1031 REGELEN, VOLGENS WELKE BIJZONDERE VERLOVEN AAN GEMOBILiSEERDEN WORDEN VERLEEND. toegelicht door P. A. RAVELLI, Commies by het Departement van Oorlog1. Uitgegeven met toestemming van Z. E. den Minister van Oorlog. c 64 's-gravenhage. de Gehroeders van Cleef. 1918. Prijs f 0.30. REGELEN, VOLGENS WELKE BIJZONDERE VERLOVEN AAN GE MOBILISEERDEN WORDEN VERLEEND. toegelicht door P. A. RAVELLI, Commies bjj het Departement van Oorlog. Uitgegeven met toestemming van Z. E, den Minister van Oorlog. 's-gravenhage. de Gebroeders van Cleef, 1918. VOORWOORD. Het verleenen van bijzondere verloven aan gemobiliseerden geschiedt volgens bepaalde bij legerorders vastgestelde regelen. Het leek den ondergeteekende niet van'belang ontbloot deze regelen nader te beschouwen en toe te lichten. Wellicht kunnen de hier volgende beschouwingen er toe bijdragen de taak der betrokken commandanten te vergemakkelijken en den gemobiliseerden, benevens dengenen, die hunne tusschenkomst verleenen bij het aanvragen van verloven — als burgemeesters, werkgevers, chefs, leeraars, ouders e. a. — de voorlichting te verstrekken, waaraan behoefte wordt gevoeld ingeval het voornemen bestaat bijzondere verloven aan te vragen. P. A. Ravelli. INLEIDING. De noodzakelijkheid om onze weermacht op de been te houden, zoolang de oorlog, die — gelukkig — buiten onze grenzen woedt, voortduurt, onttrekt vele duizenden aan hunnen werkkring, aan de behartiging niet alleen van eigen, maar ook van groote volksbelangen en ontneemt hun de gelegenheid om geregeld aan de instandhouding en ontwikkeling van ons economisch leven hunne krachten te geven. Daarom is het vaa groot gewicht er zooveel mogelijk voor te waken, dat de voorziening in de stoffelijke en geestelijke behoeften van ons volk, zoomede de ontwikkeling van de krachten, welke den groei van ons volksbestaan ook in de toekomst behooren te verzekeren, niet al te zeer worden belemmerd, terwijl daarnaast ook zooveel mogelijk de persoonlijke belangen der betrokkenen in het oog gehouden dienen te worden. Een van de beste middelen daartoe is het verleenen van bijzondere verloven aan gemobiliseerden. De omstandigheid, dat het belang der landsverdediging moet domineeren, brengt mede, dat aan de zorg voor de paraatheid van ons leger groote aandacht wordt besteed. Daarmede moet allereerst rekening worden gehouden en het ligt voor de hand, dat, uit militair oogpunt bezien, de toekenning van verloven een taak is, welke weloverwogen dient ten uitvoer gebracht Doch ook de zeer verschillende belangen van bijzonderen en meer algemeenen aard, welke om behartiging vragen, maken het verleenen van bijzondere verloven tot een moeilijk en ingewikkeld vraagstuk. Het lijdt geen twijfel, dat de mobilisatie tal van bedrijven en ondernemingen, groot en klein, in moeilijkheden brengt. Bovenal zijn het de groote bedrijven, met hunne voor onze volksbelangen onontbeerlijke ^productie, die hunne leidende en geschoolde krachten niet voortdurend kunnen missen. Zijn deze niet aanwezig, dan kan groote stagnatie in het bedrijf ontstaan, tot schade van de gemeenschap en de arbeiders. Verscheidene bedrijven hebben in dezen tijd met buitengewone moeilijkheden te kampen; in zulke gevallen is vervanging der geschoolde bedrijfsleiders niet alleen ongewenscht, doch ook veelal niet mogelijk. 6 Ook de land- en tuinbouw en de mijnindustrie, in het algemeen de bedrijven, die voor onze voedsel- en kolenvoorziening hebben te zorgen, stellen het niet ongestraft zonder de noodige werkkrachten. Verleening van bijzondere verloven is hier een algemeen belang. Bedrijven, waarin seizoendrukten voorkomen, kunnen in die tijden geen werkkracht missen. De productie van andere bedrijven neemt in die mate toe, dat een tekort aan arbeidskrachten ontstaat, hetwelk niet altijd door werkeloozen kan worden aangevuld. Eigenaars van kleine neringen, waarin geen personeel werkzaam is, kunnen bezwaarlijk in hun bedrijf worden gemist, omdat vaak niemand beschikbaar is om hen te vervangen. Blijven zij voortdurend afwezig, dan gaan hun zaken of steeds meer achteruit öf te gronde. Wie zal hen na de mobilisatie, wanneer de noodige geldmiddelen ontbreken, en een scherpe concurrentiestrijd hun wacht, weder aan een goed beklante zaak helpen? De mogelijkheid is volstrekt niet denkbeeldig, dat velen bij het geheel verloopen hunner zaken, waarmede in den regel gepaard gaat het opteren van mogelijk aanwezige spaarpenningen, voorgoed voor zich den weg zien afgesneden om weder eigenaar van een bedrijf te worden. Hoeveel studeerenden zullen als gevolg van eene te langdurige onderbreking hunner studiën voor altijd hunne toekomst geschaad zien? Met het toenemen van den leeftijd gaat de lust tot verder studeeren ontbreken, terwijl de geldmiddelen ook dikwijls het hervatten der studie niet zullen toelaten. De rijks-, provinciale- en gemeente-administratie stellen hare eischen, vooral in deze buitengewone tijdsomstandigheden, waarin van deze administratiën zöer veel gevergd wordt, in verband met de vele maatregelen, welke van overheidswege op allerlei gebied worden genomen. De geroutineerde ambtenaren kunnen, wil de dienst naar behooren blijven functionneeren, niét zonder schade worden gemist, temeer daar aanvulling door goede tijdelijke krachten dikwijls, vooral in de kleinere gemeenten, geheel is uitgesloten, terwijl in de grootere gemeenten, waar voldoende aanbod van tijdelijke ambtenaren bestaat, de voorlichting en leiding der vaste ambtenaren niet kunnen worden ontbeerd. Dan zijn er in het algemeen -nog werkkrachten, die door hunne -technische bekwaamheden nü eenmaal niet zoo gemakkelijk te vervangen zijn. In al deze en nog zooveel andere gevallen kan op de oeste wijze worden voorzien door aan de daarvoor in aanmerking komende geïnobiliseerden op zoo ruim mogelijke schaal verloven toe te kennen. Bedrijfsstoringen en blijvende schade, aan de persoonlijke belangen der gëmöbilïséerdën te voorkomen, ziedaar de taak, welker vervulling diep besef van verantwoordelijkheid, ook voor burgerlijke belangen, eischt. In dit opzicht rust op de militaire overheid een inderdaad zware plicht 7 Doch de gemobiliseerden dienen te beseffen, dat die taak geen gemakkelijke is, omdat het dienstbelang in de eerste plaats behartiging vraagt. Daarom moet er van hun kant ernstig naar worden gestreefd niet zonder bepaalde noodzaak op het verleenen van bijzondere verloven aan te dringen. Zij mogen begrijpen, dat, waar de militaire dienst niet mag worden, geschaad, het dikwijls niet mogelijk is, iedereen .het verlof te verleenen, dat voor eene goede behartiging zijner belangen noodzakelijk moet worden geacht. Zoolang de mobilisatietoestand wordt bestendigd, moet aan de eischen van het leger de voorrang worden gegeven. Wil dus de gemobiliseerde strijdmacht gedurig zijne paraatheid behouden, dan mag onder geen omstandigheden worden afgeweken van het percentage van toelaatbare afwezigheid met verlof. Nu dit percentage is bepaald op 20 en er derhalve 80 % der onder de wapenen zijnde dienstplichtigen, bestaande voor een groot deel eveneens uit mannen, die in de burgermaatschappij ieder hunne functie hebben — al is de een daarin beter ,dan de ander te missen of te vervangen —, niet in het genot van, verlof kan worden gesteld, is het van het grootste gewicht de verloven oordeelkundig te verleenen. De commandanten, die in de eerste plaats de belangen hunner ondergeschikten hebben te behartigen, zijn er voor aangewezen om te zorgen, dat elkeen zoo goed en zoo spoedig mogelijk geholpen wordt en een ieder, die verlof behoeft, dit zoo eenigszins doenlijk ■ ook krijgt, hetgeen meestentijds alleen mogelijk is door eene goede verdeeling der verloven. Bij veel aanvraag zal het echter kunnen gebeuren, dat niet alle aanvragers onmiddellijk kunnen vertrekken mét verlof, doch verschillende hunner hunne beurt zullen moeten afwachten en weer anderen niet dat verlof kunnen verkrijgen, hetwelk voor hen noodzakelijk is. Militaire bezwaren tegen het verleenen van verlof zullen de commandanten zoo eenigszins mogelijk moeten trachten te ondervangen. Zoo zal, ingeval geen verlof kan worden verleend aan een kaderlid wegens tekort aan kader voor den dienst, door de commandanten rekeuing dienen te worden gehouden met de order van den Opperbevelhebber O.V. I. 74&19. van Land- en Zeemacht van 20 Januari 1917, B. L. No. - „, , O. 155 waarbij ó.m. is bepaald, dat 25 °/0 van het kader (rangsgewijze) met verlof of uit anderen hoofde afwezig mag zijn. Zou nu het bereiken van dit percentage van 25 het verleenen van meer verlof in den weg staan, dan verdient het aanbeveling den betrokken chef om versterking te vragen om zoodoende in de gelegenheid te zijn noodzakelijk geoordeeld verlof te kunnen toestaan. Indien het personeel van eenig onderdeel minder dan; drie wachtvrije nachten geniet en daardoor geen verlof kan worden toegestaan, is het doen van stappen tot het opvoeren van de sterkte van zoodanig onderdeel gewenscht 8 Om verlof voor werklieden (schoenmakers, kleermakers e. d.) mogelijk te maken is het dikwijls noodig vervangers aan te vragen uit de Administratietroepen. Men probeere bureau-personeel, waartoe meestal — niet ten onrechte — de meer ontwikkelde dienstplichtigen behooren, zoo eenigszins mogetijk, te vervangen, indien verlof noodig is. Het zou toch slecht verdedigbaar zijn, indien den dienstplichtigen, die door hun rang of functie in het leger tot de goede krachten moeten worden gerekend, als belooning daarvoor het verlof werd onthouden, dat voor hen noodzakelijk is. Alleen onoverkomelijke dienstbezwaren zouden in deze gevallen den betrokkene mogen uitsluiten van verlof. Met het oog op het percentage, hetwelk met verlof mag vertrekken, zal echter niemand geheel behoeven te worden teleurgesteld, aangezien de toegestane 20.% voldoende ruimte biedt om de beslist noodzakelijke verloven binnen afzienbaren tijd voor korteren of langeren termijn aan eiken aanvrager te kunnen, verleenen. Veel tact en tijd zal van de betrokken commandanten worden Vereischt om een ieder in. zijne belangen zoo goed mogelijk tegemoet te komen. Wel is het voor de commandanten eene zware en moeilijke taak, maar zij mogen hierbij bedenken, dat bij de vervulling daarvan vaak groote belangen van algemeenen of ernstig persoonlijken aard aan hunne zorgen zijn toevertrouwd en eene goede behartiging dier belangen in niet geringe mate er toe bijdraagt om onze industriën in deze buitengewone tijdsomstandigheden in staat te stellen eene zoo groot mogelijke capaciteit te ontwikkelen. In het bijzonder zal het den commandanten door eene juiste verlof-regeling gegeven zijn een goeden geest bij hun onderdeel te verwekken en te bestendigen; een factor, welke in uren van gevaar de slagvaardigheid van den troep in ruime mate zal verhoogen. Voor de adviseur; is de taak weggelegd om een nauwgezet onderzoek bij betrouwbare personen in te stellen en slechts dan gunstig te adviseeren, wanneer in de gegeven omstandigheden het verleenen van verlof strikt noodzakelijk moet worden geacht. Een spoedig en g&motiveerd uitbrengen hunner adviezen komt uitteraard de belangen der betrokkenen ten goede. Het spreekt vanzelf, dat het ongewenscht is tot meer verlof te adviseeren dan strikt noodig is, aangezien daardoor de belangen van anderen worden geschaad. Beslisser, adviseur en aanvrager vinden in de verlof-regeling eene schoone gelegenheid om hun besef van verantwoordelijkheid metterdaad te toonen. g UITVOERING VAN DE REGELING DER BIJZONDERE VERLOVEN. Voor een goede uitvoering van de regeling der bijzondere verloven is het in de eerste plaats noodig, dat een ieder niet alleen de desbetreffende voorschriften kent, doch ook in staat is daaraan een zoo goed mogelijke toepassing te geven. Het schijnt daarom niet ondienstig de voornaamste bepalingen hier te bespreken. Als grondorder der verlof-regeling geldt de gewijzigde L. O. 1916, J3 131, op bladz. 22 afgedrukt, met inachtneming van de daarin plaats gehad hebbende wijzigingen. De voornaamste groepen, waarin de bijzondere verloven worden verdeeld, zijn vermeld onder de punten 3c, 3e en 3/ van die legerorder. KortheidsJialve zullen deze groepen verder worden genoemd 3c-, 3e- en St-verloven. 3c-VERLOVEN. Deze kunnen worden verleend aan: Onderofficieren (met uitsondering van vaandrigs en kornetten) en minderen, die zijn hoofden, leiders of procuratiehouders van ondernemingen of afdeelingen daarvan, bedrijven of onderdeelen daarvan, zaken of neringen; rijks-, provinciale- en gemeente-ambtenaren; leerkrachten en leerlingen van inrichtingen van onderwijs (vakonderwijs daaronder begrepen), indien zij gedurende bedoelde verloven in hun maatschappelijk ambt, beroep, bedrijf, ene. werkzaam zijn. Deze verloven worden door de compagnies- (eskadrons-, batterij.-, fort-, detachements-) commandanten verleend, zoo. noodig tot ten hoogste 17 °/0 der sterkte van het onderdeel. INZENDING DER VERLOFSAANVRAGEN. De dienstplichtigen, die meenen onder een der in punt 3c genoemde categorieën te kunnen worden gerangschikt, richten hunne verlofsaanvragen tot hunne commandanten. Zoo mogelijk leggen zij bij deze aanvragen de noodige bewijsstukken over, waaruit kan blijken om welke reden verlof noodzakelijk moet worden geacht en welk verlof voor hen het doelmatigst is. De verlofsaanvragen kunnen ook ten behoeve van dienstplichtigen door burgemeesters, werkgevers, chefs, leeraars, ouders e. a. worden gedaan en moeten in zoodanig geval ook steeds bij ge- 10 noemde commandanten worden ingediend, aangezien inzending bij het Departement van Oorlog vertraging in de te nemen beslissing veroorzaakt, doordat de aanvragen toch ter behandeling aan de betrokken commandanten moeten worden gezonden. BESLISSING OP DE VERLOFSAANVRAGEN. De commandanten nemen zoo spoedig als doenlijk is eene beslissing op de bij hen ingediende aanvragen. Beschikken zij niet over voldoende gegevens om tot het nemen van een beslissing te kunnen overgaan, dan winnen zij inhchtingen in bij de in punt 19c van de gewijzigde L. O. 1916, B 131, genoemde autoriteiten of colleges en indien in sommige gevallen door den aard van de aanvrage geen der bedoelde autoriteiten of colleges om raad zou kunnen worden gevraagd, behooren inlichtingen te worden ingewonnen bij het Departement van Oorlog. Nimmer mag van de dienstplichtigen worden geëischt bewijsstukken tot staving van de noodzakelijkheid der aanvragen over te leggen, terwijl het verboden is aan anderen dan aan. de hiervoren bedoelde autoriteiten of colleges inlichtingen te verzoeken. Verkregen adviezen moeten steeds voor belanghebbenden geheim worden gehouden (zie L. O. 1916, B 54, op bladz. 34 afgedrukt). Evenmin zijn de commandanten gerechtigd om, bij het ontbreken van de noodige gegevens, tot hen gerichte verzoeken op grond daarvan* af te wijzen; in zulke gevallen dienen zij de tusschenkomst van den Minister van Oorlog in te roepen. In voorkomende gevallen zal het ini het belang van eene spoedige beslissing wenschelijk zijn, dat, bij het Izenden van een verlofsaanvrage aan den Minister tot het inwinnen van inlichtingen, het verzoekschrift wordt voorzien van leen advies, als bedoeld in punt 19& der gewijzigde L. O. 1916, B 131, om het daardoor voor den Minister mogelijk te maken reeds dadelijk eene beslissing te nemen, indien uit de terzake verkregen inlichtingen mocht blijken, dat de betrokken dienstplichtige moet worden beschouwd te behooren tot groep 3 e, in stede van tot groep 3e, in welk geval door den Minister het verlof moet worden verleend of afgewezen. Is eenmaal door verkregen inlichtingen vastgesteld, dat een dienstplichtige behoort tot groep 3c, dan zal het in den regel bij het verlengen van een aan hem overeenkomstig punt 6 van laatstgenoemde legerorder verleend verlof niet meer noodig zijn opnieuw inlichtingen! in te winnen alvorens het verzoek om verlenging toe te staan. Indien zulks door belanghebbenden wordt verlangd en de adviezen of overgelegde bewijsstukken de noodzakelijkheid daarvan aantoonen, moeten deze verloven zoo mogelijk onafgebroken worden verleend. Onafgebroken verlof is in het belang van het spoorwegverkeer en komt 11 door het derven van alle militaire inkomsten ten voordeele van 's Rijks schatkist. Bij een onderdeel met een sterkte van 200 man zal het bij een aanvraag van ten hoogste 34 man doenlijk zijn om, indien daartoe termen, bestaan, aan alle 34 een onafgebroken verlof te verleenen. Indien er van 34—68 aanvragen inkomen bij een onderdeel van genoemde sterkte zullen allen zoo noodig ten minste geholpen kunnen worden met een voortdurend tusschenpoozend verlof van 3 (werk-) 7, 14, 21 of 28 dagen. Vallen 136 man bij zoodanig onderdeel in de termen voor een 3c-verlof, dan zou aan een ieder om de 4 weken gedurende 4 weken naar verkiezing een tusschenpoozend verlof van 3, 7 of 14 dagen kunnen worden verleend. Zijn er nog meer dan 136 deelgerechügden, hetgeen echter zeer zelden het geval zal zijn, dan zou door ieder hunner in de 9 of 10 weken gedurende 4 weken, naar keuze van belanghebbende, een zooeven genoemd tusschenpoozend verlof kunnen worden genoten. Indien het niet mogelijk is onafgebroken verlof te verleenen dan is het, in verband met de zoo groot mogelijke beperking van het spoorwegvervoer, meer gewenscht een tusschenpoozend verlof te verleenen van 28 dagen verlof, 28 dagen dienst of van 14 dagen verlof, 14 dagen dienst dan van 7 dagen verlof, 7 dagen dienst, terwijl een tusschenr poozend verlof van wekelijks 3 dagen bij hooge uitzondering dient te worden verleend. Laatstbedoelde verloven van 3 dagen zullen in hoofdzaak alleen noodig zijn voor slagers, bakkers, kruideniers, barbiers e.d., in wier bedrijven elke week eenige drukke dagen voorkomen. In de zaai- en oogsttijden van den land- én tuinbouw, verdient het bij onderdeelen, waarbij veel land- en tuinbouwers zijn ingedeeld, evenwel aanbeveling de voorkeur te geven aan tusschenpoozende verloven van 7 dagen en 14 dagen boven die van 28 dagen,, om daardoor elk der daarbij betrokken dienstplichtigen in bedoelde tijden in de gelegenheid te stellen voor korteren of langeren duur in zijn bedrijf aanwezig te zijn. Binnenschippers zullen doorgaans alleen gebaat zijn met een onafgebroken verlof van ten minste vier weken. Indien het aantal deelgerechtigden noodig maakt slechts aan een deel hunner onafgebroken verlof te verleenen of sommigen meer tusschenpoozend verlof te laten genieten dan anderen, zoo dient de onderstaande volgorde in acht te worden genomen: a. zij, met wier verlof een algemeen sociaal of oeconomisch belang wordt bevorderd (hieronder zijn te rekenen hoofden en leiders van groote ondernemingen en bedrijven; rijks-, provinciale- en gemeente-ambtenaren; en studeerenden aan Hooge Scholen); b. sij, nvt wier verlof in hoofdzaak gewichtige persoonlyke'lbelangen worden gebaat (hieronder zijn te rekenen hoofden,, leiders of procuratie- 12 houders van kleine ondernemingen of bedrijven, zaken of neringen; leerkrachten en leerlingen van inrichtingen van middelbaar en lager onderwijs). Voorts geldt als algemeene regel, dat bij overigens gelijke aanspraken op byzonder verlof, in de eerste plaats in aanmerking komen zjj, die het langst onder de wapenen hebben vertoefd. Studeerenden en leerkrachten kunnen gedurende de vacantietijden voor verlof worden uitgeschakeld, terwijl land- en tuinbouwers gedurende den zaai- en oogsttijd, veehouders gedurende den staltijd van het vee, hoofden van zaken gedurende de seizoendrukte en den balanstijd, binnenschippers gedurende de aardappel- en bietencampagne in de eerste plaats in het genot van verlof dienen te worden gesteld. In de praktijk zal het als regel gewenscht zijn de verloven per maand vast te stellen. Elke maand kan dan rekening worden gehouden met den eventueel veranderden toestand bij het onderdeel. Nieuwe deelgerechligden zullen daardoor niet langer dan een 'maand hebben te jwachten, om eveneens verlof te verkrijgen. Het zal wenschelijk zijn, dat de commandanten tijdig, zoo mogelijk ten minste 8 dagen vóór het afloopen der verleende verloven, de regeling voor het volgend tijdperk bekend maken, opdat belanghebbenden bij het niet verder verlengen hunner verloven voldoenden ijijid zullen hebben om de voor hunne zaken noodige maatregelen te treffen, terwijl het, bij het verlengen hunner verloven, voor dé betrokken verlofgangers niet alleen van belang is te weten, dat door hen geenerlei bemoeienis te hunner vervanging behoeft plaats te hebben, doch ook de belanghebbenden niet onnoodig op kosten 'worden gejaagd. Bij afdeelingen, welke belast zijn met de rechtstreeksche grensbewaking en bij welke gedurende dien tijd het verleenen van verloven op onoverkomenlijke bezwaren stuit, moeten na aflossing, de eventueel niet genoten tusschenpoozende verloven van de personen behoorende tot groep 3c worden ingehaald, en kan het percentage van toelaatbare! afwezigheid voor deze groep daarvoor tijdelijk worden opgevoerd tot ten hoogste 34 % der sterkte van het onderdeel. 3e-VERLOVEN. Deze kunnen worden verleend aan: Personen, die door hunne maatschappelijke positie niet gerekend kunnen worden tot de groepen Sa, Sb of Sc te behooren, zoomede zjj, die tot groep Sc behooren, doch niet gebaat zyn met het verlof, dat hun door debetrokken commandanten op grond van het gestelde in punt 6 der L 0. 1916, B 131, zou kunnen worden verleend. (Onder deze groep bovendien te rekenen de niet-beroepsofficieren, de vaandrigs en kornetten.) 18 i Deze verloven worden uitsluitend door den Minister van Oorlog ver-. leend. Voor deze verloven is 3 % van de sterkte van het onderdeel gereserveerd. Zijn er bij eenig onderdeel echter meer dan 3 % der sterkte aan 3e-verloveö te verleenen en is het niet noodig voor de 3e-verloveh over de daarvoor bestemde 17 % te beschikken, dan wordt door den Minister voor zooveel noodig over de nog aanwezige ruimte in de 17 % beschikt voor de 3e-verloven. De 3e-verloven hebben in zoodanig geval dén voorrang boven de 3/-verloven. Tot de personen, die voor een 3e-verlof in aanmerking komen, behooren in hoofdzaak de werkkrachten in alle takken van bedrijf. De noodzakelijkheid van het aan hen te verleenen verlof wordt uitsluitend vastgesteld door den Minister van- Oorlog, na ingewonnen advies bij den betrokken technischen adviseur. Ook kan een 3e-verlöf worden verleend aan personen, die behooren tot groep 3c, doch aan wie door hunne commandanten slechts een verlof zou kunnen worden verleend, waarmede zij niet gebaat zijn. Het spreekt vanzelf, dat deze personen zich zoo eenigszins mogelijk behooren te behelpen met het verlof, hetwelk hun door hunne commandanten zou kunnen worden verleend in de voor hen bestemde 17 %, ten einde de belangen van de werkkrachten, voor wie de 3 % is gereserveerd, niet meer te benadeelen dan beslist noodzakelijk is. Tot groep 3e behooren o.m. ook zij, die studeeren op andere wijze dan aan eene inrichting van onderwijs. INZENDING DER VERLOFSAANVRAGEN. De aanvragen om een 3e-verlof te erlangen moeten door de dienstplichtigen, door hunne werkgevers of door anderen worden gericht tot den Minister van Oorlog op ongezegeld papier en worden ingediend bij den onmiddellijken commandant van den dienstplichtige. Eventueele bewijsstukken, die de noodzakelijkheid van het gevraagde verlof zouden kunnen aantoonen, worden bij de aanvragen overgelegd. Indien een werkgever voor meerdere werkkrachten verlof wenscht aan te vragen, is het voor eene spoedige beslissing noodzakelijk,- dat door hem voor elk hunner eene afzonderlijke aanvraag wordt ingediend bij den betrokken commandant Studeerenden leggen bij hun verzoekschrift een deugdelijk bewijsstuk van hun leeraar of leeraren over, waaruit o.m. blijkt, wanneer zij de lessen zullen volgen, welk verlof voor hen noodzakelijk wordt geacht, aan welk examen zij zich denken te onderwerpen en wanneer dit moet geschieden. De beslissingen op de aanvragen worden door of vanwege den Minister van Oorlog rechtstreeks ter kennis gebracht van den militairen commandant, bij wien het verzoekschrift werd ingediend. Verzoeken om u inlichting nopens het tijdstip, waarop een beslissing kan worden legemoet gezien, verzoeken om bespoediging van de beslissing, enz. kunnen door het Departement van Oorlog niet worden beantwoord. Elke aanvraag wordt echter met den meesten spoed behandeld. GEDRAGSREGEL VOOR DE COMMANDANTEN TEN AANZIEN VAN DE 3e-VERLQVEN. De compagnies-, eskadrons-, batteriji-, fort- of detachements-commandant, die eene aanvraag om 3e-verlof ontvangt, verzendt haar zoodra, mogelijk en in elk geval binnen drie dagen na ontvangst. Alvorens de verzending plaats heeft, voorziet hij de aanvraag — bij voorkeur op het verzoekschrift zelf — Van een kort en gemotiveerd advies, waarin overeenkomstig het bepaalde in punt 19& der gewijzigde Li. O. 1916, R 131, o.m. wordt vermeld: I. zoo mogelijk de reeds genoten bijzondere verloven gedurende demobilisatie; (In het belang van de administratie bijl het Departement van Oorlog is het gewenscht hierbij te vermelden de aanvangs- en eindigingsdata der verleende verloven, alsmede c.q. de data en nummers der beschikkingen van den Minister van Oorlog, waardoor het o.m. mogelijk is tevens na te gaani tot wanneer de dienstplichtige momenteel in het genot van verlof is). II. of — en zoo ja, in hoeverre — de belangen van den militairen dienst, zoomede die van andere onder hem (commandant) ressorteerende militairen zich tegen inwilliging van het verzoek zouden verzetten; (Indien er bezwaren tegen het verleenen van verlof bestaan, behooren deze te worden gemotiveerd, en c.q. tevens te worden vermeld, wanneer ze niet meer zullen bestaan. Mocht grensbewaking het inwilligen der aanvrage belemmeren, dan dient te worden medegedeeld, wanneer aflossing plaats heeft. Bij zwaren wachtdienst is het gewenscht het aantal wachtvrij© nachten te vermelden, dat den overigen dienstplichtigen zou worden gelaten bij eventueele verlofsverleening Als kadergebrek bestaat, is hel noodig de hoeveelheid kader — hetwelk voor den dienst beschikbaar is — van gelijken rang als jvan den betrokken dienst- phchtige op te geven, zoo mogelijk onder mededeeling — na overleg met den naasthoogeren commandant — of versterking al dan niet door overplaatsing uit andere onderdeelen zou kunnen plaats hebben, waardoor verlof zou kunnen worden verleend. Indien vervanging van hen, die eene bijzondere militaire functie bekleeden niet kan 15 geschieden, is bericht van de oorzaak, welke dit belet, noodig. Zijn dienstplichtigen in opleiding dan is het gewenscht te berichten, wanneer de opleiding zal zijn geëindigd en tot welken rang wordt opgeleid, terwijl de datum van aanvang der opleiding dient te worden medegedeeld, indien slechts aanwijzing tot opleiding heeft plaats gehad. Behooren anderen naar het oordeel van den commandant eerder voor verlof in aanmerking te komen, dan is eene gelijktijdige inzending der betrokken aanvragen noodig om na het inwinnen van de gewenschte technische adviezen te kunnen nagaan, welke aanvragen in verband met de economische noodzakelijkheid het eerst behooren te worden ingewilligd.) III. of de in punt 9 van de gewijzigde L. 0. 1916, B 131, bedoelde grens van 17 % al dan niet is bereikt en zoo neen, waarom niet, zoomede of door het toestaan van verlof in den zin van het gedaan verzoek de 20 °/0 zou worden overschreden en zoo ja, op welk tijdstip zulks niet meer het geval zal zyn, dan wel of een ander dan het gevraagde verlof mogelijk zou wezen; voorts, indien de 20 0fa is bereikt, of daaronder begrepen zjjn verloven, als bedoeld in punt Sf, en zoo ja, wanneer voor het eerst een zoodanig verlof verstrijkt; (Daar de 17 %, bestemd voor groep 3c, bij beschikbare ruimte moet worden aangevuld met 3/-verloven, schijnt het zoo goed als uitgesloten, dat de 17 % niet altijd zou worden bereikt Is dit echter toch het geval dan dient de reden daarvan te worden vermeld. Waar de 3e-verioven als noodzakelijke verloven den voorrang behooren te genieten boven de 3/-verioven, welke niet noodzakelijk zijn, is het gewenscht, indien de 20 % reeds is bereikt, te vermelden hoeveel 3/-verloven zijn verleend en wanneer voor het eerst een dier verloven verstrijkt. Door den Minister van Oorlog kan dan in zoodanig geval desgewenscht een 3e-verlof, waarvan de noodzakelijkheid door den betrokken technischen adviseur is aangetoond, worden verleend met ingang van den datum, waarop een 3/-verlof eindigt, dan wel door intrekking van een 3/-verlof. In elk geval behoort te worden vermeld, wanneer de 20 % niet meer zou worden overschreden, indien verlof zou worden verleend. Hierdoor kan worden beoordeeld, tegen wanneer een verlof, dat niet onmiddellijk kan ingaan, later zou kunnen worden toegestaan) IV. voor militie- en landstormplichtigen, wanneer zij onder de wapenen zijn gekomen en tot welke lichting (jaarklasse) zij behooren, voor nietberoepsofficieren en vaandrigs (kornetten) hoelang zij in hunnen rang hebben gediend en op welk tijdstip zij tijdens of voor de mobilisatie onder de wapenen zijn gekomen. (De juiste' beantwoording van dit punt is noodig om te kunnen 16 nagaan, of de dienstplichtige zijn eerste-oefeningstijd heeft volbracht en derhalve aanspraak op verlof, kan doen gelden, en voor zooveel betreft de niet-beroepsofficieren en vaandrigs (kornetten) om te kunnen beoordeelen of'in verband met hunnen diensttijd in zijn geheel en in hun rang verwacht mag worden, dat zij voldoende geoefend zijn.) Indien door den commandant wordt geadviseerd tot een ander verlof dan door verzoeker wordt gevraagd, is het van belang te motiveeren, waarom met het gevraagde nïet kan worden ingestemd. Het is dan mogelijk met de zienswijze van den commandant rekening te houden. Mocht om redenen van militairen aard door den commandant geen gunstig advies kunnen worden uitgebracht, dan zou dit den verzoeker, onder vermelding van het tijdstip waarop een gunstig advies mogelijk zou zijn, kunnen worden medegedeeld. De verzoeker kan dan daarmede rekening houden en nader bepalen of hij het verzoekschrift wenscht te zien aangehouden, dan wel doorgezonden aan den Minister van Oorlog. In het eerste geval kan de aanvrage later op het gunstige tijdstip in behandeling worden genomen. Wanneer het advies van den commandant gunstig luidt, zal de verzending aan het Departement van Oorlog moeten plaats hebben door lusschenkomst van een der in punt 19c van de gewijzigde L. O. 1916, B 131, genoemde autoriteiten of colleges. Mechtstreeksche verzending aan genoemd Departement behoort alleen te geschieden, indien het advies van den commandant ongunstig is of indien voor het onderzoeken van de betrokken aanvraag geen adviseur wordt vermeld in genoemd punt 19c. Indien door de commandanten met vorenstaande wenken nauwkeurig 'rekening wordt gehouden, zal dit ten goede komen aan een spoedige beslissing en zullen de administraties op het Departement van Oorlog en op de militaire bureaux in niet geringe mate worden verlicht. Het vragen van allerlei nadere inlichtingen wordt daardoor voorkomen. 3f-VEBXOVElï. Deze kunnen worden verleend aan: Werkkrachten, die niet reeds in het genot van verlof zijn (zie punt 8a). Punt 8A der gewijzigde L.O. 1916, B 131, luidt: Verloven aan personen, behoorende tot groep 8f, worden door de in punt 6 genoemde commandanten verleend, op' aanvraag van den dienstplichtige en kunnen zoowel onafgebroken als tusschenpoozend zijn. Deze 17 verloven moeten worden verleend, wanneer de in punt 9 voor groep Sc aangegeven grens van toelaatbare afwezigheid (17 %) door verloven, toegestaan aan personen, behoorende tot deze groep, niet mocht zijn bereikt, met dien verstande evenwel, dat zij voor wier verbluf onder de wapenen vergoeding wegens kostwinnerschap wordt uitbetaald, vóórgaan. Voorts komen zij, aan wier betrekkingen een hoogere vergoeding is toegekend, eerder aan de beurt dan zij, wier betrekkingen een lagere vergoeding genieten. Wanneer een dienstplichtige is ingedeeld in groep 3f kan hij gedurende zijn als zoodanig verkregen verlof geen aanspraak maken op de uitzonderingsbepalingen genoemd in punt 13. Alvorens een zooeven bedoeld verlof te verleenen, is de commandant gehouden aan den betrokken Burgemeester te vragen, of voor het verblijf onder de wapenen van den betrokken dienstplichtige al dan niet vergoeding wegens kostwinnerschap wordt uitgekeerd en zoo ja, tot welk bedrag. Ten aanzien van deze verloven wordt zeer verschillend gehandeld. Alleen werkkrachten kunnen voor deze verloven in aanmerking komen, omdat niet eerder tot het verleenen daarvan wordt overgegaan, dan nadat eerst alle bedrijfsleiders en verdere personen, genoemd in punt 3e, van het voor ihen noodzakelijke verlof zijn voorzien en er dan nog ruimte in de 17 % beschikbaar is. Ook mogen voor een 3/-verlof alleen in aanmerking komen die werkkrachten, welke nog niet in het genot van verlof zijn. Alvorens verlof aan de werkkrachten van groep 3e wordt verleend, moet door den betrokken technischen adviseur de economische noodzakelijkheid tot het verleenen van verlof zijn of worden aangetoond. Voor de werkkrachten van groep 3f is deze noodzakelijkheid voor het toestaan van verlof niet noodig, weshalve het inwinnen van inlichtingen daaromtrent bij autoriteiten of college» achterwege behoort te blijven. De bedoeling van de verleening dezer verloven is in hoofdzaak het zooveel mogelijk verminderen van de geweldige offers, welke in verband met de mobilisatie van 's Rijks schatkist worden gevraagd. Dit doel wordt het best bereikt door de overblijvende plaatsen in de 17 % te vergeven aan hen, voor wier verblijf onder de wapenen de hoogste vergoedingen wegens kostwinnerschap worden uitgekeerd en die derhalve de meest kostbare dienstplichtigen voor den Staat zijn. Het bedrag van de toegekende vergoeding is de eenige maatstaf voor het vaststellen van de volgorde, waarin de dienstplichtigen (werkkrachten) voor 3/-verlof in aanmerking komen. Als zij, voor wie de maximum-vergoeding is verleend, niet in aanmerking wenschen te komen, is de beurt aan hen, die in het genot zijn van de naastlagere vergoeding en zoo vervolgens. Ook is; het geenszins de bedoeling, dat dit verlof bij toerbeurt wordt 18 verleend. Bij beschikbare ruimte blijven zij, die het eerst aan de beurt waren, steeds in het genot van verlof, tenzij een dienstplichtige, voor, Sviens verblijf onder de wapenen een hoogere vergoeding wegens kostwinnerschap wordt toegekend, een zoodanig verlof alsnog deelachtig wil worden. Hierdoor wordt het meest in het financieel belang van het Rijk gehandeld, terwijl de betrokken dienstplichtigen, ofschoon verlof voor hen niet beslist noodzakelijk is, in de gelegenheid worden gesteld voor hun gezin of het gezin' waartoe zij behooren wellicht meer te verdienen dan het aan bedoeld gezin van rijkswege toegekende vergoedingsbedrag en de overige militaire inkomsten bedragen. Indien er onder hen, die in 't genot zijn van kostwinnersvergoeding, geen dienstplichtigen zijn, die een 3/-verlof wenschen, komen de overige dienstplichtigen aan de beurt. Bij hen zou ter beoordeeling van den voorrang kunnen dienen, .dat in de eerste plaats in aanmerking komen! zij, die het langst onder de wapenen hebben vertoefd. Deze maatstaf kan zoo noodig ook worden aangelegd voor heni, aan wier betrekkingen) een gelijk vergoedingsbedrag is toegekend. Eveneens in verband met het doel, dat met de 3/-verloven wordt beoogd, kan een dienstplichtige, die in groep 3/ is ingedeeld gedurende zijn als zoodanig verkregen verlof nimmer aanspraak maken op militaire inkomsten of vervoer voor rijksrekening. De 3/-verloven worden uitsluitend door de compagnies- (eskadrons}-, batterij-, fort-, detachementsv) commandanten verleend en vinden het doelmatigst toepassing, indien door deze commandanten bij beschikbare ruimte aan hunne ondergeschikten wordt gevraagd, wie hunner een zoodanig verlof verlangt. Omdat de 3c- en 3e-verloven als noodzakelijke verloven den voorrang verdienen boven de 3/-verloven is het gewenscht, laatstgenoemde verloven vooral niet langer dan voor een maand te verleenen, opdat het, indien de noodzakelijkheid blijkt om de 3c- of 3e-verloven uit te breiden, niet te langen tijd zal behoeven te duren! om tot eene dergelijke uitbreiding over te gaan. Is het mogelijk een 3/-verlof te verlengen dan is het in het belang van den betrokkene, dat zulks tijdig gebeurt. Ten slotte, nog het een en ander over het toekennen van verloven bijl afzonderlijke legerorders, over de dienstplichtigen, die van bijzondere verloven zijn uitgesloten, en over militaire inkomsten, vervoer voor rijksrekening en vergoedingen. VERLOVEN RIJ AFZONDERLIJKE LEGERORDERS. Punt 8, 2de alinea, van de gewijzigde L. O. 1916, B 131, luidt: De Minister van Oorlog kan bij afzonderlijke orders de bevoegdheid tot het Verleenen van de Se-verloven aan de daarvoor aangewezen militaire chefs 19 overdragen (op de wijze als o. a. plaats had bij L.0. 1917, B 190, 234, 328 en 335). Bedoelde afzonderlijke orders worden uitgegeven, indien er in een of meer soorten van bedrijven op bepaalde tijden groote drukte heerscht. Het is dan noodig om in korten tijd vele deelgerechtigden een voor ieder noodzakelijk verlof te doen genieten, vooral in den land- en tuinbouw gedurende de zaai- en oogstperioden. Ieder land- en tuint bouwer behoort dan zooveel mogelijk in het genot van verlof te worden gesteld. De bedrijfsleiders zullen als regel reeds een 3c-verlof genieten, doch de werkkrachten behoeven een 3e-verlof. Met het oog op de vele aanvragen om verlof voor werkkrachten is het dan niet doenlijk, mede in verband met eene billijke verdeeling bij elk legeronderdeel, om deze verzoeken binnen den gewenschten tijd aan het Departement ,van Oorlog te onderzoeken en daarop beslissingen te nemen De commandanten daarentegen kennen hunne ondergeschikten en kunnen in korten tijd vaststellen welk verlof aan een ieder naar gelang van de beschikbare ruimte in de 20 % en in verband met de maatschappelijke noodzaak kan worden verleend. Zoo noodig kunnen door de commandanten technische adviezen worden ingewonnen, indien deze niet reeds zijn verkregen bij het verleenen van vorige verloven. Vooral behoort zooveel mogelijk te worden zorg gedragen, dat iedere deelgerechtigde een korter of langer verlof, zoo noodig in gedeelten, ontvangt in den voor het betrokken bedrijf meest geschikten tijd. De alsdan door de commandanten te verleenen verloven behooren tot de 3e-verloven en kunnen wat den tijdsduur betreft geheel willekeurig worden verleend, zulks in tegenstelling met de 3c-verloven, waarbij, indien deze tusschenpoozend worden toegekend, de commandanten gebonden zijn aan de termijnen, aangegeven in punt 6 der gewijzigde L. O. 1916, B 131. Voor de onderhavige verloven kan door de commandanten worden beschikt over de aanwezige ruimte zoowel in de 3 %> gereserveerd voor groep 3e, als in de 17 %, besteipd voor groep 3c. Het spreekt vanzelf, dat de 3/-verloven, als niet-noodzakelijke, dan voor zooveel noodig komen te vervallen Als algemeene regel geldt ook bij deze verloven, dat bij overigens gelijke aanspraken in de eerste plaats in aanmerking komen zij, die het langst onder de wapenen hebben vertoefd. UITGESLOTEN VAN BIJZONDERE VERLOVEN ZIJN, overeenkomstig punt 15 der gewijzigde L. O. 1916, R 131: I. de dienstplichtigen, behoorende tot lichtingen aan welke onbepaald (klein) verlof is verleend, doch die op eigen verlangen onder de wapenen blyven of komen ; 20 (Bijzonder verlof is voor deze dienstplichtigen niet noodig, omdat zij, overeenkomstig de door den Opperbevelhebber van Landen Zeemacht dienaangaande gestelde regelen, binnen een bepaalden tijd. in het genot van onbepaald (klein) verlof kunnen worden gesteld.) Ha. de dienstplichtigen der onbereden wapens'die korter dari&fi maand onder de wapenen zijn; b. de dienstplichtigen der Cavalerie en der Bereden Artillerie, die korter dan één jaar onder de wapenen zijn. Aan de dienstplichtigen der Cavalerie mag in hun 2de oefeningsjaar slechts verlof worden verleend in de maanden December, Januari, Februari, Maart, en in de tgdvakken tusschen ongeveer 15 Juni en 15 Juli en tusschen ongeveer 15 September en 15 October. (Indien het om zeer belangrijke redenen, zooals ziekte, sterfgeval e.d., noodig mocht zijn, dat een dienstplichtige verlof worde verleend, voordat door hem de hiervoren bedoelde 8*/2 maand dan wel 1 jaar werkelijke dienst is vervuld en hem derhalve geen bijzonder verlof kan worden toegestaan, behoort door den dienstpHchtige langs den ntilhair-hiërarchieken weg een verzoek om ttitzond&ringsverlof tot den Opperbevelhebber van Land- en 'Zeemacht te worden gericht. Waar aan de dienstplichtigen der Cavalerie in hun 2de oefeningsjaar slechts over 6 maanden bijzonder verlof kan worden verleend, is het gewenscht, dat vooral in de maanden Juni, JuH, September en October Jn de eerste plaats verlof wordt toegestaan aan de landen tuinbouwers en vervolgens bij beschikbare ruimte voor zooveel doenlijk aan de overige dienstplichtigen, voor wie bijzonder verlof noodzakelijk is.) III. zy, die de opleiding tot een rang of tot een hoogeren rang volgen. (De hierbedoelde dienstplichtigen kunnen eerst na aanstelling in den rang, waarvoor zij zijn of worden opgeleid, iri het genot van bijzonder verlof worden gesteld, met dien verstande, dat een sergeant gedurende 1 maand, een vaandrig of kornet gedurende 2 maanden cn een reserve-luitenant gedurende 4 maanden werkeJijken dienst in zijn rang moet hebben vervuld, alvorens "met verlof te kunnen vertrekken. De Vaandrig of kornet moet dan tevens afzien van bevordering tot officier, terwijl aan een reserve-luitenant ook reeds na 2 maanden dienst als zoodanig een tusschenpoozend verlof kan worden verleend.) IV. zyj, die dienst doen als buitengewoon militair kommies bij de belastingen. 21 (Willen deze dienstplichtigen voor bijzonder verlof in aanmerking komen dan dienen zij eerst terugplaatsing te vragen naar het leger, waarna zij dan verlof kunnen verzoeken.) MILITAIRE INKOMSTEN, VERVOER VOOR RIJKSREKEXING EN VERGOEDING. Gedurende den tijd, dat de dienstplichtige met bijzonder verlof afwezig is, worden door hem geen militaire inkomsten genoten en wordt aan zijne betrekkingen geen vergoeding wegens kostwinnerschap uitbetaald, terwijl door hem geen aanspraak op vervoer voor rijksrekening kan worden gemaakt., Bij uitzondering kan echter van het vorenstaande worden afgeweken voor hen, die in het genot zijn van een 3c- of 3e-verlof. Voor hen, aan wie een 3/-verlof is verleend, is geen enkele uitzondering toegelaten. Punt 13 van L. O. 1916, B 131, bepaalt, welke uitzonderingen mogelijk zijn en op welke wijze de betrokken dienstplichtige tijdens zijn verlof in het genot van het een en ander kan worden gesteld. Aandacht verdient hierbij het verschil tusschen punt 13a, bepalende dat vervoer voor rijksrekening kan worden toegestaan bij elk willekeurig verleend 3c- of 3e-verlof, en de onderdeelen 6, c en d van genoemd punt 13, in welke drie gevallen alleen uitkeering kan plaats hebben bij verloven, verleend bij tusschenpoozen van telkens hoogstens vier dagen. Bedoelde uitzonderingsbepalingen zijn ook van kracht voor de dienstplichügenj die verlof gemeten bij afzonderlijke orders, als bedoeld in punt 8, 2de alinea, van de gewijzigde L. 0. 1916, B 131. 22 L. O. 1916, B 131, zooals deze thans is gewijzigd en aangevuld hij de L. O. 1916, B 165, 194, 211, 289, 247 en 265, en bij de L. O. 1917, B 123, .805 en 368. Ministerieele Beschikking van 15 Mei 1916, Bureel: „Verloven aan dienstplichtigen", Nr. 100. Gekt op het Koninklijk besluit van 19 Januari 1916, No. 55 (L. O. 1916, B 98) en met intrekking van punt Bt ,1°. c van L. O. 1915, B 172, van L. O. 1915, B 205, fen van L. O. 1915, B 305, Wordt vastgesteld de volgende Verlof-regeling. Onderscheiding der verloven. 1. De verloven van anderen aard dan groot-verlof, onbepaald (klein) verlof, verlof tot herstel van gezondheid, verlof in afwachting van vrijstelling van den militiedienst of verlof in afwachting van ontslag uit den dienst, worden, tijdens den verderen duurivan den mobilisatietoestand onderscheiden in algemeene, bijzondere en uitzonderings-verloven. Algemeene verloven. 2. Algemeene verloven worden — volgens regelen door den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht te stellen — periodiek aan alle militairen verleend, behoudens het bepaalde in punt 14 dezer regeling. Bijzondere verloven. 3. Bijzondere verloven worden slechts verleend aan niet-beroepsmilhairen. Naar gelang van hunne aanspraken op de te verleenen verloven worden deze militairen verdeeld over de volgende groepen: a. personen, werkzaam bij spoor- of tramwegen, bij den telegraafof telefoondienst; b. personen, werkzaam bij den aanmaak van munitie, kleeding, uitrusting of andere voor den militairen dienst noodige voorwerpen; c. onderofficieren (met uitzondering van vaandrigs en kornetten) en minderen, die zijn hoofden, leiders of procuratiehouders van ondernemingen of- afdeelingen daarvan, bedrijven of onderdeelen daarvan, zaken of neringen; rijks-, provinciale- en gemeente-ambtenaren; leerkrachten en leerlingen van inrichtingen van onderwijs (vak- 23 onderwijs daaronder begrepen), indien zij gedurende bedoelde' verloven — welke verleend worden voor termijnen als hierna onder 6 omschreven — in hun maatschappelijk ambt, beroep, bedrijf, enz. werkzaam zijn; d. personen, behoorende tot onderdeelen der strijdmacht, waarvan de sterkte tijdelijk wordt verminderd; e. personen, die door hunne maatschappelijke positie niet gerekend kunnen worden tot de groepen 3a, 6 of e te behooren, zoomede zij, die tot groep 3c behooren, doch niet gebaat zijn met het, verlof, dat hun door de betrokken commandanten op grond van het gestelde in punt 6 zou kunnen worden verleend. (Onder deze groep bovendien te rekenen de niet-beroepsofficieren, de vaandrigs en kornetten); f. werkkrachten, die niet reeds in het genot van verlof zijn (zie punt 8A). 4. Bijzondere verloven aan groep 3a worden volgens regelen, te stellen door den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, verleend. 5. Bijzondere verloven aan groep 36 worden in verband met de behoefte door den Minister van Oorlog verleend. 6. Tot het verleenen van bijzondere verloven aan groep 3c zijn de compagnies- (eskadrons-, batterij-, fort-, detachements-) commandanten met inachtneming der hierna te stellen regelen, bij deze gemachtigd. Deze verloven, welke bij voorkeur onafgebroken moeten zijn, Worden voor den duur van een door den betrokken commandant vast té stellen tijdvak verleend. Deze duur moet afhankelijk worden gesteld1 van het aantal deelgerechtigden en van het doel, dat met het verlof wordt beoogd; zoo zal b.v. voor studeerenden tijdens den duur van een cursus of (en) een examen, voor landbouwers gedurende een zaaiof oogsttijd, voor veehouders gedurende den staltijd van het vee, voor1 hoofden van zaken gedurende een seizóendrukte, voor binnenschippers gedurende de aardappel- en bietencampagne een onafgebroken verlof zeer gewenscht zijn. Bedoelde commandanten kunnen een door hen toegestaan onafgebroken verlof opnieuw voor een volgend tijdvak verleenen, afgescheiden; van de omstandigheid of belanghebbende al dan niet wederom eenigen tijd onder de wapenen heeft doorgebracht Mocht het aantal deelgerechtigden bij een onderdeel — in verband met de in punt' 9 voor groep 3c (aangegeven grens van toelaatbare afwezigheid — het niet mogelijk maken aan allen, voor wie zulks 24 met het oog op hun maatschappelijk belang noodzakelijk is, een onafgebroken verlof te verleenen, zoo komen deze in onderstaande volgorde hiervoor in aanmerking: a. zij, met wier verlof een algemeen sociaal of oeconomisch belang wordt bevorderd (hieronder ook te rekenen studeerenden aan Hooge Scholen); b. zij, met wier verlof in hoofdzaak gewichtige persoonlijke belangen worden gebaat. Aan de tot groep 3c behoorende militairen, die met inachtneming van bovenstaande beginselen niet voor een onafgebroken verlof in aanmerking kunnen of mogen komen, kan voor een door den betrokken commandant te bepalen tijdvak een tusschenpoozend verlof worden toegekend, waarvan de duur naar keuze van den belanghebbende 3 (werk-), 7, 14, 21 of 28 dagen (reisdagen .inbegrepen) bedraagt. Eed zoodanig verlof wordt telkens gevolgd door een termijn van denzelfden duur, welke onder de wapenen wordt doorgebracht. In verband met de beperking in reisgelegenheid moet echter de verleening van een tusschenpoozend verlof van drie dagen zich. bepalen tot de strikt noodzakelijke gevallen Het is evenwel toegestaan, dat tusschenliggende en aansluitende Zonen feestdagen aan deze bijzondere verloven worden toegevoegd, wanneer belanghebbenden aan de beurt zijn om op bedoelde dagen de bewegingsvrijheid te genieten, bedoeld in punt 5°. van de order van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht dd. 19 Mei 1916 B L ,T O.V.I. 53032 —G 2029—" e Zon" en feestda8en moeten echter (ook administratief) niet als verlofdagen worden aangemerkt Heeft overeenkomstig het bovenstaande vertrek op Zaterdagavond plaats, dan behoort eveneens de dag van vertrek niet als verlofdag te worden aangemerkt. De rations levensmiddelen, welke op die dagen niet kunnen Worden genuttigd, behooren ten bate van het Rijk te worden gebracht Voor hen die met of zonder voeding zijn ingekwartierd mag over de hier bedoelde volle dagen van afwezigheid geen vergoeding voor inkwartiering worden betaald, terwijl hun de vergoeding voor levensmiddelen over die dagen niet mag worden uitgekeerd. Is de commandant genoodzaakt een tusschenpoozend verlof te verleenen, dan mogen 3-daagsche verloven, waarvan gebleken is dat deze ten gevolge van een advies van een Rijksontvanger of Directeur der directe belastingen enz., kosten voor het Rijk meebrengen (zie punt 13), alléén dan toepassing vinden, wanneer een ander tusschenpoozend verlof niet aan het doel beantwoordt of om andere redenen niet kan worden verleend. 25 Ten einde in geval van twijfel te kunnen beoordeelen, of belanghebbenden inderdaad behooren tot de onder groep 3c genoemde categorieën van personen, moet de commandant zich wenden tot de in punt 19 genoemde autoriteiten of colleges, of — indien noodzakelijk — lot den Minister van Oorlog. Heeft de dienstplichtige eenmaal een bepaald tusschenpoozend verlof gekozen, dan .kan daarin geen wijziging worden gebracht dan om gegronde redenen ter beoordeeling van den betrokken commandant. Ruiling van verlofbeurten kan echter worden toegestaan; verkoopen of afstaan van verlofbeurten of verlofdagen is verboden. 7. Bijzondere verloven, te verleenen aan groep 3d, worden in elk voorkomend geval geregeld door den Minister van Oorlog, den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht gehoord. 8. Bijzondere verloven aan groep 3e worden door den Minister van Oorlog verleend. De Minister van Oorlog kan bij afzonderlijke orders de bevoegdheid tot het verleenen daarvan aan de daarvoor aangewezen militaire chefs overdragen (op de wijze als o.a. plaats had bij L 0 1916, B 103 en 104). 8A. Verloven aan personen, behoorende tot groep 3/, worden door de in punt 6 genoemde commandanten verleend, op aanvraag van den dienstplichtige en kunnen zoowel onafgebroken als tusschenpoozend zijn. Deze verloven moeten worden verleend, wanneer de in punt 9 voor groep 3c aangegeven grens van toelaatbare afwezigheid (17 %) door verloven, toegestaan aan personen, behoorende tot deze groep, niet mocht zijn bereikt, met dien verstande evenwel, dat zij voor wier verblijf onder de wapenen vergoeding wegens kostwinnerschap wordt uitbetaald, vóórgaan. Voorts komen zij, aan wier betrekkingen een hoogere vergoeding is toegekend, eerder aan de beurt dan zij, wier betrekkingen een lagere vergoeding genieten. Wanneer een dienstplichtige is ingedeeld in groep 3f Jcan hij gedurende zijn als zoodanig verkregen verlof geen aanspraak maken op de uitzonderingsbepalingen genoemd in punt 13. Alvorens een zooéven bedoeld verlof te verleenen, is de commandant gehouden aan den betrokken Burgemeester te vragen, of voor het verblijf onder de wapenen van den betrokken dienstplichtige al dan niet vergoeding wegens kostwinnerschap wordt uitgekeerd en, zoo ja, tot welk bedrag. 9. Bij het verleenen van bijzondere verloven aan de groepen 3c, e en ƒ moet derwijze worden te werk gegaan, dat de uit die verloven voortvloeiende dagelijksche gezamenlijke afwezigheid niet stijgt boven 20 % van de sterkte van het onderdeel. 26 ■ Van deze 20 % blijven tot nader order 3 °/0 gereserveerd voor de verloven aan groep 3e. Zou de resteerende 17 % door.het verleenen van bijzonder verlof aan allen van de onder c van punt 3 bedoelde categorieën van bij het onderdeel aanwezige dienstplichtigen worden overschreden, dan behooren de sociaal en oeconomisch meest noodzakelijke verloven den voorrang te hébben. De bijzondere verloven (aan de groepen Sa, b en d komen boven het gestelde percentage. Als algemeene regel geldt voorts, dat bij overigens gelijke aanspraken, voor bijzonder verlof in de eerste plaats in aanmerking komen zij, die het langst onder de wapenen hebben vertoefd. Uitzonderingsverloven. 10. Uitzonderingsverloven kunnen — met inachtneming van de daaromtrent door den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht te stellen regelen — door de in punt 6 genoemde militaire commandanten of hoogere chefs in dringende of ernstige gevallen worden verleend. Zij komen ter beoordeeling van den betrokken chef al dan niet in mindering van het aan belanghebbende verleende of te verleenen algemeene c.q. bijzondere verlof. Militaire inkomsten; vervoer voor rijksrekening; vergoedingen. 11. Beroepsmilitairen, die gebruik maken van de algemeene en de uitzonderingsverloven hebben tijdens die verloven recht op traktement, jaarwedde en soldij, krachtens de bepalingen van het Reglement van Administratie bij de Landmacht en op mobilisatieloelage en vergoeding voor levensmiddelen, krachtens het bepaalde in L. O. 1917, B 217, gewijzigd bij L. O. 1917, B 288. N iet-beroepsmilitairen, die gebruik maken van de algemeene en de uitzonderingsverloven, behouden gedurende de eerste vier dagen van die verloven, recht op traktement, jaarwedde, soldij, mobilifsatietoelage en vergoeding wegens gemis van levensmiddelen. De in bedde voorgaande alinea's bedoelde militairen hebben bij deze verloven recht op vrij vervoer naar de beginselen, omschreven in L.O. 1917, B 172, nader gewijzigd en aangevuld bij L. O. 1917, B 246. De betrekkingen van de in de tweede alinea bedoelde militairen behouden het recht op de vergoeding wegens kostwinnerschap over den duur van het. algemeene verlof, ongeacht het getal dagen van dit verlof, en over den duur van het uitzonderingsverlof voor zooveel dit verlof niet meer dan 4 achtereenvolgende dagen beloopt. 27 12. Door hen, die gebruik maken van bijzondere verloven worden; geen militaire inkomsten genoten op de dagen, waarop zij in het genot van verlof zijn£ evenmin; op de dagen van vertrek en van terugkomst. Zij hebben geen recht op vervoer voor Rijksrekening. De betrokken commandanten houden op deze bepalingen streng toezicht. Gelden, welke ten onrechte over den duur van het bijzonder verlof worden uitgekeerd tengevolge van nalatigheid van een militaire autoriteit, kunnen op die autoriteit worden verhaald. Aan hunne betrekkingen mogen geen vergoedingen wegens kostwinnerschap worden uitgekeerd voor de dagen, waarop zij in het genot van verlof zijn, ook nSet op de dagen van vertrek en van terugkomst. Op den dag, volgende op dien van [terugkomst der verlofgangers, kan len bate van hen een morgenration worden ingekocht 13. *) Ten aanzien van hen, die van de bijzondere verloven, onder 3c en e bedoeld, gebruik maken, kan bij uitzondering worden bepaald: a. dal zij voor Rijksrekening mogen worden vervoerd van hunne standplaats naar hunne woonplaats en omgekeerd; b. dat zij in het genot van de .soldij (jaarwedde, traktement, vergoeding wegens gemis van levensmiddelen en mobilisatietoelage) mogen blijven, doch alleen voor het geval dat het verlof bij tusschénpoozen telkens hoogstens vier dagen bedraagt; c. dat zij voor Rijksrekening mogen worden vervoerd en tevens in het genot van de soldij (jaarwedde, traktement, vergoeding wegens gemis van levensmiddelen en mobilisatietoelage) mogen blijven, doch alleen voor het geval dat het verlof bij tusschénpoozen telkens hoogstens vier dagen bedraagt; d. dat hun betrekkingen de hun c.q. toegekende vergoeding wegens kostwinnerschap mogen blijven genieten, eveneens slechts voor (*) Bij L. O. 1916, B 165 is nader bepaald, dat in de aanvragen, welke aan den betrokken Rijksontvanger worden gericht, ten einde in het genot te worden gesteld van de onder a, b en r. van dit punt bedoelde baten, o. m. behoort te worden vermeld: o. de burgerlijke betrekking of het beroep van den betrokken militair; o. woonplaats (wf)k of straat en nummer, en voor landbouwers eventueel bovendien: huisnaam); c. om welke reden verlof werd aangevraagd; en d. welke inkomsten tengevolge van het verlof aan belanghebbenden ten goede komen. De betrokken Commandanten zijn gehouden zich te overtuigen of de verzoekschriften bovenbedoelde gegevens bevatten en of het gestelde onder a, i en c overeenkomt met het vermelde in het verzoek om verlof. 28 het geval, dat het verlof bij tusschénpoozen telkens hoogstens vier dagen bedraagt. Ten einde op hen de hierboven aangegeven uitzonderingsbepalingen te zien toegepast, richten de belanghebbende militairen daartoe hun schriftelijk verzoek, voor zoover het de baten onder 13a, b en c betreft, tot den Rijksontvanger onder wiens kantoor de woonplaats van den verzoeker ressorteert en voor zoover het de vergoeding onder 13a" aangaat: >I. indien de verzoeker nog militieplichtig is tot den Burgemeester der gemeente, voor welke de betrokken militair is ingelijfd; II. indien de verzoeker dienstplichtige bij de landweer is tot den Burgemeester der gemeente, waar de betrokken militair staat ingeschreven in het verlof ga ngersregister van de landweer; III. indien de verzoeker tot den landstorm behoort tot den Burgemeester der gemeente, waar de betrokken militair staat ingeschreven in het inschrijvingsregister van den landstorm; IV. indien de verzoeker niet behoort tot een der genoemde categorieën van dienstplichtigen tot den Burgemeester der gemeente, waar de betrokken militair woonplaats heeft. Beide soorten van verzoeken worden ingediend bij den bptrokken compagnies- (eskadrons-, batterijf-, fort-, detachements-) commandant, (c.q. naast hoogeren commandant). Deze militaire commandanten zenden zoowel de verzoeken onder 13a, b en c bedoeld, (voor zoover deze niet ten- behoeve van officieren, vaandrigs of kornetten zijn ingediend), als die onder 13Ö", na deze van hun visum te hebben voorzien, zoo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen drie dagen na de ontvangst, zonder begeleidend schrijven naar den Burgemeester, in het vorig lid bedoeld. In dat visum wordt melding gemaakt van het totaal bedrag van de militaire inkomsten (soldij, jaarwedde, traktement, vergoeding wegens gemis van levensmiddelen- en mobilisatietoelage) per dag, waarop de militair recht heeft, zoomede van den duur van het verleende verlof. Bedoelde Burgemeester zendt de verzoeken, onder 13a, b en c genoemd, door naar den betrokken Rijksontvanger, na op het advies te hebben aangeteekend of het gezin van den dienstplichtige al dan niet vergoeding wegens kostwinnerschap geniet en zoo ja, tot welk bedrag. Tevens vermeld de Burgetmeester of dit bedrag ook tijdens het bijzondere verlof van den dienstplichtige al dan niet of wellicht gedeeltelijk, .wordt toegekend. De verzoeken ten behoeve van officieren, vaandrigs en kornetten ingediend, worden rechtstreeks naar den betrokken Rijksontvanger gezonden. De Rijksontvanger adviseert het verzoek, de militaire chef handelt 29 geheel overeenkomstig het uitgebracht advies en onderriem den militair. Beroep op de, tengevolge van het door den ontvanger uitgebrachte advies, genomen besl%sing, is toegelaten. Belanghebbende richt daartoe een schriftelijk verzoek aan den betrokken Directeur der directe belastingen, enz. en dient het in bij meergenoemden militairen chef. Deze voorziet het van zijn visum en zendt het met een afschrift van het oorspronkelijk aan den ontvanger gerichte verzoekschrift en de daarbij behoorende bescheiden, zonder begeleidend schrijven naar bovenbedoelden Directeur. Bovendien heeft bovenbedoelde militaire chef de bevoegdheid zijne bezwaren tegen het door den ontvanger uitgebrachte advies kenbaar te maken bij den betrokken Directeur der directe belastingen enz., met dien verstande evenwel, dat deze chef gehouden is voorloopig en onmiddellijk uitvoering te geven aan het advies van den Rijksontvanger. Het door dien Directeur aan den militairen commandant uit te brengen advies is bindend. Heeft een uitspraak van een ontvanger of van een directeur tengevolge, dat het onder 13a, b of c genoemde zal worden genoten, dan wordt daarvan aanteekening gehouden in een aan te leggen register en voor zoover deze uitspraak geen vervoer betreft, ook in de summiere aanteekening en in staat 25. De nnlitair administratieve ehef, die in eerste instantie deze stukken controleert, zendt bedoelde verzoekschriften met daarbij behoorende bescheiden na gemaakt gobi'uik terug aan den onmiddellijken commandant van den dienstplichtige, die de stukken daarna bij het onderdeel oplegt. Militairen aan wie op grond van bovenstaande bepalingen vrij vervoer is verleend en die, tengevolge van het lang uitblijven der beslissing, een of meerdere malen, nadat aan hen bijzonder verlof is verleend, de reis zelf hébben moeten bekostigen, kunnen de door hen voor die reizen uitgegeven reiskosten terugontvangen De terugbetaling aan belanghebbenden geschiedt tegen overneming van quitanliën, waarin, behalvel het bedrag der reiskosten, de datum waarop en het traject waarover gereisd is, ook moet zijn vermeld dat de terugbetaling plaats heeft ingevolge deze Legerorder. Uitsluiting, Intrekking, Schorsing. 14. Van algemeene verloven zijn uitgesloten: zij die bijzondere of uitzonderingsverloven genieten. 15. Van bjjzondere verloven zijn uitgesloten-. I. de dienstplichtigen, behoorende tot lichtingen aan welke onbepaald (klein) verlof is verleend, doch die op eigen verlangen ónder de wapenen blijven of komen; 30 II. a. de dienstplichtigen der onbereden wapens, die' korter dan 8Vs maand onder de wapenen zijn; b. de dienstplichtigen der Cavalerie en der Bereden Artillerie, die korter dan één jaar onder de wapenen zijn. Aan de dienstplichtigen der Cavalerie mag in hun 2de oefeningsjaar slechts verlof worden verleend in de maanden December, Januari, Februari, Maart, en in de tijdvakken tusschen ongeveer 15 Juni en 15 Juli en tusschen ongeveer 15 September en 15 October; III. zij, die de opleiding tot een rang of tot een hoogercn rang) volgen; IV. zij, die dienst doen als buitengewoon militair kommies bij de belastingen. 16. Ingetrokken worden alle bijzondere en uitzonderingsverloven van hen, behoorende tot de groepen 3c en e van wie blijkt, dat de beweegreden, die tot de verlofsverleening aanleiding gaf, onjuist was, of van wie blijkt, dat zij gedurende hun verlof zich niet bezig houden in het ambt, beroep, bedrijf of den werkkring, op grond waarvan hun verlof werd verleend. 17. Wanneer dit om redenen van militairen aard noodzakelijk wordt geacht, kunnen de bijzondere verloven van de groepen 3e en ƒ door de betrokken commandanten of hoogere chefs tijdelijk worden geschorst. Van zoodanige schorsing moet onverwijld en rechtstreeks onder opgave der redenen, kennis worden gegeven aan den Minister van Oorlog en aan den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht. Op dezelfde wijze wordt kennis gegeven van de opheffing der schorsing. Bepalingen voor afdeelingen aan de grens. 18. Wanneer bij afdeelingen, welke belast zijn met de rechtstreeksche grensbewaking het verleenen van verloven volgens de hiervoren omschreven regeling op bezwaren stuit, wordt het volgende in acht genomen. Na de aflossing worden de niet genoten tusschenpoozende verloven van de personen behoorende tot groep 3c ingehaald. Van de schorsing bedoeld in punt 17 bij aan de grens optredende afdeelingen behoeft in verband hiermede geen melding te worden gemaakt. Aanvragen aan den Minister van Oorlog. 19. a. Verzoeken om bijzonder verlof ten behoeve van hen, die behooren tot groep 3e, behooren te worden gericht aan'den Minister 31 van Oorlog. Zij worden ingediend — ook indien zij niet door de betrokken militairen zelf zijn gedaan — bij den onmiddellijken chef (Compagnies-, Eskadrons-, Batterij»-, Fort- of Detachements-Commandant) van den militair ien gaan c.q. vergezeld van de noodige bewijsstukken, waaruit dc noodzakelijkheid van het verlof kan blijken; b. de onder a bedoelde chefs stellen zoodra mogelijk — doch in elk geval binnen drie dagen na de ontvangst — bij voorkeur op het verzoekschrift zelf — een kort en gemotiveerd advies, waarin o.m. wordt vermeld: I. zoo mogelijk de reeds genoten bijzondere verloven gedurende dc mobilisatie; II. of — en zoo ja — in hoeverre, de belangen van den militairen/ dienst, zoomede die van andere onder hen ressorteerende milir tairen zich tegen inwilliging van het verzoek zouden verzetten; lil. of de in punt 9 bedoelde grens van 17 °/o al dan niet is bereikt en zoo neen, waarom niet, zoomede of door het toestaan vanj verlof in den [zin van het gedaan verzoek de 20j % zou worden overschreden en zoo ja, op welk tijdstip zulks niet meer het geval zal zijn, dan wel of een ander dan het gevraagde verlof mogelijk zou wezen; voorts, indien de 20 % is bereikt, of daaronder begrepen zijn verloven, als bedoeld in punt 3/, en zoo ja, wanneer voor het eerst een zoodanig verlof verstrijkt; IV. voor militie- en landstormplichtigen, wanneer zij onder de wapenen zijn gekomen en tot welke lichting (jaarklasse) zij behooren, voor niet-beroepsofficieren en vaandrigs (kornetten) hoelang zij in hunnen rang hebben gediend en op welk tijdstip zij tijdens of voor de mobilisatie onder de wapenen zijn gekomen; c. De hierbedoelde aanvragen van niet-beroepsofficieren, vaandrigs en kornetten worden daarna langs den militair-hiërarchieken weg — echter met uitzondering van den commandant van het Veldleger — en door tusschenkomst van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht aan den Minister van Oorlog aangeboden. Ten aanzien van de verzoeken van de overige militairen wordt gehandeld als volgt: Luidt het advies van den onmiddellijken chef in dien zin, dat dq militaire belangen zich bepaaldelijk tegen inwilliging van het verzoek zouden verzetten (hierbij ook rekening houdende met het gestelde onder II, III en JV van punt' b), dan wordt het verzoekschrift rechtstreeks aan het Departement van Oorlog ingezonden. , In het tegengestelde geval zendt die Chef de van zijn advies voor- 32 zïene verlofaanvrage naar gelang van omstandigheden c.q. aan een van dc hieronder genoemde autoriteiten of colleges: den Inspecteur der Genie voor personeel, behoorende tot het Verlichtingspark te Amsterdam-, den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht voor hospitaalpersoneel, met uitzondering van ziekendragers; den Directeur van de Centrale Magazijnen van Militaire Kleeding en Uitrusting te Amsterdam (voor leveranties ten behoeve van het Rijk);' den Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten te 's-Gravcnhaq* (voor spoor- en tramwegpersoneel); den Algemeenen Nederlandschen Zuivelbond te 's-Gravenhage; den Secretaris van den Nederlandschen Tuinbouwraad te 's-Gravenhage; den Voorzitter van de Vereeniging tot bevordering van de Bijenteelt (den Heer B. Wigman te Wageningen); de Bemiddelingsbureaux voor den landbouw in de provinciën Noordholland, Zuidholland of Zeeland; den Secretaris van den Limburgschen Landbouwbond te Roermond; den Gemachtigde van den Noordbrabahtschen Christelijken Boerenbond en van de Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw te Heeswijk; den Gemachtigde van het Utrechtsch Landbouw-Genootschap en van den Stichtschen Boerenbond te Utrecht (Keistraat IA); den Gemachtigde van den Provincialen Gelderschen Boerenbond en van de Geldersch^Overijsselsche Maatschappij van Landbouw te Dreumel; den Gemachtigde van den Provincialen Overijsselschen Boerenbond en van de Overijsselsche Landbouw-Maatschappij te Hengelo (0.); het Genootschap ter bevordering van den Landbouw in Drenthe te Meppel; de Friesche Maatschappij van Landbouw te Leeuwarden; hel Bemiddelingsbureau voor den Landbouw in de provincie Groningen, te Groningen; den Heer L. Bückmann, Redacteur Referendaris bij de Afdeeling HandW van het Departement van Landbouw, Nijverheid en ; Handel, 33 Lange Houtstraat No. 36 te 's Gravenhage (voor visscherij-aangelegenheden); d. ten aanzien van het militair telegraafpersoneel blijft voor de behandeling van de verlofsaanvragen van kracht de desbetreffende order van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, terwijl overigens ook omtrent de inzending van die aanvragen naar de beginselen, venmeld onder c, behoort te worden gehandeld; ' e. de beslissing van den Minister van Oorlog wordt rechtstreeks ter kennis gebracht van den betrokken militairen chef, bij wien het verzoek oorspronkelijk werd ingediend en die de afdoening zoodra mogelijk (c.q. schriftelijk per dienstkaart) mededeelt aan den militair en c.q. tevens aan adressant(e); f. latere aanbevelingen ter bevordering van eene gunstige beschikking op ingediende verlofsaanvragen, verzoeken om inlichting nopens liet tijdstip, waarop een beslissing kan" worden tegemoet gezien, verzoeken om bespoediging van de afdoening, enz. kunnen door het Departement van Oorlog niet worden beantwoord. Verlofregisters. 20. Door de betrokken Commandanten wordt voor de bijzondere verloven een of meer registers aangehouden. De registers moeten ten opzichte van de groepen 3c en / een volledig overzicht bevatten van alle aan die groepen verleende bijzondere verloven. Ten opzichte van groep 3e worden alle aanvragen en de daarop verkregen beslissingen ingeschreven. De bataljons-commandanten of daarmede gelijkgestelde chefs zijn gehouden elk kwartaal zich te overtuigen van de behoorlijke invulling van deze registers. 34 B. No. 54. Minisierieele Beschikking van 29 Februari 1916, ~ Bureel: „Verloven aan dienstplichtigen", Nr. 156. Verzoeken out verlof. Het is aan het Departement van Oorlog gebleken, dat enkele compagnies- (eskadrons-, batterij^ fort-, detachemenls-) commandanten, wellicht naar aanleiding van den inhoud van L,. O. 1916, B 10, — in plaats van de door of ten behoeve van dienstplichtigen aan den Minister van Oorlog gerichte aanvragen om bijzonder verlof zoo spoedig mogelijk, van militair advies voorzien, naar hunne bestemming door te zenden — vooraf een onderzoek instellen naar de maatschappelijke noodzakelijkheid van het aangevraagde verlof bij burgemeesters, kamers van koophandel, plaatselijke steuncomités, enz., terwijl het ook voorkomt, dat van dienstplichtigen geëischt wordt, dat zij bewijsstukken tot staving van de noodzakelijkheid der aanvrage overleggen. Mitsdien wordt bepaald, dat militaire commandanten zich slechts dan omtrent de maatschappelijke noodzakelijkheid van een verlof behooren uit fe spreken, wanneer zij daartoe persoonlijk in staat zijn, o. a. op grond van bij het onderdeel aanwezige betrouwbare gegevens. Voorts behoort elk aan den Minister van Oorlog gericht verzoek om verlof, ook zonder dat daarbij cenig bewijsstuk wordt overgelegd en onverschillig of het naar de meening van bovenbedoelde militaire chefs al dan niet voor inwilliging vatbaar is, na van advies te zijn voorzien onverwijld, c.q. door tusschenkomst van één der in L. O. 1915, B 305 genoemde autoriteiten of colleges aan den Minister van Oorlog te worden toegezonden. Wellicht ten overvloede wordt ten slotte nog onder de aandacht gebracht, dat zoowel de militaire als de technische adviezen voor belanghebbenden geheim moeten blijven.