— 71 — Wed. Condo. Neen, ik ga niet naar huis. Ik wil voor de tweede maal nu uw lezing over den leugen bijwonen. Als u eens wist, met welk 'n andere stemming, met welk 'n blij gemoed ik er zoometeen heenga. Hoe anders dan den vorieen keer! Goeden avond, pastoor, het is er nu al bijna vol in de Bondszaal. De menschen wachten daar geduldig op u. Goeden avond, Pastoor Felix. Pastoor Servaas. — Felix. Goeden avond. (Wed. Condo af). DERDE TOONEEL. Pastoor Servaas en Felix. Pastoor Servaas. We kunnen, meen ik, nog net 'n klein sigaartje snoepen, voor dat we naar de lezing gaan. b f- x VI sigaar °P en Presenteert er een aan reitx) Heb je ook 'n lucifertje voor me? Felix. (Terwijl hij Pastoor Servaas een lucifertje vóórhoudt). Wat beef je, Servaas. Dat doe je anders toch niet? 1 — 72 — Pastoor Servaas. Ik ben wat zenuwachtig vandaag, én weet zelf niet waarom. Felix. Heb ik 't je niet gezegd? Je overwerk je. Geloof me, de kruik gaat zoolang te water tot ze Pastoor Servaas. Gekheid, Felix. Neen, neen, dat moet wat anders zijn. Aan voorgevoelens hecht niet, en toch heb ik 'n gevoel of me iets boven 't hoofd hangt, waaraan ik niet ontkomen kam Felix. 't Beste bewijs, dat je al overspannen bent. Zal ik je iets kalmeerends brengen ? Pastoor Servaas. Zóó erg is 't niet. :tZal wel losloopen. Ik moet nog even een briefje schrijven. Het zou kunnen zijn, dat ik het orgel niet hoorde zoo- meteen waarschuw mij in elk geval, als het tijd is voor mijn lezing, wil je? Felix. Ik zal je tijdig komen halen. En als er misschien nog bezoek mocht komen ? — 74 — Pastoor Servaas. Ben jij dat? Op dit uur? En zoo geagiteerd ? jongen, je doet me schrikken. Karei. Ik had 't u ook zoo graag willen besparen... op uw leeftijd, maar het is mij niet mogelijk. Pastoor Servaas. Je maakt me nieuwsgierig. Er is toch niets met Ninette ? Karei. Neen ja ik weet zelf niet, hoe ik beginnen moet. ;t Heele geval maakt me ziek, innerlijk ziek. Overdag kan ik m'n gedachten niet bij 't werk houden, en 's nachts lig ik uren en uren wakker, 't Laat me niet met rust, 't vervolgt me als 'n obsessie. Pastoor Servaas. Maar wat is 't dan toch?! Karei. O, kon ik maar de woorden vinden, om 't u te zeggen. (Legt z'n hoofd tegen den schouder van Pastoor Servaas.) Vader, ik voel me zoo ellendig, zoo diep ellendig. — n — Karei. Uw vingers worden koud, vader. Pastoor Servaas. {Met trillende stem) Om jouwentwil, m'n jongen. Ga voort, ga voort... wat vrees je? Karei. Dat de fuselier van dien morgen waarheid sprak, dat zijn vader mij z'n naam gaf, en dat mijn eigenlijke vader niet van Teyn heette. Pastoor Servaas. Verder, verder Karei. O God, nu komt het vreeselijke, het verschrikkelijke o,so, o ! {Verbergt het gezicht in de handen). Pastoor Servaas. Moed gehouden .... m'n jongen. Karei. U heeft mijn waren vader gekend .... Pastoor Servaas. {Dof) Ja. — 79 - Karei. U weet dus hoe hij heette. Pastoor Servaas. Ja. Karei. O, ik bid u, noem mij dien naam. Pastoor Servaas. Neen, dat mag, dat wil ik niet. Karei. U martelt me. Waarom niet? Als u dien naam noemt, dan wordt alles opgelost .... al weet ik, dat dan misschien mijn geluk voor altijd verloren is. Maar niets is akeliger dan deze onzekerheid. O vader Servaas, ik smeek u. zeg mij, hoe heette mijn eigenlijke vader . . . ? Pastoor Servaas. Ik heb bij het kruis van Christus beloofd, dat ik dien nimmer noemen zou. Vraag er mij dus niet meer naar, m'n jongen. Karei. (Ontmoedigd) Dan ben ik gedoemd, m'n leven lang in die kwellende onzekerheid rond te loopen. Mijn huwelijksgeluk is verwoest, mijn vrouw is — 80 - 'n vreemde voor me geworden .... (in razende wanhoop) O vader, liever de dood dan dit ... . t is als 'n storm in m'n hersenen .... ik verlang m'n hoofd te pletter te slaan .... Pastoor Servaas. Stil, m'n jongen. Beheersch je. Wat je daar zegt, is God verzoeken. ZESDE TOONEEL. Vorige n. Pastoor Felix. Felix. (Uit de deur rechts) Excuseer, Servaas, er is 'n dame die dringend vraagt, tot je te worden toegelaten. Pastoor Servaas. Nu? Terwijl mijn tijd zoo beperkt is? Ken je die dame, Felix? Felix. Zij is gesluierd, ik weet niet, wie ze is, Servaas. Pastoor Servaas. In hemelsnaam dan. Verzoek haar binnen te komen, (Felix af.) — 81 — Pastoor Servaas. (Tot Karei) Wacht zoolang maar buiten. Wie weet, is 't 'n engel die de hemel ons zendt. (Karei wacht achter het gordijn). ZEVENDE TOONEEL. Vorige n. Ninette. Ninette. (Slaat haar sluier op). Ik dank u, dat u me nog ontvangen wilt ik heb uw hulp zoo noodig, ik voel dat ik niet meer kan het leven wordt me tot 'n last. Pastoor Servaas. Niet zoo gauw wanhopen, lieve Ninette, niet zoo gauw. Voor alle hartekwalen is ons een middel geschonken, voor alle leed een balsem. Ninette. Maar voor het mijne niet, Vader. Pastoor Servaas. Dat zegt iedereen, die nog in smart leeft. Je spreekt van je eigen leed kent Karei dat dan niet? Ninette. O, om hem lijd ik meer dan om mezelf. Hij heeft mij zoo lief, en ik, die niet minder van hem houd, ik moet hem door mijn houding zoo'n verdriet doen. Maar ik kan niet anders God moge 't mij vergeven! — 82 — Pastoor Servaas. Zeg dat wel, hij gaat er zeer onder gebukt. Ninette. Dus u weet ? Past oo r Servaas. Ik weet veel, maar nog niet alles. Spreek! Ninette. Van 't oogenblik, dat moeder Condo mij vertelde van papa's verblijf in Indië, werd 't mij zonderling te moede, en deed 't mij als iets onaangenaams aan, zonder dat ik er mij rekenschap van kon geven. Dien morgen toen Karei 'n woordenwisseling had met 'n vreemden soldaat — u herinnert 't zich nog wel? — heb ik, tusschenbeide komende, zinnen opgevangen, die mij aan 't denken brachten. Alles in betrekking tot papa en wat ik daaruit concludeerde, is zóó afschuwelijk, zóó ondragelijk, dat, indien dat alles wéér is, God mij dan liever maar wegneemt Pastoor Servaas. En als 't eens bleek niets dan hersenschimmen te zijn, waarvoor m'n kleine Ninette zich beangst maakt? Ninette. • Hersenschimmen? O, Heeroom, als u maar iets begreep van wat ik lijd, zoudt u dat niet zeggen, Naar de verhalen van moeder Condo en van dien soldaat moet mijn vader dezelfde zijn als — 83 — o, ik kén 't niet uitspreken. Maar u,. Heeroom, u kunt licht in deze zaak brengen, u kunt die verpletterende last van me afwentelen. U alleen kent de waarheid in deze vreeselijke geschiedenis, (knielt neer) Eén woord van u beslist over ons verder geluk of ongeluk. Cv Heeroom, zoo u 'n sprankje meelij met uw arme Ninette heeft, spreek dat woord dan uit (Intusschen is Karei van den achtergrond nadeibij getreden). Pastoor Servaas. Ik zou je zoo graag helpen, Ninette, maar hoe, hóe zou ik 't kunnen ! Karei. (Aan de andere zijde van den pastoor neerknielend) U kunt 't vader. Wij zijn bereid het vreeselijkste vonnis aan te hooren, liever dan de onzekerheid. U weet, hoe mijn vader heette U zult ons niet misleiden, want voor u is de Waarheid het heiligst op aarde. Wij smeeken u nogmaals: noem ons den naam van mijn vader Pastoor Servaas. Kinderen, ik mag 't niet. Karei. (Dringend) Zeg ons dan dit ééne: heette hij Frits Creton van Baarlen en was hij de planter uit Deli ? (Stilte) — 84 — (Pastoor Servaas is ten prooi aan de hevigste, innerlijke ontroering; een doodelijke bleekheid glijdt over zijn strakke trekken, en de oogen sluitend, zegt hij; bijna fluisterend, 'n bezwijming nabij) Neen! (Karei en Ninette weenen van geluk en vallen elkaar in de armen. Na zich zoo goed mogelijk te hebben hersteld, spreekt de pastoor.) Laat mij. nu alleen, kinderen. Gaat met God ! (Karei en Ninette verlaten door de deur links het vertrek. Dan gaat Pastoor Servaas als gebroken naar den bidstoel voor het cruxifix en bidt; terwijl het orgel zacht begint te .spelen). Almachtige God, Jezus en Maria, vergeef mij den eersten leugen, waaraan ik mij bezondigd heb! ACHTSTE TOONEEL. Pastoor Servaas en Pastoor Felix. Felix. (Het gordijn opentrekkend op den achtergrond). 't Is tijd, Servaas. De zaal is vol toehoorders. (Pastoor Servaas schrijdt wankelend, naar den achtergrond, terwijl het orgel zich aldoor laat hooren, ook onder het vallen van 't scherm). EINDE. Beoordeelingen over Victor Ido's tooneelwerken. Hans van de Wall (Victor Ido) mag zich de eerste noemen, die het gedachtenleve'n van den Javaan realistisch op de planken heeft getracht te brengen. Dat heeft nog géén tooneelschrij ver vóór hem gedaan. - J. Fabricius. Voor ons aan eigen producten zoo arm Indisch Toqneel is de verschijning van een werk als Karina Adinda een gebeurtenis. Zij wordt het nog meer, waar men hier te doen heeft met een werk, dat vooralsnog in de Indische tooneel-literatuur zijn wedergade niet heeft. f. H. k. Zaalberg. De Laatste Eer. Wie zijn werk tot een laatste bedrijf van zóó groote dramatische kracht weet op te voeren, wie zóó de zaal in stilte en spanning weet te houden en de snikken naar de keel weet te brengen, mag er als. kunstenaar wezen. J. E. Stokvis. — 86 — Het is een zeer goed Indisch zedenspel, een knap stuk werk, dat alleszins onze aandacht verdient. Henri van Wermerskerkfn. De Paria van Glodok. Van de Wall bracht out tets nieuws, iets wat wij nog niet kenden. Het is vooral een merkwaardig stuk! Henri van Wermerskerken. Over het geheel een belangwekkend stuk, waarmede ■de heer Van de Wall geluk te wenschen is. D. F. VAn der Pant. De eerste steen van het Indische letterkundige gebouw ■werd bier gelegd door den Heer H. van de Wall. Dit zij tot zijne onvergankelijke eer nadrukkelijk gezegd! Hij te de eerste Nederlandsche tooneelschrijver geweest, die vaak met meesterhand een greep in het rijke Indische leven heeft gedaan, en, neergedaald uit de eenzame hoogten van studie en overpeinzing, de roerselen der Indische Volksziel in den kostbaren steen der dramatische kunst heeft- uitgehouwen. Karina Adinda en Pangéran Negoro Jodho schitteren als sterren van eerste groette aan den Indischen literaireh ■hemel. Mr. Th. Thomas. — 87 — Van denzelfden schrijver: Don Juan, roman Langs een Afgrond, roman. Satan, roman. De Zondeloozen, novelle. In vreemde Sferen, roman. De Paupers, roman. TOONEEL: De Rups, eenakter. Mevrouw van Hassen, tooneelspel in drie bedrijven. Zilveren feest, dramatische schets in een bedrijf. Parto, een Tropendrama in drie bedrijven. Karina Adlnda, Oost-Indisch Zedenspel in drie bedrijven. De Laatste Eer, drama in vier bedrijven. Katisha, eenakter. De Paria van Glodok, Episode uit het Indische paupersleven in drie bedrijven. Pangéran Negoro Joedho, een Vorstenlandsch Zedenspel in vier bedrijven. Pastoor Servaas, spel van barmhartigheid uit het Indische leven in drie bedrijven. 859 PASTOOR SERVAAS H 63 j SSÏÏÏ VICTOR IDO H NATIONALE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN @ 8576 - '40 Pastoor Servaas ra Spel van barmhartigheid uit het Indische leven in drie bedrijven door VICTOR IDO. N.V.BOEKH. VISSER v>v,J»M'dNeen, over den leugen in mijn geval niet. Pastoor Servaas. In aiv .geval ? Moeder, u heeft dus een leugen op 't geweten, en mij dien niet in de biecht ? Wed. Condo. Gelogen heb ik nog niet, pastoor, maar ik zal 't moeten doen, al heel gauw ook. En dat be^ zwaart me zoo ...... Pastoor Servaas. Ik begrijp 't nog niet, moeder. Wed. Condo. (Kampt gedurende deze mededeeling mei haar aandoeningen). U weet, pastoor dat ik drie jongens door den dood verloor en 'n dochter heb, nu mijn eenig kind. Dat meisje, pastoor, gaat nu trouwen met 'n nette, beste jongen, de zoon van Willems, die bij de Paketvaan werkt. Pastoor Servaas ja, dien ken ik wel, 'n oppassende, geloovige, jonge man. S.< v . — 12 — Wed. Condo. Mijn kind doet 'n gelukkig huwelijk, pastoor. Pastoor Servaas. Dat is 'n gelukwensch waard, moeder (Hij -steekt haar de hand toe, die zij drukt). Ik vat alleen niet, hoe u zoo droevig gestemd kunt zijn Wed. Condo. (Opnieuw zenuwachtig wordend) Ach, u weet niet, hoe lief ik dat kind heb, en hoe innig zij aan mij gehecht is. Pastoor Servaas. Oeen wonder, moedertje, geen wonder! Wed. Condo. Zij weet niet beter, of zij is mijn eigen, m'n foloed-eigen kind Pastoor Servaas. Dat dacht ik ook altijd, en .... is 't dan zoo niet . . . . ? Wed. Condo. Neen, pastoor, het is maar 'n aangenomen Tcind. Ik had 'n zuster, pastoor, die verlaten werd door iemand, die haar vast be- Joofde te trouwen Zij wachtte, wachtte met haar kindje op den ellendeling, die nooit terugkwam toen is mijn zuster van verdriet gestorven en haar kind heb ik sindsdien als het mijne beschouwd — 13 — Pastoor Servaas. God loont u ervoor. Wed. Condo. (Angstig, met verwilderden blik) Pastoor, u> zegt 't. Dan zal 't wel zoo zijn. Een week nadat ik het kind bij me genomen heb, verloor ik mijn drie jongens tegelijk bij het zwemmen in een groote rivier ... ze werden de een na den ander door 'n draaikolk meegesleurd . . o God t (korte stilte) Pastoor Servaas. Ziende, dat de taak voor u te zwaar kon zijn,, om alléén uw zoons groot te brengen - We d. Condo. (Maakt beweging, als verzet ze zich tegen die veronderstelling). Pastoor Servaas. (Gaat rustig, zonder dat op te merken, voord schonk Hij u in de plaats dit meisje, dat u tot troost en weldaad werd. Wed. Condo. (Met moeite berustend) Zoo is 't. Pastoor Servaas. Amen. Wed. - Coiido. Maar mijn Marietje wéét niet, dat haar eigenlijke moeder al lang dood is. Zij kent geen •andere moeder dan mij! ■'Erf nu ... . ïi &9 Pastoor Servaas. Ei-^nu? Wéd, Condo. Zal bij- het huwelijk,' voor den burgerlijken stand, uitkomen, dat ik niet haar wettige moeder ben O -pastoor, weet u wat dat zeggen wil,- achttien jaar lang 'n moeder voor 'n andermans kind te zijn geweest, het zóó lief te hebben gehad, dat het je elke verdrietelijkheid, elk geheimpje toevertrouwde; nachten aan z'n ziekbed gewaakt, alle blijdschap geheel met 'm meegeleefd te hebben en nu, na al •die jaren opeens aan dat kind te moeten zeggen: ik ben je moeder niet, ben eigenlijk maar een vreemde voor je .... , begrijpt u, voelt u, hoe vreeselijk die. ontdekking voor mijn kind zal zijn? En dat, dit wil ik haar besparen, ziet u,-pastoor .' . . . ik kan haar die feleur- •stèlling, die misleiding niet aandoen en daarom wil ik, moet ik liegen God moge 't mij vergeven! Ik zal blijven volhouden, dat ik. ihaar eigen moeder ben. en dat kan ik, omdat . . . . . omdat er toch geen volledige geboorteacle van haar is. Dat was mijn vast plan totdat ik u gisteravond hoorde^ over den Leugen. Toen Icromp mijn hart inéén van angst voor de zonde. U hadt zoo prachtig het kwaad Van' den -15 — leugen aangetoond, U hadt gezegd, dat 'n mensch onder géén voorwaarde, en voor niets ter wereld zijn toevlucht tot den leugen mócht nemen, dat de leugen altijd en overal verdoemelijk 'was en nu, nu ik dat weetj. voel ik mij diep ongelukkig, pastoor. O, help, help u mij ik heb mijn kind zóó lief! Pastoor Servaas. Zeker wil ik u helpen, brave moeder Condo, zeker. Maar zonder leugen Men moet niet liegen, men mag hief liegen. De waarheid alleen is schoon. Daarom, spreek ronduit, met uw dochter nog vóór de wet van u de waarheid eischt bij het huwelijksformulier/; U moogt geen onwaarheid spreken, voor God niet, en voor de wet niet. Een liefhebbende moeder te zijn voor eigen kind, is natuurlijk en begrijpelijk. Maar in den volsten en diepsten zin een moeder te wezen voor het vreemde kind, o moeder Condo, dat is in Gods oog wellicht het schoonste en hoogste dat eert . vrouw in haar leven bereiken kan. Uw kind zal, dat wetend, zoo mogelijk, u nóg meer liefhebben, nog meer eeren. Haar dankbaarheid -zal nóg groötex worden, als zij weet, hoe volkomen u de plaats van haar eisjen moeder heeft vervuld, twijfel daar niet langer aan, en tracht de liefde van dat kind te behouden door de waarheid, en niet door den leugen. Wed. Condo. (Hoopvol) .Zou u denken, pastodr . . . . , zou 't werkelijk zoo zijn ?..... O, als ik dat toch mocht beleven !' ' — 16 -r Pastoor Servaas. (Haar latende opstaan, en zelf opstaande) Geloof mij, goeie moeder Condo, ik zeg u In naam van God: gij zult door de waarheid uw kind behouden. Ga heen, en beken 't haar. Wed. Condo. Ik zal 't probeeren, pastoor met uw zegen Pastoor Servaas. (Haar den zegen gevend) God zij met u. Amen. Wed. Condo. Ik dank u. (Ontroerd af). DERDE TOONEEL. Pastoor Servaas en Pastoor Felix. (Pastoer Servaas is, na moeder Condo 'n poosje in gepeins te hebben gevolgd met de oogen, weer naar zijn schrijftafel gegaan, terwijl Pastoor Felix binnenkomt.) Felix. Ik stoor toch niet? Pastoor Servaas. Weineen. Wat is er? — 17 — Felix. Ik kom je even de vijftig gulden van den wissel brengen, dien ik heb laten halen. Pastoor Servaas. (Aan de schrijftafel) Mijn honorarium als medewerker van het Katholiek Weekblad. Och, dat is altijd meegenomen, Felix. Het is speciaal voor 'n privé-fondsje van me, als ik eens anderen met geld helpen kan. Ik ben dan niet afhankelijk van de pastorale armenkas. Wil je dat geld maar in mijn brandkastje doen. Hier zijn de sleutels. Felix. (Gaat naar de brandkast en doet wat hem verzocht wordt) 'n Privé-fondsje om anderen uit den nood te helpen — alles goed en wel, Servaas, maar je offert er je nachtrust en je zwakke oogen aan op. Dat denken en schrijven tot aan middernacht op onzen leeftijd.... Pastoor Servaas. Overdag heb ik er geen tijd en geen gelegenheid voor. Felix. Dan doe je 't niet. Je hoéft toch niet ? Pastoor Servaas Gij zult arbeiden — 18 — Felix. (Invallend) zoolang bet dag is. Pastoor Servaas. Neen, beste Felix, zoolang gij kunt. Dag of nacht doet niets ter zake. In de ziekenhuizen, lil sommige fabrieken, bij de post en de telefoon wordt toch ook 's nachts gewerkt? Felix. Och, tegen zoo'n welbespraaktheid leg ik 't immers altijd af. (Men hoort buiten schuifelen en kuchen). Pastoor Servaas. Hoor ik daarbuiten niet iemand? Felix. (Brandkast sluitend en de sleutels teruggevend) Lieve hemel, ik had heelemaal dien fuselier vergeten, die gevraagd heeft je te mogen spreken, als Moeder Condo vertrokken zou zijn. Ja, daar is ie al. (af) VIERDE TOONEEL. Pastoor Servaas en fuselier. Fuselier. (Treedt ofschoon aarzelend, toch met nog onderdrukte brutaliteit, zonder het antwoord van —»19 — Pastoor Servaas af te wachten, in het vertrek* onverschillig salueerend) U kent me zeker nog. M'n naam is van Teijn. 'k Ben drie jaar geleje ook nog 'eris hier geweest. Pastoor Servaas. (Hem scherp opnemend) Ik geloof 't wel. Je hadt toen op je woord beloofd, nooit meer bij me terug te komen, nadat ik je die drie honderd gulden liet geven. Fuselier. Dat geld is alweer op, ziet u, eerwaarde, en nou d'r 'n mooie kans bestaat, dat m'n broer hier komt, mot 'k d'r bij weze. In de krant van gistere sting, dat de Patria vandaag uit Holland verwacht wordt, en op de pessesjierfjfjst vond ik de naam van Mr. van Teijn en echtgenoote. Welnou, dat kan toch niemand anders dan m'n broer Karei weze. M'n vader zaliger zei altijd en dikkelstege me: jongen, hou in 't leven je ooge goed ope, en let alsmaar in de kranten op de naam van Teijn. Je heb op de wereld nog 'n soort halleve broer rondloopen, en die heit cente. Nou, dat hei 'k nooit vergete, dat begrijp je, eerwaarde pestoor. En nou gistere in de kantine zeit 'n kommeraod van me: zeg es van Teijn, die halleve, rijke broer van je komt morrege an met de Patria. Hij biet net als jij. Pastoor Servaas. Best mogelijk, vriend. Maar ik heb je vroeger al eens uitgelegd, dat je aaa'n verkeerd kantoor — 20 — bent. Ik ben voogd van den heer van Teijn, dien jij bedoelt, ën kan dus verklaren, dat hij geen familie -heeft. * Fuselier. Ja maar, m'n vader zaliger was toendertijd zoo goed, om dat jong van die inlandsche meid z'n naam te geve .... Pastoor Servaas. Dat deed je vader toch vrijwillig, en is daarvoor zeer ruim beloond. Fuselier. Dat doet 'r niks niemendal toe. Dat jong, nu misschien 'n heele groote menheir, draagt nou mijn naam, wier bijna gelijk met mijn gebore en is door mijn vader als kind erkend voor de wet. Dus mot dat jong mijn broer weze, 'n halleve of 'n heele, dat bomt me niet, 'n broer is 'n broer. Pastoor Servaas. Kalm wat, vriend. Nogmaals, maar dan voor het laatst, wil ik je duidelijk maken, hoe de vork in de steel zit. Zes en twintig jaar geleden Fuselier. Dat klopt. Zoo oud ben ik ook. — 21 - Pastoor Servaas. Werd ik geroepen bij een jongen planter van goeden huize (niet noodig z'n naam te noemen), die doodziek was, en met een spoedcertificaat naar Europa moest. Hij had een inlandsche huishoudster, en bij haar 'h kind van nog maar enkele dagen. Het was onmogelijk die vrouw, *n heel gewone inlandsche, mee naar Holland te nemen. En het kindje zonder de; moeder — dat ging ook niet. Hij besloot dus het kind door een ander te doen echten, en omdat er haast bij was, werd de eerste de-bes*e, soldaat van de straat geroepen voor dat doel. Toevallig was het jouw vader, dier Ijsèreid bleek, voor een vrij groote som gelds het kind van den planter zijn naam te geven voor de wet. Alzoo geschiedde, en de zieke planter kon, nadat hij in alle opzichten voor de toekomst Van het kind gezorgd had, met 'n gerust hart de reis ondernemen. Fuselier. Ik was toen ook net gebore, dus is dat jong toch 'n soort broer van mijn? Pastoor Servaas. L.V'' Oppervlakkig beschouwd, 'tó }''. ".'. ' Fuselier, sbn-itaift O, zoo Koos . .... . . hm, ik bedoel: o zoo eerwaarde. — 22 — Pastoor Servaas. Maar je hebt niét* over hem of over z'n evefttueele bezittingen te zeggen. Je kunt voor de Wet niet in zftn rechten treden. Die broederschap bestaat maar in naam Fuselier. Wel Godver ik meen: Wel eerwaarde, dat zullen we'ffs zien. Pastoor Servaas. Wat wil je dan doen? F u s e 1 i e r. Net zoo lang aan dat kwestie morrele, tot 'k bewti*en kan, dat die Karei van Teijn wel deugelijk 'n stuk broer van mijn is. Pastoor Servaas. En dan verder? Fuselier. Dan moet m'n broer opdokken. Want ik wil niet langer in dienst. Hij mot mijn vrijkoopen. Hij heit cente en ik niet. Da's onrechtvaardig. Dat zegge m'n kammeraods allemaal. Ze benne socialen. Ik ben niks niemei^Hl minder dan m'n broer. Als ze mijn in m'n jonge jaren net zöo fijn onderwijs gegeve hadde als hem, dan zou 'k óók advekaat hebbe kunne worre — 23 — Pastoor Servaas. Niets had je vader toch belet om voor jouw onderwijs te zorgen, beste vriend, want de som, die hij van den zieken planter ontving voor het echten van z'n kind, was belangrijk. Daarvan hadt jij wel tien jaar school kunnen gaan. Fuselier. Uwes heit niks over mijn vader te oordeelen. En over mijn ook niks. Ik ben heelegaar niet paapsch. Pastoor Servaas. Dat hoeft ook niet. Maar zóó komen we niet verder, maat. Zeg maar liever dadelijk wat je van plan was, je zoogenaamde broer te vragen, als je hem eens ontmoet had vandaag Fuselier. Dat weet ik niet. 't Zou dervan afhangen of ie rejaal of krenterig is. Pastoor Servaas. Maar je zult hem niet zien. Fuselier. Z'n naam sting toch in de pessesjierslijst. — 24 — Pastoor Servaas. De naam wel, maar hij is bij mijn weten niet getrouwd. Dus kan hij 't onmogelijk zijn, wees daar zeker van. Fuselier. Weet 'k zoo net niet. Pastoor Servaas. Als je me belooft, hier nooit meer terug te komen, nooit meer, versta je, dan zal ik je voor ééns en voor al geld geven om je los te koopen van den dienst. Nog hoe lang loopt je verband? Fuselier. Ik mot nog dertien maanden dienen. Pastoor Servaas. Als ik je nou voor het laatst driehonderd gulden daarvoor geef, is dat dan voldoende? Fuselier. Jewel, eerwaarde. Pastoor Servaas. Maar ik verwacht, dat je woord zult houden. Fuselier. Zal ik d'r 'n eed op zwere ? - 25 — Pastoor Servaas. Dat is niet nöodig, Dat zou je zonde maar te grooter maken, indien je je woord tegenover mij weer brak (Gaat naar de brandkast, neemt na aarzeling er het geld uit, loopt naar de schrijftafel en stett een kwitantie op.) Lees dit, en wanneer je het onderteekend hebt, zal ik je het geld geven. Fuselier. . (Leest) Voor de ontvangst van deze som verbind ik mij, noch den heer Karei van Teijn noch andere personen lastig te vallen op grond van vermeende familie-relatiën. Relatiën, wat benne dat? Pastoor Servaas. Relatiën dat zijn betrekkingen. In dit geval familiebetrekkingen. Fuselier. (Na geteekend te hebben). Waar benne nou de cente ? Pastoor Servaas. (Hem het geld voortellend) Ziedaar. Ik reken er dus op, je hier niet meer voor deze zaak terug te zien. Kijk me eens flink in de oogen. Fuselier. Wel, waarom niet? — 26 — Pastoor Servaas. Dus we houden ons woord ? Fuselier. Wat . mijn aanbelangt, ik zal m'n woord wel houwe. Pastoor Servaas. Dan laat ik je gerust gaan. En als ik je raden mag: besteed het geld goed. 't Is zuurverdiend, Fuselier. Dat spreekt ommers vanzelf (Ironisch) Ja, ik zal 't naar de bank brengen. Morrege pestoor. Pastoor Servaas, Goeden dag. VIJFDE TOONEEL. Pastoor Servaas en Pastoor Felix. Felix. (Buiten staande, spiedend in de richting tegenovergesteld aan die, waarin Fuselier verdwenen is) Zie ik goed? .... Daar komt alweer bezoek voor de pastorie (Het vertrek binnentredend) Een drukke morgen op die manier, Servaas. — 27 — Pastoor Servaas. Wie dan ? Felix. (Weer naar buiten kijkend) Een heer en een dame. Zoo op 't oog man en vrouw. Pastoor Servaas. Ken je ze. Felix ? Felix. Haar heelemaal niet, maar hij komt me bekend voor .... Lieve hemel, Servaas, kan dat kan dat onze jongen ..... Pastoor Servaas. (Naar den achtergrond snellend) Wat, wat zeg je, Felix .... onze .... onze .... ZESDE TOONEEL. Vorigen. Karei en Ninette. (Allerhartelijkste begroeting tusschen Pastoor Servaas en Karei. Ninette eerst bescheiden achteraf, dan naderbij. Onder het binnentreden:) Karei. Wie had dat gedacht, nietwaar? Zoo spoedig al weer in mijn ouderlijk huis, mag ik welzeg» gen. En hier is mijn vrouwtje. — 28 — Pastoor Servaas. Mevrouw Ninette. Ik heet Ninette. , Karei. (Tot Pastoor Servaas) U kijkt zóó verbaasd ? U wist toch, dat ik getrouwd uit zou komen? Pa,stoor Servaas. Neen, hoe zou ik Karei. Maar heeft u, mijn brief dan niet ontvangen, waarin ik u alles heb geschreven van mijn verloving, van mijn huwelijk, van mijn gaan naar Indië ? Pastoor Servaas. Helaas, ik heb niets ontvangen, en wist eerst uit de krant, dat een Mr. van Teijn aan boord was van de Patria. Er stond bij: en echtgenoote. Dus twijfelde ik er sterk aan, of jij 't wel kon zijn. Felix. Maar dan moeten die brieven zijn verloren geraakt, juist in dien tijd van belemmering van de scheepvaart, torpedeering van stoomers, aanhouding van mails in Engeland . . . . . :' - 29 — ■ Karei. Dat kan Pastoor Servaas. Neen, dat moet wel. Anders begrijp ik er niets van. Maar hoe 't zij, je bent allebei van harte welkom, lieve kinderen. Kom, gaat zitten. Pastoor Felix zorgt voor 'n koelen drank, niet waar ? Felix. H Ja, ik ga al. (af) ZEVENDE TOONEEL. Vorigen, behalve Pastoor Felix. (Pastoor Servaas trekt den voltaire midden ophei iooneel met den rug naar den achtergrond» Karei en Ninette nemen elk een stoel, en zetten zich links en rechts van den pastoor). Pastoor Servaas. Hoe geniet ik van je bijzijn, mijn beste jongen,, na zes lange jaren ! Karei. En ik dan? Al dien tijd tusschen vreemden geleefd, tot ik eindelijk haar (op Ninette wijzend} en haar familie .leerde kennen. — 30 _ Pastoor Servaas. Waar was dat? Karei. In Leiden. Ninette. Mijn ouders waren reeds gestorven, ziet u. Ik kwam juist van kostschool uit Brussel, en werd door een oom en tante in huis opgenomen. Karei. (Tot pastoor) Dat alles heb ik u uitvoerig geschreven, vader Pastoor Servaas. Jammer, jammer dat ik niets ontvangen heb. Ninette. Maar nu is de verrassing toch grooter, is 't niet? Pastoor Servaas. Ja, dat is zoo. Toch kan ik m'n geluk nog niet op, dat ik zoomaar dadelijk twéé pleegkinderen in plaats van één rijk ben. Ninette. Hoe lief van u, ook mij als uw pleegkind aan te nemen, zonder mij nog te kennen. — 31 — Pastoor Servaas. i Dat is niet noodig. Hij kent je, je bent rijn vrouwtje—dat is voor mij genoeg. Ninette. Maar ik kan erg tegenvallen, hoor! Karei zegt altijd, dat ik oppervlakkig ben, en niet ernstig, en niet vroom en niet . . . . o gut, 'n heelebod kwaads . . . Pastoo r Servaas. Dat zal zoo erg wel niet zijn. We zullen afwachten. Ninette. Neen, 't is beter, dat u me maar dadelijk ziet zooals ik werkelijk ben. Oom en tante in Leiden, twee zure bromtollen Pastoor Servaas. (Vermanend) Hé, hé, hé! Ninette. Die zeiden ook, dat ik te veel van pretjes hield, de dingen nooit serieus opnam, o menschenlief, ik weet al niet, wat ze beweerden. O, ja, dit oog: dat ik 'n aardje heb naar mijn vaartje. Dat is toch niet aardig van ze, viadt u wel? - 32 — Pastoor Servaas. Hoe weet ik dat nu? Ik heb je vader toch nooit gekend? Ninette. Dat 's waar. Hij was lief, weet u, mijn vadertje. En o, zoo goed, zoo in-goed. Trouwens mijn moedertje ook Ik was tien jaar, toen ik ze beiden verloor. Als wees werd ik toen naar de Brusselsche kostschool gezonden. Ik zal u straks de portretten van mijn ouders laten zien, ja? Ik heb ze altijd bij me, in m'n tasch. Karei heeft me zooveel van u verteld, weet u. 't Is me nu al, of ik u al jaren ken. Bij ons in Brussel zeggen we tegen den pastoor soms monsieur le curé, of ook père dit of dat, als we Fransch spraken, maar ook wel eens Heeroom, op z'n Vlaamsch. Dat vind ik eigenlijk leuker. Mag ik tegen u ook Heeroom zeggen Karei. (Ernstig) Maar Ninette 1 Ninette. Waarom niet? Ik zal jóu zoo niet noemen, wees maar niet bang. Je hebt er nog al 'n gezicht voor! Karei. Ninette, je maakt me heusch verlegen. (Totpastoor S.) Zoo ratelt ze nou altijd maar door, vader, 't Is soms niet te stuiten - 33 — Pastoor Servaas. Laat ze. laat ze begaan, Ik wil wel es zien, wat er alzoo in dat hartje en dat hoofdje omgaat. Ninette. Niet veel bizonders, Heeroom. Als het hoofdje leeg is, is het hartje vol, en omgekeerd. Karei. Ninette, vrouwtje, je praat als altijd weer je neus voorbij. Ninette. Zeg jij dan ook eens wat. Me dunkt, na zes jaar moest je Heeroom heel wat te vertellen hebben. Ik heb Heeroom te voren heelemaal nooit gezien, en ben dus nog lang niet uitgepraat. Karei. Prettig vooruitzicht voor u, vader. Vooral nu ik haar zoowaar nog 'n poosje bij u alleen moet laten, want ik moet nog telegrafeeren. 't Is Zondag, en om elf uur is het telegraafkantoor gesloten. (Men ziet op den achtergrond de figuur van den Fuselier, die buiten schijnt te wachten). Ninette. Ga gerust je gang, mannetje. Ik zal Heeroom wel zoo lang gezelschap houden. — 34 — Karei. . Als je maar niet overdrijft of opsnijdt, klein vrouwtje. Want ik weet nog wel van vroeger, hoe u (tot Pastoor) al wat naar onjuistheid of onwaarheid zweemt, verfoeide, niet waar, vader? De afschrik, dien ik heb van eiken leugen, hoe klein ook, dank ik aan u. Hoe streng was u op dat punt! O, ik weet 't nog zoo goed. Ninette. Leugentjes om bestwil zijn wèl gepermitteerd. Karei. Neen, ze zijn en blijven toch leugentjes. Nanette. Heeroom, zeg U 't nou es. Karei. Zoo is ze nu altijd. Ze gelóóft me niet. Pastoor S. (Lachend) Kinderen, begint jullie nu al te kibbelen? Laat me liever de portretten eens zien, zooals je beloofd hebt, Ninette, Karei. ■ Dan ga ik gauw even naar 't telegraafkantoor. Tot straks. Ninette. (Hem snel volgend en omhelzend, dus achter den stoel van den pastoor) Blijf je niet te lang weg, lieverd ? Karei. Ik ben immers direct terug. Ninette. (Zacht) Nu nog één zoentje dan. Karei. (Wijzend naar den pastoor, dat hij zich geneert Beide kijken naar den pastoor, die gelukkig-glimlachend voor zich uitziet) Daar dan! (Ninette kussend.) x Ninette. Dag mannie. Karei. Dag schat! (Zij kussen elkander nogmaals) Pastoor Servaas. iffiftf^?1 omktJk^d, omdat het hem wat lans duurt) Sakkerloot s . (Karet af.) — 36 — ACHTSTE TOONEEL. Pastoor Servaas en Ninette, Ninette. (Terug naar Pastoor S.) En wat zegt u nu wel van mijn Karei? Pastoor Servaas. Eigenlijk is hij van mij. Ninette. Hij was van u, maar nu is hij beslist van mij alleen. Pastoor Servaas. O, jij kleine egoïste! Ninette. Neen hoor, u moogt gerust ook 'n beetje van hem houden. Maar niet te veel, Heeroom. Want hij is al zoo dol op u. Begrijpelijk, hé. Hij heeft alles aan u te danken. (Afwerende beweging van Pastoor S.) Ja zeker, alles. Denkt u dat ik niet weet, hoe u vader en moeder tegelijk voor Karei geweest is, z'n leven lang? Hij was immers ouderloos? Pastoor Servaas. (In moeilijkheid gebracht) Ouderloos. • • • • • niet, Maar zijn ouders hebben zijn opvoeding aan mijn ...... gesticht toevertrouwd. — 37 — Ninette. En waar zijn zijn ouders nu? ïtSs Pastoor Servaas. Dat zou ik je niet kunnen zeggen. Ninette. Wéét u dat niet, Heeroom? "rhx Pastoor Servaas. Ze hebben nooit meer iets van zich laten hooren Van zijn vader alleen weet ik, dat hij naar Europa is vertrokken, lang geleden . . Ninette. En weet Karei dit alles? Pastoor Servaas. Karei weet niet beter, of hij heeft geen ouders meer. Hij houdt mij voor zijn pleegvader, en zóó is 'tgoed. Ninette. U is 'n engel. Nu begrijp ik beter, Karel's groote achting en liefde voor u. — 38 — Pastoor Servaas. Maar wat hij geworden is, dankt hij aan zichzelf. Hij heeft altijd willen leeren, willen vooruitkomen, niet als zooveel Indische jongens, die zich laten leven. Neen, Karei wilde zélf leven. ... en hij is er gekomen. Gode zij dankï Ninette. Zal ik nu de portretten halen? Pastoor Servaas. Je stelt mijn geduld tenminste wel op de proef. Ninette. U heeft ze dadelijk. Pastoor Servaas. (Terwijl Ninette in 'n taschje op den achtergrond de portretten zoekt) Dus je hebt je ouders niet lang gekend, lieve Ninette? Ninette. Niet lang, Heeroom. Papa was ziekelijk, had 'n kwaal, zei men. En mijn moesje was ook al niet sterk. Kijk, dit is haar portret. Vind U ze niet 'n schat? Pastoor Servaas. Ongetwijfeld. Een edel, ernstig gezicht. Scène met het portret (slot le bedrijf) — 39 — Ninette. En dit is papa. Ze zeggen, dat ik in alle opzichten veel op hem lijk, mijn natuur vooral. Pastoor Servaas. {Terwijl hij het portret aanneemt, leest men op zijn gezicht een groeiende ontzetting; bevend staat hij van den voltaire op, neemt Ninette's gelaat in zijn handen, en zegt met trillende stem) Die oogen .... ditzelfde blonde haar .... Kind .... Ninette, hoe, hoe is de naam van je vader hoe heet je van jezelf ? Ninette. Ik? Ik heet van mezelf Creton van Baarlen waarom vraagt u dat? Pastoor Servaas. Creton van Baarlen .... Jezus Maria . . . ! (dan valt hij ontsteld In den voltaire terug. Ninette wil hem verder vragen, maar hij weert haar zachtjes af). DOEK. ." TWEEDE BEDRIJF. In de voorgalerij ten huize van Mr. Karei van Teijn. EERSTE TOONEEL. Ninette^ — De Wed. Condo. ...Wed. Condo. %i '' Zooals ik u zei, Mevrouw, kwam ik eigenlijk om uw man te spreken. Hij is.advokaat, niet waar? flshi Ninette. Ja, maar hij heeft zich nog niet bepaald gevestigd; ziet u. Mijn man heeft nog geen kantoor. We zijn pas uit Holland, moeten ons nog oriënteeren. Hoewel mijn man die is hier geboren. Wed. Condo. Dat weet ik van pastoor Servaas. Hij was 't ook, die mij naar uw man verwees om raad. Ik heb moeilijkheden bij het aanstaand, huwelijk van mijn dochter, weet u, en zonder rechtskundige hulp vrees ik Ninette. Als u wachten wilt, zult u mijn man misschien over 'n kwartiertje kunnen ontmoeten. — 41 — W e d. 'Condo. O, als ik mag, graag. Het .is dringend, anders zou ik u heusch nifet langer durven ophouden. Ninette. U houdt mij momenteel niet op. Zal ik u van uw parasol ontlasten ? Wed. Condo. Dank u. (Geeft de parasol af, die Nirietté in den standaard steekt, en als Ninette weer gezeten is:) Als ik u goed aankijk, dan moet ik sterk denken aan 'n goeden vriend van mijn man en mij, nu langer dan een kwart eeuw geleden. Hij had diezelfde blauwe oogen, datzelfde blonde haar als u, en vooral die glimlach . . . . o, ik zou er alles om durven verwedden, dat u langs den een of anderen weg nog familie van hem moet zijn. Ninette. Waar was die vriend van u? Wed. Condo. Bij Medan. Hij was planter. Kon hij misschien uw vader ......? V^Jjm Ninette. Mijn vader? Planter? Zoover ik weet, was mijn vader geen planter, en is hij ook niet in Indië geweest. — 42 — Wed. Condo. Een oom, 'n broer misschien .......? Ninette. Neen, ik had geen familie in Indië. Wed. Condo. Dan kan 't natuurlijk niet. Maar toch uw gezicht, uw manier van doen . . } . 't is of ik Creton van Baarlen vóór me zie. Ninette. Creton van Baarlen, dat is mijn meisjesnaam. Wed. Condo. Dus tóch familie? Ninette. 't Schijnt zoo, maar ik ben er mij niet bewust van. Vertel u gerust verder, Mevrouw Wed. Condo. Zeg u maar moeder Condo tegen me, ja? Dat klinkt niet zoo deftig, en ik vind 't prettiger. Ninette. Als ik er u 'n genoegen mee doe . . .>.'. . goed dan. - 43 — Wed. Condo. Wel ja, ze noemen me allemaal zoo, en . . .. ik hèb toch 'n Creton van Baarlen vroeger heel goed gekend. O, hij was zoo'n beste man,, weet u. Nog jong, toen mijn man «■ ik hem leerden kennen, 'n Vroolijke Frans, dol op pretjes, maar met 'n hart van goud. Toen mijn man, die luitenant was, gedood werd door Atjehers bij 'n overval van 't bivak,, en ik met drie kinderen zoo goed als onverzorgd achterbleef, was 't Frits Creton van Baarlen ... Ninette. Frits ja, zoo heette mijn vader. Wed. Condo. ' Q i Hij was 't, die mij geldelijk zoodanig steunde, dat ik 'n pension kon houden. Hij hielp mij in alles, belangeloos. Wat ik hem, naast God, te danken heb, is niet te beschrijven, niet te vergelden. Door zijn steun kon ik jarenlang met mijn drie jongens 't hoofd ophouden, en ook later totdat mijn weldoener naar Europa vertrok. Kassian! Ninette. Waarom kassian? Wed. Condo. Wel, hij deed 'n zware leverziekte op, moest met spoed naar Holland, en is nooit meer terug*- — 44 — gekeerd. Hij was zóó ziek/ dat hij in 'n langen rottanstoel aan boord moest worden opgehesqhen. ledereen; oók de doktér, dacht, dat hn^Holland niet méér bereiken zou. Daarom heeft* pastoor Servaas^ljem vóór de reis nog de heilige sacrementéri toegediend.;! ,«w Jf.fUaN i n e tri &v*.&m Pastoor Servaas ? Dezè zelfd.e,? Wed. Condo. (Opstaande) Ja, ja, deze zelfde. Hij was destijds •ook te Medan, en speciaal als aalmoezenier bij den velddienst aangesteld. Daar heb ik pastoor Servaas in zijn volle kracht van edel mensch gezien. U moet de soldaten en officieren over hem hooren! Zij dragen hem op de handen. Door 'n regen van kogel8t leert u wel inzien, dat 'n mensch er niet minder — 46 — ■om is, als hij door omstandigheden genoopt wordt 'n inlandsche huishouder te nemen. Dat raakt immers maar de uiterlijkheden van 't leven Ninette. Ik geloof, dat ik mijn man hoor, ik zal u met hem alleen laten. Wed. Condo. Och, doe u mij 'n genoegen, en blijf. Ik heb geen geheimen te verhandelen, en ik heb zoo prettig met u kennis gemaakt, dat ik nu al ongaarne van u afscheid neem. Mevrouwtje. Ninette. U is wel vriendelijk. Maar zeg u dan ook Ninette tegen me. (Wed. Condo knikt bevestigend). TWEEDE TOONEEL. Vorige n. — Karei van Teyn. Karei. (hartelijk op de Wed. Condo toeloopend). Moeder Condo ? .... Ja, ik ken u al vóór u gezien en gesproken te hebben. Pastoor Servaas heeft mij zooveel liefs van u verteld, en mij op uw komst voorbereid. Hoe gaat 't u, en waarmee kaft ik u van dienst zijn? ' — 47 — Wed. Condo. Ik kom uw hulp inroepen op rechtskundig gebied. Karei. ' En waarover zal 't zijn ? Ninette. Ga u toch zitten, moeder. Wed. Condo. (Zit. Tot Karet) In vertrouwen vertel ik u, dat ik een aangenomen dochter heb, die binnenkort gaat trouwen. Zij is dus geen eigen kind van mij, en een behoorlijke geboorte-acte bestaat er van haar niet. Karei. Als die verloren gegaan is, kunt u een duplicaat aanvragen. Wed. Condo. Niet verloren. De moeder van 't kind was ongehuwd, stierf kort na de bevalling, en . . ^. Karei. De vader? Wed. Condo. Onbekend .... zullen we maar zeggen, ja. - 48 — Ninette. Vreeselijk. Hoe onverantwoordelijk! .0 i ; Karei. En nu wou u zeker uw dochter op de een of andere manier aan een naam en een formeele geboorte-acte helpen, is 't niet? Wed. Condo. Als dat nog kon ! Karei. Was de ongehuwde moeder'ninlandsche vrouw? Wed. Condo. Neen. Ninette. Des te erger. Karei. Waarom zou zoo'n geval met 'n Europeesche vrouw erger zijn dan met 'n inlandsche, Ninette? Ik zou zeggen dat in de Indische maatschappij het laatste geval het ergst is voor het kind. Wanneer de vader zich niets van dit kind aantrekt, wordt het gedoemd in de kampong op te groeien, terwijl het bij een behoorlijke erkenning en opvoeding nog een nuttig lid van de maatschappij kan worden. Niet de afkomst bepaalt immers — 49 — onze waarde als mensch, wel hetgeen er met ons na de geboorte gebeurt: de opvoeding. Ninette. Heeft u dat aangenomen kind van u ook heelemaal zelf opgevoed, moeder Condo? Wed. Condo. (Gelukkig). Met Gods hulp ja, dat heb jk geheel alleen gedaan. Karei. Zoo zie je, Ninette, dat een kind geen dank aan zijn ouders verschuldigd is, wanneer die ouders niet tevens in den meest uitgebreiden zin z'n opvoeders zijn geweest. Het ouderschap op zichzelf is toch geen verdienste...,,? Wed. Condo. En er staat geschreven: eert uw vader en uw moeder, opdat het u welga. Karei. Opdat het u welga! Dus uit eigen belang. Hoe egoïstisch! Ninette. Maar wat wil je dan, Karei? — 50 - Karei. Eért uw vader en uw moeder. Best. Wanneer ze die eer en die achting waardig zijn. Je kunt toch niet op commando iemand eeren en hoogachten? Die persoon moet er toch aanleiding toe geven, dat je hem eert en hoogacht of liefhebt? Ninette. En de verhouding tusschen het jonge kind en z'n moeder dan? Karei. Dat is nog geen liefde. Dat is instinkt. Later, als het kind leert begrijpen de zorgen, de opofferingen, de liefde van z'n moeder, zal dat wederliefde in hem wekken. Neem 'n zuigeling vroeg weg van z'n eigenlijke moeder, en laat hem grootbrengen door 'n andere vrouw, maar vol toewijding, vol liefde, en je zult zien, dat die zuigeling later z'n voedster, z'n opvoedster voor z'n moeder houdt, en deze misschien meer lief krijgt dan ooit z'n eigen moeder. Dat hangt geheel af van de liefde, die hij ontvangt. Wed. Condo. Zóó, precies zóó is 't mij gegaan. Karei. En mij evenzoo. Mijn vader heb ik nooit gekend. Pastoor Servaas heeft zijn plaats bij mij vervuld, - 51 — en ik geloof niet, dat ik mijn waren vader meer kon hebben liefgehad dan mijn pleegvader. En wat jou betreft, wijfje, je hebt net nog lang genoeg je ouders gekend, om nu nog, tien jaar na hun dood, de afstraling te voelen van hun groote liefde voor jou Ninette. Je hebt gelijk, mannie. Maar nu komt moeder Condo vertellen, dat ze mfjn pa gekend heeft hier in Indië, Karei. (Tot de Wed. C.) Wat zegt u? Heeft u haar vader gekend? En waar dan wel? Wed. Condo. Op Sumatra, in Deli, nu al zes en twintig jaar geleden. Iets langer zelfs. Karei. Maar dat kan haast niet. Allicht had ik daar wel iets van geweten, (tot Ninette) Nu is 't «raar, dat oom en tante in Leiden erg gesloten waren, als we over papa spraken. Het was net, of hij vroeger iets tegen den zin van de familie gedaan had. Geen wonder, als je in aanmerking neemt, hoe orthodox, conservatief en honkvast oom en tante waren {tot de Wed. C.) Maar was hij 't wel ? — 52 — Wed. Condo. Ik verzeker u, dat ik 'n Frits Creton yan Baarlen persoonlijk goed gekend heb. Ik verr telde daar juist aan Ninette, onder welke omstandigheden. Karei. Hé, ik sta ervan te kijken. Ninette. Moeder Condo beweert ook, dat pa dat die Frits Creton van Baarlen in Deli 'n inlandsche huishoudster heeft gehad 't Is of ik papa nu in 'n heel ander licht zie. Wed. Condo. Dat spijt me werkelijk, Ninette, dat was mijn bedoeling niet. Maar ik moest je toch bewijzen, overtuigen, dat ik iemand van de familie Creton van Baarlen gekend heb, en daar je zoo sprekend op hem lijkt Ninette. (Verdrietig) 't Was te voren alles zoo mooi, wat ik aan herinnering van mijn vader behouden heb, en nu ..... • Karei. Nu ben je geen kind meer, Ninette, en is 't misschien goed, dat je de waarheid weet. — 53 — Ninette. (Als voren) O, dan is mij n mooie leugen toch liever dan deze wreede waarheid. Wed. Condo. Ninette, laat dat pastoor Servaas niet hooren. Kom, kindlief, wees niet langer verdrietig. Ik heb 't zoo goed met je gemeend. Juist om je over het karakter van je braven vader te spreken, heb ik zooeven dat onderwerp aangeroerd. En opdat je trotsch zou zijn, welk 'n groote weldaad hij aan mij gedaan heeft. Karei. (Tot de Wed. C.) Toch staat het nog volstrekt niet vast, dat de persoon, die u in Deli gekend heeft en de vader van Ninette een en dezelfde is. Wed. Condo. De eenige zekerheid zou pastoor Servaas u kunnen geven. Hij heeft Frits Creton van Baarlen m denzelfden tijd als ik gekend, en onlangs het portret van (tot Ninette) haar papa gezien. Zei je dat daareven niet, Ninette? Ninette. . (Knikt bevestigend). Karei. Nou maar, daar zullen we geen gras over laten groeien. Zoodra hij . . — 54 — DERDE TOONEEL. Vorige n. — Pastoor Servaas. (Pastoor Servaas is onder de laatste woorden van Karei reeds in de voorgalerij, het tafereeltje vriendelijk-glimlachend aanziende). Pastoor Servaas. Goeden dag samen! Karei. Kijk toch eens aan! Quand on parle du soleil, on voit ses rayons . .! Pastoor Servaas. O jij, vleier. (Begroetingen) Hoe gaat 't, lieve menschen, hoe gaat 't hier. Ik kom jullie maares even welkom heeten in je nieuwe woning . . ■ Ik wil toch weten, waar en hoe mnft groote kinderen hun nestje hebben opgeslagen? 't Begint er al knusjes uit te zien. Karei. 't Zal nog wel beter worden. We hebben nog niet alle meubels voor de kamers. Maar vóór alles hebben we gezorgd, dat u, vader, uw gemakkelijken stoel heeft. (Rolt een fauteuil naderbij.) Ziedaar. Die is speciaal voor u. (Drukt den pastoor in den stoel) Hè, hoe zit ie? — 55 — Pastoor Servaas. Heerlijk, heerlijk! Ik moet zeggen, jullie verwent me bizonder. Karei. En nu 'n sigaar? Uw lievelingsmerk. (hij bedient den pastoor van rookgerei). Pastoor Servaas. Dankje, m'n beste jongen. En wat nieuws is er in de wereld? Karei. Nieuws ? Wij hopen juist van u nieuws te hooren. Pastoor Servaas. Van mij? Karei. (Schertsend) Ja. En om u maar dadelijk het mes op de keel te zetten: Waarom heeft u ons niet verteld, dat u de vader van Ninette gekend heeft? (Stilte, waarbij de pastoor plotseling zeer bleek wordt en z'n glimlach plaats maakt voor 'n ernstigen trek). Pastoor Servaas. Wie heeft je dat gezegd? — 56 — ■• Karei. Die twee daar: moeder Condo en Ninette. Pastoor Servaas. (Kalm, ernstig). En wat hebben die dan wel beweerd? Karei. Moeder Condo dat u lang geleden een Frits Creton van Baarlen in Deli gekend heeft. En Ninette, dat u zeer geëmotionneerd was toen u onlangs het portret van haar vader zag, die ook Frits Creton van Baarlen heet. Dus hebben de vrouwtjes het een met Het ander in verband gebracht.. Waren beide Fritsen een en dezelfde persoon, en heeft u die gekend? Pastoor Servaas. (Zeer ernstig). Ja. Ninette. En u zegt het ons nü pas? Karei. U twijfelde zeker nog? Pastoor Servaas. Neen. — 57 - Ninette. Maar waarom dan? Pastoor Servaas. Ik had er mijn reden voor. Ninette. O, ik weet 't. U wilde 't voor mij verzwijgen, dat papa leefde met a inlandsche Pastoor Servaas. (Innerlijk bewogen). Wie zegt dat ? Wed. Condo, Het kwam zoo in de praat te pas. Ik zei 't zonder erg, pastoor, en wist toen nog niet, dat Frits de vader moest zijn van Ninette. Ik dacht misschien 'n familielid .... Ninette. Dus 't is waar ? Pastoor Servaas. Ik mag 't niet ontkennen. Ninette. (Schreit in haar zakdoek) — 58 — Pastoor Servaas. (Zich met alle macht beheerschend) Maar bij Jezus en Maria, Ninette, niettemin was je vader een goed en braaf mensen. Hij had een edel hart Wed. Condo. (Terwijl de stem haar in de keel stokt) Ja. . . dat is de waarheid .... hij had 'n edel hart . . . Ninette. Goddank! O, nu u dat zegt, vader, nu ben ik gerust. Nu kan ik de herinnering aan mijn lieve pa zuiver bewaren, zonder oordeel over zijn handelingen. Karei. En we weten, dat U de vader van Ninette vroeger persoonlijk gekend heeft, verlangen we zeer veel over hem te hooren, dat begrijpt u, niet waar ? Toe, vertel u eens, was hij VIERDE TOONEEL. V o r i g e n.—1 n 1 a n d s c h e bediende. (Inlandsche bediende nadert Karei en zegt hem quasi iets aan zijn oor.) — 59 - Karei. (Knikt goedkeurend als antwoord). Bediende (af) Karei. Ik krijg bezoek. Misschien is 't wel mijn eerste cliënt. Wed. Condo. Hè, dat ben ik toch, mijnheer van Tevn? ; Karei. Dat 's waar. Pardonneer me. U is inderdaad mijn eerste. Ik zal de zaak morgen voor u in orde maken, hoor. Wees gerust, moeder Condo. Ninette. Willen wij dan maar zoolang in de achtergalerij zitten? Dan kan u (tot Pastoor S.) meteen ons huis eens zien. Pastoor Servaas. Dat wil ik graag, ja. Ninette. Gaat u ook mee, moedertje? — 60 - Wed. Condo. Zeker. Wat 'n lekker koel huis, hè? (Door deur links allen af) " VIJFDE TOONEEk 1 ■ : ■ Karei. Fuselier. F ü' s e I i é r. Ben ik hier terecht bij de advekaat vari Teyn? Karei.- Die ben ik. F u s e 1 i e r. -. (Hem beide handen toestekend). Wel, kerel, hoe maak je 't'? Karei. (Verbaasd, neemt de hand niet aan). Fuselier. Nou, kijk niet zoo beteuterd, en geef me de vijf. Karei. Jk geloof dat je verkeerd bent, man. — 61 — Fuselier. Waarachtig niet. Maar, dat 's waar ook. Je kent mijn nog niet. Overal hei 'k je Joopen zpeke, en nou eindelijk hei 'k je gevonde. En. nou wou je zeker weten, wie ik ben, hé ? Karei. Ik ben er anders niet nieuwsgierig naar. Fuselier. Nou, dan zal ik 't je zeggen. Jouw vader was mijn vader, en dus benne we broers, Dat 's. duidelijk, niet? Karei. Hoor es, man, ik zal me niet boos maken, maar als je mij voor zulke nonsens lastig komt vallen, dan maak ik er direct 'n eind aan. Fuselier. Nonsens ? Nonsens ? Dat zal je niet glad zitten,, waarde broeder. Karei. Houd dat „waarde broeder" maar voor je_ — 62 — Fuselier. 'k Hei 't 'n beetje voorzien, dat zoo'n groote meheir ais jij bent, z'n eigenste broer niet meer kennen wil. Maar al loop 'k nou nog in dit gore pakean, als we dood benne, kerel, dan zijnne we voor Onze Lieve Heer allebei krek mèm eender 't zelfde. Karei. Schei uit met dat geleuter en maak dat je weg komt. ^ Fuselier. Jawel, je schaamt je voor je femielje. Nou maar ik niet, hoor je. Ik ben niks groos. Karei. Als je me niets anders te zeggen hebt dan mallepraat Fuselier. Mallepraat? Dat zulle we's kijken. Jij hietvan Tefln en ik hiet van Teyn. Benne we nou femielje of niet? Karei. Dat hoeft nog niet. — 63 — Fuselier. Akkoord. Maar mijn vader heb jou als kind z'n naam gegeve ..... Karei. Dat lieg je. Fuselier. Wat zeg je m'n nou? Lieg ik? Wel God-zalme-'n-leyend-schaap geve als 't niet waar is. Je vader was 'n vent uit Deli en je moeder was 'n inlandsche meid en toen jij geboren wier, schaamde je vader zich om jou z'n naam . . , . Karei. (Fuselier bij den pols vattend) D'r uit, ellendeling, ik laat me in mijn eigen huis niet beleedigen. D'r uit, en als je 't ooit probeert hier weer terug te komen, dan Fuselier. (Worstelend) En ik Iaat mijn d'r zoo niet uit kaaien ik heb jou niet beleidigd ik heb de waarheid gezeïd vraag't maar aan de ouwe pestoor van de pastorie ik weet niet hoe die hiet. maar ik kan je'm wel aanwijze, die zal je zeggen, dat we broers benne — 64 - ZESDE TOONEEL. Vprigen. Ninette, dan Past-S, en VVed.C. Ninette. (Ontsteld) Wat gebeurt hier, Karei o, wie is die man, en wat wil hij? Fuselier. Ah, dat is zeker m'n schoonzusste? Karel.''^ Stoor je niet aan den vent, Ninette. Hij is hier verkeerd beland, en nu zet ik 'm 't huis uit. Fuselier. (Heftig) Neen, allemachies, neen, ik ben niet verkeerd. Karei. Voor 't laatst: scheer je weg, of ik trap je eruit. Fuselier. Ik verdom 't. Ik ga hier niet vandaan. Jullie mót mijn aanhoore. Ninette. (Tot Pastoor. S.) Och, vader, toe, kunt u niet tusschenbeide komen, ik ben zoo bang, dat die soldaat Karei kwaad zal doen. — 65 — Fuselier. (die nu eerst den pastoor opmerkt) Ah, tiaar is de eerwaarde pestoor. Uwes komt of je geroepen bent. Wed. Condo. Wil je wel eens meer eerbied hebben voor pastoor Servaas? Fuselier. (Ziet den pastoor met schrik en verwondering aan, neemt een houding van eerbied en ontzag aan,) Is is u pestoor Servaas? Dezelfde van Atjeh en Lombok van 't leger . . . . ? Pestoor Servaas, over wien m'n kommeraden 't altijd hebben de afgod van de soldaten, de redder van de burgers in tijd van cholera . . . . ? Pastoor Servaas, u die mijn dat geld gegeven heit, zonder dat ik wist wie u was ? O, wat spijt mijn dat als ik geweten had dat u . . . . dat u, de soldatenpastoor, dat u de Christes van de compagnie was ik had u nooit durven lastig maken hier, de cente branden me nou op m'n borst,' ik hei'r nog 'n paar lappen van honderd van over, o ik geef ze u terug, ik wil ze niet hebben, vergeef 't mijn, wat ik gedaan heb, nooit zal u me weer hier zien , . . , . (tot Karei) En u, meheir, ik neem alles terug wat ik zooeven gezeid heb alles .... ik heb nou 'm half óm gehad, snap u Uwes mot 't mijn maar niet kwalijk neme ik hei 'r zoo'n spijt van Pastoor Servaas .... — 66 — ik hei nooit gewete, dat-ie zoo hiet en dat 't dezelfde was van Atjeh neen, ik ga liever 'n jaar de provoost in dan de eerwaarde pestoor, die alles is geweest voor m'n kommeraods, verdriet te doen. 't Was van mijn geen meenens geweest daareven meheir ik hei niks gezeid, niks, verstaat u ? Pastoor Servaas. 't Is genoeg, vriend. We nemen je verontschuldiging en je betuiging van spijt aan. (Streng) lk houd je aan je belofte .../,. een belofte ditmaal verbroken wordt een misdaad voor God ! Fuselier. O, als ik geweten had. dat u pestoor Servaas Is de eerwaarde pestoor niet boos op mijn . . . . ? Pastoor Servaas. Het is alles je vergeven. Ga heen nu en vergeet de belofte niet, die je Pastoor Servaas gedaan hebt. Fuselier. Nooit, (salueert). (Af) (Karet valt in een stoel neer bij de tafel, staart, het hoojd met de hand steunend, gedachtenvol voor zich uit.) DOEK. DERDE BEDRIJF, (Hetzelfde décor als in het eerste bedrijf, doch het gordijn op den achtergrond is geheel dichtgetrokken). EERSTE TOONEEL Pastoor Felix en Wed. Condo. Felix. Komt u nu al voor de lezing, moeder Condo? Dat 's vroeg, 't Begint pas over 'n halfuur. U is zeker bang geen plaats te krijgen. Best te begrijpen, hoor. 't Word* stampvol, wed ik. Wed. Condo Ik zou vóór de lezing pastoor Servaas nog even spreken, als dat kon. Felix. Is het noodzakelijk? Is het dringend? ik vraag 't niet om 't een of ander, maar de goeie man heeft nou letterlijk geen oogenblikje rust, geen oogenblikje vrijen tijd. Als ie niet voor de kerk bezig is, dan doet ie wat voor de pastorie, honderd meoscheu willen 'm altijd spreken, soms voor nulligheden — dit slaat niet op u hoor beste moeder Condo, u is'nfrraaf, geloovig mensen, daar niet van —maar d'r zijn Vje die — 68 — echte zeurkouseri, lastposten, parasieten, enfin, en als 's avonds iedereen na volbrachte dagtaak behoerijk te ruste gaat, kun je, de Hemel beware 'm! pastoor Servaas bij dit lampje nog zien werken tot middernacht, ja soms later. En waarvoor, vraag ik. Waarvoor? Kijk, daar komt ie aan. Pak 'm nou bij zijn tabberd, voor ie weer aan z'n bezigheden gaat. TWEEDE TOONEEL Vorigen. Pastoor Servaas. Wed. Condo. Pastoor Pastoor Servaas. Is u daar, moeder Condo? Kan ik iets vooru doen? Wed. Condo. (Met vol gemoed) Wees niet boos, dat ik u kom lastig vallen. Maar ik kan 't niet langer inhouden, ik wil, ik moet u innig dankzeggen voor den goeden raad, dien u mij gegeven hebt, o... Pastoor* Servaas. Raad? Welke Raad? Wed. Condo. Om mijn kind alles te bekennen, weet uwel? Ik was immers eerst van plan, haar te verzwijgen, — 69 — dat ik niet haar echte moeder ben, uit angst dat ik haar liefde zou verliezen. Pastoor Servaas. En? Wed. Condo. Ik heb haar de waarheid gezegd, en (diep ontroerd) zij heeft mij gekust en omhelsd, zooals ze mij nog niet te voren gekust en omhelsd heeft. En verzekerd heeft ze mij, net als u zei, pastoor, dat ze mij nog liever heeft dan ooit te voren, dat ze mij bewonderde en wat niet al! Ze haalde dadelijk haar bruidegom erbij, en toen die ook alles wist, hebben ze samen, als om strijd bij me aangedrongen, mij gesoebat, om mijn leven lang bij ze in te wonen. Hoe vindt u dat? O ik ben zoo gelukkig, zoo overgelukkig (Hem haar handen toestekend) Zonder uw raad zou ik dit geluk misschien niet gekregen hebben. Want God straft eiken leugen zwaar, niet waar? Pastoor Servaas. Dat is zoo, moeder Condo. Ik verheug mij in uw geluk. Wat men door den leugen verkrijgt, houdt geen stand, maar wat de waarheid ons geeft, is voor eeuwig. Wed. Condo. Ik meende altijd, tot vóór ik uw lezing van dien maandagavond hoorde, zoo zeker te wezen, dat er toch wel omstandigheden in het leven kunnen zijn, dat we de waarheid — 70 — Pastoor Servaas Verzwijgen kunnen of moeten, ja, maar dat we een leugen daarvoor in de plaats mogen geven — nooit. Wed. Condo. Nooit .... dus in geen enkel geval ? Pastoor Servaas. Zoo'n geval is ondenkbaar. En dan nog . . . maar, breek er uw hoofd niet over, moeder Condo. Laten wij ons hieraan houden, dat de leugen nooit rust kan geven. Wed, Condo. Ik dank u, ik dank u duizendmaal. Pastoor Servaas. U heeft mij niet te danken, moedertje. Al het goede komt van Hem. Dank Hem! Wed. Condo. Dat heb ik ook gedaan, pastoor. Pastoor Servaas. Zoo is 't goed. Ga in vrede weer naar de uwen terug, 't Is Iaat. Acte III nog net tijd, een sigaartje te snoepen - 73 — Pastoor Servaas. Dat denk ik niet. En anders, laat dan maar binnen. Lang kan het toch niet duren. Dat begrijpen ze wel met 't oog op de lezing.. Felix. Best, Servaas. =_ (af). VIERDE TOONEEL. Pastoor Servaas. (Zit 'n poos voor zich uit te staren aan de tafel, waaraan hij schrijven wil, dan neemt hij de pen op en begint te schrijven, maar houdt weer op met'n zucht. Begint dan opnieuw. Dan legt hij de pen neer, strijkt met de hand langs het voorhoofd, als wil hij de gedachten van zich af zetten. Men ziet 't hem aan, dat zijn aandacht niet bij de correspondentie is. Er wordt geklopt tegen de deur links). Binnen1 VIJFDE TOONEEL. Pastoor Servaas — Karei. Karei. Vader! Kan ik u.even alleen spreken? Even maar. - 75 - Pastoor Servaas. Mijn beste jongen, je bent geheel van streek. Wacht, ga zitten in dezen stoel ('n stoel naderbij trekkend) dat zal je kalmeeren. Karei. ' - En u dan ? Pastoor Servaas. Ik heb den heelen tijd gezeten. Ik hoor je wel staande aan. Vertel nu rustig en geleidelijk wat je zoo bezwaart. Karei. U weet, vader, hoe innig Ninette en ik elkaar liefhebben. Vanaf het eerste oogenblik, dat we elkaar ontmoetten. We keken niet achterom in 't verleden, maar zagen niets dan de heerlijke, rozige toekomst En ons geluk scheen volmaakt toen we elkaar kregen tot dat we in Indië kwamen. Sedert enkele dagen doet Ninette vreemd tegen me, ongeloofelijk vreemd. Ze mijdt mij merkbaar, spreekt zoo weinig mogelijk tegen me, al blijft haar toon vriendelijk, ze sluit zich bijna den heelen dag op, en 's nachts slaapt ze alleen in de logeerkamer. Pastoor Servaas. En heb je haar geen verklaring van 't een en ander gevraagd ? — 76 - Karei. Natuurlijk. Maar zonder ander resultaat dan dat ze mij lang aankijkt met een onbeschrijfelijk droeven blik, waarin ik 'n oceaan van leed lees, om dan in een hartroerend gesnik los te barsten o, ik kan 't niet dragen, ik kan 't niet zien ! Pastoor Servaas. Heb je er geen dokter bij gehaald ? Karei. !-4xh •Ik heb 't haar voorgesteld, maar ze wil er niets van weten. Pastoor Servaas. Maakt ze op jou dan niet den indruk van 'n zieke ? Ik heb haar al verscheidene dagen niet gesproken. Karei. In menig opzicht, ja. Ze ziet er fataal uit. Bleek, de oogen diep gezonken. En aan tafel kan ze geen brok door de keel krijgen. Pastoor Servaas. 'tls treurig, al wat je me daar vertelt, m'n jongen. Maar wat denk jijzelf van dat alles? Karei. (Snikt 't uit). Ik durf 't niet te zeggen — 77 - Pastoor Servaas. Kom, wat 's dat nou. Voor mij, je pleegvader, moog je toch niets verzwijgen? Al wat je geluk in den weg staat, zal ik met Gods hulp immers trachten te verdrijven? Karei. Daar ben ik zeker van, vader. Pastoor Servaas. ' Welnu dan, hoe zal ik je kunnen helpen, als ik niet weet Karei. U zult 't weten God geve mij de kracht, 't u te zeggen Ik geloof, neen, ik ben ervan overtuigd, dat Ninette verteerd wordt door 'n angst, door denzelfden ontzettende angst, die ook .mijn heele wezen invreet Pastoor Servaas. {Zelf angstig geworden) 'n Angst ja, ja Karei. U begrijpt ? Pastoor Servaas. Neen, nog niet. Maar ga voort, m'n jongen.