i HET ONHERSTELBARE. HET ONHERSTELBARE DOOR E. VAN ECK-RUTGERS. G. J. SLOTHOUWER - AMERSFOORT. HOOFDSTUK I. Reeds bij het ontwaken werd Marie van der Wedden gekweld door een vage, nerveuse ontstemming, waarvan ze zich geen rekenschap wist te geven; na het ontbijt en de daarop volgende huiselijke beslommeringen, die eigenlijk niets anders waren dan het geven van eenige orders aan het goedgedresseerde dienstpersoneel, nam ze de wijk naar haar boudoir en strekte zich in haar volle lengte uit op de gemakkelijke rustbank, die bij kleine ongesteldheden steeds haar toevlucht was. Droomerig soezend, blijft ze liggen. Ze heeft te vlug geleefd in den laatsten tijd; haar leven is een roes geweest, die haar geen gelegenheid gunde, haar indrukken behoorlijk te verwerken, doordat de eene steeds den andère verdrong; het is vandaag niet voor de eerste maal, 6 dat ze een gevoel van geestelijke afmatting ondervindt, dat haar doet wenschen, eens een paar dagen geheel afgezonderd in een kamer met gedempt Ücht rustig te bÜjven liggen, om te denken, te denken, tot ze zich volkomen ingedacht heeft in de verschillende phasen, die ze doorloopen heeft vanaf den dood van haar vader tot nu toe ; de overgangen zijn te snel tot stand gekomen, om door een geleidelijke afwikkeling haar gemoedsleven langzaam te kunnen voorbereiden; soms is het haar, of ze geheel zonder gedachten geleefd heeft en nu de schade moet inhalen en door terugdenken haar innerlijke verandering voor zichzelve verklaarbaar en aannemelijk trachten te maken. Het is nu ruim een jaar geleden, dat ze de vrouw werd van George van der Wedden en ze heeft geen oogenblik reden gehad, spijt te gevoelen over haar haastig genomen besluit, om het aanzoek van den man, die haar vader kon zijn, aan te nemen. O, de ellende, die er aan voorafging! Niet dan met een huivering kan ze terugdenken aan haar leven in het benedenhuisje in de lange, eentonige straat, waar huis aan huis nauwkeurig 7 dezelfde gevellijnen vertoont, met haar zieken, knorrigen, onredelijken vader, altijd tobbend, altijd scharrelend om van een karig pensioentje rond te komen! De hopelooze dufheid en saaiheid van haar bestaan hadden haar langzamerhand zóó terneergedrukt, dat ze nauwelijks gemis meer voelde, maar nu haar leven veranderd is, alsof een weldoende fee haar met een tooverstafje had aangeraakt, lijkt het haar onbegrijpelijk toe, dat ze het zooveel jaren heeft gedragen zonder in morrend verzet te komen, zonder door een wanhoopsdaad een ingrijpende verandering teweeg te brengen. Na Papa's dood, die voor den arme een verlossing was, zag ze zich voor de noodzakelijkheid geplaatst, een betrekking te zoeken, die voorkomen zou, dat ze leven moest op kosten van haar broer, wiens gastvrijheid met een gul hart werd aangeboden, maar waarvan ze wist, dat die finantieel boven zijn krachten Als een redder uit den nood kwam George van der Wedden met zijn voorstel voor den dag, dat de dochter van zijn overleden vriend zich 8 aan hem zou toevertrouwen en haar lot in zijn handen leggen. Het was een vreemd huwelijksaanzoek, geheel anders dan zij het zich in haar jongemeisjes droomen had gedacht! De woorden, waarin hij het inkleedde, staan nog heden in haar geheugen gegrift. „Ik ben een oude man, Marie, ik ben bijna zestig jaar, ik kan mij niet meer verplaatsen in de sfeer, waarin jij met je acht en twintig jaar leeft; wil je echter bij hetgeen ik je te zeggen heb op den voorgrond stellen, dat ik het goed met je meen en gaarne zou zien, dat je mij met volkomen openhartigheid antwoordt op mijn vragen ? Je vader heeft, meer dan je waarschijnlijk vermoed hebt, getobd over je toekomst, over wat er van je worden moest na zijn dood; in een vertrouwelijk oogenblik sprak hij daarover met mij; hij verweet zich, dat hij, door je altijd bij zich te houden, je de gelegenheid ontnomen had, je eigen brood te leeren verdienen. „Ze heeft geen jeugd gekend, geen zon," zoo klaagde hij zichzelf aan, „en ook na mijn dood zal de vloek van mijn egoisme haar blijven drukken." Snikkend hoorde ze hem aan, vol medelijden 9 voor haar vader, die bij al zijn narigheid nog zorg over haar had gehad en medelijden met zichzelve, omdat ze de waarheid voelde van zijn woorden. Ze had geen jeugd gekend, geen zon! Ze ontmoette den meewarigen blik van haar vaders vriend en trachtte zich te beheerschen, om hem in staat te stellen, verder te gaan met hetgeen hij haar wilde zeggen. „Ik beloofde hem, zoo noodig zijn plaats bij je te vervullen; wil je mij helpen, Marie, die belofte te houden? Neen, antwoord nog niet, je kunt de strekking van mijn woorden nog niet begrijpen; ik zal je mijn bedoeling duidelijk maken; zou je er toe kunnen besluiten, mijn vrouw te worden en mij daardoor openlijk het recht te geven, geheel voor je te zorgen?" Haar verbazing was grenzenloos geweest; zulk een voorstel had ze allerminst verwacht; een visioen van het prachtige huis aan het Bezuidenhout, van het fraaie span paarden voor het elegante rijtuigje, van geheel de luxe, die in haar verbeelding onafscheidelijk verbonden was aan de correcte, aristocratische persoonlijkheid van Jonkheer van der Wedden, doemde voor haar op. 10 Hij vervolgde: „Je moet mijn voorstel ernstig in beraad nemen; ik trek het onmiddellijk in, als je mij zegt, dat er iemand is, dien je liefhebt, aan wien je als aan je toekomstigen echtgenoot hebt gedacht. Is er iemand?" „Neen." „Je moet wel weten, wat je doet, als je je leven verbindt aan dat van een ouden man, als ik ben; je bent echter geen kind meer en zult mij zeker wel begrijpen, als ik eraan toevoeg, dat ik, ingeval je mijn vrouw wordt, niet van mijn rechten gebruik zal maken. Begrijp je mij? Niet alleen knikken, duidelijk antwoorden !" „Ja, ik begrijp u." „Je zult in naam mijn vrouw zijn, maar inderdaad alleen een lieve dochter, die door haar bijzijn de gezelligheid en het decorum van mijn huis verhoogt en die, als het noodig mocht zijn, den ouden man wat vertroetelt en verzorgt, waar voorloopig echter nog geen gevaar voor bestaat. Nu kind," eindigde hij op veel luchtiger toon, „denk er eens bedaard over na en vraag je broer en zijn vrouw om raad en als je goed weet, wat je wilt, zeg het mij dan!" 11 Hij kuste haar even op het voorhoofd en liet haar alleen. Marie drukt de hand tegen de oogen bij de herinneringen, die zich heden zonder bepaalde oorzaak zoo sterk aan haar opdringen, dat zij niet bij machte is, zich er tegen te verzetten. Ze heeft geaarzeld, o zeker, ze heeft zich voorgehouden, dat ze, door toe te geven aan haar hevig verlangen naar onbekrompenheid en weelde, dat nu bevredigd kon worden, zichzelve voor goed den pas afsneed tot een huwelijk uit liefde, tot het geluk, dat ze in haar vage droomen verwachtte, het groote, het heerlijke, dat komen zou en alles licht en helder maken, al wist ze niet „hoe en wanneer." Ach, dat was mogelijk voor haar niet weggelegd ! Moest ze daarvoor het goede, dat zich aanbood, van de hand wijzen, om in hopeloos wachten te vergrijzen en dan haar armoede en afhankelijkheid te beweenen? Maar ze heeft geaarzeld ! Nooit zal ze vergeten, welk een verbittering de verbazing van haar broer en zijn vrouw, die haar aarzelingen niet begrepen, bij haar opwekte; duidelijker konden ze zelfs in de scherpst gestelde 12 woorden niet te kennen geven, hoe ze haar rekenden onder degenen, voor wie het leven niets meer te brengen had, hoe ze in haar niets zagen dan een vrouw, die het ongetrouwd-blijven op het gezicht te lezen stond en die wel dwaas moest zijn, om zich daarover nog illusies te maken! En toch was ze nog maar acht-en-twintig jaar! Van dat ééne, die eigenaardige toevoeging aan het eerste huwelijksaanzoek, dat haar werd gedaan, durfde ze niet gewagen; kieschheid weerhield haar van het aanroeren van zulk een intieme aangelegenheid en bovendien behoefde een quaestie van zoo ondergeschikt belang niet van invloed te zijn op het te nemen besluit. Vergeten waren spoedig alle aarzelingen, toen ze na haar toestemmend antwoord opging in den verrukkelijken roes van de geheel nieuwe sensatie, rijk te zijn! Een genoegelijke glimlach verheldert haar gelaat bij het terugdenken aan het verblijf in Parijs, dat de eerste étape van de lange huwelijksreis was. Het uitzoeken en koopen in de groote magazijnen, zonder naar prijzen te vragen en het 13 aanschaffen van de tot in alle détails verzorgde toiletten tezamen met George, door wiens goeden smaak zij zich gaarne liet leiden, was een wellust geweest; de sierlijke meubels in hun appartement, de volmaakte badkamer met de zachtrose porseleinen badkuip, de uitgezochte maaltijden in het aardige rococo-zaaltje, en al de onnoembare kleinigheden, die door den rijke als vanzelfsprekend en bijna onopgemerkt geaccepteerd worden, waren voor haar een bron van telkens opnieuw terugkeerend genot; het uitrijden in een open rijtuigje, haar man heeft een bepaalden afkeer van een automobiel, was eiken dag weer een feest voor haar en als ze, behagelijk in de kussens leunend, op het levendige straatgewoel neerzag, voelde ze zich als een sprookjesprinses en was soms bang, dat ze droomde en plotseling ontwaken zou in het benauwde achterkamertje, waar altijd een lucht van medicijnen hing. Ze schaamde zich wel eens over haar eigen verrukking, meenend, dat de groote waarde, die ze aan al die materiëele genietingen hechtte, niet pleiten kon voor de degelijkheid van haar karakter, maar George — hoe vreemd was eerst dat bij 14 den naam noemen — stelde haar gerust en noemde haar een zottinnetje. Waarom zou ze zich niet mogen verheugen in het goede en het schoone, dat haar omringde, waarom zou ze haar genoegens bederven door ze uit te pluizen en af te meten naar een maatstaf, die nu niet meer geldig was? Dat zou met recht zorgen en muizenissen scheppen zijn! Begreep ze dan niet, dat het hem gelukkig maakte, te zien, hoe ze opleefde na den treurigen tijd, dien ze doorgemaakt had? „Geloof me, lieve kind," zoo eindigde hij, „wie door zwaarwichtig uitpluizen het goede, dat het leven hem biedt, tracht te bederven, in plaats van het dankbaar en kinderlijk aan te nemen, doet even verkeerd als degene, die door al te groote luchthartigheid in de tegenovergestelde fout vervalt". George had gelijk, maar hij wist niet, dat men aan voorspoed evengoed moet wennen als aan tegenspoed, al gaat het heel wat gemakkelijker; in korten tijd is de weelde haar reeds zoo onontbeerlijk geworden, dat ze Willem en Netty, die ze vroeger zoo dikwijls benijdde, nu werkelijk beklaagt, omdat ze bij elke uitgave, die ze doen, eerst moeten rekenen en overleggen, om dan 15 soms tot de slotsom te komen, dat ze de aanschaffing van wat ze toch eigenlijk dringend noodig hebben, nog maar wat zullen uitstellen. Met warme genegenheid denkt ze aan haar man, wien ze de verlossing uit die peuterige bekrompenheid dankt. Haar blik glijdt liefkoozend over de meubels van haar keurig boudoir: donker mahonie met zwaar goudgeel damast, het ideaal, dat haar voor oogen stond, vóór ze nog durfde hopen op een mogelijke vervulling van haar weelde-droomen; George heeft haar aangeraden, lichtere kleuren te kiezen, maar toen hij zag, dat het haar moeite zou kosten, haar idee te laten varen, merkte hij glimlachend op: „Nu, je kiest een ameublement toch niet voor de eeuwigheid; als het je op den duur niet bevalt, kun je het immers laten veranderen." Zijn woorden leken haar toen sprookjestaai! Ze voelt haar onrust en ontstemming verdwijnen door de aangename herinneringen, waarin ze zich verdiept. Hoe verrukt was ze met zijn voorstel, het eerste halfjaar van hun huwelijk aan reizen te besteden! Nu achteraf begrijpt ze zeer goed zijn 16 beweegredenen daartoe; in de eerste plaats wilde hij haar genoegen doen, dat is zijn leidende gedachte bij elk voorstel, dat hij te berde brengt, maar toch — ze glimlacht even om haar eigen, niet door hem vermoede helderziendheid — wilde hij haar wat.... neen, beschaven is het woord niet, dat was gelukkig niet noodig, maar toch haar leeren, zich vrij en gemakkelijk te bewegen, waartoe in het kleine huis, alleen met haar zieken, verbitterden vader, geen gelegenheid bestond; ze moest leeren, zich te kleeden, zooals het voor een mevrouw van der Wedden past, ze moest afwennen, zich verlegen en gëintimideerd te voelen, wanneer vreemde oogen op haar rustten, ze moest het aplomb en de koele reserve aannemen, waarmede een dame van stand en fortuin zich in het publiek vertoont. O, ze maakte een leerschool door, al was haar meester de zachtste, de vriendelijkste, dien men zich denken kan! De eenige fout, als het tenminste een fout te noemen is, die ze in haar echtgenoot ontdekte, is, dat hij zoo buitengewoon veel waarde hecht aan uiterlijke kleinigheden, waarvan weliswaar dikwijls de meening van oppervlakkige beoor- 17 deelaars afhangt, maar die toch niet van overwegend belang zijn; als ze verlegen of onhandig deed in de magazijnen, waar het radde Fransch van de verkoopstertjes haar soms in de war bracht en deed weifelen, als ze wat haastig en daardoor ongracieus de straat overstak uit angst voor aansnorrende auto's en trams, fronste hij bijna onmerkbaar zijn fraaie, witte wenkbrauwen; hij dacht waarschijnlijk, dat zij het niet eens zag, maar die kleine teekenen van lichte ontstemming leerden haar, dat hij van haar de rustige, correcte vrouw van de wereld wilde maken, die zich bewust is van de plaats, die haar in de maatschappij toekomt. Gaarne nam ze zijn lessen aan, om daardoor haar dankbaarheid te kunnen bewijzen voor het vele, dat hij haar gaf. Ze verheugde zich als een kind, toen hij haar goed figuur en haar aangeboren bevalligen gang prees; gewillig liet ze een geheelen morgen een beroemden coiffeur aan haar van nature weelderig, krullend haar, dat door een al te eenvoudig kapsel niet tot zijn recht kwam, prutsen. George kan tevreden zijn over het succes van de opvoedingsmethode, die hij toepaste; 18 toen ze terugkwamen van de huwelijksreis en Willem en Netty bezochten, konden die geen van beiden hun verbazing verbergen over de groote verandering, die met haar plaatsgegrepen had; die duidelijk getoonde verbazing, was wel niet zeer beleefd, maar alleszins verklaarbaar, en deed haar onwillekeurig denken aan de geschiedenis van het leelijke, jonge eendje; de slechtgekleede vrouw, wier matte teint wees op veel in huis zitten, wier oogen, gewoonlijk donker-omkringd, slechts zelden oplichtten in vroolijkheid of belangstellende aandacht, was herschapen in een elegante dame, geheel naar de eischen van de mode gekleed en gekapt, wier wangen overwaasd waren door den zachten blos van gezondheid, wier schrale vormen zich tot rijpheid ontwikkeld hadden, wier oogen tintelden van levenslust. Opstaande met een lenige, energieke beweging, waaruit blijkt, dat het gevoel van loomheid, dat haar drukte, geheel verdwenen is, loopt Marie naar den grooten spiegel, die tusschen de beide ramen hangt en bekijkt vol welbehagen haar gezicht, dat met glans de heldere belichting verdragen kan; haar lippen plooien zich 19 tot een glimlach om haar laat ontwaakte coquetterie. Ze wil er goed uitzien, ze wil Even flitst het door haar denken heen, dat George haar vrijwel beschouwt als een pop, die hij voor zijn genoegen opsiert met al wat haar voordeelig uit doet komen en die er alleen maar toe bij moet dragen, den glans van zijn eigen persoonlijkheid te verhoogen; dat die pop er een zieleleven op na houdt, schijnt hem van minder belang! Ze schrikt van haar hatelijke gedachte! Hoe ondankbaar tegenover haar ridderlijken vriend en beschermer, hun verhouding zoo te critiseeren! Natuurlijk is die niet zoo innig als in een gewoon huwelijk van twee menschen van denzelfden leeftijd! Hij kan zich niet meer indenken in de sfeer, waarin zij leeft, dat heeft hij haar immers uitdrukkelijk gezegd; hij doet alles, wat in zijn vermogen is, om haar leven aangenaam aan te vullen, door haar veel, haast al te veel, in gezelschap te brengen, haar mede te nemen naar al wat haar op het gebied van kunst kan interesseeren, en haar meer te laten genieten, dan ze in haar vroeger leven denkbaar had geacht. 20 De voldane glimlach keert terug op haar gelaat, als ze met een plotselingen overgang denkt aan zijn ingenomenheid met de wijze, waarop zij op hun maandelijkschen ontvangdag als gastvrouw fungeert; de eerste maal had ze daar verbazend tegen opgezien, omdat ze zich zeer goed bewust was, dat van den indruk, dien ze maken zou op den wijden, deftigen kring van zijn kennissen, veel afhing in George's oogen. Op zijn vergenoegd gezicht had ze duidelijk gelezen, dat haar houding hem uitermate goed beviel, wat haar een heerlijk gevoel van rustige zekerheid gaf; toen de laatste gast vertrokken was, had hij haar gekust en haar gezegd, hoe trotsch hij was op zijn knappe, gedistingeerde vrouw. O, ze zijn uitstekend tevreden met elkaar, maar als ze nu niet gauw toilet maakt voor de lunch, zal ze hem reden tot ontevredenheid geven, bedenkt ze met een blik op de pendule, want in een peignoir, al is die nog zoo elegant en met pantoffels, al zijn die van het fijnste goudleer, aan de lunch verschijnen, zou in zijn oogen een door niets te verontschuldigen inbreuk op de etiquette zijn; wanneer men zich niet wel 21 genoeg gevoelt, om correct gekleed beneden te komen, blijft men in zijn eigen vertrekken, waar het négligé niemand kan hinderen. Gelukkig is haar kapsel niet verward geraakt door het liggen op de rustbank; in een oogenblik heeft ze een paar lage schoentjes aangetrokken en de peignoir verwisseld voor een japon van dunne, donkerblauwe zijde, die haar rechte, slanke figuur gunstig doet uitkomen. HOOFDSTUK II. In dc eetkamer, waar voor de lunch is gedekt door de goede zorgen van de huishoudster, die sinds jaren bij jonkheer van der Wedden in betrekking is en ook na zijn huwelijk onder het oppertoezicht van de vrouw des huizes den scepter bleef zwaaien, vindt Marie haar man, die hedenmorgen dadelijk na het ontbijt uitging, niet. Langzaam loopt ze om de tafel heen, vanwaar het fraaie crystal en het zware familiezilver haar tegenschittert; een prachtig geslepen vaas met enkele rozen er luchtig in geschikt, verhoogt den aanblik van het keurige geheel; juist als ze zich in afwachting bij de wijd-openstaande serredeuren wil neerzetten, hoort ze stemmen in de gang. 23 Brengt George een gast mee? Dat lijkt wel Willem's stemi De deur wordt geopend en haar broer loopt met uitgestoken handen op haar toe, gevolgd door haar echtgenoot, die met een genoegelijken glimlach de hartelijke begroeting tusschen broeder en zuster gadeslaat. „Is dat nu geen verrassing, Marie?" vraagt hij. „Neen, die dank je niet aan mij, het was louter toeval, dat wij tegelijk hier aankwamen. Terwijl ik mij ga verkleeden, zal Willem je nieuwsgierigheid wel bevredigen, denk ik. Je excuseert mij wel een oogenblik, nietwaar?" Marie trekt haar broer mee naar het gezellige hoekje, waar een paar gemakkelijke, lage stoelen staan. „Vertel nu eens gauw, Wim, kom je ons zoo onverwachts maar eens opzoeken? Hoe lief van je, maar waarom heb je Netty niet meegebracht?" „Neen neen, ik ben niet zoo buitengewoon lief!" weert hij lachend af; „ik kan mij zulke kostbare lief doenerijtjes ook niet veroorloven; ik moest vanmorgen hier zijn, om voor mijn chef een kleine aangelegenheid in orde te brengen en toen ik hem vroeg, den geheelen dag te 24 mogen wegblijven, om meteen mijn zuster op te zoeken, stond hij dat gaarne toe." „Zijn je zaken dan nu afgedaan en kun je verder bij ons blijven?" „Met genoegen!" „Waar heb je George ontmoet?" „Ik zag hem aankomen juist op het oogenblik, dat ik mijn hand ophief, om aan den mooien, blinkenden leeuwenkop naast de voordeur te trekken." „Hoe is het met Netty en de kinderen? Je begrijpt, dat ik verlangend ben, heel veel van ze te hooren!" „Netty is wel en Lili ook, maar met kleinen Wim blijft het tobben: hij is niet bepaald ziek, maar zoo bleek en teer, dat wij er soms bijna moedeloos onder worden; misschien is de lucht in Amsterdam niet goed voor hem en zou hij opknappen, als hij eens voor een poosje naar buiten kon." „Hoe jammer, Wim! Is daar dan niets op te vinden?" „Neen helaas; maar je hoeft er niet zoo'n verdrietig gezicht om te zetten, kind; met Lili hebben we vroeger ook een moeilijken tijd door- 25 gemaakt, zoodat we blijven hopen, dat het met Wimmie, evenals met haar, wel terecht zal komen. Jij ziet er patent uit, Marie!" „Wim, ik wil je eens gauw wat vragen, vóór George beneden komt; ben je nu heusch nooit eens jaloersch op mij, omdat ik mij letterlijk in weelde baad, terwijl jij zoo moet overleggen?" „Neen Marie, jaloersch niet," antwoordt Willem van Meerten na een oogenblik nadenken, „het woord jaloersch houdt de gedachte van misgunnen in en niets is verder van mij, dan je het goede, dat je geniet, te misgunnen. Weet je wel, zusje, dat ik je vroeger met evenveel recht diezelfde vraag had kunnen doen? Netty en ik hebben je zoo dikwijls beklaagd om het naargeestige leven, waartoe je veroordeeld waart door het voortdurende sukkelen en mopperen van onzen armen vader; wij voelden ons ondanks ons beperkt inkomen zoo rijk, zoo heel rijk in vergelijking met jou! We hadden immers elkaar en al moesten we even goed zuinig zijn, het ging alles in liefde en vrede, terwijl jij voor al je ploeteren en zorgen niet anders dan snauwen en grauwen tot dank kreegt; mijn woorden klinken misschien hard, maar ze zijn waar; vader 26 was door zijn tegenspoed en door zijn pijnlijke kwaal eigenlijk niet meer toerekenbaar en hij offerde je geheel op aan zijn luimen. De weet te goed, wat je ontbeerd hebt, om mij nu niet van harte, o, zoo van harte te verblijden over de gunstige verandering in je omstandigheden; ik zou het zeer zeker aangenamer vinden, als Netty en ik ons wat ruimer konden bewegen, maar jaloersch op je, neen, dat ben ik niet, volstrekt niet!" „Vindt je het dan niet liefdeloos van mij, dat ik zoozeer opga: in dit nieuwe, heerlijke leven, dat al die ellendige jaren met vader doorgeworsteld mij toeHjken als een benauwde droom, die zoo ver achter mij ligt, dat hij niets, niets meer te maken heeft met het tegenwoordige? De druk mij onhandig uit, dat weet ik wel; ik bedoel eigenlijk, is het niet vreemd, dat mijn leven niet één geheel vormt, maar twee verschillende deelen, waarvan het tweede met mijn huwelijk is begonnen, zonder bepaalden overgang, zonder aansluiting op het eerste deel? Soms denk ik, dat een redelijk wezen... „Waarom plaag je jezelf met zulke gedachten?" „Dat zegt George ook." 27 „Wat zegt George ook?" vraagt de heer van der Wedden, die de kamer binnentreedt en Marie's laatste woorden hoort. Het valt Marie plotseling op, dat haar echtgenoot met zijn onberispelijk welverzorgd uiterlijk en zijn kaarsrechte houding er ondanks zijn wit haar en knevel bijna jonger uitziet dan Willem, die ouder lijkt dan hij is door zijn lichtgebogen houding en zijn ernstig, van zorgen getuigend gelaat en een gemengd gevoel van bewondering voor den een en medelijden met den ander doet haar vergeten George's vraag te beantwoorden. „Wel Marie, je kijkt mij aan, alsof ik een geestverschijning was?" „Ze is geheel in bewondering verzonken, geloof ik," plaagt Willem. Lichtblozend over de vreemde gewaarwording, die ze ondervindt, noodigt Marie nu op haar innemende manier de heeren aan tafel en belt, tot waarschuwing van den huisknecht, die reeds op het sein stond te wachten. „Hoe vindt je, dat je zuster er uitziet, Willem?" informeert de gastheer. „Je hebt er alle eer van, George," antwoordt 28 de aangesprokene, eenigszins aarzelend zijn zwager bij den voornaam noemend; „Ze ziet er uitstekend uit en ik behoef heusch niet te vragen, of zij een goed leventje heeft." „Dat doet mij genoegen; ik hoor gaarne, dat men het uiterlijk van mijn vrouw bewondert, want het streelt mijn eigenliefde, te mogen denken, dat ze het met haar ouden man zOo kwaad nog niet heeft." Vriendelijk steekt hij haar de hand toe, waarin zij even de hare legt, tot haar ergernis weer blozend, alsof ze een bakvischje was. Wat bezielt haar toch vandaag? Het vreemde, zenuwachtige gevoel, dat door haar aangenaam liggen droomen, geheel verdwenen was, zal toch niet terugkeeren? Ze moet er zich werkelijk tegen verzetten, want het zou al een heel slechte dank zijn voor de goedheid van haar man, als ze er zulke malle grillen op na ging houden. Gelukkig heeft geen van de beide heeren haar blos opgemerkt en haar man leidt haar gedachten af door de vraag, of ze bepaalde plannen heeft voor den middag. „Wim zal het zeker aardig vinden, naar Scheveningen te gaan, nietwaar Wim?" 29 „De zou niets aangenamers kunnen bedenken; voor een stadsmensch als ik ben heeft het strand een groote attractie." „Afgesproken dan! Kun je om half drie klaar zijn, Marie? Dan zal ik order geven, op dien tijd vóór te rijden." „Ja zeker, ik zal klaar zijn/' Dadelijk na de lunch gaat ze naar boven, om zich te verkleeden, terwijl de heeren met rooken en praten den tijd korten. Precies om half drie komt Marie in een uiterst elegant wandeltoilet met bijpassenden, grooten hoed de breede trappen af, die naar de vestibule voeren, waar haar man, die haar aan buitengewone stiptheid heeft gewend, zich reeds bevindt met haar broer; hoffelijk geleidt hij haar naar het wachtende rijtuig. Vol bewondering kijkt Willem van Meerten naar zijn zuster, die zeer op haar gemak, met de rustige zekerheid van een „grande dame" in de kussens leunt, alsof ze haar geheele leven niet anders gewoon was geweest; ze weet meesterlijk te verbergen, dat ze nog steeds, wanneer ze zich in het publiek vertoont met haar aristocratischen echtgenoot, nauwkeurig let 30 op al haar woorden en al haar bewegingen, om te kunnen voldoen aan de bijna overdreven eischen, die hij in dat opzicht stelt aan zijn vrouw of liever aan de vrouwen uit hun kringen in het algemeen; ze weet, dat een te luide lach, een onhandig manoeuvreeren met haar parasol, een te levendig getoonde belangstelling in wat toevallig op straat haar aandacht trekt, strijdt met zijn opvattingen omtrent het decorum; de gewoonte is haar nog niet tot een tweede natuur geworden, hoewel de dwang, dien zij zichzelve op moet leggen, haar feitelijk in het geheel niet hindert, omdat zij onwillekeurig zijn meeningen grootendeels heeft overgenomen en haar laat opgewekte eerzucht niet gedoogt, dat ze aan anderen ook maar voor een oogenblik den indruk zou geven van zich in haar tegenwoordige positie niet volkomen op haar plaats te gevoelen. „De rit alleen is reeds een genot," merkt Willem op, „maar natuurlijk door het ongewone voor mij grooter dan voor jou." „O, neen, ik vind rijden nog altijd even verrukkelijk; weet je wel, dat ik in mijn heele leven maar éénmaal in een rijtuig heb gezeten vóór 31 mijne verloving met George? Ik herinner mij nog zoo goed, hoe ik als kind mijn neus tegen de ruiten platdrukte, om met afgunstige bewondering voorbijrijdende menschen na te kijken; uit rijden gaan leek mij altijd het toppunt van zaligheid en nu.... Je lacht mij uit, George! Je vindt mij natuurlijk erg kinderachtig en dat voor een vrouw van bijna dertig jaar!" „Wees in dergelijke dingen gerust kinderachtig, lieve," zegt hij, haar even op de knie tikkend; „daar heb je eenvoudig recht op; je doorleeft de verschillende levens-periodes later dan een ander, omdat je — ja, hoe zal ik het noemen — laten we zeggen, omdat je leven in de Heerenstraat een soort winterslaap was, waaruit je ontwaakte, om te bemerken, dat je een heel stuk leven overgeslagen hadt; je bent ondanks je bijna dertig jaar nog jong, nog heel jong, omdat je gevegeteerd hebt in plaats van te leven; je gewaarwordingen zijn daardoor bij je werkelijken leeftijd ten achter, om het zoo maar eens uit te drukken." Met een dankbaren glimlach kijkt ze in de grijze oogen, die zoo vriendelijk op haar gericht zijn. „O Wim!" zegt ze in een onbedwingbare be- 32 hoefte, om zich te uiten, „je weet niet, hoe goed en lief George voor mij is!" De beide mannen lachen even. „Zoo'n ontboezeming past ook niet bij je leeftijd, Marie!", schertst Willem, om dan ernstiger te vervolgen: „En jij weet niet, hoe blij ik ben, dat mijn eenige zuster, voor wie ik mij na papa's dood verantwoordelijk voelde, zoo tevreden en gelukkig is!" „We zijn werkelijk op weg, sentimenteel te worden, valt George van der Wedden in, „nu, zoo „en familie" mag dat wel eens voor een oogenblik. Marie, let eens op, is dat niet de auto van generaal Noyon, die ons daareven gepasseerd is?" „Ja, ik geloof het wel; we zullen bepaald Mevrouw en de jonge dames in Scheveningen aantreffen." „Je schijnt veel kennissen te hebben," zegt Willem op halfvragenden toon; „ik heb je tenminste al verscheiden malen zien groeten." „Ja, dat gaat wel; ik ben er ook zeer sterk vóór, onze connecties zorgvuldig te onderhouden; wie dat niet doet, voelt zich op een gegeven oogenblik verlaten en buitengesloten, 33 want slechts in weinig gevallen is de vriendschapsband hecht genoeg, om een langdurige, schijnbare verwaarloozing te kunnen weerstaan; de vrienschap tusschen je vader en mij had niet geleden, doordat wij elkaar jaren lang uit het oog hadden verloren, maar zulk een geval is uitzondering, geen regel." Willem van Meerten antwoordt niet op deze woorden, al zou hij er tegen kunnen aanvoeren, dat ze alleen opgaan voor menschen, die veel tijd kunnen wijden aan hun conventioneele verplichtingen, maar dat voor den hardwerkenden mensch, die onmogelijk ontvangdagen en dergelijke bijeenkomsten kan naloopen, andere regels gelden en ook, dat bij het herleven van de vriendschap tusschen zijn vader en zijn zwager van den kant van den laatste medelijden wel een groote rol gespeeld zal hebben, maar hij voelt zich te aangenaam en te luchtig gestemd, hij geniet te zeer van zijn zeldzamen vacantiedag om dien door diepzinnige beschouwingen te bederven; onwillekeurig geraakt hij onder de bekoring van het onbezorgde, luxueuse, dat hier in de lucht schijnt te hangen; in het mooie rijtuig naast zijn elegante zuster gezeten met tegen- 34 over hen het knappe, sympathieke gezicht van haar correcten echtgenoot, genietend van den aanblik van de prachtige, zware boomen aan den ouden Scheveningschen weg, heeft hij niet den minsten lust tot argumenteeren en geeft zich over aan het vage, droomerige welbehagen, dat hij in deze voor hem vreemde omgeving ondervindt, vergetend voor het oogenblik zijn dagelijksch geploeter en getob, om voor zich en zijn gezin de kost te verdienen. In Scheveningen aangekomen, stapt het kleine gezelschap uit en slaat vanaf de steenen kade het bonte strandgewoel met belangstelling gade; ontelbare kinderen stoeien en dartelen in het mulle zand, anderen zijn ijverig en ernstig met hun schopjes en emmertjes aan het werk; jonge meisjes in coquette strandcostumes flirten luchtig met in licht flanel gekleede jongelui; de oudere badgasten zitten gemakkelijk in de diepe stoelen gedoken en genieten op bezadigder wijze van het kleurige leven om hen heen. Het zachte geruisen van de golven, die aan een kabbelend meer doen denken in plaats van aan het onstuimige element, dat zij vormen, doordringt alle andere geluiden, zoodat ze 35 gedempt en als van een afstand klinken. „Is het hier niet verrukkelijk, Wim?" „Ja," antwoordt hij uit den grond van zijn hart, „om hier nooit meer vandaan te gaan!" „Toch zullen we dat doen," zegt zijn zwager met een glimlach, „je wilt misschien wel even in de Kurhaus-Bar zitten, nietwaar Marie? Daar is het om dezen tijd nog niet druk." Jonkheer van der Wedden vergeet nooit, in dergeÜjke kleine aangelegenheden naar de wenschen van zijn vrouw te vragen, maar hij is zoozeer gewend, dat ze in het kleine zoowel als in het groote de leiding gaarne aan hem toevertrouwt, dat hij waarschijnlijk vreemd opgekeken zou hebben, als zij een ander antwoord had gegeven dan hij, blijkens de inkleeding van zijn vraag, verwachtte. „Met genoegen, George." Bij hun binnentreden in de Bar worden ze terstond in beslag genomen door een bevriende familie en Willem van Meerten verbaast zich opnieuw over zijn zuster, die met volmaakte gratie deelneemt aan de luchtige gesprekken in den kleinen kring van voor hun genoegen levende menschen, die zich langzamerhand uitbreidt; 36 spoedig echter begint het babbelen over personen en zaken, die zoo geheel buiten zijn eigen sfeer vallen, hem te vervelen en hij weet zun zuster zachtjes toe te voegen: „Laten we met ons beidjes wat aan het strand daan loc-pen!" George van der Wedden vangt deze woorden op en neemt het voorstel onmiddellijk over, om het in den hem goeddunkenden vorm hardop te herhalen. , Willem, misschien wil je Üever wat van het strand genieten den enkelen dag, dat wij het genoegen hebben, je hier te zien; mijn vrouw zal je ongetwijfeld gaarne begeleiden, nietwaar Marie? Ik hoop, dat de dames en heeren het met kwalijk zullen nemen?" » Verheugd staat Marie op en na zich met enkele woorden bij het gezelschap verontschuldigd te hebben, verlaat ze met haar broer de zaal. Dicht bij de deur zitten twee heeren die, als zuster en broer voorbijgaan, eerbiedig groeten, en ze nieuwsgierig nakijken. Die oude van der Wedden durft, zeg! merkt de een halfluid op. „Waar heeft hij toch eigenlijk die knappe, jonge vrouw opgeduikeld? 37 „Ik weet het niet," antwoordt de ander op loomen toon; „ze maakt geen obscuren indruk, maar toch schijnt niemand haar vóór haar huwelijk ooit ontmoet te hebben." „Als ik van der Wedden was, liet ik haar niet alleen flaneeren met een anderen man!" „Het zal wel vertrouwd zijn! Ie beau George is zoo dom niet!" „Dat is mogelijk, maar hij kan toch nog wel eens voor * minder aangename verwikkelingen komen te staan." „Heb jij soms plannen?" spot zijn vriend. „Nu, ik weet nog niet, of ik geen kans zou hebben!" „Bah! visschenbloed! Dat zeggen haar oogen!" „Haar oude man heeft haar misschien nog niet wakker kunnen schudden." Volkomen onbewust van de opmerkingen, waartoe haar mooie, slanke figuur, haar knap gezicht en het elegante van haar geheele verschijning aanleiding geven, loopt Marie naast haar broer voort; ze is bijna even lang als hij en houdt gemakkelijk gelijken tred met hem; spoedig merkt ze echter op: „We loopen te hard, Wim, je neemt je ge- 38 wonen, Amsterdamschen pas aan; hier slenteren we meer; kijk eens, we draven iedereen voorbij." „Je hebt gelijk," geeft hij lachend toe, „we zullen ons wat intoomen. Weet je, waar ik onwillekeurig aan liep te denken? Hoe heerlijk het zou zijn, als mijn kleine vent eens een paar weken hier kon dartelen en spelen; de stevige, bruine beenen van de kleinen hier en die gezonde, blozende wangen doen mij met weemoed denken aan mijn eigen twee bleekneusjes." „Lili is toch gezond!" „Jawel, maar in vergelijking met die robbedoezen hier een echt kasplantje." „Wim, ik wou, dat je niet zoo trotsch waart! Ik "weet zeker, dat het George bepaald een genot zou zijn, je te mogen helpen. Neen, laat mij nu eens uitspreken; ik weet wel, dat je toe kunt komen van je salaris en dat je je schamen zoudt, op den duur finantieëlen steun aan te nemen, maar dit is een bijzonder geval ; je zoudt George toch toe kunnen staan, je voor éénmaal in de gelegenheid te stellen, je vrouw en je kinderen naar buiten te sturen; dat is misschien wel geen dringende noodzakelijkheid, maar toch zeer zeker in het belang van je kleinen; kun je daarvoor 39 je trots niet eens op zij zetten? Bovendien is de verhouding tusschen George en jou niet de gewone tusschen twee zwagers; George was immers Papa's vriend; je weet heel goed, dat zijn hoofdmotief voor ons huwelijk geen hartstochtelijke verliefdheid op mij was — even trilt haar stem, alsof het uitspreken van deze woorden haar eenige moeite kost — maar een belofte aan Papa gedaan, om na diens dood voor mij te zorgen; jij bent evengoed Papa's kind, waarom zou ik alles van hem mogen aannemen, alles, tot zelfs elk stuk van mijn uitzet, en jij niets?" Een kleine jongen, nagezeten door een ander, bonst in wilde vaart tegen Willem aan, die hem met een vluggen greep voor vallen behoedt en hem dan met een lachenden uitroep weer loslaat; pas daarna op de vraag van zijn zuster antwoordende: „Je bepleit je voorstel heel aardig, maar toch klopt je redeneering niet; op echte vrouwenmanier draai je voorzichtig met mooie woordjes om de kern van de zaak heen, zonder die aan te roeren; door George's vrouw te worden, gaf je hem in ruil voor den materieelen welstand, 40 dien hij je verschaffen kon, iets terug, dat voor hem groote waarde heeft; je bent dus quitte; als ik iets van hem aannam, zou dat eenvoudig een aalmoes zijn. Maar kom, laten we onzen heerlijken middag niet bederven!" „Dat is nu echte mannen-manier, om van een onderwerp af te stappen, zoodra een vrouw er wat dieper op in wil gaan; dat doet George tenminste ook!" „Ik dank je voor je lieve bedoeling, Marie! Is het nu goed? Je kent mij toch voldoende, om te weten, dat je mij met al je redeneeringen niet van mijn besluit af zult brengen." „Neen, je bent nog dezelfde stijfkop van vroeger," zegt ze half-lachend, half-pruilend. „Zullen we een oogenblik stil blijven staan? Hoor je wel de zachte muziek, die uit de golven klinkt?" Zwijgend luisteren ze, turend over het rimpelige watervlak, maar spoedig worden ze gestoord door een lachend, babbelend troepje,