Prijs 5 ct„ per 100 ex. f4.- DE WET VAN OORZAAK EN GEVOLG (KARMA) EN DE WET DER WEBERBELICHAMING (lEiKCtmTIE) DOOR E. HOEGSMA O* 1918 - HELDER - PRINS HENDRIKLAAN 8 OO v.s. •■Onderzoekt alle dingen en behoudt het goede." De Theosofie leert ons, dat Karma en Reïncarnatie twee groote levenswetten zijn, die de ontwikkelingsgang (evolutie) beheerschen van de mensch als enkeling, en tevens die van de menschheid in haar geheel. Het zijn geen Theosofische dogma's, maar levenswetten. De Theosofie is nergens dogmatisch') en dus ook niet in hare uiteenzetting van deze twee groote waarheden. Zij biedt ze den onderzoeker aan als twee grondstellingen (hypothesen) om te gebruiken bij het zoeken naar de oplossing van de vele raadselen van het menschelijk leven. In de wetenschap is 'n grondstelling iets dat niet bewezen wordt, maar dat gebruikt wordt voor de verklaring van verschillende verschijnselen. Hoe meeif verschijnselen men met behulp van de grondstelling op 'n redelijke wijze kan verklaren, des te grooter wordt de waarschijnlijkheid, dat de grondstelling waarheid bevat. De zelfde wijze van beschouwing en toepassing vraagt de Theosofie voor haar grondstellingen van Karma en Reïncarnatie. Zij kunnen worden toegepast op vele en velerlei vraagstukken van het dagelijksch leven, waarmede elk mensch in aanraking komt en 'h eenvoudige oplossing daarvan aan de hand doen. Maar tevens kan van Karma en Reïncarnatie gezegd worden, dat het wetten zijn voor de ontwikkeling van het menschelijk leven. Ook hierbij wordt het woord wet in dezelfde beteekenis gebruikt als in de wetenschap. Als de natuuronderzoeker 'n groote reeks van feiten heeft verzameld en dan door lang nadenken daarover en door onderlinge vergelijking ervan. tot de overtuiging komt, dat aan al die feiten 'n vaste regel ten grondslag moet liggen, dan noemt hij die regel 'n wet. Zoo ook met de wetten van Karma en Reïncarnatie. De Theosofie leert, dat ook zij kunnen worden afgeleid uit de waarneming van feiten, of m.a.w.' dat hun bestaan proefondervindelijk kan worden bewezen, 'n Beschrijving van de manier van studie en onderzoek, die daarvoor noodig zijn, valt echter buiten het bestek van deze brochure.2) Bovengenoemd onderzoek stelt ook boven allen twijfel het feit vast, dat 'n mensch 'n xiel is, en 'n lichaam heeft, zoodat dit voor de ernstige onderzoeker geen zaak van vroom geloof behoeft te blij ven, maar daarentegen van kennis uit de eerste hand, door zelfstandig onderzoek. Door deze Theosofische onderzoekings- en oefeningsmethode (training) leert 'n mensch bewust zijn lichaam ') zie bladz. 4 der brochure: Inlichtingen voor hen die belang stellen in Theoiofie en de Theosofische Vereeniging. *) zie hiervoor: „De Oude Wijsheid" door A. Besant. Prijs fl.50. 3 te verlaten (wat hij gedurende de slaap onbewust doet) en zich zelf te kennen in de" innerlijke wereld, als 'n levende, voelende, denkende ziel, die vervolgens naar het lichaam terugkeert en dit weer aantrekt, zooals men 'n uitgetrokken kleedingstuk aantrekt. Op deze wijze rechtvaardigt dit onderzoek de leering van alle groote godsdiensten der wereld, dat het lichaam weliswaar sterfelijk, maar dat de ziel onsterfelijk is. Leeft nu de mensch, de levende, onsterfelijke ziel, slechts éénmaal hier op aarde ? Trekt de ziel slechts eenmaal 'n kleed van vleesch aan? Moet de mensch in 'n kort aantal jaren, al mag dat soms 70 tot 100 bedragen, het vraagstuk van zijn eeuwige verdere zaligheid of verdoemenis oplossen? Krijgt hij maar éénmaal de gelegenheid Om hier zijn verstand te ontwikkelen door studie en levenservaring ? Op al deze vragen laat de wet der Wederbelichaming een krachtig neen hooren. Als daar 'n kindje geboren wordt, dan is dat niet alleen 'n lichamelijke intrede in het stoffelijke leven, maar daarbij doet tevens 'n ziel, gehuld in dit nieuwe vleeschelijke gewaad, opnieuw zijn intrede in deze wereld. Niet 'n ziel, die kersversch voor deze gelegenheid is geschapen, maar 'n ziel, die na 'n tijdelijk verblijf in de ongeziene wereld weer terugkeert tot de wereld, waarin zij nog niet alles geleerd heeft. Door banden van begeerte gebonden is deze ziel weer aangetrokken tot 'n omgeving, die met haar innerlijke neigingen overeenstemt, en tot de personen, waarmee zij in het verleden verbonden is geweest door banden van vriendschap of vijandschap, van liefde of haat, van verdienste of verplichting. Opnieuw komt dus zoo'n menschelijke ziel tot de wereld, om door ondervinding op te doen te groeien in gevoel, verstand, liefde, wilskracht, enz. Opnieuw wordt haar 'n kans gegeven iets toe te voegen aan de groei van die eigenschappen. Hiermee is nu de wet van Karma, de wet van oorzaak en gevolg, onverbrekelijk verbonden. Niet bij toeval wordt de ziel gevoerd tot het lichaam, dat zij gedurende haar aardsche pelgrimstocht zal bewonen. „ Wat 'n mensch zaait, dat zal hij ook maaien.'' Deze woorden van Paulus gelden niet alleen voor het ééne aardsche leven, dat wij allen slechts kennen, maar zij zijn de uitdrukking van de groote levenswet, dat alles onscheidbaar samenhangt in één groote keten van oorzaak en gevolg. Het besef van deze groote waarheid vertoont zich in de mensch als het gevoel van verantwoordelijkheid. Hoe ook iemands theorie omtrent het vraagstuk Van leven en dood moge zijn, al wordt door deze of gene beschouwingswijze dit gevoel ook wel eens op de achtergrond geschoven, het laat zich niet vernietigen en ieder voelt de waardigheid van dit gevoel, als er met ernst 4 n beroep op wordt gedaan. De mensch laat zich nu eenmaal niet degradeeren .tot 'n onverantwoordelijke vleeschklomp, die door allerlei krachten gedreven wordt tot levensuitingen, waarvoor hij geen rekenschap verschuldigd zou zijn. En nu kan de samenvoeging van deze twee groote wetten van Karma en Reïncarnatie vele raadselen oplossen, die zich in verband hiermee voordoen. Zij kunnen 'n antwoord geven op vele vraagpunten, waarvoor n materialistische levensbeschouwing geen oplossing heeft. Om te beginnen krijgen wij hierdoor 'n duidelijk antwoord op de groote vraag: Waarvoor zijn wff hier? De Theosofie leert dan, dat het groote doel van het leven is: de ontwikkeling (evolutie) aan de ziel. Zij leert, dat voor de mensch een zeker programma gesteld is, dat hij moet afwerken; dat hij dan tenslotte, om zoo te zeggen n eindexamen als mensch kan doen, en dat hij dan, als hij niet te licht bevonden wordt, 'n volgende sport zal bereiken op de ladder der ontwikkeling, die zich nog ver naar boven uitstrekt Deze volgende ontwikkelingstrap, die in de toekomst voor hem is weggelegd, verhoudt zien op dezelfde wijze tot de mensch, als deze staat ten opzichte van het dier. Verder leert de Theosofie, dat deze toekomstige trap van ontwikkeling voor elk mensch bereikbaar is. Niet voor de uitverkorenen alleen is zij, maar de geheele menschheid beweegt zich gedurende hare ontwikkeling in die richting en zal haar eenmaal bereiken, de één vroeger, de ander later. Van ieder onzer is dit leven van nu onverbrekelijk verbonden met verleden en toekomst. Het heden is de oogst van het verlof11 ;..in ,de bekomst zullen wij oogsten, wat wij nu'zaaien. Wij zijn dus „niet voor ons plezier op de wereld". En als in de praktijk van het leven de mensch dat wel eens schijnt te vergeten, als hij 'n weinig doelmatig gebruik maakt van zijn vrije tijd, dan komt al spoedig de een of andere tegenslag, de een óf andere smart hem eraan herinneren, dat, zooals de Genestet het zegt: „Leeren en leeren is de eeuwige taak, Die noch de knaap, noch de grijsaard verzaak." Door geen verkeerde levenswijze, hoe zondig die ook zij, kan de mensch ontsnappen aan het doel, dat hem gesteld is. De wet van Karma brengt hem dan de droevige oogst van zijn verkeerdheden en door de harde slagen van tegenspoed wordt de mensch dan gebracht tot ommekeer op zijn pad. Door lijden leert hij dan de lessen, die hij vroeger in gunstiger omstandigheden verzuimde vrijwillig te leeren. Geen wraakzuchtig God ligt op de loer om hem te straffen met n eeuwige verdoemenis, maar in de lange eeuwen der toekomst is tijd genoeg om de mensch opnieuw .ën steeds weer opnieuw de gelegenheid te verschaffen 'n volgende stap voorwaarts te doen in n nieuw leven in 'n nieuw lichaam. Dit is de waarlijk blijde boodschap der Theosofie, dat zij 'n levensbeschouwing geeft, die. 5 door het verstand gerechtvaardigd wordt en waartegen het gevoel van de mensch zich niet verzet. Want Karma en rechtvaardigheid zijn twee begrippen, die onmogelijk gescheiden kunnen worden. Het verstand behoeft hier niet ter zijde gesteld te worden bij de moeilijkheden. Integendeel! De redelijke toepassing van deze twee grondstellingen van Karma en Reïncarnatie geeft steeds nieuwe antwoorden op de vele duistere punten van het zoo veelzijdige menschenleven. Laten wij dan 'n volgende groote vraag beschouwen: n.1. vanwaar het groote verschil in levensomstandigheden? Wij moeten bedenken, dat bij de geboorte van het stoffelijke lichaam de ziel niet voor de eerste maal haar intrede doet in 's werelds worstelperk, maar dat elke ziel 'n verleden heeft, waarin goed en kwaad gemengd zijn geweest. Daar is reèds te voren 'n tijd geweest, waarin die ziel omhoog gestreefd heeft of zich heeft laten omlaag trekken door minderwaardige dingen. Reeds in 'n vorige levensperiode heeft zij liefgehad en gehaat, toegegeven aan hartstochten of gestreefd naar kennis, heeft zij zelfzuchtig eigenbelang gediend of zich ingespannen voor het welzijn van anderen. En als men daaraan nu het begrip verbindt, dat elke oorzaak haar gevolg moet opleveren, dan is het zeker wel te begrijpen, dat ook hier men geen druiven van distelen kan verwachten. Elke inspanning, in welke richting, moet vroeg of laat haar gevolg teweegbrengen. In 'twerk gestelde krachten op het gebied van-gevoel, hartstocht, verstand, wil of zelfverlochening, zij allen moeten gevolgd worden door hun eigen resultaat. De banden van het verleden binden ons aan zekere dingen of personen en de ziel wordt tot geboorte geleid in een omgeving, die past bij haar innerlijke gesteldheid en bij de personen, waarmee zij in het verleden nauw verbonden is geweest. fj'j»-;? Zoo wordt aan elk mensch het strikt rechtvaardig resultaat toebedeeld, dat zijn vorig leven aan goed en kwaad heeft opgeleverd. Dit is natuurlijk op het eerste gezicht 'n harde waarheid voor menigeen om te verwerken. Maar laten wij nu eens zien wat de keerzijde van de medaille is. De voorkant schijnt aan velen hard en wreed en lijkt ons zelfs te meer onrechtvaardig, waar wij ons verleden niet kennen. En toch is de inrichting der natuur, die ons de feiten van ons vorig leven doet vergeten, er eene, waar achter 'n liefderijke bedoeling schuilt. Laat men maar eens vragen aan alle oudere personen, die met het leven zoo goed als afgedaan hebben, of zij hun leven nog niet eens op 'n betere manier zouden willen overdoen, met weglating van de vele dingen, waarover zij zonder twijfel spijt gevoelen. Kunt gij u niet voorstellen, hoe dan juist de openbaring der feiten uit 'n vorig bestaan voor menigeen 'n kwelling zou zijn, 'n niet te dragen last? De keerzijde der medaille, onze toekomst, zal dus het gevolg zin van het heden. 6 Geen krachtsinspanning, van welke soort ook, of zij zal haar gevolg hebben, dat zijn invloed zal doen gelden op ons volgend leven. In korte woorden beteekent dat dus, dat de mensch de schebper is van zijn eigen lot in de toekomst. Onder de samenwerking van alle natuurkundige en zedelijke wetten ligt onze toekomst in onze eigen handen. Met het klaroengeschal der waarheid verkondigt de Theosofie de waarlik blijde boodschap, dat wij zelf onze toekomst nu maken. Niet 'n persoonlijk God is de eigenmachtige uitdeeler van alle levensverschillen van verstand en domheid, van rijkdom en armoede, van slechtheid of karakteradel. Is er'n meer menschwaardige opvatting van het leven denkbaar? Niet voor degenen is zij, die liever iemand anders voor zich laten denken over de groote vraagstukken van leven én dood, of voor hen, die zich zonder te begrijpen neerleggen bij hetgeen gedrukt staat in een of ander boek. Maar voer de zelfbewuste, zelfstandig denkende mensch is dit de eenige levensopvatting, die de innerlijke bevrediging kan schenken aan het onuitroeibare in ons allen wortelende besef van rechtvaardigheid. Want hoe geleerd de theorie, waarmee men 'n verklaring tracht te geven van de eeuwige levensvragen, ook moge zijn, ten slotte verzet dat onverwoestbare'gevoel van rechtvaardigheid in ons zich toch tegen 'n verklaring, waarbij daaraan niet wordt voldaan. Natuurlijk is het onmogelijk de twee zijden der medaille van elkaar te scheiden. Als men eenmaal goed beseft, dat de wet van oorzaak en gevolg op alles van toepassing is, dan kan men natuurlijk niet de ééne helft aannemen en de andere verwerpen. Men kan niet tegelijk weigeren het heden te aanvaarden als resultaat van het verleden en toch wel aannemen, dat de toekomst aan ons zelf zal liggen. Maar daarin ligt dan ook juist de troost, die onmiddellijk hoort bij de op het eerste gezicht harde waarheid. Bovendien verdwijnt dan ook het kwellende gevoel van van buiten opgelegde onrechtvaardigheid. Iedereen aanvaardt ten slotte met veel minder wrok jegens zichzelf de onaangenaamheden, die hem treffen, zoodra hij beseft, dat hij niet anders kan doen dan oogsten, wat hij gezaaid heeft. Maar, zal men tegenwerpen, er gebeuren toch dagelijks dingen, die men met de beste wil van de wereld niet anders dan onrechtvaardig kan noemen! Zeker, maar de onrechtvaardigheid is dan aan de kant van de bedrijver van het kwaad, niet aan de kant van hem, die het ondergaat. Voor hem is het het afdoen van 'n oude schuld, 'n gevolg van vroeger in 't werk gestelde krachten, misschien van 'n soortgelijk bedreven onrecht, terwijl voor de bedrijver van de onrechtmatige daad van nu, lijden in de toekomst zijn deel zal zijn. Laten wij daaraan ook eens denken, als wij verkeerd bejegend worden, 'n Blik vooruit in de toekomst zal 'n gevoel van medelijden bij ons opwekken, dat het ons ge- 7 makkelijker zal maken om te voldoen aan het „Hebt uw vijanden lief". Dit nog altijd niet verouderde en te weinig toegepaste gebod vertoont zich in 'n nieuw licht, als het in verband gezien wordt met de wetten van Karma en Reïncarnatie. Om zich 'n juist denkbeeld te vormen van de werkjng van Karma, moet men goed het feit in het oog houden, dat zij 'n natuurlijke wet is, de wet van oorzaak en gevolg, die „zoo zelfwerkend en zeker is, als de wet der zwaartekracht. Zij heeft geen genade en kent geen wraak. Ze is 'n groot grondbeginsel, dat in de natuur werkt, evenals in de mensch, en dat niet kan worden afgewend of veranderd door welke macht ook in het heelal".1) Karma is dus noch belooning, noch straf in de gewone beteekenis dezer woorden, en toch, uit 'n ander gezichtspunt, is zij de meest ideale vorm van belooning en straf, omdat, zij zonder eenige persoonlijke bijgedachte gevolg en oorzaak aan elkaar verbindt, het resultaat onverbrekelijk vastkoppelt aan de in het werk gestelde kracht. Dat de mensch zich in z'n gedachteloosheid meestal niet bewust is van haar werking, verandert er natuurlijk niets aan. Hier is het al weer net zoo mee gesteld als met de wet van de zwaartekracht, waarover wij in het dagelijksch leven ook al heel weinig denken. Maar desniettemin doet zij ons, als wij 'n sprong omhoog doen, onfeilbaar op onze voeten weer terugkeeren, de gewone mensch zoowel als de geleerde, die haar werking zorgvuldig heeft bestudeerd. Als men de wetten van Karma en Reïncarnatie te zamen beschouwt en in verband met hun gevolg, de evolutie van de ziel, dan ziet men gemakkelijk in, dat deze laatste de noodzakelijke aanvulling is van de wet van Darwin. Deze natuuronderzoeker heeft ons 'n blik gegeven in de werking der natuur, door ons duidelijk te maken, dat en hoe de hoogere levensvormen van plant, dier en mensch langzaam en geleidelijk in de loop der tallooze eeuwen uit de lagere vormen zijn ontstaan. Door 'n geregelde opvolging van het eenvoudige door het meer samengestelde is het nu duidelijk hoe alle stoffelijke vormen van onderen af geleidelijk naar boven zijn gegroeid. Maar waar de wetenschap niet over het onvergankelijke leven spreekt, dat door de dood der stoffelijke vormen niet wordt aangetast of vernietigd, daar komt nu de Theosofie ons de noodzakelijke aanvulling geven, door te wijzen op de innerlijke levenszijde der natuur. Zij wijst er ons op, dat 'n onsterfelijk levensbeginsel (principe) de vele vormen opbouwt en dat daarin ook innerlijke geestelijke levensvormen bestaan, wier ontwikkeling en samengesteldheid gelijke tred houdt met die der stoffelijke vormen. Door dit nu toe te passen op de mensch, begrijpen wij, dat de stoffelijke lichamen der menschen ') Snowden Ward. „Karma en Reïncarnatie". 8 hoe zij ook uiterlijk op elkaar mogen gelijken, toch lang niet volkomen hetzelfde zijn in hun innerlijke organisatie; dat het lichaam van 'n fijngevoelend kunstenaar, vooral in de bouw van zijn zenuwstelsel, belangrijk zal verschillen van dat van 'n polderjongen. In t kort gezegd beteekent het, dat het lichaam in overeenstemming zal zijn met de innerlijke geaardheid, de trap van evolutie van de ziel, die dat lichaam bewoont. Zoodat hier n reden te meer gevonden wordt voor de noodzakelijkheid om bij het kiezen van n beroep zorgvuldig te werk te gaan, aangezien het dat moet zijn, waarvoor men, zooals men zegt, „in de wieg moet zuh gelegd", wat dus beteekent, dat men bij de keuze van n beroep moet streven naar harmonie tusschen innerlijke bekwaamheid en lichamelijke geschiktheid. rU,", i16-^ bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat de wet der erfelijkheid door de Theosofie niet wordt terzijde geschoven Integendeel wordt zij erkend als 'n groot grondbeginsel voor de opbouw der stoffelijke levensvormen, maar voor de verklaring van de groei der geestelijke eigenschappen van de mensch schiet zij te kort, wat trouwens door de hedendaagsche wetenschap wordt toegegeven. En hier komt de Theosofie haar aanvullen met het beginsel der Reïncarnatie, er op wijzend, dat er een geestelijk, onsterfelijk levend iets is, dat de dood van het stoffelijk lichaam overleefden waarin de zielseigenschappen besloten zijn, die medegebracht worden bi, de volgende nederdaling in *n stoffelijk omhulsel Hoe ontstaat het genie? Alweer 'n vraag, waar de materialistische wetenschap geen raad mee weet. Wel kan zij van Mozart zeggen dat hij geboren werd in 'n muzikale familie, maar hoe het komt' dat zijn muzikale begaafdheid zoo ver verheven was boven die van zijn vader, dat kan zij niet verklaren. Reïncarnatie geeft hierop een duidelijk en begrijpelijk antwoord. Zij zegt, dat het genie op welk gebied ook, het hoogtepunt is van de ontwikkeling van dat bizonder vermogen gedurende vele levens, waarvan elk iets toevoegt aan die speciale begaafdheid. De in de structuur der ziel ingeweven eigenschap vertoont zich telkens schitterender door elk volgend stoffelijk lichaam, totdat ten slotte het punt bereikt wordt waarbij reeds op jeugdige leeftijd de ziel het lichaam zoo aan zich ondeiwerpt, dat zij haar innerlijke vermogens er door kan laten uitstralen in volle schittering. De wonderkinderen zijn voor de aanhangers van de leer der Reïncarnatie geen raadsels, maar de belofte der toekomst voor iedereen, die zich ernstige inspanning getroost voor het verwerven van het een of ander vermogen. Moe ts het mogelijk, dat kinderen van dezelfde ouders zoozeer van karakter kunnen verschillen? Hier schiet de erfelijkheidstheorie al heel erg te, kort" De Keincarnatie daarentegen geeft ons weer 'n eenvoudige oplossing, fclke ziel brengt namelijk haar eigen trap van ontwikkeling mee, 9 haar eigen graad van gevoel, verstand en karakter. Door banden uit een vorig leven verbonden met de personen, die haar 'n stoffelijk omhulsel verschaft hebben, zal zij zeker eenige verwantschap vertoonen met hun aard. Maar steeds is zij zichzelf, met al haar persoonlijke verschillen en eigenaardigheden. De lichamen van broers en zusters mogen groote gelijkenissen vertoonen, de verschillen van hun inwendige aard zullen zich vooral met het klimmen der jaren steeds duidelijker vertoonen en het onderscheid aan het licht brengen, dat het gevolg is van elks individueele groei in het verleden. Laten wij nu de wet van Karma nog eens wat nader beschouwen. Wij zijn er in het dagelijksch leven van overtuigd, dat gelijke oorzaken, die onder gelijke voorwaarden werken, altijd dezelfde gevolgen zullen hebben. En als iemand de oorzaken schept, moeten de uitwerkingen volgen, hetzij hij al of niet weet, welke de gevolgen zullen zijn. Wanneer bijv. iemand in 't water valt, dóet het er niet toe of hij 'n heilige of 'n zondaar is, 'n zelfmoordenaar of'n kind, dat het gevaar niet kent; het gevolg van de langdurige onderdompeling zal de dood zijn. Déze feiten zijn ons op het stoffelijk gebied zoo goed bekend, dat wij er nooit over denken ze te betwijfelen en om te begrijpen hoe Karma werkt, hebben wij slechts de overtuiging noodig, dat het beginsel van oorzaak en gevolg niet alleen van toepassing is op stoffelijke dingen, maar even goed op verstandelijke en geestelijke. De oorzaken, waarmee wij op geestelijk en zedelijke gebied voornamelijk te maken hebben, zijn onze gedachten. Nu is de algemeen gangbare meening hieromtrent, dat gedachten tolvrij zijn. De Theosofie legt ons echter uit, dat juist het omgekeerde het geval is. Gedachten zyn niet tolvrij. Zij zegt, dat gedachten krachten zijn, wier uitwerking weliswaar grootendeels onzichtbaar is, maar dat zij toch werkelijke krachten zijn, welker onzichtbare uitwerking op ons zelf en op anderen van 't grootste belang is. De moderne wetenschap begint dit onderwerp ook te bestudeeren en de werking van het hypnotisme — d.w.z. van zeer sterk dwingende denkkracht, waardoor de ééne mensch den ander berooft van het beheer over zijn lichaam — is reeds algemeen bekend. Gedachtenoverbrengirtg van de een op 'n ander zonder het gesproken woord of andere stoffelijke uiting (telepathie), soms op grooten afstand, is een tweede voorbeeld, dat meer en meer de aandacht begint te trekken. De Theosofie leert verder, dat gedachten trillingen zijn (evenals geluid, licht en electriciteit) in 'n daarvoor geschikte, zeer ijle stóf (gedachtestof). In die innerlijke, ijle stofwereld (gedachtewereld) heeft elke gedachte vorm en kleur, die door geoefende helderzienden kunnen worden waargenomen. Hierover zou nog ver uitgewijd kunnen worden, maar de ruimte laat niet toe daarover nog meer te zeggen dan 't volgende. 10 't Voornaamste is, dat men begrijpt, dat elke gedachte 'n kracht is, die haar eigen uitwerking teweegbrengt, zoowel in de persoon jegens wie zij gericht is, als in de denker der gedachte zelf. Elke gedachte is 'n kunstmatig levend iets, dat blijft bestaan, totdat het oplost, doordat het zijn kracht verliest in het teweegbrengen van zijn eigen gevolg. Ook kan zulk 'n gedachtevorm vernietigd worden door 'n tegenovergestelde gedachte van gelijke kracht. Het is er mee als met de electriciteit. Als wij positieve electriciteit opwekken kan geen macht op aarde ze weer vernietigen, behalve door ze in aanraking te brengen met 'n gelijke hoeveelheid negatieve electriciteit. En omdat niet elke gedachte dadelijk haar gevolg teweegbrengt en zij verbonden blijft aan haar schepper, zoo is elk mensch in de gedachtewereld omringd door 'n wolk van gedachten van z'n eigen maaksel. Aangezien nu vele gedachten in één menschenleven zelfs niet eens tot verwezenlijking komen, blijven deze opgezamelde gedachten van 'n geheel leven bij de menschelijke ziel en als de tijd der Reïncarnatie aanbreekt oefenen zij hierop hun invloed uit. Zij bepalen de aard, het temperament, de natuurlijke neigingen en aanleg en hebben invloed op de omgeving, waarin de ziel geboren wordt, zoowel als op zijn toekomstig stoffelijk lichaam, gedurende diens groei in de moederschoot. Heeft iemand gedurende één leven veel gedaan aan de een of andere soort van studie, dan zal hij z'n volgend leven beginnen met 'n natuurlijk talent voor dat vak, of ten minste eenige goede aanleg of voorkeur daarvoor toonen. En elke wijze van denken in de een of andere goede zedelijke richting, waarbij het lagere onderdrukt en het hoogere beoefend wordt, zal de mensch in z'n volgend leven doen geboren worden met 'n karakter, waarin deze goede eigenschap sterk uitkomt. Natuurlijk geldt dit ook voor het tegenovergestelde geval, dat iemand het verkeerde in zich zelf heeft toegelaten. „Gij zult niet begeeren ... iets, dat van uw naaste is" zegt de oude wet. Waarom niet, zou men kunnen vragen; met het begeeren alleen benadeelt men toch z'n naaste niet! Neen, niet z'n naaste, maar wel zich zelf! Want de voortgezette begeerte zal eens zoo sterk worden, in dit of in 'n volgend leven, dat de mensch in gegeven omstandigheden voor de verleiding zal bezwijken en 'n dief worden. Degene, die al te gemakkelijk aan begeerige gedachten heeft toegegeven, zal in z'n volgend leven de slaaf daarvan zijn en 'n diefachtig karakter vertoonen, zóó sterk soms, dat de wil weinig of geen invloed meer daartegen kan doen gelden en de rechters dan spreken van kleptomanie (ziekelijke diefachtigheid.) De mensch, die voortdurend het goede weigert, wanneer hij de keus heeft, die zich verheugt in de ongerechtigheid, zal straks het leven opnieuw ingaan onder slechtere omstandigheden nog dan thans. Het feit echter, dat de mensch zich aan de een of andere 11 zonde overgeeft in dit leven, is geen noodzakelijk bewijs voor algeheele achteruitgang. Het toont alleen aan, dat de speciale verzoeking, waaraan hij toegeeft, er een is, die zijn geest nog niet geleerd heeft te weerstaan. De verzoeking en de neiging tot de zonde zijn het gevolg van de gedachten in z'n vorig leven; maar als zijn hoogere natuur tegen de verzoeking, als die komt, strijd voert, dan geeft die inspanning, zelfs al wordt zij nog niet met succes bekroond, toch kracht aan de hoogere natuur en schept nieuwe en betere gedachten, die eenmaal tot de overwinning zullen leiden, al behoudt nu nog voor'toogenblikdezonde de overhand. Met onze beperkte kennis is het zeer moeilik iemand goed te beoordeelen, want we kunnen iemands beweegredenen niet geheel beoordeelen naar zijn daden. „Dat hij te eeniger tijd de gedachten gedacht heeft, waarvan wij nu de gevolgen zien, daarvan mogen wij ons verzekerd houden; maar wij kunnen niet weten, hoe ernstig zijn strijd is geweest tegen machten, die hem te sterk waren. We weten allen, dat 'n mensch, die geestelijk hoog staat, voortdurend kan vallen; zooals Paulus het uitdrukt: „Het goede, dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik". En toch denken wij er meestal niet aan in zulk 'n mensch iemand te zien, in wien de engel worstelt met de duivel in 'n wanhopige strijd naar licht en heerlijkheid."1) Zin er mannelijke en vrouwelijke zielen? Men spreekt van mannelijke karaktereigenschappen en ook van vrouwelijke, maar tevens ziet men, dat deze onderscheiding niet vol te houden is. Immers er zijn mannen, in wie zachte, vrouwelijke eigenschappen sterk uitkomen, en er zijn vrouwen, van wie men zegt, dat zij „de broek aanhebben". Bezien wij nu deze kwestie in verband met Karma en Reïncarnatie, dan blijkt allereerst, dat de ziel, voor 'n volledige, harmonische ontplooiing van alle eigenschappen, niet maar voortdurend in mannelijke of vrouwelijke lichamen alleen zal incarneeren, maar dat daarvoor een gepaste afwisseling noodig is. Zoo wordt ons geleerd, dat een ziel gemiddeld zeven levens krijgt langs de ééne lijn en daarna in de andere overgaat. Hierbij is blijkbaar ruimschoots gelegenheid voor Karma om iemand in bijv. de vrouwelijke incarnatie de reactie te doen ondervinden van verkeerde daden uit de mannelijke. Ook is het gemakkelijk te begrijpen, dat 'n ziel, die juist van lijn verwisseld is, in z'n eerste incarnatie in de nieuwe lijn nog merkbare kenteekenen zal vertoonen van de vorige. Wanneer iemand de wet van Karma maar half begrijpt, verwart hij haar met de leer der voorbestemming (prae-destinatie). Het tegendeel is juist het geval. Want bij de voorbestemming ') Snowden Ward. „Karma en Reïncarnatie". 12 gaat deze juist buiten de persoonlijke verantwoordelijkheid van den mensch om, terwijl men volgens de wet van Karma slechts kan oogsten, wat men gezaaid heeft. Er is echter één kant aan Karma, die wel iets op voorbestemming lijkt, maar het niet is. Neemt men n.1. het geval van 'n tamelijk weinig ontwikkelde ziel, d.w.z. 'n ziel, die nog weinig zelfstandigheid heeft ontwikkeld, die nog de slaaf is van allerlei begeerten en hartstochten, dan zal deze weinig ontwikkelde mensch tot de aarde terugkeeren onder den invloed van allerlei krachten waarover hij nog heel weinig macht heeft verkregen en die dus macht hebben over hem. Door de Hoogere Machten, die de evolutie der menschheid leiden, is dan voor zoo'n mensch het plan van zijn aardsche leven in groote lijnen vastgesteld, en wel zóó, als voortvloeit uit den aard der bouwstoffen, die de mensch zelf daarvoor door zijn vorig leven heeft verschaft. Wij hebben hier dus te doen met een voorbestemming van 's menschen eigen maaksel, waaraan hij in elk leven bezig is en die hij iederen dag maakt en wijzigt. En nu zal het duidelijk zijn, dat hoe meer men deze dingen bestudeert, des te meer invloed zal men bewust, met vast op het doel gerichten wil daarop kunnen uitoefenen. Het ontwikkelingsplan voor den mensch is zóó grootsch, dat men ook niet steeds in 't zelfde land terugkeert. Elk volk heeft zijn eigenaardigheden en in elk opvolgend land leert de ziel de een of andere eigenschap in zich tot ontplooiing brengen, 'n Onontwikkelde ziel, die maar weinig leert in één leven, keert meerdere malen in hetzelfde land terug om z'n les nog eens over te leeren. Dergelijke zielen vormen het type van menschen, dat sterk, maar op een bekrompen manier vaderlandslievend is. De mensch, die veel leert in een leven, gaat sneller door de verschillende landen heen, wordt verdraagzaam jegens andere volken en gemakkelijker ontvankelijk voor het waardeeren van hun goede eigenschappen. Hier kan nog even aangestipt worden, dat men bij 'n volk, dat als één geheel optreedt in de wereld, ook kan spreken van nationaal Karma, zoodat ook voor het leven van 'n volk in z'n geheel de wet van Karma van toepassing is. Op kleinere schaal is dit ook het geval met leden van 'n zelfde familie. Deze zijn ook door gemeenschappelijke banden tot één geheel verbonden en zullen in een volgend leven in een gezamenlijk verband terugkomen om hun verschillende verplichtingen af te doen en onderling uit te wisselen. Waarom herinnert men zich niets van z'n vorig leven? Deze vraag kan hier slechts kort worden besproken, daar een meer volledige beschrijving van de gesteldheid der menschelijke ziel 13 en van haar leven na de dood daarvoor noodig is. Maar dat ons geheugen ons hier in de steek laat, is geen bewijs tegen het bestaan van Reïncarnatie, aangezien ons geheugen een verre van betrouwbaar iets is. Uit onze eerste levensjaren herinneren wij ons niets, zoodat 'n verdere teruggang in het verleden uit den aard der zaak natuurlijk op nog grooter moeilijkheden stuit. Maar de Theosofie leert ons, dat het door 'n bepaalde oefening mogelijk is, ofschoon niet gemakkelijk, om de herinnering aan vroegere levens terug te krijgen, zoodat men daarmee de waarheid van Reïncarnatie voor zich zelf proefondervindelijk kan bewijzen. De aandachtige lezer zal reeds vermoed hebben, dat eeuwige hel en verdoemenis volkomen in tegenspraak zijn met de wetten van Karma in Reïncarnatie. Een mensch kan slechts 'n beperkte hoeveelheid kracht uiten, van welke soort ook, zoodat deze ook slechts beperkte en nooit eeuwige gevolgen kan hebben, noch hier op aarde, noch in het hiernamaals. Ook kan men, zonder z'n verstand geweld aan te doen, niet aannemen, dat 'n tijdelijke zonde gevolgd zou kunnen worden door 'n eeuwigdurend resultaat. Hiertegen verzet de wet van Karma zich ten sterkste, maar zij geeft de grootste steun aan ons rechtvaardigheidsgevoel, dat opkomt tegen 'n dergelijk uit z'n verband rukken van oorzaak en gevolg. De aard van de ondervindingen in het hiernamaals wordt voor elk mensch bepaald door de aard van zijn leven hier. „Wat gij zaait, zult gij maaien", geldt voor de volgende levenstoestand evenzeer als voor die aan deze zijde van het graf. Menschen, die dè wet van Karma half begrijpen, werpen bns wel eens tegen, dat men andere menschen, die in nood verkeeren, niet behoeft te helpen, daar zij toch immers krijgen, wat zij verdiend hebben! Juist, maar dat wij, die hen kunnen helpen, bij hen in de buurt zijn, dat hebben zij dan toch zeker ook verdiend en maakt onze plicht om hen te helpen des te dwingender. Alleen over de wijze van helpen zal misschien verschil van opvatting kunnen bestaan. In 't algemeen kan gezegd worden, dat wij de armen geen blijvend goed doen, door hun alles, wat zij wenschen, in de schoot te gooien. Integendeel, door eigen inspanning zullen zij het zich moeten verwerven. Tevens legt echter het beginsel van broederschap ons allen de plicht op hen daartoe in de gelegenheid te stellen of hen daarbij behulpzaam te zijn, al zou men het slechts doen uit de verstandelijke erkenning van het feit, dat wij allen te zamen één groot geheel vormen en dat elk onzer aan het groote organisme en dus aan zich zelf te kort doet, wanneer hij anderen benadeelt of zich onverschillig toont voor hun welzijn. Karma en Reïncarnatie leeren ons hier ook: dat men iemand slechts dan werkelijk helpt, als men hem leert zich zelf te helpen. 14 Een goed begrip der wetten van Karma en Reïncarnatie zal maken, dat verdraagzaamheid niet alleen gevoeld zal worden als n mooie karaktereigenschap, maar tevens begrepen als 'n verstandelijke noodzakelijkheid. Immers kunnen wij de geheele menschheid beschouwen als één groot geheel, dat de ladder der evolutie beklimt, Er bevinden zich menschen op allerlei sporten van die ladder. Naast ons zullen wij menschen zien, die wij als onze gelijken in ontwikkeling zullen 'beschouwen, staande oo dezelfde sport van de ladder. Ook zullen wij menschen ontdekken waarvan wij zonder valsche bescheidenheid zullen moeten vermoeden, dat zij één of meer trappen lager staan dan wij. Maar onze houding jegens hen zal dan, evenals jegens kinderen, verdraagzaam zijn, zonder verachting, bedenkende, dat wij zelf ook geweest zijn, wat zij nu nog zijn. Wij zullen hen met liefde beschouwen als jongere broeders in het huisgezin, aan wie wij hulp en leiding en zachtheid van oordeel schuldig zijn. Degenen tegen wie wij moeten opzien als staande op 'n hoogere trap van ontwikkeling zullen wij zonder afgunst beschouwen, wetende, dat zi] zich hebben moeten inspannen om eerlijk te verdienen wat zij nu bereikt hebben. Zij zullen ons 'n blijde aansporing' zijn als wij eens wankelmoedig zouden willen gaan neerzitten op onze weg. Zij zijn voor ons de belofte der toekomst, die ook voor ons bereikbaar is, spoedig of later, al naar wij ons inspannen met meerder of minder kracht. Daarvoor behoeft men slechts ernstig het leven te leven, waarvan men in z'n binnenste wel Weet.,,»?2t i1^ de goede richtiné gaat. Onze voornaamste moeilijkheid is niet, dat wij niet weten, wat wij moeten doen maar veeleer, dat wij niet krachtig genoeg ons inspannen om het goede te doen. Als wë daarvoor willen zorgen, dan zullen de wetten van Karma en Reïncarnatie wel zorgen voor de goede oogst oh de juiste tijd. i En komt er nu nooit een eind aan die gedwongen terugkeer tot wederbelichaming en aan die smart, waarvan elk menschenleven zn deel krijgt? Zeker, er komt een eind aan! Het doel van de menschelijke evolutie is, zooals reeds te voren is gezegd het bereiken van 'n hoogere trap op de levensladder. Als alles geleerd is, wat hier op aarde geleerd kan worden in menschelijke vorm als de krachten, die in ons werken, door zelfbeheersching alle bedwongen zijn, als al ons doen, spreken, denken en willen liefdevol harmonisch, wijs en goed is geworden, als m.a.w. de mensch het voor hem gestelde ontwikkelingsprogramma heeft afgewerkt, als er geen schulden meer te betalen zijn, dan krijgt de m jnS/t- j andere naam en heet na z'n eindexamen bovenmensch god (bij de oude Grieken en Indiërs) of engel. Dan is de verplichting tot wederbelichaming opgeheven en is de mensch vrij 15 om te kiezen uit verschillende lijnen van verdere ontwikkeling, die dan voor hem openstaan, om steeds toe te nemen in kracht, liefde en wijsheid, waarvoor er in de oneindige schepping gelegenheid te over voor hem is. Velen echter der vrijgeworden Zonen der Menschheid blijven hun achtergebleven, nog worstelende broeders helpen met geestelijke inspiratie of zelfs door hen als leerlingen (discipelen) aan te nemen. Zij keeren vrijwillig uit de hoogere sferen terug en nemen de last van het vleesch weer op zich, om in aanraking te blijven met hun jongere broeders. Zij zijn het, die in de Theosofische boeken met de naam van „Meesters" worden genoemd, daar Zij als leerlingen degenen aannemen, die door vurig streven naar volmaking, toonen, dat het hun ernst is om van Hen te willen leeren. Door Hen en door Hunne leerlingen is de boodschap der Theosofie — de oude Wijsheid in een nieuw gewaad — opnieuw gebracht aan onze wereld, die haar zoo noodig heeft. Van Hen kunnen wij leeren, hoe wij niet maar altijd gebonden zullen blijven aan het wiel, dat ons voert door- de kringloop van geboorte en dood tot nieuwe geboorte. Het zou misschien moeilijk in schooner woorden zijn uit te drukken, dan door Edwin Arnold gedaan is in zijn boek: „Het Licht van Azië" in o.a. de volgende verzen: „Zoo gij, voor goed geketend aan dit wiel, Door niets verlost kondt worden van uw juk, De Kern van alle dingen ware 'n Vloek, Hun wezen Ongeluk. Maar neen 1 De Ziel van 't Eindeloos Bestaan Is Liefde, en Vrede 't Hart van 't Eeuwig Zijn, Steeds beter wordt, wat eens het goede was, De wil verwint de pijn. Gij, lijders, schept uw eigen lijden 1 't Is geen vreemde dwang, waardoor gij leven moet En sterven, die u 't immer wentlend wiel Omhelzen, kuisen doet. Naar waarheid, Broeders, zegt de Schrift, dat elk De vruchten plukt van 't eigen vóórbestaan. Een vroeg're deugd brengt zegen. Lijden volgt Op 't misdrijf eens begaan. WerkJ, hij met ijver, wiedt hij 't schaad'lijk kruid, Neemt beter zaad de plaats van 't onkruid in, Dan wordt zijn bodem schoon, bedekt met vrucht, Dan wacht hem rijk gewin.' 16 Die weet waar 't leed ontkiemt en 't kalm verdraagt, Door Liefd' en Waarheid ijverig vergoedt Wat hij misdeed, zóó d'oude schulden delgt: Die niemand onrecht doet. De zelfzucht en d' onwaarheid uit zijn hart Geheel verbant, beleedigingen loont Met liefd' en weldaad, lijdend met geduld, Die vriend'lijk zich betoont. En dag aan dag volhardt in liefde, trouw, Rechtvaardigheid en heiligheid; met moed De plante der Begeerlijkheid verdelgt, Geworteld in zijn bloed. Totdat hij 't leven niet meer mint — die laat, Wanneer hij sterft, 'n rekening die sluit. Het goede, dat hem volgt als heerlijk loon, Delgt al zijn schulden uit. Voor hem is 't leven, dat men leven noemt, Niet noodig meer. 't Is tot een eind gebracht, Wat in en met hem aanvang nam. Hij heeft Voldaan aan d' eisch der Macht. Die hem tot mensch verhief. Geen onrust kwelt Hem meer. Geen zonde verontreinigt hem. De smart Van 't aardsche lief en leed verstoort niet meer De vrede van zijn hart. De slotsom van uw allerlaatst bestaan Vindt, als iets nieuws, zijn weg en plaats in 't Al, Gelijk de worm, die zijde spint vopr 't huis, Waarin hij wonen zal. Zoo neemt de smart een einde, 't Is gedaan Met dood en leven, 't Lampje wordt gebluscht, Daar d' olie faalt. Vereffend is de schuld, Dan komt de mensch tot rust. „Indien gij dan deze dingen weet, zalig zijt gij, zoo gij ze doet."