31 XXVI. VLAANDEREN, WOORDEN EN DADEN ■"Toen ik onlangs op een meeting was, kwam een jonge burger, een Flamingant, een lans breken voor het Vlaamsche volk. Hij zei maar eenige woorden. Hij kon niet meer zeggen. Maar in dat weinige legde hij gansch zijn ziel. „Vlaanderen kan geen dag, geen uur langer wachten op bevrijding", zegde hij. Het was een schandaal, dat eeuwen zal geboekt blijven, dat een gansch volk afgesloten blijft van alle hooger geestelijk leven", donderde hij in de zaal. En dan sloot hij met de gekende spreuk: „Vlaandrens diepvernederende oorden vragen daden maar geen woorden." Maar hij gaf niets dan woorden. En hij kon ook niets meer geven. En nu, in den verkiezingsstrijd, geeft hij weer niets dan woorden. En alle Flaminganten, die zich van het volk afzonderen, geven niets dan woorden. De daad kan niet komen van den enkeling, maar van de massa. Vlaanderen kan maar vrij gevochten worden' door de Vlaamsche massa. De arbeiders zijn de massa! Maar die massa werkt zoo hard, dat ze stinkt naar het zweet. Ze kreeg zoo weinig opvoeding, dat ze onbeleefd, soms wel wat ruw en brutaal is. De meeste Vlaamsche arbeiders zijn zoo luizig-arm, zoo aan hun lot overgelaten. En weinigen onder die burger-flaminganten durven afdalen tot hun armen stambroeder en hem opheffen uit den poel van ellende en onwetendheid, waarin hij bedolven ligt. Weinigen die de massa een reikende hand toestéken en ze mee opvoeren naar een hooger leven. 35 ook de schoolpoort ontsloten of zij" hollen de straat op en beginnen vol gretigheid hun geliefdkoosd winterspel. Kan er eentje op af? klinkt het tegen de voorbijgangers. Vóór deze geantwoord hebben, 'is de sneeuwbal reeds in hun richting geworpen. Bij gebrek aan voorbijgangers beginnen de jongens een sneeuwballengevecht in regel. Geschaard in twee hoopen, werpen zij zooveel ze maar kunnen. Bij eiken treffer gaat er een juichkreet van belang op. Dat duurt zoo, tot het hoog tijd wordt om te gaan middagmalen, om dan weer terug in tijds op school te zijn. Een jongen liep niet de sneeuw in, toen hij de school verliet. Hij wierp niet met ballen sneeuw. Hij deed niet mee met zijn makkers. Hinkend ging hij langs de huizen. Hij bibberde van kou, want hij was dun gekleed, zonder overjas. Zijn schoenzolen waren versleten en zijn voeten waren doornat, van 's morgens, toen hij door de sneeuw ter schole was gegaan. Hij zat den ganschen morgen met natte voeten. De kilte van het gure weder, het sneeuwwater dat door zijn schoenen gedrongen was en zijn voeten ijskoud maakten, gevoegd bij het karig ontbijt dat hij dien morgen genoten had, maakten den stumperd diep ongelukkig. Hij was niet verheugd over den sneeuw. Hij haatte de koude, hij verwenschte den winter. Ik ken het ongelukkig knaapje niet. Ik weet niet of hij tehuis opgewacht werd door een lieve moeder, die hem een ander pqar schoenen en kousen zou kunnen geven. Ik weet niet, of een warm maal zijn tenger lichaampje zal heropknappen. Maar ik weet wel, dat er duizenden arme knapen en meisjes ter schole gaan Het Roode Hoekje 4 36 met stukken schoenen, gehuld in een armzalig plunje en met een slecht gevulde maag. Voor de rijke kinderen kan de sneeuw veel vreugde geven, maar voor die misdeelde kinderen is hij een ware marteling, een groote vijand. Wanneer zal er eindelijk voor alle lieve, lingen, voor alle kinderen, ten minste genoeg voedsel, genoeg kleeding zijn? XXIX. VOOR DE LEIDERS Tn mijn hoekje had ik het eenige dagen geleden over den arbeid der zoo heftig gescholden vakbondleiders. Ik gaf een beeld van de zware taak, de groote verantwoordelijkheid en de lange afmattende werkdagen der voorlichters onzer arbeiders. Instemming voor dat hoekje kreeg ik van vele arbeiders. Een onder hen was zoo goed een gedicht op te dragen aan onze voormannen. Ik sta vandaag met genoegen mijn plaatsje af aan onzen dichter. Ik hoop, dat zijn gloedvolle woorden een spoorslag zullen zijn voor onze leiders om met onverpoosden ijver voort te werken aan hun pionierswerk. Als onze arbeiders dit gedicht goed zullen overwegen, ben ik overtuigd dat zij nog met meer liefde en toewijding achter-hunne aanvoerders zullen staan. Hier gaat het huldedicht: LEIDER (Aan de leiders van vakuereenigingen) Werken met den klaren geest, Sterk gestaald in moord-fabrieken. Moe gekweld en moe verbeest, Doe de harten opwaarts wieken, Van verdrukten en geknechten, Met uw haamrend woordge'beuk1, 37 Leer ze pail staan, leer ze vechten Voor verlossing, wereldbreuk! Leider met den stoeren wil, Opgeworsteld uit de ellende, Kap en kerf, snij en vil In de woekerende bende, Die u om het leven staat. Wees de reuzensmid, die toovert Uit het ijzer van de daad Levensvreugd', .die blij omloovert Al uw broeders in den nood. Kloeke kerel,' taaie zaaier In den harden moederschoot, Eens toch wordt de Menschheid maaier, Oogstend op de rijpe gronden Schatten van gekik en lust. Dait, o leider, zijn de stonden Van uw zege en uw rust. XXX. DE OUDE DAG LI edennamiddag kreeg ik het bezoek van een ouderling, die me kwam vragen of ik er niets kon aandoen om hem zijn ouderdomspensioen te doen uitbetalen. Hij had het sinds den wapenstilstand nog niet getrokken. Wat drong die arme man aan! Zijn dochter bij wie hij inwoonde, had het toch zoo groot noodig. Het was het eenige wat hij haar geven kon. En alles was zoo duur, zoo verschrikkelijk duur. Nadat ik beloofd had onmiddellijk de noodige stappen te zullen doen vertelde mij de sukkelaar, dat hij nu 74 jaar oud was. Hij was metser van stiel en had gedurende 50 jaar onafgebroken gewerkt. Nooit had hij zijn werk verzuimd, nooit had hij aan iemand iets moeten vragen. Zijn kinderen had hij deftig en eerlijk groot gebracht. Zijn leven was een ware kamp geweest tegen den honger, maar met fierheid in zijn stem verklaarde hij, „dat zijn handen steeds zijn kost waard geweest waren." Nu kon hij 39 XXXI. ARBEIDERSLEED L_I et was bitter koud dien avond. De sneeuw viel in dichte vlokken en hulde de haastig voortloopende menschen in een wit gewaad. Stampvoetend wacht een jong meisje op de tram. Nauwelijks staat deze stil of zij wipt er op, schudt zich de sneeuw van het lijf en zet zich met een gevoel van blijheid op de rieten banken. Nauwelijks neergezeten, komt de ontvanger voor de centen, 's Morgens had zij een retourbillet genomen, waar zij nu tevergeefs naar zoekt. Alle zakken worden koortsachtig omgedraaid. Niets vindt zij. Zij barst in snikken los, want zij heeft geen centen om een nieuw kaartje te nemen. En ze moest nog zoover buiten de stad. En door zulk een hondenweer. De ontvanger had medelijden met het arme kind en liet haar meerijden. Dat meisje was hoogstens 13 jaar oud, armzalig gekleed. Zij verliet haar woning eiken morgen om half zeven en kwam dan eerst 's avonds om 8 uur weer thuis. Als voedsel had ze haar boterhammen en een bus koffie. Dat was al. En zooals dit jonge kind, dat zoo vroeg in het werkgareel gespannen wordt en van in zijn prilste jeugd geofferd wordt aan God Kapitaal, zoo zijn er in ons land duizenden. Als onze arbeidersbeweging slechts kon verkrijgen, dat deze onschuldige kinderen levensblijheid en onderwijs konden- krijgen en eenige jaren langer uit de klauwen der uitbuiters gehouden worden, dan ware reeds een reuzentaak verricht. Is dat niet de moeite waard om voor te strijden, kameraden? 40 XXXII. WAAROM FLAMIGANT? Ik was vroeger geen Flamingant, integendeel. Ik dacht steeds, dat de Vlaamsche Beweging een hansworsterij was van eenige snotneuzen, die veel pretentie en weinig kennis hadden. „Ik verbeeldde mij, dat de Vlaamsche Beweging nutteloos en gevaarlijk was en enkel een werkterrein gaf aan dokters zonder zieken, advokaten zonder klanten en eenige andere zeeveraars, die van onze taal iets gekunsteld wilden maken en het steeds hadden over de „kunst", „de waereld" en anderen humbug. „Ik had niets dan minachting en spot voor de flaminganten. „Zonder een verwoed flamingant te zijn geworden, moet ik nu toch een mea culpa maken, want ik heb nu ondervonden, hoe noodig het is, dat Vlaanderen Vlaamsch wordt. „De laatste maanden heb ik heel dikwijls kennis gemaakt met moeder Justitia; niet als activist, dat zult ge wel begrijpen. „Mijn advokaat vroeg om in het Fransch te mogen pleiten, daar sommigen onder de rechters heel gebrekkig Vlaamsch begrijpen en zijn pleidooi daardoor veel van zijn waarde zou verliezen. Hij sprak in het Fransch. De rechter verstond hem, maar ik niet. „Eenige dagen nadien, werd ik ontboden bij een onderzoeksrechter. Ik ondervond opnieuw, dat die heer heel gebrekkig Vlaamsch sprak. Het verslag dat hij dicteerde aan zijn greffier geleek meer op koeterWaalsch dan op Vlaamsch. „Later kwam ik in aanraking met den voorzitter eener rechtbank en weer bleek het, dat die heer, die heel voorkomend en beleefd was, 41 zich beslist moeilijk uitdrukte in het Vlaamsch. „Sindsdien heb ik herhaalde malen dezelfde feiten vastgesteld. „Toen ik om uitleg vroeg,* kreeg ik voor antwoord, dat op alle gerechtshoven in Vlaanderen de meeste advokaten, onderzoeks- en andere rechters het Vlaamsch niet grondig en soms heelemaal niet kennen, omdat zij hun opvoeding in Vlaanderen in het Fransch krijgen. „Dan heb ik eerst begrepen wat van een onderzoek, van een pleidooi, van een rechtsspraak kan terecht komen, als dit alles geschiedt in een taal, die de menschen, welke moeten oordeelen, niet grondig kennen. „En toen heb ik me de vraag gesteld: hoeveel Vlamingen, die geen Fransch kennen, zijn veroordeeld, omdat zij niet of half begrepen werden ? „Sindsdien ijver ik voor de Vlaamsche zaak, omdat ik eindelijk begrepen heb, dat hier een heel volk onrecht aangedaan wordt." Deze bekentenis werd me gedaan door een partijgenoot uit Vlaanderen, die zooals zoovele anderen eindelijk klaar zag in het schreeuwend onrecht dat Vlaanderen aangedaan wordt. XXXIII. SINT-NIKLAAS O et is heden Sint-Niklaas, het feest der kinderen. Met de meeste belangstelling en het grootste ongeduld verbeiden de kleine kleuters den man met den baard. Reeds dagen lang te voren, gaan zij aan de winkels staan om de uitstallingen te zien. De mand of de korf met stroo en wortel voor den ezel van Sint-Niklaas staat reeds lang op 43 „Ik was jaren lang een dronkaard. Van mijn weekloon verdronk ik regelmatig een ruim gedeelte. Of mijn vrouw en kinderen te eten hadden, ging mij dan eerst aan, als ik genoeg gedronken had. Ik zocht mijn troost niet in mijn gezin, maar in de kroeg. Ik was razend verzot op Meeus en Van den Bergh en ik dacht, dat het leven mij onmogelijk was zonder eiken dag mijn „dikkoppen" te kunnen achter de kaak slaan. Dat duurde zoo jaren. Toen kwam de oorlog. Ik was dan zonder werk en ook zonder jenever. De eerste weken was het voor mij een ware marteling. Als ik een kroeg zag kwam het water me in den mond. Dat beterde echter wel. Ten slotte dacht ik noch aan jenever noch aan herbergen. Als de wapenstilstand gesloten was, had ik 't geluk spoedig werk te hebben. Ik ging naar het dok, maar niet naar de herberg. Met fierheid bracht ik nu mijn loon, heel mijn loon bij moeder de vrouw. Van mijn Zondagsche pree spaarde ik nog, want mijn eenige uitgaven waren voor smoor- en chictabak. En nu heb ik mij gewroken over mijn jaren lang zuipen. Ik heb namelijk voor mijn kinderen — die nooit Sint-Nikolaas kregen — voor 150 frank speelgoed en lekkernijen gekocht. Mijn heele kamer staat vol. Moeder de vrouw preutelde ; wel, daf het te veel was, maar ik heb mijn kinderen Zondag hun Sint-Nikolaas van tien jaar gegeven. En ik ben zoo openhartig geweest, er bij te voegen, dat hun vader vroeger zijn centen opdronk en dat dit de oorzaak was dat zij nooit een gelukkigen Sint-Nikolaas hadden. En nu moesten zij maar tiendubbele vreugd smaken met hun tiendubbele geschenken!" Met een stevigen handdruk scheidde ik van den zondaar, die terug op het pad der deugd 44 terecht kwam en nu door het verzaken aan den jenever een model huisvader werd. XXXV. BROODROOF EN INKWISITIE l_J ij was een jongen van den buiten. Door hard werken en spaarzaam leven gelukten zijn ouders er in hem een degelijke opvoeding te geven. Hij leerde met vlijt. Hij wou iets worden. En hij werd iets. Nadat het aan zijn ouders veel geld en aan hem zelf de grootste inspanning gekost had, werd hij leeraar aan een atheneum. Als volksjongen had hij nu maar eerst voorgoed ondervonden, hoe de Vlamingen van alle degelijk onderwijs in eigen taal verstoken waren. Hij werd een kamper voor het Hooger Vlaamsch onderwijs, voor de volledige taalgelijkheid. Toen brak de oorlog uit. Hij liet zich overhalen om zijn handteekening te zetten onder een Vlaamsch manifest, daar hij van oordeel was dat de oorlog niets te maken had met zijn Vlaamschgezindheid. Daarvoor werd hij gestraft met afstelling als leeraar. Later werd die straf echter herzien en, na weken zonder verdiensten geweest te zijn, herkreeg hij zijn betrekking, maar in een andere stad. Na daar eenige maanden dienst gedaan te hebben, nam hij ontslag om een beter vergoede plaats in te nemen. Den dag der indiensttreding werd hem echter gezegd, dat hij de plaats niet kreeg, omdat hij vroeger afgesteld was. • Toen ging hij terug naar de stad, van waar hij kwam, en daar werd hem zijn oude plaats ook ontzegd, omdat hij de nieuwe niet gekregen had. 45 Nu doolt de leeraar rond en wórdt overal afgewezen. Er zijn leerlingen, die wachten op goede leeraars. Er is een vrouw en kinderen, die wachten op het salaris van vader om eten te koopen. En er zijn hardvochtige kerels, die een straf niet genoeg achten en die een levenslange wraak willen toepassen op menschen die zoo weinig misdeden. pSll Hoelang zal men zulke inkwisitie-politiek nog dulden ? XXXVI. VERKLIKKER Iemand verklikkèn is laf, maar werkgezellen verklikken en ze daardoor broodrooven is meer dan lafheid, dat is ploerterij. Ik heb hier voor mij de verklaring van een tolbeambte, die een zijner collega's bij de overheid aankloeg. Beide tolbeambten, het slachtoffer en de verklikker, zijn tijdens de bezetting te Antwerpen gebleven. Beiden hebben honger geleden, beiden zijn Vlamingen, beiden zijn ze sinds jaren betaald aan hongerloonen. Ziehier nu wat de verklikker van zijn collega aan de heeren van het ministerie aankloeg: „Betichte is activist. Hij maakte activistische propaganda. Hij was in den stoet der activisten te Antwerpen. Hij was bij de vlag. Hij liep niet in het midden der rangen, maar was toch in den stoet. Daarbij droeg hij reeds vóór den oorlog den Vlaamschen leeuw, hèt teeken der activisten in zijn knoopsgat. Nu na den oorlog draagt hij nog altijd dien leeuw." 46 Dat was de beschuldiging! Brutaal, niet waar, lezer? En als gevolg dezer brutale verklikking om het dragen van den Vlaamschen leeuw, om aan en niet in den stoet gezien te zijn, werd de beschuldigde sinds het begin dezer maand ontslagen. Ontslagen eerst te Antwerpen en daarna werd deze broodroof door het ministerie van financiën bekrachtigd. Wat gemeene schurkenstreek! XXXVII. NOOIT VERGETEN! \7 ergeten wij nooit! Niets van de Duitschers! Niets voor de Duitschers! Dat is het opschrift van zegels, die op brieven van een Antwerpsche handelsfirma geplakt worden. Op eiken brief, die in ons land, of naar de landen der bondgenooten gezonden wordt, plakt de zegel met bovenstaande opschrift met het beeld van de brandende stad Leuven. Hoe echt vaderlandslievend, niet waar? Hoe anti-Duitsch! Er worden echter door diezelfde firma ook brieven naar Duitschland gezonden. En op die brieven plakt men de propagandazegels NIET. Het „niets van de Duitschers!" en het „vergeten wij nooit" worden dan veranderd in aanzienlijke bestellingen van goederen die gemerkt zijn: „Made in Germany", bestellingen die op „sehr freundliche" wijze gedaan worden. En als de „Geschaefte" lukken en de firma heeft de Duitsche goederen in magazijn, dan worden zij, met den patriotischen zegel beplakt, naar de Belgische klanten gezonden. 47 Dit is van dat walgelijk patriotisme, dat enkel dient om op oneerlijke wijze te woekeren. En dat doet niet één firma, maar doen honderden. Ik heb hier vóór mij het Staatsblad met 3100 vergunningen van invoer: 3000 vergunningen voor invoer van Duitsche waren; 100 voor invoer van waren van alle andere landen der wereld. En onze kruidenierende patriotards hebben dan nog de brutaliteit van te huichelen. Niets van de Duitschers! Als ze winst konden halen uit diegenen die Leuven verbrandden, Visé in asch legden, de burgers fusilleerden, zouden zij geen oogenblik aarzelen. Boven hun' vaderlandsliefde staat torenhoog verheven het Gouden Kalf, dat zij als hun Vaderland en God aanbidden. XXXVIII. „KWARTIER TE HUREN" Tn ons blad stond een aankondiging voor een * kwartier dat te huren was. Den eersten dag boden zich 28 personen aan om het kwartier te huren. De volgende dagen was het een ware processie van menschen op zoek naar een woonst. Daar slechts éen enkel gezin het kwartier kon huren, moesten de anderen onverrichterzake terugkeeren. Voor sommige menschen is de nood zoo dringend, dat zij opbieden en zelfs willen betalen vóór zij de woning kunnen betrekken. In alle steden en gemeenten loopen duizenden personen tevergeefs door de straten om een woonst te vinden. Jongelieden kunnen heel dik- 48 wijls niet trouwen, omdat zij niet weten waar hun nestje te bouwen. Families met kinderen kunnen onmogelijk een woonst vinden. Het eerste wat men vraagt is altijd: Hebt ge kinderen, Madame? En bij een bevestigend antwoord, klinkt het altijd: we verhuren niet aan menschen met kinderen. Eiken dag komen er door dien toestand meer daklooze gezinnen — die zooals Christus geen steen hebben om hun hoofd op te laten rusten. De huisjesmelkers wrijven zich in de handen om het te kort aan woningen, want nu kunnen zij eerst voor goed de huurders plunderen. De gemeente-overheden zien toe en doen niets. De provincieraden zien toe en doen niets. De regeering ziet toe en belooft woningen. En met al dat toezien, niets doen en beloven, blijven duizenden menschen ronddolen naar woningen die onvindbaar zijn. Er is veel steen, mortel, hout. Er is grond om woningen op te bouwen. Er zijn metsers en timmerlieden zonder werk. En toch worden er geen woningen gebouwd. En toch leven we in de beste der werelden. XXXIX. OOK EEN KERSTFEEST. ■"Te Bethleëm in een stal, op een bundel stroo, tusschen os en ezel, werd de Messias geboren. Hij was het zinnebeeld der armoede, de brenger van vrede op Aarde. Men spreekt van „vroolijke Kerstmis", maar in werkelijkheid moet het een feest ter verheerlijking van de armoede en van het lijden zijn. • Het Kindje Jezus toch was slechts met lompen gedekt en zag het levenslicht in een stal, waar het in een kribbe gelegd werd. 49 Geen vreugde-Kerstmis dus, maar een Kerstfeest van diepe ingetogenheid. Bovenstaande woorden haal ik uit een burgerblad van de hoofdstad. Dat zijn de woorden ! Zoo moest het Kerstfeest zijn! Hier volgen nu de daden. Zoo was het Kerstfeest voor velen wel! Met groote aankondigingen in de bladen werd het Kerstfeest van een groot hotel bekend gemaakt. Galadiner met besproken tafels en kamers, galabal met besproken plaatsen. Van vroeg in den avond kwamen de deelnemers. Christelijke en niet-christelijke rijken, woekeraars en andere dieven; handelaars en beursschuimers. Al wat leeft van den arbeid der armoelijders was daar aanwezig. Als gezelschap hadden zij hun gehuwde en niet-gehuwde betaalde en niet-betaalde „maitressen", die van boven en van onder te kort gekleed, half naakt, door de schitterend verlichte zalen zweefden. Buiten aan de deur wachtten de „venusdierkens" naar een „vroom" Kerstfeestvierder, die voor dien nacht vooral zulk gezelschap niet missen kon. Het Kerstfeest werd in dat hotel omgezet in een ware orgie van dronken mannen en vrouwen. Heel den nacht door werd er gegeten, gedronken, gedanst. In het vroege morgenduur van den Kerstdag brachten prachtige auto's de bedronken feestelingen huiswaarts. De venusdierkens trokken met hun klanten naar hun gemeubelde kamers. En zoo werd het feest van den Verlosser, de blijde boodschap der geboorte van den Messias, omgezet in een walgelijk schouwspel van de laagste driften der heeren en dames van de 50 hooge wereld en de betreurenswaardige slachtoffers van de prostitutie. En die zwelgende bende zal morgen den mond vol hebben over de onzedelijkheid der arbeiders. XL. GIJ ZULT NIET DOODEN! Ik ontmoette gisteren een van mijn oude kameraden, waar ik vroeger mee aan de werkbank stond. Het is een droomer. Wekenlang kan hij over het zelfde onderwerp dubben en denken. Als hij dan klaar is met zijn dikwijls zeer zonderlinge gedachten, deelt hij ze mee aan een vertrouwd werkmakker. Hij begunstigde mij met de nieuwste vrucht van zijn hersens. Het betrof den oorlog, dien hij haat als geen ander mensch dit monster haten kan. Na me verteld te hebben wat volgens hem de oorzaken zijn van zulke massaslachting en waarom menschen met rede en verstand begaafd elkander als wilde beesten kunnen verscheuren, zei hij: De zaak is heel eenvoudig. In vredestijd zegt men: Gij zult-niet dooden! En als gij toch doodt, dan wordt gij door het gerecht gedood. In oorlogstijd zegt men: Gij moet dooden! En weigert gij te dooden, dan wordt gij ook door het gerecht gedood! En daar de menschen op bevel der heerschers werken, hongerlijden, in ellende omkomen, zoo dooden zij op bevel en laten zich op commando vermoorden. Dat de heerschers zulk bevel gaven is erg! Maar dat de millioenen menschen dat bevel uitvoerden is veel erger. Dat is onvergeeflijk en misdadig! Dat zei mijn vriend, de droomer. 51 XLI. LAAT DE KINDEREN TOT MIJ KOMEN! '7 ijn Heiligheid, de Paus van Rome, heeft bevel gegeven aan zijn volgelingen om heel de wereld door, geld in te zamelen voor de arme kinderen van Duitschland en Oostenrijk. Als vertegenwoordiger van den Paus in België heeft Kardinaal Mercier. een omzendbrief gezonden aan al zijn geestelijken om dit bevel bekend te maken en vanaf den stoel der waarheid deze zaak toe te lichten. Nauwelijks was dit bekend, of een storm van verontwaardiging ging op in de klerikale kringen. De burgerpers helpt er natuurlijk aan mee. Het woord van den Heiland: „Laat de kinderen tot mij komen!" werd omgezet in een gehuil van razernij tegen de kinderen die in Duitschland of Oostenrijk het licht zagen. De keizer van Duitschland met zijn bende moordenaars hadden België overrompeld en als straf daarvoor kunnen de Duitsche en Oostenrijksche kinderen verhongeren. Hun haat gaat minder tegen de ware misdadigers — de Pruisische bende — dan tegen de onmiddellijke slachtoffers van die bende, het volk en vooral de vrouwen en moeders van Duitschland en Oostenrijk. Onze Belgische Christenen hebben tijdens den oorlog verleerd wat Christendom is. Zij hebben haat gezaaid tusschen hun volgelingen. Zij verloochenden de wereldsche broederschap. Zij spuwden op de naastenliefde. Zij prezen moord en doodslag! En nu, dat hun steun gevraagd wordt om Het Roode Hoekje 5 52 millioenen stervende kinderen, onschuldige slachtoffers van den oorlog, te helpen redden, nu geveruzij steenen in plaats van brood. Moest Christus terug onder zijn volgelingen komen, hij zou vragen: „Christenen, wat hebt ge met het Christendom gedaan?" XLII. OUDEJAARSAVOND T I et is heden Oudejaarsavond. De families komen tezamen ingezelligenfeestkring.Grootvader en grootmoeder worden omringd door kinderen en kleinkinderen. Het oude jaar wordt afgesloten. In de armste hut heerscht dien avond een vroolijke stemming. Er wordt ge.geten en gedronken. Voor ééns wordt alle leed en kommer vergeten. Men lacht, men zingt, men maakt leute! Mocht het altijd Oudejaarsavond zijn! Mocht er altijd vreugde heerschen in de hutten der armen. Mocht er altijd vroolijk gezang weerklinken aan den huiselijken haard! Maar helaas, dat is niet. Van 1 Januari af herbegint opnieuw de lijdensweg der armen. Van den eersten dag af moeten zij strijd voeren tegen het te kort; strijd tegen dat verschrikkelijk spook van ontbering. Geen zekerheid van bestaan, geen zonnige jeugd voor de kinderen, geen levensgeluk voor de moeders, geen verzekerden ouden dag voor de grijsaards! Op dezen heuglijken oudejaarsavond vraag ik, van uit mijn hoekje, aan onze talrijke lezers, om in het nieuwe jaar met een onuitputtelijke wilskracht te werken, opdat elke avond van 's arbeiders leven een zegen zijn moge. Het leven is zóó kort en de dagen die voorbij gaan komen nooit meer terug. 53 Werkt dan, makkers, opdat, zooals nu het oude jaar verdwijnt, ook onze oude vermolmde maatschappij moge verdwijnen en plaats maken voor een nieuwe wereld van broederschap en lévensblijheid. Dan zullen wij elkander geluk kunnen wenschen, want dan zal de zon enkel gelukkige menschen beschijnen. XLIII. WAT GEEFT U DE VAKBOND? Tk ontmoette deze week een lid van den Metaalxbewerkersbond. Hij is een van die velen, die nog niet met hart en ziel voor de zaak gewonnen zijn en nog wat al te veel van de arbeidersbeweging een boterhammenkwestie maken. Hij vond het ongehoord, dat de bijdrage verhoogd was en hij nu twee frank per week moest betalen. Ik vroeg hem toen: wat krijgt ge daarvoor in ruil van uw vakbond? Hij noemde op: ondersteuning bij ziekte, werkongeval, werkstaking, lockout, werkloosheid, ouderdomspensioen. Daarbij rechtkundige bijstand, kortelings dokter en medicijnen voor de heele familie. Tevens ook de steun van de bestuurders van den Bond, die in alle moeilijke omstandigheden den raad verschaffen over allerlei zaken en vooral helpen om anderen werk te vinden bij werkloos vallen van de leden, enz., enz. Dat krijgt ge alles voor uw twee frank, zegde ik. Ja! was 't antwoord. Welnu, dit alles en nog veel meer krijgt ge gratis, wedervoer ik. Hij bekeek me als een ongeloovige. Toen vroeg ik hoeveel de loonsverhooging bedroeg, die hij in het afgeloopen jaar door den Bond gekregen had. Dit beliep 25 frank per week. Mijn eindrekening was dan: ge betaalt 52 54 maal twee frank als bijdrage aan den Bond. De Bond bezorgde u 52 maal 25 frank. Ge verkreegt door den Bond 1300 frank en ge betaalt 104 frank, dus een zuiver overschot van 1194 frank op een jaar in uw voordeel. En dit dus buiten al den onderstand, dien ge hadt kunnen krijgen bij ziekte, werkloosheid, enz. Toen stond hij als van de hand Gods geslagen en bekende zijn ongelijk. Ik heb hem dan gevraagd, niet zoo zeer de kruidenierszijde van de arbeidersbeweging in het oog te houden, maar meer te zien naar de noodzakelijke vrijvechting van het proletariaat. XLIV. EEN BEDREIGING! /"*\nze dikgebuikte bourgeois is heelemaal niet tevreden over onze werkende klasse. Onze arbeiders zijn niet meer die lamme-goedzakkige lummels, die men kan uitpersen naar willekeur en op straat werpen als er alles uitgehaald is. Er is opstandigheid en bewustzijn gekomen in onze arbeiders, die nu de verwaandheid hebben aanspraak te maken op wat levensgeluk. Ziehier nu wat opslurpers van alle levensgenot van onze arbeiders zeggen in „La Nation Beige": „Verhooging van loon, vermindering van werkuren kan hun koorts niet kalmeeren, hun razernij niet bedwingen. Zij noemen zich de voortbrengers, de scheppers van allen rijkdom en allen welstand. Elk patroon aanzien zij als een parasiet, die zich als een echel vastklampt aan het lichaam der arbeiders." Dan volgt de bedreiging diergenen, die zich zelf parasieten noemen. Zij luidt: „Gewéld ontketent geweld. Wie weet of de 55 dag niet nakend is, dat de bourgeoisie zich niet zal ontdoen van deze lastige medewerkers, die niet allen onmisbaar zijn." Onze arbeiders weten het dus, dat er een dag in 't verschiet is, dat de bourgeoisie zelf zal huizen bouwen, brood bakken, straten reinigen, riolen kuischen, schepen laden, schouwen vegen, kolen delven, het land bebouwen. Wat prachtig vooruitzicht voor onze arbeiders, om eindelijk die echels van zich te kunnen afschudden en die gewezen parasieten nuttigen arbeid te zien verrichten. Mocht die bedreiging der dikgebuikten spoedig volbracht worden! XLV. GERECHT EN MENSCHELIJKHEID I_J ij had gezondigd tegen de veiligheid van den Staat. Of hij veel misdeed, weet ik niet, maar hij werd veroordeeld. Zwaar veroordeeld. Jaren gevangenisstraf heeft hij uit te doen, als boete voor zijn misdrijf. Hij is nu opgesloten. Opgesloten in de gevangenis, waaraan hij, als rechtsgeleerde, zoo menig burger betwistte. Hij is nu opgesloten met misdadigers, die hij vroeger verdedigde. Het gerecht is voldaan, want de samenzweerder zit achter slot en grendel. Maar die veroordeelde heeft een moeder. Een moeder, die haar gestraft kind nu meer lief heeft dan vroeger. Een moeder van meer dan tachtig jaar. Om nu de liefhebbende moeder op het einde van haar leven gelegenheid te geven nu en dan haar verloren zoon nog eens weer te zien, was een speciale toelating noodig. Deze toelating is verleend door Vandervelde. En de gevangene is nochtans geen socialist. Integendeel. Hij heeft zijn leven besteed aan de bestrijding van het socialisme. 56 En toch geeft de leider der socialisten gehoor aan het verzoek der moeder. Want een socialist is in eerste plaats een mensch; een mensch met gevoel, met medelijden. Ook medelijden met zijn vijanden. En omdat Vandervelde nu medelijden had met den gevangene en diens moeder, wordt hij door menschen, of liever beesten zonder hart, met modder geworpen. Hij laat ze met modder werpen. Hij deed goed en zijn geweten is gerust. Zou het waarheid worden wat Timon van Athene zei: dat het wildste beest in het wildste woud menschelijker is dan de menschen hier? XLVI. IN 'T GEVANG ïk ben de laatste weken meer in de gevangenis geweest dan mij lief is. Ik haat dit ijskoude gebouw, met zijn dikke muren en zijn ijzeren traliën, met zijn lange doodsche gangen en zijn veelvuldige cellen. Het is me steeds, of het vrij ademen me belemmerd wordt als ik er binnen treed. Mijn grootste vrees is dan nog gevangenen met kappen te ontmoeten. Met die vreeselijke witte kappen, waarachter de gezichten der misdadigers of liever der gevangenen — want niet allen zijn misdadigers — verscholen zijn. Steeds gaat er een koude rilling door mijn rug, als deze verworpelingen me aanstaren. Ge weet niet, of ze glimlachen of kwaad zijn; ge weet niet, wie ge voor u hebt. Ge staat als voor een spook. Wat moet het iets verschrikkelijks zijn, zoo met bedekt gezicht te moeten te voorschijn komen. Een bestuurder van een onzer gevangenissen zegde mij, dat het regiem er veel te goed was, 57 want dat velen het in de gevangenis beter hebben dan er buiten. Ik ijsde bij deze verklaring. En, na rijpelijk nadenken, moest ik hem toch gelijk geven. De gevangenen hebben eten en drinken, slapen, verzorging, verwarming. Hoe velen, die geen misdadigers zijn, moeten dat alles missen. Hoevelen zouden, als het buiten de gevangenissen voor de menschen beter was, er nooit inkomen. Hoevelen worden misdadiger door de wanverhoudingen in de maatschappij? Nu is het gevang te klein. Als er betere sociale toestanden komen, zullen er vele cellen zonder kostgangers zijn, om misschien later gelegenheid te geven dit doodsche gebouw tot den grond af te breken. XL VIL RECHT VOOR ALLEN! V\e socialisten willen alles verdeelen. Het varken van den boer, het aambeeld van den smid, de naald van den kleermaker, alles moet verdeeld worden. Dien onzin vertelt men nu sinds jaren. Hij werd herhaald in alle talen en in alle landen. Deze week wist een onzer devote burgerbladen te melden, dat, als de socialisten al het kapitaal van België moesten verdeelen, elk gezin zesduizend frank zou krijgen. Nu, zesduizend frank is niet veel. Heelemaal geen som om mee te rentenieren. Maar nu zijn er millioenen, die geen zesduizend frank bezitten, die geen zeshonderd frank bezitten en vandaag moeten werken om morgen te kunnen eten. En toch willen wij niets verdeelen. Integendeel! Er is reeds te veel verdeeld! Wij willen terug afnemen! Wij willen den grond, de mijnen, de groote fabrieken en andere mid- 58 delen van voortbrengst, verbruik en vervoer terug in handen der gemeenschap brengen. Wij willen niet de gelijkheid in de armoede, maar het recht op bestaan aan allen verzekeren. Dit zullen wij niet doen door alles te verdeelen, maar door den maatschappelijken rijkdom ten voordeele van de heele gemeenschap te benuttigen. Niet de naald van den kleermaker, niet het varken van den boer, niet de woning van den kleinen eigenaar willen wij afnemen. Wij willen en zullen echter wel de onteigenaars onteigenen en de groote parasieten dwingen tot restitutie aan de bestolen bevolking. XLVIII. DE WELDOENERS Tn alle bladen van de wereld wordt met grooten lof en veel bombast gewag gemaakt van de subsidies door Rockefeller en Carnegie aan liefdadige instellingen gegeven. Carnegie gaf 370 millioen dollars. Rockefeller 412 millioen dollars. Wat pracht-menschen! Wat een toonbeelden van solidariteit! Maar nu rijst de vraag: waarom konden deze twee personen 800 millioen dollars weggeven? Hoe verdienden zij die ontzaglijke fortuinen ? De laatste berichten, die ons uit het land van den dollar toekwamen, werpen daarop een helder licht. De machtige trusts hebben het monopool van verschillende waren. Zij brandschatten heel de wereld; zij halen winst uit alle volkeren der aarde. Hun arbeiders bevechten deze trusts met een ware razernij ; zij vernietigen de vak- 59 bonden door omkooping, list, broodroof, vervolging, ja zelfs door geweld. De millioenen dollars die nu weggegeven worden, zijn een deel van de op deze wijze afgeperste sommen. Anderen mogen in bewondering staan voor deze milde philantropen; ik doe het niet. Ik doe het niet, omdat Carnegie en Rockefeller slechts geven wat door anderen in het zweet huns aanschijns voortgebracht werd. Waren er geen millionnairs of milliardairs, als Carnegie en Rockefeller, dan was er ook (geen nood en kon men hun aalmoezen missen. XLIX. GEEN SOLIDARITEIT ONDER DE KONINGEN YY/ilhelm van Hohenzollern, gewezen keizer van Duitschland, beklaagt zich bitter over de weinige solidariteit die hij ondervindt van zijn koninklijke en keizerlijke collega's. Wat, zegt hij, deed men voor den Tsaar? De Tsaar, die zooveel brave lieden liet opknoopen en ten slotte zelf terecht kwam in den strop? Wat deed men voor de andere afgedankte collega's ? Wat doet men voor mij, zucht de van God gegeven Duitsche keizer van voorheen? Waar zijn nu mijn dikke vrienden van vóór 1914? Waar zijn nu diegenen, die toen voor mij in het stof kropen ? Waar zijn zij, die toen trotsch waren als mijn voetschabel te mogen dienen? Waar zijn zij, die aan mijn macht hun troon te danken hebben? Als zuster Anna, zie ik niemand komen. Eilaas! Koninklijke of keizerlijke solidariteit bestaat niet. 60 Neen, grootmoordenaartje, die solidariteit bestaat niet. Zij kan niet bestaan! In het kapitalisme, waarvan gij een der grootste en gevaarlijkste steunpilaren waart, heerscht geen solidariteit. Men boog voor u, toen gij op uw troon zeteldet. Men trapt op u, nu ge daar in Amerongen, in machteloos handenwringen, als vluchteling in ballingschap leeft. Solidariteit bestaat niet in het kapitalistisch woordenboek. Solidariteit is enkel en uitsluitend een arbeidersdeugd. Het proletariaat is solidair, het helpt zijn medearbeiders, die in nood verkeeren ; het voelt met de verontreehten ; het steunt de zwakken; het vecht met de sterken. Door de solidariteit der arbeiders werd gij, Wilhelm II, van uw troon geworpen. Door de solidariteit der arbeiders zullen morgen anderen uwer collega's denzelfden weg opgaan en zal de menschheid ten slotte van alle onkruid verlost worden. L. REVOLUTIONNAIR MET WOORDEN LI ij is diamantbewerker en natuurlijk bondsman. Hij roemt er zelfs op een flink bondsman te zijn. En socialist ook. Maar hij vindt de beweging zoo verwaterd, zoo slap, zoo zonder durf. De leiders durven niet aanpakken! Men moest er nu maar in eens mee gedaan maken, met dien kapitalistischen rommel. De Bolsjewisten! dat waren strijders. Die werkten dag en nacht voor de revolutie. Die leden honger voor hun vrijheid. Die gaan, de Internationale zingend, den dood tegemoet. Dat waren de echte broeders, de strijders voor de groote zaak. Zóó moesten wij kampen. Zulke opofferingen moes- 61 ten wij ons getroosten, want ten slotte was dat de eenige oplossing van het sociale vraagstuk. Nadat hij zich nog in bittere woorden uitgelaten had over leiders, die verburgeren; over politiekers, die niet durven; over de massa, die niet revolutionnair genoeg is, en na alles zóó zwart en zóó donker mogelijk afgeschilderd te hebben, verliet ik dezen revolutionnair! Eenige dagen nadien werden omhalingen gedaan voor het verweerfonds. Hij gaf niets! Dat was niet revolutionnair genoeg. Steun vragen was zoo klein-burgerlijk. Daar deed hij niet aan mee. Maar als men moest revolutie maken... dan zou hij ook niet mee doen. Want hij is een dier woordenkramers, die leven van kritiek ; die zelf niets doen en toch willen schoolmeesteren. Een van diegenen, die het opbouwend en daardoor revolutionnair werk van anderen afbreken. Zij zijn de breekijzers der arbeidersbeweging. Neen. kameraden, met woorden verplettert ge het kapitalisme niet. Maar met de daad van eiken dag bereidt ge den grooten dag voor van de instorting van de kapitalistische burcht. LI. VLAAMSCH-WAALSCHE VRIJAGIE Tk zag een vrijend paartje dat, hand in hand naast elkander gezeten, genoot van de vreugde der minne. Hij is soldaat te Antwerpen; zij woont dichtbij de kazerne, waar hij zijn vaderlandschen plicht vervult. Hij is Waal, en spreekt geen woord Vlaamsch. Zij is Vlaamsch, en spreekt noch Waalsch noch Fransch. En toch verstaan zij elkander. Want hij zwoer, dat het Vlaamsche meisje zijn vrouw zou worden. En zij wil dien Waalschen jongen 62 als haar levensgezel. Hier was verstandhouding, omdat de taal der liefde gesproken werd. Vergelijk nu daarbij ons Parlement, waar ook Vlamingen en Walen samenkomen om het Belgische huishouden te beredderen. Dat zijn geen piotten of eenvoudige volksmeisjes. Neen, er zijn advokaten en doctoren, bankiers en nijveraars, menschen van hooge geleerdheid. En toch verstaat men elkander niet. Er wordt geharreward en ruzie gemaakt. Daar, waar de grootste eenheid noodig is om ons gemarteld land uit zijn puinhoopen te doen verrijzen, ziet men broedertwist en rassenhaat de plaats innemen van naastenliefde en saamhoorigheid. Waarom? Omdat in het parlement de taal der liefde nog niet verstaan wordt. Het Fransch heerschte er als oppergod. Het Vlaamsch werd er als een paria behandeld. En nochtans zijn beide talen als man en vrouw, als gelijkberechtigd, noodig voor de welvaart van het land. Maar waar het Waalsch piotje met zijn Vlaamsch liefje honig zuigen, daar zuigt ons Parlement venijn. LH. „JAN OOM" Jan Oom wordt in Antwerpen gevierd. Hij bestaat 300 jaar. Hij heeft veel aangename stonden gegeven aan diegenen, die artikels van waarde, maar geen geld hadden. Maar ook pijnlijke herinneringen zijn er aan den Berg van Barmhartigheid verbonden. Ik leefde er een mee. Een moeder had van haar groot-ouders een gouden ring en ketting geërfd. Ondanks vlijt en oppassendheid waren er droeve dagen over het gezin gekomen. Vader was werkloos. De oudste broer werd soldaat. De tweede verdronk. De derde won slechts een paar frank 63 per week. De anderen waren nog kinderen. Toen gebeurde het, dat moeder op zekeren dag den gouden ring en ketting naar den Berg bracht om brood te kunnen koopen. Zij morde niet. Zij kloeg niet. Zij zegde niets aan haar man, noch aan de kinderen. Zij ging weg en bracht eten mee. En dat was die dagen van meer waarde in het gezin dan de gouden ring en ketting. Maar de geërfde geschenken zijn nooit terug in haar bezit gekomen. Als de vervaldag daar was, was de nood nog zoo groot, dat de verpande kleinoodiën niet konden teruggehaald worden. Met het goud waren de familiegeschenken, waaraan zoovele herinneringen van gehechtheid en liefde verbonden waren, verdwenen. Als de kinderen later aan moeder vroegen, waar haar gouden ring en ketting waren, dan antwoordde moeder nooit. Zij sprak dan van iets anders. En zooals deze moeder de dierbaarste panden die ze had wegbrengen moest om haar kinderen van den honger te vrijwaren, zoo zijn er duizenden arme menschen, die alles wat zij bezaten naar den Berg moesten brengen. Jan Oom is een vriend in den nood, maar een vriend die dikwijls de schrijnendste smarten nalaat. LUI. DE VROUWEN Ik zat van morgen in de tram. Vóór mij zat de eigenaar eener metaalfabriek. Links van mij bevonden zich drie meisjes van den buiten. Nauwelijks waren deze leden van het zwak geslacht neergezeten of ze begonnen haren „bebbel" te roeren. Wat doet ge nu tegenwoordig? vraagt een 64 lang opgeschoten meisje aan een kort ineengedrongen, maar struisen gevormde gezellin. Het antwoord was een ware stortvloed van woorden, waarvan ik het volgende onthield: Ik staak op den bougie. Morgen moet ik naar den Dokwerkersbond om geld in te zamelen voor de stakers. Er is natuurlijk veel noodig om zoovele menschen te ondersteunen. Ik doe dat met veel plezier, want we moeten allen helpen. De staking moet gewonnen worden! De stielmannen houden goed stand; de vrouwen, daardoor aangemoedigd en vooral veel steun ontvangend, zijn ook vol hoop. De onderkruipers zijn weinig in getal en kunnen niet aan de pers werken. Daarbij betaalt de patroon hen ook hongerloonen. Dat geeft natuurlijk geen moed aan deze ratten. Eenigen hebben dan ook al de pijp aan Marten gegeven. We staan er dus geod voor en we moeten winnen. En eens gewonnen, dan zullen wij wel meer verbeteringen bekomen, want nu zijn we allen vereenigd. En we werken samen met de Federatie die 80.000 leden heeft. Ge zult onzen baas binnenkort een post zien pakken met zijn hongerloonen. De twee andere meisjes stemden in met haar welsprekende gezellin en verklaarden ook heel fier, dat zij lid waren van hun vakbond. De eigenaar der metaalfabriek, die verplicht was heel deze syndikalistische samenspraak te aanhooren, wierp vernietigende blikken op deze rood wordende meisjes. Ik lachte in mijn vuist over zijn verbolgenheid en de opstandigheid dezer werkslavinnen. 65 LIV. DE HONGERIGEN SPIJZEN! jVyïet de algemeene werkstaking trok ik als proAVApagandist van wijk tot wijk om de strijders tot volharding aan te zetten. In de 5de wijk te Antwerpen, waar ik een openluchtmeeting moest houden, was ik ooggetuige van een communistisch eetmaal. De lokaalhoudster had zoovele stakers als zij kon herbergen, als gasten aan haar tafel. En dat gebeurde zoo eiken dag. Eten voor het lichaam en eten voor den geest werd opgediend door deze partijgenoote. Zij sprak met groote bezieling over de staking. Zij steunde vooral diegenen, die te arm waren om op eigen kracht de staking te kunnen volhouden. Zooals de heldinnen der Parijzer Commune alles gaven voor den triomf der communards, zoo gaf deze volksvrouw alles voor onze zaak. Zij voedde de hongerigen, steunde de zwakken, troostte de bedrukten. Haar huis was een roode burcht; haar man en kinderen waren rood. Zij zelf was de Marianne der buurt. Wat er ook in de Partij gebeuren mocht, zij was er bij. Waar ook te geven was, gaf zij haar deel. Wat haar behoorde had zij ook voor de gemeenschap veil. Deze goede vrouw werd heden begraven. Op den dag dat zij voor altijd de Partij verlaat, vraag ik van uit mijn hoekje aan de honderden vrouwen, die den laatsten tijd in onze rangen gekomen zijn, het voorbeeld dezer heldhaftige volksvrouw te volgen. Zij leefde niet voor zich zelf, zij leefde niet voor haar familie. Zij leefde voor haar klasse, voor de verdrukten. 67 LV. VOORTBRENGEN, MENEEREN! J-Jij is kasteelheer in de Kempen. Hij heeft daar uitgestrekte landerijen en pachthoeven. Zijn grond en huizen verpacht en verhuurt hij aan de boeren. Daar deze laatsten gouden zaken maken, moeten zij ook een gouden rente betalen aan den kasteelheer. Deze jaagt in zijn eigen bosch, vischt in zijn eigen vijver. Deze genoegens volstaan niet voor een burger van zijn stand. Hij gaat ook naar de zee om van de frissche lucht en de badplaatsvermaken te genieten. Hij reist regelmatig naar Monte Carlo en de Azuren kust om er het zachte klimaat en het „high life" plezier te genieten. Voor zijn persoon heeft hij een tiental meiden, knechten en autogeleiders. Hij wordt gediend van als hij ontwaakt totdat hij opnieuw ter ruste gaat. Zijn eten wordt bereid en opgediend, zijn huis wordt gereinigd en aangenaam ingericht, zijn auto's zijn in orde gehouden. Aan den minsten zijner wenschen wordt voldaan. Die kasteelheer leeft eiken dag van zijn leven van den arbeid van anderen. Nooit verrichtte hij een slag nuttig werk. Nooit bracht hij iets voort. Hij is parasiet in den vollen zin des woords. Diezelfde meneer was onlangs op een vergadering van hoogst achtenswaardige burgers te Brussel. Hij voerde er het woord over den duren tijd en den heropbouw van België. Zijn gevolgtrekking was: „Wij moeten voortbrengen, meneeren, steeds voortbrengen en nog eens voortbrengen !" Om dood te vallen, niet waar, arme zwoegers? Het Roode Hoekje 6 68 LVI. HOEDENPROLETARIAAT ET enige weken geleden kon men in een Ant'-'werpsch burgerblad het volgende sarcastisch bericht lezen: „De bedienden der groote havenbureelen zullen eerlang vrijaf krijgen, om, gewapend met blink en borstel, de schoenen der dokwerkers te gaan poetsen. De hongerlijdende bedienden zullen dan, in ruil voor hun vernederend werk, een aalmoes krijgen van de rijkbetaalde dokwerkers." Deze voorspelling is gedeeltelijk uitgevallen. De stakende bedienden van Kennedy en Hunter, zijn naar de dokwerkers gegaan. Niet om hun schoenen te poetsen, niet om een aalmoes te vragen, maar wel om een beroep te doen op hun solidariteit. En het antwoord der dokkers was raak. Zij zegden: de bedienden van Kennedy zijn vereenigd; zij werken aan hongerloonen; zij staken voor een dikkeren boterham. Zij zijn echter niet sterk genoeg om te winnen. Wij zullen helpen. Wij beginnen met den arbeid op één schip van deze firma stil te leggen. Dat hielp niet. Een tweede schip volgde. Toen werd de vakbond erkend en toegegeven aan de eischen der bedienden. Dat was het antwoord onzer stoere dokkers op al de beleedigingen die men hen in de burgerpers had aangedaan. Zoo werd door deze daad van solidariteit een onverbreekbaren band gesmeed tusschen het hoeden-proletariaat en de spierarbeiders onzer haven. En die band zal met den dag sterker worden, omdat ten slotte slechts door de innige samen- 69 werking aller arbeiders voor allen een plaats aan den levensdisch te veroveren is. LVII. DE VERBITTERING Qveral wordt er geklaagd over de slechtheid der menschen. Er wordt meer gestolen, gemoord en gebrand dan ooit te voren. En hoe kan het anders? We komen uit de verschrikkelijkste massaslachting die ooit plaats greep. Soldaten hebben vier jaar gemoord om zelf niet vermoord te worden. Zij hebben gevochten tegen de koude, tegen den modder, tegen de luizen. Zij vochten met kanons, met handgranaten, met bajonetten. Zij vilden en kerfden, verwoestten en vernietigden. De vluchtelingen leefden in ballingschap, gesteund door de liefdadigheid, opgehoopt in kampen. De bevolking van België at raapkoolen, at aardappelschillen, dronk eikelwater en leed honger in den letterlijken .zin van het woord. De hongerige massa smokkelde eetwaren, stal eetwaren. Kinderen werden van honger de straat opgedreven om te zien of er nergens wat te gappen viel. En dat duurde zoo vier lange jaren! En dan is men verwonderd, dat de karakters verbitterd zijn, dat er zoo weinig onderscheid gemaakt wordt tusschen goed en kwaad. Oorlog is de grootste schepper van ondeugden. Oorlog is een monster, dat misdadigers kweekt. Oorlog is moord en doodslag in het groot, is de misdaad op reuzenschaaL Willen wij het menschdom terug op betere paden krijgen, dan moeten we de oorzaken der oorlogen uitroeien en aan alle menschen bestaansrecht verschaffen. Klagen helpt hier niet. 70 Smeeken helpt hier niet. De rotte plek moet uitgesneden worden! LVIII. SPORT - OOK VOOR DEN GEEST! V\e zoon van een mijner vrienden is een flink opgegroeide jongen. Beleefd en voorkomend. Sportman bij uitnemendheid. Hij voetbalt, zwemt en bokst. Dat is noodig, zegt hij, voor de afwisseling en ook voor zijn gezondheid. Voor verstrooiing gaat hij naar de schouwburgen, cinema's of concerten. Hij is geen droopstoppel en drinkt een glas bier en. rookt zijn sigaret of zijn sigaar. Hij houdt ook van een flink stuk eten en, alhoewel hij er zijn geld niet aan verbeuzelt, is hij nog al een smullebroer. Nu, hoor ik al zeggen, dat is een model-jongen. Ja, voor onzen tijd is het een model-jongen. Maar die jongen vergeet maar een zaak en dat is: dat hij hersens in zijn kop heeft. Daarvoor geeft hij bijna niets uit. Ternauwernood leest hij een dagblad. Boeken koopt hij zelden of nooit. Naar tentoonstellingen en musea krijgt ge hem niet. Reizen doet hij heel zelden. Hij is iemand, die heel weinig meer kennen zal als hij de wereld verlaat dan toen hij er op kwam. Hij begrijpt niet, dat geld besteed aan geestelijke ontwikkeling den hoogsten intrest geeft. Hij weet niet, dat geleerdheid en kennis nooit kunnen afgenomen worden en veel hulp en genot geven in het verdere leven. Onze jeugd moet nog leeren leeren, leeren denken, leeren lezen, leeren studeeren! LIX. TREINGESPREK A Is men op den trein de gesprekken der reizigers hoort, verneemt men soms de meest zonderlinge dingen. De sportmannen hebben 71 het over een „uppercut" of een „swing" ofwel over een match Beerschot-Racing. De beursmannen spreken over den koers van het geld, het opkoopen van marken, de moeite om het verkrijgen van invoerbewijzen voor den vreemde. Hoort men echter onze burgertjes spreken over onze arbeiders, dan is het om steendood te vallen. Volkomen onwetendheid en heel dikwijls met opzet liegen. Alles is duur omdat de werklieden te veel verdienen! Staken is de eenige oorzaak van al ons leed. Staken zou moeten verboden en gestraft worden. Meer dergelijken onzin, krijgt men regelmatig te! slikken van onze bekrompen en met oude ideeën volgepompte vooroorlogsche lummels. Ik hoorde deze week drie Engelschen spreken over de staking der Rotterdamsche havenarbeiders. Een dezer mannen zei: De havenwerkers staken in Rotterdam. Als ^r eensgezindheid is tusschen de stakers en internationale solidariteit in andere landen, dan moeten de arbeiders winnen. Het is heden ten dage beter met de arbeiders overeen te komen en ze degelijke loonen te betalen en ze als mensch te behandelen, dan ze tot staking te drijven. Als een patroon een staking wint, dan verliest hij nog. Met tegenzin komen de werklieden terug aan den arbeid en de voortbrengst lijdt er geweldig onder. Een goede verstandhouding tusschen patroons en vakbonden, is veel beter, als noodzakelijkheid des middels, dan het willen vernietigen der vakvereenigingen, die, als men ze hier verdelgt, daar weer springlevend te voorschijn komen. „That is the right way", zegde de andere. En zoo is het ook. 72 Maar het zal nog wat tijd en geld kosten eer onze verstokte kleingeestige landgenooten zulks zullen begrijpen. LX. ERASMUS SPREEKT T~\e oorlogslectuur beu, snuffel ik in mijn •^bibliotheek. Ik leg mijn hand op een in de 15e eeuw geschreven boek van Erasmus, een persoonlijken vriend van Quinten Matsijs. Ik dacht zeker daar geen woord van oorlog te vinden. Maar helaas! Reeds in de 15e eeuw wist men wat gruweldaden een oorlog te voorschijn roept. Ziehier wat Erasmus over den geesel van onzen tijd zegt: „Alle deelen van de Aarde zijn met helsche kwellingen bezocht, met tweespalt, oorlogen, rooverijen, pestziekten. Drie monarchieën vallen in doodelijken haat op elkaar om elkander te verdelgen. Er is geen deel van de Christenwereld waar de oorlog niet woedt, want die met hun drieën sleepen de anderen mee om te vechten. Alle menschen zijn bedorven, nergens bestaat nog ware vriendschap, de eene broeder wantrouwt den andere. Er wordt verkondigd, dat de oorlog rechtvaardig, heilig en vroom is. Men heeft de driestheid te zeggen, dat hij niet kan overwonnen worden die God als beschermer heeft. En dat zeggen ze in de beide kampen. En als iemand sneuvelt maakt men hem wijs dat hij niet sterft, maar regelrecht ten hemel vliegt, zóó als hij stierf met wapens en al." Dat schreef Erasmus vóór 400 jaar. Men ziet dat de menschheid niet veel vooruitgang gemaakt heeft op dien tijd. Enkel is men wat fijner in het huichelen en wat geraffineerder in het moorden. 73 LXI. CELESTIN DEMBLON P)e socialisten zijn niet gewoon wierookpotten op eikaars hoofd stuk te slaan. Bij ons doet ieder zijn plicht en daarmee is het uit. Men vleit niet, men flikflooit niet. De eenvoudigste propagandist heeft in onze partij zooveel waardeering als welke minister ook. Dat komt omdat bij ons eerst de zaak en dan de personen komen. Ik vraag echter vandaag oorlof aan de lezers van het Roode Hoekje om hulde te mogen brengen aan onzen vriend Demblon, den moedigen en onversaagden volksvertegenwoordiger van Luik. Nu het vrouwenstemrecht eerlang zal gestemd worden, is het meldenswaard, dat het onze partijgenoot Demblon was, die het eerst in de Belgische kamer het voorstel voor de invoering van het vrouwenstemrecht deed. Hij heeft, onafgebroken, gedurende meer dan 30 jaar, voor deze hervorming gestreden. En niet alleen voor vrouwenstemrecht, maar voor alle hervormingen die het proletariaat helpen in zijn bevrijdingskamp. Demblon is een der weinige Walen, die de Vlaamsche zaak verstaat en er ten volle mede instemt. Hij stemt alle Vlaamsche wetten. Hij is voorstander der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Demblon is vervolgd en gebroodroofd geworden voor zijn ideaal. Ondanks de moeilijkste omstandigheden die hij te doorworstelen had, is hij de flinke kamper, de moedige baanbreker gebleven. Sommigen mogen denken, dat zijn ster verbleekt. Voor ons blijft hij de in den strijd vergrijsde leider, aan wien het proletariaat meer dan aan wie ook, de meeste eer verschuldigd is. 74 Demblon wordt oud, maar zijn ideeën blijven jong. Hij is de man van de oude garde, maar tevens de man met de moderne gedachten. Ik ben overtuigd hier de tolk te zijn van al onze lezers om dien braven kameraad, op het oogenblik dat een zijner voorstellen gaat triomfeeren, hartelijk geluk te wenschen. LXII. HUWELIJK r\e spreuk van Christus: „Gaat en Vermenigvuldigt" indachtig geweest zijnde, moesten zij in den echt treden. Hij is een gewezen soldaat die niet in de beste gezondheid van het slagveld weerkeerde. Zijn meisje is fabriekwerkster, dochter van een talrijk werkersgezin. Hun bruiloft werd plechtig ingezegend in de prachtige trouwzaal van het stadhuis te Antwerpen. Zij had een nieuwen hoed en nieuwe schoenen. De overige kleeding was van vóór den oorlog. Hij droeg een burger kakhikostuum, dat hij van het leger meebracht. De ouders van het meisje — de jongen is een wees — woonden, in een versleten plunje, de plechtigheid bij. Nadat de gewone formaliteiten op het stadhuis geëindigd waren, werd in de buurt een 'glas gedronken op de gezondheid en het geluk van het nieuwe echtpaar. Dan naar huis, waar gefeest werd op echt proletarische wijze: paarden-biefstuk met patat-frits. Het getrouwd koppel vond geen woonst. Achter alles af, was dat nog zoo erg niet, want meubelen waren er ook niet voorhanden. Zij hebben nu hun nestje gebouwd in dat hunner ouders en wonen thuis in. Hun huwelijksreis deden zij den volgenden 75 dag: hij ging naar het dok, zij naar de fabriek. * * * Denzelfden dag trouwde een dochter van een rijk Antwerpsch koopman. Een koopman, die ook en vooral tijdens den oorlog gekocht en verkocht heeft. In een Antwerpsch snobsenblad werd de kleeding van de bruid volgenderwijs beschreven : ,,De jonggehuwde droeg met oneindige gratie een lief toilette in charmeuse ivoire, de rok behagelijk gedrapeerd met een gecroiseerd lijfje; de hofmantel met sleep daalde van de schouders af. Een als 't ware onvatbare tulle voile omwikkelde geheel de lieve bruid. In haar hand had zij een tak witte orchideeën..." Dit nieuwe paartje vertrok den volgenden dag naar Nice. LXIII. DE DANKBAARHEID Vij is geboren in Duitschland. Als jong meisje kwam zij naar België. Zij trouwde er met een onzer landgenooten. Daardoor verkreeg zij de Belgische nationaliteit. Maar zij bleef Duitsch; zij behield haar moedertaal, zij behield al wat eigen is aan haar volk. Twee zonen werden uit het huwelijk van dien Belg met die Duitsche vrouw geboren. Toen in Augustus 1914 de oorlog uitbrak gaven beiden zich aan als vrijwilligers in het Belgische leger. Beide jongens gedroegen zich dapper. De eene werd gedood in 't zicht van den vijand. De andere werd in 't gelaat getroffen door een stuk shrapnell. Zijn gezicht werd vreeselijk 76 verminkt en — wat veel erger is — hij is blind gebleven van de bekomen wonden. Eén zoon dood; de andere verminkt en blind. Wat vreeselijke slag voor de ouders! En nu verneem ik, tot mijn grootste verbazing en verontwaardiging, dat op zekere plaatsen waar' de moeder dezer twee helden gaat om inlichtingen, zij beleefd, onbeleefd en soms brutaal afgewezen wordt, omdat... zij met een Duitschen tongval spreekt en haar naam Duitsch is. Zij gaf ons land het beste en heiligste wat zij op aarde had, zij gaf het bloed van haar bloed, het vleesch van haar vleesch. En als belooning voor deze geweldige opoffering krijgt zij misprijzen van gewetenlooze patriotards, die in hun verachtelijk gedoe het laatste greintje menschelijk gevoel verloren hebben. LXIV. CHRISTEN EN SOCIALIST "Vij groeide op in een streng christelijk midden. Het gebod der naastenliefde lag haar nauw aan het hart. De dag kwam dat zij zelf moest uitgaan om haar brood te verdienen. Zij zocht dit in het onderwijs. En daar maakte zij kennis met de kinderen der armen. Als goede volgelinge van Christus, liet zij de kinderen tot zich komen. Maar het waren geen blijde, vreugdevolle kleinen. Het waren meestal kinderen, die gebrek leden naar ziel en lichaam. Kinderen, die slecht gevoed en slecht gekleed, onmogelijk met vrucht haar lessen konden volgen. Dat verwekte in onze jonge Christin een gevoel van bittere verontwaardiging. Zij spoorde de oorzaken van dit gruwelijk onrecht op. 77 Het duurde niet lang of zij kwam tot het besluit: de de huidige maatschappij op slechte grondvesten berust en dat het socialisme alleen redding brengen kon aan de lijdende menschheid. Van dien dag af bezoekt zij de Volkshuizen, leest onze bladen en sympathiseert met onzen strijd. ÏJ^§ Zij werd lid van de Partij en wil haar kennis en werkkracht ten dienste stellen van onze zaak. Zij blijft Christen. Neen, meer nog. Zij werd socialiste, en een strijdende socialiste, omdat zij Christen is. Want zij meent, dat er na dit leven van bittere armoede en knechtschap, een ander leven komt, dat eeuwig zal duren. Zij verloor veel van haar vroegere Christenvrienden, die liever meeheulen met de kapitalistische Farizeeërs, en daardoor de leer van den grooten Heiland verloochenen of versjacheren. Maar in ruil voor dit verlies vond zij een onuitputtelijke bron van broederschap in den strijd der arbeiders. Hare leus is nu: naast het kruis, verlossingsteeken der Christenen, de Eoode Vaan, het symbool van het socialisme. LXV. DIPLOMA'S EN GEZOND VERSTAND P\e wetenschap loopt langs geen koninklijke baan, zeide Karl Marx. En hij voegde er bij : al wie wilskracht etr volharding heeft kan ze bewandelen. En het is niet altijd noodig universiteiten te volgen om kennis te bezitten. Zagen we de laatste dagen in het Parlement niet, dat „een leeraar in het strafrecht moest 78 geleerd worden, dat men niet ongestraft iemand naamloos mag beschuldigen.", Robert Blatchford schreef: een dosis gezond verstand is veel beter dan een diploma. Wij bedoelen hier niet mede, dat universiteiten en diploma's overbodig zijn. Integendeel! Maar wij zouden uit het hoofd onzer arbeiders de valsche gedachte willen krijgen, dat al diegenen die een diploma hebben of naar de Universiteit gingen, feniksen zijn en dat zij, die de fabriek als Universiteit en vereelte handen als diploma hebben, daarom nog geen ezels zijn. Wie hersens in zijn kop heeft, en er gezond voedsel voor vindt, kan al leeren wat menschelijk mogelijk is. Als onze arbeiders die proef willen nemen, dan zullen zij zien, dat zij in de meeste gevallen hun eigen advokaat, hun eigen dokter en hun eigen raadgever kunnen zijn. LXVI. HET HELLEGAT Tk wil heden wat zeggen over de Internationale. Niet over de tweede van Brussel en ook niet over de derde van Moskou. Zelfs niet over die der vakbonden van Amsterdam. Neen ik heb het hier over de Internationale van het Hellegat. Het Hellegat ligt tusschen Boom en Niel. Daar wonen arbeiders, die hun leven lang in een ware hel verbleven. Toen kwam de roepstem van het socialisme ze uit hun doodenslaap wakker schudden. En nu willen zij van uit het Hellegat den. weg naar een hemel op aarde voorbereiden. Zij koopen gezamenlijk tabak, omdat daardoor voor allen de prijs vermindert. Zij koopen gezamenlijk brochuren, omdat ze voor elk 79 afzonderlijk te duur zijn. Zij, die geleerd zijn, lezen de „Volksgazet" voor hun ongeletterde! broeders. Zij, die technisch onderwijs genoten, richten lessen in voor hun slechter bedeelde werkmakkers. Onze mannen hebben een generalen staf voor hun Internationale. Deze staf vergadert, besluit en beveelt. En wat eens bevolen is wordt op de letter uitgevoerd. Met een heiligen eerbied spreken de arbeiders over de Internationale van het Hellegat, want daar heerscht broedèrliefde, kameraadschap, solidariteit. Die Internationale leeft er in het "hart en de ziel der verdrukte steenbewerkers. Mocht de Internationale over heel de wereld spoedig zoo worden. LXVII. OP DE TRAM 17 r is geen plaats, waar meer gemord en gegromd wordt, dan op het platform der trams. Vrouwen en mannen vinden daar een pracht gelegenheid om over alles en nog wat te preutelen. Men moet geen luistervink zijn om de gesprekken te volgen die er gevoerd worden. Dezen namiddag hoorde ik er een van twee kooplieden in kolen. Ik zal niet al weergeven wat die menschen te klagen hadden. Ik bepaal me enkel met te vertellen wat een lang opgeschoten lummel, die godbetert koopman is, zei: Als de socialisten baas blijven, dan is onze stiel om zeep. Die kerels beletten ons te verkoopen aan wie wij willen. Zij kunnen niet verdragen, dat wij een prijs vragen dien wij willen. Zij willen nog niet eens, dat wij met ons eigen centen een stock kolen opdoen. Het is hoog tijd, 80 dat die kerels hun paspoort geteekend w.ordt! Dat zijn nu de kerels van den vrijhandel! Zij willen kolen in stock nemen om aan woekerwinsten te verkoopen. Zij willen kolen bergen en de nijverheid van de noodige brandstof berooven, zoodat wij duizenden arbeiders zonder werk zouden hebben, zooals eenige weken geleden. Dat zijn de heropbouwers van België. Deze rakkers noemen zich de steunpilaren der maatschappij. Dat zulke menschen ons bekampen, begrijp ik best. Ik zou niet graag hebben, dat zulke landhaaien sympathiek gezind waren tegenover onze partij. Die kunnen we best missen! LXVIII. BIJ DEN VREDERECHTER jC en arme vrouw ging naar den vrederechter, om zijn hulp te vragen voor haar en haar kind. Haar man had beiden aan hun lot overgelaten. Hij verdiende goed zijn kost, maar weigerde iets voor vrouw en kind op te brengen. Daar de vrouw 3 frank daags van het Komiteit trok, vond de rechter het niet noodig den man te verontrusten. Eenige weken later werd haar „de dop" ontnomen. Opnieuw naar den rechter. Ditmaal zou hij opzoekingen gedaan hebben. Dit duurt nu maanden. Nog steeds is de vader niet verplicht om te betalen voor de opvoeding van zijn eigen kind. Er is voor den rechter heelemaal geen haast bij. De verlaten moeder woont met haar kind in bij haar ouders. Op een zekeren dag komt er een aanbevolen brief, waarin stond, dat het huis verkocht was en moest vrij komen voor den eersten der volgende maand. De vader van het 81 meisje vond onmiddellijk geen woonst. Eenige dagen nadien werd hij gedaagd voor denzelfden rechter. Onmiddellijk volgde het vonnis: tegen de 15den verhuizen. Waar het geldt armen te treffen werkt het gerecht snel en onverbiddelijk. Waar het geldt een arme moeder met haar kind van den honger te redden gaat het den slakkengang. Gelukkig is de nieuwe tijd in aantocht. Die moet ons een beter gerecht en goede rechters geven. LXIX. EEN OUDE /^p den redactiSzolder der „Volksgazet" kwam hij me vinden. Hij hijgde vreeselijk naar zijn adem toen hij drie hoog was. Ik gaf hem een stoel om wat uit te blazen. Toen hij dan weer op dreef was, begon hij zijn droevig verhaal. Hij was 70... Zeven kinderen had hij grootgebracht. Eerlijk grootgebracht, want hij had nooit van iemand iets moeten hebben. Door zijn arbeid had hij steeds in de behoeften van zijn gezin künnen voorzien. Maar sinds een paar jaar was hij, na een ziekte, afgedankt. En sindsdien weigerde men hem arbeid. Hij woonde bij een zijner kinderen in. Hij was er goed. Er was wel niet te veel. Er was zelfs heel weinig, maar van dat weinige kreeg hij zijn deel. Hij zou nu zoo graag zijn ouderdomspensioen trekken, want zijn zoon was 20 jaar gehuwd en hij wou het echtpaar een geschenk koopen. En daar hij wist, dat de socialisten de arme menschen helpen, was hij gekomen om onze tusschenkomst te vragen. Toen ik hem zei, dat hij recht had op viermaal 65 fr., straalde zijn gelaat van ge- 82 luk. Deze som was voor hem een fortuin. Hij begon op te noemen wat hij daarvoor zou kunnen koopen, voor zijn zoon, voor zijn schoondochter en voor zijn drie kleinkinderen. Na dit alles opgesomd te hebben, zei hij plotseling: En ik zal U ook niet vergeten, meneer de socialist. Ik zal ook voor u iets koopen. Wat gouden hart! Wat 'n arme ouderling! En toen ik hem dan zei, dat socialisten sinds jaren gestreden hebben om een degelijk pensioen te krijgen voor alle ouderlingen en dat zij zulks deden, niet om beloond te worden, maar om recht te geven aan wie recht toekwam, toen bezag me dat ventje met een onthutst gelaat. Met betraande oogen verliet" hij meneer den socialist en onzen zolder, na de verzekering gekregen te hebben, dat voor zijn pensioen zou gezorgd worden. LXX. EEN LEVEN ALS EEN HEL ïk heb het bezoek gekregen van een moedertje. Een moedertje, wier leven een ware hel was. Een moedertje, dat steeds te vechten had met den honger en nooit de armoede uit haar krotwoning kon houden. Zij kwam me vragen, of ik niets doen kon voor haar zoon, die op het front zinneloos is geworden en nu opgesloten zit in een krankzinnigengesticht. Ik kende dien jon