DUISTER DEN HAAG DUISTER DEN HAAG UIT DE PAPIEREN VAN EEN OUD-POLITIE-INSPECTEUR JOHANNES MORKS — 'S-GRAVENHAGE VOORWOORD. Ik had dit boek ook Wel „ Vergulde Zonde" kunnen noemen. Want het duistere van dit „Duister den Haag zit hem niet in het grauwe, het donkere van de armoe. Neen, veeleer wordt hier gewezen op rijkdom, pracht en praal, die niettemin in verband staan met allerlei graden Van misdaad. In het Haagje toch wordt veel, dat elders rauw, brutaal voor den dag komt, met een vernisje van beschaving bedekt. Wat een „luchtje" heeft, wordt met een fijn odeurtje besprenkeld. Wat het daglicht niet kan zien, wordt feestelijk door kandelabers beschenen. Men poetst daar de zonde, om zoo te zeggen, op. Waarom ik mijn „memoires", nu ik niet meer in actieven dienst ben, aan de pers toevertrouw? Eerstens, omdat het mij een zeker schrijversgenot verschaft. Terwijl ik mijne papieren rangschikte, bekroop mij al meer en meer de lust, om aan den arbeid te gaan. Maar óók gaf ik aan dien drang gevolg, omdat ik geloof, hiermede een nuttig Werk te verrichten. Ik weet wel, dat velen mijne „mémoire's" zullen lezen om het pikante van een deel van den inhoud. Dit echter mag mij niet weerhouden, ze het publiek aan te bieden. Ik ben namelijk: overtuigd, dat ze aan velen, in sommige omstandigheden van het leven, ter waarschuwing kunnen zijn. Zoowel jongelieden als gehuwden worden hier op gevaren gewezen, van welker bestaan zij misschien zelfs niets weten en die hen toch dagelijks van zeer dichtbij omringen. In dien zin hoop ik dus, dat mijn boek heil zal stichten. Dat ik intusschen mijn best deed, niet vervelend te worden, zal men mij zeker wel Vergeven l Naar den docent, die het aangenaamst causeert, Wordt het aandachtigst geluisterd ! De Schrijver. HOOFDSTUK I. Het hellende pad. Den Haag is vóór alles een luxe-stad. Het wemelt er van rijke mets-doeners, die aan de residentie natuurlijk een heel apart cachet verleenen. Alles schijnt er op ingericht, om het speciaal dezen bewoners naar den zin te maken: de winkels met hun schitterende etalages, de mondaine cafe's, de aanleg van straten en plantsoenen en wat het oog nog meer treft bij een eersten vluchtigen ommegang door de hofstad. Het spreekt vanzelf, dat deze eigenaardige gesteldheid van het schoone Haagje niet nalaat haar invloed te doen gelden op de velen die niet het geluk hebben, tot de upper ten of — om het wat ruimer te nemen — tot de upper ten thousand te behooren. Zij zitten, om het zoo eens uit te drukken, dagelijks aan de tafel der luxe aan, zonder er iets van deelachtig te 8 worden. Blinkende equipage's, hel verlakte auto's snellen en snorren langs hen heen, doch zij moeten te voet gaan. Mode-magazijnen exposeeren de schitterendste toiletten, doch zij moeten terecht bij een eenvoudig naaistertje of in een confectiemagazijn. Restaurants, waarvan de marmeren entree met de dikke loopers en de overdadige verlichting op zichzelf reeds eene verlokking is, noodigen met een verleidelijk strijkje, met zinnelijken tango-dans en ondeugende chansons tot een peperduur souper uit, welke een staf van keurige bedienden op geraffineerde wijze weet te serveeren. Zij echter treden daar nimmer binnen. Is het dus wonde* dat bij velen eene zekere mate van jaloezie ontstaat, welke er hen toe aanspoort op hun manier zoo n beetje mee te deen ? Hieraan heeft den Haag het ontstaan te danken van die groote categorie van lieden, die men zoo typisch aanduidt met de nadere omschrijving van „kale bluf", „kouwe chic", „Haagsche wind" enz., en die da bekende verhalen van de houten ham op tafel en de nooi ontkurkte flesch wijn ingang deden vinden. Ach, wie kent ze niet, deze uitgebreide schare van menschen, die zich kleeden en zich buitenshuis gedragen, alsof ze over een benijdenswaardige beurs beschikken! Het zijn de echte meedoeners, wier grootste geluk, je, wier levensdoel het bijna is, om voor meer te worden aangezien dan ze in Werkelijkheid zijn. Welk 9 een dagelijksche nooit ophoudende opofferingen zij zich daarvoor moeten getroosten, daarvan kan de buitenstaander zich nauwelijks een idee vormen. Wie echter hun bestaan doorzien heeft, gaat op den duur bijna iets tragisch in deze wezens vinden. Hun geheele leven is één groote schijn. Het lijkt, alsof ze mede aanzitten aan den disch van dén rijkdom, doch in waarheid hebben ze er nog nooit van geproefd. Toch dwingt dit hen tot een reeks van telkens terugkeerende uitgaven, welke feitelijk boven hun kracht gaan, zoodat ze, geheel door eigen schuld, vergulde armoe lijden. Ze leven precies een1 of twee graden hoven hun stand en hierdoor wordt hun bestaan, dat zoo rustig en tevreden kon zijn, een bron van voortdurende kwelling. Dit zijn intusschen particuliere aangelegenheden, welke een ander met aangaan. Ten slotte moet ieder maar voor zichzelf weten, op welke manier hij zijn eigen geluk het beste meent te dienen. Als politieman, die zijn oogen steeds open heeft voor wat er alzoo omgaat in de maatschappij, moge men belangstelling koesteren voor dergelijke eigenaardige, half komische, half treurige toestanden, tot de zaken welke hem direct raken behooren ze niet. De — als ik het zoo eens noemen mag — „kale-bluf "-sport is au fond een tamelijk onschuldig vermaak, dat hoogstens een zee van onaangenaamheden meebrengt, veroorzaakt door onge- 10 duldige leverancien, die tot in den treure op de voldoening van hun rekeningen moeten wachten. Waarom ik er dan over spreek ? Ter waarschuwing, omdat juist onder deze boven-hun-stand-levers zoo vaak lieden worden aangetroffen, die, door hun drang naar weelde verleid, den eersten stap zetten op het hellende pad, dat naar maatschappelijke afgronden voert. De zucht naar een onbekrompen levenswijze kan zóó sterk worden, dat men, om daaraan te voldoen, de grenzen van het geoorloofde overschrijdt. In dit licht beschouwd is dus het meedoen aan de „Haagsche bluf" allerminst een onschuldig spelletje, doch wel degelijk iets dat groote gevaren met zich brengt en ten slotte inmenging van de politie noodzakelijk maakt. Ter illustreering van mijn betoog wil ik de geschiedenis verhalen van mevrouw B. Ik zal dit geheel naar waarheid doen en onopgesmukt, maar, naar ik mij vlei, toch zóó, dat het den lezer bezig-, houdt. Zij was een knappe, flinke verschijning en gehuwdmet iemand die een ondergeschikte positie aan eene Levensverzekering Mij. bekleedde. Zij konden er, wat men noemt, net komen. Of mevrouw daarmede niet tevreden was? O, in den beginne misschien wel. Wanneer men uit liefde, of wat daarvoor doorgaat, trouwt, neemt men met het eerste huwelijksjaar al heel gauw genoegen. Al vrij spoedig echter kon ze geen bevrediging meer 11 vinden in dat traditioneele geluk. B. was een onbeduidende, saaie, eenigszins droge man, die zijne levenslustige vrouw vele uren van den dag moest alleen laten. Ook kwamen er geen kinderen. Wel meenden beiden, dat ze zich daarover moesten verheugen — in hun bekrompen omstandigheden leek eene gezinsvermeerdering allesbehalve welkom — doch mevrouw werd daardoor meer en meer op zichzelve aangewezen. Waarmede moest ze zich dus, wanneer hare huishoudelijke werkzaamheden waren afgeloopen, bezighouden? Afleiding, welke geld kostte, kon zij zich niet permitteeren. Aanspraak had ze weinig en zoowel hare ouders, als die van haar man, woonden niet in den Haag. Daar zat ze dus. Om kort te gaan, ze verveelde zich. Wat doet nu een Haagsch mevrouwtje, dat zich niet weet te occupeeren? Ze gaat de stad in, de straat op en kijkt naar de winkels. Aanvankelijk schenkt haar dit genoegen. Telkens ontdekt ze iets nieuws, etalages verrassen haar en opgewekt keert ze huiswaarts, haar hoofd vol van al het moois, dat ze pas gezien heeft. Spoedig echter komt er een tijd, dat hare prettige gevoelens door minder aangename worden verdrongen. O, het leidt wel af en houdt bezig, dat kijken naar al het fraais, dat de winkeliers zoo verlokkend weten te exposeeren. Maar wat heeft men op den duur aan kijken alléén? Men zou zoo graag wat koopen, zelf iets willen hebben van wat daar in zoo rijken over- 12 daad wordt aangeboden. Helaas, er is geen geld voor. Mevrouw wendt hare blikken dus af. De winkels, welke haar eerst zulk een genot verschaften, zijn haar een kwelling geworden. Zij vormen voor haar een soort van verloren paradijs. Doch, naar welken kant ze ook kijkt, overal ontwaart ze weer luxe. . Al die wandelende en rijdende dames gaan zoo rijk en haai gekleed! En ze brengen uren door in lunchrooms en dergelijke gelegenheden, waar ze zich te goed doen aan versnaperingen en zich daarbij nog voorzien, van allerlei snoeperij, welke straks, wanneer ze thuis zijn, wel weer te pas komt! Voor haar is dat alles onbereikbaar, verboden terrein. Waarom zal zij- zichzelve dan nog langer pijnigen, door zich te midden van die bevoorrechten te blijven bewegen? Neen, de straat schenkt haar geen genot meer, integendeel ! De verveling van hare kamers schijnt haar dan nog verkieslijker. Zoo verging het ook mevrouw B. Na een korte poos van uithuizigheid, was ze niet meer de straat op te krijgen. Het had ér zelfs wel iets van, alsof ze zich afsloot van de wereld. Intusschen was haar humeur er niet beter op geworden en het huwelijksgeluk leed er zeer onder. In stilte verweet ze haar man, dat ze zoo weinig aan haar leven had. Wanneer hij maar voor wat meer financiën zorgde, dan zou ze zich van alles kunnen permitteeren. Of wanneer 13 ze het zich in huis zelf ten minste zoo aangenaam mogelijk kon maken! Doch neen, „zuinigheid, zuinigheid" was de boodschap, welke haar ook daar steeds achtervolgde. Werd dit op het laatst voor eene jonge vrouw niet een terging? Om eens een voorbeeld te noemen: wie had er tegenwoordig niet een mooie, gezellige theetafel ? Doch hoe ze ook vleide of opspeelde, voor haar was er geen komen aan zoo n aardig meubel. En zoo ging het met bijna al haar wenschen. Eindelijk, ja, éindelijk mocht ze gaan rondzien, of zij de zoozeer gewenschte tafel machtig kon wórden, alleen tegen een zeer matig prijsje. Natuurlijk, dat laatste sprak vanzelf, dat behoefde manlief (hm., hm f) niet eens meer te zeggen. En ze toog er op uit» om het vurig begeerde meubel in haar bezit te krijgen. Tot welke zaak zou ze zich richten ? Haar besluit Was gauw genomen. Een groot meubelmagazijn in de stad schrikte haar af. De prijzen waren daar, naar ze vreesde, te hoog. Dus wendde ze zich tot een van de tallooze, zoogenaamde tweede-hands-magazijnen in de buitenwijken. Ik zeg „zoogenaamde", omdat het nu wel vöór niemand een geheim meer is, dat deze zaken volstrekt niet tweede-hands zijn. Ze woeden geregeld van allerlei goederen voorzien door'fabrieken, welke deze expres daarvoor vervaardigen. Doch dk is voor mijn verhaal van geen beteekenis. Mevrouw «tapt binnen. De eigenaar zelf, een knappe 14 jonge, zij het wat brutale kerel, komt naar haar toe. Mevrouw vraagt naar theetafels. De eigenaar laat er haar verscheidene zien. O, mevrouw treft het bijzonder! Hij heeft er juist eenige ontvangen, welke ongetwijfeld naar mevrouw's smaak zullen zijn. Mevrouw knikt instemmend, informeert naar den prijs. Als ze dien hoort; schrikt ze er van. O neen, veel te duur! Ze mag er niet over denken! Geen kwestie van! „Wat mevrouw dan had gedacht?" vraagt de eigenaar — laten we hem Bank noemen (we zitten nu toch tusschen de meubels!) Mevrouw noemt een bedrag, waarover fuj glimlacht. Hoe kan mevrouw zoo iets zeggen! Dat bestaat immers niet. „Maar kom," moedigt hij dan aan en hij ziet de dame, welke blijkbaar een hoogst aangenamen indruk op hem heeft gemaakt, brutaal in het gezicht: „Waarom zoudt u deze tafel, wanneer ze u zoo aanstaat, niet nemen ? Over de betaling worden we 't wel eens. Een lieve dame als u wil ik met teleurstellen." Ze slaat de oogen neer, bloost. 'Wat een schandalige vent! Ze voelt heel goed, waaT hij heen wil. O, ze moest eigenlijk meer dan verontwaardigd 'zijn, dadelijk den winkel uitloopen om er nooit meer terug te keeren. Maar gek, hoewel ze natuurlijk een weinig van streek is, ze voelt zich door dat min of meer onduidelijke voorstel een weinig gevleid. Ha, 15 er gaat dus een sterke invloed van haar uit op de mannen! O, in de stad, wanneer ze zoo uren langs de winkels liep, had ze wel opgemerkt, dat ze naar haar keken, doch er verder niet over nagedacht. Nu begint ze te begrijpen! Het prikkelt haar, ze komt er door in een soort van roes. En het is heusch wel een aardige, knappe man, zoo heel anders dan de hare, die op den duur erg vervelend wordt, haar volstrekt niet meer weet te boeien. En wat doet die meneer Bank galant en vriendelijk! Maar vooral, wat een pracht van een theetafel staat daar voor hen. Het is verleidelijk,"O, verbazend! „Hoe bedoelt u?" vraagt ze dan, terwijl ze de oogen weer opslaat, met een gezicht, alsof ze hem absoluut niet doorgrondt. Hij kijkt haar opnieuw diep in de oogen en zegt Zacht: „Het zou mij werkelijk wel iets waard zijn, wanneer ik u met die tafel een pleizier kon doen. Maakt u zich over de betaling maar niet ongerust. Ik breng zelf de quitantie wel. Op welk uur schikt u dat het best ?" Nu, duidelijker kan het al niet, al heeft hij feitelijk niets gezegd. Ze zwicht, geeft haar adres op en zegt, dat ze morgenmiddag om twee uur thuis is. Bank laat haar buigend uit en staart haar met verrukten blik na. Zoo'n klant moge al geen geld in 't laadje brengen, ze is toch ook niet geheel te versmaden! 16 Den volgenden morgen wordt het meubel thuis bezorgd. Prompt op 't afgesproken uur verschijnt Bank met de quitantie. Mevrouw doet hem zelve open. Haha, „meneer" is er dus met; ja, dat had hij wel begrepen! En 't dagmeisje is al weggestuurd. Bank voelt zich dus veilig en treedt binnen. Na een uurtje heeft mevrouw haar quitantie. Hoe ze die betaalde, behoef ik niet verder uit te leggen. Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg. Alleen zij nog vermeld, dat Bank op mevrouw s verzoek het bedrag aanmerkelijk Verminderde. Anders zou „manlief" immers niet begrijpen, waarmee ze de quitantie voldaan had! Ik behoef u niet te zeggen, hoe blij de echtgenoot was met het „spotkoopje" van zijne vrouw 1 Dit was haar eerste stap op het hellende pad. Helaas, liet ze het daar niet bij. Zoo gaat het bijna altijd. De zonde komt langzaam aangeslopen, doch heeft ze eenmaal vet op iemand, zoo sleurt Ze haar prooi mee in een vaart, welke ten laatste duizelingwekkend wordt. Mevrouw B., gelukkig met haar toch werkelijk niet goedkoop gekochte theetafel — had ze het meubel niet met haar eer betaald ? — zag zich een weg geopend, waarvan ze zelfs niet gedroomd had. Het spreekt van zelf, dat haar natuur niet al te degelijk was. Anders was ze voor die eerste verleiding niet gezwicht. 'Die kennismaking Met Bank kon haar echter 17 nog aangerekend worden als een soort van romantisch avontuurtje, eene begrijpelijke, zij het ook niet te vergeven afwisseling in haar eentonig bestaan. Doch van nu af aan werd ze van eene berekening, welke aan sluwheid grensde. De drang naar weelde, de luxe-koorts, had haar te pakken gekregen en liet haar niet meer los. De perzik — als ik daarmee het fraaie meubel, dat zij bij Bank op den kop tikte, eens vergelijken mag! — smaakte naar meer. Hoe lang snakte ze al niet naar mooie kleeren, lekkernijen, sieraden en wat verder vreugde gaf aan het leven? Ze wist nu het middel, om zich dat te verschaffen! En ze zou er gebruik van maken ook! Mevrouw B. toog dus nu op de winkeliers jacht, een sport, waaraan méér quasi fatsoenlijke dames zich wijden dan de buitenwereld wel weet. Den eersten keer had men haar overgehaald; thans zou zij de verleidster zijn. En ze werd steeds geraffineerder in haar optreden. Niet steeds hield ze daarbij de belofte, welke ze met haar lachjes en betooverenden oogopslag den eigenaaars van de zaken, welke ze met haar bezoeken vereerde, scheen te doen. Wanneer ze de begeerde voorwerpen eenmaal binnen had, trachtte ze er zonder, hm hm... betaling af te komen. Ze hield haar slachtoffers op sleeptouw, gaf zich „uk", wendde voor, dat „meneer" wegens ziekte thuis was 2 18 en zij, dus niet kon „ontvangen" en verzon meer van die uitvluchtjes, al moest ze ten slotte toch wel eens bukken voor den al te sterken drang van een vurig leverancier. Hoe ze haar man intusschen steeds om den tuin wist te leiden, mag de hemel weten! Die moést toch wel begrijpen, dat zijne vrouw, voor het geld, hetwelk hij haar gaf, zich zóó niet kon kleeden. Doch waarschijnlijk had zij allerlei leugentjes en bedenksels, welke hij voor zoete koek opat. Hij was nu eenmaal een goedgeloovige sul. De kruik gaat intusschen te water net zoolang tot ze breekt. Eens kwam de dag, dat de bedriegster — want zoo mocht men haar langzamerhand wel noemen— de bedrogene werd. En dit was de aanleiding, waardoor Ze, zij het dan ook veel later, in handen van de politie viel. Mevrouw B. had namelijk haar oog laten vallen op de zeer verlokkende etalage van een juwelier. Sieraden, hè, die waren haast nog begeerlijker dan dure kleeren. Niet lang duurde het, of ze trad zijn winkel binnen en het kostte haar ditmaal al bijzonder weinig moeite om haar doel te bereiken. Ze had namelijk het geluk — of moet ik zeggen het ongeluk ? — met een Israëliet te doen te hebben. Deze lieden zijn over 't algemeen nogal zinnelijk aangelegd en eene mooie Christen vrouw, die zich als het ware aanbiedt, beschouwen ze vaak gaame als een buitenkansje, welke ze zich niet laten ontsnappen. Spoedig dan ook was mevrouw B. in 19 het bezit van een kostbare broche en de quitantie zou de juwelier persoonlijk over twee dagen komen aanbieden. Mevrouw B. zorgde er dezen keer wel voor, thuis te zijn. Een juwelier achtte ze eene connectie, welke ze niet mocht verwaarloozen. Hoe groot echter was hare verwondering, toen de verwachte niet kwam. En ook den volgenden dag daagde hij niet op. Ja, er ging een week voorbij, een maand dat hij zich niet liet zien. Ze begreep er niets van. Had de juwelier om redenen, welke ze niet kon verklaren, ten slotte van haar afgezien, doch was hij zoo galant, om haar het sieraad toch maar te laten? Zeverdiepte zich in allerlei veronderstellingen, zonder tot klaarheid te kunnen komen. Eindelijk vernam ze de waarheid: de juwelier was plotseling ernstig ongesteld geworden. Nu, erg spijten deed dit haar niet. De man was allerminst een beeld, dus kwam uitstel van „betaling" haar niet ongewenscht voor. En alsof alles haar mee moest loopen, na vier maanden ging de schijnbaar zoo solide zaak failliet en nog steeds hoorde ze niets van hem. Was hij haar, in de drukte en ellende, welke een faillissement noodzakelijk meebrengt, geheel vergeten ? Ze moest het wel denken! Of ze ook bofte! Dat „bofje" echter werd haar ongeluk. Ze bezat een kostbare broche, jawel, maar wat had ze er eigenlijk aan ? Zoo'n ding verveelde op den duur èn.... 20 ze kon het sieraad weinig dragen, moest het bijna voortdurend verbergen, omdat „manlief" het niet mocht zien. Neen, ze zou veel meer hebben aan wat geld en daaraan, helaas, ontbrak het haar nog altijd te zeer. Manteltjes, kleeren, enzoovoort, kon ze op haar manier krijgen, maar geld in handen kreeg ze niet. Waarom zou ze die broche dus niet verkoopen? Dan kon ze in de stad net zoo lang en dikwijls in lunchrooms met strijkjes zitten als ze wou en desnoods vrachten snoeperij naar huis mee nemen, waaraan ze zich in 't geheim te goed zou doen. Ja, dat was een idee! Het idee werd ten uitvoer gebracht en gedurende eene aardige poos behoefde mevrouw B. zich niets te ontzeggen. Ze werd een trouw bezoekster van gezellige zitjes en schafte zich allerlei snuisterijen aan, die ze nu werkelijk eens betaalde. Ze leefde onbezorgd, dacht enkel aan pleizier. Edoch, de juwelier was er óók nog! Op een zekeren dag belde hij bij haar aan. Ze schrikte, liet hem boven. Hij herinnerde haar aan de broche. Mevrouw deed zoo beminnelijk mogelijk, en mocht hij er nog aan getwijfeld hebben, spoedig werd het hem duidelijk, dat ze de quitantie op zeer „vlotte" wijze wilde voldoen. De omstandigheden, waarin hij verkeerde, waren het laatste halve jaar echter zóó veranderd, dat hij voor zoo'n afwikkeling 21 van zaken, al had die hem vroeger zeer welkom toegeschenen, thans niet meer was te vinden. In t kort: hij eischte contanten. Mevrouw B. doorzag den toestand, vroeg uitstel. De juwelier — ik zal hem Splint noemen — hield aan en eindigde met de broche terug te verlangen. Mevrouw B. ontstelde, zocht uitvluchten. Splint kreeg argwaan, hoorde haar uit en ten slotte viel de mevrouw, die hem zoo tegemoetkomend ontvangen had, door de mand. De hemel weet welke verleidings-scènes daarop door haar zijn afgespeeld. Splint liet zich echter niet vangen. Hij ging zelfs zoo ver om binnen enkele dagen een bedrag te vergen, dat het dubbele bedroeg, van wat mevrouw B. hem werkelijk schuldig was. Anders, zoo dreigde hij, zou hij er de politie in halen. Hoe ze ook smeekte en bad, hij was niet van zijn voornemen af te brengen. Zoo eindigde het bezoek, dat in den aanvang zoo aangenaam beloofde te worden. Mevrouw B. was radeloos. Hoe kwam ze aan zoo'n hooge som? Ten einde raad zag ze in, dat er slechts één weg voor haar overbleef om uit dezen neteligen toestand te geraken en wel door zichzelf te verkoopen. Een vrouw als zij, die het reeds zoo licht met de moraal nam, moest daartoe vanzelf wel komen. En het gevolg was, dat zij een dier annonces plaatste, welke men af en toe in de bladen vindt: „Gehuwde dame, in geldverlegenheid, vraagt f 200 22 ter leen". Natuurlijk was zij met dit bedrag nog niet geheel geholpen, doch ze begreep, dat zoo n „leening" allicht door meerdere gevolgd zou worden. En dit is maar al te dikwijls het geval. Een fatsoenlijk blad moest dergelijke advertenties weigeren. Helaas, zij vormen een aardige bron van inkomsten en dit is de reden, waarom ze veelal- toch worden opgenomen. Hoeveel chantage daar dikwijls achter schuilt, zal ik maar niet aan het licht brengen. Ditmaal ging het trouwens om een in haar soort „eerlijke zaak. Mevrouw B. s annonce had effect. Ze kreeg verscheidene brieven en in zooverre diende haar het geluk, dat ze in fatsoenlijke handen viel. Ze kwam in kennis met een bejaard,, deftig heer, die „langs den meer en meer gebruikelijken weg' nog eenige levensvreugde wilde koopen. De „leening" werd geheel tot haar voldoening gesloten en ze dacht nu van den lastigen juwelier af te zijn. Ze had zich echter bedrogen. Toen ze hem bij zich liet komen, nam hij geen genoegen meer met de eerst geêischte som. Waarschijnlijk omdat hij zag, dat het zoo gemakkelijk ging, vroeg hij nu een nog hooger bedrag. Blijkbaar had het ongeluk, dat over hem was gekomen, alle slechte eigenschappen in hem wakker geroepen. Hij toonde zich in één woord een schurk, die voor niets terugdeinsde. Het was duidelijk: als een echte bloedzuiger, een geld-wolf, wenschte hij zijn slachtoffer te 23 exploiteeren. Hij begreep zeer goed, dat ze op minder eerbare wijze aan de financien was gekomen en dit bracht hem op het duivelsche plan om haar te exploiteeren. Het valt niet te zeggen, hoelang dit schandelijke spelletje geduurd zou hebben, indien de „beschermer" van mevrouw B., aan wien zij alles eerlijk opbiechtte, er niet flink een eind aan had gemaakt. Hij bracht Splint, door middel van een particulier detective-bureau, aan het verstand, dat hij feitelijk chantage pleegde en dat men er niet voor terug zou schrikken, de zaak in handen van de politie te geven. Hierdoor in *t nauw gebracht, gaf Splint eindelijk eene quitantie af, doch niet, nadat hij een ongelooflijke woekerwinst had gemaakt. Op deze manier werd de politie er nog buiten gelaten en het was eerst veel later, toen ik in mqn qualiteit van inspecteur met de schoone. mevrouw B. kennis maakte, dat ik de boven beschreven bijzonderheden vernam. Mevrouw B. toch was reeds zóóver langs het hellende pad afgegleden, dat ze ten slotte wel bij ons terecht moest komen. Hoe dit in zijn werk ging, hoop ik in een der volgende hoofdstukken te vertéllen. Intusschen heeft men reeds een goed voorbeeld gekregen van het groote gevaar, dat de zucht naar weelde met zich brengt. Moge het velen een waarschuwing zijn, welke zij ter harte nemen I HOOFDSTUK II. In „De Vroolljke Kapper^^^ ' Tot de politiezaken, die indertijd het meest de aandacht van het publiek trokken, behoorde zeker wel het bekende geval met den kapper Laten wij den armen man, die reeds genoeg moest boeten voor zijne „bemiddeling" (want onwillekeurig vragen wij ons hieraf, wie meèr zondigde, hij die de gelegenheid tot zonde gaf of de zondaars zelve!) hier vergoelijkend een anderen naam geven. Ja, Iaat ons hem Ilang-IIang noemen, een odeur welke in het Haagje veel gebruikt wordt en welke aanvankelijk ook in zijn zaak ongetwijfeld verkrijgbaar was. Er is trouwens toch veel „parfum" aan dit gevalletje verbonden! Het was reeds lang aan de politie bekend, dat er vreemde dingen in de kappers-affaire van Ilang-IIang gebeurden. Hoe zoo iets uitlekt, ons ter oore komt ? 25 Ja, dikwijls door een toeval, een kleinigheid. De altijd waakzame recherche let op nietigheden, die aan de aandacht van hem, wiens taak het niet is, op zijn medemensch te letten, ontsnappen. Maar ook schijnt het wel, of men dergelijke dingen ruikt. Hoeveel te eer dus, wanneer het Ilang-IIang en meer zulke luchtjes betreft! Dan moét men het wel in den neus krijgen! De zaak van onzen geurigen vriend nu was in een der deftigste straten gevestigd, waarop de hofstad met recht trotsch gaat. Het moest reeds verwondering wekken, dat men op zulk een peperduren stand zoo n zaak aandorst. Intusschen bleek het later, dat de ondernemer goed had gezien. Hoe brutaler en hixueuser men zoo iets in het Haagje aanpakt, hoe meer kans men op succes heeft. Men wil nu eenmaal verblind worden door rijkdom en pracht. Sprak ik in mijn voorwoord niet van „Vergulde Zonde' ? Ilang-IIang kapte dames en verkocht hoeden. Inderdaad: een zeer gelukkige combinatie. Wanneer de aardige vrouwtjes eindelijk, na veel moeite,~ naar haar zin gekapt zijn, willen, zij een hoedje, dat bij hare coiffure past. Wat is natuurlijker ? En is het dan niet van een groot gemak, wanneer men in hetzelfde huis, waar men eerst de bewerking van krul-ijzer, haarwater, warmen luchtstroom, enzoovoort, enzoovoort onderging, eene keuze kan doen uit een aantal keurige, nieuwe . Parijsche chique modellen, welke mevrouw a ravir staan, 26 al zijn ze dan ook wel een beetje, hm, duur ? Kon men het Ilang-IIang kwalijk nemen, dat hij speculeerde op de vrouwelijke ijdelheid? Hoevelen zijn daardoor niet reeds rijk geworden! Ilang-IIang kapte dus dames en verkocht hoeden. De zaak floreerde. Geen wonder, waar hij deze in den Haag gevestigd had en op zulk een aantrekkelijken stand! Zijne blanke handen kregen het steeds drukker. Zonder ophouden woelden ze in de charmante dameskapsels en het gerucht ging zelfs, dat hij persoonlijk veel succes had bij zijne cliënten. Dit zijn echter particuliere aangelegenheden, waarmee we ons niet hebben te bemoeien. Mijn hemel, wanneer wij onzen neus moesten steken in alle mogelijke liefdes-historietjes, welke niet door de wet gesanctionneerd worden! Wij zouden dag en nacht werk hebben en ons corps had eene belangrijke uitbreiding van noode. Gelukkig kunnen wij onzen tijd wel beter besteden! De affaire kreeg eene reputatatie van gedistingeerdheid. En slechts de aanzienlijkste dames of zij, die daar-'' voor wilden doorgaan, lieten er zich kappen. Maar gaandeweg geraakte het „kappen" op den achtergrond en werden de hoedjes nummer één. Ook dit kon men Ilang-IIang niet misduiden. Waar het meeste geld aan te verdienen was, dat moest bij hem natuurlijk het eerste gelden. En het spreekt vanzelf, dat aan den verkoop van één coquet modelletje reeds meer winst zat dan 27 aan het opmaken van een half dozgö coiffures. Daarbij is men er gauwer mee klaar en de handen blijven zoo blank! De zaak „Ilang-IIang" werd nu een gesloten huis. En er verschenen ook heeren. Wat deden die er? Wel, koopen! Wat doen heeren anders, die dames in gesloten huizen vergezellen ? Zij zijn immers de dragers van de portemonnaie! Dus moeten ze die ook maar grootmoedig openen,. Wanneer dat zoo eens te pas komt. In het samengaan van dames, die een nieuwen hoed verlangden, met heeren, die deze betaalden, zat alzoo niets verwonderlijks. Wat echter wèl de aandacht trok, was, dat de elegante paren zoo langen tijd in den huize „Hang Hang" vertoefden. Ging er dan zoo geruime poos mee heen, voor een hoedje paste? Of waren de spiegels, die de schoone dames-figuren weerkaatsten, zóó verleidelijk, dat de mondaine vrouwtjes niet weg konden komen? Moedigden de royale heeren aan, nóg een hoedje te nemen? Dit waren allemaal vragen, welke het geprikkelde publiek zich ging Stellen. De waarheid was, dat koopster en betaler in de riant gelegen woning van onzen geur-maker de gelegenheid geboden werd, elkaar nader te leeren kennen. Een beminnenswaardige karaktertrek van Hang Hang, niet waar, om zijn medemenschen een aangenamen omgang te gunnen! En zijn handen werden er niet minder blank van. Integendeel! Geld, zelfs al kleeft er bloed aan, maakt de hand niet ruwer. De affaire kreeg steeds grooter reputatie, doch eene van verdacht allooi. Op den duur ging het den bezoekers minder aanstaan, dat ze zoo in het oog liepen. Ze hadden juist gehoopt, doordat de coiffeurszaak zulk een bijzonderen schijn van distinctie had, dat ze zich daar onopgemerkt konden diverteeren. Nu bleek, hoe de attentie in hooge mate op hen gevestigd werd, omdat zij een huis bezochten, dat zoo schitterend gelegen was. Daarom duurde het niet heel lang meer, of de dames bleven weg. Maar de heeren bleven komen. Enkel heeren! Dit was toch wel eenigszins vreemd! In dien tijd ging de politie zich wat nauwlettender met Hang Hang bemoeien. Tot nu hadden wij een oogje dicht gedaan. De zedelijkheidswetten bestonden toen nog niet en feitelijk was het toch zoo heel erg niet, wat daar ten huize van onzen haarkunstenaar geschiedde. Ten spijt van alle verordeningen, moraal, enzoovoort, zullen altijd buiten-echtelijke ontmoetingen blijven plaats hebben tusschen leden van beide geslachten en wanneer hun daartoe de gelegenheid verschaft wordt in een, laten wij zeggen „fatsoeiilijk" rendez-vous, dan wordt het kwaad op de minst aanstoot gevende wijze langs natuurlijke baan afgeleid en bestaat er tevens een minimum-kans, dat het tot 29 een maatschappelijk gevaar groeit. Ook dient hier aangestipt, dat vele hoogst invloedrijke personages, die tot de meest geziene en rijkste families van de hofstad behoorden, de welriekende zaak van Hang Hang frequenteerden. Dit was voor ons eene waarschuwing, . de grootste omzichtigheid te betrachten. Want, men moge zeggen, wat men wil, den mond vol hebben met mooie woorden omtrent „recht" en „gelijkheid", er bestaat nu eenmaal een enorm verschil tusschen de manier, waarop men den „kleine" en die waarop men den „groote" behandelt. Noem het schreeuwend onrecht, wanneer ge wilt, doch het blijft er niet minder eene waarheid om. Maar nu móesten we* wel tusschenbeide komen. Ik sprak daar juist van ontmoetingen tusschen leden van verschillend geslacht ? Eilieve, versta mij goed: in dien toestand was verandering gekomen; er kwamen nu nog slechts heeren bij elkaar! Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg. Ik wil daarom niet te veel over deze zaak uitweiden, uit vrees, anders in te onsmakelijke details te moeten treden. Genoeg zij, dat ik even aanstip, hoe wij op allerlei manieren trachtten, achter de geheimen van het huis te komen. Wij deden op elk uur van den dag en den nacht onverhoedsche invallen, doch nooit konden wij een direct strafbaar feit constateeren. Het heette, dat in de prachtvol ingerichte 30 woning — ook de bovenverdiepingen had Hang Hang in huur — eene sociëteit gevestigd was en inderdaad waren de statuten en zoo meer wel in orde. Maar waarvoor waren dan zoovele kamers tot luxueuse slaapgelegenheden hervormd? En waarom troffen wij er zoovele jongelieden aan, op opvallende wijze gekleed, die volstrekt niet tot de beste standen behoorden, ja, dikwijls voortkwamen uit de laagste lagen der maatschappij? Vragen, die de lezer zelf wel zal kunnen beantwoorden! Wat ons betreft, eindelijk slaagden we er in, eene bevestiging van onze vermoedens te krijgen. Het huis naast dat van Hang Hang namelijk kwam leeg te staan. Nauwelijks deden we die ontdekking, of we trokken er partij van. Geruimen tijd lieten wij onzen braven kapper met rust, zoodat die misschien reeds ging denken, dat we hem niet meer in het oog hielden. Hij voelde zich ook sterk, doordat er veel hooge adel lid van zijne „sociëteit" was. Hij werd zorgeloozer, was niet meer zoo op zijn qui-vive. Op een laten avond nu (er viel een dichte regen en de lucht was stikdonker) forceerden we van uit het ledigstaande huis een raam van Hang Hang's geurige woning. Op die manier kwamen we ongemerkt binnen. Bliksemsnel begaven we ons naar een deur, waarvan wij wisten, dat ze tot een der „logeerkamers" toegang gaf. Ze was niet op slot! We vreesden al, dat we 31 daar althans weer niets zouden vangen. Anders zou men zich immers wel door middel van een sleutel tegen een altijd mogelijken inval beveiligd hebben? Toch traden we binnen en zagen.... Enfin, we hadden twee vogeltjes geknipt. Maar een wijfjes-vogeltje was er niet bij! De zaak is voor het publiek gauw in den doofpot gegaan. De deftige societeitsleden moesten ontzien worden! Verscheidene hooggeziene personen zijn in 1 die dagen een reisje buitenslands gaan maken. Het is ook j zoo vervelend, wanneer men een mooien naam draagt, | om in een vies zaakje te moeten getuigen! Zelfs de geurige watertjes van Hang Hang waren niet in staat, dat schoon te wasschen. „De Vroolnke Kapper" is zijn straf niet ontloopen. Maar was hij wel de meest schuldige ? Ik ben overtuigd, dat hij indertijd zijn zaak met de onschuldigste bedoelingen was begonnen. Gaandeweg echter kwam hij onder de bekoring van het geld. En toen hij meer en meer den weg zag, om dat op steeds gemakkelijker manier te verdienen, heeft hij niet geschroomd, van het rechte pad af te wijken. De chic immers, tegen wie hij opzag als tegen een zeer bijzonder, hoogst bevoorrecht slag menschen, die den toon aangaven in alles, ging hem voor. Neen, de vroolijke kapper was bij slot van rekening een zeer treurig slachtoffer. HOOFDSTUK III. De knappe jongen. Veel van wat zich „liefde" durft noemen, beweegt zich langs zeer sluwe wegen. Het volgende moge hiervan een voorbeeld zijn, ter waarschuwing van licht ontvlambare, schwarmerige vrouwen. Vooral gij, dames, die den „gevaarlijken leeftijd" gaat naderen, weest op uw hoede! Men loert op u, meer dan ge in de verste verte kunt vermoeden. In zoovele gevallen dan ook waart ge zulk een gemakkelijke prooi! Het terrein, waar dit drama afspeelt — doch maakt u niet ongerust: er stroomt geen bloed! — is Scheveningen. Als de meeste badplaatsen is ook dit luxe-oord een verzamelplaats van allerlei gespuis, als souteneurs, chevaliers d'industrie, chanteurs en zoo meer. Versta mij wel! Ik zeg niet, dat dergelijke lieden de hoofdkern vormen van het publiek, dat zich 's zomers in de 33 badplaats vermaakt. De hemel beware mij! Trouwens, hoe zouden de misdadigers in „gekleede jas" dan hun slag moeten slaan ? Zij moeten zich juist tusschen een groote schare zeer welgestelde personen bewegen, om kans te zien, zich op een of andere wijze plots te verrijken of althans hun levensonderhoud op te halen door allerlei min oirbare handelingen. Ik wijs dus slechts enkel op het feit, dat zij er zijn. En dit is zeer noodig! Hoe dikwijls heb ik niet argelooze vrouwen en meisjes in badstoelen zien zitten, van dichtbij/ bespied door een soort loerders, die men maar het beste doet, op zoo groot mogelijken afstand van zich te houden. Oogenschijnlijk zien ze er keurig uit en de dame, die nooit met iemand van dat slag in aanraking kwam, is het niet kwalijk te nemen, dat ze niets verdachts aan hen ziet. Wij, politie, echter herkennen dadelijk de leden van dit gilde, aan een oogopslag, een manier van zich te bewegen, aan een uitdrukking van het gezicht. Ja, het is eigenlijk niet precies te zeggen — behalve natuurlijk, wanneer het bekende individuen betreft — waardoor wij lont beginnen te ruiken. Wij krijgen er, zooals ik in mijn vorig hoofdstuk reeds Verklaarde, „de lucht" van. Langs welk zintuig, is mij onbekend. Om op mijn verhaal terug te komen: Al eenige dagen bewoog zich over den zonnigen strand-boulevard een zeer keurig gekleed jongmensch, 3 34 het type van wat de vtouwen een „knappe jongen" noemen. O, hij maakte een verbazend charmanten indruk! Voor een jong meisje om dadelijk tot over de ooren op te verlieven! En wellicht ook zeer gevaarlijk voor het ontvankelijke gemoed eener gehuwde vrouw! Hij zat tip-top in de kleeren en hij bewoog zich met eene elegance, waarop weinig viel af te dingen. Zijne dassen waren onberispelijk, zijn handschoenen, zijn stok, zijn overhemden dernier cri. Dadelijk zag je, dat het er bij hem aan zat. Hij bezocht slechts de duurste plaatsen van vermaak en maakte daar goeden sier. Bepaald een jongmensch, dat, met een Hinken duit op zak, eens voor een paar weken voor pleizier op reis was. Ja, zoo scheen het. Maar het was niet zoo! Deze aardige, knappe jongen was in Scheveningen voor „zaken". Echter voor zaken van een zeer vreemd allooi! De meisjes, die op Scheveningen zijn, om hun lichaam aan den vreemdeling of den landgenoot te verkoopen, bekeken hem met welwillend oog. Het was dan ook een buitenkansje, wanneer je zoo n lieven schat kon inpikken, die daarbij, naar het leek, over een ruime beurs beschikte! Daar zou je graag moeite voor doen. Helaas, al haar oogen- en heupgedraai hielp ze niets. De Adonis bleef onvermurwbaar. Wel zeker, hij zou zich daar vergooien! Neen, hij 35 moest geen gekke dingen doen. Hij was voor zaken en dan kwam het meisje pas op de tweede plaats. De ernst van het leven mocht hij niet vergeten! Zou de liefde aan hèm verdienen? Neen, hij was juist te Scheveningen gearriveerd, om zelf wat munt te slaan uit de schoone godin, die Venus heet. Hij zorgde er dus voor, op zijne hoede te zijn. Dagelijks bracht hij uren door in Kurhaus-bar, café Rotonde en dergelijke gelegenheden, waar men over het algemeen een zeer goed publiek aantreft. Daar zat hij dan achter zijn kleintje koffie, zijn kwast of sherry cobler, elegant lepelend en met een eenigszins geblaseerden blik zijne omgeving nauwkeurig opnemend. Hij rookte nonchalant een sigaret, speelsch de asch wegtikkend, waarbij hij wel zorgde, dat zijne fraaie ringen en welgevormde handen goed voor den dag kwamen. De vrouwen keken graag naar hem en het was zeker ter eere van haar, dat hij op zijn voorhoofd een sierlijken lok liet krullen, die onweerstaanbaar onder zijn strooien of slappen hoed uitkwam. Inderdaad, de zonde deed zich hier wel voor in eene zeer innemende gedaante. Hardnekkig zette de knappe jongen zijn onderzoekingstocht voort — want hoe onschuldig hij zich ook mocht voordoen, hij zat op de loer! Eindelijk scheen hij geslaagd te zijn, beet te hebben. En hoe! Hij had al heel spoedig opgemerkt, hoe in het 36 bijzonder een nog knappe, flinke vrouw van omstreeks veertig jaar, wier geheele optreden aanduidde, dat zij aan een weelderig leven gewend was, zijne blikken, wanneer die dwalend door Kurhaus-bar of ander café gingen, warm beantwoordde. Ha, dat was een kolfje naar zijn hand! Zijn oogopslag werd steeds kwijnender en gaandeweg nam hij de houding aan, alsof hij geheel onder den invloed kwam van de vurige donkere oogen der veertigjarige schoone. Deze, gevleid, moedigde hem al meer en meer aan. Ja, had zij niet reeds eens gelachen? Nu was het oogenblik gekomen! Aan het strand sprak hij haar voor het eerst aan. Hij had langen tijd vlak tegenover haar gezeten, haar fixeerend van uit zijn badstoel. Zij las zoogenaamd in een roman, doch hare gedachten en ook hare oogen waren elders ! Kom, hij zou zich onmannelijk gedragen hebben, wanneer hij nu nog langer gewacht had! Spoedig waren zij in eene aangename conversatie gewikkeld. De inlichtingen, welke de knappe jongen kreeg, waren geheel naar zijn zin. De dame was gehuwd, doch haar man vertoefde buitenslands. Zij had één kind, dat bijna voortdurend aan de zorgen eener bonne was toevertrouwd. Haar naam — deze kwam hij waarscbijnUjk eerst later te hooren! — klonk goed en ze logeerde in een prima hótel. Mijn liefje, wat wilt ge nog meer? ?7 Hij ontdekte ook al heel gauw uit haar gepraat en haar manier van doen, dat zij het met de huwelijkstrouw niet overdreven nauw nam. Mijnheer haar echtgenoot had haar dikwijls reden tot jaloezie gegeven en hieruit putte zij de vrijheid, op haar beurt het geluk te zoeken, waar zij het vinden kon. Vooral in de zeer gegoede kringen vindt men deze levensopvatting méér verbreid dan de brave burgerman denken zou! De eerste kennis was gemaakt, 's Avonds was hij de schoone voortdurend eerbiedig op de hielen. Waar zij liep, liep hij ook. Waar zij plaats nam, daar was ook hij niet ver te zoeken. Glimlachjes werden gewisseld, blikken spraken steeds duidelijker. De verhouding werd full speed intiemer. Den volgenden ochtend — mevrouw herinnerde zich/ niet, den laatsten rijd ooit zoo vroeg uit de veeren te zijn geweest! — maakten ze samen eene verrukkelijke wandeling op een afgelegen gedeelte van het strand. Wat ruischte de zee vertrouwelijk! Wat zag de hemel blauw en hoe lieflijk dreven de witte wolkjes! Zij zetten zich ook even in het duin. Daar naderden de handen elkander, een kus werd gewisseld, een welgevormde hals bewonderd. O, het was een paradijs op aarde! Helaas, deze schoone toestand kon niet voortduren. De aardige lieve, knappe jongen deelde het 38 zijne bekoorlijke, zij het niet te jeugdige verovering met een bedroefd gezicht mede. Ja, hij moest heengaan, juist nu, nu hij zoo'n benijdenswaardig geluk had gevonden. O, hij moest er niet aan denken. Mevrouw V... (het spreekt van zelf, dat ik haar naam geheim houd) schrikte. Ach, neen, hij moest niet uit Scheveningen vertrekken. Waarom zou hij? De charmante jongeling wilde er zich niet over uitlaten. De andere drong aan. Na lange aarzeling bekende hij haar eindelijk, waarom hij niet langer op de vriendelijke badplaats kon blijven. Kijk, hij was nog jong. Ja, ja, óf ze dat gezien had! Ach, zoo verrukkelijk jong, zóó jong, dat ze het zich haast niet begrijpen kon, dat zij, veertigjarige, indruk op hem gemaakt had. Het was voornamelijk zijn jeugd, welke hem voor haar zulk eene bekoring gaf. Maar, wat wilde hij daarmee zeggen? Hij ging verder. Hij was nog jong en daardoor van den ouden heer (zijn papa!) afhankelijk. Die had hem een bepaald sommetje — o, het was vervelend over zulke dingen te moeten spreken, maar zij wilde het zelf! — meegegeven, om daarvan eens vacantie te nemen in Scheveningen. Hij had gehoopt van dit bedrag een flinke poos prettig te kunnen leven. Maar, ach, wat was dat hem tegengevallen! Hij werd van alle kanten gesneden, op alle manieren zetten ze hem af. En dan, nietwaar, ze begreep, 39 iemand van zijn leeftijd was los van geld, sprong er royaal mee om. Daardoor was hij nu genoodzaakt naar huis terug te gaan. Hij was, om het maar ruiterlijk te bekennen, vrijwel au bout de ton latin. O, de ouwe heer zou wel vreemd opkijken, wanneer hij hem zoo gauw terug zag. Enfin, dan had hij hem maar wat beter van contanten moeten voorzien! Die papa's vergaten altijd, dat ze in hun tijd ook jong waren geweest! De dame zat stil. Ze scheen na te denken. O, ze had met hem te doen! O, ze kon het zich zoo goed begrijpen, dat jeugd léven wilde. Zij, zooveel ouder, had daar nog zulk een behoefte aan. Hoeveel te meer dus zoo'n lieve, knappe jongen! O, ze wilde hem wel een voorstel doen. Maar, als zij hem beleedigde ? Hij was zoo op en top iemand, die zijn wereld kende! Zij stonden op, liepen langzaam terug. Wanneer of hij ging, vroeg ze. Morgen. Wat, morgen reeds? Toen sprak zij een heelen tijd geen woord meer. Opeens stond zij stil, zag hem diep in de oogen. Hij zag hoe de hartstocht daarin brandde. En, hoewel er van zijn kant enkel berekening in het spel was, toch ontging hij den invloed daarvan niet. Hij moest -het zich bekennen: hij had daar een verduiveld knappe vrouw aan den haak geslagen. Ze zocht naar woorden. Vervolgens kwam heter 40 schor bij haar uit: „Ik wilde je toch vanmiddag nog weieens spreken. Maar vrij, heelemaal vrij. Begrijp je me ?" Hare oogen gloeiden in de zijne. O, of hij haar begreep! Maar al te goed! Dienzelfden dag nog had hare schoonheid geen geheimen meer voor hem. Daar was ze volstrekt niet boos om. Integendeel! Hoe zorgvuldiger hij nota nam Van alles wat er bekoorlijks aan haar was, hoe aangenamer het haar zou zijn! Eene veertigjarige vrouw is nu eenmaal niet zoo geheimzinnig meer als eene jonge maagd. Toch was er bijna eene ruzie tusschen hen ontstaan. Dit gebeurde, toen zij hem, tusschen twee vurige kussen, op delicate wijze voorstelde, geld van haar te accepteeren, zoodat hij zijn verblijf te Scheveningen nog eenigen rijd kon rekken. O, wat dacht ze wel van hem I Hij geld aannemen van eene vrouw ? Hoe dorst ze zooiets aan te bieden ? Neen, dat nam hij haar heel erg kwalijk. Ze drong aan, met tranen in de oogen. Wat beteekende nu dat beetje geld ? Als het hem bezwaarde, kon hij het haar later immers nog altijd teruggeven. Moesten ze zich hun geluk laten ontstelen, omdat zijn papa zoo onverstandig was, hem niet te gunnen, wat hem toekwam ? Kom, hij moest het maar doen, voor haar. Ze zou hem zoo dankbaar zijn! 41 Langzamerhand zwichtte de brave jongeling. Ach, hij kon haar geen verdriet doen. Hij wist niet, hoe het kwam, maar hij had haar reeds zoo lief! Verteederd sloot hij haar in de armen. En hij accepteerde het eerste .lapje van Honderd. Bij dat eene lapje bleef het niet. Zaken zijn zaken. De knappe jongen liet zich goed betalen. Hij was immers thuis zulk eene weelderige levenswijze gewend! En mevrouw V.. . was er goed voor, kon het missen. Zou hij dus niet gek geweest zijn, wanneer hij daar niet van profiteerde ? De meisjes, die hem zoo vriendelijk toelonkten, kreeg je die voor niets ? Zou hij zich dan niet op prijs weten te houden ? Zoo ongeveer zal de edele Adonis wel bij zichzelf geredeneerd hebben. Op een goeden dag miste mevrouw V. . . een kostbaar sieraad. Dadelijk bracht ze het heele hotel, waar ze logeerde, op stelten. Reeds na een uur werd de politie er in gehaald. Ik werd speciaal met het zaakje belast. Doch hoe uitgebreid een onderzoek ik ook instelde, het juweel bleef niet alleen weg, maar ik kreeg ook op niemand van het hótel-personeel een bepaalde verdenking. Kon zij het kleinood misschien buiten verloren hebben? Waar was zij de laatste dagen geweest ? Toen ik mevrouw V. . . . deze vraag stelde, bemerkte ik, dat ze aarzelde met antwoorden. Ik dorst er op 42 zweren, dat ze iets voor me geheim hield. Ik moest dus buiten haar om nadere gegevens zien op te doen. 's Avonds zag ik haar, op het stille gedeelte van den boulevard, loopen met den aardigen jongeling. Dadelijk kreeg ik eene ingeving. Wij, politie-mannen, voelen dat. Hun samengaan kwam me verdacht voor. En de knappe jongen, dien ik al eens meer had gezien, stond me volstrekt niet aan. „Haha," dacht ik, „zou die niet meer weten van het juweel? Hij lijkt me iemand, die wel graag eene verzameling van zulke kostbaarheden zou aanleggen. Ik moet eens nader met hem kennis maken." Twee dagen ging ik het paar ongemerkt na. Toen ik er het mijne van had, overviel ik den minnaar Van briefjes van honderd onverwachts op zijn kamer en daar viel hij al spoedig door de mand. Wat keek mevrouw V . .. . vreemd op, toen ze vernam waar ik het juweel had teruggevonden! Ze barstte in snikken uit en bewoog hemel en aarde, om de zaak niet te laten doorgaan, opdat haar naam toch niet geschandvlekt zou worden! Daar was nu echter niets meer aan te doen. Mevrouw V . . . . is haar echtgenoot voor langen tijd naar het buitenland gevolgd. Dat zij niet ter terechtzitting verscheen, behoeft zeker niet vermeld. De knappe jongen heeft de rest van zijne vacantie, die ditmaal heel lang duurde, op minder aangename wijze doorgebracht. HOOFDSTUK IV. Het Portret. In mijn eerste hoofdstuk behandelde ik het geval van mevrouw B., die, door eene weelderige levenswijze verlokt, van den goeden weg afdwaalde. Zij is een voorbeeld uit vele, want meestal vindt het slechte gedrag eener vrouw zijn oorzaak in zucht naar geld. Natuurlijk ontmoet men ook wel vrouwen, die door haar bijzonder gepassionneerdenaard toegeven aan neigingen, welke feitelijk niet door den beugel kunnen. Deze dames zorgen er echter wel voor, dat hare uitspattingen verborgen blijven, of, treden die al eens aan den dag, zoo moge een deel van de wereld den neus optrekken voor deze zondaressen, in direct conflict met de maatschappij komen ze zelden. Intusschen is het ook mogelijk, dat geld- en genotzucht samen gaan, en dit geeft aanleiding tot zeer gecompliceerde 44 gevallen. Vrouwen namelijk, die niet enkel uit berekening haar eer veil hebben, doch zich daarbij tevens door wilde hartstochten laten leiden, weten ten laatste geen maat meer en begeven zich gaandeweg in een poel van ongerechtigheden, waarin zij noodwendig moeten verzinken. Een typisch voorbeeld hiervan levert de eigenaardige geschiedenis van mevrouw Emilie op. (Ik wil haar slechts met haar voornaam aanduiden. Wie vóór eenige jaren tot de geregelde bezoekers van nacht-societeiten en dergelijke inrichtingen behoorde, zal dadelijk begrijpen wie ik op het oog heb. Om haar aan mijne overige lezers nader voor te stellen, vind ik volstrekt overbodig!) Mevrouw Emilie dan was eene, laten we zeggen, bijzonder levenslustige vrouw. Hoewel ze gehuwd was, nam ze het met de regelen der welvoeglijkheid niet al te nauw. Integendeel, uit haar getrouwd-zijn scheen ze juist de vrijheid te putten voor eene losbandige levenswijs. Ze ging waarschijnlijk van de redeneering uit: „een jong meisje mag zich niets permitteeren, of zij draagt er al spoedig de wrange vruchten van. Nu ik echter getrouwd ben, zijn de gevolgen niet zoo gevaarlijk." Helaas wordt er door méér dames zoo gedacht dan velen vermoeden. Voor haar is het huwelijk niet eene heilige verbintenis, welke haar van misstappen weerhoudt. Neen, het 45 verschaft haar een vrijbrief voor allerlei afdwalingen, waarvoor zij zich anders ongetwijfeld zouden hoeden. Meneer Emilie was vertegenwoordiger van een groote zaak en daardoor gedwongen veel op reis te gaan. Dit was precies een kolfje naar mevrouws hand. Minstens vier dagen in de week overnachtte meneer buiten de stad. Kon het dus mooier? Had mevrouw aanvankelijk genoegen genomen met een enkelen minnaar, die haar, behalve eenige extra levensvreugde, ook eene aanzienlijke vermeerdering van kleedgeld verschafte, spoedig vond zij dat te gewonen kost. Zelfs het telkens verwisselen van minnaar schonk haar geen voldoening meer. Zij scheen het bekende „afwisseling van spijs doet eten" tot in zijn, verste consequenties te willen toepassen. Zij haakte er naar, het jolige leventje te leiden, dat de meeste jongelui, wanneer hun financiën het hun tenminste toestaan, zich gedurende een of meer jaren veroorloven. Zij wenschte mee te doen aan vroolijke drinkgelagen, nachtfeesten en zoo meer. Ze was wellicht van meening, dat zulks haar toekwam. Waarom was dit voor de heeren der schepping wel weggelegd, ja, vond bijna niemand er eenige aanstoot aan, terwijl de zwakke sekse zich van al die genoegens moest spenen P Dat was op zijn zachtst genomen hoogst onrechtvaardig en ze dacht er niet over, nu ze, als gehuwde vrouw, zoo'n beetje wist, wat er al zoo in de wereld te koop was, om zich dat goedschiks te 46 laten aanleunen. Ook zij eischte haai deel op van de wilde geneugten des levens. Een mensen werd toch al oud voor hij het wist. Zoolang ze nog jong was, wilde ze profiteeren. Daar mevrouw Emilie intusschen den schijn eenigszins wilde blijven bewaren, wist ze niet zoo dadelijk, op welke wijze zij haar ongebreidelde wenschen het best kon bevredigen. Echter, waar een wil is, is een weg. Ten slotte vond ze dien dan ook. Er bestond namelijk indertijd in de hofstad, in den omtrek van het Hollandsche Spoorstation, eene gelegenheid, die er als het ware op was ingericht, om zelfs aan de meest grillige verlangens van mevrouw Emilie te voldoen. Op een bekend plein in die buurt hield een zekere Z. een soort van sociëteit. Statuten, enzoovoort waren in orde en het doel van deze edele stichting scheen enkel, om de leden in staat te stellen, een deel van den nacht onder het genot van een eerzaam kaartspelletje en een stevigen dronk ongestoord door te brengen. Deze onschuldige opzet was echter slechts schijn. Al vrij spoedig kreeg de politie er den neus van, dat het in dat huis onbetamelijk toeging. Alleen was er geruime tijd mee gemoeid, voor we de bewijzen in handen kregen. Mevrouw Emilie verschafte ons die, al was het dan ook geheel tegen haar zin! De sociëteit van Z. was een.... rendez-üous en wel een, zooals men er gelukkig weinige aantreft. 47 In de keuze van zijne .... dames toonde de exploitant zich zeer, zeer kieschkeurig. Zijn huis moest iets heel bijzonders hebben. Dat was nu eenmaal zijn trots! Daarom weerde hij er de gewone, lichte vrouwen, welke men ook in andere verdachte gelegenheden aantreft. Neen, zijne aspiraties gingen hooger! De heeren vioeurs moesten bij hem iets vinden, dat ze elders vergeefs zouden zoeken. Het neusje van den zalm was voor hem net fijn genoeg en daarom had hij het zóó weten te sturen, dat gehuwde dames, die het met de eerbaarheid niet te nauw namen, bij hem eenige uren van den dag — en liefst van den nacht! — hare tenten opsloegen. De getrouwde vrouw van tamelijk goeden stand, dat was de spécialité de la maison I Dames als mevrouw Emilie vonden hier dus haar paradijs! Op discrete wijze — er werd voor gezorgd, dat de verschillende liefhebsters elkaar niet ontmoetten en in de algemeene societeitszaal verschenen ze nimmer — werden ze in kennis gebracht met de heeren, die er heel wat voor over hadden', om zich zoo'n buitenkansje te verschaffen. Op die manier vierden de avonturiersters al hare hartstochten bot en sponnen er nog zij bij. Eenigszins vervulden zij dus de rol van publieke vrouw, alleen met dit verschil, dat zij zich slechts met die mannen afgaven, die haar aanstonden. In dat opzicht namen zij dus een hooger standpunt in en waren ze — in 48 zooverre hiervan bij zulk een schandelijke levenswijs sprake kan zijn — meer te benijden. O, als de wereld eens wist, welke vrouwen, gedrongen door eene ongezonde nieuwsgierigheid, om het leven ten volle te leeren kennen, zich een of meermalen in het huis van Z. ophielden! Ik zal dit maar niet aan de groote klok hangen, want men zou mij niet eens gelooven. Alleen wil ik aanstippen, dat zelfs vertegenwoordigsters van den hoogsten adel niet schroomden, om die inrichting, welke nu al eenige jaren is opgedoekt, te betreden. Natuurlijk was het dezen dames niet om winst, om versterking van hare financiën te doen. Zij zochten enkel, slaaf van hare perversiteit, eene niet genoeg te laken, ontoelaatbare verstrooiing. Mevrouw Emilie werd eene vrij geregelde, late bezoekster van het huis van Z. en daar, zooals reeds gezegd, meneer Emilie veel op reis was, viel het haar tamelijk gemakkelijk om haar gedrag voor haar man verborgen te houden. Wel was hun huwelijk allesbehalve gelukkig meer. Hij verweet haar, dat ze zoo uithuizig was — dit kwam hem natuurlijk wel ter oore. Ook wees hij er haar op, bang voor hooge rekeningen, welke misschien onverwachts zouden opdagen, dat ze verre boven hun beurs gekleedsging. Vermoedde hij wellicht iets, zonder — het spreekt vanzelf — ook maar een duizendste te bevroeden van hare ware levenswijs? Wie zal het zeggen ! Sommige huwelijken zijn on- 49 doorgrondelijk. Mannen die zichzelf een en ander te verwijten hebben — en meneer Emilie, liefhebber van een „aardigheidje", ging in deze volstrekt niet vrij uit — doen bij wijlen een oogje dicht voor de echtgenoote. Op die manier wascht de eene hand de andere schoon. Hoe gevaarlijk deze methode is en tot welke onherstelbare gevolgen ze kan leiden, zal elk verstandig mensch zonder moeite begrijpen. Edoch, het is niet voor dezulken, dat ik mijne gedenkschriften openbaar maak. Ze zijn bestemd voor wie zwak in hun schoenen 'staan. Mogen zij er uit leeren, dat ondeugd altijd, vroeg of laat, zwaar geboet wordt! Bijna een heel jaar hield mevrouw Emilie haar leventje van wat ze pret maken noemde, vol. De kruik gaat echter net zoolang te water tot ze breekt. Hoe dit in haar geval te werk ging, vormt den eigenlijken inhoud van dit hoofdstuk. Op een dag deed meneer goede zaken in de stad zijner inwoning. Zijn klant, iemand van buiten, die het er eens kostelijk van nemen wou, onthaalde hem na afloop op een fijn dineetje en ook voor het verdere van den avond bleef hij diens gast. De wijn werd flink aangesproken, de champagne bruiste en de noodige whisky-soda's deden de rest. Ze raakten in opgewekte stemming en verlangden naar een pikant slot van hun aangenaam samenzijn. Waar moesten ze echter zoo laat — het was inmiddels reeds nacht 4 50 geworden — nog heen? De nieuwe klant ontmoette een kennis, een Hagenaar, die niet tot den kring van meneer Emilie behoorde. O, die wist wel raad! De heeren moesten met hem maar meegaan! Hij zou ze introduceeren in eene keurige gelegenheid, waar ze alles zouden vinden wat ze begeerden, misschien zelfs nog mèèr! Wanneer je het Haagje maar goed kende, behoefde men er zich nooit een minuut te vervelen. Jawel, duister den Haag! Als je licht en ... vroolijkheid(?) zoo ten minste noemen wilde! De lezer heeft het reeds begrepen: het lustige tweetal raakte in het huis van Z. verzeild. Het leven heeft van die toevalligheden. Wanneer men van zulke dingen in een roman verneemt, haalt men ongeloovig de schouders op en zegt: schrijvers-verzinsels! Men vergeet dan echter, dat de werkelijkheid vaak romantischer historietjes oplevert dan men in een boek kan vinden. Mijne ondervindingen als politie-inspecteur hebben tenminste de overtuiging bij mij gevestigd, dat er geen pakkender verhaal geschreven is, dan het leven zelf. Meneer Emilie en zijn roijale klant waren wel geen lid van de sociëteit, waaraan Z. zoo'n bijzonder cachet verleende, maar daar was natuurlijk wel een mouw aan te passen. En nu denkt de lezer: „ja, het overige begrijp ik wel. Meneer Emilie ontmoette mevrouw Emilie en ontdekte alles." Ditmaal echter 51 heeft hij het dan bij het verkeerde eind. Mevrouw Emilie wist, dat haar man in de stad was en was dus op haar qui-vive. Ze verwachtte hem zelfs thuis en verwonderde er zich over, dat hij zoo laat uitbleef. Neen, zijne vrouw vond meneer Emilie met, maar wel iets, wat daar frappant op geleek. Hoe de heeren den nacht in het huis van Z. doorbrachten, is mij niet precies bekend. Het interesseert me dan ook heel weinig en ik houd er niet van, om in allerlei détails te treden, welke voor een bepaald soort lezers misschien iets verlokkends hebben zonder intusschen de kem van mijn relaas te raken. Om kort te gaan, diep in den nacht— of, nog juister, vroeg in den morgen — hield meneer Emilie zich in een der slaapkamers op, waarvan het huis van Z. zoo rijk voorzien was, en naar alle waarschijnlijkheid niet alleen. Wie schetst echter zijne verbazing, zijn schrik, zijn ontsteltenis, toen hij in de la van een toilettafel.... het portret van zijne vrouw ontdekte! Ik behoef u niet te verzekeren, dat de pret voor de rest van den nacht er voor hem af was! Hoe kwam dat portret in die la te liggen? Had mevrouw Emilie het, na het aan een van hare talrijke begunstigers getoond te hebben, achteloos laten slingeren? Had ze het als geschenk voor een aanbidder meegebracht, die vergeten had, het bij zich te steken ? Dan moest deze laatste wel een ondankbare zijn, want 52 het portret vertoonde een zeer bekoorlijke, zwaar gedecolleteerde vrouw, naar wie het hoogst aangenaam was om te kijken! Bij meneer Emilie wekte die aanblik echter geen pleizierige gevoelens, integendeel! Hij begreep er niets van, verloor zich in alle mogelijke gissingen. Zijne verbeelding deed hem de vreemdste tafereelen zien, waarin zijne vrouw telkens de hoofdrol speelde. Hij wist zich intusschen goed te houden, stak het portret bij zich en, toen hij een half uur later Z. persoonlijk in den corridor nog even trof, informeerde hij quasi luchtigjes naar het levende exemplaar van het schoone conterfeitsel, dat hem innerlijk zoo geschokt had. Z. trok eens aan zijn snor, glimlachte en zei dan, dat hij wel in staat was om meneer, wanneer hij daarnaar verlangde, met deze charmante vrouw in kennis te brengen; dat ze meermalen in de week zijn huis bezocht, enzoovoort, enzoovoort. Het was meneer Emilie, alsof de grond zich voor zijne voeten opende! Waarvan hij zijne vrouw ook had kunnen verdenken, niet van dit! Neen, hij had volstrekt geen verlangen, om nader kennis met haar te maken. Thans kende hij haar meer dan genoeg! O, Z. moest eens weten, dat hij haar vaak in nog veel gedecolleteerder toestand bij zich had gehad, dan waarin zij zich op dat portret vertoonde! Maar hij wachtte zich wel, om hem dit mede te deelen. Reeds den volgenden dag kreeg ik op mijn bureau 53 een bezoek van meneer Emilie, die mij de heele zaak haarfijn vertelde. Hij wenschte zijne vrouw te doen betrappen, opdat hij van haar kon scheiden. Ik begreep dadelijk, dat het in de gegeven omstandigheden geen bijzondere moeilijkheid zou opleveren, om hem de noodige bewijzen van haar ontrouw te verschaffen. De gangen van mevrouw Emilie werden nauwkeurig gecontroleerd en op een avond, toen wij de zekerheid hadden dat zij zich in de .... inrichting van Z. bevond, drongen we er binnen. We hadden het geluk (?), haar in een toestand te vinden, welke wel niét een volledig bewijs van echtbreuk was, maar waardoor ze toch voldoende gecompromitteerd raakte, om te beseffen, dat zij verstandig zou doen door de scheidingsplannen van 1iaar man niets in den weg te leggen. Het huis van Z. werd natuurlijk gesloten, waardoor verscheidene dames haar paradijs verloren. Dat soort avonturiersters vindt echter altijd wel weer een ander paradijs. Het merkwaardigste van deze geschiedenis vind ik nog, dat hierin de eene zonde de andere op het spoor kwam. Want, 'zoo vraag ik mij af, wat deed een getrouwde man als meneer Emilie in een verdachte sociëteit? Ja, de wegen der voorzienigheid zijn wel wonderbaar. Of mevrouw Emilie voortaan niet wat voorzichtiger is? geworden met haar portretten? Of misschien kwam dat er nü voor haar niet meer op aan! HOOFDSTUK V. Het telefoontje. Dat in onze luxe-stad, welke soms enkel licht en vroolijkheid schijnt, veel zonde bedreven wordt, is iets, waarvoor menig lezer onverschillig de schouders zal ophalen. „Dat moeten de bedrijvers van die minder toelaatbare daden zelf maar weten," zegt hij waarschijnlijk. „Ze zijn wijs en oud genoeg om uit maken wat ze doen moeten en wat niet. Laten ze hun gang gaan. Vroeg of laat krijgen ze hun straf wel, als ze die verdienen. Wat raakt het mij?" En hij wendt zich eenigszins geërgerd af in de overtuiging dat men met dingen bij hem aan kwam, waarmede hij volstrekt niets heeft te maken. Ik kan me dit standpunt van den flegmatieken lezer, die vóór alles den schijn wil vermijden, als zou hij op schandaaltjes belust zijn, zeer goed be- 55 grijpen. Zelf heb ik vaak gedacht, wanneer ik weei een of andere onverkwikkelijke zaak moest onderzoeken: „Laten die menschen dat maar onder elkaar uitmaken. Soort zoekt soort. De een is geen haar beter dan de ander. Ze zijn aan elkander gewaagd. Wat heeft de politie er zich mee te bemoeien ?" Maar nu vraag ik dienzelfden lezer: „Wanneer het niet, gelijk in de gevallen, welke ik zooeven beschreef,* om volwassenen gaat, van wie men mag veronderstellen, dat ze het onderscheid tusschen goed en kwaad zeer goed beseffen, neen, wanneer het de jeugd — versta mij wel — de onrijpe jeugd geldt, die in het zedelijk verderf wordt gestort, zult gij u dan nog onverschillig afwenden, in de meening dat dat alles langs u heen gaat?" Neen, ik ben er van overtuigd: nu schenkt ook deze lezer mij zijn aandacht. Met een verklaarbaar afgrijzen vervuld, hoort hij mij aan en in zijn binnenste roept een stem, dat er aan zulk maatschappelijk kwaad op een of andere manier een einde moet komen. Was het hem dan totaal onbekend, dat onze hofstad een poel van verleiding is voor een bepaald deel van de jeugd, dat niet te sterk op zijn beenen Staat? Dan moet hij zijn oogen al heel slecht den kost hebben gegeven! Laat hij eens door onze drukke winkelstraten loopen, bij voorkeur tegen en in den avond en hij zal verbaasd staan over wat hij 56 te zien krijgt. Meisjes, nauwelijks de kinderschoenen ontwassen en op opvallende wijze gekapt en gekleed en door aanwending van allerlei kunstmiddelen brutaal bijgewerkt, kijken de mannen uitdagend en tevens verlokkend aan. Men moet al zeer onnoozel zijn aangelegd, wanneer men niet dadelijk tot het inzicht komt, dat aan deze jeugd niet veel meer te bederven valt. Zij is reeds tot in den grond verdorven. Hoe dat zoo gekomen is ? Op enkele uitzonderingen na, waarbij een beklagenswaardige perverse aanleg in het spel is, durf ik beweren, dat deze afgedwaalden, van wie velen den vijftienjarigen leeftijd nog niet overschreden, het slachtoffer zijn van het slechte voorbeeld der volwassenen. Zooals de ouden zongen, piepen de jongen. Dit welbekende spreekwoord is ook hier van toepassing. Is het te verwonderen? Wie in een goed milieu wordt opgebracht, zal allicht een braaf mensch worden. In het tegenovergestelde geval is de kans op een achtenswaardig leven al zeer gering. Men denke zich den toestand van deze ongelukkigen eens goed in 1 Het spreekt van zelf, dat zij, een enkel /uitzonderingsgeval alweer daargelaten, in eene omgeving thuis hooren, waar de strijd om het bestaan reeds een schaduw werpt op haar prilste kinderjaren. Zij groeien op, zoo al niet in armoede, dan toch in omstandigheden, waardoor zij doorloopend in aanraking komen 57 met den grauwen kant van het leven. Werkelijke vreugde kennen zij weinig. Wat het wil zeggen, een onbezorgde jeugd te hebben, is haar vreemd. Al heel jong moeten zij zien, iets te verdienen. De ouders, voortgejaagd van den eenen dag in den anderen, schenken haar de liefde niet, waaraan die schepseltjes zoo'n* behoefte hebben. Ja, vaak wordt het haar verweten, dat ze ter wereld zijn gekomen. Het wordt haar maar al te duidelijk gemaakt, dat ze een last, een sta-in-den-weg zijn, een bron van voortdurende zorg. Is het dan niet zeer te verklaren, dat ze elders het pleizier, het genot, het geluk gaan zoeken, dat haar thuis onthouden wordt? Zonder zon, zonder warmte kan de mensch niet gedijen. Afgeschrikt door het duister, waarin ze hulpeloos rondfladderen, vliegen deze kinderen nu op het licht af, dat zij voor de zon aanzien. Helaas, zij zijn te vergelijken bij de muggen, die door den bedriegelijken kaars worden aangetrokken. Zij schroeien, branden zich en gaan hun ondergang te gemoet. Wanneer zulke meisjes niet zeer jong in een veilig dienstje aanbelanden, waarvan de meesten een heiligen afkeer hebben, komen zij, nog onvolwassen, op een fabriek of in een naaiwinkel terecht. Dit onttrekt ze al spoedig meer en meer aan het toezicht der ouders, die zich toch al niet veel aan haar gelegen lieten liggen. De uren, waarop zij vrij zijn, brengen zij op 58 straat door en dit is veelal het begin dat van kwaad tot erger leidt. Wat zien, wat leeren zij in de drukke winkelstraten ? Overal zijn zij, evenals de jong gehuwde vrouw, welke ik in ,,Het hellende pad" beschreef, van luxe omringd, welke voor hen onbereikbaar is. Ook hooren zij van veel, dat voor hun ooren nog allerminst geschikt is. Zij ontwaren lichte, bedwelmend geparfumeerde vrouwen, wier leventje zoo gemakkelijk lijkt. Zij beginnen na te denken, maken zich allerlei verkeerde voorstellingen en haken naar een bestaan, waarin geen plaats is voor grauwheid en dagelijksche zorgen. Op onrijpen leeftijd gaan zij dus reeds zondige verlangens koesteren. Dit stuurt hen haast vanzelf een verkeerde richting uit. Vallen zij, nauwelijks veertien jaar oud — dit is, helaas, volstrekt niets zeldzaams ! — niet door eigen zwakheid, zoo vinden zij wel tal van individuen, die er haar toe aansporen. In een Stad, waar het wemelt van leegloopers, treft men nu eenmaal een uitgebreiden groep van gedegenereerde sujetten aan, voor wie niets heilig is. Een normaal mensch beschouwt een 14 a 15-jarig meisje als een knop, welke eerst tot bloem moet worden alvorens iemand er over denken mag, haar te plukken. Boven aangeduide minderwaardigen echter vinden er juist iets extra pikants in, om zoo n teeren knop te ontbladeren en zij beschouwen het als een buitenkansje, wanneer zij daarop de hand 59 kunnen leggen. Dit is zeker afschuwelijk, maar daarom niet minder waar. Hoeveel te stuitender wordt de toestand nu nog, wanneer hij niet enkel in het leven wordt geroepen door een ziekelijke genotszucht, maar indien ook berekening, geld-jacht bij de verleiders op den voorgrond treedt! De lezer, die zich nog zoo kort geleden onverschillig afkeerde, zal thans geheel verbaasd staan en mij misschien niet kunnen gelooven. O, ik zou gaarne willen, hoe zeer ik mij daarover dan ook zou moeten schamen, dat ik hier op een overdrijving, desnoods op een leugen, betrapt werd 1 Wat ik hem echter vertel, ontleen ik van a tot z aan de werkelijkheid en deze dwingt me tot de volgende meedoogenlooze onthulling: deze kinderen worden .... geëxploiteerd! Is daar dan niets aan te doen? vraagt de lezer ontzet. Ik moet zonder voorbehoud antwoorden: bitter weinig. Natuurlijk, wanneer wij onomstootelijke bewijzen in handen krijgen, wordt de zaak vervolgd. Edoch, moreele zekerheid is nog geen bewijs en waar zonde veelal in 't duister bedreven wordt, is 't bijna altijd hoogst moeilijk, in deze klaarheid te ontsteken. Daarbij komt nog eene bezwarende omstandigheid, welke den nu geheel geïnteresseerden lezer de haren wel ten berge zal doen rijzen: de ouders der slachtoffers zijn dikwijls mede-schuldigen! Velen zullen dit onbestaanbaar 60 achten. Toch heeft de ondervinding mij anders geleerd en bij eenig nadenken, zal men dit — hoe weerzinwekkend het ook blijft — gemakkelijk kunnen begrijpen. De ouders, over wie ik het in dit hoofdstuk heb, staan natuurlijk zeer laag. Hun kinderen hebben ze in het wild laten opgroeien. Zien zij nu de resultaten van hun opvoeding, zoo zullen zij zich misschien wel een oogenblik verwonderen en een korte poos de verontwaardigde spelen, maar een diepen indruk maakt het op hen niet. Ach, ze wisten immers wel, wat er alzoo in de wereld te koop is! Ja, ze betwijfelen het zelfs hard, of die zoogenaamde „braafheid" eigenlijk wel het ware is! Moeten hun kinderen, evenals zij, nooit iets anders dan armoe kennen? Deze overweging brengt er hen al heel gauw toe, een oogje dicht te doen. Hun dochters gaan beter gekleed, zien er aardig (?) uit, hebben geld op zak. Waarom zou men haar geen pretje (?) gunnen ? Vervolgens ontwaakt hun hebzucht. Willen de meisjes dien kant uit — het is ze waarachtig niet kwalijk te nemen, denken de ontaarden, in een stad, waar alles zoo van pleizier aan elkaar hangt — dan moeten ze het zelf weten, maar... een deel van den buit komt aan hèn toe. Welzeker, dat zou wat moois zijn! De kinderen een heerlijk leventje en de ouders enkel toekijken? Neen dat zou te gek worden! Ieder wat van den stokvisch.Tien mensch moet nemen wat hij krijgen kan. 61 Wat van deze redeneering het gevolg is, laat zich gemakkelijk raden en dat het op die manier moeilijk wordt, om de zonde tegen te gaan, behoeft zeker geen nader betoog. Waar de ouders hun kinderen het slechte eerst niet verbieden en er hen vervolgens op afsturen, staan wij voor een schier bovenmenschelijke taak. Eens is een vader tot mij gekomen, wiens dochter tot de beklagenswaardige schepseltjes behoorde, die ik in deze herinnering van me afschilder. Ha, dus eindelijk een ware vader, vraagt men verheugd. Jammer genoeg, moet ik den lezer wederom teleurstellen. De man, die zich bij me kwam beklagen, verdiende niet de minste achting meer. Hij riep mijn hulp niet in, omdat hij leed onder het gedrag van zijn dochter of wijl het zijne bedoeling was, haar op den goeden weg terug te brengen, neen, hij werd enkel gedreven door wraakzucht. Hij zelf, al was hij wel zoo verstandig om het niet te bekennen, had geldelijk geprofiteerd van de schande van zijn kind. Omdat dit nu niet meer zoo gemakkelijk ging (zijne dochter scheen, men vergeve mij deze uitdrukking, niet bijzonder in trek), was hij baloorig geworden en wilde hij de menschen, die de slechte handelingen met haar gepleegd hadden, er in laten loopen. Men ziet dus: het was geen edele drijfveer, welke hem zich naar mijn bureau deed begeven. Had mijn plicht mij niet anders voorgeschreven, ik had den kerel zeker verontwaardigd de deur gewezen. Hij had me een heel omstandig verbaal te doen, dat ten slotte daarop neerkwam, dat ten huize van eene zekere Fraulein Stebach (ik"veroorloof mij hier eene kleine naamsverdraaiïng) aan heeren de gelegenheid werd geboden, om op zeer intieme wijze kennis te maken met minderjarige meisjes. Die Fraulein was ons niet onbekend. Zij was voor ruim een jaar in onze vriendelijke hofstad neergestreken en had zich dadelijk een uitgebreide cliëntèle van uitgaande heeren, welke tot de allerbeste standen behoorden, weten te verschaffen. Ook importeerde ze wel vrouwen van verdachte zeden in ons land — misschien had ze een generaal-agentuur in heerenvermaak! — en werd bovendien nog verdacht van spionnage voor eene naburige mogendheid, welke ik zeker niet meer bij name behoef aan te duiden. Er werd dus reeds een oogje op haar gehouden, al had men haar nog nooit van iets strafbaars kunnen betichten. Het feit dan ook, waarvan van Dam, de zoogenaamd verontwaardigde vader, haar kwam beschuldigen, was ons nog niet ter oore gekomen. Dat Fraulein Stebach, in de wandeling „die schone Elisa" genoemd, daartoe was overgegaan, verwonderde me intusschen niets. Dergelijke vrouwen zijn tot alles in staat en vooral wanneer zij hooggeplaatste beschermers hebben, worden zij hoe langer 62 63 hoe brutaler. En ze had hooggeplaatste beschermers! Dat heeft haar ten laatste dan ook nog gered. Er was één ding in de verklaringen van van Dam, dat me de zaak met aarzeling deed aanpakken. Hij noemde me te veel goedklinkende namen. Hij sprak over verschillende vertegenwoordigers van den eersten adel en over andere geziene personen met eene zekerheid, alsof hij dagelijks met hen converseerde! Dat was oorzaak, waarom ik nog een poging aanwendde, om den man zijn aanklacht te doen intrekken. Men begrijpe mij goed. Ik was volstrekt geen lakei van den hoogsten stand, iemand, die, op eigen voordeel bedacht, vóór alles de invloedrijken wilde sparen! Integendeel, het is altijd mijne meening geweest, dat men, waar het poutie-aangelegenheden betreft, geen onderscheid mag maken tusschen rijk en arm. Ik ga zelfs nog verder, en beweer, dat men jegens de gegoeden met nog grooter gestrengheid zou moeten optreden dan tegen de minder-bèdeelden. Van deze laatsten kan men het zich indenken, dat zij, hun ellende moede, eens tot een misstap overgaan. Welk excuus echter hebben de eersten? Het leven heeft hen zóó goed bedacht, dat ze daarmede meer dan tevreden moesten zijn. Ik was dus allerminst een oogen-kijker, een ambtenaar die slaafs den rug boog voor maatschappelijke grootheid, maar ik was toch ook te verstandig, om tegen de Bierka te willen vechten. Want dit is dikwijls het 64 geval, wanneer men de allereersten in den lande voor laakbare daden tracht te vervolgen. Zij vinden nog wel een middeltje, waardoor ze aan hun gerechte straf ontkomen. Men moge dit perfide vinden, het is altijd zoo geweest en zal altijd zoo blijven. Ik gevoelde er daarom weinig voor, mijne handen te branden. De verklaringen van van Dam waren echter zoo stellig, dat ik ze niet kon negeeren. Na eenige overweging besloot ik persoonlijk een onderzoek in te stellen. Ik moest zien, dat ik „die schone Elisa" op een of andere manier op 't feit betrapte, waarvan ze beticht werd. Ik dacht al niet anders, of dit zou de grootste, bijna onoverkomelijke moeilijkheden opleveren. Hoe verwonderd was ik dus, toen eene nadere inlichting van den aanklager mij deed beseffen, dat ik waarschijnlijk op zeer gemakkelijke wijze de onomstootelijke bewijzen van Fraulein Stebach s afschuwwekkende koppelarij in handen kon krijgen! Zijne mededeeling was zoo cynisch, dat ik hem eerst van een ongepermitteerde grap verdacht. Toen me daarop echter bleek, dat hij in ernst sprak, moest ik er, hoe verontwaardigd ik innerlijk ook was, toch even om lachen. Zijne zonderlinge aanwijzing volgend, belde ik van uit mijn bureau Fraulein Stebach op. Ja, ja, ze had een telefoon, ze deed het niet minder. Wanneer men dan ook zulke drukke zaken heeft! Ik had het geluk (zoo zouden sommige heeren het ten minste onge- 65 twijfeld genoemd hebben!) haar persoonlijk te spreken. Een vettige stem gaf me antwoord. Ik bootste zoo goed mogelijk de stem van den bankier X. na, stelde me ook als zoodanig voor. Hij behoorde, volgens mijn zegsman, tot de geregelde cliëntèle van „die schone Elisa" en de vleierige, onderdanige en toch intieme wijze, waarop ze met me sprak, maakte me duidelijk, dat hij, althans wat dit betrof, de waarheid had gesproken. O, wat liep Fraulein er in! Toevallig had ik den bankier, die nog wel. bestuurslid was van verschillende vereenigingen, welke de zedelijke verbetering van maatschappelijke schipbreukelingen beoogden, een paar malen op eene vergadering hooren oreeren. Hij had' een zeer scherp geluid, dat me sterk bij was gebleven. Daardoor viel het mij vrij gemakkelijk hem te imiteeren. Ik deelde „die schone Elisa" mede, dat ze dien middag om vijf uur iemand moest verwachten. Of ik zelf kwam, vroeg ze. „Neen", lichtte ik haar in, „een vertrouwde relatie uit de provincie". (Ik vrijs er nogmaals op, dat de merkwaardige onthullingen van van Dam mij op deze wijze deden te werk gaan). Of de relatie wel vertrouwd was, informeerde de edele dame nog en haar gedwongen lachje verried toch eenige bezorgdheid. Ik stelde haar gerust en bet er dan op volgen: „No. 16, nieuwe aansluiting B." Het had er veel van', of ik eene geheime code ge- 5 66 bruikte. Dit deed ik dan ook in zekeren zin. Fraulein Stebach begreep me intusschen opperbest. Wederom stiet ze een vettig lachje uit en ik mocht aannemen, dat het zaakje 's middags klokke vijf in orde zou zijn. Niet zonder een gevoel van de grootste verbazing haakte ik af. Waakte of droomde ik? Was het dus waar? Kon men telefonisch de meest uitgezochte, verfijnde, schandelijkste zonde aanvragen, zooals men bij den banketbakker een taart bestelt ? Ik was er een poos stil van. Die van Dam bleek in alles gelijk te hebben. Wat mijne geheimzinnige woorden: „No. 16, nieuwe aansluiting B" beteekenden, vraagt men mij ? Hoewel het mij tegen de borst stuit, om hierop een duidelijk antwoord te geven, zal ik dit toch doen, opdat men er eenigszins een begrip van krijge, hoe cynisch men in zekere kringen over zedelijke afdwalingen denkt, welke toch werkelijk tot het ergste behooren waartoe men kan verzinken. Met No. 16 werd de leeftijd aangeduid, waarop de gefingeerde relatie van Bankier X. voor dien middag aasde. Zooals van Dam mij verklaarde, waren ook 14 en 15 veel gevraagde nummers, maar, teneinde mijzelf eene al te pijnlijke ondervinding te besparen, was ik maar niet tot het uiterste overgegaan. B. wilde zeggen: blond. Had ik D. opgegeven, zoo had Fraulein S. speciaal iets donkers voor mij gereserveerd. Tot hiertoe gaat mijne verduidelijking van den korten, maar veel- 67 zeggenden zin vrij vlot. Moeilijker valt het mij, om eene verklaring te geven voor de aanduiding „Nieuwe aansluiting . Ik zal er echter maar niet omheen draaien en den lezer op weg helpen. Dat „nieuwe aansluiting" wees op den bijzonderen staat, waarin het gevraagde slachtoffer moest verkeeren. Zij diende eene nieuwelinge in den Venus-dienst te zijn, een meisje, dat zich nog niet met mannen had afgegeven, in 't kort: eene maagd. Men begrijpt dus hoe hoog de wenschen gingen van de zeer gedistingeerde clientèle van „die schone Elisa"! Zij was zelfs specialiteite in dergelijke delicatessen, waarnaar nu eenmaal, helaas, veel vraag bestaat bij de heeren viveurs. Intusschen vrees ik wel, dat menig meisje, voor wie de mannelijke omhelzing niets vreemds meer had, toch voor „nieuwe aansluiting" moest doorgaan. Er is op elk gebied bedrog, Ersatz! Wat zal men er tegen doen? Zaken zijn zaken! Tegen vijf uur dien middag alzoo wachtte me bij Fraulein Stebach een zestien-jarig, blond, quasi nog ongerept meisje en daar had ik in een kort telefoongesprek, waaruit geen ongewenschte luisteraar iets verdachts kon opmaken, beslag op gelegd! Onze eeuw gaat wèl vooruit! Tegen vier uur kleedde ik me zeer zorgvuldig — ik was immers eene connectie van den gezienen bankier X.! — en belde prompt op tijd ten huize van de druk bezochte dame, die in het Bezuiden- 68 hout-kwartier woonde, aan. Ik genoot de hooge eer, een oogenblik met de Fraulein zelf te mogen praten. Toen ik haar nu eens goed opnam, begon ik er sterk aan te twijfelen, of die bijnaam „die schone Elisa ' niet half en half als bespotting bedoeld was. Tenminste, mocht ze vroeger misschien mooi geweest zijn, thans was ze zoo opgemaakt en vertoonde daarbij zóó n opvallende aanleg voor vetzucht (alles aan haar had een ballon-vorm), dat ik haar met den besten wil niet erg verleidelijk meer kon heeten. Doch dit doet er nu minder toe. Spoedig bracht ze me naar een tamelijk afgelegen kamer, waar ze me voorstelde aan de besproken „No. 16, nieuwe aansluiting, B." Het meisje kwam me dadelijk met liefkoozingen tegemoet en het lag zeker niet aan haar, dat onze verhouding niet intiemer werd. Ik wil over het onverkwikkelijke kwartier, dat ik ten huize van die „schone Elisa" doorbracht, niet verder uitwijden, maar wel wil ik nog even als mijne overtuiging uitspreken, dat de nieuwe aansluiting, welke men mij voorzette, surrogaat was. Ik had dat meisje maar al te dikwijls 's avonds in slecht gezelschap in de Spuistraat en in de Poten zien loopen! De prompte bediening, welke mij te beurt viel, bewees intusschen wel, dat Fraulein Stebach uitgebreide relaties had, waardoor ze in staat werd gesteld, om alle bestellingen bijna a la minute uit te voeren! Hoewel ik de buitenlandsche schoone dus op 69 heeterdaad in hare kwade praktijken betrapte, is de zaak toch met een sisser afgeloopen. Er waren te veel hooge heeren bij betrokken! Elisa schijnt gewaarschuwd te zijn, want onverwachts is ze de grenzen overgegaan en sinds is ze niet meer in ons land, laat staan in het Haagje, terug geweest. Ook bankier X. en eenige andere personen van invloed, die ik nu maar aan de vergetelheid zal prijs geven, ondernamen een buitenlandsch reisje, waaraan zij plots sterke behoefte schenen te hebben. Om kort te gaan, de zaak werd volgens alle regelen der kunst in den doofpot gestopt Het kwam den schuldigen daarbij ten goede, dat van Dam, toen het puntje bij het paaltje kwam, leelijk begon terug te krabbelen. Hij ging inzien, dat hij zelf, wanneer er al te diep op zijne oorspronkelijke verklaringen werd ingegaan, gevaar liep, om er niet zonder gevangenisstraf af te komen. Ook heb ik een zwaar vermoeden, dat de kerel ten slotte door een der hooge verleiders „gestopt" werd. Kort daarna althans zag ik hem in een fraai pak door de stad paradeeren en hij maakte verteringen, die er op wezen dat zijn beurs voor zijn doen flink gespekt was. Zijn kennis van telefoon-geheimen had hij blijkbaar op winstgevende wijze geëxploiteerd. Het toeval wilde, dat ik me later nog al dikwijls in verbinding moest stellen met eene zaak, welke 70 het telefoonnummer 16 had! Ik moest dan telkens terug denken aan „die schone Elisa," zoodat ik bij vergissing eens aanvroeg: „16, B". De goedgunstige lezer zal mij echter wel willen gelooven, wanneer ik hem verzeker, dat ik hierbij in de verste verte geen slechte bedoelingen had! HOOFDSTUK VI. De gouden eieren. Ik heb beloofd, den verderen levensloop te zullen ontsluieren van mevrouw B. uit mijn eerste hoofdstuk. Wij hebben daar gezien, hoe deze vrouw, door zucht naar luxe verleid, er toe overging, om zich — laten wij zeggen: tegen gemakkelijke afbetaling — allerlei goederen aan te schaffen uit de meest verschillende magazijnen. Vervolgens zagen wij, hoe zij in handen viel van een juwelier, die failleerde en haar als het ware dwong, om zich per advertentie aan te bieden, zooals een ander eene dienstbode vraagt. Het logische gevolg van dezen gang van zaken, volgens het bekende „van kwaad tot erger", was, dat mevrouw B. den verkoop van haar lichaam den gemakkelijksten weg achtte, om telkens aan geld te komen. Op die manier behoefde ze niet al de magazijnen van de stad af te 72 loopen, om een nieuw slachtoffer voor haar verleidingskunst te vinden. Daar ging zeer veel tijd mee gemoeid, terwijl ze bij vele winkeliers natuurlijk teleurgesteld werd en het haar vaak een groote inspanning kostte om met de juiste tact en omzichtigheid op te treden. Neen, dan was zoo'n annonce „Gehuwde dame, tijdelijk in geldverlegenheid, vraagt steun" veel gemakkelijker. Het was merkwaardig, zoovele antwoorden als ze daarop, steeds kreeg! Ze. had keuze te over! Eene gehuwde vrouw bleek een zeer gezocht artikel. Zou zij daar dus niet van profiteeren? Wanneer eene vrouw echter reeds zoover heen is, dat zij er niets meer in ziet, om zichzelve te verkoopen, wil zij ook openlijk leven naar de middelen, welke zij zich door haar slecht gedrag verschaft. Het is haar immers enkel te doen om een rijk bestaan! Dan kan zij het voor hare omgeving dus niet meer onder stoelen of banken steken, dat ze over eene bijzondere bron van inkomsten beschikt. Voor mevrouw B. bestond haar omgeving aanvankelijk slechts uit haar echtgenoot. Zooals ik reeds beschreef, was deze een zwakkeling, dien zij gemakkelijk om den tuin leidde. Toen hem eindelijk de oogen geopend werden — of zij hierin met opzet de hand had, behoort tot die huiselijke drama's, waarvan nooit iemand het rechte hoort — stond hij voor de keuze: scheiden of er zich bij neerleggen. De derde mogelijk- 73 heid namelijk, dat zijne vrouw zich beteren zou, was uitgesloten. Onder geenerlei voorwaarde wilde zij van hare luxe, welke zij zich eindelijk had weten te veroveren, afstand doen. Waarom zou ze ook? Oprecht lief had ze dien man, die haar nooit eenige werkelijke vreugde verschaft had, toch niet meer. Hoogstens kon ze hem nog dulden. Laffe, lamme kerel, die hij was, kon hij geen afstand van haar doen. Toen zij dit duidehjk inzag, begon ze een duivelschen invloed op hem uit te oefenen. Spoedig werd hij als was tusschen hare handen en zij kneedde hem precies zooals zij hem hebben wilde. Ze blies hem in, dat het toch veel heerlijker was, om steeds ruim van contanten voorzien te zijn dan altijd nauwelijks te kunnen rondkomen. Weliswaar kreeg zij dat geld op eene manier, welke de wereld onfatsoenlijk noemde, maar wat zouden zij zich aan de menschen storen ? Juist onder de chic gebeurden dagelijks dingen, die er volstrekt niet mee door konden. Die voelden zich verre boven de gewone, burgerlijke wetten verheven. Waarom zouden zij dat voorbeeld niet volgen? De bekrompen braafheid was voor de dommen. Daar kwam je niet verder mee. Wanneer je geld wilde verdienen, dan moest je voor de middelen niet terugdeinzen. Dat deden ze in den handel en in de politiek ook niet I Het was dwaas om, ter wille van kleingeestige begrippen, jezelf tot aan je dood te kort te doen. 74 Te drommel, zij was eene knappe vrouw, waarvoor de mannen desnoods duizenden over hadden. Zouden zij zich dat buitenkansje, dat fortuin, nu laten ontgaan ? Men moest zijn geluk niet met voeten treden. Wanneer men een mooie kans had, om er boven op te komen, beging men een misdaad jegens zichzelven door er bij de pakken bij te blijven neerzitten. Al deze verlokkende redeneeringen maakten B. gaandeweg tot een ander mensch. Ook zijn hebzucht was ontwaakt. Hij bedankte er op den duur langer voor om zich, ter wille van een klein salaris, dagelijks af te beulen, terwijl hij thuis iets had, dat hem, wanneer het op handige wijze geëxploiteerd werd, stroomen geld in den zak kon brengen. Van een zwakkeling werd B. een minderwaardige, die alle recht op de achting van zijne medemenschen verloor. Meer mannen zijn door eene vrouw zoo naar de diepte gesleurd! Tot welke praktijken eene dergelijke verhouding tusschen echtelieden voert, wil ik thans te boek stellen. Om nu maar met de deur in huis te vallen, ga ik het bezoek beschrijven, dat iemand, die in de strikken van mevrouw B. verward raakte, mij op mijn bureau bracht. Ik zal hem van Keur noemen. Met dezen schuilnaam duid ik tevens eenigszins zijn wezen aan, want hij was inderdaad een keurig persoon, in zijn soort een gentleman. Hij behoorde tot de zeer gegoede 75 kringen van Den Haag, was een weduwnaar van tegen de vijftig, op wien weinig te zeggen viel. Alleen hield hij er nogal eens van om de bloemetjes buiten te zetten, maar dit was hem in zijn positie niet bepaald kwalijk te nemen. Hij bezat kind noch kraai, was gefortuneerd, voelde zich nog jong en wenschte dus van/het leven te genieten. Wie zou in zijn plaats anders gedaan hebben ? Perverse neigingen had hij niet. Hij voelde zich slechts van tij d tot tijd aangetrokken tot een of andere vrouw, die hem bijzonder begeerlijk leek. Daar dit zeer natuurlijk is te noemen, kon hem in dit opzicht geen verwijt treffen. Doordat hij in Den Haag woonde, leidde hij een leventje als God in Frankrijk. In welke andere stad in Nederland, nietwaar, treft men zoovele schoone vrouwen aan, bij wie wel een kansje is te wagen? Van die gelukkige omstandigheid maakte hij dan ook ruimschoots gebruik. Hoe was het dan mogelijk, zal men mij nu vragen, dat hij zich gedwongen zag, om zich tot de politie te wenden? In de volgende bladzijden zal men de verklaring hiervan vinden. Op een ochtend liet hij zich bij mij aandienen. Hij had een zeer lang onderhoud met me, dat me zeer boeide. Wanneer van Keur eenmaal begon, raakte bij niet gauw uitgepraat. Hij beschikte over een benijdenswaardige flux de bouche. Hij deed me een omstandig verhaal, dat ik me nog tot in kleinigheden her- 76 inner. Ik wil hem thans sprekende invoeren. Natuurlijk geef ik zijne mededeelingen niet woordelijk weer. Ik ben geen stenograaf. Ook viel hij zichzelf telkensin de rede en zocht hij soms naar de juiste zinnen. Ik zal hem daarom laten spreken, zooals hij waarschijnlijk voornemens was om te doen, toen hij op weg naar mijn bureau was. Daardoor zal men, naar ik mij vlei, een duidelijk beeld van hem krijgen, terwijl ik aan de waarheid zoodoende toch niets te kort doe. Aan den inhoud van zijne confidenties heb ik namelijk niet het geringste toegevoegd. „Mijnheer," begon hij met veel drukte en op een hoogen toon, alsof hij tegen een ober-kellner sprak, „ik ben in een afschuwelijk parket geraakt. Als ik dat ooit had kunnen denken! Luistert u, als het u blieft, goed. Ik ben altijd zeer gevoelig geweest voor eene schoone vrouw. Dat zit in mijn temperament. Mijn leeftijd is allerminst een beletsel. Ik durf zelfs te zeggen, dat ik er nog jong uit zie. Ik heb ook nog al chance. Maar wat me nu is overkomen! Mijnheer, ik moet geholpen worden. Ik ben er geheel overstuur van!" Ik trachtte hem op zijn gemak te stellen, bood hem een stoel aan en luisterde geduldig. Hij ging verder: „Op de Wandelpier te Scheveningen kom ik naast eene charmante vrouw te zitten. Ik bekijk haar, ik raak verrukt. Zij laat het boek, waarin zij zit te lezen, vallen. Ik raap het op, reik het haar met eene buiging 77 over. Ze bedankt mij met een enkel woord, neemt verder geen notitie van me. Spoedig staat ze op en verdwijnt. Den geheelen dag moet ik aan haar denken. Den volgenden dag zit ik op precies hetzelfde uur op precies dezelfde plaats, in de hoop, haar weer te zullen ontmoeten. Ik word in mijne verwachting niet teleurgesteld. Daar komt zij weer aan in een toilet, dat haar nog bekoorlijker staat dan dat van gisteren. Ik wensch mezelf geluk. Ik groet haar bescheiden en ze knikt even terug. Zij gaat echter niet zitten, maar loopt een paar maal de Pier op en neer, om zich vervolgens naar het strand te begeven. Ik volg haar. Er was iets in hare houding, dat mij zeide, dat dit haar niet geheel onwelgevallig was. Zij zoekt een windstoel. Er is nergens een stoelenknecht te vinden. Ik klamp er eindelijk een aan en bezorg haar het gewenschte. Zij bedankt mij met een lachje en ik neem dicht bij haar plaats. Enfin, mijnheer, u begrijpt het verder wel. Ik maak eene opmerking over het weer, ze antwoordt me, in het kort: het ijs is gebroken, de kennis is gemaakt." Hier hield hij even op. Ik verzocht hem, om tot de zaak zelve te komen. Al die inleidende bijzonderheden interesseerden me betrekkelijk weinig. Van Keur bespaarde me echter geen enkel détail. Het scheen hem op te luchten, dat hij eindelijk eens iemand in zijn vertrouwen kOn nemen. Ik begreep, dat het het 7ft beste was, om hem maar ongestoord zijn gang te laten gaan. Mijne interrupties zouden het onderhoud anders misschien nog rekken en dan was hij den volgenden dag waarschijnlijk nog niet uitgepraat. Als politieinspecteur doe je vaak de ondervinding op, dat de menschen van hun hart niet graag een moordkuil maken! „Bijna eiken dag, mijnheer, ontmoette ik haar nu," zoo vervolgde hij zijn verhaal, waarbij hij telkens opsprong en onrustig heen en weer liep. „Wij werden steeds vertrouwelijker. Spoedig bekende ze mij, dat ze zich erg eenzaam voelde. Haar man vertoefde voor zijn zaken gedurende de helft van het jaar buitenslands. Voor een jonge vrouw moet dat natuurlijk een onhoudbaren toestand geven. Daarbij woonde ze op Voorburg, wel allerliefst, maar daardoor voelde ze zich van de wereld soms nog meer afgesloten. Ik kreeg diep medelijden met* haar, mijnheer, en in mij ontwaakte een brandend verlangen, om deze knappe, jonge vrouw, die haar innerlijk zoo argeloos aan mij bloot legde, dagelijks wat op te beuren. Eindelijk trok ik de stoute schoenen aan en vroeg, of ik haar een bezoek mocht brengen. Eerst maakte zij — want zij is eene zeer fatsoenlijke vrouw, mijnheer I — nogal bezwaren. Wat zouden de menschen er van zeggen! Al stond haai villa'tje apart, in zoo'n dorp werd je bekletst en bekeken. Ieder haalde je dadelijk Over de tong. Men wist, dat haar man in Rusland vertoefde en deze 79 omstandigheid zou heeren-bezoek erg verdacht maken. Ik begreep hare aarzeling volkomen, wist die echter te overwinnen en wij spraken af, dat ik dien en dien middag om zóó en zóó laat bij haar zou zijn. Of ik Ook op tijd was, mijnheer! Ik was zelfs ruim een kwartier te vroeg. Ik liep alvast eens langs haar villa, welke er even coquet en verlokkend uitzag als de bewoonster. Ik las den naam: „Mon Désir'. Dat vertolkte ook mijn verlangens! Daar zat ze aan het raam en knikte me aanmoedigend toe. Mijn hart sprong op, ik belde en geen minuut later bevond ik mij tegenover haar in de ontvangst-salon. Ze deed beminnelijker tegen me dan ik had durven denken. Ze excuseerde zich dat ze nog min of meer in négligé was — o, wat zag ze er in dat. ochtendtoilet verrukkelijk uit! — daar ze me zoo vroeg niet verwacht had. Ze nam dicht bij me plaats en we raakten in een vroóHjk, geanimeerd gesprek. Of het door het mooie weer kwam of door den rozengeur, die bedwelmend uit den tuin opsteeg, ik weet het niet, maar ik voelde me dien middag tot alles in staat, trad brutaler op dan ik ooit deed en het gevolg hiervan was dat ze na een half uurtje in mijn armen rustte en zich liet kussen, zooals haar man in Rusland het haar in geen maanden gedaan had. Het spreekt vanzelf — o, ik wil niet ijdel zijn! — dat deze laatste omstandigheid den weg naar de overwinning voor mij gemakkelijker maakte. Jonge 80 vrouwen möèt men niet alleen laten, mijnheer! Ze bekende me, dat ze me liefhad. Enfin, dat had ik allang begrepen. Ze fluisterde me nog meer aangename dingen in het oor, waardoor ik al stouter en stouter werd. In het kort, ik wist haar zoo ver te brengen, dat we haar slaapkamer betraden. De finesses van de eerste oogenblikken in dit intieme vertrek wil ik als een kostelijk bezit voor mijzelf bewaren. Wij kusten elkaar hartstochtelijk en ik was nog maar enkele seconden van het hoogste geluk verwijderd, toen plots de kamerdeur snel geopend werd en ik twee heeren naar binnen zag kijken. Daarop sloten ze de deur weer haastig en ik hoorde hun stappen zich weer verwijderen. Het had slechts een ondeelbaar oogenblik geduurd, maar mijn hart stond er even stil van. Mijn lieve prooi had een angstigen gil geslaakt en zich achter mij verborgen. Zij was dan ook zoo goed als geheel ontkleed. Ik intusschen, mijnheer, had niet heel veel meer aan, helaas! U begrijpt, dat de lust tot minnekoozerij voor het oogenblik bij ons gebluscht was. We hadden een ijskoud bad gehad, waarvan we beiden nog stonden te rillen." De herinnering aan dat oogenblik maakte van Keur nog zoo overstuur, dat hij zijn verhaal niet dadelijk kon vervolgen. Daarop vertelde hij mij, dat die twee heeren, die zoo geheel onverwachts zijn nieuw geluk waren komen storen, een broer van zijne schoone 81 en diens vriend waren. Ze waren door den tuin het huis aan den achterkant binnengegaan en wisten niet beter, of de vrouw des huizes bevond zich op de wandeling. (Door een zeer toevallige omstandigheid was dien middag al het personeel afwezig I) De broer, die erg aardig en vertrouwelijk met zijn zuster omging, had uit de slaapkamer een zakdoek willen halen. Dat zijn vriend, die met hem door de gang liep, daarbij op den drempel bleef wachten, 'was zeer verklaarbaar. Beiden waren zeer geschrikt van wat zij aanschouwd hadden en hadden zich haastig en bescheiden teruggetrokken. Tot zoover scheen alles vrijwel met een sisser af te loopen, al schaamde mevrouw zich ontzettend en voelde ze zich door de ontdekking diep ongelukkig. Echter het muisje zou nog een leelijken staart hebben! Eenige dagen later werden er twee heeren bij van Keur aangediend. Hoe groot was zijne verbazing, toen hij in zijn bezoekers het vriendenpaar meende te herkennen, dat hij niet heel veel langer dan enkele seconden gezien had! Neen, hij vergiste zich niet, want het dierbare familielid van de Voorburgsche dame stelde zich zonder om, wegen aan hem voor. Van Keur dacht al niet anders, of hij kwam hem voldoening voor zijn wangedrag vragen. De lieve broer had echter geheel andere bedoelingen. Na er een kwartiertje overheen gepraat te hebben, eischte die van hem een bedrag van zóóveel 6 82 duizend gulden, of hij zou zijn schoonbroer van het geval in kennis stellen en dan zou van Keur nog wel nader vernemen! Ik geef nu weer het woord aan den laatste: „Mijnheer, het was, of de grond onder mijne voeten wegzonk! Wat was dat voor een sujet! Ik vroeg hem twee dagen uitstel, verkreeg die. Ik schreef naar Mon Désir, dat ik de bewoonster dringend spreken moest. Wij ontmoetten elkaar in het Bosch. Zij durfde zich bijna niet aan mij te vertoonen. Haar broer had haar alles al verteld. Ze had hem gesmeekt, zich aan zijne voeten geworpen, doch hij was onvermurwbaar. Hij bleek een doortrapte schurk te zijn. Dat hij zoo lang den schijnheilige had kunnen spelen! Daarbij bevond hij zich door speelschulden in dringende geldverlegenheid. Ze bad me nu om hem in s hemelsnaam het gevraagde maar te geven. Anders kwam haar man alles te weten en zou ze onteerd zijn. U begrijpt, mijnheer, dat ik als ridderlijk man dit moest voorkomen. Ik dokte dus op en de broer en de vriend, die van hetzelfde soort bleek te zijn, waren voorloopig tevreden." Hier onderbrak ik hem en verklaarde, dat ik de rest wel begreep. Bij die paar duizend gulden was het natuurlijk niet gebleven. Na eenigen tijd kwamen de fijne heeren terug en eischten steeds nieuwe en hoogere bedragen. Van Keur was de kip, die gouden 83 eieren voor hen moest leggen. Het werd een ver doorgevoerde chantage, zoodat van Keur zich ten laatste tegen die geregelde, schandelijke afpersingen wilde verzetten, waarom hij, ten einde raad, bij de politie aanklopte. In zijn verhaal was één ding, dat mij bijzonder interesseerde. Ik nam mij stellig voor, dat punt nauwkeurig te onderzoeken, zonder er van Keur echter van in kennis te stellen. Ik ging er dien zelfden dag nog op uit, won uitgebreide informaties in omtrent villa Mon Désir en mijn vermoeden werd bijna tot zekerheid. Spoedig zou blijken, dat ik de zaak juist had ingezien. Met van Keur sprak ik af, dat ik mij op een bepaalden dag en een bepaald uur in zijn huis zou bevinden. Op datzelfde tijdstip moest hij de twee chanteurs ontvangen en met ze onderhandelen. Achter een gordijn zou ik dat onderhoud aanhooren en de gentlemen-boeven dan verrassen. Alles gebeurde zooals wij bet vaststelden. Met twee rechercheurs stelde ik mij verdekt op en toen het juiste oogenblik was aangebroken, kwam ik voor den dag. Of de schrik van de heeren ook groot was! Van Keur voelde zich erg opgelucht. Alleen bezwaarde het hem nog zeer, dat de broer nu uit wraak in elk geval zijn zwager wel zou- inlichten. De dame, die hij zoo lief had, werd daardoor misschien voor haar leven ongelukkig. Op dit punt kon ik hem echter, tot zijne groote ver- 84 bazing, welke spoedig in verontwaardiging en afschuw overging, geheel geruststellen. Toen ik in Voorburg namelijk informaties inwon, was mij gebleken, dat de bewoner van Mort Désir zich volstrekt niet in Rusland bevond! Haha, dat had ik al gedacht! Hij heette B. Ik belde bij hem aan en vroeg hem te spreken. Ik had het geluk, ontvangen te worden en deed, alsof ik vertegenwoordiger van een wijnhandel was, die hem een paar ankertjes wijn trachtte aan te smeeren. Dit was waarschijnlijk de reden, waarom het gesprek zeer kort duurde! Ik had echter aan die enkele minuten genoeg. Het was er mij enkel om te doen, om B. van aangezicht tot aangezicht te leeren kennen. Behoef ik den lezer nu nog te vertellen, dat ik mij, toen ik uit mijn schuilhoek te voorschijn kwam, recht tegenover B. zelf bevond? Die zoogenaamde broer van de Voorburgsche schoone en haar in Rusland vertoevende echtgenoot waren één en dezelfde persoon! Van Keur was het slachtoffer geworden van een geraffineerd uitgedachte chantage. De „ontdekking" in de slaapkamer was natuurlijk een doorgestoken kaart en heel het optreden van de bekoorlijke mevrouw B. een schandelijke komedie. Eindelijk moest het echtpaar, dat zedelijk steeds dieper gezonken was en zich voor hun praktijken zelfs reeds van handlangers bediende, (in dit geval „de vriend") nu boeten voor hunne niet genoeg te veroordeelen levenswijs. B. en 85 zijn nette kameraad raakten in de gevangenis. De bewijzen tegen zijn vrouw waren niet sterk genoeg — ze bleef volhouden, dat haar man haar werkelijk betrapt had. Uit liefde, zoo beweerde ze, had ze van Keur tot zich gelokt en, om hém bij zich aan huis te krijgen, had ze dat leugentje maar verteld van die Russische reis. Daardoor was ze ook genoodzaakt geweest, om later haar man tegenover hem voor haar broer te doen doorgaan, — doch wij hadden nu het oog op haar en ze zou voortaan haar slag niet meer zoo gemakkelijk kunnen slaan. Intusschen was de kip, die zoo druk gouden eieren moest leggen, reeds leelijk geplukt. Toch geloof ik, dat hij dat geldverlies niet zoo zeer betreurde als het verhes van de illusie, dat hij om zijn persoons wil door eene mooie vrouw bemind werd. Van Keur zal voortaan wel wat voorzichtiger zijn geworden in de keuze van zijne liefjes! NASCHRIFT. Ik zou met deze herinneringen tot in het oneindige kunnen doorgaan. Duister Den Haag is veel uitgebreider dan men wel weet. Ten slotte echter komen de meeste gevallen, die in dit kader passen, ongeveer op hetzelfde neer. Het gaat bijna steeds om zedelijke aidwalingen, meerendeels veroorzaakt door zucht naar geld, welke de bedrijvers van het kwaad zich willen verschaffen ten einde hun deel te kunnen hebben van de alom tentoongespreide luxe. Door op dit onderwerp, dat ik nu voldoende acht toegelicht, te blijven doorgaan, zou ik den schijn op mij kunnen laden, alsof ik er een zeker genot in zou smaken, om mij in allerlei gebeurtenissen te verdiepen, die men tot de schandaaltjes mag rekenen. Niets toch is minder waar. De zaken, welke ik als inspecteur van politie te behandelen kreeg, hebben mij vaak met afkeer vervuld en, slechts door plicht gedreven, heb ik ze nauwgezet onderzocht. Daar 87 ik echter meen, dat het voor velen nut kan hebben, wanneer ik een deel van „Duister Den Haag" voor het publiek ontsluier, ben ik hiertoe overgegaan. Ik hoop zelfs, dat ook de lezer nu een gevoel van afschuw bij zich voelt opkomen. Dan is de kans des te grooter, dat hij zelf zich nooit op de lichtschuwe wegen zal begeven, welke bijna steeds onvermijdelijk naar een of anderen afgrond leiden. Ik wil mij niet ontveinzen, dat een zeker soort lezers in de lezing van mijn gedenkschriften misschien een welkome gelegenheid vinden, om aan eene ziekelijke nieuwsgierigheid te voldoen. Ook dit echter heeft zijn goede zijde. Ik acht het veiliger, dat zij die in deze bladzijden vinden, dan dat zij haar in de werkelijkheid gaan zoeken. Op die manier zullen deze zwakken, gewaarschuwd en geleerd, er voor behoed worden, om zelf af te dalen in de duisternissen, waarin men zoo gemakkelijk verdwaald raakt. Ik ben er daarom van overtuigd, met dit boek een goed en heilzaam werk verricht te hebben. Dat ik hier eindig, vindt alleen zijn oorzaak in de overweging, dat men des Guten — of nog beter: des Bösen! — niet zu viel moet geven. Een geneesmiddel dient men met mate toe te passen. Daarom neem ik thans afscheid van den lezer. INHOUD. Bladz. Voorwoord 5 Hoofdstuk I. Het hellende pad 7 „ II. In „de Vroolijke Kapper" .... 24 „ III. De knappe jongen. ...... 32 „ IV. Het portret 43 V. Het telefoontje 54 ■ VI. De gouden eieren ....... 71 Naschrift 86 Het Leven der Bijen wordt uitvoerig behandeld in: DE MODERNE IMKER door F. AUG. KELTING. Prijs f 1.25. Gebonden f 1.75. Amusante lectuur is: DEN HAAG GAAT UIT! Gids oir «ten in Den Hang en Scheveningen te ara eren door ADAM BELDER. Geïllustreerd door W. H. KOPPENOL Czn. Prijs f 0.35. VROOLIJKE VERHALEN No. 1 'door JOH. W. BROEDELET. Prijs ïO.25. Inhoud: Lit Jumeau — Nieuwe Buurt — Het Bruine Gt.aar — De „Combination". Een uitmuntende Geneeskundige Raadgever voor elk huisgezin is het tijdschrift: „DE GEZONDHEltfe Per jaargang f 3.—. Een belangrijk werk over de bekende personen uit dezen oorlog is: FIGUREN VAN DEZEN OORLOG door H. VAN DER MANDERE. Prijs f 2.40. In prachtband f 2.90. Bovenitaande uitgaven zijn in eiken Boekhandel verkrijgbaar! Uitgaven van JOHANNES MORKS — 's-GRAVENHAGE.