CHARLE5- LPUI5 PHIUPPE HOL1ANDIA ÜRUKKÊRU BAARIÏ ÓT7 j>/^r BUBU VAN MONTPARNASSE 1 i BUBU VAN MONTPARNASSE door CHARLES-LOUIS PHILIPPE vertaald en ingeleid door gerard van eckeren. bandteekening van jan sluyters A A A A A UITGEGEVEN TE BAARN DOOR DE HOLLANDIADRUKKERIJ IN HET JAAR 1921 A A A SERIE „MODERNE KLASSIEKEN" IB TER INLEIDING Het is niet geheel zonder schroom dat ik de vertaling van Charles-Louis Philippe's „Bubu de Montparnasse" op mij heb genomen; het is met een zekeren angst, dat ik dit werk thans den Nederlandschen lezer overgeef. Zal, zoo dringt zich onwillekeurig de vraag aan mij op, in dit land van zwarte toga's, die de rechtszalen al even vaak onveilig maken als de godshuizen (gij raadt: ik denk hier aan 't recent geval met Barbusse's „Hel"), in dit land waar — vreemde tegenstrijdigheid! — wel wijde horizonnen zee en polder bezoomen, doch de geestelijke grenzen nog zoo dikwijls armhartig eng getrokken zijn — zal daar de stem van dit boek in hare zuiverheid en hare menschelijkheid worden verstaan? Seigneur I Seigneur, il y a pourtant des lecteurs... Men zou geneigd zijn beschermend zijn handen VI over dit boekje uit te breiden, zooals Charles-Louis Philippe het over zijn arme Berthe deed. Nochtans — ik heb te veel vertrouwen in de zedelijke kracht ter overtuiging van alle waarachtige kunst dan dat ik per slot van rekening niet allen schroom zou overwonnen hebben in 't besef dat er in onzen sterk levenden tijd ook in ons vaderland een kring van lezers zal gevonden worden — hij blijke dan klein of groot — met de rechte waardeering voor dit boek, dat in de moderne Fransche letterkunde een zoo eigen plaats inneemt. Men heeft Philippe den dichter van de Armoede genoemd. Men mag dit echter allerminst in dien zin verstaan, als zoude deze schrijver van de Armoede „litteratuur" hebben gemaakt. Een eenzijdig aestheticisme is hem vreemd. Hij is een mensch die het paradoxale evangelische woord (hoe dicht staat dit boek in zijn taal soms bij de evangeliën 1) naar zijn diepen zin heeft verstaan: dat slechts wie zijn ziel, dus ook zijn dichterziel, zal durven verliezen om den wille zijner menschelijkheid, die ziel zal behouden, d. i. haar zal wederkrijgen, gelouterd, mèt al hare talenten en kennis en mogelijkheden, maar herboren tot een hoogere potentie, waarin alle geestelijke krachten gelijkelijk verantwoord zijn, waarin de schoonheid geen schoonheid en de zede- vn lijkheid geen zedelijkheid meer is zonder meer, doch dit alles is samengesmolten tot die hoogere manisfestatie van den geest, die slechts valt aan te duiden als het Verhevene. Dit boek wijst, wat zijn vizie op het leven betreft, zeer stellig in de richting van het Verhevene, hoe weinig „verheven" het hier behandeld onderwerp ook zij. Het geeft het leven niet realistisch; het geeft het evenmin idealistisch. Bubu, de souteneur, en Berthe, het meisje van plezier, zijn al zoo min voetstoots naar levende modellen gecopieerd als ze — gelijk men den schrijver vaak verweten heeft — zijn „opgepoetst" of sentimenteel romantisch „vermooid". Het gaat in dit boek meer om een algemeen groot levensgevoel, dat als het ware zichtbaar en tastbaar moet worden gemaakt, dan om persoonstypeering in den gewonen zin. Niet als realistisch of als idealistisch dus, geeft dit boek het leven weêr — het geeft het als een Transfiguratie der Werkelijkheid (zooals b.v. ook in pofizie de Werkelijkheid steeds getransfigureerd wordt) waarin realiteit en idealiteit als twee benamingen zijn voor hetzelfde ding. Zoo heeft het kunnen geschieden, dat in deze bladzijden het platte en het verhevene vlak naast elkaar liggen; dat het lage, rauwe, schrijnend wreede tot symbool vin wordt van onvergankelijke waarden en het onvergankelijke hier opnieuw, en zeer ontroerend, toont niet in ongrijpbare abstracties gezocht te moeten worden, doch vleesch te zijn en onder ons te wonen. Een enkel woord over de vertaling. Er is in den bouw van Philippe's proza met zijn vermenging van stijlsoorten, zijn vele herhalingen van dezelfde woorden, zijn wat primitieve beelden etc, iets dat op stijlloosheid lijkt, doch in waarheid veeleer is de eigen groote Stijl van dit werk. Ik heb getracht in mijn vertaling dien stijl zoo dicht mogelijk te benaderen. Dat ik in menig opzicht ben tekort geschoten, niemand die het beter inziet dan ik zelf. Het werk was moeilijk en dit zij mij eenigszins ter verontschuldiging. Voor op- of aanmerkingen, waarvan ik met het oog op een eventueelen herdruk gebruik zou kunnen maken, houd ik mij zeer aanbevolen*). G. v. E. *) Het meisje Berthe wordt beschreven als dragende „bandeaux". Nu weet men dat „bandeau" kan beteekenen: haar (de z.g. haar-gordijntjes), doch ook haarband. Ik vertaalde bandeaux hier door haarbanden, doch begreep later dat de schrijver toch vermoedelijk het haar zelf bedoeld heeft en 't woord dus misschien beter onvertaald ware gebleven. HOOFDSTUK I De boulevard Sébastopol lééfde nog, dien dag volgende op den ^en Juli. — 's Avonds half tien. De electrische booglampen, van een schreeuwend wit tusschen de boomenrijen, snijden eenige schaduwen in het trottoir, of worden verdoezeld door 't geblaart. De winkels zijn gesloten: Pygmalion, de Petits Agneaux, de Cour batave, de Meilleur Marché du Monde; en hun donkere voorgevels onder aan de groote zwarte huizen, de gevels die het trottoir op vroegere uren vervroolijkten, lijken er nu als een donkere schaduw overheen te werpen. De hooge, vergulden opschriften, welke overdag de zon aan de balcons doet schitteren, de opschriften van de eerste etage, die van 4 BUBU-VAN-MONTPARNASSE de tweede en ook de hoogere, verliezen zich met hun geel-houten letters in 't zwart en schijnen, nu het avond is, te rusten, zooals in 't groot de heele handel rust. Bloemenen hoedenwinkels, allerlei uitverkoopmagazijnen van voedingsmiddelen en vlechtwerk hebben hun luiken gesloten en zijn stom — daar, op den boulevard Sébastopol. 't Is het uur waarop de voorbijgangers niet meer letten zullen op wat ten toon is gesteld. Het nachtleven begint — met andere doeleinden. "De rijtuigen hebben lantarens: de vigilantes met lichten glinstrend als oogen vol genot, en de trams, dof loeiend als een dringende menigte, met een rood of groen, als van scheepslantarens. Ze volgen elkaar, kruisen, schuiven langzaam ingehouden voort en rollen weer verder. Aan den horizon, in de richting van de Groote Boulevards, verheldert zich de atmosfeer, vermengt zich met den hemel en schijnt bezield met een lichtend fluïdum. Het doel van de stad ligt niet hier, boulevard Sébastopol, waar de winkels gesloten zijn. De BUBU-VAN-MONTPARNASSE 5 rijtuigen rollen. Degenen die zich naar de groote Boulevards begeven gaan het licht tegemoet en haasten zich als menschen door een schouwspel getrokken. De boulevard Sébastopol leeft enkel op het trottoir. Op het breede trottoir, in den blauwigen schijn van een zomernacht, aan den avond volgend op den 14"» Juli, gaat Parijs voorbij en talmt een restje feestelijkheid. De electrische bogen, het gebladert der boomen, de rollende rijtuigen en een zekere levendigheid onder de voorbijgangers, geven iets scherps en zwaars aan het stadsaspect, als een leven ontzenuwd door vermoeienis en drank, 't Is het gewone aanzien van iederen avond; maar met straathoekjes en gevels die nog herinnering aan de dansen van gisteren vasthouden. Een kreet, een geluid dat de heugenis terugroept aan dronkemansgelal. Er zijn hier en daar enkele lantarens, enkele vaandels en versieringen aan de vensters achtergebleven, die aanspraak schijnen te maken op een voortzetting van de pret. Men raadt wat er om- 6 BUBU-VAN-MONTPARNASSE gaat in de gemoederen. Sommigen, die gisteren genoten hebben, zoeken om zich heen of er niet hier of daar zich nog een fuifgelegenheidje voordoet, waarvan ze zich meester kunnen maken. Dat is, omdat wie eenmaal het plezier heeft leeren kennen, het tot in 't eindelooze toe verlengd wenscht. De anderen — dit zijn de armen, de leelijken en de bedeesden — loopen rond te midden der feestoverblijfsels en speuren in de hoeken naar enkele brokjes die men hun mag hebben gelaten. Dat is, omdat zij voor wie het plezier iets onbekends gebleven is, door onrust gekweld er naar zoeken blijven, iederen dag opnieuw, tot zij moê geworden zijn van 't ontberen. De lucht schijnt zich om hen te bewegen. Jongelieden, goed gekleed, gaan voorbij in groepjes van twee, of drie, en verdwijnen. Ze dragen nieuwe losse boorden, elegante, stemmige dassen, waarin een briljanten speld is gestoken en haasten zich naar het licht, met geld in hun zakken. Winkelbedienden praten onder elkaar: „Tot BUBU-VAN-MONTPARNASSE 7 in den nacht hebben we gedanst. Ze was «rg toeschietelijk, 'k Heb haar meêgenomen naar een hotel in de rue Quincampoix. Of ze er zin in had!" Twee vrienden regelen hun stappen naar die van twee dametjes, en wanneer ze 't woord tot haar richten, zien ze elkaar aan onder gesmoorde lachbuitjes. Jongelieden, met oogen waarin een fosforessceerende glans, zien naar de vrouw telkens wanneer hun een koppel passeert. Zware manspersonen rooken zelfgenoegzaam een sigaar en denken: „ik ben 'n voornaam ambtenaar, die 12000 francs per jaar verdien". Paartjes gaan voorbij: een jonge elegante vrouw, aan den arm van een jongen eleganten man: ze is gelukkig in 't bewustzijn van een rijken indruk te maken; hij is gelukkig te worden benijd. Een jong meisje, eenvoudiger, met haar geliefde, die tot haar spreekt, van de liefde vervuld. Andere paren eindelijk, man en vrouw, kijken ieder van hun kant, wisselen een woord: hun geest en hun lichaam zijn weerzijds aan elkaar gewoon. 6 BUBÜ-VAN-MONTPARNASSE Voorbij gingen ze. De een gepasseerd — zag men anderen. Neringdoenden liepen te wandelen, zooveel plaats van de straat voor zich innemende als hun uitstallingen 's daags in beslag namen. Een jongmensch drukt den arm van een vrouw, slaafs haar volgende. Men voelde: hij zou haar gevolgd zijn tot aan het einde der wereld. De ijdelheid, de vroolijkheid, de weelde, 't stapte alles te midden van de lichten. De lucht was er broeierig van. Hah! wat beteekende de vermoeienis van gisteren! Warme vlagen kwamen aan bij 't terugdenken aan 't geluif, en de harten krompen samen van verlangst. Een moede hond scheen Parijs, die nog aanliep achter zijn teefje. De publieke vrouwen dreven hun handwerk. Daar had-je de kleine Gabriëlle, die twee jaar met Robert samenleefde, den moordenaar van Constance. Haar beminde was juist terug van zijn dwangarbeid. Daar had-je de kleine Jeanne, naar men zeide 17 jaar. Sedert de laatste maand loopt ze den boulevard Sébastopol. Slechts 'n beetje poeier BUBU-VAN-MONTPARNASSE 9 heeft ze op haar gezicht en hare oogen schitteren van 't eerste vuur nog der vreugd. Veel lieden houden haar niet voor een prostituée. Je had er de publieke vrouwen die blootshoofds gingen, je had er met hoeden. De eersten hebben een zwaren stap als van runderen; ze klampen de mannen aan met onbeschaamdheid. Anderen hebben maniertjes, laten van uit hun ooghoeken de lokking gaan en houden haar glimlach gereed. Op den hoek van de rue de Rambuteau heeft zich een groep gevormd. Zij spreken allen tegelijk. Men ziet links de vochtige Hallen; aan kool-stronken denkt men. Men zou zeggen: kwakende kikkers bij een moeras. De agenten der zedenpolitie gaan twee aan twee. Gemakkelijk is 't ze te herkennen aan hun blik, hun onzindelijk voorkomen en hun zwaren stap. Vuil zijn ze als hun métier. Ze stappen met stroefheid, als lieden die een ambt vervullen. Ze bezien de vrouwen van het hoofd tot de voeten met een blik die aan haar hangen blijft. De blik der voorbij- 10 BUBU-VAN-MONTPARNASSE gangers bekijkt, die van de zede-agenten bewaakt. Gedecoreerd met de militaire medaille stapt er een stevige bruine, wiens flinke snorrebaard den mond nog grimmiger afteekent; zijn vuisten draagt hij met zich mee. De publieke vrouwen gaan stijfjes voorbij, zonder hoofd wending, met hare slavenziel die weet, dat de sterkste wel altijd aan 't langste eindje trekt. Het aanprijzen van de marskramers. Wan. neer een politieagent zich verwijdert, duikt er een marskramer op. Een pet op 't hoofd gedrukt — 't gelaat vol leven, den knevel verkleurd, spreken ze met gloed, want hun hartstochten zijn hevig en ze willen zich iets te eten en te drinken verdienen. Die daar, die nog geen achttien jaar kan zijn, met zijn tot op de ooren getrokken pet en zijn als aan 't plaveisel plakkende schoenen, draait om den kring van nieuwsgierigen heen, zijn schoenen met zich meesleepend. Hij verkoopt voor twee stuivers een boekje met doorschijnende prentjes, die hij voor de oogen beweegt met de gebaren van een goochelaar BUBU-VAN-MONTPARNASSE 11 „En als u de wapens van de Stad Parijs soms hierheen mocht zien dragen, dames en heeren, op zoo'n mooie pet, waarschuw me dan effentjes; dan zal ik ze afwachten!" De politie vervolgt ze zoo goed als de publieke vrouwen wier hartsliefjes ze zijn. Na den geheelen dag op zijn bureau gewerkt te hebben wandelde Pierre Hardy te midden van de voetgangers op den boulevard Sébastopol. Een jongeman van twintig jaar, nog niet langer dan zes maanden in Parijs, gaat met onzekerheid te midden der Parijsche vertooningen. De rollende rijtuigen, de rauwe schijnsels, de menigten die de straten vullen, de luxe en het geraas vormen een babelsche verwarring voor hem, die hem beduusd maakt en te veel indrukken tegelijk doet dansen in zijn hoofd. Alle provincialen hebben dit onbehagelijke gevoel gehad en zijn links geworden en treurig tegenover dit alles. Ik verzeker u, dat de mooie jongens van de dorpen, daar vol statie paradeerend op de bals, een triest figuur slaan op de groote Boulevards. 12 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Een mensch die wandelt draagt alle dingen van zijn leven met zich mee en wentelt ze pm en om in zijn hoofd. Het eene schouwspel wekt ze, het andere prikkelt ze en zet ze aan. Ons vleesch heeft al onze herinneringen bewaard en wij vermengen ze met onze begeerten. Wij doorschrijden den tijd van het heden met onze bagage, wij gaan en wij zijn compleet op ieder oogenblik. Ziehier de denkbeelden waarmede Pierre Hardy zich op dien avond bezighield. In een huis in een klein stadje in het Oosten, waar zijn ouders kooplieden zijn in hout, behaagt het Pierre Hardy met zijn gedachten terug te keeren omdat hij twintig jaar is en nog niet langer dan van Januari af te Parijs woont. Een huisje boven aan een berghelling, die, een weinig buiten de stad gelegen, door een tuin wordt omringd. Men is er zoo recht op zijn gemak gedurende de zomermaanden wanneer de schemer vol koeltjes is en men zich neerzet in den tuin om de nachtlucht in te ademen. De sterren houden de gedachte bezig; je ziet eenige bliksem- BUBU-VAN-MONTPARNASSE 13 schichten, „door de warmte verwekte krachten", en men leeft rustig voort te midden van de zijnen onder 't rooken van een eerste cigaret. Iedere kleinigheid is zoo liefelijk. De avonden dat het te warm is, eet men frissche melkspijs inplaats van de gewone soep: een verkwikking die je tot in de ziel gaat. Soms -kwam zijn getrouwde zuster met zijn kleine nichtje een dag of acht logeeren. Van de pot werd wat meer werk gemaakt dan anders en men placht een beetje vroolijker te zijn. Het jongere zusje moederde over de kleine Juliette. Ze ging met haar uit en kocht haar versnaperingen. Niets ontbrak hun. Alle leden van dit gezin voelden zich wel één geheel temidden van de gelukkige natuur. Hij dacht verder nog aan zijn drie jaren ambachtschool. Geleerd had hij bruggen en machines te teekenen met ingewikkelde lijnen en in gewasschen kleuren, heel precies en met keurige overgangen. Zijn ouders hadden een mooie teekening voor hun kamer doen omlijsten, een station voorstellend tusschen 14 BUBU-VAN-MONTPARNASSE twee heuvels. Als No. 2 had hij de school verlaten met een getuigschrift en een verguld-zilveren medaille. Hij kon als teekenaar komen bij een spoorwegmaatschappij, tegen 150 francs per maand. Het speet hem dat hij zich niet, zooals zijn onderwijzers hem hadden geraden, had aangemeld voor de School van Kunsten en Beroepen. Zijn ouders zouden zich deze opoffering getroost hebben en schielijk zou hij tot den graad van bureauchef zijn opgeklommen. Op dezen boulevard Sébastopol, waar de electrische bollen zich aaneen rijden, wandelde hij voort onder de duizende voetgangers. De lichten doorboorden het gebladert der boomen en vielen tusschen de schaduwen der takken door op het trottoir. Het scheen hem of deze lichten nog eens zooveel schitterden en of deze menigte nog eens zoo talrijk was. De jonge provincialen meenen zich verloren te midden van honderd duizend menschen. Hij kende niemand en liep maar steeds voort, en nieuwe wandelaars gingen voorbij, allen gelijk, met BUBU-VAN-MONTPARNASSE 15 hun onverschilligheid, en die hem zelfs niet aanzagen. Hun geluiden omringden hem als die eener menigte waarvan hij geen deel uitmaakte. Hij zag ze in massa's hun zoglijnen trekken, met gebaren, vroolijk als de enkele lachuitbarstingen in 't voorbijgaan opgevangen, en schitterend als sommige vrouwenblikken die hij had zien lichten. Hij beproefde zijn gedachten ergens aan vast te haken om niet te worden ondergedompeld. Hij had behoefte af te dalen in zich zelf en daar, tegenover wat aan hem voorbijging, een vreugde te vinden om niet verloren te raken te midden van die algemeene vroolijkheid. Een dijk wilde hij optrekken tegen den stijgenden vloed en roepen: „Ik besta óók! Met steenen en cement richt ik mij op en ik zal je wel tegenhouden hoe je ook huilt". In een gemeubileerd hotel rue de 1'Arbre-Sec bewoonde hij een kamer op de vijfde verdieping. Zulke hotelkamers zijn altijd onzindelijk, omdat ze door te veel huurders zijn bewoond. Bed, spiegel, kast, de twee stoelen 16 BUBU-VAN-MONTPARNASSE en de tafel op rolletjes vullen ze geheel. Ze zijn zoo klein, dat die vier meubels feitelijk nog hinderlijk schijnen. Hier leeft men, voor den prijs van 25 frs. per maand, een leven, waaraan alle waardigheid ontbreekt. De bedmatrassen zijn vuil, de gordijnen voor de vensters grijs als een dag van armelijk leven. De bediende van 't huis heeft een looper, die hem in staat stelt op ieder oogenblik uw kamer binnen te komen. Uwe buren wisselen iedere veertien dagen en ge hoort ze door het beschot. Soms zijn het paren verslaafd aan den drank, die samen kijven, anderen hebben een luchtje van ontucht aan zich, en indien al enkele bewoners zich fatsoenlijk gedragen zoo wekken ze toch geen vertrouwen. De arme huurders der gemeubileerde hotelwoningen hebben geen thuis. Pierre Hardy kon niet tot zichzelf zeggen: „Ik heb een toevlucht waar ik, als ik treurig ben, kan neerzitten temidden van dingen die mij lief zijn". Zijn eenige toevlucht was zijn vriend Louis Buisson aan wien hij zich van den eersten dag af hechtte. Louis Buisson was vijf en twintig BUBU-VAN-MONTPARNASSE 17 jaar en werkte als teekenaar aan het bureau waaraan ook Pierre Hardy verbonden was. 'tWas een kleine man, i meter 53 lang en afgekeurd voor den militairen dienst wegens een lichaamsgebrek. Het gevolg daarvan was dat hij niet veel eerbied aan zijn kameraden inboezemde die hem een goeden vent vonden, wiens gezag echter niet verder reikte dan 1 meter 53. Oud-leerling van de polytechnische school had hij in de wiskundige vakken gestudeerd, hetgeen hem de gewoonte gaf te analyseeren en hij was tot aan zijn twintigste jaar intern gebleven aan een provinciaal lyceum, hetgeen hem de gewoonte had gegeven te lijden. Het bankroet van zijn mooie toekomstdroomen had hem bescheiden gemaakt. Hij dacht: ik verdien 180 francs per maand; ik ben als een man uit het volk: ik werk om het brood te verdienen dat ik eet. Gedurende zijn avonden hield hij zich bezig met literatuur en wijsbegeerte, na een wandeling door de straten, waarbij hij naar de jongemeisjes keek. Hij zei tot zich zelf: „Zij loopen aan achter 'tgeen blinkt, rijke jongelui 18 BUBU-VAN-MONTPARNASSE en mooie jongelui. De rijken voeden haar op voor de weelde, en de mooien, die haar bedriegen, leeren haar dat de liefde louter een pretje is. Later komen ze dan tot ons terug. Ze ruïneeren ons door hun toiletten en de comedie en hebben geen gloed genoeg meer in zich om onze minnaressen en onze metgezellinnen te worden. Wat mij betreft, ik onderhoud een briefwisseling met een aardig kinderjuffertje; omdat ze eenvoudig en werkzaam is zullen we een huishouden op touw zetten. Ik wil leven als een man uit het volk, met een vrouw uit het volk. En verder haat ik de rijken die ons onze pleziertjes ontstelen". Hij zat in zijn eigen meubels en bewoonde, quai du Louvre, een kamer op de vijfde verdieping. Pierre Hardy deed hem 't verhaal van al zijn beroeringen en al zijn avonturen en Louis Buisson deed hem gelijke vertrouwelijke mededeelingen. Een dergelijke vriendschap geeft ons moed te leven; ze verlengt onze genoegens en troost ons in ons verdriet. Men zegt tot zichzelf: „Dat zal ik Pierre vertellen; daar zal hij wel om lachen". „Dat BUBU-VAN-MONTPARNASSE 19 moet ik Louis mededeelen, die zal me wel zeggen: „Mijn beste vrind, we moeten lijden omdat we arm zijn en niet veel durf hebben, en vooral omdat we eerlijk zijn". Zij leefden gescheiden door een klein verschil van opvoeding. Pierre Hardy woonde in de rue de 1'Arbre-Sec, een echt Parijsche straat; Louis Buisson woonde op de quai du Louvre, waar de lucht wel vrijer is. Maar er zijn van die avonden waarop de vriendschap niet voldoende is. De woorden en de alledaagsche gebeurtenissen die de vriendschap oplevert geven ons rust. Wij hebben er óók behoefte aan, ons te vermoeien. Pierre Hardy gevoelde, midden in den menschenstroom, een weinig vreugde, hem verschaft door zijn vriend, en hij zag de menigte aan, al denkend: Jullie hebt toch maar geen vriend als Louis Buisson. Maar dat troostte hem niet, en al 't geraas van den boulevard zeide hem: Meer waard is toch het hebben van een vrouw! Nog dacht hij: Ik zal mij voorbereiden tot 't examen voor bestuurder van Bruggen en Wegen, 'k Zal 20 BUBU-VAN-MONTPARNASSE zeker eenmaal wel tot bureauchef worden benoemd. Zooveel van deze mannen die mij voorbijgaan met een vrouw aan den arm blijven altijd kleine ambtenaars! Maar de gansche voorbijgaande menigte schreeuwde hem toe: Wat zou dat! Wij hebben vrouwen en wij lachen! Hij antwoordde: Ik heb een vader en moeder die meer van mij houden dan uw vrouwen van u. — Wat zou dat! sprak weer de menigte. Jij bent alleen en je verveelt je! Wij hebben vrouwen en wij lachen. Toen moest hij wel gaan begrijpen, dat al de vreugd van een feest meer waard was dan zijn bestaan van eenzame. Hij kon niets meer antwoorden op de uitbarsting van licht aan alle kanten en op die overvloeiïng van de vreugd. Louis Buisson, die zich warm maakte voor twee of drie wijsgeerige beginselen, putte daaruit kracht genoeg om de menschen in 't gelaat te zien. Bovendien boden zij hem de welkome stof voor het ontdekken van eenige nieuwe principes. Pierre Hardy was twintig jaar oud en alleen, BUBU-VAN-MONTPARNASSE 21 met duizend verlangens, temidden van een lokkend Parijs. En dikwijls hadden zijn verlangens hem geleid. Op zekere avonden, wanneer hij tot elf uur gewerkt had, sloot hij zijn boeken en voelde zich eenzaam naast hun wetenschap. Alle diploma's wogen niet op tegen 't geluk van te leven. Twee of drie beelden van vrouwen, op zijn weg ontmoet, verschenen voor zijn verbeelding, en hij volgde ze, in 't eerst met het doel tot rust te komen. Dan wakkerde al het vuur aan van zijn twintig jaar en al zijn zinnen ervoeren wat het beteekent: een voorbijgaande vrouw. Toen stond hij op met droge keel en toegenepen hart, doofde zijn lamp en daalde af naar de straat. Hij ging- Hoeren wendden en keerden zich op de hoeken der straten, in hun armelijke rokken en met oogen die bedelden: hij zag ze zelfs niet aan. Hij ging zooals de hoop gaat. Een jonge vrouw met een ingesnoerd middel liep voor hem uit; dan vertraagde hij zijn schreden om haar beter te 22 BUBU-VAN-MONTPARNASSE kunnen opnemen. En daar gaf ze hem een glimlach. Dan versnelde hij zijn pas om haar beter te kunnen ontloopen en omdat een andere vrouw met een gesnoerde taille ... Hij liep zooals de hoop loopt, van vrouw naar vrouw. Van de eene wilde hij niet omdat ze te gemakkelijk was; tot anderen durfde hij niet spreken omdat ze er niet uitzagen of ze zich gemakkelijk geven zouden. Hij ging zooals de hoop gaat, van vrouw tot vrouw, totdat er niet veel meer te hopen viel. Soms kwam hem een jonge werkster voorbij die zich verlaat had, snel loopend om thuis te zijn. Ze droeg een zwarten rok, een simpel keurs en een hoed zonder versiering. Dit was een jong meisje dat, als een jonge man, werkt en over de liefde denkt. Pierre Hardy zei zich deze dingen heel naïef en volgde haar, volgde haar snel. Hij onderzocht haar, woog haar af, daarbij denkend aan het quantum geluk dat zij zou kunnen geven. Toen hij met haar op gelijke hoogte liep zeide hij: ik zal haar nu niet aanspreken, nu we in een zoo drukke straat zijn. Hij volgde haar stap BUBU-VAN-MONTPARNASSE 23 voor stap, al wentelend al zijn gedachten, en volgde haar met groote schreden zooals men een ideaal achtervolgt. Hij zou haar gevolgd zijn tot diep in den nacht bijaldien zij toch immers licht droeg. Al deze avonturen hadden hetzelfde eind. Zonder dat men er op verdacht was belde 't jonge meisje aan de deur van een woning. Ze was thuis. Hij zag een laatste maal haar aan en vervolgde zijn weg denkend aan den volgenden dag en aan al die volgende dagen waarop hij niet het geluk ontmoeten zou dat hij zoo juist zich had laten ontgaan. En aan 't eind van de rekening, vermoeid van 't loopen, voelde hij nog immer de oude verlangens, die hem voortdreven. Om rust te hebben nam hij de eerstbestgekomene, en op 't bed van een gemeubileerde kamer stortte hij, voor den prijs van 40 stuivers, zich over in een vuile deern als in een openbaar verlaat. Dezen avond van den 15"» Juli was er op den boulevard Sébastopol meer leven dan anders. Sommigen gingen in paren voorbij, met kleine pasjes, als begeleiders hunner 24 BUBU-VAN-MONTPARNASSE liefde. Jongelieden spraken tot elkaar: „Ze had aardige kleine borsten; ik zal haar nog wel eens terug vinden". Parijs leefde voort met de rollende rijtuigen, met dronkemansliedjes en met zóóvele publieke vrouwen dat er wel van een enkele lokking moest uitgaan. De electrische booglampen stonden elk van een cirkel omgeven en vormden, van de een tot de ander de ruimte tusschen de huizen verhelderend, een groot lichtend kanaal dat de daklijsten afzoomde, tot den hemel steeg om dien zijn gloed toe te werpen. Deze atmosfeer baadde, in een ijl fluïdum, een electrisch bad, alle poriën doordringend. Dan maakten warme winden — uithijging van een zomernacht — Parijs als een kreunend dier, in zweetdamp en met dolle oogen, en dat zijn adem blies als om er in te bezwijmen. Een kreet gaf antwoord op een anderen kreet; een voorbijganger wekte een begeerte, als een stroohalmpje staken de lichten die in brand; elk leven zwol hier op den boulevard en schreeuwde ook, als het liefdebeest, tot diep in de bezwijkende harten. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 25 En Pierre Hardy riep ze zich terug, die gangen achter de vrouwen. Schaamte voelde hij er voor, ze juist hier zich te binnen te brengen, onder de lichten te midden van duizenden voetgangers; maar hij gevoelde ze zooals een man de groote ideeën voelt welke hem leiden. Voor zijn oogen ging de Vrouw met hare sexe, open en bloot, zooals Louis Buisson het uitdrukte. Pierre Hardy was niets meer. Het losbandig Parijs wierp hem om, nam hem op te midden van zijn groote wateren en sleurde hem mee, hem, Pierre Hardy, zoon van een houtkooper, vriend van Louis Buisson, candidaat voor het examen van bestuurder van Bruggen en Wegen — sleurde hem mee tusschen zijn twee eindelooze oevers, sleurde hem mee tot aan 't einde der wereld... Op den hoek van de rue Greneta groepte men samen rondom een viertal zangers. Het was nog geen tien uur, en op een laatsten straathoek zongen ze misschien hun laatste lied. De vader zaagde over een roodhouten viool waarvan het nieuwe, valsche 6 BUBU-VAN-MONTPARNASSE geluid zich opdrong, en hij keek den kring van lanterfanters rond met felle bloedbeloopen oogen waarin men sterretjes verschieten zag. De moeder met haar door veel kramen uitgezakten buik en gezwollen borsten als van een afgejakkerd moederdier had in haar gebarsten gelaat twee blauwe oogen als twee verflenste bloemen. Zij zong met de scherpe stem van een vrouw gewend veel te schreeuwen. En de twee kleine kinders, heel den avond in touw, trilden op hun beenen. De eene draaide zijn oogen als een dier met streken; hij leek op zijn vader en was zoo vol gemelijkheid dat hij graag had willen bijten. Maar de kleinste, gelig met zijn blauwe oogen, zou, evenals de moeder, zich op den rug hebben willen laten vallen en slapen. Parijs had hen in zijn morzelende vuist genomen en hen alle vier, goed en slecht, vermorzeld. C'était, t'en souviens-tu, Lison, Dans ta chambrette: Tu enlevais ton petit jupon, Moi ma jaquette. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 27 Moeders luisterden met hare dochter. Drie werkstertjes, die het liedje gekocht hadden, volgden de woorden. Sommige voorbijgangers bleven uit landerigheid hangen; anderen lieten even een oog over de muzikanten gaan en liepen door. Er stonden niet veel menschen om de zangers omdat men van liedjes al meer dan genoeg had gehad. Pierre Hardy bleef staan. Men keek naar zoo iets omdat je toch ergens naar kijken moest. Ook enkele publieke vrouwen keken, met de wetenschap dat dergelijke samenscholingen vol prachtige gelegenheidjes zijn. En de stuntelige stem van de rosse viool uitklinkend boven de drie andere stemmen, vlak en werktuigelijk en zonder fijnheid: Tu me disais: „Mon cher amant, „Si tu veux rire, „Tu mettras quelques pièces d'argent „Dans ma tirelire". „Twee stuivers maar!" Pierre Hardy kocht het pamfletje. Hij las het zonder veel aandacht — toen een meisje naast hem, die 't 28 BUBU-VAN-MONTPARNASSE óók las, zei: „Da's 't echte liedje niet". Hij liet zijn blik over haar heengaan en zag dat de jonge vrouw zwarte haarbanden droeg en een aardig gezichtje had. Het bracht hem wel wat in de war: „En hoe is het echte liedje dan ?" Zij antwoordde: „In 't echte liedje staat: C'était, t'efi souviens-tu, Lison, Un beau dimanche ..." Dat liet hem nu wel volmaakt onverschillig, maar een jonge vrouw met banden in haar kapsel geelt ons veel interessants. Toen luisterde Pierre niet meer naar de zangers. Hij zei tot haar: „U zingt zeker wel, juffrouw?" Zij antwoordde: „Nu niet, want ik ben verkouden". 't Was op slag van tienen en de ellendige stem van de roode viool krijschte nog door tot het verboden werd. Zij verlieten de groep nieuwsgierigen en, daar de jonge vrouw er niet schrikwekkend uitzag, bood hij haar een bock aan. Hij was heel bang dat ze hem mocht weigeren. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 29 Aldus geschiedde het dat Pierre Berthe ontmoette, den avond van den i5en Juli. Hij moest glimlachen om haar vriendelijkheid en om hare linten. HOOFDSTUK II Een half uur na middernacht, toen Berthe Méténier op haar kamer in de rue Malebranche terugkwam, lag haar lief Maurice al te bed. Zich verplicht voelend wel even een ooghoek te openen, herkende hij haar. Zij ontkleedde zich. De kaars brandde op het nachtkastje; ze trad er op toe om naar een knoopje te kijken dat haar boven de knie drukte. Dan dook zij met de hand in haar linker kous waar ze gewoon was haar geld te stoppen, haalde er de honderd stuivers van Pierre uit te voorschijn en legde ze bij de kaars. Ditmaal opende Maurice zijn beide oogen om te zien. — Is dat alles wat je gemaakt hebt van acht uur af? 32 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Zij antwoordde: — Nou dan I ga dan zelf en kijk of 't zoo makkelijk is! Hij draaide zich naar den muurkant om, al schouderschokkend. Hij dacht: — Idioot, een vrouw te hebben die niet werken kan. Zij ging in bed na de kaars te hebben uitgeblazen. Alles bij elkaar was Maurice niet al te ontevreden, daar hij immers zelf zijn steentje had bijgedragen. Bij den herbergier had hem zijn vriend Paul gewacht met een jongeman die er in had toegestemd te kaarten en wien ieder van hen dertig stuivers had afgewonnen. Er waren nog drie dagen vóór het einde der week; Berthe had den tijd om de 7 francs te maken noodig voor kamerhuur. Zij konden dus 6 frs. 50 in den volgenden dag uitgeven. Hij was niet vermoeid. Dan keerde hij zich naar den kant van Berthe en sloeg zijn arm om haar schouder heen. Zij kuste hem vol op den mond. 't ls een zaak van gezondheid en ontspanning tusschen een man en een vrouw, waarmee je je een kwartiertje BUBU-VAN-MONTPARNASSE 33 vóór het slapen-gaan amuzeert. Ze deed alle moeite om 't genot te smaken op 't zelfde oogenblik als hij. Alles ging goed. Zij wiesch zich nooit als het met haar man was. Toen zeide ze: — Jij verbeeldt je, dat men 't doet zooals men wil. Er is er meer dan een die ze vanavond niet thuis zal brengen, die honderd stuivers, 'k Heb 'n snijer ontmoet die me eerst maar 3 frs. wilde geven; toen heeft hij toegestemd in vijf op voorwaarde dat het voor een uur zou zijn. Wat mij betreft, 'k heb dat liever. Je krijgt er vaste klanten door en dan is 't een beter slag. Maurice antwoordde niet. Zij vervolgde: — Ja ja, ik weet wel, je denkt aan me zuster Blanche, omdat die 15 frs. maakt. En daarna zoekt ze 'er lol met jonge snuiters en voert ze ih drie dagen heelemaal niks uit. Maurice antwoordde niet. — Ik zou ook wel lui voor 40 stuivers kunnen krijgen; genoeg die 't me voorstellen. En dan zou 'k den heelen nacht moeten loopen, net als Blanche, om een beetje bij elkaar te 34 BUBU-VAN-MONTPARNASSE halen. Je vindt toch al dat ik te laat thuis kom. Zij had een groote behoefte aan waardeering. Zwak, behoefde ze een steun; zacht van aard kon ze vriendelijke woorden niet ontberen. Ze zou lang gesproken hebben. Hij van zijn kant wist, dat men in zaken zich altijd veeleischend toonen moet. De vrouwen zouden niet meer werken als men naar ze luisteren wou. ■ Hij antwoordde: — Laat me met rust, wat donder. Laat me slapen. Maurice Bélu werd geboren en sleet zijn jeugd in het quartier de Plaisance, waar zijn moeder een winkeltje hield. Tot zijn zestiende jaar bleef hij op school, omdat het wel wat waard was een beetje meer dan gewone kennis te bezitten en omdat het altijd nog tijd genoeg is zijn kinderen op ambacht te zenden waar ze maar slechte dingen leeren. Hij ontving een verzorgde opvoeding, verliet de school met zijn eenvoudig getuigschrift en zocht omgang met de jongens van zijn leeftijd, die hem den bijnaam gaven van BUBU-VAN-MONTPARNASSE 35 Bubu. Hij leerde 't beroep van schrijnwerker bij een baas in de voorstad Saint-Antoine. Men noemde hem Maurice. Eens, dat hij van zijn werkplaats kwam, riep iemand van zijn oude makkers, hem bemerkend: „Kijk, daar heb-je Bubu!" Dat was niet in de ruimte gezegd, bijaldien alles zijn gevolgen heeft. Maurice werd opnieuw: Bubu. Hij was een kleine man, wiens romp krachtig op zijn flinke beenen stond. Hij placht zich op de borst te slaan met de woorden: „Klein, maar een kerel met ribben in zijn lijf" En zijn hoofd was beenig, zijn oogen trokken zich achter de uitstekende oogbeenderen terug, eigenzinnig en loos. Wat bovenal uitkwam waren zijn gezonde kaken die onder 't vermalen van het voedsel met een gekraak van beenderen, zenuwen en spieren, heel hun anatomisch samenstel blootlegden. Dit wil niet zeggen dat hij buitengewone eet-begeerten zou hebben, doch alleen dat hij drommels goed wist hoe zijn tanden te gebruiken. 36 BUBU-VAN-MONTPARNASSE In den tijd dat zijn moeder hem naar school zond uit vrees voor slechte invloeden waaraan hij bloot zou staan als hij een vak leerde, maakte Bubu een zeker aantal kennissen. Deels waren dit leerjongens, die avond op avond slenterden en lachten door alle straten heen. Voor een ander deel waren het dezulken die men graag mag tegenkomen op de straat: de deerntjes van veertien, vijftien en van zestien. De meisjes zijn 't van niet te strenge ouders, die de jeugd opvoeden door het middel van de vrijheid. Ze begeeren vele dingen en zij die haar ontmoeten veroorloven zich de vermetelheid er haar nog wat meer op den koop toe bij aan te bieden. Gij, rue de Vanves, en gij ook, vestingwallen, hebt op mooie avonden zonder maan Bubu voorbij zien gaan. Hij leerde de straat zooals zij zich geelt aan den slijper, met de étalages waarop men zijn handigheid oefenen kan en als een veld van avontuur. Hij leerde iets anders nog van grooter nut: hij leerde hoe je de vrouwen in de hand kreeg. Wat moest gebeuren, dat gebeurde een BUBU-VAN-MONTPARNASSE 37 dag waarop Bubu, toen 19 jaar oud, kennis maakte met een fórsche meid uit de rue de la Gaité. Zooals zij 's nachts werkte opdat Bubu zich aan zijn liefde geven kon, zoo was het noodig dat hij de beschikking had over zijn dag. Met zijn promptheid van beslissing kondigde hij op zijn winkel aan, 't schrijnwerkershandwerk te verlaten voor dat van verhuizer. Hij vertelde het met trots omdat men hem te plagen placht met zijn kleine gestalte en omdat hij hierdoor aan allen toonde, dat Bubu de kracht voor een verhuizer bezat. Hij was content met zijn nieuwe métier, waarin zijn dag goed betaald werd, de schaft breed werd gemeten en waarin er voor een linke vent wel extra'tjes te maken vielen. Hij kocht, bijvoorbeeld, nooit schoenen. Zijn kennis van de vrouw groeide in den omgang met de forsche Hortense. Zijn moeder keurde 't niet alles goed; maar Bubu, die op alle punten een zeer stellige overtuiging bezat, vond stevige woorden om haar op haar plaats te zetten en toonde zich haar zelfs twee of 38 BUBU-VAN-MONTPARNASSE driemaal een man van de daad, die er niet van hield te worden tegengesproken. Hij deed alles om zich zijn weg te effenen, liet onderwijl Hortense schieten, bereikte dan zijn overwicht. Hij werd vrijgesteld van den militairen dienst om een gebrek aan zijn been. Toen nam Maurice Bélu zijn voorbereidingsmaatregelen. Om de waarheid te zeggen waren zijn toekomst-ideeën niet zeer afgebakend, maar hij wist dat hij geld noodig had en een vrouw. Deze beide beweegkrachten van het tegenwoordige leiden ons naar onze toekomst. Hij liet zich een som van 5000 francs uitbetalen uit zijn vaders versterf, en wat de vrouw betreft, dat knapte hij wel op. De 14e Juli brak aan. Gelukkige dag, waarop de drankwinkels vol vlaggen zijn en zich de voetzoekers zoo maar midden over de straten bewegen, waarop de comité's van revolutionaire socialisten hun overwinningen vieren, 's Avonds zijn er bals omringd van lampions, trompetten zetten hun koperen longen uit en de koffiehuistafeltjes versperren BUBU-VAN-MONTPARNASSE 39 de straat met speciale permissie van de regeering. Het volk laat, ter eer van den verjaardag zijner bevrijding, zijn dochters dansen zonder belemmering. Berthe Méténier, klein bloem enmaakstertje van zeventien, keek toe bij een bal in de rue de Vanves vergezeld van Martha, haar groote zuster, en van Blanche haar kleine. De zwarte haarbanden rondom haar gelaat gaven haar een bleek voorkomen, maar hare oogen leefden met een groote zachtheid. Maurice noodigde haar een eerste maal ten dans, dan deden ze een tweeden en vervolgens een derden. Allebei dansten ze bewonderenswaardig; hun gestalten pasten goed bij elkaar; hij was slank, zij tenger. Hij noodigde haar uit iets van hem te nemen, maar zij weigerde wijl zij met haar beide zusters was. Hij liet zich haar groote zuster Martha wijzen en trad op haar toe onder 't lichten van zijn hoed. — Vraag excuus juffrouw, maar aangezien u de plaats van uw moeder vervult, kom ik tot u met een verzoek. Wil u me toestaan dat ik mejuffrouw uw zuster een glas limonade 40 BUBU-VAN-MONTPARNASSE offreer en me 't genoegen doen er zelf ook een te aanvaarden? Martha wist dat je niet veel gevaar liep met de uitnoodiging aan te nemen van een welopgevoed jongmensen. Men zette zich; men praatte. Hij was schrijnwerker en kon dagen maken van 7 tot 8 francs. Martha was strijkster en werkte op den winkelwaar Blanche haar leertijd doorbracht. Zooals ze hem zeide: men had gewild dat Blanche het goed van de anderen strijken kon. Zij hadden vier broers. Twee ervan waren op weg hierheen. Hun vader was weduwnaar. Hij was huisschilder; hij had soms krampen door loodvergiftiging en was niet altijd gemakkelijk. Men weidde uit in bijzonderheden. De rakkerd Blanche behield er haar gevoel van welbehagen bij en lachte onder 't drinken van haar grenadine. Maurice gaf Berthe een rendez-vous voor overmorgen. Zij kwam, maar kon niet lang blijven uit vrees voor haar vader. Ze wandelden al pratend en kusten elkaar twee malen in een donkere straat. Bij de tweede samen- BUBU-VAN-MONTPARNASSE 41 komst bood Maurice haar een ring van doublé met een rose briljant. Bij de derde ontmoeting gingen ze gearmd, en zij stemde er in toe met hem een koffiehuis in de Avenue du Maine binnen te gaan. 't Drong niet bij Maurice, want hij wilde geen vluchtige liefdesbetrekkingen meer. Berthe was als de jonge meisjes uit de voorsteden voor wie zich reeds menigmaal de gelegenheid heeft voorgedaan, maar die zich niet gehaast hebben wijl immers morgen haar betere kansen zal bieden. Zij kwam niet op het vierde rendez-vous. Maurice bespiedde haar den volgenden morgen en vroeg haar vierkant een verklaring af. Haar vader had haar verhinderd uit te gaan. Hij antwoordde: Juffrouw, u hadt 't mij beloofd. Gegeven de betrekkingen die tusschen ons bestaan hadt u het recht niet in uw belofte te kort te schieten. Wat mij betreft zou geen enkele menschelijke kracht mij verhinderen u tegemoet te gaan wanneer ik 't gezegd heb. Zij boog het hoofd met die hulpelooze uitdrukking van arme kinderen die, zacht van aard, niet weten wat te zeggen, wijl ze be- 42 BUBU-VAN-MONTPARNASSE vreesd zijn last te veroorzaken. De kleine leeuwerik was reeds gevangen. Maurice scheen een jonge cavalier, welsprekend en hartelijk zooals de jonge meisjes het verlangen, en zijn ridderlijke verklaringen ontdekten haar in hem diepten van rechtschapenheid. Uit zekere dingen die hij zei, uit andere welke hij niet zei, viel op te maken dat er in hem iets was uitgaande naar 't geheimzinnige en het avontuur. Dat op zich zelf had iets verlokkends. Berthe, zacht en meegaande, ging, toen Maurice haar bij de hand genomen had, heel leidzaam mee. Zij namen de gewoonte aan, elkander dagelijks te zien. Hij wandelde onder haar vensters, al fluitend op een bizondere wijze: Fouillofu, fouillofu. Zij hoorde dat in het diepst van haar hart als een stem welke zij reeds lang gehoopt had te hooren. Zij kwam dan naar omlaag en maakte zich uit de voeten. De vader eindigde met alles te begrijpen en zei: —Ik ken hem. Een lekkere schrijnwerker! Den heelen dag brengt hij de wijk BUBU-VAN-MONTPARNASSE 43 op stelten. Ik zou wel eens willen weten op welke oogenblikken hij eigenlijk werkt. Hij ziet m'er niet uit alsof er veel goeds achter steekt. Verder ging zijn onrust niet, omdat hij, vader van zeven kinderen, veel tegenspoed had ondervonden en geleerd dat het leven sterker is dan 'tgeen wij willen. Hij wist dat de meisjes van Parijs tusschen al de verlokkingen drijven en dat hun vaders, hun vaders dè Armen, haar niets bieden kunnen om haar daarvoor te behoeden. Hij wist dat wij stumpers en honden zijn en voor ons deel niets hebben dan de miserie, in een wereld waarin de miserie is vervloekt. Na het ongeluk komt weder het ongeluk en er blijft niets over dan grommend het hoofd te buigen. Hij dacht: Per slot van rekening is 't haar zaak. Ik heb haar gewaarschuwd. Als 't haar bestemming is, dan kan ik er niets tegen. Op zekeren avond verliet de kleine Berthe het ouderlijk huis om met Maurice te gaan samenwonen. Haar zuster Martha was toen zwanger. De deugniet Blanche had 100 stuivers van haar bazin gestolen. 44 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Maurice en Berthe leefden in een gemeubelde étagewoning in de rue de 1'Ouest. Op de derde verdieping scheen hun een kamer van 30 francs, uitziend op de straat» met een blauw tapijt en twee armstoelen mooi, als een vertrek waar men al zijn gemakken heeft. Berthe zette haar beroep van bloemenmaakster voort. Maurice sprak zijn 5000 francs aan. Zij bracht iedere week 25 francs thuis en Maurice voegde daar genoeg aan toe, zoodat ze zich niets behoefden te ontzeggen. Eiken avond gebruikten ze hun koffie in de bar. Dan gingen zij naar 't café-concert, of naar't bal van de „Moulin de la Vierge"; of naar den schouwburg van de „Gaité-Montparnasse". De betrekkingen en de denkbeelden van Berthe breidden zich uit. Zij kende de vrienden van Maurice en hun vrouwen. De vrienden van Maurice werkten niet veel, wijl immers hun vrouwen voor hen werkten en ze bovendien de wereld voldoende kenden om den arbeid te kunnen ontberen. Zij zag in hun dagelijksch leven de hoerenwaarden en gauwdieven en begreep dat zij BUBU-VAN-MONTPARNASSE 45 den arbeid niet minden, bijaldien 't beter was te minnen het pleizier. Zij slaan de hun voorbijgaande menschelijke kudde gade en lachen er om dat zij de ellebogen op tafel hebben onder 't kijken naar wat hun passeert. Berthe kende hunne geschiedenissen. Er waren buitenkansjes voor de vrouwen als ze avonden maakten van 20 of 25 francs. Den volgenden dag lachten ze er dubbel over, eerst om 't geld en vervolgens bij de gedachte aan hen die 20 of 25 francs aan de vrouwen geven! Er waren buitenkansjes voor de mannen als ze hun zaakjes goed voor elkaar hadden gekregen. De groote Jules bracht eens van zijn tochten een stuk zwarte zijde mee. Alle vrouwen van de vrienden kregen haar deel. De japon van Berthe scheen er haar te mooier om nu ze zich die niet langs den gewonen weg had verschaft. 't Overkwam haar op straat dat ze er om lachen moest als om een goede grap. De groote Jules had acht maanden gevangenis in de Santé gekregen wegens diefstal met braak. Hij kende de wereld en wist waar die op 46 BUBU-VAN-MONTPARNASSE uitliep. Hij wist dat aan 't eind van de wereld de gevangenis van de Santé lag en keek dat denkbeeld vierkant in 't gelaat. Hij handelde flinkweg volgens zijn wil. Hij verstond de kunst een slot te verbreken en wist een man te dooden zonder complimenten. De vrouwen omringden hem met haar liefde als vogels die de zon bezingen en de kracht. Hij was een diergenen die geen mensch kon klein krijgen, want hun leven, mooier en nobeler dan dat der anderen, brengt de liefde mee voor het gevaar. Berthe zag dit alles toen ze uit haar vaders huis was heengegaan onder den afglans van haar liefde voor Maurice. De eerste man der jongemeisjes van zeventien is hij die hun toekomst bepaalt. Terwijl ze in de omnibus zat om naar haar werk te gaan, sloot zij de oogen, want ze was een weinig moe, en zag in haar gedachte Maurice en de pret. Hij zei haar: „Ik wil niet langer mijn schrijnwerkersberoep uitoefenen, maar ik wil ook geen verhuizer meer zijn" — toen voelde zij hem verheven boven alle beroepen. Hij sprak BUBU-VAN-MONTPARNASSE 47 van zijn moeder wier denkbeelden bekrompen waren om er op toe te geven, hij sprak er juist zóo over omdat hij zelt ruime denkbeelden bezat. Hij zeide haar: „Toen jij bij je vader was en je moest afbeulen met je broertjes te wasschen" — toen was zij hem erkentelijk voor haar bevrijding. Na een maand sloeg hij haar, maar niet uit slechtheid. Kijk hier: Maurice met zijn beslisten aard deelde zijn menschelijke inzichten wat al te nauwkeurig in vakjes af. Als keizer Karei de Groote had hij aan den eenen kant de denkbeelden geplaatst die hem behaagden, en aan den anderen kant die welke hem niet behaagden. Hij placht te denken: „Daar ginds is de dwaling, maar hier is de waarheid". Als keizer Karei de Groote miste hij 't gevoel voor schakeeringen. Hij begreep bijvoorbeeld nooit hoe men zijn gezicht kon wasschen vóór zijn handen. Hij zei tot Berthe : „Je raakt je gezicht aan met je smerige handen; da's een malle manier om je te wasschen". Op een keer wilde ze eieren bakken in een pan. Ze deed er het zout en de peper 48 BUBU-VAN-MONTPARNASSE bij dadelijk na de eieren gebroken te hebben. Maurice wist dat je die dingen er pas bij moest doen als de eieren gebakken zijn. Zij zeide op scherpen toon: „Nou ja goed, laat mij toch begaan". Maurice, die een man van de daad was, geloofde aan de noodzakelijkheid van lichamelijke tuchtigingen. Hij gaf haar een klap, overtuigd dat een klap in haar 't gevoel voor de waarheid zou versterken. Hij sloeg haar ook andere malen, omdat ze hem reden tot ontevredenheid had gegeven; omdat hij boos was of omdat ze een kop toonde. De arme Berthe met haar zacht karakter nam die terechtwijzingen schreiende aan. Zij betreurde het toen, haar vader verlaten te hebben. Niet lang daarna zag zij dat al de vrienden van Maurice eveneens hun vrouwen sloegen, en begreep zij: er was op deze wereld een leidende wet, de wet van den sterkste. Ze besefte wat de uitdrukking inhield: „mijn man". Een „man" is een bewind dat Ons slaat om ons te toonen dat het baas is, maar dat ons te verdedigen weet in oogenblikken van gevaar. I BUBU-VAN-MONTPARNASSE 49 Maurice geloofde aan 't verband van intelligentie en kracht en bijgevolg niet aan het intellect zijner vrouw, dewijl zij immers zacht was. Hij zeide het niemand. Integendeel zelfs, tegenover de vrienden behaagde het hem aan Berthe soms een woord met wat pit erin te ontlokken, om hun te bewijzen dat zij niet zoo makkelijk te overheerschen viel. Men dacht: hij is klein, maar hij is pootig. Toch hield hij wel van haar. Hij hield van haar omdat zij hupsch was. 's Avonds, als zij van het werk terugkeerde, hoorde hij haar de trap naar boven gaan. Hij herkende haar kleinen, haastigen stap en het scheen hem of hij haar een beetje draaien zag om vlugger voort te komen. Hij hield van haar lachende, zachte oogen, die al zijn verlangens schenen in te willigen. En de roode, wat weeke lippen, die zich zoo wèl op de zijnen pressen konden. En de zwarte haren en de linten en de haarknot laag in den nek, die haar een ander aanzien gaven dan de rest. En haar bizondere zinnelijkheid waarmee ze haar lichaam tegen het zijne drukken kon en zich buigen 4 50 BUBU-VAN-MONTPARNASSE opdat hij in haar binnendrong. Hij hield van dat, wat haar onderscheidde van al de vrouwen die hij gekend had, omdat het zachter, omdat het fijner en omdat het zijn vrouw was, zijn vrouw heelemaal voor hem, die hij als maagd bezeten had. Hij hield van haar omdat ze goed was opgevoed, omdat ze fatsoenlijk was en daar ook naar uitzag, en om al de redenen die de burgerman heeft om zijn vrouw te beminnen. Want Maurice had denkbeelden van een gezeten burger. Niet ongestraft toch bereikt men zijn drie en twintigste jaar zonder met den rechter in aanraking te zijn geweest. De tijd verstreek. Twee jaren gingen voorbij en de 5000 francs van Maurice gingen eveneens. Onze bestemming vormt zich niet op éénen dag wanneer onze 5000 francs zijn uitgeput na twee jaar van gezamenlijk leven: zij wordt bepaald door elk onzer handelingen en door elk onzer ontmoetingen. Sedert lang wist Berthe dat zij, die publieke vrouwen zijn, eenvoudig net zoo doen als de BUBU-VAN-MONTPARNASSE 51 anderen. Maurice had het liever anders gewenscht. Niettemin legde hij er zich bij neer en leed er niet al te erg onder. Hij bezat het gevoel van eigendom, maar op de wijze dier eigenaars die hun bezit verhuren: Berthe verzette zich niet, toen op zekeren avond Maurice er toe kwam haar te zeggen: ,,M'n kleine vrouw, mocht er iemand je wat vragen als je van je winkel komt, vooruit dan maar! 't brengt ons altijd wat geld binnen". En dan is daar de duivel, die begint met een lachend gelaat te toonen. In den eersten tijd maakte Berthe tien of twintig francs, alleen maar „voor een oogenblik", want Maurice wilde niet dat ze buitenshuis sliep. Zij vonden hun ouden overvloed van geld terug, het métier viel haar niet zwaar wijl ze immer tegen tienen thuis kwam, en hem al evenmin, wijl hij nooit al te lang bleef om op haar te wachten. Een weinig daarna verliet ze haar winkel, niet van zins nog langer 10 uur te werken voor een verdienste van vier francs. lederen avond tegen achten ging ze van huis en deed 52 BUBU-VAN-MONTPARNASSE den boulevard Sébastopol en de Groote Boulevards af. Aldus geschiedde het dat Berthe Méténier een publieke vrouw werd en Maurice een straatslijper. Hij was schrander, hij leefde in Parijs waar de jolijt langs je heen schaterde, hij had eerst gewerkt, dan begrepen dat de werkers die zich aftobben en lijden aan 't kortste eind trekken. Hij werd souteneur wijl hij leefde in een maatschappij vol rijkaards die sterk zijn en de levensbestemmingen bepalen. Ze willen vrouwen met hun geld. Dan kan 't wel niet anders of er moeten souteneurs zijn om er hun te geven. HOOFDSTUK III Pierre Hardy gevoelde zich, den dag rut zijn ontmoeting met Berthe, een weinig gekalmeerd. Deze kleine vrouw, die hij voor 5 francs een geheel uur lang voor zich had gehad, was meegaand en buigzaam zooals het de vrouwen moesten zijn die men niet betaalt. Wijl hij arm was had hij sedert lang een verband gelegd tusschen de genieting en den te betalen prijs. Hij wist dat de vrouwen begeerig zijn en met ééne dij-wending het heele dagloon van een man doen verslinken. Zoo hij — zoon van zuinige ouders — niet altijd genoegzaam wilskracht bezat om zich van 't genot te spenen, hij betreurde tenminste de daaraan verbonden uitgayen. Maar 54 BUBU-VAN-MONTPARNASSE toen hij dacht aan het lichaam van Berthe en aan de als electrische pressing harer armen op 't oogenblik dat zij samen verzwijmelden, was die herinnering hem weldadig ais een weinig van die weelde waarop men hoopt als men twintig jaar is. Bijaldien wij leven in een wereld waar alle genot moet betaald worden oordeelde Pierre dit genot ter waarde van 5 francs. Hij gaf haar rendez-vous voor de volgende week. Rendezvous des avonds om half negen, op den hoek van den Pont-Neuf en den quai du Louvre. Pierre was het eerst op de plaats der samenkomst. Hij zag haar al spoedig komen. Zij droeg een witten stroohoed en hare zwarte haren in een grooten knoedel deden haar gezicht te voorschijn komen als iets kostelijk blanks, van een ongewone zachtheid. Pierre gewaarwerd er een soort van trots om. Hij had wel met haar aan zijn arm willen wandelen, in de hoop dat een vriend hun mocht tegenkomen. Hij zei: BUBU-VAN-MONTPARNASSE 55 — M'n lief vriendinnetje, 'k ben wel gelukkig, dat je gekomen bent. Zij had een glimlach van arme, kleine hoer, een glimlach welken zij te leenen plegen aan hen die betalen. Zij antwoordde: — Werkelijk? De avond was zacht en van zwijmel vol. Geheel de Seine langs leefde een weinig wind, stroomend als het water, en die de bladeren te volgen scheen. De schaduwen, lichtjes deinend boven de hoofden der voorbijgangers, spraken tot hun ziel] en brachten haar in een zachtwiegende beroering. Men had alle dingen lief wijl zij in rust waren. De Seine, de hemel en de rijtuigen glinsterden bescheiden, en de lijn der kaden met hare boomen scheen een laan waar men wandelt en zich afscheidt van de wereld. Hij zeide: — Wij gaan een kleine wandeling doen. Zij antwoordde: — Als je wilt — haast heb ik niet. Zij namen den quai de la Mégisserie. Pierre zeide: 56 BUBU-VAN-MONTPARNASSE — Ik heb je zien komen met die kleine pasjes van je. Men ziet hoe je beenen onder je rokken bewegen; je draait een beetje; je glimlacht en je hebt zoo iets zachts in je gezicht. Ik voel zoo dat je een goed karakter moet hebben. Ik zou je daarom onder alle vrouwen herkend hebben en toch is 't eerst de tweede keer dat we elkaar zien. Maar 't schijnt mij toe dat ik je goed ken. — 't Is lief van je, wat je me daar zegt, antwoordde zij. Wij ook, wij vinden 't prettiger met menschen te gaan die wij al eens gezien hebben. Zij liepen, de armen in elkaar gestrengeld, onder 't spreken elkaar in de oogen ziend, en Pierre dacht: ze zagen er wel uit als twee gelieven. Dit tengere, gedweeë vrouwtje was den vrouwen gelijk die men tegenkomt op straat met mannen die haar om het middel geklemd houden. Wanneer de avond valt en zij zijn daar, dan is er in de wereld een groot verlangen. Gij Heer, zend ons vrouwen als Berthe opdat wij ze kussen en opdat hare twintig jaren aan onze kussen daartoe doen. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 57 Pierre dacht er niet meer aan, dat deze vreugd hem vijf francs ging kosten. Een weinig voorbij het Stadhuis, vereenigen ach de beide armen van de Seine die 't eiland Saint-Louis omhelzen, en vormen een breeden vloed. Deze watermassa stroomde voort, over de afschijnselen der lichten heen haar tocht vervolgend, met dien te slapen wiegelenden gang van 't water. Maar de lucht deinde zoetjes boven haar, dampig en groen, tot aan het droefgeestige punt van den quai Bourbon. De wereld was rustig en geschakeerd als de lucht en als 't water. De booten, verlicht tot in 't binnenste van hun ziel, spleten het kleed van den stroom met een groot gebaar van nauwkeurigheid. Schoone verliefden met de diepe merkteekenen der menigvuldige schoonheden dezer wereld. Ook Pierre gevoelde zich doorlicht tot in 't diepst van zijn wezen. — Hoe mooi is de Seine, m'n kleine vriendin! Nog zeide hij: — Kijk eens naar den hemel. Er zijn daar 58 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ginds in de laagte twee of drie honderd kleine roode wolkjes. Dat geeft me lust jou een compliment te maken. In mijn hart zijn twee of drie honderd kleine ontroeringen, die branden enkel door jou. Zij glimlachte en vroeg: — Wat beduidt dat, als de hemel rood ziet als vanavond? Hij antwoordde: — In mijn land beweert men, 't is een teeken van oorlog. Maar ik denk dat wij samen wel geen oorlog zullen gaan voeren. Zij liepen samen op de Stadhuiskade en voelden zich dicht nevenseen. De tramwagens gingen voorbij met hun: Ouan! Ouan! als van wilde dieren. Maar hun leven ging om buiten Pierre, wijl Berthe in zijn binnenste wel andere stemmen wekte. De lager liggende huizen schenen op een afstand en de voorbijgangers op 't andere trottoir waren niet hinderlijk. Hij liep aan haar zijde met een vol gemoed. Hij zeide: — Dat herinnert me aan mijn stadje. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 59 Het was niet waar, maar hij was met een vrouw en wilde haar doen kennen dingen die op zijn smaken en leven betrekking hadden. Hij wilde haar zijn hart doen kennen, opdat zij denken zou: Dit is een jonge man met een edel gemoed en die uit een streek komt van poëzie en liefde. Hij wilde haar tot zich trekken door zijn vele vertrouwelijkheden. — Dat herinnert me aan mijn stadje. Daar is 't huis mijner ouders omringd van een grooten tuin. In Parijs, daar kennen jelui geen tuinen. De avonden, dan is 't er goed. Je drinkt er melk, je eet de jonge kippen uit je eigen hof. Er is daar een riviertje en een groot bosch. De boomen in dat bosch zijn koel. 'k Heb 'n vriend die zegt: Ze zijn groen als de jeugd en zoo koel dat je meenen zou: z ij zijn 't die den wind maken. M'n kleine Berthe, 'k zou je omhelzen op de voetpaden. We zouden ons neerzetten op het mos en, zonder dat iemand ons hinderde, zouden we er al de spelletjes spelen die je maar wou. 60 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Zij zeide: — Mijn kennis van 't buitenleven reikt niet verder dan Clamart. De dokter wilde, 'k zou er drie maanden gaan doorbrengen van wege de goede lucht. De dokters denken dat men al hun voorschriften opvolgen kan. Hij zeide nog: — We wandelen maar samen over. deze kaden zonder een woord te zeggen. Ik voel me heelemaal niet beklemd als ik samen ben met jou, omdat je je maar leiden laat en maar met je laat doen. Jij bent niet zooals er wel zijn die haastig loopen en zelfs niet praten willen. Da's beestig, met zulken! Je ziet te veel dat ze werken en dat ze er niet de hand mee lichten, met haar werk. En hij herhaalde: — Ik voel me heelemaal niet beklemd als ik met jou ben. Jij praat niet veel vanavond, maar ik praat omdat ik tevreden ben. Je zult zien dat ik een beste vent ben en voor de kleine vrouwtjes al wat maar prettig is weet te doen. Ik omhels ze, kijk zóó, om ze aan 't lachen te krijgen, en ik zal mijn BUBU-VAN-MONTPARNASSE 61 heele leven van ze weten te houden als ze maar gelukkig zijn. Maar jij, jij hebt me dadelijk bevallen. Je hebt net het figuurtje van mijn zusje. We wandelen samen en ik vertel haar alles wat ik op het hart heb. Dat zou ik ook aan jou willen doen, omdat je aardig bent en vertrouwelijkheid uitlokt. Ik zou je willen zeggen alles wat ik weet. Ik ben heel alleen in Parijs, maar naar mijn diepste wezen ben ik niet ongelukkig. Op mijn kamer werk ik en schrijf ik brieven, en ik krijg antwoord. Moeder is 't, die mij antwoordt. Ze kan niet heel goed schrijven, maar wanneer ze zegt: „M'n beste Pierre, ik hou veel, heel veel van je", dan voel ik dat die woorden opwegen tegen heele zinnen. — Ik, zei Berthe, heb mijn moeder verloren toen ik zestien jaar was. Ze is gestorven toen ik in het gasthuis lag. Ze hebben niet gewild dat ik haar zien zou. Ik leed aan bleekzucht door bloedarmoede, en dat met mijn moeder heeft me niet bepaald genezen. Ik zei tot mezelf: Nu, dat mijn moeder dood is, zal ik in de miserie komen. Ik heb niet 62 BUBU-VAN-MONTPARNASSE gehuild, omdat ik me te akelig voelde, maar ik voelde haar dood in al mijn leden. Zij heeft wel veel van ons gehouden. Soms, als 't Zaterdag was, zeide ze: Vooruit kinderen, ik betaal de koffie. Dan gingen we naar beneden in 't café met mijn zuster Marthe en mijn zuster Blanche. Die kleine rakkers speelden aan de deur. Ik hield daar wel van, omdat er menschen waren. Dan zeide zij: — Als je wilt, zullen we naar huis terug gaan. Om tien uur moet ik van je weg; zonder dat zou ik niet lang genoeg kunnen blijven. Ze keerden om. Pierre liet haar arm los om haar middel te omvatten en preste haar onder 't loopen tegen zich aan. Hij bracht haar in aanraking met zijn vleesch zooals hij haar in aanraking met zijn hart had gebracht. Hij beroerde alles van haar wat zich beroeren liet, de wiegende heupen, de smijdige taille, de zachte en al rijpe borsten der publieke vrouwen van twintig jaar. Hij raakte er van aan al wat zich aan liet raken, maar méér had hij willen beroeren. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 63 Hij had haar geheel naakt gewenscht en haar willen voelen en kussen overal, haar geheel in zich opnemen. Al zijn bloed stroomde daarom met groote roode golven en deed zijn zinnen zwellen als overrijpe vruchten. Straks dacht hij er over haar te spreken van Louis Buisson, van zijn moeder en zusters, om maar zijn ziel tot op den bodem toe te storten in de hare. Thans bestond er niets meer dan zij alleen op de wereld. Gelaat tegen gelaat gedrukt begon hij haar op de lippen te kussen en reeds rilde zijn lichaam van groote spanning. Maar Berthe sprak geen woord. Zij sprak niet en kon niet spreken van haar leven en hare verlangens. Zij luisterde naar Pierre. Kleine prostituée die zij was, zacht en nog aan 't begin van haar loopbaan, dacht ze nog met verteedering: „Deze jonge man heeft een goed hart en praat als een verliefde". Het was onmogelijk misbruik te maken van zijn goede hart door meer te vragen dan 5 francs, aangezien dit alles was waarover hij beschikte. Wat de liefde betreft, daar had 64 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ze al te veel van versleten. Zij wist waar liefde uit bestaat sedert ze de mannelijke bruten achter zich aan liet loopen, die van alle zwakheden profiteeren en al hun behoeften verzadigen. Zij wist dat men de liefde in klinkende munt moest omzetten, want de liefde is vermoeiend en 't is het geld dat vertroost. Dat alles wist Berthe toen ze twintig jaar was. Zij, die iets hebben om van te leven, zoeken de liefde, omdat zij er zich wel bij voelen, maar de publieke vrouwen gaan de liefde bij hun cliënten tegen, omdat zij hun kwaad doet. En Pierre, die groote jongen vol vuur, was voor Berthe een man te meer om onder te lijden. Zij dacht aan haar lief, Maurice, aan haar japon, aan hare schoenen. Gisterenavond had ze haar kamer moeten betalen. De eigenaars van gemeubelde woningen hebben 't niet erg op meisjes van plezier. Ze had moeten betalen. Maar ze kon geen zeven francs geven omdat ze er niet meer had dan vijf. De ander gaf bij gratie een dag respijt voor de 40 stuivers die nog mankeerden, maar 't stond wel vast dat bij niet BUBU-VAN-MONTPARNASSE 65 betaling ze niet op haar kamer zou terugkeeren. 't Gevolg was geweest, dat ze 's middags eenige restjes van den vorigen avond aten, maar 's avonds at zij niet. Maurice zei: Je bent een uilskuiken; je zult nooit leeren werken. Zij had geen honger, omdat in de groote gezinnen de kindermagen elastiek worden en zich samen kunnen trekken zonder er onder te lijden. Toch zou ze wel gegeten hebben, en vleesch en krachtig voedsel, als een tegenwicht voor die verzwakking door de liefde en de nachten zonder slaap. En daar kwam nu Pierre en dischte haar gesprekken op! Ze beklaagde er zich niet over, want er zijn klanten vol grofheid. Voorzeker zou ze hem 't geval hebben kunnen bekennen, maar ze vreesde dat hij van de vijf francs den prijs van dien maaltijd af zou trekken. Ze stelde zich tevreden met te denken: Ik heb niet gegeten vanavond en da's wel vervelend. En dan was daar hare japon waarvan de rok was uitgezakt en het lijf verkleurd. In den Carreau du Temple vindt men prachtstukken voor den prijs van 20 francs. 5 66 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Haar zuster Blanche had een zijden japon gekocht, die zij overigens niet wist te dragen. Er was haar strooien hoed, vuil en misvormd, maar er waren bovenal haar laarzen. In dit beroep, waarin men te loopen heeft, slijten de hakken af, krijgen de zolen gaten en hangt het bovenleer er klapperend bij. Maar wat je zou moeten hebben waren mooie laarzen! want een chique laars doet den vorm van het been voordeelig uitkomen wanneer men zijn rok opneemt om de mannen te trekken. In elk geval was 't zeker dat binnen twee dagen Berthe's laarzen van haar voeten zouden scheiden. En gelukkig was 't mooi weer! Zij maakte berekeningen om te weten of haar, nadat zij morgen en overmorgen zou hebben gegeten, genoeg zou overblijven om laarzen te koopen. Ze zou gaan kijken bij een tweedehandswinkelier in de rue des PrêtresSaint-Germain-1' Auxerrois, waar men gelegenheidskoopjes vond voor 3 francs. Berthe dacht over alles uit haar leven van publieke vrouw. Zij dacht hoe zij, na dezen avond met Pierre te hebben gewerkt, zou BUBU-VAN-MONTPARNASSE 67 moeten werken met een ander, en hoe er morgen nog twee mannen zouden moeten worden afgedaan. Overmorgen zou ze moeten werken voor haar japon, dan voor haar hoed en in dien tusschentijd zouden haar laarzen versleten zijn. Op de dagen van vermoeienis volgen de dagen van uitputting door al dien tijd dat we maar loopen, loopen. De boulevard Sébastopol en de Grands Boulevards, met hun reeksen trottoirs, zijn hard als steenen wanneer men ze lang heeft gevolgd. Nergens ontmoet men een beetje erbarmen. De jonge man van dezen avond zal van Berthe ten minste tweemaal gebruik maken. De anderen zullen haar willen voor hun geld. De mannen misbruiken ons lichaam en vernielen het, om ons brood te geven. En deze gedachten wentelden in haar hoofd als een menigte donkere diertjes die gonzen, steken en kwellingen brengen aan kinderen als zij. Zij kwamen bij de deur van Pierre. Den drempel over nam hij haar geheel in zijn armen: — O, ik hou van je, mijn kleine Berthe! Dan frutselde hij met zijn hand in haar keurs. HOOFDSTUK IV In de kamer van het huis rue Chanoinesse, liet, in het middaguur, het venster dat uitzicht gaf op de binnenplaats, met zijn grijze gordijnen en vuile ruiten, een vuilen en grijzen dag binnen. Het papier op de wanden met zijn gelen grondkleur, de slecht verzorgde parketvloer, de vier meubelstukken en de koffer vormden een hoeren-interieur van 5 francs per week. De wit houten tafel, doordrenkt van vochtigheid, de twee stoelen met opengescheurde zittingen, de andere tafel met de waschkom, schenen geen oude dingen, maar triestige en beschimmelde dingen, die de zonde heeft aangevreten; en er stond het wanordelijk bed waarin de twee lichamen hun bruine zweetplekken hadden afgedrukt 70 BUBU-VAN-MONTPARNASSE op versleten lakens, dat bed zooals ze thuishooren in de gemeubleerde hotels, waar de lichamen vuil zijn en de zielen óók. Berthe, in haar hemd, was juist opgestaan. Met haar benepen schouders, haar grauwe hemd en haar onzindelijke voeten, teer en geel, scheen ook zij zonder licht. Door hare gezwollen oogen en losse haren was, te midden van de wanorde der kamer, zij zelve in wanorde, en haar gedachten lagen opgestapeld in haar hoofd. Het ontwaken in den middag is zwaar en kleffig lijk het leven van den vorigen avond met de liefde, den drank en den slaap. Men is een gevoel van onttakeling ten prooi bij de herinnering aan 't ontwaken van weleer, toen de gedachten zoo helder waren dat men gezegd zou hebben: de slaap had ze gewasschen. Wanneer ge, mijn broeder, zult geslapen hebben, zult ge niets zijn vergeten. Weer gevoelde ze 't gewicht van den angst, die, sedert gisteren, haar den adem benam. Zij herinnerde zich alles en dat drukte zich met twee knieën op haar borst, als een toornig monster. Inderdaad, bij den aanblik BUBU-VAN-MONTPARNASSE 71 van haar afgeplatte slapen, haar ontkleurde jukbeenderen en slappe lippen, besefte men dat er in haar weinig gedachten waren en weinig moed, en men besefte bovendien, dat het leven kwaad is wijl 't met harde slagen neerkomt op kinderen, die het slechte doen zonder er de draagwijdte van te berekenen. Zij zeide: — Weet je, Maurice, 't moet wel zijn wat ik dacht, 'k Heb er gisteren over gesproken met mijn zuster Blanche. Ze heeft me alles uiteengezet, hoe 't bij haar was gegaan, en 't is heelemaal hetzelfde. Hij gaf geen enkel antwoord. Van dag tot dag was zij teruggegaan tot op den oorsprong van 't kwaad, uit behoefte er den stichter van te kennen. Veertig dagen moest ze rekenen, had men haar gezegd. Toen daalde ze af van man tot man, volgend de begeleidende omstandigheden, en van waschkom tot -kom. Heel de reeks van liefden met haar woorden en gebaren trok door de verschillende huurkamers heen; maar ze had, zich dompelend in het verleden, dat willen 72 BUBU-VAN-MONTPARNASSE vasthouden met haar twee handen en een man willen herkennen en vertrappen den dag waarop ze hem had ontmoet. Zij meende hem gevonden te hebben; dan zeide zij zich dat dit nu geen nut meer had en dat niets meer nut had. Toen dook zij samen en liet zich wegvloeien in haar droevige gewaarwordingen. Maurice verbrak de stilte. — Ik zou hem willen kennen die je dat geleverd heeft, om hem zijn nek te kunnen breken. Vlug kleedde zij zich, dan ging zij omlaag om een liter drank te koopen en wat spek. Zij aten tegenover elkaar aan de nattige tafel. De smerige karaf der huurders die het kleverige water drinken in de gemeubelde waardshuizen. Maurice, met gezonken hoofd, at stevig groote monden-vol, die zijn kaken uitzett'en. Tegelijk met zijn pet nam hij een honderd stuiversstuk van het nachtkastje en vertrok. De Augustus-namiddag, waarover zich een blauwe hemel huifde, viel op de schouders als een zware mantel. Hij volgde den quai aux Fleurs, waar de bloemen dorst hadden BUBU-VAN-MONTPARNASSE 73 en de koopvrouwen vreedzaam te zweeten stonden onder 't kijken naar de voorbijgangers. De hitte woog op zijn hoofd en belaadde hem met een vormloozen last van gedachten, die hij niet formuleeren kon, maar alle samen voelde dooreen bewegen. Voor 't eerst van zijn leven kende hij besluiteloosheid. Langs de weinig drukke kaden liep hij, die gewoonlijk zonder piekeren recht op zijn doel af stevende, zonder doel, en luisterde naar 't klinken van zijn stap. Hij nam den quai de 1' Horloge, ging langs de muren van 't Paleis van Justitie, die naar de gevangenis ruiken, overschreed de place Dauphine, den Pont-Neuf en volgde de reeks van kaden tusschen de boomen en de boeken, met groote zware stappen als wilde hij zijn gedachten vertreden. Hij zag niets, zelfs niet de aardwerkers en de metselaars aan de gare d' Orléans, zelfs niet de politiebooten en de sleepertjes. Hij liep nadrukkelijk in den stroom van gedachten die in zijn leden overvloeide als bij de mannen van de daad, wier gedachten tot gebaar 74 BUBU-VAN-MONTPARNASSE worden. Hij keerde. om bij den pont de la Concorde, ging wederom de reeks van kaden langs, sloeg dan de rue Bonaparte in om de richting naar Plaisance te volgen. Het groote woord maakte zich los dat hij met zijn forsche stappen meedroeg en barstte als een onweer uit, terwijl hij voortliep, en roffelde dan op de maat van zijn gang als een sombere trommelslager. De venusziekte, Berthe en de venusziekte! Hij voelde haar aan zijn zijde als een roode en bloedige medgezel, als een ongeloofllijke, wréede gast. Hij sloeg de rue Bonaparte in zooals men zich in 't water stort als vlammen ons verslinden en klom op naar Plaisance. De venusziekte, Berthe en de venusziekte! Hij kende zijn vijanden en placht ze recht in 't gelaat te zien als een man zonder vrees. Dan wist hij te strijden, dan ging hij door 't leven zonder spijt en zonder schaamte, dan aanvaardde hij 't toeval zooals men dat op zijn wegen door Parijs ontmoet met den diefstal, de misdaad en de nor. Maar de venusziekte, Berthe en de venusziekte! Hij had haar willen BUBU-VAN-MONTPARNASSE 75 grijpen en willen afschudden, oog-in-oog, tot den dood en tot de overwinning. Hij dacht aan zekere drama's, aan Roger la Honte, aan wanhoopsschreeuwen en ondergang. Hij bracht zich haar geleerden naam te binnen: de syphilis. De onverzoenlijke en snijdendindringende wetenschap die de kwalen noemt en ze onderkent — hij was er bang voor, wijl ze ons in de hospitalen werpt, wijl ze ons beschouwt en doorziet, wijl ze in ons leven haar geleerde woorden en haar instrumenten plonst als waren we niets dan vleesch, dan ziekte en dan dood. Maar dit woord, de venusziekte, was nog vreeslijker. Voorzeker was Maurice niet bang voor woorden. Woorden zijn de spoken van een zieke verbeelding waarboven het leven is dat men leven moet zonder aan de woorden te denken. Hij was een „souteneur", een „straatslijper" en dikwijls had hem dit doen lachen. „De publieke vrouw Berthe Méténier" eveneens. En wat beteekenden de woorden overmits men leefde op zijn eigen wijs! Maar de venusziekte! 76 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Hij herinnerde zich een geschiedenis uit zijn kindsheid. Hij was veertien jaar, toen een van zijn buren stierf twee en twintig jaar oud. De buurvrouwen zeiden: „Hij ligt dood als een ware mesthoop. Men zegt hij was heelemaal verrot". Heelemaal verrot zijn ... Er kwamen hem andere jeugdherinneringen te binnen en gedachten van reinheid. Nooit was hij ziek geweest. Zijn moeder, die uit de provincie kwam, zou gezegd hebben: „Dat zijn ziekten die men nooit gezien heeft in onze families". Heelemaal verrot zijn ... Hij verbeeldde zich wonden rood en sijpelend, verbanddoeken en pluksel, en zag zich uitgestrekt in een hospitaalbed met zijn bleekgroen lichaam, heelemaal verrot. In den tijd dat hij schrijnwerker was zeide een van zijn makkers r „Zoo 'k me ooit moest betrappen op de venusziekte, dan joeg ik me twee kogels door den kop". In Plaisance ging hij rechtstreeks naar zijn moeder. Zij leefde in een kruidenierswinkeltje een ingetogen en teruggetrokken bestaan. Ze verkocht niet anders dan voor enkele BUBU-VAN-MONTPARNASSE 77 stuivers, vanwege de groote „proviandeeringsmagazijnen" die al het geld uit de wijk naar zich toehaalden. Zij bleef op post naast haar toonbank, bediende en praatte, met het familjare en babbelzieke doen gelijk het in den kleinen koophandel in zwang is. Een buurvrouw, die er zich bevond, zei: „Ik'geloof daar komt je zoon". Hij had die nadrukkelijke beleefdheid die de menschen tot een gunstiger beoordeeling stemt en die maakt dat onze ouders ons nimmer zullen verloochenen. Dan ging hij in het kamertje achter den winkel. Hij steunde zijn ellebogen op de tafel en zag de dingen van deze kamer dansen op de tonen van een muziek in zijn kranke hoofd. Uit gewoonte keek hij er naar zooals men kijkt naar een klein en onbeduidend leven, dacht aan zijn vrijheids-ideeën en genoot van 't gevoel zijner meerderheid. Maar dezen keer zag hij, Maurice, die geen spijt placht te kennen, hoe vredig deze achterwinkel was en hoe goed de vrede. Terwijl zijn hoofd, waarin 't alles in beroering was, danste en 78 BUBU-VAN-MONTPARNASSE aan een van maalstroom tot maalstroom eindeloos om en omdraaiend wrakhout gelijk, wentelde en danste. Hij schudde deze nachtmerrie van zich. — Geef me een glas wijn. Zij vreesde te meer dat hij haar om geld kwam vragen. — Je ziet er zoo triestig uit. Hij dronk en antwoordde: — Ja, vanavond loop ik me te verdommen. Dan stond hij op en vertrok. Hij pakte zich haastig voort en ging door de rue de Vanves. Terwijl hij liep temidden van de donkere, bevolkte huizen, voor de winkels en de kroegen zijner jeugd, waar de voertuigen de plaveisels versplinteren, zag hij de menschen uit de voorsteden voorbijgaan, van de werkmansvrouwen af, die door de straat gillen, tot de kameraden in hun blauwe kielen toe, lachend begeleid door een publieke deern, hun vrouw. Het leven ontwaakte en bewoog zich voort in een soort van koorts, met de kreten en 't geloop der eenen, zoowel als met den drank en met BUBU-VAN-MONTPARNASSE 7 de min der anderen, 't Rook in de atmosfeer als aan de deuren der grossiers in kruidenierswaren en als aan de deuren der wijnhandelaars. Toen, in deze wijk van Plaisance, gedacht hij zijn vriend den Grooten Jules, en voelde zich herleven in hoop. Men weet niet hoe de hoop herleven doet. Men loopt in de rue de Vanves, een achtermiddag in Augustus, men herinnert zich dat de Groote Jules de venusziekte heeft gehad, men bedenkt dat Charlot, Paul en anderen haar nog hebben, en men bedenkt dat hun die venusziekte nooit wat gemaakt heeft. Dan zeg je tot je zelf: Maar niets bewijst dat ik de venusziekte heb. 'En je probeert je zelf te bewijzen dat je 't niet hebben kunt, aangezien Berthe heeft gesproken bij het eerste symptoom en je sedert dien je onthouden hebt. Zoo kwam hij in de Avenue du Maine, op bekend terrein. Daar zijn de kroegen waar zich de vrienden bevinden. Reeds dacht Maurice er over hen te zoeken toen hij, een terras overziende, den Grooten Jules bemerkte. 80 BUBU-VAN-MONTPARNASSE — Ik dacht aan je. En daar ben je. De Groote Jules dronk een mare op het terras van een bar, heel alleen, uitziende over den weg. De pet op 't hoofd geplakt, den kop stevig en recht, beschouwde hij de dingen en de voorbijgangers, en zijn denkbeelden, rustig en vast als hij zelf, besloegen elk hun gewone plaats in zijn hoofd, rustig en vast, en toen hij 't hoofd oplichtte zette Maurice zich aan zijn zij. De Groote Jules mocht hem graag, zoo klein als hij was, om zijn wil die zijn spieren en zijn kaken spande. Maurice bestelde een glas wijn. De voorbijgangers gingen in een onophoudelijke reeks aan hen langs, die, om den tijd te dooden, hen beschouwden en beoordeelden met een paar korte, dikwijls ironische woorden. Dat deed denken aan den dag der Schepping, toen Adam, de koning der wereld, gezeten aan den voet van een eik, de dieren voorbij ziende gaan hen in oogenschouw nam en hun namen gaf. Op 't eind hield Maurice het niet meer in. — Zeg, de venusziekte, jij die de venus- BUBU-VAN-MONTPARNASSE 81 ziekte gehad hebt, is dat iets wat je op je rug legt? — Heb jij de venusziekte? — Nee, maar 't hangt me boven mijn neus. — Ha, ha, ha!... lachte de Groote Jules. Je neus blijft er koud van. Bah! De venusziekte maakt je niks. Ik, ik heb het nu twee jaar. Men heeft mij pillen laten slikken toen ik in de Santé was. Ik heb nooit iets gehad, 'k Zal je zeggen: je kent haar, 'tisFrancine die me dat geleverd had. 'k Had er niet meer kunnen terugkomen; men had mij vooruit gewaarschuwd, maar je laat een vrouw niet omdat ze de venusziekte heeft. Hij legde toen uit, dat men vlekken op de huid kreeg en groote plekken in den mond en dat dit alles van zelf overging. Op zijn stoel gezeten verklaarde hij de venusziekte met onverschillige woorden, dan, als hij gesproken had, dacht hij aan andere dingen. Noch de gevangenis, noch de venusziekte, hadden ooit hem gehinderd, wijl zijn wil sterker was dan alle ellende. Hij bewandelde met een behendigen stap zijn weg midden tusschen 82 BUBU-VAN-MONTPARNASSE de gevaren en streed zonder boosheid en zonder opwinding wanneer 't bij hem besloten stond dat hij strijden zou. 'k Heb gezegd, hij was sterker dan de venusziekte. Voor 't overige was hij verbaasd dat Maurice haar nog niet gehad had: we hebben 't allen, herhaalde hij. Maurice bestelde twee glazen mare en leegde zijn glas in een enkelen slok. Als hij er nog niet „bij" was, werd het tijd Berthe te verlaten. Hij kon 't niet hebbenT omdat Berthe gesproken had dadelijk bij 't eerste verschijnsel. De vrouwen gaan je voorbij, volgen elkaar op en zijn zoo talrijk, dat een pientere kerel geen gevaar loopt te kort te komen. Die kwellende gedachten van zoo straks schenen zich om zijn brein te slingeren en 't te omsluiten. Maar de denkbeeldenvan den Grooten Jules, naar voren geworpen met een worp vol zekerheid, leefden voor zijn oogen en hij zag ze overeind, zij aan zij, voor zich heen paradeeren! Hij leegde zijn glas in een enkelen teug. Elk betaalde zijn rondje; zij stonden op. Het was vier uur. Zij liepen de Avenue BUBU-VAN-MONTPARNASSE 83 du Maine af, de handen op den rug, met langzame schreden, met hun stoutmoedige gauwdievenblikken. Aan eiken kant van de breede laan schenen de huizen laag, schenen de uitstallingen nietig en de voorbijgangers schaarsch. Dit was de reden waarom Jules en Maurice grooter geworden schenen. Met den langzamen stap van den eigenaar, den verzekerden blik van den meester, voelden zij zich in hun wijk die zij kenden zooals men een deel van zichzelven kent en waarop zij rechten bezaten. Maurice hervond een weinig zelf-vertrouwen: ik ben Maurice, dien men ook Bubu-van-Montparnasse noemt. In deze wijk, waar zijn eersten stappen stonden, voelde hij zich licht en vrij als den eersten dag en bezag de dingen, al denkend dat hij ze vroeger kende, maar dat hij ze nu nog beter kende, omdat hij meer ondervinding had. Het zelfvertrouwen. Hij die zichzelf onderzocht, zich inbeeldend alle soorten van kwalen, hervindt de oude krachten die hem bezielden en beseft dat ze eeuwig zijn en het kwaad zullen neerslaan. 84 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Zij kruisten de vroedvrouw Cécile, in haar bloote hoofd, met haar voorschoot, die, als zij, op haar gemak door de straten van haar wijk schreed. Ze was bruin, een beetje zwaarlijvig, met scherpe trekken, en wekte de gedachte aan messen en instrumenten. Zij sprak: — Ik ga subiet van Machin weg. Hij spreekt er van me den nek af te snijden. Ik heb hem gezegd: Oh! la-la, m'n waarde! Je moet geen huid verkoopen voor je de beer geschoten hebt. De Groote Jules glimlachte, omdat zij een van zijn vrouwen was. Hij wilde er geen enkele bij zich houden, maar hij had zich binnen den kring waarin hij zijn werkzaamheden ontwikkelde .zekere rechten op haar liefde verschaft. lederen avond als hij naar huis ging plukte hij er een en sliep met haar zonder vieren en vijven. Maurice glimlachte, wijl hij zich wel verheven voelde boven hen van wie men zoo maar wegloopt. Toen keerde al zijn zelfvertrouwen in hem terug: Ik ben Maurice dien men ook Bubu- BUBU-VAN-MONTPARNASSE 85 van-Montparnasse noemt. Hij maakte zich recht, rondde de borst, de hielen tegen elkaar slaande, en hij voelde zich van 't hoofd tot de voeten Bubu-van-Montparnasse. De Groote Jules, aan zijn zijde, volgde zijn gang, zwijgend en vol glorie als een optrekkend leger. Hij wist nu, dat de venusziekte deel uitmaakte van 's menschen leven. Sedert lang wist hij het, maar er zijn van die wetenschappen die niet diep in onze harten zijn ingegrift. Als alle mannen kwam Maurice tot de volle kennis na veel geleden te hebben. Heelemaal verrot te zijn ... Die woorden vermaakten hem, nu, dat hij dacht aan Jules en aan al degenen die niet heelemaal verrot waren. De syphilis, en de wetenschap die in ons omscharrelt om ziekten te zoeken, ah! de syphilis en de wetenschap botsen tegen onzen wil als geneesheeren die men kan aanvallen en knevelen op de hoeken der straten. En zijn moeder en haar kruidenierswinkeltje waren miserabele zaken om zich mee in te laten; zich klein maken en zich in tweeën breken om een stuiver op te rapen. Men noemt dat ongelukjes. De 86 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ongelukjes van de venusziekte lijken op de gevangenis die men vermijden kan of waar men onverzoenbaar en sterker uit terugkomt. En in zijn nieuwe vreugd kwam de begeerte in hem om te drinken. Drinken, dat is vreugd, en als men reeds vol vreugd is, dan doet het drinken ons overloopen tot bedwelmens toe. Zij zochten een plaatsje tegenover het station Montparnasse. Twee absinth. Lompe dooreengeschokte voertuigen, vigilanten met dansende ruiten, omnibussen en trams met hun rolgeluiden en hoornkreten, 't gefluit van locomotieven, bezweete voorbijgangers, de zwaar over de aarde hangende vijfuurszon, het stof van een Augustus-avond, en het vertrekken en aankomen, en dit gaan van duizenden menschen, vormden een helsch bestaan met de spiralen van stoom, met wagons, met menschen, rijtuigen, beesten en koffers, met de beschavingssfeer van werkplaatsen en stations, met alles wat rolt en alles wat zich voortspoedt, met den tijd die geruchtende vergaat. Men zegt: dat zijn twee souteneurs die hun absinth drinken en men meent dat de absinth BUBU-VAN-MONTPARNASSE 87 rustig blijft in die souteneurs-hoofden. Maurice had, door de nabijheid van den Grooten Jules, onder 't afloopen van de avenue du Maine, het gelooi in zijn man-zijn teruggevonden en ging, doorproevend in zijn bewustzijn al het goed en al het kwaad. De kennis van het kwaad is goed als een goede vrucht op een dorren weg en helpt ons te gaan, tusschen de venusziekte en de gevangenis door, als groote reizigers zonder geveinsdheid noch vreeze. De absinth bracht haar in werking, wentelde haar in hun koortsige breinen rond met de geluksstemming. Ik ben Maurice die men ook Bubu-van-Montparnasse noemt, Maurice is een man die de vrouwen in zijn hand neemt en haar kneedt. Hij neemt Berthe het bloemenmaakstertje, hij kiest haar, mooi en maagdelijk, dan maakt hij er zijn plezier van, dan maakt hij ervan zijn beroep. Hij spiedt om zich heen, begrijpt de dingen met een enkelen blik, en voor de fietsen en voor de winkeluitstallingen zijn zijn vingers vlug als een oogopslag. Hij is de ingewikkelde wetenschap omtrent de sloten meester, be- 88 BUBU-VAN-MONTPARNASSE staande uit een vingerdruk tezamen meteen drukje van de spieren, en die ons de mannen overlevert als waren zij kinderen en de geldkisten als stukken speelgoed. Hij kent de geruischlooze stappen die men wolfsstappen noemt en verstaat het door de duisternis heen te boren met oogen als gloeiende kolen. Hij kent de slagen die zeer doen en de slagen die dooden, den aanval en de verdediging, en de meslemmers die een weg kunnen banen als de man in gevaar is. Hij loopt zonder eenige bekommering door de straten der steden terwijl het eene deel der menschen lijdt en het andere deel zich aftobt; hij vermag te vermeesteren hetgeen hem omringt; hij loopt en schijnt iemand die loopt door zijn huis. Hij voelt zich vrij en rijk in zijn denkbeelden, in lijf en leden, zijn gedachtenleven, zijn leven van de daad ... De Groote Jules klopte hem op den^schouder: — Heila Maurice, val niet in slaap! Hij antwoordde: — 'k Heb m'n lol, ik denk aan die venusziekte van me. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 89 De Groote Jules barstte in lachen uit: — Je denkt aan je venusziekte! Hij riep om nog twee absinth. De tweede absinth vervulde Maurice met een gemurmel en stroomde aan als een golf en vlijde zich heen om zijn hart. Hij voelde haar in zijn hoofd gonzen met duizend gewekte gedachten, die rolden, lachten en zongen. De echo's van het goede antwoordden op de echo's van het kwade als stemmen die elkaar toeroepen en als stappen die zich verwijderen. Berthe boog zich over om hem te liefkoozen en lachte omdat zij de venusziekte had. De wereld geleek op een man die absinth zit te drinken op koffiehuisterrassen, onnoozel en met de venusziekte onder de leden! Groote gevoelens bewogen zich ruchtig voort, in de straten, bij de stations, als de Liefde, als het Geloof, als de Wetenschap. Men zag vreugd, de bewegingen schenen hem dansen, de menschen waren klein gezien bij hem die het alles dacht, en het Leven lachte als een vrouw die men kent en die men weet te leiden. 90 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Eensklaps herinnerde hij zich het liedje. Jij liedje van troost, o oud liedje van de venusziekte, dat muziek maakt boven dekranken, jij maakt ons zacht en poëtisch als het lijden van de gewonden: Van ouds bekende in het hospitaal... Een groot deel liefde en berusting houdt gij in en meer nog bevat ge dan berusting. Gij hangt ons aan het kruis op onzen calvarieberg en gij toont ons onze wonden, ge zingt van onze genezing en gij lacht om de ellenden, gij danst om ons en doet ons gelooven dat ons lijden glorie brengt. O! wees gezegend! Oud liedje van de venusziekte, in 't hospitaal waar je geboren bent zong je van bed tot bed al onze harten binnen, je voerde de stervenden den hemel in en spreidde vleugelen uit over 't voorhoofd van de kranken, jij oud liedje van de venusziekte! „Wien 't is gegeven meerder te lijden is hij die dit grooter lijden waard bevonden is". Je doet denken aan dit schoone woord. Zijt ge de kennis van het goede, zijt ge de kennis van BUBU-VAN-MONTPARNASSE 91 het kwaad? Gij zet uw oude lichaam bij het onze, van liefdeshandel en van liefde spreekt gij ons. Gij zegt: „Mijn broeder, 't is uw zuster die zich zet op uw bed en die haar beide handen legt op uw genezen hart". Toen Maurice Jules verlaten had, sloeg hij de rue de Rennes in en dacht er over naar huis terug te keeren. De koeler lucht van zeven uur ging om tusschen de huizen en verzachtte, door de voorhoofden te verfrisschen, de gedachten na het dagelijksch werk. De voorbijgangers, een weinig loom, voelden hun schouders bevrijd van beslommeringen en gingen op naar hun huizen en vrouwen met lichte zomergedachten. Maurice voelde zich behagelijker dan anders. Een door den alcohol aangezet bloedstroom de in zijn ledematen, gaf hem 't eene oogenblik een lust tot handelen, een volgend weer gevoelens van goedheid. Waarom is 's menschen hart zoo groot ? „Ik ben wel mal, vanavond", zei hij zich. Hij kwam voorbij een grooten kruidenierswinkel en, de uitstalling bekijkende, zag hij doozen mandarijntjes. Kleine manda- 92 BUBU-YAN-MONTPARNASSE rijnen, nietige dingsigheidjes in gelei, je bent niet gemaakt voor den muil van een souteneur. Hij kwam voorbij een anderen delicatessenhandel en ditmaal keek hij uit of ook hier van die doozen mandarijntjes stonden. Men acht het een moeilijke zaak. Vooreerst is 't noodig dat de blik beslissend zij. Niemand ziet het. Vervolgens is 't noodig, dat de beweging snel zij en ongedwongen. Maurice stopte de doos met mandarijntjes onder zijn jas zonder zijn stap in te houden. Berthe een genoegen te doen, met open handen te kunnen komen om een souvenir te geven, een beetje van zijn werk, een beetje van zijn liefde; enkele mandarijntjes voor een fijn bekje. Hij had toen een gedachte aan de venusziekte. Ei zoo! als hij dan geen venusziekte had! als hij dan geen venusziekte had! Nu scheen het hem toe, dat dit gelijk zou staan met iets aan zijn glorie te besnoeien. Hij liep met zooveel hartstocht dat zijn beenen schenen opgeheven. Als hij geen venusziekte had, dan werd het hoog tijd die te BUBU-VAN-MONTPARNASSE 93 krijgen. Hij ging op zijn doel ai, zijn mandarijnen onder den arm, met een zwellende ziel, met een zoo krachtigen roep in zijn binnenste, dat hij er zelfs niet aan dacht een blik achterom te werpen. Toen hij zijn kamer binnenkwam was Berthe aan 't kokkerellen voor den maaltijd. Hij zeide: — Kijk eens ■, ik breng een doos met mandarijntjes voor je mee. Zij glimlachte verbaasd: — O, Maurice! maar er is iets, datje zoo lief bent. — Kom me een kus geven. Zij ging naar hem toe, en terwijl zij hem haar ongedwongen zoen gaf op zijn lippen, sloeg hij haar zijn beide armen om de schouders en hield haar terug. Hij kuste haar op zijn beurt op den mond. Dan ging hij voort: een keer heel krachtig, een keer heel teer, dan heel krachtig, vervolgens minder teer. Gedurende dien tijd trok hij haar dichter tot zich, perste haar tegen zijn lijf. Zij zeide: 94 BUBU-VAN-MONTPARNASSE — Laat me, je zult maken dat mijn eten verbrandt. Hij lachte: — Dat kan me niet schelen. Hij nam haar onder de armen, tilde haar een weinig op, boog haar achterover, drukte zich tegen haar huid. Gewoonlijk was hij niet zoo gehaast. Hij sleepte haar mee, geheel gekleed, naar het bed. Berthe zag hem in zijn oogen, met haar droeven blik: — Niet doen Maurice. Je weet, dat. .. Hij antwoordde: — 'k Heb er maling an. Terwijl hij in haar binnendrong, voelde hij zijn hart versmelten; heel teeder sprak hij: — Doe ik je pijn, m'n kleine vrouw? HOOFDSTUK V Louis Buisson. bewoonde op de vijfde verdieping, aan de Louvre-kade, een kleine vierkante kamer. Men zag er een ijzeren bed met vier koperen knoppen, een boekenkast van goedkoop hout, een latafel, een tafel bedekt met een rood kleed, een stoel en twee „armeensche fauteuils" die 12 francs hadden gekost in de stadhuisbazaar. Een linoleum zeil bedekte den vloer, twee aanplakbiljetten en eenige platen versierden de wanden, 't Getuigde alles van het goed geregeld leven eens jongen mans, die zelf zijn kamer doet en haar eenvoudig aankleedt, naar 't model van zijn geest. Het venster zag uit op een breeden rivierarm, ter zijde van den Pont Neuf en zijn square-tje waar de 96 BUBU-VAN-MONTPARNASSE lucht, het licht en het water een beweeglijk en verfrisschend schouwspel vormden. Zijn wij in Parijs? Wij zijn hoog in de luchten, in een land van water, dat de lucht doet grommen als rollende voertuigen. Dien avond zette Louis Buisson zijn koffie. Hij dacht: 't zijn die eenvoudige bezigheden, zijn kamer doen of zijn koffie gereed maken, die onzen geest kalmeeren en onze denkbeelden ordenen als meubels wèl op hun plaats... Voor 't overige had hij zijn principes ten opzichte van zijn koffie-bereiding. Hij gebruikte niet het koffiedik en goot het kokend water drup voor drup op de versch gemalen koffie uit. 't Is een eenigszins lange bewerking, maar om iets goeds te verkrijgen moet men nu eenmaal veel moeite doen. Toen Pierre Hardy op de deur tikte was 't wachten slechts op hem om de koffie in te schenken. Louis Buisson zeide: — Ik ben uit mijn doen. Ik heb je dikwijls gesproken van een kinderjuffertje met wie ik een briefwisseling onderhield en ik hoopte in haar de volle bevrediging van mijn ver- BUBU-VAN-MONTPARNASSE 97 langens te krijgen. De vrouwen uit het volk zijn eenvoudig, en alle vrouwen zijn vatbaar voor ontwikkeling. Ik leende haar eenige boeken om haar volgens mijn smaak te vormen. Zij hield van lezen. Ik zei tot mijzelven: „Zij zal al die teere dingen begrijpen, die de goede orde en het geluk van een gezin uitmaken, 's Avonds zal ik thuis werken. Zij zal naaien en onderwijl uitrusten en ik zal haar naast mij voelen als' een kleine brandende vlam". Ziehier nu wat er gebeurd is: eergisteren en gisteren zijn wij samen uit geweest, daar haar mevrouw op reis was. Mijn kinderjuffertje houdt van alle pretjes en lijdt er onder dat ze zich niet bij een strijkje in een koffiehuis vermaken kan en dansen op de bals of naar de lichtjes kan gaan kijken in de straten. Ik heb haar overal zoo'n beetje moeten rondleiden en ten slotte wou ze naar het bal Bullier gaan. Toen heb ik begrepen, ik die een man van het volk wilde zijn, dat het volk al te veel hield van de pretjes van minder allooi. Ik zal wel niet van 't zelfde slag volk zijn als de anderen; daarom 7 98 BUBU-VAN-MONTPARNASSE zal niemand mij begrijpen en er genoegen in kunnen smaken mijn leven te leven. Ik heb gebroken. Ik, die geloofde de mij passende vrouw gevonden te hebben, ben op 't oogenblik geheel alleen. Louis Buisson was een beetje leerstellig van aard en verhaalde breedvoerig. Op zijn kantoor placht men te zeggen: „O, jij, jij wil altijd gelijk hebben. Jij praat in verhandelingen !" Zij dronken hun koffie onder 't rooken van een slechte sigaar en elk van hen leek, gezeten in zijn „armeenschen leuningstoel" een jongen kantoorklerk, bedeesd en linksch. Zij waren geen van beiden gelukkig door de liefde die de jonge menschen van twintig jaar in beroering brengt en door Parijs,-dat hard is voor de armen. Pierre Hardy zeide: — Ik begon juist gewend te raken aan mijn vriendinnetje Berthe en haar honderd stuivers — en nu ligt zij ziek in 't gasthuis. Waarop Louis Buisson: — Ik heb publieke vrouwen gekend toen BUBU-VAN-MONTPARNASSE 99 ik op gemeubelde kamers woonde. Hun vroolijkheid heeft van die uitbarstingen als van kinderen die luidruchtig zijn om hun bangheid te bezweren. Pierre Hardy had bij zijn vriend veel te leeren. Zij leefden een gemeenschappelijk leven waarvan Louis Buisson de verklaarder was. Hij ontleedde met een besliste aarzelloosheid de gebeurtenissen en, ontdekte hij soms een oude dwaling of een nieuwe waarheid, dan werd hij van zijn stuk gebracht, wilde hij zijn gedrag met zijn denkbeelden in overeenstemming brengen. Het ontleden is geen koude wetenschap — het gaat door onze harten heen en brengt ze in verwarring. De beroeringen van Louis wekten beroeringen bij Pierre omdat hun leven gemeenschappelijk was en omdat hun zielen ernstig waren. Pierre zeide tot zichzelf: 't Is grappig zooals hij altijd gelijk heelt. Hij dacht als zijn vriend, maar zijn denken bleef veel lager bij den grond. Pierre Hardy voegde er bij: — Ik hou nog meer van haar sedert ze ziek is. Zij schrijft mij stuntelige brieven 100 BUBU-VAN-MONTPARNASSE maar waar men uit op kan maken dat zij lijdt en dat haar inborst verzacht. Zij schreef: „Ik omhels je met mijn heele, kleine hart van zieke kind". Ik zend haar een beetje geld. Het schijnt mij toe dat, als ze zal genezen zijn, wij nog nader tot elkaar zullen zijn gekomen. Louis Buisson liet zich gaan in zijnbreedopgezette verhalen. Hij glimlachte bij 't denken: Ik ga een verhandeling op touw zetten. Dan zeide hij: — Wij moeten onze liefde geven aan de vrouwen die lijden. Ik heb altijd gemeend, dat, zoo wij ze niet kunnen redden, het daar vandaan komt dat we ze niet genoeg weten lief te hebben. Ik heb er vroeger een gekend, een beginnelinge. Op haar veertiende jaar, bij haar moeder thuis, die hertrouwd was en wier tweede man een zaak in wijnen dreef, kreeg ze kennis aan een grooten kerel met felle oogen. Zijn blik beheerschte haar als een machtige kracht. Zij volgde hem op zekeren dag in het gemeubileerde hotel waar zij, gezeggelijk als ze was, zijn vrouw werd. Zij BUBU-VAN-MONTPARNASSE 101 heeft mij verteld dat hij haar, geheel naakt, vervolgens in zijn armen heeft genomen en midden in het donzen bed gelegd. Zij was zóó klein, dat het dons heelemaal over haar heen ging; zij bewoog niet meer en sliep daar in, moe als ze was, met haar verloren onschuld. Ik weet niet, waarom haar ouders haar niet lieten opsporen. Zij leefden vier maanden zonder dat zij werkte, maar van stukje tot beetje keerde hij haar af van de fatsoenlijkheid. Hij voerde haar zeil op de Groote Boulevards en koos de klanten voor haar uit. Ze maakte vijftien francs en ondervond er een soort van kinderlijk geluk door. Toen ik haar leerde kennen was ze nog geen zestien jaar. Ik heb nooit zoo'n dappere vrouw gezien. Ze was geëindigd met werk te vinden en naaide loovertjes op japonnen. M'n beste vrind, ze naaide er overdag en dan naaide ze er 's nachts. Ze was nog geen zestien jaar. Ze kon nooit vijftig stuivers per dag verdienen. En de Andere stond daar, achter haar, met zijn twee vuisten en met zijn 102 BUBU-VAN-MONTPARNASSE geweldige kaken. Ze moest wel soms naar beneden de straat op, als ze haar kamer te betalen had. Ik heb haar gekend. Er waren morgens dat ze mij om twee stuivers vragen kwam. De tijd verstreek voor haar en bracht haar nieuwe ellenden. Haar moeder eindigde met zich ongerust te maken, en vond haar uit en deed haar gedurende een jaar opsluiten in het klooster van de Dames-Saint Michel, waar men jonge meisjes plaatst van slecht gedrag. Toen ze er uitkwam vroeg haar minnaar haar ten huwelijk en de moeder gaf hare toestemming, 't Is de dwaasheid die op de wereld regeert. Van toen af begon het verleden opnieuw. En dan bedroog hij haar, vermaakte zich met haar te bedriegen. Op een Carnavalsdag wandelden ze samen onder de menigte, toen er een vrouw voorbijging die je volgen kon. Hij volgde haar en bleef drie dagen weg zonder thuis te komen. Later scheidden ze van elkaar, maar hij bezocht haar van tijd tot tijd en hij had geld noodig. Ze had toentertijd als vriend een BUBU-VAN-MONTPARNASSE 103 jongeman van negentien jaar: „Als ik heel oud mocht worden, zei ze mij, zal ik nooit dien jongen vergeten. En dat niet omdat hij rijk was, maar om wat hij voor mij heeft gedaan". Hij hield van haar met het onbedorven hart van een jongen. Op een nacht dat zij moe was, droeg hij haar in zijn armen van het Bastille-plein tot aan 't eind van de avenue Daumesnil. Hij hield er van op haar kamer te gaan terwijl zij afwezig was, omdat hij dan op de tafel de een of andere aardige verrassing kon neerleggen en haar vreugdekreet hooren wanneer zij thuiskwam. M'n waarde, deze jongen, die thuis door huisknechts werd bediend en wiens moeder een kamenier hield, bezocht zijn klein vriendinnetje, en als hij haar niet thuis vond deed hij haar kamer en poetste haar schoenen. Hun geschiedenis had een droevig eind, omdat de echtgenoot den jongen sloeg, die zes weken het bed moest houden. Het is nog niet zoo lang dat ik van dergelijke dingen kennis draag, maar iederen 104 BUBU-VAN-MONTPARNASSE dag begrijp ik ze beter. Er was hier een jonge man die zooveel liefde gaf dat hij toegang kreeg in 't hart van een arme meid. En ik ook, ik had toegang moeten krijgen in dat hart. Toen die jonge man kwam was het wel te laat, maar voor mij was het nog tijd geweest, 't Is al drie jaar geleden. Zij was nog niet getrouwd en ik had haar uit de armen van een souteneur kunnen bevrijden. Ik had haar moeten nemen op mijn kamer en voor haar moeten strijden. Ik zou haar hebben kunnen redden. Begrijp je dat: Ik zou haar hebben kunnen redden! Ach! waarom heb ik haar niet genoeg lief gehad? Ik had haar kamer moeten doen en haar schoenen moeten poetsen, ik had er mij in moeten kunnen schikken zes weken het bed te houden. Een vrouw bestaat er op de wereld, die ik had kunnen redden! Toen Louis Buisson zijn verhaal geëindigd had, legde hij zijn hoofd tusschen de handen en er was een stilte gedurende welke elk van hen bemerkte dat er in zijn kop geen BUBU-VAN-MONTPARNASSE 105 koffie meer was. Van hun vijfde verdieping hoorde men in de laagte het rollen van rijtuigen. Louis Buisson hervatte het gesprek: — Je hebt me gesproken van je vriendin Berthe, maar je hebt me niet gezegd in welk hospitaal... Pierre antwoordde: — 't Is het Broca-gasthuis. Louis Buisson maakte een verschrikt gebaar. — Maar, m'n beste kerel, je kent het Brocagasthuis niet. Ik heb dat alles gezien en ik zeg je: in 't Broca-gasthuis krijgt men zoo al wat meisjes te zien! Ze zijn wèl ziek; ze hebben de syphilis. Toen voelde Pierre Hardy het verhaal van Louis Buisson als een vuur in zijn hart. Waarlijk voelde hij duizend dingen tegelijk op hem aanstormen, hunne stemmen verheffen en versmoren als een overstelping van ellenden. Dan had hij de gewaarwording van het geluk dat in den vrede ligt, wijl hij zijn voet op 't pad der liefde had gezet, een simpelen dans gewaagd, op een avond, waardoorheen nu de syphilis en 't Broca- 106 BUBU-VAN-MONTPARNASSE hospitaal spookten. Hij had deze gewaarwording van het geluk in den vrede, zag den gevel terug van 't kleine huis in de provincie en de syphilis op den dorpel. Hij begreep dat het leven hem tot nu toe te gemakkelijk toegeschenen had. Louis Buisson verhandelde voort: — Ik ging vroeger vaak naar 't Brocahospitaal, waar een van mijn oude schoolkameraden extern-geneesheer was. Ik heb bij het onderzoek alle meisjes met hun ziekte den spiegel zien voorbijgaan, 'k Heb aan mij zien voorbijgaan de kleine vrouwtjes uit de wijk, die een sjanker hebben en die lachen omdat men haar gezegd heelt: „De venusziekte, da's niets; gedurende drie jaar neem je pillen in", 'k Heb vrouwen zien voorbijgaan die 18 maanden de ziekte hebben en die schreien en zeggen: „Nooit zal ik genezen". De dokters troosten haar met een luidruchtigen lach. Ik heb de bejaarden zien langs komen. Als dieren hielden ze de beenen van elkaar. Arm wild zijn ze dat men kwetst en dat met zich doen laat zonder een klacht, gewend aan wonden. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 107 Aldus sprak Louis Buisson, zonder te denken aan Pierre. Dan flitste het door hem heen: maar Berthe! Pierre en Berthe!... Hij zag zijn vriend aan, die, zijn beide handen op de knieën gestrengeld, van zijn kant er niet aan dacht te redeneeren. Dit arme meisje met de venusziekte, hij zag haar gansch in tranen, met de tranen van wie zich besmet weten, en dit was zoo treurig dat hij haar geen verwijt kon doen. 't Karakter van een jongeman wordt, als hij twintig jaar is, gevormd zoowel door de woorden van zijn vrienden als uit de bewegingen van zijn gemoed. Pierre dacht aan alle de denkbeelden door Louis over de liefde ontwikkeld en, ze kleurend met zijn natuurlijke edelmoedigheid, had medelijden met de ziekte van Berthe, tegelijk dat hij angst had over de zijne. Maar die angst was wel groot. Hij kende die ziekte niet genoeg om haar in 't gelaat te durven zien; hij wist dat men er van spreekt als van de Schande en het Kwaad. Toen stond Louis Buisson op, ging naar Pierre toe en, zijn beide handen vattend, 108 BUBU-VAN-MONTPARNASSE drukte hij die. Gewoonlijk was hij terughoudend in zijn teederheid. Maar, Heer, 'k heb kwaad gedaan met mijn geredeneer. In verzet kwam hij tegen zichzelf, tegen zijn woorden, tegen de waarheid, tegen 'tBrocahospitaal. Dat kan niet bestaan wijl 't verdriet doet en mijn hart rechtschapen is. Hij stond op, kwam op Pierre toe en zeide: — Ach neen Pierre. Neen, neen, neen... Hij schreeuwde 't uit en hij had lust het over de daken te roepen: — Ach neen, neen, neen ... Thuis gekomen schreef Pierre aan Berthe: M'n lief, klein vriendinnetje, Ik heb veel verdriet bij 't schrijven van dezen brief, omdat jij veel verdriet zult hebben als je hem leest. Je bent ziek, mijn kleine Berthe, en ik — 'k zou naast je willen zitten om je te troosten en je te toonen dat ik lijd om wat jij lijden moet. Toch zijn er dingen die ik je zeggen moet. Vóór dezen avond kende ik niet het Brocahospitaal. Nu weet ik voor welke ziekte men er je verpleegt. Je moet wel treurig zijn, maar geloof BUBU-VAN-MONTPARNASSE 109 niet dat ik je verlaat. Ik laat de mijnen nooit in den steek en jij behoort tot de mijnen, daar we elkaar immers al drie maanden kennen. Ik zend je een postwissel van drie francs. Ziehier wat ik je wilde zeggen: in onze verhouding moet een verandering komen, want ik wil je ziekte niet oploopen. Ik aarzel nooit het offer van mijzelf te brengen, maar hier zou dit offer mij schaden, zonder jou te baten. We zullen voortgaan elkander te zien, is 'tniet? We zullen samen wandelen wanneer je wilt en we zullen twee vrienden zijn, vriend Pierre en vriendinnetje Berthe. Je begrijpt wel, dat ik jou ziekte niet kan achterna loopen. Ik geloof er aan ontsnapt te zijn, want ik zie er niet de teekenen van; maar ik ben nog niet buiten gevaar. Een mijner vrienden, die dokter is, heeft 't mij gezegd. We moeten een veertien dagen wachten. Berthe, als ik ziek was, dan zou ik je vergeven. Ik ben uit een familie waar men nooit dat soort ziekten heeft gehad. Ik zou haar niet op anderen willen overdragen. Voor 't overige zullen we voortgaan elkaar te schrijven als van ouds. Ik hoop dat 't me nooit berouwen zal je te hebben leeren kennen. Be neem afscheid van je, mijn lief vriendinnetje, 110 BUBU-VAN-MONTPARNASSE terwijl mijn gedachten bij je zijn. Ik wacht je antwoord met groot ongeduld, om te weten of je niet al te treurig bent om wat ik je schrijf. Ik blijf altijd van je houden en ik hou nu nog meer van je omdat je ziek bent. Je vriend, die je omhelst, Pierre. Twee dagen later ontving hij den volgenden brief: Pierre, Ik heb je brief ontvangen die me ziek heeft gemaakt ik moest die brutaliteit wel verwachten dat je me dit op me hals zou schuiven maar je geloofde misschien dat dat zoo maar glad zou zitten maar je bedriegd je ik heb nooit een oogenblik - niet gelooft dat jij het was die mij die afschuwelijke ziekte heeft gegeven. Maar je heb gelijk ik heb nooit iets gezegd omdat je mij hielp maar nu vin je dat ik genoeg heb maar ik lijt en ik heb verdriet om er van dood te gaan en jij jij ben gelukig met wat ge gedaan heb en wel andere jonge meisjes aan wie je enkele francs geeft en die je voor de moeite die ze zich geven voor jou maak je ze rot. Misschien hebben die meisjes zich van BUBU-VAN-MONTPARNASSE lil kant gemaakt want ik, als ik niet aan me familje gedacht en dat mijn vader al wel genoeg geleeë met de dood van me moeder zonder te hooren van mijn dood daarna. Toen geloofde ik niet, dat ik eens mijn beul zou tegenkomen boulevard Sebastopol de 15? juli. Wat heb ik gehuilt sedert die dag maar 't is te laat ik moet me er wel bij neerleggen ook srijf ik je als dit omreden ik zeker ben dat jij t ben die het mij geleverd heef en die mij voor me leven ongelukig heeft gemaak. Er zullen nog vele dagen van leiden voor mij voorbij gaan en nog voor andere die zullen leiden dat ik ze beklaag die moeten leiden door jou want mij betreft de lui die weten dat gij mij die kwaal veroorzaak hebt zijn nog boozer op je dan ik maar ik luister naar niemand raad en daarom lijt ik in stilte. Je moet weten dat ik geen gemeeene meid ben want als ik wilde zou ik ook op mijn beurt anderen mannen kunnen rod maken maar ik laat mij liver verpleegen als ik dan beter ben zal ik zien wat me te doen staat maar ik zal je norit fergeeve. Je verdient et niet een man die mij zooveel kwaat heef gedaan wat ik even zoomin ferdien en ik verwachte mij er niet op eens die kwellingen door te maken want je weet: voor 't oogenblik lijd ik veel aan mijn keel op dit 112 BUBU-VAN-MONTPARNASSE moment. Ik weet wel dat jij er mee spot, maar het verlicht mij en je moet het beter weten dan ik wat men voelt om je hoofd in zoo'n toestand te hebben en dan moet je met het pluksel dat ik eens van den grond heb opgeraapt zelfs je voeten niet wassen en dan de zalf die op de toilettafel staat onder de kom daar moet je je mee inwrijven voor de venusziekte is dat goed, maar anders niet... maar de ziekte maak het noodig of je krijg nog erger dingen en dan zou de vrouw die met je mee gaat dadelijk ook kreigen maar wat vervelend is, dat is dat als je je opwint een onsteking komt en je geeft 't aan anderen en dan geef jer de bons en dan op haar beurt aan een andere dan ben je jaloersch als je weet dat de anderen het niet zoo erg als je zelf. Maar Pierre ik smeek u zorg voor je zelf zooals ik en dan zult je het niet meer aan anderen geven of je zou een keer slecht uit kunen komen en je zelf kwaad doen dit is een kleine raad geeving. Wat dat van je vriend de dokter aangaat dit is niets dan flauwe kul want je heb genoeg van mij en verder niks. Ik hoop dat je mij niet al te kwalijk neem, maar je moet begrijpen dat ik niet al te slecht ben ik verlang maar een enkel ding dat is je nooit meer te ontmoeten wat je ben niet een vriend BUBU-VAN-MONTPARNASSE 113 zooals je zegt je ben voor mij minder dan niets of het trotoir waar ik alle daagen op loopt maar je zult mijn gedachtenis in je herinering bewaaren zooals ik het uwe bewaaren zal maar als een man die niet waard is een meisje te hebben gehad als ik want ik ben zeker het beste meisje dat men in Parijs kan vinden en 't is altijd zoo. Enfin ik verwaardig mij u te antwoorden op u brief en u te zeggen wat ik denk van je ondanks de haat die ik heb voor je. Mejuffrouw Berthe, het arme ongelukige meisje dat niets als haat heeft voor den man die haar heef rod gemaakt. Veertien dagen later, stelde de geneesheer vast, dat Pierre syphilis had. 8 TWEEDE DEEL HOOFDSTUK VI Berthe bleef anderhalve maand in het gasthuis. Maurice wachtte op haar zooals men wacht op het dagelijksch brood en bezocht haar, donderdags en zondags. Zij zeide: „De dokters willen me nog een maand hier houden". — „Da's lang genoeg", sprak Maurice — „Wat wil-je, ik moet toch beter worden". Hij antwoordde: „O, ik weet wel, jij wil altijd je eigen hoofd volgen". In zijn huurkamer zat hij en wachtte haar, onder 't drinken van het water uit de karaffen. Hij at dikwijls Brie-kaas. Voor 3 francs verkocht hij zijn parapluie en gedurende twee dagen was in zijn wachten eenige verzekerdheid. Dan kwam er een kameraad met 5 francs die de kamer betaalde. Hij at soms bij 118 BUBU-VAN-MONTPARNASSE zijn moeder, maar zij weigerde hem geld. Hij zeide: Jij zou me voor je oogen laten krepeeren. Zij antwoordde: Werk! Berthe kon hem enkele tienstuiverstukken doen toekomen: in 'thospitaal heeft men niets noodig. Er waren ook twee of drie vrouwen die hem een ontbijt aanboden en zijn tabak betaalden, maar geen van haar kon zijn leven zijn, omdat hij gekozen had zooals de mannen kiezen — voor altijd. Toch waren er twee of drie vrouwen om hem heen, aangezien een man dat noodig heeft. Neergezeten wachtte hij, de vuisten onder 't hoofd, al etend 't droge brood. Hij wachtte, heele achtermiddagen lang, in de straten waar hij rondliep zonder noodzaak. Soms werd het weer somber en bleef onbeweeglijk boven zijn hoofd als een sluier van verveling, als iets onverschilligs en doodsch'. De dagen van bedrijvigheid met de vrinden en de avonturen schenen hem dagen van 't verleden toe, dagen uit den ouden tijd waarin men nog leefde onder de menschen. Hij had twee of drie herinneringen: Berthe, op alle mogelijke wijzen geeuwende, sleepte zich om BUBU-VAN-MONTPARNASSE 119 door de kamer, met als gevolg een nog wat grooter slaperigheid. Zij zeide: „Ik verveel me". Hij antwoordde: „Als jij je verveelt, zal ik mijn hand maar eens over je muil strijken". Hij begreep niet, dat men, een geheelen avond lang, zonder moed blijven kon, terwijl het leven vol kracht is en de wereld vol handeling. Thans begreep hij het veel beter. Een weinig droefheid maakt ons helderziend en toont ons de rampen die wij niet vermochten waar te nemen als eeuwige en beproefde broeders. Ook voelde hij dat het geluk onbestendig is, ons hart een donkere puinhoop, die wankelt. Hij verloor zijn zelfvertrouwen; hij schreef aan Berthe: Ik heb heimwee naar je. 't Is de eerste maal dat we van elkaar zijn en het schijnt mij dat we voor altijd gescheiden zijn". Er schoten hem geen gedichten in 't gemoed, wijl hij daar niet van af wist, maar in hem keerden, 't een na 't ander, al de liefdeliedjes weer die hij gehoord had. De mooiste en de meest pure waren de beste. Meer dan ooit had hij 't gevoel voor de 120 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Schoonheid. Boven alles komt in ons het lied op van Lakmé en het legt zich op de wond waaraan wij leden. Het kwam hem van de lippen als een kreet, als een ademtocht en als een weldoende geur: Ta, uw glimlach wil ik wedervinden, Den hemel in uw blik weerspiegeld zitn. Maar er kwam een dag waarop de wachtensmoeheid van Maurice nog grooter werd. Gedurende veertien dagen van Berthe's verblijf in het gasthuis scheen hem de ellende reeds lang. De eerste miserie-dagen zijn er vrienden en uitwegen; maar spoedig, als je schoenen versleten raken en je kleeren gaan rafelen, wordt de ellende van het droge brood de ellende van lompen, waarvoor ook de vrienden niet voldoende uitwegen hebben. Vroeger geloofde men aan de mogelijkheid van 't avontuur. Stelen is goed, als men 't doet voor zijn plezier, maar wie steelt omdat hij 't noodig heeft, mengt in zijn avonturen te veel koortsigheid dan dat hij ze met de noodige zekerheid zou kunnen volbrengen. Dan wordt je het droge brood moede. Zijn BUBU-VAN-MONTPARNASSE 121 maag was vol met de herinnering daaraan, woog zwaar van die malle Brie-kaas, werd gedrukt door slecht voedsel en honger. De opstand gromt in 't lichaam, de kaasreuk wekt walging, de man die sterk is ziet om zich heen met borende blikken. Dan zocht hij zijn vrienden weer op. Hij zocht ze niet op als vroeger, toen in vroöhjkfe achtermiddagen hij met een vrije ziel aan hun zijde ging. Zij zett'en zich in achterwinkelkamertjes en, de elbogen op tafel, de vuisten tegen de kin, praatten zacht onder 't drinken van rooden wijn. Hij voelde een weeke zwaarmoedigheid die hem hinderde in zijn dagelijksch bedrijf, en een groot strijdvuur was noodig toen, een groot avontuur om hem in beweging te krijgen en te overmannen ; noodig was het dat hij op een goeden dag al de geestkracht zou terugvinden van Bubu, en dat hij als met één slag heel zijn dagelijksch bedrijf weer zou vervullen. Een groote diefstal was er noodig die hem genoeg geld in de zakken zou brengen om te wachten, als een rentenier in de liefde, 122 BUBU-VAN-MONTPARNASSE als een zwaarmoedig poëet aan niets denkend dan aan zijn lief op den schoonen weerziensmorgen, die versche bruiloltsgeneuchten brengen zou. Het was een simpele historie vol bedriegelijkheid. Ze speelde zich at in een tabakswinkel, om drie uur 's morgens, te midden van verlaten straten, terwijl de stilte den mannen moed geeft en treflijk schijnt als een laatste raadgeving., Ze gingen er heen met droge keel en bonzend bloed in de vuisten. Vooruit dan maar eindelijk mijn broeders, alle drie: houdt in den klop van uw hart en zie wat men ziet bij het stelen als men trilt en zoekt en vindt. Alles ging goed tot aan de kas: de deur en de laden boden geen weerstand. Ze hadden pech, de een als de ander: Maurice had er van 't begin af aan getwijfeld. De kas bevatte zestien francs, de kas bevatte niet meer dan zestien trancs! Toen grepen zij alles: de postzegels, 't gezegeld papier, de sigaren, de sigaretten en de tabak. Ze vulden er hun zakken mee, dan hun hemd, BUBU-VAN-MONTPARNASSE 123 dan maakten ze pakjes met behulp van hun zakdoeken. Toen ze naar buiten kwamen was de straat nog leeg, en ze scheidden alle drie, met de hemelen op hun kruin wegend en zwaarte in hun denken. Aan 't eind van twee dagen hadden ze nog niet veel postzegels verkocht en ze konden hun tabak niet kwijt. De loozing van gestolen voorwerpen is vol onzekerheid als de diefstal zelf en de dagen zijn afschuwelijk als de zenuwen trillen van den man die van aangezicht tot aangezicht met zijn schatten alleen is. Maurice liep rond, de zakken vol postzegels, en pakjes sigaretten op zijn borst. Misschien zou 't blijken dat hij vrienden had. Op den ochtend van den derden dag, toen hij ging over den quai de 1'Horloge, kwamen twee mannen om een hoek te voorschijn* Hij had ze reeds den vorigen dag ontmoet en merkte hun vierkante schouders op en breede muilen. Een blik naar achteren, en de beide mannen volgden zijn gang. Hij hoorde hun schoenen als zware laarzen, voelde hun blikken drukkend op hem rusten als 124 BUBU-VAN-MONTPARNASSE vuisten, en met een opdringerigheid van politie die alles weet. Hij trachtte vlugger en lichter te loopen. Dan stokt u het bloed in 't lichaam; men kon 't ook voorzien; twee duchtige vuisten grijpen u aan, twee schouders duwen u op met een ongehoorde brutaliteit; twee stemmen waarop men niets terug heeft — Vooruit, mee! Hij had de zakken vol postzegels en pakjes sigaretten op zijn borst. Berthe hoorde van 't geval door haar zuster Blanche, een Donderdagavond, in de spreekkamer van 't Broca-hospitaal. Blanche had het van Charlot, die het weer van den Grooten Jules had en men wist nog verder, ondanks de muren der gevangenis, dat Maurice een syphilitische sjanker had opgeloopen. Blanche sprak met een gewichtige stem, brengster zich voelend van een groot nieuws, met gelaatsuitdrukkingen en gebaren en een soort van glorie als een krant dié een bericht wereldkundig maakt. Er was daarop een diepe stilte geweest, in de sombere atmosfeer van BUBU-VAN-MONTPARNASSE 125 't hospitaal, tusschen de vier spreekkamerwanden, terwijl de zieken aan haar zijde leefden en Berthe zich alleen voelde. Er hing een dompe atmosfeer die op de hoofden zonk en de oogen besluierde. Het gasthuis was nog meer het gasthuis, het leven scheen nog meer het leven, waarvoor men strijdt en dat u wondt. Berthe begreep dat het leven haar tot nu toe te gemakkelijk toegeschenen had. .'foWöSE de liefde kennen die men als een rukwind aanblies tusschen twee cliënten. Zij schepte den boel op in de koffiehuizen door alles te drinken wat men voor haar betaalde, alles te betalen, wat men wenschte; door te lachen zooals men lacht bij braspartijen, omdat men daar een geluk grijpt in zijn vlucht. Zij was een teefje waaraan de mannetjes snuffelden, zich dringende tegen elkaar, in geile spanning en met de dolle muilen van verhitte honden. Zij kende hen allen en ging door de straten als zwak vleesch dat meegeeft, zonder weerkracht, zonder een enkele zenuw die je spannen kunt, zonder iets dat haar eigen was. Zij gooide haar beurs in de lucht, waar de geldstukken uitrolden, meegenomen op den stroom eener toomelooze ontuchtigheid. Zij leerde Kiki kennen. Kiki was zestien jaar, had een scherp stemgeluid en draaide om je beenen heen als kinderen doen. Hij was zoo'n beetje groentenventer en kende zijn straat zooals men die kent wanneer men leurt, al knoeiend met 't gewicht en op zijn stuk blijvend tegenover de vernaggelden. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 149 De mannen namen hem niet voor vol; daarom zette Kiki een borst en liet zijn tanden en klauwen zien, blafte zijn roep door de straten, sprong toe op alles wat hij zag, en voelde meer dan een ander de noodzaak zich te doen gelden. Eens kwam hij een kindermeid tegen met een kind. 't Kind had een zweep. — Geef mij je zweep, dan zal ik 'm laten klappen. Kiki vermaakte er zich wel vijf minuten mee; toen wilde het meisje verder gaan en de zweep meenemen. — Geen denken aan, sprak Kiki. Terwijl zij naderde om hem de zweep te ontnemen, week Kiki achteruit en deed haar vlak voor 't gezicht van het meisje klappen, al zeggende: — Kom niet nader bij. Het jongetje huilde. Kiki verwijderde zich al zweepklappend, en van tijd tot tijd keerde hij zich, om zich te vermaken met de gezichten die zij opzett'en. Toen hij ze uit 't oog verloren had hinderde hem de zweep, en hij wierp haar weg achter een schutting. 150 BUBU-VAN-MONTPARNASSE 't Was een deugniet, goed voor de meisjes van zijn slag, een dier snuiters wier geschiedenissen u vermaken. Berthe, voor de mop, liet zich gaan, en dat was bedenkelijk, aangezien een vrouw, die zich in waarde houdt, een man moet kiezen die tot iets deugt. Berthe ontmoette soms den Grooten Jules, die, in den eersten tijd, haar altijd staande hield en met haar praatte als met de vrouw van een vriend. Hij noemde haar „madame". Maar toen hij afwist van haar gedrag, sprak hij niet meer tegen haar en, 't hootd rechtop, zag haar voorbijgaan zooals een soldaat onder de wapenen ziet naar hen die de tucht schenden en de wet. HOOFDSTUK VIII Er waren voor Berthe nog andere dagen, en dat waren de dagen waarin ze Pierre Hardy ging opzoeken. Hij zeide: — Je hebt me veel verdriet gedaan. Eens heb ik je ontmoet; we waren allebei twintig en ik werd gekweld omdat ik een man was. Twintig jaar, dat wil zeggen liefde; maar liefde, dat wil zeggen geld. Ik nam een beetje liefde in mijn budget op. Dadelijk heb ik toen die ziekte gekregen. M'n arm kind, da's niet jou schuld en ook de mijne niet. Wij leven in een wereld waarin de armen moeten lijden. Ik was niet rijk genoeg en niet aantrekkelijk genoeg om mijn vrouw te kunnen kiezen uit mijn eigen kring. Je weet wel dat ik jou op goed geluk genomen heb. Wat 152 BUBU-VAN-MONTPARNASSE jou betreft, ik denk je hebt wel veel ellende gehad, want je steekt je armen uit naar allen die voorbij gaan. Ik troost me een beetje met de gedachte, dat ik eens je dagelijksch brood was. Ik ben geen wijze; ik heb je in 't begin wèl veracht. Maar een vriend heeft mij de woorden gezegd die ik hier voor je herhaal: 'k heb ervaren dat de wereld slecht is en dat wij allebei te beklagen zijn. Je hebt me veel kwaad aangedaan. Maar nu is het kwaad, dat je mij gedaan hebt datgene wat ons moet vereenigen. Jij bent voor mij de eenig mogelijke vrouw, omdat mijn aanraking de pest is. Berthe antwoordde: — Wat wil jel 't Is ons beroep. Zij dineerden zamen in een eethuis voor vijf en twintig stuivers. Zaaltjes op de eerste verdieping. De tafels, met een wit laken bedekt, hebben plaats voor zes en gelijken met hun glazen, hun karaffen en oliestelletjes den weiverzorgden disch waaraan men de voorname gerechten nuttigt der rijken: dun BUBU-VAN-MONTPARNASSE 153 gesneden plakken reebout, staafjes gebakken aardappelen, lamsgehakt, spiegeleieren en chocola met drijvende schuimeilandjes. Men ziet er mijnheeren met hooge hoeden die zich met trots en wellevendheid een weg banen, eten zonder een woord te zeggen, zich afgezonderd houden en zich diep doordrongen voelen van het besef ambtenaar te zijn ten stadhuize. Dan eet men er al de sausen welke de ijdelheid heeft uitgevonden om de armen te kwellen. Men bestelt zijn gerechten op een toon van bevel en men spreekt met zachte stem aangezien welopgevoede lieden geen gerucht maken. Berthe was onder den indruk van de weelde en zeide: M't Is hier niet kwaad", zij die de goedkoope vleeschwinkels uit de voorsteden gekend had. Maar na den maaltijd gingen ze, in een naburig koffiehuis, een kop kolfie gebruiken, 't Was een vroeg uur: zij kozen een hoekje en, ellebogen op taiel, ver van de menschen die gerucht maken en van hen die vol plichtplegingen zijn, hebben ze daar veel samen gesproken. Berthe, de straatslijpster, die zich 154 BUBU-VAN-MONTPARNASSE voortrollen liet temidden van de ondeugden, zat in een hoek, de ellebogen op tafel, en er steeg uit het diepst van haar bewustzijn een vlammetje, triestig en stil. Pierre sloeg haar gade en, voelende een vrouw aan zijn zijde, geloofde een weinig liefde te zien, een vlammetje recht naar boven gaand, dat brandt en zwak lijkt. Dadelijk vonden hunne woorden een groote openhartigheid. Zij had daaraan behoefte, omdat er in ónze zielen een goed hoekje is dat, van uit den tijd waarin wij 't kwade niet bedreven, vol eenvoudige gevoelens is gebleven en dat altijd op zijn plaats blijft en waarin soms stemmen afdalen en schreien komen als van verlaten kinderen. Zij had daaraan behoefte zooals wij een moeder behoeven, daarna een man, wij die vrouwen zijn zonder steun, met wankele harten en die de vastheid zoeken op onze wegen. Zij had behoefte te zeggen: Kijk, zóo ben ik, zie mij aan en zeg hoe ge mij vindt. Nooit was er liefde tusschen hen, -maar er was" iets dat daar bovenuit gaat: vertrouwen en goedheid. Zij sprak hem van Maurice en zeide hem BUBU-VAN-MONTPARNASSE 155 alles. Zij had een minnaar die Maurice heette, die slecht was en haar om de ooren sloeg met de volle hand. — Ik weet niet of ik van hem houd: hij heeft me zóó geslagen dat ik het me nooit heb afgevraagd. Hij was dol. Op zekeren avond sloeg hij haar en hij voelde haar te zullen dooden. Hij vond den tijd een kussen te grijpen, wierp 't haar over het hoofd en daarop beukte hij met zijn vuisten tot hij was uitgeput. Ze kreeg er een heel blauw gezicht van. Maar op 't oogenblik bevond hij zich in de gevangenis. En Pierre zag het vóór zich. Hij zag deze dingen op- zijn twintigste jaar en boog het hoofd zooals Adam toen hij zag dat er kwaad was in de wereld. Heer! er is veel kwaad in de wereld. Vrouwen zijn er onder uwe oogen, die uwe kinderen zijn. Gij hebt ze geschapen; gij hebt ze aan onze zijde geplaatst als een aardig koekje voor onzen honger. Zij schenen ons zóo teer dat wij er de hand niet aan durfden slaan. O Heer onze God! En nochtans zijn er vrouwen onder uwe oogen 156 BUBU-VAN-MONTPARNASSE die kruisen torsen van ijzer. Heer, Berthe: een man heeft zich op hare schouders geplant. Hij houdt haar met zijn klauwen vast en slaat ze in haar huid opdat zij niet kan ontsnappen. Hij dwingt haar te loopen. Met zijn gansche gewicht kromt hij haar naar de aarde, opdat zij moê zou worden als een afgejakkerd dier; opdat zij u noch te zien vermoge noch u te hooren. Pierre zag Berthe aan. Hij zeide niets. Hij nam hare hand en hield die tusschen zijn vingers, om er wat medelijden in te doen overgaan, heel eenvoudig — zóó —; om haar wat goed te doen. Dan gingen zij heen. Hij nam haar meê naar huis en op straat hield hij haar hand vast, opdat niemand komen zou en haar aanraken. Hij boog zich tot haar over, hij voegde er twee woorden aan toe, om haar goed te doen voelen hoe hij 't meende: — Mijn lief vriendinnetje, mijn lief vriendinnetje! Somwijlen kwam Louis Buisson zich in BUBU-VAN-MONTPARNASSE 137 't koffiehuis bij hen voegen. Hij zette zich aan Berthe's andere zijde, en met zijn drieën schenen zij, de ellebogen op tafel en drinkende hun koffie, drie eensgezinde jonge menschen, die babbelden. De eene was een arm menschenkind, van degenen die niet weten hoe u wel te doen, maar die een weinig licht voor u ontsteken, wijl ge voelt dat ze er een groot verlangen naar hebben. De andere kende uw kwaal veel beter en, wanneer hij ze met den vinger beroerde, dan voeklet gij een vinger electrisch en zacht, u beroerend voor uw best en die u peilde, aangezien men de wonden peilen moet alvorens ze te genezen. 't Was in dien tijd, dat Louis aan Pierre vertelde: — Ik lees de Evangeliën. Een nacht ging Jezus met de zijnen op naar den Olijvenhof, 't Was een nacht als de nachten van Parijs, waarin wij weten dat de vreugden zondig zijn, aangezien de menschen haar bedrijven zonder liefde. Aan zijn voeten lag Jeruzalem, waar de hoeren en de ontucht tegen elkaar aanbotsen als booze wapenen die u 158 BUBU-VAN-MONTPARNASSE dooden om u te doen vergeten. Hij riep zich te binnen dat de wereld vol geld is; dat de hoogepriesters en de soldaten er haat in werpen en geweld. Hij ging opwaarts naar den Olijvenhof om zijn apostelen te zeggen: „Ik ben de Liefde. Laat ons daarom tot ons zeiven inkeeren en waken, aan den vooravond van mijn dood. Wij zullen bidden Hem, die mij op uwen weg geleid heeft, opdat hij er mij nog bestendige. En morgen, wanneer ik zal gestbrven zijn op het hout, dan zult ge door de wereld gaan en zeggen : De Liefde is geboren, wij komen u die leeren". Hij hield zich terzij en bad langduriglijk. Dan wilde hij nog tot hen spreken. Toen wendde hij zich om en zag hen allen ingeslapen. Petrus en Johannes en Judas en Thomas en de anderen, de ellebogen onder 't hoofd, sliepen alsof hun niets te doen stond dan te slapen. Toen voelde Jezus dat de aardsche nacht hem had bedekt: „Jaren lang deel ik van mijn ziel uit over de aarde om haar tot leven te wekken. Vergeef mij, mijn Vader, maar ik zie dat alles heeft getaald. Zij daar BUBU-VAN-MONTPARNASSE 159 slapen heden, op den laatsten dag dien gij mij gegeven hebt. Zoo de besten bezwijken, zoo de goeden te zwak zijn voor de Blijde Boodschap, waarom hebt gij mij dan gezonden ? Er is geen menschelijke gloed genoeg; ik heb de brandende liefde gepredikt, en mijn arme liefde gaat sterven". En ik dacht aan Berthe, mijn beste Pierre, in verband met Jezus in den Olijvenhof. De Christus in zijn laatsten dag heeft kunnen weenen, maar de Blijde Boodschap is niet dood. De slapers hadden haar bewaard, want de Geest is sterk, zoo het Vleesch al zwak is. Zij hebben verscheidene zielen geréd: den Heiligen Frans van Assisi en den Heiligen Vincent van Paolo. En ons, mijn vriend, ons heeft een meisje van de straat gevonden. Wij zullen haar leeren, dat haar leven niet goed is en wij zullen een beetje meer goedheid in het onze brengen, opdat zij het begrijpe en het leere liefhebben. Ik weet niet, of wij haar zullen kunnen redden, maar ik weet dat de Blijde Boodschap onbegrensd is. Indien wij schipbreuk lijden, mijn broeder, 160 BUBU-VAN-MONTPARNASSE laten wij ons troosten met de gedachte, dat wij een beetje licht in haar ziel hebben gebracht en dat wij niet weten of wij niet aan den aanvang zijn van haar behoud. En later, nadat hij zich bij Berthe gezet had, vroeg hij haar: — Komaan, kleintje, waarom oefen je dat beroep nog uit? Zij had een nietszeggend glimlachje, zooals de kinderen die 't wel weten maar niet antwoorden durven. Zoo speelde 't een tijdje om haar gelaat, terwijl zij de oogen hield neergeslagen; dan zeide ze niets. Bij een andere gelegenheid zou ze gezegd hebben: „Och kom, maak toch zoo'n poeha niet!" Ze zou dat gezegd hebben omdat zij, die in de ellende belangstellen, er eerst profijt van trekken en dan er niet aan denken die te lenigen. Maar Pierre zag haar aan met een blik waaruit sprak: Komaan, mijn klein vriendinnetje, je weet wel, dat ik hier ben met alles wat ik bezit. En alles wat hij bezat straalde om zijn gelaat als een lichtbron waaruit BUBU-VAN-MONTPARNASSE 161 schoone schijnsels lichten en van waaruit men komende warmte aanvoelt. Dan zeide zij: — Jij geloolt dat men doet wat men wil. Zij ondervroegen haar: En hoe verdiende ze vroeger haar brood in de bloemen? Zij antwoordde, dat men wel leven kon als men 25 francs per week verdiende. Je neemt dan een kamertje van 5 francs en 's avonds kook je thuis. Een vrouw is iets anders als een man, want men regelt dan zijn zaken zelf. — Maar komaan, kleintje, waarom oefen je dat beroep nog uit? Daar zat het 'm nu juist. Als Maurice een beetje geld had, zou ze een bloemenzaakje opzetten. Ze zou twee werksters nemen, die ze 20 of 25 stuivers per dag betalen zou en die voor haar drie maal zooveel zouden verdienen. Daarop stak ze van wal met haar vele geschiedenissen: ze had een heer ontmoet, die haar mee moest nemen naar Rusland. Ze kende een jongen man die haar danslessen gaf, waarna ze in den MoulinRouge zou gaan, waar je betaling krijgt voor het meedansen in de quadrilles. Ze 11 162 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ging zingen in een café-concert waar ze gedecolleteerd zou zijn tot zóó — met een lijfje van blauwe zij. Maurice wilde een fonograaf koopen en met z'n tweeën zouden ze rondtrekken op de feesten in de omstreken van Parijs. Ze zou heel graag bediende in een tabaks-bureau hebben willen zijn. „Hier heeft u de fijne middensoort meneer!" en dan glimlachte je bij die woorden. Zij liet zich gaan in haar vele geschiedenissen van arme kleine straathoer. Hun verbeelding deed wel groote stappen, en 't is goed op die wijze van wal te steken en te slagen in al zijn ondernemingen. De mannen zeggen: Men draait maar aan de kruk en dan zie je ze praten. Wanneer men de wereld kent, dan rust men waarlijk uit van haar gemaal als men luistert naar de kinderen. Maar Louis Buisson zeide: — M'n kleine, als je niet gelukkig bent, dan moet je ons opzoeken. Dan moet je ons je verhalen vertellen en ik weet, dat dit je genoegen zal doen. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 163 Daarop verliet hij hen, omdat hij werken wilde. Toen zeide Pierre: — Je zult komen. De dagen waarop je treurig bent^ zul je komen. Je zult zeggen: O! wat heb ik het land, wat heb ik het land! Ik zal je in je oogen zien om je te antwoorden: „En ik — er zijn dagen waarin mijn hart bezwijkt". Je zult zien hoe gelukkig een man en een vrouw zijn samen te lijden. Ik ben heel alleen, en wanneer een vriend mij komt bezoeken, schijnt het mij toe dat ik nimmer meer geheel alleen zal zijn. 's Avonds vindt je mij vóór den eten en je eet met mij samen. Maar daarna ben ik evengoed te vinden. Jij zult mijn kleine hart worden en jij bent het die mij ontbrak. Vrees niets. De vrouwen verbeelden zich altijd dat men haar misbruiken wil. Aldus sprak hij, en in zijn diepste binnenste dacht hij: Het is zoo heerlijk een vrouw aan zijn zijde te hebben! Zij kwam tamelijk dikwijls. In 't eerst durfde zij niet en klopte op de deur met 164 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ingehouden bewegingen, een licht gekrabbel van mierenpootjes. — Ik ben je eens komen opzoeken. Mijn weg leidde hierlangs; toen heb ik tot mezelf gezegd: Wacht, laten we eens naar Pierre gaan kijken. Dit geschiedde eerst vóór den maaltijd en omdat de honger den wolf uit de bosschen drijft. In 't eethuis had zij verontschuldigingen: ,,'k Vraag je wel excuus; ik bedien me van 't zout vóór jou". Er is veel bedeesdheid in ons gemoed, en zoo men al een meisje van de vlakte is met dansend hart, zoo is men niettemin een vrouw onder de mannen met zachtheden in zich en aarzelingen. Wat later zeide zij: — Ik ben gekomen om eens naar je te kijken en ik weet dat je dit niet vervelend zult vinden. Zij kwam tamelijk dikwijls. Zij kwam op de dagen dat zij treurig was, dragend in haar rokken" de restjes mee van een braspartij en de brutaliteiten der souteneurs. Zij BUBU-VAN-MONTPARNASSE 165 kwam op de dagen dat zij ziek was, hare kwellingen al maar wentelend in haar hoofd als een durende wanhoop. Zij kwam op de dagen dat zij moê was, de ledematen doof, de lendenen gebroken. Zij kwam nimmer wanneer zij vroolijk was, wijl er dan de straten zijn waar men dol zich gaan laat, de souteneurs die er de vreugde dikker opleggen, en het hoerengeld dat men smijt op alle toonbanken. Zij kwam vooral op de betaaldagen met haar beroep en de noodzaak haar brood te verdienen. — En hoe gaat het met je? — Kijk maar! Zij toonde hem haar tong en haar verhemelte, die vol wonden waren; die heele avonden lang den voorbijgangers hun kussen gaven en hun speeksel in de monden lieten glijden als een geneugt. Zij had pijn in haar keel en haar stem kraste als schuurde ze langs iets heen dat daar zat vastgeplakt. Zij had ook pijnen in de beenderen van haar lichaam, die uit haar diepste zelf te komen schenen als uit een vergaarbak 166 BUBU-VAN-MONTPARNASSE van pijn. Voor 't overige wilde ze geen kwikpillen innemen, omdat zij van hooren zeggen had dat kwik de kwaal naar buiten drijft. Zij kwam op zekere avonden dat zij niet gegeten had sedert den vorigen dag. Men kon haar dit niet aanzien: 't is een ongeluk dat er uitziet als al het andere op de wereld. Zij hield zich eerst goed, uit een soort van trots; in het eethuis at zij niet meer dan anders: ,,Ik mag hem in elk geval niet op kosten jagen"; maar na den maaltijd, het lichaam gevuld en 't hoofd in een na-tafelstemming, was 't haar niet mogelijk zich in te houden: „Weet je, van wat ik vanmiddag gegeten heb, daar heb ik geen pijn in m'n buik van kunnen krijgen". Pierre zeide: — Mijn lieve vriendin, je doet me verdriet. Je weet wel, dat ik op de wereld ben, naast je. Kom dan, kom dan ook. Waarlijk, het is heerlijk aan arme vrouwen wèl te doen. Men noemt dat: de nooden der lijdende menschheid lenigen. Wanneer je niets te eten hebt, denk dan aan mij. Je hoeft me BUBU-VAN-MONTPARNASSE 167 niets te zeggen, je komt eenvoudig, en ik zal weten te verstaan. Zij antwoordde zacht: — 't Doet er niets toe. Ik ben vanmiddag om drie uur opgestaan en zoo heb ik den honger heelemaal niet gevoeld. 't Was op een avond in December. Een barre December die door de straten joeg met ijs en wind, als een meester, over onze menschelijke gevoelens heen, dóórdrong tot ons merg en zich daar nestelde, sterker dan alle geluk en dan alle verdrietelijkheden. Een Parijsche December, wanneer de publieke vrouwen haar schouders naar binnen trekken, hun lichaamsoppervlak verkleinen en dobberen op den wind met de vlammetjes der lantarens. Pierre werkte in zijn kamer. De kachel ronkte spinnend als een trouwe oude kat, die schijnt te zeggen: Blijf thuis, waarde meester, omdat ik er ben. Pierre dacht: — 't Is een schandelijke ziekte, die stralend gedijt zooals het kwaad zijn stralen uitzendt. Hij dacht voorts: 168 BUBU-VAN-MONTPARNASSE — Nieuwjaar is in aantocht. De nieuwjaarsdagen zijn wel veranderd. Ik zal acht dagen verlof aan mijn bureauchet vragen om naar mijn geboorteplaats te gaan. Moeder zal zeggen: „daar is mijn Parijzenaarl" De oude vrouwen zullen zeggen: „Nu durven wij je niet meer met jij en jou aan te spreken". Mijn beide zusters zullen er zijn en mijn nichtje. Alle avonden zal ik daar zijn, in die weldoende warmte van de provincie, die onze harten binnenkomt en onze denkbeelden koestert als jonge kiekentjes. Dit is het eerste jaar dat ik de syphilis heb. Ik zal iedereen omhelzen en ik zal uit verschillende glazen drinken. Zij zullen tot Juliette zeggen: „Vooruit jij gulzigaard, drink maar een beetje uit 't glas van je oom". Ik zal ze heel dicht bij de haren kussen, waar de lippen zich minder vastdrukken. Maar verder zal ik niet weten wat te zeggen over mijn glas. Moeder zou zeggen: „Daarvoor moest hij wel heel naar Parijs gaan, om zijn smerige ziektes op te doen". Mijn vader zou zeggen: „Da's een mooi gezelschap voor zijn zusters". En al BUBU-VAN-MONTPARNASSE 169 degenen die in Parijs geen betrekking hebben zouden wel tevreden zijn. Hij dacht ook: — 't Is noodig dat ik toegelaten word tot mijn examen voor opzichter over Bruggen en Wegen. Men zou zich dadelijk gaan inbeelden, dat ik niet meer van werken houd. En ik werk onder 't slikken van kwik en ik weet niet wanneer de tijd der tertiaire verschijnselen zal komen, als mij het leven gelaten wordt. Temidden van dit alles klopte iemand aan de deur. Pierre stond op en vergat reeds zijn verdrietelijkheden, wijl 't Berthe was en wijl een vrouw altijd datgene is wat wij van noode hebben, 't Was Berthe. Zoo als zij binnen kwam, kwam de winter binnen in hare rokken die koud aanvoelden. Zij sprak: — Ik ben het; 't is hier goed bij je. Dan: O! hoor toch eens, je weet nog niet: mijn zuster Blanche is in 't Sint-Lazarusgasthuis ! Er was een rijwielbaan. Blanche, met haar hardnekkig aanwensel altijd te doen wat in 170 BUBU-VAN-MONTPARNASSE haar hoofd opkwam, voerde boven op die wielen wilde dansen uit, waarbij ze haar kuiten toonde en al 't andere. Men had haar vaak gezegd: Doe dat toch niet, je zult zien dat ze je op den een of anderen dag moeten oprapen. Daar was 't nu zoover; wat had ik voorspeld! In 't dépot werd zij onderzocht; ze bleek niet gezond en men had haar naar 't Sint-Lazarus gezonden om te zorgen dat ze in orde kwam. Berthe voegde er aan toe: — En nu ben ik het, die de kamer betalen moet. Zij zette zich en zeide niets meer. Zij schoof heel dicht bij de kachel, zóó dicht dat men aan gevoelloosheid ' of aan krankzinnigheid geloofd zou hebben, en, de beide handen over de knie gekruist, bleef zij zitten, 't hoofd omlaag. Onder heur haarbanden leek zij een arm in elkaar gezakt vrouwtje, de een of andere arme, kleine, moede gedaante die te niet gaat en voorover zinkt. Zij hijgde nog: — En dan, neen, neen. 't Duurt werkelijk al te lang. Dat deed veel pijn, haar aldus te zien. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 171 Men begreep er niet al de oorzaken van omdat de oorzaken overstelpend vele zijn en op onze hoofden hare honderdduizend ijzeren vuisten hangen waarvan 't gewicht zich vereenigt en samen weegt met de dagen, met de smarten, met de ontvangen slagen, met het gepleegde kwaad, met den troebelen genoot onzer nachten. Er komt een avond waarop de man weent, waarop de vrouw is leeg geput. Zij was zich eindelijk komen neergooien bij dezen jongen, door een instinct dat zij ging sterven, en dat zij sterven moest op de beste plaats. En zoo was zij hier, liggend in haar stoel, een neergeveld dier dat een laatsten levenszucht in zijn flanken voelt; dat er voor altijd van ontledigd wordt en nog ziet naar zijn hol vóór er zijn overblijfselen achter te laten. Zij zeide toen: — Laat mij hier slapen. Ik kan niet heengaan. Ik vraag het je, omdat ik je veel last ga veroorzaken. Een publieke vrouw zeide dit, voor wie de 172 BUBU-VAN-MONTPARNASSE nachten kostbaar zijn als een beroep; die ze schat op 10 francs, en voor wie de verloren nachten dagen beteekenen zonder brood. Zij vraagt een gunst, zij, die den prijs van toegestane gunsten kent; die ook weet dat voor een menschelijk lichaam betaald wordt en dat men geld ontvangt van hen wien men soelaas schenkt. Hij legde zich aan hare zijde. Hij nam haar in zijn armen daar zij van 't hoofd tot de voeten koud was als een ijsstorm, als een veld vol hagelsteenen waarop de oogsten gebroken zijn. Hij legde haar tegen zijn hart en hield haar. wel langen tijd warm met brandende bewijzen van genegenheid, een teere klacht van medelijden, die tot haar uitging als een vlam. Hij zeide niets, hij dacht niet aan de vrouw, hij omgaf zichzelf met deze droefenis en hij had een groot verlangen het uit te roepen : — Arme kleine heilige, arme kleine heilige I HOOFDSTUK IX Dan, December en Nieuwjaar — 't ging alles voorbij ; maar sedert het vertrek van Blanche ging de tijd moeizaam voort alsof ook daarin geen beweegkracht meer zat. Een middag, om vier uur, kwam Berthe op den boulevard Sébastopol langs de kerk Saint-Leu. Dit is een kerk van gehouwen steen, grijs en hoekig als alles in de buurt der Hallen, waar de huizen aan de vischmarkt herinneren en het breede muilwerk der koopvrouwen. Deze laatste dagen was er in Berthe een innerlijk beven, als een ademtocht, een spelende werking der organen, van het middenrif tot het hart, waarvan ze de beteekenis nog niet giste. Er kwamen soms grappige gedachten in haar op 174 BUBU-VAN-MONTPARNASSE die begonnen en zich niet voltooiden, maar die nochtans een zachtheid en een nasmaak in haar achterlieten. Toen zij de kerk SaintLeu voorbijkwam streek die ademtocht door haar heen en vervulde haar geheel. Zij gaf er zich aan over en glimlachte, en sprak tot zichzelf i Laten we naar binnen gaan! Zij ging tweemaal de kerk rond, en zij was verwonderd. Dan zette zij zich op een stoel en wist gedurende een oogenblik niet wat te zeggen : — Mijn God, ik ben maar een slet. Vanavond heb ik de kerk Saint-Leu willen binnengaan zonder te weten waarom. En omdat ik in uw kerk ben, mijn God, daarom denk ik aan u. Gij ziet ons in 't geheel niet aan, want wij doen alles wat gij verboden hebt. Maurice zei altijd: Er is er geen, maar ik spreek het voor u uit: Er bestaat een Lieve Heer. Het schijnt mij toe dat ik den boulevard Sébastopol sinds lang verlaten heb. Omdat ik ziek was op den dag van de eerste communie, heb ik mijn eerste communie veertien. dagen later gedaan. Wij waren twee kleintjes BUBU-VAN-MONTPARNASSE 175 in 't wit, van dezelfde school: de zuster nam een vigilante en begeleidde ons voor onze eerste communie naar de Notre-Dame. Wij waren heel gelukkig in een vigilante te gaan. En dan was i k1 het van wie mijn moeder het meeste hield. Zij zeide tot .me: „Kom Berthe, dan zal ik je krulletjes zetten en je haar netjes opmaken". Ik ben naar de leering gegaan en ik houd nog veel van de maand van Maria. Mijn moeder was heel goed; ze was niet als de andere vrouwen en zij was een Italiaansche. Den dag waarop zij gestorven is, lag ik in 't hospitaal. Mijn beide zusters zijn mij komen opzoeken: Marthé zag heel bleek, maar Blanche krabde zich 't hoofd en zag er niet uit, of ze er zich veel van aantrok. Op 't oogenblik zelf heeft dat me niet zooveel verdriet gedaan als ik zou gedacht hebben. Mijn God, ik denk aan mijn moeder. Ik zou zoo gelukkig zijn als ik haar terug mocht zien, maar ik vraag mij af, of hetgeen ik u daar zeg geen malligheden zijn. Ik zal tot u bidden, God, omdat het gebed mij goed zal doen. Als mijn kennissen wisten dat 176 BUBU-VAN-MONTPARNASSE ik bid, zouden ze mij belachelijk vinden, en toch zal ik tot u bidden. Ik ben maar een slet, maar ik ben nog niet slecht. Gij zult op mij neerzien en gij zult zeggen: Kijk, dat is de kleine Berthe Méténier die haar gebed doet. Zij ging op de knieën liggen en zeide 'tOnze Vader op en 'tWees gegroet Maria, maar ze slaagde er niet in zich het Ik geloof in God te binnen te brengen. Een beetje later zette zij zich neer en bleel daar in haar hoekje zitten, heel alleen en ingetogen, als een klein kind dat het goede voorbeeld geven wil. Zij verliet de kerk en ging rechtstreeks naar Pierre Hardy. Zij vertelde hem: — Je weet niet wat ik vanavond gedaan heb? Ik kwam voorbij de kerk Saint-Leu. Ik ben naar binnen gegaan en ik heb onzen Lieven Heer gebeden voor mijn moeder. Op den bodem van zijn hart was een overblijfsel zijner catholieke opvoeding. — Omdat je dat gedaan hebt, m'n kleine Berthe, daarom zal veel je vergeven worden. Maar toen gaf hij er zich rekenschap BUBU-VAN-MONTPARNASSE 177 van, dat deze woordèfi niets beteekenden. Na 't eten, terwijl zij in 't koffiehuis zaten, kwam 't in haar op: — Ach wat, 'k ben mal me zelf te kwenen. Dan, zich meester makend van de karaf met drank, goot zij er den inhoud van in haar kop, met een beslist gebaar en een pk)tseling hoofdknikken. Waarlijk, koddige ideeën zett'en haar aan, dwarrelden alle tezamen; men zag ze in haat oogen voorbijtrekken! Ze begon te lachen : Ja, soms neemt me dat zoo te pakken. Zij dronk den sterken drank of 't niets was, en dat was haar niet voldoende. Zij zeide: „Vooruit met de muziek!" ett schonk zich opnieuw in. De buitensporigheid kwam in haar op om, eenmaal den elleboog van tafel gelicht, hem telkens opnieuw op te lichten, een ware buitensporigheid van elleboog en hooid, waarbij drinken een vreugd Was en de vreugd verveelvuldigde. Zij goot er opnieuw bovenop, met het gebaar van een besproeier, wat haar in gang bracht, wat 178 BUBU-VAN-MONTPARNASSE haar deed groeien en in haar levenssappen een ongekende kracht mengde. Zij goot dat alles uit en men zou gezegd hebben dat zij er iets onder wilde bedelven. Aan den hoek van de straat stond een heel kleine jongen. Berthe, voor drie kwart aan den dans, balanceerde als een koorddanser. Zij zwaaide haar been over zijn hoofd heen, zeggende: Hoepsa! Het jongetje begon te lachen; Berthe bukte zich om hem te kussen en zei: Wat is hij aardig! Voor een oogenblik was de heele wereld aardig. Ze vervulde alle dingen met leven, bracht er een bezieling in als haar eigene, en wel gaarne had zij ze meegesleurd in haar werveling. Mijn lief, daar gaan de troepen De straat door met de trom Rompöm Plompóm! Plompöm, zong zij, en wierp zich in het open deurgat van een koffiehuis: — En 't kan me niks verdommen, en 't kan me niks verdommen, 't Heeft nu lang genoeg geduurd. De heele pan verveelt me. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 179 Je spuugt in de lucht en je krijgt 't op je neus terug, 'k Heb nou maling aan alles en da's wel zoo goed. Er zijn er die me zeggen: jij boft met je gelukkigen aard; jij lacht altijd maar. 'k Heb maling aan ze! Nó wil ik me amuzeeren. 't Is waar, ik had 't vanavond op mijn zenuwen en ik vraag me af: waartoe heeft 't gediend. Met je overstuur te maken krijg je geen geld in je zakken. Hé! kijk eens naar den kop van dien oude! Als-i zijn bock drinkt kwijlt hij er van. Hij heeft zeker ongedierte in zijn baard, 'tls anders goeie, met zulke ouden. Je zegt tegen ze: Geef me 40 stuivers meer, dan krijg je 'n zoen. Wat zal Maurice daarginds te drinken krijgen ? Sedert acht dagen wacht hij tijding van me! Ik had er genoeg van. 't Is grappig zooals je op een afstand de gebreken van de menschen ziet. Stel je voor dat zijn kameraad me onlangs zei: 't Is niet goed wat je doet. Waar bemoeit die zich mee? Maar Pierre, die er strak rechtop bij zat, opende den mond en zij zweeg al. Andere dingen waren er in de lucht. 180 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Neen, hij die je man is, is een mensch, en alle vleesch, het vleesch dat lijdt en de ziel die 't moeilijk heeft, moet aan ons hart dierbaarder zijn dan alle verlangens en dan alle haat en zich daar vastzetten als een uitgestooten kreet die in ons zal blijven schreeuwen tot wij dien man onze liefde brengen. Ik weet dat een man .je kwaad heeft gedaan, maar ik weet bovenal dat die man gekastijd is en dat die man alleen is. Indien uw droefheid groot is, zoo doe daartoe, opdat uwe droefheid ook schoon zij; buig het hoofd als een goede engel onder de Gerechtigheid Gods; doch richt het hoofd dan op en glimlach tot uw broeder Satan. Hij heeft u 't licht gebracht toen gij zeventien jaar waart, in den morgen heeft hij zich bij u neergezet en, uwe handen nemende, gesproken: „Zuster van mijn ziel, begrijpt ge mijn liefde?" Berthe en Maurice, toen de dagen u samenstrengelden is er een wonder gebeurd van den Heiligen Geest, die u thans verbonden houdt en voor immer in uwe heugenis prenten moet het oogenblik van het doorleefd Geluk. Nu — is BUBU-VAN-MONTPARNASSE 181 de man verjaagd. Ik zeg u: ge moet dien man vergeten daar hij over uw hoofd de verschrikkingen uitstortte van zijn man-zijn; maar ik kniel aan uwe voeten en ik bid u, om, zoo hij wonden dragen mocht, er het bloed van te stelpen. Zeg hem: Ik denk aan u, die in 't diepst zijt van de hel en ik zend u mijn adem toe als een verkoeling tegen de vlammen. En aangezien er een dag is van verrijzenis, aangezien de kwellingen niet eeuwigdurend zijn, zult gij op dien dag het hoofd verheffen en gij zult antwoorden: Ik was een zuster van barmhartigheid die wonden verbond. Ik ben een vrouw, die gij gewond hebt en die leven wil. Zoo gij genezen zijt — ik ben een vrouw die leven wil, die wil genezen en die u niet meer kent. Niet aldus is 't, dat Pierre sprak, noch aldus dat Berthe naar hem luisterde; maar deze woorden beheerschten de lucht om hunne aangezichten en zweefden over hen als de opperste bezieling hunner menschelijke woorden. Zij vroeg om schrijfgereedschap, en in hefr geen zij schreef was nog de uitgelaten dwaas- 182 BUBU-VAN-MONTPARNASSE heid van de deern en van de vrouw die bedriegt. Zij noemde hem „mijn lieve mannie"; zeide: „Ik huil terwijl ik je deze woorden schrijf" en lachte omdat zij dit neerschreef. Aanhalerig deed zij naar de wijze van Parijs, waar men zijn glimlach uitzendt bij de straatontmoetingen, en waar alles zich voltrekt met een fransche ironie. Zij begon nogmaals te drinken: glazen heel sterken mare, dien zij in één korte teug verzwolg en dien zij met een onschuldig naampje noemde: een kleintje mare. Zij volgden elkaar op, in een rijtje, als spelende kinderen, zij nam ze en goot ze in haar diepste binnenste, in een drift om alles wat daar nog kon zijn achtergebleven te smoren. Toen zij dronken was, ging die dronkenschap geheel door haar heen, volgde haar zenuwen en doorgoot ze met een uitgelatenheid die haar deed schudden en krijschte als een saamgedrukte veer. De wereld was grappig, de lucifersstandaardjes op de tafels, de gaspitten, de bezoekers en de banken keken haar aan met gezichten die ze niet van hen kende BUBU-VAN-MONTPARNASSE 183 en die haar al lachende deden gebaren met grove hikken. Zij vertrokken eindelijk. De straat zag zwart van dooi, de sterren boorden gaatjes in den nacht en vielen uit den hemel als hagelkorrels, de straatgeluiden roffelden een heele Godsdonder door de lucht; Berthe rillend in de nuchterheid van haar dronkenschap zeide: — Ik weet niet wat er met me gebeurt en nooit ben ik zoo treurig geweest als vanavond. Hij nam haar mee naar zijn kamer, en zoodra zij binnen traden kwam de ontspanning. De waardin van het huis wachtte hen. — Juffrouw, uw broer is hier geweest om u op te zoeken. Hier is een briefje, dat hij heeft achtergelaten. Zij las dit briefje en begreep al hare voorgevoelens : Haar vader was zoo juist gestorven. Jean Méténier stierf in het gasthuis, negen en veertig jaar oud. Hij was op een avond 184 BUBU-VAN-MONTPARNA§S£ naar bed gegaan, zwaar als een steen, en gedurende vier dagen kromde hij zich van wege zijn loodkoliek. Dan kneep hij zijn vuisten samen, strekte zich uit op den rug en voelde zijn zeven kinderen op zijn hersenen wegen: Marthe met twee deugnieten, Berthe met Bubu, Blanche en Saint-Lazare met al de smeerlapperij, Gujstave vastgekleefd aan de Lange Marie met haar herhaaldelijk straatslijpen, de drie kleine jongens die zooveel brood aten en die nu achterbleven met hun open musschensnavels, — en stierf, de tanden opeen geklemd, en met vooruitgestoken kaak. Gedurende die dagen was 't, dat Berthe zich heel ongelukkig voelde. Wij hoopten de onzen terug te zien en hun te kunnen zeggen: „Ik heb gedwaald, maar met dat al hield ik toch van jullie. Ik kom terug en nu zal het gezin compleet zijn". Hij was dood en Berthe herinnerde zich vóór alles een gebeurtenis, haar door Gustave verteld. Op een dag had haar vader Blanche in de rue de la Guaité BUBU-VAN-MONTPARNASSE 185 verrast, aan den arm van een souteneur. Hij kwam thuis, zette de ellebogen op tafel en zei: „Ik had drie dochters; 't heeft wel zoo moeten zijn dat ze drie sletten zouden worden". En zijn dikke mannentranen vielen in zijn baard. Hij was dood en dat was iets onherstelbaars en iets onverwachts. Zij had veel van hare dochterlijke gevoelens verloren, maar, toen zij dat ernstig en zuiver bijgetrokken gezicht der dooden had aanschouwd, was zij er door gestriemd als door een eeuwig verwijt. Zij was bang, zooals men 's nachts bang is onder booze nachtmerries en onder wroegingen, wanneer, na de misdaad, het duister dicht is en drukt, als een tuchtiging. Zij voelde zich beschaamd vanwege haar verleden, zag het opeens terug in een enkelen verblindenden flits en dacht: lk ben de laatste van de laatsten. En toen voelde zij behoefte aan een rouwkleed. Dien nacht nam zij een voorwendsel te baat om de anderen te vejdaten en ging er op uit om zich haar rouwkleed te 186 BUBU-VAN-MONTPARNASSE verdienen. Zij deed als gewoonlijk den boulevard Sébastopol. Zij liep drie uren lang, haar voeten op de steenen, in de vreeslijke atmosfeer van een doodsnacht, en ten laatste scheen 't haar, als sleepte zij dat lijk door de straat voort. Zij deed twee mannen af. De eerste gal haar 10 francs en, toen zij zich op het bed had neergelegd, smaakte Berthe, het werktuigelijk en lijdelijk straatdeerntje, genot door de mannelijke aanraking en ondervond zij liefdeslust. De tweede gaf haar 100 stuivers en dong af. Nooit kon zij dien man vergeten. Hij had een rossen baard; zij had lust hem te bijten en hem te zeggen: Maar voel dan toch dat 't gemeen is je zoo bovenop mij heen en weer te wentelen, den dag waarop ik mijn vader verloren heb! Deze nacht was haar redding. Wanneer de schaamte zóó groot is dat men haar niet meer dragen kan, dan laat men af, men bloost nog, maar richt zijn blik naar elders; men vliedt ver van de schande en kan niet anders. Den smaak van dit alles had zij in den mond gedurende de zoo lange dagen dat haar vader BUBU-VAN-MONTPARNASSE 187 gestorven was, een smaak van steen en asch, van den boulevard Sébastopol en van 't gasthuis waar men aan zijn einde komt. En haar heele beroep was er vol van, al hare dagen van ziekte en smaad, en de hotelkamers waar men zich op een bed legt, zonder bewustheid en zonder gedachte, als een dier. Zij zag de onnoembare zaken terug: de waschbekkens en de rondslingerende voorwerpen en haar slappe, uitgeputte lendenen in de veile nachten. Zij herinnerde zich alles: het loopen over de boulevards, de alcohol in de koffiehuizen, de kussen zonder smaak of heerlijkheid; mengde het alles door elkaar, smolt het samen tot een enkele massa, en in hare herinnering waren al deze nachten de nacht waarin men zijn vader begraven moest. Er had een samenkomst plaats van familieleden. De grootmoeder, als een oude booze fee, zag haar aan met haar scherpe oogen. Zij zeide: „Stuk vullis dat je bent!" Berthe antwoordde: „Zeg, weet ik wat jij heb uitgehaald toen je jong was". Haar broer sprak: „Jij moet in elk geval je mond houden". 188 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Men had een schikking gemaakt ten opzichte van de drie kleine jongens: Marthe zou den tweede nemen; Gustave de beide anderen. Men had er in haar tegenwoordigheid over beschikt, zonder haar te raadplegen, zonder haar aan 't woord te laten, als behoorde zij niet tot de familie. Toen zij voorstelde hun af en toe te helpen, had Gustave met een gebaar gezegd: Help maar eerst je zelf. Zij verdorde onder dat alles, in den onbeschrijflijken angst der uitgebannenen en in een ontzetting die haar licht deed trillen. Zij voelde geen fatsoenlijke vrouw te zijn, en, temidden van al de haren, om een doode vereenigd, begreep zij dat het mooi is fatsoenlijk te zijn. In dat zelfde gevoel gingen hare gedachten naar de souteneurs en de ontucht. De onafgebroken opeenvolging van schande en smartelijkheden bracht haar tot een punt van de donkerste ellende, een groot hol gat waaruit de bittere wateren haar borst binnen spoelden. In haar onbestuurden geest vormde zich het leven tot een beeld: zij zag voor hare oogen twee zwakke schouders en BUBU-VAN-MONTPARNASSE 189 daarop kwamen zware slagen neer. Zij beklaagde zich zelve met woorden die men tot kinderen spreekt: Arm klein Bertheke! Dan zag zij groote gevoelens rijzen in den dag, als een opgaande zon. Het overstraalde haar, Magdalena, en als zij zich oprichtte om haar nat gezicht af te wisschen, scheen 't haar toe, dat haar hart doorlicht werd van den prillen glans. Zij zag een achtergrond van liefde achter de dingen, een groote goedheid die zweefde en wier heel zacht bewogene vleugelen haar voorhoofd omkiepten. Zij zag dit zonder zich ten volle rekenschap te geven, maar hare ziel was frisch als wanneer men vruchten gegeten heeft. Engelen zongen: Halleluja! In de wereld hing een geur als in de maand van Maria. Wanneer zij aan Pierre dacht, dan dacht zij aan hare ouders, aan hare kunstbloemen en aan de schoone zekerheid te leven in dagen van gelijkmatigheid en vrede. Hoe verlangde zij er naar, neder te zitten en den tijd te zien vervloeien, zonder zich te bewegen en met een hoofd vol vaste 190 BUBU-VAN-MONTPARNASSE heldere gedachten, die stroomen zouden met den tijd! Hoe 't zij, indien mij iemand dit een week geleden voorzegd had, ik zou hem niet geloofd hebben, daar het ongeluk mij te lang achtervolgt. Ik zou hebben gezegd: Jij praatjesmaker! Als men eenmaal is waar ik ben, dan weet men wel, dat het is voor altijd. En dan is het niet mogelijk anders te handelen. Zij dacht er reeds over om Zondag naar buiten te gaan en er bloemen mee vandaan te brengen. Wanneer men nagenoeg genezen uit het gasthuis komt, dan noemt men dat „gewasschen zijn". Zij voelde zich gewasschen! Zij dacht: Voorzeker, ik zal minder geld verdienen, en dat zal lastig zijn, aangezien het geld het geluk maakt. Ik zal geen dagen meer hebben van 10 francs als in mijn Sébastopol-tijd, maar als ik er aan terugdenk geelt de Sébasto mij hartzeer. Dat is zonder twijfel wijl ik niet zoo sterk ben als mijn zuster Blanche. Bovendien, het heelt mij geen profijt bezorgd. Ik weet niet wat iemand bezielt als hij dat beroep uitoefent. Men heeft wel gelijk met te zeggen, dat het op BUBU-VAN-MONTPARNASSE 191 slechte wijze verkregen goed nooit gedijt. Het schijnt mij toe dat ik, in de bloemen werkende, het middel zou hebben om rustig te zijn. Ik zou den geheelen dag bezig zijn en op die wijze zou ik geen verlangen hebben zooveel geld uit te geven. En dan, als men oppassend is, dan voelt men zich altijd beloond. Ik zal wel iemand vinden die zich mijn lot aantrekt en mij zal willen helpen. Waarlijk, ik geloof dat ik degelijk zal zijn. Ik geef er niet om een huishouding op te zetten, aangezien alle mannen hun tegen hebben. Zij ging de aanplakbiljetten in de rue Réaumur raadplegen en vond dadelijk werk. Alles voltrok zich als in de boeken waar men de zon de herstellenden koesteren ziet. De winter scheen in de lente overgegaan en de hemel spande zijn blauwheden uit, die trilden in de zon, zich spreidden boven de daken en gedachten opwekten aan jeugdige gelieven. In de straat liepen de voorbijgangers aan den zonnekant. Zij was irisch en levendig en goed, van een goedheid zoo groot dat men gemeend zou hebben: al het mooie weer f 192 BUBU-VAN-MONTPARNASSE kwam uit haar hart. Zij arbeidde in een donkere werkplaats, waar oude winter-resten in de hoeken schimmelden, en de bitse patrones en al de gansjes met hare onbenulligheid van aankomende liefdevrouwtje» schenen haar onaangename dingen toe zooals zij ze kende van vroeger, uit haar bakvisch* tijd. Dat kwam omdat zij er niet meer aan gewoon was, maar binnen een week zou ze daar weer in passen. 's Avonds, als ze van haar atelier kwam, ging zij Pierre opzoeken. Zij vertelde hem het groote nieuws: je begrijpt, ik had er genoeg van. Kijk hier, wat ik doen zal: ik zal een kleine kamer huren van 5 francs per week, niet meer. Ik zal in deze wijk gaan wonen. Je zult wel zien, oude jongen. Den een of anderen dag zal het op een huwelijk uitloopen. lederen avond, als je wilt, zullen wij door de Rue de Rivoli wandelen, waarna elk naar zijn eigen huis teruggaat. Nu en dan ga ik met je mee naar je kamer, maar niet iederen dag, want ik mag me niet te veel BUBU-VAN-MONTPARNASSE 193 vermoeien. Maar vóór alles is 't noodig dat je mij gastvrijheid verleent tot ik mijn eerste weekloon gebeurd heb. Je zult me meenemen naar een eethuis; voor 't overige kost ik je niet veel. We zullen wel pret samen hebben. Wij zullen ons huishouden feestelijk inwijden. Ik zal een kip koopen, die ik ergens laat braden, en met groenten erbij zullen wij een lekker dinertje hebben. Ik zal me een filtreertoestelaanschaffen om koffie te zetten. Je zult zien, ouwe jongen, 't zal me een reuzefijn potje worden. En Pierre dacht: — Ik heb nooit een vrouw gehad. Ik heb met mijn hoofd naar den grond loopen herhalen: ik heb geen vrouw. Er is in het ongeluk een ononderbroken voortzetting, die ons 't geloof opdringt dat het kwaad is te leven. Dat is geleden. Ik voel nu, dat al wat mij ontbrak gaat komen en dat de wereld goed is ingericht. Maar zijn evenwicht vindt men niet op stel en sprong. Ik vraag mij af, wat ik dan gedaan heb, waaraan ik 't dan verdiend heb, dat mij een zoo groot geluk beschoren wordt? 13 HOOFDSTUK X Zoo sliepen Pierre en Berthe, rug aan rug, om drie uur 's morgens, in die nachten waar de Lielde doorheen is gegaan. Hij voelde haar naast zich als de rustige ademhaling van een vreedzaam leven, als de zekerheid van een geluk, dat ons zelfs niet meer in beroering brengt. Zij was ingeslapen wijl zij moede was en deze moeheid deed denken aan de moeheid van een klein kind. 's Nachts is het, dat de tegenwoordigheid eener vrouw als een zegening op onze hoofden is, dat zij schooner is en ons inniger nabij dan overdag. Ach! Zoo te slapen als ' t geluk ons wiegt en rondom onze droomen als een fijn lijnwaad spreidt, door vrome handen geweven. De vrouw is maagd en gelijkt onze beschermengel* 196 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Toen ze alle drie op den overloop waren gekomen, drukte Bubu zijn oor tegen de deur, hoorde niets behalve dat 't scheen of hij zijn aderen hoorde kloppen. De Groote Jules gaf in 't donker Adèle een duwtje: — Ga jij er in. Zij gal haar drie klopjes, dan, met haar hooge fluitstemmetje: — Is Berthe daar binnen? Men hoorde iets; dan ging de deur open en het licht werd aangestoken. Adèle trad binnen en zeide: ,Je haalt me daar mooie stukjes uit!" Dan volgde Bubu, stil, den hoed van 't hoold nemende, dan de Groote Jules, kaarsrecht, met zijn pet op, en die de deur sloot. Ze werden niet verwacht. Bubu, kort en breed, deed twee fiksche stappen, als een verhuizer: — Mijnheer, ik betreur 't dat de omstandigheden mij nopen u lastig te vallen. Wanneer men vier jaar met een vrouw heeft samen gewoond, dan zult u begrijpen wat daar aan vast zit. Ik vervul een zending. BUBU-VAN-MONTPARNASSE 197 Zij zett'en zich beiden overeind in het bed, in hun hemd en met hun bloote schouders, bij de wapperende kaars, en staarden 'taan met hun brandende blikken, die maar al te veel zagen. Zij voelde een slag en in dien slag al de slagen tezamen die zij ontvangen had. Bubu zeide: — Sta op madame. Zij richtte zich in 't bed overeind, het voorhoofd saamgenepen, hare zinnen verstijfd, in een zwakheid die niet meer wist wat te zeggen. Hij herhaalde: — Sta op. Toen zij aan 't bevel niet voldeed, begreep Bubu, dat, als men 't recht aan zijn kant heeft, men ook den sterken arm moet hebben. Hij trad naar voren: — Pardon, mijnheer! En hij diende haar rijkelijk oorvijgen toe om haar tot haar plicht terug te brengen. Pierre begon: — Maar meneer, als u rechten hebt... De Groote Jules sneed zijn woorden af: — Ja, wij hebben rechten. 198 BUBUtVAN-MONTPARNASSE En tot Berthe, die was opgestaan, zei hij: — U boft, madame, met een man te hebben die van u houdt. Dan sprak hij: — Kijk eens, we zijn hier gekomen als kameraden. Wij hebben u geen last willen veroorzaken. Ik heb aan den huisknecht gevraagd: Waar is de kamer van Hardy? We zijn vrienden die hem komen wekken. En Bubu gaf als bescheid i — Ik verzoek u mij wel te verontschuldigen mijnheer, dat ik mij op dit uur van den nacht bij u aandien. Voor 't overige zal ik terugkomen om u een bezoek te brengen en beter mijn verontschuldigingen te maken, want ik zou niet willen dat u mij onder dit ongunstige licht leerde kennen. En zie, toen kreeg Adèle het te kwaad; haar mooie poets gaf haar een schok en bracht haar aan 't schreien. Berthe had haar gezegd: „Ik ken een besten jongen, die heet zus en zoo..." En zij had de ander alles verteld! Bubu nam haar hand: BUBU VAN-MONTPARNASSE 199 — Ben je moe, kleintje? Pierre had likeur van oranjebloesem en toen Bubu daarvan in een glas wilde schenken, bedacht hij: — Ik mag dat glas wel omspoelen. Met madame moet men voorzorgsmaatregelen nemen; madame heeft de venusziekte; madame heelt vlekken in den mond. Berthe kleedde zich aan en hare kleêren overgleden haar als een nachtelijk zwijgen, wanneer een schimmig spooksel zich starende rekt. Zij trok haar kousen aan, waarvan de hielen gaten toonden, haar kousebanden, en het scheen haar of zij ter zelfder tijd iets van een eindelooze treurigheid aan haar lichaam hing. Dan trok zij haar onderrok aan en zeide: — Wist ik dat je er uit was? Bubu antwoordde: — 't Is goed, madame. Wanneer men in zijn man belang stelt zooals u gedaan heeft, dan is 't wel verwonderlijk dat men dat niet weet. Och zoo! u wist niet dat ik ontslagen was! Er bestaat zoo iets wat men „voorwaardelijk" 200 BUBU-VAN-MONTPARNASSE noemt; daarop is u niet verdacht geweest. Zij was wel armelijk gekleed voor de winterkou dier dagen, en toen zij haar witte tricot had aangedaan, bleef haar niets meer over om aan te trekken dan haar rok en haar keurs. Zij kamde zich Zij nam haar donkere haren samen op haar schouder en kamde ze traag, wijl zij er wel den tijd toe had te zien hetgeen gebeuren ging. Bubu zeide: — Kijk aan, daar valt je nog wat te doen: je haren. Haast-je m'n schoone; we zijn op de kamer van mijnheer en wij willen geen misbruik maken van zijn geduld. Haar eerste gedachte was aan den dood. Hij nam haar dus als een ding dat bij zijn leven behoorde en dat men zoeken gaat bij hem die het in leen heeft genomen. Zij voelde een zaak te zijn, een arme Berthe, misvormd en ziek, wie 't noodig was in te slapen voor altijd om het te vergeten... En als ik hem niet wilde volgen zou hij me dooden... Zij dacht liever nog wat na aleer zij stierf en was den dood liever aan haar eigen wensch BUBU-VAN-MONTPARNASSE 201 alleen verschuldigd. Zij nam nu haar keurs en haar rok. De Groote Jules zeide: — U ziet, mijnheer, dat we ons als vrienden gedragen. Wij weten wie u is en dat madame u slechts gezegd heeft hetgeen zij gewild heelt. U staat mij toe dat ik een cigaret rol alvorens naar beneden te gaan, en dat ik u de hand druk. Bubu zeide: — Ik betreur, mijnheer, al dezen hinder dien ik u veroorzaakt heb. U is wel goed geweest madame te ontvangen zooals u gedaan heelt. Wilt u mij veroorloven eens spoedig te komen om u een glas te ofireeren. Ik druk u de hand, maar geloof me dat het een pijnlijke plicht is dien ik vervuld heb. Zij vertrokken. Op den overloop vraagde Bubu: — U heeft zich uw liefdenacht doen betalen, madame? Berthe kwam terug. — Ze willen dat je me geld geeft. — Hier zijn 100 stuivers. 202 BUBU-VAN-MONTPARNASSE Zij ging over in een wereld waarin de persoonlijke weldadigheid machteloos is, aangezien er de Helde is en het geld; aangezien zij die het kwaad verwekken onverbiddelijk zijn en aangezien er den publieken vrouwen van hare geboorte af het merk is ingedrukt als lijdelijken dieren die men voert naar de gemeenschappelijke wei. Dan — sloeg de deur beneden dicht. Pierre begreep al: — Ach! ik weet dat je nu huilen zult: Mijn God, mijn God! ik ben niet fortuinlijk. Je hebt geen moed genoeg om 't geluk te verdienen. Huil en crepeer! Zoo als ie alleen was zou je in je hemd en op bloote voeten naar omlaag hebben moeten loopen om te schreeuwen: Help menschen, help! Je zoudt op straat hebben moeten gaan en de voorbijgangers aanklampen met de woorden: Komt allen, haast u! Er is daarginds een vrouw, die vermoord wordt. EINDE CORRIGENDA Blz. 23 4e regel, blz. 35 7e regel, blz. 45 ie regel en blz. .54 6e regel staat „bijaldien". Moet zijn: „aangezien". Blz. 58 ie regel moeten de woorden „in de laagte" vervallen. Blz. 77 9e regel v. o. staat „uit gewoonte". Moet zijn: „gewoonlijk". ■