DE STILLE DAGEN ENKELE VERZEN DOOR TONY DE RIDDER J. PLOEGSMA - ZWOLLE DE STILLE DAGEN. ?DE STILLE DAGEN ENKELE VERZEN ^ DOOR TONy DE RIDDER J£,MPt J. PLOEGSMA - ZWOLLE - 1915 Aan mijn Moeder. INHOUD. Regendag Levensangst. De Zwerver . Zooals een mensch Lentewonder Stil Liedje * Nevelavond De Boom in nevel g Als de scheemring daalt p Stervende bloemen 1Q Kathedraal St.-Jan Herfst I 12 Herfst II De Grijs-gesluierde dagen ,. Le chant de la piuie f. Van Liefde 1(j Van Liefde Van Liefde's weemoed ,s De stille daeen . . . _ " 19 Zwerverslied .... #> 20 Ave Maria L'Ange Gardien 2 Godsstilte Van witte kaarsen 24 Blz Schemer verzen z\ _ .... 26 Schemerverzen Accacia-boom ZJ November . ... zo Sylvesterdag 1914 « ...< 30 Sylvesterdag 1914 In Memoriam Emile Polak 7 Laatste zegening '2 Liedje van lente " Van 't licht- en Godsverlangen De witte zusters . . . . * " Als de witte kaarsenboom 5 • 37 Herinnering Roode rozen De roode roos van Liefde ^9 Het kruis Asten Vóór 's Meesters Beeltenis 42 ... 43 Levens-mijmering. Van Vlaamsche Helden 47 Van de eenzame velden der dooden 4 De lange Belgische Heldenlijst 40 Van wie sterven op 't Doodenveld 5° 't Graf onder witte bloesems ■ Elisabeth 52 In Memoriam Augustus 1914 55 REGENDAG. M^e wolken ijlen in angstige jacht >*flpl Door de droeve, grauwe lucht, ajs waard' er een bange, sombre klacht, Een vragende, klagende zucht. Als vielen van blaren, de tranen neer, Van de boomen, die zwiepen in wind, Als doold' er rond in angstig begeer Een ziel, die geen ruste vindt. Dat is door de wereld een droevig lied Van de doffe, donkere smart, Van een eenzaam mensch, die geen vrede ziet, Van een zoekend menschenhart. 4fc LEVENSANGST. kon ik 't je maar zeggen Die angst soms, en die pijn, In jouw' zou ik mijn hand leggen, En 'kzou gelukkig zijn. Maar 'tis dat groot verlangen, Dat zelf*geschapen leed, Het is dat hooploos hangen Dat zélf geen uitweg weet. De smart om zooveel wonden .... Een eindelooze klacht, Om droefhis, en om zonden, Door zwarten levensnacht. Dat onbegrepen jagen Naar groote rust en vree, Dat eeuwig moeten dragen Het schrijnend wereldwee. O, kon ik 'tje maar zeggen Die angst soms en die pijn, In jouw' zou ik mijn hand leggen En 'kzou gelukkig zijn. 2 DE ZWERVER. ijn Ziel is als een zwerver, Een droeve, moede man, Die nergens in dit leven Den vrede vinden kan. Mijn Ziel is als een zwerver, Dwalend van huis tot huis, Dat eindelijk hij vinden mocht Zijn stil en veilig thuis. Mijn Ziel is als een zwerver, Die smacht naar 't blanke licht, Ten verren, blauwen einder Zijn starend'oogen richt. Een eenzaam»vreemde zwerver, Dolend door zwarten nacht, Zijn grijze oogen weenen Eendre droeve klacht. En op een avond zinkt hij Voor ver, verlaten huis .... En drukt de Dood zijn oogen .... Dan is de Zwerver thuis. 3 ZOOALS EEN MENSCH ooals een mensen, die gaat door avondlanden Van 'tgroote Wonder, stil, dat hem omringt, In vreemd en vroom ontroeren vouwt de handen En door zijn Ziel ontroerde weemoed zingt, Zooals die mensch in zich voelt stijgen het verlangen Vereend te zijn met wat hij aan verren einder schouwt, Zijn weiflend gaan verhaast, om eerder te erlangen Wat zon in gouden lucht aan lichtpaleizen bouwt, — Maar altijd verder purpren d' avondwolken, En d' einder even ver èn zon èn glans èn goud, — Zoo zijn wij allen, die in diepste deemoed streven Naar 't stiUverinnigd schoon, aan God het dichtst verwant, Als wij, al zoekend, wijken zien in 't leven Den blinkend-gouden einder van 't verre droomenland. 4 LENTEWONDER. r bloeit een klein wit boompje In blanken manenacht, De fijne takjes, roerloos-stil, Het witte boompje wacht .... Er bloeit een groote, zilvren maan In witten lentenacht, Het bloemeboompje bloesemt blank, De verre maan houdt wacht . . . En 't vreemde-witte Wonder Van lentebloei in maan, Roert in een hiisterstillen mensch Van 't Eeuwige iets aan. 5 STIL LIEDJE. achtkens parelt regen neer Zilvrig over het land, In dit bleek-omfloerste weer Geef mij stil je hand. Grijs hangt om de hoornen heen 't Witte nevelkleed — In dit wazig wolkgeween Zeg mij stil je leed. Boome^en wolken, grauw en grijs — Geef mij stil je hand — Regen neuriet d' oude wijs Over 't nevelland. 6 NEVELAVOND. „im Dammergrau", ilvrig droomen Om de boomen, Vale sluiers al van /grijs, Mijmrend zingen Alle dingen Stil die oude, droeve wijs. Stemmen zwijgen, Dampen stijgen Vochtig uit het witte land. Wolken grijzen — 'k Zal je wijzen Witten weg door 't nevelland. 7 DE BOOM IN NEVEL. en eenzame boom in dampig land In avondnevels omvangen, Zóó voel 'k me soms in het Leven staan Mijn Ziel — één zachtanijmrend verlangen. En rondom me heen is de schemernacht Met de vreemde mysterie-geluiden .... De nevel is grijs .... de sterren zijn ver . . . En mijn Ziel kan het alles niet duiden. Een sluier van nevel houdt d' aarde omhuld Die wil al van d'aarde verbergen/ Aan den einder staan, een donkre muur, De boomen als sombere bergen. De hemel buigt dieper — de aarde droomt, In mijmeringen gevangen, Haar droomen van ingetogen rust .... Maar mijn Ziel blijft altijd verlangen. 8 „ALS DE SCHEEMRING DAALT". ooals de schemer zinkt op 'tland, En met onzichtbaar, stille hand Het daglicht weg komt drasren — Zóó draagt één donkre droefheidsdag Veel uren heen van blije lach En gforiënde dagen. En als de Aarde Nacht verbeidt, Die haar naar verre sferen leidt Van vreemde, witte droomen, Dan is vergleden 't gouden licht Dat glanzen liet het zongezicht Wanneer de nacht gekomen. En machtiger dan zielsgeluk Dat dagen duurt, is zieledruk Van enkle, zwarte stonden .... Wanneer de grijze Weemoed kwam En al 't geluk weer tot zich nam Dat wij zoo blij gevonden. 9 STERVENDE BLOEMEN. e witte, welkende bloemen In matten kaarslichtschijn, Neigen de teere hoofdjes .... Welkende, witte jasmijn. De witte stervensbloemen Blank waren ze eens, in het licht Van den dag, die zoo gouden Beglansde hun bloemegezicht. Maar toen is de Dood gekomen, Hèel stil — de vaalwitte Dood — Dat, droevig kwijnend, het Leven Hun bloemezieltjes ontvlood. En nu is het al gestorven En nu is al glorie vergaan Van die reine, zuivere bloemen, Die 'k gisteren zoo blankend zag staan. Eens sterven de teere dingen Van de Ziel, in zwijgende pijn Van verlatene uren — verkwijnend . . . . — Welkende, witte jasmijn. 10 KATHEDRAAL SINT-JAN DEN BOSCH. al die gevouwen handen Moede^cogen in 't witte gezicht, En al die preev'lende lippen, Die zielen zoekend naaf licht. En iedere groote verlatenheid, Elke verzwegene smart, En elke stille weemoedigheid In ieder eenzaam hart. En het groote, stille verlangen, Gedempte, vragende klacht, Het rusteloos, troostloos verlangen Van de Ziel, die nog altijd wacht. En al wat de eeuwen dachten En der eeuwen wonder Woord, Wat de eeuwen immer verwachtten, Deze muren hebben 't gehoord. En 'tis in de muren verzonken Tot diep in hun zielen van steen .... Nu is 'tuit de steenen verklonken Over biddende hoofden heen. 11 HERFST. I. df% u 8aat de aarde sterven, 3p/ De boomen worden goud, r" De gouden blaren sterven . . Nu wordt de aarde oud. Bleek-blauwe nevels hangen Sluiers om gouden boom, Blauw-grijze nevels hangen Om eiken boom een droom. Stiller verlangens zweven Door herfst*verlatenheid, Blanker verlangens zweven In herfsUweemoedigheid. 12 HERFST. n. parate, ijle najaarsdagen Glijden zacht naar winter aan. DroefWerlaten en verslagen Eenzaam naakte boomen staan. Laatste gouden blaren zweven Moe naar donkren aarde-schoot Donkre aarde draagt het Leven, Maar.elk gouden blad gaat dood. »3 DE GRIJS-GESLUIERDE DAGEN. u zinkt een stille droefheid op de aarde neer En gaan veel dingen zich te slapen leggen, Van naakte boomen druipen tranen neer, Die heel den droeven weemoed zeggen Van stervensmoede aarde/ vaag en vaal Roerloos in mist, de grijze nevelboomen Als was tot hen een zuiver-zoet verhaal Uit een ver Wonderland gekomen. „LE CHANT DE LA PLUIE". n 't groote, zilveren regenruischen, Suiz'lend geheimvol in avondgrijs, Droomerig neurend eentonige wijs, In 't groote, zilveren regenruischen. Dat de velden dekt en de nevellanden En stilaan versluiert met glanzende smart, Met heimwee van mijn verlangende hart, Liggen in vreemd verwachten mijn handen. 15 VAN LIEFDE. Magna res est amor Imitatio Christi. it is Liefde : sMSféSF* 'ylrj Langs wonderbare wegen het fluisteren van Ziel tot Ziel, Een band niet te verbreken, die smeedde hart aan hart, Gedachte aan gedachte. Een gouden zon op golvend korenveld, Een wind, ruischend door hooge boomentoppen, Een zilvren dauw, glanzend op witte bloemen, En sterren, schitterend van goud. Zóó is Liefde. Het meest reëele in Gods wereld, Het hoogste in Zijn rijk. Liefde is uit God en van God/ Hij geeft Zijn wijding, Zijn stillen vrede Aan twee zielen, Die, waarachtig vonden elkaar, Die samen Willen maken hun leven, Opbouwen hun Zielen, Die elkaar geven willen huns harten innigst voelen, Die zijn eikaars geweten, Waar Liefde is een verbond gesloten Tusschen geloof en hoop. Liefde is vertrouwen onwankelbaar, Dat heeft een vrome in zijn God, 16 Het innig Zieleweten dat alles goed zal zijn. Liefde is de wonderbare ontroering, Gevoeld door vrouwenziel, die weet Dat wat zijn Ziel als waarheid weet, en Wat zijn Ziel als heilig voelt en Wat zijn oog als vrede ziet, Het goede brengen zal. Liefde geeft zich over Ganscheiijk aan de zusterziel. Liefde wil offers brengen Met stralend gelaat. Liefde volbrengt alle dingen In kracht. En zij, die liefhebben, Zullen gaan door de wereld, Als twee zingende kinderen Op een jongen lentemorgen. En met witte bloemen zijn hun hoofden omkranst. 2 «7 VAN LIEFDE'S WEEMOED. Is het groote, gouden licht gaat scheiden, Schemering zich legt op 't grijze land, Gaan van zachten weemoed vol, wij beiden, Stil als moede kindren — hand in hand. Mocht ook eens in onze Zielen komen Droeve schemer, als nu zinkt op 'tland, Zuilen wij, mijn Liefste, dan niet schromen Vaster nog te klemmen onze hand' ? Van al grauwe en droeve levensdingen, Die verdooven gaan ons lichtste licht, Laat er geen zijn, dat zal kunnen dwingen Glans te wijken van ons stil gezicht. Dof van wanhoop moge zijn ons denken Over 'twondre leven — vreemd en zwaar — Volgen wij, Lief, onzer Zielen wenken: Stille troost te zoeken in elkaar. 18 DE STILLE DAGEN. Is ook voor ons eenmaal de stille dagen komen Dat leeger wordt ons leven aan uiterlijken schijn, Dan zal het wezen, dat we samen zijn, en droomen Wat eens onze levens hadden kunnen zijn. Dan zal het al in grauwe neevlen zijn vergleden Wat nü nog is ons teerst geluk en blankste licht, Dan ligt in witten nacht ons ver verleden, En keeren wij naar d' avond toe ons moe gezicht. Dan zullen onze oude handen beven .... Glansloos en dof zal zijn ons grijzend haar — O rijk en arm ook, was, mijn Lief, ons leven, Armer èn rijker ieder stervend jaar. l9 ZWERVERSLIED. n den donkren doolhof van het Leven Zwerf ik, dwalend als een eenzaam kind, 'kBen in schemerlanden lang alleen gebleven, Waar ik niet den zeekren weg meer vind, Die, waar vele paden stijgen over donkre aarde, Slechts de weg is, die ten eindelijken Vrede leidt, Eenmaal voerend naar de stille gaarde Waar het Licht glanst, dat zoo lang mijn Ziel al beidt. En als stormen jagen door de luchten, Naakte boomen zwiepen, kreunen woest, Of de wind het sombre Zielezuchten, Al den wereldweemoed gillen moest, Over kille, mistig-grauwe straten Zwerf ik, zoekend door een donkre nacht .... Ben ik eenzaam en zóó bang-verlaten, Ver van alles wat eenmaal mijn Ziel bedacht. Aan den einder zie'k in blauwe verten blinken Onbereikbaar-verre weg van zuiver licht .... Maar in grijze neevlen gaat het al verzinken En vergrauwen moet het gouden licht. Als het stille uur van schemer rond de dingen Strakken, vreemden lichtschijn hangt, Fluistren mijmrend vage"~erinneringen Van den Vrede, die mijn Zwerversziel verlangt. zo AVE MARIA. O. L. Vrouwekerk — Maastricht. ^Kfn de stille schemerkerk ij Brandt een enkel lichtje, Met een onbewogen vlam, Voor het rein gezichtje Van een witte Lieve Vrouw In een donkre nis, Dat van zachten, rooden gloed Trouw beschenen is. En een wonder-zoet geheim Zegt haar teere stem, Fluistert, wat de Engel sprak Eens in Bethlehem .... In de stille schemerkerk Staat een licht te branden, Vouwt een zoete Lieve Vrouw Vroom de stille handen. 21 L'ANGE GARDIEN. „II .est enseigné que chaquc homme est accompagné de sa naissance a sa mort par un Invisible, chargé* de veiller attentivement sur son ame et sur son corps. Cet Invisible se nomme 1'Ange Gardien". LÉON BLOy. k weet dat, al zien hem nooit mijn stott hjke oogen Mijn goede Engel zekerlijk mij leidt, Door donkren nacht van vale aardsche zonden En diep, afgrondlijk duister heen, naar verre zaligheid. Ik heb zijn fluisterwoord gehoord in schemernachten Van eenzaam waken, als geen antwoord kwam, Toch wist ik daar Zijn Stem en dat Hij mijne handen, Zoo weifelend en zwak, in Zijne Handen nam. Mijn goede Engel! Diep Zijn droeve, donkre oogen Verhullend in de plooien van Zijn wijd en wit gewaad, Als trouw ik schond, of mijn onreine denken Wel smartelijnen groefde op Zijn heerlijk Lichtgelaat. Maar altijd, ondanks al, mijn stille, goede Engel, Die door het donkre leven zekerlijk mij leidt, En heiligend en vroom, Zijn twee gewijde Handen Boven mijn arm Leven zeegnend houdt gebreid. 22 GODSSTILTE. /JSlfls door de purper*gouden ruiten vfaJ Het grijze licht van schemer zweeft, •^■^ In deemoed, vroom de harten knielen, En God Zijn zachten zegen geeft .... Dan klinkt een Stem, de Stem van Christus, Een stille Stem, Die troost en sterkt, Een, Die in moede menschenzielen Het Wonder der Verlossing werkt. 23 VAN WITTE KAARSEN. u is de boom een kandelaar Met kaarsen, sneeuwen=wit, Als branden voor een Godsaltaar Waar stil de Godslamp bidt. Zoo sterk en onbewogen staan De blanke kaarsenboomen, Die, alle witte lichten aan, Hun zonnedroomen droomen. En voor de kleine, simple kerk Stilaan de boomen branden/ Een rij van vrome priesteren Met kaarsen in de handen. Wanneer in zÜvren manenacht De kaarsen lichtend staan, Is 'tof een goede Heilige Een Wonder had gedaan. SCHEMERVERZEN. „There is a grey traveller, who iourneys in the twilight". HICHENS. kotend door de schemering Gaat de grijze Vreemdeling Met de diepe oogen, Die het groot Geheimenis, Wat in nacht verborgen is Klaar te zien vermogen. En met vreemd, verstild gezicht Droomend het mystieke licht Van het avondduister, Schrijdt in teeren, blauwen schijn, Van in schemer eenzaam«zijn Hij in 't windgefluister. k Zag in paarse schemering Weer den grijzen Vreemdeling Met de diepe oogen .... 25 II. 3n schemering, Draagt ieder ding Zijn eigen diepe woorden .... In mijmering, Herinnering Van wat de Ziel ééns hoorde. In schemering, De fluistering Van teere, droeve dingen. Een aarzeling .... Een weifeling . . En 't zachte Ziele-zingen. 26 ACCACIA-BOOM. r is een boom van zwoele geuren En kinder-reine, lichte ziel, Een boom van zachte, zoete geuren, waar ééns Gods zuivre dauw op viel. Er is een boom van zacht verlangen En stille, ingetogen schroom .... En blank de bloeme-trossen hangen In aandachtsvollen mijmerdroom. Als zilvren sneeuwe-vlokken, hangen De witte bloesems aan den boom .... Het is een boom van groot verlangen In grijze schemeruren-droom. 27 NOVEMBER. „Et c'est le mois béni Oü tous les morts ont des fleurs snr leurs pierres" .. . < 1 J„» ~ ^UmwifWm ït is ae maanu, uai viut^t ov,u«-.»»*-»—B— Hullen de aarde in neveldroomen-kleed, Dit is de maand der stille mijmeringen, Van dingen, die de eigen Ziel slechts weet. Het is de maand der droeve~erinneringen Aan wijd en diep geluk, dat teere Liefde gaf ... . Het is de stille maand der doode dingen .... En de chrysanthen Woeien, teer-wit op ieder graf. 28 SYLVESTERDAG 1914. et is de laatste dag van het jaar, Dat droevig-verlaten gaat sterven. Sylvester ligt op de doodenbaar. Dof zijn z'n oogen, wit is z'n haar Van 't lang en smartlijk zwerven. Sylvester ligt op de doodenbaar, De oogen half-stervend geloken, r Het lange zwerven, dit droeve jaar, Bracht eenzaam hem hier op dien doodenbaar En heeft zijn hart gebroken. Nu is Sylvester het leven moe. Hij is eeuwig-vereenzaamd gebleven. Nu droomen heel zachtkens zijn oogen toe, Hij is van dit jaar faèèl moe / zóó moe Dat hij niet langer kan leven. Want alles waarop hij had vertrouwd Heeft dit lijdensjaar hem ontnomen. Hij had zijn Paleizen van Vrede gebouwd . . . . Nu heeft hij het Groote Leed geschouwd .... En o, zijn gebed-stille droomen .... 29 Het is de laatste dag van het jaar, En de kleurlooze schemerdagen Trekken in stille, huivrendc rij Den witten, dooden Sylvester voorbij, Hem tot wijder Stilte te dragen, Zij leggen hem neer in een doodenkleed Van zilveren tranen geweven, En de koude, kille, klamme mist Is arme Sylvester's doodenkist .... En zijn witte gang uit 't Leven. 3° IN MEMORIAM EMILE POLAK, f FEBRUARI 1915. „La vie 'n est autre que départs. Et tout départ est comme un deuil". EMILE POLAK. „Les Sentiers du Silence". Tfif k heb altijd zoo lief gehad Uw teere, vrome verzen, Jl Zacht fluisterend van weemoed en stille droefenis, En van de vreemde Paden, die voeren tot de Stilte — Van alle levensdingen het stilst geheimenis. Ik heb u nooit gekend, ik wil alleen u danken, Dat gij met stille blijheid mijn Ziele hebt vermooid. En zwijgend heb ik toen, met aandachtsvolle handen Wat fijne, witte bloemen op uw vroeg graf gestrooid. 3» LAATSTE ZEGENING. ts 'k eenmaal, eenmaal héél oud zal zijn En de Lamp van mijn Leven gedoofd, En een rood-gouden avondzonneschijn Zal wijden mijn stiUwitte hoofd, Als dan 't Leven wijkt in paars geglans Van al blanker, verreinder Licht .... Zal ik voelen heilige Zegening Van 'nHand op m'n dood gezicht. 3* LIEDJE VAN LENTE. €r jubelzong een vogeltje Hoog in een lenteboom, En 'tzong, dat kleine vogeltje, Zijn lichte liefdedroom. k Heb in dat zingend vogeltje In schemer*eenzaamheid, Dat stille, grijze vogeltje, Gezien Gods Eeuwigheid. 33 VAN 'T LICHT* EN GODSVERLANGEN. 't /""/if s of bevend nederknielen -•4| Van de bloemen, engelrein, Onberoerde, zuivre Zielen Die in bloeien zalig zijn. Wijde, -witte kelken beiden Van Uw Handen het bevrijden Tot een bloesmen, feeëfijn. Als de witte bloesemarmen, Mijmerend omhoog gericht, Kennend, Vader, Uw erbarmen Wachten 't goud*genadend licht, Vader, worden moede harten Na droef-donkren weg van smarten Opgeheven in Uw Licht. 34 DE WITTE ZUSTERS. Aussi pur qu'une priére.« PÉLADAN. ag in de koele kloostergangen, f-^- De stille, witte Zusters gaan, Met verre oogen, vol verlangen Naar 't eeuwig=diepe Gods verstaan. Ik zag de zuivre Zusters schrijden Met zachten, kloosterstillen tred, Die God haar aardsche leven wijden In sterk, geloofs-vertrouwd gebed. Ik zag de stille Zusters nijgen Haar lang*verstorven, bleeke hoofd... Sinds alle aard-verlangens zwijgen Hebben zij enkel 't Woord geloofd. 35 ALS DE WITTE KAARSENBOOM „Oü Dieu nous a semés, il faut savoir fleurir." _t_ j_ t f .._ ._t , om eens ais ae nooge KasianjeDOom Te wezen, zoo rustig en sterk, Je enkel te voelen een kleine bloem Van Gods eeuwig-groote Werk. In groot gelooven door 't Leven te gaan In stille diening van plicht, Te bloeien, waar God je te bloeien vraagt, Hoog-brandend te houden je licht. Niet te wijken, als zwart het levensleed Over d'aarde 'n sluier spreidt, Vertrouwend dat verder dan 't aard»beweeg God, genadend zijn Hemel breidt. Zóó als de witte kaarsenboom In stil-strevend Lichtbestaan ... Wil ik zijn in overgegevene bloei.. . Al m'n Zielekaarsen aan. 36 HERINNERING. „Sunset, one of the sacred hours of the Sun". I **Tfif n 't heilig uur van zonnedood jl En vrome erinneringen, Als over 't avondland zich breidt Een groote, wijde eenzaamheid Der nooit te zeggen dingen, Dan dralen wondren in de lucht Van dat, wat niet in luid gerucht Van klank, is uit te zingen. II En wie eens samen zagen sterven Het heilig licht van gouden zon, Zij weten dat als 't diepst ervaren Wat Leven ooit hen schenken kon. Omdat zij samen op Liefdes vragen In 't zonnesterven 'n antwoord zagen Glanst in hun Ziel 't Licht van de Zon. 37 ROODE ROZEN. , «Je donkre gloed der roode rozen, Bloeiend in de zon-doorschenen laan, Waar, voorbij aan zon- en bloemenglarizen Eenzaam, moede menschenvoeten gaan. En de moede menschen mijmrend dolen, Grijze sluiers om hun droeve Ziel, Zien niet hoe een klein, zacht-dalend blaadje Van de roode rozen, op hun hoofden viel. Ach, zij zien het roode blad niet vallen, Dat zich zeegnend in hun haren vlijd'. .. Als een bevend, geurend rozenblaadje Romt een diep en broos geluk altijd. Gouden zon doorstreek de rozenlanen, Maar een mensch, verstrikt in levenswanen, Weet alleen van wijde eenzaamheid. 38 DE ROODE ROOS VAN LIEFDE. óó als de Ziel, in volste overgave Haar bloemen vroom ontluiken doet, Ontplooit mijn roode roos de blaadjes In huivering van liefdegloed. Er bloeit een Roode Roos van Liefde Waar, aan een luistrend menschenhart. Een ander neerlegt al zijn twijfel, Zijn droomen en zijn stille smart. 39 HET KRUIS. „Bot He will lay Hls mark on each scar and make thereof a Cross,And from the heart 'of the Cross shall blossom a rose. And the scent of each rose shali awaken dreams in the hearts of men. JINARA JADASA. oven donkre graven waakt het zwarte Kruis, Achter menschendood het stralend, Godli jk Leven, Wie eenmaal in Liefde beide armen breidt, Wordt als een'ge Rust het houten Kruis gegeven. Want wie aan het harde Kruis zijn schouders leent, Hij zal op de levenslanden eenzaam staan Maar met al Gods groote Heiligen vereend/ En de roode Rozen zullen bloeien gaan. Wie het Kruis begeert, kiest hoogste eenzaamheid Eenzaam zal hij zijn, wel zeer verlaten/ Zeker, zal langs wijde, lichte hemelstraten 'nHéér van Liefd' hem leiden naar Gods Heerlijkheid. 40 ASTERS. loemen van herfst en herinnering, Die stilaan in droefheid vergaan, Als z'in paars-blauwe schemering In verlatene tuinen tuinen staan. Bloemen, van wat in het leven is Verlangen, grillig en wijd, Van herdenken, dat altijd als heimwee is Naar vreemde Oneindigheid. 4» VÓÓR 'S MEESTERS BEELTENIS. k heb in handen, vroom gevouwen Biddend verborgen mijn gezicht, In stilheid toen en in vertrouwen Luistrend mijn Ziel op Hem gericht. Ik voelde, hoe er uit Zijn oogen Iets als van gouden lichtglans viel 'kHeb dieper me voor Hem gebogen, Dat öpenbloeien mocht mijn Ziel. 42 LEVENS*»MIJMERIN G. Dat ééns schuchtre Zielebioem Onder Liefde's milde streeling Rijzen zal uit aardedoem. Leven is — alleen verlangen, Dat, tot zonneglanzen-dag, Eenmaal, hemelwijd Ontfermen Wankle menschheid voeren mag. 43 AAN VLAANDEREN, DE SMARTENRIJKE. VAN VLAAMSCHE HELDEN. over Vlaandrens vlakke velden, «* ƒ Waar zingt het vroege lentelicht, Daar strijden fiere, Vlaamsche helden,Voor Vlaandren's verre, vlakke velden Volbrengend laatsten menschenplicht. wijd over Vlaandrens groene weiden Tot aan de grijze, wilde zee, Waar sterke Vlaamsche helden strijden Voor Vlaandrens welig-groene weiden, Daar strijdt een Heldenkoning mee. Hoog boven Vlaandrens schoone landen Donkert een eindloos=sombre nacht/ Daar houden jonge, Vlaamsche handen Voor eenzaam Vlaandren's schoone landen. Een sterke, stille doodenwacht. 47 VAN DE EENZAME VELDEN DER DOODEN. ader, op ae eenzame, uc uiucvt iijuuuToviiu, Waar rondwaart nu de vaal-grauwe, angstige Dood, Vader, o zend daar Uw stille Doodenengel Dat Hij hen zachtkens beure, wèg uit droeven levensnood. Dat Hij zich biddend buige over brekend' oogen, Zijn stille handen troosten stervens-star gezicht, Dat op matte, vale trekken, dood-overtogen Streelen Zijn glanzende droomen van licht. Laat dan Zijn zachte Engelhand hen hoeden, Geef, Heer, hen te schouwen, een laatst visioen Van thuis... en kind... en vrouw en 't zachte minnen... Vader, wat eèns was hun verlangen . .. laat dat Uw (stille Engel doen. Augustus 1914. 48 DE LANGE BELGISCHE HELDENLIJST. €r weeklaagt in mijn Ziel een groot en stil ontroeren, Waar 'k lees van jonge dooden, het schoon en ♦ , — ♦ O NEDERLANDSCHE DICHTERS. % ♦ = •«> O O O _ ♦ O Dit is t eerste werk van beteekenis van een der jongere O £ dichters, die bovendien een man is van diepe vroomheid, ? ^ wiens ziel hoog gestemd is voor de onvergankelijke waardij ^ <♦ van een religie, die het leven der menschen omhoog voert, ♦ £ daarin een groot licht doet opgaan, het vervult met een £ O heilig verlangen naar de volkomenheid en de zalige rust o *> aan ,,'t eeuwig-levend wereldhart". * £ Iemand als THOMSON was als aangewezen om ons £ ^ de schoonheid te openbaren van 't „geestelijk lied", zooals o ♦ 't in ouden en nieuwen tijd in menschenzielen is opgeweld, O ? onder heilige ontroering en tranen vaak gedicht. £ ^ Het is in die sfeer des geestes, waarin de begenadigde o *> dichters ons voeren, de sfeer „waarin de rivier der ver- ♦ £ getelheid stroomt, waaruit Psyche drinkt, waarin zij alle £ O smart doet verzinken en de donkerheden van dit leven o ♦ worden hier tot een droombeeld verzacht en verhelderd v £ tot niet 'meer dan omtrek voor den lichtglans des Eeuwigen." * O Deze . bloemlezing van de mooiste religieuse liederen, o O met zorg samengesteld en van toelichtend proza voorzien, <► ? proza, dat dikwijls een hooge dichterlijke vlucht neemt, £ O zal menigeen tot een verkwikking zijn. Men zal er klanken o O in hooren, waarnaar de ziel in wijdingsvolle aandacht ♦ ? gaarne luistert. £ o o O Prijs gebonden, heel linnen f 2.90 — in leer f 3.90. o ♦ •». O O □«o«o«>oo««->o$$$««»«$-»<»*-->$ «OOOOOP