DE OPTOCHT. Aan Fr, Joris. De rijen lang, gevierendeeld in evenwijde rangen, 't muziek dat losse deuntjes speelt en begeleidt de zangen. Zoo stappen ze op met vasten tred, blijmoedig en op mate, de mutsen scheef en schots gezet, gekscherend en al praten'. De ransel proppensvol gestouwd draaiorgelt op hun schoften, de veldflesch is vol bier gebrouwd waarop de dichters boften. 't Zijn Geuzen uit den ouden tijd met bedelstaf en knapzak, om Vorst en volk ten dood bereid en waar geen vijand doorbrak 1 Halfweegs, daar wordt 'n wijl gepoosd, De strot eens doorgespoten, een pijp gerookt, wat. uitgeloosd, een laatste dans gefloten.... Dan gaan ze voort, maar lijze en stil, den ernst op 't bronzen wezen, in 't koppig hoofd hun stalen wil geworteld en gevezen.... 67 Ze denken aan het vaderhuis en de ouwkens, achterwegen gebleven bij hun woonst in gruis, geplunderd en verlegen. Ze denken aan hun kermislief en vele schoone dagen, en aan den laatsten minnebrief, en 't einde van dees plagen.... 't Kanon klinkt naderbij en ziet hun kop rijst weer omhooge, hun droom ijlt weg, en bliks'mend schiet de weerwraak in hun oogen! Hun hert klopt weer in luiden bons, ze voelden zich herleven, en ied're slag van 't sidd'rend brons komt nieuwe vreugde geven. 't Zijn mannen die daar langs de baan, heldhaftig en daadvaardig, het vaderland verlossen gaan, hun roem en landaard waardig! Wulpen, 10 October 1915. 68 GEDICHT BIJ WIJZE VAN INLEIDING. Wee! wie naar 't bijbelsch treurspel staart van 't menschelijke leven, de bliksem van het oorlogszwaard doet aarde en hemel beven! Geslacht valt op geslacht en ziet als toortsen steden branden, en de akkers liggen ongewied in 't bloed en in de schande.... En de ambachtslieden moeten uit 't alaam nu wapens smeden, Geen klok die in de torens luidt.... Het volk is moe geleden. Het volk is moe. 't Heeft niet gehoord . den stap der jonge mannen. De felste ligt de borst doorboord, de ruwaards zijn verbannen Maar toch splijt nog een heilig licht 't geheim der blinde wachten: de waereld draagt op 't aangezicht den glimlach der gedachten! Oeren, 27 December 1915. 70 Eens komt de dure zege: wat deert ons de uur zoo 't vuur der liefde in ons nog hooger is gestegen? Den Yser, November 1915. 72 Wij kenden den prijs van den vrede nog niet! Nu moeten wij dubbel lijden. Aan de oevers van eene doorschijnende vliet daar wachten we op betere tijden. Te lijden voor 't heil der ontvangenis is 't zoete genoegen dergenen, die 't broos tabernakel der heugenis met 't licht van de waarheid beschenen — De erfzonde alleen smijt een eeuwigen blaam op onze geteisterde zielen. Dies kappen we een ode in 't marmer der faam van allen, die strijdende vielen! Diksmuide, Januari 1916. 78 HET OFFER. Aan mej. L. Dagkers. Met fluitjes en trommelkens stapten we op, een zang op de lippen, een beeld in den kop, we waren zoo jong en zoo blijde: het bloed sloeg door ons met geweldigen klop: wij gingen voor Vlaanderen strijden 1 Wij waren de knapen van nering en gild, wij voerden een leeuwken op 't blinkende schild, wij droegen tweesnedige zwaarden.... "Wij hadden van schaamte en van schande gerild omdat zij ons Vlaand'ren niet spaarden. Nu hebben wij 't mes op den dorpel gewet van de eigene woonte en ter kele gezet van 't offerend lam. Uit de snede, lekt druppelend 't bloed als een pijnlijk gebed. op Vlaanderens dorpen en steden 1 De Panne, M Februari 1916. 79 BLOEI! De bloei der vier seizoenen zit met ringen in de boomen, en splijt de vliezen, waar de pit bevruchtend uit zal komen. We kruipen lijk de mollen diep in ondergrondsche pijpen, en hoe men toch de waereld schiep de perzik hangt te rijpen I Gekruisigd is mijn liefde op het schandhout van mijn leven en zieltoogt, in al loom'ren klop, den bloedsomloop ontheven.... Hier in de loopgracht ergernis en boven onze schoften, de luister der bevrijdenis in 't landje van beloften I Ramscapelle, 29 Mei 1915. 82 HET JAAR. In tragen ommegank is 't jaar voorbijgerold ' ten aanschouwe der aarde, en door het heelal holt, aldoor de stalen daver van de zwaarden. Geblinddoekt staat het onverbiddelijke Recht, ter hand de beide schalen, die naar het goede of 't slecht' éen van die twee zal stijgen doen of dalen.... Wij duchten 't oordeel niet van dezen volkenslag, en strijden tusschenbeide; wij wachten op den dag die ons opnieuw naar 't vaderhuis zal leiden. Windstille droom die steeds bezielt en amper leeft en stormen doet bedaren, en mij betrouwen geeft, trots 't rouwbeklag der eindelooze jaren.... Den Yser, 3 januari 1916. 83 ALLERZIELEN. Aan mijn Vader. De torens staan stomp en zonder kruis te midden van bijbelsche dorpen, de lucht is grijs als 't pulverig gruis en 't brons van de klokken gesmolten.... Dit jaar is 't bloedige offerlam, der vorige eeuwen en tijden, dit jaar draagt den rouw van gansch een stam, dit jaar is het eenig gewijde, En in dit jaar valt weerom de dag waarop alle dooden verrijzen, waarop hij die onder de aarde lag een huldigend denkbeeld mag eischen — De zijde doorboord, met open mond, den koppigen schedel doorkloven, op lijf en leên de heilende wond nog rood der vleezige roven.... Zóo zullen zij komen nu tot ons, de duizende, duizende tallen, bij sterrenlicht en klokkengebons, al onder de hemelsche hallen! 84 Zoo zullen zij treden uit den dood, plechtstatig met schilden en zwaarden, zoo zullen zij rijzen uit den schoot, uit den schoot der moederlijke aarde.... Zoo zullen ze komen zonder naam de aartsvaderlijk-stervende helden, zoo zullen zij komen zonder blaam gelijk de profeten 't voorspelden 1 Zoo zullen zij komen vastberaen, met open vizier en de handen, gewasschen in de onschuld van hun daen en vrij ook van smet en van schande 1 En is 't dat daar geen klok meer zal dien heiligen optocht verkonden, dan zullen wijzelf den blijden schal dier levende nachtwacht vermonden.... De luchten zijn grauw en zonder zang, o donzige en gonzende klokken, uw zwijgen doodsch duurt bijster lang: gij zieltoogt in scherven en brokken.... Ol luiende klanken lijze en licht, wie lokt u uit leed en alarmen, tenzij hij die daar begraven ligt en 't menschdom zich zijner erbarme? 85 Ik zeg: zoolang in ons land dit lied naast dat van den leeuw'rik zal stijgen, en zal men de ziel van dit land toch niet, noch alle drie zielen doen zwijgen.... De torens staan stomp en zonder kruis te midden de bijbelsche dorpen; de lucht is grijs als 't pulverig gruis en 't brons van de klokken gesmolten. Den Yser, 1 November 1915. 86 DOODSSANTJE. In memoriam P. Verhoeven. De spil der aarde staat niet stil en wentelt om de zonne, en 't bloeigetij is reeds voorbij aleer men 't heeft gewonnen. Langs t edelst' voorhoofd loopt een groef, geploegd door tij en zorgen, want ieder heeft een dag beleefd in boete en spijt verborgen.... Zoo dikwijls viel een schopken gronds op 't graf, al van een spade, het lichaam zeeg.... de ziele steeg met 't goede en met 't kwade. Ol de oorlog is een bar geweld en velen zijn gevallen, ontelbaar schier in 't moordend vier van plotselinge ballen! 87 BERECHTING. Ze schrijden beiden door den nacht in schimmig-wit gebaren, en 't olievlamken danst al in den koperen lantaren.... Daar valt een gulden schijn voor hen; de koorknaap schudt de belle, en 't galmt, in schellen klankentrits bij poozen, waterhelle. De priester stapt plechtstatig aan. het grijze hoofd gebogen; hij draagt, van 't licht der eeuwigheid, een schamp in zijne oogen.... Het blijde wonder zal geschiên; verrijzenis des vleesch en wie hoopt, al sleept hij 't zwaarste kruis, hij zal de sterkste wezen! Veraf, in 't donker, slag op slag, bij weerlicht en gedonder, splijt 't oorlogsvuur den hemelbol van boven tot van onder.... Wulveringhem, 16 November 1915. 90 T GROOT-NOORDHUIS. Aan Lode Monteyne. Hier vloog het nijv'rig leven van een kloek gezin en spoot de melk uit rozige uiers in de stoopen, hier ging de hagedoorn, in 't meilicht, geurend open en at men brei van melk en brood lijk in 't begin. Hier werd viool gespeeld op bruiloften en doopen, en klonk de deun der dorschers schallend als hun min, of bracht de priester 's nachts de heilige olie in, en is, bij feest en ambacht, ieder jaar verloopen Maar de oorlog brak daarop 't orkaan van zijne ellende, en kwam dit heiligdom van oogst en erve schenden: 't Groot-Noordhuis sloeg in brand en 't vee de stallen uit! En assche' en puinen keld'ren nu verkoolde krengen.... Al staat daar nog wat moes en onkruid te verzengen, geen vogel die daar nog de dagen wakker fluit.... Ramscappelle, oogst 1915. 91 ONZE VADER, DIE IN DE HEEM'LEN ZIJT.... Aan mijn Vader. Een kerkportaal — Een hoogaltaar met 't zilver van een kandelaar.... Links, 't kruisboograam: belandjuweeld met eng'len waar het licht op speelt. Drie menschen in den matten schijn van lampen die aan 't branden zijn •— Drie menschen in den rouw gehuld en 't hert met liefde en leed vervuld.... De éen is de moeder, neergeknield zij bidt en door 't geloof bezield, stort in 't gebed den weedom uit die ïn haar borst ten opstand ruit Eilaas I het is maar al te waar, een wapenmakker schreef het haar: .— „Uw man viel in mijne armen neer het hoofd doorboord Hij was niet meerl Zijn laatste woord was u gewijd Hij ruste zacht in eeuwigheid." — 92 De moeder bidt nog altoos voort, en niemand die de stilte stoort.... Als de edelsteenen van een kroon zijn de oogen van haar oudsten zoon. Die staat al peinzend aan haar zij en vouwt de handen, allebei. Hij staart naar 't zwart-en-witte bard der tegels, marmerkoud en hard, en ziet, hoe 't duren van den tijd de namen uit de zerken slijt.... Zóó zal 't ook met zijn droefheid gaan gelouterd door des levens waan. Wèl bloedt de wonde in de pijn zoolang de vezels open zijn; nadien valt ook de rulle roof en wordt het vleesch der pezen doof. Ginds, boven hen, hangt geel en oud de Nazarener. Zwijgend schouwt hij naar de weeüw en 't angstig kroost, en 't schijnt of stil een zucht hij loost, wanneer de moeder biddend schreit. m „O! vader, die ter heem'len zijt....' 94 T ZIJ U GEBODEN! Aan mi/n Vader. Weer heeft de bommenstrijd gewoed en al de jongens, vast te voet, nog in de solferdampen, staan, wachtend op hun laatsten val, uitdagend daar op schans of wal te kampen 1 Met vette luizen op den rug, met open mond en de oogen stug ' en bloedgestolde wonden, stijf, schaheblauw en 't vaal gelaat in lappen van hun vuil gewaad gewonden.... Of kruisgewijze neergeveld: Zoo is 't, dat menig felle held de levenden zal wekken, vóór dat een liefderijke hand zijn lijk met zoden uit het land, komt dekken. Ziet, hoe het koper der trompet de dooden plots weer dreigend zet: 't Zij u geboden: Sta op! en dat uw stemme vast in 't koor der levendigen wast, o dooden! Dixmuiden, 3 Mei 1916. 96 LEVENSKRACHT. Als wat speelgoed te midden een eiland van groen, vóór 't portaalken een zilverig berkje, en belommerd door vlieren waar bessen op bloên, ligt, verdoken, het ouderwetsch kerkje Daar rondom staan de hoeven met stalling en schuur, graast het vee in doorklaverde weiden, ruischt de haver in bel, slaat het koren in vuur, trippelt 't lied van de boevers en meiden 1 En een boogschot vandaan is de bloem van het land, langs een stroom, op de dijken aan 't kampen, en die bliksemt ter aard met een zwaard in de hand in een nevel van solf'rige dampen. Die bevruchten den grond met hun vleesch en hun bloed en die geven hun leven ten beste, wijl het koren gedijt door die sappen gevoed, èn geraamten den hemel verpesten! Boitshoeke, 14 Juli 1916. 99 DE ZON SPINT EEN GEWAAD.... Aan Lode Baekelmans. De zon spint een gewaad op 't altaar van de dagen.... Het offer is volbracht. En waar de dooden lagen speelt nu, in 't licht der maan, op ieder been, dat schijnt een orgelpijp te wezen, de nachtelijke wind een doodsmis voor al dezen waarop de kruisen staan! Het was een bijbelsch treurspel en een bronzen ode.... De goden lagen stom op 't oordeel der geboden en uit den diepen schoot der aarde sloeg het vuur van de verdelging open.... • Het menschdom ging het zwaard in de eigen bloedschand [doopen bij koop'ren horenstoot. En stonden de oogsten daar als gulden dageraden, en woelde in veien grond de vetgemeste made en was het vee gespierd, en dreef de herdersknaap het wollig ooi te grazen, en kwam, in tuin en wei, de bie op honing azen en werd er feest gevierd; Vandalen rukten in, een arend op de helmen.... Er bleef een groot rumoer na hunnen doortocht dwelmen: het rooven duurde voort.... Als fakkels brandden tempels in verdelgde steden Er werd luidkeels gevloekt en kinderlijk gebeden, baldadig uitgemoord! 100 De horden zijn voorbij in een gedreun van sporen. De boer spant weer den os in 't juk en ploegt de voren en smijt met breed gebaar, het uitgelezen zaad in de omgespade roeden, en zegent met zijn zweet het booze en het goede van 't nieuwe oorlogsjaar.... Geweldig woedt de kamp — Maar 't volk zal niet bezwijken Het volk is sterk en trots gelijk de oeroude eiken op eigen grond gekweekt I Want ziet, op 't smeulend puin de werkman reeds verrijzen al zal zijn noeste hand nog op de wonden wijzen waaruit het leven leekt! Diksmuiden, 8 Maart 1916. 101 BIJ DEN DOOD EENS MAKKERS. Weer viel er een der veteranen op 't slagveld, midden in den hoop, en 't wakke vat der zilte tranen stortte in het spoor van ijdel wanen, het leed van gansch een levensloop! Een kogel ging hem vlak door 't hoofd... Hij is zoo stil op zij gevallen dat aan zijn dood niet werd geloofd; doch 't licht der oogen was gedoofd en stom, verpletterd, stonden we allen. Wij hebben hem zoo goed gekend. Hij sprak van eer èn roem én plichten en mocht zijn blikken opwaarts richten. Wij waren aan zijn stem verwend; het grillig noodlot deed hem zwichten.. Op eene berrie, 't hoofd bewonden, in *t maanlicht van een winternacht heeft men hem langzaam weggebracht.:.. Hij heeft de blijde rust gevonden van wie zijn roeping bier volbracht! Diksmuiden. 27 December 1915. 108 INHOUD. Pag. Krijsgslied 9 Verwachten we U 10 Vliegeniers 12 Lamento 13 Spleen 15 Bannelingen 16 De Molens 17 Sonnetten 20 De Nachtwacht 23 De ring van den Yzer 25 Sonnetten 27 Hergeboorte 29 London City 31 Koster lui den hemel vol! 32 Klokke Roeland 35 Lied van de zee 37 Ik houd van U 38 Krijgslied. 39 O Moederaarde 41 Liederen uit den Herfst 43 De Tijd 50 't Lied van den Wapensmid 51 Sonnet 53 Mei 54 De Zee 56 De Koning 57 Zon 59 Wie? 60 109 FRITS FRANC KEN DE VIJF GLORIERIJKE WONDEN D 35 TGEGEVEN IN HET JAAR MCMXIX DOOR DE BELGISCHE BOEKHANDEL JUUL FILLIAERT TE DE PANNE EN C. A. J. VAN DISHOECKTE BUSSUM DE VIJF GLORIERIJKE WONDEN Van denzelfden Schrijver: FESTIJNEN UIT EEN BRUIDSGETIJ (Verzen) Uitgeput DE BLIJDE KRUISVAART (Schetsen en impressies van het front) In voorbereiding: DE WITTEBROODSWEKEN (Verzen) HET HEILIGE SCHRIJN (Verzen) FRITS FRANCKEN DE VIJF GLORIERIJKE WONDEN UITGEGEVEN IN HET JAAR MCMXIX DOOR DE BELGISCHE BOEKHANDEL JUUL FILLIAERT TE DE PANNE EN C. A. J. VAN DISHOECK TE BUSSUM Dat deze gedichten een nederige hulde wezen aan mijne dierbare ouders Belgisch front 1915-16 KRIJGSLIED. Wij hebben in moer en water gestaan, blootshoofds en barrevoets, wij zijn veel dagen en nachten gegaan, verhongerd en dorstig en blind van waan, blootshoofds en barrevoets.... En morrend zijn wij ten aftocht gegaan, 't wapen vol bloed en bot, al stromp'lend langsheen de stoffige baan, 't kruis der ellende op den nek gelaên, 't wapen vol bloed en bot. De spieren lam van 't baldadige slaan, vlammen in oog en hert, al achter 't geklapper der natte vaan, togen we verder, ter zege voortaan, vlammen in oog en hert! En aan den Yser daar bleven we staan, wenschend te sterven, daar, de vijand, hij rolde als een banjer aan, maar stuikte verloren op speren en draên, hopend te winnen daar! Den Yser, Nov. 1915. 9 VERWACHTEN WEU.... Aan Aug. Van Cauwtlaert. Verwachten we U, krijgsman, geduldig weerom en vlechten, intusschen, uw knapen de kransen, wij loopen van treurnis gebogen en krom, en spannen de boezems als 't vel van een trom, terwijl de kabouterkens dansen.... Wanneer keert ge weer? Als de hemelen grijs aiover de wintersche landschappen dalen, als 't roodborstje twittert, verhongerd en lijz', of 't water der bronnen in schollen van ijs een zang lijkt in glazen bokalen? Of wacht ge totdat, uit het meigroene veld gestegen, de leeuw'rik een hymne zal dichten, of 't sap uit de borsten der aarde geweld opnieuw in den bast van den perelaar zwelt, lijk 't vocht in onze eigen gewrichten? Zeg, krijgsman, het zomert! Nu komt ge wellicht om 't brieschend gespan met den graanoogst te leiden? De stem van den maaier klinkt vroolijk en licht.... hij stapt met de zon en de lucht op 't gezicht.... O! krijgsman, te lang duurt ons scheiden! 10 Dra vallen de blaêren en tokkelt de wind door 't herfstige loover als harpen die treuren, als harpen beroerd door een jonkvrouw gezwind, een jonkvrouw die 't leven met liedjes doorspint en 't speeltuig verliefd doet mineuren. Al liggen uw steden en dorpen verwoest en snoeiden de zwaarden uw bloeiende gaarden, wij blijven u wachten, standvastig en noest: want 't dreige uw wapen en 't were den roest , en 't late uw faam niet ontaarden 1 Diksmuiden, 24 April 1916. 11 VLIEGENIERS. Gij hebt de ruimte tot uw vrij bewegen, en van de insekten 't fijn en broos gestel, en van de voog'len 't sierlijk vlerkenspel.... Gij vliegt het licht van zon en sterren tegen. Gelijk een bie onder een glazen klok, zie ik u klieven door lazuren schalen, zie 'k u in 't goud der dageraden dralen. Zijt gij niet driftig als een jonge bok? De was zal niet meer van uw wieken droppen. OI altoos hooger gaat uw stoute vlucht; gij peilt het heelal en de ijle lucht en hoort alleen uw stalen motor kloppen. De waereld deinst en tuimelt naar beneden, naarmate uw blik een vaster vlak omspant. Gij ziet het vuur, het water en het land; zijt gij de oneindigheid reeds ingetreden? Hoog troont ge in 't parelmoer der avondwolken O! schoone droom dien ik gekoesterd heb: de zon alleen spint over u haar web, gij wordt gedragen door den blik der volken! Diksmuiden, 26 Februari 1916. 12 LAMENTO. Aan Lod. Vevmegen. De voeten ten bloede en de oogen vol spijt, ol kruisweg van dorpen en steden, en 't hoofd als een klok die de hemelen splijt, zoo ben ik uw bodem betreden! Ik heb er uw wakende torens aanschouwd, uw huizen, uw hoeven, uw straten, en 't lag er vol krengen en kreup'len gestouwd: gekwetste en melaatsche soldaten.... Ik ben langs uw brake landouwen gegaan, daar hepen geen zaaiende mannen, ik zag er wat magere distelkens staan, 't alaam bij de ploegen, ontspannen.... Hier bogen de rossen schuimbekkend den nek en beukten een bres in de wallen; hier dreven de speren de poorters uit 't hek, 't guldhoornige vee uit de stallen. Hier stiet men in 't koper der oorlogstrompet den doodszang van vele geslachten, hier werden de helden in beelden gezet voor 't epos der jongere krachten! 13 Hier sloeg men den vleugel des adelaars lam, hier woeien de ontrolde banieren, hier stak er in de oogen een donkere vlam, hier hingen de raven te zwieren De voeten ten bloede en de oogen vol nijd ol kruisweg van asschen en steenen, en knielend waar een van mijn broederen leit, daar sta ik — ei! mannen..., te weenen! Fécamp, Maart 1915. 14 SPLEEN. Aan Ed. Secelle. De wanhoop danst in 't nachtspelonk van treurige gepeinzen, en wat m'eens troost en laaf nis schonk doet me nu schielijk grijnzen. We hadden gildig feest gevierd, we waren jong en lustig, we woonden waar de druiv'laar tiert, we leefden vrij en rustig 1 Met kermis werd de klok geluid, de oogst droeg gulden vrachten, en met een kus klonk onze bruid de dagen aan de nachten.... 't Is al gedaan — De klok hangt stil. We lijden bovenmate. Het vee loopt los: 't is op den dril! De menschen moorden, haten.... Den Yser, Jan. 1916. 15 BANNELINGEN. Voor T. E. Jespers. Geslagen, lauw en leep, gebogen hun lichaam onder 't donker kruis, zijn zij voorbij de deur getogen van 't vaderhuisl Zij waren velen. Vrouwen, kind'ren en mannen met een grijzen baard. Zij voelden vuist en lippen zind'ren, bijeengeschaard.... Hun knapen zijn veraf aan 't strijden, gewingerd langs een diepe vliet — Zij willen wel in stilte lijden, maar buigen niet! Op vreemden bodem uitgeweken, de handen leeg en zonder woon, daar komen zij met liefde spreken: -L.',*rvan eenen zoon .... Den Yzer, 1916 16 DE MOLENS. Aan Ildefons Peeters. Op 't wolkengrijs van westelijke luchten, de molens rijzen waar de raven vluchten Witgekaproend, het kruis der wieken grijs van 't stof der jaren en dezelfde wijs om heèl den oogst, bij schepels, fijn te malen, daar staan ze in 't hart van 't landschap, 't feodale .... Een brieschend vierspan zeult de vrachten aan. De hoeven klepp'ren op de steile baan. Trap-op, trap-af, gespierde mannen trimmen, lossen de wagens, zwoegen, sjouwen, klimmen; 't gebinte kraakt; de wind giert stapeldol en blaast de zeilen van de wieken bol; de zware steenen kreunen 't oude liedje en in den spiegel van een bruisend vlietje schijnt héél 't gedoe een waterschilderij. Zóo staan de molens, veraf, of nabij! In Veurne-Ambacht, 't nijvere en vroede, waar wordt gekampt om schaars een veie roede van den alouden vaderlijken grond, daar staan ze als torens op den horizont! Spijt storm en wind, de meeste molens zingen en houden bij de schromelijkste dingen hun goeden luim en stoer en levenslust. Maar and're treuren stil. Vlak bij de kust, naast 't klatergoud van zonneblonde duinen, daar ligt er één erbarmelijk in puinen! 17 Zijn wal is nog van 't bloed des vijands rood dat in fonteintjes uit de wonden spoot.... Met stille woorden zal ik u vertellen hoe .roemrijk hij bezweek, te Rampskapeüe. — Het epos ging zijn gang. Wij hielden stand Op 't laatste hoekje van ons Vaderland, heldhaftig en wanhopig — Legerscharen botsten opeen met moordende gebaren — Ol rij aan rij sloeg neer. De bataljons stormden door 't vuur van honderden kanons, en vielen velen in danteske pijnen: toch bleef de hoop in onze oogen schijnen. Kortom we zegevierden! Dag en nacht, we kampten tegen ongelijke macht, tot we overmand en voet vóór voet geweken, — de vijand kon door onze rangen breken, — de Yser overtoog en lengerhand doorfilterde het onbezette land Was 't onze schuld? We hadden al gegeven wat men kan eischen van een menschenleven! Sinds dagen was geen beete broods genut.... We waren koortsig, stram en uitgeput. Fluks werd het dorp bezet. Maar 't zou niet duren! We kregen hulp en weer begon het vuren. 't Dorp vloog in brand van dak tot kerkportaal, en de aardbol zelf spleet bij dit ploffend staal en braakte uit duizend kraters assche èn steenenl Plots ging een daver door onz' moede beenen. Een horen blies den aanval en vol hoop stak men de bajonetten op den loop! De Duitschers lagen veilig diep verscholen 18 achter den wal van eenen steenen molen, en hadden daar hun mitraljeurs gericht op onze borst en op ons aangezicht. De kogels floten over baan en pleinen; éen stond was er wat vlotting in de lijnen, éen stond maar — en dan rukten we ijlings óp éen vast gedacht in onzen dollen kop, éen kreet op onzen mond, éen vlam in de oogen, 't geweer geveld, vooruit, den romp gebogen, gelijk een golf die aanrolt en verdwijnt en in haar schoot een lied van wee dodeint.... We hoorden slechts den schal van de trompetten, we zagen slechts den glans der bajonetten.... 't Gevecht begon rondom den molenwal, en 't werd een feest van bloed en luid gebral, éen hol geknods der kolven op de rompen, éen steekspel wild, éen bijten en éen stompen, éen kerkhof waar 't beschoten molenkruis gelijk een eereteeke' op stortte, in gruis.... Toen ging het voort, van deur tot deur, verwoed, totdat de laatste Pruis in 't walmend bloed van zijne makkers om genaê moest smeek en.... Gij die dit leest' ik had beloofd te spreken met lijze stem en huidebrengend woord, hoe daar een molen stierf, ten Yserboord.... Maar and're zingen wel. Geduldig wachten zij op de rijpe en gulden korenvrachten, die reeds gedijen in den' vruchtb'ren grond, en aan wier aren 't bloed der helden ront! Diksmuiden, 2 Mei 1916. 19 SONNETTEN. Aan mijne Ouders. I. Opeens, de aartsengel blies ten hemel op zijn horen het glorierijk ontwaken van den dageraad, en de aarde beefde, bij de moederlijke daad der zon, die pijlen schoot op zaad ter vore en spore Al over 't land, van dorp tot stad, naar trans en toren, daar Maas of Schelde, door vallei en bergpad waadt, of daar in mijn en smids' baldadig 't leven slaat, is toen, bij klokgelui, een gulden eeuw geboren. Reeds lag het schandhout klaar om Vlaanderen te kruisen en toonde men den Koning met een schamper riet. Aï-mij, men zat alreeds om kroon en hemd te tuischenl Waar vrijdom en gemeenten deden keuren gelden: vorst Albrecht toog zijn zwaard en Roeland zong zijn lied op 't mannelijke stappen van verrukte helden.... 20 II. En vorst en volk, ter kruisvaart, woelt de poorten uit.... De wind doet onverpoosd de zwarte leeuwkens dansen op standaard en banier, het licht speelt op de lansen; 't gepeupel juicht en jankt en teert zijn laatsten duit. De speelman zit op 't dak en troebelt wijf en bruid. Douwdeinend naast de wieg vlecht moeder lauwerkransen, Waar zijn de barden? Naast de kerels op de schansen! Ei! dichters breekt ter knie uw èl te brooze luit. Ik trek het leerken in van mijn ivoren toren. Geen rijmpjes nu, maar daden, rijp als koren: dit weet ik, Vlaanderen, uw borst nut kloeke spijs. Ween, moeder, niet om mij! Ik zal uw liefde meten naarmate deze dood u minder heeft gespeten; al zijn uw slapen thans van wake en weedom grijs. 21 III. Een rei van grieksche vrouwen strooide versche rozen op 't ziltig hjkenschrijn der veel te booze zee, en brandde wierook in amforen langs de rêe. en spon het doodsgewaad van stuurlui en matrozen.... Zoolang wat olie de gevoolde lamp deed blozen klonk daar het godd'Ujk koor van 't menschelijke wee, en ieder woord was eene bede om rust en vrêe: geen man had tot nog toe zoo schoon een dood gekozen. Te Luik misschien, te Haelen en te Dendermonde, Stuyvekenskerke, Ramscappele en Het Sas, daar dropte er heilig bloed uit glorierijke wonden. En zijn de pleinen en de weiden hol van graven — Daar ligt er menig held onder wat schamel gras te luist'ren naar 't geklep der hongerige raven.... Ramscappelle, 25 Juli 1917. 22 DE NACHTWACHT. Aan Oscar Six. Gedurig weegt dit oorbeeld op mijn geest:, de sterren in den praal van 't hemelfeest staan, op het schrijn gepareld van de nachten, het dauwig bloed der daag'raên af te wachten.... De zeewind pijpt een boertig wiegelied in 't ruischend duinhelm en het schuif'lend riet. Een krekel sjirpt gewonnen en verloren.... 't Is al? Ol Zie opeens die vuurpeil boren en met een boogske ontploffen in de lucht: en hoor nu allerwegen eens 't gerucht der looden kogels die daar plots'Üng knallen 1 De nachtwacht doet een ronde langs de wallen, Geen nood! De manschappen zijn snel te been gesprongen bij 't alarm en loeren heen door schietgat en kanteel, naar de overzijde, waar de overwateringen delta's breiden.... De stalen helmen dreigen, donker uitgebeeld boven de loopgracht waar de maan op speelt, Er galmt een stap. — „Wie daar?" roept men. „Soldaat Van 't Belgisch leger".... ,,'t Ordewoord dan, maat!" En iemand fezelt op gedemten toon. En een stap blijft even nog de stilte hoonen.... De nachtwacht tiegt in 't duister ons voorbij. Daar is een schelm die wat vertelt naast mij 13 en in een kluchtspel wordt 't alarm bedolven. Klinkt hier en daar 't geknods van zware kolven, 't is alles stil weer waar de krijgsliên zijn: heel 't landschap leeft in kléren sterrenschijn! Den Yser, Nov. 1915. 24 DE RING VAN DEN YZER. Aan J. Huerders. Geboord, gevijld en onverwijld het vuurken aangepokerd, de kroesjes weer gevuld terwijl in damp gehuld gij op uw aambeeld mokert! Een leemen klomp, een bots, een stomp, een duw van uwe duimen en 't gat is uitgehold daar 't gloeiwit vocht, voor 't stolt, al brobb'lend in zal schuimen. Hoe fijn en rap, hoe flink en knap kunt gij 't metaal niet smeden? Gepoetst, blinkt ied're ring gelijk een zilverling zoo gaaf van geut en snede, En met éen slag wordt' naam en dag in 't broos juweel gedreven. En 'k wed: gij zoudt 't wellicht, ten prijze van 't gewicht in gouden munt, niet -geven!.... 25 Ik heb gezien hoe arme hén en rijke* het vereeren gelijk een heiligdom, aan handen blank of krom van 't werken en vol weeren. O! nijv'rig kroost smeedt onverpoosd ten Yzer uwe ringen. De vijand tempeliert zoolang gij vijlt en viert dat hoog de gensters springen Diksmuiden, 27 April 1916. 26 SONNETTEN. I. Gevleugeld stormden dagen me voorbij en riep mijn lijf de raven ten genoode: mijn ziel storttè op de tafelen der geboden daar 't steenen oordeel der genade lei... Ik ben de looze en leepe rust nabij der vooze pijn, in slaap en koorts me ontvloden. Het uur was beurt'lings beul en minnebode. Mijn handen beven op de blanke sprei 1 Is 't dat ik nu reeds sterven moet?— Welaan, neem dan mijn leven als een aalmoes aan en wik noch weeg te scherp mijn zware schulden. De zon heeft me gebruind in kamp en daên. Zeg, voet voor voet en vechtend ging ik aan langs wie, in hulde, al de putten vulden! 27 II. Wees vrank! Stel u de borst ontbloot tegen dien paal, De pijl trilt op de pees van de gespannen bogen. O! klinke uw mond niet hol van list noch logen, lijk een gebarsten klok van adellijk metaal! Spreek! Weze uw woord de spijze van dit avondmaal en vonnis, zoo gij moogt, met liefde en leed omtogen, den val der booze scheps'len, door hun drift bedrogen: de vrucht bloost, doorgebeten, naast u op de schaal! Maar zoo ge 't recht niet hebt dit oordeel uit te spreken en zoo, uit woord en daad, uw eigen driften leken, dan bore deze pijl uw sidd'rend lichaam door. Wie komt? Mijn deugd is luttel en te sterk mijn driften, maar 'k boet voor zonde en schuld met koninklijke giften: te sterven voor mijn volk weze mijn een'ge gloor.... St.-Pern (Bretanje), 10 Augustus 1915. 28 HERGEBOORTE. Aan mijne landgenooten. Volk van het vrije platteland, volk van den Maas- en Scheldekant, volk uit de duinen, volk van de mijn en de fabriek, volk dat uzelven nobel miek: ontruimt uw puinen! Luien uw klokken dan niet meer over de steden als weleer, feest in den lande, blijft ge dan eeuwig, arm van geest treuren om hen die zijn geweest, met lamme handen? Mijn volk, het worde een gulden tijd, voor handel, kunst en nijverheid voor hooger leven; schept nu uw wil in daden om, de hergeboorte bloei' alom en loone uw streven 1 Zingt blij, op marmer en graniet, 't truweel het nieuwe vrijheidslied: de metselaren, zij zullen uit de blokken steen torens doen rijzen als voorheen, op 't stof der jaren. 29 Zij zullen beitel en houweel bot kappen op het kapiteel van zegetransen. En 't beeld der Glorie zal voortaan op de asschen van 't verleden staan met lauwerkransen. Den Yser, 15 Augustus 1915. 30 LONDON CITY. Aan M. Docothy O'Gadd. Gestapeld blok op blok en steen op steen, met als een ader op 't olympisch wezen de Theems, is 't, dat ge uit grijzen mist gerezen de waereld paait met uwe ontzaglijkheên.... Tiendobbel leeft gij en dit bonzend leven dat ondergronds en boven de aarde slaat, melkt de uiers van de menschelijke daad die hier titanen tot spektakel geven! Gij maakt me dronken als uw zatte wijven — De whisky borrelt in een waterbel; bokspoot'ge saters dansen in de hel waar nu mijn driften maat en menner drijven. En wijl het bloed van veel geslachten straalt als springfonteinen op Europa's puinen, ontbloeien rozen in uw parke' en tuinen waar Tommy Atkins luchtig ademhaalt! London, 2 April 1916. 31 KOSTER LUI DEN HEMEL VOL! Koster, lui den hemel vol! 't Zeel werd lang niet meer getrokken van deze ongeschonden klokken.... Koster, lui den hemel vol over heel den wereldbol! 't luie storm en 't luie brand, 't luie uren wijd in 't ronde: Leuven, Haelen, Dendermonde! 't Luie storm en 't luie brand oog om oog en tand om tand. Vele dagen gaan voorbij; gaan voorbij in rouw en boete.... gaan voorbij wie sterven moeten, en gedenken, vroom en blij d'ommegank van dit getij.... Vele nachten went'len om, en ze strooien eêlgesteenten op wat asschen en gebeenten. Vele nachten went'len om bij dien weedom, doof en stom. 32 Zijn daar dan geen helden meer? Waar is 't wapen, waar de kolder van den wever, van den volder? Geeft der gilden dreigend heer: Breydel en De Coninck weer! Vliegt de Blauwvoet Storm op zee! Rampspoed, weeklacht zijn vergeten, vel het vonnis naar uw veete. Vliegt de Blauwvoet.... Storm op zee! Vlaand'ren, trilt uw ziel niet meê? Koster, lui den hemel vol! Vrij gewonnen en geboren deunt de beiaard in den toren, over heel den wereldbol. Koster, lui den hemel vol! Aï! ik hoor den daver gaan, 'k hoor den rinkel van de knodsen op de bolle schedels botsen, 'k Zie de peerden op de baan 't vuur uit de kasseien slaan! IJlt de vijand op de vlucht, Moerland zal zijn helden vieren en hun beeld met lauw'ren sieren. IJlt de vijand op de vlucht.... zijn de raven uit de lucht.... 33 Vlechten wij dan kroon en krans. Wat de barden begeleiden langs den polder, langs de heide: minnespel en huw'lijksdans! Vlechten wij dan kroon en krans. Bloeie dan te vroeg een roos, door de meizon aan 't vergulden, rood van zonden en van schulden, bloeie dan te vroeg een roos op mijn droefheid, troosteloos.... Ramscappelle, 10 Juli 1915. 34 KLOKKE ROELAND. Aan Theo Jemen. In 't episch geweld van haar heraldiek brons zoo riep zij te wapen en waakte over ons.... Bij opstand en nood klonk de klok in de stêe, van halle en belfort, 't graniet beefde mêe. 't Geluid van haar stemme was dat van een man die 't kloppen zijns herten niet matigen kan. Zij wekte tot daden en zong op den slag, van de uren die vielen in 't licht van den dag. Haar lied was een hymne öf 't begin van een strijd, het feest van een prins er tot keizer gewijd. Haar lied was de bronzen fanfaren der tijden, hoe luid in de blijdschap, hoe lijze in het lijden. Haar naam „Klokke Roeland", gekapt in 't metaal, die blonk als een leuze op een lemmer van staal. En werd zij geluid, 't zij bij oorlog of brand, dan ging er een daver door Kerlingaland! Dan spookte — zoo zei er een dichter weleer — de ziel der gemeenten in Vlaanderen weer.... Dan stonden uit 't graf al de helden weer op, met breede gebaren en helderen kop. 35 Die bliezen den geest der Kaproenen weer aan, en stapten manhaftig naast deken en vaan. Al waren 't maar poorters en belhamels dan: een woord -was een woord en een man was een man. O! dikwijls werd Roeland in Vlaandren geluid, want daar werd gevochten en daar werd gemuit! En toen nu de vijand weer toog door het land, opnieuw klepte Roeland in Vlaanderen brand. Halsstarrig en barsch sloeg de klepel op 't brons, en 't wapenstaai klonk boven 't klokkengebons. O! toen zij dien avond de stilte verbrak, dan was 't of ze in naam van Europa ons sprak! Wij weken.... Zij zag onzen aftocht aan 't bloed, waarmee wij de kouters nog hebben gevoed. De vijand deed luien op toren en trans, en vierde victorie met bottels en dans! Maar Roeland borste open dien treurigen dag, en sloeg op de waereld den ban van haar lach! Zij zweeg en bezweek, in den toren daar hoog, terwijl hare ziele over Vlaanderen toog.... Dlksmuiden, 21 Februari 1916. 36 LIED VAN DE ZEE. Aan Mr. Doe. O. Gadd. 'k Ben een kind van de zee, van de onstuimige zee en 't lied uit mijn longen geschoten, 't is de wind dien ik ving en al zingende mee in 't schrijn van een woord heb gesloten I Zijn de wateren wijd in hunne ebbe en vloed en steigeren baren als bokken; 'k voel ze steigerend slaan in mijn lichaam, mijn bloed en luidkeels tot zingen verlokken.... Want zoo wijd als de zee en zoo open en licht vergaan in mijn geest de gedachten, en zoo diep als haar schoot is mijn ziele wellicht doorademd van dagen en nachten. Of ze stormend of speelziek het duinzand bespringt, —* de zon als een lach op haar wezen — Ik vermoed niet waarom naar gelang zij. ook zingt: zij doet mij voor de eeuwigheid vreezen! De Panne, 1 Juni 1916. 37 IK HOUD VAN U. Aan mijn wapenmakers. O! ik houd van u om uw eerlijk woord, om de vlam die in uwe oogen gloort, om uw glorierijke panden, om uw voeten zoo vast in 't land geplant, om uw spierigen romp, uw wolventand en uw strijd-ver weerde handen! Waar de raven over de vlakten kaal hebben feest gevierd aan een doodenmaal, in den praal der vier getijden, waar er mank, een blaas of een blein ten hiel, of gewond soms, éen van ons nederviel en wanhopig de armen breidde. Waar we treurden al om denzelfden man, waar we in de eigenste kroes en de eigenste pan onze magere spijzen deelden, waar een zelfde pijp in de ronde ging, en waar ieder van ons zijn vlooien ving 't zij in armoede of in weelde.... Waar we leefden éen wil, éen grootsche daad, waar we samen een lied van wrake en haat in de hemelen heten klinken, o! gij allen mij lief, daar vond ik uw hart, als de harpe van Saül ook louter smart en van gulden hulde blinken! De Panne, 12 November 1916. 38 KRIJGSLIED. Aan Jan Btoeckx. Moed, jongens, moed! De wereld roemt Uw daden, houdt voet bij stek, de vrijheid is nabij. Nu niet gedraald! Blijft kloek en blijft beraden, eens naakt de kentering van dit getij! Een weerbaar volk kweekt slaven noch vazalen. De koppen op, en 't wapen in de hand! Hoe bloed'ger kamp hoe schooner zegepralen: ziet hoe de strop reeds om hun kelen spant.... Aanschouwt uw vorst en kneedt uw eigen leven naar 't zijne, dit der oude helden waard. Hoort gij zijn stem van toorn en wilskracht beven, ziet gij den bliksem om zijn oorlogszwaard? Al troont hij niet in marmeren paleizen: zijn stem is wet, zijn woord een heilig pand! Ja 't nageslacht zal hem ten voorbeeld wijzen, die naast den zilverling zijn degen plant! Ginds zucht het volk gebukt onder ellenden, en knarsetandt en balt een lamme vuist, ginds komt de vijand huis en erve schenden en wordt, om den gestolen buit, getuischt! Gij moet den dood van velen onzer wreken. Waakt op! en weest beducht! De vijand loert.... .Hier zit ge weer omtrent de Groen'gerbeke: gedenkt u dezer, en— vooruitgeboerd! 39 Ei! zingt een lied, een kranig en een kruimig, zooals het past die moedig sterven gaat. De vijand grijnst van nijd en spot — hoe luimig! —• straks bralt hij weer een nieuwen zang van haat! Moed, kerels, moed! De wereld roemt uw daden, houdt voet bij stek, het einde is nabij, blijft koppig steeds, geduldig, vastberaden, en Vlaanderen, Wallonië zijn vrij! Chateaugiron, 24 Augustus 1915. 40 O MOEDERAARDE.... Ed. Poffé. Doorploegden ze uw schoot met staal en met lood. o moederaarde, nog vinden we in nood uw dagelijksch brood: 't onevenaardel Te voet en te paard in stormende vaart hielden ze intrede, met luizigen baard, 't bloeddruipende zwaard nog uit de scheede — De vijand! Hij kwam met somber een vlam in bei zijn oogen, en sloeg hij u lam, o koppige stam: hebt gij gebogen? • •, Uw vee werd geroofd, uw haardvuur gedoofd en 't volk verbannen, en 't sap van uw ooft veredikt op 't hoofd van jonge mannen.... 41 Gespijsd en gevoed met 't lichaam en bloed van uitverkoornen, zoo looft u en groet wie u derven moet: de uit u geboornel Doorploegden ze uw schoot met staal en met lood, O moederaarde, verrijs uit den dood en spijs met uw brood hen, die gij baarde 1.... Ramscappelle 28 Mei 1915. 42 LIEDEREN UIT DEN HERFST., Aan mijn verloofde. I De tijd is plotsling hecngevloten.... Waarheen? Ik weet het zelve niet! Hij heeft al 't geen ik heb genoten gestort in d'afgrond van een lied.... Daar zijn zoovelen alreeds verdwenen waarin de worm aan 't tikken gaat.... Zeg is voor mij nu 't uur verschenen waarop de klokke niet meer slaat? „Als de aardbol klompe'en kluit zal lossen. „als 't water uit den hemelvont „gezondvloed, al de herfst'ge bosschen „veranderd heeft in molmig hout— . i[\ „Dan zal langsheen de dorr' landouwen „de doode mensch al op een paard, „wat hij bemind heeft weerom aanschouwen" — Dus zong een bard met grijzen baard. Maar als bazuinstoot mij zal wekken, ik die uit liefde 't leven het, hoe zal 'k dan die woestijn doortrekken: al pijpende op een schallend riet? Neen! Wie gestorven is ten strijde, die speelt geen deuntjes meer nadien; Hij draagt de doornenkroon en 't lijden van gansch een menschdom dan misschien. 43 II. De maandenrei van 't herfstgetij speelt op viool en luite, in tuin en bosch zijn deuntjes los en slaat den wind aan 't muiten . Een jaar metèen is 't nu gelêen dat blad na blad gevallen, een horenstoot het land doorschoot en blies, van tinne en wallen 1 't Was toen ook niet een jagerslied dat eikendeen deed vluchten, noch 't schuchter wild in lommerstilt' den valkenier moest duchten.... Want 't wapenstaai sloeg wonden vaal in spieren en gebeenten, en lijf aan lijf, ze lagen stijf de mannen der gemeenten! 44 Maar 't schoonste viel toch niet: hun ziel blijft eeuwig ons behouwen.... Op 't gulden schild dreigt, ongedrild de Leeuw met scherpe klauwen I 45 III. Wat deert mij thans den zotten dans der blaêren in de dreven, wanneer op de aarden schans in vollen levensbloei, de wapenheden sneven? Wel klinkt te loor het org'lend koor der voog'len in de boomen, maar hoort gij, lijk ik hoor, het krijgslied op den mond de legioenen komen? Nu dicht ik weer gelijk weleer bij sterrenklare nachten, maar 't is van plicht en eer: o! 't is een heldenbard waarop de keer'len wachten. Er valt een schicht van 't eeuwig licht in hun geweldige oogen; daar 't dorre loover zwicht, _s I -' - — —-~ 1 A Un, /.Ump.i'i'U vmaoM ni>tr\rior\ 46 IV. Klaar is het water van de vliet: 't weerspiegelt spel en lijnen van 't riet, dat in een eeuwig lied een weinig van den weedom stiet der dagen, die verdwijnen.... Soms valt de schaduw van den nacht in sluiers op mijn wezen, en brandt de eerste sterrenwacht, de toortsen van mijn stil gedacht en komt mijn angst gerezen. Dan is het water van de vliet niet klaar gelijk te voren, maar 'k weet bij al dien angst toch niet of 't rood van 't bloed der wonden ziet, of wel van 't zonnegloren.... 47 V. Wees gij mijn vorstelijk gespele: ik ben de bij die u bevrucht bij adelvoll' en laatste vlucht, en voor mijn weldaad, na de vele, 't venijn van uwen angel ducht. OI glorierijke en blijde wond van al te plotselinge schichten, die, wijl het lied nog op den mond, den laatsten klank in droppels ront, mijne oogen, onder 't licht, doet zwichten! Waarom zou ik dien dood dan mijden? Zoo sterven is te sterven waard: de tong gespleten en het zwaard in evenwicht op al de tijden, rond 't laatste oordeel heengeschaard.... Nov. 1915. 48 VI. Gelouterd door het vagevuur van een langdurig scheiden, komt 't aanschijn van uw beeld, deze uur van stilte en deernis wijden.... De zon kroont die gedachtenis met 't goud van hare stralen; waar 't raadsel van de nachten is en late sterren pralen! Ik minde u fel en wreed. Nu ijlt door 't diepste van mijn eigen, de schim die om de bronnen wijlt waarvan de stemmen zwijgen.... Den Yser, 18 januari 1916. 4 49 DE TIJD. Sint-Joris heeft den draak geveld en schielijk overwonnen, en 't bloed uit die kwetsuur geweld in zijn blazoen doen ronnen. Reed hij op een gevleugeld paard * bij heilige genade, zijn blik was scherp gelijk zijn zwaard, zijn wil was vastberaden! Aldus de Tijd, — Eens ploft zijn speer in 't lichaam van de dagen: dan valt de zwarte Arend neer op dl zijn nederlagen.... Den Yser, I januari 1916. 50 'T LIED VAN DEN WAPENSMID. Aan H. Melis. Wij smeden 't staal in 't onbluschbare vuur van eigen drift en wrake, wij smeden de zwaarden weerom aaneen die op de schedels braken! Wij smeden het staal met forschigen slag en doen het aambeeld trillen: hoe lijzer we slaan, hoe minder we 't bloed in 't herte kunnen stillen. Wij smeden het staal zoo hard als een steen en fijn van punt en snede, wij smeden het staal zoo blank als de zon op 't marmer van de steden.... Wij smeden het staal voor oorlog en vrêe in kommervolle jaren, en 't een zal het ander van rust en roest en euveldaên bewaren. Wij smeden en slaan er lustig op los, hamers en lied'ren klinken, straks zwaaien twee sterke handen het zwaard dat in den kamp zal blinken.... 51 De borst en de spierige armen ontbloot, te midden felle vuren, zoo smeden wij.... smeden wij onverpoosd, zoolang de strijd zal duren.... O 't vuur daar van buiten en binnen bij ons, wie kan die bliksems tellen; de reutel der dooden maakt duivels van ons, geen vijand kan ons vellen! Wij smeden het staal in vulkanengloed op somb're bekkeneelen, en planten zwaarden als kruisen op 't graf van duizenden gespelen! O! Heel de wereld betrouwt in ons lied, het lied der arsenalen. Wij ambachten voort en smeden het lied en 't zwaard der zegepralen! Wulveringhem, November 1915. 52 SONNET. Aan mijn broer. Hoog op de toppen rijst het aed'lijk slot en heerscht er over bergen en valleien, de wind, zit in de torens te schalmeien en 't water slijpt de rots der vesting botl De tijd heeft walle en tinne afgebot, en waar de hoeven van de hakkeneien, op 't voorplein, vonken sloegen uit de keien, spookt door de nachten nog een geest, vol spot. De zon moog' al den dageraad gaan tooien, daar wordt geen lans gebroken op toernooien noch galmt de horen voor een valkenjacht... En -draait nu 't haantje op zijn piek verloren: het laatste lied stierf in een dreun van sporen, en lokt den meystreel van een nieuw geslacht 1 Chateaugiron, 21 Augustus 1917. 53 MEI. Aan Mej. Belpaire. Zie nu de witte en roze blaeren der bloesemzware appelaren als schoone vlinders slaan, waar stam aan stam, de ruige boomen in gulden schaduw staan.... Uit blauwe hemelen gedropen, de morgen breekt in paarlen open en zegepraalt alom.... Vind ik 't geluk der oude dagen dat in mijne oogen glom? De lijster snoept de roodste bessen.... De merel klopt op glazen flesschen met hamerkens van staal; en uit het loover druipt een deuntje lijk water in een schaal! O! Mei. De rozen zijn ontloken.... En toch, uw schoonheid ligt gebroken tot bloedens toe gekust.... Wij schreien om te vele dooden waarop een zode rust! 54 Gj wekte 't leven en uw lippen lieten hun jongen adem glippen in feestelijken schal: nu liggen graven vol geraamten en lijken naast den wal. Al wat wij nog van u verwachten zijn sterreklare en stille nachten, om 't beenig doodsgelaat van al die stakkerds te bezweren, ter wrake, vroeg of laat! De Panne, 22 Mei 1916. 55 DE ZEE. O zee, gij zijt een schoone vrouw en biedt den hemel uw borsten, die soms van overgrooten rouw bijna niet ademen dorsten.... Gij zijt zoo leep, gij zijt zoo loos, gij speelt met 't leven om 't even, en hebt er menig argeloos den laatsten kus mogen geven. Gij wiegt den wellust in uw schoot, gij zijt de alom geduchte, gij spot bij storm en starren dood en breekt de zon door de luchten! Hóe dikwijls hebt ge mij al niet te midden blijdere tijden, opeens, met uw mistroostig lied dezelfde pijnen doen lijden? Nu ben ik weer tot u genaêrd en zie u naken en deizen; mijn denkbeeld gaat naar u en waart tot waar gij de einders doet grijzen. Grand-Fort-Fhilippe, 22 September 1915. 56 DE KONING. Aan Z. M. vorst AJbrecht opgedragen. Van uit de diepten, hemelwaard de duinen in gestegen: de koning rijdt voorbij te paard omkranst van zonnevegen — Hij was de alom beminde vorst dien 't volk in beeld zou zetten, en 's volleks wil oorkonden dorst, bezegelde in zijn wetten 1 Hij was de brave en wijze man, beleidvol, goedertieren, die eed en kroon gestand doen kan, wien 't nageslacht zou vieren. Hij was de werkman van zijn woord, de schepper zonder dralen, de torenbouwer onverstoord van grootsche idealen. Hij was de redder van zijn land die vóór de hovelingen, den knop van zijnen degen plant naast dertig zilverlingen 1 Sinds waakt hij, waakt hij onverpoosd ten aanschouwe der wereld, tot de eindelijke glorie bloost en over de aarde perelt.... 57 Sinds hij dien blooten degen toog en met zijn legerscharen, den vijand naar de keel toe vloog in stormende gevaren; Sinds is zijn haar niet meer zoo blond misschien, zijn oog zoo teeder, zijn jonge borst niet zoo gezond, en 't hoofd buigt dieper neder.... Maar trots 't gewicht van dezen last, zijn hert is even goedig, zijn eed'le wil is even vast, zijn ziel even grootmoedig! Nu is 't de ridderlijke held uit sagen en legenden, van wien men eens zijn zoon vertelt in dagen van ellende. Van uit de diepten hemelwaard het duinzand op gestegen; de koning rijdt voorbij te paard: bij rijdt de zege tegen! Ik groet U koning zonder troon, uw hoop is ook de mijne, uw naam is vrij van blaam en hoon en zal steeds grootscher schijnen! Den Yzer, 2 Februari 1916. 58 ZON. Zon in mijn herte en zon op de rozen, beide herleven in 't hemelsche licht, beide gaan open in 't goede en 't booze waar er die zon hare zwaarden op richt 1 Nooit heeft me 't leven zoo luttel gewogen, nooit heeft de zomer meer vruchten gebronsd, takken en twijgen, ze hangen gebogen, perzik en druiven, ze glanzen bedonsd Zon op mijn handen en zon op mijn wegen, pal als een hooge en ivoren pilaar, steiler, naarmate ter polen gerezen, steiler, naarmate den bloei van het jaar! Glorierijk licht van die eeuwige zonne, span uwe snaren op wolken en trans, tokkel de mate van minne en wonne, smeed uit uw stralen den barden, een lans. Chateaugiron, 22 Augustus 1915. 59 WIE? Wie zou er durven naar huis toe gaan met aan zijn beenen den bol gedaan van eenen manken vrede? Wie zou er met onzinnigen spoed de wapens breken, bij 't dampend bloed van zijnen evenaaste? Wie zou er omhelzen vrouw en kind, wanneer de vijand op weerwraak zint rond onz' versterkte steden? Wie zou er nu werken aan hongersloon, wie zou er den dood nu van zijnen zoon dan toch willen verhaasten? Dies vechten wij voort tot de zege schalt, de vijand geknakt op zijn knieën valt en om genae moet smeeken! Onz' steden en dorpen zijn platgebrand, wie heeft er geen makker of bloedverwant te wreken, o te wreken! Wulveringhem, November 1915. 60 RUST. Stil glijdt mijn bootje op 't water der rivier, de zon leunt schuin tegen de natte flanken, de riemen rusten in de palmen branken, het dobbert zacht langs 't oevergroene wier — Weldadig zijgt de rust me in bloed en spier, i Mijn voeten steunen op de lage banken. Daar zit een puid in 't wuivend lisch te janken: Ik denk hier niet meer aan den oorlog schier. Soms valt nog een gedachte in mijn geest op 't aambeeld van mijn koorts en van mijn spijten. Mijn schoon jong leven is eén lust geweest: waarom moest ik in al die vruchten bijten? De strijd weegt zwaar op mijn nog kranke leest en zal wellicht mijn kleed aan flarden rijten! Chateaugiron, 26 Augustus 1917. 61 LIEDEREN UIT DE LENTE. Aan mijn verloofde. L De zon schiet uit den hemelboog met gulden pijlen. Nu zal het denkbeeld dat mijn hoofd van elke blijdschap heeft beroofd niet langer wijlen.... Uit ieder zaad spietst dra een plant omhoog! De eerste dag van dit getij staat als een engel op 't Laatste Oordeel, de trompet van 't eeuwig licht, ter heup gezet. Wie draait den zwengel van 't orgel voor den dans der maandenrei? De leeuwerik stijgt en aan zijn lied zal 'k eind'lijk meten, het pril genot dat me bezielt en nieuwe krachten spinnewielt waar ik gezeten: mijn jeugdig leven in een krijgszang stiet! 62 II. Ol moederlijke aarde gaat het sap dat door uw borsten slaat in brooze waterbellen, alwaar de mensch wanhopig staat een versche bron doen wellen? Een rietje wordt een rilde luit.... Ofschoon ik beide oogen sluit ik zie hoe 't vruchtbaar leven, op ieder blad en ieder kruid wellustig ligt te beven — Gelouterd wordt het jonge bloed dat onze wonden gapen doet, wijl door mijne aêd'ren bruist, als een golf van heldenmoed, 't bloed mijner vaêd'ren! 63 III. Wees welkom Lente en laat uw zoen het rozerood en 't oevergroen beluwen. > Het zwaard zal 't overige doen zoolang wij 't wapenstaai des vijands niet en schuwen! Nu voelen wij hoe fel en wild het leven in ons lichaam trilt, nu schijnen de dagen ons weer dubbel mild. wanneer we op 't barenspel van ons geheugen deinen. Wat vreugde toen gij plots verreest. Het is een gildig feest geweest voor allen. Al weten wij niet wat het meest ons in uw plotseling ontwaken heeft bevallen.... Diksmuiden, April 1916. 64 DE KRUISEN! 't Is eender waar ge de oogen slaat hier in de blakke velden, daar staat een houten kruis geplant, daar liggen doode helden! Ze rijzen zinnebeeldig schoon de kruisen en bewogen voer ik hun broederlijken groet in mijn mistroostige oogen.... Ze breiden, hier en daar ten toon, boetveerdig de armen open lijk neergeknielde apostels, die mirakelen verhopen. Daar bloeit al kruid — van ouderdom — verloren en gewonnen, veronika en donzig mos rond 't molmig hout, gesponnen. Daar nadert niemand hier bij dag deze ongetooide graven, tenzij soldaten die gebukt langsheen de loopgracht draven. 65 De meinacht hangt een lauwerkrans van maanlicht om de kruisen, en 't overzeesche briesje komt er schietgebekens ruischen.... Gegroet! wie geen vazaalschap veelt De zegels van uw keuren, de rechten van alouden eed, zal niemand u verbeuren! Gegroet! wie onversaagd en vrank verkozen hebt te sterven, ononderworpen, naast uw zwaard bloedrood en bot van 't kerven. Maar 't need'rig kruisken daar geplant te midden van de velden, het is een kruis van eere op de borst dier doode helden! Ramscappelle, 8 Juni 1915. 66 ROUW OM DEN DOOD. Aan de gevallen makkers van B. 205. Wie weet of niet die horenstoot de lijkvaart van mijn jongen dood bannier in top zal voeren, en voor het laatst, mijn brekend oog den dagelijkschen hemelboog aanschouwd heeft, vol ontroeren? 't Is oorlogstuig en wapenslag, het klapp'ren van een natte vlag en koperklank te aanhooren; de felste wordt er neergeveld alvoor zijn tong de namen spelt der levende uitverkoren.... Neen! 't Leven is zoo ijdel niet wemneer men de uur verschijnen ziet van 't eindelijke scheiden, wanneer men, man naast man, te weer den schicht zal volgen van zijn speer en d'uitval moet verbeiden. Berustend, hij wie dan gelooft en stervend nog de goden looft en bij den dood mag hopen. Wacht mij, van 't hcht der eeuwigheid een schamp of zet zij wijd en zijd de hellepoorten open? 3 Februari 1915. 69 EENS KOMT DE ZEGE. Aan Paul Kenis. Nu wij in stil gedenken met hart en geest om 't meest, een ziele, in ied're ster die valt, zien wenken.... Nu wij ons weer berouwen om eikendeen meteen, den zwaai van 't oorlogszwaard betrouwen.... Nu wij door schoone dagen van eer en plicht belicht, ons lot, in lust en leed, ter balling dragen.... Nu voelen wij ons leven, geweldig diep en schiep dra ieder woord een weldaad bij dit streven! Nu zijn we weer ons eigen, in daad of wensch een mensch, dat voor zijn land kan lijden zonder nijgen. 71 ODE AAN BELGIË. Voor Louis Raemaekers. De* gulden trompetten van 't hemelsche licht bezongen den aardschen vrede, het land lag in schoonheid en welvaart verdicht gewingerd om dorpe* en steden.... De Noordzee dodeinde het goddelijk lied, van ieder menschelijk leven,en belforten, hallen, die deden 't graniet bij 't klinken der uren, beven 1 Uit 't leem van de dagen werd de afgod gekneed der liefde, der hoop, der weelde; op 't aambeeld der klokken de blijdschap gesmeed die 't brood en den wijn verdeelde. De tuinen in bloei en de zilveren schal der vogelen in de boomen, de luchten doorgeurd en de donzige val van oogen in klare stroomen.... Ol bronnen van rijkdom uit rotsen geweld waarheen zijt gij plots gevloten? De boomen, zij liggen bij roten geveld en 't wier doorwortelt de slooten. 73 De stallen zijn leeg en de hoeven verschanst, de boer mag de vuist niet ballen, de vijand viert feest aan zijn disch en hij danst terwijl de manschappen vallen 1 Wie heeft er dit onheil verwekt en wie kloof in 't hooggetij van de lente, als een bijbelsche straf voor ons heidensch geloof den beuk van de firmamenten? Wij droegen den last van onze eeuwige schuld, ei! 't fabeltje is niet verloren; wij legden de hand op den boog van een bult en dachten ons uitverkoren! Maar ergens verscholen in herfstig een bosch daar was een pelgrim aan 't jagen, die liet plots zijn keizerlijke arenden los op lamm'ren die grazend lagen Sinds is het met vrijheid en welstand gedaan en 't werk-woord ligt vastgeklonken, op lippen die stijf van verbijstering staan en edik hebben gedronken! De baaierd des oorlogs heeft 't lijk geschoffeerd der eeuwen, den geest der tijden ontheiligd, ontwijd en zijn aanschijn verteerd in zonde, in schande en lijden — 74 De dood speelt viool op 't aartsvaderlijk been van molmig een dor geraamte; de volkeren smijten elkaar nu den steen, . wij, barden, verbloemen de schaamte! Wij hebben het voorhoofd met 't loover gesierd der elpengeluwe olijven, en 't zwaard als een bliksem op allen gezwierd die dorsten boosaardig blijven! Wij zijn de gekruisigde apostelen die het schandhout langsheen de wegen, in naam van de koningen toonen aan wie den brandstapel niet bestegen.... Besproeid met de gonzende oktaven van 't bloed uit uwe wonden gespoten, zal t zaad in de voren met zouten gevoed u, helden, dekken met zoden. O! gij wie de melk uwer borsten mij schonkt, klein land vol groote beloften, ach! wist gij hoe fel mij weedom doorbonkt en weegt op mijn vooze schoften! Al nevelt de waereld in bloedigen damp en slijten, op de oceanen, de pantsers der schepen in schallenden kamp bij 't wapp'ren der oorlogsvanen.... 75 Toch vind ik u eenig verheven en schoon in 't heilig domein der puinên, en schittert het goud van uw martelaarskroon op smetteloos blanke kruinen! De rei van de maanden toog heen als een stoet van schreiende ouderlingen, die blootshoofds en barvoets een bedevaart doen en klagende psalmen zingen. Gezeten als Job op 't geplunderde erf zie 'k, hoe door glansrijke poorten, 't mirakel in d'afgrond van 't helsche verderf geschiedt, der wedergeboorte 1 Nog borrelt het bloed van de jongens rondom en geuren de wierookvaten, en staan we van schrik en benauwenis stom naast ledige honigraten. Nog liggen tribunen in kerkers geboeid en branden tempels en steden, en zijn de seizoenen van stormen doorvloeid en blijft het zwaard uit de scheede — Nog zwijgen de klokken in toren en trans en zwalpen krassende raven, aiover de lijken op walle of schans en delft men dieper de graven.... 76 Nog treuren de moeders den dood van hun zoon en gaan, als een riet gebogen, ten dorpel van hunne verbrijzelde woon met zoekende en roode oogen.... Nog ijlt aan de spits der legioenen een held met ridderlijk eenen degen, als een god in de annalen der eeuwen vermeld, die aller schulden zal wegen. Of ziet: lengerhande fleurt ambacht en gild en rijzen nieuwe gebouwen, en prijkt op het goud van uw middeneeuwsch schild 't blazoen van uw zelfvertrouwen! De boeien gaan af want het jonger geslacht wast öp met 't rijpende koren, en plant op deez' chaos zijn scheppend gedacht als vlaggen op hoog een toren.... Ellendige val na symbolische vlucht, o! landschappen zonder leven! Geparelde kreits van een wintersche lucht met sneeuw en armoe doorweven..,. In 't licht van de sterren wordt 't heelal bestierd, wij schepsels aanschouwen 't booze; de nacht is een vrouw met juweelen gecierd, de dag, een meisje met rozen. 77 MOEDER. Gij hebt in bijgeloof een wassen kaars doen branden, o vrouwe, en weert ge aldus den dood — ge zijt onschuldig en onschuldig zijn uw handen: weel die den looden kogel schoot.... Kon ik u oppermachtig in gedichten beelden nog ware 't woord niet schoon genoeg. Ol 't licht, dat ongeroerd in uwe oogen speelde en louter mij van liefde droeg I Voor u, dit was een treurspel tusschen liefde en plichten toen over allen de oorlog brak, gij doofdet 't vooroordeel met duizend helle schichten: van 't zout der tranen waart gij wak.... Nu leef ik nog alleen in uw bedrukt geheugen, maar duidelijk van angst gemaald is 't, dat gij buigt over dit beeld van schijn en leugen en uwe kus ter lippen draalt — November 1915. 80 AAN DE GEWONDEN. Uw hert klopt nu weer lijzer op den klokslag der getijden, > want uit een wonde, drop aan drop, leekt bloed langsheen uw zijde.... Ge waart den schoonen dood nabij dien velen reeds benijden; gij stondt daar pal en vogelvrij: gij hadt niet meer te lijden! En hebt ge al vallend, de armen niet tot dien troost willen breiden, uw zwaard gonsde en uw laatste lied brak open in verblijden.... Nu branden koortsen in uw oog en ziet ge in langzaam schrijden, de zon op gindschen hemelboog den tragen nacht verbeiden. Lijk lamm'ren naar hun zomerstal gaan over mag're heiden, mijn woorden gaan. Hun hulde zal uw bloedend lijf omspreiden.... De Panne, 21 Mei 1916. 6 81 Wat kunnen wij voor hen nog doen gelijk een wijfken schreien! Neen, 't wapenstaai moet ze allemaal in hunnen dood verblijen Eens wordt het onze beurt misschien dien jubeldood te sterven. Maar druipe ons bloed, een zwaardslag moet al zingend ons doorkerven! November 1915. 88 LIEDJE. (Voor hen die weerkomen.) In feest- en doodsgewaden, met kransen en sieraden treden we u te gemoet, en zeggen hoe wij baden en roemen hoog uw daden van ridderlijken bloed'. Wie helpt de helden dragen, de beukelaren schragen en hijscht de glorievlag; wie schept en wikt de dagen naar 't schuchter welbehagen van een en kinderlach? Waar zij hun voeten drukken zullen we eerbiedig bukken, wijl 't hert van fierheid slaat. Komt! Helpt nu bloemen plukken, en slaat den wal aan stukken langswaar deze optocht gaatl En zij, die achterbleven, hen wacht het eeuwig leven van klinkend beeld en lied. Laat bard, uw speeltuig beven, de beitels kwiek gedreven in marmer en graniet. Nieupoort, 27 Juli 1915. 89 Haar man is dood! Haar man is heen. En zij geüjkt een beeld van steen. Vlak nevens haar, staat jong en blond, een glimlach op den kindermond, haar meisje. — 't Speelt nog met een pop — maar 't blikt alreeds mistroostig óp, nu zij haar moeder treuren ziet.... Kent zij den afgrond van 't verdriet? Haar-vader was een stoute held zoo heeft haar groote broer verteld.... Want toen de mare 't land doortoog dat weer de vijand herwaarts vloog, en al de klokken, slag op slag, de glorie zongen van dien dag, dan heeft hij vrouw en kind gekust en is, ten oorlog uitgerust, al ringend naar den dood gegaan.... En 't was met spel en zang gedaan. Sinds zegt zij 't dagelijksch gebed vóór vaders levensgroot portret. En prijkt een rouwkrans aan de lijst waarin hij mannelijk verrijst.... 93 en of hij plots van 't houten kruis zal stappen, door het godd'lijk huis, èn vrouw èn kind met zachte hand zal leiden naar het Heilig land, alwaar de vader, rechts van God, hun wijst op 't ongenadig schot! Den Yser, 3 Maart 1916. 95 DE DRIE RUITERS. Drie.ruiters kwamen gereden van uit het duister verleden met wijde mantels aan. En 't slagzwaard uit de scheede zijn ze over de waereld gegaan.... Zij hadden donkere betarden, zij hadden vlijmende zwaarden en zaten schrijlings op hun breidellooze paarden. Zij reden in woesten galop 1 En aan een kruisweg gekomen, daar snokten plots ze aan den toom en ze bleven dubbend staan. Maar eèn toen zonder schroomen is grinnikend verder gegaan. Door Lucifer uitgezonden ging hij den oorlog verkonden in ieder wingewest, de doodsbazuin ten monde de blikken ter aarde gevest... Alwaar de anderen zaaiden was 't, dat de tweede toen zwaaide zijn fabuleuze zeis. De roode vlammen laaiden! O heen vloden weelde en peis! 97 En lichaams werden gekloven en sloegen 't onderste boven in 't platgetrapte veld, waar gulden korenschooven als schildwachten stonden gesteld... Gehuld in zwarte gewaden, alwaar ze knielende baden, de vrouwen bogen diep, en menig die zijn gade weerom naar de haardstede riep! Toen is de derde genaderd alwaar de volken vergaderd toernooiden, dag en nacht. De oogen bloeddooraderd had hij er zijn beurt afgewacht. Hij was de Opperste Rechter ter aarde dalend, hij slechtte er hoe lang reeds het geschil? De stoutste zwaardenvechter aanvaardde gelaten zijn wil! Al wat de volken ook plagen werd in de schale gewogen van de Rechtvaardigheid: de Waarheid en de Logen in 't bloedig verloop van den Tijd! Kruisabeele, 20 Februari 1916. 98 DAAR GAAN ER. Aan Rik Wouters. Daar gaan er al zingend, maar weinigen zijn uit die schallende kooren, in de opperste blijdschap en de opperste pijn te sterven, uitverkoren.... Die lagen het aanschijn naar het licht, het oog ter zon of sterren gericht, die bliezen hun adem verloren.... Daar gaan er al treurend, al schreiend 200 fel, — wil hun weedom niet slijten? <— ze voelen het zout van hun tranen in 't vel, diepere rimpels bijten 1 Maar 't staal en zwicht niet op hun gebeent' en spaart noch wie daar wanhoopt noch weent, en slaat, als een bel, ze ten splijte! Daar gaan er al brallend en bruisend voorwaar, de koppen opgesteken, die zwaaien de handen met bloedig gebaar dat zwaard en spere leeken.... Die vallen al roepend! Niemand weet of deze dood hen verheugde of speet: die wilden hun broed'ren wreken! Den Yser, 3 December 1915. 103 NACHTELIJKE RUST. Tien uren heeft de klok de klok heeft tien, de keer'len ronken in hun hok, de nachtwacht komt met lamp en stok naar al die slapers zien.... Hun piepende adem gaat omhoog, omlaag.... Wees stil, gij die daar wakend staat te wapen, naast uw vriend of maat, hun adem gaat zoo traag.... Ze kwamen uren wijd met pak en zak, ze kwamen versch weer uit den strijd en hebben zich op 't stroo gevleid, de bronzen wezens strak! Ze gingen blijde en vlot naar 't slagveld heen; ze lachten met elkanders lot maar viel er een alonder 't schot: ze treurden ondereen.... 106 Nu liggen zij in stal en schuur ter rust, nu liggen zij in luien val in 't donker van een killen stal, de oogen toegekust Tien uren heeft de klok de klok heeft tien; de jongens droomen in hun hok, de nachtwacht komt met lamp en stok naar al die helden zien! Den Yser, 1915. 107 'T LIED VAN DEN HONGER. Aan België. De werkman bedelt om een korst, de moeder heeft geen melk ter borst en 't kerkhof ligt vol lijken van kinders, die geen brijzei brood sinds dagen nutte' en bloot van nood verhongeren, bezwijken 1 De laatste penning, uitgespaard op 't karig loon, tot nu bewaard is lang reeds uitgegeven: een appel voor den dorst is goed voor wie gezond van lijf en bloed op eigen vet kan leven.... Hier telt geen schimmelgroene duit — De honger speelt zijn troeven uit op tafels zonder spijzen 1 De kloekste man is lam en moe en altijd slaan de deuren toe waar 't Ambacht wil verrijzen. Den Yser, Juni 1916. 102 WINTERLIED AAN 'T FRONT. De legers staan en ondertusschen het wintert fel door gansch het land, heel de aarde is een speldenkussen vol sneeuwig-uitgesponnen kant.... De lucht huift grauw en toegeslagen over die witte oneindigheid, en grijs van weemoed gaan de dagen ter uitvaart naar die eeuwigheid.... De slooten liggen vastgevroren, De winden nijpen bar en bits. De Kievit velt en piept bij poozen zijn monotonen klankentrits! Het diadeem der sterren perelt op 't duister voorhoofd van den nacht, en over 't aanschijn van de wereld golft de oceaan der menschen klacht.... 28 Januari 1916. 104 THE LONDON-SCOTTISH. Met doedelzak en fijferspel, met slag en bons op 't trommelvel, statig en prat, de London-Scottish pluimpjeswaaiend, de kuiten bloot en rokjeszwaaiend stapt door de stad. Langs Piccadilly gaat de stoet. De bengels smijten kus en groet licht van de hand, de meisjes staren oogjespinkend en schaterlachen rinkinkinkend ten alle kant! Zij kwamen van den oorlog heim, hun heldendaen in liedje en rijm gejuwelierd. Nu jokken ze om hun zegepralen: ze loopen in de zonnestralen fijn opgesierd.... London, 2 April 1916. 105 Pag. Rust 61 Liederen uit de Lente 62 De Kruisen! 65 De Optocht • . - * 67 Rouw om den Dood 69 Gedicht bij wijze van inleiding. ....... 70 Eens komt de zege. . . 71 Ode aan België 73 Het Offer 79 Moeder 80 Aan de gewonden 81 Bloei! 82 Het Jaar ' • • 83 Allerzielen 84 Doodssantje 87 Liedje 89 Berechting 90 't Groot-Noordhuis 91 Onze Vader, die in de Heem'len zijt 92 't Zij U geboden! 96 De drie Ruiters 97 Levenskracht 99 De zon spint een gewaad . . 100 't Lied van den honger 102 Daar gaan er 103 Winterhed aan 't front . 104 The London-Scottish 105 Nachtelijke Rust 106 Bij den dood eens makkers 108 110