I | __L HANDBOEK | VOOR DE BEOEFENING VAN DE PRAKTIJK DER GEMEENTE-ADMINISTRATIE, door D. KOOIMAN, burgemeester en secretaris der gemeente Wormer, secretaris van het adviesbureau van den Nederiandschen bond van gemeente-ambtenaren. Tweede, herziene druk. S N E E K. J. F. VAN D R U T E N. 19 16. llIL- ^ HANDBOEK VOOR DE BEOEFENING VAN DE PRAKTIJK DER GEMEENTE-ADMINISTRATIE. HANDBOEK VOOR DE BEOEFENING VAN DE PRAKTIJK DER GEMEENTE-ADMINISTRATIE, DOOR D. KOOIMAN, burgemeester en secretaris der gemeente Wormier, secretaris van het adviesbureau van den Nederlandschen bond van gemeente-ambtenaren. Tweede, herziene druk. S N E E K. J. F. VAN DRÜTEN. 1916. INLEIDING. Bij de bewerking van dit handboek heb ik mij twee doeleinden voor oogen gesteld. Vooreerst nam ik mij voor hulp te bieden aan hen, die opleiden of zich bekwamen in de praktijk der gemeente-administratie. Verder streefde ik er naar een leiddraad te verschaffen bg het ontwerpen van in de gemeente-administratie vaak voorkomende verordeningen, besluiten en andere stukken. Bg mg'n opleiding, sedert eenige jaren, van verscheidene jongelui in de gemeente-administratie, voelde ik voortdurend groote behoefte aan een handboek ten behoeve van de studie voor de praktgk, om te gebruiken naast Elenbaas' voortreffelijk „handboek ter beoefening van het Nederlandsehe administratieve recht", waarvan ik steeds zoo groote diensten ondervond. Ook anderen betreurden, naar ik vele malen vernam, het gemis. De opleiding in de gemeente-administratie wordt verschillend ingericht. Sommige leermeesters laten de leerlingen aan opgegeven vraagstukken meestal zonder voorafgegane toelichting hun krachten beproeven; anderen lichten in den regel vooraf sommige punten toe. Heeft nu de leerling in de praktijk het opgegevene of iets van dien aard bereids medegemaakt of zijn ter secretarie voorbeelden van gelijke of ongeveer gelijke, in de gemeente voorgekomen, gevallen ter raadpleging aanwezig, dan zal dit op den aard van het door hem gemaakte werk van invloed zijn. Dan behoort goed werk niet tot de onmogelijkheden. Maar velen zgn bij hun studie eenvoudig niet in de gelegenheid om ter gemeente-secretarie van allerlei, eenigszins volledige, besluiten en regelingen kennis te nemen en kunnen zich van vele zaken geen denkbeeld vormen. In grootere gemeenten is bezwaarlijk een volledig overzicht van de geheele administratie te bekomen, in kleinere komen te veel zaken nimmer aan de orde. In zoodanige gevallen komt dan ook veelal van het VIII INLEIDING. door den leermeester opgegeven werk weinig, soms niets, terecht en moet de leermeester telkens weder bij het nazien en verbeteren feitelijk zelf de opgaaf geheel of bijna geheel uitwerken. Dan dient de leerling het opgegevene eigenlijk over te maken. Maar als daartoe wat vele malen zou moeten worden overgegaan, blijft het tot nadeel van een goede praktische vorming van den leerling soms gemakkelijk achterwege. Dan ware dus beter aangevangen met een handboek, bevattende onderscheidene voorbeelden met toelichtingen. Vele andere leermeesters laten dan ook de leerlingen vooraf van een uitwerking der hun voor te leggen opgaven kennis nemen. Dan leveren de leerlingen allicht beter werk. Tegen het gevaar, dat dan intusscben kan ontstaan, dat de leerlingen te weinig zelf gedacht werk maken en al te veel de voorbeelden volgen, is bij deze methode zooveel mogelijk te waken, door nu en dan ook zonder voorbeelden verschillende opgaven te laten uitwerken. Nu wensch ik door de bewerking van dit boek niet geacht te worden voor deze of gene opleidingsmethode een bepaalde voorkeur uit te spreken. Maar van groot belang scheen mij voor een goede praktische vorming in elk geval een handboek, dat een uitvoerige verzameling bevat van voorbeelden en uitgewerkte vraagstukken, voornamelijk béstaande uit de in de praktijk meest voorkomende besluiten, verordeningen' en andere stukken, voorzien van toelichtingen. Wegens het steeds meer veldwinnen van het examen der Nederlandsche vereeniging voor gemeentebelangen zal het begrijpelijk voorkomen, dat bij de bewerking allereerst gedacht is aan een handboek bij de studie voor dat examen. Niettemin meen ik mij te mogen vleien, dat dit ook aan hen, die zich, zonder dat zij het examen wenschen te doen, meer praktische bekwaamheid wenschen eigen te maken, goede diensten zal kunnen bewijzen. Uitdrukkelijk zij er intuschen op gewezen, dat voor hen, die eenigszins diepgaande studie van de gemeente-administratie wenschen te maken, en in elk geval voor examen-studie, deskundige leiding en voorlichting, ook bij gebruik van het handboek, naar mijn oordeel zeer gewenscht zullen blijven.. Is blijkens het vorenstaande het werk in de eerste plaats te beschouwen als een studieboek, ook in de praktijk zal het, naar ik meen te mogen ver- INLEIDING. IX wachten, als leiddraad bij het ontwerpen van besluiten, verordeningen en andere stukken, gemak kunnen opleveren. Naar veler oordeel laten eenvoud, goede vorm en juistheid van uitdrukking in die stukken thans menigmaal te wenschen over. Tot bewijs daarvan strekt de groote belangstelling, door besturen èn ambtenaren van vele gemeenten uit alle deelen van het land betoond voor de tentoonstelling op gemeentelijk administratief gebied, in 1906 gehouden vanwege den Nederlandschen bond van gemeente-ambtenaren. „Dat verbetering van de gemeente-administratie op menig punt noodig is, niemand, die in de gemeente-administratie eenigen tijd werkzaam is geweest, zal dat tegenspreken, en dat vereenvoudiging in menig opzicht mogelijk is, zal wel voor gegronde tegenspraak niet vatbaar zijn." Aldus sprak bij de opening der tentoonstelling Mr. W. F. van Leeuwen, burgemeester van Amsterdam, aan wiens gezag ook in dit opzicht zeker niemand zal twijfelen. En ook het bestuur der Nederlandsche vereeniging voor gemeentebelangen, door den bekenden grooten invloed dier vereeniging bij gemeenten en ambtenaren tot optreden ten deze het meest aangewezen, zal trachten in het belang van vereenvoudiging werkzaam te zijn. In het eerste stuk der „mededeelingen" van de vereeniging over 1908 wordt mededeeling gedaan van een op initiatief van Zaandam — in aansluiting aan de denkbeelden eenigen tijd te voren door mij het bestuur kenbaar gemaakt — door een aantal gemeentebesturen gedaan verzoek x>m een commissie te benoemen, belast met het instellen van een onderzoek naar mogelijke vereenvoudigingen in de gemeente-administratie. Overtuigd, dat inderdaad in vele opzichten vereenvoudiging in de gemeente-administratie gewenscht en mogelijk is, schrijft het bestuur gaarne bereid te zijn zijn medewerking te verleenen ter bereiking van het beoogde doel. Zonder nu in deze inleiding op dit punt in bijzonderheden af te dalen zij toch nog herinnerd aan de sympathieke hoofdartikelen door de redactie van de gemeentestem, in nos. 2964 en volgende, en door de redactie van het weekblad voor den Nederlandschen bond van gemeente-ambtenaren, in nos. 365 en volgende, aan deze zaak gewijd. Ten zeerste hoop ik, dat mijn werk ook tot het verkrijgen van zoo hoog noodige vereenvoudiging iets zal mogen bijdragen. Besluiten, brieven en andere stukken, die naar mijn oordeel in de praktijk overbodig moeten worden geacht, zal men in het handboek niet aan- X INLEIDING. treffen. Bij de wel opgenomene is in de eerste afdeeling, bevattende stukken van verschillenden aard, met uitzondering van verordeningen, reglementen en instructiën, menigmaal in de toelichting aangeteekend wat niet noodig werd geoordeeld daarin te vermelden en toch door velen er gewoonlijk in wordt gezet. Bij al die stukken is gestreefd naar den meest mogelijken eenvoud, zonder te vervallen in onvolledigheid. Ook tegen onvolledigheid toch zij in dit verband ten zeerste gewaarschuwd. Daarentegen zal de gebruiker in de verordeningen, reglementen en instructiën — opgenomen in de tweede afdeeling — veelal sommige bepalingen aantreffen die voor zijn gemeente overbodig zijn te achten. Bijna altijd zullen deze stukken voor bekorting in bepaalde gevallen vatbaar blijken. Omdat echter in verschillende gemeenten bepaalde voorschriften gewenscht zijn, die in andere weder niet noodig zijn te achten, was in het handboek veelheid van regeling gewoonlijk noodig. Uit die veelheid zal voor bepaalde gemeenten meestal een keus moeten worden\edaan. In het handboek was het mij hierbij voornamelijk om*den vorm te doen, voor het geval regeling van bepaalde punten gewenscht wordt. Daarom ook moet ik niet geacht worden met aard en strekking van alle opgenomen bepalingen in de verordeningen, reglementen en instructiën in te stemmen. ■->, A-p; Ook voor gemeenteraadsleden meen ik dat het handboek van dienst zal kunnen zijn, èn bij het beoordeelen van anderer èh bg het doen van eigen voorstellen. Hoe menigmaal toch zal het voorkomen, dat voorstellen van gemeenteraadsleden, wegens onbekendheid met de wijze, waarop de zaak geregeld moet worden, of met den vorm, waarin een aanvulling of wijziging van een besluit of verordening moet worden gegoten, óf geheel achterwege blijven, öf zoodanig worden ingekleed en menigmaal ook te haastig aangenomen, dat het tot stand gekomene in de praktijk niet geringe moeilijkheden oplevert. Inrichting van het werk. Het werk is verdeeld in twee afdeelingen. De eerste afdeeling bevat stukken van verschillenden aard: praeadviezen en brieven, besluiten van raad, burgemeester en wethouders en burgemeester, notulen van vergaderingen van raad en van burgemeester en wethouders, en dergelijke stukken. Zooveel mogelijk zijn de daarin behandelde gevallen ontleend aan de werkelijkheid. In de tweede afdeeling zijn opgenomen allerlei verordeningen, reglementen en instructiën. Vooral voor deze afdeeling is gebruik gemaakt INLEIDING. XI van vele uit verschillende gemeenten met groote welwillendheid mij verstrekte regelingen en inlichtingen. Dat waren meestal regelingen, die den toets der praktijk reeds in velerlei opzicht hadden doorstaan. Ik heb gewoonlijk getracht in hoofdzaak een samenvatting te geven van het beste, dat ik daarin aantrof. Niet gaarne had ik alles zelfstandig ontworpen. De praktijk is ook in de gemeente-administratie de beste leermeesteres en uit ervaring zijn in sommige gemeenten ten aanzien van bepaalde onderwerpen en punten ten slotte bepalingen voortgekomen, soms herhaaldelijk gewijzigd en verbeterd in verband met praktijk, rechtspraak en litteratuur, 'welke geacht moeten worden- het beste te zijn wat te leveren is. Van de verordeningen enz. zijn de zinsneden der verschillende artikelen alle genummerd, in navolging van hetgeen bij verscheidene wettelijke regelingen van den laatsten tijd gebruikelijk is. Dat geeft, naar de praktijk leert, veel gemak bij het verwijzen naar bepaalde gedeelten van een artikel. Èn in de eerstelen in de tweede afdeeling moest eenige beperking in acht worden genomen, om te voorkomen dat het werk al te grooten omvang zou verkrijgen. In hoofdzaak heb ik mij daarom bepaald tot die stukken, welke in wetten of uitvoeringsmaatregelen met name worden wenoemd of in de meeste gemeenten noodig zijn. Om dezelfde reden kon ik, hoe erkentelijk dan ook voor zoo veler welwillende belangstelling, niet altijd gevolg geven aan sommiger verzoek om nog andere zaken te behandelen. Wel voldeed ik aan die verzoeken zooveel mogelijk. Ook voor het vervolg blijf ik mij voor wenken en raadgevingen aanbevelen. Kegelingen of gedeelten van regelingen betreffende zaken of punten van zuiver technischen aard, als brandweerverordeningen, technisch gedeelte bouwverordening, besteksbepalingen en dergelijke, heb ik niet opgenomen. Uit den aard der zaak gaf ik in een werk als dit hoogst zelden een toelichting van wetsbepalingen en uitvoeringsvoorschriften. Daarvoor gebruike men andere werken, vooral het reeds genoemd handboek-EMSNBAAS. In beide afdeelingen zijn de onderwerpen voor elke wet afzonderlijk en zooveel mogelijk in volgorde van de wetsartikelen behandeld. Aan het eind der eerste afdeeling zijn uitgewerkt verschillende meer ingewikkeld samengestelde en op onderscheidene wettelijke regelingen betrekking hebbende vraagstukken. Daaronder zijn onderscheidene examenopgaven. De niet uitgewerkte examenopgaven, voor zoover zij nog van belang zijn te achten, volgen aan het eind der tweede afdeeling. XII INLEIDING. Gébruik van het werk. Bij de stadie worde het handboek zooveel mogelijk van het begin tot het einde geleidelijk en geregeld doorgewerkt. De leerling leze in den regel de uitwerking in het handboek eerst als voorbeeld en stelle daarna zoo goed mogelijk zelf iets op, zonder verder het handboek daarbij te raadplegen. Bij de bestudeering van uitvoerige regelingen zal het goed zijn deze zooveel mogelijk in op zich zelf staande gedeelten, die met andere geen of weinig verband houden, te behandelen. De leermeester wijze hierbij den weg. Het is niet te verwachten, dat de leerling bijv. uitvoerige verordeningen dadelijk in haar geheel kan omvatten. Maar hij houde zich niet uitsluitend aan de vraagstukken van het handboek. De leermeester vuile de opgaven aan en late af en toe den leerling andere opgaven uitwerken. Ook zal goed zijn bij de oplossing van de onderscheidene vraagstukken niet steeds in elk opzicht dezelfde gevallen te behandelen of dezelfde bewijsgronden te bezigen als onder de verschillende nummers in het handboek worden medegedeeld. De leerling moet zooveel mogelijk zelf leeren denken. En er is in de gemeente-administratie zoo groote uitgebreidheid van stof en betreffende dezelfde onderwerpen zoo groote verscheidenheid van regeling, dat het aan leermeesters en leerlingen niet moeilijk moet vallen ook andere opgaven en redeneeringen te kiezen. Verscheidene stukken in het handboek bevatten geen of geen uitvoerige overwegingen. Dat zijn de zoodanige, waarbij in gewone gevallen in de praktijk overwegingen niet noodig zijn. Intusschen moet de leerling zich ook in het maken van overwegingen terdege oefenen. Valt toch bij de in het handboek gewoon voorgestelde gevallen iets bijzonders op te merken of toe te lichten, dan dient hij daartoe de vereischte vaardigheid te bezitten. Daarom verdient wel aanbeveling om ook ten aanzien van de meest eenvoudig uitgewerkte vraagstukken — vele malen zijn die zeer beknopt opgesteld juist om uitdrukkelijk te kunnen laten uitkomen hoe hoogst eenvoudig zij in de praktijk in den regel behandeld kunnen worden — bij de studie maar zooveel mogelijk bijzonderheden bij te denken. Er doen zich toch in de gemeente-administratie, naast de alledaagsche, ook zoo vele gevallen voor, waarin toelichting beslist noodzakelijk mag heeten. Toch leide ook deze wijze van studie nimmer tot vermelding van voor toelichting geheel overbodig te achten overwegingen. In het handboek zijn steeds zooveel mogelijk de benamingen en uit- INLEIDING. xra drakkingen van de wet gevolgd, vooral ook, omdat de beteekenis daarvan in den regel meer vaststaat. Dat worde ook bij de studie gedaan. Intusschen onthoude men zich van het overschreven van wetsbepalingen in besluiten en verordeningen. De bij sommigen hiertoe bestaande gewoonte werkt ook mede aan het erlangen van noodelooze uitvoerigheid. De over*, neming geschiedt wel menigmaal met de bedoeling om belanghebbenden een meer volledig overzicht te geven van alle voorschriften, waaraan zij zich hebben te houden, doch dit doel wordt beter bereikt door achter de verkrijgbaar te stellen verordeningen de desbetreffende wetsbepalingen af te drukken. Bij het ontwerpen van besluiten en verordeningen stelle men steeds duidelijkheid voorop. Men late zich bijv. niet uit een oogpunt van stgl weêrhouden om vele malen of kort na elkander dezelfde uitdrukkingen te bezigen. Staat de beteekenis van een zekere uitdrukking vast, dan houde men zich daaraan, liever dan een andere te gebruiken, die misschien tot twijfel aanleiding geeft. Dit houde men niet alleen in het oog bij de artikelen van dezelfde verordening, maar ook bij de verschillende verordeningen onderling. Voor zoover intusschen in het handboek dit beginsel niet altijd in acht werd genomen, geschiedde dit, ten einde zooveel mogelijk verscheidenheid van regeling te kunnen geven. Maar in de praktijk zullen in een bepaalde gemeente, bijv. van verschillende strafbedreigende verordeningen, van belastingverordeningen en van instructiën, sommige artikelen of gedeelten hetzelfde kunnen luiden. Dat geeft vereenvoudiging bij wetgeving èn uitvoering. Ook make men alle stukken zooveel mogelijk aldus, dat zij op zich zelf, en dus zonder veel verwijzingen naar andere stukken of artikelen, of naar wetsbepalingen, leesbaar zijn. Ook dit levert in de praktijk gemak op. Natuurlijk behoeft men zich daarom, als regelingen daarmede belangrijk bekort kunnen worden, van verwijzingen nog niet geheel en al te onthouden. Verschillende in het werk voorkomende toelichtingen kunnen ook gelden bij latere nummers dan waaronder zij gemaakt zijn; hieraan wordt echter niet bij elke gelegenheid herinnerd. Wordt met de studie aangevangen bij het begin en alles vrijwel in volgorde van het handboek doorgewerkt, dan gewent zich de beoefenaar vanzelf om met alles wat af en toe reeds eerder werd opgemerkt telkens voor zooveel noodig zelf rekening te houden. Wat eindelijk nog in het bjjzorider betreft het gebruik in de praktijk, XIV INLEIDING. vooral van de verordeningen, zij uitdrukkelijk gewaarschuwd, dat nimmer zonder nader onderzoek voor bepaalde gemeenten uit het handboek klakkeloos worde overgeschreven. In den regel zullen de ontwerpen aan bijzondere omstandigheden en plaatselijke toestanden moeten worden aangepast. Ten slotte nog dit: Dat ik met de bewerking van dit handboek een moeilijke en omvangrijke taak op mij nam, heb ik mij nimmer ontveinsd. Hij, die, als ik, gedurende het laatstverloopen 12 Va-jarig tijdvak aan grootere en kleinere gemeente-secretarieën in de geheele administratie met hart en ziel heeft medegeleefd, beseft ten volle den grooten omvang, welke geleidelijk aan die administratie werd gegeven, de vele moeilijkheden ook, die een behoorlijk in praktijk brengen van zoo menig al dan niet ingewikkeld samengesteld voorschrift biedt. Heb ik dan ook gezocht naar het beste, ik stel me niet voor, steeds het beste gevonden te zullen hebben. Eenheid van meening op elk punt is bovendien bij een zaak van zoo grooten omvang en zoo groote verscheidenheid als de gemeente-administratie niet denkbaar. Maar ik zal me zeer gelukkig achten als de vele zorgen, door mij aan het handboek besteed, aan de studie in de gemeente-administratie ten goede zullen mogen komen; als althans eenige vereenvoudiging en eenige meerdere eenheid er het gevolg van zullen mogen zijn; als mijn arbeid mag leiden ook tot vruchtbare samenwerking van zeer velen in het belang van verbetering der gemeente-administratie. Maarssen, Augustus 1908. D. KOOIMAN. VOORBERICHT BIJ DE TWEEDE UITGAAF. Aan hetgeen ik schreef ter inleiding van de eerste uitgaaf heb ik weinig toe te voegen. Dankbaar erken ik de belangstelling en de welwillende ontvangst, welke aan haar mochten ten deel vallen. Zij, die kennis namen van de inleiding tot den eersten druk, zullen begrijpen hoezeer ik me er in verheug, dat in de laatste jaren het groote belang van verbetering der gemeente-administratie blijkbaar steeds meer wordt ingezien en dat inzonderheid aan vereenvoudiging daarbij voortdurend aandacht wordt gewijd. De tweede uitgaaf heeft aanmerkelijk grooter omvang dan de eerste. In deze uitbreiding weerspiegelt zich de voortdurende toeneming van de taak der gemeente. Krachtig ontplooide zich in de laatste jaren gelukkig haar werkzaamheid vooral op sociaal gebied en gewis staat ook in dit opzicht in alle gemeenten nog zeer veel voor de deur. De stukken betreffende dit deel der gemeentelijke werkzaamheid nemen iu de tweede uitgaaf een belangrijk grootere plaats in. Ook de wetgeving veroorzaakte hier en daar uitbreiding. Ik onderwierp overigens het geheele werk aan een zorgvuldige herziening, ten einde het zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met den tegenwoordigen stand van de wetgeving en (Je rechtspraak en met nieuwe en gewijzigde inzichten. Ook bracht ik daarbij op sommige punten aanvullingen en verbeteringen aan waarvan de wenschelijkheid in de praktijk en bij mijn studiën was gebleken. Erkentelijk maakte ik gebruik van eenige nuttige aanwijzingen, welke ik mocht ontvangen van mijn vriend P. Sikkes, secretaris der gemeente Sneek. Ik vlei me, dat hiermede het werk weder op de hoogte van zijn tijd is. Van harte spreek ik ook bij deze tweede uitgaaf den wensch uit, dat zij aan velen, die in de gemeente-administratie werkzaam zijn, en inzonderheid ook aan studeerenden, van dienst zal mogen zijn. Eén verzoek heb ik daarbij nog: men gebruike het werk nimmer zonder bekend te zijn met de inleiding en meer in het bijzonder met hetgeen daarin voorkomt na het opschrift op blz. xn: Gebruik van het werk. Wobmbr, Augustus 1916. D. KOOIMAN. EERSTE AFDEELING. VERSCHILLENDE ZAKEN. kooiman, praktijk 2de dr. 1 GEMEENTEWET. No. 1. Aanvrage tot goedkeuring der benoeming van den burgemeester tot secretaris. Art. 2y 2 „ „ ,°, . .. Rietveld, )28Juni 1916, Volksgezondheid en volkshuisvesting. : No. 172. Bouwland, J Onderwerp: Aanvrage om machtiging tot gemeenschappelijke aanstelling van een gemeentegeneesheer voor de gemeenten Waterveld, Rietveld en Bouwland en regeling van daarmede verband houdende zaken. Wij hebben de eer u te verzoeken de raden van onze gemeenten te machtigen gemeenschappelijk een gemeentegeneesheer voor hun drie gemeenten aan te stellen en de daarmede verbandhoudende zaken te regelen. De wenschelijkheid van zoodanige gemeenschappelijke regeling is naar het oordeel van genoemde raden en van de gezondheidscommissie gezeteld te Waterveld aanwezig, omdat: a. de betrekking van gemeentegeneesheer voor Waterveld en van die voor Rietveld en bouwland in de vorige maand beide zijn opengevallen, b. die betrekkingen zeer wel door één persoon kunnen worden vervuld, hetgeen een tijdelijke waarneming thans reeds aantoont, c. de zaak beter en minder kostbaar gemeenschappelijk zal kunnen worden geregeld, omdat aan één persoon door de drie GEMEENTEWET. 59 gemeenten een betere-belooning zal kunnen worden toegekend en hij ook een meer winstgevende praktijk zal vinden, zoodat een meer bekwaam geneesheer zal kunnen worden aangesteld. Burgemeester en wethouders: a. van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. b. van Rietveld, De burgemeester, W. LOOF. De secretaris, H. KNOOR. c. van Bouwland, De burgemeester, C. RAAP. De wethouder, Aan D- VRUCHT, heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Een afzonderlijk raadsbesluit is niet noodig. Aanteekening in de notulen van het genomen besluit en vermelding daarin van dagteekening en nummer van het advies der gezondheidscommissie, ter voldoening aan art. 6, 2de lid, der gezondheidswet, is voldoende. 60 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 40. Beroepschrift van de weigering van gedeputeerde staten tot verleenen van machtiging tot gemeenschappelijke regeling van een zaak door drie gemeentebesturen. Art. 121, 2de Ud, gem.wet. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geven eerbiedig te kennen de raden der gemeenten Waterveld, Rietveld en Bouwland: dat gedeputeerde staten der provincie Zonderland aan genoemde raden machtiging hebben geweigerd tot gemeenschappelijke aanstelling' van een gemeentegeneesheer voor de drie gemeenten en regeling van daarmede verband houdende zaken, dat deze weigering is gegrond op de overweging, dat naar het oordeel van gedeputeerde staten door één persoon de werkzaamheden aan genoemde betrekking in de drie gemeenten verbonden niet naar behooren kunnen worden vervuld, indien dezen ambtenaar wordt toegelaten daarnevens nog de geheele particuliere praktijk of het meerendeel daarvan waar te nemen, dat de drie gemeenten samen ongeveer 2500 inwoners tellen, welke, wonen aan goede verkeerswegen over een kleine uitgestrektheid, dat de betrekkingen van gemeentegeneesheer voor Waterveld en voor Rietveld en Bouwland in de maand Mei beide zijn opengevallen én een tijdelijke waarneming gedurende eenige weken bereids de mogelijkheid van vervulling door één persoon bewees, dat gemeenschappelijk deze zaak beter en minder kostbaar zal kunnen worden geregeld, omdat aan één persoon door de drie gemeenten een betere belooning zal kunnen worden toegekend en hij ook een meer winstgevende praktijk zal vinden, GEMEENTEWET. 61 zoodat een meer bekwaam geneesheer zal kunnen worden aangesteld, dat ook de gezondheidscommissie gezeteld te Waterveld gemeenschappelijke regeling gewenscht acht. Redenen waarom adressanten zich wenden tot Uwe Majesteit met verzoek om, met vernietiging van het afwijzend besluit van gedeputeerde staten, aan hen machtiging te verleenen tot gemeenschappelijke aanstelling van een 'gemeentegeneesheer voor de gemeenten Waterveld, Rietveld en Bouwland en regeling van daarmede verband houdende zaken. Waterveld, ] De gemeenteraad: Rietveld, 10 Juli 1916. a. van Waterveld, Bouwland, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, ■ W. VINK. b. van Rietveld, De burgemeester, W. LOOF. De secretaris, H. KNOOR. c. van Bouwland, De burgemeester, O RAAP. - De wethouder, D. VRUCHT. Toelichting. Zie de toelichting op het vorig nummer. 62 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 41. Gemeenschappelijke regeling van een zaak door drie gemeenteraden. Aitt. 121 en 122 gem.wet. REGELING omtrent aanstelling van een gemeentegeneesheer voor de gemeenten Waterveld, Rietveld en Bouwland. Art. 1. Voor de gemeenten Waterveld, Rietveld en Bouwland wordt aangesteld een gemeentegeneesheer op een jaarwedde van f 1200, waarin door genoemde gemeenten in gelijke verhouding wordt bijgedragen. Art. 2. 1. De gemeentegeneesheer wordt benoemd, geschorst en ontslagen door den gemeenteraad van Waterveld. 2. De benoeming geschiedt uit een voordracht van twee personen, opgemaakt door burgemeester en wethouders der drie gemeenten. 3. Schorsing, alsmede ontslag anders dan overeenkomstig eigen verzoek, behoeven de goedkeuring van de beide andere gemeenteraden. 4. Mocht door de gemeenteraden van Rietveld en van Bouwland schorsing of ontslag noodig worden geoordeeld en de gemeenteraad van Waterveld daartoe niet wenschen over te gaan, dan is het bepaalde bij art. 7 toepasselijk. Art. 3. De benoeming geldt niet langer dan voor den duur van deze regeling. Art. 4. 1. Door elk van de gemeenteraden wordt voor den gemeentegeneesheer een instructie vastgesteld. GEMEENTEWET. 63 2. Kostelooze levering van geneesmiddelen of andere zaken mag daarbij niet worden opgelegd. 3. Bepalingen, die verhinderen, dat voorschriften van de instructie eener andere gemeente kunnen worden opgevolgd, mogen daarin niet worden opgenomen. Art. 5. 1. De gemeentegeneesheer zal zijn woonplaats hebben in de gemeente Waterveld. 2. Onder goedkeuring van elk der gemeenteraden kan deze woonplaats voor een bepaalden tijd in de gemeente Rietveld of de gemeente Bouwland zijn gevestigd. Art. 6. De uitbetaling van de jaarwedde aan den gemeentegeneesheer zal door elk der gemeenten voor haar aandeel vóór den tienden dag van elk kalenderkwartaal over het laatstverloopen kalenderkwartaal plaats- hebben. Art. 7. 1. In geschillen, uit deze regeling voortvloeiende en niet behoorende tot die, vermeld in art. 1-22 der gemeentewet, wordt de beslissing ingeroepen van gedeputeerde staten der provincie Zonderland. 2. Partijen zijn gehouden zich aan hun uitspraak te onderwerpen. Art. 8. De werkzaamheden van administratieven aard, uit deze regeling voortvloeiende, worden, voor zooveel zij niet een der gemeenten meer in het bijzonder aangaan en onverminderd het bepaalde bij art. 6, verricht door de zorg" van burgemeester en wethouders van Waterveld. Art. 9. 1. Deze regeling gaat in 1 Januari 1917, met dien verstande, dat voorbereidende maatregelen reeds vóór dien dag kunnen worden getroffen. 64 VERSCHILLENDE ZAKEN. 2. Zij geldt voor een tijdvak van zes achtereenvolgende jaren en wordt geacht telkens voor gelijk tijdvak te zijn verlengd, indien niet ten minste zes maanden te voren door een der partijen opzegging is gedaan. Vastgesteld in de vergadering van: a. den raad der gemeente Waterveld 10 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 6. den raad der gemeente Rietveld 11 September 1916. De burgemeester, W. LOOF. De secretaris, H. KNOOR. c. den raad der gemeente Bouwland 12 September 1916. De burgemeester, O RAAP. De wethouder, D. VRUCHT. Toelichting. Een aanhef als: De raden der gemeenten . . . . , gezien . . . . , overwegende . . . . , gelet op .... , besluiten: vast te stellen de volgende is overbodig. Zie de toelichting onder no. 35. Het advies der gezondheidscommissie kan worden aangehaald in de notulen welke de vaststelling vermelden (art. 6, 2de lid, gezondheidswet). Art. 1. Kosten, uit gemeenschappelijke regelingen voortvloeiende, worden volgens art. 122 gemeentewet gedragen door elke gemeente in verhouding tot haar belang bij de zaak. Dit neemt niet weg, dat een kostenverdeeling in de regeling behoort te worden opgenomen. Art. 2. Benoemen, schorsen en ontslaan in gemeenschappelijke bijeenkomsten schijnt met de wet minder overeen te stemmen. Elke gemeenteraad dient op zichzelf te vergaderen. Wel kunnen burgemeester en wethouders van de drie gemeenten in gemeenschappelijke vergadering een voordracht opmaken. Art. 4. Een afzonderlijke instructie voor elke gemeente is gewenscht, gemeentewet. 65 omdat anders de eene gemeente allicht te veel treedt in de huishoudelijke zaken van de andere. Art. 7. Art. 122 gemeentewet regelt slechts de oplossing van geschillen over kostenverdeeling. Art. 8. Het is ter wille van eenvoud gewenscht, dat in zuiver administratieve zaken als inzending der regeling ter goedkeuring aan gedeputeerde staten, kennisgeving van benoeming enz. slechts één gemeente optreedt. No. 42. Mededeeling van het gevoelen van burgemeester en wethouders omtrent vereeniging van twee gemeenten. Art. 129 gem.wet. Rubriek: Verschillende zaken. Waterveld, 28 Juni 1916. No. 175. Onderwerp: . Advies omtrent vereeniging van de gemeenten Waterveld en Bouwland. In antwoord op uw brief van 14 dezer, 3de afd., no. 241/306, en onder terugzending van het daarbij om bericht en raad in onze handen gesteld verzoekschrift van J. Winkel en andere inwoners dezer gemeente, hebben wij de eer u te berichten, dat vereeniging van de gemeenten Waterveld en Bouwland tot één gemeente ons zeer gewenscht voorkomt. De gemeenten telden samen op 1 Januari j.1. 1856 inwoners. Het voeren van bestuur en administratie door één bestuur en één stel ambtenaren zal in de toekomst zeker leiden tot belangrijke kostenbesparing en ook tot beter beheer' als gevolg van de aanstelling van bekwamer ambtenaren. De gemeenten hebben verschillende belangen gemeen, tellen beide een bijna uitsluitend landbouwende bevolking en hebben reeds nu verschillende zaken, waaronder onderwijs en geneeskundige dienst, gemeenschappelijk geregeld. De gemeenten hebben samen maar één kom. De inwoners zullen, naar wij meenen, tegen de vereeniging kooiman, praktijk 2de dr. ° 66 VERSCHILLENDE ZAKEN. niet om redenen van historischen of anderen aard bezwaar hebben. Zij werken steeds in vele zaken van algemeen belang gemakkelijk samen. Verscheidene vereenigingen, zooals witte kruis, onderlinge brandverzekering, boerenleenbank, ja zelfs de onderscheidene kiesvereenigingen zijn voor de beide gemeenten gezamenlijk opgericht. De draagkracht der belastingplichtigen benevens de gemeentelijke schuldenlast en de jaarlijksche ontvangsten en uitgaven zijn in beidé gemeenten in verhouding tot het getal inwoners ongeveer dezelfde. Bezwaren tegen- de vereeniging zijn ons daartegenover niet bekend. Het komt ons gewenscht voor dat de nieuwe gemeente zal worden genaamd Waterveld. Wel heeft Bouwland een iets grooter zielental, maar door haar gunstiger ligging is de gemeente Waterveld tegenwoordig meer bekend. Voor voortbestaan van een gemeente onder den naam Waterveld pleit ook het bestaan van de heerlijkheid Waterveld. Den ambachtsheer, die veel doet in het belang van onze gemeente, zal deze keuze hoogstwaarschijnlijk meer aangenaam zijn. Mochten tegen den naam Waterveld overwegende bezwaren rijzen, dan ware wellicht te kiezen de naam Waterveld en Bouwland. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Er is in dit geval aangenomen, dat gedeputeerde staten het gevoelen van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een adres van ingezetenen hebben gevraagd. Natuurlijk kunnen gedeputeerde staten zulks ook eigener beweging doen, evenals burgemeester en wethouders ongevraagd zich kunnen laten hooren. Het gevoelen van burgemeester en wethouders wordt slechts in algemeene bewoordingen medegedeeld. Bijzonderheden volgen zoo noodig GEMEENTEWET. 67 later van de zijde van raad en commissie uit de ingezetenen, nadat door gedeputeerde staten wijze en voorwaarden der vereeniging zullen zijn ontworpen. No. 43. Besluit tot het aangaan van een geldleening. Art. 136 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de kosten van verbouwing van het gemeentehuis,' waartoe heden werd besloten, zijn geraamd op f 2500 en dat deze kosten niet in eens uit de gewone middelen kunnen worden bestreden, besluit op 1 October a.s. aan te gaan een geldleening, groot f 2500, tegen een koers van ten minste 98%, rentende 4!/2 °/o Per jaar, met jaarlijksche aflossing te beginnen ih 1917 van ten minste f 250, rente en aflossing te voldoen uiterlijk 31 December van elk jaar uit de gewone en de aflossing zoo noodig ook uit de buitengewone inkomsten der gemeente. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Volgens art. 136,2de lid,gemeentewet, moet elk geldleeningsbesluit aanwijzen de middelen tot dekking van renten en aflossing. Stelt de wet aan het besluit geen andere eischen, wel doet dit de praktijk. Meer dan het vorenstaande behoeft ingeval van onderhandsche geldleening gewoonlijk door den raad niet geregeld te worden. Intusschen noodigden gedeputeerde staten van Noordholland bij provinciaal blad no. 76 van 1914 de gemeentebesturen uit in het geldleeningsbesluit de hoofdpunten van de te sluiten overeenkomst alle op te nemen. Het kwam onlangs voor — schreven gedeputeerde staten — dat een vrij belangrijke geldleening tot schade der gemeente van de zgde des geldschieters opzegbaar bleek te zijn, zonder dat dit in het goedgekeurde besluit vermeld stond. Naast het geldleeningsbesluit wordt, als de leening niet ondershands geplaatst zal worden, meestal een plan van geldleening vastgesteld, 68 VERSCHILLENDE ZAKEN. waarin voorschriften worden opgenomen omtrent wijze en plaats van inschrijving, gunning, dag van storting der leening, afgifte en inrichting van schuldbekentenis(sen) en rentebewijzen, wjjze van uitloting enz. Veel daarvan kan ook wel als uitvoering beschouwd worden en daarom worden overgelaten aan burgemeester en wethouders. Maar in den regel komen in het leeningsplan althans sommige bepalingen voor, die in geen geval aan burgemeester en wethouders ter regeling mogen worden overgelaten. Daarom wordt het plan gewoonlijk door den gemeenteraad vastgesteld. Een plan van geldleening is onder het volgend nommer opgenomen. Het bovenstaand besluit is voldoende volledig voor gewone gevallen, waarin geen bijzondere bedingen gemaakt worden. Soms wordt geen koers bepaald en de leening dus ten volle gestort, doch daarentegen een maximum-rente aangegeven. Aflossing van ten minste f 250 per jaar is bepaald om bevoegdheid te hebben meer af te lossen en conversie door middeT van aflossing van het geheele restant der leening mogelijk te maken. De termijnen van aflossing worden over meer of minder jaren verdeeld al naarmate het genot van het werk vermoedelijk langer of korter zal duren. Voldoening van renten en aflossing kan ook plaats hebben bij wijze van annuïteit. Aanwijzing van een of meer bepaalde middelen voor rente en'aflossing is onnoodig en tot niets dienstig. Het meerdere sluit het mindere in en vérmelding van „alle middelen" of iets dergelijks is het eenvoudigste. . Er bleek mij, dat gedeputeerde staten van drie provinciën bezwaar maakten tegen aanwijzing ook van de buitengewone inkomsten. Sommige geldschieters stellen op deze toevoeging prijs. En om de gelegenheid tot conversie open te houden dienen voor aflossing althans ook de buitengewone middelen te worden genoemd, omdat toch bij conversie de aflossing wel degelijk uit die middelen plaats heeft. Twee colleges van gedeputeerde staten lieten om laatstgenoemde reden hun bezwaar vallen en verleenden alsnog goedkeuring. Invoeging, dat bet besluit werd genomen in openbare vergadering, is met het oog op art. 44, lett. f, gemeentewet gewenscht. No. 44. Plan van geldleening. Art. 136 gem.wet. PLAN VAN GELDLEENING ten . laste van de gemeente Broekstad. Art. 1. Door en ten laste van de gemeente Broekstad wordt, naar GEMEENTEWET. 69 gelang der behoeften, uitgegeven, bij gedeelten of sèrieën door burgemeester en wethouders te bepalen en tot een bedrag, dat voor elk dienstjaar het op de begrootiug uitgetrokken bedrag niet te boven gaat, aangegaan een geldleening van ten hoogste driehonderd duizend gulden (f 300000). Zij 7-al bestaan uit aandeelen van duizend gulden, voorzien van een doorloopend nummer. Art. 2. Voor elk aandeel wordt afgegeven één obligatie aan toonder, groot duizend gulden. Op verzoek van den inschrijver of houder kttnnen echter obligaties op naam worden gesteld. De obligaties zijn voorzien van een stel halfjarige rente-coupons voor den geheelen duur der leening, betaalbaar bij den gemeente-ontvanger te Broekstad, alsmede te Amsterdam ten kantore van de kasvereeniging. Art. 3. Aan de geldleening wordt verbonden een rente van ten hoogste vijf ten honderd in het jaar, aanvangende met den eersten dag der maand, waarin het verschuldigde wegens de toegewezen aandeelen is gestort. De rentecoupons vervallen 1 Juli en 1 Januari. Is dientengevolge tot den eersten vervaltermijn minder dan een halfjaar rente verschuldigd, dan wordt hetzij de eerste coupon evenredig verlaagd, hetzij een evenredige bijstorting van rente tegelijk met de storting voorgeschreven, een en ander ter beslissing van burgemeester en wethouders. Art. 4. De storting van het toegewezene moet geschieden op de door burgemeester en wethouders te bepalen tijdstippen bij den gemeente-ontvanger te Broekstad. De storting geschiedt tegen afgifte der obligaties. Art. 5. Telkens wanneer de behoefte daaraan bestaat maken burgemeester en wethouders ten minste tien dagen vóór den termijn van inschrijving, bij openbare aankondiging, bekend: 70 VERSCHILLENDE ZAKEN. a. het getal aandeelen waarvoor alsdan kan worden ingeschreven, b. den termijn voor de inlevering der inschrijvingsbiljetten en de aanwijzing van de plaats waar de inschrijving kan geschieden, c. dag, uur en plaats, waarop die inschrijvingsbiljetten in het openbaar zullen worden geopend, d. den termijn voor het doen der storting van het verschuldigde wegens de toegewezene aandeelen. Tusschen den termijn van inschrijving en dien der storting zal ten minste een tijdvak van twee weken verloopen, terwijl de uitslag der toewijzing binnen vier dagen na de opening der inschrijving door burgemeester en wethouders aan de inschrijvers wordt medegedeeld. Art. 6. De inschrijvingsbiljetten moeten inhouden: 1°. den naam, het beroep en de woonplaats van den inschrijver, 2°. het getal (in schrijfletters) der aandeelen waarvoor wordt ingeschreven, 3°. de som (in schrijfletters) die men bereid is voor elk aandeel te storten. De inschrijvingen geschieden met geen lagere breuken dan van één achtste ten honderd (f 1,25). Onderdeden daarvan komen niet in aanmerking. De op zegel van 15 cent in hoofdsom gestelde biljetten, behoorlijk gedagteekend, onderteekend en in omslag gesloten, moeten vóór of op den door burgemeester en wethouders te bepalen tijd in de ter gemeente-secretarie daartoe bestemde gesloten bus zijn gestoken of door den burgemeester per post zijn ontvangen. Art. 7. ' De toewijzing geschiedt aan de hoogste inschrijvers en bij gelijke inschrijving pondspondsgewijze. Indien het gevorderde bedrag, hetzij niet, hetzij niet tegen een aan den gemeenteraad aannemelijk voorkomenden koers GEMEENTEWET. 71 is volteekend, kan deze besluiten slechts het tegen den zoodanigen koers ingeschreven bedrag te aanvaarden. De beslissing omtrent het al of niet toewijzen van gedane inschrijvingen verblijft uitsluitend aan den gemeenteraad. Art. 8. De gemeenteraad is bevoegd om,. wanneer overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel slechts een gedeelte van het getal aandeelen, waarvoor kon worden ingeschreven, is toegewezen, binnen een maand na die toewijzing de niet geplaatste aandeelen der serie uit te gevèn op voorwaarden, voor de gemeente niet minder gunstig dan die, waarvoor de toewijzing geschiedde. De aanbiedingen daartoe behooren rechtstreeks aan burgemeester en wethouders te worden ingezonden. De toewijzing geschiedt aan de hoogste inschrijvers en, bij gelijke inschrijving, pondspondsgewijze. Art. 9. De aflossing op deze leening heeft plaats in ten minste dertig jaren, te beginnen in 1917. Jaarlijks wordt ten minste f 10000 afgelost. De gemeente heeft het recht om te allen tijde tot vervroegde aflossing over te gaan. Van dit recht zal door haar geen gebruik worden gemaakt vóór het jaar 1922. De aanwijzing der af te lossen obligatiën geschiedt jaarlijks bij wijze van loting ten overstaan van burgemeester en wethouders in het openbaar in het gemeentehuis op den eersten Maandag van de maand October van het betrokken dienstjaar en voor de eerste maal in October 1917. De uitbetaling der alsdan uitgelote obligaties, waarvan serie en nummer in ten minste twee dagbladen worden bekend gemaakt, geschiedt op den eersten werkdag na den daaropvolgenden lsten Januari. Na den tot aflossing bepaalden tijd worden ter zake der uitgelote obligaties geen renten meer betaald. De voldoening der aflosbare obligaties geschiedt ten kantore van den gemeente-ontvanger te Broekstad, alsmede ten kantore van de kasvereeniging te Amsterdam. 72 VERSCHILLENDE ZAKEN. Binnen twee maanden na het sluiten van een dienst maken burgemeester en wethouders in ten minste twee dagbladen serie en nummer bekend van de ten laste van dien dienst uitgelote doch nog niet ter inwisseling aangeboden obligaties. Art. 10. De rentebetaling geschiedt, op de plaatsen in het voorlaatste lid van art. 9 aangewezen, tegen intrekking van de vervallen rentecoupon op den daarin vermelden dag, zoo het een werkdag is, en anders op den eersten daaropvolgenden werkdag. De'aflossing heeft plaats tegen intrekking van de aflosbaar gestelde obligatie met "de daarbij behoorende niet verschenen réntecoupons op den daarvoor gestelden tijd; indien de obligatie op naam is gesteld, wordt bovendien kwijting door den rechthebbende gevorderd. Beide deze betalingen geschieden zonder eenige korting. Art. 11. Tot zekerheid van rentebetaling worden uitdrukkelijk verbonden alle gewone inkomsten der gemeente Broekstad, tot zekerheid van aflossing alle gewone en zoo noodig ook alle buitengewone inkomsten dier gemeente. Art. 12. Ingeval ten genoegen van burgemeester en wethouders wordt aangetoond, dat obligaties dezer geldleening zijn vernietigd of verloren gegaan, zijn burgemeester en wethouders bevoegd aan belanghebbenden nieuwe obligaties af te geven, met inachtneming der voorschriften, die in dergelijke gevallen gelden voor schuldbrieven ten laste van den staat der Nederlanden. Art. 13. De openbare aankondigingen en bekendmakingen, bedoeld bij de artt. 4, 5 en 9, worden ten minste twee malen geplaatst in de door burgemeester en wethouders aan te wijzen dagbladen. Art. 14. Aan commissionnairs en makelaars in effecten Wordt een GEMEENTEWET. 73 vierde ten honderd provisie toegekend van de nominale waarde der hun toegewezen aandeelen, waarop storting heeft plaats gevonden, te voldoen na de afgifte der obligaties. Art. 15. .Indien zulks door het belang der gemeente wordt geëischt, kunnen burgemeester en wethouders, met toestemming der betrokken inschrijvers, de leening geheel of gedeeltelijk in anderen vorm dan in dien van obligaties uitgeven. In dat geval blijven de bepalingen in de voorgaande artikelen gesteld, voor zooveel toepasselijk, gelden. No. 45. Bewijs van aandeel in een geldleening der gemeente. Schuldbekentenis ten laste der gemeente Waterveld. No. 1. De gemeente Waterveld is schuldig aan toonder de som van —^———^— vijftig gulden, ————-——— voor één aandeel in de geldleening, groot f 2500, rentende vier en een half ten honderd in het jaar, vastgesteld bij raadsbesluit van 1 Juli 1916, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zonderland 5 Juli 1916, no. 10. Te beginnen met 1917 zullen jaarlijks worden uitgeloot ten minste vijf aandeelen, met bevoegdheid van de gemeente om meer af te lossen. Rente en aflossing zullen worden betaalbaar gesteld vanaf 31 December van het betrokken dienstjaar, ten kantore van den gemeenteontvanger. Waterveld, 1 October 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 74 VERSCHILLENDE ZAKEN. Toelichting. Effecten zijn volgens de wet van 24 Mei 1897 (st.bl. no. 155), gewijzigd bij de wet van 23 Juli 1908 (st.bl. no. 240), onderworpen aan evenredig zegelrecht van 40 ets. voor iedere f 100, met een minimum van 5 ets., opklimmende met 5 ets. tot 25 ets., met 25 ets. tot ƒ 5 en boven f 5 met 50 ets. Elke schuldbekentenis wordt voorzien van een stel rentebewijzen. Deze zijn vrij van zegel volgens art. 27 A no. 34 der zegelwet. Art. 1915 van het burgerlijk wetboek schrijft voor, dat onderhandsche eenzijdige schuldverbintenissen tot voldoening van gereed geld geheel geschreven moeten worden met de hand van hem, die ze onder" teekend heeft, of dat althans daaronder behalve de handteekening met de hand des onderteekenaars moet geschreven wórden een goedkeuring, houdende in voluitgeschreven letters het bedrag van het verschuldigde. Gevraagd of zoodanige goedkeuring niet moest worden gesteld onder de schuldbekentenissen vermeld onder nos 45 en 47, antwoordde de redactie van het weekblad bond gem.ambtenaren in no. 593: „Art. 1915 burg. wetb. geldt niet voor zoodanige schuldbekentenissen. De geheele strekking van dat artikel wijst er op, dat het alleen geschreven is, indien de onderteekenaar en degene, die de verbintenis aangaat, dezelfde persoon is, zoodat het niet geldt, indien een rechtspersoon de verbintenis afsluit." No. 46. Besluit tot het aangaan van een geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld. Art. 136 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de gemeentekas ontoereikend is tot het doen van de vereischte betalingen, besluit, een geldleening aan te gaan, groot f 700, tegen een rente van ten hoogste 5 °/0 per jaar, aflosbaar uiterlijk 31 December a.s., rente en aflossing te voldoen uit de gewone en de aflossing zoo noodig uit de buitengewone inkomsten der gemeente. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. GEMEENTEWET. 75 Toelichting. Ook voor tijdelijke leeningen gelden de voorschriften der gemeentewet. De aflossing dient, tot voorkoming van dienstvermenging, plaats te hebben op denzelfden dienst, welke de ontvangst vermeldt. Is de kas op 31 December nog ontoereikend, dan worde op den nieuwen dienst dadelijk een nieuwe leening gesloten, ten einde die op den ouden dienst te kunnen aflossen. In verband hiermede is gewenscht voor aflossing ook hier van -de buitengewone inkomsten te gewagen. No. 47. Schuldbekentenis wegens een tijdelijke geldleening. Burgemeester en wethouders van Waterveld, handelende ter uitvoering van het besluit van den raad van 1 Juli 1907, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zonderland 8 Juli d.a.v., verklaren op heden ten behoeve van genoemde gemeente ter leen te hebben ontvangen van, zoodat deze deugdelijk schuldig is aan Jan de Boer, landbouwer, wonende te Moorburg, een som van zevenhonderd gulden (f700), af te lossen niet eerder dan acht dagen na opzegging door burgemeester en wethouders en uiterlijk een en dertig December aanstaande, tegen betaling te gelijker tijd van een rente naar vijf ten honderd per jaar. Waterveld, 10 Juli 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Als eenzijdige onderhandsche akte kan deze schuldbekentenis worden gesteld op zegel van 15 ets. hoofdsom (art. 13, 3de lid, 1°., zegelwet). Zie verder het laatste gedeelte der aanteekening onder no. 45. 76 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 48. Besluit tot aankoop van een huis en erf. Art. 137 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat gewenscht is dat de burgemeester in de gemeente wone, ' dat de burgemeester niet genegen is een perceel, geschikt om door hem te worden bewoond, aan te koopen of te stichten en een passende woning niet in huur is te bekomen, dat na te noemen huis en erf tegen behoorlijken prijs dooide gemeente kunnen worden gekocht en de burgemeester instemming heeft betuigd met billijke vermindering zijner jaarwedde, indien dit hem ter bewoning wordt afgestaan, besluit van Jan Beers alhier voor f 7000 aan te koopen het perceel kadastraal gemeente Waterveld, sectie B no. 102, huis en erf, groot 4 A. 30 c.A. Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. De dag, waarop de koop zal ingaan, wordt niet genoemd. Burgemeester en wethouders dienen dus zoo spoedig mogelijk na goedkeuring voor het opmaken der koopakte enz. zorg te dragen. Wenscht de raad de kosten van de koopakte ten laste van den verkooper te brengen, dan dient hiertoe te worden besloten. Anders moet volgens art. 1502 B. W. de kooper die kosten betalen. Van het besluit om nadere regeling-van 's burgemeesters wedde in overweging te geven is aanteekening in de notulen voldoende. Burgemeester en wethouders kunnen van het voorstel met de vereischte toelichting mededeeling doen aan gedeputeerde staten. Een afzonderlijk besluit wordt opgemaakt voor een geldleening. GEMEENTEWET. 77 No. 49. Besluit tot ruiling van gronden. Art. 137 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de minister Van justitie heeft aangeboden de totstandkoming van een wet te bevorderen tot ruiling van aan het rijk toebehoorenden grond naast het gemeentehuis tegen den gemeentegrond gelegen aan den Stilleweg, dat laatstgenoemde grond aan de gemeente een jaarlijksche huursom opbrengt van slechts, f 125 en het bekomen van meer terrein bij het gemeentehuis zeer gewenscht is, dat in de bedoeling der regeering ligt aan den Stilleweg een rijkskrankzinnigengesticht te bouwen, dat hierdoor de welvaart in de gemeente belangrijk kan. toenemen, besluit met ingang van 1 Januari 1917 aan den staat der Nederlanden in eigendom af te staan het perceel grasland, kadastraal gemeente Waterveld, sectie A' no. 33, groot 1 H.A. 50 A., in ruil tegen het kadastraal perceel gemeente Waterveld, sectie B no. 304, groot 10 A., met bepaling dat de op deze ruiling vallende kosten voor de helft voor rekening van elk der partijen komen. Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Worden meer voorwaarden gesteld, dan is het niet voldoende, zooals in verschillende gevallen wel plaats heeft, te bepalen dat nadere voorwaarden door burgemeester en wethouders zullen worden vastgesteld. Aan dit college behoort slechts de uitvoering. Het stellen van voorwaarden valt niet daaronder en door dit op te dragen aan burgemeester en wethouders heeft ongeoorloofde machtsdelegatie plaats. Het burgerlijk wetboek bepaalt niet voor wiens rekening de kosten van een ruiling komen. 78 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 50. Besluit tot uitgifte van grond (openbaren weg) in erfpacht. Artt. 137 en 230 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoekschrift, d.d. 8 dezer, van J. Boer, veehouder, alhier, om in erfpacht te mogen bekomen een vóór zijn perceel gelegen gedeelte van den openbaren weg de Woudgang, overwegende, dat de bedoelde strook heden aan den publieken dienst is onttrokken, nadat tegen het ter openbare kennis gebracht voornemen daartoe geen bezwaren waren ingebracht, dat, het gewenscht is dit bezit rentegevend te maken, besluit op de algemeene voorwaarden, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 Mei 1916, no. 10, aan J. Boer, veehouder, alhier, voor het tijdvak ingaande 1 Januari 1917 en eindigende 31 December 1946, in erfpacht af te staan een strook grond, lang 6 M. en breed 3 M., deel uitmakende van het kadastraal perceel gemeente Waterveld, sectie C no. 304, zooals het op aangehechte teekening is aangeduid. De waarde van den grond wordt geschat op f 100, én het erfpachtsrecht in verband daarmede op ƒ 5 per jaar. Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Onttrekking aan den publieken dienst en uitgifte in erfpacht zullen allicht in dezelfde vergadering plaats hebben. Tot inlichting van gedeputeerde staten, aan wier goedkeuring de uitgifte in erfpacht is onderworpen, worde met een enkel woord de voorafgegane onttrekking vermeld. Overigens is het voldoende van de onttrekking aan den publieken dienst in de notulen melding te maken. In sommige gemeenten, waar herhaaldelijk gronden in erfpacht worden uitgegeven, zijn voor het gemak algemeene voorwaarden voor die uitgifte vastgesteld. In geen geval mag de vaststelling der erfpachtsvoorwaarden aan burgemeester en wethouders worden overgelaten. GEMEENTEWET. 79 No. 51. Algemeene voorwaarden voor uitgifte van gemeentegronden in erfpacht. Algemeene voorwaarden, waarop door de gemeente Waterveld gronden in erfpacht kunnen worden uitgegeven. Art. 1. Het gedeelte van aan de gemeente in eigendom toebehoorende gronden, dat aan een aanvrager in erfpacht wordt uitgegeven, wordt, indien het een gedeelte of gedeelten van kadastrale perceelen betreft, aangeduid door een aan de akte van uitgifte gehechte kaart, welke de grenzen en de grootte van den in erfpacht uit te geven grond aangeeft, door partijen voor echt erkend is en ten blijke daarvan door hen is geteékend. Art. 2. 1. De erfpacht wordt en blijft gevestigd, zonder eenige vrijwaring hoegenaamd wegens onjuiste opgave van grootte, lijdende erfdienstbaarheden, verborgen gebreken of eenige andere omstandigheid. 2. Voor zooveel de overschrijving der erfpachtakte en der daaraan gehechte kaart in de hypothecaire registers aanleiding mocht geven tot overboeking, vernummering of hermeting bij het kadaster, zal, zoowel voor de gemeente als voor den erfpachter, de uitkomst van de overboeking, de vernummering of hermeting verbindend zijn en zullen met name de juiste grenzen van eventueel te splitsen perceelen worden aangewezen door de kadastrale metingsstaten en plans. Art. 3. De gronden worden in erfpacht uitgegeven voor een bij de akte van uitgifte te bepalen tijdvak, dat ten hoogste vijf en zeventig jaar mag zijn. Art. 4. . 1. Het percentage van de waarde van den in erfpacht uit 80 VERSCHILLENDE ZAKEN. te geven grond tot berekening van de jaarlijksche erfpachtsom bedraagt vijf ten honderd. 2. De waarde van den grond wordt in de akte van uitgifte vermeld. 3. Elke 20 jaar na den ingang van de erfpacht, wordt de waarde, welke de grond dan heeft, door den gemeenteraad opnieuw vastgesteld. 4. Ingeval de erfpachter zich met het door den 'raad bepaald bedrag niet kan vereenigen, wordt de waarde van den grond vastgesteld door drie deskundigen, waarvan twee door partijen en een door den president van de arrondissementsrechtbank te Broekstad zullen worden benoemd. 5. Indien deze drie deskundigen niet tot overeenstemming kunnen komen, zal de schatting gelden, die noch de hoogste, noch de laagste is. 6. Van de herziening der erfpachtsom door nieuwe schatting der waarde van den grond wordt een akte opgemaakt, waarin de waarde van den grond wordt genoemd. Art. 5. 1. De erfpachtsom is verschuldigd over kalenderjaren. Aan het begin en zoo noodig aan het einde van een erfpachtstermijn wordt de erfpachtsom over een gedeelte van een jaar naar evenredigheid berekend. 2. Heeft de betaling veertien dagen na den vervaldag nog niet plaats gehad, dan zal een boete verschuldigd zijn ten bedrage van een half percent van de jaarlijksche erfpachtsom. Deze boete zal voor elke volle maand vertraging, gerekend van het verloop dier veertien dagen af, met een half percent van de jaarlijksche erfpachtsom worden verhoogd. Art. 6. 1. De erfpachtsom moet worden betaald zonder eenige korting uit welken hoofde ook. In het bijzonder heeft de erfpachter geen recht de korting bedoeld bij art. 48 der wet van 26 Mei 1870 (st.bl. no. 82) toe te. passen. 2. Alle rijks-, provinciale-, gemeente- of waterschapslastén, welke op of ter zake van den eigendom van den grond worden geheven, komen ten laste van den erfpachter. De lasten, GEMEENTEWET. 81 die de gemeente mocht hebben betaald, worden haar bij de eerstvolgende betaling van de erfpachtsom vergoed. Art. 7. In de akte van uitgifte van gronden in erfpacht worden jie verplichtingen der erfpachters ten aanzien van het door hen in erfpacht verkregene, onverminderd de uit de wet voortvloeiende verplichtingen, omschreven. Art. 8. . Overdracht van het erfpachtsrecht, in zijn geheel of voor een onverdeeld aandeel, alsmede scheiding van het erfpachts-, recht tusschen gezamenlijk rechthebbenden, zal bij authentieke akte moeten geschieden. Art. 9. Ingeval van overgang onder de levenden (waaronder in deze voorwaarden ook scheiding wordt geacht begrepen te zijn) is de nieuwe verkrijger verplicht, binnen drie maanden na de overschrijving van zijn titel in de openbare registers, een authentiek afschrift of uittreksel daarvan — dat ook de dagteekening, het deel en het nummer der overschrijving moet vermelden — aan burgemeester en wethouders in te leveren. Art. 10. Wanneer, overeenkomstig het bepaalde in het vorige artikel, het erfpachtsrecht in handen van een. nieuwen verkrijger is gekorben, zal deze verplicht zijn, indien-de erfpachtsom van het afgeloopen erfpachtsjaar of de bij de tweede alinea van art. 6 bedoelde vergoeding wegens door de gemeente betaalde lasten nog geheel of gedeeltelijk verschuldigd is of wegens te late betaling van de erfpachtsom boete beloopen en nog niet voldaan is, het volle bedrag der wegens , erfpachtsom,, lasten en boete verschuldigde gelden ten kantore van den gemeente-ontvanger te betalen. Art. 11. 1. Wannéér ten gevolge, van overgang onder de levenden, het erfpachtsrecht door meerdere personen gezamenlijk wordt kooiman, praktijk 2de druk. o 82 VERSCHILLENDE ZAKEN. verkregen, zal een van de belanghebbenden door hen als de tegenover de gemeente verantwoordelijke persoon moeten worden aangewezen, aan wien vanwege de gemeente alle exploiten en kennisgevingen kunnen gedaan worden. 2. Heeft die aanwijzing niet bij den titel van overgang plaats gevonden, dan zullen de gezamenlijke rechthebbenden op het erfpachtsrecht haar doen bij een authentieke akte. Art. 12. 1. De erfpachter is niet bevoegd zonder goedkeuring en medewerking van burgemeester en wethouders zijn recht op een gedeelte van den hem in erfpacht uitgegeven grond aan derden over te dragen. 2. Verleenen burgemeester en wethouders hun medewerking bij zulk een splitsing, dan worden de rechten en verplichtingen, zoowel van den ouden als van den nieuwen erfpachter van den gesplitsten grond, tegenover de gemeente opnieuw geregeld. Art. 13. Wanneer bij het overlijden van den erfpachter het erfpachtsrecht voor het geheel op een persoon overgaat, zal deze binnen zes maanden na dat overlijden aan burgemeester en wethouders inleveren een verklaring van erfrecht, ten genoegen van burgemeester en wethouders afgegeven door een notaris, of, indien het recht krachtens een testament is overgegaan, een authentiek uittreksel uit dat testament. Art. 14. 1. Wanneer door het overlijden van den erfpachter meerdere personen gezamenlijk rechthebbenden op het erfpachtsrecht zijn geworden, alsmede wanneer een rechthebbende op een onverdeeld aandeel in het erfpachtsrecht is overleden, zal binnen tien maanden na het overlijden aan burgemeester en wethouders worden ingeleverd: a. een verklaring van erfrecht, afgegeven door een notaris, , of, indien het recht of het onverdeelde aandeel daarin krachtens een testament is overgegaan, een authentiek uittreksel uit dat testament, en GEMEENTEWET. 83 b. een verklaring bij authentieke akte van alle rechthebbenden op het erfpachtsrecht, waarbij ze een hunner aanwijzen, die in den zin van art. 11 als de tegenover de gemeente verantwoordelijke persoon zal gelden. 2. Dè inlevering van deze laatste verklaring zal niet noodig zijn,- wanneer binnen tien maanden na het overlijden het erfpachtsrecht bij authentieke akte tusschen de gezamenlijke rechthebbenden is gescheiden of door hen is vervreemd en door dengene, op wien het is overgegaan, is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 en 11. Art. 15. 1. Wanneer degene, die door de gezamenlijke rechthebbenden op het erfpachtsrecht als de tegenover de gemeente verantwoordelijke persoon in den zin van . art. 11 is aangewezen, het recht van beheer over zijn vermogen verliest of tot een vrijheidstraf van langer dan een maand wordt veroordeeld; wanneer op grond van zijn afwezigheid een bewindvoerder is benoemd, alsmede wanneer de aangewezene bij deurwaarders-exploit aan de gemeente heeft te kennen gegeven niet langer als verantwoordelijk persoon te willen optreden, zullen de gezamenlijke rechthebbenden op het erfpachtsrecht bij een authentieke akte een ander in zijn plaats als tegenover de gemeente verantwoordelijk persoon aanwijzen. Deze akte of een authentiek afschrift daarvan zal binnen zes maanden na de dagteekening van het bedoelde exploit of van het vonnis, waaruit blijkt dat een der andere hier genoemde gevallen aanwezig is, aan burgemeester en wethouders worden ingeleverd. 2. De gezamenlijke rechthebbenden op het erfpachtsrecht zijn bevoegd bij onderling goedvinden den aangewezen verantwoordelijken persoon door een ander uit hun midden te vervangen. Deze vervanging zal tegenover de gemeente eerst van kracht zijn van het oogènblik af waarop een authentieke akte of een authentiek afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders zal zijn ingeleverd. Art. 16. 1. Onverminderd de bijzondere straffen op niet-voldoening 6* 84 VERSCHILLENDE ZAKEN. aan liet bepaalde in eenig artikel dezer'voorwaarden gesteld, is de gemeente zoo dikwijls de erfpachter niet voldoet aan eenige hem in deze voorwaarden of bij de akte van uitgifte opgelegde verplichting, alsmede ingeval bij zes volle maanden sedert den vervaldag laat verloopen zonder de erfpachtsom en de verschuldigde boete ten volle te hebben voldaan, bevoegd bij besluit van den gemeenteraad het erfpachtsrecht vervallen te.verklaren, zonder dat daartoe eenige ingebrekestelling of rechterlijke tusschenkomst zal noodig zijn. 2. In het besluit tot vervallenverklaring van het erfpachtsrecht zal de dag worden vastgesteld, waarop het recht zal geëindigd zijn. Tusschen de dagteekening van het besluit van den gemeenteraad en den dag, waarop het erfpachtsrecht eindigt, zal een tijdruimte van ten minste drie maanden moeten liggen.' 3. Van het besluit tot vervallenverklaring van het erfpachtsrecht zal den erfpachter worden kennis gegeven. Deze kennisgeving moet bij deurwaarders-exploit worden gedaan. 4. Wordt vóór den in het besluit van den gemeenteraad vastgestelden dag, waarop het erfpachtsrecht eindigt, alsnog aan de verzuimde verplichtingen voldaan en worden de eventueele kosten van de in'het vorig lid bedoelde'kennisgeving vóór dien dag aan de gemeente vergoed, dan verliest dat besluit zijn kracht en wordt het geacht niet genomen te zijn. 5. Is die termijn ongebruikt voorbijgegaan, dan is het erfpachtsrecht geëindigd op den dag, in het raadsbesluit bepaald. De gemeente is alsdan bevoegd van het geëindigd zijn van het erfpachtsrecht aanteekeuing te laten doen in de openbare registers, onder verwijzing naar het raadsbesluit, houdende vervallen-verklaring van het erfpachtsrecht, en naar de kennisgeving in het derde lid van dit artikel bedoeld. Art. 17. 1. Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel, heeft de gemeente te'allen tijde het recht, bij overtreding van eenige bepaling van de akte van uitgifte of bij nietrvoldoening aan eenige bij deze voorwaarden opgelegde verplichting, de ontbinding der overeenkomst of de vervallenverklaring van het erfpachtsrecht met of zonder schadevergoeding in rechte te vorderen. GEMEENTEWET. 85 2. Ten minste acht dagen vóór zij van dat recht gebruik maakt, zal de gemeente van het voornemen daartoe aan de ingeschreven hypotheekhouders op het erfpachtsrecht en de opstallen kennis geven. 3. Deze kennisgeving kan bij deurwaarders-exploit worden gedaan. Art. 18. 1. De gemeente treedt bij het eindigen van den termijn, waarvoor het erfpachtsrecht is verleend, zouder tot eenige vergoeding gehouden te zijn, in den vollen en vrijen eigendom van den in erfpacht uitgegeven grond en de zich daarop bevindende opstallen. 2. De gemeenteraad kan besluiten voor de opstallen een door hem te bepalen vergoeding uit te keeren. Art. 19. Zoo dikwijls in deze voorwaarden een termijn is bepaald voor het doen van betalingen of het inleveren van stukken zal _ wanneer het tegendeel niet uitdrukkelijk is bepaald — degene, die de betaling of inlevering had moeten doen, door het enkel verloop van den bepaalden termijn in gebreke zijn, zoriaer dat daartoe een ingebrekestelling noodig zal zijn. Art. 20. 1. Zoo dikwijls volgens de bepalingen van deze voorwaarden stukken aan burgemeester en wethouders worden ingeleverd, wordt van die inlevering door of namens hen een bewijs afgegeven. 2. In bijzondere gevallen, waarin daartoe naar hun oordeel termen zijn, kunnen burgemeester en wethouders verlenging van de voor inlevering van stukken bepaalde termijnen toestaan. Art. 21. Ter zake der erfpacht moet door den erfpachter bij de akte van uitgifte woonplaats gekozen worden. Het staat den erfpachter altijd vrij in de plaats van een vroeger gekozen woonplaats een andere binnen de gemeente te kiezen, mits hier- 86 VERSCHILLENDE ZAKEN. van aan de gemeente worde kennis gegeven bij deurwaardersexploit. Art. 22. De kosten der akte van uitgifte en der overschrijving daarvan moeten door den erfpachter worden betaald. Vastgesteld in de openbare vergadering van den raad der gemeente Waterveld van 16 Mei 1916. . De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. No. 52. Akte van uitgifte van grond in erfpacht. De gemeente Waterveld, in deze akte aangeduid als „de gemeente", vertegenwoordigd door: 1. den burgemeester, Albert Bakker, en 2. den wethouder, Willem Vink, handelende namens het college van burgemeester en wethouders dezer gemeente, ter uitvoering van het besluit van den gemeenteraad van 11 Juli 1916, voor zooveel noodig goedgekeurd door gedeputeerde staten der provincie Zonderland, bij besluit van 20 Juli 1916, no. 10, derde afdeeling, ter eene zijde, en Jan Boer, veehouder, wonende te Waterveld, ter andere zijde zijn overeengekomen als volgt : De gemeente geeft aan Jan Boer in erfpacht, op de voorwaarden, waarop door de gemeente gronden in erfpacht kunnen worden uitgegeven, vastgesteld door den gemeenteraad in zijn vergadering van 16 Mei 1916, no. 10, een strook grond, lang 6 Meter en breed 3 Meter, deel uitmakende van het kadastraal perceel gemeente Waterveld, sectie C no. 304, aangeduid op de hieraangehechte kaart, met bepaling: GEMEENTEWET. 87 dat de erfpacht zal ingaan op 1 Januari 1917 en zal eindigen op 31 December 1946 en dat de waarde van dezen in erfpacht uitgegeven grond wordt gesteld op honderd gulden, zoodat de erfpachtsom per jaar vijf gulden bedraagt. Jan Boer neemt deze uitgifte in erfpacht op de gestelde voorwaarden aan en kiest te dezer zake woonplaats ten raadhuize van de gemeente. Aldus in dubbel geteekend te Waterveld, 30 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. De erfpachter, J. BOER. No. 53. Besluit tot aanvaarding van een legaat. Art. 137 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een schrijven van den notaris D. de Lange te Overbrug, houdende mededeeling dat wijlen Jacob Overal aan de gémeente heeft gelegateerd het huis en erf aan den Singel binnen deze gemeente, kadastraal sectie A no. 3, overwegende, dat aan het legaat de voorwaarde is verbonden, dat het gebouw zal worden bestemd voor gemeentehuis, dat de gemeente aan een ander gemeentehuis groote behoefte heeft, dat genoemd gebouw is gelegen op goeden stand, voor gemeentehuis zeer geschikt is in te richten en de kosten van eerste inrichting zijn geraamd op f 1000, besluit . . . . tot aanvaarding van het door wijlen den heer Jacob Overal aan de gemeente gemaakt legaat, bestaande in het huis en erf, kadastraal gemeente Waterveld, sectie A -no. 3, onder de 88 VERSCHILLE^NDE ZAKEN. daaraan verbonden voorwaarde, dat het perceel zal worden bestemd voor gemeentehuis. < Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, • W. VINK. Toelichting. Tot verbouw van het perceel, onttrekking aan den publieken dienst van het oude gemeentehuis, regeling van de bestemming daaraan, te'geven en andere maatregelen kan eerst worden overgegaan na goedkeuring van vorenstaand besluit door gedeputeerde staten. No. 54. Besluit tot aanvaarding van een schenking. '; u. Art. 137 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een schrijven van den heer J. Roedolf, alhier, waarbij deze aan de gemeente ten geschenke aanbiedt een bedrag van f 40000, onder voorwaarde dat met behulp daarvan worde overgegaan tot de stichting van een ambachtsschool, overwegende, dat in de raadsvergadering van 1 Maart j.1. de wenschelijkheid der oprichting van een ambachtsschool algemeen werd toegestemd en het verzoek van de vereeniging „ambachtsschool" om tot die oprichting over te gaan werd afgewezen om redenen uitsluitend van financieelen aard, besluit onder dankbetuiging te aanvaarden een schenking groot f 40000 van den. heer J. Roedolf, alhier, onder de daaraan verbonden voorwaarde, dat met behulp van dit bedrag worde overgegaan tot de stichting van een ambachtsschool. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, ' W. VINK. GEMEENTEWET. 89 Toelichting. Aanvaarding van de schenking met daaraan verbonden voorwaarde is voorloopig het eenige wat te doen valt. Eerst na goedkeuring van het besluit door gedeputeerde staten kunnen ten behoeve van dé stichting verdere maatregelen worden getroffen. No. 55. Besluit tot onderhandsche verhuring van een ■ perceel weiland. Art. 138 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat 1 Januari a.s. afloopt de termijn waarvoor aan J. Dol in huur is afgestaan het perceel weiland der gemeente aan den Lageweg, dat huurder heeft verzocht den loopenden huurtijd met gelijken termijn op dezelfde voorwaarden te verlengen, dat hij het perceel zeer goed. onderhoudt en vrij zeker bij openbare verhuring een lageren althans geen hoogeren huurprijs zou zijn te bedingen, dat de tegenwoordigen huurder een flinke huursom betaalt, omdat het naast zijn woning gelegen perceel voor zijn bedrijf van veehandelaar bijna onmisbaar is te achten, besluit tot verhuring aan J. Dol, veehandelaar, alhier, van het perceel weiland, kadastraal gemeente Waterveld, sectie D no. 97, groot 1 H.A. 30 A. 20 c.A., voor het tijdvak van 1 Januari 1917 tot en met 31 December 1919 en tegen een huurprijs van f 150 per jaar. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Voorwaarden moeten zoo noodig door den raad worden vastgesteld en worden het gevoeglijkst in bet raadsbesluit zelf vermeld. 90 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 56. Besluit tot onderhandsche verpachting van gemeente-eigendom en onderhandsche aanbesteding van gemeentewerk. Artt. 138 en 142, 2de Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat bij de op 26 Juni j.1. gehouden openbare aanbesteding der gemeente-reiniging met verpachting van de opbrengst dier reiniging door den laagsten inschrijver werd gevorderd een jaarlijksche uitkeering door de gemeente van f 50, dat de tegenwoordige aannemer en pachter nader heeft aangeboden een uitkeering aan de gemeente van f 10 per jaar, 'dat deze gedurende een zesjarig tijdvak steeds tot groote tevredenheid van het gemeentebestuur is werkzaam geweest en wegeus het bezit van goede reinigingsmaterialen en flinke afnemers van meststoffen moet geacht worden de gemeentereiniging beter en voordeeliger dan anderen te kunnen exploiteeren, besluit aan A. Soestbergen, aannemer alhier, aan te besteden de gemeente-reiniging en te verpachten de opbrengst dier reiniging, voor het tijdvak van 1 Januari 1917 tot en met 31 December 19.20, tegen uitkeering aan de gemeente door den aannemer en pachter van ƒ10 per jaar en verder op de bij dit besluit behoorende voorwaarden. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Openbare aanbesteding is volgens art. 142, 2de lid, gemeentewet regel, onderhandsche aanbesteding uitzondering. De laatste is alleen geoorloofd indien zij meer in het belang der gemeente is te aehten. Dit dient, ook wegens de vereischte goedkeuring van gedeputeerde staten (art. 194, lett. e en f, der gemeentewet), aannemelijk te worden gemaakt. GEMEENTEWET. 91 De voorwaarden zijn meestal tamelijk uitvoerig en, vooral na een reeds gehouden openbare aanbesteding, in den regel gedrukt. Daarom worde in het raadsbesluit gemakshalve verwezen naar een afzonderlijk stuk, dat dan niettemin, als deel uitmakende van het raadsbesluit, mede goedkeuring vereischt. No. 57. Besluit tot het aangaan van een dading. Art. 137 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende,, dat Jacob Verre van de gemeente in rechten eischt terugbetaling van de door hem 15 Januari j.1. afgedragen gelden wegens door de gemeente op grond van art. 26 der algemeene politieverordening en art. 180 der gemeentewet gemaakte kosten van herstel van het hem toebehoorend gedeelte van de Breedstraat, dat bij arrest van den Hoogen Raad van 15 October 1906 is ontkend de bevoegdheid van den gemeenteraad om anders dan bij belasting-verordening aan particulieren den onderhoudsplicht van openbare wegen op te leggen, dat de rechter dientengevolge hoogstwaarschijnlijk aan genoemd art. 26 rechtskracht zal ontzeggen en eischer zijn vordering zal toewijzen, dat het daarom gewenscht is deze zaak in der minne te schikken, waartoe eischer zich bereid heeft verklaard, besluit bij minnelijke schikking aan Jacob Verre alhier — mits onder afstand zijnerzijds van alle hem ter zake tegenover de gemeente toekomende rechten — teruggaaf te verleenen van f 100, zijnde de helft van het door hem op 15 Januari j.1. aan de gemeente uitgekeerd bedrag wegens op zijn kosten verrichte werkzaamheden aan de Breedstraat. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De bvyrgemeeste7% A. BAKKER. De wetliouder, VV. VINK. 32 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 58. Besluit tot het voeren van een rechtsgeding. Art. 143 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de gemeente in rechten is gedagvaard door Jan Kiezel, landbouwer alhier, tot betaling van vergoeding wegens schade aan eischers eigendom toegebracht door demping van een hem toebehoorende sloot ingevolge art. 63 der algemeene politieverordening, gelezen het in deze zaak ingewonnen rechtskundig advies, besluit tot verweer tegen den eisch in rechten, door Jan Kiezel tegen de gemeente ingesteld, zoowel in eersten aanleg als zoo noodig in beroep en cassatie. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Volgens art. 199 gemeentewet moet, ten behoeve van de goedkeuring door gedeputeerde staten, ten aanzien van een rechtsgeding vooraf rechtskundig advies worden ingewonnen. Gebruikelijk is om gemakshalve te gelijker tijd te besluiten tot optreden in eersten aanleg, beroep en cassatie. No. 59. Besluit tot het berusten in een tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering. Art. 143 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat door den vroegeren stoker aan de gemeentelijke gasfabriek Jan Boot in rechten van de gemeente wordt gevorderd een levenslange uitkeering van ƒ1,— per week, wegens vermindering van werkkracht als gevolg van een hem op 1 Maart j.1. aan genoemde fabriek niet tijdens zijn dienstvervulling overkomen ongeval, naar zijn beweren GEMEENTEWET. 93 veroorzaakt door het niet treffen van gemeentewege van voldoende veiligheidsmaatregelen, dat Boot geen aanspraak heeft op ongevallenrente volgens de ongevallenwet 1901 en ook niet op pensioen volgens de pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 en dat hem bij raadsbesluit van 22 Maart j.1. bereids is toegekend een levenslange uitkeering uit de gemeentekas van ƒ2,50 per week, dat blijkens bericht van het districtshoofd der arbeidsinspectie, d.d. 26 Juni j.1., het ongeval naar zijn oordeel inderdaad is te wijten aan onvoldoende veiligheidsmaatregelen, dat de vordering volgens ingewonnen rechtskundig advies zeer waarschijnlijk zal worden toegewezen en zulks in dit geval niet onbillijk is te achten, besluit te berusten in de door Jan Boot tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, . A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. No. 60. Besluit tot het instellen van een weekmarkt. Art. 144 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoekschrift van J. Duin en 120 anderen, inwoners van deze en omliggende gemeenten, om oprichting van een weekmarkt voor gevogelte en eieren, overwegende, dal de teelt van hoenderen en eenden zich in deze streek de laatste jaren belangrijk heeft uitgebreid, dat adressanten tot heden niet anders dan naar het op grooten afstand gelegen Boomhoek ter markt konden gaan, dat moet worden verwacht dat de markt levensvatbaarheid zal hebben en dientengevolge de jaarlijksche uitgaven grootendeels door de opbrengst van marktgeld zullen kunnen worden gedekt, 94 VERSCHILLENDE ZAKEN. dat verscheidene neringdoende ingezetenen als gevolg van het marktbezoek voordeel zullen hebben, dat de gemeente in het kerkeplein een geschikte gelegenheid bezit voor het houden van de markt, besluit tot instelling van een markt voor gevogelte en eieren, binnen deze gemeente te houden eiken Woensdag, voor het eerst op 27 September a.s. .. Mocht een Woensdag vallen op nieuwjaarsdag, op eersten of tweeden kerstdag of op Koninginnedag, dan wordt markt gehouden op den laatst daaraan voorafgaanden werkdag. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Nadere regelingen als: verordening op het houden van de m'arkt, instructiën voor beambten, heffing van marktgeld enz., zullen in den regel eerst vastgesteld worden na goedkeuring van het besluit tot instelling der markt door gedeputeerde staten. No. 61. Besluit tot afschaffing van een jaarmarkt. Art. 144 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoekschrift van de afdeeling „Waterveld" der nationale Christen-geheelonthoudersvereeniging, om afschaffing van de kermis, overwegende, dat de kermis in deze gemeente door het zeer gering gebruik, dat er van wordt gemaakt, haar beteekenis grootendeels heeft verloren, dat een groot deel van de ingezetenen in beginsel bezwaar heeft tegen kermisvieren, dat in den tegenwoordigen tijd buiten de kermis ruimschoots gelegenheid bestaat tot ontspanning van allerlei aard, besluit GEMEENTEWET 95 tot afschaffing van de kermis, laatstelijk bepaald bij raadsbesluit van 1 Juli 1900. Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. No. 62. Akte van aanstelling van een ambtenaar van den burgerlijken stand. Art. 149 gem.wet. Akte van aanstelling als ambtenaar van den burgerlijken stand. De raad der gemeente Waterveld heeft in zijn vergadering van heden benoemd tot eerste-ambtenaar van den burgerlijken stand Jan Kolendrager, te Voorveld. Dagteekening van ingang der benoeming 15 Juli 1916. De inkomsten, die de benoemde in de genoemde betrekking zal genieten, bestaan uit een bezoldiging van zes gulden per huwelijk. Waterveld, 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Uitreiking van akten van aanstelling, vroeger bijna algemeen gebruikelijk, was geleidelijk bijna geheel in onbruik geraakt. Het diende dan ook voor vele betrekkingen, bijv. wethouder, secretaris, ontvanger, ambtenaar ter secretarie, nergens toe. De ambtenaren van den burgerlijken stand worden meestal uitgenoodigd bg de beëediging voor de arrondissements-rechtbank een akte van aanstelling mede te brengen, «opdat daarop van de eedsaflegging melding worde gemaakt. Daartoe zou ook kunnen dienen een uittreksel uit de notulen. Het is echter de vraag of dit voor een onbezoldigd ambte- 96 VERSCHILLENDE ZAKEN. naar ongezegeld kan worden afgegeven, zooals het geval is met een akte van aanstelling, mits daaruit, van het onbezoldigd zijn blijke (zie art. 27 A no. 39 der zegelwet). Intusschen heeft de pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 de afgifte van akten van aanstelling aan ambtenaren, welke onder die wet vallen, noodig gemaakt. In no. 3088 van de Gemeentestem werd door een ambtenaar van den burgerlijken stand medegedeeld, dat de arrondissements-rechtbank weigerde hem te beëedigen alvorens in zijn akte van aanstelling de woorden „heeft benoemd" waren vervangen door „benoemt". Op de vraag of hiervoor grond aanwezig was antwoordde de redactie: „Naar onze meening niet. Eene benoeming geschiedt niet door aanneming van een ontwerp-besluit, maar door het vaststellen van den uitslag der betrekkelijke stemming. Terwijl bij besluiten, welker inhoud van te voren ontworpen wordt, kan geconstateerd worden, dat de raad door aanneming van het voorstel besluit tot- deze öf gene handeling, staat de inhoud van een benoemingsbesluit van te voren niet vast, en kan deze in de akte van aanstelling niet anders vermeld worden dan dat de raad heeft benoemd": Een opschrift alleen bestaande in de woorden „akte van aanstelling" zegt heel weinig en is daardoor van geen nut. Dat men met een akte van aanstelling te doen heeft, kan ieder met den eersten oogopslag zien. Wenscht men echter een kort opschrift, bijv. voor een goeden aanblik van het stuk, dan zij dit niet te algemeen. De woorden „gezien art. 149 der gemeentewet", of „gelet op art. 149 der gemeentewet" hebben aan het hoofd van een akte van aanstelling weinig of niets te beteekenen. Bovendien om volledig te zijn zou er nog heel wat meer, dat gezien is of waarop gelet is, aangeduid moeten worden. Wel is het dikwijls nuttig in den aanhef van het besluit te vermelden, waarom men doet, wat het dictum van het besluit inhoudt. Hier zou dus gezegd kunnen worden, waarom men tot het aanwijzen van den ambtenaar overgaat. Deze reden kan slechts zijn voorziening in een vacature ten gevolge van overlijden of ontslag of wel uitbreiding van het aantal ambtenaren. Het nut van deze vermelding in de akte van aanstelling kan echter niet worden ingezien. In de raadsnotulen is zij op haar plaats. Art. 5 van het koninklijk besluit van 1 December 1913 (st.bl. 420) schrijft aan het gemeentebestuur voor om aan den minister van financiën te zenden afschriften van de akten van aanstelling van gemeenteambtenaren. Volgens art. 6 moet daarbij, voor zoover een en ander niet uit de stukken blijkt, worden gevoegd opgaaf van den voornaam van GEMEENTEWET. 97 den ambtenaar, van jaar en dag van geboorte en van dag van ingang der benoeming, benevens een gespecificeerde opgaaf van de inkomsten, die de ambtenaar in zijn betrekking zal genieten. Voor de praktijk is het van belang een en ander in hetzelfde stuk, dat de akte van aanstelling bevat, te vermelden. Intusschen behoort niet alles in de akte van aanstelling thuis en is het daarom eenigszins moeilijk het stuk in den juisten vorm te gieten. De benoeming toch is het gevolg van een-stemming met briefjes, en zaken, die met de eigenlijke benoeming geen verband houden, kunnen dus in het stuk (de akte van aanstelling), dat opgemaakt wordt ten gevolge van den uitslag der stemming, niet voorkomen, daar zij het gevolg znn van een ander besluit dan het benoemingsbesluit. In elke akte van aanstelling kunnen zeer goed de voornaam en jaar en dag van geboorte opgenomen worden. In het lichaam van een akte van aanstelling mogen echter de overige hierboven genoemde opgaven niet voorkomen. Evenmin kan naar aanleiding van art. 22 der pensioenwet voor de gemeenteambtenaren in de akte van aanstelling de voorloopig vastgestelde pensioensgrondslag worden opgenomen. Als dit wel geschiedt is het een miskenning van den aard der akte van aanstelling, zijnde een stuk opgemaakt naar aanleiding van den uitslag der stemming bij briefjes en dat dus niet anders kan bevatten dan hetgeen daardoor beslist is en tot nadere aanduiding van den benoemde kan strekken. Dat de benoeming ingaat op een bepaalden dag, dat de benoemde een bepaalde wedde zal genieten, kan geen element zijn van de benoenoemingsakte, maar is een gevolg van afzonderlijke bij mondelinge stemming genomen besluiten; deze zaken kunnen ten hoogste als een toevoeging los van de eigenlijke benoeming toegelaten worden in het stuk, dat de benoeming constateert, dus bijv. op de wijze als hierboven geschied is. Het is wenschelijk in geformuleerde besluiten van den raad of van burgemeester en wethouders te doen uitkomen, in welke vergadering het besluit genomen is. Dit kan niet geschieden door eenvoudig plaatsnaam en dagteekening te vermelden, aangezien daardoor zoowel aangeduid kan worden de dag, waarop het besluit (de akte van aanstelling) ter uitreiking is gereed gemaakt, als de dag, waarop het besluit genomen is. Bij benoemingsbesluiten, dus als niet gestemd wordt over een geformuleerd ontwerp-besluit, schrijve men als deze niets anders bevatten dan de akte van aanstelling: „Gedaan in de vergadering van" (datum). In afwijking van het vorenstaande kan, als de akte van aanstelling wordt opgemaakt in dezelfde vergadering, waarin de benoeming plaats heeft, met vermelding van plaatsnaam en dagteekening worden volstaan. kooiman, praktijk 2de dr. « 98 VERSCHILLENDE ZAKEN. Indien gestemd wordt over geformuleerde ontwerpbesluiten is de uitdrukking: „Vastgesteld in de vergadering van" (datum) op haar plaats. Wanneer men iritusschen in het stuk meer opneemt, dan hetgeen de benoeming betreft, verdient bet aanbeveling de vergadering, waarin de stemming voor de benoeming heeft plaats gehad, in het hoofd aan te duiden, en dan het stuk aan het slot op de gewone wijze af te sluiten, ten einde aan te geven op welken datum bet medegedeelde een feit was. Op deze wijze ingericht is er geen formeel bezwaar tegen om de akte van aanstelling op te maken en af te geven geruimen tijd nadat de benoeming is geschied, ja zelfs na de indiensttreding. „En zal hiervan afschrift uitgereikt worden aan den benoemde." Een dergelijke uitdrukking behoort niet in een akte van aanstelling voor te komen. Na hetgeen hierboven opgemerkt is zal dit wel duidelijk zijn. No. 63. Besluit tot bepaling van de uren van openstelling van het bureau van den burgerlijken stand. Art. 149, voorlaatste lid, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit dat het bureau van den burgerlijken stand, behoudens het hierna - bepaalde, dagelijks voor het publiek geopend zal zijn van des voormiddags 10 uur tot des namiddags 1 uur. Het bureau zal op den Zondag, den nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, den Hemelvaartsdag en den verjaardag der Koningin, tot het ontvangen van aangiften van geboorte en overlijden en het afgeven van verloven tot begraving, geopend zijn des voormiddags van 9 tot 10 uur, doch alleen dan, indien op den onmiddellijk voorafgaanden dag door of vanwege belanghebbenden de wensch daartoe aan den betrokken ambtenaar van den burgerlijken stand schriftelijk of mondeling wordt ter kennis gebracht en daarbij wordt aangetoond, dat de werkzaamheid niet tot den eerstvolgenden werkdag kan worden uitgesteld. Vastgesteld in de vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. • De wethouder, W. VINK. GEMEENTEWET. 99 Toelichting. Bij deze regeling is de zondagsarbeid zoodanig beperkt, dat hij slechts in zeer zeldzame gevallen verricht zal behoeven te worden en de noodzakelijkheid daarvan reeds den dag te voren bekend zal zijn. De regeling is aldus in verscheidene gemeenten vastgesteld en ontmoet geen bezwaar. Men zie de missive van den minister van binnenlandsche zaken en het hoofdartikel van mijn hand in nos. 149 en 155 van het weekblad van den Nederlandschen bond van gemeenteambtenaren. No. 64. Besluit tot verdeeling van de werkzaamheden tusschen de ambtenaren van den burgerlijken stand. Art. 149, 13de lid, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit de werkzaamheden van de ambtenaren van den burgerlijken stand te verdeelen als volgt: 1». de eerste-ambtenaar ontvangt de toestemmingen tot het huwelijk, voltrekt de huwelijken en vervangt den derde-ambtenaar bij verhindering of ontstentenis; 2°. de tweede-ambtenaar verricht de onder 1°. genoemde werkzaamheden bij verhindering of ontstentenis van den eersteambtenaar ; 30. de derde-ambtenaar bewaart alle registers en verricht alle andere, niet tot de toestemming tot het huwelijk en de huwelijksvoltrekking behoorende werkzaamheden, met dien verstande, dat hij ook de toestemmingen tot het huwelijk zal ontvangen en de huwelijken zal voltrekken bij verhindering of ontstentenis zoowel van den eerste- als van den tweedeambtenaar. Vastgesteld in de vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 100 verschillende zaken. Toelichting. Dat, ter voldoening van art. 149, 13de lid, de voordracht is gedaan door burgemeester en wethouders en de ambtenaren van den burgerlijken stand daarover zijn gehoord, kan met weinige woorden worden vermeld in de notulen. Het behoeft dan niet in elk besluit herhaald te worden. Door de ambtenaren te benoemen en in het besluit tot verdeeling van werkzaamheden aan te duiden als eerste-, tweede- en derde-ambtenaar en niet de namen te vermelden wordt noodzakelijkheid van wijziging na elke nieuwe benoeming voorkomen. No. 65. Openbare kennisgeving van afloop van de schorsing eener afgekondigde verordening. Art. 156, 2de Ud, gem.wet. Binnen den voor schorsing van art. 38 der algemeene politie-verordening bij koninklijk besluit van 28 Januari j.1. bepaalden termijn van 1 Juli 1916 is door de Koningin geen vernietiging uitgesproken, zoodat dit artikel wordt geacht geldig te zijn. Waterveld, 1 Juli 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Hetgeen bekend gemaakt moet worden deele men zonder eenigen omhaal mede. Men houde zich zooveel mogelijk aan de bewoordingen van de wet. GEMEENTEWET. 101 No. 66. Mededeeling aan gedeputeerde staten van een dadelijk na vaststelling afgekondigde strafverordening.Artt. 167 en 171 gem.wet. Rubrieken: Justitie en politie. Waterveld, 4 Juli 1916. Verschillende zaken. No. 225. Onderwerp: Inzending afschrift wijziging art. 30 algemeene politie-verordening. 1 bijlage. Ter voldoening aan art. 167, 1ste lid, der; gemeentewet hebben wij de eer u hierbij te zenden afschrift van een verordening tot wijziging van art. 30 der algemeene politie-verordening. Tngevolge art. 171 der gemeentewet is deze verordening onmiddellijk na haar vaststelling afgekondigd. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Begeleidende brieven make men steeds zoo kort mogelijk. Zij dienen te vermelden waarvan en waarom toezending geschiedt. In den regel kan daarmede worden volstaan. Zoo ware bgv. in een brief als bovenstaande overbodig de toevoeging, dat de verordening door den raad is vastgesteld, wanneer, zij is vastgesteld, dat het afschrift door den burgemeester en den secretaris ter voldoening aan art.' 167 gemeentewet is gewaarmerkt, omdat dit alles uit het stuk zelf blijkt. Alleen als het 102 verschillende zaken. voorgeschreven of om andere reden noodzakelijk is vermelde uien meer dan ik aangaf. No. 67. Mededeeling van ten koste van den overtreder eener plaatselijke verordening te verrichten werkzaamheden. Art. 180, 2de Ud, gem.wet. Rubrieken: Justitie en politie. Waterveld, 4 Juli 1916. Verschillende zaken. No. 251. Onderwerp: Kennisgeving van ten koste van J. Lam uit te voeren herstelling van een gedeelte Heerenweg. Bij de heden gehouden schouw over de wegen in onderhoud bij bijzondere personen is gebleken, dat gij niet behoorlijk hebt zorg gedragen voor herstelling van het beschadigd straatgedeelte vóór uw perceel Heerenweg no. 60, van welk straatgedeelte gij onderhoudsplichtige zijt. Ingevolge het bepaalde bij art. 180 der gemeentewet hebben wij de eer u te waarschuwen, dat bedoelde herstelling van gemeentewege op uw kosten zal worden verricht, indien gij niet vóór 18 dezer uw verplichtingen nakomt. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den heer J. Lam, alhier. gemeentewet. 103 No. 68. Vordering van krijgsvolk door den burge' meester wegens stoornis van de openbare orde. Artt. 184 en 185 gem.wet. Rubriek: Justitie en politie. Waterveld, 4 Juli 1916. No. 252. Onderwerp: Vordering van krijgsvolk wegens stoornis van de openbare orde. Als gevolg van werkstaking in de sigarenfabriek Langstraat no. 50 alhier ontstaan sedert hedenmorgen vóór die fabriek herhaaldelijk samenscholingen, waarbij de politie-beambten niet behoorlijk de openbare orde kunnen handhaven. Ingevolge mijn bevoegdheid overeenkomstig art. 184 der gemeentewet, heb ik de eer u uit te noodigen mij tot herstel van de openbare orde onmiddellijk te zenden zes manschappen onder bevel van een meerdere. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan den heer garnizoens-eommandant te Broekstad. Toelichting. Volgens art. 185, 2de lid, der gemeentewet, doet de burgemeester de vordering zooveel mogelijk schriftelijk. 104 verschillende zaken. No. 69. Kennisgeving aan den commissaris der Koningin van vordering van krijgsvolk. Art. 184, 2de Ud, gem.wet. Rubriek: Justitie en politie. Waterveld, 4 Juli 1916. No. 253. Onderwerp: Kennisgeving van vordering van krijgsvolk wegens stoornis van de openbare orde. Als gevolg van werkstaking in de sigarenfabriek Langstraat no. 50 alhier ontstaan sedert hedenmorgen vóór die fabriek herhaaldelijk samenscholingen, waarbij de politie-beambten niet behoorlijk de openbare orde kunnen handhaven. Ik heb de eer u kennis te geven, dat ik ingevolge art. 184 der gemeentewet heden den garnizoenscommandant te Broekstad heb uitgenoodigd mij tot herstel van de openbare orde onmiddellijk te zenden zes manschappen onder bevel van een meerdere. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan den heer commissaris der Koningin in de provincie Zonderland. GEMEENTEWET. 105 No. 70. Mededeeling aan den commissaris der Koningin van wegens stoornis van de openbare orde door den burgemeester uitgevaardigde politie-voorschriften. Art. 187, lste Ud, gem.wet. Rubriek: Justitie en politie. WATERVELD, 4 Juli 1916. No. 254. Onderwerp: Mededeeling van wegens stoornis van de openbare orde uitgevaardigde politie-voorschriften. Ter voldoening aan art. 187, 1ste lid, der gemeentewet heb ik de eer u te berichten, dat ik heden, wegens stoornis van de openbare orde, als gevolg van werkstaking aan de sigarenfabriek Langstraat no. 50, heb uitgevaardigd en afgekondigd de volgende politie-voorschriften: „Art. 1. Alle samenscholingen zijn verboden. „Art. 2. Als samenscholing wordt beschouwd elke vereeniging van meer dan vijf personen op den openbaren weg. „Art. 3. Elke samenscholing gaat op vordering van een beambte van rijks- of gemeente-politie terstond uiteen. „Art. 4. Elke groep van meer dan twee personen, die zich bevindt in de Langstraat, gaat op vordering van een beambte van rijks- of gemeente-politie terstond uiteen." De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan den heer commissaris der Koningin in de provincie Zonderland. Toelichting. De overtreding der voorschriften wordt niet door den burgemeester strafbaar gesteld. Daarin is voorzien bij art. 443 wetboek van strafrecht. 106 verschillende zaken. No. 71. Mededeeling van 's raads gevoelen omtrent jaarwedde-verhooging voor den commissaris van politie. Art. 191, 2de Ud, gem.wet. Rubrieken: Comptabiliteit en financiën. Broekstad, 6 Juli 1916. Justitie en politie. No. 506. Mededeeling van 's raads gevoelen omtrent jaarweddeverhooging voor den commissaris van politie. Ter voldoening aan 's raads besluit van gisteren, hebben wij de eer u te verzoeken te willen bevorderen dat H.M. de Koningin de jaarwedde van den commissaris van politie, met ingang van 1 October a.s., van ƒ1700 verhooge tot ƒ 2000. De raad is van oordeel, dat de werkzaamheden van den commissaris van politie sedert de laatste regeling zijner jaarwedde, in 1900, belangrijk zijn toegenomen en zijn verantwoordelijkheid is vergroot: vooreerst door vermeerdering van het zielental van 9000 tot 12000 en verder door de belangrijke uitbreiding onzer wetgeving, welke ook aan de politiezorg een grooter omvang gaf. Na vergelijking met de jaarwedden van de commissarissen in de gemeenten Kroonburg, Voorstad en Voordam, waar de werkzaamheden geacht kunnen worden van ongeveer gelijken omvang te zijn, acht de raad het in overweging gegeven bedrag niet te hoog. Burgemeester en wethouders van Broekstad, De burgemeester, J. JANSEN. De secretaris, P. WILLEMSEN. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. GEMEENTEWET. 107 Toelichting. Art. 191, 2de lid, gemeentewet belet niet, dat de raad zich uit eigen beweging laat hooren, al ligt dan niet in de bedoeling der bepaling, dat dit regel zal zijn. De zaak door tusschenkomst van gedeputeerde staten aan de orde te stellen schijnt het eenvoudigste, omdat gedeputeerde staten toch wel steeds ten behoeve van hun advies van dat van den raad zullen wenschen kennis te nemen. No. 72. Raadsbesluit tot waarborgen van renten en aflossingen van een door een ander te sluiten geldleening. Art. 194y lett. b, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoek van het bestuur der afdeeling Waterveld van de Noordhollandsche vereeniging het witte kruis om rente en aflossing te waarborgen van een door genoemde afdeeling aan te gane geldleening voor den bouw en de inrichting van een gebouw voor ziekéninrichting en woning voor de directrice dier inrichting en de wijkverpleegster, overwegende dat de afdeeling voornemens is een ziekéninrichting te. bouwen, waarin een zestal patiënten kunnen worden verpleegd en die tevens zoo noodig kan dienen voor opneming en verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten, dat een directrice zal worden aangesteld, die tevens voor zoover haar beschikbare tijd het toelaat kan optreden als wijkverpleegster, dat zich in de gemeente herhaaldelijk gevallen voordoen, waarin verpleging van patiënten buiten hun woning wenschelijk is, hetzij wegens de inrichting der woning, hetzij door den aard der vereischte verpleging, en opneming in het naastbijzijnde ziekenhuis te Broekstad wegens den te grooten afstand of de te hooge kosten achterwege blijft, dat ook de wijkverpleging zal worden gebaat, omdat de wijkverpleegster niet in een geschikt deel der gemeente een kosthuis kan bekomen en de directrice tevens aan de wijkverpleging eenigen tijd zal kunnen geven, dat de afdeeling geslaagd is in het bekomen van de benoodigde gelden tegen een rente van 41/2 ten honderd per jaar, 108 VERSCHILLENDE ZAKEN. zulks onder voldoende borgstelling voor betaling van rente en aflossing, dat dé afdeeling blijkens door haar overgelegde raming van ontvangsten en uilgaven naar alle waarschijnlijkheid in staat zal zijn zelf voor rente en aflossing zorg te dragen, besluit te waarborgen de jaarlijksche aflossing tot ten hoogste 3 ten honderd van een kapitaal ten hoogste groot f 15000 en de jaarlijksche rentebetaling tot ten hoogste 41/2 ten honderd van het niet afgelost gedeelte van dat kapitaal, door de afdeeling Waterveld van de Noordhollandsche vereeniging het witte kruis op te nemen, voor den bouw en do inrichting van een gebouw voor ziekeninrichting en woning voor de directrice eh de wijkverpleegster, onder voorwaarde, dat de jaarlijksche begrootihg en rekening der afdeeling onderworpen zullen zijn aan de goedkeuring van den gemeenteraad. Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. No. 73. Voorziening bij de Koningin wegens nietgoedkeuring door gedeputeerde staten van de gemeentebegrooting. Art. 209 gem.wet. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Waterveld: dat door gedeputeerde staten van Zonderland bij besluit van 1 dezer goedkeuring is onthouden aan de gemeentebegrooting GEMEENTEWET. 109 voor 1917, op grond, dat daarop niet is uitgetrokken een bedrag voor bezoldiging van een tweeden veldwachter, door den commissaris der Koningin noodig geoordeeld, dat adressant deze beslissing onjuist acht om de volgende redenen: dat in deze gemeente met de diensten van één veldwachter kan worden volstaan en adressant daarom heeft geweigerd ingevolge art. 136 der gemeentewet de- bezoldiging voor een nieuwen veldwachter te regelen, dat volgens art. 205, lett. a, op de begrooting der uitgaven o.m. moeten worden gebracht de jaarwedden van alle plaatselijke ambtenaren en bedienden, dat zoolang een jaarwedde niet is bepaald, en dus niet bestaat, van het brengen van die jaarwedde op de begrooting geen sprake kan zijn, • dat de bedoeling van gedeputeerde staten door verhooging van den betreffenden begrootingspost niet zou worden bereikt, omdat daarmede nog niet kan worden geacht dat regeling van jaarwedde is geschied, zoodat tót aanstelling van een nieuwen veldwachter evenmin als te voren zou kunnen worden overgegaan, dat toch de begrooting niet anders is dan een raming, buiten welke wel is waar geen uitgaven mogen worden gedaan, doch waaraan nimmer het karakter kan worden toegekend van regeling van bezoldiging. Redenen waarom adressant zich wendt tot uwe Majesteit met verzoek om, met vernietiging van het niet-goedkeurend besluit van gedeputeerde staten, goedkeuring te verleenen aan de door hem vastgestelde gemeentebegrooting voor den dienst 1917. Waterveld, 20 December 1916. De raad voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. 110 verschillende zaken. No. 74. Mededeeling aan gedeputeerde staten van de weigering door den raad om een bij de wet opgelegde uitgaaf op de begrooting te brengen. Art. 212, lste Ud, gem.wet. Rubriek: Comptabiliteit en financiën. Waterveld, 8 Juli 1916. No. 275. Onderwerp: Mededeeling weigering door den raad tot begrotingswijziging voor jaarweddeverhooging van burgemeester en secretaris. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden heeft geweigerd gevolg te geven aan uw uitnoodiging bij brief van 4 dezer, no. 230, om op de begrooting dienst 1916 uit te trekken de verhooging der jaarwedden van den burgemeester en den secretaris, bepaald bij Uw besluit van 13 Juni j.1. De raad grondt deze weigering op zijn niet-instemmen met deze vorhooging, die veel verder gaat, dan de raad, blijkens ons schrijven van 20 Maart j.1., no.' 35, in overweging heeft gegeven. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. ' Aan heeren gedeputeerde staten- der provincie Zonderland. GEMEENTEWET. 111 No. 75. Mededeeling aan gedeputeerde staten van de weigering door den raad om middelen voor te dragen tot dekking van door gedeputeerde staten op de begrooting gebrachte uitgaven. Art. 212, 2de Ud, gem.wet. Rubriek: Comptabiliteit en financiën. Watehveld, 22 Juli 1916. No. 300. Onderwerp: Weigering van den raad om middelen voor te dragen tot dekking van door gedeputeerde staten op de begrooting gebrachte jaarweddeverhooging voor burgemeester en secretaris. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden heeft geweigerd te voldoen aan de uitnoodiging, vervat in uw brief van 18 dezer, no. 380, om nieuwe middelen voor te dragen tot dekking van de, bij uw in dien brief medegedeeld besluit, op de gemeentebegrooting gebrachte verhooging der. jaarwedden van den burgemeester en den secretaris. De raad besloot voorts van uw bedoeld besluit bij de Koningin beroep in te stellen op grond, dat uw bevoegdheid volgens art. 212 der gemeentewet slechts geldt bij de beoordeeling der goedkeuring van de oorspronkelijke begrooting, doch niet met betrekking tot daarin later aan te-brengen veranderingen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, Aan r W. VINK. heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. 112 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 76. Raadsbesluit tot aanvulling van de begrooting met nieuwe posten. Artt. 107, lste lid, en 213, lste Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de geldleening, groot f 26000, goedgekeurd door gedeputeerde staten 20 September 1915, bereids is aangegaan, dat de gelden niet ten .volle dadelijk benoodigd zijn en het wenschelijk is een gedeelte op prolongatie te beleggen, besluit de begrooting, dienst 1916, aan te vullen als volgt: Ontvang: Aan hoofdstuk III wordt toegevoegd een nieuw art. 4: „Rente van tijdelijk op prolongatie belegde kasgelden f 150". Aan hoofdstuk V, afdeeling II, wordt toegevoegd een nieuw art. 5: „Teruggaaf van tijdelijk op prolongatie belegde kasgelden f 14000". Uitgaaf: Aan hoofdstuk VIII wordt toegevoegd een nieuwe afdeeling Ia: „Tijdelijke belegging van kasgelden", met art. 1: „Tijdelijke belegging op prolongatie van kasgelden f 14000". Hoofdstuk X, art. 1, „Onvoorziene uitgaven", wordt verhoogd met f 150 en gebracht op f 483,80. Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. In de meeste provinciën hebben gedeputeerde staten modellen in staatvorm aan de gemeentebesturen medegedeeld, die bij voorkeur dienen te worden gevolgd. Niet altijd laat echter de aard der wijziging toe om van deze modellen gebruik te maken. Bij begrootingswijziging dient steeds gezorgd te worden, dat evenwicht blijft bestaan tusschen de totalen der ontvangsten en uitgaven en voor zooveel moge- GEMEENTEWET. 113 lijk ook tusschen buitengewone ontvangsten én buitengewone uitgaven. In geen geval mogen buitengewone ontvangsten worden aangewend voor gewone uitgaven. Wel mogen buitengewone uitgaven worden bestreden uit gewone inkomsten. In vorenstaand besluit worden buitengewone ontvangsten en buitengewone uitgaven ieder verhoogd met f 14000, gewone ontvangsten en gewone uitgaven ieder met f 150. Voor de rente wegens de tijdelüke belegging diende een post op de begrooting te worden gebracht. Behoefte aan een nieuwen uitgaafpost of aan verhooging van een of anderen bestaanden uitgaafpost bestond er ih dit geval niet. Daarom is, ten einde het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven te laten voortduren, de post voor onvoorziene uitgaven verhoogd. No. 77. Raadsbesluit tot verhooging van een bestaanden begrootingspost in uitgaaf en toevoeging van nieuwe posten van ontvang en uitgaaf. Artt. 207, lste lid, en 213, W lid,gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit de begrooting, dienst 1916, te wijzigen en aan te vullen als volgt: In ontvang: Aan hoofdstuk IV, afd. I, wordt toegevoegd art. 1: „Geldleening ter voorziening in de kosten van bestrating van de Raadhuisstraat en verbouwing van het gebouw voor post- en telegraafkantoor f 8000". In uitgaaf: Hoofdstuk III, afd. II, art. 1: „Kosten van aanleg en onderhoud van straten, wegen enz.", wordt verhoogd met f 3100 en gebracht op f 3950. Aan hoofdstuk IV, afd. I, wordt toegevoegd art. 4: „Verbouwing van het gebouw voor post-en telegraafkantoor ƒ4900". Toelichting: Het besluit tot hèt aangaan der geldleening is goedgekeurd 20 September 1915. Het aanvankelijk voornemen KOOIMAN, PRAKTIJK 2de dl\ ° 114 VERSCHILLENDE ZAKEN. was de leening nog in 1915 te sluiten. Wegens den hoogen rentevoet is hierin verandering gekomen. Op de begrooting voor 1916 zijn voor deze leening reeds aflossing en rente uitgetrokken. De verhooging van art. 1, afd. II, van hoofdstuk III is een gevolg van het besluit tot bestrating van de Raadhuisstraat, terwijl wegens het besluit tot verbouwing van het post- en telegraafgebouw art. 4, afd. I, van hoofdstuk IV aan de begrooting moest worden toegevoegd. Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. In plaats van onder de overwegingen kannen de toelichtingen ook wel volgen na het dictum van het besluit, terwijl ook in het dictum telkens na de vermelding van een wijziging de toelichting kan worden opgenomen, zooals onder het volgend nummer is geschied. Een en ander geeft een eenigszins vrijer vorm. Ook kan een memorie van toelichting worden gemaakt op een afzonderlijk stuk papier. In gewone gevallen verraeerdere men intusschen niet aldus het getal stukken. . Bovenstaand besluit betreft alleen buitengewone ontvangsten en buitengewone uitgaven. Uit de omschrijving „kosten van aanleg en onderhoud van straten, wegen enz." blijkt, dat in het begrootingsmodel, waarin deze post voorkomt, gewone en buitengewone uitgaven niet afzonderlijk worden vermeld. Een gemakkelijk overzicht geeft dit niet. In de meeste provinciën is het begrootingsmodel zoodanig ingericht, dat buitengewone ontvangsten en buitengewone uitgaven in afzonderlijke en uitsluitend daarvoor bestemde hoofdstukken worden opgenomen. GEMEENTEWET. 115 No. 78. Raadsbesluit tot verhooging van begrotingsposten van ontvang en uitgaaf, vermindering van een post van uitgaaf en toevoeging van nieuwe ontvang- en uitgaafposten. Artt. 207,1steUd, en 213, lstelid, gem.wet. De raad der gemeente. Waterveld besluit de begrooting, dienst 1916, te wijzigen en aan te vullen als volgt: In ontvang: Hoofdstuk II, afd. IV, ar(. 2: „Vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in het klein", wordt verhoogd met f 50 en gebracht op . . f 165. Toelichting. De verhoogiug is een gevolg van de meerdere ontvangst. Aan hoofdstuk III, art. 1, wordt toegevoegd een nieuw lid, onder c: „een half jaar rente van f 1000 belegging onder eerste hypothecair verband op onroerend goed .... ƒ 25". Aan hoofdstuk IV, afd. II, wordt toegevoegd art. 1: „Verkoop van den mede-eigendom der gemeente in de dokterswoning te Tienhoven f 945". Toelichting. Tot bedoelden verkoop is besloten bij raadsbesluit van 20 Maart 1916, goedgekeurd door gedeputeerde staten 12 April 1916, no. 41. In uitgaaf: Hoofdstuk II, afd. II, art. 1: „Jaarwedde van den veldwachter" wordt verhoogd met f 50 en gebracht op f 475. Toelichting. De raad besloot met ingang van 1 Januari j.1. de jaarwedde van den veldwachter tot het uitgetrokken bedrag te verhoogen. Aan hoofdstuk VIII, afd. II, wordt toegevoegd een nieuw art. 3: „Bijdrage in de pensioenpremie voor ziekteverzekering van den gemeente-veldwachter f 19.20". Toelichting. De raad besloot den veldwachter ten behoeve 8* 116 VERSCHILLENDE ZAKEN. van zijn ziekteverzekering met het uitgetrokken bedrag te gemoet te komen. Aan hoofdstuk IX wordt toegevoegd een nieuw art. 5: Belegging onder eerste hypothecair verband op onroerend goed ƒ 1000". Toelichting. De raad besloot de opbrengst van de dokterswoning te Tienhoven te beleggen onder eerste hypothecair verband op onroerend goed tegen een rente van 5% per jaar. Het geld zal worden geleend aan J. Koster alhier tegen onderpand van een huis en erf geschat op een verkoopwaarde van ƒ 2000, zoodat ruime overwaarde wordt verkregen. De rente zal zijn 5% per jaar. Daar Koster niet met minder dan ƒ 1000 kan volstaan, wordt aan de opbrengst van den verkoop uit de gewone middelen ƒ 55 toegevoegd. Hoofdstuk X, art. 1, „Onvoorziene uitgaven", wördt verminderd met ƒ 49,20 en dientengevolge gebracht op ƒ 190.525. Toelichting. De post onvoorziene uitgaven wordt verminderd ten einde het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven te herstellen. Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. In dit besluit is de verhooging der posten van gewone inkomsten: ƒ50 vergunningsrecht en ƒ 25 hypotheekrente, samen ƒ 75. De posten van gewone uitgaven worden verhoogd met ƒ 50 jaarwedde veldwachter en ƒ 19,20 ziekteverzekering samen ƒ 69.20, doch verminderd met ƒ 49.20 onvoorziene uitgaven, blijft ƒ 69.20 — ƒ 49.20 = ƒ 20. De buitengewone inkomsten worden verhoogd met ƒ 945, verkoop dokterswoning, de buitengewone uitgaven met ƒ 1000, belegging. De gewone inkomsten worden dus met ƒ 55 meer verhoogd dan de gewone uitgaven (ƒ 75 en 20). Daarentegen worden de buitengewone inkomsten met ƒ 55 minder verhoogd dan de buitengewone uitgaven (ƒ 955 en ƒ 1000). Feitelijk wordt dus ƒ 55 uit gewone inkomsten besteed voor een buitengewone- uitgaaf, belegging. Hiertegen is geen bezwaar, wel tegen het omgekeerde. GEMEENTEWET. 117 No. 79. Raadsbesluit tot het doen van een spoedeischende uitgaaf buiten de begrooting. Artt. 207, 2de Ud, en 213, 2de Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat bij den storm in den afgeloopen nacht de Deelkade belangrijk is beschadigd en bédoéldé kade dientengevolge onmiddellijke herstelling vereischt, zoowel in het belang van het verkeer daarop als van de scheepvaart, besluit: I. Toe te voegen aan de begrooting dienst 1916: In ontvang: Onder hoofdstuk VI, afdeeling I, tusschen artt. 5 en 6, een nieuw art. okis: „Opbrengst van een geldleening tot bestrijding der kosten van herstelling van de Deelkade ƒ100.0". In uitgaaf: Onder hoofdstuk V een nieuw art. 5: „Kosten van herstelling van de Deelkade ƒ 1000". II. Tot het dadelijk doen van deze uitgaaf. Vastgesteld in de openbare vergadering van 9 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Volgens art. 213, 2de lid, gemeentewet moet dit besluit met redenen zijn omkleed. Bovenstaande overweging is voldoende. Daaruit blijkt dat aanwezig is een „buitengewoon geval van dringenden spoed", zoodat dit niet uitdrukkelijk overwogen behoeft te worden. Evenmin is noodig de omstandigheid, dat voor de herstelling geen gelden op de" begrooting staan, in de overwegingen te vermelden. Dat blijkt genoegzaam uit het feit zelf, dat de begrooting wordt aangevuld. Dat de kosten niet kunnen worden gevonden uit de gewone inkomsten, wordt toegelicht bij het geldleeningsbesluit. 118 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 80. Raadsbesluit tot af- en overschrijving op de begrooting. Artt. 214 en 215 gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit tot af- en overschrijving op de posten van uitgaaf der begrooting, dienst 1916, als volgt: Af te schrijven van: Hoofdstuk VI, afd. III, art. 7: „Kosten van het herhalingsonderwijs", . f 118 Hoofdstuk VIII, afd. I, art. 8: „Aflossing van twee aandeelen van f 200 op de geldleening van 1906", . f 200. .Over te schrijven'op: Hoofdstuk I, afd. I, art. 7: „Kosten van onderhoud, schoonhouden en meubelen van het gemeentehuis", ... ƒ 68.— Hoofdstuk I, afd. II, art. 5: „Uitkeering aan het rijk van het aandeel der gemeente in de kwade posten op de personeele belasting, dienst 1913", f 50. Hoofdstuk II, afd. II, art. 2: „Kosten van uitrusting van de veldwachters", f 55 Hoofdstuk VI, afd. III, art. 5: „Kosten van aanschaffen en onderhouden van schoolmeubeien", f 100. Hoofdstuk IX, art. 11: „Subsidie aan de vereeniging „het groene kruis"", f 45 Toelichting. De vermindering van hoofdst. VI, afd. III, art. 7, kan geschieden, omdat in 1916 geen herhalingsonderwijs is gegeven. De geldleening onder hoofdstuk VIII, afd. I, art. 8, bedoeld is in 1916 niet gesloten. De vermeerdering van de verschillende uitgaafposten is een gevolg van meerdere behoefte. Vastgesteld in de openbare vergadering van 9 Januari 1917. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. GEMEENTEWET. 119 Toelichting. Wat hier af- en overschrijving wordt genoemd is eigenlijk hetzelfde als wijziging der bogrooting door verhooging van sommige uitgaafposten en verlaging van sommige andere. Wenscht men bij een besluit als bovenstaand tegelijk nieuwe posten toe te voegen of ontvangposten te veranderen, dan make men eenvoudig den aanhef en de verdere inrichting van het besluit als onder het voorlaatste nummer. Voor af- en overschrijving zijn in sommige provinciën door gedeputeerde staten bepaalde modellen in staatvorm aanbevolen. No. 81. Raadsbesluit tot beschikking uit den post voor onvoorziene uitgaven op de begrooting. Art. 205, lett. w, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit uit den 'post voor onvoorziene uitgaven der begrooting, dienst 1917, te voldoen aan de firma E. Leverink & Zn, te Broekstad, wegens levering van bouwverordeningen in 1915, f 47.50. Toelichting. De vordering is ingediend in Januari 1917. Wegens verjaring zou betaling geweigerd kunnen worden. Intusschen wordt dit onbillijk geacht. Aan den verjaringstermijn is door de firma niet gedacht en de late indiening gesohiedde, omdat aan de firma mede een order tot drukken van de bijna gelijkluidende verordening voor Landhoven in uitzicht was gesteld. In laatstgenoemd geval zouden de kosten voor elke gemeente lager kunnen worden gesteld, hetgeen dan ook is geschied. Vastgesteld in de openbare vergadering van 22 Februari 1917. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 120 VERSCHILLENDE ZAKEN. Toelichting. Volgens brief van den minister van binnenlaudsche zaken d.d. 24 Januari 1852 mag buiten goedkeuring van gedeputeerde staten over den post voor onvoorziene uitgaven niet beschikt worden. Met toepassing van art. 215 der gemeentewet wordt voor de meeste gemeenten door gedeputeerde staten reeds bij de begrooting zelf machtiging verleend tot afschrijving van „onvoorziene uitgaven" en overschrijving op andere bepaald aangewezen posten. Ook voor' beschikking uit „onvoorziene uitgaven" zijn in verschillende provinciën door gedeputeerde staten bepaalde modellen in staatvorm aanbevolen. No. 82. Raadsbesluit tot beschikking over een gedeelte van het vermoedelijk batig slot over het vorige dienstjaar. Artt. 207, lste Ud, en 213, lste Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat verschillende uitgaafposten voor den loopenden dienst ontoereikend zijn en de verhoogingen niet door de gewone middelen kunnen worden gedekt, dat de rekening over den vorigen dienst vermoedelijk een batig slot van f 1500 zal opleveren, besluit: I. te beschikken over f 500 van het vermoedelijk batig slot van den dienst 1916, II. de begrooting, dienst 1917, te wijzigen als volgt: In ontvang: Onder hoofdstuk I wordt toegevoegd een nieuw art. 2: „Beschikking over het vermoedelijk batig slot der rekening over 1916 f 500". In uitgaaf: Hoofdstuk I, art. 10: „Kosten van de kiesverrichtingen", wordt gebracht van f 100 op f 200. GEMEENTEWET. 121 Hoofdstuk I, art. 11: „Kosten van den burgerlijken stand", wordt gebracht van f 200 op f 300. Hoofdstuk V, art. 4: „Kosten van verpleging van arme krankzinnigen", wordt gebracht van f 300 op f 500. Hoofdstuk X, art. 1: „Onvoorziene uitgaven", wordt gebracht van f 200 op f 300. Vastgesteld in de openbare vergadering van 9 Juli 1917. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, * W. VINK. Toelichting. Beschikking uit het batig slot van den vorigen dienst — dat anders op den dienst 1918 in zijn geheel zou «Sn overgebracht — dient met begrotingswijziging gepaard te gaan, omdat anders het geld niet kan worden uitgegeven. Sommigen verhoogen in een geval als bovenstaand eerst .onvoorzien" om vervolgens daarvan op de ontoereikende posten over te schrijven. Dit geeft intusschen dubbel werk. De betrekkelijke uitgaafposten kunnen zeer goed rechtstreeks verhoogd worden. „Onvoorzien" zal in een geval als dit wel reeds geheel of bijna geheel uitgeput zjjn, zoodat het gewenscht is ook dezen post iets te verhoogen. No. 83. Raadsbesluit tot voorloopige vaststelling van de gemeenterekening. Art. 220, lste Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende dat de rekening en verantwoording over 1916 van 15 Juli tot en met 30 Juli j.1. ter lezing heeft gelegen ter gemeentesecretarie, besluit het bedrag van de ontvangsten en uitgaven der rekening over 1916 voorloopig vast te stellen als volgt: 122 VERSCHILLENDE ZAKEN. de ontvangsten op twintigduizend driehonderd zes en negentig gulden zes en veertig cents f 20396.46 de uitgaven op negentienduizend tweehonderd vijf en veertig gulden tachtig cents - 19245.80 zoodat deze rekening een voordeelig slot oplevert van eenduizend eenhonderd vijftig gulden zes en zestig cents f 1150.66 Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 Augustus 1917. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. De overweging is opgenomen in verband met art. 221, 2de lid, gemeentewet, opdat aan gedeputeerde staten blijke, dat de rekening den voorgeschreven tijd ter inzage heeft gelegen. Het opstellen van een besluit is noodzakelijk ingevolge artt. 220 en 221 gemeentewet. * No. 84. Bericht van den raad aan gedeputeerde staten naar aanleiding van de weigering door burgemeester en wethouders tot afgifte van een bevelschrift van betaling. Art. 225, lste Ud, gem.wet. Rubriek: Comptabiliteit en financiën. Waterveld 11 Juli 1916 No. 276. Onderwerp: Bericht wegens niet-afgeven bevelschrift voor betaling jaarwedde secretarie-ambtenaar Water. Ter voldoening aan de opdracht van den gemeenteraad in zijn heden gehouden vergadering hebben wij de eer u als GEMEENTEWET. 123 antwoord op uw brief van 3 dezer, no. 300, het volgende te berichten. De raad vereenigt zich met de meening van ons college, dat de jaarwedde van den heer K. Water als ambtenaar ter secretarie bedraagt f 300 en dus tot geen hooger bedrag mag worden betaalbaar gesteld. Bij raadsbesluit van 1 Juli 1910 is bedoelde jaarwedde aldus vastgesteld. Dat met toepassing van art. 212 der gemeentewet op de begrooting voor 1916 als jaarwedde van den ambtenaar ter secretarie f 500 is uitgetrokken, brengt in het bedrag van de wedde geen verandering. Tot verandering is alleen de raad bevoegd, krachtens art. 136 der gemeentewet. Bij geen wet is een andere macht bevoegd verklaard den raad in dit opzicht zijn taak uit handen te nemen. Aan de begrooting kan slechts worden toegekend het karakter van raming. De raming nu, door uw vergadering vastgesteld, acht de raad onjuist. De raad heeft reeds thans te kennen gegeven zich te zijner tijd niet te zullen nederleggen bij uw beslissing tot vaststelling van de bedragen der ontvangsten en uitgaven over 1906, indien daaronder de bovenbedoelde uitgaaf mocht worden opgenomen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Wel schrijven B. en W. hier min of meer over eigen zaak, zoodat men gewenscht zou knnnen achten een afzonderlijk raadsbesluit op te stellen, doch deze aanleiding vervalt, indien het ontwerp van den brief aan den raad vooraf wordt overgelegd. 124 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 85. Mededeeling van 's raads beschikking op een aanvrage om ontheffing van inkomstenbelasting, naar tijdsgelang, wegens vertrek. Art. 245 gem.wet. Rubriek: Belastingen (plaatselijke). Waterveld, 11 Juli 1916. Comptabiliteit en financiën. No. 279. Onderwerp: Mededeeling beschikking opbezwaarschrift inkomstenbelasting D. Balkeboer. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden heeft afgewezen uw verzoek om ontheffing voor negen twaalfde-gedeelten op uw aanslag in de inkomstenbelasting over 1916, omdat: 1°. volgens art. 245, laatste lid, gemeentewet niet uitsluitend naar de verklaring, in art. 76 van het burgerlijk wetboek bedoeld, maar naar omstandigheden wordt beoordeeld, in welke gemeente voor de bijdrage in de gemeentelijke inkomstenbelasting het hoofdverblijf moet geacht worden te zijn, 2°. de onder 1°. bedoelde verklaring wel is waar door u reeds 5 April j.1. in deze gemeente en te Broekstad is gedaan, doch eerst in de laatste dagen van die maand uw meubelen zijn overgebracht en uw dienstpersoneel is overgegaan naar uw tegenwoordige woonplaats, terwijl de huur van het door u bewoond perceel volgens bekomen inlichtingen eerst tegen 1 Mei j.1. door u is opgezegd en gij te Broekstad eerst 1 Mei een gemeubeld perceel in eigen gebruik hebt genomen. De gemeènteraad besloot daarom u ontheffing te verleenen voor acht twaalfde-gedeelten. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, De wethouder, A. BAKKER. W. VINK. Aan den heer D. Balkeboer, alhier. gemeentewet. 125 Toelichting. Naar art. 245, 3de lid, wordt bijgedragen voor zooveel twaalfden van den aanslag over een vol jaar als het hoofdyerblgf in de gemeente maanden duurt. Had dus aanslag over een vol jaar plaats, dan bestaat na vertrek aanspraak op ontheffing. Volgens art. 134 gemeentewet heeft hieromtrent de raad te beslissen. No. 86. Akte van aanstelling van een deurwaarder voor de plaatselijke belastingen. Art. 261 gem.wet. AKTE van aanstelling als deurwaarder voor de plaatselijke belastingen. Burgemeester en wethouders van Waterveld hebben in hun vergadering van 1 Juni 1916 den ambtenaar Jan de Boer, geboren 10 Augustus 1877, aangewezen voor de beteekening van stukken, betreffende vervolging ter invordering van plaatselijke belastingen en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Dagteekening van ingang der aanwijzing: 1 Juli 1916. De inkomsten, die de aangewezene in de genoemde betrekking zal genieten, bestaan uit de opbrengst der vervolgingskosten, benevens een jaarwedde van f 25. De pensioensgrondslag is voor den aangewezene in deze betrekking voorloopig vastgesteld op f 65. Waterveld, 1 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. In de vergadering van burgemeester en wethouders dezer gemeente van hedeu is Jan de Boer, aangewezen als ambtenaar voor de beteekening van stukken, betreffende vervolging 126 verschillende zaken. ter invordering van plaatselijke belastingen en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen, als zoodanig beëedigd. Waterveld, 15 Juni 1915. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Veel van hetgeen is opgemerkt onder no. 62 geldt ook hier. De akte van aanstelling als deurwaarder voor de plaatselijke belastingen is vrij van zegel volgens art. 260 der gemeentewet, in verband met art. 23 der wet van 22 Mei 1845 (st.bl. no. 22) en vrij van de formaliteit van registratie volgens art. 1 der wet van 29 December 1893 (st.bl. no. 245). Het is echter niet noodig deze vrijstellingen op het stuk te vermelden. Er zijn stukken, die vrij van zegel en recht of formaliteit van registratie zijn, indien dit op die stukken is vermeld of van de bestemming der stukken blijkt. Alleen in die gevallen dient van de vrijstelling melding gemaakt te worden. Men is het er vrijwel over eens, dat hij, die aangewezen wordt voor de functie in art. 261 der gemeentewet bedoeld, reeds vóór die aanwijzing ambtenaar in dienst van een publiekrechtelijk lichaam moet zgn. Daarom is het wenschelijk van den aangewezene ook te vermelden, dat hn. ambtenaar is. Dit kan zonder bezwaar in de akte van aanstelling geschieden, daar het slechts een nadere aanduiding van den benoemde is. GEMEENTEWET. 127 No. 87. Mededeeling van 's raads beslissing op een bezwaarschrift tegen het bedrag van een aanslag in de inkomstenbelasting. Art. 265, 2de Ud, gem.wet. Rubriek: Belastingen (plaatselijke). WATERVELD, 11 Juli 1916. Comptabiliteit en financiën. No. 277. Onderwerp: Mededeeling beschikking op bezwaarschrift inkomstenbelasting van J. Pen. Wij hebbeu de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden afwijzend heeft beschikt op uw bezwaarschrift tegen uw aanslag in de inkomstenbelasting over 1916, op grond, dat de raad niet den indruk heeft bekomen, dat die aanslag te hoog is vastgesteld, en de aanslag met dien in de rijksinkomstenbelasting overeenkomt., Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den heer J. Pen, alhier. Toelichting. Is bezwaar ingebracht tegen het bedrag van den aanslag, dan zal in veel gevallen op een algemeenen indruk moeten worden afgegaan, terwijl ook de aanslag in de rijksinkomstenbelasting leiding kan geven. Op laatstbedoelden aanslag geheel en al af te gaan, zal vermoedelijk bij gedeputeerde staten, ingeval bij dit college beroep wordt ingesteld, bezwaar opleveren. Meestal is de gemeente-administratie niet in staat iemand zijn inkomen precies voor te rekenen. Vandaar de in bovenstaanden brief opgenomen motiveering. Geldt het bezwaar het feit van den aanslag zelf', dan zullen meer stellige redenen kunnen worden opgegeven voor een afwijzende beschikking. Men zie daarvoor het volgend nummer. 128 VERSCHILLENDE ZAKEN. Wordt het bezwaarschrift ingewilligd, dan behoeft de brief geen redenen te vermelden. No. 88. Mededeeling van 's raads beslissing op een bezwaarschrift tegen een aanslag in de inkomstenbelasting.Art. 265, 2Ae lid, gem.wet. Rubriek: Belastingen (plaatselijke). WATERVELD, 11 Juli 1916. Comptabiliteit en financiën. No. 278. Onderwerp: Mededeeling beschikking op bezwaarschrift inkomstenbelasting van W. Balk. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden afwijzend heeft beschikt op uw bezwaarschrift tegen uw aanslag in de inkomstenbelasting over 1916, op grond:. dat gij ten onrechte het 2de gedeelte van art. 245, 2de lid, gemeentewet op u toepasselijk acht, dat gij- immers niet uitsluitend tot waarneming van uw openbare betrekking van gemeente-geneesheer tijdelijk in deze gemeente vertoeft, maar ook tot uitoefening van uw particuliere praktijk, dat art. 245, 2de lid, evenals iedere uitzonderingsbepaling, van strikte toepassing moet worden geacht en dus voor u niet kan gelden. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den heer W. Balk te Broekstad. KIESWET. No. 89. Beslissing van burgemeester en wethouders tot afwijzing van een verzoek om verbetering van de kiezerslijst. Art. 33 kieswet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een op 13 April j.1. ingekomen verzoekschrift van J. Voerman, te Waterveld, waarbij wordt gevraagd alsnog op de kiezerslijst te plaatsen G. van Putten, aldaar, daar deze wegens in een* andere gemeente betaalde rijksbelasting het vorig jaar, krachtens aangifte overeenkomstig art. 11 der kieswet, op de kiezerslijst werd gebracht en aangifte dit jaar onnóodig zou zijn, overwegende, dat de kieswet niet voorschrijft, dat hij, die krachtens een aangifte als vorenbedoeld op de kiezerslijst is vermeld, indien hij in gelijke omstandigheden blijft verkeeren, in volgende jaren zonder nadere aangifte op die lijst wordt gebracht, besluiten het verzoek van J. Voerman tot plaatsing op de kiezerslijst 1914/5 van G. van Putten af te wijzen. Waterveld, 26 April 1914. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Vermeld wordt niet de dagteekening van het verkooiman, praktijk 2de dr. 9 130 VERSCHILLENDE ZAKEN. zoekschrif't, maar de dag waarop Let is ingekomen, omdat het op het laatste wegens art. 29 kieswet aankomt. De beslissing moet volgens art. 33 kieswet met redenen omkleed zijn. Te besluiten, dat overeenkomstig dat .artikel de beslissing zal worden ter inzage gelegd, in afschrift verkrijgbaar gesteld en aan belanghebbenden medegedeeld • en dat overgelegde bewijsstukken zullen worden teruggegeven, is alles overbodig. Dat moet ook zonder dat er toe wordt besloten geschieden. No. 90. Beslissing van burgemeester en wethouders tot inwilliging van een verzoek om verbetering van de kiezerslijst. Art. 33 kieswet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoekschrift, ingekomen 23 Maart j.1., van D. Appel, waarbij — onder overlegging van zijn op 2 Januari j.1. voor voldaan geteekerid aanslagbiljet in de personeele belasting over 1915 — wordt verzocht zijn naam alsnog op de kiezerslijst te plaatsen,. overwegende, dat de ontvanger der directe belastingen heeft verzuimd verzoeker te vermelden op de lijst bedoeld bij art. 10, lste lid, der kieswet, dat volgens art. 8 der kieswet „jaarlijks door het gemeentebestuur een lijst (wordt) opgemaakt, de inwoners aanwijzende, die tot het kiezen van leden van de tweede kamer, van de provinciale staten en van den gemeenteraad bevoegd zijn", dat de na het woord „jaarlijks" aanvankelijk voorkomende woorden „naar aanleiding van de opgaven en van het onderzoek in de artt. 10 en volgende vermeld" zijn vervallen bij de wet van 8 December 1900 (st.bl. no. 208), tot voorkoming, volgens de memorie van toelichting tot die wet, van „de verkeerde gevolgtrekking, als zoude hét gemeentebestuur bij de vaststelling van de kiezerslijst zich aan de bedoelde opgaven hebben te houden", dat derhalve de bovengenqemde aanslag van verzoeker ten kieswet. 131 onrechte niet voor plaatsing op de kiezerslijst in aanmerking is gebracht, besluiten D. Appel, timmerman, alhier, alsnog te plaatsen op de kiezerslijst als kiezer voor de tweede kamer der staten-generaal, de provinciale staten en den gemeenteraad. Waterveld, 30 April 1916. Burgemeester en weihouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Overweging, dat en waarom verzoeker aan de verdere vereischten voldoet om kiezer te kunnen zijn, dat hij niet valt onder een reden van uitsluiting, dat het verzoekschrift tijdig is ingediend, dat geon tegenspraak is ingekomen en wat er meer zij van dien aard, is overbodig. Dat geeft slechts aan de beslissing een noodeloozen omvang. Ts op bovenvermelde wijze niet ontwijfelbaar aangeduid welke persoon bedoeld wordt, dan kan bijv. nog zijn woonplaatsin de gemeente of plaats en dagteekening zijner geboorte worden vermeld. Het is echter niet noodig om alle vaststaande gegevens, die ten aanzien van den nieuwen kiezer op de lijst moeten worden vermeld, ook in het besluit op te nemen. Zie verder de toelichting onder het vorig nummer. No. 91. Proces-verbaal van vernietiging van processen-verbaal en verzegelde pakken betreffende een verkiezing voor de tweede kamer der staten-generaal. Art. 98 kieswet. Heden zijn door verbranding in de gasfabriek de processenverbaal der stembureaux en. de verzegelde pakken betreffende 9* 132 VERSCHILLENDE ZAKEN. de stemming en herstemming voor een lid van de tweede kamer der staten-generaal op 18 en 25 Juni j.1. vernietigd. Kroonbürg, 9 Juli 1916. Burgemeester en wethouders van Kroonbürg, De burgemeester, A. JANSEN. De secretaris, B. PIETERSEN. Toelichting. Voldoende is aanwijzing wanneer, waarvan, waar en op welke wijze vernietiging heeft plaats gehad. In het proces-verbaal behoeft niet te worden vermeld dat en wanneer toelating van den benoemde plaats had, dat „hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal", of dat de opgaven van candidaten zijn vernietigd, het laatste niet omdat art. 54, laatste lid, opmaken van proces-verbaal van die vernietiging niet voorschrijft. In bovenstaand stuk is niet opgenomen, dat vernietiging plaats had door of in tegenwoordigheid van burgemeester en wethouders. Art. 98 kieswet behoeft m.i. niet zoo letterlijk te worden opgevat, dat burgemeester en wethonders niet op hun verantwoordelijkheid met de zorg voor de vernietiging een ander zouden mogen belasten. ARMENWET. No. 92. Kennisgeving aan het bestuur eener instelling van weldadigheid van inschrijving en rangschikking der instelling op de lijst van instellingen van weldadigheid. Art. 3y 3^vw den heer J. Êrowwer te Schoonoord. KOOIMAN, PRAKTIJK 2de dl\ 10 WET LAGER ONDERWIJS. No. 102. Gemeenschappelijke regeling omtrent de toelating van kinderen uit een gemeente op de scholen eener andere. Art. 16 lager-onderwijswet. REGELING omtrent de toelating van kinderen uit de gemeente Waterveld op de openbare lagere scholen der gemeente Broekstad. Art. 1. Te beginnen met het schooljaar 1916—1917 kunnen kinde-. ren, wier ouders, voogden of verzorgers wonen in de gemeente Waterveld, worden toegelaten tot het lager onderwijs van de gemeente Broekstad, voor zoover er na plaatsing van alle leerlingen uit laatstgenoemde gemeente gelegenheid bestaat en verder onder de in de volgende artikelen voorkomende bepalingen. Art. 2. De aanvragen om toelating geschieden bij burgemeester en wethouders van Waterveld onder zoodanige mededeelingen als dezen zullen noodig achten. Art. 3. 1. Jaarlijks vóór 15 April zenden burgemeester en wethouders van Waterveld aan hun ambtgenooten der gemeente Broekstad een lijst, bevattende de namen der kinderen, wier LAGER-ONDERWIJSWET. 147 toelating wordt verlangd, met vermelding van de school, waarop de plaatsing is verzocht, van den ouderdom der kinderen en van de namen der ouders, voogden of verzorgers. 2. Gelijke opgaven worden verstrekt ten aanzien van aanvragen om tusschentijdsche toelating. Art. 4. De gemeenteraad van Broekstad heeft de bevoegdheid het schoolgeld voor leerlingen uit Waterveld 10%hooger te stellen dan voor die uit Broekstad. Art. 5. 1. Als vergoeding in de kosten van het onderwijs zal de gemeente Waterland jaarlijks aan de gemeente Broekstad betalen: a. voor de kinderen, waarvoor geen schoolgeld verschuldigd is, tien gulden per kind, b. voor de overige kinderen f 7.50 per kind. 2. Indien een kind gedurende den cursus de school verlaat, is niettemin de volle bijdrage verschuldigd. Art. 6.' Het gemeentebestuur van Broekstad zendt jaarlijks in de maand Januari aan het gemeentebestuur van Waterveld een opgaaf van het bedrag der vergoedingen, krachtens het vorig artikel verschuldigd. Art. 7. Zij, die de leerlingen ter school zenden, alsmede de leerlingen, zijn aan alle bepalingen onderworpen, welke thans voor de gemeentescholen te Broekstad bestaan of later daarvoor worden vastgesteld. Art. 8. Zie art. 7 onder no. 41 op pag. 63. Art. 9. Het bestuur van elke gemeente kan deze gemeenschappelijke 10* 148 VERSCHILLENDE ZAKEN. regeling met het einde van iederen cursus opheffen, mits van het voornemen daartoe aan het bestuur der andere gemeente kennis wordt gegeven vóór 1 Januari daaraan voorafgaande. Vastgesteld in de vergadering van : o. den raad der gemeente Waterveld 3 Januari 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. b. den raad der gemeente Broekstad 4 Januari 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichting. Overbodig is een aanhef bijv. als volgt: „De raden der gemeenten Waterveld en Broekstad, „in aanmerking nemende, dat het wenschelijk is gelegenheid te geven, dat kinderen, wonende in de gemeente Waterveld, kunnen worden toegelaten tot de openbare scholen voor lager onderwijs te Broekstad, „gelet op net bepaalde bij de artt. 16 en 52, eerste lid, der wet tot regeling van het lager onderwijs, in verband met art. 121 der gemeentewet, „gezien de beschikking van heeren gedeputeerde staten, d.d. 18 November 1915, 2de afdeeling, no. 26, waarbij tot gemeenschappelijke regeling dezer aangelegenheid machtiging is verleend, „gehoord de voordracht van burgemeester en wethouders der beide gemeenten, „besluiten „vast te stellen de volgende" .... Dit alles kan best gemist worden. Zie ook de toelichting bij nos. 85 en 41. Wil men tot gemak van gedeputeerde staten éven herinneren aan de verleende machtiging tot gemeenschappelijke regeling, dan kan dat evengoed met een paar woorden in den brief tot inzending ter goedkeuring gebeuren. Art. 4. Hierbij erlangt toepassing art. 52, lste lid, van de lageronderwijswet. LAGER-ONDERWIJSWET. 149 No. 103. Gemeenschappelijke regeling betreffende de oprichting en instandhouding van een gemeenschappelijke school. Art. 16 lager-onderwijswet. REGELING betreffende oprichting en instandhouding van een gemeenschappelijke school voor lager onderwijs door de gemeenten Waterveld en Broekstad. Art. 1. Op de openbare lagere school met uitgebreid leerplan te Waterveld, opgericht door de gemeenten Waterveld en Broekstad, kunnen worden toegelaten kinderen uit de genoemde gemeenten. Art. 2. De gemeente Waterveld draagt zorg: 0. voor het onderhoud van de woningen voor het hoofd, der school en den conciërge en van het bestaand schoolgebouw, , . 6. voor het onderhoud en de aanschaffing van de school- meubelen en leermiddelen. Art. 3. 1. Het beheer over de school wordt gevoerd door de gemeente Waterveld. 2. Het toezicht als bedoeld in art. 93 der lager-onderwijswet wordt uitgeoefend door een plaatselijke commissie uit ingezetenen Van beide gemeenten. Samenstelling en inrichting dezer commissie worden geregeld bij gemeenschappelijke verordening van de raden der beide gemeenten. 3. De voordracht ter benoeming van het hoofd der school geschiedt in overleg met burgemeester en wethouders van Broekstad, terwijl omtrent de regeling van diens jaarwedde de raad dier gemeente moet worden gehoord. Art. 4. L Alle kosten, uit deze regeling voortvloeiende, zonder af- 150 VERSCHILLENDE ZAKEN. trek van rijksbijdragen en schoolgelden, worden door de beide gemeenten gemeenschappelijk gedragen in verhouding tot het gemiddeld getal leerlingen, dat uit elke gemeente de school bezoekt. 2. Het getal leerlingen in het eerste lid bedoeld wordt bepaald door het gemiddeld cijfer van het getal leerlingen, dat op den lsten dag van elke maand, als schoolgaand staat ingeschreven, naar boven afgerond tot een geheel getal. Art. 5. 1. De rijksbijdragen, bedoeld in de artt. 48, lste lid, 1°., en 49 der lager-onderwijswet, worden ontvangen door de gemeente Waterveld voor 3/5 gedeelte en door de gemeente Broekstad voor 2/5 gedeelte, zijnde de verhouding waarin op 15 Januari 1916 het aantal leerlingen uit Waterveld stond tot dat uit Broekstad. 2. Bij aanmerkelijke wijziging van deze verhouding zal opnieuw worden geregeld welk gedeelte der rijksbijdragen door iedere gemeente zal worden genoten. Wordt omtrent een door een of beide gemeenteraden noodig geachte nieuwe regeling niet voor den afloop van het jaar overeenstemming verkregen, dan wordt door partijen de koninklijke beslissing volgens art. 122 der gemeentewet afgewacht en zullen zij zich aan die beslissing onderwerpen. Art. 6. 1. De kosten van de school worden door de gemeente Waterveld bij voorschot betaald. 2. Bij den aanvang van elk kwartaal wordt, ter nadere verrekening aan het einde van het dienstjaar, door de gemeente Broekstad ten kantore van den gemeente-ontvanger van Waterveld gestort 1/i van de bijdrage in de onderwijsuitgaven over het vorige dienstjaar verschuldigd. 3. De in het vorig lid bedoelde verrekening van kosten zal zoo mogelijk plaats hebben binnen drie maanden na afloop van het dienstjaar, waarop de uitgaven betrekking hebben, bij gespecificeerde declaratie, desgevorderd gestaafd door de noodige bewijsstukken. LAGER-ONDERWI.TSWET. 151 Art. 7. Elke gemeente int te haren bate de schoolgelden, voor de leerlingen uit die gemeente verschuldigd. Art. 8. 1. De vorenstaande bepalingen gelden niet voor verbouw van schoollokalen in den zin van art. 48, lste lid, 2°., der lager-onderwijswet, en voor daarmede gepaard gaande aanschaffing van schoolmeubelen, voor de regelingen genoemd in de artt. 17, 18, 19, 26 en 27 dier wet en voor alle andere zaken buiten het gewone beheer vallende. 2. Een en ander heeft niet plaats dan krachtens bijzondere gemeenschappelijke regeling van de beide gemeenteraden. Art. 9. Zie art. 7 onder no. 41 op pag. 63. Art. 10. Zie art. 8 onder no. 41 op pag. 63. Art. 11. Deze regeling geldt voor onbepaalden tijd. Elk der gemeentebesturen heeft de bevoegdheid haar te ontbinden met het einde van een dienstjaar, mits daarvan ten minste een jaar te voren bij geadviseerden dienstbrief worde kennis gegeven aan het bestuur der andere gemeente. Art. 12. 1. Deze regeling treedt in werking 1 Januari 1917. 2. Alsdan vervalt de regeling, vastgesteld 4 November 1904 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zonderland 24 November 1904, no. 42. Vastgesteld in de vergadering van: o. den raad der gemeente Waterveld 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 152 VERSCHILLENDE ZAKEN. 6. den raad der gemeente Broekstad 3 Juli 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichting. Zie de toelichtingen onder nos. 35, 41 en 102. Het verdient aanbeveling, zoowel voor partijen als derden, dat bet gewone beheer gemakshalve worde gevoerd door een der beide gemeenten. Voor buitengewone zaken geldt art. 8. Ontstaat geschil wat al of niet tot gewoon beheer behoort, dan beslissen volgens art. 9 gedeputeerde staten. Wegens het verband met art, 9bis der wet tot regeling van de financieele verhouding tusschen het rijk en de gemeenten is gewenscht om de rijksbijdrage aan elke gemeente voor haar aandeel rechtstreeks te doen uitkeeren. Het rijk maakt daartegen geen bezwaar en .het geeft zuiverder verhoudingen. No. 104. Raadsbesluit tot bepaling van de plaats voor een schoollokaal. Art. 19, lste lett. a, lager-onderwijswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat het perceel gemeentegrond aan den Kerkweg ongeveer in het midden van de buurtschap Hoogvliet is gelegen en ook om zijn rustige ligging bijzonder geschikt is voor de oprichting van het gebouw der in genoemde buurtschap te vestigen school, besluit het gebouw voor de nieuwe openbare lagere school no. IV te vestigen op het perceel kadastraal gemeente Waterveld, sectie A, no. 300. Vastgesteld in de vergadering van 22 Juli 1916. De burgemeester, ■■i/v'; '■ A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. LAGER-ONDERWIJSWET. K3 Toelichting. Het verdient geen aanbeveling in hetzelfde besluit andere, mogeUjk in dezelfde vergadering uit te maken, zaken te regelen, die niet aan goedkeuring onderworpen zijn. Ter voldoening aan art. 18 der wet zal aan gedeputeerde staten bij gewonen brief reeds eerder zijn of te gelijker tijd worden medegedeeld de vermeerdering van het getal scholen, met opgaaf van de te onderwijzen vakken. Daarom kan de overweging van bovenstaand besluit zich bepalen tot aanduiding met enkele woorden waarom het schoolgebouw op de aangewezen plaats zal worden opgericht en behoeft dus niet een overweging te worden opgenomen in den volgenden geest: „Overwegende, dat in zijn vergadering van heden is besloten tot de oprichting van een vierde openbare lagere school in de buurtschap Hoogvliet". Zelfs zonder kennisneming van verdere stukken is uit het bovenstaand besluit volledig op te maken, dat het geldt een nieuwe school voor de buurtschap Hoogvliet. No. 105. Raadsbesluit tot opheffing van een school. Art. 19, lste Ud, lett. b, lager-onderwijswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat de school in het dorp Kleibroek wordt bezocht door acht leerlingen en het getal sedert 1 Mei 1910 nimmer grooter is geweest dan tien, dat geen meer bezoek in de eerste jaren is te voorzien, dat de woningen in het dorp Kleibroek alle zijn gelegen op niet meer dan 25 minuten gaans van de school in het dorp Voskuil en die school genoegzame ruimte aanbiedt voor de leerlingen uit het dorp Kleibroek, dat deze dus gevoegelijk daar ter school kunnen gaan, dat het hoofd der school eervol ontslag heeft gevraagd en thans goede gelegenheid bestaat voor opheffing van de school, besluit de openbare lagere school in het dorp Kleibroek met ingang van 1 October a.s. op te heffen. Vastgesteld in de vergadering van 22 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. 154 VERSCHILLENDE ZAKEN. N o. 106. Raadsbesluit tot bepaling van den leeftijd voor toelating van kinderen op de openbare lagere school. Art. 19, lett e, lager-onderwijswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat na de opening der gemeentelijke bewaarschool de thans geldende leeftijd van 5 jaren en 3 maanden voor toelating van leerlingen aan de openbare lagere school te laag moet worden geacht, omdat kinderen van dien leeftijd beter nog eenigen tijd kunnen genieten van voorbereidend onderwijs, besluit, met intrekking van zijn besluit van 10 Januari 1899, no. 10, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zonderland 1 Februari d.a.v., no. 33, te bepalen: 1°. dat tot de openbare lagere school kunnen worden toegelaten kinderen, die ten minste 5 jaren en 6 maanden oud zijn, 2°. dat de leerlingen de school moeten verlaten na het doorloopen van de klasse, waarin zij bij het bereiken van den 14-jarigen leeftijd waren geplaatst, behoudens bevoegdheid van burgemeester en wethouders om in bijzondere gevallen dezen termijn met één jaar te verlengen. Vastgesteld in de vergadering van 22 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Bij het bepalen van den leeftijd voor toelating en ontslag worde o.m. rekening gehouden met de leerplichtwet en met verscheidene te dier zake genomen koninklijke beslissingen. LAGER-ONDERWIJSWET. 155 N o. 107. Raadsbesluit tot het verleenen van ongevraagd ontslag aan een onderwijzer. Artt. 19, lett.f, en 30 lager-onderwijswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat aan de openbare lagere school, behalve het hoofd, zijn verbonden zes onderwijzers, dat het getal leerlingen bedroeg op 15 Januari 1914 310, op 15 Januari 1915 204 en op 15 Januari 1916 205, dat de vermindering het gevolg was van de opening in 1914 van een bijzondere school, dat geen noemenswaardige vermeerdering is te voorzien, dat twee onderwijzers meer dan de wet vordert aan de school werkzaam zijn, dat zonder schade voor het onderwijs met een onderwijzer minder kan worden volstaan, dat de billijkheid eischt ontslag te verleenen aan den jongstbenoemde, gezien de voordracht van burgemeester en wethouders om dienovereenkomstig eervol ontslag te verleenen aan H. Tol, besluit met ingang van 1 Mei a.s. eervol ontslag te verleenen aan H. Tol als onderwijzer aan de openbare lagere school. Vastgesteld in de vergadering van 22 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. V.an de voordracht van B. en W. dient tot inlichting van gedeputeerde staten — in verband met van dit college gevorderde goedkeuring — met enkele woorden melding te worden gemaakt, omdat zonder deze of een voordracht van den arrondissements-schoolopziener geen ongevraagd ontslag kan worden verleend. 156 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 108. Raadsbesluit tot het verleenen van niet-eervol ontslag aan het hoofd eener school. Artt. 19, lett.f, en 30 lager*onderwijswei. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een brief van den districts-schoolopziener, houdende voordracht tot niet-eervol ontslag van het hoofd der openbare lagere school J. Brommer, als gevolg van zijn veroordeeling op 1 dezer tot zes maanden gevangenisstraf wegens het plegen van onzedelijke handelingen met leerlingen, besluit J. Brommer niet-eervol te ontslaan als hoofd der openbare lagere school dezer gemeente, met ingang van den dag, volgende op dien, waarop de mededeeling van goedkeuring van dit besluit door gedeputeerde staten bij burgemeester en wethouders zal zijn ontvangen. Vastgesteld in de vergadering van 22 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Wenschelijk is een besluit als boven zoo spoedig mogelijk in werking te doen treden. Neemt men een bepaalden dag in het besluit op, dan zal deze zoodanig moeten worden gesteld, dat vóór dien dag goedkeuring kan zijn verleend en de termijn dus allicht te ruim worden genomen. Daarom is beter om aan te nemen den eerstvolgenden dag na de ontvangst der goedkeuring. No. 109. Voordracht voor de benoeming van een schoolhoofd. Art. 29, 2de lid, lager-onderwijswet. Voordracht voor de benoeming van een hoofd der openbare lagere school in de gemeente Waterveld. 1. Jan Kok, geboren 25 Januari 1880, hoofd der openbare lagere school te Boshoek. LAGER-ONDERWIJSWET . 157 2. Dirk Koster, geboren 30 Juni 1881, onderwijzer aan een openbare lagere school te Kronenburg. 3. Jan Klant, geboren 10 Juli 1884, onderwijzer aan het instituut „Wolfgang" te Bovendiep. Opgemaakt door burgemeester en wethouders van Waterveld en den schoolopziener in het district Broekstad, 22 Juli 1916. De schoolopziener voornoemd, A. VOSWINKEL. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER, De wethouder, W. VINK. Toelichting. Op bovenvermelde wijze vermeldt de voordracht voldoende voor welke benoeming de voordracht geldt en wie voorgedragen worden. Verdere bijzonderheden kan de raad putten uit de bij de voordracht te voegen stukken. No. 110. Notulen van een vergadering van burgemeesteren wethouders. (Schorsing van een onderwijzer. Aanstelling van een tijdelijk onderwijzer.) VERGADERING van burgemeester en wethouders der gemeente Waterveld op Woensdag 26 Juli 1916, 's voormiddags 10 uur. Tegenwoordig zijn de burgemeester en de wethouder Vink. Afwezig is de wethouder Bal met kennisgeving. 1. Na opening van de vergadering worden de aanteekeningen der vorige gelezen en goedgekeurd. J58 VERSCHILLENDE ZAKEN. Lager Onder- 2. De voorzitter deelt mede een brief van dèn arSchorsing rondissements-schoolopziener, d.d. 23 dezer, houdende onderwijzer L. voorstel tot schorsing van den onderwijzer L. Baars, Baars. voor den tijd van twee 'weken, ingaande 28 dezer. De schoolopziener wenscht deze schorsing te gronden op de door den heer Baars erkende afwezigheid uit de school op 18 en 19 dezer, met voorafgegane kennisgeving, doch zonder verlof.' De voorzitter kan zich met het voorstel 'vereenigen. De door den heer Baars opgegeven reden van verontschuldiging — dat hij wenschte mede te vieren het 25-jarig huwelijksfeest van zijn ouders en op een aanvrage om verlof een ongunstig advies van het hoofd der school verwachtte — is in geenen deele afdoende. De heer Vink wijst op de minder goede verstandhouding tusschen het hoofd en den heer Baars. Het behoeft niet te verwonderen, dat laatstgenoemde een ongunstig advies en in verband daarmede afwijzende beschikking vreesde. Nu kan spreker zich wel eenigszins begrijpen, dat de onderwijzer liever vertrok zonder aanvrage om verlof, doch niettemin na kennisgeving, dan na het bekomen van een weigering. Het laatste was zeker zeer laakbaar geweest. Nu de heer Baars voor het vervolg beterschap heeft beloofd meent spreker, dat voor ditmaal met een berisping kan worden volstaan. De voorzitter acht vertrek zonder aanvrage om verlof al even afkeurenswaard als na bekomen weigeriug. Naar 's voorzitters oordeel heeft de heer Baars aan de minder goede verstandhouding mede in belangrijke mate schuld. In elk geval dienen het gezag van het hoofd, de plaatselijke verordeningen en de belangen van het onderwijs geëerbiedigd te worden. Spreker blijft dus bij zijn eens uitgesproken meening. Het voorstel van den schoolopziener wordt aangenomen met de stem van .den voorzitter. De heer Vink stemde tegen. Lager Onder- 3. Aan de orde is een brief van den arrondisseAanstelling tfl- ment8'schooIoPziener» d-d- 23 dezer, om voor den duur deljjk onderwij- der schorsing van den onderwijzer Baars met de tijdeZer. lijke waarneming van diens betrekking te belasten den heer J. Leven te Doornbosch. L AGER-0ND ER WIJS WET. 159 De heer Leven wordt met beide stemmen benoemd. 4. De vergadering wordt gesloten. Gelezen en goedgekeurd 31 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Schorsing kan slechts plaats hebben op voorstel van den arrondissements-schoolopziener. Dit voorstel dient dus te worden genoemd. Daarover kan vervolgens ook worden gestemd zonder dat een der leden van de vergadering het voorstel overneemt, omdat art. 81 der wet den schoolopziener het recht tot het doen van een voorstel in deze toekent. Aan het slot van punt 2 komt in toepassing art. 92, laatste lid, gemeentewet. Bij punt 3 diende stemming plaats te hebben, omdat het reglement van orde in den regel schriftelijke stemming over personen voorschrijft. Tot tijdelijke voorziening behoefde niet afzonderlijk besloten te worden. Dat zonder bespreking tot de benoeming werd overgegaan, maakte dit overbodig. Aangenomen is daarbij, dat op de begrooting voldoende gelden tot bekostiging van de tndelijke aanstelling voorkwamen en de raad een regeling voor bezoldiging van tijdelijke onderwijskrachten had vastgesteld, indien althans de regeling voor vaste ouderwijzers niet geacht kon worden toepasselijk te zijn. Anders moest aan de benoeming voorziening in een en ander voorafgaan. 160 verschillende zaken. No. 111. Mededeeling van schorsing van een onderwijzer aan den districts-schoolopziener. Art. 31 lager-onderwijswet. Rubriek: Lager onderwijs. Waterveld, 24 Juli 1916. No. 210. Onderwerp: Mededeeling van schorsing van den onderwijzer L. Baars. Wij hebben de eer u te berichten, dat wij heden op voorstel van den arrondissements-schoolopziener hebben besloten den onderwijzer L. Baars voor den tijd van twee weken te schorsen, ingaande 28 dezer. Deze schorsing is gegrond op de door den heer Baars erkende afwezigheid uit de school op 18 en 19 Juli, met voorafgegane kennisgeving, doch zonder verlof. . Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den heer schoolopziener iiti het district Broekstad te Broekstad. Toelichting. Volgens art. 31 der wet geschiedt de mededeeling aan den districts-schoolopziener en den raad onder opgave van redenen. Brieven in gelijken zin als bovenstaanden kunnen gezonden worden aan den raad, den geschorste, den arrondissements-schoolopziener en het hoofd der school. De brief is zooveel mogelijk met gebruikmaking van inhoud en woordenkeus van de notulen opgesteld. Tusschen notulen en stukken tot uitvoering dient de meest mogelijke overeenstemming te bestaan. LAGER-ONDERWIJSWET. 161 No. 112. Verbod aan een onderwijzer tot gebruik van een leerboek. Art. 36, 3^e Ud, lager-onderwijswet. Rubriek: Lager onderwijs. WATERVELD, 25 Juli 1916. No. 211. Onderwerp: Verbod tot gebruik van het leerboek „De kleine meester". Er is ons ter kennis gekomen, dat gij bij uw onderwijs aan de openbare school sedert eenige dagen bezigt het leerboek „De kleine meester" van Jan van Hoorn. Dit leerboek is door den minister van binnenlandsche zaken, blijkens u bij onzen brief van 10 Januari j.1., no. 10, gedane mededeeling, ingevolge art. 36 der lager-onderwijswet voor gebruik aan openbare lagere scholen afgekeurd. Ter voldoening aan het derde lid van genoemd artikel verbieden wij u het boek verder bij uw onderwijs aan de openbare lagere school alhier te gebruiken. Burgemeester en Wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den heer J. Knol, alhier. kooiman, pbaktijk 2de dr. 11 162 verschillende zaken. No. 113. Verzoek om ontheffing van verlies van rijksbijdrage wegens niet-tijdige voorziening in een vacature in het onderwijzend personeel. Art. 48, 5de Ud, lager-onderwijswet. Rubrieken: Comptabiliteit en financiën. Waterveld, 4 Juli 1916. Lager onderwijs. No. 212. Verzoek om ontheffing van verlies rijksbijarage wegens niet-tijdige benoeming van een onderwijzer. Wij hebben de eer u eerbiedig te kennen te geven, dat ten aanzien van de openbare lagere school dezer gemeente niet is voldaan aan den eisch, voortvloeiende uit art. 48, 4de lid, der lager-onderwijswet, dat binnen vier maanden door een opvolger werd aanvaard de op 24 Februari j.1. wegens het overlijden van den heer J. Zandman opengevallen betrekking van onderwijzer tot bijstand van het hoofd der school. De gemeenteraad oordeelde het volgende voldoende voor het niet opnieuw doen vervullen van bedoelde onderwijzersplaats. Op 15 Januari j.1. bedroeg het getal schoolgaande kinderen als bedoeld bij art. 24, 6de lid, lste gedeelte, der wet 200, zoodat tot 15 Januari 1917 aan de school verbonden zouden moeten zijn, behalve het hoofd, 4 onderwijzers. Sedert is intusschen het getal der bedoelde leerlingen gedaald tot 115 als gevolg van de opening eener bijzondere school. Daar noemenswaardige vermeerdering niet is te voorzien, zal naar alle waarschijnlijkheid het verplicht getal onderwijzers van bijstand op 15 Januari 1917 dalen tot 2. Sedert het ontstaan der vacature zijn nog 3 zoodanige onderwijzers aan de school verbonden. Bij de behandeling in de tweede kamer der staten-generaal op 26 April 1905 werd als een der bijzondere omstandigheden voor ontheffing volgens art. 48, 5de lid, genoemd het. LAGER-ONDERWIJSWET. 163 geval, dat in een school het getal kinderen na 15 Januari belangrijk daalt. Op grond van een en ander veroorloven wij ons u eerbiedig te verzoeken aan deze gemeente, voor zooveel betreft de vierde plaats van onderwijzer aan haar openbare lagere school, tot 15 Januari 1917 vrijstelling te verleenen van het bepaalde bij art. 48, 4de lid, der wet tot regeling van het lager onderwijs. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Toelichting. De ontheffing ra oet worden gevraagd door het gemeentebestuur, waaronder in dit geval volgens art. 126 der gemeentewet zijn te verstaan burgemeester en wethouders. Het verzoek behoeft niet bepaaldelijk in requestvorm te worden vervat. De letter van art. 48,'4de en 5de lid, laat niet toe het verzoek voorzichtigheidshalve te doen 'vóór de niet-voldoening aan het 4de lid een feit is. Men vrage uit dien hoofde niet om ontheffing van de verplichting tot vervulling van de vacature, omdat met inwilliging van die aanvrage de eenmaal gepleegde overtreding niet meer is goed te maken, doch verzoeke ontheffing van het bepaalde bij het geheele 4de lid, dus van de op overtreding gestelde straf. Het verzoekschrift is vrij van zegel op grond van art. 27, A, no. 3^ der zegelwet. Bij brief van den minister van binn. zaken van 11 Nov.' 1850 is n.1. te kennen gegeven, dat adressen enz. van plaatselijke besturen, waterschappen en alle andere openbare colleges en autoriteiten, geen andere strekking hebbende dan om, afgescheiden van gunst, voorrecht of individueel belang, de hun toevertrouwde belangen van het college voor te staan, uit de wederzjjdsche betrekkingen der staatsmachten of autoriteiten voortvloeiende, kunnen geacht worden te behooren tot de stukken, welke bij genoemde wetsbepaling van het zegelrecht zfin vrijgesteld. J 11 164 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 114. Verzoek om vrijstelling van de verplichting tot schoolgeldheffing voor herhalingsonderwijswet. Art. 50, 3de Ud, lager-onderwijswet. Rubrieken: Belastingen (plaatselijke). WATERVELD, 25 Juli 1916. Lager onderwijs. No. 213. Onderwerp: Verzoek om vrijstelling van schoolgeldheffing voor herhalingsonderwijs. Wij hebben de eer u krachtens raadsbesluit van heden eerbiedig te verzoeken aan de gemeente Waterveld vrijstelling te willen verleenen van de verplichting tot heffing van schoolgeld voor het herhalingsonderwijs. Naar 's raads oordeel is het weinige gebruik van dat onderwijs, vooral door toekomstige ambachtslieden, voornamelijk toe te schrijven aan de tegenwoordige schoolgeldheffing. Juist voor bedoelde kinderen wordt het genot van herhalingsonderwijs dringend noodzakelijk geacht, ook omdat zij niet in de gelegenheid zijn tot het ontvangen van vakonderwijs. Met het oog op den ambachtsstand vooral is het herhalingsonderwijs twee jaren geleden gereorganiseerd. De afdeeling „Waterveld" van de maatschappij tot nut van 't algemeen heeft aan de gemeente voor den tijd van 10 jaren aangeboden betaling van 3/4 der kosten van het herhalingsonderwijs, voor zoover zij anders voor rekening der gemeente zouden blijven, mits kosteloos onderwijs wordt gegeven. De gemeenteraad acht op grond van een en ander afschaffing van schoolgeldheffing zeer gewenscht. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De Burgemeester, Aan A. BAKKER. Hare Majesteit de KONINGIN De wethouder, der Nederlanden. W. VINK. l a ger-onderwijs wet. 165 No. 115. Verklaring, dat stukken van een bijzonder onderwijzer zijn gezien en in orde bevonden. Art. 55, lste Ud, lett.c, lager-onderwijswet. Vrij van zegel en van het recht van registratie ingevolge koninklijk besluit van 25 October 1880, no. 21. Burgemeester en wethouders van Waterveld verklaren, dat zij hebben gezien en in orde bevonden de na te noemen stukken, overgelegd door Pieter Boven, benoemd tot onderwijzer aan de christelijke school aldaar: a. akte van bekwaamheid als onderwijzer, d.d. 10 April 1900, 6. bewijs van goed gedrag, loopende over het tijdvak van 15 Juli 1914 tot 15 Juli 1916, afgegeven door den burgemeester van Bovendiep. Waterveld, 20 Juli 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Het bewjjs van goed gedrag zal uit den aard der zaak niet geheel kunnen aansluiten aan den dag, waarop burgemeester en wethouders hun beslissing nemen. Een geringe speelruimte in deze moet dus worden verondersteld. De vrijstelling van zegel en registratierecht moet volgens het koninklijk besluit, waarbij deze is verleend, op het stuk worden vermeld. 166 verschillende zaken. No. 116. Weigering van afgifte eener verklaring, dat stukken van een bijzonder onderwijzer zijn gezien en in orde bevonden. Artt. 55en 56 lager-onderwijswet. •Burgemeester en wethouders van Waterveld, gezien de volgende stukken, overgelegd door Jacob Boereveld, alhier, in verband met zijn benoeming tot onderwijzer aan de christelijke school alhier: a. akte van bekwaamheid als onderwijzer, d.d. 10 April 1910, 6. bewijzen van goed gedrag, loopende over het tijdvak van 15 Juli 1914 tot 10 Juni 1915, afgegeven door den burgemeester van Onderwater, en over het tijdvak van 1 Augustus 1915 tot 20 Juli 1916 van den burgemeester van Bovendiep, overwegende, dat ontbreekt bewijs van goed gedrag over 11 Juni tot 1 Augustus 1915, besluiten te weigeren de afgifte van een verklaring, dat de stukken, overgelegd door Jacob Boereveld, ter voldoening aan art. 55 der wet tot regeling van het lager onderwijs, zijn gezien en in orde bevonden. Waterveld, 26 Juli 1916. Burgemeester' en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Geheel afwijzende beschikkingen zijn volgens art. 27 A no. 11 der zegelwet vrij van zegel. LAGER-ONDERWIJSWET, 167 No. 117. Akte van beëediging van een lid der commissie van toezicht op het lager onderwijs. Art. 94, 2de Ud, lager-onderwijswet. Heden, 26 Juli 1916, heeft mej. J. J. A. Bellervoet, benoemd tot lid der commissie van toezicht op het lager onderwijs alhier, in mijn handen afgelegd de belofte, voorgeschreven bij art. 94 der wet tot regeling van het lager onderwijs. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Toelichting. De acte van beëediging is vrij van zegel volgens art. 27 A no. 39 der zegelwet. De aanhef wordt nog menigmaal ingericht bijv. in dezen zin: .Heden, den zes en twintigsten dag der maand Juli des jaars een duizend negenhonderd en zestien, verscheen voor-mij, burgemeester der gemeente Waterveld, mej. Johanna Jacoba Adriana Bellervoet, geboren 15 Januari 1860, wonende te Waterveld, benoemd" enz. Intusschen kan met het door mij aangegevene evenzeer worden volstaan. Velen laten aan het slot volgen: „Waarvan is opgemaakt dit procesverbaal", soms nog met de toevoeging: „ten dage, maande enjareals in den hoofde dezes gemeld". Vooral het laatste is uit de oude doos. Al het genoemde is overbodig. De aanhef „Heden, 26 Juli 1916" wijst aan, dat het stuk is opgemaakt 26 Juli 1916, zoodat het stuk niet verder gedagteekend behoeft te worden. Het dient ook na-gens toe melding te maken van het opstaan, het opsteken van de twee voorste vingers der rechterhand, het uitspreken van de woorden: Zoo waarlijk helpe mij God almachtig. Voldoende is, dat het feit der beëediging geconstateerd wordt. Dit is het eenige waarvoor het stuk wordt opgemaakt. WET MIDDELBAAR ONDERWIJS. No. 118. Verzoek om vrijstelling van de verplichting tot oprichting van een burgerschool. Art. 14, 2de Ud, midelb.-onderw.wet. Rubriek: Middelbaar onderwijs. Bovenveld, 18 Juli 1916. No. 214. Onderwerp: Verzoek om vrijstelling van de verplichting tot oprichting van een burgerschool. Ter voldoening aan Het besluit van den gemeenteraad van heden, hebben wij de eer u eerbiedig te verzoeken aan deze gemeente, die blijkens de uitkomsten van de jongste algemeene volkstelling 10500 zielen telde, vrijstelling te willen verleenen van de verplichting, volgens art. 14 der wet op het middelbaar onderwijs, tot oprichting van een burgerschool. De raad oordeelt hier het geval aanwezig, bedoeld in het 2de lid van genoemd artikel, dat op bezoek van de school weinig te rekenen ware, omdat de bevolking van deze gemeente is verspreid over 14 dorpen, op vrij grooten afstand van elkander gelegen en waarvan het grootste nog geen 1500 zielen telt. Burgemeester en wethouders van Bovenveld, De burgemeester, A. KONING. De secretaris, Aan J. CAMP. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. middelbaar-onderwijswet. 169 No. 119. Mededeeling van schorsing aan een leeraar eener gemeentelijke hoogere burgerschool. Artt. 29,2de lid, en 30 middelb.-onderw.ivet. Rubriek: Middelbaar onderwijs. Bovenveld, 27 Juli 1916. No. 91. Onderwerp: Mededeelingschorsing van den leeraar J. Korver. Wij deelen u mede, dat wij in onze vergadering van heden hebben besloten u, ingaande 29 dezer, voor den tijd van vier weken en met verlies van jaarwedde, te schorsen in uw betrekking van leeraar aan de hoogere burgerschool. Deze schorsing vindt haar oorzaak in het in onze vergadering van heden door u erkende feit, dat gij op 24 dezer in beschonken toestand onderwijs hebt willen geven. Burgemeester en wethouders van Bovenveld, De burgemeester, A. KONING. De secretaris, J. CAMP. Aan den heer J. Korver, alhier. Toelichting. Zie de toelichting op no. 111. ONTEIGENINGSWET. No. 120. Besluit tot onteigening tot het stuiten van den voortgang eener aanwezige besmetting. Art. 69, 2de Ud, onteigeningswet. Burgemeester en wethouders der gemeente Waterveld, overwegende, dat in het perceel wijk II no. 140 heden is voorgekomen een geval van de besmettelijke ziekte meningitis cerebrospinalis epidemica, met doodelijken afloop, dat de bepalingen van de wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten ten aanzien van deze ziekte niet gelden en aanleiding bestaat tot toepassing van art. 69, 2de lid, der onteigeningswet, gezien de schriftelijke verklaring, heden afgegeven door den geneeskundige J. Hol alhier, waaruit de noodzakelijkheid van na te noemen onteigening blijkt,besluiten: 1°. te onteigenen de volgende, aan J. Koster alhier toebehoorende, met den lijder J. Doos in aanraking geweest zijnde goederen: een matras, een beddezak, twee lakens, een deken en een hoeveelheid bedstroo, 2°. te bevelen de onmiddellijke inbeslagneming daarvan, 3°. dit besluit te plaatsen in „het Nieuws van Waterveld". Waterveld, 19 Juni 1915. Burgemeester en weihouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Art. 69 onteigeningswet stelt aan een besluit als bovenstaand verschillende eischen. Nietemin dient het besluit zoo beknopt moge- onteigeningswet. 171 lijk opgesteld te worden, vooral ook wegens de bij art. 69 voorgeschreven plaatsing in een aan te wijzen dagblad. Met het oog op het laatste is in het bovenstaande niet bevolen vernietiging na bepaling van de schadeloosstelling, hetgeen anders gevoegelijk had gekund. Zij worde nu afzonderlijk voorgeschreven. Overbodig is bepaling, dat het besluit op de gebruikelgke wijze ter openbare kennis zal worden gebracht en dat het aan gedeputeerde staten zal worden medegedeeld. Immers schrijft de wet dit reeds voor. No. 121. Verzoek aan den kantonrechter tot bepaling van schadevergoeding voor bij besmetting onteigende goederen. Art. 70 onteigeningswet. Onderwerp: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 19 Juni 1916. huisvesting. No. 216. Onderwerp: Verzoek tot bepaling van schadevergoeding voor onteigende goederen van J. Koster. 1 bijlage. Blijkens bijlage dezes hebben wij heden besloten tot onteigening van 'verschillende goederen. Het is ons niet mogen gelukken bij minnelijke schikking met den eigenaar omtrent het bedrag der schadevergoeding overeen te komen. Wij hebben daarom de eer u volgens art. 70 der onteigeningswet te verzoeken de onteigening uit te spreken en de schadevergoeding te bepalen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, Aan den heer kantonrechter W. VINK. te Broekstad. 172 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 122. Raadsbesluit tot onteigening in het' belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, tot ontruiming van een oppervlakte, waarop verbetering langs anderen weg bezwaarlijk uitvoerbaar is. Artt. 77, Ute Ud, lo., 79 en 83 onteigeningswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat verbetering van de woningen, ingesloten door Breedstraat, Achterstraat, Voorstraat en Langegraeht, wegens gebrekkigen toevoer van licht en lucht in verband met den onderlingen samenhang, anders dan door ontruiming van de geheele oppervlakte, bezwaarlijk uitvoerbaar is, dat van de 10 woningen er reeds 8 onbewoonbaar zijn verklaard en de twee andere, volgens het te dezer zake ingewonnen advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 3 Mei j.1., no. 10, alsnog aan voor bewoonbaarheid noodzakelijke vereischten voldoen, zij het ook dat daaraan in vele opzichten verbeteringen wenschelijk zijn, dat tijdens of na de terinzageligging van het betrekkelijk plan met verdere bescheiden tegen de voorgenomen onteigening geen bezwaren zijn ingebracht, besluit te onteigenen in het belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, de in deze gemeente gelegen perceelen, aangeduid op het bij raadsbesluit van 10 Mei j.1. no. 8, voorloopig goedgekeurd plan en vermeld in de registers van het kadaster als volgt: sectie A no. 1, huis en erf, eigenaar J. Koppes, A „ 2, „ „ „ D. Kof, l A „ 3, „ „ „ „ J- Vool, A 16 „ „ „ » Klaver, l A l 380^ l „ „ W. Water, „ A „ 381, „ „ „ D- Gras, „ A „ 1000, „ „ „ W. Vonk, . A , 471, , , , R- Vuil, ONTEIGENINGSWET. 173 sectie A no. 472, huis en erf, eigenaar C. Kool, „ A „ 473, „ „ . „ * V. Volk. Dit besluit vervalt, wanneer de onteigening niet bij den rechter is aangevraagd binnen één jaar na de dagteekening van de staatscourant, waarin het koninklijk besluit, bedoeld in art. 86 der onteigeningswet, is opgenomen. Vastgesteld in de vergadering van 27 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. De tweede overweging is opgenomen in verband met art. 79, 2de lid, onteigeningswet. Het advies der gezondheidscommissie moet bovendien aangehaald worden — en dat kan niet wel anders dan door de dagteekening ervan te noemen — ingevolge de gezondheidswet. Wegens art. 80, laatste lid, dient het advies der gezondheidscommissie te dagteekenen vah vóór de in dat artikel geregelde termzagelegging. De bepaling omtrent den duur der geldigheid van het besluit is opgenomen ingevolge de aanschrijving van den minister van binnenlandsche zaken, d.d. 29 Mei 1913 aan de gedeputeerde staten der provinciën (gemeentestem 3220), ten einde te. voorkomen, dat de onteigening, misschien tot groot nadeel van de belanghebbenden, voor onbepaalden tijd kan worden uitgesteld. Natuurlijk zal de raad te gelijk of later ook moeten besluiten wat met het onteigende te doen. Hierop is echter in geen geval koninklijke goedkeuring noodig, zooals op het raadsbesluit, zoodat bet beter afzonderlijk wordt geregeld. Van de voorloopige goedkeuring (art. 80> 2de lid, onteigeningswet) behoeft geen raadsbesluit opgesteld te worden. Voldoende is aanteekening daarvan in de raadsnotulen (met aanhaling van het advies der gezondheidscommissie) en vermelding op het plan van: Voorloopig goedgekeurd bij raadsbesluit van 10 Mei 1907, no. 8. 174 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 123. Raadsbesluit tot onteigening in het belang der volkshuisvesting, ten name van een vereeniging, ter . verwijdering van woningen, waarvan afdoende verbetering bezwaarlijk uitvoerbaar is. Artt. 77, lste Ud, 2o., 79 en 83 onteigeningswet. De' raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoekschrift, d.d. 7 Mei j.1., van het bestuur der „woningvereeniging" alhier — als vereeniging, uitsluitend werkzaam in het belang van verbetering der volkshuisvesting, toegelaten bij koninklijk besluit van 15 April 1907, no. 30—, waarbij wordt gevraagd onteigening ten name van die vereeniging van twee huizen en erven, aangeduid op een denzelfden dag aan burgemeester en wethouders overgelegd plan, overwegende, dat tijdens of na de terinzageligging van genoemd plan met verdere bescheiden tegen de gevraagde onteigening geen bezwaren zijn ingebracht, dat afdoende verbetering van bedoelde woningen, in verband met haar ligging ten opzichte van andere woningen, bezwaarlijk uitvoerbaar is, dat de vereeniging na afbraak van de woningen op het vrifkomend terrein wenscht te stichten één woning, gelet op het advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 13 Mei j.1., no. 80, besluit te onteigenen in het belang der volkshuisvesting, ten name van de „woningvereeniging" alhier, de in deze gemeente gelegen perceelen, aangeduid op het hieraangehecht plan en vermeld in de registers van het kadaster als: sectie B, no. 20, huis en erf, eigenaar D. Koet, en sectie B no. 21, huis, eigenaar J. Bouw. Dit besluit vervalt, wanneer de onteigening niet bij den rechter is aangevraagd binnen één jaar na de dagteekening ONTEIGENINGSWET. 175 van de staatscourant, waarin het koninklijk besluit, bedoeld in art. 86 der onteigeningswet, is opgenomen. Vastgesteld in de vergadering van 27 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Zie de toelichting bij no. 122. No. 124. Raadsbesluit tot onteigening in het belang der volkshuisvesting, ten name van een vereeniging, ter verwijdering van een perceel, dat belet, dat nabijgelegen woningen in bewoonbaren staat kunnen worden gebracht. Artt. 77, lste Ud, 3°., 79 en 83 onteigeningswet. De raad der gemeente Waterveld, Gelezen een verzoekschrift, d.d. 7 Mei j.1., van het bestuur der „woningvereeniging" alhier — als vereeniging, uitsluitend werkzaam in het belang van verbetering der volkshuisvesting, toegelaten bij koninklijk besluit van 15 April 1907, no. 30 —, waarbij wordt gevraagd onteigening ten name van die vereeniging van een perceel, aangeduid op een denzelfden dag aan burgemeester en wethouders overgelegd plan, overwegende, dat tijdens of na de terinzageligging van genoemd plan met verdere bescheiden tegen de gevraagde onteigening geen bezwaren zijn ingebracht, dat tot het bedoeld perceel behoort een pakhuis, hetwelk, niettegenstaande alle genomen maatregelen, blijft een verzamelplaats en toevluchtsoord voor ratten en ander ongedierte, dat van uit dat punt voortdurend grooten last veroorzaakt aan de bewoners van de nabijgelegen perceelen, waarvan een tweetal reeds sedert verscheidene weken dientengevolge onverhuurd zijn, 176 VERSCHILLENDE ZAKEN. ' gelet op het i advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 13 Mei j.1., no. 80, besluit te onteigenen in het belang der volkshuisvesting, ten name van de „woningvereeniging" alhier, het perceel, aangeduid op het hieraangehecht plan, in de registers, van het kadaster dezer gemeente vermeld als: sectie C no. 10, schuur en erf, eigenaar J. Pietersen. Dit besluit vervalt, wanneer de onteigening niet bij den rechter is aangevraagd binnen één jaar na de dagteekening van de staatscourant, waarin het koninklijk besluit, bedoeld in art. 86 der onteigeningswet, is opgenomen. Gedaan ter openbare vergadering van 27 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Zie de toelichting bij no. 122. No. 125. Raadsbesluit tot onteigening in het belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, ten einde uitvoering te kunnen geven aan een in het belang der volkshuisvesting vastgesteld bouwplan. Artt. 77, lste Ud, 4o., 79 en 83 onteigeningswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat, om uitvoering te kunnen geven aan het bij zijn besluit van 4 Juni j.1. vastgesteld bouwplan, onteigening van bouwterrein geacht móet worden noodzakelijk te zijn, aangezien de gemeente daarover op geen andere wijze de beschikking heeft kunnen verkrijgen, dat tijdens of na de terinzageligging van het plan van onteigening met verdere bescheiden geen andere bezwaren zijn ONTEIGENINGSWET. 177 ingekomen dan van J. Karei, die ontkent de noodzakelijkheid om zijn grond in de onteigening te betrekken, dat om de redenen, aangegeven bij het besluit tot vaststelling van het bouwplan, ongewijzigde uitvoering daarvan bijzonder gewenscht is te achten, gelet op de adviezen der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, van 10 'Juni en 29 Juli j.1., nos. 25 en 31, besluit te onteigenen in het belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, de in deze gemeente gelegen perceelen, aangeduid op het bij raadsbesluit van 4 Juni j.1., rio. 10, voorloopig goedgekeurd plan en vermeld in de registers van het kadaster als volgt: sectie D no. 10, weiland, eigenaar J. Karei, D » 11, » » J. Karei, " D „ 8, „ D. Bos. Dit besluit vervalt, wanneer de onteigening niet bij den rechter is aangevraagd binnen één jaar na de dagteekening van de staatscourant, waarin het koninklijk besluit, bedoeld in art. 86 der onteigeningswet, is opgenomen. Vastgesteld in de vergadering van 31 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. In tegenstelling met de voorafgegane besluiten zijn in het bovenstaande twee adviezen van de gezondheidscommissie aangehaald, omdat volgens art. 81 onteigeningswet de commissie ook over het bezwaarschrift moest worden gehoord. Zie verder de toelichting bij no. 122. kooiman, praktijk 2de dr. 12 178 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 126. "Raadsbesluit tot onteigening in het belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, ten einde uitvoering te kunnen geven aan een plan van uitbreiding. Artt. 77, lste lid, 4°., 79 en 83 onteigeningswet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende dat het wegens de toenemende bebouwing der gemeente noodzakelijk is maatregelen te nemen tot afvoer en berging van het huis- en hemelwater, dat deze behoefte tot berging van water zich vooral doet gevoelen in het zuidwestelijk deel der gemeente, dat als tijdelijke maatregel het water daar wordt geborgen op een voor dat doel gehuurd stuk grond, doch de eigenaar niet geneigd is die huur na 30 Juni 1917 te verlengen, dat het dientengevolge noodig is, ten einde in de na te noemen wegen rioleering te kunnen aanbrengen, uitvoering te geven aan het uitbreidingsplan, vastgesteld 27 Juni 1915, goedgekeurd 16 Augustus d.a.v., voor zooveel betreft van blad 7 de Achterstraat en de Beekstraat, van blad 8 de Wagenstraat en de Parkstraat, dat de benoodigde gronden niet door aankoop op aannemelijke voorwaarden in eigendom zijn te bekomen, gelet op het advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, van 13 Mei j.1., no. 81, besluit te onteigenen in het belang der volkshuisvesting, ten name van de gemeente, de in deze gemeente gelegen gronden, aangeduid op het bij raadsbesluit van 4 Juni j.1., no. 11, voorloopig goedgekeurd plan en vermeld in de registers van het kadaster als volgt: sectie D no. 1, weiland, eigenaar D. Bos, voor een gedeelte van 10 Aren, sectie E no. 15, weiland, eigenaar C. Kos, , E „ 16, „ D. Kool, „ E „ 17, „ A. Boot. Dit 'besluit vervalt, wanneer de onteigening niet bij den ONTEIGENINGSWET. 179 rechter is aangevraagd binnen één jaar na de dagteekening van de staatscourant, waarin het koninklijk besluit, bedoeld in art. 86 der onteigeningswet, is opgenomen. Vastgesteld in de vergadering van 31 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. Zie de toelichting bij no. 122. 12* WET BESMETTELIJKE ZIEKTEN. No. 127. Mededeeling, dat een lijder aan een besmettelijke ziekte uit een slaapstede zal worden overgebracht naar een ziekenhuis. Artt. 2 en 3 ziektenwet: Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 1 Augustus 1916. huisvesting. No. 300. Onderwerp: Mededeeling overbrenging lijder besmettelijke ziekte uit een slaapstede. Ik heb de eer u te berichten, dat J. Pen, lijdende aan pokken, hedenmiddag 1 uur uit uw slaapstede zal worden overgebracht naar de gemeentelijke ziekenbarak. Volgens mij overgelegde geneeskundige verklaring gedoogt de toestand van den lijder de overbrenging. Ik verzoek u den lijder hiermede in kennis te stellen. Onmiddellijk na de overbrenging zullen alle voorwerpen en goederen, waarmede de lijder in aanraking kwam, voor zoover zij niet worden onteigend, alsmede het vertrek, waarin de lijder zich bevond, worden ontsmet. WET BESMETTELIJKE ZIEKTEN. 181 Bij verzet tegen deze maatregelen kan uw slaapstede tijdelijk gesloten worden verklaard. De burgemeester van Waterveld, Aan A. BAKKER. den heer J. Pool, slaapstedehouder, alhier. Toelichting. Een beslnit van den burgemeester behoeft niet opgesteld te worden. Bovenstaande brief geeft genoegzame aanwijzing van het door den burgemeester beslotene. De wet belet niet om in bijzonder spoedeischende gevallen op mondelinge geneeskundige verklaringen te doen overbrengen en ook zonder voorafgaande schriftelijke mededeeling. In dat geval is het raadzaam een besluit op te stellen. Zie daarvoor onder het volgend nummer. Het slot is in den brief opgenomen om verzet te voorkomen. Dat de inrichting bij verzet zal worden gesloten verklaard, zal meestal wegens ontbreken van advies van den inspecteur van de volksgezondheid (art. 3, 2de lid, ziektenwet) nog niet kunnen worden geschreven. No. 128. Besluit tot het doen overbrengen van een lijder aan een besmettelijke ziekte uit een slaapstede naar een ziekenhuis. Artt. 2 en 3 ziektenwet. De burgemeester van Waterveld, overwegende, dat in de slaapstede van J. Pool zich bevindt een lijder aan pokken, dat tot tegengaan van verbreiding der ziekte gewenscht is den lijder over te brengen naar de ziekenbarak, dat volgens mondelinge verklaring van den geneeskundige D. Pril de toestand van den lijder deze overbrenging gedoogt, besluit: 1. tot het onmiddellijk doen overbrengen van den lijder aan pokken J. Pen uit de slaapstede van J. Pool naar de gemeentelijke ziekenbarak, 2. onmiddellijk na de overbrenging het. vertrek, waarin de lijder zich bevond, en alle voorwerpen en goederen, waarmede 182 verschillende zaken. de lijder in aanraking kwam, voor zoover zij niet worden onteigend, te doen ontsmetten, 3. den houder der slaapstede te herinneren, dat bij verzet tegen deze maatregelen de slaapstede tijdelijk gesloten kan worden verklaard. Waterveld, 1 Augustus 1916. De burgemeester, A. BAKKER. Toelichting. Afschrift van dit besluit wordt den slaapstedehouder bjj of na overbrenging medegedeeld. Zie verder de toelichting bij het vorig nummer. No. 129. Aanschrijving tot verwijdering van een mestverzameling.Art. 6 ziektenwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 2 Augustus 1916. huisvesting. No. 301. Onderwerp: Aanschrijving tot verwijdering van een mestverzameling bij perceel Landweg no. 10. In verband met het verschijnen in deze gemeente van de besmettelijke ziekte Aziatische cholera hebben wij de eer u aan te schrijven binnen twee dagen na dagteekening dezes te doen overgaan tot verwijdering van de mestverzameling bij uw perceel Landweg no. 10, hetzij door verspreiding over uw of anderer landerijen, hetzij door overbrenging naar een plaats gelegen op ten minste 100 M. afstand van elke binnen deze gemeente gelegen woning. Wordt aan deze aanschrijving geen gevolg gegeven, dan zal wet besmettelijke ziekten. 183 voor de opruiming onzerzijds, ingevolge art. 6 der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, worden zorg gedragen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, D. KOSTER. Aan den heer J. Harp, alhier.• Toelichting. Het besluit tot het doen van deze aanschrijving moet met enkele woorden worden vermeld in de notulen van burgemeester en wethouders. Het opstellen van een afzonderlijk besluit is dan niet noodig. No. 130. Toestemming tot vervoer van een lijder aan een besmettelijke ziekte. Art. 9, 2de Ud, ziektenwet. De burgemeester van Waterveld verleent toestemming aan J. Koster om den in zijn woning aanwezigen lijder aan diphtheritis D. Boot te doen overbrengen naar het perceel Breedstraat no. 6. Onverminderd het bepaalde bij wet en verordening geldt de vergunning slechts, indien: a. het vervoer plaats heeft, met een van gemeentewege beschikbaar te stellen vervoermiddel, b. uiterlijk op den tweeden dag na opgave van het bedrag ten kantore van den gemeente-ontvanger worden voldaan de kosten der ontsmetting van gemeentewege van het vertrek, waaruit de lijder wordt overgebracht, alsmede van alle goederen en voorwerpen, waarmede hij in aanraking kwam. Waterveld, 3 Augustus 1916. De burgemeester, A. BAKKER. Toelichting. De burgemeester kan vervoer anders dan naar de woning van den lijder of naar een ziekenhuis slechts toestaan in bijzon- 184 verschillende zaken. dere gevallen. Welk bijzonder geval zich voordoet en dat een geneeskundige is gehoord behoeft intusschen uit de beschikking niet te blijken. Evenmin behooren daarin te worden overgenomen de betrekkelijke voorschriften van wet en plaatselijke verordening. Een voorbehoud, dat deze onverminderd blijven gelden is gewenscht, maar ook voldoende. Dat bij nos. 127 en 128 wel inlichtingen en overwegingen zijn opgenomen en bij dit nummer niet, vindt zijn oorzaak hierin, dat om de beschikking onder dit nummer is gevraagd, zoodat inlichting van belanghebbende overbodig is. No. 131. Lastgeving van den burgemeester tot onmiddellijk vervoer van een overledene aan een besmettelijke ziekte naar een lijkenhuis. Art. 13 ziektenwet. Rubriekr: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 302. Onderwerp: Lastgeving tot onmiddellijk vervoer van het lijk van J. Dolen naar het lijkenhuis. Ingevolge art. 13 der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten, heb ik de eer u te berichten, dat ik last heb gegeven het lijk van J. Dolen, overleden aan pokken, onmiddellijk, op de wijze als bij bijgaande plaatselijke verordening is voorgeschreven, op kosten van de gemeente te doen overbrengen uit uw woning naar het lijkenhuis op de algemeene begraafplaats. De zorg voor de gezondheid van u en uw gezin eischen deze overbrenging. De burgemeester van Waterveld, Aan den heer D. Dolen, A. BAKKER. alhier. Toelichting. Vooral bij een maatregel van ernstigen aard als boven- wet besmettelijke ziekten. 185 bedoelde is inlichting met enkele woorden waarom zij wordt genomen gewenscht te achten. Dat verzet volgens art. 184 wetboek van strafrecht strafbaar is, kan zoo noodig mondeling herinnerd worden. No. 132. Bijzondere last tot binnentreden van woningen tegen den wil van de bewoners, bij het verschijnen van besmettelijke ziekte. Art. 27, 2de en 4de Ud, ziektenwet. De burgemeester van Waterveld gelast den inspecteur van de volksgezondheid J. Kater de woningen van de ingezetenen J. Brood en D. Kool, gelegen Straatweg nos. 3 en 4, tegen den wil van de bewoners binnen te treden. Deze last geldt voor het tijdvak van heden tot en met 15 dezer. De uitvoering daarvan mag te allen tijde plaats hebben. Waterveld, 3 Augustus 1916. De burgemeester, ■ A. BAKKER. Toelichting. Van het verschijnen van de besmettelijke ziekte behoeft in den last niet te worden gerept. Onder een .bijzonderen" last is niet slechts te verstaan een last ten opzichte van één woning, maar ook ten aanzien van meerdere, mits bepaald aangewezen woningen. No. 133. Algemeene last tot binnentreden van woningen tegen den wil van de bewoners bij het verschijnen van besmettelijke ziekten. Art. 27, 2de en 4de lid, ziektenwet. De burgemeester van Waterveld gelast het lid der te Broekstad gezetelde gezondheidscommissie J. Paling de woningen van de ingezetenen tegen den wil van de bewoners binnen te treden. 186 verschillende zaken. Deze last geldt voor het tijdvak vau heden tot en met 15 dezer. Waterveld, 3 Augustus 1916. De burgemeester, A. BAKKER. Toelichting. Zie de toelichting bij het vorig nummer. Dat deze algemeene last niet mag worden uitgevoerd tusschen zonsondergang en zonsopgang, worde in den last zelf niet uitgedrukt. Het volgt reeds uit art. 27, laatste lid, ziektenwet. No. 134. Proces-verbaal van binnentreden van een woning tegen den wil van den bewoner en van de redenen, die daartoe geleid hebben. Art. 27, 3de Ud, ziektenwet. Heden, 3 Augustus 1916, 's namiddags 8- uur, ben ik, in tegenwoordigheid van den wethouder der gemeente Waterveld J. Kos, tegen den wil van den bewoner, binnengetreden de woning van J. Brood, gelegen Straatweg no. 3 binnen genoemde gemeente. Het binnentreden geschiedde volgens schriftelijke bijzondere lastgeving van den burgemeester der gemeente Waterveld van heden en ten einde onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid in genoemde woning van een lijder aan de besmettelijke ziekte „pokken". Broekstad, 3 Augustus 1916. De inspecteur van de volksgezondheid, J. KATER. HONDSDOLHEIDSWET. No. 135. Besluit tot onteigening van voorwerpen, welke in aanraking zijn geweest met een dollen hond. Art. 5,2de en 3de Ud,- hondsdolheidswet. De burgemeester van Waterveld, overwegende, dat de districtsveearts-plaatsvervanger te Broekstad noodig oordeelt verbranding van de voorwerpen, welke in aanraking zijn geweest met den wegens dolheid afgemaakten hond van J. Wool, in den stal Straatweg no. 10, besluit: 1. in beslag te nemen, na voorafgaande schadeloosstelling te onteigenen en vervolgens te verbranden de volgende voorwerpen, aanwezig in den stal Straatweg no. 10, in aanraking geweest met een wegens dolheid afgemaakten hond en toebehoorende aan J. Wool alhier: een mand, een touw, een dekentje en een koord, 2. te benoemen tot deskundige om genoemde voorwerpen te waardeeren P. Koren alhier. Waterveld, 3 Augustus 1916. De burgemeester, A. BAKKER. BEGRAAF WET. No. 136. Brief van den burgemeester tot verlof voor ontleding van een lijk. Art. 1, 2^e Ud, begraaf wet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 303. Onderwerp: Verlof tot ontleding van het lijk van C. Wild. Naar aanleiding van uw brief van heden heb ik de eer u verlof te verleenen het lijk van wijlen uw echtgenoot C. Wild niet te doen begraven, maar het te doen ontleden in net universiteitsgebouw te Voorveld, mits de ontleding plaats hebbe uiterlijk op den derden dag na het overlijden. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan de wed. C. Wild geboren Boel, alhier. Toelichting. De redenen, opgrond waarvan het verlof verleend wordt, behoeven in den brief niet te worden opgenomen. Uit het daarin aangehaald schrijven, dat in het gemeentearchief blijft berusten, zal genoegzaam blijken of de overledene zelf ontleding had bevolen dan wel een zijner betrekkingen dit na het overlijden gevraagd heeft. Steeds zal ook de burgemeester wel advies vragen van een geneeskundige. Doch ook dit behoeft niet te worden aangehaald, omdat het bewaard blijft in het gemeente-archief. begraaf wet. 189 Wordt echter het verlof mondeling gevraagd en mondeling geneeskundig advies ingewonnen, dan is wel gewenscht, dat de beschikking des burgemeesters met redenen omkleed, worde. Dat kan als volgt. No. 137. Besluit van den burgemeester tot verlof voor ontleding van een lijk. Art. 1, 2de Ud, begraajwet. De burgemeester van Waterveld, overwegende, dat door wijlen C. Wild, overleden op heden bij uitersten wil is bevolen, dat zijn lijk niet zal worden begraven, maar tot wetenschappelijk doeleinde ontleed aan de Voorveldsche universiteit, dat de ontleding volgens advies van den geneeskundige A. Bol geen gevaar zal opleveren voor de volksgezondheid verleent verlof tot niet-begraving en tot ontleding van het lijk van C. Wild, mits dö ontleding plaats hebbe in het universiteitsgebouw te Voorveld en uiterlijk op den derden dag na het overlijden. Waterveld, 3 Augustus 1916. " De burgemeester, A. BAKKER. Toelichting. Zie de toelichting onder het vorig no. No. 138. Ontheffing van het verbod tot begraving van een lijk binnen 36 uren na het overlijden. Art. 6, 2de Ud, begraajwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- \it. o . huisvesting. Waterveld, 3 Augustus 1916. No. 304. Onderwerp: Verlof tot bespoediging begraven doodgeboren kind van D. Bark. Op uw daartoe heden mondeling gedaan verzoek heb ik de 190 VERSCHILLENDE ZAKEN. eer u ontheffing te verleenen van het verbod van art. 6, lste lid, der begraafwet, tot opzichte van de begraving van het levenloos kind, heden door uw echtgenoote ter wereld gebracht. De begraving mag plaats hebben na hedenmiddag 3 uur. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan den heer C. Molenaar, alhier. Toelichting. Zie de toelichting op no. 136. No. 139. Last van den burgemeester tot uitstel van een begraving later dan den vijfden dag na het overlijden. Art. 6, 3de Ud, begraafwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 305. Onderwerp: Last tot uitstel van de begraving van een gevonden lijk. Aangezien het aan uw zorgen toevertrouwd lijk van den op 29 Juli j.1. gevonden, vermoedelijk op dien dag overleden persoon nog niet is herkend en herkenning op morgen niet onwaarschijnlijk wordt geacht, terwijl de toestand van het lijk begraving nog niet noodzakelijk maakt, heb ik de eer u te gelasten deze begraving uit te stellen tot morgennamiddag 3 uur. _ ,, De burgemeester van Watervela, A. BAKKER. Aan het Roomsch-Katholieh parochiaal armbestuur, alhier. begraafwet. 191 No. 140. Weigering van verlof tot opgraving van een lijk. Art. 12, lste lid, begraaf wet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 306. ' Onderwerp: Weigering van verlof tot opgraving van het lijk van J. Boonen. Bij dezen wordt afgewezen-uw verzoek om verlof tot opgraving op de algemeene begraafplaats van het lijk van J. Boonen, overleden 25 Juni 1914. Deze opgraving is, ook naar het oordeel van den gemeentegeneesheer, ongewenscht te achten, omdat het hier geldt een betrekkelijk korten tijd geledon overledene aan de besmettelijke ziekte „typhus". De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan den heer D. Boonen, alhier. Toelichting. Mededeeling van de redenen voor de afwijzing is niet alleen billijk, maar, wegens de mogelijkheid van beroep op de Koningin, ook gewenscht te achten. 192 verschillende zaken. No. 141. Weigering van verlof tot het aanleggen van een bijzondere begraafplaats. Art. 14 begraajwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 307. Onderwerp: Weigering verlof voor bijzondere begraafplaats van de Nederlandsche hervormde gemeente. Bij dezen wordt afgewezen het bij uw brief van 29 Juli j.1. gevraagd verlof voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op het kadastraal perceel sectie A no. 10, op grond, dat dit perceel niet overeènkomstig art. 16 der begraafwet is gelegen op ten minste 50 M. van de bebouwde kom „Kerkbuurt" der gemeente Broekstad. Burgemeester en wethouders van Waterveld De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan het kerkbestuur der Nederlandsche hervormde gemeente, alhier. Bij dezen wordt afgewezen het bij uw brief van 29 Juli j.1. gevraagd verlof voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op het kadastraal perceel sectie A no. 10, op grond, dat dit perceel niet overeènkomstig art. 16 der begraafwet is gelegen op ten minste 50 M. van de bebouwde kom „Kerkbuurt" der gemeente Broekstad. Burgemeester en wethouders van Waterveld, begraafwet. 193 No. 142. Mededeeling van een besluit tot sluiting van een algemeene begraafplaats. Art. 24, lste Ud, begraajwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 3 Augustus 1916. huisvesting. No. 308. Onderwerp: Mededeeling sluiting algemeene begraafplaats Noord buurt. Wij hebben de eer u te berichten, dat wij op 2 dezer, ingevolge art. 24, lste lid, der begraafwet, gesloten hebben verklaard de algemeene begraafplaats dezer gemeente aan de Noordbuurt. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, . A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Dat de begraafplaats' gesloten is verklaard omdat er geen gebruik meer van werd gemaakt, behoeft niet medegedeeld te worden. Dat volgt uit de verwijzing naar art. 24 der begraafwet. Een in alle vormen opgemaakt besluit behoeft niet opgesteld en aan gedeputeerde staten gezonden te worden. Ook door middel van bovenstaanden brief wordt medegedeeld het (genotuleerd) besluit om gesloten te verklaren. kooiman, pitAKTUK 2de druk. 13 HINDERWET. No. 143. Proces-verbaal van het voorgevallene op een zitting voor inbrengen van bezwaren tegen oprichten van een inrichting. Art. 7, 3de Ud, hinderwet. Heden, 5 Juli 1916, heb ik., burgemeester der gemeente Waterveld, ter secretarie der gemeente, zitting gehouden tot het aanhooren van bezwaren tegen het oprichten eener varkensslachterij door J. Kalter in het perceel Langeweg no. 11. Bezwaren werden ingebracht: 10. door J- Vol, die vrees uitte voor walgelijke uitdampingen, waardoor zijn naast het perceel gelegen woning ter bewoning ongeschikt zou worden, 2°. door D. Vrood, bestuurslid van de vereeniging „de bewaarschool", die belemmering voorzag van het gebruik deiop 30 M. afstand van het terrein voor de inrichting gelegen bewaarschool, mede wegens te verwachten walgelijke uitdampingen. De burgemeester voornoemd, A. BAKKER. Toelichting. Zie de toelichting op no. 117. hinderwet. 195 No. 144. Besluit tot verdaging van de beslissing op een vergunningsaanvrage. Art. 8, 2de Ud, hinderwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, overwegende dat nog niet is ingekomen de mededeeling, volgens art. Ibis, 2de lid, der hinderwet, van het districtshoofd der arbeidsinspectie, ten opzichte van de oprichting door J. Kalter van een varkensslachterij, dat de zitting overeenkomstig art. 7 der genoemde wet is gehouden 5 Juli j.1., dat het in verband met art. Ubis der wet noodig is het nemen van de beslissing op het verzoek uit te stellen tot na afloop van den bij art. 8, lste lid, voorgeschreven termijn, besluiten de beslissing op het verzoek van J. Kalter om vergunning tot oprichting van een varkensslachterij in het perceel Langeweg no. 11 te verdagen tot uiterlijk 5 September a.s. Waterveld, 5 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Eene varkensslachterij zal meestal niet onder de veiligheidswet vallen. Het kan intnsschen wel het geval zijn, bijv. als daarin 10 of meer personen werkzaam zjjn. 13* 196 verschillende zaken. No. 145. Voorwaardelijke vergunning tot oprichting van een varkensslachterij. Artt. 7, lste Ud, 9, lste Ud, 12, lste Ud, 12t>is en 13 hinderwet. Vrij van zegel ingevolge het koninklijk besluit van 4 November 1875, no. 21. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoekschrift van J. Kalter om vergunning voor oprichting van een varkensslachterij in het perceel Lange- weg no. 11, overwegende, dat J. Vol en D. Rood de vrees hebben geuit voor walgelijke uitdampingen uit de inrichting, dat door het stellen van voorwaarden aan deze bezwaren kan worden te gemoet gekomen, besluiten aan J. Kalter, alhier, en zijn rechtverkrijgenden, vergunning te verleenen voor de oprichting van een varkensslachterij in het perceel Lange weg no. 11, onder voorwaarde, dat de slachterij over de geheelè opgervlakte moet worden voorzien van een steenen vloer, afwaterende naar een reukvrijen put, die dagelijks wordt geledigd, en verder met bepaling, dat de inrichting voltooid en in werking gebracht moet zijn vóór 12 October a.s. Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den concessionaris wordt herinnerd, dat van deze beslissing binnen veertien dagen beroep openstaat bij H.M. de Koningin en dat van het instellen van zoodanig beroep gelijktijdig kennis behoort te worden gegeven aan het gemeentebestuur. Toelichting. Volgens het boven het besluit vermeld koninklijk HINDERWET. 197 besluit moet de daarbij toegekende vrijstelling van zegelrecht in bovenstaanden zin worden vermeld. Krachtens beschikking van den minister van waterstaat, handel en nijverheid van 15 Januari 1887, no. 68, afd. handel en nijverheid, zijn de gemeentebesturen uitgenoodigd ingeval van weigering of voorwaardelijk verleenen van vergunning den verzoeker te berinneren aan het onder bovenstaande beschikking voorkomende. Overigens zijn de overwegingen, in die beschikking voorkomende, voldoende te achïen. Vooral de vergunningen volgens de hinderwet lijden veelal aan noodelooze uitvoerigheid. Zoo treft men veel aan besluiten in onderstaanden zin, waarin wel veel meer, maar niets dat bijzondere vermelding vereischt, wordt gezegd. Onderstaand model zou op de daarin gevolgde wijze gemakkelijk verdriedubbeld kunnen worden. Dat bgv. alle wettelijke voorschriften zgn in acht genomen, kan men immers in de overwegingen toch niet aantoonen. Dan weet men wel waar men kan beginnen, maar niet waar te eindigen. Burgemeester en wethouders der gemeente Waterveld, beschikkende op het verzoek, onder dagteekening van 20 Juni 1916, ingediend door J. Kalter, van beroep varkensslachter, wonende alhier, waarbij, onder overlegging der vereischte stukken, vergunning wordt gevraagd tot het oprichten van een varkensslachterij in het perceel gelegen aan den Langeweg binnen deze gemeente, plaatselijk gemerkt no. 11, kadastraal bekend in sectie D onder no. 240, overwegende dat aan de artt. 5 tot en met Ibis der hinderwet is voldaan, dat blijkens mededeeling van het betrokken districtshoofd der arbeidsinspectie d.d. 6 Juni 1916, no. 30, de inrichting zal voldoen aan de eischen, krachtens art. 6 der veiligheidswet gesteld, voor zoover zulks kan blijken uit de in art. 5, sub 1 en % der hinderwet bedoelde stukken, gezien het proces-verbaal van het voorgevallene op de zitting, den 5den Juli 1907, ingevolge art. 7 der hinderwet, gehouden, waaruit blijkt, dat tegen de inwilliging van het verzoek bezwaren zijn ingebracht: 1°. door J. Vol, die vrees uitte voor walgelijke nitdampingen, waardoor zijn naast het perceel gelegen woning ter bewoning ongeschikt zou worden, 2°. door D. Eood, bestuurslid van de vereeniging „de bewaarschool", die belemmering voorzag van het gebruik der op 30 M. afstand van het terrein voor de inrichting gelegen bewaarschool, mede wegéns te verwachten walgelijke uitdampingen, overwegende, dat door het stellen van voorwaarden aan deze bezwaren kan worden te gemoet gekomen, dat volgens mededeeling van het betrokken districtshoofd der arbeids- 198 VERSCHILLENDE ZAKEN. inspectie, d.d. 10 Augustus 1916, no. 35, de na te noemen voorwaarden de naleving van de eischen, gesteld krachtens de veiligheidswet, niet onmogelijk zullen maken, gelet op de artt. 8 tot en met 13 der hinderwet, besluiten: 1°. aan J. Kalter, van beroep varkensslachter, wonende alhier, en zijn rechtverkrijgenden vergunning te verleenen voor de oprichting van een varkensslachterij in het perceel gelegen aan den Lange weg binnen deze gemeente, plaatselijk gemerkt no. 11, kadastraal bekend in sectie D onder no. 240, en zulks onder de volgende voorwaarden: (volgen de voorwaarden), 2°. te bepalen, dat de inrichting voltooid en in werking gebracht moet zijn vóór 12 October 1916, en 3°. den concessionaris met nadruk te wijzen op het bepaalde bij art. 17 der wet, krachtens welk artikel hem nieuwe voorwaarden kunnen worden opgelegd, indien de ondervinding de noodzakelijkheid daarvan mocht aantoonen. Afschrift van deze vergunning zal aan den adressant worden uitgereikt, nadat daaraan een gewaarmerkt exemplaar zal gehecht zijn van de door hem in drievoud overgelegdè stukken, bedoeld bij art. 5, sub 1 en 2, der meergenoemde wet. Vastgesteld in de vergadering van den 12den Augustus 1916. Bij koninklijk besluit van 15 Juni 1909, no. 60 (weekbl. burgerl. adm. no. 3134) werd gegrond geoordeeld het bezwaar van een concessionaris tegen vermelding in de vergunning van een mogelijke toepassing der woningwet. Dientengevolge werd geschrapt het geheele hierna vermeld gedeelte: „den concessionaris met nadruk te wijzen op het bepaalde bij art. 17 der wet en op de noodzakelijkheid om, alvorens tot de oprichting van het gebouw over te gaan, nög een vergunning te verkrijgen als bedoeld bij art. 5, eerste lid sub a, der woningwet". No. 146. Besluit tot weigering van vergunning voor een bewaarplaats van lompen. Art. 11 hinderwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, overwegende, dat J. Vos bij adres van 10 Juli j.1. vergunning heeft gevraagd voor de oprichting van een bewaarplaats van lompen op het perceel Kerkweg no. 10, hinderwet. 199 dat van deze inrichting zoodanige walgelijke uitdampingen zouden zijn te verwachten, dat voor de omwonenden hinder van ernstigen aard zou. ontstaan, dat aan dit bezwaar niet door het stellen van voorwaarden kan worden te gemoet gekomen, besluiten aan J. Vos, alhier, te weigeren vergunning voor de oprichting van een bewaarplaats van lompen op het perceel Kerkweg no. 10. Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den verzoeker wordt herinnerd, dat van deze beslissing binnen veertien dagen beroep openstaat bij H.M. de Koningin en dat van het instellen van zoodanig beroep gelijktijdig kennis behoort te worden gegeven aan het gemeentebestuur. Toelichting. Art. 11, lste lid, der hinderwet eischt vermelding in het besluit van de redenen tot weigering. Volgens art. 12, lste lid, moet zoo mogelijk door het stellen van voorwaarden aan de bezwaren worden te gemoet gekomen. Vandaar de tweede overweging. Zie de toelichting onder het vorig nummer. No. 147. Besluit tot verleenen van vergunning voor een proeftijd tot plaatsing van een gasmotor. Art. 12, 4de Ud, hinderwet. Burgemeester en wethouders van Watërveld, gelezen een verzoekschrift van J. Appel om vergunning tot plaatsing van een gasmotor in het perceel Langstraat no. 10, overwegende, dat het R.K. schoolbestuur, alhier, bezwaar heeft ingebracht tegen het verleenen van deze vergunnbag, op 200 verschillende zaken. grond, dat de werking van den motor hinderlijk geraas zal veroorzaken tijdens het geven van onderwijs in het aan genoemd perceel grenzend schoolgebouw, dat over -de gevolgen van de inrichting in dit opzicht eerst met voldoende zekerheid zal kunnen worden geoordeeld nadat de motor eenigen tijd zal hebben gewerkt, besluiten aan J. Appel, alhier, tot 1 April 1917, vergunning te verleenen voor de plaatsing van een gasmotor van 10 paardekracht in het perceel Langstraat no. 10, met bepaling, dat de inrichting voltooid en in werking gebracht moet zijn vóór 12 October 1916: Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den concessionaris wordt herinnerd, dat van deze beslissing binnen veertien dagen beroep openstaat bij H.M. de Koningin en dat van het instellen van zoodanig beroep gelijktijdig kennis behoort te worden gegeven aan het gemeentebestuur. Toelichting. Hoewel blijkens verschillende in beroep genomen koninklijke besluiten de regeering de bepaling betreffende het geven van proefverganning alleen gegeven acht ten aanzien van nog onbekende bedrijven, wordt een enkele maal ook wel van dit beginsel afgeweken. Zoo werd bijv. bij koninklijk besluit van 1 Mei 1908, no. 91 (raad van state, 1908, blz. 429 en volgende) gehandhaafd een besluit van B. en W. van Haarlem tot verleenen van een proefvergunning voor een bergplaats voor het bewaren en verwerken van lompen en beenderen. hinderwet. 201 No. 148. Besluit tot ontheffing van voorwaarden, verbonden aan een vergunning tot oprichting van een smederij. Art. 12, 2^e Ud, hinderwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoekschrift van J. Dam, alhier, om hem als rechtverkrijgende te ontslaan van de voorwaarden, verbonden aan de vergunning tot oprichting van een smederij, bij dezerzijdsch besluit van 10 Januari 1900 verleend aan K. Koster, overwegende, dat bedoelde voorwaarden werden gesteld tot voorkoming van hinderlijk geraas tijdens de godsdienstoefeningen in het kerkgebouw der N. H. gemeente, dat dit gebouw thans niet meer voor godsdienstoefening gebruikt wordt, dat tegen opheffing der voorwaarden, binnen den bij openbare kennisgeving voorgeschreven termijn geen bezwaren zijn ingebracht, besluiten op te heffen de voorwaarden, verbonden aan de 10 Januari 1900 ten name van K. Koster en zijn rechtverkrijgenden verleende vergunning tot oprichting van een smederij in het perceel Voorstraat no. 9. Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 202 verschillende zaken. No. 149. Mededeeling van verlenging van den termijn voor oprichting en in werking brengen van een broodbakkerij. Art. 13 hinderwet. Rubriek: Hinderwet en bewaarplaatsen Waterveld, 12 Augustus 1916. van ontplofbare stoffen. No. 315. Onderwerp: Mededeeling verlenging termijn oprichting en in werking brengen broodbakkerij J. Kat. ■■'.(■' In antwoord op uw verzoek van 7 dezer, hebben wij de eer u te - berichten, dat in onze vergadering van heden is besloten den bij de u verleende vergunning van 1 Juli j.1. op 1 September a.s. gestelden termijn voor oprichting en in werking brengen van een brood bakkerij te verlengen tot 1 October a.s. Burgemeester en wethouders van Waterveld, » De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer J. Kat, alhier. Toelichting. Een brief is in dit geval voldoende te.achten. Daar den belanghebbende wordt toegestaan hetgeen door hem was gevraagd, is toelichting ovèrbodig. hinderwet. 203 No. 150. Besluit tot toevoeging van nieuwe voorwaarden aan een vergunning voor oprichting van een ansjoviszouterij. Art. 17 hinderwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, overwegende, dat het bestuur van de R.K. parochiale jongensschool heeft verzocht door het verbinden van nieuwe voorwaarden aan de vergunning tot oprichting van een ansjoviszouterij in het perceel Loonstraat no. 10 tegen te gaan de verspreiding van stank door die inrichting, dat bij onderzoek is gebleken, dat afvalwater in de zouterij den bodem verontreinigt en inderdaad daardoor in de omgeving veel stank wordt verspreid, gehoord den concessionaris, besluiten aan de door hun college 15 Maart 1900 ten name van J. Koper en zijn rechtverkrijgenden verleende vergunning voor de oprichting van een ansjoviszouterij in het perceel Loonstraat no. 10 te verbinden de volgende voorwaarde: de zouterij moet vóór 1 Maart 1917 over de geheele oppervlakte worden voorzien van een steenen vloer, afwaterende naar een reukloozen put, welke dagelijks, evenals de geheele vloeroppervlakte, moet worden gereinigd. Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den concessionaris wordt herinnerd, dat van deze beslissing binnen veertien dagen beroep openstaat bij H.M. de Koningin en dat van het instellen van zoodanig beroep gelijktijdig kennis behoort te worden gegeven aan het gemeentebestuur. Toelichting. Volgens art. 17, 2de lid, moet het besluit met redenen worden omkleed. 204 verschillende zaken. No. 151. Besluit tot intrekking van de vergunning voor een varkensslachterij. Art. 20, lste Ud, hinderwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, overwegende, dat J. Koning niet opvolgt de voorwaarde, verbonden aan de hem verleende vergunning tot oprichting van een varkensslachterij, daar uit de slachterij is verwijderd de voorgeschreven reuk vrije put, dat de omstandigheid, die tot het stellen van de voorwaarde aanleiding gaf, niet heeft opgehouden te bestaan, besluiten tot intrekking van de J. Koning 1 Juli 1905 verleende vergunning tot oprichting van een varkensslachterij in het perceel Koolstraat no. 25. Waterveld, 12 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Herinnerd wordt dat van deze beslissing binnen veertien dagen voorziening kan worden gevraagd bij H.M. de Koningin en dat van het inroepen dier voorziening gelijktijdig kennis behoort te worden gegeven aan het gemeentebestuur. Toelichting. De tweede overweging is opgenomen wegens het koninklijk besluit van 7 Juni 1906 (gemeentestem 2857, weekblad burgerlijke administratie 2976). DRANKWET. No. 152. Mededeeling van een voorstel van den gemeenteraad tot verlaging van het maximum der vergunningen. Art. 4, 2^e lid, lo.} drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 10 Januari 1915. No. 25. Onderwerp: Voorstel aan H.M. de Koningin tot verlaging van het maximum der vergunningen. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden besloot u voor te stellen, ingevolge uw bevoegdheid naar art. 4, 2de lid, 1°., der drankwet, het maximum der vergunningen, uitgezonderd die voor den verkoop in logementen alleen aan logeergasten, voor den tijd van vijf jaren te verlagen van 10 op 8. Tegenwoordig zijn 8 vergunningen van kracht, maar de gemeenteraad verwacht, dat in de naaste toekomst nieuwe aanvragen zullen inkomen. Inwilliging daarvan zou de raad achten tegen het belang van beteugeling der openbare dronkenschap. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Toelichting. Het voorstel kan niet anders worden gedaan dan in de jaren 1915, 1920 enz. Daar de verlaging ook voor langer dan 5 jaren kan worden bepaald, dient de gewenschte.duur te worden ver- 206 verschillende zaken. meld. Wanneer de verlaging zal ingaan zegt art. 4, 3de lid, der wet. Daarover worde dus in het voorstel niets gezegd. No. 153. Mededeeling van een voorstel van den gemeenteraad tot bepaling, dat vergunningen niet meer verleend mogen worden. Art. 4, 2de Ud, 2., drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 10 Januari 1915. No. 26. Onderwerp: Voorstel aan H.M. de Koningin tot bepaling, dat vergunningen niet meer verleend mogen worden. Ter voldoening aan een heden door den gemeenteraad genomen besluit, hebben wij de eer u mede te deelen 's raads voorstel om voor den tijd van vijf jaren, ingevolge uw bevoegdheid volgens art. 4, 2de lid, 2°, der drankwet, te bepalen, dat in deze gemeente door ons vergunningen niet meer verleend mogen worden. Naar het oordeel van den raad is belangrijke vermindering van het drankgebruik en in verband daarmede doelmatiger beteugeling van de openbare dronkenschap in deze gemeente te verwachten van een voortdurende inkrimping van het getal drinkgelegenheden. Het getal vergunningen bedraagt thans 8 op een bevolking van 2240 zielen. Art. 1, 2de lid, der wet is voor deze gemeente niet van passing. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Toelichting. Zie de toeliobting op het vorig nummer. drankwet. 207 No. 154. Mededeeling van een voorstel van den gemeenteraad tot bepaling, dat na 1 Mei 1904 verleende vergunningen vervallen en nieuwe niet verleend mogen worden. Art. 4, 2de Ud, 3., drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 10 Januari 1915. No. 27. Onderwerp: Voorstel bepaling vervallen van vergunningen en niet-verleenen van nieuwe vergunningen. Wij hebben de eer u mede te deelen, dat de gemeenteraad gisteren, ingevolge art. 4, 2de lid, 3°.~, der drankwet, besloot u het voorstel te doen te bepalen, dat in deze gemeente alle vergunningen, door ons college na 1 Mei 191)4 verleend, vervallen en nieuwe vergunningen gedurende een tijdvak van vijf jaren door ons niet verleend mogen worden. De gemeenteraad acht ter beteugeling van de openbare dronkenschap dergelijken spoedig werkenden maatregel hoogst gewenscht. Vermindering van het getal drinkgelegenheden zal het hier thans inderdaad ergerlijk drankmisbruik hoogstwaarschijnlijk krachtig tegengaan. Door uw besluit zouden komen te vervallen de vergunningen, verleend aan: J. de Jong, 1 Juni 1904, in perceel Kruisstraat, no. 14, D. de Boer, 1 November 1904, „ Breedstraat „ 11, A. Boven, 1 Mei . 1905, „ „ Korfbuurt „ 1, D. Bakker, 1 Mei 1906, „ „ Bovenkamp „ 18, C. Hol, 1 Mei 1909, „ „ Rozengracht „ 6. Het getal vergunningen zou dan bedragen 4 op een bebevolking van 2240 zielen. 208 verschillende zaken. Art. 1, 2de lid, der drankwet is voor deze gemeente niet van toepassing. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Toelichting. Zie de toelichting op het voorlaatste nummer. No. 155. Mededeeling van een voorstel van den gemeenteraad tot intrekking van een koninklijk besluit, bepalende, dat door burgemeester en wethouders vergunningen niet meer verleend mogen worden. Art. 4, 3de Ud, drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 10 Januari 1915. No. 28. Onderwerp: Voorstel tot intrekking koninklijk besluit, dat vergunningen niet meer verleend mogen worden. Wij hebben de eer u mede te deelen, dat de gemeenteraad heden besloot u voor te stellen de intrekking van het koninklijk besluit van 10 Juli 1905, no. 21, bepalende, dat door ons college vergunningen niet meer verleend mogen worden. De maatregel heeft naar het oordeel van den gemeenteraad, in tegenstelling met zijn verwachting vóór de uitvaardiging daarvan, voor deze gemeente niet gunstig gewerkt tot bestrijding van het drankmisbruik en beteugeling van de openbare dronkenschap. Wel bedraagt dientengevolge het getal vergunningen op. een bevolking van 2240 zielen slechts 6, doch de DRANKWET. 209 hoeveelheid sterke drank, door de vergunninghouders blijkens van den inspecteur der directe belastingen en accijnzen ontvangen opgaaf ingeslagen, is dientengevolge niet verminderd, terwijl het zielental der gemeente en het vreemdelingenbezoek vrijwel gelijk bleven. Bovendien is het verbod tot verleenen van vergunning in sommige gevallen naar 's raads oordeel niet geheel en al van onbillijkheid vrij te pleiten, bijv. als het betreft een op goeden stand gelegen en nimmer tot klachten aanleiding gegeven hebbende zaak, die van gebruiker verwisselt. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. No. 156. Akte van vergunning boven het maximum voor een buitengewone inrichting van maatschappelijk verkeer. Art. 5, lste Ud, drankwet. Burgemeester en wethouders der gemeente Broekstad, gelezen een verzoek, d.d. 26 Juli j.1., om vergunning tot den verkoop vau sterken drank in het klein, van den pachter der buffetten op het terrein der aanstaande tentoonstelling van de afdeeling „Broekstad" der Hollandsche maatschappij van landbouw, overwegende dat bij koninklijk besluit van 25 Juli j.1., no. 10, machtiging is gegeven tot het verleenen van de bedoelde vérgunning boven het maximum, op grond van art. 5, lste lid, der drankwet, besluiten aan Jan Rol, alhier, vergunning te verleenen tot den verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop, voor het tijdvak van 16 tot en met 30 Septem- kooiman, praktijk 2de druk. 14 210 VERSCHILLENDE ZAKEN. ber 1916, in de tent, geplaatst op bet terrein voor de aanstaande tentoonstelling van de afdeeling „Broekstad" der Hollandsche maatschappij van landbouw, welke localiteit een oppervlakte heeft van 45 M2. Broekstad, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, C. ROOD. Toelichting. Volgens art. 5, 6de lid, der drankwet, moet het besluit met redenen worden omkleed. Niettemin zij het besluit zoo beknopt mogelijk, ook wegens de kosten der voorgeschreven plaatsing in de staatscourant. Betwijfeld mag worden of art. 22, lste lid, der wet bovenvermelden duur eener vergunning toelaat. Ook schijnt strijd aanwezig met art. 8, lste lid, 4°., der wet. Intusschen zijn meermalen besluiten in dezen zin na bekomen machtiging in de staatscourant vermeld. Volgens art. 12, 6de lid, moet de vergunning vermelden de localiteiten en de oppervlakte van elke localiteit. No. 157. Akte van vergunning boven het maximum bij afstand van twee andere vergunningen. Art. 5, 2de Ud, drankwet. Burgemeester en wethouders der gemeente Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 4 Juli j.1., om vergunning tot den verkoop van sterken drank in het klein, van D. Korenaar, alhier, overwegende, dat de vergunning zou moeten worden geweigerd uitsluitend op grond dat het maximum der in deze gemeente te verleenen vergunningen is bereikt, dat echter door adressant zijn overgelegd schriftelijke, door J. Dral en K. Koopman onderteekende verklaringen, waarbij zij afstand doen van de twee te hunnen name staande vergunningen, dat deze vergunningen zijn ingetrokken bij dezerzijdsch besluit van 20 Juli j.1., welke intrekking onherroepelijk is geworden, besluiten aan D. Korenaar, alhier,'vergunning te verleenen tot den DRANKWET. 211 verkoop van sterken drank in Let klein tot en met 30 April 1917, in het voorvertrek en het middenvertrek van het perceel Loopstraat no. 10, welke localiteiten een oppervlakte hebben achtèreenvolgens van 12 en 16 M2. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Volgens art. 5, 6de lid, drankwet moet het besluit met redenen omkleed zijn. Men toone daarom aan, dat toepassing van art. 5, 2de lid, gerechtvaardigd is. De laatste twee overwegingen houden verband met de koninklijke besluiten van 2 Januari 1905 (st.bl. no. 24) en 22 Augustus 1910 (st.bl. no. 268). Daarbij werd beslist, dat een nieuwe vergunning niet mag worden verleend vóór dat de intrekking van de twee bestaande vergunningen, waarvan afstand gedaan wordt, van kracht is geworden. Na het eerstgenoemde besluit werden vele opkoopersvergunningen verleend onder voorbehoud, dat de intrekking der oude vergunningen onherroepelijk zou worden. Bij het besluit van 1910 werd intusschen dit voorbehoud onvoldoende geoordeeld. Meer dan de vorenstaande overwegingen is intusschen niet noodig. Ten einde aan te toonen welken omvang anders zou kunnen ontstaan, volgt hier de staalkaart van uit verschillende nummers der staatscourant over een tijdvak van slechts drie maanden in het tijdschrift ter beoefening van het administratief recht overgenomen overwegingen, waarvan reeds met een enkel woord werd melding gemaakt op blz. 19 hiervoren. .overwegende, dat in de localiteit, waarvoor vergunning wordt gevraagd, op 1 Mei 1881 geen sterke drank werd verkocht, zoodat art. 55 der drankwet ten deze niet van toepassing is". .overwegende, dat — voor zooveel bij onderzoek heeft kunnen blijken — dit verzoek om vergunning niet behoeft af te stuiten op een der gronden van verplichte weigering in art. 8, eerste lid, no. 2 tot en met no. 18, genoemd, overwegende, dat bjj besluit van 2 Augustus 1894 vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend voor het perceel Lijnbaansgracht 368 aan Joanna Gerarda Huissen, h./v. van Prederik Jacob Hanekamp, welke vergunning overeenkomstig het bepaalde in art. 22, 14* 212 VERSCHILLENDE ZAKEN. tweede lid, geacht moet worden steeds te zijn verlengd tot in het loopende dienstjaar en niet is ingetrokken of vervallen; *) overwegende, dat bij besluit van 11 Augustus 1891, no. 6054, vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein is verleend voor het perceel Focke Simonszstraat 37 aan D. W. Zuurwelle, h./v. van H. Donker, welke vergunning, overeenkomstig het bepaalde in art. 22, tweede lid, geacht moet worden te zijn verlengd tot in het loopende dienstjaar en niet is ingetrokken of vervallen; *) overwegende, dat — voor zooveel bij onderzoek heeft kunnen blijken — elk der beide bovenbedoelde verklaringen van afstand is onderteekend door den houder van de daarin genoemde vergunning". ,2°. dat de sub 1°. bedoelde beschikkingen a) op 4 Februari 1905 aan de daarin genoemde personen zijn uitgereikt, 3°. dat van de bedoelde intrekking voorts in het openbaar bekendmaking is gedaan, 4°. dat bij heeren gedeputeerde staten der provincie Friesland volgens bericht van den heer commissaris der Koningin dier provincie, d.d. 22 Februari 1905, no. 21, tegen de onder l4. bedoelde intrekkingen geen bezwaren zijn ingebracht, 5°. dat het ■ hiervoor aangehaalde verzoek om vergunning van Willem Boelens, voormeld, 25 Januari 1905 ingekomen, en dat het op den SOsten dier maand op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis gebracht is, en dat tegen dat verzoek geene bezwaren ingekomen zijn." „dat de persoon van den verzoeker genoegzame waarborg oplevert, dat van de te verleenen vergunning geen misbruik zal worden gemaakt". „dat geene wettelijke bezwaren tegen het verleenen dezer vergunning bestaan en ook hij hen geen bedenkingen zijn gerezen". „gelet op het advies van den commissaris van politie, ingevolge de kantbeschikking d.d. 8 Febr. 1905, no. 8". „gelet op de bepalingen der drankwet". besluiten: te verleenen voor het tijdvak van .... tot . . . ., met dien verstande, dat de vergunning telkens geacht wordt weder voor één jaar te zijn verlengd, indien vóór het eindigen van den termijn het verschuldigde vergunningsrecht voor den volgenden termijn is betaald". .... „te verleenen voor .... alsmede voor de open aanhoorigheden *) De verklaringen van afstand zijn^ reeds behoorlijk vermeld in een voorafgegane overweging. *) Bedoeld worden de beschikkingen tot intrekking der afgestane vergunningen. drankwet. 213 van genoemd huis en voor dat deel van den openbaren weg, waarop het verstrekken van sterken drank in het klein, ingevolge een verordening als bedoeld bij art. 11 der wet moeht zgn toegestaan". .... .afschrift van dit besluit te zenden aan den adressant om in de genoemde localiteit te doen ophangen en aan den commissaris van politie tot informatie". ,2°. hem, onverminderd de verdere wettelijke voorschriften die ten deze van toepassing zijn of mochten worden, inzonderheid daarop indachtig te maken, dat deze vergunning geen kracht heeft vóór de betaling van het vergunningsrecht, en vervalt, indien niet vóór 1 Mei van elk volgend jaar het verschuldigde vergunningsrecht voor den volgenden termijn is betaald, 3°. hém te herinneren aan art. 32 der wet, houdende voorschriften die men bij de uitoefening van het bedrijf heeft in acht te nemen, en 4°. te bepalen, dat dit besluit zal worden geplaatst in de staatscourant". No. 158. Weigering van vergunning, uitsluitend op grond, dat het maximum is bereikt. Art. 8, is**1 Ud, lo., drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 25 Juli j.1., van J. Jacobs, landbouwer, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, Besluiten uitsluitend op grond, dat het maximum van het getal der te verleenen vergunningen is bereikt, af te wijzen het verzoek van J. Jacobs, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Afwijzende beschikking op een vergunningsaanvrage 214 verschillende zaken. is volgens art. 12, 7de lid, der drankwet steeds met redenen omkleed. De reden is in dit geval, dat het maximum is bereikt. Art. 13 geeft recht om geplaatst te worden op de lijst aan hen, wier aanvragen werden afgewezen uitsluitend wegens bereikt zijn van het maximum. Vandaar dat de reden voor afwijzing is vermeld onder het dictum van het besluit in plaats van onder de overwegingen. Voor welke localiteit en met ingang van wanneer vergunning was gevraagd en mogelijke verdere bijzonderheden doen in bovenstaand geval niet ter zake. Of het maximum juist is bereikt, dan wel met hoeveel vergunningen het is overschreden, hoeveel het maximum bedraagt en of dit berust op art. 4, lste of 2de lid, behoeft mede niet alles .te worden overwogen. De beschikking zou daarmede een ongewenscbte uitvoerigheid erlangen. No. 159. Weigering van vergunning volgens verbod bij plaatselijke verordening. Art. 8, lste Udt lo.f drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 25 Juli j.1, van J. Dartel, arbeider, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, in een perceel aan den Strandweg, overwegende, dat bij plaatselijke verordening van 1 Juni 1906 is bepaald, dat aan den Strandweg door burgemeester en wethouders niet meer dan 3 vergunningen verleend mogen zijn of worden, en dat dit getal is bereikt, besluiten af te wijzen het verzoek van J. Dartel, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. drankwet. 215 No. 160. Weigering van vergunning voor een localiteit, die binnenshuis gemeenschap heeft met een localiteit die voor den openbaren dienst wordt gebruikt. Art. 8, lste lid, 2o., drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 25 Juli j.1., van D. de Haan, winkelbediende, alhier, om' vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in het perceel' Parkweg no. 10, overwegende, dat de localiteit, waarvoor de vergunning wordt gevraagd, binnenshuis gemeenschap heeft met de localiteit welke tijdelijk in gebruik is genomen voor den post- en telegraafdienst, besluiten af te wijzen het verzoek van D. de Haan, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in het benedenlokaal aan de straat van het perceel Parkweg no. 10. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. In het dictum van het besluit dient uitdrukkelijk uit te komen wat wordt afgewezen. Het komt in dit geval uitsluitend aan op de localiteit. Vandaar dat deze wordt genoemd in het dictum. In de overwegingen is in verband daarmede nauwkeurige vermelding van de localiteit overbodig. 216 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 161. Weigering van vergunning voor een ten dienste van het publiek bestemde localiteit van een openbaar middel van vervoer en zich niet bevindende in een huis of in de gebouwde aanhoorigheid van een huis. Art. 8, lste lid, 4o. en 5o., drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 25 Juh' j.1., van C. Kommer, koffiehuisbediende, te Broekstad, ten deze woonplaats gekozen hebbende ten kantore van den notaris J. de Lange alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in de beide wachtkamers van het spoorwegstation, overwegende, dat de vergunning wordt gevraagd voor ten dienste van het publiek bestemde localiteiten van een openbaar middel van vervoer en dat zij zich met bevinden in een huis of in de gebouwde aanhoorigheid van een huis, besluiten af te wijzen het verzoek van C. Kommer, woonplaats gekozen hebbende ten kantore van den notaris J. de Lange alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in de beide wachtkamers van het spoorwegstation. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, ü. KOSTER. Toelichting. Volgens art. 2, 3de lid, 2den zin, kiest de verzoeker, indien hij niet in de gemeente woont, bij zijn verzoekschrift aldaar woonplaats. drankwet. 217 No. 162. Weigering van vergunning, omdat het hoofd van het gezin, waarvan verzoeker lid is, van bekend slecht levensgedrag is, terwijl verzoeker bovendien is te beschouwen als tusschenpersoon van dat gezinshoofd. Art. 8, lste Ud, l3o. en 18o., drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 25 Juli j.1., van D. Rood, zonder beroep, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in het perceel Baadland no. 6, overwegende, dat aanvrager behoort tot het gezin van J. .Rood, die van algemeen bekend slecht levensgedrag is, dat J. Rood gelijke vergunning is geweigerd bij dezerzijdsch besluit van 18 Juli j.1., dat adressant bovendien in deze moet beschouwd worden als tusschenpersoon van zijn vader, J. Rood, omdat adressant wegens zwakke geestvermogens niet in staat is te achten naar behooren zelf het bedrijf uit te oefenen, hetgeen hij dan ook heeft erkend, dat niet in de bedoeling ligt, besluiten af te wijzen het verzoek van D. Rood, alhier, om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein in het perceel Baadland no. 6. Waterveld, 14 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 163. Bekendmaking van een verzoek om vergunning. Art. 12, lste Ud, drankw.et. Bij burgemeester en wethouders van Broekstad is ingekomen 218 verschillende zaken. een verzoek om vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik elders dan ter plaatse van verkoop in het benedenlokaal aan de straat van het perceel Boterstraat no. 6. Binnen twee weken na heden kan ieder tegen het verleenen van de vergunning bij burgemeester en wethouders schriftelijk bezwaren inbrengen. Broekstad, 14 Augustus 1916. Burgemeester en weihouders voornoemd, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, O ROOD. Toelichting. Volgens art. 12, lste lid, der wet moet „het verzoek" ter openbare kennis worden gebracht. Dat wil niet zeggen het geheele „verzoekschrift", doch alleen het daarin vervat verzoek. Het bovenstaande is voldoende. No. 164. Bericht en raad van burgemeester en wethouders aan gédeputeerde staten op een aanvrage om logementsvergunning. Art. 12, 4de Ud, drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 25 Juli 1916. No. 822. Onderwerp: Bericht en raad op aanvrage voor logementsvergunning van D. Dol. Ten aanzien van de aanvrage van D. Dol om een logementsvergunning voor de koffiekamer van zijn perceel Door- DRANKWET. 219 straat no. 10, van welke aanvrage ons een afschrift werd toegezonden bij uw brief van 27 Juli j.1., 3de afd., no. 10, hebben wij de eer u het volgende te berichten. k Adressant heeft in genoemd perceel een inrichting van eeten drinkwaren en een bierhuis, terwijl hij bovendien ter gemeente-secretarie op 8 Juli j.1. aangifte heeft gedaan van het hebben van een logement. Achter het lokaal, waarin het bierhuis gehouden wordt, bevinden zich een woonkamer, een alcoof en een keuken. Naar adressants mededeeling is de alcoof bestemd om één persoon te herbergen en is zij de eenige slaapgelegenheid, die hij voor logeergasten heeft. Sedert de bovengenoemde aangifte heeft nog geen enkele logeergast in de inrichting nachtverblijf gehouden. Naar ons oordeel kan zoodanige inrichting niet in den zin der wet als een logement worden beschouwd en mag allerminst in deze gebrekkige inrichting de beweegreden worden gevonden om verzoeker een vergunning te verleenen, die ten gevolge zou hebben, dat hij in de tapkast van zijn bierhuis steeds sterke drank voorhanden mocht hebben. Het laatste is naar ons oordeel de uitsluitende bedoeling, die bij de aanvrage voorzit. Andere bezwaren tegen het verleenen der vergunning zijn ons niet bekend. Wij meenen op grond van het vorenstaande afwijzing van het verzoek te moeten aanbevelen. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Op ongeveer gelijke gronden als de vorenstaande werd in beroep een logementsvergunning afgewezen bij koninklijk besluit van 26 Juli 1905, no. 34. Voor het geval, dat gedeputeerde staten in het aangevoerde geen reden tot weigering mochten vinden, is medegedeeld, dat andere bezwaren niet bestaan. 220 verschillende zaken. No. 165. Mededeeling van beschikbaar zijn van een vergunning. Art. 14, lste Ud, drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 16 Augustus 1916. No. 323. Onderwerp: Mededeeling van beschikbaar zijn van een vergunning. Ter voldoening aan het bepaalde bij art. 14, lste lid, der drankwet, hebben wij de eer u — onder mededeeling, aan ommezijde, van art. 14 dier wet — te berichten, dat in deze gemeente beschikbaar is een vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein. Burgemeester en wethouders van 'Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer J. Steel, alhier. Toelichting. Daar art. 14 der wet geheel wordt medegedeeld, behoeft de brief niet anders te behelzen dan het enkele feit van het beschikbaar zijn van een vergunning. No. 166. Bekendmaking van beschikbaar zijn van een vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein. Art. 4, 14de Ud, drankwet. Er is een vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein beschikbaar. drankwet. 221 Indien daarvoor meerdere verzoekers zich aanmelden, komt het eerst in aanmerking, wie zich het eerst aanmeldt, met dien verstande, dat, voor zoover aanmeldingen op denzelfden dag geschieden, de in leeftijd oudere verzoeker vóór gaat, Waterveld, 18 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 167. Akte van vergunning aan de weduwe van een vergunninghouder. Art. 15 drankwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 4 Maart j.1., om vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, van J. A. Sels- man, alhier, overwegende, dat adressante is de weduwe van J. Volters, overleden 1 Maart j.1., die bedoeld bedrijf tot zijn overlijden in na te noemen localiteit uitoefende en bij wien zijn echtgenoote inwoonde, besluiten aan J. A. Selsman, alhier, met ingang van 1 Mei a.s. tot 1 Mei 1917 vergunning te verleenen voor den verkoop van sterken drank in het klein, in het benedenlokaal aan de straat van het perceel Schipperstraat no. 6, welke localiteit een oppervlakte heeft van 30 M2. Waterveld, 4 April 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, De secretaris, A. BAKKER. D. KOSTER. 222 verschillende zaken. Toelichting. Om. aan te toonen om welke bijzondere reden het verleenen van vergunning in dit geval geoorloofd is, zijn bovenstaande overwegingen noodzakelijk. Aangenomen is, dat de overleden echtgenoot het bedrijf in dezelfde localiteit uitoefende als waarin de nieuwe vergunning gevraagd wordt. Intusschen laat art. 15 drankwet twijfel of dit laatste noodig is. Dergelijke vergunningen zullen wel bijna zonder uitzondering verleend worden met ingang van een nieuw vergunningsjaar, omdat de weduwe volgens art. 24, 2de lid, der wet gedurende het loopende vergunningsjaar zonder nadere vergunning het bedrijf mag voortzetten. No. 168. Beroepschrift van den burgemeester tegen het verleenen van een vergunning door burgemeester en wethouders. Art. 16, 2de Ud, drankwet. Rubriek: Drankwet. Waterveld, 17 Augustus 1916. No. 323. Onderwerp: Beroep van verguuningsbesluit J. Rol. Bij besluit van 14 dezer, waarvan een afschrift hierbij gaat, verleenden burgemeester en wethouders aan J. Rol alhier ver* gunning voor verkoop van sterken drank in het klein in de tent, geplaatst op het terrein voor de aanstaande landbouwtentoonstelling binnen deze gemeente. Met dit besluit heb ik mij niet kunnen vereenigen. De localiteit, waarvoor de vergunning is verleend, bevindt zich niet in een huis of in de gebouwde aanhoorigheid van een huis (art. 8, lste lid, 3°., drankwet). Het terrein voor de tentoonstelling is een geheel op zich zelf liggend stuk 'weiland. Zelfs was de tent tijdens het verleenen van de vergunning nog niet geplaatst. Een vergunning kan naar mijn oordeel niet worden toegestaan voor een localiteit, die niet aanwezig is, al bestaat dan ook het voornemen om haar aan te brengen. Eindelijk schijnt mij het verleenen van de vergunning voor den tijd van 16 tot en met 30 September 1916 in strijd met DRANKWET. 223 art. 22, lste lid, der wet, volgens welke bepaling de eerste termijn voor een tusschentijdsche vergunning loopt tot 1 Mei a.s. Ik heb daarom de eer ingevolge art. 16, 2de lid, der drankwet van het genoemd besluit van burgemeester en wethouders bij u in beroep te komen en u te verzoeken dit besluit te vernietigen wegens strijd met de wet. De burgemeester van Waterveld, A. BAKKER. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Het beroepschrift behoeft niet in requestvor m gesteld te zijn. Art. 16 drankwet spreekt ten onrechte van hooger beroep. Dat kan eerst als men zich reeds vroeger heeft beroepen op een lagere autoriteit. No. 169. Beroepschrift van den gemeenteraad tegen een besluit van gedeputeerde staten tot vaststelling van de lijst van gemeenten, waarin de splitsing in tap- en slijtvergunningen niet geldt. Art. 17, 2de Udf drankwet. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Broekstad: dat gedeputeerde staten bij besluit van 1 Juni j.1., opgenomen in het provinciaal blad no. 75, van 2 Juni j.1., hebben vastgesteld de lijst van de gemeenten, bedoeld in art. 1, 3de lid, van de drankwet, 224 verschillende zaken. dat op deze lijst niet is vermeld de gemeente Broekstad, dat intusschen naar het oordeel van adressant in deze gemeente geen bebouwde kom is met meer dan 5000 zielen, dat het eigenlijke stadsgedeelte telt 4377 zielen en tot de kom door gedeputeerde staten ten onrechte zijn gerekend te behooren de op 10 minuten gaans van het stadsgedeelte gelegen gehuchten Broekoord en Gerversdorp, dat toch genoemde gehuchten vanuit het stadsgedeelte alleen zijn te bereiken langs den Zwarte weg en den Heerenweg, aan beide welke wegen slechts twee woningen staan, dat een en ander tusschen het stadsgedeelte en de gehuchten niet stelt zoodanige verbinding, dat zij beschouwd zouden moeten worden als samen uit te maken één bebouwde kom. Redenen waarom adressant u eerbiedig verzoekt te bevelen wijziging van het besluit van gedeputeerde staten van Zonderland tot vaststelling van de lijst bedoeld bij art. 17, lste lid, der drankwet, in dien zin, dat daarop alsnog worde vermeld de gemeente Broekstad. Broekstad, 4 Juni 1914. De raad voornoemd, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, C. ROOD. Toelichting. Aan H.M. de Koningin moet in dit geval niet worden gevraagd om met vernietiging van het besluit van gedeputeerde staten de lijst opnieuw vast te stellen. Art. 17, 2de lid, drankwet toch legt aan gedeputeerde staten op wijziging van de lijst met inachtneming van de koninklijke beslissing. drankwet. 225 No. 170. Mededeeling aan een vergunninghouder, dat de gemeente niet meer voorkomt op de lijst van gemeenten, waarin de splitsing in tapen slijtvergunningen niet geldt. Art. 19, l^te Ud, drankwet. Rubriek: Drankwet. Broekstad, 10 Januari 1915. No. 208. Onderwerp: Mededeeling, dat de gemeente niet meer voorkomt op de lijst van gemeenten waar splitsing in tap- en slijtvergunningen ,■•»;,v niet geldt. Op de door gedeputeerde staten vastgestelde lijst, bedoeld bij art. 17 der drankwet, aanwijzende de gemeenten, waarop niet van toepassing is de onderscheiding in verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop en voor gebruik elders dan ter plaatse van verkoop, komt deze gemeente niet meer voor. Ter voldoening aan art. 19, eerste lid, dier wet geven wij u hiervan kennis, met uitnoodiging binnen een maand na ontvangst van deze kennisgeving ons schriftelijk te verklaren, voor welken verkoop gij de u verleende vergunning wenscht voort te zetten en daarbij het u uitgereikt afschrift der akte van uw vergunning aan te bieden tot het stellen van de vereischte aanteekening. Bij gebreke van deze verklaring of van tijdige aanbieding van het afschrift der vergunningsakte Vervalt uw vergunning den lsten Mei a.s. Burgemeester en wethouders van Broekstad, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, Aan den heer D. Balk, O. ROOD. alhier. KOOIMAN, PRAKTIJK 2de dr. 15 226 verschillende zaken. No. 171. Besluit tot intrekking van een vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein. Artt. 28 en 29 drankwet. Burgemeester en Wethouders van Broekstad, gelezen een met redenen omkleede aanwijzing, d.d. 19 dezer, van de commissie, bedoeld bij art. 49 der drankwet, dat voor intrekking in aanmerking komt de vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein, verleend aan Jan Kooien, overwegende, dat J. Kooien zich in de uitoefening van het bedrijf sedert 1 Mei 1916 laat vervangen door zijn zoon D. Kooien, dat J. Kooien van 1 Mei tot 15 Augustus 1916 niet woonde in het huis, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend, besluiten in te trekken de vergunning voor den verkoop van sterken drank ih het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop, 1 April 1915 verleend aan J. Kooien. Broekstad, 28 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, O ROOD. Toelichting. Volgens art. 29, .4de lid, der drankwet geschiedt de intrekking bij met redenen omkleed besluit. drankwet. 227 No. 172. Beroepschrift van den burgemeester tegen weigering van gedeputeerde staten tot intrekking van een vergunning voor verkoop van sterken drank in het klein. Art. 30, 2de Ud,, drankwet. Rubriek: Drankwet. Watkrvbld, 28 Augustus 1916. No. 340. Onderwerp: Beroep van weigering tot intrekking der vergunning van de sociëteit „Ons genoegen". Bij met redenen omkleede aanwijzing, d.d. 24 Juli j.1., stelde ik aan gedeputeerde staten der provincie Zonderland voor intrekking van de op 28 December 1915 door dat college aan de sociëteit „Ons genoegen" verleende vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein in het perceel Boordweg no. 10. Tot heden hebben, voor zoover mij bekend, gedeputeerde staten naar aanleiding hiervan geen besluit genomen. Ingevolge het bepaalde bij art. 29, 3de lid, en art. 30, 2de lid, der drankwet, kom ik van de aanwezig geachte weigering der intrekking bij u in beroep. De aanwijzing ter intrekking was door mij gegrond op de omstandigheid, dat de sociëteit wegens het afloopen van den termijn, waarvoor bij koninklijk besluit van 1 Juli 1887 haar statuten waren goedgekeurd, van 1 tot 22 Juli j.1. niet was in het bezit van rechtspersoonlijkheid. Wel is waar werd haar bij uw besluit van 22 Juli j.1. opnieuw rechtspersoonlijkheid verleend, doch naar mijn oordeel verhindert dit niet, dat volgens art. 28, 1°., in verband met art. 9, 2de lid, 3°., der drankwet de vergunning moet worden ingetrokken. De burgemeester van Waterveld, Aan A. BAKKER. Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. 15* 228 verschillende zaken. No. 173. Akte van verlof tot verkoop van alcoholvrijen drank. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen het door belanghebbende deswege gedaan verzoek, d.d. 5 dezer, besluiten aan J. Jansen, alhier, verlof te verleenen voor den verkoop van alcoholvrijen drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop, in het benedenlokaal aan de straat van het perceel Zandstraat no. 6. Waterveld, 28 Augustus 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Zie de toelichting op no. 157. Daar in bovenstaand geval niets toegelicht behoeft te worden, dan dat het verlof wordt verleend op verzoek van den belanghebbende, is zelfs overbodig een aanhef als: „gelezen een verzoek, d.d. 5 Augustus j.1., om verlof tot den verkoop van alcoholvrijen drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop,' van J. Jansen, alhier". KRANKZINNIGENWET. No. 174. Bevel van den burgemeester tot in bewaring stellen van een krankzinnige. De burgemeester van Waterveld, overwegende, dat blijkens heden afgegeven schriftelijke verklaring de geneeskundige J. Diem in het belang van de openbare orde en van den lijder onverwijld in bewaring stellen noodzakelijk acht van den krankzinnige Jacob Broere, besluit voor den tijd van ten hoogste acht dagen in het krankzinnigengesticht te Broekstad in bewaring te stellen den krankzinnige Jacob Broere. Waterveld, 29 Augustus 1916. De burgemeester voornoemd, A. BAKKER. LEERPLICHTWET. No. 175. Afschrift raadsbesluit tot instelling van commissiën tot wering van schoolverzuim, ter mededeeling aan commissaris der Koningin en arrondissements-schoolopziener. Art. 22, 6de lid, leerplichtwet en art. 2 kon. besluit 16 November 1900 (st.bl. no. 200). UITTREKSEL uit de notulen der openbare vergadering van den raad der gemeente Waterveld, op Dinsdag 29 Augustus 1916. 3. Op voorstel van burgemeester en wethouders wordt met algemeene stemmen besloten met ingang van 1 Januari a.s. in te stellen twee commissiën tot *wering van schoolverzuim, commissie I voor de afdeeling Oud-Waterveld, commissie II voor de afdeeling Nieuw-Waterveld. Elke commissie zal tellen vijf leden. Voor gelijkluidend uittreksel, De secretaris van Waterveld, D. KOSTER. Toelichting. Volgens het 2de lid van art. 1 koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200) moet aan commissaris der Koningin en arrondissements-schoolopziener een afschrift worden gezonden van het raadsbesluit tot bepaling van het getal commissiën. Dit behoeft intusschen niet mede te brengen, dat op afzonderlijk stuk papier een raadsbesluit wordt opgesteld. Notuleering is voldoende. Het betrekkelijk gedeelte uit de notulen vormt dan- het raadsbesluit. Er behoeft niet besloten te worden, dat de in art. 22 leerplichtwet genoemde categorieën zooveel mogelijk gelijkelijk zullen worden vertegenwoordigd of voor hoelang de leden benoemd zullen worden. Dat bepaalt de wet reeds. GEZONDHEIDSWET. No. 176. Verzoek van het gemeentebestuur aan gedeputeerde staten om beslissing van een geschil omtrent de rekening der gezondheidscommissie.Art. 36 kon. besluit 1902 (st.bl. no. 77). Rubrieken: Comptabiliteit en financiën. Watbeveld, 14 April 1916. Volksgezondheid en volkshuisvesting.No. 160. Onderwerp: Verzoek om beslissing geschil omtrent rekening gezondheidscommissie. Wij hebben de eer u te berichten, dat wij bezwaar hebben gemaakt de rekening over 1915 van de gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, goed te keuren. Ons bezwaar is gericht tegen den post van f 25 voor reisen verblijfkosten wegens bijwoning door den voorzitter der commissie van het congres voor openbare gezondheidsregeling te Hoogstad. Volgens art. 27 der gezondheidswet omvat de werkkring der gezondheidscommissiën alleen de gezondheidsbelangen binnen den volgens art. 23 dier wet bepaalden kring en tot dien werkkring kan o.i. het bijwonen van congressen betreffende algemeene gezondheidsregeling niet gebracht worden. 232 VERSCHILLENDE ZAKEN. De gezondheidscommissie weigert den gewraakten post van de rekening af te voeren. Ingevolge art. 36, voorlaatste lid, van het koninklijk besluit van 27 Mei 1902 (st.bl. no. 77) verzoeken wij u dit geschil te willen beslissen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. WONINGWET. 'No. 177. Weigering van een bouwvergunning. Art. 5 woningwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 17 dezer, van J. Korlaar, alhier, om vergunning voor den verbouw van een woonhuis, overwegende, dat de hoogte-afmetingen op de overgelegde teekening van de beide woonvertrekken niet voldoen aan het bepaalde bij art. 16 der bouwverordening, besluiten aan J. Korlaar, alhier, vergunning te weigeren voor den verbouw van het woonhuis Heerenweg no. 15. Waterveld, 21 September 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Volgens art. 5, 2de en 3de lid, der woningwet wordt een bouwvergunning alleen geweigerd op grond, dat niet wordt voldaan aan de voorschriften der bouwverordening, en is het weigeringsbesluit altijd met redenen omkleed. Niettegenstaande het laatste make men toch het besluit zoo beknopt als de duidelijkheid toelaat. O.a. is overbodig de plaats voor de oprichting tweemaal te vermelden: eerst ifi de overwegingen en daarna in het dictum van het besluit. 234 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 178. Vergunning tot als woning in gebruik nemen van een gebouw, laatstelijk niet als woning gebezigd. Art. 5, lste Ud, lett. b, woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 21 September 1916. huisvesting. No. 300. Onderwerp: Verleenen bewoningsverganning voor perceel Achterstraat no. 10. Wij hebben de eer op uw daartoe bij schrijven van 20 dezer gedaan verzoek vergunning te verleenen tot het als woning in gebruik nemen van het perceel Straatweg no. 10. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer J. Sol, alhier, Toelichting. In de meeste gemeenten is gebruikeljjk de vergunning te verleenen bij een besluit, vermeldende de lezing van het verzoek, het instellen van een onderzoek, de afwezigheid van bezwaren, een aanhaling van de betrokken wetsartikelen en veelal nog wel een en ander meer. Met een kort briefje als bovenstaand kan intusschen heel goed worden volstaan. WONINGWET. 235 No. 179. Bouwvergunning, waarbij ingevolge de bouwverordening nadere eischen worden gesteld. Art. 6 woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 21 September 1916. huisvesting. No. 306. Onderwerp: Verleenen bouwvergunning voor perceel Landweg no. 10 en stellen van nadere eischen. Wij hebben de eer u op uw daartoe bij brief Van 20 dezer gedaan verzoek vergunning te verleenen voor den verbouw van perceel Landweg no. 10, volgens aangehecht bouwplan, behoudens, dat, wegens het groot getal bewoners, waarvoor het perceel zal zijn bestemd, daarbij een regenwaterbak zal moeten worden gemaakt overeenkomstig de eischen der bouwverordening doch met een inhoud van ten minste 8 M3. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer D. Rover, alhier. Toelichting. De bedoeling van art. 6 woningwet is blijkbaar, dat de nadere eischen zullen worden gesteld bij de bouwvergunning. DatbHjkt uit art. 6, laatste lid, volgens hetwelk de mededeeling van een door den gemeenteraad in beroep genomen besluit moet worden beschouwd als een door B. en W. verleende vergunning. De vergunning kan gemakshalve bij een gewonen brief worden verleend, zoodat geen besluit in optima forma wordt opgesteld. Men laat de formulieren voor deze besluiten veelal drukken. Dat kan evenzeer geschieden met den aanhef van een brief als bovenvermeld. Dat de bouwverordening B. en W. tot het stellen van nadere eischen bevoegd verklaart, dat beroep op den gemeenteraad is toegelaten en der- 236 verschillende zaken. gelijke zaken meer behoeft niet te worden vermeld. Wel is gewenscht, ook met het oog op het beroepsrecht, om met enkele woorden de beweegredenen tot de nadere eischen mede te deelen. No. 180. Mededeeling van het besluit van den gemeenteraad op een beroepschrift wegens het stellen van nadere eischen bij een bouwvergunning.Art. 6, 3de Ud, woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 23 September 1916. huisvesting. No. 327. Onderwerp: Mededeeling beslissing op beroep wegens nadere eischen voor verbouw perceel Landweg 10. Wij hebben de eer u te berichten, dat de gemeenteraad heden op uw beroepschrift van 23 dezer heeft besloten u te ontheffen van de bij onze vergunning van 21 dezer, no. 306, voor den verbouw van het perceel Landweg no. 10 gestelde voorwaarde. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer D. Rover, alhier. Toelichting. Volgens art. 6, laatste lid, woningwet geldt bovenstaande kennisgeving als een door B. en W. verleende bouwvergunning. WONINGWET. 237 No. 181. Beroep van een besluit van gedeputeerde staten tot niet-goedkeuring van een wijziging der bouwverordening. Art. 7, 2de, Ud, woningwet. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Waterveld: dat gedeputeerde staten van Zonderland bij besluit van 12 dezer goedkeuring hebben onthouden aan een door adressant 12 Augustus j.1. vastgestelde wijziging der bouwverordening, dat haar het oordeel van gedeputeerde staten geen grootere lichtoppervlakte voor woonvertrekken behoort te worden voorgeschreven dan 1/12 der te verlichten vloeroppervlakte, dat adressant echter' een lichtoppervlakte van 1.50 M2. in althans één woonvertrek, ook voor bestaande woningen, in het algemeen beslist noodzakelijk acht en voor bijzondere gevallen voldoende is te rekenen de bepaling van art. 62 der bouwverordening volgens welke door burgemeester en wethouders van dezen eisch vrijstelling kan worden verleend, dat de eisch, zonder meer, van x/12 der te verlichten vloeroppervlakte in sommige gevallen zou leiden tot uiterst geringe afmetingen. Redenen waarom adressant zich wendt tot Uwe Majesteit met verzoek om, met vernietiging van het niet-goedkeurend besluit van gedeputeerde staten, goedkeuring te verleenen aan de door hem bij besluit van 12 Augustus j.1. vastgestelde wijziging der bouwverordening. Waterveld, 23 September 1916. De raad voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 238 verschillende zaken. No. 182. Aanschrijving tot verbetering van een woning. Art. 14, lste Ud, woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 23 September 1916. huisvesting. No. 328. Onderwerp: Aanschrijving tot verbetering van een woning van J. Kool. ^ vi 'i" 1 bijlage. Met overlegging van een afschrift van het desbetreffend advies der gezondheidscommissie en ingevolge ons besluit van heden, schrijven wij U aan, binnen een termijn van twee maanden, te rekenen van den dag waarop ons besluit zal zijn gehandhaafd of de tijd tot voorziening daartegen verstreken, aan de woning Buitenweg no. 10 de hierna genoemde verbeteringen aan te brengen, of, zoo gij daaraan de voorkeur geeft, de bewoning daarvan binnen genoemden termijn te staken of te doen staken: a. het privaat van nieuw ijzeren of steenen deksel voorzien, 6. het privaat goed afsluitbaar maken, e. van den schoorsteen alle houtwerk verwijderen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer J. Kool, alhier.. ■ WONINGWET. 239 No. 183. Aanschrijving tot het doen ophouden van overbevolking. Art. 15 woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 23 September 1916. huisvesting. No. 329. Onderwerp: Aanschrijving ophouden overbevolking in de woning Breestraat 10. 1 bijlage. Met overlegging van een afschrift van het desbetreffend advies der gezondheidscommissie en ingevolge ons beslnit van heden, schrijven wij u als hoofd van het gezin aan, binnen een termijn van twee maanden, te rekenen van den dag waarop ons, besluit zal zijn gehandhaafd of de tijd tot voorziening daartegen verstreken, de overschrijding met vijf personen van het getal, dat in de door u betrokken woning Breestraat no. 10 volgens plaatselijke verordening gehuisvest mag zijn, zijnde zes, te doen ophouden. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den heer J. Groot, alhier. No. 184. Besluit tot onbewoonbaarverklaring van een woning. Art. /S, 2de Ud\ woningwet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat niet is voldaan aan de aanschrijving van 240 verschillende zaken. 20 Mei j.1. tot het aanbrengen van een privaat en drinkwatervoorziening bij de woning Loonpad no. 6 en deze woning dientengevolge onbewoonbaar is, gelet op het betrekkelijk advies, d.d. 20 dezer, van de gezondheidsqommissie, gezeteld te Broekstad, besluit de woning in het perceel Loonpad no. 10, eigenaar J. Korver, alhier, onbewoonbaar te verklaren, met last tot ontruiming binnen vier maanden, te rekenen van den dag, waarop dit besluit zal zijn gehandhaafd of de tijd tot voorziening daartegen verstreken. Vastgesteld in de vergadering van 23 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 185. Last tot ontruiming en sluiting van een onbewoonbaar verklaarde woning. Art. 20 woningwet. Burgemeester en wethouders van Waterveld, overwegende, dat niet binnen den voorgeschreven termijn is ontruimd de onbewoonbaar verklaarde woning Baanstraat no. 6, dat sluiting na ontruiming noodzakelijk moet worden geacht, ter voorkoming, dat het perceel opnieuw worde betrokken, gelasten onverwijlde ontruiming, en sluiting voor den tijd van drie maanden, van de woning in het perceel Baanstraat no. 6. Waterveld, 23 September 1916. Burgemeester en wethouders voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. WONINGWET. 241 Toelichting. Vermelding van het besluit in de notulen is niet voldoende. Een afzonderlijke lastgeving moet opgesteld worden, omdat deze bij de uitvoering volgens art. 21 der wet moet worden vertoond. Dat de last kan worden uitgevoerd. in tegenwoordigheid van kantonrechter, burgemeester, wethouder of commissaris van politie, worde in den last niet vermeld, omdat de wet dat in art. 21 reeds bepaalt. No. 186. Verbod van bouw of herbouw op grond, welke ingevolge voorafgaand raadsbesluit in de naaste toekomst voor den aanleg van een straat is bestemd. Art. 27 woningwet. De raad der gemeente Broekstad, overwegende, dat bij raadsbesluit van 1 Juli 1916, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zonderland 15 Juli d.a.v., is vastgesteld een plan van uitbreiding, aanwijzende de gronden, die 'in de naaste toekomst voor den aanleg van straten, graohten en pleinen zijn bestemd, dat in het belang van stelselmatige bebouwing verbod van bouw of herbouw op den grond, bestemd voor aanleg van de Parkstraat, gewenscht is, dat tijdens of na de terinzagelegging van het betrekkelijk plan met verdere bescheiden tegen het voorgenomen verbod geen andere bezwaren zijn ingebracht dan door J. Kol, die het verbod onbillijk acht, omdat het zich zal uitstrekken over meer dan gedeelte van allen aan dien eigenaar toebehoorenden, in het plan van uitbreiding begrepen grond, dat geen aanleiding bestaat om in dit geval tot aankoop of onteigening over te gaan: 1". omdat de grond, die thans door een bojjwverbod wordt getroffen, reeds bij raadsbesluit van 29 Juni 1899 op de destijds geldige en gebruikelijke wijze is bestemd voor den aanleg van een straat, welke bestemming bij raadsbesluit van 17 Juni 1909 is vernieuwd, niet om het karakter dier bestemming te wijzigen, maar uitsluitend om aan de formaliteiten der inmiddels tot stand gekomen woningwet te voldoen, zoo- kooiman, praktijk 2de dr. 16 242 VBRSOHIIiLENDB ZAKEN. dat de tegenwoordige eigenaar, die dien grond heeft gekocht in Mei 1909, vóór den aankoop wist of althans weten kon, dat de strook, die, ter verzekering van de daaraan in 1899 gegeven bestemming, thans door een bouwverbod wordt getroffen, niet als bouwterrein gebruikt zou mogen worden, 2°. omdat, ook al bezat hij die wetenschap niet, de billijkheid geenszins eischt, dat de tot straat bestemde grond zal worden onteigend of aangekocht, omdat de eigenaar van dien grond een daarlangs gelegen strook ter breedte van + 3 M. overhoudt, die het hem mogelijk maakt om, indien tot aanleg van de Parkstraat wordt overgegaan, van dengene, die op het alsdan zeer waardevol geworden hoekterrein een huis zou willen bouwen, de schade, welke hij mocht lijden, terug te vorderen, 3°. omdat van de thans door een bouwverbod te treffen grond een strook, ter diepte van 5 M., niet mag bebouwd worden, wegens een bij de koopakte daarop gevestigde erfdienstbaarheid van niet-bebouwing, zoodat feitelijk door het verbod alleen de bebouwing wordt belet van een gedeelte ter grootte van 72 M2., d. i. minder dan 1/3 gedeelte van den aan den eigenaar toebehoorenden in het uitbreidingsplan begrepen grond, gezien het advies van de gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 8 Augustus j.1., no. 21, besluit: I. te verbieden, dat gebouwen worden gebouwd of herbouwd op den grond, blijkens aangehecht gewaarmerkt plan in de naaste toekomst bestemd voor aanleg van de Parkstraat, II. te bepalen, dat overtreding van dit verbod zal worden gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. Vastgesteld in de vergadering van 25 September 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, C. ROOD. Toelichting. Volgens art. 27, 2de lid, der woningwet moet bij het woningwet. 243 raadsbesluit worden aangegeven op welk deel van den grond aan denzelfden eigenaar toebehoorende het verbod betrekking heeft. Daartoe zullen zich meestal het best leenen de uitvoerige kaarten en grondteekeningen, aan het raadsbesluit te hechten en daarvan dientengevolge deel uitmakende. Art. 37 der wet laat strafbedreiging toe. Bovendien zal ingevolge art. 46 hetgeen op den door het bouwverbod getroffen grond wordt gebouwd ten koste van den overtreder kunnen worden opgeruimd. De letter van art. 5, 2de lid, der wet laat echter niet toe. de bouwvergunning te weigeren. Bij koninklijk besluit van 16 Juli 1914 werd beslist, dat een raadsbesluit tot het leggen van bouwverbod niet voor goedkeuring vatbaar is als het raadsbesluit, waarbij de grond op welken het verbod zal drukken is bestemd voor den aanleg van een straat, een gracht of een plein, niet reeds bestond op het oogenblik dat het raadsbesluit, het bouwverbod inhoudende, in ontwerp ter gemeente-secretarie werd ter inzage gelegd. No. 187. Bekendmaking der goedkeuring van een raadsbesluit tot verbod van bouw of herbouw op grond, bestemd voor een straat. Art. 27, 6de Ud, woningwet. De burgemeester van Broekstad maakt bekend, dat gedeputeerde staten hebben goedgekeurd het raadsbesluit van 25 September j.1., tot verbod van bouw of herbouw van gebouwen op den grond, bestemd voor aanleg van de Parkstraat. Waterveld, 2 October 1916. De burgemeester, W. VOGEL. Toelichting. Ook omdat de bekendmaking in een of meer nieuwsbladen moet worden opgenomen, make men haar zoo beknopt mogelijk. 16* 244 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 188. Raadsbesluit tot het verleenen van een voorschot en een bijdrage aan een vereeniging in het belang der volkshuisvesting en tot aanvrage van voorschot en bijdrage uit 's rijks kas. Art. 30 woningwet. De raad der gemeente Waterveld, nader voorgenomen een verzoekschrift, d.d. 1 Juli j.1., van het bestuur der vereeniging „woningstichting" — als vereeniging, uitsluitend werkzaam in het belang van verbetering der volkshuisvesting, toegelaten bij koninklijk besluit van 15 April 1907, no. 31 —, waarbij wordt gevraagd het verleenen van een voorschot ter tegemoetkoming in de kosten van uitvoering van een daarbij overgelegd bouwplan, alsmede van een jaarlijksche bijdrage in de betaling van de annuïteit, overwegende, dat door de uitvoering van bedoeld bouwplan, omvattende een blok van 40 arbeiderswoningen, voldoende in den woningnood in deze gemeente zou worden voorzien en niet is te verwachten, dat dit binnen afzienbaren tijd van particuliere zijde zal geschieden, dat ten gevolge van de in de gemeente geldende huurprijzen en van de hoogere kosten der te bouwen betere woningen de uitgaven niet dadelijk door de inkomsten uit de huursommen zullen worden gedekt, gezien het advies van de gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 2 dezer, no. 80, besluit: I. na ontvangst van den door de gemeente van het rijk aan te vragen geldelijken steun: 10. aan de vereeniging „woningstichting", alhier, ter tegemoetkoming in de kosten van het bij verzoekschrift van zijn bestuur, d.d. 1 Juli j 1., overgelegd bouwplan, te verleenen een voorschot van f 80 000, of zooveel minder als in verband met de kosten van het uit te voeren bouwplan noodig zal blijken, onder de volgende voorwaarden: a. dat de rente en aflossing in 50 gelijke annuïteiten gelijk WONINGWET. 245 zullen zijn aan die, welke door het rijk voor de gemeente zullen worden vastgesteld, b. dat bij faillissement, of bij ontbinding of opheffing der vereeniging, alsmede indien de bepalingen van dit besluit door de vereeniging niet worden nageleefd, het voorschot of het onafgeloste gedeelte daarvan met de verschuldigde renten terstond opvorderbaar wordt, c. dat telkens bij vervreemding of bezwaring van onroerende goederen der vereeniging zonder goedkeuring van burgemeester en wethouders dezer gemeente, of anders van gedeputeerde staten dezer provincie, het bestuur aan de gemeente zal verbeuren een geldsom van f 1000, waarvoor de leden van het bestuur hoofdelijk ieder voor het gehèel aansprakelijk zullen zijn, onverminderd het recht der gemeente om, zoo daartoe termen zijn, in plaats van de geldboete schadevergoeding te eischen en om de vervreemding of bezwaring niet als geldig te erkennen, d. dat de gemeente te allen tijde met goedkeuring van gedeputeerde staten, of, bij weigering, met koninklijke goedkeuring, het recht zal hebben alle bezittingen, met de daarop rustende lasten en verplichtingen, en alle schulden der vereeniging, gezamenlijk over te nemen tegen een vergoeding ten bedrage van het door de leden gestort kapitaal, vermeerderd met de helft van het bedrag der liquidatiekosten, doch met niet meer dan f 250, e. dat toezicht op de handelingen der vereeniging zal worden gehouden vanwege burgemeester en wethouders, door een daartoe door hen aan te wijzen commissaris, welke toegang zal hebben en zal moeten worden opgeroepen tot de vergaderingen van het bestuur en de algemeene vergaderingen van leden der vereeniging, f. dat het bestuur der vereeniging verplicht zal zijn aan burgemeester en wethouders alle gevraagde inlichtingen te verstrekken en deze bovendien bevoégd zijn, zoo dikwijls zij dit noodig oordeelen, hetzij zelf, hetzij door den onder e genoemden commissaris, inzage, afschriften of uittreksels te nemen van de boeken en bescheiden der vereeniging, 20. aan de vereeniging een bijdrage uit de gemeentekas te verstrekken van het dubbele der toe te kennen rijksbijdrage 246 VERSCHILLENDE ZAKEN. als hierna onder II bedoeld, onder de volgende voorwaarden: a. dat indien het voorschot of het onafgeloste gedeelte daar- • van wordt opgevorderd krachtens art. 15, letter 6, van het nader gewijzigde koninklijk besluit van 28 Juli 1902 (st.bl. no. 160), de termijnen, tot welker betaling de gemeente zich nog in de toekomst verbonden had, niet meer zullen zijn verschuldigd, b. dat de door de gemeente verleende bijdrage in mindering strekken zal van de annuïteiten, die de instelling aan de gemeente heeft te betalenwanneer de bijdrage van het rijk wordt ingetrokken, op grond, dat de behoefte aan een bijdrage mag geacht worden te zijn verminderd of vervallen, zal de bijdrage van de gemeente met het dubbele van het bedrag der vermindering van de rijksbijdrage worden verminderd, of, bij intrekking der rijksbijdrage, worden ingetrokken; II. uit 's rijks kas aan te vragen en te aanvaarden een gelijk bedrag aan voorschot en — voor zoolang de gemeente bedoelde bijdrage aan meergenoemde instelling zal betalen — een zoo hoog mogelijke jaarlijksche bijdrage in de betaling van de annuïteit. Vastgesteld in de vergadering van 25 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. De voorwaarden zijn hoofdzakelijk gesteld ter voldoening aan artt. 15 en 16 van het nader gewijzigde koninklijk besluit van 28 Juli 19Ü2 (st.bl. no. 160). Dat de bijdrage wordt verleend behoudens goedkeuring van gedeputeerde staten en niet dan bij wederzijdsche overeenkomst, waarvan notarieele akte op te maken (art. 18 van het koninklijk besluit), behoeft niet te worden vermeld. De uitdrukking „nader voorgenomen" in den aanhef wijst er op, dat het verzoekschrift reeds eerder ter kennis van den raad is gebracht, doch dat toen niet dadelijk een beslissing werd genomen. Een uitdrukking als aan het slot onder d verdient de voorkeur boven het noemen van een bepaald bedrag, omdat dit zoo moeilijk vooraf is te regelen. Wel spreekt art. 16 van genoemd koninklijk besluit van „een WONINGWET. 247 bedrag, bij het verleenen van bet voorschot vast te stellen", doch daaraan kan ook de bedoelde uitdrukking wel geacht worden te voldoen. Bij de regeering ontmoet zij geen bezwaar. Het juiste bedrag van het voorschot kan beter naderhand worden bepaald. Dit geschiedt rechtens door burgemeester en wethouders als uitvoerders van het raadsbesluit. Het stellen van voorwaarden behoort tot 's raads regelende bevoegdheid. Daarom is minder juist te achten een toevoeging, dat bijv. burgemeester en wethouders bovendien de voorwaarden zullen stellen, welke zij noodig oordeelen. De regeering en gedeputeerde staten van Noordholland schenen intusschen, blijkens de overweging tot een in de staatscourant no. 242 van 1908 opgenomen besluit tot verleenen van een voorschot uit 's rijks kas aan de gemeente Amsterdam, waarin dergelijke toevoeging, voorkomende in een door gedeputeerde staten goedgekeurd raadsbesluit, aangehaald werd, daartegen geen bezwaar te hebben. Art. 30, 4de lid, der wet laat toe aflossing in gelijke jaartermijnen of bij wijze van annuïteiten. In de praktijk gal de gemeente in den regel volgens art. 33 tot verstrekking van het voorschot leenen van het rijk. Daarbij kan alleen afgelost worden door annuïteiten. Daar meestal de gemeente voorschot zal verstrekken onder dezelfde voorwaarden als haar gesteld worden door het rijk, zal ook de gemeente gewoonlijk in annuïteiten laten aflossen. Behalve de in vorenstaand besluit opgenomen voorwaarden heeft de praktijk er nog verscheidene andere te zien gegeven. Zoo zijn door onderscheidene gemeentebesturen o. a. een of meer van de voorwaarden gesteld, welke hieronder volgen. I. Wat het verleenen van een voorschot betreft: binnen nadat het koninklijk besluit, waarbij het rijksvoorschot wordt toegezegd, ter kennis van het bestuur is gebracht, zal de bouw moeten zijn aanbesteed; de bestekken, voorwaarden en wijze van aanbesteding der te stichten woningen, zoomede de detailteekeningen, zijn aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders onderworpen; de uitvoering zal gedurende den geheelen bouw moeten geschieden volgens de aanwijzingen door burgemeester en wethouders te geven en onder toezicht van een daartoe door burgemeester en wethouders te benoemen dagelijksch opzichter, waarvan de kosten gedragen moeten worden door de instelling; 248 VERSCHILLENDE ZAKEN. de rooilijnen zullen door of vanwege burgemeester en wethouders worden aangewezen; de bestrating en het maken van trottoirs met bglevering van de daartoe benoodigde materialen zullen door of vanwege de gemeente en op kosten der instelling op haar terreinen worden aangelegd en uitgevoerd, terwnl de instelling op aanwijzing van burgemeester en wethouders vooraf de terreinen in gereedheid moet brengen op de vereischte hoogte en breedte; het daarvoor benoodigde bedrag van ƒ...., of zooveel meer of minder als zal bUjken noodig te zijn, zal door de instelling, op uitnoodiging van burgemeester en wethouders, onmiddellijk ten kantore van den gemeente-ontvanger moeten worden gestort; geen betaling van het voorschot of een gedeelte daarvan zal geschieden dan nadat de gemeente het voorschot of Bet door de instelling benoodigde gedeelte daarvan van het rijk heeft ontvangen; de instelling zal de woningen behoorlijk onderhouden en deze voor de door deskundigen te schatten waarde tegen brandschade verzekeren, een en ander ten genoegen van burgemeester en wethouders; de instelling mag haar woningen niet verhuren beneden den prijs, welke voor woningen van de door haar gebouwde soort in het betrokken gedeelte der gemeente te bedingen zijn, tenzij aan personen, die ten gevolge van maatregelen tot verbetering der volkshuisvesting hun huisvesting verloren en niet in staat zijn den vollen prijs van een voor hun. gezin geschikte woning te betalen; de voorwaarden, waarop de woningen worden verhuurd, en de huurtarieven, zijn aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders onderworpen ; de instelling zal zich, wat haar financieel beheer en boekhouding betreft, stellen onder een door burgemeester en wethouders voldoende geacht wordend deskundig toezicht; burgemeester en wethouders zullen te allen tijde, zoowel tijdens den bouw als later, het recht hebben den toestand der woningen op te nemen of te doen opnemen en zoo noodig verbetering te gelasten; de begrooting der instelling wordt jaarlijks vóór 1 October van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor zij moet dienen, de balans met winst- en verliesrekening en het jaarverslag worden jaarlijks vóór 1 April na afloop van het jaar, waarop zij betrekking hebben, aan burgemeester en wethouders medegedeeld; de balans en winst- en verliesrekening behoeven goedkeuring van den raad; WONINGWET. 249 de winsten, overeenkomstig art. . . .der statuten door de vereeniging behaald, worden gestort in een reservefonds; de bestemming, aan dat fonds te geven, behoeft de goedkeuring van burgemeester en wethouders ; in de ter uitvoering van dit besluit op te maken akte zal worden opgenomen de voorwaarde, dat de instelling zich verbindt aan de gemeente tot het bedrag van het voorschot met rente op kosten der instelling een eerste hypotheek te verleenen op de onroerende goederen, welke de instelling bezit of in de toekomst in eigendom zal verkrijgen, met beding, dat in geval van brandschade, aan de verzekerde of te verzekeren bezwaarde perceelen overkomen, de assurantiepenningen tot het beloop der hypotheekschuld in de plaats der hypotheek zullen treden; ter betaling van de verschuldigde annuïteiten zal een door burgemeester en wethouders te bepalen bedrag, op door hen vast te stellen tijdstippen, gestort moeten worden bij den gemeente-ontvanger; voor deze storting zal een door burgemeester en wethouders te bepalen rentevergoeding worden gegeven; het bestuur moet aan de gemeente het recht van voorkeur geven op de huur van een zeker aantal woningen ten behoeve van haar beambten en werklieden; burgemeester en wethouders bepalen in overleg met het bestuur het aantal, de soort en de ligging der woningen, evenals den termijn, waarbinnen het recht van voorkeur moet worden uitgeoefend ; de instelling is gehouden, bij het verstrijken van den termijn waarvoor zij is opgericht, haar bestaan voor een nieuw tijdvak van 29 jaren en elf maanden te verlengen en tijdig over dat tijdvak de koninklijke goedkeuring op haar statuten en de toelating als bedoeld in art. 30, eerste lid, der woningwet, te vragen; de statuten der instelling, zooals deze zijn goedgekeurd bij koninklijk besluit van mogen niet worden gewijzigd of aangevuld zonder goedkeuring van den gemeenteraad, zullende anders het voorschot of het onafgeloste gedeelte daarvan terstond op vorderbaar zijn; de akte van de overeenkomst tot verstrekking en aanvaarding van het voorschot, waarvan de kosten komen ten laste van de instelling, zal worden verleden ten overstaan van een door burgemeester en wethouders aan te wijzen notaris; eventueel door het rijk aan de gemeente te stellen voorwaarden voor het geven van een voorschot zullen, zoo noodig, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders, ook voor de instelling bindend zijn. 250 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 189. Raadsbesluit tot aankoop van grond en overdracht van dien grond in eigendom aan een bouwvereeniging. Art. 31 woningwet. De raad der gemeente Waterveld, gezien een verzoekschrift van het bestuur van de bouwvereeniging „WTaterveld", alhier, als 'vereeniging, uitsluitend in het belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam, toegelaten bij koninklijk besluit van 15 April 1907, no. 31, om voor gemeenterekening aan te koopen en vervolgens aan genoemde vereeniging in eigendom over te dragen, voor aanbouw van woningen in het belang der volkshuisvesting, het hierna te noemen perceel, overwegende, dat uitvoering van het door de instelling voorgenomen bouwplan van groot belang mag worden geacht voor verbetering der woningtoestanden in deze gemeente en in behoefte aan arbeiderswoningen zal voorzien, gelet op het advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 8 dezer, no. 11, besluit van Jacob Kareisen, veehouder, alhier, aan te koopen en vervolgens aan genoemde vereeniging in eigendom over te dragen het kadastraal perceel gemeente Waterveld, sectie A no. 10, ter grootte van 21 aren, een en ander voor een koopsom van f 1500, onder voorwaarden, dat de kosten van beide eigendomsoverdrachten ten laste der vereeniging komen en dat vóór 1 Augustus 1917 op het terrein worden gebouwd ten minste 35 arbeiderswoningen volgens door burgemeester en wethouders goed te keuren teekeningen en bestekken. Vastgesteld in de openbare vergadering van 10 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Toelichting. De vraag kan rijzen, waarom de gemeente van Kareisen koopt en de bouwvereeniging vervolgens weder van de gemeente woningwet. 251 en of het niet eenvoudiger ware indien de bouwvereeniging kocht van Kareisen. Eenvoudiger ware dit zeker, doch overdracht via de gemeente is goedkooper, omdat dan ingevolge art. 48, 2de lid, der woningwet in het geheel geen rechten van registratie en van overschrijving verschuldigd zijn. • No. 190. Brief tot inzending van een raadsbesluit tot aanvrage van voorschot en bijdrage uit 's rijks kas in het belang der volkshuisvesting. Art. 30 woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en Waterveld, 25 September 1916. volkshuisvesting. No. 210. Onderwerp: Aanvrage geldelijke steun ingevolge de woningwet. Wij hebben de eer u toe te zenden een raadsbesluit tot het aanvragen van geldelijken steun uit 's rijks kas voor woningbouw in het belang der volkshuisvesting. Tevens voegen wij hierbij een begrooting van kosten, een exploitatierekening, twee stel teekeningen en verdere gegevens, die voor de beoordeeling van de aanvrage kunnen dienen. Zoodra de goedkeuring van het raadsbesluit door gedeputeerde staten ons bekend zal zijn geworden, zullen wij u van dagteekening en nummer van het goedkeuringsbesluit mededeeling doen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan D. KOSTER. Hare Majesteit de KONINGIN. 252 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 191. Raadsbesluit tot overdracht van grond in erfpacht aan een bouwvereeniging. Art. 31 woningwet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoekschrift, d.d. 1 dezer, van het bestuur der „woningvereeniging", alhier —als vereeniging, uitsluitend werkzaam in het belang van verbetering der volkshuisvesting, toegelaten bij koninklijk besluit van 15 April 1907, no. 30 —, waarbij wordt verzocht in erfpacht te mogen bekomen voor aanbouw van woningen in het belang der volkshuisvesting het z.g. exercitieterrein der gemeente aan het Hazenpad, overwegende, dat uitvoering van het plan van aanbouw door de vereeniging van 30 arbeiderswoningen in den bestaanden grooten woningnood in deze gemeente naar behooren zou voorzien, dat bedoelde gemeentegrond voor den gemeentedienst niet benoodigd is en jaarlijks een slechts zeer geringe bate afwerpt, gezien het advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 8 dezer, no. 10, besluit aan de „woningvereeniging", alhier, voor den tijd van vijftig jaren, ingaande 1 Januari 1917 en eindigende 31 December 1966, in erfpacht af te staan het kadastraal perceel gemeente Waterveld, sectie A, no. 280, groot 50 Aren, tegen een jaarlijksch erfpachtrecht van ƒ1.— en onder voorwaarden: 1». dat op het perceel vóór 1 Januari 1918 worden gebouwd 30 woningen overeenkomstig het bij adres van 1 dezer door het bestuur der vereeniging den raad overgelegd plan, 2». dat het erfpachtsrecht niet dan met goedkeuring van burgemeester en wethouders aan derden mag worden overgedragen. Vastgesteld in de openbare vergadering van 25 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. WONINGWET. 253 Toelichting. Tot het wezen van het erfpachtsrecht behoort volgens art. 767 burgerlijk wetboek betaling van een jaarlijkseh recht, zoodat de grond niet om niet kan worden uitgegeven. Wenscht men in de erfpachtsakte meer voorwaarden dan die onder 2°. vermeld op te nemen, dan dienen deze in het raadsbesluit voor te komen. Bedoelde voorwaarde is gesteld om te voorkomen, dat de grond anders dan in het belang van de volkshuisvesting tegen niet noemenswaardigen prijs te eeniger tijd in anderer handen kome. No. 192. Raadsbesluit tot beschikbaarstelling van een bedrag ter uitvoering van een onteigeningsplan en tot aanbouw in het belang der volkshuisvesting. Art. 32, lste Ud, lett. a en c, woningwet. De raad der gemeente Waterveld, overwegende dat bij zijn besluit van 27 Juli j.1., goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 dezer, is besloten tot onteigening van perceelen in het belang der volkshuisvesting, dat voor deze onteigening, voor afbraak der te onteigenen woningen en voor bouw volgens aangehecht plan van zes nieuwe woningen een bedrag van f 10 000 noodig wordt geacht, gelet op het advies der gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, van 3 Mei j.1., no. 10, besluit ter uitvoering van het bij zijn besluit van 27 Juli j.1. vastgesteld onteigeningsplau en van het daarmede verband houdend bouwplan beschikbaar tè stellen een bedrag van ten hoogste f 10000, onder voorbehoud dat gelijk bedrag door het rijk als voorschot worde verstrekt aan de gemeente. Vastgesteld in de openbare vergadering van 25 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 254 VERSCHILLENDE ZAKEN. Toelichting. Breedvoerige overwegingen behoeven in dit besluit niet te worden opgenomen. Een verwijzing naar- het besluit tot vaststelling van bet onteigeningsplan (zie onder no. 125), inlichting van gedeputeerde staten omtrent de financieele gevolgen, waarvan natuurlijk een afzonderlijke berekening zal zijn opgemaakt en aanhaling van het advies der gezondheidscommissie (dat kan hetzelfde zijn geweest als dat betreffende het onteigeningsplan) is voldoende. De onteigening en de uitvoering van hèt bouwplan zullen in 1916 niet meer haar beslag kunnen krijgen. Anders had in het besluit ook een begrootingswijziging kunnen worden opgenomen en deze tegelijk aan goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen kunnen worden. Nu wordt verondersteld regeling van deze zijde der zaak bij de begrooting 1917. No. 193. Raadsbesluit tot tegemoetkoming in de kosten van voorziening in de huisvesting der bewoners van een na onbewoonbaarverklaring ontruimde woning. Art. 32, lste lid, lett. b, woningwet. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een verzoek, d.d. 11 dezer, van J. Alsman, alhier, om tegemoetkoming in de kosten van voorziening in huisvesting wegens ontruiming van de woning Baanweg no. 13, overwegende, dat adressant heeft moeten maken ƒ 30 verhuiskosten, dat hij thans bovendien wekelijks moet betalen een huurprijs van ƒ2, terwijl de vroegere van ƒ1.50 voor hem reeds te drukkend moest worden geacht, dat intusschen de door adressant te betalen huurprijs slechts tijdelijk zal zijn, omdat hij over 8 weken zal kunnen betrekken een goedkooper woning van de woningstichting alhier, gelet op het advies, d.d. 21 dezer, no. 6, van de gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, besluit aan J. Alsman, alhier, ter tegemoetkoming in de kosten van voorziening in de huisvesting van zich en zijn gezin, we- woningwet. 255 gens onbewoonbaarverklaring en ontruiming van zijn woning Baanstraat no. 13 toe te kennen f 20. Vastgesteld in de openbare vergadering van 25 September 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. De wet spreekt van tegemoetkoming. Er mag dus nooit algeheele vergoeding toegekend worden. Voorts mag naar de door de regeering bij de behandeling van het artikel uitgesproken bedoeling geen andere dan tijdelijke ondersteuning plaats hebben. No. 194. Kennisgeving van op kosten van den eigenaar aan een woning aan te brengen verbeteringen. Art. 46, lste Ud, woningwet. Rubriek: Volksgezondheid en volks- Waterveld, 1 Augustus 1916. huisvesting. No. 270. Onderwerp: Kennisgeving van op kosten van J. Egel aan de woning Baansingel 10 aan te brengen verbeteringen. Het is ons gebleken, dat gij tot op heden geen gevolg hebt gegeven aan onze aanschrijving van 15 Juni j.1., no. 201, tot het aanbrengen van verbeteringen aan de u in eigendom behoorende woning Baansingel 10 of tot het doen staken van de bewoning, terwijl de voor een of ander voorgeschreven termijn is verstreken. Wij berichten u, dat wij dientengevolge op uw kosten voor 256 VERSCHILLENDE ZAKEN. de voorgeschreven verbeteringen zuilen zorgdragen, indien gij niet vóór 1 September a.s. uw verplichting in deze alsnog zult zijn nagekomen. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, Aan den heer J. Egel, D. KOSTER. alhier. No. 195. Procesverbaal van beteekening eener waarschuwing tot betaling van kosten, door het gemeentebestuur gemaakt bij uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang der volkshuisvesting. Art. 47, 1*** lid, woningwet. Heden, 14 September 1916, 's namiddags 1 uur, heb ik, Jan Raven, agent van politie der gemeente Waterveld, door burgemeester en wethouders dier gemeente bij besluit van 2 Januari 1904 aangewezen tot het doen van beteekeningen ingevolge art. 46 der woningwet, aan Jan Egel, alhier, aan zijn woning Roversweg no. 6, beteekend een akte d.d. heden, luidende als volgt: „Burgemeester en wethouders van Waterveld geven kennis aan Jan Egel, zonder beroep, wonende aldaar, dat de kosten van de verbeteringen, voor zijn rekening aangebracht aan de woning Bovensingel no. 10, ingevolge waarschuwing van 15 Augustus j.1., no. 270, blijkens aangehechte bewijsstukken hebben bedragen f 30,40. „Zij waarschuwen hem om genoemd bedrag binnen drie dagen na heden 'te "voldoen ten kantore van den gemeente^ ontvanger.". Ik heb van dit procesverbaal afschrift gelaten aan den beteekende. J. RAVEN. woningwet. 257 No. 196. Aanmaning tot betaling van kosten wegens uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang der volkshuisvesting. Art, 47, 2de Ud, woningwet. Jan Egel, zonder beroep, wonende alhier, wordt aangemaand alsnog binnen drie dagen na heden te voldoen de kosten van verbeteringen aan de woning Baansingel 10, bedoeld bij akte van 14 dezer, hem op dien dag beteekend. Bij gebreke daarvan zal het verschuldigde worden ingevorderd bij dwangbevel. Waterveld, 18 September 1916. Burgemeester èn wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 197. Dwangbevel tot betaling van kosten wegens uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang der volkshuisvesting. Art. 47, 3de Ud, woningwet. IN NAAM DER KONINGIN. De ontvanger der gemeente Waterveld, overwegende, dat Jan Egel in gebreke is gebleven te voldoen aan waarschuwing en aanmaning op 14 en 18 dezer tot betaling van na te noemen som, verleent tegen Jan Egel, zonder beroep, alhier, dwangbevel tot betaling van dertig gulden veertig cents, alsmede van kooiman, pbaktuk 2de dr. 17 258 verschillende zaken. negentig cents vervolgingskosteu, wegens kosten van verbeteringen, voor zijn rekening door burgemeester en wethouders aangebracht aan de woning Baansingel no. 10. Waterveld, 25 September 1916. De ontvanger. voornoemd, J. POL. Toelichting. In het dwangbevel behoeft niet te worden bepaald, dat dit zal worden beteekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven. Dit is overbodig, omdat de wet zelf het reeds zegt. VOORSTELLEN AAN DEN GEMEENTERAAD, i) No. 198. Voorstel van B. en W. betreffende regeling van de onderwijzersjaarwedden. (Nieuwe regeling noodig wegens nieuwe gemeenschappelijke onderwijsregeling. Uitkeering na overlijden. Regeling bij ziekte, bevalling en militaire plichten.) Art. 26 lager-onderwüswet. Koningsveld, 26 September 1Ü16. Volgens de nieuwe overeenkomst betreffende het onderwijs tusschen. de gemeenten Koningsveld en Bouwland worden de jaarwedden der onderwijzers niet langer gemeenschappelijk, doch door den gemeenteraad van Koningsveld alleen geregeld. Dientengevolge dient uw vergadering een nieuwe regeling te treffen. In het hierbij overgelegd ontwerp zijn de jaarwedden voorgesteld, welke thans worden genoten. Wij hebben echter gewenscht geacht wijziging van de bepaling, dat bij overlijden de jaarwedde wordt betaald tot den eersten dag van het kwartaal, volgende op dat, waarin het overlijden heeft plaats gehad. Deze bepaling toch kan zeer ongelijk werken. Komt bijv. een onderwijzer te overlijden 1 Januari, dan wordt tot 1 April, d.i. drie maanden extra, salaris uitbetaald. Heeft het overlijden plaats in een van de *) Zie de behandeling van dit en de volgende voorstellen in de raadsnotulen onder do. 203. 17* 260 VERSCHILLENDE ZAKEN. laatste dagen van Maart, dan wordt evenzeer tot 1 April uitbetaald en loopt de extra-uitkeering* over slechts enkele dagen. In navolging van regelingen, door het rijk en andere instellingen voor sommige administratiën getroffen, komt het ons billijk voor de extra-uitkeering voor alle gevallen op ongeveer de helft van een kwartaal, n.1. zes weken, te stellen. Verder schijnt het ons toe aanbeveling te verdienen een andere regeling te treffen omtrent uitbetaling van een deel der jaarwedde ingeval het hoofd of een onderwijzer of onderwijzeres door ongesteldheid, vervulling van militaire plichten of zwangerschap voor geruimen tijd verhinderd is zijn of haar betrekking waar te nemen. In overeenstemming met een beslissing in beroep bij koninklijk besluit van 6 Juli 1907 (st.bl. no. 81) gevallen ten opzichte van de gemeente Middelburg, is bij de gemeenschappelijke regeling in 1908 bepaald, dat de jaarwedde ingeval van ziekte over het eerste halfjaar ten volle wordt uitgekeerd, over het tweede halfjaar voor de helft of hetgeen de kosten van vervanging minder bedragen en vervolgens wordt ingehouden, terwijl de jaarwedde bij verlof wegens vervulling van militaire plichten gedurende een jaar geheel en vervolgens niet wordt uitgekeerd en wegens zwangerschap wordt verminderd met de kosten van vervanging. Deze regeling achten wij thans niet meer billijk. Wij zijn van oordeel, dat geen onderscheid moet worden gemaakt voor de gevallen van ziekte en vervulling van militaire plichten. Sedert 1910 worden geen onderwijzers of onderwijzeressen benoemd, die niet vooraf geneeskundig zijn onderzocht en geschikt bevonden. Nu de gemeente dezen eisch stelt, kan zij ook de risico van uitbetaling der jaarwedde voor geruimen tijd ingeval van ziekte op zich nemen. Ziekte veroorzaakt in het gezin meer uitgaven, van vervulling van militaire plichten is dit niet het gevolg. Wij zouden daarom ook voor het geval van ziekte de jaarwedde het eerste jaar geheel uitgekeerd willen zien. Voor beide gevallen zijn wij voorts van oordeel, dat na een» jaar de jaarwedde nog niet geheel mag worden ingehouden. Tijdens den Augustus 1914 ingetreden mobilisatietoestaiid werd dit voor gemobiliseerde onderwijzers ook vrij algemeen in het land aldus ingezien. Het komt ons billijk voor na een jaar voorstellen raad. 261 25 o/o in te houden gedurende één jaar en daarna behoudens intrekking onder goedkeuring van gedeputeerde staten in bijzondere gevallen, waarin daarvoor redenen aanwezig worden geacht, 50%. Wij kunnen ons ook niet vereenigen roet de bepaling, dat de jaarwedde bij afwezigheid wegens zwangerschap wordt verminderd met de kosten van vervanging. Laat men de gehuwde onderwijzeres in de school toe, dan moet naar ons oordeel de gemeente ook de kosten van vervanging wegens zwangerschap voor haar rekening nemen. Wij hebben de eer u vaststelling van bijgaand' ontwerp voor te stellen. Burgemeester en wethouders van Koningsveld, De burgemeester, J. JACOBS. De secretaris, A. RAT. Aan den gemeenteraad. No. 199. Voorstel van B. en W. om vrijstelling te vragen van de vaststelling van een plan van uitbreiding. Art. 28, lste lid, woningwet. Koningsveld, 27 September 1916. Art. 28 der woningwet legt aan den raad van een gemeente, wier zielental in de laatste vijf jaren met meer dan een vijfde is toegenomen, de verplichting op een plan van uitbreiding vast te stellen, waarbij de grond wordt aangewezen, die in de 262 verschillende zaken. naaste toekomst voor den aanleg van straten, grachten en pleinen is bestemd. Deze verplichting is voor onze gemeente ontstaan. Wij hebben echter de eer u voor te stellen aan gedeputeerde staten de volgens het eerste lid van genoemd artikel mogelijke vrijstelling te verzoeken. De uitbreiding toch van het bebouwd gedeelte dezer gemeente, welke de laatste jaren wegens exploitatie van het bouwterrein „Heioord" zeer vlug plaats had, moet thans, geacht worden tot staan te zijn gekomen, daar het grondgebied der gemeente aan alle zijden tot zijn grenzen bebouwd is. Burgemeester en wethouders van Koningsveld, De burgemeester, J. JACOBS. De secretaris, A. RAT. Aan den gemeenteraad. No. 200. Praeadvies van de commissie voor de strafverordeningen op een verzoek tot beperking van gelegenheid tot drankverkoop onder de kerktijden op Zon- en feestdagen. (Afwijzend advies. Er wordt echter voorgesteld sluiting op den lotingsdag.) Art. 7, lste Ud, 40., drankwet. Koningsveld, 26 September 1916. Betreffende het verzoek van de kerkeraden der onderscheidene kerkelijke gemeenten alhier, door uw vergadering van 29 Maart j.1. om advies in onze handen gesteld en strekkende tot beperking der gelegenheid tot drankverkoop onder de VOORSTELLEN RAAD. 263 kerktijden op Zon- en feestdagen, hebben wij de eer u het volgende te berichten: Ook wij betreuren het groote misbruik van sterken drank alhier en daarom zou het ons aangenaam zijn geweest in deze een gunstig advies te kunnen uitbrengen. Wil uw raad echter aan het verzoek voldoen, dan is hij verplicht alle localiteiten, waarin vergunning is, dus bijv. ook hotels, gedurendé de in het adres verlangde uren te sluiten. Afgezien nog van het feit, dat de vergunninghouders er finantieel aanmerkelijk onder zouden lijden (zij zouden het volle vergunningsrecht moeten blijven betalen en de gelegenheid tot verkoop van onschadelijke dranken zou aan de vergunninghouders mede worden ontnomen, ten bate van de alleenverkoopers dier dranken) zou de bepaling nog verschillende bezwaren opleveren. Wij hebben onderzocht de mogelijkheid om alleen den verkoop van sterken drank gedurende bedoelde uren te verbieden. Dan zou het verbod de gewenschte uitwerking hebben, zonder de vele bezwaren, die een algeheele sluiting veroorzaakt. Daartoe vonden wij echter geen steun in de drankwet, die bevoegdheid daartoe niet verleent. Wel kan bij een verbod als adressanten verlangen den burgemeester de bevoegdheid tot ontheffing worden verleend, alsmede om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Voorwaarde zou dan kunnen zijn „het niet-verkoopen van sterken drank gedurende de uren, waarvoor de ontheffing van het verbod is toegestaan". Doch staat de gelegenheid open, dan zullen vermoedelijk alle vergunninghouders de ontheffing vragen. Dan zal de burgemeester, wil hij niet willekeurig handelen, haar algemeen verleenen en toezicht of de voorwaarde wordt nagekomen gedurende de ongeveer 60 Zon- en feestdagen uiterst moeilijk, wellicht onuitvoerbaar, blijken. Wij stellen uw vergadering op grond van het vorenstaande voor afwijzend op het verzoek van de kerkeraden te beschikken. Intusschen vinden wij in het verzoek aanleiding uw vergadering voor te stellen door vaststelling van bijgevoegd ontwerp tot aanvulling van de verordening op de tapperijen te bepalen, dat op den dag der loting voor de militie behoudens ontheffing de dranklocaleu tot 's namiddags 3 uur gesloten 264 verschillende zaken. zullen moeten zijn. Voor één dag per jaar is het bovenbedoelde toezicht wel mogelijk te achten en op den lotingsdag is zeker het drankmisbruik het allerergst. De commissie voor de strafverordeningen, J. JACOBS, voorzitter. C SPOOR. D. LAAT. Aan den gemeenteraad. No. 201. Voorstel tot het aangaan van een geldleening. (Wijziging besluit openbare inschrijving en besluit tot onderhandsche inschrijving.)Art. 136 gem.wet. Koningsveld, 28 September 1916. Wij hebben de eer u mede te deelen, dat na de vaststelling in uw vergadering op 3 Juni j.1. van het plan voor een 4V2% geldleening groot f 300,000 de directeur van het pensioenfonds voor weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren ons een aanbod heeft gedaan tot plaatsing van de geheele leening, dat ons voordeelig genoeg voorkomt om u zoodanige wijziging van het leeningsplan voor te stellen, dat de leening wordt aangegaan bij genoemd fonds in plaats van door middel eener openbare inschrijving. Het pensioenfonds is bereid het bedrag te leenen tegen 4.1/2°lo rente per jaar met een koers van 97 %, op een gewone schuldbekentenis en op te nemen bij gedeelten naar gelang van behoefte, in 1917 tot een bedrag van f 100,000 en verder in 1918. Wanneer men nu in aanmerking neemt hoeveel moeite het aan de gemeente Achterbosch gekost heeft haar 41/2% leening tegen 97% te plaatsen en dat het grootste gedeelte is gebleven in handen der bankiers, die de leening gegarandeerd hadden, dan is het duidelijk, dat het ook voor deze gemeente voorstellen raad. 265 zeer moeilijk zou zijn haar leening bij openbare inschrijving tegen 97% aan de markt te brengen. Eu mocht dit al gelukken, dan nog moet er rekening mede gehouden worden, dat bij inschrijving een half percent verloren gaat aan provisie en kosten van zegelen, advertentiën en drukken, ongeacht nog de provisie voor de garantie en de betaalbaarstelling der coupons en aflosbare schuldbekentenissen te Achterbosch. Daarom bieden wij u hierbij het ontwerp voor een nieuw besluit ter vaststelling aan. Burgemeester en wethouders van 'Koningsveld, De burgemeester, J. JACOBS. De secretaris, A. BAT. Aan den gemeenteraad. No. 202. Voorstel tot verhooging der jaarwedden van de ambtenaren ter secretarie. Art. 136 gem.wet. Koningsveld, 28 September 1916. De voortdurende uitbreiding van de gemeente-administratie, gevolg van de vele nieuwe en gewijzigde wetten en wettelijke voorschriften, van tal van nieuwe bemoeiingen, die de gemeente door de omstandigheden aan zich trekt, en wat deze gemeente betreft mede van den steeds grooter wordenden omvang harer huishouding, stelt met den dag zwaardere eischen aan de administratieve ambtenaren. Daarom is het noodig, dat hun positie zoodanig geregeld zij, dat bij benoeming die eischen kunnen worden gesteld, welke een goede keuze althans eenigszins waarborgen. Kan men voor de lagere rangen volstaan met personeel, dat geleerd heeft eenvoudige werkzaamheden nauwkeurig te verrichten en daarbij over eenige algemeene ontwikkeling beschikt, de ambtenaren, welke aan het hoofd eener afdeeling 266 VERSCHILLENDE ZAKEN. staan, moeten aan de eischen van een grondige, uitgebreide theoretische kennis en degelijke praktische vorming beantwoorden. Hun opleiding moet waarborg geven, dat zij ingewikkelde zaken zelfstandig kunnen regelen en zich omtrent verschillende onderwerpen betreffende het bestuur en de administratie der gemeente een grondige voorstelling kunnen vormen. Onze gemeente behoort haar ambtenaren naar ons oordeel zoodanig te bezoldigen dat wisseling van personeel met de onvermijdelijk daaruit volgende stoornis in de administratie slechts zelden behoeft voor te komen als gevolg van vertrek van een goed ambtenaar naar een andere gemeente. Om vorenstaande redenen hebben wij ontworpen de volgende nieuwe salarisregeling voor de secretarie-ambtenaren. In het belang van de gemeente en haar ambtenaren hopen wij dat deze uw goedkeuring zal kunnen verwerven. Art. 1 van de verordening, regelende den rang enz. van de ambtenaren ter secretarie, wordt met ingang van 1 Januari 1917 gelezen: De jaarwedde bedraagt: voor de afdeelingschefs bij optreden als zoodanig ƒ 1600, met vier jaarlijksche verhoogingen telkens van ƒ 100, voor de adjunct-commiezen bij optreden als zoodanig ƒ1250, met vier jaarlijksche verhoogingen telkens van ƒ50, voor de klerken bij optreden als zoodanig ƒ 900, met vier jaarlijksche verhoogingen telkens van ƒ 25. Overgangsbepaling. De ambtenaren in dienst zijnde bij het inwerkingtreden van het gewijzigd art. 1 zullen op genoemd tijdstip zooveel periodieke verhoogingen genieten als zij volle jaren in den alsdan door hen ingenomen rang werkzaam zullen zijn geweest. Burgemeester en weihouders van Koningsveld, De burgemeester, J. JACOBS. De secretaris, A. RAT. Aan den gemeenteraad. RAADSNOTULEN. No. 203. Notulen van een openbare raadsvergadering. 0 (1. Beëediging raadslid in onvoltallige vergadering. 2. Niet-voorlezing notulen. 3. Regeling onderwij zersjaarwedden. Staking van stemmen over een voorstel • tot aanhouding. 4. Aanvrage vrijstelling uitbreidingsplan woningwet. Aanhouding wegens staking stemmen over ondervoorstel. 5. Beperking drankverkoop op Zon- en feestdagen en lotingsdag. Niet-aannemen voorstel om iets niet te doen, wegens staking stemmen. Vraag of tot tegenovergestelde is besloten. 6. Wijziging geldleeningsbesluit. 7. Wijziging jaarwedden ambtenaren ter secretarie.) OPENBARE VERGADERING van den raad der gemeente Koningsveld, op Dinsdag 3 October 1916, 's voorm. 10 uur. Bij de opening zijn tegenwoordig de leden J. School, D. Koor, C. Spoor, O Laat en D; Roest. Afwezig zijn bij de opening de leden D. Schot en K. Karei, met kennisgeving. Er zijn vier vacaturen. Voorzitter is de burgemeester J. Jacobs, secretaris is A. Rat. Kiesverrich- 1. Na opening van de vergadering zegt de voorzittingen. Ver- ter te zuiien overgaan tot de beëediging van het nieuwe schillende ,., . zaken. A- Roos- Beëediging De heer Koor maakt hiertegen bezwaar, omdat de raadslid Roos. vergadering onvoltallig is. Van de 11 leden waaruit de raad moet bestaan zijn slechts 5 tegenwoordig. Wel ') Zie de voorafgegane voorstellen. 268 VERSCHILLENDE ZAKEN. zullen na het binnenkomen van den heer Roos 6 leden aanwezig zijn, maar de heer' Roos kan vóór of tijdens zijn beëediging niet medetellen, omdat hij volgens de gemeentewet vóór afloop van de beëediging zijn betrekking niet mag aanvaarden. De voorzitter wijst er op, dat bij art. 48 der gemeentewet den raad alleen is verboden te beraadslagen of te besluiten, zoo niet de grootste helft van het bij art. 4 bepaald getal leden tegenwoordig is. Reëediging nu valt noch onder beraadslagen noch onder besluiten. De heer Roos wordt vervolgens door den secretaris ter vergadering binnengeleid; hij legt in handen van den voorzitter de vereischte eeden af en neemt zitting. 2. De notulen van de vorige vergadering wórden goedgekeurd. Comptabili- 3. In behandeling komt het voorstel van burgeten en finan- meegter en wethouders tot vaststelling eenér verordecien. Lager . . . , • , , . onderwijs. nlng regelende de onderwijzers-jaarwedden. Regeling jaar- De heer School zou van deze gelegenheid wenschen wedden onder- gebruik te maken om de aanvangssalarissen eenigszins wyzers. ^ verno0gen> jfaar zijn oordeel kan in-deze gemeente, met haar hoogen levensstandaard, niet met slechts ƒ 100 boven het wettelijk minimum worden volstaan. De voorzitter herinnert reeds bij een vroegere gelegenheid opgemerkt te hebben, dat ook hem eenige verhooging, mede in het belang van het onderwijs, wenschelijk voorkomt. De meerderheid in het college van burgemeester en wethouders meende intusschen geen verhooging té moeten voorstellen met het oog op den zeer ongunstigen toestand van de gemeentefinanciën. Spreker is echter van oordeel, dat zulks eerst in de alleruiterste noodzakelijkheid mag leiden tot onthouding van zoodanige belooning als aan ambtenaren naar billijkheid toekomt. De voorzitter is tegen het dadelijk nemen van een besluit tot verhooging, omdat de vergadering op dit punt niet voorbereid is, daar toch het voorstel van burgemeester en wethouders behoudens de regeling bij afwezigheid van dè school louter is van administratieven aard. De heer Roos meent, dat ƒ600 voor een pasbeginnend onder- BA ADSNOTULEN. 269 wijzer voldoende is te achten. De andere onderwijzers genieten nu reeds f 150 boven het wettelijk minimum. De heer School stelt naar aanleiding van het door den voorzitter gesprokene voor de behandeling van het tegenwoordig voorstel aan te houden tot een volgende vergadering. Inmiddels zal hij schriftelijk een voorstel tot jaarweddeverhooging aan den raad indienen. Over het voorstel-School staken de stemmen. Tegen stemden de heeren Roos, Koor en Spoor. De behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders wordt verdaagd tot een volgende vergadering. Volksge- 4. Ten aanzien van het voorstel van burgemeester zondheid en en wethouders om gedeputeerde staten voor den tijd volkshuis- yan üen jaren vrijgtelling te vragen van de vaststelBetanÏÏng ling van 0611 Plan van uitbreiding der gemeente merkt voorstel aan- de heer Koor op, dat zich meer en meer de wenschevrage vrijstel- Hjkheid openbaart om door grenswijziging een deel ling nithrel- ^eT gemeenten Bouwveld en Landveld te voegen bij dingsplan. ^ gemeente Koningsveld, wier bebouwde kom zich reeds thans onder die gemeenten uitbreidt. Spreker stelt daarom als ondervoorstel op het voorstel van burgemeester en wethouders voor de vrijstelling slechts te verzoeken voor den tijd gedurende welken de tegenwoordige grenzen dezer gemeente onveranderd zullen zijn. De voorzitter zegt, dat bij het voorstel om voor tien jaren te vragen rekening is gehouden met de door den heer Koor genoemde mogelijkheid. Spreker acht deze beperking voldoende. Heeft grenswijziging binnen tien jaren plaats dan belet eventueele vrijstelling geenszins om zoo spoedig mogelijk daarna een uitbreidingsplan vast te stellen. De heer Koor blijft de door hem voorgestelde wijziging gewenscht achten. Het is nu reeds duidelijk, dat de vrijstelling na grenswijziging geen zin meer zal hebben. Over het ondervoorstel-Koor staken de stemmen. De beslissing over het voorstel van burgemeester en wethouders wordt aangehouden. 5. Aan de orde is het verzoek van kerkeraden om beperking der gelegenheid tot drankverkoop op Zon- en feestdagen, 270 VERSCHILLENDE ZAKEN. Drankwet. met het afwijzend advies van de commissie voor de Beperking strafverordeningen, alsmede het voorstel van die comZoT^en^feest m^S8'e *°t sluiting op den lotingsdag, door vaststeldagen en lo- unS van ne* overgelegd ontwerp eener wijziging der tingsdag. verordening op de tapperijen. De heeren Schot en Karei komen ter vergadering. Den heer Koor heeft eenigszins bevreemd de meening van de commissie, dat contróie op de naleving van de door haar wenschelijk geachte regeling wel mogelijk wordt geacht op den lotingsdag, doch niet op de Zon- en feestdagen. Spreker zou gaarne van den burgemeester als hoofd der politie vernemen of deze het oordeel van de commissie deelt, al verwacht spreker dan ook, dat dit wel het geval zal zijn in verband met de mede-onderteekening als voorzitter, door den burgemeester, van het praeadvies. De voorzitter antwoordt toestemmend. Invoering van de ook door hem wenschelijk geachte regeling zou, vooral met het oog op de door vreemdelingenbezoek toch reeds drukke Zon- en feestdagen, uitbreiding van het politiekorps noodzakelijk maken. De heer Koor zou, waar het een nuttige zaak geldt, het laatste geen bezwaar achten en voorstellen te dezer zake gaarne te gemoet zien. Over het voorstel tot afwijzing van het verzoek staken de stemmen, zoodat het wordt geacht te zijn. verworpen. Tegen stemmen de heeren Koor, Roos, Schot en Schpol. De heer Koor merkt op, dat door de verwerping van het voorstel tot afwijzing van het verzoek geacht moet worden, dat dit verzoek is ingewilligd. De voorzitter stemt toe, dat voor deze opvatting iets valt te zeggen. Bij een koninklijk besluit van 1853 werd de leer gehuldigd, dat, als de raad verwerpt een voorstel om ietö niet te doen, gerekend moet worden, dat daarmede is besloten het wel te doen. Prof. Oppenheim, in den vierden druk van „Het Nederlandsch gemeenterecht" is het met deze beslissing niet eens. Naar 's voorzitters oordeel moet de opvatting van den heer Koor in elk geval afstuiten op de duidelijke bepaling van art. 50, eerste lid, gemeentewet, dat alle besluiten van den raad door volstrekte meerderheid der stemmende leden worden opgemaakt. Er moet dus geacht worden, RAADSNOTULEN. 271 dat op het onderhavig verzoek geen beslissing is genomen. In dezen zin is de voorzitter voornemens zich te gedragen. Volgt men de opvatting van den heer Koor, dan ontstaat trouwens dadelijk de vraag in welken zin het verzoek is ingewilligd. Zulks toch kan op zeer verschillende wijzen geschieden. De heer Koor verklaart zich bij 's voorzitters opvatting en het gezag van prof. Oppenheim te zullen neerleggen. Het voorstel der commissie tot sluiting op den lotingsdag wordt met algemeene stemmen aangenomen. Comptabili- 6. Zonder beraadslaging wordt met algemeene stem- teit en finan- men aangenomen het voorstel van burgemeester en w.!!Li__i_m u wethouders, d.d. 28 September j.1., tot wijziging van Wijziging besluit , ... _ T T ., , . « * . . geldleening. net besluit van 3 Juni betreffende het aangaan van een geldleening. Comptabili- 7. De heer School vindt in de uiteenzetting door teit en finan- burgemeester en wethouders, bij hun voorstel van 28 ciën Wijziging jaar- September j.1., van de aan de ambtenaren ter secrewedden ambte- tarie te stellen eischen van werkkracht en ontwikkenaren secretarie, ling aanleiding voor te stellen het aanvangssalaris voor alle ambtenaren ter secretarie f 100 hooger te bepalen, dan door burgemeester en wethouders is aangegeven, met behoud van de voorgestelde periodieke verhoogingen. De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders de beslissing over het voorstel gaarne aan den raad overlaten. Het voorstel van den héér School wordt met algemeene stemmen aangenomen, evenals vervolgens het dienovereenkomstig gewijzigd voorstel van burgemeester en wethouders. 8. De vergadering wordt gesloten. Gelezen en goedgekeurd 7 October 1916. De burgemeester, J. JACOBS. De secretaris, A. RAT. Toelichting. Punt i. Na de beëediging van den heer Roos mocht deze aan de werkzaamheden deelnemen, zoodat het vereischt getal leden tegenwoordig was. 272 VERSCHILLENDE ZAKEN. Bij punt 2 is verondersteld, dat overeenkomstig het reglement van orde de notulen vooraf aan de leden ter inzage zijn gezonden of ter inzage hebben gelegen. In sommige gemeenten worden in den laatsten tijd in die gevallen de notulen niet gelezen, waarmede belangrijke tijdbesparing wordt verkregen. P u n t 3. De bijzonderheid doet zich voor, dat 'de stemmen staken over een voorstel tot verdaging van behandeling van een ander voorstel. De beslissing over het voorstel tot verdaging kan nu eerst vallen in een volgende vergadering (art. 50, 2de lid, gemeentewet). De wet zegt niet wat in zoodanig geval gedaan moet worden. Gebruikelijk is om dan de behandeling van de zaak die wordt voorgesteld uit te stellen mede aan te houden, zoodat dus ook bij stemmenstaking in deze het doel wordt bereikt. Punt 4. Staken de stemmen ten aanzien van een onderdeel eener regeling of een voorstel, zoodat daarover in een volgende vergadering opnieuw moet worden gestemd, dan wordt de eindstemming over het geheele voorstel aangehouden, totdat over bedoeld onderdeel is beslist en dus vaststaat hoe de verschillende deelen van de regeling of het voorstel al dan niet gewijzigd door den raad zijn aangenomen. Punt 5. Daar de vergadering thans voltallig is (alle in betrekking zijnde leden zijn tegenwoordig) is door stemmenstaking het voorstel verworpen (art. 50, laatste lid, gemeentewet). Het praeadvies hield twee voorstellen in. Voor de zuiverheid van de stemming was gewenscht deze afzonderlijk in stemming te brengen. Punt 6. Dit de notulen moet voldoende blijken, waartoe wordt besloten. Verwijzing naar gedane voorstellen is daarbij niet uitgesloten. Punt 7. Dat B. en W. de beslissing aan den raad overlaten, wil zeggen, dat zij zich tegen het voorstel niet wenschen te verzetten. Daar het voorstel-School niet volledig in de plaats trad van het voorstel-B. en W., moest na de aanneming van het eerste nog gestemd worden over het dienovereenkomstig gewijzigd oorspronkelijk voorstel. RAADSNOTULEN. 273 No. 204. Notulen van een raadsvergadering. (2. Besluit benoeming tijdelijk wethouder. Toepassing art. 46 gem.wet bij de stemming ter benoeming. Buiten toepassing laten van met wet strijdige bepaling reglement van orde. Uitlegging art. 51 gem.wet als stemmen staken bij vrije stemming. 3. Openbare verkoop van een plein. 4. Aanwijzing oude begraafplaats voor uitbreiding gasfabriek. 5. Onderhandsche aanbesteding bestrating. 6. Uitgifte erfpacht gedeelte gemeenteweide. 7. Verkoop grootboek-inschrijving. Wijziging begrooting. 8. Verkoop vroeger schoolgebouw aan burgemeester. 9. Kwijtschelding pacht volgens de wet. Pachter is raadslid.) OPENBARE VERGADERING van den raad der gemeente Waterveld op Maandag, 2 October 1916, 's voorm. 10 uur. Tegenwoordig zijn de leden A. Bal, D. Oud, C. Jong, W. Vink, J. Spoor en'D. Kos. Afwezig is het lid C. Joosten. Voorzitter is de wethouder A. Bal, secretaris is D. Koster. 1. Na opening der vergadering worden de aanteekeningen der vorige gelezen en goedgekeurd. Verschillen- 2.x) De voorzitter stelt namens burgemeester en wet- de zaken. houders voor de benoeming van een tijdelijk wethou- Benoeming tijde- d t vervanging van spreker zoolang hij, wegens luk wethouder. * * ^'maoat„ *0a' vftn UWCZilgucuu van uun uuigviuw™. . gezondheid, nog met de waarneming van het burgemeesterschap belast zal zijn. De heer Kos wijst op de onbillijkheid, die zal ontstaan, indien de vervanging langer dan een maand duurt. In dat geval zal de tijdelijke wethouder, volgens art. 90, laatste lid, deigemeentewet, aanspraak verkrijgen op jaarwedde en presentiegeld, aan het wethouderschap van den heer Bal verbonden. De waarnemende burgemeester kan echter, volgens art. 78, nimmer rechten doen gelden op de jaarwedde van den burgemeester, omdat de waarneming plaats heeft wegens ongesteldheid. Op grond hiervan èn omdat hij de vervanging niet bepaald noodzakelijk acht heeft spreker bezwaar tegen het voorstel. *) Zie examenopgaven 1899. kooiman, praktijk 2de dr. 18 274 verschillende zaken. De voorzitter zegt, dat de bedoelde onbillijkheid ook aan burgemeester en wethouders niet ontgaan is, doch hij acht zich verplicht zich deze te laten welgevallen, waar de vervanging geacht moet worden een geregelden gang van de gemeentezaken te zullen bevorderen. De heer Kos verklaart thans zich met het voorstel te zullen vereenigen, dat hierop met algemeene stemmen wordt aangenomen. Tot benoeming overgaande, worden op de heeren Kos en Oud ieder twee stemmen uitgebracht. Twee briefjes zijn oningevuld ingeleverd. De tweede vrije stemming geeft dezelfde uitkomst. Bij de herstemming tusschen de heeren Kos en Oud, waarbij genoemde heeren zich van medestemmen onthouden, verkrijgen beiden één stem, terwijl twee briefjes oningevuld zijn. De voorzitter wijst op art. 31 van het reglement van orde voor de raadsvergadering. Volgens dit artikel is een stemming nietig, indien het getal behoorlijk ingevulde briefjes minder bedraagt dan de grootste helft van het getal leden in de vergadering tegenwoordig. Intusschen acht de voorzitter in overeenstemming met het koninklijk .besluit van 24 November 1857 (st.bl. no. 116) deze bepaling in strijd met de wet, zoodat zij geen invloed mag uitoefenen. Met de gemeentestem no. 2922 is spreker van oordeel, dat, waar art. 50 der gemeentewet voor alle besluiten van den raad slechts vordert de volstrekte meerderheid van stemmen, een bepaling van het reglement van orde nooit de kracht kan hebben de wettelijke geldigheid van een aldus genomen besluit op te heffen. De heer Jong verklaart hiermede volkomen in te stemmen. Spreker zou voorts nog willen opmerken, dat moet worden betwijfeld of de raad bevoegd was na de stemmenstaking bij de eerste en de tweede vrije stemming met de stemming voort te gaan. Art. 51 gemeentewet zegt wel wat moet gebeuren als bij herstemming de stemmen staken, doch niet hoe gehandeld moet worden als zulks reeds eerder plaats heeft. Beschouwt men art. 51 als behelzende een uitzondering op art. 50, dan moet men, daar immers een uitzonderingsbepaling steeds in strikten zin is uit te leggen, onder het tegenwoordig art. 51 wel komen tot de leer, dat, ingeval van staking van stemmen bij vrije stemming, de beslissing volgens art. 50 tot een volgende vergadering moet worden uitgesteld, tenzij de eerste vergadering KAADSNOTULEN. •275 voltallig is. Dit laatste nu is met deze vergadering niet het geval. De voorzitter wijst er op, dat bij de wijziging van art. 51 in 1904 de regeering het artikel in dezen zin heeft uitgelegd, dat bij stemmingen over personen in geen geval zooals bij die over zaken uitstel zou worden voorgeschreven of toegestaan. In den zin als in deze vergadering is gehandeld wordt voor zoover spreker weet het wetsartikel algemeen toegepast. De voorzitter stelt voor overeenkomstig'art. 51 gemèentewet thans door het lot te doen uitmaken wie als benoemd zal worden aangemerkt. Dit voorstel wordt aangenomen met 3 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Jong. De heeren Kos en Oud onthouden zich van medestemmen. Het lot wijst vervolgens den heer Oud als benoemd aan. De heer Oud verklaart de benoeming aan te nemen. Gemeente- 3..1) In behandeling komt het voorstel, d.d. 26 Sepwerken en tember j.1., van burgemeester en wethouders, om een mn* °m" gedeelte van het Doelenplein aan den openbaren dienst Openbare ver- te onttrekken en in het openbaar in perceelen als koop gedeelte bouwterrein te verkoopen, in voege als op een bijgeDoelenplein. voegde schetsteekening aangeduid. . De heer Jong me d-d- 1 dezer' van Ti gendom- burgemeester en wethouders, waarbij wordt medegemen. deeld, dat bij de gehouden openbare aanbesteding van Onderhandsche ■ ■> ° weg. ») Zie examenopgaven 1899. 278 VERSCHILLENDE ZAKEN. lijke inschrijving werd ontvangen, terwijl zij na onderhaudeling met den aannemer Jan Top te Hoogstad voorstellen dezenhet werk ondershands aan te besteden voor f 20,000, op bij de openbare aanbesteding gegolden bestek en voorwaarden en daartoe vast te stellen een door hen overgelegd ontwerp-besluit. De heer Kos meent te moeten opkomen voor de belangen van de in deze gemeente wonende aannemers. Hij zou wenschen met een der alhier wonende inschrijvers nader te onderhandelen of wel te trachten met een ander ingezetene overeen te komen. In elk geval zou hij, waar in het algemeen onze aannemers voldoende betrouwbaar zijn te achten, aan een van hen het werk willen gunnen, al moet zulks dan ook iets meer kosten. De voorzitter zegt, dat ook burgemeester en wethouders gaarne aan een ingezetene het werk zouden zien opgedragen. Met een der inschrijvers in nader overleg te treden acht hij echter onbillijk tegenover de anderen. Dan zou hij nog liever de voorkeur geven . aan een openbare herbesteding, doch mochten daarbij al eenigszins lagere inschrijvingen inkomen, met grond is te verwachten, dat geen daarvan die van den heer Top zal evenaren. Daar nu deze aannemer als zeer solide bekend staat; komt het den voorzitter voor, dat met een hoogere inschrijving van een ingezetene te aanvaarden de belangen der gemeenschap onrechtvaardig zouden wórden opgeofferd aan die van één persoon. De heer Top heeft bovendien de gewoonte om bij de uitvoering van gemeentewerken zooveel mogelijk ingezetenen der betrokken gemeenten in dienst te stellen. Buiten de inschrijvers zou de voorzitter in de gemeente niemand kunnen aanwijzen, met wien met kans op.succes onderhandelingen kunnen worden aangeknoopt. Het voorstel wordt aangenomen met 5 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Kos. Gemeente- 6..1) In behandeling komt het voorstel, d.d. 20 Sepwerken en tember j.1., van burgemeester en wethouders, om aan B 'e^n n °m" *k Smit, alhier, op zijn verzoek over het tijdvak van 1 Uitgifte erfpacht Januari 1917 tot 1 Januari 1922 in erfpacht af te staan gedeelte een dp bijgevoegde teekening aangeduid gedeelte ter gemeenteweide. ') Zie examenopgaven 1900. raad8n0tulen. 279 grootte van twee Aren van de gemeenteweide, sectie C nó. 10, tegen betaling van een jaarhjksch erfpachtsrecht van ƒ 10 en onder de in het voorstel opgenomen voorwaarden. De heer Jong verklaart zich tegen het in erfpacht uitgeven van gedeelten der gemeenteweide. Wordt deze aanvrage ingewilligd, dan is te voorzien, dat meerdere aanvragen zullen volgen, die bezwaarlijk zullen kunnen geweigerd worden. De gemeente verliest dan intusschen voor geruimen tijd de beschikking over gronden, die in de toekomst vermoedelijk zeer geschikt zullen blijken te zijn voor bouwterrein en hooge waarde kunnen verkrijgen. De voorzitter geeft den heer Jong in overweging voor te stellen een aanvulling.van de voorwaarden met: 5. de gemeente kan elk jaar het erfpachtsrecht doen eindigen met ingang van den eerstvolgenden eersten Januari, indien de gemeente den grond wenscht te bestemmen voor bouwterrein, door schriftelijke opzegging ten minste drie maanden te voren. De heer Jong dient het voorstel in zooals het door den voorzitter is geformuleerd. Het wordt met algemeene stemmen aangenomen, evenals vervolgens het dienovereenkomstig gewijzigd voorstel van burgemeester en wethouders. Comptabili- 7 i) j^j. aanleiding van het voorstel van burgeteil en finan- meegter en wethouders, d.d. 20 September j.1., om aan cien.Gemeen- , , ± , % rAn te werken en de begrooting toe te voegen, een post van f 500 voor eigendom- aankoop ingevolge raadsbesluit van 20 Augustus j.1. I men. van een strook grond ter verbreeding van den BinVerkoop groot- nenweg en daartoe te beschikken over een deel tot boekinschrijvmg gel„fc bedrag yan het vermoedelijk batig slot der reke- grooüng8 1901 ning 1915> zegt de heer SPoor het wenschelijker te achten over te gaan tot verkoop van een deel der grootboekinschrijving ten name van de gemeente. Deze inschrijving levert der gemeente slechts matige rente op en met behulp van het batig slot 1916 kan dan wellicht in 1917 tot belastingverlaging worden dvergegaan. De voorzitter wijst er op, dat gedeputeerde staten zonder twijfel verkoop van grootboekinschrijving voor dit doel niet zouden goedkeuren, omdat tegenwoordig de opvatting vrij *) Zie examenopgaven 1900. 280 VERSCHILLENDE ZAKEN. algemeen is, dat eenmaal door tte gemeente verkregen kapitalen slechts bij hooge uitzondering voor het nageslacht verloren mogen gaan. Tot belastingverlaging zal het bedrag van ƒ500 slechts in geringe mate en dan nog tijdelijk kunnen bijdragen. Bovendien behoort daartoe naar 's voorzitters oordeel slechts dan te worden overgegaan als te voorzien is, dat de verlaging van eenigszins blijvenden aard zal kunnen zijn, niet wanneer zeer waarschijnlijk na verloop van één jaar weder verhooging zou moeten plaats hebben. Dergelijke schommelingen zijn uit economisch oogpunt beschouwd ongewenscht. Het voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. Comptabili- S.1) Aan de orde is het voorstel van burgemeester teit en finan- en wethouders, d.d. 28 September j.1., om aan den Gemeente- beer Bakker, burgemeester dezer gemeente, op diens werken en verzoek voor ƒ 2000 te verkoopen het gebouw van de eigendom- opgeheven school aan het Baadland door vaststelling i"11' van het bijgevoegd ontwerp-besluit en daartoe dat ge- Verkoop onde bouw vooraf aan den openbaren dienst te onttrekken, schoolgebouw . 0 , , ... , . , , , Baadland aan ^e er ^poor wenscht dit punt in besloten zitting burgemeester, te behandelen. De voorzitter wijst er op, dat volgens art. 44, lett. g, der gemeentewet in besloten zitting niet beraadslaagd noch een besluit genomen mag worden over het vervreemden, waaronder valt verkoopen, van gemeente-eigendommen. Den heer Kos komt het beter voor niet tot verkoop over te gaan, doch, met het oog op de herhaaldelijk en sedert jaren in de gemeente voorkomende typhusgevallen het gebouw in te richten voor verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten. Op een afgelegen terrein staande is het naar sprekers oordeel daarvoor als het ware aangewezen. De heer Spoor acht inrichting van een lokaal voor besmettelijke ziekten niet bepaald noodzakelijk. De gelegenheid tot verpleging in de woningen is over het algemeen zeer goed en de gevallen van typhus doen zich toch steeds slechts sporadisch voor. Aldus wordt blijkbaar ook geoordeeld door gedeputeerde staten, die geen gebruik maakten van hun bevoegdheid volgens de ziektenwet om de inrichting van een lokaal *) Zie examenopgaven 1896. RAADSNOTULEN. 281 als door den heer Spoor bedoeld aan de gemeente op te leggen. Bovendien zou het oude schoolgebouw om voor ziekeninrichtkig te kunnen dienen groote en vrij kostbare herstellingen en veranderingen moeten ondergaan. Het bedrag der kosten hieryan, gevoegd bij dat der aangeboden koopsom, die werkelijk hoog kan worden genoemd, zou later steeds voldoende zijn om een geheel nieuwe inrichting te doen bouwen. Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt vervolgens aangenomen met 4 tegen 2 stemmen, die der heeren Kos en Jong. Comptabili- 9.*) Komt in behandeling het voorstel van de comt«it en finan- m]aaie voor de nnanciën, d.d. 28 September j.1., om .»*. aan den heer J. Kos, alhief, ingevolge art. 1629 burGemeentfr; .... , , .'. , , •• , ... werken en gerlijk wetboek op zijn verzoek kwijtschelding te vereigendom- leenen van de helft, zijnde ƒ100, der pacht over 1916 ■ van het door hem van de gemeente gehuurde stuk K^schae^8 grasland kadastraal sectie A no. 410, wegens het bij jrog ' de onlangs voorgekomen overstrooming voor de helft verloren gaan van zffn grasgewas. De heer Kos verlaat de vergadering. De heer Spoor meent, dat het volgens de wet niet noodig is de gevraagde kwijtschelding te verleenen, omdat zulks tegenover hem eenige jaren geleden door de gemeente Grol ook niet is geschied, niettegenstaande zijn daartoe gedaan verzoek, en terwijl toch ook van hem ongeveer de halve oogst verloren was gegaan. De heer Jong zegt, dat volgens de wet de voordeelen van de jaren gedurende welke de adressant het land nog in pacht heeft tegen de nadoelen over 1916 behooren opgewogen te worden. De voorzitter merkt op dat in de huurovereenkomst tusschen de heer Spoor en de gemeente Grol waarschijnlijk ten aanzien van de kwijtschelding een voorbehoud zal zijn gemaakt, want dat de pachter zonder dat op een evenredige kwijtschelding krachtens de wet recht heeft. Naar aanleiding van de opmerking van den heer Jong zegt spreker, dat de heer Kos het stuk land aanvankelijk slechts voor een jaar, over *) Zie examenopgaven 1897. 282 VERSCHILLENDE ZAKEN. 1916, van de gemeente gehuurd had, en dat de huur over 1917 en volgende jaren berust op een nieuw overeenkomst, zoodat alleen het jaar 1916 in aanmerking moet worden genomen. Het voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. De heer Kos komt weder ter vergadering. 10. De vergadering wordt gesloten. Gelezen en goedgekeurd 7 October 1916. De waarnemende burgemeester, A. BAL. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Punt 2. Niettegenstaande de burgemeester afwezig is kunnen voorstellen namens B. en W. worden gedaan. Men heeft hierbij te denken aan het college en niet aan den burgemeester met de wethouders. Daarenboven, de oudste wethouder is waarnemend burgemeester. De heeren Kos en Oud blijven buiten stemming wegens art. 46 gemeentewet. Punt 5. In verband met van gedeputeerde staten vereischte goedkeuring wordt een afzonderlijk besluit opgesteld. Punt 8. Volgens art. 1506 burgerlijk wetboek mogen, „op straffe van nietigheid en vergoeding van kosten, schaden en interessen", o.a. bewindvoerders van zaken aan de gemeenten toebehoorende bij onderhandsohen verkoop daarvan geen koopers worden, dan met ontheffing van de Koningin. Dit geldt dus ook den burgemeester. Intusschen behoeft hiervan uit de notulen evenmin te blijken als van gevorderde goedkeuring op een raadsbesluit. De burgemeester kan na het nemen van het besluit tot verkoop de vereischte ontheffing aanvragen. Punt 9. De pachter is lid van den raad. Hij verwijdert zich, niet omdat de wet hem dit zou gebieden, maar tot bevordering van de vrijheid van spreken. RAADSNOTULEN. 283 No. 205. Notulen van een openbare raadsvergadering. (2. Toelating van een raadslid. Niet-toelating van een raadslid wegens zwagerschap met ander lid. 3. Verhooging opcenten personeele belasting. 4. Vergrooting en gedeeltelijke vernieuwing raadhuis. 5. Geldleening voor verbouw raadhuis en conversie schuld. Niet-verkoopen van grootboekinschrijving. 6. Verlaging zekerheidstelling gemeente-ontvanger. Toepassing art. 70 gem.wet, bij niettemin wettig beschouwen door voorzitter, doch ingevolge diens voorafgegane toezegging, wegens twijfel door leden aan wettigheid. 7. Invoering belasting op openbare vermakelijkheden.) OPENBARE VERGADERING van den raad der gemeente Waterveld op Donderdag, 10 Augustus 1916, 's voormiddags 10 uur. Tegenwoordig zijn alle leden. Voorzitter is de burgemeester, A. Bakker, secretaris is D. Koster. 1. Na opening van de vergadering worden de aanteekeningen van de vorige gelezen en goedgekeurd. Aan de orde worden gesteld: Kies?er- 2.1) De beslissing omtrent de toelating van de her- T°l\" "raads- koZlen raadsleden 0ud en BaL lid Oud. Niet- ^e voorzitter stelt de door de gekozenen overgetoelating raads- legde stukken in handen van de heeren Jong en Vink lid Bal. tot onderzoek en rapport omtrent de toelating. Tijdens dit onderzoek wordt de vergadering geschorst. Na opheffing van de schorsing stelt de commissie bij monde van den heer Jong voor den heer Oud toe te laten, daar diens geloofbrieven met bijbehoorende stukken in orde zijn bevonden en ook overigens aan de commissie geen bezwaren tegen deze toe- ') Zie examenopgaven 1892 en 1893. 284 VERSCHILLENDE ZAKEN. lating bekend zijn. De commissie stelt voor den heer Bal niet toe te laten. De heer Bal staat tot het zitting hebbend raadslid Spoor in den tweeden graad van zwagerschap wegens huwelijk met diens zuster in Augustus van dit jaar. De heer Kos is van meening, dat zich bij de laatste ver-„ kiezing feiten hebben voorgedaan die de toelating van beide heeren in den weg staan. Het stembureau heeft een beslissing genomen omtrent de geldigheid van 26 in de stembus gevonden biljetten en daarvan 22 van waarde verklaard, waarvan 18 uitgebracht op de heeren Oud en Bal. Door in het lokaal aanwezige kiezers zijn daarop bezwaren ingebracht, zooals dan ook blijkt uit het opgemaakt proces-verbaal. Men was van meening dat het stembureau alle 26 stembiljetten, die door haar onderzocht zijn, van onwaarde had behooren te verklaren, aangezien zij bijvoegingen bevatten, die blijkbaar opzettelijk waren aangebracht. De heer Spoor is van oordeel, dat het bezwaar der commissie niet mag leiden tot niet-toelating van den heer Bal. Wel staat deze tot spreker in een verboden graad van zwagerschap, maar deze toestand is eerst ontstaan na de verkiezing, in de maand Juli, van den heer Bal. Volgens spreker moet hier gelden de bepaling van art. 21, 2de lid, der gemeentewet, dat wie na zijn benoeming in een verboden graad van zwagerschap geraakt vóór den afloop van zijn tijd van zitting niet behoeft af te treden. Spreker wil even aantoonen tot welke zonderlinge gevolgen men anders komt: had de heer Bal gewacht met zijn huwelijk, tot na 's raads beslissing, doch niettemin vóór zijn zittingnemen, dan had hij in geen geval uit den raad geweerd kunnen worden. De heer Jong zegt, dat in een beoordeeling van de zaak die de heer Kos heeft aangevoerd door den raad niet behoeft getreden te worden. Immers, hoe het stembureau dan ook ten aanzien der bewuste stembiljetten had beslist, de heeren Oud en Bal zouden in ieder geval de volstrekte meerderheid hebben verkregen. Den heer Spoor antwoordt spreker, dat art. 21, 2de lid, gemeentewet als uitzonderingsbepaling in strikten zin moet worden uitgelegd. Ontstaat zwagerschap tusschen zitting hebbende leden, dan geeft deze bepaling den regel aan, maar alleen RAADSNOTULEN. 285 ook voor dit geval. In het thans zich voordoend geval kan de algemeene regel gelden en behoort deze dus ook te gelden, zoodat volgens art. 21, lste lid, de heer Bal niet mag worden toegelaten. Met algemeene stemmen wordt het voorstel der commissie tot toelating van den heer Oud aangenomen. Haar voorstel tot nieUoelating van den heer Bal wordt aangenomen met 3 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Spoor en Kos. Tijdens de behandeling van dit punt hadden de heeren Oud en Bal de vergadering verlaten. Belastin- 3. i) Een voorstel van burgemeester en wethouders tot «•*' plaat" heffing van 50 in plaats van 40 opcenten op de hoofdVerhooging op- som der personeele belasting en vaststelling van de centen perso- door hen overgelegde ontwerpverordeningen, neele belasting. jye heer Jong wijst er op dat burgemeester en wethouders in hun memorie van toelichting doen uitkomen, dat vermeerdering der gemeenteiukomsten noodig is wegens de kosten van bestrating'van,den Oosterweg. Spreker acht liet billijker die kosten te doen komen ten laste van hen, die bij den aanleg van den straatweg het meeste belang hebben. Dit doel kan bereikt worden door invoering eener heffing als bedoeld bij art. 240 Iett. t der gemeentewet, de zo<* genaamde straatbelasting. Niet alle kosten mogen echter, ten laste van de belanghebbenden worden gebracht, alleen een bijdrage daarin laat de gemeentewet toe. Bij heffing van straatbelasting kan derhalve niet een zoodanige opbrengst worden verkregen als door de voorgestelde verhooging der heffing van opcenten, welke volledige dekking der meerdere kosten beoogt. De gemeenterekeningen over de laatste jaren leverden intusschen zoodanige batige sloten op, dat de gemeente zonder bezwaar tevens een gedeelte in de kosten kan bijdragen. De heer Kos kan in de meening van den heer Jong niet deelen. Niet alleen de bewoners van den Oosterweg of van de aan den daarheen gelegen grindweg gebouwde perceelen hebben belang bij den aanleg, maar met de geheele gemeente is dit het geval. De bewoners van het eigenlijk dorp bezoeken evenveel den Oosterweg als omgekeerd die van den Oosterweg hen. *) Zie examenopgaven 1891. 286 VERSCHILLENDE ZAKEN. De ontwerpverordeningen op de heffing en invordering worden met algemeene stemmen vastgesteld. Comptabili- 4.l) Een voorstel van burgemeester en wethoutejt en finan- ^eTS} dd, ] dezer, tot vergrooting en gedeeltelijke verGemeente- meuwmg van net raadhuis,.volgens daarbij overgelegd werken en plan van den gemeente-architect en naar een begrooeigendom- ting van kosten ad ƒ 6000. Besluit tot ver- ^e ^eer ^on£ acb* de voorgestelde uitgaaf voor de grooting en ge- gemeente zeer bezwarend. Spreker erkent dat vernieu- deeltelyke ver- wing van het gedeelte bestemd voor bodenkamer en nieuwingvanhet raa(izaal niet lan ger kan worden uitgesteld, ten einde Pd d dim is algeheel verval te voorkomen. De noodzakelijkheid van vergrooting van het achtergedeelte, tot verkrijging van meer lokalen voor den dienst der gemeentelijke administratie, ziet hij echter vooralsnog niet in. Het moge dan waar zijn dat meer werk ter gemeente-secretarie moet worden verricht dan vroeger, daardoor worden intusschen niet meer lokalen vereischt. Of een ambtenaar een paar uur langer werkt zal aan de gevorderde ruimte niets afdoen. De voorzitter doet opmerken, dat het archief gestadig aangroeit, zoodat behoorlijke bergruimte reeds nu ontbreekt, en dat de secretaris en de drie ambtenaren op de secretarie eigenlijk niet. voldoende plaats kunnen vinden. De secretaris heeft ook niet de gelegenheid om mensGhen die hem wenschen te spreken behoorlijk afzonderlijk te ontvangen, zoodat een afzonderlijke secretariskamer bepaald gewenscht is te achten. Het plan is tot het meest noodzakelijke beperkt. Het voorstel wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 1 stem, die van den heer Jong. Comptabili- 5.*) Een voorstel, d.d. 1 dezer, Van burgemeester telt en finan- en wethouders, tot het aangaan van een geldleening Besluit geldlee- S1*00* ten boogste ƒ20,000, ter conversie van de looning f20,000 pende 4% schuld van / 14,000 en tot dekking der voor verbouw kosten van verbouwing van het raadhuis. verste"51611 C°n" De heer Jong meent dat de kosten van vernieuschuld. wing van bodenkamer en raadzaal uit de gewone mid¬ delen dienen te worden bestreden. Was de laatste *) Zie examenopgaven 1891. RAADSNOTULEN. 287 jaren beter voor onderhoud van deze vertrekken gezorgd, dan zouden belangrijke vernieuwingen thans minder noodig zijn. Verder oordeelt spreker algeheele aflossing van de pas voor drie jaren aangegane bestaande schuld onbillijk tegenover de geldleeners, die op zoodanige spoedige aflossing niet gerekend zullen hebben. Eindelijk zou spreker de voorkeur geven, aan verkoop van een gedeelte der grootboek-inschrijving ten name van de gemeente, waarvan zij een rente trekt van slechts 2V2°/o- De heer Jong stelt daarom voor te verkoopen een zoodanig gedeelte der inschrijving op het 21/V0/'o grootboek der nationale schuld als noodig is tot bestrijding der kosten van vergrooting van het achtergedeelte van het raadhuis. De voorzitter acht onjuist, dat de laatste jaren niet behoorlijk zou zijn zorg gedragen voor onderhoud van bodenkamer en raadzaal. Dit gedeelte van het gebouw wordt echter zoo oud en de bouw daarvan is indertijd blijkbaar zoo slecht ondernomen, dat algeheele vernieuwing niet langer kan worden uitgesteld. Wel degelijk is hier sprake van een buitengewone uitgaaf, waarvoor geleend mag worden. De onbillijkheid der aflossing van de leening van 1913 kan de voorzitter niet inzien. De schuldeischers zijn indertijd uitdrukkelijk gewezen op de bevoegdheid, welke de gemeente zich in dit .opzicht bij het leeningsplan voorbehield. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk, dat deze voorwaarde op den toen bedongen rentevoet invloed heeft gehad. En waar nu de gemeente in de gelegenheid wordt gesteld te leenen tegen 33/4°/0 op één schudbekentenis, dus zonder noemenswaardige onkosten, en ook overigens op zeer aannemelijke voorwaarden, meent spreker dat het gemeentebelang vordert van deze aanbieding gebruik te maken. Het zal bij de tegenwoordige duurte van het geld trouwens den geldleeners niet moeilijk vallen hun •gelden op ten minste even voordeelige voorwaarden opnieuw te beleggen. Verkoop van een gedeelte grootboekinschrijving kan de voorzitter voor dit doel niet aanbevelen. Het vermogen der gemeente dient in stand te worden gehouden. De tegenwoordige ingezetenen mogen niet tot eigen bate aanwenden de gelden door vroegere inwoners bijeengebracht. Dit is ook het oordeel van gedepu- 288 VERSCHILLENDE ZAKEN. teerde staten en van de kroon. Het is bovendien eigenlijk een onjuiste redeneering, dat de gemeente van deze grootboekiuschrijving slechts 2V2°/o rente zou trekken. Een inschrijving van ƒ100 nominaal heeft tegenwoordig een waarde van ± ƒ 64,—. Er wordt dus reeds van ƒ 64,— reëel ƒ 2,50 rente genoten, dat is dus 3,9 De Hoop», tegen den der gemeente bereids aangeboden koers van 120 0/° (bet dividend tot aan den dag van verkoop inbegrepen); 2°. het overzicht der financieele gevolgen, waaruit moet blijken, dat de gemeeute jaarlijks ƒ 50 voordeel zal genieten, en waarbij aangenomen moet worden, dat: o. in zake den aankoop der voornoemde perceelen voor honorarium aan notaris en hypotheekbewaarder benevens 2 registratierecht een bedrag van ƒ 160 zal gevorderd worden; 6. voor onvoorziene uitgaven bij de stichting een bedrag van ƒ 340 is te berekenen ; e. jaarlijks voor onderhoud van het gebouw, voor brandassurantie en voor spiegelruit-assurantie respectievelijk bedragen van ƒ110, ƒ10 en ƒ5 noodig zijn, en d. de te verkoopen aandeelen geregeld 5 °/° dividend afgeworpen hebben; 3°. het besluit van den raad, d.d. 2 Mei 1907, tot aanvulling der begrooting voor den dienst 1907. kooiman, praktijk 2de dr. 20 306 VERSCHILLENDE ZAKEN. en no. 2211, groot 6 Aren, voor ƒ4500, te voldoen bij de aanvaarding, op 1 Juli 1916, b. op de onder a genoemde perceelen te stichten een posten telegraafgebouw met directeurswoning en tuin, volgens door den directeur der posterijen en telegrafie overgelegd plan, met raming van kosten op ƒ 10,000, c. het post- en telegraafgebouw met directeurswoning en tuin te verhuren aan den staat der Nederlanden, met ingang van 1 Januari 1917, voor 10 jaren, tegen een jaarlijksche huursom van ƒ 800, d. aan den kassier J. Jansen alhier te verkoopen 50 aandeelen van ƒ 250 der stoombootmaatschappij „De Hoop", tegen den koers van 120 %, het dividend tot aan den dag van verkoop inbegrepen, zulks tot bestrijding van de kosten van aankoop van den grond en van de stichting. Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 Mei 1916. De burgemeester, J. JACOBSEN. De secretaris, D. DIRKSEN. Overzicht financieele gevolgen raadsbesluit 2 Mei 1916 in verband met stichting post- en telegraafgebouw. Koopsom perceelen ƒ 4,500,— Onkosten wegens honorarium voor notaris en hypotheekbewaarder benevens 2 % registratierecht - 160,— Raming stichtingskosten - 10,000,— Onvoorziene uitgaven bij de stichting .... - 340,— Totaal eerste uitgaaf f 15,000,— Daartegenover staat eerste ontvang wegens verkoop van- 50 aandeelen stoombootmaatschappij „De Hoop" van ƒ250 ad 120 o/0 ƒ15,000,— EX AMEN-VRAAGSTUKKEN. 307 Ontvang over volgende jaren: Huursom ƒ800, waarvan af te trekken ƒ110 voor onderhoud gebouw, ƒ 10 voor brandassurantie en ƒ 5 voor spiegelruitassurantie.... ƒ 675,-—. Tegenwoordige ontvang: Dividend (5 °/0) van 50 aandeelen ad ƒ 250 . . - 625,— Jaarlijksch voordeel voor de gemeente ƒ 50,— De raad der gemeente Amstelveld besluit de begrooting, dienst 1916, te wijzigen en aan te vullen als volgt: In ontvang: Aan hoofdstuk III wordt toegevoegd een nieuw art. 2: Verkoop van 50 aandeelen in de stoombootmaatschappij „De Hoop" ƒ 15,000,— In uitgaaf: Toegevoegd worden aan hoofdstuk VIII: Art. 4, Kosten van stichting van een post- en telegraafgebouw met directeurswoning en tuin .... ƒ 10,340,— Art. 5, Aankoop van perceelen voor bouw van een posten telegraafgebouw ca ƒ 4,660,— Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 Mei 1916. De burgemeester, J. JACOBSEN. De secretaris, D. DIRKSEN. Toelichting. In den aanhef tot het eerste raadsbesluit behoeft de inhoud van den brief van den directeur-generaal niet nader te worden vermeld, omdat toch uit het onder b beslotene valt op te maken dat het besluit overeenkomt met de gedane voorstellen. Dat het bouwterrein in koop is te bekomen voor de in het besluit genoemde som, behoeft, niet overwogen te worden. Anders besluit immers de raad niet tot den koop. Evenmin behoeft te worden opgenomen, dat het terrein voor het doel goed is gelegen, hoevéél de raming van den 20* rantie en ƒ 5 voor spiegel ruitassurantie.... ƒ 675,— Tegenwoordige ontvang: Dividend (5 °/0) van 50 aandeelen ad ƒ 250 . . - 625,— Jaarlijksch voordeel voor de gemeente ƒ 50,— De raad der gemeente Amstelveld besluit 308 VERSCHILLENDE ZAKEN. architect bedraagt, dat de kosten door verkoop der stoombootaandeelen kunnen worden bestreden, dat het besluit wordt genomen op voorstel van B. en W. enz. Op deze wijze zou men aan de overwegingen zonder eenig belang grooten omvang kunnen geven. Dergelijke zaken kunnen wel in beknopten vorm worden vermeld in het voorstel aan den raad. Wordt geen schriftelijk voorstel ingediend, dan kan er bg de mondelinge toelichting voor zooveel noodig op gelet worden. Van de financieele gevolgen wordt een afzonderlijk overzicht overgelegd. Anders diende dit in de overwegingen tot het raadsbesluit voor te komen. Geeft een afzonderlijk financieel overzicht dit voordeel, dat het dan voor gedeputeerde staten, die het raadsbesluit in de meeste provinciën in dubbel verlangen, maar eenmaal behoeft te worden afgeschreven, en ook bij later afschrijven voor andere doeleinden het besluit zooveel korter is, nog eenvoudiger ware uit dat oogpunt beschouwd een geheel afzonderlijke toelichting van al .datgene wat uitlegging behoeft. Daarvoor kan gevoegelijk dienen een schriftelijk voorstel van B. en W. Daar dit intusschen bij het examen niet werd gevraagd, is het hier ook niet gemaakt. Op de begrooting 1916 is natuurlijk dividend geraamd wegens de stoombootaandeelen. Verondersteld wordt dat het boekjaar der maatschappij loopt bijv. van Maart tot Maart, althans niet van Januari tot Januari en dat het dividend over het laatstverloopen boekjaar reeds is verantwoord op den dienst 1916. Anders miste de gemeente ƒ625 dividend en bedroeg dus het voordeel niet het in de opgaaf vermeld bedrag van ƒ 50 per jaar. No. 213. Begrootingswijziging met memorie van toelichting.Examenopgaaf 1906. i) De raad der gemeente Waterveld besluit de begrooting, dienst 1916, te wijzigen en aan te vullen als volgt: 'l.De opgaaf luidde: De gemeentebegrooting voor 1906 moet in verband met het onderstaande worden gewijzigd. I. Voor stichting van eene openbare lagere school, waarvoor op de begroo- EXAMEN-VRAAGSTUKKEN*. 309 In ontvang: Aan hoofdstuk IX, afd. II, worden toegevoegd: Art. 7: „Rijksbijdrage wegens stichting van een ting hoegenaamd niets werd uitgetrokken, is door de gemeente in publieke veiling aangekocht het perceel bouwland sectie A no. 40, groot 30 aren. Koopprijs, met inbegrip van alle onkosten, f 3000 plus de afkoopsom, berekend tegen den penning 20, van eene op genoemd perceel gevestigde grondrente ad ƒ12,50 per jaar. Door den schoolbouw wordt mede ingenomen het naastaanliggend perceel A no. 39, groot 5 aren, dat aan de gemeente in eigendom behoort en geacht wordt eene waarde van ƒ 500 te hebben. De bouw is in het openbaar aanbesteed voor ƒ20000; voor meer werk wordt die som verhoogd met ƒ250. Ken en ander te betalen bij de oplevering van het werk, welke geacht wordt op 1 Juli te zullen zijn. De kosten van die stichting zullen worden bestreden: a. door de Rijksbijdrage ad 25 ten honderd; 6. door eene door de Vereeniging tot bevordering van het volksonderwijs toegezegde bijdrage van ƒ2000; c. door het tegen 1 Juli te gelde maken van ƒ8000 nominaal van eene inschrijving der gemeente groot ƒ20000 nominaal, op het 21/» percents Grootboek der N. W. Schuld. De koers wordt op genoemden datum geacht 79 V' percent te zullen zijn. De rente van de inschrijving werd op de oorspronkelijke begrooting voor een vol jaar, alzoo op ƒ 500, uitgetrokken; d. door hel een jaar uitstellen van het indijken van het perceel uiterwaard der gemeente, genaamd „De Uil", en het bestemmen van de voor die indijking op de oorspronkelijke begrooting uitgetrokken som van ƒ 1640 voor de stichting der school; e. door de opbrengst van eene op 1 Juli tegen pari aan te gane 3 */a percents geldleening. De rente verschijnt voor het eerst 1 Januari a.s. II. Na de vaststelling van de oorspronkelijke begrooting zijn de jaarwedden van den burgemeester en van den secretaris, elk te rekenen van 1 Januari 1906, met ƒ200 verhoogd, ten gevolge waarvan die wedden zijn gebracht voor den burgemeester op ƒ 1400 en voor den secretaris op ƒ 1200. III. De gemeente heeft indertijd met vijf andere gemeenten gegarandeerd de rente van eene door de Tramwegmaatschapptj „De Hoop" aangegane 4 percents geldleening van ƒ60000, waarvan tot dusver tien aandeelen van ƒ1000 zijl) afgelost. De maatschappij kan over 1905 slechts 2,8 percent betalen, zoodat de-gemeente haar '/« aandeel in het tekort moet bijpassen. In de oorspronkelijke begrooting voor 1906 is . deze post voor memorie uitgetrokken. IV. De mindere inkomst en de hoogere uitgaven moeten worden gedekt door de verhoogde Rijksuitkeering in de jaarwedden van burgemeester en secretaris en verder door het artikel „onvoorziene uitgaven" zooveel te verminderen als noodig is om het tusschen inkomsten en uitgaven der begrooting bestaand evenwicht té handhaven. 310 VERSCHILLENDE ZAKEN. gebouw voor openbare lagere school" ....ƒ" 5,500,— Art. 8: „Bijdrage van de vereeniging tot bevordering van het volksonderwijs wegens stichting van een gebouw voor openbare lagere school" ... - 2,000,— Art. 9: „Geldleening ter bestrijding van de kosten wegens stichting van een openbare lagere school" - 8,000,— Art. 10: „Verkoop van ƒ8000 nominaal der 21l2 grootboekinschrijving ten name der gemeente" . - 6,360,— Hoofdstuk VIII, art. 5: „Rijksbijdrage in de jaarwedden van den burgemeester en den secretaris", uitgetrokken op ƒ 550, wordt verhoogd met . . - 50,— ƒ 21,910 — Hoofdstuk VII, afd. I, art. 4: „Renten van kapi" talen op het grootboek der 21/2 % nationale schuld", uitgetrokken op ƒ500, wordt verminderd met ..." - 100,— ƒ 21,810 — In uitgaaf: Hoofdstuk I, art. 1: „Jaarwedden van den burgemeester, den secretaris" enz., uitgetrokken op ƒ 2200, wordt verhoogd met - 400,— Hoofdstuk VI, art. 3: „Renten van geldleeningen", uitgetrokken op ƒ 100, wordt verhoogd met - 140,— Hoofdstuk VII, art. 4: „Rentegarantie yoor de tramwegmaatschappij „De Hoop", uitgetrokken voor „memorie", wordt verhoogd met .... - 100,— Aan hoofdstuk IX, afd. II, worden toegevoegd: Art. 11: „Aankoop van terrein voor stichting van een openbare lagere school" - 3,250,— Art. 12: „Stichting van een openbare lagere school" - 20,250 — ƒ 24,140— Art. 10 van hoofdstuk IX, afd. II, „Indijking van de uiterwaard „De Uil", uitgetrokken op ƒ 1640, vervalt. Hoofdstuk X, art. 1: „Onvoorziene uit- EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 311 gaven", uitgetrokken op ƒ 1300, wordt verminderd met ƒ 690 ƒ 2,330 — ƒ21,810,— Vastgesteld in de openbare vergadering van 3 April 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Memorie van toelichting tot de begrootingswijziging, dienst 1916, van 3 April 1916. Voor stichting van een openbare lagere school, waarop bij de begrooting niet is gerekend, is krachtens raadsbesluit,van 1 Februari j.1., goedgekeurd den 15den dier maand, aangekocht het perceel bouwland sectie A no. 40, voor ƒ 3250. De bouw is na openbare aanbesteding gegund voor ƒ 20000, waarbij komt ƒ 250 voor meer werk, samen ƒ 20250. Door den schoolbouw wordt behalve het aangekocht perceel ingenomen het eigendom der gemeente sectie A no. 39, groot 5 Aren, waarvan de waarde ingevolge art. 4 koninklijk besluit 13 November 1905 (St.bl. no. 302) wordt begroot op ƒ 500. De totale kosten zijn dus ƒ 3250 + ƒ 20250 + ƒ 500 = ƒ 24000. Daarin is door de vereeniging tot bevordering van het volksonderwijs een bijdrage toegezegd van f2000. Tot aanvaarding van deze schenking werd heden besloten. Het rijk draagt dus volgens art. 48 lager-onderwijswet bij 25/0 van ƒ 22000 = ƒ 5500. Het totaal der kosten is ƒ23500. Daarvan gaan dus af ƒ2000 en ƒ5500. Blijft ƒ16000. Dit bedrag kan worden gedekt door : a. het te gelde maken tegen 1 Juli a.s. van ƒ 8000 nominaal van een 2y2°/o grootboek-inschrijving gerekend tegen 312 verschillende zaken. een koers van 79 V2 % (raadsbesluit van heden) f 6,360 — b. het een jaar uitstellen van het indijken van de uiterwaard „De Uil" en het bestemmen van het daarvoor bereids uitgetrokken bedrag voor de stichting der school - 1,640,— c. het aangaan van een geldleening (raadsbesluit van heden) - 8,000,— f 16,000 — Op de met 1 Juli a.s. te sluiten leening moet worden betaald aan rente tegen 3y2 % f 140. Door het te gelden maken van grootboekinschrijving derft de gemeente over een half jaar een rente ad 21/2 % van f 8000 = f 100. De jaarwedden van den burgemeester en den secretaris zijn bij besluit van gedeputeerde staten van 2 Februari j.1. te rekenen van 1 Januari 1916 elk met f 200 verhoogd, samen f 400. Het rijk draagt bij */4, doch tot een maximum van f 600 (art. 10 wet 24 Mei 1897, st.bl. no. 156). De bijdrage was ƒ 550 en wordt dus met f 50 verhoogd. Bij raadsbesluit van 10 Januari 1902, goedgekeurd 26 Januari d.a.v., werd met de gemeenten Bovenveld, Langweg, Breedhoven, Bouwland en Spitsbergen in gelijke verhouding gegarandeerd de rente van een door de tramwegmaatschappij „De Hoop" aan te gane 4 % geldleening van ƒ 60,000, waarvan tot dusver f 10,000 is afgelost. Over 1915 kan de maatschappij slechts 2,8 o/0 uitkeeren. De gemeente moet dus bijpassen i/6 van 1,2 o/0 van 50000 = f 100. De post „onvoorziene uitgaven" is verminderd ten einde het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven te handhaven. Waterveld, 2 April 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. examen-vraagstukken. 313 Toelichting. Daar een afzonderlijke memorie van toelichting wordt gemaakt, is het overbodig het raadsbesluit te voorzien van toelichtingen, in den vorm van overwegingen als anderszins. Het perceel voor den schoolbouw is reeds eerder aangekocht, natuurlijk met goedkeuring van gedeputeerde staten. Een berekening van de koopsom is thans overbodig en verwijzing naar het besluit tot aankoop, waarbij die berekening reeds zal zijn gemaakt, voldoende. Tot aanvaarding van de schenking voor den schoolbouw, verkoop grootboekinschrijving en aangaan van een geldleening dient, afzonderlijk te worden besloten, ook wegens gevorderde goedkeuring van gedeputeerde staten. In verband daarmede worden in de memorie van toelichting tot de begrooting deze punten met slechts enkele woorden behandeld. No. 214. Praeadvies oprichten volksbadhuis, met ontwerp-besluiten.Examenopgaaf 1905 i) Waterveld, 15 October 1916. Het bestuur der afdeeling „Waterveld" van „het Groene kruis" vraagt in bijgaand verzoekschrift van de gemeente in erfpacht te bekomen een stukje grond van het gemeenteplantsoen en een gedeelte water der Singelgracht, alsmede financieelen steun der gemeente, voor het oprichten van een volksbadhuis. *) De opgaaf luidde: Voor het oprichten van een volksbadhuis (waarvan ook tegen betaling door meergegoeden gebruik kan worden gemaakt) vraagt de afdeeling van het «Groene Kruis» in erfpacht een stukje grond 'van het gemeente-plantsoen en een gedeelte water der Singelgracht, alsmede den financieelen steun der gemeente. Ontwerp het gunstig praeadvies van burgemeester en wethouders, waaruit moet blijken, dat voor het verleenen van financieelen steun verschillende vormen zijn overwogen, en dat, op de daarvoor aan te voeren gronden, aan rente-garantie de voorkeur wordt gegeven. Aan het slot van het praeadvies moeten de ontwerpen van de te nemen besluiten worden opgenomen, met aanduiding van hetgeen met die besluiten verder geschieden moet. 314 VERSCHILLENDE ZAKEN. Wij achten deze oprichting zeer gewenscht, omdat tegenwoordig alhier zoo goed als geen gelegenheid tot het nemen van baden bestaat en het geven van die gelegenheid vooral voor de volksklasse uit hygiënisch oogpunt in hooge mate is toe te juichen. Ook door de meergegoeden zal van de inrichting gebruik kunnen worden gemaakt. De overgelegde plannen voor de inrichting hebben mede onze volledige instemming. Daar eindelijk de vereeniging voldoenden waarborg oplevert voor een goed beheer, wil het ons voorkomen, dat het gemeentebelang medebrengt aan het verzoek zooveel mogelijk te gemoet te komen. Dat kan allereerst door de gevraagde uitgifte in erfpacht tegen een billijk erfpachtsrecht van gedeelten grond en water. Een en ander kan zeer goed worden gemist zonder schade aan den fraaien aanblik of de vrijheid van het plantsoen of aan de scheepvaart of de doorstrooming in de gracht. Tegen het door ons openbaar bekendgemaakt voornemen tot onttrekking aan den publieken dienst zijn geen bezwaren ingebracht. Zonder financieelen steun van gemeentewege ware te voorzien dat de vereeniging aan haar voornemen tot oprichting geen gevolg zou kunnen geven. Zij zou al dadelijk vermoedelijk niet het benoodigde kapitaal voor de oprichting kunnen bekomen. De vraag rijst intusschen in welken vorm deze steun ware te verleenen. Er staan verschillende wegen open, bijv. verleenen van een bijdrage voor eens, deelneming in het aandeelenkapitaal voor de oprichting, toezegging van een jaarlijksche bijdrage uit de gemeentekas, garantie van aflossing en rentegarantie. Een bijdrage voor eens zou naar ons oordeel niet tot zoodanig bedrag gewettigd zijn als het doel van de vereeniging duurzaam in voldoende mate zou kunnen bevorderen. Deelneming in het kapitaal schijnt ons niet gewenscht, zoolang groote waarschijnlijkheid bestaat, dat de vereeniging zonder groot bezwaar op andere wijze voldoende kan worden gesteund. Kosteloos gebruik van de gevraagde gedeelten grond en water is boven door ons niet genoemd. O.i. kan, uit een algemeen EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 315 oogpunt beschouwd, deze vorm van steun niet in aanmerking komen. Een goed overzicht van de administratie en de waarde en opbrengst der gemeente-eigendommen vordert, dat althans worde begonnen met voor het gebruik dier eigendommen in den regel een billijke vergoeding te bedingen. Zulks belet natuurlijk geenszins, dat in de betaling dier vergoeding, gelet op de wijze van het gebruik, vanwege de gemeente zelf op een of andere wijze*worde te gemoet gekomen. Intusschen wenschen wij in dit geval ook hèt toezeggen van een jaarlijksche bijdrage niet voor te stellen, omdat de mogelijkheid niet geheel en al schijnt uitgesloten, dat bijdrage 'na enkele jaren niet of slechts in geringe mate meer noodig zou blijken te zijn. Daar zeer waarschijnlijk ook vele meergegoeden van de inrichting zullen gebruik maken, waarvoor betaling kan worden erlangd, en de middelen der vereeniging toelaten' in de kosten der inrichting eenigermate bij te dragen, zullen wellicht geen groote bedragen van gemeentewege noodig zijn om jaarlijks de rekening sluitend te maken. Dit laatste dient dunkt ons door het gemeentebestuur voor oogen te worden gehouden en aldus beschouwd worden wij er toe geleid u in óverweging te geven steun te verleenen in den vorm van rente-garantie. Waarborg van 4 % rente van het stichtingskapitaal, begroot op ƒ8000, met een maximum-bijdrage per jaar door de gemeente van 2 % rente, komt ons voldoende voor. Wel treedt aldus beschouwd ook garantie van jaarlijksche aflossing van een deel der op te nemen gelden op den voorgrond, doch van een desbetreffend voorstel meenen wij ons te moeten onthouden wegens de aan het belang der zaak toch weder niet evenredige financieele verplichtingen die de gemeente aldus zou kunnen komen te vervullen. Wij stellen u derhalve — in overeenstemming met bijgevoegd advies der gezondheidscommissie — voor: 1». aan den openbaren dienst te onttrekken het gedeelte gemeenteplantsoen, kadastraal sectie A no. 13, ter grootte van 10 Aren, en het daaraan grenzend gedeelte water van de Singelgracht kadastraal sectie A no. 14, ter grootte van 1 Are 50 centiaren, zoodanig als een en ander op bijgevoegde schetsteekening en ter plaatse door palen is aangeduid, 2°. vast te stellen bijgaand ontwerp-besluit tot uitgifte van bedoelde gedeelten grond en water in erfpacht, 316 VERSCHILLENDE ZAKEN. 3°. vast te stellen bijgaand ontwerp-besluit tot verleenen van rente-garantie. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den gemeenteraad. Op de onder 2°. en 3°. genoemde besluiten is volgens art. 194, lett. b en e, gem.wet goedkeuring noodig van gedeputeerde staten. De raad der gemeente Waterveld, gezien het advies van de gezondheidscommissie, gezeteld te Broekstad, d.d. 8 dezer, no. 108, besluit: I. aan de afdeeling „Waterveld" van de vereeniging „Het Groene kruis" — welke afdeeling als rechtspersoon is erkend bij koninklijk besluit van 10 Januari. 1905, no. 31 — voor den tijd van dertig jaren, ingaande 1 Januari 1917, in erfpacht uit te geven een gedeelte groud, kadastraal sectie A no. 13, ter grootte van 10 Aren, en het daaraan grenzend, gedeelte water van de Singelgracht kadastraal sectie A no. 14, ter grootte van 1 Are 50 centiaren, zoodanig als een en ander op bijgevoegde schetsteekening en ter plaatse door palen is aangeduid. De uitgifte geschiedt op de algemeene voorwaarden, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 Mei 1900, no. 10, tegen betaling van een jaarlijksch recht van flo, en verder met bepaling, dat op grond en water moet worden gesticht een volksbadhuis, ook tot gebruik voor meergegoeden, II. ten behoeve van de onder I genoemde afdeeling wegens het onafgelost gedeelte van ten dienste van de daarbedoelde stichting op te nemen kapitaal te waarborgen de jaarlijksche rentebetaling van 4 ten honderd per jaar, doch met een maximum-bijdrage door de gemeente van 2 ten honderd per jaar, van een kapitaal van ten hoogste f 8000, en onder voorbehoud examen-vraagstukken. 317 van goedkeuring door den gemeenteraad der begrooting en rekening van het badhuis over het betrokken jaar. Vastgesteld in de openbare vergadering van De burgemeester, De secretaris, Toelichting. Gedeputeerde staten van sommige provinciën verlangen, alvorens zij overgaan tot goedkeuiïng van besluiten tot verkoop enz. van aan den publieken dienst onttrokken eigendommen, dat gelegenheid zij gegeven tegen de onttrekking bezwaren in te dienen bij het gemeentebestuur. De onttrekking aan den publieken dienst behoeft niet bij afzonderlijk raadsbesluit te geschieden. Aanteekening in de notulen en mededeeling er van aan gedeputeerde staten bij de inzending ter goedkeuring van bet besluit tot uitgifte in erfpacht is voldoende. De onttrekking is noodig wegens art. 230 gemeentewetErfpacht en rentegarantie kunnen toegestaan worden bij één besluit. Dat besluit behoeft geen overwegingen in te houden, omdat een uitvoerig praeadvies is uitgebracht. Daaruit kunnen B. en W. tot toelichting een en ander overnemen in den brief tot inzending ter goedkeuring aan gedeputeerde staten. Desgewenscht wordt een afschrift of afdruk van het praeadvies aan gedeputeerde staten gezonden, hetgeen in vele cremeenten geen werk veroorzaakt, omdat de voordrachten aan den raad gedrukt of op andere wijze vermenigvuldigd worden. Zie voor de uitgifte in erfpacht de toelichting op no. 50. No. 215; Brief B. en W. tot overlegging rekening aan den raad. Verantwoording B. en W. Ontwerp-besluit vaststelling rekening. Examenopgaaf 1905. *) A. Waterveld, 20 Juli 1916. Ingevolge het bepaalde bij artt. 219 en 220 der gemeentewet hebben wij de eer u hierbij aan te bieden: *) De opgaaf luidde: De gemeente-ontvanger heeft aan burgemeester en wethouders de gemeente-reke- 318 verschillende zaken. a. de rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente over 1915, met de daarbij behoorende bescheiden, 6. onze verantwoording dienaangaande, c. een ontwerp-besluit tot voorloopige vaststelling der rekening. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den gemeenteraad. B. Waterveld, 20 Juli 1916. Ten slotte doen wij u nog het volgende opmerken. Bij onderzoek is ons gebleken: ïl dat de ontvanger verzuimd heeft onder art. 4 van hoofdstuk V der ontvangsten te verantwoorden een bedrag van f 15 wegens opbrengst van verkocht hout, welk bedrag hij 15 Augustus 1915 ontvangen heeft, 2. dat het bevelschrift van betaling no. 130, groot f 10, bij vergissing ten bedrage van f 11 onder art. 5 van hoofdstuk VI in uitgaaf is gesteld, 3. dat de uitgaven van art. 6, hoofdstuk X, ƒ 3 te laag zijn opgeteld. ring ingezonden, bedragende in ontvangst f 10000 en in uitgaaf f 9000, alzoo sluitende met een batig saldo van f 1000. Bij onderzoek is aan burgemeester en wethouders gebleken: 1. dat de ohtvanger verzuimd heeft onder een zeker artikel te verantwoorden de opbrengst van verkocht hout, welke hij ontvangen heeft; 2. dat hij een bevelschrift van betaling, groot f 10, bij vergissing ten bedrage van ƒ 11 onder een zeker artikel in uitgaaf heeft gesteld; en 3. dat de uitgaven van een zeker artikel f 3 te laag zijn opgeteld en het totaal dus f 3 hooger moest wezen. Ontwerp: a. een begeleidend schrijven aan den gemeenteraad, waarbij burgemeester en wethouders de rekening overleggen; 6. de verantwoording van burgemeester en wethouders met betrekking tot de punten sub 1, 2 en 3; en e. een gemotiveerd ontwerp-besluit tot voorloopige vaststelling der rekening. ex amen-vraagstukken. 319 De werkelijke ontvangsten zijn dus f 15 hooger, de werkelijke uitgaven f 2 hooger dan door den ontvanger is aangegeven. Bwrgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De wethouder, W. VINK. Aan den gemeenteraad. C. Het ontwerp-besluit kan zijn in den geest als het besluit onder no. 83. Toe te voegen ware een tweede overweging als volgt: „dat ten onrechte onder art: 4, hoofdstuk V, der ontvangsten niet is verantwoord ƒ 15, wegens verkocht hout, dat bevelschrift no. 130 ƒ 1 te hoog in uitgaaf is gesteld en aft. 6, hoofdstuk X, ƒ 3 te laag is opgeteld". No. 216. Voordracht B. en W. oprichting burgerlijk armbestuur, met ontwerp-besluit. Examenopgaaf 1904. Waterveld, 16 October 1916. Ingevolge toezegging in uw vergadering van 19 September j.1., naar aanleiding van de opmerkingen des heeren Bal, hebben wij de wenschelijkheid van oprichting van een burgerlijk armbestuur overwogen. Wij hebben de eer u dientengevolge mede te deelen, dat ook naar ons oordeel in onze gemeente langzamerhand is ontstaan een toestand, die in strijd is èn met art. 30 der armenwet èn met art. 54 der gemeentewet. Volgens eerstgenoemde bepaling beslissen bij gebreke van een burgerlijke instelling burgemeester en wethouders op de verzoeken om ondersteuning. 320 VERSCHILLENDE ZAKEN. Nu bepaalt — naar ons oordeel geheel in overeenstemming zoowel met art. 30 der armenwet als met art. 54, tweede lid, gemeentewet — het reglement voor de vaste commissie uit den gemeenteraad tot bijstand van burgemeester en wethouders in de zaken van het armwezen niet, dat die commissie geheel buiten burgemeester en wethouders om mag beslissen op de aanvragen om ondersteuning, doch alleen,'dat de commissie voor burgemeester en wethouders de noodige onderzoekingen zal instellen en hun van bericht en raad zal dienen. Toch wordt in steeds meer gevallen door de commissie zelfstandig, op de aanvragen beslist. De steeds toenemende omvang der bemoeiingen van ons college is hiervan in de eerste plaats de oorzaak. Het is ons uit dien hoofde vrijwel onmogelijk zelf alle zaken betreffende het armwezen behoorlijk onder de oogen te zien. Op grond van het vorenstaande meenen wij, dat—ten einde de zaak in wettig spoor terug te brengen en, in het belang van gemeente en armen, nauwkeurige overweging door het bevoegd bestuur van elke aanvraag om onderstand te bevorderen — oprichting van een burgerlijk armbestuur voor onze gemeente zeer gewenscht is te achten. Wij bieden u daarom hierbij ter vaststelling aan een ontwerp-besluit tot instelling van zoodanig bestuur en tot vaststelling van zijn reglement. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den gemeenteraad. De raad der gemeente Waterveld, besluit: I. met ingang van 1 Januari 1917 voor de gemeente op te richten een burgerlijk armbestuur, II. vast te stellen het navolgende reglement: examen-vraagstukken. 321 REGLEMENT voor het burgerlijk armbestuur in de gemeente Waterveld. Art. 1. Enz. i) Vastgesteld in de openbare vergadering van De burgemeester, De secretaris, *) Een reglement voor een burgerlijk armbestuur wordt opgenomen in het tweede gedeelte: Verordeningen, reglementen en instructiën. No. 217. Voorstel aanleg begraafplaats, met ontwerpbesluiten grondaankoop en geldleening. Examenopgaaf 1904. 2) A. Waterveld, 16 October 1916. Einde van het volgend jaar verstrijkt de termijn, waarvoor de Koningin ingevolge art. 13 der begraafwet aan deze gemeente ontheffing heeft verleend van de verplichting tot het hebben van een algemeene begraafplaats. Werd vroeger bijna uitsluitend begraven op de bijzondere *) De opgaaf luidde: Burgemeester en wethouder» stellen den raad voor eene nieuwe algemeene begraafplaats aan te leggen en daartoe aan te koopen ondershands een stuk grond, groot 1 hectare, voor den prijs van f 2500; aankoopsom en kosten van aanleg en inrichting te bestrijden uit een geldleening. Ontwerp: a. het voorstel waarin aangetoond wordt, dat de begraafplaats zal voldoen aan de door de wet gestelde eischen; b. het besluit tot grondaankoop; e. het besluit tot het aangaan der geldleening. kooiman, pkaktijk 2de druk. 21 322 VERSCHILLENDE ZAKEN. begraafplaatsen der kerkelijke gemeentea en een enkele maal op de algemeene begraafplaats der gemeente Bouwland, de laatste jaren kwam hierin verandering. In de jaren 1913, 1914 en 1915 zijn op laatstgenoemde begraafplaats uit deze gemeente begraven gemiddeld 20 lijken. Het is te voorzien dat wegens uitbreiding van de gemeente dit getal de eerstvolgende jaren steeds grooter zal worden. Uit dien hoofde achten wij het gewenscht niet opnieuw vrijstelling te verzoeken, doch zelf te besluiten tot oprichting van een algemeene begraafplaats. Er doet zich een goede gelegenheid voor om thans tot den aanleg over te gaan, daar de heer C. Lang bereid is voor billijken prijs, n.1. ƒ2500, in koop af te staan zijn perceel grasland aan den Buitenweg, hetwelk voor het doel zeer geschikt is te achten. In alle opzichten kan hiermede aan de eischen der wet worden voldaan. Het perceel ligt op 200 M. afstand van de bebouwde kom der gemeente. De oppervlakte is 1 H.A. Wordt een gedeelte bestemd voor lijkenhuis en begraving van overblijfselen van lijken en kisten dan kan de begraafplaats, voor elk graf gerekend ongeveer 6 M2., gelegenheid bieden tot begraving van ongeveer 1500 lijken, dat is iu elk geval ruimschoots het bij de wet vereischte tienvoudige van de vermoedelijk jaarlijks voor begraving benoodigde oppervlakte, zonder dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid volgens art. 22 der wet om lijken boven elkander te begraven. Voldoende ruimte zal ook aanwezig zijn om op verlangen van besturen van kerkelijke gemeenten afzonderlijke gedeelten uitsluitend voor hen bestemd, ingericht overeenkomstig art. 19 der wet, beschikbaar te stellen. Zelfs zal de ruimte zeker in de gewenschte mate toelaten de uitgifte volgens art. 20 van z.g. eigen graven en het stichten van grafkelders, gedenkteekenen en kruisen, het aanleggen van graftuinen, planten van boomen of andere gewassen en het plaatsen van zerken als bedoeld bij art. 21. De begraafplaats kan zeer geschikt worden afgesloten door een heg, thans reeds langs drie zijden op het perceel ter hoogte van meer dan twee M. aanwezig. De kosten van aanleg en inrichting worden blijkens bijge- EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 323 voegde raming begroot op ƒ 6000. Deze dienen te worden gevonden uit geldleening. Wij hebben dus de eer u voor te stellen te besluiten: 1°. ons uit te noodigen u over te leggen een volledig plan voor den aanleg en de inrichting van een algemeene begraafplaats, 2°. vast te stellen de bijgevoegde ontwerp-besluiten: o. tot aankoop van grond, 6. tot het aangaan van een geldleening. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan den gemeenteraad. B. en C. Grondaankoop en geldleening kunnen gevoegelijk in één besluit worden vervat. Men zie de besluiten onder nos. 48 en 43. Intusschen kunnen in dit geval overwegingen worden gemist, om de redenen aangegeven bij de toelichting onder no. 214. No. 218. Adres van den raad om tijdelijk rijkssubsidie, omdat de gemeente door de uitgaven, tot een behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt, in verhouding tot haar middelen eh andere uitgaven onbillijk zou worden bezwaard. Examenopgaaf 1904. Art. 53 lager-onderwijswet. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Waterveld: 21* 324 VERSCHILLENDE ZAKEN. dat naar zijn oordeel de gemeente door de gewone uitgaven, tot een behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt, in verhouding tot haar middelen en andere uitgaven onbillijk wordt bezwaard, dat op de gemeenterekening over 1915 voorkomt f 8000 aan onderwijskosten, waartegenover staat wegens rijksbijdragen volgens artt. 48 en 49 der lager-onderwijswet — na aftrek van vermindering volgens art. 9 bis der wet financieele verr houding tusschen rijk en gemeenten — f 2500 en wegens schoolgelden f 500, zoodat ten laste van de gemeente bleef f 5000, dat aldus beschouwd ten laste van de gemeente komt volgens de begrooting voor 1916 f 5500 en voor 191? f 6000, dat deze stijging het gevolg is van de voortdurende toeneming der bevolking, welke geen gelijken tred houdt met de toeneming van de draagkracht der belastingplichtigen, dat de meerdere onderwijsuitgaven intusschen alleen kunnen worden gevonden door verhooging van de heffing der inkomstenbelasting, waarvan het heffingspercentage in 1915 reeds is verhoogd van 3x/2 % tot 4 %, in 1916 tot 4y2 %, dat toch de opcenten op de grondbelasting het wettelijk maximum en die op de personeele belasting een getal van 100 beloopen en ook andere bronnen voor nieuwe of meer inkomsten niet zijn aan te wijzen, dat beperking van andere uitgaven dan die betreffende het onderwijs onmogelijk moet worden geaeht, dat integendeel zelfs de uitgaven voor het armwezen een langzame en geregelde stijging aantoonen en sedert 1907 zijn geklommen van f 600 tot f 1000, dat de gemeentelijke schuldenlast op 1 Januari a.s. zal bedragen f 30,000, waarvan in 1917 f 2000 moet worden afgelost, dat voor onderhoud van gemeentewerken over 1917 een slechts zeer gering bedrag is uitgetrokken, dat een hooger heffing dan 4i/2 °/0 van het belastbaar inkomen groote bezwaren oplevert, omdat met vrij groote zekerheid is te verwachten, dat eenige hoogstaangeslagenen alsdan de gemeente zouden verlaten, dat de gemeente dus geacht moet worden over 1917 in examen-vraagstukken. 325 'billijkheid aanspraak te hebben op een rijkssubsidie tot bestrijding van onderwijsuitgaven. Redenen waarom adressant zich wendt tot Uwe Majesteit met beleefd verzoek uit 's rijks kas over 1917 aan de gemeente tot behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs een subsidie te verleenen van f 5Q0,—. Waterveld, 9 October 1916. De raad voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 219. Raadsbesluit tot niet-toelating van een raadslid, met beroepschrift aan de Koningin van besluit gedeputeerde staten tot toelating. Examenopgaaf 1903. *) Artt. 24 en 31 gem.wet. A. De raad der gemeente Waterveld, gezien den geloofsbrief met bijbehoorende stukken, overgelegd door het benoemd raadslid G. IJzerman, ') De opgaaf luidde: De raad besloot tol niet-toelating van het verkozen lid, den steenfabrikant IJ., - op grond van het ten vorigen jare aangenomen leveren van steen in den loop van drie jaren ten behoeve van de gemeentewegen. Naar de uitspraak van gedeputeerde staten moet de verkozene worden toegelaten, omdat het verbod van deel te nemen aan leveringen ten behoeve van de gemeente eerst gelden kan, nadat de verkozene als lid zal zrjn toegelaten. Van deze uitspraak komt de raad in hooger beroep. Ontwerp: a. het raadsbesluit tot niet-toelating; 6. 's raads adres van beroep, waarin wederlegd wordt de grond van de uitspraak van gedeputeerde staten. 326 VERSCHILLENDE ZAKEN. overwegende, dat deze stukken in orde zijn bevonden, dat intusscben tegen de toelating van den verkozene bet bezwaar bestaat, dat hij is aannemer van de levering van steen aan de gemeente ten behoeve van de gemeentewegen, voor de jaren 1916, 1917 en 1918, krachtens overeenkomst van 15 December 1915, dat de leden van den raad volgens art. 24 der gemeentewet niet mogen deelnemen aan leveringen ten behoeve der gemeente, besluit G. IJzerman niet toe te laten als lid van den raad dezer gemeente. Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 October 1916. De burgemeester; A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. Zie de toelichting onder no. 11. B. Aan Hare Majesteit de KONINGIN der Nederlanden. Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Waterveld: dat gedeputeerde staten van Zonderland, in strijd met 's raads besluit van 2 dezer tot niet-toelating, hebben besloten tot toelating van G. IJzerman als lid van den raad, dat gedeputeerde staten onjuist achten adressants oordeel, dat voor -den gekozene — die aannemer is van de levering van steen aan de gemeente ten behoeve van de gemeentewegen, voor de jaren 1916, 1917 en 1918, krachtens overeenkomst van 15 December 1915 — art. 24 gemeentewet een beletsel oplevert om in den raad zitting te nemen; dat toch naar hun oordeel het verbod van deel te nemen aan leveringen ten behoeve der gemeente eerst gelden kan, nadat de verkozene als lid zal zijn toegelaten, omdat art. 24 alleen behelst een verbod aan hen die reeds lid van den raad zijn — EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 327 niet aan de personen die nog niet als zoodanig zijn toegelaten — en hij die in strijd handelt met art. 24 niet door niettoelating doch alleen ten gevolge van schorsing en vervallenverklaring uit den raad kan worden geweerd, dat adressant intusschen meent te moeten opmerken, dat ook de verbodsbepalingen van ant. 24 zijn ondergebracht in § 3 van den tweeden titel in de eerste afdeeling der gemeentewet, tot opschrift dragende: „Van de vereischten voor het lidmaatschap van den raad" enz., zoodat dus ook het niet doen van leveringen aan de gemeente moet beschouwd worden als een vereischte, waaraan bij de toelating moet worden voldaan, dat de omstandigheid, dat de gemeentewet aanwijst, welke weg moet gevolgd worden (schorsing en vervallenverklaring) ingeval een reeds zitting hebbend raadslid een der in art. 24 verboden handelingen verricht, nog niet behoeft mede te brengen, dat voor een nog niet toegelaten lid nu eenvoudig het verbod van art. 24 niet zou gelden, dat aldus ook, in art. 25, wordt aangegeven hoe uit den raad moet worden geweerd hij, die na zijn benoeming een der in art. 19 vermelde vereischten verliest of een onvereenigbare betrekking aanneemt, doch daaruit wel nimmer zal worden afgeleid, dat de raad bij de toelating met bedoelde vereischten en met onvereenigbare betrekkingen niet rekening zou mogen en moeten houden, dat ook ingeval van niet-naleving van art. 24 vóór de toelating onverkort moet worden geacht 's raads algemeene bevoegdheid en verplichting om wegens gemis van een der gevorderde vereischten — in dit geval, als gezegd, het vereischte van het niet doen van levering — te besluiten tot niet-toelating van den gekozene, dat ook bij Uwer Majesteits besluit van 18 November 1903, no. 23, in 'overstemming met de daarbij in geschil zijnde beslissing van gedeputeerde staten van Zuidholland, d.d. 24 Augustus 1903, werd aangenomen de verplichting om reeds bij de beslissing omtrent toelating rekening te houden met het in art. 24 neergelegd verbod van levering. Redenen, waarom adressant zich wendt tot Uwe Majesteit met beleefd verzoek, met vernietiging van 328 verschillende zaken. het besluit van gedeputeerde staten van Zonderland van 12 dezer, te handhaven- adressants besluit van 2 dezer, waarbij G. IJzerman niet als lid van den raad dezer gemeente is toegelaten. De raad voornoemd, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Waterveld, 17 October 1916. Toelichting. Hetgeen aan het slot van het adres van beroep wordt gevraagd stemt wat de bewoordingen betreft overeen met hetgeen als regel wordt gezegd in koninklijke besluiten van den aard als het door den raaad gewenschte. No. 220. Raadsbesluit tot niet-eervol ontslag van een hoofd der school, met raadsbesluit van beroep wegens niet-goedkeuring. Examenopgaaf 1902. i) Artt. 19 en 30 lager-onderwijswet. A. De raad der gemeente Waterveld, gelezen een brief van den districts-schoolopziener, houdende voordracht tot niet-éervol ontslag van het hoofd der openbare *) De opgaaf luidde: De raad besluit het hoofd van de openbare lagere school a „niet-eervol" te ontslaan, op grond van, zonder verschoonbare reden, gedurende acht dagen uit de school afwezig te zijn gebleven. Gedeputeerde stalen weigeren het besluit goed te keuren, omdat zij oordeelen, dat het ontslag „eervol" moet worden verleend. Na overweging van het aangevoerde door gedep. staten besluit de raad in hooger beroep te komen. Ontwerp: o. het met redenen omkleede raadsbesluit van niet-eervol ontslag; 6. het met redenen omkleede raadsbesluit van hooger beroep. EX A MEN-VRAAGSTUK K EN. 329 lagere school J. Arendsen, op grond van, zonder verschoonbare reden, gedurende acht dagen uit de school afwezig te zijn gebleven, overwegende, dat genoemd schoolhoofd zonder verlof en zelfs zonder voorafgaande kennisgeving van 4 tot en mét 11 dezer zich buiten de gemeente heeft opgehouden en van zijn afwezigheid op een desbetreffende uitnoodiging aan burgemeester en wethouders geenerlei verklaring heeft gegeven, dat intusschen bij onderzoek is aan het licht gekomen, dat het schoolhoofd tijdens zijn afwezigheid bij voortduring blijkbaar uitsluitend voor eigen genoegen te Achterbosch verblijf heeft gehouden, dat door een dergelijke handelwijze orde en tucht, waarin de onderwijzer dient voor te gaan tegenover de leerlingen, aan de school in hooge mate worden geschaad en aan het onderwijs groot nadeel wordt toegebracht, dat ook reeds in het begin des jaars het schoolhoofd zonder verlof zich Vier dagen buiten de gemeente heeft begeven en hij na ernstige berisping toen beterschap heeft beloofd, besluit J. Arendsen niet-eervol te ontslaan als hoofd der openbare lagere school A dezer gemeente, met ingang van den dag, volgende op dien, waarop de mededeeling van goedkeuring van dit besluit bij burgemeester en wethouders zal zijn ontvangen. Vastgesteld in de vergadering van 17 October 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. B. De raad der gemeente Waterveld, gelezen het besluit van gedeputeerde staten, waarbij goedkeuring wordt onthouden aan zijn besluit tot niet-eervol ontslag van J. Arendsen als hoofd der openbare lagere school A dezer gemeente, omdat naar hot oordeel van gedeputeerde staten het ontslag eervol moet worden verleend, overwegende, dat, blijkens de overwegingen tot het besluit 330 VERSCHILLENDE ZAKEN. van niet-eervol ontslag, dit is verleend op voorstel van den districtsschoolopziener en dat die overwegingen aantoonen dat het hoofd zonder verschoonbare redenen bij herhaling en laatstelijk gedurende acht dagen uit de school afwezig is gebleven, dat het in het algemeen en ook in dit geval niet aangaat aan iemand, die wegens plichtsverzuim wordt ontslagen, eervol ontslag te verleenen, eenvoudig niet, omdat de aanleiding tot het ontslag in geen geval eervol is, dat intusschen ook van „ontslag" zonder bijvoeging van de woorden „eervol" of „niet-eervol" niet kan worden gesproken, omdat na zoo ernstig en herhaald plichtsverzuim als door dezen onderwijzer is gepleegd aan gedeputeerde staten de mogelijkheid dient te worden geopend hem de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ingevolge art. 30, derde lid, der lageronderwijswet te ontnemen, besluit aan Hare Majesteit de Koningin te verzoeken om met vernietiging van het besluit van gedeputeerde staten van 24 dezer, no. 80, goedkeuring te verleenen aan zijn besluit van 17 dezer tot niet-eervol ontslag van het hoofd der openbare lagere school J. Arendsen. Vastgesteld in de vergadering van 30 October 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. De raad kan zoowel een besluit van beroep (zooals de examenopgaaf 1902 vorderde) als een adres van beroep (zooals in latere jaren wordt gevraagd) vaststellen. Het laatste is eenvoudiger, omdat dan beter bet adres zonder begeleidend schrijven van B. en W. kan worden ingezonden. EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 331 No. 221. Raadsbesluit tot onderhandsche aanbesteding der bestrating van een weg. Examenopgaaf 1899. 0 De raad der gemeente Waterveld, overwegende, dat bij de op 27 September j.1. gehouden openbare aanbesteding van de bestrating van den Kleiweg het werk niet is gegund, omdat daarbij geen naar het oordeel van burgemeester en werhouders aannemelijke inschrijving werd ontvangen, dat na onderhandeling met den aannemer Jan Top te Hoogstad deze het werk wenscht aan te nemen voor ƒ20,000, zijnde ƒ 5000 beneden de laagste inschrijving en ƒ 1000 beneden de raming, dat noch bij herhaalde openbare, noch bij onderhandsche inschrijving voordeeliger aanbieding is te verwachten, daar Top door verschillende omstandigheden meer personeel heeft aangenomen en meer steen heeft aangekocht dan hij in den eersten tijd noodig heeft, dat de aannemer Top als zeer solide bekend staat en deze reeds eerder tot groote tevredenheid voor de gemeente niet onbelangrijke werken heeft uitgevoerd, besluit aan Jan Top te Hoogstad ondershands aan te besteden de bestrating van den Kleiweg, voor ƒ 20,000, overeenkomstig bij dit besluit behoorend bestek en voorwaarden. Vastgesteld in de openbare vergadering van 2 October 1916. De burgemeester, A. BAL. De secretaris, D. KOSTER. ' *) Gevraagd werd een raadsbesluit tot onderhandsche aanbesteding aan Jan Top van de bestrating van den Kleiweg voor ƒ20,000,—, nadat bij openbare aanbesteding geen aannemelijke omschrijving was ontvangen. Zie ook bk. 277 en 278. 332 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. 222. Beschikking over een gedeelte van het saldo van den vorigen dienst, met brief om goedkeuring aan gedeputeerde staten. Examenopgaaf -1892. 0 Artt. 207, lste Ud, en 213, lste Ud, gem.wet. De raad der gemeente Waterveld besluit: I. te beschikken over f 800 van het vermoedelijk batig slot van den dienst 1915, II. de begrooting, dienst 1916, te wijzigen als volgt: In ontvang: Onder hoofdstuk I wordt toegevoegd een nieuw art. 2: „Beschikking over een deel van het vermoedelijk batig slot der rekening over 1915 ƒ 800". In uitgaaf: Aan hoofdstuk I, afd. II, wordt toegevoegd een nieuw art. 4: „Kosten van inrichting van een lokaal tot verpleging van lijders aan een besmettelijke ziekte f 800"". Vastgesteld in de openbare vergadering van 19 October 1916. De secretaris, De burgemeester, ü. KOSTER. A. BAKKER. *) De opgaaf luidde: Ontwerp de aan Gedep. Staten te zenden stukken betreffende de beschikking over /'800 van het saldo der rekening, ter bestrijding van de kosten van inrichting van een lokaal tot verpleging van lijders aan eene besmettelijke ziekte, door gedeputeerde staten krachtens art. 7 der ziektenwet gevorderd. Hierbij zij opgemerkt: dat de rekening, over welker saldo gedeeltelijk beschikt wordt, bij Gedep. Staten' berust; dat ontvangst en uitgaaf aan de begroeiing moeten worden toegevoegd; dat de begeleidende missive de reden moet vermelden, waarom de uitgaaf niet uit den bestaanden begrootingspost: «kosten van verpleging van lijders aan eene besmettelijke ziekte» — ook niet door af- en overschrijving — kan gekweten worden. EXAMEN-VRAAGSTUKKEN. 333 Rubriek: Comptabiliteit en financiën. WATERVELD, 19 October 1916. No. 375. Onderwerp: Inzending ter goedkeuring wijziging begrooting 1916. Wij hebben de eer u in tweevoud ter goedkeuring aan te bieden een raadsbesluit van heden tot wijziging der begrooting, dienst 1916, Deze wijziging houdt verband met 's raads heden genomen besluit tot inrichting van het buiten gebruik gesteld schoolgebouw aan het Buitengat voor verpleging van lijders aan een .besmettelijke ziekte, waarvan de kosten zijn geraamd op ƒ 800. Een zoodanige inrichting werd krachtens art. 7 der ziektenwet door u gevorderd bij brief van 2 dezer, 3de afd., no. 205/377. Tot dekking van deze uitgaaf was de op de begrooting onder hoofdstuk V, afd. IV, art. 3, voorkomende uitgaafpost: „Kosten van verpleging van lijders aan een besmettelijke ziekte" ontoereikend. Evenmin was op de andere uitgaafposten beschikbaar om daarvan op genoemden post over te schrijven. Eindelijk werd het mede onmogelijk geacht na toevoeging van de gevorderde uitgaaf het evenwicht der begrooting te herstellen door verhooging van de ontvangsten. Daarvoor zou geen andere post in aanmerking , kunnen komen dan de inkomstenbelasting. En ook deze laatste laat verhooging niet toe. Het heffingspercentage is reeds in het begin 'des jaars bepaald en de opbrengst overtreft de raming met een slechts' gering bedrag. Intusschen wijst de door den raad voorloopig vastgestelde rekening over 1915 een batig slot aan van ƒ 1500. Het ontmoet naar 's raads oordeel niet het minste bezwaar daarover tot een bedrag van ƒ800 tot bestrijding van de gevorderde uitgaaf te beschikken. De raad overwoog nog de kosten te dekken door geldleening, daar het hier toch geldt een buitengewone uitgaaf. Juist echter omdat het saldo 1915 zoo groot is werd het thans beslotene het meest gewenscht geacht. 334 VERSCHILLENDE ZAKEN. Ook werd het — nu geen af- en overschrijving plaats heeft — tot bevordering van een administratief meer zuiver overzicht beter geoordeeld de benoodigde gelden op de begrooting te brengen door toevoeging van een nieuwen dan door verhooging van een bestaanden uitgaafpost. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Aan heeren gedeputeerde staten der provincie Zonderland. Toelichting. Nu de ontvangsten en uitgaven nog niet door gedeputeerde staten zijn vastgesteld, kan nog niet worden gesproken van bet „batig slot", doch nog slechts van het „vermoedelijk batig slot". INRICHTING VAN DE ADMINISTATIE AAN EEN GEMEENTESECRETARIE. No. 223. Beknopt overzicht van de inrichting der administratie ter secretarie der gemeente Wormer (3100 inwoners), met welke inrichting in het vorenstaande is rekening gehouden. A. Boeking van ingekomen en uitgegane stukken. De boeking van ingekomen en uitgegane stukken heeft plaats naar rubrieken, die met elkander geen verband houden, als: arbeidswet, armwezen, attestatiën de vita, bekendmakingen, belastingen (plaatselijke), belastingen (rijks) enz. Deze rubrieken worden in alphabetische volgorde en onder verschillende nummers op een lijst gebracht. Onder de daarop vermelde rubriek „Verschillende zaken" is te begrijpen alles, wat niet tot een der overige rubrieken behoort. Op de lijst zijn nog nummers open ten behoeve van later in te voegen nieuwe rubrieken. Voor iedere rubriek wordt een afzonderlijke agenda van ingekomen en uitgegane stukken bijgehouden, bestaande uit een buitenvel en zoo noodig binnenvellen. Onder iedere rubriek heeft de boeking op de voor die rubriek bestemde agenda plaats naar een doorloopend volgnummer. Op elk stuk worden, behalve het nummer, waaronder de rubriek op den index voorkomt, geplaatst het volgnummer waaronder en de datum waarop het op de betrekkelijke agenda is geboekt. Hiervoor wordt van een stempel gebruik gemaakt: Ingekomen (datum) no. -g^ïïg- 330 VERSCHILLENDE ZAKEN. Aanvragen om uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand, om inlichtingen uit de bevolkingsregisters, om toezending van verhuisbiljetten en dergelijke stukken, die voor het vervolg geen waarde hebben, worden niet geboekt, doch vernietigd als de behandeling is afgeloopen. Het spreekt vanzelf, dat van inlevering en afgifte van verhuisbiljetten, van arbeidskaarten, mandaten en dergelijke stukken andere lijsten worden bijgehouden. De agenda bevat 7 kolommen: 1 Volgnummer, 2 Dagteekening der boeking, 3 Dagteekening en nummer van het stuk, 4 Korte inhoud, 5 Door wien ingezonden of aan wien verzonden, 6 Uitvoering, 7 Verdere bijzonderheden. In kolom 6 wordt aangeteekend of en waarbij uitvoering aan de zaak is gegeven, bijv.: beantwoord, zie no . . .; uitgereikt op . . .; betreft kennisgeving; enz. Wordt het stuk vermeld in de notulen van raad of B. en W., dan wordt ingevuld: raad, of: B. en W. (met datum en nummer). Wordt met betrekking tot eenige zaak van een briefomslag1) gebruik gemaakt, terwijl reeds eerder stukken, die zaak betreffende, op de agenda zijn geboekt, dan wordt: 1°. aan dien omslag gegeven het nummer van het eerst ingekomen stuk, 2°. ook op de andere stukken alsnog, na boeking van die stukken op den briefomslag, het nummer van dien omslag aangegeven én 3°. op de agenda in kolom 6 naar den aangelegden omslag verwezen (zie briefomslag no ). De ingekomen stukken, met ongeteekende afschriften van de uitgegane brieven, worden dan alsnog in den omslag gevoegd. Wordt een stuk om bericht en raad of tot ander doeleinde bij kantbrief verzonden, dan wordt ook daarvan in kolom 6 melding gemaakt, bijv.: gemeenteopzichter, of: hoofd der school, bericht en raad (datum). De kantbrief krijgt hetzelfde nummer als het daarbij behoorend stuk, met a. In kolom 7 worden onder meer vermeld de nummers van andere stukken, op de zaak betrekking hebbende, voor zoover kolom 6 zulks niet reeds aanwijst en geen briefomslag wordt gebezigd. Ook wordt in deze kolom, bij twijfel onder welke van de verschillende rubriéken een stuk moet worden gebracht, naar de rubriek en het nummer, waaronder *) Omtrent het gebruik van briefomslagen zie men hierna. ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 337 geboekt is, verwezen. Zoo wordt bijv. statistiek lager onderwijs gerangschikt onder statistiek, terwijl op lager onderwijs naar statistiek wordt verwezen. Hebben verscheidene stukken op dezelfde zaak betrekking, dan worden deze zooveel mogelijk bij elkander bewaard door middel van z.g. briefomslagen. Alleen het onderwerp (invoering schoolvoeding, concessie-aanvrage tram enz.) wordt dan onder een volgnummer op dé betrekkelijke agenda ingeschreven. Dit nummer en dat der rubriek worden geplaatst op den omslag. Elk stuk wordt vervolgens op den briefomslag vermeld onder een doorloopende letter. Nummer der rubriek, nummer van den briefomslag en letter, waaronder het stuk is geboekt, worden op het stuk aangeduid. Loopt een zaak over meerdere jaren, dan wordt voor ieder jaar een afzonderlijke briefomslag gebruikt en op den eenen naar den anderen verwezen. Op den briefomslag worden ook de omtrent de betrokken zaak uitgegane stukken vernield. Carbonafdrukken van deze stukken worden in den omslag bewaard. De briefomslag bevat kolommen voor letter der boeking, door wien of aan wien het stuk is ingezonden of verzonden en korten inhoud. In dit werk worden hierna opgenomen: I. Lijst voor de indeeling naar rubrieken van de ingekomen en uitgegane stukken. II. Agenda's van ingekomen en uitgegane stukken, behoorende tot de rubriek . . ., voorkomende op den index onder no. . . . (gedeeltelijk ingevuld). III. Briefomslagen (ingevuld). B. Bewaring van ingekomen en uitgegane stukken. De ingekomen stukken en afschriften der uitgegane stukken van het loopende jaar worden bewaard in een kast, waarin zooveel mogelijk voor iedere agenda met bij behoorende stukken een afzonderlijk vakje is bestemd. Na afloop van het jaar worden agenda's en stukken los in portefeuille's geborgen. Ieder jaar worden dus nieuwe agenda's aangelegd. In verband met de rubrieksgewijze bewaring van de uitgegane stukken wordt daarop de rubriek, waaronder het stuk behoort, vermeld. kooiman, praktijk 2de druk. . 22 338 VERSCHILLENDE ZAKEN. C. Notulen van den raad. De notulen van den raad worden ingeschreven in een vast register. Er wordt hierop geregeld een klapper bijgehouden. Deze bestaat uit één buitenvel met los daarin liggende binnenvellen. Ook hierbij wordt de onder.A aangegeven splitsing in rubrieken in acht genomen. Voor iedere rubriek worden, naarmate van vermoedelijke behoefte, eenige bladzijden bestemd, in alphabetische volgorde van de eerste letters der rubrieken. Overigens wordt in den klapper onder elk der rubrieken de korte inhoud van de notulen vermeld in tijdsorde. Zijn de voor een rubriek bestemde bladzijden volgeschreven, dan worden er meer tusschengevoegd, hetgeen mogelijk is door de bladen los in elkander te leggen. De klapper wordt eerst ingebonden als na twee of meer jaren met een nieuwen wordt aangevangen. De klapper bevat kolommen voor korte omschrijving, dagteekening der vergadering, nummer waaronder in de notulen vermeld en bladzijde van het notulenboek. No. IV, klapper op de notulen der vergaderingen van den gemeenteraad, is voor een drietal rubrieken gedeeltelijk ingevuld. E. Inventarisatie nieuw archief. Tot aanwijzing wat in de kasten ter secretarie aanwezig is, wordt bijgehouden een inventaris, bevattende kolommen: 1. aard der stukken, 2. " vermelding van de plaats waar de stukken zich bevinden. Boven in elke materieeldoos ligt bovendien een lijst van de onderscheidene soorten van modellen, welke in aangegeven volgorde in de doos aanwezig zijn. V. Inventaris van het nieuw archief (gedeeltelijk ingevuld). VI. Lijst van, stukken, aanwezig in de doos „kiezerslijst". ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 339 No. I. GEMEENTE WATERVELD. Lijst voor de indeeling naar rubrieken van de ingekomen en uitgegane stukken. VOLG- BENAMING DER RUBRIEK. [UMMER. 2 Arbeidswet. 4 Armwezen. 5 Attestatiën de vita. 6 Bekendmakingen. 7 . Belastingen, plaatselijke. 8 Belastingen, rijks. 9 Bevolking. 10 Burgerlijke stand. 12 Comptabiliteit en financiën. 13 Drankwet. 14 Gemeentewerken en -eigendommen. 15 Hinderwet en bewaarplaatsen van ontplofbare stoffen. 18 Inkwartiering en paardenvordering en -keuring. 19 Jacht en visscherij. 20 Justitie en politie. 23 Kiesverrichtingen. 24 Krankzinnigen. 25 Lager onderwijs. 26 Landstorm. 27 Landweer. 28 Motor- en rijwielwet. 30 Militie en militaire zaken. 32 Ongevallenwet en beroepswet. 33 Pensioenen gemeenteambtenaren. 35 Statistiek. 38 Veeartsenijkunde en veeziektenwet. 39 Veiligheidswet. 41 Verschillende zaken. 42 Volksgezondheid en volkshuisvesting. 44 Ziektenwet, ziekenverpleging en geneeskundige wetten. 22* ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 341 No. II. GEMEENTE WATERVELD. AGENDA VAN INGEKOMEN EN UITGEGANE STUKKEN, BEHOORENDE TOT DE RUBRIEK GEMEENTEWERKEN EN -EIGENDOMMEN, VOORKOMENDE OP DEN INDEX ONDER no. 14. (Zie de toelichting op de achterzijde.) 342 VERSCHILLENDE ZAKEN. ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 343 VOLG- DAG- DAGTEE- NUMMER TEEKENING KENING EN DOOR OF AAN vB-Rni™*- DER DER NUMMER VAN UU ' WIE UITVOERING. BOEKING. BOEKING. HET STUK. INGEZONDEN. BIJZONDERHEDEN. 1- 2. 3. 4 — 5. 6. 7. 1916. 1916. 1 15 Januari 15 Januari Overeenkomst verpachting ge- B en w meentereiniging met A. Soestbergen. 2 15 » 15 » Uitnoodiging tot herstel dak- firma Mdster> _ bedekking schoolgebouw. Enschede 3 22 " 21 » Antivoord op vorenstaande. fifma MéMtr> Betreft kennisgeving. Enschede. 4 22 „ — Briefomslag met stukken be- ^ ^ n0_ ^^1 treffende verbouwing post- van ^(^5 en telegraafgebouw. i i : 344 VERSCHILLENDE ZAKEN. TOELICHTING OP DE INVULLING. Kolom 6. Te vermelden: „zie briefomslag"; „beantwoord, zie no. —- "; .uitgereikt den "; „betreft kennisgeving" enz. Wordt het stuk vermeld in de notulen-van de vergadering van burgemeester en wethouders of van den gemeenteraad, dan in te vullen „b. en w." of „raad" (met datum en nummer). Maakt men met betrekking tot eenige zaak van een briefomslag gebruik, terwijl reeds stukken, die zaak betreffende, op de agenda zijn geboekt, dan: 1° dien omslag te geven het nummer van het eerst ingekomen stuk, 2° ook op de andere stukken alsnog, na boeking daarvan op den briefomslag, het nummer van dien omslag aan te geven en 3° op de agenda in kolom 6 naar den aangelegden omslag te verwijzen (zie briefomslag no ). De ingekomen stukken, met de afschriften van de uitgegane brieven, alsdan nog in den omslag te voegen. Wordt een stuk om bericht en raad of tot ander einde bij kantbrief verzonden, dan ook daarvan melding te maken, bijv.: „gem. opzichter, bericht en raad, (datum)". De kantbrief krijgt hetzelfde nummer als het daarbij behoorend stuk, met a. Kolom 7. Hier onder meer te vermelden de nummers van andere stukken, op de zaak betrekking hebbende, voor zoover kolom 6 zulks niet reeds aanwijst en geen briefomslag wordt gebezigd, zoomede bij twijfel onder welke van de verschillende rubrieken een stuk moet worden gebracht hier naar de rubriek en het nummer, waaronder geboekt is, te verwijzen. ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 345 No. II. GEMEENTE WATERVELD. AGEN DA VAN INGEKOMEN EN UITGEGANE STUKKEN, BEHOORENDE TOT DE RUBRIEK BELA STINGEN, PLAA TSELIJKE, VOORKOMENDE OP DEN INDEX ONDER no. 7. (Zie de toelichting op de achterzijde.) 346 VERSCHILLENDE ZAKEN. VOLG- DAG- DAGTEE- NUMMER TEEKENING KENING EN DER DER NUMMER VAN KORTE INHOUD. BOEKING. BOEKING. HET STUK. !• 2. ^3. 4. 1916. 1916. 1 14 Februari 14 Februari Bezwaarschrift tegen aanslag op aanvulling 8 kohier inkomstenbelasting 1916. 2 1 Maart 1 Maart Mededeeling beschikking op vorenstaande. 3 9 Mei 9 Mei Toezending schoolgeldkohier ter goedkeuring. 4 16 » 15 Mei no.11. Toezending goedgekeurd schoolgeldkohier. DOOR OF AAN VERDERE UITVOERING. BIJZONDERHEDEN. INGEZONDEN. 5. fi. 7. ' J. Bos Afgewezen. Baad 28 Februari. idem. — Ged. staten. —■ idem,. Kennisgeving. Raad 5 Juni. ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 347 348 VERSCHILLENDE ZAKEN. TOELICHTING OP DE INVULLING. Kolom 6. Te vermelden: „zie briefomslag"; „beantwoord, zie no. "; „uitgereikt den "; „betreft kennisgeving" enz. Wordt het stuk vormeld in de notulen van de vergadering van burgemeester en wethouders of van den gemeenteraad, dan in te vullen „b. en w." of „raad" (met datum en nummer). Maakt men met betrekking tot eenige zaak van een briefomslag gebruik, terwijl reeds stukken, die zaak betreffende, op de agenda zijn geboekt, dan: 1° dien omslag te geven het nummer van het eerst ingekomen stuk, 2° ook op de andere stukken alsnog, na boeking daarvan op den briefomslag, het nummer van dien omslag aan te geven en 3° op de agenda in kolom 6 naar den aangelegden omslag te verwijzen (zie briefomslag no ). De ingekomen stukken, met de afschriften van de uitgegane brieven, alsdan nog in den omslag te voegen. Wordt een stuk om bericht en raad of tot ander einde bij kantbrief verzonden, dan ook daarvan melding te maken, bijv.: „gem. opzichter, bericht en raad, (datum)". De kantbrief krijgt hetzelfde nummer als het daarbij behoorend stuk, met a. Kolom 7. Hier onder meer te vermelden de nummers van andere stukken, op de zaak betrekking hebbende, voor zoover kolom 6 zulks niet reeds aanwijst en geen briefomslag wordt gebezigd, zoomede bij twijfel onder welke van de verschillende rubrieken een stuk moet worden gebracht hier naar de rubriek en het nummer, waaronder geboekt is, te verwijzen. ADMINISTRATIE GEMEENTE SECRETARIE. 349 No. II. GEMEENTE WATERVELD. AGENDA VAN INGEKOMEN EN UITGEGANE STUKKEN, BEHOORENDE TOT DE RUBRIEK COMPTABILITEIT EN FINANCIËN, VOORKOMENDE OP DEN INDEX ONDER no. 12. (Voor „Belastingen", zie aldaar.) (Zie de toelichting op de achterzijde.) 350 VERSCHILLENDE ZAKEN. VOLG- DAG- DAGTEE- NUMMER TEEKENING KENING EN DER DER NUMMER VAN ■ E°KTE INH0UD- BOEKING. BOEKING. HET STUK. *• 2- 3. 4. 1916. 1916. 1 15 Januari 15 Januari Procesverbaal kasopneming ge¬ meenteontvanger. ^ » I5 » Toezending afschrift voren¬ staande. ^ » 15 ;;' Overeenkomst verpachting gemeentereiniging met A. Soestbergen. 22 » — Briefomslag met stukken be¬ treffende verbouwing posten telegraafgebouw. 29 » 29 Januari \ Staat voorschot rijksbijdrage j onderwijs 1916. 29 » 29 n Toezending vorenstaande. 5 7 April 31 Mrt Vraagt bijdrage tentoonstel¬ ling gemeente-financiën. ® 2® » 20 „ Voorstel toekenning bijdrage i als voren. 2 Mei 2 Mei , Mededeeling afwijzing verzoek „ als voren. 8 12 Aug. 11 Aug. Betreffende sluiting geldlee¬ ning. 9 99 r> a » — Briefomslag met stukken be¬ treffende conversie van schul| den. ^ DOOR OP AAN M.H VERDERE WIE UITVOERING. INGEZONDEN. BIJZONDERHEDEN. I 5. 6. 7. B. en w. Kennisgeving raad 8 Febr.; ged. staten 15 Jan. no. 2. Ged. staten. — id. — Gebracht onder no. 14/1. — — Gebracht onder no. 14/4. B. en w. Een ex. aan ged. staten 29 Januari no. 45. Ged. staten. — 1/ j yereeniging ambte- B. en w. 21 April. Zie ook no. O hierna naren gemeente-fi- Afgew. raad 2 Mei. nanciën. B. en iv. Baad 2 Mei. ^'eeniging ambte- niren gemeente-financiën. gemeentekrediet. Zie briefomslag no. 9 hierna. ■ ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 351 352 VERSCHILLENDE ZAKEN. TOELICHTING OP DE INVULLING. Kolom 6. Te vermelden: „zie briefomslag"; .beantwoord, zie no. "; „uitgereikt den "; „betreft kennisgeving" enz. Wordt het stuk vermeld in de notulen van de vergadering van burgemeester en wethouders of van den gemeenteraad, dan in te vullen „b. en w." of „raad" (met datum en nummer). Maakt men met betrekking tot eenige zaak van een briefomslag gebruik, terwijl reeds stukken, die zaak betreffende, op de agenda zijn geboekt, dan: 1° dien omslag te geven het nummer van het eerst ingekomen stuk, 2° ook op de andere stukken alsnog, na boeking daarvan op deu briefomslag, het nummer van dien omslag aan te geven en 3° op de agenda in kolom 6 naar den aangelegden omslag te verwijzen (zie briefomslag no ). De ingekomen stukken, met. de afschriften van de uitgegane brieven, alsdan nog in den omslag te voegen. Wordt een stuk om bericht en raad of tot ander einde hij kantbrief verzonden, dan ook daarvan melding te maken, bijv.: „gem. opzichter, bericht en raad, (datum)". De kantbrief krngt hetzelfde nummer als het daarbij behoorend stuk, met a. Kolom 7. Hier onder meer te vermelden de nummers van andere stukken, op de zaak betrekking hebbende, voor zoover kolom 6 zulks niet reeds aanwijst en geen briefomslag wordt gebezigd, zoomede bij twijfel onder welke van de verschillende rubrieken een stuk moet worken gebracht hier naar de rubriek en het nummer, waaronder geboekt is, te verwijzen. ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 353 No. III. « 14 No. -gj- van het jaar 1915. Onderwerp: Verbouwing van het aan de Zie.no. """ van gemeentebehoorend gebouw voor post- en telegraafkantoor. Behandeld door: b. en w. 10 November 1915, 15 December 1915. raad 17 November 1915. LET- DOOR OE AAN WIE KORTE INHOUD. TER. GEZONDEN. A. Door inspecteur poste- Vraagt of, en zoo ja tegen welke rijen en telegrafie te voorwaarden, de gemeen te wil Broekstad. overgaan tot verbouwing, vol¬ gens bijgevoegd plan. B. Aan idem. Inlichting gevraagd of huur¬ prijs kan worden verhoogd met 71/z °/0 van de bouwkosten. C. Door idem. Bevestigend antwoord op voren¬ staande, mits huurprijs niet stijge boven f 800. D. Aan 0. van Heerde, ar- Uitnoodiging tot inzending eener chitect, te Broekstad. raming van kosten. KOOIMAN, PRAKTIJK 2de dl\ 23 354 VERSCHILLENDE ZAKEN. No. III. No. 1L van het jaar 1916. I Onderwerp: Verbouwing van het aan de 14 .,„.,,- aemeentebehoorend gebouw voor 7Ae no van 1915 * . Ziie uu, ^ ^og<_ m telegraafkantoor. Behandeld door: b. en w. 9 Maart 1916, 14 Juni 1916. raad 9 Maart 1916. LET- DOOR OP AAN WIE | korte INH0IJD- TER. GEZONDEN. A. Door G. van Beerde, ar- Raming van kosten der verbouchitect te Broekstad. wing. B Aan inspecteur posterij- Dat de in uitzicht gestelde veren en telegrafie te^ hooging van den huurprijs Broekstad. dm raad te laag voorkomt. -s C. Door idem. Dat de huurprijs zal worden verhoogd met 77/2°/o van de bouwkosten, doch niet verder dan tot f 900. D. Aan G. van Beerde. Verzoek mede te deelen of onder ingezonden raming architecten opzichtersloon is begrepen. E. Door idem. Bevestigend antwoord op voren¬ staande. ' ADMINISTRATIE GEMEENTE-SKCRETARIE. 355 No. IV. GEMEENTE WATERVELD. KLAPPER OP DE NOTULEN der VERGADERINGEN VAN DEN GEMEENTERAAD. 23* 356 VERSCHILLENDE ZAKEN. Nummer der rubriek 7. Benaming Belastingen, plaatselijke. NUMMER DAGTEEKE- WAAR- BLADZIJDE NING ONDER IN VAN HET KORTE OMSCHRIJVING. DBR yERGA- DE NOTU- NOTULEN- DER1NG. LEN VER_ BOEK. . MELD. - 'l 2. 3. 4. Vaststelling schoolgeldkohier eerste 4 maanden'. 2 Mei 7 80 Vaststelling kohier inkomstenbelasting 1916. 2 „ 8 80 Oninvorderbaarverklaring inkomstenbelasting 1915. 5 Juni 5 86 Invoering rioolgeld. 5 „ 6 87 Invoering straatbelasting. 5 „ 7 88 Benoeming commissie on- I derzoek bezwaarschriften inkomstenbelasting 1916. 20 Juli 4 94 ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 357 Nummer der rubriek 12. Benaming Comptabiliteit en financiën. NUMMER DAGTEEKE- WAAR- BLADZIJDE NING • ONDER IN VAN HET KORTE OMSCHRIJVING. DER VERGA- DE NOTU- NOTULEN- DERING. LEN VER- BOEK. MELD. 1; 2. 3. 4. Voor Belastingen, zie aldaar. Afwijzing verzoek jaarweddeverhoogmg onderwijzers. 9 Maart 4 76 Afwijzing verzoek subsidie van vereeniging groenten- en vruchtenveiling. 9 5 77 Vaststelling van besluiten tot af- en overschrijving 1915 en 1916. 9 „ 11 78 Yerhooging huurprijs van het gebouw voor post- en telegraafkantoor. 9 „ 12 79 Verwerping voorstel b. en w. tot verleenen bijdrage tentoonstelling gemeente-financien. 2 Mei 18 82 Toekenning subsidie aan „het groene kruis''. 20 Juli 14 97 Onderhandsche verkoop van een boom in de Raadhuisstraat. 20 « 15 98 357 20 15 358 VERSCHILLENDE ZAKEN. Nummer der rubriek 14. Benaming Gemeentewerken en -eigendommen. NUMMER DAGTKEKE- WAAR- BLADZIJDE NING ONDER IN VAN HKT KORTE OMSCHRIJVING. DER VERGA-. DE NOTU- NOTULEN- DERING. LEN VER" BOEK. MELD. 1. 2. 3. 4. Onderhandsche verpach- 19 6. ting der gemeente-rei/niging. 8 Februari 3 70 Verhooging huurprijs van het gebouw voor post- en telegraafkantoor. 9 Maart 12 79 Onderhandsche verkoop van een boom in de Raadhuisstraat. 20 Juli 15 98 ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 359 No. V. GEMEENTE WATERVELD. INVENTARIS VAN HET N I E U W ARCHIEF. 360 VERSCHILLENDE ZAKEN. VERMELDING VAN DE PLAATS WAAR: AARD DER STOKKEN. DE STUKKEN ZICH BEVINDEN. Van rechts naar links. Kast no. 1 bovenste plank. Materieeldoozen : 1°. arbeidswet, hinderwet, stoomwet, veiligheidswet, 2°. armwezen, drankwet, krankzinnigen, 3°. woningwet, gezondheidswet. Leggers van straten en wallen. Van rechts naar links. Kast no. 1 derde plank van be- 1 neden. Materieeldoozen : 1°. verschillende stukken comptabiliteit, 2°. gemeentebegrooting en en rekeningen- (oningevulde en over de laatste 5 jaren), 3°. beschrijvingsbiljetten inkomstenbelasting en hondenbelasting, 4°. plaatselijke belastingen. Van rechts naar links. Kast no. 1 tweede plank van be¬ neden. Materieeldoozen : 1°. kiezerslijst, 2°. Mesverrichtingen, ADMINISTRATIE GEMEENTE-SECRETARIE. 361 VERMELDING VAN DE PLAATS WAAR AARD DER STUKKEN. DE STUKKEN ZICH BEVINDEN. Ingekomen en uitgegane stukken Kast no. 1 tweede plank van beh 1909 tot heden. neden (vervolg). Raadsnotulen 1912 tot heden. I Presentielijst raad 1901 tot heden. i Notulen b. en., w. 1902 tot heden. Brievenboeken van 1851 tot en I met 1908. Raadsnotulen van 1842 tot en I met 1911. Notulen b. en w. van 1851 tot I en met 1901. I Klapper raadsnotulen 1910 tot j heden. Van rechts naar links. Kast no. 1 benedenste plank. i Bevolkingsregisters. VÊLoopende registers burgert, stand. ï Registers burgert, stand van 1811 tot loopende registers. Aldus zijn ook de andere kasten enz. op secretarie en burgemeesterskamer beschreven. No. VI. INHOUD DOOS KIEZERSLIJST. De cijfers vermelden de nummers van de prijscourant van materieel. De niet-genummerde modellen worden ter secretarie vermenigvuldigd. De modellen liggen in de volgorde van de materieellijst. 55 È wet. Artt. 114*>is en 135 gem.wet. VERORDENING op het beheer van het levensmiddelenbedrijf in de gemeente Waterveld. Art. 1. 1. Het levensmiddelenbedrijf verstrekt levensmiddelen aan de inwoners der gemeente. 2. De raad bepaalt welke levensmiddelen het bedrijf zal verstrekken. > 3. De raad en burgemeester en wethouders stellen, voor zooveel noodig, voorschriften vast ten aanzien van de verstrekking. 414 • VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 2. De inkomsten en uitgaven van het bedrijf worden afzonderlijk beheerd, afgescheiden van de overige inkomsten en uitgaven der gemeente. Art. 3. De dagelijksche leiding van het levensmiddelenbedrijf wordt opgedragen aan een directeur. Art. 4. ^«f' De directeur wordt benoemd en ontslagen door burgemeester en wethouders. Art. 5. De directeur staat onder het toezicht van burgemeester en wethouders. Art. 6. De directeur geniet uit de kas van het bedrijf een jaarwedde van f 1000. Art. 7. tï De directeur stelt zekerheid ten behoeve van de gemeente tot een bedrag van ten minste ƒ3000. 2. Bij grootboekinschrijving wordt een nominaal bedrag verpand, vertegenwoordigende 110% van genoemd reëel bedrag, naar den laagsten koers op den eersten beursdag der maand van zekerheidstelling ter beurze van Amsterdam. Na daling van deu koers, die laatstelijk tot grondslag diende, met meer dan 8%, wordt de zekerheid onverwijld in genoemde verhouding aangevuld. Bij hypothecair verband is de overwaarde ten minste 35% en wordt de zekerheid onverwijld aangevuld na daling beneden 25 %; de waarde te schatten door of vanwege burgemeester en wethouders. Art. 8. I; De directeur is belast met de invordering van alle inkomsten van het bedrijf. GEMEENTEWET. 415 2. Hij doet alle betalingen voor het bedrijf. 3. Hij zorgt, dat die invordering en die betalingen behoorlijk geschieden. Art. 9. 1. Indien gelden, aan het bedrijf verschuldigd, niet voor of op den daarvoor bepaalden dag betaald zijn, noodigt de directeur den nalatigen betaler onmiddellijk uit alsnog binnen drie dagen aan zijn verplichting te voldoen. 2. Is het verschuldigde niet binnen dien termijn betaald, dan geeft de directeur daarvan onverwijld kennis aan burgemeester en wethouders. Art. 10. De directeur doet geen betaling dan op door den burgemeester voor gezien geteekende'loonstaten, betaalsrollen, nota's, facturen of andere dergelijke stukken en niet dan tegen afgifte van kwitantie. Art. 11. 1. De directeur opent op den eersten Januari voor het dan aanvangend dienstjaar een dagboek van ontvang en een dagboek van uitgaaf, welker bladzijden zijn genummerd en door den burgemeester zijn gewaarmerkt. 2. Hij schrijft de ontvangsten en betalingen in deze dagboeken onder elkander, zonder open vakken, naar tijdsorde en tot op den dag bij. 3. , Wijzigingen in de dagboeken worden door den directeur gewaarmerkt. Art. 12. 1. De directeur opent op den eersten Januari voor het dan aanvangend dienstjaar een grootboek. 2. Geen hoofd van het grootboek betreft meer dan één soort van levensmiddelen. 3. De directeur werkt het grootboek ten minste eenmaal per week bij. 416 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 13. 1. De directeur houdt verder alle boeken bij, welke burgemeester en wethouders voor het geldelijk beheer noodig achten. 2. Burgemeester en wethouders geven, indien en voor zoover zij dit noodig oordeelen, voorschriften voor de inrichting van dagboeken, grootboek en overige administratie van den directeur. Art. 14. 1. Zoodra het kasgeld meer dan f 500 bedraagt, zal de directeur zooveel als hij binnen een tijdsverloop van acht dagen niet noodig heeft voor het doen van betalingen, doch in elk geval het bedrag waarmede het kasgeld de gestelde' zekerheid overtreft, storten in de gemeentekas. 2. Deze storting zal geschieden bij ronde sommen van f 100. Art. 15. Aan den directeur wordt uit de gemeentekas zoo noodig kasgeld verstrekt. Art. 16. 1. De boeken en de kas van den directeur worden ten minste eenmaal in elk kalenderkwartaal door burgemeester en wethouders opgenomen. 2. Burgemeester en wethouders kunnen dit ook opdragen aan één der leden van hun college of aan een door hen aangewezen deskundige. Art. 17. 1. De directeur zendt voor 1 April van ieder jaar aan burgemeester en wethouders een verslag betreffende den toestand van het bedrijf en een rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven over het afgeloopen jaar. 2. Burgemeester en wethouders leggen verslag en rekening en verantwoording over aan den raad. 3. Het voordeelig slot eener rekening wordt gestort in de gemeentekas. GEMEENTEWET. 417 4. Het nadeelig slot eener rekening wordt uit de gemeentekas aan het bedrijf terugbetaald. Art. 18. Deze verordening verstaat onder levensmiddelen ook brandstoffen. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 15 April 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, . B. KOOL. Toelichting. Het is in mijn oog geenszins buitengesloten, dat de gemeenten, die zich thans in zoo velerlei opzicht met levensmiddelenvoorziening hebben bezig te houden, ook nadat weder meer normale verhoudingen zullen zijn ingetreden deze zaak tot haar taak zullen blijven rekenen. Reeds stelden eenige gemeenteraden een verordening op het levensmiddelenbedrijf vast, daarbij in het midden latende of dit bedrijf van tijdelijken of van blijvenden aard zou zijn. Ook in gewone tijden zal de gemeente wellicht het belang der inwoners kunnen dienen door ten behoeve van den kleinhandel levensmiddelen te koopen of deze zelf onder de inwoners te distribueeren. Op kwaliteit en prijsverlaging zal deze bemoeiïng een gunstigen invloed kunnen hebben. Vorenstaande verordening tracht de noodige ruimte van beweging te geven nevens waarborgen voor een goeden gang van zaken. Alle levensmiddelenvoorziening kan tot het bedrijf worden gebracht. De raad en burgemeester en wethouders hebben hierin te beslissen (art. 1). Overigens berust de dagelijksche leiding bij een directeur, onder toezicht van burgemeester en wethouders (artt. 3 en 5). Het financieel beheer staat op zichzelf (art. 2). De burgemeester en burgemeester en wethouders houden hierop voortdurend toezicht (artt. 10, 11, 12, 13, 16). Het bedrijf kan zich ook inlaten met brandstoffenvoorziening (art. 18). KOOIMAN, PRAKTIJK 2de dl'. 27 418 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 10. Bedrijfsverordening gasfabriek. Artt. 114bi* en 135 gem.wet. Bedrijfsverordening voor de gasfabriek der gemeente Waterveld. Art. L 1. De directeur van de gasfabriek is belast met de invordering van alle inkomsten en ontvangsten der fabriek. 2. Hij zorgt, dat die invordering behoorlijk geschiede. 3. Hij doet alle betalingen voor de fabriek, zonder dat daarvoor afgegeven worden bevelschriften als bedoeld in het tweede lid van artikel 114 der gemeentewet. Art. 2. 1. Indien gelden, aan de fabriek verschuldigd, niet voldaan zijn voor den dag, waarop zij betaald moeten zijn, zal hij onmiddellijk den nalatigen betaler verzoeken alsnog binnen drie dagen aan zijn verplichting te voldoen. 2. Is binnen dien termijn het verschuldigde niet betaald, dan zal hij daarvan kennis geven aan burgemeester en wethouders. Art. 3. 1. Hij doet geen betaling zonder daarvoor kwitantie te vorderen. 2. Alvorens tot betaling van door de fabriek verschuldigde gelden over te gaan moet hij ontvangen hebben door den burgemeester betaalbaar verklaarde loonstaten, betaalsrollen, nota's, facturen of dergelijke stukken. 3. Hij stelt op deze stukken zoodanige aanteekeningen, dat duidelijk blijkt, op welken post der begrooting en der winsten verliesrekening zij betrekking hebben. Art. 4. 1. Van de door hem voor de fabriek gedane inkomsten en gedane uitgaven houdt hij geregeld boek. GEMEENTEWET. 419 2. Hij opent op den lsten Januari voor het dan aanvangend jaar een dagboek van ontvang en een dagboek van uitgaaf, welker bladzijden zijn genummerd en door den burgemeester zijn gewaarmerkt. 3. De ontvangsten en de gedane betalingen worden in deze dagboeken onder elkaar, zonder open vakken, naar tijdsorde en tot op den dag bijgeschreven. 4. Van de ontvangsten wegens gaslevering, meterhuur en dergelijke inkomsten, welke als opbrengst van het bedrijf moéten aangemerkt worden, zullen afzonderlijke dagboeken van ontvang bijgehouden worden. 5. Wijzigingen in de dagboeken worden door den directeur gewaarmerkt. Art. 5. h Hij opent op den éérsten Januari voor het dan aanvangend dienstjaar een grootboek. 2. Geen hoofd van het grootboek omvat meer dan hetgeen behoort tot een post der begrooting, waarvan in art. 12 gesproken wordt. 3. Het grootboek moet ten minste eenmaal per wéék worden bijgewerkt. Art. 6. » 1. Hij houdt verder alle boeken bij, welke burgemeester en wethouders voor het geldelijk beheer noodig achten. 2. Alle boeken worden bijgehouden in den vorm, welken burgemeester en wethouders daarvoor vaststellen. Art. 7. 1. Zoodra het kasgeld meer dan vijfhonderd gulden bedraagt zal de directeur zooveel als hij binnen een tijdsverloop van acht dagen niet noodig heeft voor het doen van betalingen storten bij een kassier, hem door burgemeester en wethouders aangewezen. 2. Deze storting zal geschieden bij ronde sommen van Tionderd gulden. 3. Van elke storting bij den kassier zal hij een kwitantie 27* 420 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. in tweevoud verzoeken. Een exemplaar van die kwitantie zal hij onmiddellijk doen toekomen aan den burgemeester. 4. Hij kan de gestorte gelden van den kassier niet geheel of gedeeltelijk terugontvangen, dan op een schriftelijke aanvraag door den burgemeester medeonderteekend. 5. De gelden in dit artikel bedoeld kunnen ook, als burgemeester en wethouders het bepalen, in de gemeentekas worden gestort. De gemeente betaalt dan van de gestorte gelden aan het bedrijf een rente berekend tegen drie ten honderd per jaar. Art. 8. 1. De directeur stelt zekerheid ten behoeve der gemeente tot een bedrag van ten minste f 2000. 2. Hij aanvaardt zijn betrekking niet alvorens de zekerheid te hebben gesteld. 3. De zekerheid wordt, opgeheven na vaststelling van de rekening der inkomsten en uitgaven der gemeente, welke het saldo, vermeldt van het laatste dienstjaar, waarin hij directeur is geweest eu na verhaal van hetgeen hij ter zake van zijn beheer aan de gemeente schuldig mocht zijn gebleken. 4. Bij grootboekinschrijving wordt een nominaal bedrag vêrpand, vertegenwoordigende 110% van genoemd reëel bedrag, naar den laagsten koers op den eersten beursdag der maand van zekerheidstelling ter beurze van Amsterdam. Na daling van den koers, die laatstelijk tot grondslag diende, met meer dan 8% wordt de zekerheid onverwijld in genoemde verhouding aangevuld. Bij hypothecair verband is de overwaarde ten minste 35% en wordt de zekerheid onverwijld aangevuld na daling beneden 25%; de waarde te schatten door of vanwege burgemeester en wethouders. Art. 9. 1. De boeken en de kas van den directeur worden ten minste eenmaal in elk kwartaal van het kalenderjaar door burgemeester en wethouders opgenomen. 2. Burgemeester en wethouders kunnen dit ook opdragen GEMEENTEWET. 421 aan een der leden van hun college of aan een door hen aangewezen deskundige. 3. Van elke opneming wordt een proces-verbaal opgemaakt. Art. 10. 1. Jaarlijks zal op de bezittingen van de fabriek ten minste worden afgeschreven: gebouwen 21/2 °/0, publieke verlichting . 3 „ , ovens 7^2 » > gashouders 3 „ , machines en toestellen 7 » > buizennet 2 „ , dienstleidingen 5 „ , gasmeters 5 „ , muntmeters 5 „ , binnenleidingen muntgas 10 „ , gereedschappen 10 „ . 2. De gezamenlijke afschrijvingen zullen niet minder mogen bedragen dan het totaal der door de gemeente voor aflossing op de kapitalen, welke ten behoeve van de fabriek geleend zijn, verschuldigde bedragen. 3. De afgeschreven bedragen worden gestort in een afschrijvings- en vernieuwingsfonds. Art. 11. Behalve de gewone uitgaven betreffende de exploitatie der fabriek en vernieuwingen, worden elk jaar o.m. ten laste der fabriek in uitgaaf gebracht: a. de rente, welke de gemeente verschuldigd is voor de kapitalen, welke ten behoeve der fabriek geleend zijn, b. de afschrijvingen in het vorig artikel bedoeld, c. het bedrag dat de gemeente heeft moeten bijdragen tot dekking van verliezen van vorige jaren met bijvoeging van de enkelvoudige rente daarvan, berekend tegen Alj2 % Per jaar, voor zoover die verliezen niet gedekt zijn uit het afschrijvings- en vernieuwingsfonds. 422 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 12. 1. Met inachtneming van het bepaalde bij art. 11 stelt de directeur elk jaar voor den eersten Augustus aan burgemeester en wethouders ter hand een begrooting der inkomsten en uitgaven voor het volgend dienstjaar. 2. Het model van deze begrooting wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. 3. Burgemeester en wethouders bieden deze begrooting, door hen al of niet.gewijzigd, te gelijk met de begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven, waarin het saldo der begrooting van de gasfabriek is opgenomen, aan den raad aan. Art. 13. 1. De directeur legt over elk dienstjaar een balans en een winst- en verliesrekening aan burgemeester en wethouders over. De posten van de balans en van de winst- en verliesrekening moeten zooveel mogelijk in overeenstemming zijn met die der begrooting. 2. Deze stukken worden door burgemeester en wethouders tegelijk met de rekening van inkomsten en uitgaven der gemeente, waarin het saldo van de rekening der gasfabriek is opgenomen, aan den raad aangeboden. Art. 14. 1. De winst wordt gestort in een afschrijvings- en vernieuwingsfonds, tenzij de raad in eenig bijzonder geval anders besluit. *h.;;t 2. De gelden van het afschrijvings- en vernieuwingsfonds kunnen gebruikt worden tot betaling aan de gemeente van aflossing op de kapitalen, welke ten behoeve van de fabriek geleend Zijn, tot dekking der kosten van uitbreidingen, welke de capaciteit der fabriek verhoogen, van vernieuwingen, die niet ten laste der exploitatie worden gebracht en van geleden verliezen. 3. Het verlies wordt gedekt uit het afschrijvings- en vernieuwingsfonds en voor zoover dit niet mogelijk is uit de gewone inkomsten der gemeente. GEMEENTEWET. 423 Art. 15. De gelden van het afschrijvings- en vernieuwingsfonds worden belegd op de wijze door den gemeenteraad te bepalen. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 15 Mei 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Toelichting. Deze verordening is bedoeld voor een gemeente, waar niet wegens het bestaan van meerdere diensten, die als bedrijf kunnen worden ingericht, een algemeene bedrijfsverordening als onder het volgend nummer opgenomen dienstig kan zijn. No. 11. Verordening betreffende het beheer van de bedrijven eener gemeente, met regeling van centrale boekhouding en verificatie. Artt. 114*>i* en 135 gem.wet. VERORDENING betreffende het financieel beheer van de bedrijven der gemeente Broekstad. Art. 1. In den zin van deze verordening worden als gemeente-bedrijven beschouwd: a. de gasfabriek, 6. de drinkwaterleiding, c. het electriciteitsbedrijf, d. de dienst der gemeentewerken, e. de keuringsdienst, ƒ. de reinigingsdienst, g. de ontsmettingsdienst, h. de centrale boekhouding, i. het grondbedrijf. 424 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 2. 1. De boekhouding voor de bedrijven wordt gevoerd door het in art. 1, onder h, genoemd bedrijf, de centrale boekhouding, hetwelk gescheiden is van den technischen dienst der bedrijven en aan de hoofden van dien dienst geen verantwoording verschuldigd is. 2. De boekhouding geschiedt naar de dubbele methode, op zoodanige wijze, dat daaruit alle gegevens kunnen worden geput, die voor de beoordeeling van den gang van elk bedrijf noodzakelijk moeten worden geacht. Art. 3. ' ; 1. Het in elk bedrijf aanwezige kapitaal wordt beheerd als een van de overige bezittingen der gemeente afgezonderd vermogen. Leveringen en diensten van de bedrijven onderling en van de bedrijven aan de gemeente, of omgekeerd, worden, tenzij burgemeester en wethouders anders bepalen, aan en door het bedrijf vergoed, alsof zij ten behoeve van een derde hadden plaats gehad. 2. De voor aanleg of uitbreiding benoodigde gelden worden door de gemeente verstrekt, op dezelfde voorwaarden als waarop de gemeente leent. Art. 4. De betalingen voor de bedrijven worden gedaan door een kassier, daarvoor door den raad aangewezen en met wien een overeenkomst is gesloten omtrent storting en opneming van gelden in rekening-courant, rentevergoeding en te stellen zekerheid ten behoeve der gemeente. Art. 5. 1. De kassier doet geen betaling zonder schriftelijke opdracht van den chef-boekhouder of namens hem van een door hem aangewezen boekhouder en zonder dat deze opdracht gefiatteerd is door den verificateur der gemeente-financiën. 2. De chef-boekhouder, of de daarvoor aangewezen boekhouder, doet de opdracht tot betaling niet, alvorens hem uit een door het hoofd van den technischen dienst voor accoord GEMEENTEWET. 425 geteekend en door den voorzitter van de betrokken commissie van bijstand voor gezien geteekend stuk het bestaan der schuld voldoende is gebleken, tenzij het betreft verstrekking van kasgeld aan de centrale boekhouding voor het doen van voorschotten en de betaling van salarissen en loonen. 3. Betaling van vorderingen op de centrale boekhouding zal geschieden op machtiging van den chef-boekhouder, nadat de declaratiën of rekeningen door hem voor accoord zijn geteekend en zijn geviseerd door den verificateur der gemeentefinanciën en den voorzitter van de commissie van bijstand voor de financiën. 4. Alle betalingen zullen moeten geschieden tegen behoorlijke kwitantie van den crediteur, welke aan de centrale boekhouding wordt overgelegd. 5. Uitbetaling van salarissen en arbeidsloonen door de centrale boekhouding geschiedt tegen kwitantie van de rechthebbenden, tenzij ze plaats heeft in tegenwoordigheid van een daarvoor aangewezen ambtenaar, die met de uitbetaling is belast en indien deze op de betaalsrol een verklaring stelt, dat de gelden in zijn tegenwoordigheid aan de rechthebbenden zijn uitbetaald. Art. 6. Alle ontvangsten voor de bedrijven geschieden door de zorg van de centrale boekhouding. Daarvoor afgegeven kwitantiën worden geteekend door den chef-boekhouder of namens hem door een daarvoor door hem aangewezen boekhouder. Art. 7. 1. De kosten der centrale boekhouding worden na afloop van het kalenderjaar over de andere bedrijven omgeslagen in verhouding tot de diensten, welke voor elk bedrijf zijn verricht. 2. De bepaling van het aandeel van elk bedrijf geschiedt door burgemeester en wethouders, na overleg met de hoofden van de bedrijven en op voorstel van den chef-boekhouder. Art. 8. %. Het saldo der rente en provisie ter zake van de uit- 426 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. zetting en opneming van gelden, komt ten voordeele of ten laste van de centrale boekhouding. 2. Bij de in artikel 7 bedoelde verdeeling van kosten, wordt er rekening mede gehouden, welk deel van bedoeld saldo ten voordeele of ten laste van elk bedrijf behoort te komen, in verband met voor de bedrijven plaats gehad hebbende stortingen of betalingen. Art. 9. 1. De begrootingen der bedrijven voor het volgende dienstjaar worden jaarlijks bij de begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven aan den raad aangeboden. 2. Zij worden bij die begrooting ter secretarie voor een ieder ter lezing nedergelegd en, hetzij in druk, hetzij in afschrift, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Art. 10. Tenzij door. den gemeenteraad andere regels zijn gegeven, worden op de begrooting, die alle baten en lasten van het bedrijf, van welken aard ook, vermeldt, onder meer gebracht: Lasten. a. de vorderingen op derden, welke oninbaar zijn, b. de uitgaven ten behoeve van verbetering en uitbreiding, c. een uitkeering aan de gemeentekas gelijk aan de renten, die door de gemeente zijn verschuldigd voor ten behoeve van het bedrijf aangegane leeningen, d. de noodige afschrijvingen wegens waardevermindering, e. uitkeeringen aan de gemeente voor door haar voorgeschoten belastingen, verzekeringspremiën enz., f. vergoedingen aan de gemeente, die ten laste van het bedrijf zijn gebracht, g. opgelegde andere uitkeeringen aan de gemeente. Baten. a. de vergoedingen van de gemeente voor leveringen en diensten, haar door het bedrijf bewezen, GEMEENTEWET. 427 b. alle gelden, door de gemeente aan het bedrijf verstrekt ten behoeve van verbetering en uitbreiding, c. een uitkeëring van de gemeente ten bedrage van het zuiver verlies, voor zoover dit niet uit reservefondsen wordt bestreden. Art. 11. De begrootiug voor elk bedrijf wordt door den raad vastgesteld vóór die der plaatselijke inkomsten en uitgaven en bij deze gevoegd bij de opzending aan gedeputeerde staten. Art. 12. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op de posten der begrooting af- en overschrijven, voor zoover de raad zich niet bij de begrooting het verleenen van machtiging daartoe heeft voorbehouden. 2. Buiten de begrooting om kan geen uitgaaf geschieden dan met afzonderlijke, voorafgaande machtiging van den raad. 3. 'Jn buitengewone gevallen van dringenden spoed kunnen burgemeester en" wethouders tot het doen van zoodanige uitgaaf besluiten, mits zij hun daartoe te nemen, met redenen te omkleeden, besluit terstond aan den raad inzenden. 4. De uitgaaf, door den raad goedgekeurd, wordt aan de begrooting toegevoegd. 5. Bij weigering van den raad zijn de leden van het college van burgemeester en wethouders, die tot het besluit hebben medegewerkt, persoonlijk voor de uitgaaf aansprakelijk. Art. 13. 1. Burgemeester en wethouders onderzoeken de hun aangeboden balans en winst- en verliesrekening zoo spoedig mogelijk en dienen ze, al dan niet gewijzigd, vóór 1 Juli aan den raad in. 2. Op deze stukken is van toepassing hetgeen voor de gemeenterekening is bepaald in de artt. 219 en 220 der gemeentewet. 3. De raad stelt de stukken vast vóór 1 Augustus, waarna een exemplaar daarvan wordt gezonden aan gedeputeerde staten. 428 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 14. Het besluit van gedeputeerde staten tot vaststelling van de inkomsten en uitgaven, waartoe de bedrijfsrekening geacht wordt te behooren, strekt burgemeester en wethouders en den rekenplichtigen ambtenaren der bedrijven tot ontlasting, behoudens later in rechten gebleken valschheid in bewijsstukken. Art. 15. 1. De boeken van elk bedrijf worden ten minste eens per jaar, de kas ten minste eens in elk kalenderkwartaal, door burgemeester en wethouders opgenomen. Het daarvan op te maken proces-verbaal wordt zoo spoedig mogelijk aan den raad medegedeeld. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het opnemen van boeken en kas aan een lid van hun college of aan den verificateur der gemeentefinanciën op te dragen. 3. Burgemeester en wethouders en het lid van hun college, of de verificateur ter gemeentefinanciën, zijn bevoegd zich hierbij door een deskundige te doen bijstaan. Art. 16. 1. Bij schorsing, ontslag of overlijden van den chef-boekhouder wordt zijn kas door burgemeester en wethouders opgenomen, worden de boeken afgesloten en kas en boeken bewaard totdat in den dienst zal zijn voorzien. 2. Burgemeester en wethouders maken hiervan proces-verbaal op, dat den raad zoo spoedig mogelijk wordt medegedeeld. 3. Zij kunnen dit opnemen aan het lid van hun college of den ambtenaar, bedoeld in art. 15, opdragen, die alsdan het proces-verbaal opmaakt. 4. Het laatste lid van art. 15 .is hier van toepassing. • Art. 17. 1. Zoo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar en voorts zoo dikwijls burgemeester en wethouders zulks verlangen, heeft door of namens den verificateur der gemeente- GEMEENTEWET. 429 financiën - opneming plaats van den inventaris van elk der bedrijven. Het technisch personeel staat hem daarbij zooveel mogelijk ter zijde. 2. Van de bevindingen brengt hij schriftelijk rapport uit aan burgemeester en wethouders. Art. 18. 1. Jaarlijks zal ten laste van de winst- en verliesrekening op de bezittingen van ieder bedrijf zooveel worden afgeschreven als door den gemeenteraad zal worden bepaald. De afschrijving voor een bedrijf zal in geen geval minder mogen bedragen dan het totaal der verplichte aflossingen door de gemeente over het betrokken dienstjaar wegens door de gemeente ten behoeve van het bedrijf aangegane leeningen. 2. De afgeschreven bedragen worden gestort in afschrijvingsfondsen. 3. De afschrijvingsfondsen zijn bestemd voor: a. betaling aan de' gemeente van verschuldigde aflossingen op leeningen, ten behoeve van het bedrijf aangegaan, b. uitgaven voor vernieuwing en verbetering van het bedrijf, voor zoover de waarde van het verkregen goed de boekwaarde van het daardoor vervangen bezit te boven gaat; uitgaven beneden f 25 worden niet beschouwd als daartoe te behooren, c. uitgaven voor uitbreiding van het bedrijf, waartoe alleen geacht worden te behooren uitgaven waardoor de capaciteit van de inrichting wordt verhoogd. 4. De afschrijvingsfondseu worden belegd in Nederlandsche staats-, provinciale of gemeenteleeningen en in pandbrieven van binnenlandsche hypotheekbanken, die voor belegging vanwege de rijkspostspaarbank in aanmerking komen. De gekweekte rente komt aan het fonds ten goede. 5. Deze waarden worden bewaard op een door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats. Art. 19. 1. Burgemeester en wethouders leggen jaarlijks bij de indiening der gemeente-begrooting aan den gemeenteraad een door de centrale boekhouding opgemaakt overzicht over van de tot 430 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 1 Januari van het dan loopende dienstjaar ten behoeve der bedrijven verwerkte sommen, van de wijze van dekking daarvan door leening of andere buitengewone middelen en van de daartegenover door de bedrijven betaalde aflossing. 2. Het saldo van dien staat vormt de schuld der bedrijven aan de gemeente. Art. 20. 1. De raad bepaalt welk deel van de winst van een bedrijf wordt gestort in een reservefonds en welk deel in de gemeentekas. 2. De reservefondsen strekken in de eerste plaats tot dekking van geleden verliezen. Verder mogen de gelden worden besteed voor de doeleinden in art. 18, derde, lid, onder b en c, omschreven. 3. Het vierde en vijfde lid van art. 18 zijn van toepassing. Art. 21. De dagelijksche leiding van ieder bedrijf wordt, onder toezicht van de commissie van bijstand, daarvoor ingesteld, en van burgemeester en wethouders, opgedragen aan een. directeur. Art. 22. 1. Voor de benoeming van den directeur dienen burgemeester en wethouders, de betrokken commissie van bijstand gehoord, aan den gemeenteraad een aanbeveling in van zoo mogelijk twee personen. 2. De verder aan het bedrijf verbonden ambtenaren, worden door burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen, de commissie van bijstand gehoord. Art. 23. Het personeel van het bedrijf is aan den directeur ondergeschikt. Art. 24. 1. De directeur is belast met het aankoopen van de noodige grondstoffen en materialen. GEMEENTEWET. 431 2. Voor aankoopen en bestellingen, het bedrag van vijftig gulden te boven gaande, behoeft hij de goedkeuring van de commissie van bijstand. Voor het doen van aankoopen of bestellingen het bedrag van vijfhonderd gulden te boven gaande, wordt de toestemming van burgemeester en wethouders vereischt. Art. 25. De directeur biedt jaarlijks vóór 1 April aan de commissie van bijstand in tweevoud aan een verslag over den gang van elk bedrijf over het afgeloopen jaar. Art. 26. De directeur houdt de door burgemeester en wethouders noodig geoordeelde boeken tot aanteekening van technische zaken, magazijnvoorraden en resultaten en verleent hiervan inzage aan burgemeester en wethouders en aan de door hen aan te wijzen ambtenaren en deskundigen, alsmede aan de commissie van bijstand, zoo dikwijls zij zulks vorderen. Art. 27. De gemeenteraad stelt voor zooveel noodig ten aanzien van bepaalde bedrijven nadere regelen. Daarbij kan van de bepalingen dezer verordening worden afgeweken. Art. 28. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 1 Augustus 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. BOOD. 432 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. VERORDENING tot regeling van de centrale boekhouding der gemeentebedrijven. Art. 1. Het bedrijf centrale boekhouding is belast met het voeren van de boekhouding van alle daarvoor aangewezen of nog aan te wijzen takken van dienst, het beheeren van de financiën en het doen van alle ontvangsten ten behoeve van die bedrijven. Art. 2. 1. Aan het hoofd van de centrale boekhouding staat een chef-boekhouder. Voorts bestaat het personeel uit de noodige boekhouders, adjunct-boekhouders, klerken, schrijvers, boden en hulpboden, waarvan' het aantal jaarlijks bij de vaststelling van de begrooting der centrale boekhouding door den raad wordt bepaald. Dit personeel is aan den chef-boekhouder ondergeschikt. 2. De boekhouders, adjunct-boekhouders, klerken en schrijvers worden, onder verantwoordelijkheid van den chef-boekhouder, voor zoover dit met het oog op de administratie noodig of wenschelijk is, werkzaam gesteld aan de kantoren der andere bedrijven. Art. 3. 1. De jaarwedden bedragen: voor den chef-boekhouder f 1800—2100 „ de boekhouders lste klasse - 1100—1400 „ „ , 2de „ - 900—1200 „ adjunct-boekhouders - 800— 900 „ „ klerken - 600— 800 „ „ boden - 800—1000 „ „ hulpboden - 600— 800 2. De belooning van tijdelijk personeel wordt geregeld door burgemeester en wethouders, na ingewonnen advies van de betrokken commissie van bijstand. GEMEENTEWET. 433 Art. 4. 1. De jaarwedden worden verhoogd: die van den chef-boekhouder met drie tweejaarlijksche verhoogingen van ƒ100, die van de boekhouders lste en 2de klasse met vier tweejaarlijksche verhoogingen van f 75, die van de adjunct-boekhouders met twee tweejaarlijksche verhoogingen van f 50, die van de klerken en boden met vier tweejaarlijksche verhoogingen van f 50. 2. De verhoogingen worden toegekend, indien de wijze, waarop de ambtenaar of bediende de hem opgedragen werkzaamheden verricht, daartoe, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, aanleiding geeft. 3. Indien de verhooging wordt toegekend, gaat deze in op den eersten dag der maand, volgende op die, in welke het vereischte aantal dienstjaren bereikt is. 4. Bij de berekening van den diensttijd komt ook de tijdelijke diensttijd in aanmerking, mits deze niet onderbroken zij. Art. 5. Het personeel van de centrale boekhouding wordt geacht te behooren tot het secretarie-personeel. Art. 6. 1. De chef-boekhouder stelt zekerheid ten behoeve van de gemeente tot eën bedrag van ten minste f 3000. 2. Hij aanvaardt zijn betrekking niet, alvorens de zeker-, heid te hebben gesteld. 3. De zekerheid wordt opgeheven na opneming en overneming van de kas en boeken en na verhaal van hetgeen hij ter zake van zijn beheer aan de gemeente mocht schuldig zijn gebleken. 4. (Als 4de lid art. 8 blz. 421.) Art. 7. 1. Met machtiging van burgemeester en wethouders kan de chef-boekhouder van ouder zijn verantwoordelijkheid werkooiman, praktijk 2de dr. 28 434 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. keude boekhouders zekerheid verlangen voor het door hen te voeren geldelijk beheer. 2. Het bedrag en de aard der te stellen zekerheid behoeven de goedkeuring van burgemeester en wethouders. Art. 8. 1. De chef-boekhouder stort dagelijks zijn kas bij den kassier, die daarvoor door burgemeester en wethouders is aangewezen. 2. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, is het hem vergund een bedrag van ten hoogste f 2000 aan kasgeld aanwezig te houden. 3. Hij geeft aan den verificateur der gemeente-financiëu en aan burgemeester en wethouders, zoo dikwijls zij het vorderen, inzage van de boeken en kas. Art. 9. De chef-boekhouder maakt voor den laatsten dag van elk der maanden Januari, April, Juli en October over het afgeloopen kwartaal een proefbalans op van elk der bedrijven en zendt daarvan terstond afschrift aan het hoofd van en aan de commissie van bijstand voor den betrokken tak van dienst en aan burgemeester en wethouders. Art. 10. De chef-boekhouder draagt zorg, dat de verordeningen betreffende het beheer der bedrijven, voor zoover van hem afhangt, stipt worden nageleefd. Art. 11. 1. De chef-boekhouder houdt zitting ten kantore der bedrijven en is daar aanwezig op eiken werkdag des voormiddags van 9 tot 12 uur en des namiddags van 2 tot 5 uur. 2. Hij is verplicht ook buiten den bepaalden kantoortijd zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van werkzaamheden ten kantore der bedrijven, zoo dikwijls de afdoening van zaken dit vordert. 3. Hij is verplicht aan de hoofden der bedrijven alle in- GEMEENTEWET. 435 lichtingen te verschaffen, die zij voor de vervulling van hun taak noodig hebben en verleent hun desgevraagd den noodigen bijstand. Art. 12. 1. Hij heeft recht op een verlof van drie weken per jaar. Het wordt verleend voor een afwezigheid van ten hoogste twee dagen door den voorzitter van de commissie van bijstand voor de financiën, voor langoren tijd door burgemeester en wethouders. 2. Van afwezigheid door ongesteldheid geeft hij onverwijld kennis aan den voorzitter van de commissie van bijstand voor de financiën. Art. 13. Bij afwezigheid wordt hij, zoo noodig, vervangen, behoudens goedkeuring van burgemeestér en wethouders, door een door hem aangewezen ambtenaar of persoon en blijft hij verantwoordelijk voor het geldelijk beheer. Art. 14. . Hij bergt en bewaart zijn boeken en de ontvangen gelden in de daarvoor bestemde bergplaats, waarin geen andere gelden of geldswaarden mogen worden bewaard dan die aan de gemeente toebehooren. Art. 15. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 1 Augustus 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. 28* 436 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. VERORDENING betreflénde verificatie der gemeentefinanciën te Broekstad. Art. 1. De verificatie der gemeente-financiën is opgedragen aan den verificateur van de gemeente-financiën. Art. 2. De verificateur van de gemeentefinanciën wordt geacht te behooren tot het personeel der gemeente-secretarie. Art. 3. 1. Hij is belast met de verificatie der gemeente-financiën in haar vollen omvang ten kantore van den gemeente-ontvanger en van de gemeentebedrijven. 2. Vóór den lOden van, elk der maanden Januari, April, Juli en October zal hij van zijn bevindingen rapport uitbrengen aan burgemeester eu wethouders. Art. 4. 1. De geregelde bijhouding der boeken en het opmaken der financieele verslagen geschiedt onder zijn toezicht. 2. Ten bewijze hiervan worden alle boeken en bewijzen, welke door hem zijn geverifieerd, van zijn paraaf voorzien. 3. Bij het ontdekken van onregelmatigheden geeft hij daarvan onmiddellijk kennis aan burgemeester en wethouders. Art. 5. Hij brengt omtrent de aan burgemeester en wethouders overgelegde balansen en winst- en verliesrekeningen der bedrijven en omtrent de rekening van plaatselijke inkomsten en uitgaven aan hen verslag uit en adviseert burgemeester en wethouders en de commissie voor de financiën in alle gevallen, waarin dit door hen wordt verlangd. Art. 6. 1. Hij houdt nauwkeurig aanteekening van de belegde gelden en verleende machtigingen tot het doen van betalingen, zoodat te allen tijde blijkt hoe groot de saldo's moeten zijn. GEMEENTEWET. 437 2. Hij ziet toe, dat bet totaal dei? belegde gelden behoorlijk door waarborg is gedekt en dat verleende credieten niet worden overschreden. Art. tg Hij geniet een bezoldiging vaii f 1800 per jaar met zes jaarlijksche verhoogingen van f 50. Art. 8. De kosten der verificatie komen ten laste van het bedrijf centrale boekhouding. Art. 9. 1. De verificateur der gemeentefinanciën heeft recht op een verlof van drie weken per jaar. Het wordt verleend voor een afwezigheid van xten hoogste twee dagen door den voorzitter van de commissie van bijstand voor de financiën, voor langeren tijd door burgemeester en wethouders. 2. Van afwezigheid door ongesteldheid geeft hij onverwijld kennis aan den voorzitter van de commissie van bijstand voor de financiën. Art. 10. Bij afwezigheid wordt hij, zoo noodig, vervangen op de wijze door burgemeester en wethouders te bepalen. Art. 11. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 1 Augustus 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Zoogenaamde centrale boekhouding met verificatie door een speciaal daarmede belast ambtenaar, in enkele meer belang- 438 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. rijke gemeenten ingevoerd, is zeer aan te bevelen. Centralisatie moet op deze beide punten gewenscht heeten. In vorenstaande verordening betreffende het beheer der bedrijven is, zooals uit de opsomming in art. 1 blijkt, het begrip bedrijf in ruimen zin genomen. Voor een goed overzicht van hetgeen iedere tak van dienst aan de gemeente kost of oplevert verdient dit zeker aanbeveling. Desgewenscht kan men de centrale boekhouding ook belasten met de inning van andere gelden, die van gemeentewege worden opgehaald, zooals bijv. schoolgelden. Met toepassing van art. 114/«'s der gemeentewet is dit mogelijk. Aan een voordracht van burgemeester en wethouders van Amersfoort in 1915 aan den raad dier gemeente is het volgende in hoofdzaak ontleend. In de bureaus: der bedrijven wordt enkel de administratie gevoerd, welke noodig is als grondslag voor de hoofdboekhouding; zij staat geheel los van den technischen dienst waartoe zij behoort. De hoofdboekhouding wordt gevoerd aan de centrale boekhouding. Deze kan op een willekeurige plaats worden gevestigd. De centrale boekhouding zal voortdurend alle boekhoudingen hebben te controleeren en zorg moeten dragen, dat zij aan het doel blijven beantwoorden. Deze wijze van handelen heeft al dadelijk dit groote voordeel, dat de leider van de centrale, doordat hij alle boekhoudingen voert, bekend raakt met de handelingen van alle takken van dienst en dat gelegenheid bestaat deze onderling te vergelijken. Zoo zal hem blijken het verschil in prijs van gelijke artikelen, die op meerdere plaatsen worden gebruikt, enz. Tevens zal deze wijze van boekhouding de gelegenheid bieden tot het gemeenschappelijk inkoopen, tot het houden van een aanbesteding van artikelen, die benoodigd zijn, om het even of zij door één, dan wel door meerdere afdeelingen worden gebruikt. Om een voorbeeld te noemen: zonder administratieve moeilijkheden zal het mogeljjk worden het benoodigde schrijfpapier voor de machines en andere kantoorbenoodigdheden in het groot aan te koopen en te leveren aan alle takken van dienst; zal het mogelijk worden de voor de geheele gemeentelijke huishouding benoodigde brandstof in eens aan te koopen en alle deelen daarvan te voorzien naar behoefte. Tevens wordt de centrale boekhouding belast met het doen van alle bestellingen, het innen van alle ontvangsten en het gelasten van alle betalingen. Alle bestellingen loopen dan dus over één kantoor. Wel behoudt natuurlijk elke tak van dienst de bevoegdheid tot het doen van bestel- GEMEENTEWET. 439 lingen, maar de af te geven bons gaan via de centrale boekhouding naar de leveranciers. Daardoor wordt eenheid in het geven van opdrachten bereikt en wordt de mogelijkheid van een behoorlijke controle verkregen. De centrale boekhouding debiteert de betrokken afdeeling eenvoudig voor de schuld, door de bestelling veroorzaakt, en verrekent deze, zoo mogeljjk, met de haar toekomende ontvangsten. In dit systeem zal het ook mogelijk worden, bijv. dat de eene afdeeling profiteert van den magazijnvoor raad van een andere afdeeling; zal het mogelijk worden bijv., dat de paarden en wagens der reiniging, op oogenhlikken, dat deze niet voor den eigen dienst vereischt worden, of daarvoor expres worden in voorraad gehouden, worden gebezigd door een andere afdeeling, zonder dat dit voor een der beide afdeelingen administratieve werkzaamheden veroorzaakt. Eén centraal ontvangkantoor dus. Dit kantoor ontvangt alle te innen kwitantiën enz. van de afdeelingen en laat deze innen door de ten dienste staande loopers. Het voordeel hiervan is veelzijdig: het aantal personen, met het ophalen van gemeente-gelden belast, kan kleiner zijn; het publiek wordt minder vaak lastig gevallen; het plegen van fraude aan de afdeelingen door valsche boekhouding is uitgesloten. * Maar bovenal is het voordeel, dat alle bedrijven slechts één gemeenschappelijke kas hebben. Deze omstandigheid maakt het eenerzijds mogelijk te werken met zoo weinig mögeUjk kasmiddelen, anderzijds om de verschillende afdeelingen onderling te laten profiteeren van elkanders voorraad geld. Wil dit stelsel evenwel volledig effect sorteeren, dan moeten ook hij de centrale boekhouding geen gelden berusten. Daarom wordt haar de verplichting opgelegd eiken dag de ontvangen middelen te storten. Hiervoor zal met een bankinstelling of ander lichaam een overeenkomst dienen te worden aangegaan. De uitgaven geschieden voortaan niet meer per mandaat, maar op dezelfde wijze als in particuliere bedrijven door middel van de bankinstelling. 440 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 12. Verordening betreffende een gemeentelijk grondbedrijf. Artt. 114bis en 135 gem.wet. VERORDENING betreffende het grondbedrijf der gemeente Broekstad. Art. 1. 1. De aan de gemeente toebehoorende, tot bouwterrein bestemde gronden, welke daartoe bij een besluit van den gemeenteraad worden aangewezen, worden beheerd onder den naam grondbedrijf. 2. De gemeenteraad kan ook andere aan de gemeente toebehoorende gronden onder het grondbedrijf brengen. Art. 2. 1. De inbreng der gronden in het grondbedrijf geschiedt voor de waarde, welke de gronden op het tijdstip van den inbreng vertegenwoordigen. 2. Tegelijk met het besluit, waarbij tot inbreng wordt besloten, stelt de gemeenteraad vast het bedrag van de schuld, welke op het oogenblik van den inbreng op de gemeente ter zake van den grond rust. Art. 3. 1. De in het grondbedrijf ingebrachte gronden worden naar hun ligging, bestemming enz. geplitst in districten. 2. Deze splitsing geschiedt door den gemeenteraad. 3. Van elk district wordt een afzonderlijke boekhouding gevoerd, met dien verstande evenwel, dat elk der in het grondbedrijf ingebrachte eigendommen in de boeken van het bedrijf een afzonderlijk hoofd krijgt. Art. 4. De boekwaarde van elk district wordt gevormd door het bedrag, waarvoor de gronden zijn ingebracht, vermeerderd met de sinds het tijdstip van den inbreng ten laste van de gronden gebrachte schuld. GEMEENTEWET. 441 Art. 5. 1. Na elk tijdvak van vijf jaar, voor de eerste maal in 1921, wordt de waarde van de in het grondbedrijf aanwezige gronden geschat. 2. Bij die schatting wordt zooveel mogelijk rekening gehouden met den toestand op den eersten Januari van het jaar waarin de schatting plaats heeft. 3. Bij de schatting worden gronden, welke in den staat, waarin zij verkeeren, als bouwterrein kunnen worden gebezigd, geschat op de verkoopwaarde als bouwterrein. Andere terreinen- worden geschat op de verkoopwaarde in den staat, waarin zij verkeeren. De schattingen geschieden zoo mogelijk in verband met de waarde van andere soortgelijke terreinen. Art. 6. Wanneer de in het vorig artikel bedoelde schatting voor in erfpacht uitgegeven gronden een hoogere waarde aanwijst dan de waarde, waarvan is uitgegaan bij de vaststelling van den tijdens de schatting geldenden canon, worden niettemin bedoelde gronden 'voor het bedrag van laatstgenoemde waarde op den taxatiestaat gebracht. In het tegenovergestelde geval worden zij op dien staat gebracht voor de waarde, waarop zij zijn geschat. Art. 7. 1. Telken jare wordt, behoudens het bepaalde in art. 10, het gezamenlijk bedrag van de rente en de verplichte aflossing van de schuld, welke op de gemeente ter zake van elk district rust, voor zooveel dat bedrag niet wordt gedekt door het ten bate van elk. district komend gedeelte van het batig saldo op den gewonen dienst van het grondbedrijf, bijgeschreven. 2. Mede worden bijgeschreven de bedragen besteed aan werken ten behoeve van in het grondbedrijf opgenomen perceelen, daaronder begrepen de kosten van straataanleg en rioleering. 3. Bij den aanleg van straten wordt de waarde van den daarvoor te gebruiken grond, berekend naar de boekwaarde, 442 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. bijgeschreven op de waarde van de aangrenzende perceelen, op de wijze door den raad te bepalen. De voor straataanleg bestemde gronden worden daarna uit het bedrijf genomen. 4. De boekwaarde van de betrokken districten wordt verhoogd met de bijgeschreven bedragen. 5. De in het bedrijf ingebrachte gronden kunnen bij een besluit van den raad daaruit tegen de boekwaarde worden teruggenomen. Art. 8. Indien het bedrag, waarvoor gronden worden ingebracht, lager is dan de op die gronden rustende schuld, mag de in art. 7 bedoelde bijschrijving van rente en aflossing niet eerder geschieden dan nadat bij een vijfjaarlijksche schatting de waarde der betrokken gronden zal zijn gebleken ten minste gelijk te zijn aan het bedrag van de op die gronden rustende schuld. Alsdan wordt de boekwaarde der betrokken gronden gesteld op de bij die schatting geschatte waarde en worden die gronden naar het desbetreffend district overgebracht. Art. 9. De gronden, bedoeld in art. 8, worden in één complex samengevoegd. Art. 10. Indien de in art. 5 bedoelde schatting voor eenig district een lagere waarde aanwijst dan de boekwaarde van dat district, wordt in de eerstvolgende vijf dienstjaren telken jare ten minste een vijfde gedeelte van dat verschil aan het grondbedrijf uitbetaald, voor zoover dat verschil niet uit de reserve kan wórden gedekt, ten einde te dienen tot vermindering van de op het district rustende schuld, en wordt gedurende dien tijd voor dat district het bijschrijven der. rente gestaakt. Art. 11. De in art. 10 bedoelde uitbetaling aan het grondbedrijf geschiedt uit de gewone inkomsten dér gemeente. GEMEENTEWET. 443 Art. 12. Bij verkoop wordt hetgeen een gedeelte grond meer opbrengt dan het bedrag der boekwaarde bestemd tot reserve. Art. 13. Indien bij verkoop een gedeelte grond minder opbrengt dan de boekwaarde, wordt het verschil gedekt uit de reserve, of, indien en voor zoover deze niet toereikend is, in ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren uit de gewone inkomsten der gemeente aan het grondbedrijf uitbetaald,- tot vermindering van de op het betrokken district rustende schuld. Art. 14. 1. De uit deze regeling voortspruitende schattingen wor-. den opgedragen aan een schattingscommissie, bestaande uit drie leden, waarvan er een benoemd wordt door gedeputeerde staten, een door den gemeenteraad en een door de beide anderen te zamen, allen voor den tijd van vijf jaar. Kunnen de beide reeds benoemde leden omtrent de benoeming van den derde niet tot overeenstemming komen, dan wordt deze door gedeputeerde staten benoemd. 2. De commissie kan mede worden belast met het uitbrengen van advies bij aankoop van gronden, welke bestemd zijn om in het grondbedrijf te worden opgenomen. 3. De aan haar leden toe te kennen geldelijke'vergoeding en de regeling harer werkzaamheden worden voor zooveel noodig bepaald bij afzonderlijk besluit van den raad. Art, 15. 1. De betalingen ten laste van het grondbedrijf en de ontvangsten ten bate daarvan geschieden door den directeur van het grondbedrijf. 2. De werkkring van den directeur, de door hem te stellen zekerheid en hetgeen verder noodig wordt geacht worden door den raad afzonderlijk geregeld. Art. 16. Burgemeester en wethouders maken van de inkomsten en 444 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. uitgaven van het grondbedrijf voor elk dienstjaar een begrooting op en leggen deze bij de gemeentebegrooting aan den gemeenteraad ter vaststelling over. Op de begrooting van het grondbedrijf worden de inkomsten en uitgaven gesplitst in gewone en buitengewone. Art. 17. 1. Tot de gewone inkomsten worden gerekend: a. de inkomsten uit verhuurde, verpachte, in erfpacht uitgegeven of op andere wijze rentegevend gemaakte eigendommen, 6. de rente van gelden, c. andere gewone inkomsten. 2. Tot de gewone uitgaven worden gerekend: a. de kosten van onderhoud, b. de grond-, waterschaps- en andere lasten, c. de kosten van beheer en administratie, d. de kosten van schatting, e. de rente van tijdelijk opgenomen kasgeld, f. de renten en aflossingen voor zoover deze niet mogen worden bijgeschreven, g. andere gewone uitgaven. Art. 18. Een batig saldo pp den gewonen dienst wordt aan de gemeente uitgekeerd en onder de gewone ontvangsten verantwoord. Een nadeelig saldo op den gewonen dienst wordt door de gemeente uit haar gewone middelen gedekt. Art. 19. 1. Tot de buitengewone inkomsten worden gerekend: a. de opbrengst van verkochte gronden, b. de uitkeeringen aan het grondbedrijf krachtens art. 10 of art. 13, c. uitkeering door de gemeente .van het bedrag der rente en verplichte aflossingen van de door de gemeente ten behoeve van het grondbedrijf gesloten leeningen, voor zoover deze niet gedekt worden volgens art. 17, tweede lid, onder f, d. opgenomen kasgeld, GEMEENTEWET. 445 e. terugontvangst van belegd kasgeld, f. andere buitengewone inkomsten. 2. Tot de buitengewone uitgaven worden gerekend: a. de kosten van aankoop van gronden, b. de kosten der werken uitgevoerd ten behoeve van in het grondbedrijf gebrachte gronden, c. terugbetaling van opgenomen kasgeld, d. belegging van kasgeld, , e. de betaling van de rente en aflossing aan de gemeente als bedoeld onder c van het eerste lid, f. uitkeering aan de reserve, g. andere buitengewone uitgaven. Art. 20. De nadeeligé resultaten van een district mogen niet worden gedekt door de voordeelige resultaten van een ander district. Art. 21. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op de posten der begrooting af- en overschrijven, voor zoover de raad zich niet bij de begrooting het verleenen van machtiging daartoe heeft voorbehouden. 2. Buiten de begrooting om kan geen uitgaaf geschieden dan met afzonderlijke, voorafgaande machtiging van den raad. 3. In buitengewone gevallen van dringenden spoed kunnen burgemeester en wethouders tot het doen van zoodanige uitgaaf besluiten, mits zij hun daartoe te nemen met redenen te omkleeden besluit terstond aan den raad inzenden. 4. De uitgaaf, door den raad goedgekeurd, wordt aan de begrooting toegevoegd. 5. Bij weigering van den raad zijn de leden van het college van burgemeester en wethouders, die tot het besluit hebben medegewerkt, persoonlijk voor de uitgaaf aansprakelijk. Art. 22. Tegelijk met de rekening van ontvangsten en uitgaven der gemeente leggen burgemeester en wethouders telken jare aan den raad over een balans en winst- en verliesrekening, een staat van de gedane ontvangsten en uitgaven, «en overzicht 446 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. van de schulden, op het bedrijf rustende, alsmede èen overzicht van de reserve. Art. 23. De boekhouding van het grondbedrijf wordt ingericht volgens door burgemeester en wethouders te geven voorschriften, met inachtneming der beginselen van het dubbel boekhouden. Art. 24. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 1 September 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichting. In de laatste jaren zijn verscheidene gemeenten overgegaan tot instelling van een z.g. grondbedrijf. De bedoeling met deze instelling is meestal in de eerste plaats om te voorkomen, dat rente en aflossing op geldleening wegens aankoop door de gemeente van gronden, wélke na korter of langer tijd bestemd zullen zijn voor bouwterrein, uit de gewone middelen der gemeente opgebracht moeten worden. Art. 136, 2de lid, der gemeentewet, bepalende, dat elk besluit tot het doen eener geldleening de middelen aanwijst, waaruit de renten en aflossing der leening zullen worden gevonden, verhindert het doen van aflossing ooit achterwege te laten. Betaling van rente en aflossing uit nieuwe leening, dus uit huitengewone inkomsten, wordt door gedeputeerde staten der onderscheidene provinciën niet toegelaten. Het grondbedrijf nu stelt in staat: eenerzijds om door het bedrijf aan de gemeente te doen uitkeeren de door de gemeente wegens rente en aflossing te betalen bedragen, anderzijds om dit door uitkeering voor zooveel noodig van de gemeente aan het bedrijf uit nieuwe geldleening mogelijk te maken. Op deze wijze wordt de schuld van het grondbedrijf aan de gemeente jaarlijks grooter. Eenerzijds vermindert jaarlijks die schuld door uitkeering der bedragen voor aflossing, maar daar staat tegenover dat de GEMEENTEWET. 447 schuld vermeerdert met eenzelfde bedrag dat de gemeente aan het bedrgf opnieuw leent ten einde het tot aflossing in staat te stellen. Ook op deze nieuwe leeningen moet afgelost worden, waartoe de gemeente aan het bedrgf leent. De totaalschuld vermeerdert dus met de aflossing op deze nieuwe leeningen en voorts met de rente welke het bedrijf aan de gemeente uitkeert en waarvoor het jaarlijks van de gemeente leent. Hetgeen het bedrijf aan de gemeente voor voldoening door de gemeente van rente betaalt komt n.1. niet in mindering op de totaalschuld, terwijl door de hiertegenover staande jaarlgksche leoning door de gemeente aan het bedrijf wel de totaalschuld van het bedrgf aan de gemeente wordt vermeerderd. Deze vermeerdering van de totaalschuld wordt toelaatbaar geoordeeld, indien de grond in ten minste gelijke mate in waarde stijgt, hetgeen het geval kan zijn doordat het tijdstip, waarop de grond als bouwterrein zal worden gebezigd, steeds nader komt. Volledigheidshalve worde er reeds hier op gewezen, dat ook de overige inkomsten en uitgaven van het bedrijf, zoowel gewone als buitengewone, op de schuldvermeerdering invloed kunnen hebben. Intusschen wordt bovendien met het grondbedrijf soms beoogd het voeren van een meer doeltreffende gemeentelijke grondpolitiek door instelling van een afzonderlijken tak van dienst met geheel op zich zelf staand beheer onder leiding van een daartoe aangewezen directeur, die ook belast kan worden met anderen arbeid als bijv. de directie van een gemeentelijke hypotheekbank. Eindelijk kan men door instelling van een grondbedrijf komen tot vereenvoudiging van administratie door toepassing van art. \\4bis der gemeentewet.' Gedeputeerde staten van Zuid-Holland stelden bij besluit van 2 Juni 1908 eenige regelen vast, waaronder zij de instelling van een grondbedrijf als afzonderlijke administratie zouden toelaten. Deze regelen zijn bij de samenstelling van vorenstaande verordening in menig geval in acht genomen. Art. 1. Voor zooveel betreft gronden, die na de instelling van het grondbedrijf zijn aangekocht, laten gedeputeerde staten van Zuid-Holland opneming in het grondbedrijf alleen dan toe, indien deze voor grondexploitatie bestemd zijn. Het blijkt niet wat gedeputeerde staten onder grondexploitatie verstaan, maar vermoedelgk is bedoeld, dat de gronden voor bouwterrein bestemd moeten zijn, hetzij nu of later. . In sommige gemeenten werd behoefte gevoeld om in het bedrgf ook andere gronden op te nemen, bijv. boschgronden, die op de waarde van in de nabijheid gelegen bouwterrein invloed hebben en daarmede als 448 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. het ware samenhangen, en gronden, welke mettertijd voor den openbaren dienst zullen worden bestemd. Vandaar het tweede lid. Intusschen is het mogelijk, dat gedeputeerde staten met grondexploitatie alreeds een zoodanige ruimere opvatting hebben bedoeld. Art. 2. De gronden worden volgens het eerste lid in het bedrgf ingebracht voor de werkelijke waarde op het tijdstip van den inbreng. Voor deze waarde worden zij naar art. 4 bepaalt te boek gesteld. Intusschen wordt volgens het tweede lid ook bepaald welke schuld de gemeente ter zake van de gronden op het oogenblik van den inbreng heeft en die dus op het grondbedrijf rust. Hiervan zijn afhankelijk de bedragen, die volgens art. 18 en art. 19, 2de lid, letter c, aan de gemeente jaarlijks worden uitgekeerd. Bij de instelling en het beheer van grondbedrijven plaatst men zich als regel op het standpunt, dat het vermogen der gemeente wegens grondbezit tijdens de instelling van het bedrijf behouden moet blijven. Daartoe is het noodig de gronden in het bedrijf in te brengen naar de werkelijke waarde en niet als waarde aan te nemen het bedrag der schald, welke wegens den grond nog op de gemeente rust. Immers zou bg laatstgenoemde wijze van handelen de grond bij de eerstvolgende periodieke schatting van de werkelijke waarde een belangrijk hoogere waarde kunnen aanwijzen dan die waarvoor hij werd ingebracht. Als winst zou dan worden aangemerkt wat inderdaad geen winst is. Daar de winst meestal wordt gereserveerd om daarmede verliezen op dezelfde of andere gronden te kunnen betalen, of anders onder de gewone inkomsten der gemeente wordt opgenomen, zou aldus achteruitgang van het gemeentelijk vermogen knnnen ontstaan. Voor zoover verlies niet uit winst kan worden aangezuiverd wordt het als regel uit de gewone inkomsten der gemeente gedekt (art. 10). Art. 6. Het is voorzichtig de boekwaarde van erfpachtsgronden niet hooger te stellen dan de waarde, die gegolden heeft bij de bepaling van den erfpachtscanon, omdat anders de boekwaarde niet evenredi» zou zijn aan de inkomsten van deze reeds in exploitatie gebrachte gronden. Art. 7. In dit artikel komt vooral uit een van de hoofdbedoelingen van. het grondbedrijf. De regeling wordt administratief als volgt. Het grondbedrijf keert aan de gemeente uit de door haar verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. De gemeente boekt deze ontvangsten op den gewonen dienst, zoodat dus op den gewonen dienst der gemeente tegenover elkander staan de door de gemeente te betalen rente en aflossing en de ontvangpost van het grondbedrijf. Intusschen moet het grondbedrijf tot het doen van deze uitgaaf worden in staat gesteld. De gewone inkomsten van het grondbedrijf (huren, erfpachten enz.), ver- GEMEENTEWET. 449 minderd met de gewone uitgaven, zullen daartoe in den regel niet voldoende zijn. Het restant wordt alsdan geleend van de gemeente. De gemeente op haar beurt leent daartoe zelve, zoodat do gemeentebegrooting en gemeenterekening op den buitenge wonen dienst vermelden den ontvangpost geldleening ten behoeve van het grondbedrijf en den uitgaafpost geldleening aan bet grondbedrijf. Het grondbedrijf krijgt in verband met het vorenstaande op zijn .begrooting en rekening onder de ontvangsten uitkeering van de gemeente voor voldoening van rente en aflossing aan de gemeente en onder de uitgaven rente en aflossing aan de gemeente. Zoo ook ontvangt de- gemeente van het grondbedrijf terug de kosten voor werken ten behoeve van bet grondbedrijf (art. 7, 2de lid) en verstrekt zij aan het bedrijf de tot het doen van deze uitkeering vereischte gelden. Tot het doen van deze verstrekking is de gemeente door geldleening in staat gesteld. De verordening op het grondbedrijf der gemeente 's-Gravenhage maakte, in strijd met de door gedeputeerde staten van Zuid-Holland gestelde regelen,' ook mogelijk bijschrijving van rente en aflossing wegens gronden, die vóór de instelling van het grondbedrijf waren aangekocht en waarvoor de gemeente reeds betaling van rente en aflossing uit de gewoné middelen had geregeld. Toen nu voor de eerste maal de gemeente op de gemeentebegrooting posten bracht voor betaling van rente en aflossing door en aan het grondbedrijf wegens zoodanige gronden onthielden gedeputeerde staten aan de begrootingswijziging hun goedkeuring. De gemeenteraad ging hiervan in beroep bij de kroon. Bij koninklijk besluit van 4 Mei 1910 werd de begrootingswijziging alsnog, goedgekeurd. Het koninklijk besluit overwoog o.m.: „overwegende, dat de vraag, of het besluit tot aanvulling der gemeentebegrooting vatbaar is voor goedkeuring, hiervan afhangt of mag worden aangenomen dat op "redelijke wijze gezorgd is voor de instandhouding van het vermogen der gemeente en een billijke verdeeling van lasten tusschen de tegenwoordige en toekomstige belastingbetalers, „dat daarbij de vraag, of het bezit van belangrijke terreinen, waaraan voor de gemeente min of meer risico verbonden is, in het gemeentelijk belang is te achten, thans geen punt van overweging uitmaakt, „overwegende, wat aangaat de instandhouding van het vermogen der gemeente, dat de bijschrijving van aflossing en rente op den dienst van het grondbedrijf van aan de gemeente toebehoorende gronden in dit geval niet in strijd is met een behoorlijk financieel beleid, „dat de dekking dezer bijschrijving uit buitengewone middelen, wat de aflossing betreft, aan_ geen bedenking onderhevig is indien redelgker- kootman, praktijk 2de druk. 29 450 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIES. wijs vaststaat, dat de waarde der gronden niet vermindert, en, wat de rente betreft, dat die waarde minstens met eenzelfde bedrag vermeerdert, „dat wel is waar noch het een noch het ander met zekerheid is vast te stellen, maar dat de verordening op het beheer van het grondbedrijf vastgesteld 17 Mei 1909 voor een zich uitbreidende gemeente als 's-Gravenhage voldoende waarborgen geeft, dat een eenigermate belangrijke waardevermindering niet te duchten is, „dat die waarborgen meer in het bijzonder te vinden zijn: a. in art. 3 dat een splitsing van het grondbedrijf in districten voorschrijft, in verband met art. 8 bepalende dat de gronden, waarvan bij een vijfjaarlijksche taxatie zal zijn gebleken, dat de waarde lager is dan de daarop rustende schuld, in één complex worden samengevoegd; b. in art. 5 j°, artt. 10—11 dat telken 5 jaren de gronden van ieder district worden geschat en het nadeelig verschil wordt aangevuld uit de reserve en zoo noodig uit de gewone middelen der gemeente, terwijl het bijschrijven der rente wordt gestaakt; c. in artt. 12 en 13, dat bij verkoop hetgeen een gedeelte grond meer opbrengt dan het bedrag der boekwaarde, wordt bestemd tot reserve eu dat de mindere opbrengst wordt gedekt uit de reserve of desnoods uit de gewone middelen der gemeente, „overwegende, wat aangaat de vraag of door bijschrijving van aflossing en renten op de boekwaarde der gronden en dekking daarvan uit buitengewone middelen voldoende gezorgd wordt voor een behoorlijke verdeeling van lasten: „dat, indien mag worden aangenomen dat het vermogen der gemeente geen ernstige vermindering bedreigt, het ook niet onbillijk is te achten dat het tegenwoordige geslacht niet worde belast ten bate van toekomstige belastingschuldigen of ten bate van hen, die in de toekomst uit de gemeente-eigendommen voordeel zullen trekken, „overwegende, dat een en ander niet alleen geldt voor die gronden die in vervolg van tijd door de gemeente worden verkregen, maar evenzeer en in meerdere mate voor die gronden, die reeds in het bezit der gemeente zijn, omdat te dien aanzien mag worden aangenomen, dat reeds een meer-waarde boven den prijs van aankoop en boven de leeningen, die ten behoeve van dien aankoop zijn gesloten, bestaat, „overwegende, dat daartegen niet afdoet, dat vorige leeningen door gedeputeerde staten zijn goedgekeurd in de veronderstelling dat aflossing en rente uit gewone middelen zouden worden gekweten, omdat niets belet, mede onder goedkeuring van het hooger gezag, bij veranderde omstandigheden, van de oorspronkelijke beslissing af te wijken, mits de waarborgen van derden, met name van obligatiehouders, niet worden aangetast, GEMEENTEWET. 451 .overwegende, dat van verkorting dezer waarborgen geen sprake is, omdat bij alle nog niet afgeloste leeningen der gemeente zoo wel de belastingen als alle andere inkomsten verbonden zijn". Art. 8. Dit artikel heeft tot gevolg, dat de gemeente wegens gronden, die een mindere waarde hebben dan het bedrag der daarop rustende schuld, rente en aflossing uit de gewone middelen voldoet en dus niet van het grondbedrijf terugontvangt, totdat de waarde van den grond in die mate zal zijn • gestegen of op de schuld zooveel zal zijn afgelost dat de waarde ten minste gelijk sta met het bedrag der schuld. Zie in verband met het slot art. 9. Artt. 10 en 11. Indien de schatting een lager bedrag dan de boekwaarde aanwijst, dient de gemeente in de eerstvolgende jaren het verschil uit haar gewone inkomsten bij te passen. De voorzichtigheid gebiedt alsdan voorloopig ook de rente uit de inkomsten der gemeente te voldoen zonder dat zij door het grondbedrijf wordt terugbetaald. - Artt. 12 en 13. Winst door grondverkoop wordt niet uitgekeerd aan de gemeente tot bestrijding van gewone uitgaven, doch gereserveerd om daaruit eventueele verliezen te bestrijden. Voor zoover het reservefonds tot bestrijding van verlies niet voldoende is, wordt het verlies bestreden uit de gewone inkomsten der gemeente, ten einde vermindering van het vermogen der gemeente te voorkomen. Artt. 17 en 18. Art. 17, tweede lid, brengt onder f tot de gewone uitgaven de renten en aflossingen voor zoover deze niet mogen worden bijgeschreven. Hiermede houdt verband art. 7, eerste lid. Volgens laatstgenoemde bepaling mag niet worden bijgeschreven het bedrag, dat uit de gewone inkomsten van het bedrijf voor rente en aflossing beschikbaar is. Dientengevolge zal de post onder letter f van art. 17, tweede lid, een sluitpost zijn, tenzij uit de gewone inkomsten van het bedrijf meer beschikbaar is dan voor rente en aflossing aan de gemeente moet worden uitgekeerd (in welk geval dit meerdere volgens art. 18 aan de gemeente wordt uitgekeerd ten behoeve van haar gewone middelen), of wel als de gewone uitgaven buiten post f, tweede lid, art. 17 reeds meer bedragen dan de gewone inkomsten volgens het eerste lid van art. 17 (in welk geval het nadeelig verschil volgens art. 18 door de gemeente uit haar gewone inkomsten moet worden bijgepast). 29* 152 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 13. Verordening voor een gemeentelijke hypotheekbank.Artt. 114ois en 135 gem.wet. VERORDENING voor de gemeentelijke hypotheekbank te Broekstad. § 1. Van de hypotlieeaire leeningen. Art. 1. De gemeentelijke hypotheekbank leent gelden onder eerste hypothecair verband van het erfpachtsrecht op door de gemeente Broekstad in erfpacht uitgegeven gronden en van de op die gronden gebouwde of nog te bouwen opstallen. Art. 2. De leening bedraagt ten hoogste 70% van de geschatte waarde van het onderpand. Art. 3. De hypotheekbank verleent bouwcrediet. Het bepaalde in art. 2 is daarop van toepassing. Art. 4. De duur van de hypothecaire leening is niet langer dan de nog loopende termijn van het erfpachtsrecht. Art. 5. 1. Burgemeester en wethouders besluiten tot het verstrekken van geld onder hypothecair verband telkens na de directie en de in art. 11 bedoelde commissie van advies te hebben gehoord. 2. Binnen een maand na afloop van elk kwartaal brengen burgemeester en wethouders ter kennis van den raad de gedurende het. afgeloopen kwartaal door hen gesloten leeningen. Zij leggen daarbij over de schattingsrapporten, de adviezen van de directie en van de in art. 11 bedoelde commissie. GEMEENTEWET. 453 § 2. Van de pandbrieven. Art. 6. 1. De gemeente geeft gemeentelijke pandbrieven uit, tegen een vaste rente, ter grootte van ten hoogste f 1000,—, tot geen hooger bedrag dan dat der hypothecaire vorderingen. 2. De pandbrieven worden verdeeld in seriën naar gelang van den rentevoet en voor elke serie doorloopend genummerd. Art. 7. 1. De rente der pandbrieven wordt voldaan op halfjaarlijksche coupons. 2. Coupons, welke niet binnen vijf jaren en pandbrieven, welke niet binnen dertig jaren, nadat zij invorderbaar zijn geworden, ter voldoening zijn aangeboden, vervallen door verjaring. § 3. Van de begrooting en rekening. Art. 8. 1. Burgemeester en wethouders maken jaarlijks van de baten en lasten van de gemeentelijke hypotheekbank een begrooting en een rekening op en bieden deze den gemeenteraad ter vaststelling aan. 2. De rekening vermeldt alle baten en lasten behoorende tot het jaar waarover zij loopt, naar volgorde van de artikelen der begrooting, met bijvoeging van de posten die in den loop van het jaar aan de begrooting zijn toegevoegd. § 4. Van, de reserve. Art. 9. 1. Onder winst wordt verstaan het zuiver batig saldo der door den gemeenteraad vastgestelde rekening. 2. De winst wordt bestemd tot reserve. 3. Zoodra en zoolang de reserve echter 5 % of meer bedraagt van het totaal der hypothecaire leeningen, wordt de winst opgenomen onder de gewone inkomsten der gemeente. 4. Indien de rekening over eenig jaar een nadeelig saldo 454 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. aanwijst, wordt dit uit de reserve gedekt. Is de reserve daartoe niet toereikend, dan past de gemeente het ontbrekende uit haar gewone middelen bij. Art. 10. 1. Het reservefonds wordt afzonderlijk beheerd. De rente die het fonds afwerpt zal bij het kapitaal der reserve worden gevoegd tot en zoolang de reserve het bedrag aanwijst, bedoeld in art. 9, derde lid; daarna wordt de rente als winst opgenomen onder de gewone inkomsten der gemeente. 2. Het reservefonds wordt belegd in schuldbrieven ten laste der gemeente Broekstad, in andere geldswaardige papieren of in hypothecaire schuldvorderingen, ter keuze van burgemeester en wethouders. § 5. Van de commissie van advies. Art. 11. Er wordt een commissie van advies voor de gemeentelijke hypotheekbank ingesteld, bestaande uit vijf leden, telkens voor den tijd van drie jaren te benoemen door den gemeenteraad uit een voordracht van burgemeester en wethouders van twèe personen voor elke vacature. De leden der commissie genieten ieder een presentiegeld van f 10,— voor elke vergadering. Art. 12. De commissie van advies is belast met het uitbrengen van advies omtrent de in haar handen gestelde aanvragen om hypotheek en bouwcrediet, benevens omtrent andere aangelegenheden, de gemeentelijke hypotheekbank rakende, in de gevallen, waarin zulks door burgemeester en wethouders mocht worden verlangd. Art. 13. 1. De commissie benoemt voor den daarbij te bepalen tijd uit haar midden een voorzitter, van welke benoeming aan burgemeester en wethouders mededeeling moet worden gedaan. 2. De voorzitter ontvangt en opent alle tot de commissie gerichte stukken, draagt zorg, dat de adviezen zoo spoedig GEMEENTEWET. 455 mogelijk, nadat ze zijn gevraagd, worden uitgebracht en belegt de daartoe noodige vergaderingen, welke door hem worden geleid. 3. Aan de commissie wordt een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar ter gemeente-secretarie als secretaris toegevoegd. 4. De secretaris is belast met het voeren der administratie. Art. 14. De leden der commissie onthouden zich van medewerking aan de adviezen over de zaken, die hen, hun echtgenooten, of hun bloed- of aanverwanten tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan, of waarin zij als gelastigden zijn betrokken. Art. 15. 1. De commissie kan niet vergaderen zoo niet ten minste drie harer leden, tot medewerking aan de adviezen bevoegd, tegenwoordig zijn. 2. Van de tegenwoordigheid der leden moet blijken uit hun handteekeningen op presentielijsten, welke binnen een maand na afloop van het jaar aan burgemeester en wethouders worden ingezonden, ten einde te strekken tot grondslag voor de uit te betalen presentiegelden over dat jaar. Art. 16. 1. " De adviezen worden vastgesteld bij meerderheid van stemmen der tegenwoordig zijnde, tot medewerking aan de adviezen bevoegde, leden en moeten zijn met redenen omkleed. 2. Indien omtrent uit te brengen adviezen geen eenstemmigheid wordt verkregen, worden de afwijkende meeningen en.de gronden, waarop die rusten, in de adviezen vermeld. 3. De adviezen worden door alle leden, welke daaraan hebben medegewerkt, onderteekend en zoo spoedig mogelijk aan burgemeester en wethouders ingezonden. Art. 17. De leden zijn verplicht tot geheimhouding omtrent de aan- 456 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. gelegenheden, welke als lid der commissie te hunner kennis komen. § 6. Van het beheer. Art. 18. De gemeentelijke hypotheekbank wordt beheerd door burgemeester en wethouders. Art. 19. 1. Onder burgemeester en wethouders geschiedt de exploitatie van het bedrijf door een directeur, aan wien het geheele personeel' ondergeschikt is. 2. De boekhouder is belast met en verantwoordelijk voor het administratief beheer van het bedrijf. 3. De behandeling der kasgelden geschiedt door den gemeen te-ontvanger. Art. 20. De inkomsten, ontvangsten en uitgaven van het bedrijf worden afgescheiden van de overige inkomsten, ontvangsten en uitgaven der gemeente. Art. 21. Tusschen de gemeente en het bedrijf wordt voor wederzijdscho stortingen rente verrekend tegen 31 /2 % per jaar. Art. 22. 1. De inrichting der boekhouding geschiedt naar het beginsel der dubbele boekhouding. 2. De boeken moeten een volledige en nauwkeurige verantwoording geven over alle waarden van het bedrijf. Art. 23. De boekhouder is verplicht te allen tijde aan den verificateur der gemeentefinanciën of aan een door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen persoon inzage te geven van allé boeken en bescheiden betreffende de administratie yan het bedrijf. GEMEENTEWET. 457 Art. 24. Het onderzoek der boeken geschiedt ten minste éénmaal in de zes maanden en het opnemen der kas ten minste éénmaal in de drie maanden. Het onderzoek heeft plaats door den verificateur der getneentefinanciën. Deze brengt van zijn bevindingen verslag uit aan burgemeester en wethouders. Art. 25. 1. Alle betalingen van het bedrijf geschieden. door den gemeenteontvanger. Behoudens het in het tweede lid van dit artikel bepaalde geschieden de betalingen op behoorlijke kwijtingsbewijzen, nadat de daarbij behoorende rekeningen en andere bescheiden door den directeur goedgekeurd en door den boekhouder „fiat betaling" afgeteekend zijn. 2. De uitbetaling van pandbrieven heeft niet plaats, voordat uit een door den boekhouder opgemaakte en door den directeur goedgekeurde opgave is gebleken, dat de pandbrieven aflosbaar zijn gesteld. Voor de kwijting van pandbrieven en coupons gelden deze stukken zelve als bewijs. Art. 26. 1. De invordering van alle inkomsten en ontvangsten van het bedrijf geschiedt door den gemeenteontvanger, op door den boekhouder geteekende kwijtingsbewijzen. 2. Wanneer de kas der bank meer geld bevat dan voor de betalingen wordt vereischt, stort de gemeenteontvanger het overtollige in de gemeentekas. 3. Eiken dag zendt de gemeenteontvanger na de sluiting der kas aan de directie der bank een opgave van de op dien dag voor rekening van de bank gedane ontvangsten en uitgaven. 4. De gemeenteontvanger zendt jaarlijks vóór 1 Mei bij burgemeester en wethouders in de rekening der ontvangsten en uitgaven van de bank over het afgeloopen kalenderjaar, vergezeld van de daarbij behooreude bescheiden. Art. 27. Bij behoefte aan kasgeld voor betalingen ten behoeve der 458 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. bank wordt dit door den gemeenteontvanger aan burgemeester en wethouders aangevraagd. Art. 28. j. De boekhouder biedt jaarlijks vóór 1 Mei aan burgemeester en wethouders in tweevoud aan: a. een bedrijfsrekening over het afgeloopen jaar, ingericht overeenkomstig de door den gemeenteraad goedgekeurde bedrijfsbegrooting met de noodige toelichtende staten, b. een "winst- en verliesrekening over het afgeloopen jaar, c. een balans van de bezittingen en schulden van het bedrijf op 31 December van het afgeloopen jaar, d. een beknopten inventaris met overzicht van de afschrijvingen die op de verschillende bezittingen hebben plaats gehad, e. een verantwoording van de door de gemeente bij wijze van geldleening verstrekte gelden, tegenover de daaruit bekostigde inrichtings- en uitbreidingswerken. 2. Vóór de inzending worden deze stukken door den directeur voor „gezien" geteekend. .Art. 29. 1. Burgemeester en wethouders, onderzoeken de in het voorgaande artikel bedoelde stukken en dienen deze, vóór 15 Juni, al dan niet gewijzigd en met vermelding van hetgeen zij dienstig achten, bij den gemeenteraad in. 2. De rekening van het bedrijf wordt jaarlijks vóór 15 Juli door den gemeenteraad vastgesteld. 3. Bij het toezenden van de gemeenterekening aan gedeputeerde staten wordt daarbij gevoegd een afschrift van de in art. 28 bedoelde stukken. Art. 30. 1. De begrooting van het bedrijf voor het volgende dienstjaar wordt jaarlijks bij de begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven aan den -gemeenteraad aangeboden. 2. Zij wordt bij die begrooting ter secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing nedergelegd en in druk tegen betaling der kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. GEMEENTEWET. 459 3. Een ontwerp, door den boekhouder voor „gezien" geteekend, wordt in de maand Juni van ieder jaar door den directeur bij burgemeester en wethouders ingezonden. 4. Bij het toezenden van de begrooting der plaatselijke inkomsten en uitgaven ter goedkeuring aan gedeputeerde staten wordt ook de begrooting van het bedrijf medegezonden. Art. 31. De begrooting bevat een raming van alle baten en lasten van het bedrijf, daaronder begrepen de uitkeeringen, die het bedrijf aan de gemeente zal hebben te doen. Art. 32. 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, mogen de artikelen der begrooting, voor zoover betreft de lasten, niet worden overschreden. 2. Op eigen verantwoordelijkheid kan de directeur in buitengewone-gevallen een artikel als in het vorige lid bedoeld overschrijden. Hij geeft hiervan zoo spoedig mogelijk kennis aan burgemeester en wethouders, die zonder verwijl maatregelen tot voorziening treffen. Art. 33. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op de posten der begrooting af- en overschrijven voor zoover de gemeenteraad zich niet het verleenen van machtiging daartoe bij de begrooting heeft voorbehouden. 2. Van dergelijke af- en overschrijvingen wordt telkens mededeeling gedaan aan den gemeenteraad. Art. 34. 1. Het bedrijf lost jaarlijks bij de gemeente af op rekening zijner schuld een bedrag, gelijkstaande aan hetgeen op de activa van het bedrijf wordt afgeschreven volgens een door den gemeenteraad goedgekeurde tabel. 2. In deze tabel, die om de vijf jaren wordt herzien, is de jaarlijksche afschrijving vermeld voor elk actief of elke groep van activa in procenten van de aanschaffingswaarde. 460 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 35. 1. Het bedrag der in omloop zijnde pandbrieven zal dat der hypothecaire vorderingen niet mogen overtreffen. 2. Hypothecaire vorderingen, welke behooren tot de belegging van het reservefonds, blijven voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel buiten aanmerking. Art. 36. Tegen de geldelijke gevolgen van eventueele berooving, oneerlijkheid of schuldige nalatigheid der ambtenaren van het bedrijf dekt de gemeente zich door verzekering. Art. 37. Burgemeester eii wethouders wijzen de ambtenaren aan, die den directeur en den boekhouder bij ontstentenis vervangen. § 7. Van het lemen van geld onder hypothecair verband. Art. 38. Indien bouwcrediet* wordt verleend, wordt het bedrag der hypothecaire leening door den debiteur, geheel of voor het door burgemeester en wethouders vast te stellen gedeelte, onmiddellijk tegen vergoeding van een nader door burgemeester en wethouders te bepalen rente gedeponeerd bij de hypotheekbank tegen verplichting harerzijds om het gedeponeerde bedrag, hetzij in eens, hetzij in gedeelten, te restitueeren, naar gelang de bouw vordert. Art. 39. 1. Ter verkrijging van teruggaaf van een gedeelte van het depot, bedoeld in het vorig artikel, moet de geldnemer aan de directie der bank vóór elke teruggaaf overleggen een verklaring, opgemaakt door een deskundige, op den voet van art. 58, door den directeur aangewezen, waaruit blijkt, dat het in-verband met gedeeltelijke voltooiing van den bouw opgevraagde deel der gedeponeerde som niet meer bedraagt dan 50°/o der sedert de deponeering dan wel sedert de vorige teruggaaf toegenomen waarde. GEMEENTEWET. 461 2. De uitbetaling van het geheele depot in eens of van het laatste gedeelte daarvan zal geschieden zoodra uit een door een door den directeur aan te wijzen deskundige opgemaakte verklaring is gebleken, dat de bouw overeenkomstig de teekeningen, toelichting en kostenraming, die bij de bepaling van het bedrag der hypothecaire leening hebben gediend, is voltooid. 3. Voor zooveel het gedeponeerde bedrag niet met inachtneming van de in het eerste en het tweede lid van dit artikel gestelde voorwaarden op een door burgemeester en wethouders te bepalen datum zal zijn opgevraagd, zal het op de hypothecaire schuld worden afgeschreven; gelijke afschrijving zal geschieden, indien vóór of na dien datum de hypothecaire schuld mocht worden afgelost of opvorderbaar worden. Art. 40. ..•li De duur der hypothecaire leening wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders in overleg met den geldnemer, met dien verstande, dat de leening vóór het einde van den erfpachtstermijn geEieel moet,zijn afgelost. 2. Indien de leening 'wordt gesloten met 1 Januari of 1 Juli, wordt de aanvang van den leeningsduur gerekend van den dag der totstandkoming .af; indien de leening op een anderen dag wordt gesloten, wordt de leeningsduur gerekend van den eerstvolgenden eersten Januari of eersten Juli af. Art. 41. 1. De aflossing bedraagt ten minste twee percent per jaar en geschiedt in den regel in gelijke halfjaarlijksche termijnen. 2. De schuldenaar is bevoegd de schuld vóór den bij de overeenkomst bepaalden tijd geheel of gedeeltelijk af te lossen, mits van het tijdstip en het bedrag der aflossing ten minste twee maanden te voren schriftelijk 'mededeeling aan burgemeester en wethouders wordt gedaan. 3. Bij vervroegde aflossing, onverschillig wat daarvan de oorzaak zij, is de schuldenaar een vergoeding verschuldigd van een half percent van het bedrag dier aflossing; van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ontheffing verleenem 462 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 42. 1. De rentevoet wordt bij de overeenkomst door burgemeester en wethouders bepaald, met dien verstande, dat zij de rente van de pandbrieven, die tegenover de leening worden uitgegeven, met niet meer dan een half percent overtreft. 2. De rente moet worden voldaan bij driemaandelijksche vooruitbetaling; bij het onderteekenen der akte wordt de rente tot den eerstvolgenden eersten Januari, eersten April, eersten Juli of eersten October verrekend. Art. 43. Indien de verschuldigde rente en aflossing niet zijn betaald binnen acht dagen na den verschijndag, verbeurt de schuldenaar, ten behoeve van de bank, ook zonder eenige ingebrekestelling, en onverminderd haar verdere rechten ter zake van zijn verzuim, een boete van een half percent per maand van het door hem verschuldigde, terwijl elke ingetreden maand voor een volle wordt gerekend. Art. 44. Ten laste van den geldnemer komen de kosten van de hypotheekakte, van de aan de bank uit te reiken grosse dier akte en van de inschrijving der hypotheek, de kosten van taxatie en onderzoek volgens een door burgemeester en wethouders vast te stellen tarief, de kosten van opvordering en van doorhaling der inschrijvingen en alle andere rechten en kosten waartoe de geldleening en de hypotheekstelling aanleiding geven. Art. 45. 1. Do kosten der hypotheekakte, die van de verdere door de bank gevorderde stukken en die van de inschrijving in de hypotheekregisters worden door den geldnemer verrekend met den notaris, voor wien de akte wordt verleden. 2. De notaris wordt aangewezen door den geldnemer, tenzij deze de aanwijzing overlaat aan burgemeester en wethouders. GEMEENTEWET. 463 Art. 46. Alle betalingen, door den schuldenaar krachtens de overeenkomst te doen, moeten geschieden ten kantore van den gemeenteontvanger. Art. 47. 1. Zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders zal het den hypothecairen schuldenaar niet veroorloofd zijn: a. het onderpand — of de opstallen zelve — voor langer dan drie jaren te verhuren of onder anderen titel in gebruik te geven, de huur vroeger dan op gewone tijden volgens plaatselijk gebruik te vernieuwen of te verlengen, bedingen van optiejaren te maken, over te vervallen huurpenningen te beschikken of vooruitbetaling van huurpenningen te bedingen of te ontvangen; 6. het onderpand — of de opstallen zelve — met eenig zakelijk recht te bezwaren of in te brengen in een maatschap of vennootschap. 2. Bij overtreding van dit artikel heeft de gemeente recht op schadeloosstelling, onverminderd het bepaalde bij art. 52. Art. 48. 1. Ingeval van brandschade, aan de verzekerde goederen .overkomen, zullen de assurantiepenningen tot het beloop van de hoofdschuld, de hypotheekrente en eventueele verdere renten en kosten in de plaats van de onderzetting treden en zal de schuldeischeres gerechtigd zijn die namens den verzekerde op rekening of ter geheele voldoening van het haar alsdan voor hoofdsom, hypotheekrente en eventueele verdere renten en kosten verschuldigde, zonder aanzien vau deu verzekeraar, te ontvangen en dezen daarvoor wettig te kwiteeren. 2. Indien de assurantiepenuingen niet voldoende mochten zijn ter bestrijding van de verschuldigde hoofdsom, hypotheekrente en verdere renten en kosten, zal voor het per resto nog verschuldigde het verband blijven rusten op het erfpachtsrecht en het in stand gebleven gedeelte van den opstal. 3. Indien, ingeval van brandschade, tusschen den schul- 464 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. denaar of diens opvolger in de erfpacht en den verzekeraar verschil mocht ontstaan over het bedrag der vergoeding wegens de aan den verbonden opstal geleden schade en deswege de schuldenaar of diens opvolger in de erfpacht binnen twee maanden na het voorkomen van het ongeval — behoudens de rechten van de schuldeischeres op de verschuldigde assurantiepenningen — geen rechtsvordering tegen den verzekeraar mocht hebben ingesteld en regelmatig voortgezet, wordt de schuldehaar of diens opvolger in de erfpacht geacht alle recht en actie, welke hij met betrekking tot de beschadigde verbonden goederen tegen den verzekeraar zou kunnen doen gelden, overgedragen te hebben aan de schuldeischeres, behoudens -de verplichting yan deze om hetgeen zij meer mocht ontvangen, dan voor hoofdsom, hypotheekrente en verdere renten en kosten verschuldigd is, aan den schuldenaar of diens opvolger in de erfpacht uit te betalen, wordende het in dat geval er voor gehouden, dat de schuldenaar of diens opvolger in de erfpacht de schuldeischeres subrogeert in al zijn rechten, onverminderd zijn verplichting om hetgeen de schuldeischeres minder zal" outvangen, dan het beloop van het haar alsdan nog verschuldigde, op de eerste aanmaning bij te passen. 4. De schuldeischeres heeft het recht om dit beding te allen tijde op kosten van den schuldenaar aan den verzekeraar te doen beteekenen. Art. 49. Ingeval 'van willige verkooping van het onderpand heeft de kooper geen recht van zuivering. Art. 50. 1. Bij gebreke van behoorlijke voldoening van verschuldigde hoofdsom, rente en kosten of van welke som ook, die de schuldenaar aan de schuldeischeres ten gevolge van de overeenkomst verschuldigd zal zijn, zal de schuldeischeres onherroepelijk zijn gemachtigd om het onderpand in het openbaar te doen verkoopen, ten einde zich uit de opbrengst te voldoen; voorts om de koopsom in ontvangst te nemen en daarvoor kwijting te geven en het goed te leveren door de GEMEENTEWET. 465 koopakte te doen overschrijven in de daartoe bestemde registers. 2. Aan haar staat tevens de regeling van den tijd, de plaats, de wijze en de voorwaarden der veiling. 3. Indien de schuldeischeres van het in het eerste lid van dit artikel omschreyen recht gebruik mocht maken, moet de schuldenaar of moeten zijn opvolgers in de erfpacht, voor wie hij zich sterk maakt: 1°. het verbondene, gedurende den tijd dat het ten verkoop zal zijn aangeslagen, ten minste op twee door burgemeester en wethouders te bepalen dagen van iedere week, telkens van 2—4 uur 's namiddags, ter bezichtiging van de gegadigden stellen, 2°. het verbondene, zoo hij of zij dit alsdan nog geheel of gedeeltelijk in gebruik hebben of aan anderen anders dan in huur in gebruik hebben afgestaan, binnen een maand na door de schuldeischeres of door den kooper gedane waarschuwing, ontruimen of doen ontruimen en ter vrije beschikking van den nieuwen verkrijger stellen. Art. 51. De schuldenaar wordt geacht voor het geval van wanbetaling van aflossing, renten en kosten aan de schuldeischeres zijn recht op eventueel te ontvangen huurpenningen te hebben gecedeerd, zoodat in dat geval de schuldeischeres zal zijn gemachtigd om, met uitsluiting van anderen, de huurpenningen in ontvangst te nemen ten einde zich uit de opbrengst te voldoen. Art. 52. De hoofdschuld met alle ten gevolge van de overeenkomst door den schuldenaar verschuldigde renten en kosten zal in haar geheel opeischbaar zijn: o. ingeval van te niet gaan van het erfpachtsrecht, 6. indien de overeengekomen aflossing, rente en kosten niet binnen acht dagen na den vervaldag zijn betaald, c. indien de schuldenaar weigert tot de herschatting mede te werken, voor de toepassing van welke bepaling weigering kooiman, praktijk 2de druk. 30 466 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. van den derden bezitter orn de herschatting toe te laten als weigering van den schuldenaar geldt, d. ingeval van met-nakomen door den hypothecairen schuldenaar van de hypotheekakte of van de bepalingen van deze paragraaf, e. indien het onderpand — of de opstallen zelve — zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders wordt overgedragen, ƒ. ingeval van inbeslagneming van het verbondene, faillissement van of boedelafstand door den schuldenaar en aanvraag van den schuldenaar tot surséance van betaling, g. indien de schuldenaar, naar het oordeel van een commissie van deskundigen, samengesteld op de wijze als is aangegeven in art. 61, het onderpand verwaarloost, h. indien de schuldenaar onder curateele wordt gesteld, i. ingeval van ontbinding der vennootschap, maatschap of vereeniging, welke de hypotheek heeft aangegaan, en ingeval van art. 47, eerste lid, van het wetboek van koophandel. Art. 53. 1. Nalatigheid of overtreding van de zijde van den schuldenaar doet hem vanzelf in gebreke zijn, zonder dat ooit sommatie noodig is. 2. Alle tijdsbepalingen worden geacht evenzeer in het belang van de schuldeischeres als van den schuldenaar te zijn gemaakt. • Art. 54. De door de bank te bezigen formulieren worden door burgemeester en wethouders vastgesteld. Art. 55. Hij, die een geldleening wenscht te sluiten, doet hiervan blijken in een aanvrage aan den directeur, ingericht overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vast te stellen formulier. Art. 56. 1. Bij de aanvrage worden overgelegd GEMEENTEWET. 467 a. een uittreksel uit den kadastralen legger, 6. de bescheiden, die kunnen strekken tot een juiste beoordeeling van de waarde van den opstal, c. een door assuradeuren gewaarmerkt duplicaat van de brandverzekeringspolis. 2. De aanvrager zal voorts alle stukken moeten overleggen, waarvan kennisneming door burgemeester en wethouders in verband met de aangevraagde leening noodig wordt geacht. Art. 57. 1, Voordat de aanvrage in behandeling wordt genomen, stort de aanvrager ter plaatse, omschreven in art. 46, het door hem verschuldigde voor kosten van schatting en onderzoek, waarvan het bedrag hem door de directie der bank wordt opgegeven. 2. Van het gestorte bedrag heeft geen verrekening of teruggave plaats, onverschillig of de leening al dan niet tot stand komt. Art. 58. 1. De schatting der waarde en het onderzoek betreffende den staat van het onderpand geschieden door een of meer der deskundigen, door den gemeenteraad voor den tijd van twee jaar voor het doen van schattingen ten behoeve van de bank benoemd. 2. Voor iedere schatting geschiedt de aanwijzing van den deskundige of ae deskundigen door den directeur. Art. 59. 1. Bij de schatting wordt de waarde van het onderpand gesteld op de vermoedelijke verkoopwaarde onder normale omstandigheden. 2. Ingeval de schatting wordt verricht ten behoeve van het verleenen van bouwcrediet, wordt de waarde bepaald naar door den aanvrager aan burgemeester en wethouders in 'te zenden en goed te keuren teekeningen met daarbij behoorende toelichting en kostenraming, welke stukken door hem moeten zijn gewaarmerkt. 30» 468 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3. Bij de waardebepaling mag uitsluitend met die opbrengst worden rekening gehouden, welke in het algemeen bij een goede exploitatie kan worden verkregen. 4. Niet medegerekend worden te veld staande gewassen, kunstwerken die in hooge mate aan beschadiging of waardevermindering blootstaan, werktuigen, gereedschappen en al hetgeen als een tijdelijke of industriëele waarde is te beschouwen. 5. Van bosschen en boomgaarden blijft het opgaande geboomte mede buiten rekening. 6. Indien de schatting, plaats heeft binnen twee jaren na de uitgifte van den grond in erfpacht, wordt ook de waarde van het erfpachtsrecht, voor zoover deze voortspruit uit het genot van den grond, buiten rekening gelaten. Art. 60. Na ontvangst van het schattingsverslag en na de directie en de commissie van advies te hebben gehoord, beslissen burgemeester en wethouders zoo spoedig mogelijk of de aangevraagde geldleening kan worden gesloten. Van de beslissing wordt den aanvrager onverwijld mededeeling gedaan. Art. 61. 1. Burgemeester en wethouders hebben het recht om voor rekening der bank het onderpand te allen tijde aan een herschatting te onderwerpen. In elk geval zal om de vijfjaren herschatting plaats hebben. 2. De herschatting geschiedt door drie deskundigen van wie één te benoemen door den hypothecairen schuldenaar en één aan' te wijzen, door burgemeester en wethouders, terwijl de beide aldus gekozenen een derde zullen benoemen. 3. De benoeming van een deskundige door den schuldenaar moet geschieden binnen 14 dagen nadat hem zal zijn keunis gegeven van de aanwijzing van een deskundige door burgemeester en wethouders; de benoeming van den derden deskundige zal moeten geschieden binnen één maand na die kennisgeving. Wordt één dezer termijnen niet in acht genomen, dan hebben burgemeester en wethouders het recht alle drie deskundigen aan te wijzen. De uitspraak der deskundi- GEMEENTEWET. 469 gen moet worden gedaan binnen één maand na de benoeming van den laatstbenoemde. Art. 62. 1. Ingeval de herschatting een lagere waarde aanwijst dan de oorspronkelijke schatting, bepalen burgemeester en wethouders, met inachtneming van art. 2, het bedrag, waarmede de schuld door den hypothecairen schuldenaar moet worden verminderd of het onderpand moet worden aangevuld. 2. Deze vermindering of aanvulling moet geschieden binnen twee maanden na door den schuldenaar van burgemeester en wethouders ontvangen aanschrijving. Vastgesteld door den «raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 2 Februari 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. De raad der gemeente 's-Gravenhage besloot in het jaar 1912 tot oprichting van een gemeentelijke hypotheekbank, welke geld, ook als bouwcrédiet, zou kunnen leenen onder eerste hypothecair verband op het erfpachtsrecht van door de gemeente in erfpacht uitgegeven gronden en van de daarop te bouwen of gebouwde opstallen. Voor erfpachtsgronden werd daaraan in verband met de gemeentelijke grondpolitiek inzonderheid behoefte gevoeld, omdat de bestaande hypotheekbanken over het algemeen bezwaar maakten het erfpachtsrecht en de daarop gestichte gebouwen als onderpand aan te nemen. De gemeenteraad besloot tot verkrijging van kapitaal gemeentelgke pandbrieven uit te geven. Het hierop betrekking hebbend raadsbesluit werd op verlangen van gedeputeerde staten gegoten in den vorm van een geldleeningsbesluit. De Haagsche raad volgde met het besluit tot oprichting eener gemeentelijke hypotheekbank het voorbeeld van enkele Duitsche steden, die, hetzij in het belang van verbetering der volkshuisvesting, voor het voeren van een winstgevend bedrijf of om andere reden, ook reeds een gemeentelgke hypotheekbank hadden opgericht, soms zelfs uitsluitend voor tweede hypotheek omdat door het particulier bedrijf hiervoor niet voldoende werd gezorgd. Ook te Zaandam is thans van oprichting eener gemeentelijke hypo- 470 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. theekbank .sprake en het zou niet behoeven te verwonderen als daartoe ook in andere gemeenten weldra werd overgegaan. Vorenstaande regeling stemt over het algemeen met de Haagsche overeen. De verordening is voor zoover zij toepassing bevat van art. 114Ws der gemeentewet aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen. Art. 1. Volgens art. 1210, 3°., van het burgerlijk wetboek is ook het recht van erfpacht voor hypotheek vatbaar. Volgens art. 1211 burgerlijk wetboek strekken de hypotheken zich uit tot al hetgeen door opbouw met het bezwaarde goed later veveenigd is. Art. 1 der verordening sluit zich hierbij aan. Art. 5. Toen de gemeenteraad van 's-Gravenhage in 1913 had besloten ten behoeve van de gemeentelijke hypotheekbank een geldleening aan te gaan onthielden gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan dat besluit hun goedkeuring uit overweging dat bedoelde gemeentelgke hypotheekbank tot uitsluitende taak had gelden uit te leenen onder hypothecair verband van het erfpachtsrecht op door de gemeente in erfpacht uitgegeven gronden met de daarop gebouwde of nog te bouwen opstallen; dat aan het verstrekken van geld onder hypothecair verband van erfpachtsrecht een bijzonder risico is verbonden, zulks, zoowel wegens de mogelijkheid van verlies van het onderpand door tusschentijds te niet gaan van het erfpachtsrecht en de onzekerheid van de opbrengst van het onderpand bij executie, als meer bepaaldelijk in verband met de omstandigheid dat het genot van den in erfpacht gegeven grond wordt geaequivaleerd door den daarvoor verschuldigden canon, zoodat voor de hierbedoelde hypotheek het onderpand alleen of althans vrijwel alleen bestaat in den opstal met gemis van het stabiele element der grondwaarde; dat tegenover dit bijzonder risico de soliditeit eener instelling, welke zich uitsluitend met voren omschreven bedrijf belast, waarborg dient te vinden in de wijze waarop dat bedrijf wordt geregeld en gevoerd, hetgeen te meer klemt, waar het ten deze een gemeentelijke instelling gold wier pandbrieven door de gemeente waren gegarandeerd en wier soliditeit dus niet in rentevoet en koers dier brieven uitdrukking zou vinden; dat nu ten aanzien eener zoodanige gemeentelijke hypotheekbank bedoelde waarborg gemist wordt, zoolang niet over de hypotheekuitgiften dat college heeft te beslissen hetwelk voor het vermogen der gemeente in de eerste plaats aansprakelijk is, te weten de raad, en de beslissing niet gepaard gaat met de noodige openbaarheid, welke ook derden een inzicht in het beheer gunt, m. a. w. iedere aanvraag in openbare raadsvergadering wordt behandeld en openbaarmaking van de betrekkelg'ke voorstellen van burgemeester en wethouders met gegeven taxatie en GEMEENTEWET. 471 ingewonnen advies der daartoe bestemde commissie wordt voorgeschreven; dat echter de raad van 's-Gravenhage bezwaar maakte aan voorschreven eischen te voldoen en de vastgestelde regeling wilde handhaven, waarbij hij aan burgemeester en wethouders een algemeene machtiging had verleend om nopens elke hypotheekuitgifte te beslissen. De gemeenteraad kwam- van het besluit van gedeputeerde staten bij de'Koningin in beroep, daarbij aanvoerende, dat door gedeputeerde staten niet een wettelijk-doch een doelmatigheidsbezwaar werd aangevoerd, leidende tot den eisch van een raadsbesluit; dat het punt van uitgang, t. w. het bijzondere risico, als zoodanig niet de waarde bezit welke daaraan wordt toegekend; dat de opvatting van gedeputeerde staten als zoude een deugdelijke besteding der gelden van de hypotheekbank niet verzekerd zijn, zoolang niet de raad besluit tot hypotheekuitgiften, door dat college niet is gehuldigd bij overeenkomstige aangelegenheden; dat, waar gedeputeerde Staten bovendien met name vorderen, dat- de raad in de onderwerpelijke gevallen steeds in het openbaar zal beraadslagen en dat publicatie van alle ter zake dienende adviezen, rapporten en voorstellen zal worden voorgeschreven, krachtens de wet vrijheid van handelen daaromtrent moet worden voorbehouden; dat de raad in de vaststelling van gedetailleerde regelen, welke door burgemeester en wethouders zijn in acht te nemen met betrekking tot het uitleenen van geld, alle waarborgen aanwezig acht, welke een deugdelijke uitvoering door burgemeester en wethouders verzekeren; dat de raad welbewust de bestreden regeling heeft getroffen, in de overtuiging dat daarmede het belang der zaak zelve ten zeerste is gediend. Bij koninklijk besluit van 17 Augustus 1914 werd het raadsbesluit alsnog goedgekeurd. Het koninklijk besluit overwoog: „dat aan gedeputeerde staten niet kan worden toegegeven dat het bijzonder risico, aan het verstrekken van geld onder hypothecair verband van erfpachtsrecht verbonden, wordt verminderd en de waarborgen voor een goed en voorzichtig bestuur van een daartoe op te richten gemeentelijke hypotheekbank worden vermeerderd, als over elke hypotheekuitgifte door den raad aelven onder het licht der openbaarheid wordt beslist, „dat, daargelaten dat het stellen van dezen eisch, wegens den omslag en het oponthoud daaraan verbonden, de goede werking der hypotheekbank zeer zal belemmeren, de beslissing over de hypotheekuitgiften in elk speciaal geval, naar de daarvoor door den raad bij verordening vastgestelde regelen, uit doelmatigheidsoogpunt, aan burgemeester en wethouders bet best is toevertrouwd, „dat, wat in het algemeen aangaat het risico aan de oprichting der hypotheekbank verbonden, in aanmerking mag komen dat de gelden 472 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. zullen worden verstrekt uitsluitend op gronden, die de gemeente als eigenaresse in erfpacht uitgeeft en dat de verordening voor de hypotheekbank de vereischte waarborgen schenkt dat bij het leenen onder hypothecair verband voorzichtig eu zorgvuldig zal worden te werk gegaan". Aanvankelijk waren gedeputeerde staten ook van oordeel, dat volgens art. 137 der gemeentewet voor elke hypotheek.verleening een raadsbesluit noodig zoude zijn en dat elk zoodanig raadsbesluit ingevolge art. 194 der gemeentewet hun goedkeuring zou behoeven. Deze opvatting gaven zij echter naderhand prijs. Vermoedelijk hadden gedeputeerde staten aanvankelijk op het oog de bepaling omtrent .bezwaren van gemeente-eigendommen" (art. 137), „aangaan van geldleeningen" (art. 194, letter o), „bezwaren van onroerend goed" (art. 194, letter c) of „koopen van schuldbrieven of vorderingen" (art. 194, letter c). Het gewijzigd standpunt van gedeputeerde staten stemde, althans wat het goedkeuringsrecht aangaat, overeen met een koninklijk besluit van 21 Februari 1896, waarbij werd overwogen: „dat in art. 194 gemeentewet met name is aangewezen welke beschikkingen over gemeente-eigendommen en andere burgerlijke rechtshandelingen deze goedkeuring behoeven; „dat in die aanwijzing, welke als uitzondering is strictissimae interpretationis, niet zijn opgenomen besluiten van gemeentebesturen tot het ter leen verstrekken van gelden, zij het al dan niet onder waarborg van terugbetaling zooals die eener hypothecaire inschrijving; „dat toch liter'a a van artikel 194 met het aangaan van geldleeningen kennelijk alleen bedoelt besluiten tot het in leen opnemen van geld ten laste der gemeente en litera c, sprekende van het koopen van vorderingen, waar het omschrijvingen geldt van burgerlijke rechtshandelingen, daarin niet begrepen, noch daaronder bedoeld kan hebben het uitleenen van geld, omdat de overeenkomst van koop en verkoop en die van verbruikleening in het burgerlijk recht geheel van elkander verschillen". Gedeputeerde staten van Noordholland gaven in overeenstemming hiermede krachtens besluit van 20 November 1912 aan burgemeester en wethouders van Wormer te kennen, dat in zake het in leen verstrekken van gemeentegelden onder hypothecair verband alleen de financieele regeling bij de begrootiDg aan hun goedkeuring behoefde te worden onderworpen. Art. 7. Het tweede Ud sluit zich aan bij het bepaalde in de artt. 2004 en 2012 van het burgerlijk wetboek. GEMEENTEWET. 473 No. 14. Verordening voor een gemeentelijke arbeidsbeurs. VERORDENING op de arbeidsbeurs der gemeente Broekstad. Art. 1. 1. ï)e arbeidsbeurs heeft ten doel het verleenen van bemiddeling bij het zoeken van arbeidsgelegenheid en van arbeidskrachten. 2. Ter bevordering van dit doel geeft zij gelegenheid tot kostelooze inschrijving van arbeidsaanvragen en arbeidsaanbiedingen, stelt zij zich in verbinding met instellingen van gelijksoortigen aard, houdt zij zich op de hoogte van de arbeidsmarkt en verzamelt zij statistische gegevens omtrent de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod, die te harer kennis komen. Art. 2. De arbeidsbeurs draagt geenerlei verantwoordelijkheid met betrekking tot de gevolgen van de door haar bemiddeling tot stand gekomen plaatsingen. Art. 3. In het wachtlokaal der arbeidsbeurs zal een duidelijk leesbare opgaaf worden opgehangen van de ter kennis van den directeur gekomen werkstakingen en uitsluitingen binnen de gemeente en in die plaatsen, waarover de arbeidsbeurs haar werkzaamheden uitstrekt. Art. 4. 1. Aan het hoofd van de arbeidsbeurs is geplaatst een directeur, aan wien de regeling van alle werkzaamheden is opgedragen. 2. Hij wordt bijgestaan door een schrijver. Art. 5. 1. Burgemeester en wethouders geven van schorsing van den directeur zoo spoedig mogelijk kennis aan den raad. 474 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 2. Het overige personeel wordt benoemd en ontslagen door burgemeester en wethouders. 3. Van de desbetreffende besluiten geven zij kennis aan den raad en aan de commissie van toezicht op de arbeidsbeurs. 4. De instructie van den directeur en — voor zoover noodig — die van de overige ambtenaren worden door burgemeester en wethouders vastgesteld, de commissie van toezicht op.de arbeidsbeurs gehoord. Art. 6. De jaarwedde van den directeur bedraagt f 1000, die van den schrijver f 700. Art. 7. 1. Het toezicht op den dienst der arbeidsbeurs is opgedragen aan een commissie, bestaande uit 7 leden en even zooveel plaatsvervangende leden, allen te Broekstad woonachtig en ten minste 25 jaar oud. Zij hebben — tenzij zij tusschentijds worden benoemd — voor drie jaren zitting, doch zijn dadelijk herbenoembaar. 2. De voorzitter en diens plaatsvervanger, die noch werkgever, noch werknemer mogen zijn, worden benoemd door den gemeenteraad op voordracht van burgemeester en wethouders. 3. Van de overige leden en plaatsvervangende leden moeten drie leden en hun plaatsvervangers tot de werkgevers en drie leden en hun plaatsvervangers tot de werknemers behooren. 4. Zij allen worden benoemd door burgemeester en wethouders. 5. De kamer van koophandel en fabrieken te Broekstad is bevoegd voor elke benoeming van een lid-werkgever een aanbeveling van 2 personen in te dienen. 6. Het bestuur van iedere tot het gemeentelijk werkloozenfonds toegelaten vereeniging, of, zoo de vereeniging niet te Broekstad is gevestigd, het bestuur der plaatselijke afdeeling, is bevoegd voor elke benoeming van een lid-werknemer • een aanbeveling van twee personen in te dienen. GEMEENTEWET. 475 Art. 8. De leden der commissie, alsmede de plaatsvervangende leden, die ter vervanging van een lid zijn opgeroepen, genieten voor elke door hen bijgewoonde vergadering een presentiegeld van f 1,50. Art. 9. 1. De begrooting van ontvangsten en uitgaven der arbeidsbeurs voor het aanstaande dienstjaar wordt opgemaakt door den directeur, vastgesteld door de commissie en vóór 1 Juli aan burgemeester en wethouders gezonden. 2. De rekening over het afgeloopen jaar wordt opgemaakt door den directeur, vastgesteld door de commissie en vóór 1 Maart aan burgemeester en wethouders gezonden. 3. Begrooting en rekening vereischen goedkeuring van den raad. Art. 10. 1. De commissie houdt een geregeld toezicht op den dienst der arbeidsbeurs. 2. Haar leden hebben te allen tijde toegang tot de lokalen van de arbeidsbeurs en zijn bevoegd inzage te nemen van alle bescheiden. 3. De directeur en de ambtenaren verstrekken aan de commissie alle door haar verlangde inlichtingen, den dienst der arbeidsbeurs betreffende. Art. 11. 1. De commissie dient burgemeester en wethouders desgevraagd van advies omtrent alle aangelegenheden, de arbeidsbeurs rakende. 2. Zij is bevoegd burgemeester en wethouders zoodanige voorstellen te doen als haar in het belang der arbeidsbeurs wenschelijk voorkomen. Art. 12. 1. De commissie vergadert ten minste eens per maand, op een vasten, datum, telkens bij den aanvang van het jaar 476 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. door haar te bepalen, en doet van dit besluit openbare kennisgeving. 2. Verdere vergaderingen van de commissie worden gehouden zoo dikwijls de voorzitter dit noodig acht of het door ten minste drie leden van de commissie schriftelijk wordt gevraagd. In dit geval is de voorzitter verplicht binnen acht dagen een vergadering te beleggen. Art. 13. 1. De vergaderingen worden belegd door den voorzitter, die de leden, spoedeischende gevallen uitgezonderd, ten minste tweemaal 24 uur van te voren oproept. 2. Van het beleggen eener vergadering wordt op gelijke wijze kennis gegeven aan de plaatsvervangende leden. Deze hebben het recht de vergadering bij te wonen, maar mogen, behoudens het hierna bepaalde, niet medestemmen. 3. De leden, die verhinderd zijn de vergadering bij te wonen, geven daarvan terstond kennis aan den voorzitter, die dan een plaatsvervangend lid oproept. 4. De volgorde, waarin de plaatsvervangende leden worden opgeroepen, wordt bij loting vastgesteld, telkens in de eerste vergadering van het jaar. 5. Zijn meer leden-werkgevers en plaatsvervangende ledenwerkgevers ter vergadering aanwezig dan leden-werknemers en plaatsvervangende leden-werknemers, of omgekeerd, dan stemmen niet mede zoovele door het lot aan te wijzen leden of plaatsvervangende leden als noodig is om werkgevers en werknemers een gelijk aantal stemmen te doen uitbrengen. Art. 14. De vergaderingen van de commissie kunnen geen voortgang hebben zoo niet ten minste 5 stemgerechtigde leden of plaatsvervangende leden aanwezig zijn. Art. 15. De plaatsvervangende leden, die niet stemgerechtigd zijn, alsmede de directeur, hebben het recht aan de besprekingen deel te nemen. GEMEENTEWET. 477 Art. 16. 1. Over zaken wordt mondeling, over personen bij gesloten en ongeteekende briefjes gestemd. 2. Alle besluiten over zaken worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. 3. Voor de verkiezing van personen wordt bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen vereischt. Is bij deze stemming de volstrekte meerderheid niet verkregen, dan heeft herstemming plaats tusschen de twee of meer personen, die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben verkregen. 4. Bij staking van stemmen over zaken wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. Bij staking van stemmen over personen beslist het lot. Art. 17. 1. De voorzitter is belast met de leiding der vergaderingen en draagt zorg voor de uitvoering van haar besluiten. 2. Hij onderteekent met den secretaris alle van de commissie uitgaande stukken. Art. 18. De leden verdeelen overigens hun werkzaamheden onderling. Art. 19. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. Als zoodanig treedt op de directeur der arbeidsbeurs. Art. 20. 1. De arbeidsbeurs is gevestigd in een lokaal, daartoe door den gemeenteraad aan te wijzen. 2. Zij is geopend op dagen en uren, door burgemeester en wethouders na overleg met de commissie van toezicht en den directeur te bepalen. Art. 21. De aanvragen om en aanbiedingen van werkkrachten kunnen zoowel schriftelijk als mondeling geschieden. 478 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 22. De inschrijvingsformulieren, alsmede hetgeen bij de inschrijving zal worden opgeteekend, en de modellen daarvoor, worden, na voorstel van den directeur, vastgesteld door de commissie van toezicht. Art. 23. 1. Alle inschrijvingen gelden 14 dagen, den dag waarop zij hebben plaats gehad medegerekend. Zijn zij niet vóór afloop van dien termijn vernieuwd, dan vervallen zij. 2. Inschrijvingen vervallen zoodra zij tot een plaatsing hebben geleid. 3. Hij, op wiens verzoek de-inschrijving werd gedaan, is verplicht van plaatsing aan de arbeidsbeurs kennis te geven. Art. 24. De directeur kan aan bepaalde personen, die bedriegelijke opgaven hebben verstrekt of op eenigerlei wijze de bemiddeling van de arbeidsbeurs hebben misbruikt, of die getracht hebben zulks te doen, het gebruik maken van de arbeidsbeurs, voor den hem te bepalen tijd, ontzeggen. Hij doet hiervan mededeeling aan de commissie van toezicht. Art. 25. De met de inschrijving belaste ambtenaar kan weigeren in te schrijven en uit het lokaal der beurs doen verwijderen: a. hen, die naar zijn oordeel de orde verstoren of zich anderszins onbehoorlijk gedragen, b. hen, wien het gebruik maken van de arbeidsbeurs ingevolge het vorig artikel is ontzegd, c. hen, die het lokaal der arbeidsbeurs, zonder toestemming van den directeur, gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor het is bestemd. Art. 26. Klachten en wenschen betreffende de leiding der arbeidsbeurs kunnen worden ingezonden bij den voorzitter van de commissie van toezicht. GEMEENTEWET. 479 Art. 27. Indien zich bij de dagelijksche leiding der arbeidsbeurs gevallen voordoen, waarin niet op eenigerlei wijze is voorzien, kan de directeur, in overleg met den voorzitter van de commissie van toezicht, besluiten hoe zal worden gehandeld en zal in de eerstvolgende vergadering van de commissie van toezicht een gedragslijn worden vastgesteld. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 2 Februari 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Het eindverslag van de staatscommissie over de werkloosheid, bijlagen eerste bundel, in 1914 gedrukt ter algemeene landsdrukkerij en aan de gemeentebesturen toegezonden, geeft op blzz. 475 en volgende een overzicht van de verordeningen voor de gemeentelijke arbeidsbeurzen in Nederland. Sommige dier verordeningen bevatten bepalingen betreffende punten die hiervoren niet zijn behandeld. Meestal zal aan uitvoeriger regeling dan de vorenstaande geen behoefte bestaan. Het tweede lid van art. 1 bevat genoegzame ruimte van omschrijving om de arbeidsbeurs desgewenscht in verband met de intercommunale arbeidsbemiddeling als districts-arbeidsbeurs te doen optreden. ' Met de besturen van de gemeenten, welke ressorteeren onder de districtsarbeidsbeurs, dient eventueel een afzonderlijke regeling te worden getroffen omtrent bijdrage in de kosten der districtsarbeidsbeurs. 480 VERORDENINGEN", REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 15. Verordening betreffende wethouderspensioen. Art. 135 gem.wet. Art. 72 pensioenwet gemeenteambtenaren. VERORDENING, regelende de pensionneering van wethouders der gemeente Broekstad. Art. 1. . Aan de wethouders wordt ten laste van de gemeente pensioen verleend overeenkomstig de regelen, bij deze verordening gesteld. Art. 2. Hij, die na de vaststelling van deze verordening ophoudt wethouder te zijn, kan aanspraak op pensioen doen gelden: a. indien hij den leeftijd van 65 jaren heeft bereikt, 6. indien hij gedurende twaalf al dan niet achtereenvolgende jaren wethouder is geweest, c. indien hij uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken ongeschikt is voor de verdere waarneming van zijn betrekking, d. indien hij, na te zijn candidaat gesteld, niet als lid van den raad is herkozen, e. indien hij kennelijk buiten zijn wil niet weder candidaat gesteld is voor het lidmaatschap van den raad, f. indien hij kennelijk buiten zijn wil niet als wethouder is herkozen. Art. 3. Geen pensioen wordt verleend: a. aan hem, die ophoudt wethouder te zijn ten gevolge van vervallenverklaring krachtens art. 26 of art. 89 der gemeentewet, 6. aan hem, die ontslag heeft genomen of opgehouden heeft wethouder te zijn ten gevolge van de aanvaarding van een GEMEENTEWET. 481 bezoldigde betrekking, behalve indien de aan die betrekking verbonden bezoldiging geringer is dan het pensioen, waarop de betrokken persoon ingevolge deze verordening aanspraak zou kunnen doen gelden, in welk geval het bedrag van het pensioen wordt verminderd met het bedrag der bezoldiging. Art. 4. 1. Indien een tot pensioen gerechtigd gewezen wethouder een bezoldigde betrekking, daaronder begrepen de bediening van wethouder, aanvaardt, vervalt zijn pensioen, behalve indien de aan die betrekking verbonden bezoldiging geringer is dan het pensioen, waarop hij, ingevolge deze verordening, aanspraak kan doen gelden, in welk geval het bedrag van het pensioen wordt verminderd met het bedrag der bezoldiging- 2. Deze bepaling geldt niet ingeval het pensioen verleend is na het bereiken van den leeftijd van 65 jaren. Art. 5. Na ontslag uit de in artikel 2, onder 6, en in artikel 4 bedoelde betrekkingen wordt aan een gewezen wethouder alsnog of opnieuw pensioen volgens deze verordening verleend, indien en voor zoover dit meer bedraagt dan het pensioen, waarop die betrekking aanspraak geeft. Art. 6. ;^v/j;' Het pensioen wordt ingetrokken, indien een gepensionneerd wethouder wederom wethouder wordt. Wanneer hij daarna weder ophoudt wethouder te zijn, worden, voor de berekening van het bedrag van het hem alsdan te verleenen pensioen, de jaren, gedurende welke hij wethouder is geweest, bijeengeteld. Art. 7. 1. Het pensioen bedraagt voor elke maand, gedurende welke de betrekking van wethouder is bekleed, een tweehonderd veertigste gedeelte van de volle jaarwedde, doch zal het twee derde gedeelte van die volle jaarwedde niet te boven kooiman, praktijk 2de dr. ' 31 482 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. gaan. Een gedeelte van een maand wordt hierbij voor een geheele maand gerekend. 2. Intusschen bedraagt het pensioen in de gevallen onder c, d, e en f van art. 2 genoemd ten minste 1/5 van de volle jaarwedde. 3. Voor de berekening van het pensioen blijft buiten aanmerking de tijd, gedurende welken de wethouder anders dan wegens ziekte of wegens commissiën hem als wethouder opgedragen afwezig is geweest, indien die afwezigheid langer dan drie achtereenvolgende maanden heeft geduurd. 4. Tijdelijke waarneming van de betrekking van wethouder geeft geen aanspraak op pensioen. Art. 8. 1. Het pensioen wordt toegekend door den raad. 2. Het pensioen gaat in met den dag volgende op dien, waarop de wethouder als zoodanig is afgetreden, mits binnen zés maanden daarna een aanvrage om pensioen door den gewezen wethouder of door diens wettigen vertegenwoordiger naar burgerlijk recht is ingediend. Bij latere indiening gaat het in met den dag na dien, waarop de aanvrage is ingekomen. 3. Indien het pensioen wordt aangevraagd op een der gronden, vermeld in art. 2 onder c, moet de ongeschiktheid om de betrekking verder waar te nemen blijken uit een met redenen omkleede verklaring, afgegeven door twee, door burgemeester en wethouders aan te wijzeu geneeskundigen. ■ Art. 9. t 1. Het pensioen wordt uitbetaald in driemaandelijksche termijnen, vervallende 1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 October. 2. De eerste uitbetaling geschiedt op den eerstvolgende der in het eerste lid vermelde vervaldagen tot een evenredig bedrag. Art. 10. De aanspraak op verschenen pensioentermijnen gaat ver- GEMEENTEWET. 483 loren door verloop van een jaar na den dag, waarop de betaling gevorderd had kunnen worden. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 17 April 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Een pensioenregeling voor de wethouders is in de laatste jaren in verscheidene groote gemeenten tot stand gébracht. Het is wel waarschijnlijk, dat wegens de toeneming van de eischen, welke aan het wethoudersambt worden gesteld, andere gemeenten zullen volgen. De bestaande regelingen loopen op enkele'punten nogal uiteen. Meer bepaaldeljjk geldt deze opmerking de gevallen waarin het pensioen kan worden genoten en het bedrag van het pensioen. Amsterdam bijv. kent pensioensaanspraak toe aan ieder die ophoudt wethouder te zijn, tenzij hÜ als raadslid of wethouder vervallen is verklaard of ontslag heeft genomen wegens aanvaarding van een bezoldigde betrekking; Hilversum aan ieder, die 18 maanden in functie is geweest, behoudens vervallenverklaring. Een commissie Uit den gemeenteraad van Amsterdam, die in 1914 een voordracht voor een regeling van wethouderspensioen indiende, schreef daarbij °-m-: „In het kort moge slechts worden aangestipt, dat als voornaamste grond voor het in uitzicht stellen van pensioen aan wethouders geldt, dat het wethouderschap in een gemeente als de onze tot een werkkring is geworden van zoo uitgebreiden omvang, dat men voor een behoorlijke vervulling zich daaraan geheel of bijna geheel moet wijden. Wie zich dus een benoeming tot wethouder laat welgevallen, zal in de meeste gevallen het beroep of de betrekking, te voren door hem vervuld, moeten laten varen en daarmede een bestaande bron van inkomsten verliezen. Wie in dit geval verkeert, moet niet de kans loopen, wanneer hij na korter of langer tijd als wethouder aftreedt, geenerlei compensatie te vinden voor het inkomen, dat hij opgaf. Het ligt voor de hand, dat men bg benoeming van een wethouder ook ruimer keuze zal hebben, indien de te benoemen persoon de zekerheid heeft, dat met zgn aftreden niet de inkomsten geheel zullen ophouden. „Hieruit volgt echter, dat het verleenen van pensioen niet noodig moet 31* 484 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. worden geacht voor hem, die zijn ontslag neemt om een andere openbare betrekking te aanvaarden. Zij die in dit geval verkeeren worden daarom uitgesloten van pensioen. De commissie heeft daarbij de vraag overwogen, of hier in het algemeen het aanvaarden van eenige openbare betrekking behoorde in aanmerking te komen, of slechts van een zoodanige, waarvan de bezoldiging ten laste van de gemeente komt. Zij meende het eerste. Evenmin toch als bij het aanvaarden van een bezoldigde gemeentebetrekking, is de grond, die tot het toekennen van pensioen moet leiden, aanwezig bij het aanvaarden van een zoodanige betrekking bij een ander publiekrechtelijk lichaam. „In art. 7 worden, in aansluiting aan hetgeen in art. 2 sub b geregeld is, voorzieningen getroffen voor het geval iemand, wien reeds een wethouderspensioen is toegekend, een bezoldigde openbare betrekking aanvaardt. Hierbij meende de commissie rekening te moeten houden met het mogelijke geval, dat de bezoldiging kleiner is dan die van den wethouder. „Evenzeer als met de bezoldiging krachtens bet bekleeden van andere openbare betrekkingen, heeft de commissie gemeend rekening te moeten houden met aan die betrekkingen verbonden pensioen." De Utrechtsche regeling gaat nog verder door ook rekening te houden met bezoldiging in bijzondere betrekkingen. De Haagsche raadscommissie voor de huishoudelijke verordeningen kwam in 1916 in een voordracht tot herziening der bestaande Haagsche regeling tot de conclusie dat wethouderspensioen: 1°. is te beschouwen als uitgestelde belooning, of beter nog, als blijvende erkenning voor bewezen diensten, doch eerst wanneer de betrokken titularis een diensttijd van vijf jaren als wethouder zal hebben vervuld, / '• 2°. bij korteren diensttijd is te beschouwen, zoo niet uitsluitend, dan toch hoofdzakelijk als middel om de wethouderskeuze te verruimen. Zij schreef o.m.: ';.'"***" „De commissie is tot den termijn van 5 jaar gekomen in verband met de thans in artikel 3 der verordening vastgelegde berekening van het pensioen voor elke drie maanden dienst op '/«o van de jaarlijksche vaste wedde, met een maximum van ƒ2000.— zoodat het maximumpensioen in 5 jaren wordt bereikt. Eerst wanneer dit geval zich voordoet, zou de commissie willen spreken van een langjarigen dienst, die recht geeft op de bedoelde aanspraken. „Neemt men aan, dat na een vijfjarigen dienst als wethouder het tijdstip is bereikt, waarop men van blijvende erkenning voor bewezen diensten kan spreken en ontvangt hij op dien grond het door hem verdiende pensioen, dan keere men dit den afgetreden' wethouder ten volle GEMEENTEWET. 485 uit, ongeacht de bezoldiging of het pensioen, die wegens eenige openbare (zelfs gemeentelijke) betrekking mocht worden genoten. Dit doende zal men slechts het voorbeeld volgen van het rijk, dat sedert 1913 elke cumulatie van pensioen en salaris onverkort toelaat. „Bij een korteren diensttijd dan van vijf jaren, is de commissie van gevoelen, dat men niet kan spreken van een diensttijd, lang genoeg om aanspraak te geven op blijvende erkenning voor bewezen diensten. Hier is dus alleen sprake van een pensioen ter verruiming van de wethouderskeuze. „Bij een diensttijd van minder, dan vijf jaren meent de commissie, dat het niet gewenscht is daarvoor als eisch te stellen (zooals nu in art. 2b geschiedt), dat de functie minstens 3 jaar moet zijn bekleed. Het kan immers zeer goed voorkomen, dat een wethouder binnen dien termijn, zelfs zeer spoedig na zijn optreden, bijv. door een principieel verschil met den raad of zijn medeleden in het dagelijksch bestuur — waardoor vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk is — gedwongen wordt zijn betrekking neder te leggen. De raad moet in zijn vrijheid, om aan het mandaat van den wethouder, ook binnen den termijn van 3 jaar na zijn optreden, een einde te maken, zich niet gebonden gevoelen; dit zal het geval zijn, wanneer zijn votum voor den afgetredene of niet-herkozene het verlies van aanspraak op eenig pensioen zou medebrengen, althans wanneer de vrees bestaat, dat deze daardoor zonder voldoende middelen van bestaan zou blijven. „Maar te gelijker tijd is zij van gevoelen, dat een pensioen na een korteren diensttijd dan van 5 jaren niet moet worden verleend, tenzij en voor zoover de inkomsten van den afgetredene minder bedragen dan het hem volgens de gedachte regeling toekomende pensioen. Immers dit pensioen dient uitsluitend om te voorkomen, dat de aftredende wethouder zonder voldoende middelen blijft. „Wel was de commissie zich bewust, dat men niet altijd weet, welke inkomsten uit andere, niet openbare, betrekkingen of uit vermogen genoten worden, maar het streven om alle onbillijkheid weg te nemen, brengt dien maatregel mede,, die ook uitvoerbaar schijnt, wanneer aan den belanghebbende bij zijn aanvraag om pensioen wordt" opgelegd om aan te toonen, of aannemelijk te maken, dat inderdaad zijn inkomsten beneden het pensioenbedrag blijven." Neemt .de Haagsche raad het voorstel der raadscommissie aan, dan wordt daarmede, voor zoover mij bekend, voor de eerste maal in een bepaald geval bij de vaststelling van het pensioen ook rekening gehouden met inkomsten anders dan uit openbare of bijzondere betrekkingen. Het bedrag van het pensioen komt in verschillende regelingen overeen met x/2*o van de volle jaarwedde per maand dienst. In enkele gemeenten 486 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. is het hooger. Amsterdam daarentegen geeft ^ass per maand. De betrokken raadscommissie had voorgesteld llm. Meestal overschrijdt het % yan de volle jaarwedde niet. Soms gaat het niet hooger dan het gedeelte der jaarwedde, dat genoten wordt als vast inkomen. Sommige regelingen bepalen een minimum voor de gevallen van lichaams- of zielsgebreken of niet-herkiezing van den wethouder als zoodanig of als lid van den raad tegen, zijn wil. No. 16. Verordening betreffende gemeente-secretarie, ontvangerskantoor, conciërge gemeentehuis en gemeenteboden. Art. 135 gem.wet. VERORDENING betreffende de gemeente-secretarie, het kantoor van den gemeente-ontvanger, den conciërge van het gemeentehuis en de boden der gemeente Broekstad. Afdeelingen secretarie en openstelling secretarie en ontvangerskantoor. 'Art. 1. 1. De gemeente-secretarie wordt gesplitst in drie afdeelingen, als: eerste afdeeling, algemeene zaken; tweede afdeeling, financiën; derde afdeeling, militaire zaken en bevolking. 2. De gemeente-secretarie en het ontvangerskantoor zijn dagelijks, met uitzondering van den Zondag, de tweede Paaschen Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, den Hemelvaartsdag en den verjaardag van de Koningin, geopend van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, des Zaterdags echter alleen des voormiddags van 9 tot 12 uur. Rang, getal en bezoldiging der ambtenaren en bedienden. Art. 2. 1. Ter gemeente-secretarie worden aangesteld: GEMEENTEWET. 487 a. drie hoofdcommiezen, afdeelingschefs, jaarwedde ƒ 1800 tot ƒ 2100, 6. drie commiezen, plaatsvervangend afdeelingschefs, jaarwedde - 1300 „ - 1600, c. drie adjunct-commiezen, jaarwedde . - 900 „ - 1200, vijf klerken, jaarwedde. 750 „ - 900. 2. Aan het kantoor van den gemeerde-ontvanger worden aangesteld : a. een commies, jaarwedde ƒ1300 „ƒ1600, 6. twee klerken, jaarwedde - 900 „ - 1200, c. een belastingdeurwaarder, jaarwedde - 120 „. - 180. Laatstgenoemde geniet boven zijn jaarwedde een belooning, gelijkstaande aan de opbrengst der vervolgingskosten. 3. Verder worden aangesteld een conciërge van het gemeentehuis en twee boden, op jaarwedden van ƒ 650 tot ƒ 800. De conciërge geniet bovendien vrije woning met vuur en licht in het gemeentehuis. 4. De ambtenaren en bedienden worden aangesteld op de minimum-jaarwedden en genieten drie gelijke tweejaarlijksche verhoogingen, voor zoover de gemeenteraad niet op voorstel van burgemeester, en wethouders met vermelding van redenen anders besluit. 5. De ambtenaren in het eerste en het tweede lid genoemd, met uitzondering van den belastingdeurwaarder, genieten een verhoogde jaarwedde van ƒ 100 indien zij in het bezit . zijn van het diploma of de akte van bekwaamheid afgegeven vanwege de Nederlandsche vereeniging voor gemeentebelangen. 6. De verhoogingen ingevolge het vierde en het vijfde lid • gaan in op den eersten dag der maand, waarin de tweejarige dienst is volbracht of na indienststelling de akte van bekwaamheid is verkregen. 7. Ingeval een ambtenaar of bediende blijkens geneeskundige verklaring door ongesteldheid of ziels- of lichaamsgebrek buiten staat is zijn werk te verrichten, zal de jaarwedde gedurende het eerste halfjaar ten volle worden uitbetaald, het tweede halfjaar voor de helft worden ingehouden, en daarna geheel stilstaan. Wanneer' verhindering intreedt binnen drie maanden na herstel van eenzelfde ziekte of eenzelfde ziels- of 488 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTROCTIËN.' lichaamsgebrek, wordt deze verhindering beschouwd als een die met de vorige een geheel uitmaakte. 8. Aan hem, die ingevolge art. 385 der grondwet, art. 80 of art. 81 der militiewet, art. 11, art. llbis of art. llfer der landweerwet of eenige bepaling der landstormwet onder de wapenen of in werkelijken dienst is, wordt de jaarwedde het eerste jaar ten volle uitgekeerd. Daarna houdt de uitbetaling op. 9. Hij, die om andere dan in het zevende of het achtste lid genoemde redenen zijn werk niet kan verrichten, zal zooveel minder jaarwedde genieten als noodig is ten behoeve van zijn vervanging. 10. Ter gemeente-secretarie kunnen onder goedkeuring van burgemeester en wethouders door den gemeente-secretaris tijdelijke schrijvers worden werkzaam gesteld. Hun belooning wordt door burgemeester en wethouders geregeld, hun dienst door den gemeente-secretaris. Art. 3. ï. De betaling der jaarwedden geschiedt maandelijks. 2. Bij ohtslag wordt de jaarwedde betaald tot den dag, waarop het ontslag ingaat, bij overlijden tot zes weken na den dag van overlijden. 3. Schorsing geschiedt zonder stilstand van jaarwedde. Art. 4. De in art. 2, eerste lid, genoemde ambtenaren, wien door den gemeente-secretaris wordt opgedragen het secretariaat van vaste commissiën van bijstand uit den gemeenteraad, genieten daarvoor geen afzonderlijke bezoldiging. Art. 5. 1. De ambtenaren en bedienden, die tijdelijk belast zijn met het waarnemen der betrekking van -ander personeel, behouden hun gewone bezoldiging. 2. Niettemin zal aan hen, die gedurende één maand of langer een hooger bezoldigde betrekking hebben waargenomen, een gratificatie worden verleend van ten hoogste het bedrag GEMEENTEWET. 489 van het verschil in bezoldiging, indien de waarneming ten genoege van burgemeester en wethouders vervuld is en de waarnemende ambtenaar niet in de plaats van den hooger bezoldigde benoemd is. Verboden handelingen. Art. 6. Het is aan de in art. 2 genoemde ambtenaren en bedienden verboden, tenzij met goedkeuring van burgemeester en wethouders, andere ambten of bedieningen te bekleeden of wel eenige winkelnering of bedrijf uit te oefenen, terwijl zij ook in den tijd, waarin de gemeente hun diensten niet vordert, geen werkzaamheden voor anderen mogen verrichten, onder welken vorm ook, tenzij met schriftelijke goedkeuring •van burgemeester en wethouders. Art. 7. 1. Zij mogen ter zake van hun bediening, noch middellijk, noch onmiddellijk, giften of geschenken, onder welken vorm ook, aannemen. 2. Zij mogen middellijk noch onmiddellijk deelnemen aan onderhandsche pacht van gemeente-goederen of -inkomsten of aan leveringen of aannemingen ten behoeve der gemeente. 3. Zij zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen zij in hun betrekking vernemen. Benoeming en ontslag. Art. 8. 1. De ambtenaren, in art. 2, tweede lid, onder a en b genoemd, en de conciërge van het gemeentehuis worden benoemd en ontslagen door burgemeester en wethouders; de ambtenaren, in art. 2, tweede lid, onder a en b genoemd, worden benoemd en ontslagen na overleg met den gemeenteontvanger. 2. De conciërge moet zijn gehuwd en zonder kinderen tot zijn last. 490 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3. De ambtenaren in art. 2, tweede lid, onder a en b, genoemd en de conciërge van het gemeentehuis zijn, ter bekoming van eervol ontslag, verplicht hun aanvrage daartoe ten minste zes weken vóór den dag, waarop zij den gemeentedienst wenschen te verlaten, bij burgemeester en wethouders in te zenden. Afwezigheid en vervanging. Art. 9. 1. De ambtenaren, in art. 2 genoemd, hebben recht op een verlof van drie weken per jaar. 2. Zij worden zoodra noodig vervangen op de wijze door burgemeester en wethouders te bepalen. 3. Zij geven, indien zij verhinderd zijn hun betrekking waar te nemen, hiervan onmiddellijk bericht, de ambtenaren ter gemeente-secretarie aan den gemeente-secretaris, de ambtenaren ten behoeve van het kantoor van den gemeenteontvanger, de conciërge van het gemeentehuis en de boden aan den burgemeester. Art. 10. Zij behoeven verlof om op werkdagen afwezig te zijn: a. de in art. 2, eerste en derde lid, genoemde ambtenaren en bedienden voor drie dagen of korter van den gemeentesecretaris, voor niet langer dan twee weken van den burgemeester, anders van burgemeester en wethouders, b. de in art. 2, tweede lid, genoemde ambtenaren voor drie dagen of korter van den gemeente-ontvanger, anders van burgemeester en wethouders. Woonplaats. Art. 11. Zij moeten wonen in de gemeente Broekstad. Van de werkzaamheden ter gemeente-secretarie. Art. 12. Alvorens uitgaande stukken ter waarmerking of ter onder- GEMEENTEWET. 491 teekeriing worden aangeboden, moeten zij door den met het nazien belasten ambtenaar zijn gewaarmerkt. Art. 13. 1. De ambtenaar, met het verzorgen van het raadsverslag belast, zorgt dat binnen veertien dagen na den dag,.op welken een vergadering plaats vond, het verslag dier vergadering is rondgezonden. 2. • Hij zorgt, dat het register op het raadsverslag en op de daarbij behoorende stukken vóór 31 Januari van elk jaar is rondgezonden. Art. 14. 1. De ambtenaren ter secretarie staan onder de onmiddellijke bevelen van burgemeester en wethouders, van den burgemeester en van den gemeente-secretaris. Bij strijd tusschen deze bevelen onderling gedragen-zij zich naar die welke gegeven zijn door burgemeester en wethouders of, bij ontbreken daarvan, door den burgemeester. 2. Indien het beheer over eenig onderdeel van de huishouding der gemeente in hét bijzonder aan een wethouder is opgedragen, heeft deze, voor zooveel noodig, de beschikking over de ambtenaren, die met de aan dien tak van bestuur verbonden werkzaamheden zijn belast. Art. 15. Onverminderd het bepaalde in het vorig artikel, hebben de aan het hoofd eener afdeeling geplaatste ambtenaren het toezicht over en zijn zij verantwoordelijk voor de behoorlijke uitvoering der tot hun afdeeling behoorende werkzaamheden en verdeelen zij het werk over de onder hen geplaatste ambtenaren, behoudens beroep van dezen op den gemeente-secretaris. Art. 16. 1. De ambtenaren bevinden zich op hun bureau op alle werkdagen, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, doch des Zaterdags des voormiddags van 9 tot 12 uur, tenzij hun tegenwoordigheid elders wordt vereischt. 2. Daarenboven zijn de aan de afdeelingen algemeene za- 492 VERORDENINGEN, REGf.EM ENTEN EN INSTRUCTIËN. ken en financiën verbonden ambtenaren verplicht, tijdens vergaderingen van burgemeester en wethouders en vau den gemeenteraad, ook al worden deze buiten de vermelde kantooruren gehouden, op hun bureau aanwezig te zijn. 3. Alle ambtenaren verlaten, ook al is hun dienst afgeloopen, hun bureau niet, dan nadat zij zich hebben vergewist, dat geen diensten meer van hen worden gevorderd. 4. Zij zijn werkzaam ten gemeentehuize, zoowel vroeger als later dan de opgegeven uren, des noodig ook op Zon- en feestdagen, zoo vaak de gemeente-secretaris het gelast of de afdoening van zaken het vordert. Art. 17. Het is aan de ambtenaren ter secretarie verboden: a. zonder machtiging van den gemeente-secretaris, uitgezonderd in de gevallen wettig voorgeschreven of vereischt, aan iemand buiten de leden van het college van burgemeester en wethouders, inzage, uittreksel of afschrift te geven van eenig stuk, op hun bureau berustende, £4. stukken af te geven, indien daarop niet van te voren de bedragen van de verschuldigde zegel-, leges- en registratierechten afzonderlijk zijn vermeld, zoomede het nummer, waaronder de stukken in het register der ontvangen leges zijn gesteld, met het handmerk van hem, die de kosten heeft berekend en ontvangen, c. stukken, tot hun bureau behoorende, mede naar huis te nemen, dan ter bevordering van de afdoening van zaken en met toestemming van den gemeente-secretaris, of die stukken af te geven anders dan tegen bewijs van ontvang, d. materiëel of boeken aan te schaffen, zonder machtiging van den gemeente-secretaris, e. hun bureau te verlaten, anders dan na zich te hebben overtuigd, dat alle stukken behoorlijk zijn geborgen en de kasten gesloten, en niet dan nadat al die maatregelen door hen genomen zijn, welke kunnen strekken om brandgevaar te voorkomen. Art. 18. De bepalingen dezer verordening, die gelden voor ambte- GEMEENTEWET. 493 naren ter secretarie, zijn voor zooveel mogelijk ook van toepassing op hen, die als volontair ter gemeente-secretarie zijn toegelaten. Van de werkzaamheden ten kantore van den gemeente-ontvanger. Art. 19. De ambtenaren ten behoeve van het kantoor staan onder de bevelen van burgemeester en wethouders en van den gemeente-ontvanger. Bij strijd tusschen deze bevelen onderling gedragen zij zich naar die welke gegeven zijn door burgemeester en wethouders. Art. 20. De commies is verplicht den ontvanger te vervangen, tenzij burgemeester- en wethouders een ander daarvoor aanwijzen. Art. 21. 1. De deurwaarder bij de plaatselijke belastingen reikt de waarschuwingen en aanmaningen uit en doet alle verdere vervolgingen in zake de invordering van de plaatselijke belastingen. 2. Hij houdt den gemeente-ontvanger nauwkeurig op de hoogte van al zijn verrichtingen, vooral ten "aanzien van de vervolgingen, uit dwangbevelen voortvloeiende. 3. Hij dient desverlangd yan bericht en raad aan burgemeester en wethouders omtrent ingekomen bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen. Art. 22. De ambtenaren bevinden zich dagelijks, behalve op den Zondag, de tweede Paasch- en Pinksterdagen, den eersten en tweeden Kerstdag, den Hemelvaartsdag en den verjaardag van de Koningin, ten kantore van den gemeente-ontvanger, van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur doch des Zaterdags alleen des voormiddags van 9 tot 12 uur, voor zooveel althans hun tegenwoordigheid niet elders wordt vereischt. 494 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Van den conciërge van het gemeentehuis. Art. 23. 1. De conciërge van het gemeentehuis en echtgenoote staan onder de onmiddellijke bevelen van burgemeester èn wethouders en den burgemeester en onder toezicht van den gemeentesecretaris. 2. Zij bewonen het voor hen bestemde gedeelte van het gemeentehuis en moeten daar, behoudens verlof, eiken werkdag een van beiden dag en nacht aanwezig zijn. 3. Het is hun verboden, zonder toestemming van burgemeester en wethouders, andere personen bij zich te doen inwonen. Art. 24. Hun werkkring omvat o.m.: a. het eiken werkdag schoonmaken en schoonhouden van het gemeentehuis en van al de vertrekken, lokalen, gangen, meubelen, gastoestellen, gereedschappen enz. zich in het gebouw bevindende; het voorzien der vertrekken en lokalen van brandstoffen gedurende den bureautijd; het schoonhouden en wasschen der glasramen, zoo dikwijls dit noodig moet worden geacht, 6. de zoogenaamde jaarlijksche groote schoonmaak van het gebouw, welke op door den gemeente-secretaris aan te geven tijdstippen moet plaats, hebben; tot deze groote schoonmaak wordt gerekend te behooren het wasschen en reinigen der in het gebouw aanwezige binnen-jalouziën en gordijnen, c. de zorg voor het tijdig aanleggen der kachels, zoomede voor het ontsteken en blusschen der lichten in de vertrekken, benevens in de gangen en portalen; de lichten worden ontstoken een kwartier voordat van de vertrekken of lokalen gebruik .wordt gemaakt en gebluscht terstond nadat de vertrekken en lokalen zijn verlaten, d. de zorg voor het in orde zijn der kamers voor alle vergaderingen en voor het voorzien zijn dier kamers van het benoodigde schrijfpapier, pennen, inkt enz., alsmede voor het opbergen van een en ander na afloop der vergaderingen, e. het aanvragen van het voor de vergaderingen benoodigde ter gemeente-secretarie, GEMEENTEWET. 495 ƒ. de zorg dat in goeden staat worden onderhouden het gemeentehuis en alle meubelen, materialen en gereedschappen, daarin aanwezig, g. het elk jaar opmaken en geregeld bijhouden van een inventaris van alle gereedschappen, materialen en meubelen in het gemeentehuis en het zenden van een afschrift daarvan in de maand Januari aan burgemeester en wethouders, h. het bewaken van het gemeentehuis en van het daarin aanwezige meubilair en materieel, i. de zorg voor het geregeld houden eener nachtronde, welke iu den regel zal geschieden ten 11 uur, tenzij een of meer der vertrekken of lokalen tot later uur in gebruik zijn, in welk geval de ronde onmiddellijk na het verlaten der vertrekken of lokalen geschiedt. Bij het doen der ronde worden de deuren ontsloten, en wordt in de vertrekken of lokalen onderzoek gedaan of alles daarin zich in orde bevindt, j. de zorg voor het niet betreden der vertrekken of lokalen door daartoe onbevoegde personen, k. de zorg voor het geopend en behoorlijk verwarmd en verlicht zijn van de leeskamer voor de gemeenteraadsleden, zoolang aldaar stukken ter inzage zijn nedergelegd, van af 's morgens 9 tot 's avonds 10 uur, l. het dagelijksch toezicht op de vertrekken, lokalen en meubelen en het, na ontdekking van alle gebreken en beschadigingen daarvan, terstond kennisgeven aan den gemeentesecretaris, m. de zorg voor het behoorlijk luchten van alle kamers bij droge luchtgesteldheid, n. het verrichten van alle bodediensten, welke door of vanwege den burgemeester of door den gemeente-secretaris van hen gevorderd worden, o. de zorg voor het behoorlijk ontvangen en voor het bergen in de daartoe bestemde en afgesloten bewaarplaatsen van de brandstoffen, welke door den aannemer, die daartoe door burgemeester en wethouders of door den raad werd aangewezen, moeten worden geleverd, p. de zorg voor de bediening van de telefoon, welke in het gemeentehuis geplaatst is, q. de zorg voor het op gezette tijden voldoende schoon- 496 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. houden en vegen van de stookplaatsen en schoorsteeueu vóór den stooktijd, r. het leveren in het gemeentehuis van de verlangde consumptiën, hetzij voor vergaderingen, voor het gemeentebestuur of voor commissiën, en de zorg voor een goede bediening. De bedoelde levering geschiedt naar een door burgemeester en wethouders goed te keuren tarief. Art. 25. Het is hun verboden: a. tenzij tot het verrichten der hun door deze verordening opgelegde werkzaamheden, zich in andere dan de tot hun ambtswoning behoorende vertrekken van het gemeentehuis op te houden, 6. inlichtingen te geven in zaken, de gemeente-huishouding betreffende; zij verwijzen hen, dié zich daartoe mochten aanmelden, naar de daarvoor bestemde bureaux. Van de gemeenteboden. Art. 26. De gemeenteboden staan onder de onmiddellijke bevelen van burgemeester en wethouders, den burgemeester en den gemeente-secretaris. Bij strijd tusschen deze bevelen onderling gedragen zij zich naar die welke gegeven zijn door burgemeester en wethouders of, bij ontbreken daarvan, door den burgemeester. Art. 27. Hun werkkring omvat o.m.: a. het aandienen van alle personen, die burgemeester en wethouders, den burgemeester of den gemeente-secretaris ten gemeentehuize wenschen te spreken, 6. het bezorgen van alle vanwege het gemeentebestuur afgegeven brieven en stukken, c. het oproepen van personen, die ter kamer van burgemeester en wethouders of ten gemeentehuize moeten verschijnen, GEMEENTEWET. 497 d. het op de daartoe bestemde plaatsen aanplakken van alle stukken, welke hun daartoe door of vanwege den gemeente-secretaris worden ter hand gesteld, e. het nauwkeurig aanteekening houden van de namen der personen, die tijdens afwezigheid van den burgemeester of den gemeente-secretaris zich hebben aangemeld om den burgemeester of den gemeente-secretaris te spreken en het mededeelen van die namen aan hem, wien het bezoek gold, zoodra deze ten gemeentehuize verschijnt, f. het desgewenscht afhalen van de stukken ten huize van den burgemeester des morgens vóór 9 uur en het ter hand stellen van die stukken ten gemeentehuize aan den gemeentesecretaris, g. het dienst doen in het gemeentehuis bij vergaderingen van den gemeenteraad, van burgemeester en wethouders en van commissiën, h. het, gedurende de uitoefening hunner dienstverrichtingen ten gemeentehuize, in het zwart gekleed zijn en dragen van het hun door burgemeester en wethouders te verstrekken onderscheidingsteeken, i. het gedurende den tijd, welken zij in de daartoe bestemde localiteit ten gemeentehuize vertoeven, verrichten van die werkzaamheden, welke hun door den gemeente-secretaris zullen^ worden opgedragen, waartoe in het bijzonder behoort ' het vervaardigen van stukken door middel van de schrijfmachine, de bezorging van alle stukken, welke van de gemeentesecretarie uitgaan, en het zich te dezen aanzien stellen onder de bevelen van den aan het hoofd eener afdeeling geplaatsten ambtenaar, k. het tegenwoordig zijn bij het Voltrekken van huwelijken en bij het houden van aanbestedingen, tot het handhaven der orde en het verrichten van de daarbij van hen te vorderen diensten, l. het zich eiken werkdag bevinden in het gemeentehuis in de daartoe bestemde lokalen en op de uren, daartoe door den gemeente-secretaris aangewezen, m. het desverlangd dienst doen bij andere dan onder g vermelde vergaderingen in het gemeentehuis, tegen door die KOOIMAN, FKAKT1JK 2de dl". 32 498 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. vergaderingen te. betalen en door burgemeester en wethouders te regelen vergoeding. Slotbepaling. Art. 28. 1. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van ambtenaarsverordening. 2. Zij treedt in werking 1 Januari 1917. 3. Met ingang van dien datum vervalt de bestaande ambtenaarsverordening. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 14 November 1916. -v De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichtingen. Het is bet eenvoudigste om voor alle bovengenoemde ambtenaren en bedienden de voorschriften in één stuk samen te vatten. Men voorkomt dan de vele herhalingen, waarin moet worden getreden, indien voor de onderscheidene ambtenaren of groepen van ambtenaren afzonderlijke bepalingen of instructiën worden gesteld. Ook tot verkrijging van een beter overzicht, tot het gemakkelijker maken van vergelijkingen en om niet te veel afzonderlijke kleine verordeningen te hebben, die de administratie maar noodeloos omslachtiger maken, is aan te bevelen voorschriften omtrent dezelfde of verwante onderwerpen zooveel mogelijk in één verordening op te nemen. De burgerlijke stand is om verschillende redenen geheel buiten de regeling gehouden. De burgerlijke stand behoort niet tot de gemeentehuishouding. De raad heeft daaromtrent dus slechts te regelen hetgeen art. 149 gem.wet. hem opdraagt (bureau-uren en werkverdeeling). Ook omdat deze regeling openbaar bekend gemaakt en aan den officier van justitie medegedeeld wordt (art. 149, laaste lid) wordt zij beter afzonderlijk gehouden. De werkkring van het personeel tot bijstand van de ambtenaren van den burgerlijken stand wordt niet door den gemeenteraad bepaald maar door de ambtenaren van den burgerlijken stand. GEMEENTEWET. 499 Art. 2. Verschillende bepalingen zijn in den geest van die welke in veel gemeenten voor de onderwijzers worden gesteld. Art. 4. Den bijstand van raadscommissiën brengt art. 101 gem.wet tot het gewone secretarie werk. Ook daarom is het meest eigenaardig de aanwijzing van den ambtenaar tot bijstand aan den secretaris over te laten. Art. 8. Van schorsing behoeft niet te worden gesproken, omdat art. 179 gem.wet deze, evenals de benoeming en het ontslag van secretarieambtenaren en bedienden (boden), reeds aan B. en W. opdraagt. Wordt omtrent benoeming of ontslag niets gezegd, dan worden volgens artt. 179 en 261 gem.wet de secretarie-ambtenaren, de boden en de deurwaarder door b. en w. en volgens art. 145 de andere ambtenaren door den raad benoemd. Wordt deze toestand gewenscht, dan is het overbodig 'over benoeming en ontslag bij verordening iets te regelen. Met betrekking tot benoeming en ontslag van secretarie-ambtenaren en bedienden-mag de raad niets regelen, omdat art. 179, letter p, gemeentewet een en ander zonder eenige beperking aan b. en w. opdraagt. Hetzelfde geldt voor den belastingdeurwaarder, ingevolge art. 261 gemeentewet. Art. 28. Daar de benaming van de verordening in den aanhef eenigseins uitvoerig is, verdient het voor het gemak aanbeveling aan de verordening een verkorten naam te geven. No. 17. Verordening openbare gezondheidsdienst. Art. 135 gem.wet. Art. 34 armenwet. VERORDENING, regelende den openbaren gezondheidsdienst der gemeente Broekstad. Omvang van den dienst. Art. 1. De openbare gezondheidsdienst omvat: 1°. den dienst van de gemeente-genees- en verloskundigen, 2°. de verpleging van lijders in een ziekenbarak, 3°. de keuring van vee, vleesch en visch, van andere voedings- en genotmiddelen en van drinkwater. 82* 500 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Rang, getal, bezoldiging der ambtenaren. Art. 2. 1. Aangesteld worden: twee gemeente-geneesheeren voor de wijken A en B, jaarwedden ƒ 1000 tot ƒ 1300, twee gemeente-vroedvrouwen, voor de wijken A en B, jaarwedden ƒ 450 tot ƒ 600, een verpleger en een verpleegster voor de ziekenbarak, gehuwde lieden, zonder kinderen tot hun last, gemeenschappelijke jaarwedde ƒ900 tot ƒ1050, benevens vrije woning, vuur en licht en vergoeding van rijks personeele belasting, zooveel tijdelijk verplegingspersoneel voor. de ziekenbarak als door burgemeester en wethouders, de gemeente-geneesheeren gehoord, noodig zal worden geacht, tegen ƒ 3 per dag, een keurmeester lste klasse, jaarwedde ƒ1600 tot ƒ1900, een keurmeester 2de klasse, jaarwedde ƒ 800 tot ƒ 1100. 2. Bovendien wordt aan burgemeester en wethouders voor scheikundige, microscopische en bacteriologische onderzoekingen de beschikking gegeven over een bij de gemeentebegrooting te bepalen bedrag. 3. De ambtenaren worden aangesteld op de minimumjaarwedden en genieten drie gelijke tweejaarlijksche verhoogingen, voor zoover de gemeenteraad niet op voorstel van burgemeester en wethouders anders besluit. 4. De verhoogingen in het vorig lid genoemd gaan in op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de tweejarige dienst is volbracht. 5de, 6de en 7de lid gelijk aan 7de, 8ste en 9de lid van art. 2 op blz. 487 en 488. Art. 3. Zie art. 3 op blz. 488. Art. 4. De ambtenaren, die tijdelijk belast zijn met het waarnemen der betrekkingen van ander personeel, behouden hun gewone bezoldiging. Niettemin zal aan hem, die gedurende een maand of langer een hooger of gelijk bezoldigde betrekking heeft GEMEENTEWET. 501 waargenomen, een belooning verleend worden van ten hoogste het bedrag der bezoldiging van dengene wiens werkkring door hem werd waargenomen, indien die waarneming ten genoegen van burgemeester en wethouders vervuld is. Verboden handelingen. Art. 5. Gelijk aan 'art. 6 op blz. 489, met toevoeging: „en behoudens uitoefening van particuliere praktijk door de geneesheeren en vroedvrouwen". Art. 6. Gelijk aan art. 7 op blz. 489. Benoeming en ontslag. Art. 7. Zij «ijn verplicht, ter bekoming van eervol ontslag, hun aanvrage daartoe ten minste zes weken vóór den dag, waarop zij den gemeentedienst wenschen te verlaten, bij burgemeester en wethouders in te zenden. Afwezigheid en verlof. Art. 8. 1. Zij hebben recht op een verlof van drie weken per jaar. 2. Zij worden zoodra noodig vervangen op de wijze door burgemeester en wethouders te bepalen. 3. Zij geven, indien zij verhinderd zijn hun betrekking waar te nemen, daarvan onmiddellijk kennis aan den burgemeester. Art. 9. Zij behoeven verlof om uit de gemeente afwezig te zijn: voor twee weken of korter van den burgemeester, voor langer van burgemeester en wethouders. Woonplaats. Art. 10. Zij .moeten wonen binnen den kring, waarvoor zij aangesteld zijn. 502 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Toezicht. Art. 11. Zij staan onder toezicht van burgemeester en wethouders en den burgemeester, de vroedvrouwen, verplegers en verpleegsters bovendien van de gemeente-geneesheeren. Van de gemeente-geneesheeren. Art. 12. 1. De gemeente-geneesheeren zijn verplicht na opdracht van burgemeester en wethouders, in spoedeischende gevallen van den burgemeester, elkander te vervangen. 2. Zij zorgen, bij afwezigheid uit de gemeente voor korter dan één etmaal, zelfstandig dat op voldoende wijze ten genoegen van burgemeester en wethouders in hun dienst wordt voorzien. Art. 13. Hun werkkring omvat voorts o.m„ ieder binnen het gebied waarvoor hij aangesteld is: a. ' de genees- en heelkundige^praktijk bij de ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente, daartoe door den gemeenteraad aan te wijzen, b. de genees-, heel- en verloskundige praktijk voor de onvermogenden, daartoe door burgemeester en wethouders of door het burgerlijk armbestuur aan te wijzen, alsmede voor al die personen, die, ook zonder geheel onvermogend te zijn, in bijzondere, door burgemeester en wethouders aan te geven gevallen vanwege de gemeente genees-, heel- of verloskundig moeten worden behandeld, c. het geneeskundig onderzoek van ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente, zoomede van voorgedragenen voor gemeentelijke betrekkingen, d. de kostelooze inenting en herinenting ter plaatse en op dagen en uren door burgemeester en wethouders te bepalen, alsmede de doodschouw, indien zij daartoe door burgemeester en wethouders worden aangewezen, • GEMEENTEWET. 503 e. het zoo noodig verleenen van bijstand aan of vervangen van de gemeente-vroedvrpuwen, f. het doen van die voorstellen aan burgemeester en wethouders, welke zij in het belang van hun dienst achten, voor zooveel mogelijk vergezeld van uitgewerkte begrootingen, toelichtingen en teekeningen, g. het zoo spoedig mogelijk schriftelijk of desgevraagd mondeling dienen van bericht en raad aan den raad, burgemeester en wethouders en den burgemeester, ook in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie, over alle zaken, het dezen opgedragen bestuur of ambt betreffende, h. het jaarlijks vóór 1 Maart iudienen van een verslag over het afgeloopen jaar omtrent den algemeenen gezondheidstoestand in den kring waarin zij werkzaam zijn en omtrent hun verrichtingen. Van de vroedvrouwen. Art. 14. Voor de gemeente-vroedvrouwen geldt art. 12. Art. 15. Zij verleenen binnen het gebied waarvoor zij aangesteld zijn kosteloos hulp aan kraamvrouwen, daartoe door burgemeester en wethouders of door het burgerlijk armbestuur op te geven. Art. 16. Zij roepen de hulp in van den gemeente-geneesheer in haar kring in die gevallen waarin zij onbevoegd zijn zelfstandig hulp te verleenen of naar eigen inzicht hulp behoeven. Van de ziekenbarak. Art. 17. 1. De ziekenbarak is bestemd voor de opneming van lijders aan besmettelijke ziekten. 2 In bijzondere omstandigheden kunnen ook andere lijders met toestemming van burgemeester en wethouders, een gemeente-geneesheer gehoord, worden opgenomen. 504 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 18. De opneming yan een lijder in de ziekenbarak geschiedt tegen vergoeding van f 1,50 per etmaal en per persoon, welk bedrag voor die personen, bij wie ook des nachts moet worden gewaakt, vermeerderd wordt met f 1,50 waakloon voor eiken nacht, gedurende welken moet Worden gewaakt. Art. 19. Het in het vorig artikel bedoelde waakloon wordt, zoo personen, niet tot het vaste personeel der barak behoorende, door den burgemeester met het waken zijn belast, aan dié personen uitgekeerd. Art. 20. 1. Onvermogenden worden, onder machtiging van burgemeester en wethouders, voor rekening der gemeente verpleegd. 2. Minvermogenden kunnen tegen gedeeltelijke betaling der kosten worden opgenomen. De beslissing daaromtrent berust bij burgemeester en wethouders, behoudens beroep op den gemeenteraad, binnen twee maanden na het ontslag uit de ziekenbarak. Art. 21. Bij de opneming van cholera- of pestlijders moet een afzonderlijk lokaal voor dezen worden ingericht. Art. 22. Alle verpleegd wordende lijders komen desverlangd onder behandeling van den geneeskundige te hunner keuze. Art. 23. De geneesmiddelen, ten behoeve van de voor eigen rekening verpleegd wordende lijders, worden door een door hen zelf aan te wijzen apotheker geleverd; die, ten behoeve van hen, die voor gemeenterekening in de barak , zijn opgenomen, worden geleverd door den apotheker, die daartoe door burge^ meester en wethouders wordt aangewezen. GEMEENTEWET. 505 Art. 24. 1. De verpleger en verpleegster bewonen het daarvoor bestemd gedeelte van de ziekenbarak. 2. Het is hun verboden zonder toestemming van burgemeester en wethouders andere personen bij zich te doen inwonen. Art. 25. 1. Zij zijn, als verantwoordelijke hoofden van de ziekenbarak, belast met de geheele leiding en het beheer daarvan, met inachtneming van de daarvoor door den raad, burgemeester en wethouders of den burgemeester gegeven of nog te geven voorschriften. 2. Deze leiding en dit beheer omvatten o.m.: a. het zoo spoedig mogelijk schriftelijk of met goedkeuring van den burgemeester mondeling dienen van bericht en raad op alle stukken op de ziekenbarak betrekking hebbende, welke tot dat dpel in hun handen worden gesteld, b. het zenden' aan burgemeester en wethouders: vóór 1 Februari van elk jaar van een verslag van de ziekenbarak over het afgeloopen dienstjaar, vóór 1 Juli van elk jaar van een begrooting voor de ontvangsten en uitgaven van de ziekenbarak voor het volgende dienstjaar, op den tsten van elk kwartaal van een staat, vermeldende de gedurende het afgeloopen kwartaal opgenomen lijders en het aantal verpleegdagen, voor ieder lijder afzonderlijk, c. de zorg voor het niet dan na bekomen goedkeuring van burgemeester en wethouders overschrijden van de bij de gemeente-begrooting ten behoeve der exploitatie van de ziekenbarak toegestane gelden, d. het geregeld bijhouden van een inventaris van alle werktuigen, gereedschappen en materialen en het zenden van een afschrift daarvan in de maand Januari aan burgemeester en wethouders, e. het nauwkeurig aanleggen en bijhouden van de registers, staten en boeken, welke hun door burgemeester en wethouders worden aangewezen, f. het desverlangd keuren, of doen keuren, door deskun- 506 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. digen door burgemeester en wethouders aan te wijzen, van alle voedings-, genees-, heel-, verband- en ontsmettingsmiddelen en materialen, welke voor de ziekenbarak worden aangeschaft, g. het voorzien van de in de ziekenbarak opgenomen lijders van het voedsel dat voor hen door den behandelenden geneesheer noodzakelijk wordt geacht, tegen een som van f 1,— per dag, h. het indienen van de vordering ter zake, voorzien van het visum van den behandelenden geneesheer, bij den burgemeester, onmiddellijk nadat de lijder de ziekenbarak heeft verlaten, dan wel na afloop van elke veertien dagen, i. de zorg vóór de zorgvuldige verpleging van de lijders, die in de ziekenbarak zijn opgenomen, ƒ. de zorg, dat in de ziekenbarak geen lijders worden opgenomen dan op schriftelijken last van den burgemeester of van burgemeester en wethouders, k. de zorg voor de noodige verwarming en verlichting der in gebruik zijnde vertrekken en lokalen ten genoege van den behandelenden geneesheer, op wiens voorschrift de vertrekken en lokalen ook des nachts moeten worden verwarmd, welke verwarming en verlichting geschieden voor rekening der gemeente, l. de zorg voor het schoonhouden van het gebouw en van de zich daarin bevindende goederen en voor het steeds doen verkeeren van deze in goeden staat van onderhoud, m. de zorg voor het reinigen van het in gebruik geweest zijnd materieel; het wasschen van dekens, lakens, bed- en kussenzakken (sloopen) geschiedt voor rekening der gemeente; n. de zorg voor de ontsmetting, hetzij van de lokaliteit zelve, hetzij van eenig materieel, zoo vaak dit op raad van den behandelenden geneesheer door den burgemeester wordt bevolen, o. het nazien van alle rekeningen wegens de verschillende leveringen ten behoeve van den inwendigen dienst. Van de keurmeesters. Art. 26. De keurmeesterei zijn belast met: GEMEENTEWET. 507 a. het geregeld bezoeken der verschillende veemarkten, welke binnen de gemeente worden gehouden, b. het dadelijk berichten aan den burgemeester omtrent het ontstaan van ziekte onder het vee in de gemeente zoodra zulks te hunner kennis komt, c. het uitoefenen der keuring van het in de gemeente aanwezige slachtvee, vleesch, spek en visch, alsmede van andere voedingsmiddelen en van drinkwater, voor zoover zij de wenschelijkheid eener keuring daarvan onderstellen, d. het, na de keuring, voorzien van het gekeurde van een keurmerk zooals dat door burgemeester en wethouders wordt bepaald, e. het opmaken van een met redenen omkleed procesverbaal van elke door hen waargenomen overtreding der wettelijke of gemeentelijke voorschriften hun dienst rakende; de in betrekking zijnde keurmeester is verplicht het bewijs zijner aanstelling, alsmede zijn keuringstempels en stempelkussens steeds bij zich te hebben; f. de zorg voor een doelmatig en'oordeelkundig gebruik van alle gereedschappen en materialen tot den keuringsdienst behoorende, g. de zorg dat in goeden staat worden bewaard en onderhouden alle gereedschappen en materialen tot den keuringsdienst behoorende; kleine herstellingen tot het dagelijksch onderhoud behoorende laten zij verrichten, doch zij geven daarvan kennis ,aan den burgemeester; (h, i, j en k als lett. o, 6 lste en 2de gedeelte, d en e van art. 25 hiervoren, behoudens dat „ziekenbarak" wordt «keuringsdienst") l. het desgewenscht keuren of doen keuren, door deskundigen door burgemeester en wethouders aan te wijzen, van alle materialen, welke voor den keuringsdienst worden aangeschaft. Art. 27. Zij zorgen, dat, indien zij niet te huis zijn, wanneer hun medewerking voor een keuring wordt ingeroepen, bekend is bij hun huisgenooten waar zij zich bevinden en nemen voorts al die maatregelen welke noodig zijn om te bevorderen, dat 508 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTROCTIËN. in dergelijke omstandigheden met het minste tijdverlies de keuring door hen kan worden verricht. Art. 28. 1. De keurmeester lste klasse is meer in het bijzonder belast met de keuring van vee, vleesch, melk, zuivelproducten en visch, de keurmeester 2de klasse meer in het bijzonder met de keuring van koloniale waren, vruchten, groenten en andere voedings- en genotmiddelen en drinkwater. 2. Zij nemen echter voor zooveel noodig voor elkaar den dienst waar, terwijl de keurmeester 2de klasse, behoudens beroep op den burgemeester, staat onder de bevelen Van den keurmeester lste klasse en voorstellen den dienst betreffende, noch processen-verbaal van door hem waargenomen overtredingen, vermag in te zenden bij den burgemeester, voordat hij daarvan aan den keurmeester lste klasse heeft inzage gegeven. Art. 29. 1. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van „gezondheidsdienstverordening". 2. Zij treedt in werking 1 Januari 1917, op welk tijdstip vervalt de tegenwoordige gezondheidsdienstverordening. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 14 November 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichting. Deze verordening zal voor zooveel zij onderwerpen regelt als bedoeld in art. 34 der armenwet moeten worden medegedeeld aan gedeputeerde staten. Verondersteld is, dat in de regeling van de levering van genees- en verbandmiddelen ten behoeve van armen door de armbesturen in voldoende mate is voorzien, zoodat regeling van gemeentewege niet noodig is. Het is niet noodig bepalingen omtrent de onderwerpen in art. 84 der armenwet genoemd ieder in een afzonderlijke verordening of instructie op te nemen. GEMEENTEWET. 509 Kegeling van keurloon dient afzonderlijk te geschieden bij belastingverordening, verbods- en gebodsbepalingen betreffende keuring van voedingsmiddelen moeten op zichzelf staand in een strafverordening worden ' opgenomen. Zie verder de toelichtingen op het vorig nummer. No. 18. Algemeene politieverordening. Art. 135 gem.wet. Opmerkingen van algemeenen aard. De algemeene politieverordening dient tot regeling van onderscheidene punten en onderwerpen, met elkander geen verband houdende. Uit de hierna volgende verordening zouden ook wel verschillende afzonderlijke verordeningen kunnen worden opgebouwd. Wordt dit misschien bij de studie gedaan, ten einde niet te veel te gelijk onderhanden te nemen, in de praktijk wil het mij voorkomen aanbeveling te verdienen zooveel mogelijk in de algemeene politieverordening samen te vatten. Het laatste is eenvoudiger: men behoeft dan niet in elke verordening te herhalen bepalingen als in artt. 1 tot en met 10 voorkomen; men heeft een gemakkelijker overzicht van de plaatselijke strafwetgeving als zooveel mogelijk alles in één stuk is vervat; men behoeft^ niet onderscheidene, soms zeer geringen omvang hebbende stukken te laten drukken of juist wegens dien geringen omvang in de verleiding te komen in het geheel niet te laten drukken. Vooral bij strafverordeningen zijn eenvoud, beknoptheid en juistheid van uitdrukking eischen die in de allereerste plaats gesteld worden. Gezorgd dient ook steeds te worden, dat de bepalingen niet treden in hetgeen van algemeen rijks- of provinciaal belang is of strijd veroorzaken met recelincen van een hoogeren wetgever. Vooral komt daarbij in aanmerking bekendheid met het wetboek van strafrecht. Doch ook op vele an-; dere wetten, alsook algemeene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen, moet worden gelet. Soms geeft de regeling van hoogeren wetgever uitdrukkelijk de bevoegdheid om het daarbij verordende onderwerp nader te regelen (motor- en rijwielwet, ziektenwet, hondsdolheidswet enz). Bg twnfel of de gemeenteraad bevoegd is nadere bepalingen te stellen omtrent onderwerpen of punten die wellicht, moeten beschouwd worden ten gevolge van regeling door hoogeren wetgever van algemeen rijks- of provinciaal te zijn geworden (art. 150 gem.wet) kunnen soms licht verschaffen in de vakbladen of handboeken medegedeelde koninklijke beslui- 51( • VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ten tot vernietiging van bepalingen van plaatselijke verordeningen of uitnoodigingen van de regeering tot intrekking van bepalingen welke uitnoodigingen gedaan werden om vernietiging te voorkomen. Buiten de bevoegdheid van de rechterlijke macht ligt, ingevolge art. 150, 2de 'lid, gemeentewet, beoordeeling of een plaatselijke verordening is getreden in hetgeen is van algemeen rijks- of provinciaal belang. Eijst de vraag of de raad met het onderwerp der regeling is getreden huiten hetgeen geacht kan worden de huishouding der gemeente te betreffen (art. 135 gem. wet), dan wel of een bepaling bepaaldelijk met hoogere regeling in strijd is te achten, dan kunnen bovendien licht verschaffen uitspraken van de rechterlijke macht, allereerst natuurlijk van den hoogen raad. Ten einde te groote uitvoerigheid te voorkomen, bepaalt de hierna volgende verordening zich meestal tot datgene wat in de meeste gemeenten regeling zal behoeven. Voorschriften welke in weinig gemeenten plegen te worden gegeven zoeke men dus in den regel daarin niet. Voor het gemak volgt hier allereerst een opgaaf van den inhoud der verordening. INHOUD. Artt Algemeene bepalingen 1—H HOOFDSTUK I. Van de verdeeling der gemeente, de huisnummering, de plaatsing van waarschuwingsborden en het bevolkingsregister. Aid. 1. Van de verdeeling der gemeente .... 12 „ 2. Van de huisnummering, de plaatsing van waarschuwingsborden en het bevolkingsregister. 13—16 Strafbepaling , ] 7 HjOOFDSTUK II. Van de persoonhjke diensten 18 22 Strafbepaling 23 GEMEENTEWET. 511 HOOFDSTUK III. Van de straatpolitie. Artt. Algemeene bepaling 24 Afd. 1. Van den openbaren weg 25—69 Afd. 2. Van de politie op het rijden 70—90 Strafbepalingen 91 HOOFDSTUK IV. Bepalingen betreffeiyie het openbaar water en de gemeentekade 92—125 Strafbepaling 126 HOOFDSTUK V. Van plaatsen voor het publiek toegankelijk. Afd. 1. Van openbare vermakelijkheden 127 en 128 „ 2. Van logementen, herbergen, slaapsteden enz. 129—140 Strafbepaling 141 HOOFDSTUK VI. Van het voorkomen en blusschen van brand. Afd. 1. Algemeene bepalingen 142—158 „ 2. Van het blusschen van brand 159—164 Strafbepaling 165 HOOFDSTUK VII. Van de gezondheidspolitie. Afd. 1. Van de voedingsmiddelen 166—173 „ 2. Van maatregelen ter bevordering van de openbare gezondheid 174—183 „ 3. Van besmettelijke ziekten 184—194 „ 4. Van het vervoeren en begraven van lijken. 195—200 Strafbepaling 201 SLOTBEPALING 202 512 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Algemeene politieverordening voor de gemeente Waterveld. Algemeene bepalingen. Art. t Voor de toepassing dezer verordening wordt verstaan onder: kom der gemeente: het gedeelte omgeven" door de grensscheiding tusschen de gemeenten Waterveld en Broekstad, den Kanaaldijk en den Binnenweg, vergunning: schriftelijke vergunning, voor zoover door den belanghebbende niet bewezen wordt, dat de vergunning mondeling verleend is. A. Begripsomschrijvingen worden voor zoover noodig in de verordening opgenomen, ten einde zooveel mogelijk meeningsverschil en twijfel ten aanzien van bepaalde uitdrukkingen te voorkomen. Dergelijke omschrijvingen neme men op in de algemeene bepalingen der verordening, voor zoover betreft uitdrukkingen die de geheele verordening door herhaald worden. Uitdrukkingen die alleen in bepaalde afdeelingen of hoofdstukken voorkomen omschrijve men onder die afdeelingen of hoofdstukken. Ook plaatst men wel de omschrijving van een uitdrukking, in één of zeer enkele artikelen voorkomende, in die artikelen. Zie bijv. art. 3, lste lid. Art. 2. Ieder, wien bij deze verordening bevoegdheid is gegeven tot het verleenen van vergunning, kan daaraan voorwaarden verbinden. A. Deze bepaling is opgenomen, ten einde twijfel in dit opzicht te voorkomen. Art. 3. 1. Hij, die handelt in strijd met, of niet nakomt de voorwaarden, verbonden aan een vergunning, hem overeenkomstig deze verordening verleend, wordt geacht te hebben gehandeld zonder vergunning. Onder handelen wordt in dit artikel verstaan zoowel doen als hebben en nalaten. GEMEENTEWET. 513 A. Alleen op de overtreding van zijn verordeningen, niet op die van b. en w., kan de raad, volgens art. 161 gem.wet, straf stellen. B. „Het doen verrichten van de in deze verordening verboden handelingen wordt gestraft met dezelfde straf als het verrichten van die handelingen." Het gerechtshof te Amsterdam oordeelde bij vonnis van 23 Februari 1909 (weekbl. burg. adm. 3127), dat de uitdrukking „doen verrichten", in deze in de Amsterdamsche algemeene politieverordening voorkomende bepaling, een ruimere beteekenis heeft dan het „doen plegen" in art. 47 wetboek van strafrecht; dat hierdoor echter met dit artikel geen strijd ontstond, omdat het geen inbreuk maakte op het daarbij bepaalde, doch alleen naast de personen, die krachtens art. 47 verantwoordelijk zijn voor het in het leven roepen van hetgeen als een strafbaar feit is aan te merken, nog andere personen verantwoordelijk stelde voor het verricht worden der in de verordening verboden handelingen. Daarentegen besliste de hooge raad bij arrest van 15 Februari 1909 ten aanzien van dezelfde bepaling: „dat ook bij de toepassing van gemeentelijke verordeningen, tenzij de wet anders bepaalt, wat hier niet het geval is, de vraag, wie de dader is van een strafbaar feit, haar beantwoording vindt niet in de verordening zelve, doch in art. 47 van het wetboek van strafrecht en volgens dit artikel mede als dader Tan een strafbaar feit wordt gestraft hij, die zoodanig feit doet plegen, waaronder te verstaan is hij, die de strafbare handeling doet verrichten door een ander, die daarbij bloot als zijn werktuig handelt". Men zie dit 'arrest in bdndsbl. 412. In gelijken zin besliste de hooge raad bij arrest van 19 April 1909 (gem.stem 3023, weekbl. burg. admin. 8140, bondsbl. 484). C. Na het vorengenoemd arrest van 19 April 1909 werd in de Amsterdamsche politieverordening opgenomen een artikel: „Het is verboden last te geven tot het verrichten der in deze verordening verboden handelingen", terwijl op overtreding van dit artikel alleen straf werd gesteld voor het geval aan den last uitvoering werd gegeven. Ook deze bepaling werd door den hoogen raad onverbindend verklaard, bij arrest van 27 December 1911 (gem.stem 3160, weekbl. burg. adm. 3280). Het arrest overwoog o.m.: „overwegende dat uit het samenstel der bepalingen dier artikelen blijkt, dat de gemeentewetgever van Amsterdam inderdaad strafbaar stelt een bepaalde wijze van uitlokking tot een strafbaar feit, ,dat toch in de strafrechtswetenschap het begrip „uitlokken" omvat ieder opzettelijk bewegen van een ander strafrechtelijk aansprakelijk per- kooiman, praktijk 2de dl'. 33 514 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. sooii tot het begaan van een strafbaar feit, terwijl, behoudens thans niet ter zake doende uitzonderingen, die strafbaarheid van deu uitlokker als dader of mededader alsdan afhankelijk wordt gesteld van het werkelijk verricht zijn van de handeling, die werd uitgelokt, „dat dus ook naar deze algemeen geldende leer de wilsbepaling van den materieelen dader door den uitlokker de eenige handeling des uitlokkers is en het Werkelijk verricht zijn der uitgelokte daad niets anders is dan een vereischte voor de strafbaarheid des uitlokkers, „overwegende verder, dat ons wetboek yan strafrecht in zijn artikel 47, 2°., onder de strafbaar gestelde wijzen van uitlokken niet vermeldt „het geven van last tot een strafbaar feit", en dus de Amsterdamsehe verordening door ook die wijze van uitlokking strafbaar te stellen, aan het begrip „strafbare uitlokking" een ruimer omvang geeft, dan het wetboek van strafrecht er aan toekent; „overwegende ten aanzien van de vraag of de gemeentélijke wetgever daartoe bevoegd was: „dat, voor wat betreft de stof behandeld in de 8 eerste titels van het lste boek van het wetboek van strafrecht, de bevoegdheid des gémeenteljjken wetgevers niet wordt beheerscht door de algemeene regeling der gemeentewet maar door het bijzonder voorschrift van artikel 91 van het wetboek van strafrecht, metf het gevolg, dat de bepalingen van gemelde titels van het lste boek van dat wetboek toepasselijk zijn op de feiten, waarop bij een gemeenteverordening straf wordt gesteld, zonder dat het gemeentebestuur bevoegd is ten aanzien der straf in die bepalingen behandeld eenige regeling te treffen, „dat derhalve het gemeentebestuur van Amsterdam, doo» in zijn verordening bijzondere bepalingen betreffende de strafbaarheid van den uitlokker op te nemen, de grenzen, bij de wet aan zijn wetgevende bevoegdheid gesteld, heeft overschreden, „overwegende dat hiertegen niet met vrucht kan worden aangevoerd, dat blijkens artikel 47, 2°., van het wetboek van strafrecht de wetgever het begrip „uitlokking" zou hebben beperkt tot het opzettelijk bewegen Van een ander strafrechtelijk aansprakelijk persoon tot het plegen van een strafbaar feit „door een der in dat artikel omschreven middelen", zoodat naar ons positief recht uitlokking door een ander middel zou vallen buiten dat begrip en dus ook de Amsterdamsehe gemeentelijke wetgever in zijn vooraangehaalde bepalingen geen regeling omtrent een in de 8 lste titels van het lste boek van het. wetboek van strafrecht behandelde stof zou hebben getroffen, „dat toch uit de geschiedenis der wet blijkt, dat voor onzen wetgever „uitlokking" dezelfde ruime beteekenis had, die de strafrechtswetenschap er aan toekent, maar hij in het belang der rechtszekerheid de GEMEENTEWET. 515 strafbaarheid er van wilde beperken tot de gevallen in artikel 47, 2°., van bet wetboek van strafrecht opgesomd". Art. 4. Hij, die krachtens een vergunning, hem overeenkomstig deze verordening verleend, iets doet, heeft of nalaat, is verplicht die vergunning aan de ambtenaren, belast met het opsporen van overtredingen dezer verordening, op hun eerste aanvrage ter inzage te geven. Art. 5. Elke vergunning, overeenkomstig deze verordening verleend, kan ten allen tijde worden ingetrokken. A. Deze bepaling is opgenomen om twijfel te dezen aanzien op te heffen. Art. 6. 1. De bepalingen van de artikelen 32, 39, 40, 54, 55, 56, tweede lid, 58, 74, 79, 81, 93, 97, 100, 101, 104, 109, 116, 117, "tweede lid, 102, 143, de laatste twee artikelen voor zoover de handeling niet in verband staat met een openbare vermakelijkheid, 168, 171, 177, 181, 183, 195 en 197 dezer verordening zijn niet van toepassing op hem, die handelt met vergunning van burgemeester en wethouders. 2. De bepalingen van de artikelen 59, 61, 127, 102 en 143, de laatste twee artikelen voor zoover de handeling in verband staat met een openbare vermakelijkheid, zijn niet van toepassing op hem, die handelt met vergunning van den burgemeester. 3. Onder handelen wordt in dit artikel verstaan zoowel doen als hebben en nalaten. A. Een vaste jurisprudentie van den hoogen raad vordert dat de bevoegdheid tot verleehen van vergunning wordt opgedragen aan den burgemeester, voor zooveel betreft de onderwerpen genoemd in art. 188 gem.wet, aan burgemeester en wethouders, ingevolge art. 179, lett. a, in andere gevallen. Men zie o.a. arrest hooge raad 9 Januari 1905 in weekblad burg. admin. 2928. B. Bij arrest van den hoogen raad van 25 Januari 1909 (gem.stem 88* 516 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3002, weekbl. burg. admin. 3119, bondsbl. 403) werd beslist, dat het maken van muziek in het openbaar in het algemeen een openbare vermakelijkheid oplevert en krachtens art. 188 der gemeentewet de bevoegdheid om uitzondering op een desbetreffend verbod toe te staan moet worden gegeven aan den burgemeester. De kantonrechter te BreukelenNijenrode had een bepaling van de Vreelandsche politieverordening, waarbij den burgemeester deze bevoegdheid was gegeven, onverbindend geacht op grond, dat met het maken van muziek op openbare wegen en wateren kan, maar niet noodzakelijk behoeft beoogd te worden publiek te lokken ten einde dit te vermaken, en daarom die handeling zonder nadere omschrijving niet gerekend kan worden te behooren tot de openbare vermakelijkheden. C. Blijkens gem.stem 3203 maakte de minister van binnenlandsche zaken bij brief van 23 Januari 1913 bezwaar tegen de bepaling in een plaatselijke strafverordening welke den gemeenteraad bevoegd verklaarde van een verbodsbepaling ontheffing te verleenen. De minister achtte deze bepaling in strijd met art. 179, letter a, der gemeentewet, omdat het verleenen van ontheffing van gebods- en verbodsbepalingen behoort tot de uitvoering der verordening, een taak, die, voor zooveel de uitvoering van de door den raad vastgestelde verordeningen betreft, bij art. 179, letter a, is opgedragen aan burgemeester en wethouders. D. Bij arrest van den hoogen raad van 23 Februari 1903 (gem.stem 2693) werd beslist dat een bepaling volgens welke door of vanwege den burgemeester vergunning kan worden verleend in strijd is met de Gemeentewet, omdat de burgemeester dan de bevoegdheid, die hem krachtens art. 188 gem.wet kan worden gegeven, zou kunnen overdragen op andere, hem ondergeschikte gemeente-ambtenaren en de gemeentewet geen andere vervanging van den burgemeester toelaat dan in de gevallen en op de wijze genoemd in art. 77 gem.wet. E. Verkeerd ware het een handeling te verbieden „zonder vergunning" van burgemeester of burgemeester en wethouders. Bij zoodanige redactie zou het openbaar ministerie ingeval van strafvervolging het niet bestaan der vergunning hebben te bewijzen. Men stelle het verbod algemeen en bepale, dat daarvan ontheffing kan worden verleend, dat tot de handeling vergunning kan worden gegeven, schrijve dat verboden is „tenzij met vergunning" of iets dergelijks. Dan heeft de bekeurde te bewijzen, dat hij ontheffing of vergunning had. Art. 7. Voor zooveel betreft de artikelen 13, 14, 25, 26, 27, 28, 30 31, 41, 53, 174, 175, 176 en 178 dezer verordening wordt onder de benaming „eigenaar" ook verstaan de beheerder en GEMEENTEWET. 517 voorts een ieder, die krachtens eenig zakelijk recht, bezit daaronder begrepen, beschikking heeft over het onroerend goed, in die artikelen bedoeld. Art. 8. De opsporing van overtredingen dezer' verordening wordt opgedragen: aan de beambten der gemeente-politie, aan den brugwachter van de Voorbrug, voor zoover de Voorbrug en de toegangen tot die brug, benevens de gemeentekade, betreft, aan de gemeente-geneesheeren voor zoover de bepalingen over besmettelijke ziekten betreft, aan de beambten'van de brandweer voor zoover de bepalingen over blusschen van brand betreft, aan de keurmeesters van voedingsmiddelen voor zoover de bepalingen over voedingsmiddelen betreft. A. Volgens art. 8, 7°., wetboek van strafvordering kan de verordening opsporing van overtredingen van haar bepalingen ook aan andere dan de daar genoemde ambtenaren opdragen. Art. 9. 1. De bepalingen dezer verordening en de op de overtreding gestelde straffen zijn van toepassing, voor zoover daarin niet bij een wet, een algemeenen maatregel van bestuur of een provinciale verordening is voorzien. 2. Voor zoover op een vereeniging of ander lichaam de zorg voor de naleving van deze verordening rust, zijn, behoudens het bepaalde in artikel 51 van het wetboek van strafrecht, strafbaar de leden van het bestuur van die vereeniging of dat lichaam. 3. Er bestaat tweede of latere overtreding van de bepalingen dezer verordening, wanneer men, in overtreding verkeerende, na bevel van de ambtenaren of beambten, belast met de zorg voor de handhaving dezer verordening of de opsporing der overtredingen daarvan, of na aanschrijving van gemeentewege ontvangen te hebben om de overtreding te doen ophouden en den tijd en de gelegenheid gehad hebbende 518 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRDCTIËN. aan het bevel of die aanschrijving te voldoen, in die overtreding blijft verkeeren. A. Het. tweede lid is opgenomen in verband met het arrest van den hoogen raad van 10 November 1902 (zie daaromtrent gem.stem 2683) waarbij werd uitgemaakt dat civielrechtelijke vertegenwoordiging van een lichaam geenszins de strafrechtelijke aansprakelijkheid met zich brenat voor overtredingen door het lichaam gepleegd, zoodat om de bestuurders te kunnen treffen deze uitdrukkelijk strafbaar moeten worden gesteld. B Op de vraag of de ambtenaar van het openbaar ministerie op grond eener bepaling als die van het derde lid met succes een vervolging zou kunnen instellen, antwoordde de gem.stem 3199- , Wij antwoorden toestemmend. Waar het laten voortbestaan van den verboden toestand als een op zich zelve staande overtreding wordt gequalificeerd, kan tegen een strafvervolging wegens de nieuwe overtreding geen beroep gedaan worden op art. 68 wetb. v. strafrecht, omdat deze vervolging niet hetzelfde feit betreft als de veroordeeling wegens de eerste overtreding." Art. 10. £ Zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van de bepalingen der na te noemen artikelen dezer verordening dit vereischt, zijn de volgende ambtenaren en beambten bevoegd ten allen tijde de woningen, lokalen en al dan niet afgesloten ruimten ondanks de bewoners, eigenaars of gebruikers, binnen te treden of te betreden: o. voor zooveel betreft de artikelen voorkomende in- afdeeling 1 van hoofdstuk III, hoofdstuk IV, afdeelingen 1 en 2 van hoofdstuk V, afdeeling 1 van hoofdstuk VI, de beambten der gemeente-politie, b. voor zooveel betreft de artikelen 160 en 161, de beambten van de brandweer en van de gemeente-politie, c voor zooveel betreft de artikelen voorkomende in- hoofdstuk VII, de ambtenaren en beambten, door den ge meenteraad of door burgemeester en wethouders belast met het toezicht op de naleving dier bepalingen en de beambten der gemeente-politie. 2. Gelijke bevoegdheid wordt toegekend aan de personen, gemeentewet. 519 die door den gemeenteraad of door burgemeester en wethouders zullen zijn aangewezen om mede te werken tot uitvoering van de in dit artikel aangehaalde bepalingen dezer verordening. A. „De „last", bedoeld bij art. 1 der wet van (31 Augustus) 1853 (st.bl. no. 83), komt, blijkens het redeverband van dit artikel, neer op het toekennen van de mede daarin genoemde „bevoegdheid". Over de gewrongen redactie der wet van 1853 zie men verder Buys, Grondwet,. Dl. II, blz. 40é." Gem.stem 2880. B. Overbodig is ten aanzien van bet binnentreden te bepalen, dat moeten worden in acht genomen de voorschriften van de wet van 81 Augustus 1853 (st.bl. no. 83), omdat zulks natuurlijk ook zonder zoodanige bepaling moet geschieden. En toelichtingen behooren in de plaatselijke verordeningen niet voor te komen. Art. 11. Overtreding van het gebod van art. 4 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf gulden. A. Bij arrest van 24 Maart 1902 (gem.stem 2650) besliste de hooge raad, dat art. 161 gem.wet den raad geenszins verbiedt een keuze te doen tusschen de straffen van hechtenis en geldboete. HOOFDSTUK I. Van de verdeeling der gemeente, de huisnummering, de plaatsing van waarschuwingsborden en het bevolkingsregister. Afdeeling 1. Van de verdeeling der gemeente. Art. 12. 1. De gemeente is verdeeld in vier wijken, genaamd A, B, O en D. 2. Wijk A omvat het gedeelte tusschen den Waterveldschen dijk en de Vliet, uitgezonderd het voormalig buitengoed „Meer". 520 verordeningen, reglementen en instructiën. 3. Wijk B omvat het gedeelte gelegen tusschen de Vliet en de gemeenten Bouwland en Broekstad. 4. Wijk C omvat het gedeelte tusschen den Waterveldschen dijk en de gemeente Voorveld, uitmakende de afdeeling • Waterland. 5. Wijk D omvat het voormalig buitengoed „Meer". Afdeeling 2. Van de huimwmmering, de plaatsing van waarschuwingsborden en hét bevolkingsregister. A. Zie art. 140 gem.wet, wet 1887 st.bl. 67, koninklijke besluiten 1887 st.bl. 140, 141, 142. Art. 13. De eigenaar van een perceel is verplicht te zorgen, dat: a. het daarop geplaatste nummer in goed leesbaren staat onderhouden blijve, 6. gedurende het verrichten van werkzaamheden aan het perceel het nummer duidelijk leesbaar aan den openbaren weg worde aangeduid, c het perceel aan den openbaren weg met geen ander nummer gemerkt worde of blijve, dan daarvoor door burgemeester en wethouders bepaald is. Art. 14. 1. Bij bouw, herbouw of verbouwing, splitsing of vereeniging van perceelen, is het den eigenaar verboden het perceel in gebruik te nemen of op eenige wijze in gebruik te geven, alvorens dit, ten koste van den eigenaar, voorzien is van het door burgemeester en wethouders aangewezen nummer. 2. Wanneer burgemeester en wethouders in het belang der openbare orde noodig oordeelen, dat het nummer, waarmede eenig perceel is aangeduid, door een ander worde vervangen, of dat de naam van den openbaren weg of een door hen noodig geacht waarschuwingsbord op een perceel, muur of schutting worde geplaatst, is de eigenaar verplicht toe te laten, dat burgemeester en wethouders het nieuwe nummer, den naam of het bord daarop doen aanbrengen. GEMEENTEWET. 521 3. Het is verboden het nummer, den naam of het bord, overeenkomstig dit artikel aangebracht, van het perceel te verwijderen of een anderen naam of een ander waarschuwingsbord aan te brengen of te hebben. 4. De nummers worden gesteld op de kozijnen der hoofdingangen of op een andere zichtbare, door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats, een en een halven meter boven den beganen grond, ter grootte van dertig millimeter, in zwarte olieverf. Zoo meerdere gezinnen in één perceel wonen, moet voor elk gezin hetzelfde nummer, doch met bijvoeging van a, b, c, enz. gesteld worden, deze bijvoeging ter grootte van vijftien millimeter. Art. 15. 1. Ieder, die binnen de gemeente verhuist, is verplicht binnen acht dagen na de verhuizing daarvan kennis te geven ter secretarie der gemeente. 2. Wanneer het hoofd van een gezin verhuist, is het verplicht de in het vorig lid bedoelde kennisgeving bovendien te doen voor alle met hem verhuizende bij hem inwonende personen, dienst- en werkboden daaronder begrepen. 3. Hij, die binnenshuis afzonderlijk een of meer kamers bewoont, wordt als hoofd van een gezin beschouwd. Bij inrichtingen, van welken aard ook, waar personen onder eenig bestuur samenwonen, worden de bestuurders als hoofd van het gezin aangemerkt, behoudens de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (st.bl. no. 142). 4. De verplichting volgens het eerste lid vervalt, indien door het hoofd van het gezin de opgave is gedaan. De verplichting, in het tweede lid opgelegd, vervalt wanneer door den betrokkene zelf de opgave is gedaan. Strafbepaling. Art. 16. " Overtreding van de bepalingen der artikelen 13, 14 en 15 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf gulden. 522 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 17. Zij, die de in artikel 15 voorgeschreven aangifte verzuimd hebben, doch dit verzuim vóór het opmaken van proces-verbaal van de overtreding herstellen, zijn ontheven van de op het verzuim gesteldè straf. HOOFDSTUK H. Van de persoonlijke diensten. Art. 18. Ieder mannelijk inwoner der gemeente, die op 1 Januari van het jaar het negentiende levensjaar was ingetreden en het vier en vijftigste nog niet had volbracht, kan worden opgeroepen tot het verleenen van zijn diensten bij verstoring van openbare orde, brand, brandgevaar of ter beproeving van de brandbluschmiddelen. A. Dat vrijwillige hulp ongenoegzaam is en de plaatselijke middelen het betalen van hulp niet gedoogen (art. 192 gem.wet) behoeft niet te worden aangetoond. Wel wordt door regeering en rechterlijke macht streng toegezien, dat de verordening regele hetgeen art. 198 gem.wet eischt. Art. 19. Vrij van persoonlijken diénst zijn: a. zij, die blijkens verklaring van een geneesheer door ziekelijke gesteldheid of gebreken tot het verrichten daarvan ongeschikt zijn, 6. zij, die, tijdens de dienst moet worden verricht, andere plichten in het openbaar belang hebben te vervullen, welke hen verhinderen zich van den gevorderden persoonlijken dienst te kwijten, c. zij, die hun dienstplichtigheid hebben afgekocht of ten genoege van burgemeester en wethouders een plaatsvervanger hebben gesteld. A. Bij verschillende koninklijke besluiten (zie laatstelijk 1869, 8. 146 en 1876, S. 52) werd beslist, dat art. 192 gem.wet, bevoegdheid gevende persoonlijke diensten te vorderen, niet kan bedoeld hebben, dat zoodanige diensten ook geëischt kunnen worden van hen die door lichamelijke ge- GEMEENTEWET. 523 steldheid of om andere reden ongeschikt of wegens een reeds op hen rustende verplichting tot anderen openbaren dienst in de onmogelijkheid zijn de gevorderde diensten «w persoon te verrichten. Verordeningen, die dergelijke vrijstellingen niet regelden, werden dientengevolge wegens strijd met de wet vernietigd. B. Bij koninklijk besluit van 1 October 1904 (st.bl. no. 237) werd beslist, dat leeraars of geestelijken der godsdienstige gezindten en genees- en heelkundigen niet in het algemeen mogen worden vrijgesteld van dienst bij de brandweer. Het besluit overwoog o.m., dat naar de bedoeling van art. 192 gem.wet alleen zij van de verplichting zullen worden ontheven, die in de onmogelijkheid zijn den gevorderden dienst persoonlijk te verrichten; dat de wet derhalve wel aanleiding geeft om vrij te stellen hen die andere plichten in het openbaar belang hebben te vervullen, welke hen verhinderen zich van de gevorderde persoonlijke diensten te kwijten. C. Bij koninklijk besluit van 2 Januari 1909 (st.bl. no. 6) werd wegens strijd met het algemeen belang vernietigd de bepaling in een plaatselijke verordening, volgens welke vrijstelling van brandweerdienst werd verleend „aan de rijks- en gemeente-ambtenaren, voor zoover het vervullen van de hun als zoodanig opgelegde plichten het gelijktijdig verleenen van de gevorderde diensten niet toelaat, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders"'. Het besluit overwoog: „dat door de woorden „ter beoordeeling van burgemeester en wethouders", aan het slot van de bepaling geplaatst, het oordeel over de vraag, of de vervulling van ambtelijke plichten doorloopend het verleenen van door het gemeentebestuur gevorderde diensten al dan niet toelaat, wordt onttrokken aan den rechter en gelegd in handen van burgemeester en wethouders, niet slechts ten aanzien van gemeente-ambtenaren, maar ook van rijks-ambtenaren; dat dit is in strijd met het algemeen belang, vermits daardoor het al of niet vervullen door rijks-ambtenaren van hun ambtelijke plichten wordt afhankelijk gemaakt van de beslissing der gemeentelijke overheid, aan welke dus de rijksoverheid te dien aanzien ondergeschikt -wordt gemaakt". Art. 20. Ieder mannelijk in de gemeente aanwezig zijnde Inwoner, die zich niet ingevolge de artikelen 18 en 19 op vrijstelling kan beroepen, is verplicht na oproeping of aanzegging zijn diensten te verleenen: a. wanneer bij verstoring van de openbare orde de ter 524 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. plaatse aanwezige beambten van politie niet bij machte zijn de orde te herstellen en zulks overeenkomstig de bevelen van den burgemeester of van die beambten, welke bevelen moeten strekken tot de bevordering van het herstel van de openbare orde, 6. wanneer hij door burgemeester en wethouders is aangesteld tot het verrichten van diensten bij brand of brandgevaar of ter beproeving van brandbluschmiddelen, een en ander met inachtneming van de voorschriften van het reglement op het brandwezen, c. wanneer bij brand of brandgevaar naar het oordeel van den burgemeester het personeel bij de brandbluschmiddelen en dat der politie onvoldoende is tot blussching of voorkoming van den brand, tot bewaking van de brandende, afgebrande of bedreigde perceelen of van de geredde goederen, en zulks overeenkomstig de bevelen door den burgemeester, den opperbrandmeester, de brandmeesters of onder-brandmeesters of de beambten der politie te geven. Art. 21. 1. De diensten, onder o van het vorig artikel bedoeld, behoeven niet langer te worden verricht dan gedurende zes uren in het etmaal; de diensten, onder 6 en c bedoeld, niet langer dan de brand of het brandgevaar duurt, naar het oordeel van den burgemeester, of wat de beproeving van de brandbluschmiddelen aangaat ten hoogste driemaal per jaar telkens niet langer dan drie achtereenvolgende uren. 2. De dienstplichtigen, onder c van het vorig artikel bedoeld, zullen na de oproeping zich onmiddellijk moeten begeven naar de plaats van den brand en zieh moeten stellen onder de bevelen van den burgemeester, den opperbrandmeester of een der brandmeesters en zich zonder verlof van den burgemeester niet van het terrein van den brand mogen verwijderen. A. Hoelang bij brand of brandgevaar dienst zal moeten worden verricht hangt van de omstandigheden af en is dus niet vooraf bepaald af te meten. Genoegen wordt genomen met een bepaling als het eerste lid bevat. GEMEENTEWET. 525 Art. 22. 1. Zij, die gebruik wenschen te maken van het recht tot afkoop van den dienstplicht of van de bevoegdheid tot het stellen van een plaatsvervanger, moeten zich daartoe ter secretarie der gemeente aanmelden in de maand December, voorafgaande aan het jaar, waarop de afkoop of plaatsvervanging betrekking heeft; zij, die zich in den loop van het jaar in de gemeente vestigen, binnen een maand na die vestiging. 2. De afkoopsom bedraagt f 3,— per jaar, of voor hen, die zich na 1 Juli in de gemeente vestigen, ƒ 1,50 voor het alsdan nog te verschijnen gedeelte van het dienstjaar. 3. De afkoopsom moet bij vooruitbetaling gestort worden in de gemeentekas. Strafbepaling. Art. 23. Overtreding van de bepalingen der artikelen 20 en 21 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. A. Het is gebruikelijk om van de verordeningen bedoeld in art. 193 gem.wet strafverordeningen te maken, omdat anders de naleving niet kan worden afgedwongen. B. Bij arrest van den hoogen raad van 20 April 1891 (gem.stem 2075) werd overwogen: „dat wel is waar deze grond, als zoude bij een gemeente-verordening niet een alternatieve straf voor hechtenis of geldboete op de overtreding ervan gesteld kunnen worden^ is onjuist, omdat bij art. 161 der gem.wet, zooals het is gewijzigd in overeenstemming met het beginsel van het wetb. van strafrecht, alleen de bevoegdheid tot het toepassen van een dubbele straf van geldboete en gevangenisstraf is opgeheven, maar noch de woorden noch de geschiedenis van het gewijzigd artikel tot alternatief stellen van hechtenis of geldboete op de overtreding der verordening verbieden". HOOFDSTUK III. Van de straatpolitie. A. Bij arrest van den hoogen raad van 5 October 1908 (gem.stem 2982, weekbl. burg. admin. 3110, bondsbl. 382) werd beslist, dat de 526 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. opdracht van de zorg voor de veiligheid der wegen enz. aan h. en w. in art. 179, lett. h, gem.wet, voor zooveel van hen afhangt, niet verkort de wetgevende bevoegdheid van den gemeenteraad krachtens art. 135 om verordeningen te maken in het belang van de veiligheid der wegen, terwijl b. en w. deze hebben nit te voeren. Ook achtte de hooge raad onjnist, dat art. 427 wetb. van strafr. de geheele materie der straatpolitie tot zich zou hebben getrokken. Dit wordt reeds weerlegd door de beperkte strekking van dit artikel, dat alleen strafbaar stelt de belemmering van het verkeer op de openbare wegen. Bg' arrest van den hoogen raad van 26 October 1914 (maandblad Samsom December 1914, gem.stem 3306, weekbl. burg. adm. 3423, bondsbl. 704) werd overwogen, dat de gemeenteraad, door een verbodsbepaling betreffende de openbare orde en veiligheid op openbare wegen ook te doen gelden voor de beheerders dier wegen (het betrof een weg in Rijswijk in beheer en onderhoud van Delft), niet is getreden buiten den kring zijner bevoegdheid, vermits handhaving van openbare orde en veiligheid op de openbare wegen, ook als die niet bg' de gemeente in beheer zijn, ongetwijfeld behoort tot de hem bij art. 135 der gemeentewet aangewezen taak. Algemeene bepaling. Art. 24. Onder openbare wegen worden in dit hoofdstuk verstaan pleinen, wegen, straten, gangen en stegen, die, zij het ook met eenige beperking, voor een ieder toegankelijk zijn. A. Het arrest van den hoogen raad van 20 April 1896 (gem.stem 2330) besliste, dat de bevoegdheid van den gemeenteraad tot het maken van verordeningen in het belang der openbare orde zich uitstrekt tot alle voor het publiek toegankelijke wegen, waarvan ook deel kunnen uitmaken stoepen aan particulieren in' eigendom toebehoorende; dat de eigenaar van een stoep daarvan geen gebruik mag maken in strijd met een verordening op de straatpolitie. Een arrest van den hoogen raad van 29 Mei 1914 (gem.stem 8294, ' weekbl. burg. adm. 3415, bondsblad 694) bevat de volgende overweging : dat de strekking dezer omschrijving kenhjk deze is, om de voorschriften der verordening toepasselijk te verklaren op alle feitelijk voor het verkeer opengestelde plaatsen, waartoe de gemeenteraad bevoegd is, ook dan, wanneer die plaatsen niet voor den openbaren dienst bestemd zijn, daar het toezicht op die plaatsen en op hetgeen aldaar gebeurt behoort tot de zorg voor de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en gemeentewet. 527 de huishouding der gemeente, in wier belang de raad krachtens art. 135 der gemeentewet verordeningen mag maken. B. „In de praktijk is gebleken, dat verordeningen, die voorschriften bevatten ten aanzien van „den" openbaren weg" of „de openbare straat", zonder nadere omschrijving van dit begrip, bij strafrechtelijke vervolging wegens overtreding de moeilijkheid deden ontstaan, dat het openbaar ministerie bij het bewijs van het strafbaar feit ook had aan te toonen, dat het gepleegd was aan of op den openbaren weg of de openbare straat; dit karakter nu kan — volgens de constante jurisprudentie van den hoogen raad (zie o.a. het arrest van 29 December 1902, medegedeeld in ons no. 2693) — slechts blijken uit een bestemming voor den openbaren dienst door den rechthebbende. „Daar het bewijs van die bestemming dikwijls moeilijk te leveren was, werd in vele verordeningen de gerezen moeilijkheid opgelost door een redactie als boven, die ten gevolge heeft, dat bij een strafrechtelijke vervolging niet behoeft onderzocht te worden wie de rechthebbende is op den grond, waarover een straat loopt en of van een bepaalde bestemming voor den publieken dienst is gebleken." (Gem.stem 8145.) Afdeeling 1. Van den openbaren weg. Art. 25. 1. Tot verzekering van het behoorlijk onderhoud der wegen, voor zoover die bijzonder eigendom zijn en met gedoogen van de rechthebbenden voor het publiek verkeer openstaan, en van de daartoe behoorende schoeiingen en wallen binnen de kom der gemeente, zal door burgemeester en wethouders een legger worden opgemaakt, vermeldende de namen der onderhoudsplichtigen en de juiste aanduiding van het gedeelte waarop ieders onderhoudsplicht rust. 2. Deze legger wordt na voorafgaande openbare aankondiging gedurende veertien dagen ter secretarie der gemeente ter inzage van belanghebbenden gelegd. Gedurende dien tijd kan ieder zijn bezwaren daartegen schriftelijk bij den raad indienen. 3. De raad beslist binnen een maand op de ingekomen bezwaarschriften en stelt den legger met of zonder wijziging vast. 4. Behoudens tegenbéwijs strekt de legger tot grondslag van ieders verplichting. 528 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 5. Bij eigendomsovergang is de nieuwe eigenaar verplicht binnen, een maand daarvan schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders, die hiervan de noodige aanteekening doen op den legger. Bij gebleken verzuim "van bedoelde kennisgeving geschiedt de aanteekening ambtshalve. 6. Jaarlijks in de maand Januari wordt door burgemeester en wethouders de legger herzien en na openbare kennisgeving gedurende veertien dagen ter secretarie der gemeente ter inzage gelegd. A. De hooge raad besliste bij arrest van 15 October 1906 (gem.stem 2878, weekbl. burg. adm. 2997): dat volgens den 6den titel van de 2de afd. der gemeentewet (artt. 232 en volg.) en bijzonder volgens de bepalingen van het lste hoofdstuk van dien titel door den raad in het publiek belang der gemeente geen lasten kunnen worden opgelegd dan met koninklijke goedkeuring; dat een opdracht tot onderhoud van aan bijzondere personen in eigendom behoorende „openbare" wegen uit den aard der zaak als arbeid en levering ten behoeve van een gemeentewerk moet worden beschouwd; dat naar art. 239 der gemeentewet op zoodanigen arbeid en levering toepasselijk zijn de artt. 232—237 der wet, volgens welke de verordening, waarbij die arbeid en die levering worden opgelegd, aan de voorafgaande koninklijke goedkeuring is onderworpen. De LeicTsche gemeenteraad, die deze verplichting bij politieverordening had gesteld en vermoedelijk de moeilrjkhoid van regeling bij belastingverordening wilde ontgaan, verving daarop „openbare wegen, voor zoover die bijzonder eigendom zijn" door: „wegen, voor zoover die bijzonder eigendom zijn en met gedoogen van de rechthebbenden voor het publiek verkeer openstaan". De aldus geregelde verplichting werd bij arrest van den hoogen raad van 5 April 1910 (gem.stem no. 3054, weekbl. burgerl. admin. 3228, bondsbl. 473) aangemerkt niet te betreffen arbeid of levering ten behoeve van een gemeentewerk, zoodat op de verordening geen koninklijke goedkeuring noodig was. , Bij koninklijk besluit van 16 Juni 1911 (st.bl. no. 148) werd wegens strijd met de wet vernietigd artikel 17 der algemeene politieverordening van Breskens, luidende: „Eigenaars, vruchtgebruikers ofrbeheerders van bestaande straten moeten zorg dragen, dat die binnen een jaar na aanzegging door burgemeester en wethouders ten genoegen van den raad worden verhard en van afwatering voorzien". Dit besluit was gegrond op de volgende overwegingen: „overwegende, dat artikel 25 van bovengenoemde verordening tegen de GEMEENTEWET. 529 overtreding van de bepaling van artikel 17 een geldboete van ten hoogste tien gulden bedreigt, terwijl artikel 98 der verordening het begrip „straat" aldus omschrijft: „Onder straat en publieke straten, wegen of pleinen worden, zoo niet uitdrukkelijk de uitzondering daarbij is vermeld, verstaan alle voor het publiek toegankelijk gestelde straten, wegen, pleinen, kaden, voetpaden, stoepen, onafgesloten erven, enz.", „dat de verplichting tot verharding en de voorziening van afwatering, in art. 17 bedoeld, daadwerkelijk meebrengen het maken van nieuwe werken in het belang der gemeente, „dat derhalve artikel 17 aan de in dat artikel genoemde personen de verplichting oplegt tot arbeid ten behoeve van gemeentewerken; dat op die verplichting, ingevolge art. 239 der gemeentewet, zooveel de aard der zaak het toelaat, de artikelen 232—237 dier wet van toepassing zijn, „dat laatstgemelde artikelen bij de totstandkoming van meergenoemd artikel 17 niet in acht zijn genomén, „dat zoo al ten deze de aard der zaak niet zoude toelaten, door invoering eener plaatselijke belasting verharding en afwatering tot stand te brengen, de gemeente zelve, ingevolge artikel 231 der gemeentewet, met het onderhoud van gemeentewerken is belast, en dit onderhoud niet bij strafverordening aan bepaalde personen mag opleggen". B. Bij arrest van den hoogen raad van 13 Juni 1871 (gem.stem 1042) werd beslist, dat een plaatselijke verordening bijzondere voorschriften mag geven voor een bepaald deel der gemeente. , Art. 26. üe op den legger vermelde eigenaars van wegen, schoeiing§n en wallen zijn verplicht, ieder voor zooveel zijn eigendom betreft, te zorgen, dat een en ander steeds behoorlijk wordt onderhouden en bij herstelling of vernieuwing in acht worden genomen de voorschriften, die met betrekking tot de b.o.orj*i, de rooilijn en de verdere inrichting door burgemeester eif wethouders in het belang van de openbare orde of de openbare gezondheid zullen worden gegeven. Art. 27. 1. De grintwegen zullen op door burgemeester en wethouders te bepalen tijd eenmaal per jaar moeten worden gegrind over een breedte van ten minste 2 Meter en ter dikte van ten minste 2 centimeter. De sporen, laagten en gaten moeten ten allen tijde zijn geëffend en zgn aangevuld met grintzand. 2. De straatwegen moeten ten genoege van burgemeester kooiman, praktijk 2de dr. - 34 530 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. en wethouders in behoorlijken staat worden onderhouden. 3. Indien burgemeester en wethouders geheele of gedeeltelijke vernieuwing van de straat noodig oordeelen, is de eigenaar verplicht zulks overeenkomstig hun voorschriften te doen. Art. 28. Indien de eigenaar van een openbaren weg dezen geheel of gedeeltelijk wenscht te vernieuwen, is de eigenaar verplicht hiervan vooraf kennis te geven aan burgemeester en wethouders en in acht te nemen de voorschriften, die zij in het belang van de openbare orde of de openbare gezondheid voor de uitvoering van het werk zullen geven. Art. 29. De voorschriften, in de artikelen 25, 26, 27 en 28 gegeven, zijn niet van toepassing op de rijkswegen. A. Dit artikel is opgenomen in verband met het rijkswegenreglement en strekt om te voorkomen, dat, in strijd met art. 151 gem.wet, de verordening trede in hetgeen van algemeen rijksbelang is. Art. 30. 1. De eigenaars van openbare wegen, voor zoover die niet aan de gemeente toebehooren, zijn verplicht toe te laten, dat op, in of over die wegen zoodanige werken of inrichtingen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare gezondheid worden aangebracht, als de gemeenteraad of burgemeester en wethouders zullen noodig oordeelen. 2. De eigenaars van openbare wegen, voor zoover die niet aan de gemeente toebehooren, zijn verplicht te gedoogen, dat in, op of over die wegen van gemeentewege leidingen worden aangebracht voor gas, water en electriciteit en dat aan die leidingen werkzaamheden worden verricht. A. Bij vonnis van de arrondissements-rechtbank te Amsterdam, d.d. 9 Mei 1906, werd o.m. beslist, dat een bepaling als in dit artikel vervat valt onder de verordeningen bedoeld in art. 135 gem.wet; dat den gemeentewetgever het geheel verhinderen van het gebruik door den eigenaar vrij staat en daarin niet is gelegen een onteigening. De minister van binnenlandsche zaken was blijkens provinciaal verslag Noordholland (gem.stem 2974, weekbl. burgerl. admin. 3136) in 1907 van oordeel, dat door een aan de eigenaren opgelegde verplichting om GEMEENTEWET. 531 te gedoogen, dat in of onder hun wegen, bruggen en wateren van gemeentewege buizen worden gelegd, de eigenaren wel in hun uit den eigendom voortvloeiende gebruiksrechten worden beperkt, maar daardoor het gebruik der zaak voor den eigenaar niet geheel of ten deele ophoudt te bestaan. De hooge raad besliste echter bij arrest van 14 Maart 1904 (gem.stem 2748, weekbl. burgerl. adm. 2867, bondsbl. 146), dat een eigenaar alle gebruik wordt ontnomen van die deelen van zijn eigendom, waar lantaarn- of andere palen worden geplaatst en dat dit verder gaat dan door art. 625 burgerlijk wetboek geoorloofde vrijheidsbeperking. Art. 31. Hoofdbewoners, van perceelen en eigenaren van onbewoonde perceelen zijn verplicht: o. te zorgen, dat de goten langs hun perceelen steeds schoon zijn, 6. te zorgen, dat de straten langs hun perceelen des Zaterdagnamiddags ten twee uur rein zijn, c. na bekomen aanzegging van burgemeester en wethouders, den openbaren weg vóór hun perceelen des morgens en des namiddags met schoon water op voldoende wijze te bevochtigen, d. te voldoen aan de door burgemeester en wethouders gegeven bevelen tot wegruiming van sneeuw op den openbaren weg langs de perceelen of tot het bestrooien van dien weg> bij gladheid, met zand of asch, e. indien, ten gevolge van door of op hun last verrichte werkzaamheden, vuilnis, puin, steengruis, zand, sintels of aarde op den weg is achtergebleven, te zorgen, dat eiken dag de weg binnen den tijd van één uur na afloop van die werkzaamheden gereinigd zij, f. na het ruimen van sneeuw, hagel en ijs, van daken of goten, te zorgen dat die sneeuw, hagel en ijs binnen een uur na afloop der werkzaamheden van den openbaren weg verwijderd zijn. A. Het arrest van den hoogen raad van 21 October 1901 (gem.stem 2622) besliste, dat bestrooien met zand enz. niet is onderhoud van den weg (volgens art. 281 gem.wet een gemeentelast) of verplichting tot arbeid of levering ten dienste van gemeentewerken (volgens art. 239 gem.wet bij belastingverordening te regelen) en dat art. 179 lett h gem.wet niet te 34* 532 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. kort doet aan 's raads bevoegdheid om verordeningen te maken in het belang der openbare orde, al zijn die tevens bevorderlijk aan het veilige verkeer, waarvoor de zorg in het algemeen door de gemeentewet aan b. en w. is opgedragen. In gelijken zin werd beslist ten opzichte van verplichting tot wieden bij 's hoogen raads arrest van 30 December 1895 (gem.stem 2315). Bij arrest van den hoogen raad van 12 Juni 1893 (gem.stem 2186) werd ten aanzien van verplichting tot schoonhouden bovendien uitgemaakt, dat dit niet is te beschouwen als een persoonlijken dienst volgens artt. 192 en 193 gemeentewet. Art. 32. Het is verboden de bestrating binnen de eerste zes weken, nadat deze is vernieuwd, te schrobben of aan te vegen, uitgezonderd de gevallen vermeld in art. 31, letters d, e en f. Art. 33. Het is verboden als het vriest de straat te schrobben of vensterglazen aan de straatzijde te wasschen. A. Een inzender in gem.stem 2880 las in dit artikel een volgens art. 625 burgerlijk wetboek niet toegelaten beperking van het eigendomsrecht. De redactie schreef: „Wanneer de raad van oordeel is, dat het wasschen van vensterglazen, door de mogelijkheid van uitstorting van water op de straat, bij vriezend weder gevaar kan opleveren, kunnen wij niet inzien, dat dit verbod kan vallen buiten 's raads wettelijke bevoegdheid". Art. 34. 1. Het is verboden in de kom der gemeente op den openbaren weg, of, aan den openbaren weg. in de Vliet, in grachten of in slooten, voorwerpen of stoffen te werpen, uit te storten of te doen uitloopen. 2. Dit verbod geldt niet ten opzichte van: a. bij het inwerkingtreden dezer verordening bestaande riolen, 6. sneeuw, hagel en ijs, indien daken, goten of stoepen, daarvan gereinigd worden, c. water, indien dit dient om bij niet-vriezend weder daarmede straat of huizen schoon te maken, of ingevolge art. 31, lett. c, den weg te bevochtigen, GEMEENTEWET. 533 d. bestrooien van den weg, bij gladheid, met zand of asch. A. De uitzonderingen onder b, c en d in het 2de lid zijn opgenomen in verband met art. 32. Het gaat niet aan strafbaar te stellen hetgeen eerder geboden is. Art. 35. Het is verboden glas, doorns of andere voorwerpen, welke rijwielbanden kunnen beschadigen, op den openbaren weg te werpen of, na een of ander aldaar geworpen te hebben, te laten liggen. Art. 36. Het is verboden op den openbaren weg of zoodanig dat het van den openbaren weg af zichtbaar is dieren te slachten. Art. 37. 1. Het is verboden bloed, beenderen, ingewanden van dieren, vaste of vloeibare faecaliën of stankverspreidende stoffen — mest uitgezonderd — anders te vervoeren dan in behoorlijk gesloten bakken, tonnen of andere vervoermiddelen of op andere uren dan tusschen 11 uur des namiddags en 6 uur des voormiddags. 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de beambten'en werklieden van den gemeentelijken reinigingsdienst. Art. 38. 1. Het is verboden vaar- of voertuigen, beladen met de in het vorig artikel bedoelde stoffen of tot vervoer van die stoffen dienende, in de Vliet of in vaarten of slooten langs den openbaren weg te hebben, of op of aan den openbaren weg te laten staan. 2. Het tweede lid van het vorig artikel is van toepassing. Art. 39. 1. Het is verboden: a. op of in de openbare wegen, voor zoover deze zijn onder beheer of toezicht van het gemeentebestuur, boomen te rooien of te planten, in boomen te klimmen of boomen of planten te beschadigen, 534 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. b. in den openbaren weg kelderingangen te maken of te hebben, c. voorwerpen op, in, langs of onder den openbaren weg te plaatsen of te hebben, d. de bestrating of wegbedekking van den openbaren weg op té breken of te beschadigen, of in den openbaren weg te graven, e. den openbaren weg tot werkplaats te bezigen of dien tot eenig doeleinde in te nemen of te overdekken, f. aan den openbaren weg, hetzij aan de gevels zelf of wel aan uitsteekijzers, getimmerten of toestellen, welke aan de gevels vastgemaakt zijn, voorwerpen te hangen, te bevestigen of te hebben, g. op of over den openbaren weg touwen, kettingen of metalen draden te spannen of aan boomen, telegraaf-, telefoon- of lantaarnpalen vast te maken, h. de op of over den openbaren weg aangebrachte toestellen der electrische leidingen aan te raken, i. aan den openbaren weg in vensterbanken, pp den rand van balcons, op bordessen of in goten voorwerpen te hebben, zonder dat zij voor vallen beveiligd zijn, j. aan den openbaren weg ijzeren pinnen, glasscherven of andere snijdende of stekende voorwerpen te plaatsen of te hebben op of tegen hekken, palen, afsluitingen of gebouwen, tenzij op een hoogte van ten minste twee meter boven den beganen grond, k. op of aan den openbaren weg tot afrastering of ander doeleinde prikkeldraad te hebben of te gebruiken, 1. aan den openbaren weg een hek of ander voorwerp te hebben, hetwelk naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar oplevert voor het verkeer of uit een oogpunt van welstand aanstoot geeft, m. den openbaren weg te berijden met een eenpersoons rijwiel, waarop meer dan één persoon geplaatst is. 2. Het tusschen zonsopgang en zonsondergang plaatsen op den walkant van voorwerpen, die gelost zijn of bestemd zijn om geladen te worden, is onder c en e niet begrepen. 3. Van de voorwerpen, onder f bedoeld, zijn uitgezonderd vlaggen en wimpels, mits niet dienend tot reclame en mits GEMEENTEWET. 535 de onderkant daarvan ten minste 2,50 Meter van den grond verwijderd zij. A. Bij arrest van den hoogen raad van 28 November 1910 (gem. stem, weekbl. burg. adm. bondsbl. 500) werd beslist, dat een verbod om (op eigen grond) aan den openbaren weg voorwerpen te hebben of te plaatsen, die volgens het oordeel van b. en w. hinderlijk of gevaarlijk voor het verkeer zijn, is eeti volgens art. 625 burgerlijk wetboek geoorloofde eigendomsbeperking. B. Bij arrest van den hoogen raad van 26 October 1914 (maandblad Samsom December 1914, gem.stem 3306, weekbl. burg. adm., bondsblad 704) werd beslist dat een verbodsbepaling om iets in den openbaren weg te plaatsen slechts inhoudt een beperking in het genot des eigenaars als door art. 625 van het burgerlijk wetboek wordt toegelaten, zijn vrijheid om den hem toebehoorenden weg in zijn geheel en al zijn onderdeelen op andere wijze te gebruiken dan in bedoelde bepaling wordt verboden overlaat en dus geenszins medebrengt opheffing van den eigendom. Art. 40. ' Het is verboden straatafsluitingen of afschuttingen, die met vergunning of op last van burgemeester en wethouders geplaatst zijn, weg te nemen, te verplaatsen of omver te halen. Art. 41. De eigenaars van boomen, staande in de kom der gemeente in of aan de openbare wegen, welke onder beheer of toezicht zijn van het gemeentebestuur, moeten deze opsnoeien, zoodra en ter zoodanige hoogte als burgemeester en wethouders het bevelen. Art. 42. Het is verboden binnen de kom der gemeente op of aan den openbaren weg: a. tegen lantaarn-, telegraaf- of telefoonpalen, leuningen van bruggen of'boomen, of op andere uren dan tusschen des voormiddags 5 en 10 uur, een karpet, een looper of ander dergelijk voorwerp uit te slaan of uit te kloppen, b. een tapijt of een vloerkleed uit te kloppen elders dan op besloten of door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aangewezen plaatsen, 536 VERORDENINGEN-, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. c. eenig voorwerp, behoorende tot het huisraad van een perceel, waarin, blijkens het kenmerk, bedoeld in art. 20 der wet van 4 December 1872 (st.bl. no. 134) een besmettelijke ziekte heerscht, op andere uren uit te kloppen dan tusschen des namiddags 11 en 12 uur of op andere dan door burgemeester en wethouders toegestane plaatsen, d. goederen te bleek te leggen of te drogen te hangen, e. roet te vervoeren anders dan in goed gesloten zakken, karren of schuiten. Art. 43. Het is verboden aan den openbaren weg in de kom der gemeente gelijkstraats tusschen 10 uur 's avonds en zonsopgang, of bij hevigen wind, naar buiten openslaande vensters, zonneblinden, vensterluiken of deuren ongesloten te hebben, zonder dat ze behoorlijk zijn vastgezet. Art. 44. Het is verboden aan den openbaren weg regenbakken of putten te hebben, zonder dat deze behoorlijk gesloten zijn met goed onderhouden ijzeren deksels of roosters, die gelijk met de stoep of de straat liggen. Art. 45. Het is verboden op den openbaren weg glijbanen te maken, bij wijze van spel te glijden over reeds gemaakte banen, of sleden onbestuurd langs een hellend vlak te laten glijden. Art. 46. Onverminderd het bepaalde bij de Loterijwet 1905 is het verboden op den openbaren weg met kaarten, dobbelsteenen of geldstukken of om geld te spelen. Art. 47. 1. Het is verboden op den openbaren weg: a. runderen, schapen en varkens onbeheerd te laten losloopen, b. runderen, schapen of varkens te drijven of te vervoeren, zonder dat de persoon, met het drijven of vervoeren belast, den leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, GEMEENTEWET. 537 c. niet-uitvliegend pluimgedierte te laten loopen. 2. Onverminderd het bepaalde bij art. 458 van het wetboek van strafrecht is het den hoofdbewoner van het perceel, waarbij de dieren thuis behooren, verboden tusschen 1 April en 15 October niet-uitvliegend pluimgedierte buiten een behoorlijk afgemaakte ruimte in vrijheid te hebben. A. Bij arrest van den hoogen raad van 27 November 1905 (gem.stem 2831) werd beslist dat, waar art. 458 wetboek- van strafrecht verbiedt niet-uitvliegend pluimgedierte te laten loopen in tuinen of op eenigen grond, die bezaaid, bepoot of beplant is, het verbod om zoodanig gedierte op do straat te laten losloopen daarnevens bestaanbaar is. B. Bij arrest van den boogen raad van 16 Maart 1914 (gem.stem 3276, bondsbl. 683) werd ten aanzien van een bepaling als in het tweede lid overwogen, „dat een verbodsbepaling zooals art. 89 voormeld die inhoudt, waardoor wordt verboden, dat tusschen 1 April en 15 October niet-uitvliegend pluimgedierte zich begeeft op en schade toebrengt aan gronden in gebruik bij andere ingezetenen der gemeente dan den hoofdbewoner van het erf, waarbij die dieren behooren, geacht kan worden een algemeen belang der ingezetenen en deze het huishoudelijk belang der gemeente te betreffen". C. Het arrest van den boogen raad van 5 October 1914 overwoog: „dat een bepaling, die verbiedt, dat' vreemd pluimgedierte zich, zonder dat daartoe verlof is verleend, begeeft op en alzoo schade- kan toebrengen aan gronden in gebruik bij of toebehoorende aan ingezetenen der gemeente, geacht kan worden een algemeen belang dier ingezetenen en dus het huishoudelijk belang der gemeente te betreffen". Art. 48. 1. De houder van een hond is verplicht zorg te dragen, dat zijn hond tusschen des namiddags 11 uur en des voormiddags 5 uur niet op den openbaren weg rondloopt zonder geleide of toezicht. 2. Het is verboden, na aanzegging van burgemeester en wethouders, binnen de kom der gemeente op of buiten den openbaren weg een hond buitenshuis te plaatsen of te houden, welke door zijn aanhoudend geblaf of gejank voor de omgeving hinderlijk is. Art. 49. 1. Houders van honden en zij, die honden onder hun op- 538 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. zicht hebben, zijn gehouden dezo, indien zij door burgemeester en wethouders, uit hoofde van ingekomen en naar hun oordeel gegronde klachten, gevaarlijk worden geacht, op dier eerste vordering te voorzien van een muilkorf volgens een door burgemeester en wethouders bepaald eu ter gemeentesecretarie ter. bezichtiging aanwezig model. 2. De honden, die, in strijd met dit gebod, op den openbaren weg zonder muilkorf loopen, zijn ter beschikking van burgemeester en wethouders en kunnen worden afgemaakt. ■ 3. Het is den houder van een hond, die voor dien hond krachtens de verordening op de heffing van hondenbelasting in de gemeente belastingplichtig is, verboden dien hond op den openbaren weg te laten loopen zonder dat deze hond voorzien is van een door den gemeente-ontvanger uitgereikten en alsnog geldigen belastingpenning. A. Blijkens mededeeling in gem.stem 3205 achtte de minister van binnenlandsche zaken in 1902 niet in strijd met de wet-een bepaling, die afmaking gebiedt van in strijd met de voorschriften eener plaatselijke verordening op den openbaren weg aangetroffen honden. De minister schreef o.m.: „Waar de wet het wederrechtelijk dooden van eens anders dier strafbaar stelt, beoogt zij niet tevens vast te stellen in welke bijzondere gevallen dit dooden al dan niet rechtens zal geoorloofd zijn. Niet alleen de wet, maar ook de wettige verordening kan dat recht in het algemeen vestigen; dit vloeit nit art. 135 der gemeentewet in verband met art. 625 burgerlijk wetboek voort. Evenmin als een verordening, die het onbruikbaar maken en vernietigen van. schadelijke eet- of drinkwaren beveelt, met het eerste lid van art. 350 van het wetboek van strafrecht strijdt, verzet het tweede lid van dat artikel zich tegen het doen afmaken van honden, als politiemaatregel." Art. 50. 1. Het is verboden, zonder vergunning van den burgemeester, op openbare plaatsen bedoeld bij art. 188 der gemeentewet, of, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, op of aan den openbaren weg, diensten aan te bieden als besteller, pakjesdrager of wegwijzer. 2. De besteller, pakjesdrager of wegwijzer, aan wien bij deze vergunning een metalen, van een nummer voorziene plaat is uitgereikt, is verplicht: GEMEENTEWET. 539 a. bij de uitoefening van zijn beroep, op zichtbare wijze, op de borst de hem verstrekte plaat te dragen, 6. geen hooger loon te vorderen, dan hem bij de vergunning is toegestaan, c. te zorgen, dat hij bij de uitoefening van zijn beroep steeds is voorzien van een gedrukt exemplaar van het onder 6 bedoeld tarief, d. dit tarief desgevraagd onmiddellijk aan hem, die zijn diensten inroept of gebruikt, te vertoonen. Art. 51. Het is verboden op den openbareu weg te vechten, te schreeuwen of te tieren, met pijlen te schieten, met steenen of andere voorwerpen te werpen, in boomen of in palen, op hekken, muren of afsluitingen of achter op rijtuigen te klimmen, schuiten of houtvlotten — tenzij met verlof van den rechthebbende — los te maken, straatvuurtjes te stoken of belletjes te maken. Art. 52. 1. Het is aan ieder, die niet met de bediening eener brug is belast, verboden de afsluiting van afgesloten bruggen te openen, zich binnen de afgesloten brugruimte te begeven of te bevinden, of op beweegbare deelen der ophaal-, bascule- of draaibruggen te loopen of te staan, zoolang deze niet zijn gesloten, alsmede om sluisdeuren en rinket- of slakgaten te openen of af te sluiten. « 2. Het is verboden een brug te openen, gedurende den tijd dat die brug volgens een kenbaar gemaakt voorschrift van burgemeester en wethouders moet gesloten blijven. Art. 53. 1. Het is verboden een aanplakbiljet, drukwerk of geschrift elders dan op eigen of daartoe door den eigenaar of den gebruiker beschikbaar gestelde panden aan te plakken of te bevestigen. 2. Het is aan andere dan de daartoe bevoegde personen verboden op een gemeentebord of op een openbaar gebouw 54C 1 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. een aanplakbiljet, drukwerk of geschrift aan te plakken of te bevestigen. 3. De bepaling van het eerste lid is niet toepasselijk op gerechtelijke akten of andere stukken, waarvan het aanplakken of bevestigen door een openbaar ambtenaar krachtens wettelijk voorschrift geschiedt. A. Bij arrest van den hoogen raad d.d. 2 Juni 1903 (gem.stem 2711) werd overwogen, dat de eisch van een voorafgaand verlof om een gedrukt geschrift, waarin gedachten of gevoelens' worden geopenbaard, in het openbaar aan te plakken, niet is in overeenstemming met art. 7 deigrondwet, onverminderd de bevoegdheid van den gemeentelijken wetgever om uit kracht van art. 135 gem.wet de middelen van openbaarmaking van gedrukte stukken op den openbaren weg te onderwerpen aan voorschriften in het belang der openbare orde. Art, 54. Het is verboden op of langs den openbaren weg kramen, tenten, stallen of andere toestellen op te slaan, tafels met uitstallingen en wagens met waren tot verkoop te plaatsen of de ingenomen ruimte zonder haar te reinigen te verlaten. Art. 55. 1. Het is verboden voorwerpen of waren, van welken aard ook, met uitzondering van gedrukte stukken, hetzij op of aan den openbaren weg, hetzij aan de huizen, te koop aan te bieden, of daarmede te venten. 2. Deze bepaling is niet van toepassing op inwoners der gemeente, op personen, die hun voorwerpen of waren alleen aan .winkeliers verkoopen, en op hen, die voorzien zijn van een bewijs van den burgemeester hunner woonplaats, dat zij aldaar een gevestigde winkelnering uitoefenen. A. Bij arrest van den hoogen raad van 6 November 1905 (gem. stem 2882) werd beslist, dat art. 7 grondwet wel is waar niet toelaat het verspreiden — waartoe behoort het te koop of om niet aanbieden van gedrukte geschriftén in het openbaar — onvoorwaardelijk te verbieden of wel afhankelijk te stellen van een voorafgaand verlof der overheid, doch onaangetast laat de bevoegdheid van den gemeentelijken wetgever om de verspreiding van gedrukte stukken op den openbaren weg te onderwerpen aan voorschriften in het belang der openbare orde. GEMEENTEWET. 541 B. Bij'arrest van den boogen raad van 4 April 1910 (gem.stem 3071, weekbl. burg. adm. 3207, bondsbl. 476) werd o.m. overwogen: „dat art. 7 der grondwet, ook blijkens de geschiedenis van dat voorschrift, .wel uitsluit de censuur, noodig ter verkrijging van het verlof om een tot openbaarmaking bestemd geschrift te drukken of te doen drukken, en evenzeer het voorafgaand verlof van het openbaar gezag om een gedrukt geschrift door verspreiding of anderzins openbaar te maken, doch die grondwettelijke bepaling onverkort laat de bevoegdheid van den gemeentelijken wetgever dm de verspreiding van gedrukte geschriften op de openbare straat, zonder haar in het algemeen te verbieden of van een voorafgaand verlof afhankelijk te stellen, te onderwerpen aan voorschriften in het belang der openbare' orde, bepaaldelijk ter beveiliging van het openbaar verkeer, „dat nu bij de vaststelling van de door den requirant aangevallen Maastrichtsche bepaling, welke een plaats vond in de afdeeling: „van den openbaren weg" in de verordening op de straatpolitie, de gemeenteraad van Maastricht, slechts gebruik makende van de hem door art. 135 der gemeentewet verleende eh door art. 7 der grondwet onaangetaste bevoegdheid, de grenzen van die bevoegdheid niet heeft overschreden, „dat toch in de gewraakte bepaling de opeubaarmaking van gedrukte stukken niet in het algemeen- wordt verboden of van een voorafgaand verbod afhankelijk gesteld, doch slechts de vrijheid om zoodanige stukken op de openbare straat door een bepaalde wijze van verspreiding, namelijk het venten, openbaar te maken, wordt beperkt door een voorschrift omtrent den .tijd, waarop zulks met het oog op het publiek verkeer is verboden, dat de vraag, öf en in welke mate de openbare orde te Maastricht zoodanige beperking vordert, betreft de doelmatigheid, der verbodsbepaling, welke niet staat ter beantwoording van de rechterlijke macht". C. In bondsbl. 583 werd de meening der redactie gevraagd naar aanleiding van beweerden strijd van dit artikel met artikel 4 der grondwet, „wegens bevoordeeling der inwoners eener gemeente". De redactie antwoordde: „In geen geval kunnen dergelijke bepalingen geacht worden in strjjd te zijn met art. 4 der grondwet, dat voor geheel andere gevallen geschreven is. Strijd met de wet is in deze bepalingen niet te vinden, terwijl ook wel moeielijk strijd met het algemeen belang zal aan te toonen zijn, hoewel dit laatste veel afhangt van de subjectieve opvatting." De gem.stem 8183 antwoordde op gelijke vraag: „Wij kunnen in de aangehaalde bepalingen geen strijd met art. 4 der grondwet ontdekken. Dit artikel waarborgt aan allen, die zich op het'grondgebied van het 542 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. rijk bevinden, gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen, maar aan die aanspraak wordt niet tekort gedaan, wanneer een verordening voor een categorie van personen ten aanzien van bepaalde handelingen andere regelen stelt dan voor een andere, in verband met de omstandigheid dat voor beide categorieën niet dezelfde waarborgen in het belang der openbare orde noodig zijn." Gedeputeerde staten van Overijssel vroegen in 1912 aan den minister van binnenlandsche zaken om een bepaling als bovenbedoeld in een verordening der gemeente Hasselt op genoemden grond ter vernietiging voor te dragen wegens strijd met de wet. De minister berichtte echter daarvoor geen termen aanwezig te achten. Art. 56. 1. Het is verboden op den openbaren weg schadelijke of gevaarlijke voorwerpen of waren te venten. 2. Het is verboden op den openbaren weg tusschen 9 uur des namiddags en 7 uur des voormiddags te venten. 3. Het is verboden op of aan den openbaren weg, ter verspreiding, aanbeveling, aankondiging of bekendmaking van gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen: a. zoodanig' te roepen, of rond te gaan met zoodanig reclamemiddel, dat daardoor de openbare orde verstoord of bedreigd of den goeden zeden aanstoot gegeven wordt, 6. den inhoud luidkeels kenbaar te maken. A. Zie toelichtingen A en B bij art. 55. Art. 57. Het is verboden aan de huizen rond te gaan tot het houden van andere dan krachtens wettelijke bepalingen geoorloofde inzamelingen. A. De raad mag zich niet inlaten met de inzamelingen, bedoeld bij art. 15 der armenwet of bij het koninklijk besluit van 22 September 1823 (st.bl. no. 41). Art. 58. 1. Het is verboden op of aan woningen, gebouwen, lokalen of getimmerten, op of aan de daarvan deel uitmakende of daartoe behoorende balkons, veranda's of open aanhoorigheden, alsmede op of aan vaartuigen, die aan of bij de open- GEMEENTEWET. 543 bare kaden liggen, mechanisch bewogen muziekinstrumenten in werking te brengen of in werking te hebben. 2. Het is verboden in woningen, gebouwen, lokalen of getimmerten, alsmede in vaartuigen, die aan of bij de openbare kaden liggen, mechanisch bewogen muziekinstrumenten in werking te brengen of in werking te hebben, wanneer het daardoor verwekte geluid door openstaande deuren, vensters of andere afsluitingen, of door openingen in deuren, vensters of andere afsluitingen, de buitenlucht kan bereiken. 3. Het is aan hoofdbewoners verboden om op, aan of in het door hen bewoonde of de daarbij behoorende open aanhoorigheden de in het eerste of de in het tweede lid van dit artikel verboden handelingen toe te laten. Art. 59. Het is verboden op of aan den openbaren weg muziek- of zanguitvoeringen of vertooningen te geven, als liedjeszanger op te treden, muziek te maken of optochten te houden. Art. 60. Hij, aan wien bij volksverzamelingen op of aan den openbaren weg door een beambte van politie gelast wordt zich uit de volksverzameling te verwijderen, is verplicht aan dezen last onmiddellijk te voldoen en wel langs den weg en in de richting door den beambte aangewezen. A. Bij arrest van 2 Juni 1903 (gem.stem 2715) werd de bepaling van dit artikel bestaanbaar geaebt naast art. 186 wetboek van strafrecht, daar beide bepalingen van geheel verschillende strekking en inhoud zijn. Art. 61. Het is verboden op den openbaren weg zich te vertoonen, gekleed in de kleederen van de kunne, waartoe men niet behoort, of het aangezicht met een masker bedekt. A. „Het constateeren van de hier bedoelde overtreding zal voor de politie-ambtenaren, die bij vermoeden van het feit de(n) verdachte kunnen aanhouden, wel geen moeilijkheden medebrengen." Gem.stem 2880. Art. 62. Het is verboden op den openbaren weg, te loopen met zeisen 544 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. en sikkels, tenzij de punten en scherpe zijden zoodanig zijn bedekt, daf ze onschadelijk zijn, of, bij vervoer dier voorwerpen en van hooivorken in voer- of vaartuigen, de punten of scherpe zijden daarbuiten te doen uitsteken. Art. 63. Het is verboden binnen de kom der gemeente op of aan den openbaren weg buiten secreten of waterplaatsen te verrichten datgene, waartoe die inrichtingen bestemd zijn. Art. 64. Het is verboden te zwemmen of te baden: a. in het openbaar zonder te zijn gekleed in een aan de eischen der openbare zedelijkheid voldoend badkostuum, b. aan den openbaren weg. Art. '65. Hij, die goederen vervoert over den openbaren weg, tusschen 10 uur des namiddags en zonsopgang, moet die desgevorderd aan het onderzoek van de beambten van politie onderwerpen. Art. 66. Hij, die een voorwerp van eenige waarde op den openbaren weg vindt, is verplicht daarvan uiterlijk binnen 24 uren kennis te geven aan een beambte der politie. A. Bij arrest van den hoogen raad van 14 Januari 1895 (gem.stem 2277) werd geen bezwaar gezien- in een verplichting tot kennisgeving van het vinden van voorwerpen, ter voorkoming van heimelijke toeëigening en berging van het gevondene, maar in strijd geoordeeld met art. 2014 burgerlijk wetboek een gebod tot afgifte van deze voorwerpen en een voorschrift van openbaren verkoop, met storting, ten behoeve van den rechthebbende, van de opbrengst in de gemeentekas. Art. 67. Het is, behalve aan de daartoe aangestelde personen, verboden : a. een lantaarn, voor de openbare verlichting bestemd of op openbaar gezag voorgeschreven, aan te steken of te blusschen, b. bij. gaslantaarns, als ónder a bedoeld, de kraan der gas- gemeentewet. 545 pijp te opeuen of te sluiten of in den toevoer van gas eenige wijziging te brengen. Art. 68. Het is, behalve aan de daartoe aangestelde personen, verboden de straatroosters, deksels of afsluitingen, behoorende tot de in den openbaren weg gelegen riolen of gas- of waterleiding, te openen. Art. 69. Het is verboden op den openbaren weg .kalveren te vervoeren : a. in een voertuig zonder veeren, waarvan de bodem niet met een laag stroo is bedekt, b. op zoodanige wijze, dat de kop buiten het voertuig hangt. Afdeeling 2. Van de politie op het rijden. Art. 70. In deze afdeeling wordt verstaan: onder rijtuig: elk vervoermiddel, met uitzondering van openbare middelen van vervoer, bestemd om te land door één of meer trekdieren of door mechanische kracht te worden voortbewogen, onder motorrijtuig: elk rijtuig, bestemd om uitsluitend of mede door mechanische kracht, op of aan het rijtuig zelf aanwezig, te worden voortbewogen, onder handkarren: alle niét-openbare middelen tot vervoer van goederen met een of meer wielen, bestemd om door personen geduwd of getrokken te worden. Kruiwagens zijn hieronder begrepen. Sleden die uitsluitend door personen worden voortbewogen, worden hiermede gelijk gesteld, onder trekdieren: paarden, ezels, muildieren, muilezels en aangespannen runderen, onder bestuurders: zoowel zij, die trekdieren of motorrijtuigen besturen, als zij die handkarren trekken of duwen. A. De uitzondering van openbare middelen van vervoer is opgenomen kooiman, praktijk 2de dl'. 35 546 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. wegens de wet van 1880, st.bl. 67, betreffende de openbare middelen van vervoer. B. De omschrijving van , motorrijtuig" is in hoofdzaak ontleend aan de motor- en rijwielwet. Het is in het algemeen gewenscht zooveel mogelijk met wettelijke uitdrukkingen te rade te gaan, omdat de beteekenis daarvan allicht meer vaststaat. Art. 71. 1. De houders vau trekdieren, rijtuigen of handkarren zijn verplicht: a. op vordering van een beambte van politie, hun trekdieren en hun materieel bij burgemeester en wethouders ter keuring voor te brengen of te doen voorbrengen, b. toe te laten, dat afgekeurde trekdieren of afgekeurd materieel worden voorzien van de voor de afkeuring vastgestelde merken. 2. Het merk Van afkeuring voor materieel bestaat uit twee letters, een Z en een A, hetzij nevens hetzij onder elkaar met roode verf daarop geplaatst; voor trekdieren uit een uitwendig merk aan den hals, door burgemeester en wethouders vast te stellen. Art. 72. 1. Het is aan houders en bestuurders van trekdieren, rijtuigen of handkarren verboden afgekeurde trekdieren of afgekeurd materieel op den openbaren weg te gebruiken. 2. Het is verboden de in het tweede lid van het vorig artikel bedoelde merken te verwijderen of onzichtbaar te maken. Art. 73. Het is verboden op den openbaren weg hengsten of stieren te vervoeren, tenzij door mannelijke personen ouder dan acht'tien jaar en onder inachtneming van die maatregelen, welke noodig zijn in het belang der openbare orde of openbare veiligheid. Art. 74. Het is aan bestuurders verboden op dèn openbaren weg: GEMEENTEWET. 547 0. voor rijtuigen, tot vervoer van goederen of vee bestemd, meer dan drie trekdieren naast elkander gespannen te hebben, b. voor rijtuigen, tot vervoer van goederen of vee bestemd, meer dan twee voor elkander gespannen trekdieren te hebben, tenzij er bij elk trekdier boven de twee trekdieren. een bestuurder is. Art. 75. 1. Het is verboden op den openbaren weg in de kom der gemeente: 0. trekdieren te geleiden of te besturen anders dan aan teugels of leidsels, b. meer dan twee niet aangespannen al dan niet aan elkander gekoppelde trekdieren te geleiden, c. trekdieren los te laten loopen. 2. De bepaling sub 6 is niet van toepassing op den rijksweg. A. Zie aant. A op art. 29. Art. 76. 1. Het is verboden op den openbaren weg trekdieren te besturen: 0. als men den leeftijd van 16 jaren niet heeft bereikt, ■• b. als men in kennelijken staat van dronkenschap verkeert, c. wanneer men blijkbaar in het rijden onervaren is. 2. De bepaling onder a is niet toepasselijk op het besturen van ezels. Art. 77. Het is aan houders en bestuurders verboden, op den openbaren weg, wanneer die ten gevolge van vorst of sneeuw glad is: a. trekdieren voor rijtuigen met sleêboomen anders gespannen te hebben dan naast een disselboom of tusschen twee boomen, met oogen en haken aan het rijtuig bevestigd, of tusschen een hecht en sterk lamoen, 6. aangespannen trekdieren te besturen, tenzij zij op scherp staan. Art. 78. 1. Het is, wanneer de weg geheel of gedeeltelijk met sneeuw 85* 548 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. bedekt is, aan houders eu bestuurders van voor rijtuigen gespannen trekdieren verboden op den openbaren weg deze trekdieren te gebruiken, tenzij ten minste één daarvan voorzien is van één of meer aan het tuig bevestigde klinkende bellen. 2. Het eerste lid geldt voor houders en bestuurders van rijtuigen, voorzien van geluid dempende wielbanden, ook als er geen sneeuw ligt. Art. 79. Het is verboden op den openbaren weg in de kom der gemeente : a. een aangespannen trekdier van hoofdstel of bit te ontdoen, tenzij om het te voederen, b. trekdieren te besturen voor rijtuigen, waaraan andere rijtuigen of handkarren verbonden zijn, c. rijtuigen of aangespannen trekdieren niet behoorlijk bewaakt of langer dan een uur te laten staan. A. Bij arrest van den hoogen raad van 9 April 1906 (gem.stem 2852) werd beslist, dat art. 427 no. 6 wetboek van strafrecht het onderwerp zijner bemoeiing binnen enge grenzen heeft beperkt en alleen heeft gegeven een verbod, dat bij het verkeer op openbare land- en waterwegen moet worden in acht genomen, waarnaast een verbod bij plaatselijke verordening om rijtuigen langer dan een uur te laten staan bestaanbaar is. Art. 80. Wanneer in het belang der openbare orde of veiligheid het verkeer moet worden belet of beperkti of voor het verkeer een bepaalde richting moet worden aangewezen, moet ieder zich dienaangaande onderwerpen aan de bevelen van den ter plaatse aanwezigen 'beambte van politie. A. Bij arrest van den hoogen raad, d.d. 2 April 1907 (gem.stem 2904, weekbl. burg. adm. 3023), werd beslist, dat een bepaling, waarbij aan bestuurders wordt verboden om bij kerken, concertlokalen, schouwburgen of andere vereenigingsplaatsen, alsmede bij spoorwegstations, de rijtuigen anders op te stellen, of anders op te rijden of harder te rijden, dan volgens aanwijzing van een beambte van politie, „niet inhoudt eenige delegatie van do den gemeenteraad uit kracht van de artt. 134 en 135 in verband met art. 161 gem.wet uitsluitend toekomende macht, op de politie". B. Ten aanzien van een bepaling als in dit artikel vervat oordeelde GEMEENTEWET. 549 de hooge raad bij arrest van 8 Mei 1911 (gem.stem 3135, weekbl. burg. adm. 3267, bondsbl. 527): dat zij niet inhield eenige delegatie door den gemeenteraad op de politie van de hem krachtens de artt. 134 en 135 in verband met art. 161 gem.wet toekomende wetgevende bevoegdheid, daar de gemeenteraad bij dit artikel der politie niet opdraagt om bepalingen te maken ten opzichte van het verkeer, doch daarbij slechts aan de politie wordt overgelaten wat krachtens het in art. 190 lid 2 gem.wet uitgesproken beginsel eigenaardig tot haar werkkring behoort,'n.1. handhaving der door den gemeenteraad vastgestelde verordeningen, binnen de door die verordeningen gestelde grenzen, dat immers slechts aan de'politie wordt overgelaten, wat voor een algemeene, elk geval voorziende, regeling onvatbaar is, n.1. de beoordeeling of in een bepaald, door de verordening zelve in het algemeen aangegeven geval, d. i. wanneer het belang van openbare orde of veiligheid zulks vordert, noodig zijn de in de verordening zelve omschreven bevelen, n.1. die betreffende het beletten, beperken of richting aanwijzen, van het verkeer. Art. 81. 1. Het is aan bestuurders verboden: o. op den openbaren weg of over de Vlietbrug een last te vervoeren, die zwaarder is dan 2000 K.G. of gevaar oplevert, 6. te weigeren den last door een beambte van politie te laten wegen. 2. Het is verboden op den openbaren weg of over de Vlietbrug rijtuigen, die naar het oordeel van een beambte van politie op ongewone wijze of met buitengewone vracht beladen zijn, te besturen of locomobielen of andere voorwerpen, die naar het oordeel van een beambte van politie een buitengewonen omvang of zwaarte hebben, te vervoeren. A. Bij arrest van 15 Juni 1903 (gem.stem 2717) besliste de hooge raad dat het afhankelijk stellen van het bestaan eener overtreding van „het oordeel der politie" in een verordening niet in strijd is met de wet. Art. 82. Het is verboden openbare wegen, waarvan het middengedeelte over geen grooter breedte dan een meter bestraat is, met rijtuigen of handkarren — rijwielen en kruiwagens uitgezonderd — zonder noodzakelijkheid zoodanig te berijden, dat 550 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. één wiel of de beide aan dezelfde zijde van het rijtuig of de handkar geplaatste wielen over die bestrating loopen. Art. 83. 1. Bestuurders zijn verplicht: 0. wanneer zij voor een geopende brug komen, zich met hun rijtuigen te scharen in één rij aan de rechterzijde van den weg, b. nadat de brug gesloten is, niet op te rijden, dan nadat de brugwachter hun hiertoe verlof heeft gegeven. 2. Met betrekking tot de Vlietbrug mogen de bestuurders, welke zich bevinden op de Breedstraat, niet oprijden vóórdat die komende van de Kaatsbaan de brug zijn overgegaan. 3. Ten opzichte van de draaibrug over het kanaal bij het spoorwegstation mogen de bestuurders, zich bevindende aan de zijde van het, station, niet oprijden, vóórdat die, welke zich aan de overzijde van het kanaal bevinden, de brug zijn overgegaan. 4. Het is aan bestuurders verboden met hun voertuigen op de Vlietbrug zonder noodzaak stil te staan. Art. 84. 1. Het is aan bestuurders — uitgezonderd van motorrij tuigen en rijwielen — verboden te rijden op die openbare wegen of gedeelten daarvan, die, in het belang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer, door burgemeester en wethouders blijkens eenig zichtbaar teeken, zijn onttrokken aan het rijtuigverkeer of aan het verkeer met handkarren. 2. Het is aan bestuurders verboden openbare wegen of gedeelten daarvan te bereiden in een andere richting dan door burgemeester en wethouders blijkens eenig zichtbaar teeken is aangegeven. A. De redactie van de gem.stem schreef in no. 2887, betreffende een bepaling als in art. 84, lste lid, vervat: „Zooals art. 179 h (der gemeentewet) door den hoogen raad wordt opgevat, betreft de daarbij aan b. en w. gegeven bevoegdheid niet enkel den weg zelf, maar ook het verkeer op den weg (zie bijv. dè arresten van 27 November 1893 en 16 October 1899, in onze nos. 2209 en 2512), zoodat reeds uit dien hoofde-te verwachten is, dat aan de aangehaalde bepaling GEMEENTEWET. 551 door den rechter verbindende kracht niet zal worden ontzegd. Maar bovendien is hier aan b. en w. geen regelende macht overgedragen. De raad zelf heeft in een verbodsbepaling het rijtuigverkeer in het algemeen geregeld en aan b. en w. de uitvoering van dat verbod — d.w.z. de aanwijzing der straten waarop het toepasselijk zal zijn — overgelaten." B. Bij arrest van den hoogen raad van 27 November 1893 (gem.stem 1209) werd beslist, dat b. en w. de bevoegdheid tot aanwijzing van wegen voor berijden in een bepaalde richting ontkenen aan art. 179 lett. h gem.wet en de gemeenteraad op de overtreding daarvan straf kan stellen. C. Bij arrest van den hoogen raad van 30 October 1911 (gem.stem 3144, weekbl. burg. adm. 3268, bondsbl. 544) werd ten aanzien van een bepaling, ongeveer overeenkomende met die van het eerste lid, overwogen : „dat voornoemd artikel niet inhoudt eenige delegatie der macht, die krachtens de artt. 134 en 135 der gemeentewet uitsluitend aan den raad toekomt, „dat toch het verbod om met rij- en voertuigen sommige straten binnen de kom der gemeente in te rijden of te berijden in een andere dan zekere bepaalde richting door den raad zelf bij voornoemd artikel is gegeven, terwijl aan burgemeester en wethouders alleen wordt overgelaten om bij openbare kennisgeving aan te wijzen welke straten in het belang van de vrijheid, en de veiligheid van het verkeer in die verbodsbepaling zouden zijn begrepen, zoodat de aan burgemeester en wethouders toegekende bevoegdheid niet onbegrensd is, zooals bij de memorie beweerd wordt, maar begrensd door het belang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer, „dat burgemeester en wethouders, door te bepalen, dat het verboden is de St. Nicolaasstraat, van welke zijde dan ook, in te rijden of tè berijden met voer- en rijtuigen, niet uitsluitend voor personenvervoer bestemd, niet anders hebben gedaan dan uitvoering geven aan een voorschrift dezer verordening, noodig om aan het daarin vermelde gebod de vereischte werking te verzekeren en alzoo hebben gehandeld overeenkomstig de hun bij art 179a der gemeentewet opgedragen taak". D. Worden motorrijtuigen en rijwielen niet uitgezonderd, dan moet in acht worden genomen art. 8, eerste lid, der motor- en rgwielwet. E. Bij arrest van den hoogen raad van 4 October 1907 werd de vraag, of het verbod van berijden van een weg in een bepaalde richting moet beschouwd worden als sluiting, ontkennend beantwoord, zoodat deze zaak in overeenstemming met art. 7 der motor- en rijwielwet door de gemeentebesturen ook voor motorrijtuigen en rijwielen zelfstandig kan worden ge- 552 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. regeld. Onder sluiting van een weg valt te verstaan het weren van motorrijtuigen en rijwielen van een weg. Art. 85. 1. Het is aan bestuurders verboden: a. met rijtuigen of handkarren te rijden op voetwegen, tenzij dit tot uitwijken noodzakelijk mocht zijn, b. onaangespannen trekdieren op voetwegen te laten loopen. 2. Onder voetweg wordt verstaan: a. het verhoogde gedeelte van den openbaren weg, dat door een trottoirband of rollaag van een rijweg is gescheiden, b. het gedeelte van den openbaren weg, dat zich bevindt tusschen de boomenrij en de eigendommen van particulieren. Art. 86. Het is aan bestuurders van handkarren verboden van de Vlietbrug af te rijden met grootere snelheid, dan die van een stappend paard. Art. 87. 1. Het is aan bestuurders, uitgezonderd van motorrijtuigen en rijwielen, verboden den openbaren weg te berijden met grootere snelheid dan die van een paard in matigen draf. 2. Aangespannen honden moeten op den openbaren weg door de zorg van de bestuurders zijn voorzien van een muilkorf, die het bijten verhindert. A. Het eerste lid zondert motorrijtuigen en rijwielen uit in verband met art. 15 motor- en rij wiel wet. Art. 88. 1. Het is aan bestuurders verboden op eenige wijze de orde van een marcheerenden troep, eon begrafenisstoet of een optocht te verbreken. 2. Bij het ontmoeten van een marcheerenden troep, een begrafenisstoet of een optocht op openbare wegen van minder dan 5 M. breedte, zijn bestuurders verplicht ter zijde van den weg stil te staan totdat de troep, stoet of optocht is voorbijgetrokken. GEMEENTEWET. 553 Art. 89. Het is aan bestuurders verboden, wanneer de openbare weg geheel of gedeeltelijk door dienstdoende beambten van het openbaar gezag of door de brandweer is ingenomen, door te rijden voordat hun daartoe gelegenheid is gegeven, tenzij dit doorrijden zonder stoornis te verwekken kan geschieden. Art. 90. 1. Het is aan bestuurders van rijtuigen verboden op den openbaren weg, tusschen een half uur na zonsondergang en een half uur vóór zonsopgang, met rijtuigen te rijden of stil te staan, zonder dat deze aan de voorzijde voorzien zijn van twee helder lichtgevende, naar voren en naar de buitenzijde uitstralende lantaarns. 2. De lichten in het eerste lid bedoeld zullen duidelijk zichtbaar moeten zijn. A. Bij arrest van den boogen raad van 22 April 1907 (weekbl. burg. adm. 3027) werd beslist, dat deze bepalingen niet in strijd zijn met art. 7 der motor- en rijwielwet of met art. 23 van het motor- en rijwielreglement. Strafbepalingen. Art. 91. 1. Overtreding van de bepalingen der artikelen 26, 27, 28, 30, 31, sub e, 32, 34, 37, 38, 39, 40, 47, 49, 50, 53, 54, 57, 58, 59, 60, 65, 67, 68, 69, 80, 81, 83, 84, 87 en 88 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 2. Overtreding van de artikelen 25, 5de lid, 31, onder a, b, c, d en f, 33, 35, 36, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 51, 52, 55, 56, 61, 62, 63, 64, 66, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 82, 85, 86, 89 en 90 wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden. 3. Bij veroordeeling wegens overtreding van art. 72, eerste lid, kan de rechter verbeurdverklaren de voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd of welke door middel van de overtreding zijn verkregen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren. 554 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. A. Tegen opdracht bij plaatselijke verordening tot inbeslagneming van voorwerpen door middel van de overtreding verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd werd blijkens gem.stem 2783 in 1905 door den minister van binnenlandsche zaken, in overeenstemming met het gevoelen van gedeputeerde staten van Zeeland, bezwaar gemaakt, als zijnde deze opdracht een inbreuk op bet eigendomsrecht, welke uit haar aard tot de bemoeiing van den rijkswetgever behoort en dus steeds haar grond moet vinden in een opdracht van de wet. De gemeentelijke wetgever zou hiermede treden op het terrein van den rijkswetgever. B. In verband met art. 33, 2de lid, wetboek van strafrecht, bepalende o.m., dat bij veroordeeling wegens overtreding verbeurdverklaring kan worden uitgesproken in de bij de wet bepaalde gevallen, dient in de verordening de rechter te worden vrijgelaten al dan niet verbeurd te verklaren. HOOFDSTUK IV. Bepalingen betreffende het openbaar water en de gemeentekade. Art. 92. 1. Het is den schippers verboden binnen de kom der gemeente vaartuigen op andere plaatsen in de Vliet te hebben liggen, dan op die, welke daarvoor door burgemeester en wethouders zijn of worden aangewezen. 2. Deze bepaling is niet toepasselijk op schippers, die daartoe vergunning hebben bekomen van den eigenaar of rechthebbende van den wal, waarvoor het vaartuig is gelegen. Art. 93. Het is den schippers verboden met hun vaartuigen langer aan de gemeentekade te vertoeven dan tot lossing of lading noodig is, of, indien zij hun vracht bij wijze van uitverkoop lossen, gedurende meer dan vijf achtereenvolgende etmalen. Art. 94. 1. Schippers, die hun vracht achtereen laden of lossen, zullen daartoe den voorrang hebben boven hen, die hun vracht bij wijze van uitverkoop lossen, indien de gemeentekade voor beiden geen voldoende ruimte aanbiedt. • 2. Laatstbedoelde schippers, evenals die van kermisvaar- GEMEENTE W KT. 555 tuigen, zijn verplicht tijdelijk te verhalen, zoodra hun dit door een beambte van politie wordt gelast. 3. Zij, die van de gemeentekade gebruik maken, zullen, ingeval van verschil, zich moeten onderwerpen aan en opvolgen de uitspraak en de bevelen van den burgemèester. Art. 95. Het is verboden binnen de kom der gemeente een vaartuig door eèn trekdier te doen voortbewegen met grootere snelheid dan van een stappend paard of met een jaaglijn van meerdere lengte dan 40 Meter. Art. 96. Het is verboden binnen de kom der gemeente in de Vliet te hebben liggen vaartuigen, die gebruikt worden tot magazijn of bergplaats, tot het uitoefenen vau eenig ander bedrijf dan vervoer, tot het drijven van handel (onverminderd het bepaalde bij art. 93) of wel uitsluitend of hoofdzakelijk tot huisvesting. A. Bij arrest van den hoogen raad van 27 Maart 1890 (gem.stem 2025) werd aangenomen de bevoegdheid van den gemeentelijken wetgever tot een verbod als in het slot van dit artikel vervat. Art. 97. 1. Het is verbodén op openbare wateren: a. ijsbruggen te leggen of op het ijs kramen of tenten op te slaan, banen te vegen of iets te strooien, neder te leggen of te stellen, wat voor het gebruik van het ijs aan schaatsenrijders of sleden hinderlijk kan wezen, b. buiten de gevallen van verplichting ingevolge deze verordening, sloppen of bijten te maken. 2. De bepaling, onder b vermeld, is niet toepasselijk op sloppen ter breedte van ten hoogste 3 decimeter rondom schepen, strekkende om deze van het ijs los te maken en vrij te houden. 3. Hij, die krachtens bekomen vergunning bijten en sloppen maakt, is verplicht die met opstaande stukken ijs of op andere wijze af te zetten. 556 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 98. Het is verboden zich op het ijs van de Vliet te begeven, indien zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar oplevert voor de veiligheid. Art. 99. 1. Het is verboden in het openbaar water een vaartuig of houtvlot in de breedte te leggen naast een ander vaartuig of houtvlot. 2. Deze bepaling is niet van toepassing op vaartuigen die naast elkander moeten liggen ter overneming van lading, voor zooveel zij de vaart niet belemmeren. Art. 100. Het is verboden na zonsondergang en vóór zonsopgang zonder duidelijk zichtbaar licht in het openbaar water met vaartuigen of houtvlotten te varen of te vertoeven. Art. 101. Het is verboden: a. palen, houtvlotten of getimmerten van welken aard ook in het openbaar gemeentewater te hebben, b. het openbaar gemeentewater op eenigerlei wijze te overdekken of daarop een werk- of bergplaats te hebben. Art. 102. Het is verboden in of óp het openbaar gemeentewater vuurwerk af te steken, teertonnen te branden of vuurwapenen af te schieten, wat het laatste betreft met uitzondering van hen, die het jachtrecht op dat water hebben. Art. 103. 1. Het is verboden tot pleiziervaartuig of vervoer van personen vaartuigen te verhuren of op andere wijze in gebruik te geven, die door burgemeester en wethouders voor genoemde doeleinden ongeschikt zijn verklaard. 2. Een duidelijk zichtbaar ken teeken, door burgemeester en wethouders vastgesteld, wijst die ongeschiktheid aan. GEMEENTEWET. 557 Art. 104. Het is verboden vóór de monden van sluizen of doorvaarten, onder de bruggen of vóór de brugopeningen vaartuigen te hebben liggen. Art. 105. Wanneer een schutsluis of brug voor de doorvaart van een vaartuig moet geopend worden, is de schipper van het vaartuig verplicht: a. op een afstand van ten minste de leegte, yan het vaartuig te stoppen, b. vóór het doorvaren de toestemming van het bedieningspersoneel der sluis of brug af te wachten, c. ten aanzien van het recht van voorschutten de bevelen op te volgen, die door het bedieningspersoneel der sluis overeenkomstig de daarvoor bestaande regelen zullen worden gegeven, d. de ankers in te breken of zoo hoog mogelijk voor den boeg te hangen, den boegspriet, kluiverboom of kluifhout overeind of in te halen en voorts de bevelen van het voormelde personeel op te volgen tot het strijken van vlag- en wimpelstok, het uitbrengen van lijnen, trossen of kettingen, en het nemen van andere maatregelen van voorzorg en van maatregelen ter bespoediging der doorvaart, e. de dirk uit te haken. Art. 1Ó6. Bij bruggen, die meer dan één doorvaart hebben, moet door elk vaartuig de stuurboord- of rechtsche-doorvaart genomen worden. Art. 107. 1. Wanneer een brug moet geopend worden voor de doorvaart van twee of meer vaartuigen, die onmiddellijk óf kort op elkander volgen, is het den schipper verboden zijn vaartuig onmiddellijk achter het voorgaande door de brug te laten varen, en is hij verplicht te wachten totdat de brug na sluiting weder geopend wordt. 558 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 2. Gesleept wordende vaartuigen worden, door een brug varende, wat de doorvaart betreft, beschouwd met de sleepboot één geheel uit te maken. 3. Kleine vaartuigen, in tegenovergestelde richting varende, mogen elkander, met toestemming van den brugwachter, in de brug voorbijgaan en wanneer zij in de breedte zoodanig aan elkander gekoppeld zijn, dat zij maar één lengte van doorvaart hebben, te gelijk door de brug varen. 4. Wanneer een beweegbare brug twee openingen heeft, mag door elke opening te gelijker tijd één schip varen. Art. 108. Schippers van stoomvaartuigen zijn verplicht, wanneer zij baggermolens, diepgeladen of in lossing of lading liggende vaartuigen, vlotten of andere drijvende inrichtingen ontmoeten of voorbijvaren, voor welke de golfslag gevaarlijk kan zijn en die tot teeken daarvan vertoonen des daags een roode vlag of des nachts twee helder roode lichten, te zorgen, dat hun vaartuigen zoolang met verminderde kracht varen, totdat zij op genoegzamen afstand daarvan verwijderd zijn. Art. 109. Het is verboden, zonder last van burgemeester en wethouders, in het openbaar water te baggeren of daarin met beugels, haken of dreggen naar verloren of weggeworpen voorwerpen te zoeken. Art. 110. Het is verboden: a. zeilen op de vaartuigen, die stil liggen, opgehaald te hebben, tenzij tijdelijk om ze te drogen, b. lijf- of huishoudelijke goederen op vaartuigen opgehangen te hebben tusschen 1 uur des namiddags en zonsondergang. Art. 111. 1. De schippers of die hen vervangen zijn verplicht de vaart van hun stoomvaartuig in het openbaar water te verminderen op de eerste vordering van een beambte van politie. GEMEENTEWET. 559 2. Voorts is het den schippers of dengenen die hen vervangen verboden binnen het openbaar water sneller te varen dan 125 M. in de minuut. Art. 112. Het is verboden vaartuigen te doen zinken of gezonken te doen blijven. Art. 113. 1. De schipper of eigenaar van een gezonken vaartuig is verplicht onmiddellijk na het zinken daarvan kennis te geven aan den burgemeester en zoowel bij dag als bij nacht zoodanige bakens of veiligheidsseinen óp het gezonken vaartuig te plaatsen als deze zal gelasten. 2. Hij zal het gezonken vaartuig ook doen bewaken en moeten zorg dragen, dat het binnen den door burgemeester en wethouders te bepalen tijd verwijderd is. Art. 114. Het is verboden: a. katoen, kapok, vlas, hennep, zeegras en andere dergelijke licht ontvlambare stoffen op vaartuigen, die door stoomvaartuigen gesleept worden, anders te vervoeren dan geheel gedekt met een zeil, b. pek, teer, olie of harpuis op vaartuigen te koken of te warmen. Art. 115. 1. De schipper van een vaartuig, waarin buskruit, dynamiet, schietkatoen, nitroglycerine, of andere voor zelfontbranding of ontploffing vatbare stoffen of voorwerpen zijn geladen, met uitzondering van petroleum of naphta, is verplicht alvorens het gebied der gemeente binnen te varen van het voornemen daartoe aangifte te doen bij den burgemeester. 2. De schipper is verplicht te zorgen dat de lading met kleeden of zeilen zij overdekt, dat geen vuur of licht in de nabijheid van de lading aanwezig zij, en dat van lekkage, die niet onmiddellijk kan worden gedicht, terstond kennis worde gegeven aan den burgemeester. 560 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3. De schipper, die voornemens is een der stoffen of voorwerpen in het eerste lid bedoeld te laden of te lossen, is, alvorens daartoe over te gaan, verplicht van het voornemen daartoe aangifte te doen bij den burgemeester, en tevens, behalve voor de nakoming der in het tweede lid gegeven voorschriften, zorg te dragen, dat die stoffen of voorwerpen op behoorlijke wijze — ter beoordeeling van den burgemeester — worden bewaakt. Art. 116. Het is verboden: a. als schipper buiten noodzaak zonder te laden of te lossen met een met petroleum of licht ontvlambare oliën of vloeistoffen geladen schip binnen de gemeente te vertoeven, 6. als vervoerder van petroleum of licht ontvlambare oliën of vloeistoffen, bestemd om binnen de gemeente gelost te worden, deze later dan 24 uren na aankomst aan den geadresseerde te bezorgen. Art. 1.17. 1. De schipper van een vaartuig, waarin meer dan 10 vaten petroleum van 200 liter of meer inhoud elk geladen zijn, is verplicht, bij het binnenvaren in het gebied der gemeente, daarvan aangifte te doen aan een beambte van politie. 2. Het is hem verboden in het openbaar gemeentewater door te varen of te blijven liggen. Art. 118. Het is verboden beschadigde of bedorven victualie of gedeelten der lading, zoomede asch, vuilnis, hooi, stroo en afval van welken aard ook, over boord te zetten of te werpen of petroleum over boord te pompen of te werpen. Art. 119. Het is verboden met stoomvaartuigen door het ijs te varen ter plaatse en gedurende den tijd door burgemeester en wethouders aangewezen. Art. 120. Het is verboden bij besloten water in de wateren, door GEMEENTEWET. 561 burgemeester en wethouders aangewezen, in andere richting of op andere wijze te varen dan door hen is bepaald. Art. 121. Het is verboden: a. met schippersboomen of haken in sluisdeuren of daartoe behoorende werken, in houten bruggen, wallen of kaden te steken, b. anders dan aan de daartoe bestemde haalpennen, palen onder duc d'al ven in of uit te winnen, c. kettingen, trossen, stroppen of ander touwwerk anders te beleggen of vast te maken dan om al de schoren beneden de klossen der duc d'alven, d. kabels, meertouwen, trossen, gijnen of andere touwen of kettingen aan schoeiingen, gordingen, remmingen of steigers vast te maken of te schoren, zoodanig dat eenig vaartuig er door wordt geschavijld, e. kettingen, lijnen of ander touwwerk vast te maken aan stijlen, leuningen van bruggen, aan boomen of aan palen voor den openbaren dienst bestemd, f. treklijnen over de leuning van een brug te halen tot het voorttrekken van vaartuigen of vlotten. Art.' 122. Het is den schippers verboden zand, ballast, graan, steenkolen, turfstrooisel en soortgelijke ladingen te lossen of te laden, zonder dat een zeil of kleed van den wal op het scheepsboord of van het eene vaartuig op het andere is aangebracht, en wel zoodanig dat worde voorkomen het storten of laten vallen van gedeelten der lading in het openbaar water. Art. 123. 1. Ieder schipper is verplicht voor voldoende bewaking van zijn vaartuig, zoo bij dag als bij nacht, zorg te dragen. 2. Deze bepaling is niet toepasselijk op open vletten en dergelijke kleine vaartuigen. Art. 124. Het is den schippers verboden, bij het laden, lossen en verkooiman, praktijk 2de dr. 36 562 verordeningen, reglementen en instructiën. werken der lading aan boord van vaartuigen, petroleum te branden, of toe te laten, dat dit geschiedt, of ander licht te gebruiken of toe te laten dat dit gebruikt wordt, tenzij dit licht geplaatst zij in een goed gesloten lantaarn of ballon. Art. 125. Bij besloten water is ieder schipper verplicht het loopend touwwerk van zijn vaartuig zooveel mogelijk te bergen en op de eerste aanzegging van den burgemeester onmiddellijk nabij zijn vaartuig een bijt van ten minste een vierkanten meter te doen hakken en open te houden en die met opstaande stukken ijs of op andere behoorlijke wijze af te zetten. Strafbepaling. Art. 126. Overtreding van de bepalingen der artikelen van dit hoofdstuk wordt gestraft inet hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste'ƒ 25,—. HOOFDSTUK* V. Van plaatsen voor het publiek toegankelijk. Afdeeling 1. Van openbare vermakelijkheden. Art. 127. 1. Het is verboden, hetzij voor zich zelf, hetzij voor of namens anderen, openbare vermakelijkheden te geven of voor het publiek toegankelijke bijeenkomsten tot ontspanning of vermaak te doen houden of deze in zijn gebouw of op zijn terrein toe te laten. 2. Waar de vergunning, bedoeld in art. 6,'tweede lid, ontbreekt of aan de beambten der politie de vrije toegang wordt geweigerd, is ieder toegelatene verplicht, op vordering van een beambte der politie, de lokalen of het terrein, waar zulks plaats vindt, terstond te ontruimen. A. Bij arrest van den hoogen raad van 17 April 1905 (gem.stem GEMEENTEWET. 563 2802) werd beslist, dat algemeene bevoegdheid van den burgemeester tot het verleenen van vergunning voor openbare vermakelijkheden noch uitdrukkelijk inhoudt, noch in zich sluit de machtiging op den burgemeester, om die vergunning te geven in strijd met de wet en ajzoo geen inbreuk maakt op het voorschrift van art. 4 der zondagswet (1815 stbl no. 21). B. De gemeenteraad van Warmond bepaalde, dat, gedurende de kermisdagen, zekere openbare vermakelijkheden, met vergunning van den burgemeester, zouden mogen worden gegeven des Zondags van vier uur des namiddags tot één uur des voormiddags van den volgenden dag. Deze bepaling werd bij koninklijk besluit van 14 Februari 1910 (st.bl. no. 66) vernietigd wegens strijd met art. 4 der Zondagswet. Het besluit overwoog: „dat artikel 4 der wet van 1 Maart 1815 (staatsblad no. 21) o. m. bepaalt, dat op Zondagen geen openbare vermakelijkheden zullen gedoogd worden, terwijl aan de plaatselijke besturen wordt vrijgelaten hieromtrent een uitzondering. toe te staan, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen, „dat de gemeenteraad niet vermag bij verordening de bij de wet verleende bevoegdheid tot dispensatie van haar bepalingen uit te breiden, noch de beteekenis van de bewoordingen der wet nader vast te stellen"! C. Bij koninklijk besluit van 5 November 1914 (st.bl. no. 520) werd vernietigd een bepaling in het algemeen politiereglement der gemeente Aarlanderveen, strekkende om te verbieden, des Zondags voetbalwedstrijden of voetbalspelen, waartoe aan het publiek met of zonder betaling toegang wordt verleend, te houden. Het koninklijk besluit overwoog: „dat bij art. 4 der wet van 1 Maart 1915 (st.bl. no. 21) het houden yan openbare vermakelijkheden op Zondagen en algemeene feestdagen is verboden, behoudens ontheffing door het plaatselijk bestuur, mits niet dan na het volkomen eindigen van alle godsdienstoefeningen, ' „dat derhalve voormeld raadsbesluit een onderwerp regelt, waarin reeds door genoemde wetsbepaling is voorzien, zoodat het raadsbesluit in strijd is met art. 150 der gemeentewet". Art. 128. 1. Het is aan ondernemers verboden tot de van hunnentwege gegeven lichtbeelden-vertooningen kinderen toe te laten. 2. Dit verbod is niet van toepassing op kinderen, die den leeftijd van zestien jaren hebben bereikt, of die in gezelschap verkeeren van een meerderjarige. 36» 564 verordeningen, reglementen en instructiën. 3. Het verbod is mede nïet van toepassing indien de vertooning kennelijk voor kinderen bestemd is, en 1°. op hetgeen vertoond wordt vooraf schriftelijk goedkeuring is verkregen van den burgemeester, 2°. bij den ingang van de voor de vertooning bestemde lokaliteit en op de verstrekte toegangsbewijzen op duidelijk zichtbare wijze is vermeld, dat de vertooning voor kinderen bestemd is. A. Gedeputeerde staten van Noordbrabant maakten in 1914 bezwaar tegen den eisch van goedkeuring, als onder 1°. van het derde lid, van door burgemeester en wethouders aangewezen personen. Ingevolge art. 188 der gemeentewet moest naar hun oordeel de aanwijzing worden opgedragen aan den burgemeester. De gemeenteraad merkte op, dat alleen dan, wanneer de ondernemers tot hun vertooningen ook kinderen willen toelaten, de films aan een voorafgaande controle onderworpen zouden zijn en dat het dan niet de vraag gold of de films al dan niet in strijd waren met de openbare orde of zedelijkheid, maar of zij al dan niet voor het licht ontvankelijk kinderlijk gemoed geschikt waren te achten. De bevoegdheid van den burgemeester, hem bg art. 188 der gemeentewet toegekend, om vertooningen te verbieden, welke naar zijn oordeel met de openbare orde of zedelijkheid in strijd zijn, bleef onverkort. Gedeputeerde staten stelden hierop den minister van binnenlandsche zaken voor de bepaling ter vernietiging voor te dragen. De minister berichtte echter hiervoor geen termen aanwezig te achten. B. De hooge raad bleek intusschen bij arrest van 29 Mei 1916 met den Haagschen kantonrechter en de Haagsche rechtbank van oordeel, dat de Haagsche verordening op het toelaten van kinderen tot bioscoopvertooningen verbindende kracht miste, daar de uitvoering van die verordening was opgedragen aan een z.g. bioscoopcommissie in plaats van aan den burgemeester. Afdeeling 2. Van logementen, slaapsteden, tapperijen enz. Art. 129. Onder tapperijen worden voor de toepassing der bepalingen van deze afdeeling verstaan alle koffiehuizen, bierhuizen, tapperijen en in het algemeen alle inrichtingen, waar men gelagen zet, benevens de daarbij behoorende tuinen, erven, bijgebouwen en andere aanhoorighedeh. GEMEENTEWET. A. Bij arrest van den hoogen raad van 10 April 1911 (gem.stem 3125) werd beslist, dat de gemeenteraad volgens art. 135 der gemeentewet alleszins bevoegd is bepalingen te maken omtrent het bij nacht gesloten houden ook van de huizen, waarin het tappersbedrijf wordt uitgeoefend, met hun aanhoorigheden. B. Bij arrest van den hoogen raad van 17 Juni 1912 (gem.stem 3190, bondsbl. 586) werd ongegrond verklaard het tegen een verordening op het sluitingsuur ook voor andere localiteiten dan vergunningslocaliteiten aangevoerd middel van cassatie, „dat de bepalingen der verordening te beschouwen zijn als uitvloeisel van art. 7, lid 1, sub 3°., der drankwet en dit artikel aan de gemeentebesturen alleen regelende bevoegdheid verleent ten aanzien van localiteiten, die voor het publiek toegankelijk zijn"., De hooge raad overwoog, „dat blijkens de geschiedenis van de door den requirant ingeroepen bepaling der, drankwet deze geenszins ten doel had aan de gemeenteraden eenige bevoegdheid te verleenen, die zij niet reeds krachtens art. 135 der gemeentewet bezaten, of om die bevoegdheid nader te regelen of te beperken, maar alleen om buiten twijfel te stellen, dat de gemeentebesturen ook na inwerkingtreding der drankwet bevoegd bleven ten aanzien van localiteiten met vergunning een sluitingsuur vast te stellen". Art. 130. Hij, die een logement, een slaapstede of andere inrichting, uitsluitend of gedeeltelijk tot het verschaffen van nachtverblijf aan personen bestemd, opricht, overneemt of die ophoudt zoodanige zaak uit te oefenen, is verplicht daarvan schriftelijk kennis te geven aan den burgemeester binnen 3 dagen na de oprichting, de overneming of het ophouden van de zaak. Art. 131. Hij, die een tapperij opricht, overneemt of die ophoudt zoodanige zaak uit te oefenen, is verplicht, binnen 3 dagen na de oprichting, de overneming of het ophouden van de zaak, daarvan schriftelijk kennis te geven aan den burgemeester. Art. 132. De houders van de in de artt. 130 en 131 genoemde huizen en inrichtingen zijn verplicht te zorgen, dat hun voor het publiek toegankelijke localiteit of localiteiten, zoolang zich 566 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN»INSTRUCTIËN. daarin één of meer bezoekers bevinden, van den openbaren weg af door één of meer deuren onbelemmerd toegankelijk zijn voor alle beambten van politie. Hiervan zijn uitgezonderd, in logementen en slaapsteden, de vertrekken uitsluitend bestemd voor logeergasten. A. De wenschelgkheid eener bepaling van dezen aard werd betoogd door de gem.stem 2869. Art. 54 van de drankwet geeft wel bevoegdheid tot binnentreden der lokalen, desnoods met gebruikmaking van den sterken arm, doch de toepassing daarvan doet meestal zooveel tijd verloren gaan, dat men inmiddels elk spoor van overtreding gemakkelijk heeft kunnen verwijderen. Art. 184 wetboek van strafrecht bedreigt straf tegen opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar, belast met opsporing van strafbare feiten. Art. 54 drankwet geeft echter geen bevoegdheid om toegang te vorderen, maar om zich dien daadwerkelijk te verschaffen. Daarom kan bg weigering van toegang, volgens de redactie, art. 184 wetboek van strafrecht niet worden ingeroepen en dient de gemeentelgke wetgever in deze zaak te voorzien. B. Bg arrest van den hoogen raad van 17 Jnni 1912 (gem.stem 3190, bondsbl. 586) werd overwogen: „dat de kantonrechter, na feitelijk te hebben vastgesteld, dat die localiteit niet uitsluitend en voortdurend in gebruik was bg den requirant en zgn metgezellen, doch meerdere dagen in het jaar voor het publiek openstaat en deel uitmaakt van een caférestaurant, waarin in het algemeen een ieder pleegt te worden toegelaten, te recht heeft beslist, dat die localiteit in den zin van art. 1 der verordening is voor het publiek toegankelijk, zonder dat dit karakter daaraan wordt ontnomen als zg op een bepaalden dag aan een besloten gezelschap in gebruik wordt gegeven". Art. 133. 1. De houders van tapperijen zijn verplicht te zorgen, dat deze des namiddags ten elf uur gesloten en door de bezoekers ontruimd zijn. 2. Het is den houder van een tapperij verboden deze geopend te hebben of daarin bezoekers te ontvangen of te hebben tusschen het voor de sluiting bepaalde uur en zes uur des morgens in wijk A en vijf uur des morgens in het overig deel der gemeente. A. Zie art. 7, lste lid, 8°., drankwet. B. De gemeenteraad van ^Engwirden bepaalde in 1908 een sluitings- GEMEENTEWET. 567 uur dat niet voor de geheele gemeente gelijk was. Gedeputeerde staten van Friesland droegen de bepaling ter vernietiging voor wegens strijd met de wet, omdat art. 7, 1ste lid, 3°., der drankwet bedoeld onderscheid niet toelaat. De minister van binnenlandsche zaken schreef echter o.m.: „Art. 1 regelt het sluitingsuur voor alle voor het publiek toegankelijke localiteiten, waar men gelagen zet. Art. 7, 3°., van de drankwet geeft den gemeenteraad de bevoegdheid, speciale voorschriften vast te stellen alleen voor vergunningslocaliteiten. De grond van art. 1 is daarom, naar mijn meening, niet art. 7, 3°., van de drankwet, maar art. 135 der gemeentewet. Met dat artikel acht ik de verordening niet in strijd." Art. 134. De bezoekers, die zich na het bepaalde tijdstip van sluiting in een tapperij bevinden, zijn verplicht op de eerste aanmaning van een beambte der politie terstond te vertrekken. Art. 135. 1. Het is verboden tusschen het voor de sluiting bepaalde uur en zes uur des morgens in wijk A en vijf uur des morgens in het overige deel der gemeente zich als bezoeker te bevinden in een tapperij. 2. Als bezoekers worden niet beschouwd: o. de leden van het huisgezin, b. de buitenshuis wonende ouders, kinderen, broeders en zusters van den houder der inrichting, c. zij, wier tegenwoordigheid naar het oordeel van den burgemeester om bepaalde redenen gewettigd is, d. zij, die, indien de inrichting tevens tot verschaffen van nachtverblijf is bestemd, voorkomen op het register, dat volgens de wet moet gehouden worden, tenzij mocht blijken, dat de ingeschrevene op den aangegeven datum aldaar geen nachtverblijf heeft gehouden. A. De hooge raad maakte bij arrest van 1 Maart 1898 (gem.stem 2433) uit, dat een opdracht als onder c, wel verre van aan den burge-meester eenige regelingsmacht over te dragen, hem alleen de bevoegdheid geeft te constateeren of het vereischte voor de toegestane uitzondering in eenig bepaald geval aanwezig is. Art. 136. Om bepaalde redenen, in de beschikking te vermelden, kan 568 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. de burgemeester toestaan, dat een tapperij na het voor de sluiting voorgeschreven uur geopend blijve. A. Bij arrest van den hoogen raad van 14 December 1896 (weekbl. burg. adm. 2490) werd erkend de bevoegdheid om den burgemeester het toestaan van een later sluitingsuur op te dragen. Dit moet worden beschouwd als uitvoering, toestaan van een vroeger sluitingsuur daarentegen als overdracht van bevoegdheid tot wetgeving. Het laatste achtte de hooge raad bij arrest van 7 December 1896 (gem.stem 2372) in strijd met de wet. Art. 137. 1. Op dagen, waarop het, ter beoordeeling van den burgemeester, in het belang der openbare orde noodig is, zullen de door den burgemeester aan te wijzen tapperijen, gedurende den geheelen dag of een door den burgemeester aan te geven gedeelte daarvan, gesloten moeten zijn. 2. Op dagen, waarop zich een geval van brand voordoet, zullen alle tapperijen, welke gelegen zijn binnen een kring van 300 meter van een brandend perceel, gesloten moeten zijn, gedurende de uren, waarop, naar het oordeel van den burgemeester, de brand duurt. 3. De voorschriften, gegeven in de artikelen 134 en 135, zijn van toepassing, wanneer zich gevallen voordoen als in het eerste en het tweede lid van dit artikel omschreven. A. Zie art. 7, lste lid, 4°., drankwet. B. Bij arrest van 23 Januari 1911 (gem.stem 3112, weekbl. burg. adm. 3229) overwoog de hooge raad ten aanzien van een bepaling ongeveer gelijk aan het eerste lid, dat deze niet inhield een wijziging van den in een èerder artikel geregelden sluitingstijd, daar dat eerdere artikel het sluiten van alle tapperijen op alle dagen des jaars voorschreef gedurende zekere nachtelijke uren, terwijl het latere voorzag in een geheel ander geval, dat bij het eerdere niet was geregeld, n.1. in het geval, dat in het belang der openbare orde sommige of alle tapperijen gedurende den dag of een gedeelte daarvan behoorden te worden gesloten, „dat de raad der gemeente Hedel, ingevolge art. 135 der gemeentewet, bevoegd was om zoodanig voorschrift tot het sluiten der tappergen in het belang der openbare orde bij politie-verordening te geven, en de raad zijn bevoegdheid niet heeft overschreden door daarbij aan den burgemeester op te dragen, om, zoo noodig, een daartoe strekkend bevel overeenkomstig 's raads voorschriften te geven, GEMEENTEWET. 569 „dat immers de raad daarbij aan den burgemeester slechts heeft opgedragen om in het in de verordening bepaalde geval, n.1. indien het in het belang der openbare orde noodig is, bevelen overeenkomstig 's raads voorschriften aan de tappers te geven, waardoor de raad niet eenige hem toekomende regelingsbevoegdheid op den burgemeester heeft overgedragen, maar dezen slechts heeft belast met de uitvoering van 's raads verordening voor zoover daarbij dit onderdeel van de gemeentelijke politie over de tapperijen is geregeld, zulks overeenkomstig, art. 188 der gemeentewet, dat het politietoezicht op de tapperijen aan den burgemeester opdraagt". Art. 138. 1. Het is verboden in tapperijen toe te laten personen, die meermalen wegens dronkenschap veroordeeld zijn of die bekend staan als openbare dronkaards en wier namen door den burgemeester aan den houder der tapperij zijn opgegeven. 2. Personen als in het eerste lid bedoeld, die zich in een tapperij bevinden, zijn verplicht op de eerste aanmaning van een beambte der politie terstond te vertrekken. 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de personen, bedoeld in art. 135, tweede lid. A. Een verbod als in het eerste lid, opgenomen in een verordening der gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, werd bij arrest van den hoogen raad van 25 April 1916 onverbindend verklaard, omdat de uitvoering aan burgemeester en wethouders en niet aan den burgemeester was opgedragen. Art. 139. 1. Het verstrekken van sterken drank in het klein op den openbaren weg is den houder van een vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein toegestaan óp het gedeelte van den openbaren weg, gelegen tusschen den gevel van het gebouw, waarin de localiteit is gelegen, waarvoor zijn vergunning strekt en het midden van den langs het gebouw gelegen weg. 2. De verstrekking, in het eerste lid . bedoeld, mag niet geschieden gedurende de uren, waarop de localiteit van den vergunninghouder volgens dé bepalingen van dit hoofdstuk gesloten moet zijn. A. Zie art. 11 drankwet. 570 verordeningen, reglementen en instructiën. Art. 140. De houders van tapperijen zijn verplicht een van gemeentewege gewaarmerkten afdruk van de bepalingen dezer afdeeling in elk der voor het publiek toegankelijke lokalen duidelijk leesbaar op een zichtbare plaats hangende te hebben. Strafbepaling. Art. 141. Overtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. HOOFDSTUK VI. Van het voorkomen en blusschen van brand. Afdeeling 1. Algemeene bepalingen. Art. 142. Het is verboden: a. vuur, asch of vuilnis buitenshuis te brengen of over straat te dragen, anders dan in metalen of steenen bakken of potten, gesloten met metalen of steenen deksels, b. vuur of heete asch op den openbaren weg of in openbare asch-, mest- of vuilnisbakken of schuiten te leggen of uit te storten. Art. 143. 1. Het is verboden vuurwerk af te steken, teertonnen of open vuren te branden of vuurwapenen af te schieten, behoudens het bij de wet geoorloofde schieten. 2. Het is verboden tusschen zonsondergang en zonsopgang op een dak of in een dakgoot: a. werkzaamheden te verrichten met heet of gesmolten metaal, asphalt of houtcement, b. de onder a bedoelde materialen te smelten of heet te maken. 3. Het is verboden een vuurpot, een door spiritus of GEMEENTEWET. 571 benzine werkende soldeerlamp, soldeerbout of afbrandlamp zonder behoorlijk toezicht op een dak of in een dakgoot te laten. A. Bij brief van 15 Augustus 1912 bracht de minister van binnenlandsche zaken onder de aandacht van de commissarissen der Koningin, dat het meermalen was voorgekomen, dat monumenten van geschiedenis en kunst een prooi der vlammen zijn geworden ten gevolge van onvoorzichtigheid van werklieden, voornamelijk van loodgieters, aan daken of goten werkzaam. Het 2de en het 3de lid strekken mede om dit brandgevaar tegen te gaan. Art. 144. Het is verboden kolen te dooven of gedoofde kolen te bewaren, anders dan in metalen of steenen bakken of potten, gesloten met metalen of steenen deksels. Art. 145. In winkels en bergplaatsen, waarin licht brandbare goederen zijn uitgestald, is het verboden: 0. open lichten te hebben op korteren afstand dan één Meter van deze goederen, 5. tusschen de uitgestalde goederen ander dan electrisch licht te gebruiken, tenzij de lichten, welke gebrand worden, voorzien zijn van een daarboven hangend scherm of klokje. Art. 146. 1. Het is verboden vuur of petroleumlicht te branden of ander licht te hebben, anders dan in een gesloten lantaarn of in ballons: a. in gebouwen, dienend tot bergplaats van hooi, stroo, lompen, krullen of andere licht brandbare voorwerpen of stoffen, 6. in schepen met een of meer der onder a genoemde goederen geladen, c. in timmermans-, meubelmakers- of schrijnwerkerswerkplaatsen. 2. Deze bepaling is niet van toepassing op de gedeelten van gebouwen of schepen, welke ter bewoning gebruikt worden. A. Het in het tweede lid bedoelde wordt meer eigenaardig geregeld 572 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. in de bouw- en woningverordening ingevolge de woningwet, ook omdat de uit de woningwet voortvloeiende voorschriften onderworpen zijn aan goedkeuring van gedeputeerde staten, terwijl van andere strafbedreigende verordeningen bericht van ontvangst wordt gezonden. Art. 147. Het is verboden te rooken: a. in gebouwen, dienend tot bergplaats van hooi, stroo, lompen, krullen of andere licht brandbare voorwerpen of stoffen, b. in scheepsruimen,. waarin een of meer der onder a genoemde goederen aanwezig zijn, c. bij het laden, lossen of vervoeren van hooi, stroo of andere licht brandbare voorwerpen of stoffen. Art. 148. Het is verboden in de kom der gemeente binnen vijf Meter afstand van den openbaren weg hooi, stroo, ruigt, riet of andere licht brandbare voorwerpen of stoffen te verzamelen of te plaatsen, anders dan op een ruimte, welke is afgesloten door een muur of schutting van ten minste 1,80 M. hoogte, en ingeval de afscheiding een schutting is, alsdan ten minste 0,50 M. daarvan verwijderd. Art. 149. Bij opslag van hooi, stroo, ruigt, riet of andere licht brandbare stoffen moet steeds een ruimte van één Meter tusschen deze stoffen en de zich in de bergplaatsen bevindende schoorsteenen, rookgeleidingen of stoom- of verwarmingsbuizen open blijven. Art. 150. Het is verboden ongebluschte kalk te hebben in bergplaatsen, die niet watervrij zijn. Art. 151. Het is verboden, anders dan voor huiselijk gebruik, brandstoffen of andere licht brandbare voorwerpen te hebben binnen den afstand van één Meter van eesten, ovens, fornuizen of andere stook- of vuurplaatsen of binnen 0,50 Meter afstand van schoorsteenpijpen. GEMEENTEWET. 573 Art. 152. Het is verboden magazijnen van brandstoffen te hebben elders dan in daartoe door burgemeester en wethouders geschikt verklaarde gebouwen. Art. 153. Het is verboden in perceelen, die in aanbouw zijn of herbouwd of verbouwd worden, of op daaraan grenzende erven, krullen, houtspaanders of andere licht brandbare voorwerpen te verbranden. Art. 154. Een ieder is verplicht bij ontdekking van buitengewone broeiing van hooi, ruigt of andere aan broeiing onderhevige stoffen, hetzij op eigen erf, hetzij op dat van anderen, zoo spoedig mogelijk daarvan aan een beambte van politie kennis te geven en de voorschriften na te komen, die de burgemeester ter voorkoming van brand noodzakelijk zal achten. Art. 155. Buiten bewaarplaatsen, met vergunning opgericht, is het een ieder verboden meer dan twee honderd liter petroleum in voorraad te hebben en anders dan in dicht vaatwerk of behoorlijk gesloten metalen kannen. A. Het voorbehoud in den aanhef houdt verband met de hinderwet. Aldus worden getroffen de bewaarplaatsen welke buiten deze wet vallen. Art. 156. Het is verboden op den openbaren weg het reservoir van een motorrijtuig te vullen met benzine, gazoline, petroline of naphta. Art. 157. 1. Bakkers en water- en vuurverkoopers, welke hun bedrijf niet uitoefenen in hun* woning, moeten de schoorsteenen, die voor hun bedrijf gebezigd worden, ten minste eenmaal in de drie maanden doen vegen. 2. Op aanvrage, door een beambte van politie gedaan, moet, binnen driemaal vier en twintig uren na die aanvrage, door 574 verordeningen, reglementen en instructiën. de personen in het eerste lid van dit artikel bedoeld, het bewijs geleverd worden, dat aan deze verplichting 'tot vegen is voldaan. 3. Wanneer in een schoorsteen brand heeft plaats gehad, is de gebruiker verplicht dien schoorsteen binnen vier en twintig uur, nadat de brand plaats had, te doen vegen en mag in dien schoorsteen niet weder gestookt worden, dan nadat door een beambte van politie is verklaard, dat de gebruiker aan deze verplichting heeft voldaan. A. Zie aanteekening A bij art. 146. Art. 158. Ieder hoofdbewoner van een perceel, aan of nabij een openbaar water gelegen, is verplicht op de eerste aanzegging van den burgemeester bij vriezend weder op een afstand van ten hoogste 0,50 Meter uit den wal, ter plaatse door een beambte van politie aan te wijzen, in het ijs een bijt te maken ter grootte van één Meter in het vierkant, die bijt 's morgens en 's avonds open te maken en de ijsschollen er om heen te plaatsen. Afdeeling 2. Van het-blusschen van brand. Art. 159. Hij, die brand ontdekt in de gemeente, is verplicht zoo spoedig mogelijk de naaste bewoners van het brandende perceel, de verdere omwonenden en de politie te waarschuwen. Art. 160. Ieder is ingeval van brand of brandgevaar op vordering van een beambte der politie, den opperbrandmeester of een der brandmeesters verplicht de brandklok te luiden, totdat de daartoe aangestelde persoon aanwezig zal zijn. Art. 161. Een ieder is verplicht te dulden, dat door den burgemeester en de beambten- van de brandweer en de gemeentepolitie alle die maatregelen genomen worden, welke de burgemeester of gemeentewet. 575 die beambten ter blussching. van brand, tot afwending van brandgevaar of ter voorkoming van uitbreiding van brand noodig oordeelen. Art. 162. Het is verboden, gedurende de brandblussching, sterken drank uit te reiken of te schenken aan het personeel der brandweer of de dienstdoende beambten van politie. Art. 163. Het is verboden zich te begevën op het terrein, dat, ingeval van brand, door de beambten van de politie of van de brandweer in het belang van de blussching of van de 'veiligheid van personen of goederen is afgezet. Art. 164. 1. Het is verboden bij brand eenig goed zonder noodzakelijkheid — ter beoordeeling van den burgemeester — buiten het afgezette terrein te brengen. 2. Hij, die bij brand goederen onder zijn bewaring krijgt, is verplicht hiervan binnen vier en twintig uren kennis te geven aan den burgemeester. Strafbepaling. Art. 165. Overtreding van de bepalingen van dit hoofdstuk wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. HOOFDSTUK VII. Van de gezondheidspolitie. Afdeeling 1. Van de voedingsmiddelen. Art. 166. In dit hoofdstuk wordt verstaan: onder eet- en drinkwaren: al hetgeen strekken kan om door menschen gegeten of gedronken te worden, 576 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. onder vleesch.: alle deelen van runderen, schapen, bokken, geiten, varkens, paarden, ezels, muildieren of muilezels, met uitzondering van de huid (behalve die van varkens), hoornen en klauwen, onder verkoopen: zoowel verkoopen als te koop aanbieden, afleveren en ten verkoop èn ter aflevering voorhanden hebben. Onverminderd de toepassing in andere gevallen worden waren, in den winkel, het verkooplokaal, het pakhuis, de woning, de berg- of bewaarplaats, het voer- of vaartuig, of op het erf van een winkelier, koopman, venter of slijter, of op de markt aanwezig, of welke in de gemeente worden vervoerd, geacht ten verkoop voorhanden te zijn. Art. 167. Onverminderd het bepaalde in de artt. 174, 175, 329 en 330 van het wetboek van strafrecht is het verboden eet- of drinkwaren te verkoopen, die hetzij ondeugdelijk van samenstelling zijn, hetzij ten gevolge van bederf vermenging met schadelijke bestanddeelen of eenige andere oorzaak in ondeugdelijken toestand verkeeren, alsmede om waren te verkoopen, welke bestemd zijn als hulpmiddel bij den verkoop of de toebereiding van eet- en drinkwaren en schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid. A. Deze redactie is ruimer dan die der aangehaalde artikelen van het wetboek van strafrecht. Bij arrest van 21 April 1908 (gem.stem 2968, weekbl. burg. adm. 3133, bondsbl. 369) overwoog de hooge raad ten aanzien van een bepaling ongeveer gelijk aan die van het eerste gedeelte van dit artikel: „dat deze bepaling, en meer in het bijzonder het gedeelte dat betreft den verkoop enz. van waren ondeugdelijk van samenstelling, is vastgesteld ten einde te bevorderen, dat de ingezetenen voor den door hen besteden prijs in werkelijkheid waren ontvangen, waarin niet voorkomen bestanddeelen, waardoor, haar waarde of haar bruikbaarheid verminderd wordt; dat hierin geen verandering brengt, zooals bij de memorie beweerd wordt, dat de verordening niet eiseht de wetenschap des daders, d. i. het opzet, daar de openbare orde evenzeer betrokken is bij het door gebrek aan voorzorg verkoopen enz. dier waren; dat die bepaling bovendien ook is gesteld in het belang der openbare gezondheid, om te zorgen, dat de kooper van eet- en drinkwaren, die onder de algemeene benaming van „waren" begrepen zijn, goede waren krijgt, terwijl het slot van het artikel nog afzonderlijk waakt tegen het GEMEENTEWET. 577 verkoopen enz. van waren, die vervalscht of schadelijk voor de gezondheid zijn; dat derhalve die bepaling betreft zoowel de openbare orde als de .gezondheid en ligt binnen de grenzen der bevoegdheid tot regeling aan de gemeentebesturen bij art. 135 der gemeentewet toegekend". B. Naar aanleiding van een verbod om eet- of drinkwaren af te leveren, die ondeugdelijk van samenstelling zijn, overwoog de hooge raad bij arrest van 21 Maart 1910 (weekbl. van 't recht 9004, Lutt. chronol. verzameling) „dat de vraag of door dit artikel de onderwerpelijke'verordening is getreden in hetgeen geacht moet worden van algemeen rijksbelang te zijn door art. 150 der gemeentewet aan het oordeel van den rechter is onttrokken en het artikel alleen dan toepassing zou moeten missen als door die tóepassing inbreuk zou worden gemaakt op een voorschrift van den hoogeren wetgever; dat zulks echter geenszins het geval is,'daar, zooals het hof te recht overweegt, art. 830 strafr. regelt het verkoopen, te koop aanbieden of afleveren van eet- en drinkwaren, wetende dat zij vervalscht zijn en die vervalsehing verzwijgende, terwijl bovenbedoelde verordening verbiedt, o. a., het afleveren van drinkwaren die ondeugdelijk van samenstelling zijn, zonder als vereischte te stellen dat de dader van dien ondeugdelijken toestand de wetenschap behoeft te hebben". Art. 168. 1. Het is verboden- eet- of drinkwaren of andere waren als in art. 167 genoemd te verkoopen met onjuiste opgave van hun aard, hoedanigheid of hoeveelheid. 2. Het is verboden voor het bereiden van eet- of drinkwaren grondstoffen te bewerken of te verwerken, die in ondeugdelijken toestand verkeeren ten gevolge van bederf, vermenging met schadelijke bestanddeelen of eenige andere oorzaak. 3. Het is verboden waren te verkoopen, die door burgemeester en wethouders, de gezondheidscommissie gehoord, bij openbare aankondiging schadelijk zijn verklaard voor de gezondheid. Deze verklaring geldt slechts voor zes weken, kan binnen dien termijn, de gezondheidscommissie gehoord, door burgemeester en wethouders worden ingetrokken en kan telkens voor zes weken worden herhaald. 4. Het is verboden eet- of drinkwaren te verkoopen, te verwerken, te bewerken of te bewaren op zoodanige wijze, in voorwerpen van zoodanige samenstelling of in zoodanigen toe- kooiman, fraktijk 2de dr. 37 578 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. stand, dat die eet- of drinkwaren daardoor voor de gezondheid schadelijke eigenschappen kunnen verkrijgen. Art. 169. Hij, die bekend staat verkoop van waren als bedrijf uit te oefenen, of daarin handel te drijven, is verplicht zorg te dragen, dat noch door leden van zijn gezin, noch door personen, bij hem in dienstbetrekking, voor hem of voor zijn rekening handelingen, bij de voorgaande artikelen verboden, worden verricht. Art. 170. 1. Ieder, die eet- of drinkwaren of andere waren als in art. 167 genoemd verkoopt of voor het bereiden van eet- of drinkwaren grondstoffen verwerkt of bewerkt, is verplicht deze aan de politie of aan de van gemeentewege aangestelde keurmeesters op de eerste vordering onmiddellijk te vertoonen en toe te laten dat ze worden gekeurd of — zoo noodig met de voorwerpen, waarin ze zich bevinden — ter keuring worden medegenomen, alsmede om, zoo ze worden afgekeurd, ze op aanwijzing van een beambte van politie of van den keurmeester te begraven of onbruikbaar te maken. 2. Hem wordt, indien hij den wensch daartoe te kennen geeft, zoo mogelijk een verzegeld monster van de gekeurde of ter keuring medegenomen waren verstrekt. 3. De goedgekeurde waren worden hem in verkoopbaren toestand teruggegeven. Voor zoover dit niet mogelijk is, wordt de verkoopwaarde daarvan aan hem vergoed. A. Bij koninklijk besluit van 1 Maart 1909 (st.bl. no. 60) werd wegens strijd met de wet vernietigd een bepaling van een verordening der gemeente Echt, waarbij aan keuring ook werd onderworpen alle vleesch, dat iemand voor particulier gebruik in zijn.bezit had en dat niet voor het verkeer bestemd was. Die bepaling overschreed volgens het koninklijk besluit de grenzen van de zorg voor de openbare gezondheid en betrad het terrein eener bijzondere gezondheidszorg, ten aanzien waarvan noch bij de gemeentewet, noch bij eenige andere wet aan den gemeenteraad eenige bevoegdheid is toegekend. Art. 171. 1. Het is verboden versch vleesch in een hoeveelheid van GEMEENTEWET. 579 meer dan 10 K.G. anders te vervoeren dan geheel en zindelijk overdekt. 2. Het is verboden vleesch van gestorven of uit nood geslachte dieren te verkoopen. Art. 172. 1. Van het hebben van gestorven vee zullen de eigen aars of houders zoo spoedig mogelijk moeten kennis geven aan een beambte van politie. 2. De eigenaars of houders van ziek vee zijn verplicht het onderzoek van gemeentewege daarvan toe te laten. 3. Indien geen vergunning tot verkoop van gestorven of uit nood geslacht vee wordt verleend of zoodanige vergunning niet wordt verlangd, is de eigenaar of houder verplicht dat vee, volgens aanwijzing van de politie, te begraven of te doen begraven. Art. 173. Het is verboden eet- of drinkwaren of andere waren als in art. 167 genoemd te spoelen of te reinigen met water uit de Vliet of daarmede in gemeenschap staande slooten of vaarten, indien zulks door burgemeester en wethouders wordt verboden met het oog op het heerschen van epidemische ziekten in deze of een naburige gemeente. Afdeeling 2. Van maatregelen ter bevordering van de openbare gezondheid. Art. 174. De eigenaars van gronden binnen of langs de grens van de kom der gemeente zijn verplicht de slootkanten af te schoeven en de slooten behoorlijk te ontdoen van ruigt en vuilnis, binnen den termijn door burgemeester en wethouders te bepalen. A. Bij arrest van 10 Maart 1902 (gem.stem 2643) besliste de hooge raad, dat in een bepaling, dat verschillende met name genoemde ongezonde inrichtingen op bevel van b. en w. opgeruimd en verwijderd moeten worden, geen overdracht van macht is gelegen, maar een algemeen verbod, in bijzondere gevallen door b. en w. uit te voeren. 37* 580 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. B. De gem.stem 3303 schreef ten aanzien van een voorschrift, gedeeltelijk overeenkomende met artt. 174 en 175: „Strijd met art. 135 gem. wet kunnen wij in de opdracht, die bij het aangehaalde voorschrift der verordening aan b. en w. verstrekt wordt, niet ontdekken. In dit voorschrift toch gaat het gebod tot zuiverhouden, overkluizen of derapen van slooten en het rioleeren van erven van den raad zelf uit, terwijl aan b. en w. slechts wordt overgelaten te beoordeelen of in een bepaald geval toepassing van dit gebod in bet belang der openbare gezondheid noodig is. Deze beoordeeling is — zooals de hooge raad o. a. bij arrest van 10 Maart 1902 (in ons no. 2643) besliste — enkel uitvoering deiverordening, bii art. 179a gem.wet aan b. en w. opgedragen." C. Volgens arrest van den hoogen raad van 15 October 1900 (gem. stem 2565) belet art. 137 provinciale wet niet dat gemeentebesturen in het belang van de openbare gezondheid regelen vaststellen omtrent waterloozingen. Art. 175. 1. Het is aan eigenaars verboden terreinen, slooten, wateren of riolen, in de kom der gemeente gelegen, in vervuilden of gebrekkigen toestand te laten, nadat zij door burgemeester en wethouders bij een met redenen omkleed besluit schadelijk voor de gezondheid zijn verklaard. 2. In het geval bij het voorgaande lid vermeld wordt van de daarin bedoelde verklaring aan den eigenaar schriftelijk kennis gegeven en worden daarbij tevens aangewezen de maatregelen die en de termijnen binnen welke deze door den eigenaar, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, ter voorziening in den toestand moeten genomen worden. 3. De eigenaar is verplicht deze maatregelen binnen den gestelden termijn op behoorlijke wijze — ter beoordeeliug van burgemeester en wethouders — ten uitvoer te brengen. 4. De maatregelen, die burgemeester en wethouders, te hunner keuze, kunnen voorschrijven, bestaan in het ophoogen of het aanbrengen van behoorlijke afwatering van het terrein, het dempen — al of niet met rioleering of overwelving — van de sloot of het water, en het ruimen of herstellen van het riool. A. Zie toelichtingen A, B en C bij het vorig artikel. Art. 176. Wanneer een eigenaar, aan wien met andere eigenaren een GEMEENTEWET. 581 verplichtiug krachtens het vorig artikel is opgelegd, in de naleving daarvan onwillig of nalatig is, kunnen de andere eigenaren zich van hun verplichting ontslaan door betaling aan de gemeente van hun aandeel in de kosten van het werk, doorburgemeester en wethouders te begrooten. Art. 177. Het in slooten of wateren doen uitloopen, storten of werpen van reukverspreidende stoffen of van stoffen, die het water verontreinigen of voor de gezondheid schadelijk zijn te achten, is verboden. Art. 178. Eigenaars van perceelen, geen woningen zijnde, zijn verplicht, binnen drie dagen na dagteekening van de hun door burgemeester en wethouders gedane aanschrijving', de beerputten of riolen van die perceelen te doen ledigen en de faêcaliën en de stoffen te doen wegruimen. A. Zie toelichting A op art. 174. Art. 179. Het ledigen van de in het vorig artikel bedoelde verzamelplaatsen en het wegruimen en vervoeren van de daaruit afkomstige stoffen is binnen de kom der gemeente verboden tusschen des voormiddags zes uur en des middernachts. Art. 180. Onmiddellijk na het ledigen van de in art. 178 bedoelde verzamelplaatsen, moeten deze weder worden gedekt als te voren, moet het omliggende terrein, alsmede de straat of weg waarlangs het vervoer geschiedt, gereinigd en moeten alle stank verspreidende voorwerpen en afval verwijderd worden. Art. 181. Het is verboden binnen de kom der gemeente: o. faêcaliën te storten op open of besloten erven of in tuinen, binnen den afstand van 10 Meter van woningen of openbare wegen, 6. de uit beerputten of daarmede in verband staande riolen geruimde vaste of vloeibare stoffen in goten, kuilen of grachten te storten of af te voeren. 582 verordeningen, reglementen en instructiën. Art. 182. Het is verboden binnen de kom der gemeente, op erven, aan den openbaren weg gelegen, een verzameling van mest, vuilnis, zand of asch te hebben, zonder dat die verzameling door een dichte schutting, ter hoogte van ten minste 2 Meter, van den openbaren weg is afgesloten. A. Bij arrest van den hoogen raad van 20 December 1875 (gem.stem 1274) werd beslist, dat de gemeenteraad, door voorschriften te geven omtrent het honden van mestvaalten, niet betreedt het terrein van de hinderwet, omdat die wet het toezicht heeft willen regelen bij. de oprichting van inrichtingen, die uit hoofde van haar doel, duur en omvang het karakter dragen eener induStrieële onderneming. Art. 183. Het is verboden met een woonwagen te verblijven op den openbaren weg binnen de gemeente, of langer, of op een andere plaats, dan is aangegeven in de vergunning, bedoeld bij art. 6, eerste lid. A. Bij arrest van den hoogen raad van 9 Juni 1890 (gem.stem 2028) werd aangenomen 's raads bevoegdheid tot een verbod als in dit artikel opgenomen. Afdeeling 3. Van besmettelijke ziekten. A. Art. 29 der wet op besmettelijke ziekten erkent uitdrukkelijk de bevoegdheid der gemeentebesturen tot het vaststellen van verordeningen tot voorkoming, wering of beteugeling van besmettelijke ziekten, voor zoover zij niet in strijd zijn met de bepalingen dier wet. Art. 184. Het is aan hen, die het beheer of de zorg hebben over inrichtingen, ten doel hebbende de tijdelijke verzorging, bewaking, verstandelijke of lichamelijke ontwikkeling van kinderen of leerlingen, verboden, een kind of leerling toe te laten, wanneer bij een van de leden van hun gezin in het huis, waarin zoodanige inrichting gevestigd is, of dat daarmede in verbinding staat, zich een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekte of kinkhoest geopenbaard heeft. A. Ben voorbehoud met betrekking tot de ziektenwet als in de twee volgende artikelen is hier niet noodig, omdat een verbod voor inrichtin- GEMEENTEWET. 583 gen als in dit artikel voorkomt aangaande bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekten niet in de ziektenwet is opgenomen. Art. 185. Onverminderd het bepaalde bij artikel 14 van de wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten is het aan de in het vorig artikel bedoelde personen verboden in de daar bedoelde inrichtingen aanwezig te zijn: 0. wanneer zij lijdende zijn aan besmettelijke oogziekte, besmettelijke huidziekte of tuberculose, 6. wanneer in het huis, hetwelk zij bewonen, zich kinkhoest, kwaadaardige mazelen of een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekte heeft geopenbaard. A. Voor zoover tot de in dit artikel bedoelde inrichtingen scholen behooren bevat artikel 14 van de ziektenwet voor ziekten onder die wet vallende reeds een verbod als in dit artikel der verordening gesteld. Vandaar het voorbehoud in den aanhef. Art. 186. Onverminderd het bepaalde bij artikel 15 van de wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten is het aan dein art. 184 bedoelde personen verboden in de daar bedoelde inrichtingen kinderen of leerlingen toe te laten: a. die lijdende zijn aan besmettelijke oogziekte, mazelen, hoofdzeer of andere besmettelijke huidziekte of aan tuberculose, b. die lijdende zijn aan kinkhoest, kwaadaardige mazelen of bij wier huisgenooten zich een dezer ziekten of een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde t ziekte heeft geopenbaard. A. Voor zoover tot de in dit artikel bedoelde inrichtingen scholen behooren, bevat artikel 15 van de ziektenwet voor ziekten onder die wet vallende reeds een verbod als in dit artikel der verordening gesteld. Vandaar het voorbehoud in den aanhef. Art. 187. 1. Het hoofd van een huisgezin, waarin zich kinkhoest, mazelen, besmettelijke oogziekte, hoofdzeer of andere besmettelijke huidziekte of tuberculose geopenbaard heeft, is verplicht, in het geval van kinkhoest of kwaadaardige mazelen alle bij hem inwonende kinderen en in de overige gevallen de aan een 584 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. dier ziekten lijdende kinderen van de in art. 184 bedoelde inrichtingen te houden. 2. Het hoofd van een huisgezin is verplicht alle bij hem inwonende kinderen, die onrein zijn, van de in art. 184 bedoelde inrichtingen te houden. Art. 188. 1. De bepalingen, in de voorgaande vier artikelen voorkomende, zijn, behalve voor zooveel hoofdzeer betreft, niet of niet meer van toepassing, indien een geneeskundige schriftelijk verklaart, dat er geen gevaar voor besmetting bestaat of dat het heeft opgehouden te bestaan. 2. De bepaling van art. 186 onder a is niet van toepassing ten aanzien van kinderen of leerlingen, lijdende aan hoofdzeer, die voorzien zijn van een volkomen afsluitend hoofdverband en tevens overleggen een verklaring van een geneeskundige, houdende, dat zij wegens het hoofdzeer geregeld onder geneeskundige behandeling zijn. Art. 189. Het -is aan het hoofd van de inrichting' verboden daarin kinderen of leerlingen toe te laten, indien dit door burgemeester en wethouders wegens het heerschen van kwaadaardige mazelen, kinkhoest of bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekten wordt bepaald voor bepaaldelijk aan te wijzen bijzondere lagere scholen, gemeentelijke of bijzondere bewaarscholen of kinderbewaarplaatsen. A. De gemeenteraad van Dordrecht besloot volgens de gem.stem 3186 op 1 Augustus 1912 tot wijziging der aldaar bestaande verordening tot wering en beteugeling van mazelen, in dier voege, dat b. en w. bevoegd verklaard werden om, wanneer mazelen zich in de gemeente voordoen, bewaarscholen, kinderbewaarplaatsen en lagere scholen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, te sluiten gedurende een door hen te stellen termijn. De minister van binnenl. zaken achtte deze bepaling, voor zoover zij betrekking had op lagere scholen, strijdig met art. 19, letter d, der lager-onderwijswet, dat voor sluiting van scholen of schorsing van het onderwijs een door gedeputeerde staten goedgekeurd raadsbesluit vordert. B. en w. ontwierpen daarna een nieuwe redactie voor het artikel, waarbij aan b. en w. bevoegdheid verleend werd om: GEMEENTEWET. 585 a. te bepalen, dat kinderen, die niet aan mazelen geleden hebben, tijdelijk niet in alle klassen van bepaaldelijk aan te wijzen gemeentelijke lagere of bewaarscholen mogen worden toegelaten, b. het geven van onderwijs in bepaaldelijk aan te wijzen bijzondere lagere scholen, bewaarscholen of kinderbewaarplaatsen geheel of tijdelijk te verbieden. Ook door deze redactie echter achtte de minister den strijd met art. 19, letter d, onderwijswet, ten aanzien van de gemeentelijke lagere scholen, nog niet opgeheven. Wel erkende de minister, dat in tijden van het zich plotseling voordoen van mazelen binnen de gemeente de wenschelijkheid zou kunnen ontstaan om sneller in te grijpen dan volgens art. 19 der wet mogelijk zou zijn, maar hieraan ware te gemoet te komen door in het leerplan een bepaling op te nemen, welke bij het voorkomen van mazelen de bevoegdheid toekent om een buitengewone vacantie te geven. B. Bij koninklijk besluit van 19 Maart 1914 (st.bl. no. 152) werd vernietigd een bepaling in een strafverordening der gemeente Zwijndrecht, waarbij burgemeester en wethouders bevoegd werden verklaard tot sluiting van lagere scholen wanneer onder de leerlingen zich meerdere gevallen van een niet in de ziektenwet genoemde besmettelijke ziekte voordoen, voor zoover dat artikel ook betrekking had op openbare lagere scholen, en zulks wegens strijd met art. 19, letter d, der lager-onderwijswet. Art. 190. Het is verboden lijders aan een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekte op andere wijze te vervoeren dan in voer- of vaartuigen waarop van buiten zichtbaar is aangebracht een kenteeken, door burgemeester en wethouders te bepalen, hetwelk ten gemeentehuize kosteloos verkrijgbaar is. Deze voer- of vaartuigen moeten na gemaakt gebruik onmiddellijk worden ontsmet volgens het voorschrift van art. 9 der wet van 4 December 1872 (staatsblad no. 134) op aanwijzing van den gemeente-geneesheer, onder toezicht van een beambte van politie. Art. 191. Het is verboden te verhinderen, dat op privaatputten, riolen, zinkputten of andere verzamelplaatsen van vuil worde toegepast, wat burgemeester en wethouders ter voorkoming van ontwikkeling van smetstof noodig oordeelen en den vrijen 586 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. toegang te weigeren tot die verzamelplaatsen aan de daartoe door burgemeester en wethouders aangestelde personen. Art. 192. 1. Tijdens het heerschen van cholera is het verboden uit de openbare wateren in deze gemeente iets, hoe ook genaamd, te scheppen of op te halen, drijvende of gezonken goederen of voorwerpen, anders dan bij ongeluk te water geraakt, op te visschen, daarin te zwemmen, zich te baden of te visschen of daarin voedingsmiddelen, goederen of voorwerpen, van welken aard ook, te reinigen, te dompelen of te spoelen. 2. De verbodsbepaling in het vorig lid is niet van toepassing bij het ophalen van water: a. tot het vullen van stoomketels en ter condensatie van stoom, mits het opgehaalde water terstond en rechtstreeks in den ketel kome, 6'. tot het reinigen van vaartuigen buiten de kom der gemeente, c. tot het blusschen van brand. 3. Het is tijdens het heerschen van cholera verboden water, uit een der in het eerste lid van 'dit artikel bedoelde wateren, een ander als drinkwater toe te dienen of ten gehruike af te staan. 4. De verbodsbepalingen van het eerste en het derde lid van dit artikel zijn alleen verbindend:. a. zoodra de burgemeester door aanplakking ter gebruikelijke plaatse bekendmaakt, dat in de gemeente cholera voorkomt en totdat hij op gelijke wijze bekendmaakt, dat de vrees voor verdere uitbreiding dier ziekte is geweken, tb. zoodra wegens het voorkomen van cholera in een naburige gemeente door den burgemeester, na overleg met den inspecteur van de volksgezondheid, zillks ter gebruikelijke plaatse wordt bekendgemaakt en totdat hij op gelijke wijze bekendmaakt, dat zij niet langer verbindend zijn. Art. 193. 1. Het is verboden uitwerpselen van lijders aan cholera, dysenterie, typhus of febris typhoïdea te werpen in privaten of slooten, loozende op de openbare wateren in deze gemeente. gemeentewet. 587 2. Uitwerpselen van lijders aan cholera moeten overeenkomstig de bepalingen vastgesteld ingevolge artikel 25 der wet van 4 December 1872 (staatsblad no. 134) worden ontsmet en begraven. 3. Het is verboden uit huizen, keeten, vaartuigen of woonwagens, waarin cholera heerscht, iets hoegenaamd te verwijderen of te vervoeren, tenzij onder geleide van een op de vordering van een beambte van politie te vertoonen geneeskundige verklaring, dat het geen gevaar voor besmetting op-, levert. 4. Het is verboden melk te verkoopen of te vervoeren, afkomstig uit een woning, waar zich een geval van dysenterie, typhus of febris typhoïdea voordoet, totdat de burgemeester daartoe verlof geeft, na verklaring vau den gemeente-geneesheer, dat de ziekte geweken is. Art. 194. 1. Het is aan een ieder, niet tot het gezin behoorende of aldaar gehuisvest, die een woning, keet, vaartuig of woonwagen binnentreedt, waarin cholera voorkomt, verboden zich daaruit te verwijderen, tenzij met vergunning van burgemeester en wethouders en met inachtneming van de voorwaarden daarbij bepaald. 2. Dit artikel is niet van toepassing op de genees- of verloskundigen, de ziekenverplegers of verpleegsters en de geestelijken, die aan de lijders of aan anderen, in de woning, de keet, het vaartuig of den woonwagen verblijvende, geneeskundige, verloskundige of geestelijke hulp verleenen, noch op ambtenaren van het staatstoezicht op de volksgezondheid of van de politie, wanneer hun ambtsverrichtingen het binnentreden vereischen. Afdeeling 4. Van het vervoeren en begraven van lijhen. A. Zie art. 8, eerste lid, begraafwet. Art. 195. Het is verboden lijken ter begraving te vervoeren, anders 588 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. dan in gesloten kisten of op andere uren dan door den ge. meenteraad zijn vastgesteld. Art. 196. Het is verboden lijken van kinderen, aan een besmettelijke ziekte overleden, onder den arm of voor de borst te dragen. Art. 197. Het is aan verhuurders van rijtuigen, waarin lijken naar de begraafplaatsen worden gereden, verboden, deze rijtuigen tot een ander doeleinde te gebruiken. Art. 198. 1. De gewone tijd ter begraving van lijken is tusschen des voormiddags 8 uur en des namiddags 1 uur. 2. In bijzondere gevallen ter beoordeeling van burgemeester en wethouders kan door hen eén ander tijdstip worden toegestaan of gelast. A. Zie art. 7 begraafwet. Art. 199. Het is verboden lijken van personen, overleden aan een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekte, over te brengen naar het gebouw waar lijkplechtigheden- worden gehouden, die aan de begraving voorafgaan. Art. 200. Het is verboden plaats te nemen in of op het voer- of vaartuig, waarin naar de begraafplaats- wordt of is vervoerd het lijk yan een persoon, die overleden is aan een bij of krachtens de wet besmettelijk verklaarde ziekte. Strafbepaling. Art. 201. 1. Overtreding van de bepalingen der artikelen 185, 186 en 187 wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf gulden. 2. Overtreding van de overige bepalingen van dit hoofd- •GEMEENTEWET. 589 stuk wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 3. Bij veroordeeling wegens overtreding van de bepalingen ' der artikelen 167, 168, 169, 171, 173 en 193 kunnen de voedingsmiddelen, waarmede de overtreding gepleegd is, verbeurd verklaard worden, voor zoover zij aan den veroordeelde toebehooren. 4. Elke overtreding der eerste afdeeling van dit hoofdstuk, waarop een onherroepelijke veroordeeling is gevolgd, wordt door burgemeester en wethouders in een of meer der plaatselijke nieuwsbladen bekendgemaakt, met vermelding van den naam en de woonplaats van den overtreder, en eventueel van hem, in wiens dienst de overtreder tijdens deze overtreding was, van den aard der overtreding, van de dagteekening der overtreding en van de dagteekening van het vonnis. Deze bekendmaking kan in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders, achterwege blijven. A. De minister van binnenlandsche zaken achtte in 1907 een bepaling in een door den gemeenteraad van Leiden vastgestelde verordening, welke een voorschrift inhield ongeveer gelijk aan dat van het vierde lid, niet in strijd met de wet. Beweerd was, dat het hier gold een bijkomende straf tot de bedreiging waarvan de gemeenteraad niet bevoegd zonde zijn daar art. 161 der gemeentewet haar. niet kent. Slotbepaling. Art. 202. Bij ,het inwerkingtreden dezer verordening vervalt de al-, gemeene politieverordening voor de gemeente Waterveld, vastgesteld 29 April 1907, met alle daarin gebrachte wijzigingen. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 1 November 1916. De burgemeester, D. KOSTER. De secretaris, A. BAKKER. 590 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 19. Verordening tegen openlijke huizen van ontucht. Art. 135 gem.wet. VERORDENING tegen de openlijke huizen van ontucht in de gemeente Broekstad. Art. ï. 1. Het is verboden een openlijk huis van ontucht te bezoeken, nadat de sluiting daarvan door burgemeester en wethouders (den burgemeester) bevolen en in het openbaar bekendgemaakt is. 2. De sluiting wordt geacht in het openbaar te zijn bekendgemaakt, zoodra een afschrift van het bevel tot sluiting aan het perceel, waarin de inrichting zich bevindt, is aangeslagen. 3. Een ieder is verplicht toe te laten, dat het in het vorig lid bedoelde afschrift aan het perceel wordt aangeslagen. Art. 2. Als bezoeker eener inrichting, bedoeld in het vorig artikel, Worden niet beschouwd: a. inwonende personen, b. bloed- en aanverwanten van deu houder der inrichting tot en met den tweeden graad, c. zij, wier tegenwoordigheid wegens dringende omstandigheden vereischt wordt. Art. 3. Ter verzekering van de nakoming der voorschriften van deze verordening wordt aan de beambten der gemeente-politie de last verstrekt om te allen tijde, indien zij dit noodig achten, de woningen der ingezetenen, tegen den wil der bewoners, binnen te treden. Art. 4. De opsporing van overtredingen dezer verordening wordt opgedragen aan de beambten der gemeente-politie. GEMEENTEWET. 591 Art. 5. Overtreding van deze verordening wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden of hechtenis van ten hoogste zes dagen. Art. 6. Deze verordening treedt in werking met den dag na haar afkondiging. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 12 November 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. ■ • Toelichting. De artt. 1 en 2 zijn aldus in September 1911 ontworpen door een commissie, benoemd door bet hoofdbestuur der Nederlandsche vereeniging tegen de prostitutie, in verband met het nieuwe art. 250ft/s wetboek van strafrecht. Die commissie schreef in haar rapport o. m.: „In sommige verordeningen zijn reeds opgenomen bepalingen betreffende de sluiting van huizen van ontucht. Deze zijn van tweeërlei aard: öf er wordt aan burgemeester en wethouders (of wel aan den burgemeester) de bevoegdheid verleend, om, zonder voorafgaand vonnis, naar eigen overtuiging een bevel tot sluiting uit. te vaardigen, öf die bevoegdheid wordt toegekend onder de voorwaarde, dat er is een voorafgaand, in kracht van gewijsde gegaan, rechterlijk vonnis. Daarnaast komen nog bepalingen voor, waarbij strafbaar wordt gesteld het bezoeken eener inrichting, nadat de sluiting is bevolen, en het beletten of niet-toelaten der aanplakking van het bevel tot sluiting. „De ondergeteekenden zijn van meening, dat die bepalingen nopens sluiten, aanplakken, beletten der aanplakking en verbod om te bezoeken, bestaanbaar zijn naast art. 250bis van het wetboek van strafrecht. De raad, die de verordening vaststelt, geeft het voorschrift; burgemeester en wethouders voeren (of wel de burgemeester voert) het voorschrift uit door een daad. Die daad, hetzij sluiting, aanplakken of bezoek beletten, steunt op het voorschrift der raadsverordening en die daad is, zoo ze uitgaat van burgemeester en wethouders, toepassing van art. 179a der gemeentewet, en zoo ze uitgaat van den burgemeester, toepassing 592 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. van art. 188 der gemeentewet, waarin sprake is van de taak des burgemeesters ten aanzien van de openlijke huizen van ontucht. „Het voorschrift der verordening, waarbij burgemeester en wethouders (den burgemeester) de bevoegdheid wordt gegeven te doen sluiten en te doen aanplakken, is niet een strafverordening maar een administratieve verordening. De sluiting of het aanplakken (de daad) is toepassing van de administratieve verordening van den raad, waarbij de bevoegdheid tot sluiting en aanplakking wordt gegeven; m. a. w. uitvoering van die verordening krachtens art. 179a of krachtens art. 188. Artikel 180 der gemeentewet kan in zoover hier mee te maken hebben, dat het zegt, dat die uitvoering krachtens art. 179a ook op kosten van den overtreder kan geschieden. „Beletten burgemeester en wethouders of belet de burgemeester het bezoek, dan wordt er, met toepassing van art. 179a of wel van art. 188 der gemeentewet, uitvoering gegeven aan de gemeente-verordening, waarbij het bezoek na sluiting is verboden. „Is de raad bevoegd, om, als art. 2b0bis van het wetboek van strafrecht in werking is getreden, bepalingen te maken omtrent sluiten, bezoek na sluiting, aanplakken en niet-toelaten van aanplakken ? Zoo ja, dan vloeit hier vanzelf uit voort, dat aan burgemeester en wethouders (den burgemeester) overeenkomstig art. 179a (188) der gemeentewet de bevoegdheid toekomt om te sluiten, aan te plakken en bezoek te beletten. Dat de raad, dergelijke bepalingen vaststellende, zou treden in wat van algemeen rijks- of provinciaal belang is, zal niet licht worden beweerd. De gemeente-wetgever heeft het recht, om, mits hij geen bepalingen maakt, die met de rijkswet strijden, naar de behoeften der gemeente, een aanvullende regeling te maken. (Vgl. Oppenheim, Gemeenterecht, I, 2de druk, blz. 824 e. v.) Dit recht komt hem alleen dan niet toe, als de rijkswetgever de bedoeling had het onderwerp in zijn vollen omvang te regelen. (Oppenheim t. a. p.) Uit de geschiedenis der totstandkoming van de wet tot bestrijding der zedeloosheid is aan te toonen, dat deze bedoeling noch bij de regeering noch bij de staten-generaal bestond. „Zullen nu, na de totstandkoming en inwerkingtreding van art. 250l»is, bepalingen, die de gemeentewetgever mocht vaststellen omtrent sluiten, bezoek na sluiting, aanplakking en niet-toelaten van aanplakken, onverbindend worden verklaard door den rechter wegens strijd met de wet? Strijd met art. 2b0bis is er zeker niet; die bepalingen, mits goed geredigeerd, zijn er mee in overeenstemming, d. w. z. ze vormen een aanvulling van art. 2b0bis. „Is er dan strijd met art. 135 der gemeentewet? In deze wetsbepaling wordt den rdad het recht toegekend, om verordeningen te maken in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid. Indien de verordening omtrent sluiten, bezoek na sluiting, aanplakken en niet-toelaten GEMEENTEWET. 593 van aanplakken slechts geldend wordt gemaakt ten aanzien van openVare huizen van ontucht, zal er van strijd met art. 135 geen sprake zijn. Die strijd is er wel, wanneer de verordening wordt uitgestrekt tot andere dan openbare huizen. Daarom is, naar de meening van ondergeteekenden, een uiteenzetting in de verordening van wat onder een openbaar huis van ontucht wordt verstaan, niet aan te bevelen. Men late het den rechter over, om in elk geval te beslissen, wat er onder verstaan wordt. „Stel een geval als volgt: In de gemeenteverordening wordt geen nadere definitie gegeven van openbaar huis van ontucht. Iemand staat terecht ter zake dat hij, nadat een bevel tot sluiting van een openbaar huis van ontucht bekend was gemaakt, o.a. door aanplakking aan het perceel zelf, dat huis toch heeft bezocht in strijd met het verbod der verordening. Als verdediging wordt opgeworpen, dat het huis geen openbaar huis van ontucht was. De rechter maakt echter uit, dat uit de verklaringen der gehoorde getuigen bewezen is, dat op verschillende dagen, gedurende het tijdsbestek, ter dagvaarding bedoeld, verschillende personen, die in dat huis niet woonden, aldaar ontucht hebben gepleegd, en dat daaruit bleek, dat het huis was voor het publiek toegankelijk en dus openbaar. „Misschien ook zegt de rechter: Waar aan burgemeester en wethouders (den burgemeester) de bevoegdheid toekomt een huis gesloten te verklaren, dat zij (hij) naar eigen overtuiging voor een openbaar huis van ontucht houden (houdt), is de vraag of het er inderdaad een is, van geen belang; na sluiting en aanplakking is bezoek verboden en strafbaar. „Het komt den ondergeteekenden onnoodigvoor zich in verdere casuistiek te begeven. Alleen zij nog even behandeld het geval—Maastricht. Het bordeelverbod der Maastrichtsche verordening is bij arrest van den hoogen raad van 8 Mei 1911 (weekblad van het recht no. 9189) onverbindend verklaard, voor zoover artikel 2 dier verordening betreft, omdat volgens dat artikel, zooals de hooge raad het opvat, ook verboden is: het beschikbaar stellen tot het plegen van ontucht van elk huis, erf of andere plaats, ook al wordt daarbij de openbaarheid vermeden en het publiek er niet toegelaten, en omdat dergelijk verbod overschrijdt de bevoegdheid, die bjj art. 135 der gemeentewet den raad is gegeven. „Inmiddels ook in het Maastrichtsche geval zou een veroordeeling van den beklaagde, die nu werd ontslagen van rechtsvervolging, mogelijk zijn geweest, als de Maastrichtsche verordening niet in nadere beschouwingen was getreden nopens hetgeen te verstaan is onder het houden van een openlijk huis van ontucht. Had deze verordening dat niet gedaan en enkel strafbaar gesteld het houden van een openlijk huis van ontucht, dan had de rechter op grond van verbalen of verklaringen kunnen uitmaken in het geval, bedoeld bij het arrest van 8 Mei 1911, kooiman, pbaktijk 2de druk. 38 594 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. dat in dat buis gedurende het tijdsbestek, ter dagvaarding bedoeld, herhaaldelijk aan verschillende personen, die niet in dat huis woonden, gelegenheid was gegeven, om ontucht te plegen en dat er dus daadwerkelijk, zij het onder den schijn van het tegendeel, een openbaar huis van ontucht werd gehouden, en dan zou op het gepleegde feit toegepast kunnen worden het artikel der verordening, waarin het houden van een openlijk huis van ontucht strafbaar is gesteld. Een dergelijke beslissing des rechters zou in cassatie onaantastbaar zijn. „Men houde in het oog, dat omtrent het afscheuren van de aanplakking geen bepaling is opgenomen, omdat hiertegen wordt voorzien in art. 447 van het wetboek van strafrecht. „Sommige verordeningen dragen aan burgemeester en wethouders, andere aan den burgemeester de bevoegdheid op, om te doen sluiten eh te doen aanplakken, al naarmate de betrokken gemeenteraden van oordeel waren, dat de.uitvoering eener verordening betreffende de openbare ontucht krachtens art. 179a der gemeentewet aan burgemeester en wethouders dan wel krachtens art. 188 dier wet aan den burgemeester toekomt. „De ondergeteekenden hebben gemeend, dat het niet hun taak was tusschen deze twee stelsels een keuze te doen. Daarom vermeden zij te zeggen, welke van deze twee stelsels naar hun meening het juiste is. In de bijlage wordt dus met deze tweeërlei zienswijze rekening gehouden. „Ook over de beteekenis van het woord „politie" in art. 188 der gemeentewet is niet uitgewijd. (Men zie Oppenheim, 2de druk, blz. 88, 89, 256, 257.) „Slechts zij op één omstandigheid gewezen: Waar in art. 188 der gemeentewet den burgemeester de „politie" over openlijke huizen van ontucht wordt opgedragen, wordt van de veronderstelling uitgegaan, dat deze openlijke huizen zijn geoorloofde instellingen. Ze worden op één lijn gesteld met „schouwburgen, herbergen, tapperijen, alle voor het publiek openstaande gebouwen en openbare vermakelijkheden". Nu bedenke men, dat openlijke huizen van ontucht na 1 Januari 1912 verboden instellingen zijn; ze zullen nog wel voorkomen, maar de houder er van is strafbaar. „Artikel 188 zal dus welstaanshalve gewijzigd moeten worden, in dier voege dat geschrapt wordt de bepaling, dat „de politie over de openlijke huizen van ontucht" bij den burgemeester berust. Welstaanshalve alleen, en niet om der gevolgen wil, immers waar een latere wet de openlijke huizen van ontucht als verboden instellingen beschouwt, de vroegere wet (de gemeentewet in art. 188) ze klaarblijkelijk als geoorloofde instellingen aanmerkt, zouden de ondergeteekenden genegen zijn te meenen, dat „de politie over de buizen van ontucht" reeds thans, ook zonder dat art. 188 gewijzigd is, niet den burgemeester is opge- GEMEENTEWET. 595 dragen, en dat de uitvoering dus krachtens art. 179a der gemeentewet aan burgemeester en wethouders behoort te worden toegekend." Tot toelichting van het ontwerp schreef de commissie verder nog: „Er is naar gestreefd, om: 1°. een terminologie te bezigen, die art. 2506«j van het wetboek van strafrecht onaangetast laat; 2°. met het, oog op art. 135 der gemeentewet te doen uitkomen, dat door deze verordeningen een openbaar belang (de openbare orde en zedelijkheid) wordt beschermd. Een verwijzing naar art. 250bis van het wetboek van strafrecht is dus vermeden. Door verwijzing of door overneming der in dat artikel gebezigde uitdrukkingen zou allicht niet duidelijk uitkomen, dat sluiting slechts van openbare inrichtingen mogelijk is. „Aangezien de voorgestelde bepalingen moeten worden opgenomen iu een strafverordening, komt in de redactie dier bepalingen uit, dat hoofdzaak is: 1°. het bezoeken na sluiten en aanplakken, 2°. het niet-toelaten der aanplakking. „Dit zijn de twee strafbare feiten. De bepaling nopens sluiting en die nopens aanplakking zijn nevenzaken, administratieve verordeningen, verwerkt in een strafverordening, gelijk dat in gemeente-verordeningen zoo dikwijls plaats vindt. Daar is trouwens kwalijk aan te ontkomen, en bezwaar is er niet tegen in te brengen. „Een afzonderlijke bepaling of alinea op te nemen, waarin burgemeester en wethouders (de burgemeester) bevoegd worden (wordt) verklaard de sluiting op te heffen, kwam den ondergeteekenden overbodig voor. Het gezag, dat een besluit neemt, heeft het recht op zijn besluit terug te komen, wanneer geen door dat besluit verkregen rechten worden geschonden, gelijk hier allerminst het geval zal zijn, wanneer het besluit tot sluiting wordt gevolgd door een tot intrekking van dat besluit." No. 20. Verordening betreffende de markten. Art. 135 gem.wet. VERORDENING betreffende de markten in de gemeente Broekstad. § I. Algemeene bepalingen. Art. 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders koopwaren, waarvoor een bepaalde marktstand- 38' 596 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. plaats is aangewezen, op een andere plaats op den openbaren weg of in het openbaar gemeentewater of op de aangewezen plaats op een anderen dan voor de markt bestemden tijd ten verkoop uit te stallen of uitgestald te hebben. Art. 2. Wanneer eenige koopwaar op de markt ten verkoop is uitgestald op een andere plaats of op een' anderen tijd dan voor den verkoop van die koopwaar is aangewezen of bestemd, wordt de aangevoerde partij van de markt verwijderd, onverminderd de strafbepaling van artikel 31. Art. 3. Het is verboden een andere standplaats qp de markt in te nemen dan die, welke door den markmeester is aangewezen. Art. 4. Het is verboden bij den aanvoer en de plaatsing van koopwaren op de markt het verkeer te belemmeren. Art. 5. Het is verboden de bevelen, door den marktmeester ten opzichte van de wijze van plaatsing, uitstalling en aanbieding gegeven, te overtreden. Art. 6. Het is verboden wagens, paarden en trekhonden, waarmede voorwerpen of dieren op de markt worden of zijn aangevoerd, een andere plaats te doen innemen dan die, wélke door den marktmeester of de beambten der gemeente-politie wordt aangewezen. Art. 7. 1. Het is verboden op een der markten eenigé koopwaar bij aangeduide hoeveelheden of in zakken, manden of kisten, waarvan de inhoud of het gewicht is aangeduid, ten verkoop voorhanden te hebben, indien de hoeveelheid, de inhoud of het gewicht niet overeenkomstig de werkelijkheid is aangegeven. GEMEENTEWET. 597 2. Hij, die op een der markten eenige koopwaar op de wijze als in het eerste lid omschreven ten verkoop voorhanden heeft, is vellicht toe te laten, dat die hoeveelheid, de inhoud of het gewicht der zakken, manden of kisten door den marktmeester of door de beambten der gemeente-politie wordt geteld, gemeten of gewogen. 3. Indien minder getal, ondermaat of onderwicht wordt bevonden, wordt de aangevoerde partij van de markt verwijderd, onverminderd de strafbepaling van artikel 31. Art. 8. 1. Het is verboden bedorven of voor de gezondheid schadelijke koopwaren op de markt te brengen of elders op den openbaren weg te verkoopen of ten verkoop voorhanden te hebben. 2. Goederen, door den marktmeester of door de keurmeesters van voedingsmiddelen afgekeurd, moeten dadelijk van de markt worden verwijderd, onverminderd de strafbepaling van artikel 31. Art. 9. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders koopwaren of voorwerpen, die voor het uitstallen of het bewaren gebruikt worden, vóór markttijd op de markt te brengen of na markttijd aldaar te laten staan. Art. 10. Een ieder is verplicht de door hem op de markt gebruikte plaats, bij zijn vertrek, van de daarop aanwezige vuilnis te reinigen en de straat te herstellen, voor zoover dit niet bepaaldelijk aan andere, van gemeentewege daartoe aangewezen personen is opgedragen. Art. 11. 1. Ieder, wien bij deze verordening bevoegdheid is gegeven tot het verleenen van vergunning, kan daaraan voorwaarden verbinden. 2. Hij, die handelt in strijd met, of niet nakomt de voorwaarden, verbonden aan een vergunning, hem overeenkom- 598 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. stig deze verordening verleend, wordt geacht te hebben gehandeld zonder vergunning. Onder handelen wordt verstaan zoowel doen als hebben en nalaten. 3. Elke vergunning, overeenkomstig deze verordening verleend, kan ten allen tijde worden ingetrokken. Art. 12. De bepalingen dezer verordening en de op de overtreding gestelde straffen zijn van toepassing, voor zoover daarin niet bij een wet, algemeenen maatregel van bestuur of provinciale verordening is voorzien. Art. 13. In deze verordening wordt verstaan onder: openbare weg: pleinen, wegen, straten, gangen en stegen, die, zij het ook met eenige beperking, voor een ieder toegankelijk zijn, vergunning: schriftelijke vergunning, voor zoover door den belanghebbende niet bewezen wordt dat de vergunning mondeling verleend is. § 2. Bepalingen voor bijzondere markten. Aardappelmarkt. Art. 14. Het is verboden aardappelen op de markt voorhanden te hebben anders dan in zakken of manden, die een inhoud hebben van een geheelen of van een halven hectoliter. Graan- en zaadmarkt. Art. 15. 1. Het is verboden op de handelsbeurs granen-of zaden voorhanden te hebben anders dan in zakken, die een inhoud hebben van een halven of van een vierde hectoliter. 2. Dit verbod is niet van toepassing op monsters. Boter-, kaas- en eiermarkt. Art. 16. Het is verboden boter of surrogaat van boter op de markt GEMEENTEWET. 599 * ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in vaten, waarop het gewicht van den inhoud voor een ieder zichtbaar is aangegeven, of aan stukken, wegende een half kilogram of een veelvoud daarvan. Vischmarkt. Art. 17. Het is verboden visch op de vischmarkt voorhanden te hebben, die niet door den keurmeester of diens plaatsvervanger is gekeurd. Art. 18. 1. Het is aan vischschoonmaaksters op de vischmarkt verboden : a. op de Kalisbrug een andere plaats in te nemen, dan die haar door den directeur der vischmarkt of diens plaatsvervanger is aangewezen, b. andere visch schoon te maken dan die aan den afslag is verkocht. 2. Het is haar verboden haar standplaatsen, zonder deze te hebben gereinigd, te verlaten en afval of vuil anders te verzamelen dan in tobben. Art. 19. Het is verboden elders op den openbaren weg dan aan den afslag op de Kalisbrug visch bij afslag te verkoopen. Art. 20. Het is aan ieder, behalve aan den pachter of diens plaatsvervanger, verboden de voor den verkoop van visch bestemde vischbanken op de Kalisbrug in te nemen. Art. 21. 1. Het is verboden gedurende den afslag binnen de afsluiting nabij het bureau te komen. 2. Dit verbod is niet van toepassing op de pachters der vischbanken en op de door den directeur der vischmarkt toegelaten vischkoopers. 600 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Irmtmarkt en handelsbeurs. ' ^ Art. 22. 1. Het is verboden fruit op wagens op de markt voorhanden te hebben. 2. Van dit verbod zijn kersen, voor zoover deze per wagenlading en niet in de fruithal verkocht worden, uitgezonderd. Art. 23. Het is verboden op de markt appelen, noten of peren voorhanden te hebben of te verkoopen hij andere hoeveelheden dan van een halven of van een geheelen hectoliter of een veelvoud daarvan. Van dit verbod zijn uitgezonderd hoeveelheden van een vierde hectoliter of kleiner. Art. 24. Het is verboden op de markt kersen bij de ben te verkoopen, indien de ben minder inhoudt dan vier kilogram kersen. Art. 25. Het is aan kinderen beneden zestien jaren verboden zich zonder geleide in de handelsbeurs of in de fruithal te bevinden. Paarden- en veemarkt. Art. 26. 1. Het is verboden op de markt aangevoerde paarden en rundvee, behalve nuchtere kalveren, anders te plaatsen of geplaatst te houden dan vastgebonden aan de stangen, zoolang daaraan nog plaats is. 2. Het is verboden met deze paarden op of nabij de marktplaats te draven of te stappen anders dan ter monstering. Art. 27. Het is verboden op de markt schapen en nuchtere kalveren anders te plaatsen of geplaatst te houden dan in hokken, biggen anders dan in manden of kooien. GEMEENTEWET. 601 Art. 28. 1. Het is verboden varkens met wagens anders naar de varkensmarkt te vervoeren dan door de Kortestraat en verder dan tot bij de hardsteenen palen, die deze straat van de varkensmarkt scheiden. 2. De varkens moeten dadelijk afgeladen en de ledige wagens terstond naar de markt gebracht worden. Art. 29. De marktmeester is bevoegd een dier, dat hij voor mensch of dier gevaarlijk acht, van de markt te verwijderen of te doen verwijderen. In dit geval is hij, die het onder zijn hoede heeft, verplicht toe te laten, dat het op zijn kosten naar een door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaats wordt gevoerd en daar tot uiterlijk na den afloop der markt wordt bewaard. § 3. Toezicht, strafbepalingen. Art. 30. 1. Behalve de ambtenaren der gemeente-politie zijn in het bijzonder de marktmeesters en diens helpers, de keurmeesters van het vee en vleesch en van de visch en de opzichter van de handelsbeurs en de fruithal belast met het opsporen van de overtredingen dezer verordening. 2. Hij, die krachtens een vergunning, hem overeenkomstig deze verordening verleend, iets doet, heeft of nalaat, is verplicht die vergunning aan de ambtenaren, belast met het opsporen van overtredingen dezer verordening, op hun eerste aanvrage ter inzage te geven. Art. 31. Overtreding van artikel 7, 8, 9, 10, 16, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29 of 30 2de lid, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste drie gulden; die van artikel 1, 3, 4, 5, 6, 14, 15, 17, 19 of 20 met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 602 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. § 4. Slotbepaling. Art. 32. Deze verordening treedt in werking met den dag na haar afkondiging. 'Alsdan vervalt de verordening, houdende voorschriften betreffende de markten, vastgesteld 4 Juni 1896, afgekondigd 30 Juni 1896. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 12 November 1916. De burgemeester, J. LUST. De secretaris, D. RUST. Toelichting. Art. 1. Daar de marktpolitie niet valt onder art. 188 gem.wet, en bovendien uitdrukkelijk in art. 179, lett. k, tot het dagelijksch bestuur, voor zoover het aan b. en w. is opgedragen, wordt gebracht de handhaving van de marktpolitie, moet de uitvoering van deze verordening worden opgedragen aan b. en w. Wel noemt intusschen art. 188 de politie over openbare vermakelijkheden en over vertooningen strijdig met openbare orde of goede zeden. Mochten desbetreffende bepalingen in een marktverordening worden opgenomen, dan zal in zoover de burgemeester de tot uitvoering bevoegde macht zijn. Art. 5. Er moet zijn een door den raad gesteld verbod. Dat is dus in dit geval het verbod om des marktmeesters bevelen te overtreden. Alleen strafbedreiging tegen overtreding van dit verbod van den raad, niet tegen overtreding van de bevelen van den marktmeester, laat art. lol gemeentewet toe. In denzelfden geest zijn verschillende andere artikelen dezer verordening opgesteld. Bij arrest van den hoogen raad van 24 Januari 1910 (gem.stem 3061, weekbl. burg. adm. 3191) werd ten aanzien van bepalingen in dezen geest overwogen: „dat deze bepalingen tot het maken waarvan de plaatselijke wetgever krachtens artt. 135 en 161 der gem.wet is bevoegd niet aan den marktmeester de uitvoering der verordening opdragen, doch de aan b. en w. krachtens de gem.wet toekomende macht onaangetast latende slechts aan hen, die op marktdagen kramen en dergelijke willen opslaan en koopwaren uitstallen, verbieden het anders te doen dan overeenkomstig de aanwijzingen van den marktmeester, welke aanwijzingen geheel behooren af te hangen van de zich op marktdagen GEMEENTEWET. 603 voordoende omstandigheden en alzoo eigenaardig behooren tot den werkkring van den marktmeester, die ondergeschikt blijft aan b. en w.". Art. 8. Zie toelichting A op art. 91 onder no. 18 op blz. 554. Art. 11. Zie toelichtingen op artt. 2, 3 en 5 onder no. 18 op blz. 512, 513, 514 en 515. Art. 24. Het minimnm hooger te stellen dan 5 E.6. is niet gewenscht, omdat dan de ben niet als postpakket kan worden verzonden. Art. 30, lste lid. Zie toelichting A op art. 8 onder no. 18 op blz. 517. Art. 31. Zie toelichting A op art. 11 onder no. 18 op blz. 519. No. 21. Verordening op de winkelsluiting. Art. 135 gem.wet. VERORDENING op de winkelsluiting in de gemeente Broekstad. Art. 1. 1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben vóór 's morgens 5 uur en na 's avonds 9 uur. 2. Voor de toepassing van deze verordening worden barbierswinkels en kapperssalons mede als winkels beschouwd. Art. 2. Het .bepaalde in art. 1 is niet van toepassing op: a. apotheken, b. inrichtingen, waarvoor bij of krachtens verordening een sluitingsuur is bepaald, c. alle lokaliteiten, niet vallende onder b, doch die blijkens haar inrichting bestemd zijn voor het gebruik ter plaatse der aldaar verkochte eet- en drinkwaren, d. winkels in voor het reizend publiek toegankelijke gedeelten van stationsgebouwen. Art. 3. Met afwijking van het bepaalde in art. 1 is het geoorloofd een winkel voor het publiek geopend te hebben van 's morgens 5 uur tot 's avonds 11 uur: a. op Zaterdag, 604 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 6. op den dag, voorafgaande aan den Hemelvaartsdag, c. van 29 November tot en met 6 December, d. van 17 tot en met 24 December. Art. 4. Het bepaalde in art. 1 geldt gedurende een half uur na het oogenblik, voor de winkelsluiting voorgeschreven, niet ten aanzien van het op dat oogenblik in den winkel aanwezige publiek. Art. 5. 1. Behoudens het bepaalde in art. 4 wordt een winkel als voor het. publiek geopend beschouwd zoolang er waren worden verkocht of afgeleverd of er publiek aanwezig is of winkelbedienden aanwezig zijn. 2. Onder «winkelbedienden worden niet begrepen de in het bedrijf werkzame inwonende kinderen van den winkelier. Art. 6. 1. Het is verboden in de inrichtingen en lokaliteiten, bedoeld in art. 2, onder b en c, waren, welke uit die inrichtingen en lokaliteiten worden medegenomen, te verkoopen of af te leveren op de uren, waarop het verboden is winkels voor het publiek geopend te hebben. 2. Hetzelfde geldt ten aanzien van apotheken voor alle andere waren dan genees- en heelmiddelen en medische instrumenten. Art. 7. Medische instrumenten, verplegingsartikelen en alle waren, waaraan een zieke behoefte kan hebben, mogen op de uren, waarop het verboden is een winkel voor het publiek geopend te hebben, in alle winkels worden verkocht en afgeleverd, indien aan den winkelier wordt overgelegd een schriftelijke verklaring van een geneeskundige, dat oogenblikkelijk behoefte is aan hetgeen in die verklaring wordt genoemd. Art. 8. Het venten op den openbaren weg, behalve met> drukwerken, dranken en kleine eetwaren, is verboden op de uren, waarop het verboden is winkels voor het publiek geopend te hebben. GEMEENTEWET. 605 Art. 9. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij openbare kennisgeving een al dan niet voorwaardelijke ontheffing te verleenen van de verbodsbepalingen dezer verordening: a. algemeen ten aanzien van alle winkels, voor enkele in die kennisgeving aan te wijzen dagen of gedeelten van dagen, b. ten aanzien van alle winkels op een tentoonstelling, fancyfair of andere soortgelijke inlichting van tijdelijken aard voor een in die kennisgeving vast te stellen tijdperk. Art. 10. Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Art. IJ. De opsporing van overtredingen dezer verordening wordt opgedragen aan de ambtenaren en beambten van de gemeentepolitie. Art. 12. Aan hen, die belast zijn met de opsporing van overtredingen dezer verordening, wordt de last verstrekt de woningen, lokalen en al dan niet afgesloten ruimten, ondanks de bewoners, eigenaars of gebruikers, te allen tijde binnen te treden of te betreden, zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van eenig-voorschrift dezer verordening dit eischt. Art. 13. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van winkelverordening. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 22 April 1916. De burgemeester, J. LUST. " De secretaris, D. RUST. 606 ■ VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Toelichting. De eerste verordening op de winkelsluiting werd in ons land vastgesteld door den gemeenteraad van Amsterdam in het iaar 1911. Gedeputeerde staten van Noordholland gaven den minister van binnenlandsche zaken in overweging de vernietiging dezer verordening te bevorderen wegens strijd met de wet. De minister berichtte met zijn ambtgenoot van landbouw, nijverheid en handel van oordeel te zijn, dat de verordening niet trad op het gebied der arbeidswetgeving. Ook was de minister van meening, dat de verordening 'wel vereenigbaar was met art. 135 gem.wet, daar zij betrof de huishouding der gemeente. Zie gem.stem. 3135, weekbl. burg. admin. 3254, bondsbl. 535. Ook de hooge raad oordeelde aldus, blijkens zijn arrest van 25 Maart 1912 (gem.stem 3179, weekbl. burg. admin. 3312, bondsbl. 571). De hooge raad overwoog o.m.: „dat die vraag (of de gemeente iets hèeft verordend, dat niet geacht kan worden de huishouding der gemeente te betreffen) ontkennend moet worden beantwoord, daar het des avonds voor het publiek geopend zijn der winkels in een stad zoodanig naar buiten kan werken, dat een regeling daarvan moet geacht worden een algemeen gemeentelijk belang en dus de huishouding der'gemeente te betreffen, zonder dat daarin verandering kan worden gebracht doordat de belangen van een bepaalde klasse van ingezetenen bij die regeling in het bijzonder op het spel staan, „dat de bij het bestreden vonnis toegepaste bepalingen der Amsterdamsehe verordening op de winkelsluiting niet in strijd zijn met eenig wettelijk voorschrift van den rijkswetgever, in het bijzonder niet met eenige bepaling der arbeidswet, terwijl zoo het middel mocht bedoelen te beweren, dat de rijkswetgever door het vaststellen der arbeidswet de daarbij geregelde stof heeft getrokken binnen den kring van het algemeen rijksbelang, een onderzoek daaromtrent aan het oordeel van de rechterlijke macht is onttrokken". Bij arrest van 22 Juni 1914 (gem.stem 3293) overwoog de hooge raad: „dat, wat er zij van de vraag of beklaagdes inrichting gerekend moet worden tot de „openbare plaatsen" in den zin van art. 2 der Zondagswet, waarvoor het verbod tot het uitstallen of verkoopen van koopwaren op Zon- en feestdagen niet geldt ten opzichte van geringe eetwaren, daaruit nog geenszins volgt, dat art. 5 der bedoelde verordening op het bewezen verklaarde feit niet toegepast mag worden, „dat toch art. 2 der Zondagswet aan kooplieden en winkeliers niet de bevoegdheid geeft op Zondagen en andere dagen, den openbaren christelijken godsdienst toegewijd, hun bedrijf, zij het onder bepaalde GEMEENTEWET. 607 voorwaarden, op elk uur uit te oefenen, doch alleen hun verbiedt op die dagen, met uitzondering van het uitstallen of verkoopen van geringe eetwaren op „markten, straten of openbare plaatsen", dit te doen op de wijze als in dit artikel is omschreven". In gelijken zin luidden de overwegingen van een arrest van den hoogen raad van 14 December 1914 (gem.stem 8317). Art. 1. De hooge raad verwierp bij arrest van 2 Februari 1914 het cassatieberoep tegen een veroordeeliug wegens overtreding van de verordening op de winkelsluiting te Arnhem, gepleegd door de houdster eener water- en vuurnering. Tegen deze veroordeelin g was aangevoerd, dat zoodanige nering geen winkel is, doch een fabriek van heet water en gloeiende kooltjes. De hooge raad was echter van oordeel, dat onder „winkel" is te verstaan een pand of gedeelte daarvan, waarin een bedrijf wordt gemaakt van hét verkoopen en afleveren van waren, terwjjl het niet ter zake doet of die waren daar ook worden gereedgemaakt of toebereid. Gem.stem 3254. Art. 6. Een vergunninghoudster te Amsterdam was door de arrondissements-rechtbank aldaar veroordeeld wegens overtreding van een bepaling als in art. 6, op grónd dat zij aan iemand jenever had verkocht, welke uit haar tapperij en slijterij werd medegenomen. Zij betoogde in cassatie, „dat aan hem, die overeenkomstig art. 59 drankwet het beroep van tapper en slijter uitoefent, krachtens de hem door b. en w. verleende vergunning, zijnde één akte, die beide bedrijven omvat, het recht toekomt die bedrijven gelijktijdig uit te oefenen". De hooge raad overwoog bij arrest van 16 December 1912 (gem.stem 3195, weekbl. burg. admin. 3333): „dat de stelling, waarop het middel berust, als zouden de daarin aangehaalde artikelen der drankwet het onder alle omstandigheden gelijktijdig uitoefenen der beroepen van tapper en slijter, behoudens de in de drankwet opgesomde gevallen, waarborgen, niet als juist kan worden aanvaard, „dat toch de krachtens het tweede lid van art. 59 gewijzigde vergunning slechts in het algemeen bevoegd maakt tot verkoop van sterken drank in hoeveelheden van minder dan 10 liter zoowel voor gebruik ter plaatse van verkoop als elders, „dat daarmede zeker niet in overeenstemming zoude zijn een verordening die een dezer bevoegdheden geheel ophief, „dat echter de gemeentewetgever van Amsterdam zulks niet heeft gedaan in het aangevallen art. 5 doch alleen gebruikmakende van het recht, hem bij art. 135 gemeentewet verleend, in bet belang van het huishouden der gemeente een verordening in het leven heeft geroepen betreffende een andere materie, die de vergunning zelve onaangetast laat, doch, gelijk niet is verboden, ten gevolge heeft, dat de uitoefening van 608 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. een der daaraan ontleende bevoegdheden aan beperkende bepalingen wordt onderworpen". Bjj arrest van 11 Mei 1914 (gem.stem 3280) overwoog de hooge raad o.m.: -i. „dat aan het woord „afleveren" in art. 5 geen andere beteekenis mag worden gehecht dan de gewone, door het spraakgebruik daaraan toegekend, van: brengen eener zaak in de macht van een ander, aan wién zij in eigendom wordt overgedragen, „dat het naast elkander- strafbaar stellen van „verkoopen" en „afleveren" in voornoemd artikel hiertegen ook niet afdoet, wijl dit alleen bewijst, dat behalve het verkoopen ook bet op andere wijze, als door schenking of rail, in eigendom afstaan van waren, welke uit de inrichting worden medegenomen, op de genoemde uren is verboden, „dat aan voormeld begrip afleveren alzoo geweld wordt aangedaan, indien ook het enkele terhandstellen eener zaak aan een bediende met opdracht haar' aan een derde te bezorgen daaronder wordt gebracht, wijl bjj zoodanig terhandstellen eigendom niet wordt overgedragen, „dat, waar aan de requirante slechts is te laste gelegd het enkele overgeven van glazen bier, dit feit dus niet kan worden gezegd onder de verbodsbepaling van voormeld art. 5 te vallen". No. 22. Broodverordening. Art. 135 gem.wet. VERORDENING op de samenstelling en het gewicht van brood in de gemeente Waterveld. Art. 1. Het is verboden onder de benaming van melkbrood te verkoopen, te koop aan te bieden, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben: a. brood, bereid uit een ander deeg dan tarwebloem, aangemaakt met volle melk, waaraan ten hoogste 10 percent water is toegevoegd, 6. brood, waarvan het vetgehalte der droge kruim minder bedraagt dan 3 percent, GEMEENTEWET. 609 c brood, waarvan het kruimv-et een getal der oplosbare vluchtige vetzuren heeft lager dan 10, d. brood, waarvan de droge kruim meer keukenzoutvrije aschbestanddeelen bevat dan 1,5 percent, e. brood, niet voorzien van een merk, ingedrukt op de korst, bestaande uit ten minste 4 cM. hooge en duidelijk leesbare hoofdletters M B. Art. 2. Het is verboden brood, dat ingevolge het bepaalde in art. 1 onder a, b, c en d niet onder de benaming van melkbrood mag worden verkocht, te verkoopen, te koop aan te bieden, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben, indien op de korst van zoodanig brood de hoofdletters M B zijn ingedrukt. Art. 3. Het is verboden brood onder de benamingen van witbrood of wittebrood en in het algemeen brood, dat bereid is uit gebuild tarwemeel, te verkoopen, te koop aan te bieden, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben: a. in andere stukken dan van ]/2 °f 1 K.G., met een speling in het gewicht van 5 percent, 6. waarvan het gemiddeld watergehalte hooger is dan 40 percent of waarvan het watergehalte van de kruim hooger is dan 45 percent. Art. 4. Het is verboden brood onder de benamingen van bruinbrood, kropbrood of tarwebrood en in het algemeen brood, bereid uit ongebuild tarwemeel of uit een mengsel van ongebuild en gebuild tarwemeel, te verkoopen, te koop aan te bieden, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben: a. in andere stukken dan van 1/2 K.G. of veelvouden van 1/2 K.G., met een speling in het gewicht van 5 percent, b. waarvan hét gemiddeld watergehalte hooger is dan 45 percent of waarvan het watergehalte van de kruim hooger is dan 52 percent. kooiman, pbaktuk 2de dr. 39 610 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 5. De bepalingen van de artikelen 1, 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op klein brood met een gewicht lager dan 100 gram en op krentenbrood, dat ten minste 5 percent aan krenten, rozijnen en sucadesnippers bevat. Art. 6. y- Het is verboden brood onder de benaming van roggebrood en in het algemeen brood, bereid uit roggemeel of uit een mengsel gedeeltelijk bestaande uit roggemeel, te verkoopen, te koop aan te bieden, af te leveren of ten verkoop of ter aflevering voorhanden te hebben in andere stukken dan van IV2 of 3 K.G., met een speling in het gewicht van 5 percent. Art. 7. 1. Ieder, die brood verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of ten verkoop of ter aflevering voorhanden heeft, is verplicht dit aan hen, die belast zijn met de opsporing van overtredingen dezer verordening, op aanvrage onmiddellijk te vertoonen, toe te laten dat het brood en de grondstoffen daarvan door dezen worden gekeurd of ter keuring worden medegenomen en voor zoover de verkoop plaats heeft in een winkel op de markt of eenige andere verkoopplaats, doelmatige en deugdelijke schalen en gewichten ter beschikking te stellen van bedoelde personen. 2. Voor zoover het brood en de grondstoffen niet in denzelfden toestand of dezelfde hoeveelheid kunnen worden teruggegeven, wordt aan den eigenaar, zoo hij dit verlangt, de waarde van het gekeurde of ter keuring medegenomene vergoed volgens den prijs, dien hij naar het oordeel van burgemeester èn wethouders daarvoor in redelijkheid had kunnen bedingen, tenzij door den rechter verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Art. 8. Onverminderd de toepassing in andere gevallen wordt brood, dat aanwezig is in een broodkar of ander vervoermiddel, in een broodmand of in het gebouw van een bakker of winke- GEMEENTEWET. 611 lier, voor de toepassing van. deze verordéning geacht ten verkoop en ter aflevering voorhanden te zijn. Art. 9. Aan hen, die belast zijn met de opsporing van overtredingen dezer verordening, wordt de last verstrekt de woningen, lokalen en al dan niet afgesloten ruimten, ondanks de bewoners, eigenaars of gebruikers, te allen tijde binnen te tre-' den of te betreden, zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van eenig voorschrift dezer verordening dit eischt. Art. 10. Een afschrift of afdruk van deze verordening moet in elke bakkerij en in ieder lokaal, waarin het in deze verordening bedoeld brood gebakken wordt of voorhanden is, duidelijk leesbaar en niet hooger dan 2 Meter boven den vloer, zijn opgehangen. Art. 11. 1. Elke overtreding dezer verordening, waarop een onherroepelijke veroordeeliug is gevolgd, wordt door burgemeester en wethouders in een of meer der plaatselijke nieuwsbladen bekendgemaakt, met vermelding van den naam en de woonplaats van den overtreder, en eventueel van hem in wiens dienst de overtreder tijdens deze overtreding was, van den aard der overtreding, van de dagteekening der overtreding en van de dagteekening van het vonnis. 2. Deze bekendmaking kan in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders, achterwege blijven. Art. 12. 1. Overtreding van de bepalingen dezer verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 2. De voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurdverklaard. 89* 612 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 13. De opsporing van overtredingen dezer verordening wordt opgedragen aan de ambtenaren en beambten van de gemeentepolitie en van den gemeentelijken keuringsdienst. Art. 14. Deze verordening is niet van toepassing op: a. brood, dat bestemd is voor verkoop buiten de gemeente, 6. brood, gebakken in broodbakkerijen welke verbonden zijn en uitsluitend leveren aan gestichten, kazernes en andere inrichtingen, c. brood, gebakken op medisch voorschrift tot levering voor zieken. Art. 15. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van broodverordening. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 25 April 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Toelichting. Sedert naar aanleiding van de z.g. levensmiddelenwet voor brood maximum-prijzen werden vastgesteld, deed zich hier en daar de behoefte gevoelen aan een regeling betreffende het gewicht van brood, ten einde de handhaving dier maximum-prijzen te vergemakkelijken. Ook werd in meerdere gemeenten de wenschelijkheid ingezien voorschriften omtrent de samenstelling van brood te geven, daar de broodbereider in de door den oorlog ingetreden buitengewone tijdsomstandigheden wellicht meer dan anders in de verleiding kwam om brood te bakken, dat niet voldoet aan de eischen, welke daaraan moeten worden gesteld. Daar het is te voorzien, dat ook na het eindigen van den oorlog in menige gemeente een broodverordening het algemeen belang zeer zal kunnen dienen, te meer omdat het ook dan nog jaren kan duren al- GEMEENTEWET. 613 vorens eenigszins normale economische verhoudingen zullen zijn teruggekeerd, is in dit werk ook aan een broodverordening plaats gegeven. Niet in alle gemeenten zal personeel ter beschikking staan om behoorlijk toezicht uit te oefenen op de naleving van alle bepalingen der verordening. Intusschen wordt er op gewezen, dat aan het toezioht op de samenstelling in belangrijke mate zal kannen ten goede komen onderzoek aan het Station voor Maalderij en Bakkerij te Wageningen, waaraan nu en dan het brood van verschillende bakkers tot dat einde zou kunnen worden toegezonden. Art. 1. Dit artikel regelt de samenstelling van melkbrood. De eischen zijn in hoofdzaak ontleend aan de in 1915 tot stand gekomen Haagsche en Rotterdamsche broodverordeningen. De bepaling, dat melkbrood moet worden voorzien van een merk (M B = melkbrood), is opgenomen in het belang van contróle door de met het toezicht op de naleving der verordening belaste ambtenaren, alsmede om aan het publiek gelegenheid te geven zich persoonlijk te overtuigen, dat het inderdaad melkbrood ontvangt. Er wordt ook wel voorgeschreven de letters V M (volle melk) op het brood in te drukken. Art. 2. Verbiedt art. 1 om brood als melkbrood te verkoopen, dat niet als zoodanig gemerkt is, er dient daar tegenover te staan een verbod om van het voorgeschreven merkteeken gebruik te maken voor brood, dat geen melkbrood is; zulks om te voorkomen, dat het publiek ten onrechte in de veronderstelling wordt gebracht melkbrood te koopen. Art. 3. Dit artikel bevat bepalingen omtrent het gewicht en het watergehalte van brood, dat verkocht wordt onder de benamingen van witbrood of wittebrood, en in het algemeen van brood, dat bereid is uit gebuild tarwemeel. Het zal van plaatselijk gebruik afhangen welk gewicht dient te worden voorgeschreven. De eischen van het bedrijf brengen mede, dat eenige speling in het gewicht worde toegelaten. Het voorschrift betreffende het watergehalte stemt overeen met de Haagsche verordening. Ten aanzien van het gewicht van deze broodsoort bepaalt de Haagsche verordening, dat het verboden is brood te verkoopen, waarvan het gewicht van de droge stof lager of meer dan 6 percent hooger is dan 150 gram, 300 gram of veelvouden van 300 gram of 450 gram. Betreffende bruinbrood of kropbrood verbiedt bedoelde verordening brood te verkoopen, waarvan het gewicht van de droge stof lager of meer dan 6 percent hooger is dan 140 gram, 280 gram of veelvouden van 280 gram of 420 gram. De commissie voor de strafverordeningen schreef dienaangaande het 614 VERORDENINGEN, REGLEM ENTEN EN INSTRUCTIËN. volgende, ontleend aan een desbetreffend rapport van den directeur van den keuringsdienst van eet- en drinkwaren: „In de verschillende elders vastgestelde verordeningen zijn voorschriften opgenomen betrekking hebbende op het gewicht van brood, waarbij voor de verschillende broodgroepen, welke worden toegelaten, een speling in het voorgeschreven gewicht van ongeveer 5 procent is toegestaan. Een dergelijk voorschrift is in het ontwerp niet overgenomen, om reden, dat niet het gewicht>an brood, maar alleen de hoeveelheid droog brood kan dienen ter beoordeeling of iemand met betrekking tot de hoeveelheid voedsel, welke hij meent te ontvangen, bedrogen wordt. Im uiers het gewicht van brood hangt af van twee factoren: van het watergehalte en van het gehalte aan droog brood, en juist deze laatste grootheid is vOor den kooper uitsluitend van belang. Ware het watergehalte van brood constant, dan zou een beoordeeling, gebaseerd op het gewicht, geheel juist zijn. Waar echter het percentage water een wisselende grootheid is, welke onder meer afhangt van de bereidingswijze van het deeg en van den duur van het bakproces, daar zal het duidelijk zijn, dat brooden van een gelijk gewicht voor de voeding niet altijd gelijkwaardig zijn. Zoo bevat brood met een gewicht van 500 gram bij een watergehalte van 40 procent 300 gram en bij een watergehalte van 32 procent 340 gram droge stof. Omgekeerd kunnen brooden met een gelijk gehalte aan droge stof onderling belangrijk in gewicht afwijken: brooden met een gehalte aan droog brood van 300 gram kunnen een gewicht hebben van 500 gram, maar ook van 440 gram. „Om deze redenen is, uit overwegingen van billijkheid, in het ontwerp als maatstaf ter beoordeeling van de hoeveelheid brood niet genomen het gewicht van het brood als zoodanig, doch het gewicht van het droge, d. i. van het watervrije, brood. „Een z.g.n. pondsbrood zal bij wittebrood een drooggewicht moeten hebben van 300 gram en bij bruinbrood, omdat dit meer water bevat, 280 gram. „Naast het drooggewicht van het brood wordt in het ontwerp een eisch gesteld met betrekking tot het watergehalte om te vóórkomen, dat te waterrijk brood zal kunnen worden gemaakt met het doel het volume van het brood zoodanig te vergrooten, dat het zou gelukken brooden van een bepaald gewicht het aanzièn te geven van brooden van een hooger gewicht. „De verordening zal zich, zooveel mogelijk, bij bestaande toestanden aansluiten en daarom klimt het gewichtsverschil van brooden, wegende minder dan 1 kilo, met ongeveer 250 gram (dus met ongeveer 150 gram droog brood) en wegende meer dan 1 kilo, met ongeveer 500 gram (dus met 300 gram droog brood). Brooden, welke meer dan 1 kilö wegen, moeten onderling niet te weinig in gewicht verschillen, omdat anders GEMEENTEWET. 615 te veel gelegenheid wordt geboden tot ongeoorloofde handelingen. Een speling van 6 procent in het gehalte aan droge stof, welke uitgedrukt in het gewicht van het brood, zooals het wordt verkocht, ongeveer 20 procent bedraagt, houdt voldoende rekening met de eischen van de praktijk." Deze beschouwingen laten voorzeker weinig of geen ruimte voor tegenspraak. Intusschen is het toezicht op de naleving van de verordening minder eenvoudig, indien het gewicht van de droge stof en niet dat van het brood moet worden nagegaan. Daarom bevat art. 3 een regeling van het gewicht van het brood als zoodanig. ïn gemeenten echter, waar men voor bedoeld toezicht voldoende ingericht is, zal allicht aan het Haagsche voorschrift de voorkeur worden gegeven. Art. ê. Een gewicht van */» K.6. of veelvouden van l/« K.6. is voorgeschreven in overeenstemming met de ontwerp-regeling in zake de verstrekking van z g. regeeringsbrood, door den minister van landbouw, nijverheid en handel bij brief van 24 April 1915 medegedeeld aan de burgemeesters. Zie verder de toelichting betreffende art. 3. Art. 5. Voorschriften betreffende samenstelling en gewicht van brood, dat als luxe-brood moet worden aangemerkt, blijven meestal achterwege. Intusschen zijn alleen de bepalingen, die de samenstelling en het gewicht betreffen, op dit brood niet van toepassing verklaard. Art. 7 bijv. moet wel degelijk ook voor het z.g. luxe-brood gelden, omdat soms eerst na onderzoek kan blijken of men inderdaad met zoodanig brood te maken heeft. Art. 7. Zie de toelichting bij art. 5. Het tweede lid is opgenomen uit een oogpunt van billijkheid. Art. 8. Het hier bepaalde vergemakkelijkt de handhaving der verordening. Er behoeft dientengevolge niet te worden bewezen, dat brood, hetwelk wordt aangetroffen in een broodkar of ander vervoermiddel, in een broodmand of in het gebouw van een bakker of winkelier, inderdaad ook ten verkoop of ter aflevering voorhanden was. Artt. 1, 2, 3, 4 en 6 zijn in dit geval zonder nader bewijs toepasselijk. 616 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 23. Melkverordening. Art. 135 gem.wet. VERORDENING, houdende voorschriften op den melkverkoop in de gemeente Waterveld. Art. 1. In deze verordening: a. worden onder melk mede begrepen alle daaruit verkregen vloeibare producten, 6. wordt mede begrepen onder melkverkoopen het ten verkoop ontvangen, in voorraad hebben, behandelen, verwerken, vervoeren of afleveren van melk, c. wordt verstaan onder melkverkooper: ieder, die een of meer der onder b genoemde handelingen als bedrijf verricht, onverschillig of zulks geschiedt voor eigen rekening of ten behoeve van een ander of van een inrichting. Art. 2. Hoeveelheden melk grooter dan 3 liter, in den winkel, het verkooplokaal, de bereidplaats, de woning, de berg- of bewaarplaats, het voer- of vaartuig, den stal of op het erf van een melkverkooper of op de markt aanwezig, worden geacht ten verkoop in voorraad te zijn. Art. 3. 1. Behoudens het bepaalde bij art. 4 is het verboden melk te verkoopen anders dan onder de navolgende benamingen en anders dan voldoende aan de hieronder gestelde eischen: o. volle melk, b. afgeroomde melk, c. karnemelk, d. dunne karnemelk, e. room, f. biest. Toegelaten zijn de bijvoegingen: „gepasteuriseerd" en „gesteriliseerd". GEMEENTEWET. 617 2. Als volle melk mag slechts verkocht worden melk, waaraan niets is toegevoegd of onttrokken, met een soortelijk gewicht van 1,028—1,034, een vetgehalte van ten minste 2,75 % en een gehalte aan vetvrije droge stof van ten minste 8 %. 3. Als afgeroomde melk mag slechts verkocht worden volle melk, waaraan niets is toegevoegd en waaraan slechts zooveel room is onttrokken, dat het vetgehalte ten minste 1 % bedraagt. 4. Als karnemelk mag slechts verkocht worden het product door karnen, al of niet met toevoeging van melkzuurbacteriën, uit room of uit volle of afgeroomde melk verkregen, waarvan het gehalte aan vetvrije droge stof ten minste 7% bedraagt, het zuurgehalte niet hooger is dan 40, het soortelijk gewicht van de wei niet lager is dan 1,023 en het vetgehalte ten minste 0,25 °/0 bedraagt. 5. Als dunne karnemelk mag slechts verkocht worden het product door karnen, al of niet met toevoeging van "melkzuurbacteriën, uit room of uit volle of afgeroomde melk verkregen, dat, wat den zuurgraad betreft, voldoet aan den eisch die voor karnemelk gesteld is, maar niet voldoet aan een of meer van de overige voor karnemelk gestelde eischen. 6. Als room mag slechts verkocht worden het product, dat zich afscheidt bij staan of centrifugeeren van melk, en dat een vetgehalte heeft van ten minste 10 °/n. 7. Als gepasteuriseerde melk mag slechts verkocht worden melk, welke geen levensvatbare micro-organismen bevat, dan die na overenting in steriele melk door een verwarming gedurende ten minste een uur op 80 gr. C. gedood blijken te kunnen worden. 8. Als gesteriliseerde melk mag slechts verkocht worden melk, welke vrij is van levensvatbare nncro-organis. men. 9. Melk, afkomstig van koeien, die binnen de zes voorafgaande dagen gekalfd hebben, mag slechts vérkOcht worden onder den naam van biest. 10. Het soortelijk gewicht, in dit artikel bedoeld, wordt berekend op een temperatuur van 15 gr. C. ten opzichte v,an water van 15 gr. C. 618 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 4. ï. Het is verboden melk die een bewerking, niet genoemd in art. 3, of een vermenging heeft ondergaan, te verkoopen anders dan in een verpakking, waarop duidelijk leesbaar staat vermeld welke deze bewerking of vermenging is. 2. Het is verboden küidermelk of zuigelingenmelk te verkoopen : 0. anders dan in een verpakking, waarop duidelijk leesbaar staat vermeld het woord „kindermelk" of „ zuigelingen melk", naam en woonplaats van den fabrikant, datum van bereiding, gebruiksaanwijzing, eene scheikundige analyse, vermeldende het soortelijk gewicht bij 15 gr. C, het gehalte aan vet, totaal eiwit, albumine en melksuiker, benevens de aanduiding „rauw", „gepasteuriseerd" of „gesteriliseerd", 6. anders dan in samenstelling overeenkomende met de op de verpakking vermelde analysecijfers, behoudens speling van ten hoogste 1/2o boven en onder elk der analysecijfers, 3. De verpakking moet niet geopend kunnen worden dan door verbreking van een zegel of merk. Art. 5. 1. Hij, die het bedrijf van melkverkooper uitoefent, is verplicht daarvan schriftelijk aan burgemeester en wethouders aangifte te doen: de melkverkooper, die het bedrijf uitoefent tijdens het inwerkingtreden van deze verordening binnen één maand na het inwerkingtreden, hij, die een bedrijf van melkverkooper opgericht, overgenomen of verplaatst heeft, binnen drie dagen na die oprichting, overneming of verplaatsing. 2. Bij de in het eerste lid bedoelde aangifte moet gevoegd zijn een opgave in een door burgemeester en wethouders vastte stellen vorm, inhoudende: a. de plaats (straat, plein, enz.) waar, en het nummer van het gebouw, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend en aanwijzing van het gedeelte of de gedeelten van het gebouw, welke voor melkverkoopen gebruikt worden, b. een vermelding, of de melk geheel of ten deele wordt GEMEENTEWET. 619 of zal worden rondgebracht of gevent, dan wel alleen in het onder a 'aangeduide gebouw of gedeele van het gebouw wordt verkocht, met vermelding welke behandeling of verwerking zij zal ondergaan vóór de aflevering aan de koopers, c. een nauwkeurige aanduiding van de inrichting, de hofstede, den stal of het land, van welke en van den persoon of de personen, van wie de melk wordt betrokken. 3. Bij de in het eerste lid bedoelde aangifte moet voorts zijn gevoegd een verklaring, waaruit blijkt dat het onderzoek: van de melk, van de koeien, waarvan zij afkomstig is, alsmede van de overige runderen, behoorende tot het bedrijf, waar de melk wordt gewonnen, van de stallen, waarin die runderen worden gehouden, en van de voorwerpen, die bij de melkerij worden gebezigd, te allen tijde door den met de keuring van melk belaste. ambtenaren kan geschieden en dat aan dezen op de eerste, uitnoodiging de aanwijzingen en hulp zullen worden verstrekt, die zij voor het onderzoek noodig achten. 4. De melkverkooper is verplicht, wanneer het door burgemeester en wethouders wordt verlangd, binnen een door hen te stellen termijn een verklaring van een geëxamineerden veearts over te leggen, waaruit blijkt of het vee, waarvan de melk afkomstig is, al dan niet verkeert in een der gevallen onder a van art. 7 genoemd. 5. De formulieren, noodig voor de in het tweede lid bedoelde opgave en de in het derde lid bedoelde verklaring worden van gemeentewege kosteloos verkrijgbaar gesteld. Art. 6. Ingeval een wijziging plaats vindt ten gevolge waarvan de in art. 5 bedoelde opgave of verklaring niet meer beantwoordt aan de werkelijkheid, is de melkverkooper verplicht binnen drie dagen nadat die wijziging heeft plaats gehad aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeeling van den aard der wijziging te doen. Art. 7. Onverminderd het bepaalde in art. 330 van het wetboek van strafrecht is het verboden melk te verkoopen: 620 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. a. afkomstig van koeien, die lijden aan een ziekte, of die behandeld worden met geneesmiddelen, waardoor de melk voor den gebruiker schadelijk kan worden, 6. welke ondeugdelijk van samenstelling is, of ten gevolge van bederf, vermenging met schadelijke bestanddeelen of eenige andere oorzaak in ondeugdelijken toestand verkeert of waaraan conserveermiddelen zijn toegevoegd. Ondeugdelijk van samenstelling of in ondeugdelijken toestand verkeerend wordt onder meer geacht te zijn melk, die ter hoeveelheid van 0,5 liter of minder, bij filtratie door watten, zichtbaar vuil achterlaat, c. welke afkomstig is van bedrijven, waar, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, de eischen der zindelijkheid of luchtverversching niet behoorlijk worden in acht genomen, nadat daarvan door dat college aan de eigenaars of houders schriftelijk mededeeling is gedaan. Art. 8. 1. Het is den melkverkooper verboden melk te verkoopen, wanneer burgemeester en wethouders hem hebben gelast den verkoop van melk te staken. 2. Deze last kan alleen worden verstrekt, wanneer naar het oordeel van burgemeester en wethouders: a. de melkverkooper melk verkoopt, welke gevaar kan opleveren voor de openbare gezondheid, b. de melkverkooper verzuimd heeft te voldoen aan of gehandeld heeft in strijd met de bepalingen der artikelen 5, 6, 7,. 16, 17 of 18, c. de door den melkverkooper voor zijn bedrijf gebruikte gebouwen of gedeelten van gebouwen niet zindelijk worden gehouden of de luchtverversching daarin niet voldoende is, d. de melkverkooper melk betrokken heeft van een andere inrichting, hofstede, stal, land of persoon dan door hem is aangeduid in de opgave, bedoeld onder c van het tweede lid van art. 5 en in de mededeeling bedoeld in art. 6. 3. Deze last wordt door burgemeester en wethouders ingetrokken, wanneer de omstandigheden, die tot het verstrekken van den last aanleiding gaven, naar hun oordeel hebben opgehouden te bestaan. GEMEENTEWET. 621 Art. 9. De melkverkooper is verplicht aan het gebouw waarin hij zijn bedrijf uitoefent, boven of ter zijde van de deur of deuren, welke tot dat gebouw toegang geeft of geven, met duidelijk leesbare letters van ten minste 5 cM. hoogte, aan te brengen en aangebracht te houden het woord melkhandel, en voorts zorg te dragen, dat in het gebouw, op een in het oog vallende plaats, een exemplaar van deze verordening en verder van alle voorschriften en mededeelingen, den melkhandel betreffende, welke hem tot dat einde door burgemeester en wethouders worden uitgereikt, zóó is en blijft opgehangen, dat dit voor de bezoekers duidelijk leesbaar is. Art. 10. 1. Het is verboden het bedrijf van melkverkooper uit te oefenen in lokalen of ruimten: o. die als woon-, slaap- of ziekenkamer of als keuken gebruikt worden of van een dergelijk vertrek niet gescheiden zijn, 6. die in onmiddellijke verbinding staan met privaten, urinoirs, waschgelegenheden, beerputten, mestvaalten, vuilnishoopen of stallen waarin vee wordt gehouden, c. die niet voorzien zijn van gewitte, geverfde of met gladde tegels bedekte wanden, of waarvan de wanden bedekt zijn met eenige stof, die niet bestand is tegen afwasschen met warm zeepwater of warm sodawater,, d. waarvan de zoldering niet stofdicht is, e. die gebezigd worden voor het bewaren of den verkoop van iets, dat van invloed zou kunnen zijn op reuk, smaak, kleur, samenstelling of deugdelijkheid der melk. 2. Het is — behoudens door burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen te verleenen vrijstelling en onverminderd het bepaalde bij de drankwet — verboden in de lokalen, waar het bedrijf van melkverkooper wordt uitgeoefend, andere levensmiddelen dan dranken in flesschen, boter, margarine, kaas, eieren, brood, zout, cacao, chocolade, koffie, thee en suiker te bewaren of ten verkoop in voorraad te hebben. 622 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 11. 1. Het is verboden voor het bedrijf van melkverkooper een gebouw in gebruik te hebben: a. indien niet in dat gebouw of op het daarbij behoorende erf aanwezig is een pomp of een andere inrichting, in staat om goed drink- en werkwater in voldoende mate te leveren, b. indien zich in dat gebouw een pomp of een ander middel van wateraanvoer bevindt, dat voor de gezondheid schadelijk water oplevert. 2. Indien er gelegenheid bestaat tot aansluiting van het perceel aan de gemeentelijke drinkwaterleiding, is de melkverkooper verplicht, binnen een door burgemeester en wethouders te bepalen termijn, het perceel daarop te doen aansluiten en mag na die aansluiting geen andere inrichting van watervoorziening in het perceel of op het daarbij behoorend erf aanwezig zijn. Art. 12. . Het is den melkverkooper verboden voor het reinigen van vaatwerk, gereedschappen of andere voorwerpen, welke hij tot uitoefening van zijn bedrijf in gebruik of voorhanden heeft, ander water te bezigen, dan uit de pomp of andere inrichting in art. 11, eerste lid, onder a, bedoeld of uit de gemeentelijke drinkwaterleiding. Art. 13. Het is den melkverkooper verboden voor zijn bedrijf te bezigen vaatwerk, gereedschappen, en — voor zoover deze geregeld in aanraking komen met melk — buizen en kranen : a. van rood of geel koper, indien zij niet aan de binnenzijde deugdelijk vertind zijn, 6. van zink, c. van aardewerk met ondeugdelijk of loodhoudend glazuur, d. van ijzer met loodhoudend émail, e. dat of die schadelijke bestanddeelen aan de melkkan of kannen afgeven, of dat of die niet in voldoenden staat van reinheid en onderhoud verkeert of verkeeren. GEMEENTEWET. 623 Art. 14.' Het is den melkverkooper verboden voor het afmeten van melk maten of andere hulpmiddelen te bezigen, welke niet voorzien zijn van een handvat van voldoende lengte, dat bij het afmeten elke aanraking van de melk met de hand uitgesloten zij. Art. 15. 1. Het is den melkverkooper verboden melk te vervoeren: a. in flesschen, kannen, emmers, bussen of vaten die niet stofdicht zijn, of die met stroo, hooi, lappen, ongeparafineerd papier of met eenig voor de melk schadelijk materiaal zijn gesloten, b. anders dan in flesschen, kannen, emmers, bussen of vaten, waarop in duidelijk zichtbare kapitale drukletters) wat de flesschen en kannen betreft, ter grootte van ten minste 0,5 cM., en wat de emmers, bussen of vaten betreft, ter grootte van ten minste 2 cM., is aangegeven de benaming van de daarin zich bevindende melksoort als bedoeld in art. 3, c. per voer- of vaartuig anders dan wanneer naam en woonplaats van den melkverkooper met duidelijk zichtbare letters ter grootte van ten minste 3 cM., op een in het oog vallende plaats, op het voer- of vaartuig zijn vermeld. 2. Het is verboden melk ten verkoop in voorraad te hebben in flesschen, kannen, emmers, bussen of vaten, die niet stofdicht zijn, tenzij in koellokalen, die tot geen ander doel gebruikt worden. Art. 16. 1. Onverminderd het bepaalde bij art. 19 der wet van 4 December 1872 (staatsblad no. 134), is ieder melkverkooper verplicht, indien te zijnen huize of ten huize van iemand, die in zijn bedrijf werkzaam is, een geval van besmettelijke ziekte in den zin dier wet voorkomt, hiervan, binnen 12 uur nadat hem het feit ter kennis is gekomen, schriftelijk mededeeling te doen aan den burgemeester. 2. Het is aan personen, die lijden aan, of in wier woning voorkomt een geval van besmettelijke ziekte, in den zin der 624 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. wet van 4 December 1872 (staatsblad no. 134), verboden het bedrijf van melkverkooper uit te oefenen of in zoodanig bedrijf werkzaam te zijn. 3. Is de lijder aan besmettelijke ziekte vervoerd, overleden of genezen, dan wordt dit verbod beschouwd als opgeheven, nadat ontsmetting van gemeentewege van de lokalen, de vaten, gereedschappen en hulpmiddelen door burgemeester en wethouders aan te wijzen, heeft plaats gehad, en van die ontsmetting door den daarmede belasten ambtenaar een schriftelijk bewijs is afgegeven. Art. 17. Het is verboden melk te verkoopen, afkomstig uit een gemeente, waarin een besmettelijke ziekte epidemisch is verklaard, of uit een woning, waar een besmettelijke ziekte in den zin der wet van 4 December 1872 (staatsblad no. 134) voorkomt. Het is aan personen, die aan zweren of etterende wonden in het gezicht of aan de handen lijden, verboden, na ontvangst van een desbetreffende aanschrijving van burgemeester en wethouders, het bedrijf van melkverkooper uit te oefenen of in zoodanig, bedrijf werkzaam te zijn. Art. 18. 1. Het is verboden markt vee, waaronder déze verordening ook begrijpt vee, dat in stallen nabij het marktterrein tijdelijk ondergebracht is, te melken, zonder in het bezit te zijn van een door den gemeenteveearts verleende schriftelijke vergunning. 2. Deze vergunning kan ten allen tijde worden ingetrokken; zij luidt op naam; zij mag.niet worden overgedragen en zij moet op de eerste vordering aan de personen, belast met de opsporing van overtredingen dezer verordening, ter inzage worden gegeven. Art. 19. 1. De opsporing van overtredingen dezer verordening wordt opgedragen aan de personen, die door burgemeester en GEMEENTEWET. 625 wethouders met het toezicht op de openbare gezondheid of in het bijzonder met het toezicht op den melkverkoop zijn belast, aan de ambtenaren van den gemeentelijken keuringsdienst voor eet- en drinkwaren en aan den marktmeester der veemarkten. 2. Aan hen, die belast zijn met de opsporing van overtredingen dezer verordening, wordt de last verstrekt de woningen, lokalen en al dan niet afgesloten ruimten, ondanks de bewoners, eigenaars of gebruikers, te allen tijde binnen te treden of te betreden, zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van eenig voorschrift dezer verordening dit eischt. Art. 20. Ieder, die melk verkoopt, is verplicht aan hen, die belast zijn met de "opsporing van overtredingen dezer verordening: a. op aanvrage onmiddellijk die melk te vertoonen, en toe te laten, dat die melk of een gedeelte daarvan gekeurd of, tegen betaling van den gewonen prijs, ter keuring wordt medegenomen, en b. die inlichtingen te verstrekken, welke zij meenen noodig te hebben tot handhaving van deze verordening. Art. 21. 1. Overtreding van de bepalingen dezer verordening, daaronder begrepen niet-naleving van een voorwaarde, waaronder ontheffing of vrijstelling is verleend, voor zoover daarin niet door een wet, een algemeenen maatregel van bestuur of een provinciale verordening is voorzien, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 2. Voorwerpen, door middel van de overtreding verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij dén veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. Art. 22. 1. Elke overtreding van artikel 7 dezer verordening, waarkooiman, praktijk 2de dr. 40 626 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. op een onherroepelijke veroordeeling gevolgd is, wordt door burgemeester en wethouders in een of meer der plaatselijke nieuwsbladen bekendgemaakt, met vermelding van den naam en de woonplaats van den overtreder en eventueel van hem in wiens dienst de overtreder tijdens deze overtreding was, van den aard der overtreding, van de dagteekening der overtreding en van de dagteekening van het vonnis. 2. Deze bekendmaking kan in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van burgemeester en wethouders, achterwege blijven. Art. 23. % Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in bijzondere gevallen ten aanzien van lokalen van tijdens het inwerkingtreden van deze verordening bestaande inrichtingen vrijstelling te verleenen van het voldoen aan de bepaling van artikel 10, eerste lid, onder c. 2. Deze vrijstelling wordt schriftelijk en tot wederopzegging verleend, en, zoo noodig, onder door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden. Art. 24. Deze verordening is niet toepasselijk op: a. het verkoopen van melk uitsluitend voor gebruik te* plaatse van verkoop, b. het verkoopen van melk, die niet van koeien afkomstig is, c. melk, welke bestemd is om fabriekmatig te worden verwerkt, en wei. Art. 25. De rapporten van het onderzoek van melk ingevolge deze verordening worden na afloop van een vierendeeljaars op door burgemeester en wethouders te bepalen wijze bekendgemaakt. Art. 26. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van melkverordening. GEMEENTEWET. 627 Art. 27. Deze verordening treedt in werking op den eersten Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 1 Augustus 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. No. 24. Verordening op benoeming en ontslag van gemeenteambtenaren en bedienden. Art. 145 gem.wet. VERORDENING tot regeling van de benoeming en het ontslag van ambtenaren en bedienden der gemeente Waterveld. Art. 1. Behoudens het bepaalde bij wet of bij plaatselijke verordening, wordt voor elke door den raad te doene benoeming van gemeenteambtenaren en bedienden door burgemeester en wethouders zoo spoedig mogelijk een aanbeveling van ten minste twee personen aangeboden. Art. 2. Bij elke aanbeveling worden overgelegd de verzoekschriften met de bijlagen en de ingewonnen inlichtingen betreffende al de personen, die naar de opengevallen betrekking of bediening dingen. Art. 3. Burgemeester en wethouders benoemen en ontslaan: a. den conciërge en alle verdere bedienden van en voor het gemeentebestuur en het gemeentehuis, 40* 628 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 6. de klokluiders, c. de brugwachters, d. de gaarders van brug- en marktgelden, e. de schoonmaaksters van gemeente-gebouwen, f. de conciërges van de lagere scholen der gemeente. Art. 4. Indien burgemeester en wethouders de vervulling van een opengevallen betrekking of bediening niet noodzakelijk of wenschelijk achten, dan bieden zij tijdig den raad een daartoe strekkend voorstel aan, onverschillig of de benoeming door den raad dan wel door burgemeester en wethouders moet geschieden. Art. 5. Ontslag anders dan overeenkomstig eigen verzoek wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders den ambtenaar of bediende wien het geldt, ter vergadering of voor een commissie uit hun midden, in de gelegenheid hebben gesteld zich te verantwoorden. Art. 6. De benoeming en het ontslag van de werklieden bij plaatselijke werken en inrichtingen worden aan burgemeester en wethouders opgedragen, voor zoover deze een en ander niet overlaten aan de hoofden van de onderscheidene takken van dienst. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 12 November 1916. ' De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. GEMEENTEWET. 629 No. 25. Regeling van de afkondiging van plaatselijke verordeningen en van de wijze waarop van de gedane afkondiging zal blijken. Art. 172 gem.wet. VERORDENING betreffende de afkondiging van plaatselijke verordeningen in de gemeente Broekstad. Art. 1. 1. De afkondiging der plaatselijke verordeningen tegen wier overtreding straf is bedreigd geschiedt door aanplakking van die verordeningen aan het gemeentehuis en op de gemeentelijke aanplakborden. 2. Dadelijk na die afkondiging wordt in het nieuwsblad, dat bestemd is tot opneming van stukken, van het gemeentebestuur uitgaande, een kennisgeving geplaatst, vermeldende den titel der vastgestelde verordening en den dag van haar afkondiging. Art. 2. De verordeningen worden met de verklaring der gedane afkondiging in het gemeenteblad opgenomen en tegen betaling der kosten verkrijgbaar gesteld. Art. 3. 1. Van de aanplakking wordt, dadelijk nadat zij is geschied, door den ambtenaar, met de zorg voor de aanplakking door burgemeester en wethouders belast, in een daartoe bestemd boek, ter secretarie berustende, een verklaring.opgemaakt en onderteekend. 2. Daarin worden vermeld de dag der afkondiging en het nummer van het gemeenteblad, waarin de verordening is opgenomen, alsmede van het nieuwsblad, waarin de in art. 1 vermelde kennisgeving is geplaatst. 3. In het boek worden geen open vakken gelaten. Het eerste en het laatste blad worden door den burgemeester geteekend, met vermelding op het eerste blad van het getal 630 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. bladen, waaruit het boek bestaat. De overige bladen worden door den burgemeester genummerd en geparafeerd. Art. 4. Aan burgemeester en wethouders wordt overgelaten om, voor zoover zij dit noodig achten, ook nog door andere dan de in art. 1 genoemde middelen de daar bedoelde verordeningen ter kennis van het publiek te brengen. Art. 5. 1. De door den raad vastgestelde verordeningen, welke algemeene voorschriften bevatten en niet vallen onder de toepassing van art. 1, worden onverwijld opgenomen in het gemeenteblad. 2. Dadelijk na die opneming wordt in het nieuwsblad, dat bestemd is tot opneming van stukken, van het gemeentebestuur uitgaande, een kennisgeving geplaatst, vermeldende den titel der vastgestelde verordening en het nummer van het gemeenteblad, waarin zij is geplaatst. 3. De in het eerste lid bedoelde verordeningen worden verder ter kennis van het publiek gebracht op zoodanige wijze als burgemeester en wethouders dienstig achten. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 18 December 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Afkondigen behoeft niet te bestaan in het in vele gemeenten voorgeschreven aflezen. Aanplakken is meer doeltreffend. Naar aflezen wordt weinig geluisterd. Alleen strafverordeningen moeten worden afgekondigd. Voor de andere verordeningen is afkondiging niettemin gewenscht. In sommige gemeenten wordt behalve de verklaring van afkondiging ook de verordening in het daarvoor bestemd boek ingeschreven. Dit wordt overbodig geacht, vooral als opneming in een nieuwsblad of in het ge- GEMEENTEWET. 631 meenteblad plaats beeft. Steeds moet bovendien het oorspronkelijk stuk ter gemeente-secretarie bewaard blijven (art. 175 gem.wet). In deze verordening behoort niet thuis een bepaling, in het algemeen regelende wanneer de verordeningen in werking treden. Voor strafverordeningen zegt art. 174 der gemeentewet het. Voor belastingverordeningen dient in verband met koninklijke goedkeuring bij elke vaststelling een tijdstip bepaald te worden. Ten aanzien van andere verordeningen kan het telkens geregeld worden; anders treden zij dadelijk in werking. Binnen welken termijn strafverordeningen moeten worden afgekondigd bepalen artt. 169 en 170 gem.wet. Voor andere verordeningen kan de raad desgewenscht een termijn voorschrijven. No. 26. Verordening, aanwijzende de nog geldende strafverordeningen. Art. 178 gem.wet. VERORDENING, aanwijzende de nog geldende strafbedreigende verordeningen in de gemeente Waterveld. De volgende verordeningen, tegen wier overtreding daarbij straf is bedreigd, worden, met uitsluiting van alle andere, verklaard nog te gelden: a. de bouwverordening, vastgesteld 18 Mei 1905, afgekondigd 3 Juli d.a.v., b. de algemeene politieverordening, vastgesteld 21 Januari 1906, afgekondigd 6 Februari d.a.v., c. de marktverordening, vastgesteld 21 Januari 1906, afgekondigd 6 Februari d.a.v. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 29 November 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Toelichting. Deze verordening moet worden behandeld als een 632 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. gewone strafverordening, zoodat ook afkondiging moet plaats hebben volgens het formulier van art. 173 gem.wet. De verordening dient dus een titel te hebben, omdat art. 173 de opneming daarvan eischt. No. 27. Verordeningen op heffing en invordering van opcenten grondbelasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende gem.wet. A. VERORDENING op de heffing vaD. opcenten op de grondbelasting in de gemeente Waterveld. In de gemeente Waterveld zullen ten behoeve dier gemeente, met ingang van 1 Januari 1917, op de hoofdsommen der grondbelasting jaarlijks worden geheven ten hoogste 40 opcenten voor de gebouwde eigendommen en ten hoogste 10 opcenten voor de ongebouwde eigendommen. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 1 Juli 1917. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. B. VERORDENING, regelende de invordering van op¬ centen op de grondbelasting in de gemeente Waterveld. De invordering der opcenten op de grondbelasting zal geschieden overeenkomstig het bepaalde bij art. 263 der gemeentewet. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. gemeentewet. 633 C. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verordeningen op de heffing en invordering van opcenten op de grondbelasting in de gemeente Waterveld. De dienst 1915 opent met een voordeelig slot van f 1600 en sluit met een voordeelig slot van slechts f 550. Ook over 1916 is een ongunstige uitkomst te verwachten. Zulks is het gevolg van vermeerdering van verschillende uitgaven, voornamelijk ten behoeve van het armwezen en van politietoezicht in de nieuwe wijk welke ontstaat door bebouwing van het buitengoed Veldhoven. Voorts zijn met ingang van 1 Januari 1917 de jaarwedden van verschillende gemeenteambtenaren verhoogd tot een gezamenlijk bedrag van f 1500. Er moet worden omgezien naar een eenigszins belangrijke versterking van inkomsten, omdat de opbrengst van de gewone middelen niet vooruit gaat. Daar de inkomstenbelasting reeds tot een tamelijk hoog bedrag wordt geheven, wordt verhooging daarvan niet wenschelijk geoordeeld. De opcentenheffingen kunnen beter eenige verhooging ondergaan. Die op de grondbelasting voor gebouwde eigendommen kan van 30 tot het wettelijk maximum (40) worden opgevoerd, waardoor de opbrengst met ongeveer f 600 zal stijgen. Het verder benoodigde bedrag (vermoedelijk ongeveer f i900) kan dan gevonden worden door de opcenten op de personeele belasting, thans voor alle aanslagen 50 bedragende, te verhoogen. Waterveld, 1 Juli 1916. Burgemeester en wethouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. Toelichting. Bij het opstellen van de memorie van toelichting houde men in het oog, dat zij niet alleen strekt tot inlichting van gedeputeerde staten en de kroon (vooral ten aanzien van de reden der vaststelling 634 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. of wijziging der verordeningen), maar dat in de praktijk de memorie van toelichting ook den gemeenteraad tot voorlichting dient. Vandaar dat er bijv. zeer geschikt ook in opgenomen kan worden uitlegging van wetsbepalingen en mededeeling van opvattingen der regeering ten aanzien-van verschillende punten. Zie verder de toelichting bij het volgend nummer. De artt. 233 en 257 gem.wet vorderen nu eenmaal een verordening op de invordering voor elke plaatselijke belasting. Voor de invordering van opcenten houdt art. 263 gem.wet een volledige regeling in, maar de regeering laat toch niet toe van eerstgenoemde artikelen af te wijken. Er blijft nu eigenlijk geen andere uitweg dan in herhaling van art. 263 te treden of wel daarnaar te verwijzen. Het laatste schijnt het eenvoudigste, ook omdat dan de verordening niet behoefde te worden veranderd ingeval art. 263 gem.wet eens gewijzigd werd. De herhaling van of verwijzing in verordeningen naar wetsartikelen is intusschen in het algemeen te achten in strijd met art. 150 gem.wet, terwijl zij in elk geval overbodig is. No. 28. Verordeningen op heffing en invordering van opcenten personeele belasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende gem.wet. A. VERORDENING op de heffing van opcenten op de personeele belasting in de gemeente Waterveld. Art. ï. Op de hoofdsom der personeele belasting worden ten behoeve van de gemeente de volgende opcenten geheven: op de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde bedraagt: niet meer dan f 200 50 opcenten, meer dan f 200 en niet meer dan f 300 60 opcenten, meer dan f 300 en niet meer dan f 400 70 opcenten, meer dan f 400 en minder dan f 500 80 opcenten, f 500 of meer 90 opcenten, op de aanslagen van hen, die niet naar den grondslag huurwaarde worden aangeslagen, 90 opcenten. GEMEENTEWET. 635 Art. 2. Deze verordening wordt voor het eerst toegepast op de heffing over het dienstjaar 1917. Zij vervangt de verordening op de heffing van opcenten op de personeele belasting, vastgesteld 20 December 1901, welke evenwel van toepassing blijft op alles wat betreft de heffing van opcenten op de personeele belasting over de dienstjaren, welke aan het jaar 1917 voorafgaan. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 1 Juli 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. B. INVORDERINGSVERORDENING. Zie onder B van no. 27. C. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verorde¬ ningen op de heffing en invordering van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting in de gemeente Waterveld. Deze toelichting kaïi gelijk zijn aan die onder C van no. 27, met toevoeging: Intusschen mag laatstbedoelde verhooging niet ten aanzien van alle aanslagen plaats hebben. Volgens art. 247 gemeentewet mag de heffing voor sommige aanslagen nimmer meer dan 50 bedragen. Art. 12 van de wet op de personeele belasting geeft aan welke huurwaarden niet voor aanslag in die belasting in aanmerking komen. Het in art. 12 genoemd bedrag is voor onze gemeente f 100. Nu mogen volgens art. 247 gemeentewet voor perceelen, die niet meer dan het dubbel van dit bedrag aan huurwaarde hebben, niet meer dan 50 opcenten worden geheven. Ook in het bepalen van het getal opcenten voor de andere aanslagen is de gemeenteraad niet geheel vrij. Het moet geleidelijk stijgen naar gelang van de hoogere huurwaarde, terwijl het volle getal niet later mag bereikt worden dan bij het vijfvoud van de genoemde som 636 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. van f 100. Ook op de aanslagen anders dan naar huurwaarde moet het volle getal opcenten worden geheven. Berekend naar de kohieren over 1916 zal het voorgesteld tarief ongeveer het benoodigd bedrag van f 1900 meer opleveren. Toelichting. Art. 1 der heffingsverordening stemt, met uitzondering van den aanhef, overeen met een model, aangegeven bij brief van den minister van binnenlandsche zaken van 23 November 1897, no. 6089, afd. B. B. De aanhef van 's ministers model luidde: „Met ingang van . . . . worden op de hoofdsom" enz. Tot voorkoming van twijfel of de heffing ook moet worden toegepast op na het inwerkingtreden der verordening op te maken aanvullingskohieren over een vroeger dienstjaar is gewenscht een bepaling als in art. 2 hiervoren opgenomen. De heffing dient in te gaan met den aanvang van een nieuw belastingjaar. Treedt zij in den loop van zoodanig jaar in werking, dan is twijfelachtig welk getal opcenten moet worden geheven op aanslagen, die loopen over een tijdvak, gedeeltelijk aan het inwerkingtreden der heffing voorafgaand. Tot toelichting van zijn model schreef de minister in bovengenoemden brief o.m.: „In de eerste plaats behoort de redactie zoo gesteld te zijn, dat geen huurwaarden buiten de toepassing der heffing vallen. Indien bijv. een verordening bepaalt, dat geheven zullen worden, x opcenten voor de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde niet te boven gaat f 100, en ij opcenten of het volle aantal voor de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde bedraagt ƒ 101 of meer, dan vallen zij, wier belastbare huurwaarde ligt tusschen f 100 en f 101, buiten de heffing. „Dergelijke redactie, die werd aangetroffen in verschillende ter goedkeuring ingezonden verordeningen, eischt verbetering. „Verder wordt meermalen niet in het oog gehouden de bepaling, dat bet maximum opcenten moet bereikt zijn uiterlijk bij de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde bedraagt het vijfvoud der som, in art. 12 der wet van 16 April 1896 (st.bl. no. 72) bepaald. „Wanneer bijv. een verordening eener gemeente, waar die som f 25 bedraagt, voorschrijft dat het maximum opcenten zal geheven worden van de aanslagen van hen, voor wie de belastbare huurwaarde meer bedraagt dan ƒ 125, dan is die regeling in strijd met de wet. „Vervolgens is het van groot gewicht, dat de in de verordeningen gebezigde bewoordingen zooveel mogelijk overeenstemmen met die van GEMEENTEWET. 637 het wetsartikel. Indien bijv. de verordening, in afwijking van de termen der wet, spreekt van „hen die zijn aangeslagen naar een huurwaarde van enz.", dan is het, voor het geval dat de belastingschuldige voor meer dan een perceel in de gemeente is aangeslagen, twijfelachtig of de huurwaarde van elk der perceelen afzonderlijk, dan wel de totale huurwaarde tot maatstaf van het aantal opcenten moet dienen. Tevens rijst dan de vraag, welke huurwaarde beslist over de opcenten voor den aanslag wegens paarden en dienstboden. „Deze bezwaren worden vermeden; indien nauwkeurig de woorden der wet worden gebezigd. Hetzelfde geldt voor andere afwijkingen, bijv. indien de verordening bepaalt, zooals eveneens is voorgekomen, dat opcenten zullen worden geheven naar zekere belastbare huurwaarde van de aanslagen der perceelen enz. In het eerste geval toch worden belet nadere aanslagen wegens dienstboden of paarden, terwijl laatstgenoemde redactie de opcentenheffing naar de grondslagen dienstboden en paarden geheel uitsluit en in strijd met de wet die heffing alleen afhankelijk maakt van de huurwaarde van het perceel. De bedoeling van art. 247 (nieuw) toch is, dat alleen het aantal der opcenten beheerscht wordt door het bedrag der belastbare huurwaarde, doch dat zij van het totale bedrag van den aanslag worden geheven. „Bovendien is mij gebleken, dat twijfel mogelijk is omtrent de toepassing der slotbepaling van meergenoemd art. 247, indien die bepaling niet in de verordening is overgenomen. Het is dus wenschelijk in de heffingsbesluiten ook die slotbepaling op te nemen.'' Blijkens weekbl. burg. admin. 3187 merkten gedeputeerde staten van Groningen in 1908 aan drie gemeentebesturen op, dat het niet wenschelijk mocht worden geacht zich in de verordening op de heffing van opcenten op de personeele belasting te binden aan een vaststaand cijfer. Wanneer in de verordening een bepaald cijfer is aangewezen, moet naar dat cijfer de opbrengst der opcenten ook telken jare op de begrooting worden uitgetrokken. Daarom gaven gedeputeerde staten in overweging om voor het cijfer, genoemd in de door bedoelde gemeentebesturen ingezonden verordeningen, te plaatsen de woorden „ten hoogste". „Blijkt later — schreven gedeputeerde staten —, dat naar dat cijfer niet zulk een hoog bedrag noodig is, dan zal de verordening eerst opnieuw wijziging moeten ondergaan voor en aleer minder opcenten kunnen worden geheven. Bij een omschrijving als door ons wordt aangegeven, zal geen wijziging van de verordening meer noodig zijn. Bij vaststelling der begrooting heeft dan de raad telken jare de vrijheid om, behoudens het maximum van vjjftig, zelf te bepalen hoeveel opcenten geheven zullen worden." Aan deze opmerking werd te gemoet gekomen en blijkbaar ontmoette de bepaling bij de kroon geen bezwaren. 638 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Er ligt in het vorenstaande een aan te bevelen vereenvoudiging. Het alleen vermelden yan een maximum zal waarschijnlijk niet worden goedgevonden bij heffing van meer dan 50 opcenten, omdat dan geen waarborg bestaat voor behoud der wettelijk voorgeschreven progressie. Wel zou vermoedelijk goedkeuring zijn te verwachten als het geldt opcenten gron dbelasting. No. 29. Verordeningen op heffing en invordering van inkomstenbelasting, met memorie van toelichting. (Zonder aansluiting aan de rijksinkomstenbelasting.) Artt. 232 en volgende gem.wet. VERORDENING op de heffing van inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld. Art. 1. 1. Te beginnen met 1 Januari 1917 zal ten behoeve der gemeente jaarlijks worden geheven een inkomstenbelasting tot ten hoogste f 16000, onverminderd zoodanig bedrag als verschuldigd zal zijn door hen, die op aanvullingskohieren moeten worden gebracht. 2. De grondslag der belasting is het jaarlijksch zuiver inkomen der belastingplichtigen. Art. 2. 1. Met inachtneming van art. 245 der gemeentewet worden in deze belasting aangeslagen allen, die daartoe overeenkomstig art. 7 in de termen vallen, onverschillig of zij op zich zelf wonen, dan wel bij anderen inwonen. 2. Bereikt het inkomen eerst in den loop van het belastingjaar meer dan den aftrek volgens art. 7, dan begint de belastingplicht met het tijdstip, waarop dat geschiedt. Is dit het gevolg van het overlijden van een gehuwde vrouw, voor wier inkomen de man in deze gemeente is aangeslagen, dan komt de vermeerdering van inkomen voor het loopende belastingjaar voor den aanslag der erfgenamen niet in aanmerking, GEMEENTEWET. 639 zoolang de man voor dit inkomen in deze gemeente belastingplichtig blijft. 3. Bij den aanslag van het hoofd eener echtvereeniging wordt onder het inkomen begrepen het inkomen der huwelijksgemeenschap, alsmede het eigen inkomen der vrouw, indien zij in deze gemeente belastingplichtig is en niet valt onder de bepaling van het volgend lid. 4. De gehuwde vrouw wordt zelfstandig aangeslagen, indien het hoofd der echtvereeniging ingevolge art. 245 der gemeentewet in deze gemeente niet belastingplichtig is of indien de vrouw krachtens art. 195, tweede lid, of art. 241 van het burgerlijk wetboek zelve het beheer van haar goederen en het vrije genot yan haar inkomsten heeft. 5. De minderjarige is niet belastingplichtig dan voor het inkomen dat hij geniet uit eigen vermogen, vruchtgebruik, arbeid, lijfrente, pensioen of wachtgeld. 6. De weduwe, die niet reeds op grond van het vierde lid was aangeslagen, en die door het overlijden van den echtgenoot belastingplichtig is geworden, wordt aangeslagen over de maand van het overlijden en de daarop volgende maanden. Art. 3. 1. Als, onzuiver inkomen der belastingplichtigen wordt in aanmerking genomen de som van alles, wat in geld of geldswaarde verkregen wordt: uit roerende of onroerende goederen, uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming, van welken aard ook, uit arbeid, ambt, bediening, betrekking, wachtgeld, pensioen, lijfrente of andere periodieke uitkeering, uit eiken anderen hoofde, op welke wijze, krachtens welk recht of onder welke benaming ook. 2. Wisselvallige inkomsten, alsmede inkomsten voor tijdelijke werkzaamheden, worden berekend naar het gemiddelde over de laatstverloopen drie kalenderjaren. Werden deze inkomsten nog niet zoolang genoten, dan worden zij berekend naar het gemiddelde over den tijd, gedurende welken zij werden ontvangen. Zullen zij voor het eerst genoten worden, dan worden zij begroot. 640 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 4. 1. Van het onzuiver inkomen worden, om tot het zuiver inkomen te geraken, afgetrokken: a. alle noodzakelijke kosten tot onderhoud en instandhouding van gebouwde eigendommen, echter tot geen hooger bedrag dan 10 % van de^belastbare opbrengst, b. de hiervan te betalen verzekeringspenningen, c. de grond-, watersehaps- en andere lasten, op de vaste goederen drukkende, d. de renten van verschuldigde kapitalen, onverschillig of die al dan niet onder hypothecair verband zijn opgenomen, e. rijksinkomstenbelasting en vermogensbelasting, " f. bijdragen in een pensioenfonds, die ambtenaren krachtens wettelijke bepalingen moeten storten, g. verschuldigde lijfrenten en andere uitkeeringen, waartoe de belastingplichtige naar de wet gehouden is, daaronder niet begrepen kosten van opvoeding, studie, het aanleeren van handwerk of bedrijf ten behoeve der kinderen, h. de huren en werkloonen, ten gevolge van schriftelijke of mondelinge overeenkomst uit te keeren aan bedienden, waaronder niet te begrijpen lijf- of huisbedienden, i. de uitgaven, die tot de uitoefening van het beroep of bedrijf, het ambt of de bediening noodzakelijk moeten worden gedaan, waaronder geen uitgaven tot uitbreiding of verbetering van de zaak of tot aflossing van schuld 2. And ere aftrek, hoe ook genaamd of waarvoor ook, dan in dit artikel en artikel 7 vermeld, wordt niet toegestaan. Art. 5. Bij de toepassing der bepalingen van artt. 3 en 4 gelden de volgende algemeene regelen: a. eigen gebruik van inboedel wordt niet als inkomen beschouwd, b. de waarde van eigen gebruik van gebouwde eigendommen wordt gesteld op de kadastrale huurwaarde of bij gebreke daarvan op de vermoedelijke huurwaarde, c. van toevallige baten uit loterijen en kansovereenkomsten, erfenissen of kapitalen uit levensverzekering of door gemeentewet. 641 schenking of legaat verkregen, worden alleen de renten en vruchten als inkomen beschouwd, d. bij inkomsten uit lijfrenten, tantièmes of andere wisselende of periodieke uitkeeringen, ook met opoffering van kapitaal verkregen, wordt het volle bedrag van het genotene als inkomen beschouwd. Art. 6. 1. Voor de berekening van het jaarlijksch inkomen gelden voorts de volgende regelen: o. het inkomen uit roerende of onroerende zaken wordt gesteld op het bedrag, dat genoten is over het jaar, vooraf-' gegaan aan het belastingjaar, met inachtneming van de op 1 Januari van het belastingjaar bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van deze inkomsten in dat jaar aanleiding geven. Indien de belastingplichtige m het voorafgegane jaar geen inkomsten als bovenbedoeld genoten heeft, wordt het inkomen gesteld op het bedrag, dat gedurende het belastingjaar vermoedelijk genoten zal worden, &' b. het inkomen uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming, van welken aard ook, uit arbeid, ambt bediening, betrekking, wordt: 10. voor vaste bezoldiging, toelage of loon berekend naar den toestand op 1 Januari van het belastingjaar, met inachtneming der op deze dagteekening bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van deze inkomsten in het belastingjaar aanleiding geven, 2». voor winst en veranderlijke belooningen, van'welken aard ook, gesteld op het gemiddelde, dat als zoodanig genoten is over de laatste drie aan het belastingjaar voorafgegane jaren Indien de arbeid, het ambt, de bediening, het beroep of bedrijf, de betrekking, handel, nijverheid of onderneming • langer dan eén doch korter dan drie jaren is uitgeoefend! bekleed of gedreven, wordt het inkomen gesteld op het gemiddelde over dat tijdvak; bij korter duur dan een jaar op de vermoedelijke opbrengst gedurende het belastingjaar c het inkomen uit wachtgeld, pensioen, lijfrente of andere periodieke uitkeering wordt berekend ;naar den toestand od kooiman, praktijk 2de dr. ^ 642 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 1 Januari van het belastingjaar, met inachtneming der op deze dagteekening bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van deze inkomsten in dat jaar aanleiding geven. 2. De in dit artikel opgenomen regelen gelden ook voor de berekening van het inkomen van hem, die in den loop van het jaar belastingplichtig wordt, in dier voege, dat niet rekening wordt gehouden met de op 1 Januari van het belastingjaar, maar met de op het tijdstip, waarop de belastingplicht aanvangt, bekende bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of vermindering van inkomsten in het belastingjaar aanleiding geven. Art. 7. 1. Van het zuiver inkomen van eiken belastingplichtige wordt voor noodzakelijk levensonderhoud afgetrokken f 350 voor gezinshoofden, ƒ300 voor anderen, benevens ƒ25 voor elk eigen of aangehuwd kind of voor eiken pupil, beneden de 16 jaren oud, mits deze geen eigen inkomsten hebben en hun onderhoud geheel komt voor rekening van den belastingplichtige. 2. Een aftrek van f 25 wordt bovendien toegestaan voor eiken inwonenden ouder of schoonouder, alsmede voor elk kind van 16 jaren en ouder, dat door ziels- of lichaamsgebreken buiten staat is in eigen onderhoud te voorzien, voor zoover die ouders, schoonouders en kinderen geheel en uitsluitend door den belastingplichtige worden onderhouden. 3. Het gezamenlijk bedrag van den aftrek zal f 500 niet overschrijden. 4. Voor belastingplichtigen, die samen wonen en een gezin vormen, wordt de som voor noodzakelijk levensonderhoud, genoemd in het eerste lid, niet ten volle afgetrokken, doch in verhouding tot hun aantal en tot een gezamenlijk bedrag van f 350. Art. 8. 1. Naar het overeenkomstig het vorig artikel berekend belastbaar inkomen wordt ieder belastingplichtige gerangschikt in een der volgende klassen: GEMEENTEWET 643 j.e Kiasse / ou 01 minder, 2e „ meer dan f 50 tot en met f 100, 3e - » . »r 100 „ „ , , 160, 4e » » • . 160 , „ „ , 230, 5e » » » „ 230 » „ , „ 310, 6e » • - - 310 „ , „ „ 400,' 7e - - . . 400 , „ „ „ 500, 8e I » » 500 , , , , 600, 9e » * • > 600 , „ „ „ 700, 10e • » » 700 , „ , „ 800' lle • » » . 800 „ „ „ „ 900, 12e - ■ • . 900 „ „ „ „ 1000, 13e » • » » iooo „ „ , s 1100, 14e » » . . 1100 „ „ „ „ 1200,' 15e » » » . 1200 „ „ , , 1300, '16e « » » 1300 „ „ , , 1400 17e » » 4 . 1400 „ , , , 1500| i8e - . ■ 1500 „ , „ , 1600, i9e * » » . 1600 , , , „ 1800, 20e » > » 1800 , „ „ „ 2000, 2ie ■ » » 2000 „ , , „ 2200, 22e > „ „ 2200 , , „ „ 2400,' 23e è è , 2400 , „ , „ 2600,' 24e , „ „ 2600 „ , „ , 2800, 25e » . » » 2800 , , , „ 3000, 26e » • , 3000 „ , „ , 3200 27e - » . . 3200 , „ , „ 3400, 28e • » » 3400 , „ , , 3700, 29e » » » 370O , „ „ „ 4000] 3°e . • , 4000 „ „ , 4300' 31e » » • 4300 „ , , , 4600,' 32e • . . 4600 „ „ „ „ 490o' 33e . , , 4900 , „ , , 520o' 34e - f • . 5200 „ „ , „ 5500, 35e » . . 5500 „ „ I , 5800, 36e « » » ■ 5800 . , , , 6100, 37e » • » 6100 „ , „ „ 6400,' 38e » » » 6400 „ , „ „ 6700,' 39e » » » 6700 , „ , B 7000I 41* 644 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 40e klasse meer dan f 7000 tot en met f 7300, 41e s „ „ „ 7300 „ „ „ „ 7600, 42e „ „ „ „ 7600 „ .„ „ „ 7900, 43e „ .„ „ „ 7900 „ „ „ „ 8200, 44e „ „ „ 8200 „ „ „ „ 8500, 45e „ „ 8500 9 „ „ „ 8800, 46e „ „ nu 8800 , , „ „ 9100, 47e „ , „ „ 9100 „ „ „ „ 9400, 48e „ . a „ „ 9400 „ , „ ,„ , 9700, 49e „ „ „ 9700 „ „ „ 10000. 2. Voorts zal voor iedere f 300 meer belastbaar inkomen een nieuwe klasse worden gevormd. ^ . „ t; Art. 9. * ' 1. Het bedrag van den aanslag,wordt percentsgewijze gelijkelijk berekend naar het middencijfer van elke klasse. 2. Bij de berekening van het percentage, welke berekening bij de vaststelling van bet voljaarskohier plaats heeft, zal tot grondslag strekken het in de goedgekeurde gemeente-begrooting geraamde bedrag, hetwelk, ongeacht het in art. 1 geraamd maximum, mag worden overschreden met ten hoogste 5 percent voor mogelijke oninbare posten. 3. Dit percentage geldt ook voor de aanvullingskohieren over het betrokken dienstjaar. 4. Bij de bepaling van den aanslag worden gedeelten van centen beneden 1/2 verwaarloosd en gedeelten van ,ï/a of meer voor geheele centen in rekening gebracht. Art. 10. 1. Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. 2. Het voljaarskohier, dat zoo spoedig mogelijk na den aanvang van het dienstjaar wordt opgemaakt en vastgesteld, bevat de aanslagen van hen, die: a. op 1 Januari in de gemeente hun hoofdverblijf hadden, b. na 1 Januari in de gemeente hun hoofdverblijf vestigden, c. in de termen vallen, om krachtens art. 245, voorlaatste lid, der gemeentewet voor vier twaalfde gedeelten van den aanslag over een vol jaar in de belasting bg te dragen. GEMEENTEWET. 645 3. Op aanvullingskohieren worden gebracht zij, die: a. bij de opmaking van het voljaarskohier mochten zijn overgeslagen, b. na de opmaking van het voljaarskohier in de termen zijn gevallen, om bij te dragen in den omslag. Art. 11. 1. Burgemeester en wethouders zenden een beschrijvingsbiljet : a. aan ieder, van wien vermoed wordt, dat hij op 1 Januari belastingplichtig was, vóór 31 Januari, b. aan anderen binnen vier weken na den dag, waarop hun- belastingplichtigheid vermoedelijk is aangevangen. 2. Elk belastingplichtige is bevoegd öf zich in een der hiervoren vermelde klassen te plaatsen óf aangifte van zijn zuiver inkomen te doen. 3. Voor minderjarigen en onder curateele gestelden is de voogd of curator tot aangifte bevoegd. 4. Het biljet wordt bij hem, die in de gemeente woonplaats heeft, acht dagen na de bezorging teruggehaald. Hij, wiens woonplaats niet in de gemeente is gevestigd, is bevoegd het biljet, binnen gelijken termijn, al of niet ingevuld aan burgemeester en wethouders te doen toekomen. 5. Hij, die binnen den in het eerste lid van dit artikel genoemden termijn geen beschrijvingsbiljet mocht ontvangen hebben, is niettemin bevoegd, binnen acht dagen na het verstrijken van dien termijn, aan burgemeester en wethouders de bovenvermelde aangifte te doen. 6. Geeft de belastingplichtige het beschrijvingsbiljet in gesloten omslag af, dan wordt het aanslagbiljet in gesloten omslag bezorgd. Art. 12. 1. Bij de opmaking van de kohieren wordt door burgemeester en wethouders en bij het vaststellen der kohieren wordt door den raad het belastbaar inkomen der belastingplichtigen geschat. 2. Voor zoover de belastingplichtigen gebruik zullen heb- 646 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ben gemaakt van de hun toegekende bevoegdheid tot het doen van eigen aangifte, zal deze, ter bevordering eener goede schatting, in aanmerking genomen worden. 3. Behalve op de eigen aangifte zal ook op den uiterlijken staat der belastingplichtigen kunnen worden gelet, waar dit, om tot een juiste klasseindeeling te geraken, noodig wordt geoordeeld. Voor de beoordeeling van den uiterlijken staat komt in aanmerking de vermoedelijke vertering van den belastingplichtige. Art. 13. 1. De raad benoemt uit zijn midden jaarlijks een commissie van drie leden, die alle bij den raad ingekomen bezwaarschriften onderzoekt en daarover bericht en raad uitbrengt. 2. De regeling van den werkkring dezer commissie wordt bepaald bij afzonderlijk door den raad vast te stellen reglement. 3. Zij geeft den belanghebbende, die daartoe zijn verlangen te kennen geeft, de gelegenheid zijn bezwaren mondeling toe te lichten of te doen toelichten. 4. De wettigheid van beslissingen op bezwaarschriften kan niet worden betwist op grond, dat deze gelegenheid niet is gegeven. 5. Van het aanhooren der toelichtingen en van het geven van bericht en raad moeten de leden der commissie zich onthouden in de gevallen bedoeld bij art. 46 der gemeentewet. 6. De leden der commissie zijn verplicht de toelichtingen geheim te houden. Art. 14. 1. Voor belastingplichtigen, die wegens overbrenging van hoofdverblijf naar elders recht op ontheffing hebben, wordt het bedrag daarvan vastgesteld door den raad, na opgaaf door den belanghebbende van den tijd, waarop deze overschrijving heeft plaats gehad. 2. Voor belastingplichtigen, die overleden zijn, wordt het bedrag der ontheffing door den raad vastgesteld op verzoek van de erfgenamen of rechtverkrijgenden, waarbij opgaaf van de dagteekening van het overlijden wordt gedaan. GEMEENTEWET. 647 3. Op de aanslagen van hen, wier inkomen, beschouwd over het geheele belastingjaar, bij de som, die aan hun aanslag ten grondslag ligt, meer dan een vierde deel ten achter blijft, wordt op hun verzoek door den gemeenteraad afschrijving verleend, indien zulks het gevolg is van een der na te noemen, in den loop van het belastingjaar opgekomen, oorzaken : a. het geheel of gedeeltelijk staken van beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onderneming, b. het eindigen van arbeid, het ontslag uit ambt, bediening of betrekking, c. het ophouden van het genot van' wachtgeld, pensioen, lijfrente of andere periodieke uitkeering. 4. Andere omstandigheden dan in dit artikel genoemd, welke gedurende het belastingjaar verandering brengen in den toestand der belastingplichtigen, hebben geen wijziging van den aanslag ten gevolge. Art. 15. 1. Deze verordening wordt voor de eerste maal toegepast bij de heffing der belasting over het jaar 1917. 2. De thans geldende bepalingen omtrent de heffing van inkomstenbelasting worden niet verder toegepast dan over het jaar 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 648 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. VERORDENING op de invordering van de inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld. Art. 1. De goedgekeurde kohieren worden dadelijk, nadat zij van gedeputeerde staten zijn terugontvangen, aan den gemeenteontvanger ter invordering gezonden. Art. 2. Het aanslagbiljet wordt door den gemeente-ontvanger zoo spoedig mogelijk en binnen den wettelijken termijn kosteloos uitgereikt, volgens het model door burgemeester en wethouders, vast te stellen. De termijnen van betaling worden daarop vermeld. Art. 3. 1. De aanslag op het voljaarskohier van hen, die in de gemeente hun hoofdverblijf houden, is invorderbaar in gelijke termijnen, vervallende 1 April, 1 Juli, 1 October en 31 December van het belastingjaar. 2. De aanslag over een gedeelte van het jaar van hen, die in de gemeente hun hoofdverblijf houden, is invorderbaar op gelijke dagen, telkens voor het alsdan verstreken gedeelte van het tijdvak, waarover de aanslag loopt. 3. Zijn bij het uitreiken van het aanslagbiljet reeds een of meer termijnen verloopen, dan zijn deze tegelijk invorderbaar bij het einde der maand, waarin het biljet wordt uitgereikt. 4. Wanneer een belastingplichtige zijn hoofdverblijf naar elders overbrengt, overlijdt, in staat van faillissement verklaard is of op zijn roerende of onroerende goederen executoriaal beslag is gelegd, is de verschuldigde belasting dadelijk in eens invorderbaar. 5. De aanslagen van de in art. 245 der gemeentewet onder 2»., 30. en 40. bedoelde personen zijn in eens invorderbaar op den laatsten dag der maand volgende op die waarin het aanslagbiljet wordt uitgereikt. 6. Het staat den belastingschuldige vrij de in termijnen verschuldigde belasting in eens of in minder dan de voorgeschreven termijnen te voldoen. GEMEENTEWET. 649 Art. 4. 1. De gemeente-ontvanger, of die namens hem ontvangt, is verplicht voor elke betaling onmiddellijk bewijs van kwijting op het aanslagbiljet te stellen: a. door het gekweten bedrag in letters en cijfers, 'benevens zijn handteekening, op de daarvoor op dat biljet bestemde plaats in te vullen, 6. door het gekweten bedrag mede door middel van het kasregister te daarvoor bestemder plaatse op het aanslagbiljet te doen vermelden. 2. Is het kasregister in het ongereede geraakt, dan moet dit op het aanslagbiljet blijken door middel van een gestempelde verklaring van den burgemeester, waarbij den gemeente-ontvanger vrijstelling van de verplichting tot gebruik van het kasregister wordt verleend. 3. Indien het bedrag van den gekweten betalingstermijn, aangegeven door het kasregister, niet overeenkomt met dat bedrag, zooals dat door of namens den gemeente-ontvanger op het aanslagbiljet in letters werd aangeduid, dan wordt het er voor gehouden, dat de aanduiding, door het kasregister gesteld, de juiste is, tenzij nader mocht kunnen worden aangetoond, dat dit door eenig gebrek onnauwkeurig had gewerkt. 4. De afschrijving der betalingen geschiedt in de navolgende orde: a. op de kosten van vervolging, 6. op de zegelgelden der kwitantiën, c. op de oudste der openstaande aanslagen. Art. 5. Binnen drie maanden na het vervallen van den laatsten termijn, zendt de gemeente-ontvanger aan burgemeester en wethouders een staat met toelichting van de posten op het kohier, welke hij niet heeft kunnen invorderen. Burgemeester en wethouders zenden dezen staat aan den gemeenteraad met een voorstel tot oninvorderbaarverklaring van die posten, welke zij daarvoor vatbaar achten. Het besluit van den raad, waarbij aanslagen oninvorderbaar verklaard worden, ontheft den gemeente-ontvanger van verdere pogingen tot invordering. 650 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 6. Deze verordening wordt voor het eerst toegepast bij de invordering der belasting over 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Voor de gemeenten, waar men gebruik wenscht te maken van de bevoegdheden volgens art. 243 gemeentewet tot het maken van onderscheid tusschen inkomsten uit kapitaal en uit arbeid en tot progressieve heffing, kan de vorenstaande heffingsverordening als volgt worden gewijzigd: Achter art. 6 wordt ingevoegd een nieuw: „Art. 6a. 1. Na de bepaling van het inkomen overeenkomstig de voorgaande artikelen worden die deelen er van, welke voortspruiten uit een vermogen van f 13 000 of hooger, behoudens het in de artikelen 7 en 8 bepaalde, op hun werkelijk zuiver bedrag in rekening gebracht, terwijl, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 11a, de overige deelen worden verminderd met 10 ten honderd. „2. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het vermogen van den belastingplichtige berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet. tot heffing eener vermogensbelasting". In art. 7, eerste lid, wordt achter „wordt" ingevoegd: „ ,na toepassing zoo noodig van het bepaalde in artikel 6a,". Art. 8 wordt gelezen: „Art. 8. 1. Naar het overeenkomstig het vorig artikel berekend belastbaar inkomen wordt ieder belastingplichtige gerangschikt in een der klassen van het bij deze verordening behoorende tarief."*) 2. Van elk belastbaar inkomen wordt ieder jaar belasting geheven in de verhouding, als voor elke klasse aangewezen ') Op blz. 653 en volgende zjjn vjjf verschillende tarieven afgedrukt. GEMEENTEWET. 651 wordt door de bedragen, vermeld in de laatste kolom van het bij deze verordening behooreude tarief. „3. Bij de vaststelling van het voljaarskohier wordt het cijfer bepaald, waarmede deze bedragen moeten worden vermenigvuldigd, ten einde ongeveer de som te verkrijgen, welke in de goedgekeurde gemeentebegrooting voor de opbrengst der belasting is geraamd. Dit cijfer geldt ook voor de aanvullingskohieren over het betrokken dienstjaar. „4. Bij de bepaling van den aanslag worden gedeelten van centen beneden x/2 verwaarloosd en grootere voor geheele centen in rekening gebracht. „5. Het totaal van het voljaarskohier zal de in de begrooting geraamde opbrengst, ook indien deze met het in art. 1 genoemd maximum overeenkomt, mogen overschrijden met ten hoogste 5 percent voor mogelijke oninbare posten." Art. 9 vervalt. Achter art. 11 wordt ingevoegd een nieuw: „Art. 11a. 1. De bij artikel 6a bedoelde vermindering heeft alleen plaats ten aanzien van die belastingplichtigen, welke vóór het opmaken van het kohier, binnen den door burgemeester en wethouders vast te stellen en ter openbare kennis te brengen termijn, hetzij op het beschrijvingsbiljet, hetzij schriftelijk op andere wijze, aan burgemeester en wethouders de voor de toepassing en beoordeeling noodige opgaven hebben gedaan. „2. Onvolledige opgaven worden ter zijde gelegd, indien de belanghebbenden binnen een, ieder hunner afzonderlijk mede te deelen, nieuwen termijn, in gebreke zijn gebleven de door burgemeester en wethouders of den raad gevraagde nadere opgaven of inlichtingen te verstrekken. „3. De vermindering wordt niet toegepast ten aanzien van die belastingplichtigen, wier aangifte onjuist wordt geacht. „4. Bij twijfel omtrent de juistheid der aangifte kan de belanghebbende worden uitgenoodigd deze door het afleggen, in handen van den burgemeester, van een eed of verklaring, naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, te bevestigen. Van het afleggen van een eed of verklaring wordt procesverbaal opgemaakt, hetwelk door den belanghebbende wordt mede-ouderteekend. 652 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. „5. In de overeenkomstig het vorige lid bevestigde aangifte wordt berust. „6. De vermindering wordt niet toegepast ten aanzien van die belastingplichtigen, welke in gebreke blijven den in het vierde lid van dit artikel bedoelden eed of verklaring af te leggen." In het tweede lid van art. 12 wordt achter „eigen aangifte" gelezen: „overeenkomstig artikel 11". GEMEENTEWET. 653 GEMEENTE WATERVELD. Tarief, behoorende bij de verordening op de heffing van inkomstenbelasting. Voor noodzakelijk levensonderhoud is gerekend f 400. Belastbaar inkomen, Toe" Ptage" Toe- Badnu, Peroen- d neming geheven jjearag tage I van het van de n6mme van de Tan het ë „UJ van toeneming Tan de Beheele » Midden- „.Hitan- v„n hB, van de geneeie midden- van het belasting, belastbare cnfer. cijfer. ™en belasting. inkomen. 1. 2a. 2b. 3. 4. 5. 6. 7. 1 ƒ 50 en daar beneden ƒ 25 — — ƒ0,30 1.20 Meer dan tot en met 2 ƒ 50 ƒ 100 75 f 50 1.4 ƒ0,70 1,— 3 100 150 125 , 1.5 0,75 1,75 4 150 250 200 75 1.6 1,20 2,95 5 250 350 300 100 1.7 1,70 4,65 6 350 450 400 „ 1.8 1,80 6,45 7 450 550 500 „ 1.9 1,90 8,35 8 550 650 600 „ 2 2,— 10,35 1.725 9 650 750 700 „ 2.1 2,10 12,45 10 750 850 800 „ 2.2 2,20 14,65 11 850 950 900 » 2.3 2,30 16,95 12 950 1 050 1000 , 2.4 2,40 19,35 13 1050 1 150 1 100 „ 2.5 2,50 21,85 14 1150 1250 1200 , 2.6 2,60 24,55 15 1 250 1350 1300 „ 2.7 2,70 27,15 16 1350 1450 1400 „ 2.8 2,80 29,95 17 1450 1550 1500 , 2.9 2,90 32,85 18 1550 1750 1650 150 3 4,50 37,33 19 1750 1950 1850 200 3.1 6,20 43,55 20 1950 2150 2 050 „ 3.2 6,40 49,95 21 2150 2 350 2 250 , 3.3 6,60 56,55 22 2 350 2 550 2 450 „ 3.4 6,80 63,85 23 2 550 2 750 2 650 , 3.45 6,90 70,25 24 2 750 2 950 2 850 , „ 6,90 77,15 25 2 950 3150 3 050 „ „ 6,90 84,05 26 3150 3 350 3 250 , „ 6,90 90,95 27 3 350 3 650 3 500 250 „ 8.621/* 99.57V2 28 3 650 3 950 3 800 300 „ 10,35 109,98'/» 29 3 950 4 250 4 100 ■ „ „ 10,35 120,27'/a 30 4 250 4 550 4 400 „ „ 10,35 130.621/* 31 4 550 4 850 4 700 „ „ 1Q.35 140,97l/a 32 4 850 5 150 5 000 , „ 10,35 151,32l/a 33 5150 5 450 5 300 , „ 10,35 161,67'za 34 5 450 5 750 5 600 , „ 10,35 172.02VS 35 5 750 6 150 5 950 350 „ 12,07 V» 184,10 654 VERORDENING EN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Verder wordt voor elke f 400 hooger inkomen een nieuwe klasse gevormd, voor welke de toeneming van de belasting f 13,80 bedraagt. Behoort bij de verordening op de heffing van inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld, zooals die door den raad is vastgesteld in zijn vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. GEMEENTE WATERVELD. Tarief, behoorende bij de verordening op de heffing van inkomstenbelasting. Voor noodzakelijk levensonderhoud is gerekend f 400. Voor een inkomen, dat niet in dit tarief is genoemd, bedraagt de belasting het bij het naastbij gelegen lager inkomen aangewezen bedrag. Toeneming Percentage, 6 _ , i geheven Toeneming Bedrag Percentage » Belastbaar van het van de van het 5 • , .l.feü toeneming van de van de geheele « inkomen. belastbaar van het boubeib belastbaar belasting. belasting. "«lastbare inkomen. inkomen. inkomen. *• 2. 3. 4. 5. 6. 7. 1 f 50 — f 1.10 2 2 2 100 f 50 2.2 f 1.10 2.20 3 150 ■ , 2.3 1.15 3.85 4 200 „ 2.3 1.15 4.50 5 250 „ 2.8 1.15 5.65 6 300 , 2.3 1.15 6.80 l 350 [ 2.3 1.15 7.95 8 400 „ 2.3 1.15 9.10 9 450 L 2 3 1.15 10.25 10 500 „ 2.3 1.15 11.40 11 550 | 2.4 1.20 12.60 GEMEENTEWET. 655 Toeneming Percentage, p ^ geheven Toeneming Bedrag Percentage 75 1,87% 4, 200 i 1.75 0,87 % 2,75 5 250 „ 2 1 _ 3 75 2 300 ï 2.2 ljlO é!85 7 350 | 2.4 1,20 6,05 8 400 ■ 2.6 1,30 7,35 in too " 2,76 1'38 8-73 l-»4 }° 500 ! 2.9 1,45 10,18 11 600 100 3.02 3,02 13 20 J2 700 . 3.14 3,14 16,34 J3 800 . 3.24 3,24 19,58 14 900 > 3.34 3,34 22 92 15 1000 „ 3.42 3,42 26 34 16 U00 „ 3.5 3,50 29 84 }7 1200 . 3.56 3,56 33 40 18 1300 [ 3.62 3,62 37 02 19 1450 150 3.67 5,50% 42,52% 20 1600 , 3.72 5,58 48,10 % 21 1800 200 3.76 7,52 55,62 % 22 2000 3.8 7,60 63 22% 23 2250 250 3.84 9,60 72,82% 24 2500 3.88 9,70 82,52% 25 2800 300 3.88 11,64 9416% 26 3100 , 3.88 11,64 105,80% 27 3400 , 3.88 11,64 117,44% 28 3700 „ 3.88 11,64 129,08% 29 4000 | „ 3.88 11,64 140,71 V» Voor inkomens boven de f 4000 vormt elke f 300 meer een hoogere klasse, voor welke de toeneming der belasting f 11,64 bedraagt. Behoort bij de verordening op de heffing van inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld, zooals die door den raad is vastgesteld in zijn vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. kooiman, praktijk 2de dr. 42 658 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. GEMEENTE WATERVELD. Tarief, behoorende bij de verordening op de heffing van i nkomstenbelasting. Voor noodzakelijk levensonderhoud is gerekend ƒ 300. Belastbaar inkomen. Toene- I Ptage° I Toene" I Bedrag I Per* 6 _ n,in« gvea„eVden miDg van de «nTt 1 van het toeneming van de he1aB fbee,le Midden- midden- van het belas- belas" becijfer, cijfer, ^lastbaar üug ting. 1. | 2a. 26. 3. 4. 5. | 6. 7. 1 ƒ 25 tot en f 50,- — — f 0,50 1 met f 75 Meer tot en dan met 2 75 125 100 — f 50- 1.30 f 0,65 1,15 3 125 175 150,— » 1.60 0,80 1,95 4 175 225 200,— „. 1.90 0,95 2,90 5 225 275 250,- , 2.20 1,10 4 — 6 275 325 300,- „ 2.40 1,20 5,20 7 325 375 350,- „ 2.59 1,29 % 6,49% 8 375 425 400,— , 2.78 1,39 7,88% 9 425 475 450 - „ 2.95 1,47% 9,36 2.08 10 475 550 512,50 62,50 3.12 1,95 11,31 11 550 650 600,- 87,50 3.28 2,87 14,18 12 650 750 700,— 100— 3.42 3,42 17,60 13 750 850 800,- j, 3.56 3,56 21,16 14 850 950 900,- „ 3.68 3,68 24,84 15 950 1050 1000,- „- 3.80 3,80 28,64 16 1050' 1 150 1100,— „ 3.90 3,90 32,54 17 1 150 1250 1200- , 4 4,— 36,54 18 1250 1350 1300,— „ 4.09 4,09 40,63 19 1350 1 500 1425,— 125,— 4.16 5,20 45,83 20 1 500 1 700 1600 — 175,— 4.16 7,28 53,11 21 1700 1900 1800 - 200,- 416 8,32 61,43 22 1900 I 2100 2000— , 4.16 8,32 69,75 Verder wordt voor elke f 200 hooger inkomen een nieuwe klasse gevormd, voor welke de toeneming van de belasting f 8,32 bedraagt. Behoort bij de verordening op de heffing van inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld, zooals die door den raad is vastgesteld in zijn vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, De secretaris, A. BAKKER, D. KOSTER. GEMEENTEWET. 659 GEMEENTE WATERVELD. Tarief, behoorende bij de verordening op de heffing var 1 nkomsteubelasting. Voor noodzakelijk levensonderhoud is gerekend f 250. Belastbaar inkomen. Toene- Ptage°" Toe- Percen- 8 ming geheven nemine Bedrag tage « : van het van nemlnK van het S mm toeneming van de van de geheele * det m,dden" ™n het belas" belasting. ciifer 01Jfer- belastbaar tin_ b bare Cljrer- inkomen. tmg- inkomen. *' 1 ^ «■ 3- I 4. 5. 6. 7. 1 ƒ 50 of minder ƒ 25 _ ƒ 0)15 0.60 Meer tot en dan met 8 100 150 125 , 1.60 0,80 1,60 4 150 200 175 , 1.90 0,95 2,55 5 200 250 225 , 2.20 1 10 3 65 6 250 300 275 2.40 1 20 485 7 300 350 325 „ 2.60 130 6 15 8 350 400 375 „ 2.70 1 35 7\o o 9 400 450 425 „ 2.80 140 890 10 450 550 500 75 2.90 2,17% 11071/* 11 550 650 600 100 3 3 _ 14074 12 650 750 700 „ 3.10 310 1717' 3 750 850 800 J $ ^O Jo&J 4 850 1000 925 125 3.30 4 12% 24 50 15 1000 1 150 1075 150 3.40 5 10 29 60 16 1150 1300 1225 „ 3.50 5 25 34 85 17 1300 1500 1400 175 3.60 6,30 41 15 18 1500 1700 1600 200 3.68 7,36 4851 19 1700 1900 1 800 „ 3.76 7 52 56 03 20 1900 2100 2 000 3.82 7fit 63 67 21 2100 2300 2 200 „ 3.88 7 76 7143 22 2300 2 500 2 400 ' 3.94 7 88 79 SI 23 2500 2 700 2 600 ! 4 8 - 87 S1 24 2 700 2900 2 800 „ 4 8- 25 2900 3100 3 000 „ 4 8'_ 1033i Verder wordt voor elke f 200 hooger inkomen een nieuwe klasse gevormd, voor welke de toeneming van de belasting f 8 bedraagt. Behoort bij de verordening op de heffing yan inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld, zooals die door den raad is vastgesteld in zijn vergadering van 10 Juni 1916. De burgemeester, De secretaris, A. BAKKER. D. KOSTER. 42* 660 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. O. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verordeningen op de heffing en invordering van inkomstenbelasting in de gemeente Waterveld. De gemeente-begrooting voor het loopend dienstjaar — zoo als zij laatstelijk is gewijzigd — vermeldt als opbrengst van de inkomstenbelasting f 13 700, terwijl het hoogste bedrag dat, volgens de heffingsverordening, de belasting mag opbrengen op f 14000 is gesteld. Het is te voorzien, dat in de naaste toekomst de uitgaven van de gemeente niet onbelangrijk zullen stijgen ten gevolge van uitbreiding van de gemeente en van verschillende nieuwe maatregelen o. a. bouw van een derde school en aanleg van een tweede begraafplaats en dat de verhooging bezwaarlijk uit andere bron zal zijn te bestrijden dan de inkomstenbelasting. Een verhooging van het maximum der heffing met f 1000 komt ons daarom noodzakelijk voor. Het schijnt ons gewenscht van deze gelegenheid gebruik te maken om in de tegenwoordige verordeningen op heffing en invordering nog verschillende andere wijzigingen aan te brengen, ten einde in sommige opzichten tot billijker toepassing te geraken, leemten op te heffen, onnauwkeurigheden en onjuistheden, een en ander in de praktijk gebleken, te verbeteren. De wijzigingen zijn in rood aangeduid in een hierbij gevoegd exemplaar van de oude verordening. Tot toelichting van verschillende artikelen moge het volgende dienen. HEFFINGSVERORDENING. Art. 1. Bij brief van 5 Januari 1914 aan de gedeputeerde staten der provinciën schreef de minister van binnenlandsche zaken, dat bij de toelichting der verordening moet worden medegedeeld op welken grond het maximum op het gestelde bedrag is bepaald en welke som voor de opbrengst der heffing in de gemeentebegrooting laatstelijk geraamd is. Tevens werd opgemerkt, dat bij de vaststelling van het maximum slechts rekening is te houden met de. in de naaste toekomst aanwijsbare behoeften en niet met uitgaven, die eerst na eenige jaren te wachten zijn. Het hoogste bedrag ook van de aanvullingskohieren te noemen levert in de praktijk wel eenig bezwaar op in zoover het tamelijk hoog zou dienen te zijn. Bij het voljaarskohier kan het heffingspercentage zoodanig bepaald worden, dat geen overschrijding van het in de verordening ge- GEMEENTEWET. 661 noemd bedrag plaats heeft. Ditzelfde percentage dient ook te gelden voor de aanvullingskohieren, terwijl het belastbaar inkomen, daarop vermeld, door vestiging van vermogende ingezetenen het eene jaar zeer aanmerkelijk kan verschillen van het andere. De regeering heeft herhaaldelijk met een bepaling als in art. 1 vervat genoegen genomen. Dat deed zij voorheen ook — doch doet zij thans niet meer — met een omschrijving van het te heffen bedrag in dezen zin, dat hét-jaarlijks bij de begrooting zou worden bepaald, soms ook met deze aanvulling, dat het zooveel zou zijn als noodig zou blijken tot verkrijging van evenwicht tusschen de ramingen van ontvangsten en uitgaven. Art. 2. Niet billijk wordt geacht bij de bepaling van het belastbaar inkomen ook in rekening te brengen hetgeen minderjarigen genieten van hun ouders, bijv. voor levensonderhoud of studie. Art. 3. De uitdrukking in den aanhef „in geld of geldswaarde" wordt geacht genoegzaam alle inkomsten te omvatten. In sommige verordeningen wordt gesproken van „geld, geldswaarde, vruchten of eigen gebruik". Vruchten en eigen gebruik kunnen gebracht worden onder geldswaarde. Worden vruchten en eigen gebruik afzonderlijk genoemd, dan kan twijfel i'ijzen ten aanzien van andere niet genoemde bestanddeelen, of zij wel onder het begrip geldswaarde zijn te rangschikken. Art. 4. Om tot het werkelijk zuiver bedrag van de inkomsten te geraken moeten volgens de gem.stem 2478 de op het inkomen drukkende lasten, d.w.z. de uitgaven, die men ter zake van het genot van het inkomen verplicht is te doen, daarvan afgetrokken worden. Tot die lasten rekent de redactie niet de premie eener levensverzekering, zijnde een vrijwillige transactie. Evenmin een onverplichte uitkeering door den belastingplichtige. Deze opvatting schijnt ons juist, zoodat art. 4 in bedoelden geest is opgesteld. Het bepaalde onder i is opgenomen in verband met het vorenstaande. Blijkens weekbl. burg. adm. 3137 werd in 1907 door de Koningin goedkeuring onthouden aan een verordening der gemeente Deventer, omdat daarin niet was toegelaten aftrek van verplichte pensioensbijdragen. Weekbl. burg. adm. 3202 vermeldt gelijk bezwaar van den minister van binnenlandsche zaken tegen de in 1910 vastgestelde verordening van 's Gravenbage. Vermogensbelasting en bedrijfsbelasting zijn volgens de gem.stem 3078 en 3080 verplichte lasten, die op het vermogen, resp. het bedrijfsinkomen rusten, zoodat niet het geheele onzuiver bedrag der inkomsten uit vermogen of bedrijf, maar slechts het na aftrek der belastingen overblijvend bedrag door den belanghebbende als inkomen uit vermogen of bedrijf genoten wordt. Hetgeen hier werd opgemerkt ten aanzien van de bedrijfsbelasting kan 662 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ook gelden met betrekking tot de in haar plaats getreden rijksinkom' stenbelasting. De minister van binnenlandsche zaken maakte in 1916 bezwaar tegen aftrek van personeele belasting, toegestaan in een ter goedkeuring ingezonden verordening der gemeente Alkmaar. Volgens den minister behoort de aftrek te worden beperkt tot die belastingen, die met de verwerving van het inkomen in onafscheidelijk verband staan. Het is eenigszins twijfelachtig of nit dit oogpunt bezien de regeering voortaan zelfs aftrek van vermogens- en rijksinkomstenbelasting wel toelaatbaar zal achten. Ter voorkoming, dat door belastingplichtigen van het onzuiver inkomen nog andere posten worden afgetrokken dan art. 4 vermeldt, is een uitdrukkelijke bepaling deswege gewenscht. Art. 7. Bij de bepaling van het bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud is te letten op de plaatselijke toestanden, meerdere of mindere eischen der levenswijze, de prijzen van woning en levensmiddelen enz. (Brief minister binnenlandsche zaken 23 November 1897, no 6089 afd. B.B.) Bij brief van 23 November 1897, no. 5933, afd. B.B., aan gedeputeerde staten van Zeeland, schreef de minister van binnenlandsche zaken, dat het bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud niet behoort te worden afgetrokken van het middencijfer eener klasse, doch van het inkomen, en dat de verkregen uitkomst dient te beslissen tot welke klasse de belastingplichtige zal behooren. Betreffende den aftrek in verband met de samenstelling van het gezin zeide de minister van binnenlandsche zaken in de tweede-kamerzitting van 31 Maart 1897 o.m.: „De gemeente is niet verplicht voor ieder aftrek toe te staan, voor wie de belastingschuldige onderhoudsplichtig is. De gemeenteraad is volkomen bevoegd bijv. slechts aftrek toe te staan beneden 12 of 14 jaar. In de meerdere bevoegdheid, om den aftrek geheel weg te laten, ligt ook de mindere, om hem voor een deel dezer personen te regelen." „In verband met de samenstelling van het gezin" moet echter de aftrek voor alle aanslagen op gelijken voet berekend worden. In deze woorden is zoowel in het oude als in het nieuwe artikel bepaaldelijk de bedoeling uitgedrukt, dat geen ander verschil in het bedrag mag bestaan dan naar gelang van de personen, die uit het inkomen onderhouden moeten worden, hetgeen dus uitsluit, dat de aftrek in verhouding zou kunnen gebracht worden tot het totaal inkomen. In de memorie van antwoord op het verslag der tweede kamer betreffende de wijziging van 1900 deelde de regeering mede, op welke wijzen de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud veelal berekend wordt, wanneer dat geschiedt in verband met de samenstelling van het gezin! GEMEENTEWET. 663 De meest algemeen voorkomende vorm, waarin dit plaats heeft, is, dat men voor allen een vaste som vaststelt en deze vermeerdert met een vast bedrag voor elk kind beneden een zekeren leeftijd, dat ten laste van den belastingplichtige is. Er komen echter ook andere regelingen voor, bijv. een afzonderlijke regeling van den aftrek voor alleenwonenden en voor gehuwden, voor de laatsten al of niet vermeerderd wegens den onderhoudslast van kinderen; vermeerdering van den aftrek met een bedrag voor elk kind, welk bedrag evenwel kleiner wordt naarmate het aantal kinderen grooter is (veelal met bepaling van een maximum, waarboven de aftrek niet mag gaan); vermeerdering van den aftrek, behalve voor kinderen ook voor gebrekkige of hulpbehoevende leden van het gezin ten laste van den belastingplichtige; een regeling van den aftrek in vaste bedragen (bijv. zonder kinderen ƒ400, met pl.m. 3 kinderen ƒ 450, met 4 of meer kinderen ƒ 500); een regeling voor samenwonende personen, die ieder afzonderlijk zijn aangeslagen, waarbij de aftrek voor elk hunner wordt gesteld op een som, die minder is dan de algemeene aftreksom. De minister van binnenlandsche zaken schreef naar aanleiding van den 26 November 1909 door den gemeenteraad van Gouda vastgestelden aftrek voor uitwonende kinderen en voor uitwonende ouders en schoonouders, zoo deze ten laste van den belastingplichtige zijn: „Het vervallen van den eisch van inwoning in het tweede lid van art. 8 van het heffingsbesluit kan worden overeengebracht met art. 243, punt III, eerste lid, der gemeentewet, omdat ook uitwonende kinderen geacht kunnen worden tot het gezin te behooren. Ouders en schoonouders van den belastingplichtige echter staan, tenzij zij inwonend zijn, naar het gewone spraakgebruik, buiten het gezin. Het schijnt dus niet in overeenstemming met genoemd wetsvoorschrift om, bij de bepaling van het af te trekken bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud, met deze personen, ook al zijn zij ten laste van den belastingplichtige, rekening te houden, indien zij niet bij dezen inwonen." Vóór 1913'vorderde de regeering, dat ingeval van kinderaftrek een maximum werd bepaald, dat de aftrek dientengevolge in totaal zou beloopen. In een vergadering der tweede kamer van December 1912 verklaarde zij zich bereid dezen eisch niet verder te zullen stellen. Intusschen maakte de regeering tegen een bericht in de Nieuwe Rotterdammer courant van 17 September 1916 bezwaar tegen een hooger totaalaftrek voor de gemeente Alkmaar dan ƒ 650. Met art. 7 der heffingsverordening, dat in hoofdzaak met het vorenstaande overeenkomt, schijnt de billijkheid genoegzaam betracht, terwijl het de administratie niet al te zeer zal bemoeilijken. Art. 8. Volgens art. 243, onder V, gemeentewet, mag bij indeeling der inkomens in klassen de verdeeling der lasten slechts weinig verschil- 664 VEKORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. len van die, welke bij toepassing van de in het artikel gestelde regeleu zou worden verkregen. Bij brief van den minister van binnenlandsche zaken van 23 November 1897, no. 5933, afd. B.B., werd te kennen gegeven, dat het verschil van het minimum en het maximum in geen der klassen meer zou mogen bedragen dan de som, die voor noodzakelijk levensonderhoud wordt afgetrokken. Aan dezen eisch wordt niet streng vastgehouden. Toch is het daarin neergelegd beginsel billijk te achten, omdat anders in sommige gevallen de aftrek voor levensonderhoud van geen invloed zou kunnen zijn. Bijv. een klasse zal zijn van boven ƒ2000 tot ƒ2500, een inkomen ƒ 2500, de aftrek ƒ 400. Dit inkomen valt in dezelfde klasse hetzij aftrek plaats heeft of niet. De klassen verschillen in deze verordening daarom nimmer meer dan ƒ300. In het oog is voorts gehouden, dat de regeering verlangt een rangschikking in klassen naar het belastbaar inkomen, dus nadat de aftrek voor levensonderhoud heeft plaats gehad, terwijl er mede op gelet is, dat geen inkomens buiten de klasse-indeeling vallen, bijv. door klassen te bepalen van ƒ50 — ƒ100, van ƒ101 — ƒ160 enz. Een inkomen van ƒ 100,50 zou dan in geen der klassen vallen. Art. 9. Berekening van den aanslag naar het middencjjfer wordt het billijkst geacht en komt het meest voor. Daarbij wordt minder dan bij aanslag naar hoogste of laagste cijfer der klasse van het werkelijk inkomen afgeweken. Regeling van den aanslag voor de geheele klasse naar het kleinste bedrag in die klasse zal trouwens — naar de regeering in de memorie van toelichting tot de wijzigingswet 1900 schreef — niet altijd voor goedkeuring vatbaar zijn. Dit hangt af van de omstandigheid of het verschil tusschen het laagste en het hoogste cijfer in de klasse aanmerkelijk is of niet. Het is billijk en in het belang van een goede administratie om voor voljaarskohier en aanvullingskohieren hetzelfde heffingspercentage vast te stellen. Art. 10. In enkele gemeenten loopt het belastingjaar van Mei tot Mei. Dit is intusschen minder practisch, omdat dan de opbrengst van de kohieren moet worden gebracht ten behoeve van verschillende dienstjaren. Zij die na 1 Januari doch voor het opmaken van het voljaarskohier belastingplichtig werden, kunnen voor zooveel mogelijk bereids op dit kohier worden gebracht. Ontbreken de gegevens daarvoor dan geeft het laatste lid gelegenheid tot plaatsing op aanvullingskohieren, maar over het algemeen is het gewenscht te zorgen dat de belastingen zoo spoedig mogelijk worden betaald. Blijkens weekbl. burg. adm. 3165 werd in 1908 door de regeering tegen een verordening de bedenking geopperd, dat de raad niet bevoegd GEMEENTEWET. 665 is ter zake van ontduiking of overtreding zelf de straf te bepalen, maar slechts mag verwijzen naar de artt. 272 en volgende der gemeentewet. Ook werd aanmerking gemaakt tegen strafbaar stellen overeenkomstig artt. 271 en volgende der gemeentewet van het niet, niet tijdig, onvolledig of onjuist verstrekken van inlichtingen, wijl bedoelde wetsartikelen, behalve verbeurdverklaring — welke hier buiten toepassing blijft —' boete bedreigen tot zekere veelvouden van de verschuldigde belasting,' behoudens het daarbij gestelde minimum, en er tijdens het verstrekken der inlichtingen nog geen belasting verschuldigd is, zoodat de strafbaarstelling geen steun vindt in de wet. Intusschen is ook de verwijzing naar de strafbepalingen, in de gemeentewet opgenomen, achterwege gelaten, omdat de werking dier artikelen daardoor niet in meerdere mate verzekerd wordt. Art. 11. Zoowel bij verplichting als bij bevoegdheid tot aangifte blijft de. raad bevoegd van ingekomen aangiften af te wijken. Van vaststelling van een model voor het beschrijvingsbiljet maakt de verordening geen melding. Daarom zullen ter uitvoering der verordening b. en w. dit doen. Art. 12. Bij brief van 7 December 1900, no. 6795, afd. B.B., schreef de minister van binnenlandsche zaken o.m.: „De woorden: „volgens in de belastingverordening vermelde grondslagen", in 1 van art. 243 der gem.wet, moeten geacht worden alleen betrekking te hebben op de daaraan onmiddellijk voorafgaande woorden: „hetzij naar een inkomen, afgeleid uit den uiterlijken staat". „Bij heffingen naar het geschatte inkomen is het dus niet noodig, dat de verordening vaststelt, naar welke grondslagen zal worden ge! schat. „Hierbij is echter een voorbehoud. „Indien n.1. de verordening de grondslagen voor de schatting van het inkomen niet vaststelt, bestaat de mogelijkheid, dat men ook schatten zal naar den uiterlijken staat. Daar hiervoor door de wet de vermelding der grondslagen wordt geëischt, moet de verordening, indien zij geen grondslagen voor de schatting bevat, óf de negatieve bepaling inhouden, dat de uiterlijke staat niet zal worden in aanmerking genomen, óf in het tegenovergestelde geval de grondslagen voor de beoordeeling van den uiterlijken staat opnemen. „Tegen de regeling, dat, bij gebreke van betrouwbare gegevens voor de schatting, het inkomen zal worden afgeleid uit den uiterlijken staat, is geen bezwaar, indien slechts, zooals boven reeds werd opgemerkt, voor die afleiding in de verordening de grondslagen worden vermeld." Met deze opmerkingen is rekening gehouden bij het laatste lid van art. 12. Art. 13. Art. 55 gem.wet vordert blijkbaar een afzonderlijke rege- 666 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ling van den werkkring der commissie. Deze verordening kan verschillende punten betreffen geregeld in de verordening onder no. 4 op blz. 398 en volgende hiervoren. Hetgeen geacht moet worden in meerdere of mindere mate de heffing aan te gaan en dus koninklijke goedkeuring behoeft, is in art. 13 opgenomen. Art. 14. Volgens grondwet en gemeentewet worden aan den raad overgelaten regeling en bestuur van de huishouding der gemeente. Daar echter verschil van meening bestaat wie, zonder uitdrukkelijke bepaling in de verordening, de ontheffing verleent, n.J. raad, b. en w. of ontvanger, is een uitdrukkelijke bevoegdverklaring van den raad in dit artikel opgenomen. Blijkens provinciaal verslag van Friesland over 1912, blz. 34 en 35, had de regeering tegen een bepaling betreffende afschrijving op den aanslag wegens vermindering van het inkomen in den loop van het belastingjaar, ongeveer gelijk aan die welke het derde lid bevat, geen bezwaar. INVORDERINGSVERORDENING. Art. 3. Het wordt niet gewenscht geacht gelegenheid te geven tot betaling in meer termijnen, ten einde de administratie van den gemeenteontvanger, die wegens de vele aanslagen toch reeds zeer uitgebreid is, niet nog meer omvangrijk te maken. Door voor aanslagen over een vol jaar vier termijnen, voor andere aanslagen wegens hoofdverblijf in verhouding minder termijnen te stellen, schijnt de billijkheid genoegzaam betracht. Ten einde bij vertrek enz. zoo noodig spoedig te kunnen vervolgen, is het vierde lid opgenomen. Het wordt niet onbillijk geacht de forensenaanslagen, die eerst kunnen plaats hebben nadat de diensten, die de belastingplichtige geacht wordt van de gemeente te hebben, reeds zijn genoten, binnen korten termijn en in eens invorderbaar te verklaren. Dit zal ook behoorlijke betaling vergemakkelijken, terwijl het hier toch immers steeds uitwonende personen geldt, die minder gemakkelijk in het oog kunnen worden gehouden. Tot vereenvoudiging strekt het laatste lid. Waterveld, 10 Juni 1916. Burgemeester en Wethouders, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, B. KOOL. GEMEENTEWET. 667 De toelichting op de artikelen en tarieven, hiervoren vermeld voor de gevallen van progressieve heffing en onderscheid tusschen inkomsten uit kapitaal en arbeid, kan luiden als volgt: Artt. 6a en 11a. Over de toekenning in 1897, bij art. 243 II gemeentewet, van de bevoegdheid aan de gemeentebesturen tot het maken van onderscheid tusschen inkomsten uit kapitaal en arbeid (amendementKuyper) is in de beide kamers der staten-generaal vrij wat te doen geweest. Zij werd in de tweede kamer, ook door de regeering, hoofdzakelijk bestreden op dezen grond, dat het den gemeentebesturen niet wel mogelijk zou zijn de splitsing in praktijk te brengen, omdat zij de middelen tot beoordeeling misten, die den rijksbelastingheffer brf de vermogens- en de bedrijfsbelasting ten dienste stonden, terwijl zij van de koh ieren dezer rijksbelastingen geen gebruik mochten maken, omdat deze geheim waren. De heer Kuyper vestigde er echter uitdrukkelijk de aandacht op, dat het hem niet te doen was bij de wet aan de gemeentebesturen een zekeren dwang op te leggen, zoodat overal, ook waar het niet kan, de oeconomische factor tot zijn recht zou moeten komen, maar alleen om de mogelijkheid open te laten, opdat het kunne geschieden, waar er de gegevens voor aanwezig zijn. „Stel nu al — zeide hij —, dat een enkel gemeentebestuur de dwaasheid beging, om op volkomen ongeschikte manier, op een manier, die geen naam mocht hebben, die oeconomische factor in naam tot gelding te doen komen, welnu, dan zou hier juist de contróle van de hooge overheid kunnen en moeten waken, om dergelijk misbruik te voorkomen." De heer Kuyper deelde verder mede, dat hij het door de belanghebbenden zeiven wilde doen aantoonen, indien zij op vermindering aanspraak hebben, en hij sprak hieromtrent als volgt: „Er is hier sprake van schatting, niet waar? Van inkomen naar schatting, en niet naar afleiding berekend. „Door middel van die schatting krijg ik dus een bepaald cijfer van inkomen, een som van f 1000, van f 2000 of meer inkomen. Hoe ik aan die cijfers kom, hoe ik die cijfers zal verificeeren, behoef ik thans niet aan te toonen. Immers, de minister zelf onderstelt, dat het gemeentebestuur dit cijfer bepalen kan en de middelen bezit, om het te controleeren. Dat cijfer is er dus, buiten mijn amendement om, en nu maak ik in de gemeenteverordening eenvoudig een bepaling, dat ieder, die aantoonen kan, dat een gedeelte van dit zijn inkomen niet uit vermogen, maar uit arbeid of tractement verkregen wordt, voor dat deel aanspraak kan maken op de ontheffing van 25 pet. Dan leg ik allen bewijslast op den belanghebbende, en die mij dan de noodige gegevens niet verschaft, verbeurt zijn aanspraak. En, geloof mij, dan zullen allen, die er belang bij hebben, wel uit eigen beweging komen en aan den gemeenteraad alle bewijsstukken 668 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ter hand stellen, die noodig zijn, om de kohieren met aftrek op te maken. Feitelijk komen dan de bezwaren en moeilijkheden tegen mijn voorstel, aan de uitvoering ontleend, op niets neer. Bij wat goeden wil en ernstigen toeleg, om het door mij beoogde doel te bereiken, staan den gemeenten voldoende middelen ten dienste, om tegen misbruik te waken". In de eerste kamer kwam het opleggen van bewijslast aan den belanghebbende nader ter sprake. Opgemerkt werd in het voorloopig verslag, dat burgemeester en wethouders niet beginnen mogen met allen over één kam te scheren, behoudens het recht van de bezwaarden om er zich tegen te verzetten. . De regeering was het echter met den heer Kuyper eens en achtte het niet verboden den aangeslagene het bewijs op te leggen. Tegen de algemeenheid van de stelling der regeering moge wettelijk al geen bezwaar zijn, wel echter in de praktijk. De regeering had het over het opleggen van bewijs aan den aangeslagene. Wettelijk zou er misschien niets tegen zijn, indien een verordening toeliet de vermindering ook dan nog toe te passen, wanneer de belanghebbende met zijn verzoek deswege kwam opdagen, nadat de aanslag reeds was tot stand gekomen. Wel zou de vraag kunnen rijzen of op die wijze niet het toezicht van gedeputeerde staten, hetwelk de voorgeschreven goedkeuring van het kohier medebrengt, zou worden ontdoken, doch dit bezwaar geldt evenzeer, waar ook ontheffing en teruggaaf tegenwoordig algemeen plegen plaats te vinden, zonder er gedeputeerde staten in te kennen. De gestelde maatregel zou echter in de praktijk zeker aanleiding geven tot veel administratieven omslag, tot voortdurende wijziging in de bedragen der aanslagen en tot onzekerheid omtrent de opbrengst der belasting, welke opbrengst men toch immers zoo spoedig mogelijk dient te kunnen nagaan, wegens de eigenaardigheid der inkomstenbelasting, dat zij in den regel moet dienen tot aanvulling van hetgeen uit anderen hoofde te kort schiet, onj de plaatselijke inkomsten met de plaatselijke uitgaven gelijken tred te doen houden, hetgeep dan ook in onze gemeente mede het geval is. Het komt ons daarom voor, dat het voor de praktijk het meest gewenscht mag heeten alleen bij de aan het opmaken der kohieren voorafgaande beschrijving gelegenheid te geven de vereischte aangifte te doen. Op het beschrijvingsbiljet kan daarvoor een plaats ingeruimd worden. In het voorloopig verslag der eerste kamer werd het ook voor den belanghebbende zelf niet gemakkelijk geacht het bewijs te leveren. Wel achtte men zulks mogelijk bij vaste traktementen, loonen, pensioenen, lijfrenten en vaste uitkeeringen, en vermoedelijk in vele gevallen ook bij industrieele en handelsondernemingen uit boeken en balansen. Maar hoe — werd gevraagd — zal het negatief bewijs te leveren zijn, dat men geen f 13000 bezit? Dit bewijs, meende men, is niet te leveren, en bij de ver- GEMEENTEWET. 669 mogensbelasting rust dan ook tegenover den belastingplichtige, die aan zijn verplichting tot aangifte heeft voldaan, op den belastingambtenaar de taak van aannemelijk te maken, dat de aangeslagene een belastbaar vermogen bezit. Dat het bewijs in vele gevallen moeilijk zal kunnen worden gegeven, noemde de regeering juist. Echter schreef zij, dat er geen enkele wetsbepaling is, die verbiedt in gemeente-verordeningen een eed of verklaring voor te schrijven, evenals in art. 33 der wet op de vermogensbelasting. Thans komt nog hierbij de omstandigheid, dat volgens art. 107 van de wet op de inkomstenbelasting 1914 de gemeentebesturen aan de rijksambtenaren schriftelijk inlichtingen kunnen vragen nopens de bestanddeelen van het vermogen van gemeentelijke belastingplichtigen, welke bij de vaststelling van den aanslag in de rijksinkomstenbelasting in aanmerking zijn genomen. Ons wil het voorkomen, dat onderscheid tusschen belasting van inkomsten uit bedrgf en uit kleine vermogens en tusschen die uit grootere vermogens billijk is te achten en dat in het licht van vorenstaande opmerkingen de toepassing van het beginsel zeer wel mogelijk is te achten. Wij meenen daarom dat het zeer gewenscht is er de proef mede te nemen. Omtrent de uitlegging van het bepaalde onder II van art. 243 werden in het voorloopig verslag der eerste kamer verschillende vragen gedaan. Vooreerst werd gevraagd of de inkomsten uit vermogen beneden de ƒ 13000 voor altijd als een afzonderlijk bestanddeel der totale inkomsten te beschouwen zijn, in dien zin, dat, ook wanneer het geheele vermogen ƒ13000 of meer bedraagt, de inkomsten uit de eerste ƒ 12999,996 als een afzonderlijk bestanddeel moeten worden beschouwd en ter berekening van het belastbaar inkomen met ten hoogste 25 pet. kunnen worden verminderd, en alleen de inkomsten uit het meerdere vermogen op het werkelijk zuiver bedrag in rekening moeten worden gebracht, dan wel, of de bedoeling is, dat bij bezit van een vermogen van ƒ 13000 of hooger de inkomsten uit het geheele vermogen op haar werkelijk zuiver bedrag moeten worden berekend, zoodat van vermindering alleen dan sprake kan zijn, als het vermogen in totaal minder dan ƒ 13000 bedraagt. De regeering meende de uitdrukking „die deelen daarvan, die voortspruiten uit een vermogen van ƒ13000 of hooger" in laatstvermelden zin te moeten opvatten. Tegen berekeningen, door den heer Van Dedem bij de beraadslaging in de tweede kamer in dezen zin gemaakt, heeft dan ook de heer Kuyper zich niet verzet. Trouwens de bewoordingen der bepaling laten o. i. kwalijk een andere uitlegging toe, en in elk geval zou zeker de heer Kuyper, indien zijn bedoeling een andere ware geweest," niet nagelaten hebben de be- 670 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. paling beter te redigeeren, b.v.: „Bij schatting die deelen daarvan, die^ voortspruiten uit hetgeen een vermogen meer bedraagt dan ƒ 13000" enz. Wij hebben daarom gemeend de bewoordingen van de wet in art. 6a te moeten overnemen. Ook werd bij de behandeling in de eerste kamer gevraagd: „Welke is de beteekenis van de woorden „kunnen de overige deelen" met ten hoogste 25 pet. worden verminderd? „Is het noodzakelijk dat, als de reductie wordt toegepast, die moet worden toegepast op alle deelen, die niet voortspruiten uit een vermogen van ƒ 13000 of hooger, of zal het geoorloofd zijn de reductie toe te passen op sommige bestanddeelen van het inkomen, en niet op andere? Zoude het bijv. geoorloofd zijn de reductie wél toe te passen op loonen, tractementen en pensioenen, maar niet op bedrijfswinsten, en niet op inkomsten uit vermogen beneden de ƒ 13 000 ? „Moeten, met andere woorden, de „overige deelen" als een onverbrekelijk complex worden beschouwd of mogen die overige deelen worden gesplitst, en brengt het woord „kunnen" mede, dat men de reductie wel zal mogen toepassen op één of meer van die „overige deelen", maar niet of slechts ten deele op andere ?" De regeering noemde de redactie onder II op dit punt onduidelijk. De meest rationeele lezing achtte zij echter, de „overige deelen" wel als een onverbrekelijk complex te beschouwen. „Immers, naar de opvatting van den voorsteller staan al die deelen tegenover den belastingheffer in beteekenis gelijk. Wordt dus de reductie toegepast, dan is hef ook rationeel, dat het geschiedt met betrekking tot alle bedoelde deelen." Tegen een bepaling van de verordening van 's Gravenhage dat 10 °/0 doch ten hoogste ƒ 250 zou worden afgetrokken maakte in 1910 volgens weekbl. burg. admin. 3202 de minister van binnenlandsche zaken bezwaar. Art. 243 II was volgens den minister aldus te verstaan, dat de term „overige deelen" alle deelen van het inkomen omvat, die niet voortspruiten uit een vermogen van ƒ 13 000 of meer. Bij de genoemde regeling zou boven ƒ2 500 inkomen uit andere bron dan vermogen van ƒ 13 000 of meer echter geen vermindering worden toegepast. Ook maakte de minister blijkens provinciaal verslag van Overijssel in 1910 bezwaar tegen een bepaling, waarbij niet voor alle inkomsten buiten die uit een vermogen van ƒ13000 of hooger de vermindering op een even hoog percentage gesteld was. Door de woorden „met ten h oogste vijf en twintig ten honderd" is in de wet zelf uitdrukkelijk erkend de bevoegdheid der gemeentebesturen, om korting toe te passen tot een lager dan het hoogst geoorloofde bedrag. Wij zouden, althans voorloopig, met 10 % willen volstaan, ten einde het totaal van het belastbaar inkomen niet een al te be- GEMEENTEWET. 671 langrijke vermindering onderga. Van zoodanige vermindering is natuurlijk verhooging van het heffingspercentage, dat in onze gemeente toch al belangrijk mag heeten, het gevolg. Bij het maken van voorschriften met betrekking tot de berekening en onderscheiding van de inkomsten uit verschillende bronnen zal zeker een goede wegwijzer worden gevonden in de bepalingen, vervat in de artt. 3, 4 en 6 tot en met 9 der wet op de vermogensbelasting. Art. 8. Bij de wijziging van art. 243 gem.wet in 1900 is aan de gemeenten de bevoegdheid toegekend tot een matig progressieve heffing. Het schijnt ons alleszins billijk, dat van de hoogere inkomens percentsgewijze eenige meerdere belasting wordt afgezonderd dan van de kleinere. Hoe hooger de welstand hoe gemakkelijker een deel van het inkomen voor belastingbetaling kan worden afgezonderd. Volgens art. 243 onder IV mag tot zekere grens het heffingspercentage een stijging aanwijzen. Deze stijging mag intusschen alleen gelden voor de „toenemingen van het belastbaar inkomen op het tarief der belasting". Bijv. een belastbaar inkomen van ƒ500 wordt belast met 2 °/o. De volgende klasse zal bijv.' zijn ƒ 600. De „toeneming" bedraagt hier dan ƒ 100. Nu mag alleen van deze toeneming een „stijgend percentage", bijv. 2,1 °/o worden geheven. Dat wordt dus voor het inkomen van ƒ600 2% van ƒ500 4- 2,1 °/o van ƒ 100 = ƒ 12,10. Intusschen is, als boven reeds is gezegd, aan deze progressie een grens gesteld. Bij de inachtneming daarvan wordt eerst berekend het belastbaar inkomen, gelijk aan 1 '/» maal de kleinste aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud. Vervolgens wordt nagegaan welk percentage van dat belastbaar inkomen (niet dus van de laatstvoorafgegane toeneming) wordt geheven. Van dit percentage nu mag ten hoogste het dubbele van eenige toeneming worden geheven. Bedraagt dus in het bij de verordening gevoegd tarief bij een belastbaar inkomen van ƒ 450 (ll/a X ƒ 300) het percentage 1,94, van geen toeneming mag dientengevolge meer dan 3,88 °/o worden geheven. In het door ons voorgesteld tarief wordt een billijke, geleidelijke stijging aangetroffen. Opgemerkt zij, dat volgens art. 243 gem.wet het percentage van de toenemingen bij geen enkele opklimming in het tarief (geen enkele hoogere klasse dus) mag dalen. Wel mag het dus voor twee of meer klassen gelijk zijn. De regel, dat van geen toeneming minder mag worden geheven dan van een lager liggende toeneming, geldt ook voor die inkomens welke minder bedragen dan anderhalf maal de kleinste som voor noodzakelijk levensonderhoud. Dit sluit ook voor de mindere belasting van deze zeer lage inkomens een beperking in. Hoe minder men toch van deze inkomens heft, hoe lager het percentage van het geheele belastbare inkomen bij het „anderhalf maal" zal zijn en hoe lager dus ook het maximum van het geoorloofd percentage. 672 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. In het voorloopig verslag der tweede kamer werd de meening uitgesproken, dat de toepassing van het nieuwe stelsel tot groote moeilijkheden aanleiding zou geven. Men achtte het voor de gemeentebesturen niet gemakkelijk uit te rekenen, hoe zij de heffing naar dat stelsel moesten inrichten om een bepaald bedrag te verkrijgen, welke moeilijkheid te grooter zou zijn, omdat het eene jaar een grooter bedrag zal moeten worden verkregen dan het andere. De verordeningen op de heffing waren onder de oude wetgeving zoo ingericht, dat dit geen bezwaar opleverde. Maar hoe zal — vroeg men —, wanneer men het gewijzigde Benthamsche stelsel wil toepassen, die inrichting voortaan moeten zijn? Zullen in de verordening verschillende tabellen moeten worden opgenomen, welke gelden zullen naar mate van verschillende benoodigde bedragen? Dit zou zeker moeilijk uitvoerbaar zijn, maar indien in de verordening slechts één tabel werd opgenomen, berekend op het verkrijgen van één bepaald bedrag, zou bij elke verandering van het benoodigde bedrag wijziging der belastingverordening noodig zijn. De regeering merkte naar aanleiding hiervan op, dat de inrichting van de heffing volstrekt niet afhangt van het bedrag, dat de belasting moet opbrengen, en dat het dus niet noodig is om verschillende tabellen te hebben voor verschillende bedragen van opbrengst. De gemeentebesturen kunnen het tarief vaststellen op de wijze, welke zij wenschelijk achten, indien zij slechts zorgen, dat niet in strijd wordt gehandeld met de regels, bij de wet vastgesteld. Is op deze wijze het tarief samengesteld, dan zijn de cijfers in de kolom van het percentage van het belastbaar inkomen slechts als verhoudingcijfers te beschouwen, die gelijkvoudig verminderd of door opcenten vermeerderd moeten worden naar dezelfde mate, waarin de opbrengst, die men behoeft, minder of meer is dan die, welke met het, in de verordening voorkomende, tarief te verkrijgen is. Het is dus niet noodig, om voor elke wisselende behoefte een nieuw tarief samen te stellen. Het cijfer van kolom 6 der bij de verordening behoorende tabel is het door de regeering bedoelde verhoudingscijfer. GEMEENTEWET. 673 No. 30. Verordening op heffing inkomstenbelasting. (Met aansluiting aan de rijksinkomstenbelasting.) Artt. 232 en volgende gem.wet. VERORDENING op de heffing van inkomstenbebelasting in de gemeente Waterveld. Art. 1. Als art. 1 onder het vorig nummer. Art. 2. Als eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid vorig nummer. Art. 3. Onder zuiver inkomen wordt verstaan de som van hetgeen in geld of geldswaarde zuiver genoten wordt als opbrengst van: 1°. onroerende goederen, 2°. roerend kapitaal, 3°. onderneming en arbeid, 4°. rechten op periodieke uitkeeringen van het leven afhankelijk. Art. 4. Als opbrengst van onroerende goederen worden beschouwd de voordeelen die, anders dan door de uitoefening van een bedrijf of beroep, van gebouwen en gronden worden getrokken, zooals: huur- of pachtsommen en verdere prestatiën van huurders of pachters; vruchten waarvan het genot bij verhuring of verpachting is voorbehouden, de huurwaarde van gebouwen, gedeelten van gebouwen of gronden bij eigen gebruik voor woning df tot huishoudelijke doeleinden, uitkeeringen ter zake van opstal, erfpacht, beklemming of vaste huur, kooiman, praktijk 2de dr. 43 674 VEEORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. uitkeeringen ter zake van grondrente of andere op onroerend goed gevestigde schuldplichtigheid. Art. 5. Als opbrengst van roerend kapitaal worden beschouwd de vruchten van kapitaal, dat niet in onroerende zaken of in een eigen bedrijf of beroep is belegd, zooals: rente van inschrijvingen op de grootboeken der nationale of buitenlandsche schuld, dividenden en rente van aandeelbewijzen, obligatiën of andere effecten, uitkeeringen op geldschieting en commandite, rente van andere schuldvorderingen, uit welken hoofde ook, onverschillig of van de schuld een bewijs is afgegeven en of de betaling door hypotheek of op andere wijze is verzekerd, rente begrepen in de aflossing van schuldvorderingen, altijddurende rente. Art. 6. 1. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder art. 5 vallende voordeden, die als winst, honorarium, traktement, salaris, arbeidsloon, vrije woning, aandeel in winst of overwinst, vacatie- of presentiegeld of onder welken naam en in welken vorm ook, verkregen worden uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en betrekking daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van eiken aard. 2. Tot de opbrengst van een bedrijf wordt mede gerekend het eigen gebruik van. in het bedrijf voortgebrachte of verkregen vruchten in den ruimsten zin of van waren, die in het bedrijf worden vervaardigd, bewerkt of ten verkoop ingeslagen. 3. De betaling, die de leden eener coöperatieve vereeniging of de aandeelhouders eener naamlooze vennootschap van de vereeniging of vennootschap ontvangen voor geleverde goederen of verrichten arbeid, wordt tot haar volle bedrag als prijs der goederen of als arbeidsloon beschouwd. Art. 7. h De opbrengst van rechten op periodieke uitkeeringen GEMEENTEWET. 675 van het leven afhankelijk omvat de verlof- en nonactiviteitstraktementen, wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, alsmede de verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud, huisvesting of andere zaken en, in het algemeen, alle verschuldigde uitkeeringen en verstrekkingen, niet aan de vervulling van een ambt of dienstbetrekking verbonden, die bij overlijden van den gerechtigde, of van een derde, eindigen. 2. Periodieke uitkeeringen, die genoten worden ingevolge een verbintenis, waarvan de naleving niet in rechte kan worden gevorderd, worden niettemin als verschuldigd beschouwd. Deze bepaling geldt niet, indien de persoon, die de uitkeering geniet, met den gever samenwoont. Art. 8. Als inkomen of deel van het inkomen wordt niet beschouwd: a. ten aanzien van minderjarigen, hetgeen zij van hun ouders voor onderhoud en opvoeding genieten, b. winst ontstaan enkel door speculatie in fondsen of goederen, anders dan in de uitoefening van een bedrijf. Art. 9. 1. De opbrengst eener bron van inkomen wordt, ter berekening van haar zuiver bedrag, verminderd met de kosten tot verwerving, inning en behoud der opbrengst en met de op de opbrengst rustende lasten, zooals: de bedrijfs- en beroepskosten, waaronder worden verstaan de kosten noodig voor de uitoefening van een bedrijf of beroep of rechtstreeks daartoe betrekking hebbende, met inbegrip van kosten van onderhoud, verschuldigde renten en belastingen, die op het bedrijf of beroep drukken, de volgende kosten, voor zoover zij niet reeds als bedrijfsof beroepskosten in aanmerking komen: kosten van verzekering en onderhoud van onroerende goederen, uitkeeringen wegens opstal of ander zakelijk recht krachtens hetwelk de belastingplichtige het genot van onroerend goed heeft, op onroerende goederen rustende belastingen en uitkeeringen wegens daarop gevestigde schuldplichtigheid, kosten van verhuring of verpachting van onroerende goederen, kosten vallende op de verzilvering van coupons, kosten van beheer. 43* 676 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 2. Van de onzuivere opbrengst van een bedrijf of beroep worden bovendien afgetrokken de afschrijvingen op zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebruikt, 'en de afschrijvingen op schuldvorderingen, een en ander volgens goed koopmansgebruik. 3. Traktementen en andere belooningen alsmede verlofen nonactiviteitstraktementen, wachtgelden en pensioenen worden verminderd met verplichte bijdragen voor pensioenen en fondsen. Art. 10. 1. Uitgaven voor aankoop, stichting, verbetering of verandering van gronden, gebouwen, werktuigen, gereedschappen en andere zaken, die voor de uitoefening van het bedrijf of beroep worden gebruikt, uitgaven voor overneming, uitbreiding, verbetering of verandering van het bedrijf en andere uitgaven van dien aard worden niet als bedrijfs- of beroepskosten beschouwd. 2. Uitgezonderd zijn: 1°. de uitgaven noodig ter vervanging van zaken, waarop niet wordt afgeschreven, gebouwen niet daaronder begrepen, 2°. de uitgaven tot aanschaffing van voorwerpen van geringe waarde, voor zoover die uitgaven gewoonlijk tot de dagelij ksche onkosten van het bedrijf of beroep worden gerekend. 3. Voorts is geen aftrek toegelaten ter zake van het vormen of vergrooten van een reservefonds of voor interest van eigen kapitaal. Art. 11. L Voor de heffing der belasting wordt de opbrengst bepaald van de bronnen van inkomen, die bij den aanvang van het belastingjaar voor den belastingplichtige bestaan. Bedrijven, beroepen, handelingen, werkzaamheden en diensten, die voor dat tijdstip door hem zijn uitgeoefend, verricht of bewezen, worden als een bestaande bron van inkomen aangemerkt, indien zij niet voorgoed zijn gestaakt. 2. Ten aanzien van personen, die op een later tijdstip belastingplichtig worden, treedt dat tijdstip voor den aanvang van het belastingjaar in de plaats. GEMEENTEWET. 677 Art. 12. 1. De opbrengst van iedere bron van inkomen wordt gesteld op het bedrag dat zij voor den belastingplichtige zuiver heeft opgeleverd over het laatstverloopen kalenderjaar of, voor zooveel de opbrengst van onderneming of arbeid betreft, over het laatst verloopen boekjaar, indien dit niet met het kalenderjaar samenvalt. 2. Voor zoover het inkomen genoten uit de opbrengst van onderneming of arbeid niet vast is, maar afhankelijk is van deze opbrengst, zal genomen worden het gemiddelde van het volgens de regels van het eerste lid van dit artikel voor de laatste drie belastingjaren berekend inkomen. Art. 13. 1. Is de opbrengst van eenige bron van inkomen nog niet over een vol kalender- of boekjaar door den belastingplichtige genoten, dan wordt zij in rekening gebracht tot haar bekend of te begrooten jaarlijksch zuiver bedrag. 2. Op dezelfde wijze wordt gehandeld, indien door het ontstaan, vervallen of wijzigen eener gemeenschap verandering is gekomen in de verhouding naar welke de belastingplichtige gerechtigd is tot het genot der voordeelen van eenige zaak, en sedert die verandering nog geen vol kalender- of boekjaar is verstreken. Art. 14. 1. Bevordering of verplaatsing in een anderen werkkring, bij een tak vau openbaren dienst of in dienst van een bijzonder persoon of lichaam, wordt niet beschouwd als het ontstaan eener nieuwe bron van inkomen. 2. Daarentegen wordt het ontstaan eener nieuwe bron van inkomen aangenomen bij aanvaarding of hervatting van eenigen dienst binnen het rijk na dienstverrichting in het buitenland of in een der koloniën of bezittingen van het rijk in andere werelddeelen. Art. 15. De jaarlijksche zuivere opbrengst van tijdelijk niet belegde gelden wordt bepaald naar de wijze, waarop zij zullen wor- 678 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. den belegd, of, indien aan de gelden nog geen bestemming is gegeven, op vier ten honderd berekend.. Art. 16. Wanneer ten aanzien eener bron van inkomen bij toepassing der regelen omtrent de bepaling der zuivere opbrengst een verlies wordt verkregen, komt dit in mindering van de zuivere opbrengst der verdere bronnen van inkomen. Art. 17. 1. Op zich zelf staande werkzaamheden blijven bij de toepassing der artt. 11 tot en met 16 buiten aanmerking. 2. Heeft de belastingplichtige in het laatstverloopen kalenderjaar een opbrengst van op zich zelf staande werkzaamheden genoten of een uit zoodanige werkzaamheden voortgesproten verlies geleden, dan wordt het volgens de genoemde artikelen bepaalde inkomen met het zuivere bedrag dier opbrengst vermeerderd of met dat verlies verminderd. Art. 18. 1. Van het volgens artt. 11 tot en met 17 bepaalde inkomen worden, ter berekening van het zuiver inkomen, afgetrokken de door den belastingplichtige verschuldigde en niet met een bron yan zijn inkomen in verband staande: a. lijfrenten, pensioenen en andere periodieke uitkeeringen en verstrekkingen als bedoeld bij art. 7, met dien verstande, dat daartoe niet gebracht worden verschuldigde periodieke uitkeeringen, die genoten worden ingevolge een verbintenis, waarvan de naleving niet in rechte kan worden gevorderd, ' 6. altijddurende renten, c. renten van andere schulden, d. premiën voor levensverzekering, lijfrente of pensioen, een en ander tot het jaarlijksch bedrag bij den aanvang van het belastingjaar of bij het ontstaan van den belastingplicht in den loop van dat jaar. 2. Voor de premiën, bedoeld onder letter d van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan ƒ 100,— worden afgetrokken. GEMEENTEWET. 679 3. Ter zake van onderhoud en opvoeding van minderjarige kinderen is geen aftrek toegelaten. (Verdere artikelen als artt. 7 en volgende onder het vorig nummer, behoudens, dat bij gebruikmaking van de gegevens der rijksinkomstenbelasting invulling van beschrijvingsbiljetten der gemeente in den regel wel zal kunnen achterwege blijven.) Toelichting. Indien hij de berekening van het belastbaar inkomen zooveel mogelijk aansluiting gewenscht wordt aan de bepalingen betreffende de rijksinkomstenbelasting, dienen die bepalingen in de plaatselijke verordening te worden overgenomen. De regeering neemt met een verwijzing in de plaatselijke verordening naar de betrekkelijke wetsbepaling geen genoegen, voornamelijk om deze reden, dat dan buiten den raad om en zonder koninklijke goedkeuring automatisch ook de plaatselijke verordening verandering zou ondergaan ingeval van wetswijziging. Art. 13 van de wet op de inkomstenbelasting 1914 neemt in aanmerking het inkomen over het laatstverloopen kalenderjaar of boekjaar. De plaatselijke belastingverordeningen, vóór die wet vastgesteld, regelden meestal den aanslag van wisselvallige inkomsten naar een gemiddelde over drie jaren. Overneming van de cijfers der rijksinkomstenbelasting geeft bij behoud van dit systeem eenigen meerderen arbeid. Toch zal men het in sommige gemeenten wenschen te behouden, omdat anders te groote schommelingen in de jaarlijksche opbrengst der belasting zouden worden gevreesd. Vandaar art. 12, tweede lid. Het belastingjaar der rijksinkomstenbelasting loopt van Mei tot Mei, terwijl bijna zonder uitzondering het belastingjaar voor de gemeente samenviel met het kalenderjaar. Bij gebruikmaking van de gegevens der rijksbelasting kan in dit geval het kohier der gemeentebelasting eerst geruimen tijd na den aanvang van het belastingjaar worden opgemaakt, en is daarom door sommige gemeentebesturen overwogen ook het gemeentelijk belastingjaar te bepalen op Mei tot Mei. Daaraan zijn intusschen evenzeer administratieve bezwaren verbonden. Bestemt men de geheele opbrengst van het belastingjaar Mei tot Mei voor het loopende dienstjaar, dan blijft bestaan bet ongemak, dat eerst geruimen tijd na den aanvang van dat dienstjaar geld in de gemeentekas komt en kan dat dienstjaar eerst laat in het volgend jaar worden afgesloten, tenzij men in meerdere mate nog niet geïnde posten naar het volgend dienstjaar overbrengt. Dat geeft dus eigenlijk verslechtering m plaats van verbetering. Brengt men naar gelang van het getal maanden van het belastingjaar, in elk dienstjaar vallende, a/a van de opbrengst ten voordeele van het eerste en % ten voordeele van het andere dienstjaar, dan ontstaat moei- 680 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. lijkheid bij den overgang van den onden toestand op den nieuwen, omdat dan in bet jaar van overgang een opbrengst over 4 maanden zou worden gemist, tenzij het mogelijk mocht blijken over die 4 maanden een afzonderlijke heffing te doen plaats hebben. Over het algemeen zal wel het belastingjaar dat samenvalt met het kalenderjaar en het comptabel dienstjaar behouden blijven en de praktijk hier op verschillende wijzen naar gelang van plaatselijke omstandigheden een uitweg vinden (aanslag na het opmaken van het rijkskohier als geen behoefte bestaat aan kasgeld; aanhouding van aanslagen waarvoor men meer in het bijzonder prijs stelt op bekendheid mét den aanslag door het rijk, te rade gaan met vroegere aanslagen in de rijksinkomstenbelasting, enz.). Art. 9, letters b en c, van de wet op de rijksinkomstenbelasting is niet in de verordening overgenomen. Voor het rijk heeft het zin om het aandeel in de winst van coöperatieve vereenigingen en onderlinge verzekeringmaatschappijen niet bij het belastbaar inkomen te trekken, omdat die winst reeds wordt belast door aanslag van die vereenigingen en maatschappijen zelve. De gemeente staat hiertegenover anders, omdat zij geen rechtspersonen kan aanslaan. No. 31. Verordeningen op heffing en invordering van hondenbelasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende gem.wet. A. VERORDENING op de heffing van een hondenbelasting in de gemeente Waterveld. Art. 1. | Ten behoeve van de gemeente wordt geheven een belasting op het houden van honden in deze gemeente, onder den naam van hondenbelasting. Art. 2. 1. De belasting is verschuldigd door houders van honden, die in de gemeente hun hoofdverblijf hebben of er ten minste drie maanden van het jaar verblijven. 2. Als houders van honden worden aangemerkt zij, die, GEMEENTEWET. 681 onder welken titel ook, een of meer honden bezitten of onder hun opzicht of ter verzorging hebben. 3. Het hoofd van het huisgezin is aansprakelijk voor de belasting, verschuldigd voor in zijn woning of de aanhoorigheid zijner woning gehouden honden, waarvan een of meer der andere leden van zijn gezin of inwonende dienstboden houders zijn. Art. 3. . De belasting bedraagt behoudens het hierna bepaalde ƒ4,— per jaar voor eiken hond. Art. 4. De belasting is, mits die honden nimmer op den openbaren weg rondloopen. niet verschuldigd voor: a. honden boven het getal van twee, toebehoorende aan of gehouden wordende door kooplieden in honden, om daarmede handel te drijven, 6. honden beneden den leeftijd van zes weken, c. honden, gehouden op vaartuigen, door daarin wonende schippèrs, die geen woonplaats aan den vasten wal hebben. Art. 5. Het belastingjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Art. 6. 1. Het bedrag der belasting wordt verminderd met ƒ2,— voor honden, uitsluitend gehouden wordende ten dienste van den landbouw, eenig beroep, eenig bedrijf van nijverheid of ter bewaking van gebouwen, erven of vaartuigen. 2. Honden ter bewaking van gebouwen, erven of vaartuigen zijn alleen die, welke het gebouw, erf of vaartuig nimmer verlaten. 3. Voor honden, welke in den loop van het belastingjaar niet meer vallen onder het eerste lid moet de belasting ten volle worden voldaan. Art. 7. De belasting is slechts voor de helft verschuldigd, indien de 682 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. belastingplicht ontstaat na 30 Juni van het belastingjaar en eveneens door hem, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er ten minste drie maanden van het belastingjaar verblijft. Art. 8. Vervanging van honden door andere tot gelijk aantal gedurende den loop van het belastingjaar heeft geen vermeerdering van belasting ten gevolge, onverminderd de toepassing van art. 6, derde lid. Art. 9. 1. Aan belastingschuldigen, die zich vóór 1 Juli van het belastingjaar van hun houden hebben ontdaan en in de tweede helft van dat jaar niet weder volgens deze verordening belastingplichtig worden, alsmede aan houders van honden, die vóór genoemde dagteekening hun hoofdverblijf naar een andere gemeente overbrengen, wordt op hun schriftelijke aanvraag door burgemeester en wethouders teruggaaf van de helft van hun aanslag verleend, mits deze aanvraag geschiede vóór of op 1 Juli onder overlegging van het bewijs van betaling der belasting en van het voor den hond afgegeven kenteeken, bedoeld in de verordening op de invordering dezer belasting. 2. Van de beslissing van burgemeester eu wethouders kunnen belanghebbenden binnen een maand na haar dagteekening in beroep komen bij den gemeenteraad. Art. 10. 1. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. 2. Alsdan vervalt de bestaande verordening tot heffing eener hondenbelasting. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 23 Maart 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. GEMEENTEWET. 683 B. VERORDENING op de invordering der hondenbelasting in de gemeente Waterveld. Art. ï. 1. Jaarlijks in de maand Januari wordt door een of meer daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen beambten aan ieder, die bij dezen bekend is of vermoed wordt te zijn houder van een of meer honden, aan zijn woning een beschrijvingsbiljet uitgereikt. 2. Het model voor het beschrijvingsbiljet wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. 3. Bedoelde beambten houden een lijst van de namen en de woonplaatsen (straat en wijknummer) van hen, aan wie biljetten zijn uitgereikt en zenden zoo spoedig mogelijk afschrift van die lijst aan den burgemeester en den gemeente-ontvanger. Art. 2. 1. Ieder, aan wien een beschrijvingsbiljet is uitgereikt, is verplicht dit, behoorlijk ingevuld en onderteekend, vóór 15 Februari bij den gemeente-ontvanger in te leveren. 2. Die niet kan schrijven kan zijn aangifte met een handmerk bekrachtigen, mits dit geschiede in tegenwoordigheid van twee meerderjarige personen en deze op het beschrijvingsbiljet verklaren, dat het handmerk in hun tegenwoordigheid is gesteld. 3. Zij, die geen hond of honden houden, vermelden dit op het beschrijvingsbiljet. 4. Van de inlevering van het beschrijvingsbiljet wordt op verzoek een bewijs afgegeven. Art. 3. Tot rechtstreeksche aangifte zijn verplicht: 1. vóór 15 Februari: de belastingplichtigen, die geen beschrijvingsbiljet hebben ontvangen, 2. binnen 14 dagen na aanvang der belastigplichtigheid, doch niet vóór 14 Februari: a. zij, die in den loop van het jaar belastingplichtig worden, 684 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. b. zij, die één of meer honden houden, waarvoor, volgens art. 6, derde lid, van de heffingsverordening, een verhoogde belasting verschuldigd is geworden. Art. 4. 1. Indien de gemeente-ontvanger meent met de opgaaf in het beschrijvingsbiljet vermeld geen genoegen te kunnen nemen, is hij bevoegd daarvan op het biljet aanteekening te doen. 2. De betaling der belasting geschiedt alsdan vólgens de aanteekening van den ontvanger, behoudens bevoegdheid van den belanghebbende, om bij burgemeester en wethouders herziening van den aanslag en teruggaaf van het te veel of onverschuldigd betaalde te vragen. Art. 5. 1. De belasting moet bij de inlevering van het beschrijvingsbiljet ten kantore van den gemeente-ontvanger worden voldaan tegen bewijs van betaling, geteekend door dien ambtenaar. Dit bewijs houdt in den naam, den voornaam èn de. woonplaats van den belastingplichtige, het getal honden met vermelding of die al dan niet voor mindere belasting in aanmerking komen, het betaald bedrag en de dagteekening van betaling. 2. Ingeval het ingeleverd beschrijvingsbiljet krachtens art. 4 is gewijzigd, wórdt daarvan melding gemaakt in het bewijs van betaling. Art. 6. 1. Bij de voldoening der belasting wordt door den gemeenteontvanger voor eiken hond kosteloos een metalen kenteeken uitgereikt, volgens model, elk jaar door burgemeester en wethouders vast te stellen en verschillend van kleur, al naar mate voor den hond de volle of gedeeltelijke belasting wordt betaald. Op het kenteeken worden vermeld het belastingjaar en een doorloopend volgnummer. 2. Op den lsten of 2den dag van iedere maand geeft de gemeente-ontvanger aan den burgemeester kennis van de. in den loop der vorige maand 'aan ieder belastingplichtige uitge- GEMEENTEWET. 685 reikte kenteekenen, met vermelding van het doorloopend volgnummer. 'Art. 7. 1. Tot verzekering van de invordering der belasting zijn de belastingplichtigen verplicht hun honden, wanneer deze zich op den openbaren weg bevinden, het kenteeken, goed zichtbaar aan den halsband bevestigd, te doen dragen. 2. Voor zoover zij in het vorig jaar in het bezit van zoodanig kenteeken zijn geweest, zijn zij verplicht dit bij de betaling der belasting over het loopende jaar weder in te leveren. 3. Tot zoolang, doch uiterlijk tot den verschijndag voor de betaling van de belasting over het loopende jaar, is het kenteeken van het vorig jaar geldig. Art. 8. Het is den belastingplichtige verboden het kenteeken aan een ander over te dragen of ten gebruike af te staan of een eigen hond te voorzien van een kenteeken, dat niet aan den belastingplichtige door den gemeente-ontvanger is uitgereikt. Art. 9. 1. De gemeente-ontvanger zal aan den houder van een hond, die het kenteeken heeft verloren, of indien het kenteeken onbruikbaar is geworden, op diens aanvraag en na vertoon van het bewijs van betaalde belasting, eenmaal in hetzelfde belastingjaar, een nieuw kenteeken afgeven, tegen betaling van 25 cent. 2. Hij geeft daarvan dadelijk kennis aan den burgemeester, met opgave van het doorloopend nummer van het nieuwe kenteeken. 3. Zoodra het nieuwe kenteeken is afgegeven is het vroeger afgegevene ongeldig. Art. 10. Behalve aan de ambtenaren der plaatselijke belastingen, zijn alle ambtenaren der gemeentelijke politie en andere daartoe door burgemeester en wethouders aan te wijzen beëedigde 686 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. ambtenaren belast met het opsporen van overtredingen dezer verordening. Art. 11. 1. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. 2. Met dit tijdstip vervalt de bestaande verordening op de invordering eener hondenbelasting in de gemeente Waterveld. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de openbare vergadering van 23 Maart 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. C. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verordeningen op de heffing en invordering van hondenbelasting in de gemeente Waterveld. De tegenwoordige verordeningen, vóór 30 jaren vastgesteld, vereischen noodzakelijk herziening. Vooral de verordening op de invordering blijkt niet langer voldoende om een behoorlijke inning van de aanslagen te verzekéren en steeds grooter wordt het bedrag der belasting, die jaarlijks door den gemeenteraad oninbaar moet worden verklaard wegens -het niet aanwezig zijn van genoegzame goederen bij den belastingschuldige voor beslaglegging en invordering bij parate executie. Over de laatste vijf jaren werd oninbaar verklaard: 1911 ƒ 101, 1912 ƒ116, 1913 ƒ115, 1914 ƒ127, 1915 ƒ143, terwijl in die jaren ontvangen werd: ƒ 624, ƒ 640, ƒ 613, ƒ 595 en ƒ 589. De aanslag heeft thans nog plaats op kohieren, op te maken door burgemeester en wethouders en vast te stellen door den gemeenteraad. Daartoe wordt in het begin des jaars, van de in de gemeente aanwezige honden door het politiepersoneel opneming gedaan. Reeds lang werd hierbij gevoeld het gemis van verplichting tot eigen aangifte door de belastingplichtigen. Verder werd door het opmaken en aan goedkeuring van GEMEENTEWET. 687 gedeputeerde staten onderwerpen van kohieren de invordering aanmerkelijk vertraagd, terwijl het nut van kohieren in geenerlei opzicht wordt ingezien, omdat burgemeester en wethouders en de gemeenteraad toch steeds niet wel anders kunnen doen dan afgaan op de gegevens bij de beschrijving verkregen. Gewenscht is daarom deze schakel uit te lichten, waardoor niet alleen vertraging wordt opgeheven, maar ook belangrijke vereenvoudiging verkregen. Volgens de nieuwe invorderingsverordening moet dé* belasting worden voldaan bij het doen van de daarin thans voorgeschreven aangifte der belastingplichtigen. Op deze wijze wordt het mogelijk hen, die de laatste jaren geregeld als wanbetalers moesten worden geboekt, zoo noodig met den strafrechter in aanraking te brengen. Het niet naleven toch van de verplichting tot aangifte kan volgens art. 271 der gemeentewet worden aangemerkt als ontduiking of overtreding ter zake van plaatselijke belasting, waartegen dat artikel straf bedreigt. Dit middel is de laatste jaren in vele gemeenten doeltreffend gebleken en wordt in steeds meer verordeningen in praktijk gebracht. Niettemin kan de gemeente-ontvanger desgewenscht gebruik maken van de hem wettelijk toekomende bevoegdheid tot invordering bij parate executie. Aangenomen moet worden, dat — daargelaten de oninbaarverklaringen — tegenwoordig ook vele belastingplichtigen niet op de kohieren worden gebracht wegens onbekendheid der ambtenaren met het houden van honden. Tot verzekering van een beter toezicht op de naleving der verplichting tot aangifte en betaling zal zeker ook kunnen strekken de uitreiking van z.g. hondenpenningen, met verplichting om deze op den openbaren weg door de honden aan den halsband te doen dragen. Laat een belastingplichtige een hond zonder penning op den openbaren weg komen, dan is hij strafbaar volgens art. 7 der invorderingsverordening. Deze strafbepaling moet ook gelden, indien de belasting wel betaald is, doch de belastingplichtige nalaat den hond de penning te doen dragen. Anders komt het middel niet tot zijn recht, omdat dan de betrokken beambten nog geen zekerheid zouden 688 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. hebben van wanbetaling indien een hond zonder penning op den weg loopt. De niet belangrijke kosten van aanschaffing der penningen voor gemeenterekening zullen naar verwacht mag worden door verhoogde opbrengst der belasting als gevolg van beter toezicht ruimschoots worden gedekt. De verbeteringen, die overigens in onderscheidene bepalingen van de tegenwoordige hefflngs- en invorderingsverordeningen zijn aangebracht, voor zoover die bepalingen in de nieuwe verordeningen zijn overgenomen, vereischen geen breedvoerige toelichting. Bij vergelijking van oude en nieuwe voorschriften valt de wenschelijkheid ervan genoegzaam in het oog. Slechts zij ten aanzien van enkele artikelen nog het volgende opgemerkt: HEFFINGSVERORDENING. Art. 1. Wel spreekt art. 240 gemeentewet van een belasting „op de honden", maar juister schijnt toch te spreken van „het houden van honden in de gemeente", om reeds dadelijk te doen uitkomen, dat bijv. een inwoner der gemeente voor honden, die hij wellicht mocht hebben in andere gemeenten, in deze gemeente niet belastingplichtig is. Bovendien wordt thans allereerst gedacht aan den houder van den hond, terwijl het anders allicht den schijn krijgt of de belasting niet op den houder maar op den hond gelegd wordt, hetgeen natuurlijk niet aangaat. Art. 2. Is het verblijf van zoodanig tijdelijken aard, dat het korter dan 3 maanden duurt, dan schijnt het niet billijk belasting te vorderen voor de honden, door de in de gemeente tijdelijk verblijvenden gehouden. Er is hier en in art. 7 in zekeren zin uitgegaan van het beginsel, opgenomen in art. 245 gemeentewet. Werden niet de hoofden van gezinnen, doch de gezinsleden of dienstboden, die zelf honden houden, voor deze honden belastingplichtig gesteld, dan zou in veel gevallen de inning van de belasting meer bezwaar opleveren, omdat wegens onvermogen veelal geen vervolging mogelijk zou zijn. De uitdrukking „aanhoorigheid" is overgenomen uit art. 240, lett. i en j, gemeentewet en uit art. 24 der drankwet, bij de toepassing van welke bepalingen zij tot geen verkeerd begrip leidde. Van afzonderlijk levende personen, die bij anderen inwonen zonder van hun gezin deel uit te maken, zal in den regel de belasting wel behoorlijk ingevorderd kunnen worden. Hierom, alsmede omdat tusschen hen en den hoofdbewoner minder betrekking bestaat, dan tusschen het hoofd en de leden van het gezin of de dienstboden, is in dit geval het hoofd niet aansprakelijk gesteld voor de belasting. Art. 3. De minister van binnenlandsche zaken maakte in 1910 be- GEMEENTEWET. 689 zwaai- tegen progressieve heffing van hondenbelasting. „Het is — schreef de minister — m.i. met het zakelijk karakter van een hondenbelasting in strijd, deze, behoudens geheele of gedeeltelijke ontheffing van on- en minvermogenden, te regelen naar de financieele draagkracht van de houders". Weekbl. burg. admin. 8277. Art. 4. Het is in vele gemeenten gebruikelijk vrijstellingen in dezen geest op te nemen. Door sommigen wordt beweerd, dat hiermede een niet geoorloofde uitbreiding wordt gegeven aan art. 253 gemeentewet. Anderen voeren daartegen aan, dat art. 253 wel verplicht tot de daar genoemde vermindering of vrijstelling, doch geenszins belet meer vrijstellingen toe te kennen. In verschillende goedgekeurde belastingverordeningen van de laatste jaren zijn vrijstellingen als in art. 4 vermeld opgenomen. Art. 6. Dit artikel strekt ter voldoening aan art. 253 gemeentewet. Het schijnt billijk bovendien in de vermindering te doen deelen voor honden ten dienste van eenig beroep of ter bewaking van vaartuigen. Men zie voor deze uitbreiding het bij art. 4 hiervoren opgemerkte. Als bezwaar tegen het 2de lid zou kunnen worden aangevoerd, dat hier een plaatselijke verordening uitlegging geeft aan een uitdrukking, voorkomende in de wet. Opgemerkt zij intusschen, dat de uitdrukking in de verordening is overgenomen en dus van een daarin voorkomende bepaling een verklaring wordt gegeven. De bepaling komt in verschillende goedgekeurde verordeningen voor. Natuurlijk mag dergelijke verklaring er nimmer toe leiden, dat voor honden, die naar de bedoeling van den wetgever voor vermindering of vrijstelling in aanmerking komen, de volle belasting zou worden geheven. Zoo maakte blijkens provinciaal verslag van Overijssel over 1910 de minister beswaar tegen een bepaling, dat als honden ten dienste van eenig bedrijf alleen zonden worden aangemerkt de honden die steeds worden vastgehouden. Tegen een bepaling, woordelijk overeenkomende met art. 6, 2de lid, had de minister van binnenlandsche zaken in October 1912 geen bezwaar. Duurt de reden voor belastingvermindering niet het geheele belastingjaar voort, dan dient de volle belasting te worden betaald. INVORDERINGSVERORDENING. Een bepaling, dat honden, niet voorzien van het vereischte kenteeken, ingeval zij op den openbaren weg worden aangetroffen, door de politie in bewaring worden genomen, en dat zij, indien de houder zich niet binnen zekeren tijd ter terugbekoming van den hond (aanmeldt, ter beschikking van de politie worden gesteld, is in de tegenwoordige verordening niet overgenomen. Blijkens provinciaal verslag van Overijssel over 1910 maakte de regeering tegen ongeveer gelijke bepaling bezwaar, omdat kooiman, praktijk 2de dr. 44 690 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EX INSTRUCTIËN. zoodanige inbeslagneming ingevolge art. 271 der gemeentewet op een rechterlijke uitspraak moet berusten. Artt. 1, 3de lid, en 9, 2de lid. Met behulp van deze gegevens kan de burgemeester het politiepersoneel het toezicht op de naleving van de verbodsbepalingen der belasting opdragen, terwijl de kennisgevingen van gedane betalingen b. en w. bovendien van dienst kunnen zijn bij hun controle op den ontvanger. Art. 7, 2de lid. Ter voorkoming van verwarring is gewenscht, dat de de oude kenteekenen weder worden ingeleverd. Watbeveld, 23 Maart 1916. Burgemeester en weihouders van Waterveld, De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. No. 32. Verordeningen op heffing en invordering van een belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende gemeentewet. A. VERORDENING op de heffing van een belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden ih de gemeente Broekstad. Art. 1. Er wordt in deze gemeente, onder den naam van tooneelvertooningenbelasting, een belasting geheven op de tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden. Art. 2. 1. Onder tooneelvertooningen en openbare vermakelijkheden worden verstaan alle tooneel-, bioscoop- en andere soortgelijke voorstellingen, vertooningen, spelen, bals, danspartijen, concerten, zang-, muziekuitvoeringen, tentoonstellingen en in het algemeen alle vermakelijkheden, welke gegeven worden in GEMEENTEWET. 691 lokalen of op plaatsen voor het publiek of een zeker deel van het publiek toegankelijk, uitgezonderd draaimolens, caroussels, hippodromes en bioscopen, waarvoor standplaatsen van de gemeente gepacht zijn. 2. Onder tooneelvertooningen en openbare vermakelijkheden, in den zin dezer verordening, worden ook verstaan de zoodanige, welke gegeven worden in sociëteiten of door vereenigingen, waarbij, behalve de leden, ook worden toegelaten of ingeleid personen, die geen lid zijn, indien door of voor die personen op eenigerlei wijze toeganggeld is verschuldigd of dat toeganggeld door verplichte bestelling van ververschingen of door verhooging van het gewone tarief der consumptieartikelen wordt gevonden. Art. 3. }. De belasting bedraagt per etmaal of gedeelte daarvan: a. voor elke tooneelvertooning of vermakelijkheid, gehouden in lokalen met vaste zitplaatsen: 1°. f 10 voor lokalen met 600 zitplaatsen en daarboven, 20. f.5 voor lokalen van 300 tot 600 zitplaatsen, 3°. f 2,50 voor lokalen met minder dan 300 zitplaatsen, doch voor bioscooptheaters anderhalf maal deze bedragen, b. voor elke tooneelvertooning of vermakelijkheid in andere lokalen: 1°. f 10 voor lokalen met een oppervlakte van 400 centiaren en daarboven, 20. f 5 voor lokalen van 200 tot 400 centiaren, 30. f 2,50 voor lokalen van 100 tot 200 centiaren, 40. f 1,50 voor lokalen beneden 100 centiaren oppervlakte, c. indien de tooneelvertooning of vermakelijkheid wordt gehouden in tuinen of op andere plaatsen,: 1°. ƒ 10 bij gebruik van een oppervlakte van 50 aren en daarboven, 2°. f 5 bij gebruik van 25 tot 50 aren oppervlakte, 3°. f 2,50 bij gebruik van minder dan 25 ,aren oppervlakte. 2. De bepaling van het aantal zitplaatsen of van de oppervlakte geschiedt door burgemeester en wethouders. 3. Bij de bepaling der oppervlakte van lokalen wordt, behalve het grondvlak, ook de oppervlakte van gaanderijen 44* 692 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. en balkons in rekening gebracht. Ingeval de vermakelijkheden langer dan 14 dagen duren, wordt de belasting teruggebracht tot op het vier vijfde gedeelte van bovengenoemde sommen. 4. Voor danspartijen in herbergen en tapperijen is verschuldigd een vast recht van ƒ 2,50 per etmaal of gedeelte daarvan. Art. 4. 1. Van de belasting zijn vrijgesteld: a. tentoonstellingen van voorwerpen van land- en tuinbouw, nijverheid, wetenschap en kunst, niet gewinshalve gegeven, b. voordrachten — al dan niet door lichtbeelden toegelicht —, welke een uitsluitend godsdienstig, wetenschappelijk, staatkundig of sociaal karakter dragen, niet gewinshalve gehouden, c. alle vermakelijkheden, waarvan de zuivere opbrengst uitsluitend strekt tot liefdadige doeleinden. 2. De beoordeeling of een reden tot vrijstelling aanwezig is geschiedt door burgemeester en wethouders. Art. 5. Voor de belasting zijn hoofdelijk aansprakelijk de ondernemers door wie of voor wier rekening, alsmede zij op wier naam de vertooningen of vermakelijkheden worden gegeven en zij, die hun huizen, gebouwen of erven tot dat einde afstaan. De betaling door een der belastingplichtigen ontheft de anderen. Art. 6. Deze verordening treedt in werking 1 Juli 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de openbare vergadering van 1 April 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. GEMEENTEWET. 693 B. VERORDENING op de invordering der tooneelvertooningenbelasting in de gemeente Broekstad. Art. 1. Ieder, die voornemens is een vertooning of vermakelijkheid, aan de belasting onderhevig, te geven, of die zijn huis, gebouw of erf daartoe ten gebruike afstaat, is verplicht, na bekomen vergunning ingevolge de voorschriften der plaatselijke politie-verordening, van dit voornemen kennis te geven bij den burgemeester, met aanduiding van alle bijzonderheden voor een goede regeling van de betaling vereischt. De aangever ontvangt een bewijs van aangifte, vermeldende het te betalen bedrag. Art. 2. Dadelijk nadat de aangifte is geschied is het geheele bedrag der belasting verschuldigd. Art. 3. De betaling der belasting geschiedt ten kantore van den gemeente-ontvanger, op vertoon van het bewijs van aangifte en tegen bewijs van kwijting, af te geven uit een register, ingericht op de wijze door burgemeester en wethouders te bepalen. Art. 4. 1. Ingeval de aangifte, bedoeld in art. 1 dezer verordening, is verzuimd, of de betaling niet is geschied, zijn de ambtenaren der gemeente-belastingen en de politie-beambten bèvoegd de vertooning of vermakelijkheid, desnoods met behulp van den sterken arm, te schorsen of te beletten. 2. De belastingplichtigen moeten genoemde ambtenaren en beambten zonder betaling toegang verleenen tot de vertooningen en vermakelijkheden en hun desgevraagd alle inlichtingen verschaffen, die zij voor de toepassing der belasting noodig achten. 3. De bezoekers van de vertooning of vermakelijkheid zijn, indien toegangsbewijzen worden gevorderd, verplicht deze op aanvrage van genoemde ambtenaren en beambten onmiddellijk aan dezen te vertoonen. 694 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 5. De ambtenaren der gemeente-belastingen en de politie-beambten zijn belast met de opsporing van overtredingen dezer verordening. Art. 6. Deze verordening treedt in werking 1 Juli 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de openbare vergadering van 1 April 1916. De burgemeester, W. VOGEL, i De secretaris, D. ROOD. C. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verordeningen op de heffing en invordering eener belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden in de gemeente Broekstad. In artikel 240 der gemeentewet wordt onder de belastingen, die de gemeenten tot dekking der plaatselijke uitgaven kunnen heffen, onder letter e genoemd die wegens tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden1. Van de door deze bepaling geschonken bevoegdheid is tot nu toe in deze gemeente geen gebruik gemaakt. Wij achten echter den tijd gekomen om tot de heffing van een dergelijke belasting ovèr te gaan. De toenemende eischen, aan de gemeentekas gesteld, nopen tot het aangrijpen van iedere niet-drukkende vermeerdering der inkomsten en het staat naar wij meenen vast, dat een belasting op vermakelijkheden, die toch in hoofdzaak een belasting is van weelde-uitgaven, niet tot de drukkende lasten kan worden gerekend. Niet kan ontkend worden, dat nagenoeg alle openbare vermakelijkheden, waarop de belasting toepasselijk wordt verklaard, hetzij doorloopend, hetzij van tijd tot tijd, bijzondere diensten van politie en brandweer vorderen, waardoor niet onbelangrijke lasten aan de gemeentekas worden opgelegd. Ook GEMEENTEWET. 695 op dezen grond kan een belasting op openbare vermakelijkheden gerechtvaardigd genoemd worden. De bedenkingen, die meestal tegen een dergelijke belasting worden vernomen, zijn de volgende: De personen, die van het organiseeren van of het optreden in openbare vermakelijkheden hun beroep maken, zullen door deze belasting hun inkomsten zien verminderen, en daarvan zal een vermindering van het aantal der gelegenheden tot vermaak en daardoor tevens een verminderde aantrekkelijkheid dezer gemeente het gevolg wezen. Wij meenen, dat dit argument slechts voor een zeer klein deel juist is; indien de belasting wordt geheven tot de vastgestelde bedragen, dan zal de geringe vermeerdering der entrée-gelden, welke daardoor misschien zal worden gevorderd, het publiek niet weerhouden van het bezoeken der vermakelijkheden. Voorts wordt aangevoerd tegen het belasten van muziek- en tooneeluitvoeringen, dat deze als kunstuitingen niet tot de belastbare openbare vermakelijkheden moeten worden gebracht. Ook dit bezwaar kan naar 's raads oordeel niet als overwegend worden erkend. Wij zouden ons zeker niet schuldig willen maken aan vermindering van de gelegenheid tot het smaken van kunstgenot, maar dit zal dan ook, zooals hierboven werd gezegd, niet het gevolg zijn van de bedoelde belasting. Het zou echter niet mogelijk zijn een grens te trekken, daar aan bijna alle openbare vermakelijkheden de kunst in zekere mate dienstbaar wordt gemaakt. Bovendien brengt het groote meerendeel der openbare, uitvoeringen, of er een kunstkarakter aan moet worden toegekend of niet, direct of meer indirect, vermeerderde uitgaven voor politie en brandweer mede, en zijn toch voor de overgroote meerderheid der bezoekers de uitgaven voor het bezoek van voorstellingen als uitgaven van weelde te beschouwen. Naar het voorgestelde tarief zal de belasting vermoedelijk ongeveer ƒ 750 per jaar opbrengen. Tot toelichting van de artikelen diene het volgende: HEFFINGSVERORDENING.' Art. 2. Aangenomen mag worden, dat de opgenomen omschrijving zal omvatten alle vertooningen en vermakelijkheden, waarvoor belastingheffing billijk is te achten. 696 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Werd ook van de draaimolens enz., waarvoor standplaatsen van de gemeente gepacht zijn, belasting geheven, dan zou dit voor de gemeente toch zeer waarschijnlijk geen voordeel opleveren, omdat de inschrijvingssommen bij de verpachting met het te betalen bedrag aan belasting zouden worden verminderd. Het wordt daarom eenvoudiger geacht deze inrichtingen uit te zonderen. Het tweede lid beoogt ontduiking van belastingplicht te voorkomen. Art. 3. In sommige gemeenten is het belastingbedrag afhankelijk gesteld van de opbrengst der toeganggelden bij de veftooningen en vermakelijkheden. Intusschen vereischt dergelijke heffing een omvangrijk en moeilijk toezicht. Daarom wordt de voorkeur gegeven aan bepaling van het belastingbedrag naar gelang van het getal zitplaatsen of anders naar de oppervlakte der inrichting. Tot vereenvoudiging strekt ook de bepaling, in het vierde lid, van een vast recht voor danspartijen. Art. 4. De hier genoemde vrijstellingen worden wenschelijk geacht in het algemeen belang. INVORDERINGSVERORDENING. Art. 1. Het verdient aanbeveling, dat de aangifte voor de belasting geschiede bij den burgemeester, opdat deze van het te betalen bedrag melding make op een bewijs, ten kantore van den ontvanger te vertoonen, alsmede dat de aangifte niet worde gedaan alvorens de volgens de politieverordening vereischte vergunning is verkregen, omdat anders de belastingplichtige mocht meenen, dat door belastingbetaling aanvrage van vergunning niet meer noodig zöu zijn. Artt. 4 en 5. Deze bepalingen worden tot verzekering van een behoorlijke invordering zeer gewenscht geacht, vooral omdat het meestal personen geldt, die elders wonen en de gemeente spoedig verlaten. De bevoegdheid van den gemeente-ontvanger tot invordering van de verschuldigde gelden bij parate executie overeenkomstig de daartoe betrekkelijke wetsbepalingen blijft, ook zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld, onverkort. De gem.stem 3333 schreef: „ Art. 276 gem.wet, verband houdende met de vroegere plaatselijke accijnzen, kan o. i. niet worden ingeroepen voor de contróle op een belasting op openbare vermakelijkheden. Het recht tot binnentreden en onderzoek van toegangsbewijzen behoort dus bij de invorderingsverordening toegekend te worden. „Om bevoegdheid te geven om ter zake van overtredingen of ontduikingen proces-verbaal met wettelijke bewijskracht op te maken, is verwijzing naar art. 275 gem.wet onnoodig: het is voldoende, dat de GEMEENTEWET. 697 verordening de betrokken ambtenaren belast met de opsporing van overtredingen of ontduikingen der verordening (art. 8, no. 7, wetb. van strafvord.)." Voorts zag de redactie geen wettelijk bezwaar tegen opneming in de verordening van een bepaling, dat de betrokken ambtenaren bevoegd zijn de uitvoering der vermakelijkheid ingeval van overtreding of ontduiking, desnoods met behulp van den sterken arm, te schorsen of te beletten. Broekstad, 1 April 1916. Burgemeester en wethouders van Broekstad, De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. EOOD. No. 33. Verordeningen op de heffing en invordering van schoolgeld, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende gemeentewet en artt. 50 en 52 lager-onderwijswet. A. VERORDENING op de heffing van schoolgeld voor lager onderwijs in de gemeente Broekstad. Art. 1. Op de openbare lagere scholen wordt een schoolgeld geheven als volgt: 698 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. SCHOLEN VOOR GEWOON LAGER ONDERWIJS (vakken o—k van art. 2 der wet). Aantal kinderen beneden 14 jaar, waaruit het gezin bestaat. Vermoedelijk jaarlijksch belast- baar inkomen l|2|s|4|5|6|7|8 der belastingplichtigen. Jaarlijksch bedrag van het schoolgeld voor één kind. doch minder dan ƒ1300 of meer ƒ15,- ƒ14,- ƒ13,— ƒ12,— ƒ11— ƒ10,— ƒ 9,50 ƒ 9,— „ 1200 „ „ ƒ1300 „14— „13,- „12 - „11,- „10 — „ 9,50 „ 9 — „ 8,50 „ 1100 „ „ „1200 „13,— „12,— „11,- „10 — „ 9,50 „ 9,- „ 8,50 „ 8,— „ 1000 „ „ „ 1100 „12,— „11,- „10,— „ 9,50 „ 9 — „ 8,50 „ 8,— „ 7,50 » 900 „ „ „ 1000 „11 — „10,— „ 9,50 „ 9,— „ 8,50 „ 8,— „ 7,50 „ 7,— » 850 » » » 900 „10, - „ 9,50 „ 9,- „ 8,50, 8,- „ 7,50, 7,— „ 6,50 » 825 » » » 850 „ 9,50 „ 9,— „ 8,50 „ 8,— „ 7,50 „ 7,— „ 6,50 „ 6,— » 800 » » » 825 „ 9,— „ 8,50 „ 8,- „ 7,50 „ 7,— „ 6,50 „ 6,— „ 5,50 » 775 „ „ „ 800 „ 8,50 „ 8,— „ 7,50 „ 7,- „ 6,50 „ 6,— „ 5,50 „ 5,— » 750 » » » 775 „ 8,— „ 7,50 „ 7,— „ 6,50 „ 6,— „ 5,50 „ 5,— „ 4,50 » 725 „ „ „ 750 „ 7,50 „ 7,— „ 6,50 „ 6,— - 5,50 „ 5,— „ 4,50 „ 4,— „ 700 „ „ „ 725 „ 7,— „ 6,50 „ 6,— „ 5,50 „ 5,— „ 4,50 „ 4 — „ 3,50 » 675 „ „ „ 700 „ 6,50 „ 6,- „ 5,50 „ 5,- „ 4,50 „ 4,- „ 3,50 „ 3,— » 650 „ „ „ 675 „ 6,— „ 5,50 „ 5,— „ 4,50 „ 4,— „ 3,50 „ 3,— „ 2,70 " 625 „ „ „ 650 „ 5,50 „ 5 — „ 4,50 , 4,- „ 3,50 „ 3,- „ 2,70 „ 2,40 » 600 „ „ „ 625 „ 5,— „ 4,50 „ 4,— „ 3,50 „ 3,— „ 2,70 „ 2,40 vrij , 575 „ „ „ 600 „ 4,50 „ 4 - „ 3,50 „ 3,- „ 2,70 „ 2,40 vrij vrij - 550 » » • 575 „ 4,— „ 3,50 „ 3,— „ 2,70 „ 2,40 vrij vrjj vrij > 525 „ „ „ 550 „ 3,50 „ 3,— „ 2,70 , 2,40 vrij vrij vrij vrij i 500 „ „ „ 525 „ 3,— „ 2,70 „ 2,40 • vrij vrij vrij vrij vrij Voor iederen leerling meer van ouders of verzorgers met een inkomen van: beneden ƒ 900 50 % meer. ƒ 1100—1200 80 % meer. ƒ 900—1000 60, „15 „ - 900, » 15 „ „ „20 „ - 1000, „ 20 „ „ dienstjaren - 1100. 2. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd vóór en na de invoering dezer verordening doorgebracht in dienst zoowel aan openbare als aan bijzondere lagere scholen, als hoofd en als onderwijzer tot bijstand van het hoofd der school, zoomede diensten, bewezen volgens art. 33 der lager-onderwijswet en volgens het laatste lid van art. 22 der wet van 13 Augustus 1857 (st.bl. no. 103). Art. 2. 1. De jaarwedde bedraagt voor elk der onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan en den rang van hoofdonderwijzer bezitten, f 100 meer en wanneer zij den leeftijd van drie en twintig jaren volbracht hebben en ter voldoening aan art. 24 der lager-onderwijswet aanwezig zijn in scholen met meer dan vier onderwijzers f 200 meer dan in art. 1 is bepaald. 2. Bovendien worden de jaarwedden van de onderwijzers, 764 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. die het hoofd der school bijstaan, vermeerderd met f 100 voor elk vak, doch voor niet meer dan drie vakken, zoolang zij belast zijn met het geven van onderwijs in een of meer vakken genoemd onder letters l tot en met t van art. 2 der lager-onderwijswet. Art. 3. 1. De hoofden van de scholen genieten behalve hun jaarwedde vrije woning, zoo mogelijk met een tuin. 2. Ingeval een hoofd geen vrije woning kan verschaft worden, ontvangt hij een vergoeding voor huishuur van f 300 per jaar. • 3. Elk der mannelijke ouderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, geniet, indien hij den leeftijd van 26 jaren heeft bereikt en hetzij gehuwd is, hetzij als weduwnaar inwonende minderjarige kinderen heeft, een tegemoetkoming in de huishuur van f 100 per jaar. Art. 4. Indien de aanspraak op verhooging van jaarwedde, volgens art. 1 of art. 2, ontstaat na den eersten dag eener kalendermaand, treedt zoodanige verhooging eerst in met den eersten dag van de daaropvolgende maand. Art. 5. 1. Onderwijzers, aan wie overeenkomstig voorstel van hun geneesheer verlof wegens ziekte wordt toegestaan, behouden hun volle jaarwedde en verdere belooningen gedurende een jaar. Blijkt na het verstrijken van dit jaar uit een rapport van den geneesheer, dat de onderwijzer nog niet in staat is zijn werkzaamheden te hervatten, dan wordt gedurende het volgende jaar van het verlof van de jaarwedde en verdere belooningen, tot ten hoogste de helft, ingehouden hetgeen ten behoeve van zijn plaatsvervanging als bezoldiging door de gemeente moet worden uitgekeerd. Daarna worden jaarwedde en verdere belooningen geheel ingehouden. 2. Onderwijzers, die ingevolge art. 185 der grondwet, art. 80 of art. 81 der militiewet, art. 11, art. llois of art. liter der landweerwet of art. 6 der landstormwet onder de wapenen WET LAGER ONDERWIJS. 765 of in werkelijken dienst zijn, behouden hun jaarwedde en verdere belooningen, tenzij in een der gevallen, vermeld in de genoemde artt. 185, 81, 11, 11 fris, Hier of 6, de afwezigheid uit de school langer mocht duren dan één jaar, in welk geval de jaarwedde en verdere belooningen vervolgens voor drie vierde gedeelten worden uitgekeerd. 3. Wordt aan een onderwijzer buiten de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, een verlof verleend voor langer dan 14 dagen, dan wordt van de jaarwedde ingehouden hetgeen ten behoeve van zijn plaatsvervanging als bezoldiging door de gemeente moet worden uitbetaald. 4. Van tijdelijk aangestelde onderwijzers of onderwijzeressen worden gedurende den verloftijd, zoowel in als buiten het geval van ziekte, de geheele jaarwedde en verdere belooningen ingehouden. 5. Van de gehuwde onderwijzeres, die haar bevalling te gemoet ziet, wordt, gedurende den tijd van haar verlof in verband met die bevalling, van haar jaarwedde ingehouden hetgeen ten behoeve der plaatsvervanging van de onderwijzeres als bezoldiging door, de gemeente moet worden uitbetaald, tot ten hoogste de helft der jaarwedde. 6. Is de onderwijzeres, in het vorig lid bedoeld, één maand na haar bevalling volgens het oordeel van den geneesheer nog niet in staat haar werkzaamheden aan de school te hervatten, dan treden de gewone regelen van uitkeering van jaarwedde en verdere belooningen ingeval van verlof bij ziekte in. Art. 6. Indien voor één of meer der onderwijzers, die op het tijdstip van het inwerkingtreden dezer verordening in betrekking waren, de jaarwedde en verdere belooningen, berekend volgens de bepalingen dezer verordening, gezamenlijk minder zouden bedragen, dan op dat tijdstip door hen genoten werd, dan treedt dientengevolge geen verlaging van jaarwedde en verdere belooningen in. Voor verhooging komen zoodanige jaarwedde en verdere belooningeu slechts in aanmerking, indien en voor zoover zij gezamenlijk minder beloopen dan de volgens de artt. 1, 2 en 3 berekende som. 766 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 7. De bepalingen dezer verordening gelden niet voor de onderwijzers, uitsluitend belast met het onderwijs in één of meer der vakken genoemd onder h tot en met t van art. 2 der lager-onderwijswet. Art. 8. In deze verordening zijn onder onderwijzers ook onderwijzeressen begrepen, behoudens het bepaalde bij' art. 3, 3de lid, en art. 5, 2de lid. Art. 9. 1. De betaling der jaarwedden en verdere belooningen geschiedt maandelijks. 2. Bij overlijden heeft betaling plaats tot zes weken na den dag van overlijden. Art. 10. 1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden 1 Januari 1916. 2. Met dien datum wordt geacht te zijn ingetrokken de thans geldende regeling van de jaarwedden en verdere belooningen van de onderwijzers aan de openbare lagere scholen dezer gemeente. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 18 Mei 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Men houde bij het ontwerpen van een verordening op de onderwijzerswedden voortdurend in het oog, dat de wet niet anders dan minima bepaalt. Alle voorschriften van art. 26 — ook zelfs die van het 2de lid — moeten geacht worden alleen op de minima betrekking te hebben. Werden zij in de jaarwedde-verordening niet herhaald, dan zouden zij voor de jaarwedden enz. niet gelden. Zij mogen ook gewijzigd in de verordening worden overgenomen, mits daardoor de onderwijzers maar niet in ongunstiger omstandigheden geraken. Zoo zou bijv. niet bepaald WET LAGER ONDERWIJS. 767 mogen worden, dat de tegemoetkoming in de huishuur eerst ingaat op den eersten dag der maand volgende op die waarin de 28-jarige leeftijd wordt bereikt of het huwelijk wordt voltrokken, omdat art. 26, 2de lid, deze tegemoetkoming niet noemt. Maar wel mag dus, als dit ter vereenvoudiging gewenscht wordt, die tegemoetkoming ingaan den eersten dag van dezelfde maand. Mocht als gevolg van een of ander voorschrift der verordening — bijv. dat een verhooging kan worden ingehouden wegens minder goede dienstvervulling — de bezoldiging in een bepaald geval minder dan de minimum-belooning kunnen zijn, dan worde in verband hiermede opgenomen een bepaling, dat echter de belooning nimmer minder zal bedragen dan het wettelijk minimum. In verband met het slot van art. 26, 9de lid, 2de zin, wordt in vele gemeenten een artikel opgenomen, dat de verordening vóór afloop van tien jaren wordt herzien. Dergelijke bepaling is overbodig. De goedkeuring geldt niet langer dan tien jaren. Vóór afloop van den termijn van goedkeuring zal de gemeenteraad de verordening dienen te herzien, ook indien de verordening zelf dat niet bepaalt. Een regeling van de belooning voor het geven van herhalingsonderwijs wordt beter bij afzonderlijke verordening vastgesteld. Er gelden daarvoor niet dezelfde bepalingen. Vooreerst, is de goedkeuring niet aan een termijn gebonden en verder heeft ingeval van beroep de kroon niet de bevoegdheid om de door h-aar noodig geachte bepalingen vast te stellen, doch zal dit door den gemeenteraad dienen te geschieden. Art. 5. In verschillende opzichten is bij dit artikel tot voorbeeld genomen de regeling, zooals die bij koninklijk besluit van 6 April 1907 (st.bl. no. 81) in beroep werd vastgesteld voor de gemeente Middelburg. Maar o.m. wijkt het vijfde lid in zoover van de Middelburgsche regeling af, dat laatstgenoemde in haar bewoordingen inhoudt niet alleen een regeling van de jaarwedde ingeval van verlof wegens zwangerschap en bevalling, maar ook een regeling van dat verlof zelf in die gevallen. Art. 6 toch der Middelburgsche regeling bepaalde: „Aan de gehuwde onderwijzeres, die haar bevalling te gemoet ziet, wordt een verlof verleend, ingaande drie maanden vóór het tijdstip, waarop de bevalling kan worden verwacht en eindigende één maand na haar bevalling. Gedurende den tijd van dit verlof wordt hetgeen ten behoeve der plaatvervanging van de onderwijzeres als salaris door de gemeente moet worden uitbetaald van haar jaarwedde ingehouden." Is tot regeling van het verlof de kroon ingevolge art. 26 der lageronderwijswet in geen geval bevoegd te achten, de regeling van verlof behoort ook in de jaarwedde-regeling, die de gemeenteraad vaststelt, niet thuis. Wel is waar kan den gemeenteraad zeer zeker bevoegdheid tot bepaling van de onderwijzersverloven niet worden ontzegd, maar de regeling van 768 VKROTïnWWTW/llKXT DmTinrinnn» „ verlof vereischt geen, de jaarwedderegeling behoeft wel goedkeuring van hooger gezag, en het is ongewenscht om goedkeuring behoevende en met goedkeuring behoevende zaken bij één regeling vast te stellen. Voorts is naar aanleiding van het kon. besluit van 17 Februari 1909 (st.bl. no. 52) in het 5de lid de inhouding van jaarwedde beperkt tot de helft en de regeling ook overigens iets gunstiger gemaakt No. 45. Verordening belooning herhalingsonderwijs. Art. 27 lager-onderwijswet. VERORDENING op de belooning voor het geven van herhalingsonderwijs in de gemeente Waterveld. Aan de onderwijzers en onderwijzeressen, belast met het geven van herhalingsonderwijs, genoemd in art. 17 der lageronderwijswet, wordt deswege een belooning toegekend van tachtig cents per gegeven lesuur. Elk leider van een cursus voor herhalingsonderwijs geniet bovendien een vergoeding per cursusjaar van ƒ 50. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 21 Mei 1916. Art. 1. Art. 2. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. WET LAGER ONDERWIJS. 769 No. 46. Verordening betreffende samenstelling, inrichting en werkkring der commissie van toezicht op het lager onderwijs. Art. 93, 3de Ud, lager-onderwijswet. VERORDENING betreffende samenstelling, inrichting en werkkring der schoolcommissie in de gemeente Broekstad. Art. 1. De commissie van plaatselijk toezicht op het lager onderwijs voert den naam van schoolcommissie. Art. 2. 1. De commissie bestaat uit 18 leden, waaronder ten minste 4 vrouwelijke, die allen moeten zijn meerderjarige ingezetenen der gemeente. 2. Zij benoemt uit haar midden een voorzitter en een secretaris en geeft van die benoemingen kennis aan burgemeester en wethouders. 3. Bij ontstentenis of verhindering van den voorzitter of den secretaris treedt een door de commissie aan te wijzen lid in hun plaats op. 4. De schoolartsen zijn ambtshalve gerechtigd de vergaderingen der commissie, waartoe ze tegelijk met de leden moeten worden uitgenoodigd, bij te wonen en aan de beraadslagingen deel te nemen. Art. 3. 1. De leden worden door den gemeenteraad voor den tijd van vijf jaar benoemd. 2. Op 1 Januari van elk jaar treden gedurende vier jaren elk jaar vier en om het vijfde jaar twee leden af, volgens een door de commissie bij het lot op te maken en aan burgemeester en wethouders mede te deelen rooster van aftreding. 3. De aftredenden zijn terstond herkiesbaar. 4. In de maand November wordt voorzien in de vervulling der op 1 Januari daaropvolgend open te vallen plaatsen. kooiman, praktijk 2de dr. 49 770 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 4. 1. De leden kunnen tusschentijds hun ontslag nemen. 2. Het wordt door hen' ingezonden aan den gemeenteraad. 3. Zij blijven alsdan hun betrekking waarnemen totdat hun opvolgers deze hebben aanvaard, tenzij vertrek uit de gegemeente de oorzaak der ontslagneming is. Art. 5. Hij, die ter vervulling eener buitenden gewonen tijd opengevallen plaats verkozen is, treedt af op het tijdstip, waarop de persoon in wiens plaats hij verkozen is moest aftreden. Art. 6. 1. De commissie maakt een huishoudelijk reglement met betrekking tot het verrichten van haar werkzaamheden en onderwerpt dit aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders. 2. Deze deelen dit reglement mede aan den gemeenteraad. Art. 7. t. Jaarlijks vóór 1 November zenden burgemeester en wethouders, na overleg met de commissie, een aanbevelingslijst van twee personen voor elke plaats bij den gemeenteraad in om te voorzien in de plaatsen, welke op 1 Januari daaropvolgend door de aftreding van vier of twee leden zullen openvallen. 2. Indien tusschentijds een plaats openvalt, zal deze inzending binnen vier weken plaats hebben. Art. 8. 1. De commissie vergadert ten minste éénmaal per maand en voorts zoo dikwijls als zulks door den voorzitter of vijf der andere leden noodig wordt geoordeeld. 2. Haar vergaderingen worden in het openbaar gehouden. 3. In bijzondere gevallen mag de commissie besluiten in het geheim te vergaderen. 4. De vergaderingen worden belegd door den voorzitter, die zorgt dat ieder lid in den regel ten minste tweemaal vier en twintig uur vóór het houden eener vergadering wordt op- WET LAGER ONDERWIJS. 771 geroepen, zooveel mogelijk met vermelding der in die vergadering te behandelen onderwerpen. Art. 9. 1. De vergadering mag niet beraadslagen of besluiten zoo niet ten minste zes leden tegenwoordig zijn. 2. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. 3. Bij staking van stemmen heeft, wanneer de zaak naar het oordeel van de meerderheid der vergadering uitstel kan lijden, de herstemming in de eerstvolgende vergadering plaats; anders, of indien de stemmen ook in die volgende vergadering staken, wordt het voorstel geacht verworpen te zijn. Art. 10. 1. De commissie vergadert in het daartoe door den gemeenteraad beschikbaar te stellen lokaal. 2. Voor huishoudelijke kosten wordt haar jaarlijks een som van f 200 uit de gemeentekas verstrekt, zonder verplichting tot verantwoording. Art. 11. Aan de commissie is, onverminderd het bepaalde bij wetten of andere verordeningen, opgedragen: a. het indeelen der nieuwe leerlingen in de scholen voor gewoon lager onderwijs, bij den aanvang van een cursus, b. de tusschen tij dsche overplaatsing van leerlingen der genoemde scholen, bij verhuizing, c. het beheer der gelden, door den gemeenteraad toegestaan voor schoolbibliotheken, beloouingen en eereblijken. Art. 12. 1. Deze verordening treedt in werking op 1 October 1916. 2. Alsdan vervalt de bestaande verordening voor de schoolcommissie. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 29 Mei 1908. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. 49* commissie. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 29 Mei 1908. De burgemeester, 772 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Toelichting. Art. 11. De wet vordert niet meer'dan een regeling van samenstelling en inrichting der commissie. Zij regelt haar werkkring zelf, voornamelijk in art. 97. In herhaling daarvan dient de raad niet te treden. Opdracht van andere werkzaamheden aan de commissie is niet bepaaldelijk met de wet in strijd, mits niet aan raad of burgemeester en wethouders werkzaamheden worden onttrokken, die volgens de wet door hen moeten worden verricht. De bepaling van art. 11 ontmoette in de praktijk geen bezwaar. Dat de commissie van bericht en raad dient aan b. en w. of den raad, zooals in verscheidene verordeningen bepaald wordt, kan veilig geacht worden reeds in het slot van art. 97 der wet opgesloten te liggen. No. 47. Verordening op het openbaar lager onderwijs. VERORDENING op het openbaar lager onderwijs in de gemeente Broekstad. Scholen. Art. 1. De openbare scholen voor lager onderwijs zijn de scholen A, B, C, D, E en F. Vakken van onderwijs. Art. 2. •1. Het onderwijs op de scholen A, B, C, D en E omvat de vakken, vermeld onder lett. a tot en met k, dat aan school F de vakken, vermeld onder lett. a tot en met p, s en t van art. 2 der lager-onderwijswet. 2. Het gymnastiekonderwijs wordt aan jongens en meisjes afzonderlijk gegeven. Getal, werkzaamheid en bevoegdheden onderwijzers. Art. 3. 1. Aan het hoofd van elke school staat een mannelijk onderwijzer. 2. Het hoofd van school E moet bevoegdheid hebben voor WET LAGER ONDERWIJS. 773 het geven van onderwijs in de vakken l, m, n en p, de onderwijzers gezamenlijk in de vakken o en s, de onderwijzeres in vak t van art. 2 der lager-onderwijswet. Art. 4. 1. De hoofden der scholen worden bijgestaan door het bij de wet bepaalde aantal onderwijzers met de voor het geven van het onderwijs vereischte bevoegdheden, tenzij door den raad wordt besloten het aantal onderwijzers of de te vorderen bevoegdheden in het, belang van het onderwijs te vermeerderen. 2. Telkens als een plaats van onderwijzer van bijstand openvalt bepalen burgemeester en wethouders, het hoofd der school gehoord, of in de plaats voorzien zal worden door de benoeming van een onderwijzer of van een onderwijzeres. 3. Burgemeester en wethouders wijzen aan welke onderwijzers geacht moeten worden te zijn de bij de wet gevorderde onderwijzers met hoofdakte en wie hunner het hoofd der school bij ontstentenis of verhindering vervangt. In deze aanwijzing kan anders dan op verzoek van den betrokken onderwijzer zonder goedkeuring van den gemeenteraad geen verandering worden gebracht. Art. 5. 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na overleg met de schoolcommissie, de betrokken schoolhoofden en den arrondissements-schoolopziener, onderwijzers tijdelijk van de eene school naar de andere over te plaatsen. 2. Daarvan wordt mededeeling gedaan aan den gemeenteraad, wiens goedkeuring wordt vereischt op overplaatsing voor langer dan een maand. Toelating leerlingen. Art. 6. 1. Op alle scholen worden jongens en meisjes, betalende en niet-betalende leerlingen, toegelaten. 2. De gewone toelating van leerlingen hoeft plaats door burgemeester en wethouders, op de scholen A, B, C, D en E op 1 April en op school F op 1 September van elk jaar, met 774 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. dien verstande, dat, indien een der genoemde tijdstippen valt op een dag, waarop geen onderwijs wordt gegeven, de toelating geschiedt op den eersten daaropvolgenden schooldag. 3. Kinderen, die van elders komen, kunnen ook tusschentijds worden toegelaten. Art. 7. 1. De inschrijving van leerlingen geschiedt voor elke school ter gemeente-secretarie. 2. Dagen en uren, waarop gelegenheid tot inschrijving van leerlingen bestaat, worden telkenmale bij openbare kennisgeving door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. 3. Onjuiste opgaven van de zijde der inschrijving verzoekende personen kunnen weigering van toegang der betrokken leerlingen ten gevolge hebben, ook al blijkt die onjuistheid eerst, nadat de kinderen reeds de school hebben bezocht. 4. De indeeling op de scholen geschiedt zooveel mogelijk met inachtneming van de wenschen der aangevers. In de oorspronkelijke regeling kan te allen tijde wijziging worden gebracht. Tafel van werkzaamheden. Art. 8. li In elk school vertrek hangt de tafel van werkzaamheden of een uittreksel ervan op een zichtbare plaats. Die tafel wordt opgemaakt door het hoofd der school en geeft de wijze aan, waarop elke schooltijd in elke klasse en afdeeling der school besteed wordt. 2. Van die tafel wordt aan burgemeester en wethouders, den arrondissements-schoolopziener en de schoolcommissie een afschrift gezonden. Verpoozmg onder de schooltijden. Art. 9. Indien de omstandigheden het toelaten, wordt aan leerlingen der scholen gedurende eiken morgenschooltijd, zooveel mogelijk in het midden van den schooltijd, 15 minuten verpoozing gegeven. Van dit voorschrift mag niet dan om afdoende redenen worden afgeweken. WET LAGER ONDERWIJS. 775 Openstelling lokalen. Art. 10. De school is een kwartier vóór het begin van den schooltijd geopend; na het 'begin wordt in den regel niemand meer toegelaten. Huiswerk. Art. 11. Aan de leerlingen der hoogere klassen van school F wordt in den regel eenig huiswerk opgegeven. Het opgegeven huiswerk wordt in boekjes aangeteekend, welke voor de ouders of verzorgers bestemd zijn en ingericht zijn volgens door burgemeester en wethouders vast te stellen model. Art. 12. Bij den omvang van het huiswerk moet gelet worden op de eischen van het godsdienst-onderwijs, zoowel datgene, wat binnen de schoollokalen als wat daarbuiten aan de leerlingen wordt verstrekt. Van de leerlingen. Art. 13. 1. De leermiddelen worden door de gemeente verstrekt, met uitzondering van die, welke door de leerlingen ook thuis worden gebruikt. 2. Boeken, bestemd om thuis te worden gebruikt, kunnen evenwel aan on- en minvermogenden door het hoofd der school, de schoolcommissie gehoord, kosteloos in gebruik worden gegeven. Art. 14. 1. Tot handhaving en bevordering van orde en tucht onder de leerlingen staan aan de onderwijzers de volgende middelen ten dienste: a. het toekennen van goedkeuringen, 6. het verwijderen van leerlingen van hun plaats, echter zóó, dat zij onder toezicht blijven en hun buiten noodzaak het onderwijs niet wordt onthouden, 776 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. c. het verwijzen der leerlingen naar het hoofd der school, met opgave van de redenen dier verwijzing, d. het nahouden van leerlingen onder toezicht en het meêgeven van strafwerk naar huis. 2. Het strafwerk mag niet anders zijn dan gewoon leswerk ; het schrijven als zoodanig wordt uitdrukkelijk uitgesloten. Art. 15. 1. Het hoofd der school is bevoegd leerlingen tijdelijk van de school te verwijderen: a. wegens wangedrag, 6. wegens hinderlijke onreinheid. 2. Deze verwijdering geschiedt voor ten hoogste één dag zonder machtiging en voor ten hoogste één maand op schriftelijke machtiging van burgemeester en wethouders, de schoolcommissie gehoord. 3. Leerlingen, wegens hinderlijke onreinheid tijdelijk verwijderd, kunnen vóór het verstrijken van den termijn weder op de school worden toegelaten, als zij zich aldaar behoorlijk gereinigd, ter beoordeeling van het hoofd der school, weder aanmelden. Art. 16. 1. Ingeval van herhaald wangedrag, herhaalde of aanhoudende hinderlijke onreinheid, of herhaalde of voortdurende storing van het onderwijs, kan de toelating van de kinderen tot de school na verhoor van de schoolcommissie door burgemeester en wethouders voor onbepaalden tijd worden ingetrokken. 2. Is de storing van het onderwijs het gevolg van gemoedsof lichaamsziekte van den leerling, dan wordt deze niet weder tot de school toegelaten, dan nadat een schriftelijke verklaring van een geneeskundige zal zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de ziekte is geweken. Art. 17. 1. De hoofden der scholen zenden driemaandelijks aan de ouders of verzorgers een verklaring omtrent vorderingen, vlijt WET LAGER ONDERWIJS. 777 en gedrag der leerlingen, alsmede omtrent de verzuimde schooltijden. 2. Die verklaringen zijn ingericht volgens een door burgemeester en wethouders vastgesteld model. 3. De hoofden richten naar aanleiding van de gehouden aanteekeningen tot de ouders, voogden of verzorgers der leerlingen zoodanige opmerkingen als zij noodig achten. Schoolbibliotheken. Art. 18. Aan de scholen A, B, C, D en E zijn schoolbibliotheken verbonden. De boeken uit die bibliotheken kunnen door de leerlingen der hoogste drie klassen dier scholen, onder de voorwaarden door het hoofd der school onder goedkeuring van burgemeester en wethouders gesteld, ter lezing bekomen worden. Inrichting lokalen en onderwijs. Art. 19. 1. De inwendige inrichting van de schoollokalen en de verdere regeling van het onderwijs worden door burgemeester en wethouders bepaald, voor zoover wet'of algemeene maatregel van bestuur daarin niet voorzien. 2. Hierbij geldt als beginsel, dat in gewone omstandigheden geen lokaal van de scholen A, B, C, D en E meer dan veertig en geen lokaal van school F meer dan dertig leerlingen bevatte. Van de schoolhoofden. Art. 20. 1. Het hoofd der school handhaaft stipt alle bepalingen, voor zijn school door den gemeenteraad of burgemeester en wethouders gemaakt. 2. Hij is verantwoordelijk voor de handhaving van orde en tucht in de school en voor den goeden gang van het onderwijs overeenkomstig het leerplan. 3. Hij ziet nauwgezet toe of het aan zijn school verbonden personeel zijn plicht doet. Van elke tekortkoming geeft hij, t 778 VRRORnTSNlWOIBW WWflT.Wfcrmvpirw ü>w THUTonrmrOn na mededeeling aan de betrokken personen, zoo noodig onmiddellijk kennis aan burgemeester en wethouders en aan de schoolcom missie. 4. Hij voorziet zooveel mogelijk in den geregelden gang van het onderwijs, ook bij vacature of verhindering van onderwijzend personeel, en geeft van elke verhindering kennis aan burgemeester en wethouders en aan de schoolcommissie., Art. 21. 1. Hij is ten minste een kwartier uur vóór den aanvang van den schooltijd in het schoolgebouw aanwezig en verlaat dit na den schooltijd niet dan nadat het gebouw ontruimd is of dan nadat hij zich overtuigd heeft, dat op schoolblijvende leerlingen het noodige toezicht aanwezig is. 2. Hij ziet toe, dat na het begin van eiken schooltijd de schooldeuren gesloten worden. Behoudens afdoende redenen laat hij na het aanvangsuur der school geen leerlingen meer toe. 3. Hij stelt de ouders of verzorgers der leerlingen, die omtrent die leerlingen inlichtingen mochten verlangen, op twee door hem, onder goedkeuring van burgemeester en wethouders, te bepalen dagen in de week, eiken dag een uur, in de gelegenheid zich tot het verkrijgen dier inlichtingen tot hem te vervoegen. Art. 22. 1. Behoudens afwezigheid in het belang , van het onderwijs ,of ingeval van dringende noodzakelijkheid, is hij gedurende den geheelen schooltijd in de school aanwezig. 2. Hij houdt zich gedurende dezen tijd alleen met schoolarbeid bezig. 3- Hij geeft, indien hij wegens ongesteldheid of om andere redenen verhinderd wordt zijn betrekking waar te nemen, zoo spoedig mogelijk daarvan kennis aan burgemeester en wethouders en aan de schoolcommissie. 4. Afwezigheid om eenige andere oorzaak is hem niet geoorloofd dan met toestemming van den burgemeester, voor zooveel die afwezigheid niet langer dan drie dagen zal duren, WET LAGER ONDERWIJS. 779 en van burgemeester en wethouders voor een afwezigheid van langer dan drie dagen. Art. 23. Hij wijst bij het begin van ieder schooljaar en zoo noodig tusschentijds de onderwijzers voor de onderscheidene klassen aan, behoudens beroep door de aangewezenen op burgemeester en wethouders. Art. 24. Hij neemt kennis van de klachten der ouders of verzorgers der leerlingen en verwijst hen zoo noodig naar burgemeester en wethouders. Art. 25. 1. Hij zorgt, dat het onderwijs wordt gegeven volgens de tafel van werkzaamheden. 2. Hij zorgt, dat een rooster der lesuren met vermelding der vakken, waarin wordt onderwezen, en de ureu, gedurende welke hij zelf onderwijs geeft, in elk schoollokaal, voor zooveel het onderwijs in dat lokaal betreft, duidelijk en zichtbaar wordt opgehangen. 2. Hij maakt dezen rooster op onder goedkeuring van burgemeester en wethouders. 3. Hij geeft in de onderscheidene klassen het door burgemeester en wethouders te bepalen aantal lesuren, doch krijgt geen bepaalde klasse geheel voor zijn rekening. Art. 26. 1. Hij geeft, indien leerlingen zoover gevorderd zijn, dat zij zich voor een toelatings-examen van de normaallessen, de kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen of openbare of bijzondere middelbare scholen of gymnasia, naar zijn meeniug kunnen aanmelden, daarvan drie maanden vóórdat het examen wordt gehouden aan de ouders of verzorgers dier leerlingen kennis. 2. Van deze kennisgevingen zendt hij vóór 15 Juli een opgave aan burgemeester en wethouders. 3. Hij zendt op 1 September een opgave aan burgemeester 780 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. en wethouders van de namen der leerlingen, die aan deze kennisgeving al of niet gevolg gegeven hebben. Art. 27. Hij.zorgt, dat over dé leerstof van het huiswerk steeds vooraf de noodige voorlichting op de les worde gegeven en dat het nazien van huiswerk geschiedt uitsluitend buiten de lesuren. Art. 28. 1. Hij zendt vóór 1 Februari van elk jaar aan burgemeester en wethouders en aan de schoolcommissie een rapport betreffende den toestand van zijn school, de geschiktheid, den dienstijver en het gedrag van het aan zijn school verbonden onderwijzend personeel en al hetgeen verder tot de school en het onderwijs in betrekking staat. Hij doet daarbij de voorstellen, die hij in het belang zijner school noodig acht. 2. Hij zendt den lsten werkdag van elke maand aan de schoolcommissie een opgave van het aantal leerlingen in de verschillende klassen zijner school. 3. Hij zendt jaarlijks vóór 1 Maart aan de schoolcommissie een naamlijst der leerlingen zijner school, ingedeeld in de klassen, waarin zij bij den aanvang van dén nieuwen cursus vermoedelijk zullen gezeten zijn, met opgave van woonplaats en huisnummer. 4. Hij geeft aan de schoolcommissie tijdig op welke leerlingen met het einde van den cursus de school zullen verlaten, met vermelding van hun vorderingen, hun gedrag en schoolverzuim, en doet, nadat hij den betrokken onderwijzer heeft gehoord, haar daarbij voorstellen omtrent de aan de leerlingen toe te kennen getuigschriften. Art. 29. 1. Hij vraagt de noodige boeken en verdere schoolbehoeften, op een door burgemeester en wethouders verstrekt model, bij dat college aan. 2. Hij wint, voor zooveel de schoolbehoeften voor het onderwijs in de nuttige handwerken betreft, daarover vooraf het advies van de schoolcommissie in en legt dit bij zijn aanvrage over. WET LAGER ONDERWIJS. 781 3. Hij ziet toe op de deugdelijkheid van het geleverde; Art. 30. Hij zorgt, dat geen lichamelijke straffen . op de leerlingen worden toegepast. Art. 31. Hij is bevoegd aan de onderwijzers buiten den gewonen schooltijd het geven van inhalings-onderwijs aan achterlijke kinderen op te dragen gedurende ten hoogste een half uur per dag. Art. 32. 1. Hij zorgt, dat orde heorscht bij het aan- en uitgaan der school en dat de leerlingen zich niet in den omtrek der school blijven ophouden of zich misdragen. 2. Hij doet bij schoolfeesten ter bevordering van getrouw schoolbezoek of op nationale en andere feestdagen, zelfs buiten de gewone schooluren, al datgene, wat burgemeester en wethouders in het belang .der leerlingen noodig achten. Art. 33. 1. Hij ziet toe op de verwarming, verlichting, het reinhouden en na eiken schooltijd, terstond na het vertrek der kinderen, luchten van de schoollokalen. 2. Hij zorgt, dat in de wintermaanden gedurende den schooltijd de warmtegraad in de schoollokalen in den regel 60 è, 62° Fahrenheit en in geen geval meer dan 64° Fahrenheit bedraagt. Zoodra in eenig schoollokaal gedurende de zomermaanden de warmtegraad 80° Fahrenheit overschrijdt, wordt daarin geen onderwijs gegeven. 3. Hij zorgt, dat er in de lokalen, zoowel in als buiten schooltijd, niet gerookt wordt. Art. 34. Hij zorgt, dat, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, de school vertrekken tot geen ander doel dan voor openbaar schoolonderwijs of schoolvergaderingen worden gebruikt. 782 VERORDENING SN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 35. Hij houdt voortdurend toezicht over de schoollokalen en over zijn woning, zoo deze eigendom der gemeente is. Hij zorgt, dat de schoollokalen ten allen tijde voor den gemeentearchitect of die hem vervangt toegankelijk zijn. Indien hij een aan de gemeente toebehoorende woning in gebruik heeft, laat hij, buiten de leden van zijn gezin, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, niemand bij zich inwonen. Art. 36. Hij ziet toe, dat van de schoolmeubelen, de schoolbehoeften, de boeken behoorende tot de bibliotheek en hetgeen verder' tot de school behoort een ordelijk en zindelijk gebruik wordt gemaakt. Hij zorgt, dat zoowel schoolmeubelen als schoolbehoeften, tenzij met zijn voorkennis, zonder goedkeuring van burgemeester en wethouders, niet buiten de school worden medegenomen of gebruikt. Art. 37. Hij geeft, indien er zich aan de gas- of waterleiding in de schoolgebouwen eenig gebrek voordoet, daarvan ten spoedigste, onderscheidenlijk aan het kantoor der gasfabriek of der waterleiding kennis. Art. 38. 1- Hij geeft, wanneer zijn woning, zoo deze eigendom deigemeente is, de schoollokalen of schoolmeubelen belangrijke herstelling of vernieuwing behoeven, daarvan kennis aan burgemeester en wethouders. 2. Hij geeft, indien kleine herstellingen noodig zijn, daarvan onmiddellijk kennis aan den gemeente-architect. Art. 39. 1. Hij draagt zorg voor de aan zijn school bestaande schoolbibliotheek. 2. Hij onderwerpt de voorwaarden, waaronder hij van de schoolbibliotheek aan zijn school wenscht gebruik te doen maken, aan de goedkeuring van burgemeester en wethouders. 3. Hij houdt een inventaris van de bibliotheek en houdt nauwkeurig aanteekening van de uitgeleende boeken. WET LAGER ONDERWIJS. 783 Art. 40. Hij maakt bij de aanvaarding zijner betrekking een inventaris van de eigendommen der school op en houdt dien geregeld bij; jaarlijks vóór 15 Januari levert hij afschrift van dezen inventaris in aan burgemeester en wethouders. Art. 41. Hij, die eervol ontslag uit zijn betrekking verlangt, zendt zijn aanvraag daartoe in, ten minste twee maanden vóór het tijdstip, waartegen het ontslag verlangd wordt. Art. 42. Hij geeft geen privaatlessen tegen eenigerlei vergoeding aan leerlingen zijner school, noch ander onderwijs, dan waarmede hij van gemeentewege belast is, zonder goedkeuring van burgemeester en wethouders, die niet afwijzend beschikken zonder den arrondissements-schoolopziener en de schoolcommissie te hebben gehoord. Art. 43. Hij woont, indien hij-geen aan de gemeente toebehoorende woning bewoont, in elk geval binnen de bebouwde kom der gemeente, tenzij hij van burgemeester en wethouders schriftelijke vergunning heeft erlangd daarbuiten zijn woning te vestigen. Van de onderwijzers van bijstand. Art. 44. De onderwijzers van bijstand zijn verplicht alle voorschriften, hun door het hoofd der school gegeven, stipt op te volgen. Art. 45. jt. Zij zijn ten minste een kwartier uur vóór den aanvang van den schooltijd en vijf minuten na het einde van eiken schooltijd in de school aanwezig. 2. Zij verlaten hun lokaal niet vóór de leerlingen hunner klasse zijn vertrokken. Art. 46. 1. Zij, die door ongesteldheid verhinderd zijn hun betrek- 784 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. king waar te nemen, geven daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan het hoofd der school. Ingeval van ongesteldheid van langeren duur dan één dag, leggen zij aan het hoofd der school over een verklaring van een geneeskundige dat zij door ongesteldheid niet in staat zijn de school te bezoeken. 2. Deze verklaring moet bij voortdurende ongesteldheid om de drie dagen vernieuwd worden, tenzij de geneeskundige daarbij verklaart aan het gemeentebestuur schriftelijk te zullen berichten zoodra hij den onderwijzer weer geschikt acht zijn taak in de school te hervatten. 3. Afwezigheid om eenige andere oorzaak is niet geoorloofd dan met toestemming van het hoofd der school, voor zooveel die afwezigheid een dag of korter duurt, en van burgemeester en wethouders, indien zij langer duurt. Het hoofd der school geeft van elk verleend verlof terstond kennis aan burgemeester en wethouders en de schoolcommissie, met opgaaf van redenen. 4. Aan de gehuwde onderwijzeres, die haar bevalling te gemoet ziet, wordt door burgemeester en wethouders een verlof verleend, ingaande drie maanden vóór het tijdstip, waarop volgens de verklaring van een geneeskundige de bevalling kan worden verwacht en eindigende één maand na haar bevalling. Na dat tijdstip treden de gewone regelen van afwezigheid bij ongesteldheid in. Art. 47. 1. Tijdens de uren, waarop het hoofd der school in een klasse les geeft, is de onderwijzer diër klasse verplicht daarin te verblijven, tenzij hij, volgens aanwijzing van het schoolhoofd, elders in de school aanwezig zal.moeten zijn. 2. De daartoe door het hoofd der school volgens rooster aangewezen onderwijzers houden bij het schoolblijven en spelen van leerlingen toezicht. Art. 48. Zij zorgen, ieder voor zooveel zijn klasse aangaat, dat vóór den aanvang van eiken schooltijd alles gereed en aanwezig is yoor het onderwijs, dat gegeven moet worden en dat na het eindigen van het onderwijs alles weder op de daarvoor bestemde plaats wordt geborgen. WET LAGER ONDERWIJS. 785 Art. 49. Zij mogen, gedurende den schooltijd, zich noch voor hun lessen voorbereiden, noch werkzaamheden verrichten, welke niet uit hun ambt voortvloeien. Art. 50. Zij houden nauwkeurig aanteekening van het schoolverzuim. Art. 51. Zij waken mede voor de goede orde in de school en bij het aan- en uitgaan der school. Zij doen bij schoolfeesten ter bevordering van getrouw schoolbezoek, of op nationale en andere feestdagen, zelfs buiten de gewone schooluren, op aanwijzing van het hoofd der school, al datgene, wat deze in het belang der leerlingen noodig acht. Art. 52. Zij gebruiken, zonder vergunning van burgemeester en wethouders, geen schoolvertrekken tot een ander doel dan voor openbaar schoolonderwijs. Art. 53. Zij brengen in de schoollokalen, zonder voorkennis van het hoofd der school, en zonder vergunning van burgemeester en wethouders, geen veranderingen aan. Art. 54. Zij geven, bij beschadiging aan schoolgebouwen, of indien zich aan de gas- of waterleiding in de schoolgebouweu eenig gebrek voordoet, daarvan terstond aan het hoofd der school kennis. Art. 55. Zij, die eervol ontslag uit hun betrekking verlangen, zenden hun aanvrage daartoe in, ten minste zes weken vóór het tijdstip waartegen het ontslag verlangd wordt. Art. 56. Zij geven geen privaatlessen tegen eenigerlei vergoeding aan leerlingen der school, noch ander onderwijs, dan waarkootman, praktijk 2de dr. 50 786 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. mede zij van gemeentewege belast zijn, tenzij met goedkeuring van burgemeester en wethouders, die niet beslissen, zonder het hoofd der school te hebben gehoord. Art. 57. Zij zijn op aanwijzing verplicht tot het geven van herhalingsonderwijs aan de openbare lagere scholen der gemeente. Zij, die met het geven van onderwijs aan de normaallessen belast zijn, zijn van dezen dienst vrijgesteld. Art. 58. De bepalingen van artt. 86 en 43 zijn op de onderwijzers toepasselijk. Van de schoolvergaderingen. Art. 59. Het hoofd der school is ambtshalve voorzitter van de aan zijn school te houden schoolvergaderingen; hij is belast met de regeling der werkzaamheden. Art. 60. 1. Het hoofd der school belegt ten minste tweemaal per jaar een schoolvergadering met de onderwijzers aan zijn school verbonden, ter behandeling van al hetgeen in het belang van het onderwijs aan zijn school van nut of gewicht zou kunnen zijn. Bij spoedeischende gevallen kan hij ook buitengewone schoolvergaderingen beleggen. Hij is daartoe verplicht, zoo dikwijls hem, bij scholen met minder dan 6 onderwijzers door drie, en bij scholen met meer dan 6 onderwijzers door de helft der aan zijn school verbonden onderwijzers, schriftelijk met opgave van redenen, het beleggen eener dergelijke vergadering wordt gevraagd. 2. Hij zorgt, dat de onderwijzers zijner school ten minste 4 maal 24 uur vóór elke vergadering daartoe uitgenoodigd worden. 3. In spoedeischende gevallen behoeft deze termijn niet in acht te worden genomen. 4. De vakonderwijzers worden steeds tot deze vergadering Opgeroepen, zoo vaak een onderwerp, hun vak betreffende, op WET LAGER ONDERWIJS. 787 de oproeping voorkomt. Zij mogen alleen aan de behandeling van dit onderwerp deelnemen. 5. Tot het bijwonen van deze vergaderingen worden burgemeester en wethouders, de leden van den gemeenteraad, de districts- en arrondissements-schoolopzieners en de leden van de schoolcommissie uitgenoodigd. Aan ieder der uitgenoodigden zendt het hoofd der school de oproeping voor de vergadering toe. Zij hebben alleen het recht deel te nemen aan de besprekingen. 6. Hij brengt de onderwerpen, ter bespreking in de schoolvergadering, ten minste acht dagen te voren ter kennis van hen, die' ter vergadering worden opgeroepen. Hij voldoet aan het schriftelijk verzoek van twee of meer onderwijzers om eenig onderwerp, de school betreffende, aan de te behandelen punten toe te voegen, mits dit verzoek niet later dan uiterlijk drie dagen vóór den dag der vergadering bij hem wordt ingediend. 7. Hij doet van elke. dusdanige toevoeging onmiddellijk mededeeling aan de in bet vorige lid bedoelde personen. Art. 61. 1. In de eerste vergadering van elk burgerlijk jaar wordt aan alle scholen een onderwijzer tot secretaris gekozen, die na een jaar aftreedt, doch terstond herkiesbaar is. 2. Deze houdt aanteekeningen van de besprekingen, in de schoolvergaderingen gehouden, welke in de eerstvolgende bijeenkomst worden gelezen en, na door de vergadering te zijn goedgekeurd, door den voorzitter en den secretaris worden onderteekend. 3. Deze aanteekeningen liggen .steeds ter inzage voor de leden van den gemeenteraad en voor allen, die gerechtigd zijn de vergaderingen bij te wonen. 4. Alle van de vergadering uitgaande stukkeu, alsmede de oproepingen voor de vergaderingen, worden door den secretaris geschreven en door hem en den voorzitter onderteekend. Art. 62. De onderwijzers zijn, behoudens geldige reden van verhindering, verplicht de schoolvergaderingen bij te wonen. 50* Y88 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 63. De besluiten der schoolvergaderingen dragen het karakter van adviezen en verminderen in geen enkel opzicht de op het hoofd der school rustende verantwoordelijkheid. Slotbepalingen. Art. 64. In deze verordening worden onder onderwijzers ook onderwijzeressen begrepen, voor zoover niet uitdrukkelijk anders is bepaald. Art. 65. Deze verordening kan worden aangehaald onder den naam onderwijsverordening. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 1 Juni 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. In vele gemeenten bestaat geen algemeene verordening op het openbaar lager onderwijs. De zaken zijn daar bij verscheidene besluiten en verordeningen geregeld. In meerdere notulen- en besluitenboeken moet men dan bijv. opzoeken bepalingen omtrent getal scholen, vakken van onderwijs, getal onderwijzers, hun bevoegdheden, toelating van leerlingen, schoolbibliotheken enz. Nu dienen de a°an goedkeuring onderworpen regelingen wel afzonderlijk te worden getroffen, terwijl ook voor de geheel op zich zelf staande commissie van toezicht op het lager onderwijs en voor het geheel van het overig onderwijs afgescheiden herhalingsonderwijs afzonderlijke verordeningen wel gewenscht zijn te achten, maar overigens levert het in de praktijk veel gemak op om alles in één stuk samen te vatten. Er wordt dan verkregen een gemakkelijker overzicht, er wordt voorkomen het treden in herhalingen in de verschillende regelingen en het telkens moeten naslaan van vele notulen- en besluitenboeken. De verordening betreffende het geneeskundig schooltoezicht is afzonderlijk gehouden, omdat zij niet alleen betrekking heeft op het openbaar onderwijs. WET LAGER ONDERWIJS. 789 Art. 1. Men geeft ook wel, in gemeenten met niet veel scholen, aan de scholen namen, bijv. eerste burgerschool voor jongens, eerste burgerschool voor meisjes, eerste burgerschool voor jongens en meisjes, school voor meer uitgebreid lager onderwijs en dergelijke. Een nummer of letter is bij het noemen van de scholen eenvoudiger. Wel duiden de langere namen ook eenigszins de soort van de school aan, maar ook zonder deze aanduiding is zulks spoedig genoeg te herinneren. Daarom wordt aan het gemak van een zeer korte aanwijzing de voorkeur gegeven. Art. 2. Er wordt veel geschreven a—k, a—p. Dat is echter iets anders dan a tot en met k, a tot en met p. Toch wordt met de eerste aanduiding het laatste bedoeld. Art. 4, 3de lid. In den regel genieten de „onderwijzers-met verplichte hoofdakte" meer salaris. Daarom is gewenscht uitdrukkelijke aanwijzing, alsmede 's raads goedkeuring op ongevraagde wijziging dienaangaande. Art. 5. Is een onderwijzer zonder voorbehoud voor een bepaalde school aangesteld, dan wordt over het algemeen overplaatsing geacht in strijd te zijn met de wet. Daarom is het gewenscht bij de benoeming ten aanzien van tijdelijke of voortdurende aanwijzing tot het geven van onderwijs aan een andere school een voorbehoud te maken. Art. 6. In verscheidene gemeenten zijn afzonderlijke scholen voor jongens en meisjes en öok -voor kosteloos onderwijs. Art. 7. De aangifte heeft ook wel plaats bij de schoolhoofden of de commissie van toezicht op het lager onderwijs. Of een kind al dan niet wordt toegelaten beslissen volgens art. 6 b. en w. Verondersteld is, dat in de verordening voor de commissie van toezicht is bepaald, dat zij de indeeling op de onderscheidene scholen regelt. Intusschen kan ook dit aan b. en w. worden opgelegd. Toegelaten leerlingen, waarvan eerst later blijkt, dat een te hooge leeftijd was opgegeven, moeten alsnog van de school verwijderd kunnen worden. Art. 12. Dergelijke bepaling wordt wel is waar niet beslist door art. 22, lste lid, lager-onderwijswet gevorderd, maar ligt toch zeer zeker in de lijn van dit voorschrift. Art. 13. Indien. geen voorbehoud als bijv. in dit artikel behoeft gemaakt te worden, dan is het met het oog op art. 47 lett. f lageronderwijswet overbodig vast te stellen, dat de leermiddelen voor gemeenterekening komen. Art. 18. Dat de schoolbibliotheek door de gemeente bekostigd wordt, is reeds gezegd in art. 77 lett. i lager-onderwijswet. Artt. 20 en volgende. „Het hoofd eener openbare school is gemeenteambtenaar en hem kunnen dus alle zoodanige verplichtingen opgelegd 790 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. worden als de raad in het belang van het onderwijs noodig oordeelt, mits zij niet strijdig zijn met een wetsvoorschrift.'" Gem.stem 3036. Art. 22, 4de lid. Verlof voor zeer korten tijd verleene de burgemeester, omdat de reden van verlof plotseling kan opkomen en wellicht niet spoedig genoeg een vergadering van b. en w. wordt gehouden. Art. 29, 2de lid. Deze bepaling houdt verband met het zitting hebben van vrouwen in de schoolcommissie. Art. .41. Deze termijn is in vele gemeenten gebruikelijk. Art. 42. Dergelijke bepaling wordt in vele gemeenten vastgesteld, niet om het geven van privaatlessen tegen te gaan, maar om mogelijk misbruik te keeren ten opzichte van leerlingen der school als anderszins. Art. 43. Ook wordt wel bepaald, dat ambtenaren niet buiten de gemeente mogen wonen. Daarbij gelden, behalve het wonen in de nabijheid van de plaats waar gewerkt moet worden, ook overwegingen betreffende belastingbetaling en vertering in de gemeente. Art. 44. Zie de aanteekening bij art. 20 Art. 46. Regeling van verlof wegens ziekte en zwangerschap ep regeling van inhouding van bezoldiging in die gevallen worden veelal niet voldoende uit elkander gehouden. Menigmaal wordt feitelijk in de jaarwedde-verordening tegelijk ook het verlof bepaald. Men zie bijv. koninklijk besluit 6 April 1907 (st.bl. no. 81), in beroep een regeling vaststellende voor de gemeente Middelburg. Art. 46, lste en 2de lid. Voor een eenigszins talrijk personeel zijn de hierin neergelegde controle-maatregelen gewenscht, ook in verband met in de salarisregeling veelal voorkomende regelen omtrent uitkeering van jaarwedde bij ziekte. 3de lid. Zie toelichting art. 22, 4de lid. 't Is intusschen meer eigenaardig aan de onderwijzers voor korten tijd door het hoofd der school verlof te doen verleenen. Art. 55. Aldus in vele gemeenten gebruikelijk. Art. 56. Zie toelichting art. 42. Art. 57. Zonder deze bepaling zou dergelijke verplichting niet bestaan. Wie aanwijzen en welke belooning wordt toegekend regelen de verordeningen op het herhalingsonderwijs. Artt. 59 en volgende.. De schoolvergaderingen dragen steeds het karakter van adviezen. De hier opgenomen bepalingen van administratie¬ ven aard worden voldoende geacht. WET LAGER ONDERWIJS. 791 No. 48. Verordening geneeskundig schooltoezicht. VERORDENING op het geneeskundig schooltoezicht in de gemeente Broekstad. Art. 1. 1. Van gemeentewege wordt een medisch en hygiënisch toezicht uitgeoefend aan de openbare lagere scholen. 2. Dit toezicht wordt ook uitgeoefend aan de bijzondere scholen voor lager onderwijs, de bijzondere scholen of klassen voor voorbereidend lager onderwijs en de kleinkinderbewaarplaatsen, wier besturen een daartoe strekkend verzoek hebben gedaan met bereidverklaring om zich te onderwerpen aan de bepalingen dezer verordening. Art. 2. Dit toezicht wordt uitgeoefend door een schoolarts en door eën schoolzuster, welke onder het onmiddellijk toezicht van burgemeester en wethouders staan. Art. 3. De taak van den schoolarts omvat: a. het hygiënisch en medisch toezicht op de leerlingen der inrichtingen, bedoeld in art. 1, b. het toezicht op den gezondheidstoestand van het ouderwijzend personeel dier inrichtingen, meer in het bijzonder ter vaststelling van aandoeningen, welke gevaar of schade kunnen veroorzaken voor de gezondheid der leerlingen, of wel hinderlijk voor het onderwijs zijn, c. het hygiënisch toezicht op de in art. 1 bedoelde inrichtingen. Art. 4. 1. Ter uitoefening van het hygiënisch en medisch toezicht op de leerlingen stelt hij ten aanzien van alle leerlingen een onderzoek in. vóór, bij of zoo spoedig mogelijk na hun toelating op school, verder in het derde schooljaar en ten slotte in het laatste schooljaar. 792 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 2. Dit onderzoek wordt bovendien ten aanzien van bepaalde leerlingen ingesteld telkens als de schoolarts het noodig acht, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van het hoofd der school of van den klasseonderwijzer. 3. Het onderzoek omvat zoowel den algemeenen gezondheidstoestand, als meer in het bijzonder de vaststelling Van: a. aandoeningen, welke door het onderwijs of het verblijf in de school kunnen verergeren, b. aandoeningen, welke van nadeeligen invloed kunnen zijn op de geschiktheid tot het volgen van het onderwijs, c. aandoeningen, welke hinderlijk of lastig zijn voor het onderwijs of het verblijf in de school, d. aandoeningen, welke gevaar of schade kunnen veroorzaken voor andere leerlingen of voor het onderwijzend personeel. Art. 5. Van het onderzoek bedoeld in art. 4, eerste lid, zijn vrijgesteld de leerlingen, wier ouders of verzorgers tijdig aan den schoolarts, door bemiddeling van het hoofd der school, hebben overgelegd een schriftelijke verklaring van een geneeskundige, waaruit blijkt, dat de leerling niet lijdende is aan eenige ziekte, die hinderlijk of gevaarlijk voor anderen kan zijn. Art. 6. 1. De schoolarts bezoekt eenmaal in elk tijdvak van twee maanden alle scholen, die door burgemeester en wethouders onder zijn toezicht zijn gesteld en laat zich bij die bezoeken door het hoofd der school of door de onderwijzers alle inlichtingen geven, die van belang zijn voor de beoordeeling van den invloed, dien het bezoeken der school op de gezondheid der leerlingen uitoefent. 2. Hij gaat daarbij o.a. na of bij de wijze, waarop de leerlingen in het schoollokaal zijn geplaatst, voldoende rekening is gehouden met hun lichaamsbouw en gestel, gaat de persoonlijke oorzaken na, welke een nadeeligen invloed kunnen uitoefenen op de lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling van het kind en let daarbij op de algemeene lichamelijke WET LAGER ONDERWIJS. 793 ontwikkeling, de verstandelijke vermogens en de zintuigelijke en andere lichaamsafwijkingen. 3. Hij wijst de kinderen aan, die van de gymnastieklessen en van de schoolspelen moeten worden vrijgesteld. Art. 7. 1. Acht de schoolarts het, na een gehouden onderzoek, noodig dat de leerling een geneeskundige behandeling ondergaat, dan geeft hij hiervan schriftelijk kennis aan de ouders of verzorgers. 2. Hij tracht door gepaste middelen na te gaan, welk gevolg aan zijn mededeeling is gegeven en maakt in het verslag melding van de gevallen waarin zijn raad niet is opgevolgd. Art. 8. De schoolarts treedt niet op als behandelend geneesheer. Hij kan in dringende gevallen bij zijn bezoek aan de school de maatregelen nemen, die hij noodig oordeelt. Deze maatregelen zijn echter steeds te beschouwen als eerste hulp. Art. 9. 1. Vermoedt de schoolarts, dat een kind lijdt aan eenige aandoening, die gevaar of schade voor anderen kan opleveren, dan onderwerpt hij dat kind zoo spoedig mogelijk aan een geneeskundig onderzoek. 2. Blijkt daarbij, dat het kind in zoodanig geval verkeert, dan doet hij aan burgemeester en wethouders of aan het bestuur der bijzondere school een met redenen omkleed voorstel om dat kind niet of niet langer tot de school toe te laten. Het kind wordt alsdan totdat het geval heeft opgehouden te bestaan niet of niet langer in de school toegelaten. 3. In spoedeischende gevallen en bij het bestaan van besmettelijke ziekte neemt de schoolarts de noodige maatregelen en deelt hij aan burgemeester en wethouders of aan het bestuur der bijzondere school schriftelijk mede wat door hem is verricht. Art. 10. Kinderen, aan wie het schoolbezoek wegens een besmette- 794 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. lijke ziekte tijdelijk is ontzegd, worden niet weder tot de school toegelaten dan op vertoon aan het hoofd der school van een daartoe door een geneeskundige verstrekte en door den schoolarts gewaarmerkte kennisgeving, dat het gevaar voor besmetting vermoedelijk is geweken. Art. U, De kinderen, omtrent wie de schoolarts noodig heeft geoordeeld, dat zij voorzien worden van een afsluitend verband, moeten elke week aan het schoolhoofd overleggen het bewijs van een geneeskundige, dat het verband vernieuwd is. Bij verzuim worden die kinderen door het schoolhoofd van de school verwijderd. Art. 12. 1. Kinderen, als lijdende aan besmettelijke huidziekten van de school verwijderd, mogen dan alleen tot de school weder worden toegelaten, wanneer zij aan het schoolhoofd overleggen een daartoe strekkend bewijs, afgegeven door den schoolarts. 2. Kinderen, die op bevel van den schoolarts de school niet anders mogen bezoeken, dan voorzien van een afsluitend verband, worden zonder dat verband niet toegelaten dan wanneer zij aan het hoofd der school overleggen een daartoe strekkend door den schoolarts afgegeven bewijs. Art. 13. 1. Bij ieder onderzoek is zooveel mogelijk een der ouders of verzorgers, bij voorkeur de moeder of een der vrouwelijke nabestaanden, tegenwoordig, die daarvoor een oproeping namens den schoolarts ontvangt. 2. Voqr een onderzoek door den schoolarts, waarbij ontkleeding noodig is, alsmede in andere gevallen, waarin het onderzoek meer ingrijpend moet zijn, wordt de toestemming der ouders of verzorgers geëischt. 3. De schoolarts regelt, in overleg met het hoofd der school, dag en uur waarop het onderzoek zal plaats hebben, terwijl laatstgenoemde de oproeping gewoonlijk 2 maal 24 uur vóór het onderzoek aan de ouders of verzorgers doet toekomen. 4. De schoolzuster verleent hulp bij de onderzoekingen. WET LAGEB ONDERWIJS. 795 Art. 14. Het onderzoek geschiedt gewoonlijk in de school. Is voor een meer nauwkeurig onderzoek noodig het elders te verrichtèn, dan geeft de schoolarts hiervan tijdig kennis aan het hoofd der school en aan de ouders of verzorgers. Art. 15. 1. Indien de schoolarts vermoedt, dat een lid van het onderwijzend personeel eener school lijdt aan een ziekte of aandoening, die gevaar voor de leerlingen kan opleveren, of hinderlijk voor het onderwijs kan zijn, dan noodigt hij dezen uit zich aan een onderzoek te onderwerpen. 2. Maakt de betrokkene bezwaar zich door den schoolarts te laten onderzoeken, dan geeft deze — tenzij hem uit inlichtingen van een geneeskundige voldoende blijkt dat hét vermoeden kan worden opgeheven — daarvan onmiddellijk kennis aan burgemeester en wethouders 200 het een openbare school betreft en aan het bestuur der school, indien het een bijzondere school betreft. 3. Een lid van het' onderwijzend personeel, aan wien het schoolbezoek wegens een besmettelijke ziekte tijdelijk is ontzegd, wordt niet weder tot de school toegelaten, dan op vertoon van een daartoe door een geneeskundige verstrekte, en door den schoolarts gewaarmerkte, kennisgeving, dat het gevaar voor besmetting vermoedelijk is geweken. Art. 16. 1. De schoolarts onderzoekt bij de bezoeken, die daarvoor bepaaldelijk bestemd zijn, den geheelen hygiënischen toestand van het gebouw en deszelfs, inrichtingen. 2. Deze bezoeken, waarbij het hoofd der school alle noodige inlichtingen geeft, worden in overleg met dezen zoodanig geregeld, dat zij ten minste twee malen per jaar, en wel éénmaal des zomers en éénmaal des winters, geschieden, en overigens zoo dikwijls de schoolarts het noodig oordeelt of het hoofd der school hem daartoe een met redenen omkleed verzoek doet. 3. Blijkt de toestand nadeelig voor de gezondheid, en kan het hoofd der school daarin niet voldoende verbetering bren- 796 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. gen, dan deelt de schoolarts zijn bevinding mede aan burgemeester en wethouders. Art. 17. De schoolarts stelt, wanneer hem dit noodig voorkomt, aan burgemeester en wethouders voor over te gaan tot tijdelijke sluiting van een school, waarover hem het toezicht is opgedragen, of wel tot desinfectie van deze school of van een klasselokaal. Art. 18. 1. De schoolarts geeft aan ouders de gelegenheid hem, kosteloos, te raadplegen over het doen van een beroepskeuze voor hun kinderen, die de school verlaten. 2. Hij is verplicht wekelijks een spreekuur te houden. Art. 19. De schoolarts is gehouden de opdrachten na te komen, die hem in verband met zijn werkkring door burgemeester en wethouders worden gegeven. Art. 20. Het hoofd der school houdt ter beschikking van den schoolarts: a. kaarten, waarop de schoolarts aanteekening houdt van den uitslag van het onderzoek van iederen leerling. Deze kaarten, waarvan het model wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders, worden door het hoofd der school, naar de klassen en alphabetisch gerangschikt, bewaard. Zij zijn bestemd om het hoofd der school en zoo noodig ook den klasseonderwijzers inlichtingen van algemeenen aard te geven betreffende den physieken toestand van de leerlingen, b. een register waarin het hoofd der school en de klasseonderwijzers de namen der leerlingen aanteekenen, voor wie zij een bijzonder onderzoek wenschelijk achten, ft een register waarin de schoolarts, bij zijn bezoeken aan de school, zijn opmerkingen schrijft over: 1. doelmatigheid van verwarming, luchtverversching en verlichting der verschillende lokalen, WET LAGER ONDERWIJS. 797 2. reinheid en doelmatigheid der schoollokalen, speelplaatsen enz. en over de zindelijkheid van privaten en urinoirs, 3. alles wat betrekking heeft op de gezondheid der leerlingen in de school. Art. 21. 1. Behalve de in art. 20, onder a, bedoelde kaarten, houdt de schoolarts afzonderlijke kaarten bij voor die leerlingen, waarvoor hij het noodig oordeelt. Op deze kaarten wordt de uitslag van onderzoekingen aangeteekend, die alleen voor den schoolarts bestemd blijven en als ambtsgeheim moeten worden beschouwd. 2. Voor de bewaring van deze kaarten is een afzonderlijke plaats aangewezen, waartoe alleen de schoolarts toegang heeft. Art. 22. 1. Gaat een leerling over naar een andere school in de gemeente waarop geneeskundig schooltoezicht wordt uitgeoefend, dan deelt het hoofd der school dit mede aan den schoolarts en zendt het de kaart van den betrokken leerling aan het hoofd van die andere school. 2. De schoolarts zorgt eventueel voor de overbrenging der in art. 21 bedoelde kaart. Art. 23. De schoolarts brengt jaarlijks vóór 1 Maart een verslag uit aan burgemeester en wethouders omtrent zijn bevindingen over het afgeloopen kalenderjaar. Dit verslag wordt ter kennis van den gemeenteraad gebracht. Art. 24. De schoolarts is verplicht driemaandelijks met denv wethouder van onderwijs en de schoolzuster samen te komen ter bespreking der te nemen maatregelen en tot het nagaan van de verkregen resultaten. Art. 25. De schoolarts draagt aan de schoolzuster die onderzoekingen bij de leerlingen op, die hij noodig oordeelt en laat haar bij de ouders en verzorgers der kinderen nagaan, of aan de 798 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. wenschen en wenken, die hij kenbaar maakte, gevolg wordt gegeven. Art. 26. De schoolarts treedt, behoudens het bepaalde in art. 15, niet anders dan als raadgever op van het onderwijzend personeel, terwijl het hoofd der school zorgt, dat den schoolarts de vervulling van diens taak in de school zooveel mogelijk worde vergemakkelijkt en dat de leerlingen, die daarvoor in aanmerking komen, niet worden onttrokken aan een onderzoek door- dezen in te stellen. Art. 27. De schoolarts dient, desgevraagd, aan de plaatselijke commissie van toezicht op het lager onderwijs van bericht en raad en woont, daartoe uitgenoedigd, de vergaderingen van die commissie bij. Art. 28. 1. De schoolarts behoeft verlof om op werkdagen uit de gemeente afwezig te zijn: voor een dag of korter van den wethouder van onderwijs, voor langer van burgemeester en wethouders. 2. Hij heeft recht op vier weken verlof per jaar, te regelen in overleg met burgemeester en wethouders. Art. 29. Bij ziekte van den schoolarts geeft hij hiervan zoo spoedig mogelijk kennis aan burgemeester en wethouders. Art. 30. De schoolarts is verplicht, behoudens vrijstelling door burgemeester en wethouders, in de gemeente te wonen. Art. 31. 1. Voor de benoeming van een schoolarts dienen burgemeester en wethouders bij den raad een aanbeveling in van twee personen. 2. Wenscht de schoolarts uit zijn betrekking te worden ontslagen, dan doet hij het verzoek hiertoe teu minste twee WET LAGER ONDERWIJS. 799 maanden vóór den datum, waarop hij zijn ontslag wenscht te zien ingaan. 3. De schoolarts wordt bij verhindering of ontstentenis op de.door burgemeester en wethouders te'bepalen wijze vervangen. Art. 32. 1. De jaarwedde van den schoolarts bedraagt f 2000.—. 2. Uitoefening van particuliere praktijk, consultatieve praktijk uitgezonderd, is hem verboden. Art. 33. 1. De schoolzuster wordt in overleg met den schoolarts, door burgemeester en wethouders, benoemd en ontslagen. 2. Zij staat onder het toezicht van burgemeester en wethouders. Art. 34. Zij is verplicht den schoolarts behulpzaam te zijn bij het onderzoek van nieuwe leerlingen. Art. 35. Zij verleent onder controle van den schoolarts hulp, waar deze dit noodig oordeelt. Art. 36. Zij stelt, nader door den schoolarts te regelen, systematische onderzoekingen in omtrent de aanwezigheid van huidof hoofdhaarziekteu, oor- of oogziekten of gebreken en andere afwijkingen, waarvan haar het onderzoek door den schoolarts wordt opgedragen. Art. 37. Zij gaat na of de raadgevingen, door den schoolarts aan ouders of verzorgers van leerlingen gegeven, zijn opgevolgd en houdt hiervan geregeld aanteekening. Art. 38. "Zij brengt op de driemaandelijksche samenkomsten met den wethouder van onderwijs en den schoolarts schriftelijk rap- 800 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. port uit van alle bevindingen, welke zij op de scholen en bij haar bezoeken aan de ouders en verzorgers heeft opgedaan. Art. 39. De artt. 28, 29 en 30 en het tweede en het derde lid van art. 31 zijn ook op de schoolzuster van toepassing. Art. 40. De jaarwedde van de schoolzuster bedraagt f 900, met drie jaarlijksche verhoogingen van f 100,— tot een maximum van f 1200. Art. 41. In deze verordening worden onder onderwijzers ook onderwijzeressen begrepen. Vastgesteld door den raad vder gemeente Broekstad in de vergadering van 27 April 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Afgescheiden van een regeling als vorenstaande kunnen bij strafverordening bepalingen worden vastgesteld tegen het ter school zenden van kinderen, lijdende aan daarbij aan te geven ziekten niet vallènde onder de ziektenwet. Dat kan dan ook gelden voor bijzondere scholen en voor andere plaatsen, waar kinderen samenkomen. BEGRAAFWET. No. 49. Verordening op de algemeene begraafplaats. Artt. 8, 2de Ud, 21 en 28 begraafwet. VERORDENING op de algemeene begraafplaats in de gemeente Broekstad. Bestemming. Art. 1. 1. De algemeene begraafplaats is bestemd voor begraving van lijken van personen te Broekstad overleden of aldaar thuis behoorende. 2. De directeur der begraafplaats kan ook het begraven van lijken van andere personen op de begraafplaats vergunnen. " Art. 2. 1. Een gedeelte der begraafplaats is uitsluitend bestemd voor het begraven van lijken van leden der Roomsch-Katholieke gemeente. 2. Deze kunnen ook op het overige gedeelte worden begraven. Lijkenhuis en wachtlokaal. Art. 3. 1. Op de begraafplaats is ten minste één lijkenhuis. 2. Op de begraafplaats is een wachtlokaal voor de deelnemers aan de begrafenis. 3. In het wachtlokaal kunnen met toestemming van den directeur der begraafplaats worden nedergezet lijken" van niet aan besmettelijke ziekte overledenen. Openstelling voor het publiek. Art. 4. 1. De begraafplaats is dagelijks voor het publiek kostekooiman, praktijk 2de di'. 51 802 VEEORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. loos toegankelijk van 7 uur voormiddags tot zonsondergang. Begraving overblijfselen lijken en kisten. Art. 5. 1. Burgemeester en wethouders wijzen een afgesloten gedeelte aan, waarin de overblijfselen van lijken worden begraven. 2. De overblijfselen van kisten worden door het personeel van den reinigingsdienst verwijderd. Plattegrond-teelcening. Art. 6. 1. Van de begraafplaats wordt door de zorg van den directeur in overleg met den gemeente-architect een plattegrondteekening aangehouden. Op deze plattegrond-teekening is in verschillende kleuren aangegeven welke gedeelten door burgemeester en wethouders ingevolge art. 8, 2de lid, voor de onderscheidene klassen zijn aangewezen. De teekeniug moet voorts duidelijk aangeven de onderdeelen der begraafplaats, de afzonderlijke graven met hun nummers, het plantsoen en de wegen of paden. 2. De teekening berust bij den directeur, terwijl een dubbel ter gemeente-secretarie aanwezig is. Dit dubbel wordt door den directeur elke drie maanden behoorlijk bijgewerkt. Registers van begraven. Art. 7. 1. Ter gemeente-secretarie wordt een register bijgehouden, waarin onmiddellijk worden ingeschreven de overledenen, tot wier begraving op de algemeene begraafplaats verlof werd verleend. 2. In dit register worden tevens vermeld de dag der begraving, de klasse, het nummer van het graf en de letter van het vak, overeenkomstig de daartoe maandelijks door den directeur te verstrekken opgaaf. BEGRAAFWET. 803 Soorten van graven. Art. 8. 1. De graven zijn eigen graven of gewone graven. 2. De eigen graven worden verdeeld in drie klassen. Eigen graven. Art. 9. 1. Het recht van eigen graf bestaat in de bevoegdheid van den verkrijger van dit recht om in de verkregen grafruimte, met uitsluiting van anderen, te mogen begraven. 2. Dit recht wordt door burgemeester en wethouders uitgegeven in de eerste klasse voor onbepaalden tijd, in de tweede klasse voor onbepaalden tijd of voor 25 jaar en in de derde klasse voor 20 jaar. Art. 10. Het register van eigen graven wordt in tweevoud gehouden en behelst den naam van den rechthebbende en de soort en het nummer van het graf. Eén dezer registers wordt ter gemeente-secretarie bijgehouden, het tweede door den directeur der begraafplaats. Art. 11. 1. Het recht van eigen graf kan door deu rechthebbende aan anderen worden overgedragen; het gaat bij overlijden over op zijn wettelijke of testamentaire erfgenamen of wel legatarissen, op dezelfde wijze als bij het burgerlijk wetboek is bepaald voor testamentaire of wettelijke erfopvolging. 2. Aan den nieuwen verkrijger wordt een nieuwe vergunning uitgereikt. 3. De verkrijger van een vruchtgebruik op een eigen graf kan daarvan na bekomen toestemming van burgemeester en wethouders aanteekening laten doen op het register van eigen graven. Art. 12. 1. Op verzoek van den eigenaar kan door burgemeester1 éii wethouders een graf voor bepaalden of onbepaalden tijd gesloten worden. 61* 804 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 2. Zoodanig graf blijft ook na afloop van den termijn van uitgifte ten name van den rechthebbende staan. Zoolang de sluiting duurt heeft daarvan geen overboeking plaats. Art. 13. Alle geschillen over het recht vau graf zullen door burgemeester en wethouders worden beslist, behoudens beroep op den gemeenteraad. Gravenkoek. Art. 14. 1. Door den directeur wordt van al de graven een gravenboek aangehouden. 2. In dit boek wordt door hem onmiddellijk aanteekening gehouden van de lijken, welke in een grafruimte zijn begraven, alsmede van die,- welke zijn opgegraven of uit een grafruimte verwijderd. v Aanleg van graven. Art. 15. 1. De aanleg van alle graven geschiedt uitsluitend door de personen daartoe door den directeur aangewezen. 2. In één graf worden niet meer dan'twee lijken van personen boven twaalf jaren oud begraven. Indien het lijken van kinderen niet boven twaalf jaren geldt, beslist de directeur in hoever in één graf meer lijken begraven kunnen worden. Art. 16. 1. De grafruimten mogen niet dieper dan tot op het waterpeil worden gegraven. 2. De grafruimte voor één lijk of voor een of meer boven elkaar geplaatste lijken moet ten minste een oppervlakte hebben: bij eigen graven in de eerste en de tweede klasse van 2,60 M. in de lengte en van 1,30 M. in de breedte, bij eigen graven in de derde klasse van 2,30 M. in de lengte en van 1,10 M. in de breedte, bij gewone graven van 2,30 M. in de lengte en van 0,90 M. in de breedte. BEGRAAFWET. 805 3. Bij lijken van personen beneden de 12 jaren kan bij gewone graven van bovenstaande maten wórden afgeweken en wordt de vereischte grafruimte naar omstandigheden bepaald. Indeeling graven. Art. 17. Het voor den aanleg van graven bestemde terrein is verdeeld in klassen en rijen. Ieder graf heeft een afzonderlijk nummer en wordt onder dat nummer en met vermelding van klasse en rij, waarin het is gelegen, geboekt in het gravenboek en op de begraafplaats door een aan het hoofdeinde voor gemeenterekening te plaatsen houten paaltje aangeduid. Stichten van grafkelders enz. Art. 18. Het stichten van grafkelders, gedenkteekenen en kruisen, het plaatsen van zerken of grafsteenen, het aanleggen van graftuinen en het planten van boómen of andere gewassen mag niet geschieden zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders.' Art. 19. 1. Het onderhoud van de voorwerpen, alsmede van het graf, komt, behoudens het bepaalde in de verordening op de heffing van begraafrechten, ten laste van den rechthebbende op het graf. 2. Bij verwaarloozing van dezen onderhoudsplicht kunnen burgemeester en wethouders de wegneming van het naar hun oordeel niet voldoend onderhoudene bewerkstelligen ten koste der halatigen. Art. 20. 1. De rechthebbende op een graf kan daaraan of aan de daarop geplaatste voorwerpen de noodige herstellingen laten doen door particulieren, onder toezicht van den directeur en met inachtneming van de door dezen in het belang van orde en veiligheid te geven voorschriften. 2. De rechthebbende kan de voorwerpen te allen tijde doen wegnemen. 806 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3. De voorwerpen, die zich op graven bevinden, welke ingevolge art. 22 aan de gemeente vervallen, en niet binnen den termijn in dat artikel genoemd zijn verwijderd, vervallen aan de gemeente. Art. 21. 1. Indien de rechthebbende de kosten, ingevolge art. 19, 2de lid, door de gemeente gemaakt, niet binnen een jaar na door burgemeester en wethouders gedane aanschrijving terugbetaalt, zal de gemeenteraad hem van zijn recht op het graf vervallen verklaren. 2. De gemeente bekomt alsdan de vrije beschikking over dat graf en de daarop geplaatste of daarvan verwijderde voorwerpen, zonder deswege tot eenige vergoeding te zijn gehouden. Vervallen van graven aan de gemeente. Art. 22. 1. De graven, voor welke niet binnen een jaar na verloop van den bij de uitgifte bepaalden tijd opnieuw een uitsluitend recht tot begraven wordt verlangd, zullen aan de gemeente vervallen. 2. Gedurende bedoeld eenjarig tijdvak zal geen begraving in het graf worden toegelaten, noch overschrijving van het recht van graf op het daarvoor bestemd register kunnen geschieden. Openen, sluiten en ruimen van graven. Art. 23. 1. De overblijfselen van lijken en kisten worden in de gewone graven na verloop van tien jaren na de begraving geruimd. 2. In de eigen graven geschiedt deze ruiming na verloop van 10 jaren, nadat een graf, ingevolge het vorig artikel, aan de gemeente verviel. Art. 24. Het openen, sluiten en ruimen van graven, alsmede het opgraven van lijken en weder in een ander graf op de begraafplaats begraven, geschiedt uitsluitend door de daartoe door den directeur aangewezen personen. BEGRAAFWET. 807 Art. 25. Hij, die een uitsluitend recht tot begraven in een grafruimte heeft, is bevoegd de in die grafruimte aanwezige overblijfselen van lijken in datzelfde graf in een gesloten kist opnieuw te doen begraven, of wel zulks te doen plaats vinden in een tot dat einde bestemd afzonderlijk eigen graf. Vervoer lijken op gemeentekosten. Art. 26. Het vervoer naar de begraafplaats van lijken, die op kosten van de gemeente begraven worden, geschiedt in gesloten kisten, per baar of per lijkwagen. Slotbepalingen. Art. 27. 1, Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1917. 2. Alsdan vervalt de bestaande verordening op de algemeene begraafplaats. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 13 Juni 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. Bepalingen door straffen te handhaven, omtrent vervoer van lijken naar de begraafplaatsen, zijn opgenomen in de algemeene politie-verordening op blz. 587 en volgende. Verordeningen op heffing en invordering van begraafrechten komen voor op blz. 705 en volgende. Art. 2. Dit artikel houdt verband met art. 19 begraafwet. Ongeacht de afzonderlijke gedeelten voor bepaalde kerkelijke gezindten, dient het gebruik van het overig gedeelte voor allen open te staan. Art. 3. Zie art. 12 ziektenwet en art. 6, éde lid, begraafwet. Art. 5. Zie art. 23, 2de lid, begraafwet. Artt. 9 en volgende. Eigen graven moeten volgens art. 20 begraafwet alleen worden uitgegeven indien daartoe voldoende ruimte bestaat. Art. 15, 2de. lid. Dat deze bepaling niets afdoet aan art. 22 begraafwet, behoeft niet uitdrukkelijk te worden herinnerd. Art. 18. Zie art. 21 begraafwet. HINDERWET. No. 50. Verordening tot aanwijzing van een gedeelte der gemeente voor het oprichten, zonder vergunning, van inrichtingen, met verbod om elders het bedrijf uit te oefenen. Memorie van toelichting. Art. 4, lste Ud, lo. en 2°., hinderwet. A. VERORDENING op tapijtklopperijen in de gemeeute Waterveld. Art. 1. In het gedeelte der gemeente begrensd door Achterdijk, Bovensloot en Buitensloot kunnen zonder de in de hinderwet genoemde vergunning worden opgericht klopperijen van tapijten. Art. 2. Voor het oprichten, hebben of gebruiken van klopperijen van tapijten wordt aangewezen het in het vorig artikel bedoeld gedeelte der gemeente. Het is verboden elders in de gemeente het bedrijf uit te oefenen, waartoe de oprichting of het gebruik van deze inrichtingen wordt vereischt. Art. 3. Het verbod van het vorig artikel blijft tot 1 Juli 1917 buiteu toepassing voor de thans bestaande inrichtingen. Art. 4. Deze verordening geldt voor een tijdvak van tien jaren, aanvangende 1 Januari 1917. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 19 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. HINDERWET. 809 B. MEMORIE VAN TOELICHTING tot de verordening op tapijtklopperijen in de gemeente Waterveld. In overeenstemming met het desbetreffend advies van de gezondheidscommissie wordt het in het belang der openbare gezondheid zeer gewenscht geacht uit het bebouwd gedeelte der gemeente de klopperijen van tapijten te weren. De eenige thans in de Kerkstraat bestaande inrichting verspreidt in de omgeving zeer veel stof. Wel is getracht door het verbinden aan de vergunning van nieuwe voorwaarden dit bezwaar op te heffen, doch geheel is zulks niet mogen gelukken. De oprichting van meerdere tapijtklopperijen in de gemeente is te verwachten. Het bij de verordening aangewezen gedeelte der gemeente is tot op 200 M. afstand onbewoond en ingesloten door een dijk en slooten waarvan bijna nimmer gebruik wordt gemaakt. Het is te voorzien, dat hierin voor den duur der geldigheid van de verordening geen verandering zal komen. Het bedoelde terrein, gemakkelijk bereikbaar, doch voor andere bedrijven weinig geschikt als het is, moet voor tapijtkloppen het meest aangewezen worden geacht. Bij den meest voorkomenden westenwind wordt het opstijgende stof naar den zeekant afgevoerd. Daar de plaatselijke gesteldheid medebrengt, dat als vaststaand kan worden aangenomen, dat van tapijtklopperijen op het aangewezen terrein geen gevaar, schade of hinder van ernstigen aard te duchten is, kan het vereischte van vergunning, tot gemak van belanghebbenden èn ook tot vereenvoudiging van de administratie, gerust wegvallen. De thans reeds bestaande inrichting is van dien aard, dat zij zonder veel bezwaar kan worden verplaatst. Daarom wordt de tijdruimte van art. 3 voldoende geacht. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 19 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 810 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Toelichting. Bij koninklijk besluit van 28 Juli 1897 (st.bl. no. 183) werd — met vernietiging van een verordening van den gemeenteraad van Bergen op Zoom tot aanwijzing van een straat voor het zonder vergunning oprichten van boekdrukkerijen door krachtmachines gedreven — overwogen, dat art. 4, 1°., der hinderwet slechts beoogt den gemeenteraad een bijzondere bevoegdheid te geven ten aanzien van zoodanige deelen eener gemeente, waarvan men a priori kan aannemen, dat de plaatselijke gesteldheid medebrengt, dat zekere inrichtingen, behoorende tot die in art. 2 der wet vermeld, aldaar kunnen worden opgericht, zonder dat daarvan gevaar, schade of hinder van ernstigen aard te duchten is, zoodat het vereischte van bijzondere vergunning kan wegvallen. Het koninklijk besluit van 12 April 1907 (st.bl. no. 84), vernietigende een verordening van den gemeenteraad van Gestel tot aanwijzing van een gedeelte der gemeente voor bepaalde inrichtingen, overwoog o.m., dat de gemeenteraad niet kan volstaan met een algemeene zinsnede betreffende het belang van openbare orde, veiligheid of gezondheid, maar behoort aan te toonen dat de verordening op een of meer dier belangen gegrond is. In verband met het vorenstaande is een memorie van toelichting ontworpen. In de raadsnotulen worde het advies der gezondheidscommissie aangehaald. Art. 1. Wenscht men het vereischte van vergunning in stand te houden, dan worde eenvoudig over dit punt gezwegen. Overbodig is dan om hieraan uitdrukkelijk te herinneren. Art. 2. De wet spreekt van aanwijzing niet alleen voor oprichten, maar ook voor hebben en gebruiken, en van verbod om elders (d.i. dus elders dan ter plaatse voor „oprichten, hebben of gebruiken" aangewezen) de betrokken bedrijven uit te oefenen. Daarom bezige men, ter voorkoming van mogelijk krachteloos verklaren van het verbod, bij de aanwijzing den term .„oprichten, hebben of gebruiken". Art. 22, lste lid, a, der wet bedreigt straf tegen de overtreding. De raad mag zich hiermede dus niet inlaten. Art. 4. Volgens art. 4, 2de lid, der wet moet de verordening den duur van haar geldigheid bepalen. DRANKWET. No. 51. Verordening betreffende: a. eischen voor vergunnings- en verlofslocaliteiten, b. uitzondering voor het verleenen van vergunningen en bepaling van een maximum te verleenen vergunningen, voor bepaalde gedeelten der gemeente. Artt. 6, 2de Ud, 7, lste Ud, lo. en 2., en 35, 2de Ud, drankwet. VERORDENING betreffende het verleenen van drankvergunningen en verloven in de gemeente Broekstad. Art. L Om voor een door burgemeester en wethouders te verleenen vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop in aanmerking te kunnen komen, moet een localiteit een vloeroppervlakte hebben van ten minste 50 M2. Art. 2. • Om voor een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden, anderen dan sterken drank, in aanmerking te kunnen komen, moet een localiteit een vloeroppervlakte hebben van ten minste 40 M2. Deze eisch geldt niet voor localiteiten waarvoor verlof is verleend vóór 1 Juli 1916. Art. 3. De gemiddelde hoogte van de localiteiten der vergunnin- 812 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. gen en verloven in artikelen 1 en 2 bedoeld, gerekend van den vloer tot den onderkant van, de zoldering, van het plafond of van de bekapping, zoo deze als zoldering dient, mag niet minder zijn dan 3,5 M. Art. 4. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 Februari 1906 (st.bl. no. 22), zooals dat besluit nader is gewijzigd, behoeft van een inrichting, uit twee of meer localiteiten bestaande, slechts één dezer aan de in de artt. 1, 2 en 3 gestelde eischen te voldoen. Art. 5. De bepalingen van deze verordening gelden niet ten aanzien van. de weduwe of kinderen van den vergunninghouder of verlofhouder, welke het bedrijf in dezelfde localiteit of in dezelfde localieiten wenschen voort te zetten, mits deze de vergunnings- of verlofsaanvrage indienen binnen een maand na het overlijden van den vergunninghouder of verlofhouder. Art. 6. 1. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 Februari 1906 (st.bl. no. 22), zooals dat nader is gewijzigd, kan de raad, op voorstel van burgemeester en wethouders, machtiging verleenen tot afwijking van het bepaalde bij de artt. 1, 2 en 3 dezer verordening, wanneer de toestand of de ligging der localiteit daartoe aanleiding geeft. 2. In het besluit waarbij een gevraagde afwijking wordt verleend of geweigerd, wordt de reden genoemd, die daartoe geleid heeft. Art. 7. 1. Vergunningen voor den verkoop van sterken drank in het klein mogen door burgemeester en wethouders niet verleend worden in wijk D. 2. Aan den Raadhuisweg, de Bovenstraat, den Moerweg, de Achterstraat, de Willemstraat, de Nieuwstraat en de Kerkstraat, mag door burgemeester en wethouders aan iedere straat of weg slechts één vergunning verleend worden. DRANKWET. 813 Art. 8. Deze verordening treedt in werking 1 Juli 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 20 Juni 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. Toelichting. De bepalingen betreffende verloven zijn in hoofdzaak ontleend aan een modelverordening opgenomen in de verslagen der drankwetinspecteurs over 1910. In het jaar 1906 beschikte de minister van binnenlandsche zaken afwijzend op een verzoek om vernietiging van de bepaling in een Vlaardingsche verordening, waarbij eischen van het koninklijk besluit van 7 Februari 1906 (st.bl. no. 22) werden verzwaard. Beweerd was, dat alleen nieuwe eischen gesteld mochten worden. Art. 2. Uit art. 28, 1°., der drankwet volgt, dat bij het inwerkingtreden der verordening bestaande vergunningen niet kunnen worden ingetrokken wegens niet voldoen aan de eischen der verordening. Ten aanzien van verloven is echter art. 39, 1°., in dit opzicht minder duidelijk. Vandaar de tweede zin van dit artikel. LEERPLICHTWET. No. 52. Verordening tot regeling van tijden voor vergunningen tot schoolverzuim voor veldarbeid. Art. 15 leerplichtwet. VERORDENING tot regeli ng van tijden voor vergunningen tot schoolverzuim wegens veldarbeid in de gemeente Waterveld. Art. 1. De vergunningen, bedoeld in art. 13 der leerplichtwet, kunnen voor geen andere tijden worden verleend dan: in het dorp Benedenveld, in de. maanden Mei, Augustus en September, in het overig deel der gemeente, in de maanden Juni tot en met September. Art. 2. Deze verordening treedt in werking 1 Januari 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 15 October 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. Toelichting. In de raadsnotulen kan worden aangeteekend, dat ingevolge het tweede lid van art. 15 der wet de arrondissements-schoolopziener is gehoord. LEERPLICHTWET. 815 No. 53. Verordening op het brengen naar de school van op den openbaren weg aangetroffen leerlingen.Art. 29 leerplichtwet. VERORDENING op het brengen naar de school van op den openbaren weg aangetroffen leerlingen in de gemeente Broekstad. Art. 1. Aan de ambtenaren der gemeente-politie wordt machtiging verleend kinderen, die zij gedurende de schooltijden op den openbaren weg aantreffen, te brengen naar het hoofd der school, tot welker leerlingen de kinderen behooren. Art. 2. Het vorig artikel geldt niet voor zoover de kinderen voorzien zijn van een verlofkaart van het hoofd der school, geldig ten tijde waarop de kinderen op den openbaren weg worden aangetroffen. Art. 3. Deze verordening treedt in werking 1 Juli 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Broekstad in de vergadering van 20 Juni 1916. De burgemeester, W. VOGEL. De secretaris, D. ROOD. 816 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. No. 54. Huishoudelijk reglement commissie tot wering van schoolverzuim. Art. 3 Kon. besluit 16 Nov. 1900 (st.bl. no. 200). HUISHOUDELIJK REGLEMENT voor de commissie tot wering van schoolverzuim in de gemeente Waterveld. Art. t 1. De gewone vergaderingen der commissie worden, behoudens het bepaalde in art 5 van het koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200), gehouden op den eersten en den derden Donderdag van elke maand, des avonds 8 uur. 2. De leden komen zonder voorafgaande bijeenroeping bijeen. Art. 2. Tot buitengewone vergaderingen worden de leden door den voorzitter in den regel ten minste 24 uren vóór het tijdstip, waarop zij zullen worden gehouden, schriftelijk opgeroepen. Art. 3. Ieder lid, ter vergadering komende, teekent zijn naam op een naar volgorde genummerde lijst, welke bij het einde der vergadering door den voorzitter en den secretaris wordt afgesloten. Art. 4. 1. Na opening der vergadering door den voorzitter, worden de notulen der vorige vergadering door den secretaris gelezen en door den voorzitter aan de goedkeuring der vergadering onderworpen. 2. De notulen behelzen, behalve de namen der leden, die tegenwoordig waren, alsmede van hen; die afwezig zijn gebleven, een zakelijke vermelding van al het in de vergadering behandelde. Art. 5. Na het lezen der notulen geeft de voorzitter kennis van de LEERPLICHTWET. 817 sie gerichte stukken en doét ze door den secretaris voor zooveel noodig geacht voorlezen. Art. 6. 1. Geen lid voert het woord, dan na het van den voorzitter verkregen te hebben. 2. De voorzitter verleent het woord naar de orde,, waarin het is gevraagd. Art. 7. 1. De commissie mag, behoudens het bepaalde in art. 6 van het koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200), niet beraadslagen en besluiten, zoo niet, buiten den voorzitter, ten minste vier leden tegenwoordig zijn. 2. Over zaken wordt mondeling en indien een der leden dit verlangt bij hoofdelijke oproeping géstemd, doch bij benoemingen of voordrachten van personen bij besloten en ongeteekende briefjes. Art. 8. 1. In alle gevallen, waarin mondeling gestemd wordt, beslist de volstrekte meerderheid der stemmende leden. 2. De orde der stemming wordt bepaald door de volgorde der handteekeningen op de presentielijst. De voorzitter brengt zijn stem het laatst uit. 3. Bij staking van stemmen heeft de voorzitter een beslissende stem. Ingeval echter bij het benoemen of voordragen van personen de stemmen staken beslist terstond het lot. 4. Indien bij benoemingen niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een herstemming plaats tusschen de twee personen, die de meeste stemmen hebben verkregen. Ingeval de meeste stemmen tusschen meer dan twee personen verdeeld zijn, wordt door het lot bepaald, wie van degenen, die een gelijk aantal stemmen op zich hebben vereenigd, bij de herstemming zal in aanmerking komen. Art. 9. De verkiezing van den voorzitter en den secretaris gekooiman, praktijk 2de dr. 52 818 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. schiedt jaarlijks in de maand Januari en bij tusschentijds openvallen in de eerstvolgende vergadering. Art. 10. Bij ontstentenis of verhindering van den voorzitter treedt het oudste lid in leeftijd in zijn plaats op, terwijl de secretaris door het jongste lid in leeftijd wordt vervangen. Art. 11. 1. De voorzitter is belast met de leiding der werkzaamheden en het handhaven der orde in de vergadering. 2. Voor zoover bij koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200) niet anders is bepaald, teekent hij met den secretaris alle stukken, uitgaande van de commissie. Art. 12. 1. De secretaris is, onverminderd de werkzaamheden, hem opgedragen bij koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200), belast met het houden van de notulen der vergaderingen, met het voeren der briefwisseling en met het opmaken van het jaarlijks door de commissie aan den gemeenteraad uit te brengen verslag. 2. Hij is den voorzitter behulpzaam bij de uitvoering van de besluiten der commissie. Art. 13. 1. De bureaubehoeften en drukwerken, voor de commissie benoodigd, worden aangeschaft door den secretaris. 2. Deze ontvangt daarvoor en voor zijn werkzaamheden uit de gemeentekas een toelage van f 100 per jaar. Art. 14. Dit reglement treedt in werking op 1 Juli 1916. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 21 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. LEERPLICHTWET. 819 Toelichtingen. Vooral in vele huishoudelijke reglementen voor commissiën tot wering van schoolverzuim wordt de verkeerde gewoonte aangetroffen om bepalingen van' wetten en algemeene maatregelen van bestuur te herhalen. Welke- punten in elk geval in het reglement regeling moeten vinden zegt art. 5 van het koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200). Bij koninklijk besluit van 16 November 1900 (st.bl. no. 200) is geregeld het opmaken van aanbevelingen voor de benoeming van leden der commissie. Ingevolge art. 150 gemeentewet dient dus de gemeenteraad zich te onthouden van nadere voorschriften dienaangaande, bijv. betreffende overleg omtrent de aanbeveling met de commissie of een termijn van indiening der aanbeveling. Wel wordt in de leerplichtwet den gemeenteraad uitdrukkelijk het vaststellen van een huishoudelijk reglement voorgeschreven en kan dus wat betreft dè daarin eigenaardig thuisbehoorende bepalingen geacht worden van art. 150 gemeentenet te zijn afgeweken, maar voorschriften befreffende de aanbeveling vallen onder deze bepalingen niet. 52* WONINGWET* No. 55. Bouwverordening. Artt. 1, 5 en 6 woningwet. ' BOUWVERORDENING voor de gemeente Waterveld. HOOFDSTUK t Algemeene bepalingen. Art. % 1. Voor de toepassing dezer verordening wordt verstaan onder: kom der gemeente (zie blz. 512), vergvrnni/ng (zie blz. 512), eigenaar: de eigenaar, de erfpachter, dé opstalhouder, de vruchtgebruiker, de beheerder en hij die tot de uitvoering der vereischte maatregelen bevoegd is, wegen: alle pleinen, straten, gangen en stegen die, zij het ook met eenige beperking, voor een ieder toegankelijk zijn en waaraan volgens dezer bestemming zal gebouwd worden, rooilijn: de lijn, die, bij het bouwen aart een weg, naar de zijde van dien. weg niet mag worden overschreden, rooivng: het voor ieder gebouw of voor de scheiding van den daaraan gelegen grond op zich zelf in aanmerking komend gedeelte van de rooilijn. 2. Onder woonvertrekken worden mede begrepen slaapvertrekken en keukens. Art. 2. Gebouwen, waarvan de oprichting bij het in werking treden van deze verordening was aangevangen, worden voor de toe- WONINGWET. 821 passing van deze verordening beschouwd als op dat tijdstip bestaande gebouwen. Art. 3. De eigenaar van een woning is, onverminderd de nakoming van de bepalingen van hoofdstuk V, verplicht zorg te dragen, dat die woning, zoolang zij als woning wordt gebezigd, blijft beantwoorden aan alle voorschriften, die op het oogenblik, dat de woning werd opgericht of voor het eerst als zoodanig in gebruik werd genomen, voor haar golden, of die later voor haar van toepassing zijn geworden. Art. 4. 1. De voor het bouwen te gebruiken materialen moeten zoodanig zijn, dat zij, in verband met het gebruik waarvoor zij bestemd zijn, op behoorlijke wijze aan de eischen hunner bestemming kunnen voldoen. 2. De in het eerste lid bedoelde materialen kunnen ten allen tijde door een door burgemeester en wethouders aangewezen persoon worden gekeurd en bij niet-voldoening aan de in het eerste lid gestelde eischen wordeD afgekeurd, 3. Het is verboden dè in het vorige lid bedoelde keuring te beletten, te belemmeren of te verijdelen, of afgekeurde materialen voor den bouw te bezigen, op het bouwterrein op te slaan of te bewaren. Art. 5. Als artt. 2, 3 en 4 op blz. 512 en 515. HOOFDSTUK II. Voorschriften bij het bouwen. Afdeeling I. Inleidend artikel. Art. 6. 1. Het is verboden te bouwen anders dan met inachtneming van de bepalingen der artikelen van. dit hoofdstuk en van voor den onderhavigen bouw, krachtens die bepalingen, gestelde voorwaarden of nadere eischen. 822 verordeningen, reglementen en instructiën. 2. Teu aanzien van de uitbreiding van een gedeelte van een bouwwerk zijn alleen die voorschriften van toepassing, die met de uitbreiding verband houden. 3. Voor zoover art. 5 van de woningwet zoodanig verbod niet reeds bevat, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk uit te breiden. Afdeeling II. Aanleg van openbare wegen en plaatsing van de gebouwen ten opzichte van den openbaren weg en van elkander. Art. 7. 1. Het is verboden een openbaren weg aan te leggen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. 2. Om vergunning voor den aanleg van een weg te verkrijgen, moet worden ingediend een verzoekschrift met plan, ingericht met inachtneming van de volgende voorschriften: a. de ontwerpen en plannen worden vervat in kaarten op een schaal van ten minste 1 op 1250 met aanduiding van schaal en noordpeil, b. de kaarten gaan vergezeld van een situatiekaart, waaruit de aansluiting van den in het ontwerp of in het plan begrepen grond aan het overig grondgebied der gemeente en haar verkeerswegen blijkt en van een toelichtende beschrijving, c. op de kaarten of in de toelichtende beschrijving worden lengte en breedte der aan te leggen wegen duidelijk aangegeven. 3. Nieuwe wegen, waaraan volgens dezer bestemming gebouwd zal worden, moeten een breedte hebben van ten minste 10 Meter. Hiervan kan de gemeenteraad in bijzondere gevallen afwijking toestaan. Art. 8. 1. Indien twee nieuwe straten of een nieuwe en een bestaande straat evenwijdig of nagenoeg evenwijdig zullen loopen, moet de aanleg aldus geschieden, dat de onderling naastbij gelegen rooilijnen ten minste 24 Meter uit elkaar verwijderd zijn. 2. Ligt tusschen de twee straten slechts één rij huizen, dan behoeft de in het vorige lid bedoelde afstand niet meer te bedragen dan 15 Meter. WONINGWET. 823 Art. 9. 1. Het is verboden te bouwen anders dan: a. aan bij de inwerkingtreding dezer verordening bestaande wegen, b. aan wegen, aangelegd met vergunning van burgemeester en wethouders en voor den openbaren dienst bestemd, c. aan gronden door den gemeenteraad voor openbaren weg bestemd. • 2. Onder bouwen aan wegen is begrepen het bouwen op zoodanige wijze, dat zich tusschen het perceel en den weg een open ruimte of tuin bevindt van ten hoogste 10 Meter, gemeten van het meest van den weg verwijderde gedeelte van het gebouw tot den weg. 3. Van het verbod onder a, b en c van het eerste lid is uitgezonderd het bouwen van boerenhofsteden, fabrieken, villa's» tuinhuizen, bergplaatsen en andere bijgebouwen bij een gebouw. 4. In geen geval is het evenwel geoorloofd boerenhofsteden, villa's en fabrieken, voor zoover gedeelten van deze laatsten als woning zijn te beschouwen, op te richten, indien ze met de brandbluschmiddelen niet gemakkelijk langs een toegangsweg te bereiken zijn. . Art. 10. 1. Het is verboden te bouwen, of stoepen, schuttingen, hekken of andere afsluitingen langs de wegen, of inrichtingen tot afvoer van faecaliën, huis-, hemel- of bedrijfswater en tot het verschaffen van drinkwater te stellen, anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders aangewezen rooiing. 2. Bij het aanwijzen der rooiing houden burgemeester en wethouders zich aan de rooilijnen, gelijk die door den raad voor eiken weg zijn vastgesteld. 3. Behalve in bijzondere gevallen worden de rooilijnen steeds zoo vastgesteld, dat nimmer een weg van minder dan 10 M. breedte zal kunnen ontstaan. 4. Is voor eenigen weg door den raad geen rooilijn vastgesteld, dan wordt de lijn gevolgd, die in het verlengde ligt van de naastliggende perceelen. 5. Liggen de naastliggende perceelen ter weerszijden in ver- 824 verordeningen, reglementen en instructiën. schillende rooilijn, dan wordt de te volgen rooilijn naar omstandigheden door den raad vastgesteld. 6. Wordt afwijking van de door den raad vastgestelde of volgens het vierde lid aangegeven rooilijn gevraagd, dan kan de te volgen rooiing door den raad nader worden vastgesteld. Art. 11. Het is verboden êenig deel van het gebouw over den weg te doen uitsteken zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Dit verbod geldt niet voor balkons, erkers, kroonlijsten en dergelijke, mits hooger dan 3 Meter boven den beganen grond gelegen en niet verder uitstekend dan 1 Meter. Art. 12. • 1. Achter elk gebouw moet over de volle breedte daarvan opengelaten worden een open ruimte (plaats, erf of tuin), waarvan de diepte, gemeten yan den voet van den achtergevel tot de grens van het achterliggend terrein, op ieder punt ten minste gelijk staat met 2/3 gedeelte van de hoogte van den achtergevel, met dien verstande, dat die diepte overal ten minste 5 Meter moet bedragen. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toestaan, dat op dit open terrein een uitbouw wordt gemaakt, mits geen grootere oppervlakte hebbende dan 6 M2 en geen meerdere hoogte dan 3,25 M. 3. Burgemeester en wethouders kunnen van de bepaling, in het eerste lid bedoeld, vrijstelling verleenen. 4. Wanneer tusschen twee gebouwen, gelegen aan denzelfden weg, eenige ruimte wordt opengelaten, moet de afstand ten minste 1 Meter bedragen en moet die opengelaten ruimte voldoende afwaterend worden bestraat of verhard. 5. Bedraagt de afstand minder dan 3 Meter, dan mogen in de aan deze ruimte grenzende muren geen vensters worden aangebracht dan met vergunning van burgemeester en wethouders. Afdeeling III. Hoogtepeil van den vloer der benedenwoonverirekken en hoogte der gebouwen. woningwet. 825 Afdeeling IV. Afmetingen der ter bewoning in te richten vertrekken en van trappen en portalen. Afdeeling V. Privaten. Afdeeling VI. Beschikbaarheid van drinkwater. Afdeeling VII. Voorkoming van brandgevaar. Afdeeling VIII. Voorkoming van vochtigheid. Afdeeling IX. Hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en dak. Afdeeling X. Verwijdering van rook, water en vuil. Afdeeling XI. Toevoer van licht en lucht. (Zie de toelichting.) Afdeeling XII. Bebouwing van Boschlust. Art. 49. 1. Op de terreinen, behoord hebbende tot het landgoed Boschlust, mogen slechts gebouwd worden woonhuizen, met een bebouwde oppervlakte van ten minste 60 M2., op den beganen grond drie of meer woonvertrekken, op ten minste een verdieping drie of meer woonvertrekken en een zolderverdie-ping voor het geheele woonhuis. 2. Aan deze gebouwen mag geen andere bestemming worden gegeven dan die van woonhuis. 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verleenen. In dit geval gelden de door hen te stellen nadere eischen. 4. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van gebouwen, waarin een inrichting wordt gevestigd, waarvoor volgens de hinderwet vergunning is verkregen. 826 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. HOOFDSTUK III. Voorschriften voor het geheel of voor een gedeelte vernieuwen van gebouwen. Art. 50. 1. Het is verboden een gebouw geheel of voor een gedeelte te vernieuwen anders dan met inachtneming van "de bepalingen der artikelen 8 tot en met 49 dezer verordening en van eenige voor de onderhavige vernieuwing, krachtens die artikelen, gestelde voorwaarde of naderen eisch. 2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verleenen van het voldoen aan een of meer dezer voorschriften. In dit geval gelden de door hen te stellen nadere eischen. Art. 51. Ten aanzien van de vernieuwing van een gedeelte van een gebouw zijn alleen die voorschriften van toepassing, die met het te vernieuwen gedeelte verband houden. HOOFDSTUK IV. Voorschriften voor het als woning in gebruik nemen van gebouwen of gedeelten van gebouwen. Art. 52. 1. Het is verboden, hetzij tot woning in gebruik te nemen, hetzij als eigenaar of in eenige andere hoedanigheid tot woning in gebruik te geven een gebouw of gedeelte van een gebouw, laatstelijk niet als woning gebezigd, hetzij omdat het nog niet was opgericht of vernieuwd, hetzij omdat het vroeger voor andere doeleinden gebezigd werd en nu van bestemming veranderde, wanneer niet voldaan is aan de voorschriften der artikelen 8 tot en met 49 of aan eenige, krachtens deze artikelen, voor het onderhavige geval gestelde voorwaarde of naderen eisch of aan de eischen krachtens dit artikel gesteld. 2. Het splitsen van de als woning gebruikte ruimte van een gebouw in meer woningen, dan tot dusver bestonden, wordt beschouwd als het tot woning in gebruik nemen van een gehouw of gedeelte van een gebouw, laatstelijk niet als woning gebezigd. WONINGWETï 827 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verleenen van het voldoen aan een of meer dezer voorschriften. In dit geval gelden de door hén te stellen nadere eischen. Art. 53. 1. Het is verboden, hetzij tot woning ih gebruik te nemen, hetzij als eigenaar of in eenige andere hoedanigheid tot woning in gebruik te geven een nieuw gebouwd of geheel vernieuwd gebouw, binnen eén maand na den dag van afgifte van het in het tweede lid van dit artikel bedoeld bewijs. 2. Burgemeester en wethouders geven, indien het bouwen of vernieuwen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening' heeft plaats gehad, binnen veertien dagen nadat aan hen schriftelijk van de voltooiing is kennis gegeven, een bewijs daarvan aan den aanvrager af. 3. Indien door burgemeester en wethouders het advies wordt ingewonnen van een deskundige, wordt deze termijn verlengd tot een en twintig dagen. 4. Wanneer burgemeester en wethouders binnen de termijnen, in het tweede en derde lid genoemd, den aanvrager het in het tweede lid bedoeld bewijs niet hebben afgegeven, worden zij geacht het te hebben geweigerd en staat het beroep op den gemeenteraad open. HOOFDSTUK V. Voorschriften voor op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening bestaande woningen. Afdeeling I. Inleidend artikel. Art. 54. De eigenaar van een op het tijdstip van het inwerkingtreden van deze verordening bestaande woning is verplicht zorg te dragen, dat deze beantwoordt aan de in de artikelen 55 tot en met 62 gestelde voorschriften en aan de krachtens die artikelen voor zijn woning gestelde nadere eischen, binnen drie maanden na aanzegging van burgemeester en wethouders, eh 828 verordeningen, reglementen en instructiën. in ieder geval binnen twee jaren na inwerkingtreden dezer verordening. Afdeeling II. Privaten. Afdeeling III. Beschikbaarheid van drinkwater. Afdeeling IV. Voorkoming van brandgevaar. Afdeeling V. Voorkoming van vochtigheid. Afdeeling VI. . Hechtheid van fundamenten, muren, vloeren, trappen, zolderingen en dak. Afdeeling VII. Verwijdering van rook, water en vuil. Afdeeling VIII. Toevoer van licht en lucht. (Zie de toelichting.) HOOFDSTUK VI. Voorschriften omtrent behoorlijke bewoning. Art. 63. Het is verboden als hoofdbewoner een woning te bewonen, wanneer daarbij niet voldaan wordt aan de voorschriften vervat in de artikelen 64 tot en met 73. Art. 64. 1. De slaapplaatsen van personen van verschillende kunne, tusschen wie het huwelijk volgens artikel 87 van het burgerlijk wetboek verboden is, moeten behoorlijk afgescheiden zijn. 2. Deze bepaling is niet toepasselijk, indien geen der personen den leeftijd van 10 jaren heeft bereikt, of indien het geldt ouders of grootouders met hun kinderen of kleinkinderen beneden de 8 jaren. Art. 65. 1. De slaapplaatsen van personen van verschillend geslacht, WONINGWET. 829 van wie één of meer den leeftijd van 10 jaar hebben bereikt maar dien van 60 jaren niet hebben overschreden, moeten behoorlijk afgescheiden zijn. 2. Deze bepaling is niet toepasselijk op personen, die met elkander gehuwd zijn. Art. 66. Woningen mogen niet besmet zijn met ongedierte. Indien een woning volgens het oordeel van burgemeester en wethouders besmet is met ongedierte, is de bewoner, hoofd van het gezin of afzonderlijk levend persoon, of — indien zij niet bewoond is — de eigenaar verplicht die woning, na aanschrijving van burgemeester en wethouders en binnen den daarbij bepaalden termijn, behoorlijk te reinigen of te doen reinigen. Art. 67. 1. In elke woning moet de inhoud der ruimte, waarin zich een slaapgelegenheid bevindt, zoo groot zijn, dat voor elk persoon, die daar nachtverblijf houdt, een inhoudsruimte aau* wezig is van ten minste 10 M3, tenzij het kinderen beneden 10 jaar geldt, voor welke 5 ,M3 per hoofd voldoende is. Bij het berekenen van den ■ inhoud worden medegeteld alle naburige ruimten, waarmede de slaapgelegenheid des nachts in onmiddellijke verbinding staat. 2. Voor de toepassing van bovenstaande bepaling komt de inhoud van een woonvertrek, dat tevens voor winkel wordt gebezigd, niet in aanmerking, zoo in dien winkel levensmiddelen worden verkocht of daarin het beroep van uitdrager wordt uitgeoefend, en in andere gevallen slechts de helft. 3. Onder de bewoners worden ook gerekend zij, die langer dan gedurende 14 achtereenvolgende etmalen in de woning zijn gehuisvest, zonder aldaar te wonen. Art. 68. In winkels, waar levensmiddelen worden verkocht, mogen geen gootsteeneu zijn aangebracht, tenzij zulks voor dit bedrijf noodzakelijk is. Art. 69. In winkels, waar levensmiddelen worden verkocht, mogen geen slaapgelegenheden noch privaten zijn aangebracht. 830 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Art. 70. 1. Indien een woning in een voor de gezondheid der bewoners of omwonenden hinderlijke mate onrein wordt bevonden, wordt den hoofdbewoner door burgemeester en wethouders gelast om ze binnen een door hen te bepalen tijd te reinigen of te doen reinigen naar den eisch van het werk. 2. De hoofdbewoner is verplicht binnen den bepaalden tijd aan dien last gevolg te geven. Art.'71. In de kom der gemeente mogen in of bij een woning geen rottende of kwalijk riekende stoffen worden bewaard die de lucht aanmerkelijk bederven. Art. 72. Het is verboden in het bebouwde gedeelte der gemeente in zijn woning of binnen den afstand van 10 M. van woningen merkelijk luchtbederf te veroorzaken of toe te laten door het houden van dieren. Art. 73. 1. Het hoofd van een gezin of een afzonderlijk levend persoon is verplicht te zorgen, dat het privaat en de riolen en goten, in gebruik bij de door hem bewoonde woning, behoorlijk worden schoongehouden. 2. De eigenaar of hij, die tot het verrichten der noodige werken bevoegd is, is verplicht zink- en privaatputten, wanneer zulks noodig is, te doen ledigen of reinigen. HOOFDSTUK VII. Voorschriften betreffende bouwvalligheid, sloopen en afsluiting van erven. Art. 74. Het is verboden bij uitgraving, bouw of slooping gevaar te doen ontstaan voor belendende gebouwen of voor openbare veiligheid en gezondheid. Art. 75. Ieder is verplicht van het voornemen tot sloopen of afbre- WONINGWET. 831 ken van gebouwen, vóórdat daarmede aangevangen wordt, schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders. Art. 76. 1. Ieder eigenaar is verplicht bij het bouwen of sloopen van gebouwen langs openbare wegen of wanneer eenig gebouw, muur of schoorsteen of ander metsel- of timmerwerk bouwvallig is verklaard, na daartoe bekomen lastgeving van burgemeester en wethouders, binnen den daarbij bepaalden termijn, een behoorlijke afsluiting te doen stellen en de bedoelde afsluiting binnen acht dagen na de voltooiing van het werk of de slooping weder te doen opruimen. 2. Indien de eigenaar in gebreke blijft aan de bepalingen, in dit artikel genoemd, te voldoen, nemen burgemeester en wethouders zoodanige maatregelen, als zij voor de veiligheid noodig achten, behoudens ieders recht tegenover den eigenaar. Art. 77. Ieder eigenaar of beheerder van een erf, gelegen in de kom van do gemeente, is verplicht, waar zulks door burgemeester en wethouders noodig wordt geoordeeld, na bekomen lastgeving, binnen den in de lastgeving bedoelden termijn, dat erf af te sluiten op de wijze als door burgemeester en wethouders zal worden voorgeschreven. HOOFDSTUK VIII. Vergunningen door burgemeester en wethouders te verleenen. Art. 78. 1. Om de vergunning, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, der woningwet, te verkrijgen, moet het daartoe strekkend verzoek schriftelijk bij burgemeester en wethouders worden ingediend. 2. Het verzoekschrift moet inhouden de kadastrale aanduiding, zoomede- een opgave van den aard van het werk en van de bestemming van het gebouw en voorts, zoo de aanvrager niet zelf het bouwwerk uitvoert, den naam en de woonplaats van den bouwmeester, den aannemer of den werkbaas, die met de uitvoering is belast. 835 ! VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. 3. Bij dit verzoekschrift moeten in dubbel worden overgelegd de ter beoordeeling noodige plannen en teekeningen bewerkt op een schaal van ten minste 1 op 100 der ware grootte. 4. De teekeningen zullen aangeven: 1°. indien paalfundeering wordt vereischt, de laagst bekende stand van het grondwater, 2°. de diepte, de samenstelling en de afmetingen der fundamenten, 3°. de indeeling van het gebouw, met vermelding van de bestemming van elk vertrek, zoomede de afmetingen der ruimte achter het gebouw open te laten tot de grens van het achterliggend terrein op het kortste punt gemeten, 4°. de vertrekken welke samen een woning zullen uitmaken, 5°. de hoogte van den bovenkant van alle vloeren met betrekking tot de hoogte van den weg of van den grond welke het op te richten gebouw zal omgeven, 6°. de hoogte der vertrekken, 7°. de afmetingen en inrichting der privaten, 8°. de toegangswegen naar buiten en de afmetingen daarvan, 9°. de middelen tot watervoorziening, 10°. de dikte der muren, 11°. de afmetingen en den ouderlingen afstand der binten en van de verankering, 12°. de constructie der bekapping, -^v"', 13°. alles, wat op den afvoer van rook, water, faecaliën en vuil betrekking heeft, met.beschrijving, 14°. de hoogte van de uitstekende deelen van het gebouw met betrekking tot de hoogte van den weg en hoever deze zullen uitsteken. 5. Uit de teekeningen en uit een bijgevoegde beschrijving moet verder blijken, uit welke materialen het gebouw in de onderdeelen zal worden samengesteld. 6. Verder is de aanvrager verplicht alle stukken en teekeningen over te leggen, welke burgemeester en wethouders voor een juiste beoordeeling der bouwplannen verlangen. 7. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het derde en het vierde lid bepaalde, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, vrijstelling verleenen. 8. Bij het verleenen der vergunning wordt aan den verzoeker WONINGWET. 833 teruggegeven een stel der in het derde lid bedoelde plannen en teekeningen, nadat deze door burgemeester en wethouders zijn gewaarmerkt. Dit stel moet te allen tijde op het werk aanwezig zijn en op eerste aanvrage worden vertoond aan hen, die met de uitvoeriug dezer verordening zijn belast. Art. 79. De vergunning, bedoeld in artikel 5, onder b, der woningwet, wordt alleen verleend, nadat aan burgemeester en wethouders door een onderzoek is gebleken, dat art. 52 is nageleefd. Art. 80. Op iedere aanvraag wordt binnen den tijd van 14 dagen beschikt. Deze termijn wordt met 14 dagen verlengd, indien den aanvrager nadere inlichtingen zijn verzocht, of wanneer door burgemeester en wethouders het advies wordt ingewonnen van een deskundige. Art. 81. Wanneer binnen den termijn, in het vorig artikel genoemd, het besluit van burgemeester en wethouders den aanvrager niet is medegedeeld, worden zij geacht de gevraagde vergunning te hebben geweigerd en staat het beroep op den gemeenteraad open. HOOFDSTUK IX. Beroep op den raad. Art. 82. Van de besluiten van burgemeester en wethouders, waarbij een vergunning, bedoeld in art. 5 der woningwet, of het bewijs van voltooiing, bedoeld in art. 53 dezer verordening, hetzij voorwaardelijk is verleend, hetzij geweigerd, kan de aanvrager der vergunning binnen 30 dagen, nadat hem van het besluit is kennis gegeven, bij den raad in beroep komen. Art. 83. Van de besluiten van burgemeester en wethouders, waarbii zij, krachtens deze verordening, nadere eischen met betrekking tot gebouwen vaststellen, kan degene, aan wien de eischen kooiman, PKAKïiJK 2de dr. 53 834 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. zijn gesteld, binnen 30 dagen, nadat hem van het besluit is kennis gegeven, bij den raad in beroep komen. Art. 84. Het beroep, in de vorige artikelen bedoeld, wordt ingesteld door een aan den raad te richten verzoekschrift. Art. 85. De raad neemt binnen een maand na het instellen van het beroep een beslissing, doch kan deze eenmaal voor den tijd van één maand verdagen. Art. 86. Van het besluit van den raad wordt door burgemeester en wethouders binnen 3 dagen in afschrift kennis gegeven aan hem, die het beroep heeft ingesteld. Art. 87. Wijkt het besluit van den raad van dat van burgemeester en wethouders af, dan geldt de in het vorig artikel bedoelde kennisgeving als een beschikking van burgemeester en wethouders. HOOFDSTUK X. Strafbepaling. Art. 88. Voor zoover tegen de overtreding van de bepalingen dezer verordening geen straf is bedreigd in de woningwet wordt zij gestraft: 10. wanneer het een voorschrift geldt, vastgesteld krachtens art. 1 der woningwet, met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden, 2°. in alle andere gevallen met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. Slotbepalingen. Art. 89. Met de opsporing van overtredingen dezer verordening zijn mede belast: WONINGWET. 835 de ambtenaren en beambten der gemeente-politie en van den dienst der gemeentewerken, de gemeente-geneesheeren, de beambten van de brandweer voor zoover de bepalingen over voorkoming van brandgevaar betreft. Art. 90. Als art. 9 blz. 517. Art. 91. De in het vorig artikel genoemde en de verder door burgemeester en wethouders met de uitvoering dezer verordening belaste personen zijn bevoegd, zoo dikwijls de zorg voor de nakoming van de voorschriften dezer verordening dit vereischt, van woningen, lokalen en al dan niet afgesloten ruimten, ondanks de bewoners, eigenaars of gebruikers, te allen tijde binnen te treden of te betreden. Art. 92. Deze verordening is niet van toepassing op ter tijdelijke bewoning bestemde loodsen, keten, tenten en andere soortgelijke inrichtingen, tenzij' de bewoning, zij het door verschillende bewoners, langer dan drie jaren aanhoudt; evenmin op woonwagens en woonschepen. Art. 93. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van bouwverordening. Art. 94. Deze verordening treedt in werking op den derden dag na haar afkondiging, op welk tijdstip vervalt de bestaande bouwverordening voor deze gemeente. Vastgesteld door den raad der gemeente Waterveld in de vergadering van 22 Juni 1916. De burgemeester, A. BAKKER. De secretaris, D. KOSTER. 53* 836 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. Toelichting. Ik heb gemeend, dat in een werk als dit niet moesten worden overgenomen omvangrijke voorschriften, bijna uitsluitend van technischen aard, die de inrichting van de perceelen met aanhoorigheden raken. De toestanden zijn bovendien in de onderscheidene gemeenten te uiteenloopend, dan dat bedoelde bepalingen als leiddraad van veel dienst zouden kunnen zijn. Alleen wat betreft de voorschiften omtrent beschikbaarheid van drinkwater zij opgemerkt, dat de hooge raad bij arrest van 31 Januari 1910 (Luttenberg's chronol. verzameling) heeft erkend de bevoegdheid van den gemeenteraad om bij verordening te verplichten de perceelen aan te sluiten bij de gemeentelijke drinkwaterleiding. Er kan bijv. worden bepaald, dat iedere woning, gelegen binnen den afstand van 30 M. van een buis der gemeente-waterleiding, bij deze waterleiding moet zijn aangesloten, behoudens vrijstelling door b. en w. Art. 1. Bij arrest van den hoogen raad van 30 Mei 1910 (gem.stem. 3090, weekbl. burg. adm. 3204) is beslist, dat bepaling van een rooilijn ook op wegen, die slechts met gedoogen van den eigenaar voor het publiek openstaan, niet verder gaat dan art. 625 burgerlijk wetboek toelaat, daar het verbod slechts van toepassing is zoolang de eigenaar de bestemming van zijn grond om voor een ieder toegankelijk te zijn handhaaft. Art. 2, 3de lid. Het is twijfelachtig of onder art. 5 der woningwet ook valt uitbreiding van een bouwwerk. Artt. 7 en 9. Tegen het vereischte van vergunning van den raad voor den aanleg van een straat maakten blijkens de gem.stem. 3115 in 1909 gedeputeerde staten van Gelderland bezwaar, wegens strijd met art. 625, in verband met art. 135 gemeentewet. De minister van binnenlandsche zaken kon echter in het vereischte van vergunning op zich zelf geen eigendomsbeperking — laat staan een ongeoorloofde — zien. Wel had de minister met gedeputeerde staten bezwaar tegen een bepaling, dat de straten bij den aanleg zouden moeten worden gerioleerd, voorzien van straatsyphons, gas- en waterleiding en straatlantaarns. . De minister verwees naar het arrest van den hoogen raad van 22 Juni 1908 (gem.stem. 2978), waarbij ten aanzien van een dergelijke bepaling werd overwogen: „dat bij deze verordening wordt opgelegd de verplichting om zekere werken in de openbare straat tot stand te brengen én de noodige materialen ter beschikking te stellen en daarvoor te gebruiken, alzoo een verplichting tot arbeid en tot levering ten behoeve van een gemeentewerk, daar als zoodanig is te verstaan elk werk, dat in het publiek belang door den raad wordt verordend, al is dan ook de straat zelf, waarin of waaraan de bedoelde. zaken moeten worden aangebracht, in het onderhavige geval eigendom van den requirant; WONINGWET. 837 dat mitsdien blijkens art. 239 der gemeentewet bij de totstandkoming der bedoelde verordening aan de bij de artt. 232 tot 237 dierzelfde wet gestelde vereischten had moeten zijn voldaan, en daarop alzoo de koninklijke goedkeuring had moeten zijn verkregen". Art. 9. Een verbod om te bouwen elders dan aan voor den openbaren dienst bestemde wegen komt in vele bouwverordeningen voor. Tegen opneming ervan in de Nijmeegsche verordening werd blijkens gem.stem. 3018 in 1908 door gedeputeerde staten van Gelderland bezwaar gemaakt. Gedeputeerde staten zagen daarin een bij art. 27 woningwet niet toegelaten bouwverbod. De raad achtte zich bevoegd volgens art. 135 gemeentewet en art. 45 woningwet. Hij voerde aan, dat art. 27 woningwet bedoelt te verhinderen het bouwen op grond voor stratenaanleg, hetgeen iets gehéél anders is dan het verbod om te bouwen anders dan aan openbare wegen. De minister van binnenlandsche zaken vond geen termen het voorschrift aan de Koningin ter vernietiging voor te dragen. Volgens 's ministers oordeel bevatte het geen bouwverbod in den zin van art. 27 der woningwet, maar een maatregel van orde, waartoe de gemeenteraad reeds krachtens art. 135 der gemeentewet bevoegd was. Bij koninklijk besluit van 22 Mei 1905 (st.bl. no. 44) werd wegens strijd met art. 27 woningwet vernietigd de bepaling in de bouwverordening van Bergambacht, houdende verbod om op een daarvoor door den gemeenteraad uithoofde van' ingesloten ligging of andere voor de openbare veiligheid of gezondheid nadeelige omstandigheden ongeschikt verklaarden grond te bouwen. Art. 10. Zie aant. bij art. 1. Ten aanzien van bepalingen in een bouwverordening, die vrijwel gelijkluidend waren aan art. 10, overwoog de hooge raad bij arrest van 29 Mei 1914 (gem.stem 3294, weekbl. burg. adm. 3415, bondsbl. 694): „dat dit art. nu wel blijkt te bevatten voorschriften, die kunnen leiden tot beperking van het eigendomsrecht en dus ook van het erfpachtsrecht, maar art. 625 noch de artt. 767 en 768 burgerlijk wetboek zulks verbieden, terwijl ook eischers beweren, dat de toepassing dier voorschriften voor hem zouden ten gevolge hebben verlies van de beschikking over een gedeelte van zijn erfpachtsgrond, geen steun vindt in het bestreden arrest, „dat immers het hof daarin aan den eischer alleen de bevoegdheid ontzegt om een der in het eerste lid opgenoemde wéi-ken op te richten op zijn grond nu en tot zoolang die grond, zooals het hof vaststelde, feitelijk toegankelijk is gesteld voor een ieder, doch dat daardoor niet een deel van den erfpachtsgrond van den eischer wordt bestemd tot openbare straat". Art. 49. Bij koninklijk besluit van 24 Juni 1915 (gem.stem 3330, 838 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. weekbl. burg. adm. 3450) werd, in tegenstelling met de opvatting van gedeputeerde staten van Utrecht, beslist, dat de bepaling volgèns welke terreinen, in de verordening omschreven, slechts mogen worden bebouwd met woonhuizen, die geen lagere werkelijke huurwaarde hebben dan f 300, is een voorschrift, inhoudende een eisch, waaraan moet worden voldaan bij het bouwen van een woning op die terreinen en mitsdien een voorschrift als bedoeld in art. 1, eerste lid, onder letter a, der woningwet, zoodat het besluit tot vaststelling van dit voorschrift aan de goedkeuring van gedeputeerde staten is onderworpen. Aan de bepaling werd echter goedkeuring onthouden op overweging, „dat de eisch eener minimum-huurwaarde geen zakelijken maatstaf biedt voor de wjjze, waarop de woningen moeten worden gebouwd en ingericht". Het doel, dat aan het voorschrift ten grondslag lag is vervolgens bereikt door bepalingen ongeveer overeenkomende met die van art. 49. Art. 51. Niet art. 3, 2de lid, van de woningwet zelf houdt de hier aangegeven beperking in, maar de bedoeling is dat de verordening niettoepasselijk zal verklaren. Art. 67. Een voorbehoud ten aanzien van art. 2, derde lid, der woningwet behoort niet te worden gemaakt. De wet doet dat zelf reeds. Artt. 78 t/m 81. Bepalingen in den geest van die, welke in deze artikelen voorkomen, worden in vele goedgekeurde verordeningen aangetroffen. De vraag is intusschen of de in sommige voorschriften gelegen beperking der bevoegdheid van b. en w. ten aanzien van hun beschikkingen op aanvrage om bouw-en bewoningsvergunningen wel met art. 5 der woningwet, dat zelf dit punt regelt, is overeen te brengen. In elk geval is in strijd met de wet (die slechts schriftelijke vergunning van b. en w. kent) te achten een bepaling, dat, als b. en w. niet binnen een zekeren termijn hebben beschikt, de aanvrage gerekend zal worden te zijn toegestaan. Zie hierover ook gem.stem 2973, weekbl. burgerl. adm. 3092. De eerste druk bevatte, in navolging van vele goedgekeurde verordeningen, een bepaling, dat als overtreders mede werden aangemerkt de architecten, opzichters, aannemers, werkbazen en alle anderen, die eenig werk, in strijd met de bepalingen der verordening, hebben verricht of doen verrichten, nagelaten of doen nalaten. Bij arrest van den hoogen raad van 7 Pebr. 1910 (weekbl. burg. adm. 3215, bondsbl. 460) werd intusschen naar aanleiding van een dergelijke bepaling beslist, dat deze in strijd was met art. 91 wetboek van strafrecht, ingevolge welk artikel, blijkens zijn bewoordingen, zoowel als blijkens zijn geschiedenis, de vraag, wie als daders van een overtreding strafbaar zijn, uitsluitend haar be- WONINGWET. 839 antwoording kan vinden in art. 47 wetboek van strafrecht, tenzij de wet anders bepaalt. Zie ook aantt. B en O bij art. 3 op blzz. 513 en 514. Artt. 82 en volgende. De regeling van het beroepsrecht bedoeld bij artt. 5 en 6 woningwet vereischt geen goedkeuring van gedeputeerde staten. De artt. 82 en volgende zouden buiten de bouwverordening zijn gehouden, ware het niet, dat zij ook gelden voor het bewijs van voltooiing. Wat het laatste aangaat is wel goedkeuring noodig. Art. 87. Een bepaling in dezen zin houdt de woningwet in voor het beroep in zake nadere eischen, doch niet voor de bouw- en bewoningsvergunningen. Daar de regeling van het beroep den raad geheel is overgelaten, kan het niet met de wet in strijd geacht worden het voorschrift ook te doen gelden ten opzichte van de bouw- en bewoningsVergnnningen. Art. 88. Het is ten aanzièn van sommige voorschriften moeilijk met. zekerheid uit te maken of zij voortvloeien uit de bevoegdheid den raad toekomende krachtens de woningwet of krachtens art. 135 gemeentewet. In het eene geval mag bedreigd worden geldboete van f 300, hechtenis van twee maanden, in het andere geldboete van f 25, hechtenis van zes dagen. Op de aangegeven wijze wordt in vele gemeenten de moeilijkheid Ontgaan. De rechter heeft dan bij voorkomende gelegenheden de zaak uit te maken. Wees de raad ten aanzien van elk artikel afzonderlijk de straf aan en werd door den raad anders geoordeeld dan later door den rechter, zoodat te hooge straf was bedreigd, dan zou de rechter de bepaling onverbindend verklaren. Mocht intusschen een beslissing als door de rechtbank te Leeuwarden bij vonnis van 3 Mei 1911 (gem.stem 3122, weekbl. burg. adm. 3246) vaste rechtspraak worden, dan ware de moeilijkheid om te bepalen wat uit woningwet en wat uit gemeentewet voortvloeit zeker vrij wat verminderd. Daarbij toch werd uitgemaakt, dat wat met betrekking tot bestaande, niet onder art. 3, lste lid, der wet begrepen woningen geregeld wordt buiten hetgeen art. 3, 3de lid positief voorschrijft, geacht moet worden grootendeels gegrond te zijn op art. 135 gemeentewet, zoodat geen grootere strafbedreiging dan volgens de gemeentewet toegelaten is. Art. 1 der woningwet werd hierin buiten beschouwing gelaten. Weekbl. burg. adm. 3242 deelde echter mede, dat de procureur-generaal bij den hoogen raad had verklaard zich met het vonnis niet te kunnen vereenigen. Cassatie in het belang der wet kon evenwel naar zijn oordeel niet baten, daar wegens een gebrek in de oorspronkelijke dagvaarding over de rechtsquaestie toch niet zoude worden beslist. Art. 89. Zie toelichting bij art. 8 blz. 517. Art. 91. Zie toelichting bij art. 10 blz. 519. Art. 92. De woningwet geldt voor de hiergenoemde inrichtingen niet. Daarmede is echter nog niet gezegd, zooals bijv. bjj art. 50 der wet ten 840 VERORDENINGEN, REGLEMENTEN EN INSTRUCTIËN. aanzien van rijks- of provinciale gebouwen, dat nu ook de verordeningen daarop niet toepasselijk zijn. Volgens art 135 gemeentewet is de raad bevoegd (niet verplicht) omtrent woonketen enz. voorschriften te geven. Daarom mag dan ook de termijn van vijf jaren, in art. 49 woningwet, wel bij de verordening verkort worden. No. 56. Verordening betreffende het kenteeken van onbewoonbaarverklaring. Art. 18, 7•§ plaats ving van het ^ »| g a van den pand. c » g §a van den van het :=>J » S beleener. " g .§ = beleener. pand. OM. cts. Gld. Cts. £ 1. I 2. | 3. 1 4. | 5. I 6. 7. 2 c.M. 5 c.M. 5 c.M. 10 c.M. 2 c.M. lc.M. 2 c.M. 1 c.M. 3 c.M. o DATUM 8. en Opbrengst g £ J 60 S o ■ by verkoop. § ^ J2 2 van beleening. van lossing. van verkoop. -o § J • 5 " i i ^ |j ^ Maand Dag. Maand Dag. Maand Dag. Gld. Cts. 8. 9. 10; ii. 12. 13. 2 c.M. 2c.M. lc.M. 2c.M. lc.M. 2c.M. lc.M. 2c.M. lc.M. 5 c.M. De minimum-breedte van iedere kolom is daarin aange¬ geven. EXAMENOPGAVEN vak praktische bekwaamheid, l) Examen 1884. Commissie I. 1. Ontwerp een besluit tot wijziging der begrooting in dezen zin, dat twee posten van inkomst worden verhoogd, een post van uitgaaf wordt verlaagd en een nieuwe post van uitgaaf aan de begrooting wordt toegevoegd. 2. Vervallen. 3 Ontwerp een verklaring van inwoning van een benoemd raadslid. 4 Ontwerp een besluit tot benoeming van een onderwijzer, hoofd der school. 5. Ontwerp een besluit tot onderhandschen verkoop van een tot dusver voor den openbaren dienst bestemd gebouw 6. Ontwerp een besluit, waarbij voor een proeftijd vergunning wordt verleend tot oprichting eener zeepziederij. 7. Ontwerp een besluit, waarbij de burgemeester vergunning weigert tot opgraving en vervoer van een lijk. Commissie II. 1. Maak de notulen van een raadsvergadering, waarina.- een nieuw verkozen lid beëedigd is; f 3 OOfjT gemeente-°ntvanger is benoemd (zekerheidstelling C' /??c^ begrooting van het loopende dienstjaar is toegevoegd ƒ1800 voor een zekere onvoorziene uitgaaf, gedekt door beschikking over een gedeelte van het voordeelige saldo der rekening van den vorigen dienst; d. in beschikking op een ter zélfde vergadering ingekomen verzoek daartoe, besloten is, 100 centiaren van een zeker openbaar plein aan verzoeker te verkoopen; en >) De opgaven, die in het handboek zijn uitgewerkt of die wegens veranderde wetgevmg met meer ju.st zijn, werden öf gewijzigd óf niet vermeld. examen 1884. 847 e. besloten is tot het aangaan van een geldleening, groot f 20000, tegen 4 °/0 's jaars, aflosbaar enz. enz. 2. Ontwerp: a. een raadsbesluit tot af- en overschrijving van en op sommige — minstens tien — posten van de begrooting; en 6. het besluit tot het aangaan van de geldleening sub e hiervoren. Commissie III. 1. De navolgende posten der begrooting van uitgaven wijzen een tekort aan, zooals bij elk hunner is aangewezen, om de laatst ingekomen declaratiën, ten laste van die artikelen, te voldoen: Onderhoud van het raadhuis f 27,91 Schrijfbehoeften ter secretarie „ 12,50 Kleeding der politie-agenten „ 38,12 Verlichting en verwarming der scholen . . . „ 15,67 Assurantiepremie „ 5,80 Op de navolgende posten is minder uitgegeven dan geraamd was: Vuur en licht voor het raadhuis f 20,48 Onderhoud van de wegen ,, 51,21 Kosten der brandweer „ 43,60 De post van onvoorziene uitgaven is nog groot . „ 30,81 Stel een raadsbesluit tot af- en overschrijving. 2. Stel een raadsbesluit met een akte voor den onderhandschen verkoop van 25 aren 16 centiaren publiekrechtelijken grond der gemeente voor f 200. 3. De gemeente moet een school bouwen, waarvan de kosten zjjn geraamd op f 20,000. Zij heeft geen fondsen en wenscht daarom, ingevolge art. 49 l) der onderwijswet, een subsidie van f 7000 te erlangen en voor het overige een geld» leening aan te gaan. Stel een raadsbesluit met overwegingen, zoowel voor het erlangen van subsidie, als voor het aangaan der leening. Examen 1885. 1. De raad heeft besloten tot het bij openbare inschrijving l) Thans art. 53. 848 EXAMEN 1885. aangaan van een 4 percents geldleening tot een bedrag van f 20,000 nominaal, uit te geven in 20 gelijke aandeelen, en met toekenning aan kassiers van V4 percent provisie van zoodanig bedrag hunner inschrijvingen, als zal worden aangenomen. Door zes kassiers wordt daarop ingeschreven als volgt: door A voor 8 aandeelen tegen den koers van 99i/4 o/Q ' ? " ! ' » ' - - - 98i/2 , " » 5 » » 99i/8 „ » D » 5 » I Ü | , 99 J ' ï • *ï - » - - - 973/4„ « " ' » » "V2 . Stel het rapport van burgemeester en wethouders aan den raad, betreffende de wijze, waarop het raadsbesluit door hen is uitgevoerd, met hun advies tot aanneming van de voordeeligste aanbiedingen en hun berekening daarnaar van de zuivere opbrengst der leening. 2. Ontwerp de akte van de openbare aanbesteding van het volgens bestek bouwen van een gemeenteschool, waaraan is deelgenomen door 6 inschrijvers, van welke A, als laagste inschrijver voor f 8 675, is toegelaten als aannemer. De akte moet bovendien zoowel de voorwaarden behelzen,' waaraan de door den aannemer te stellen borgen hebben te voldoen, als de verplichtingen van dezen jegens den aanbesteder, en tevens deze wijzigingen van het bestek vermelden, dat de termijn van oplevering van het werk volgens art. 12 en die van betaling van het laatste gedeelte der aannemingssom volgens art. 16 ieder met twee maanden verlengd zijn. Voeg daarbij een begeleidenden brief tot toezending ter registreering. 3. Ontwerp een raadsbesluit met memorie van toelichting tot heffing van 20 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting. 4. Ontwerp een raadsbesluit tot goedkeuring van de begrooting van het burgerlijk armbestuur, waarop voorkomt een subsidie uit de gemeentekas van f 3000. 5. Ontwerp een raadsbesluit tot verkoop van een perceel grond, publiekrechtelijk aan de gemeente toebehoorende, aan A, voor de som van f 450. EXAMEN 1886. 849 Examen 1886. 1. Ontwerp de notulen van een vergadering van den raad, waarin besloten is: a. tot niet-toelating van een nieuw verkozene, op grond van het bekleeden van een met het lidmaatschap van den raad onvereenigbare betrekking; b. als voren, op grond van het bestaan van zwagerschap in den eersten graad met een der zitting hebbende leden; c. tot verhooging van de opcenten op het personeel; d. tot het ter bebouwing in gebruik geven van de vroegere begraafplaats; e. tot terugzending aan burgemeester en wethouders van de ingediende voordracht ter benoeming van een hoofd der school, op grond van onvoltalligheid. Ten aanzien van deze besluiten moeten zoowel de overwegingen als de gronden worden vermeld. 2. Ontwerp een raadsbesluit, met overwegingen naar eigen keus, tot toevoeging van f 1 000 aan het artikel Onvoorziene uitgaven op de begrooting van den loopenden dienst, te dekken door beschikking over een gedeelte van het batig saldo van de laatst vastgestelde rekening. 3. Burgemeester en wethouders ontvangen van gedeputeerde staten, om bericht en^raad, een bezwaarschrift van het raadslid A tegen de beslissingen van b. en w. en van den raad omtrent het verlies van zijn ingezetenschap en het op grond daarvan bestaande voornemen, om te zijner vervanging een verkiezing te doen geschieden. > Ontwerp dat bericht en vermeld daarbij de feiten, waarop de uitspraak van b. en w. steunt. Examen 1887. 1. Ontwerp de notulen van een vergadering van den raad, waarin, na benoeming van een wethouder eu beëediging van den gemeente-ontvanger, besloten is: 1°. tot schorsing van een raadslid op grond van . . .; 20. tot verhooging van de geheven wordende waaggelden; 3°. tot het oprichten van een tweede school voor gewoon lager onderwijs in een daartoe nieuw te stichten gebouw en het aangaan van een geldleening tot dekking van de kosten; kooiman, praktijk 2de dr. 54 850. EXAMEN 1887. 4°. aan de begrooting toe te voegen: in uitgaaf de kosten van het sub 3 genoemde en in ontvangst de opbrengst van de middelen tot dekking. De besluiten 2 en 3 zijn genomen met zes tegen vijf stemmen. De notulen moeten vermelden hetgeen ter eene zijde tegen de betrekkelijke voorstellen en ter andere zijde ter verdediging er van' is aangevoerd. 2. Ontwerp, naar inhoud en vorm als in de praktijk geeischt wordt, de stukken, die ter uitvoering of naar aanleiding van hetgeen in de hierboven bedoelde vergadering besloten is moeten worden opgemaakt. 3. Onderstel een geval van besmettelijke ziekte met doodelijken afloop, gevolgd door ontsmetting van de woning, waarin het geval zich voordeed, en van onteigening en vernietiging van hetgeen met den lijder in aanraking is geweest. Wordt gevraagd een volledig verslag van hetgeen ter zake is verricht, met opgaaf van alle stukken en declaratiën met bijlagen, naar aanleiding daarvan opgemaakt; een en ander ten blijke, dat aan alle voorschriften van de wet en van de comptabiliteit voldaan is. Examen 1888. 1. Ontwerp zeer uitvoerige notulen van een vergadering van den raad, waarin: 1°. door b. en w. rapport en praeadvies is uitgebracht omtrent een aanklacht tegen een der raadsleden ter zake van middellijk te hebben deelgenomen aan een onderhandsche pacht van gemeentegoederen. Het rapport moet de aanklacht bevestigen en in zijn geheel in de notulen worden opgenomen ; 2°. teil aanzien van bedoeld raadslid besloten wordt overeenkomstig het praeadvies van b. en w.; 3°. besloten is tot oprichting van een Fröbelschool voor kinderen beneden 6 jaren in een daartoe, op een bepaald aangewezen plaats, nieuw te stichten gebouw met speelplaats en woning voor de directrice. Het 'besluit is genomen naar aanleiding van een breed gemotiveerd voorstel van 3 leden en het in den zin van het voorstel door b. en w. uitgebracht praeadvies, evenwel na bestrijding door 3 leden. De motieven van het voorstel, de argumenten van b. en w. in hun prae- EXAMEN 1888. 851 advies, en hetgeen tot bestrijding en daarna tot wederlegging is aangevoerd, moet in de notulen nauwkeurig vermeld worden. 2. Ontwerp het proces-verbaal van aanbesteding van levering en plaatsing van 50 ijzeren lantaarnpalen. De aanbesteding geschiedde bij enkele inschrijving; Verplicht was het stellen van twee borgen. Model, afmeting en gewicht zijn aangeduid op de teekening, door aanbesteder, aannemer en borgen gewaarmerkt, en aan het proces-verbaal vast te hechten. Alvorens de palen te plaatsen zullen zij gekeurd worden door een daartoe door b. en w. aan te wijzen persoon. De plaatsing geschiedt naar aanwijzing door b. en w. Betaling drie maanden na oplevering. Twee uren beraad na opening der biljetten. Wordt voorbehouden de levering niet aan den laagsten inschrijver, maar een der volgende te gunnen. Was ingeschreven voor ƒ1300, ƒ 1250, ƒ 1100, ƒ1000 en ƒ998. De levering wordt gegund aan den laagsten inschrijver. 3. Ontwerp de instructie voor den secretaris eener gemeente van ongeveer 5000 zielen. Examen. 1889. 1. Ontwerp de notulen van een vereaderinar van den raarl waarin drie besluiten zijn genomen, die door discussiën werden voorafgegaan. §* 2. Ontwerp een raadsbesluit tot heffing van 50 opcenten op de personeele belasting, een verordening op de invordering ervan, en een begeleidenden brief aan gedeputeerde staten. 3. Een plaatselijke schoolcommissie heeft den raad als haar gevoelen doen kennen, dat het lager onderwijs in de gemeente meer vrucht zou dragen, indien men besluiten kon tot oprichting van een bewaarschool met voorbereidend lager onderwijs in de hoogste klasse, en dit denkbeeld ter overweging ten zeerste aanbevolen. De raad heeft de zaak in handen gesteld van burgemeester en wethouders om praeadvies. Burgemeester en wethouders, het gevoelen van de schoolcommissie deelende, zullen den raad de oprichting voorstellen van een voor 300 kinderen bestemde zoodanige school, waar- 54* 852 EXAMEN 1889. Van de kosten van stichting op ƒ 20,000 en de jaarlijksche kosten, na aftrek van ƒ 1000 opbrengst van schoolgelden, op ƒ1500 door hen zijn geraamd, en daarbij in overweging geven om de 5 percents leening van ƒ 200,000 ten laste van de gemeente te converteeren in een 3^2 percents, en tegen gelijke rente een nieuwe leening van ƒ 20,000 aan te gaan. In huu praeadvies zullen zij aantoonen, dat, naar deze financieele regeling, met het totstandkomen van de aanbevolen inrichting toch nog een rentebesparing van ƒ 800 zal worden genoten. Ontwerp een breed gemotiveerd praeadvies in dien zin. Examen 1890. 1. Ontwerp uitvoerige notulen van een raadsvergadering, waarin zijn behandeld: a. vervallen; b. het adres van iemand, die tot uitbreiding van zijn fabriek 180 centiaren van het aangrenzende gemeente-plantsoen wenscht te koopen; c. het voorstel van burgemeester en wethouders tot aankoop van een tweede brandspuit voor de som van ƒ 1000 en tot het in verband daarmede toevoegen aan de gemeente-begrooting van den loopenden dienst van een gelijk bedrag in ontvangst en uitgaaf. 2. Ontwerp het besluit tot toevoeging van ƒ 1000 aan de begrooting, sub c hiervoren bedoeld, en een begeleidenden brief aan gedeputeerde staten, waarin ook de reden moet worden vermeld, dat de voorgenomen uitgaaf alleen door toevoeging en niet door af- en overschrijving kan worden gekweten. 3. Ontwerp een brief aan gedeputeerde staten, waarin burgemeester en wethouders, ingevolge opdracht bij raadsbesluit, te kennen geven en aantoonen, dat de jaarwedde van den secretaris in vergelijking met de bezoldigingen van de overige ambtenaren der gemeente te laag en een verhooging van die wedde met ƒ 300 om meer dan één reden wenschelijk schijnt. Examen 1891. 1. Ontwerp uitvoerige notulen van een raadsvergadering, waarin zijn behandeld: EXAMEN 1891. 853 a. een bezwaarschrift tegen aanslag in den hoofdelijken omslag; b. de benoeming van den gemeente-ontvanger en de vaststelling van het bedrag der zekerheid; c. het aangaan van een geldleening van f 10,000 tot het aanleggen van een straatweg; d. het heffen van 10 opcenten meer op de personeele belasting. *) Over elk dezer onderwerpen moet door minstens twee leden het woord zijn gevoerd. 2. Ontwerp de stukken ter uitvoering van de in die vergadering genomen besluiten, t.w.: a. mededeeling aan reclamant van de afwijzende beschikking; b. mededeeling aan den benoemde, betreffende de door hem te stellen zekerheid, en verzoek aan gedeputeerde staten tot goedkeuring van het daartoe genomen raadsbesluit; c. de stukken voor gedeputeerde staten betreffende het in de vergadering sub c beslotene; d. als voren betreffende het sub d beslotene. Examen 1892. 1. Ontwerp de notulen van een raadsvergadering, waarin: a. vervallen; 6. beschikt is over ƒ 800 van het saldo der rekening, ter bestrijding van de kosten van inrichting van een.lokaal tot verpleging van lijders aau een besmettelijke ziekte, door gedeputeerde staten krachtens art. 7 der ziektenwet gevorderd; c. besloten is tot toelating van twee bij periodieke verkiezing herkozen raadsleden, ter vergadering tegenwoordig; 2) d. besloten is omtrent het voorstel van een lid, tevens ambtenaar van den burgerlijken stand, tot benoeming van nog een ambtenaar ter secretarie, en wel uitsluitend voor burgerlijken stand en bevolking. De voorstellen moeten behoorlijk gemotiveerd zijn en de sub b en c vermelde onderwerpen door twee leden bediscussiëerd, n.1. één voor en één tegen. Over voorstel d worde alleen door den voorzitter nader het woord gevoerd. • ») Zie blz. 285. s) Zie blz. 283. 854 EXAMEN 1892. 2. Vervallen. 3. Zie blz. 332. 4. Ontwerp het besluit tot toelating van de twee herkozen leden 'en de begeleidende missive aan gedeputeerde staten. Zie c hiervoren. Examen 1893. 1. Ontwerp de notulen van een raadsvergadering, waarin, overeenkomstig de te vermelden voorstellen, besloten is: a. tot niet-toelating van een bij periodieke verkiezing herkozen raadslid, op grond van verwantschap met een der leden;*) b. tot vergrooting en gedeeltelijke vernieuwing van het raadhuis, volgens overgelegd plan van den gemeente-architect en naar een begrooting van kosten ad ƒ 6 000; 2) c. tot het aangaan van een 3 pets. geldleening van ten hoogste f 20,000, ter conversie van de loopende 4 pets. schuld van f 14,000 en tot dekking van de kosten van de voorgenomen vergrooting van het raadhuis; 2) d. tot wijziging van de begrooting van den loopenden dienst in verband met het sub b en c beslotene. De voorstellen betreffende a, b en c moeten behoorlijk gemotiveerd zijn en door ten minste twee leden bediscussiëerd, n.1. één voor en één tegen. 2. Ontwerp het besluit, sub c hiervoren bedoeld, en het verzoek aan gedeputeerde staten tot goedkeuring ervan. Omtrent- aflossing en rentebetaling dient het besluit alleen te vermelden, dat jaarlijks een bedrag van ten minste f 1000 zal worden afgelost op den lsten Januari, en dat op dienzelfdag dag en op den lsten Juli de halfjaarlijksche rente zal worden uitbetaald. Bepalingen en voorwaarden betreffende het aangaan of sluiten van de leening zelve blijven dus onvermeld. 3. Ontwerp het besluit, sub d hiervoren bedoeld. 4. Ontwerp de kennisgeving aan gedeputeerde staten van het sub a hiervoren besliste. Examen 1894. 1. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad van 11 leden, waarin: ') Zie blz. 283. 2) Zie blz. 286. EXAMEN 1894. 855 a. afwijzend beschikt wordt op het adres van het lid C, naar aanleiding van de door b. en w. hem gedane mededeeling, dat hij heeft opgehouden lid van den raad te zijn, vermits hij door .... niet meer ingezetene is van de gemeente. Het adres van C. en het schrijven van b. en w. summier te vermelden; b. vervallen ; c. overeenkomstig het verzoek van den ontvanger besloten wordt diens zekerheid van f 8000,— te verlagen en te bepalen op f 5000. De gronden van het verzoek en het motief van het besluit in hun geheel te vermelden. *) Over elk onderwerp is door twee leden het woord gevoerd, en wel door een in tegenovergestelden zin van hetgeen besloten is. 2. De raad besluit een geldleening aan te gaan yan f 5000,— tegen 4 °/0, met jaarlijksche aflossing van f 250,—, ter bestrijding van de .kosten van aanleg van een op te richten begraafplaats, ad f 3000,—, en van vernieuwing van het ameublement van het raadhuis ad f 2000,—. Gedeputeerde staten 'weigeren het besluit goed te keuren op grond hiervan, dat de kosten van het „aanleggen" van een begraafplaats en die van het „meubelen" van het raadhuis door art. 205 gem.wet blijkbaar als gewone uitgaven worden beschouwd. De raad is van oordeel, dat het artikel ten aanzien van beide zaken alleen de kosten van onderhoud op het oog heeft, niet die van eersten aanleg van een begraafplaats, evenmin die van geheele vernieuwing van ameublement van het raadhuis. Op dien grond besluit de raad van de weigering van gedeputeerde staten in hooger beroep te komen. Ontwerp: a. het besluit tot het aangaan van de leening van f 5000,—, zonder meer, maar met begeleidenden brief aan gedeputeerde staten; b. het besluit van gedeputeerde staten, houdende weigering van goedkeuring; *) Zie blz. 288. 856 EXAMEN 1895, c. het adres van den raad, waarbij van het besluit van gedeputeerde staten in hooger beroep wordt gekomen. Examen 1895. 1. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad van 13 leden, waarin besloten is: a. tot toelaten van het verkozen raadslid Jan Evertsen, gemeente-geneesheer. De meening van het lid A., dat de verkozene niet mocht worden toegelaten, werd door den voorzitter wederlegd; 6. tot heffing, overeenkomstig de overgelegde ontwerp-verordeningen, van een belasting op carroussels of draaimolens, als openbare vermakelijkheid, tot een bedrag van ƒ25,— per dag. Het lid A. betoogde, dat de heffings-verordening een uitzondering moet behelzen ten behoeve van op privaat terrein gestelde zoodanige inrichtingen. Het lid B. wederlegde deze meening; x) c. tot toevoeging aan art. 45 der algemeene politie-verordening van de navolgende alinea: „Het is verboden in de Tripstraat te rijden met voertuigen met trekdieren bespannen." Het lid A. trachtte te bewijzen, dat onder het bereik, van de bepaling alzoo niet vallen de met honden bespannen voertuigen, hetgeen de voorzitter wederlegde; d. dat voor localiteiten in wijk C geen vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein mag worden verleend. B. en w. hadden een daartoe strekkend gemotiveerd voorstel schriftelijk ingediend. 2. Ontwerp de verordeningen, bedoeld in Ib, en den begeleidenden brief aan gedeputeerde staten. 3. Ontwerp de verordening, bedoeld in Ic, en den begeleidenden brief aan gedeputeerde staten. 4. Ontwerp het voorstel, bedoeld in ld, en het overeenkomstig daarmede genomen besluit. Examen 1896. 1. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad ') Zie blz. 289. EXAMEN 1896. 857 van 13 leden, waarin omtrent onderstaande onderwerpen een besluit wordt genomen. Ondersteld wordt: a. dat de voorbereiding schriftelijk geschiedt en dat het dagelijksch bestuur omtrent elk onderwerp een praeadvies geeft, dat in de notulen wordt opgenomen; b. dat de vergadering besluit overeenkomstig de praeadviezen ; c. dat elk praeadvies door een lid bestreden wordt. 1°. Vervallen. 20. Verkoop van een gebouw, dat de gemeente publiekrechtelijk bezit, aan den burgemeester. J) Bij de beraadslaging wordt door een lid behandeling in besloten zitting voorgesteld. 3°. Aankoop van een huis voor den onlangs benoemden gemeente-geneesheer, wiens vestiging daarvan afhankelijk is, zoodat onmiddellijke beslissing wenschelijk is niettegenstaande het een uitgaaf buiten de begrooting betreft. 4. Regeling omtrent het toelaten van kinderen uit een andere gemeente op de openbare lagere school. 2. Ontwerp: a. het besluit sub 2 en hetgeen verder noodig is om dat besluit tot uitvoering te doen komen; 6. een voordracht van b. en w. tot toevoeging aan de begrooting van het noodige in verband met het besluit sub 3. Examen 1897. I. Ontwerp de notulen van een raadsvergadering, waarin omtrent de hieronder vermelde onderwerpen een besluit wordt genomen. Hierbij is in acht te nemen: a. dat alle leden tegenwoordig zijn en er één vacature is ten gevolge van overlijden; b. dat omtrent elk onderwerp door b. en w. een schriftelijk praeadvies is uitgebracht, dat in zijn geheel in de notulen wordt opgenomen; c dat de onderwerpen sub 3 en 4 door twee leden bestreden en door den voorzitter verdedigd worden. ») Zie blz. 280. 858 EXAMEN 1897. 1°. Verdeeling der kiesdistricten, waarin de gemeente verdeeld is voor de verkiezing van leden van den gemeenteraad, iu twee stemdistricten. 2". Rekening van het burgerlijk armbestuur. Een der wethouders is voorzitter en een der raadsleden is lid van dat be^ stuur. 30. Onderhandsche aanbesteding van een werk tot versterking van de fundamenten van het raadhuis; zijnde de inschrijving bij openbare aanbesteding te hoog geoordeeld. Hierover staken de stemmen. 4°. Het verleenen van een krachtens de wet aan een pachter van gemeente-eigendom gedeeltelijke kwijtschelding zijner pachtpenningen. De pachter is lid van den raad.*) II. Ontwerp: a. een verordeping tot heffing van 60 opcenten op de rijks-personeele belasting; b. de memorie van toelichting, vermeldende tevens de berekening van de vermoedelijke opbrengst; c. de verordening op de invordering; d. het begeleidend schrijven ter verkrijging van goedkeuring. Examen 1898. 1. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad van 13, leden, waarin omtrent de hieronder vermelde onderwerpen een besluit is genomen. Hierbij is in acht te nemen: dat de schriftelijke voorstellen van b. en w. betreffende 1, 2 en 3 in hun geheel in de notulen moeten worden opgenomen; dat deze voorstellen door twee leden bestreden en door den voorzitter verdedigd zijn; dat het voorstel betreffende 4 door den voorsteller gemotiveerd werd en verdedigd is tegenover een lid, dat het toegestane crediet voldoende achtte. ïp Het bepalen van de zekerheid van den te benoemen ontvanger. 2. Het als bouwterrein in perceelen in het openbaar ver- ») Zie blz. 281. EXAMEN 1898. 859 koopen van het middengedeelte van een openbaar plein. *) 3. Het tot uitbreiding van de gasfabriek beschikken over het terrein, laatstelijk begraafplaats geweest zijnde. 2) 4. Het mondeling voorstel van een der leden, staande de vergadering gedaan en terstond in behandeling genomen, om het aan b. en w. toegestane crediet voor versiering en illuminatie van de openbare gebouwen op 31 Augustus a.s. met f 500 te verhoogen. II. Ontwerp de verordeningen regelende de heffing en de invordering van een belasting wegens gebouwde eigendommen, die zelve of welker aanhoorigheden aan openbare straten of wegen der gemeente belenden, en de memorie van toelichting. III. Ontwerp een kort, maar duidelijk gemotiveerd voorstel tot beschikking over f 1000 van het saldo der rekening ten behoeve van den begrootingspost: Stichting van een telefoonkantoor. Examen 1899. I. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad van 13 leden, waarint na discussie tusschen één der leden en den voorzitter, besloten is: o. tot schorsing van het lid Jan Troost, op grond van levering van straatsteenen ten behoeve van de gemeente; b. tot verhooging van de zekerheid van den in dienst zijnden ontvanger met f 10,000; c. tot benoeming van een derden wethouder, noodig geoordeeld om de afwezigheid van den burgemeester wegens reden van gezondheid ; 3) d. tot het ondershands aan Jan Top aanbesteden van de bestrating van den Kleiweg voor f 20,000,—, nadat bij openbare aanbesteding geen aannemelijke inschrijving was ontvangen. 4) II. Ontwerp: 1°. het voorstel van burgemeester en wethouders aan den raad tot schorsing, bedoeld sub a van I; 2°^ het besluit met begeleidend schrijven, waarbij die schorsing wordt onderworpen aan de beslissing van gedeputeerde staten; ') Zie blz. 275. *) Zie blz. 276. ») Zie blz. 273. *) Zie blz. 277. 860 EXAMEN 1899, 3°. het voorstel van burgemeester en wethouders aan den raad tot verhooging van de zekerheid, bedoeld sub 6 van I; 40. het voorstel van burgemeester en wethouders aan den raad tot benoeming van een derden wethouder, bedoeld sub c van I; . 5». het aan gedeputeerde staten toe te zenden besluit betreffende de onderhandsche aanbesteding, bedoeld sub d van I. !) Examen 1900. I. Ontwerp de notulen van de vergadering van een raad van 13 leden, waarin, na discussie tusschen één der leden en den voorzitter, besloten is: a. tot niet-toelating van een verkozene, als bekleedende een met het lidmaatschap van den raad onvereenigbare betrekking ; b. tot toevoeging aan de begrooting van f 500 voor aankoop van een strook gronds ter verbreeding van den Binnenweg; 2) c. tot het in erfpacht uitgeven van een gedeelte van de gemeen te-weide ter grootte van twee aren; 3) d. naar aanleiding van het adres van vele ingezetenen, terug te komen van het ter vorige vergadering genomen besluit tot onttrekking aan den publieken dienst van het zuidelijk gedeelte van het Kerkplein, ten einde het tot bouwgrond te bestemmen. II. Ontwerp: a. de missiven^van b. en w. ter uitvoering van het besluit sub a hiervoren bedoeld; b. het besluit sub b hiervoren bedoeld en het toelichtend begeleidend schrijven van b. en w. aan gedeputeerde staten; c. het voorstel van b. en w. overeenkomstig hetwelk genomen is het besluit sub c hiervoren bedoeld; d. het voorstel van b. en w. overeenkomstig hetwelk genomen is het besluit sub d hiervoren bedoeld. Examen 1901. I. Gedeputeerde staten verzoeken burgemeester en wethouders den raad te hooren omtrent de door hen voorgenomen >) Zie blz. 331. *) Zie blz. 279. ») Zie blz. 278. EXAMEN 1901. 861 verhooging van de jaarwedde van den secretaris met f 300,—. Zij wenschen afschrift van de notulen, voor zooveel dat onderwerp betreffende, en bij de toezendnigg ook het oordeel van burgemeester en wethouders te vernemen. De meerderheid van den raad is tegen, het college van burgemeester en wethouders voor de verhooging. Ontwerp bedoeld afschrift en het begeleidend schrijven van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. II. Ontwerp het raadsbesluit, bepalende de zekerheid van den te benoemen ontvanger op ƒ 12 000, reëel inschrijving grootboek, zijnde V15 van de daarbij in rekening gebrachte ontvangsten, en het schrijven ter zaak van burgemeester en wethouders aan gedeputeerde staten. III. Vervallen. IV. Ontwerp het besluit van burgemeester en, wethouders, houdende weigering van vergunning aan J. Bakker te Utrecht tot het oprichten van eene been dermeelfabriek, op grond van ontwikkeling en verspreiding van stank. V. De districts-veearts te Utrecht adviseert tot afmaking van een aan longziekte lijdend rund. Ontwerp 1°. de akte van benoeming van den taxateur en 2°. het besluit tot onteigening. Examen 1902. II. De voorgenomen stichting van een openbare lagere school zal kosten f 60 000,—. De raad besluit, tot dekking van het ten laste van de gemeente blijvende bedrag, met de maatschappij voor gemeentecrediet een 4 % leening aan te gaan, met jaarlijksche aflossingen van Vso van het leeningsbedrag, en tegen afgifte van een enkele obligatie voor het volle bedrag van de leening. Ontwerp dat besluit en de missive, waarbij het wordt toegezonden aan gedeputeerde staten. III. De raad besluit, wegens het tot opslag van goederen in gebruik nemen van het niet voor rij- of personenverkeer bestemde gedeelte van de Nassaukade, een recht te heffen van vijf centen per M2. en per 24 uren. Ontwerp: o. de verordening tot heffing; 862 EXAMEN 1902. b. de verordening tot invordering; . c. de memorie van toelichting; d. de -missiye, waarbij a, b en c worden toegezonden aan gedeputeerde staten. Examen 1903. I. Ontwerp de notulen van een raadsvergadering, waarin besloten wordt tot opheffing van de schorsing van een onderwijzer, beschuldigd van het als spreker voorgaan in een volksbijeenkomst, samengeroepen met de kennelijke" bedoeling van opruiing tegen het openbaar gezag. De argumenten van vóór- en tegenstanders van de opheffing van de schorsing moeten in die notulen in hun geheel uitdrukking vinden. III. Ontwerp een strafverordening, waarin verbodsbepalingen tegen: V? het hard rijden over bruggen of in straten; het hard rijden in straten, waar het alleen stapvoets is toegelaten ; het rijden in straten, waar het blijkens geplaatst kenteeken niet is toegelaten; het rijden of geleiden van vee over trottoirs of wandelwegen. Examen 1908. Ontwerp: 1 1°. het gemotiveerd besluit, waarbij afwijzend wordt beschikt op het verzoek van de nederduitsche hervormde gemeente tot het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op het perceel, kadastraal bekend sectie B no. 15, uitsluitend voor de lidmaten dier gemeente; 2°. het besluit waarbij aan den concessionaris der in het perceel Markt 5 gevestigde broodbakkerij een nieuwe voorwaarde wordt opgelegd voor de verdere uitoefening van dat bedrijf; 3°. het besluit, waarbij aan iemand, die in de inkomstenbelasting is aangeslagen voor f 120,—, teruggave wordt verleend, op grond dat hij den 3den Juli naar elders is vertrokken. Examen 1909. II. In een slaapstede komt een geval van pokken voor. EXAMEN 1909. 863 De lijder wordt op last van den burgemeester naar het gemeentelijk ziekenhuis overgebracht, waar hij overlijdt. De slaapstede wordt ontsmet en het aldaar door den lijder gebruikt bed met toebehooren wordt onteigend en vernietigd. Ontwerp een nota aan den burgemeester betreffende de verschillende maatregelen, die deze te nemen heeft. III. De eigenaar vraagt voorziening tegen de goedkeuring van het raadsbesluit, waarbij krachtens de woningwet op de helft van zijn grond een bouwverbod is gevestigd. In geregelde opvolging en zoodanig, dat de wettelijke termijnen blijken in acht genomen te zijn, te beschrijven al hetgeen aan het tijdig door adressant ingediend verzoek moet voorafgaan, en te ontwerpen de noodige gemotiveerde raadsbesluiten. Examen 1910. I. Ontwerp de notulen eener raadsvergadering, gehouden op 1 Juli 1910, waarin, overeenkomstig daartoe strekkende voorstellen, ondanks de bestrijding door den voorzitter, die bij de behandeling van elk der onderwerpen aantoont, dat besluiten in dien zin vóór goedkeuring niet vatbaar zouden zijn, besloten wordt: a. de jaarwedde van den gemeente-secretaris te vermeerderen met ƒ 500 en mitsdien den desbetreffenden begroótingspost te verhoogen met ƒ 500 en daartegenover den post „onvoorziene uitgaven" te verminderen znet gelijk bedrag; b. een terrein aan te koopen voor f o 000 en daarop een openbare lagere school te stichten, van welk gebouw de kosten worden geraamd op ƒ 20000, alsmede om ter zake van een en ander den post „geldleeningen" op de begrooting te verhoogen met ƒ 25 000; c. aan A., tot wien een aanschrijving is gericht tot ver. betering zijner woning, een renteloos voorschot te verleenen van ƒ 1000, af te lossen in 25 jaar, en in verband daarmede den post „onvoorziene uitgaven" te verminderen met ƒ1000; d. voor onderhoud van het gebouw, waarin het politiebureau is gevestigd, een extra bedrag van ƒ 1000 beschikbaar te stellen, en in verband daarmede den post „geldleeningen" op de begrooting te verhoogen met ƒ 1 000; 864 EXAMEN 1910. e. tot aankoop van machines in de gemeente-gasfabriek een bedrag van f 25000 beschikbaar te stellen, onder bepaling eener jaarlijksche aflossing van f 500, aanvangende op 1 Januari 1920. Het ontwerpen van begrootingsbesluiten bij de onderwerpen o—d wordt niet geëischt. II. Burgemeester en wethouders van Rijswijk hebben onder dagteekening van 23 April 1910 van de gezondheidscommissie te Naaldwijk ontvangen een advies tot onbewoonbaarverklaring van de woning Molenstraat no. 7 kadaster sectie B, no. 23, bewoond door Pieter Blok en in eigendom toebehoorende aan Jan Tromp. Tot onbewoonbaarverklaring wordt besloten. Ontwerp: 1. De besluiten, die te dezer zake door burgemeester en wethouders en door den raad moeten worden genomen. 2. De stukken, - die naar aanleiding van deze besluiten ter secretarie moeten worden opgëmaakt en verzonden. De besluiten en stukken moeten behoorlijk gedagteekend zijn. Examen 1911, I. De vereeniging „Volkshuisvesting" te K., toegelaten als vereeniging uitsluitend in het belang der volkshuisvesting werkzaam, heeft zich met een verzoekschrift gewend tot den gemeenteraad. Op grond van de uitkomsten van het gehouden woningonderzoek betoogt zij, dat in de gemeertte gebrek bestaat aan voldoende arbeiderswoningen, zoodat zonder den noodigen aanbouw ook onbewoonbaarverklaring van woningen, die daarvoor in de termen vallen, bezwaren oplevert. Zij wil daarom overgaan tot den aanbouw van een 20-tal woningen, waarvan d.e bouwkosten geraamd worden op ƒ 1000 per woning. Zij kan een terrein, groot 4000 M2., koopen, tegen 50 cent de M2., en vraagt nu een voorschot groot f 21000, daar zij slechts f 1 000 eigen kapitaal bezit. Daar de huren in de gemeente laag zijn en ook de arbeidsloonen, vreest zij, dat zij aanvankelijk niet in staat zal zijn de vólle annuïteit van 4,168 per f 100 op te brengen en vraagt (zij) daarvan gedurende 10 jaren een bijdrage daarin, ten bedrage van. f 200. EXAMEN 1911. 365 ue gemeenteraad besluit het verzoe,k in te willigen en zelf voorschot en bijdrage aan het rijk te vragen Te ontwerpen het verzoekschrift der vereeniging en de noodige raadsbesluiten. ë ë no° • rnlT\ ?°°S he6ft vergumiing gevraagd om op het hem toebehoorend perceel sectie B, no. 689, een aardappelmeel bnek te mogen oprichten. Bedoeld perceel wordt aan de eene zijde begrensd door het aan de gemeente toebehoorend perceel sectie B, no 1024, waarlangs de Noordergracht looien aan de andere zijde door de Schelpsloot j De gevraagde vergunning wordt door b. en w. geweigerd maar door de kroon in beroep verleend, o.a. onder voorwafrde „dat het afvoerwater uit de fabriek zal worden geleid door een buis naar de Noordergracht". Omdat aan Roos de vergunning wordt geweigerd om de b™ door het perceel B no. 1024 te leggeng vraagt hij out heffing van de voorwaarde, die hem wordt verleend, echter onder oplegging eener nieuwe voorwaarde, behelzende dat het afvalwater zal worden geleid naar de Schelpsloot, nadat het door een reinigingsinstallatie zal zijn gezuiverd. Ontwerp: 1. het verzoek van Roos om vergunning voor het leggen van de buis, 6ë 2. de afwijzende beschikking daarop, 3 het verzoek van Roos om ontheffing van de bovenvermelde voorwaarde, 4. de gunstige beschikking daarop, alsmede de beschikking waarbij de nieuwe, bovenvermelde voorwaarde wordt opgelegd. Examen 1912. /.] '• L Ontwerp het besluit van den gemeenteraad, waarbn een woning onbewoonbaar wordt verklaard. II. Op een stuk land zal van half Juli tot half September a.s. een tentoonstelling van landbouw en nijverheid gehouden worden. Het tentoonstellingsbestuur begeert voor eert ververschingslocahteit op dit terrein vergunning tot den verkoop van sterken drank in het klein. Hoe zal het hiertoe geraken? Het gemeentebestuur verleent zijn medewerking. kooiman, praktijk 2de dr. 55 866' EXAMEN 1912. Ontwerp de gemeentelijke bescheiden te dezer zake. (Het maximum aantal vergunningen is bereikt. Bijzondere verordeningen, die op de drankwet steunen, bestaan in de gemeente niet.) Examen 1913. II. Ontwerp een verordening regelende den werkkring van de vaste raadscommissie (art. 54, lid 2, der gemeentewet) om burgemeester en wethouders bij te staau in het beheer van den gemeentelijken reinigingsdienst. Examen 1914. I. De jaarwedde der wethouders in een gemeente met 25000 inwoners bedraagt ƒ 1200. Dientengevolge is op de gemeentebegrooting daarvoor onder de uitgaven uitgetrokken ƒ 3 600. De presentielijsten, ten grondslag dienende tot het bevelschrift der betaling van hetgeen aan ieder der wethouders toekomt, wijzen aan, dat 17 vergaderingen gehouden zijn. Wethouder A verzuimde geen vergadering. Wethouder B verzuimde zeven malen wegens private aangelegenheden. Wethouder C verzuimde vijf malen en wel vier malen wegens private aangelegenheden en eenmaal, doordien hij het college vertegenwoordigde op een congres buiten de gemeente. Bereken het bedrag hetwelk aan iederen wethouder toekomt en ontwerp het bevelschrift ter betaling (betaalsrol). II. Ontwerp het besluit tot benoeming van een leeraar aan de gemeentelijke'hoogere burgerschool. III. Ontwerp: a. het besluit d.d. 9 Januari 1914 tot het aangaan van een geldleening van ƒ 225000 voor den aanleg van een hoogdrukwaterleiding ; b. idem tot wijziging der begrooting van inkomsten en uitgaven als gevolg van dit besluit. N.B. De leening wordt gestort 1 April, de koers van uitgifte bedraagt netto 10072 pet.; de coupons, naar een rentevoet van 472 pet., verschijnen 1 Juni en 1 December. EXAMEN 1915. 867 Examen 1915. II. Stel een breed gemotiveerd preadvies Van burgemeester en wethouders op een in hun handen gesteld voorstel van een lid van den raad om de opcenten op de hoofdsom der personeele belasting - thans 50 bedragende — te verhoogen en met het bedrag der verhooging den hoofdelijken omslag te verlagen. III. Een lid van den gemeenteraad neemt aan zijn benoeming als klerk van den ambtenaar van den burgerlijken stand. Burgemeester en wethouders, van oordeel dat hij ophoudt hd van den raad te zijn, geven hem kennis van hun voorinnemen tot het uitschrijven van een verkiezing. Hij onderwerpt de zaak aan het oordeel van den raad. •Ontwerp het besluit van den raad. Examen 1916. I. In de gemeente A., waar 69 „vergunningen" zijn (het aantal inwoners bedraagt 27000) verzuimde een vergunninghouder, die gedurende meer dan 34 jaren in dezelfde lokaliteit, zonder strijd met wet óf verordening, sterken drank verdocht, vóór 1 Mei 1915 zijn vergunningsrecht te betalen, ten gevolge waarvan zijn „vergunning" kwam te vervallen. Op 5 Mei d.a.v. verzocht hij voor diezelfde localiteit opnieuw „vergunning". De lokaliteit voldoet niet aan de eischen door den gemeenteraad gesteld aan lokaliteiten voor door burgemeester en wethouders te verleenen „vergunningen". Ontwerp het besluit van burgemeester en wethouders. II. Ontwerp het besluit, waarbij - in afwijking van den algemeenen regel bij art. 95 der gemeentewet gesteld — door burgemeester en wethouders van de gemeente A. een secretaris wordt benoemd. III. Ontwerp het besluit van den gemeenteraad van A. waarbij — tegen haar wil — eervol ontslag wordt verleend als onderwijzeres (geen „hoofd") aan een openbare lagere echool, aan mejuffouw Z. wegens door haar aangegaan huwelijk. IV. Op welke wijze alleen kan de gemeente een erfstelling aanvaarden? INHOUDSOPGAVE. Blz. INLEIDING vu VOORBERICHT BIJ DE TWEEDE UITGAAF xv EERSTE AFDEELING. Verschillende zaken. GEMEENTEWET. No. 1. Aanvrage tot goedkeuring der benoeming van den burgemeester tot secretaris. Art. 2, 2de lid ....... . 3 2. Notulen van een vergadering van burgemeester en wethouders. (Bepaling verkiezingen, stemmingen en herstemmingen • raadsleden. Kennisgeving aan persoon, die vereischte voor raadslidmaatschap verloor. Als voren aan iemand, die met het raadslidmaatschap onvereenigbare betrekking aannam.) 5 3. Verklaring van ingezetenschap voor een benoemd raadslid. Art. 17, lste lid, 3de gedeelte 7 4. Waarschuwing aan iemand, die volgens b. en w. een vereischte voor het raadslidmaatschap verloor. Art. 25, 3de lid 7 5. Waarschuwing aan iemand, die volgens b. en w. een met het raadslidmaatschap onvereenigbare betrekking aannam. \ Art. 25, 3de lid 8 6. Brief van het onder no. 4 bedoelde raadslid, waarbij hij de zaak aan de beslissing van den raad onderwerpt. Art. 25, 4de lid 9 7. Brief van het onder no. 5 bedoelde raadslid, waarbij hij de zaak aan de beslissing van den raad onderwerpt. Art. 25, 4de lid ; 10 8. Notulen van een openbare raadsvergadering. (Beslissing in zake verliezen door een raadslid van een vereischte voor lidmaatschap. Beslissing in zake aannemen door een raadslid van een met het raadslidmaatschap onvereenigbare betrekking.) 11 9. Uittreksel uit de notulen van een raadsvergadering, waarin een raadslid geschorst is. Art. 26, lste lid 15 10. Mededeeling van de schorsing van een raadslid aan gedeputeerde staten. Art. 26, 2de lid 17 INHOUDSOPGAVE. (AFD. I.) 869 11. Raadsbesluit tot niet-toelating van een raadslid. Art 31 18 12. Beroepschrift aan gedeputeerde staten van een niet als' raadslid toegelatene. Art. 33 . 13. Oproepingsbriefje raadsvergadering,' nadat in twee' vereade-' 1 a w.?en geeD V°Id0end g6tal löden tegenwoordig was. Art. 49 21 it' ^1JZlglng reglement van orde raadsvergadering. Art 53 22 15. Notulen van een openbare (onderbroken door een geheime) raadsvergadering. (Benoeming gemeente-ontvanger. Invoering presentiegeld raadsleden.) 03 16. Notulen van een geheime raadsvergadering.'(Beraadslaging m verband met benoeming gemeente-ontvanger) 27 17. Verzoek van den burgemeester om een raadsbesluit ter vernietiging voor te dragen. Art. 70 30 18. Mededeeling aan gedeputeerde staten'van een'raadsbesluit tot invoering van presentiegeld voor de raadsleden en voorstel betreffende het bedrag. Art. 58 . 31 19. Mededeeling van het gevoelen van den 'raad omtrent een voorgenomen verhooging der jaarwedden van den burgemeester, den secretaris en den ontvanger. Artt. ?3, 104 en go 20. Mededeeling van het gevoelen van den raad omtrent een aanvrage van den -burgemeester om ontheffing van de verplichting tot inwoning in de gemeente. Art. 74, 2de lid 34 21. Aanbeveling voor de benoeming van een gemeente-secretaris. Art. 95, lste lid 35 22. Besluit tot ontslag van een gemeente-secretaris' anders dan overeenkomstig eigen verzoek. Art. 95, 2de lid 35 23. Aanvrage tot goedkeuring der benoeming van'den secretaris tot ontvanger. Art. 98, 3de lid ... 36 24. Beroepschrift van den raad tegen een besluit van' gedeputeerde staten tot niet-goedkeuring van ongevraagd ontslag van den gemeente-ontvanger. Art. 106 ... 37 25. Voorstel van burgemeester en wethouders,' aan den' raad' tot opheffing der zekerheid van een vroegeren gemeenteontvanger. Art. 119, laatste lid 39 26. Voorstel van burgemeester en wethouders, aan den raadtot bepaling van het bedrag der zekerheid van den ontvan' ger op minder dan een tiende van den ontvang. Art. 110 3de lid ' 40 27. Raadsbesluit tot bepaling van het bedrag der zekerheid van den ontvanger op minder dan een tiende van den ontvang Art. 110, 3de lid 41 28. Brief tot inzending van een raadsbesluit'ter goedkeuring .' 42 870 INHOUDSOPGAVE. (AFD. I.) 29. Voorstel van burgemeester en wethouders aan den raad tot verhooging van het bedrag der zekerheid van den ontvanger. Art. 111, 1° 43 30. Voorstel van burgemeester en wethouders, aan den raad, tot verlaging van het bedrag der zekerheid van den ontvanger. Art. 112, 1° 44 31. Gedeelte raadsnotulen, vermeldende behandeling en aanneming van een voorstel tot verlaging der zekerheid van den ontvanger en tot regeling volgens art. 6, 2de lid, der gemeente-borgtochtenwet 45 32. Mededeeling aan den gemeente-ontvanger van verlaging van het bedrag zijner zekerheid 46 ' 33. Voorstel van burgemeester en wethouders, aan den raad, om den ontvanger toe te staan effecten in onderpand te geven. Raadsbesluit dienaangaande. Gedeelte notulen, vermeldende de behandeling en aanneming van het voorstel. Mededeeling aan den ontvanger 47 34. Raadsbesluit tot bevoegdverklaring van burgemeester en wethouders om het opnemen van de boeken en de kas van den gemeente-ontvanger aan een lid van hun college of een daartoe aangewezen ambtenaar op te dragen. Art. 116, 2de lid 49 35. Voorstel van de commissie voor de strafverordeningen tot aanvulling van de algemeene politie-verordening. Art. 166. 50 36. Notulen van een openbare raadsvergadering. (Verhooging van de zekerheidstelling des gemeente-ontvangers. Goedkeuring der rekening van het burgerlijk armbestuur. Aanvulling algemeene politie-verordening. Interpellatie.) .... 52 37. Bekendmaking van de zitdagen van den ontvanger, die ontvanger is van meer dan één gemeente. Art. 117 . . . . 56 38. Proces-verbaal van sluiting der boeken, opneming der kas en in bewaring nemen der. boeken en kas van een overleden ontvanger. Art. 118 57 39. Aanvrage om machtiging tot gemeenschappelijke regeling van een zaak door drie gemeentebesturen. Art. 121 ... 58 40. Beroepschrift van de weigering van gedeputeerde staten tot verleenen van machtiging tot gemeenschappelijke regeling van een zaak door drie gemeentebesturen. Art. 121, 2de lid. 60 41. Gemeenschappelijke regeling van een zaak door drie gemeenteraden. Artt. 121 en 122 62 42. Mededeeling van het gevoelen van burgemeester en wethouders omtrent vereeniging van twee gemeenten. Art. 129 . 65 43. Besluit tot het aangaan van een geldleening. Art. 136 . . 67 INHOUDSOPGAVE. (AFD. I.) 871 44. Plan van geldleening. Art. 136 gg 45. Bewijs van aandeel in een geldleening der gemeente '. 73 46. Besluit tot het aangaan van een geldleening ter voorziening in de behoefte aan kasgeld. Art. 136 74 47. Schuldbekentenis wegens een tijdelijke geldleening .' .' .' 75 48. Besluit tot aankoop van een huis en erf. Art. 187 . . 76 49. Besluit tot ruiling van gronden. Art. 137 77 50. Besluit tot uitgifte van grond (openbaren weg) in erfpacht Artt. 137 en 230 _ ?8 51. Algemeene voorwaarden voor uitgifte van gemeentegronden in erfpacht „g 52. Akte van uitgifte van grond in erfpacht ... 86 53. Besluit tot aanvaarding van een legaat. Art. 137. . 87 54. Besluit tot aanvaarding van een schenking. Art. 137. . . 88 55. Besluit tot onderhandsche verhuring van een perceel weiland. Art. 188 go 56. Besluit tot onderhandsche verpachting van gemeente-eigen' dom en onderhandsche aanbesteding van gemeentewerk Artt 138 en 142, 2de lid ' go 57. Besluit tot het aangaan van een dading. Art. 137 91 58. Besluit tot het voeren van een rechtsgeding. Art. 143 . . 92 59. Besluit tot het berusten in een tegen de gemeente ingestelde rechtsvordering. Art. 143 90 60. Besluit tot het instellen van een weekmarkt." Art. 144 . . 93 61. Besluit tot afschaffing van een jaarmarkt. Art. 144 ... 94 62. Akte van aanstelling van een ambtenaar van den burger- i lijken stand. Art. 149 95 63. Besluit tot bepaling van de uren van openstelling van 'het bureau van den burgerlijken stand. Art. 149, voorlaatste lid. 98 64. Besluit tot verdeeling van de werkzaamheden tusschen de ambtenaren van den burgerlijken stand. Art. 149, 13de lid. 99 65. Openbare kennisgeving van afloop van de schorsing eener afgekondigde verordening. Art. 156, 2de lid . .• . . 100 66. Mededeeling aan gedeputeerde staten van een dadelijk na vaststelling afgekondigde strafverordening. Artt. 167 en 171 101 67. Mededeeling van ten koste van den overtreder eener plaatselijke verordening te verrichten werkzaamheden. Art 180 2de lid ... . '.102 68. Vordering van krijgsvolk door den burgemeester wegens stoornis van de openbare orde. Artt. 184 en 185 . . . 103 69. Kennisgeving aan den commissaris der Koningin van vordering van krijgsvolk. Art. 184, 2de lid 104 70. Mededeeling aan den commissaris der Koningin van wegens 872 INHOUDSOPGAVE. (AFD, I.) stoornis vau de openbare. orde door den burgemeester uitgevaardigde politie-voorschriften. Art. 187, lste lid . . . 105 71. Mededeeling van 's raads gevoelen omtrent jaarwedde-verhooging.voor den commissaris van politie. Art. 191, 2de lid. 106 72. Raadsbesluit tot waarborgen van renten en aflossingen van een door een ander te sluiten geldleening. Art. 194, lett. b. 107 73. Voorziening bij de Koningin wegens niet-goedkeuring door gedeputeerde staten van de gemeentebegrooting. Art. 209. 108 74. Mededeeling aan gedeputeerde staten van de weigering door den raad om een bij de. wet opgelegde uitgaaf op de begrooting te brengen. Art. 212, lste lid 110 75. Mededeeling aan gedeputeerde staten van de weigering door den raad om middelen voor te dragen tot dekking van door gedeputeerde staten op de begrooting gebrachte uitgaven. Art. 212, 2de lid Hl 76. Raadsbesluit tot aanvulling van de begrooting met nieuwe posten. Artt. 107, lste lid, en 213, lste lid 112 77. Raadsbesluit tot verhooging van een bestaanden begrootingspost in uitgaaf en toevoeging van nieuwe posten van ontvang en uitgaaf. Artt. 207, lste lid, en 213, lste lid . . . 113 78. Raadsbesluit tot verhooging van begrootingsposten van ontvang en uitgaaf, vermindering van een post van uitgaaf en toevoeging van nieuwe ontvang- en uitgaafposten. Artt. 207, lste lid, en 213, lste lid 115 79. Raadsbesluit tot het doen van een spoedeischende uitgaaf buiten de begrooting. Artt. 207, 2de lid, en 213, 2de lid. . 117 80. Raadsbesluit tot af- en overschrijving op de begrooting. Artt. 214 en 215 .118 81. Raadsbesluit tot beschikking uit den post voor onvoorziene uitgaven op de begrooting. Art. 205, lett. w 119 82. Raadsbesluit tot beschikking over een gedeelte van het vermoedelijk batig slot over het vorige dienstjaar. Artt. 207, lste lid, en 213, lste lid 120 83. Raadsbesluit tot voorloopige vaststelling van de gemeenterekening. Art. 220, lste lid 121 84. Bericht van den raad aan gedeputeerde staten naar aanleiding van de weigering door burgemeester en wethouders tot afgifte van een bevelschrift van betaling. Art. 225, lste lid. 122 85. Mededeeling van 's raads beschikking op een aanvrage om ontheffing van inkomstenbelasting, naar tijdsgelang, wegens vertrek. Art. 245 124 86. Akte van aanstelling van een deurwaarder voor de plaatselijke belastingen. Art. 261 125 INHOUDSOPGAVE. (AFD. I.) Qf7 n* -t 873 Zheti;311 FaadS beSHS8ing °P 6en ^jaarschrift S 265 2de ud* a8DS,ag iD de "^-belasting. 88. Mededeeling van 's raads beslissing op een' bewaarschrift ^ tegen een aanslag in de inkomstenbelasting. Art. 265,TdeÏd 128 KIESWET. 89. Beslissing van burgemeester en wethouders tot afwijzing van 90 rJe"0ek°m:erbete"ngvandekiezerslgst.Art.33g 129 90. Beslissing van burgemeester en wethouders tot inwilliging 91 Pro TT °m Verbetering ™ de kiezerslijst. Art 33 130 v^rir aLVan.Vemietiging VM P—ssen-verbaal en verzegelde pakken betreffende een verkiezing voor de tweede kamer der staten-generaal. Art. 98. ..... 131 ARMENWET. 92. Kennisgeving aan het bestuur eener instelling van weldadigheid van anschnjvlng en rangschikking der .ns I QS J /r ,msteIhngen ™ weldadigheid. Art. 3, 3de lid 138 93. Raadsbesluzt tot regeling van het gebruik der bezittingen en nkomsten van een instelling van weldadigheid, waarvfn Z doel is vervallen. Art. 8, lste lid, lett. a . . m 94. Raadsbesluittot het verleenen van subsidie aan een 'insW ling van weldadigheid. Art 14 95' fantel^^ van bestuur, wegens beroep tegen stuiting van een collecte. weldadigheid, tot oprichting van één zoodanige instelling Ta v a n df * T 6 beStemmine *» ^zittingen en inkomften lste Hd Pg6heVen mstelIingen. Artt. 17, lste lid, 18 en 20, 97. Wel van een «» o« w fi"*,.™ 6en burgerlijk armbestuur. Art. 27 . i40 98. Mededeeling van niet-goedkeuring eener rekening van een burgerhjk armbestuur. Art 27 99. Briefaan den burgemeester van een'gemeente om'terug-" oetaüng van kosten van ondersteuning e i_ armen. Art. 40. . . omer8te™™8 voor afgeschoven 100' ttTg%aaD d6° kaDt0D^ U2 tenuitvoerleggmg voor verhaal van kosten van verzor . 255 195. Procesverbaal van beteekening eener waarschuwing tot betaling yan kosten, door het gemeentebestuur gemaakt bij uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang der volkshuisvesting. Art. 47, lste lid . . . . 256 196. Aanmaning tot betaling van kosten wegens uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang der volkshuisvesting. Art. 47, 2de lid 257 197. Dwangbevel tot betaling van kosten wegens uitvoering van werken voor rekening van een nalatige, in het belang deivolkshuisvesting. Art. 47, 3de lid 257 VOORSTELLEN AAN DEN GEMEENTERAAD. 198. Voorstel van b. en w. betreffende regeling van de onderwijzersjaarwedden. (Nieuwe regeling noodig wegens nieuwe gemeenschappelijke onderwijsregeling. Uitkeering na overlijden. Regeling bij ziekte, bevalling en vervulling militaire plichten.) Art. 26 259 199. Voorstel van b. en w. om vrijstelling te vragen van de vaststelling yan een plan van uitbreiding. Art. 28, lste lid. . 261 200. Praeadvies van de commissie voor de strafverordeningen op een verzoek tot beperking van gelegenheid tot drankverkoop onder de kerktijden op Zon-en feestdagen. (Afwijzend advies. Er wordt echter voorgesteld sluiting op den lotingsda») Art. 7, lste lid, 4° ° 262 201. Voorstel tot het aangaan van een geldleening. (Wijziging besluit openbare inschrijving en besluit tot onderhandsche inschrijving.) Art. 136 264 202. Voorstel tot verhooging der jaarwedden van de ambtenaren ter secretarie. Art. 136 265 RAADSNOTULEN. 203. Notulen van een openbare raadsvergadering. (1. Beöediging raadslid in onvoltallige vergadering. 2. Niet-voorlezing notulen. 3. Regeling onderwijzers-jaarwedden. Staking" van 199 20? stelling yan een plan van uitbreiding. Art. 28, lste lid. . 261 200. Prseadvies van de commissie voor de strafverordeningen op een verzoek tot beperking van gelegenheid tot drankverkoop onder de kerktijden op Zon-en feestdagen. (Afwijzend advies. Er wordt echter voorgesteld sluiting op den lotingsda») Art. 7, lste lid, 4° ° 262 201. Voorstel tot het aangaan van een geldleening. (Wijziging besluit openbare inschrijving en besluit tot onderhandsche inschrijving.) Art. 136 264 202. Voorstel tot verhooging der jaarwedden van de ambtenaren ter secretarie. Art. 136 . . INHOUDSOPGAVE (AFD. f.) 881 stemmen over een voorstel tot aanhouding. 4. Aanvrage vrüeHmg uitbreidingsplan woningwet. Aanhouding Wens stakmg stemmen over ondervoorstel. 5. BeperkiL drfnfc vTorstel om20"; " » loti^^. Niet-aLneme„ ' Vraaf of ?o/? * ^ W6genS hemmen, viaag of tot tegenovergestelde is besloten. 6. Wijzigins £2STb6d,,it- 7' W«zi^^-edden ambtenaSrer 204' tWnw7h (2- Besiuit benoeming ™ tijdelijk wethouder. Toepassing art. 46 gem.wet bi, de stem 5 toi ueuueminff. Buiten toenam,-™ 1..+ strijdige bepaling reglement van nrH. nui : " gem.wet als stemmnn arator, v.;; . "° ° verkoon van " ;'7"^-™>g. Apenbare £»ZT^8T,net 5' 0nderha^he aanbesteding vïknlg" Sltg,lfte e.rfpaCbt gedeelte gemeenteweide. 7 Verkoop vroeger schoolgebouw aan burgemeester. 9. Kwiit- 205 Üf^ ^ V°lgenS de Wet" Pachter is ™*Kd.) 273 205. Notulen van een openbare raadsvergadering. (2 Toelating van een raadslid. NieUoelating van een raadslidl wegTnf zwagerschap met ander lid. 3. Verhooain* mM„tm L!L. neele belasting. 4. Vergrooting en mAnH^lL ™ ^eiaieemng voor verbouw raadhuis en eonv*,. Sie SCnuId. JNiet-verkoopen van arnnf.n^H„„„v.„:,_:_ _ . Verlaging zekerheidstelling ..•u... . . e ^-uuncii uuor voor- . ." , " k ö° «ens voorafgegane toezegging, We- —' "wr ieaen aan wettigheid 7 Inrnm' ui¬ ting od openbare vomniUi;;n,.j.. \ ° 283 VERSCHILLENDE EXAMENVRAAGSTUKKEN. 206/ Voorstel van burgemeester en wethouders tot voorloopige SOedkennntr van 0„„ wjjige L n l • • f onteigening in het belang gfaMgiö 6 g' °DtwerP-raadsbesluit. Examenop 207. Eerkoop van een gedeelte plantsoen aan een raadslid. Exa.' ^ menopgaat 1913 . . 208. Begrootingswijziging in 'verband met schoolbouw.'Memorie' ^ ' van toelichting. Examenopgaaf 1912 209. Gemotiveerde besluiten van schorsing'en'van ontsla.'en'de' van de secretarie uit te gane stukken tot hun uitvoering in zake schorsmg en ontslag van den secretaris - t^J, kooiman, praktijk 2de dr. 56 882 INHOUDSOPGAVE (AFD. I.) burgemeester derzelfde gemeente — zonder dat hij daartoe het verzoek heeft gedaan. Examenopgaaf 1909 .... 298 210. Praeadvies van burgemeester en wethouders, tot afwijzing , van een aan den gemeenteraad gericht verzoek van de vereeniging „Hippos", om subsidie van f 300 uit de gemeentekas, tot dekking der onkosten, te maken bij gelegenheid ' van door die vereeniging op 1 Juli a.s. te houden harddra¬ vergen. Examenopgaaf 1908 302 211. Gemotiveerd raadsbesluit, waarbij beslist wordt omtrent de toelating van een nieuw raadslid. Examenopgaaf 1908 . . 303 212. Stukken in verband met stichting van een post- en telegraafgebouw. (1. Raadsbesluit aankoop bouwterrein, stichting van het gebouw, verhuur van het gebouw, verkoop van schuldbrieven. 2. Overzicht financieele gevolgen. 3. Aanvulling begrooting.) Examenopgaaf 1907 304 213. Begrootingswijziging met memorie van toelichting. Examenopgaaf 1906 308 214. Praeadvies oprichten volksbadhuis, met ontwerp-besluiten. Examenopgaaf 1905 313 215. Brief b. en w. tot overlegging rekening aan den raad. Verantwoording b. en w. Ontwerp-besluit vaststelling rekening. Examenopgaaf 1905 317 216. Voordracht b. en w. oprichting burgerlijk armbestuur, met ontwerp-besluit. Examenopgaaf 1904 319 217. Voorstel aanleg begraafplaats, met ontwerp-besluiten grondaankoop en geldleening. Examenopgaaf 1904 321 218. Adres van den raad om tijdelijk rijkssubsidie, omdat de gemeente door de uitgaven, tot een behoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt, in verhouding tot'haar middelen en andere uitgaven onbillijk- zou worden bezwaard. Examenopgaaf 1904. Art. 53 lager-onderwijswet .... 323 219. Raadsbesluit tot niet-toelating van een raadslid, met beroepschrift aan de Koningin van besluit gedeputeerde staten tot. toelating. Examenopgaaf 1903. Artt. 24 en 31 gem.wet . . 325 220. Raadsbesluit tot niet-eervol ontslag van een hoofd der school, met raadsbesluit van beroep wegens niet-goedkeuring. Examenopgaaf 1902. Artt. 19 en 30 lager-onderwijswet . . . 328 221. Raadsbesluit tot onderhandsche aanbesteding der bestrating van een weg. Examenopgaaf 1899 331 222. Beschikking over een gedeelte van het saldo van den vorigen dienst, met brief om goedkeuring aan gedeputeerde staten. Examenopgaaf 1892. Artt. 207, lste lid, en 213, lste lid, gem.wet 332 INHOUDSOPGAVE (AFD. I, II.). 883 INRICHTING VAN DE ADMINISTRATIE AAN EEN GEMEENTESECRETARIE. 223. Beknopt overzicht van de inrichting der administratie ter secretarie der gemeente Wormer (3200 inwoners), met welke inrichting in het vorenstaande is rekening gehouden . . 335 TWEEDE AFDEELING. Verordeningen, reglementen en instructiën. GEMEENTEWET. 1. Plaatselijke verordening tot verdeeling van de kiesdistricten voor den gemeenteraad in stemdistricten. Art. 6 . . . . 365 2. Reglement van orde voor de raadsvergadering. Art. 53. . 366 3. Plaatselijke verordening tot regeling van de samenstelling en den werkkring eener vaste commissie van bijstand. Art. 55. 386 4. Plaatselijke verordening tot regeling van de samenstelling en den werkkring eener vaste commissie van voorbereiding. Art. 55 30Q 5. Reglement van orde voor de vergadering van-burgemeester en wethouders. Art. 93 ' , . . , 393 6. Instructie voor den gemeente-secretaris. Art. 103.... 402 7. Instructie voor den gemeente-ontvanger. Art. 107 in verband met art. 103 406 8. Regeling van de inning van verschillende ontvangsten door anderen dan den gemeente-ontvanger. Art. 114bis. . . . 410 9. Verordening op het beheer van een gemeentelijk levensmiddelenbedrijf, tevens bevattende regeling ingevolge art. 114bis der gemeentewet. Artt. 114bis en 135 413 10. Bedrijfsverordening gasfabriek. Artt. 114bis en 135 . . . 418 11. Verordening betreffende het beheer van de. bedrijven eener gemeente, met regeling van centrale boekhouding en verificatie. Artt. Il4bis en 135 423 12. Verordening betreffende een gemeentelijk grondbedrijf. Artt. 114bis en 185 440 13. Verordening voor een gemeentelijke hypotheekbank. Artt. 114bis en 135 452 14. Verordening voor een gemeentelijke arbeidsbeurs .... 473 56* 884 INHOUDSOPGAVE (AFD. II.) 15. Verordening betreffende wethouderspensioen. Art. 135. Art. 72 pensioenwet gemeenteambtenaren 480 16. Veroi'dening betreffende gemeente-secretarie, ontvangerskantoor, conciërge gemeentehuis en gemeenteboden. Art. 135. 486 17. Verordening openbare gezondheidsdienst. Art. 135. Art. 84 armenwet 499 18. Algemeene politieverordening. Art. 135 509 19y Verordening tegen openlijke huizen van ontucht. Art. 135. 590 20. Verordening betreffende de markten. Art. 135 595 21. Verordening op de winkelsluiting. Art. 135 603 22. Broodverordening. Art. 135 . '. . 608 23. Melkverordening. Art. 135 616 24. Verordening op benoeming en ontslag van gemeenteambtenaren en bedienden. Art. 145 627 25. Regeling van de afkondiging van plaatselijke verordeningen < en van de wijze waarop van de gedane afkondiging zal blieken. Art. 172 629 26. Verordening, aanwijzende de nog geldende strafverordeningen. Art. 178 631 27. . Verordeningen op heffing en invordering van opcenten grond¬ belasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende 632 28. Verordeningen op heffing en invordering van opcenten personeele belasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende 634 29. Verordeningen op heffing en invordering van inkomstenbelasting, met memorie van toelichting. (Zonder aansluiting aan de rijksinkomstenbelasting.) Artt. 232 en volgende . . 638 30. Verordening op heffing inkomstenbelasting. (Met aansluiting aan de rijksinkomstenbelasting.) Artt. 232 en volgende . . 673 31. Veroi'deningen op heffing en invordering van hondenbelasting, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende . 680 32. Verordeningen op heffing en invordering van een belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende. . . 690 33. Verordeningen op heffing en invordering van schoolgeld, met memorie van toelichting. Artt. 232 en volgende en artt. 50 en 52 lager-onderwijswet 697 34. Verordeningen op beffing en invordering van begraafrechten. Art. 232 en volgende en artt. 30 en volgende begraafwet 705 35. Verordeningen op heffing en invordering van havengeld. Artt. 232 en volgende 716 36. Verordeningen op heffing en invordering van leges ter INHOUDSOPGAVE (APD. II.) 885 gemeente-secretarie. Artt. 232 en volgende. Art. 4 wet 23 April 1879 (st.bl. no. 72) 721 37. Verordeningen op heffing en invordering van marktgeld en weegloon. Artt. 282 en volgende 727 38. Verordeningen op heffing en invordering van recht voor gebruik van openbaren gemeentegrond. Artt. 232 en volgende 732 39. Verordeningen op heffing en invordering van vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in het klein. Artt. 232 en volgende. Artt. 20 en volgende en 63, 7de lid, drankwet _ 734 40. Verordeningen op heffing en invordering van straatbelasting. Artt. 232 en volgende 737 KIESWET. 41. Verordening tot aanwijzing van stemlokalen voor kamer-, staten- en gemeenteraads-verkiezingen. Art. 65 745 ARMENWET. 42. Reglement voor een burgerlijk armbestuur. Art. 4 747 WET LAGER ONDERWIJS. 43. Verordening tot regeling van het herhalingsonderwijs. Art. 17. 759 44. Verordening onderwgzersjaarwedden. Art. 26 763 45. Verordening belooning herhalingsonderwijs. Art. 27 . 768 46. Verordening betreffende samenstelling, inrichting en werkkring der~commissie van toezicht op het lager onderwijs Art. 93, 3de lid 769 47. Verordening op het openbaar lager onderwijs 772 48. Verordening geneeskundig schooltoezicht 791 BEGRAAFWET. 49. Verordening op de algemeene begraafplaats. Artt. 8, 2de lid, 21 en 28 .801 HINDERWET. 50. Verordening tot aanwijzing van een gedeelte der gemeente voor het oprichten, zonder vergunning, van inrichtingen, met verbod om elders het bedrijf uit te oefenen. Memorie van toelichting. Art. 4, lste lid, 1». en 2°. ..... 808 886 INHOUDSOPGAVE (AFD. II.) DRANKWET. 51. Verordening betreffende: a. eischen voor vergunnings- en verlofslocaliteiten; b. uitzondering voor het verleenen van vergunningen en, bepaling van een maximum te verleenen vergunningen voor bepaalde gedeelten der gemeente. Artt. 6, 2de lid, 7, lste lid, 1°. en 2°., en 35, 2de lid 811 LEERPLICHTWET. 52. Verordening tot regeling van tijden voor vergunningen tot schoolverzuim voor veldarbeid. Art. 15 814 53. Verordening op het brengen naar de school van op den openbaren weg aangetroffen leerlingen. Art. 29 ... . 815 54. Huishoudelijk reglement commissie tot wering van school- . verzuim. Art. 3 kon. besluit 16 Nov. 1900 (st.bl. no. 200) . 816 WONINGWET. 55. Bouwverordening. Artt. 1, 5 en 6 820 56. Verordening betreffende het kenteeken van onbewoonbaarverklaring. Art. 18, 7de lid 840 57. Pandhuisverordening. Art. 37 pandhuiswet 1910 (staatsblad no. 321) 841 EXAMENOPGAVEN. Examenopgaven vak praktische bekwaamheid 846 F