NATIONALE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN Louis de Vries in de rol van Generaal Maquester. DE LAATSTE EER Drama uit de Europeesche samenleving in Ned.-Indiê VIER ACTEN — DOOR — VICTOR IDO. WELTEVREDEN - BOEKH. VISSER & Co. - 1915 Voor de eerste maal opgevoerd in het Theater der Koloniale Tentoonstelling te Semarang op Donderdag 5 November 1914. Alle rechten van opvoering en vertaling door den schrijver voorbehouden. Louis de vries. ROLVERDEEUNG bij de opvoeringen door het LOUIS DE VRIESENSEMBLE gedurende zijn tournee over Java en Sumatra 1914—1915. ! Generaal Maquester . de Hr. Louis de Vries Reina, zijn tweede vrouw Mevr. Marie Gilhuys-Sasbach Jules, zijn zoon uit het eerste huwelijk de Hr. Charles Gilhuys Mevr. de Wed. Hoogstadt, Reina's moeder. . . . Mevr. Marie Harms-Haspels Dr. Braams. . . de Hr. Johan Mulder Truus, zijn dochter . Mej. Vera Bondam Sabine van Doorn Mevr. Dora Boon Breeman, adjudant van den Generaal de Hr. Piet Bron Een Ordonnans. PERSONEN. Generaal Masttester 50 j. Rei na, zijn tweede vrouw . . . 24 j. Jules, zijn zoon uit het eerste huwelijk . 25 j. Mevr. de Wed. Hoogstadt, Reina's moeder. 60 j. Dr. Braaies 54 j. Truus, zijn dochter 18 j. Sabine van Doorn 26 j. Breeman, Kapt. - Adjudant. . 28 j. Cen Ordcnnans. De Ie, He en IVe acten in de Generaalswoning te Batavia. De IHe acte in een hotel te Garoet (Preanger). ACTE ï. Een intieme ontvangkamer van eengeneraalswoning, europeesch gestoffeerd, uitkomende op de achtergalerij. Rechts en links deuren. Op den achtergrond is door openstaande, wijde deuren ook een deel van den tuin zichtbaar. Bloemen in de vazen. 's Morgens acht uur. EERSTE TOONEEL. Maquester. Dr. Braams. Maquester (uit een zijdeur komend op 't oogenblik dat Dr. Braams uit den tuin binnentreedt). Zoo, ben je 'r al, Braams. 't Is nog vroeg. Hoe gaat 't? Braams. Merci. En hier? Maquester. Best. Ben je in 'n auto gekomen? Braams. Ja, die staat buiten. Maquester. Ga nog even zitten. Ik wacht op Breeman, ik moet enkele instructies achterlaten, 'n Sigaar? Braams. Neen, dank je. Misschien straks. De boot is al in zicht, hé. Maquester. Maar we hoeven ons niet te haasten. Braams. Gaan we dan niet naar boord? — 4 — toch aan je eigen kind, dat 't niet gemakkelijk gaat. We kennen mekaar nu al vijf en twintig jaar van toen we bijna gelijktijdig in Indië kwamen, jij als luitenant, ik als officier van gezondheid, maar ik heb 't nooit in je begrepen, dat je van Jules 'n militair hebt kunnen maken, 't Was 'n jongen met heel andere idealen, is soort rêveur, iemand die van mooie dingen hield Maquester. Het militairisme is 'n mooi ding. Braams. Ja, voor jou. Voor jou bestaat er niets anders op de wereld. Voor jou is de uniform 't heiligste wat er is. Maar die arme Jules hield van den blauwen hemel, van bloemen, van verzen van muziek. Er was 'n meisjesachtige zachtheid in hem. Die is nu misschien verstikt door het kazerneleven wie weet Maquester. Ik verwacht 't, dan vaart er 'n gezonder geest in hem. Ik hoef je niet te zeggen dat ik van mijn jongen houd —op mijn manier. Maar ik vind 't een penitentie, dat ie den aard en het gestel van z'n moeder heeft. Braams. En zou je nu denken, beste Maquester, dat je dien aard veranderen kunt door een drilsysteem van opvoeding, en dat je zoo'n gestel kunt harden ? Wij, medici, hebben de methode van 't generaliseeren al lang laten varen. De ondervinding leerde ons, dat niet elke constitutie zich laat harden, je kunt eenvoudig de natuur niet heelemaal naar je hand zetten. Toen zijn wij anders te werk gegaan, wij hebben elk geval individueel behandeld, en met veel grooter succes. Medicijn, die goed is voor den een, kan verkeerd zijn voor den ander. Maquester. Enfin, we zullen 't zien, als Jules - 5 - terug is. 't Wordt nu tijd, dat we gaan. (Hij schelt. Een ordonnans, salueerend, verschijnt op den drempel). TWEEDE TOONEEL. De Vorigen. Ordonnans. Breeman. Maquester (tot ordonnans). Verzoek den kaptein-adjudant hier te komen. (Ordonnans salueerend af. Maquester zoekt eenige papieren op een tafeltje bijeen. Dan verschijnt Breeman). Breeman. (Salueert voor den dokter, die met 'n handbeweging teruggroet). Wat is er van uw dienst, generaal? Maquester (met de stukken in de hand). Kijk es, Breeman, hier zijn de rapporten, waarover ik je gisteren sprak. Zend ze onmiddellijk door. Breeman (aannemend). In orde, generaal. Maquester. En is de sergeant hersteld, die 'n opdonder van z'n korporaal gehad heeft bij het Tiende? Waarmee heeft ie hem geraakt? Breeman. Met 'n stuk hout, generaal. De sergeant is nog niet uit 't hospitaal ontslagen. De korporaal heeft 'r spijt van, er zijn verzachtende omstandigheden Maquester (streng), 't Is niet aan jou, Breeman, om te oordeelen over verzachtende omstandigheden. Sacrejèn, bij 'n insubordinatie kunnen nooit verzachtende omstandigheden aangevoerd worden, begrepen? Nóóit. (Breeman af). (TotDr. Braams). Willen we nu opstappen, Braams? — 6 - Braams. Ik ben klaar. (Beiden af). DERDE TOONEEL Reina, daarna Sabine. Reina (van de deur links). De heeren zijn vertrokken, zie ik. (in de deur) Laat ons hier gaan zitten, Sabine, hier is 't koeler dan in de voorgalerij. Sabine (uit dezelfde deur tredend). Ik geneer me eigenlijk nog langer te blijven. Als ik geweten had, dat je zoon op dit uur verwacht werd, was ik natuurlijk niet gekomen. Wat klinkt dat gek: je zoon. Jij, 'n jaar getrouwd en nog geen vij?-en-twintig. Jullie schelen dan toch wel veel in leeftijd, hè, jij en je man Reina. Och, Sabine, dat weet ik nu al, praat nu es over wat anders. Sabine. Gut, ik wist niet, dat je dat zóó onaangenaam vondt. Daar steekt toch niets in. Reina. Daar steekt ook niets in, maar jij zoekt er iets in. Sabine. En wat dan? Reina. Dat verschil in leeftijd is mijn zaak. Anderen hebben zich daarmee niet in te laten. Sabine. Vriendelijk! Reina (geërgerd). Ach ja, van onzen schooltijd af heb jij mij altijd met dergelijke opmerkingen pijn gedaan. Ik kon geen nieuw japonnetje dragen, geen nieuwe kennis of vriendinnetje opdoen, of jij hadt — 7 — er wat op te zeggen. En nu weer dat vragen naar den bekenden weg heusch, je irriteert me. Sabine. Zóó zou je in dienzelfden schooltijd niet tot me hebben durven spreken, maar nu, nu ben je madame la générale, nie-waar, en mijn man is maar kapitein 1 Reina. Dat weet je wel, Sabine, dat ik me daarop nooit laat voorstaan. Dat is niet lief van je. Sabine (zich inhoudend). Nou, nou, zóó meen ik 't ook niet. En ik ben hier waarlijk niet gekomen om met je te kibbelen. Kom, geef me maar 'n zoen (Zij kust Reina, maar deze kust haar niet terug). Van je zoon gesproken, gut, ik zie hem nog vóór me, spelend in z'n hansop op 't Waterlooplein, en later voor 't eerst in 'n lange broek met z'n gymnasiastenpet op. Jij kon toen ook zoowat twaalf of dertien jaar geweest zijn. Grappig toch, zooals 't soms in de wereld kan toegaan, 't Is waar, 't is je eigen zoon niet, maar tóch grappig. (Zij lacht). Reina. Wat vind je daar nu voor belachelijks in? Sabine. Wel, het zonderlinge, het curieuze van 't geval. Jouw levenslot is zoo geheel anders urtgeloopen dan jezelf gedacht hadt. Weet je nog, hoe we als meisjes elkaar ons idea.il van 'n man beschreven? Ik heb altijd 'n officier willen hebben, maar jij dweepte toen met dichters, componisten, auteurs 'En inplaats van zoo'n artist met lange haren en zwemoogen heb je nu gekregen 'n bullebak, 'n ijzervreter, die je vader had kunnen zijn! (Zij lacht). Reina (pijnlijk getroffen). Sabine! Sabine. Als dat nu toch niet uiig is! Maaralle, gekheid op 'n stokje. Gut mensen, wees blifc de 8 meeste vrouwen hebben 'n allertreurigst levenslot. En jij hebt 't wat goed! Je man is dol op je, en enne jij bent natuurlijk ook doodelijk van je man, och, wat zit ik toch te kletsen, natuurlijk ben je idolaat van je man, anders zoi' je hem niet genomen hebben, dat spreekt. Maar gesteld eens, je hadt je man niet lief ik zeg: gesteld eens, dan is het feit, dat je hem *och getrouwd hebt, iets waartoe je noodlot je onbewust gedreven heeft. Heb je nooit es ondervonden, dat je in je leven dingen doen moest, onweerstaanbaar doen moest, die je diep in je ziel verwenschte of niet wilde? Dat het leven buiten je er je toe dwong? Reina. Ik? Ik heb altijd volgens mijn eigen vrijen wil gehandeld. Sabine (ongeloovig). Och, kom! Reina. Niemand heeft me ooit gedwongen iets te doen, wat ik zelf niet bepaald wilde. Sabine. Zou jij nooit es onder invloed van personen of omstandigheden gehandeld hebben? Ik wil niet onbescheiden zijn, maar je hadt 'thuis niet breed vóór je huwelijk, is 't wel? Reina. Neen, Mama en ik moesten van 'n kapiteinspensioentje leven. Sabine. Dat dacht ik ook. Reina. Maar wat wou je daar eigenlijk mee zeggen? Sabine. Och, dat armoede óók invloed kan hebben op iemands levenslot, levenskeus, ja, hoe zal ik 't zeggen als jij toen es bijvoorbeeld niet arm was geweest, dan zou je misschien met 'n ander. — 33 — Dr. Braams (als voren). Truusje nou toch! Truus (tot Jules). Dat ik niks niemendal van je houd, dat ik je 'n êtrige, enge joggie vind, hoor je, Jules Wil je nou nog 'n flikje? Niet? Ook goed. Graag of niet. Dag jong! Dag Julleke, daag! Jules. Adio! (Truus af). ZESDE TOONEEL. Jules. Maquester. Breeman. Maquester (uit de deur rechts, gevolgd door Breeman). Dus Breeman, de route voor de meerdaagsche oefeningen is in kaart gebracht en aan de bataljonscommandanten afgegeven? Breeman. Ze zijn afgegeven, generaal. Maquester. Goed. Nu nog de kwestie van dat bondskrantje. Ik meen, dat ik 't vod vanmorgen per abuis in deze kamer heb laten liggen. (Zoekt) Ha, daar zie ik 't al. (Hij neemt een tijdschrift op, dat ergens op 'n knaapje ligt). Parbleu, nou heb ik m n lorgnet op 't bureau laten liggen. Breeman. Zal ik 't even halen, generaal. Maquester. Och nee, doe geen moeite. Weet jf wat> !ees jij me dat geïncrimineerde gedeelte uit dat bondsorgaan maar es even voor. (gaat zitten). Jules (tot Maquester). Hebt u zaken te bespreken? Zal ik heengaan? Maquester. Niet noodig. Blijf waar je bent Die onderofficiersbond heeft weer 'n mooi stukje* — 34 — uitgehaald. Breeman vertelde 't me, en nu wil ik wel es weten wat dat is geweest. Verdomde kerels, ze worden hoe langer hoe brutaler, nu ze een bond vormen. Maar wacht, ik zal ze krijgen! Lees op, Breeman. Is dat wel 't laatste nummer, wat je daar hebt? Breeman (heeft intusschen het tijdschrift van Maquester aangenomen). Het laatste, generaal. Juist, hier staat het verslag van de soirée variée. (Leest). „Het was een goed geslaagde avond en de zaal was flink bezet, ofschoon de heeren officieren alle door hun afwezigheid schitterden. Geen enkel hunner had van de uitnoodiging om de soirée van onzen bond met zijn tegenwoordigheid te vereeren, gebruik gemaakt. Maar toen eenigen van ons na afloop — 't was ver over middernacht — voorbij de officie»* sociëteit kuierden, konden wij onze superieuren daar bij secties aan de speeltafels zien zitten " Maquester. Vervloekt dat is insubordinatie van de ergerlijkste soort. Maar ga voort, Breeman. Breeman. (Leest) „Wij zouden echter niet beleefd en erkentelijk zijn, indien wij geen melding maakten van de uitzondering, de éénige luitenant, die wèl verschenen was op ons feest. Wij waardeeren het des te meer, omdat hij de zoon is van generaal Maquester". Maquester (opspringend). Wat!? Ben jij ben jij daar geweest? Heb jij je vertoond onder die bondslui? JULES. Ja, ik ben 'r geweest. Ik vond er niets in, en ik sympathiseer met dien bond. Maquester (tot Breeman). Breeman, ik wil binnen 't uur den schrijver van dat verslag en den voorzitter van den bond ter verantwoording roepen in mijh — 35 — cabinet. Begrepen ? Daar staat voor één van beiden degradatie en cachot op, of ik ben geen Maquester. Maak er direct rapport van. Breeman. 't Zal gebeuren, generaal. (Af.) ZEVENDE TOONEEL. Maquester. Jules. Maquester. Zoo, en jij hebt sympathie voor dien bond. Maar je weet toch dat het legerbestuur alles doet om dien bond tegen te werken, omdat al wat bond heet in een leger uit den booze is. De kerels hebben niets te bonden. Er wordt voldoende en in alle opzichten voor hen gezorgd. Ze hoeven geen staat in den staat te vormen, dat leidt tot corruptie en insubordinatie. Jules. Zeker wist ik dat. Maar de bond bestaat nu eenmaal, en ik kan z'n beginselen niet afkeuren. Integendeel. Ik voel met de minderen mee, dat zoo'n bond hen dikwijls een steun kan zijn. Het bevordert de kameraadschap onder hen, en daardoor ook de moraliteit. Maquester. Wat weet jij wat goed voor hen is en niet goed? Jongen, je komt pas kijken, en durf je nu al dadelijk dwars tegen den stroom in te roeien ? Jules. Ik heb 'r een eigen meening over. Maquester. Van 't oogenblik dat je in dienst treedt, héb je geen eigen meening, versta je. Ken je alleen die van je superieuren. 'tKomt eenvoudig met te pas, over zulke ernstige verschijnselen als bonden in 't leger, een andere opinie er op na te — 36 — houden dan die van je hoogste chefs. Je ziet nu zelf, wat de gevolgen zijn van 't optreden van zoo'n bond. De vlegels ontzien zich niet, critiek uit te oefenen in 'n publiek orgaan op het gedrag van hun meerderen. Jules. Dan moeten die meerderen daar maar geen aanleiding toe geven. Maquester. Wel, God allemachtig, zoo heb ik 't nog nooit hooren donderen. Ben jij 'n militair? Waar haal jij die nonsens-ideeën vandaan! Jules. Ik zou niet weten waarom 'n militair z'n gezond verstand en z'n hart niet mag laten spreken. Maquester. Gezond verstand. Dus dat wil zooveel zeggen, dat je superieuren hun gezond verstand niet gebruiken. Vent, je durft nog al wat! Heb ik ooit van m'n leven! ACHTSTE TOONEEL. De Voriqen. Ordonnans. (Een ordonnans verschijnt salueerend op den drempel van een der deuren op den achtergrond, met een dienstbrief in de hand). Maquester. Wat moet je. Ordonnans. Een stuk voor luit'nant Maquester, generaal. Maquester. Van waar? Ordonnans. Van den geneeskundigen dienst, generaal. (Hij reikt Jules het stuk over). — 37 — Jules. (Scheurt de enveloppe open, leest den inhoud, dan tot ordonnans), 't Is goed. Ordonnans. Nog iets van uw orders, luit'nant? Jules. Neen. (Ordonnans af). NEGENDE TOONEEL. Maquester. Jules. Maquester. Van den geneeskundigen dienst. Wat heb jij met dien dienst uit te staan? Jules. O, dit is het certificaat voor mijn binnenlandsch verlof. Maquester (verbaasd). Binnenlandsch verlof? Nu al? Nauwelijks 'n maand in dienst! En waarvoor? Jules. Wegens ziekte. Maquester. 't Wordt hoe langer hoe mooier Wegens ziekte! En wat mankeer je dan wel? Jules. Ik heb vier van de zeven dagen óf verhoogde temperatuur óf koorts. Maquester. Nonsens. Ik ben nooit ziek. Jules. Maar ik ben u niet. Maquester. Neen, helaas! Ik houd me niet op met al die gevoeligheidjes. Ik wil eenvoudig niet ziek zijn, en dan ben ik 't ook niet. Maar jij schijnt aan 'n gevoel van onbehaaglijkheid, dat ieder mensch wel es op z'n tijd heeft, toe te geven, en ja, dèit — 38 — ga je je op 't laatst verbeelden dat je 'n dokter noodig hebt. Ze zijn er bij den geneeskundigen dienst dan toch wel vlug bij, om de officjeren verlof voor te schrijven. Ik kan aan jou heelemaal niet zien, dat je aan iets laboreert. Jules. Dat is ook niet noodig. Als de geneeskundige commissie 't maar ziet. Maquester. En ik verwacht, dat je zoo verstandig zult zijn, van dat verlof geen gebruik te maken. Jules. En waarom niet? Maquester. Vraag je dat nog? Kort geleden gaf ikzelf order voor 't houden van meerdaagsche oefeningen tegen een pseudo-buitenlandschen vijand. Daar hoor jij bij. Daar is voor jou 'n prachtige gelegenheid om ervaring op te doen, de practijk van al het geleerde in toepassing te brengen, te toonen wat je kan. En zou jij, waar alles oprukt, thuis bij moeders pappot zitten, alleen maar omdat je 'n beetje koortsig bent. Kom, laat naar je kijken! Als ik je corpscommandant was, zou ik dat certificaat voor je, op 't oogenblik dat de troep uittrekt, niet accepteeren. Nog ééns: ik verwacht dat je meegaat. Jules. Ik denk er niet aan. De geneeskundige commissie heeft me gekeurd, met het resultaat dat ze een verblijf in 'n koel klimaat voor mij noodzakelijk acht. Dus ga ik voor 'n paar weken naar Garoet. Maquester. Maar begrijp je dan niet, kerel, dat je jezelf compromitteert door juist nü met verlof te gaan, terwijl wij aan den vooravond staan van de meerdaagsche oefeningen, het belangrijkste feit in vredestijd voor al wat soldaat is. Jij kunt èn als jong luitenant èn als mijn zoon niet thuis blijven. Ze zouden denken dat je je met opzet terugtrok — 39 — Jules. Laat ze 't denken, 't Is immers niet waar. Waarom zou ik 't me dan aantrekken? Maquester (met klimmende ergernis). Maar ik denk 't. Jules. Dat moet u weten. Ik heb slechts te luisteren naar de geneeskundige commissie. Waarvoor bestaat ze anders? Maquester. Dus je weigert te doen, wat ik in je eigen belang acht en voor je eigen best wil? Jules, 't Spijt me, maar in dit geval moet ik mij aan 't advies van den officier van gezondheid houden. En u is geen dokter. Maquester (smalend). Je verschuilt je achter de geneeskundige commissie. Dat is je uniform onwaardig. Ik had in jouw plaats in elk geval de meerdaagsche oefeningen meegemaakt, en werd liever doodziek, ja, dood van 't veld weggedragen dan thuis te blijven voor 'n kinderachtige ongesteldheid. En terwijl je mij, je vader, je opperchef, die de order voor deze gewichtigste aller krijgsoefeningen heeft uitgevaardigd, 'n klap in 't gezicht geeft met dit verlof, laadt je den schijn op je, dat je er tegen opziet je kracht te, velde te beproeven. Dat is geen heldendaad, luitenant, dat is het tegenovergestelde, dat is Jules. Pas op uw woorden, papa, ik ben hier taft», ik sta hier niet voor u als uw ondergeschikte. Ik verdraag geen beleediging, ook niet van u. Maquester (ironisch). Ziezoo, dat valt me nog mee van je. Je weet nu, hoe innig-diep ik 'n lafaard veracht Jules (neemt 'n stoel op en maakt 'n beweging om Maquester ermee ie lijf te gaan). — 4CL— TIENDE TOONEEL. De Vorigen. Mevr. Hqdgstadt. Mevr. Hoogstadt (zenuwachtig-angstig binnentredend). Jules!... mijn god, wat doeje!(7zA:orfestf/fe). (Zij leidt Jules aan de hand eenige passen terug en ziet beurtelings beide mannen verwijtend aan). Maquester (wrevelig). Mama, wat moet u hier. Mevr. Hoogstadt. Ik geloof dat ik bijtijds gekomen ben. Ik hoorde luid praten op 'n toon, die me met grooten angst yervulde. Vergeef me, Maquester, dat ik ongeroepen tusschenbeide kwam, ik ben oud en jij, Jules, 't is de éérste maal dat ik je iets vraag ga heen toe, ga heen Jules (kijkt zijn vader flink in de oogen en verlaat dan door de deur links het vertrek). (Af.) ELFDE TOONEEL. * Mevr. Hoogstadt. Maquester. Mevr. Hoogstadt. Maquester, 't is geen bemoeizucht van me, maar ik lijd onder 'n bang voorgevoel, dat 't mis zal loopen tusschen jou en je zoon. Ik zeg niet veel, dat weet je, maar ik acht 't nu mijn plicht, niet langer te zwijgen. Als de oudste in huis zal je me dat zeker toch niet kwalijk nemen, niet waar? Maquester. Ga zitten, Mama, wat hebt u mij te zeggen. Mevr. Hoogstadt (zittend). Ik ben overtuigd, Maquester, dat onze Jules 'n andere persoonlijkheid is dan jij in hem ziet. Kan dat niet? — 45 — Maquester. Nu? Sabine. Voor mijn man. Maquester (ernstiger). Dan moeten we striktzakelijk blijven, Mevrouw. U wenscht Sabine. Mijn man is al ééns gepasseerd, generaal, en u begrijpt hoe verlangend ik ben te weten pf zijn kansen nü beter staan. Zijn proeftijd loont ten einde, en Maquester. Mevrouw, het spijt me, maar uw man moet z'n tijd afwachten. Er bestaat geen reden nu al op de beslissing van het legerbestuur vooruit te loopen. Sabine. Hè, generaal, ik weet toch als officiersvrouw te goed, dat het lot van mijn man voornamelijk in uw hand berust. En niet alleen dat van mijn man, maar vanzelf ook dat van mij en mijn kinderen Als van Doorn geen promotie maakt, dan kan hij niet langer in 't leger blijven dienen, dan moet hij verder van zijn pensioen leven, en in onze omstandigheden, met onze zware verplichtingen is dat nog niet mogelijk. Ach, generaal, ik kom u bidden, u smeeken, bespaar mijn man de vernedering van 'n tweede passeering, en breng ons niet in ellende.... Maquester. Mevrouw, U is aan 'ri verkeerd kantoor. U hadt uw eigen man moeten smeeken zijn onwaardig gedrag te laten varen. U hadt uw invloedl op hem moeten doen gelden, dat hij niet meer drinkt en geen schulden maakt. Ik heb hem gewaarschuwd — hij heeft niet willen luisteren, hij m ra-aüvan de gevolgen moeten ondervinden. Niet |k, hij heeft zijn eigen lot in de hand. Als het dus is, om hem vrij te pleiten dat u hier komt, dan moet ik u teleurstellen. Officieren met zoo weinig — 46 — gevoel van eigenwaarde als uw man zijn geen sieraad voor 't leger. Ik had u deze meening tot nog toe verzwegen, maar u noopt mij die nu te uiten. Sabine. Maar als ik u verzeker, hartgrondig verzeker, dat 't voortaan anders zijn zal, dat ik zorgen zal Maquester. Dat hadt u veel eerder moeten doen. Sabine. Generaal, in naam van mijn kinderen, wees niet zoo hard, ik smeek u, heb medelijden l Het ontslag van mijn man zal ons in 'n afgrond storten, want u weet niet hoe diep wij in de schuld zitten. Nu laten de crediteuren ons nog met rust, maar als 't bekend wordt dat ons tractement is gedecimeerd, dan zullen ze ons vervolgen. Dan wordt 't geen leven meer voor ons. Ach god, generaal, ik wil 'n voetval voor u doen, ik zal uw handen kussen als u ons redt van 'n ondergang. (Zijn handen grijpend, en fluisterend aan zijn oor). Alles wil ik voor u doen, hoort u, generaal u kunt alles Mies met mij doen u begrijpt me, niet waar, als u Maquester (hoogst verontwaardigd, slingert haar van zich af). Mevrouw, ik wil u niet langer aanhooren. Nooit ben ik tegenover een vrouw onbeleefd geweest, maar u prest me 't tegenover u te zijn. Voor de laatste maal, Mevrouw, ik kan u niet helpen, ik kan aan uw verzoek niet voldoen. Sabine (doodsbleek, staat langzaam van den vloer op). Dus is alles verloren (stilte). Maquester. Ik geloof dat u verstandig zoudt doen, naar huis te gaan. Het onderhoud is afgeloopen. Sabine (opeens met hartstochtelijken haat). Neen, — 47 — nog niet. Eerst moet ik u zeggen, dat u niet 't recht hebt met zoo'n hooge borst te oordeelen over 't gedrag van mijn man, zoolang er op dat van uw vrouw zooveel te zeggen valt. Maquester. U zegt!? Sabine. Ja, Reina is sedert vijftien jaar 'n vriendin van me. Ik ken haar dus zoo'n beetje. Zij en mijn broer hadden elkaar lief, Reina beloofde zijn vrouw te worden, maar toen kwam u, en zij bekende mij dat ze u genomen heeft om uw positie en uw geld Ze heeft mijn broer lief Maquester. Mevrouw, weet wat u zegt, want bij God, ik vermorzel u tot pulver als 't blijkt datu lastert. Bewijs wat je zegt, mensch, of Sabine {haalt zenuwachtig 'n foto uit haar réticule). D'r brieven zijn natuurlijk bij m'n broer. Die geeft ze niet af. 't Eenige dat ik u toonen kan, is dit kiekje (werpt het op taf ei). Maar dat is 't ergste niet. t Ergste is het onzègbare. Er is iets gebeurd met Reina u begrijpt? Maquester (stormt op haar toe). D'r uit, satansch wijf Sabine. Ik ga al. Maar pas nu goed op je zoontje. Jong hoort bij jong, en Reina heeft hèm liever dan z n grijzen vader. Adieu, mon général! (Af.) Maquester (wil haar achterna, dan beheerscht hij zich, valt als verlamd in 'n stoel neer, staart wezenloos voor zich uit, bekijkt dan de foto) Reina Jules Scherm. — 54 — Jules. Wees gerust, Oma-lief, ik ben nu volkomen gekalmeerd. (Afevr. Hoogstadt af.) DERDE TOONEEL. Reina. Jules. Reina. Wat wordt 't hier in de bergen toch vroeg donkert Jules. Meestal ja, maar vanavond krijgen we maneschijn. Reina. Zoo heel lang kan ik niet bij je blijven, want 't zal zoetjes-aan tijd worden om me te verkleeden. Jules. Toe, ga ditmaal es niet zoo gauw van me weg. Ik had je wat te zeggen, Mamaatje. Ga nu daar es zitten. Reina. En wat is 't? Jules (kijkt haar 'n poos diep in de oogen). Ik heb vastbesloten, den strijd met mezelf en met anderen aan te binden, om mijn geluk te veroveren, al zou het me 't leven kosten. Voor niemand ter wereld heb ik ooit iets meer gevoeld dan 'n alledaagsch sentiment van vriendschap, genegenheid, of hoe je 't noemen wilt. Dat is sedert mijn terugkomst hier in 't land anders geworden. Van 't eerste oogenblik af, dat ik je zag, en je hand in de mijne voelde, doordrong me 'n huivering van nooit gekende zaligheid, en een stem, voor mij alleen verstaanbaar, zei me dat dat oogenblik beslissend was voor heel mijn verder leven — 55 — Reina {onrustig). Julesf. jules Neen, laat me uitspreken, 't Zou niet goed, t zou gevaarlijk zijn, langer te smoren wat hierbinnen in me woelt en kookt, 't Moet er uit! Wees niet bang, dat ik je leed zal doen. ik vraag je alleen maar, mij aan te hooren Reina. Is 't niet beter. je bent nu. Jules. Ik ben niet overspannen of abnormaal maar ,k wórd 't, als ik langer die hatelijke "omedle moet blijven spelen tegenoye? jou. (Met ölttereZnle) mamaatje.. wat 'n benaming, wat 'n verhou- hètghïnScïen ^ee wezens' die in ™h hethooS, det heiligste omdragen voor elkaar ^ Reina. Je mag zoo niet spreken tegen ;JvlESx' .lk.möeX zoo spreken, vrijuit, anders word ik krankzinnig. Eiken dag, ieder uur ou om en bS zeeeen dat * T*^ Z^«en> niet te 't m ?!ionmogelijk je zoo/kunt ziln? En ?s t niet eerlijker, onze ware gevoelens, ten minste voor elkaar, bloot te leggen? Reina (angstig). Waartoe, waartoe zou'tdienen! a^en^nt6" Z°Uden 'mmeiS "«odlottig^or ons Jules. Durf je niet? Reina. O, als ik vrij was maar ik heb nlirh verzoeking, en heb meelij met mij. Zie je dan — 56 — niet, hoe ik lijd onder defte verhouding; hoe ik met alle kracht strijd tegen mezelf, om ons beiden niet in 't ongeluk te storten. O, dwing me niet tot 'n bekentenis, die 'n verraad zou zijn tegen je vader. Neen, neen, ik word den man niet ontrouw, die mij tot z'n vrouw maakte. Jules. Maar je hebt hem niet lief. Reina. Hij heeft mij lief. Jules. Noem je dat liefde? Die tyrannie in huis, die grenzelooze hardheid en strengheid, waarmee hij z'n omgeving regeert, en waaronder je gebukt gaat, ik wéét 't! Reina. Hij is je vader en militair. Jules. Maar hij heeft volop van 't leven genoten. Ik, ik sta aan den ingang van dat leven. Ik heb nooit nog liefde gekend en ik zoek gehik. Jij, Reina, jij alleen kunt 't me geven. Als je weet, hoe donker dit bestaan voor mij is O, geef me je liefde, geef me 't léven 1 Reina Wat zou je aan mijn liefde hebben, die 'n ander als de zijne elk oogenblik kan opeischen? Jules, je zult toch niet verlangen, dat ik je vader in 't geheim bedrieg? Jules. Dat verlang ik niet. Maar we kunnen met hem breken. We kunnen samen vluchten, nadat wij hem de waarheid bekend hebben Reina. Je vraagt van mij het onmogelijke. Ik kan niet ontrouw worden, waar ik trouw beloofd heb Ik wil mijn geluk niet winnen door n misdrijf. Daarom, mijn arme, lieve Jules, laat mij op mijn post blijven, tracht mij te vergeten en ga daarheen, waar je plicht je roept. Ons noodlot is 't, en we kunnen — 57 — 't niet trotseeren zonder in gfooter moeilijkheden te komen. Jules. Denk je dan, dat ik me niet honderdmaal afgevraagd heb, waarom ik juist jou moest ontmoeten en liefkrijgen? Denk je dat ook ik niet tegen deze fataliteit gestreden heb met alle macht die in mij is? Maar ik ben er niet tegen op gewassen, en daarom wil ik, moet ik die liefde uitleven Reina. O, je martelt me, omdat ik niet naar je luisteren mag, en toch zoo dolgraag dat alles in me opneem, wat je daar zegt Jules. Reina, heb je me dan lief? Reina. Jules, hoe wreed van je, me dit nog te vragen. Je weet toch genoeg Jules. Dat te mogen hooren, zélf, uit je lieven mond, Reina, wat 'n heerlijkheid, wat 'n geluk zou 't voor me zijn. En als je me liefhebt, ach, waarom zou je 't me niet mogen zeggen? Reina. Dring niet aan, Jules. Al dien tijd heb, ik de kracht gehad 't in me te houden 't leidt immers tot niets Jules. Als ik er eindelijk, eindelijk de hoogste zaligheid door leer kennen, leidt dat dan tot niets, zeg je? Jij hebt maar één woord uit te spreken, en 't maakt mij tot 'n heel ander, tot 'n gelukkig mensch, en je spreekt dat woord niet uit? Reina. Ik mag 't niet Jules. Je mag me niet liefhebben, je kan m'n vrouw niet zijn, goed, goed, ik begrijp 't, maar zeggen dat je 'tzelfde voor me voelt als ik voor jou, kan je toch wèl of vergis ik me, en is 't bij jou 'n ander gevoel — 58 — Reina. Neen, neen,%eg dat niet?.... Jules. Dus je hebt mij wèl lief, Reina ? Reina (werpt zich aan Jules borst). Jules (triomfantelijk). Is 't waar, Reina, is 't werkelijk waar?!. (Dan plots terneergeslagen, haar loslatend). Ja, dan kan en mag ik in deze omstandigheden niet hier blijven dan rest me niet anders dan heen te gaan. Reina. Ik zal altijd aan je blijven denken. Mijn gevoel voor jou, Jules, is het mooiste, dat 't leven mij gaf. Hier in me bewaar ik 't als 'n heiligheid... Jules. Mijn lieve schat! Ja, ik moet weg van j< en zoo gauw mogelijk. Maar Reina, ik bid je, laat me niet zóó van je weggaan, niet zóó als was je mijn jong moedertje. Reina. Wat wil je dan, Jules? (. ,1 n Jules. Laat mij je mogen kussen, éénmaal vurig op je mond, op je oogen (Opzittend in zijn chaise longue, trekt hij haar naar zich toe. Zij omhelzen elkander). VIERDE TOONEEL. De voriqen. Maquester. Maquester (een klein valies in de hand, >\ >.tenue). Aterlingen! (Reina slaakt 'n gil, Jules smoort 'n vloek, aaide gaan, doodelijk verschrikt van elkander). Moeèt/ ik hier komen, om dat te zien?! >. on 1 r Jules. Zij is onschuldig. Ik ik Maquester. Hou je mond, ik vraag je niets. 59 Jules. Ik was 't, die Maquester Zoo. Was jij % die die den InTtl lPCe,de' W0U-> ze^n' hè? (»"* de hand aan het gevest van zi n sabel). Moet ik je nu met m'n sabel neerslaan, zooals \A 'n dollen 'hond zou aoen ja, dat verdien je. Reina (plaatst zich snel tusschenbeiden). In Godsenigen'ZoonrSter'bega gCe" mansla* aan je Maquester (tot Jules). Scheer je weg, of ik.... Jules. Neen. Ik laat me niet zJ^kenf af*0' JUleS' ga hCen- Subiet- * Jules (onwillig). Omdat jij 't me gelast Rei wat je zeggen wilt Er i* i*ts gebeurd tusschen jullie beiden, nilt wS =«J i"aar een onschuldige verhouding tusschen stiefmoeder en stiefzoon, voor den reine ifallesTrein en al die nonsens meer.' Misschien ze? je ook nóg dat d.e omhelzing maar 'n moederlijke en die kus maar >n zusterlijke was. Als je zulke dingen beweren wilt, kun je de moeite sparen. "«weren — 60 — Reina Ik ben niet van plan onwaarheid te spreken, en ik ben evenmin bang voor je oordeel, nadat je mij zult hebben laten uitpraten. Want ik heb mij niets te verwijten. Maquester. Hoe durf je Reina Ia, als je het feit op zichzelf neemt, buiten alle verband met de omstandigheden, dan kan ik me begrijpen, dat 'n man van jouw hardheid er dadelijk het ergste van denkt. Toch kan ik je recht in de oogen zien. Mijn geweten spreekt me vrij, omdat ik je in werkelijkheid geen oogenblik ontrouw ben geweest. Maquester. Geloove, wie 't wil! Reina Als je mij niet gelooven wilt of kunt, is elke explicatie overbodig, en kan ik niet langer je vrouw zijn. Dit oogenblik is te ernstig, om uitsluitend naar den schijn te oordeelen. Maquester. Ga voort. Reina Toen ik je trouwde, deed ik 't in het volle vertrouwen en met de innige hoop, dat het groote verschil in ons beider leeftijd langzamerhand zou worden te niet gedaan door de goedheid van je karakter en de hoogheid van je levensopvatting. In den loop van onl huwelijk bleek je. goedheid een andere dan ik mij die in 'n man van jouw jaren heb voorgesteld. Ook de hoogheid van je karakter is vaS S aard, dat misschien alleen militaire naturen die kunnen waardeeren. Maar mij begon je onverbiddeliike strengheid met angst te vervullen; de hardheid waarmee je anderen beoordeelde en-"^ voor soms nietice vergri pen, maakte me op t laatst zoo bang voor8 je, dit ik mij niet meer gelukkig voelde aaï je zijde1 Ik had mij vóór ons trouwen gedacht da? 'n man met grijze haren het leven al goed — 61 — kende en begreep; dat hij zich niet telkens meer boos maakte om beuzelingen; dat hij bezadigd was in zijn oordeel over ondergeschikten en medemenschen; dat hij 't geen oneer zou vinden, waar 't pas gaf, ook es zacht, medelijdend en vriendelijk te zijn In dat alles ben ik schrikkelijk teleurgesteld, en is mijn huwelijk 'n desillusie, maar ik zei 't niemand... Maquester. Verder. Reina. Toen kwam Jules. Ik had in huis al genoeg over hem hooren spreken en oordeelen, om te vermoeden dat hij 'n natuur moest hebben, die door weinigen, door zijn vader 't allerminst, begrepen werd. En 't werd me duidelijk, dat hij z'n heele jeugd dóór geleden moest hebben onder de tyrannieke inborst van dien vader, en dat vader en zoon twee totaal tegenovergestelde karakters waren. Van t eerste oogenblik af, dat Jules en ik elkander zagen voelden we 'n groote sympathie voor elkaar, en al gauw bleek 't, dat wij hetzelfde leed, dezelfde teleurstellingen in ons omdroegen. Vandaag, zooeven, is het tot 'n vergelijk van die wederzijdsche gevoelens gekomen waarbij ik gevaar meende te zien voor hem, omdat hij jong en onervaren is, en naar medelijden, medeleven, naar begrijpen en liefde smachtte. Nog tijdig gelukte het mij, hem op dat gevaar te wijzen, en gentleman als hij is, zal hij zoo spoedig mogelijk een overplaatsing, ik denk naar Atjeh, aanvragen. Op zijn stellig voornemen, vèrweg te gaan, vroeg hij en gaf ik hem 'n afscheidskus, waarvan jij getuige bent geweest. Ziedaar de verklaring van ons samenzijn daarstraks. Vind je mij 'n oneerbare vrouw, 'n ontrouwe echtgenoote, welnu, dan zal ik gaan Maquester. Neen.... dat zeg ik niet. Maar als je gaat dan ben je vrij, en kan hij je volgen Reina. Als dat mijn bedoeling was, zou ik geen 62 poging doen, iets te verklaren. Ik zou je ronduit gezegd hebben, dat ik niet langer je vrouw kan en wil zijn. Maquester. 't Duizelt me. O, dat weifelen tusschen de besliste beweringen van die Sabine en Reina. Je vertrouwen in mij. Ik begrijp 't. Maquester. Ze liet me 'n foto zien. Reina. Ach, God Maquester. Je schrikt? Reina. Ja, omdat 't altijd en altijd die vrouw is, die ma van kind-af m'n geluk misgund heeft, en er zicft op toelegt mij ellendig te maken. Maquester. Er moet ook nog 'n brief zijn Reina. Niet waar. Er bestaat geen brief, tenminste niet door mij geschreven. Maquester. Sabine heeft dus gelogen? Reina. Meer dan dat. Zij heeft gelasterd. Mama kan 't getuigen. En daarom is 't misschien toch beter Maquester. Wat meen je? Reina. Dat we van elkaar gaan. Maquester. Je wilt weg van me? Reina. Niet om mijn rust, maar om de jouwe. De laster heeft vat op je gehad, anders was je ons zooeven niet komen overvallen. — 63 — Maquester. Maar stel je je in mijn plaats voor . ik, die n mooie, jonge vrouw heb, en van wie men vertelt dat 'n andere ik ben niet jong meer twas zoo aannemelijk wat men vertelde. Reina. Wat ken je mij dan nog weinig Maquester. Vergeef me, Reina ach, ik geloof je onvoorwaardelijk. Ik schaam me, je te hebben gewantrouwd. Dat gevaar, waarvan je zooeven sprak n verhouding tusschen mijn zoon en zijn jonge stiefmoeder-ik heb er nooit aan gedacht, totdat men er mij op attent maakte. Blijf, blijf bij me, Reina en als je met mij geen medelijden kunt hebben, denk aan aan mijn naam, mijn uniform, mijn positie' De wereld zal er alles achter zoeken als we scheiden de menschen, zullen me uitlachen om m'n grijze haren . wij beiden zouden onherstelbaar geb ameerd zijn! s Reina. Maar dan zou alles hier hetzelfde Olijven. Maquester. Ik kan op mijn leeftijd mijn karakter niet meer veranderen, maar ik verzeker je, dat ik ie desondanks eerlijk en oprecht liefheb. Wat niemand van mij gedaan krijgt, dat gelukt jou, jou allean.... de macht heb jij over mij. Daarom, Reina, blijf! S " ^u-,dei J,aren a,les m'i ontva't door mijn HS;"udheb \,b.efhoefte aan j°uw steu", aan jouw hefde. Reina, blijf, wees in de hoogste beteekenis nu mijn vrouw, ik bid je, ik smeek jl er om! Reina. In de hoogste beteekenis dat is geestelijk vooral ja, dat wil ik zóó kan n vrouw verzoenend en vertroostend werken goedeQen?df ^ voorhoofd ^send) Mijn — 64 — ZESDE TOONEEL. De voriqen. Mevr. Hoogstadt. Mevr. Hoogstadt. Ei, ei, ben jij daar, Maquester? Zoo onverwacht! Maquester. Ja, Mama. Hoe gaat 't? Op de meerdaagsche oefening hebben wij den vermeenden vijand tot diep in het gebergte nagezet. Ik was toen niet zoo heel ver van hier. Garoet was binnen 'n paar uur met den trein te bereiken, en ik heb er in den rusttijd van geprofiteerd. Morgen moeten we weer aan den slag. Mevr. Hoogstadt. Dat is werkelijk 'n verrassing Wat zeg jij, Reina? Reina. O zeker, Mama. Mevr. Hoogstadt. Maar weet jullie wel, dat 't al laat is? Reina, je hebt je nog niet verkleed, zie ik. Maquester. En ik zie er zoo bestoven uit! We willen ons nu even opfrisschen en toonbaar maken, hé vrouw? Maar eerst zou ik graag uw kamer es zien, Mama. Is ze naar uw zin, en hebt u daar ook zoo'n mooi uitzicht? Reina. Ik ga vast vooruit (door de gaanderij op den achtergrond af). Mevr. Hoogstadt (naar rechts). Kijk, hier huis ik. En wat heerlijk, hoor! En daarnaast, die doorloopende kamer, is m'n (Mevr. Hoogstadt en Maquester door de deur rechts af). — 65 — ZEVENDE TOONEEL. jgn (Het tooneel blijft 'n poosje leeg. Dan komt Jules op van de deur links. Het landschap is verlicht door de volle maan. Het vertrek zelf is duister, zoodat het silhouet van Jules scherp tegen het achterdoek zich af teekent. Hij heeft 'n revolver in de hand en gaat, in gedachten verzonken, op den rand van 'n fauteuil zitten turen op het landschap. Dan speelt hij met het wapen, trekt nu en dan de haan af, den loop richtend op zijn voorhoofd, op zijn hart. 'n Enkele maal lacht hij halfluid 'n vreemden lach Eindelijk neemt hij 'n portret — dat van Reina — van 't tafeltje, en bergt het in zijn linkerborstzak na het vurig en lang te hebben gekust. Vervolgens laadt hij rustig en koelbloedig de revolver, richt den blik op het landschap, verwijdert zich stap voor stap achterwaarts tusschen de coulissen, terwijl het scherm langzaam zakt. Vóórdat het doek geheel neergelaten is, klinkt 'n schot en hoort men 'n lichaam vallen. Rest van het doek snel neer). ACTE IV. Hetzelfde décor als in de eerste acte. Namiddag 5 uur. EERSTE TOONEEL. Dr. Braams. Breeman. (De eerste in 't zwart, de tweede in groot tenue). Dr. Braams. Is alles gereed, Breeman? Breeman. Ja, dokter, tenminste wat het dienstgedeelte betreft. De derde compagnie is opgesteld, met de muziek en de tamboers aan 't hoofd. Men wacht op 'n teeken van de familie. Dr. Braams. En hoe laat zou de stoet van hier vertrekken ? Breeman. Er is gecommandeerd precies te half zes uur. Dr. Braams (kijkt op zijn horlogé). We hebben nog 'n half uurtje den tijd. Dan is ook de zon haast weg en zal 't niet zoo warm meer zijn. Breeman. Dus u hebt den jongen Maquester ook niet meer levend teruggezien, dokter? Dr. Braams. Neen, dat kon immers niet. Toen ik het telegram gistermorgen ontving, was er voor mij geen gelegenheid meer om per spoor tijdig te — 67 — Garoet te zijn, en was alles voor 't overbrengen al gereed in den trein naar Batavia. ë Breeman. Waarom is hij niet te Garoet begraven? Dat zou minder omslachtig geweest zijn. Dr. Braams 't Was de wensch van mevrouw Maquester dat het stoffelijk overschot van haar stiefzoon hierheen zou worden overgebracht. Och dat kan ik me wel begrijpen. Vrouwen hebben behoefte s/L^n" grafK-an tiidJot t[id met bIoemen te bestrooien, en er bij te mediteeren. Kon je er je dooden maar mee terugkrijgen! J uuuaen on5RrElM^N- • Mevrouw Maquester gaat totaal gebukt onder t tragisch geval, hoewel Jules toch malrhaar Ofschoon n?Sh d,e" ZC "°g geen twee maanden kent Ofschoon k haar geen traan heb zien storten, is ze t toonbeeld van de diepste smart. Is u dat ook niet opgevallen, dokter? Dr. Braams. Ja. Breeman. De generaal daarentegen Dr. Braams. Houdt zich flink, dat is zoo. Breeman. Geen spier van z'n gezicht verraadt welk 'n slag hem getroffen heeft. verraadt Dr. Braams. Dat hoort zoo bij zijn karakter ïfnrplwe mogen daaruit niet besluiten, dat hij ongevoelig zou zijn voor J Maïr^oX >*Neen' d3t bAWeer ik 00k niet' dokter, maar toch, t was zijn éénige zoon ziet u al zijn hoop was op hem gebouwd. En vanmorgen &geeVUr nadat ze dien armen jongen hieffi' Saar z'n ^T^T?' ging de generaal afweer Sevën orint h" btl 2 Ch den bergdienststukken aangeven, om ze door te lezen en te onderteekenen. — 68 — Dr. Braams. Dat is een opvatting van plicht, die eerbied afdwingt. Breeman. Zeker, zeker, dokter, daar niet van, maar Dr Braams. Breeman, 't is mogelijk, dat de generaal niet meerijdt in den stoet. Wil jij nu even den commandant van de begrafeniscompagnie zeggen, dat ik hem zoometeen het sein tot de opmarsch zal geven? Breeman. Goed, dokter. Maar gaat de generaal niet mee, zegt u? DR. Braams. Misschien niet. Ik ik heb hem dat ontraden de generaal lijdt meer dan wi] weten en ik vrees dat het straks op 't kerkhof tot n „i+horc+ino rnrr kunnen komen in zijn gestel. Doe me genoegen en breng den compagnies-commandant mijn boodschap over, Breeman. Ik ga, dokter. TWEEDE TOONEEL, Dr. Braams. Truus. truus (stemmig gekleed, komt op met veel bloemen in de hand. Ze loopt diep bedroefd op haar vader toe, werpt zich weenend aan zijn borst). U alleen weet, Papa, hoe lief ik hem gehad heb.... o Papa, waarom mocht 't niet zoo zijn, waarom 1 dr. Braams. Mijn arm, arm kind ik weet niet hoe ik je troosten zal, want om jouwentwil lijd ik évenzeer als jij. Ook ik hield zooveel van hem, en 't was ook mijn liefste wensch, dat jullie samen.... (Korte pauze). 69 - Truus. Het leven is nu zoo vreemd, zoo akelig leeg en hol voor me. 't Is of 't geen doel meer voor me heeft. Dr. Braams {trekt haar onder 't spreken op z'n schoof). Ik begrijp 't, m'n kind. Maar maar ben ik dan niets meer voor je, Truus? Heb je dan je oud vadertje niet meer, voor wien jij alles, alles bent? Kom hier bij me op m'n schoot zitten, als in vroeger jaren, toen je nog zoo'n dreumesje was. Toen óók als je verdriet hadt, ging je je nestelen hier aan mijn borst, en ik troostte je zoo goed ik kon, en ik kuste je al je traantjes weg, weet je 't nog, mijn lieveling? Want 'n moedertje had je niet meer, en was ik toen niet je vadertje èn je moedertje tegelijk ? Zong ik toen ook geen wiegeliedjes voor je, als was ik n vrouw? En leerde ik niet samen met je de zangwijsjes van school? Nu is mijn kleine Truus van vroeger groot en verstandig geworden. Veel is er intusschen veranderd, maar dit hart van je vadertje, o, mijn schat, is niet veranderd, is hetzelfde als in de jaren toen je nog met 'n pop speelde. Daarom, wanhoop niet, mijn kind, blijf hopen en vertrouwen. Zoolang je vadertje leeft, ben je niet verlaten. Je bent nog zoo jong, en het leven kan soms zoo mooi zijn. Je hebt er je altijd schertsend op beroemd, dat jij sterker was dan Jules. Welnu, tóón 't. Onze lieve doode heeft den strijd tegen 't noodlot opgegeven, hij bleek niet sterk genoeg om het leed te dragen — éér zijn nagedachtenis door aan te vullen en te ontwikkelen wat hem ontbrak: smartekracht en levensmoed. Want die had je toch ook in 't huwelijk mee moeten brengen, als het lot hèm voor jou bestemd had. Zal mijn Truusje nu dapper zijn en bedenken, dat zij veel maar niet alles verloren heeft? Efl deze bloemen zijn voor hem? Goed. Ikzelf neem ze voor je mee, hoor, lieveling, ikzelf zal ze uit jouw naam in de groeve leggen. (Zij kust hem). Kijk, daar — 70 — komt Mevrouw Maquester, ik laat je met haar alleen, want ik moet nog even met den generaal spreken. Dag, Truusje, tot straks! (Af). DERDE TOONEEL. Truus. Reina. (Reina in een zwart morgenkleed. Beide vrouwen omhelzen elkaar zwijgend). Truus (bij Reina neerknielend). Ik kan maar nog niet gelooven, dat Jules er niet meer is Reina. Zoo gaat 't ook mij, Truus. Truus. Maar u kende hem nog pas zoo kort. Ik was zijn vriendinnetje al jaren, we zijn samen opgegroeid Reina. 't Is waar Truus. O, als u eens wist, hoe graag ik hem gelukkig zou zien Reina. Ik niet minder, Truus. Truus. Maar u u was zijn moeder, zijn stiefmoeder, niet waar? Ik ik zou hem zélf gelukkig hebben willen maken, als niet 'n ander Reina. Wat bedoel je? Truus. Niemand heeft 't mij ooit gezegd, en zelf heb ik ook nooit iets gezien, maar toch voel ik, dat er 'n ander was tusschen Jules en mij. Dat gevoel bedriegt me niet er moet 'n ander zijn geweest, die hem afhield van mij. O, wist ik maar wie die andere was! 71 Truu'NA' Haal JC gee" hersenschimmen in 't hoofd, En als er eens werkelijk 'n ander was ™JRmUS' '* Is misschien 'n groote zonde als ik 't zeg, Mevrouw maar ik geloof dat ik die andere zou kunnen vergiftigen als ik wist wie ze was ik Sf J?far' !k ^at haar' (haar arm™ om Reina slaanofl l\ ' die= miJ m n £eiuk ontstolen heeft... ach, Mevrouwhef, zeg me toch, wie was die andere? U, zijn moeder, zal 't toch wel weten.. Niet waar, er was 'n andere? Reina. Ik kan je daar niet op antwoorden, Truus. Truus (aandringend). Zeg u dan maar- was ze s 0f..was zelief? Hieidzezooveei™^ai; Reina. Ik kan 't je niet zeggen, Truus. hemRlUanger^Uter^. ^ ^ °P hem'ik kende iieREiNA. Heeft hij je dan ooit gesproken over zijn* +^1?UU^, N.een' dat n°g niet maar hii hield ie i^nem hS* ^n"16' e^hiï -^st wetSn'hoe «er ik nem had Daarom denk ik, dat 'n ander i£zou "ern niet in den dood gedreven hebben daan'.. dan tocn die andere hebben ge- Reina. Kind, je weet niet wat je zegt! k "!SU>n' JS '* da.n niet waar> dat Jules gestorven met n damesportret in zijn linker-borstzak ? Reina (snel). Wie vertelt je dat? — 72 — TRUUS. Mevrouw van Doorn. Reina. Groote God! Truus. Die weet zulke bizonderheden altijd 't eerst. Van wie ze die heeft —dat mag de hemel weten. Maar u, Mevrouw, was toch bij hem, toen hij stierf, wist ü dan niet Reina (verward). Van dat portret ? Ja ja dat was mijn portret Hij vroeg er mij om, uit dankbaarheid, dat ik hem zoo zorgzaam verpleegd had ja 't was mijn portret ik ben zijn moeder zijn moeder..... begrijp je? Truus (langzaam opstaande, uiterst verbaasd). Ah! was dat üw portret ! VIERDE TOONEEL. De vorigen. Dr. Braams. DR. Braams. Mevrouw, 't is tijd. Indien u hem voor 't laatst nog zien wilt ik wensch u van harte sterkte toe. Reina (dankt Dr. Braams met 'n hoofdknik). Ja, dat wil ik. God geve mij kracht. Truus. Papa, mag ik ook ? Dr. Braams. Ga jij Mevrouw even voor, je zult daar de oude Mevrouw Hoogstadt vinden, en laat dan Mevrouw Maquester de allerlaatste oogenblikken -'et haar zoon alleen. (Truus dj). — 73 — VIJFDE TOONEEL. Dr. Braams. Reina. Reina. En hebt u mijn man kunnen overhalen, dokter? Dr. Braams. Helaas, Mevrouw, 't is mij niet gelukt. Hij is onverbiddelijk en wil den stoet niet naar 't kerkhof volgen. Misschien zal hij naar u luisteren en voor uw wensch het hoofd buigen. Hij kan dadelijk hier zijn. Ga u nu alvast vooruit, ik zal nogmaals mijn uiterste best doen, dat hij ook meegaat. (Reina snikkend af). ZESDE TOONEEL. Dr. Braams. Maquester. Maquester (in donker uniform). Is de 'stoet nóg niet in beweging? • Dr. Braams. Men wacht op jou, Maquester. Kom, moet ik je nu nog op den ernst van dit oogenblik Rijzen? Hoe kun je toch zoo hard zijn, waar ze ^e eigen, éénigen zoon grafwaarts dragen. Hoe kun je als militair weigeren, hem de laatste eer te bedrijzen, 't is ongehoord! Maquester. 't Is óók ongehoord, dat 'n zoon de oogen durft laten vallen op z'n moeder, 't Is óók ongehoord, dat 'n luitenant z'n liefde durft verklaren aan de vrouw van z'n generaal. Zoo iemand is eerloos, verbeurt alle eer, ook de laatste. Dr. Braams. Maar de omstandigheden, waaron- - 74 — Maquester. Ik heb met menschen en niet met omstandigheden te maken. Jij weet alles, Braams, ik heb je als vriend niets verzwegen. Jij bent net als ik, vader en militair. Jij kunt dus begrijpen dat ik niet anders handelen kan. Dr. Braams. Ik begrijp 't als vader en als militair, al zou ikzelf misschien niet evenzoo handelen. Maar als mensch, als feilbaar sterveling, als iemand die óók fouten heeft en maakt, begrijp ik 't niet. Maquester. Nou, dan begrijp jij 't maar niet. Dr. Braams. Maar wat zullen de menschen ervan zeggen, wat zal het garnizoen, het leger ervan denken? Maquester. Ze kunnen van mij niets zeggen, niets denken. Ze zullen 't wèl van dien ander — en dat gaat mij niet meer aan. Dr. Braams. En je vrouw, kerel, meen je dat je vrouw je strengheid goed zal keuren? Vergeet je wat ze al lijdt door deze fatale geschiedenis, en heb je 't hart, om haar nog méér leed aan te doen? In Godsnaam, wees voor éénmaal in je leven es géén militair, wees es gewoon mensch als wij allen. Jij hebt anderen toch óók wel eens verdriet gedaan, teleurgesteld, beleedigd misschien Maquester. Ik kan niet iets tegen mijn gemoed doen. DR. Braams. Doe dan ook niets tegen 't gemoed van degenen die van je houden in dit geval tegen dat van je vrouw. Maquester. De vrouw, die hij op 't hart droeg, toen-ie zich voor z'n raap schoot! Louis de Vries als Generaal Maquester. Acte IV 75 Dr. Braams. Maar dip rpin oio . . trouw bleef, ondankbare! " e"gel' ,ou ZEVENDE TOONEEL. De vorigen. Breeman. Breeman. Pardon, dat ik u stnnr h„( -o , over half zes, dokter,' en u zou't Sn geven. f *' Dr. Braams (tot Breeman). Is alles klaar? Breeman. ja, dokter. kornRdi?eRcAtAMS- 0064 Laat ze gang gaan. Ik (Breeman af). ACHTSTE TOONEEL Braams. Maquester. IPDhRnrSRA^M?; Hoe is "*> Maquester. Ga je mee? gewac0httwtórdln.,S *" «* ef kan Maquester. Laat maar gaan. Ik blijf thuis. Dr. Braams. Is dat je laatste woord? Maquester. ja. DR. Braams (tusschen de tanden). Stijfkop! (Af)- - 76 - NEGENDE TOONEEL, Maquester, later Reina. (Stilte). Na 'n paar minuten hoort men aan het geroffel der omfloersde trommen *), dat de stoet zich in beweging heeft gezet. Maquester is bij het hooren daarvan ten prooi aan steeds toenemenden zelfstrijd, barst dan plotseling in stil, hevig geween uit, neergezeten met 't hoofd in de handen. Dan verschijnt langzaam Reina op den drempel van de deur links. Reina (fluisterend smeekend). Maquester Maquester. (Kijkt op, staat langzaam op, strijdt den strijd uit, neemt sabel, pet en handschoenen ergens van 'n stoel, en gaat dan heen). Reina. Goddank! (Het tromgeroffel geleidelijk zwakker wordend, klinkt steeds door, terwijl het doek langzaam zakt). Einde. h) vier tamboers. 9 Reina (opstaande). Sabine, ik verbied je zulke toespelingen te maken. Ik Sabine. Wel nu nog mooier. We spreken over 't noodlot van 'n mensch, ik neem jezelf tot voorbeeld, en nu trek je je alweer m'n onschuldig gepraat aan. Renia. Ik heb met je theorieën niets te maken. Sabine. Dan zal ik duidelijker moeten zijn. Hoe kun jij verantwoorden, Reina, dat je, na eerst mijn broer Willem zooveel hoop te hebben gegeven, het aanzoek van generaal Maquester hebt aangenomen? Reina (uiterst verbaasd). Je broer Willem? Zou ik hem ooit hoop gegeven hebben? Maar Sabine, hoe kom je op dat dwaze idee! Ik sta er versteld van! Sabine. Je ontkent 't dus. Dan zal ik je geheugen es tegemoet komen. Herinner je je niet onze pic-nic, den dag vóór Willem's vertrek naar Bangka. Dat pic-nic boven Soekaboemi. We zijn 's middags allen onder den waterval gaan baden, en toen er plotseling een bandjir kwam aanzetten door 'n dijkbreuk ergens in de Preanger, toen heb jij je nog door Willem laten dragen over 't water. Reina (zich bezinnend), 'n Pic-nic mij laten dragen over 't water door je broer Sabine. Houd je maar niet voor de domme. We waren met 'r zessen. Toos Kramer, die later met Van der Does getrouwd is, hij is nu ritmeester bij de cavalerie, was er ook bij. Reina. Ja, ik herinner me zoo iets Sabine. Bij die gelegenheid heeft Willem je, meen ik, gevraagd. — 10 — Reina. Ik heb hem toen dadelijk afgewezen; ik voelde niets voor hem, en zei hem dat we toch vrienden konden blijven, omdat we elkaar al zoolang kenden. Sabine. Was dat alles? Reina. Toen vroeg hij of hij later zijn aanzoek mocht herhalen. Om hem niet al te zeer voor 't hoofd te stooten, zei ik, dat niets hem belette 't te doen, maar dat hij beter deed zich geen illusies te maken. Sabine. A zoo, dat erken je tenminste, dat hij kon terugkomen. Maar je hadt niet op hem willen wachten. Dat pic-nic ontkennen zou toch niet mogelijk zijn, want ik heb van jullie beiden 'n kiek. 'n Opname juist toen hij je over 't water droeg Ikzelf heb jullie gekiekt! REINA. Ja, in zulke dingen heb jij altijd plezier, dat weet ik van ouds. En wat die bandjir betreft, er scheen op dat moment gevaar te zijn, dat 't noodig was mij uit het wassende water te dragen. Sabine. Arme jongen! hij heeft 't zich vreeselijk aangetrokken, en nóg lijdt hij er zeer onder. Reina. Sabine, ik verzeker je nogmaals, dat hij die teleurstelling aan zichzelf te danken heeft, want dat ik hem nooit eenige hoop, hoe gering ook, gegeven heb. Trouwens, jij moest mij genoeg kennen als iemand, die niet speelt met de ernstige en heilige dingen van 't leven. Sabine (met treiterende ongeloovigheid). Nou ! Reina. Twijfel je er aan, Sabine? Sabine. Behalve dat kiekje, moet er ook een brief van je bestaan aan Willem — 11 — Reina. 'n Brief? Dat kan niet. Ik heb je broer nooit geschreven. Sabine. Bedenk je es goed. Je memorie schijnt niet sterk, dat heb ik zooeven weer gemerkt. Reina (onrustig). God Neen, je broer en ik, we hebben nooit gecorrespondeerd of ja, dat 's waar, hij heeft me ééns geschreven uit Bangka Sabine. Aha we komen 'rwel. Reina. Maar Mama en ik vonden beter dien brief onbeantwoord te laten. Sabine (beslist). Nou maar, er is 'n brief van jou aan hem. Reina. Onmogelijk. Laat me dien zien. Sabine. Ik heb 'm natuurlijk niet bij me, hè. Reina. Ik tart je, me dien brief te toonen. Sabine. Niet zoo boud, niet zoo boud, Reina. 'nMensch vergeet zoo gauw wat hij eenige jaren geleden gedaan heeft. Maar waartoe zouden we verder op dit onderwerp doorgaan. Jij bent nu getrouwd, en gelukkig getrouwd, terwijl mijn arme broer zoo heeft ieder mensch z'n eigen lot, hij moet dat dragen, er is niets aan te doen. En zoo wacht ook mijn man uit den treure op z'n promotie. Hoe dikwijls hebben ze hem nu al niet op de proef gesteld Ze zullen hem toch niet voor ongeschikt verklaren, hem afmaken weet jij er soms iets van? Reina (nog verward). Ik ik weet 'r niets van Ik bemoei me niet met die zaken ra 12 Sabine (vleiend). Nu, zie 't dan es te weten te komen, om mijnentwil Je man, als chef van den mijne, weet dat natuurlijk wèl Spreek er met hem es over toe, als zulke oude vriendinnen van elkaar wil je dat zeker wel voor mij doen wij hebben die promotie zoo hoog noodig, want we hebben nog zware, geldelijke verplichtingen. Beloof je 't me doe je 'n goed woordje voor me, dan ben je 'n beste meid, hoor en we praten nooit meer 'n woord over die ongelukkige geschiedenis van m'n broer. Nu, adieu, Reina...... (zij kust haar). (Af)- (Reina in gedachten 'n oogenblik alleen). VIERDE TOONEEL. Reina. Mevr. Hoogstadt. Mevr. Hoogstadt. Je hadt bezoek, meende ik. Reina (zenuwachtig). O, mama, dat mensch Mevr. Hoogstadt. Kind wat heb je, wat is er gebeurd je ziet er ontdaan uit Reina. Dat mensch ik kan d'r niet uitstaan, . H . • 't is of ze me altijd pijnigen wil Mevr. Hoogstadt. Maar wie bedoel je dan toch! Dat bezoek van zooeven? (Beide gaan zitten). Reina. Sabine van Doorn. U kent haar wel, Mama, van vroeger. Wij waren buren, jaren geleden zij heet van zichzelf Sabine Donkers, later getrouwd met luitenant Van Doorn. Hij is nu kapitein en onlangs hier geplaatst. Mevr. Hoogstadt. Donkers— Donkers. — 13 — ja, ja, nu weet ik 't wel. Zoo'n lange, blonde. Zij was mij persoonlijk niet sympathiek, maar ik kan me vergissen Reina. Juist, Mama, dezelfde. En u hebt u niet vergist, best moedertje. Zoo dikwijls zij zich met mij bemoeide, kwam er 'n ongeluk of 'n groot verdriet over me. Ze heeft iets in haar persoon, in haar oogen vooral, dat me afstoot en me toch onwillekeurig aantrekt. Zoodat 't me geen enkele maal goed afgaat, voor altijd met haar te breken, niettegenstaande ze mij dikwijls sart en beleedigt. Wat is dat toch, wat is dat toch! 't Was zoo rustig in mij al die jaren, dat ze weg was van hier, en nauwelijks is ze terug of ik ben mijn rust kwijt. Mevr. Hoogstadt. Waarom? Je hebt haar toch geen kwaad gedaan? Reina. Zoover ik weet, niet. Maar moedertjelief, dat is juist 't onbegrijpelijke Ik neem me soms vast voor, haar es flink de waarheid te zeggen, haar te laten voelen dat ik niets van d'r moet hebben, maar al wat ik haar aandoe, glijdt van d'r af als water van 'n eend. Het drin^ tot haar niet door, en mijzelf verlamt 't nog vóór ik 't laatste woord gesproken heb. En o, ze heeft er zoo'n slag van, onrust in me te wekken, twijfel in me te zaaien. En ofschoon ik overtuigd ben van mijn eigen onschuld, weet zij in mijn hart altijd nog 'n korrel wantrouwen aan mezelf te leggen, die me geen rust laat O, 't is vreeselijkf Mevr. Hoogstadt. 't Beste is, haar nooit in vertrouwen te nemen, en op je hoede te zijn. Reina. Dat is tegenover haar zeer, zeer moeilijk, Mama. U moet haar kennen zooals ik haar ken, om te weten hoe slim ze je kan uithooren. Als ik niet oppas, haalt ze alles uit me wat ze weten wil. In — 14 — zulke oogenblilijken voel ik me bijna volkomen willoos Mevr. Hoogstadt. Mijd haar dan, kindlief, ontvang haar niet meer. Reina. Dat kan niet, Mama. Mijn man is chef van van Doorn, en hij zou dadelijk merken, dat er iets tusschen Sabine en mij bestond. Een stem in mij zegt, dat ik dat voorkomen moet. En toch heb ik mijzelf niets te verwijten, ben ik me van geen schuld bewust Moedertje, moedertje, ik ben zoo bang, zoo bang voor dat mensch Mevr. Hoogstadt. Maar lieve Reina, kind, wat moet ik van je denken bang voor zoo'n vrouw, terwijl je niets op je geweten hebt ik begrijp 't niet Reina. Ja, ik kan 't niet langer verkroppen, 't maakt me ziek en ellendig ik heb zoo'n angst, dat ze me ééns kwaad zal doen. Mevr. Hoogstadt. Hoe zou zij je kwaad kunnen doen, m'n kind Je hebt immers je man, die je beschermen zal. Hij is machtig door z'n positie, en hij heeft je lief. Reina (wild haar armen om haar moeder slaande). Gelooft u, Mama, dat Maquester mij werkelijk liefheeft, zeg me, moedertje, of u 't gelooft Mevr. Hoogstadt. Reina, Reina, je bent zenuwachtig, bedaar, mijn lieveling, bedaar ik, je moeder, ben er zeker van, dat je man je liefheeft en zal blijven liefhebben. Reina. Ook ook als hij merkt. dat ik hem niet liefheb — 15 - (Zij verbergt haar gelaat in den schoot harer moeder). Een stilte. Mevr. Hoogstadt. Ah is 't dat God, hoe ontzettend! Ik, die zoo gerust was door de gedachte, dat ie je geluk gevonden hadt Je hebt me dus al dien tijd Reina. O, Mama, vergeef me, vergeef me, dat ik 't u verzwegen heb zoo lang Mevr. Hoogstadt. Maar waarom heb je Maquester dan getrouwd, m'n kind, ik heb je toch vrij gelaten in je keuze Reina. Mama, Mama, we waren zoo arm, zoo vreeselijk arm. Ik zag u gedurende uw laatste ziekte wegkwijnen, en we hadden 't geld niet om u de zoo noodige versterkende middelen te geven. De dokter vreesde, dat u aan verval van krachten zou bezwijken. Eiken dag zag ik u minder worden, en o, ik had u zoo lief, mijn engelachtig moedertje, ik kón u niet langer zien lijden, ik kón u niet zien sterven, liefste, liefste moedertje, en alleen blijven op de wereld wilde ik niet Toen kwam hij met zijn aanzoek Ik ge¬ loofde, dat God hem gezonden had om u, om ons te redden, en ik dacht alléén aan u, ik wilde u in 't leven behouden, mijn schat van 'n moedertje. Wees niet boos op mij, vergeef, vergeef..;.. Mevr. Hoogstadt (zeer aangedaan). Mijn arm, goed kind ik dank je ik dank Reina. Ik heb 't hem nooit laten merken, en in 't begin hoopte ik, dat ik hem mettertijd zou kunnen liefkrijgen 'n beetje. Maar o, hij is zoo hard, zoo onverbiddelijk! — 16 — Mevr. Hoogstadt. Ben je er zeker van, dat hij nooit iets gemerkt heeft? (opnieuw verdrietig wordend). Mijn arm, goed kind reina. Neen, hij merkt niets, en ik doe mijn plicht. Die is, hem gelukkig te maken, want ik ben hem oprecht en innig dankbaar. Door hèm mocht ik immers u behouden, lief, lief moedertje! (opeens weer opgewonden). Maar zij, zij weet en kent mijn geheim. Mevr. Hoogstadt. Wie is die zij? Reina. Sabine. Mevr. Hoogstadt. Heb jij haar dan in vertrouwen genomen? Groote God, hoe onvoorzichtig! Reina. Dat niet. Maar uit haar woorden, uit de wijze waarop zij zinspeelt op mijn huwelijk vermoed, vóel ik, dat ze twijfelt aan mijn geluk. Telkens lees ik dien twijfel in haar oogen, en ik zie haar in staat, om VIJFDE TOONEEL De vorigen. Truus. Truus (vroolijk, bloemen in de hand). Is de verloren zoon nog niet gearriveerd? Dag, dag! Gossiemijne, wat 'n ernstige gezichten en dat op n feestdag als vandaag! Neen, dat snap ik niet. Hij is niet eens mijn zoon, niet eens 'n familielid, maar toch ben ik zoo blij als 'n vogel in de lucht. Mevr. Hoogstadt. (zich herstellend), 't Is waar, Truus, je hebt gelijk. Vandaag is 't 'n feestdag. We hadden een ernstig gesprek samen, maar nu is 't afgeloopen, niet waar, Reina? (Zij kust Reina). — 17 — Reina (zich volkomen beheerschend). Zeker, Mama, 'n echte feestdag. En Jules is 't waardig. Hij is 'n beste jongen. Truus (tot Reina). Weet u wel, mevrouwtje, dat ik uw nieuwe zoon veel Beter ken dan u? Leuk, hè ? Toen ik nog in 'n baadje en broek liep, met bloote kuiten, toen was ie al 'n vrindje van me, en we hebben samen wat afgespeeld, gefietst, gerolschaatst in de Concor! De meisjes op school plaagden me altijd, dat ie 'n flem van me was, maar 't was nie waar, hoor, zuiver kletserij Reina (quasi bestraffend). Hei hei Truus. Nou ja dan: 't waren maar praatjes. Is 'tnou goed, mevrouw Maquester? Zou ik weer Jules tegen den nieuwen luitenant mogen zeggen, denkt u, of moet ik 'mnou „mijnheer" noemen? Reina. Wel, dat zal veel vah zijn houding afhangen en van je beider ontmoeting. Truus. Och jee, als 't van hèm afhangt, dan doet ie en zegt ie niks. Als jongen al was ie eigenlijk 'n saaie piet. Eerst moest ik hem alles aanraden, zeggen, voorstellen, dan pas deed ie 't. Ik was altijd zoo'n moedertje voor 'm, weet u, dat vond ie leuk. Hij wou altijd maar geaaid en vertroeteld worden, toen, ziet u, tóen Reina. En heb jij hem toen geaaid en vertroeteld, Truus? Truus. (Klopt Reina met de platte hand op den schouder zoodat ze 'n gilletje slaakt van pijn) Als u 't nóg es durft vragen, dan knijp ik u bont en blauw, hoor! Mevr. Hoogstadt. Dat zou net iets voor jou — 18 — zijn, Truus, zoo moedertje te spelen over anderen dje jonger zijn, hè? Truus. Ja, maar Jules is niet jonger dan ik. Hij is véél ouder. Mevr. Hoogstadt. Hoeveel jaar dan? Truus. Wel zes of zeven. Reina. En toch speelde jij moedertje over hem? truus. Ja, dat komt, ziet u, hij was vroeger 'n echte huilebalk. Om de haverklap zag je tranen in z'n oogen: als ie zag dat 'n sado-koetsier 'n paard afranselde; als ie maar zóó'n klein schrammetje of sneetje in z'n vinger kreeg met 'n spijker of 'n mesje; en als ik es 'n keertje niet met hem wandelen wou, ach gussie, dan blèrde-ie, neen maar, je schaamde je dood, gewoon! Reina. En toch hield je van 'm? Truus (blozend). Dat 's te zeggen: toen, ziet u, toén. 't Is al zoo lang geleden. (De bloemen schikkend in 'n vaas). Toen ie klein was, was ie net 'n meisje, zoo fijntjes, zoo teertjes Mevr. Hoogstadt (plagend), 'n Beetje anders dan jij dus. truus. Ja. Pa zei altijd, dat Jules 'n meisje en ik 'n jongen had moeten zijn. Ik was ook veel sterker dan hij. Toen, ziet u, toén, hoor. Als we samen gingen bakkeleien, zoo voor de grap, dan lag ie dadelijk onder. Wat netjes, hoor! En dan hield ik m'n knie zóó op z'n borst en zei: Vraag nou excuus. Net als de groote jongens doen, weet u. Maar dat zei-die nooit. Excuus vragen, dat vertiktedie, dat dééd ie niet. — 19 — Reina. Dat 's dan toch wel flink van 'm. Truus. Ja, maar ik was 'm toch de baas, hoor, mevrouwtje, mijn biceps waren toen veel dikker dan de zijne, toen, ziet-u, toén hoor! (Men hoort een auto toeterend naderen). Hè, wat 's dat? De auto Heerejee, heerejee, daar zijn ze (Zij neemt eerst Reina, dan Mevr. Hoogstadt bij de handen en draait met beiden om beurten als 'n tol in de rondte, uitgelaten van blijdschap). Reina. Kind, schei uit, je bent dol. TRUUS. Dat ben ik ook. Mevr. Hoostadt Truus, Truus, je maakt me duizelig! Truus (Mevr. Hoogstadt 'n kus gevend). Neen, hoor, zoete, ouwe mevrouw, ik zal u geen kwaad doen. Ik weet zelf niet waarom, maar ik ben zoo mallootig blij, en ik doe zoo gek Reina (zich even in den spiegel het haar goed strijkend). Beken je 't zelf, wildebras? dan zal 't wel zoo zijn. (Men hoort mannenstemmen nader klinken). Mevr. Hoogstadt Hemeltje, ik heb m'n bril niet bij me, en ik moet mijn nieuwen kleinzoon toch goed kunnen zien. (Zij staat op, om den bril te halen). Truus. Wacht, ik zal den bril voor u halen. Waar is ie? Mevr. Hoogstadt Neen, neen, dank je, je weet hem toch niet te vinden. Laat mij maar gaan, ik ben direct terug. (Af door linkerdeur) — 20 — ZESDE TOONEEL. De vorioen, behalve Mevr. Hoogstadt Dan Maquester, Dr. Braams, Jules. Een Ordonnans met valiezen. Maquester (tot Jules). We zijn thuis. Ziedaar, jongen, je tweede moeder. (Hij legt z'n pet ergens neer). Jules (iv/7 snel en met uitgestrekte armen hartelijk op Reina toeloopen, doch staat, evenals Reina, één moment verbaasd. Zij kijken elkaar in de oogen, Jules laat de armen zakken, als verbijsterd). Moet ik tegen u „Mama" zeggen, maar maar dat 's immers onmogelijk! (Dan neemt hij eerbiedig haar hand en drukt er een kus op). Scherm snel neer. ACTE II. Hetzelfde décor. Geen bloemen in de vazen. EERSTE TOONEEL. Reina. Jules. (Reina, aan 'n handwerkje bezig, zit op een stoel bij de canapee, waarop Jules zich heeft neergevlijd). Jules. Ja, 't is naar. Ik ben hier nu al zoowat 'n maand, en ik voel me zoo zelden goed gezond, meestal koortsig. Wat zou 't toch zijn? Reina. Wat zegt de garnizoensdokter ervan? Jules. De garnizoensdokter nu ja, ik ben er nooit zeker van, wien hij in mij behandelt: den luitenant of den zoon van den generaal. Begrijp ie 't onderscheid, Mamaatje? Heeft bijvoorbeeld 4e luitenant verlof wegens ziekte noodig, dan zal de garnizoensdokter, om in 't gevlei te komen, het den generaalszoon liever niet voorschrijven, omdat de generaal zoo uiterst streng op dat punt is. En omgekeerd. Reina. En wat is de meening van dokter Braams? Jules. Die beweert, dat klimaatsinvloeden op me werken, de sterke overgang ik ben in den winter uit Holland vertrokken. Hij had 't voor mijn — 22 — gestel beter gevonden, als ik eerst 'n poosje op Bandoeng of Garoet was geweest. Reina. En hoe voel je je nu? Jules. Als ik bij jou ben, Mamaatje, dan is al mijn narigheid weg, dan voel ik me zoo sterk, zoo gezond, zoo vol energie, dan is 't, of ik bergen kan verzetten. Reina. Zei je niet, dat je verleden week 's avonds tot heel laat bent uitgeweest? Kan je daar goed tegen ? Jules. Zóó'n teer poppetje ben ik nu ook niet, hoor! Dien avond O, toen ben ik geweest naar 'n soirée variée, gegeven door den onderofficiersbond. 't Duurde tot twee uur. Ach, 't was er vrij vervelend, maar ik weet dat ik er de lui 'n groot genoegen mee doe, als ik op hun fuif verschijn. En ik heb er geen spijt van arme stakkers ik was de éénige officier geen van m'n collega's had de invitatie aangenomen. Ik begreep al niet, waarom ze mij zoo fêteerden, ze hadden me wel op de handen willen dragen, tenminste ik kreeg dien indruk Reina. Vroeger kwamen de officieren er nog wel, maar tegenwoordig niet meer. Jules. Ik weet waarom ze er niet meer komen, 't Is min! , Reina. Jules! Jules. Ja, zeker, 't is min. Omdat de autoriteiten, omdat bepaaldelijk generaal Maquester zeer tegen al wat bond heet in het leger is, durven de officieren die er wèl wat voor voelen, niets laten blijken. — 23 — Reina. Maar dat is toch natuurlijk, beste Jules. In 't militaire leven Jules. Ach God Mamaatje, daar hoeft u me niets van te vertellen. Ik weet er alles van. En begrijp je nu, waarom ik dat leven verwensch; ik kan, zoo zwak als ik ben, mij niet aan die soort tucht onderwerpen, ik kan mijn stem niet smoren daar, waar mijn hart mij tot spreken dringt. Ik kan mijn meerdere niet achten, als hij niet werkelijk mijn meerdere is en mijn achting waard. Dat salueeren voor 'n uniform en niet van harte voor den mensch daarin, is me 'n gruwel En toch, tot nog toe heb ik dat alles gedaan, moeten doen, gedwongen door de ijzeren hand van m'n onbuigzamen vader. Ik was m'n eigen nooit, mocht m'n eigen nooit zijn, maar nu ik jou heb, mijn kleine, lieve Mama, nu lijkt 't of ik opnieuw begin te leven. De wereld zie ik met heel andere oogen aan, ik wil gelooven dat alle menschen goed zijn, en dat er misschien voor mij nog geluk bestaat (Hij grijpt haar hand en drukt er 'n kus op). Reina. Dwaze jongen 1 je doet net of je 'n kind bent. Jules. Ik voel me soms ook nog als 'n kind. 't Is of mijn ziel niet gegroeid is al die jaren op de militaire academie. Ze trok zich diep, diep in me terug omdat de geringste aanraking met anderen, met de buitenwereld d'r pijn deed. Ik paste niet in die omgeving, was er eigenlijk nooit thuis, werd er door niemand verstaan En toen ik jou zag voor de eerste maal, Mamaatje, toen was 't me, of die ziel hierbinnen alle banden verbrak, en losvloog uit d'r gevangenis, jouw ziel tegemoet Reina (heeft, in gedachten voor zich uit starend, het naaiwerk in den schoot laten rusten, en herhaalt als in gedroom). Jouw ziel tegemoet — 24 — Jules (zonder zijn extaze te onderbreken). En nu zou ik zoo graag, zoo vurig willen weten, of dat wonderlijk gevoel van klaarheid, als werden opeens honderd zonnelichten ontstoken, alleen in mij was dien morgen van onze ontmoeting, weet je 't nog ? (neemt haar beide handen, tracht haar recht in de oogen te zien, die ze van hem afwendt). Was die vreeselijke blijheid alleen in mij zeg me, zeg me of was dat maar 'n wreede fantasie? Reina (zwijgt). Jules. Je zegt niets ? (haar handen loslatend). Dus jij was niet blij, jij voelde niets voor me reina. Zeker was ik blij en voelde ik al dadelijk iets voor je vreemd, eigenlijk al vóór je hier voet aan wal zette, 't Was of hierbinnen in me alles wachtte op je komst, of ik je al goed kende vóór ik je met eigen oogen gezien had. Jules. Waarlijk ? Reina. Misschien kwam 't, doordat er vóór je komst al zooveel en zoo dikwijls over je gesproken werd hier in huis. Jules. Door wie? Reina. Door Dokter Braams, door Truus, door de van Doorns en andere kennissen. Je ziet, er was belangstelling genoeg voor je. Jules. Hoe heerlijk ik 't ook aan den eenen kant vind, thuis te zijn, aan den andere geloof ik, dat ik het er toch niet lang zal uithouden. Reina. En waarom niet? Jules. Och — 25 — Reina. Heb je geheimen voor me? Jules. Hoe kun je dat vragen, Mamaatje. Juist omdat ik van verlangen brand, je Mies te zeggen, moet ik eerst besluiten van hier weg te gaan. Want als ik je alles gezegd heb, kan ik niet meer blijven, ónmogelijk, tenzij Reina. Nu ? Jules. Tenzij je er niet boos om wordt. Reina Is 't dan zoo iets vreeselijks? Jules. Eigenlijk wel, ja. Reina. Je maakt me nieuwsgierig. Jules. Ik wil 't je dadelijk zeggen, maar dan is ons samenzijn thuis onmogelijk geworden, en moet ik direct weg. Je hebt te kiezen. Reina. Ik zou je natuurlijk liefst zoolang mogelijk bij ons hebben Jules. „Ons" dat is: bij jou en bij hèm. God, Mamaatje, begrijp je dan niet, hoe juist dat woordje „ons" mij pijn doet? Begrijp je dan niet wat ik in m'n hart omdraag, voel je niet, hoe ik verteer van verlangen naar TWEEDE TOONEEL. De vorigen. Sabine. Sabine (die de laatste woorden moet gehoord hebben). Stoor ik? Reina (gevat). A, Sabine! 26 Jules (bedremmeld). Dame pardon Mevrouw van Doorn Sabine. Ja, die ben ik. Jules. Ik heb al es het genoegen gehad Sabine. Al méér dan eens zelfs. Ik ben 'n getrouwe vriendin van uw moeder. Van uw twééde moeder, mag ik er wel bij zeggen. Reina. Kwam je maar es aan? Sabine. Neen, .geen ochtendvisite vandaag. Ik wou je man spreken over dienstzaken. Zou 't hem schikken mij te ontvangen, denk je? Maar onder vier oogen Reina. Ik wil 't hem wel even vragen, ofschoon hij niet graag gestoord wordt in z'n cabinet. Is 't dringend? Sabine. Anders zou ik 't er niet op wagen, 'n Tête a tête. Nou, jij zult er wel niet jaloersch om zijn, hè? Reina. Verbeeld je! Ik zal vragen of je komen kunt. Wacht je even? Sabine. Best, hoor. (Reina af.) DERDE TOONEEL. Sabine. Jules. Jules. Neem plaats, Mevrouw. Sabine. Ik zit, dank u. U is gelogeerd hier, hè? U bewoont het paviljoen? — 27 — Jules. Ja, Mevrouw. Ik kwam hier net aan toen geen enkel luitenantswoning beschikbaar was Dat kan je zoo es hebben, niet waar. En toen ben ik maar bij mijn ouders ingetrokken. HipSnABi^-v, 0f * gelÜk. hebt- Dat sPaart je bovenop en huishuur-idemmteit uit. Ik heb alti/d plezier ais ik u en uw moeder zoo es samen zie. Jules. U bedoelt zeker, dat zij zoo jong is en.... Sabine. En u beiden veeleer den indruk maakt van broer en zus dan van zoon en moeder. Jules. Dat zegt men, ja. Sabine. Of ook van maar dat zou ik niet 7U Pn hlt6n- Ac„h ja' ik ken Reina al zoo lang Zij en haar moeder stonden alleen, maar gelukkig long S,h^^ WS -3S Jules. Maar ze hield toch ook van miin van generaal Maquester. 1 Sabine. Dat zal wel. Hoe weet ik dat? weJtenES' A'S ]'aren,anSe vriendin z°" » % kunnen ,„»S*BInE- Vertrouwelijk is Reina nooit geweest Ik Se" eR,einat/f'generaal d01 van d'rwaTGeeï wonaer. Keina is 'n mooi vrouwtje. Jules. Meer dan mooi. meetraTEmaaNrie^ahr? rV°Ch' ™™en letten meestal maar op haar hef gezicht. Wij, vrouwen, — 28 — oordeelen ook naar andere factoren. Reina en ik gingen vroeger samen eens naar 'n gecostumeerd bal. Ik was gekleed als maar dat doet 'r nu niets toe. Reina had zich gestoken in een grieksch costuum, de peplos laag uitgesneden, het rechterbeen tot zóóver zichtbaar, de armen bloot neen, maar, dat hadt u moeten zien! De menschen waren verrukt van d'r. De heeren beweerden, ze hadden nog nooit zoo'n prachtig jong lichaam gezien Ja, 't kan vreemd loopen in de wereld. Jules. Wat wil u daarmee zeggen? Sabine. Wel, 't is toch jammer, dat ze de vrouw geworden is van van 'n vijftiger. Vind u dat ook niet? Jules. Mevrouw, u doet me 'n vraag, die ik niet verwacht had, en waarop ik u het antwoord moet schuldig blijven. Maar VIERDE TOONEEL. De Vorigen. Reina. Reina. 't Spijt Maquester wel, Sabine, dat hij op 't oogenblik niemand ontvangen kan. Hij is juist aan 'n bizonder gewichtige dienstkwestie bezig met Breeman. Misschien over 'n half uur. Sabine. Goed, dan kom ik zoometeen terug. Reina. Je kunt zoolang ook hier blijven, als je wilt. Sabine. Neen, laat ik dat niet doen. (Met bedoeling): Moederen zoon willen ook wel es knusjes samen zijn, hè? Reina. Je kunt in dien tusschentijd net nog even winkelen. 29 - oABiiNh. uat doe ik stellig. Atjuus! totRn0o;gafenrover raet ie mee'dat ,stezeggen Sabine. Dan groet ik u, luitenant. Jules. Uw dienaar Mevrouw! (Reina en Sabine af). VIJFDE TOONEEL. Jules. Truus. Truus. Gunst, ik wist niet iJklew *Ïu?. je hoeft voor mij niet weg te loooen Je bent toch niet bang voor me? c«lcl°open. Truus. Bang niet, maar ik schrok, omdat ik dacht mevrouw Maquester hier alleen te vinden Jules. Die heeft bezoek. Wil je niet even zitten? Truus. Even! Jules. Waar kwam je vandaan? TRiius. Door de poort van het achtererf Pan* Setje™e&S ^ V"l °"S ouTet]emeverou0wente p^tef3' "°g b"iten met de Zou je Ma gauw terugkomen, denk je? jules. Ik geloof 't niet. Je weet 't: mLZ0™611,??!!8™' dat zenuheuschwegzullengaan Moeten ze alhj^nog babbelend 'n uur blijven staS — 30 — Truus. Je mag geen kwaad van dames spreken, hoor, want ik ben ook al 'n dame. Jules. Je bent bezig er een na te bootsen, dat 's waar. Truus. Heb ik dan nog niets dames-achtigs over me? Jules (plagend). Nou eerlijk gezegd, ik zie in jou nog altijd dat kippetje op hooge pooten van vóór ik naar Holland ging. Truus. Hè, dat 's valsch. Is er dan niets veranderd in me? Kijk me es goed aan. Jules (haar omdraaiend en bekijkend). Maak je mond es open. Nou, je tanden zijn grooter geworden, je haar dunner en je figuur krommer. truus. Engert! Ik had je eerst 'n flikje willen presenteeren, maar nou krijg je niks. Jules. Eet dat zoetegoed maar zelf op, dametje. Truus. (Snoepend uit 'n zakje flikjes). Hoor me zoo'n joggie es aan! Dat zal ik ook. 't Is maar jammer, dat 't me nooit zoo goed smaakt als ik er alleen van eet. Ik moet altijd 'n ander mee laten genieten, dan pas geniet ik volop. Zoo gaat 't met alles. Jules. Dan smaakt 't vandaag maar es wat minder. Morgen des te meer. Truus. Morgen! Bal in de Concordia! Zalig! Je komt er natuurlijk ook. jules. Ik denk 't niet. Truus. Hè gunst, wat ben je toch 'n saaie knul. 31 Waarom ga je er nou niet heen ? Alle jonge officieren komen 'r. Jules, 't Kan me niets schelen. Als ik er heen ging, zou ik toch niet dansen en liever buiten naar de muziek luisteren. Truus. Jasses. En hoe ongalant 1 Mij tot muurbloem te maken. Jules. Er zullen genoeg haaien op je loeren, je zult geen dans behoeven over te slaan, daar ben ik zeker van. Truus. Ja, maar ik wil met jou dansen. Jules. Zal niet gaan. Truus. Je beleedigt me. Jelus. Gekheid! Truus. Dan wed ik dat je verliefd bent. Jules. Maar niet op jou. Truus. Gossiemijne wat, 'nvent! 'n Verbeelding! Ik zou zoo'n nare jongen niet eens willen hebben! Jules. De druiven zijn zuur. Truus. Nou wil ik niet eens meer met je dansen. Ik zei zooeven maar wat. Jules. Je moet nooit jokken, Truus, dat 's heel leehjk voor 'n dametje. Truus. Hé, wat ben je vandaag onuitstaanbaar! Jules. Ik meen wat ik zeg. 32 Truus. En ik zeg wat ik meen. Jules. Sympathie. Truus. Daar hecht ik niks aan. Jules. Ik ook niet. Truus. Ik vind jou erg veranderd sinds je uit Holland terug bent. Jules. Gelukkig. Truus. Ja, maar niet in je voordeel, hoor! Jules. En toch wou je met me dansen. Dr. Braams (achter de coulissen). Waar blijf je nu, Truusje ? Truus (roept terug). Ja, Pa, ik kom, (totJules) Hè, nu moet ik weg. Jules. Dat schijnt je te spijten. Truus. Niet waar. Jules. Nou dat weet ik zoo net niet. Truus. Als je 't weten wilt Dr. Braams (als voren). Allons, nou, Truusje. Truus. Ja, Pa, dadelijk (tot Jules) als je't weten wilt Jules. Ik wil niets weten. Truus. Mirakel! Ik zal 't je toch maar zeggen — 41 — 11 maquester. Mama, ik zeg u voor ééns en voor ai dat ik zwakkelingen niet kan uitstaan. En als het is, om de zwakheid van dien jongen eoed te praten 1 6 s Mevr. Hoogstadt. Niet de zwakheid, maar de ÏS? u ■] ls.niet gezond- Jij> >n je verblinde gestrengheid ziet en merkt 't niet. Maquester. Ik betreur 't, dat hij in zich zooveel te veel heeft van zijn eigen moeder, mijn eerste vrouw. Mevr. Hoogstadt. Zijn zwak gestel alleen dan toch, en daar kan de arme jongen niets aa« doen. Maar voor t overige, de sterke geest, de ijzeren wil heeft hij van jou. Maquester. U houdt me voor 't lapje, Mama. Mevr. Hoogstadt. Weineen, daarvoor is de zaak « jS', * ™> dat hij officier is geworden, niettegenstaande zijn constitutie zich daartegen dagelijks gelstkrachJl' "Óg * 'n bew^s voor zii" Maquester. Hml Mevr. Hoogstadt. Dat kun je, dat mag ie niet tegenspreken. En wat hij zooeven gedaan heeft, met li z n macht opstaan tegen zijn vader, voor wien iedereen Maïu^w 3/bwten dlt en beeft'is 'n daad van m°ed, maquester. t Was je onaangenaam, je bent 't niet gewoon, dat men je zóó hardnekkig weerstreeft, maar in den grond is zijn houding dezelfde, die jij tegenover ïïf" aan"e4emt en in ieder ander miVschL zou Lderen 1 dgen Z°°n SChijnt ze ie Maquester. Hij moet vóór alles militair zijn. Mevr. Hoogstadt. Neen, hij moet vóór alles mensch zijn, en dat is hij, Goddank, nóg. - 42 — Maquester. Mama, we worden 't op dit punt nooit eens. Mevr. Hoogstadt. Maar wat verlang je dan? Maquester. Dat Jules z'n ziekte of z'n ziekelijk gevoel onderdrukt en aan de groote manoeuvres deelneemt. Mevr. Hoogstadt. Ook als dokter Braams 't in de gegeven omstandigheden onverantwoordelijk vindt? Maquester. Daar heeft hij mij niets van gezegd. Mevr. Hoogstadt. Maar hij heeft 't mij gezegd, op mijn dringend verzoek en TWAALFDE TOONEEL. De Vorigen. Reina. Reina ('n beetje haastig binnenkomend). O, is u hier, Mama. Ik zocht u overal. En wat hoorde ik zoo net van Jules, gaat hij morgen naar Garoet? (tot Maquester). Is dat zoo, man? Maquester. Ik kan 't hem niet beletten, 't Eenige wat ik doen kan, is hem niet alleen te laten gaan. Ik ben niet gerust over Jules. Den een of anderen dag begaat hij 'n groote dwaasheid of maakt me te schande. De idée's van dien jongen ik weet 't niet soms denk ik dat 't hier (wijst op z'n voorhoofd) bij hem niet pluis is. Reina. Hé, man Maquester. Ja, ja, ja, je kunt 't niet weten. Ik zal er nog es ernstig met Braams over spreken. In ieder geval sta ik er op, dat hij niet alleen gaat. — 43 — Mevr. Hoogstadt. Maar wie zou met hem mee moeten? Maquester. Reina. En u, als u 'r lust in heeft Mama. Als Braams meegaat, snapt Jules den opzet i dadelijk. Mevr. Hoogstadt. Als je denkt, dat 't voor fuies welzijn is, wil ik hem graag vergezellen. maquester. Dat zal voor Reina heel prettig zijn want ik reken er op dat ze gaat, niet waar, vrouw?' Reina (knikt zwijgend). Mevr. Hoogstadt. Wie weet, lukt 't ons, Jules tot vertrouwelijkheid te brengen. Hij is zoo eenzelvig De stemming thuis kan er misschien door winnen Zelf» merk je t niet, Maquester, maar 'r ligt dikwijls zoo'n druk hier bij ons in huis Laat ons, vrouwen dien trachten weg te nemen. ^i^kue«ter ^et. 'n P°&ng tot vriendelijkheid). Jullie heeft heusch niet zoo bang voor me te zijn, hoor en als jullie meent dat de stemming hier niet naar ié zin is verander die dan, zoo je er kans toe ziet Gerust. En wat Jules betreft, hij is waarlijk niet te beklagen zoolang hij zulke lieve verzorgsters heeft die hem koesteren en vertroetelen. Ik heb nooit mijn moeder gekend en zusters had ik niet Maar laat !L?Ï? ondankbaar zijn. Ik heb toch nog op mijn leeftijd zoon knap, jong vrouwtje gekregen, hé Rema (Hij liefkoost Reina). Reina. We mogen nu wel ons boeltje pakken als we morgenvroeg weg moeten. Kom/Mama, ik zaï u nelpen. (Beide dames in de kamers af.) DERTIENDE TOONEEL. Maquester. Ordonnans. I Ordonnans. Verekscuseer, generaal, daar is 'r dame, die vraagt u te spreken. Ze heit 'n kaartji afgegeven. Maquester. Geef hier. Ordonnans (reikt zwijgend het kaartje over). Maquester. Verzoek die dame binnen te komen (Ordonnans af.) VEERTIENDE TOONEEL. Maquester. Sabine. Sabine (met réticule). Generaal! Maquester. Mevrouw van Doorn 1 Zoo deftig aangediend vandaag? Hoe maakt u 't? Sabine. Dank u. 'n Beetje nerveus. Ja, ik wou u zoo graag alleen en ongestoord spreken, ziet u. Maquester. Gaat u zitten, Mevrouw. U kunt hier vrij-uit spreken. Waarmee kan ik u van dienst zijn? Sabine. Als u maar niet boos wordt, wanneer u hoort waarvoor ik gekomen ben. Maquester. Aha, qui s'excuse Sabine. Toch hoop ik, dat u 't mij niet kwalijk nemen zult, dat ik pleit voor mijn 44 ACTE III. Een hotelkamer te Garoet, het volle uitzicht gevend op een berglandschap. Chaise longue, fauteuils. Een portret van Reina op een knaapje. Rechts en links deuren. Op den achtergrond een snalle gaanderij, waarop de kamers van het hotel uitloopen. Zonsondergang. EERSTE TOONEEL. Jules. Mevr. Hoogstadt. (Jules ligt languit op de chaise longue. Mevr. Hoogstadt brengt hem bij het opgaan van het scherm een kop bouillon, en gaat dan bij hem zitten). Mevr. Hoogstadt. Hier, m'n jongen, dat zal je opknappen. En wat 'n heerlijk frissche temperatuur is 'r hier, hè? 't Is zoo waar net zoo koud als in Europa, even vóór herfsttijd. Hoe hoog zou 't hier wel zijn? Jules (na het drinken van de bouillon). Dank u, grootmoedertje, dank u. 't Heeft me kostelijk gesmaakt. En wat wou u nu weten? Hoe hoog 't hier is? Wel, ik denk 'n 3000 voet ongeveer. Verrukkelijk weer, en wat 'n prachtland, hèv Kijk me dat panorama eens aan! En die zon op de bergen! O, ze weten in Holland niet half, hoe mooi Indië is! (grijpt haar hand). Ik voel me hier zoo gelukkig, zoo vrij van zorgen, en omringd door goedheid en liefde 49 — ^AüEVRi oH00GSTADT- Dat was je daar beneden toch ook? Jules. Jawel, jawel, ik wil niets te kort doen aan uw genegenheid voor mij, en aan de toewijding van m'n kleine Mamaatje J s Mevr. Hoogstadt. En de attentie's van onze goeie Truus. Dat kind houdt toch zooveel van je! Jules. Dat ook, zeker. Maar toch.... daar drukte de verhouding tusschen papa en mij mealtiid zoo. En als je dan met 'n voortdurend beklemd gemoed rondloopt, als je doortrokken bent van nare kwellende gedachten, dan heb je geen oog voor dé natuur. Heb u dat nooit es ondervonden, grootma ? Als je zoo weken achtereen 's nachts wakker ligt en al-maar-door denken moet aan dingen, die je't leven vergallen o dan verlies je ten laatste allen levenslust, en dan wil je maar dood dood Het mooiste landschap, de heerlijkste muziek, heel dat oestaan van de maatschappij om je heen laat je koud boeit je niet, verveelt je, haat je, en je wilt ermaa/ u,t zoo spoedig mogelijk. . Mevr. Hoogstadt. Ho, ho, ho, kalm wat, m'n beste KSSP"' ™ merk' ie bent innerlijk nog erg zenuwachtig. Die laatste dagen thuis hebben je dan ook wel van streek gebracht, maar je belooft me, nu met meer aan akelige dingen te denken, niet waar? je moet nu juist volop genieten van de natuur en van de goeie dingen in 't leven. Die moog je toch niet voorbij zien, wèl? TWEEDE TOONEEL. De vorigen. Reina. Reina (van rechts met brief in de hand). Hoe is t met onzen patiënt? 50 Mevr. Hoogstadt. Och, 't is zoo 'n opgewonden standje. Ik heb hem zoonet verboden te praten. Als hij eenmaal bezig is, kan hij niet uitscheiden en maakt zich hoe langer hoe zenuwachtiger. Hij moest nu maar 'n poosje zwijgen, vind je ook niet, Reina? Reina. Ik vind 't uitstekend, Mama. Mevr. Hoogstadt. Is de post geweest? Heb je brieven gekregen? Reina. Een brief uit Batavia, van raad es! Jules. Hoe kan ik dat nou raden! Reina. Jou wordt niets gevraagd, mijnheer. Jij hebt tong-arrest. Jules. Ik ben er anders niet nieuwsgierig naar, hoor Mamaatje. Reina. Dat weet ik zoo niet. Als jij wist, van wie deze brief komt Jules. Kan me niets schelen. Reina. Werkelijk? Ook niet als hij van 'n lieve jongedame komt? Jules. Dan nög minder. Ik interesseer me voor geen enkele jongedame. Mevr. Hoogstadt. Maar er zijn er, die zich voor jou interesseeren, Jules. Jules, 't Laat me Siberisch koud, grootmamaatje! Mevr. Hoogstadt. Mij niet. Ouwe menschen mogen wel 'n beetje nieuwsgierig zijn, hè? Toe, Reina, van wie heb je dien brief? 51 Reina. Van Truus. Mevr. Hoogstadt. Dat dacht ik wel. 'n Goed kind, die Truus. En wat schrijft ze? Reina. Niets bizonders. In hoofdzaak informeert ze vol belangstelling naar den toestand van haar airtfdger speelkameraadJ'e- Zo° noemt ze Jules nog Mevr. Hoogstadt. Hoe lief! 't Is 'n schat. En verder? Reina. Ze zendt dat vroegere speelkameraadje wat gedroogde bloemen uit haar tuin. Ik mocht eigenlijk er niet bij zeggen, dat ze van haar komen : ™er zijn ze, Jules, met de beste wenschen voor je beterschap. Jules. Dank je, Mamaatje. Leg ze maar op 't tafeltje neer bij jouw portret. ,«ME^K00GSTADT- Alleraardigst van Truus. Hoe attent ! Dat zou nu toch 'n lief vrouwtje voor ie ziin denk je ook niet, Reina ? Ze zou onzen jongen *n heel wat vroohjker kijk op 't leven geven en hem gauw van zijn zwaarmoedigheid genezen, wed ik. Reina. Dat geloof ik ook. Jules {plots rechtop zittend). Geloof je dat waarlijk, Mamaatje? Gelóóf je dat? dat?nIft?(;JOnder JüleS te Zi6n)- Waarom kan Jules. Dat kan niet, hoor je, dat kan niet, omdat ik niet van d'r hou. Ik mag haar wel als als n buurmeisje, als 'n kennis, maar ik voel voor haar mets diepers, niets hoogers. En om te trouwen, om — 52 — gelukkig, waarlijk gelukkig te zijn, moet je iemand toch boven alles liefhebben, met héél je hart en héél je ziel. Iemand, voor wie je leven wil, nu en altijd, en aan wie je je geeft zonder reserve, zonder berekening, zonder bijbedoeling. O, ze hebben er mij op de academie om uitgelachen, als ik es 'n enkele maal mijn gedachten over 't huwelijk zei. Mijn collega's zijn zoo nuchter en zoo wanhopig practisch, ze zoeken 'n meisje met geld of met andere bezittingen, om dan later, als het militaire leven hen teleurstelt of verveelt, uit den dienst te kunnen gaan afschuwelijk! Neen, liefde is zoo iets hoogs en heiligs, dat je t niet mag bezoedelen door zulke overwegingen. Vind je ook niet, Mamaatje? (zich rechtstreeks tot Reina richtend). Zeg es, heb ik geen gelijk, is liefde die je verkoopt, niet een verachtelijk iets, is iemand die trouwt met 'n arrière pensée niet 'n ploert ? Reina (met gesloten oogen). En als 't 'n vrouw is? Jules. Dan dan is ze 'n minderwaardige, 'n Mevr. Hoogstadt. Jules, Jules, houd op je zegt zulke vreeselijke dingen Jules (opgewonden). Hoe nu? 't Is 't dan niet waar, wat ik zeg? Mijn God, ben ik dan gek geworden, dat ik wartaal spreek? U zwijgt allebei— is geen van u 't met mij eens Mamaatje, Omoesje Reina (moeilijk). Je hebt gelijk, Jules, 't Is zoo. Je hebt gelijk. Jules. A zoo. Mevr. Hoogstadt (snel). Neen, neen, Jules, je hebt niet heelemaal gelijk. Er kunnen uitzonderingen zijn, — 53 — die anders beoordeeld moeten worden. Ie bentnotr zoo jong mijn beste Jules, je ként het leven nol niet, Je ként 't nog niet later Jules. Later, later! Als ik evenals u, zestig jaar zal geworden zijn, grootmama? Mag ik dan pas 'n opinie over de menschen en over 't leven hebben? tn wat kan dat leven dan nog voor mij zijn? Vole ik mijn militaire loopbaan, dan zal ik ééns sneuvelen wat ik absoluut geen eer vind, want ik verfoei m'n carrière. En volg ik den drang van mijn hart, het ideaal van mijn bestaan, dan wil ik leven met en voor de vrouw, die ik boven alles liefheb O grootmama, u, die dan wél 't leven kent, welke is de weg, dien ik moet inslaan zeg 't me Mevr. Hoogstadt (tot Reina). Reina, ik maak me bezorgd over Jules, ik kan niet meer tégen zoo'n 0Pw>nd>ng Ach, hoe kan ik weten? wat hfi doen moet {totJules). Mijn goeie, beste jongen ik bid je, kwel jezelf niet met zulke vragen lé teïït.nu.efnmaal officier en wij houden van je, iaat je dat genoeg zijn, niet waar, Reina? Reina. Zeker, Mama, zeker. Jules (kalmer). Heb ik u verdriet gedaan grootje? Kom, laat me 't afkussen, i! heb ef spi t van t Is waar wat doe ik anderen ook te vraéen m in mijn strijd te helpen! Hoe kunnen andefen mij leeren te léven — dwaasheid! lPS* H0,?GSTADT- Bliif nu kalm, m'n jongen £ niet vSfrneemiJ 200-"-achtig.'en weJkoLn >n !nM-]C veriaten> om n°g even op zij van 't hotel n luchtje te scheppen vóór 't donkerder wordt Ie hebt nu toch gezelschap, is 't niet? Tot straks dan ! Aanwijzingen voor de Kleeding. Acte i. Generaal Maquester, Kapitein-adjudant Breeman en luitenant Jules Maquester dragen in deze acte de witte uniform zonder sabel. Mevr Hoogstadt en Mevr. Maquester luchtige ochtendjaponnen of tea-gowns, Sabine een morgenwandeltoiletje, Truus een rok-en-blouse. Dr. Braams een sjantoeng-pak. Ordonnans in khaki of donkerblauw serge uniform met één rij knoopen. Acte II. De drie officieren de witte uniform als voren. De dames als voren. Het toilet van Sabine kan iets gekleeder zijn dan dat in acte II, met parasol. Acte UI. Generaal Maquester in veldtenue. Mevr. Maouester in een zijden japansche kimono, met sandalen of muiltjes. Mevr. Hoogstadt in een stoffen peignoir. Jules: witte broek en schoenen, fantasiecolBert, sporthemd. Acte IV. Generaal maquester zwartlaken uniform, klein tenue. Pet, handschoenen en sabel moeten ergens bh" de hand liggen. Kapitein Breeman idem groot tenue, zonder oranjesiero. Gepluimde pet in de hand. DR. Braams in zwart gekleede jas, met zwarte handschoenen en hoogen hoed. Mevr. Maquester in 't zwart, robe d interieur van voile-stof. Truus in donker, stemmig japonnetje. Beoordeelingen over „DE LAATSTE EER", j. E. Stokvis In de Locomotief. -* Henri van Wermerskerken in het Soerabajaasch Handelsblad. stellings-seizoen." geüeunenis in dit tentoon- Corr. v. d. Nieuwe Soerabaja-Courant over de première te Semarang. „Zaterdag werd door het Tooneel-Ensemble-De Vries voor een uitverkocht huis de première gegeven van „De Laatste Eer", drama van Victor Ido (Hans van de Wall). En wij dienen er direct bij te voegen, dat de opvoering qua kunst en wat de financieele resultaten betreft, een groot succès is geweest." Nieuwe Soerabaja-Courant over de eerste opvoering te Soerabaja. „De generaal Maquester is een krachtige figuur, zuiver geteekend in vele opzichten. Die rol (van Truus Braams) is zóó van het Indische leven afgekeken. Daarin heeft de auteur prachtig den Indischen toon getroffen. Alles in alles een avond, welke den auteur en den acteurs groote voldoening heeft kunnen geven." Soerabajasch Nieuwsblad. Afscheidsvoorstelling Louis de Vries. „Voor dezen avond had Louis de Vries De Laatste Eer gekozen, en vond bij het publiek hetzelfde warme succès als bij de première. Na de eerste acte moest vijfmaal, na de tweede acte zevenmaal gehaald worden, terwijl aan het slot haast geen einde kwam aan het applaus." Bataviaasch Handelsblad. ■