Deze handeling mag al evenmin wegens afkeuring voor den landstorm achterwege blijven. Te allen overvloede voegen wij hieraan nog toe, dat afkeuring bij den landstorm nimmer een reden kan opleveren voor müitiephchtigheid, maar dat we met het bovenstaande alleen in het licht hebben willen stellen, dat de mihtiephchtigheid, die uit anderen hoofde op iemand rust, geen verandering ondergaat, wanneer hij als landstormphchtige is afgekeurd. Onze hier verkondigde meening stemt overeen met het gevoelen van de Redactie van De Gemeente-Stem (zie no. 3337—14 en 3346 20). Wijze van oproeping in werkelijken dienst. Voor zoover niet wordt aangegeven, dat slechts een bepaald gedeelte eener jaarklasse moet worden opgeroepen^ moet de oproeping in werkehjken dienst telkens worden gericht tot alle landstormphchtigen der op te- roepen jaarklasse, uitgezonderd alleen de groepen, die de Minister van Oorlog daartoe aanwijst. De oproeping geldt niet alleen hen, die landstormphchtig zijn geworden krachtens de wet van 31 Juli 1915 (St.bl. no. 345) en wier inschrijving op losse vellen geschiedde, 20 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. maar evenzeer hen, wier namen in een der gewone registers vermeld staan, om het even of de mschrijving in de tegenwoordige tijdsomstandigheden of reeds vroeger tot stand kwam. Voor het overige zij verwezen naar de bladz. 97, 110 en 115. Oproeping van verhuisde landstormplichtigen. Werpen wij allereerst een blik op de wijze, waarop de insehrijving bij de militie geregeld is. Wij merken dan op, dat de mschrijving voor de militie zich gewoonlijk niet regelt naar de plaats, waar de müitiephchtige zelf verblijf houdt. Woont de vader in A, dan wordt de zoon ook in A voor de militie ingeschreven, al verblijft deze ook elders. Verhuizing van den müitiephchtige brengt dan ook geen verandering ten aanzien van de gemeente, waar hij is ingeschreven. Sterker nog: ook wanneer de vader verhuist, büjft de mschrijving voor de miütie gehandhaafd in de gemeente, waar zij eenmaal plaats vond. Met de iwchrijvingv&nverlofgangersbij de miütie en de landweerishet echter anders gesteld. Deze regelt zich juist geheel naar de plaats, waarde verlofganger gevestigd is. Bij elke verhuizing naar een andere gemeente moet de verlofganger dan ook in een andere gemeente worden ingeschreven. Gevolg van de regeling der mschrijving is, dat alle oproepingen of kennisgevingen tot aan de inlijving bij de militie geschieden in de gemeente, waar de mschrijving voor de militie plaats had, en later in de gemeente, waar de man gevestigd is. Nu is de inschrijving bij den landstorm geregeld op den voet van de inschrijving van verlofgangers van miütie en landweer. Vandaar, dat na verhuizing van een landstormphchtige de burgemeester van de verlaten gemeente geen bemoeienis meer met hem heeft. AUeen voör de oproeping ter keuring kan die burgemeester nog hebben te zorgen, indien de landstormphchtige na het opmaken van het keuringsregister is verhuisd, en eveneens moet hij dan de uitspraak van den keuringsraad en somtijds — zooals ten opzichte van de jaarklasse 1913 — ook de toewijzing aan een legeronderdeel mededeelen aan den burgemeester van de nieuwe gemeente (§ 13, derde lid, Landstorm-keurings-beschikking en de circ. van 22 October 1915, afd. Dienstpücht, no. 333 L), doch dit is een uitzondering op den regel. Wij zien hieruit, dat iedere landstormman moet opkomen geheel overeenkomstig de opkomst-regeling, zooals deze is vastgesteld voor de gemeente, waar hij ten tijde der opkomst ingeschreven is. Een landstormphchtige b.v., die te A woont, als het keuringsregister voor zijn jaarklasse wordt opgemaakt, zal, als hij vóór de keuring naar B ver- MÊÊÊÊÊÊ Bijzondere, op zich zélf staande vraagpunten. 21 huist, niettemin, behoudens bijzondere toestemming, moeten deelnemen aan de voor A te houden keuring, maar wat de opkomst in werkehjken dienst betreft, moet hij handelen naar de oproeping, gericht tot de landstormplichtigen van de gemeente, waar hij in de landstormregisters vermeld staat. Ten behoeve van deze oproeping hebben de burgemeesters elkander dan ook geen kennisgevingen over en weer te zenden. Oproeping landstormvrijwilligers. Personen, die tot den landstorm behooren in de hoedanigheid van vrijwilliger (zie art. 8, derde en vierde lid, der Landstormwet), zijn niet in de landstormregisters ingeschreven, daar de inschrijving ingevolge art. 5 der Landstormwet is beperkt tot dienstplichtigen. Tot bedoelde vrnwilligers kunnen personen behooren, die zonder de verbintenis landstormphchtig zouden zijn geweest, maar ook kunnen er onder hen zijn, die, hadden zij de verbintenis niet aangegaan, niets met den landstorm te maken zouden hebben gehad, b.v. personen beneden den 20-jarigen of boven den 40-jarigen leeftijd, afgekeurden voor de militie enz. Wat deze laatsten betreft, merken wij terloops op, dat waar de landstorm-voorschriften (art. 41 Landstorm-Besluit) voor de beoordeeling van de geschiktheid voor den dienst dezelfde regelen van toepassing verklaren, die voor de militie gelden, dit enkel betrekking heeft op dienstplichtigen van den landstorm, niet op vrijwilligers. De eischen van geschiktheid, gesteld wordende aan hen, die zich als vrijwilliger bij den landstorm wenschen te verbinden, schijnen niet voor allen gelijk te zijn. Art. 53 van het Landstorm-Besluit toch stelt den eisch, dat de vrijwilligers geschikt moeten zijn voor de door hen te vervullen diensten. Worden zij nu voor bepaalde diensten aangenomen, dan zullen in het eene geval andere eischen kunnen gelden dan in het andere geval. Aldus is het mogelijk, dat als vrijwilliger worden toegelaten personeu. die voor de militie werden afgekeurd. Ofschoon de landstorm-verbintenis wordt gesloten naar een vast model (zie bijlage B, genoemd in art. 55 van het Landstorm-Besluit), zijn er toch verschillende categorieën van landstorm-vrijwilhgers. De meest bekende categorie is wel die, welke de op verschillende plaatsen opgerichte landstormafdeelingen vormt x). De daartoe behoorende personen verrichten gewoonlijk slechts enkele uren van den dag werkehjken dienst. Niettemin worden zij ingevolge art. 13, derde hd, 2°. der Landstormwet beschouwd zich in werkelijken dienst te bevinden gedurende den geheelen duur der verbintenis. 1) Op de landstorm-afdeelingen hebben betrekking het K.B. van 4 Aug. 1914, no. 49, eri de beschikkingen van den Min. van Oorlog van 5 Aug. 1914, Ile afd., no. 206, 31 Maart 1915, He afd., no. 18 en 19 Juli 1915, Ile afd., no. 21. 22 Zooals de in dit werkje afgedrukte circulaire van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L, vermeldt, worden de verbintenissen van die landstorm-vrijwilligers, die deel uitmaken van een der landstormqfdeelingen en die zonder hun verbintenis als dienstplichtige tot den landstorm zouden behooren, verbroken vóór den dag, waarop zij in laatstbedoelde hoedanigheid zouden moeten opkomen. Bij het verbreken van de verbintenis houdt de reden op, waarom zij met voor den landstorm werden ingeschreven, zoodat dan de inschrijving nog zal moeten plaats hebben; verder houden zij meteen op, geacht te worden in werkehjken dienst te znn, doch de oproeping, waaraan zij alsdan hebben te voldoen als dienstplichtige bij den landstorm, brengt hun in die kwaliteit in werkehjken dienst terug, waarna zij dezelfde verplichtingen vervullen als hun jaarklasse-genooten. Men kan hen bezwaarlijk in werkehjken dienst doen komen zoolang hun verbintenis nog niet is verbroken en zij dientengevolge als vrijwilliger nog gerekend worden in werkehjken dienst te zijn, maar het hjkt ons niet aan bedenking onderhevig om, nu vaststaat, dat het verbreken van de verbintenis daarvoor tijdig zal plaats hebben, de oproeping reeds te doen vóórdat de verbintenis is verbtoken. Landstorm-opkomst is geen „inlijving". Men hoort het opkomen van heele landstorm-jaarklassen soms betitelen met „inlijving" van landstormplichtigen, wellicht een gevolg hiervan, dat de opkomst in dienst van de landstormmannen tegenwoordig in hoofdzaak plaats heeft op den voet van de opkomst bij inlijving van mihtiephchtigen. Toch is het minder juist ten aanzien van den landstorm te spreken van inlijving. Wanneer de dienstplichtige van de militie in het dienstverband wordt opgenomen, is dit de inlijving. Maar de landstormman maakt volgens art. I der Landstormwet reeds deel uit van den landstorm zoodra hij voor den landstorm ingeschreven is x). Bij zijn opkomst heeft er dus geen inlijving plaats. Hij begeeft zich enkel in werkehjken dienst; hij wordt dan — zooals men het ook wel noemt — in werkehjken dienst gesteld. Vrijstelling van opkomst. Aan de hand van art. 7 der Landstormwet kunnen wij drie groepen van personen onderscheiden, die niet of voorloopig niet aan een oproeping in werkehjken dienst gevolg behoeven te geven. Het zijn: 1) Ben uitzondering hierop maakt de bepaling van art. 4 der uitbreidingswet van 31 Juli 1915, welke bepaling inschrijving voor den landstorm kent van personen, die nog niet tot den landstorm behooren. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 23 1°. zij, die gevestigd zth'n in een ander land dan Nederland, Duitschlanden België (aan dezen wijden wn hierna nog een afzonderlijke bespreking); 2°. zij, die behooren tot categorieën, welker vrijstelling wordt vereischt door het Staats-, provinciaal-, gemeentelijk of ander openbaar belang; deze categorieën worden bij Koninklijk besluit aangewezen, wat geschied is bij art. 14 van het Landstorm-Besluit; 3°. zij, die met behooren tot een der onder 2 bedoelde categorieën, maar eveneens uit hoofde van eenig openbaar belang vrijstelling blijken te behoeven; in dit geval wordt de vrnstelling verleend door of vanwege den Minister van Oorlog. Toch kunnen ook anderen van opkomst worden vrijgesteld, zij het ook, dat daarbij meer aan buiten oproeping bhjven dan aan eigenlijke vrijstelling valt te denken. Nergens toch staat de verplichting voor de autoriteit, die de oproeping vordert, om den geheelen landstorm of wel om geheele jaarklassen op te roepen. Art 6 der Landstormwet spreekt in het eerste, hd van het oproepen „wanneer, waar en naarmate het belang der landsverdediging dit vorderen mocht" en het derde hd van betzelfde artikel bepaalt o. a., dat de regeling van de wijze van oproepen enz. wordt vastgesteld door den Minister van Oorlog. Welke groepen zullen worden opgeroepen, zoolang de oproeping niet allen omvat, hangt dus af van de regelen, die de Minister daaromtrent geeft. Bij de behandeling van de ontwerpen der beide uitbreidingswetten heeft de Regeering in zoover de in het algemeen te volgen gedragslijn aangegeven, dat de personen, landstormphchtig geworden krachtens de wet van 11 Juni, niet zullen worden opgeroepen, zoolang de omstandig heden niet een meer ernstig karakter voor ons land verkrijgen, en dat de oproeping van landstormphchtigen, die bestèmd zijn om landweerphchtigen te vervangen, zou beginnen, gelijk is geschied, bij de jongste jaarklasse, waarna telkens de daarop volgende aan de beurt zou komen. Voor het overige is de Minister bij de oproeping vrn, ook om een bepaald deel van een jaarklasse voorloopig buiten oproeping te laten. De vrijstelling, welke de Minister verleent, kan dus voortvloeien uit art. 7, derde hd, der Landstormwet, maar ook gegrond znn op redenen, die buiten deze wetsbepaling vallen. Aan verschillende categorieën is om de eene of om de andere reden voorloopige vrijstelling van opkomst verleend, welke categorieën zijn opgesomd in de circulaire van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L. In zoover het provinciaal- of het gemeentebelang de vrnstelling noodig maakt, heeft de Minister bij circulaire van 5 November 1913, afd. M en L (L), no. 159, het verleenen van de vrnstelling opgedragen 24 aan de Commissarissen der Koningin, zoodat aanvragen voor vrijstelling in zulke gevallen ook aan die autoriteiten behooren te worden gericht1). Landstormplichtigen in het buitenland. De Landstormwet stelt den landstormphcht in het algemeen niet afhankelijk van het wonen in een bepaald deel van den aardbol. Alleen in art. 2, eerste hd, onder 2°. b, welk punt handelt over personen, die gediend hebben (inzonderheid vrijwilligers), bepaalt de wet zich tot hen, die in Nederland, in Duitschland of in België wonen, en in aansluiting hiermede bepaalt art. 3 — ook weer ten aanzien van dezelfde groep van personen — dat indien zij bij het verlaten van den dienst nog niet in een dier landen gevestigd zijn, hun landstormphcht eerst een aanvang neemt wanneer zij zich daar vestigen. Voor anderen dan oud-gedienden geldt dit niet en bovendien niet voor hen!, die uit den dienst zijn ontslagen wegens geëindigden diensttijd bij de militie of de landweer. Immers dezen zijn genoemd in art. 2 onder 2°. a, terwijl ze te allen overvloede onder 2°. 6 nog worden uitgezonderd. In het algemeen zijn het derhalve slechts gewezen vrijwilligers, te wier aanzien de woonplaats gewicht in de schaal legt met betrekking tot de landstormphchtigheid. Dit is evenzeer het geval ten opzichte van hen, die vallen onder de uitbreidingswet van 31 Juh 1915, daar deze wet voor de aanduiding der categorie van oud-gedienden eenvoudig verwijst naar art. 2, tweede hd, 2°. der Landstormwet en daarmede stilzwijgend de geheele omschrijving, welke men daar vindt, van toepassing verklaart. De eerste uitbreidingswet daarentegen geeft zelf de omschrijving van de groepen van personen, die zij in den dienstplicht betrekt, en zij doet dit op zoodanige wijze, dat niet alleen de gewezen vrijwilligers, maar ook de van militie of landweer afkomstige personen, voor zoover dezen onder die wet vallen, eerst landstormphchtig worden, zoodra ze in Nederland of in een der beide aangrenzende Rijken gevestigd zijn. Het doet er echter weinig toe, of men de elders dan in een dier drie Rijken gevestigde personen dadelijk inschrijft of daarmede wacht totdat zij zich binnen een dier Rijken zullen hebben gevestigd. Immers, zoolang dit laatste niet het geval is, zijn zij ingevolge art. 7, eerste hd, der Landstormwet toch vrij van opkomst. 2) De verplichting tot opkomst van de buitenslands zijnde landstormplichtigen is beperkt tot hen, die gevestigd zijn of tijdehjk verbhjven in Duitschland of in België. Sommigen schijnen door minder juiste lezing 1) Voordracht aan den O. d. K. van landstormplichtigen, die voor vrijstelling of voorloopige vrijstelling van opkomst In aanmerking worden gebracht: N. S. no. 8724. 2) Zij, die traiten Nederland, Duitschland of België verblijven «onder er gevestigd te zijn, zijn niet vrij van opkomst (zie ook elro. 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L). Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten, 25 van de hierachter vermelde ministerieele circulaire van 28 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 194 L, in den waan te zijn geraakt, dat het daarin bepaalde verandering bracht in de verplichting van de in Duitschland en België wonende landstormplichtigen om in geval van oproeping'in werkehjken dienst hieraan te voldoen. Om te doen zien, dat deze gevolgtrekking onjuist was, meenen wij niet beter te kunnen doen dan hier over te nemen een bericht, dat op 18 Augustus 1915 in de dagbladen viel te lezen. Het luidde als volgt: „Indien landstormphchtigen buitenslands wonen, stelt dit hen alleen dan vrij van opkomst in werkehjken dienst, wanneer zij in een ander land gevestigd zijn dan in Duitschland of België. Wie in Duitschland of in België woont, moet evengoed opkomen als degene, die in Nederland woont. Zelfs hebben zij, die in Duitschland of in België wonen of er verblijf houden, nog een bijzondere verphchting bovendien. Zij moeten namelijk reeds wanneer de machtiging tot oproeping van den landstorm is verleend, naar Nederland terugkeeren en zich daar bij den burgemeester aanmelden, ook zonder dat zij in dienst zijn opgeroepen *). Die machtiging is al in Augustus 1914 bij Kon. besluit verleend. Al degenen, die landstormphchtig waren en zich in Duitschland of in België ophielden, hebben zich toen — voor zoover zij althans niet om een bijzondere reden daarvan ontheven waren — naar Nederland moeten begeven, in afwachting van hun mogelijke oproeping. En zoo zouden ook zij, die nu landstormphchtig worden en zich in Duitschland of België bevinden, naar Nederland moeten terugkeeren, al worden zij ook eerst later of mogelijk in het geheel niet opgeroepen. Deze verphchting nu is tijdehjk afgeschaft. De verphchting om in dienst op te komen, wanneer men daartoe wordt opgeroepen, is voor de in Duitschland en België wonende of vertoevende landstormphchtigen evenwel onveranderd blij ven bestaan. Zij mogen alleen maar in het buitenland blijven, zoolang zij niet behoeven op te'komen. Worden zij opgeroepen en voldoen zij niet aan de oproeping, dan stellen zij er zich aan bloot als deserteur te worden behandeld. „Verder verdient het nog de aandacht, dat zij, die in een vreemd land zijn elders dan in Duitschland of België, alleen vrij van opkomst zijn, als zij er gevestigd zijn. „De landstormphchtige, die zich slechts tijdelijk in den vreemde ophoudt — hetzij voor zaken, hetzij voor genoegen of om andere redenen — moet in ieder geval aan een oproeping voldoen, onverschillig hoe ver hij van Nederland verwijderd is." 1) Zie art. 13 Landstorm-Besluit. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 26 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. Vertrek naar Indië. De circulaire van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L, zegt, dat zij, die voornemens zijn zich in Indië te vestigen en daarvan een stuk overleggen als bedoeld in art. 35, derde hd, van het Militiebesluit, voorloopig worden vrijgesteld aan de oproeping te voldoen, indien zij zoodanig stuk tijdig bij het Departement van Oorlog inzenden. Over landstormphchtigen, die reeds in Indië wonen, laat de circulaire zich niet uit, om de voor de hand liggende reden, dat dezen begrepen zijn onder hen, die wegens het wonen buiten Nederland, Duitschland en België reeds vrij van opkomst zijn. Slaan wij genoemd artikel op, dan zien wij, dat het vereischte, waaraan het over te leggen stuk moet voldoen, hjerin bestaat, dat uit het stuk overtuigend moet bhjken, dat bij den dienstplichtige het stellige voornemen bestaat, om een andere reden dan ter zake van krijgsdienst, zijn woonplaats in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen te vestigen. Over den inhoud van zulk een stuk, door mihtiephchtigen over te leggen, lezen wij in het bij den uitgever dezes verschenen Maandblad van Juli 1912 het volgende: „De ingeschrevene zal dus door een stuk de overtuiging moeten bijbrengen van zijn stellig voornemen. Welk dit stuk moet zijn, hoe dit stuk er zal moeten uitzien, wie het zal moeten afgeven, hierover zwijgen de voorschriften. Niet aannemelijk is, dat dit stuk zal kunnen zijn een simpele dóór belanghebbende zelf afgegeven schriftelijke verklaring; men komt dus als het ware vanzelf tot een verklaring van derden. Studeert de ingeschrevene bijv. aan de suikerschool te Amsterdam of aan de landbouwschool te Wageningen % dan zou de directeur der inrichting een bewijs kunnen afgeven, dat belanghebbende aan de inrichting studeert en wel speciaal in de richting van de industrie of de cultures in onze overzeesche bezittingen. Is de ingeschrevene student aan de Leidsche hoogeschool met bestemming voor den administratieven dienst in Indië, dan ware een bewijs hiervan af te geven door den rector-magnificus. Wellicht zijn er nog andere inrichtingen van opleiding en onderwijs, waarbij de toekomstige bestemming voor Indië in die mate spreekt, dat tegen het verleenen van de vrijstelling geen bezwaar behoeft te bestaan." Het stellige voornemen om naar Indië te gaan zal uiteraard ook kunnen worden aangetoond door hem, die benoemd is in een in Indië te vervullen betrekking, althans indien tevens de zekerheid bestaat, 1) Thans aan de koloniale landbouwschool te Deventer. Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 27 dat hij deze betrekking aanvaardt, en voorts door hem, die na het voltooien der studie in de rechtsgeleerdheid nog de speciale studie in het Indisch recht volgt om zich daarmede te bekwamen voor het daarvoor bestaande aanvullend examen, het z.g.n. „faculteitsexamen". Uitstel van opkomst. Kunnen landstormphchtigen uitstel van opkomst verkrijgen, in den geest van uitstel van eerste oefening bij de militie? Een tweede of herhalingsoefening bestaat er bij den landstorm niet, zoodat ten aanzien van landstormphchtigen ook moeilijk van eerste, oefening kan worden gesproken. Maar dit is slechts een kwestie van uitdrukking. Evenwel, ook van „uitstel van oefening" kunnen wij hier minder goed spreken, daar de landstormmannen niet voor louter oefening in werkehjken dienst komen. Doch al noemen wij het dan „uitstel van opkomst", nimmer zal het uitstel een gehjk karakter kunnen hebben als het uitstel bij de militie. Immers, daar komt het neer op latere vervulling van den opgelegden phcht. De müitiephchtige, wien uitstel van eerste oefening is verleend, vangt die oefening eerst later aan, maar volbrengt niettemin den vollen duur er van. Dit zou bij den landstorm niet zoo zijn. Voor de landstormphchtigen toch loopt de duur van den werkehjken dienst van den dag van opkomst tot vermoedelijk tot de algemeene demobilisatie. In ieder geval laat art. 6 der Landstormwet niet toe, de landstormmannen nog onder de wapenen te houden, wanneer de heerschende buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan. De tijd, dien een landstormphchtige later opkomt, behoeft hij derhalve niet in te halen. En het zou kunnen zijn, dat wanneer het uitstel verstreek, de landstorm reeds naar huis was gezonden en de verphchting tot vervulling van werkehjken dienst alzoo geheel kwam te vervallen. Uitstel van opkomst zou dus in wezen zijn: gedeeltelijke of misschien geheele vrijstelling van werkehjken dienst. Wij zien hieruit, dat uitstel van opkomst bij den landstorm zich in belangrijke mate zou onderscheiden van uitstel van eerste oefening bij de militie, en het zal dan ook zeer zeker minder gemakkelijk zijn te verkrijgen. Het uitstel is bij den landstorm bekend onder den naam van voorloopige vrijstelling van opkomst (zie art. 7, tweede en derde hd, der Landstormwet en art. 14 van het Landstorm-Besluit) en wordt, voor zoover bekend, alleen toegepast ten aanzien van de groepen van personen,-daartoe opgesomd in de circulaire van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L. Of het ook wordt verleend om andere dan de daarin aangegeven redenen, is ons niet bekend, doch waarschijnlijk achten wij het niet. 28 Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. Te kleine lengte. Personen, die niet de bij de militie gevorderde lengte van 1.55 M. hebben, worden als militieplichtige ongeschikt verklaard. Vroeger luidde de uitspraak: „vrijgesteld wegens gemis van de gevorderde lengte". Doch dat kwam voor den man op hetzelfde neer. De wettelijke bepalingen, die zeggen wie landstormphchtig zijn, spreken niet van hen, die voor de militie te klein bevonden en uit dien hoofde ongeschikt verklaard dan wel vroeger vrijgesteld zijn. Dezen komen dus niet bij den landstorm. Maar nu kan het zijn, dat onder degenen, die niet voor den keuringsraad of onder de vroegere bepalingen niet voor den militieraad zijn verschenen, maar b.v. wegens broederdienst vrijgesteld of wel vrijgeloot zijn, zich ook personen bevinden, die kleiner zijn dan 1.55 M. Geen der wettelijke bepalingen nu zondert hen van den landstormphcht uit, zoodat dezen wel landstormphchtig zijn, althans indien zij overigens daarvoor in de termen vallen. Ook bestaat er geen bepaling, die recht op ontslag geeft aan landstormphchtigen, die een zekere lengte niet bezitten. - Intusschen worden degenen, die „onder de maat" zijn — voor zooveel dit bij den keuringsraad is gebleken — bij de tegenwoordige oproepingen buiten oproeping gelaten, doch hiermede verhezen zij hun landstormphchtigheid niet (zie circ8. M. v. O. 11 Augustus 1915, no. 133 M, 7e hd, onder 3°. en 17 September 1915, no. 290 L, 10e hd, onder 3°.). Eindiging landstormplicht. Naar den algemeenen regel, vervat in art. 3, tweede hd, der Landstormwet, eindigt de dienstplicht bij den landstorm met 31 Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige 40 jaar wordt. Volgens art. 12 dier wet kan in omstandigheden als de tegenwoordige de diensteindiging bij Konmklijk besluit worden opgeschort, in welk geval een wetsvoorstel moet worden ingediend om de dienstphcht-verlenging zooveel noodig te regelen. Laatstgenoemd artikel is tot dusver nog niet toegepast. Zoolang dit niet geschiedt, moet worden gehandeld naar den gewonen regel. Zoo zullen dus op 31 Juli 1915 aan de verzameling van registers van den landstorm moeten zijn onttrokken die der jaarklasse 1895 en zoo zal, indien geen maatregel tot afwijking wordt genomen, op 31 Juh 1916 op gehjke wijze moeten volgen de afvoering van alle landstormphchtigen, ingeschreven voor de jaarklasse 1896, waartoe voornamelijk behooren 29 de in 1911 uit de landweer ontslagen dienstplichtigen van de landweerlichting 1904 (mihtiehchting 1896), die landstormphchtig zijn geworden ingevolge de eerste uitbreidingswet. Een afwijking van den gewonen regel omtrent eindiging van landstormphcht is alleen in uitzicht gesteld in art. 5 der tweede uitbreidingswet, welk artikel de indiening na het eindigen van de buitengewone omstandigheden verlangt van een wetsvoorstel tot intrekking van die wet. Indien wij de bedoeling van die bij amendement voorgestelde en door de Regeering overgenomen bepaling goed begrijpen, zal deze intrekking in zich sluiten het opheffen van den landstormphcht voor allen, die ten gevolge van bedoelde wet tot den landstorm zijn komen te behooren. Voor hen zal dan, voor zoover het gewone tijdstip voor dienstphcbt-eindiging intusschen niet is aangebroken, de afwijking eene zijn, juist tegenovergesteld aan die, bedoeld in art. 12 der Landstormwet. Echter is er ook plaats voor een andere opvatting. Het trekt namelijk de aandacht, dat de wet van 31 Juli 1915 niet zelf verklaart, dat zij komt te vervallen zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden eindigen — wat toch de meest eenvoudige weg ware geweest, indien men het zóó bedoelde —, maar dat er voor de intrekking nog een afzonderlijke wet moet komen. Of hieruit moet worden afgeleid, dat die te zijner tijd te wachten wet nog meer dan de intrekking alleen zal hebben te bepalen? Bijzondere, op zich zelf staande vraagpunten. 30 Tijdstippen inschrijving en opkomst. Jaabklasse. Ingeschreven. Opgekomen. 1915 1914 1913 1912 1913 Gewone tijd 20 Aug. 1915 20 Aug. 1915 1 Oct. 1915 Gewone tijd 24 en 25 Aug. 1915 1, 2 en 4 Oct. „ \ 8, 9 en 10 Nov. „ \ Genie: 21 Dec. „ ƒ 1, 2 en 3 Febr. 1916. WETTEN, BESLUITEN, AANSCHRIJVINGEN ENZ. 33 WET van den 28sten April 1913 (Staatsblad no. 149), tot regeling van de verplichtingen ten aanzien van den landstorm, gewijzigd bij de wet van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242). Wij WILHELM1NA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is uit de personen, die niet behooren tot de militie of de landweer, noch uit anderen hoofde reeds tot dienst bij de zee- of dè landmacht gehouden zijn, een landstorm op te richten en ingevolge art. 181, tweede hd, der Grondwet de verplichtingen ten aanzien van den landstorm te regelen bij de wet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de volgende bepalingen, welke zullen uitmaken de LANDSTORMWET. Artikel 1. Zij, die ingevolge deze wet kunnen worden geroepen tot vervulling van verplichtingen ten aanzien van 's Lands verdediging, vormen gezamenlijk den landstorm. Artikel 2. 1. Tot den landstorm behoort, behoudens het bepaalde in artikel 16: 1°. a. ieder, die van den dienst bij de militie is vrijgesteld, hetzn' wegens broederdienst, hetzij wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders, hetzij tijdelijk of voorgoed wegens kostwinnerschap of wegens het verkeeren in een bijzonder geval; 6. ieder, die heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en met is aangewezen om daaibij te worden ingelijfd; 2». a. ieder, die na volbrachten dienst bij de militie of bij de landweer uit den dienst is ontslagen; Laudst.Uitbr. 3 Landstormwet. Artt. 1 en 2. 34 Landstormwet. Artt. 2 en 3. b. ieder, niet vallende onder a, die gediend heeft bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen en bij het verlaten van den dienst gevestigd is binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, of zich bij of na het verlaten van den dienst daar vestigt; 3°. ieder, die daarbij overeenkomstig artikel 8, derde lid, is toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis. 2. Tot de onder 2°. b bedoelde portonen wordt geacht niet te behooren ieder, die niet is Nederlander, noch in den zin der Militiewet voor ingezetene wordt gehouden, zoomede ieder, wiens dienst geëindigd is om eene reden als vermeld in artikel 16 onder 1°.—6°., of die als officier anders dan eervol is ontslagen. Artikel 3. 1. De dienstplicht bij den landstorm vangt aan: voor de in het vorig artikel bedoelden onder 1°. a, indien zij van den dienst bij de militie zijn vrijgesteld vóór 1 December van het jaar, waarin zij voor de militie zijn ingeschreven, met dien datum, of indien die vrijstelling is verleend op of na genoemden datum, met den dag, volgende op dien, waarop de vrijstelling heeft plaats gehad, onder 1°. 6, met 1 December van het jaar, waarin zij hebben deelgenomen aan de loting voor de militie, — voor zooveel zij zich op dien datum niet in vrijAvilhgen krijgsdienst bevinden; voor de in dat artikel onder 2°. a bedoelden met den dag, volgende op dien van het ontslag uit den dienst; voor de in dat artikel onder 2°. 6 bedoelden met den dag, volgende op dien, waarop zij den dienst verlaten of: zoo zij na het verlaten van den dienst nog gehouden zijn tot dienst bij de militie of de landweer, met den dag, volgende op dien van het ontslag uit dezen dienst; zoo zij ontslagen zijn onder de verphchting na het ontslag nog te Onzer beschikking te blijven, met den dag, volgende op dien, waarop dit ter beschikking blijven eindigt; zijn zij alsdan niet reeds binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd, dan vangt de dienstplicht voor hen aan met den dag, volgende op dien, waarop zij zich bij of na het verlaten van den dienst aldaar vestigen. Landstormwet. Artt. 3—6. 35 2. De dienstplicht bij den landstorm eindigt, behoudens het bepaalde in artikel 12, met 31 Juli van het jaar, waarin de dienstplichtige het 40ste levensjaar volbrengt. Artikel 4. 1. De landstorm kan uitsluitend in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden tot werkehjken dienst — gewapenden en ongewapenden — worden opgeroepen. 2. Gewapende dienst kan niet worden gevorderd: x) a. van de bedoelden in artikel 2, onder 1°., voor zooveel zij niet tevens behooren tot de bedoelden onder 2°. b van dat artikel; 6. van ben, die, hoewel behoorende tot de bedoelden in artikel 2 onder 2°., deel uitmaken van de door Ons te omschrijven categorieën, welke niet of niet voldoende in den dienst met de wapenen zijn geoefend. Artikel 5. 1. De burgemeester van iedere gemeente houdt registers ter mschrijving van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in de gemeente gevestigd zijn, zich daar vestigen of naar door Ons te stellen regelen ten aanzien van bedoelde inschrijving geacht worden daar gevestigd te zijn. 2. De categorie, van welke uitsluitend ongewapende dienst en de categorie, van welke zoowel gewapende als ongewapende dienst kan worden gevorderd, worden afzonderlijk ingeschreven. 3. De inschrijving geschiedt ambtshalve. Voorschriften dienaangaande, zoomede omtrent de inrichting en het bijhouden van de inschrijvingsregisters worden door Ons gegeven. Artikel 6. 1. Door Ons kan machtiging worden verleend om, zoodra in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen van militie en landweer door Ons geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, tot den landstorm behoorende dienstplichtigen tot werkelijken dienst te doen oproepen wanneer, waar en naarmate het belang der landsverdediging dit vorderen mocht. 2) weikmg^estela?5 M te bij ^ 3 aer wet ™n 31 ™ 1915 no. 345) tijdelijk bulten 8) Zoodanige machtiging is verleend bU k. b. van 2 Augustus 1914, no. 1. 36 Landstormwet. Artt. 6—8. 2. Nadat door Ons de in het vorige lid bedoelde machtiging is verleend, kunnen tot den landstorm behoorende dienstphchtigen dienovereenkomstig worden opgeroepen. 3. De aanwijzing van de autoriteiten, op welker vordering, en van de autoriteit, door welke de oproeping wordt gedaan, zoomede de regeling van de wijze van oproepen, van verzamelen van de opgeroepenen en van hunne indienststelling geschiedt door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine. 4. De kosten van het vervoer binnenslands van het landstormpersoneel, dat zich tot het voldoen aan de oproeping moet verplaatsen, komen ten laste van het Rijk, overeenkomstig regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. 'pfê&.ty Artikel 7. 1. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die gevestigd zijn elders dan binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, behoeven niet voor den werkelijken dienst op te komen. 2. Tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die deel uitmaken van eene categorie van personen te wier aanzien de dienst van den Staat, van eene provincie of van eene gemeente dan wel een ander openbaar belang vordert» dat zij de plaats, welke zij innemen, in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden mede ten bate der landsverdediging voortdurend of voorshands blijven bezetten, komen niet of voorloopig niet voor den werkehjken dienst op. De categorieën dezer personen worden door Ons aangewezen. *) 3. Wanneer redenen, als in het vorige hd vermeld, het vorderen, kan Onze Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, bepalen, dat ook tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, niet begrepen in de door Ons ingevolge dat lid aangewezen categorieën van personen, niet of voorloopig niet in werkehjken dienst komen. 2) Artikel 8. 1. Hij, die tot den landstorm behoort, kan overeenkomstig de daaromtrent bestaande voorschriften worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij de_zeemacht, het korps mariniers en de marine- ï) Deze aanwijzing is geschied hij art. 14 van het Landstorm-Besluit. Uit het inschrijvingsregister moet blijken wie tot een dezer categorieën behoort (art. 15 Landstorm-Besluit). 2) De categorieën van personen, die voor vrijstelling krachtens deze bepaling in aanmerking komen, zijn omschreven In de circ van den M. v. O. van 5 Nov. 1913. afd. M. en L. (L.), no. 159. Daarbij is, voor zooveel het geldt vrijstelling In het provinciaal of gemeentelijk. belang, aan de Commissarissen der Koningin opgedragen te beslissen wie tot die categorieën behooren. De vrijstelling moet in het Inschrijvingsregister worden aangeteekend (art. 15 Landstorm-Besluit). 37 reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reservepersoneel der landmacht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen. 2. De dienstphchtige, die zoodanige verbintenis heeft aangegaan, .houdt voor den duur van die verbintenis op tot den landstorm te behooren. 3. Personen, die niet behooren tot de miütie, de landweer of den landstorm, noch wegens uit anderen hoofde op hen rustende verplichting reeds tot dienst bij de zee- of de landmacht kunnen worden geroepen, kunnen naar door Ons te stellen regelen in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden toegelaten tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm. x) 4. Tot eene verbintenis, als in het derde hd bedoeld, kan mede worden toegelaten hij, die reeds tot den"landstorm behoort, doch van wien, voor zoover hij uit hoofde van zijne wetteüjke verphchting tot dienst zou worden geroepen, geen gewapende dienst zou kunnen worden gevorderd. 2) Artikel 9. li Indien ten gevolge van het verbüjf in werkelnken dienst van een tot den landstorm behoorenden dienstphchtige voldoende middelen tot levensonderhoud ontbreken of zouden komen te ontbreken aan zijn gezin of aan dat, waartoe hij behoort of waarin hij als pleegkind is opgenomen, dan wel aan personen, die hem in den eersten of den tweeden graad van bloed- of aanverwantschap bestaan, dan wordt aan het gezin of aan bedoelde personen, naar door Ons te steüen regelen, op hun verzoek eene vergoeding uit 's Rijks kas toegekend van niet meer dan twee gulden voor eiken dag, dien de dienstplichtige in werkehjken dienst is. 8) 2. De gelden, benoodigd voor de uitbetaling van de in het vorig lid bedoelde vergoeding, worden naar door Ons te stellen regelen voorgeschoten uit de gemeentekas. Bij deze regelen kan van het voorschrift van artikel 114, tweede zinsnede, der Gemeentewet worden afgeweken. 4) ,V Bepalingen omtrent verbintenissen bij den landstorm werden, voor zooveel de landstormafdeelingen betreft, vastgesteld bij k. B. van 4 Aug. 1914, no. 49, en bij bescb. m. v. O. van 5 Aug 1914, Ile afd., no. 206, gow. bij besch. van 19 Juli 1915, Ile afd., no. 21. ii circ„-™? n *ng- 19I5> "*"* Dienstplioht, no. 133 M, en van 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L, heeft de M. v. O. te kennen gegeven, dat zij, die tot landstorm-afdeelingen behooren, ook moeten opkomen, uiteraard wanneer zij zonder hun verbintenis dienstplichtig zouden zun voor een jaarklasse, die wordt opgeroepen. Hun verbintenis wordt dan vóór den datum van opkomst verbroken. 2) Het vierde Hd is aan art. 8 toegevoegd bfl de wet van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242). 3> Met betrekking tot de o. a. in dit artikel bedoelde vergoeding wegens kostwinnerschap wordt de aandacht gevestigd op het, bij den uitgever/dezes verschenen werkje: „Overzicht der bepalingen betreffende vergoeding wegens kostwinnerschap". 4) Art. 114 der Gemeentewet luidt: "ë°°ï ?em (den gemeente-ontvahger)jgescbiedenTalle betalingen uit de gemeentekas. . . »H« betaalt, behalve in het geval, vermeld in art. 285, niet dan op bevelschriften, die hetgeen te betelen ls en den post der begrooting, waaruit do betaling moet geschieden, vermelden, en op de wijze, in art. 224 voorgeschreven, geteekend zijn." > • v Landstormwet. Artt. 8 en 9. 38 Landstormwet. Artt. 9—13. 3. De uitbetaling geschiedt naar., regelen, door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine, te stellen. Artikel 10. De tot den landstorm behoorende wordt, zoolang hij zich in werkelijken dienst bevindt, in het algemeen op denzelfden voet behandeld en staat met gelijke rechten onder dezelfde verplichtingen als het personeel van het onderdeel der zeemacht of van de korpsen der landmacht, waarbij hij is in dienst gesteld of waarmede hij dient — zulks evenwel met inachtneming van het bepaalde in artikel 4. Artikel 11. 1. De tot den landstorm behoorende draagt, zoolang hij zich in werkehjken dienst bevindt, uniformkleeding of het door Ons vast te stellen ken- of onderscheidingsteeken. 2. Mede worden door Ons vastgesteld de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, welke de tot den landstorm behoorenden, die tot werkehjken dienst opgekomen en in bijzondere werkkringen geplaatst zijn, als zoodanig, zullen dragen en die zullen aanduiden met welken militairen rang hunne positie is gelijkgesteld. Artikel 12. 1. Is de Staat in oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden en wordt het door Ons noodig geacht om tot den landstorm behoorende dienstplichtigen daarvan langer deel te doen uitmaken dan tot den tijd, bedoeld in artikel 3, tweede hd, dan wordt onverwijld eene voordracht van wet ingediend, om de verlenging zooveel noodig te bepalen. 2. Wij behouden Ons voor, de werking van het bepaalde in artikel 3, tweede hd, te schorsen, totdat omtrent bedoelde voordracht van wet beslist is of totdat de reden der schorsing heeft opgehouden te bestaan. Artikel 13. 1. Zoolang de tot den landstorm behoorende in werkehjken dienst is bij de zeemacht is het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water — zoolang hij in werkelijken dienst is bij de landmacht is het Cirimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande op hem van toepassing, zulks overeenkomstig de regelen daarvoor bij die Wetboeken gesteld. Landstormwet. Artt. 13—15. 39 2. Mede is op den tot den landstorm behoorende van toepassing het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te water zoolang hij bij de zeemacht — het Reglement van Krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zoolang hij bij de landmacht in werkelijken dienst is. 3. De tot den landstorm behoorende wordt geacht zich in werkelijken dienst te bevinden: 1°. de dienstphchtige, van het oogenblik, dat hij zich ingevolge de oproeping voor dien dienst heeft aangemeld bij of voor dien dienst overgenomen is door of vanwege de autoriteit, op welker vordering hij is opgeroepen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden; 2°. de vrijwillig dienende, tijdens den duur zijner verbintenis; 3°. de dienstphchtige en de vrijwillig dienende, in het algemeen, wanneer zij in uniform gekleed of van het voor hen vastgestelde kenof onderscheidingsteeken voorzien zijn. 4. Wanneer aan den tot den landstorm behoorende, in dit artikel bedoeld, door eene maritieme of militaire autoriteit straf is of wordt opgelegd en deze straf nog niet is ten uitvoer gelegd ten rijde, waarop de gestrafte heeft opgehouden in werkehjken dienst te zijn, dan wordt deze, zoo hij zich niet aan de straf onderwerpt, op schriftehjke aanvraag van de autoriteit, door welke de straf is opgelegd, te richten aan den burgemeester der verbhjfplaats van den gestrafte, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbijzijnde huis van bewaring overgebracht. Artikel 14. 1. De tot den landstorm behoorende dienstphchtige, die zich in werkehjken dienst bevindt, wordt, zoodra hij tot dezen dienst niet verder kan of behoeft te worden verphcht, huiswaaits gezonden. Is hij buiten staat zich huiswaarts te begeven, dan kan hij, zoo hij het wenscht, langer in dienst worden gehouden. 2. Van den vervulden dienst wordt hem een bewijs afgegeven. 3. De vorm van dit bewijs wordt bepaald en de autoriteit, die het stuk afgeeft, wordt aangewezen door Onzen Minister van Oorlog, voor zooveel noodig na overleg met Onzen Minister van Marine. Artikel 15. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm worden op aan Ons te richten aanvraag x) door Ons ontslagen: « 1) Voor de aanvraag om ontslag van geestelijken enz. kan dienen het model: N. 8. no. 2709: voor den brief tot opzending: N. S. no. 2710. 40 1°. de geestelijke, de bedienaar van„den godsdienst, de zendelingleeraar, de broeder-diakoon van eene godsdienstige vereenïging en de Roomsch-Katholieke ordebroeder, die tot eene binnen het Rijk gevestigde Moosterinrichting behoort; 2°. de student in de godgeleerdheid en de zendehng-kweekeling, die aan eene door Ons aan te wijzen inrichting van onderwijs tot geestelijke, tot bedienaar van den godsdienst of tot zendeling-leeraar wordt opgeleid, en de proefbroeder, die tot broeder-diakoon van eene godsdienstige vereeniging wordt opgeleid. 2. Door Ons wordt bepaald, wie worden geacht eene der in het vorig hd bedoelde hoedanigheden te bezitten en op welke wijze het bezit van die hoedanigheid moet worden gestaafd. Artikel 16. 1. Van den dienstplicht bij den landstorm wordt, naar door Ons te stellen regelen, terstond ontslagen: 1°. hij, die blijkt ingevolge een verdrag met een vreemden Staat tot dienst bij den landstorm niet gehouden te zijn; 2°. hij, die overeenkomstig daarvoor door Ons te stellen regelen blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, door Ons aan te wijzen; x) 3°. hij, die onherroepelijk veroordeeld wordt of blijkt te zijn tot de doodstraf, tot eene onteerende straf of hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenhjk, tot eene zwaardere gevangenisstraf of mihtaire gevangenisstraf dan van zes maanden; 4°. hij, die met een briefje van ontslag of een bijzonder gemerkt paspoort moet worden weggezonden; 5°. hij, die onherroepelijk van het recht om ooit weder bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen ontzet, of die van den mUitairen stand of van de betrekking van militair geëmployeerde vervallen verklaard wordt of blijkt te zijn; 6°. hij, wien tijdelijk het recht ontzegd wordt of blijkt te zijn om bij de gewapende macht of als militair geëmployeerde te dienen, of die tijdelijk van dat récht wordt of blijkt te zijn ontzet. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig hd onder 3°. en 5°. wordt hij, die gratie heeft verkregen, geacht slechts te zijn 1) Ongeschiktheid voor den landstorm wegens te geringe lichaamslengte kent de wet niet Intusschen worden degenen, die hij den keuringsraad zijn gebleken kleiner dan 1.55 M. Ie zijn voorshands buiten oproeping gelaten (bij" de tegenwoordige oproeping). Zie rare, 11 Aug. 181» afd Dienstplicht, no. 138 M, en 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 l. Landstormwet. Artt. 15 en 16. 41 veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op hem blijft rusten of komt te rusten. 3. Het bepaalde in het eerste hd onder 6°. wordt niet toegepast, nadat de ontzegging of de ontzetting, hetzij ten gevolge van verleende gratie, hetzij wegens hét eindigen van den termijn der ontzegging of ontzetting, een einde heeft genomen. Artikel 17. Hij, die van den dienstphcht bij den landstorm wordt ontslagen of uit, anderen hoofde ophoudt tot den landstorm te behooren, wordt van de in artikel 5 bedoelde registers afgevoerd. *) Artikel 18. Alle in verband met de bepalingen van deze wet en van de te harer uitvoering gegeven voorschriften in te dienen verzoekschriften, over te leggen of gevorderde stukken en uit te reiken beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel, van legesheffing, van de formaliteit van registratié, van kosten van legalisatie, van de rechten, bedoeld in art. 2 der wet van 23 April 1879 (Staatsblad no. 72), en van griffiekosten. Artikel 19. De tot den landstorm behoorende dienstphchtige, die niet voldoet aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, wordt als deserteur behandeld, zoodra hij ingevolge den last van Onzen Minister van Oorlog als deserteur is afgevoerd. ■- * Overgangsbepaling. Tot den landstorm behooren geen andere personen dan die na het in werking treden van deze wet in een der toestanden, omschreven in artikel 2, komen te verkeeren. *) Slotbepaling. Deze wet treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. 8) ™ï.'LVa,n de afvoerinf moet, indien zij geschiedt in verband met art. 16, zooveel mogelijk kennis gevtag^kaTmenen^N S mf^m 5°* tweede Md> Landstorm-Besluit). Voor rteze kennis- T„8i.*V?n dezbfP»llnS is afgeweken hij de beide wetten tot uitbreiding van den landstorm. In art. 1 van de laatste dezer wetten wordt de afwijking uitdrukkelijk vermeld. Mei' im StaatMad is uitgegeven op 33 Mei 1913, zoodat de wet in werking is getreden op 24 Landstormwet. Art. 16—Slotbep. 42 Landstormwet. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Oberursel, den 28sten April 1913. WILHELMTNA. De Minister van Oorlog, H. COLIJN. De Minister van Marine a. i., H. COLIJN. De Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeven den twee en twintigsten Mei 1913. De Minister van Justitie ad interim, HEEMSKERK. Eerste uitbreidingswet. Art. 1. 43 WET van den Wden Juni 1915 (Staatsblad no. 242), betreffende uitbreiding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat uitbreiding van den landstorm noodig is en dat tevens de gelegenheid tot het aangaan van eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm dient te worden opengesteld voor personen, die als landstormphchtige slechts tot ongewapenden dienst kunnen worden bestemd; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gehjk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. 1. Behalve degenen, die krachtens de Landstormwet (Staatsblad 1913, no. 149) van den landstorm deel uitmaken, behooren daartoe ook zij, die in 1911,in 1912, dan welin 1913 vóór 24Mei1), den verplichten of vrijwilligen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben verlaten. 2. Voor de toepassing van het eerste Hd: worden onder „zeemacht" ook begrepen het korps mariniers en de marine-reserve; wordt onder „leger hier te lande" ook begrepen het reserve-personeel bij de landmacht; wordt met „koloniale troepen" gelijkgesteld de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië. 3. Het eerste hd is niet van toepassing op hem, die: verkeert in een der gevallen, bedoeld in art. 2, tweede hd, der Landstormwet; vóór 1915 den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt. 4. Op hem, die bij het in werking treden van deze wet niet is ge' vestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, op1!»!^^*^™^!!*^8^!^*™1 TM1 m werkmg treden der Landstormwet) slaat enkel terug Xir Eerste uitbreidingswet. Artt. 1—4. is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing, zoolang hij zich niet binnen een dier Rnken vestigt. Artikel 2. Met afwijking van het bepaalde in art. 5 der Landstormwet geschiedt de inschrijving van hen, die krachtens art. 1 dezer wet tot den landstorm behooren, slechts voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog noodig wordt geacht. Zij geschiedt alsdan naar regelen, mede door dien Minister vast te stellen. x) Artikel 3. Aan art. 8 der Landstormwet wordt een lid toegevoegd, luidende: „4. Tot eene verbintenis, als in bet derde lid bedoeld, kan mede worden toegelaten hij, die reeds tot den landstorm behoort, doch van wien, voor zoover hij uit hoofde van zijne wettelijke verphchting tot dienst zou worden geroepen, geen gewapende dienst zou kunnen worden gevorderd." Artikel 4.. Deze wet treedt in werking op den dag van hare plaatsing in het Staatsblad. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsbhd zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den llden Juni 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, bosboom. De Minister van Marine, j. j. rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, cort v. d. linden. Uitgegeven den zeventienden Juni 1915. De Minister van Justitie, b. ort. 1) Bepalingen omtrent de inschrijving van de in deze wet bedoelde personen zijn gegeven bij besch&kinf M. v. o. van 16 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 227 M, en hij circ. M. v. o. van 23 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 110 L. 45 WET van den Sisten Juli 1915 (Staatsblad no. 345), tot nadere ■ uitbreiding van den landstorm, enz. Wu WILHELM1NA, bu de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatt, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, ten einde de onder de wapenen staande landweermannen met verlof te kunnen laten gaan, uitbreiding van den landstorm noodig is en van alle landstormphchtigen gewapende dienst moet kunnen worden gevorderd; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. 1. Met afwijking van het bepaalde in de overgangsbepaling der Landstormwet kan door Ons worden bepaald, dat tot den landstorm behoort ieder — voor zoover hg niet reeds tot den landstorm behoort — die niet vóór 1916 het 30ste levensjaar heeft volbracht en: a. vóór het in werking treden van de Landstormwet is komen te verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. 2, eerste hd, onder 1°. a en 2°. dier wet; b. in 1912 heeft deelgenomen aan de loting voor de militie en niet is aangewezen om daarbij te worden ingelijfd; c. vóór het in werking treden van de Militiewet (Staatsblad 1912, no. 21) tot den dienst is aangewezen, doch niet ter inlijving bestemd is geworden; d. uit den dienst bij de militie is ontslagen wegens de inlijving van een ander. 2. Het vorige hd is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet. Artikel 2. De dienstplicht bijj den landstorm vangt voor de in art. 1 bedoelden aan met den dag, waarop zij volgens Ons daartoe strekkend besluit tot den landstorm komen te behooren. Tweede uitbreidingswet. Artt. I e» 2. 46 Tweede uitbreidingswet. Artt. 3—5. Artikel 3. Het tweede lid van art. 4 der Landstormwet is tot een nader door Ons te bepalen tijdstip niet van kracht. Artikel 4. 1. Door Ons kan worden bepaald, dat voor den landstorm wordt ingeschreven, zonder daartoe te behooren, ieder, die vóór 1916 het 30ste, maar nog niet het 40ste levensjaar heeft volbracht en valt onder een der omschrijvingen, voorkomende in art. 1, eerste lid, onder a, b, c en d, dan wel van den dienst bij de mihtie is vrijgesteld als eenige wettige zoon of door het stellen van een plaatsvervanger zijn dienst bij de mihtie niet ^elf heeft volbracht. 2. Het vorige hd is niet van toepassing ten aanzien van personen, als bedoeld in art. 2, tweede lid, der Landstormwet. Artikel 5. Deze wet treedt in werking met den dag, volgende op dien, waarop zij is afgekondigd. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan tot intrekking van deze wet. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's'-Gravenhage, den 31sten Juli 1916. WILHELMTNA. De Minister van Oorlog, bosboom. De Minister van Marine, j. j. rambonnet. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, cort v. d. linden. Uitgegeven den derden Augustus 1915. De Minister van Justitie, b. ort. Landstorm-Besluit. Art. 14. Vrij stelling van opkomst. 47 Artikel 14 Landstorm-Besluit. Voor den werkelijken dienst bij den landstorm behoeven: A. niet op te komen: *) 1. De hoofden van departementen van algemeen bestuur. 2. De directeur van het Kabinet der Koningin. 3. De leden van de Staten-Generaal. 4. De leden van den Raad van State. 5. De leden van de Rechterlijke macht. 6. De ambtenaren in Nederlandschen diplomatieken en consulairen dienst, alsmede de personen, die ter Kanselarij van een Nederlandsen Gezantschap of consulaat werkzaam dan wel daaraan verbonden zijn. 7. De Commissarissen der Koningin. 8. De leden van de Algemeene Rekenkamer. 9. De leden van Gedeputeerde Staten. 10. De burgemeesters. 11. De wethouders. 12. De gemeente-secretarissen. 13. De agenten van de Rijksverzekeringsbank. 14. De controleerende geneesheeren van de Rijksverzekeringsbank. 15. De ambtenaren van de Rijksverzekeringsbank. 16. De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de Rijks- en bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend of althans in hoofdzaak zich tot het politiewezen bepaalt. 17. De ambtenaren en beambten bij gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen, met uitzondering van de schoolonderwijzers. 18. De ambtenaren en beambten bij Rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen. 19. De ambtenaren, beambten en werklieden bij de Rijkswerven, zoomede het vaste personeel der Marinebakkerij. 20. De studenten in de geneeskunde, die bestemd zijn om te zijner tijd als officier van gezondheid bij de zeemacht in dienst te treden. 2) 21. Het personeel van den loodsdienst als: de loodsschippers, de zee- en binnenloodsen, de hulploodsen, de loodskweekelingen, matrozen, kwartiermeesters, roeiers, machinisten en stokers, zoomede het personeel bij de betonning, bebakening en kustverhehting, dat aangesteld is als militaire kustwachter. 1) Uiteraard geldt de vrijstelling voor de onder A genoemde categorieën slechts voor zoolang de landstormplichtige een der daar vermelde betrekkingen bekleedt. Zie circ. 30 Nov. 1915, afd. Dienstplicht, no. 420 L. 2) Zie ook het He lid der circ. van 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L. 48 Landstorm-Besluit. Art. 14. Vrijstelling van opkomst. 22. De bakenmeesters. 23. Het lid van den raad van toezicht op de spoorwegdiensten, bedoeld in artikel 6 van het Reglement, vastgesteld bij het Koninklijk Besluit van 17 September 1912 (Staatsblad no. 295). 24. De ambtenaren en tijdelijke geëmployeerden bij de topographische inrichting. 25. De ambtenaren in vasten dienst, werklieden en tijdehjk personeel bij de artillerie -inrichtingen. 26. De ambtenaren, de werklieden en het tijdehjk personeel bij het Rijksmagazijn van geneesmiddelen. 27. De ambtenaren, de nnndere geëmployeerden, de kleermakersbuitenwerkers en het tijdehjk personeel bij de centrale magazijnen van militaire kleeding en uitrusting. 28. De werklieden en het tijdelijk personeel bij de militaire verplegingsinri ch tingen. 29. De werklieden en c. q. het tijdehjk personeel bij militaire inrichtingen tot drinkwatervoorziening. 30. De vaste hjnwerkers bij de magazijnen vah het Regiment Genietroepen. 31. De leden van commissiën voor de verpleging en de verzorging van leger en bevolking in liniën en stellingen. 32. De leden van de aanschaffings-commissie van voorraden verplegingsbehoeften voor het leger. 33. Het personeel, behoorende tot bakkerijen, meelfabrieken, fabrieken van verduurzaamde levensmiddelen, kleermakerijen en schoenmakerijen, met welker eigenaars of directiën contracten zijn aangegaan tot levering aan het legert B. voorloopig niet op te komen: 1. De leden van het korps ingenieurs van den waterstaat, de havenmeesters, de opzichters van den waterstaat, het personeel op de Rijksdienstvaartuigen, het haven-, sluis-, brug- en pontpersoneel en het personeel bij de stoomgemalen, voor zoolang deze ambtenaren en beambten in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in hun gewonen dienstkring zoodanig werkzaam zijn, dat zij daarin niet kunnen worden gemist, dan wel vervangen. 2. De bestuurders en de beambten en bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden bij die spoorwegonderneming werkzaam zijn. Landstorm-Besluit. Art. 14. Vrijstelling van opkomst. 49 3. Het personeel in dienst der posterijen en telegraphie, dat als zoodanig eene vaste aanstelling heeft verkregen, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar .of andere buitengewone omstandigheden in den dienst der posterijen en telegraphie werkzaam is. *) 4. De chef der Afdeeling génerale-thesaurie bij het Departement van Financiën; de aan dezen onderhoorige ambtenaar, belast met de behandeling van de algemeene zaken, de adnnnistratie der géneralethesaurie betreffende; en die ambtenaren behoorende tot voormelde administratie, welke werkzaam zijn aan het derde bureau (beheer van 's Rijks schatkist), voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 5. De agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld en de aan dezen onderhoorige, aan de Afdeeling Agentschap verbonden ambtenaren boven den rang van klerk, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 6. De Rijksbetaalmeesters en de aan de betaalmeesterskantoren verbonden Rijksboekhouders, voor zoolang in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de betaalmeesterskantoren voor den dienst geopend moeten bhjven of Rijkskasgelden aan die kantoren berusten. 7. De muntmeesters van 's Rijks munt, de controleur-generaal van 's Rijks munt en de secretaris bij de directie van 's Rijks munt, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 8. De ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 9. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen, en de ontvangers der registratie en domeinen, der successie- 1) Tot dit personeel behooren ook de kantoorhouders en vervangende kantoorhouders der liulptelegraaf- en telefoonkantoren (zie vierde lid circ. 22 Oet. 1915, afd. Dienstplicht no. 333 L). De Minister van Oorlog heeft nog voorloopig van opkomst vrijgesteld: 1". de tijdelijke hulptelegrafisten en tijdelijke kantoorbedienden bij den dienst der Posterijen en Telegrafie (circ. 14 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 286 L, en 10e lid, punt 8, der circ. 17 Sept 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L); ~' ..2°- de. adspirant- en tijdelijke opzichters der telegrafie en de tijdelijke lijnwachters der telegrafie bn den dienst der Telegrafie (circ. 23 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 259 L, en 10e lid, punt 6 der circ. 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L). Landst.-Uitbr. 50 Landstorm-Besluit. Art. 14. Vrijstelling van opkomst. „ rechten en van het zegel, voor zoolang deze ambtenaren met de inning van 's Rijksgelden zijn belast. 10. Het personeel bij de betonning, bebakening en kustverhchting, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in de genoemde diensten werkzaam is en voor zooverre het niet als militaire kustwachter is aangesteld. 11. Het personeel bij de Landsdrukkerij, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst dier inrichting werkzaam is. 12. Het personeel, werkzaam bij aannemers, met wie, op het tijdstip van het oproepen van den landstorm, contracten loopende zijn voor de levering van uitrustingstukken of grondstoffen ten dienste van het leger. Zie verder de circ. van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L, waarbij nog eenige categorieën van opkomst voorloopig zijn vrijgesteld. Vrijstelling van opkomst. 51 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin, van 5 November 1913, afd. M. en L. (L.), no. 159. 1. Ingevolge art. 15, tweede lid, der Landweerwet en art. 7, tweede lid, der Landstormwet zijn in den algemeenen maatregel van bestuur, in'eerstgenoemde bepaling bedoeld — het Landweer-Besluit II —, en in art. 14 van het Landstorm-Besluit aangewezen onderscheidenlijk de categorieën landweerplichtigen en landstormplichtigen, die in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden niet of voorloopig niet in werkehjken dienst behoeven te komen. 2. Uit vergelijking zal kunnen blijken, dat de categorieën, welke bij art. 14 van het Landstorm-Besluit worden vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld van opkomst tot dienst bij den landstorm, ongeveer dezelfde zijn als die, welke bij den hiervoren bedoelden algemeenen maatregel van bestuur zijn vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld van opkomst, in geval van oorlog enz. tot dienst bij de landweer. 3. Bij de aanwijzing van bedoelde categorieën van landweerplichtigen heeft de Regeering zich bepaald tot dezulke, die in oorlogstijd in hun werkkring volstrekt onmisbaar en niet door anderen te vervangen zijn en die derhalve in ieder geval in dien werkkring behooren te bhjven, hetzij voorgoed, hetzij voorloopig. In eene meer omvangrijke opsomming van categorieën landweerplichtigen, die bedoelde vrijstelling zouden behoeven, wenschte de Regeering destijds niet te treden. Zulks in de eerste plaats niet, omdat het niet wel mogelijk is eene volledige opsomming te geven van allen, wier aanblijven in hun maatschappelijken werkkring meer of minder klemmend door het algemeen belang wordt gevorderd; ten andere niet, omdat art. 15, voorlaatste lid, der Landweerwet aan den Minister van Oorlog ruimschoots gelegenheid geeft de categorieën van vrijgestelden naar de behoeften van den publieken dienst en van het sociale leven aan te vullen. 4. Het lag in de bedoeling, van deze bevoegdheid gebruik te maken in dien zin, dat te geschikter tijd zou worden bepaald, dat tot dienst bij de landweer niet behoeven op te komen de dienstplichtigen: a. die werkzaam zijn hetzij aan een der departementen van algemeen bèstuur, hetzij in eene betrekking, onder een van die departementen ressorteerende, voor zooveel deze dienstplichtigen in hun werkkring onmisbaar en niet te vervangen zijn en zij niet reeds zijn vrijgesteld bij den hiervoren meerbedoelden algemeenen maatregel van bestuur; 52 Vrijstelling van opkomsl. b. die deelhebben aan het bestuur van eene provincie of eene gemeente en voor dat bestuur onmisbaar zijn en niet reeds zijn vrijgesteld als bovenbedoeld; c. die werkzaam zijn bij eene provinciale of gemeentelijke instelling, waarbij dan wel in eene positie, waarin zij onmisbaar en niet te vervangen zijn en waarin zij in het algemeen belang moeten gehandhaafd blijven. 5. Door eene dergelijke regeling zou, zooals destijds werd en ook thans nog wordt gemeend, op de meest doeltreffende wijze worden tegemoet gekomen aan de belangen, waarop de wetgever bij art. 15, derde lid, der Landweerwet het oog heeft gehad. 6. Gelijke toepassing en bestemming nu werden bij de samenstelling van art. 14 van het Landstorm-Besluit toegedacht aan art. 7, derde lid, der Landstormwet. 7. Zoodoende zou ook te dezen eene regeling zijn te treffen, welke in de praktijk het best zou voldoen en het zekerst zou beantwoorden aan het beginsel, dat bij het vorderen van diensten in oorlogstijd aan den openbaren dienst geen krachten worden onttrokken, welke voor zijne behoeften, voor zijn bestaan en voor het sociale leven onontbeerlijk zijn te achten. 8. Ik acht het thans noodig om ten opzichte van de hiervoren in het vierde lid onder b en c bedoelde personen, voor zooveel zij tot den landstorm behooren, bedoelde regeling te treffen. 9. Uit dien hoofde heb ik de eer, UHoogedelgèstrenge uit te noodigen, wel te willen nagaan, wie van de onder de punten b en c bedoelde personen in Uwe provincie als dienstphchtige bij den landstorm voor vrijstelling of voorloopige vrijstelling van opkomst in werkehjken dienst naar Uw oordeel in aanmerking moeten komen. Uw aandacht zij er op gevestigd — zij het ook ten overvloede — dat in de eene gemeente de behoefte kan bestaan aan de onafgebroken aanwezigheid van personeel in een bepaalden werkkring, terwijl in een andere gemeente die behoefte met opzicht tot gehjken werkkring niet bestaat; dit zal bijv. het geval zijn met ambtenaren ter gemeente-secretarie, gemeente-ontvangers, ambtenaren van den burgerlijken stand, personeel bij den reinigingsdienst, bij de verlichting, bij de drinkwater-voorziening, bij de brandweer, bij den geneeskundigen dienst. 10. Het komt mij wenschehjk en noodig voor, de vrijsteUing aan meerbedoelde dienstplichtigen bij den landstorm niet persoonlijk te verleenen, doch het verkenen van die vrijsteUing aan U over te laten. Vrijstelling van opkomst. 53 Wenschehjk ter vermijding van omvangrijken arbeid voor mijn Departement in deze materie, ten aanzien waarvan het militair belang niet strikt eischt, dat hare behandeling uitsluitend bij dit Departement geschiedt; noodig omdat ten aanzien van een wellicht niet onbelangrijk aantal dienstplichtigen van den landstorm de behoefte aan vrijstelling van opkomst eerst blijkt bij intredenden oorlogstoestand en alsdan het Departement van Oorlog, zoo al bereikbaar, in vele gevallen niet spoedig genoeg te bereiken zal zijn om de voor belanghebbenden noodzakelijke vrnsteUing nog tijdig te verkrijgen. 11. Derhalve verzoek ik U, om aan diegenen der hiervoren onder de punten b en c bedoelde dienstplichtigen bij den landstorm, gevestigd in Uwe provincie, voor wie vrijstelling of voorloopige vrijstelling van opkomst in werkehjken dienst U bhjkt noodig te wezen, zoodanige vrijsteUing namens mij te verleenen. 1) Komt de reden, waarom eene vrijstelling van opkomst door U is verstrekt, te vervallen, dan zal die vrijsteUing Uwerzijds tijdig behooren te worden ingetrokken. 12. Gaarne zal ik jaarlijks in Januari eene, gemeentegewijze ingerichte, opgaaf van U ontvangen nopens de categorieën, waartoe de dienstplichtigen bij den landstorm, die op 1 Januari van het jaar in het genot zijn van eene door U verleende vrijsteUing, als bedoeld, naar hun werkkring behooren. De categorieën van bij voortduring en van slechts voorloopig vrijgestelden gelieve U in die opgaaf gescheiden te houden. 13. Bene regeling der vrijsteUingen, op grond van art. 15, derde lid, der Landweerwet, voor de onder b en c bedoelde personen voor zooveel deze landweerplichtig zijn, zal eerlang volgen. 2) 1) Voordracht aan den O. d. K. tot vrijstelling van landstormplichtigen: N. S. no. 8784. 8) Deze is gegeven bfl circ. M. v. O. van 1 Dec. 1913, afd. M. en L. (L.), no. 169. 54 Keuring landstormplichtigen. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 10 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 378 M. Het voornemen bestaat om algemeene keuringen voor den landstorm te doen houden, te beginnen met de jaarklasse 1915. Li verband hiermede heb ik de eer U te verzoeken: 1°. aan den Commissaris der Koningin mede te deelen hoeveel personen in Uw gemeente in de registers van genoemde jaarklasse zijn ingeschreven; 2°. al deze personen in alphabetische volgorde te vermelden in een keuringsregister, opgemaakt naar bijgaand model x). Het onder 1°. gevraagde gelieve U terstond na ontvangst van dezen brief te doen. Ook aan het samenstellen van het onder 2°. bedoeld register geheve U zonder verwijl de hand te doen leggen, daar het in de bedoeling ligt, de landstormkeuringen reeds over eenige dagen te doen aanvangen. 1) N. S. no. 8819. Cartonnen omslag: N, S. no. 1216. Model-Keuringsregister. Model, gevoegd tnj de circ. van den Minister van Oorlog van 10 Juli 1916, afd. Dienstplicht, no. 878 M. 55 LANDSTORM. JAARKLASSE KEURINGSREGISTER') DER GEMEENTE 1) Materieel voor dit register verkrijgbaar onder bestelnommer: N. 8. no. 3219. Cartonnen omslag; N, S. no, 1818, 56 Model-Keuringsregister. Model-Keuringsregister. 57 Ingeschreven | Volg- voor den . „ ... 1. Geboortedatum, landstorm: n°m" 1. in register no. GESLACHTS- EN VOORNAMEN. 2. Geboorteplaats. m 2. onder volgnr. 3- Woonplaats (adres). 1. | 2. 3. _4. k 18 . 2. 3. i 1 18 • 2. 2. 3. I 2' 3. 1. 18 2. 2. 3. 1. 18 1. 2. 2. 3. 1) Voor zooveel hen betreft, wier inschrijving is geschied in het Aanhangsel, wordt ingevuld „Aanh. 1" of „Aanh, 2" (circ. 7 Aug. 1916, afd; Dienstplicht, no. 386 L, derde lid van achteren). Indien hfi van opkomst I i. Datum van het geneeskundig onderzoek. I vrngesteld of 2. Opgegeven gebreken, voorloopig vrijgesteld „ s ÏT» j , is, op welk onderdeel S/ ^tslag van het onderzoek. Beroep. yan art. 14 4. Nummer van het keuringsreglement Opmerkingen. Landstormbesluit of op (ingeval van afkeuring), welken anderen grond 5. Bijzondere opmerkingen, de vrijstelling berust. 6. Handteekening. 1] 5- 6; | 7; 8; I 1. 19 . 3, J b 1. 19 2 I 6' 6. 1. 19 . 4. 6. 1. 19 . 2. 3. 4. 6. l_________J , !1. 19 2. 3. 4. 5. fl, 58 Opgaven voor de inschrijving. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 16 Juli 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 227 M, ter uitvoering van de wet van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242) {eerste uitbreidingswet]. (Legerorders 1915, deel B, no. 72.) Allen, die krachtens art. 1 van vorenstaande wet tot den landstorm behooren, worden in een der in art. 3 van het Landstorm-Besluit (R. M. 1913, bladz. 583) vermelde registers ingeschreven. De autoriteiten van de landmacht, aangewezen in § 2 van de Landstorm-Instructie (R. M. 1913, bladz. 665), zenden ten aanzien van die personen, voor zoover dezen vallen onder de omschrijving van art. 2, eerste lid, 2°. b, der Landstormwet, ten spoedigste, in elk geval vóór 1 Augustus e.k., een opgaaf, als bedoeld bij genoemde paragraaf, aan den burgemeester van de gemeente, waar de landstormphchtige — voor zoover het de müitaire autoriteit bekend is — laatstelijk woonplaats had. Uitvoering eerste uitbreidingswet. 59 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin, van 23 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 110 L. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen .... overdrukken mijner beschikking van 16 Juli 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 227 L 1), betreffende uitbreiding van den landstorm en aanvulling van de Landstormwet, met verzoek één exemplaar van deze overdrukken te willen doen geworden aan elk der burgemeesters in Uwe provincie. Over de overblijvende exemplaren kan door U worden beschikt. U geheve de burgemeesters uit te noodigen, onverwijld de inschrijving te bevorderen van hen, die krachtens art. 1 der wet van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242) 2) tot den landstorm zijn komen te behooren. Onder de in te sclrrijven personen zullen zijn vroegere mihtie- en vroegere landweerplichtigen, en voorts oud-vrijwilligers. Wat de oudmihtieplichtigen betreft, zijn het in hoofdzaak zij, die hebben behoord tot de lichtingen 1903 en 1904 van de bereden korpsen en het korps Torpedisten, tot de lichting 1904 van het korps Pantserfort-Artillerie en tot de lichtingen 1906 en 1907 der zeemihtie; wat de oud-landweerphchtigen betreft, zijn het in hoofdzaak zij, die behoord hebben tot de lichtingen 1904 en 1905. Als grondslag- voor de msclrrijving der vroegere dienstplichtigen bij mihtie- en landweer zijn te nemen de verlofgangersregisters. Zij, die nog in de gemeente woonachtig zijn, kunnen ter plaatse in het landstormregister worden ingeschreven. Het zal zich echter voordoen, dat in de verlofgangersregisters personen zijn vermeld, die niet meer in de gemeente wonen. Ten aanzien van de zoodanigen zendt de burgemeester bericht 8) aan zijn ambtgenooten in de gemeenten, waarheen bedoelde personen vertrokken zijn, onder bijvoeging van een opgave 4>, ingericht voor zooveel mogelijk overeenkomstig model 4, en met verzoek om doorzending naar opvolgende gemeenten bij eventueel vertrek. De burgemeester der gemeente, waar dan ten slotte de inschrijving voor den landstorm tot stand komt, zendt hiervan bericht 6) aan zijn ambtgenoot in de gemeente, waar de man in het verlofgangersregister laatstelijk stond ingeschreven. 1) Die beschikking is hiervóór afgedrukt. 2) Die wet is hiervóór afgedrukt. 3) N. 8. no. 8883. 4) N. 8. no. 3284. nofsgSS) beriont kan wor,ien gesteld op den brief, waarbij de opgaaf werd toegezonden (N. 8. 60 Wat de oud-vrhwilligers aangaat, zal de irachrnving in het landstormregister moeten geschieden na ontvangst van de in de overdrukken bedoelde opgaven der militaire autoriteiten. Het zou evenwel kunnen voorkomen, dat vooral onder de tegenwoordige omstandigheden deze opgaven niet volledig zijn of niet aan het goede adres zijn verzonden. Ook in verband hiermede zal het nuttig zijn, dat bij openbare kennisgeving x) wordt bekendgemaakt, welke categorieën van personen ingevolge genoemde wet van 11 Juni 1915 tot den landstorm zijn komen te behooren en dezen daarbij uit te noodigen zich ter gemeentesecretarie aan te melden met hun zakboekje, bewijs van ontslag en andere bescheiden, op hun vroegeren militairen dienst betrekking hebbende. Zijn deze personen zelf verhinderd ter secretarie te verschijnen, dan zon kunnen worden aanbevolen, de aanmelding hetzij schriftelijk, hetzij door een familielid of ander persoon te doen geschieden. Meldt zich tengevolge van de openbare kennisgeving iemand aan, omtrent wien geen opgave werd ontvangen, dan zal de burgemeester zich dienen te wenden tot de mihtaire autoriteit, die de stamboeken beheert van het korps, waarbij de man blijkens de vertoonde bescheiden of naar eigen opgave laatstelijk diende. Omtrent de sterkte van het personeel, dat ingevolge meergenoemde wet voor den landstorm wordt ingeschreven, zal U vóór 20 Augustus a.s. opgave behooren te worden gedaan op de wijze aangegeven in art. 51 van het Landstorm-Besluit. a) Vóór 1 September d.a.v. geheve U van die opgaven verzamelingen, als bedoeld in art. 52 van genoemd Besluit, aan mij toe te zenden. 1) N. S. no. 8822. 2) Opgaaf model 35: N. S. no. 8712. 36: N. S. no. 2713. Uitvoering eerste uitbreidingswei. Landstorm-Keurings-Besluit, Artt. 1—3. 61 LANDSTORM-KEUREVGS-BESLUIT. (Koninklijk besluit van 24 Juli 1915, no. 26.) Wij WILHELMLNA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatt, enz., enz , enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 22 Juli 1915, afdeeling. Dienstphcht, no. 92 M; Gezien het bepaalde in art. 16, eerste lid, onder 2°., der Landstormwet (Staatsblad 1913, no. 149) en in de artt. 41—46 van het LandstormBesluit (Staatsblad 1913, no. 273); Overwegende, dat het in verband met de heerschende buitengewone omstandigheden wenschelijk is de dienstphchtigen bij den landstorm in de gelegenheid te stellen om, voordat zij in werkehjken dienst zouden moeten komen, een onderzoek omtrent hun geschiktheid voor den dienst te ondergaan; Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Gedurende de heerschende buitengewone omstandigheden wordt naar regelen, door Onzen Minister van Oorlog gesteld, voor de dienstphchtigen bij den landstorm, die zich met in werkehjken dienst bevinden, de gelegenheid opengesteld tot het ondergaan van een onderzoek omtrent de geschiktheid voor den dienst. Artikel 2. Het onderzoek, in art. 1 bedoeld, wordt opgedragen aan de keuringsraden voor de militie voor de lichting 1916. Artikel 3. Omtrent ieder dienstphchtige bij den landstorm, vanwege den keuringsraad onderzocht, doet de raad uitspraak op de wijze, ten aanzien van mihtieplichtigen bepaald, en met inachtneming van het bepaalde in art. 41 van het Landstorm-Besluit. Indien niet. beide geneeskundigen, die het onderzoek hebben verricht, den dienstphchtige ongeschikt achten, wordt hij voor geschikt gehouden. De uitspraak wordt in het openbaar medegedeeld. 62 Landstorm-Keurings-Besluit. Artt. 4 en 5. Artikel 4. De dienstplichtige hij den landstorm, die door den keuringsraad ongeschikt is verklaard, wordt terstond van den dienstplicht bij dén landstorm ontslagen. Artikel 5. Het bepaalde in de vorige artikelen sluit niet uit de bevoegdheid om ontslag van den dienstplicht bij den landstorm te vragen overeenkomstig het bepaalde in art. 42 van het Landstorm-Besluit. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit1), dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 24 Juli 1915. WILHELMLNA. De Minister van Oorlog, bosboom. 1) De uitvoering is geregeld bij de hierachter afgedrukte Landstorm-keurings-beschikking. Landstorm-Keurings-Beschikking. §§ 1—3. 63 LANDSTORM-KEURINGS-BESCHIKKING. (Beschikking van den Minister van Oorlog van 27 Juli 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 413 L, ter uitvoering van het iMndstorm-Keurings-besluit, hiervóór afgedrukt). § 1. Het door de keuringsraden te houden onderzoek van landstormphchtigen bepaalt zich tot de jaarklasse, voor welke de Commissaris der Koningin in de provincie de tijdstippen en de plaatsen van onderzoek heeft vastgesteld. § 2. De landstormphchtigen zijn niet verplicht zich vóór hun opkomst in werkelijken dienst aan een onderzoek te onderwerpen, doch genieten alleen de gelegenheid om zulk een onderzoek te ondergaan, ten einde in geval van ongescMktbevinding terstond van den dienstplicht bij den landstorm te worden ontslagen (zie art. 16, eerste hd, 2°., der Landstormwet). § 3. De burgemeester maakt den tijd, waarop en de plaats, waar de landstormphchtigen zich bn, den keuringsraad aan een onderzoek omtrent hun geschiktheid voor den dienst kunnen onderwerpen, bekend bij openbare kennisgeving. *) Tevens zendt hij aan ieder der in het keuringsregister vermelde landstormphchtigen, van wie het adres hem bekend is, een persoonhjke kennisgeving 2) omtrent bedoeld onderzoek. Bg die kennisgevingen worden de landstormphchtigen er op gewezen, dat hun welbegrepen eigenbelang het zeer wenschehjk maakt, dat zij zich voor het onderzoek aanmelden, o. a. omdat zij, ingeval zij ongeschikt mochten blijken nadat zij in werkelijken dienst zijn gekomen en alsdan weer huiswaarts worden gezonden, daarvan moeilijkheden kunnen ondervinden ten aanzien van hun maatschappelijke of studie-belangen; onderwerpen zij zich aan een onderzoek bij den keuringsraad en blijkt daarbij voldoende van ongeschiktheid, dan worden 1) Jaarklasse 1916: N. S. no. 3225; „ 1914 en 1913: N. S. no. 3245; „ 1912: N. S. no. 3253; 1916: N. S. no. 3264. 2) Jaarklasse 1916: N. S. no. 3226; , 1914 en 1913: N. 8. no. S246; 1912: N. S. no. 3254; „ 1916: N. S. no. 3265. 64 Landstorm-Keurings-Beschikking. §§ 3—6. zij van den dienstplicht bij den landstorm terstond ontslagen en staan zij niet meer bloot aan de kans om als landstormphchtige in werkelijken dienst te worden geroepen. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgevingen wordt voorts mededeeling gedaan van het bepaalde in § 6, tweede lid, eersten volzin. § 4- De burgemeester van elke gemeente zendt, nadat hem bekend is geworden, dat een algemeen onderzoek van landstormphchtigen voor een of meer jaarklassen zal plaats hebben, de keuringsregkters l) van die jaarklassen ten spoedigste aan den voorzitter van den keuringsraad, na zich te hebben overtuigd, dat in elk dezer registers zijn vermeld de landstormphchtigen, die in het jaar, dat de jaarklasse aangeeft, 20 jaar oud zijn geworden of zullen worden (zie aanteekening 2 op de voorzijde van elk der bij het Landstorm-Besluit .behoorende modellen 1 en 2). § 5- Hij, die naar een andere gemeente verhuist nadat het keuringsregister van de jaarklasse, waartoe hij behoort, is opgemaakt, en in verband met die verhuizing van de landstormregisters der eene gemeente afgevoerd en in die der andere gemeente ingeschreven wordt, blijft niettemin ingeschreven in het keuringsregister van de verlaten gemeente. § 6. De landstormphchtige, die zich aan het onderzoek wenscht te onderwerpen, verschijnt daartoe voor den keuringsraad, aan welken het keuringsregister, waarin zijn naam vermeld staat, is gezonden en op den tijd en de plaats, door den Commissaris der Koningin bepaald. Wenscht een landstormphchtige bij een anderen keuringsraad het onderzoek te ondergaan, dan kan de voorzitter van eerstbedoelden keuringsraad hem daartoe toestemming verleenen. Deze geeft van zulk een toestemming kennis aan den voorzitter van den keuringsraad, die alsdan omtrent den landstormphchtige uitspraak zal doen, en zendt daarbij een uittreksel uit het keuringsregister. Laatstbedoelde voorzitter deelt de uitspraak zoo spoedig mogelijk mede aan eerstbedoelden voorzitter. Eveneens kan de voorzitter den landstormphchtige toestaan het onderzoek te ondergaan op een anderen tijd en een andere plaats dan 1) Het model voor het keuringsregister werd gegeven bij de hiervóór opgenomen circ. van 10 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 378 M. Materieel voor het keuringsregister: N. S. no. 8219; cartonnen omslag: N. S. no. 1216. WtëÊÊÊB&ÈËÈË' LandMorm-Keurings-Beschikking. §§ 7—11. 65 voor hem was bepaald, met dien verstande, dat het onderzoek in elk geval moet plaats hebben vóór den afloop van de zitting, zooals deze voor de jaarklasse, waartoe de landstormphchtige behoort, is geregeld. § v. Iedere landstormphchtige wordt niet meer dan eenmaal bn" een der keuringsraden onderzocht. § 8. De keuringsraad doet alleen uitspraak omtrent landstormphchtigen, die voor den keuringsraad zijn verschenen en door beide geneeskundige leden zijn onderzocht. § 9- De voorzitter van den keuringsraad ondervraagt eiken voor den raad verschenen landstormphchtige omtrent zijn beroep en brengt in hetgeen daaromtrent in kolom 5 van het keuringsregister is vermeld de verandering aan, die noodig mocht blijken. Hij volgt daarbij zooveel mogelijk de benamingen, vermeld in de hoofden der kolommen 7—12 van het mschrijvingsregister model 1, behoorende bij het LandstormBesluit. § 10. Ten aanzien van landstormphchtigen bestaan geen eischen omtrent lichaamslengte. Niettemin verdient het aanbeveling de voor den keuringsraad verschijnende landstormplichtigen te meten en hun lengte te vermelden in kolom 7 van het keuringsregister onder 5, omdat het in de bedoeling ligt hen, van wie bekend is, dat zij kleiner zijn dan 1.55 M., niet, althans voorloopig niet in werkehjken dienst op te roepen. x) § it Het is de bedoeling, dat in kolom 7 van het keuringsregister onder 5 — behoudens het bepaalde in § 10, tweede lid — alleen opmerkingen van bijzonderen aard zullen worden vermeld, zooals mindere geschiktheid voor de infanterie. Voldoende is het, alsdan te vermelden: „M. g. inf." Dergelijke aanteekeningen worden niet aan den landstormphchtige medegedeeld, noch aan andere personen, die ze niet behoeven te weten. 191S, aVd^Ditltluont. no.l^lT" " ""' ^ Dlen8tPUoM' n°- *33 « " Landst -Uitbr. 5 66 Lanfatorm-Kmrings-Beschikking. §§ 12—14. Er wordt rekening mede gehouden, dat landstormplichtigen waarschijnlijk alleen zullen worden ingedeeld bij: infanterie; vestingartillerie; genietroepen. i ;, i § 12. Indien de uitspraak luidt „ongeschikt", staat het ontslag van den dienstplicht onmiddellijk vast. Luidt de uitspraak .igeschikt", dan staat daartegen geen beroep in den eigenlijken zin des woords open, maar zooals uit art. 5 van het besluit volgt, behoudt de landstormphchtige ook na die uitspraak de bevoegdheid om alsnog een beslissing omtrent zijn geschiktheid voor den dienst te verkrijgen op de wijze, omschreven in de artt. 42—46 van het Landstorm-Besluit. *) Die bevoegdheid heeft evenzeer de landstormphchtige, die niet voor den keuringsraad verschijnt. § 13. Van de uitspraken, omtrent landstormphchtigen gedaan, zendt de voorzitter van den keuringsraad — zooveel mogehjk nog op den dag, waarop de uitspraken zijn geschied — een opgaaf aan den burgemeester, door wien het keuringsregister, waarin de landstormphchtigen vermeld zijn, is opgemaakt. De burgemeester draagt zorg, dat de namen van hen, die ongeschikt zijn bevonden, zoo spoedig mogehjk van de landstormregisters worden afgevoerd. 2) Zijn in de opgaaf personen vermeld, die sedert het opmaken van het keuringsregister naar een andere gemeente zijn verhuisd en aldaar reeds voor den landstorm zijn ingeschreven, dan brengt de burgemeester de uitspraken, voor zooveel die personen betreft, ter kennis van den burgemeester van bedoelde gemeente 8). § 14. Zoodra de zitting van den keuringsraad voor een jaarklasse is afgeloopen, zendt de voorzitter aan den Minister van Oorlog een lijst, opgemaakt in alphabetische volgorde van de gemeenten en naar het bij deze regeling behoorende model. 1) Aanvraag aan den M. v. O. om ontslag wegens gebreken: N. 8. no. 278». HlerbH over te leggen geneeskundige verklaring: N. S. no. 2784. 2) Kennisgeving van afvoering Ingevolge art. 50, tweede lid, Landstorm-Besluit: N. 8. no. 8711. 3) N. 8. no. 8828. HHHBffiÜ Landstorm-Keuringa-Beschikking. §§ 14 en, 15. 67 Iedere voorzitter verstrekt de in die lijst op te nemen gegevens ten aanzien van de landstormplichtigen, vermeld in de onder zijn berusting zijnde keuringsregisters. Te gelijker tijd zendt de voorzitter de keuringsregisters aan den provincialen adjudant. Deze maakt uit die registers de voor de indeeling noodige lijsten op en zendt vervolgens elk register aan den burgemeester van de daarbij betrokken gemeente. § 15. De voorzitter van den keuringsraad zorgt, dat de van zijnentwege opgemaakte keuringsbriefjes of keuringslijsten, waarop de keurende geneeskundigen hun oordeel vermelden, zorgvuldig worden bewaard. Model-lijst uitslag keuring. 68 Model, bedoeld in § 14 der Landstorm-keurings-beschikking LANDSTORM. JAARKLASSE Keuringsraad in Geheel getal perso- GEMEENTE. register vermeld.]) Ongeschikt Geschikt Niet verklaard, verklaard. gekeurd. 3. 4. 5. Getal personen, van opkomst in werkel. dienst vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld (kolom 6 keuringsregister). Opmerkingen 1). Het in kolom 2 te vermelden getal moet overeenstemmen met het totaal der kolomen 3, 4 en* 5. 69 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 27 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 413 L. Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een afdruk van het Landstorm-keurings-besluit en van de Landstorm-keurings-beschikking 1). Ik noodig U uit om, voor zoover de uitvoering van den inhoud van besluit en beschikking Uwe medewerking behoeft, deze wel te willen verleenen. Van den Commissaris der Koningin zult U spoedig de regeling van de zitting van den keuringsraad voor de jaarklasse 1915 tegemoet kunnen zien. Bjj de kennisgevingen, welke alsdan overeenkomstig § 3 der beschikking worden gedaan, gelieve U tevens bekend te maken, dat de landstormplichtigen van de jaarklasse 1915 hoogstwaaxsGMjnlijk zullen worden opgeroepen om in de tweede helft van Augustus a.s. in werkelijken dienst te komen, althans indien de voorgestelde wet tot uitbreiding van den landstorm enz. daarvoor tijdig tot stand komt 2). 1) Besluit en beschikking zijn belde hiervóór afgedrukt. 2) De bedoelde wet is gedagteekend 31 Juli 1915 en opgenomen in het Staatsblad no. 346. Bekendmaking keuring jaarkl. 1915: N. S. no. 3225. Pers. kennisgeving idem: N. S. no. 3226. Keuring jaarklasse 1915. 70 Terugkeer uit het buitenland. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 28 Juli 1915, afd. Dienstplicht, no. 194 L. Hare Majesteit de Koningin heeft mij voor den verderen duur der huidige tijdsomstandigheden gemachtigd, om mijnerzijds, met afwijking van hetgeen bepaald is in art. 13 van het Landstorm-Besluit 1), vast te stellen, wanneer, of en in hoeverre de in genoemd artikel bedoelde terugkeer en aanmelding zullen geschieden. In verband met die machtiging bepaal ik, dat tijdens den verderen duur der huidige tijdsomstandigheden de in art. 13 van het LandstormBesluit bedoelde dienstphchtige, die in Duitschland of in België gevestigd is of verblijf houdt, niet behoeft na te komen de verphchting om naar Nederland terug te keeren en zich aan te melden bij den burgemeester, mits hij van zjjn volledig adres en van elke verandering van zijn adres terstond aan den burgemeester kennis geeft. Het bepaalde in het vorige lid geldt voor zoolang bedoelde dienstplichtige niet in werkelijken dienst behoeft te komen of voor zoolang door mij niet anders wordt bepaald. Ik heb de eer U te verzoeken, om bij het uitreiken of toezenden van de kennisgeving model 3 *), behoorende bij het Landstorm-Besluit, tevens aan belanghebbende, voor zoover daartoe aanleiding bestaat, uit te reiken of toe te zenden een schriftelijke mededeeling nopens hetgeen vermeld wordt in het tweede en het derde lid van dezen brief 3). 1) Art. 13 van het Landstorm-Besluit bepaalt, dat de landstormplichtigen, die in Duitschland of in België gevestigd zijn of zich daar tijdelijk ophouden en niet behooren tot degenen, die vrijstelling of voorloopige vrijstelling van opkomst genieten, naar Nederland moeten terugkeeren en zich bij den burgemeester melden, zoodra de bekendmaking is geschied, dat machtiging tot oproeping van den landstorm is verleend. Die bekendmaking heeft reeds in Augustus 1914 plaats gehad. 2) N. S. no. 8702. 3) N. S. no. 3227. 71 KONINKLIJK BESLUIT van den 5den Augustus 1915 (Staatsblad no. 369), betreffende nadere uitbreiding van den landstorm. Wu WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassad", enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog, van 4 Augustus 1915, Kabinet, Litt. S»»; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345); Hebben goedgevonden en verstaan: Van 20 Augustus 1915 af behooren ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345), die zijn geboren in 1894 of in 1893. Bij de inschrijving voor den landstorm van deze personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluitx), dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 5den Augustus 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, bosboom. Uitgegeven den zevenden Augustus 1915. De Minister van Justitie, b. ort. 1) Zie de circ. van 7 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L, en de besch. van 20 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 6 l, beide hierna afgedrukt. Uitbreiding landstorm. Jaarklassen 1914 en 191! 72 Vordering tot oproeping. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 6 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 90 L. (Legerorders 1915, deel B, no. 250.) Voor zoover gedurende 'de heerschende buitengewone omstandigheden dienstplichtigen bij den landstorm in werkehjken dienst zullen worden geroepen in verband met de wet van 31 Juli 1915 (St.bl. no. 345), geschiedt de vordering tot oproeping — met afwijking van het bepaalde in § 11 der Landstorm-Instructie x) — door den Minister van Oorlog. 1) Bij § 11 der Landstorm-Instructie is bepaald: ..De vordering tot oproeping van tot den landstorm behoorende dienstplichtigen geschiedt door den-Opperbevelhebber van land- en zeemacht of namens den Opperbevelhebber, door de autoriteiten en commandanten, daartoe door of namens dezen bevoegd verklaard." Inschrijving jaarklassen 1914 en 1913. 73 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L. Krachtens de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345) is bij Koninklijk besluit van 5 Augustus 1915, dat eveneens in het Staatsblad zal worden geplaatst *), bepaald, dat van 20 Augustus 1915 af ook tot den landstorm behooren — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der genoemde wet, die zijn geboren in 1894 of in 1893. Verder is in genoemd besluit de bepaling opgenomen, dat bij de mschrijving voor den landstorm van de in het besluit bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het LandstormBesluit, voor zoover dit door den Minister van Oorlog wordt bepaald. In verband met een en ander heb ik de eer U te verzoeken, de noodige gegevens te willen verzamelen voor de inschrijving voor den landstorm van de hierboven bedoelde personen en het daarheen te leiden, dat die inschrijving op 20 Augustus haar beslag zal kunnen krijgen. Ik beveel U aan, voor het verzamelen van de gegevens voor de mwhrijving ten aanzien van eiken persoon een afzonderhjk vel papier te bezigen, waarop kan worden vermeld al hetgeen in de inschrijvingsregisters zou moeten worden ingevuld. Als voorbeeld kan dienen het hierbij gevoegde model-inschrijvingsblad 2). Het is mijn bedoeling, dat deze losse vellen, voor zoover de daarop vermelde personen blijken inderdaad voor den landstorm te moeten worden ingeschreven en nadat, indien de mschrijving in een andere gemeente moet plaats hebben, de noodige opgaven daarheen zullen zgn' gezonden, op 20 Augustus bijeen gevoegd en van een volgnummer voorzien worden, om daarmede dan de mschrijving te beschouwen als te zgn voltooid. De verzameling losse vellen wordt dan derhalve aangemerkt als aanhangsel op de landstormregisters. Op deze wijze zal de msclrrijvingsarbeid zeer zeker op den meest eenvoudigen voet zijn geregeld. Het gebruik van losse vellen heeft bovendien dit voor, dat men zeer gemakkelijk de ook voor het keuringsregister noodige alphabetische volgorde verkrn'gt. In gemeenten, waar het getal landstormplichtigen niet groot is, zal het uitsparen van arbeid wellicht niet van veel beteekenis zijn! Toch acht ik het nuttig, dat in alle gemeenten de inschrijving, voor 1) Staatsblad no. 369 (zie hiervóór). 2) N. S. na. 3280. 74 Inschrijving jaarklassen 1914 en 1913. zoover deze voortvloeit uit de wet van 31 Juli j.1., op losse veilen geschiedt, met het oog op hetgeen art. 5, tweede hd, dier wet bepaalt. Volgens dat lid zal namelijk na het eindigen van de tegenwoordige buitengewone omstandigheden een voorstel van wet moeten worden ingediend tot intrekking van de wet van 31 Juli j.1. Op welke wijze alsdan de afvoering van de inschrijvingsregisters van de krachtens laatstgenoemde wet dienstplichtig geworden personen zal behooren te geschieden, behoeft thans nog niet te worden uitgemaakt, doch het ligt voor de hand, dat, in verband ook met de wenschelijkheid om de gegevens voor mogehjk later gebruik afzonderlijk te bewaren, het gebruik van losse vellen ook dan gemak zal kunnen opleveren. De personen, over wie het thans gaat, zijn zij, die geboren zijn in 1894 of 1893, voor zoover zij vallen onder een der omschiijvingen van art, 2, eerste hd, der Landstormwet, niet zijn te rekenen onder de in het tweede lid van dat artikel bedoelde personen en nog niet tot den landstorm behooren. Personen, die na volbrachten dienst bij de mihtie of bij de landweer uit den dienst zijn ontslagen, zijn er onder de in 1894 en 1893 geborenen niet, zoodat het bepaalde onder 2°. a van art. 2, eerste lid, der Landstormwet buiten beschouwing kan worden gelaten. Ook aan het bepaalde onder 2°. b zal bij het verzamelen van de hiervóór bedoelde gegevens geen aandacht behoeven te worden geschonken, daar de in dat punt bedoelde personen — wier getal, voor zooveel de jaarklassen 1914 en 1913 aangaat, niet groot zal zijn — ter mschrijving zullen worden opgegeven door de mihtaire autoriteiten. Alleen het bepaalde onder 1°. a en 6 is hier alzoo van dadelijk belang, zoodat degenen, wier namen uit de militieregisters moeten worden opgespoord, zijn de personen, die zijn: 1. vrijgesteld wegens broederdienst; 2. vrijgesteld wegens aanwezigheid van in hetzelfde jaar geboren broeders of halfbroeders; 3. vrijgesteld (tijdehjk of voorgoed) wegens kostwinnerschap; 4. vrijgesteld wegens het verkeeren in een bijzonder geval (art. 21, eerste lid, 7°. of art. 34 der Militiewet); 5. vrijgeloot. Voor de vrijgeloten behoeft alleen het lotingsregister van de lichting 1913 teTworden geraadpleegd, omdat de loting voor de lichting 1914 ? heeft plaats gehad na het in werking treden van de Landstormwet (op 24 Mei 1913) en degenen, die toen zgn vrijgeloot, dus reeds voor den landstorm zgn ingeschreven. Deze personen vallen trouwens ook niet 75 onder de omschrijving van art. 1 der wet van 31 Juli. Om gelijksoortige reden is raadpleging van dat lotingsregister ook niet noodig voor militiephchtigen, die eerst na de loting zijn vrijgesteld. Voor de vrijgestelden zullen de alphabetische registers van de lichtingen 1914 en 1913 en het lotingsregister van de lichting 1913 moeten worden nagegaan. Voor zooveel de vrijstelling mocht zijn verleend op of na 24 Mei 1913 moet de vrijgestelde reeds voor den landstorm zijn ingeschreven. Ook zal, wat de tijdelijk vrijgestelde kostwinners betreft, de inschrijving niet meer behoeven te geschieden, daar öf hun vrijstelling na 23 Mei 1913 is vernieuwd en zij alsdan reeds voor den landstorm zijn ingeschreven, öf zoodanige vernieuwing niet heeft plaats gehad, in welk geval aan hun vrijstelling thans geen grond voor landstormplicht meer kan worden ontleend. Uit het lotingsregister voor de lichting 1913 behooren te worden overgenomen niet alleen de namen van hen, die zijn vrijgesteld vóór de mhjving, maar ook die van hen, wier vrijstelling eerst na de inlijving — vóór 24 Mei 1913 — werd verleend, zij het ook, dat omtrent laatstbedoelden ook opgaven van de korpsen U zullen bereiken. Te-allen overvloede breng ik nog onder Uw aandacht, dat de jaarklasse, waartoe de landstormphchtige behoort, zich geheel regelt naar het geboortejaar, om het even voor welke lichting de landstormman als militiephchtige werd ingeschreven. Komen b.v. in de militieregisters van de lichting 1914 namen voor van personen, die geboren zijn in 1893, dan behooren zij, indien zij landstormplichtig zijn, tot de jaarklasse 1913. Mochten in de te raadplegen registers personen vermeld zijn, die voor landstormplicht in aanmerking zouden kunnen komen, maar geboren zijn vóór 1893, dan zal het goed zijn ook te hunnen aanzien een inschrijvingsblad, als hiervóór bedoeld, aan te leggen doch dit afzonderlijk te bewaren, om daarvan gebruik te maken wanneer eerlang personen van vroegere geboortejaren voor den landstorm zouden moeten worden ingeschreven. De gang van zaken zal dienen te zijn als volgt. In genoemde registers wordt nagegaan wie voor landstormplicht in aanmerking komen. Voor ieder hunner wordt een mschrijvingsblad x) aangelegd. Deiladen betreffende hen, die vroeger zijn geboren dan in 1893, worden voorloopig weggeborgen. Omtrent de anderen wordt in het bevolkiogsregister nagegaan, of zij nog in de gemeente gevestigd zijn. Is dit niet het geval, dan wordt het mschrijvingsblad gezonden'naar de gemeente, 1) N. 8. no. 3230. Portefeuille voor insohrijvingsbladen: Port. 11. Inschrijving jaarklassen 1914 en 1913 76 Inschrijving jaarklassen 1914 en 1913. waar de in te schrijven persoon vermoedelijk woont Is deze weer naar een andere gemeente verhuisd, dan wordt het blad verder doorgezonden. De burgemeester, die de mschrijving moet doen, zendt hiervan bericht aan den burgemeester der gemeente, waar het blad werd opgemaakt 2). Op 20 Augustus worden de mschrijvingsbladen, voor elke jaarklasse afzonderlijk, in alphabetische volgorde gelegd, van een volgnummer voorzien en geborgen in een omslag of een portefeuille, vóórzien van het opschrift: LANDSTORM. Aanhangsel jaarklasse 19 . . . Terstond daarna zorgt de burgemeester voor de kennisgevingen, die ingevolge art. 6 van het Landstorm-Besluit van de mschrjjving moeten worden gedaan. Tevens maakt hij ten spoedigste, weder voor elke jaarklasse afzonderlijk, een keuringsregister 8) op, ingericht naar het model, gevoegd bij de circulaire van 10 Juli 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 378 M. In het keuringsregister moeten alle landstormphchtigen worden vermeld, die in de gemeente voor de jaarklasse staan ingeschreven, dus niet alleen zij, wier inschrijving op de bedoelde inschrijvingsbladen geschiedde, doch ook degenen, wier namen reeds in de gewone registers van de jaarklasse mochten voorkomen. Waar melding moet worden gemaakt van het register (model 1 of model 2), worde ingevuld: Aanh. 1 of Aanh. 2. *) Moet. in geval van verhuizing na de inschrijving de landstormphchtige naar een andere gemeente worden overgeschreven, dan wordt daartoe het mschrijvingsblad aan den burgemeester van die gemeente gezonden"); in de keuringsregisters heeft echter geen overschrijving plaats (zie § 5 van de Landstorm-keurmgs-bescMUring). Ten slotte noodig ik U uit, op 20 Augustus a.s. aan den Commissaris der Koningin een opgaaf te zenden van het geheele getal ingeschrevenen voor elk der jaarklassen 1914 en 1913. Spoedig daarna zal de keuring voor die jaarklassen, worden uitgeschreven.6) 1) N. S. no. 3231. 2) Dit bericht kan worden gesteld op den brief N. S. no. 3281. 3) N. 8. no. 3219. Oartonnen omslag: N. S. no. 1216. 4) Zie hieromtrent verder de hierna opgenomen circ. van 21 Aug. 1915, afd. Dienstplioht, no. 563 L. 5) Brief van toezending: N. S. no. 3288. 6) Bekendmaking oproeping jaarkl. 1914 en 1913: N. S. no. 8845. Pers. kennisgeving idem: N. S. no. 3246. Model- Inschrijvingsblad. 77 Model, gevoegd bij de circ. van den Min. van Oorlog van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L. LANDSTORM. JAARKLASSE 19 . Aanhangsel register model ~. Volgnummer 1. Geslachtsnaam. 1. 2. Voornamen. 2. 1. Geboortedatum. 1. 18 . . 2. Geboorteplaats. 2. 3. Woonplaats (adres). 3. 8. Burgerlijke staat. 4. Beroep. 5. Indien hij gediend heeft, waarbij en in welke hoedanigheid. 6. Indien hij van opkomst vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld is, op welk onderdeel van art. 14 Landstorm-Besluit of op welken anderen grond de vrijstelling berust. 7. Gemeente waar en datum, waarop de eerste kennisgeving van inschrijving geschiedde. 1. Gemeente. 1. 2. Datum. 2. 8. 1. Datum van opkomst in werkelijken dienst 1. als landstormphchtige. 2. Datum van terugkeer. 2. 9. Opmerkingen. N. 8. no. 8280. .78 Oproeping jaarklasse 1915. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 11 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 133 M. De weldra op te roepen dienstplichtigen van den landstorm der jaarklasse 1915 zullen bij het leger worden in dienst gesteld en geoefend en verder in werkelijken dienst worden gehouden op overeenkomstige wijze als ten aanzien van dienstplichtigen van de mihtie geschiedt. Met betrekking tot hun oproeping en opkomst zullen daarom in het algemeen niet kunnen worden gevolgd de voorschriften, ter zake voor de landstormphchtigen vastgesteld, maar zal zoo veel mogehjk dienen te worden gehandeld naar de bepalingen, dienaangaande geldende voor dienstplichtigen van de mihtie, zoodat de formulieren, die vanwege het Departement van Oorlog zijn verstrekt voor deze oproeping niet kunnen dienen. In verband hiermede heb ik de eer U uit te noodigen met betrekking tot de in het eerste hd bedoelde landstormphchtigen de navolgende regelen in acht te nemen. Zoodra U is medegedeeld op welken datum landstormphchtigen in werkelijken dienst moeten komen — welke mededeeling U spoedig van den Commissaris der Koningin zult kunnen tegemoet zien — geschiedt hiervan openbare kennisgeving 2), waarbij tevens wordt bekendgemaakt, dat aan eiken landstormphchtige, voor zoover diens adres bij U bekend is, een oproepingsbrief zal worden bezorgd, uitgereikt of toegezonden. De oproepingsbrief is ingericht overeenkomstig het hierbij gevoegde model A. 8) Van de oproeping worden uitgezonderd zjj, die gevestigd zijn elders dan in Nederland, Duitschland of België (art. 7, eerste hd, Landstormwet); zij, die buiten een dier landen verblijf houden zonder er gevestigd te zijn, moeten wèl opkomen. Voorts worden uitgezonderd de personen, behoorende tot een der in art. 14 van het Landstorm-Besluit4) vermelde groepen, zoomede degenen, die door den Commissaris der Koningin van opkomst zijn of worden vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld 5). 1) Zie { 9, derde lid, Landstorm-Instructie. 2) Bekendmaking oproeping jaarklasse 1915: N. S. no. 3233. 3) Oproepingsbrief, model A, eerste geval: N. S. no. 3234. tweede „ N. S. no. 3235. derde „ N. S. no. 3236. Relaas van uitreiking oproepingsbrieven: N. S. no. 833. 4) Dat artikel is hiervóór afgedrukt. 5) Zie de circ. van 5 Nov. 1913, afd. M. en L. (L.), no. 159. Voordracht aan den C. d. K. tot vrijsteUing van opkomst voor landstormplichtigen: N. S. no. 2724. Oproeping jaarklasse 1915. 79 Verder worden tot nader order buiten oproeping gelaten: 1°. de personen, die landstormplichtig zijn geworden ten gevo'ge van een hun als militiephchtige verleende vrijsteUing wegens kostwinnerschap; 2°. het hulppersoneel voor ziekenverzorging, bedoeld in § 14, tweede hd, van de Landstorm-Instructie, omtrent welk personeel U voor zooveel noodig opgave zal worden gedaan *); 3°. de personen, van wie bij den keuringsraad is gebleken, dat zij kleiner zijn dan 1.55 M. Ook zij, die werkzaam zijn in particuliere fabrieken ten behoeve van den aanmaak van munitie en wier namen U vanwege het Munitiebureau zullen worden opgegeven, worden niet opgeroepen. Hij, die een verbintenis bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen heeft aangegaan, is aan de oproeping niet onderworpen, reeds doordat hij krachtens art. 8, tweede hd, der Landstormwet voor den duur der verbintenis ophoudt tot den landstorm te behooren. Het verdient aandacht, dat als zulk een verbintenis ook te beschouwen is die van hem, die in opleiding is voor den dienst, waartoe hij zich heeft verbonden, zooals b.v. het geval is met een student, die krachtens verbintenis wordt opgeleid voor officier van gezondheid. Geestelijken, enz. en vreemdelingen, die ontslag hebben gevraagd op grond van art. 15 of van art. 16, eerste hd, 1°. der Landstormwet 2), doch op wier aanvraag nog niet is beslist, behoeven ingevolge het bepaalde in de artt. 36 en 39 van het Landstorm-Besluit voorloopig aan de oproeping geen gevolg te geven. Het bepaalde in § 14, eerste lid, en in § 15, tweede en derde hd, der Landstorm-Instructie is ten aanzien van deze oproeping niet van toepassing *). Personen, die voornemens zijn zich in Indië te vestigen en daarvan een stuk overleggen als bedoeld in art. 35, derde lid, van het Militiebesluit ), worden voorloopig vrijgesteld aan de oproeping te voldoen, 1) De aangehaalde bepaling spreekt van „hulppersoneel voor ziekenverzorging, deel uitmakende van een transportcolonne der Vereeniging tot Vrijwillige Hulp „het Nederlandsche Roode Kruis", of eener andere erkende of bij de vereeniging „het Nederlandfiche Roode Kruis" aangesloten vereeniging tot verzorging van zieke of gewonde militairen". Opgaven omtrent hen, die tot dit hulppersoneei behooren, worden verstrekt door den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, zooals blijkt uit diens aan de Commissarissen der Koningin gerichte oiro. van 28 Juli 1913, no. 1201. Deze circulaire is niet van genoegzaam gewicht geacht om in dit werkje te worden opgenomen. 2) Aanvraag om ontslag als geestelijke enz.: N. S. no. 2709. Brief voor opzending: N. S. no. 2710. 3) 5 14, eerste lid, regelt de volgorde, waarin de landstormplichtigen voor oproeping in aan merking komen, en slaat dus op het geval, dat alleen een zeker getal personen met bepaalde hoe danigheden moeten worden opgeroepen. Het tweede en het derde lid van § IS, die handelen over vervanging van personen, die wegens ziekte of om een andere reden niet opkomen, hebben eveneens op zulk een geval betrekking. 4) Dat lid spreekt van „een stuk, waaruit overtuigend blijkt, dat bij den dienstplichtige het stellige voornemen bestaat, om een andere reden dan ter zake van krijgsdienst, zijne woonplaats in bedoelde koloniën of bezittingen te vestigen". 80 Oproeping jaar klasse 1915. indien zij zoodanig stuk tijdig bij het Departement van Oorlog inzenden. Ongeacht de gesloten verbintenis worden alsnog in de registers voor den landstorm ingeschreven en voor den werkelijken dienst opgeroepen de vrijwilligers bij den landstorm, behoorende tot landstormafdeelingen. Het ligt n.1. in het voornemen om de door hen aangegane verbintenis vóór den datum van opkomst te verbreken. Het uitreiken, bezorgen of toezenden van den oproepingsbrief geschiedt op overeenkomstige wijze als voor de dienstplichtigen van de militie is bepaald in art. 46, tweede lid, van het Militiebesluit II1). Ten aanzien van het vervoer, het verstrekken van daggeld en van huisvesting met voeding bij opkomst wordt gehandeld overeenkomstig de in gewone omstandigheden voor dienstplichtigen van de mihtie gekiende bepalingen van het Voorschrift betreffende dienstreizen enz., vastgesteld bij beschikking van 28 April 1909, afd. Mihtie en Schutterij (M), no. 166 (R. M. 1909, blz. 550), laatstelijk gewijzigd bij die van 4 November 1914, VIHste afd., no. 423 (R. M. 1914, blz. 883) 2). Ook de bij dat Voorschrift gegeven modellen behooren zooveel mogelijk te worden gevolgd. Mede moeten voor zooveel doenlijk worden in acht genomen de bij de artt. 48—51 en 53, eerste hd, 2°., en tweede hd, van het Mihtiebesluit II vastgestelde bepalingen *). De in art. 50 van dat besluit vermelde staten F en O worden echter vervangen door staten, op te maken volgens de hierbij gevoegde modehen B en C ). De staat, model B, bevat de namen van alle in de gemeente in de landstormregisters ingeschrevenen der aangeduide jaarklasse ). Zooals uit model C moge blijken, moet de volgens dit model op te maken staat, nadat de man in werkelijken dienst is gesteld, dienen als stamboekblad. Voor zoover U de gegevens ontbreken voor de aanteekeningen, te stellen in vak 6, zal de invulling er van kunnen geschieden door den provinciale-adjudant. Vak 7 wordt door U slechts ingevuld 1) Art. 46, 2e-lid, bepaalt: De oproepingsbrief wordt aan den dienstplichtige uitgereikt of bezorgd aan zijn woning of aan die van zijn vader, moeder, voogd of curator. Verblijft hij buitenslands en is zijn adres bij den burgemeester bekend, dan wordt de oproepingsbrief bij aangeteekenden brief toegezonden. 2) Van dit Voorschrift zag een nieuwe bijgewerkte uitgaaf in 1915 het licht bij den uitgever dezes (bestelnommer 765). Zie. wat de vervoerbewijzen betreft, voorts de circ. van 18 Aug. 1915, VTTIe afd., no. 362. 3) Deze bepalingen handelen voornamelijk over het geleiden van de opkomende dienstplichtigen, het verschijnen vóór den prov. adjudant en het opmaken van de z.g.n. inlijvingsstukken. 4) Model B: N. 8. no. 8237. C: N. 8. no. 3238. Brief voor opzending staat B: N. 8. no. 3239. „ „ staten B en G: N. 8. no. 8840. 5) Dus ook van hen, die niet behoeven op te komen. Niet echter van hen, die zijn afgekeurd. Deze toch moeten van de inschrijvingsregisters zijn afgevoerd. (Zie ook voorlaatste lid circ. 22 Oct. 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L.) 81 met den datum, waarop de landstormplichtige in werkelijken dienst wordt gesteld, en met het korpsonderdeel, waarbij hij in onderhoud wordt opgenomen. Verdere invulling van dit vak geschiedt tijdens den duur van den werkelijken dienst door de zorg van de nhhtaire administratie. De latere bestemming van den staat, model C, maakt het noodig, dat niet wordt afgeweken van vorm en afmetingen van het aangegeven model. Als gevolg van de hierbij gegeven regeling bhjven achterwege de opgaven volgens de bij de Landstorm-Instructie behoorende modellen III, IV en V Voor het doen van de opgaaf ingevolge § 44 van die Instructie 2) wordt de termijn van drie dagen gebracht op tien dagen. Bij die opgaaf wordt behalve het in § 45 bedoelde afschrift der openbare kennisgeving ook gevoegd een afschrift van den brief van oproeping, model A, welk afschrift moet voorzien zijn van de gebruikelijke verklaring. ™lL¥'ïdel 111 en mo^el *7 z*!? stat«n> bestemd om bij de opkomst te worden overgegeven' 222? 7 l\?en ov§?*i' door de nuUtaire autoriteiten aan de burgemeesters te zenden nonen??andf2 ^PUfQ,tr„nfHdn hn8^^r,tS ^J^nien. Omtrent model V zie min voort™dTesch van plicht/ no 333 L *°" ' 611 ' d61*de Ud dOT Clre- van 22 °ot- 191*- afd Dienst «J^-J ié luidt.: De bur«emee8ter doet van de namen en voornamen der dienstplichtigen die aan eene oproeping voor den werkelijken dienst niet hebben voldaan, binnen drie dagenna den tfS' i°,°r opkomst vastgesteld, rechtstreeks opgaaf aan den Mmister van Oorioe onde" IfSf.^ Van,de «"^riteit, op welker uitnoodiging de in verzuim ïtoweXop™? e" XkT^SZ^Vt tVnil Waar°m ZiS ™ d« oproepmgdenierfSnn: Landst.-UItbr. Oproeping jaar klasse 1915. 82 Model-oproepingsbrief. Model A. *) jaarklasse (Gevoegd bij de circ. van den M. v. O. van 11 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 133 M.) LANDSTORM. Oproeping voor den werkelijken dienst. {Eerste, tweede en derde geval.) De Burgemeester der gemeente brengt ter kennis van den dienstplichtige van den landstorm , ingeschreven in het register voor den landstorm der gemeente , model no. . . ., der jaarklasse . . . ., onder volgnummer . . . ., dat hij in werkehjken dienst moet komen op dag 19 ...... . middags . . . uur, te « • "Genoemde dienstplichtige is verphcht op genoemden dag en op genoemd uur op de aangewezen plaats aanwezig te "zijn, tenzij hij alsdan: a. btjjkt verblijf te houden in een gemeente, waar een der ziekten, vermeld in de wet, houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten, epidemisch heerschende is verklaard; b. blijkt verblijf te houden in een gezin, waar een der onder a bedoelde ziekten heerscht of waar een dier ziekten heeft geheerscht en het gevaar van besmetting nog niet is geweken. Doet zich een geval voor, als bedoeld onder o of b, dan behoort de dienstphchtige daarvan tijdig kennis te geven ter secretarie dezer gemeente en mag hij aan deze oproeping niet voldoen; hij zal alsdan nader worden opgeroepen. Voorts wordt nog ter kennis van genoemden dienstphchtige gebracht: dat de duur van den te vervullen werkelijken dienst, in verband met de heerschende buitengewone omstandigheden, thans niet kan worden bepaald; dat de dienstphchtige, die wegens ziekte of gebreken aan de oproeping niet kan voldoen, daarvan zal moeten doen blijken door overlegging ter gemeente-secretarie van een gelegaliseerde geneeskundige verklaring en dat hij na zijn herstel onverwijld hiervan aldaar moet kennis geven; 1) Model A, eerste geval: N. S. no. 8884. ' tweede „ N. 8. no. 3235. derde „ N. 8. no. 323(5. Relaas van uitreiking: N. 8. no. 888. 83 dat de dienstplichtige, die zonder geldige reden niet voldoet aan de oproeping voor den werkelijken dienst, zich er aan blootstelt als deserteur te worden behandeld. (Tweede geval.) Ten einde naar de plaats van opkomst te worden overgebracht, moét de dienstphchtige zich op dag 19 . middags .... uur, bevinden te Houdt de dienstphchtige verbhjf in een andere gemeente, dan kan hij zich tot den Burgemeester van die gemeente wenden om voor Rijksrekening rechtstreeks naar vorenbedoelde plaats te worden vervoerd of wel zich op eigen kosten naai die plaats begeven. (Derde geval.) Ten einde zich voor Rijksrekening naar de plaats van opkomst te begeven, moet de dienstphchtige zich vóór den dag van opkomst ter secretarie dezer gemeente vervoegen om het daartoe noodige in ontvangst te nemen. Houdt de dienstplichtige verbhjf in een andere gemeente, dan kan hij zich tot den burgemeester van die gemeente wenden om voor Itijksrekening rechtstreeks naar de plaats van opkomst te worden vervoerd. (Tweede en derde geval.) Het wordt evenwel aan den dienstphchtige vrijgelaten zich geheel op eigen kosten naar de plaats van opkomst te begeven en zich daar op den vastgestelden tijd te melden bij hem, die met de in-werkelijkendienst-stelling is belast. , 19 . . De Burgemeester voornoemd, Model-oproepingsbrief. Model-staat van ingeschrevenen voor opgeroepen jaarklasse. 85 Model B. *) Jaarklasse (Gevoegd bij circ. M. v. O. van 11 Aug. 1916, afd. Dienstplicht, no. 133 M.) LANDSTORM. Gemeente STAAT van dienstplichtigen, ingeschreven in de landstormregisters van bovengenoemde jaarklasse en gemeente. 1) N. 8. no. 8237. Brief ter opzending aan den prov. adj.: N. S. no. 3239. Idem met opzending te gelijker tijd van staten model O: N. S. no. 3240. 86 Modél-staat van ingeschrevenen voor opgeroepen jaarklasse. Ingeschreven y ta net register 1. Datum, waarop in wer- Ingeval de landstorm- S voor den landstorm: GESLACHTS- . lltl_ . , ■ ... S ui-uiuiui kelken dienst gesteld. plichtige niet is opge- g> en 2. Korpsonderdeel, waar- komen, de reden hiervan, I 1 ll tl VOORNAMEN. Mj in onderhoud opge- zoo mogelijk, te ver- > | g II nomen. melden. § g Aldus opgemaakt tot een getal van landstormplichtigen . , 19 . . . De Burgemeester, De op dezen staat vermelde landstormphchtigen, met uitzondering van die, vermeld onder de volgnummers , zijn in werkehjken dienst gesteld. , 19 . . De Model-Stamboekblad. 87 Model C. i) (Gevoegd bij de circ. M. v. O van 11 Aug. 191ö, ilAnnnjjrlOO£i afd. Dienstplicht, no. 133 M.) LANDSTORM. GEMEENTE STAMBOEKBLAD. ï. 1. Geslachtsnaam. 1. 2. Voornamen. 2. 2. 1. Geboorteplaats. 1. 2. Geboortedatum. 2. 8. Ingeschreven in het register voor den landstorm: 1. model. 1. 2. der jaarklasse. 2. 3. onder volgnummer. 3. 4. Ambt, beroep of bedrijf. 6. Ingeval de landstormphchtige heeft gediend, korps of inrichting enz., waarbij gediend. 6. 1. Of hij bij den keuringsraad is onderzocht. 1. 2. Zoo ja, tot welke bijzondere bevindingen 2. dit onderzoek heeft geleid. 3. Lengte. 3. STAAT VAN DIENST. 19 ... in werkelijken dienst. Op dato in onderhond bij 1) N. S. no. 3238. .19 De Burgemeester, 88 Regeeringskinderen enz. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 12 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 260 M. *) Ik heb de eer U mede te deelen, dat door mij, na overleg met den Minister van Justitie, wordt bepaald, dat landstormplichtigen, die ter beschikking van de regeering zijn gesteld 2) dan wel krachtens de artt. 357 of 442 B. W. in een tuchtschool of rijksopvoedingsgesticht zijn geplaatst, niet in werkehjken dienst behooren te komen. Van de namen van bedoelde personen, in Uwe gemeente ingeschreven in het landstormregister en behoorende tot de jaarklasse 1915, zult U weldra van de directeuren dier scholen of gestichten opgave kunnen te gemoet zien. 1) Deze circ. heeft voor jaarklassen, onder dan die van 1914, geen belang (zie tweede Hd der circ. van 22 Oct. 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L), 2) Zie art. 39 Wetboek van Strafrecht. Personeel Rijkspostspaarbank, hulptelegrafisten enz. 89 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters van 14 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 286 L. Ik heb de eer U mede te deelen, dat op heden door mij, met toepassing van art. 7, derde lid, der Landstormwet, wordt bepaald, dat het landstormphchtig personeel bij de Directie van de Rijkspostspaarbank en de landstormphchtige tijdelijke hulptelegrafisten en tijdehjke kantoorbedienden bij den dienst der Posterijen en Telegrafie voorloopig niet in werkelijken dienst behoeven te komen. 90 Kennisgeving van inschrijving. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 18 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 330 L. Nu het tweede lid van art. 4 der Landstormwet x) ingevolge het bepaalde in art. 3 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345) tot een nader bij Koninldijk besluit te bepalen tijdstip niet van kracht, is, kan gewapende dienst worden gevorderd van alle landstormplichtigen, dus ook van hen, die naar de gewone regelen enkel voor ongewapenden dienst bestemd zijn. In verband hiermede acht ik het raadzaam, dat in de kennisgevingen van inschrijving, model 3, a) wordt vermeld de mschrijving i,voor den dienst bij den landstorm", zonder aanduiding van de soort van dienst, waarvoor de ingeschrevene bestemd is. Het is alzoo mijn bedoeling, dat in de op te maken kennisgevingen de in het model voorkomende WOOrden „Z°°We1 't^T^r6™^" ^ WOrden ™* gelaten of doorgehaald. '<■ "'?*". Ik heb de eer U te verzoeken, wel in dezen zin te willen handelen. 1) Art. 4, tweede lid, regelt van wie geen gewapende dienst kan worden gevorderd. Vervoer bewijzen. — Opgaven voor inschrijving j.k. 1914 en 1913. 91 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 18 Augustus 1915, VlIIe afd., no. 362. Als vervolg op mijn schrijven dd. 11 dezer, afdeeling Dienstplicht, no. 133 M, heb ik de eer U mede te deelen, dat voor het vervoer per spoor, tram of stoomboot van dienstplichtigen van den landstorm, die in werkelijken dienst moeten opkomen, door U behooren te worden afgegeven vervoerbewijzen, voor zooveel noodig gewijzigd, model no. 2 *) van het Voorschrift betreffende dienstreizen van dienstplichtigen enz., behoorende bij de beschikking van den Minister van Marine, waarnemend Minister van Oorlog van 28 April 1909, afdeeling Mihtie en Landweer (M.), no. 166. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 20 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 6 L, ter uitvoering van het K. B. van 5 Augustus 1915 (St.bl. no. 369) 2). (Legerorders 1915, deel B, no. 260.) De autoriteiten van de landmacht, aangewezen in § 2 van de Landstorm-Instructie (R. M. 1913, bladz. 665), zenden ten aanzien van de in vorenstaand Koninklijk besluit bedoelde personen, voor zoover dezen vallen onder de omschrijving van art. 2, eerste hd, 2°. b, der Landstormwet, ten spoedigste een opgaaf als bedoeld bij genoemde paragraaf, aan den burgemeester van de gemeente, waar de landstormphchtige — voor zoover het de militaire autoriteit bekend is — laatstelijk woonplaats had. Bij het verzamelen van gegevens voor het doen van opgaven, als vorenbedoeld, wordt aanbevolen, die werkzaamheden te doen uitstrekken tot allen, die niet vóór 1916 het 30ste levensjaar hebben volbracht, omdat daardoor wordt voorkomen, dat voor opgaven van vóór 1893 geborenen eerlang dezelfde registers zouden moeten worden geraadpleegd. 1) N. S. no. 8242. 2) Zie bladz. 71. 92 Vrijstelling van opkomst landstormplichtigen eerste uitbreidingswet. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 21 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 558 M. Ten vervolge op mijn brief van 11 Augustus 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 133 M, heb ik de eer U mede te deelen, dat tot nader order mede buiten oproeping moeten worden gelaten — of, indien reeds opgeroepen, aan de gedane oproeping niet behoeven te voldoen — de landstormplichtigen der jaarklasse 1915, die tot den landstorm zjjn komen te behooren ingevolge de wet van 11 Juni 1915 (Staatsblad no. 242). x) U geheve bedoelde personen voor zoover mogehjk onverwijld met het vorenstaande in kennis te stellen. 1) Dat *Un de personen, die gediend hebben en den dienst hebben verlaten tusschen 1 Januari 1911 en 24 Mei 1913. Ten aanzien van de jaarklasse 1914 is bil oirc. van 17 Sept. 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L, te kennen gegeven, dat buiten oproeping moeten blijven allen, die gediend hebben. Die circ. is ook voor de jaarklasse 1913 van toepassing verklaard (zie circ. 22 Oot. 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L). Wijze van inschrijving. 93 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 21 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 563 L. Het is mij gebleken, dat bjj sommige burgemeesters de vraag is gerezen, in welke registers moeten worden ingeschreven de personen, die krachtens het Koninklijk besluit van 5 Augustus 1915 (Staatsblad no. 369) tot den landstorm behooren. Ik heb daarom de eer U, met verwijzing naar mijne circulaire van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L, mede te deelen, dat bedoelde landstormplichtigen niet in een der gewone registers model 1 of 2 worden ingeschreven, doch dat hunne inschrijving geschiedt uitsluitend op de bladen, welke aan het hoofd tot opschrift dragen de aanduiding „Aanh. reg. mod. 1" of „Aanh. reg. mod. 2", al naar gelang de landstormphchtige naar de gewone regelen in register model 1 of in register model 2 zou moeten worden ingeschreven. Deze wijze van inschrijving neemt niet weg, dat zij, die zijn ingeschreven voor uitsluitend ongewapenden dienst (Aanh. reg. mod. I) niettemin thans ook voor gewapenden dienst kunnen worden bestemd, omdat art. 4, tweede hd, der Landstormwet bij de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345) tijdelijk buiten werking is gesteld-. 94 Tijdelijke opzichters telegrafie ent. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 23 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 259 L. Ik heb de eer U mede te deelen, dat op heden door mij, met toepassing van art. 7, derde hd, der Landstormwet, wordt bepaald, dat de landstormphchtige adspirant- en tijdelijke opzichters der telegrafie, alsmede de landstormphchtige tijdelijke hjnwachters der telegrafie bij den dienst der Telegrafie voorloopig niet in werkehjken dienst behoeven te komen. A chtergebleven landstormplichtigen. 95 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Commissarissen der Koningin, van 27 Augustus 1915; afd. Dienstplicht, no. 14 M. Ik heb de eer U mede te deelen, dat ten aanzien van landstormphchtigen der jaarklasse 1915, die aan de oproeping voor den werkelijken dienst niet hebben voldaan, behoort te worden gehandeld in den zin van het bepaalde in § 15, vierde hd, der Landstorm-Instructie l). Zoolang geen uitvoering is gegeven aan een eventueelen last tot hunne afvoering als deserteur zullen deze achtergeblevenen zich mitsdien bjj den provinciale-adjudant hebben aan te melden ten einde in werkelijken dienst te worden gesteld en vervolgens te worden opgezonden naar het legeronderdeel, waarbij zij in onderhoud moeten worden opgenomen. U geheve de burgemeesters in Uwe provincie van het vorenstaande mededeeling te doen. 1) § 15, vierde lid: Ingeval de in het vorig lid bedoelden (zij, die niet overeenkomstig de oproeping verschenen zijn ter opkomst) zich, voordat de in artikel 19 der wet bedoelde last tot hnnne afvoering als deserteur is uitgevoerd, aanmelden bi) de militaire autoriteit ter plaatse, waar zij bestemd (voorloopig bestemd) waren in werkelijken dienst te worden gesteld, dan geschiedt de indienststelling alsnog, tenzij van hunne diensten geen gebruik kan worden gemaakt, ln welk geval zij al dadelijk weder huiswaarts worden gezonden. De bedoelde autoriteit doet van hunne namen en van den datum hunner aanmelding ten spoedigste opgaaf aan het Departement van Oorlog, aan de autoriteit op welker nitnoodiging zij zijn opgeroepen, zoomede aan den burgemeester der gemeente, waar zij zijn opgeroepen; in de opgaaf wordt aangeteekend, of de daarin vermelden in dienst zijn gesteld dan wel al dadelijk weder naar hunne haardsteden zijn gezonden. 96 Uitbreiding landstorm. Jaarklasse 1912. KONINKLIJK BESLUIT van 7 September 1915 (Staatsblad no. 388). Wij WILHELMINA, bij db Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 4 September 1915, Kabinet, letter M1U; Gezien de wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345); Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. Behoudens het bepaalde onder 2°., behooren van 1 October 1915 af ook tot den landstorm — voor zoover zij alsdan niet reeds daartoe behooren — de personen, bedoeld in art. 1 der wet van 31 Juli 1915 (Staatsblad no. 345), die zijn geboren in 1892. 2°. Degenen der onder 1°. bedoelde personen, die vrijwihigen dienst bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen hebben vervuld en op 1 October 1915 niet zijn gevestigd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, komen eerst tot den landstorm te behooren op den dag, volgende op dien, waarop zij zich aldaar mochten vestigen. 3°. Bij de inschrgving voor den landstorm van de onder 1°. en 2°. bedoelde personen kan worden afgeweken van de bepalingen van het Landstorm-Besluit, voor zoover dit door Onzen Minister van Oorlog wordt bepaald. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit *), dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 7den September 1915. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Bosboom. 1) Zie de beschikking en de circulaire Tan 18 September 1915, afd. DiènBtplicht, no. 3 L. Oproeping jaarklasse 1914. 9? CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 17 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 290 L. De weldra op te roepen dienstplichtigen van den landstorm der jaarklasse 1914 zullen bij het leger worden in dienst gesteld en geoefend en verder in werkehjken dienst worden gehouden op overeenkomstige wijze als ten aanzien van dienstphchtigen van de mihtie geschiedt. Met betrekking tot hun oproeping en opkomst zuilen daarom in het algemeen niet kunnen worden gevolgd de voorschriften, ter zake voor de landstormplichtigen vastgesteld, maar zal zooveel mogehjk dienen te worden gehandeld naar de bepalingen, dienaangaande geldende voor dienstplichtigen van de militie, zoodat de formulieren, die vanwege het Departement van Oorlog zijn verstrekt 1), voor deze oproeping niet kunnen dienen. In verband hiermede heb ik de eer U uit te noodigen, met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde landstormplichtigen de navolgende regelen in acht te nemen. Zoodra U is medegedeeld op welk tijdstip landstormplichtigen in werkehjken dienst moeten komen — welke mededeeling U spoedig van den Commissaris der Koningin zult kunnen tegemoet zien — geschiedt hiervan openbare kennisgeving 2), waarbij tevens wordt bekendgemaakt, dat aan eiken landstormphchtige, voor zoover diens adres bij U bekend is, een oproepingsbrief zal worden bezorgd, uitgereikt of toegezonden. De oproeping wordt gedaan door den burgemeester der gemeente, waar de op te roepen landstormplichtigen in de landstormregisters, model 1 of 2, of in de aanhangsels op die registers vermeld staan. Zij, die na het opmaken van het keuringsregister zich in een andere gemeente hebben gevestigd en dientengevolge in hun nieuwe woonplaats voor den landstorm worden ingeschreven, worden derhalve opgeroepen door den burgemeester van laatstbedoelde gemeente. 8) In verband hiermede dient te worden gezorgd, dat in voorkomend geval onverwijld wordt nageleefd het bepaalde in § 13, laatste lid, der Landstorm-keurings-beschikking. De oproepingsbrief is ingericht overeenkomstig het hierbij gevoegde model A 1) Zie, { 9, derde lid, Landstorm-Instructie. 2) Bekendmaking oproeping jaarklasse 1914: N. S. no. 8851. 3) Dit punt is uitvoeriger behandeld in de oiro. van 22 Oot. 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L. 4) Gelijkluidend met model A, afgedrukt op bladz. 82 (zie het slot dezer circ ) Model A, eerste geval: N. S. no. 3234. tweede „ N. S. no. 3235. derde „ N. S. no. 3288. Relaas van uitreiking: N. S. no. 838. Landst.-Uitbr. 7 98 Oproeping jaarklasse 1Ö14. Het uitreiken, bezorgen of toezenden van den oproepingsbrief geschiedt op overeenkomstige wijze als voor de dienstphchtigen van de militie is bepaald in art. 46, tweede lid, van het Militiebesluit II x). Van de oproeping worden uitgezonderd zij, die gediend hebben z) bij de zeemacht, het korps mariniers en de marinereserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel bij de landmacht hieronder begrepen, bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië of bij de koloniale troepen; voorts zij, die gevestigd zijn elders dan m Nederland, Duitschland of België (art. 7, eerste lid, Landstormwet); zij, die buiten een dier landen verbhjf houden zonder er gevestigd te zijn, moeten wel opkomen. Voorts worden uitgezonderd de personen, behoorende tot een der in art. 14-van het Landstorm-Besluit 8) vermelde groepen, zoomede degenen, die door den Commissaris der Koningin van opkomst vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld zijn of worden ). Verder worden tot nader order buiten oproeping gelaten: 1°. de personen, die landstormplichtig zijn geworden ten gevolge van een hun als mihtieplichtige verleende vrijstelling wegens kostwinnerschap of wegens persoonhjke onmisbaarheid, als bedoeld in ast. 34, eerste lid, 2°., der Militiewet, voor zoover de vrijstelling niet is gevolgd door vrijstelling wegens broederdienst; 2°. het hulppersoneel voor ziekenverzorging, als bedoeld in § 14, tweede lid, van de Landstorm-Instructie, omtrent welk personeel ü voor zooveel noodig opgave zal worden gedaan ); 30. de personen, van wie bij den keuringsraad is gebleken, dat zij kleiner zijn dan 1.55 M.; 40. de personen, die dienen op particuliere stoomvaartuigen, welke wegens mobilisatie van de vloot ter beschikking zijn van het Depaite- opgeroepen. 3) Dat artikel Is hiervóór afgedrukt. , . 4 Zie de eire. van 5 Nov. 1913 afd. M en LJL >, no. 159 Voordracht aan den C. d. K. tot vrijstelling van opkomst voor landstormplichtigen. N. S. no. ., a. . sf^aangehaLebepahngspreekt^^ relnerrdT/Se Z^^Z^*^*®^™ ™' <— vereeniging tot verzorging van zieke tf ^"^o^ïSho^ren. worden verstrekt door den InOpgaven omtrent hen, die: tot dit £wpPcrson^ diens aan de Comspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacni, zoo j circulaire is niet missarissen der Koningin gerichte circntoe van 28 Juli 191 no^ van genoegzaam belang geacht om in dit werkje te worden opgenomen. Oproeping jaarklasse 1914. 99 ment van Marine, omtrent welk personeel U voor zooveel noodig opgave zal worden gedaan; 5°. de personen, die werkzaam zijn in particuliere fabrieken ten behoeve van den aanmaak van munitie en wier namen U vanwege het Munitiebureau worden opgegeven; 6°. de adspirant- en de tijdelijke opzichters der telegrafie, alsmede de tijdelijke hjnwachters der telegrafie bij den dienst der Telegrafie (zie mijn brief van 23 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 259 L); 7°. de personen, die ter beschikking van de Regeering zijn gesteld x) dan wel krachtens art. 357 of 442 B. W. in een tuchtschool of rijksopvoedingsgesticht zijn geplaatst (zie mijn brief van 12 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 260 M); 2) 8°. het personeel bij de Directie van de Rijkspostspaarbank en de tijdelijke hulptelegrafisten en tijdelijke kantoorbedienden bij den dienst der Posterijen en Telegrafie (zie mijn brief van 14 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no.. 286 L). Hij, die een verbintenis bij de zeemacht — het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen —, bij het leger hier te lande — het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen — of bij de koloniale troepen heeft aangegaan, is aan de oproeping niet onderworpen, reeds doordat hij krachtens art. 8, tweede lid, der Landstormwet voor den duur der verbintenis ophoudt tot den landstorm te behooren. Het verdient aandacht, dat als zulk een verbintenis ook te beschouwen is die van hem, die in opleiding is voor den dienst, waartoe hij zich heeft verbonden, zooals b.v. het geval is met een student, die krachtens verbintenis wordt opgeleid voor officier van gezondheid. Geestelijken enz. en vreemdelingen, die ontslag hebben gevraagd op grond van art. 15 of van art. 16, eerste lid, 1°., der Landstormwet 3), doch op wier aanvraag nog niet is beslist, behoeven ingevolge het bepaalde in de artt. 36 en 39 van het Landstorm-Besluit voorloopig aan de oproeping geen gevolg te geven. Het bepaalde in § 14, eerste lid, en in § 15, tweede en derde lid, der Landstorm-Instructie is ten aanzien van deze oproeping niet van toepassing 4). 1) Zie art. 39 Wetboek van Strafreoht. 222OrtPT9t15,' afd7'vÜÏÏ&^Zu'vF *"* 19"' "** ^ M ^ 3) Aanvraag om ontslag als geestelijke enz: N. S. no. 2709. Brief voor opzending: N. S. no. 2710. m«rirfT.t1i^,^St!„U5'.rf8flt de y.°!*orde; waarin de landstormplichtigen voor oproeping in aana^w^^^t ^ dUS °P het g0Tai *■* aUeen een zeker eetal P^sonen met bepaalde hoe¬ danigheden moeten worden opgeroepen. Het tweede en het derde lid van § 15, die handelen over i^s^^ei7^\^zrzi8kte of om een andere reden niet °pkoWsn'hebb<^™- ióó Oproeping jaarklasse 1914. Personen, die voornemens zijn zich in Indië te vestigen en daarvan een stuk overleggen als bedoeld in art. 35, derde lid, van het Mihtiebesluit 1), worden voorloopig vrijgesteld aan de oproeping te voldoen, indien zij zoodanig stuk tijdig bij het Departement van Oorlog 'inzenden. Ongeacht de gesloten verbintenis worden alsnog in de registers voor den landstorm ingeschreven en voor den werkehjken dienst opgeroepen de vrijwilligers bij den landstorm, behoorende tot landstormafdeelingen, die zonder de aangegane verbintenis dienstplichtig zouden zijn, derhalve niet zij, die voor den dienst bij de mihtie ongeschikt worden bevonden. Het ligt n.1. in het voornemen om de door hen aangegane verbintenis vóór den datum van opkomst te verbreken. Ten aanzien van het vervoer, het verstrekken van daggeld en van huisvesting met voeding bij opkomst wordt gehandeld overeenkomstig de in gewone omstandigheden voor dienstplichtigen van de militie geldende bepalingen van het Voorschrift betrehende dienstreizen, enz., vastgesteld bij beschikking van 28 April 1909, Afd. Mihtie en Schutterij (M), no. 166 (R.M. 1909, blz. 550), laatstelijk gewijzigd bij die van 4 November 1914, VHIe Afd., no. 423 (R.M. 1914, blz. 883) 2). Ook de bij dat Voorschrift gegeven modellen behooren zooveel mogehjk te worden gevolgd. Mede moeten voor zooveel doenlijk worden in acht genomen de bij de artt. 48—51 en 53, eerste lid, 2°., en tweede lid, van het Militiebesluit II vastgestelde bepalingen s). De in art. 50 van dat besluit vermelde staten F en G worden echter vervangen door staten, op te maken volgens de hierbij gevoegde modellen B en C 4). De staat, model B, bevat de namen van alle in de gemeente in de landstormregisters of de aanhangsels ingeschrevenen der aangeduide jaarklasse 6). Omtrent hen, die niet in het keuringsregister der gemeente vermeld zijn, als zijnde na het opmaken van dat register 1, nat lid spreekt van „een stuk. waaruit overtuigend blijkt, dat bij den dienstplichtige het stellige voornemen bestaat, om een andere reden dan ter zake van krijgsdienst, zijne woonplaats in bedoelde koloniën of bezittingen te vestigen". 2) Tan dit Voorschrift zag een nieuwe bijgewerkte uitgaaf in 1915 het Jicht bij den uitgever dezes (bestelnommer 765). Zie, wat de vervoerbewijzen betreft., ook de circ. 18 Aug. 1915, VHIe afd., no. 362. 3) Deze bepalingen handelen voornamelijk over het geleiden van de opkomende dienstplichtigen, het verschijnen vóór den prov. adjudant en het opmaken van de z.g.n. mlrjvmgsstukken. 4) Gelijkluidend met modellen B en C, afgedrukt op bladz. 85—87 (zie het slot dezer circ.). Model B: N. S. no. 3237. C: N. S. no. 3238. Brief voor opzending staat B: N. 8. no. 3239. staten B en C: N. S. no. 8240. 5) Dus ook van hen, die niet behoeven op te komen. Niet echter van hen,, die zijn afgekeurd. Deze toch moeten van de inschrijvingsregisters zijn afgevoerd. (Zie ook voorlaatste lid circ. 22 Uot. 1915, afd. DienstpUcht, no. 333 L- Oproeping jaarklasse 1914. 101 in de gemeente komen wonen, worden de redenen hiervan in staat B aangeteekend. Zooals uit model C moge bhj'ken, moet de volgens dit model op te maken staat, nadat de man in werkelijken dienst is gesteld, dienen als stamboekblad. Voor zoover U de gegevens ontbreken voor de aanteekeningen, te stellen in vak 6, zal de mvulling daarvan kunnen geschieden door den provincialen adjudant. Vak 7 wordt door U slechts ingevuld met den datum, waarop de landstormphchtige in werkelijken dienst wordt gesteld. Verdere mvuiling van dit vak geschiedt tijdens den duur van den werkelijken dienst door de zorg van de militaire administratie. De latere bestemming van den staat, model C, maakt het noodig, dat niet wordt afgeweken van vorm en afmetingen van het aangegeven model. Als gevolg van de hierbij gegeven regeling blijven achterwege de opgaven volgens de bij de Landstorm-Instructie behoorende modellen Lil, IV en V Ten aanzien van de landstormplichtigen, die aan de oproeping voor den werkehjken dienst niet voldoen, wordt gehandeld in den zin van het bepaalde in § 15, vierde lid, van die Instructie 8). Zoolang geen uitvoering is gegeven aan een eventueelen last tot hun afvoering als deserteur melden deze achtergeblevenen zich mitsdien bij den provincialen adjudant, ten einde in werkehjken dienst te worden gesteld en vervolgens te worden opgezonden naar het legeronderdeel, waarbij zij. in onderhoud moeten worden opgenomen. Voor het doen van opgaaf ingevolge § 44 van de Instructie 8) wordt de termijn van drie dagen gebracht op tien dagen. Bij die opgaaf wordt behalve het in § 45 bedoelde afschrift der openbare kennisgeving ook gevoegd een afschrift van den brief van 1) Model III en model IV zijn staten, bestemd om bij de opkomst te worden overgegeven. Model V is een opgaaf, door de militaire autoriteiten aan de burgemeesters te zenden nopens landstormplichtigen, die huiswaarts zijn gezonden. Omtrent model V zie men voorts de hesch. van 22 Oot. 1918, afd. Dienstplicht, no. 332 L, en het derde Hd der circ. van 22 Oct. 1918, afd. Dienstplicht, no. 333 L. 2) § 16, vierde Hd: Ingeval de in het vorig Hd bedoelden (zij, die niet overeenkomstig de oproeping verschenen zijn ter opkomst) zich, voordat de in artikel 19 der wet bedoelde last tot hunne afvoering als deserteur is uitgevoerd, aanmelden bij de militaire autoriteit ter plaatse, waar zij bestemd (voorloopig bestemd) waren in werkelijken dienst te worden gesteld, dan geschiedt de indienststelling alsnog, tenzij van hunne diensten geen gebruik kan worden gemaakt, in welk geval zij al dadelijk weder huiswaarts worden gezonden. De bedoelde autoriteit doet van hunne namen en van den datum hunner aanmelding ten spoedigste opgaaf aan het Departement van Oorlog, aan de autoriteit op welker uitnoodiging zij zijn opgeroepen, zoomede aan den burgemeester der gemeente, waar zij zijn opgeroepen: in de opgaaf wordt aangeteekend, of de daarin vermelden in dienst zijn gesteld dan wel al dadelijk weder naar hunne haardsteden zijn gezonden. 3) i 44 luidt: De burgemeester doet van de namen en voornamen der dienstplichtigen, die aan eene oproeping voor den werkelijken dienst niet hebben voldaan, binnen drie dagen na den dag, voor hunne opkomst vastgesteld, rechtstreeks opgaaf aan den Minister van Oorlog, onder vermelding van de autoriteit, op welker nitnoodiging do in verzuim zijnden werden opgeroepen, en onder aonteekening, zoo mogehjk van de reden, waarom zij aan de oproeping niet voldeden Opgaaf van achtergeblevenen: N. S. no. 8244. 102 Oproeping jaar klasse 1914. oproeping, model A, welk afschrift moet zijn voorzién van de gebruikelijke verklaring. Uit het vorenstaande moge blijken, dat de regeling nopens de oproeping enz. van de hieibedoelde landstormplichtigen in hoofdzaak overeenkomt met die, voor de jaarklasse 1915, aangegeven in mijn brief van 11 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 133 M.; de modellen zijn geheel gelijkluidend. Opgaven voor inschrijving. Jaarklasse 1912. 103 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 18 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 3 L, terZuitvoering van het Koninklijk besluit van 7 September 1915 (St.bl. no. 388). (Legerorders 1915, deel B, no. 286.) De autoriteiten van de landmacht, aangewezen in § 2 van de Landstorm-Instructie (R. M. 1913, blz. 665) zenden ten aanzien van de in vorenstaand Koninklijk besluit bedoelde personen, voor zoover dezen vallen onder de omschrijving van art. 2, eerste lid, 2°., b, der Landstormwet, zoodra mogelijk opgaaf, als bedoeld bij genoemde paragraaf, aan den burgemeester van de gemeente, waar de landstormphchtige — voor zoover het de militaire autoriteit bekend is — laatstelijk woonplaats had. 104 Inschrijving jaarklasse 1912. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 18 September 1915, afd. Dienstplicht, no. 3 L. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een afdruk van een Legerorder, houdende het Koninklijk besluit van 7 September 1915 (Staatsblad no. 388) en mijne beschikking van datum en nummer van dezen brief Li verband met genoemd Koninklijk besluit verzoek ik U de noodige gegevens te wihen verzamelen voor de inschrijving voor den landstorm van de daarin bedoelde personen en het daarheen te wihen leiden, dat die inschrgving op 1 October 1915 haar beslag zal kunnen krijgen. Met betrekking tot de wijze, waarop de gegevens voor de inschrijving zouden zijn te verkrijgen en de inschrijving zelf, het doen van de kennisgevingen ingevolge art. 6 van het Landstorm-Besluit en het opmaken van het keuringsregister geldt, voor zooveel toepasselijk, hetgeen werd vermeld in mijn brief van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L. Zij het ook ten overvloede, breng ik onder Uw aandacht, dat tot de in te schrijven in 1892 geboren personen behooren, behalve de op bladz. 3 onder 1—5 van dien brief vermelde groepen, ook zij, die tot den dienst bij de mihtie zijn aangewezen doch niet ter inlijving zijn bestemd geworden, de zoogenaamde vrijgeloten. Li het bijzonder vestig ik Uw aandacht op de in mijn schrijven van 21 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 563 L, gedane mededeeling, dat de mschrijving uitsluitend geschiedt op de bladen, welke aan het hoofd tot opschrift dragen de aanduiding „Aanh. reg. mod. 1" of „Aanh. reg. mod. 2", al naar gelang de landstormplichtige naar de gewone regelen in register model 1 of in register model 2 zou moeten worden ingeschreven. Het is van belang, dat de afmetingen van bedoelde bladen niet afwijken van die van het model, hetwelk was gevoegd bij mijn vermeld schrijven van 7 Augustus j.1. Voorts verzoek ik U op 1 October a.s. aan den Commissaris der Koningin een opgaaf te zenden van het geheele getal ingeschrevenen voor de jaar klasse 1912. Spoedig daarna zal de keuring voor die jaarklasse worden uitgeschreven. *) 1) Kon. besluit en beschikking zijn hiervóór afgedrukt. 2) Bekendmaking keuring jaarklasse 1912: N. S. no. 3253. Pen. kennisgeving idem: N. S. no. 3264, 105 KONINKLIJK BESLUIT van 22 September 1915, no. 57. Wij WILHELMLNA, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatj, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 18 September 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 373 L; Hebben goedgevonden en verstaan, te bepalen: Aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die in de tegenwoordige bijzondere tijdsomstandigheden in werkelijken dienst moeten opkomen of hebben moeten opkomen en daartoe hun reis naar de plaats van opkomst in het buitenland hebben moeten aanvangen, kan naar door Onzen Minister van Oorlog te stellen regelen een tegemoetkoming in de kosten van hun reis, voeding en huisvesting worden toegekend. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken en Buitenlandsche Zaken, zoomede aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 22 September 1915. WILHELMLNA. De Minister van Oorlog, Bosboom. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 2 October 1915. afd. Dienstplicht, no. 307 L, ter uitvoering van vorenstaand Koninklijk besluit. § 1. Aan tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, als in het besluit bedoeld, wordt desverlaagd en naar de regelen, in de volgende paragrafen vervat, het volle bedrag der reiskosten vergoed. Tegemoetkoming in reiskosten enz. 106 Tegemoetkoming in reiskosten enz. § 2. De vergoeding, in de vorige paragraaf bedoeld, wordt toegekend tot ten hoogste het bedrag der reiskosten, noodig om in de laagste klasse de reis te maken met die openbare middelen van vervoer, waarmede de reis het minste aantal dagen duurt. § 3. Het bedrag der tegemoetkoming in de kosten van voeding en huisvesting bedraagt de vaste som van een gulden (ƒ 1,—) per reisdag. Gedeelten van dagen worden hierbij als geheele dagen in rekening gebracht. In zoover echter die kosten bij vervoer per boot in de kosten der reis zijn begrepen, kan het geheele bedrag van deze kosten worden vergoed. § 4- De toekenning en de uitbetaling of toezending van de vergoeding geschiedt door den burgemeester, door wien de oproeping in werkelijken dienst is gedaan. De burgemeester handelt wijders zooveel mogehjk overeenkomstig de regelen, ten aanzien van de ter inhjving opgeroepen militieplichtigen gesteld in de beschikking van den Minister van Oorlog van 6 April 1912, afdeeling Militie en Landweer (M.), no. 175 Hij, die, na reeds in werkelijken dienst te zijn gesteld, een vergoeding wenscht te ontvangen als in de voorgaande paragrafen bedoeld, moet den burgemeester alsnog zooveel mogehjk aantoonen, van welke plaats in het buitenland hij de reis heeft moeten aanvangen, en verder de inhchtingen verschaffen, welke noodig zijn ter beoordeeling van de aanspraak op vergoeding. § 5- De teruggaaf van de door de burgemeesters ingevolge de voorgaande paragrafen betaalde bedragen geschiedt door de administrateurs, genoemd in § 4 der beschikking van den Minister van Oorlog van 6 April 1912, afdeeling Mihtie en Landweer (M.), no. 175 1), na akkoordbevinding der betrekkelijke bescheiden. 1) Deze beschikking is opgenomen op bladz. 55—59 van het bij den uitgever dezes onder bestelnommer 765 verschenen „Voorschiift betreffende dienstreizen". fjp Mededeeling omtrent tegemoetkoming aan opgeroepen landstormplichtigen: N. 8. no. .iibv. Aanvraag tegemoetkoming: N. S. no. 3260. Brief voor toezending vervoerbewijs en kwitantie: N. S. no. 8261. Kwitantie: N. S. no. 3262. Brief voor opzending aanvraag teruggaaf uitschotten: N. S. no. 3263. Aanvraag teruggaaf uitschotten: N. S. no. 2794. Tegemoetkoming in reiskosten enz. 107 Tot terugbekoming van de gedane betalingen zenden bedoelde administrateurs aan het Departement van Oorlog eene declaratie, in tweevoud, belegd met de daarbij behoorende bewijzen. De commandeerende-officieren brengen, voor zoover noodig, deze bepalingen onder de aandacht van de landstormphchtigen, die zich in werkehjken dienst bevinden. 108 ' Opgaven voor inschrijving militieplichtige kostwinners. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 5 October 1915, afd. Dienstplicht, no. 255 L. (Legerorders 1915, deel B, no. 298). Het is gebleken, dat de opgaaf model I, bedoeld in de § § 1 en 2 van de Landstorm-Instructie (R. M. 1913, bladz. 571), dikwijls'achterwege wordt gelaten o.a ten aanzien van militieplichtigen, die op grond van de aan hen verleende tijdelijke vrijstelling wegens kostwinnerschap uit den dienst worden ontslagen. Ingevolge genoemde paragrafen moet een opgaaf, als daarin bedoeld, aan den betrokken burgemeester worden gezonden ten aanzien van ieder militair, die krachtens art. 2, eerste lid, 2°. b, j°. tweede lid, der Landstormwet na zijn ontslag uit den verplichten of viijwilligen dienst tot den landstorm komt te behooren. Ontslag landstormplichtigen. 109 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 22 October 1915, afd. Dienstplicht, no. 332 L (Legerorders 1915, deel B, no. 313). Het is gebleken, dat door commandanten van legeronderdeelen ten aanzien van in werkelijken dienst gekomen landstormplichtigen, die ter zake van ziekten of gebreken van den dienstplicht bij den landstorm werden ontslagen, aan den Commissaris der Koningin bewijzen van ontslag werden toegezonden, met verzoek die bewijzen door tusschenkomst van de burgemeesters aan de belanghebbenden uit te reiken. Voor die bewijzen waren gebruikt gewone formulieren voor bewijzen van ontslag van mihtiephchtigen; alleen was in den tweeden regel „mihtie" veranderd in „landstorm". Ook werd wel aan den Commissaris der Koningin bij gewonen mutatiestaat van het ontslag uit den dienst kennis gegeven. Deze wijze van handelen is niet in overeenstemming met de bepalingen, vervat in art. 49, tweede hd, van het Landstorm-Besluit (R. M. 1913, bladz. 583) en in de §§ 28 en 29 van de Landstorm-Instructie (R. M. 1913, bladz. 665). In verband hiermede wordt er de aandacht op gevestigd, dat aan landstormphchtigen, bij het huiswaarts zenden, rechtstreeks een bewijs volgens het bij de Landstorm-Instructie behoorende model VI moet worden uitgereikt, en dat alsdan aan den burgemeester een opgaaf volgens het bij die instructie behoorende model V behoort te worden toegezonden. Wanneer echter een jaarklasse in haar geheel huiswaarts wordt gezonden, mag bedoelde opgaaf model V achterwege bhjven. 110 Oproeping jaarklasse 1913. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters van 22 October 1915, afd. Dienstplicht, no. 333 L. Ik heb de eer U uit te noodigen ten aanzien van de weldra in werkelijken dienst te roepen landstormplichtigen der jaaiklasse 1913 te handelen naar de regelen, vooi de oproeping en opkomst der jaarklasse 1914 aangegeven in mijn brief van 17 September 1915, afdeeling Dienstplicht, no. 290 L. Zij het ook ten overvloede, voeg ik hieraan toe, dat onder de landstormplichtigen der jaarklasse 1913 geen personen kunnen zijn, die ter beschikking van de Regeering zijn gesteld, dan wel krachtens art. 357 of 442 B. W. in een tuchtschool of Rijksopvoedingsgesticht zijn geplaatst, zoodat punt 7°. van vorenbedoelde regeling voor deze jaarklasse buiten beschouwing kan worden gelaten. Voorts doe ik U kennen, dat, waar in die regeling wordt gezegd, dat de opgave volgens het bij de Landstorm-instructie gevoegde model V achterwege blijft, slechts gedoeld werd op het huiswaarts zenden van een jaarklasse in haar geheel. Voor het individueel huiswaarts zenden van landstormplichtigen bhjft die opgave gehandhaafd. *) Aangezien twijfel is gerezen nopens de vraag, of de kantoorhouders en vervangende kantoorhouders der hulptelegraaf- en telefoonkantoren al dan niet voorloopig van opkomst zijn vrijgesteld, deel ik U mede, dat bedoelde personen behooren tot de categorie, omschreven in art. 14, B 3, van het Landstorm-Besluit, en derhalve voorloopig niet behoeven op te komen. In verband met de bepaling der Landstormwet, dat de landstormphchtige als zoodanig moet zijn ingeschreven in de gemeente, waar hij gevestigd is, dient ook in die gemeente zijn oproeping te geschieden (zie het 5e hd der circulaire van 17 September j.1.). Als landstormphchtige van die gemeente verschijnt hij ook voor den provincialen adjudant. Bij zijn oproeping wordt dus gevolgd de regeling van tijd en plaats van opkomst, door den Commissaris der Koningin vastgesteld voor de gemeente, waar de landstormphchtige gevestigd is. Aan dezen regel moet worden vastgehouden ook indien de landstormphchtige, wanneer hij in werkelijken dienst moet komen, in een andere gemeente staat ingeschreven dan die, waar hij in het keuringsregister werd vermeld. 1) Zie de in de Legerorders opgenomen beschikking van 22 Oct. 1915, afd. Dienstplicht, no. 332 L, welke hiervóór is afgedrukt. Oproeping jaarklasse 1913. 111 Is hij tusschen het opmaken van dat register en de opkomst verhuisd naar een andere provincie, dan zal de m(henstetelling zelfs geschieden door een anderen provincialen adjudant dan dien, welke hem een voorloopige bestemming omtrent zijn indeeling gaf, en kan het voorkomen, dat die bestemming daardoor verandering ondergaat. Voor sommigen echter, die aan bepaalde legeronderdeelen zijn toegewezen, mag de eenmaal gegeven bestemming geen verandering ondergaan. Dit maakt het wenschehjk, dat de provinciale adjudant — die de voorloopige indeeling heeft gereedgemaakt aan de hand van het keuringsregister — ten aanzien van landstormplichtigen, die opkomen voor een andere gemeente dan voor welke ze aan de keuring deelnamen, uit den staat model B kan zien welke bestemming hun werd gegeven. Mede om deze reden zal de provinciale adjudant den burgemeester in ktnnis stellen met de bestemming van iederen landstormphchtige. Omtrent degenen, die naar een andere gemeente zijn verhuisd, gelieve U de bestemming aan den burgemeester van die gemeente mede te deelen.*) Mocht een landstormphchtige verhuizen tusschen deze toewijzing en de opkomst, dan behoort eveneens van de bestemming mededeeling te worden gedaan aan den burgemeester der nieuwe woonplaats. Dit kan gevoeghjk geschieden door het stellen van een aanteekening in kolom 14 van den staat model 4. 2) Verder zal ten aanzien van allen, die bij hun opkomst in werkehjken dienst gevestigd zijn in een andere gemeente dan die, waar zij in het keuringsregister vermeld stonden, in den bij de opkomst over te leggen staat B een aanteekening zijn te stellen in dezen geest: „Werd als landstormphchtige van de gemeente bestemd voor het depot van ". De personen, bestemd voor het depot genietroepen, zullen niet in November, tegelijk met de anderen, maar eerst op 21 December a.s. moeten opkomen. Ik acht het raadzaam, dat dezen eerst in het begin van December worden opgeroepen, doch dat van den tijd van hun opkomst toch reeds in de openbare kennisgeving, welke thans zal geschieden, melding wordt gemaakt. ) 1) N. S. no. 8858. 2) Bij verhuizing van een landstormphchtige, die niet in een der gewone registers, maar opxeen los blad werd ingeschreven, wordt niet een staat model 4, doch het inschrijvingsblad naar de nieuwe woonplaats gezonden (zie voorlaatste lid der circ. 7 Aug. 1915, afd. Dienstplicht, no. 886 L). In zulk een geval zal de bestemming op het inschrijvingsblad behooren te worden aangeteekend. 3) Bekendmaking oproeping jaarklasse 1913: N. 8. no. 8255; voor het depot genietroepen: N. 8. no. 3256. Oproepingsbrief, model A: eerste geval: N. 8. no. 3234. tweede „ N. 8. no. 3285. derde „ N. 8. no. 3236. Relaas van uitreiking oproepingsbrieven: N. 8. no. 888. 112 Voor zooveel de landstormplichtigen worden toegewezen aan het depot genietroepen, aan het depot autotreinen, of aan het wielrijdeisdepot, geheve U hen met hun bestemming in kennis te stellen. *) Ter bevordering van een goeden gang van zaken is bet voorts wenschelijk, dat de burgemeester aan het slot van staat B 2) vermeldt welke personen (niet-afgekeurden), die in het keuringsregister zijner gemeente vermeld waren, niet meer in zijn gemeente ingeschreven staan. Daarbij worde tevens vermeld de gemeente, waarheen zij zijn vertrokken. Uiteraard kunnen ten aanzien van de opkomst in November op staat B achterwege blijven de namen van hen, die bestemd zijn om eerst in December op te komen en behoeven op den gelijknamigen staat, voor de opkomst in December op te maken, alleen hun namen te worden vermeld. 1) N. 8. no. 8257. 2) N, 8. no. 8287. Oproeping jaar klas se 1913. Inschrijving enz, jaarklasse 1916. — Sterkte-opgaven. 113 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 25 November 1915, afd. Dienstplicht, no. 517 L. Nu het tijdstip nadert, waarop ingevolge art. 3 der Landstormwet tot den landstorm komen te behooren de in 1896 geboren personen bedoeld in art. 2, eerste hd, onder 1". a, dier wet, acht ik bet niet ondienstig er de aandacht op te vestigen, dat de mschrijving van deze tot de jaarklasse 1916 behoorende dienstplichtigen zich geheel regelt naar de gewone ter uitvoering van art. 5 der wet gegeven voorschriften. De bij mijn schrijven van 7 Augustus 1915, afd. Dienstplicht, no. 386 L, getroffen regeling nopens de inschrijving op losse vellen is op deze jaarklasse niet van toepassing; derhalve moet de inschrijving geschieden m het gewone register model 1 of model 2, bedoeld in art. 3 van het Landstorm-Besluit. Ik vertrouw, dat U zult wihen bevorderen, dat de mschrijving zoo eenigszins mogehjk op 1 December a.s. wordt voltooid. Terstond na de inschrijving zal door U moeten worden gezorgd voor de" kennisgevingen, die ingevolge art. 6 van dat besluit behooren te worden gedaan. Voorts heb ik de eer U te verzoeken, spoedig voor de geheele jaarklasse 1916 een keuringsregister te doen opmaken, ingericht naar het model, gevoegd bij de circulaire van 10 Juh 1915, afd. Dienstplicht no. 378 M. Bij het opmaken van dat register worde met na 1 December voorgekomen verhuizingen geen rekening gehouden, tenzij een bijzonder geval er aanleiding toe mocht geven dit wel te doen. In dat geval worde er voor gezorgd, dat een persoon niet in meer dan één gemeente in het keuringsregister worde vermeld. Van het getal ingeschrevenen voor de jaarklasse 1916 geheve U op 3 December 1915 aan den Commissaris der Koningin opgaaf te zenden. Spoedig daarna zal de keuring worden uitgeschreven, i) Ik maak van deze gelegenheid gebruik, zooveel noodig onder Uw aandacht te brengen, dat in de sterkte-opgaven, modehen 35 en 36, *) bedoeld in art. 51 van het Landstorm-Besluit, moéten zijn begrepen Ij Bekendmaking keuring jaarklasse 1916: N. s. no. 3264 Pars. kennisgeving idem: N. S. no. 3266. 2) Model 35: N. s. no. 2712. 114 Inschrijving enz. jaarklasse 1916. — Sterkte-opgaven. alle in de gemeente voor den landstorm ingeschreven dienstphchtigen, derhalve ook zij, die op losse vellen worden ingeschreven, om het even of zij zich in werkehjken dienst bevinden of niet. Evenwel is het voor het gebruik, dat van deze opgaven wordt gemaakt, noodig, dat de daarin op te nemen gegevens voor elk der jaarklassen 1916, 1915, 1914, 1913 en 1912 afzonderhjk worden vermeld. Die betreffende de overige jaarklassen kunnen alle te zamen worden opgegeven. Evenals bij de inschrijving van landstormphchtigen gelieve U ook bij het opmaken van de sterkte-staten de gewone onderscheiding tusschen bestemming voor ongewapenden dienst eenerzij ds en voor gewapenden en ongewapenden dienst anderzijds in acht te nemen en alzoo buiten aanmerking te laten, dat voor het tegenwoordige van alle landstormphchtigen gewapende dienst kan worden gevorderd. Kennisgevingen aan dienstplichtigen in België. 115 CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 25 November 1915, afd. Dienstplicht, no. 518 L. Het is wenschelijk gebleken, dat persoonlijke kennisgevingen betreffende keuring, irihjving of opkomst in werkelijken dienst voor militie-, landweer- of landstormplichtigen, voor zoover dezen verblijven in het door de Duitsche troepen bezette gebied van België, hen bereiken door tusschenkomst van Harer Majesteits Gezantschap te Brussel. Ik heb daarom de eer U te verzoeken, bedoelde kennisgevingen, voorzien van een volledige adres-opgave, voortaan te zenden aan den Commissaris der Koningin x), die ze dan zal verzamelen en aan het Departement van Buitenlandsche Zaken zal doen toekomen. Genoemd Gezantschap zal dan met de zorg voor de toezending, aan de geadresseerden worden belast. Voor zooveel de toezending van de kennisgevingen aan belanghebbenden moet geschieden bij aangeteekenden brief, zal het Gezantschap daarvoor mede zorgen. Bij elke kennisgeving, houdende oproeping ter inhjving of in werkelijken dienst, geheve U tevens een voor gehjkluidend geteekend afschrift te voegen, dat dan bij het Gezantschap van de noodige verklaring nopens de toezending kan worden voorzien. De toezending van de kennisgevingen aan den Commissaris der Koningin zal door U dienen te geschieden zoo mogehjk drie weken vóór den dag, waarop ze in handen van belanghebbenden behooren te zijn. Voor het geval, dat deze termijn niet kan worden in acht genomen, behoort de toezending aan den Commissaris der Koningin te geschieden zoo spoedig mogelijk. 1) Brief voor opzending: N. s. no. 3266. 116 Oproeping bij eindiging vrijstelling. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters van 30 November 1915, afd. Dienstplicht, no. 420 L. Ik heb de eer U te verzoeken om wanneer U blijkt, dat een niet in werkelijken dienst zijnde landstormplichtige, behoorende tot een jaarklasse, die zich in werkelijken dienst bevindt, ophoudt te verkeeren in een der gevallen, welke grond opleveren om niet in werkelijken dienst te komen, hiervan kennis te geven aan den Commissaris der Koningin. Zoodra U daarna door den Commissaris der Koningin mededeeling is gedaan van het tijdstip, waarop en de plaats, waar de landstormplichtige voor den provinciale-adjudant moet verschijnen om in werkehjken dienst te worden gesteld, zal hij door U bij persoonlijke kennisgeving moeten worden opgeroepen. Voor zooveel noodig vestig ik er Uw aandacht op, dat het vorenstaande ook geldt ten aanzien van landstormphchtigen, die ophouden gevestigd te zijn elders dan in Nederland, Duitschland of België. In bedoelden zin geheve U echter niet te handelen ten aanzien van hen, die tot nader order buiten oproeping zijn gelaten omdat zij landstormphchtig zijn geworden tengevolge van een hun als militiephchtige verleende vrijstelling wegens kostwinnerschap of wegens persoonhjke onmisbaarheid. Voorshands wensch ik dezen als landstormplichtige buiten oproeping te laten, ook indien hun vrijstelling een einde neemt, en wel met het oog op den dienstplicht, die hun dan als militieplichtige wacht. Opgaven omtrent landstorm-vrijwilligers. 117 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 18 December 1915, afd. Dienstplicht, no. 133 L (Legerorders 1915, deel A, no. 129). Het is voorgekomen, dat een persoon, hoewel als vrijwilliger bij den landstorm dienende bij het V. M. A. K. 1), niettemin stond ingeschreven in -de registers voor den landstorm als dienstphchtige daarbij en als zoodanig werd opgeroepen om in werkehjken dienst te komen. Ten einde dergehjke onjuiste inschrijvingen en oproepingen te voorkomen, wordt bij dezen bepaald, dat de betrokken commandant ten aanzien van personen, die een vrijwillige verbintenis bij den landstorm hebben gesloten, aan den burgemeester hunner woonplaats een kennisgeving nopens de gesloten verbintenis toezendt, tenzij het geldt personen, die door hun verbintenis komen te behooren tot landstormafdeelingen. 2) De kennisgeving wordt, voor zoover mogehjk, ingericht overeenkomstig model II, behoorende bij de Landstorm-Instructie. Bij beëindiging of verbreking der verbintenis zendt de commandant een kennisgeving dienaangaande aan den burgemeester der gemeente, waar de betrokkene zich alsdan vestigt, of waar hij alsdan in den zin van art. 4 van het Landstorm-Besluit geacht moet worden gevestigd te zijn. Bedoelde kennisgeving wordt, voor zoover mogehjk, ingericht overeenkomstig model I, behoorende bij genoemde Instructie. 1) V. M. A. K. is een Terkorting voor Vrijwillig Militair Automobiel -Korps. ï) De vrijwilligers, behoorende tot ianistoTm-afdeelingen, worden, wanneer zij in aanmerking komen om als dienstplichtige van den landstorm in werkelijken dienst te komen, door middel van verbreking der verbintenis, in de positie van dienstplichtige overgebracht (zie circ. 17 Sept 1916, afd. Dienstplicht,- no. 290 L.) 118 Oproeping jaarklasse 1912, letters A—J. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog aan de Burgemeesters, van 24 December 1915, afd. Dienstplicht, no. 163 L. Ik heb de eer U mede te deelen, dat op een der eerste dagen van Februari 1916 in werkehjken dienst zullen moeten komen de landstormphchtigen der jaarklasse 1912, wier geslachtsnamen aanvangen met een der letters van A tot en met J, vcor zoover zij tot opkomst in werkehjken dienst gehouden zijn. Het juiste tijdstip en de plaats van opkomst zullen door den Commissaris der Koningin worden vastgesteld. U geheve ten aanzien van deze landstormphchtigen voor zooveel mogehjk te handelen naar de regelen, voor de oproeping en opkomst der jaarklasse 1914 aangegeven in mijn brief van 17 September 1915, afd. Dienstphcht, no. 290 L, en voor die der jaarklasse 1913 omschreven in mijn brief van 22 October 1915, afd. Dienstphcht, no. 333 L. Nopens de op te roepen landstormphchtigen, die verblijven in het door de Duitsche troepen bezette gebied van België, vestig ik, voer zooveel noodig, Uw aandacht op mijn circulaire van 25 November 1915, afd. Dienstphcht, no. 518 L. In den staat B, voor de in Februari plaats hebbende opkomst op tè maken, behoeven uiteraard alleen te worden vermeld de dienstplichtigen, wier namen aanvangen met een der letters van A tot en met J. Verkrijgbaar materieel: Pers. kennisgeving van bestemming. Mededeeling bestemming aan anderen burgemeester. Bekendmaking oproeping jaarklasse 1912. Oproepingsbrief, modél A, eerste geval. Idem, tweede „ Idem, derde „ Relaas van uitreiking. Brief voor opzending oproepingsbrieven voor dienstplichtigen in België. Staat van landstormplichtigen, model B. Stamboekblad, model G. Brief voor opzending staat B. staten B en O. N. S. no. 3257. N. S. no. 3258. N. S. no. 3271. N. S. no. 3234. N. S. no. 3235. N. S. no. 3236. N. S. no. 833. N. S. no. 3266. N. S. no. 3237. N. S. no. 3238. N. S. no. 3239. N. S. no. 3240. ALPHABETISCH REGISTER. BLADZ. BLADZ. Aanhangsel. Dienstduor 7, 8, 28 Zie Inschrijving. Dienstphcht. Aanmelding. Duur van den — . . 7, 8, 28 — van de landstormplichtigen Zie overigens de bijzondere der eerste uitbreidingswet . . 60 onderwerpen. Verplichting tot — van land- Dienstverlenging . . . . 14, 28 stormphchtigen, verblijvende in Doel. Duitschland of België 25, 70 — van de uitbreidingswetten . 3, 9 Achtergebleven landstormphchtigen Duur. 81, 95, ÏOOJ — van den dienstplicht . 7, 8, 28 Afdcelingcn. „. ... 3 Eindiging. Vrijwillige landstorm — 21, 22, 117 , , , . .. ,, _ 0 ao J 6 — van den landstormphcht 7, 8, 28 AfkeurinS. Geestelijken . . . . . 79, 99 Geldt — voor de mihtie ook voor den landstorm? . . .18 Geleiden. Geldt — voor den landstorm — van opkomende landstorm- ook voor de militie? . I . 18 phchtigen 80, 100 Aflossing. Gewapende landstorm. — van de landweer. Zie Landweer. Zie Landstorm. Alschriften. Herkeuring . . . . 17, 66 — van kennisgevingen . 81, 101 Hulptelegrafisten. . . . 89, 99 Afvoering .... 41, 66, 117 Indeeling .66,67,80,100 Automobiel-Korps .... 117 Opgaven omtrent de — . 111, 112 Autoriteit. Indië- i • j , , , Voorloopige vrijstelling van hen, — door wien de vordering tot r 6 J 6 ' oproeping geschiedt ... 72 die naar - vertrekken. .26,79,99 BelgiS. xr ■ v , ,. Landstorm-opkomst is geen — 22 Kennisgevingen aan dienstplich- v 6 tigen, in — verbhjvende . . 115 Zie ook In>^^- Bewijs van inschrijving. Insclirijving. Zie Kennisgevingen. ~ ^gevolge de wet van 11 Juni 1915 . . . . 5, 58, 59 Buitenland. ,, , , , — noodig van alle landstormVerblijf in het — . 23, 24, 70, 116 plichtigen, in de eerste uitbr.wet Zie ook België en Reiskosten. bedoeld 7 120 Alphabetisch register. Inschrijving. (Vervolg.) — krachtens de eerste uitbr.wet in de gewone registers ... 7 Idem van de jaarklasse 1916 .. 113 — van de jaarklasse 1914 71, 73, 91 — I „ „ 1913 71, 73, 91 — i „ „ 1912 96,103,104 — „ „ „ 1916 . . 113 — „ volgende jaar klassen . 13 Lijst van tijdstippen van — . 30 Noodzakelijkheid van — voor eventueele oproeping ... 5 Gegevens voor de — 7, 58, 91,103,108 Wijze van — .... 14 — op losse bladen 73, 93, 104, 113 Algemeene wenken omtrent de — ingevolge de wet van 31 Juli 1915 . 74 — van buitenslands wonenden 24 — van vrijwilligers . 22, 80, 100 De — moet altijd geschieden in de gemeente van vestiging . 16 — van 31- tot 40-jarigen zonder dienstphcht 9, 10 Regeling van de — bij militie en landweer 20 Zie ook Kennisgevingen. In schrij ving sblad. Model — . . . • 73, 77 Intrekking. — van de wet van 31 Juli 1915 15, 29 Jaarklasse. Tot welke — de landstormphchtige behoort . 64, 75 Jaarklassen, bij de uitbreiding van den landstorm betrokken . 6 Zie ook Inschrijving, Keuring en Oproeping. BLADZ. Kennisgevingen. — nopens aanmelding van landstormplichtigen der eerste uitbr.- wet 60 Inrichting van de — nopens inschrijving (model 3) . , . 90, Bij de — model 3 een mededeeling te voegen omtrent terugkeer uit het buitenland . . 70 j — nopens de keuring . . 63 — voor dienstplichtigen in België 115; Afschriften van — .81, 101, 115 Zie ook Oproeping. Keuring 16, 17 — van de jaarklasse 1915 54, 69 — I » 'n 1914 • 76 — 'i » » 1913 • 76 — I „ „ 1912 . 104 — ï „ „ 1916 . 113 — opgedragen aan keuringsraden 61 j Vaststehing van tijdstippen en plaatsen der — door Comm. der Kon. 63, 64 Wijze, van — .65 Verschijning voor anderen keuringsraad 64 \ Opgaven van den uitslag der — 66, 68 Zie ook Afkeuring en Ontslag. KeuringsbescUliking . . . .63 Keuringsbesluit .61 Keuringseischen ... 19, 21, 113 Keuringsregister. Model — '£;!S*B Opmaken van het — 16, 54, 76 Verzending van het — . 64, 67 Invulling van het — bij den keuringsraad 65 < Alphabetisch register. 121 BLADZ. BLADZ. Koloniën. Legerreserve. Voorloopige vrijstelling van hen, Vergrooting der — was het die naar de — vertrekken 26, 79, 99 aanvankelijke doel van het ontwerp der tweede uitbr.wet . 8 Kostwinners . . .79, 98, 108, 116 Lengte. Landstorm. Te Heine _ 28, 65, 79, 98 Bestemming van den - . . 4 Lichtingen. Eerste uitbreiding alleen bedoeld _ yan müitie en landweerj h% voor den gewapenden — . . 5 de eerste uitbreiding van den land- Eerste uitbreiding omvat ook storm betrokken . . . .6,59 ongeoef enden .' . . . . 7 Machtiging. Tweede uitbreiding geldt hoofd- _ tot oproeping van den land. zakelijk met-gedienden ... 8 storm 25, 35 Geldt afkeuring voor de militie mimn ook voor den —s ... 18 , , Geldt afkeuring voor de — ook Geldt afkeuring voor den — voor den iandst0rm? L . . 18 ook voor de militie? ... 18 „ ,,. , , . Geldt afkeuring voor den land- Zie verder de bijzondere onder- storm ook voor de —? . .18 werpen. ,, ... Munitie. Landstom-aldeelingen 21, 22, 117 Personen, werkzaam voor aan- Landstorm-keurings-beschikking . 63 maak van . . . . 79, 99 Landstorm-keurings-besluit . . 61 Matigen .... 81, 95, 100 T , . ,. Ongeschiktheid. Landstormphcht. ° Zie Afkeuring, Keuring, Lengte Eindi ging van den — voor hen, Ontslag die vallen onder de eerste uitbr.- rj Ongewapende landstorm. Zie Landstorm. Idem tweede uitbr.wet . . 8, 28 Ontslag. Landstormwet 33 „ „ i i 1A(i — wegens gebreken . . 17, 109 Verhouding van de uitbreidings- _ na afkeuring door den keu. wetten tot de — . . . 4 ringsraad . • . . 62, 66 Opmerking omtrent de Over- _ van geestelijken enz. . 79, 99 gangsbepaling der - ... 4 Zie ook Landstormplicht. Beteekenis van art. 4 der — 4 n. . Oorlog. Landweer. Opmerking omtrent art. 36 der Verlof van de — doel van de wet °- d- staat van — en beleg 5 tweede uitbreidingswet . . 3 Opgaven Tijd van vertrek met verlof van — ten behoeve van de inschrrj- de — .... :M ■ 10 ving . . . 58, 91, 103, 117 Alphabehsch register. 122 BLADZ. Opgaven. (Vervolg.) — omtrent de indeeling 111, 112 • Achterwege blijven van — model V . . . . 101, 109, 110 Zie verder de bijzondere onderwerpen. Oproeping. — van landstormplichtigen, bedoeld in de eerste uitbr.wet . 8 Idem tweede uitbr.wet 8, 9, 10 Vordering tot — ... 72 — van de jaarklasse 1915 . 78 — „ „ „ 1914 . 97 — „ „ „ 1913 . 110 — „ „ „ 1912 . 118 — van volgende jaarklassen .- 13 Volgorde van — der jaarklassen 23 — van geheele jaarklassen . 23 Regeling van de categorieën, die buiten de — vallen 23, 98 Wijze van — . 19, 97, 110, 115 Oproepingsbrief . 78, 82, 97 — van verhuisde landstormphchtigen 20 — van landstorm-vrijwilligers 21, 80, 100 Zie ook. . . . . 117 — van personen, in België verblijvende 115 — van personen, wier vrijstelling is geëindigd . •. . 116 Geestelijken behoeven aan een — niet te voldoen, zoolang op hun ontslagaanvraag niet is beslist 79, 99 Lijst van tijdstippen van — . 30 Zie ook Keuring en Vrijstelling. Posterijen en Telegrafie 89, 94, 99 Postspaarbank . 89, 99 BLADZ. Regeeringskinderen . . 88, 99, 110 Registers. Zie Afvoering en Inschrijving. Reiskosten. Tegemoetkoming in — . .105 Reserve. Vergrooting van de leger — was het aanvankelijke doel van het ontwerp der tweede uitbr.wet 8 Rijksopvoedingsgestichten . 88, 99, 110 Rijkspostspaarbank ... 89, 99 Roode Kruis . 79, 98 Staat van oorlog en beleg. Opmerking omtrent art. 36 der wet op den — .... 5 Stamboekblad . ... 80, 87, 101 Staten. — over te leggen bij opkomst 80, 85, 100, 117 Livxdling van die — . . 111 Sterkte — . . . . 60, 113 Sterkte-opgaven . . 60, 113 Stoomvaartuigen. Vrijstelling van personeel van — 98 Strekking. — der uitbreidingswetten . 3 Telegrafie. Vrijstelling van hulptelegrafisten 89, 99 Idem van tijdelijke opzichters der — enz 94, 99 Terugkeer. — uit het buitenland . 24, 70 Toewijzing. Zie Indeeling. Tuchtscholen ... 88, 99, 110 Alphabetisch register. BLADZ. Uitbreiding van den landstorm. Wet van 11 Juni 1915 tot —. 43 Bespreking van die wet . . 4 Wet van 31 Juli 1915 tot nadere — 45 Bespreking van die wet . . 8 Overzicht van de strekking dezer wetten 3 Uitvoering van de eerste uitbreidingswet .... 58, 59 Uitvoering van de tweede uitbreidingswet; zie de bijzondere onderwerpen. Uitstel van opkomst .... 27 Uitvoering. — van de eerste uitbreidingswet 58, 59 — van de tweede uitbreidingswet; zie de bijzondere onderwerpen. Verbintenis. Verbreken van de — bij den landstorm . . . 22, 80, 100, 117 Zie ook Vrijwilligers. Vergoeding. Zie Reiskosten. Verhuizing . 15, 16, 20, 64, 76, 111, 113 Verlenging. — van den duur van den dienstplicht 28 — van dienst bij militie en landweer 14 Verlof. — van de landweer doel van de tweede uitbr.wet .... 3 Tijdstippen van vertrek met — van de landweer .... 10 Vervoerbewijzen . . 80, 91, 100 Voorschrift dienstreizen . 80, 100 Vordering tot oproeping ... 72 123 BLADZ. Vrijstelling. — van opkomst. . 22, 78, 98 — van opkomst geldt nimmer voor altijd 16 — wegens verblijf in het buitenland 23, 24, 78, 98 Categorieën van vrijgestelden (art. 14 Landstorm-besluit) . . 47 — van personen, niet vallende onder art. 14 Landstorm-besluit (gemeentebelang) . . 51, 79, 98 — van de landstormplichtigen der eerste uitbreidingswet . . 92 — van oud-gedienden . . 98 — van te kleine personen 28,65,79,98 — van personen, die naar Indië vertrekken . . .26, 79, 100 — van kostwinners 79, 98, 108, 116 — van hulppersoneel voor ziekenverzorging .... 79, 98 — van personen, werkzaam voor munitie-aanmaak . . 79, 99 — van personeel van stoomvaartuigen 99 — van Regeeringskinderen enz. 88, 99, 110 — van personeel Rijkspostspaarbank, hulptelegrafisten enz. 89, 99 — van tijdelijke opzichters der telegrafie enz 94, 99 — van kantoorhouders van hulptelegraafkantoren enz. . . 110 — van geestelijken enz. . 79, 99 Oproeping van personen, wier — is geëindigd . . . .116 Zie ook Uitstel van opkomst. Vrijwilhgers. Verbintenis bij den landstorm door landstormphchtigen . 8 Inschrijving van — . 22, 80, 117 Alphabetisch register. 124 BLADZ. Vrijwilligers. (Vervolg.) Oproeping van — . 21, 80, 100 — bij het leger enz. zijn niet aan oproeping voor den landstorm onderworpen 79, 99 Keüringseischen voor — . . 21 Vrijwillige landstorm-afdeelingen 21, 22 — bij den landstorm worden geacht zich voortdurend in werkelijken dienst te bevinden . . 21 Werkelijke dienst. De landstorm-vrijwilliger wordt geacht zich voortdurend in — te bevinden 21 BLADZ. Wetten. Landstormwet .... 33 Wet van 11 Juni 1915 tot uitbreiding van den landstorm . 43 Wet van 31 Juli 1915 tot nadere uitbreiding van den landstorm . 45 Intrekking van deze wet . 14, 28 Overzicht van de uitbreidingswetten 3 Bespreking eerste uitbreidingswet ....... 4 Idem tweede uitbreidingswet . 8 Zieken. v Zie Achtergebleven landstormplichtigen.Ziekenverzorging. Hulppersoneel voor — . 79, 98