DE PINKSTEREN DER BEPROEVING DOOK OWEN WISTER THOMAS NELSON & SONS, 35 and 36, Paternoster Row, London, E.C. Edinburgh. New York. Paris. PERS BEOORDEELINGEN OVER DIT BOEK. " Few discourses upon the war reach the note of delicate feeihrg which permeates this essay of a distinguished American novelist " Pall Mail Gazette, 30th September, 1915. " The little hook, with its touches of personal experience, and its freshnese of outlook, will take twenty minutes to read. But they will not be wasted."—The Times Literary Supplement, 16th September, 1915. " The earlier part of the volume .... takes the form of a masterly review of the process since 1870 >pf the Prussianizing of Germany."—Glasgow Herald, 7th October, 1915. " Mr. Owen Wister .... is a man who has held the lamp of the novelist aloft, regarded it as a torch. He has been a leader in thought among those Americans who perceive, not merely that the seas do not sunder them from the rest of the human family, but that they are a uniting force."—James Milne in The Daily Chronicle, 14th September, 1915. " Mr. Owen Wister, the author of ' The Virginian,' is a writer so graceful and sympathetic, that judges of good literature will turn to a little monograph of his upon the war for other reasons than his American citizenship."—Birmingham Daily Post, 8th October, 1915. V (6142—8.) de PINKSTEREN der BEPROEVING. DOOR OWEN WISTER (Schrijver van " The Virginian " enz.) Vertaald door Mr. W. de VEER GEAUTHORISEERDE VERTALING. THOMAS NELSON & SONS, 35 and 36, Paternoster Row, London, E.C. Edikburgh. New York. Paris. 1915. 5 DE PINKSTEREN DER BEPROEVING. Ever the fiery Pentecost Givds with one flame the countless host. Emerson. I. Veelzijdig zijn de invloeden en middelen, die ons liet Verleden, als in een droombeeld—maar sterker—vóór den geest voeren. Het proces voltrekt zich schijnbaar op dezelfde magische wijze als in wonderverhalen, waarbij het beschrijven van cirkels, het zwaaien van tooverroeden, het prevelen van mystieke spreuken schering en inslag zijn. Aldus opgeroepen, laten zich dan stemmen hooren of rijzen gedaanten en gezichten uit het niet. Op dezelfde manier, door zekere invloeden, schoon heelemaal niet van bovennatuurlijken aard flitsen visioenen van vervlogen dagen ons opeens door den geest. Wie onzer kan hiervan niet bij ervaring meepraten ? Wie ie er, voor wien niet een bijzonder deuntje, een bepaalde geur, onverbrekelijk verbonden is aan zekere gewaarwoording? Muziek en geur behooren tot de machtigste dezer bezweringsformulieren; zij jsijn echter niet de eenige—ook woorden, geluiden en handschriften bezitten deze macht. Zoo doemen voor mij, zoo gauw de naam " Keulen " genoemd wordt, onveranderlijk op: de kaden langs den gouden stroom, den Duitschen Rijn, zooals ik ze lang geleden voor het allereerst zag; opnieuw bevind ik mij dan aan boord van een stoomboot, en zie het aan, hoe een trein, waarin ik een-en-twintig locomotieven tel, zich dreigend naar een nieuw veld van actie, vol sombere beteekenis, beweegt. Dat was op 19 Juli 1870. Frankrijk had dien dag aan Pruisen den oorlog^surklaard. Vóór mijne oogen werd met de mobilisatie een aanvang gemaakt. Ik was toen tien jaar oud. Data en jaardagen vervullen ilezelfde functie als muziek en reuk. Wij schrijven 9 Juni vatidaag/ Op dezen datum, een jaar geleden, bevond ik mij in het hartje van Duitschland. Scherp omlijnd rijst het schoone, vrede-ademend tooneel weer vóór mij op. 't Is alsof ik nooit zou kunnen ophouden, het te herdenken en lief te hebben. Vaak bekende ik mijzelven in Juni van verleden jaar, hoe verschillend het schouwspel, waaraan mijne oogen zich toen verlustigden was van dat, toen die een-en-twintig locomotieven zoo onheilspellend van de oevers van den Rijn wegstoomden. Wat wonder dat ik, uit pure nieuwsgierigheid, 6 rnijn dagboek van dien Duitscben reis opsloeg om te zien of ik in den vorigen Juni ook iets bad aangeteekend, het herdenken op den negenden Juni van thans in het bijzonder waard. En zie, aan het eind van mijn korte aanteekeningen van de gebeurtenissen van den dag, vind ik de volgende zinsneden : "Ik voel mij meer en meer door de Duitschers geimponeerd. Zij zijn een gedegen, vooruitstrevend en sterk ras. Een langzaam brandend vuur smelt hen meer en meer aaneen. Men voelt dit onwillekeurig.'' Ziedaar mijn indruk, als Amerikaan, een argelooze, onbevangen indruk, onbewust als ik er van was, waar dit langzaam brandend vuur op zou uitkopen. Gelijke onbewustheid trof mij van dag tot dag onder de landlieden en andere nederige onderdanen van het Keizerrijk; ook zij waren argeloos en onwetend van wat er gaande was. Daarom is de Duitsche tragedie nog aangrijpender dan die van België. Op 28 Juni was ik nog altijd in het hartje van Duitschland, edoch nu m een andere mooie stad, waar ik mij van nog meer teekenen van Duitschland's groote vlijt, geest van orde en bekwaamheid omringd vond, waar ik ook den blik wendde. Het was op een Zondag, een heeten, wolkeloozen dag, vol dennegeur op de bergen. Na een wandeling van een paar uur keerde ik in ons hotel terug om hier een groep reizigers vóór 't bord, waarop extra-nieuwstijdingen plachten te worden aangeplakt, verzameld te vinden. Hier namen wij zwijgend kennis van het bericht van een politieken aanslag. Niemand zei een woord, niet omdat de moord een onzer in nationalen zin aanging, maar omdat een misdaad als hier beschreven elk gevoelig mensch moest ontroeren en van weerzin vervullen. Ten slotte verbrak een bejaard reiziger, een Duitscher, de stilte. Hij zei: " dat's de lucifer, die heel Europa in vuur en vlam zal zetten." Geen onzer kende hem of hoorde zijn naam naderhand. Den volgenden dag reisde ons gezelschap zonder stoornis naar Frankrijk af, een gezelschap van argelooze, onwetende Amerikanen, in wier brein de opmerking van den ouden Duitscher niet de minste indruk achterliet. Dien nacht brachten wiji in Eheims door. Onze ramen gaven het uitzicht op de zwijgende domkerk. Hoog boven ons verloren zich hare spitsen in den nachthemel, maar haar bijzijn vulde onze kamers met een plechtige, gezegende wijding. Eén blik in hare richting van ons hoofdkussen was genoeg om aan onze gedachten de beteekenis te geven van een gebed. Twee dagen later nam ik er afscheid van door een uurlang onder haar statig gewelf in stille afzondering te verwijlen. Dx kan er nimmer erkentelijk genoeg voor zijn, dat ik er zóo vaarwel aan zeide. Niet lang daarna—niet meer dan twee-eu-dertig dagen schoot ons de opmerking van den ouden Duitscher te binnen, want zij bleek plotseling maar al te juist te zijn geweest. De man wist wat hij zeide. Op 1 Augustus 1914 viel Europa uit elkaar en van af Augustus 1915, over een week of wat, zullen de gedenkdagen hunne processie beginnen, zoo in het openbaar als 7 binnenskamers. Als hei geval is met geuren, met melodiën, zullen zij een beirleger van visioenen oproepen. De kalenderdagen, de een volgend op den ander, zullen in de herinneringen van honderden en duizenden als klokken klinken. Iedere datum zal Voor de beroofden en in rouw gedompelden, van velerlei geloof en taal, zijn dag met een eigen beklemmende beteekenis vervullen, hetzij de zon schijnt of de regen valt. En Europa zal vol zijn van herdenkingsgalmen, onhoorbaar voor de anderen maar vol klank voor hen wien zij gelden, dieper en luider, ja dan het knallen der granaten of het gekreun der gevallenen. 9 II. Beproeving is, als weleer die locomotieven aan den Rijn-oever, opnieuw uit Duitschland afgereden om zich op hare buren te storten. Toch is het deze zelfde beproeving die mij mijn geloof in mijn eigen land heeft teruggegeven. Het was het Duitschland in tijd van vrede, dat dit geloof aan het wankelen bracht; laat mij U vertellen van dat vreedzame, lieflijke Duitschland, waarin ik zooveel heerlijke dagen sleet en bekennen, hoe ik er toekwam, de Duitschers te benijden. Dan zult gij, met andere dingen, hoop ik, tot de overtuiging komen dat het inderdaad Duitschland is', waaraan zich in dezen oorlog het diepste treurspel voltrekt. Het Duitschland in vredestijd, dat ik gedurende Mei en Juni 1914 leerde kennen, leverde in de eerste plaats een gestadig genot voor de oogen en een rust voor geest en lichaam op. Waarheen gij ook keekt, deed zich, in deze of gene vorm, schoonheid voor, werd haar door 't menschelijk vernuft de gelegenheid gegeven zich op haar best voor te doen en nimmer zag ik haar verminkt; in de stad of buiten, overal heerschte een harmonie, die weldadig aandeed. Ik dacht aan ons landschap, bezaaid met leelijke dingen, doorsneden van omheiningen in onverschilligheid daargesteld, vol boomstronken en ontsierd door schreeuwende advertentiën; aan de roestige rommel neergesmeten op onze hoeven en rondom onze steden en spoorwegstations, aan de afgetakelde Palisaden langs onze Hudson. Amerika was leelijk en schunnig —flank zij den Amerikanen, Duitschland net en behoorlijk aangedaan—dank zij den Duitschers. In Nauheim was de voor-hof vóór het bad-establissement niet minder bewonderenswaardig dan de organisatie die daarbinnen heerschte. Gemak en bouwstijl werden er gelijkelijk in eere gehouden. Voor elk uur van den dag scheen in de behoeften van den badgast met zorg voorzien. Langs eene zijde der badhuizen en het plein ervoor liep de hoofdstraat, wei-beschaduwd en keurig onderhouden, waarin de hotels en keur van winkels—langs de andere strekte zich een park uit, een waarlijk bekoorlijk lustoord, heerlijk belommerd, met open plekjes en wandelwegen en vol bloemen, zonder in het minst overladen te zijn. Het park leidde opwaarts tot een terras en casino, waar in de open lucht tafeltjes stonden geschaard die tot rusten noodigden en gelegenheid boden tot eten en drinken en om naar de kapel te luisteren, terwijl verder een concertgebouw en een theater verpoozing voor den avond beloofden. Hier werden blijspelen en operettes opgevoerd en kon men zich aan muziek, licht of serieus, te goed doen. 10 Alles lag dicht bij elkaar—de baden, de dokters, de hotels, de muziek, de tennis-courts, de groote vijver, de golf-links—'t paste alles in één geheel, met verwonderlijke bekwaamheid uitgedacht en iiitgevoerd. Verscheidenheid van heuvels en bosschen, een weinig verder weg, voorzag allen, sterk genoeg om meer beweging te nemen, van een uitgezochte gelegenheid tot wandelen, terwijl de uitstekende wegen, vaak mijlenver, tot uitstapjes van langer duur, per rijtuig of per auto, uitnoodigden, alle behoorlijk in kaart gebracht en getarifeerd in een beknopt en toch alomvattend handboek. Zoo was het leven te Nauheim. Doodgaan, ik ben er zeker van, was niet minder goed geregeld; zou zeker geen kans gegeven worden om de vreugde der levenden te verstoren. Elke dag begon tijdig met een bepaald program—wandelen en water drinken vóór het ontbijt, in een omgeving, alweer uitmuntend overlegd: een kolonnade, die een ruim plein omgaf, waar men klaterende fonteinen vond en muziek en bloemen, groeiend in de open lucht en andere bloemen, afgesneden, in de arcade te koop—en gemakkelijke stoelen, waarin de dokter een oogenblik rust toestond maar geen langdurig luieren. Zoo was 't den heelen dag door. Alles was wel uitgedacht en aan de uitvoering werd stipt de hand gehouden. Ik dacht aan Amerika, waar zooveel dingen er prachtig uitzien—op papier en waarvan zoo weinig terecht komt, omdat niemand zich aan den regel houdt. Ik dacht aan het vrije studie-stelsel aan onze hoogescholen, dat eiken student vrijlaat zich te wijden aan wat hemzelven voor zijn carrière het best van pas voorkomt en waar het resultaat neerkomt op het zich werpen1 van eiken muzenzoon op wat hem met de minste inspanning door de examens helpt. In Nauheim kwam van vrije-studie-stelsels niets in. Ieder hield zich aan den regel. Storingen, mislukkingen kwamen niet voor. Een ander voorrecht was de beleefdheid, den patiënt door allen, geroepen voor zijn welzijn te waken, betoond—van den uitnemenden professor-dokter af tot den hotelknecht, badhuis-employee eh lift-boy toe. Zij was om zoo te zeggen voorbeeldig. Vroegt gij iets dat buiten de gewone routine viel—het werd TJ öf minzaam toegestaan, öf men legde U op bevredigende wijze uit, waarom men zich gedwongen zag het te weigeren. Uwe vragen, hetzij gij ze bij de bank, in de boekwinkel, in het hotel of aan het station vóórlegdet—werden niet alleen begrepen, maar de Duitschers hadden er het passend antwoord voor klaar. En dagin, dag-uit, was de straat vol versche bloemen en versehe vruchten in overdaad, aan alle hoeken en in tal van stalletjes kersen, aardbeien, pruimen, abrikozen, druiven—en niet alleen goedkoop, maar ook goed, zooals men er in Amerika tevergeefs naar uitkijkt. De groote weelde, de groote genoegdoening was dat ieder geschikt was voor de taak die hij te doen had en ze goed en conciencieus nakwam. Na onze Amerikaansche manier om er zich met een grap van af te maken—en vooral als er niets van terecht komt—deed deze Duitsche opvatting haast op zichzelve weldadig genoeg aan om een ziek mensch, ook zonder dat hij de kuur deed, zijn gezondheid terug te geven. 11 III. Deze op rolletjes loopende levenswijze werd niet ter wille van den vreemdeling op touw gezet; noch was het de zucht om aan een bepaalden vraag te voldoen, die een ingewikkeld en kunstmatige rust in het aanzijn riep, een toestand, scherp gescheiden van wat buiten zijn sfeer lag. Zoo iets kan men bij ons hier en daar, op zichzelfstaande, aantreffen, hoezeer het ook dan nog minder volmaakt is en met veel grooter onkosten gepaard gaat. Neen, Nauheim was niet meer dan een knop aan een heelen boom vol bloesems. Het was niet vóór ik een begin had gemaakt met mijne wandelingen in den omtrek en hier overal een zelfde, wel-geregelde voortreffelijkheid aantrof, niet vóór ik meer en meer met de landelijke bevolking in aanraking kwam en mannen, vrouwen en kinderen van nabij beschouwde, dat de Duitsche wijze van doen mij dieper en dieper waardeering afdwong. Dat was niet de indruk geweest in 1870, voorzoover ik mij die eerste impressies herinnerde en ze in het licht van een rijper oordeel voor mezelf kon nagaan. Zulks was zelfs niet in 1882 en 1883—toen ik Duitschland opnieuw bezocht—mijn indruk geweest. Wij, badgasten van Nauheim, kwamen er als vanzelf toe onze wederzijdsche beschouwingen met elkaar te vergelijken. Wij allen plachten in de omgeving rond te dolen, in de tuinen en over de hofsteden, dan wel door de boomgaarden die over de vlakte tot het kleine Friedberg leidden, dat op een heuvel troont— een "oud kasteel, een steil naar boven gaand dorp, een Duitsch juweel van 't zuiverste water, zoo uit de Middeleeuwen tot ons gekomen en toch zich volkomen aanpassend aan het Heden. Vele boeren en boerinnen van de vlakte plachten geregeld met hunne bloemen en produkten te Nauheim ter markt te komen—een nederig volkje, met wat men noemt wereldsch goed niet overdadig gezegend, al schenen weinigen hunner gebrek te lijden aan de dingen waarop het aankomt. Wij, badgasten, vergeleken dan onze aanteekeningen en bleken tot dezelfde conclusie te zijn gekomen. Tien of twaalf onzer, over verschillende hotels verdeeld, hadden elkaar in Amerika gekend en wij allen stemden hierin overeen: hoe opvallend tevreden de gelaatsuitdrukking van den Duitscher was. Tevredenheid—ziedaar de overheerschende toon, het ding waarop het aankomt, dat wij bij oud en jong, mannen zoo goed als vrouwen, opmerkten. De vraag drong zich als vanzelf op : Wat ie het zekerst bewijs dat een goevernement den onderdanen aanstaat, het als het ware met hen eens is? Geen onzer voelde zich 12 van de waarheid van onze nationale lijfspreuk: " Van het volk, door het volk en voor het volk," als een axioma van algemeene toepassing, meer zoo zeker als tevoren. Tweemaal twee is vier, waarheen gij ook gaat; het geldt voor Berlijn zoowel als in Washington of op de eilanden der menscheneters. Maar, zoolang de menschheid niet uniform ter wereld komt, zal het moeilijk vallen hij het regeeren van dezelfde gronden uit te gaan als in de wiskunde. Zoolang de menschheid niet uniform wordt geboren zal het onwaarschijnlijk zijn dat eenzelfde regeeringsstelsel aan de heele wereld past. Zoolang de menschheid voortgaat evenveel verscheidenheid op te leveren als er spijsverteringen zijn, verdient het overweging alle regeering op te vatten als een soort van kuur, een speciale behandeling. In hoeverre staat de regeering den onderdaan aan? Dat is de vraag, die men voor elk land in het bijzonder behoort te stellen. En wat is het zekerst bewijs dat een volk met zijne regeering tevreden is? Kan er een sterker bewijs zijn dan de algemeene gelaatsuitdrukking, de collectieve expressie van een volk? Het gaat heel wat dieper dan skyscrapers of welk ander materieel gezichtspunt ook. Ik had den rug gekeerd aan skyscrapers en limited express-treinen ; aan landbouwers, die hun land bebouwden zonder een zweem overleg; aan huizen door achteloosheid in den asch gelegd; aan wouden door eenzelfde achteloosheid door 't vuur verteerd; aan hoopen vruchten, hier verrottend op het veld, terwijl dddr door velen hongersnood werd geleden. Ik had het gezicht van den stadsburger en van den landbewoner van Amerika ver achter mij gelaten, maar ik wist dat geen der twee de expressie der tevredenheid droeg. Integendeel, beiden vertoonden gejaagdheid, onrust, onvoldaanheid. De overijlde Amerikaan zag niet voldoende op zijn land toé en er was niemand om hem te dwingen, er zorg aan te besteden; inplaats hiervan dreef hem een hartstocht voor klimmen, klimmen—klimmen . . . waarheen? 't Was hem om steeds hooger skyscrapers te doen. Wat een rust, vandaar weg te komen en zich in een plaats te vinden, waar de menschelijke geest wèl in evenwicht was, waar 's menschen lot niet op-en-neer ging, waar men niet eiken schoolknaap voorpraatte, dat hij eens President zou kunnen worden, waar, integendeel, geen schoolknaap onbewust was van het feit dat hij het nooit tot Keizer brengen zou! Op een wandeltocht van hunne Universiteiten trokken de studenten vaak zingend Nauheim door. Ietwat Tirolsch in d'r kleedij, soms met kragen a la Byron, wat al te open aan den hals, d'r randsels op den rug, hadden zij petten op, in de kleuren van hun corps of " Bruderschaft." Meestal kwamen zij in den vroegen morgen, terwijl de badgasten zich om de " Sprudel " bewogen. Hun gezang, meerstemmig en met refrein deed zich in de verte hooren, zwol aan tot zij vlak bij waren om eindelijk zacht weg te sterven tusschen de boomen in het verschiet. Een enkel scherp wanklankje verstoorde het geheel dezer Duitsche harmonie, toen mij op zekeren dag het feit werd meegedeeld, dat in het Duitsche Rijk meer dan in eenig ander land hinderen zelfmoord plegen te begaan. 13 Spoedig echter was in de volle galmen der algemeene Duitsche tevredenheid dit pijnlijk wangeluid opgegaan. Van deze tevredenheid bleek ons opnieuw op uitstapjes naar andere steden. Naar Worms bijvoorbeeld, om er het beroemde Luther-Monument in oogenschouw te nemen. Een gedeelte van den. weg derwaarts voerde ons door een prachtig bosch. Dit is sinds zevenhonderd jaar het eigendom van de stad Frankfurt-am-Main, die er geregeld haar hout uit betrok, zonder echter ooit te gedogen, dat de aankap den aanplant de baas werd. Ik dacht aan onze eigen bosscheh, leeggeplunderd of met den grond gelijkgemaakt en aan ons gebluf op een glorierijke toekomst, terwijl wij de bronnen droogleggen, waarop diezelfde toekomst is aangewezen. Indien wij, geneigd waren, bij anderen in de leer te gaan—Frankfort zou ons hier een beilzame les kunnen leeren ! 15 IV. In Frankfurt-am-Main zag een der drie grootste dichters, die de wereld sinds Griekenland en Rome heeft gekend, het levenslicht, Goethe, dien ik meer dan eens zal aanhalen, maar Frankfurt is ook beroemd om dingen van onzen tijd die mijn bijzondere aandacht trokken. Het is een uit vele smaakvol bestierde Duitsche steden. Ik kreeg haar Centraal-Station zelfs lief, zóó vaak diende het mij als een voorpoort om tot de genoegens en merkwaardigheden van de stad in te gaan. De treinen die er mij brachten konden als een symbool van het heele rijk gelden. Omstreeks een mijl benoorden Nauheim gaat de trein onder een viaduct door en verliest zich uit het gezicht. De 4.15 was gewoonlijk mijn trein voor Frankfurt. Ik placht op het perron te staan en met mijn horloge in de hand in noordelijke richting naar mijn trein uit te kijken. Om 4.11 vertoonde de viaduct mij niets dan een gapende opening. Onveranderlijk vulde zich die om 4.12 met de locomotief en de trein, haast op de seconde af, gleed stil het station binnen, langs het perron. Even stipt waren de andere treinen. De treinconducteurs waren beambten, geroutineerd beleefd en tot het geven van inlichtingen in staat. Zij verschenen aan het portier van uw compartiment, in militaire houding, zich voor het opvragen van uw kaartje van een geijkt formulier bedienend. Deedt gij hun een vraag, dan kreegt gij behoorlijk antwoord, met Duitsche stiptheid, een weinig plechstatig maar niet barsch. Slechts ééns, op een groot aantal gevallen, zag ik mij minder beleefd bejegend. Zeker zou ik er nooit aan denken een dezer model-conducteurs voor gezelschap te kiezen, maar dit neemt niet weg, dat zij als conducteurs verre verheven waren boven den beminnelijken mede-burger, die in Georgië eens mijn biljet innam en op mijn vraag, of zijn trein de verbinding te Vemasse Junction gewoonlijk op tijd haalde, met aanstekelijke hilariteit ten antwoord gaf: " Goeie Hemel, meestal nooit, zou ik denken! " In deze Duitsche treinen deed zich met zekere regelmaat een andere dissonant in de algemeene harmonie voor: de Duitsche reizigers, die zij van Berlijn aanbrachten of naar Berlijn terugvoerden, kenmerkten zich door een zwaarwichtige, ondoorgrondelijke onbeschoftheid—een heel ander soort menschen dan de gemoedelijke Hessen van Frankfurt. 16 Wij kennen allen het gezegde ten aanzien van een vloer— " dat men er wel van kan eten." Welnu, de straten van Frankfurt, voorzoover ze mij onder de oogen kwamen, bereikten dezen graad van schoonheid. De tramway-dienst was schitterend en van een stichtende geluidloosheid en de conducteurs gaven er hunne inlichtingen met dezelfde ernstige plichtmatigheid, zooeven reeds door mij gereleveerd. Ik kwam er toe een bijzondere genegenheid voor Dienst 19 aan te kweeken, want dit was de lijn, die mij van het station naar het operagebouw placht te brengen. Alle diensten echter voerden TJ naar en door tooneelen van volmaakt gemeentebeheer, die U, bij de gedachte aan hoe het daarmee " thuis " was gesteld, naijverig maken moesten. Waarlijk, Frankfurt is voor mij" een naam vol herinneringen— hij brengt mij keurige straten te binnen, straten vol voorbijgangers, die IJ den weg konden zeggen, zoo gauw gij er om verlegen waart; straten, vrij van bedelaars, vrij van alle sporen van jammerende, beschonken of dagdievende armoede; straten waarlangs statige steen en gebouwen geschaard stonden, met tuinen er bij vol bloemengeur; ook gedenk ik de uitstekende winkels en de menigte, druk in de weer en vol opgewektheid, de afwezigheid van afval of vuil, de welverzorgde kleeding van een volk, dat welgemoed is, hetzij zij spreken of den mond houden— overal, op het gezicht van den stadsburger zoogoed als op dat van den landman, diezelfde onverstoorbare, gulle tevredenheid, als een diep gewortelde boom. Deze burgers, deze Frankforters schenen zich van hun dagtaak te kwijten met een soort soliede en tegelijk rustige werkkracht, wel en zorgvuldig overlegd, een die recht op het doel afging zonder omhaal of tijdverlies. Hij stak gunstig af bij— en was ver verheven boven—de klakkelooze, hysterische haast die New York en Chicago drijft; hier scheen niemand als door onzichtbare duivels voortgejakkerd—de Duitsche geest van zakendoen was niet buiten adem. Ziedaar mijne indrukken van Frankfort aan den arbeid. Een beeld van Frankfort, dat zich vermeit, gaf allereerst haar Palmentuin te zien. Dit was de algemeene ontspanningsplaats der stad; breed opgezet, vol verscheidenheid, mooi en met vernuft uitgevoerd; met zandhoopen voor kinderen waar zij veilig konden spelen en ravotten en hier waren heel wat kinderen en kindermeisjes te zien; met tennis-courts, waarheen ik—zoodra de kantoortijd om was—een aantal volwassen Frankforters, in flanel en korte rokken, zag henen spoeden; met banken, waarop zich de meer bejaarden verpoosden, de avondkoelte genietend of hunne belangstelling toonend in het spel, de bloemen of het heerlijk geboomte; met meer afgelegen paden, die zich in het groen verloren en mij voor verliefde paartjes als geknipt voorkwamen, maar ik onthield er mij van dien kant uit te kijken. Dan was er een weidsch gebouw vol tropische planten en er waren waterwerken en ruime zalen om bij slecht weer dienst te doen met, vergis ik mij niet, een restaurant; maar op een mooien dag als deze speelde de muziek in de open lucht en zaten wij voor ons middagmaal buiten aan. 17 Een zeer matig entree-geld werd voor het bezoeken van den Palmentuin gevorderd—verstandige maatregel, want de menschen respecteeren nu eenmaal zelden, wat men hun voor niets geeft. Het minst was ik van alle dingen die deze Palmentuin mij deed genieten, op de schat van bloemen in de kassen verdacht. Ik had mij, dwaas genoeg, voorgesteld, dat een door Duitschers op touw gezette onderneming per se iets heel stijfs en naar alle waarschijnlijkheid poenigs moest hebben. Nimmer was het mij gegeven, mij in een meer uitgezochte smaak, op een wijder schaal ten toon gespreid, te verlustigen. Men wandelde in deze kassen van afdeeling tot afdeeling vol rozen en andere bloemen, gerangschikt met ongeëvenaarde zin voor kleur en vorm—hetzelfde kiesch gevoel dat in de Duitsche lyrische poëzievoorzit, in de liederen van een Schubert, een Schumann, een Franz. Het was echter in de opera—en Frankfort is een prachtig en geriefelijk operagebouw rijk—dat mijne indrukken van Duitschland's schoonheid hun hoogtepunt bereikten. De voorstellingen ontleenden heur verdiensten niet voornamelijk aan het optreden van een Melba of een Caruso, of dergelijke cometen, maar aan een vast gezelschap sterren, nu en dan opgeluisterd door de verschijning van een gast; hier trof men samenspel aan van weigetramde en op gelijke hoogte staande krachten, zangers, kooren, orkest en decoratief, allen even goed voor d'r taak berekend, in oude en nieuwe opera's, met een ontzaglijk veelzijdig repertoire en een gehoor waaraan zooveel echoons welbesteed was, een deskundig gehoor, voor wie muziek eten en drinken was, want in deze contreien heeft muziek altijd een hooge plaats ingenomen, zit het als't ware den menschen in het bloed, waarom zij er zich dan ook met evenveel gusto aan laafden als aan hun Rijnwijn en . . . voor weinig geld en, als regel, in vrij simpele kleedij—de heeren in d'r daagsche pak, de dames in hoogsluitende bloesjes—nu niet juist een publiek, dat zich van al zijn diamanten had omhangen om zich in alle staatsie aan een zeer duur en heelemaal niet doorproefd buitenlandsch lekkerbeetje te goed te komen doen. Het verschil tusschen operabezoek in het land van oorsprong en in New York ie zooiets als het verschil tusschen aardbeien in Juni geplukt en zoo van de plant genoten en aardbeien, in Januari verorberd, nadat zij een paar duizend mijlen zijn onderweg geweest. Waar opera inheemsen is bezit zij, door het homogeen zijn van ter plaatse gegroeide muziek, zangers en toehoorders, een rijp en warm aroom dat de Vijfde Avenue zich met al zijn schatten niet koopen kan. Van dit gehalte was elke opvoering in Frankfort maar zelfs dit hoog niveau bleek onder zekere omstandigheden nog voor verheffing vatbaar. Op een goeden avond trad ik op goed geluk het operahuis binnen om er deelgenoot te zijn van een vroom herinneringsfeest. Er werd een oud werk ten beste gegeven van verjaarde constructie, statig en nobel maar ver-verwijderd van de eischen van den dag. Hoe ter wereld kwam men er toe, een zoo verbleekte en stijve klassiek uit den slaap te wekken? Uit een zuchï misschien om eens iets anders, een contrast, te geven? 6142 b 18 Eeelemaal niet. Het was heden tweehonderd jaar geleden dat Gluck geboren werd. Het was Gluck die deze opera had geschreven. Voor- Frankfort aanleiding genoeg om aan hem opnieuw het oor te leenen en zich zijner te gedenken. Aldus getuige van de wijze waarop de levende Duitschers hunne doode zangers eeren, kon ik niet nalaten hen te bewonderen. Zij vergenoegden zich niet de meesterwerken van hunne groote voorzaten te bezitten, maar brachten ze tot leven om zich opnieuw van hun geest te doordringen. Dit was echter niet alles. Werd mij in dit geval een blik vergund in Duitschland's houding tegenover het Verleden—het Frankforter Operahuis gaf mij ook een staaltje te zien van de groote zorg waarmee men in Duitschland voor de Toekomst waakt. Het was op een Zondag-achtermiddag. Terwijl ik het plein, waaraan het Operagebouw ligt, overstak, viel het mij op, dat ik de eenige volwassen persoon scheen te zijn die zich derwaarts richtte. Het plein was vol kinderen, in groepjes van drie of vier, uit alle richtingen komende, die, zoodra zij de opera bereikt hadden, het gebouw door alle deuren binnenstroomden, de breede, elegante trappen optrippelend en in een ommezien van alle plaatsen bezit nemend—jongens en meisjes; onwillekeurig dacht men aan den Batten vanger van Hameien. Na een paar minuten kwam ik tot de overtuiging dat ik bijna alleen was in een deinende zee van kinderhoofden — bijna twee duizend, zooals ik later vernam. In de loges zag men een stuk of wat ouders, van kinderen omringd en in de stalles en de parterre liet zich hier en daar het hoofd van een volwassene zien. De ouverture begon. "St!" klonk het van tal van jonge lippen; het gegons van stemmen, in blijde verwachting, verstomde en een plechtige stilte trad in, als in een kerk. Op ging het gordijn. Het was een jolige oude opera, vol melodie, vol luide, onschuldige scherts en naief gevoel. Het was ditmaal niet Gluck; Gluck zou een ietsje te serieus zijn geweest voof het begrip van dit jeugdig publiek. De opgetogenheid en diepe aandacht van al deze knapen en meisjes, met hun handgeklap en hun gelach, werkte op de zangers met de kracht van een zonnigen voorjaarsdag. Ik voelde me meegesleept. Ik benijdde de gelukkige ouders, d'r juichende kinderen rondom hen ; het was als het wonderbaar licht in het begin der lente. Beneden dien schijn glunderde de grappige lieve oude opera als een vruchtboom vol van bloesem. De acteurs werden zelf weer kinderen; mét de muziekanten, den dirigent was het eenerlei. Ik betwijfel of die oude operette " Czar und Zimmermann " zich ooit, in al haar leven, jonger had gevoeld en ik kon niet nalaten te denken dat als de schim van Goethe dien dag in Frankfort rondwaarde en in zijn oude stad rondkeek, er voor een oogenblik een nieuwe vreugde aan zijne Onsterfelijkheid moest worden toegevoegd. Tusschen de bedrijven bestormden mij tal van vragen. Wat bijzondere gelegenheid was dit? Ik las het program, waarop een zeer lezenswaard levensbericht van den componist stond afgedrukt, met bijzonderheden omtrent zijn karakter, levensloop en wederwaardigheden en een historisch overzichtje van Peter den Groote's leven, den held van de opera. Naar een verklaring 19 "van het feest van heden zocht ik echter tevergeefs. Ik wendde mij daarom in de foyer tot een groepje heeren, die ik tusschen de kinderen had opgemerkt. Zij bleken schoolmeesters te zijn. De opvoering was een proefneming. De kinderen behoorden tot Frankfort's openbare scholen—niet de oudste leerlingen, maar die van de middelste klassen. Voor de oudsten had Frankfort reeds bepaalde opera-dagen georganiseerd maar die van heden was de allereerste, ooit voor jongere jongens en meisjes opgevoerd. De entree bedroeg een halve mark per plaats. Slaagde de proefneming dan zou over twee weken een andere dergelijke opvoering volgen. Gedurende den winter had men speciale voorstellingen van de groote Duitsche klassieken voor kinderen gegeven, maar het geven van opera's was een .nieuwtje, heden voor het eerst toegepast. De voorstelling ging voort maar ik was verhinderd haar ten einde toe bij te wonen, omdat ik anders mijn trein naar Nauheim zou hebben gemist; zeer tegen mijn zin zag ik mij dus gedwongen, den aanblik en het gezelschap van deze tweeduizend uitgelaten Frankforter schoolkinderen op te geven. " Rooskleurige wangen waren in de meerderheid en brillen schaars." En in mijn dagboek vind ik deze aanteekening van mijzelven: " De kinderen schenen tusschen 10 en 15 jaar oud te zijn. De jongens hadden welgevormde voorhoofden en ook hunne achterhoofden waren wel ontwikkeld." «142 B 2 21 V. Niets kan deze herinnering uitwisschen, niets de totaalindruk van Duitschland te niet doen; terugblikkend teekent zich vóór mijn geest dit beeld af: het lieflijk aanschijn en de orde waarin zich land en stad verheugen, de welgesteldheid der bevolking, d'r welgemoed voorkomen, d'r ernstige plichtmatigheid en d'r vriendelijkheid; voorts, de kroon zettende op allen materieelen voorspoed, de zin voor het schoone, die uit hunne tuinen spreekt en—wat nog beter en van nog meer belang is—dat eerbiedig op prijs stellen van hun groote nationale dichters en musici, dat van zooveel belangstelling, zooveel liefde blijk geeft en er hen op bedacht doet zijn, de jongere generatie vroegtijdig kennis te laten maken met de meesterwerken der bezieling die Duitschland's erfdeel zijn. Zóó groot scheen de schoonheid van dit rijk, zooals het zich gedurende Mei en Juni 1914 aan mij openbaarde dat, hiertegenovergesteld, Duitschland's groote buren, Frankrijk en Engeland, er pijnlijk en onbenijdenswaardig bij afstaken. Parijs scheen schunnig en zonder samenhang, Londen was vol onrust. In plaats van Duitschland's orde zag men in Frankrijk verwarring den boventoon voeren, inplaats van Duitschland's gemoedsrust was in Engeland oneenigheid schering en inslag en zoowel in Frankrijk als in Engeland scheen het aan een krachtig, competent bestuur te haperen. De Fransche physiognomie, hetzij ten plattelande, hetzij in de steden, droeg maar al te vaak de uitdrukking van depressie of oproerigheid; men hoorde van niets anders dan politieke schandalen en verdeeldheden spreken die kleinzielig schenen en waaraan alle ware vaderlandsliefde vreemd was, terwijl een strafgeding met staatkundigen achtergrond de bladen vulde en ongekende diepten van degeneratie en eerloosheid aan het licht bracht; ter zelfdertijd scheen in Engeland, naast verdeeldheid over het vrouwenkiesrecht en gisting in de arbeiderskringen, burgeroorlog zóó aanstaande, dat niemand zich meer over het uitbreken ervan zou hebben verwonderd. Een en ander dreef mij tot deze overpeinzing: gesteld men stelde een ziel, zoo juist van een andere planeet op aarde aangekomen, totaal onbekend met de toestanden hier. heerschend en door geen enkelen band aan aardsche wezens verknocht, vóór de keuze om—na alle naties de revue te hebben laten passeeren— zelf te bepalen, uit welk volk hij zou willen worden geboren en tot welk volk hij voortaan zou willen behooren . . . ? Had ik 22 mij in Mei, Juni en Juli 1914 vóór zulkeen keus zien gesteld, ik zou, ik ben er zeker van, noch aan Frankrijk, noch aan Engeland en evenmin aan Amerika de palm hebben uitgereikt; ik zou hebben gezegd: Duitschland / Het was op den zevenden dag van Juni 1914 dat Frankfort bare schoolkinderen in het opera-gebouw verzamelde om bun smaak en gevoel voor Duitschland's nationale kunst te bevorderen. Precies elf maanden later, op 7 Mei 1915, zond een Duitsche torpedo de Lusitania naar den bodem der zee en de Rijn-steden vierden ook deze gebeurtenis met een schoolfeest, ter edificatie van de Duitsche jeugd. 23 VI. De wereld maakt een ontzettende periode door. De vreeselijkste wereldramp^ die de menschheid ooit zag, speelt zich vóór onze oogen af—vreeselijk niet alleen om haren omvang, maar bovenal omdat het hier een moreele ramp geldt. Wij vleiden ons, door eeuwen van jammer en wreedheid heen, dank zij de'voorlichting van den godsdienst, tot de kennis van-en het geloof in een openbaar recht onder de natiën gekomen te zijn en, mocht al oorlog niet geheel afwendbaar wezen, toch tenminste tot een wijze van oorlogvoeren, die zich met onze begrippen van eer liet vereenigen. Deze hoop werd volkomen vernietigd. Onnoodig verder in te gaan op de omnenschelijkheden in Luik of Leuven bedreven. Deze en meerdere anderen werden inderdaad volledig bewezen, maar waartoe ter zake nog langer naar bewijzen gevraagd, waar dit Lusitania-schoolfeest een uitgemaakte zaak is? In deze viering mogen wij het feest zien der Cultur, het hoogtepunt van Duitschland's glorie. Hoe kwam men tot deze uiting? Is het hetzelfde Duitschland dat beide schoolfeesten voor zijn schooljeugd organiseerde ? De opera te Frankfort en deze orgie van harbaarsche bloeddorst, waarin de diepe bassen der vaders zich aan de hooge stemmen hünner kinderen paren ? Hunner kinderen, die zij den eenen dag met de lieflijke wijzen van een Lortzing doen kennismaken om hen op een andere te doen jubelen over een internationale moordpartij ? Goethe zeide—en een nieuw profetisch licht schijnt ons uit zijn woorden tegen te stralen : " Duitschers zijn van gisteren een paar eeuwen zullen moeten voorbijgaan vóór .... men van hen zal kunnen zeggen: sinds lang hielden zij op, barbaren te zijn." En hier is een ander epigram: "Nationale haatdragendheid is een eigenaardig iets. Zij doet zich altijd daar het sterkst gelden, waar men met den laagsten graad van kuituur te doen heeft." Maar nog eens, hoe kwam men tot zulk een viering? Sproten de beide jubel-dagen uit dezelfde beschaving, denzelfden nationalen geest voort? Dat doen zij en niets, in de geheele geschiedenis der menschheid, is meer bevreemdend dan dit Duitsch geval—hoe Duitschland voor geslachten zorgvuldig werd afgericht tot dezen wilden sprong naar de keel van Europa, dien zij thans werkelijk gedaan heeft. De vcrstenmoord op rekening van Servië gesteld heeft er niets mee van doen, behalve dat hij van pas kwam 24 om het uur Tan handelen aan te geven. Maanden en jaren vooraf heeft Duitschland dezen sprong beraamd. In een zin ïs de oorlog, «lie zij heeft uitgebroed, de oude aanslag van een Xerxes, een Alexander, een Napoleon, ja van eenieder die zich door den droom van wereldverovering liet vervoeren. Maar nimmer tevoren werd de droom op zulk een schaal aan een volk ingeprent en dit niet alleen, omdat de aanslag hier op modernen reuzenvoet werd gesmeed, maar bovenal omdat geen onderdanen, van welken dwingeland ook, zich ooit in staatkundigen zin zóó onderworpen en goedgeloovig zouden kunnen betoonen als het Duitsche volk ten opzichte van zijn heerscber deed. In een ander opzicht laat zich tusschen dezen oorlog eenerzijds en den onze en de Fransche Revolutie anderzijds een merkwaardige parallel trekken. Alle drie werden voorbereid en aangesticht door boeken, door leerstellingen in boeken uitgedrukt. Het brein der Amerikanen werd overmeesterd door zekere theoriën en algemeenheden van Locke, van Montesquieu, van Burlamaqui en Beccaria, met betrekking tot de rechten van den mensch en de toestemming der geregeerden. De Fransche geest werd doortrokken en geleid door zekere leerstellingen der Encyclopaedisten en van Rousseau, die niet uitgepraat raakten over 's menschen onschuld in den natuurstaat en het Contract Social. Het Duitsche brein maakte zich een zeker aantal staatkundige en philosophische maximen eigen door Macchiavelli, Nietzsche en Treitschke verkondigd, 't Was Fichte die reeds in den winter van 1807-8, in de gehoorzaal van de Berlijnsche Universiteit, tot het Duitsche volk een vertoog richtte, dat men ale de eerste beinvloeding en bron van den tegenwoordigen Duitschen geestestoestand zou kunnen aanmerken. Tot zoover onze parallel. Verder gaat zij niet. Want in het geval van Amerika en Frankrijk kwam het tot oorlog teiwille van onafhankelijheid, vrijheid en recht—zoo in politieken als in moreelen zin—terwijl Duitschland er op uit is, voor haar absolute militaire alleenheerschappij allen het hoofd te doen 5^-*!ni: xWii-l ZU-Uen ter geleSen€r P^ats op het geloof dat haar drijft het volle licht werpen; voor het oogenblik zijn wij echter nog zoo ver niet. 25 VII. In den laatsten tijd zijn mij die een-en-twintig locomotieven, langs den Rijn-oever wegspoedend, herhaaldelijk in de gedachten gekomen. Zij waren vol van een symbolische beteekenis. Zij representeerden het Huis der Hohenzollerns, met hen reisde Caesar en al zijn hoop en ambitie, geboren lang vóór locomotieven werden uitgevonden. 19 Juli 1870 is een dier data, die niet van dezelfde waarde blijven, maar in waarde toenemen, die gestadig een diepere beteekenis erlangen; lang vóór deze datum ophoudt in gewicht te groeien zal hij een der grootste gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis aanduiden. De zwaardere opvolgers van deze locomotieven hebben sindsdien aan Frankrijk meer verwoesting en afschuwelijker dingen doen ondergaan dan hare voorgangers; toch behoort deze modernste groep legertreinen tot dezelfde onderneming, past in denzelfden organischen en materialietischen groei—en hetzelfde geestelijk verval—waarvan zoowel 1870 als 1914 uiterst belangrijke expressies zijn, zonder dat zij daarom nog het heele proces dekken. Hiermee samengeweven is de strijd der natiën voor het gezag over haar eigen ziel. Beschouw 1870 in dit licht: Dank zij dezen oorlog onttrok Frankrijk haar ziel aan het toezicht van een Keizer «n belastte er het volk mede; dank zij denzelfden oorlog droeg Duitschland het beheer van eigen ziel aan een Keizer op. Het verslagen Frankrijk zag zich van hare Bonapartes verlost, het zegevierend) Duitschland gaf zich, aan handen en voeten gebonden, aan hare Hohenzollerns over! Hoe stralen deze twee tegengestelde handelingen in het treffend licht van deze vijf-en-veertig jaren; in welk een schril contrast staren deze twee woorden: verslagen en zegevierend ons aan! Tenzij ons geloof in volksregeermg ons misleidt, was het Frankrijk, dat destijds voorwaarts schreedt en was het Deutschland, dat achteruitging. Maar in Juni verleden jaar liet zich de zaak niet aldus aanzien. 27 VIII. Hadde het zich niet geleidelijk vóór onze oogen afgesponnen, het geval Duitschland zou ons volkomen ongelooflijk voorkomen. In het licht van het huidig tijdsgewricht beschouwd, lijkt het ons nog het meest ongelooflijk, dat zij haar sprong naar de keel van de wereld kon maken, zonder dat die wereld er op verdacht en voorbereid was. Nu het eenmaal tot den sprong is gekomen, heeft men haar diagnose vaak en met doorzicht hooren stellen— zelfs vóór het er toe kwam, deed Dr. Charles Sarolea, een Belg, het met bijzondere verdienste, maar destijds zonder succes, want, men weet het, profeten zijn nu eenmaal niet in tel, tenzij later, bij het nageslacht. Het geval Duitschland is inderdaad van pathologischen aard, het behoort tot de competentie van den psychiater; wij hebben hier te doen met grootheidswaanzin, gecompliceerd door het tegelijkertijd intreden van vervolgingsmanie. Hoe wel herinner ik mij de gelegenheid, bij welke ik de eerste glimp van inzicht ontving, dat men hier met geestelijke afdwaling had te doen! Het gebeurde op Woensdag 5 Augustus 1914 en wij bevonden ons in het midden van den Atlantischen Oceaan. Vóór het bulletin-bord verdrongen wij, passagiers, ons om het marconigram van den dag te lezen en te vernemen, wat meer van Europa sinds den vorigen dag aan stukken was gevallen. Op dezen ochtend bereikte ons de proclamatie van den Keizer, waarin hij Hamlet aanhaalde en aan zijne onderdanen vóórhield, dat het een quaestie was " to be or not to be" en waarin hij hen aanspoorde, aan een wereld het hoofd te bieden, die tot Duitschland's ondergang samenspande. In deze woorden was zulk een wilde, onsamenhangende en opgeschroefde toon, dat ik tegenover een vriend opmerkte: "Scheelt het den man in zijn bovenkamer ?'' Later, op dienzelfden reis, pakten wij ons in alle stilte, met de lichten uit, door de mist weg om twee Duitsche kruisers te ontwijken, waarvoor niemand eenige persoonlijke vrees aan den dag legde op één stewardess na, die zich uitliet: "Het zijn allemaal wilde beesten. Zij zouden ons met het grootste pleizier naar den kelder helpen." Niemand was het met haar eens. Sedert hebben wij echter geleerd in te zien, dat zij het bij het rechte eind had. Sedert hebben wij dien wilden, onsamenhangenden toon in menige Duitsche stem, behalve die van den Keizer, gehoord en heden twijfelt niemand onzer er aan, of wij 28 hebben in Duitschland's waanzin een geval te zien, analoog aan ■dat van die geestverstoringen in de Middeleeuwen, die in fanaticisme, meestal van godsdienstigen aard, d'r oorsprong namen en geheele groepen der menschlijke samenleving in verschillende vormen van dolheid deden uitbreken. Het geval Duitschland is het Prussianiseeren van Duitschland. Lang nadat wij allen-zullen zijn heengegaan, zal men dezen oorlog nog steeds tot een voorwerp van studie maken, en zich gedrongen gevoelen om, welke natie men ook voor het gebeurde mede-aansprakelijk zal achten, het hoofdaandeel, het zwaarste deel der schuld, op de schouders van Pruisen en de Hohenzollerns te leggen—behalve natuurlijk wanneer het Noodlot -aan Duitschland mocht vergunnen de wereld te vermeesteren, in welk geval de Keizer ons natuurlijk zijn speciale lezing van het gebeurde opdringen en alle andere voorstellingen den kop indrukken zou; zooals hij dit immers reeds voor het africhten .zijner eigen onderdanen sinds 1888 met succes heeft gedaan. Zóóver zal het echter niet komen; hoe de zaak ook moge uitvallen, .zulkeen einde zal de zaak niet kunnen nemen. Wanneer ik geloofde dat de aarde geprussianiseerd zou worden, zou het leven geen enkele aantrekkelijkheid meer voor mij kunnen hebben. Naar mijn gevoelen hebben wij in dit geval van Duitschland, bij al dit gebeuren, te doen met een voorbeschikt, onafwendbaar, fatalistisch ding; cosmische krachten boven-en buiten's menschen bevatting storten zich als een springtij over dit noordelijk land, om dezelfde reden waarom zij eens de zuidelijker kusten van Europa overstroomden ; zoo wordt aan dit ïeutonenras zijn beurt, zijn hoogtij, zijn uur van razenden gloed en hoogsten opbloei gegeven—een tijdelijke grootheid, een overdadige levenskracht, ontwikkeld en van een zeker scheppingsvermogen—maar een grootheid, die voorbestemd is om in het treurspel harer eigen drift aan gruizelementen te worden geslagen. Het proces laat zich tot ver achter Napoleon—die het voor een tijd tot staan bracht—naspeuren, tot in jaren, waarin wij het Duitschland der Hervorming, het Groote Duitschland der dichtkunst en der toonkunst zien opbloeien, schoon ook toen reeds het Pruisisch vergif zich begon te doen gelden. Omstreeks 1830 nam Heine den nieuwen en verderfelij ken invloed waar en liet er zich met verachting over uit. Het verderf openbaarde zich in een samengaan van het eerzuchtig streven in den staat met dat in het huisgezin; het gistingsproces dat hieruit voortkwam schonk gaandeweg het leven aan een onbedwingbaren drang naar wereldmacht. Deze drang valt allereerst sterk in Frederik den Groote op. Hij was het die den Pruisischen geest formuleerde en het standpunt door Pruisen tegenover het buitenland in te nemen. Hij hakte Polen in drie stukken en noodigde Rusland en Oostenrijk in godslasterende taal uit, zich met hem aan het " Heilig Avondmaal " te goed te doen. Diefstal is sinds Frederik's dagen schering en inslag gebleven. Zijn cynische, onbuigzame geest bleef Pruisen na Waterloo beheerschen en diende eerst Bismarck's voorganger en later Bismarek zeiven tot richtsnoer, bij het inpalmen van SchleswigHolstein, bij het vervalschen van het telegram te Ems, en bij 29 het zich later meester maken van Elsasz-Lotharingen. Het is nu —diep treurig als het is—gemakkelijk genoeg in te zien, hoe de kleme afzonderlijke Duitsche Staten, die zulke reuzen als Luther, Goethe of Beethoven voortbrachten, maar op militair gebied altijd het onderspit delfden en door hunne overwinnaars eeuwenlang hun land in slachtplaatsen zagen verkeerd, er na 1870 toe kwamen, om hun pas geschapen Keizer hun "Ave, Cïesar!" toe te roepen. Had hij hen niet, vereenigd, tot de eerste glorie en de eerste verovering gevoerd, die zij ooit hadden gekend? Gaf hij hun niet Elsasz-Lotharingen weer, dat Frankrijk hun een paar eeuwen tevoren had ontstolen?—Zoo legden zij dan goedig hun ziel in de handen der Hohenzollerns. Eenmaal zóóver, kon het tragisch einde niet uitblijven. 31 IX. We kunnen er nauwelijks genoeg nadruk op leggen, nauwelijks voldoende sterk doen uitkomen, welkeen moreel effect 1870 op den Duitschen aard moest uitoefenen, koe het op den Duitschen geest reageerde. Men kan ziek van de volheid van het Prussianiseerings-proces, dat sedert werd toegepast, geen juist denkbeeld vormen, tenzij men dit effect ter dege in het oog vat. Velen hebben bet licht geworpen op de ingeboren onderworpenheid en de goedgeloovigheid van den Duitscher, weinigen merkten op, wat 1870 er mee van doen had. Alleen indien wij in Bismarck's snelle, geweldige triomf over Frankrijk de eindverklaring zoeken, kan ons verstand zich een aannemelijke voorstelling vormen van het verlagend en slaafsch vertrouwen, dat de Duitschers van toen-af in Pruisen stelden. Zij slikten sullig de poespas die Bismarck hun als algemeen stemrecht opdischte. Zij lieten zich goedzakkig, op politiek zoowel als militair gebied, de handen binden. Zij slikten een knellenden schooldwang, die tot het buitengewoon hoog cijfer voor kinder-zelfmoord voerde, waarvan ik hierboven gewag maakte. Zij aanvaardden zonder morren een levensregel, waarbij buiten de aangewezen grenzen zoo goed als niets geoorloofd en zoo goed als alles verboden was. Al deze verbodsbepalingen bewegen zich echter uitsluitend op materieel gebied en hebben ontegenzeggelijk niet aan groot materieel welvaren in den weg gestaan. ' Intellectueele bespiegeling werd schijnbaar onaangetast gelaten, maar een ieder die den moed had, over Vrijheid en het Goddelijk Recht van Koningen te philosopbeeren, kwam er gauw genoeg achter, dat ook hier voetangels en klemmen lagen. Pruisen trok haar uniform niet alleen den Duitschen lijven aan maar evenzeer den Duitschen geest. Letteren en muziek werden dientengevolge merkwaardig dor. Drama, fictie, poëzie en de Witz-blatter vulden zich met een nieuwe heftigheid en kenmerkten zich door een nieuwe, logge neiging voor het gemeene. Pruisen prentte ongeduld met de nobele Duitsche klassieken in. En geen wonder —vrijheid was bij hen hoofdzaak. Beethoven scheurde de opdracht aan Napoleon van rijn Eröicasymphonie aan stukken, 'toen zijn held zichzelven tot Keizer uitriep. En zeide Goethe niet van hem: "Napoleon biedt ons een voorbeeld van het gevaar om zich als Absoluut op te werpen en alles op te offeren aan het najagen van één idee?" Goethe 32 werd in Berlijn rondweg voor verouderd uitgekreten. Symphonieorkesten konden dra niet langer met Mozart en Beethoven aankomen. Een vreemd mixtum van lichtzinnigheid en beestachtigheid begon het gebied der Duitsche kunst te beheerschen. Het dalen van het niveau der Duitsche wetenschap hield hiermee gelijken tred. Aan geen scheppend genie van de grootte van een Helmholtz werd het leven geschonken, maar wel aan een kudde ijverige en bekwame werkers, die de ideëen van Engeland —zooals de aniline-verfstoffen—of van Frankrijk—zooals de Wassermann-proef—verder uitwerkten, gewoonlijk zonder ooit d'r waren oorsprong te noemen. De akademiscbe atmosfeer in Berlijn ging zóózeer omlaag, dat een Münchener hoogleeraar er voor bedankte, een professoraat in de hoofdstad te aanvaarden, hoezeer dit promotie meebracht. Veertig jaren lang hebben Duitsche schoolkinderen en Duitsche studenten de benauwende dampen ingeademd, die aan Berlijn ontstegen, in alle richtingen uitgezonden door professoren door de hoofdbron uitverkoren. Zoodra een hoogleeraar of redacteur het in het hoofd kreeg, dingen te verkondigen, waarmee Pruisen niet accoord ging en dat niet door Duitsche goedgeloovigheid slaafs werd neergepend, stelde hij zich aan vervolging wegens ketterij bloot. TJit deze dampen maakten zich drie reuzenvormen los—de Superman, het Super-ras en de Super-Staat—de Drie-eenheid van het nieuwe Duitsche dogma. 33 X. Aldus werd Duitscliland van de buitenwereld afgesloten. Zelfs hare Sociaal-Demokraten lieten zich dit lafhartig aanleunen Unna had haar Grooten Muur, ook Duitschland bouwde er zich een, maar . . . rondom den geest. Te zeggen, dat een groote natie in deze verlichte dagen voorbedachtehjjE aulkeen wal om zichzelven optrekt, moge een ongehoorde beschuldiging schijnen; laat mij voor dit beweren daarom een grond aanvoeren, één enkele uit vele, neen uit honderden; dat zal voldoende zijn om een denkbeeld te geven van het gehalte van de zorgvuldig geprepareerde inlichtingen omtrent de wereld buiten den wal, die Duitschland aan hare schooljeugd vergunt te vernemen Ik haal hier uit een brief aan, door een Amerikaanschen vader tot vóór kort in Berlijn woonachtig en die ziin imderen aldaar de school deed bezoeken, geschreven • " De hand boeken waren eenig. Ik geloof niet dat er één enkel boek over natuur- ot scheikunde, den leerlingen in handen gegeven was waarin een erkenning voorkwam van één schrede voorwaarts door een niei-Dmtscher op dit of dat gebied gedaan; elke stap werd op de een of andere manier op de credietzijde van een Germaan gesteld Zooals men kan verwachten, wordt ook de geschiedenis der moderne wereld als het werk van Duitsche Helden voorgesteld Het potsierlijkst staaltje was echter zeker het aardrijkskundig werk door Katherina ('man's dochter, dertien jaar oud) gebruikt l»it bevatte kaarten van de "Deutsche Gebiete" (Duitsche invloedsferen in vreemde landen), in levendige kleuren uitgebeeld. In JNoord- en Zuid-Amenka, de Vereenigde Staten en Canada ingesloten, komen, volgens dit boek drie klassen van inwoners voor—te weten negers, Indianen en Germanen. Voor de Vereenigde Staten vindt men een donker deel om de negers aan te duiden en een centraal-Westelijke sectie voor de Indianen; de rest is Deutsche Gebiete." Canada wordt in hoofdzaak door Indianen bewoond Ik kwam achter dit fraais doordien een van Katherina s vriendinnetjes haar vroeg, of zij een negerin was dan wel van Indiaanschen bloede; op haar bescheid, dat zii geen van beiden was, werd haar meegedeeld, dat zij het gladmis moest hebben, omdat zij zeker geen Duitsche was.'' Inihtingen^van minder lachwekkend kaliber het gebied rakende ran de moraliteit zooals zij m de Duitsche scholen wordt verkondigd, zal ik hier maar liever niet aanhalen. 6142 34 Veertig jaar lang zat Duitschland aldüs binnen haar muur, voor zoete koek opetend en volgzaam verterend wat Pruisen goedvond haar op te disschen. Men denkt hierbij onwillekeurig aan de bij wilden in zwang zijnde godsdienstgebruiken, waarbij de deelnemers zich, door het uiten van woeste kreten en het maken van rythmische sprongen, gaandeweg in een staat van schuimbekkende vervoering werken. Iets dergelijks is Duitschland overkomen. Binnen haar muur van moreel isolement is haar kijk opde dingen verwrongen, haar zin voor proportie verloren geraakt; een stel uitzinnige dwangvoorstellingen heeft haar te pakken— haar eigen grootheid, haar Kuituur-roeping, haar minachting voor de rest der wereld en haar ingebeelde grieve, dat de menschheid samenspant om haar in haar groei te belemmeren en te onderdrukken. Deze dwangvoorstellingen—kunstmatig gefokt—hebben hun eigen Nemesis voortgeroepen : Duitschland heeft elk onzer misverstaan, elk wezen en elk ding buiten haar wal. Gelijk de behekste dwergen in zekere oude tooververhalen, wier woorden hun boos opzet verraden, zonder dat zij er zich van bewust zijn, vervallen Duitschers voortdurend in het uiten van de meest naieve en meest groteske zelfbeschuldigingen—zooals, toen aan den Duitschen Gezant bij het Hof van St. James bij zijn vertrek uit Engeland uitgeleide werd gedaan en zijn begeleiders hem rieden, zich de zaak niet zoo aan te trekken, omdat het toch niet zijn schuld was, dat het tot oorlog was gekomen. In diepgevoelde smart moet hij daarop hebben gezegd: " O, gij weet niet, waar het om ging! Mijn toekomst is gebroken. Ik werd uitgezonden om op Engeland het oog te houden en mijn Keizer het rechte oogenblik aan te geven, waarop hij zou kunnen toeslaan, wanneer n. 1. Engeland's inwendige beroeringen het voor haar ondoenlijk zouden maken, het zwaard tegen ons te trekken. En ik heb hem verteld, dat het oogenblik daar was! " Of zooals, toen een Duitscher in Brussel zich tegenover een Amerikaan uitliet: " Wij hadden heusch erg met België te doen, maar wij voelen dat het voor dat land beter is te lijden en zelfs geheel uit de rij der natiën te verdwijnen dan dat ons Keizerrijk, dat zooveel grooter en belangrijker is, door onze verraderlijke vijanden naar den kelder zou worden geholpen." Of zooals, toen Doctor Dernburg ons uitlegde, waarom aan Duitschland geen andere keus overbleef dan om elfhonderd passagiers te vermoorden: " Tot dusver bracht het gebruik mede, dat men passagiers en opvarenden aan boord nam. Maar een submarine kan dat niet doen. Een submarine is een zwak vaartuig en zou gemakkelijk kunnen worden geramd; ook is het voor een snelvarend schip mogelijk haar te ontloopen." Niet meer dan de behekste dwerg beeft Duitschland de minste notie van wat zulke onopgesmukte woorden aan menschen buiten den wal, die haar omgeeft, omtrent haarzelf verraden—dat zij is teruggewandeld tot de voorstelling van moraliteit van het 35 Steenen Tijdperk en tot de wijze van oorlogvoeren van den Oertijd, alleen maar nog wat afschuwelijker gemaakt door er de vindingen van de moderne wetenschap op toe te passen. Zoo is het dan Duitschland's Nemesis, haar Fatum, dat zij de wereld verkeerd beoordeelt. Zij beging een flater in hare berekening van België's houding—en die welke Frankrijk en die welke Rusland zouden aannemen en een nog veel wanhopiger ten opzichte van Engeland. Ten overvloede meende zij op de sympathie der Amerikanen te mogen rekenen. Aldus saamgevat schijnt het Prussianiseeren van Duitschland een fantastische onderneming en evenzeer fantastisch, d.i. niet van deze wereld, de onbegrensde goedgeloovigheid en de verachtelijke blinde aanhankelijkheid van de gehypnotiseerde Duitsche jeugd. Toch overdrijf ik niet—hier hebt gij de woorden, kort geleden geschreven door een' jongen Duitscher, wiens brief, tot een mijner vrienden gericht, mij ter lezing werd voorgelegd. Hij was de goeverneur van de kinderen van mijn vriend, een hoogst minzaam en uitmuntend onderlegd jongmensen, bij wien men geen oogenblik aan gehypnotiseerd-zijn zou denken. Hij ging naar zijn land terug om er zijn dienstplicht te vervullen. Daar ademde hij opnieuw de Pruisische pestwalmen in. Op een goeden dag kreeg men een brief, van hem, een brief zooals men die zou wenschen te ontvangen van een warmbloedig, oprecht en vaderlandslievend jonkman—tenminste voorzoover de eerste bladzijden betrof. Daarna openbaarde zich de inwerking der kwade dampen en geeft hij plotseling blijk van de volgende intellectueele duizeling: "Het individueel bestaan heeft alle waarde verloren; zelfs de on-ontwikkelde menschen voelen dat er hooger dingen dan persoonlijk geluk op het spel staan, terwijl de ontwikkelden weten, dat het om de kuituur van Europa gaat. Door hare schaamtelooze leugens en on verbluf te schijnheiligheid heeft Engeland zich den naam van kuituurvolk onwaardig betoond. Frankrijk loopt natuurlijk op haar laatste beenen, terwijl uw eigen land (Amerika) in ontwikkeling te ver achtergebleven is en de andere landen te onbeduidend zijn om de nalatenschap der Grieksche beschaving en die der Christelijke belijdenis—de twee voornaamste elementen in elke hoogere kuituur van onzen tijd—tot haar recht te doen komen; daarom hebben wij dat te doen en wij zullen het doen—ook al zouden wij en millioenen na ons er het leven voor hebben prijs te geven." Wat wilt gij meer? Hier hebt gij een hoogontwikkeld student van edelen aanleg, van een veelbelovend karakter, mèt millioenen van zijn slag tot een wartaal-uitslaanden maniak verpruischt en volkomen bereid, zich in de bloedketel te laten slingeren. Kan men zich een tragischer geval denken? Goethe's jonge Wilhelm Meister stelde zich Hamlet's waanzin en hoe het er toe kwam als volgt voor: " De loot van een eik wordt in een kostelijke vaas geplant, alleen geschikt om teedere bloemen te bevatten; de plant schiet op, de wortels spreiden zich uit en de vaas barst." Op gelijke wijze heeft Pruisen, in Duitschland geplant, het rijk tot barsten veroordeeld. 6142 D »7 XI. Zoo zijn wij dan thans gevorderd tot het Pruisisch Credo. Het volgende is een belichaming, een uit onderscheiden bronnen saamgelezen belijdenis van Prussianisme, zoóals zij zin voor zin van Pruisische lippen is gevloeid, van die des Keizers, van zijn generaals, professoren, redacteuren en van die van Nietzsche, ten deele gesproken in kalm overleg, jaren vóór den oorlog en te samen vormend een Credo, nu door het gewapend conflict bezegeld: " Wij, Hohenzollerns ontvingen onze kroon uit God's hand alleen. In Mij daalde de Geest God's neer. Ik beschouw mijn taak als mij uitsluitend door den Hemel opgedragen. Een iegelijk die mij weerstreeft, zal ik verbrijzelen. Niets behoort in deze wereld te worden beslist zonder dat de Duitsche Keizer er het laatste woord in spreekt. Hij die het oor leent aan de openbare meening loopt gevaar het Staatsbelang ontzaglijk nadeel toe te brengen. Indien men zekere posities in de wereld bekleedt, moet men eer dupes maken dan vrienden. Voor Christelijke moraliteit is geen plaats in de wereld der politiek. Verdragen zijn slechts maskers om diepere politieke doeleinden te verbergen. Vergeet nooit, dat het Duitsche volk van Gode uitverkoren werd. " Macht is recht en oorlog beslist wie gelijk heeft. Aan iederen jongeling, die zich bij een bierdrinkers—en duellisten club aansluit zal de ware richting voor zijn leven worden geopenbaard. Oorlog is per se een goed ding. God zal er voor waken, dat oorlog altijd weer terugkeert. De pogingen aangewend om den oorlog afgeschaft te zien moeten niet slechts als dwaas worden gestempeld, maar als beslist onzedelijk. De vrede van Europa is voor ons slechts bijzaak. Anderen te zien lijden doet goed, het aandoen van lijden aan anderen doet nog meer goed. Deze oorlog moet zoo hardhandig mogelijk worden gevoerd. " Men moet de Belgen niet dood schieten. Men moet hen in zulkeen toestand brengen, dat er voor hen geen hoop op herstel overblijft. De troepen moeten de Belgische civiele bevolking met onverbiddelijke gestrengheid en schrikaanjaging behandelen. Zwakke naties hebben niet hetzelfde recht van bestaan als machtige naties. De wereld kan het voortaan buiten kleine nationaliteiten stellen. Wij Duitschers hebben bitter weinig achting en nog minder eerbied voor fil42 D 2 38 . Holland. Wij hebben behoefte aan koloniale uitbreiding en kunnen hiertoe alleen geraken ten koste van andere Staten. " Rusland kan niet langer onze nabuur blijven. De Poolsche pers moet vernietigd worden—met de Fransche en de Deensche moet het denzelfden weg uit. Drie' voorechten kunnen aan de Polen worden toegestaan: belastingen opbrengen, in het leger dienen en den bek houden. Frankrijk moet zóó totaal worden vermorseld, dat het zich nimmer weer op ons pad zal durven wagen. Weest indachtig aan het feit, dat wij niet kwamen om Frankrijk den oorlog aan te doen, maar om haar De Hoogere Beschaving te brengen. De Franschen hebben zich een verworden natie betoond, zonder respect voor de Goddelijke wet. Tegen Engeland vechten wij om buit te behalen. Engeland is onze eigenlijke vijand. Wij moeten het perfide Albion eens voor al vernietigen, haar tot zulkeen staat van onderworpenheid brengen, dat het met haar invloed over de wereld voor goed gedaan zal zijn. " Het Duitsch moet de plaats van het Engelscb als wereldtaal innemen. Het Engelscb, die bastaard-taal, moet in de verste hoeken worden gejaagd, totdat het tot zijn oorspronkelijke roeping is teruggeleid van een onbeduidend zeeroovers-dia'lect te zijn. De Duitsche taal betoont zich een zegen, zoo uit God's hand ontvangen en zinkt in het hart der menschheid als een kostelijke laafnis. Aan Ons, meer dan aan eenige andere natie, is de taak toevertrouwd om het ware gebouw der menschelijke bestaansvoorwaarden op te trekken. Ons eigen vaderland heeft door het verwerven van militaire macht een graad van kuituur bereikt, die het langs vredelievenden weg nimmer deelachtig zou zijn geworden. " De beschaving der menschheid lijdt een verlies telkenmale dat een Duitscher Amerikaan wordt. Laat ons ophouden met onze jammerlijke pogingen om Duitschland's optreden te verontschuldigen. Wij wilden het. Onze macht zal een nieuwe wet voor Europa vaststellen. Het is Duitschland dat toeslaat. Wij zijn, moreel en intellectueel, boven alle vergelijking superieur. Wij hebben te strijden tegen Russische wilde beesten, Engelsche huurlingen en Belgische fanatici. Er is niets, waarvoor wij leedwezen hebben te betuigen. Het laat ons ten eenenmale koud of alle gedenkteekenen, ooit opgericht, alle schilderijen, ooit geschilderd, alle gebouwen, ooit door de groote bouwmeesters der wereld in het aanzijn geroepen, worden vernield. . . . De leelijkste steen op het graf van een Duitsch grenadier is een roemruchtiger gedenkteeken dan alle kathedralen van heel Europa te samen. Maar geen respect voor de graven van een Shakespeare, een Newton, een Faraday! " Zij schelden ons barbaren. Wat deert het ons? De Duitsche leus moet zijn: voedt op in haat. . . • . Organiseer den haat. . . . Voedt op in begeerte om te baten. Laat ons alle ontijdige en valscne schaamte afwerpen. Geloof, hoop en haat zijn ons gegeven, maar van deze drie staat haat bovenaan." 39 XII. Zal het heerlijk land van Goethe zijn Pruisische les ooit kunnen afleeren en eigen nobele gezondheid herwinnen, na zulke pestwalmen zóó lang te hebben ingeademd? Onmogelijk die vraag thans te beantwoorden. Want nog altijd zitten ze binnen hun muur. Als een welaf gericht koor herhalen zij, dat Engeland den oorlog aanstichtte, dat Leuven heelemaal niet werd verwoest, datRheims niet werd gebombardeerd en dat het '■' Vaterland " het onnoozel slachtoffer is van de afgunst der buitenwereld. Op de vraag van den vreemdeling, op welken grond zij een en ander uitgalmen, heeft het getrainde koor maar één antwoord : " Omdat onze regeenngsambtenaren het zeggen." Berlijn, Keulen, München—alle steden—staan met dit antwoord aan den reiziger klaar. Vergeet niet: Niets van wat ons oor bereikte is hun bekend. Het werd hun onthouden. Hun hersens zijn nog altijd in Pruisische uniiorm gestoken en maken automatisch de oefeningen van de Pruisische rekrutenschool door. Zal een keer in de krijgskansen deze vloek opheffen ? Te Leuven gebeurde iets—een kleinigheid, het is waar, maar zij geeft hoop. In het huis van een hoogleeraar aan de Universiteit aldaar waren eenige Duitsche soldaten ingekwartierd goedhartige menschen, welgezind en zonder eenig kwaad in den zin te bebben. Plotseling vielen zij, ter voldoening aan nieuwe orders blijkbaar, op dit buis aan, verbrandden de boeken, herschiepen de kamers in een woestenij en sloegen alles kort en klein De meester is dood. Zijn vrouw, het met hare hulpelooze kinderen aanziende, zag hoe een soldaat een appel gaf aan een kind. " Dank 17," zeide zij; " gij althans hebt een hart." " Neen, Mevrouw," antwoordde de Duitscher, " het is gebroken." Goethe zeide: " hij die een heilzamen invloed wenscht uit te oefenen, moet er op bedacht zijn, niet te kwetsen . . . Wij zijn te humaan géwordén om in de zegetochten van Caesar schik te hebben." Negentig jaar, nadat hij dit maxiem had neergeschreven, dreef Duitschland de Belgische vrouwen—sommigen zóó bedlegerig dat zij voor maanden geen voet buitenshuis hadden kunnen zetten—van hare ontredderde haardsteden weg, pakte ze als vee op treinen en stelde hen voor weken—van stad tot stad—aan het gejouw en den spot en hoon van het Duitsch gepeupel bloot. 40 Misschien is de Duitsche soldaat, wiens hart te Leuven werd gebroken, er één in een legioen en zoo zal wellicht, door duizenden gebroken Duitsche harten, Duitschland eenmaal bewogen worden om tot haarzelven in te keeren. Zij heeft over een werelddeel de grootste beproeving gebracht. Zij heeft een Europa aan stukken gereten, welks onvoorbereidheid om te vechten het beste antwoord is op haar onzinnige leugen, dat zij de aangevallene was. Nimmer zal Europa weer wezen wat het was. Gesteld onze hersens waren in staat, zich in dezen oorlog, in zijn ganschen omvang, in te denken—zij zouden moeten barsten. Maar Beproeving beeft haar Pinksteren. Toen haar machtige storm over België en Frankrijk joeg en de vuurtongen elk der twee zengden, werd ook over hen, als eens over de apostelen in het Nieuwe Testament, de taal vaardig, bezield als zij waren door den Heiligen Geest. Hunne woorden en daden hebben de wereld van een heerlijkheid vervuld, die de wereld verloren waande. Het vleösch, dat onzen tijd en ons geslacht beheerscht had, werd tot niets in de tegenwoordigheid van den Geest. Ik heb Belgen het martelaarschap en de opstanding van hun vaderland hooren zegenen. Zij zeiden tot mij: " Spreek niet van ons lijden—spreek van onze glorie. Wij hebben onszelven gevonden." Franschen hebben mij verklaard: " Vier-en-veertig jaren 'lang hebben wij ons ongelukkig gevoeld, leefden wij in duisterniszonder gezondheid, zonder godsdienst en dachten ons het ware Frankrijk dood. En zie—wij zijn herboren." Ik hoorde den Franschen Gezant, Jules Jusserand, in een edele toespraak deze opmerking maken: " George Eliot betoogt met diepe wijsheid, dat in het leven van ieder mensch een oogenblik komt, waarin hij, zonder dat hem de tijd tot nadenken wordt vergund, voorzichzelven heeft te beslissen, wat te doen—waarin hij instinctmatig te handelen heeft. Wat bepaalt zijn beslissing ? Zijn heele verleden, de dagelijksche keuzen tusschen goed en kwaad door hem gedurende al de voorafgaande jaren gedaan. Van deze hangt zijn besluit af. Voor zulkeen keuze zag Frankrijk zich plotseling gesteld en zij handelde zonder aarzelen, trouw aan haar historische eer en haar moed." Eiken dag worden bij dozijnen, neen bij honderden, daden van geloof, liefde en zelfverloochening gedaan, die nimmer zullen worden geboekstaafd, ook al is elk ervan op zichzelf waardig m een heldendicht te worden vereeuwigd. Over de heele verstoorde kaart van Europa, over een gebied duizenden vierkante mijlen wijd worden zulke daden volbracht, door Serviërs, Russen, Polen, Belgen, Franschen en Engelschen en . . . door Duitschers niet minder—waarbij de zielen van mannen en vrouwen zich hoog verheffen boven hun stoffelijk zijn, dat zij van zich werpen ter wille van een ideaal.' Gij behoeft TI slechts één enkel incident te herinneren, één enkele glimp van het wit-gloeiend vuur van den Geest, dat ons, uit de verte, van de vurige oven tegenstraalt. Men was bezig, de gewonde Duitsche krijgsgevangenen uit de brandende Domkerk van Rheims—waarbinnen zij hulpeloos op hun strooleger, dat reeds vlam begon te vatten, lagen uitgestrekt— 41 naar buiten te dragen Vóór den hoofdingang der kerk stond Z!t Yans+cl1 gemeen klaar om op deze lamgeslagen, weerlooze vijanden te schieten en hen aan stukken te rijten. Gij en ik zouden ons misschien ook geneigd hebben gevoeld, een vijand af te maken, die het mocht hebben gewaagd, aan Mount Vernon, de woning van den Vader des Vaderlands (Washington), dê schendende hand te slaan ! Voor meer dan zevenhonderd jaren was deze groote kerk van JHheims het heilig altaar van het Fransche volk geweest. Eén minuut en deze Duitschers, buiten de kerkdeur neerliggend of met moeite voortkruipend., zouden door de woedende volksmenigte zijn vertreden. Daar rees boven het lawtai van neervallende dakspanten en glas, het ineenstorten van beelden en het donderen van net bombardeerend geschut, boven de kreten van Fransche volkswoede—de stem van één enkel man. Op de treden die naar net verminkte kerkgebouw voerden verhief zich een priester De armen opgeheven, riep hij : L^t af ï Denk aan het grootsch verleden en de ridderlijkheid van Frankrijk! Franschen zijn buiten staat, zich te vergrijpen aan een gewonden en verslagen vijand. Laat ons niet tot het niveau onzer vijanden zinken! " Dat was genoeg. De Franschen bedachten wat zij aan Frankrijk verschuldigd waren en de Duitschers werden veili" overgebracht naar de voor hen bestemde schuilplaats. Ver vandaar door vele landen en zeeën van dit tooneel gescheiden, gevoelden harten er zich door getroffen en werden oogen, die Rheims nooit gezien hadden, vochtig. Dit zijn de louterende vuurtongen, dit is de Pinksteren der Beproeving. Vaak moet het hen, die op het slagveld lagen uitgestrekt zij-aan-zij, hun laatste uur verbeidend, opnieuw tot broeders hebben gemaakt. Zulkeen lot trof een Fransch cavalerie-officier, door de borst getroffen, doodelijk, maar hem nog tijd latend om voor de vrouw zijner keuze zijne laatste gedachten op te teekenen. Ziehier wat hij haar schreef: " Twee andere mannen liggen dichtbij mij en ik geloof niet, dat er voor hen meer hoop is, er het leven af te brengen. De een is een officier in een Schotsch regiment en de ander een gewoon soldaat, een Uhlaan. Zij werden na mij neergeveld en toen ik tot mijzelven kwam vond ik hen over mij heengebogen, bezig mij een eerst verband aan te leggen. De Engelschman goot mij water nit zijn veldflesch in de keel en de Duitscher was bezig mijn wond te stelpen met een antr-septisch preparaat door den Duitschen medischen dienst te velde aan de troepen verstrekt. Den Hooglander was een der beenen verbrijzeld en de Duitscher was door een aantal granaatscherven in de zijde getroffen. "In weerwil van hun eigen lijden beijverden zij zich mij bij te staan en toen ik geheel bij kennis was gekomen, gaf de Duitscher ons een morphine-inspuiting en gaf er zichzelven ook een. Zijn geneeskundige dienst had hem ook voorzien van de morphine en het spuitje, alsmede van een gedrukte aanwijzing, hoe ze te gebruiken. Na de inspuiting 42 gevoelden wij ons wonderwel verlicht en vertelden elkaar van het leven dat wij vóór den oorlog hadden geleid. Wij allen spraken Engelsch en herdachten de vrouwen, die wij thuis hadden achtergelaten. Zoowel de Duitscher als de Engelschman waren pas een jaar getrouwd. " Het kwam mij onbegrijpelijk voor—en ik onderstel dat de anderen er precies zoo over dachten—dat wij elkaar ooit te lijf waren gegaan. Ik keek naar den Hooglander, die bezig was in te dommelen, uitgeput; ondanks zijn vermoeide trekken en bemodderde uniform, kwam hij mij als de verpersoonlijking der vrijheid voor. Dan dacht ik aan onze driekleur en aan al wat Frankrijk voor de vrijheid had gedaan. Ik sloeg vervolgens den Duitscher gade. Hij had opgehouden te spreken en uit zijn knapzak een gebedenboek tevoorschijn gehaald. Hij trachtte een dienst voor soldaten, in den slag gewond, te lezen. En . . . terwijl ik naar hem keek, begreep ik op eens, waar ieder van ons voor gevochten had. Hij stierf vergeefs, terwijl de Engelschman en ikzelf waarschijnlijk iets zouden hebben bijgedragen tot de bevordering der beschaving en van den vrede." Zoo schreef deze jonge Fransche cavalerie-officier aan de schoone van zijn hart, de Amerikaansche met wie hij was verloofd. De Roode-Kruis-mannen vonden dezen brief aan zijn zijde. Daaruit vernam zij, hoe hij den dood was ingegaan. Ook hier de Pinksteren der Beproeving! 43 XIII. En wat zeggen de vrouwen—de vrouwen, aan wie zulke mannen ontvallen?—Aldus weigeren zij naar den Haag op te gaan om er het Vredes-Congres bij te wonen, door malle schepsels, die niemand te betreuren hebben, op touw gezet: " Hoe zou het ons mogelijk zijn, in een uur als dit, met vrouwen van 's vijand's landaard samen te komen? . Hebben zij de misdaden hunner regeering verworpen? Hebben zij protest aangeteekend tegen het schenden van België's onzijdigheid? Tegen de vergrijpen aan het volkerenrecht begaanf Tegen de gruwelen, waaraan zich hun soldaten, te land en ter zee, te buiten gingen ? Indien zij al den stem verhieven, is het geluid ervan te zwak geweest, dan dat de echo ervan ons over onze verwoeste en geplunderde landouwen zou hunnen bereiken . . ." Een andere dame, een van naam, richt de volgende woorden tot een gedelegeerde in den Haag: " Is het mogelijk, Mevrouw, dat U een Engelsche bent ? ... Ik voor mij moet bekennen, dat ik meer voel voor Engelsche vrouwen, die zich vechtlustig toonen. Aan Eransche vrouwen voor te stellen, in een uur als dit, over te komen en over arbitrage en mediatie en wapenstilstand te keuvelen is zoo goed als bun vóór te slaan, om d'r nationaliteit te verloochenen ... Al wat Franschen vrouwen kan bezielen is het opwekken en aankweeken in hunne kinderen, hun mannen, broeders en vaders, van de overtuiging, dat een oprlog van zelfverweer een zaak is zóó heilig, dat alles moet worden prijsgegeven, vergeten, opgeofferd en men den dood heldhaftig tegemoet moet treden, om datgene te verdedigen en van ondergang te redden, wat boven alles dierbaar is ... . het vaderland. Het zou mijn dooden verraden zijn, zoo ik voor iets anders oog bad dan voor wat is en wezen moet —indien de God van recht en wet, de vijand van den Duivel en van geweld en verwaten trots, de ware God is." Aldus opgewekt en gelouterd door Beproeving rijzen mannen en vrouwen tot hun volle geestelijke hoogte, zichzelven vergetend en zich in geheiligde woorden uitsprekend. Beproeving ontlokte bij het ondergaan van de Lusitania aan de lippen van een tot 44 inkeer gekomen Germaan, Kuno Francke, de volgende edele ontboezeming van vaderlandsliefde: " Is dit Europa's eind? Dan, in erbarmen, God, Red uit den gruwelnacht van's werelds doem De ziel mijns volks; geheng dat uit den poel Van woede en dolheid, die de aard verstart— Verjongd, herboren in den loutergloed— Het stralend trede op een nieuwe baan En zich ontplooie in een reiner sfeer. Ziel van mijn volk, gij zult niet ondergaan ! "* Indien de wereldramp nog voor Duitschland zelf het meest tragisch is, bestaat er hoop, dat ook zij eenmaal door de Pinksteren der Beproeving zal worden gelouterd en haar ziel zal ontrukken aan Pruisen, aan wie zij ze in 1870 toevertrouwde. Komt het ooit zoover, dan zal de vloek worden opgeheven. * Ends Europe so ? Then, in Thy mercy, God, Out of the fonndering planet's gruesome night Pluck Thou my peopïe's soul. From rage and craze Of the staled Earth, O lift Thou it aloft— Re-Touthed and through transfiguration cleansed— So beaming shall it light the newer time And heavenly, on a world refreshed, unfold. Soul of my race, thou sinkest not to dust. 45 XIV. En hoe—te midden van deze zoo goed als wereld-omvattende wolkbreuk—staat het met onszelven ? Ieder onzer heeft weieens in het nachtelijk duister omgedoold, wanneer alle omringende voorwerpen waren uitgewischt of althans moeilijk te onderkennen en het weerlicht plotseling alles in het rond van leven bezielde. Boomen vlakbij, heiningen ver weg, huizen, velden, dieren en menschelijke aangezichten-—alles opeens vastgehouden in een al-doorvademende klaarheid. Zoo wordt ook thans, in dit oorlogs-onweder, iedere natie en iedere man en vrouw bij het voortdurend lichten met scherpte voor ons afgetèekend. Wat deze Amerikaansche natie is, welke aanblik—nobel of ignobel—onze Democratie in het helsche licht van deze reuzenbotsing oplevert, staat reeds thans onuitwischbaar gegrift in bet Boek der Historie en zal voor komende dagen het conterfeitsel der Vereenigde Staten, anno 1914-15, zijn. Geen beter portret van een gegeven mensch dan zijn oordeel over dezen oorlog. Houdt hij er geen opinie op na, dan hebben wij in dat negatief zijn portret te zien. In de herfst van verleden jaar (1914) waren er Amerikanen, die de wensch voorstonden dat, om hun lezers eens iets anders vóór te zetten, de kranten geen oorlogsnieuws zouden afdrukken. Helder staan daarmee deze lieden " gekiekt" en hetzelfde geldt voor andere Amerikanen, die dadelijk aan het uitrekenen gingen van de extra-dollars die er voor hen uit Europa's nood en worsteling zouden te halen vallen. Goddank is dit niet het totaal-beeld van hoe wij er uitzien. Onze deelneming beeft over België een ware vloedgolf van bijstand en vertroosting gezonden ; andere stroomden den gewonden en bezochten in Polen, Servië, Frankrijk en Engeland toe. Een eindelooze zee van boeken, tijdschrift- en hoofd-artikelen, de wereld ingezonden om de zaak van het Recht te bepleiten en tegen Pruisen's lang voorafberaamden en kwaadwilligen aanslag te protesteeren, doet Europa zeker genoegzaam blijken, dat bij duizenden en honderdduizenden Amerikanen hart en hoofd zich op de rechte plaats bevinden. Het standpunt in dezen ingenomen door de New York Sun, New York Times, Outlook, en Philadelphia Public Ledger— om er slechts eenige te noemen—beveiligt ons tegen het verwijt dat wij moraliter onzijdig bleven, als individuën ten minste. 46 Toch schieten wij in Europeesche oogen in onze verplichtingen te kort. De Bondgenooten, hoezeer erkennend dat wij ons in materieelen zin zeer edelmoedig betoonden, zijn de meening toegedaan dat wij in geestelijk opzicht verder hadden behooren te gaan. In de Londensche Punch ziet men, naar aanleiding van het in den grond boren van de Lusitania, een Britannia afgebeeld, die vol ontroering en verontwaardiging op de gebogen figuur van Amerika toetreedt en haar de hand op den schouder legt met een: " Gij zaagt het aan, toen over stad en veld De beulen woedden, ongetuchtigd nog— Maar nu, bij God, uit Wien uw grootheid welt, Nu, zuster, spreekt gij toch? "* Hier wordt op ons een beroep gedaan niet qua individuën, maar als natie en als een natie kunnen wij ons alleen uitspreken in onze Regeering. "Nu, zuster, spreekt gij toch?—Wij openden den mond, het is waar, maar eerst na negen maanden zwijgens. Dit stilzwijgen komt in de oogen van Fransche en Belgische gedelegeerden, met wie ik het voorrecht had zonder terughoudendheid van gedachten te wisselen, op een moreel tekortkomen neer. " Toen de oorlog begon "—zoo redeneerden zij—" rekenden wij op IJ. Gij waart de groote Democratie; Gij stondt buiten het conflict; gij waart de aangewezen persoon om het rechte woord te spreken, waarop wij ademloos wachtten. Wij wisten dat gij, politiek gesproken, niet mee kondt doen; dit was het rechte standpunt en maakte uwe positie juist zoo sterk. Wij waren het hierin allen volkomen met uwen President eens. Maar waarom bleven uwe Universiteiten stom? Die van Chicago snoerde zelfs een Belgischen hoogleeraar den mond, die zich voorstelde het geval België aan het Amerikaansch publiek vóór te leggen. Uw pers heeft zich verdeeld betoond. Het woord dat wij van U verwachtten werd nimmer gesproken. Gij gaaft van groote milddadigheid blijk, maar wat wij meest noodig hadden was, dat ons recht wierd gedaan, dat onze zaak erkenning zou erlangen." Hierop gaf ik ten antwoord: " Primo—Onze Universiteiten nemen niet als de Uwe een hooge stelling in, van welke grooten invloed op de openbare meening uitgaat. Zij kunnen die nie,t beinvloeden; ik wilde dat zij het konden. Secundo—Wij zijn nog niet tot een natie samengesmolten; wij vormen een mozaiek van talen en rassen; toch heb ik, zelfs onder deze omstandigheden, nog nimmer tevoren de Amerikaansche pers en het Amerikaansch publiek zóó eenstemmig in een quaestie gezien als in deze. Tertio— Onze milddadigheid is de ons meest passende uiting van sympathie, de éénige weg, die ons openstaat om U te zeggen, dat wij het in beginsel met U eens zijn. Ik constateer met genoegen dat gij de noodzakelijkheid onzer politieke onzijdigheid erkent. Elk ander optreden zou, zoo op traditioneelen als op rationeelen grond, een ongehoorde dwaasheid zijn geweest. Quarto—Vergeet niet dat George Washington ons aanried, ons niet met de zaken van anderen te bemoeien." * In silence you have looked on felon blows On butchef's work of which the waste lands reek ; Now, in God's name, f rom Whom your greatness flows Sister, will you not speak ? 47 Waarop zij tot bescheid gaven: " Geldt het hier niet evengoed Uw b'elang als het onze? " Met die wedervraag roerden zij den kern. der quaestie' aan. Aan gene zijde van den Oceaan worstelt Democratie tegen den doodelijksten aanslag ooit op haar gedaan en voor maanden houdt deze worsteling aan. Wij zenden voedsel en verbandmiddelen aan de gewonden; individueel roepen wij schande over den aanslag. Columbia en Uncle Sam kijken overigens lijdelijk toe. Is dit toereikend? Konden wij, toegegeven dat het ons onmogelijk was, het zwaard te trekken, waarlijk niets anders doen ? Was het aanteekenen van protest ons evenzeer onmogelijk? Sloot de wijde oceaan Columbia heelemaal buiten? Europa, door eigen wee heen en weer geslingerd, hield den blik strak op ons gevestigd. Ik kan niet zeggen wat George Washington van de zaak zou hebben gedacht; al wat ik weet is dat mijn antwoord aan mijn Europeescbe vrienden hen onovertuigd liet—hoe zou het mijzelven volkomen hebben kunnen bevredigen? De menschelijke hersens zijn thans overspannen en ten uiterste verhit. Wat zal, zijn zij eenmaal afgekoeld, het beeld wezen, dat de Geschiedenis zich, bij het schijnsel van dit wereldschokkend weerlicht, van onszelven zal hebben gevormd ? Hoe hebben wij ons in dit pleit doen kennen ? Zal het portret ons weergeven als een volk dat zijn geboorterecht voor een schotel linzen verkwanselde ? Met het oog op onze vrijgevigheid en de houding van onze pers, mogen wij iets beters verwachten. Toch kan ik niet nalaten bet te bejammeren, dat wij ons van protesteeren onthielden. Ik zie duidelijk in, wat wij door die onthouding verloren, maar kan niet inzien, wat wij er door wonnen. Misschien zouden wij dit als verweer kunnen aanvoeren: Indien men aanneemt, dat wij een kostbare gelegenheid om, als onderteekenaren van de Haagsche Conventie, tegen de schending harer regelen protest aan te teekenen, verzuimden—worde niet vergeten, dat de bewijzen voor die schending destijds heel wat minder vaststonden dan thans. Wat ons destijds ter oore kwam scheen ons, Amerikanen, ongelooflijk toe. Wij hadden nooit zulkeen oorlog gevoerd en er nooit zoo een gekend. Tegen den tijd, dat de feiten als onweerlegbaar konden worden aangemerkt, zou een protest te zeer bet karakter hebben gedragen van een met de nachtschuit aankomen. Ziedaar al wat wij ter onzer schoonwassching kunnen aanvoeren. Is het voldoende? Voor de beantwoording van deze vraag heeft het uur nog niet geslagen; het staat echter vast dat de gegevens voor onze beeltenis voor alle komende tijden niet zullen bestaan in de voorstelling die wij ons van onszelven maken, maar in wat anderen in ons zien. Evenzeer zeker en een waarheid voor alle tijden is het, dat menschen en natiën alleen door beproeving tot een hooger zelfbewustzijn kunnen geraken. Het is vijftig jaar geleden sinds wij, Amerikanen, onze Pinkster der Beproeving beleefden. In deze halve eeuw hebben wij het te gemakkelijk gehad. Wij hebben niet na genoeg aan doodsgevaar verkeerd. Het is ons naar den vleesche gegaan, wij zijn buiten schot gebleven, onze welvaart is voor ons inderdaad een mooi aangedane bezoeking geweest. 48 Is in deze dagen, waarin de zielen der menschen en de zielen der natiën worden opengereten en blootgelegd, onze eigen ziel aan bet licbt getreden of alleen maar ons groot, uitgestrekt lijf? In 1865 vonden wij ongetwijfeld onze ziel. Waar is zij tbans? Wij hebben menige "aftocht naar de rustige studeerkamer" gezien en dagelijks kwam men bij ons aan met: " beginselen der practische omzichtigheid." Zijn zij tot in het merg doorgedrongen en hebben zij dit aangetast ? Dat verhoede God! Toch hebben wij sinds Augustus 1914 de kreet aangehoord door onze Europeesche broeders-in-Vrijheid geslaakt.- Zij vroegen niet om den bijstand van onzen zwakken arm, maar zij reikhalsden naar't vernemen van onze stem. Zij reikhalsden tevergeefs. Zal de Geschiedenis ons voor dit zwijgen vonnissen ? Intusschen raden ons de beginselen van een practische omzichtigheid, die zich als Christelijkheid voordoet, dagelijks aan, onzen arm toch vooral zwak te doen blijven! Maar was dit de manier, waarop Washington Valley Eorge te boven kwam of Lincoln zich tot Appomattox doorsloeg? Zullen de Vierde Juli en de Onafhankelijkheidsverklaring die hij herdenkt historische gebeurtenissen voor ons blijven, dan moet onze arm sterk zijn. En dit in ons eigen nationaal belang. In het belang der menschheid zullen wij een groote schrede voorwaarts in de richting van nationale en geestelijke volwassenheid hebben gedaan, indien wij uit dezen oorlog de les trekken, dat wij thans deel uitmaken van de groote volkenfamilie en direkt mede-aansprakelijk zijn voor het welzijn der menschheid—eerst dan zal onze kout over broederschap onder de menschen van de rhetorische pbase vrijgemaakt en in daden omgezet kunnen worden. 49 XV. Wij zullen echter eerst ons hooger Ik hebben te vinden. Wij sullens ons ook rekenschap hebben te geven van het feit, dat Europa, sinds onzen oorlog met Spanje, in ons, meer dan wijzelf doen, een der Groote Mogendheden ziet, die in het Concert der Natiën een woord meespreken. In de New York Sun trof ik het volgend versje aan: " Wij zijn noch Brit, noch Erank, noch Pruis, Noem evenmin ons Pool of Ier— Wij bouwden ons een eigen huis En daarin gloeit een eigen vier."* Het klinkt heel fraai; maar het komt op niets neer; de somtotaal is nihil. Amerika staat de broederschap der volkeren voor, maar alleen om dadelijk daarna op het bezitten van een afzonderlijke ziel te pochen! Te spreken van een Oude en een Nieuwe Wereld heeft niet langer de minste zin. De wereld is één. Alle menschen varen in hetzelfde schuitje. De opvarenden nemen in aantal toe, maar de ruimte die het vaartuig aanbiedt blijft dezelfde. Passagiers die er schik in vinden het te doen schommelen moeten met geweld gedwongen worden, dat voor allen gevaarlijk spelletje te staken. Amerika kan zich evenmin van het lot van Europa isoleeren als het de natuurwetten kan negeeren, die het heelal beheerschen. Is er iemand, die met de dwaze illusie rondloopt dat, omdat wij ons politiek onafhankelijk hebben verklaard, de daden en lotgevallen van monarchen ons koud laten? Indien er zoo iemand te vinden is, laat hem dan alleen maar deze vier historische ieiten bij zichzelf nagaan : In 1492 voorzag een Spaansche Koningin een zeeman, met name Columbus, van de noodige middelen en Europa strekte de hand uit naar dit halfrond (Amerika) om er die hand voortaan zwaar op te laten rusten. In 1685 herriep een Fransche Koning een edikt en duizenden Hugenooten kwamen onze gelederen versterken In 1803 verkocht ons een Fransch Consul, om den ümgelschen onaangenaam te zijn, een strook lands, d. i. zoo goed als alles bewesten de Missisippi. Men zou zoo hebben geda°cht, dat wij met den vermoedelijken Oostenrijkschen Troonopvolger * We are not English, German, Swede Op Austrian, Russian, French oï Pole, But we have made a separate breed And gained a separate soul. 50 nimmer iets te maken zouden kunnen hebben Tn^ mM l menschen, tot wie het besef d t rTn \ , °f,wat niet is doordrongen; men kal tlte" & ve^htn ffj * tnrWnh°en menSChen heeWaal ^ enkeTSkutnerzo°S zektf^den^ « vergeten , " dat regeering ^^^5?^ door Teï volk en voor het volk nimmer van de aarde zal worden Revaa'd >' Europa verwachtte dat wij deze uitspraak in de een^T andere vorm zouden herhalen toen de door ons onderteekende Haaïscbe overeenkomsten als scheurpapier werden behandeld Shien zal alleen Beproeving ons kunnen leeren, wat Europa met dank baarheid erkent, opnieuw te hebben geleerd-da^eTdiWazi' ~ erger dan oorlog, dat men voor vrede een te hoogen S Sn" Betalen, maar dat wij daarentegen nimmer te veefTnnnen veil hebben voor het vinden en bewaren van onze eigen ziel