ADOLPHQ UPS and DOWNS. EEN BUNDEL vroolijk~ernstig e en ernstig-vroolijke SCHETSJES. van ADOLPHE ENG6RS. F. W. DE RUIJTER VAN STEVENINCK. Uitgever — Den Haag. Ik ben de eenigste mensch op de heele wereld, dien ik toch zoo graag grondig zou willen kennen, ik weet nog maar steeds niet hoe me dat zal gelukken. ^jliijne lieve vriendin'SRnny van &es droeg ik dezen bundel op. I. B E T S Y. „De natuur haat 't verstand." UPS AND DOWNS. 7 Er was eens een aardig meisje. Zij was nog erg jong, had zwarte krulletjes en lieve zwarte — gitzwarte oogjes. Een neusje zóó lief — zóó fijn , ik geloof niet, dat er nog een tweede ergens te vinden was. Ook haar mondje met twee rijen sneeuwwitte tandjes.... en kersroode lipjes was.... om zonder ophouden ... te kussen... Betsy heette ze. Ze was ergens kamermeisje, gewoon kamermeisje. Ze was de lieveling van het personeel en als ze zong, dan veroverde ze aller harten. Ze zong dan van die gewone liedjes..... schoolliedjes of andere, die ze nog van moeder had geleerd. Dat klonk dan zóó lief, zóó mooi, dat de lui op straat staan bleven en vol aandacht naar haar gezang luisterden. En zoo gebeurde 't, dat op zekeren dag, een heer, in een auto voor het huis van Betsy stilhield, uitstapte en aanschelde. Dan vroeg hij aan den huisknecht, die hem opendeed, of hij het meisje even mocht spreken, dat altijd zoo lief zong. De knecht haalde Betsy. Bedeesd keek ze van onder haa/ groote, zwarte wimpers den vreemden meneer aan. „Is u Betsy?" „Ja meneer!" „Zingt u?" „Ja meneer. Wel eens!" „Hoe heet u?" „Betsy! Betsy van Anrooy meneer!" De vreemde meneer gaf haar zijn visitekaartje. „Wilt u morgen vroeg even bij me thuis komen?" 8 UPS AND DOWNS. Dan drukte hij haar de hand, stapte in zijn auto en reed weg. Betsy bleef met het Ikaartje in haar Vingers op den drempel staan, met opengespalkte oogen de auto nakijkend. Eerst heel lang daarna kwam ze tot bezinning, bekeek het kaartje.' trok haar schouders op en begreep noch zich zelf, noch dien vreemden meneer. Onder de voeten van Betsy verdween op dat oogenblik de aarde. Ik vind 't overbodig te vertellen, dat Betsy „ontdekt" werd. Het is een teeken van het verdwijnen der jeugd bij den artist, als hij zich speciaal op „ontdekken" van eventuëele talenten toelegt. En de artist, die Betsy „ontdekt" had, was heusch geen groen blaadje meer. De langzamerhand intredende, artistieke impotentie, brengt bijvoorbeeld ook den auteur er toe, kritiek op zijn confraters te gaan uitoefenen. Als een artist zoogenaamd „Nieuw-land" ontdekt, is hij als een vader, die het zalig vindt, zijn kind te zien groeien en ontwikkelen, terwijl hij zich om z'n eigen positie, niet in het minst bekommert. Ik zou bijvoorbeeld ook kunnen beweren, dat in zoo'n geval, de gezonde, sterke eigenliefde van het individu wormstekig wordt en, dat de „ontdekking" niet anders is, dan een soort van vergiftiging, die zooals algemeen bekend is — met de verkalking van de bloedvaten haar intocht in de menschienziel doet Maar dit gepraat houdt me op en ik wil alleen de lotgevallen van Betsy van Anrooy vertellen. Betsy UPS AND DOWNS. 9 •werd door alle groote zangers en zangeressen gevierd en door haar collega's bespot. Hooggeplaatste heeren bezochten het conservatorium, om Betsy tijdens de oefeningen te hooren. Elegante dames knoopten gesprekken met haar aan. „Hoe gaat 't met de studie?" vroegen ze haar vriendelijk. Betsy trok een pruilend mondje: „Wat ik zingen moet, staat op papier!" En ze duwde, de met noten en teekèns bekladde blaadjes, vlak onder de neuzen der dames. Betsy dacht: „Dat is niet je ware, je moet jezelf geven niet eerst op papier kijken. Voor den vuist weg zingen en verder niet nadenken 1" Zonder techniek — zonder het angstig-zenuwachtige dichtschroeven der keelorganen! Ondanks de vreeselijke moeielijkheden, volgde Betsy de voorgeschreven methode. Ze deed haar best en maakte groote vorderingen. Op zekeren dag, kwam zelfs een vorstelijke persoon de oefeningen bijwonen. „Voortreffelijk!" zei hij. „U was vroeger, hoor ik, juffrouw van gezelschap?" „Nee, niet eens!" zei Betsy trotsch, „Nog minder dan dat, ik was gewoon kamermeisje, Hoogheid, maar een gewone dienstmeid!" „Prachtig!" zei de K.H. En Betsy werd eenige weken later naar het Conservatorium in Parijs gestuurd. Daar werd niet zooveel notitie van haar genomen. IO UPS AND DOWNS. Alleen in je eigen land zijn talentvolle leerlingen jong. En haar lief gezichtje viel in Parijs niet op, dat was daar absoluut geen zeldzaamheid. Ze studeerde hard — van 's morgens 'vroeg tot 's avonds laat en schreef dan dikwijls aan haar vroegere kennisjes, waarmee ze in betrekking geweest was. Die vonden allemaal, dat Betsy zoo prachtig schreef. Ook pende ze met reuzenletters warme dankbetuigingen aan haar „ontdekker" en die vond, dat ze er een „beroerd pootje" op na hield. Voor een fijn deskundig auditorium legde ze haar proeven van bekwaamheid af — slaagde — en verwierf den eersten prijs. De directeur overhan^ digde haar het diploma en zei: „Juffrouw Betsy, U bezit een mooie stem. Maar toch is er iets in, als klonk ze ja, hoe moet ik 't zeggen als klonk ze" En als er nu iemand geweest was, die zou geroepen hebben: „Te natuurlijk!" Ik wed, dat de directeur dan zou gezegd hebben: „Juist! — Heel juist! Zeer juist! Dat wou ik ook zeggen." Ze kwam weer in haar vaderland terug, gaf natuurlijk concerten. Haar „ontdekker" woonde haar eersten avond bij. Hij trok een min of meer onaangenaam gezicht, toen zij eenige liedjes gezongen had. Hij wachtte op haar na afloop der uitvoering — en terwijl hij haar naar haar woning begeleidde zei hij: „Om UPS AND DOWNS. ' 11 Godswil Betsy, je hebt je liederen gezongen, alsof 't je ouwe schoolliedjes waren 1" Betsy sloeg haar oogen bedeesd neer en zei geen woord. Haar „weldoener" keek haar éenige malen woest aan, liep driftig heen en weer, draaide zich plotseling om en liep weg. Betsy liet hij staan. Bedroefd — inwendig snikkend ging ze naar haar kamer — nam de muziek — zong — deed moeite gewoon te zijn — en wierp zich daarna schreiend op den divan Nu volgden verschrikkelijke dagen. Haar leeraarontdekker deed moeite, Betsy de ontbrekende instructies te geven. Pijnlijk — verbaasd kwam hij tot de ontdekking, dat hij daarmee direct had moeten beginnen. Hij had haar dat allemaal bij moeten brengen, vóór dat ze naar Parijs was vertrokken., Ze moest niet bang zijn — als ze haar stem moest buigen — zachtjes moest doen trillen. — Haar mooi, vol geluid, behoorde niet steeds met volle kracht te worden gegeven.... maar met „Mezza voce" als noodig was. En dat niet te kunnen, was de groote fout harer kunst. Het „te natuurlijke" van haar stem, was voor die schoone kunst juist onnatuurlijk. Het arme kind deed moeite, oefende van 's morgens vroeg tot 's avonds laat maar te vergeefs! Toen verbeeldde ze zich, dat ze geer* goede zangeres kon worden. Ik heb geen temperament en geen sentiment, dacht ze bij zichzelf. Haar collega's vonden, alleen maar, dat ze „te natuurlijk" zong — anders niets —. Haar val was even hevig 12 UPS AND DOWNS. als haar plotselinge opkomst. Ook haar „ontdekker" bekommerde zich niet meer om haar...... En nu begint mijn verhaaltje langzaam ten einde te loopen. Betsy kwam met geen mogelijkheid baar val te boven....... Door haar collega's werd ze gewoonweg genegeerd. Ze leefde eenzaam — kreeg spoedig een afschuw van haar kunst en een even groote afschuw van haar ellende. — Ze leefde in lompen gehuld, maar toch zag ze er nog eleganter uit, dan toen ze nog gewoon dienstmeisje was. De menschen op straat wezen haar na en fluisterden: „dat is een gevallen vrouw". Neen — „gevallen" — was ze niet, alleen maar „vervallen". Er bestaan duizende soorten van ongelukkig verval, maar toch, hoe vervallen men er ook uitziet, de menschen zien of liever voelen steeds of men „gestegen" of „gedaald" is. Glimlachend vertelt de avondmantel iets: van oude vodden, terwijl de smerigste kleeren weenend iets: van hun eens vroeger schitterend bestaan als elegant costuum verhalen Maar juist door die ellende, kreeg ze 't leven lief en met roodontstoken oogen, zocht ze werktuigelijk weer naar het huis, waar ze eens als bescheiden dienstmeisje gelukkig leefde en zong Toen ze aanschelde, trok een van haar oude karaden open. „Betsy I" riep de oude keukenmeid verschrikt uit en sleepte haar medelijdend naar binnen. De an- UPS AND DOWNS. 13 deren stonden perplex. „En kan je nog zingen?" vroegen ze als uit één mond. En droevig knikkend zong ze — om de oude kennissen een plezier te doen. Ze zong — met gevoel — teeder — fijn trillend, zóó mooi had ze nog nooit gezongen. Dat voelde ze zelf — een nieuwe kracht kwam in haar op De anderen keken elkaar verwonderd aan. „Nee — dat is niks hoor — dat lijkt nou op niemendal " „Nee meid... je kunt niet meer zingen " „Vroeger — ja —- toen zong je — maar dit is gegalm in de ruimte!" Ze lachten. En die lach sneed Betsy door haar ziel. Betsy was nu niet meer de lieveling. Haar gezang kon zelfs die gewone menschjes niet meer bekoren en langzaam — heel langzaam kwijnde ze weg. als trillende, langzaam weg¬ stervende accoorden. — II Ze zeggen de waarheid als ze . . o . liegen! Een Vrouw is net een monocle — 't staat erg chic, maar je ziet veel beter zonder. UPS AND DOWNS. 17 Toen ik me voor het eerst met haar vertoonde,, waren alle oogen op ons gevestigd. Geen wonder1.; Het was wat je noemde een „beauty". • Ik had haar toevalligerwijze leeren kennen in.... Och, maar wat doet dat er eigenlijk toe?! De hoofdzaak is, dat ik haar kende Het was een brunette, met gitzwarte, alleszeggende oogen, sneeuwwitte tandjes en een een alles- vragenden mond. Enfin, „what you call" een beeldje! We hielden zeer veel van elkaar, d.w.z. ik hield dol veel vanj haar en zij misschien ook wel van mij....... het werd — het is — en het zal ook wel nooit bewezen worden. Een raadsel. Zooals alle vrouwen. Die alleszeggende oogen zeggen heusch niet alles. Enfin af en toe ben ik erg malankoliek, of zooals Charles altijd zegt: „down". Alleen ben ik dat, als ik aan haar denk... aan mijn raadsel... onoplosbaar! Wc waren in stilte verloofd of zooals Charlest zegt „gehuwd", nu goed dan, we waren in stilte „gehuwd". We gingen veel uit... we genoten!.. Op een avond dan, zaten we in één der grootste restaurants van onze goede, lieve stad en waren hyper — hyper — hypergelukkig. Ik, omdat ik haar bezat, de vrouw, die mij in mijne droomen steeds toelachte en die ik nu vlak naast me voelde, wier heete adem me prikkelde. Zij, in een valsch... raadselachtig geluk vertroeteld, verwend door een dolverliefde Ik, alleen denkend aan haar, iS UPS AND DOWNS. zij peinzend..... den sleutel van het raadsel nog ingewikkelder te maken We zaten op het terras en genoten van den heerlijken lenteavond, van het zoele Mei-windje, dat mij hare heerlijke, bedwelmende geuren toezwaaide Vlak tegenover ons zat Hans. We spraken al jaren lang niet tegen elkaar. Waarom, weet ik eigenlijk niet Misschien, omdat ik hem niet sympathiek genoeg vond... of... als we elkaar op straat ontmoetten, salueerden we wederkeerig, stijf — deftig ... Zonderling... hij knikte nu overdreven beleefd en glimlachte. Ik knikte beleefd terug en glimlachte eveneens Zij, kende hem ook...... ,,'n Mispunt!" zei ze vlug... ,,Ja, hè?"... antwoordde ik blij „Permitteer jullie?". vroeg hij plotseling, indringerig, opstaand, naar ons toekomend en den kellner wenkend „'Permitteer jullie ?" „Natuurlijk!" huichelde ik. „Graag!" zij. Het gesprek wilde niet vlotten. Af en toe lachte ze tegen hem',... dan weer tegen mij'... Gaf ze hem zoo juist geen knipoogje ?... Nee!... Goddank. Hij stond op hij ging. „Hè, wat 'n vervelende kwast"! zei ze toen hij onder 't weggaan, nog even groette. „Je bent toch niet op hem verliefd?" vroeg ik' lachend „De vrouwen verachten meestal de- UPS AND DOWNS. 19 genen, die ze liefhebben! Ja, ja. Je boven je neusje samengegroeide wenkbrauwen zijn voor mij een afdoend 'bewijs!" gekscheerde ik We brachten veel, heel veel zalige uren in goud geluk door, omzet van diamanten en parels pan plots, een breukje in die rozen — wolkenzee van zaligheid Men had me verteld, dat ze Donderdagavond met een heer gewandeld had, in het park En ofschoon ik voelde, dat ze me niet bedroog of bedriegen zou ontkiemde het, bij ieder mensch gezaaide zaad der jaloezie. — Ze had me verteld, dat ze Donderdagavond op visite moest gaan bij haar tante Pauline; ik kende wel is waar tante Pauline niet, maar ik voelde bij intuitie, dat die het geconcentreerde symbool des afschuws moest zijn... Ik haatte haar!... Ik besloot thuis te studeeren. En terwijl ik dus thuis mijn hersenen pijnigde en folterde om al mijn gedachten bij mijn werk te houden en niet bij haar.... wandelde zij met Ik zag in mijn verbeelding Hans aan haar zij, drukdoend ... vervelend ... O, God!!,,, Ik vroeg het haar persoonlijk. Ze zei, dat ze Hans getroffen had... toevallig ... en dat hij haar aangeboden had, naar huis te brengen. „Daar steekt toch niets achter?" zeide ze kalm, „Ik vind hem overigens een vervelend individu, een naar sujet!" Ik was gerustgesteld, ze zeide dat met zoo'n overtuiging. Ik kuste haar op haar lief mondje. 20 UPS AND DOWNS. Mijn pas ontloken jaloezie was al weer verwelkt. Ik zag alleen haar... haar.., haar. „Hou je van me?" „Ik hou van je schat!" „Van niemand anders?" „Van niemand anders!" Ik kuste haar mooie, zachte oogen, die mijn zonneschijn en ook mijn schaduw waren Ik moest onverwachts een paar dagen de stad uit. Ze trok bij het afscheid nemen aan den trein een pruilend lipje „Daag!" „Dag schatje!!" Den volgenden dag al, ontving ik van haar in mijn hotel een briefje tintelend van liefde vol poëzie : „Mijn lieve boy". „Het groote venster staat open ons venster! „De lentewind speelt met zijn kleine hand op de „vensterbank en schuift de lichte gordijnen op zij. „Een zonnestraal danst, huppelt blij over het zachte „tapijt, springt heel, héél zadhtjes op mijn stoei „en kust mijn handen, mijn ringen, die op het groe„ne vlak van mijn schrijftafel rusten. „De roode rozen, die je me gisteren gaf, staan „voor me in de hooge, slanke vaas. Bevend spelen „mijn vingers met de moede bloesems en langzaam „vallen er drie bladeren op het groene laken...... „De zonnestraal beweegt zich, hij verwondert zich „dat het geen hard geluid geeft, want ze vallen UPS AND DOWNS. 21 „zwaar als bloeddruppels Ik buig me voor¬ over en kus de drie bladeren.... zoo koud. ., „Mijn oogen — mijn slapen ... gloeien ... Achter „het groote portret, naast mijn schrijftafel in het „stille, ons stille vertrek, zit doodstil een monster... „Dat heet. verlangen/!" Ook in mij kwam plotseling een brandend verlangen. Ik kon 't niet langer uithouden. Ik vloog naar den trein en enkele uren later was ik weer in Amsterdam... Ik stormde de trap op. Ze had visite... Hans! I... Zou ik naar binnen gaan ?,,,,. Nee ? ... Ja ? ... Nee!,.. dan draaide ik plotseling de kruk om en stond midden in de kamer.... Hans erg bleek ... Zij heel kalm: „Dag heveling!" Hans stotterde eenige woorden van verontschuldiging, dan weg.., Nü kuste ze m'n mond... mijn oogen... ik zag niets meer, ik voelde niets meer, haar heete adem bedwelmde me... Ik was weer bij haar,... bij haar... bij haar..." „Heb je me werkelijk lief?" „Ja, schatje!" „Mij alleen?" „Jou alleen!" Ik geloofde haar Ik huilde voor den eersten keer, na lange, lange jaren. Ze kuste mijn tranen weg... Ik geloofde haar. Och ja... zoo zijn nu eenmaal de mannen! Maar de vrouwen zijn ook zoo!! Het eeuwige onoplosbare raadsel! Ze zeggen de waarheid . als ze liegen!! r III. De sterkste. „Om steeds en altijd jong te blijven, moet je dat, wat je in je jeugd deed, volhouden." UPS AND DOWNS. __ 5 Statig, plechtig, majestueus spreidde hij zijne machtige takken uit, overschaduwde hij een deel van den moestuin van boer Stoks. Achter zijn dikken stam, kuste en vrijde de jonge Stoks met Trui, de dochter van vader's buurman. Hij was als 't ware met het huis samengegroeid t De oude Stoks had hem niet anders gekend, dan zooals hij nu was. En zelfs diens vaders vaders vader had hem niet geplant. Van zoon op zoon werd met de boerderij en de uitgestrekte landerijen, ook de bruine beuk als erfstuk overgedragen. Hij was het wapen van familie Stoks geworden. „We zullen 'm moeten vellen!" zei op zekeren dag de oude Stoks tot z'n zoon. „Het is een sta in den weg. Niks groeit meer aan dezen kant van het huis. Kijk nou eens, het gras komt haast niet op en de aalbessen worden niet rijp. De aardbeien kwijnen weg en wat we aan groenten krijgen is treurig! Nee, — hij mot maar weg!" Het was waar — Dertig meter in den omtrek' doorwoelden zijn machtige wortels den bodem en al de groeikracht en voeding, die de aarde schonk, nam hij met heerschersrecht tot zich. Dertig meter in den omtrek leed alles — alles, onder zijn heerschappij „Hij mot maar weg!" De jonge Stoks dacht aan de zalige ©ogenblikken, die hij met Trui achter den dikken stam had doorgebracht. Hij voelde nog den eersten, heeten kus, dien hij van haar, daar den vorigen herfsS 26 UPS AND DOWNS. gekregen had. Hij wilde hem nog éénmaal in volle glorie zien. „Ja zeker, vader, in het najaar mot ie wegj, Vopr dezen zomer is 't nu toch al te laat. Het heeft nou geen nut meer". Hij kuste Trui weer achter den stam van den beuk, zooals hij haar bij het vallen van de dorre bladeren in den vorigen herfst gekust had. Tienus moest onder de wapenen. Dat was voor hem heel erg. maar nog erger voor Trui. Ze miste hem. Dikwijls stond ze eenzaam achter den machr tigen stam van den bruinen beuk en kuste om haar liefdesmarten te koelen, zijn ruwe schors. Maar 't duurde niet lang, of de jonge Stokls. moest den dienst verlaten. Bij een oefening in de manege was hij van zijn paard gestort en werd na eerst een tijdje in het hospitaal gelegen te hebben, als ongeschikt voor den dienst, ontslagen. Hij was nog niet heelemaal genezen. Van het kleine dorpsstation sukkelde hij voort, nu en dan, om uit te rusten, zich neerzettend op den besneeuwden landweg. De oogen deden hem pijn — brandden — ze waren nog niet gewend aan het schielle licht. Eindelijk zag hij het kerktorentje en als ie dat heuveltje over was, moest hij het ouderlijke huis kunnen zien. — Langzaam en loom klom hij het heuveltje op. Nu was hij boven, op zijn stok steunend zocht hij het huis. Hoog stak het witbesneeuwde dak boven dat der anderen uit en daarvoor strekte UPS AND DOWNS. 27 nog- even machtig, de groote beuk zijne honderd armen, als zwaaide hij een welkomstgroet, naar hem uit. — Hij was in 't wit getooid, als voor een groot feest. Na het avondgebed zei de jonge Stoks tot zijn vader een weinig onverschillig: ,,U hebt hem toch nog niet laten kappen, hè?" „Nee, maar het volgende voorjaar mot 't er toch van kommen". Maar toen het voorjaar er was, sprak niemand er over. De jonge Stoks verplaatste stilzwijgend de bessen en achter de stallén, waar het zonnig was, Het hij nieuwe aardbeienbedden aanleggen. Toen de wind, de dorre bladeren over het voorhof verspreidde, trouwde de jonge Stoks met Trui. De jonge boerin wilde, zooals het gewoonlijk gaat, hier en daar veranderingen aanbrengen. En toen de winter ten einde liep, zei ze: „Die boom daar mot gekapt worden. Hij beneemt ons al 't licht!" Vader en zoon zwegen. Ze vonden het pijnlijk er over te spreken. Maar eigenlijk had ze gelijk : de tuin kon toch niet renteloos zoo blijven liggen. Maar eerst in hetnajaar. Voor dezen zomer was 't nou toch al te laat... Het werd weer zomer. Onder de breede, bruine takken van den beuk stond een wit mandje. En in dat mandje, waarin reeds zoovelen der familie Stoks gelegen hadden, lag thans de jongste spruit van het huis. 'Zooals een vogel zijne vleugels over zijn kroost beschermend uitspreidt, zoo strekte ook de machtige 28 UPS AND DOWNS. boom, zijne bebladerde takken over dit klein levend wezentje uit en zorgde, dat nu en dan een zonnestraaltje het lief rozig gezichtje, kon beschijnen en koesteren. En de moeder zat er naast en droomde — droomde, de eerste geluksdroomen der jonge moeders^ Ook zij sprak nu niet meer over den boom. En toen het voorjaar kwam, timmerde de jonge Stoks voor zijn vader onder den beuk een bank, waarop de oude zijn laatste dagen uitrusten en terugdenken kon aan de zonnige dagen van zijn verleden, die nu door het bruine bladerdak beschaduwd werden. Dit is nu ongeveer vijftig jaar geleden. Nu zit op diezelfde bank, waarop de oude Stoks eens zat, de jonge Stoks, die nu de oude Stoks is. Wit zijn zijn haren en verschrompeld zijne handen. En naast hem staat nu weer een jonge Stoks en zegt met bedenkelijk gezicht naar den boom wijzend: „We motten hem kappen, vader! Er groeit niets meer in den tuin"! De oude glimlacht en zegt pijnlijk: „Ja, ja we wilden hem al zoo dikwijls laten kappen. — Maar, als ik jou was, zou ik er nog maar wat mee wachten. Laat hem nog maar een vijftig jaar ouder worden." Ook die oude Stoks is dood. Onder den machtigen beuk staat weer het traditioneele mandje en nog steeds beschermend, spreidt hij zijn machtige, bebladerde, bruine takken over den jongsten telg van het huis Stoks uit. IV. De tragi comedie van een waaier. Iedereen — zelfs een vuilnisman,. — kan', als hij in rok met witte das gestoken wordt — voor „gentleman" doorgaan. UPS AND DOWNS. 3* Hij lag eens in een burgerlijke vuilnisbak, tusschen haringkoppen, kalfsbeentjes en een stuk beschimmelde peperkoek. Hoe hij er kwam weet ik niet. Gaat me trouwens niets aan! Hij lag er. En de vuilvlijtige handen van de vuilnisinspectrice trokken hem gretig van onder die vetglibberige massa te voorschijn. Met een melankoliek schouderophalen van die schoone lompenfee, werd hij in den zak gestopt. Daar bleef hij. Het dochtertje van de „gelukzoekster" moest 's avonds medehelpen sorteeren, vond hem en kreeg hem cadeau, omdat haar moeder dacht, dat dien dag haar hals niet zoo vuil was als anders. Marietje, zoo heette dat geëmancipeerde meisje, speelde liever met knikkers en ruilde ,,de onbekende grootheid" daarvoor met Willem, den zoon van den schoenmaker op het hoekje van de dwarssteeg. Dat was een slordige jongen. Nog slordiger dan andere schoenmakerskinderen. Oh, zoo slordig!... Dien zelfden middag nog, toen hij naar den publieken kinderspeeltuin ging, verloor hij het ding, en huilend verlangde hij zijne knikkers terug. Ik geloof niet, dat Marietje het deed. Wel weet ik, dat ze samen gevochten hebben; Willem had een klomp van Marietje op zijn neus gehad en Willem hield in zijn linker hand, een bundeltje melkboerenhonden haartjes van Marietje. Het ding werd den volgenden morgen, door den aspirant-opzichter van den publieken speeltuin, eenzaam, onder een acaciastruik, teruggevonden. Versmaad en gebroken—. Behoedzaam, nam de jonge 32 UPS AND DOWNS. man hem op. Thuis gekomen maakte hij hem zorgvuldig schoon en wedijverde met zich zelf, de schade, den schoonen waaier toegebracht, met ruwartistieke hand of met artistiek-ruwe hand te herstellen. „Hier schatje, ik heb iets héél moois voor je gekocht!" Met deze woorden trad de aspirantspeeltuinopzichter eenige dagen later voor zijn meisje en gaf haar vol vreugde, den halfvuilen, nog eventjes naar haring riekenden waaier. Maar de vader van het meisje was een steeds mopperende oude man, die in zijn leven niets anders dan hard werken en groote zuinigheid gekend had. Toen hij den waaier zag werd hij kwaad-en zei kort en barsch: „Van jullie huwelijk komt geen bal! Een jonge kerel, die zijn zwaar verdiend geld voor zulke tireletantijntjes uitgeeft, kan nooit een goed en spaarzaam huisvader worden!" En of het meisje nu al huilde en of de jongen smeekte en bad, de strenge vader stuurde den volgenden dag, den blauwen waaier aan den jongen terug en schreef hem ronduit zijn meening. De jonge bruidegom werd, toen hij den brief van den ouden tyran las, woest. Nog woester dan andere jonge bruidegoms. Oh, zoo woest!.... Hij, nam den waaier, die de schuld van zijn ongeluk droeg, tusschen zijn vingers, zwaaide hem als gek heen en weer en gaf hem aan zijn zuster. Dan schreef hij een brief aan den ouden man en bekende. UPS AND DOWNS. 33 boetvaardig, dat hij den waaier niet gekocht, maar gevonden had en met véél, héél veel moeite gerepareerd had. Hij had zich echter geschaamd, dat direct openhartig te bekennen. Bewogen door zooveel bewijs van zuinigheid, gaf de oude mopperaar zijn zegen. De blauwe waaier lag nu op de tafel, in het slaapkamertje van Anna, Peter's zuster. Hij rook niet meer naar dien afschuwelijken haring. Nee een geur van gegapte „sourire d'avril" omhulde den blauwen „windmaker", die nu door middel van benzine geheel gereinigd en als nieuw geworden was. Anna, was kamermeisje bij eene beroemde actrice. Het was een knap ding en erg coquet. Nog coquetter dan andere kamermeisjes van actrices. Oh, zoo coquet! Ze had haar uitgaansdag. Ze zou met Johan, den jongen chauffeur van baron Dio, dien zij in stilte aanbad, naar een bal gaan. Om zes uur zouden zij elkaar ergens treffen. Precies om zes uur, was ze op de afgesproken plaats. Ze had, een nog bijna nieuwe japon van haar meesteres aangetrokken, was chic gekapt, en had elegante schoentjes en handschoenen aan en den bewusten blauwen, sterk geparfumeerden waaier met een smaakvol, gouden koord om haar middel gebonden. Ze wachtte een kwartier, een half uur, tenslotte een uur, maar haar Johan kwam niet. Eindelijk' verloor ze haar geduld en .een krul. Schaamteloos viel ze voor haar voeten. Daardoor nog woester ging ze alleen naar het bal, waar ze zich in ieder geval toch wilde amuseeren. Daar zag ze dien on- 34 UPS AND DOWNS. trouwen deugniet met een arider meisje dansen., Woedend kwam ze tegen het onrecht, haar aangedaan in opstand en er was zeker een heftige, zéér heftige scène voorgevallen, als Anna niet de tegenwoordigheid van geest gehiad had woedend weg te loopen. Huilend liep ze langs de straten. Ze kwam natuurlijk veel vroeger thuis dan gewoonlijk en trof in de „hall" haar meesteres, die ook juist thuis kwam. De actrice was een goed, lief mensch. (eene uitzondering). Ze gaf Anna geen standje en Anna zoo veel edelmoedigheid niet verwachtende, gaf den blauwen, naar gegapte „sourire d'avril" geurenden waaier aan haar lieve meesteres. Deze, nam hem mee naar haar boudoir en bekeek het geschenk. Ze bemerkte, dat het een waardevol stuk was, hij was van zachte atlaszijde, waar op met lichte, smaakvolle kleuren, een rij dansende en dollende amoretten geschilderd was. Het was een meesterstuk. Ze nam een mooie doos en- vlijde hem voorzichtig tusschen watten. „Ik zal hem aan Barones van Rcnsbergen overmorgen op haar verjaardag cadeau maken!" zeide ze vroolijk tot zichzelf. „Ik was bang geen geschikt geschenk te vinden!" „Gelukkig!" In een auto reed ze er heen en vond een uitverkoren gezelschap in de salons van deze aristocratische dame. Toen ze het geschenk sierlijk overhandigde, regende het complimentjes: „Oh wat een UPS AND DOWNS. 35 snoesje van een waaier! II est unique! Vraiment uniquel" zeide de corpulente freule van Weideren. „Unique!" De barones was dan ook overgelukkig. Niet alleen beviel haar de kleur zoo buitengewoon goed, maar biet werk zelf getuigde van zoo'n fijnen smaak en was tot in de uiterste puntjes artistiek. De gevierde barnnes kuste met hare aristocratische lippen de gevierde actrice op het blanke „geschminkte" voorhoofd en vierde genoeglijk feest. De heele elegante wereld sprak over den waaier van Barones van Ronsbergen. Een oud vriend van de douairière, kwam het kunstwerk ook bewonderen. Met één half. dichtgeknepen, en één glazen oog bekeek hij het schilderwerk. Hij was een kunstkenner. Maar hij zag niet genoeg. Het half dichtgeknepen oog, wierp een valsch licht en reflecteerde in het glazen oog. De belichting was daarom niet juist en kon hij niet oordeelen. „Ik zal m'n vriend, den jongen schilder Kubistenberg eens meebrengen," zeide hij veelbeteekenend, terwijl hij zijn neus niet in, maar naast zijn zakdoek snoot. De jonge schilder Kubistenberg ontdekte enkele „Futuristische" beginselen in het werk en kreeg van de barones verlof, den waaier te mogen exposeeren, op de eerstvolgende tentoonstelling van moderne kunst. Het doekje was op een nieuw, sierlijk, ivoren montuurtje aangebracht en genoot de bewondering van het kunstminnend publiek. 36 UPS AND DOWNS. Met groote, vergulde letters op een sierlijk zwart cartonnetje, stond: „EIGENDOM VAN MEVROUW DE DOUAIRIÈRE BARONES VAN RONSBERGEN" Toen ik gisteren voorbij het geëxposeerde kunstvoorwerp wandelde en ik het eigenwijze woord „eigendom" las, lachte ik onbeschoft hard en prevelde : „Hij lag eens in een burgerlijke vuilnisbak, tusschen haringkoppen, kalfsbeentjes en een stuk beschimmelde peperkoek". — Amen! — V. Ze schrijven niet wat ze willen, Ze willen alleen maar wat ze... . schrijven! Vrouwen zijn net als minderjarigen, ze leven van hun vooruitzichten. UPS AND DOWNS. 39 Op den 3en November van het vorige jaar, den datum heb ik genoteerd, trad ze plotseling in m'n leven ... Haast geheimzinnig — — waar vandaan en hoe, ik weet 't niet. Ze was er Ze was niet klein, slank en op de noodige plaatsen aangenaam ' gerond, zoodat haar figuur niet te groot schjeen. H'r mond stond steeds een weinig open, maar zóó, dat alleen haar bovenlip daardoor min of meer opgetrokken werd. De vleugels van haar even-gebogen neusje geleken zeilen, die door een zachten, zuidelijken wind in trilling gebracht werden. Ook haar oogen waren zinnelijk. De, door een soort wellustige matheid gedrukte oogleden, bevonden zich nooit op hunne eigenlijke plaatsen, ze hingen steeds half over de donkere pupillen en als nu en dan de kijkers opflikkerden, zakten direct daarop weer de mooie, lange, zwarte wimpers naar beneden en trok ken over haar oogen, een fijne, matblauwe schaduw. Dit interessante, onrustige en reine gelaat, had' op mij een bnvergetelijken indruk gemaakt en ook als ik niet sliep, droomde ik toch van haar blanke armen. Ik had geen rust en tegen m'n wil, moest ik voortdurend aan haar denken. Steeds voelde ik de, onder de half geloken oogleden, smachtende blikken op me gericht en 't was alsof die beschaduwde oogen dubbele kracht wisten uit te stralen..,. „Hoe vindt je die vrouw?" vroeg ik m'n vriend, toen we op zekeren avond, samen, de première van Lenggyel's en Biro's „Czarin" bijwoonden. — „Ja, die daar! 1ste loge links, met dat cerise-roode toilet aan!!.... Dat is ze ... Nou?" — „Dat is 'n 40 UPS AND DOWNS. mooie vrouw. Een zachte, mooie mond vooral. De mond van een verwende vrouw, van een vrouw, waarmee gedweept wordt. Zij verstaat de kunst, mannen te veroveren. Ik kan niet goed h'r oogen zien, maar ik vermoed, dat die, indien ze flink geopend werden, ongevoelig en koud moeten zijn. Dat zijn namelijk de oogen van een wreede vrouw, van een vrouw, die een hart doet breken, een bestaan doet vernietigen!" 1 — Ik lachte. „Lach niet!" zei hij bijna streng. „Ik weet 't. Ik ken die oogen maar al te goed. Ik heb 't zelf bij ondervinding. Geloof me, kijk bij een vrouw altijd naar haar oogen!" Hij zuchtte diep. Ik rilde onwillekeurig ,, „Zie m'n vriend, de jasmijn is tot mijn venster naar boven gekropen. De heerlijke, bedwelmende jasmijn!" zei de Czarin op 't tooneel en keek haar partner daarbij zóó vreemd aan, dat ik ook op m'n beurt, naar de besproken vrouw moest kijken Tegelijkertijd keek ze naar mij. Ik beefde en.... bloosde. „Die vrouw is op jou verliefd!" zei m'n vriend. „Geen kwestie van. Ik ben op haar verliefd. Ze heeft me goed en duidelijk te verstaan gegeven, dat zij voor mij niets kan zijn. Trouwens ze is getrouwd en fatsoenlijk!" „Fatsoenlijk? Wie zegt dat?" „Zij zelf!" „En geloof je dat?" „Waarom niet?" . UPS AND DOWNS. 4i „Als een getrouwde vrouw zegt, dat ze fatsoenlijk is, dan is ze druk bezig haar echtgenoot te bedriegen!" doceerde hij kalm. „Dat vind ik laag van je!" „Zeg je dat om mij te beleedigen?" „Ja!" „Dan ben je 'n fatsoenlijke vent! Want tegenover zoo'n situatie kan alleen een fatsoenlijk man zoo vreeselijk dom zijn!" Geërgerd stond ik op. Daverend applaus klonk door de zaal. Het doek viel. — Pauze. Zonder nog een woord met m'n vriend te wisselen, liep ik naar de foyer en zocht haar. Zij was er nog niet. Ik was zenuwachtig. Ik moest haar spreken. Ze kwam. Ik ging dadelijk naar haar toe en bracht haar naar een afgelegen tafeltje, waar we kalm en rustig konden spreken. Kalm? Ik kon niet kalm blijven. Naast die vrouw kon ik 't niet langer 'uithouden. Het moest tusschen ons tot een verklaring komen: „Ik hou van je I" schreeuwde ik. „Ik hou van je!" En terwijl ik het mooie, groote bont van haar schouders nam, waagde ik 't, een kus op haar bloote hals te drukken. Ze zei niets. Stond kalm op. Sloeg het bont weer om haar schouders en verdween. Ze achtte me zelfs geen blik meer waardig. Ik stond verslagen.. .., Moest ik huilen of lachen? Ik wist 't niet. Ik stond een geruimen tijd te suffen Plotseling schrok ik. De schellen tingelden en kondigden aan, dat dé pauze om was. Werktuigelijk begaf ik me naar 42 UPS AND DOWNS. m'n plaats. Mijn vriend stond nog in de gang, en rookte kalm z'n sigaret. Toen hij mij zag, glimlachte hij ergerlijk. Ik liep 'm boos voorbij, naar m'n plaats. Zij zat niet op haar plaats. Ze kwam ook niet. „Zie, m'n vriend, de jasmijn is tot het venster naar boven gekropen. De heerlijke, bedwelmende jasmijn!"..,... beweerde de „Czarin" in het 3de bedrijf, maar nu tegen een ander. „Neem daar 'n voorbeeld aan!" zei m'n vriend. „Dat is " „Toch is ze 'n fatsoenlijke vrouw!" viel ik hem in de rede. „Ik geloof haar!" „Dat kan anders een vrouw niet van een man verlangen!" „Zij is dan 'n uitzondering op den regel, zij zegt de waarheid. Ik heb 't bewijs!" „Als een vrouw het bewijs levert, dat ze waarheid zegt, dan liegt ze juist heel aardig. Maar dat is* immers in jouw voordeel, want hoe meer 'n vrouw liegt, des te beter begrijp je haar!" „Wat ben je weer vervelend, cynisch!" zei ik hatelijk. „Nee, ik ben practisch!" zei hij kalm. „Die vrouw behoort jou!" Ik gaf geen antwoord meer. Intusschen waren we buiten gekomen. Hij lachte even.... drukte m'n hand, riep 'n taxi aan en reed weg Thuis vond ik een brief. Van haar! Zenuwachtig scheurde ik de enveloppe open. Een sterke, haast UPS AND DOWNS. 43 bedwelmende geur van „white roses" kwam me tegemoet. Nog voor 'k het briefje ontvouwd had, drukte ik er een vurigen kus op.... Een koud begin: „Meneer! — Uw onbeschofte handelwijze van dezen avond, heeft me overtuigd, dat U 't waagt, zelfs wakend van mijn bloote armen te droomen. Die gedachte maakt me onrustig en ik ben daardoor gedwongen, tegen mijn zin, aan u te denken. Een brandend verlangen moet U er wel toe aangezet hebben, mij vanavond in 't openbaar te durven kussen. Verlangen? Nee — dierlijke hartstocht moet 't geweest zijn! En toch... toch zegt een stem inwendig tot me: „Het is liefde!" Dan blijft me niets anders over, dan m'n hoofd tegen jouw schouders te leggen, want een kus van jou" Ik beefde over m'n geheel lichaam. Waakte of droomde ik ? .... „Want een kus van jou, is voor mij heft grootste geluk, de, grootste zaligheid Ik zie al je bevenden mond .ik buig me al nader en nader naar je toe ik voel je gloeiende lippen ... koïm vannacht.., Ik ben alleen Ik wachjt je, bevend, verheerlijkend en schreiend" Ik stormde, den brief met kussen overladend, de trap af. Ik rende nog eerst naar m'n vriend. Hij zat kalm thuis en las de krant. „Je hebt overwonnen!" zei hij, voordat ik nog 'n woord gezegd had. Ik overhandigde hem haar brief. Hij las 'm. Dan keek-ie mij met groote oogen aan. 44 UPS AND DOWNS. „Ik sta perplex" zei hij. „Die vrouw staat machteloos tegenover jou. Jij hebt die vrouw in je macht!" „Nee, zij heeft mij in haar macht!" „Nee, nee. Zij wilde eigenlijk dien brief niet schrijven, maar ze schreef machteloos, wat ze wilde!" „Ik begrijp je niet!" „De vrouwen schrijven niet, wat ze willen, maar ze willen wat ze ... schrijven! Die vrouw behoort jou! En toch is ze voor je verloren. Die vrouw verlangt naar je. Uit liefde voor jouw liefde! Om nog inniger, nog vuriger gekust te worden dan voorheen. Maar alleen op 't oogenblik, dat ze 't noodig heeft toen ze dien brief schreef maar nou niet meer, Ga niet je zult er berouw van hebben!" Met geweld sloeg ik de deur van z'n kamer dicht. Ik riep een taxi aan en gaf den chauffeur haar adres op. Het verlangen maakte me dol. „Harder!" riep ik den chauffeur toe. „Harder! Nog harder!" Ik schelde aan. Het duurde lang, heel lang, voordat geopend werd „{Mevrouw is niet thuis, meneer!" „Voor mij wel. Ik ben...." „Voor niemand, meneer! Mevrouw is zoo juist vertrokken. Naar haar man\"...'. Huilend liep ik langs de straat. Werktuigelijk ging ik weer naar m'n vriend. Hij zat nog kalm te lezen. „Ik condoleer je!" zei hij spottend, maar weer UPS AND DOWNS. 45 dadelijk daarop erg hartelijk: „Ook gefeliciteerdI" terwijl hij m'n hand drukte. „Ik wist 't wel!" Ik huilde. Snikte. „Ook jij hebt nu ondervinding. Laat het een les voor je zijn. Kijk bij de vrouwen alleen naar de oogen!" „Maar haar briefje?" bracht ik er met moeite uit. „Ze schrijven niet wat ze willen, maar ze willen alleen maar wat ze — schrijven. Dat wil zeggen: Op 't oogenblik, dat ze 't schrijven!" Ik knikte weemoedig en lachte VI Eva en haar appel. We zijn wie we waren. Alleen naar dit grondbeginsel moest men de menschen beoordeelen. UPS AND DOWNS. 49 „Otoele—e—e—e— — — — te — — — matte—e—e—e V' — — — — — — — — „ Stoel e—e—e—e— — — te — — — — matte—e-e - e!!!!" - — — - ._ - _ Het klonk de laatste dagen erg gedempt — ze kon 't er anders zoo schel uitkraaien — nu klonk) 't dof, heesch „Nel is in pessissie...." „„Is se den getrouwd?'" „Nei — maor daoram kun je toch wel in pessissie zijn — sij sellef was toch ook 'n onecht kind". „Wat weet jij daor nou ven?" „As ik 't je seg, is 't sop"!! disputeerden de meiden van den overkant in de steeg. Nel werd een poos niet gezien. Er was een dochter geboren. Ze droeg den naam van God's oudste dochter: Eva Het was een aardig, blond krullenkopje, en kon je met een paar lachende) blauwe oogjes, schalks aankijken: het was een mooi kindje. Midden op haar klein blank lichaampje had ze een vlekje.... een moedervlekje. „Dat trekt wel weg, mins!" „Dat vergroeit wel, hoor!"..... „Dat heit niks te beteekenen, meid!" zeurde de vroedvrouw troostend, telkens als Nel er pijnlijk naar keek. Maar het trok niet weg, het vergroeide niet en de UPS AND DOWNS. beteekenis van het onbelangrijke vlekje, werd belangrijk Met Eva groeide ook het moedervlekje, het werd een moedervlek. Ze had den vorm van een appel, lichtroze van kleur, en de dikte van een rijksdaalder; ja, zelfs het steeltje was aanwezig... . Eva, thans Eef genoemd, was volwassen: een knaDJjê. flinke meid. Niemand kende haar ceheim. Tot haar twee en twintigste jaar wist ze 't te bewaren. Dan maakte ze kennis met een matroos, van een der Hollandsche, naar Indië varende, zeekasteelen. Pluim, was zijn naam. Een aardige, goeie jongen. Hij trouwde haar. Nu kende ook hij haar geheim. Maar man en Vrouw zijn één, de appel groeide en stichtte als vredesappèl geen tweedracht. Integendeel, Pluim scheen den appel erg interessant te vinden, want toen hij kort daarna weer een groote reis naar het schoone Indië moest aanvaarden, liet hij op dezelfde plaats, waar Eef dien had een appel tatoueeren, opdat hij van uit het verre land, met verlangen aan haar denken zou.. . opdat hij haar trouw zou blijven, terwijl Eet als onbestorven weduwe, zeer lang, zonder hem, zou moeten leven Als weduwe te leven, zonder het te zijn, gaat niet erg gemakkelijk. Slechts één maand kende Eef de heerlijk-heden van het huwehjk. Nu was hij weg, met wien ze die heerlijkheden ge- .50 UPS AND DOWNS. deeld had. Ze voelde een leegte, die moest ingenomen worden. Niet lang duurde 't, of 't noodlot wierp een anderen zoon der zee, in diezelfde haven ... in Eef's armen... waarin slechts Pluim alleen,'vólgens de wet, het eenige recht van ankeren bezat. „Wat meer dan twee weten, weet de geheele wereld I" En matroos Raaf!? — Nou ja! Eef was alleen, heel lang alleen geweest. Lieve hemel, een jonge vrouw. Pluim zwalkte over het zilte nat en... nou ja... Raaf wist nu ook, wat Pluim eigenlijk, alleen maar weten mocht. „Wat meer dan twee weten, weet de heele wereld!" De wereld is groot! Maar alleen voor degenen, die als vastgespijkerd op één plaats leven niet voor de zonen der zee, die de wereld kris en kras doorkruisen moeten.. Die dan aan de Noord- en dan aan de Zuidkaap zijn. Die even goed de kusten van Australië, als de Westkust van de Sahara bereiken. Pluim en Raaf, ontmoetten elkander dan, op een plaats aan de enorme kust van den Indischen Oceaan. Heet, gloeiend scheen de zon op de lichamen van de zeelieden, en dwong hen de kleeren af te werpen, om zich in de schuimende klotsende golven der zee af te koelen. In het kleine bootje schommelen Raaf en Pluim heen en weer. Ze roeien niet meer, maar ontkleeden zich haastig, om in het water afkoeling te vinden. Pluim is 't eerst uitgekleed en staat nu naakt voor 5i 52 UPS AND DOWNS. Raaf... poedelnaakt — moedernaakt — spiernaakt voor Raaf... midden op zijn lichaam het getatoueerde appeltje Bij Raaf worden de zalige herinneringen der laatste heerlijke uren, bij Eef genoten, door het zien van den appel op Pluim's buik opgewekt „Verrek!" schreeuwt hij proestend Verroest! Dat is net zoo'n ding als Eef op haar lijf heeft! en wijst naar den appel op Pluim's lichaam. „Zijn jullie soms tweelingen, jij en Eef?.. „. Je hebt Eef's appel op jouw buik!!!"..., Bevend over zijn geheele lichaam staat Pluim in het bootje en staart Raaf met groote oogen aan. „Wanneer ... heb jij... Eef ... gezien?" stottert hij, „Wanneer?" „De vorige maand! Een lollig wijf! Nou, die mag er wezen, hoor!" Pluim springt, over zijn hoofd buitelend, in zee; Raaf roept hem na: „Zijn jullie soms tweelingen?"...; Hij krijgt geen antwoord. Hij wacht tevergeefs. Pluim kwam niet meer boven... Hij bleef weg... onder... „Hij stierf aan de koorts," zei Raaf. Hij kreeg een ongeluk!" zei een ander... „Hij is in den hemel," vertelde Eef, droef en met een uitgestreken gezicht onder haar weduwehoedje. En onder haar beklemd hart, groeide Raaf's kïnd; achter den appel begon het te leven, als het symbool der zonde. Nog steeds dezelfde zonde, al bijna 6000 jaar oud. vi r. Rusland. Er bestaan verschrikkelijke verzoekingen — om die te bedwingen is veel kracht noodig. Kracht en moed. Den inhoud van je leven op één kaart zetten — die inzet moet macht of genot genoemd worden — is absoluut geen lafheid. Het is juist een teeken van moed, van geheimzinnigen, verschrikkelijken moed. UPS AND DOWNS. 55 'n de vrouwengevangenis vond een groote verandering plaats. In de donkere cellen werden de ondoorzichtige ruiten verwisseld. Het doffe, benevelde, werd weggenomen en door helder, transparant glas vervangen. En in de doode cellen, loerde na lange, lange jaren, het mooie, heldere, glanzende zonnetje naar binnen. Tegen de wanden en op de vloeren dansten en huppelden de gouden zonnestralen, 's Avonds zag men hoog boven zich, de sterren fonkelen Jelisawjeta sliep dien nacht niet. Kon niet slapen. Lang, zeer lang stond ze voor het getraliede venstertje en keek naar den bleekblauwen hemel. Buiten ruischten de boomen in den gevangenistuin, door den zwoelen avondwind. Ze murmelden. Spraken. Over haar De vrouw drukte haar gloeiend voorhoofd tegen de koele glasruiten, — een mooi voorhoofd — en hare oogen — groote, zwarte, veelzeggende oogen, schitterden. „Lente" zuchtte ze „Lente". Ver heel ver van dit stinkende hok, van deze donkere kooi, in het dorpje, waar ze geboren werd en opgroeide, is 't nu ook nacht. Ook lente. Bij haar in den tuin bloeit en groeit nu ook alles. De ac-. cacias zijn al ontloken en verspreiden heerlijke, bedwelmende geuren. De kersenboom is als besneeuwd, zoo wit en vol bloesem. Hij heeft zich getooid als voor een groot, plechtig feest. De populieren ruischen in den lentewind. Sjilpend en zingend kondigen de vogeltjes 56 UPS AND DOWNS. de morgenschemering aan. Ze nadert langzaam. Rozenroode wolkjes in het Oosten, lichtgekleurde schakeering aan den westelijken hemel , Oh, hoe voelt ze nu eerst goed, het verschrikkelijke, het akelig-koude van deze donkere cel. Hartstochtelijk smacht ze naar de zwoele lucht, van de nachten daar ginds. Hare nachten. Langzaam, heel langzaam, diep nadenkend, gaat ze in haar cel op en neer. Dan gaat ze weer voor het kleine, nietige, voor haar echter groote, machtige venster staan Toen ze nog een kind was, zat ze des zomers, als het begon te schemeren met haar moeder op den grooten steen, naast het tuinpoortje ze wikkelde zich dan in de bonte sjaal van haar moedertje en keek naar den helderen, glanzenden hemel Ze zag weer alles. De dorpstraat. Daar een kudde schaapjes. Een stofwolk stoof op en verdween in de verte. Een troepje kinderen volgde zingend en lachend de kudde. De herdershond blafte. De knechten en meiden van de boerderij, verzamelden zich op het erf, voor het gemeenschappelijk avondbrood. Een man ging door het veld en zong een zwaarmoedig lied Dan weer de schemering.., oh ja, diezelfde schemering Het werd stil in het dorp. De avond daalde op het kabbelende beekje Al die herinneringen, hadden haar treurig gemaakt. Hoe gaarne zou ze haar moeder willen zien en het kind. Haar Mischka. Als zuigeling bleef hij UPS AND DOWNS. 57 achter. Nu zal hij wel groot zijn. Zou hij dikwijls naar haar vragen? Naar zijne moeder? „Oh God", ze steunde haar brandend hoofd op haar klamme handen en snikte ... snikte .... Een akelig-droge hoest klinkt door de sombere stilte van het tuchthuis In haar hoofd is nu alles in de war. De blijde herinneringen van zoo even zijn verdwenen en hare gedachten zijn totaal van streek. Uitgeput zakt ze neer. Ze voelt een zwaarte in haar ledematen en tegelijk een kwellende angst. Hare slapen branden en doen pijn „Oh God! Oh God!" Ze komt nooit, nooit weg van hier. Nooit! Ze zal haar jongen, haar Mischka nooit terug zien Gisteren nacht hoorde ze op de gangen een gedruisch, alsof een lijk werd weggedragen Overspannen, slaapt ze tegen den morgen eerst in Middag. Op den grijzen muur der cel dansen gele vlekjes, een vale weerschijn van den jubelenden dag. Hoog aan den hemel, brandt de zon fel en warm. Op den gang hoort men iemand loopen. De sleutels rammelen en langzaam wordt de zware, ijzeren celdeur geopend. Een klein, ongunstig uitziend, oud heertje komt binnen. Hij is in civiel en draagt een ridderorde op zijn borst. Een wreede glimlach speelt om zijn mond, terwijl hij haar langzaam nadert. UPS AND DOWNS. „Hebt u goed geslapen?" vraagt hij. Verwonderd staat ze op. Tien jaar lang — zoolang „zat ze reeds" had nog niemand haar vriendelijk toegesproken. „U" had ze nooit gehoord, altijd klonk het scherp „jij" of „jou". „U" het klonk haast belachelijk. Ze wilde antwoorden. Maar toen ze haar bril opzette en den man herkende, steeg haar het bloed naar de keel, verlamde de woede, haar tong, ze kon geen woord zeggen. — Hij ! Die ellendeling. Die gemeene beambte, waagde het weer bij haar te komen! Het was nu acht jaar geleden, toen hij haar, in deze zelfde cel, de vrijheid aangeboden had. Hij had haar een laag, liederlijk voorstel gedaan, ze was toen diep, zéér diep gekrenkt Ze had hem de deur gewezen. En met wraak in zijne oogen, was hij weggegaan. Hij had zich gewroken. Na dien tijd, was het leven voor haar ondragelijk geweest. Ze leefde een verloren leven. „Ga weg!" riep ze ook nu weer angstig,. „Ga weg!" „Blijft u kalm!" zeide hij zoo vriendelijk mogelijk. „Ik breng u de groeten van uw moedertje en een brief van haar Ook een portret, het portret van Uw zoontje. Uw moeder is■ hier geweest en gaf het me" Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde eene groote, lichtgele enveloppe te voorschijn. Hij hield den brief tergend voor haar en grijnsde. Haar hart bonsde hoorbaar en ze strekte haar <8 UPS AND DOWNS. 59 hand werktuigelijk uit. Maar toen ze plotseling zijn gelaat zag. Toen ze eerst goed zag, hoe gemeen hij, .grijnsde en den brief heen en weer zwaaide. Toen gilde ze schel, woest, als krankzinnig. Toen gilde ze, dat het door de geheele gevangenis moest gehoord worden ... Het klonk angstig.... „Neel" ze sidderde over haar geheele lichaam. „Nee! Ik wil niets! Van U wil ik noch over mijne lieve moeder, noch over mijn arm kind iets vernemen!" Ze keek hem vlak in zijn wreed gezicht. Ze kende dien blik. Ze wist wel, wat daarop volgen moest Wraak Het zou dus nog erger worden. „Oh God! oh God! " Ze dacht aan haar moeder, aan het weerzien van haar. kind! Even aarzelde ze nog... „Nee!... „Nooit! Nooit!" Dan draaide ze hem plotseling haar rug toe, Jelisawjeta had een besluit genomen Op de gangen werd een gedruisch vernomen, alsof een lijk werd weggedragen Achter in den gevangenistuin — heel achter aan ... tegen den muur... zocht een oud moedertje naar het graf van haar dochter... een klein ventje naar dat van zijn moedertje VIII Van Zee, Zon, Ziel. „Wie een onderscheid tusschen lichaam en ziel maakt, bezit geen van beiden." UPS AND DOWNS. 63 TARTING. I k zit voor 't open venster en tuur, tuur naar de wijde zee. In lichtblauw rust ze uit — in lichtblauw slaapt ze zacht. Groote, wijde, gulden zonnestralen vlijen zich zachtjes tegen haar aan en koesteren haar lichaam onder 't dun waas van lichtblauw. Ik zou wel willen gillen — schreeuwen. Schreeuwen — gillen — zóólang, totdat ze van haar rustbank eindelijk opstond — het dunne waas zou vernietigen en zich zou hullen in een donkere, grauwe, woeste stof. Ik gil, ik schreeuw I Ze rust voort. Ze blijft blauw. Ik druk met mijn gloeiende vingers m'n koude oogen dicht en schrei, huil als een klein kind, dat zijn zin niet krijgt. Ik zit voor 't venster en tuur, tuur naar de wijde Ze is in een donkere pij gehuld, van sombergrauw. Ze woelt onrustig heen en weer. Slaat alles ontevreden van zich af. De zonnestralen verbergen angstig hun gelaat achter een dikken sluier van wolken. Zij buldert, gilt, schreeuwt! 64 UPS AND DOWNS. Angstig stoot ik mijn venster open en vraag/. „Waarom zoo boos?" Haar bulderend geluid overdondert m'n stem. Ik schreeuw, ik gil! Zij blijft steeds kwaad en spuwt me in mijn gezicht. In mijn gezicht gespuwd, lach ik satanisch als een vrouw die haar zin niet krijgt. Ik zit voor 't venster en tuur, tuur naar de wijde zee. Naakt, ontdaan van alles ligt ze voor me. Ze is noch in blauw waas gehuld, noch in donkere pij; gewikkeld. Langzaam, zachtjes, haast wellustig beweegt ze haar groote lichaam heen en weer. Ik ben eindelijk tevreden. Zoo mag ze zijn! Zoo wil ik haar zien! Zoo moet ze blijven! Langzaam schuiven de zonnestralen hunne sluiers voor hun gezicht weg en dalen even langzaan* naar beneden. — vlijen zich zachtjes tegen haar aan en kussen — kussen haar naakte — oneindig, naakte lichaam. Dan plotseling schaamt ze zich blijkbaar voor die kuissche, overkuissche zonnestralen en slaat gauw haar dunne, blauwe waasweer om zich heen. Ze is in lichtblauw en koestert zich. UPS AND DOWNS. 65 Nu wil ik niet schreien, wil ik niet lachen 1 Van onder haar blauwe waas, kijkt ze me af en toe aan en lacht me uit. Lacht me uit — als een coquette vrouw, die vreugde schept in haar wispelturige grillen en me tart. UPS AND DOWNS. 67 WEEMOED. Al dwalende, steeds maar dwalende kwam ik op een groote, oneindig-groote hei. Het was er zoo stil, zoo angstig-stil en zoo angstig-duister, en 't kwam me voor, alsof die dorre, stille, duistere hei de heele wereld was. O, wat was de wereld groot, stil, koud en donker! Ik voelde me zoo verlaten, zoo moederziel alleen, dat ik bang was voor mijn eigen schaduw, die er niet was. Bang was, voor mijn eigen voetstappen, die niet weerklonken. Bang was, voor mijn eigen adem, dien ik niet liet. Ik boog me heel zachtjes voorover — bang voor eenig geluid — ik sloot heel bewogen mijn oogen, bang iets te zien. Zoo zocht ik met mijn vurigen mond, de kille aarde. Ik kuste haar. Ze bleef koud, — dor — stil — donker. Ik voelde me zoo verlaten. — Ik was zoo moederziel alleen. Iets bleef me trouw met m'n droeven mond zocht ik innig de zilte tranen ent zoende m'n eigen, grooten, stillen weemoed. UPS AND DOWNS. 69 GEDAAN. Ik heb al mijn lichten ontstoken. Ik zoek naar iets en kan 't niet vinden. Mijn kamer is hel verlicht en toch zoo angstig duister. Mijn oogen zijn zwak van 't schreien — mijn vingers moe van 't vruchteloos tasten. Ik vind 't niet I — Geen lichten heb ik ontstoken. De maan kijkt spottend door mijn erker en zet m'n kamer in een schaamtevol licht. Het is duister en toch zie ik alles goed. Kan alles goed onderscheiden. Ik zoek naar iets en kan 't niet vinden. Mijn oogen lachen — mijn mond schreit — mijn vingers wroeten. Ik geloof! — Zou ik 't vinden? De zon schijnt schitterend in mnn kamer, verlicht ieder hoekje — doet sombere stofjes glanzen. Het doode leeft. Ik zoek naar iets en kan 't niet vinden» 7o UPS AND DOWNS. Mijn oogen glimlachen pijnlijk tegen de zonnestralen — mijn vingers groeten jubelend de koningin van den dag. Ik hoop! Ik vrees, 't niet te vinden! Ik ga naar buiten — ver naar buiten — De zon stijgt en zet de wolkjes — de mooie) schaapjes — de witte — blanke schaapjes in rossige vlammetjes. De hemel is verlicht — De zon is er! Wat een! gloed! Hoog — heel hoog zoek ik naar iets — ik kan 't niet vinden. Mijn oogen druk ik dicht — mijn vingers druk ik dicht — alsof ik 't tusschen m'n vingers vastklem — alsof ik 't onder mijn oogleden gevangen hou. Ik zie 't nu duidelijk. Ik open mijn oogen, ik open mijn vingers — het vliegt langs mijn hoofd — langs mijn hart. Het is weg. Ik heb 't gevonden. — Ik bezit 't niet!! Ik' vlucht naar huis — vlug — vliegensvlug. Ik maak mijn kamer donker. Ik schuif alle gordijnen UPS AND DOWNS. 71 dicht. Zoo is 't nacht. — Dan neem ik stilletjes — heel stilletjes, mijn hart — mijn'eigen hart en kijk heel diep — zoo vreeselijk diep daarin — Niets! — Het is leeg! Heel leeg — alleen 't vlamt en zet mijn kamer in een occult — vreemd licht. Mijn oogen schreien weer — mijn mond schreit mee — mijn vingers dekken mijn gelaat. — Ik vind 't niet meer terug. En dan als ik mijn hart voorzichtig op zijn plaats weer zet —dan hoor ik zachtjes roepen — klagen — schreien. Alles schreit. Mijn oogen — mijn mond — mijn hart. Ik schrei — heel lang — heel zacht — heel stil totdat ik niet meer 'ben en dan, dansen de zonnestralen op mijn koude oogen — op mijn kouden mond — op mijn koude hart en schrijven huppelend — jubelend — met groote gulden letters: G-E-D-A-A-N! a IX. Zielsgeheimen. Homo sum, humani nihil a me alienum puto! UPS AND DOWNS. 75 Hij was acteur. Acteur, zooals er zooveel zijn. Acteur, met heel veel heilige gevoelens voor de edele tooneelspeelkunst. Acteur, met schitterende illusies, als flikkerende sterren aan het uitgebreide firmament. En de heele geschiedenis, die ik wil gaan vertellen, zou van geen beteekenis zijn, als hij geen acteur was. Acteur, zooals er zooveel zijn. Acteur Hij woonde op eenvoudige, maar artistiek-smaakivol ingerichte kamers in een smal straatje en stond iederen morgen artistiek laat op. Maar eens op een mooien morgen, stak hij heel toevallig zijn hoofd in een bak met ijskoud water, waschte zich en begon zich te kleeden, want hij had vroeg repetitie. De oude juffrouw, z'n hospita, kwam altijd zoodra ze 'm hoorde binnen en dat verzuimde ze ook dezen keer niet te doen. „Bent u al op, meneer?" vroeg ze. „Ja — ik heb repetitie," antwoordde hij, terwijl hij zich kamde. „Mooi weertje vandaag, meneer". „Ja," herhaalde hij en keek door het venster naar buiten. Waarachtig, de lente was er. De zon scheen en aan den overkant stond de kroegjesbaas en tuurde met een stralend gezicht het goorgrijze straatje in.— „Zoo zullen we 't wel een poosje houen!" zei de oude vrouw. Hij deed zijn dasje om en herhaalde uit gewoonte; „Ja!" Op de tweede etage, boven de kroeg, werd een 76 UPS AND DOWNS. venster geopend, een meisje keek naar links en rechts, of er geen klabak in de buurt was. Dan schudde ze het tafellaken, vol broodkruimen, uit, juist op het hoofd van den kroegjesbaas. Door de zon beschenen, vormden die goudgele kruimels op de kale kruin een aureool. En met een waardigheid, alsof hij zich bewust was, dat die gouden kroon hem sierde, keek hij glimlachend naar het venster van den acteur en z'n oogen zeiden: „Dat donker-lila hemd heb je, geloof ik, al vier weken aan. Maar dat kan me niks bommen, want de zon is lekker warm, en de lente is er. Ik voel me heel welletjes!!" De acteur glimlachte vriendelijk terug, trok z'n fluweel colbertje aan, zocht tusschen z'n boekenrommel naar een rol en ging naar buiten. Op den, drempel van'de straatdeur, bleef-ie even staan. Het meisje van twee hoog, aan den overkant, lag nogj altijd uit 't venster en keek de lui na, die beneden voorbij liepen. Toen ze den acteur zag, trok ze minachtend haar bovenlip op en riep iets hatelijks naar beneden. Daaraan merkte hij, dat het een ordinaire stadsmeid was, de buitenmeisjes bezitten meestal niet zoo'n scherpe opmerkingsgave „Wilt u niet eens een lekker glaasje „ouwe klare" proeven, meneer?" vroeg hem de oude kroegbaas met de schitterende broodkruimenkroon op z'n hoofd. „Een fijn .glaasje, ouwe klare Fijn! me¬ neer!" herhaalde-ie nog eens, terwijl-ie achter de toonbank van z'n duffige kombof kroop. UPS AND DOWNS. 77 De acteur snoof een beetje bedwelmd de heerlijke, frissche lentelucht in en huiverde.— „Fijn weertjeJ Hè, meneer!" schreeuwde de oude naar buiten, terwijl hij een glaasje kristalheldere; alcohol inschonk; dan trad de acteur het lokaaltje binnen. Hij zei nog steeds niets, hij nam het glaasje jenever en sloeg 't in één teug achter z'n kiezeny lekte z'n lippen af, keek dan. zonder eenige reden den oude aan en knikte toestemmend. De kroegjesbaas lachte trotsch: „Nou?" De acteur humde. Een voddeman kwam op den drempel staan en schreeuwde iets naar binnen. De acteur keek hem; met lodderige oogen aan, eigen aan menschen, die pas zijn opgestaan en antwoordde niet. „Hoe laat is 't?" vroeg hij den barbaas. „Negen uur!" Hij had dus nog tijd genoeg." Hij ging in den deurpost staan en staarde de lui, die voorbij snelden, aan. De menschen schenen zoo eigenaardig — zoo frisch — zoo vol lenteleven. „Geef me nog maar zoo'n glaasje" zeid-ie en geeuwde. „He, dat is lekker — dat knapt je op!" dacht-ie en hij voelde zich als iemand, die geen drank gewend is, en die nu, op z'n nuchtere maag, door de alcohol, mooie kleurige visioenen zag. Hij dacht er niet bij na, wat ie dronk en waarom ie dronk. Hij bleef staan en werd langzamerhand suf. Plotseling draaide hij zich weer om en vroeg: „Geef me d'r nog maar eentje!" 78 UPS AND DOWNS. Hij kreeg d'r nog eentje en het slot was, dat de acteur elf glaasjes achter z'n kiezen had geslagen zonder redenen 1 God weet, waarom? .... Ja zeker, God wist, waarom. .. En hij zette zich op de bank neer, die in het dompige lokaaltje stond en keek de lui na, die buiten door de heerlijke lentezon beschenen, voorbij snelden. Hij lachte, betaalde, stak het steegje over en ging weer naar z'n kamer. Hij smeet z'n rol in een hoek en riep z'n hospita. „Moeke"! zeid-ie grinnekend, „Moeke, mijn lieve moeke!" en lachte. Hij amuseerde zich. Dan maakte hij een diepe buiging voor haar, zei: „Saluut Goddome!" en ging weer de straat op. Nou marcheerden de menschen heel vreemd door de straten. Een juffrouw, bijvoorbeeld, zweefde tien meter hoog in de lucht en wandelde dan over een automobiel, waarop biervaten lagen. Andere wagens, waaronder melkkarren, stelden zich vreeselijk, bespottelijk aan. Een ijskarretje reed op z'n kop, terwijl de man in de lucht, de „tango" danste. De lantaarnpalen bogen zich naar hem toe en streelden met hunne glazen hoofden, z'n hoogrood gelaat Sommige huizen, waaronder ook de schouwburg, dansten woest en wild op en neer. De gracht, die hij voorbij zwaaide, was als een woeste zee: "Een orkaan", dacht de acteur en liep pardoes tegen een bloemenverkooper aan, die op den hoek van een straat z'n waar te koop aanbood. „Die bloemenkerels moest het hardrijden verboden worden!" dacht-ie en zuchtte diep. UPS AND DOWNS. 79 Er bestaan zuchten, die zóó diep uit de diepste diepte der ziel komen, dat de maag er door in beroering wordt gebracht. De acteur constateerde, dat hij niet in een rechte lijn liep. ,,Ik zal mikken," dacht ie. En hij mikte met z'n oogen naar een lantaarnpaal, net alsof hij zelf het projectiel was. Zachtjes bromde ie dan: „Nou smeer ik 'm op deze manier naar het Vondelpark." „Van de eene straatlantaarn tot de andere " En hij tuimelde de straten door, bliksemsnel de huizen voorbij en het kwam hem voor, alsof iemand het trottoir als een reuzenlooper onder z'n voeten wegtrok en hij zelf z'n voeten heelemaal niet bewoog. Hij werd er duizelig van. „Het snelheidsvermogen is te groot" dacht ie bij zich zelf. En om de duizeligheid te weren, sloot-ie z'n oogen. Zoo stoof ie verder. Nu en dan hoorde hij, hoe iemand hem iets in z'n oor schreeuwde, ja, hij kreeg zelfs nu en dan stooten en duwen, maar dat kon hem niks bommen. Na een poosje zoo gehost te hebben, bleef ie staan en bevond zich midden in het Vondelpark. „Ik zal daar maar op die bank gaan zitten", zeid-ie en met z'n zakdoek de lucht slaande, nam ie op den grond, naast de bank plaats. Om hem heen lag 't Vondelpark in heerlijke morgenstilte. In de verte en dichtbij bromde en 8o UPS AND DOWNS. gromde de stad en hier en daar zag hij achter de boomen en struiken, vrouwen en kinderen.— Een zacht windje, rolde kleine, vettige stukken papier, tot bij zijn voeten. De nog kale boomen, wierpen hunne schaduwen op het zon beschenen groen en dat was zóó heerlijk, zóó zoet, dat de acteur met z'n rug tegen een boom leunde en zachtjes begon te schreien Zijn mooi, hoog, nat bezweet voorhoofd, droogde zich in de zachte geurende, heerlijke morgenlucht. En daar de lente den acteur zielslief had, behandelde ze hem goed, ze wiegde en kuste hem, blies hem de zorgen uit z'n arm, vermoeid hoofd en luchtte z'n ziel op. En terwijl de acteur schreide, zag hij door zijn tranen, dat hem witte schaapjes naderden. Duizende,. kleine witte schaapjes kwamen in mooie, kèurig-opgestelde troepen, als militaire gelederen, naar hem toe. Links-rechts, links-rechts — zoo kwamen ze — net alsof ze 't hadden geleerd. En de boomen begonnen zachtjes te ruischen en hunne jonge bladerdos, was doorschijnend licht-blauw, net alsof kleine stukjes van het hemelazuur aan hunne takken waren blijven hangen. En de duizende en nog eens duizende kroesharige, witte schaapjes, kwamen steeds naderbij, die reuzenkudde werd steeds grooter, steeds maargrooter, zóóver als z'n oogen. maar konden zien en eindigde daar, waar de aarde met den hemel in elkaar smolt. En alles om hem heen, straalde en schitterde in UPS AND DOWNS. 81 een witten en blauwen glans, en de groote blauwe kronen der boomen wiegden zich rechts en links — links en rechts — zachtjes en licht — alsof alles niet echt, alsof alles niet waar was. De acteur stond nu op en voelde, dat hij in deze lichte wereld, het eenige zware lichaam was. Hij wist heelemaal niet, waarop ie stond. Hij verwonderde zich, dat hij niet in deze frissche zachtheid, in dit weeke wit, in dit azuurblauwe, wegzonk. Dan voelde hij weer, dat hij een zware, dikke acteur was — hij voelde 't, omdat hij langzamerhand nuchter begon te worden. En toen de witte schaapjes allengskens verdwenen en in witte wolkjes aan den hemel veranderden, keek de acteur verbaasd om zich heen en streek zich over z'n voorhoofd! Hij hoorde klokken spelen. Het sloeg twaalf uur. Kinderen stoeiden voorbij. „Heb ik geslapen?" vroeg hij zichzelf af. En plotseling besefte hij, dat hij zijn plicht had vergeten. Hij moest bij die repetitie aanwezig zijn. Dat moest ie Alarm... gevloek... boete... En niemand, niemand zal begrijpen wat 't was, wat vanmorgen met hem was voorgevallen. Niemand zal het in de leege lijst der logica willen lijsten!; Overal zal hij moeten hooren: „Waarom?" en „dat begrijp ik niet!" en iedereen: directeur, regisseur, confraters, zij allen zullen het geval met hun kleinnietig verstand beoordeelen en stilzwijgend in de lijst van het werkelijke leven lijsten, hem vragen, 82 v UPS AND DOWNS. veroordeelen — afkeuren ; en niemand zal zich over het geval heenzetten, want de menschen denken meestal wel over dergelijke dingen na, in plaats van ze te voelen, te begrijpen. Hongerig, suf, met 'n zwaar hoofd, klamde hij zich aan de tram vast en reed weer terug, het leven in. Hij voelde zich öp dit oogenblik als een tragische held, maar hij vond de tragedie op zich zelf zóê klein en zóó weinig interessant, dat hij de heele hiswrie niet ernstig opnam. Hij had gelijk. Over dergelijk soort kleinigheden, denken alleen idioten van ons slag na. Wij, de nooit nuchterwordenden, beschonkenen van het leven, alleen wij, de dorstige herders van de niet bestaande, reusachtige, eindelooze witte schaapjeskudden, zijn gewend, over dergelijke nietigheden gedachten te vormen. Arme, arme broeders! X. M'n Verjaardag. (RÊVERIE). „Het leven houdt de kunst den spiegel voor en geeft, óf hetzelfde-vreemde type weer, dat de schilder of beeldhouwer verzon, öf het zet in werkelijkheid om, wat de kunstenaar maar even in een droom voorbij zag zweven." UPS AND DOWNS. Het was een dag zóó vol van fantasieën — zóó heerlijk zond de zon haar gouden zonnestralen naar d'aarde uit, dat ieder zuchtje der natuur, hoe klein en onbelangrijk ook, door elk grootste en kleinste schepsel, diep, ja heel diep werd gevoeld I En zuchtend onder zuchten, werd m'n zwaarste zielesnaar betokkeld, die met diep — toucheerend — trillende accoorden, een valsche melodie deed hooren en dof.... zoo angstig dof — lang natrilde, terwijl m'n schokkend, klamme lichaam zich neerwierp op een rustbank en lang, heel lang bleef liggen tot den morgen. En ook die morgen was zoo mooi — zoo vól van fantasieën — maar, oh, zoo zonderling Niet één verjaardag, was zóó vreemd geweest, als deez' m'n vijf en twintigste. Hij toonde mij, de grilligst-kleurrijkste visioenen, bood ze als geschenk mij aan en liet wel duizend gulden zonnestralen, mijn mond heel lang en vurig kussen Het was een juichen, jubelen zonder einde — dat als het slot van een woeste, wilde bachanale wel moest eindigen.— Mijn venster, bijna ondoorzichtbaar, door kümopwingers stond waagwijd open. * Van verre, zongen diepe celloklanken een jubellied .., voor mij! ? Het riep den sluimerenden weemoed in me wakker en angstig vluchtte ik naar beneên Mijn woonvertrek, gehouden in donker — som- 85 86 UPS AND DOWNS. bere kleuren van lila, groen en avondgoud, bewierookte mij, bij het binnentreden en toonde me een schat van bloemen, die me dierbaar waren, dierbaar in naam, èn kleur, èn vorm. En andere geschenken honderdtal van goud en zilver — kostbaar — met juweelen. Voorwerpen, teer en fijn en broos, waar ik zooveel van hield — en tochr ik glimlachte maar even, al ware ik ontevreden, bij het zien van al deez' mooie dingen, te veel om op te noemen.... Maar voor een slanke vaas van VenetiaanscK kristal, gevuld met bloedroode rozen, stond een krokodils-lederen étui, gevoerd met donker lila zijde, bevattende een zilveren „browning" sierlijk — keurig — schitterend. Ik nam haar op, betastte haar, als ware ze van fluweel, en kuste vurig elk harer deelen. Wat was ik blij met dat geschenk ?! Niet één van al de anderen, vond ik zoo mooi als dit. * ^ Een revolver!!. ... Ik kuste... kuste haar... en me bedwelmende aan haar' bezit... ontwaarde ik vreemde visioenen, van verre... heel van verre... en toch zoo heel dichtbij Een blonde knaap — heel mooi — met blauwe oogen — zachte teint — en slank — wenkte me en lachte me toe. Hij was niet erg voornaam gekleed, het ventje. Waar vest en broek, behoorden over elkaar te sluiten, was een streep van z'n blanke lichaam zichtbaar. De ellebogen keken door het jasje en ik geloof zeker, dat het ventje geen hemdje aan had. Ik' volgde jhem werktuigelijk, Im'n heilig wapen steeds UPS AND DOWNS. omklemmend — de straat op — naar buiten... 4 de zon was aan het stijgen en stak de wolkjes ift brand, zoodat ze in rossig licht opvlamden.— „Waar breng je me naar toe?" vroeg ik fluiste* rend het ventje. „Ga maar mee!" antwoordde hij glimlachend. „Ja, maar waar naar toe?" „Daar, waar jij thuis behoort!" Waar moest ik heen ? Ik wist 't niet. Ik keek hem angstig aan. Het was alsof z'n bloote elleboogjes een zacht, witachtig licht uitstraalden. En daar, waar het broekje en vestje niet pasten, zag ik daf zelfde zacht-stralende licht. En nu ook zijn gezicht en ook zijn handjes.— „Groote God!" dacht ik en mijn knieën knikten. „Kom!" zei hij teer.— Hij nam uit het etui, dat ik nog steeds omklemd hield, mijn revolver en deed me voor, wat ik moest doen. „Ja-ja!" zei ik en richtte m'n zilveren wapen en trok m'n gezicht tot droevig glimlachen.— Het ventje bedekte met zijn stralende handen, zijn stralend gelaat Het was donker om me heen, heel donker — alleen het ,ventje straalde in helder — schitterend licht „Ben je een engel?" zei ik tegen hem. „Kom!" zei hij dan, terwijl hij zijn armpjes om mij heen sloeg. Het lichaampje van het knaapje scheen door het 87 88 UPS AND DOWNS. gerafelde jasje, door al de gaatjes stroomde licht, als ware z'n kleeding, één groote, dunne sluier. Mijn oogen hield ik gesloten en toch zag ik mezelf, beneden, heel diep op den grond liggen — en in mijn hand het wapen — mijn zilveren „browning" — vast omsloten. Glimlachend keek ik op me zelf neer en voelde het nauwelijks, dat boomen, heuvels, weiden, ja, zelfs de heele stad, langzaam..:..., heel langzaam onder me verdwenen. Het werd heel donker en koud om me heen. Het knaapje hield me nog steeds vast. We gingen loodrecht naar boven, door de sterrewereld Met achterwaarts gebogen lichamen, met opgeheven hoofden, hand in hand, alleen de borst vooruit, zoodat alleen het hart de oneindige donkerheid tegemoet rees We spraken geen woord — Tranen sprongen uit mijn gesloten oogen en mijn hart jubelde.... juichte... lachte... lachte.,,,,,, XI. M'n begrafenis. (Rêverie!). De geheimenis der liefde is grooter, dan de geheimenis van den dood." UPS AND DOWNS. 9i Het was mijn laatste wil geweest. In mijn werkkamer met den grooten erker — waarin mijn divan precies paste, lag ik mijn hoofd naar de stad toe, mijn voeten naar buiten, naar het vliegterrein wijzend. — Het middenraam open — waagwijd open — zoodat mijn doode lichaam één was met den kouden, killen herfstnacht. Zóó lag ik, mijn lippen tot een glimlach wringend, mijn oogen open — pogend in het nachtelijk duister te staren.— Heel in de verte, aan den oostelijken 'hemel, werd langzaam, als ware het een groot-reuzendoek, dat opgehaald wordt, een stuk van het firmament naar boven geheschen, zoodat een flauwe lichtstreep zichtbaar werd, die zwak phosphorachtig het wereldspeeltooneel binnen straalde! Het spel zou beginnen! Het was een mooie herfstmorgen — het zou een mooie herfstdag worden. De Amstel stroomde door een goudachtigen, glanzenden nevel bedekt, rustig verder. Vlak boven den waterspiegel was de mist, ondoorschijnend wit, melkachtig — één compacte massa. Maar als men van de watervlakte naar boven zou stijgen, zou men kunnen bemerken, dat hij allengs, dunner en dunner werd, zóó dun zelfs, als smolten zonnestraal en nevel in elkander. Het was, als hing er een gulden waas, een koude, dunne, gouddamp boven het water. De schoonste droom voor alchimisten. — En de boomen langs de rivier, strekten hunne kruinen en takken, in dien gouden wasem naar boven. De nog weinige, roestkleurige bladeren, de armoedige 92 UPS AND DOWNS. restantjes van hun eens rijkelijk bestaan, baadden zich weelderig ui dien gouden glans. Alles loste op, in die goddelijke herfst-atmosfeer. Het was net, een oude, verbleekte pastelteekening. Het was nog stil op den dijk. In de verte, heel in de verte, zag ik een donkere stip, die nader en nader kwam.... tot onder m'n venster. Het was een agent... schreeuw-gapend ... storend de heerlijke, natuurlijke stilte anders niets .. . absoluut niets ... zelfs geen mensch .,,, Zoo duurde het lang, heel lang, totdat zonnestraal en nevel één waren — dun — koud — gouden waas, reikend tot het water en dan even later — niets meer — geen gulden damp — maar allemaal zonnestralen — zon — warme Septemberzon Zóó lag ik daar! Wachtend ... hopend ... zenuwachtig — nieuwsgierig-verlangend naar het mysterieuse.., Op de kade werd 't langzamerhand drukker, werklui begaven zich naar hun werk, trammen suisden voorbij Brood en melkkarretjes hosten de brug af, met een zwaai tot vlak voor m'n deur. „RrrrrrrringÜ" Het meisje van twee hoog trok open. „Ssstl Niet zoo hard er ligt hier een lijk! Meneer van één hoog is dood!" „Och God — waaraan is-ie géstorven?" UPS AND DOWNS. 93 „Dat weet ik niet. Ze zeggen, dat-ie zich van kant heeft gemaakt!" „Waarom ?" Ja, waarom ? Dat wist niemand. Dat wist ik alleen. Het meisje trok haar schouders op en keek angstig even naar boven, of haar mevrouw niet op het gangetje stond te luisteren: „Waarom ?" „Wel natuurlijk om een meid!" fluisterde ze dan. „Natuurlijk!" herhaalden melkboer en bakker, met stomme kopknikjes de bewering van het meisje bevestigend. De kroegjesbaas van beneden was er intusschen ook bijgekomen. „Hij heeft zich met een kogel dwars door zijn test geschoten. Handig hoor!! Wat kan mij nou bommen, waarom-ie 't gedaan heeft! Hij heeft 't gedaan en dat is verdomd handig. Ik zou 't hem niet durven nadoen. Daar mot je courage voor hebben — asteblieft. Ik vind, die zich van kant maakt — most eigenlijk in leven blijven — voor de menschen, die bang voor hun „hachie" zijn. De lui bidden maar raak, maar ze mosten zóó iemand aanbidden, dat is gewoonweg een Godheid — Daar gaat m'n pet voor af, asteblieft!!" De kroegjesbaas tikte bij die woorden even tegen zijn pet, met de twee middelste vingers van zijn rechterhand, die hij eerst even bespuwde en kwakte 94 UPS AND DOWNS. dan z'n pruim met diezelfde vingers, vier meter van zich af. Ik kon alles door het spionnetje zien, dat voor m'n erker zóó was geplaatst, dat ik „in leven" iedereen kon gadeslaan, die bij me aanschelde — om „niet thuis" te geven of een zekere „pose" aan te nemen bij het binnenkomen van personen, voor wie ik wel thuis was.— Onwillekeurig lijklachte ik Die kroegjes¬ baas was toch een verduiveld-aardig tijpe. Ik was hem niets meer schuldig — absoluut niets — Hij had niets van me te vorderen, maar sprak toch met lof over me. Dat respecteerde ik in hem. Hij propte een nieuwe pruim achter z'n kiezen en vervolgde: „Het was een goeie jongen — een bliksems goeie jongen. Jammer genog, dat-ie een " De laatste woorden van dien zin kon ik niet meer hooren, doordat het meisje met geweld de deur dichtflapte. De melkboer en bakker bewogen met stomme verbazing hun koppen heen en weer, terwijl de kroegjesbaas bevestigend zijn kale hoofd op en neer liet gaan. Dan duwden ze hun karretjes weer in beweging en strompelden verder. De kroegjesbaas ging even naar binnen, achter z'n toonbankie, sloeg een „ouwe klare" naar binnen, smakte en ging op den drempel van z'n deur UPS AND DOWNS. 95 staan, glimlachend — tevreden en ik veronderstelde, dat hij bij zichzelf dacht: „Fijn weertje! Verdomd fijn weertje! De klare is lekker, ik wil nog niet kapot!!" Dan snoot-ie z'n neus zonder zakdoek, maar weer gebruik makend van de twee middelste vingers van z'n rechterhand. Diezelfde vingers, waarmee hij mij gerespecteerd had, z'n pruim had weggesmakt en waarmee hij voor den rechter eventueel een eed zou moeten afleggen Ik vond 't vies en voelde mijn dood levens — leed. De kaarsen, die op m'n schoorsteen stonden, mooie, kaarsen, waren opgebrand — ze hadden daardoor aangetoond, dat het de moeite waard was, voor een luttel beetje'licht — voor een droevig — beetje warmte te gronde te gaan. Onwillekeurig zag ik daarin mijn eigen „ik" —. Ja — een luttel beetje liefde — dat beetje licht — diè kleine hoeveelheid warmte — en dan, daarna opgelost... Zes groote mannen, met bleeke, heel bleeke tronies als gipsbeelden, met een profiel als Dante, heel streng in 't zwart gekleed, doodzwart, kwamen me halen.... Geen woord spraken ze — niets — hun lippen stijf op elkaar geklemd — droegen ze me de trappen af.... de kade over,... naar het bootje, het motorbootje, dat altijd vlak voor m'n deur aan den 96 UPS AND DOWNS. stijger lag.. .. één groote krans van haatgele bloemen ... bedekte m'n baar... anders niets niets De kroegjesbaas nam z'n pet af en deed moeite zich goed te houden — hij begeleidde me tot het bootje en zei dan, zóó week, zóó teeder „Rust zachf', dat ik s terk twijfelde of ik hem toch nog niet, iets schuldig was De zes zwarte mannen, plaatsten de kist in het midden van het bootje, dan namen ze zwijgend plaats De schroef begon van zelf te werken en het vaartuigje tufte stuurloos de rivier op Op de kade stond een orgel, zoo'n mooi, groot orgel, met draaiende popjes van lichtblauw met goud. H. „De marche funèbre" van Chopin werd" afgedraaid Eerst heel langzaam... daarna vlugger, maathoudend met de tuffende, stootende geluidjes van m'n lijkbootje... Het werd een „twostep" tempo. Steeds maar verder... steeds vlugger... beschenen door de heerlijke, waarachtige najaarszon, wier stralen, door de kieren van m'n kist, mij wel te rusten zoenden De zes zwarte mannen, sprongen plotseling verschrikt op.. . boven op de haatgele bloemen, was; een bloedroode roos gevallen. „ en terwijl ze naar boven keken van waar die wel vandaan kon. UPS AND DOWNS. 97 komen.... ontwaarden ze een tweedekker, m'n lijkboot volgend... daar boven kringen makend, als een roofvogel om z'n slachtoffer...... Ik lachte, noch glimlachte meer, m'n koude mond wrong zich in droeve bochten... m'n oogen sloten zich van zelf... en dikke tranen rolden langs m'n kille wangen .. . Steeds gingen we verder... vlugger... hoe langer hoe vlugger. Ook wij vlogen nu... we raakten geen water meer — Het noodlot, dat me vervolgde en ik zelf, waren nu één.« Daar was geen ontkomen aan, zelfs niet in den dood! Ik voelde geen kussende zonnestralen meer.... het was donker en koud om me heen zonnestraal had geen kracht genoeg.. . werd gebroken, tegengehouden door het dunne, koude waas dat langzamerhand dikker werd . .. dan zakte ... tot boven 't water... grauwachtig-grijs ... daarna ondoorschijnend wit.. . één compacte massa. ...., Ik kon niets meer zien... niets meer onderscheiden ... m'n lichaam was één met den kouden, killen herfstnacht.... Boven me hoorde ik het snorren van de vliegmachine ... dat me door m'n doode ziel sneed. .. zooals het krassen van een raaf... die op lijkenvleesch aast — — — — — — —. XII. Mijn vaart ter helle. (Rêverie). „De zonde grift haar trekken diep in 't gelaat van den mensen." UPS AND DOWNS. IOI M'n ziel danst woest en wild in 't rond — Vertrappend 't heiligste van m'n zijn, • Niet lettend op mijn gruwb'ren angst, Woest spottend met mijn eigen leed, En spuwend op des menschen doen. Een wilden razenden doodendans Danst ze, en wiegelt, dwarrelt, waggelt, Terwijl m'n treurig, ziek geraamte, 'n Zachte melodieuse wals, Tokkelt op gespannen zenuwen. En in die vreemde dronkenheid Vergeet ook ik, dat ik nog ben! Bespot m'n ziel — huil met haar vreugd' En grijns om haar belachlijk leed. Mijn ziel danst weg Ik ben ontzield!! Mijn lichaam heeft geen inhoud meer — Wat is te zijn? Zonder te zijn!! UPS AND DOWNS. 103 |k moest vóór de rechtbank verschijnen. Ik was gekleed in gevangenisuniform. Heel eenvoudig — met een bruinpilo kostuumpje aan. M'n haar was gemilimeterd en mijn gezicht had een vaal-grijze kleur aangenomen — Zoo werd ik door zes lange, mannen, met bleeke, heel-bleeke tronies, als gipsbeelden, met een profiel als wijlen Dante, heel streng in 't zwart gekleed, doodzwart, de rechtzaal' binnengeleid. Ze spraken geen woord — met korte maar duidelijke gebaren, gaven ze me te verstaan, wat ik moest doen. Ik kwam in een groot, vierkant, eenvoudig, kaal, witgekalkt vertrek. — Tegen den achterwand, in 't midden, stond op een soort podium, een lange tafel, gedekt door een, groot, groen laken. Achter die tafel, stond een groote tabouret en daarnaast aan weerszijden, drie kleinere tabouretjes, met draaizittingen — als pianokrukjes. Vóór de tafel, maar niet op de verhooging, stond een lange, houten bank. Tegen de linker muur stonden nog meer banken. Andere meubelstukken waren niet aanwezig. In de rechter zijwand bevonden zich twee breede glazendeuren. Door de eene, zag ik een lichtblauw, zacht, hemelachtig waas — door de andere deur, een roodgloeienden, schelvurigen damp. Voor die twee deuren waren stevige, geelkoperen hekken bevestigd. Voor de hemelpoort stond een man, in de uniform van een gevangenisbewaarder, hij had 't gezicht van den kroegjesbaas, die beneden me woonde. Hij knikte me heimelijk toe. — Voor de angstiggloeiende opening, stond nog een gevangenbewaar- 104 UPS AND DOWNS. der, hij leek op een van m'n schuldeischers. — Toen hij me zag — siste hij een groot getal en keek me. nijdig-manend aan. Toen de zes mannen binnen waren, sloegen de bewakers hunne armen kruiselings over hun borst, en maakten een overdreven, diepe buiging. Een van. mijn begeleiders, trok daarna aan een schellekoord, dat bij de entree-deur was bevestigd. Dadelijk daarop hoorde ik een phonograaf de bekende melodie zingen: „Nader m'n God tot U!" Ik moest onwillekeurig schateren, maar een van de lange, bleeke mannen, wierp me een nijdigen blik toe en fik deed moeite m'n mond in een ernstige plooi Intusschen, waren op een mysterieuse manier, verschillende menschen in het vertrek gekomen. Hoe weet ik niet! Ze waren er plotseling, als of ze uit den grond waren verrezen. Op den grooten tabouret, achter de groene tafel, een baret op haar grijzend hoofd, zat mijn hospita, gekleed als president van de rechtbank — toga aan — Idruk'-breiend. —, Naast haar —rechts — zaten drie van m'n confraters en aan haar linkerzijde drie van m'n confrateressen —ook allen als rechters gekleed. —Ze draaiden op de tabouretjes druk heen en weer, fluisterend, druk — gesticuleerend — „roddelden" zwaar. Ze hadden zich voor deze voorstelling „geschminkt" — „typetjes" gemaakt — maar ik herkende hen dadelijk. Op de bank die tegen den rechter zijwand stond, zat mijn vriend — mijn boezemvriend — monocle in zijn oog - "UPS AND DOWNS. Tijzweep in zijn hand — vliegenierspet op zijn hoofd. Ik groette hem stom — verbaasd, maar hij deed net of hij me niet kende. Toen ik groetend zijn naam riep, mat hij me minachtend van kop tot teen,. Op de overige banken, zaten nog meer menschen. T)at waren de toeschouwers. Oja.: een vroegere theater-directeur van me, mijn tegenwoordige directeur en een recensent met een venijnig roodbaardje. Ze disputeerden hevig met elkaar over de schitterende verbeteringen aangebracht, door den reformator-tooneelschrijver-theater-directeur. — Een papegaai, die, met een ring aan z'n poot, op een stok, naast den tabouret van de hospita-presidente zat, krijschte onophoudelijk: „Koppie Krauw Gerritje! Gerritje, KoppieKrauw? Dan sloeg de presidente gewichtig en geweldig, met de breinaalden op de groene tafel en schreeuwde met snerpend, Amsterdamsen accent: „De sssjitting issj geopend 1" Door de zes mannen werd ik nu voor de balie iebracht. Ik moest in 't midden van de lange batik, die, voor de groene tafel stond plaats nemen. Aan weerszijden van me, namen drie van de zes mannen plaats. Nadat, door een mijner confraters, die vlak naast de hospita-presidente zat, een lang vonnis was voorgelezen, waarvan ik niets anders kon verstaan, dan de afschuwelijk sissende „essen" en de akeligrollende tong-er's — hernam de steeds breiende presidente trotsch: „Je naam?" 105 io6 UPS AND DOWNS. „Die weet je wel!" antwoordde ik brutaal. Dan gaf een van de zes mannen me een geweldige por tusschen m'n ribben, waardoor hij me te verstaan wilde geven, dat ik behoorde op te staan als de „hoogste" der rechters tot me sprak. Ik haalde onverschillig m'n schouders op en bleef zitten. De overige dames en heeren van de balie, bewogen verontwaardigd hunne hoofden heen en weer, over dergelijke schandelijke onverschilligheid, — dan gilde de presidente woedend: „Deurwaarder!!" Mijn vriend, monocle in zijn oog, rijzweep in zijn hand en vliegenierspet op — snelde op dat geschreeuw, naar me toe, gaf me met z'n zweep een slag — zoodat ik gillend van pijn opsprong. Grijnzend, nam hij weer zijn plaats in. Nadat ik brutaal op haar vragen betreffende: naam, ouderdom, beroep en geloof geantwoord had — ging de presidente verder: „Je wordt verdacht van moord!" ,iJa! Op me zelf I" „Dat doet er niet toe! Je hebt een moord begaan. Je hebt een mensch gedood, dat moet gestraft worden! Waarom ontnam jij je, je eigen leven?" „Dat gaat je niet. aan! Ik mag met m'n leven doen,, wat ik wil! Versta je? Ik ben baas over mijn eigen lichaam! Jullie, met jullie klein, nietig verstand, jullie begrijpen dat niet, jullie kunnen dat niet begrijpen! !" „Ik gelast je, niet zoo brutaal te zijn. Als je nie.ts anders weet, om je te verdedigen UPS AND DOWNS. 107 „Ja, ik weet iets anders!" viel ik haar in de rede: „Voordat ik me vanmiddag van kant maakte — schreef nog even een gedicht. Ik wil 't als verde- ging declameeren!" Ik knoopte m'n buisje dicht, nam een theatrale houding aan en begon, met vuur: Ik heb geloofd geweend gelachen geleefd. Schaterend, schuimende bekers geschonken. — Uit wanhoop m'n zijn, m'n wezen bedronken.— Dan zalig geleefd gelachen geweend -- Leef dus 't leven! — O! Leve 't leven! Sla dood den spookdonkeren doodendood! Ik wil het leven! Het levende leven! Heetgloeienden woesten vlammendans! — O, Leven!!! Grijns niet daar! Hè! Neem weg dat monster! Dat klamme koude knookengedoe — Ik vrees de vreeselijkste aller vreezen: Het leven te sterven!! Ben ik 't soms moe? Ga weg dan! Jij krakende knookenkracht! Ik wil 't leven! Het levende leven. io8 UPS AND DOWNS. Verdwijn dan! vervloekte Jouw greep wordt te machtig! Jouw spel is gemeen Ik stik! Hij is te krachtig! Mijn oogen gebroken m'n lichaam verstijfd Maar glimlach om lippen . O, Léve 't leven! !l Na die declamatie, barstte ik in snikken uit. Mijn collega's sisten en floten om 't hardst. Dan was er een lange pauze.... een akelige stilte. Ik hoorde en zag niets meer.... dan plotseling hoorde ik weer de stem van m'n hospita — nu klonk ze warm-moederlijk: „Jij spreekt zóó over 't leven, en maakte er toch een einde aan?" „Ja!" „Maar waarom dan?" „Omdat ik het leven aanbad — het mooie — groote — schitterende leven — omdat ik 't zielslief had — te lief had — daarom moest ik 't vernietigen O ja, jullie begrijpen dat natuurlijk niet — niemand van jullie!" Bij de laatste woorden wierp ik een medelijdenden blik op m'n vriend, die met opeengeklemde lippen, daas-kijkend, z'n rijzweep ophief en me dreigde. — „Maar als je 't mooie, groote, schitterende leven, UPS AND DOWNS. 109 werkelijk aanbidt en lief hebt. „In ellende" aanbidt en lief hebt, dan moet je er een eind aan maken" vervolgde ik verdedigend. En verwonderd grinnikten ze allemaal: „Nee — dat begrijpen we zeker niet!" „Omdat jullie niet weten wat „ellende" is — als jullie wisten wat 't beteekent te „zijn" zonder te „zijn" — misschien zouden jullie me dan kunnen begrijpen".— Dan sprong m'n vriend nijdig op, zoodat monocle uit zijn oog viel en in duizend stukjes op den grond barstte en terwijl hij op me toe sprong, zijn rijzweep heen en weer zwaaide, siste hij: „Dat weet jij ook niet!" Ik bleef kalm en «antwoordde: „Ja, dat weet ik wèl, anders zou ik niet den moed hebben gehad — m'n eigen leven, te dooden!" ïk keek hem diep in z'n oogen en voor m'n waarachtigen blik — deinsde hij terug. Ik merkte dat hij bang voor me werd en fluisterde op warmen — suggestieven toon: „Ellende — dat is een zware — een vreeselijk zware last, die op je hart drukt; dat is een eeuwig — wanhopig verlangen dat is een soort van machteloosheid, een bittere schaamte, een eeuwig en altijd in boeien liggen. lederen dag ontwaak je, met een stille, gelukkige hoop, dat deze aanbrekende dag, je misschien het „wonderbaarlijke" zal brengen en 'savonds leg je je weer gebroken en diep teleurgesteld neer. Zie je, — dat is ellende! En ieder rijtuig, iedere auto, IIO UPS AND DOWNS. ieder restaurant en café naar binnen gluren, of daar soms datgene inzit, dat men verlangt — en dan steeds met je hoofd, wanhopig, nee-knikken. — Dat is ellende!! Uren lang bevend door de straten slenteren.... of er dan toch eindelijk eens uitkomst komt... misschien een wonder gebeurt... en toch op 't zelfde oogenblik, te begrijpen, te weten, te voelen, dat 't wonder niet..... nooit zal geschieden. Ook dat is ellende. En dicht bij en vèraf, is er vreugde, blijdschap, geluk en gezondheid. Ja.... zoo snelt de tijd voorbij... zoo gaat je jeugd verloren! Hoe veel jaren, zal dat nog kunnen voortduren, vraag je je zelf af — hoe lang zal ik m'n leed, m'n diepste leed, nog moeten dragen — en als dan ten slotte, het wonderbaarlijke zou kunnen komen, dan.C. dan is je einde nabij. Ja! Je verlangt er naar.;.... maandenlang jarenlang — je wenscht 't met al je kracht te bezitten en als je eindelijk je doel hebt bereikt, dan wordt 't je eerst duidelijk, dat 't wonderbaarlijke geluk, eigenlijk alleen in ons ver-, langen lag, dat de vervulling daarvan absoluut niets meer te oeteekenen heeft, want het verlangén was, machtiger dan de bezitting ... De bezitting ... de vervulling van 't verlangen... werd door 't verlangen zelfs vermoord en dan dan... komt in je zelf ook 'n moordlust op ... die je krachtig maakt .... en uit liefde voor 't leven.., vernietig je 't!",,, Het bleef doodstil in de zaal. Niemand sprak. Na een pijnlijke pauze, stond de presidente op legde UPS AND DOWNS. haar breikous eindelijk even neer en zei zachtjes — plechtig: „Ik laat de uitspraak van het vonnis over aan den Heer Officier van Justitie — De zitting wordt twintig minuten geschorst!" Dan hoorde ik twee harde gongslagen, zooals op 't tooneel. M'n vriend plaatste nog even een pauzebordje voor de groene tafel. En voor ik tijd had om de uitwerking van mijn pleidooi op de diverse gezichten op te nemen, waren allen weer even geheimzinnig verdwenen, als ze gekomen waren.... Alleen de zes bleeke mannen en de twee bewakers, bleven in de rechtzaal achter. Ik kreeg een sigaret en mocht gedurende de pauze rooken. Toen m'n sigaret op was — waren de twintig minuten om — één der mannen trok weer aan 't schellenkoord en terwijl de phonograaf de „Marche funébre" van Chopin schetterde, hadden allen weer hunne respectievelijke plaatsen ingenomen. Op een klein bankje, dat ik voor de pauze niet eens had opgemerkt en dat tusschen de twee groote glazendeuren was geplaatst, stond de Officier van Justitie, een vurroode baret op z'n hoofd, en vuurroode toga aan — hij keek triomfankelijk in 't rond — keek dan mij aan — en ik schrok hevig, want ik herkende 't gelaat van m'n vriend. Z'n zweep was in een vuurroode fakkel veranderd, die hij woest heen en weer zwaaide, dan gilde hij grijnzend: ui 112 UPS AND DOWNS. „U is schuldig!" Hij gaf een teeken aan den bewaker. De kroegjesbaas, die beneden me woonde, opende plechtig de poort, waaruit een zacht-blauw waas me tegenstraalde — maar tegelijkertijd sprong m'n vriend op, gaf me met de brandende fakkel een duw in m'n rug — zoodat ik opzij tuimelde — opende de helledeur en trapte me met kracht naar binnen Een rosse-gloed verblinde m'n oogen en een damp. van zwavel en phosphor sneed m'n adem af. zoodat ik stikte En terwijl ik viel... diep ... dieper viel, hoorde ik lang... heel lang het snijdende, scherpe lachen van mijn confraters... en vóór ik heelemaal beneden was lachte ook ik en voelde, dat mijn leven ,.. dood, en mijn dood ... m'n leven was. INHOUD. pagina I BETSIJ. 7 II ZE ZEGGEN DE WAARHEID ALS ZE LIEGEN. 1? III DE STERKSTE. 2J IV DE TRAGI-COMEDIE VAN EEN WAAIER. 3I V ZE SCHRIJVEN NIET WAT ZE WILLEN, ZE WILLEN ALLEEN MAAR WAT ZE SCHRIJVEN ! 39 VI EVA EN HAAR APPEL. 49 VII RUSLAND. , | 55 VIII VAN ZEE, ZON, ZIEL. 63 IX ZIELSGEHEIMEN. 75 X M'N VERJAARDAG. . (RÊVERIE) 85 XI M'N BEGRAFENIS. ( „ ) 91 XII MIJN VAART TER HELLE.( „ ) i0I ERRATA. Op Pag. 3 staat de eenigste mensch moet zijn : de eenige mensen „ „ 8 „ de auto „ „ den auto „. „12 „ groote afschuw „ „ grooten afschuw „ „ 17 „ malankoliek .. „ melankoliek „ „18 „ toezwaaide „ „ toewaaide „ „ 19 „ ik ,, „ ik. „ „ 19 „ O, God.' , , , ,. „ O, God.' . . . „ „ 20 „ haar . . . , „ „ haar .... „ „ 21 „ Nee.' , . . „ „ Nee! . . . „ „ 31 „ burgerlijke ,, „ burgerlijken „ „31 „ beschimmelde ,, „ beschimmelden , „ 31 •„ honden haartjes ,, ' „ honden-haartjes „ 36 „ burgerlijke „ „ burgerlijken „ „36 „ beschimmelde „ ., beschimmelden » » 39 » n » ^"0*— „ „ 39 „ première .. „ première „ „ 44 „ perplex ,. „ perplex. „ „ 44 „ meer, ,, „ meer. „ „ 49 „ soo!! ,. „ soof!" „ „ 52 „ heeft.' ,. „ heeftf" ,, „52 „ „ „ „Z^' „ „ 64 „ kuissche „ „ kuische „ ,. 64 „ overkuissche „ „ mierkuische „ „ 80 „ S0« beschenen „ „ zon-beschenen „ „87 „ rfa* „ „ f/«2 » ., 87 „ /<