DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF □ TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXVII □ ° EEN □ LIEFDESTRAGEDIE □ ROMAN DOOR Q G. VAN HULZEN TWEEDE DRUK UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF O TE AMSTERDAM AAN HET DAMRAK 88 □ Dit werk verscheen in eerste druk onder den titel „Aan Zee". Wijl in een later werk de zee grootere plaats innam, meen ik, om misvatting te voorkomen, voor dit verhaal een andere naam te moeten aangeven. — Verbuigingsuitgangen worden door mij niet meer gebruikt De Schrijver. 4 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Nee meneer, ik mot voor me moeder zorge en voor me zussie! Ze zei 't frank, toch met 'n tikje schuchtere schaamte, omdat hij haar herinnerde dat ze was volwassen en geen argeloos kind; maar 't kon haar weinig schelen als ze maar verkocht. — 't Is wat moois! bromde hij lachend, terwijl hij haar in de oogen keek. Ze kreeg 't warm er door, maar verlegen werd ze niet, — en nu nog opzettehjker hield ze bij hem aan. De mijnheer voelde dat hij wel moest toegeven. Waarom praatte hij ook, waarom liep hij niet door? — Geef me er dan maar één, zei hij lachend om eraf te komen. En hij mompelde nog voor zich weg: anders 'n aardig kind. Ze begreep half wat hij bedoelde, kleurde weer even, spreidde in waaiervorm de prentkaarten uit, de bonte barokke ansichten van zee, haven, pier en strand. Hij gaf haar 'n dubbeltje, koos twee kaarten uit, één waar 't Kurhaus opstond en één van 'n visschersvrouw in kleurige dracht, 'n kind naast haar, met als perspektief er achter 't strand, de vuurtoren en zeep-groenige zee, waarover scheepjes zeilden heel aanminnig. een liefdestbagedie. 5 't Was wel mal die prullen te koopen, dacht hij toch, want de scheveningsche visschersyrouw, hier gefotografeerd, leek een stadsche juf daarvoor aangekleed, enfin .. . Hij stopte ze maar gauw in zijn borstzak weg, wilde nog een aardigheid tegen haar zeggen. Maar zij had 't geld beet, hoorde hem niet meer aan, liep gehaast verder, sjokkend door 't zware zand. Ze klampte al 'n ander aan, deed opnieuw haar best, maar zonder sukses, ondanks haar aanhalige overreding. Nu stak ze over naar'n dikke heer die ze zag aanwaggelen, beproefde zonder bezinnen haar verkoopkracht; 't lukte evenmin. Schuin en dwars, ze kruiste heen en weer, om ieder die haar geschikt voorkwam haar prentkaarten op te dringen in 't joodsch begrip, dat je om te handelen geen moeite mag sparen, dat geen inspanning te veel mag wezen, yrouwen en kinderen liet ze met rust, kleine jongens eveneens; die kochten n*et'.~ maar °P neereD j jongelui en van gezette leeftijd, had ze 't gemunt, omdat de ondervinding haar al leerde, dat die veel toeschietelijker zijn. Ze wist ook wel, dat ze spekuleerde op de belangstelling der mannen en dat daarin eenig gevaar voor haar stak, maar 6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze achtte zichzelf zoo drommels glad en uitgeslapen, dat geen verleiding haar zou kunnen deren. Al wat de heer en gewaagds en schunnigs toevoegden liet ze langs haar glijden; geen enkel woord bleef daarvan in haar ooren hangen. Ze dreef handel en dat zei alles. Handel was 't en niets dan handel. Elke begeerige blik, elk aanhalig woord wat ze moest doorstaan, versmolt daarin. Ze kende haar werk, al werd ze niet voor de negotie opgebracht. Tot van 't voorjaar was ze op 'n naaiwinkel, waar ze bij hard en voortdurend werken van 's morgens half negen tot 's avonds acht, soms tot tien uur, een vaste rijksdaalder per week haalde. Haar moeder liep sedert de dood van vader met lappen stof, flanel en katoen langs de deur, maar die kwam ziek te liggen en toen had Oome Bennie gezegd, dat zij moest gaan verdienen, 'n Ateljee, vond hij prachtig, maar 't bracht niet op. Nee, in prentbriefkaarten, daar zat wat in, ddar kon je uithalen zooveel je wou. Hoogste inkoop is anderhalve cent en je maakt er vijf voor terug, 't Ongeregelde goed kost haast niks, is te geef, bijna heelemaal winst. Als je veertig, vijftig per dag aan de man brengt, heb je 'n aardige mesomme. EEN LJEFDESTBAGEDrE. 7 Ze probeerde het en 't ging wat goed, ze had dagen van heel wat meer. Moeder met haar stijf been zat thuis, trachtte van haar lappen nog te slijten, en kleine Boos verkocht kaarten in de buurt; maar als je wou wachten tot de menschen bij je kwamen, bracht je 't tot geen dertig in de week. Ze moest dus er op uit, snorde overal waar ze maar gelegenheid vond, maalde er niét om watzevanhaarzeien. Elke avond herinnerde moeder: Kind blijf toch eerüjk... pas op nummer één! Wat moeder er mee bedoelde wist ze best. Natuurlijk, als ze dat kwijt was, bleef er voor 'n jidde-kind niet veel over. Al de goj's bij elkaar waren haar dat niet waard, al had je er ook erge knappe jongens onder. Ze zou niet luisteren naar wat niet deugde. Van 't eigen volk had je minder last. Die begrepen beter, wisten dat ze 't voor haar moeder deed, handel en negotie dreef omdat 't moest. Maar ongemerkt veranderde ze toch. Al brachten brutale gezegden van de heeren haar niet in de war, 't wekte wat op; 't gescharrel en geplaag maakte haar overmoedig, ijdel en koket. Ze kreeg besef dat er nog wat anders bestond dan recht-toe, dat ze van waarde was, dat ze kans had ervan te genieten, 8 EEN LIEFDESTRAGEDIE. indien ze niet te angstvallig uitviel. Maar dat vreesde ze toch; ze wou standvastig zijn, niet toegeven aan verlokking en verleiding. 't Seizoen bevond zich nu pas in volle gang. Echt zomersch-warm! De hitte zwoelde bijna ondragelijk. Ook hier aan de zee, aan 't ruime sop. De lucht gloeide wit ervan, en op 't blanke zand straalde de zon verzengend. De badgasten doken suf in de stoelen weg, keken haar nauwlijks aan; ze verwaardigden met. geen kik terug, al vroeg ze nog zoo lief. Ze sjokte, floepte nu voort, overscharrelde heel 't strand, doorliep al de stoelenrijen en begon weer met nieuwe moed. De middag raakte op z'n eind. De volte slonk. In plokjes trokken de menschen weg, maar enkelen kwamen er bij. Zienderoogen werd het leeg. Wat moest ze doen? Ze voelde zich moe, dood-op, had dorst. Al verkocht ze tamelijk door veel inspanning en 't zich niet-gewonnen-geven, de ontvangst bleek nog niet genoeg om naar huis te gaan. Er moest zeker bij. Hier, aan zee, was 't ook beter dan bij moeder in de duffe, nauwe woning. Een glas melk zou ze kunnen nemen voor de dorst, maar d£t telde er dan weer af. EEN LIEFDESTBAGEDIE. 9 Een meneer zag ze nu aanslenteren.Zekende hem van 't begin-af. Die knappe donkre man nam weieens één, soms twee, soms drie kaarten in één keer, zei doorgaans 'n paar aardige woorden, terwijl hij dan grappig lachte. Als die nou kocht, kon 't glas melk eraf. Ze schokte vief op hem aan, de welvende boezem vooruit, met moeite optrekkend de voeten, die in de mulheid van 't glijend zand wegzakten. Maar hij wenkte afwerend, riep: — Gö kind, 't is veel te warm! — Ja juist meneer, daarom ... toe koop u er maar één. — 'k Denk er niet 'an. — Toe meneer. — 'k Drink liever 'n glas bier ervoor... — Hè! klakte ze in geveinsde verbazing. — Ga mee, noodigde hij. Ze schudde 't hoofd van neen, keek toch weifelend rond. 't Strand lag zoo goed als leeg. 't Was over zessen, dan gingen de lui eten en 't duurde nog een heele tijd voor ze uit Den Haag kwamen, en van die moest ze 't niet eens hebben, want bij avond werd weinig gekocht. Hij herhaalde zijn vraag, nu dringender. De keel schroeide haar toe van dorst en 10 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze voelde zich moe. Toch zei ze kordaat: — Nee, ik hou niet van bier... toe koop liever wat.. . 'n paar maar ! — Lus-je geen bier ? vroeg hij ongeloovig. — Nee, dat drink ik nooit... as 't nou nog melk was ... — Da's ook te krijgen ... daar ginds, bij De Landbouw. Hij wees in de richting van de pier en ze keek die kant uit, dacht, d£t kan geen kwaad, een glas melk, en 't is beter dat hij betaalt dan ik. Ze nikte bevestigend, en ging mee. Een vol glas leegde ze snel, hoezeer ze zich ook bedwong om niet zoo gulzig te zijn. Hij bestelde een tweede. Ze bedankte, wilde 't niet hebben; maar 't werd reeds gebracht, 't stond er al, en daarom nam ze 't nu maar. Hij bleef beleefd, vriendelijk streelend zonder opzettelijkheid, kocht een serie prentkaarten, niet minder dan tien. Uit erkentelijkheid gaf ze hem een heele mooie toe. Hij schaterde om die naïviteit en ging heen. Nu stond ze weer op 't strand, en dacht er over na. Ze vond haar manier van doen niet goed, maar toch ook niet zoo kwaad. Haar dorst was gestild, en ze deed nog han- EEN LIEFDESTRAGEDIE. 11 del erbij. Je moet bij-de-hand zijn in de wereld, overwoog ze slim. Nu scheen de verkoop ook beter te vlotten, ze voelde zich weer stevig en sterk. Tot half negen bleef ze en trok toen naar stad. Thuis vertelde ze rt geval met veel ophef en pret, maar moeder, minder ingenomen, waarschuwde zacht. Ze praatte er over heen. Natuurlijk, moeder was al te angstvallig; als die met kaarten moest gaan, kreeg ze geen handgeld op een heele dag. Je kon zeggen wat je wou, maar dat wist ze nu toch, dat de heeren kochten om haar. Ze voelde blij haar jonkheid, haar glundere opgeschotenheid van jong ding, dat lokte. Ze merkte dat zoo uit alles. De volgende dag was het even warm, en het venten vlotte nog minder. Dat werd lastiger. Ze keek weer uit. Als die meneer nu eens kwam ... ? Maar die zag ze niet, liet op zich wachten. Ja, aldoor had je ook geen buitenkansjes! Ze dacht er aan naar huis te trekken. Dan kreeg moeder haar zin, die kon meteen eens zien, dat je zonder handigheid en wat toegeven er niet komt; een gulden in ontvangst minder, dat moest je zoo min niet tellen! Maar nu dook ineens op zijn leuk gezicht, 12 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zijn lange gestalte, — en regelrecht streek hij al op haar toe. Nee, nou deed ze 't lekker niet, ze wou hem dat laten zien; ze stapte op, om voor haar eigen geld de melkinrichting in te schuiven. — Heb je veel verkocht? vroeg hij haar van verre. — 't Gaat nogal... minder dan gisteren. — En heb je dorst... ? — Minder ... nee meer nog! antwoordde ze gevat en rap. Ze lachte en hij lachte terug. Verdwenen waren ineens alhaargoede voornemens. — Nou, ga dan mee, zei hij weer. Maar niet naar die kattekroeg. — Waar dan naar toe? — 't Is mij 't zelfde... in 't Boerencafé, boven, is dat goed ? — Boerencafé? aarzelde ze'vaag, zonder nog toe te stemmen. Waar is dat? — DéAr? Ze liet haar oogen over 't strand dwalen, keeknaar de zware zeewering,naar 't café erbovenop. Ze kende 't wel. Om deze tijd, dat wist ze, waren er zoo goed als geen menschen. 't Bleef gelijk of ze hier aan 't strand melk dronk of daar zat in 't café. En ze dacht: EEN LIEFDESTRAGEDIE. 13 misschien koopt hij weer kaarten als toen. Slenterend gingen ze, hij rechtop, zij wat meer timiede en benepen in 't schuchter praten ; ze stapten de helling op, naar de boulevard. Voor 't café stonden rijen stoelen leeg, heel enkele maar bezet. Zij gluurde of ze geen bekenden zag. Nee... niets dan vreemde gezichten, ze kon 't wagen ! Het glas pilsner dat hij voor haar bestelde, terwijl hij sherry nam, gleed prikkelend naar binnen, en fijntjes lachte ze omdat ze gisteren had gezegd geen bier te lusten, 't Smaakte haar opperbest. Hij sprak wat losser dan de vorige keer, toch nog in net afgepaste woorden, waarmee hij informeerde naar haar familie, haar omgeving, — en zij vertelde hem een en ander, niet meer dan hoog-noodig. — Koopt u nog kaarte van me? vorschte ze, steeds bedacht op haar handel. — Wat moet ik daarmee doen? — Nou ja ... — Welnee, hier heb je een gulden, dat is beter. 't Geldstuk lag al in haar hand; ze kleurde ervan. Ze voelde dat dit niet 't zelfde was alsdat hij kocht, maar ze beurde nog zoo 2 14 EEN LIEFDESTRAGEDIE. weinig in. Hij keek haar nu opzettelijk in de oogen en ze bloosde nog meer, stond verward op, stootte bijna 'n glas om. — Wacht even! zei hij, ik moet eerst betalen ... Aannemen kelner ! Ze wist niet hoe ze zich houden moest, blijven of weggaan, in angst, dat hij zou aandringen om een afspraakje. Maar 't viel haar mee, hij vroeg niets, zei luchtig: — Adjeu ... tot ziens ... dag zus! Ze keerde niet naar 't strand terug, ging dadelijk door naar huis. 't Groote glas bier wat ze dronk en ook 't besef dat ze toch deed wat niet mocht, maakten haar benauwend-warm. Ze voelde dit zoo sterk, dat ze tegen moeder er niet van sprak, en ook niet de gulden gaf. Dat geld hoorde haar afzonderlijk ... n. Weken streken om. Op smoorheete dagen volgde koelte en daarna zwoelde weer felle warmte aan. De menschen klaagden, 't bleek ze nooit naar zin. Eva maalde niet erom. Ze moest verkoopen, handelen, wat gaf ze om al dat andere! Thuis hadden ze noodig: als ze nu geen mesomme maakte, maakte ze 't nooit, dat had Oome Bennie ook gezegd. Op 't strand werd 't echt vol. De windstoelen stonden vijf op elkaar, geen enkele onbezet, vele menschen te wachten, en voor de badkoetjes drong 't saam, een malle herrie, voor elk hokkie tien liefhebbers tegelijk. Als ze eens zoo storm liepen om haar kaarten? maar jawel, morgen brengen! gemeene praatjes hadden ze voor haar. Goed, dat kleine 16 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Roosje nog naar school moest. Voor zoo'n kind was 't niets gedaan! De zee zong haar eeuwig-vlagende zang, nu eens geweldig en dan weer klagend-zacht en Eva liep erlangs, dag aan dag, 's avonds op boulevard, 's morgens en 's middags over 't welle, weeke strand. Ze verstond het, kende het nu precies hoe ze moest aanleggen om vlotter 't geld je te vangen. Altijd voor de wind ging 't niet, maar 't kon. Moeder bleek tevreden en dat moedigde aan, al bleef 't vervelend aldoor te moeten hooren dat waarschuwen voor nummer één, alsof ze zelf niet goochem was. Nu raakte 't seizoen op z'n hoogst; ze deed daarom nog meer haar best. Ze ventte driest, verkocht haar ansichten met wisselend sukses, nu eens veel en dan wat minder, toch genoeg. Oome Bennie prees en moeder beloofde een nieuwe rok. De leuk-donkre meneer zag ze in geen tijd, ja toch eens, in gezelschap van dames, en toen keek hij niet naar haar om... affijn, dat kon ze begrijpen; 't sprak vanzelf, al hinderde 't haar, ze wist zelf niet waarom. Eigenlijk was ze blij dat hij haar niet meer herkende; ze voelde instinktmatig 't ge- EEN LIEFDESTEAGEDIE. 17 vaar en dat wou ze wel ontgaan, maar toch... De gekregen gulden brokkelde ze in, omdat ze te weinig ontving en dit thuis niet wou laten blijken ... Op een late achtermiddag zat ze, moe van al 't loopen, 'n weinig uit te rusten in een kuil op 't strand. Heel de verre zee wasemde wittig grijs en heel de lucht leek wit, troebel-zwaar van hitte. Niets koelde, zelfs niet de ziltheid van de zee. Ineens hoorde ze een bekende stem. — Pst... Ze keek onwillekeurig om. En jawel, daar stond hij, de meneer; hij wenkte en riep: — Zeg kleine, kom hier... we gaan 'n biertje drinken! Blijdschap lichtte door haar heen; ze vergat nee te zeggen, richtte zich snel op, streek al op hem toe. Eerst onder 't loopen dacht ze, dat 't niet goed was, maar ze lachte er zelf om. Ze trokken weer naar 't Boerencafé, en ze vertelde vluchtig dat ze hem had gezien met dames; maar hij ontweek, nikte grappig en ging niet erop in. Ze voelde zich vrijer dan de eerste keer. 18 EEN LIEFDESTRAGEDIE. De zwoelte van 'thittend weer drukte zwaar. Onweerswolken dreven aan van verre kim; ze letten 't niet op. 't Begon plots te regenen, eerst te druppelen, dan volop; ze schoven hun stoelen naar binnen, in de peristyle. Nu zwol de regenwind tot een orkaan. Een hoos van water stortte neer, verdreef alles van strand en boulevard. Met stralen plaste, pletste het water over de ijzer-ribbige steenen. 't Werd acht uur, half negen en 't bleef maar voort orkanen. Geen mogelijkheid bestond, om droogvoets daar door te banen. Hij had al gedineerd, wilde dat zij wat zou eten; zij weigerde, omdat ze niet goed durfde. Als 't weer maar even ophield, zoodat ze naar de tram kon, dat hield haar bezig. — 'k Zal je wel naar huis brengen, schertste hij. En zonder dat hij 't haar zei, liet hij een rijtuig bestellen door de kelner. Eva merkte het eerst toen 't gesloten Urbainetje voor stond, één op gummibanden. — Nee-nee, zei ze in onbewuste tegenstribbeling. Voor ze 't evenwel recht wist zat ze erin. 't Dwarrelde weer door haar heen dat ze niet goed handelde, maar ze moest naar huis. En als hij 't nu toch bestelde... Zalige tevredenheid over 't knusse, zachte zitten 20 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze hem niet. Och ja, zei ze aan 't end, zoo'n vent al is-ie nog zoo fijn, moet van ons meissies toch niks hebben! Ze maakte zichzelf wijs, dat ze er blij om moest wezen, maar dat gaf niet. Er was 'n verlangen bij haar opgewekt waarmee ze zelf niet overweg kon, dat haar niet losliet, haar overal achtervolgde. Ze verkocht, ze ventte door, maar niemand was voor haar zoo mooi als hij, geen zoo slank en donker, al kwamen er langzamerhand vereerders bij de vleet. Een liep overal haar achterna, deed haar voorstellen. Hij wou haar op kamers zetten, mooie kleeren geven, meenemen naar Brussel en Parijs, en ondertusschen kocht hij prentbriefkaarten van haar, heele ristjes vaak tegelijk, 'n Gulden, 'n daalder per dag had ze minstens aan hem. Wat hij met al die ansichten uitvoerde wist ze niet. Hij zei veel kennissen, veel vriendinnetjes te hebben. Aflijn, ze vond 't goed, opperbest, zoo'n rijke klant liet ze niet schieten, al verveelde hij haar wel met zijn opdringende aanhaligheid. Chocola en bonbons kreeg ze ook van hem, heele pakken vaak tegelijk; 't meeste ervan bracht ze mee, voor moeder en voor Roosie. Die kleine Roos keek altijd met groote afgunstige oogen EEN LIEFDESTKAGEDIE. 21 van: wacht maar eens, tot ik grooter ben. ] — Och kind, 't is te hopen dat het dan niet meer noodig is, dacht Eva vaag, verbitterd op het nijdig ding. Zoo plezierig is het niet! Moeder zuchtte zwaar en keek verdrietig toe en waarschuwde opnieuw. Dat had voor haar geen grond, meende Eva, tenopzichte van die goj hoefde ze niet bang te zijn. Addenoj-nee! Al vertelde-ie ook honderd maal dat-ie vrijgezel was en alléén op de wereld stond, zij vertrouwde hem geen steek. Zoo echt getrouwd zag-ie d' er uit, zoo zwaar van lijf en overal haar; z'n gezicht was blauw, dat kwam van 't scheren,maakt-ie haar wijs. Ze vond 't wel lekker hem aan 't lijntje te houden, want dat bracht in. Gunst, als ze er eens zoo'n stuk of tien had! Hij wou haar nu al 'n nieuwe hoed koopen, zoo'n malle vent! Die meneer liet niet af, bleef haar volgen. Tot op 't eind, hij ineens verdween. — z'n badtijd voorbij of misschien ook wel kwaad op haar. Dat vond-ze jammer, want dat scheelde zooveel; nu moest ze dubbel vooruit. Na de drukke seizoendagen viel de ver- 22 EEN LIEFDESTRAGEDIE. koop ineens. Elke dag kwamen er minder menschen; aan 't strand gaapte 't al. 't Gebeurde in enkele dagen, en de lui die nog bleven, kochten voor geen duit, keken haar zelfs niet aan. Konkurentie van jonge kinderen, van brutale gemeene jongens, zelfs van groote vrouwen die haar in de maling namen, alsof ze 't er op toelei de heeren aan te klampen om andere reden, werd voelbaar; 't belemmerde haar bewegingen, bemoeielijkte de verkoop. Maar ze had nog enkele vaste klanten die van haar kochten en tegen wie ze nu nog liever lachte en lonkte. De zwoele warmte was nauwelijks voorbij of al in September kwam felle storm de zomer uitspuien en de laatste drukte van 't strand verdrijven. Wind en regen maakten het ineens ongezellig en koud. Hoog stonden de zeeën, waarachter de noord-westen wind zwarrelend joeg, — 't woelig sop nu één enkele grauwe golvenkluts. Snerpe vlagen sloegen wervelend het zand over de boulevard; ze kon er haast niet staande blijven. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 29 den, dat ze er raar van werd. Veel gaf ze er wel niet om, ze deed 't voor kleine Roos, voor moeder, ze dreef immers negotie! Maar toch, nu ze er over nadacht, vond ze dat het eigenlijk niet meer ging. In Scheveningen was 't heel wat anders, daar had je vreemdelingen, maar hier flapten ze 't zoo rauw haar in 't gezicht. — Ik mot dan maar weer na'r ateljee! zei ze nu, luid-op — en ze zuchtte diep. Ze wist te goed wat datbeteekende. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat hard voort en dan met beide handen 'n rijksdaalder in de week — daarvan konden ze met h'r allen niet vet soppen! Ze keek voor zich uit en zuchtte maar weer. Kleine Roos, even uitgeweest, keerde terug met veel bereddering en 't eerste waar ze om vroeg was om haar brood. — Jawel, ken je nietwachte? Je denkt an niks as an ete! stekelde Eva. 't Kleine meisje stak haar tong uit, en antwoordde snibbig: — Jij hebt 't maar fijn, jij loopt over straat en krijgt zat, ik schiet d'r over. — Zei u wat... nou over een paar jaar mag jij 't doen. Ik gun 't je... zorg maar gauw dat je groot genoeg bent. — Dat zal 'k ook wel! 3 30 EEN LTEFDESTRAGEDIE. — Je denkt zeker dat 't zoo prettig is... Je mot me maar niks anhoore... — Nó, of je zoo niet wilt, 't is zoo errig niet as jij 't maakt... je hep altijd geld... — Kindre, wat is dat nou, suste de moeder. Is 't nog niet treurig genogh, dat me zoo motte scharrele? Van dat je vader, Olem Wesjolem, dood is, loopt alles tege. — IA zij dan niet zoo 'n drukkie hebbe, zei Roosje weer. — Is ie goed of niet... Ik sappel voor haar en zij het de praa's... — Kibbel nou niet...! vermaande kortaf de moeder, ga zitte en eet!!... Ze schikten zich aan tafel, en zwegen alle drie. Een tijdje ging door 't kleine, grauwe vertrek geen ander gerucht dan 't gekrakkel van de tanden en 't geslubber der hippen. Brood en koffie, ze gretigden 't vlot naar binnen. Buiten raasde de wind en groote druppels kletterden tegen de beslagen ramen aan. — 't Najaar begint vroeg, praatte de moeder klagend, en ze zuchtte diep. — Zegt u dat wel, zaagde Eva. De kleine sprak niets, maar ze keek haar moeder en zuster aan met oogen van: nou EEN LIEFDESTRAGEDIE. 31 ja, dat weten we toch wel, wat zijn jullie weer vervelend... Geef maar liever nog een boterham! — Waarom zitte we niet voor ? vroeg na 'n poosje Eva. 't Is hier zoo donker as de nacht. — Waarom... Waarom ? Omdat me daar denkelik een winkel van maken. Oome Ben hêt daarvan gesproke. — Een winkel? — Ja, van kaarte... en papier... en anfeloppe... en as jij dan op ateljee bent en nog wat erbij verkoop'. — Op ateljee en erbij verkoope, toemaar! hoe kan je dat, twee dingen tegelijk? — As 'n mensch wil, kan-ie veel... 'k hep van m'n leve ook alles motte doen... met zware pakke geloope, in weer en wind. Maar God sal hiete, met die verlammingken ik geen voet meer versette en je kindre staan tege je op. .. ze klage al voor ze geelage worde... de idee is niet van mijn, maar van Oome Ben ... hij zal ons helpe aan wat mesomme... hij zal ons voorschiete! — O, mijn is 't goed... mij is alles goed! dat weet u wel, ik zeg alleen dat ik geen twee dingen tegelijk kan doen. 32 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Heb ik ook al gedoch... aflijn Roos ga jij even naar Oome Ben... zeg, dat we op hem wachte! vraag of-tie met je meekomp! — Oome Ben ? Daar zal ik wel 'an loope! viel Eva dadelijk in. Ze wilde graag weg, uit de benauwende kamerruimte naar buiten, zelfs nu 't regende. Maar de moeder, onergdenkend, vond dat de jongste het best kon doen. Goedig verklaarde ze: — Dat hoef' niet. Roos is groot genogh om 'n boodschap over te brenge. — Nou, dat zei-t-u wel, bracht Eva er ijlings tegen in, maar ze doet alles half of verkeerd. — Wat je zegt! smaalde de kleine Roos. Och, wat is ze bij de hand! — Nou ja, as je 't dan toch weten wilt, ik moet, ik wil er wel even uit! smeet ze er nu openhartig er uit. — In zu'k weer... kijk 'es hoe 't giet! — Of dat niet 't zelfde is, voor Roos of voor mijn! — Ik doch' dat je liever in de warmte zat, weerlegde de moeder nog. Je klaagde toch zoo over natte voete, maar as je graag gaat...? EEN MEFDESTRAGEDIE. 33 — Graag is 't woord niet, maar je wordt hier suf — 't is hier zoo wee. — As jullie 'es met z'n tweeën gingen ? stelde nu de moeder sussend voor. — Nee, dank u wel... ik kan 't best in m'n eentje af. — Begrijpt u 't dan nog niet? schampte kleine Boos. Ze wil d' erop uit... wist u dat niet? — Venijnige kat, dat je bent, snibde Eva weerom. Ze richtte zich gehaast op, nam haar hoed, haar natte paraplu, sloeg een cape om, in 'n wip klaar om weg te gaan. Doch gereed, treuzelde ze weer, dribbig in vaag besef van meerderheid, die ze moest laten gelden. Ze hoefde toch niet zoo te laten zien, dat ze de straat op wou. Terwijl ze daar nog stond te drentelen, kierde de deur open, en daar kwakkelde Oome Ben al binnen, druipnat, -glimmend van de regen. Een leelijk tegenvallerfje! Nou was 't niet meer noodig dat ze hem halen ging. Eva deed haar best 't niet te veel te laten merken, maar haar gezicht zei het toch. Stroef ontdeed ze zich van hoed en cape, zette de paraplu weer in 34 EEN LIEFDESTRAGEDIE. een hoek. Kleine Roos gaf ze een stomp, omdat 't nest haar zoo fijntjes uitlachte. — Nou kom 'k ereis prate! zei hakkelend Oome Bennie, klein nietig ventje met een in-sluw, goedig gezicht, gladgeschoren paarsroode wangen waarin saamgeknepen oogjes flonkerden boven puisterige neus. — Doch je net te late roepe... Eva stong al angekleed om naar je toe te komme. — Dat valt dan goed zoo! grinnikte Oome Ben. Ik had je toch beloof'... en ik hou altijd m'n woord. Wat 'n weer... heb je nog wat verdiend Eef? — 't Mag geen naam hebbe... voor drie stuivers verkoch ... — Drie stuivers? wat 'n sof... wat 'n sof, affijn beter dan niks... 't is zuk frot weer. En wat gaan jullie nou beginne? — Daar hadde me 't net over... de kinders woüe je eitse ... — P'rsies, zooals 'k hep gezeid, een winkel van de voorkamer maken, hullie huis legt an de straat en nogal tamelikjes druk ... de tram loopt er deur ... — En zal de huisheer d'r niet op tege hebbe ? — Daar hep 'k al opgerekend, hep met EEN LIEFDESTRAGEDIE. 35 hem gesproke ... 't zaakie is fijn in orde, je zal alleen méér motte besjolme... — O, wai mir!! — Nö wat wil je... en zooveel is 't nou niet, 'n halve gulde in de week... dèt breekt de koop niet... Moeder zweeg, keek pijnlijk voor zichweg, alsof ze 't overdacht. Daarop vroeg ze erg benepen : — En zal-ie 't voor 'emmes late verandere ? — Ja, hij is d'er mesjogge! Je mot 't zellef bekostige. — Waar hale me 't vandaan... me hebbe toch niet ? klaagde ze. — Daar hep 'k ook niet an vergete ... lastig, heel lastig, affijn... ik zal je uit de sereifel helpe ... ik zal je honderd guldens leene... tegen interes', natuurlik, je begrijp, ik ken 't ook niet zonder verlies uit mijn handel misse ... — Dat spreekt van zellef... En hoeveel mot dat dan weze? — Nou ... honderd gulde ?... over twee jaar, dat is toch lang genogh... of niet? — O ja! zuchtte ze in vage twijfel, die ze 36 EEN MEFDESTRAGEDIE. weer verdrong. Haar zorgelijk gezicht ontspande zich. Hij was haar broer, hij zou haar niet snijen, dat wist ze toch. — Dat wordt dan een gulde per week, en daar maak je dan vier-en-twintig stuivers van ... ben ik schappelik ? ... Ze gaf geen dadelijk antwoord er op. Het jaar had geen vijftig, doch twee en vijftig weken. En vier stuivers op de gulden ... ? Niet, dat ze het niet schappelijk' vond, niemand doet wat voor niks, ze vond het voor haar zelf alleen wat benauwend omdat week aan week op te brengen. Zou-ie 't niet voor twee en twintig stuivers kunnen doen ? Haar oogen vroegen het, dan zei ze weifelend: — Vier en twintig, is dat niet wat veel ? — Veel, véél? 't Loop' over twee jaar, voor 'n ander doe ik 't niet, zoo waar 'k leef. Nog aarzelde ze, dan beet ze toe: — Nou goed! Oome Ben, even in z'n wiek geschoten, praatte door: — As Eef 'n beetje bij de pinke is ? ... Ze kan ommers naar ateljee en meteen haar kennissen bijhoue, dan scharrel je makkelik rond, bij mijn gezond! EEN LrEFDESTRAGEME. 45 werk eischte, maar half. Eva, gewoon om langs de straat te loopen, werd het vaste zitten van 's morgens tot 's avonds een kruis; haar vingers stonden niet meer voor dat fijne, peuterige werk, ze deed erg haar best, maar ze vorderde niet. Na drie weken kreeg ze gedaan. Ze durfde 't niet aan moeder zeggen, uit schaamte en schande voor zich zelf. En toch de schuld lag niet aan haar; ze gaf zich veel moeite, doch de juffrouw vitte en was zoo lastig, verschrikkelijk lastig! Alle meisjes zeien het. Wat moest ze nu beginnen? Een andere naaiwinkel zoeken? Misschien lukte dat wel. Dan hoefde ze 't niet te vertellen. Ja, dat kon! Ze zocht, ze zocht, maar vond niets; de halve week ging ermee om. Vage spijt welde öp 't niet te hebben gezegd, maar wat hielp 't, ze kon nu niet terug. Ze liep opnieuw alle adressen af, informeerde overal. Eindelijk ging ze naar Scheveningen, enkel maar om uit de voeten te wezen, niet te worden gezien, want die Roos haar oogen speurden overal, zoo'n snibbig ding! 4 EEN LIEFDESTEAGEDIE. 51 en kalm-leuk praten over allerlei levenswijze dingen. Doch dat laatste duurde gewoonlijk niet te lang. D£ar zorgden de heeren wel voor, die hielden de pret, de stemming er in, die gingen al verder en verder, zoodat er van terugkeer of ophouden ternauwernood nog sprake kon wezen. Toch waarde het door Eva heen, ik doe het niet, laat ik oppassen, doch dan juist voelde ze zoo'n gloeiing over zich komen, zoo'n golf van hette, dat ze niet meer wist waar ze bleef. Toen zei Anne van Langen het maar rechtuit. Ze moest geld hebben voor een hoed die ze had gekocht. Gelijk verfrommelde ze haar oude dop, ten bewijze dat ze die nieuwe hoed hebben moest. — En jij ook Eef, niet waar? schetterde ze luid. Eva gaf geen antwoord, ze verborg haar schaamte aan de borst van de meneer, die het aandoenlijk vond. Ze verging van machteloosheid, van zich willen verzetten en toch blij zijn dat het nu eenmaal zoover was. Zoo'n brutale Anne ook! En toen brak de laatste vage weerstand. Ze moest immers geld hebben, van avond EEN LIEFDESTEAGEDIE. 57 Maar lang hield ze deze drogreden niet vol. Keken de menschen haar aan, of verbeeldde ze zich dat maar? Een heer, niet zoo jong, passeerde haar, knipte een oogje, en zonder dat ze er wat aan kon doen lachte ze terug. Ze keerde zich half om; hij ook. Zou hij wat van haar af weten? Anders wel 'n knappe man. Zou ze zich laten volgen, eens zien wat hij wilde? Terwijl ze nog in twijfel hierover verkeerde, relden straatjongens tegen haar op en die zeien schaterend: — Lekker dier, ga je mee ... ?! Ze keek de jongens met een woedende blik aan, ijlde door, rood van schaamte en ergernis. Wist het nu ineens de heele stad, nee, dat kon toch niet! Larie natuurlijk, hoe zoüen ze dat weten? Was 't misschien aan haar te zien, of zou haar iemand zijn nagegaan? Men zei altijd, dat je het de meisjes die er van thuis zijn van 't gezicht kon lezen. Ineens merkte ze weer dat een heer haar aangluurde; ze jachtte voort. Een besteller die voorbijging duwde haar een schunnigheid toe. M'n God, zag ze er uit als zoo ééne, eh zou Roosie en moeder 't ook aan haar zien? EEN LIEFDESTRAGEDIE. 59 grauwe koppen stuwden ze aan, almeer aan en 't ziedende sop vlaagde uit met felle gulpen over 't strand. Over zee en strand, over alles hing de zwaardonkere lucht, doorweekt hier en daar met een schampende veeg van wit en bruin, en het hoozende, kolkende water met de neerdrijvende wolkengrauwte werden één. Rauw vlaagde ertusschen 't gebulder en 't golfgebeuk, de geweldzang van de zee. Haar rokken joepten omhoog, want de wind lei laag, joeg strijklings over de kaai. Met haar hand moest ze vasthouden haar hoed voor 't wegwaaien. Op de geheele boulevard was niemand te zien, en achter haar stonden blind en dood Kurhaus en de hotels toegetimmerd. Tegenover dit aanzwellend geweld kregen voor haar die gebouwen iets schimmigs en dreigends, als van spoken. Op Eva werkte die eenzaamheid ontzettend in, toch bleef ze, ze wilde niet weg. Die dreigende zee, dat overweldigend tumult, maakten haar wel griezelig en rillerig, maar 't kalmeerde ook; 'tverrafelde haar angst van de stad. ^ Langzaam-aan werd het haar zelfs heerlijk hier te staan, door elkaar te worden ge- 62 EEN LIEFDESTEAGEDIE. het hek leunden zooals zij ook had gedaan, dit maakte evenwel de eenzaamheid, de barheid van 't gezicht niet milder. De zon *schichtte door de wolkengrauwte hier en daar een nicht en de wind scheen minder fel te wezen, al rolde en golfde 't water nog even onstuimig. En vreemd, sterk drong nu de behoefte op om weer in de stad te zijn, beschut tusschen de andere menschen in, want de angst van vanmorgen bleef maar enkel verbeelding. Niemand kon toch aan je neus zien wat je bedreef. Stevig stappend overschreed ze 't plein naar de Gevers Deynootweg. Nee, de tram nam ze niet; ze zou liever voor dat geld in de melkinrichting 'n kop chocolademelk koopen. Op haar gewone tijd trok ze 's avonds naar huis, lei het achterstallige weekgeld neer zonder met 'n woord te verduidelijken. Ze voelde zich opeens in een onverschillige bui; 't kon haar niet verschelen wat ze ervan dachten. En moeder, die verspilde evenmin veel woorden, nam 't weinige geld op, streek het zuchtend in haar zak; 't zou bijna even gauw zijn uitgegeven als ze 't had ontvangen. 66 EEN LIEFDESTRAGEDIE. er naar, niemand zag het... en als ze het wèl zagen, wat dan nog? Eva begreep deze botte redeneering van haar vriendinnetje, dat blonde kristenkind, niet, maar wat deed het ertoe, ze wilde wel met haar uitgaan. Dat gaf even een gedwongenheid tusschen deze twee. Ze waren niet van hetzelfde makelij en verschilden toch weer niet zooveel. Waar de scheidingslijn lag van het ras, verbond toch het levensbegeeren. In de avondstraat, tusschen het opstuwend geroes en gerei, werden ze het weer spoedig eens. Wat vaag scheidde verdween. Ze trokken de aandacht en dat smeedde aanéén. Even vielen wel de gesprekjes terug naar die bewuste eerste avond en dan bleek opnieuw het verschil, wijl de eene er over geurde en de andere er van zweeg, doch dat duurde niet lang. Op de straat passeerde zooveel waar ze naar hadden uit te kijken. 't Streelde Eva onbewust dat ze zich in eerbaarheid iets hooger achten kon dan Anne van Langen en daaraan klampte ze zich vast. En toch stuwde haar het bloed dezelfde weg op. 68 EEN LIEFDESTEAGEDIE. 's avonds laat thuis kwam; moeder zat nog op. Met glanzend gezicht legde Eva haar ontvangst neer; ze telde veertien stuivers van haar eigen geld op tafel voor de zoogenaamde verkochte kaarten, waarvan de helft nog in haar zak staken, terwijl ze de anderen aan Anne had weggegeven. Eva bevond zich nu op het hellend vlak. En van een helling loop je vrij gemakkelijk naar beneden. Zich omhoog werken vordert vrij wat meer moeite, zelfs op het gewenschte midden blijven staan is al heel bezwaarlijk. Eva bespeurde het ternauwernood dat ze zich op een hellend vlak bevond. Ze wilde het leven losjes opnemen en er van genieten zooveel het kon... en dan, ze moest toch er voor zorgen dat ze geld thuis bracht. Daarvoor trok ze er met haar prentbriefkaarten uit, al verkocht ze ook geen enkele er van. Als ze geld wilde hebben en dat moest bijna elke dag, diende ze dat op andere wijze te vinden, waarvoor ze nu wel de weg wist. Toch had ze zich beslist voorgenomen niet dol en dwaas er op los te leven; ze vreesde daarvoor ook te zeer haar moeder en EEN LIEFDESTEAGEDIE. 69 't geheibel van al wat zich jiddig noemde. Wel beschouwd moest ze hieraan lak hebben, doch dat had ze niet... en ze wilde het ook niet, ze wilde niet verder gaan dan eens een enkel avondje uit. Nu ze bovendien wist, dat de heeren gemakkelijk afschuiven zonder dat eene, enkel als ze maar onderstellen dat ze wel iets gedaan kunnen krijgen, al is het niet dadelijk, zou het dwaasheid zijn zich zoo maar af te geven. Ze zou dus ... neen, ze wilde niet ineens naar beneden. Niet ineens? doch wel langzamerhand? Ze haalde de schouders op en lachte om haar eigen goocheme redeneering. Heel klaar besefte ze, dat ook dit niet in orde was, dat ze over de schreef ging en dat ze zich geen fatsoenlijk meisje meer noemen kon. Zoo gingen dagen, weken om. Soms had ze berouw, verdriette 't haar en dan zwom ze weer in de pret. Er volgden ook wrange, bittere dagen vol onaangenaamheden, dat ze nijpend ondervond hoe diep ze al zonk. Een woordwisseling, een misverstand met Anne van Langen of een ander meisje, soms over 70 EEN LIEFDESTRAGEDIE. een kleinigheid, lei klaar voor haar bloot de toestand waarin ze zich bevond. Ze was een liefdescharreltje en niets meer; ze nam geld bovendien 'an, wat wilde ze dan? Zoo'n treiterend, rauwe redeneering maakte haar doodelijk ongelukkig. Ze zocht toch niet de slechtheid; ze wenschte niets liever dan eerlijk te zijn. Alleen, 't kon niet, ze moest voor moeder en Roosie zorgen! In zoo'n neerdrukkend oogenblik nam ze zich voor om een naaiwinkel te zoeken, want het aldoor op straat moeten zijn in weer en wind, dat bleek ook niet alles te wezen. Om ze thuis hierop voor te bereiden, vertelde ze dat ze gedaan zou krijgen tegen aanstaande Zaterdag, dan zouden ze haar niet om geld vragen, als ze wisten dat ze „zonder" liep. Ze zocht nu zeer ernstig en 't lukte haar een plaats te vinden. VIL Nu stapte ze weer elke morgen naar atelier. Moeilijk viel het wel, om 's ochtends zoo vroeg er uit te komen, zich aan te kleeden in de felle, schrijnende koude, en dan, met nauwelijks iets als ontbijt, de kil-klamme straat op te moeten, en heel de grauwe dag ingespannen te werken, van de vroege ochtend, tot 's avonds nadat het donker allang viel. Maar hiertegenover stond, dat ze zich meer veilig zag en niet verplicht om uit te gaan met heeren als ze er niets voor voelde. Gevolg van deze nieuwe toestand werd, dat ze thuis niets meer afstond dan wat ze op het atelier verdiende. En dat bleek niet zoo bijster veel te zijn. Moeder zuchtte, en 72 EEN LIEFDESTEAGEDIE. Roosie gaf schimpscheuten bij de vleet; ze zagen toch dat Eef geld had, waarom gaf ze dat dan niet? Natuurlijk hield ze van de mesomme terug; ze stond niet alles af, onderstelden ze grif; en ze gaven het ook gauw te kennen. Eva stoorde er zich niet aan. Eerlijk stortte ze elke week wat ze met haar handen verdiende, wat wilden ze nog meer? Intusschen werd het daardoor al krapper in het gezin, 't Laatste wat men nog kon wegbrengen, verdween al gauw. Zou Eva dan niet een andere winkel kunnen zoeken, zoo gaven moeder en Roosie te verstaan. Ze hoefde toch niet te blijven waar ze slecht werd besjolmd ... ? — Och mensch, smeet Eva nijdig er uit, je weet niet wat je zegt. Ja, ze betale d'er naar je verlangst... je hept het ma'r voor het kommandeere niet. Perbeere het zellef. — Hoe kan ik dat nou... och! zei de moeder verontwaardigd. — Wat een gein, spotte Roosie, nou ja, ze zal geen praa's hebbe'! Eva lette er niet op, ze wilde wel uitkijken naar een atelier, dat beter betaalde, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 78 doch ze wist vooraf dat dit niet uithaalde. En daarom wilde ze hier blijven. Een poos geloofde ze zelf aan eigen wil, maar het losse leven zat haar al te veel in 't hoofd en de gemakkelijkheid van aan geld te komen bleek al te verlokkend, om haar rechtop te houden. Verlammend werkte spoedig 't nijpend besef dat ze heel haar leven zou moeten sloven voor een bagatel per week, enkel om zoogenaamd fatsoenlijk te zijn, terwijl, als ze niet zoo dacht en 't maar vreugdig nam naar het uitviel, de pret haast voortdurende kon blijven. Verdrietig werd ze er onder. Uren bleef ze dan zitten tobben en piekeren over de vermeende prijs van braaf of slecht, nog niet wetend dat je die prijs in je zelf moet zoeken, wijl je nergens anders de belooning vindt. Maar ach ja, braaf was ze immers al lang niet meer; wat eenmaal verloren ging keerde niet terug; Anne van Langen die noemde haar een dwaze meid, al prees ze wel weer haar moed om te gaan werken voor haar brood. Een tijdlang hield ze het nog vol, dan sloop de reaktie aan; ze had toch zelf ook 74 EEN LIEFDESTRAGEDIE. geld noodig, voor nieuwe kleeren, dus ... Al spoedig wist ze 't een met het ander te vereenigen; ze bleef op atelier en trok er 's avonds op uit. Nu sneed het mes van weerskanten; ze bleef zoogenaamd fatsoenlijk en het bracht behoorlijk in. Daardoor kreeg ze geld en overmacht op de andere meisjes van de winkel, evenwel 't riep ook afgunst op en dit veroorzaakte dan oneenigheid. De lawaaierige naaiwinkel verdeelde zich in twee kampen, één voor en één tegen. Haar naam als zwarte Eef, in de avondstraten bekend, gaf er alle aanleiding toe. Zij zelf zette er een onnoozel gezicht bij, maar de kwetsende uitdrukkingen ontliep ze niet; die griefden niet minder terwijl de lof der verdediging haar ergernis niet wegnam. Vaak raakte ze er door gekwetst en dan bromde ze terug, doch daarmee verbeterde de toestand allerminst. Op de duur werd dit dubbele leven te vermoeiend, eenige keeren in de week 's avonds laat uit, waardoor ze altijd kwestie met moeder en 't smaalgekijk van kleine Roos opliep, èn dan toch 's morgens weer EEN LIEFDESTEAGEDIE. 75 vroeg op naar haar winkel, geen kleinigheid, maar ze was jong, voelde zich krachtig en kon er dus tegen. Dat duurde tot de juffrouw hoorde van 't scharrelen en 't geharrewar en er zich mee bemoeide. Op 'n morgen riep ze haar apart, zei beschuldigend: — Je gaat te veel uit, ze spreken over je ... Ik zag je gisteren zelf in 't Casino. Eva kleurde, gaf geen dadelijk antwoord. Toen vroeg ze aarzelend en wat verlegen: — Mag dat dan soms niet? — 't Komt er maar op aan hoe, antwoordde de juffrouw gestreng. Eva raakte nog meer in de war; ze wist niet wat te zeggen, stamelde onsamenhangende klanken, verwarde woorden. — Naar 't Casino gaan is natuurlijk niets. Dat zal ik u niet beletten. Maar u komt er in slecht gezelschap, èn dat kan ik, dat mag ik niet tolereeren. -— In slecht gezelschap? herhaalde Eva nu zelf in vage weerlegging. — Ja zeker, hernam de juffrouw, met twee heeren, en dan d&t andere meisje is ook nog al bekend, hoe heet ze ook weer? — Anne van Langen. 76 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Jawel, enfin u begrijpt, dat gaat zoo niet. 't Duizelde Eva voor de strakgeworden oogen. Daar had je het dan, het lang gevreesde! Nu was het weer gedaan, met alle goede voornemens. Toch wilde ze zich niet zonder slag of stoot gewonnen geven; ze zou zich verweren. Evenwel, hoe ze ook naar de woorden zocht, ze vond ze niet en begon te beven. — Dus, stamelde ze, moet ik weg? — Teminste als je daarin geen verandering brengt... De juffrouw hield even op, met zichzelf nog niet eens wat verder te antwoorden. Maar nu werd Eva ineens onverschillig, smeet kortaf er uit: — Nou, da's goed, dan zal ik wel gaan. Iedereen is vrij in wat hij wil doen en laten, daarin behoef ik mij niet te laten kommandeeren ! Al haar timiediteit bleek ineens verdwenen; ze voelde zich gebelgd en stond er met vlammende oogen. De juffrouw dacht: ze is toch mooi, er zit fut in! Maar dat kon ze niet laten blijken, daarom keerde ze haar de rug toe, antwoordde kalm: EEN LIEFDESTEAGEDIE. 77 — Nu, dan hebben we elkaar niets meer te zeggen . .. Zaterdag kunt u dus vertrekken, reken détar dan op. — Zaterdag? Nee, dan ga ik maar dadelijk, ja, ik zal me late dwingen. ., Ze pakte haar naaigereedschap saam en ging met tartende oogen. Nu stond ze weer op straat en hoefde ze nergens meer te probeeren! Thuis durfde ze het natuurlijk niet te vertellen, daardoor zou toch de oorzaak aan 't licht komen! Heel de week Kep ze opnieuw naar Scheveningen, naar de wilde zee, om 't vernederende van die afdanking te laten uitbijten in 't geweld en de ziltheid van de golven. Aan zee was ze alleen, was ze uit de voeten, d£ar zag haar bijna niemand, en dat luchtte op. Evenwel de eenzaamheid drukte weer, soms voelde ze zich zoo wanhopig, zoo ellendig dat ze maar een einde eraan wilde maken. Waarom deed ze 't eigenlijk niet? waarvoor leefde ze zoo? Enkel om haar moeder en dat nijdige wicht van haar zusje't hoofd boven water te houden. Daardoor was het toch gekomen, daardoor alleen, hoewel. .. 6 78 EEN MEFDESTEAGEDIE. nee, 't gaf toch niets erover na te denken en te lamenteeren. Gedane zaken nemen geen keer! 's Avonds in de drukke schitterlichte straten flèrde ze nu erger dan ooit! Anne van Langen, veel geslepener, veel brutaler dan zij, lachte om haar bezwaren. Je was maar eens jong... de wereld een groote pereboom ;... als je niet ervan plukt gaat het je neus voorbij, o zoo fijn! Zwarte Eef en blonde Anne, kwamen in trek. Ze giechelden, lachten en lonkten, lieten zich paaien en gingen geree mee.. . 80 EEN LIEFDESTEAGEDIE. schroeid korenveld. Moeder, nog altijd door de rheumatiek gekweld, strompelde van achter de toonbank en zette zich bij haar neer. Moeders oogen hingen vol bewondering, ook in vage angst, aan haar mooie dochter, die met zulke fijne, nieuwe kleeren thuiskwam. Was dat wel in orde, besjoechelde ze haar soms niet met de verkoop, of verkreeg ze 't op andere wijze ? Ze wist niet wat ze ervan moest denken, maar kausjer leek 't haar niet. Al zoo lang brak ze haar arm hoofd ermee zonder de oplossing te vinden. Eva zag dat bij moeder wat ging broeien; 't zou weer mis worden en dit trachtte ze te ontduiken door erg luidruchtig te doen. 't Valsche, 't schrille ervan sloeg op haar zelf terug. Nu gelukkig, ging de bel, ging de deur open! Ze deed of ze 't niet hoorde, want meteen hadden haar snelle oogen al gezien wat voor soort koopers daar stonden, heeren die haar volgden en die gekheidjes kwamen maken. — Kind d'r gaat de bel! teemde de moeder wrevelig. — Wil u niet zelf gaan? — Ik kan niet op en 't benne heere, nó, die willen liever jou zien. 82 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Zooals u... zooals je zelf, voegde de andere grinnekend erbij. — Tja, dan moet u maar 'es zoeke, zei ze strak om ze geen voet te geven. Hier hebt u er wat... of anders deze! Ze nam eenige pakketjes, lei die op de kleine toonbank neer, spreidde ze uiteen, wees dan met haar vinger naar de muur waar nog vele kaarten hingen. De twee heertjes doorzochten kwansuis, lachten, ginnegapten, zeien binnensmonds gewaagde woorden, maakten toespelingen, lachten weer om eigen geestigheden. Ze vroegen telkens haar oordeel en gingen opnieuw aan 't zoeken, terwijl ze elkaar stonden aan. te stooten van de pret. Al keurden ze, al zochten ze druk, haast tot koopen bleek er toch niet te wezen. Eva voelde zich op warme kolen. Haar moeder kon alles, alles hooren. Die soort heertjes waren brutaal, sjeneerden zich niet. Ze zeien alles zóó maar weg. Buiten, op straat, kon 't haar minder schelen, maar hier thuis, dat werd te erg. En zooals ze 't voorzag, gebeurde het. De heertjes werden SI astranter; ze wisten van geen uitscheiden. Wat moest ze doen? EEN LIEFDESTRAGEDIE. 87 Maar de kooper der kaarten keerde zich plots om, greep Eva om haar midden, wilde haar kassen. Ze had het zien aankomen, ontweek snel, hield hem af. De aanslag mislukte en 't heertje droop af, kwazie lachend met een wrang gezicht, rood van opwinding en verlegenheid. 't Was de eerste keer dat haar dit gebeurde. Op straat, nu ja, dan waagden ze veel, maar hier in huis, terwijl moeder achter zat, dat was ongeoorloofd. Nu eerst voelde ze wat het inhield. Hun ongesjeneerdheid, hun gewaagde zeggen, 't brandde op haar in als werkelijke pijn, al wist ze haar onschuld al zeer ver. Ze trok haar opgeschorte bloeze wat recht, stak 't losgegane haar vaster, — en eerst nadat haar kleur zakte, ging ze naar achter. Zou moeder wat vragen en wat moest ze antwoorden? Ze zou maar doen als of er niets bizonders gebeurde, dit leek haar 't beste! De moeder in 't nauwe, halfdonkere vertrekje deed of ze was ingedommeld. Ze had heel de scène gezien, had alles gehoord; 't was dus waar wat ze hier en daar van Eef monkel- IX. De dagen gingen voort. De lente verscheen al vroeg, deed toch nukkig. Een paar dagen mooi en dan weer wind en regen, dat volgde elkander geregeld op. De bladerknoppen zweiden, berstten open en door heel de stad streek een groenende reke die de weg wees naar duin en zee. Zondags was het in Scheveningen al woelig en ook op mooie dagen in de week wandelden er velen. De zee lag groen-en-wittig glanzend onder de lentezon, lichtte even kleurig als het jonge gras in de perken voor de villa's en in de weiden. Kurhaus opende met concerten, en hotels en pensions namen de luiken weg; ze zeemden er de ruiten. Eva vond het akelig. Ze moest nu uitlaten haar lange mantel, die zoo gemakkelijk weg- - EEN LIEFDESTEAGEDIE. 93 dekte het al te opzichtige voor moeder, het rafelachtig-goedkoope voor de heeren, én dat bracht haar in verwarring. Wat kon zé nu aandoen ? Hoe het aan te leggen, om geen verdere opspraak te wekken en er toch uittezien als een dametje, als één die wel vooruit wil, zooals ze onder elkaar zeien? Dan vond ze een uitweg. Ze zette een matelotje op, deed een voorjaarskleedje aan, dirkte zich verder op en over haar joyeuze goed trok ze haar lange regenmantel. Die gaf ze in bewaring bij een melkinrichting, zoodat ze stemmig kon uitgaan en weer thuis komen en onderweegs heel anders zijn. Elke dag streek ze nu naar Scheveningen. Daar kwamen de eerste gasten al aangekaravaand en de elektrieks snorden weer om de drie minuten, zaten stijf gepropt. Op 't mul-blanke strand werden de hooge windstoelen uitgedragen en de knechten vigileerden scherp naar wie er plaats namen. Tegen de strandmuur bleekten de witgeschilderde badkoetsen, al bleven de baders nog schaars. Glansrijk bezilverde de zon de wijdwijde zee, bediamantte het vooze schuim van de doorzichtige golven, die vaal groenig schubden. Kinderen groeven kuilen, wierpen 7 EEN LIEFDESTEAGEDIE. 99 Ze stond van ergernis uit de strandstoel op, haar jonge hoofd vol wrevel over thuis, over zich zelf, en ze liep tegen de wind op, om al die gedachten weg te jagen. Dwaasheid zich zoo op te winden! 't Leven was zoo lang en mooi, zóó móói, en zij zelf nog zoo jong, ze hoefde maar toe te grijpen. Er zou wel uitkomst komen, waarom pijnigde ze zich juist nu, terwijl ze deze winter zich zoo vol moed voelde? Dat kwam natuurlijk door de moeilijkheden van de laatste weken. Als een zwarte, dreigende kwelling zag ze aldoor achter haar, vóór haar 't verwijt van thuis, de bestraffing van thuis. Ze voelde het aankomen uit elk woord, uit elke oogopslag, zelfs uit het trillen van moeder's lippen, het beven van haar hand. En het zou nog erger worden als ze daar van haar straatgescharrel zekerheid kregen, wat moest ze antwoorden, wat moest er gebeuren? In huis kon ze dan niet blijven. Ach ja, al wilde moeder ook nog de banden voor de oogen houden, Roosie zou't uitschreeuwen ende anderen uit de buurt,al wat tot hun volk behoorde, zou ze tegen haar krijgen. Dat werd onder jehoede niet geduld. Werden 100 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze daarvoor vroeger zelfs niet uitgedreven? moest 'n bruid op de morgen na het trouwen het bedlaken niet toonen? Allemaal zoüen ze op haar aanvliegen. Dan bleef enkel over wegloopen van huis, tot 't ergste dalen, en moeder en Roosie gingen van armoe verkrimpen in 't winkeltje. Maar nee, dat laatste wilde ze niet; ze moest dat voorkomen. Ze moest eer een slag zien te slaan, geld verdienen, véél geld, zoodat ze onafhankelijk werd van 't gekakel. Dan zou ze ook de wereld in kunnen, naar Brussel of Parijs, ieder 't zwijgen opleggen of ze uitschateren, want met geld dee-je wonderen. Voor geld zwichtte elk oordeel. Ze zoüen haar noemen een gladde meid, die 't 'em fijn had gelapt, die geen nakkedikke wou zijn en 't verstond mesomme te maken. X. Nu was het volop zomer geworden. Roezemoes van druk seizoen beklaterde weer 't strand, maakte de breede blankheid bont en warrelig. Geen stoel bleef onbezet, geen plekje zand onbewroet. Voor de tentjes slubberden ze limonade, aten nougat en chocola. Kersen, strenge-bessen, vroege druiven werden met zakken vol aangesleept en uit het papier opgegeten, de handen met de zakdoek maar wat schoongeveegd. Kwakelend, kwekkelend zat alles bijeen te turen naar de groote zee, en ook naar elkaar. Verandering van aspekt bracht het aandobberen van de excursieboot, het meren aan de pier, de boot waarop 't niet minder klein krioelde als op 't strand, 't Fluitje van de badmannen snerpte aldoor, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 109 grauw ziet ben ik triest, as ze stormt doe ik ook dolle dingen. En vandaag, kijk eens .. . o, hoe schitterend I — Ja-ja, de zee is prachtig! Ze waren nu aan het café De Rotonde. Er zaten nog niet te veel lui. Ze konden plaats kiezen naar believen, — en even als de eerste keer bestelde Trij voor haar pils en nam zelf sherry. Hoe lang ze er bleven, hiervan gaf ze zich geen rekenschap en dat kon haar ook niet schelen. Zij wist alleen dat ze het zalig vond zoo te zitten en hem aan te zien, te praten, almaar te praten, te staren in zijn stralende oogen. Hij daarentegen ondervroeg weer als toen en ze antwoordde met korte zinnetjes, maar nu onbeschroomd. Ze had niets voor hem te verbergen, ze begreep wat hij bij haar zocht en ze voelde zich blij dat zij nu kon geven wat hij begeerde. — Dus, zei hij eindelijk, je bent niet meer zoo bang, je weet er ... van ? Ze nikte toestemmend en lachte hem tegen. — Jammer, vervloekt jammer! ontviel hem ineens. Ze schouderschokte naïef, zei daarop: 8 MEFDESTRAC3EDIE ROMAN DOOR G. VAN HULIEN « m MEULENHOFF-EDITIE « EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK Wegens de buitengewoon hooge stijging der prijzen van papier (160 •/„), zoo ook van bind- en drukwerk (40%) moet de prijs van dit boekje vermeerderd worden met -T- 10 CENT . als tijdelijke prijsverhooging De uitgever J. M. MEULENHOFF AMSTERDAM I. Schater-felle zon brandde alom, kaatste blank over duin, zee en strand. Lichte koelte streek fijn suizelend erdoor, joeg op 't blakke zand, joeg ook achter de golven, die warrelig hoosden en kolkten en dan breed uitschoten naar de kant. Eind'loos-wijd boven dat blauwgroen-golvig gedein boogde de bleeke luchtelijn als een ijl-teere stolp, en uit het wazige zenith sprenkelde de hettende zon haar schitterflitsen neer, als 'n wittig vuur, diamantig gespeel, zilvrig strissend over de doorzichtige wellen, over 't opspattend schuim. Zoo ver als 't oog maar reikte was er niets te zien dan blauwgroen gedans en 't bralle geglans der kruivende, schuimende rijen van de kolkende, spoelende golven die aanstuwden, 2 EEN LIEFDESTRAGEDIE. middendoor braken en daarna weer even fel opzwalpten. Aan strand en overal was 't kriewelig vol, een mierig gewoel door-elkaar. Ze luierden, flaneerden en flirtten er ongestoord. Waarom niet? Die groote zee kenden ze allang. Ze bekeken dat woelige sop met vergenoegd gezicht, als een amuzement, een schouwspel, een staag wisselend, aldoor aanwezig dekoratief, waarvoor ze hadden te betalen duur hotel of wel per tram kwamen aangeëlektriekt. Een jong, kittelig ding tipte van de strandtrap, plempte dan floepend-zwaar door 't zulle, mulle zand. Ze streek even haar verwaaid haar opzij, keek eens rond en klampte nu maar astrant de eerste de beste aan. — Briefkaarte ... briefkaarte ... van 't strand ... van de zee ... toe meneer, koop u er één, ik hfep d' er nog zooveel! — Och meid, 14 me met rust, zei de mijnheer. — De heele dag nog nies verkoch'... pak u d' er eentje... eentje ma'r . .. vijf cent... Toe nou! EEN LIEFDESTBAGEDIE. 3 — M'n zakken zitten er van vol; ze hoüen je overal 'an! — Van mijn hep u d'er nog geen ... neemp u deze . .. hier van de zee! zei ze opdringerig, 'n kleurige prentkaart voor hem opstekend. De mijnheer lachte om haar felle verkoopijver, trad 'n weinig terzij, om voort te gaan, maar ze merkte dat ze vat op hem kreeg,' streek van nieuws op hem aan, versperde hem lachend de weg met haar jong, brutaal gezicht, opgeschoten ding van goed zestien jaar als ze was, en ze praatte en prijsde alweer aan: — Toe meneer, ga nou niet door ... koop er één... zie eens, da's 'n mooie, vind-u ook niet ? De mijnheer keek naar de kaart, keek dan naar haar, en hij zag dat ze groot was, bijna even lang als hij, haast vol-rijp ondanks haar jonge jaren, en 't bevreemdde hem dat een meisje zich zoo vrijmoedig opdrong. Bood zij zichzelf ook aan? Hij vertraagde onwillekeurig z'n pas, aarzelde, hield stil, en nu stonden ze tegenover elkaar. — Zoo'n groote meid, bijna 'n vrouw, kun-je niks anders doen! smaalde hij lichtelijk. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 19 doorweligde zich met de angst, en ze wist aan 't eind niet meer wat haar 't meest omvangen hield. In 't kleine coupeetje reden ze door de plassende regen voort, een heel eind om, en hij kuste haar even. Thuis gekomen, durfde ze 't niet vertellen, want moeders onderzoekende oogen pijnigden al genoeg. — Pas op nummer één, waarschuwde die weer. Ze knikte toestemmend, al voorvoelde ze vaag dat het einde wellicht anders kon worden. Maar nu was 't nog niet zóó, o nee, ver d'er van af en toch... was 't nou nog handel of was het verlangen naar het verbodene? Heel haar jonge leven ansichtkaarten te verkoopen leek haar zoo min, zoo weinig aanlokkelijk, hoewel toch eerlijk ... en ze verlangde naar 't een en naar 't ander, haakte naar de dag van morgen, en wat die zou brengen: veel verkoop van kaarten, of de meneer, die alles zoo groot, zoo fijn deed, die geen krapheid en geen geldgebrek kende, 't Warrelde samen in haar droom, groeide tot een vreemd geheel van verwachting. Maar dat slonk weer weg, nu ze hem'niet meer ontmoette. Heel de lange nazomer zag EEN LJEFDESTRAGEDIE. 23 Eva zocht het nu maar in de stad. Haar klanten pikte ze dadelijk er nit. Die kende ze al aan 't gezicht; maar de regen en 't stormweer vergemakkelijkten haar verkoop al evenmin. De vreemdelingen hadden haast, keken nauwelijks, kochten in de winkels, en het tuig van de straat, dat tuig van Laban, jouwde haar na, trok haar aan de rokken, de jongens wilde haar zoenen; vooral als 't donker werd. Nee, dat was niets gedaan! 't Regenweer klaarde gelukkig op, en nu liep ze opgewekt weer naar Scheveningen toe. En ook dat viel tegen. De wrange herfst had alles hier allang verdreven. Op 't plein, op boulevard en onder galerij, overal suisde het stil en leeg. 'tKurhaus ging eveneens sluiten en de bar, de drukke bar met de mooie tenor in de rooie jas, waar anders geen plaatsje was te krijgen, leek nu een gewoon café. In Seinpost tjinkelde nog wat muziek bij avond, maar daar hoefde ze niet te gaan; nergens viel voor haar nog iets te doen. Verlaten lag het strand, blank en breed, zonder stoelen, zonder tentjes, als schoon- 24 EEN LIEFDESTRAGEDIE. geveegd; een oude bomschuit waren ze aan 't kalefateren. . Enkel 's zondags verscheen er nog wat lui, maar van dat stadsche plebs en burgerman moest ze 't niet hebben. Die kochten goedkoop in bazaar, dichtbij-de-hand. Ze droop af, naar huis, zette zich bij moeder neer in 't bedompt vertrek, maar kleine Roos was dit niet naar de zin, gaf met nijdige steekjes onder water te verstaan dat dit niet ging. Eva trok vanzelf weer er op uit, liep hier, liep daar, zocht het overal, 's avonds ze keerde meestal met leege handen terug. Nu viel 't slechte weer opnieuw in, en dat duurde lang. In 't kleine kamertje aan de straat zaten ze elkaar aan te kijken en dan gluurden ze maar naar buiten alsof daar 'n uitkomst lag. Moeder liet 's avonds door kleine Roos een lap stof naar de „ weeromkoop'' brengen. III. Op 'n zondagmorgen liep Eva nog even uit, maar 't baatte niet, ze moest spoedig terug door 't morsig weer. Stil zat ze voor zich weg met de knieën opgetrokken en overlei om 's middags 'n vriendinnetje op te scharrelen en eens uit te gaan, enkel voor pleizier. Kleine Boos merkte het en staarde haar zuster treiterend aan. 't Weer begon wat op te klaren en 'n schampere zon drong door de grauwe lucht, belichtte blakkerend de nauwe straat. — Zou jé 't nog 's niet gaan probeere ? vroeg demoeder zacht. Watdunk-je ervan Eef ? — D'er is geen kip meer 'an strand. Ik verkoop niks, 'k loop om niks! — Ook zuk weer! Maar er künne nog mooie dagen komme ... 26 * EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Kunnen? Alles ken, maar wat geeft èt... 't seizoen is over. De mense benne weg . . . 't haalt niks meer uit... — Sjema beni!! zuchtte de moeder zwaar en klaagde weer: — Wat motte we dan beginne ? — Weet ik veel, 'k ken hier of daar anloope, maar 'n cent 'n makke brengt dat op en je wordt zoo bekend! — Praat niet zoo jiddig! vermaande de moeder. — U doet dat toch altijd zellef en oome Bennie ook. — We benne ma'r gewone negoosie-mense, maar hoef jij dat daarom van ons ante neme? Als je later weer op ateljee gaat, krijg je de last ervan, nö of je 't zelf niet weet! — Maak u zich daar maar geen zorge over. 'k Weet heelgoed hoe ik me heb te houwe, zei Eva kribbig. Ze keerde zich om, begon haar ansichtkaarten, waarmee ze thuis kwam, te sorteeren; ze schoof ze op hoopjes samen, telde ze na en pruttelde 'n beetje voor zich weg. — Got kind, ik wil je d'er toch geen kwaad mee doen! zei weer de moeder. Eva keek vraag-verwonderd. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 27 — Sjmoest u daar nou nog over, dat ben ik allang vergete. Ik vraag u, moet ik weer op ateljee of wat mot ik anders'anvange ? — We zulle oome Bennie eens hooren of die d'er wat op weet. De winter staat zóó voor de deur. — U hebt toch wat over gehouwe is 't niet, zei Eva. Ik bracht nog al aardig mesomme in. De heele zomer door, denk'es an, geen kleinigheid was dat! — Tja! zuchtte weer de moeder, we hebbe nog wel wat, maar waar afgaat en niks bijkomp, dat mindert... en de winter duurt zoo lang! |— Een ateljee geeft twee gulden vijftig. Da's wel niet zoo'n boel, maar 't helpt; op de kaarte mot u nou niet rekene! De moeder gaf geen antwoord, en ook Eva zweeg. Ze had koude voeten van 't loopen in de regen, en ze trok ze nu op tot aan de knieën om ze wat warmer te krijgen; maar dat hielp niet veel. Droevig keek ze naar haar moeder, die stijf van 't zenuwtoeval, bijna verlamd, daar in 't donkere hoekje zich haast niet kon verroeren; 't moest allemaal nu van haar komen! Als ze niet de heele lange zomer er op was uitgetrokken om voor 28 EEN LIEFDESTRAGEDIE. moeder, voor kleine Roos en voor haar zelf de kost op te halen, wat dan? Haar jong glunder gezicht versomberde zich bij 't denken aan de vage toekomst. Ze moesten toch leven... waarvan... waarvan ? Benepen keek ze in 't rond, aldoor haar voeten opgetrokken. De siepelende regen bemoedigde weinig en de grauwe schemerdonkerte van 't rommelig vertrek stond tegen haar op. Van 't voorjaar, toen 't ongeluk met haar moeder gebeurde, was ze nog zoo vol goede moed. Ja, zij kon verdienen, ze durfde en pakte aan! D&t venten langs 't strand, de blikken van de heeren, 't vele losse geld dat zè zoo gemakkelijk opliep, enkel maar met aardig te kijken, zoodat ze prettig kon thuiskomen, ze zag alles weer, — en ze herinnerde zich, met 'n blos ineens op de wangen, dat ze met die donkre meneer uit bierdrinken was geweest naar 't Boerencafé en in een bakje thuisgebracht. En nu met de winter werd 't armoede en op elkander zitten hier in 't nauwe vertrek! Ze moest een uitweg vinden, maar hoe ? Misschien zou ze toch in 't Casino, in de café's kunnen verkoopen. Maar ze werd daarvoor wel wat groot. De heeren keken haar zoo vreemd aan, plaagden haar soms met zulke gekke woor- EEN LIEPDESTEAGEDIE. 37 — Hoor je 't kind! zei de moeder. Eva schouderschokte, gaf toe; wat schuchter verklaarde ze: — As u dat meent.. . mijn is 't goed! — Wat is er dan teuge ? vroeg Oome Ben. Zijn sluw-goedige oogjes keken heel verwonderd, dat iemand 't beter weten kon dan hij. — Wel... Eef beweert, dat ze niet op ateljee kan gaan en de klante afloope! — Nee, dót kan ik zeker niet, zeg nou zellef oom, kunt u dat, twee dinge tegelijk doen ? — Zóó mot je 't niet opneme, kind! In 't begin trek je erop uit, en as je eenmaal de nering in 't huis hep gebroch', dan kan je 't wel af. Dan snijdt 't mes 'an twee kante ... je verdient en leert 'n vak ... je mot an de toekomst denke ... altijd vooruit Trijke, zeg ik maar. Je wilt toch niet heel je leve met de kaarte sjouwe... een fijn modistetje... zeg, wat... ? je hep er net 'n poonumpie voor! Oome Ben sloeg op z'n knieën van de pret en lachte om z'n eigen woorden. Eva werd nu verlegen met zichzelf, kleintjes beaamde ze: 38 EEN LrEFDESTRAGEDIE. — O, as u 't zoo meent... moeder vertelde 't heel anders! — Ach-wat, ach-wat! rammelde moeder. Ze keek boos op, sperde de mond open, maar kneep de lippen weer toe". Ze had het niet anders bedoeld. Hoe kon Eva zoo iets zeggen? — Ik heb toch m'n best gedaan, is 't niet? zeurde Eva nu. — Zeker, je bent 'n goed kind, suste daarop Oome Ben. God zal je zeegne voor watje an je moeder doet... je moet denke, je bent de eenige steun . .. van jou mot-alles komme ! Eva knikte. Ze wist dat al zoo lang. Had ze 't modistevak niet eraan gegeven om ansichtkaarten te verkoopen? Wel beschouwd veranderde er niets, alles bleef bij 't zelfde, alleen zoüen ze nu een zaak hebben, dat leek wel zoo deftig, — en als Oome Bennie zoo'n heil daarin zag, dan vond zij 'theerlijk! IV. De timmerman kwam, en die maakte van 't voorvertrek een winkel, 't Gangschot brak hij weg, hij timmerde wat schappen langs de kant en van 'n paar kisten knutselde hij een toonbank, die met rood doek zou worden overdekt. De bovenpaneelen zaagde hij uit de deur en de glazenmaker zette er 'n paar ruiten in, alles op aanwijzing van Oome Ben. Eva keek ernaar met verwonderende oogen, waarin de blijdschap lichtte over de verandering, 't Was toch leuk het huis maar zoo uit te breken, een winkel te maken van zoo'n onoogelijk vertrek. Het gehamer en gezaag, 't gerommel, de stof van puin en vermolmd hout, de scherpe lucht van terpentijn en verf, 't gaf haar een senzatie alsof alles rond haar in de wereld werd vernieuwd en op 40 EEN LIEFDESTRAGEDIE. andere wijze in elkaar gezet, 't Aanzien van 't leven wisselde zich voor haar ineens. Vreemd was het over al die herrie heen te stappen, als een verjaagde kip te staan tusschen de schragen en latten. Moeder jammerde bij elk nieuw gekraak, bij elke rommelstoot, maar Eva lachte erom; ze voelde niet 't pijnlijke ervan als moeder, die jarenlang in dat voorvertrek haar voorraad elke avond had neergelegd en 's morgens weer opgenomen, de zware lappen stof, waarmee ze langs de huizen liep terwijl haar man ook z'n negotie dreef. Kleine Koos stond verbouwereerd toe te kijken, 't Hinderde haar weinig, al vond ze die stofboel vervelend. Hoofdzaak bleef voor haar de boterham op tijd en minder prettig vond ze het, dat het warme eten wei-eens er bij inschoot. Afgunst voelde ze dat Eva, die het toch al zoo prettig had, straks in de winkel alles te zeggen zou hebben en haar ▼an uit de hoogte kon behandelen. Een zondag viel tusschen de verbouwing in, en Eva als goedig negotiekind ging willig erop uit, trok naar Scheveningen. Er woei 'n sterke, snerp-kille wind. Met EEN LIEFDESTRAGEDIE. 41 moeite werkte ze er tegen in, 't hoofd opzij. Haar korte rokken floepten op, lieten haar beenen zien, en dadelijk hoorde ze schauwigheden van zondagsjagers die er pret in vonden haar in de maling te nemen. Voor enkele weken toen ze zooveel geld verdiende, zou ze zich enkel kwaad hebben gemaakt, nu joeg haar van schaamte en drift 't bloed naar 'r hoofd; ze was 't ineens ontgroeid ; ze voelde zich te groot... en 't bracht niet in. 'n Paar dagen later kwam de affaire gereed, in een kleine veertien dagen alles opgeknapt. Nu konden ze openen. Moeder met haar verstijfde beenen werd in een hoekje neergezet, en kleine Eoos zou tusschen schooltijd de huishouding doen. Eva trok met haar prentkaarten erop uit, om de oude klanten aan te zeggen dat ze nu een winkel hadden, dat ze daar konden koopen, en ook om nieuwe koopers te winnen. Maar * 't bleek al gauw dat de nieuw-verbouwde winkel niet veel gaf. Natuurlijk, Eva wist 't wel, ze kochten enkel van haar, omdat ze er aardig uitzag, omdat zij lachte en nog wel om andere redenen. 42 EEN LIEFDESTRAGEDIE. 't Winkeltje zelf leek bij avond heel lief met al die kleine kleurtjes waarover 't lamplicht straalde, dat vonden ze zelf, maar overdag bleek 't enkel narigheid. En wat ze er zoo ontvingen gaf zelfs geen zout in de aardappelen, 't Voorgeschoten geld van Oome Ben moest 't eerst er uit, en dan de huur, 't licht, ze teerden in bij de dag. Moeder zag 't klaar. Ze hadden nu nog lappen stof om geld van te maken, maar daarvan moest telkens 'n stuk weg. Dat hield ook eens op, en wat dan ?... Eva moest dus naar een naaiwinkel. Als ze 't zoolang konden rekken tot de zomer, daarop kwam 't neer. — Heel goed, zei Eva dadelijk bereid, ik wil wel! Een paar dagen later ging ze al op haar zoek, maar dat viel evenmin mee. 't Herfstseizoen was ongeveer voorbij en 't voorjaar lag nog zoo ver. Ze hadden overal eer te veel personeel als te weinig. En dan, — ze zeien 't haar niet, toch ze merkte het best, — ze wilden haar niet. Ze raakte bekend als briefkaarten-Eef, en zoo één in dienst te nemen kon de zaak kleineeren, misschien heel 't ateljee bederven. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 43 Dat waagden ze niet erop. Moeder wilde dat niet gelooven. 't Is alles maar verbeelding, zei ze; als je je best doet, waarom zoüen ze je dan niet nemen? Kleine Koos sprak niets, zat haar schamper aan te kijken. Dag na dag sukkelde voorbij in troosteloos vragen en zoeken, en telkens terugkeeren met niets bij moeder in 't winkeltje die daar nauwelijks handgeld beurde. Met stil-verwijtende blik keek die haar aan, alsof ze opzettelijk geen naaiwinkel vond. * * * 't Werd guurder en vinniger, ze moesten stoken, raakten zonder brand ; de misère dreigde naar alle kant. 't Ergste werd 't voor Eva als 't regende of sneeuwde, en dat deed 't tijden achtereen. Dan kon ze niet erop uit, moest ze binnen blijven. Troosteloos en verstard zaten ze meth'r drieën in 't vochte, vunze achtervertrekje, waar ze moesten koken, eten en slapen, 't vertrekje, dat zijn licht moest krijgen, door 't winkeltje heen van een klein raampje, dat uitkeek in een nauwe scheur met güb- 44 EEN LIEFDESTRAGEDIE. berige wanden, nat-groen van mosuitslag en waarlangs 't vocht vettig vloeide. O, als die zomer toch maar eindelijk aanbrak; ze wan* hoopte er bijna aan. Intusschen werden de oogen van moeder en van Boos al stekeliger. *fTLag aan haar, ze wou niet, dat zeien de blikken fel. Daarom, als 't weer even droogde, liep ze gelijk erop uit, voor 'n ateljee en om kaarten hier of daar te verkoopen. Maar al haar goede pogen bracht niet in, en opnieuw zaten de oogen haar weer aan te kijken; ze moesten 't van haar wel hebben. Plots, heel onverwachts, dook uitkomst op. Een advertentie in de krant: plaats op een naaiwinkel, 't Gaf een bedroefd drupje, een gulden vijf en zeventig. Daarvoor moest ze een heele week zitten piekeren. Evenwel, ze kon haar goede wil laten zien, en dat beteekende al veel. Blijmoedig trok ze ernaar toe, en werd aangenomen. Dat bereidde een verwachting, een feest, maar die opgeruimde stemming veranderde gauw. De eerste dag ging 't voor Eva al mis: ze voldeed aan de juffrouw, die weinig betaalde en toch veeL 46 EEN LIEFDESTEAGEDIE. De zee stond hol, rolde, grommelde. De golven klotsten tot aan de hooge strandmuur toe. Visschers liepen heen en weer, de handen in de zak, 't hoofd schuin naar de wind of kniehurkten tegen het zwartijzeren hek in zwijgende, strakke kijk naar hun woelig element. Menschen uit de stad kwamen ook, per fiets of per tram, maar de felle wind en 't barre, koude weer joegen ze gauw weer weg. Kil en kleum dwaalde Eva nu ook terug, haar dunne kleeren verwaaid door de venijnige wind, die doordrong tot op haar lijf. 's Anderendaags trok ze van nieuws erop uit, keerde op gewone tijd naar huis, alsof ze nog altijd op atelier werkte. En de week streek voorbij, ze vond nog geen werk. Als ze een enkele kaart, die ze toch aldoor in 'n oud boekomslagje bij haar droeg, verkocht, zoo dienden die paar centen voor 'n glas melk of als 't kon voor 'n kop chocola. Nu moest ze voor 't weekgeld hebben. Hoe daaraan te komen ? Hoe ? Dat ze 't op een gemakkelijke manier kon verkrijgen, wist ze allang, van vriendinnetjes en ook uit haar zelf; ze boden haar al genoeg, toen ze met EEN LIEFDESTRAGEDIE. 47 haar ansichten ventte, verdekt en ook wel recht uit. Verschillende keeren spraken ze haar aan, vroegen om saam een glas bier te drinken en uit te gaan. Daar stak wel niet zooveel in? Had ze dat in Scheveningen ook niet gedaan ? Maar toch, ze begreep, wist te goed waar dat op uit liep. Waarschuwde moeder niet altijd op te passen voor nummer één? Dat bleef toch 't eenige voor 'n arm meisje van waarde. Nee, nee dat niet! Wat dan? Dat wist ze evenmin. De week verstreek; ze moest zonder geld naar huis. Ze gaf voor, dat de juffrouw niet kon passen en maandag zou betalen. Moeder zag haar wantrouwend aan, mopperde wat voor- zich weg, en kleine Roos smaalde op die sjofele madam, die niet eens één gulden vijf en zeventig bezat. Heel de Zondag zaten ze zonder brood thuis, wachtend of iemand 'n kaartje zou koopen, en ze keken elkaar maar niet aan, spraken weinig; het strakke zwijgen drukte pijnigend. De angst voor morgen, voor maandag, als ze opnieuw moest liegen of er vooruitkomen, martelde Eva tot suf-wordens toe. Hoe ze 48 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ook erover nadacht, ze vond geen uitkomst. Moeders norsch gezicht en de felle oogen van Boosie voelde ze aldoor verwijtend op haar gericht. Dat werd aan 't eind niet om uit te houden! De beklemming van 't zwarte vertrek waar ze met haar drieën zaten, dreef Eva de deur uit, de hurt op. Ze ging en zocht 'n vriendinnetje, een leuke, blonde meid die van pret hield en 't niet zoo nauw nam. * * De volle avondstraat deed haar alles gauw vergeten; de zorgen thuis, het weten dat ze zonder werk verkeerde, 't lag ver van haar. Ze had jool en pret, haar zuidelijk bloed zette op, ze vond het wat tof en fijn... en de goj's wilden haar wel. Het Zondagavondgeraas wond haar al meer en meer op, maakte haar argeloos-dol, en gelijk dreef weer aan het vaag begrip, dat uitgaan met heeren geen nadeelen bracht. Was dit waar of niet... je vroeg het niet eens, ze stopten het in je zak, voor handschoenen of zoowat. Haar vriendin wilde een EEN LIEFDESTEAGEDIE. 49 nieuwe hoed hebben, maar zoo weinig niet ? Ze zou ook zóó doen! Met Anne van Langen, die haar beschimpte om haar bekrompenheid, scharrelde ze voort langs de straat. Ze gekten en giechelden, lieten zich door heeren aanspreken, gingen mee 'n glas bier drinken, en toen ...; ze waren met hun viertjes, ja toen, werd er voorgesteld, het feest voort te zetten op de kamers van een der heeren. Even aarzelde Eva, — ze begreep te goed waar het heen ging. Dat was immers het begin, nee het begin niet, ze was al begonnen pret te maken en uit te gaan met de lui, alléén dat eene, d&t nog niet. En dèt hoefde ook nu nog niet; ze zoüen enkel maar meegaan voor de fuif. En wellicht waren dan de heeren ook wel scheutig, ze deden zoo „rejaal", allicht stopten ze ha^ir wat in de hand. Ze deden 't vroeger toch ook wel, zelfs als ze maar aan het strand wat „Ansichies" kochten. En waarom eigenlijk ook niet? 't Zou prettig zijn als ze Maandag geld had en daarmee moeder en Eoosie kon troeven, ja die laatste vooral. 50 EEN LIEFDESTEAGEDIE. Ze dacht nu niet verder na, hoe zou ze ook kunnen denken, ze waren midden in de pret en de jool. Ze schaterden en lachten en schetterden tegen elkaar op. Eva liet zich gaan, ze kende geen innerlijk verweer; ze hoorde alleen haar nu ineens hooggeworden stem die boven haar vage aanvoelingen uitsloeg en die almaar verder en verder naar de pret dreef. Ongemerkt raakte ze al met de mogelijkheid vertrouwd, liever nog met de onmogelijkheid van voortaan te weigeren en daardoor spelbreekster te worden. Tegenover haar vriendin, Anne van Langen, zou het zeker niet kunnen. En zelf wilde ze al niet anders. Waarom zou ze niet nemen wat haar geboden werd ? Ze dacht niet meer, ze liet zich meeslepen in de roes, ging gewillig mee naar de kamers van een der heeren, waar nu de dolle grap in uitgelatenheid werd doorgezet. Ze dansten en ze sprongen, ze lachten en zoenden en dronken zonder eind. De toespelingen werden al gewaagder, opwindender, prikkelender. En de toespelingen gingen vanzelf over in knuffelarijen, verliefde handtastelijkheden, met dan weer poozen er tusschen van even stil worden 52 EEN LIEFDESTRAGEDIE. nog. Zonder dat durfde ze niet meer thuiskomen, fsiff De meneer nam haar in zijn armen en droeg haar naar een andere kamer. En nu wist ze van niets meer, liet alles maar begaan, 't Hoorde er ook eigenlijk bij, eens moest het toch gebeuren, dus ... In de andere kamer hoorde ze Anne van Langen kleine gilletjes geven en luidruchtig pret maken. Dat vuurde haar ook op, wakkerde haar aan. Ze deed nu evenzoo, ze wilde niet minder zijn. Dat duurde totdat tze haar bezinning geheel verloor en alles, het goed en het kwaad, voor haar verzwond. V. Laat kwam ze 's nachts thuis, zich voortjachtend door de donker-klamme straten, t kwaad geweten met geesel-roede achter zich aan. Zonder een woord terug te zeggen op het geschimp over haar late komst legde ze zich in bed. Doodop van vermoeidheid en inspanning dommelde ze dadelijk in een diep zware slaap, waaruit haar moeder 's morgens haar haast niet wakker kon krijgen. En nu volgden ook terugslag en berouw. Ze had haar val, haar schande op 't zelfde oogenblik al gezien, en nu voelde ze 't nog erger. Zwaar bonsde haar hoofd nog van de vele gedrochtelijke droomen, duivels, monsterachtige dieren en engelen doormekaar met kreten schater-fel, vreemde omhelzingen 54 EEN LIEFDESTEAGEDIE. en aan 't eind een brand geweldig als van de hel, met plotse val diep in een afgrond. Ze herinnerde dat zich bij 't uitwrijven van haar oogen, hoewel wat verward. Ze lachte er smadelijk om. Och kom, waarom zoo kleinzeerig! Droomen zijn enkel bedrog; 't was wel leuk geweest gisteravond, ze had er niet meer van verwacht. En hoe ook, 't geld zat in haar zak. Ze tastte met beide handen onder haar hoofdkussen waar ze 't had gelegd uit angst voor kleine Roos, die 's nachts weieens kon viziteeren en 't dan allicht vinden. Daar was 't. Een eigenaardige senzatie gaf haar dit bezit, dat groote geld in de kleine portemonnee, wat zoo hard aanvoelde in haar saamnijpende hand, 't genot van 't hebben en toch ook weer 't vaag besef van iets kwijt te zijn. Snel sprong ze uit 't bed, kleedde zich aan. Schampend op haar naai-juf, triomfeerde ze: — As ze niet daalik 't geld gèeft, leg ik de boel erbij neer.. . voor niemendal piekeren kü-je altijd. — Zorg maar dat ze je besjolmt, zei de moeder norsch. Van 't erbij neerleggen kunne we niet ete! EEN LIEFDESTEAGEDIE. 55 — Natuurlik! antwoordde ze luchtig. Ze had 't geld toch in haar zak, ze kon dus zóó zeker wezen. Kleine Roos keek haar wantrouwend aan, dacht wat doet ze mal. Ze zei snerp: — Zeg, 't was effetjes laat toen je gistere thuis kwam! Eva voelde zich kleuren en weer bleekworden. Van nijd sprong ze op, gaf de kleine heks een mep om de ooren. — Hee-hee-hee! weerhield de moeder, je hoeft niet zoo hardhandig te wezen, dat kompt niet te pas. — Laat ze dan haar mond houwe. Doe ik niet genogh m'n best? 't Is toch voor haar ook ... kan ik 't soms hellepe as dat leelijke vel me niet betaalde? — Nö-nó-nö! suste weer de oude vrouw, die van de stoel haast niet öp kon, make hullie maar vort, wat is dat om hier vroeg op de morrege zoo'n heibel te hebbe. Eva pruttelde en haastte zich; ze wilde Roosie vóór zijn. Die zou haar anders nagaan, daartoe was ze wel in staat. — Nou, tot vanavond! riep ze, terwijl ze gerept de deur uitging. As 't hommeles is zie je me wel vroeger. 56 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Ze hoorde moeder nog waarschuwen, maar ze liep de straat al op, in zich zelf lachend, toch in de war over de komedie die ze daar speelde. Hommeles, hommeles, nou dat was het al zoolang! Een groot gedeelte van de morgen dwaalde ze rond zonder doel; ze kortte de tijd met kijken voor de winkels, 't Geld brandde haar in de zak, ze zou wat willen koopen, maar ze durfde niet voor thuis. Daar zoüen ze vragen hoe ze d'ran kwam en ook moest ze bewaren voor de volgende week. Intusschen kon ze zoeken naar een nieuwe winkel; voor vandaag evenwel niet. De gedachte aan 't geen met haar was gebeurd verzwond ongemerkt, al bleef haar vaag iets bij van spijt, waartusschen weer opdook kleine pret over 't avontuur, het scharrelarijtje zooals ze 't nu zelf noemde. Er drong in haar een vreemd gevoel, het besef van iets anders te zijn geworden, iets minder of iets verder, daarover werd ze 't niet eens. Ze wist nu uit ondervinding wat er zooal bestond en hoe je aan geld kon komen zonder te werken. Enkel maar met wat grapjes te hebben, nou ja... met heeren, overtuigde ze zich nu zelf. 58 EEN LIEFDESTRAGEDIE. 't Ontroerde haar tot op het gebeente... en gelijk dacht ze aan Anne, haar vriendinnetje van gisteren. Als die 't eens rondvertelde? Maar dat zou ze wel uit haar hart laten, ze hing 't dan van zich zelf aan de klepel. Doodsbang was Anne voor haar vader, nog meer voor haar oudste broer, die haar dreigde uit elkaar te trekken als-ie zoo iets moest merken. Nee-nee, dat waren allemaal losse vermoedens, niemand wist er toch vanaf; ze moest zich bedaard houden! Maar opnieuw zwiepten haar de gedachten op. In ijle drift liep ze de kant uit naar de Scheveningsche weg, nam daar de tram, om spoedig uit haar eigen gedrang te zijn. In een oogenblik was ze over, ging dadelijk door naar de boulevard. Er woei een bries; ze had moeite ertegenin te loopen. Hijgend stond ze nu met de handen vast aan 't hek en staarde over de wijde zeeën. Diep kolkten, hoosden, golfden de baren, sloegen middendoor, kolkten opnieuw en zwalpten weer op. Rij achter rij vuilig schuim op lood- 60 EEN LIEFDESTR AGEDIE. vlaagd, terwijl de koude wind haar om de beenen joeg. 't Was of ineens veel vuil en veel narigheid van haar weg woei. Een oogenblik draalde ze nog, dan daalde ze de strandtrap af, plempte door het natte drijverige zand tot aan zee en liep kloek naast de aanstortende golven een eind voort. Nog eenzamer, nog enkeier zag ze zich hier. 't Leek nu wel of ze zich geheel alleen op de wereld bevond, of er geen naaiwinkel, geen prentkaarten, geen moeder, geen Roosie bestonden, of ze een werd met de grauwe lucht, met het klotsende water en de felle wind. Nu en dan bleef ze hijgend staan als stormvogels krijschend aanvlogen, of als ze een schip of boot tusschen 't verre gezwalp meende te speuren. Meestal-vergiste ze zich hierin, liep weer door. En opeens, moe van dat geloop, kreeg ze genoeg ervan, voelde ze afschuw van die geweldige eenzaamheid. Ze had altijd angst voor 't water; neen verdrinken zou ze zich nooit. Verdrinken, hoe kwam ze eraan? al werd ze honderd jaar, dan nog niet, waarom, waarvoor? Stond heel 't leven nog niet voor haar EEN LIEFDESTRAGEDJE. 61 open, ook nu ze niet meer zoo netjes was, niet zoo kuisch? Juist daardoor, want nu mocht, nu kon alles gebeuren, te verliezen had ze immers niet meer. Jammer, ze zou niet braaf trouwen met een schlemiel, die van jongen-af al naar de meissies liep en bij haar vóór alles naar eerbaarheid vroeg, jawel. O, hoe haatte ze ineens al die mannen, neefjes en oomes, die 't zoo „akkeraat" wisten aan te geven hoe 't hoorde, alsof die zelf ook maar een haartje deugden. Addenoj! En waar maakte ze zich druk voor? Ze voelde zich toch allang geen jidde-kind meer, geen greintje eerlijk joodsch besef in zich, ze wou wezen als al de anderen; èn thuis waren ze net zoo, gingen toch ook niet meer naar de sjoele. Dat "hinderde haar ook in moeder en in kleine Roos, dat die nog altijd zoo huichelachtig, zoo eng deden, met recht de schrie snejen. Waarom moest-je laten zien waar je vandaan komt, waarom kon je niet wezen heel gewoon? Ontdaan dwaalde ze daarna terug naar de boulevard en keek eens in 't rond. Er waren enkele wandelaars gekomen die tegen VI. — Kom, zei Eva, ik ga nog even weg, 'n meisje van onze winkel wil twintig ansichten koopen tegelijk... kan ze ze wat goedkooper krijgen? — Twintig kaarte, antwoordde de moeder in beraad, zie maar te handele, vijftien stuivers, ... 't kan ook minder... je weet toch wat 't ons inkoop kost. — Nou goed, ik zal wel zien... Tot straks dan! De oude vrouw wilde haar dochter nog even terughouden, uit ongeweten besef, moederlijk en vrouwelijk instinkt dat vaag vóórvoelt en het proeft als op de tong als iets bij de kinderen niet in orde is. Doch Eva liet haar daartoe niet de tijd. Ze zette haar hoed al op, trippelde weg. 64 EEN LIEFDESTEAGEDIE. En gelijk raakten ook verdwenen al de bezwaren en overwegingen die in haar soms woelden de lange dag. Vooral vandaag nu ze zich doodelijk ergerde en verveelde in het dompige kamertje achter het peuterig briefkaartenwinkeltje, waar zich haast nooit een kooper vertoonde. Zou ze vanavond uitgaan, ja, nee, ja, nee ... ze wist het niet. Ze wilde alleen de deur uit, omdat ze het thuis niet uithouden kon. Met een vreemde gewaarwording, nu nog, dacht ze aan dat van die Zondagavond toen het gebeurde en ze er klinkend geld voor in de hand gestopt kreeg, en nog een keer toen ze een bankbiljet met hoogroode kleur aannam. Een heel bedrag dat ze later wisselen moest. Zou ze weer gauw kans hebben, dacht ze vaag, terwijl ze opmerkte hoe de mannen haar begeerig aankeken. Nee, maar dat hoefde niet, ze wilde het niet eens. Ze verlangde het zeker niet, ze had toch geld. Ze wilde enkel maar uit, wat pret maken en afleiding hebben. Nee, ze zou niet doen als Anne van Langen, die maar met iedereen mee ging. Wat eenmaal met haar was gebeurd, daaraan viel niet meer te veranderen, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 65 doch daarom hoefde ze evenmin zichzelf in de modder te gooien. Het rasinstinkt van vervolgd volk, dat altijd negotie moet doen en zoo goed de wet van vraag en aanbod kent, weerhield haar er van om zichzelf op de markt te gooien als het niet dringend hoefde. Nee, nee, niet verder dan de grens. Maar wat is de grens? Ze lachte fijntjes om zichzelf. Ze wist die grens toch best. Uit uiterste nood, anders niet. En trachten zonder dat, ook geld van de heeren los te krijgen. Tafelof punchscharreltje werd ze dan genoemd. Ook goed, dat mochten ze zeggen. De mannen hielden meer, dat voelde ze nu al, van Anne van Langen, omdat die geen kapsies maakte. Enfin, dat moest Anne zelf weten. Een jolige, meid was ze wel! Ze zocht nu haar vriendin, die blonde Annie op, zooals ze haar noemden. Zwarte Eef en blonde Anne dat hoorde bij elkaar, dat leek wel leuk! Anne van Langen bleek er natuurlijk grif voor te vinden om weer uit te gaan. Waarom Eef ook zoo lang weggebleven was ? Bangheid, angst? Waarvoor? Welnee, daartoe bestond geen reden, geen haan kraaide EEN LIEFDESTEAGEDIE. 67 Uitgelaten werd ze en overmoedig; ze deed nu voor haar vriendin niet onder in luidruchtigheid. Verlangen om dezelfde heeren van tóén te ontmoeten, welde op, kreeg zelfs de bovenhand, doch die heeren kregen ze niet te zien. "Waar die nou wel zouen zitten ? Gelijk speurden ze alweer naar anderen, vonden die ook wel knap... zouden, als die vroegen ... ? Van ieder haar-eigen-weg gaan, bleef niet veel over. Heel de avond bleven ze saam, stommelden ergens een banketwinkel binnen, kochten daarna een glas melk, lieten zich aanklampen, giechelden en lonkten, maakten afspraakjes, gaven verkeerde adressen op van haar woningen en zooal meer. Hiermee verknoeiden zeleelijk de tijd, zoodat ze zonder avontuur huiswaarts moesten. Affijn niet elke avond kon 't kermis wezen, niet aldoor behoefde het, een enkele keer al voldoende. Toch maar écht tof om geld in je zak te hebben en pret te kunnen maken alle dag opnieuw. Diep-in voelde ze dat er iets schortte, maar ze praatte zichzelf er over heen. 't Was toch eenmaal zóó, waarom dan niet het beste ervan te nemen? Kleine Koos lag al te bed, toen ze VIII. In de bedompte, rommelige kamer achter het prentkaartenwinkeltje draalde het trage licht van nog niet geheel geweken dag en maakte alles nog groezeliger. Eva, pas thuisgekomen, zoogenaamd van haar ateljee, ontdeed zich snel van hoed en mantel, om, na een stukje te hebben gegeten, zoo spoedig mogelijk er weer uit te trekken, want ze gaf voor ook 's avonds te moeten werken. Rank in haar opgeschotenheid, van haar joodsche afkomst maar weinig meer over, door de vlotheid en gelijkmatige opzichtigheid alle Haagsche meisjes eigen, leek ze nog grooter dan ze was. In haar goedkoop rood zije bloeze kleurde ze in 't armelijke achtervertrek, als 'n felle papaver tusschen een ver- EEN LIEFDESTRAGEDIE. 81 — Zoo ... ? as u dat denkt, ga ik niet! — Mooi van je, en wat geeft 'et... ze komme niet voor mijn. Eva schokte onverschillig met de schouders, voelde zich zenuwachtig. Dan zei ze: — Als kleine Roos er maar was, dan kon die ze helpen! — Ben je soms bang... heb je een kwaad geweten? heb je wat uitgevoerd? Achenebbiesj wat zal me overkomme! — Hoe denkt u aan zooiets? waar haalt U dat vandaan? Rap schoof ze nu naar voren, haar gezicht gedwongen-lief. — Dag juffrouw, ruchtigden gelijk de heertjes heel gemeenzaampjes. Ze moest nu wel antwoorden: dag heere! De jongelui gluurden brutaal in de rondte, keken haar onbeschaamd in de oogen. Ze zag al waar ze heenwilden, sneed dit af door zakelijk te vragen met 'n straf gezicht: — Wat wenschen de heere voor soort kaarte, stadsgezichte of van 't strand... of fantesie? — 't Is me onverschillig, flapte de langste eruit, als er maar mooie meissies op staan! EEN LIEFDESTRAGEDIE. 83 hoe kreeg zij ze weg ? Moeilijk kon ze hun 't zwijgen opleggen, 't eenige bleef zich ongenaakbaar te houden en niets terug te zeggen. Maar de heertjes lieten zich niet van de wijs brengen. Ze lachten en smoezelden en wilden haar telkens aanhalen. Door een strakkoude blik trachtte ze de afstand te bewaren, 't Lukte haar niet. Eén van de twee, de schrale, vroeg nu maar rechtuit: — Zég, kan 'k 'es niet 'n avondje met je 'an de rol? — Welja, waarom niet! voegde de kleine er kameraadschappelijk aan toe. Eva haalde de schouders op, deed alsof ze de vraag niet begreep. — Kom je ve' navend, zég, waar wacht je dan? In 't Bezuidenhout... Staatsspoor hè, of willen we je komen halen?? Ze deed boos en verontwaardigd, keek kleineerend op ze neer en gaf geen antwoord. — Nou, is 't goed? is 't in orde. ..? we zulle jool hebbe, zèg. — Welke kaarten wilt u nemen ? vroeg nu Eva kortaf en zakelijk. Allebei de heertjes lachten, en ze smaalden lichtlijk: 84 EEN IIEFDESTRA GEDIE. — Maak-je maar niet bang ... wekoopen wel... zooveel je wil hoor, als je maar eerst zegt waar we je kunnen wachten. Eva neep haar dunne lippen samen. Haar felle oogen zeiden : waar zie je me voor aan, kwaje apen die jullie zijn! Dat vuurde de heertjes nog aan tot erger dingen. — Hou je maar niet zoo sjakes! schimpte de een, we weten toch alles ervan... je bent 'n leuke meid, zég! — Wel ja, spreek af, ga mee! gemoedelijkte al weer de ander. 't Bloed steeg Eva naar 't hoofd, maar ze bedwong zich. Door zich groot te houden ontkwam ze het niet, misschien zou 'n zacht lijntje helpen. Als ze maar eerst hadden gekocht, dan kon ze korte metten maken! Ze wachtte, maar dat baatte evenmin. Half huilerig en sm eekend zei ze, terwijl haar oogen naar achter wezen: — Denk erom, m'n moeder is daar! — O, o!! antwoordden ze gewild-grappig, in 't geheel niet doordrongen van dit verschrikkend feit. — Ze hoort alles, kan ons verstaan, verduidelijkte ze. — Kun je dan straks ... toe nou. EEN LIEFDESTEAGEDIE. 85 — Koop u maar liever wat, daarvoor komt u toch hier, is 't zoo niet ? De heertjes doorsnuffelden opnieuw, zochten met klaargeveinsde belangstelling, giechel-stuipten erdoor heen en spraken telkens weer over uitgaan. Eva begreep nu dat er met zachtheid niets te berechten viel. Ze verklaarde parmantig: — As u niets wilt koopen, gaat u dan de winkel uit, asjeblieft. — Zeker koopen we en wat 'n boel. Deze èn die, en die! Ze klakten 'n paar kaarten opzij, lachten en grapten en maakten knipoogjes tegen elkaar. Eva verzuchtte, liet haar handen zakken. Wat kon ze tegen zulke kwajongensstreken uitrichten! De heertjes voelden zich nu nog zekerder, bogen bijna over de toonbank heen om haar aan te vatten, deden alsof dat alles zoo hoorde en mocht. 't Ging van kwaad tot erger, dit zag Eva nu. Daar moest een eind aan worden gemaakt! en ineens kloek, en ook wat driftig, streek ze van achter de toonbank, in 'n paar pas naar de deur, rukte die fel open, zoodat 't belletje hard rinkelde en zei beslist: — Asjeblieft heere!! Asjeblieft. 86 EEN LTEFDESTEAGEDIE. De heertjes keken sip, waren verbluft. Ze gaven elkaar de schuld. — We moeten eerst onze kaarten hebben, stribbelden ze tegen! Ze onverschilligde met haar oogen, bleef bij de open deur staan, 't Was 'n uiterste poging van haar, maar ze moest het doen, wijl woorden niet meer hielpen. Als ze nu toch maar gingen? Nog dringender, bijna grof, herhaalde ze haar aanmaning. — Geef u dan deze... en deze... en wacht, de twee die we terzij leien, dat zijn er vier, z^ien ze dooreen, om hun fatsoen althans te redden. Meteen legde de grootste 'n kwartje neer. Ze aarzelde opnieuw om achter de toon? bank te gaan, deed het toch, stak de kaarten in een enveloppe, nam 't kwartje op, gaf vijf cent terug, alles met een effen gezicht, haar kwaadheid alweer gezakt. Ze wachtte thans kalm af, maar de heertjes bleven treuzelen, maakten geen haast. En nu even vlot had ze de deur weer open. De een stak de kaarten weg, de ander stond al op de drempel, frommelde nog na aan z'n demie. Zoüen ze eindelijk gaan ? Ja, ze rukten uit. 88 EEN LIEFDESTEAGEDIE. den, wat de menschen van haar roddelden. Wat moest ze nu tegen haar zeggen ? Ze kon er zich haast niet indenken. Aldoor, eikemorgen, elke avond waarschuwde ze ervoor. Ze meende zoo vast en zeker, dat haar Eef buiten de verleiding bleef, omdat ze haar zoo het goede begrip voorhield en omdat ze toch een eigen kind was van haar, die nooit in haar leven naar zooiets taalde. Ze schaamde zich voor haar zelf. Ook dat ze 't zelf had aangezien en niet dadelijk was opgetreden voor haar dochter. Ze liet het toe, omdat ze wilde weten, wilde zien hoever 't met Eef toe ging. En nu wist ze het. Haar dochter was niet smetloos meer, haar dochter was een ... Ze durfde 't woord niet uitspreken, 't was misschien ook niet zoo ergals ze wel meende. Die heertjes waren zoo aanpakkerig, haar kind hoefde nog niet bedorven te wezen. Daarom alléén niet, maar 't stond in verband met al wat ze in de buurt vertelden. De kinderen hadden haar gezien, lachten als Eef voorbijging. Oome Bennie, w'rachtig niet de ergste, waarschuwde ook al, en Boosie, maar die stookte altijd, die zou ze maar erbuiten laten. Veel van wat haar eerst enkel verwonderde werd haar ineens klaar. Het on- EEN LIEFDESTRAGEDIE. 89 geregeld thuiskomen, nu eens te vroeg, dan heel laat, waartegen ze niets kon doen, want Eef verkocht en was op 'n naaiwinkel, begreep ze nu. Moest ze erover spreken ? Dit maakte 't geval niet beter, maar zwijgen bleef onverantwoordelijk. Achenebbiesj, hoe kon ze zich zoo doof praten als ze het toch zelf voor haar oogen zag. Hadden haar ooren 't niet gehoord, toen ze zeien dat ze zich niet zoo fesoenlik hoefde te houe. Nee-nee, ze moest het haar onder 't oog brengen! — Kind, kom 'es hier, zei ze, haar stem tot zachtheid dwingend, wat was dat d'rnet met die heere? — Dat? d&t ware goj... brutale hurke, frotterikke! barstte Eva uit. — Krist of jid, 't is me zelfde, ik vraag me af, geef jij ook gelegenheid... hou je wel afstand; ze durve toch maar zóó niet tege je te spreke. — Ik ken ze niet, heb ze nooit eerder gezien, 'k zal blind worde! — 'k Geloof je kind, maarre... d'er mot toch 'anleiding zijn as ze zoo handele. — Wat wil u nou zegge, zeg 't maar ronduit, kreet Eva. Doe 'k niet mijn best? Ze zullen zich allemaal zoo te sappel loopen as ik. 90 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Gelijk heb-je daarin, d&t niet. Laas' zei 'k nog tege Oome Bennie, toen die, nee laat ik 't daar nou niet over bebbe. Ik vraag je nou enkel: je haalt toch niks uit dat het daglicht niet kan velen? — Hoe kompt u d' eran... door die vuile lui soms ? — Nó-ja, nó-ja, suste de moeder alweer. In 'n stad as hier... en jij bent niet leelik .. . je hebt wat de manne trekt... de verleiding is groot. Addenoj, as dat mocht gebeure... de kroon van mijn hoofd, je vader zou zich omkeeren in z'n graf. Maar ik kan 't niet geloove, ik ben zoo benauwd ervoor, o, je arme moeder, die hier zit aan h'r stoel vast... ik kan je niet nagaan op je wege... onmogelik! — U mag me nagaan, viel Eva bits uit op dat gekerm, ik doe niks! — Ik hoop 't kind... ik hoop 'et van harte. Alle avende bid ik op me knieë dat me de schande niet overkompt. Goed ben je, lief ben je, ik mag niet anders zegge... maar toch, as ik er an denk, 't water is niet diep genoch voor me ...! — U hebt altijd hersenschim me! antwoordde Eva wrevelig. Ga zelf naar voren, EEN LIEFDESTEAGEDIE. 91 waarom laat u mij dan er voor opdraaie? De moeder schudde 't hoofd. Nee, daar zat het niet; maar hoe moest ze erop doorgaan, ze wist toch eigenlijk niks pozetiefs, ze dacht 't maar zoo, moest waarschouwe, dat bleef haar plicht. Kleine Koos kwam binnen, en daarmee brak af 't gesprek. Die kleine mocht het althans niet weten, suste ze zichzelf. Ze zou bij Eef voortaan goed opletten, en dan... ja, wat dan ? O chot, ze wist het niet meer, niks kon ze doen als 't zoo ver was. Zonder 'n woord te zeggen strompelde ze naar voren toe, zette zich achter haar toonbank, en Eva, nijdig en ontstemd, liep het huis uit, de straat op. 94 EEN LIEFDESTEAGEDIE. bergjes op, omringden die met diepe geulen waarin de vloed 't broesemend water gulpte. Dan schreeuwden ze van pret. Moeders keken gelukkig ernaar en lachten voor zich weg. Heeren flaneerden erlangs in soevereine minachting, hun begeerblikken naar de groote kinderen, die enkel maar stoeiden met de oogen. Na de lente, met deze volle Zondagen, volgde al de mooie voorzomer en 't seizoen raakte in behoorlijke gang; 't werd aldoor drukker. Eva flerde er tusschen al de anderen, soms met Anne van Langen, vaak ook alleen. Ansichten had ze altijd bij zich, maar veel moeite om te verkoopen deed ze niet. Met nieuwe goede wil had ze 't nog geprobeerd, maar de glunderheid, de naï vieteit ontbrak. De poovere ontvangst, de treiterende afjakkering, ontnamen haar algauw de lust. Het heilige moeten ontbrak. Waarom zou ze 't ook doen ft Ze kwam zonder dèt ook best rond. Al verkocht ze geen kaartje, ze scharrelde 't weekgeld dat ze moest afgeven wel bijelkaar. Ze vond 't wat prettig in zoo'n hooge beschermende strandstoel te zitten, heel de middag voor je dubbeltje. Alles zag je langs je passeeren en je EEN LIEFDESTEAGEDIE. 95 leerde vanzelf onderscheiden: de kalen en de rejalen, de ongesjeneerden, de schuchteren en de bedaarden, en die zoo maar deden! De fatsoenlijke meisjes en de nette dametjes, die in de stad zoo strak voor zich uitkeken, vischten en hengelden hier op haar wijze en bleken lang niet zoo angstvallig te wezen als ze wel wilden schijnen. Van de meeste heeren wist ze al 't vóór en tegen. Wie er bluf sloeg en wie de schijven had, wie zich stijf en deftig hield en de kat in 't donker kneep, ze kende dat uit haar stadsche ervaring. Bizondere aantrekkelijkheid hadden vóórhaar de sjieke dames, de rijke vreemdelingen, de wonderen van kant, gekleurd haar en opgemaakte wangen, de vrouwtjes luchtig als een ijle wolk, geurend als een kapperswinkel, als een veld viooltjes, vrouwen die met de mannen deden wat ze wilden. O, als ze dat nog eens kon bereiken! En dan naar Brussel of Parijs, en gekleed zijn in zijde, leven in ruischende weelde. Een wilde fantazie dwarrelde voor haar op en haar zuidelijk bloed popelde ervan. Maar dan drong het zekere weten al weer aan, dat zoo iets toch niet kon en niet mocht. Ze moest voor moeder, voor Roosie zorgen, hoe zöu 't met hen loopen indien zij de 96 EEN LIEFDESTRAGEDIE. wijde wereld introk ? Misschien wel veel beter, want als zij rijk werd zou ze ruimer kunnen geven. O, als maar iemand kwam die 't ernstig met haar meende en haar in dat schoone weeldeleven wilde voeren. Ineens dacht ze weer aan die donkere mijnheer met wie ze eens in 't Urbainetje naar huis was gereden door een geweldige stortregen. In haar gescharrel van alle avonden had ze hem zoowat vergeten. Wel klopte haar hart geweldig als ze hem soms meende te bespeuren, maar 't was zoo vaak gebeurd, dat de emotie die het opriep vanzelf minderde. Nu piekerde en peinsde ze over hem na. Waarom had ze maar niet toegegeven, hij beloofde haar toch alles, letterlijk alles. Maar ze weigerde toen, om later zoo goed als voor niemendal ertoe te komen. O, ze bloosde nu nog van schaamte over dat weggooien van zich zelf, over haar stommiteit. Had haar dit ook maar iets verder gebracht ? Zichzelf vond ze slecht, erbarmelijk slecht, doch daarom kon ze nog niet wezen als al die anderen, als Anne van Langen die er een pretje van maakte en dat uitgaan beschouwde als de natuurlijkste zaak van de EEN MEFDESTEAGEDIE. 97 wereld. De mannen deugen niet, waarom moeten wij braaf zijn, zei die heel fideel. En totaal ongelijk had ze niet, maar toch, hoe moest dit alles eindigen ? 't Gaf nu al scène op scène thuis, vooral om haar kleeren. Elke dag bijna kreeg ze herrie daarover. Niets konden ze van haar verdragen. Hoe gewoon ze 't ook aanlei, altijd vonden ze haar nog te fijn gekleed. Ze kon toch niet zoo sjofel loopen. Als ze dat deed, eindigde 't gauw, dan keek niemand naar haar om. Kleine Roos bleek nog de ergste te wezen, veel erger dan moeder! Zoo'n nest dat maar eet en drinkt, naar school gaat en niets afweet van wat er op de wereld te koop is. Zou dié zelf later vaster, beter zijn? Dat stond zeker nog te bezien. In elk geval zou 't wicht haar niet bijspringen. En zij had 't wel gedaan voor haar, door de misère thuis ging ze ertoe over. Maar dat zoüen ze zeker niet gelooven, o nee, daarop hoefde ze niet te rekenen ... alle schuld viel op haar alleen. De verwijtingen kende ze al vooruit, de kroon nam ze van moeders hoofd, Roosie's toekomst bedierf ze, en zelf 98 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zou ze in de gevangenis geraken of sterven aan pestwonden op stroo... Haar jonge borst hijgde van kwaadheid en haar zwarte oogen vonkten wild van woede, terwijl ze dit alles overdacht. Waarom zou ze dan niet recht ervoor uitkomen, ze geloofden het toch van haar en bespionneerden haar overal. Maar gelijk zag ze al voor zich de ellende die 't zou geven. Ze zag haar moeder scheldend voor haar staan, kleine Roos venijnig haar bespuwend en Oome Bennie zwaar bestraffend; alsof hij niet evengoed zijn deel eruit trok. Als zij niet inbracht, elke week inbracht door haar scharrelen, hoe zou de rente en afbetaling kunnen worden opgebracht van zijn geleende geld? Nee, er mocht gebeuren wat er gebeurde, ze zoüen over haar de staf niet breken, dèt nooit. Denken konden ze wat ze wilden, zoolang ze niet zeker wisten — en daarvoor zou ze wel zorgen — had niemand 't recht haar te verwijten? Een tijdlang zat ze stil-mokkend voor zich uit te staren, terwijl het in haar woelde en stormde, dan vermande ze zich. 102 EEN LIEFDESTRAGEDIE. omdat de lui zich te ver waagden ; politie moest orde houden bij de badkoetsjes, waar vele liefhebbers stonden voor één, heel Scheveningen een kermis, groezelig-vol, ondanks al de witte en kleurige kleedjes, al de bains-de-mer-pantalons en de begordelde overhemden. Eva dwaalde doelloos rond; ze had een voetvrije rok en bijhoorende bloeze van grofgeweven écru linnen, op 'n uitverkoop voor 'n prikje gekocht, en droeg die nu dag aan dag, zonder dat moeder of Roosie te veel aanmerkingen maken kon ; 't was toch echt zomer. Haar kleurige groote ja-jahoed en de witte strandschoenen gaf ze te bewaren bij de man van 't melkstalletje, en ze vertoonde zich thuis met gewone schoenen en matelot. Ze slenterde nu de rijen door, liep langs de badkoetsjes, speurend naar 't grappige van bains-mixtes en dacht aan niets. Plots hoorde ze haar naam roepen. Ze keerde zich om, maar de zon schitterde haar in 't gezicht; ze kon niet goed zien wie daar zoo snel op haar aanstapte. Ja, nou zag ze het toch ...! Ze lachte, lachte. Heel haar jong, mooi EEN LIEFDESTEAGEDIE. 103 gezicht lachte öp, nu ze hem haar hand toestak. Hij was 't; haar donkere meneer. — Zoo kleintje, zei hij gul, wat hebben we elkaar in lang niet gezien ? — Nee...! Ze hakkelde, niet dadelijk vlot van woorden, om haar blijdschap uit te zeggen; maar wat in haar omging ontstraalde haar fel. — Wat heb je al die tijd uitgevoerd, -verkoop je nog ansichten... of je eigen, mooi gezicht, vroeg hij nu ? Die ruwe scherts deed haar even pijn, maar ze voelde zich te gelukkig om erop in te gaan. Hij had haar alles, alles kunnen verwijten tot het gemeenste en slechtste toe, zonder dat ze zich zou hebben verdedigd. Nu kreeg ze opeens de tong tot haar beschikking en rap in haar zak tastend, een stel prentkaarten er uit halend, schaterde ze: — Wil u koope... ik heb er, hoor! — Nee, dank u wel. Ik bezit ze nog bij hoopjes ... van toen. — Hé, hield ze zich gemaakt-verwonderd. Ze liet de hand al weer zakken, liet de kaarten zitten, in besef dat ze te groot werd, te volrijp om met ansichten te sjacheren. Hij zocht nu toch heel wat anders, dat zag ze, 104 EEN LIEFDESTRAGEDIE. dat merkte ze duidelijk aan de uitdrukking van zijn oogen; ook aan zijn ongesjeneerde spreken. Een paar passen liepen ze naast elkaar voort, dan bleef hij staan, zei vleiend: — Kom, laten we een glas gaan drinken ? — Heel graag, antwoordde ze grif, terwijl ze oogglanzend naar hem opkeek in gelukkige bewondering. Hij proefde in dat enkele woord, in de volle toeneiging van haar stem meer dan enkele toestemming van saam te praten, en het bloed sloeg wat feller door hem heen. Oningetoomd hingen zijn blikken aan haar slanke, lenige gestalte, die volgroeid, de jonge rijpheid toonde, terwijl ze vorig jaar nog maar een opgeschoten, spitsig ding was. Ze ving op zijn bewonderende begeerte waarmee hij haar omhing; en haar wangen kleurden warm er van — — — De zee deinde wijd-uit onder de bleekblauwe lucht en 't geflits van de zon Echichtte wit over 't doorzichtige groenigblauw en het kruive-schuim der golven. Die zee, die zon en 't duin zoo. beschuttend, een lange groene strooke, 't gaf Eva 't gevoel alsof ze liep op een hemelsch- EEK LIEFDESTEAGEDIE. 105 breed pad van glans en louter zonnestralen. Ze zuchtte van genot, keek hem dan glimlachend aan. — Je bent gegroeid, veel grooter geworden, sprak hij, na dit eerste zwijgen. — Niet grooter, wel forscher, antwoordde ze, in even zoeken naar 't rechte woord. — En mooier, voegde hij er vleiend bij. Ze kleurde diep en keek hem schuchter dankend aan. Vele, vele heeren hadden haar in de korte tijd dat ze 't leven inging dit al gezegd, maar van geen voelde ze zoo de beteekenis als van hem. Al die lui zeien 't maar om haar in een goede luim te brengen, van die luim zelf te profiteeren bij het streelen van haar ijdelheid. Nu hij 't zei drong het eerst tot haar door; hij kende haar toch van vorig jaar onder geheel andere omstandigheden, en ze vond het innig-zalig dat ze niet tegenviel. Haar jonge lichaam zette zich zwellend uit, en ranker, lichtergevoet tipte ze, zweefde ze bijna naast hem door 't zware zand. O, hoe gelukkig, dat ze een mooi licht kleedje droeg en dat de mooie hoed zoo luchtig stond op haar goedgekapte haren, 't Begrip van armoe en ellende, 106 EEN LEEFDESTEAGEDIE. aldoor om haar, als ze maar aan huis dacht, lag heel verre achter haar in een vage nevel. Ze naderden nu al de strandstoelen, gingen dwarsover naar de loopplanken voor de tentjes. Heeren bleven staan, glensterkeken met zucht tot verovering, dametjes gluurden naijverig, burgermoeders spraken kwaad, kinderen blikten even op naar het luchtige gepraat en het gezwinde gaan. Ze letten er niet op, stapten door, en ook 't strand met tentjes en stoelen raakte al achter hen; ze stegen de groote trap op, stonden daarna even in beraad. Waarheen? Hij stelde 't Wiener-Café voor, waar ze de eerste keer hadden gezeten, maar ze wenkte van nee, zei lachebekkend: — Je zit daar zoo uit de buurt... voor de Rotonde is 't veel gezelliger! Verrast keek hij haar aan, knipte toen met de oogen instemmend ten teeken dat hij begreep; bij zei daarop luchtig: — Mij goed, je bent dus niet meer bleu, niet meer eenkennig ... ? — O nee, taterde ze terug. De gedachte schoot nog even in haar op EEN LIEFDESTEAGEDIE. 107 of ze zich niet beschroomd zou houden, 't onschuldig meisje spelen, zich voordoen alsof ze nog dezelfde was van vorig jaar. Maar ze verwierp die vluchtige gedachte als oneerlijk, wilde zich aan hem laten zien zooals ze waarlijk bestond, geen haartje beter. Ieder ander zon ze kunnen bedriegen, hem niet, dat besefte ze zeer sterk. — Aan wat denk je ? vroeg hij schertsend. — Ik ? nergens 'an. Ik vind 't zoo heerlijk, en ik ben zoo blij dat ik u zie. Haar hartelijk gemeende toon trof hem. Wat was dat voor een vreemd, bizonder kind! Zou ze nog onschuldig zijn... of al geraffineerd? — O, zie de zee eens mnm «mi I 7.a riep het luid, bleef staan en ze dwong hem eveneens stil te staan en te kijken naar 't groen-blauw-witte gegolf waarover de zon haar zilverflitsen lei. — 'n Mal kind ben je! zei hij grappend. — Waarom? vroeg ze naïef. — Je komt hier elke dacr ia '+ ™„ dan ken je het toch wel. — O ja, lachte ze. Maar toch... Plots zweeg ze en dacht na. Was ze niet te uitbundig, tefamieljaar? Had ze die slechte 108 EEN LIEFDESTRAGEDIE. gewo.on.te aangenomen door haar lichte leven? Ze voelde zich ineens geknot; haar opgetogen gezicht verstrakte er mee. — Nou kleine, wat is er dat je niks zegt ? Ze haalde de schouders verdrietig op en antwoordde niet. — Nou kom, voor de dag ermee! — Och niets, ik dacht dat u kwaad op me was, omdat ik... Ze brak haar zin weer af en keek hem beschaamd aan. — Nee, nou nog mooier, zeg, heb je meer van die grillen? — Vindt u 't zoo erg as ik van de zee hou en -opgetogen ben ...? — O, o! zoo gauw geraakt... kruidjeroer-me-niet ? — Nee-nee-nee! riep ze ineens driftigjes, en ze stampte met haar kleine voet. Zoo één ben ik niet. Toe, wees eens lief... is u kwaad op mij? — Ik kwaad ? Maar snoes, hoe kom je d'er an? Je bent 'n dot. — Heusch niet kwaad, werkeüjk niet? Hij lachte maar en knikte van neen. 't Was al te zot van dat dwaze kind! — Ik ben net as de zee... altijd anders... As die mooi is voel ik me vroolijk, as die 110 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Wat geeft dat? Beter zoo... waarom ben je toen ook niet teruggekomen? Ze had ineens de gemeenzame taal gevonden, wetend dat ze niet meer u en meneer behoefde te zeggen, — en ze herhaalde: —i Waarom ben je niet teruggekome? Nu schouderschokte hij, ermee te kennen gevend: kon ik d&t weten! Daarop werd hij stil. Ze praatte er kluchtig overheen, vroeg of ze werkelijk mooier was geworden. Ha-ha-ha, nu kreeg ze hem weer op dreef! Wat of hij eigenlijk deed? — Zaken m'n kind, zaken, deed hij heel gewichtig. — Zaken ? vroeg ze verwonderd. Hee,...! — Dacht-je dat ik miljoenair was, nee die is goed. Of een prins? — Ja! zei ze gebluft, want ze geloofde het nog. Dan vroeg ze weer, hetugebruikend: — Wat doet u dan? — Dat zal ik je later wel eens zeggen. We gaan nou wat eten, vin-je 't goed, waar trekken we naartoe ... naar Kurhaus ? — Naar Kurhaus! nee dat niet... een andere keer! Ze zei 't slepend, weifelend, want o, ze wilde zoo graag, maar durfde niet goed, ook met 't oog op haar kleeren. EEN LIEFDESTEAGEDIE. 111 — Best, dan eten we bij Fisslthaler, & la carte, daar is het uitmuntend! Ze gingen en dra zaten ze overelkaar, aan een klein tafeltje voor degrootespiegelruit, met uitzicht over 't plein. Hij reikte haar dé spijskaart aan, bestelde 'n flesch Mosel en een St. Emilion na. Haar oogen streken zoekend over al die vreemdige woorden, ze kon er niet uit wijs worden; met een verdwaasd gezicht gaf ze hem de kaart terug, hij wist het toch beter dan zij. — Is 't goed, eerst 'n soep en dan wat visch, sole frite. Gebakken tong, verbeterde hij rap, nu hij aan haar zag dat ze 't niet verstond. En vervolgens ossenhaas of wat kip ? Ze lachte en nikte maar. 't Werd haar alles om het even, ze liet het aan hem over. Weeldedronken keek ze naar hem op, verzadigde zichzelf aan zijn bewonderende blik. De kleine Duitsche kelner met z'n grappige spraak ontkurkte al 't Moselblümchen, schonk zeer delikaat de kleine fijne roemers vol. 't Goudgeel vocht beperelde de tintelend kleurige kelken op de witte geslepen stelen. Hij serveerde meteen de potage. — Daar ga je kind, zei hij verliefderig; 112 EEN LIEFDESTEAGEDIE. en hij hield 'n glas omhoog, nipte ervan. — Santé! zei ze beschroomd, niet wetend of ze moest klinken of drinken zooals hij. Verward dwaalde haar blik even over 't plein. Dan zette ze 't glas ook maar aan naar lippen, lachte en dronk, doch niet te veel. En weer raakte ze verlegen, keek ze onbewust naar buiten, in vreemde beroering, dat ze echt wijn dronk... in een restaurant. — Hee, daar heb je Anne van Langen, m'n vriendin! riep ze opeens vreugdig. — Waar? zei hij, terwijl z'n oogen zochten. — Mag ze hier komen! Mag ik haar roepen? Op t zelfde oogenblik voelde ze reeds spijt over die voorbarigheid, maar hij tikte tegen het raam, stuurde de kelner er op uit en ze moest nu ook wel wenken. — 't Is misschien niet netjes! verontschuldigde ze zichzelf tegenover hem. Hij glimlachte, zei schertsend: — Och, op 'n badplaats komt het niet zoo nauw erop aan. Of is ze erg bekend...? — Nee, dat niet, maar ik dacht dat je 't liever niet had. Anne van Langen, met een blosje op haar EEN LIEFDESTEAGEDIE. 113 wangen streek de restaurant al binnen, schreed regelrecht naar hen toe. Hij stond fluks op, schoof een stoel naderbij, en na een paar vage woorden van kennismaking, zat ze daar nu zeer blank in haar rijpe frischheid van mooie blonde en lachte gemeenzaampjes tegen haar; ook tegen hem. Eva's adem stokte; ze voelde zich jaloersch. Dom dat ze haar riep, dat was eens en nooit meer. Voor't moment wist ze niet beter te doen dan druk met Anne te praten en zich 'n air te geven. Ze vond zelf dat 't niet lukte. — Wat mag ik u aanbieden ? vroeg hij galant. Wat zal u drinken, 'n glas port? — Ja, da's goed! hapte Anne al toe. Maar tegelijk begreep ze, dat hij haar niet te eten zou vragen, en ze had net zoo'n zin. Zou ze astrant zijn, 't maar zeggen? U hebt zeker al gedineerd? vroeg hij voor de vorm. — O ja, van middag, flapte Anne d'er al uit, zonder dat ze 't eigenlijk besefte, toch nog m de meening, dat hij wel zou animeeren. Evenwel, hij ging niet er op in, al vond hij 't nu dol dat ze port dronk na t eten. Hij wilde baar graag vragen, gul 114 EEN IIEFDESTRAGEDIE. van aard als hij was, maar Eva wenkte met haar groote oogen om het te laten. De kelner schoof gedienstig toe, vroeg hakkelend-rap in z'n gebroken Hollandsen: — Wil ich ein tafel beizetsen? — Nee, laat maar, de juffrouw blijft niet. Anne van Langen nipte het restje uit haar glas. Ze had spijt ervan zoo snel te hebben gedronken, nu moest ze fatsoenshalve wel opstaan, hoewel ze om dat fatsoen niet veel gaf. Ze was woest op Eva die niets deed om haar hier te houden, al erkende ze grif dat ze in haar plaats zelf misschien ook niet anders zou hebben gedaan. Hij scheen een echte vent te wezen! — Zie ik je van avond nog? vroeg ze, met veel drukte opstaande. Eva keek naar hem, antwoordde weifelend: — 'k Weet het nog niet ? — Ik moet straks naar Amsterdam, viel hij in. Sjeneer je dus niet. — Wat, ga je vanavond alweer weg? Eva's donker gezicht kleurde van spijt en 't werd dadelijk daarop bleek, 't Leek zelfs of haar oogen vochtig werden. Hij zag 't en dat roerde hem. EEN LIEFDESTEAGEDIE. 115 — Ik kan d'er niets 'an doen, zei hij luchtig, maar morgen kom ik terug en dan blijf ik 'n heele tijd. Als door 'n zonnestraal belicht helderde haar gelaat ineens op; ze straalde. — Nou, zie ik je nog of niet? ongeduldigde blonde Anne. Zeg ja of nee... ? — Jee, ik weet het niet... zal wel zien. — Nee, ik moet 't weten, zei Anne spits. — Nou dan maar niet, nee, ik blijf liever thuis van avond. — Hm! kuchte Anne veelbeteekenend. Ze wist waarom 't hier ging. Met een donkerrood gezicht van nijd, dat haar blondheid ordinair maakte, streek ze door, na tegen beiden nog eens lief te hebben geknikt, tegen haar, maar vooral tegen hem. Eva knikte weerom, sneed van de kip, peuterde met moeite vlezeltjes vleescheraf; 't ging erg onhandig, ze had liever 't boutje tusschen haar scherpe tanden genomen, maar ze wist dat dit hier niet mocht. Zooeven bij de visch had ze ook al opgelet, dat hij 't anders deed, geen mes gebruikte, doch bij gemis van het vischmesje 't met 'n stukje brood hanteerde. Hij zag haar verwarring, lachte er om 116 EEN LIEFDESTEAGEDIE. en schonk haar nog eens een vol glas in. — Kom, drink 'es Eef! Haar gezicht, even verlegen, fleurde al weer op. Wat voelde ze zich gelukkig, zóó echt heerlijk, wat was-ie een mooie man, zoo fijn, zoo slank, en zulke blanke handen. Ze begreep maar niet dat zoo iemand kon zaken doen. — Je bent 'n mooi kind, zei hij, als in terugstuit op haar overwegen. Jammer, dat ik wegmoet, maar morgen ben ik terug en dan gaan we uit, is 't niet ? — Moet u dan bepaald weg... is 't werkelijk waar? vroeg ze nog altijd wat ongeloovig. — Maar ik zal toch niet liegen ... — Nee, ik dacht dat u 't enkel vertelde, zóó maar ... voor Anne ! — Zeg toch je ... geen u ! Ze kleurde vluchtig door z'n bruuske toon, dankte hem toch voor die famieljariteit met 'n oogopslag, vroeg dan rechtuit: — Vertel 'es ... hoe vin-je Anne? ... — Zoo-zoo... een knappe meid, dèt wel, maar niet m'n genre. — Ze is blond en daar hou je zeker niet van, vervolgde ze naïef. — Dat hangt ervan af... ze is ordinair, EEN LIEFDESTEAGEDIE. 117 dat heeft ze tegen. Anders wel een lekker dier, zóó voor één avond, maar meer niet. Ze glimlachte bij dat gezegde van genot en toch deed 't haar pijn. Ja, zóó was Anne en ook zij. Zoo werden ze aangezien door de mannen. Hij zou ook zoo over haar praten en ongelijk had hij niet! Eva hapte in de pudding met tegenzin, keek verwezen door de groote ruit over het mime plein. Trams elektriekten aan en snorden weer weg. Een enkel rijtuig maakte de ronde langs de galerij en trappelde weerom. Fietsrijders tjinkel-belden en 'n groote tuf-tuf stoof met snerpend gegil voorbij. Menschen drentelden weg naar huis of repten zich alweer aan. Ze zag alles vaag, terwijl ze pijnlijk overdacht dat ze ook maar zoo eentje was als Anne, goedgenoeg voor één avond. — Kom, wat scheelt-je, je eet niet, porde hij haar schertsend op. — 't Is ook zooveel, zoo'n dinee! — Gaat nog al, we krijgen enkel nog maar wat vruchten. Willen we hier koffie nemen of ergens anders? — Nee, ergens anders, zei ze rap, ineens opgelucht, 't Is hier wat benauwd ! —: Ja, wel een beetje! stemde hij mee in. 118 EEN LIEFDESTEAGEDIE. Na 't dessert trok hij z'n zakuur, rekende. — Ik heb nog wel wat de tijd ... laten we aan 't strand gaan. Wil je ? — Hè ja! Ze stapten op, dwaalden weer naar de boulevard, dicht langs 'thek en keken uit over de wijde zee. Daar beneden op 't zand lag het leeg, zoo goed als schoongeveegd. De badstoelen stonden te hoop en de koetsjes waren naar achteren gereden. Enkele paren liepen te slenteren, visschersjongens speelden er krijgertje. De zon, groot en goudig, hing nog een eind boven de kim, daalde, begon al weg te duiken. Een straal van goud brugde van de zon over de zachtdeinende zee naar hen toe. 't Leek Eva of ze nooit zoo iets moois had gezien, 't was alles goud; ze beefde ervan, durfde toch niet ervoor uitkomen, bevreesd dat hij weer de draak met haar zou steken als vanmiddag. Maar hij keek ook toe, en ze drong zich nu tegen hem aan. — Kom, we gaan 'n pousse drinken, stelde hij voor. — Nog even zien, weerhield ze argeloos. Goedwillig bleef hij staan en de refleks van de ondergaande zon beglansde haar ge- "" EEN LIEFDESTEAGEDIE. 119 zicht en ook 't zijne, zij werd amberkleurig en hij van goud. Ze merkte nu eerst, dat hij niet zoo donker van uiterlijk was als ze eerst wel meende. 't Werd ineens koel. Hij deed z'n demie aan, maar ze kon zijn voorbeeld niet volgen, ze had geen mantel bij zich. Hij vroeg ernaar en zij vertelde rad de reden ervan. Ze mocht niet zoo gekleed gaan van haar moeder, ze was zoogenaamd op ateljee, maar nü zonder, 't Losgelaten gesprek van 's middags knoopte er zich weer aan vast, en van zelf merkte hij haar eerlijkheid op; 't bleek hem klaar, dat ze niet geheel voor de haaien was. Gelukkig, zoo'n jong mooi kind! Hij vond haar leuk en ook rechtuit, hoewel... nou ja, dat gaf niet. Ze gingen voor de kou niet buiten zitten, zochten en vonden een plaatsje binnen. Bij de geurende mokka en de likeur keken ze elkaar in de oogen, stilzwijgend en heel lang. Zij lachte en zuchtte tegelijk, lachte opnieuw, vroeg daarop voor alle zekerheid: — Kom je morgenavond vast weerom, kan ik er op rekenen ? ik moet voor thuis natuurlik wat verzinnen. 120 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Ja zeker... zéker, en waar ga je nou naartoe, naar je vriendin ? Ze haalde de schouders op, antwoordde : — Ik weet het nog niet... als je 't niet graag hebt dat ik ... Hij lachte luid en schaterde joviaal: — Maar kind,ik heb niks over je te zeggen! — Nou ja, mannen hebben dat toch niet graag, is 't wel? — Och wat... enfin, doe zooals je wilt, als ik je morgen maar tref. — O, ja! Beslist! — Afgesproken snoes ... lieve Eef. — Ja ... meneer l En nu opeens vroeg ze, wijl haar die gedachte te binnen schoot: — Hoe heet u toch eigenlik ... ? 't Is zoo naar als je dat niet weet! — Noem me maar Fernand ... de rest vertel ik je morgen wel! Eva knikte, ze geloofde het wel. Die naam van hem vond ze leuk en vreemd, hoorde toch bij hem. 't Werd tijd van scheiden, helaas! Ze bracht hem naar de stoomtram en staarde hem na; haar adem benauwde haar, 't was of hij haar ontvlood. Zonder een EEN LIEFDESTBAGEDIE. 121 oogenblik te dralen wandelde ze regelrecht naar stad. Nee, voor niets ter wereld ging ze vanavond nog uit, Anne moest zich maar redden. Ze voelde zich zoo heel anders dan gewoonlijk, — en ze koesterde nu dit gevoel. Moeder zei niets, toen ze ruchtig binnenstreek. Dat moederlijk zwijgen kende ze al; zij zelf praatte en raddelde druk terwijl kleine Roos zat toe te kijken en op niets antwoord gaf. Nerveus en opgewonden bleef ze heel de avond. Eerst in bed kwam ze tot rust, ook tot besef. Met klare oogen lag ze te staren. Zou hij ... zou hij ... Een schrik beving haar, dat hij zou wegblijven, dat.hij Anne kon ontmoeten of met 'n ander uitgaan. Zou er dan wat voor haar verbeurd zijn ? Eigenlijk niets! Ze had al zooveel afspraakjes gemaakt en ze even vaak laten schieten, wat kon 't haar dus schelen als-ie haar vergat. En toch ... Haar hart voelde ze wilder kloppen. Hè, dat viel haar nu toch zelf op! Vond ze hem d&n zoo bizonder mooi? Ja, mooi was-ie... en lief... en hartelijk, wat al niet meer. Hij hoorde niet 122 EEN LIEFDESTEAGEDIE. tot de gewone soort, niet tot de brutale gemeene lui, die je alles in 't gezicht smijten, niet tot de flauwe vleiers, de halve garen die je vervelen met hun verliefdheden. Hij was ... ja, hoe was-ie nou ? Slank en zwart, bijna een jid, toch weer anders, koelanter zou ze zeggen, niet geurderig en niet druktemakerig, en zoo echt hartelijk. Een beter woord viel haar niet gelijk in. Had-ie haar als kind, die eerste keer, niet een gulden gegeven voor niets? haar met 'n rijtuig naar huis gebracht... en nou weer zoo maar laten dineeren, terwijl hij toch vanavond niet blijven kon? Dat-ie hier niet woonde, vond ze ook niet zoo kwaad, ddt spaarde praatjes, als ze haar eens met hem zagen. Zoüen ze haar dan zien? Daar wist je vooraf nog niets van, maar toch, 't kon best, 't leek haar haast of 't niet anders ging. Ze wist zelf niet waarom, maar ze verlangde zelf ernaar, dat moeder of Roosie of Oome Bennie haar zoüen zien met hem. Hij was zoo'n echte meneer. Geen jid en toch ook geen krist. O, wat hield ze van hem! Ze zei het zichzelf drie, vier keer achtereen, toen verstomde ze ervan. Was ze gek? EEN LTEFDESTBAGEDrE. 123 Hoe kwam ze d'ertoe om zoo mal te zijn! Ze wist nog niet eens of hij van haar hield, ja toch ... enfin, dat zou ze morgen wel ondervinden. Met open oogen lag ze nog 'n poos wakker, bepeinzend 't geen niet te overpeinzen viel, wijl ze het afwachten moest. Ze sliep eindelijk zwaar in, en vreemd, 's morgens was ze het weer vergeten. De gedachte aan hem dook eerst later voor haar op en liet haar toen ook niet meer los. Heel de dag liep ze er zalig mee rond. Ze ging vanavond weer met hem uit... ze haalde hem van de trein! XI. 's Avonds stond Eva bijtijds aan 't station, ze droeg haar gewone goed van gisteren, doch nu alles keuriger verzorgd, geen strandschoenen maar verlakt, en ook handschoenen; haar groote oogen blonken van verwachting. De trein was te laat, veel te laat; ze deed haar best om Onverschillig te blijven, evenwel inwendig trilde ze toch. Gewoon stommiteit, zei ze halfluid. Als-ie niet komt is 't mij ook goed! Maar hij kwam wel, ze zag hem al van verre, met z'n lichtgrijs kostuum, zijn matelot, demie over de arm, en de kleine, fijne citybag, 't Geluk straalde van haar gezicht, en ook van 't zijne; ze lette op hoe bewonderend hij haar aankeek, toen hij z'n hoed afnam, haar de hand toestak. EEN UEFDESTBAGEDIE. 125 ^ — Waar gaan we naartoe, naar Scheveningen? vroeg hij opgewekt. — Mij goed, overal heen waar je wilt. — Goed, dan nemen we 'n karretje... Ze stapten in, schokke-veerden al voort; 't was de eerste keer dat Eva zoo openlijk zich met 'n heer vertoonde; ze voelde al't gevaar ervan, maar ze vond pret erin, lachte erom. In die kleine Victoria, zoo echt fijn, ging 't leuk en vlug. De ketsende hoefslag van 't paard, de koetsier voor haar met z'n zweep, 't zwenken en veerend schokken en dan zoo vlak naast hem, ze wist niet meer welk 'n gelukzaligheid om haar dreef. Ze had 't besef dat ze de eerste groote schrede zette, al 't andere leek erbij maar klein en scharrelspel. Rijk en weelderig voelde ze zich naast hem. Al die wegen, al de huizen schenen haar nu veel mooier. Nog nooit had ze de stad zóó gezien. Alles lachte haar tegen en ook zij lachte weerom. Voor 'n bloemenwinkel liet hij stilhouden, kocht haar rozen; bij haar matte teint kleurden ze prachtig, — en nu ging 't weer voort, naar Scheveningen. Er woei tamelijk wind, de hoed moest ze vasthouden, maar ze had jool erin en 't paard trok flink aan. Fiets- 9 126 EEN LIEFDESTRAGEDIE. rijders kwamen opzij, spurtten door. De tram bleven ze bij, en rijtuigen ratelden langs hun ooren. 't Verhoogde, 't zette-aan haar opgewonden stemming. Hij had haar niet gefopt, had woord gehouden, 't was dus toch waar! Als ze haar eens zagen... ? weerlichtte 't even in haar. Och wat, 't kon haar niet schelen, ze nam 't ervan! Het rijtuigje reed nu 't Gevers Deynootplein op, zwenkte naar de boulevard. — Toe, laten we 'n keer of wat heen-enweer rijen? vleide ze zacht, vol vreemde aandoening, buiten zich zelf. Hij glimlachte om haar naïviteit, stemde gereedelijk in, en genoot van haar ongekunstelde vreugd, van de glans harer oogen, van haar mooie mond die openlook, alsof ze voor 't eerst zag de volle zee en 't heerlijk leven, — Willen we naar Kurhaus gaan, vroeg hij. Er is spectacle varié. — Hè ja! stemde ze volop toe. — Ik geloof dat Speenhoff zingt, die is grappig, ik mag hem graag. — O, da's heerlijk, leuk is die, maar ook wel droevig hè, wèl echt. Hij moest lachen omdat écht, alsof 't vroolijke, 't koddige niet echt kan zijn. EEN LIEFDESTEAGEDIE. 127 Ze merkte het, voegde er enkel nog aan toe: — _ Speenhoff, Speenhoff... prettig zal dót zijn! Dat leek haar de beste weerlegging van z'n lach. Nog even keek ze om, over de blauwblakkerende avondzee, als 'n laatst genot van 't rijden, en nu stapten ze uit, aan 't guichet, dwarrelden binnen. Een geklappervan deuren, een zachteruisch van geluid, een gekijk van oogen op haar gericht, beweeg van lippen, geloop van haar voeten hier in 't blanke licht, 't groote vierkant met de balustraden, de wirwar van hoofden en eindelijk 't vioolgemurmel, de muziek, 't bracht haar in de war, al hoorde en zag ze niets aparts, 't Luchtte eerst op, nu ze zat, hij beschermend naast haar. Speenhoff kwam op. O, dat troffen ze mooi, heerlijk! Eva luisterde ademloos, ging geheel op in z'n egaal-melankolieke stem, 't weeke geluid waarmee hij bij guitaargetokkel zijn geschiedenisje zong van: er waren eens twee aardige menschen, die dachten van niemendal kwaad. Ze kende dat liedje van buiten, maar 't scheen haar gloednieuw, 't Was of de waarheid nu eerst tot haar doordrong, al had ze 't honderd keeren zelf gezongen, 't Schijnt je te amuzeeren, schertste 128 EEN LIEFDESTRAGEDIE. hij los, maar 't is waar, hij doet het goed! Ze beaamde stil met glans-vochtige oogen en luisterde alweer. Speenhoff had z'n liedje geëindigd. Applaus rammelde door 't zaalkwadraat. Hij boog zonder eenige spiervertrekking op z'n baardomlijst gezicht, keek rond met oogen die niets zagen en begon van nieuws — 't was een bijna gelijk geval, maar korter, hekelender, met nu en dan 'n plat woord dat pakte, om dan weer in zijn zangtoon voort te gaan. Zwaar-kletterend handgeklap kwam los, stootte op, viel terug, en na 't gewone buiginkje begon de zanger nu aan 'n leuke mop. — Speenhoff, Speenhoff, juichte het in haar. Al dat droevige verzwond in het grappige en ze lachte dol. Wat er nog volgde op 't program strookte niet minder met haar gelukkig-zijn ; voor de groote orkestnummers voelde ze ontzag. Rondom zat ze tusschen de gegoedheid in en van overal straalde haar de opzichtigheid tegen; ze hoorde ook nu erbij, nam deel eraan, 't Duizendhoofdig beweeg in de verpoozingen, geflirt langs de wanden, 't gedraaf van kelners, 't leek haar minstens evens woelig als de zee. Ineens kreeg ze besef van wat de EEN XIEFDESTEAGEDrE. 129 wereld kon geven en hoe gering ze daarin stond. Niemand keek haast naar haar om, iedereen vond 't heel gewoon dat ze hier verkeerde. En nu ze even meende dat ze toch de aandacht trok, begon weer 't orkest; 't zware strijkgeruisch omving haar en al die anderen als in een enkel reusachtig web. Opnieuw zag ze zich zelf in die saamgedrongen warreling, nu allen doodstil. Aan niets dacht ze thans. Haar zinnen zwegen, ze zag hem, voelde hem enkel naast zich als de goede gulheid, de slanke donkre man die haar dit alles zóó onbekrompen verschaffen kon. Even voor 't einde trokken ze eruit, gingen naar de Bar. Daar werd 't haast nog mooier, nog voller door dwarrel en praatrumoer, dwalm van sigaren en van grok. — Je mag toch uitblijven ? vroeg hij zacht. — Ik waag 't erop, antwoordde ze vast en onbedacht. — Dan telefoneer ik van hier om een kamer in stad, zei hij kalm. Dat staat beter, is sekuur, anders wor-je nog afgewezen ook. Ze nikte, 't was haar goed. Hij leek haar 'n vorst die alles naar zijn hand kon zetten, alles inrichten naar hij zelf verkoos. Waarom 130 , EEN LIEFDESTRAGEDIE. zou ze nog 'n eigen meening hebben ? Hij wist 't, deed 't beter dan zij het ooit zou kunnen bedenken. Hij nam weer 'n Urbainetje, en in 't kleine koepeetje voelde ze nog sterker, dat hij alles met haar kon doen. Al was ze 'n scharreltje en niet meer kuisch, nu voelde ze eerst dat ze vrouw werd, hem aanhing met lijf en ziel, zich geheel aan hem overgaf, 't Werd haar nu zoo vreemd, dat alwat reeds gebeurde haar ineens leek alsof 't niet had bestaan, alsof ze werkelijk voor 't eerst met iemand meeging. Ze kwamen aan 't hotel, dat, naar het bleek, het niet al te nauw nam. Zeker niet, als vooraf werd besteld en ze per rijtuig voorreden; wie durfde dan twijfelen ? Tot nu toe ging ze mee naar kamers of bekende gelegenheden, maar nu bevond ze zich in een werkelijk hotel, alles ruim en breed, met de kelner die 't licht opdraaide en 't dienstmeisje dat de sprei afnam. Ze raakte haar bezinning kwijt. Telkens dacht ze, dat ze moest opstaan en weggaan. — Maar dat kan toch niet, weerhield hij lachende, je bent hier in hotel; wat zoüen ze zeggen ? EEN LIEFDESTRAGEDIE. 131 —; Ik durf niet meer thuiskomen, m'n moeder slaat me dood. — Kom-kom, daar ben j e immers zelf bij I — Jawel, maar toch, 't is nog nooit gebeurd, zoo'n heele nacht! — Je ging meer uit, heb je mij verteld? — Zeker, maar ik kwam altijd 's avonds thuis, dat maakt een verschil. Hij nam haar in z'n armen, kuste haar dol; en ze vergat opnieuw en bleef. Ze begreep dat het ook niet anders meer kon. Ze vertelde hem alles, alles, heel haar leven, hield niets terug, vertelde van de eerste keer, wat toen volgde, van haar angst en haar berouw en van 't gewaarworden dat ze nu ondervond. Ze verzweeg haar zorgen niet, evenmin als haar verwachtingen, 't Leek of alles wat tot op de bodem in haar lag ineens eruit moest worden gestort; ze voelde bij instinkt dat alleen deze totale overgave hem aan haar kon binden, dat dit haar kon redden uit de maalstroom waarin ze zonk, wijl hij haar anders morgen na 't genot aan haar lot zou overlaten, wegsturen met 'n bagatel. En geld wilde ze niet, ze wilde enkel hebben 'n houvast, iemand op wie ze aankon, die haar zou helpen, steunen, 132 EEN LIEFDESTRAGEDIE. en naar wie ze gerust mocht gaan als moeder haar verstooten zou. Hij voelde zich geroerd en verteederd, vroeg haar nu hoeveel ze per week noodig had en stond versteld over 't weinige dat ze noemde, 't Was het bedrag dat ze op de naaiwinkel verdienen kon en iets erbij voor kleeren. 'n Enkele ansicht die zeverkocht zou voldoende wezen om moeder nog toe te stoppen. Hij noemde haar een snoes, 'n dot en stelde bij zichzelf vast, dat hij zoo'n lief goed kind nergens vinden zou en zoo goedkoop, en sprak af voor de volgende dag. 's Morgens durfde ze niet alleen naar huis, zocht op haar vriendin, Anne van Langen, al vond ze dat zelf niet in orde. Ze bracht haar op de hoogte, soébatte om mee met haar te gaan. XII. Achter de kleine toonbank van 't winkeltje met de kleurige en zwart-groezele prentbriefkaarten zat moeder op haar te wachten. Star keek ze heen over h'r koopwaar naar buiten. Nu viel er voor haar niet meer te twijfelen! 'n Geheele nacht niet thuis geweest, 'n gehéele naoht, ze hoefde niet meer te vragen. Haar dochter was zooals al die sjiksen, achenebbiesj, wat moest ze beginnen ? Eigenlijk wist ze 't al zoo lang, op haar vingers kon ze het natellen, het weten uit kleinigheden. Hoe kwam Eva aan al die nieuwe kleeren, wel zoogenaamd ramsch, ongeregeld goed, voor 'n futje te koop, maar dat ook z'n geld kostte? En dan die onderrokken, die hemden, met strikkies ? Laatst was ze thuisgekomen met 'n nieuwe mantel, op afbetaling, beweerde ze, 134 EEN LIEFDESTEAGEDIE. voor twee kwartjes in de week, bij Praeger; 't was niet veel, maar goed, 't moest toch worden betaald. Ze geloofde niks van al wat ze vertelde, gemakkelijk genoeg haar alles wijs te maken, zij die niet van haar stoel af kon. Witte japonnen droeg ze, net als de dames, en fijne schoenen, schoenen met punten en hooge hakken, en van lak dat je je eigen erin kon spiegelen. Gisteren had ze weer 'n nieuwe hoed, op, 'n pracht van 'n hoed, voor twee gulden, zei ze, maar wie geloofde dat, zij niet. Haar kon ze niet besjoechelen. Was 't al niet verdacht, dat ze telkens groot geld thuisbracht, inplaats van enkele centen voor de verkochte kaarten ? Nee, 't was niet kausjer met haar. Had ze daarvoor haar kind grootgebroch', haar elke dag die de goede God gaf voorgehouden dat zij zich niet mocht vergooien, want dat alle schand dan op haar als moeder terechtkwam, en nu was het toch zoo. Heel 't kleine winkeltje vlamde tegen haar op. Telkens meende ze relle stemmen uit de buurt te hooren, die het uitschreeuwden over haar Eva, en 't nou van de daken zoüen roepen en alles onherstelbaar maken. De tram schokrammelde door 't nauwe EEN LIEFDESTEAGEDIE. 135 straatje. Even donkerde het winkeltje door 't groote gevaarte, maar zij zag 'tniet, merkte het eerst toen de wagen al voorbij gereden was en 't weer oplichtte. Nu hoorde ze ook het rammelschokken ervan. O, o, o, waarom liet Eef zich niet zien? En wat moest ze doen ? moest ze haar de deur uitsmijten, ze wist 't niet. Misschien zou 't ook niet zoo erg wezen. Als ze nu maar opdaagde voordat kleine Boos terugwas! Plots flakkerde het haar voor de oogen. Ze zag Eva binnen dwarrelen, Anne achter haar. 't Gaf haar 'n schok dat gezicht van die blonde sjikse. Ze schrok zoo erg, dat ze geen woord kon zeggen, stom en verwezen voor zich uit bleef staren. Eva zei evenmin iets, liep dadelijk door naar achter, Anne in haar vaart meetrekkend. Ze durfde niet goed met haar leugen voor de dag te komen, wachtte nu maar dat moeder wat zou vragen; ze maakte veel gestommel achter in de kamer. Een tram schokrammelde weer voorbij, nu met veel geknerp van raderen over de moeielijke reels, en dat snerpe geluid, de herinnering aan die laatste tram, schokte de moeder uit haar verdooving op. Ja, ze moest 136 EEN LIEFDESTRAGEDIE. met haar dochter spreken, en onmiddellijk! Eva keerde op 't zelfde oogenblik naar voren terug, vroeg gemaakt-onverschillig, toch wat gesjeneerd: — Ik zoek overal... is er niks te ete ? — Waar heb je al die tijd gezete ... ? je gaat maar weg eh komp maar thuis. — Ik? Ik was bij Anne, dat heb ik toch vooruit gezegd ... gistermiddag. De moeder schudde 't hoofd geheel verwonderd, ze vroeg, eerst nog twijfelend, dan zeker van zich zelf: — Heb jij dat gezegd ...? ik weet van niks... je hept je vergis'... zeg ronduit waar ben je gewees'... — Bij Anne zei ik toch! — Ja zeker. .. heusch, viel blonde Anne, nu overtuigend in. We hadde 'n partijtje en 't wier zoo laat en u weet de strate~ benne zoo onveilig, d'erom hebbe we gedacht, 't hindert niks, ze kan rustig bij ons blijven. — Zoo, maar dat kompt niet te pas ... ze had behoorlik kunne vrage ... ik weiger haar niks, as het teminste netjes is, ma'r zooas zij doet... ? Ze keek daarbij Anne zoo hekelend-fel EEN LIEFDESTEAGEDIE. 137 aan, dat die verlegen eronder werd. Eva merkte dat; om af te leiden sprak ze gejacht, allerlei verzinsels ineens bedenkend: — Gó, wat hebbe we 'n pret gehad, d'er broer was jarig en die is verliefd . .. nou u begrijp' hoe we hebbe geplaag'» De moeder keek nu ook haar dochter aan, en 't gewilde, drukke doen, haar bleeke vermoeide wangen met kleurtjes van opgewondenheid beteekenden niet veel goeds. Nee, ze geloofde haar niet, wat ze ook zei. Norsch keerde zij haar de rug toe, staarde weer naar buiten. Eva sprak nu druk met Anne. Dat duurde een poos. — Mot je niet naar de winkel ? vroeg moeder eindelijk zonder om te kijken. — Vanmiddag eerst, d' er is toch haast geen werk, weet u dat ook niet meer ? brutaalde Eva erop los. — Nee, zei ze kortaf, maar as je zoo zeker bent, nó ... dan zal 't zoo wel zijn weet ik veel! Een zwijgen viel in, een zwijgen dat meer zei dan de ergste woorden. Anne begon het dan ook wat pijnlijk te vinden, ze stootte Eva aan, betoogde luid-op: 138 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Nou, Eef, blijf je nog thuis, dan gaan ik maar, of breng je me 'n eindje, dat heb je toch beloofd ... ? — Ja, 'n klein stukje wel, maar niet ver, ik mot naar ateljee. — Tot 'an de hoek, vroeg Anne weer, die moeite had haar lachen in te houden. — Vind-u 't goed moe, dat ik ga ? deed Eva nederig, hoewel ze zelf de komedie wel wat mizerabel vond. — Vraag-je mijn, nö . . . die is goed, verontwaardigde de arme moeder, aflijn, ik zeg d'er komp niks van je terech as je zoo door blijft gaan. Eva keek even in verstandhouding Anne van Langen aan, dan haalde ze de schouders op en verweerde zich voor 't laatst. — Hè, wat heeft dat daar nu weer mee te maken... u is ook niet vriendelijk. Tot van avond dan... ik ga maar gelijk door naar 't ateljee. Ze stootte Anne naar buiten, volgde haar gejacht op de voet. Moeder zuchtte, zei niets meer. Ze zag haar dochter vertrekken, tuurde haar blind na, alsof ze 't klaar wist en het toch niet goed begreep. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 139 En ja, keken haar oogen recht of keken ze verkeerd, die twee flodders lachten daar tegen mekaar. Nee, de zaak was niet kausjer, ze vertrouwde 't niet, voor geen cent. Toch zat ze ermee in, ze moest afwachten. Gelukkig, troostte ze zich dof, dat kleine Roosie d'r niet bij was geweest! Die zou het, bij God, dadelijk aan de groote klok hangen en dan bleef er voor Eef geen terugkeer meer over, moest ze de straat op, het verderf in. Ook al zou ze het zelf willen verbloemen, tegenover haar eigen volk, als het ruchtbaar werd, kon ze zoo iets niet gedoogen. Verwezen staarde ze van uit het klein vertrekje naar buiten, en een schrijnende angst voor wat nu weer op haar dak lag, liet haar in stilte weenen; de tranen stroomden. Gelijk bedacht ze, dat ze Eva, het geld dat Eva thuisbracht, niet kon missen. Dubbel zegende ze het, dat Roosie er nog buiten stond, zoodat het voorloopig zóó kon blijven. En eigenlijk, ja eigenlijk, wist ze zelf toch ook niets. Wat maalde ze dan? Moest ze zichzelf in de sereifel helpen? Addenoj! Kleine Roos verscheen met veel beredde- 140 EEN LIEFDESTEAGEDIE. ring. Moeder droogde haar tranen snel, als ze binnenstormde. Tegenover Roos moest ze alles verzwijgen. Ontkennen moest ze zelfs nog, ook als het van Eva vaststond, doch zoover, hoopte ze, zou het nooit komen. Evenwel, Roosie wist er blijkbaar al iets van, of vermoedde het alleen maar. Ze vroeg schamper waar Eva zat en waar die de heele nacht was geweest. Die deed maar net wat ze verkoos! De arme moeder moest nu al dadelijk Eva gaan verdedigen, vertellen dat ze op een bruiloft was geweest, bij Anne van Langen en dat ze nou weer op ateljee zat. — Nou, as je dit alles ma'r glooft, schamperde kleine Roos! En ze snoof minachtend door de neus. XIII. 's Avonds zou Eva hem op het Plein ontmoeten, om saam naar Scheveningen te gaan en voor 't vervolg verder af te spreken. Een vreemd-zalige aandoening beving haar nu ze na die eerste nacht van samenzijn zijn mooie gestalte weer voor zich zag. Ze beefde. Een felle blos schoot haar naar de wangen; haar oogen verwijdden zich, zóó vol geluk voelde ze zich. Geluk en ook voldoening .... en aarzeling. Er leefde in haar een vaag ontzag, de afstand die nog scheidde, en toch tegelijk weer een vertrouwelijkheid, wijl hij haar bij zich had gehouden, haar behandelde als zijn gelijke. Ook werkte angst voor moeder in haar door, als het feit zou worden ontdekt. 10 142 EEN LIEFDESTEAGEDIE. Eigenaardig, terwijl ze vroeger zich daarvan nauwlijks rekenschap gaf en zoo ze er even aan dacht, niet verder zich er om bekommerde als ze met heeren uitging, nu vreesde ze die ontdekking... en de straf. Ze zou hem dan niet meer zien, hem niet meer spreken kunnen, dat werd het ergst van al. Voor het oogenblik week die kwelgedachte, al bleef de alsem er van in haar hangen. Als opgeheven in een andere, hoogere sfeer, liep ze naast hem, terwijl ze als overgoten van geluk en zaligheid naar hem öpblikte en aldoor nieuwe verwachting van wat hij zeggen zou. Niet per rijtuig, niet per tram, doch te voet zouden ze naar zee gaan, een kort eind de Scheveningsche weg af en dan door de boschjes verder. — Nou, hoe is 't afgeloopen thuis? informeerde hij schertsend, alsof hij 't gewichtige van z'n eigen vraag niet geloofde en die enkel maar voor de vorm stelde. — 't Gaat nog al, ontweek ze eerst, dan liet ze er rap op volgen als de uiting van haar vrees: EEN LIEFDESTEAGEDIE. 143 — Maar ik doe het toch niet weer. — Wat doe je niet weer? vroeg hij, haar niet zoo grif begrijpend. — Een heele nacht uitblijven. — Zoo ... ? hield hij zich ongeloovig en keek haar lachend in de oogen. Ze voelde nu ineens weer dat ze opnieuw ertoe zou overgaan. Verwijtend, toch al vol toegevendheid, stootte ze uit, terwijl ze verlangend naar hem opkeek: — Och, malle die je bent! — Ja-ja! lachte hij als overwinnaar. Ze stapten luchtig voort, bereikten de kleine kronkelpaden van de boschjes. Dan begon ze zelf er weer over. — Nee, smeekte ze, 't kan niet! Van avond in geen geval... hoor, we moeten er wat op vinden. — Vanavond hoeft 't ook niet, we gaan 'n beetje naar De Bar. — O ja, antwoordde ze verheugd. Verliefder nog liep ze naast hem voort; ze wist, dat, als hij aanhield, ze opnieuw zou toegeven en dat maakte haar nerveus. — 't Is erg verdrietig toch, herhaalde ze, je begrijpt moeder kan dat niet toelaten en 'k moet denken aan m'n zussie ook. 144 EEN LTEFDESTEAGEDIE. — Nou, 't is best, je bent 'n goed kind, 'n lieve meid, ik hoü van je. — Is 't werkelijk? vroeg ze twijfelend. — Vin-je dat zoo vreemd? — 'k Weet 't niet. .. 'n beetje wel, ik vind je zoo, ja hoe zal ik het zeggen? — Nou, zeg 't maar. — Anders dan anderen... u bent eerlijk. — Stel je voor, antwoordde hij lachend, je bent een dot? Ze raakte door dat luchtige doen van hem even in de war, ze voelde zichzelf zoo ernstig, doch ze gaf het niet op. — Ik noem het eerlijk als je niets belooft, hernam ze. — Enkel maar neemt...! — Nou ja, ik wil toch zelf... u bent echt goed voor me, u zou me geen haartje kwaad kunnen doen ... is 't wel ? — Welnee kindje, hoe kom je d' eran? In Eva verwerkten zich nu de vele gedachten. Voor thuis moest ze fatsoenlijk schijnen en dan kon 's nachts niet naar een hotel gaan. Doch overdag, ja dat zou kunnen, alléén niet in een hotel, ergens op een kamer, waar ze vrij zoüen zijn. Hoe moest ze dat nu aanleggen? EEN LIEFDESTEAGEDIE. 145 Ze zocht en zocht naar het goede woord. O, wat was dat moeilijk! Op 't laatst, wanhopig dat ze het niet vond, kwam ze er maar voor uit: — In 'n hotel is 't zoo gevaarlijk... als we eens 'n kamer namen, ik durf heusch niet meer uitblijven, zei ze schertsend. — Een idee, mij goéd! Weet je er een...? — Nee, in de advertenties kijken, eentje zoeken! — Je bent een schat, hoor! — Dan kunnen we elkaar altijd spreken en niemand merkt er wat van. 't Ging haar wel wat aan 't hart die streelende gedachte van in een mooi hotel te logeeren los te laten, maar 't moest nu wel. En gelukkig, hij vond 't opperbest, vond alles goed wat ze zei. Vlot liepen ze samen voort langs 't welige hout, de slanke opgaande stammen, waarvan de blaeren ritselden en fluisterden in de stille avondval. O, voor dit oogenblik, voelden ze zich allebei zoo innig bij elkaar, nu vanzelf gerijpt wat in stilte allang kiemde, bloeide. Zij vertelde hem hoe ze dadelijk van hem had gehouden, hoe ze toen van hem 146 EEN MEFDESTRAGEDrE. droomde nachtenlang en hoe door alles heen z'n gezicht voor haar had gestaan. Nooit, nooit, zou ze van 'n ander kunnen hoüen, ze kon zich zelfs niet voorstellen hoe dat zou zijn. En ook hij, van begin af, al verliefderig op dat jonge, mooie kind, toen nog te jong voor hem die geen verleider wilde ziju, enkel nam als er niet meer te bederven viel, hij drukte in 't schemerdonkere hout haar tegen zich aan, en voelde haar jonge hart onstuimig kloppen. Moeite hadden ze wel 's avonds om niet opnieuw in de liefde op te gaan. Maar Eva tê bang voor moeder, die wel 'n toeval er door krijgen kon als ze weer uitbleef, hield hem aan zijn woord; ze weerde zich en gaf niet toe, hoe bezwarend het haar zelf ook viel. En ook hij zelf drong niet verder aan. Ze zoüen vanavond netjes blijven, hoewel... 'n Verluchting bespeurde ze eerst toen ze in bed lag en met geloken oogen 't geen haar overgolfde opnieuw zag; en weer stroomde het even bedwongen verlangen aan. Moeder en Roosie hoorde ze gedempt spreken. Zoüen ze 't over haar hebben ? EEN MEFDESTEAGEDIE. 147 Ze luisterde, doch 't lukte niet; ze hoorde enkel wat veeg gemompel en dan 't gekrakkel van hun goed en 't geschuif van de stoel. En haar gedachten volgden weer de oude, treiterende gang: Waar zou Fernand zijn? Thuis of... uit, met Anne ... of ... ? Nee-nee, dat geloofde ze niet. Toch, wat kon je op de mannen aan. Ze beloven je alles en ze gelooven 't zelf wat ze op zoo'n oogenblik zeggen, maar de rug nog niet gekeerd of ze vinden weer 'n ander meisje mooi. Jalouzie, heftige drang om te behouden wat ze had, welde aan. Ze gaf hem niet op, hij moest maar gauw wat huren, zoodat ze veel samen konden zijn! De volgende avond sprak ze opnieuw er over. Eenige dagen verstreken intusschen nog voordat het groote gebeuren zijn uitvoering vond, wijl ze maar dadelijk geen adressen wisten en enkel langs een omweg ertoe geraken konden. Eva zelf durfde eerst niet zoo gereê op zoek te gaan, zij nog zoo jong, doch 148 EEN LIEDFESTEAGEDIE. de ondeugd leert heel spoedig aan ... en verzinsels zijn gauw gevonden, 'n Vriend, 'n neef uit Amsterdam, jokte ze vrijmoedig er op los, zocht een kamer, een vrije natuurlijk ... zijzelf zou ook weieens een enkele keer komen. Op de thee! Of dat mocht ? Er waren er die bezwaren maakten ofwel die door zwijgen te kennen gaven dat ze niet toeschietelijk op dat punt zouden blijken; er waren er ook die verklaarden dat een vrije kamer een vrije kamer was, niet waar? Ja zeker4 En zoo één moest zij hebben. Van zijn kant zocht hij ook. 't Zou best lukken, zoo'n eigen nestje voor overdag! XIV. Ze hadden nu een kamer, geriefelijk gemeubileerd en niet te duur, ergens in de Hobbemastraat. Moderne meubeltjes met Wat ouderwetsch erdoor, boven de schoorsteen een groote spiegel met rand van rood pluche, en nog 'n spiegel boven konsol-tafel goedkoop-verguld, dof-rood behang, flauwgestreept, heel deftig en toonig, twee leunstoelen en een bijbehoorende kanapee, en dan veel beeldjes en snuisterij op étagère-tafeltjes, écht Haagsch, dat was wel naar hun zin. Ze kregen de vrije beschikking hierover, konden komen 's morgens, 's middags, 's avonds naar ze verkozen, en de juffrouw zette thee of koffie, tegen kleine vergoeding, hoor! Naar deze kamer sleepte Eva wat ze in huis niet durfde brengen. Al wat ze van hem 150 EEN LIEFDESTRAGEDIE. kreeg vond daar zijn plaats. Ze zat er heele dagen, ook als hij er niet was, knutselde aan haar kleeren, maakte nieuw van lappen die ze op 'n koopje kocht. Thuis werkte ze weinig en ze zorgde ervoor 's avonds op tijd binnen te zijn, maar toch, 'n enkele keer verlaatte ze zich wel, kwam dan half in de nacht in 't winkeltje aan, wat telkens kwestie gaf. Ook kleinighedén, een bloem welkend op haar borst, een verdacht geurtje van odeur, 't zich voelen zonder zorg en daardoor vrijgevig voor Roosie, die ze toestopte met vruchten of wat lekkers, ontgingen haar moeder niet; en toch, wat moest ze erop zeggen? Ze troostte zich maar,dat kleine Roos gauw van school zou komen en dan hoefde ze Eef niet meer met ansichten erop uit te sturen, kon ze haar ook korter houden. Eerder niet. Een knappe jongen uit haar eigen stand zou ze trouwen en zoo kwam alles weer in orde. Nog 'n weinig geduld en 't redde zich vanzelf. Tot zoolang diende ze wat door de vingers te kijken. Ze waarschuwde haar toch elke dag, hield haar de gevolgen voor, 's morgens, 's avonds, zoodat ze zelf er wee van werd en zich schaamde over 't weinigje vertrouwen in haar eigen kind. Wat kon ze EEN LIEFDESTEAGEDIE. 151 eigenlijk nog meer doen? Niets, maar 'tgaf haar zoo'n zorg. Eva had altijd geld bij zich en van die winkel vertrouwde ze 't ook niet best; als ze eens informeerde, bleek ze alweer ergens anders te wezen, achenebbiesj, hoe kon ze vertrouwen hebben, als ze alles overdacht. Nee-nee, ze moest erover praten, ze moest 't rechtuit zeggen. Nou stond ze zich daar zelf te begijnen. Eva had weer 'n fijne mantel 'an, en zoo'n dure hoed, ja, ze was d'er mesjogge. — Eef, blijf reschaffen, zei ze hijgend! — Wat hebt u nou weer? deed Eva verwonderd. — Ik kan geen sjolem hebben zooasjeleeft. — Ik begrijp u niet... wat wilt u toch, breng ik niet genoch in ... ? — Dat geef' me grijze hare, juist die mesomme... je bent nooit zonder. — Nog mooier ... dan zal ik wel minder afgeven, nou doe 'k m'n best en is 't weer niet goed, wat zeg-je me daarvan... ? — 'k Ben je van harte dankbaar ervoor, d&t weet je ook wel, je bent 'n nesjiere, 'n schat, maar ik vraag me elke morrege. — Ja, wat vraagt u zich nu af? Dat zou ik wel 'es willen weten? 152 EEN LIEFDESTEAGEDIE. — Ach, ik wou da'k niks hoefde te zeggen. — U zanikt. — Je draagt zukke mooie kleere, koop maar bij, dat heb je niet voor niemendal. — Gunt u me dat soms niet? — Zeker kind, ik gun je alles, als 't maar niet tot je bederf uitkompt. — Wat praat u toch, hebbe ze weer gekletst ? — Was 't maar kletsen, ze hebbe je gezien, met 'n goj, al verscheije keer. — Hebbe ze me gezien? stoof Eva nu op. Da's bewijs dat ze geen zand in d' oogen hebbe. Ze magge me zien... ja zeker magge ze dat! En nu wil 'k wete wie aan 't raddele is geweest. — Dat doet 'r niet toe, kind. — Zie je wel, 't is wat moois naar die frotterikke te luistere, me te belastere. Een koorts zulle ze krijge! Fel stond zé voor haar moeder met vlammende oogen. 't Weten dat ze haar nagingen maakte haar radeloos. Ze zag zich al afgesleurd van hem, opgesloten in huis. Ze kon bijna niet spreken van drift die in haar woedde. Maar plots dacht ze eraan, dat ze haar moeder moest ontzien. Die was zoo EEN LIEFDESTEAGEDIE. 153 zwak en kon 'n toeval krijgen en dit zou ze zichzelf nooit kunnen vergeven. Van wanhoop barstte ze in tranen uit, snikte onweerhouden. — Nö nog fijner! klaagde de moeder. Nou bekom ik de schuld, kan ik 't helpe as de mense kwaad spreke? Ben ik niet je moeder, heb ik geen verantwoording voor je? Goed prate ze nooit over je ... — As u dat maar in gedachte houdt, zei Eva gevat. En as u meent, dat ik niet fatsoenlik ben, nou dan ga ik heelemaal niet meer uit. Denkt u dat het zoo'n gijn is door wind en weer te loope, moest ik de heele winter niet voort om 'n prutskaartje te verkoope en alles an te hoore wat die gazzers zeggen! — Sja, zuchtte de moeder. Je wordt te groot. Dat ik ook zoo ziek ben. 'n Broge voor al wat je doet! — Nou, zegt u dan niet meer zulke leelijke dingen, ik kan 't niet verdragen, ik doe het toch niet enkel voor mij! Eva snikte opnieuw van wrevel en ergenis, van ellende over 't eigen ik, wat ze zoo schuldig wist. En de moeder zweeg in pijn en zorg, zich onmachtig voelend, omdat ze 154 EEN LIEFDESTEAGEDIE. niets veranderen kon. Maar de angst en de verzenuwing lieten haar niet los; vanzelf begon ze weer. — Over 'n paar jaar, over anderhalf, kan Roos 't van je overneme, misschien al vroeger. Hou je zoolang goed, ik weet, 't is moeielijk in de verleiding... anders kijkt geen goossen je meer 'an! — 'n Goossen ? stootte Eva verachtelijk uit. Ja, die loope d'er druk om mij, jawel! As je niet meebrengt,kijke ze niet naar jeom.Geen geld geen gassene, as u daar maar 'an denkt! — Nö goed, nö goed, is dat 'n rede om nou alles maar opzij te gooien als 'n nafke. Eva haalde de schouders op. Ze droogde haar tranen. Nu haalden ze weer de ouwe koeien uit de sloot. — Wacht je tijd af... Roosie is gauw zoover, vermaande opnieuw de moeder. — Roosie ? asof dat wat geeft... Wat denkt u dan toch? U praat maar over Roosie, maar wat weet u eigenlijk van haar af? Zal die 't er beter afbrengen dan ik, is u daar zoo zeker van, nou ik niet! Eva brak af haar woorden. Ze voelde dat ze te ver ging. Haar moeder zweeg eveneens, en in die pijnlijke stilte klaarde zeer EEN LIEFDESTEAGEDrE. 155 wreed de maar vluchtige onderstelling, die tegelijk inhield een bekenning van schuld. — Nou ja, zei Eva na een poosje, u zet me ook altijd een mes op de keel, ik meen 't natuurlijk niet zóó erg, ik bedoel alleen maar dat u mij niet zoo moet verdenken. Haar moeder, in elkaargekrompen,schudde het hoofd; ze bedekte haar oude, rimpelige gezicht met de tanige handen, om niet te zien wat al vaak in haar was opgedoken en voor haar verzwakte oogen zoo klaar nu stond. Omdat ze niets kon veranderen en niets vermocht af te wenden zweeg ze in onmacht, van pijn en zorg. Eva werd er kriegel van, maar ook zij wist geen woord te vinden. Ze zou haar moeder om de hals kunnen vallen en schuld bekennen, of haar enkel omhelzen en haar geruststellend zeggen dat zij zich kwelde om niets. Maar een geheime vrees, zoowel voor bekentenis als voor zware leugen, weerhield haar; zenuwachtig brak ze in huilen uit. De moeder opende de saamgeperstelippen, om 't klaargeworden vermoeden uit te spreken, maar nu rinkelde 't winkelbelletje en kleine Koos stoof binnen. Dat bracht ineens verademing en ontklemming, al voelde Eva 156 EEN LIEFDESTRAGEDIE. de schroef nog. Nee, dat viel hier bij moeder thuis niet langer uit te houden, daarin moest verandering komen hoe dan ook. Ze verkleedde zich gehaast, trachtte met kleine Koos over flauwe dingen argeloos té praten, ging dan de deur uit, na eerst te hebben gezegd, als geruststelling voor moeder, dat ze bijtijds thuis zou komen. Ze liep de Wagenstraat af en zonder dat ze erover dacht nam ze de weg naar Scheveningen, omdat ze in de kamer van de Hobbe* mastraat nu niet zou kunnen zitten zóó alleen, terwijl ze hem eerst tegen d'a vond verwachtte. Evenals een paar maanden geleden dwaalde ze vereenzaamd over het strand, om bij 't geklotst van de baren, in de ruischzang van de zee te vergeten wat in haar knaagde. Het seizoen raakte er al ten einde en maar schaars waren de wandelaars op de zandige plate naast die eeuwige wellende wateren, die blinkende grijsheid onafzienbaar, zich verliezend naar verre horizon. 't Was nog een dag van felle zon aan onbewolkte lucht en dat maakte haar al gauw warm, zoodat ze wel langzamer moest gaan, en eindelijk stilhield, zich afvragend waarom ze toch zoo dom deed en zich noodeloos aan- EEN LIEFDESTEAGEDIE. 157 stelde. Als een felle flits schoot ineens de herinnering weer op, dat zij ook op een zoo moedelooze dag hem ontmoette, en dat leek haar als een voorspelling, een bizondere beteekenis, een feit dat haar dwong door te zetten, nu ze eenmaal was begonnen. Ze hield van hem, van hém, en voor niets kon dat wijken, er mocht dan van komen wat wilde. Even huiverde ze, terwijl ze dit zichzelf zei, want ze voorvoelde er iets noodlottigs in. Maar kom, dat kwam door de zee, die stemde somber. Iedereen zou wel minder prettig zijn na zoo'n scène thuis. En vreemd, terwijl ze zich dat opdrong, zagen haar oogen toch weer dat de zee niets sombers vandaag had, maar lichtend en kleurig golfde, groen-blauw met grijs onder het zongeschitter. Ze zette zich een poos in een strandstoel en overpeinsde vagelijk zonder iets feitelijks te denken en 't gevlaag van de zee onder de zoo klare glans van de zon werd haar als een zacht geneurie dat haar verpoosde, dat haar overstelpte in zachte weemoed en lief geluk. Ja, 't was het geluk, zoo meende ze, wat ze had willen verloochenen, dat terugkeerde en ze zoo sterk hoorde. In dat rhythmisch suizebeuken van de wijduitslaande, even wijkende, 11 158 EEN LIEFDESTRAGEDIE. dan terugvlagende golving van de zware zee voelde ze het. Ze droomde zich vaag weg en zag zich verre van al die kleine ellende, ver hier vandaan en met hém. Gekalmeerd zat ze uren neer, keerde daarna vastbesloten naar stad terug; ze wist nu hoe ze moest handelen. 's Avonds, bij hun ontmoeting, zei ze verward en gejaagd, van haar voornemen toch vast en zeker: — Neem me mee waarheen je wilt, 't kan me niet schelen wat ervan komt, ik kan hier niet, ik wil in huis niet blijven ! Hij stond versteld over haar opgewondenheid, een wanhoopsdaad die niet ontsprong, zich niet verloor in drift,, doch zich verstarde tot koppigheid. — M'n lieve kind, stamelde hij, onthutst door haar spontaanheid, ik wil niets liever dan dat, maar je weet... ja-god, je weet hoe 't erbij staat... ik kan je onmogelik trouwen en ook niet bij me noüen, wat moet er dus van je komen ? Hier, bij je moeder, ben je veilig, ze kunnen alles van je denken, maar weten doen ze niets. Als ik later weg ben, blijf je dezelfde... EEN LIEFDESTRAGEDIE. 159 krijg je misschien kennis aan 'n ander die 't goed met je meent. — Dat nooit, dat wil ik niet! antwoordde ze beslist. Ik ga met je mee naar Amsterdam, of... heb je al 'n andere vrouw op 't oog.. . ? — Ta-ta-ta, wat ben je dadelijk obstinaat, je weet dat ik van jou hoü, van jou alléén, kalmeerde hij. — Ik zal niet veel noodig hebben, verklaarde ze heel deemoedig. — Daarin zit het niet, m'n lieve Eef! dot van 'n kind, hoe moet ik je dat nou zeggen ? — Neem me mee, doe met me wat je wilt. Ik kan hier niet blijven, 'k verdrink me nog liever. Je begrijpt toch ... eens moet het uitkomen dat we samen zijn. Nee, nee, nee... spreek maar niet, alle gevolgen zijn voor mijn rekening, als je mij maar meeneemt. Hij sloot haar in zijn armen en suste haar kussend. De weelde van haar jong lichaam en de aanhankelijkheid van haar naar-liefde-dorstende ziel bedwelmden hem opnieuw. Waarom zou ze niet kunnen meegaan naar Amsterdam ? Hier of daar bleef 160 EEN LIEFDESTRAGEDIE. toch 't zelfde. Ja, hij hield van haar en zij van hem ! En toch, terwijl hij zichzelf dit voorzei, voelde hij al de dubbelhartigheid ervan, want eens, vroeg of laat, moest hij haar aan haar lot overlaten. En dan ... nou ja ... misschien zou het tusschen hen wel vanzelf uitgaan, uitslijten. Haar zalig omstrengelende armen, haar liefde-kussen verdoofden elke verdere tegenwerping. Hij gaf toe, en verheugd gingen ze samen overleggen hoe dat het beste zou kunnen. Eva sprak ervan om in Amsterdam weer een ateljee te zoeken, en ja, daar vonden ze ook van zelf de brug. Hij kon door een kennis een advertentie laten plaatsen, daarop zou zij schrijven, de betrekking natuurlijk aannemen, en eenmaal te Amsterdam, mocht ze zelf alles regelen en verder uitzien. Moeder ontving dan elke week het geld door, wijl die betrekking interne zou zijn, met hoog salaris. Nu juichte en jubelde het weer in Eva, hoewel met een weinig wrangheid erdoor; ze voelde dat ze zich losmaakte van huis, dat ze afdreef in de groote stroom. Dit maakte haar even stil, doch lang duurde het niet. Hoe goedhartig en eerlijk bleek EEN LIEFDESTKAGEDIE. 161 hij ook weer, dat hij voor moeder zorgde en het daarbij zoo aanlegde dat ze altijd terugkon, als 't moest! Drie dagen later, nadat de advertentie in de krant verscheen, kwam ze ermee thuis, schreef erop zooals was afgesproken en weer eenige dagen later ging ze met hem naar Amsterdam, zoogenaamd op proef. Ze huurden er een goede en niet te dure kamer 4n de nieuwe buurt, waar zij zich nu voorgoed nestelde, na eerst weer naar moeder te zijn geweest om de uitslag te melden, haar kleeren te pakken en mee te nemen. Moeder zuchtte en schudde 't hoofd, maar kleine Koos kakelde luid van vreugd. Nu kreeg zij 't rijk alléén, werd zij de eenige in huis die wat te zeggen had, geheel vrij en onder de plakweg van Eva, die haar in bedwang hield, ook als ze niets zei. XV. De nazomer was nog prachtig, al verwaaiden de eerste dorre blaeren van de boomen. De vroege herfstzon, soms zwaar goud en dan weer hel-bleek, betintte afwisselend de woele stad, waar de menschen, na kort verblijf in bosch of aan zee, weer knusjes tezamenschoven. De eerste dagen in .Amsterdam streken voorbij in onbedaarlijk genot, 't Besef van volledige vrijheid, van te kunnen leven voor hem en geheel zichzelf te zijn, werkte overweldigend op haar in. Amsterdam was zoo groot, zoo warrelig-vol, dat zij zichzelf erin verloor, als ze met hem uitging, dat was 't leven genieten tot de boom. Ze keek niet om, dacht niet aan het prentenwinkeltje, waar moeder en kleine Roos haar zorgzaamheid roemden EEN LIEFDESTRAGEDIE. 163 als de post het wisseltje bracht; ze leefde hoofdloos, het hart te vol. Zoo draaiden de tijden om, maar al spoedig volgde terugslag ook. Hij kon niet aldoor bij haar zijn, kwam op bepaalde uren, had ergens anders zijn kamer, en de lange morgens en de vele middagen zat ze alleen. Dan prutste ze wat aan haar kleeren en wachtte tot hij opdagen zou. Haar bestaan begon bij hem en 't eindigde bij hem. Daar tusschen lag niets dan de herinnering aan haar armoe, 't ellendeleven daar ginds, met vóór haar even groote ellende mogelijk in de toekomst. Maar wat gaf ze daarom, ze nam het zooals 't was en niet zooals 't wezen moest, al welde telkens de twijfel op. Wat kon haar deren wat daarna volgde. Ze vond pret in zich zelf, zóó maar, om niets, enkel omdat ze op haar beenen stond en de lucht inkeek. Maar dan dook die nare schim weer óp; een briefje van huis, een ongeluk in de krant, 't verstomde al haar luidruchtigheid. Klaar zag ze haar nieuwe toestand in: 't geluk voor 't oogenblik, vandaag en morgen weg! Wanhopig verward kon ze dan voor 't raam zitten kijken, tot opeens, of eigenlijk eronderdoor, ze de eenzaamheid voelde, het afzon- 164 EEN LIEFDESTKAGEDIE. derlijke en verlatene in deze stad, die wel mooi en erg druk er uit zag, maar toch de hare nog niet. In Den Haag kende ze elke straat, elk plekje, en overal had ze kennisjes. De tijd viel haar d£ar te kort, en hier wist ze geen raad ermee. Ze dacht ér wel eens aan naar een ateljee te gaan, maar moeilijk bleef het, wijl hij elke middag na beurstijd even aanliep, hoe moest dat dan ? Zou ze hem daarmee niet kunnen verliezen ? Een heele dag zonder hem, dat kon toch niet; ze verlangde altijd naar hem. Vergoeding voor de lange-dag-alleen gaven haar de avonden, wijl ze dan leuk samen waren. Ze gingen naar een café aan de Amstel of ergens zitten op 't Rembrandtplein. Ook de herfst bleef onafgebroken mooi, een voortzetting van de zomer, enkel maar wat koeler en wa t langer van avond. Onbegrijpelijk-lang bleven de bladeren, na dié eerste loslating, aan de boomen. De eerste zondag waren ze naar Zand voort getramd, hadden bij Driehuizen gedineerd, heel de middag langs het strand geloopen en in de stoelen gezeten. Zandvoort was geen Scheveningen, toch ook mooi. Ze kreeg er weer 't zelfde vrije gevoel, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 165 de eenheid van lucht, duin en zee, zij beiden erbij, geheel voor elkaar, vereenzelvigd ermee. In stad deed hij altijd meer afgepast, dan liep hij strak, en soms leek het haar of hij schichtig keek, of hij zich wat sjeneerde voor haar. 't Kon best en ze vergaf het hem grif, want was zij in Den Haag ook niet zóó geweest? Och ja, daar voelde ze het als 't verbodene, dat lokt — en hier, nu 't niet haar zelf, maar hem betrof, werkte het pijnlijk, 't Was de worm die langzaam maarzeker voortknaagde aan haar lot... en dat eens beslissen zou. Had hij niet aldoor gezegd, en hij zei 't nu nog, dat hij haar niet kon trouwen en ook niet altijd bij zich hoüen. Ja, als het toeval hem gunstig mocht wezen, zoodat hij veel geld verdiende met effekten waarin hij spekuleerde, maar daarop mocht ze toch niet rekenen. Dat nare gevoel van een vage toekomst overviel haar aldoor als ze zich alleen bevond; en telkens, als" ze haar postwisseltje van vijf gulden overmaakte aan moeder, vroeg ze zich hoeveel keer dat nog zou zijn. In zoo'n stemming ging ze per elektrische naar Zandvoort en bleef er de geheele dag. 166 EEN IiIEFDESTRAGEDIE. De zee golfde zwaar, koel-grauw met wittige koppen onder heldere hemel, waaraan zilverbleek straalde de groote herfstzon. Leeg en blank lag het strand in groote verlatenheid en het ziltige zand week weg onder elke voetepas. Ze zag ineens weer de herfst van vorig jaar, toen het zoo regende en stormde en zij zelf zoo verwaaid rondliep te Scheveningen om een kaartje te verkoopen. Nee, er bestond geen reden tot klagen, ze mocht niet zoo ontevreden, zoo ongedurig zijn. Ze had 't goed en moeder kreeg het geld, wat kon ze nog meer vragen? O ja, ze wist het wel: zekerheid wou ze dat het zou duren! Maar waarom pijnigde ze zich? Deed ze zelf niet het voorstel, dwong ze hem niet tot deze stap, smeekte ze niet haar mee te nemen, die goeierd, die lieve, lieve man! Haar gelaat verhelderde bij dit herdenken en ze lachte haast tegen zich zelf. En toch, terwijl ze keek in 't stralend zonlicht, dat over het grauwe sop spatterde, huiverde ze onwillekeurig bij de alweer aansluipende gedachte dat haar liefdeleven kortstondig zou zijn, en als 't met hem afliep ze naar huis moest, of misschien met... een ander. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 167 Ze zette zich tegen die wrevel in en uit terugslag werd ze uitgelaten. Haar hoed met rood kleurde fel en haar roktrotteur fladderde in de wind; ze schepte met volle handen in 't zand. Op 't vrijwel leege strand waren er toch enkelen bijgekomen, heeren uit Amsterdam, naar ze meende, en die volgden haar bewegingen met gretige oogen. Dit deed haar weer opfleuren, gaf sterk het besef dat haar leven nog niet behoefde afgesloten te zijn als 't ongeluk met haar gebeurde. Maar gelijk rilde ze al. Nee, nooit ging ze weer met 'n ander! De lange middag dreef om in die afwisselende trieste en uitgelaten stemming, en zij bleef aan zee tot de zon onderdook. Karmijnrood en heel groot zonk de vurige bol achter de grijzige, parelmoeren kim, die gelijk van felle kleurenbrand doorgloedde. De schater sloeg vlammend op door heel de lucht, van kleine wolken doorzogen, vloeide daarna uit, werd grauwviolet. Ook 't breede strand kleurde zich met een vdal purper, dat rimpel-streek over het stroeve zand, metalig opblonk in 168 EEN LIEFDESTRAGEDIE. de water-riffen die overal zoo breed lagen uitgeweid. Veel tijd tot bepeinzingen hield ze niet over, ze moest terug, naar Amsterdam. Het diep-zwaarmoedige van het violet en purper bij snelle avondval en de kille frischte van 't herfstgetij bleven haar bij, werkten op haar in als een nieuwe kracht. Ze had toch zelf gewild, hoe kon ze dan zoo zeuren! En ineens schoot het voor haar op hoe heerlijk het straks zou zijn als hij bij haar kwam, en dat joeg haar 'n blos van genot naar de kaken. Ze voelde zich al vroolijk als ze hem maar zag, zelfs als ze aan hem dacht, droefgeestig werd ze enkel als de vage toekomst haar overstelpte. Nu groeide weer 't geluk in haar, terwijl ze naar Amsterdam terug elektriekte. Op de rieten klepstoel in de tram tuurde ze vaag naar 't donkere buiten. In stroeve avondsfeer lag het toegedekt, met hier en daar een enkel lichtje, huilerig pinkend als een gloeiende traan in de weemoed van het vochte floers. Dit matte, starre kijken, waar niets te zien viel, hield haar lang bezig en 't leidde EEN UEFDESTRAGEDTE. 169 haar gedachten af. 't Leek haar of ze door de spiegelende ruiten in zichzelf zag en of het daar binnen nu alles heel goed en vreugdig samen lag. O ja, ze was gelukkig, heel gelukkig. Een enkel-jaar-zóó beteekende meer voor haar dan vele van ellende en getob. Ze naderden nu de eerste lichtenreeks van Amsterdam, en dat scherpte haar aandacht weer op. Nee, de zee, om deze tijd van 't jaar, niets gedaan ! Ze huiverde en rilde er van. In huis zou het beter zijn! Met een zware bocht schoof de tram uit 't opene donkere veld, de beschermende stad in. Menschen stapten uit, bij elke brug. Herhaaldelijk stopte de tram, maar 't ging toch rap van de hand ; straat na straat reelden ze voorbij. Aan 't eind zat ze er nog alleen, dht maakte haar weer triestig. Nu was ze er haast; de tram stopte al. Zou ze overstappen ? Nee, liever te voet verder, dat gaf afwisseling! "Warm omving haar de Kal verstraat, met het vele, stralende licht en de voortschui- 170 EEN LIEFDESTKAGEDIE. vende, vaak elkaar kruisende, zwarte menschendrom over het grijze asfalt. Ze voelde zich opgemonterd, stapte vlug door naar de „Van Wou", waar ze woonde. Hij was er nog niet. Gelukkig! Ze liep eerst door de kamer heen en weer, niet wetend wat te doen, dan knapte ze zich wat op, — en even later, als zij zijn veerende stap hoorde op de trap, kon ze hem tegemoet gaan met de verrukking op 't gezicht, alle narigheid vergeten. Ze vertelde hem haar uitstapje, ook wat van haar gewaarwordingen, maar ze gleed er over heen, om geen te groote beteekenis eraan te geven, en hij plaagde geruststellend: — Och, malle meid, word-je nou ook nog sentimenteel. — Nee-nee-nee! zei ze lachend. Ik wil er niets meer van weten! XVI. Het geluk, het warme bewuste geluk is niet afhankelijk van uiterlijke omstandigheden, doch als er iets ontbreekt, als twijfel woelt en de mensch zich onrustig voelt, dan ondergaat de geplaagde ziel de invloed zelfs van elke kleine weersverandering. De herfst was wel heel mooi geweest, doch werd al killer en sloeg plotseling over tot barre winter. Een enkele storm met vlagende regen had de laatste blaeren, die zoo lang en zoo verwonderlijk-vast aan de takken bleven, eraf gerukt en bij vrachtenvol neergereten, en nu stonden de plantsoenen ineens naakt, met de boomen zwart en kil in de grauwe, vale lucht. Dat maakte het eenzame leven op de 172 EEN E1EFDESTBAGEDIE. huiskamer droefgeestig. Soms haakte ze naar 't lawaaierige van thuis terug. Die gedachte verdween evenwel dadelijk als ze hem zag. Ze was nog vele keeren naar Zandvoort geweest, maar het werd te guur daarvoor. Vanzelf vervloeide het verlaugen-er-heen, wijl de zee niet zoo gemakkelijk viel te bereiken als van uit Den Haag. De eenzaamheid van het strand leek haar ruiger dan daarginds. Zóó traagden de dagen voorbij, ze raakte langzamerhand gewend en vond Amsterdam nu een prettige stad, en ook wel vrij. 's Avonds ging ze meestal met hem uit, naar schouwburg of café en de eerst zoo sterk gevoelde leegte vulde zich. Ze had 't nog geprobeerd op een ateljee, maar 't geringe loon, nagenoeg niets in vergelijking met wat ze zelf verwonen moest, moedigde niet aan. Dat hij dan 's middags na beurstijd niet zou kunnen aankomen, bleef voor haar wel het overwegende van al, want angst, diepdoorwerkende angst, dat zijn liefde zou verminderen, hield haar voortdurend bezig. Ze zocht naar elk middel om hem vaster aan zich te hechten, overlaadde hem met liefkoozingen en uitstortingen van teederheid en hartstocht, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 173 maar ze moest bemerken dat ze niet ermee bereikte wat ze beoogde. Haar naïefheid en onbedorven-zijn trokken hem meer aan dan al die opzettelijke aanhaligheid. Opnieuw voelde ze 't geluk ontglippen en haar naar liefde smachtende ziel leed geweldig, maar ze hield het kwelbegrip in, liet het hem niet blijken, nu al wetend dat jaloerschheid geen winst is, doch schade brengt in elke verhouding. Ha-ha, ze was mooi en jong. Honderd mannen kon ze krijgen voor een. Nee, geen treurgezicht! Ze lachte en dartelde weer en hij deed evenzoo, vond haar als altijd z'n heerlijke snoes van'nEef. In de St.Nikolaasdagen zond ze een pakket naar 't brief kaarten winkeltje, zij zelf kreeg niets terug dan een koud bedankje op een smoezelige, onverkoopbaar-geworden kaart, maar ze ergerde zich er niet aan, lette er nauwelijks op; ze had immers genoeg; en wat kon ze meer verlangen: hij had haar een prachtige ring gegeven. De Decemberdagen bleken anders wel grauw en triest, het daglicht was er noode of het verdween al weer, om drie uur finaal donker in haar volgepropte kamer. Dan 12 174 EEN LIEPDESTRAGEME. duurde het wachten wel eens lang; ze wachtte toch immer op hem, ze kende en wist niets anders, had geen ander doel. Als hij maar kwam en ze zijn lieve gezicht zag leek haar alles goed! * * * In de week vóór nieuwjaar werd het een feest. Hij verraste haar met het plan voor 'n uitstapje naar Brussel. 't Was werkelijk een heugelijke verrassing, want een paar dagen te voren, zonder dat ze van iets afwist, bracht een kruier zijn valies en een fonkelnieuwe voor haar. Ze wist eerst niet wat dat beteekende, en gewoon al aan noodlotsgedachten, meende ze toen dat dit voorboden waren van een scheiding. Hoe straalde ze, nu hij met lachend gezicht het plan vertelde en haar de groene rondreisbiljetten liet zien, die hij al had genomen. Zooals 't op de eerste dag in haar had gejuicht van Speenhoff, Speenhoff, zoo jubelde het nu Brussel, Brussel, — En d&t niet enkel door het gelukkige feit dat ze Brussel zou zien, doch ook omdat het wat nieuws bracht, wat moois door hem EEN LIEFDESTRAGEDIE. 175 voor haar bereid. O, hoe dankte ze hem in haar hart, ze kuste wild en zonder bezinnen en ze merkte zelf, dat haar omhelzing nu spontaner en hartelijker was dan de meest lieftallige aanhalerij der laatste dagen. Ze schrikte er even van, o heel even maar, dan zong en sprong ze opnieuw door de kamer, joelde uitgelaten als een klein kind, en hij ving haar op in zijn armen, kuste haar met uitgelaten blijheid. Met de morgentrein van even acht uur gingen ze, echt als meneer en mevrouw, vertrouwelijk samen gezeten op de vooraf bestelde plaatsen, innig-gelukkig en toch met de noodige ingetogenheid. De geheele knus-leuke reis, het schudden en stooten, oponthoud aan de stations, ook van Den Haag, met even angst dat bekenden zoüen instappen, 't snelde voorbij als in een droom, waarvan enkel haar bijbleven het douane-onderzoek aan de grenzen en de inkomst te Brussel. Dat warrelig gekrioel, het bonte gewoel op de Place du Nord, en dan dadelijk die breede boulevards, vol leven, met de vele 176 EEN LrEFDESTRAGEDIE. café's, de opzichtige vrouwen en elegante heeren, het drukke gevent en geschreeuw, de kleurige aanplakborden, de armelijke vrouwen, 't bracht haar in een soezel, die oversloeg in verrukking, omdat hij haar dit alles schonk; 't verwerkelijkte wat zooveel jaren haar had toegeschenen als iets niet te bereiken. Nu bevond ze zich toch ook te Brussel, logeerde er in één der eerste hotels,' werd voortdurend aangesproken met madame. Ze verwonderde zichzelf erover, bezag zich in de spiegel, want ze wist zich toch nog jong en onbedreven. Maar de spiegel bevestigde het; ook haar rijpheid, het volledig vrouw-zijn, ondanks de prille jaren. Haar donker uiterlijk, het zwarte haar, de slanke gestalte, door de maanden van rust en weelde al voller geworden, werkten mee; het geluk weerkaatste haar lachend als het lieve leven zelf. Nee-nee, ze hoefde niet te twijfelen, ze had niets meer van een kind, ze raakte volgroeid. En plots besefte ze sterk dat ze haar verlangen en ook haar hoogste punt bereikte, dat ze eigenlijk al over de schreef heen was; ze verkreeg toch alles. EEN LIEFDESTBA.GEDIE. 177 Brussel en Parijs, dat bleef zoowat gelijk, en ze zat en liep er met hem in die groote stad! Dat het nu bergafwaarts zou gaan en heel snel, daaraan dacht ze niet, wilde ze niet denken, ze genoot enkel van 't geluk en bekommerde zich verder om niets. Even dacht ze aan Anne van Langen, wat die er wel van zou zeggen, als die haar hier eens kon zien. Met een nieuwe japon, een fleurige hoed, mooi kantwerk en wat aardige soeveniers keerde ze terug, verliefder dan ooit. Nog tijden lang teerde ze op dat genotene te Brussel, voelde zich op. de hooge boog van 't leven in de heerlijke vlucht van liefde en ontvankelijkheid. Nu en dan dook grillige twijfel op aan de duurbaarheid van dit bestaan, maar die verdrong ze energiek. Ze had 't goed en moeder kreeg op tijd haar geld, wat kon ze meer wenschen? XVII. De winter met mist, sneeuw, en regen, met felle oostenwind die vrieskou bracht, en bloemen op de ramen kantwerkte, dan weer keerde tot dooi, de winter met de lange avonden en zoo korte dagen was ongemerkt voorbijgegaan, en nu stonden zè voor de lente. Het milde weer was er nog wel niet, maar toch in Maart kreeg-je al zomersche dagen! Een verkreukeld briefje van huis met klachten hield haar angst wakker, dat zei telkens, hoewel onbedoeld, hoe ze vorig jaar in moeielijkheden verkeerde en hoe rustig en gelukkig ze hier nu zat. Eustig en gelukkig ? Ze hield de woorden even terug, en ja ... Gelukkig voelde ze zich wel, maar de rust van'dat geluk ontbrak nog altijd, 't Kon EEN LIEFDESTRAGEDIE. 179 haar elk oogenblik ontschieten. Haar trouwen zou hij niet zoo grif, en dat verlangde ze ook niet, als ze zekerheid had, dat hij bleef. Maar nu en dan merkte ze dat hem wat kwelde, dat hij moeielijkheden had, geldzorgen, tegenspoeden die hij voor haar verborg. Ze wist toch dat hij nog al spekuleerde. Als hij verdiende deed hij gul en leuk, als hij verloor zei hij weinig of zweeg, zat cijfers te pennen en te rekenen, waarvan zij enkel begreep dat haar verblijf veel geld vroeg en dat dit nijpen kon als alles tegenliep. De ernst van 't leven rees ineens weer voor haar op. Tijden zat ze erover te piekeren, haar arm hoofd te pijnigen om een middel te vinden hem niet zoo tot last te zijn. Toen, als 't eenige wat ze erop vinden kon, stelde ze hem voor zelf ook wat te doen, uit naaien te gaan, dat gaf wel een gulden per dag en de halve kost. Hij barstte in een lach uit, en zei spottend: — Och kind, denk-je dat zulke bagatellen me helpen kunnen! Ze verschrok, stond ineens verstomd, alsof een afgrond voor haar lag. — Welnee, een gulden meer of minder, dat is het niet; maar wil je soms iets leeren 180 EEN LIEFDESTRAGEDIE. of om handen hebben, zoodat je later je zelf kunt redden als ik je aan je lot moet overlaten, zeg het dan maar. — Aan m'n lot overlaten? vroeg ze verward van schrik. — Nou-je, zoo ver is 't nog niet, ik bedoel maar in de toekomst. — O zoo, antwoordde ze verlegen, terwijl haar oogen vochtig werden. — Kom malle meid, wat is dat ? vergoelijkte hij al en trok haar naar zich toe. Kom, zoen me gauw, je weet toch wel dat ik van je hou, dat er heelwat moet gebeuren voor ik je zoo maar laat gaan. Ze nikte lief-verwezen alsof 't zoo hoorde, en droogde instinktmatig haar tranen. Maar toen hij haar omarmde, haar kuste op oogen en mond, voelde ze ineens sterk, en zeker, dat haar geluk toch wankel stond. Al zou 't nu nog voorbij drijven, het noodlot bedreigde haar voortdurend en liet niet af. De geweldige gewaarwording ontwrichtte haar maar enkele tellen en over de gedroogde tranen heen keerde terug de glimlach. O, als hij in moeielijkheden geraakte, dan eerst zou ze toonen wat zij vermocht, dan zou ze voor hem werken, ploeteren dag aan dag, EEN LIEFDESTRAGEDIE. 181 hij zou zien wat ze kon. Voor haar verhitte verbeeldingen woelden tal van plannen op, maar ze voelde zich te klein tegenover hem om ze te durven uiten. Na een poosje zwijgens, vroeg ze hem timiede: — Als we eens 'n huisje huurden, dan zou ik wat voor me zelf kunnen beginnen? — Heel goed, heel goed! antwoordde hij luchtig. Denk er maar eens over na. Je weet, ik wil je graag helpen... met al wat ik kan! Die woorden sloegen haar verwachtingen ineens tot gruizel. Hij wou haar helpen, terwijl zij juist dacht hem te verlichten, o, nu begreep ze het! Wat bleef haar over? Niets! De twijfel en de ontmoediging nepen haar tam. — Zoo bedoelde ik 't niet, hakkelde ze, ik meen, dat het je dan wat minder zou kosten. — O, zoo, ja ... enfin, zie maar wat je doet, 't is altijd verstandig vooruit te zorgen. — Je denkt toch niet, dat... — Dat ik op de flesch ga, nee, dat geloof ik niet, teminste ... Hij hield even op, om de zachtste woorden te kiezen, vervolgde dan: — Ja zie, springen zal ik wel niet, maar 182 EEN LIEFDESTRAGEDIE, ik heb me te dekken voor de verliezen. Ellendig, heel ellendig, je vrijheid eraan te geven, maar er zit niks anders op! — Je vrijheid ? herhaalde ze in nog maar vaag bevroeden. Je hebt toch niets verkeerds gedaan ? Hij lachte luid om haar verkeerd begrijpen — en daarmee eindigde dit gesprek. Eva wilde er ook niet verder op ingaan; ze voelde, vreesde dat zijn liefde minderen ging. Maar daarin vergiste zij zich toch, al schortte er bij hem wel wat. Een aantal dagen schoven in alle geluk en vrede weer voort. Het leven met hun tweedjes bleef ongestoord, 't was ook zoo heerlijk aan niets te denken, louter te leven voor elkaar... en voor zichzelf. Toch werkte het gesprek na, niet zoozeer bij haar, doch bij hem. Spijt voelde hij erover de stand van zaken niet nadrukkelijker te hebben verklaard. Maar ach, dat ging toen niet, hij hield zooveel van Eef... en het kind leed er bepaald onder, dat vermoedde hij al. Evenwel, verzwijgen kon hij het niet, allerlei omstandigheden waarop hij eerst niet gerekend had, dwongen hem wel. EEN LIEPPESTRAGEDIE. 183 Op een avond begon hij er weer over en nu zelfs heel hard en onhandig: — Zooals ik zeg, 't is beste dat je zöo iets voor je zelf begint, dan ben je onder dak tegen die tijd ... — Tegen welke tijd! vroeg ze gejaagd, nu al vermoedend waar hij heen wilde. — Wel, je bent toch niet onnoozel... 't is lam en beroerd genoeg om een deuntje te moeten trouwen. Ze week ontzet een eind terug, staarde hem strak, met vergroote oogen, aan. Daar was 't waarvoor ze altijd vreesde! — Trouwen, trouwen ? herhaalde ze met schrik. — Ja, wat dacht je dan? Je vindt het misschien niet prettig, nou ik ook niet, maar 't is het eenig middel! Ze kwam weer naar hem toe, omklemde hem met haar armen, riep snikhuilend: — Nee, nee, dat kan niet, je zegt het om mij te plagen,... je meent het niet, je gaat niet trouwen ... is 't wel? je blijft bij mij, bij mij. Ik wil alles, alles doen, zeg maar dat ik moet gaan werken. O nee, o nee... wees barmhartig, sta niet zoo stijf... toe zeg het nou dat het niet waar is, 184 EEK IJEFDESTRAGEDIE. o ik kan niet blijven leven. Jij trouwen? verschrikkelijk, verschrikkelijk! Hij raakte er door van streek, omarmde haar, kuste haar hartstochtelijk, trachtte haar met veel woorden te sussen. — Arme meid! lieve Eef, 'k wou dat ik anders kon ... 'k wou dat ik je bij me kon hoüen voor altijd, maar 't kan niet, 't kan niet. En juist nou is er gelegenheid, godja, een goede partij hè... beroerd! — Nou? vroeg ze verwezen. Nou? moet het dan dadelik gebeuren ? — Welnee, over een maand of wat, er is nog niets bepaald, maar toch... Over 'n maand of wat! echode het in haar door. Dus dan al! Ze zei het luid-op, om zichzelf er van te doordringen, wijl ze het niet gelooven kon. Maar zijn strakke gezicht gaf weinig hoop dat ze zich vergissen zou. Dan overmande het haar. Alsof ze op haar hoofd werd geslagen zoo machteloos en vernietigd zakte ze op een stoel neer, het de handen slap hangen. Dat duurde eenige minuten. Langzaam richtte ze zich weer op en met verdwaalde oogen hem aanstarend, zei ze wanhopend: — In Godsnaam dan...! EEN LIEFDESTRAGEDIE. 185 Hij gaf er geen antwoord op, begrijpend dat elk bewijs van tevredenheid hier nadeel deed. En zij vervolgde klagend: — Ach ja ... ik heb 't aldoor gevoeld, aldoor zien aankomen... je zult van mij geen last hebben! — Ik heb je het toch vooruit gezegd, heb je niets beloofd. — Niet, dat je zou gaan trouwen! kreet ze weer fel. Als je van een ander was gaan hoüen, ja dan, maar zóó, nee, dat had ik niet van je verwacht. — 't Moet, zei hij driftig, 't kan niet anders! Ze haalde de schouders wanhopend op, liet zich opnieuw neerzakken. Hij stond verplet door haar smart en wist geen woord te vinden om haar te zeggen hoe hij zelf eronder leed. O, wat hield hij van haar, van dat lieve, goede kind! Hoe moest hij het toch aanleggen, om haar geen pijn te doen? Hij wist het niet! Beschaamd liet hij zich ook op z'n stoel nederploffen, bedekte zijn gezicht met beide handen. Zoo zaten ze een lange tijd, ver van elkaar, toch zoo na van gevoel en gedachten, 186 ÊËN LIEFDESTRAGEDIE. met tusschen hen in het onafwendbare. De voorjaarszon was schaterend ondergegaan, en de kaatsende gloed blikkerde nog even na op de ruiten aan d' overzij. Nu weefde zich de eerste schemer in de kamer en spon er zijn schaduw ver takkingen als een donker web; ze merkten het niet in hun starre zwijgen. Eva richtte zich 't eerst op, beseffend dat ze zoo niet konden blijven zitten. Ze vermande zich, verslikte haar zuchten, ging naar hem toe, om 'n paar woorden te zeggen. Maar ze kwam zoover niet, sloeg enkel haar armen om zijn hals en stortte jammerend neer ; ook hij schreide en trachtte haar te troosten. Heel de avond brachten ze wrokkend en mokkend door, ze wisten niet meer of ze nog van elkander hielden of reeds van elkaar waren verwijderd; althans zoo leek het hun beiden, al was het misschien nog niet zoo. xvni. Als een slag eenmaal is toegebracht, hoe onvermijdelijk ook, dan welt de spijt er over en voltrekt zich de jammer om wat nu eenmaal niet te ontkomen valt. Hoe ellendig, hoe ellendig! Graag had hij het vermeden, maar beter toch bleef het thans dan later, als ze zich nog meer aan hem zou hebben gehecht! Toch, nu hij het had gezegd en ook voet bij ^tuk houden moest, wijl het niet anders kon, bezwaarde de toestand hem zelf, zoodat hij er stroef en norsch onder werd. Dat werd een zenuwachtige spanning, een wachten en hopen voor Eva, of het nog zou keeren; en een verlangen wat niet bevredigd zou worden, naar ze zelf voelde. Wat moest voor haar hier nu uit groeien ? 188 EEN LIEFDESTBAGED1E. De eerste dagen spraken ze niet erover, geen van beiden; 't leven zette zich gewoon door, alsof er niets was voorgevallen; maar juist omdat hij niet sprak, begreep Eva dat het ongeluk bleef bestaan, onvermijdelijk; ze had niet meer de moed er naar té vragen. Liever honderd maal de twijfel die nog altijd een kansje — hoe klein ook — overliet, dan de zekerheid die alles voorgoed afsneed. Hield ze dan zooveel van hem? Ja, oneindig-veel, doch daar zat het niet, althans niet alléén. Van 't beginne-af had hij het haar gezegd, verwijten kon ze hem dus niet, — en als hij nu trouwen ging, of trouwen moest om het geld, dan zou ze, dan mocht ze zich daartegen niet verzetten ; ze gunde hem alles in de wereld en tegen zijn aanstaande vrouw voedde ze geen haat noch afgunst. Alleen wreed dat zij dit alles, het pas verworven geluk zoo gauw missen moest en dat er voor haar niets overbleef dan de vroegere ellende, het was te erg, te onverwacht. Ach, verlaat me toch niet, verlaat me niet, kermde het in haar, doch ze durfde deze armzalige klaging niet ééns te uiten. EEN LIEFDESTRAGEDIE. 189 Ze had toch het tevoren geweten, hij raadde het haar destijds genoeg af om mee te gaan naar Amsterdam. Met schrik dacht ze er aan naar Den Haag terug te moeten, naar moeder en Roosje en naar Oome Ben, die nu wel alles op haar aan te merken zouden hebben. En dat deze angst voor wat komen ging in haar boven dreef, zelfs boven haar liefde uit, dit martelde haar nog het meest. Ze wilde niet terug in dat jammerlijk leven, ze kon niet alléén zijn, ze wilde bij hem blijven, verlangde enkel dat het bleef zooals het was. Een wrange gedachte zette zich bij haar vast. Dat hij trouwde, goed, dalt moest om het geld. Doch daarom behoefde hij haar niet alleen te laten, daarvoor behoefde hij haar niet te verstooten ... Ze kon hem niet missen, ze zou hem zelfs met die andere willen deelen, ze wilde zijn geliefde blijven, alles offeren als hij nog een enkele keer bij haar kwam. Maar deze gedachte op zichzelf leek haar monsterachtig, zoo in-gemeen, dat ze die tegenover hem niet durfde uiten, die diep-in verborgen hield, en er zelfs met geen vage 13 190 EEN LIEFDESTR AGEDIE. aanduiding over begon. — Aldoor klopte toch weer het beschuldigend vermaan aan, dat ze het zelf had geweten en dat ze geen enkel recht over hem kon laten gelden. Nee, ze mocht hem niet tot het kwade, tot de ontrouw overhalen, zij alléén moest het ontgelden, daaraan viel niet te ontkomen. De eerste week sleepte zich voorbij in nijpende schrijning van wat zich niet klaar liet uitspreken. Al heel spoedig er op volgde een grillige weeromstuit, zoowel bij haar als bij hem, ze werden nerveus en wispelturig, ongedurig en daarop wisselde de stemming voortdurend. Nu eens zaten ze stil en afgetrokken voor zich uit te staren, dan deden ze woestuitgelaten en dol. Maar bij het ééne zoowel als bij het andere dacht zij: voor hoe lang nog ? En op zijn gezicht las ze: 't zal gauw gedaan zijn, dan moet ik gedwongen in het bootje! Ze vond het voor hem haast even ellendig als voor haar en ze bleef in stilte hopen dat het noodlottige op 't laatst toch niet zou behoeven te gebeuren. Ze begreep EEN LIEFDESTRAGEDIE. 191 evenwel dat deze wending niet terwille van haar kon plaats vinden, dat ze hem niet terughouden mocht. Haar liefde voor hem voelde ze zoo groot en onbaatzuchtig, dat het haar onmogelijk toescheen hem ook maar iets in de weg te leggen. Alleen wachtte ze er op dat hij zou verklaren aldoor haar vriend te zullen blijven, dat ze op hem rekenen kon ; dat — en haar adem hield ze bij dit bedenken in — dat hij toch wel bij haar komen zou, ook al zou hij met die vreemde zijn getrouwd. Doch helaas, dat laatste zei hij niet, hij zei eigenlijk niets, sprak er heelemaal niet over. En dat hij er over zweeg, vond ze wel mooi op zichzelf, zóó kiesch, maar ze proefde er ook uit, dat, als hij eenmaal getrouwd zou zijn, alles tusschen hen afgesneden bleef. En dit kwetste haar meer dan ze zichzelf bekennen wilde. Hij beschouwde dit geval dus als niets, als een bagatel; hij trouwde, zij moest weer naar haar moeder en daarmee uit. Hij, van zijn kant, begreep al wat in haar woelde. Evenwel, hij zag geen kans 192 EEN IilEFDESTRAGEDIE. het te veranderen. Hoe dieper je er op in ging, te erger werd het. Hij zocht het nu met geld goed te maken, verkwistte veel, gaf buitensporig uit, maar daarentegen ontweek hij elk gesprek, ontweek ook haar teederheden door minder te komen. Dat geld werd haar een gruwel, een beleediging, want ze besefte dat hij hiermee haar ellende wilde matigen of vergulden, alsof er ook maar iets te matigen viel. Ze biet het geld onaangeroerd, overlaadde hem met liefkoozingen en deed alsof er niets schokkends was gesproken. Zoo bleef het een lange poos, de weken traagden om, en het duurde maar voort, totdat hij eindelijk wel erover moest beginnen. Als ze nu toch iets voor haar zelf wilde aanpakken? Ze haalde de schouders op, gaf geen verder antwoord en hij vond geen argumenten om het haar aan 't verstand te brengen dat hij niet anders handelen kon. De verhouding werd al moeielijker. Ze toonde zich altijd vroolijk tegen hem, haar gezicht lachend; maar in stilte schreide ze. Soms, midden in een zenuwlachbui, brak EEN LIEFDESTRAGEDIE. 193 een huilsnik door, en dan moest ze al haar 'Wilskracht samendringen om niet uit te schreeuwen wat in haar omging. Ze voelde, ze wist het nu zeker, dat er niets meer viel te veranderen, dat haar bestaan, hun samenzijn, een kwestie werd van tijd. Wanneer het dan zou eindigen, durfde ze, wilde ze niet vragen, 't Zou altijd vroeg genoeg zijn, overtuigde ze zichzelf. En onderwijl, met een enkel woord, een kleine aanhaling, een los gezegde, maakte hij het haar telkens duidelijker, indien ze soms nog twijfelen mocht. Zijn oogen vei klaarden aldoor: 't kan niet anders ! En ook, dat hij haar nooit iets had beloofd en 't zelf even ellendig vond. Toch bleef ze hopen, al viel haar geen enkele uitkomst in. XIX. — Je gaat dus, als 't zoo ver is, naar Den Haag, naar je moeder terug? — Maak je daar niet ongerust over, ik zal je niet in de weg loopen. — Ja, dat begrijp ik wel, Eef-lief... er bestaat ook geen reden voor, is 't wel? Ik ben altijd goed en lief voor je geweest, alléén, ik had je niet moeten meenemen naar hier ... — Waarom niet? weerlegde ze fel. Daar kon ik het toch niet meer uithoüen... en dit heb ik in elk geval dan gehad. Wat er nou volgt... wat doet er dat toe...! Aan haar felheid, kreet van wanhoop, zag hij ineens weer hoe klaar, hoe diep het bij haar zat. En dat maakte hem opnieuw ongerust. Ze beloofde nu wel, dat EEN EIEFDESTRAGEDIE. 195 ze naar haar moeder terug zou keeren, maar of ze het ook zou doen ... ? Ze ging met hem mee, omdat ze het d£ar niet vol kon houden, zou ze het dan nu wel kunnen harden, d£ar bij moeder en Roosie, die haar er op uitstuurden en haar gelijk met hoon en schimp overlaadden? Een vaag vermoeden beving hem, dat het niet zoo vlot zou afloopen en er nog heelwat moeilijkheden zich konden opstapelen. Haar sombere kalmte, de berustende aanvaarding voorspelden hem niet veel goeds. Misschien was het toch nog beter als ze hier een betrekking zocht of een atelier, waarbij hij haar dan de eerste tijden geldelijk steunen kon. Hij had toch werkelijk met haar te doen, zoo'n goed, zoo'n lief kind! Besef van verantwoordelijkheid, ook al waarschuwde hij haar te voren en al beloofde hij haar geen trouw, drukte zwaar, dreef hem er toe aldoor opnieuw er over te beginnen. — Laat dat toch, zei ze gramstorig, 't is al ellendig genoeg en het genot zoo kort... — Ja, maar lieve Eef als je nu toch iets aanvatten wilt, dan wordt het wel tijd. — Ik ga immers naar Den Haag terug, hield ze koppig vol. 196 EEN LTEFDESTRAGEDIE. — Ja, als je dat doet... ? ja dan ...! — Wat moet ik hier aanvangen waar ik niemand ken dan jou ? werken en sloven... en alléén op een kamertje zitten? — Je zult nog wel 'es een ander leeren kennen, een die het goed met je meent... — Dank je wel, heb geen ander noodig.., de mannen laten je toch allen in de steek. — Dat komt er op 'an ... als je je fatsoenlijk gedraagt, en je krijgt fatsoenlijk kennis aan iemand, zou ik niet weten waarom hij je niet zou kunnen trouwen ... Ze haalde minachtend de schouders op, keek een andere kant en smeet dan ineens weer fel er uit: — Ik verlang niet te trouwen, daar ben ik ook nog veel te jong voor, ik verlang enkel een beetje geluk te hebben. — Ja, gaf hij willig toe; en hij zweeg op zijn beurt. 't Geval, waarvoor hij hier nu stond, betrof geen enkelvoudig liefdesgeschiedenisje zonder meer, doch bleek veel saamgestelder: uitvloeisel van maatschappelijke ongelijkheid, van dagelijksche misère, verwaarloosde opvoeding ... en drang naar de lichtzijde van het leven, het geluk. Als Eva een doch- EEN LIEFDESTKAGEDIE. 197 tertje was geweest van welgestelde ouders, zou het zoover niet zijn gekomen, althans niet zoo gereê. Ze moest geld thuis brengen en daarom ging ze met de eerste, al was het ook niet met de beste, die het haar bood. Daarop eerst leerde ze hem kennen en werd ze verliefd. "Was die liefde nu ook zuiver, of meer aanhankelijkheid, begeerte zich te ontworstelen aan de dagelijksche druk... ? Als je in een benauwend hok hebt gezeten, bemin je al gauw een behoorlijke levensplaats, dat ligt in ieder opgesloten, het zou onnatuurlijk zijn indien men wenschte dat het zich anders voordeed. Veel liefdesellende komt voort uit sociale ellende; de vrouw klampt zich vast aan de man, omdat ze van hem houdt, doch ze houdt ook van hem, als een behoud, omdat met een man er licht een leven ontstaat, dat een zorgenvrij bestaan zooal niet verzekert dan toch in het verschiet stelt. — Ja, lieve Eef, zei hij na een poos, je wilt geluk, maar dstt willen we allemaal, dat wil ik ook. Denk je evenwel, dat ik 't zoo gelukkig vind om nou te gaan trouwen met een ander? Dat is het heelemaal niet, maar de omstandigheden dwingen 198 EEN LIEFDESTRAGEDIE. me er toe. Het moet. Het verschil is dat de man de toestand aanvaardt en zich redt en dekt als het niet anders kan, terwijl een meisje, een vrouw lijdelijk blijft en klaagt en jammert... — Klaag ik dan... ik zeg, ik verwijt toch niets... ? heb het immers vooruit geweten. — Juist, daarom! — Och, wat helpt dit nou alles toch... ik weet 't en jij weet het ook... het moet nou maar zóó! Droevig stemde ze toe, doch in dat droevige school tegelijk een bitterheid, een aanvaarding van het noodlot