1 klankleer der gedich- f Men van willem van hildegaer5berch door w, f. tiemeijer KLANKLEER DER GEDICHTEN VAN WILLEM VAN HILDEGAERSBERCH KLANKLEER DER GEDICHTEN VAN WILLEM VAN HILDEGAERSBERCH ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE NEDERLANDSCHE LETTEREN AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. E. VERSCHAFFELT, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT OP WOENSDAG 12 APRIL 1916, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR WILLEM FREDERIK TIEMEIJER GEBOREN TE LEIDEN A. H. KRUYT — UITGEVER — AMSTERDAM — 1916 Al mag ik mij geen leerling van de Amsterdamsche universiteit noemen, zoo hebben toch de geest en de invloed van U beiden, hooggeleerde Te Winkel en Boer, het gewichtigste deel van mijn studie geleid. U beider welwillendheid, waarvoor ik zeer dankbaar ben, heeft mij in staat gesteld mijn studie te voltooien. De grootste verplichting gevoel ik voor U, hooggeachte promotor Te Winkel, bij de herinnering aan de zoo talrijke leerzame uren, in uw studeerkamer doorgebracht en uw belangstellende zorg voor mijn proefschrift betoond. Ook U, hooggeleerde Brugmans, dank ik zeer voor de welwillende beoordeeling van mijn stellingen. Qrooten dank ben ik verschuldigd aan de bibliothecarissen der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage en der Bourgondische Bibliotheek te Brussel, die mij langen tijd de beschikking lieten over de handschriften van Hildegaersberch, aan de ambtenaren en beambten der Universiteitsbibliotheek te Amsterdam voor hun vriendelijke hulpvaardigheid. INHOUD. HOOFDSTUK I. De handschriften en de afschrijvers ... 1 HOOFDSTUK II. Klinkers en tweeklanken 13 De vocaal voor r 85 Apocope en syncope van de onduidelijke vocaal 113 HOOFDSTUK III. Medeklinkers 118 HOOFDSTUK I. De handschriften en de afschrijvers. Van de gedichten bestaan twee volledige handschriften en fragmenten van een derde. Ze zijn beschreven in de uitgave van Hildegaersberch'sgedichten door Dr. W. Bisschop en Dr. E. Verwijs, 's-Gravenhage, Mart. Nvhoff, 1870 XXIV en vlg. Aan het daar vermelde kan het volgende toegevoegd worden: 1°. H. (Kon. Bibl. 's-Gravenhage). Op grond van het watermerk, dat in de Grafelijke Rekeningen op het Rijksarchief te 's-Gravenhage tusschen de jaren 1450 en 1460 zou aangetroffen worden, stelt Verwijs (blz. XXV) het ontstaan van het handschrift in de 2de helft der 15de eeuw. Nu zijn de Grafelijke Rekeningen uit dien tijd alle op perkament. Misschien rekende Verwijs onder de Grafelijke Rekeningen ook de Rekeningen der Rentmeesterschappen. Ik trof nl. een eenigszins gelijkend watermerk (de kroon en de aanhangende F verschillen) aan op den omslag der rekening van het rentmeesterschap Heusden over 1457 (de rekening zelf is op perkament), die in 1460 is overgegeven. Volkomen hetzelfde papiermerk, met gelijke afstanden tusschen de waterlijnen, vond ik in het Maen- W. F. T. i 2 boeck van het Cathrijnengasthuis van 1459 in het Gemeentearchief te Leiden. En dit Cathrijnengasthuis speelt een groote rol in de geschiedenis van ons handschrift. Op het perkamenten schutblad staat nl.: „Dit boek hebben de heren Meesteren van de Catharinae en Caeciliae gasthuisen mij op den 28en April 1721 thuis gezonden door hunnen binnevader en vereert. En heb ik op de 5de Mei gemelde heeren op hun ordinaris vergadering, daar tegenwoordig waren de heeren Jacob van Dorp, Nicolaes van Weede, Nicolaas Heyns en Mr. Jan Alensoen bedankt." Met een andere hand is daaronder geschreven: „Dit bovenstaande is de hand van den heer Mr. Daniël van Alphen, Raad en Burgemeester der stad Leiden, overleden 10 Julij 1733." Blijkens hetgeen P. Leendertz. Wz. in de inleiding van „Der Minnen Loep," Leiden 1845 blz. Lil meedeelt, was dit handschrift waarschijnlijk in 1644 al in het Cathrijnengasthuis. Het zal door „meyster Michiel," aan wien het handschrift in 1565 behoorde, ingebracht zijn. Gewoonlijk werd, zooals Dr. Christ. Kroes-Ligtenbero mij welwillend meedeelde, zeer nauwkeurig in de provenierscontracten opgeteekend, wat men meebracht. Ik heb ons handschrift daarin niet vermeld gevonden; wel las ik dat door een provenier ingebracht werd: „bed, bulsteren dekens die hij beslapen zal," en op een andere plaats „een schone inboedel." Evenmin spreken de Resolutiën der Regenten van het Cathrijnengasthuis over de schenking aan Daniël van Alphen; alleen staan aangeteekend de opbrengsten der collecten bij ochtend- en avonddienst in de kerk van het gasthuis op 28 April en 5 Mei 1721. Ongetwijfeld was dit belangrijker dan de schenking van een handschrift. De volkomen overeenstemming der watermerken van het 3 Maenboeck over 1459 en van ons handschrift zal wel toevallig zijn. Toch geeft het ons het recht het ontstaan van ons handschrift omstreeks dien tijd te bepalen, vooral als we ook letten op wat Ris-Paquot vermeldt in zijn Dictionnaire encyclopédique des marqués et des monogrammes. Paris. z. j. Daar wordt dit papiermerk beschreven onder N° 3357 en N° 9812—9813: 3357. Filigrane remontant au XVe siècle, employé par une fabrique de papier du nord de la France, vers 1460 a 1482. A 1'écu couronné et aux armes de France se trouve suspendue la lettre F. Ce filigrane se rencontre souvent avec de légères déformations soit dans la couronné, les fleurs de lis ou la lettre F. Ces déformations ne sont occasionnées, selon nous, que par 1'usure ou les réparations faites aux formes, sans constituer pour cela des filigranes nouveaux. Het handschrift, nog in zijn oorspronkelijken band, waarop een 4, bevat bovendien Der Minnen Loep, door een andere hand geschreven. We kunnen na het bovenstaande aannemen, dat het handschrift uit denzelfden tijd zal zijn als 2° B. (Bibl. de Bourgogne, Brussel No 15659—61). Van dit handschrift valt niets nieuws te melden. Het is geschreven te Oss in 1469, blijkens het naschrift: „Dit boeck „waert gescreven ende voleint tot Oss int jaer ons Heren „doemen screef MCCCC ende LXIX op sunte Jans davont „Baptista". 3° R. Fragmenten van een waarschijnlijk oorspronkelijk volledig handschrift te Rostock, samen 385 regels. Verwijs noch Lisch, die in Jahrb. für Mecklenb. Geschichte VIII 1843 het grootste deel der fragmenten uitgaf, wisten dat in 1739 een blad met 36 regels van hetzelfde handschrift 8 te maken van het feit, dat hij ook Die Dietsche Doctrinael heeft afgeschreven, welk handschrift Jonckbloet bij zijn uitgave van dit gedicht niet heeft gebruikt. Afkortingen komen weinig voor, alleen en voor ende, -ê voor -en of -em, ' voor -er, maar deze laatste alleen in toonzwakke lettergrepen als v'sinnen, sond'r (sine), en dan nog alleen spaarzaam bij B, wat een groot voordeel is voor de vaststelling van de vocaal voor r. Eenige bijzondere gevallen vindt men 1) B 81,349 d'gevlucht, waar H heeft doerghevlucht. Deze onbegrijpelijke vorm komt in het Mnl. nergens anders voor. Zie v. H § 40 opm. 1 en § 149; Mnl. Wdb i. v. dorevlochten en vgl. hierachter § 89. 2) H 81,416 h' voor heer of here. 3) H 83,30 een soort 9 voor de eerste lettergreep van confiiys. B is evenmin een afschrift van H, als H van B: in H toch vinden we regels die in B ontbreken, en eveneens heeft B verzen, die H mist. Toch is er een nauw verband tusschen de twee teksten, en wel zoo, dat hoogstwaarschijnlijk beide afschriften zijn van een zelfde handschrift, met dit voorbehoud, dat H de eerste 30 gedichten naar een ander handschrift overschreef. Die meening berust op de volgende overwegingen: 1) 32,107 H schreef; Die joecht prijst oec hoer leven goet Ende ghenoechlijck by te wesen en bekommerde zich niet om de beteekenis. B, die accurater was, las dit ook, begreep dat dit geen zin had, en schreef boven tusschen ende en ghenoechlyck het woordje is, waardoor de zin nog gewrongen blijft. 9 2) 32,206 H en B hebben een woord ontcuren (B: ontkueren), dat nergens anders voorkomt en onverklaarbaar is. De Vries verbeterde T. en Lettb. I 161 in om curen. 3) 37,102 H en B hebben: Die neghende bant, des syt vroet, Dats Oetmoet alre duecht. De tweede regel is te kort en heeft den onbegrijpelijken genitief alre duecht. Zeer waarschijnlijk is hier een woord weggelaten, waar die genitief van afhankelijk is. Verwijs leest dan ook: Dats Oetmoet, moeder alre duecht. In het gemeenschappelijk voorbeeld van H en B ontbrak dit woord waarschijnlijk. 4) 36,138 H schreef: God verlien hem sulc gheoal (lees: verliende) Dat sy vonden enen man B schreef God verleen, zag daarna dat er een verleden tijd moest staan, en schreef er boven: den. 5) 48,53 H heeft: Een wijff te nauwe ghespeent Off te houden ie verweent Dat en is oerbair noch goet. B schrijft Ofte houden. Der Leken Spieghel, waaraan dit gedicht is ontleend, heeft Oft oec ghehouden. Zeer zeker wordt hier een part. praet. vereischt en waarschijnlijk vonden H en B den vorm zonder ghe (zooals dit bij Hild. veel voorkomt) in hun voorbeeld. 6) 56,88 H en B schrijven verhouden voor verhoeden, wat nooit voorkomt: Fr.» § 30; v. H. § 65; Mnl. Wdb i.v. hoeden. Ook hier zal de gemeenschappelijke fout schuilen in hun voorbeeld. 10 7) 81,159 Petrus, bang voor den kruisdood verlaat Rome. Buiten de stad ziet hij Jezus, het kruis op den schouder dragende. Op de vraag: „Meester, waer wildigaen?, antwoordt Jezus: Pieter, ic bin comen/ mi laten crucen binnen Romenj anderiveroen, waarop Petrus terugkeert en „sinen doetsmaect." H en B hebben 81,156: Doe hi liet die Roomsche stede Omdat hi vreesde voor die pijn, Doe was tghelove in crancken schijn Want die pijn van onsen heer En hadde verstrecket min noch meer, Tghelove waer thants te niet ghebleven. Verwijs leest voor want, wan (dat ook als voegw. voorkomt 2,140 en 81,280) en voor verstrecket, verstercket, wat de beteekenis zou moeten geven: „als het lijden van onzen Heer hem niet te juister tijd gesterkt had, dan " 8) 106,140 Mijn oerlof... gave ic hem tot langhen daghen, want si in minnen niet overdraghen. H en B missen niet, terwijl R de ontkenning, die ongetwijfeld noodig is, wel heeft in zijn lezing: geen minnen dragen. De oorzaak van deze gemeenschappelijke eigenaardigheden kan, dunkt mij, alleen schuilen in fouten van een gemeenschappelijk voorbeeld. Deze meening wordt nog versterkt door een aantal plaatsen, waar ze beiden dezelfde schrijffouten hebben: 1) 41,85 Beiden hebben het rijm pleecht: wecht. 2) 42,34 Bij B en H daer voor dar (v. dorren), hoewel B de overtollige e doorschrapt. 3) 43,14 Beiden schrijven namen ende gaven, terwijl het rijm eischt: gaven ende namen. 11 4) 51,87 H en B mochte voor mochten. 5) 92,64 H schrijft yraud (herauten), dat ook B heeft, maar de eerste schrapt door en verandert in eerauden. 6) 97,105 H en B soude voor souden. 7) 102,175 Beiden schreven sien voor syn (esse), wat wellicht geen fout zal zijn. 8) 108,102 In H en B leest men siect voor siecte, en 7 regels verder weer siecte. 9) 83,13 H en B hebben een onbegrijpelijk Seer voor een waarschijnlijk Si is. 10) 83,121 H en B schrijven Ende, waar klaarblijkelijk En (als niet) geëischt wordt. 11) 98,103 H en B hopen voor hope (nom. sing.) Verder staan de lezingen van H en B dichter bij elkaar dan bij een der lezingen van Hu (N°. 42 en 74), van R (N°. 96 en 106) of bij den Lekenspieghel (N°. 48 en 50). Tegen een gemeenschappelijk afschrift spreekt de ongelijke volgorde in beide handschriften, hoewel dit in hoofdzaak de eerste 30 gedichten betreft. Van N°. 32 tot 120 is de volgorde gelijk; alleen worden gedichten die H reeds had geschreven, overgeslagen. De volgorde van 1, 2 en 3 is onzeker, doordat de eerste 5 folio's in H eruitgescheurd zijn. Verwijs heeft het in zijn Inleiding (blz. XXV) zeer aannemelijk gemaakt, dat op die ontbrekende bladen 63, 64 en 65 van B gestaan hebben. Mij dunkt dat er groote waarschijnlijkheid schuilt in de volgende voorstelling: H begon te schrijven naar een beknopter handschrift, kreeg na N°. 31 het voorbeeld van B in handen,- volgde dat op den voet en sloeg de gedichten, die hij van zijn vorig voorbeeld had afgeschreven, over. 12 Deze waarschijnlijkheid wordt grooter, als we bedenken : a) dat juist N°. 31 in B gemist wordt: dit gedicht stond nl. in H's eerste voorbeeld b) dat alle plaatsen, op grond waarvan tot een zelfde voorbeeld geconcludeerd werd, voorkomen na N°. 31. Ook taalkundige vormen pleiten daarvoor: § 97, § 128 opm. en § 185. Misschien was het gemeenschappelijk voorbeeld het handschrift, waarvan melding wordt gemaakt in een post der Grafelijke Rekeningen op 12 April 1409, waar staat: „Item bi Jan den Boelen betailt van enen boeck, dat „mijn lieve Here dede copen, dairin stonden vele schoonre „sproken, die Willem van Hillegairtsberge gemaect „hadde, V cronen facit XVI sc VIII d. gr." Wat de uitgave betreft nog het volgende: De tekst, door Bisschop en Verwijs bezorgd, is een zorgvuldige weergave van het Haagsche handschrift (H). Ik vond als drukfouten in den tekst slechts 27,263 var. wortet voor u>ordet;5lJ7 jeucht voor juecht; 73,36 — heit voor —heet; 73,179 breyt voor reyt; 102,31 voren voor voren en 104,85 des voor dies. Daarentegen laat de opgave der varianten van B alles te wenschen over, niet alleen in aantal, maar ook in consequentie en zorgvuldigheid, terwijl de varianten van Hul) en R weer vrij nauwkeurig zijn. Men zal dus voor een opgegeven lezing van B slechts zelden bevestiging vinden in de uitgave. r) Zie Inleiding van de uitgave der gedichten pg. XXVII. HOOFDSTUK U. Klinkers en tweeklanken. Westgerm. & § 1. o/X af. H en R hebben passim of, ook in rijm, o.a. 19,93 off: loff; 20, 89 off: hofft maar men leest ook af; graff, 11,113 en 79,137; gaf: af, 56,16 en 100,24; en aff: caff, 9,29; 23,85 en 50,49 (deze laatste plaats in een gedicht aan den Lekenspieghel ontleend). B verandert zooveel mogelijk of in af, ook wel als het rijm er door bedorven wordt, als af: belof, 19,93; 109,201 en 120,103. Ongetwijfeld was of de vorm van Hild., zooals het Hollandsch dien nog heeft, en kende hij af als schrijftaalvorm. Het doet me denken aan het aftelversje, dat ik als kleine jongen te Leiden hoorde en gebruikte. Het begon: „Iene, miene mukken" en eindigde „ o, f af, jij bent af." Ook Stoke kende of: S. Hofker, De taal van Melis Stoke blz. 40. § 2. rot X rat. Waarschijnlijk is hier geen ö voor a. Het komt voor 44,91 ratten: catten (H en B) en 44,93 rotten bij H en ratten bij B. Of de vorm met 6 van Hild. of van H is, kan dus niet worden uitgemaakt. Kil. vermeldt Holl. Fris. § 3-§ 5 14 j. rotte. Rot is tegenwoordig nog de Hollandsche vorm en algemeen Nederlandsch in landrot, als schertsnaam: „'n ouwe rot" en voor kleine kinderen „rotje". § 3. ö < & vóór -cht. Hoewel we bij de woorden, waarin dit voorkomt, verschillende zaken uit elkaar dienen te houden (Fr.2 § 64 anm.), behandelen we deze gevallen bij elkaar, omdat Hild. een voorkeur voor ö voor cht heeft, die vooral sterk spreekt bij brocht en ambocht (tgw. nog de Hollandsche vormen). Voor den Brabander klonk de ü gewoner, en B veranderde de ö van Hild. dikwijls in & Bij dacht en docht moeten we verdacht zijn op de verwarring tusschen denken en dunken, die ook bij Hild. vaak voorkomt. § 4. sacht X socht X saechte. Buiten rijm heeft H 8 X sacht en 7 X socht, B 10 X sacht, 5 X saechte; sochte alleen 41,92. In rijm heeft H (behoudens 115,21 sacht: ghedacht) steeds socht, op onvaste a (24,85; 88,14 en 118,172), op vaste o, nl. mocht (12,271 en 96,57). B heeft in drie van deze rijmgevallen socht, nl. de twee op mocht en 88,14. Ook R 96,58 socht: mocht. Hild. zal dus den vorm met ö gebruikt hebben, misschien den vorm met ü, H zal er wat <ï-vormen bijgemaakt hebben, B schrijft liefst &, van deze is ook saecht. § 5. -dacht- X -docht- (adj. verb. en subst.) Buiten rijm H: 36 X ö en 6 X B nooit ö en 38 X & in gedachte. In rijm op vaste o, nl. mochl, vercoft, socht (zoeken), rocht (raken en roeken) rijmen H en B 17 X ö; op vaste & nl. cracht, macht, dracht, acht (ww), nacht H 15 en B 17 keer: &. 15 § 6-§ 9 Bij vormen met wisselend a en o, heeft H 9 X en B 7 X in beide vormen een ö, maar beiden in 5 gevallen in de twee vormen: ü. Bijzondere rijmen vindt men: B 98,163 gedacht: mocht en 109,177 dacht: socht (zoeken) en 107,18 gedacht: vant, waar H heeft ghedachte: brachte. De gewone vorm van Hild. zal dus geweest zijn -docht-, in het rijm gebruikte hij, als 't noodig was d. H volgt daarin trouw, terwijl B voorkeur heeft voor den feu > fio > uie § 52. ivetXwit (lex). De vorm van Hild. en van H is wet, blijkens 7 rijmen op set, geset, beset, met (adv.). B behoudt er daarvan drie, de andere verandert hij in wit, daarenboven heeft hij wit:geset (2,207; 4,283), waar een lezing van H ontbreekt. Buiten rijm verandert B steeds in wit. Eigenaardig is, dat H 77,64 en 96 wittachtich heeft, dat ook in de Hollandsche keurboeken veel wordt aangetroffen. B schijnt het woord niet te kennen: den eersten keer laat hij het weg, op de tweede plaats heeft hij wittich, maar ook H kan het ingevoegd hebben. § 53. twintich X twentich. Twinüch is de vorm van Hild. en van H, dien B 3 X verandert in twentich en eens (94,38) laat staan. Waarschijnlijk is echter de è < ai, en de ï < ë. § 54. Vreesen X Vriesen. 63,23 H Vreesen, B Vriesen. Het meest voor de hand ligt echter Vresen < Frisii en niet < Fresones. Westgerm. ï. § 55. Hier vinden we wisselende vormen bij bin, oerdrincken, is, ligghen, micken (* mickón ?), missen, mit, mis-, -nis, rib, runt, (schim), besmit, siloer, wil, willecoem, gewis, gtns, sins, richter (iudex), richten (iudicare, enuntiare), plicht, slechten en in de 3 sing. pr. ghilt, hilpt, sctlt. 29 § 65-§ 70 § 65. rib X reb. 44,106 H rebsteck, B ribstuc. § 66. rintXrunt. We treffen het aan 79,410 H onbekint: rint,B ombekent: runt. Fr.-v. W. en Fr.3 § 45 zien er ablaut in. Vgl. ook v. Weel. Dial. v. West-Voorne. § 61 Opm. § 67. schemXschiem. Schim komt niet voor, wat vreemd is, daar Kil. opgeeft „Schimme Holl.", men leest het trouwens maar eens (77,74) in rijm op hem. B schrijft daar schiem (< onfr sctmo ?) Zie Fr.-v. W. i. v. schemer. § 68. sulver X silver. H heeft steeds sulver (8 X), B stlver (9 X) dat ook Limburgsen is: Kern, Klankl. § 30. 1. Volgens Ff.-v. W. is de oorspr. vorm wegens de ags.-fri. vormen (ofri. sëlover, sêlver, stlver, ags. seolfor, siolfor) niet *stlubra maar *selubra. Deze opvatting heeft steun in sulver. § 69. wil, wlllecoem X wel, wellecoem. Wil komt ps. H en B voor; wel toont alleen H 27,209 (volo) en 32,249 (vult). Willecoem schrijft B 10,161; 12,280 en 58,161, maar H schrijft op de eerste plaats willecoem, op de tweede wellecoem en op de derde welghecomen. In dit laatste geval zie ik de verklaring, dat men nl. dacht aan het adv. wel. Deze veronderstelling wordt m. i. versterkt door het feit, dat de gewone vorm van dit adv. voor H wel, maar voor B wael was. Zie § 18. § 70. gins, sinsXgens, sens. Gins is bij H en B de gewone vorm; een bewijzend rijm is 66,133 H en B sins:gins. Wel vindt men 6,181 H ghtnder: hinder, B ginger: hinder. Den vorm ghens leest § 70 30 men 2Xbij H, niet bij B, in een paar rijmgevallen die nadere bespreking verdienen: 101,97. H Op haer lant, haer ende ghens Setten si hem alsulken chens B heeft daar gins: tijns Misschien zijn deze regels een herinnering aan Lsp. b 35,43. So bewijsden si hem tcheins Op haer tont, haer ende gheins. Boendale en Hild. behandelen daar hetzelfde onder-1 werp: Hoe die heren eerst quamen. Het andere geval komt voor in een strophisch gedicht 87,118, waar H de rijmen heeft sens:ghepens:ghens: kens en B sins: gepens: gins: cans. Nu heeft een ander strophisch gedicht, nl. 66 m.i. oorspronkelijk dezelfde rijmwoorden; menleesterechterbijH66,133s//zs: ghins: ghepeins: leyns en bij B sins: gins: gepeins: cans. Is mijn veronderstelling juist, dat de oorspronkelijke rijmen in beide gevallen waren sins: ghepins: ghins: eins (belooning), welke veronderstelling steun krijgt door den variant cans van B in beide gevallen en de bespreking van ghepens in § 49, dan moeten kens (§ 10) en leyns, twee woorden die nergens anders in het Mnl. voorkomen, (zie Mnl. Wrdb.) vervallen. Ook Salverda de Qrave noemt Ts. XXI 49 noot 2 het rijm leyns: gepeyns onzeker. Het zou jammer zijn van de scherpzinnige gissing van de Vries omtrent het woord leyns in de Nalezing van Hild. uitgave door Bisschop en Verwijs op blz. 326. Sins wordt 7 X buiten rijm geschreven door H en B. In rijm heeft H 7 X sens: ghepens, waar B steeds sins . gepeins schrijft. Eens hebben beiden sins.-gins in het bovenbesproken geval 66,133. 31 § 71—§ 75 § 71. ghilde Xgulde. In N°. 61 leest men H (12 X) ghilde, B (11X) gulde, en in rijm 61,149 H ghilde: wUde, B gulden: wilden. § 72. recht, rechter, rechten X richten, rechten. H en B hebben voor recht (ius) en rechter (dexter) zonder uitzondering e. Voor rechter (iudex) en het daarbijbehoorende werkw. heeft H steeds de vormen met e, B met /(86X). Ik teekende de volgende rijmgevallen aan: 11,145 H bevechten: rechten, B bevechten: richten, 12,89 H berechten: slechten, B berichten: slechten, 17,49 H rechter: echter, B richter: echter, 18,19 H knecht: gkerecht, B knecht: gericht, 21,343 H berechten: slechten, B berichten: slichten, 26,195; 87,130; 97,207 H berecht: slecht, B bericht:slecht, 35,121 H rechten: vechten, B richten: vechten, 95,14 H gherecht: plecht, B gericht: pleecht, 117,55 H slechten: rechten, B slichten: richten. § 73. slechten X slichten komt voor op de in de vorige § behandelde plaatsen 12,89; 21,343 en 117,55. B heeft tweemaal slichten, H steeds slechten, terwijl ps. in H en B s/ ei, noch ü > ai, waarschijnlijk wel in meerdere mate dan onze tekst laat zien, die van «> ou.*) Tweeklanken. Westgerm. ai. § 129. a) voor h, r en w. ee in: eer (prius), eer (honos) en samenstellingen, heer en samenstellingen, leeren, mee en meer, seer, wanneer en hoeneer; ewe en ewelic, leweri/ck (32,10 B leeuwercke), zee, snee en wee. ee of ie in: eerst X ierst. H heeft steeds eerst en B ierst (103 X). lenen X tienen zie onder e) § 161. b) voor andere medeklinkers behalve n, zonder volgenden umlautsfactor: ee in: eet (61,176 en 183); menedlch (58,130); geest o.a. in rijm op meest, oereest (50,7 B vereist, Lks. verheest); geestelifc; geheet, o.a. in rijm met deel, veel (? 37,11 zie § 172); heet (fervidus); vrese; wreet, o.a. in rijm op reet (praet. v. riden,) lelt (73,28 B leet), -helt (73,36 B heet), heet (fervidus), onbesceet (87,37 B ondersceet) en ghecleet. et in: keiser, reis en screien. eeoi et in: bleec; breet; deel; cleet; leet; teeken en zweet, e of ei in : hette. ee of ie in : twee. 1) v. H. vermeldt pg. 99 nauwe voor nuwe in 79,386 var. Daar B nooit nauw voor nieuw of nuw heeft, is het hoogst onwaarschijnlijk, dat nauw hier == noous. H heeft vreemde. Wellicht 'n vergissing van B met den vorigen regel: in nauwen rade? § 130—§ 134 62 § 130. bleic X bleec. Het komt alleen voor H 25,128, waar B heeft blijct. Zie voor bleic v. Weel, § 97, opm. § 131. breit X breet. Buiten rijm leest men 3 X breet of brede, H zoowel als B. In rijm vindt men bij H steeds breit op onderschelt (12,288), -heit (64,33; 73,167 ; 90,81 en 99,34) en wederseit (76,159). B verandert in de volgende gevallen: 84,55 H breit: seit, B breet: seit, 95,21 H breit: bereil, B breet: bereet, 96,166 H breyt: leit, B breet: leet, 98,59 H breyt: ghebett, B breet: gebett. § 132. detlXdeel. De gewone vorm is H en B deel (34 X), ook in rijm o.a. op riueel, juweel, gheheel. Men leest deil: 15,66 en 40,16 H en B te deyl.-heil, 120,86 H en B seyl. deyl. § 133. clettXcleet. Bij H en B treft men cleet buiten rijm 7 X aan, verbogen vormen als clede, cleder ook in rijm: cleder: teder (49,182), crede: clede (85,62). In rijm leest men weer, behalve 16,69 H en B cleet: bereet, steeds cleit op gheseit (8,155), -heit (11,157; 35,4; 45,2; 53,8; 73,23 en 82,120). Op een plaats is wisseling: 95,213 H cletde:gheletde, B clede:geleide. § 134. leit X leet. Buiten rijm leest men 6 X leet, in 84,112 en 92,24 heeft H leyt, B lede, leet. In rijm toont H voorliefde voor ei, B voor ee. De gevallen zijn: leet:weet (4,504; 102,84; 104,158), leet.-ghereet (35,42), leet-.street (36,34), leet-.heet (85,41), leet: onderscheet (103,37), maar lelde: arbetde (B 63 § 135—§ 138 en R 4,125, H ontbr.); leiae: onbescheide (76,144); leide: seide (58,222 en 91,132). Verschil treft men aan op de volgende plaatsen: 91,11 H leyt: gheseit, B leetigeseet, maar 12,179 H en B leetigeseet, 27,84 H leyden (3.s): reiden, B leden : reden, 45,3 H lett:cleyt, B nijt'.cleit, 73,28 H wreet: leit, B wreet: leet, maar 111,107 H en B leet: wreet, 81,399 H leyde': setde, B lede: seide, 96,70 H leit.-bereit, B leet: bereet, 96,165 H leyt: breyt, B en R leet: breet. Opm. Steeds (5 X) leest men H en B lelie. § 135. tetkenX teken. Waarschijnlijk door het gebrek aan rijmwoorden komt dit woord alleen buiten rijm voor. De gewone vorm (8X) is leiken bij H en B, die beiden eens teken hebben, nl. H 84,68 en B 69,49. § 136. zweet X zweyt. Den vorm zweyt trof ik slechts eens aan bij H in No 73, welks év'-rijmen al menigmaal discussie hebben uitgelokt (§ 114): 73,227 H zweyt:-heit, B zweet:-helt. § 137. hetteXheite. Hitte komt niet voor. Hette, dat nog tegenwoordig in Holland gesproken wordt, leest men 4 X bij H ; B schrijft hette (5 X). Hette was de vorm van Hild. blijkens H 6,87 letten: hetten, B letten: hette. De vijfde plaats mist H (4,89), maar hier heeft R hette. De verkorting is dan te vergelijken met die in etter, dat ik bij Hild. niet opteekende. § 138. twe(e)Xtwte. De gewone vorm is van H twee, voor B twe. De vorm 64 van/Hild. schijnt twie te zijn geweest, zooals nog in het Stradsfr. en verouderd in Oostzaan (Boekenooq. i. v. twee), wat blijkt uit de volgende rijmen: 26,96 H versien: twien, B versien: tween, 81,393 H sien(suni): twien, B sijn: tween, 82,49 H twye: ye, B twe: ye, 84,99 en 92,95 H twien: sien, B tween: s/evz, 93,12 H een: /zwe/z: s/e/z(sunt): gheschien, B ee/*: zu>ee/z: s//>z: gescien, 93,17 en 96.72 H twie:sie, B twee:sie, 93,73 H o/ye/z: twien, B i>/z/e/z: tween, 118,93 H nye:twye, B nye'.twe, 81,348 H en B nye: twee, 96,233 H en B tween : versien. R heeft 96,72 en 105 twie en buiten rijm leest men bij H 26,159 en 90,239 twie en op 106,34 twe. § 139. c) voor andere medeklinkers (behalve n) met volgenden umlautsfactor. Steeds leest men ei in: arbeid, breiden, eigen, heide, heiden, heil, leiden, gelelde, netghen, (befreyden1) en oeilich. ei of ee in: dellen, eischen, -heit, heelen, hetltch, helmelijc, heeten (heet maken), cleden, tekenen, spreiden en welde. § 140. dee/e/zX dellen. Zonder uitzondering leest men deilen bij B, terwijl H wisselt: deelen (5 X), dellen (6 X). De rijmgevallen zijn : i) Op drie plaatsen vindt men (be)rede(n), nl. 27,82 (B); 98,4 (H) en 106,150 (H). De eerste plaats is waarschijnlijk een misvatting van B voor reden, praet v. riden: Doe sijn broeders thuuswart reyden (B reden). De twee andere gevallen van H zijn conjunctivi. 65 § 141-§ 142 4,561 H ghedeelt: heelt, B ghedetlt: heilt, 7,17 H deelen:helen, B dellen:keilen, 18,29 H deelen-.platelen, B dellen-.platelen, 46,42 H ghedeelt: gheheelt, B gedetlt: geheelt, 56,104 H deelt-.heelt, B deilt: heilt, 97,358 en 116,138 H en B seilen: deilen. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat H in 80,195 deltnghe, maar 80,206 deiltnghe heeft, B op beide plaatsen deiiinge. § 141. eischen X eeschen. Buiten rijm leest men H en B steeds (11 X) eischen. De weinige rijmgevallen zijn: 50,7 H vereest: gheest, B vereist: geest, terwijl de Lks. waaraan dit gedicht ontleend is verheest heeft. 86,74 H en B meest: vereescht (B vereest), 95,148 H feest: vereescht, & feest: vereist. Het subst. is, ook in rijm steeds etsch, bv. 4,85 B en R (H ontbr.) eisch: vteisch, eveneens 14,24 H en B, maar 79,326 H vleysch: etsch, B vleese: etsche. § 142. -heide X -hede. In rijm leest men bij H en B -hede (92 X), -heit (68 X), -heide (28 X). Buiten rijm vindt men bij H 20 X een -hede, dat door B -heit of -helde geschreven wordt, het omgekeerde slechts 2X. Als meervoudsvorm leest men bij H en B zoowel -heden als -heiden. Bijzondere rijmen zijn: 7,69; 20,25; 37,2 H -heiden-.reden, B -heden: reden, 16,26 H -heide: stede, B -hede: stede, 20,41 H -heide:ghebede, B -hede:gebede, 24,196; 32,315; 102,54 H -heide: mede, B -hede: mede, 34,80; 79,10 H -heide.mede, B -hede.dede, 36,40 H -helt : seit, B -heet: seet, W. F. T. 5 67 § 148—§ 151 baar een lapsus voor ongeoeinst dat B heeft). De rijmgevallen volgen hier: 8,128 H en B arbeit : ontcleydt, 24,151 en 87,36 H en B ontcleet: ghereet, 87,184 H en B wreet:ghecleet, 95,122 H ghecteif.gheseit, B gecleet-.geseet, 95,273 H cleyden: bescheiden, B deden: bescheiden, 96,10 H ghespreyt:vercleyt, B bespreit: vetcleet, 103,60 H -heit'.vercleit, B -heit: vercleet. § 148. teikenen X tekenen. (Be)teikenen is de uitsluitende vorm van H (7 X), dien B ook wel kent; toch verandert hij op drie plaatsen (33, 44 en 66; 61,39) de ei in e. § 149. spreiden X spreden. Spreden leest men alleen 82,120 H (B spreiden) en 24,12 H (B heeft 'n ander woord). Het deelwoord vindt men in rijm op de volgende plaatsen: 73,179 H -heit:spreyt, B -heit: breit, 84,58 en 104,134 H en B (ghe)spreit: -heit, 96,9 H ghespreyt-.vercleit, B bespreit'.vercleet, 111,101 H en B ghespreyt: arbeit. Een bijzondere vorm is: 97,375 H ghespraeyt'.zaeyt (semit), B gespreit: seit. § 150. d) voor andere medeklinkers (behalve n) met onzekeren umlautsfactor: steeds leest men ei in beide (ambo) en schelden, ee of ei in bereit, gereet, vleysch en weide, ee, ei of ie in heten. § 151. bereit X bereet. 16,49 H onghereet: seit, B ongereet: seet, § 151- § 152 68 Het adj. en het part. van bereiden zijn moeilijk uit elkaar te houden. Zooveel mogelijk wordt vermeld, wanneer het ongetwijfeld part. is. Buiten rijm leest men het part. 25,241; 99,136; 102,97 H bereyt, B bereet; 64,211 H en B bereet. Het adj. 88,75 H en B bereet. De rijmgevallen zijn de volgende: 6,133 H -bereet: -heit, B -gereet: -heit, 9,19; 10,164; 22,177; 36,155; 119,131 (deze alleen B) H en B bereyt:-heit, 13,143; 87,99 bereyt:-heit, B bereet:-heit, 15,113 H bereyt: leyt (ligt), B bereet: leet, 16,69 H en B cleet: bereet, 19,153 H en B wreet: bereet, 25,122 H en B ghelett: bereit, 34,1 H steit (staat) : bereit, B steet: bereet, 36,119; 79,61 H bereit:-heit, B bereet:-heet, 38,97 H bereyt: heit (heeft?), B bereet : heet, 64,236 H en B street: bereet, 77,153 H en B bereit: gheseit, 81,335 H en B bereit : lelt (ligt), 91,181 H en B bereet: gheseet, 94,20; 95,312; 116,74 H en B bereet: weet, 95,23 H breit: bereet, B breet: bereet, 95,181 H bereit (part.): oerbeyt, B bereet: verbelt, 96,69 H bereit: lelt (dolor), B bereet: leet, 108,152 H en B verheit: bereit, 109,223 H en B bereet: heet. § 152. gereet X gereyde X gerede. Gereet vond ik slechts in rijm en wel H en B op weet, ontcleet, leet(dolor),steeten cleet(subst.).Verschil vond ik alleen: 16,49 H onghereet: seit, B ongereet: seet, 69 § 153—§ 155 46,132 H beyde: ghereyde, B beide: gerede. § 153. oleischX olees(ch). H heeft uitsluitend oleysch (13 X), waarvan B 6 X vlees(ch) schrijft. In rijm leest .men het: 4,86 R en B (H ontbr.) eysch: oleisch, 14,23 H oleysch : eysch, B olelsche: eische, 79,325 H oleysch: eysch, B oleesche: eische. § 154. wet(d)en X wedemaent? leest men 60,33 en 76,241. Hoort Wedemaent (Jun0 49,89 H en B hierbij? § 155. heten X heiten X hieten. Volgens Fr.2 § 130 zou in hiete (vocatus est) een oude passiefvorm schuilen. Daarom verdient het aanbeveling de verschillende vormen afzonderlijk na te gaan, en dan blijkt, dat in alle beteekenissen (nominare, vocari en iubere) de verschillende vormen voorkomen, zoodat het geen zin heeft die vormen naar de beteekenis te schiften. praesens (s. en pl.): hlet(en) H 13 X; B 7 X. heit(en) H nergens; B 13X. heet(en) H 6X; B nergens. praeterttum (s. en pl.): hlet(en) H 3 X; B 2 X; in 26,128 B bat; 106,153 H liet, B en R hiet. hett(en) H nergens; B 19,90. heet(en) H 19,90; B nergens. infinitief'. hieten H 4X; B nergens. heiten H nergens; B 5X. heten alleen H 42,41. participium: § 180—§ 183 82 97,195 H bediet: niet, B beduyt: niet. Behalve uit dit laatste rijm, kan men uit het feit dat B tweemaal (21,175 en 93,86) eerst beduden schreef, maar waarschijnlijk om het rijm de u in ie veranderde, opmaken, dat althans voor B de vorm met u de meest gewone was. § 180. bediet X beduut. Hier zijn de vormen met ie veel meer overwegend. We lezen bediet in rijm op niet 7,74; 19,126; 100,16 en 102,92; op plyet (solet) 66,116; op biet 15,41; op ghebiet 79,276; op gheniet 21,146; op siet 23,51 en 95,231; op gheschiet 32,97 en 277; 71,76 (alleen H) en 109,186. Daarentegen kan ik slechts wijzen op beduut:luut in 95,252 en 99,230; op beduut: sluut in 98,64, terwijl tenslotte in 77,40 H heeft bediede :liede en B bedude: lude. Buiten rijm teekende ik het woord niet op. § 181. (gejdiet X duuts. Duuts komt alleen buiten rijm voor (5 X); (gejdiet 35,33 en in rijm op niet 3,17 (H ontbr.); op ghebiet 37,71, op gesciet 4,147 (alleen B); 33,120; 81,39 en 70,142; op verdriet 111,61. § 182. dier(baer) X duer(baer). Buiten rijm leest men H 15 en B 14 X duer(baer), in 7,158; 26,129 en 46,81 heeft H ie, B ue. De rijmgevallen zijn merkwaardig: H heeft nooit ue, B slechts eens ie nl. 81,295 H en B dier:schier. In de andere gevallen bederft B het rijm door ie in ue te veranderen. De plaatsen zijn: op fier 12,97; op muster (B master) 18,21; op /zfer68,133; 76,264; 79,60 en 102,113; op vier (ignis) 84,111. § 183. Hede X lude. Buiten rijm leest men, uitgezonderd 99,60 en 105,30 u H en B (40 X), terwijl de eenige rijmen op vaste u zijn 83 § 184 op naden (celare) 2,75 (H ontbr.); 82,159 en 107,31; en op crude 91,51. De andere rijmen hebben alle, zoo men luden X beduden (6 X) en lieden X bedieden (3 X) niet meerekent, vaste ie: zoo op -riede(n) 10,176 en 84,70; op miede 17,52; 19,82; 24,203 ; 73,81; 75,23; 86,91 en 99,244; op bieden 57,118; 79,424 ; 95,259 en 112,130. Verschil van lezing bieden de volgende plaatsen: 36,122 H luden: bieden, B lieden: bieden, 42,81 H lude .beriede, B Hede: beriede, 47,113 en 99,45 H llede: miede, B lude: miede, 85,193 H lieden-.rieden, B luden :riede, 114,63 H lieden: bieden, B lude-.bieden. Wij zien dus dat H zoowel als B lés in u's veranderden. Ten overvloede merken we dit op, als B op 42,81 en H op 105,27 een ie schrijft op ratuur van u: zeldzame gevallen van eerbied voor het rijm; ze hadden dit immers in de bovenstaande gevallen ook moeten toonen, en B bovendien op 93,83 waar hij luden: bedieden heeft. § 184. (be)stieren, stierman X (be)sturen, stuerman. Ook hier heeft H /e-vormen, B «e-vormen. Men leest ze 38,51 en 57 H stierman, B stuerman, dat deze bovendien heeft 38,63. (H ontbr.). Van het werkw. zijn de volgende gevallen te noemen: 49,148 H faelgiert: bestiert, B faelgeert: bestuert, 102,147 H stieren; oisieren, B stueren: o'sieren, 106,244 H manieren: stieren, B scieren : stueren. Opm. 1. Sater (stuursch) leest men: 49,50 en 162 H en B nature: stuere. Opm. 2. Het Mnl. Wrdb. vermeldt geen vorm besturen, wat te begrijpen is voor Hild., doordat de var. in de uitgave niet vermeld zijn. Zie het slot van Hfdst. I. § 185—§ 188 84 § 185. vierX uuerich. De uitsluitende vorm van H en B is vier, zoowel in als buiten rijm. Dit laatste 5X. In rijm leest men het op hier 79,288; 106,204; 108,122; 109,171 en 118,152; op bier 83,116 en op dier (B duer) 84,114. Vuerich vond ik alleen 31,134, het gedicht dat in B ontbreekt. Zie § 127 opm. § 186. nye X nuwe, vernuwen. Buiten rijm schrijft H nyewe, B nuwe (24 X). B heeft nooit nyewe, H soms nuwe nl. 7,14; 64,196; 69,20; 77,86; 95,148; 97,7; 110,19 en 119,127; vernuwen op 65,16 en 20. De rijmgevallen zijn: 2,74 (H ontbr.); 64,70 H en B ghetruwen:vernuwen, 61,153; 79,316 en 108,136 H en B vernuwen: schuwen, 7.1,37 H ghetruwen: vernuwen, B getrouwen: vernuwen, 85,181 H en B vernuwen: verspuwen. Het eenige rijm met ie is: 91,149 H ny.vry, B nye:vrye. § 187. Het eenmaal voorkomende onghehuyren leest men 12,157 H in rijm op gheduren. B kende blijkbaar het woord niet en schreef sueren. § 188. Naar aanleiding van bovenstaand materiaal kan m.i. de volgende waarschijnlijkheid geopperd worden: Hild. kende in deze woorden haast uitsluitend de ZuidnedeMl landsche /e-vormen, de u die toch wel van zijn dialect isl (Fr.2 § 73 noemt de a-vormen specifiek Hollandsch) ge-\ bruikt hij alleen in rijmnood. H kende de ie- en a-vormen, gebruikte bij voorkeur de u, B behalve in vier (ignis) haast uitsluitend de u, die ook van zijn dialect is; vgl. Kern, KI. Limb. Serm. § 53. De a-vormen zijn dus niet specifiek Hollandsch. 85 § 189—§ 190 § 189. heden X kaden. De vorm van Hild. is heden, die door H volgens zijn gewoonte alleen in rijm wordt geëerbiedigd, door B slechts eens. Buiten rijm leest men nl. steeds H en B huden (9 X). De rijmgevallen zijn: 27,222 H heden:geleden. B verandert in huden langer setden. 70,20 H en B heden:gheleden, 87,74 H heden: beneden, B huden: beneden, 95,265 H heden . reden, B huden . reden, 99,145 H heden:zeden, B huden.-seden. De vocaal voor r. § 190. Na de uitvoerige onderzoekingen van v. Wijk, Kern, de Vries e.a. in verschillende jaargangen van het Tijdschr. der Maatsch. voor Ned. Letterk., kwam het mij wenschelijk voor, de daarvoor in aanmerking komende woorden afzonderlijk te behandelen. Ik doe dit des te gereeder, daar onze beide afschrijvers de gewoonte hadden niet af te korten; een hoogst enkelen keer leest men bij B v' en d'r, in lettergreep zonder klemtoon. In aansluiting aan bovenvermelde artikelen onderscheid ik dan de volgende groepen: I a) westg. a + r met volg. dentaal. b) n r> » „ labiaal of gutturaal. II a) westg. a + r met umlautsfactor en volg. dentaal. D) > » » » , „ lab. of gutt. III a) westg. e + r met volg. dentaal. b) , « „ lab. of gutt. IV westg. i+r met volg. medeklinker. V westg. o + r met volg. medeklinker. § 191—§ 196 86 a) de voorvoegsels oer- en voer-, b) or+ dent. c) or + lab. of gutt. VI westg. u + r met volg. medeklinker. VII woorden met methathesis. VIII wisseling e en 3 voor r in zwakke werkwoorden. IX ö, ö of ü voor r of r + medekl. X de uitgang -ere/z en -ieren in bastaardwoorden. § 191. I a.: a voor r+dent. zonder umlautsfactor. Van de hieronder vallende woorden komen voor: aert (animus), aere (arend), baert, (boem-)gaert, vaert, -waert, Retnaert, Kaerl (Carolus) en zonder rekking harde en swart. § 192. aert komt steeds (16 X) als zoodanig voor, waarvan 12 X in rijm op waert (dignus), vaert (3 s. v. varen), Reynart (15,77 B reynaert), bewaert, staert, vertaert, waert (versus). § 193. aere vond ik slechts B 2,54 (H ontbr.) in rijm op varen (ww). § 194. baert. Ook deze vorm is standvastig. In rijm leest men het op Reynarden (15,224 B reinaerde) en op waert (versus 82,25). § 195. -gaerd teekende ik aan op 5 plaatsen: 90,128 en 131; 119,83 en 129; in rijm op waert (dignus, 91,43 B weert). § 196. vaert X veerde. De gewone vorm is vaert 18 X, waarvan 12 X in rijm, o. a. op (ori)bewaert, achterwaert. Alleen B heeft in de volgende 8 rijmgevallen ee-vormen: 7,212 H eerden: voerden, B eerden: veerden, 12,64 H eerde: voerde, B eerden: veerden, 15,207 H voerde: Reynarde, B veerde: reinaerde. 87 § 197 17,133 en 26,151 H oaerde: daerde, B veerde: deerde, 53,10 H aerde: voerde, B eerden: veerde, 87,63 H hoerde (pastor): voerde, B tierde: veerde, 96,129 H voerde: bewaerde, B veerde: bewaerde. Opm. Van vaert verschillend is hoveerde. Hovaerde leest men slechts H 17,13 en 56,43 H waerde: hoveerde, B waerde: hovaerde; daartegenover 53 X buiten rijm hoveerde en 7 X hoverde, alleen B heeft daarvan 21 X hoverdie, wat zijn oorzaak zal hebben in den klemtoon op de laatste lettergreep. In rijm vindt men hoveerde 14 X, o.a. op waerde (6 X), eerde of aerde (4), voerwaerde. Men zal het dus moeten scheiden van vaert en 'n umlautsfactor aannemen. Dat Hild. den vorm met ae kende, blijkt o.a. uit: 89,50 H hoveerde: ontvoerde: bezwaerde: eerde. § 197. -waert(s) X -weert X -wart X -wert. Waert is de gewone vorm: 68 X, waarvan 31 in rijm o.a. op vermoert, bedevaert, swaert, beschaert, vervoert, vaert, vertaert. Maar ook lezen we bij H 'n ongerekten vorm : thuuswert (8,158; 27,23 ; 27,25 ; 27,46 en 226; 95,150), wert (38,39 ; 43,80), thuuswart (27,82),* opwarts (32,10), voerwerts (46,104), te mywert (46,211), witwert (49,47), opwert (49,56 ; 85,222 en 108,5), voerwart (51,2 en 95,264), voerwert (58,195; 95,163 en 97,276), zewert (B zeewaert 90,157 en 159), wairwart en warwart (B werwaert 93,52 en 106,206). In al deze 25 gevallen heeft B den gerekten vorm. Het aantal is te groot en de plaatsen zijn te verspreid om het verschijnsel aan toeval of slordigheid toe te schrijven, wat wel mogelijk is met voerweert (alleen H 40,53). Uit het totaal ontbreken van korte vormen in de rijmgevallen kunnen we vaststellen, dat deze korte vorm § 198—§ 200 88 uitsluitend van H is. Waar we in 23 van de 25 gevallen te doen hebben met samenstellingen is hier, dunkt mij, de laatste lettergreep verzwakt door den klemtoon op de eerste. Ik zou dit ook willen opmerken bij § 198. Reinaert X Reinart X Reinert dat de gewone vorm is (28 X), ook in rijm. Daarnaast heeft H 23 X Reinart, waaronder 3 in rijm: 9,21 Reynart: toert; 15,77 Reynart: aert en 15,208 ]paerde: Reynarde, ook Reynert (70,139), ja zelfs Reyner (24,218) en Reyer (9, tit.) Ook in deze gevallen heeft B den ^erekten vorm, behalve in 96,1 en 15,116 Reinart. § 199. Koert (Carolus) las ik slechts 66,164 en 75,15 (H en B). § 200. hoert X hart X herde X harde. Hier hebben we groote verscheidenheid van vormen. Het merkwaardigste is wel dat gerekte vormen uitsluitend in rijm voorkomen, en dus van Hild. zelf zijn, waarnaast geen enkel rijmgeval met korte vokaal aan te wijzen is. Die gevallen zijn: 25,13 H en B hoert: waert (versus), 46,217 H hoert: verveert, B hoert: vervoert, en zeker is ook hieronder te rekenen: 81,286 H waerde: harde, B weerde: herde. De volgende plaats is waarschijnlijk bedorven: 25,18 H derde: gheherde, B dorde: geheide, immers noch gheherde, noch geheide komen ergens anders in het Mnl. voor. Het laatste woord wordt in het Mnl. Wrdb. niet vermeld. Buiten rijm lezen we hart of harde, H en B 13 X. 't Zelfde aantal geeft H hart of hardicheit tegen B hoert of haerdicheit, dat B daarenboven nog 5 X heeft. Achtmaal 89 § 201—§ 202 vinden we bij H harde tegen B herde, als bijv. naamw. op 81,415 en 95,247. H heeft buiten rijm dus alleen hart, harde, B bovendien herde, hoert en hoerde. Als comparatief teekende ik aan harder 47,136; 85,174 en 95,203. B heeft op de tweede plaats haerder. Den superlatief hartsten komt voor 120,70 H, (B haertsteri), terwijl B op 76,126 en 77,135 haertste heeft voor archste van H. Nu de afgeleide werkwoorden: 20,118 H en B derden: oerherden, 98,68 H vertaert: verhaert, B o'teert :o'hoert, 104,66 H ghewerden: harden, B geweerden: heerden. Gelijkmatig is het verschil bij oolherden van H en oolheerden van B (6 X), waaronder de volgende rijmen: 22,179 H oolherden: ghewaerden, B uolheerden: geweerden, R oolherden: gewerden, 34,14 H werden: oolherden, B weerden: ooiheer den, 73,195 H oolherden: eerden, B oolheerden: eerden. § 201. swart las ik alleen bij H 57,92 (B brune); zwarter H en B 80,64. Opm. Vermelding verdient hier misschien nog 38,39 \ H Arremuden, B Erremuden (de plaats in Zeeland). , Mij lijkt dit een uiting van B's taaleigen, dat veel Limburgsch had (§ 76), in welk dialect men ë < a i kent. Zie Kern, Klank. Limb. Serm. § 18. § 202. Van de vreemde woorden wil ik noemen: cardtnael 19,15 (B caerdtnael) en 86,76; verder gerson H tegenover garson van B 26,127 ; perdoen H naast pardoen B 47,29. Ten slotte partie dat 29 X H en B aldus voorkomt. Pertie las ik H 58,137 en 73,153 (B partie), rekkingsvormen daarentegen bij B 52, tit. en 52,40 paertyen en één rijm 117,85 H wederpaert: waert (dignus), B wederpaert: weert. § 203—§ 211 90 § 203. Slotsom: In alle woorden van § 192—§201 zien we bij Hild. en B neiging tot rekking, bij H vinden we korte klinkers in lettergrepen zonder hoofdtoon en in vreemde woorden voorliefde voor e (§ 201). § 204. I b: a voor r + lab. of 'gutt zonder umlautsfactor. Van de hieronder vallende woorden komen voor: arbeit, arch, arcke, arm, armoede, derven, (ont)-farmen, karcker, karmen, merck, perck, scarp, store, tarwe, verwe en warm. § 205. arbeit steeds aldus H, B en R (17 X). § 206. arch, archett eveneens constant; bvn. arch (17X); znw. arch (6X), archett (11 X), argher (3X), archste (11 X). § 207. arcke eveneens steeds met a (5 X). § 208. arm (bracchium). trof ik aan 82,87 (H en B). § 209. arm (pauper) X erm\ armoede. armoede is constant (8X); het bvn. teekende ik 46 X aan, waarvan B 5 X 'n vorm met e heeft, nl. 10,260; 33,120; 36,80; 58,48 en 106,154. § 210. derven las ik alleen H en B 117,74 H en B: verwerven: derven. De e zal wel aan umlaut moeten toegeschreven worden. § 211. (ont)farmen, -farmichX-fermen, -fermich. Vormen met a uitsluitend bij H, terwijl B steeds e heeft (23X), ook in de rijmgevallen: 64,162 H armen: ontfarmen, B armen: ontfermen, 78,100 H ghehermen: ontfarmen,B gehermen: ontfermen, 96,268 H carmen: ontfarmen, B carmen : ontfermen. 91 § 212—§ 217 Opm. Barmhertich heeft in zijn eerste lettergreep steeds (6X) H en B a, zoodat waarschijnlijk barmhertig en ontfermen gescheiden moeten worden, zooals Fr- v. Wijk i.v. barmhartig gissen laat. § 212. karckerX kercker trof ik alleen aan 81,132 H kweker, B kercker, wellicht met umlaut uit de 3de lettergreep. § 213. karmen X kermen. Hier wisselen a- en e-vormen: 5 met a, 3 (alleen in rijm) met e: 11,72 H beschermen: kermen, B bescermen: karmen, 21,236 H beschermen:karmen, B bescermen: kermen, 96,267 H carmen: ont)'armen, B carmen: ontfermen, 97,320 H en B beschermen: kermen. § 214. merek. Van beide beteekenissen trof ik één geval aan: 66,209 H en B werek: sterek: perc: merc (mark, pond), waar ik haast geneigd zou zijn een oorspronkelijk warek: starek: parek: marek aan te nemen, als het bij Hild. nergens voorkomende warek me daar niet van terughield. De andere beteekenis leest men 107,30 buten mereke gaen. § 215. perek leest men alleen in het zooëven genoemde rijm 66,208. § 216. scarpX scerp. Zonder uitzondering H scarp, B scerp (10 X). Ook scarper H en scerper B (47,57). § 217. starcXsterc. Ook hier a-vormen bij H, e-vormen bij B (14 X), maar met een enkele uitzondering, nl. sterc H 94,62 en het boven reeds vermelde rijm 66,206. Verder starcheit H en B 21,317 en starcsle B 54,45, waar H heeft aertsche. § 218—§ 224 92 § 218. tarweX terwe. H tarwe, B terwe (6X); tarwenbroot alleen H 16,17. § 219. uerwe vindt men H en B 99,202 en 214, waarschijnlijk wel invloed van 'tww. verwen, dat H en B 81,357 gelezen wordt. § 220. warmXwerm mocht ik slechts 3Xopteekenen, B 1,202 werm(H ontbr.); 49,182 (2 X) H warm, B werm. § 221. Slotsom. We vinden dus noch bij H, noch bij B rekking, voorts bewaart H de a overal, behalve in kermen (een onzeker woord), merck en perck (waar umlautsfactoren kunnen gewerkt hebben; bovendien zijn het betrekkelijk jonge leenwoorden), verwe (analogie naar het werkw.) en derven (invloed van be-, verderven?) § 223. B maakt verschil : geen palatalisatie in arbeit, arcke, arch, arm (bracchium), armoede, wel in ontfermen, kercker, scerp, sterck, terwe en werm, misschien ook in erm (pauper) en kermen. In deze gevallen is umlautsinvloed m.i. uitgesloten, hoewel slechts terwe de neiging tot palatalisatie bewijst. Opm. Zie voor merghen § 275. § 222. II a: a voor r + dent. met volg. umlautsfactor. Hier moeten vermeld worden: be-, verderven, herst, hertoge, Maert, -veerdlch en misschien paert, dat ook ë kan hebben. § 223. be-, verderven toont steeds vormen met e. Ik teekende het alleen in rijm op, nl. op sterft (22,48), verwerft (120,102), sterven (20,69; 57,143; 85,195), verwerven (80,123; 81,261; 116,155; 120,99). § 224. herst (lendestuk) leest men H en B 24,148. § 266—§ 272 102 latere afschrijvers, van wie H voorliefde toont voor a-vocalisme, B voor e-vocalisme. § 266. ghehermen trof ik alleen aan 78,99 in rijm op ontfarmen H, ontfermen B. § 267. kercke hoort als vreemd woord eigenlijk hier niet tusschen; het geeft steeds e-vormen te zien (40 X), ook in rijm op toereken, clercken, stereken. § 268. beschermen eveneens slechts 21,235 H: karmen, B kermen. § 269. toereken ten slotte, ook steeds vormen met e (31 X), ook in rijm, dezelfde woorden als bij kercke. Opm. 1. Voor het pron. pers. en poss. hebben H en B passim hoer; haer is uitzondering. Opm. 2. Ee voor ie in oeertich constant: H schrijft 5 X XL, alleen 108,60 oeertich. B doet juist andersom. § 270. Va. o + r+ medekl. Allereerst bespreken we de voorvoegsels oer- en ooer§ 271. oer-. Als regel vinden we oer- bij H (35 X), or- bij B (33 X). Toch maakt waarschijnlijk de beginmedeklinker van het grondwoord verschil. Zoo leest men H oirbaer (33 X), maar B orbaer of orber (32 X). Daarentegen steeds H en B oerlogh (10 X), oerlof (2X), oersprong (115,81), oerdeel of oerdel (23 X). § 272. ooer-. Ook hier iets dergelijks: ooerwaerde 7 X bij H; bij B oorwaerde (4,181; 76,8 en 120,72), oorwarde (119,94), ooerwaerde (8,148; 76,1; 79,58; 97,333). Voerdeel leest men H 7,38 en 120,85; oordeel H 7,110 en 120,91; ooerdel 103 § 273—§ 276 H 13,48 en 31,27; vordel H 42,56 en J/,28, terwijl B steeds oordel heeft. § 273. Vb. or+dent. Hiervan komen voor de woorden: boert, doem, moert, noert, oert (cardo), toemtch, ooeft en jwoert. In al deze woorden is de gerekte vorm constant, pok in rijm bij H en B. Alleen las ik wort Hu 42,32 (W ;n Wwoort), B 103, tit. en H 106,254 hoert: wort, B hoert: wdert. § 274. Bij de ontleende w^ordenis de toestand wisselender: accoert heeft steeds gerekten klinker (10 X), ook in rijm op oerde, ooert, boert en hoert; slechts leest men bij H 60,38 accort: boert. B schrijft steeds acoert. bordeel en morseel hebben hun o, doordat de klemtoon op de tweede lettergreep viel. oerde (ordo) vertoont eigenaardig nergens 'n korten klinker. Het komt 25 X voor, waarvan 11 X in rijm op hoerde, woerde, accoerde en ooert (58,220). Ordineeren leest men H 97,52, B oerdineeren. poert steeds met oe, ook in rijm, eveneens poerter, maar H heeft onder invloed van den afwijkenden klemtoon portier, tegen B poertier (81,113: hier; 86,100; 96,118 en 289), zoo ook H portoet, B poertael (83,159). § 275. Vc. or + lab. of gutt. De hieronder vallende woorden als borghe (znw.), borghen (ww), morghen, sorghen en oormen vertoonen steeds 'n korten klinker. Vermeldingswaard zijn alleen H 32,29 merghen en H en B 23,142 sorgHe: Hildegaersberghe. § 276. VI. ur + oolg. medeklinker. De meeste woorden zoowel met volg. dent. lab. als gutt. hebben 'n korten klinker. Zoo : dorren, dorp, dorst, gorden, cort, porren, storm, storten, oorderen, worm en wortel. § 277—§ 284 104 Afzonderlijke vermelding verdienen: borden, gheboerte, vorder, vorste, turf en Turken. § 277. borden X boerden (eng. burden). H heeftsteeds (11 X nooit in rijm) borde(n), B daarentegen boerde(n), uitgezonderd 70,138, waar deze ook borden heeft. § 278. (ghe)boert(e) X gehorte. De gerekte vorm is gewoon, ook in rijm op voert (61,90 en 80,110). Alleen 40 tit. leest men B geborten. § 279. oorder, vorste X voorste (princeps en superl. v. voor). H heeft steeds vormen met gerekten, B met korten klinker, meestal in de uitdrukking ten voirsten ( 8X, B oorsten). De comparatief is bij beiden constant vorder (24 X). Opm. Verste in 43,35 is waarschijnlijk identiek met oorste (nok van een dak). H heeft verste, B vorste. Volgens Fr.-v. Wijk zijn het ablautsvormen. Over oerste X oorste (uitstel) zie men § 289. § 280. turf X torf. 49,144 H turf, B toroe. § 281. Turken X Torken 35,61 en 75 H Turken, Turkyen B Torken, Torkyen. § 282. VII Woorden met metathesis. Hiertoe behooren: bord(en), bernen, bersten, derde, dertien, dertich, kersten, torsen en oerste. § 283. borden X boerden, bort leest men slechts 43,34 H een borden huus, B een boerden huis (doodkist). Het woord komt volgens het Mnl. Wrdb. nergens anders voor, Bort is constant H en B. § 284. barnen X bernen X bomen. Barnen leest men H 65,34 en 108,122; bernen B 108,122 en bomen B 65,34; benevens H en B 65,35: gornen. 105 § 285—§ 290 § 285. bersten X borsten komt in het Mnl. weinig voor. Men vindt het 40,80 H kersten: ontborsten (inf.), B kersten: ontbersten. § 286. derde X dorde, dertien, dertich. H heeft steeds in al deze woorden e; B heeft voorliefde voor dorde (20X tegen 10X derde). In rijm trof ik aan: 20,117 H en B derden: oerherden, B de e op ratuur van o. 25,17 H derde: gheherde, B dorde: geheide (vgl. § 200). 49,77 H dertich: ghehartich, B dertich: gehertich. § 287. kersten X korsten. Ook hier weer zijn de e-vormen constant voor H (29 X), terwijl B 5 X korsten heeft. De rijmgevallen zijn: 40,79 evenkersten: ontborsten, B evenkersten: ontbersten, 70,90 H vorst (uitstelt): antekerst, B vorst: antkorst, .106,116 H versten (uitstel): evenkersten, B vorsten: evenkorsten. In 84,244 leest men H Jhesus Kerst, B Jesus Crist. § 288. torsen las ik alleen 80,164 H en B. § 289. vorste X verste (uitstel). Vorste en 'twerkw. vorsten leest men B 1,59; H en B 7,141; 64,204: dorst; 70,12 en 70,89: H kerst, B korst. Verste alleen H 106,115 in rijm op kersten, waar B heeft vorsten: korsten. § 290. VIII. Wisseling ê en 8 in zwakke werkw. Dit verschijnsel komt vrij vaak voor, maar hoofdzakelijk in rijm, en in veel grootere mate bij H, dan bij B. Het wordt aangetroffen bij de woorden (ont)beren, deren, (bejgeren, (ge)neren, (bejscheren, teren en daarbij behoorende vormen en afleidingen. Hild. kende en gebruikte ontegenzeggelijk beide vormen; vlg. b.v. het strofisch gedicht § 291—§ 294 106 27,209—216: exponeren: openbaren:begheren, gheoaren\: waren: deren: sparen: keren (B weren). H liet vele vormen met a staan, B 'n enkelen. § 291. ontbaren X ontberen. H heeft 13 rijmen met e, 5 met o; B 15 met e, 3 met a (10,246; 81,441; 83,207). Onder de rijmwoorden zijn woorden met vaste e, als absolveren, en met vaste a, als varen, verclaren, waren (erant). § 292. deren X daren. Rijmgevallen met e: H 19; B 28, „ „ a: H 8; B geen. Buiten rijm sporadisch bij H. De rijmwoorden zijn: aerde, onghespaert, vervaren, vaerde, waert, waren (erant); eerde, beerde, gheren, ontberen, scheren, veerde, -weren en weert. Misschien zijn deren en daren twee woorden die gescheiden moeten worden. Zie v. H. Add. bij § 12 en Fr. - v. Wijk i.v. § 293. begheren X begaren. Rijmgevallen met e: H 81, B 103, „ a: H 24, B geen. Buiten rijm hebben H en R ook hier en daar vormen met a. De rijmwoorden zijn: aerde, bewaert, ghewaert, jaer, claren, -spaert, staert, swaert, beswaert, -vaert, waren, -waert; absolveren, concorderen, destrueren, deren, exponeren, hoveerde, murmureerden, -neren, ontberen, scheren, spaets(i)eren, steert en stud(t)eren. § 294. -neren X -naren. Rijmgevallen met e: H 14, B 17, „ a: H 4, B 3, R 1. Buiten rijm geen enkel geval. De rijmwoorden zijn: bewaert, varen; eren (occare), begeren, onweert en verteren. 107 § 295—§ 298 § 295. bescheren X beschoren. Hier is een overzicht moeilijker: men kan toch te doen hebben met: i a) scharen (ordenen), zoo 32,190: bewaert, b) scheren (scherts), zoo 79,158: destrueren en 93,142: deren, c) bescheren (sterk werkw.), zoo 21,139: gheert en 47,110: zweren, d) bescaert (toebedeeld) ons tegenwoordig beschoren. In de meeste gevallen heeft dit vormen met a in rijm op vervoert (4,421 en B 102,209), vaert (6,147 ; 78,77 ; 80,177), -waert (versus 70,233), waert (dignus 79,429 en B 40,17 erat), waert (hospes H 118,58), openbaert(l 1,126),ghebaert (H 40,17) en bezwaert (79,98). Daarentegen vond ik slechts ghesceert 49,84: ghecompareert; 91,14 en 102,138: begheert en B 118,58: werc. § 296. teren X toren. Rijmgevallen met e: H 8, B 14, „ a:H7,B één (21,220). Buiten rijm komt alleen teren voor. De rijmwoorden zijn: deren, gheneren, gheren, hoveren (10,165), weert (hospes) en weren (manere B 112,90); aert, misbaren, oerbaren, sparen, waert (versus), waert (hospes) en waren (manere). § 297. De a in deze woorden heeft m.i. zijn oorsprong in de vervoegde vormen 3. s. praes, het praet. en het part., die alle vormen met r + dent. zijn. Waar nu Hild.'s dialect a-vocalisme en rekking voor r + dent. kende, is het te begrijpen, dat juist bij hem de vormen met ae hoofdzakelijk voorkomen, en bovendien, dat het verschijnsel alleen bij zwakke werkwoorden voorkomt. § 298. IX. 5, ö of ü voor r of r + medekl. § 299—§ 303 166 Voor deze verwarde en moeilijke kwestie lijkt het mij het beste de verschillende woorden met hun rijmwoorden te vermelden. § 299. boeren (ohd. burian) met samenstellingen en afleidingen. ö-uitspr. is m.i. alleen zeker in: 87,73 ooert; oerboert: versmoert: hoert, 112,140 toern: oerboeren (B coren: oerboren). ö of in sommige gevallen ^uitspraak is aan te nemen in 10,85 oerboeren: oersmoren; 10,113; 76,43; 101,103 oerboeren:koeren (wett. bepaling); 57,123 ghebueren (B geboren): uren; 60,11 naturen: teschuren: beruren -.schuren: besuren:gheburen; 64,83 gheduren:gheburen; 66,117 ghescoert: oerboert; 95,218; 102,37; 104,55; 119,29 oerboert: ghecuert; 102,191 buren (Bgeboren).- naturen; 40,19; 103,71 trueren: ghebueren ; 102,109; 104,87; 114,69 gheboren: schoren (scindere). § 300. boort (v. e. schip) heeft steeds ö, in rijm op ooert (31,4 en 119,16); accort: onghestoert: boert (60,38); toebehoert (90,103), zoodat we ook wel ö mogen aannemen voor 39,63 boort: ghescoort (B ghestoert). § 301. doer (adv.) had ö en ö, blijkens de rijmen op keur (B meestal coer 10,25; 70,131; 85,195 en 86,63) en op scriftuer (20,77). § 302. doer (porta) trof ik alleen in rijm aan op keur (106,165). § 303. Haast niet te ontwarren zijn de vormen en samenstellingen van kiesen, coeren (kören), curen (curare), becoeren (bekoren of bekören) en coren (braakneiging hebben). Het deelwoord van kiesen leest men als rijm op: ooren (adv. 61,95), ghesworen (61,175), ooren: horen: schoren (87,28 109 § 304—§ 306 B storen) en verloren (115,93). Een vorm van coren (kören) leest men in rijm met oerbuert (70,53), gheschuert (80,197), verboren (101,103), verboert (102,38) en gheboert (95,220 en 119,30). Een vorm van becoren (bekören) zie ik in 61,29: voert en 102,74: horen. Zeer zeker moet men curen (i.e. küren) lezen in 66,202 duert: muert: kaert: bestiert, in 84,360: uren en volgens de emendatie van de Vries, L en Lett. bode I 161 in 32,206: duren. Een vorm core (i.e. köre) vermoed ik in 81,287 en 95,137: voer (adv.) en 95,278: spoer, terwijl coren (braken) aangetroffen wordt 84,96. B kende het woord waarschijnlijk niet. (Kil. noemt het Fris.) en schreef keerde. § 304. Voor nieren lijkt mij een ü uitspraak de waarschijnlijkste, blijkens de rijmen op duren (20,42; 32,245; 91,183), schuren: besuren (60,14), naturen (41,220 ; 79,359; 91,65; 103,19), ure (36,59; 38,53; 109,87) en onghepuert (41,218 en 106,219), maar ook is een ó'-klank mogelijk in verband met v. H § 50. Opm. 3, daar men ook de rijmen leest voeren (ducere): roeren in 19,46; 20,66 ; 38,94 en 99,99 (B cloeven). Ook roer .-voer (handelwijze) leest men 73,157 en 79,251 en vgl. 80,63 voer:moer (slik). § 305. Voor de Fransche woorden met u, meen ik geen ö, maar #-klank te moeten aannemen op grond van rijmen als besuren: avonturen (38,79; 63,81), naturen: besuren (12,6; 100,86), scrifture:gheburen (vicini 83,173), naturen: duren (82,103), duren : uren (12,80) en tsuyr: natuer{ 12,73; 60,23), al loopt er waarschijnlijk een ö tusschen door als 20,77 scriftuer:doer(adv.),83,229commelduer:avontuer en 102,191 naturen: buren (accidere). § 306. truerenXtroeren. Volgens Fr. v. Wijk hebben er 2 ablautende vormen § 307—§ 310 110 naast elkaar bestaan: tfören en trören. Buiten rijm treft men bij H eenige keeren troeren aan (B steeds truereri). In rijm teekende ik het slechts aan op gheboeren (accidere) nl. 40,19 en 103,71. § 307. Ook voor scoren moet men waarschijnlijk twee vormen aannemen, nl. scoren (dat Boekenoooen als Noordholl. vermeldt), blijkens 27,142 voren: coern: schoren: toern, 39,63 ghescoert: boert (B woert), 87,31 voren: vercoren : horen: scoren, maar ook scoren, volgens 60,12en 15naturen: teschuren: beruren: schuren: besuren: gheburen'), 66,117 en var. Hu 74,113 ghescoert: verboert, 80,198 ghescoert: toeghecoert. § 308. Voor storen vond ik slechts rijmgevallen op ö: nl. 39,63 B gestoert: boert, 70,179 ghestoert: voert, 81,435 onghestoert:poert, 87,31 B voren: vercoren: toren: storen, 87,279 storen :gheboren (natus). Als scoren en storen niet dikwijls zinverwant waren, grafisch weinig verschilden, en als elkanders varianten voorkwamen (Mnl. Wrdb. VII670) zou men uit 39,63 en 87,31 kunnen opmaken, dat B den vorm scoren niet kende, en als deze moest rijmen op ö, daarvoor storen in de plaats stelde. § 309. X. De uitgang -eren of -ieren in bastaardwoorden. Zooveel mogelijk zal ik deze woorden behandelen in aansluiting aan het art. van Salverda de Grave in Ts. XXI, 300 vlg. § 310. 1. Fr.-er = Mnl. -eren of -ieren appeleren: gheren 21,161. (Het Mnl. Wdb. vermeldt dit woord niet) l) Aan dit zesvoudig rijm wil ik toch niet veel waarde hechten: een uitspr. berören en besören toch lijkt mij hoogstonwaarschijnlijk, «venals anderzijds schuren en gebüren (accidere). 111 § 311 argueren : exponeren 32,275, „ : ordineren 81,23, „ : hantieren (B hanteren) 106,16.— fondeertx): begheert 41,47, „ : weert B 70,151 (arcet), v s : verweert 81,341. hanteren leest men bij H slechts 70,133 en 71,68, in rijm op weren en faelgeren, in de andere 18 rijmgevallen op visieren, verweren (15,127), verchieren, vertieren, versiert, manieren, vieren, argueren, scoffieren en faelgieren schrijft H steeds hantieren, maar H hanteren, behalve 33,81. Hantieren was dus de vorm van Hild., ofschoon deze wellicht ook hanteren zal geschreven hebben in 15,127 en 70,133. De vorm van B was hanteren, dien hij overal, zooals zijn gewoonte was, ook al bedierf hij het rijm, gebruikte; alleen 33,81 ontglipte hem. gheordineert: visiert (B versiert) 61,38, ordineren: argueren 81,24, regneren: begheren 17,6, „ : compareren B 49,35, „ verweren 73,253. visiteren (B visenteren): zweren 82,89. visieren komt vrij veel voor: 20 X, waarvan 14 X in rijm op ghieren, gheordineert, regiert, goedertieren, manieren, menighertieren, hantieren en vieren. Er is veel verwarring met versieren, dat B 12 X heeft voor visieren van H. Het omgekeerde komt eens voor 78,1. Viseren las ik Hu 42,26. §311. Fr.-/r of -ier = Mnl. -ieren, eren. faelgieren (B -eren): menighertiere 6,110, faelgieren: goedertieren 34,108. !) Ik reken fonderen = Fr. fonder en funderen — Lat. fundare. § 312-§ 314 112 faelgiert: bestiert (H), faelgeert: bestuert (B) 49,147, faelgieren (B falgeren): ghieren 73,219, faelgeren: hanteren 71,67, faelgieren (B-eren):goedertieren 104,173; 119,79, faelgeren: goedertieren 114,27, faelgieren (B-eren): hantieren (B-eren) 116,164. Duidelijk is hier een plaats maken van -ieren voor -eren. Blijkens de rijmen had Hild. uitsluitend den vorm -ieren, H verandert soms in -eren, B overal, ook in rijm, behalve in 34,108, dat hem (misschien ook mij) ontglipt is. regieren komt 33 X voor en wel 11X in rijm op goedertieren, compareren, hantieren, oisiert, menighertieren, ghieren, tieren en cryeerde (B crayeerde 95,136). B heeft weer overal e, en H ie, behalve regeren: oermeeren (B weren) op waarschijnlijk bedorven plaats: 69,113. scoffieren: hantieren (B hanteren) 107,35. § 312. Lat. -are — Mnl. -eren of -ieren. compareren: regieren (B regeren) 49,36. ghefundeert: begheert 56,113. fundeert: weert H 70,151 (arcet). concorderen-.begheren 1,3; 20,8; 79,280. murmureerden*): begheerden 119,90. spaetseren (B spacieren): begheren 81,2. Buiten rijm staat 69,48 glorlftcieren (B-eren). § 313. Lat. -ëre = Mnl. -eren of -ieren. ghecompareert: ghescheert 49,83. studeren: scheren 47,15, soutieren (B-eren): begheren 85,145. § 314. Laï-ëre = Mnl. -eren. exponeren: argueren 32,276. *) Kan ook Fransch zijn. § 321—§ 322 116 § 321. Werkwoorden. 1. sg. ind. praes. H 23X'n vorm zonder e, waar B die wel heeft. H 34 X i met „ „ B » niet „ 2. 3. sg. ind. praes. (syncope) H 55 X zonder e, tegen B met e. H 50 X met ,Sy i• „ zonder „ imperatief. H heeft 8 X 'n vorm met -e, waar B die weglaat. 1.3. sg. conj. praes. H 12 X 'n vorm zonder -e tegen B met -e H 15X „ i met „ B zonder -e 7.5. sg; conj. praet. in sterke verba. H heeft 19 gevallen zonder -e, waar B die wel schrijft. H „ 39 „ met „, „ B „ niet dat. gerund, na te: H en B steeds zonder -e, op vijf keer na, waar H -e heeft en B niet, echter alleen achter eenlettergr. vormen als: te doene, te siene. Zwakke praeterita en part. praet. Syncope is regel. H heeft 10 X 'n vorm met -e, tegen B zonder -e, zelfs eens 96,213 willeden :hilden(B wilde .-hielden). Apocope vindt men begrijpelijkerwijze hoofdzakelijk in onregelmatige praet. als soud, woud, mocht, had, wist, deed, bracht en dan meer bij B dan bij H (133 tegen 103). Deelwoorden hebben 11 X bij H den ongesyncopeerden vorm, terwijl B syncope heeft. Ook in de werkwoordelijke vormen blijkt de grootere neiging van B tot apocope en syncope. § 322. Indecllnabllla. Over het algemeen apocopeert B woorden als omme, 117 § 323 wale, H niet. Daarentegen bewaart B de -e in ende en te, terwij! H schrijft entaer < ende daer, tsamen, tavonturen. Ten slotte syncopeert H de -e voor den uitgang -lijc: vergancklick. § 323. Behalve de syncope voor -lijc, zijn al de besproken kortere vormen van de afschrijvers, niet van Hild. zelf: de meeste afkortingen toch komen buiten rijm voor, en herhaaldelijk leest men rijmen als verhoghet: doghet; blame (1. sg.): Adame (3. sg.); dagtie (3. sg.) :waghe (1 praes.); dede: mede; brachte:ghedachte. Twee woorden teekende ik aan, waar ongewone afkorting van Hild. zelf moet zijn: nl. scaemt (subst.) op 1,31 sceemt (lees scaemt): roemt; 96,157 schaemt: vernoemt (B vermaent) en het subst. rent (usura) op 76,29 en 96,160 rent: bekent,80,113 rent: payment. § 329—§ 330 120 H 33 X (njemmer) en in jammer, waarvoor B steeds (28 X) jamer heeft, uitgezonderd 21,61 yaemerhede. Ook some zal die werking ondergaan hebben: buiten rijm leest men som, sommich (27,18; B 58,72; B 90,72; 102,144) in rijm 84,343 dom:zom. Den verbogen vorm zal Hild. misschien gekend hebben als some: 27,15 vernomen: comen: vromen: zommen, 49,156 comen :somen (B sommen), 53,113 vromen: sommen (H somen), 57,112 volcomen: somen, 106,153 H en B comen: somen, R commen: sommen. Opm. 1. Een onbegrijpelijken vorm corner (B corner): zomer lees ik op een waarschijnlijk bedorven plaats 95,300. Opm. 2. B schrijft gaarne omb- voor onb-, wat H zelden doet. § 329. Naast elkaar vinden we zeder bij H en synder bij B: 12,67; 32,313; 84,22. In 66,18 heeft H zeder en B seker, in rijm laat B 't staan: 74,436 H en B zeder: weder, en in 4,219 heeft B synder (H ontbr.) Sint (postquam) leest men H en B. Ook in joncfrou en joffrou vinden we constant verschil tusschen H en B. H heeft 22 X joncfrou, 2X jonfrou (32,317 en 319), B 24 Xjoffrou. Alleen 46,214 en 220; 71,99 waar de hedendaagsche beteekenis „voorname ongetrouwde vrouw" duidelijk uitkomt, heeft B joncfroawen. Het schijnt dus dat B onderscheid maakte tusschen joffrou en joncfrou, en H het eerste woord niet kende. § 330. Op tallooze plaatsen zien we op het eind van een woord achter den onduidelijken klinker een n, waar deze historisch niet verklaarbaar is, en evenmin zal uitge- § 332 124 § 332. Vervoeging. In den 1.3. plur. praes., en in den inf. vinden we bij B eenige keeren (resp. 2,4) vormen zonder n, klaarblijkelijk vergissingen; ook H overkomt dit 'n hoogst enkelen keer. Het wordt anders als er 'n encliticum achter komt of bij inversie: 1,3 pl. praes. met encliticum: H trecker, „ tvaenre, „ crigher, n maker, „ mogner, „ conre, bij inversie H hebsi, „ selwi, „ hébwi, „ meenwijt, „ regierense, „ versamensi, „ wordwi, „ moetwi, „ maectvi, „ doetvys, „ waenwi, y, breytsi, „ wordsi, „ claghensi, » crychsi, „ wilwy, „ keersi, B treckender 13,83 „ wanender 13,105 „ crighen daer 25,78 „ makender 58,73 „ moghender 96,55 „ connender 118,47 B hebben si 21,322; 81,362 , sullen wl 40,77 „ hebben wi 44,118; 79,380; 119,9 „ meinen wijt 46,145 „ regeerse 58,72 „ versamenen si 58,100 „ weerden wi 66,70 „ moeten wi 79,168 en 226; 68,152; 99,261 „ maken wl 71,166 „ doenwys 76,255 „ wahenwl 76,263 „ breiden si 93,10 „ wordensi 97,306 ; 98,84 „ claechse 102,203 „ crtgen si 103,58; 116,140 „ willen wi 111,66 „ keren si 111,71 § 341—§ 343 130 B kende dus den vorm blijkbaar niet, evenmin als doch van doen. Voor het negatieve noch heeft B steeds no (90 X). Een verkortende werking had alleen bij B de ch in ghenoech: hij schrijft geregeld genoch (36X) en bederft daardoor herhaaldelijk de rijmen o.a. op droech (4,24), sloech (18,15), gheooech (18,61; 102,88). In het midden was de h tusschen klinkers verdwenen, zooals in oliën, oaen, dat veel meer voorkomt dan oangen, vooral in rijm (69 X) tegen oangen (7 X). Gebleven is de ch in oeechte (of is dit analogie naar oeech?) in H 82,33, maar op 2 andere plaatsen oete (zie § 347). § 341. In overeenstemming met het tegenwoordig Hollandsch dialect is het veelvuldig voorkomen van hoeneer (22 X, alleen bij H) naast wanneer (H 23 X, B 55 X). § 342. Nog eischen onze opmerkzaamheid oroech en oruechde. In oroech zien we invloed van bijv. naamw. en bijwoord op elkaar. Het gewone bijwoord is oroe, o.a. in rijm op toe (4,462; 12,2; 81,265), oroech komt alleen buiten rijm voor. Vruechde is het gewone woord van H (40 X), in rijm 10,253 H oroechde: doechde, B oroude, dat deze uitsluitend heeft. Tandletters. § 343. ti te zien in duncken en dincken. Zie hiervoor § 94. Opm. 2. Voor de volledigheid zij gewezen op het 24,153 bij H voorkomende plocken, naast het gewone plucken, waarvan voor beiden geen rijmgeval te vermelden is: men leest 24,161 H scheren: reden, B § 106—§ 109 40 pitteken: stucken. Nog tegenwoordig spreekt men in Holland van plokgeld. Opm. 3. Ten slotte wil ik nog vermelden 83,109 H butter, B boeter. Westgerm. u. § 106. ree X ra (scheepshout), kan Friesch zijn. Men leest het 38,2 H en B zee: ree. Ook bij Winschooten : Seeman en Witsen: Aeloude Scheepsbouw en Bestier komt ree voor ra voor. § 107. Zooals te verwachten is, missen we den umlaut bij H en vinden hem bij B. Bij B leest men vaak ceset cleger, lege (leger, leechste), meechden, neecte (appropinquabat), waar H schrijft case, clagher, laghe (lagher, taechste), maechden en naecte. Rijmgevallen zijn: 15.135 H lagher:jagher, B leger:jager, 76,23 H draghen: laghen, B dragen: tegen, 89,57 H verlaghen: daghen, B verlegen: dagen, 90,77 H laghe .daghe, B lege:dage, 96,176 H clagher: lagher, B cleger: leger. § 108. ü onmiddellijk door heterosyllabische j gevolgd : H craey, drayen, mayen, nauen, sayen; B crey, dreyen, meyen, neyen, seyen. De rijmen zijn op payen (81,398; 101,13), oerfrayen (gaudere) (32,212) en spraeyen (97,375). Van de 28 gevallen behoudt B viermaal de ay, nl. 55,12; 66,181, 182 en 184. " § 109. 5 met tautosyllabische /: gaet, staetXgeet, steetx geit, stelt. 41 § no De gewone vormen zijn stoet en gaet, soms steet en geet, en zeldzaam steit en geit. 10,104 H en B duusterheit: steit, 34,1 H steit: bereit, B steet: bereet, 49,85 H en B steet: heet (fervidus), 67,22 H oerbeit: steyt, B oerbeit: steet, 62,160 H en B ghereet: steet, 71,112 H ontsie (\. ontseit): steit, B ontseet: steet, 73,83 H steit: ghiericheit, B steet: giericheit, 76,114 H gaet:stoet, B geet: steet, 84,373 H en B gaet:staet, 120,95 H en B stoet : zoet, 36,141 H en B stoet :oaet, 39,69 H en B ontfaet: verstoet, 71,63 H -heit:gheit, B -heit:geet, 73,11 H gheit:-heit, B geet:-heit Buiten rijm komt g-ae/ en stoet ps. voor. B heeft 5 Xgeet voor H #ae£ H heeft buiten rijm nergens steet en eens geet (42,74). De gewone vormen van Hild. zullen dus geweest zijn: staet en gaet, maar hij kende ook steet en gheet, en misschien steit en (§114 noot). Misschien heeft H vele vormen met ee in vormen met ae veranderd. Voor B waren geet en steet de gewone vormen, hij kende ook gaet en staet, maar niet geit en steit. De vormen met ae hebben de overhand gekregen door analogie naar den infinitief. Weslgerm. s. § 110. hilt, hilden X held, helden X hielt, hielden. H heeft buiten rijm hilt (17), hilden (3), helt (5), § ni-§ H3 42 helden. (3), nooit hielt of hielden; B heeft steeds hielt en hielden H rijmt helt op gkestelt (66,6) en ghespelt (96,106, ook R), helden op /we/Vfen (96,228) en ontghelden (96,177 en 120,44), hilt of M ei, ü > ui en ü > ou. Daarom wil ik nu deze laatste bespreken. Duwen, gruwen, luwe (116,147) en nu tyebben steeds u, ook in rijm, bvb.: 88,69 H en B verduwen:gruwen;95,\86 H en B verduwen: schuwen; 39,114 gruwen: schuwen; 70,222 en 120,34 H en 59 § 125—§ 126 B gruwen: betruwen; 98,100 H en B gruwen: schuwen ; 22,125 en 33,83 H en B u:nu. Bouwen, blouwen, brouwen en rouwe(n) hebben steeds ou, zoo ook in rijm: 51,97 H en B bouwen:vrouwen; 76,219 H brouwen: ghetrouwen (B getruwen); 81,86 H en B bouwen: rouwen ; 73,99 H en B blouwen: schouwen. Wisselende vormen treft men aan bij trouwen, schouwen en wouwen. § 125. (ge)trouwe(n) X (ge)truwe(n). ( De vorm met ou is regel bij H, (behalve 11,123 ghetru), terwijl B menige u (22 X) in ou verandert. Het subst. is bij beiden steeds trouw(e). In rijm leest men: 64,69 H en B betruwen: vernuwen, 71,37 H ghetruwen: vernuwen, B getrouwen: vernuwen, 70,221 en 120,33 H en B ghetruwen: gruwen. Daarentegen leest men 14 X een rijm op bouwen, brouwen, rouwen of vrouwe, waarvan B 5 X de vrijheid neemt een a-vorm te schrijven en daardoor het rijm bederft, nl. 42,29; 46,219; 76,220; 85,23 en 119,123. § 126. schuwen X schouwen. Hier vindt men een verwarring van schuwen (vermijden) en schouwen (zien). Men leest toch 83,23 H: Daer men vyanl schuwet (B scouwet) aen. Fonetisch is hier een u-vorm onbegrijpelijk, hoewel deze ook gelezen wordt Edew. 1242 en Pass. W. 234 c. Zie Mnl. Wrdb. i. v. aenscouwen. Schouwen (vermijden) leest men H 58,210 (B scuwen); 98,99 H schouwen: gruwen, B schuwen:gruwen. In de andere gevallen, waar de beteekenis „vermijden" onbetwistbaar is, leest men schuwen: 39,113 H en B schuwen: gruwen; 108,135 H en B schuwen: vernuwen. § 127—§ 128 60 § 127. wouwen X wuiven (milvus). 13,87 H wuiven (B wouwen): gruwen. Opm. verdienen nog nouwer (nergens), dat 3 X (15,14 en 56; 17,176) bij H voorkomt (B heeft nergent), en ju, dat eveneens alleen bij H wordt aangetroffen nl. 7,190; 10,197; 21,150 (2X), waar B u heeft. Het is wel eigenaardig, dat beide woorden benevens wouwen en vuerich (§ 182) alleen voorkomen in dat gedeelte, waarvoor ik in de inleiding een ander voorbeeld heb waarschijnlijk gemaakt (Hdst. I blz. 12). Het komt mij voor, dat dit voorbeeld dichter bij de taal van Hild. stond, dan het latere gemeenschappelijke voorbeeld. Ik maak dit op uit ju, dat volgens Fr2. § 73 saks-fri. karakter heeft. Ditzelfde karakter zie ik ook in nouwer. Fr2. § 62.2 merkt op: Ou gehort hier wöhl nur solchen Mundarten an, in dener uw wieder zu uw wurde. Zie ook te Winkel in Album Kern. § 128. Gaan we nu de drie dihpthongeeringen nog eens na. Ons materiaal wijst op de waarschijnlijkheid van het volgende: Brabant kende in de 2de helft van de 15de eeuw: a) volledig de diphthongeering t>ei. b) alteen in gesloten lettergreep, vooral voor dentalen, die van ü > ui (öü)l) c) de ou vindt men alleen in bouwen, blouwen, brouwen en rouwe(n). Holland kende terzelfdertijd noch de diphthongeering *) Erasmus geeft ook in zijn „De recta latini graecique sermonis pronunciatione dialogus" (1528) als voorbeelden van diphthongeering, woorden met volg. dentaal, waar hij zegt: „Bij domum of murem wordt * na a gehoord in dezelfde lettergreep" (in marg. huys, muys). Zie K. Kooiman : Twespraack van de Nederduitsche Letterkunst blz. 64. § 143—§ 147 66 36,119; 79,62 W-heit:bereit, B -heet.bereet, 46,61; 64,213 H -heiden:gheleden, B -heden:geleden, 77,209 H -helt: seit, B -heden: seden, 81,128 H en B -heit: leet, 87,158 H -helden: breyden, B -heden: breiden, 97,172 H -heden: deden, B -heiden: doen, 98,111 H -heide: vrede, B -heden: vrede. § 143. helen X hellen. Dit woord komt weinig voor, en dan nog op onduidelijke of blijkbaar bedorven plaatsen. De rijmen zijn: 4,562 H ghedeelt: heelt, B gedellt: heilt. 7,18 H deelen: helen?) B deiten: heylen. 46,41 H gheheelt: ghedeelt, B geheelt: gedeilt. 56,103 H heelt :deelt, B helt:deilt. § 144. heillch X helich komt nergens in rijm voor. De vorm is heilich voor B en H (53 X). Helich leest men H 56,62 en 73,227 (B beide heilich) en B 58, tit. (H heillch). § 145. heimelic X hemeltje komt evenmin in rijm voor, en heeft ook steeds (33 X) den eZ-vorm. Hemeltje alleen B 85,21 (H heymeltjc). § 146. heeten X heiten (heet maken) leest men alleen 82,117 H heeten, B heiten. s § 147. cleden X cleyden. Buiten rijm teekende ik aan 99,198 H en B vercleet, 115,70 H en B ghecleet en 115,71 H onghecleet (blijk- x) Volgens het Qloss. en het Mnl. Wrdb. zou helen hier zijn celare, maar voor dit helen komt nergens bij B een «/-vorm voor, ook niet in No. 71 Van Helen. Waar bovendien het woord hier beide beteekenissen kan hebben, neem ik hailjan aan. § 156—§ 158 70 gheheten H 66,38; genetten B 66,38; heten H 101,76; hieten B 101,76. De rijmgevallen zijn: 37,74 H gheheten: oergheten, B geheiten: vergeten, 62,65 H hieten: oermeten, B heiten: oermeten, 68,71 H en B hiet:siet, 72,1 H en B : gheseten, 74,431 H gheheten: ghenieten, B geheiten: genieten, 96,98 H en B nietihiet, R niet: ziet. Opmerking verdient het feit, dat waar hier vormen met e rijmen, dit alle ê-woorden zijn. Zie § 172. § 156. e) voor n: ei, ee leest men in reine, wein(en) en weinig, ei, ie of ee in: alleen, een, geen en afleidingen daarvan, clein, meenen en steen. § 157. reine "Xrene. De gewone vorm is reine (H en B 29 X), in rijm op meyne (21,84 en 106,114), stein (34,45 en 114,124);rene daarentegen treft men alleen in rijm aan (8X) op Magdaleen, alleen, ghemeen, cleen en neen. Verschillende vormen leest men: 44,27 H onreyn: eyn, B onreen: een, 58,199 H onreen:ghemeen, B onrein:gemeln, 64,107 H onreen: alleen, B onrein: clein, 79,69 H onreen: cleen, B onrein: clein. Het ww. reynen komt 4 X voor, waarvan in rijm 109,153 H en B reynen: meynen, alleen 58,175 leest men B gereent. § 158. wenen Xwein. Binnen en buiten rijm is wenen de gewone vorm, o.a. op Magdelenen (64,142), oersteent (64,146), meent (91,166). Het subst. weyn leest men 51,86 H en B meyne :weyne en 53,44 H onreen: ween, B onrein: wein. 71 § 159—§ 162 § 159. weinich X tvenich. Zonder uitzondering heeft H weinich (7 X), B wenich of ewenich (= een weinig 34,27 ; 85,130; 100,34). Rijmgevallen komen niet voor. § 160. bien X been. Van de vier plaatsen zijn twee in rijm: alleen daar heeft H bien: 41,189 en 82,87 H bien: zien, B been: zien. B heeft steeds been. § 161. Henen X lenen. H schrijft steeds Henen, ook in rijm op dienen (21,169; 31,25; 44,34; 76,245; 79,177; 80,11; 83,185; 113,55; 118,53 en 119,5), ven/enen (12,149), ontsten (75,4), mtenen (96,50 en 104,29). B verandert steeds in e, alleen 71,115 vergeet hij het: H en B onuerlient: vrient. § 162. allten, ien, gien X alleen, een, geen X alletn, ein. Vormen met ee leest men H en B 6 X, in rijm 9 X, vormen buiten rijm met ie van H zijn 4 X door B in ee veranderd. H rijmt vormen met ie op elkaar (\), Henen (l), mtent (1), verdienen (1), dien (demonstr. 2), sien (10), ellen (6), ghemien (8), ghiên (bekennen 27,46; 81,268), drten (34,126; 109,25), gheschten (54,17; 85,2; 90,48; 112,167; 115,28; 115,45), plien (95,140), twien (97,364). B heeft in al deze rijmen een, geen of alleen, slechts eens heeft hij le laten staan: 35,74 H en B yen: voerslen. Op de volgende plaatsen heeft H ook bedorven rijm: 19,201 H ghien: alleen, B geen: alleen, 44,121 H en B alleen: sten, 84,247 H alleen: schreen: cleen: ghesien, B alleen: screin: cleen: gesien, 89,87 en 90,245 H en B gheschien: een. § 163 72 Vormen met ei zijn betrekkelijk zeldzaam: buiten rijm vond ik slechts eynen H 37,99, in rijm: 25.3 en 83,197 H alleyn: ghemeyn, B alleen: gemeen, 22,206 H, B en R reyn: alleyn, 32,44 en 99,168 H en B pleyn: alleyn, 44,27 H onreyn: eyn, B onreen: een, 46,152 en 85,84 H myenen: yenen, B meynen: vereynen, 46,40 en 87,302 H myenen: veryenen, B metnen: verenen, 55,16 H c/ez//z: alleyn, B c/ee/z: alleen, 81,98 H en B cleyn: alleyn, 81,225 en 91,98 H en B meyn: alleyn. § 163. (ghe)meen(te) X (ghe)mien(te) X gemein(te). Buiten rijm heeft H 40 vormen met ee en 34 met /e, B heeft uitsluitend e/-vormen (75). Men leest deze woorden in rijm: op alleen, c.s.: 16,59 H en B ghemeen \gheen, 25.4 en 83,198 H alleyn:ghemeyn, B alleen:gemeen, 42,6; 50,57 ; 78,110 en 83,49 H allien : ghemien, B alleen: gemeen, 31,94 alleen H ghemien: ghien ; op clein c. s.: 2,15; 5,32 en 86,53 B (de laatste ookH) gemeen: cleen, 4,242 B clein: gemein, 10,202 H clien: ghemeen, B cleen: gemeen, 62,140 H ghemien: ellen, B gemeen: clein, 66,13 en 85,113 H ghemien: clien, B gemeen: cleen; op leen: 47,70 H lyen : ghemien, B leen: gemeen; op reen: 16,30 en 107,8 H en B reen: ghemeen; 4 73 § 164—§ 165 op woorden met vaste ei: 36,57 H en B ghemein: capiteyn, 96,126 H en B casteleyn: ghemeyn; op woorden met vaste ie: 13,2; 21,202; 70,97; 114,135 en 115,105 H sien: ghemien, B sien: gemeen, 47,51 H ghemein: sien, B gemein: sien, 6,71 B gemeen : sien, 2,180 B scien: gemein, 7,83 H ghemeen: gheschien, B gemein : gescien, 21,81 H ghemien : gheschien, B gemeen: gescien, 35,9 H ghemien : knyen, B gemein : knien, 79,115 H ghemien : dien (demonstr.), B gemeen : dien, 27,41 H sien : een : yen : ghien (confiteri), B sien: gemeen : een: gien. § 164. clien X cleen X clein. Clien vindt men, behoudens R 106,183, uitsluitend bij H, en dan nog alleen in rijm, en wel op allien, ien en ghien (5), alleen (1), ghemien (4), ghemeen (1), ghyên (1), geschien (1), scien (3), en tiviën (2). B verandert overal in ee of ei. Cleen leest men buiten rijm 16 X bij H, 3 X bij B en eens bij R, in rijm 11 X bij H, 28 X bij B o.a. op alleen, een en geen, gemeen, onreen; bij B ook op vaste ie, als glên, geselen, sien en twtën. Clein komt buiten rijm het meest voor: 26 plaatsen bij H, 39 bij B, 1 bij R; in rijm is het sporadisch: H 81,97 cleyn: alleyn, B schrijft het 7Xals rijm op stetn, gemein, alleen, onrein. § 165. mienen X menen X meinen. Buiten rijm heeft H 5 vormen met ie, 31 met e, nooit ei en B uitsluitend ei (29). In rijm heeft H meer Ze-vormen, nl. op dienen (14 X, B verandert in meinen of menen § 163—§ 167 74 57,56 en 122 ; 119,102), op oriënt (5 X, B meint of meent 15,107; 26,131), oeryenen (4 X, B verandert), alliene (85,83), oerlienen (96,49 ook R, 104,29), Menen (decem 105,43), clyen (111,69), oersienen (115,71). B vergeet eens te veranderen 47,124 H en B dienen: myenen, maar leest en schrijft ook soms minde (61,54 en 95,73 zie § 115). £V-vormen in rijm teekende ik aan: j 21,83; 106,113 H en B meyne :reyne, 51,85 H en B meyne: weyne, 81,226 ; 91,97 H en B meyn: alleyn, 99,214 H en B pleyn-.meyn, 109,154 H en B reynen (purificare): meinen; vormen met ee: 91,165; 109,50 H en B meent-.beweent, 109,46 H en B menen: Magdalenen. H heeft steeds meningne (4 X) en B meintnghe (6 X). § 166. stienX steen X stein. H en B hebben buiten rijm 9 X steen, H eens sthien (31,151) en Beenmaal stein: clein (1,116), benevens97,37 H oersteenen, B oersteinen. In rijm lezen we btf H 4 X stien: sien en 69,88 stien: olyen. B heeft in dit laatste geval stein, in drie gevallen steen, en in het vierde 44,85 oersien: mittien. Bijzondere gevallen: 34,45; 114,124 H en B gesteyne: reyne, 64,145 H en B oer steent: meent. § 167. Was deze ie monophthong of diphthong? v. H. neemt § 78, c. diphthongische waarde aan op grond van de rijmen op betten, oliën, ghyên. Fr.2 § 75 zegt: „Dies ie istzweifelsohne stets monophthonger Laut". Met het oog op de zoo talrijke gevallen van rijmen als waarop v. H. wijst, meen ik dat de uitspraak was ïfi, zooals v. Weel Dial. o. 75 § 168 W. Voorne die opgeeft (§ 14 en § 96) voor de meeste der hier besproken woorden. § 168. Nadere bespreking verdienen onder: a) ierste van B. Kern, KI. der Limb. Serm. § 50,1 meent dat deze vorm, die in allerlei mnl. hss. veel wordt gevonden, oorspronkelijk in Limburg thuis hoort, en wel bijzonder in Belgisch Limburg en 't Zuiden van Ndl. Limb., hij wijst op 't Maastr. Itren, uv (saeculum). Fr.2 § 75 anm. 11 verklaart: „Wenn ein besondererObergangvonézu foder zu diphth. ie, woraus dann Monophthong, vor rst nicht wahrscheinlich gemacht werden kann, so musz ein Ablaut *iristo neben airisto angesetzt werden." Waar we reeds meer (§ 76) gelegenheid hadden te wijzen op Limb. eigenaardigheden van B, lijkt mij de meening van Kern de juiste. b) een van den regel afwijkenden vorm vinden we in: beiden: volgens Fr.-v.Wijk is het niet geraden een oerndl bijvorm *baidian aan te nemen, reis heeft waarschijnlijk zijn ei door Duitschen invloed, 17 breit, analogie naar breiden? \l deil, leit en clett eveneens analogieën naar de respectievelijke werkwoorden, telken; hier moet men een onaanwijsbaren umlaut aannemen, vooral daar de e/'-vorm bij alle drie voorkomt. Merkwaardig is: teekenen (ww.) van B, die anders voorliefde voor ei toont. twie wordt door v. H en Fr.2 verklaard als analogie naar drie, terwijl Kern l.c. pg. 43 noot 1 op de mogelijkheid wijst van twee vormen, een met klemtoon en een proclitischen. Voor Hild. zou ook analogie kunnen aangenomen worden naar den verbogen vorm twien < tweeën § 169—§ 171 76 c) delen en deden door invloed van het subst. d) uletsch wijst op een oorspr. *flatskt(z); hieten, een oude passiefvorm is hier waarschijnlijk het uitgangspunt der ze-vormen geweest. e) het is eigenaardig dat reine, wenen en weinig^geen ze-vormen hebben, terwijl dit wel het geval is met clein. M. i. behoorden deze drie woorden niet tot het dialect van Hild. Ook nu nog zijn rein en weenen schrijftaalvormen; weinig heeft tuttel verdrongen, terwijl wenich van B Duitsche invloed kan zijn (ohd. wênag). § 169. Ten slotte de vreemde woorden: fonteyn, plein, feit, Meye, romeyn, captteyn en castelleyn hebben steeds, ook in rijm, H en B ei, alleen wisseling in: § 170. meester X meister. Gebrek aan rijmwoorden zal de oorzaak zijn dat dit woord niet in rijm voorkomt. H heeft meyster in 12,61 en 139, maar 12,83 en 135 meester, overigens steeds meester (74 X). B heeft 26 X meister en 56 X meester, dat ook R heeft in 4,48 en 22,203. ê en ë. § 171. Dat Hild. een scherp onderscheid maakte tusschen ë en ê, blijkt uit onderstaand overzicht der rijmen. Nooit zal hij zich vergissen bij het gebruik in rijm van woorden als meer (mare) en mêêr (inagis), heer (exercitus) en Aéer(dominus), eren (arare) en éren (honorem ó\are),wêêt(\ en3praes.)en weten (plur., part. en inf.) Zooals gebruikelijk is heb ik in onderstaand overzicht ex en êx aangenomen voor ë en ê aan het woordeind, en gevolgd door een medeklinker behalve r. Slechts zijn genomen de gevallen, waarin H en B in beide rijmwoorden een e schrijven. 77 § 172 § 172. I ëx : ëx 814 èx'.êx 115 — hede\ \ ê O (zie echter § 142). ex in vreemde( ëx 2 (menestreel: speel32,33 en 95,31). woorden ( êx 34 Die vreemde woorden zijn o.a.: plateel, rtueel, casteel, juweel, crede (credo), Magdaleen, beest, feest, foreest. Alleen menestreel maakt 'n uitzondering, blijkbaar had dit woord een bijzonderen uitgang. De in het Mnl. Wrdb. aangehaalde plaatsen geven op dit woord ook alle ë-rijmen, o.a. Vad. Mus. 2,201,27; Cass. XVI a. vs. 12; Rljmb. 15264; Rein. II 74,26. Rijmen waar misschien een ë: ê rijm onder kan schuilen volgen hier: 37,74 H en B gheheten: vergheten, 62,65 H hieten: vermeten, B heiten: vermeten, 72,2; 74,54 H en B heten: gheseten. Het heeft de aandacht getrokken dat vormen van heten (vocari) meermalen in ë-rijm voorkwamen, vgl.Ts. XIV 305. Waar Hild. heten nooit rijmt op ê, en hij ë en ê scherp scheidt, moeten we wel besluiten tot de grondvormen: germ. inf. en praes. *httan en een germ. part. *gahitan, hoewel Franck in bovenaangehaald artikel deze hypothetische vormen afwijst. 38,2 H en B zee: ree, 49,85 H en B steet (stetit): heet (fervidus), 62,160 H en B steet (id): gereet. Ree en steet hebben e uit d, die volgens v. H § 24 opm. 3 te beschouwen is als ê. 49,182 H en B teder: cleder. Volgens Fr.-v. Wijk i.v. teeder heeft het Zeeuwsch têder. § 172 78 84,248 alleen: schreen: cleen: ghesien B alleen: schrein: cleen: gesten Hild. zal overal iës geschreven hebben (§ 114). 79,61 H ombereit: salicheit, B ombereet: salicheet, 91,181 H en B: bereet -.gheseet. Daar de vorm gheseet voor Hild. ongewoon is, kunnen we hier als oorspronkelijk ets aannemen. Het eenige rijm waar ik geen raad mee weet, is 37,11 juweel: deel: gheheel: veel (saepe). Als ik een gissing mag wagen, dan zou ik hier willen lezen -.juweel: deel: gheheel: weel, vooor wel, dat ook voorkomt 3 regels vroeger en 97,245, beide alleen bij H en waar een ê niet onmogelijk is: cf. m.engl. wêl, schotsch weel en hetgeen Fr.-v. Wijk daarover zegt i.v. wel. Ten slotte een bedorven plaats: 116,28 H Die hem in doude niet en schamen Dat si jonc hebben gheweest, Ende Inden sonden zeer bedeest B heeft beteest. Nu komen zoowel bedeest als beteest volgens het Mnl. Wrdb. alleen hier voor. Wel leest men 3,4 geweest:geteest, (d.i. verward), welke beteekenis ook hier zou kunnen passen. Toch is het moeilijk geteest als part. van tesen te houden, want dit heeft blijkens 56,107 vresen:tesen en zijn etymologie ê. Nemen we bedeest als de goede lezing, dan is gelijkstelling met tgw. bedeesd in- de beteekenis „verdwaasd" mogelijk, zooals Prof. Te Winkel mij vriendelijk inlicht. Fr-v. Wijk i.v. zegt: „Het is moeilijk uit te maken of ndl. dazen en dial. daas," „mnl. daes a of a hebben." De zw. de. on. vormen wijzen op &; bedeest zou dan ë hebben en het rijm in orde zijn. 79 § 173—§ 174 § 173. II. ër: êr 63 ér: ér 230 ërt: ërt 26 êrt: êrt 32 ( — ër(t) 33 er in vreemde wrd. < ^ c , ,, , , ^ — er 6 (alle op Lucifeer) De hier bedoelde vreemde woorden zijn o.a.: regeren, exponeren, destrueren, enz. Blijkbaar had Lucifeer ê, de plaatsen zijn: 41,169;39,118;53,26;88,75; 100,118; 102,69. Hieronder volgen gevallen, waarin misschien een ër: êr rijm zou kunnen schuilen: 19,128 H Sonder boghen ofte meerren:gheneren, B Sonder liegnen ofte sweren: generen, 27,216 H Die niet en wilde te tyde keren (B weren): deren: begheren, exponeren, 69,114 H regeren: oermeeren, B regeren: weren. Op alle drie plaatsen lijkt mij de lezing van B de ware, en daaruit zou men dan kunnen opmaken, dat H geen verschil hoorde in ër en êr. 84,112 H en B heren: keren : meren (tijding) : leren: meren met ê/ 100,72 „ hadsy, „ hadden se 102,166; 111,15 „ souden wy, „ mogen wi, R soudwii 106,141 „ setwy, „ se#evz zz>z, R setwii 106,144. De 1.3. sing. praet. van zwakke verba heeft bij H veelvuldig (67 X) -/z, terwijl de 1.3. plur. 50 X de zz mist bij B. § 333. Uit dit materiaal (§ 331 en § 332) zou ik de volgende conclusie willen trekken: H sprak de n achter de onduidelijke vokaal niet uit, § 334 § 337 126 kende de verschillende meervoudsuitgangen niet meer, en normaliseerde overal met n, alleen onbewust niet, waar de a, na wegval van de n, door enclisis ook verdwenen was. B sprak evenmin de n uit en schreef die ook niet, maar normaliseerde in de plur. der subst. tot e. De n in den sing. van de zwakke praet. is toe te schrijven aan het naburige ' Middelduitsch (v. H. § 217). Naar die singularisvormen normaliseerde hij de plur. vormen met -n. Bovendien had hij steun aan het encliticum der, waar H er gebruikt (§ 349). Hild. zelf kende nog de oude pluralisvormen der subst. en gebruikte die, maar liet de n in de werkwoordsvormen met volgend encliticum of bij inversie niet meer hooren. § 334. Ook in andere gevallen viel de n, zooals gister (H), gisteren (B); hene (H), henen (B). De n in den inf. schijnt standvastiger geweest te zijn door -nn- uit het gerund. § 335. Ten slotte zij nog gewezen op: ewenich, egeen bij B voor H: een weinich, negeen (§ 330,1) linnen, behalve 1,21 B linen, H ontbr. en de assimilatie van mer < men er (17 X). Lipletters § 336. De p leidt slechts tot eenige kleinigheden; 36,58 H capiteyn, B cappetein, 19,18 H bisscopen, B bisscoppen, 36,168 H en B betrapen: rapen en 73,182 papen: betrapen. § 337. Als beginconsonant heeft H enkele keeren / in forme (50,63 ; 89,3; 90,33 achter s of r) en B een v in vrisschen (83,17 achter t). In het midden vinden we -ff- naast -o- in : eoen H, effen B (7 X). H heeft alleen effen 113,70 en 120,55; teffens 66,210 en B eoen 103,4; in 32,52 neven (H neffens). § 337 127 Van beseffen komt alleen het part. praet. voor en dan nog alleen in rijm op leven, 3,16; 37,93; 79,299; 97,264; 98,104; op gheven 87,111. Regelmatig is het onderscheid tusschen twifel(en) H en ttvioelen B 84 X. H heeft 23,57 twivelde en 46,30 en 108 twiffel, B nergens vormen met /. Die regelmatigheid wijst er wel op, dat in het dialect van H de vormen met / zich hebben vastgezet, óf uit de casus obliqiii (Fr.2 § 100), öf door invloed van volg. e (v. H. pg. 168). Waar we het nergens in rijm aantreffen, is voor Hild. zelf geen conclusie te trekken. Door Limburgschen invloed (§ 76) kunnen we bij B ft verwachten voor cht: after H 24 X, B 56 X; achter H 31 X, B 3 X. Nergens las ik het in rijm; efter leest men B 83,56; 91,175; maar echter 97,346 en 17,50: rechter. H heeft overal -cht. zichten vindt men B 4,286 H ontbr. saft daarentegen heeft alleen H 4,328; 111,19; anders steeds H en B sacht, ook in rijm: nacht (82,74). ghichten en scricht hebben in den tijd der afschrijvers de ch in /veranderd door de verwantschap met gheven en scriven. Het eerste treft men alleen aan in rijm bij H 4,516 : nichten; 56,54: ghestichl; 82,21: ghedicht en 92,44: licht, terwijl B behalve 56,54 steeds gift schrijft. Scricht zal Hild. geschreven hebben in 61,27, waar H en B hebben scrift: dicht. graft (fossa) H en B 21,329 en 81,501; maar H en B 81,492 nacht:gracht. Zon hier dezelfde oorzaak gewerkt hebben als in de twee bovenstaande woorden, maar niet met blijvend resultaat, daar de beteekenis „het water tusschen de wallen" de gedachte aan graven deed verloren gaan? Voor B m.i. wel, daar deze achter gra/(sepulchrum) steeds 128 § 338-§ 339 een t voegt (§ 345), waardoor de twee woorden samenvielen en het verband met „graven" bleef bestaan. coft zal evenmin van Hild. zijn, het komt nergens behalve op een waarschijnlijk bedorven plaats (26,66 H dosl:cost, B doft: oercoft) in bewijzend rijm voor. De andere rijmgevallen zijn steeds op -cht, tenminste voor Hild. oorspronkelijk: 26,116 cocht(B coft): ghebrocht;57,51 cochten: mochten ; 80,59 oercocht{B -coft): ghesocht; 80,87 oercoft: bedoekt; 81,172 ghecocht: ghewrocht; 84,322 cocht: mocht; 106,88 cocht: oerdocht. Buiten rijm vond ik 69,19 coft 84,35 cochte, 27,101 en 102,113 H cocht, B coft. heft H en B 27,197 en 87,211. cracht steeds aldus, ook in rijm op bv. macht. Keelletters. § 338. Uit spellingen als dinck, danck, ganck en rijmen als62,133 danck: banc:ganck: dwanck (B wanc);38,29 dinck: winck; 79,307 dinc: oghewinc; 1,73; 74,335 cranck:ganck; 81,65 lanc: nederzanc; 12,205; 82,67 cranck: lanck, 90,127 zanc (cantus), wljngaertranc; 96,145 banc: belanc ; 113,37; 114,75; 115,49; 116,165 danc: lanc; 102,55 oerganc (subst.): cranc; 2,185 dancganc; 19,91 ganc:banc; 20,85 lanc: planck; blijkt dat in deze positie een k werd gesproken. Behalve in 26,185 danck: zanck (cantabat) en 96,205 swanck (B dwanck): cranck heb ik geen werkwoordsvormen in rijm kunnen ontdekken, hoewel er rijmwoorden genoeg zijn. Zou in woorden als spranc, oinc geen k zijn gesproken naar analogie van het meervoud? § 339. Van de -sch < -sk werd de ch, tenminste door B, aan 't eind en in 't midden niet meer uilgesproken, wat blijkt uit schrijfwijzen als mens (26 X),olees (10 X), onculs- 129 § 339 heden (49,30), ocdshede (52,75), oereysede (57,116), vereest (95,148), wenst (116,16), eyst (poscit 117,17), vals (100,114), bos (lucus 109,239), lessen (13,80; 93,144 ; 99,225), hemels (16,67). Voor H en voor Hild. zelf zullen we ook moeten aannemen, dat in dergelijke gevallen de ca niet meer werd uitgesproken, al kan ik maar wijzen op 16,44 aerts(B eertsche), en op twee bewijzende rijmen : 86,74 meest .-vereescht (B vereest) en 95,148 vereescht (B vereist) .-feest. Daarentegen vinden we bij H in het midden van een woord vaak k, zoo lesken (13,80), gevisket (38,71), twtsken (28 X), maar ook twtsschen (6 X) en tusschen (5 X). B heeft steeds tusschen. Karakteristiek is 65,33 H twtsschen: blisken, B tusschen: blusschen. De k in deze woorden is m. i. toe te schrijven aan afschrijver H, bij wien we meer NoordholIandsche eigenaardigheden konden aanwijzen (§ 90). Opm. 1. Den vorm vereest kan Hild. uit zijn lectuur van de Lks. hebben: cf. 50,7 vereest:gheest. Opm. 2. Gans leest men H en B in overeenstemming met de etymologie steeds zonder ch, ook in rijm 79,191 gans: dans. § 340. Achter lange klinkers en tweeklanken is de h gebleven: praet. sloech, toech. Soms echter is de h verdwenen: hovaerde ps., homoet, 25,43 ; 56,86; hooste, 106,44 (B hoechsle). Ook na korte klinkers met klemtoon bleef de h gewoonlijk: gheschach (alleen in rijm op mach: 4,600 ; 70,231; 112,147, waarnaast gewoonlijk een zwak praet. ghesciede ook in rijm op miede, 70,241 en dtede 81,40); imp. sich1) (H 13,136; B ontbr., H 42,67 B siet). *) Doch (imp. v. doen) wordt wel als analogie beschouwd, Fr.2 § 123 anm. 2. Men vindt het 43,65 H Doch vrede ende maech zoen (B doet en maect). W. F. T. 9