(ben stem zong.... JPaul wolters EEN STEM ZONG . . . i Firma L. j. C. BOUCHER 's-Gravenhage 2 &en stem zong.. J>AUL WOLTERS 3 12 Juli. Toen je baby droeg Baby keek met gróóte oogen naar je neusje — naar je mond, hoorde naar je suja-liedje of ze 't wóordelijk verstond; baby's groote oogen keken, 't kindje knuffeld' op je knie — zag je niet hoe moeder lachte naar je beidjes — zag je 't niet? Als je strakjes 't eigen kindje knuffelt — vrouwtje — op je knie, wié zal naar je beidjes lachen, wie zal 't wezen — Julie — wie? S 9 Juli. Als je dansen gaat Met je teêre levende handjes grijp je naar een schoon begin, en je voetjes schrijën statig, statig-aan de klanken in — Uit je oogen trok wat henen, in je oogen kwam wat op, om je lippen ligt nu vrede en je mondje is als een knop... 6 Met den avondwind waait het zacht, mijn kind, naar je toe waait mijn liefdelied en mijn gróót verdriet naar je toe. — Waar een popel rijst of een torenspits of een bloem — ze wijst naar jou toe waar de zon verdwijnt en de-n avend komt en éen ster — ze schijnt naar jou toe — waar het licht verzwart en de stilte zwijgt, klopt mijn warrem hart naar jou toe heel mijn liefdelied en mijn gróót verdriet naar je toe. Devotie. Hóór-de 't in de groote nachten, als God zelf je zieltje draagt, hoe mijn Wezen aan je voeten aan je voeten om je vraagt — hóór-de 't — hóór-de 't — blijf niet stille, blijf niet zwijgen — zie me aan: voor een kus ben dfj te hooge — schenk me, Vrouwe, schenk m'een [traan. 8 12 Juli. Ik spaar mijn liefde op — de reden gis je wel: 't verlangen is zoo zoet en het voorbij zoo snel. — 9 Met den donker komen mijn gedachten en mijn woorden klimmen met de nacht — 't allerteerste wordt uit rust geboren, al wat pijn doet wordt in rust gezacht — met den donker rijen zich mijn droomen en mijn stille lied gaat in de nacht — 't allerteerste wordt uit rust geboren en wat pijn doet wordt in rust gezacht. IO 12 Juli. Hij tast al aan mijn deur, hij rammelt aan den klopper, zijn oogen dringen in, zijn ongeduld is wakker. Ik heb de lichtjens aan, het huis is nog vol leven — ik hoor zijn adem gaan, ik hoor zijn handen beven. Als straks 't rumoer me laat en 't pijzen gaat beginnen, dan sluipt Hij bij me in, dan blijft Hij bij me binnen — dan zijn de lichtjens uit, de laatste lach vervlogen — dan zit Hij aan mijn zij, dan sluit de Smart mijn oogen. ii 12 Juli. Dit is de stilte, die m'n stad onwaast, die rilt om eiken hoek, die over 't water wasemt, die uit de lichtjens zijgt en uit de zucht- jens asemt, die elke drop verstilt en elke glimp vergaast — dit is de stilte, die zóó druk is van gedachten, dat eiken galmen stap een liedjen over- zingt — dit is de stilte, die zóó licht is van phantasmen, dat eiken gluwen glimp een lichtend beeld verdringt. 13 14 Juli. Dit is een vreemde dag en vol van vreemde dingen — de boomen kermen lachjes en de regen schijnt te zingen; de smart kruipt in mij om en tranen moest ik weenen — 'k ga Vreugde's wieken leenen en zéng ze naar den zon. 13 H Juli. 't Is een genot de winkels langs te loopen vol liefs en moois — en niet te koopen. 't Is waarlijk schoon, als bloemen ons verrukken, ze wel te zien — en niet te plukken. 't Is smart'lijk goed naar wat geluk te streven, en als het naast ons gaat toch vreugdlooivoort te leven. — 14 8 Juli. Klank. Klankjes droppen — klankjes krielen, klanken zingen bij-e-bij, klinkende klankjes klankkrioelen — klanken stijgeren voorbij; klanken róllen tikke-tokkel, gruize' als regen op het grint, klanken waaie' als wierook-flarden, waaie' als wierook op den wind; «5 Daar is wat gebroken, daar is wat stuk ... Het was ook te mooi, het was ook te fijn, dat kon niet een bhjvend kindeke zijn, — het was als een web, als een bloem, als een kind, het was als een kaarsje in den wervelwind, een kaarsje, dat buigt - tot een roek'looze stoot, de donsjes verstuift en het kaarsje dooft. Het was wel te mooi en te fijn, ons geluk, nu is het gebroken, nu is het stuk. .. 16 Haar oogen zijn lichter dan zonnelicht, haar glimlach is zoet als een liefdedicht, heur haren zijn blond als het duinezand, haar hart is zoo rood als een prairiebrand. Ik lig aan haar voeten en deel in de gunst, want ik ben haar Dichter en zij is de Kunst. — 17 LIEFDERIJMPJES. Nu wéét ik het, wat ik je zeggen wil — Vol bloes'm woorden is mijn groote moed: Zij bloeiden, liefste, uit mijn hart omhoog, Zij groeiden, liefste, uit mijn hartebloed. Nu kniel ik, _^.ke, aan je voeten neer, En prevel woordjes, die ik niet en ken — Want alles wat ik jou in woord bedacht, Dat leg 'k in stómme liefde aan je voeten neer. 18 De roos-van-liefde is in ons beider hand, Jouw handje, lief, omvat de ranke steel, Mijn hand de jouwe. De roos-van-liefde, lief, Geurt voor ons beiden — En als wij buige' op rose roozekrop, Dan vindt op 't roozehart Mijn mond de jouwe. Den Haag, Juni-Juli '15. 19