riBIG lUITSCIUNH ^ • Mishandelingen inzien en ondervonden in 5 Duitsche gevangenissen door ADOLFO GLUCKMANN Onderdaan der Argentijnsche Republiek Geïllustreerd en gedocumenteerd Meteen voorwoord van Prof. Hector Treub □ N.V. DRUKKERIJ „DE NIEUWE TIJD" AMSTERDAM □ KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 5475 1 MISDADIG DUITSCHLAND erf Misdadig Duitschland Mishandelingen gezien en ondervonden in 5 Duitsche gevangenissen DOOR ADOLFO GLUCKMANN Onderdaan der Argentijnsche Republiek GEÏLLUSTREERD en GEDOCUMENTEERD Met een voorwoord van Prof. HECTOR TREUB ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN AMSTERDAM N.V. DRUKKERIJ „DE NIEUWE TIJD" VOORREDE. De brochure van den Heer Gluckmann wil geen litteratuur zijn. Dat is ook niet noodig, daar dit werkje van grootere beteekenis is dan het product geboren uit den geest en de phantasie van een letterkundige. Het bevat voornamelijk feiten ; het verhaalt van dingen die door den auteur beleefd en gezien zijn. Gebeurtenissen en toestanden, geëigend om een keer te meer te demonstreeren wat men onder „Duitsch recht" te verstaan heeft, een keer te meer te bewijzen, dat deze uitdrukking niets anders is dan een „contradictio in terminis". De brochure geeft een beschrijving van het leven in de Duitsche gevangenissen; zij verhaalt ons de knevelarijen die de gevangenen, slecht gevoed en mishandeld, op den koop toe, te verduren hebben. Niet alleen worden zij mishandeld, maar er zijn er die zonder vorm van proces, eenvoudigweg vermoord worden door de gegalonneerde vertegenwoordigers van het brute geweld dat in Duitschland niet alleen het recht op den achtergrond drong, maar dat aan het recht zelfs geen schijn van realiteit meer gunt. De brochure verschijnt op het juiste tijdstip, daar zij ons in de gelegenheid stelt te voorzien wat, onder de duizenden Belgische slaven die thans naar Duitschland gedeporteerd zijn, zij die niet willen medewerken aan den ondergang van hun vaderland, zullen te lijden hebben. En daarom voornamelijk hoop ik, dat de brochure van den Heer Gluckmann overal zal gelezen worden. HECTOR TREUB. De lezer zij gerust! Uitgezonderd mijn familienaam is er niets Duitsch aan mij. Ik werd in Argentinië geboren uit ouders komende van Litauen (Rusland). Ik woonde in België toen dat land overvallen werd. Hoewel onderdaan van een land dat in geen enkel opzicht aan den oorlog deelneemt, heb ik me gedurende enkele maanden moeten laten trappen door de Duitsche hiel. Wanneer zal men te weten komen wat het zoo enorm groot aantal ongelukkige non-combattanten, slachtoffers van de Teutoonsche tirannie, te verduren heeft gehad? Men heeft het aantal van hen die gevangen hebben gezeten of nog zitten geschat op meer dan honderd duizend. Wie gruwt niet als hij denkt aan al dat onverdiende lijden ! Het is mijn lot geweest in de gevangenis te leven onder het schrikbewind, waaronder, tegen alle recht in, die ongelukkigen te leven hebben. Ik ben getuige geweest van droevige voorvallen en bewaar de herinnering aan smartelijke confidenties. Ik weet natuurlijk niet alles, maar wat ik gezien heb, maar wat ik vernomen heb, wat ik, voor mijn bescheiden deel, heb doorstaan, ik wil het U zoo eenvoudig mogelijk vertellen. Wil het mij niet ten kwade duiden zoo ik me een enkele maal, in de loop van mijn relaas, overgeef aan mijn verontwaardiging. Ik kan U slechts beloven oprecht te blijven ; verg niet van mij, dat ik doorloopend een onaandoenlijke kalmte zal bewaren ; dat kan ik niet. Na een verblijf van meerdere maanden in Spanje besloot ik naar België terug te keeren voor familieaangelegenheden. 8 Na van uit Barcelona vertrokken te zijn, stapte ik te Genua aan wal, reisde over Milaan, dwars door Zwitserland en overschreed de Duitsche grens op 17 Januari 191,6. Vanaf het oogenbl k dat ik mij in dat land bevond begonnen voor mij de moeilijkheden. Mijn papieren waren in orde en ik kon rekenen op de steun van de legatie en de consuls van mijn land. Ongelukkigerwijs had ik slechts een paspoort voor Duitschland kunnen bemachtigen en om gerechtigd te zijn het geanexeerde deel van België binnen te trekken moest ik een maand lang voortdurend stappen doen te Frankfort, Keulen, Coblenz en ten slotte te Berlijn. Ik geloof inderdaad dat mijn Argentijnsch burgerschap geen aanbeveling is geweest, alhoewel mijn land in het geheel niet aan den oorlog deelneemt. De Duitschers zijn niet onbekend met het feit, dat de sympathie in Argentinië uitgaat naar hun tegenstanders en in het bijzonder haar het heldhaftige en ongelukkige België. De Argentinieërs weten, dat hun consul te Dinant, een eerbiedwaardig grijsaard, op lafhartige wijze vermoord werd door de Duitsche horden, dat hun vlag vertrapt werd en door het slijk gehaald, dat het archief van het consulaat op straat werd geworpen. Onze schrijver Don Roberto Payró liet naar aanleiding van deze voorvallen een protest hooren, dat in de geheele Argentijnsche Republiek een weerklank vond. * .... Eindelijk vertrok *ik voorzien van een pas zoo snel mogelijk naar Brussel. Mijn hart kromp ineen toen 'k reisde door Verviers, Luik en Leuven, steden waaraan zulke tragische herinneringen verbonden zijn.... In de trein bevonden zich een aantal soldaten. Hun geestdrift was niet meer zoo fel als zij in 1914 deden voorkomen te bezitten. Zij spraken desalniettemin met vertrouwen over de verovering van Egypte, de spoedig te verwachten val van Saloniki en de dreigende opstand in Engelsch-Indië. Consulado General de la Repüblica Areèntina PASAPORTE. 9 Nadat ik op 17 Februari te Brussel was aangekomen liet ik me dadelijk inschrijven, zooals de Duitsche voorschriften dat vorderen en men overhandigde mij een legitimatie-kaart (personal ausweise). Nadat heel wat moeilijkheden overwonnen waren, was ik tegenover de machthebbende autoriteiten verantwoord, en ik dacht dat dus van dien kant althans, mijn rust verzekerd was. * * * Toen in den morgen van den 23sten, zes dagen na mijn aankomst in de Belgische hoofdstad, kwam een politieagent mij verzoeken me naar de Kommandatur te begeven. Ik ging er den zelfden dag, 's middags om drie uur, naar toe. Tegen vieren bracht men mij in een huis in een straat gelegen in de nabijheid van de St. Gudule. Het was een soort van dépendance van het hoofdbureau der Duitsche politie. Daar werd ik door vier politiebeambten daaronder de kapiteins Jeel en Adolph zorgvuldig gefouilleerd ; daarbij namen zij alles wat ik in mijn zakken droeg in beslag : stukken, particuliere brieven, geld, couranten en verder allerlei voorwerpen, zooals een tandenstoker, lucifers, potlooden. (Wat betreft het geld dat men mij nooit meer heeft willen teruggeven, geloof ik, dat men in plaats van „in beslag nemen" gevoegelijk „stelen" kan stellen; en de manier waarop de „operatie" plaats vond in een afgesloten particuliere woning maakt me geneigd het woord „berooving" te bezigen). Zonder ook maar de minste reden voor mijn arrestatie op te geven, noch ook te antwoorden op mijn protesten, deed men mij plaats nemen in een automobiel die voor de deur van de woning wachtte. Een agent in burgerkleeding bevond zich reeds in de wagen en toonde mij dat hij gewapend was. Ik werd gebracht naar de gevangenis van St. Gilles. Daar moest ik mij geheel uitkleeden ; men doorzocht 10 mijn kleeren met een uiterste zorgvuldigheid om zich te overtuigen, dat zij niets verdachts verborgen hielden. Maar vooral mijn schoenen mochten zich in een overgroote belangstelling van mijn nieuwe meesters verheugen. Zij waren zoo goed als nieuw ; dat verwekte een zekere onrust; zij konden wel eens een of ander document aan het oog onttrekken dat de glorie van Duitschland zou kunnen schaden.... Cel No. 55 werd me aangewezen. Zéér klein, een zeer hoog aangebracht raampje, een luikje in de deur dat Van buiten kon geopend worden. Het werd me al dadelijk benauwd in die bedompte ruimte. , Ik was dus in de greep der Duitschers ; ik wist zeer goed, dat, indien dat ongeluk een mensch overkomt, het voor hem buitengewoon moeilijk is zich uit die greep los te maken. Ik besloot in alle geval niet in stilte te lijden ; maar integendeel zonder ophouden te protesteeren, wat men ook mocht dOen, daar ik tot eiken prijs de beweegredenen voor mijn gevangenneming wilde leeren kennen. Ziehier het regime waaraan ik me te onderwerpen had ! Om 6 uur precies moest ik opstaan. Om 6 % ontving ik een weinig koffie zonder melk en zonder suiker en een stuk brood. Om 8 y2 uur kwam een onderofficier me met een spottende glimlach vragen hoe het ermee ging. Men begrijpt, dat ik hem niet erg vriendelijk te woord stond en dat ik zonder ophouden protesteerde. Hij gaf mij ten antwoord, dat hij aan mijn toestand niets veranderen kon en hij gaf mij de raad te schrijven aan de „Kommandatur". Om 9 uur kwam de beheerder van de cantine voorbij. Hij bood Duitsche Couranten te koop aan. Ik kocht er enkele, bij gebrek aan beter, voor de enkele marken die ■ mij door middel van een vriend uit de stad waren toegekomen.- Om 10% uur werd ik gebracht naar een binnenplaats om er wat lucht te scheppen. Iedere cel heeft zijn eigen 11 kleine binnenplaats, 10 vierkante meter groot en omringd door een hek. De bewaking was uiterst streng ; het was ondoenlijk met zijn buren te spreken of hun ook maar het geringste teeken te geven. Om 12 uur déjeuner. Een halve litler bouillon, enkele grammen vleesch van zeer slechte kwaliteit, een beetje wortelen of aardappelen, en twee glazen afschuwelijk bier. Om 6 uur middagmaal. Een bak koffie, wederom zonder suiker en melk, een homp brood, een stuk worst of kaas of ook een weinig koek. Men vergete daarbij niet, dat dit eten nog als vorstelijk gekenschetst moet worden, als ik het vergelijk met hetgeen me later in Aken werd voorgezet. Alles wordt door het luikje aangereikt. Het eetgerei blijft in de cel en de gevangene moet het onderhouden. • Wat vallen de middagen lang in de gevangenis ! Om den tijd te dooden las ik de eerste dagen de Duitsche bladen van a tot z en moest ik mij er mede tevreden stellen enkele waarheden te raden tusschen zoovele gekleurde of leugenachtige berichten. Ik moet erbij voegen dat mij na verloop van enkele dagen werd toegestaan eenige Fransche boeken te leenen uit de gevangenis-Bibliotheek. Om 9 uur werd het licht uitgedraaid; men moest dus naar bed gaan. Maar hoe moeilijk viel het me de slaap te pakken. Binnen zoowel als buiten de gevangenis, hoorde ik steeds door zware voetstappen, Duitsche schoenen die zwaar neer kwamen op den grond. En drie of vier keer gedurende den naeht werd het luikje geopend door een soldaat die het licht van zijn lantaarn naar mijn kant deed uitschijnen ten einde zich te vergewissen of ik er nog was. Hoe, in vredesnaam had ik kunnen ontkomen ! Daar ik preventief gevangen zat, had ik het recht te schrijven. En bijna eiken dag schreef ik een brief aan de Kommandatur, waarin ik er op aandrong de reden voor mijn arrestatie te vernemen. Tevens wenschte ik gemachtigd te 12 worden mij te wenden tot een lid van de Argentijnsche legatie te Brussel. Men nam niet eens de moeite me te antwoorden. Be bracht mijn rechten als onderdaan van een neutrale staat naar voren. Maar de uitdrukking j,recht der Neutralen" correspondeert in het Duitsch met geen enkele realiteit, wordt iéts vaags en wordt in het geheel niet begrepen. De onderofficier die elke morgen naar me kwam kijken haalde met een spottend gebaar zijn schouders op, zeide dat mijn geval zonder twijfel zeer ernstig was en voegde daaraan toe, dat ik misschien naar Duitschland gedeporteerd zou worden. In den grond maakte die snaak zich vroolijk over mij. Zijn praten verzwaarde mijn moreel lijden. Toen ik zag, dat ik niets bereikte met de gewone middelen, besloot ik van taktiek te veranderen. Inplaats van om de machtiging, mij met een lid van de legatie van mijn land in verbinding te stellen, te „vragen", begon ik die machtiging te „eischen" als een recht. Ik begon op de meest felle manier te protesteeren tegen de schandelijke behandeling die men mij deed ondergaan. Mijn brieven werden al heftiger.... ? Ten laatste, na twintig dagen in de cel te hebben doorgebracht had ik een zeker resultaat bereikt. Een soldaat kwam mij halen om me te brengen voor twee officieren van de Kommandatur. Het was me een opluchting, want, dacht ik, nu zal men mij vrijlaten of men zal me het motief voor mijn arrestatie doen kennen en in dat géval kan ik me verdedigen. Ik werd binnengelaten in een bureau. De twee officieren waren daar; toen ik binnen kwam nam één van hen achter een schrijfmachine plaats. Hun toon was autoritair maar correct; één van hen bood me zelfs een sigaar aan. Maar men had me alleen laten komen om zekere dreigende zinsneden uit mijn brieven toe te lichten, zinsneden die betrekking hadden op kwesties mijn land rakende. Ik merkte in antwoord op de mij gestelde vragen op, hoezeer de moord 13 op den Argentijnschen consul te Dinant en de behandeling van verscheidene van mijn landgenooten door de Duitschers, van invloed zouden kunnen zijn in een neutraal land waar de Duitsche belangensfeer groot is en waar 250.000 personen van Duitsche origine leven. Ik herhaalde mijn vraag om in staat gesteld te worden met den vertegenwoordiger van mijn land in contact te komen en ik drong er op aan mij te zeggen waarom ik in de gevangenis zat. Een van de officieren diende mij van antwoord en verzekerde mij, dat ik den volgenden dag een mededeeling zou ontvangen. Die mededeeling kwam niet, en ik bleef doorgaan uit alle macht te protesteeren.... Pas na 35 dagen kwam men mij mededeelen, dat ik den volgenden dag tegen zonsopgang gewekt zou worden en dat ik me klaar moest maken, daar men mij zou komen halen. Wat zou er met mij gebeuren ? Ik bracht een zeer onrustigen nacht door. Zou ik in vrijheid gesteld ? naar Holland uitgewezen?, naar een andere gevangenis overgebracht, of misschien eenvoudig weg gefusileerd worden ? Die laatste veronderstelling was nog zoo mal niet; alles is mogelijk als men de speelbal wordt van zulk een rechtspraak In alle geval scheen mijn invrijheidstelling niet bijstér waarschijnlijk, gezien het vroege uur waarop ik gereed moest zijn.... Den 28sten Maart voerde men mij vroeg in den morgen uit de gevangenis, teneinde me naar de Kommandatuur in de rue de la Loi te brengen, waar ik werd binnengeleid in een wachtkamer die speciaal voor gevangenen gereserveerd" was. Weldra verschenen daar slachtoffers van alle mogelijke leeftijd en stand. Het spreken was verboden, maar aangezien de soldaten zich onderling amuseerden en zich in het geheel niet met ons bemoeiden, werden er op fluisterende toon gesprekken gevoerd. Een ieder had het l over zijn eigen ellende. Vijf van de daar aanwezigen hadden het anti-Duitsch- 14 blad „La Libre Belgique" gelezen. Drie van hen waren veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, één tot achttien maanden en de laatste tot twee jaren. Een dame had nagelaten zich bij de nieuwe autoriteiten te doen inschrijven : vier maanden gevangenis. Twee jongelieden van 18 a 19 jaar kregen voor het feit, dat zij koper in hun bezit gehouden hadden zonder daarvan aangifte bij de Duitschers te doen, zes maanden gevangenis, gevolgd door interneering in een kamp tot aan het einde van den oorlog. Een jonge man had een kilo koper gekocht: drie maanden, gevolgd door interneering. Maar wat me vooral smartelijk aandeed, was het zien van een Engelschman van een jaar of dertig met een energiek en zelfbewust voorkomen, binnengeleid door vier agenten die hem op bijzonder ergelijke wijze stompten en door elkaar Schudden, hoewel hij niet de minste tegenstand bood. Ik weet niet welk misdrijf men hem ten laste legde; een misdrijf dat in de oogen der Duitschers ongetwijfeld zeer ernstig moet geweest zijn ; en ik weet niet welk lot hem te wachten stond mogelijk de dood ! Ik zag hem slechts vertrekken geboeid tusschen zijn vier beulen in, die hun revolvers getrokken hadden Na verscheidene uren in de Kommandatur gewacht te hebben, kwam men mij mededeelen dat ik zonder verwijl naar Ostende zou overgebracht worden teneinde aldaar door den krijgsraad gevonnisd te worden. In Ostende had ik voor den oorlog en gedurende de eerste maanden van de vijandelijkheden gewoond. Waarschijnlijk was het dus, dat men een of ander „delict" ontdekt had, een of andere handeling die men zou kunnen uitleggen als een vijandige daad tegen het groote Duitschland. In alle geval had ik me er op voor te bereiden tegenover buitengewoon strenge rechters te komen staan in genoemde plaats die in de zone der militaire operatie's ligt. * * * 15 Men zond mij dus naar Ostende. Ik kon daar ter plaatse constateeren, dat de Duitsche taal het van het Fransch gewonnen had wat betreft de straatnamen. Men had er jacht gemaakt op Fransche woorden die de overwinnaars zouden kunnen ergeren ; zoo zijn de woorden „compagnie" „frères" „maison" van de opschriften verdwenen. Wat wil men meer ? Nu zij de harten der bevolking niet vermogen te germaniseeren, germaniseeren zij wat hen daar buiten in handen valt. Op de Kommandatur had ik te maken met een zekere Wideburg,, een zeeofficier. Het was een groote kerel met lidteekens op het gezicht; zijn geheele persoonlijkheid getuigde van uitgesproken misdadigheid. Een echte bruut. Hij ontving mij met een nijdig en beleedigend air : „Ah ! daar hebben we de groote Gluckmann !" riep hij uit. Weer een die ons verkocht heeft aan de Engelsche honden ! Wij zullen met hem afrekenen en hem niet sparen !, en toen ik iets in het midden wilde brengen, snauwde hij me toe, dat ik voorloopig niets te beweren had en dat ik op staanden voet gevonnisd zou worden. Nadat mijn kleeren en mijn verdachte schoenen wederom aan een onderzoek onderworpen waren, bracht ik den nacht door in een cachot van de kazerne. Een onderofficier las me eerst het reglement voor waaraan gevangenen zich te onderwerpen hebben. Ik herinner mij er voornamelijk van, dat men, als er een officier langs kwam moest opstaan, zich in de militaire houding stellen, geen vin meer mocht verroeren en zich zoo stram mogelijk moest houden. Ah ! wat een charmante menschen ! welk een toewijding aan dat verrukkelijke militarisme, vrucht van een bovenmenschelijke „Kultur". Zelfs de Belgische en Fransche civiele gevangenen wil men het inprenten en voor wat mezelf, Argentijnsch onderdaan, betreft, ook ik werd in de gelegenheid gesteld er van te profiteeren ! Ik moet bekennen, » dat het me moeilijk viel de beweging uit te voeren met het vereischte automatisme en de gangbare stramheid 16 Geloof me, waarde lezer, dat is nog zoo gemakkey'k niet! Het uur om voor den krijgsraad te verschijnen had geslagen maar nog steeds wist ik niet van welke „misdaad" men mij beschuldigde. Vooraf hoorde ik enkele personen veröordeelen tot drie maanden gevangenisstraf, omdat zij aan een landbouwer die zonder paspoort uit Holland was gekomen, kwartier hadden gegeven. Toen was het mijn beurt. In hoofdzaak zeide men mij het volgende : „Toen gij in Ostende woonde zijt gij meerdere malen naar Holland en naar landen die in oorlog met Duitschland zijn, te weten naar Enge and en Frankrijk, gereisd. Wij weten dat gij een aantal brieven bezorgd hebt in die twee landen. Zeg ons wie ge daarmede van dienst zijt geweest. Wij zullen U verantwoordelijk houden voor Uw bekentenissen". Ik merkte op, dat ik voor eigen zaken gereisd had en dat ik voorzien was van paspoorten die geheel in orde waren en afgegeven door de Duitsche Autoriteiten. En zoo ik al diensten aan bekenden bewezen had door hun brieven in den vreemde te bezorgen, dan had ik die in alle geval aan de Duitsche wachtposten aan de grens getoond. Ik geloof overigens, dat „neutralen" niet gehouden zijn van al hun daden rekenschap te geven en ik zie niet in hoe men mij beschuldigen kan van daden van vijandschap tegenover Duitschland. De president merkte op, dat ik Engelsche couranten medegenomen had naar Ostende en dat ik alleen al daarom tot den doodstraf zou kunnen veroordeeld worden. „Het is waar", antwoordde ik, „dat ik hier meermalen terugkwam met Engelsche couranten en ik zal U zeggen waarom ik dat deed : De kolonel von Bernuth was toentertijd commandant van de stad Ostende. Toen ik hem om een paspoort voor Holland verzocht, vroeg hij mij enkele Duitsche couranten mee terug te brengen. In October 1914 kon men die in Ostende niet krijgen. „Zeker, dat zal ik met plezier doen", zeide ik toen tot den Kolonel, „ik kan U zelfs wel Engelsche couranten bezorgen, zoo ge dat wenscht". Hij antwoordde mij, dat hij 17 nieuwsgierig was eens te zien wat die „varkens" van Engelschen beweerden. Ik deelde toen aan den Heer von Bernuth mede, dat ik hem Duitsche en Engelsche couranten vanuit Vlissingen mee terug zou brengen, maar dat hij me van dienst kon zijn door mij een 'geschreven machtiging te verstrekken'. Hij gaf mij er een. „Zoodoende", zeide ik aan den president van den krijgsraad, „kon Kolonel von Bernuth in die tijden Engelsche couranten lezen.... en ik ook. Wat deze zaak betreft, dient gij U niet tot mij, maar tot den Kolonel von Bernuth te wenden. Aan den anderen kant verlang ik de teruggave van de bescheiden, die mij op een manier, die ik als onwettig kwalificeer, op de Kommandatur te Brussel zijn afgenomen. Verder moet ik enkele stukken bij elkaar zoeken teneinde me met goed gevolg te kunnen verdedigen. Hoe kwam ik er bij dit te vragen ? De Duitsche „rechtspraak" bekommert er zich weinig om of hij die veroordeeld wordt vooraf de gelegenheid heeft bewijzen ter zijner rechtvaardiging bijeen te brengen !) Ik had bij gelegenheid een scherpe toespeling gemaakt op het vermoorden van den Argentijnsche consul te Dinant en tevens op de moord gepleegd op een jongmensch uit Buenos-Ayres die zich te Eecloo ophield. De toon van mijn opmerkingen in dezen was vrij heftig geweest, 't Is niet altijd mogelijk zijn kalmte te bewaren. Het einde van de geschiedenis was, dat men mij schuldig verklaarde aan het doen van stappen die een vijandige tendenz tegen Duitschland insloten en van onbeschaamd optreden tegenover den krijgsraad. „Maar omdat wij welwillend gestemd zijn", verklaarde de president, „veroordeelen wij U slechts tot twee maanden gevangenisstraf: wij zullen er de dagen die U in preventieve hechtenis hebt doorgebracht vanaf trekken. In alle geval zal de hoogere autoriteit nog een definitieve beslissing in Uw geval nemen". Op mijn verzoek stemde de krijgsraad er in toe, dat ik 2 18 naar mijn domicilie in de stad geleid werd teneinde schoon ondergoed aan te doen. (Ik merk op dat ik, sedert mijn arrestatie, niet in de gelegenheid was geweest een schoon overhemd noch schoone sokken aan te doen) en als laatste „gunst" gaf hij me verlof twee brieven te schrijven, de één aan den gezant van Argentinië te Brussel en de ander aan mijn ouders te Buenos-Ayres. (Ik moet hieraan toevoegen, dat deze twee brieven nooit hun bestemming bereikt hebben. Verderop zal ik op deze zaak terugkomen). Ik werd ontboden op het bureau van den president van den krijgsraad en vernam daar, dat Ik naar Duitschland zou gezonden worden. Voordat ik die aangename mededeeling ontving, moest ik een oogenblik wachten en was toen getuige van een telefonische melding van mijn „rechter" aan een staf-officier van Admiraal von Schröder. Ziehier in hoofdzaak wat ik vernam. „Onze soldaten hebben zooeven drie Belgische individuën hier ter stede gearresteerd, verdacht van de poging een brug te doen springen. Ongetwijfeld zijn onze bewijzen weinig doorslaand ; maar wij moeten ons door de bevolking doen vreezen. Morgen zal ik het vonnis vellen; de drie Belgen zullen ter dood veroordeeld en zonder verwijl gefusilleerd worden, 't Is misschien wreed, maar 't is noodzakelijk". Ziedaar dus drie ongelukkigen die naar alle waarschijnlijkheid niets op hun geweten hadden en die men zoo maar even in de gauwigheid fusilleerde. Van vier andere Belgen weet ik, dat zij terechtgesteld werden tengevolge van een zelfde soort beschuldiging Indien de telefoon- *of telegraaflijnen zijn doorgesneden, of een dergelijk misdrijf heeft plaats gehad, dan arresteeren soldaten, die somtijds dan nog dronken zijn, een of andere willekeurige Belg en de Duitsche „justitie" is dan gauw klaar met het uitspreken van een doodvonnis. Voldoende is reeds, dat men iemand als spion verdenkt of een persoonlijke wrok koestert.... 19 Op deze manier terroriseert men de bevolking en worden zoovele onschuldigen op verfoeilijke wijze opgeofferd. Wat de permissie betreft om me naar mijn domicilie te begeven teneinde me te verschoonen, de ignobele Widebrugg, van wie ik reeds gesproken heb, stond mij niet toe daar gebruik van te maken. Daardoor ontstond er tusschen mij en dat individu een vrij heftige twist. Hij voegde mij de meest beschuldigende woorden toe en smeet me dè deur van zijn bureau uit. (Mijn verblijf in Ostende, „de koningin der badplaatsen", duurde deze keer in het geheel negen dagen). Van daaruit werd ik naar Brugge gezonden. Men bracht mij naar de Kommandatur waar men mij opsloot in een kelder die geen ander meubilair bevatte dan een armzalige stroozak ; er heerschte een stank, waarvan men! dreigde te stikken. Ik protesteerde dadelijk uit alle macht. De officier die mijn klacht in ontvangst nam, verzocht mij een weinig geduld te oefenen, terwijl hij me zeide, dat ik naar de stadsgevangenis zou overgebracht worden. In aïwachting, daarvan leed ' ik allerverschrikkelijkst door het verblijf in een zoo weerzinwekkende kelder en ik verzeker U, dat ik de dood verkozen zou hebben boven het leven van ook maar één enkele dag in dat hol; gelukkig bracht men mij na een half uur naar de gevangenis. Mijn cel (No. 32) had ongeveer hetzelfde aanzien als die in St. Gilles en de voeding was er prcies op de zelfde manier geregeld. De „Gerichtsofficier" Hecke was een tweede Widebrugg. Men vreesde hem ten zeerste en hij deed het straffen regenen. Hij wilde mij niet eens te woord staan. Hij liet me antwoorden, dat het niet de moeite waard was daar ik toch binnen korten tijd naar Duitschland zou gezonden worden. Den 19den April liet men mij weten dat mijn vertrek bepaald was op den volgenden dag, en tegelijkertijd deelde men mij mede, dat Admiraal von Schröder, de moordenaar van Kapitein Fryatt, na mijn vonnis bekrachtigd te hebben, had goed gevonden, er nog zeven dagen aan toe te voegen. • Op dezen dag, na 57 dagen in de gevangenis te hebben 20 vertoefd, kon ik me, door toedoen van een Belgische pleegzuster, eindelijk verschoonen. Men zond mij vanaf Brugge niet direct naar Duitsehland. Ik moest één dag overblijven in Gent. Ik wilde van die gelegenheid profiteeren om me met den Argentijnschen Consul in die stad in verbinding te stellen, maar die poging faalde. Voordat ik in den trein kon plaats nemen moest ik een geheelen dag wachten in een zaal van het station St. Pierre, die speciaal was ingericht voor gevangenen wier straftijd om was en die naar huis terugkeerden, alsook voor hen die naar Duitschland moesten vertrekken, teneinde daar hun staf te ondergaan. O! wat een beklagenswaardige aanblik die vrouwen en mannen wier leeftijd en stand verschilden, maar die allen meer of minder zwaar te lijden hadden van de discipelen der „Kultur". Een dame uit Brussel, die geen paspoort had kunnen krijgen om haar familie te Gent te bezoeken, was er toch te voet heen gegaan. Zij had daarvoor vijftien dagen gevangenisstraf ondergaan en moest zich oogenblikkelijk gaan melden bij de Kommandatur te Brussel, waar haar ongetwijfeld een nieuw lijden zou worden opgelegd. Een arme vrouw van Kortrijk, Marie P. was in het bezit gevonden van een brief van een vriendin te Ostende die, daar zij ernstig ziek was, haar eenigst kind aan haar ziekbed riep. Voor het feit dat zij deze wanhopige brief had bewaard kreeg de ongelukkige 10 maanden gevangenisstraf ; daarbij was zij, als om de beker van haar lijden vol temaken, zonder berichten van haar man, die als soldaat aan het front stond; en zij had in Kortrijk haar drie jonge kinderen en haar oude moeder moeten achterlaten. Ge zult licht begrijpen dat het slachtoffer ziek was en van een bleekheid en magerte om medelijden te hebben. Twee jonge lieden van 19 a 20 jaar waren tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat zij koper in hun bezit hadden zonder daarvan aangifte te doen. Een Gentsch ingezetene M. Sirjacob en zijn zoon moesten 21 respectievelijk een straf van een jaar en zes maanden gevangenis in Duitschland ondergaan daar zij verzuimd hadden aangifte te doen bij de autorite ten van een klein vaatje wijn. Henri Krul, 15 jaar, van Russische nationaliteit en H. Sternberg, 16 jaar, van Roemeensche nationaliteit woonden te Antwerpen bij hun ouders. De laatsten waren door den oorlog tot armoede vervallen. De twee knapen besloten niet langer hun ouders tot last te zijn en naar Holland te gaan teneinde daar hun brood te verdienen. Zij waren niet in staat de vijftien mark, noodig voor het aanschaffen van een paspoort, te betalen. Zij dachten dat hun jeugdigen4 leeftijd het hen gemakke ijk zou maken de grens over te sluipen.Maar hun poging mislukte en zij werden gearresteerd. Men sloot hen in de gevangenis op, en hoorde hen uit. Zij namen hun toevlucht tot een leugen, en verzekerden dat zij uit Holland gekomen waren in een wagen van een groenteboer en dat zij naar dit land en hun ouders wilden terug keeren. De Duitschers geloofden daar niets van. De twee knapen werden gescheiden, gebrutaliseerd en op een minimaal rantsoen gesteld. Maar zij bleven bij hun verklaringen. Tenslotte sloeg een bruut de jongste tot bloedens toe en onder de bedreiging van een bajonet die men hem voorhield bekende de jongen alles. Een officier begaf zich toen naar de cel van den anderen knaap, de Roemeen, van een nationaliteit, die dus toentertijd nog „neutraal" was en ranselde hem zoodanig, volgens Duitsche methode, dat de gevangene gewond werd : „Nu weten we alles ; het varken van een Rus heeft alles bekend. Je woont in Antwerpen bij je ouders, die en die straat en dat nummer". Men dacht er niet aan de twee knapen naar hun familie terug te sturen. En toch, wat hadden zij tenslotte voor kwaad gedaan, zij waren nog zoo jong, zij hadden niet de bedoeling Duitschland te benadeelen, zij bezaten geen enkel cómpromiteerend stuk. Desalniettemin moesten zij zes lange weken achtereen van de eene gevangenis naar de andere trekken ten prooi aan de mishandelingen der militairen. 22 Een professor vari de Gentsche Hoogeschool, moest naar Duitschland vertrekken zonder dat men hem iets positiefs te verwijten had; hij werd eenvoudig als een politieke gevangene beschouwd, omdat van hem bekend was, dat hij niet van Duitschers hield ; maar wie, in vredesnaam, kan wel van hen houden ? Hij vertrok vöor onbepaalden tijd, maar hoewel hij groot verdriet had, dat hij de zijnen moest verlaten, toch was hij aan den anderen kant er trots op, dat hij voor zijn vaderland leed. Hij deelde mij ontzettende bijzonderheden mede van het schrikbewind dat te Gent werkte, over de ontoereikende ruimte in de gevangenissen, over de noodzakelijkheid waarin de Duitschers verkeerden zelfs kelders te gebruiken om hun arrestanten in op te sluiten, over het groote aantal burgers die men dagelijksch naar Duitschland zond. Wanneer zal eindelijk het gezegende uur slaan waarop zoovele onschuldigen--bevrijd zullen worden van het juk der Teutoonsche barbaren ? Eenige Duitsche matrozen, veroordeeld tot straffen vari- | eerende tusschen vier maanden en een jaar gevangenis, wegens insubordinatie, waren op weg naar Keulen. Het waren anti-militaristen.... Er zijn een groot aantal Duitsche, soldaten die niets voor hun land voelen, die het met tegenzin dienen. Anderen plegen verzet. Duizenden van hen zitten in Keulen gevangen. * * .... .. Men schreef 21 April. De trein bracht me naar Duitschland. Een groote somberheid kwam over me. Mijn straftijd moest, volgens het tegen mij uitgesproken vonnis, binnen negen dagen eindigen. Maar ik besefte maar al te goed, dat de Duitschers me niet zoo spoedig zouden loslaten. Men zou wel een voorwendsel vinden om me daar vast te houden, daar, in het land der Barbaren. En had men zelfs wel een voorwendsel noodig ? Hun luim, de behoefte om te doen lijden, de satisfactie zich te wreken op iemand die het hoofd niet voor hen boog, dat waren 23 al meer dan voldoende redenen om mijn lot met vrees tegemoet te gaan En wat mijn lijden zoo zwaar maakte, het was 't feit dat ik mij zoo ongelukkig gevoelde door de voortdurende aanwezigheid van die wilden in uniform, onder hun onmiddellijke bewaking, aan hen overgeleverd, onder bedreiging van hun wapens. Ik was moe en ziek van het verblijf in de diverse gevangenissen ; ik had er al met vier kennis gemaakt Wat zou ik in de vijfde te verduren hebben ? Tenslotte arriveerden wij aan het station te Aken. Alle civiele gevangenen stijgen uit. Wij zijn op de plaats van bestemming aangekomen. De Duitsche soldaten en matrozen, veroordeeld wegens insubordinatie, blijven in den trein, daar zij naar Keulen moeten doorreizen. Zij zenden ons een vrienschappelijke groet na, terwijl zij ons een goede afloop toewenschen ; ondertussehen had men ons op het perron reeds in rijen opgesteld. y...Het vorderde betrekkelijk veel tijd om van het station naar de gevangenis te komen. Daar het nog geen zes uur in den morgen was waren er natuurlijk weinig menschen op straat. Toch konden wij op meer dan één gezicht vijandschap lezen; wij hoorden opmerkingen als daar zijn: ,,'t Zijn Belgische spionnen ; door toedoen van die menschen duurt de oorlog zoo lang !" „Als het Engelschen waren zouden wij hen afranselen !" en daarbij enkele scheldwoorden; het meest gebruikte was wel: „Schweinhund". Ik geloof niet dat dit woord in een andere taal is over te brengen. Het is een eigenaardige term die tegelijkertijd wil aanduiden de kruipende serviliteit van een hond en de vuilheid en vadsigheid van een varken. Eigenaardig product van Duitsche bodem, had dit woord nergens anders dan onder die menschen geboren kunnen worden ; het kan alleen onder hen gebruikt worden en slaat slechts op hen zeiven. Voor ons had het geen beteekenis, wij zijn van een ander ras. De gevangenis van Aken is een „Kolossal" gebouw in rooden steen opgetrokken, 24 wel zeer Duitsch van stijl en met enorme deuren.... Men vertrouwde ons toe aan drie bewakers; zij begonnen, ons met een halve meter tusschenruimte op te stellen langs de muur en met het gelaat daarnaar toegewend. Eèn van de bewakers hield de volgende toespraak : „Het is verboden het hoofd om te draaien ; men mag niet spreken ; men moet zijn zakken leegen in de hoeden en petten die men op den grond moet plaatsen. Daarna moeten de gevangenen onbeweeglijk staan blijven met het gezicht naar den muur gekeerd tot dat zij een order krijgen". Maar daar deze vriendelijke uiteenzetting in het Duitsch gegeven werd, konden slechts de Gentsche professor en ik haar begrijpen. * * De manier waarop men ons ontving deed ons begrijpen} dat een gevangenis op Duitsch grondgebied nog iets anders is dan een dergelijke inrichting in het geanexeerde België en dat ons een nog grooter lijden te wachten stond. Wij werden'ingeschreven, daarna fouilleerde men ons. Het was niet de eerste keer dat ik een dergelijk onderzoek ondergaan moest. Ik begon eraan te wennen. Al dien tijd moesten wij in dezelfde houding blijven staan, met het gezicht naar dep muur. Men sloot ons daarna ieder afzonderlijk in een cel op. De mijne was van een weerzinwekkende vuilheid. Een ijzeren bed met een stroozak ; geen lakens ; geen stoel ; het vertrek was zoo klein dat ik nog geen twee passen kon doen. Gij zult begrijpen dat dit niet in mijn smaak viel en dat ik dadelijk reclameerde tegenover den eersten den besten bewaker, die ik zag. Ik deed hem opmerken dat ik onderdaan van een „neutrale" Staat was en dat ik gewoon was aan meer comfort. Ik vroeg den directeur te spreken. De bewaker antwoordde, dat het niet gemakkelijk was om dezen te spreken te krijgen maar ik moest maar geduld hebben, want ik zou zeker niet langen tijd in deze eel blijven. 25 Tegen zeven uur bracht men ons mager ontbijt: een halve liter koffie en twee boterhammen. O ! maar gij kunt U van die boterhammen geen voorstelling maken! Zij waren zeer klein en buitengewoon dun ; men kon ze nooit zoo dun gemaakt hebben, als men daarvoor niet een speciaal toestel gebruikt had. Het brood was allerverschrikkelijkst, van nog slechtere, kwaliteit dan hetgeen men aan de paarden in vredestijd geeft. Het viel moeilijk uit te maken uit welk soort meel men dit brood gebakken had. In alle geval was er een zekere hoeveelheid stroo in. Wat de koffie betreft, het was een of andere zwarte vloeistof; natuurlijk zonder suiker. Na deze „maaltijd" had ik nog meer honger dan vóór dien tijd. En dit ontbijt sterkte wel niet mijn organen, maar dan toch mijn overtuiging dat er een periode van honger voor ons was aangebroken en dat het gevangenisleven zwaarder dan ooit voor ons zou worden. Tot 's middags toe werd het een wachten' dat buitengewoon lang viel en somber was. Eindelijk, bracht men ons het déjeuner dat bestond uit vier a vijf aardappelen en een halve liter soep met azijn. Men zal begrijpen hoe hongerig ik was. En toch, na de eerste hap moest ik deze vreemden hutspot laten staan, zoo zonderling was de smaak. Wat de aardappelen betreft, zij waren van de allerslechtste kwaliteit en twee ervan waren voor de helft bedorven. Toch at ik ze op, bij gebrek aan beter. Om een uur liet men mij eindelijk uit de ellendige cel treden. Wederom werd ik van top tot teen aan een onderzoek onderworpen. Ik moest zelfs mijn mond zoo wijd mogelijk openen, opdat men er zich van zou kunnen overtuigen dat ik daarin niets gevaarlijks verborgen hield. Ik werd in de gelegenheid gesteld een warm bad te nemen. Dat was de eerste keer na 59 dagen. Men nam mij het ondergoed dat me door de pleegzuster in Brugge verstrekt was af, en voorzag me van gevangenisondergoed. Maar men wilde tevens dat ik me van mijn bovenkleeren zou ontdoen 26 en kleeren van de inrichting zou aantrekken waarin men geheel het voorkomen van een galeiboef heeft. Daartegen verzette ik me echter met alle energie die me nog restte en ik verklaarde daarbij, dat ik, als „onderdaan van een neutrale staat" die uiterste vernedering niet wenschte te ondergaan. Na het "bad werd ik met zes of zeven andere gevangenen samen gebracht en men voorzag ons ieder van een handdoek, een kussensloop, twee dekens, een geruite overdeken. Daarna werden wij geleid naar de werkzaal no. 7. In deze zaal die zeer ruim was, bevonden zich een zestigtal gevangenen ; er waren 14 tafels aan elk waarvan drie, vier of vijf ongelukkigen zaten; de vensters waren door middel van kalk ondoorzichtbaar gemaakt. Men behoefde slechts een blik op die verzameling menschen te werpen om overtuigd te worden, dat zich hier bij het moreele lijden ook nog het physieke lijden gevoegd had : de buitengewone vuilheid en de sombere droefgeestigheid van de gezichten spraken maar al te duidelijk van de nieuwe soort foltering die door de „boches" Was uitgedacht namelijk : menschen met een leegen maag en die hongerlijden, laten wejken. De zaal stond onder controle van verscheidene bewakers die elkander aflosten. Onder hen kwamen enkele goedgezinden voor, maar ook bruten, beulen en zelfs (in den loop van dit relaas zal ik het bewijzen) een echte moordenaar. De arbeid die verricht moest worden was verschillend. In onze zaal maakte men kleine doosjes voor geneesmiddelen, haakjes voor corsetten en vooral.... ontwarde men er kluwens touw voor de Duitsche Koninklijke Posterijen. Men installeerde ons in die zaal en wees aan ieder van ons een kastje aan waarin zich een kom, een bord, een lepel, een vork en een mes bevonden. Men gaf ons de volgende orders (natuurlijk in het Duitsch): Het is verboden met zijn buurman te praten, achter zich te kijken of van plaats te veranderen. 27 Men moet aan het werk blijven totdat de opzichter order geeft om op te houden. Degene die deze orders overtreedt, zal in een afzonderlijke cel worden opgesloten en zijn rantsoen aan voedsel zal ingekort worden. Dit laatste dreigement was wel het summum van wreedheid. Zoo hongerde men dus onschuldigen uit, dwong hen te werken en ingeval er inbreuk gemaakt werd op het reglement, liet men hen nog meer door de honger lijden. Om zes uur bracht men een groote ketel de zaal binnen waarin ongeveer 50 liter van een roodachtig' en warm vocht dat men „tomatensoep" gedoopt had, misschien naar aanleiding van de kleur. Het was een zonderling brouwsel waarin blaren van allerlei planten dreven en zelfs afval van aardappelen. Behalve deze soep ontving men dan tevens nog een boterham van het zelfde formaat als die men 's morgens gegeven had. Om 6 y2 uur precies moest men naar bed. Het meerendeel van mijn medeslachtoffers was ondergebracht in een gemeenschappelijke slaapzaal die bewaakt werd door een gewapenden opzichter. Mij werd aangewezen een aparte cel van acht kubieke ntter. De volgende dag om 5 uur reveille. Men moest zich onmiddellijk aan den arbeid begeven in afwachting van de „koffie" en de twee „boterhammen", volgens model, die later werden uitgedeeld. Tegen 9 uur zeide men ons dat wij ons moesten „Fertig machen zum spazieren" wat beteekende, dat het werk moest gestaakt worden, dat men zijn werkpak moest uittrekken en dat van een galeiboef aantrekken, dat de wandeling een aanvang ging nemen. Ik dacht eerst dat het hier werkelijk ging om een echte wandeling in de binnenplaats en dat men er de vrijheid zou hebben enkele woorden met elkander te verwisselen. Hoezeer vergiste ik me ! Men oordeele. Wij werden op een afstand van 50 centimeter achter elkaar geplaatst om een rond grasperk en men liet ons daar gedurende een ha^f uur 28 omheen loopen. Een gewapende opzichter commandeerde deze marsch ; hij werd bijgestaan door een soldaat met de bajonet op het geweer. Deze lichaamsbeweging had tot resultaat dat zij, die een krachtig gestel hadden nog hongeriger werden 5 en het lag dan ook ongetwijfeld in de bedoeling der barbaren, om op deze manier de marteling van den honger nog grooter te maken. Maar hoe is het mogelijk dat .men zoo wreed, dat men zoo duivelsch kan zijn, om deze exercitie van een half uur te bevelen aan menschen met zwakke gestellen, aan zieken, aan grijsaards ? En ik heb gezien dat de bewakers Grassmann, Zimmermann en enkele anderen met de vuist en de sleutelbossen hen, die niet vlug genoeg, konden loopen, sloegen. Ik moet U thans het systeem van de sleutelbossen zooals die in de Duitsche gevangenissen in zwang zijn, verklaren. Zoo'n sleutelbos bestaat uit een cylinder van massief ijzer, ongeveer vijf centimeter lang en twee centimeter in doorsnee ; vier gleuven zijn uitgespaard en daarin passen de ringen van vier lange sleutels die om de cylinder heen kunnen draaien. De bewaker kon, zoo hij de vier sleutels in één hand nam, met de zware cylinder als met een hamer slaan. Een grijsaard van Belgische nationaliteit, genaamd Forest, was niet 'meer in staat aan de exercitie, die in de plaats trad voor een wandeling, deel te nemen zoozeer was hij verzwakt. Toch moest hij aan de gegeven order gehoorzamen en men snauwde hem die order nogmaals toe, men schudde hem door elkaar. Op een zekeren dag kon de ongelukkige niet meer en bleef hij staan. Toen gebeurde het, dat een bruut van een bewaker, met name Wittvelt buiten zichzelven van drift, hem met de sleutelbos een slag toediende, zoo hevig, dat de arme oude man wankelde en viel Hij moest naar bed gebracht worden en stierf kort daarop. Die daad van misdadige beestachtigheid had enkele dagen voor mijn aankomst in de gevangenis te Aken plaats en 29 kan gecontroleerd woraen aoor ae gcLiugeius van ecu gruui aantal neutrale, Fransche en Belgische gevangenen van wie ik de namen kan noemen. .... In de werkzaal wachtte men er zich wel voor, indien ; de bewaker er éen van de soort van Zimmermann of Grass\ mann was, meer dan strikt noodzakelijk te bewegen en ik kan U verzekeren dat er niemand was die het hoofd omwendde Altijd zal het beeld me voor den geest blijven, van een verkouden Belgische gevangene en die alle mogelijke moeite deed om zijn hoesten, dat hem een straf op den hals zou kunnen halen, te onderdrukken. Eén ding, maar ook slechts één enkel ding was er waarvoor ik de administatie van de gevangenis moet prijzen. Men kon van tijd tot tijd een douche nemen en zich elke week verschoonen. * * * Ik had een reclame ingediend bij een van de opzichters in zake werk dat ik niet wenschte te verrichten. Ik wilde geen kluwen ontwarren voor de „roi de Prusse". En dat nog des te minder waar die kluwens afschuwwekkend vuil waren. Men bedierf zijn vingers met die onzinnige arbeid en men zat voortdurend in een kleine stofwolk wat zeer gevaarlijk voor de gezondheid was. Ik werd ontboden bij den chef-opzichter Muller. Hij ontving mij op de meest onhebbelijke manier en zeide : „Wat heeft U U nu in het hoofd gehaald? Waarom hebt ge verzocht den directeur te storen?" Ik legde hem uit, dat ik, zijnde van neutrale nationaliteit, wenschte te worden vrijgesteld van het werken. Hij antwoordde mij, dat hij zich met dergelijke overwegingen niet kon inlaten en dat iedereen in de gevangenis op denzelfden voet behandeld werd. Nu werd ik op mijn beurt dan toch' ook driftig en ik verklaarde, dat ik niet wenschte te arbeiden onder zulke condities en dat ik overigens der directeur zelf wenschte te spreken en niet iemand die tegen- 30 over mij een toon aansloeg alsof hij een bandiet voor zich had. Merkwaardig genoeg werd Müller, toen hij zag dat ik me niet voor hem boog, een beetje vriendelijker. „Ik merk wel dat de gevangenis U niet erg bevalt. Enfin, heb geduld en sla niet door. Ik zal den directeur over U spreken, die, U als Uw beurt gekomen is zal te woord staan. Ik vóór mij heb niets tegqn U en ik houd van Uw land dat ik van vroeger een weinig ken. Ik heb gevaren en ik ben daar meerdere malen geweest; men heeft er veel sympathie voor Duitschland". Ik achtte het nutteloos die laatste uitspraak tegen te spreken. Wat doet er overigens ook de meening van een Müller toe ? In den middag van den zelfden dag werd ik bij den directeur geroepen. Velen wachtten in die gang hun beurt af, op een rij Opgesteld en, dat spreekt vanzelf, met het gezicht naar den muur gekeerd. Een van ons, een Belg genaamd Guiot, van wie ik verderop nog spreken zal, had het ongeluk zijn hoofd om te draaien. Hij kreeg dadelijk daarop een ontzettende vuistslag van den opzichter Zimmermann en hij kwam met zijn gezicht met een smak tegen den muur te land ; hij bloedde hevig uit zijn neus en de muur werd voor een groot deel met bloed bevlekt. Toen ik bij den directeur, een oude man met een goedhartig voorkomen, hoewel hij over het algemeen zeer streng was, werd binnengelaten, zeide hij me dat het hem genoegen deed kennis te maken met een gevangene die van de andere zijde van den Oceaan kwam. Hij verzocht me hem uit te leggen, waarom ik absoluut niet wilde werken. Na een vrij lang onderhoud waarin ik mijn rechten naar voren bracht me baseerendé op het internationale recht, stemde de directeur erin toe voor mij een uitzondering te maken. Ten tijde dat de anderen aan den arbeid waren zou me worden toegestaan gebruik te maken van Fransche en Duitsche boeken uit de bibliotheek. (Ik kon later constateeren dat de Fransche boeken die ik ter lezing kreeg» afkomstig waren van diefstallen die 31 men gepleegd had in de kloosters van Rijssel en Leuven). Dat beteekende voor mij een kleine overwinning. Als er verdraagzame bewakers dienst hadden, maakte ik van mijn betrekkelijke vrijheid in de werkzaal gebruik om enkele woorden te gaan wisselen met de ongelukkigen die daar zwoegden. Wij spraken over onze familie, over België, over Frankrijk en wij spraken elkander woorden van troost en hoop toe. * Ziehier enkele van de treurige geschiedenissen die ik te hooren kreeg ; zij zullen niet veel verbazing wekken ; een te groot aantal feiten is reeds aan het licht gebracht over de methodes die de Duitschers in praktijk brengen om de bevolking schrik aan te jagen ; ik kan alleen het resultaat van mijn enquête — en hoe beknopt geef ik dat dan nog — mededeelen. Een jonge timmerman uit Antwerpen, van Bankdam, werd tot drie maanden gevangenisstraf die gevolgd zouden worden door interneering in een kamp, veroordeeld, omdat men bij hem thuis, afgaande op een aanklacht, een oud uit elkaar genomen geweer had gevonden. Een eerzame hotelhouder te Luik, genaamd A. Quaden zag zich tot vijf maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat men op den kelner in zijn inrichting een nummer van de „Libre Belgique" gevonden had. (De kellner zelf Tcreeg een jaar, gevolgd door interneering). Ik sprak U reeds van den Belg Ginot naar aanleiding vap een weerzinwekkende bruutheid van den bewaker Zimmermann. Wegens het-féit, dat hij getracht had de grens over te komen ten einde zich bij het Belgische leger te doen inlijven, had men hem vijf maanden gevangenisstraf opgelegd. (De vader van deze Ginot, hoögleeraar te Brussel, was voor de „misdaad" van zijn zoon verantwoordelijk gesteld; dat kostte hem vijf maanden gevangenisstraf). 32 Een jonge man uit Namen, Ernest Piot, was tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld, omdat hij één enkele maal verzuimd had te verschijnen op een door de Duitsche Autoriteiten bevolen controlemelding. Daar hij een ziekelijk gestel had leed hij veel en moest hij dikwijls den dokter raadplegen. Een dichter uit Blankenberghe moest twee jaar gevangenisstraf ondergaan omdat hij vaderlandslievende liederen gepubliceerd had. siwftv' Een grijsaard uit Namen, 72 jaar oud, kon bijna niet meer loopen. De reden voor zijn veroordeeling was dat hij een enkele keer zijn eenige zoon, oud Belgisch soldaat, bij zich aan tafel had. (De laatste, die eveneens gearresteerd werd, was veroordeeld tot een zélfde straf, die door interneermg gevolgd zou worden). De Heer Bohlen, oud 56 jaar, wonende in Belgisch Limburg was tot twee maanden veroordeeld, omdat men in zijn woning een oud geweer gevonden had. Enkele dagen voor zijn invrijheidstelling deden de Duitschers een nieuwe huszoekingj in zijn woning wat ten gevolge had, dat men hem naar een andere gevangenis zond. Toen die brave man van onze zaal wegging huilde hij als een kind ; de bewaker die dien dag dienst had, stond ons niet eens toe elkander de hand te drukken. Pagnier, huisvader, timmerman in een dorp iri het Noorden) van Frankrijk was veroordeeld evenals zijn vrouw, zijn dochter, zijn zwager en zijn neef, omdat zij een enkele keer een Franschen soldaat te eten hadden gegeven. Als toppunt van wreedheid had men ieder lid van deze familie in eerii verschillende gevangenis opgesloten. De dokter Van den Bulcke, arts te Ostende, werd tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld, daar hij meerdere malen in een café in de stad gezien was met een soldaat van het Belgische leger in burger. Hij is naar de gevangenis van Anrath (Westphalen) gezonden. De soldaat werd eveneens gearresteerd, men diende hem stokslagen toei en 'hij werd veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf gevolgd door interneering. De laatste heb ik in Aken ontmoet en op het oogenblik is hij waarschijnlijk te Saarbrücken. De Heer Giral, eigenaar van een hotel op de place de la Station te Ostende, werd tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld, omdat de soldaat waarvan ik hierboven sprak, in zijn zaak zijn maaltijden gebruikte. Daar men niet wist waar een duif vandaan kwam die de duiventil van den ouden Heer Dervaux, oud 70 jaar, binnen vloog, wilden de Duitschers den laatste gevangen nemen hoewel hij bedlegerig en stijf van de rheumatiek was. Om den ouden man te sparen verklaarde zijn zoon, dat de duif hem persoonlijk toebehoorde, hij werd gearresteerd en veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf gevolgd door interneering. Dezen jongen man heb ik gesproken ; hij achtte zich gelukkig zijn vader de gevangenis bespaard te hebben : nooit, zoo zeide hij, zou deze een dergelijke ijzeren régime hebben kunnen doorstaan; wat hem zelf betreft, hij voelde zich krachtig genoeg elk offer te brengen. Twee broers, genaamd Terlin, eerzame kooplieden te Kortrijk waren ieder tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat een duif, die sinds langen tijd verdwenen was, bij hen terugkeerde. Gelukkigerwijze konden zij de juistheid van"5 hun verklaringen aantoonen door middel van getuigen enlbewijsstukken. Anders waren zij misschien wel gefusilleerd. Victor Cousin, 70 jaar, landbouwer wonende in een klein dorp in hét departement du Nord, hoorde zich tot vijf maanden gevangenisstraf veroordeelen, omdat men in zijn woning een oud jachtgeweer ontdekt had. Na zijn vertrek stierf op denzelfden dag zijn 73 jaar oude vrouw van emotie en wanhoop. Cousin wist het niet. Ik ontving de mededeeling uit betrouwbare bron en hij maakte zich ongerust over zijn echtgenoote die alleen achterbleef. En de arme man, die er zwak uitzag, moest hard werken 3 BS en, na afloop van zijn straftijd, vertrekken naar een interneermgskamp, om daar het einde van den oorlog af te wachten. Een jeugdige telegrafist uit Gfmbloux, genaamd Chartrau, kreeg 2 maanden omdat hij niet gegroet had toen hij een Duitsch officier tegenkwam. Een vermogende zestigjarige uit Luik, Bouvy, had drie maanden en een boete van 3000 Mark gekregen, omdat hij aan zijn in Frankrijk wonende dochter had geschreven; de brief die hij aan een koerier toevertrouwde, werd onderschept. De Heer Bouvy, die een zwakke gezondheid had, zou, wat men maar vroeg, hebben willen geven om een beetje minder slecht eten te krijgen. Een boer en zijn zoon, afkomstig uit het Noorden van Frankrijk, waren tot drie maanden veroordeeld, omdat zij zich zonder paspoort naar een naburige gemeente hadden begeven. Zij waren bij nader inzien zwakzinnigen; zij maakten opmerkingen van een pijnlijke domheid en hun houding was dikwijls ridicuul. Hun zwakzinnigheid was inderdaad zoo klaarblijkelijk, dat wij ons afvroegen hoe rechters ooit zulke soort „onschuldigen" hadden kunnen veroordeelen. Op een zekeren dag beging men de wreedheid hen te scheiden en hen naar twee verschillende gevangenissen te zenden. Een familie uit de omstreken van Charleroi had een grootere hoeveelheid aardappelen gekocht dan, waartoe zij gerechtigd was. De vader, de moeder en de kinderen werden veroordeeld tot een jaar en negen maanden gevangenisen naar verschillende plaatsen gedirigeerd. * , Een advocaat te Charleroi, oud 66 jaar, die een vrij wankele gezondheid had, moest drie--maanden zitten omdat hij geweigerd had te pleiten in een Duitsche zaak. Te Tirlemont viel een dronken Duitsche soldaat dood. Een inwoner van de stad, die langs kwam, naderde het lijk. Hij werd gearresteerd en als lijkenschenner tot drie jaren gevangenisstraf veroordeeld. 8-4 35 Georges Duez uit Jemappes, had gedurende zestien maanden te Aken gewoond. Het was een buitengewoon symphatiek en dapper man ; hij werd veroordeeld omdat hij redevoeringen, gehouden in de Fransche Kamer van Afgevaardigden, had laten drukken. Het vonnis dat hij kreeg sprak van interneeren, maar men had hem eenvoudigweg in de gevangenis gestopt. Een Luxemburger, huisvader en koopman te Antwerpen was in het begin van den oorlog geinterneerd omdat hij weigerde te werken voor de Duitsche Autoriteiten entevens omdat hij een twist gehad had met een officier van het genre Widehrugg. Een jonge Spanjaard, de la Bastida, werd tot vijftien jaar dwangarbeid veroordeeld, omdat men op hem een brief gevonden had, door één van zijn vrienden geschreven en voor Engeland bestemd. Waarschijnlijk is dit slachtoffer niet in contact kunnen komen met de vertegenwoordiger van zijn land. Evenals aan mij, onthield men hem de gelegenheid om zijn protesten in tc dienen. Een Hollander, Bakker, moest een daad van onafhankelijkheid met dertien maanden vrijheidsberooving bekoopen. Hij had slechts geweigerd voor de Duitsche autoriteiten in Holland kaas te koopen. Hij werd veroordeeld tot zes weken gevangenis, maar de Duitschers veranderden die zes weken zonder vorm van proces in dertien maanden. Een vonnis is immers ook maar „Een vodje papier !" De Heer Bakker heeft een brochure gepubliceerd waarin hij zijn gevangenis-indrukken vertelt. Hij is onder Duitsche handen doorgegaan ; hij zag van nabij hun régime van terrorisme ; men kan van zijn getuigenis gemakkelijk kennis nemen. Daar de Duitschers kardinaal Mercier niet dorsten arresteeren, hebben zij zich aan zijn omgeving vergrepen. Zoo namen zij b.v. zijn secretaris gevangen. Ik heb enkele woorden met deze kunnen wisselen en ik was getuige van de 86 buitengewone onbeschaamdheid waarmee de opzichtes bevelen gaven aan dezen hooggeplaatsten priester. Een inwoner van Maeseyck (Belgisch Limburg), van Vankenroy, werd zes maanden lang opgesloten omdat zijn zoon de grens overging teneinde zich te voegen bij het leger van zijn land. Een 60-jarige, genaamd Soors, werd om eenzelfde reden gearresteerd. Hij moe^t bovendien nog 1000 Mark aan boete betalen. Hij wist niet wat er van zijn zoon geworden was. Zeer vele gezinshoofden zijn naar Duitschland gedeporteerd om dezelfde redenen als de beide bovengenoëmden. Er waren er te Aken een groot aantal. Het gaat hier wel om bijzonder laaghartige représailles. .... Dan waren er nog een zeker aantal gevangenen die schuldig stonden aan een overtreding van een bijzonder soort. Het waren Belgische en Poolsche arbeiders die, daar zij in htm land aan de grootste ellende ten prooi vielen, gevolg hadden gegeven aan den oproep van de Autoriteiten die hen werk aanboden in Duitschland tegen voordeelige condities. Men had hen vijf Mark per dag en de kost vrij beloofd. Maar niet zoodra waren zij op de plaats hunner bestemming aangekomen of zij ondervonden allerlei soort teleurstellingen, werden als slaven behandeld en kregen niet voldoende te eten. Van de vijf Mark die men hen gaf bleef zoo goed als niets over. Zij moesten per dag betalen : 50 pfennig oorlogbelasting, 50 pfennig voor het Roode Kruis, 50 Pfennig vpor de kerk .... enz enz. Toen waren er arbeiders die, verontwaardigd doordat men hen bedrogen had, en moe van het geëxploiteerd worden, verzochten naar hun land, naar België en Polen, te mogen terugkeeren; maar de Autoriteiten weigerden daartoe hun toestemming te verleenen en zoo zij niet aan het werk bleven werden zij gestraft met opsluiting in een gevangenis. Na één of twee maanden gevangenis vroeg men hen of zij Zoo loopen hongerige gevangenen, om nog meer gemarteld te worden. De Secretaris van Z. E. Kardinaal Mercier, afgesnauwd door de Duitsche „Kultur". 37 wederom aan het werk wilden gaan. Het meerendeel stemde daarin toe, daar die ongelukkigen nog liever op Duitsche voorwaarden aan den arbeid gingen, dan in de gevangenis te blijven. Ik heb een tamelijk lange lijst van de namen van zulk soort slachtoffers in mijn bezit. .... Ik moet thans een feit memoreeren dat bewijst hoezeer de Duitsche „Justitie" die zoo barbaarsch hardvochtig is tegenover onschuldige non-combattanten, zich aan den anderen kant clement betoont waar het een misdaad van een „Kultur"-soldaat betreft en het slachtoffer slechts een Franschman is. Een Duitsche militair trachtte avances te maken bij een inwoonster van Rijssel, wier man aan het front stond. Maar hij werd afgewezen; hij wreekte zich door de arme vrouw met zijn bajonet in den rug te steken. De soldaat werd gearresteerd, maar hij kwam er af met zes maanden gevangenisstraf, wat hem al dien tijd buiten de vuurlinie bracht, en voor hem slechts voordeel beteekende... . Ik-zag deze bruut in de gevangenis te Aken. * * * Een merkwaardig feit! — Er moest eenig timmerwerk verricht worden in ons gebouw. De gevangenen Pagnier en Van Rankdon, werden voor dezen arbeid aangewezen. Men betaalde hen natuurlijk niet, maar zij ontvingen eiken dag om vier uur, bijwijze van vergoeding, een halve liter koffie en een boterham met jam. Zoolang de herstelling duurde keken wij tegen wil en dank met afgunst naar het kleine extraatje dat men aan onze twee makkers uitreikte en wij betreurden het, dat wij geen timmerlieden waren. De administatie spaarde op deze manter een betrekkelijk groote uitgave uit, daar de werklieden uit de stad voor dit werk veel in rekening zouden gebracht hebben. Maar zoodra de arbeid gereed was, trok men ook weer het karig extraatje voor de twee gevangenen in. * * * 3a 38 De toestand werd in de gevangenis hoe langer hoe ondragelijker. Het kleine rantsoen aardappelen werd ons onthouden en de kwelling van den honger werd al grooter. Men vertelde ons dat dit aan Engeland te wijten was en dat Duitschland niet in staat was zijn gevangenen méér te verstrekken. Maar waarom sluit men dan een zoo groot aantal onschuldigen op als men niet eens bij machte is hen te voeden ? Wij hoorden hoe Engeland verwenscht werd en hoe men protesteerde tegen het verschrikkelijke wapen der blokkade. Zijn de Duitschers dan vergeten, dat zij een dergelijk wapen in 1870 hanteerden teneinde Parijs uit te hongeren ? Wij hadden veel te lijden van de onbeschaamdheid van enkele opzichters die ons als honden behandelden en dikwijls moesten de Franschen en Belgen beleedigingen aan het adres van hun land aanhooren. Er bleef niets anders over, dan in stilte te lijden. Voor hoeveel generaties hebben de Duitschers de kiemen van haat tegen hun ras gestrooid bij de volkeren die zij op het oogenblik onderdrukken? Denk niet, dat men gratis „gevoed" en onderhouden wordt in de Duitsche gevangenissen. De, slachtoffers die geld bij zich hebben op het oogenblik dat zij gearresteerd worden en zij die bezittingen in hun land hebben, moeten 1 Mark per dag betalen ! Ik ben er echter van overtuigd dat de dagelijksche uitgaven der gevangenen voor de Duitsche Autoriteiten niet meer dan 10 pfennig bedroegen. Hieruit blijkt dus, dat Duitschland inderdaad in de gevangenis een schandelijk systeem van uitbuiting volgt en ik veroorloof me af te vragen of men er bij de rechtbanken niet op aandringt zooveel mogelijk onschuldigen te veroordeel en opdat de profijten grooter zouden zijn. : Aan den anderen kant wordt de door de gevangenen verrichte arbeid vergoed met slechts enkele pfennigs per maand. Hierbij enkele bepalingen uit het gevangenisreglement: De gevangehen moeten zich in alle opzichten goed ge- 89 dragen. Het is streng verboden te fluiten, te zingen, te schreeuwen of op een andere manier lawaai te maken. De gevangenen mogen noch onder elkaar, noch met andere personen, hetzij mondeling hetzij schriftelijk van gedachten wisselen. De gevangenen mogen elkaar geen eten, kleeren, boeken, enz. enz. geven. De gevangenen, die tot een kleinen straftijd veroordeeld zijn, kunnen van het schoonhouden van hun cel worden vrijgesteld, maar in dat geval, moeten zij een dagelijksche bijdrage betalen van 50 pfennigs, vooraf per maand te voldoen. Kleine herstellingen aan de kleeren moeten door den gevangene zelf verricht worden; men zal hem daartoe van naaigereedschap voorzien. Betreft het grootere herstellingen dan moet hij zich tot den opzichter wenden. Indien een hoogere beambte in de cel komt, is de gevangene verplicht dadelijk op te staan en de militaire houding aan te nemen. Indien de hoogere beambte in een werkzaal binnentreedt, moeten de gevangenen blijven zitten. Maar zij moeten opstaan zoo de zaalopzichter dit beveelt of het woord „achtung" roept. Buiten de cellen en de werkzalen moet men de hoogere beambten groeten door zijn pet af te nemen ; eveneens moet men zijn pet af nemen indien een bewaker commandeert „Mützen ab".... Het is streng verboden zich uit eigen beweging van zijn plaats te begeven onder het werk en de maaltijden, in de kerk, gedurende de wandeling, of als men wacht ten einde door een hoofd-beambte ontvangen te worden. ' Elke poging tot ontvluchten en elke organisatie van een complot tot uitbreken wordt streng gestraft. Men zal eveneens streng gestraft worden zoo niet dadelijk aan de opzichters kennis gegeven wordt van elke poging of complot van dezen aard, waarvan men op de hoogte is. 40 Verzoeken en mededeelingen behooren gedaan te worden aan den opzichter. Om door een hoogere beambte ontvangen te worden, moet men daartoe eerst het verlangen te kennen geven aan een opzichter. In geen enkel geval kan een gevangene de verdediging op zich nemén van éen van zijn kameraden. Gevonden voorwerpen moeten dadelijk aan den opzichter worden ter hand gesteld, en het is streng verboden, geschenken van welken aard ook, aan te nemen. Het is verboden overdag op bed te liggen. Tegen dat het uur van slapen aanbreekt, moet men zich ontkleeden, en zijn kleeren op. de daartoe aangewezen plaats leggen. Men mag pas in bed stappen, als de bel geluid wordt. Gedurende den nacht mag niet gesproken worden. Men moet opstaan, zoodra de bel luidt. * Hier volge iets, wat een denkbeeld geeft van de „methode" door de gevangenisbeambten in praktijk gebracht. Op zekeren dag klonken er hartverscheurende kreten uit een cel. Men liep toe. Een opzichter had een jonge Belg met slagen overladen; deze was op verscheidene plaatsen gekwetst.' De directeur moest tusschenbeiden komen. De opzichter verklaarde dat de jonge man niet alleen een order niet had uitgevoerd, maar dat hij zelfs de onbeschaamdheid had' gehad zijn hand tegen hem op te heffen. De Belg verzekerde, dat hij de order, die in het Duitsch gegeven werd, niet had begrepen en hij zwoer dat hij niet de minste bèweging om zich te verzetten gemaakt had. Om te beslissen wie hier waarheid sprak, behoefde men slechts die jonge man van 17 jaar, zwak voor zijn jaren als hij was, te vèrgelijken met den robuusten, sterken bewaker. Het was ondenkbaar, dat, de eerste den ander zou hebben aangevallen. Desalniettemin stelde de directeur zijn ondergeschikte volkomen in het gelijk en hij verklaarde op 41 nijdigen toon, dat men hen die zich schuldig maakten aan insubordinatie, aan verzet, niet mocht sparen, dat er in dergelijke gevallen niet streng genoeg kon worden opgetreden en dat men zelfs, zoo dat noodig bleek, van zijn wapens gebruik moest maken. * * * „In theorie" was mijn straftijd om, maar nog steeds vertoefde ik in de gevangenis. Ik behoef wel niet te zeggen, dat ik al het mogelijke deed om er uit te komen. Op zekeren dag werd ik bij den secretaris Hinckel ontboden. Hij deelde mij mee, dat mijn twee brieven die ik te Ostende, met toestemming van den Krijgsraad geschreven had, niet bezorgd waren. De eene, bestemd voor mijn familie in Argentinië, had men als leugenachtig beschouwd. Wat de andere, gericht aan den gezant van mijn land te Brussel betreft, zij werd achtergehouden omdat zij in het Spaansch geschreven was en de Duitsche „Verwaltung" geen vertaler voor die taal bezat. Dit was feitelijk niets anders dan een voorwendsel: men wilde eenvoudig niet, dat ik in contact zou komen met de legatie van mijn land. Daarop besloot ik naar verschillende zijden brieven met protesten te sturen. Niet zonder moeite kreeg ik daartoe van den directeur toestemming. Een van deze brieven richtte ik aan den Ambassadeur van de Argentijnsche Republiek te Brussel en ik verzocht daarin zijn tusschenkomst. Ik legde hem mijn treurige toestand bloot. * * In een andere brief, gericht aan den president van den Krijgsraad te Ostende, protesteerde ik tegen het achterhouden van mijn twee brieven in die stad. Ik betwistte, dat de inhoud van mijn schrijven aan mijn familie „leugenachtig" zou zijn en vroeg of het dan niet waar was, dat ik als een bandiet gearresteerd cn beroofd was; 42 dat men mij in de gevangenis te Brussel 35 dagen lang achter slot en grendel had gehouden zonder me te ondervragen en zonder me zelfs de reden van mijn arrestatie mede te deelen; dat men mij belet had met de legatie van mijn land te correspondeeren ; dat ik achtereenvolgens werd opgesloten in vijf gevangenissen te weten in die van: Brussel, Ostende, Brugge, Gent en Aken; dat men mij niet had toegestaan kleeren, ondergoed en geld, die ik in mijn woning te Brussel had liggen, mede te nemen; dat men mij drie en vijftig dagen lang met hetzelfde hemd had 'laten loopen en dat ik slechts dank zij een Belgische pleegzuster schoon linnengoed had ontvangen; dat ik veroordeeld werd zonder in de gelegenheid te zijn geweest gebruik te maken van stukken die mijn onschuld konden bewijzen; en dat alles, zonder dat men ooit in staat was geweest ook maar het geringste bewijs tegen mij aan te voeren van een vijandelijke daad ten koste van Duitschland. Tenslotte kom ik tot het verwijt dat gij me maakt omdat ik aan den Gezant van de Argentijnsche Republiek in het Spaansch geschreven heb. Het komt me voor, dat van mij, een Argentijnsch onderdaan, niet kan gevergd worden dat ik in mijn brieven de Duitsche taal gebruik. Aan den anderen kant kent de Gezant, tot wie ik me gewend had, voor zoover ik weet, deze laatste taal niet. Daarenboven geloof ik, dat het Spaansch, een taal die gebruikt wordt door meer dan 80 millioen menschen, recht heeft om zich in de wereld te laten gelden. * * * In een derde brief, gericht aan het hoofdkwartier van het 8ste legercorps te Coblenz, verzocht ik, daar mijn straftijd om was, de vergunning om naar België terug te keeren en dat wel omdat ik daar vóór en bij het begin van 43 den oorlog woonde, omdat men mij niets ten laste kon leggen, en tenslotte wegens de afdoende reden van te zijn burger van een neutrale Staat. * * In een vierde brief tenslotte, bestemd voor den Kapitein Adplph van het centrale bureau der Duitsche politie te Brussel, deed ik opmerken, dat ik ten zeerste verwonderd was niet meer in het bezit gesteld te worden van verschillende papieren alsook van geld, dat me door zijn ondergeschikten te Brussel door middel van een soort struikroof was afhandig gemaakt. Ik schieef hem, dat ik hem persoonlijk verantwoordelijk stelde, zoo men mij een en ander niet zoo spoedig mogelijk terug gaf. * * * Den 6den of 7den Mei, werd ik bij den secret aris ontboden. Voordat ik door dezen autoriteit ontvangen werd moest ik ruim een half uur in de gang wachten, 't Spreekt van zelf, dat ik al dien tijd met het gezicht naar den muur gekeerd moest staan. Rechts van mij stond een andere gevangene, een oude man, die er zeer afgemat uitzag en wiens geheele voorkomen medelijden wekte. Wij waren in staat, terwijl wij in de voorgeschreven houding bleven staan enkele woorden te wisselen. Hij vertelde mij dat hij 76 jaar oud was, dat zijn vrouw tijdens den inval van emotie stierf en dat hij zonder berichten was van zijn vier zoons die in het Fransche leger dienden. Hij deelde me verder mede, dat hij burgemeester van Sommaing (departement du Nord) was, en dat hij gearresteerd werd omdat men verborgen wapens had gevonden op een terrein in zijn gemeente. Men had noch op het gemeentehuis, noch in zijn woning ook maar iets comprometteerends kunnen vinden en hij had niets op zijn geweten. Toch werd hij u;termate 44 streng behandeld: hij werd veroordee]d tot vijftien jaap dwangarbeid. De gemeentesecretaris werd gestraft met tien jaar dwangarbeid en enkele leden van den gemeenteraad met vijf jaar. Toen hij hoorde dat ik een Argentijn was en ik, wegens mijn nationaliteit eerder kans had ontslagen te worden dan een ander, smeekte de grijsaard mij zijn lot en dat van zijn medeburgers, niet alleen aan de Fransche regeering, maar ook aan de vertegenwoordigers van de neutrale landen ter kennis te brengen. Hij wenschte dat het afschuwelijk onrecht, dat te Sommaing bedreven was aan een ieder bekend zou worden en hij stond er op, dat men zou weten in welk een ellendige positie hij zich bevond ; hij zeide me dat hij, gezien zijn hooge ouderdom en zijn zwakke gezondheid, niet lang meer dit leven zou kunnen verdragen.... Ik weet niet of hij op het huidig oogenblik nog in leven is.... Alles wat ik weet, is, dat hij vertrok naar een gevangenis dieper in Duitschland. Mijn hart kromp ineen, toen ik hem voor het laatst zag; de ongelukkige was zoo oud en gebogen, zoo zwak.... Ik was nog geheel onder den indruk van de roerende confidentie's toen men mij binnen liet in het bureau van den secretaris Hinckel. Hij toonde mij een schrijven van den president van den Krijgsraad bij de eerste marine divisie te Ostende. Uit die mededeeling kon ik opmaken dat het hoofdbureau van de Duitsche politie te Brussel geinformeerd had welke de documenten waren die ik bij zoovele gelegenheden had opgeeischt; men had ten dezen in het geheel geen aanwijzingen. Ik moest uitleg van het een en ander geven en mijn verklaringen zouden doorgezonden worden aan de Kommandatur te Brussel. Wat een correcte houding ! Welk een koene nonchalance ! En op verontwaardigde toon beschreef ik, voor de zooveelste keer, de struikrooverij waar ik in Brussel het slachtoffer van geweest was. De secretaris, die, als 't er op aankwam, zonder twijfel mijn drift zeer goed begreep, zeide me, te kaimeeren, dat 45 mijn heftigheid nergens goed voor was en dat ik weldra voldoening zou krijgen. „Hoe kan ik me in bedwang houden", antwoordde ik, „ik word zonder eenige reden gearresteerd, men berooft me op onwettige manier van mijn papieren en van mijn geld. Al meer dan twee maanden, tijdens mijn gevangenschap, heb ik mijn eigendom terug geeischt en dan wordt me gezegd : Wij weten van niets ! Maar wat wilt ge eigenlijk ? Denk niet dat ik me daarbij zal neerleggen ! Ik zal net zoo lang schreeuwen totdat ik satisfactie krijg!" Er zijn een groot aantal bruten en verwaande bruten onder het Duitsche volk ; dat is een feit, het valt niet weg te praten. Maar naast deze elementen, die van een zoo gevaarlijke bestialiteit zijn, heeft men te erkennen dat ér ook rechtschapen menschen leven. Tijdens mijn gevangenschap, is het mij beschoren geweest meerdere malen in aanraking te komen met Duitschers die mij sympathiek waren. Ik herinner me o.m. een soldaat met wie ik een vrij lang gesprek gevoerd heb. Hij was ongetwijfeld eenNgoede echtgenoot, een uitstekend vader en hij sprak met verteedering over de zijnen. Hij betreurde den oorlog en stelde voor een deel het Pruisische militarisme verantwoordelijk. Hij had medelijden, niet alleen met het lijden van zijn landgenooten, maar ook met dat van degenen die hem als vijanden werden aangewezen. Ik heb Duitschers ontmoet die geen enthousiasme toonen voor hun zaak, die de leer van het „recht van den sterkste" verwerpen en die er rechtvaardige en gematigde denkbeelden op na ouden. Zelfs in de gevangenis te Aken zijn er, naast die tijgers in uniform waar ik van sprak, enkele opzichters be/ield met mildere gevoelens, die de reglementaire voorschriften niet verzwaren en van wie men voelt dat zij het juk niet te zwaar willen drukken op de schouders der slachtoffers. 46 Zoo bewaar ik eene prettige herinnering aan den opzichter Dresia. Zeker, hij deed zijn plicht, maar wij wisten het verlangen in hem levend om de martelaren van de gevangenis te sparen. In een kamer, die aan kamer no. 7 grensde hielden de gevangenen verblijf, die geen enkele overtreding begingen maar die gevangen werden gehouden, omdat hun zonen over de grens waren gegaan of wegens een soortgelijk motief. In die kamer, door de Duitschers „Eckstube" genoemd, heerschte een mindei strenge controle dan in de werkzaal, men had er meer vrijheid en de tijd ging er sneller voorbij. Ik had het geluk naar die „Eckstube" te worden overgebracht, maar 's nachts moest ik in de kleine cel blijven. * * 17 Mei 4916. Meer nog dan andere dagen heb ik van den honger te lijden. Mijn kameraden klagen eveneens over de kwelling die zij doorstaan moeten. Ik heb een jonge Belg afval van aardappelen van den grond zien oprapen en gulzig verorberen.... Daar ze niet van plan schenen te zijn mij.los te laten, verwachtte ik tenminste dat ze me een beetje minder slecht te eten zouden geven en ik reclameerde met kracht hierover, maar men wierp alle schuld op Engeland en liet mij praten Desniettegenstaande werd mij eenigen tijd later medegedeeld, dat ik, omdat ik „neutraal" was, elke middag een extra rantsoen voedsel zou krijgen ; een kwart liter van die geheimzinnige soep waarvan ik al sprak, en die wij chemische soep plachten te noemen, zoo moeilijk, was het uit te maken uit welke vreemdsoortige bestanddeelen zij was samengesteld. 18 Mei. Men deelt mij mede, dat ik spoedig een antwoord za! krijgen op mijn verzoek om naar België te mogen terug keeren. Eindelijk worden mij de papieren teruggegeven die 47 men mij in Brussel had ontstolen. Nu ontving ik mijne particuliere brieven en stukken, mijn familieportretten, alles behalve het geld. Deze gedeeltelijke teruggave was het resultaat van de zeer heftiggestelde brief, die ik geschreven had aan kapitein Adolpf, een van de plegers van den „diefstal", en waarvan gij het résumé gelezen hebt. 22 Mei. Een dag nog somberder dan de vorige. Vele gevangenen zijn ziek — enkele zelfs ernstig — tengevolge van een indigestie opgewekt door „een bijzonder krachtige chemische soep.... Ik diende opnieuw een reclame naar aanleiding van de soep in. 23 Mei. Men staat mij wederom een extra portie toe die dezen keer althans van eenige beteekenis is. Iedere middag ontvang ik een halve liter koffie een boterham met jam en 's avonds een halve liter soep. 29 Mei. Men deelt me mede dat generaal von Bissing Gouverneur-Generaal van België in geen geval toestemming wil geven voor mijn terugkeer, noch in de zóne van de operatie's, noch zelfs in de zöne van het bezette gebied. , Tensloïte verneem ik, dat er sprake is van mij naar een interneeringskamp te sturen. Die mededeelingen slaan me terneer. Ik vrees dat ik tot aan het einde van den oorlog zal worden overgeleverd aan de willekeur der Duitschers. Ik protesteer krachtig en ik verzoek te mogen vertrekken naar een neutraal land, bij voorkeur naar Holland. Ik ben de gevangenis moe. 5 Juni. Enkele uitgehongerde gevangenen vragen opnieuw om een weinig meer eten. Zij zijn bereid, welken arbeid ook, te verrichten als zij slechts genoeg te eten krijgen. Die ongelukkigen zijn aan het einde van hun weerstandsvermogen. ., 1. .Aangezien men zich niet haastte met mij m vrijheid te stellen, vroeg ik verlof te mogen schrijven aan verschillende bekende persoonlijkheden, in het bijzonder aan den soc^alistischen afgevaardigde Haase. Mijn doel was, het onrecht dat aan mij begaan werd, bekend te maken 48 en zoo mogelijk, iemand zich voor mij te doen interesseeren. De directeur was met verlof. Ik had te doen met een plaatsvervanger die me de vergunning weigerde en waar Jk een vrij hevig twistgesprek mee. had, wat tenslotte hierop uitliep, dat hij mij de deur wees waarbij hij een veelbeteekend manuaal maakte. Ik werd ■ weer teruggebracht in de „Eckstube", maar na tien mmuten kwam de opzichter Zimmermann mij halen, gaf me bevel hem te volgen en alle aan mij toebehoorende zaken mee te nemen. Hij voerde mij naar mijn cel, waar ik mijn laken, mijn dekens enz. moest halen. Ik vroeg toen aan Zimmermann wat er met me ging gebeuren ; maar die tijger antwoordde brutaalweg dat het me niet aanging. Daarna bracht hij me in een cel, waar ik voortaan geheel geisoleerd' den tijd moest dooden, overdag zoowel als 's nachts. Dat was dus de wraak van den heer waarnemend directeur, die ongetwijfeld besloten had me met buitengewone streng heid te behandelen. Ik moest er thans voor boeten dat ik op eenigszins levendigen toon met dat heerschap gedebatteerd had. Het deed me leed dat ik thans zoo ver verwijderd zat van mijn kamaraden uit zaal no. 7 en van de „Eckstube". Wat mijn toestand nog verergerde, was het feit, dat ik onder bewaking van Zimmermann stond. Het eerste wat hij deed was mij fouilleeren en zorgvuldig alles wat ik had onderzoeken. Dat duurde een goed half uur. Hij had er onbeschrijfelijk veel plezier in me enkele kladbrieven, o.m. diegene welke ik had opgesteld voor den afgevaardigde Haase, af te nemen. Zimmermann dacht ongetwijfeld, dat er in die papieren onthullingen zouden staan die aan zijn bevordering ten goede zouden komen. Ik veronderstelde dat men mij nu ook zou straffen met de etenskwestie, maar dat geschiedde niet. Ik bleef mijn gewoon rantsoen houden alsook de extra's die men mij had toegestaan. Maar ik werd even streng bewaakt alsof 49 men met een struikroover te doen had. Er werden de uiterste voorzorgsmaatregelen ten mijnen aanzien genomen. Zoo moest ik b.v. 's avonds mijn kleeren op een stoel in de gang leggen. Er mocht 's nachts niets in mijn cel blijven. De deur werd gesloten door middel van meerdere zware grendels. Men voorkwam ook maar den kleinsten schijn van een mogelijkheid om te ontsnappen. Ik hield echter allerminst op met vergunning te vragen tot het schrijven van protest-brieven. Tenslotte won mijn aanhouden het, o ! het viel me niet gemakkelijk den wil van mijn heeren en meesters te doen wijken ! Ik schreef brieven 1°. aan den gezant van Argentinië te Brussel; 2°. aan den Rijkskanselier van het Duitsche Keizerrijk ; 3°. aan den Generaal, commandant van het 8ste legercorps te Coblenz; 4°. aan den President van de Krijgsraad te Ostende en 5°. aan Haase, voorzitter van de afgescheiden sociaal-democratische Rijksdag-fractie. Be zal op den inhoud dezer brieven niet meer terugkomen ; de lezer zou niets nieuws vernemen. Ik legde alleen mijn toestand bloot en verzocht de tusschenkomst van de geadresseerden. Men vergete daarbij niet dat het ondertusschen half Juni geworden was en dat mijn straftijd, volgens mijn vonnis, had moeten eindigen op 30 April. Ik beschouwde me, aangezien ik tot een neutrale natie behoorde, als het slachtoffer van een onbegrijpelijke willekeur. * Maar met dat alles zou mijn gevangenschap niet lang meer duren. In den ochtend van den 18den Juni werd ik bij den waarnemenden directeur geroepen. Hij ontving me dezen keer met een vriendelijkheid, die me buitengewoon verraste en hij deelde me mede, dat ik weldra in vrijheid zou gesteld worden. Ik zou naar de Hollandsche grens geleid worden, want de autoriteiten hadden er zich ten 50 eenenmale tegen verzet dat ik in Duitschland of in België zou wonen. Op den avond van denzelfden dag werd ik in een nieuwe cel gebracht, bijgenaamd „doorgangscel" ; zij droeg dezen naam, omdat de gevangenen daar slechts den laatsten nacht voor het verlaten van de gevangenis doorbrachten. Den volgenden dag kwam Zimmermann me om half twaalf halen en zonder me eenigen uitleg te geven, bracht hij me weer terug in de cel waar ik vroeger had gezeten. : Ik begon dadelijk vrees te koesteren. Wat ging er met me gebeuren ? Zou er misschien een tegenorder bij den directeur zijn ingekomen en zou men mij in de gevangenis houden ? nc kon mijn beduchtheid onmogelijk aan Zimmermann mededeelen, die me, zooals zijn gewoonte was, zou hebben afgesnauwd. Ik wachtte de gelegenheid af om me met een milder gestemde opzichter te verstaan. Hij zeide mij, dat ik mij niet ongerust behoefde te maken, dat ik nog dien dag in vrijheid zou gesteld worden. Inderdaad, 's avonds kwam een soldaat me halen om me te brengen naar het hoofdbureau van politie in de stad. Eindelijk verliet ik dus de gevangenis, wat me, ge zult het licht begrijpen, een enorme opluchting was. Onderweg zeide ik aan den soldaat, dat ik hoogst verwonderd was te zien dat hij niet gewapend was ; ik oefende kritiek uit op de Duitsche autoriteiten die zoo weinig voorzorgen namen tegenover een zoo gevaarlijk individu als ik was, zóó gevaarlijk, dat men mijn tegenwoordigheid noch in Duitschland, noch in België meer wilde dulden! Maar de dappere soldaat verklaarde me in ernst, dat hij een geladen browning bij zich droeg en dat hij me bij de minste poging tot ontvluchten zou neerschieten. Op het politiebureau aangekomen nam de soldaat afscheid en ik werd door een agent overgenomen die me tot aan de Hollandsche grens bij Waase begeleidde. Men vergat niet me nogmaals mede te deel en, dat ik nooit meer een voet in Duitschland, noch in België 51 zou kunnen zetten. Wat het eerste verbod betreft, dat liet me buitengewoon koud, want ik denk wel niet spoedig lust te gevoelen terug te keeren naar dat beminnelijk land waar Wilhelm II regeert. Wat het verbod betreft om in België terug te keeren, het zou me schrik aan hebben kunnen jagen, maar het vooruitzicht toch in dat mooie land terug te komen, zoodra de Duitschers er niet meer meester in huis zijn, troostte me. Gij zult U kunnen voorstellen hoe- weldadig het was, me in vrijheid te voelen in het gastvrije Holland en er eindelijk mijn honger te kunnen stillen. * * i Vanaf den dag van mijn bevrijding zijn mijn gedachten meermalen met een smartelijke aandoening teruggegaan naar de ongelukkigen die ik had achtergelaten en wier lijden aanhoudt op erbarmelijke wijze En toch hebben enkele van hen geen ander „misdrijf" begaan dan van groote vaderlandsliefde blijk te geven en een groot aantal onder hen hebben zelfs in 't geheel niets gedaan wat men hen in ernst ten kwade zou kunnen duiden. Die onschuldigen, aan hun familie ontrukt, in gevangenissen opgesloten, liggen gekromd onder het juk van de Widebruggs en de Zimmermanns en zijn^ veroordeeld tot hongerlijden. Ik heb niets voor hen kunnen doen, voor hen, wier ongeluk ik gedeeld heb. Maar ik dacht hen van dienst te kunnen zijn door het relaas van mijn honderd achttien dagen gevangenis neer te schrijven en alles te vertellen wat ik gezien en ondervonden heb. Daarbij geloof ik dat, waar ik burger van een neutraal land ben, mijn getuigenis nog des te meer waarde zal hebben. Nu komen mij ook enkele dingen uit de zoo treurige eerste oorlogsmaanden, ten tijde dat de Duitschers België binnen vielen, voor den geest. 52 Ik heb door hen afgegeven bonnen gezien, waar de volgende mededeelingen op stonden : „Goed voor een liter water ; goed voor twee konijnen ; goed voor de mooiste vrouw van Duitschland na den oorlpg". Die bonnen waren in ruil voor goederen of „gerequireerde" levensmiddelen in betaling gegeven. Dat was erger dan stelen, dat was de overwonnenen, die men bestal, met sarcasme beleedigen. Ik ben kort na den doortocht van de Barbaren naar Mechelen gereisd. Verscheidene verwoeste en afgebrande huizen, ruines aan alle kanten, dat was de gewone aanblik van de plaatsen waar men gevochten had. Maar op de deur van een mooi huis dat gespaard was gebleven, in de hoofdstraat, heb ik eene> aankondiging gelezen, waarvan de woorden me in het geheugen staan gegrift: „Es ist verboten Hauser zu plundem und unterzunden ohne .die Genehmigung der Etappen Kommandantur". En dat papier droeg de onderteekening van een kapitein en het Duitsche Keizerlijke stempel ! Wel een buitengewoon bewijs van de systematische en methodische organisatie van het brandstichten en het plunderen ! En dan nog te zeggen jj „Deutschland über alles". Ja boven alles, boven de beschaving, de overwonnenen trappend, een schrikbewind handhavend en het brute geweld in al zijn verschijningen aanbiddend! Duitschland heeft zonder schaamte gezegd: „macht gaat boven recht". Men weet, dat het er op uit is de wereld te beheerschen, dat het een régime zonder medelijden voor de overwonnenen wil instellen, een regime waarbij alles door de brute kracht geregeld wordt, een régime zonder gevoel, zonder hart. Duitschland gelooft in de superioriteit van materieele kracht, omdat het alleen de plompe kracht begrijpt. Zoodra echter de dag aanbreekt waarop het die kracht niet meer zal bezitten, zal het geen middelen tot verweer meer kunnen vinden en zal het geen weerstand kunnen bieden zooals het edele België en het heldhaftige Servië. 58 Maar ook al lacht het succes deze weerzinwekkende ambitie toe, de Duitschers zullen toch tot op zekere hoogte rekening dienen te houden met de publieke opinie der volkeren die zij nog niet hebben kunnen kétenen, Daarom geef ik hen, die iets van de Duitsche misdaden weten, den raad de feiten bekend te maken, de afgrijselijkheid ervan in 't volle daglicht te stellen. j||De publieke opinie, speciaal in de néutrale landen, moet met zoo'n kracht in opstand komen, dat de beulen het verstandiger zullen ooraeeien zien voonoopig geneei anaers voor te doen dan ze zijn. .... Ik voor mijn deel, heb U enkele slachtoffers van de Duitsche tirannie voorgevoerd, ik heb enkele bijzonderheden over het terrorisme, in de Duitsche gevangenissen in zwang, naar voren gebracht. Maar ik weet alleen maar wat ik heb kunnen zien, daar waar ik langs kwam. Dat is natuurlijk maar een uiterst klein deel van de ontzettende, de benauwende waarheid. Ik zou willen dat er een onderzoek werd ingesteld door de vertegenwpordigers van neutrale landen, opdat men de geheele waarheid zoude leeren kennen én, wat betreft de „misdrijven" der slachtoffers, én wat betreft de wijze waarop deze gekweld worden. !$Er zijn duizenden en duizenden ongelukkigen, honderd duizend, misschien nog meer, van wie de wereld niets weet en wier kreet van hartverscheurende droefenis, de kreet van gemartelde onschuld, verstikt wordt binnen de muren der Duitsche kerkers, onder de bewaking van de Zimmermanns, van de Grassmanns en de Wittvelts.... *.*< |;:|| Uit naam van al die ongelukkigen, doe ik een beroep, zoo krachtig als ik maar bij mogelijkheid kan doen, een beroep dat ik uitzend in alle mogelijke richtingen en ik vraag om recht of ten minste om erbarmen. A. GLUCKMANN. 1