980 F 7 0 B E WAARHEID OVER HET YLAAMSCHE VOLK ■ 's Gravenhage. 1917 Heofddepot voor Vlaanderen A. Norz, Brussel, 148, Nieuwstraat KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 9386 Dr Albert de Conmck De Waarheid over het Vlaamsche Volk 1917 D E WAARHEID OVER HET VLAAMSCHE VOLK 's Gravenhage. 1917 Hoofddepot voor Vlaanderen A. Norz, Brussel, 148, Nieuwstraat Aan de Vrienden der ^ezellentafel in den " ftening van ffispanje „ Het Vlaamsche Volk en de Belgische Staat. België vóór 1830 7 België sinds 1830 15 De houding der Franco-Belgische partij tijdens den Oorlog 33 De Vlaamsche Beweging tijdens den oorlog 47 De dageraad van een Volk 36 België vóór 1830 De «Ame beige», «pour le besoin de la cause» gefabriceerd na 1830, is nergens, zelfs niet in embryo, in de geschiedenis te ontdekken. Nooit hebben de Vlaamsche en Waalsche graafschappen, hertogdommen, bisdommen, of hoe men de tallooze heerlijkheden, die, wat men sinds 80 jaar België noemt, uitmaakten, een politieke eenheid gevormd. Gedurende eeuwen bleef het politieke leven hunner inwoners beperkt binnen de nauwe grenzen van stad of dorp. En die tallooze heerlijkheden zelf vormden maar een eenheid in schijn, en bestonden uit een amalgaam van kleine, heel dikwijls onderling vijandige, steeds onderling sterk uiteenloopende afzonderlijke staatjes. Van een gemeenschappelijke kuituur, wier politieke beteekenis trouwens nooit zooals in de 206 eeuw werd gewaardeerd, is nooit sprake geweest. Een deel dezer staatjes hing rechtstreeks van Frankrijk af; een ander deel van het Duitsche Rijk: en beide deelen stonden even onafhankelijk tegenover deze rijken en weerden even hardnekkig allen van daaruit komenden invloed af. Zelfs het Boergondische tijdperk, dat stokpaardje der Belgische zielers, heeft daar bijna geen verandering in gebracht. Wel bewerkten de Boergondische vorsten een regeeringseenheid, maar zij lieten aan ieder staatje zijn eigen politieke inrichting. Wel centraliseerden zij het algemeen, niet in het wezen zelf der staatjes ingrijpende bestuur in de handen van enkele ambtsbekleeders, maar allen waren ze verplicht, vooraleer als vorst erkend te worden, trouw te zweren aan de rechten en vrijheden der burgers, die van stad tot stad, van dorp tot dorp zelfs, zich verschillend voordeden. Maar zelfs die regeeringseenheid bestond niet ten volle onder de Boergondiërs, aangezien de geestelijke vorstendommen nooit rechtstreeks van het Boegondische huis afhingen. En juist in deze niet onder de Boergondiërs behoorende vorstendommen is het, waar van een zekere eenheid, de kerkelijk zou kunnen gesproken worden. Deze kerlédOjkè eenheid bewerkte echter geen kultureele noch politieke eenheid, evenmin trouwens als in onze dagen de eenheid der Kerk, al is ze nog zoo bewonderenswaardig en eerbiedafdwingend, er in geslaagd is eenheid te brengen onder de verschillende christelijke volkeren. En we zijn thans zoo veel verder! Daarenboven schijnen degenen, die de Boergondische hertogen als de vaders der « ame beige » aanzien, te vergeten, dat niet alleen Vlaamsche en Waalsche, maar ook Hollandscbe, Duitsche en Fransche staatjes begrepen waren in het ephemère rijkje door Philips den Goede en Karei den Stoute met wapengeweld kuntsmatig bijeen gebracht. Het is ons nooit duidelijk geweest waarom de Belgische-zielzoekers van de Hollanders, de Elzassers, de Lothariers, de Franche-Comteeërs, de Artesiërs en de Boergondiërs niet even goed Belgen gemaakt hebben als van Vlamingen en Walen. De Luikenaars daarentegen, de Kamerijkers, Doornikkers en andere onderdanen der kerkelijke vorstendommen, waarvan Luik b. v. tot de Fransche overheersching toe onafhankelijk bleef, moeten dan onvermijdelijk aan die Belgische zieligheid ontsnapt zijn. Zelfs van een streven naar eenheid in de Germaansche en Romaansche deelen van het Boergondische rijk is weinig of niets te bespeuren. De groote steden blijven ieder binnen eigen muren even naijverig op elkaar als vroeger en de geschiedenis leert ons hoe de hertogen steeds hun onderlinge twisten in eigen voordeel wisten uit te buiten. Onder Maximiliaan van Oosterijk en keizer Karei deelen Vlamingen en Walen het algemeen bestuur met een groot deel der Europeesche volkeren. Minder nog dan in het vorige tijdperk kan hier sprake zijn van een eenheidsidee en wanneer, onder het verschnkkingsregiem van Philips II, een poging tot politieke toenadering ontstaat tusschen de verschillende Nederlandsche Staten.scheiden de Waalsche er zich van af (verdrag van Atrecht) nog voor de eenheid tot stand komt. De Vlaamsche gouwen daa- refïtegerr sloten zich aan bij de Unie van Utrecht, die het antwoord was op het Waalsche verraad, en de politieke eenheid, waarvan hier de grondslagen gelegd werden, was niet een Belgische maar een zuiver Nederlandsche. De verdrukking van Philips II had de eenheid bewerkt van Hollanders, Vlamingen, Zeeuwen en Friezen, eenheid die de kiem in zich droeg van de Nederlandsche ziel. Toen brok vóór brok echter van het Vlaamsche land met geweld van wapenen losgescheurd werd van het Noorden en de Vlaamsche gouwen met de Waalsche als Zuidelijke Nederlanden beurtelings van uit Madrid of Weenen geregeerd werden, sloten de Vlamingen zich weer op in hun oud particularisme. Wel bleef een vaag gevoel van saamhorigheid bestaan tusschen de Vlaamsche staten, maar dit leidde zelfs niet in den opstand tegen Josef II tot een zuiver eenheidsbesef. Nog veel minder kon daarvan sprake zijn in de verhoudingen tusschen de Waalsche en Vlaamsche gewesten. Slechts onder de Fransche overheersching kunnen we van een volkomen gemeenschappelijke geschiedenis van Vlaanderen en Wallonië spreken, maar die hadden ze gemeen met de voornaamste volkeren van Europa. Het is echter dit tijdperk dat den geweldigsten invloed op Vlamingen en Walen uitgeoefend heeft. De toonaangevende Fransche cultuur overrompelde de Zuidelijke Nederlanden, vooral Wallonië, reeds voor maar vooral tijdens de Oostenrijksche overheersching. Tusschen Vlaanderen en Holland bestond bijna geen cultureele gemeenschap meer en de Vlaamsche intellectueelen voorzagen in hun geestelijke behoeften door het aanvaarden van een kunstmatig Fransch kultureel vernis. Ook het onderwijs werkte mede om den Franschen geest in Vlaanderen te bevorderen en zelfs de Leuvensche hóögeschool en de Jezuïtencolleges keerden zich naar het rationalistische zuiden uit vrees voor het protestantsche Noorden! In het Fransche tijdvak was de verfransching der hoogere standen in Vlaanderen zoo goed als voltrokken en begon zij veld te winnen Op burgerij, nijverheids en kooplieden, gesteund door een schare van Fransche ambtenaars en door de Parijsche regeering die naast nog een .groot aantal vrijheden het Fransch als — 10 — •fficieele taal invoerde. Had dit alles een haast algemeene verfransching van de leidende Vlaamsche standen tengevolge die met gejuich de poorten openden voor de « bevrijders », de diepe lagen der volksmassa bleven onaangetast en de dwingelandij der apostelen van vrijheid, gelijkheid, broederschap verwekte bij bet Vlaamsche volk een haat waarvan onze oudjes nu nog weten te vertellen (I). Er dient hier ook op gewezen dat de bloedige Boerenkrijg alleen tot het Vlaamsche land beperkt bleef en dat deze meer veroorzaakt werd door het willekeurig ingrijpen van Na- (i) Het is mij onmogelijk hier even aan den lust te weerstaan om een kleine parallel te trekken tusschen de Fransche overheersching dier dagen en de tegenwoordige Duitsche bezetting! De houding tegenover de kerk : Waar de Duitschers de onschendbaarheid der Kerk eerbiedigen, zelfs tot in het lamlendige, b. v. tegenover Mgr Mercier, die zijn bevoegheden als kerkvorst meermaals is te buiten gegaan, vergelijke men daarmee de afschaffing van den eeredienst, de vervolgingen tegen de priesters, de inbeslagneming der kerkelijke goederen, de sluiting der kerken door de apostelen der vrijheid, gelijkheid en broederschap. De houding tegenover onze taal : Waar de Fransche vrijheidsbroeders hier alles verfranschten van hoog tot laag en de volkstaal verbanden uit school, bestuur en gerecht, tot zelfs van de hoeken onzer sraten, daar hebben we van wege de Duitschers nergens pogingen tot verduitsching waar genomen en alle maatregelen op taalgebied door hen getroffen hadden slechts tot doel: de weder in eere herstelling van de verdrongen volkstaal. De zoo zeer gewraakte opeischingen der Duitschers die geen ander doel hadden dan de werkeloozen, buiten het bereik der vijandelijke kanonnen aan den arbeid te houden en zoodoende tevens te onttrekken aan de openbare liefdadigheid, zijn niet te vergelijken met de opeischingen der Franschen, die onze jongens als kanonnenvleesch op de Fransche slagvelden brachten, opeischingen die een.der voornaamste oorzaken vormden van den Boerenkrijg. Hoevele ouden van dagen weten thans nog te vertellen van die verschrikkelijke dagen, toen geliefde bloedverwanten weggerukt werden uit den huiselijken kring om te gaan sterven in de woeste sneeuwvelden van Rusland. Zoo groot was de vrees voor die broeders van de vrijheid, dat nu nog de kinders op onzen Vlaamschen buiten stil gehouden worden met de bedreiging: « De Franschen zijn daar! » Ook van de uitbuiting onzer streken door die tot boeman geworden aoostelen der « civilisation latine », vinden we geen spoor bij het tegen uithongering worstelende Duitschland. Hoewel dit hier, in tegenstelling met de Franschen van toen,- op vijandlgen bodem staat treft het alle mogelijke middelen om zooveel de oorlogstoestand zulks toelaat de nationale poleon in het Vlaamsche particularisme, naast de geweldige ontroering verwekt door het opeischen der Vlaamsche jongens voor het Fransche leger, dan in het despotisme der Franschen waaraan de Vlaming na honderd twintig pogingen in den loop der eeuwen door Frankrijk gedaan om het land te veroveren, nu eenmaal stilaan gewoon was geraakt Een wordende Belgische ziel in dezen tijd? Wallonië was in hart en ziel Fransch en Franschgezind evenals de leidende Vlaamsche standen. Het Vlaamsche volk bleef Vlaamsen in den particularistischen zin van het woord. Zoo was de toestand toen het Weener Kongres in 1814 bezitter werd der « Oostenrijksche Nederlanden en het prinsbisdom Luik », een der periphrases van wat de Fransche muiters van 30 België noemden. Het Kongres vond geen betere oplossing dan dit stuk Europeesch grondbezit aan Holland te schenken als vergoeding voor de in het Fransche tijdvak geleden schade en vooral om te verhinderen dat het in de macht van Frankrijk zou vallen dat sinds eeuwen aanspraak maakte op dit grondgebied en in de begeerde provincies ook een sterken aanhang vond. Ook na den val van Napoleon hadden de Franschen er niet van afgezien Vlaanderen, Wallonië en zelfs de Duitsche provincies tot aan den Rijn te beschouwen als Fransch grondgebied. De geschiedenis der Restauratie, zoowel als die van het tweede keizerrijk en later van de Republiek, getuigen dat alle Fransche politici het als een vaderlandschen plicht beschouwden die provincies terug te winnen. Deze politiek vond krachtigen steun bij de Walen en de Franschgezinde partij in Vlaanderen: het Koninkrijk der Nederlanden van het Weener Kongres droeg de kiem der ontbinding in zich. Die kiem was echter niet een rijp geworden « ame beige », maar een zuiver Fransche splijtzwam. handel en nijverheid in stand te houden en waakt het nauwkeurig om de bevolking van de noodige levensmiddelen te voorzien. En wat beteekent dan deze eene noodgedwongen inval tegenover de 122, zegge honderd twee en twintig, invallen der Franschen wier doel was deze streken te veroveren, terwijl die der Duitschers slechts een doortocht zou geweest zij als wij niet tot dat Fransche protectoraat hadden behoord dat men de* leugenachtigen naam België heeft gegeven? Een tactvolle maar krachtdadige leiding ,en vooral een voorzichtige kerkelijke politiek had misschien Vlaanderen nog kunnen redden. De fouten van koning Willem op dit gebied maakten echter het monsterverbond tusschen de verfranschte hoogere geestelijkheid en de franschgezinde vrijmetselarij mogelijk. Reeds in 1827, beproefde de Villèle, hoofdminister van Karel X, een opstand te verwekken ten gunste van Frankrijk. Deze stuitte echter af op den onwil der geestelijkheid in Vlaanderen waarvan de hoogere lagen wel verfranscht maar slechts weinigen bepaald fransch gezind waren. Toen de Julirevolutie in 1830 Karei X van den troon wierp, meer als wraakneming omdat zijn regeering de verdragen van 1815, waarin zelfs de Restauratie niet berusten wilde, geteekend dan omdat de Koning de grondwet geschonden had, was ook naar de meening der Fransche partij in de Zuidelijke Nederlanden, het oogenblik gekomen om den slag te wagen. De Fransche bisschop van Gent, de Broglie, de Mercier van het jaar '30, wist het Vlaamsche particularisme en zijne kerkelijke macht te misbruiken om aan de Fransche muiterij een schijn van volksbeweging te geven. De koning van Frankrijk zond een bijzonderen agent naar Brussel om de beweging te leiden en met hem waren een 4,000 Franschen naar deze stad gestroomd om de revolutie op touw te zetten. Over deze t< Belgische » revolutie schrijft Mr M. Josson in zijn standaardwerk : « Frankrijk, de eeuwenoude vijand van Vlaanderen en Wallonië »: « Den 2$n Augustus 's avonds werd de opvoering van de Stomme van Portici in den Muntschouwburg herhaalde malen onderbroken door de kreten: « Weg met den Koning! Leve Frankrijk! Leven de Franschen!... Een van de benden werd aangevoerd door zeer bekende Franschen, die geld uitdeelden, 's Anderendaags werd de Fransche vlag van het stadhuis van Brussel en in verscheidene wijken van de stad uit gestoven, en eenige dagen later ook te Verviers, Jemappes, Frameries en Paturage gehjeschen. Fransche regimenten wilden de grens overschrijden; om ze tegen te houden waren de oversten verplicht te verklaren dat men alleen het bevel van het ministerie van oorlog afwachtte om op te rukken. « Den i6en September stichtte de Franschman Rogier de —13 — « RéÜnion centrale », een vereenigibg die zichtten doel «telde de revolutionaire beweging te onderhouden en vooruit te brengen; Rogier was niet alleen de stichter maar ook de leider 'van dit nieuwe lichaam. Den 20" September ontwapende de Framttfhe geneesheer Grêgoire, de eerste militaire aanvoerder der opstandelingen de burgerwacht en maakte zich meester van het stadhuis... Den September stelde de Franschman Rogier de Administratieve Commissie in — het eerste « Belgische » bewind, waarvan hij de voorzitter en de ziel was. Dienzelfden dag benoemde Rogier tot hoofdaanvoerder een gewezen Franschen officier, den Spanjaard Don Juan van Halen, die onder Napoléon I vegen zijn vaderland gevochten had. Het zijn ook Franschen, die onder Don Juan van Halen bevel voerden over de hoofdposten der muiters o. a. : Des galets, gewezen Fransch officier, had het bevel over den uitersten linkervleugel, bij de verschansingen van de Schaar* beeksche poort cc E Gregbire, de eerste aanvoerder der muiters werd belast met de leiding der krijgsverrichtingen aan het linker*centrum... <( Bouchez, gewezen kapitein in 't Fransche leger, en als zoodanig geridderd, voerde het bevel bij de barricade in de Koningsstraat, « Parent, gewezen Fransch onderofficier, drager van het Legioen van Eer, hem geschonken voor zijn gedrag bij het nemen van de Tuilerien, had het commando over een batterij, boven aan den Warandeberg opgesteld. « Mèllinet, ond-generaal van de Jonge Garde van Napoléon, werd « verzocht >> het bevel op zich te nemen over Eet geschut der oproermakers, en in't bijzonder belast met de verdediging' Van de barricade op het Koningsplein, den sleutel van de stelling, door de muiters ingenomen. « Vtcomte de Culhat een Franschmant voerde de muiters aan bij de Naamscke poort. « Eindelijk onderscheidden Levaillant, Poncelet, Everard en Dutillet gewezen Fransche offieren, zich gedurende de septemberdagen; terwijl de Fransche generaal Valasé die van den Haag terugkwam, waar hij een diplomatieke zending vervuld had, waarmede hij door Lodewijk Philips belast was, zich met zijn ad- judant, kolonel de Beaufort, verscheidene malen in het vuur begaf....... (c Weldra zonden de « Amis du Peuple » den oproermakers gewapende benden o. a. de « Légion Parisienne » te hulp.... « De Franschen Mellinet en Niellon zijn het, die in October de oproermakers aanvoerden te B ere hem, Lier en te Antwerpen... De Franschen Pontécoulant en de Culhat zijn het, die, eveneens in den loop van October, belast waren met het vestigen van het gezag van de revolutionaire regeering te Gent en te Brugge, terwijl luitnant-kolonel Grégoire in 't noorden van Vlaanderen streed. Niellon was het die in December de « Belgische » troepen aanvoerde die voor Turnhout lagen. Mellinet en Pontécoulant waren hef eindelijk, die in December 1830 en Januari 1831 Maastricht belegerden. » Dit volsta om te bewijzen dat de muiterij niet Belgisch was maar Fransch. Slechts toen de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk onmogelijk bleek, ten gevolge van Engelands vijandige houding, werd de naam België opgediept uit de kartons der geschiedenis om als naam te dienen van het stuk grondgebied dat sinds dezen tijd onder onafgebroken suzereiniteit van Frankrijk heeft gestaan en welks regeerders als Fransche vasallen medewerkten aan de moreele inlijving die de latere staatkundige inlijving bij Frankrijk « la mère patrie » zou wettigen. Het België vóór 1830 is nooit België geweest; en van een Belgische ziel was er slechts sprake toen men moest berusten in den wil van Europa om het bestaan van een kunstmatig, zonder traditie en zonder oog voor de innerlijke verhoudingen gefabrieterden staat, eenigszins te wettigen. België sinds 1830 De stichting van België is dus een bladzijde uit de Fransche geschiedenis en de z. g. Belgische geschiedenis is dan ook niet anders geweest dan een onderafdeeling van de Fransche. In dat licht dient zij beschouwd en als zoodanig vertoont zij twee goed onderscheiden tijdperken: i° Dat vöör 1870, dat zonder de verplettering van Napoleon op een rechtstreeksche annexatie was uitgeloopen; 2° Dat na 1870, dat uitliep op de onrechtstreeksche annexatie van 1914, zorgvuldig voorbereid door de politiek der « pénétration pacifique » en waartegen de Flaminganten tevengeefs een dam trachtten op te werpen. Het was Talleyrands politiek die allereerst het princiep der non-interventie in de Nederlandsche aangelegenheden wist Jte doen zegevieren waardoor het bestaan, van wat men later « België » noemde, mogelijk gemaakt werd. Talleyrands politiek was ook het Protocol van 20 December 1830, waarbij de onafhankelijkheid (?) van (( België » gewaarborgd werd: het eenige wat Frankrijk toen van Europa verkrijgen kon, wilde het niet « alles verliezen door te veel te willen winnen », zooals de koning zelf zich uitgedrukt had. « Alleen de vrees voor een oorlog, verklaarde de Fransche minister Sebastiani, kan de Fransche regeering weerhouden «België » met Frankrijk te vereenigen, vereeniging die gewenscht wordt door de groote meerderheid der Belgen. » Dat Sebastiani waarheid sprak, bewees het Nationaal Kongres door zijn keuze van den Franschen Hertog van Nemours tot « Koning van België ». Maar de Engelsche minister Palmerston, bevreesd voor de uitbreiding der Fransche macht, verklaarde nooit te zullen instemmen met « deze wijze Van annexa- tie van België door Frankrijk ». Op dezelfde tegenkanting stuitte de kandidatuur van Lodewijk-Philips, zoon van den Koning van Frankrijk, door het pseudo Belgisch Kongres gekozen toen de Hertog van Nemours het Belgisch aanbod « van de hand gewezen » had. Slechts noodgedwongen legden Frankrijk en de Franco-Belgen zich neer bij Engelands kandidaat Leopold van Saksen Coburg maar, door diens huwelijk met Louise van Orléans, wist Frankrijk zijn oude positie te handhaven. De zwakke Duitsche vorst kwam geheel onder den invloed van Frankrijk, ook grootendeels tengevolge van de uitgesproken Fransche sympathien zijner bewindvoerders, waarvan trouwens een groot aantal geboren Franschen waren. Het was niet zonder reden dat Wellington den Koning « een Fransch prefect » en lord Grey België « een Fransche provincie » noemde. In de eerste maanden zijner regeering reeds riep Leopold de hulp in van Frankrijk tegen de zegevierende legers van koning Willem en toen de Fransche expeditie, tegenover den eisch van Europa, verplicht was tegen wil en dank het zoo zeer begeerde gebied te ontruimen, maakte Leopold zijn « Belgisch leger » tot een onderaf deel ing van het Fransche, door aan het hoofd van bijna alle divisies en brigades Fransche generaals te ■ laatsen. Mr Josson diepte uit het Belgische staatsblad van 27 October 1831 de samenstelling van den Generalen Staf op, die als volgt was gevormd: 1. — Chef van den Staf : de Fransche Luitnant-Generaal Desprez; 2. — Generaal bij het geschut: de Fransche Luitnant-Generaal Evain, die de rechter hand was van den Minister van Oorlog Ch. de Brouckere, zelf een Franschman, en die eenige maanden later zelf tot minister van oorlog benoemd werd; 3. — Generaal over het genièkorps: de Fransche Veldmaarschalk Nempde; 4. — Generaal bij de ruiterij: de Fransche Luitnant-Generaal Picket; 5- — Generaals bij het voetvolk: de Fransche Luitnant-Generaals Grundler en Billiard; 6. — Bevelhebber over het Koninklijk Hoofdkwartier : Hoton, — 17 — oud-adjudant van Generaal Grundler, die weldra vervangen werd door den Franschen officier Motte; 7. — Sous-chef van den Staf: Baron Prisse, geboren te Maubeuge, oud-officier in Franschen dienst; 8. — Eerste ordonnans-officier: Graaf de Fourneaux de Cruquenbourg, die bij Waterloo in de Fransche gelederen streed. Verder twee « Belgen », d. w. z. niet op officieelen Franschen bodem geboren Franschen, en die misschien daarom lagere rangen bekleedden. (( Het Fransche Ministerie voegde bovendien aan het « Belgische » leger een menigte officieren toe, van onderluitnant tot kolonel, zooals beweerd werd om de Belgische troepen te onderrichten. Zelfs in de Burgerwacht waren geboren Fransche officieren. » Omstreeks denzelfden tijd traden vele Fransche soldaten in dienst van het Belgische leger; ook kwam een commando mijngravers te Luik aan, waar dezen de kern moesten vormen van een talrijke af deeling van dit wapen en het vreemdenlegioen, dat gevormd werd, kwam onder het bevel van den Franschen prins Achille Murat... » Enzoovoort. Zooals het leger onder leiding van Frankrijk gesteld werd, ging het ook in de Belgische Ministeries en meer dan met recht mocht Guizot getuigen « que la frontière francaise avait été moralement reculée jusqu'a 1'Escaut », en A. de Lamartine dat de eene helft van het koninkrijk der Nederlanden een onzijdige mogendheid was geworden gesticht tot nut van Frankrijk. » Toen de Koning, na den vrede met Holland, vaster grond onder zijn voeten begon te voelen, schijnen de Franschgezinde drijverijen zijner regeeringspartij hem beducht gemaakt te hebben voor zijn troon. Wel vond hij den moed niet om zich te verzetten tegen de beweging voor het afschaffen der tolgrens tusschen Frankrijk en zijn « département du Nord », beweging die, door Engelands verzet, slechts uitliep op een voor Frankrijk weliswaar zeer voordeelig handelsverdrag en waarbij Vlaanderens vlasnijverheid te gronde ging, wel stemde hij toe dat « België » toetrad tot de Latijnsche muntunie, maar hij wist toch het huwelijk door te drijven van zijn oudsten zoon, den Hertog van Brabant, met Maria-Hendrika van Oostenrijk en later dat van —18 — zijn tweeden zoon, den Graaf van Vlaanderen, met de Duitsche prinses Maria-Louisa van Hohenzollern. Beide huwelijken werden met groote geestdrift begroet in de Vlaamsche en in de onafhankelijkheids-partij-kringen. Deze onafhankelijkheidspartij, die bij het ontstaan van België slechts sporadisch aanwezig was, had zich langzamerhand uitgebreid vooral na de herstelling van het tweede keizerrijk dat geen enkele gelegenheid liet voorbij gaan om zijn inzichten nopens de annexatie van België bekend te maken. Leopold neigde steeds meer en meer, om begrijpelijke redenen, naar deze partij over en de of ficieele verzoening tusschen het Belgische en het Hollandsche vorstenhuis, der wereld bekend gemaakt door de ontmoeting van koning Willem met koning Leopold te Luik, was een duidelijke neiging van den vorst om zich aan Frankrijks suzereiniteit te onttrekken. Het ontbrak echter niet aan onverholen bedreigingen van Franschen en Franco-Belgischen kant. In Wallonië braken herhaalde malen ernstige onlusten uit en de volslagen machteloosheid der onafhankelijkheidspartij werd bewezen door het herhaald ingrijpen van Frankrijk in de Belgische binnenlandsche aangelegenheden. Zoo werden, op Napoleons bevel, politieke vluchtelingen uitgeleverd wier onschendbaarheid door de Belgische wetgeving was gewaarborgd en stemden de Fransche lakeren te Brussel er in toe om, alweer op Napoleons bevel, wijzigingen toe te brengen aan bestaande wetten. Het was dus wel te recht dat Napoleon in zijn voorstel aan Bismarck tot verdeeling van België kon schrijven : « Indien Frankrijk het princiep der nationaliteiten zonder aarzelen aanvaardt, dan is het van belang van dit oogenblik af vast te stellen, dat er geen Belgische nationaliteit bestaat om het over dat hoofdstuk met Pruisen eens te worden... » En niet zonder reden is beweerd geworden dat, zoo Bismarck ingegaan was op de annexatievoorstellen van Napoleon de oorlog van 1870 vermeden was geworden. Nu Bismarck weigerde was hij onvermijdelijk en Duitschlands schitterende zegepraal vervulde het hart van de Vlamingen in het Fransche Noorderdepartement België met hoop voor de toekomst van hun volk. De Franco-Belgische partij, die nog steeds de leidende rol — iQ — bleef spelen, zocht nu echter langs andere wegen haar doel te bereiken. De « pénétration pacifique » moest de geesten langzamerhand annexeeren totdat Frankrijk zich zou opgericht hebben en, wanneer het oogenblik harer revanche op Duitschland gekomen was, tot de politieke annexatie zou kunnen overgaan. De « Belgische » mentaliteit, die vooral op die dagen, kan toegepast worden, werd typisch uitgedrukt door een der leiders van 1830: Ch. de Brouckere: « Laat ons Belgen blijven, zeide hij, maar laat ons het heden niet als de toekomst beschouwen. Zonder twijfel, indien onze toestand dezelfde bleef, zou hij pijnlijk zijn. Frankrijks welzijn, evenals het onze, vordert dat het volmaakte gemeenschap van belangen met ons bezitte, want dan zal de vereeniging zonder schokken kunnen gebeuren. En de te volgen weg om tot die vereeniging te komen werd aangeduid door Charles Rogier, die, en als minister en als leider der liberalen gedurende 40 jaar een overwegenden invloed op de Belgische aangelegenheden heeft uitgeoefend en schreef dat al de fogingen van ons (Belgische) gouvernement moesten streven naar de vernietiging van het Vlaamsche ras om de samensmelting (fusion) van België met het groote vaderland Frankrijk voor te bereiden. <( Les premiers principes d'une bonne administration, ging hij voort, sont basés sur 1'emploi exclusif d'une langue et il est évident que la seule langue des Beiges doit être le francais. Pour arriver a ce résultat, il est nécessaire que toutes les fonctions cviles et militaires soient confiées a des Wallons ou a des Luxembourgeois; de cette manière, les Flamands, privés temporairement des avantages attachés a ces emplois, seront contrahits d'apprendre le francais et 1'on détruira peu è. peu 1'élémcnt germanique en Belgique. » (Zie M. Josson. Frankrijk,... enz.) De aangeduide weg werd door alle elkander opvolgende Belgische regeeringen stipt gevolgd: De Fransche taal werd geproclameerd tot de eenig officieele taal van den Belgischen staat en, evenals onder het Fransche Bewind, werd het Vlaamsch geweerd uit het hooger, middelbaar en lager onderwijs, uit de wetgevende kamers, uit het Staatsbestuur, uit h<*t leger, uit het geredit en uit gansch het bestuurlijk raderwerk van het z. g. België, dat, ook na '70, niet anders geweest is dan een werktuig in — ao — de handen der Fransche regeeringen, om Vlaanderens nationaliteit te helpen vernietigen. Vlaanderen werd geofferd op alle gebied: op taal-, cultureel-, economisch-, zelfs op kerkelijk gebied, want onze jonge priesters werden in het Fransch opgevoed en alzoo losgemaakt van hun volk terrwijl, wat nergens gebeurt, aan vreemde bisschoppen de geestelijke leiding werd toevertrouwd. Op taalgebied. — Niet alleen werden alle besturen verfranscht plantte zich de verfransching alzoo van hooger hand voort, maar de meerderheid der Belgische ambtenaren zijn Walen of Vlaamschonkundigen, terwijl het eenvoudige postje van bruggedraaier in het Vlaamsche land niet kon vervuld worden door een Vlaamschen werkman, als hij niet in staat was fatsoenlijk Fransch te spreken en te schrijven.Op 25 ambtenaren in den toldienst waren er 3 Vlamingen ;op 284 van de posterijen,89 Vlamingen;er zijn oogen blikken geweest dat men op 400 beambten geen 20 Vlamingen telde en, verbeterde dit later eenigszins onder den druk der Vlaamsche Beweging, de brieven van Didaskalos aan minister Helleputte werpen een schril licht op de ongehoorde achteruitstelling van de Vlamingen tegenover de Walen. In dien vrijen Franco-Belgischen staat liep een Sleeckx een geldboete op omdat hij in een Vlaamsche stad (Brussel) een Vlaamsche geboorteakte durfde eischen voor zijn kind; werd den advokaat van een Jacob Karsman verboden in het Nederlandsch te pleiten en liep de beschuldiger drie maanden gevang op omdat hij daartegen durfde protesteeren; werden twee Vlamingen, Coecke en Goethals» ter dood veroordeeld zonder in het Nederlandsch, welke taal zij uitsluitend spraken te zijn gehoord, terwijl later bewezen werd dat zij onschuldig waren en deze onschuld duidelijk aan het licht zou zijn gekomen indien zij in eigen taal waren gevonnist geweest... Op cultureel gebied.—De hoogescholen van Gent,Luik enLeuven waren Fransch, evenals de Handelsschool van Antwerpen : deze inrichtingen, vooral de staatsuniversiteiten, waren centra voor de verspreiding van Fransche propaganda; het middelbaar onderwijs was uitsluitend Fransch; het lager onderwijs in Brussel en voorsteden evenzoo. In Vlaanderen kon men er niet toekomen zoo maar ineens het lager onderwijs te verfranschen: het was er echter op ingericht dat het ook daar langzaam maar zeker zou ontvlaamscht geworden zijn, indien de Vlaamschgezinden niet bij — 21 — tijds een dam, zij hij nog zoo zwak en ondermijnbaar, hadden weten op te werpen. Maar met de lagere schoolboekjes hield alle geestelijk leven, buiten de Vlaamsche centen blaadjes, voor het Vlaamsche volk op. Wie verder op wilde moest ontvlaamscht, verfranscht worden. Niets deden de Belgische regeeringen om in die schreeuwende toestanden te voorzien: integendeel, Wallonië werd daarenboven nog in elk opzicht, afgezien van het taalvraagstuk, boven Vlaanderen bevoordeeligd. In Henegouwen b. v. zijn 42 nijverheidsscholen tegen 1 voor Oost-Vlaanderen, 1 voor Antwerpen! Wallonië telt 49 staatsmiddelbare scholen, Vlaanderen, dat 1 millioen meer inwoners telt, 29. Namen telt 1 lagere school op 54 leerlingen; Oost-Vlaanderen daarentegen 1 op 153 leerlingen, en Antwerpen 1 op 194!!! En hoe is er het onderwijs? En hoe worden er de onderwijzers betaald? Claudius Severus vertelt in « Vlaanderens Weezang », waaraan wij deze bijzonderheden ontleenen, dat hij een Vlaamsch onderwijzer kent die verplicht is 13 bijstieltjes uit te oefenen om rond te komen met zijn talrijk gezin en onvoldoend tractement. In de Kamerzitting van 25 Februari 1885 bewees oud-minister Victor Jacobs dat het staatsbestuur sedert 1878 dubbel zooveel betaald had voor het lager onderwijs in de Waalsche als in de Vlaamsche gewesten. En deze zijn veel dichter bevolkt. Een volk, dat van alle hooger geestelijk leven wordt beroofd, moet noodzakelijk ontaarden.Wie zou van de fiere Vlamingen van Groeningen, van de ió6 eeuw, hebben durven voorspellen dat een Pater Stacke, met bloedend hart van hun fiere nakomelingen zou moeten getuigen: « Ik ken geen volk, en ik ken er vele, dat zoozeer den naam verdient, als het onze, van een woest en baldadig volk. Ik heb met Duitsche, Hollandsche, Engelsche, Deensche, Poolsche, Oostenrijksche, Russische werklieden en boeren vertrouwelijk geleefd, en dat gedurende tien jaren; men heeft mij omslachtig ingelicht over Iersche, Spaansche, Italiaansche en Fransche toestanden, en ik ken geen volk ter wereld wien het zoo aan uiterlijke beschaving en zelfeerbied mangelt als het onze. » (Arm Vlaanderen). Of dat een Emile de Laveleye, een verfranscht maar Vlaamschvoelend Vlaming, van het Vlaamsche volk zou moeten getuigen: « On ne peut pas dire qu'ils sont encore au moyen age, car ils sont tombés incomparablement plus bas. » Daar had België, Vlaande- — 22 — ren gebracht in de 20" eeuw! Of economisch gebied. — De economische verdrukking van Vlaanderen was het middel in de handen der Belgische regeeringen om Vlaanderen zedelijk te doen vervallen en zoo ongestoord haar politiek te kunnen doordrijven. In <( Vlaanderens Weezang », vertelt Claudius Severus dat de provincie Luxemburg een uitbreiding heeft van 1,200 km. staatsbanen tegen 600 km. voor de provincie Antwerpen, die vier maal zooveel inwoners telt. Het arrondissement Aalst telt 100,000 inwoners meer dan het arrondissement Dmant, maar bezit 15 postinrichtingen minder dan dit laatste. In 1909 werd, alleen in het Departement van Spoorwegen, aan de hoogere ambtenaren, eentalige Walen, uitgekeerd aan salaris, een bedrag van 1,948,600 frank, tegen 853,000 frank aan de twee-talen-sprekende Vlamingen. In 1906, den 31 December, had de Algemeene Spaarkas van België voorschotten gedaan tot het bevoordeeligen van het bouwen van werkmanswoningen, waarvan de verhouding tusschen Waalsche en Vlaamsche streken ongelooflijk schijnt. Daarbij valt op te merken dat de armere Vlaamsche streken dien steun meer noodig hadden dan de Waalsche en dat de Vlaamsche ook veel bevolkter zijn. Welnu de provincie Henegouw trekt 32,476,030 fr., tegen 4,338,07z fr. aan Oost-Vlaanderen; Charleroy ontvangt 13,800,000 fr., tegen 1,681,000 fr. aan Gent; de drie Waalsche omschrijvingen Thuin, Dinant en Namur 16,938,454 fr., tegen 974,965 frank aan de drie Vlaamsche Aalst, St-Niklaas en Mechelen. Enz. « Wallonië », zegt Claudius Severus verder, is bijzonder het land der nijverheid en Vlaanderen dat van den landbouw... Welnu tot op het einde van het jaar 1906, had de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas in België 13 bijkantoren voor landbouwcredieten ingericht, waarvan slechts 3 in 't Vlaamsche land. Daartegenover werd in 1867 ontdekt dat in grondbelasting alleen, jaarlijks door Oost- en West-Vlaanderen 962,529 frank te veel, door Luik, Kamen, Henegouwen en Brabant, 1,006,774 frank te weinig werd betaald ! (Bij vergissing.) Van de 600 Belgische gemeenten die in 't bezit zijn van een waterleiding, zijn er 580 in Wallonië, tegen 20 in Vlaanderen. Voor waterleidingen, riolen, kerkhoven, werden in 1008 aan de Waalsche provincies 863,008 fr., aan de Vlaamsche 815,566 fr. rijkstoelagen betaald. Rond 1890, lagen er in België — 23 — 3,270 km. staatspoorwegen, waarvan 1,373 m 't Vlaamsche land, tegen 1,898 in Wallonië. (De verhouding is nu veel nadeeüger.) Het minste gehucht van 400 zielen in Wallonië heeft ten minste zijn stoomtram, terwijl in Vlaanderen streken van 10,000 zielen nog met een postkarretje moeten bediend worden. Deze feiten zouden tot in het oneindige kunnen aangehaald worden. Hoe dit alles zijn stempel drukt op den stoffelijken toestand van het Vlaamsche volk toont de schrijver van « Vlaanderens Weezang » verder aan door het bedrag van de stortingen in de spaarkassen der Nationale Bank voor Vlaanderen en Wallonië te vergelijken. Zoo vindt hij voor Nivelles en Toumai+ 9 millioen frank, voor Aalst en Mechelen, met een dubbel aantal inwoners, +900,000 frank. En jaarlijks moeten 60,000 onzer Vlaamsche jongens naar Frankrijk trekken om koelieswerk te verrichten, terwijl 250,000 vreemdelingen het beste werk komen weghalen. Een talrijke bevolking, dat voor alle andere landen een zegen is, maakte België voor Vlaanderen tot een vloek. Deze toestanden moesten op een uiteenvallen van België uitloopen. Het heeft echter niet ontbroker aan ernstige waarschuwingen. In 1850 reeds, schreef Hendrik Conscience aan de leden van de gemeenteraden in de provincie Antwerpen: « Onze moedertaal is sedert 20 jaren miskend en verdmkt. De gevolgen dezer verdrukking zijn voor het Vlaamsche volk allernoodlottigst. Het spreekt vanzelf dat eene natie, die van het volledig gebruik harer moedertaal beroofd is, de eenige bron vpd. beschaving en ontwikkeling mist; onze tegenwoordige toestand bewijst dit genoegzaam. Terwijl men in bijna alle andere landen der wereld, de nijverheid, den landbouw en de ambachten tot hoogen bloei tracht te brengen door zelfs aan de lagere volksklassen degelijk onderwijs te verschaffen, is er in dit opzicht in Vlaanderen geen vooruitgang te bespeuren. Ja, toen weinige jaren geleden de hongersnood zoo vreeselijk in Vlaanderen woedde, ring er een stem in Europa op, die de beschuldiging uitte, dat alleen gebrek aan beschaving, volksopvoeding en ontwikkeling de oorzaak hiervan was. Doch waarom gebrek aan beschaving in een land als Vlaanderen, waar licht en leven in overvloed voorhanden zijn ? Omdat het volk het vruchtbaar gebruik zijner moedertaal mist; omdat de Regeering — 24 — onze moedertaal alle openbare aanmoediging ontzegd heeft en er dienvolgens geene boeken tot volksbeschaving en tot doelmatige volksopvoeding kunnen gebruikt worden; omdat de Vlaamsche burger, de Vlaamsche landbouwer en ambachtsman van alle geestesontwikkeling verstoken blijft en tot slaafsche onwetendheid is veroordeeld; omdat een Vlaamsch burger minder aan het openbaar leven kan deelnemen dan een vreemdeling, dewijl alles in eene taal geschiedt, die hij niet verstaat. Zoodoende bereidt men ons Vaderland eene hachelijke toekomst, want, indien men nog langer doof bleef voor de stem van plicht en eerlijkheid, zou men ontwijfelbaar zeker in de Nederduitsche gewesten het volk verdeelen in twee kasten, gescheiden voor eeuwig door een diepen afgrond van afkeer en haat. De eene, betrekkelijk klein in getal, die verfranscht zou zijn en alle ambten, alle hooge betrekkingen en eereposten,alle vruchten van den nationalen arbeid voor zich zou behouden,alleen wetenschappelijk ontwikkeld zou zijn en onbeperkt over de natie zou heerschen als een overwinnaarsmacht in de middeleeuwen. De andere, de overgroote meerderheid, bestaande uit het handeldrijvend en werkend gedeelte van de natie, zou zich van alle ontwikkeling beroofd zien; zij zou, als een hoop beklagenswaardige verworpelingen, door het meer bevoorrechte deel der natie worden overheerscht en verdrukt. Zij weten niet, de verdoolde Franschgezinden, welk lot zij ons Vaderland bereiden; zij beseffen niet hoeveel haat, twist en tweedracht zij zaaien, welke schreeuwende onrechtvaardigheid zij plegen, als zij honderdduizenden hunner arbeidende broeders tot onbekwaamheid en onwetendheid doemen. » Als een stem in de woestijn klonk ook hier en daar een waarschuwing van den kant der zuiver Belgische onafhankelijkheidspartij. Zoo klinken ons nog in de ooren de woorden door Karei Buis, burgemeester van Brussel, uitgesproken in 1905 vóór de site! O France, France bénie, toi vers qui se tendent nos bras » et battent nos cceurs, toi pour qui coulent nos pleurs de joie, » nous le savions bien, que pas une plainte d'opprimé, que pas » une clameur de révolte contre 1'injustice ne peut s'élever sans » que ta voix magnifique y réponde. Mais ta réponse est plus belle » encore qu'on ne pouvait 1'attendre, elle ne laisse pas place aux » expressions de gratitude, aux remerciments solennels, — elle ■» ne permet qu'un cri oü nous mettons tout notre être: « Vive la1 » France! » Le Soir van 9 Augustus 1914 bekende openlijk: « Depuis le premier jour de mobilisation, la haine pour l'Allemagne ètait fêroce. Mais por contre, il eut êté diffictie de nous faire marcher — 35 — contre la France. » Naast de verwekking van geestdrift voor Frankrijk moest het Flamingantisme den genadeslag toegebracht worden. La Métropole van Antwerpen schreef op 22 Augustus 1914 een vuil artikel tegen de Vlaamschgezinden onder den agressieven titel: « L'avant-guerre. Le Pangermanisme. Les Egarés. » Over inhoud en toon oordeele men door het volgende: <( Ce qui est malheureusement avéré, c'est que certains individus » appartenant au mouvement dit « flamingant » avaient avec les » «teutonisants » des accointances suspectes. » Depuis Willems, a qui il arriva de lever son verre en 1'hon» neur de la patrie allemande (1), les exaltés ont été assez nom» breux... » II ne faut plus chez nous de centenaire de la bataille des Epe» rons d'Or. Soyons Flamands tout simplement et fièrement.. » Mais les Allemands d'Anvers et d'ailleurs ont pu se mépren» dre sur la portee exacte des aspirations de la Flandre si fiere » Albrecht Rodenbach n'avait-il pas chanté ses aspirations vers » la mère commune? Certain discours de Dusseldorf n'avait-il » pas affermi leurs convictions que la Flandre au moins accueil» lerait PAllemagne comme une libératrice? »... Kort na den val van Antwerpen werd een vlugschrift verspreid onder den titel « La vèrité sur la capitulation d'Anvers », waarin te verstaan werd gegeven dat Antwerpen (het Vlaamsche Antwerpen, in tegenstelling met het Waalsche Luik) verkocht was aan den vijand. Het Flamingantisme wordt in dit artikel openlijk bedreigd: « Gij zult een puinhoop worden, Antwerpen, heet het, en gij zelf hebt het gewild. Wij zullen uw Teutoonsch slangennest doorzoeken, den angel dier boosaardige dieren uittrekken, de Antwerpsche zweer van al den Duitschen etter dien zij bevat zuiveren en op hare afzichtelijke puinen zal zich een nieuwe stad verheffen... (1) Willems had gedronken op het Dietsche vaderland. Zij maakten er het Duitsche van. - 36 - als de navelstreng het kind aan de moeder bindt. » « Walen! de Rogiers, de Gendebiens, de Surlet de Chokiers waren de welsprekende woordvoerders der Walen. Zij beijverden zich om van België een Fransche provincie te maken onder een Fransch bewind... » Walen! Tusschen Walen en Vlamingen ziedt" sedert eeuwen een rassenhaat, die misschien wel te betreuren is, maar die nooit zal uitdooven en overmijdelijk is als de haat tusschen vuur en water. Het uur der scheiding gaat eindelijk slaan. Het zegevierende Frankrijk gedenke dat Wallonië een Fransche provincie is, de rijkste en trouwste der Fransche provinciën. Mocht het zegevierende Frankrijk den noodkreet zijner Waalsche zonen niet aanhooren, dan zou het zwaar te verantwoorden hebben tegenover het Latiinendom. Leve de inlijving van Wallonië bij Frankrijk! Leve Frankrijk! » Tot zoover voor wat in het Belgische bezette gebied gebeurde. Werpen we thans een blik op wat de « Belgen » in het buitenland uitvoerden waar ze zich vrij konden uitdrukken. In Le Figaro van 2 December 1914, schreef de Gentenaar, Maurice Maeterlinck, de man die zich in Frankrijk liet naturaliseeren omdat hij niet wilde behooren tot wat men overeengekomen was de Belgen te noemen, maar die zich nu ineens Belg gevoelde, nu - 38 - de grenzen tusschen Belg en Fransman niet meer bestonden en, zooals de Vlaamschgezinden zeggen, omdat de naam « Belg » nu populair was geworden in de Ententelanden: « België heeft de wereld gered, zich werpende voor den barbaarschen stormloop, zich latende vertrappen tot den dood, om aan de verdedigers der Gerechtigheid den tijd te geven,... om de noodige krachten te verzamelen om de Latijnsche beschaving te onttrekken aan het grootste gevaar dat haar ooit bedreigd hebbe... « Zij hebben werkelijk... de Latijnsche beschaving gered. Zij bevonden zich sedert eeuwen aan den samenloop van twee machtige en vijandige beschavingen. Zij hadden te kiezen. Zij hebben niet geaarzeld. En hunne keuze heeft des te meer beteekenis, is des te leerrijker daar niemand geschikter was dan zij om met kennis van zaken te kiezen. Gij weet immers dat meer dan de helft van België van Germaansche afkomst is. Zij kon dus, door hare rasverwantschap, beter dan wie ook de kuituur begrijpen die men haar aanbood met de leer der eerloosheid die zij bevat... » Zoodat de Vlaamsche Post dus met recht kon schrijven dat onze Vlaamsche jongens den Ijzer rood verfden met hun bloed voor de Latijnsche beschaving, d. i. voor hun eigen ondergang. De reeds genoemde, thans in het buitenland verschijnende Métropole, schreef dat « de Antwerpsche pangermanistische Flaminganten in het koffiehuis Flora verbroederen met de Duitschers. » De Journal des Réfugiés wist te vertellen, in haar nummer van 25 October 1914, dat « de pangermanisten vrienden van den Heer Franck, die destijds door den mond van Pol de Mont de komst der Pruisen in België verbeidden, de stad Antwerpen in 't belang der Duitschers herbevolken. Raymond Colleye, die vóór den oorlog alleen Wallonië bij Frankrijk wilde ingelijfd zien, vroeg nu de inlijving van heel België. In Le Cri de Londres schreef hij, op 15 Juni 1915, dat hij weliswaar nog steeds op hetzelfde standpunt staat van vóór den oorlog, maar dat dit nu overbodig geworden is aangezien heel België verfranscht zal worden, België de Rijnstreek zal annexeeren en het Germaansche element zal uitgeroeid worden Een Belgische natie bestaat echter niet, zegt hij en « la Belgique de demain sera latine ou ne sera pas ». Gérard Harry, een bekend Waalsch-Franschgezinde, schreef — 39 — op 21 December 1914 in Le Petit Journal van Parijs, een Belgischgezind artikel, waar de z. g. Belgische geest duidelijk in getypeerd wordt. Hij titelt zijn stuk : « Union morale et verbale des races. » « Van af het begin hunner marteling, schrijft hij, hebben de Belgen den taal- en rassenmuur neergehaald die hen, daags te voren in twee, bijna vijandige kampen scheidde De VlaamschFransche taalstrijd woedde heviger dan ooit op 't oogenblik dat de oorlog uitbrak. Wij, Walen, van Fransche kuituur, wij waren zoover gekomen heldenmiddelen, wanhoopsmiddelen te zoeken om m te gaan tegen de steeds stijgende eischen van het flamingantisme, te gevaarlijker omdat het, gaarne of noode, Duitschgezind was en in den Duitschen invloedskring kon medesleuren vier millioen van de geheele bevolking... Het kabinet de Brocqueville telde een Vlaamschgezinde die werkte voor de overheersching der spraak van Vlaanderen. Van af den 3 Augustus riep hij harder en hartstochtelijker dan wie ook : « Leve de Fransche kuituur ». « Vlaamschgezinde genootschappen werden ontbonden, eensklaps klaarziende in het gevaarlijke en ongerechtigde van hun streven om hun « gewestspraak » boven het heerlijke woord der Zuiderburen te stellen. En de kringen en verbonden die wij... voor de verdediging der Fransche taal en kuituur opgericht hadden, hebben hunne taak als plotseling voltrokken en zelfs vervallen kunnen beschouwen. Er zijn geen Vlamingen noch Walen meer, niets dan Belgen, maar vast besloten voortaan hun onverbreekbare verstandhouding nog te versterken door een spraaktoenadering, die hen zal vereenigen door dit betooverend antigermaanseh verband: de Fransche taal. » In zeer nauw verband daarmede staat een pamflet, verspreid in het bezette gebied, en dat Vlamingen en Walen oproept om eensgezind te werken aan de stichting eener Belgische Nationale partij. Hoe dat bijvoeglijke naamwoord « Belgisch » moet opgevat worden blijkt uit de volgende passussen: « Het oprichten eener Vlaamsche Hoogeschool en de maatregelen bestemd om aan de officieren, de openbare ambtenaars en de rechters de kennis van het Nederlandsch op te leggen, moeten onwederroepelijk van kant gezet worden... — 40 — « Die aanmatigingen (der Flaminganten) zullen voor goed haar vruchten zal afgeworpen hebben en dat op den buiten als in de steden, de verspreiding van het Fransch onder de lagere volksklassen, de wetten die het Nederlandsch aan de openbare besturen en straf rechtbanken opleggen, zal nutteloos gemaakt en in onbruik doen vallen hebben. « Frankrijk daarenboven zal ons in onze taak fér zijde staan. Wanneer — eindelijk — de zegepraal aan Frankrijk Elzas en Lotharingen zal hebben terugggeschonken, wanneer het oorlogswee in den schoot van dit edel volk de eendracht onder alle burgers, zal bezegeld hebben, zal voor België het oogenblik gekomen zijn zich onder Frankrijks edelmoedige bescherming te stellen en zich met dit land te verbinden door verdragen die, benevens onze veiligheid en onafhankelijkheid, den bloei van onze nijverheid en handel zullen verzekeren. Onze geschiedenis, onze instellingen, onze taal, onze godsdienst, onze gewoonten, onze zedelijke en stofffelijke belangen hebben wij met Frankrijk gemeen- Slechts een nieuw en duurzaam verbond van beide landen kan dit geheiligd erfgoed vrijwaren. » Ziedaar wat die « Belgen » verstaan onder « nationale partij ». Hierbij dient opgemerkt dat de bovenaangehaalde uitlatingen slechts het resultaat zijn van een ruwen greep in het proza der vluchtelingenpers dezer dagen en geenszins geïsoleerde opvattingen. Zij duiden de grondgedachte aan die de overgroote meerderheid der z. g. Belgen bezielt: de aansluiting van Frankrijk en de vernietiging der Vlaamsche Beweging, de eenige hinderpaal tegen deze aansluiting. Een grondgedachte die trouwens in niets verschilt met die van 1830 en die we gezien hebben in gansch de Belgiscne binnen- en buitenlandsche politiek van 1830 af tot 1914 toe. Daar het dus vaststaat, dat het België-der toekomst meer nog dan vroeger, toen er moest afgerekend worden met een sterke Vlaamschgezinde oppositie die nu, ingeval Duitschland België moest aan zijn (d. i. Frankrijks) lotJ overlaten, geheel tot machteloosheid zou gedoemd zijn, een « annexe intime de la France » zal zijn is het begrijpelijk dat de Belgische annexatie plannen met veel instemming in darijs toegejuicht worden. Wij hebben — 4i — zelfs veel redenen om te gelooven, dat deze plannen in Parijs zelf zijn gesmeed geworden, dat België ook hier slechts het middel, Frankrijk het doel is. Een grooter België is een grooter Frankrijk. En wanneer een aanzienlijk deel der « Belgische » pers spreekt van de annexatie van Luxemburg, de Rijnprovincies, Hollandsch Limburg, Zeeuwsch Vlaanderen, Noord-Brabant zelfs, dan kunnen wij niet nalaten te denken aan de Fransche politiek die immer aanspraak heeft gemaakt op dit grondgebied; dan krijgt ook een bijzondere beteekenis, de verklaring van Minister Viviani, op 31 Augustus 1914 vóór de Fransche Kamer afgelegd: « De verbondenen hebben reeds (toen reeds!) zeer ernstig onderzocht de schadeloosstelling in geld en grondgebied die na den oorlog aan België zal moeten verleend worden. » Aan degenen die meenen dat door deze annexatie van Germaansch grondgebied de anti-Fransche blok in België zou kunnen versterkt worden, antwoordt de XX" Siècle, let wel, het officieuse blad, het blad der proefballons onzer « Belgische » regeering : <( De hoedanigheid en de vurigheid zijner vaderlandsliefde (Prof. Kurth, geboren Luxemburger) zouden volstaan hebben om aan alle medeburgers te toonen welke Belgen onze broeders van het Groot-Hertogdom, maar ook die duizenden en duizenden Rijnlanders, zouden herworden NA 30 OF 40 JAREN ZATIJNSCHE BESCHAVING en Belgisch Bestuur. » Die Larimsche beschavingen Belgisch bestuur van onzen « officieux » zijn bijzonder typisch. Sommige welmeenenden hebben zich afgevraagd hoe het komt dat nooit gesproken werd van de teruggave van Fransch Vlaanderen aan België. Ik geloof dat het antwoord op deze vraag op iedere bladzijde van deze brochure te vinden is. Maar wordt er niet te veel waarde gehecht aan de woorden van journalisten1 p-n publicisten? De Repeering, het officieele België, kan toch niet verantwoordelijk gesteld worden voor deze dineren! Een oogenblik... Op 27 September 1915 schreef VIndipendance Beige dat in de Union latine, tusschen Frankrijk en Italië gesloten, ook Belgische vertegenwoordigers waren opgenomen. Jules Dtestrée, de man van den beruchten brief aan koning Albert: « Sire, il n'y a pas de Beiges! » wasteen ^dier vertegenwoordigers. — 42 — Minister de Brocqueville, de Belgische premier, betuigde in een geestdriftig schrijven aan Destrée zijn instemming met de zaakWij zeiden reeds dat het officieuse blad van de Regeering, de <( XX" Siècle », het blad waarover « Vrij België » klaagt dat het door de regeerders overal gesteund wordt tegen de Vlaamsche bladen, de heftigste kampioen is voor de annexatie van Luxemburgsen, Duitsch en Hollandsch grondgebied. Minister Vandervelde verklaarde zich openlijk partijganger van de annexatie van Luxemburg. De Hollandsche pers weet mede te deelen dat ministers de Brocqueville en Hymans de inlijving wenschen van Zeeuwsch-Vlaanderen, Noord-Brabant, Hollandsch Limburg en Rijnland. De drie nieuwe ministers Hymans, Goblet d'Alviella en Vandervelde, waarmede het coalitieministerie gevormd werd, zijn allen verklaarde tegenstanders der Vlaamsche Beweging. Dat ministerie heeft dan ook niets gedaan, en doet nog niets om dien voor België toch gevaarlijken Franschen geest tegen te werken. Niets werd gedaan om de taalwetten te doen naleven, noch binnen, noch buiten België. Bij 't begin van den oorlog werd te Antwerpen het Nederlandsch in de burgerwacht afgeschaft, in het leger is het lot van den Vlaamschen soldaat nog treuriger dan vóór den oorlog en de Duitschers hebben zich kunnen overtuigen hoe niet alleen onze <( Belgische » bureaukraten, maar ook onze Belgische overheden, de armzalige taalwetten, die onzen doodstrijd als Vlaamsch volk wat moesten helpen verlengen, telkens wisten te verkrachten. Vooral bij de toepassing der taalwetten op het onderwijs te Brussel is dit aan het licht gekomen. Wij spraken daar straks over de aanvallen tegen de stad Anterpen en haar Vlaamschgezind schepencollege, aanvallen niet alleen in geheime schimpbrief jes in het bezette gebied verspreid, maar ook in den vreemde en in sommige vluchtelingenbladen overgenomen. Voor zoover mij bekend is, heeft de Belgische Regeering niets gedaan om dien laster tegen den burcht van het fiambtgantisme^te keer te gaan en de drie Vlaamschgezinde Antwerpenaren, die zich n. b. angtsvallig buiten het tegenwoordig Aktivisme gehouden hebben, in bescherming te nemen. — 43 — Wij hebben uitvoerig uitgeweid over de voor België-gevaarlijke Franschgezinde drijverijen van de overgroote meerderheid der Belgische pers. Daartegen heeft de regeering niets gedaan. Zooals zij in het vroegere België de oogen sloot of de hand leende aan de Fransche propaganda, zoo vond zij het ook thans niet noodig in te grijpen. Anders was het echter toen Vlaamschgezinden van het buitenland, de terging moede, beducht voor den ondergang van hun volk, het als hun plicht beschouwden eindelijk in de bres te springen voor het in dat België nog onmogelijker dan in het België van vroeger leefbare Vlaanderen. Toen de naar Holland uitgeweken loyale Vlamingen, ter gelegenheid der Groeningerfeesten te Bussum, een telegram zonden naar koning Albert om hem rechtsherstelling voor Vlaanderen te vragen, werden zij met een kluitje in het riet gestuurd en ontvingen tevens de vermaning zich thans niet met de Vlaamsche Beweging bezig te houden, omdat de « Belgen » vóór den vijand geen ander doel noch andere bekommernis mogen hebben dan de vrijmaking van het grondgebied ». Van officieele zijde werd drukking uitgeoefend op de Vlamingen in Holland om den Vlaamschen strijd te staken. Adv. Alberic Deswarte gehoorzaamde aan den wenk en verliet zijn strijdpost Dr René De Clercq en Dr A. Jacob, die bleven, werden bij besluit van 5 October 1915 ontheven uit hun betrekking van leeraars aan Koninklijke Athenea. Het zij hier opgemerkt dat deze Vlamingen immer op een loyaal Belgisch en anti-Duitsch standpunt hadden gestaan. Vergeleken met de ongemoeid gelaten Walen en Franschgezinde Vlamingen komt de Vlaamsen vijandigheid der Belgiche regeering sterk aan het licht Het is bekend dat reeds in het begin van den oorlog het officieel opgeven der onzijdigheid in den Belgischen ministerraad ernstig besproken werd. Wat de beslissing geweest is is niet bekend. Om het even. Na wat gebeurde gelooft geen enkel ernstig mensch meer aan de onzijdigheid van België. En ook de onzijdigheid van voor den oorlog is velen verdacht voorgekomen. Toen de « Entente cordiale » den Europeeschen oorlog onvermijdelijk maakte wist ieder helderziend mensch dat het verdrag van 1831 niet meer als bindend zou beschouwd worden, aangezien niet één der Garanten — 44 — van België's neutraliteit onzijdig zou blijven in het wereld conflict. Dit wist men in België natuurlijk ook. Men wist ook in België dat zijn onzijdigheidsverklaring tegen Frankrijk gericht was, maar dat ten minste twee der garanfen (Engeland en Rusland) zich thans niet zouden verzetten tegen een doortocht der Fransche legers door België. Dat het gevaar dus van het Zuiden dreigde en niet van het Oosten, zooals men in België altijd wijs maakte. Desalniettemin heeft België zijn Zuidergrenzen onbeschermd gelaten, terwijl het zijn Oostergrenzen sloot door de verdedigingswerken bij Luik en Namen. Desalniettemin liet het reusachtige havenwerken aanleggen te Zeebrugge om de landing in België van Engelsche troepen te bevorderen. Desalnietttemin trad het, zooals onbetwistbaar uit de documenten, gevonden in de archieven van den generalen staf te Brussel, gebleken is, in onderhandelingen met de Entente over militaire samenwerking bij een gebeurlijken... Duitschen inval! Gewis was de positie eener werkelijk neutrale Belgische regeering moeilijk geweest. Op de houding van het Belgische leger, dat geheel onder Franschgezinde leiders stond, was in geval van conflict met Frankrijk weinig staat te maken. Op de houding der Franschgezinde Walen en Franskiljons al evenmin. Daarenboven was het te verwachten dat ook Duitschland zich niet langer zou gebonden achten door het tractaat van 1831, iets wat de rijkskanselier trouwens reeds in 1911 met zijn bekende al te groote eerlijkheid duidelijk had doen verstaan. Maar geenszins kunnen wij onderlijnen wanneer Valter, in zijn merkwaardige brochuur « Bijdrage tot de wordingsgeschiedenis van den grooten oorlog » zegt dat « België niet door de fout zijner Regeering, maar door zijn ongelukkige ligging en den aard zijner bevolking voorbestemd was om in den oorlog te worden medegesleept ». Weihoe, een neutrale regeering die wist vanwaar het gevaar dreigde, de bedreigde grens onverdedigd liet, havenwerken aanlegde om een landing van tegen één der Garanten zijner neutraliteit vijandige troepen te bevorderen en zijn grenzen sloot aan één, n. t. aan dien kant waartegen de andere partij duidelijk van plan bieek op te rukken zou geen schuld hebben? Is die regeering ook m 'Onderhandelingen getreden met Duitschland over een even- — 45 — tueelen, meer waarschijnlijken, inval der Franschen? En heeft zij « den (Franschgezinden) aard van België's bevolking » niet met alle mogelijke middelen in de hand gewerkt? En was haar houding niet reeds meer dan verdacht na de plotselinge stopzetting der Kongocampagne in Engeland, evenals in de kwestie der versterkingen van Vlissingen? En is de Entente Hollando-Belgebeweging niet een duidelijke poging geweest om ook Holland mede te vangen in de strikken der Entente (i), waarvoor de Belgische regeering met voorbedachten rade en koelbloedig duidelijk partij gekozen had? Neen, niet de « ongelukkige ligging » van het land heeft België in den oorlog medegesleept, maar de medeplichtigheid zijner regeering in het tegen Duitschland gesmeede komplot dat men « Entente cordiale » noemt. En die medeplichtigheid was de konsekwentie van Belgies geschiedenis gedurende zijn 85 jarig lengenachtig bestaan. (1) « La Liberté » schreef op 8 Septembr 1910: De Belgisch-Hollandsche entente moet de voorwacht worden der Engelsch-Fransche. De Vlaamsche Beweging tijdens den oorlog. De geschiedenis der Vlaamsche Beweging van vóór den oorlog is genoegzaam bekend. Haar geboortedag valt samen met dien van den Belgischen Staat. Niemand van degenen die den moedigen strijd dier eerste kampioenen onzer hedendaagsche Vlaamsche Beweging van nabij heeft onderzocht zal kunnen ontkennen dat deze beweging bij haar ontstaan orangist d. i. anti-Belgisch was. Het parlementarisme heeft haar echter gedurende een heelen tijd haar revolutionair karakter en dus ook haar stuwkracht ontnomen. Niet alleen erkende zij door officieel deel te nemen aan het Belgische staatsleven het diplomatisch gedrocht van 1831, maar van dat oogenblik af was zij de wipplank geworden voor politieke goochelaars, een van België's specialiteiten bij uitnemendheid. Om weer op zuivere banen te komen moest de Vlaamsche Beweging inzien dat Vlaanderen niet te redden was door wetten, die, hoewel ze steeds onkennelijk verminkt uit het Belgische parlement te voorschijn kwamen, zelfs in hun verminkten vorm nooit toegepast werden. En van hoeveel inspanning, kostbare tijdverspilling, ontzachelijke werkkracht waren die schijnzegepralen het pover resultaat! Een Vlaamsche nationale partij zeggen zij die Vlaanderen en het doel der Vlaamsche Beweging niet kennen, zou toch ten slotte door het parlementarisme een zoo rechtvaardige zaak als deze hebben doen zegevieren. Wij Vlamingen, die weten op welke grondslagen en met welk doel België door Frankrijk gesticht werd, die weten hoe de drie groote politieke partijen in België, in Vlaanderen vooral, samengesteld zijn, hoe buiten die partijen om, of er naast, geen ernstige ~ 48 - beweging denkbaar was, hoe de heiligste zaken slechts bevorderd worden voor zoover zij passen in het kader dier partijen of er de belangen van dienen, wij weten ook dat een zuiver Vlaamsche nationale partij in België even machteloos zou zijn in de toekomst als zij het in het verleden geweest is. « Vlaamsche Volkspartij » te Brussel en « Vlaamsche Blok » te Gent zijn er de sprekende bewijzen van. « In ons land, zegt Aug. Vermeylen, is geen streven zedelijk sterker en staatkundig onmachtiger dan het onze; ten hoogste kunnen onze kandidaten die der andere klieken wat flamingantsche vorderingen in hun programma doen opnemen. » Toch heeft de Vlaamsche Beweging gedurende jaren in het teeken van dat parlementarisme gestaan, deels omdat de Vlaamschgezinden van meening waren dat zij het moesten trachten te gebruiken om Vlaanderen wakker te schudden, deels omdat het hun een middel in de hand gaf om ten minste aan de meest schreeuwende wantoestanden een einde te stellen. Het ligt geenszins in mijn bedoeling smalend neer te zien op wat op die wijze bereikt werd. Heldendaden van opoffering en toewijding zijn verricht geworden... maar heeft het ons nader gebracht tot ons doel? En hierop moet ontkennend geantwoord worden. Ik ga zelfs verder en beweer dat het parlementaristisch flamingantisme een grootere hinderpaal op den weg der Vlaamsche beweging is geweest dan de meest Franskiljpnsche dwarsdrijverij. Een ruwe kaakslag werd door ons niet ontwikkeld. Vlaamsche volk beter gevoeld dan die schering op inslag zich herhalende parlementaire bedotterijen. Een zaak Peeren, waar slechts één persoon in zijn brood getroffen werd, vond meer weerklank in het land dan het herhaald verkrachten der taalwetten in zake onderwijs b. v. waar het belang van gansch het Vlaamsche volk op het spel stond. Door het telkens verwijzen naar z. g. Vlaamsche zegepralen werd de aandacht afgeleid niet alleen van de ware treurige toestanden, maar ook van het doel. Ik sta niet alleen wanneer ik zeg dat onder het brullen van den Vlaamschen Leeuw en het schitterend bont van Vlaamsche betoogingen en wapperende leeuwenvlaggen het parlementarisme Vlaanderen ten grave zou hebben gebracht De aan ui terlijken schijn toenemende Vlaamsche Beweging kon niet verhinderen dat Vlaanderen op het punt was yoor goed te 49 — bezwijken. De strijd van het alleenstaande Vlaanderen tegenover de regeeringsmachiene, in al haar verstakkingen, gesteund door Wallonië en Frankrijk, was een hopelooze strijd.De meest helderziende flaminganten zagen het in. Terwijl de zwakken ontmoedigd het strijdperk verlieten, beproefden de sterken haar weer te brengen op de revolutionaire banen van weleer. In zijn (( Kritiek der Vlaamsche Beweging » (1895), schreef de reeds genoemde August Vermeylen, o. m.: « Al wat de Flaminganten vergen voert tot het vervangen van het tegenwoordige Koninkrijk door een Statenbond. Een Poolsche omwenteling zouden zij zeker toejuichen, en voor eenige jaren verschenen alhier groote kaarten waarop men Fransch Vlaanderen aan ons land teruggeschonken zag. Maar waarom vorderen zij "dan niet rechtuit de scheuring van België?... In den grond zijn zij volstrekt niet Belgischgezind, al vreezen ze dikwijls met hun vrij uitgesproken meening vöör den dag te komen. Vlaanderen, dat voelen ze, dat willen ze; België laat hen koud; wij konden het heuglijk feit beleven dat de « Brabangonne » uitgefloten werd. Maar op dat netelig gebied heeft men weinig moed te verwachten van de meeste leiders der Vlaamsche Beweging en van al wie nauw of losser met den Staat verbonden zijn. Die zijn voorzichtig, willen niet