DE NOORD-HALMAHERA'SE TAALGROEP TEGENOVER DE AUSTRONESIESE TALEN. De Noord-Halmahera'se taalgroep tegenover de Austronesiese talen. PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE TAAL- EN LETTERKUNDE VAN DE OOST-INDIESE ARCHIPEL AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DE RECTOR-MAGNIFICUS Dr. W. B. KRISTENSEN, HOOGLERAAR IN DE FAKULTEIT DER GODGELEERDHEID, VOOR DE FAKULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 15 NOVEMBER 1915, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR HENDRIK VAN DER VEEN, GEBOREN TE ROSSUM - * LEIDEN - N.V. BOEKDRUKKERIJ V/H. L. VAN N1FTERIK Hz. - 1915. Aan mijne Moeder en de nagedachtenis van mijn Vader en aan mijn aanstaande Vrouw. Aan het einde van mijn akademiese studiën gekomen, is het mij een wezenlike behoefte openlik uiting te geven aan de gevoelens, van dankbaarheid, waarmede ik ten opzichte van mijn leermeesters vervuld ben. Hartelik dank ik allereerst U, hooggeachte Professor Jonker, mijn promotor, voor de steun en voorlichting, die ik van U bij de bewerking van dit proefschrift mocht ondervinden. Wanneer ik niet geweten had te kunnen bouwen op Uw grote kennis van de Austronesiese talen, dan had ik dit onderwerp van mijn proefschrift niet aan durven vatten. Erkentelik ben ik U ook voor de welwillendheid, die U mij steeds betoonde gedurende de jaren, die achter liggen. Van de wenken en raadgevingen, die U mij gaaft, sprekende uit de ervaring van Uw vroegere werkkring-, hoop ik later een dankbaar gebruik te maken. Ook U, Hooggeleerde Snouck Hurgronje, Nieuwenhuis, van Ophuysen, blijf ik hartelik dankbaar voor het vele, dat ik van U mocht ontvangen. Met grote erkentelikheid blijf ik Prof. Speyer gedenken om de wijze, waarop hij mij in de studie van het Sanskrit heeft ingeleid en om de aantrekkelikheid van zijn altijd geestdriftig onderwijs. Aan het Hoofdbestuur van het Ned. Bijbelgenootschap breng ik mijn dank voor het vertrouwen, steeds in mij gesteld en voor de steun bij de uitgave van dit geschrift en bij de daaraan voorafgaande studiën nuj verleend. De leden van het Hoofdbestuur met wie ik nader in aanraking kwam, heb ik te danken voor de vriendelijke wijze, waarop Tffl zij mij steeds tegemoet kwamen, van wie ik dan de Voorzitter, Secretaris en de Voorzitter van de Commissie voor het Buitenland in 't biezonder noemen mag. Ditzelfde geldt ook van Prof. Chantepie de la Saussaye, buitengewoon lid van het Hoofdbestuur, die mij gedurende mijn studietijd veel vriendelikheid bewezen heeft, en wien ik voor mijn geestelike vorming en voor een dieper besef van de aard van mijn toekomstig werk veel verschuldigd ben. In hoge mate ben ik dat U, hooggeachte Dr. Adriani, afgevaardigde van het Ned. Bijbelgenootschap, voor de wijze, waarop U mij hebt leren verstaan, hoe een primitief volk te benaderen, te kennen, lief te hebben en wat het Christendom zulk een volk te zeggen heeft U zelf zijt een levende illustratie van de aard en het wezen van het werk, dat mg wacht. Aan U heb ik het te danken, dat ik met het Ned. Bijbelgenootschap in aanraking kwam. In Uw brieven en in persoonlik verkeer hebt Gg mij steeds opgewekt en aangemoedigd door Uw bezielende geestdrift. Ook voor Uw voorlichting bij de keuze van het onderwerp van mijn proefschrift en Uw steun bjj de bewerking ondervonden, heb ik U zeer te danken. De H. H. Van Baarda, Fortgens, Ellen, Metz, zendelingen van de Utrechtsche Zendings-Vereeniging, heb ik hartelik dankbaar te zijn voor hun hulp en bijstand, waardoor mij de studie van de Noord-Halmahera talen zeer vergemakkelikt is. Ten slotte een woord van dank aan allen, die mij op de Bibliotheek steeds bereidwillig hulp verleenden. INLEIDING. Op Noord-Halmahera, Ternate en Tidore worden een aantal talen gesproken, die door Prof. Kern samengevat werden onder de naam Ternataans-Tidorese taalgroep. Dr. Adriani noemt deze groep de Noord-Halmahera'se naar het grootste en belangrijkste gebied er van, onder welke benaming dan ook het Ternataans en Tidorees begrepen zijn !). Het gebied van de Noord-Halmahera'se taalgroep^ strekt zich uit over de N. helft van Halmahera en de omgelegen eilanden Ternate, Tidore, de N. en Z. Lolodaeilanden, Raoe, Morotai en de eilandjes langs de Tobelo'se kust. En ook is daartoe te rekenen het eilandje Mare, vlak ten N. van Makian, waar Tidorees gesproken wordt, of een dialect daarvan. Dit taalgebied is beschreven en in kaart gebracht door de Hr. Hueting in zjtjn opstel: „Iets over de Ternataansch-Halmaherasche Taalgroep"2). En later is deze beschrijving aangevuld en gewijzigd door Dr. Adriani 1) De Bare'e sprekende Toradja's Deel III blz. 300 2 B. K. f. 7, VI bh. 370—411. 1 2 in zijn mededelingen over de talen van Noord-Halmahera in de Bare's sprekende Toradja's, Deel III *). Naar deze artikelen mag dus verwezen worden. Uit deze mededelingen is op te maken, dat de grens van deze taalgroep loopt ten N. van Makian, Tidore en Ternate omvat en de eilanden om Halmahera en op Halmahera zelf, op het zuidelik schiereiland ongeveer 1° N. B., waar het Buli's, een Z.-Halmahera'se taal grenst aan het Tugutil, een variëteit van het Boëngse Tobelo's. In het dorp Ekor en omstreken, aan het meest Zlik gelegen deel van de kust der Kaoebaai, komt nog een vestiging van sprekers van het Sawai's voor, dus van een Z.-Halmahera'se taal in het N.-H. taalgebied, volgens Dr. Adriani een bewijs, dat de talen van Z.-Halmahera door die van N.-Halmahera uit de baai van Kaoe zijn verdreven, hetgeen de bewoners van Halmahera ook nog zeer goed weten. De gehele W.-kust van Tidorees-Halmahera spreekt Tidorees en Ternataans. Van de dialekten van dit gebied, Vertoont het Pagu of Isam het meest ouderwetse type. Dit dialekt wordt gesproken in het distrikt Kau door de stam der Paguërs, waarvan een deel aan de kust woont ten Zuiden van het dorp Kau, een ander deel in het binnenland, aan een zijtak der Kau-rivier, namelik de Isam, welk deel van de stam daarom ook wel de Isam genoemd wordt. Verder wonen er Paguërs aan een meer zuidelik lopende zijtak van de Kau-rivier, de Tololiku en in de om% streken daarvan. Het Pagu onderscheidt zich van de andere dialecten van deze groep hierdoor, dat het konsonantiese sluiters l) bh. 300. a bezit, die in de andere dialekten klinkend zijn gemaakt door de naslag van een vokaal. Als sluiters komen voor: p, f, m; t, n; k, n; 1, r, s. Dit naslaan van een vokaal na de konsonantiese sluiters gebeurt n.m.1. in het Tobelo's, het Modole, het Tabaru's, het Sahu's, het Ibu's en het Loda's. Het Tobelo's, de grootste der N. H. dialekten wordt gesproken in het eigenlike distrikt Tobelo, het distrikt Kau en in de omtrek daarvan liggende dorpen en in het distrikt Dodinga. Verder wordt langs de gehele Zuidkust der Kau-baai met nog een klein gedeelte van het land ten Z. van kaap Lelewi Tobelo's gesproken en eveneens op het N. gedeelte van het eiland Morotai. Het Tobelo's kan men onderscheiden, in gewoon To-~^ beio's, door de bevolking, naar de Hr. van der Roest mededeelt*) Tobelo-gamsuni genoemd, het Tobelo-Boëngs sub-dialekt en het Tobelo-Dodinga's sub-dialekt. Het Tobelo-Boëngs zo genoemd naar het dorp Boëng, wordt gesproken door de Tobelo's in het Kau-se gebied, het Dodinga's door de Tobelo's in het distrikt Dodinga. —J Het Boëngs onderscheidt zich hierin van het Tobelo's, in het eigenlike distrikt Tobelo gesproken, dat het de f nog bewaard heeft, die in het Tobelo's van het distrikt Tobelo h geworden is, welke f eveneens in het Tem. f luidt, en in het Gal. door p vertegenwoordigd wordt. Het Dodinga's vertoont nog sporen van de s, die in het Boëng's en het Tobelo's van het distrikt Tobelo bijna altijd h wordt. Het Modole wordt gesproken door de stam der Mo-] dole, nog geen 2000 zielen tellend, wonende in het binnenland van Kau, aan de Kau-rivier. Het sluit zich 1) Woordenlijst der Tobelo-Boeng-taal, blz. 1. 4 nauw aan bij het Tobelo's en vervangt als dit de s door h. Het Modole kenmerkt zich hierdoor, dat het voor de k een klank bezigt, die wel „feste Stimmein. resp. absatz" zal zijn, hetgeen ook soms met de g en h het geval is. In sommige opzichten, als het bezit van een objekts-exponent voor de 3e pers. mv. voor personen,, sluit het Modole zich aan bij het Pagu en het Tabaru's. Het Tabaru's wordt gesproken op de W. kust van N. Halmahera in de landschappen Ibu, Djailoloen SidangoliJ). Het Sahu's — Sahu's is Tern., de eigenlike naam is Siwuwudu —, waarvan het Waioli een sub-dialekt is, wordt gesproken op de W. kust van N. Halmahera tussen het gebied van het Tabaru's, in de landschappen Sahu en Gamkonora. Het verschil tussen het Tabaru's en het Sahu's is groter dan tussen het Tabaru's en Galela's en Tobelo's onderling. Het Sahu's wordt onderscheiden in k- en g-sprekers. Het Waioli kenmerkt zich hierdoor, dat het, evenals bet Modole de „feste Stimmeinsatz" bezigt, waar de andere dialekten de k bezitten. Eveneens wordt de opeenvolging ,van twee klinkers door „feste Stimmein. of absatz" onderbroken, waar de andere dialekten een verbindingsklank of de „Weicher. Einsatz" bezigen. B.v. Waioli tu'anere, hetgeen in het Tab. tuwanere luidt. Het Ibu's werd gesproken in het Noorden van de W. kust, door de bewoners van Gam-itjl en Gam-lamo, tans geheel verternataanst, van Tobae en allen, die om de mond der Ibu wonen. Het Ibu's wordt «chter niet veel meer gesproken *). 1) Zie J. Fortgens, 11. Z. G. Dl. 56, 3e stuk. 2) M. Z. G. Dl. 49, blz. 32. 5 Het Loda's wordt gesproken in het distrikt Loda op de N. W. kust van het Noordelijk schiereiland van Halmahera. Het strekt zich uit van het op de Noordpunt van Halmahera gelegen Supu (dat half Galela's, half Loda's gebied is) tot Roni ma doto, (kaap Roni), waar het paalt aan het distrikt Tolofüo en ligt tussen 1° 35 en 2° 20' N. B. en 127° 20' en 128° O. L. Er bij behoren twee eilandengroepen: de Zuider-Loda-eil. (Kaha-tola, Duwa-Setan, Sidua, Maïe-porotjo of Toren van Babel en kleinere) en de Noorder-Loda-eil. (Doï, Tuakaru, Dagasuli, Salangade en kleinere) *). Een volgend stadium in het proces ten opzichte van de uitgang der woorden vertonen het Gal., het Temen het Tid. Deze hebben de in het Tob, Tab enz. toegevoegde loze lettergreep afgeworpen, aangezien deze licht werd uitgesproken, daar het accent op de eerste lettergreep bleef. Het Galela's wordt gesproken in het distrikt Galèla, het N. O. van het Noord elik schiereiland van Halmahera. Ook in het Zuiden van Morotai wordt Galela's gesproken. Het Ternataans wordt gesproken op het eiland Ternate en verder in de verschillende landstreken op Halmahera, waar zich Ternatanen gevestigd hebben, voornamelik aan de Westkust van het Noorder-schiereiland. Uit den aard der zaak zal het Tern. als lingua franca van de Molukse Archipel en voortdurend aan vreemde, vooornamelik Maleise invloed, blootgesteld, een afgesleten type van deze taalgroep vertonen. Uit hetgeen van hetTT Tern. gepubliceerd is, zou men kunnen opmaken, dat 1) Aldus de Hr. van Baarda in het Lod. B. K. I. )., blz. 319. 6 het Tern. enige van de wezenlike .kenmerken van deze (taalgroep heeft ingeboet. Dit geldt dan hiervan: 1. dat het Tern. de inkorporatie van het pronominaal objekt tussen het subjekt en het w.w. in niet bezigt, maar het pronominaal objekt na het w.w. plaatst, evenals meestal elk objekt en alle bepalingen bij het w.w. achter en niet vóór het w.w. geplaatst worden, zoals dat in de andere dialecten het geval is. 2. Dat het adjektief niet als finiete w.w. vorm gekonstrueerd wordt, maar zonder exponent achter het substantief geplaatst wordt. 3. Dat de betrekkingen bij het substantief door preposities en niet door postposities worden te kennen gegeven. 4. Dat op Austronesiese wijze de genitief menigmaal achter het substantief, dat er door bepaald wordt, geplaatst wordt. Evenmin bezigt het Tern. een lidwoord, noch bij appellatieven, noch bij eigennamen. Het Tidorees wordt gesproken op het eiland Tidore en door de Tidoreese kolonisten op Tidorees-Halmahera. Van en over deze taalgroep verscheen tot dusverre: Van het Tobelo's: 1. Een woordenlijst der Tobelo-Boëngtaal door de Hr. J. L. D. van der Roest, zendeling der Utrechtsche Zendings-Vereeniging op Halmahera, uitgegeven door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenk. van Ned.-Ind. in 1905. • 2. Een Tobeloreesch-Hollandsch Woordenboek, door den Heer A. Hueting, zendeling der Utrechtsche Zendingsvereeniging, uitgegeven door het Kon. Instituut v. d. T. L. en V. van N.-I. in 1907. 3. O Tobelohoka manga Totoade: 7 Verhalen en vertellingen in de Tobeloreesche taal door den Hr. A. Hueting in de B. K. I. 7, VII. 4. Nenanga ma Djou Lahatala ai Buk ma Djarita, Bijbelsche Geschiedenissen in het Tobeloreesch, uitgegeven door het Ned. Bijbelgenootschap in 1905, van de hand van den Hr. A. Hueting. Van het Tabaru's: 1. Een woordenlijstje van het Tab, van het Sah, het Waioli en het Ibu in een opstel van de Hr. J. Portgens: „Vier weken onder de Tabaru en Waioli van Noord-West Halemahera". Med. Ned. Zend. Genootschap, Dl. 49, blz. 83. 2. Ma Djooungu-Madutu awi boku ma djarita. O Tabaruoka ma njawa manga padita J. Fortgens wo si lefokau geena. Bijbels Leesboek in het Tabaru's van de hand van de Hr. J. Portgens, Zendeling van de Utrechtsche Zendings-Vereeniging. Het Loda's. 1. Over het Loda's verscheen een studie van de Hr. van Baarda: „Het Loda'sch in vergelijking met het Galëla'sch dialect op Halmaheira," B. K. 1.7, H, waarbij een aantal teksten in het Loda'seh gevoegd werd. 2. Indjili i tetebini ma rasul Mateusu a lefo'ka. I si guti ma ngale Lolodaka moma Demo. Het Evangelie naar de beschrqving van Mattheus in de Lolodasche taal. Uitgegeven door het Ned. Bijbelgenootschap 1915. Van de hand van de Hr. J. Metz, Zendeling van de Utrechtsche Zendings-Vereeniging. Het Galela's. 1, Beknopte Spraakkunst van de Gallilareesche Taal, door M. J. van Baarda, Zendeling van de Utrechtsche Zendings-Vereeniging op Halmaheira. Utrecht, Kemink en Zoon, 1891. 8 Naar aanleiding daarvan schreef Prof. Kern het artikel: Opmerkingen over 't Galelareesch B. K. I. 5, VI en 5, VTI, 2. Een Galelareesch-Hollandsche Woordenlijst door M. J. van Baarda, 's Gravenhage. Martinus Nijhoff 1895. 3. 0 Galèla-ka manga totoade, manga tjarita de manga pitua. Fabelen, Verhalen en Overleveringen der Galelareezen, bijeenverzameld door H. van Dijken, in het licht gegeven en vertaald door M. J. van Baarda, zendelingen der Utrechtsche Zendings-Vereeniging. B. K. ï, 6, I. 4. Leiddraad bij het bqstudeeren van het Galèla'sch Dialekt, door M. J. van' Baarda, uitgegeven door het Kon. Instituut v. d. T., L. en V. van Ned.-Indië, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff 1908. 5. o Bibeli ma bi Tjarita, Ja mote maro o Sahni ani buku ka. Bijbelsche Geschiedenissen in de Galèlareesche Taal (Zahn's Bijbelsche Geschiedenissen gevolgd). 2e herziene *en verbeterde uitgave. Utrecht, Kemink en Zoon 1896. 6. O Bibeli ma bi Tjarita. Bijbelsche Geschiedenissen in de Galela'sche Taal, uitgegeven door het Nederlandsch Bijbelgenootschap, 3e herziene en vermeerderde uitgave 1906. 7. O Masemuru de o njanji muruwo-naga: Eenige Psalmen en Gezangen om gezongen te worden door de Christenen te Galela. Utrecht, Kemink en Zoon 1896. 8. Enige spelboekjes o. a.: Buku leffo ma dupuru de de o leffo i wi si gusi wowolanda po Gogalela. C. de Graaf. Ai buku ma nonoma. O demo ma lugo de o maena ma dodiawo. Ai buku ma sinoto. O demo ma lugo deo maena ma dodiawo i si tolomu-ka. 9 Ai buku ma saangi. O demo deo o dëdèmo ma bi tjutjuutu. Alle te Utrecht bij Kemink en Zoon. Het Ternataans. 1. In het werk van S. A. de Clercq: Bijdragen tot de kennis der Residentie Ternate verscheen een Tern. Spraakkunst, Tern.-Holl. Woordenlijst en enige Tern. Teksten met vertaling. 2. Geschiedenis van Ternate door Naïdah, in Tern. en' Mal. tekst, met vertaling en aanteekeningen door P. van der Crab. B. K. I. 4, H. 3. De Namo Leo en andere Tahinatesche vertellingen gevolgd door een liedje door J. G. F. Riedel, Tijdschr. voor Ned. Indië, 3e Serie, 5e Jaargang. 4. Eenige Ternataansche Pantoens door C. T. H. Campen, Deel 30 v. h. Tijdschrift van het Bat. Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen *). Het Tidorees. 1. Van het Tidoreesch verscheen een woordenlijstje achter het werk: „Reizen naar Nederlandsch NieuwGuinea" van Robidê van der Aa, waarop De Clercq in zijn werk: „Bijdragen tot de kennis der Residentie Ternate" aanvullingen en verbeteringen geeft'). Ook is in „the Malay Archipelago" van Wallace en in het werk van Van der Crab over de Moluksche eilanden een lijst van Tidorese woorden te vinden 3j. Verder mogen vermeld worden: Een opstel van de Hr. A. Hueting (met schetskaartje) 1) V.g.1. de kritiek hierop van De Clercq: Bijdr. tot de kennis van de Res. Ternate, blz, 193. 2) blz. 74. 3) Van het Modole en Pagu zullen een woordenlijst en een aantal teksten verschijnen in Deel 72 van de Bijdragen tot de T., L. V. van Ned. Indië van de hand van den Hr. 6. J. Ellen, zendeling der Utrechtsche Zendings-Vereeniging, waarvan het handschrift mij welwillend ten gebruike werd afgestaan. Waar ik uit deze verhalen aanhaal, is dat naar B. K. I. dl. 72. 10 Iets over de Ternataansch-Halmahèrasehe taalgroep B. K. L, 7, VI. Prof. Kern: Woordenwisseling in het Galelareesch B. K. I. 5, VÏÏL A. Hueting: Woordverwisseling bij besmettelijke ziekten onder de Tobeloreezen, B. K. I. 7, IX. J. Fortgens: Bijdragen tot de kennis van de naamgeving onder de Tobelo van Halmahera B. K. I. 8, I. Bij de beschouwing der taalverschijnselen van de N. H. taalgroep, heb ik mij aangesloten bij de beschrijving van 't Galela's, door de Hr. van Baarda in de Leiddraad bij het bestuderen van 't Galela's Dialekt geleverd. De andere op N. Halmahera gesproken talen, sluiten zich in de meeste opzichten daarbij zo nauw aan, dat zij de naam van talen nauweliks verdienen en beter dialekten genoemd kunnen worden. Ter aanvulling heb ik, waar voorbeelden aangehaald worden, ook uit de andere dialekten voorbeelden gekozen en ook, waar deze van het Galela's afweken. Ik kon dan aanhalen uit de Tob. teksten door den Hr. Hueting uitgegeven, de Lod teksten door den Hr. van Baarda en den Hr. Metz verzameld, de Modole en de Pagu-teksten, die van den Hr. Ellen zullen verschijnen en Uit hetgeen tot nu toe van het Tern. is verschenen. De voorbeelden voor het Tab. moesten ontleend worden aan het Tab. Bijbels Leesboek van de hand van den Hr. Fortgens, aangezien nog geen Tab. teksten zijn uitgegeven. Wat de spelling der woorden van de inlandse talen betreft, deze is naar het principe van Prof. Meinhof in Von Neumayer's: Anleitung zu wissenschaftlichen Beobachtungen auf Reisen *). Voor de mij onbekende klan- 1) Band II blz. 483. 11 ken van de N. lï. taalgroep heb ik mij bij de bestaande weergave daarvan aangesloten. Slechts maakte ik in de spelling geen onderscheid tussen de verschillende e, o en u-klanken, aangezien Dr. Adriani deze niet hoorde *). Wat de pëpët aangaat, deze komt in de N. H. taalgroep niet voor 2). De dialekten van de N. H. taalgroep worden als volgt afgekort: Galela's = Gal. Tobelo's...... = Tob. Tobelo-Boëng's. . = Tob. B. Tobelo-Dodinga's = Tob. D. Modole = Mod. Tabaru's = Tab. Sahu's ...,...= Sah. Loda's = Lod. Ternataans . . . . = Tern. Tidorees = Tid. Verder wordt de Leiddraad bij het bestudeeren van 't Galèla's „Dialekt" aangehaald als „Leiddraad". Prof. Kern's opstel: „Opmerkingen over 't Galelareesch" B. K. I. 5, VI en 5, VII als: „Opm." Het opstel van den Hr. van Baarda: Het Loda'sch in vergelijking met het Galèla's dialekt op Halmaheira" B. K. t 7, H als: „Het Lod.1' P. W. Schmidt's Verhandeling: „Die Sprachlichen Verhaltnisse von Deutsch-Neuguinea" Zeitschrift für Afrikanische, Ozeanische und Ostasiatische Sprachen Jahrg. II, Heft 4en Jahrg. VI, Heft 1: als „Die Spr. Verh." . 1) Naar een mededeling van Dr. Adriani aan den Hr. van Baarda. 2) Mededeling van Dr. N. Adriani. HOOFDSTUK I. Het Grammaties geslacht. In het algemeen laat de Noord-Halmahera'se taalgroep zich hierdoor karakteriseren tegenover de Austronesiese talen dat in de eerstgenoemde een waarderings onderscheid gemaakt wordt tussen personen en andere wezens, hetzij levend of levenloos en bij personen wederom tussen manlik en vrouwelik, hetgeen op verschillende wijzen tot uitdrukking wordt gebracht. A. Het onderscheid tussen de klasse van personen en die van zaken. Het onderscheid, dat er in deze taalgroep gemaakt wordt tussen de klasse van personen en de klasse van alles wat geen persoon is, gemakshalve de zakenklasse te noemen, waartoe ook echter behoren de woorden voor levende wezens, als planten en dieren, mythiese wezens, als reuzen, geesten eveneens soms het woord voor kind, laat zich allereerst waarnemen* I. Bij de persoonlike, debezittelikeen in sommige dialekten de aanwijzende voornaamwoorden. H. Bij de vorm en de konstruktie van het telwoord. 13 m. Bij de vorm van enige werkwoorden. I. Tegenover de vormen van het pers. vnw. ml. nnana, u n a, vrl. ïnunana, m u n a, mina luidt het pers. mw. van de zakenklasse in het Gal. maena, Tob, Mod, Lod: ena Het pers. vnw. meervoud, in het Gal. en de andere dialekten: o n a luidend, Tob ook o n a n a, Waioli: a n a n a, Sah, Tern: a n a, kent dit onderscheid niet, maar wordt gelijkelik bij de klassen van personen en zaken gebezigd. Als subjekts-exponent luidt dit pronomen in het enkelvoud voor personen ml. w o, o en vrl. m o, tegenover i voor de zakenklasse in alle dialekten. In het meervoud luidt de subjekts-exponent voor alle geslachten: i. Sommige dialekten differentiëren de exponent van personen van die van zaken. Dit is het geval in 't Mod. en 't Pagu, waar de exponent voor personen soms jo luidt: bv. Mod. Verh. *) blz. 199, reg. 5: gena'a de jo tagi n.m.1. m a e h a Toen dan zij gingen de ma dea: de moeder en de vader. Pagu Verh. blz. 143, 16: de ona jo oj om en zij zij gingen eten n.ml. m a bereki: het oudje en ma noaka: de kinderen. Pagu Verh. blz. 144, 1: genakadau jo utiku o toen dan. zij daalden af de tonakoka n.m.1. ma bereki ami noak: grondwaarts n.m.1. de oude vrouw haar kinderen. 1) Bij deze v.n.w. is de grens tussen pers. v.n.w. en aanw. v.n.w. moeilik te trekken. Dat de bovengenoemde v.n w. tegenover de vormen voor ml. en vrl. die van de zakenklasse representeren heb ik verderop bij de behandeling van de persoonl. v.n w. trachten aan te tonen. 14 P. V. 144, 3: de jo t e m o: en zij zeiden n.m.1. die kinderen. Voor zaken luidt deze exponent in 't Mod. en 't Pagu: i b.v. Mod. Verh. 221, 3: ho mana'obono i tobit o b i' i e. zodat hun beenderen zij gebroken zijn. Pagu Verh. blz. 179, 16: gena i pasal: toen die voorbij waren, n.m.l. de dagen. Toch wordt als exponent voor personen in het Mod. en '1 Pagu ook i gebezigd, wanneer de subjekts-exponent voorkomt in verbinding met het w. w. met ma en si, en wanneer de subjekts-exponent te samen met een objekts-exponent voor het w. w. geplaatst wordt. b.v. Mod. Verh. blz. 213, 16: de mana damunu en hun trom de mana liwana 'a i ma hidodiota'a. en hun gong zij zich sloegen. Pagu Verh. 144,7: onamanoak jo mau i mi goge 1 e 1 o. zij de kinderen zij wilden zij haar begluurden. P. V. 163, 82: ka onajotagi, ma muna i mi sigonoaua, wel zij zij gingen, maar haar zij haar lieten niet gaan. Eveneens onderscheidt het Tab. de subjekts-exponenten voor personen van die voor zaken in het meervoud. Voor personen: jo b.v. Tab. Bijb. Leesboek blz. 3, 8: awi muri ju ruata jo silefo kau Zijn discipelen zij vier zij hebben het opgeschreven, blz. 205: o hawa de o Setani boloasu jo de Mens en de Satan 't moet zij maka- kudoti te samen strijden. . Voor zaken: i: bv. T. B. L. 5, 15: d e o g o t a i en de bomen zij 16 sowo-sowoko i ini-inioka droegen vrucht zij waren van allerlei soort. T.B.L. 6, 34: de o gota i ini-inioka en de bomen zij waren van allerlei soort ma sowokokai djame-djame. hun vruchten zij waren geurig. Voor het Waioli staat de merkwaardige vorm du opgegeven, als subjekts-exponent voor personen, in tegenstelling tot die voor zaken: i. En 't Ibu bezigt als zodanig een afgeknotte vorm van 't volle pronomen o n a n.m.1.: n a 1), zoals 't voor de le ps. incl. n e een afgeknot none bezigt. 't Lod. heeft voor personen tegenover zaken: djo. b.v. Lod. Verh. blz. 429, 22: de djo kawini de en zij trouwden en dj'odjomo i bolotodemunamabokide zij aten het was klaar en zij de prinses en una o k o 1 an o , de dj e ! dj o ta tagi-u w a hij de koning en zie, zij zijn niet gegaan. Lod. Verh. blz. 432, 15: Mena-ka de ona djo En toen zij zij t e m o. zeiden (n.m.1. de oudere zusters). Voor zaken: b.v. Lod. Verh. blz. 397, 40: a m i kono i tueroka • haar tranen zij vielen neer. Lod. Verh. blz. 415:. So djo raine a n e 7 Toen zij vierden feest dagen 7 de utu 7. Sodeipasala en nachten 7. Toen zij voorbij waren. In 't Lod. wordt ook voor personen de exponent : i gebezigd: b.v. Lod. Verh. blz. 429, 22: Waarnaast djo kawini: zij zouden trouwen, voorkomt: 16 so i tagi dokam'ika toen zij gingen naar de overkant. Lod. Verh. blz. 405, 3: Dedjoliodebiradjó En zij keerden terug en rijst zij tutukude i saka ï medja 7. stampten en zij kookten tafels 7. Eveneens is het opmerkelik dat voor het voorvoegsel s i meestal de exponent i ook voor personen gebezigd wordt b.v. Lod. Verh. blz. 313, 8: Ona naga keïka naga dj'adonoka de i Zij er zij kwamen er en zij si gisene luisterden. Lod. Verh. blz. 240, 11: de djo lio de j sidemo en zij keerden terug en zij meldden. Het pers. v.n.w. voor zaken luidt als objekts-exponent in alle dialekten: a tegenover de exponenten 3e ps. ml. ekv.: toi en i en vr.1. ekv.: mi. In het meervoud is de objekts-exponent voor zaken in alle dialekten: a. Deze identiteit van enkelvoud en meervoud, doet evenals die bij de subjekts-exponent: i, veronderstellen, dat het meervoud van zaken als een kollektivum wordt gevoeld. In het Gal. en het Tob. is de objekts-exponent, voor personen en zaken één. Maar de andere dialekten differenteeren tussen de exponent voor personen en die voor zaken. De objekts-exponent voor personen luidt in het Mod.: 'i, Pagu en Tab.: ki, tegenover die voor zaken: a. Voor zaken: a bv. Mod. Verh. blz. 199, 5: de o naili tumudini ja pa ka en de stromen zeven zij ze gingen door. 17 Mod. V. 212, 16: ho o de'u tumudini wa hawu aldus de bergen zeven hij ze ging over. Pagu V. 162,40Dj o 1 osi ani lako na luwutoka Het is beter uw ogen gij ze sluit. P. V. 164, 17:Nako o pakean nena na p a k e Wanneer de kleederen deze gij ze draagt. Tab. B. Leesb. blz. 149, 27:So wa make o enini modidi Dus hij ze zag de legers twee. Tab. B. L. blz. 6, 2: la ona salinou ja paretao naoko opdat zij mochten zij ze regeren de vissen. Voor personen, in 't Mod. 'i b.v. Mod. V. blz. 199,22: ho jo 'i ma'eiha ma'oanoowane toen zij hen zagen landwaarts de koning van de zon ma dumuno'a ani moholehe zijn ondergang zijn dochters. Mod. V. blz. 202, 32: 'one anieha' de ani de'a anders uw moeder en uw vader 'o no 'i ma'ewau toch gij hen ontmoet niet meer. In 't Pagu: ki b.v.: P. V. blz. 143, 24: demo ki sulokami noak gena en zij hen beval haar kinderen die. P. V. blz. 149,15: de wo ki nolik ma kolan en hij hen zag de koning avi noak mosoles ja tumudin genaka. zijn kinderen meisjes hen zeven die daar. In 't Tab.: ki b.v.: Tab. B. L. blz. 43: s 18 de wo ki make o duba ma sowohi ja en hij hen trof aan de schapen hun herders muruonaga. enige. T. B. L. blz.257,3 : jo ki sidemo manaesamoi zij hen berichtten hun vrienden Ook 't Lod. onderscheidt tussen de obj. exponent voor personen en zaken. Voor zaken luidt die a. b.v. Lod. Verh. blz. 428, 4: so ami pakeani w dje oka; dus haar kleeren zij ze nam-er Lod. Verh. blz. 412, 24: abeika na iniri wa welaan onze tanden wij ze wau la wo si paka uitrukken, opdat we er mee werpen Zijn personen 't objekt, dan vindt men geregeld, als obj. exponent: dj a b.v. Lod. Verh. blz. 402, 35: uwa no dja moteke niet gij hen volg Lod. Verh. blz. 412, 2: so ma Giama noata o dja ike: dus iV Hand breed hij hun gaf 't Mod., 't Pagu, 't Tab. en 't Lod hebben dus bij de verkorte persoonl. voornw. in het meervoud het onderscheid tussen personen en zaken gehandhaafd, "t geen een aanwijzing zou kunnen zijn dat dit onderscheid in de andere dialekten oorspronkelik ook van kracht geweest is, waarvan dan Mod., Pagu, Tab en Lod de rudimenten i vertonen. b. De bezittel, v.n.w. Tegenover de vormen van het m.1. awi, ai wi, i, en van 't vrl., ami, mi, wordt de betrekking tussen bezitter en bezitting, wanneer'de bezitter tot de „zaken" klasse gerekend wordt, uitgedrukt door de betrekkingaanduider ma. Eveneens vindt men tegenover het bez. v.n.w. van personen in het 19 meervoud: Gal. en de andere dialekten: mana Sah. Tern: n a Ibu: m a n a Lod m o m a, voor zaken: m a. b.v. Gal. Verh. blz. 75, 22: o djodjaru mana de jonge meisjes hun tahu-ka, darentegen Gal. Verh. blz. 22, 11: sidago huis - in totdat ma mia ma dodiawo i soneka: de apen hun makkers zij gestorven waren. M a is geen eigenlik possessief. Terecht karakteriseert P. W. Schmidt in zijn verhandeling: „Die Sprachlichen Verhaltnisse von Deutsch-Neuguinea" ma als: „eine Partikel, welche das sich Zurückrichten desjenigen Gegenstandes, dem sie prafigiert ist auf denjenigen, den sie folgt, ausdrückt. So wird die zur Bildung reflexiver und reziproker Verben verwendet, und so erklart sich auch ihre Verwendung beim Possessiv-verhaltnis, wo sie mehr eine Verbindungspartikel ist und eine Art emphatischen Artikels, der zunachst zu dem ihm folgenden Wort gehorend, anzeigt, dass dieses nicht für sich allein dasteht" Deze betrekking tussen het aan m a vorafgaande en het op ma volgende woord, behoeft niet altijd een possessieve te zijn. Deze kan ook van partitieve aard zijn, zoals uit de volgende voorbeelden blijkt: Gal. o a k e ma tjotjuutu: een beetje water. een water beetje. o g o s o m a ma dala; ma kahi ma 1 e t a m o i de krokodillen menigte, de huid stuk één Als zodanig is ook te beschouwen het ma dat voor 't hoofdtelwoord geplaatst wordt om er een rangschikkend telwoord van te maken: b.v. Gal. o b o r o ma s i n o t o het twede ei; ma n o n o m a : de eerste; ma d o d o g u: de laatste; ma d a d u: de volgende. 1) blz. 135. 20 Wanneer nu het eerste lid van deze samenstelling ontbreekt of het twede lid niet meer als een deel van een samenstelling gevoeld wordt, krijgt ma de kracht van een bepalend lidwoord. B.v. Gal. ma mako: de beer (van het dierensoort zwijn), ma e s a; de zeug x). Ma voor de namen van dieren, geesten, mythiese wezens, in de verhalen optredend, geplaatst, geeft te kennen, dat de genoemde reeds bekend is, reeds eerder vermeld en in 't verhaal geïntroduceerd. b.v. In verhaal 4 der Gal. Verhalen blz. 22, worden de apen en de vliegen, de personen van het verhaal, ingeleid met een ma moi omiaoGuupujodolomu Eens de apen de vliegen zij verzamelden zich op (hen), terwijl dan verder op verhaald wordt: La tanu ma Guupumagenajahika Nu zouden de (genoemde) vliegen zij op hen los gaan ma Mia-ka: de apen. Ook is in bepaalde gevallen de oorspr. partitieve kracht van m a in deze samenstellingen verzwakt tot die van een nadrukswijzer. Dit is in die gevallen, waarin ma voorkomt in een versteende uitdrukking, waarin de uitdrukking met m a met het volgend gesubstantiveerde adjektief een speciale, beperkte, biezondere betekenis heeft gekregen tegenover die, waarinhetadjektiefalseen werkwoord gekonstrueerd is. c. De aanw. voorw. woorden. Als een aanw. v.n.w. voor de 3e. ps. ml. ekv. bezigt het Pagu guna en guuna b.V. Pagu Verh. blz. 150, 5: Gena ani lokat gwnau? Daar je man die? 1) Leiddraad blz. 34. 21 blz. 15, 25: so moi so moi i mi tubukije al wie hij haar zou raken ami lokat ka gunau haar man hij blz. 156, 25: guuna mi lokatau. hij haar man. Het Tab. bezigt guuna: b.v. T. B. L. 2, 14: Ma DjoouiiuJesu guuna De Heer Jezus Hij ; 3, 7: Nana Djoounu Jesu guuna Onze Heer Jezus die (genoemde). Vaak komt het in 't Tab. voor in verbinding met u n a en legt dan een zekere nadruk op het vorafgaande una: b.v. T.B.L. 4, 15: duru una guuna ka wo maar Hij dan Hij nose; 56, 21: De una guuna salingou o kawasa zeide. En hij laat de mensen mana bira wo si bula motoa. hun rijst hij verdele in vijven. Ook komt het in 't Tab. een enkele maal voor in de vorm van het bijwoord van wijze, wanneer dit terugslaat op een 3e ps. ml. enkelv. B.v. I duana de una wo nose: Daarna dan hij, hij zeide Kaguna de o nawa jo o du m u Aldus hij, toen de mensen zij verzamelden zich. Als aanw. voorn.woord van de 3e ps. vrl. enkelv. bezigt het Pagu: gumuna b.v. Pagu Verh. 161, 2: Ma wekat gumuna De vrouw die Evenzo het Tab. B. L. 23, 5: O Abaramu ma wekata o no Sara gumuna Abrahams vrouw Sara die (genoemde, bekende). 22 T.B. L. 23, 11: o no Haga gumuna Hagar die (bekende). T.B.L. 35, 9: ka gumunau o Iaki ma wekata (dat) zij van Isak de vrouw (zou zijn). Ook komt het in 't Tab. voor als versterking van muna om een voorafgaand muna te accentueren: T. B. L. 69, 28: Muna gumuna mo ma osiki zij zij zich baadde. Voor de 3e persoon meervoud bezit 'tTab. een aanw voorn.woord, dat tot personen beperkt blijft: goona. b.v. Tab. Bib. Leesb. 18, 4: o nawa goona: die mensen, T.B.L. 2, 25: o Isarelioka goona: die Israëlieten. Ook komt goona voor in de verbinding: ona goona, waar goona het voorafgaande ona weder akcentueert: b.v. T. B. L. 24, 34: duga ma nale ona goona. maar ter wille van hen zij In 't Tob. komen een enkele maal geuna en geuna n a voor als aanw. voornw. van de 3e ps. ml. b.v. Tob. Verh. blz. 49, 1: geuna ma nauru hij, de man Tob. V. 122, 17: geunana ma nawa bij de man. Maar overigens vindt men in de andere dialekten, ook voor personen enkel- en meervoud de aanw. vnw. gebruikt, die eigenlik tot de zakenklasse behoren, want manena en magena in 't Gal. en gena en nena in 't Tob., neena en magena in het Mod. enz. bevatten alle het element ena het pers. vnw. of aanw. vnw. van zaken: b.v. Gal. una magena, Tob. una gena, waar het Tab. una guuna, Gal. muna magena, Tob. muna gena, waar het Tab. muna 23 gumuna, Gal. ona magena, Tob. ona gena, waar het Tab. ona goona bezigt. II. In deze taalgroep is dit waard eringsonderscheid tussen hetgeen tot de klasse van personen en tot die van zaken behoort, ook aanwezig in de konstruktie en de vorm der telwoorden. Wat de konstruktie van het telwoord aangaat, die is alle telwoorden eigen. Wanneer er 'n.m.1. van zaken sprake is, wordt het telwoord zonder meer achter het zelfst. naamw. geplaatst, b.v. Gal. o tahu sinoto; o teto o nai sinota de huizen twee; de stenen de stuks twee Tob. o tiba odeno tumidi; onauoko de bamboe de geledingen zeven; een vis o nai moi een stuk één Wanneer er echter sprake is van personen, dan wordt het telwoord als een z.g.n. toestandswoord gekonstrueerd, een kwalifikatief intransitief w.w., waarbij de objektsexponent van het substantief, welks eigenschap of toestand beschreven wordt, als indirekt objekt tussen de subjektsexponent en het werkwoord geïnkorporeerd wordt *). In het enkelvoud wordt dan weer onderscheid gemaakt tussen manl. en vrouwel. b.v. Gal. janau wi moi, man het hem één voor janau i wimoi; nopedeka i mi moi vrouw het haar één Dit wordt dan in het Gal. wel tot janau moi en nopedeka moi. In het meervoud luidt de exponent gelijkelik voor m.1. en vrl. in 't Gal. en andere dialekten: ja, Tob. 1) Zie blz. 44. 24 Boëngs: i xa, Lod. dja ep. a. Dat deze exponent in het Gal. en de andere dialekten: i j a zal geluid hebben, bewijst het Tob. B.: i Aa. Voorbeelden: Gal.: o gohiduuruja ruani de jongelingen zij drie o nawa ja sinoto de mensen zij twee Tob. B>: o nawa i A a hinoto de mensen zij twee mana noaka i Aahinoto hun kinderen zij twee Lod.: nowaka nauru i dja butana kinderen man zij zes nowaka nowedjeka dja motoa kinderen vrouw zij vijf nawa a tumidini mensen zij zeven Wellicht zijn de Tern. vormen voor personen namodi: twee, narukane: drie enz. ook op deze wijze gekonstrueerd. Aangezien het Tern. de inkorporatie van het pronominaal objekt niet kent, is het moeilik uit te maken of na de objekts exponent 3e ps. meervoud is. In ieder geval is na in deze vormen identies met de korte vorm van het persoonl. v.n.w. 3e ps. m.v. na, naast ana voorkomend,b.v. nofa natofkane kinderen zij acht manusia namodi mensen zij twee Bij het telwoord voor één: m o i bezigt het Tern. bij personen, gelijkelik voor m.1. en vr.1. a: b.v. nofa nonao a moi kind manlik één 25 fofoheka amoi vrouw één Bjj zaken heeft het Tern. de exponent: r i vóór moi: b.v. kapal rimoi schip één gamu rimo dorp één Wat de vorm der telwoorden aangaat, de getallen voor 3 en 4 hebben een onderscheid bewaard tussen de vorm voor personen en de vorm voor zaken, zoals uit het volgende overzicht blijkt: Drie Personen Zaken Gal. (ja)ruane saaie Tob. (iAa)ruane hane Pagu (j a) 1 u a n e moane Tab. (j a) r u a n e saaie Lod. (dja) ruane djane Vier Personen Zaken (j a r u h a iha (ixa) ruata iata (ja) ruata1) soata (dja)roata djoata Het Pagu, het Mod. en het Tab. differentiëren ook bij het telwoord voor twee, hetgeen voor personen in Pagu en Mod. en Tab.: (ja) m i d i d i luidt, voor zaken in Pagu en Mod.: lo modidi, in het Tab. m o d i d i. In het Tern. zijn de telwoorden twee en vijf voor 1) In 't Tab. komt ook voor: ju ruata. 26 personen gebezigd, samengesteld met n a, die voor zaken met r o, evenals één voor personen a m o i en voor zaken r i m o i luidt. 2 en 5 voor personen respektievelik: namodi en namotoha, voor zaken: romdidi en romotoha. Overigens is in het Tern. de vorm der telwoorden voor 3, 4 en 6 voor personen van die voor zaken aldus gedifferentierd dat de eerste een u heeft, waar de tweede een a vertoont. Voor personen 3: rukane, 4: ruha, 6 rura. Voor zaken 3:raane, 4: raha, 6 rara. Het Tern. strekt dus dit onderscheid in vorm tussen 't telwoord voor personen en zaken het verst uit. 't Mod., Pagu en Tab.» bezitten een gedifferentieerde vorm voor 't telwoord: twee. Deze vorm m o d i d i zal in 't Gal., Tob. en Lod. met de vervanging door 't wisselwoord Gal., Lod. s i n o t o, Tob.: hinoto wel verloren zijn gegaan. IH. Dit onderscheid tussen personen en zaken wordt eveneens uitgedrukt in de vorm van enige werkwoorden. Er zijn enige werkwoorden, die de vorm van 't direkttransitief vertonen, wanneer zaken het voorwerp zijn, maar de vorm van het indirekt transitief, wanneer personen het voorwerp zijn. Als zodanig staan in de Leiddraad *) vermeld : a h o : „meenemen", i h u: „verbergen", h o ï: „uitnemen", die dan respektievelik : naho, n i h u, n o ï worden. b.v. o surati ta aho de brief ik meeneem noi bira to mi naiko mijn zuster ik haar meeneem 1) Zie blz. 74. 27 o böso magena na ihu de pot die. gij ze verberg ani gia-nonoru na nihu uw bloedverwanten gij hen verberg o tabak o sutu ta kot de tabak een weinig ik ze neem ani bobako to ni noï uw vriend ik hem uitlaat Het Tob. bezigt op deze wijze aiki: uitnemen, oriki: zien, totaka: brengen voor zaken en haiki, n oriki1), notaka') voor personen: b.v. Tob. Verh. blz. 143, 13: o populaki moi m a aiki een naald één zij ze nam. T. V. 100, 9: naro ka ni hi naiki als maar gijl. mij losmaakt. Tob. Bijb. Leesb. blz. 46, reg. 4. v. o.: w'oriki genana hij het zag dat Tob. V. 244, 10: i mi horiki » hij haar zag T. V. 34, 5: ja totaka mana notiroka zij het droegen hun prauwwaarts T. V. 273, 5. v.o.: o Bada mahononami wi hotdka: Het lichaam de Halve wij hem brengen. 1) In 't Pagu wordt dit onderscheid bij dit w.w. niet in acht genomen, maar hier is nolik sekundair grondwoord geworden en wordt geljjkelik bij' zaken en personen gebezigd : b.v. Pagn Vërh. blz. 9, 8: ja nolik o gosoman moi zij hem zagen een krokodil één P. V. 37, 26: d e w o ki nolik o noak ma lepe gena en hg hen zag de kinderen de vele die. 2) De afleiding n o t a k a van totaka echter ia ongewoon en doet het vermoeden opkomen, dat notaka van otaka is afgeleid, hetgeen niet meer in 'tTob. achgnt voor te komen. 28 Het woord voor „halen", „nemen" heeft eveneens een gedifferentierde vorm, wanneer personen het voorwerp zijn van dit werkwoord. Voor zaken bezigt men in 't Gal. de vorm : d e h e, voor personen: n o s o b.v. Gal. Verh. blz. 57, li origu moi ja dehe een kabeltouw één zij het haalden. Gal. Verh. blz. 146, ma a w a de ma b i r a w a noso zijn moeder en zijn zusters bij hen haalde. 't Tob heeft A, e voor zaken en n o h o voor personen b.v. Tob. Verh. blz. 25, 35: o gahana moi een mes één j a Aew&o Tob. Verh. blz. 43, 16:j'oiki i mi nóko hij het haalde naar zich toe zij gingen zij haar haalden 't Mod. en 't Tab. schijnen deze differentiatie niet te bezitten, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden, waar 't Mod. in beide gevallen e h e bezit, 't Tab. e s e. Mod. Verh. blz. 207,18: de waeheamihala'a en hij het haalde haar zilver M. V. blz. 220, 24: de ja o'o jo i#ehe en zij gingen zeewaarts zij hen haalden Tab. Bijb. Leesb, blz. 39, 22: so muna ma ese toen zij zij hen haalden oEsau wi nanawene Ezau zijn kleeren blz. 415, 34: so o wane geena wo mi ese toen de dag dien hij haar haalde 't Lod. bezigt d j e voor zaken, k o d j o voor personen: b.v. Lod. Verh. blz. 401, 12: de ma sumu ma fakiri gota mo dj e en de put er van bewaakster hout zy haalde Lod. Verh. blz. 420, 7: nitagi ni mi kodjo gijl gaat gijl haar haalt. 29 Wat de vormen van dit werkwoord aangaat, zij 't volgende opgemerkt: Gal. dehe beantwoordt aan Tob. A e Lod d j e, volgens 't klankverschijnsel in deze groep, dat waar Gal. d vertoont, Tob. A heeft en Lod. dj, Mod. Tab. d, Tern. h. 't Pagu bezigt voor halen: aje, soms eje, welks j dus beantwoordt aan de bovengenoemde klanken. De vorm voor personen: Gal. ii o s o, hetgeen dus teruggaat op een oho, dat in 't Gal. niet voorkomt, is een klinkerdifferentiatie van een vorm ese, die als zodanig niet voorkomt, maar wel in de met ma samengestelde vorm ma gese b.v. Gal. Verh. blz. 17, 12: o nawo ka wo ma gese een vis hij zich haalde Ongewijzigd komt deze vorm voor in het Mod. e h e en in 't Tab. ese. Het Lod. k o d j o is een sekundaire vorm van e d j e en is in zoverre onregelmatig, dat de k niet gemedialiseerd is Overigens is ook (k o ) d j o een met klinker differentiatie gevormde nevenvorm van dj e- B. Het onderscheid tussen manlik en vrouwlik in de Personen-Klasse. Het onderscheid tussén mannelike en vrouwelike personen laat zich waarnemen I. bij het lidwoord als naamwijzer n. bij de persoonlike, bezittelike, de vragende en in sommige dialekten de aanwijzende voornaamwoorden. I. De namen van mannelike personen krijgen de naamwijzer: o voor zich, die van vrouwelike de naamwijzer : o h o. b.v. Gal. o Bisi, o Toni, o Papatjo als man- 30 nennamen en o no Bisi, o no Toni, o no Papatjo als vrouwennamen *). Tob : o Abo nilo, mannennaam, o no Kinaboro, vrouwennaam. Ook vindt men in het Tob. wel alleen no: b.v. no Hamaka. Pagu: o n u 1 u, als mannennaam, o no Katirima, o n o D a m u r a, als vrouwennaam. Tab.: o A m a r a, als mannennaam, o no Jokebe als vrouwennaam 2). Lod : no Saribanunu, als vrouwennaam. Ook nemen de namen van vrouwelike bloedverwanten o n o vóór zich, in tegenstelling tot de namen van manlike bloedverwanten, die alleen: o voor zich krijgen. In 't Gal. b.v. o no meme: „moeder". De meeste echter van deze verwantschapsnamen zoals: a w a: moeder, b i r a: zuster, o a: tante komen bijna nooit voor, zonder een nadere aanduiding door het bezittelik voorn.woord, waardoor het lidwoord vervalt3). Mod. b.v. o no jai: „moeder". Wanneer kinderen over hun moeder spreken, wordt dit uitgedrukt door de betrekkingaanduider m a, die dan te kennen geeft, dat er tussen het volgend substantief en de vorafgenoemde personen een zekere relatie bestaat en dus met „moeder" hun eigen moeder bedoeld wordt. Pagu: br. o n o j a i: „moeder" br. Pagu Verh. 143, 20: de mi sano mana elajo temo: o Beje o! o no jai kiaka? En zij vroegen haar,' hun grootmoeder, zij zeiden: „Grootje, Waar is Moeder?" In het Pagu hebben ook titels en de aanduiding van de kwaliteit van personen n o voor zich: b.v. o n o 1) Leiddraad blz. 30. 2) Tab. Bijb. Leesboek blz. 60. 3) Leiddraad blz. 30. 31 bereki: de oude vrouw, no bobaio: de weduwe, n o bej e: het oudje, o no boki:de prinses. Dit no is in het Lod bewaard gebeven in de woorden: nina: „moeder" en ned je: „grootmoeder", die blijkens de vokatief: ina en edje uit no + ina ('tAustronesies woord) en ho + edje bestaan1): b.v, Lod Verh. blz. 402, reg. 1: De ai nedje — ika o t e m o : „e d j e". En zijn grootmoeder waarts luj zeide: „grootje". Lod. Verh. blz. 431, reg. 1: Gia nonoru sinoto mom* ama de moma nina: Gezusters twee hun vader en hun moeder. En de vokatief vindt men in de Lod. Verh. blz. 432, 35: De o adjoko o temo: „ina!" En hij riep hij zeide: „moeder". N o vormt hier zo'n vast bestanddeel van het woord, dat men herhaaldelik in de verhalen: ani nina, ami nina, ani nedje, ami nedje vindt, waar nina en nedje verbonden worden met een bezittelik voorn.woord, hetgeen naar analogie van het Galela's onmogelik zou zijn, indien no hier nog een levend element was. Ook schijnt in het Mod. n o al meer vast met het het woord verbonden te worden, want in de gevallen dat het lidwoord o door de betrekking-aanwijzer m a vervangen wordt, blijft n o: b.v. Mod. Verh. 220, 83: de ma no jai o lia'a o borua'au mi hihupu'u. En de moeders de oudere de kist in zij ons naar buiten brachten. 1) Ook in de andere dialekten verdwijnt dit lidwoord n o in de vokatief: br. in 't Gal.: Gal. Verh. blz. 69, No. 41: Ja meme ani rika nogenena. Moeder uw haardstee dit hier. In 't Mod.: Mod. Verh. 23, 2 : De ona j o temo: „Jai" En zij zij zeiden: „Moeder". 32 M. V. 220, 39: de j o temo: „Ho ma no jai?" En zij zeiden: „Waar is moeder?" Dit n o maakt zonder twijfel ook een bestanddeel uit van het woord voor vrouw, Gal.: nopedeka, „vrouw" in het algemeen, als soortnaam, terwijl p e d e k a: „vrouw van", „echtgenote" aanduidt. In dit p e d e k a is no weggevallen, ook al, omdat 't uit de aard der zaak, evenals a w a: moeder, b i r a: zuster, o a: tante, bijna nooit zonder een bezittelik voornaamwoord, of de betrekkingaanduider: m a voorkomt. Eveneens vindt men in het Tob.: n o h e k a: „vrouw" (als soortnaam), naast hekata: „vrouw van", „echtgenote", Mod.: nowe'a: „vrouw" en w e' a t a: „echtgenote", Pagu: neweka1): „vrouw" en w e k a t: „echtgenote", Lod.: nowedjeka: „vrouw" en wedjeka; „echtgenote", Tern.: fofoheka: „vrouw" en f o h e k a: „echtgenote", Tid.: fofoja: „vrouw" enfoja: „echtgenote". In het Tern. komt no als naamaanwijzer niet voor. Door middel van de reduplikatie wordt hier het begrip: vrouw als soortnaam te kennen gegeven. Prof. Kern betwijfelt2), of het hoin no-pedeka wel oorspronkelik dezelfde funktie had, als de partikel n o bij eigennamen in gebruik, omdat men zegt: o nopedeka. Maar men vindt eveneens bij de eigennamen : o n o B i s i enz. waar n o dus eveneens zuiver de funktie bezit van een lidwoord. Eveneens wijst Prof. Kern er op, dat no ook een bestanddeel schijnt uit te 1) Pagu en Tabaru tonen aan dat no zo één geworden is met 't volgende woord, dat het er een lettergreep van geworden is. Aangezien de er op volgende lettergreep de klemtoon heeft, is n o de lichte lettergreep en daardoor is de klinker van no verdoft. 2) Opm. blz. 498. 33 maken van een ander woord, tot dezelfde kring van begrippen behorend: n.1. Gal.: n o p a: kind, Tob.: Ttiohaka, Mod.: noa, Pagu: noak, Tab.: noaka, Sah.: nowa'a, Lod.: nowaka, Tern., Tid.: nofa. Of n o in deze woorden een soortaanwijzer is, een klasseprefix, die het woord stempelde als tot een bepaalde klasse te behoren, is met de gegeven feiten niet te beslissen. Het bovengenoemde n o, naamaanwijzer en lidwoord is zonder twijfel hetzelfde als het no, dat aanwezig is in de bezittelike voorn.woorden in het Gal. en het Tob., wanneer gewezen wordt op een vr'ouwelik persoon. Deze luiden aan in de le en 2e persoon in het Gal.: n o i en noni, in het Tob. leps. iiohi, 2e ps. noni, 3e ps. m.1. zijn: fi o i, 3 ps. vr.1. haar: n o m i. Zooals W. Schmidt aantoonde in zijn verhandeling: „Die Sprachlichen Verhaltnisse von Deutsch-Neuguinea" x) zijn de bezittelike voorn.woorden van de objekts-vormen der persoonl. voorn.woorden afgeleid en vertonen zij in het enkelvoud in alle gevallen in welke niet een vrouw datgene is, hetgeen het bezittelik v.n.w. als bezitting aanwijst het prefix: a als eerste element, hetgeen, zoals ook Prof.' Kern veronderstelde niets anders is dan het lidwoord o. Wanneer nu een vrouw het door het bezittelik voorn.w.. geregeerde is, dan neemt n o als eerste element van het bezittelik v.n.w. de plaats in van a. Dit onderscheid tussen het lidwoord voor m.1. en vr.1. wordt in het Tob. en 't Lod. ook gehandhaafd bij de vragende voorn.woorden. Het vragend v.n.w. vr.1. e.kv. krijgt n.ml. in deze dialekten o n o voor zich, het m.1. enkv. alleen: o, b.v. Tob. wie (ml.) o naguna, wie (vr.1.) o no nagumuna, Lod.: wie (m.1.): nagunu, l) bU. 133. 3 u wie (vr.1.) no nagum u. Het is opmerkelik, dat verder noch bij de zelfstandige pers. v.n.w., noch bij de bezittel, v.n.w., wanneer niet een vrouw het rectum is van het bezittel, v.n.w., noch bij de aanwijzende v.n.w. no dienst doet om speciaal het vrouwelik aan te wijzen. No dient dus in het algemeen om het vrouwelik als zodanig aan te wijzen en zou dus een klassificerend prefix genoemd kunnen worden. II. Het onderscheid tussen het manlik en vrouwelik geslacht is ook waar te nemen: 1. bij het pers. v.n.w. in zijn zelfstandige vorm en als subjekts- en objekts-exponent, bij de vervoegde vorm van het w.w. in gebruik. Voor 't ml. luidt het pers. m.v. zelfstandig: Gal. en de andere dialekten: una, behalve het Tob., dat ook unana en het Sah., dat steeds unana bezigt. Voor 't vrl. Gal. en de andere dialekten: muna behalve 't Tern, dat mi na bezigt en 't Tob. soms en Sah. steeds: munana. Als subjekts-exponent voor 't ml. Gal. en de andere dialekten: wo, Ibu, Lod. en Tern. o, voor het vrl. overal: mo. Als objekts-exponent: Gal. en andere dialecten: wi, Lod.: i, voor 't vrl.: mi. 2. bij de bezittel, v.n.w. voor de 3e pers. enkelv. ml. Gal. en de andere dialekten: awi, Tob.: ook ai, Waioli, Lod.: ai, Ibu: wi, Tem.: i, Tab. in de spreektaal: wi. Voor t vrl. overal ami, Ibu en Tern. mi, Tab. in de spreektaal: mi. Het is opmerkelik, dat dit geslachtélik onderscheid, wanneer niet een vrouw het door het bezittelik v.n.w. 35 geregeerde is, niet dan voor de 3e pers. enkv. geldt en evenmin voor het meerv. Wanneer een vrouw het door het bezittel, v.n.w. geregeerde is, hebben in het Gal. de le en 2e pers. enkv. een eigen vorm: noi en noni en het Tob. de le ps.: nohi, de 2e ps. noni en de 3e ps. ml. noi en en vr. ito mi. 3. Bij de aanwijzende v.n.w., waar ditgeslachtelik onderscheid slechts optreedt in het Pagu en Tab. en nog maar alleen bij het aanw. v.n.w. bij de 2e en 3e pers. behorend. Voor het ml. heeft het Pagu: g u n a en guuna: die, voor het vrl. Pagu en Tab.: gumuna. Het aanw. v.n.w.: deze heeft ook in het Pagu en Tab. geen afzonderlike vorm voor zaken en personen. 4. bij de vragende voorn, woorden: Gal. en de andere dialekten voor 't m.1. e.k.v. n aguuna, Tob. nagunana en naguna, Sah.: akuna, Lod.: n a g u n u. - Voor 't v.r.1. e.k.v. Gal. en de andere dialekten: n a g um u n a Tob.: nagamunana, Lod. no nagumu Slechts het Tern. en Tid., die over het algemeen de kenmerkende trekken van deze taalgroep hebben ingeboet blijkbaar door Austronesiese invloed, hebben dit onderscheid tussen m.1. en v.r.1. bij de vragende v.n.w. verloren. Bij de finiete w.w. vormen wordt dit geslachtelik onderscheid uitgedrukt door middel van de bovengenoemde pers. voornaamw., als subjekts-exponenten gebezigd. Aangezien in deze taalgroep het adjektief, hetzij attributief, hetzij predikatief gebezigd, als een finiete w.w. vorm gekonstrueerd wordt, heeft er ook kongruentie plaats tussen het geslacht van het substantief en de finiete vorm van het adjektief. Het adjektief wordt ge- 36 konstrueerd, hetzij als een gewone finiete w.w. vorm (de subjektieve w.w. vorm), hetzij als het zgn. toestandswoord. Als fin. w.w. vorm (de sukjektieve) wordt dus bij m.1. personen wo als exponent gebezigd, voor v.r.1. mo, voor zaken i. b.v. Gal. de wijze echtgenoot: o roka wo tjotjawaro de wijze vrouw: ma pedeka mo tjotjawaro de groote voet: o dohu i lalamo- Als zgn. toestandswoord wordt de vorm voor 't m.1. i ni, voor 't v.r.1. i mi voor zaken da b.v. Gal. de zieke echtenoot: o roka i wi sisiri de zieke vrouw: ma pedeka i mi sisiri de zieke voet: o dohu da sisiri. Uit het bovenstaande blijkt, dat in deze taalgreep heersende is een klasseonderscheiding tussen personen, mannen en vrouwen eenerzijds en alle andere wezens anderzijds. Wellicht is dit feit zo te verklaren, dat alle voorwerpen en wezens, die een niet bepaald persoonlik karakter dragen gerekend worden te behoren tot de klasse van het indifferente, het geslachtloze, terwijl dan pas het geslacht gedifferenteerd wordt zoodra van bepaalde personen gesproken wordt, wier geslacht scherp te bepalen is. We kunnen dus tegenover elkander stellen de klasse van het ongedifferentieerde en die van het gedifferentieerde geslacht, die, waar onderscheid gemaakt wordt tussen manlik en vrouwelik. Naar de klasse van het ongedifferentieerde geslacht worden gekonstrueerd de woorden voor alle levenloze voorwerpen, de namen van planten en dieren, tenzij zij een rol vervullen in de verhalen en gepersonifieerd optreden. Ook de namen van wezens als Gal. hoja: kabouter, Gal., Tob.: meki: 37 weerwolf, Gal. koko, Tob.: kokoho: soort nachtuil, nachtvogel, Gal. ra o m o t e, Tob.: momoteke: volggeest, Gal., Tob.: putiana (M. P. pontianak) Gal.: toka, Tob.: tokata: boze geest enz., wier.geslacht niet geprononceerd naar voren treedt, volgen wat de kongruentie in zake het pers. v.n.w., het bezittel, v.n.w., de vorm en de konstruktie van het telwoord aangaat, de klasse van het ongedifferentieerde, b.v. Gal. Verh. blz. 154,1: nako-so o meki i tagi Indien de meki hij gaat. G. V. 151, 20: o koko ma dudu-ku de koko zijn rug-neer. ohoga ma pitua de kabouters hun overlevering; otoka i koko een boze geest hij weerwolfde. o Putiana ma dodagi De Pontianak zijn gang enz. OGohiduuru o meki wa tooma Een jongeling een meki hij hem doodde. Toch volgen deze woorden de klasse van het gedifferentierende geslacht, wanneer het persoonlike in zulk een wezen (die vaak vermomde personen zijn), meer op de voorgrond komt b.v. Gal. Verh. blz. 129, 29: o momote magena ami gia-ka mahado De volggeest die haar hand-in zij het legde Tob. Verh. blz. 73, 1: m a meki «» ma tengo De meki zij alleen. Gal. nopa, Tob. nohaka, Tob. B.: nofaka Mod. no'a Pagu no'ak, Tab. nowaka Sah. nowa'a, Ibu. nowa, Lod. nowaka, Tern. nofa, het woord voor „kind" volgt de klasse van het ongedifferentieerd geslacht, aangezien ook hier het geslacht 38 niet naar voren treedt, b.v. Gal. Verh. blz. 142, 5: magena mana nopa da tuhudu, waar da de zij daar hun kind het (was) ziek exponent van het z.g.n. toestandswoord voor „zaken" gebezigd is. Gal. Verh. blz. 142, 19: o nopa magena i sone-kaso het kind dat het gestorven reeds. 142, 18: ja nap o o nopa. zij het zagen het kind. 84, 17: o giki mananopa de ni ja toomaka wezens hun kind gij het hebt gedood, waar als objekts-exponent de exponent van „zaken" a is gebezigd en niet w i of m i. Tob. Verh. blz. 132, 4: ma nohaka genana het kind dat nakode i dadi. wanneer toch het geboren is. Tob. Verh. blz. 132, 7: de ma nohaka genana j a A e en het kind dat zij het namen. Maar nopa enz. wordt ook naar 't m.1. en vr.1. geslacht gekonstrueerd. Dit is meestal het geval, waar de kinderen reeds grooter zijn en de geslachtsdifferentiatie dus naar voren treedt. Dit blijkt b.v. uit 't volgende Gal. Verhaal blz. 75,2: waar nopa eerst als tot 't „zaken'' geslacht behorend gekonstrueerd wordt: b.v. D u m a o maar het nopa magena i ma aka maro onjawa-wa ünd dat het zich gedroeg als een mens-niet. Maar wanneer het kind groot geworden is, regeert het 't manlik geslacht: 75, 4;ma baba de ma awa zijn vader en zijn moeder 39 japiara o nopa okariaria magena, zij het verzorgden het kind de Leguaan die sidago i wt lamo-ka. totdat 't hem groot-reeds, waar, j a de objekts-exponent van „zaken": a bevat, terwijl de vorm van het zgn. toestandswoord i wi lamo-ka, de objekts-exponent manlik e.k.v. wi bevat. En ook verderop in 't verhaal regeert dan nopa 't m.1. geslacht b.v. reg. 6: o tjapaka een tjampoka (boom) o hutu moi wo dola: een stuks één hij beklom Wordt het geslacht van nopa enz. er bij vermeld of bij gedacht, dan regeert het 't manl. of vrouwl. geslacht, b.v. Gal. Verh, blz. 62, reg. 2: La o nopa Toen het kind magena ka i wi tjetjeke-si, gena bilasu wo odo. dat maar het hem klein-nog, het toch hij at. - Tob. Verh. blz. 149, 27: ma nohaka genana mo het kind dat zij ahoko; Tob. Verh. blz. 155, reg. 1: de o nohaka riep en het kind o noheka genana ami i r a n a wo mi huloko. het meisje dat haar broer hij haar beval Lod. Verh.'blz. 414, 1: ma kaitjili ai ndwaka nauruotagi. De kaitjil zijn kind jongen hij ging. Een geslachtelik onderscheid is het mechanisme der~l Anstronesiese talen geheel vreemd. Wel zarjil hier en daar in de Austronesiese talen sporen aanwezig van een geslachtelik onderscheid, maar dit is 01 van andere aard, 01 net is met zo n vast bestanddeel van het mechanisme geworden, als dat in de Tern.Noord-Halmah. taalgroep het geval is. 40 Zo kent het Bimanees bij de telwoorden van twee tot negen het gebruik, dat daar onderscheid gemaakt wordt tussen de substantieven, die een persoon voorstellen en alle andere substantieven. Bij de eerste wordt de genitief van het pers. voorn .woord 3e pers. aan het telwoord gehecht, bij alle andere substantieven moet om de getallen van één tot negen aan te duiden na het telwoord gebruik gemaakt worden Van zekere substantieven, die als een maat of maatstaf beschouwd worden *). Het is echter de vraag, of de taal hierbij bewust scheiding maakt tussen personen en zaken of dat deze konstruktie uit de aard der zaak bij personen lichter opkomt dan bij zaken. Eveneens doet zich een geslachtelik onderscheid gelden in het Savunees, dat voor groot: worena bezigt, bestaande uit het adjektief-prefix = wo en het woord voor moeder: re na, bij die substantieven, die met vrucht geteld worden. Bij andere substantieven wordt groot uitgedrukt door mone-ae, wat bij een dierennaam een volwassen exemplaar van het mannelik geslacht aanduidt2). Hier komt dus een waarderingsonderscheid bij de substantieven voor, hetgeen tot uiting komt in de keuze van de vorm van het adjektief. Maar dit waardeeringsonderscheid heeft zich toch niet verder in de struktuur van de taal vastgelegd en staat op zichzelf. Sporen van een geslachtelik onderscheid komen voor in het Minangkabau's, waar an het gemeenzame pers. voorn.w., tegenover mannen en kau, dat tegenover vrouwen is 3). Dit is echter een gebruik, dat voortvloeit uit 1) Prof. Jonker, Bim. Spraakk. blz. 236. 2) Prof. Jonker, Geschiedenis der Beoefening van de Jav. taal blz. 23. 3) V. d. Toorn, Minangkab. Spraakkunst blz. 19. 41 maatschappelike verhoudingen en niet op een werkelik geslachtelik onderscheid berust. Het komt ook verder in de taal niet tot uiting. Sporen van een geslachtelik onderscheid komen voor bij het Buginees, dat een lidwoord (naamwijzer) 1 a voor manl. eigennamen en w e voor vrouwelike bezit. De Ambonse landtaal bezigt als bezittelik voorn.woord 3e ps. e.k.v. voor personen n i, voor zaken n a1). Een zo ver zich uitstrekkend geslachtelik onderscheid als de N. Halmahera-groep dat kent, komt in de Austronesiese talen niet voor. In dit opzicht laat zich dus de N. Halmahera taalgroep karakteriseren tegenover de Austronesiese talen. P. W. Schmidt wijst er in zijn boven aangetogen verhandeling op 2), dat de talen van Ternate en Halmahera een geslachtsdifferentratie bezitten, die zich aansluit bij die. welke in de Papua-talen Monumbo en Valman wordt aangetroffen. In het Monumbo wordt een onderscheiding van man., vrouwl., kind- en zaakgeslacht aangetroffen bij het persoonl. voorn.w., die dan bij het substantief, het adjektief resp. demonstratief konsekwent wordt doorgevoerd. De 3e ps. ml. luidt nin, vrl. tik, het kindgeslacht m ï k, het zakengeslacht: ï k , in de dualis resp. mak, vak, bak, manaman. Indé pluralis echter bezitten deze pers. v.n.w., evenals die in de N. Halmahera-groep slechts één vorm voor alle geslachten hier: b o k luidend 3). Het Valman bezit een gedifferentieerde vorm van het pers. v.n.w. 3e ps. e.k.v. voor 1) Van Hoevell: Iets over de vijf voornaamste Dialecten der Ambosche Landtaal B. K. I. 4, I, blz. 21. 2) blz. 13% 3) o. c. blz. 103. 42 het manl. en vrouwl., een onderscheiding, die ook hier in het meervoud niet gehandhaafd blijft *). Men vindt het ook in andere Papua-talen b.v. in het Kunini Z. W. Engels Nieuw-Guinea, waar het pers. v.n.w. 3e ps. è.k.v. een vorm voor het manl. en een voor het vr.1. bezit2). Ook het Mërauke op de Z. O. kust van Ned. NieuwGuinea bezit een zekere vokaaldifferentiatie om het manl. van het vrouwelik te scheiden, b.v. n a m i e k ë : broeder, n a m u k ë: zuster a s a m : m.1. echtgenoot, u s u m = vr.1. echtgenoot 3). P Eveneens komt geslachtsdifferentie voor in Papua-talen buiten Nieuw-Guinea, zoals in het Baining, een Papuataal op Nieuw-Pommeren. Daar komen drie substantief- ^klassen voor: 1. manlik, bevattend mannelike personen en zaken, 2. vrouwlik, bevattend vrouwelike personen, dieren en zekere voorwerpen, 3. het dimunitief en augmentatief geslacht, waarin ook de substantieven der beide eerste klassen gebracht kunnen wprden door aanhechting van .zekere suffixen. Het geslacht wordt door suffixen te kennen gegeven, bij het manl. en vrouwl. echter slechts in het enkelvoud, het meervoud is daar suffixloos *). 1) Joh. Klafel und Fr. Vormann: Die Sprache des Berlinhafen-Bezirks in Üeutsch-Neuguinea. Mitteilungen des Sem. für Orientalische Spracben zu Berlin. VIII, 4905. 2) Anthropological Expedition to Torres Straits. Vol. III. Linguistics, blz. 293. 3) Dr. N. Adriani: Eenige opmerkingen over de Mëraukë-taal in »De Z. W. Nieuw-Guinea-ezpeditie van het Kon. Aardr. Genootschap 1904/05. 4) P. W. Schmidt: Die Baining-Sprache, eine zweite Papua-Sprache auf N.-Pommeren. Globus Bd. 86. 43 Het Teleï op Bougainville, een der Salomonseilanden gesproken, onderscheidt bij de pers. voorn.w. tussen manl. en vrouwl. geslacht in het enkelvoud, de dualis en het meervoud 1). Ook het Nasioi op Z. O. Bougainville, vertoont een waardeeringsonderscheid bij de substantieven, volgens hetwelk de substantieven verschillende klassen volgen, waarmede het lidwoord, de telwoorden en akjektieven kongrueren 2). Schmidt meent, dat het feit, dat in de NoordHalmahera-taalgroep kinderen het neutrale geslacht volgen, als een voorbereiding te beschouwen is van het aparte kind-geslacht in het Monumbo. Of dit enkele verschijnsel in de N. H. taalgroep een voorbereiding is tot het uitgebreider klassen-systeem van het Monumbo, dan wel als een verschrompeling en beperking daarvan is op te vatten, laat zich uit de feiten, die van de N. H. taalgroep bekend zijn, niet opmaken. 1) P. J. Grisward : Notes grammaticales sur la langue des Teleï, Autbropos V, blz 91. 2) P. W. Schmidt: Neu entdeckte Papuasprachen von den Salomoninseln, Globus Bd. 95. P. J. Rausch: Die Sprache von Südost-Bougainville, Anthropos VII) blz. 115. HOOFDSTUK II. De Inkorporatie van het Pronominaal Objekt bij het werkwoord. r Eveneens wordt de Noord-Halmahera-taalgroep gekarakteriseerd hierdoor, dat het pronominaal objekt geïnkorporeerd wordt tussen het subjekt en het werkwoord in. In dit opzicht vertonen deze talen een geheel ander karakter dan de Austronesiese, waardoor zij zich principieel van deze laten scheiden. Deze inkorporatie van het persoonlik voorn.woord, hangt ten nauwste samen met het feit, dat het okjekt meestal voorafgaat aan het werkwoord. b.v. Gal. Verh. blz. 1, reg. 1: Ma moi o mia o Eens een aap ino i ma sari voedsel hij zich zocht Tob. Verh. blz. 23, 10: de nia lako ni ja en uw ogen gijl die ruhutoka sluit Mod. Verh. 199, 5: de o naili tumudini ja en stromen zeven zij p a h a die doorgingen 45 Pagu Verh. 144, 10: de ami susu ma luit en haar borst het afsnijdsel mo sonodak zij wierp weg Tab. Verh. 1, 2: de o titimoi ja hiporo en een varken één het het greep Lod. Verh. 392, 1: Arasikisaai guawe ma odjomo De Eeus zijn mangga zij die at. Het Tern. heeft ook hierin zijn N. H. karakter ingeboet, dat het het objekt meestal achteraan plaatst, hetgeen aan Austronesiese invloed te wijten is: Naidah blz. 386, 2: o dero tatabuwan goratji; blz. 388, 11: hij vond tatabuan gouden i tiki kolan zij zochten een koning. Ook staan in het Tern. de bepalingen van het werkwoord meestal niet vóór het werkwoord, maar er na: b.v. Naid. blz. 386, 16: i tego torna kie zij verbleven op de berg. De. Tern. tekst: De Aardbeving van 1840, blz. 2 reg. 14: moi-moi hoko torna nolo allen gingen zeewaarts naar zee. In de andere N. H. talen echter staat de bepaling van het werkwoord vaak vóór het werkwoord: b.v. Gal. Verh. blz. 6, 27: o selera-ka i ma dasi de rivier-af hij zich liet drijven. Tob. Verh. blz. 14, 2: o gahi i olu-oluku wa datomo de zee hij stroomde geregeld hij ze plantte. Mod. Verh. blz. 209, 20: ma tonau'u i ma hidutuou op de aarde het zich neerzette. 46 Pagu Verh. blz. 150, 3: de o wolano jo ma siadon en het huis-waarts zij kwamen. Tab. Bijb. Leesboek blz. 15, 7: o akeroka i asi-asini het water op het dreef voortdurend. Lod. Verh. blz. 392, 12: ai wola-ka dj'ao ika zijn huis-waarts zij het gebracht hebben. In het Tern. komt dan ook de inkorporatie van het persoohl. voornw. niet voor. In het voran-geplaatst-zijn van het objekt staat dit buiten het eigenlik zinsverband en ontstaat de behoefte het objekt wederom op te vatten en in het werkwoord uit te drukken. Ook een verbum finitum kan als objekt van een vorafgaand of volgend werkwoord gekonstrueerd worden, waarbij dan de objekts-exponent, die terugslaat op het vorafgaand w.w. geïnkorporeerd wordt. B.v. Gal. Verh. blz. 54, 4: sidago o hupu magena zodat de muis die da siri ja poha-kawa hij leed pijn hij het verdroeg niet. ' Blz. 59, 8: La magena de o Goho-i-dodo ma lo En toen dan het voorgeslacht ook ka ja nako i horu maro none zij het konden zij roeiden als wij. Blz. 51, 1: i loda ja forofu het loopt het doet het hevig. Blz. 47, 9: ka ja reno ja tjobo-tjobo maar hij het knaagde hij het deed voortdurend. Tob. Verh. blz. 20, 3: nona na hira na uru gy gij het doe eerst gij het hak om. 47 Deze geïnkorporeerde objekts-exponenten zijn waarschijnlik de oorspronkelike vormen van de persoonlike voornaamwoorden, waarvan de zelfstandige vormen met een demonstratief element zijn samengesteld. Dit is dan bij de pers. v.n.w. le en 2e ps. e.k.v., le ps. mv. inclus. en exclus. resp. Gal. nohi, nona, nomi en none luidend, het element n o, de le lettergreep van deze woorden, eveneens van het ps. v.n.w. 2e ps. mv. n i n i, waar de klinker van n o zich geassimileerd heeft aan die van de 2e lettergreep en van de pers. v.n.w. 3e ps. ek.v. m.1. en vr.1. Gal.: u n a en m u n a en 3e ps. onz.: e n a, 3e ps. m.v.: ona, het element na, de 2e lettergreep Schmidt meent'), dat deze objekts-vormen ontstaan zijn, doordat de uitgangslettergreep van het v.n.w. is toegevoegd aan een suffix i. Dus Gal. nohi wordt h i -{- i =. h ii = ï, nona wordt n (a) -|- i = n i; una wordt u -|i = ui — wi; muna wordt mu-f i = mi, ena wordt i + i = ïi = ï, nomi wordt mi -f- i = m ï, nini wordt n i + i -f n ï. Wat de kracht van dit suffix i is, is niet op te maken uit de feiten. Wat de andere öbjèkts-exponenten aangaat, valt op te merken, dat na, de exponent van de le ps. m.v. inclus. wel geen afkorting zal zijn van het volledig per sóon. voorn.woord. Evenals de subjekts-exponent wo, po, ho, fo eigenlijk een voorn.woord is van een onbepaalde waarde, gelijk aan ons: men ze, dat dan de plaats is gaan innemen van het eigenlik pers. v.n.w. le ps. m.v. inclus, zo is ook n a een onbepaald demonstratief woord en identies met het element n a aanwezig in una, muna, ena enz. Slechts het Mod., het Pagu 1) Die Spr. Verhtltiiisse blz. 138. 48 en het Tab. hebben een afzonderliken vorm voor de objekts exponent 3e ps. m.v. vobr personen. In de andere dialekten is die één met de vorm voor zaken: j a enz. Wat de exponent voor zaken aangaat, deze luidt nimmer ï, zooals Schmidt meent, maar bij het indirekt-trans w.w.: Of bij het direkt-trans: a. O zal wel verwant zijn met 't lidwoord o, dat oorspronkelik een demonstrativum is en identies met het pers. voorn.woord 3e ps. e.k.v. ml.: Gal.: w o, Lod.: o en het element o in het pers. v.n.w. 3e ps. m.v.: ona. i zal een klankvariatie van o zijn en zal eveneens demonstratieve waarde bezitten. De plaats van deze objekts-exponenten is tussen de subjekts-exponent en het werkwoord in en in sommige gevallen smelten zij me* ae eerste samen. Ten einde de bespreking van de kombinatie van subjekts-exponenten en objekts-exponent te vergemakkelikén moge hier een schematies overzicht volgen van de verbinding van subj.- en objekts-objekten in de verschillende dialekten, die in deze weinig afwijking vertonen. In het hier volgende overzicht worden vermeld de kombinaties van subjekt- en objektsexponenten bij het direkt-transitieve werkwoord. Gal. Tob. Mod. Pagu Tab. Lod. iku: toni toni toni toni toni toni ik hem: to wi t o w i, t i towi ti towi ti ik het: ta ta ta ta ta ta ik ul.: tini tini tini tini tini tini ik ze (personen): ta ta to'A to ki to ki to dja ik ze (zaken): ta ta ta ta ta ta gij mij: no i no hi, ni no i no i no i no dj i gij hem: nowi no wi, ni nowi nowi woni ni gij haar: nomi nomi nomi nomi moni nomi gij tiet: na na na na na na gij ons (excl.): nomi nomi nomi nomi mini nomi gij ons (incl.): nona nona nona nona nona nona gij ze (personen): na na no'i no ki no ki no dja gij ze (zaken): . na na na na na na hij mij: wo i wo hi wo i wo i wo i o dji -hu u: wo ni wo ni wo ni wo ni wo ni o ni hij hem: i wi wi wi wi wi i hij haar: womi womi (wo)mi womi womi omi co Gal. Tob. Mod. Pagu Tab. Lod. hij het: wa wa wa wa wa a (wo Aa Dod.) hij ons (excl.): wo mi wo mi wo mi wo mi wo mi o mi hij ons iincl.): wona WO na wona wona wona o na hij ul • wi ni wi ni wi ni wi ni wi ni 1 ni hij hen (personen;, wa wa wo'i wo ki wo ki o dja hij ze (zaken): wa wa wa wa wa a zij mij: mo i mo hi mo i mo i mo i mo dji zij u. mo ni mo ni mo ni mo ni mo ni mom zij hem: mo wi mowi, mi mi mi mi mi zij haar: mo mi mo mi (m o) mi (mo) mi mi mo mi zij het: ma ma ma ma ma ma zij ons (excl.): mo mi mo mi mo mi mo mi mo mi mo mi arj ons (incl.): mo na mo na m o na mo na mo na mo na Bij bL: mi ni mi ni mi ni mi ni mini mini zij hen (personen): ma ma mo'i mo ki mo ki mo dja zij ze (zaken! ma ma ma ma ma ma het mij: ï i hi i ï T 1 d3i het u: i ni i ni (i) ni i ni (i) ni 1 ni O het hem: i wi i wi, 1 (i) wi (i) wi (i) w ï het haar: i mi i mi (i) mi i mi (i) m i i mi het het: ja ja,ija ija ja ja dja het ons (excl.): i mi i mi (i) mi (i) mi (i) mi i mi het ons (incl.) :ina ina ina ina ina ina het ul.: i n i i n i (i)n i (i) n i (i) n i i n i het hen (personen): j a ja io'i ioki ioki i dja, a (Dod. Aa, 1 Aa) het ze (zaken): j a id. ja ja ja a wij (excl.) u: mini mini mini mini mini mini wij hem: miwi mi wi, mï mï mï miwi mï wij haar: mimi mimi mi mi mimi mimi wij het: m i j a m i j a m i j a mi ja mi ja m i j a wij ul.: mini mini mini mini mini mini wij hen (personen): m i j a mi ja mijo'i mijoki mijoki mi dja wij ze (zaken): mi ja mi ja mi ja mi ja mi ja mi ja wij (incl.) hem: powi ho wi, hi powi wi powi wi wij haar: pomi ho mi pomi womi po mi womi wij het: pa ha pa wa pa wa wij hen (personen): pa ha po'i woki poki wodja wij ze (zaken): pa ha pa wa pa wa i—1 Gal. Tob. Mod. Pagu Tab. Lod. gijl. mij: ni ni hi ni ni ni i ni dji gijl. hem: ni wi ni wi, ni niwi niwi wini ni gijl. haar: ni mi ni mi ni mi ni mi mi ni ni mi gijl. het: nija nija nija nija nija nija gijl. ons (excl.): ni mi ni mi ni mi ni mi mi ni ni mi gijl. ons (incl.): ni na nina nina nina nina nina gijl. hen (pers.): n i j a nija ^nijo'i ni ki ni j oki nidja, ni ja gijl. ze (zaken): nija nija nija nija nija nija zij mij: I i hi ï ï * 1 dji zij u: i ni i ni i ni i ni ni i ni zij hem: i wi i wi "wi i wi wi ï zij haar: i mi i mi mi i mi mi i mi zij het: ja ja ja i ja ja dja (Dod. i Aa) zij ons (encl): i mi i mi mi i mi mi i mi zij ons (incl.): ina ina. ina ina ina ina zij ul.: i ni i ni i ni i ni ni i ni zij hen (personen): ja ja jo'i jo ki jo ki i dja (Dod. A a) zii ze (zaken): ja ja ja ija ja dja (Dod. Aa) 53 Bij een vergelijkend overzicht over deze 6bjekts-exponenten met de subj.-exponenten verbonden, treffen de bekende fonetiese wijzigingen, die het ene dialekt tegenover het andere oplevert. De objekts-exponent voor „zaken" en die voor personen in die dialekten, waar de objekts-exponent voor personen en „zaken" één is: a, smelt meestal met de klinker van de subjekts-exponent tot a samen. b.v. t o + a wordt t a. In het Dodinga-dialekt van 't Tob. vindt men een enkele maal als tussenklank de klank door Hueting met a weergegeven, die meestal beantwoordt aan Gal. d Lod., dj b.v. wo A'oAomoka: „hij het at" voor wo A a o A o m o k a. In het Lod wordt deze tussenklank in bepaalde gevallen: dj: ik hen: to dja, gij hen n o dja enz. De verbinding van de subjekts-exponent i met dit a geschiedt door middel van de verbindingsklank : j; deze verbinding i j a komt weinig voor; meestal valt de i af. Deze verbindingsklank luidt in 't Tob. dialekt van Dodinga weer /; iAa wordt dan hier vaak tot Aa. b.v. iAa tauru: zij trokken er aan; Aa ino: zij er kwamen. Deze tussenklank luidt in 't Lod. in bepaalde gevallen dj b.v. het het.: dja, het hen: i dja. ^ Ditzelfde verschijnsel treedt ook op,daar,waar de objekts-exponent niet a, maar o luidt, 't geen in de 't Gal. en de andere dialekten met de subj .-exponent i tot j o wordt, in 't Dodinga-dialekt van 't Tob. tot i a o b.v. iAo farene: zij gingen scheep en in 't Lod. tot dj o. In vele gevallen vindt er samentrekking plaats van de subj.-exponent met de objekts-exponent: to ni wordt in 't Tob., Pagu en Lod. tot tï. no hi wordt in 't Tob. soms nï. 1) Zie het Lod. blz. 380. 54 no wi wordt in 't Tob. en Lod. ni. wo wi wordt in't Gal. i wi, Tob., Mod., Pagu, Tab. wi Lod. i. m o w i wordt in 't Tob. soms m i, steeds in 't Mod., Tab. en Lod; het mij: i (h) i trekt samen in 't Gal. tot ï. het hem: trekt in 't Lod. samen tot ï. uit i i. M i wi wordt in het Tob. soms en in het Mod., Pagu en Lod. steeds mï. wij (incl.) hem wordt in 't Tob. soms hi in 't Pagu en Lod. w i. nï i wordt in 't Gal., Mod., Pagu tot nï. niwi wordt in 't Tob. soms tot nï steeds in 't Lod. Zij mij: i i wordt in 't Gal., Mod., Pagu Tab. ï. Vaak valt de subjekts-exponent af. b.v. m o m i wordt in 't Mod., Pagu, Tab.: m i. mi mi wordt in 't Tob. soms en in 't Mod., Pagu en Lod. m i. De subj.-exponent i valt eveneens vaak weg: i ja wordt ja, i ni wordt ni in 't Mod. enz. De vokaal van de subjekt-exponent wordt vaak geassimileerd aan die van de objekts-exponent. Dit is het geval bij de verbinding van to en ni, die in alle dialekten ti ni luidt, in de verbinding no mi, die in 't Tab, met omzetting mini luidt, in de verbinding mo ni die in alle dialekten mini luidt. In het Tab. heeft om de uitspraak van de klankenkombinaties te vergemakkeliken omzetting plaats in de volgende gevallen: no wi wordt wo ni, no mi wordt mo ni, no mi wordt ni mi en daarna mi ni, ni ni wordt wi ni, ni mi, wordt mi ni. In 't Lod. wordt de subjekts-exponent met de objektsexponent samengesteld door middel van den tussenklank 55 dj b.v. het het. dja. Nu wordt ook a direkt vérbonden met de subjekts-exponent b.v. ik het. t a enz. Er schijnt zich nu een nuance van gebruik te hebben ontwikkeld tussen deze beide vormen en wel deze, dat de vorm met a samengesteld, meestal voor 't zakèlik objekt gebezigd wordt, de vorm met dja gebruikt wordt wanneer personen het objekt zijn 1). B.v. Lod. Verh. blz. 397, reg. 5: Nako de a tuere. Als hij ze vallen deed. Lod. Verh. blz. 436, 3: so na sangainuku. dus gij ze grijp weg. Lod. Verh.blz.428,4: so ami pakeani ma dj e-oka. dus haar kleren zij ze nam-op. Lod. Verh. 412,24:nainiri wa wau. onze tanden wij ze uitrukken. Lod. Verh. 423,18: gabiri ta tutuer e. de gambir (bloemen) ik ze heb laten vallen. L. V. 412, 13: de dja make ma kinaboro ai rio. en zij ze vonden de kinaboro zijn voetsporen. Zijn personen het objekt, dan vindt men geregeld als voorwerps-exponent: dja b. v. L. V. 402, 35: uwa no dja m o te k e; L. V. 412,2: So ma giama niet gij ze volg Dus Hand noata o dja ike. breed hij hun gaf. L. V. 402, 39: de mi dja si bokala. dan wij hen er mee wassen. Zoals Prof. Kem opmerkte2), kan 't objekt door de voorwerps-exponenten uitgedrukt ook een datief zijn: b.v. Gal. to ni dooma; evenzo in de andere dialekten ik voor u slacht 1) Hierop werd reeds gewezen op blz. 2) Opmerkingen blz. 518. 56 b.v. Tob. V. blz. 16, 4: no na doa o bole. gij voorons klim de bananen. Mod. Verh. blz. 24,11: de ami huku ma honona en haar borst de helft mi do towi. zij voor mij brak af. Pagu Verh. blz. 5, 12: de wo ki k u 1 a m a ii a en hij hun gaf hun doku gena. deel dat Tab. Verh. 1, 26: o souru ma eta no i kula. de medicijn een weinig gij mij geef. Lod. Verh. 426, 13: mo tagi inomo mo dja n o n u. zij ging eten zij voor hen haalde. Hierbij wordt dan het direkte objekt niet door de voprwerpsexponent tussen subjekt en werkwoord geïnkorporeerd, ook al staat dit objekt voor het werkwoord, omdat geheel en al de nadruk valt op het mdirekte objekt en het w.w., als het daar vatbaar voor is, de vorm heeft van het indirekt-transitieve werkwoord. B.v. Gal. o tahu ta aka een huis ik het maak tegenover: o tahu to mi gaka een huis ik haar maak ani badju ta uri uw baadje ik het naai tegenover: o badju mo ni guri een baadje zij u naait Tob.: o gota na totakoka het hout gij het hebt gebracht tegenover: ogota no mi dotaka het hout gij aan haar brengt 57 Wanneer het werkwoord tot het objekt in een indirekt verband staat, het objekt niet uitdrukt dat, wat de handeling verricht, maar datgene, waaraan, waarbij, waarin, ten opzichte waarvan de handeling geschiedt, dan luidt de objekts-exponent voor zaken: o. Deze smelt dan met de subjekts-exponent samen, zodat b.v. Gal. t o -f- o: t o wordt enz. Zijn sporen laat hij achter bij de subjèktsexponenten mi, ni, i, die respektievelik mio, nio en j o worden. In 't algemeen heeft deze taalgroep in de inkorporatie van het pronominaal objekt een middel om het intransitieve werkwoord van het transitieve, hetzij dat zijn objekt indirekt of direkt regeert, te scheiden. Wanneer het werkwoord zijn objekt indirekt regeert, luidt de objekts-exponent: o en dit is dan het middel, waardoor zich deze w.w. onderscheiden van de intransitieve werkwoorden. B.v. Gal. i tagi: „zij gaan", jo dagi: „zij gaan jagen", * dolu: „bedekt, overlopen, overstroomd worden"; jo nolu: „stromen over", b.v. o ake jo nolu: „hetwater begint zich een weg te banen". Van het intransitieve w.w.: ise: „horen", dat absoluut gebruikt, eenvoudig het verricht worden van de handeling te kennen geeft, wordt afgeleid: giise: „vernemen, horen omtrent", b.v. Gal. Verh. blz. 23, 6: Duma magena o bi kaso jo giise Maar daaromtrent de honden zij vernamen. i ari: „zij wenen", jo gari: „zij wenen om", po pooso: „ongehumeerd zijn" po jo booso: „ongehumeurd zijn over" i uti: „zij dalen af", jo guti: „zij dalen af van" Tob.: i ari: „wenen, schreien",^ gari: „om iets wenen" 58 i bitumu: „zy zijn vast, stevig" jo bitumu: „zij drukken iets stevig aan" i hohoro „zij zijn ongehumeurd" jo bohoro: „zij zijn ontevreden over iets" i olete: „zij dringen met moeite in een nauwe opening" jo olete: „zij dringen ergens in" * peneto: „nauw zijn, eng zijn", jo peneto: „ergens bekrompen staan, opeengedrongen staan" i t u k u r u : „dwars zijn", jo t u k u r i k a : „dwars tegen iets ingaan" b.v. „dwars tegen de golfslag invaren". Wanneer nu de aanvangsconsonant van deze w.w. die hun objekt indirekt regeren ongewijzigd blijft, is de inkorporatie van deze objekts-exponent het enig middel waardoor deze w.w. zich onderscheiden van de intransitieve. b.v. Gal. i go ge: „zij wonen"; jo g o g e : „zij wonen ergens". Gal. Verh. blz. 78, 9: kagenai goge-ka: „daarzij woonden"; blz. 118,19: o gota ma somoa een boom een ander maide-kai goge, waar in het laatste geval het zijn top-op zij woonden werkwoord wordt gekonstrueerd, onafhankelik van het objekt en blz. 34, 9: o d j i k o m o i jo g o g e , waar een bocht één zij woonden het w.w. g o g e in betrekking tot zijn objekt wordt gekonstrueerd Evenzo Tob. Verh. blz. 81, 19: i gogeruku o zij zaten de kurihioka en blz. 145, 12: genana ka i goge- stoelen op daar dan zij zaten r o h i, waar ook g o g e r e gekonstrueerd wordt, onafnog hankelik van het objekt, darentegen Tob. Verh. blz. 48,7: 59 mana datekoka jo gegeruku, waar gogere hun nabijheid in zij zaten neer in betrekking staat tot zijn objekt. De inkorporatie van de okjekts-exponent: a is het middel, waardoor in deze taalgroep van een aantal intransitieve , en intransitief-passieve w.w., w.w. gevormd worden, die hun objekt direkt regeren. Meestal zijn deze trans. w.w. niet anders dan kausatieven en geven zij te kennen: „doen, maken, veroorzaken datgene, wat door het intransitief-passief als geworden toestand, eigenschap, beweging wordt aangeduid": b.v. Gal.: i n a 1 i: zij veranderen (intrans.) ja n a 1 i: zij veranderen (trans.) doen veranderen i n o h a : breed zijn, breed worden ja n o h a : breed maken i o s a: gaar zijn , ja osa: gaar maken i b i a u : vervallen, uit elkaar raken ja bi au: breken, slopen i g i w i: schudden (intrans.) ja g i w i: schudden (trans.) i had ja: spatten (intrans.) ja h a d j a: doen spatten i 1 e t a: splijten (intrans.) ja 1 e t a: splijten (trans.) i 1 i k o : hangen (intrans.) ja 1 i k o: hangen, doen hangen i 1 i h o: terugkeren ja 1 i h o: omkeren, onderste boven keren, binnenste buiten keren i pilo: blind zijn ja pilo: blind maken 60 i s o n e: zij sterven ja s o n e: zij doden b.v. Gal. Verh. blz. 22, 12: sidago ma mia ma totdat de Aap zijn dodiawo i sone-ka. makkers zij gestorven waren. Gal. Verh. blz. 22, 7: de ni mi sone ni mi mata-wa en gij ons doodt gij ons allen-niet i t u r a: zij vallen ja t u r a: zij doen vallen. Gal. Verh. blz. 71, 31: deodokumasomoai tura-ka. en een stad een andere hij is gevallen. blz. 70, 34: de o igo moi wa tura-ka en een klapper één hij ze had afgeworpen 'i w a k o: in draaiende beweging zijn ja w a k o: in draaiende beweging brengen. Tob. i Aoboho: zij zwellen; ja Aoboho; zij doen zwellen. i b e b e: slap zijn; ja b e b e: slap doen hangen, ontspannen. i belaka: splijten, ja bela-belaka: in veel kleine delen splijten, kloven. i bereana: wijd uitgespreid staan ja bereana: wijd uitsprijden i betikana: met de holle kant naar boven gekeerd liggen. ja betikana: iets met de holle kant naar boven keren i futa: in de war zijn; ja futa: in de war maken. i h a b a: losgaan; ja h a b a: tornen, losscheuren. i h i a r a: afhangen ; ja h i a r a : af doen hangen. i hihana: weg zijn; ja h i h a n a : weg zijn, schade hebben, het verliezen; ja hihana: wegmaken. i h o h e: opengaan, ja h o h e: openmaken, ontrollen. 61 i h o n e n e: sterven, uitgaan van vuur. ja honen e: doden, uitblussen. i ka: zich op en neer -bewegen. ja ka: iets langdurig op en neer bewegen. i k e k e t e : vast zijn. ja k e k e t e : vast doen zijn. i k e 1 u : bewegen (intrans.). ja k e 1 u : bewegen (trans.), doen bewegen. i kilioro: omkeren ja kilioro: het hoofd omkeren (trans.); het hoofd doen omkeren, omdraaien. i koökoro: krom zijn ja koökoro: krom buigen i 1 a k e t i : blijven hangen ja 1 a k e t i : iets aanhalen i louku: liggen walmen ja louku: bewalmen, beroken i 1 o w o: hol zijn ja 1 o w o : hol maken i 1 u r u t u : dicht op elkaar staan ja 1 u r u t u : dicht op elkaar planten i ?. a b o : snijden (intrans.) ja A a b o : wonden, snijden (trans.) i o m a n a : vol zijn ja o m a n a : vol maken i p a t j a : afgestreken, vol zijn ja p a t j a : vol maken, afstrijken van een maat i p e h a k a : nat zijn ja p e h a k a : nat maken i p i d i 1 i: losgaan ja p i d i 1 i: loslaten i p o a: overstromen ja p o a : uitgieten, doen overstromen 62. i poöteke: breken ja poöteke: doen breken i r e k a t a : gescheurd zijn ja r e k a t a : scheuren i r i k i t i: recht zijn ja r i k i t i: recht maken i t a r o m o : zwart zgn ja t a r o m o : zwart maken i t a t e k e : knallen ja t a t e k e : doen knallen i t e b i n i: schoon zijn ja t e b i n i: schoon maken i t e n o : gelijk op gerold zijn ja t e n o: gelijkelijk oprollen i tini: strak zijn ja tini: strak trekken i toporomo: opgekoopt zijn ja toporomo: ophopen i t u b o : omhoog steken (intrans.) ja t u b o : omhoog steken (trans.) i w e d e r i: vergaan, verteren ja w e d e r i: verbrijzelen, verstoren * w u r o : gegolfd, geribt zijn ja w u r o : gegolfd, geribt maken. i r u b a : zij vallen ; ja r u b a: zij doen vallen. b.v. Tob. Verh. 20, 15: de ma ugaka gena ka en het suikerriet dat i mata i rubaika het geheel het is gevallen blz. 14, 4: genoka o moku-mokuja ino Toen de golven zij er kwamen ja poka tomamiagena, ho ja rubaka zij ze sloegen van de aap die, dus zij ze deden vallen 63 i tuhere: splijten (intrans.) ja tuhere: splijten (trans.) Tob. Verh. blz. 54: nako ena na i tuhere ahao ni^'a tuhere wanneer deze zij splijten dan gij ze klooft. blz.54,15 : De to ai riaka ma hutu hinoto en van zijn broer de nachten twee i tuherino deunano wa tuhere zij spleten en hij hij ze kloofde. Lod. i b o 1 o t o: gereed zijn, ja b o 1 o t o: gereed maken. Pagu: i oma: vol zijn, ja oma: vol maken. Ook tegenover de intransitief-passieve w. w., de w. w, die een geworden toestand, eigenschap, beweging te kennen geven en in de N. H. taalgroep gekonstrueerd worden als onpersoonlike intransitieven, de w. w., door v. Baarda toestandswoorden genoemd, verhouden zieh de w. w., die daarvan .als de transitivering of de kausatieven kunnen gelden en het objekt direkt regeren, zó, dat zij als pers. w. w. gekonstrueerd worden en de objekts-exponent: a inkorporeren. b.v. Gal. i ni 1 u t u: hij zinkt, wa 1 u t a: bij doet zinken. i wi t a r o : hij is zwart wa t a r o : hij maakt zwart i wi t e b i: hij is rein schoon wa t e b i: hij reinigt i wi t j e k e : hij is klein wa t j e k e: hij maakt klein da o a: het is opgedroogd, verkookt, verdampt ja o a: zij verkoken, verdampen Tob. i wi d u d u n u : hij is droog wa dudunu: hij maakt droog 64 i ni b a n a : hij is onder iéts bedolven wa b a n a : hij bedelft i wi hiri: hij heeft pijn wa hiri: hij doet pijn ontstaan i wi 1 u 1 u: hij rolt (intrans.) wa 1 u 1 u : hij rolt (trans.) i wi puturunu: hij is sterk wa puturunu; hij maakt krachtig Naast de wijze, dat de transitivering van het intransitivum uitgedrukt wordt door de inkorporatie van het pronominaal objekt, kan ook het prefix s i (h i) deze rol vervullen. Si (h i) wijst oorspronkelik bij het w. w. aan, dat de handeling aan, of ten opzichte enz. van het indirekt objekt geschiedt, maar heeft de funktie van een kausatief-vormer verkregen. b.v. Gal. da d a s i: het drijft wo si da si: hij doet drijven i g a p a 1 a: het kleeft, wo si g a p a 1 a: hij doet kleven. i wi k i o 1 o : hij slaapt wo si g i o 1 o : hij doet slapen i wi m o d o : hij is vreesachtig wo si m o d o : hij maakt vreesachtig i mi n o d u: wij zijn met z'n allen mi si ttodu: wij doen met z'n allen zijn Tob. da h a>u k u: het is warm ("fi 1 wo h i h a u k u: hij doet warm worden i d a n a : het is mak wo h i d a n a; hij temt i d o t o : het is scherp wo h i d o t o : hij scherpt, hij maakt scherp i kinitara; het is licht wo h i g i ni t a r a : hij verlicht 65 i wi k i o k o; hij slaapt wo h i g i o k o: hij doet slapen i o a h a : het is droog wo h i g o a h a : hij legt droog, hij doet droog worden wo o a r a: hij loopt weg wo h i o a r a : hij doet weglopen, hij jaagt op de vlucht i tubuku: het valt (intrans.) wo hitubuku: hij doet vallen. Het Tob. heeft van i n a 1 i: het verandert, intrans. het kausativum gevormd met hi: wo hinali: hij verzet, hij doet van zin veranderen, terwijl het Gal. dit kausativum uitdrukt door middel van de inkorporatie van het pron. objekt: wa n a 1 i. Zo staan ook in hetzelfde dialekt de vorm met inkorporatie naast de formatie met s i (h i). Gal. i k a 1 a t e: het haakt, hét blijft hangen, wa k a 1 a t e: hij haakt vast, hij pakt met een haak, hij slaat er een haak in om te trekken of op te trekken; wo si galate: hij hangt in en aan een haak. i w a k o: het draait (intrans.). wa w a k o: hij brengt in draaiende beweging. wo si w a k o: hij doet draaien, hij slingert tegen de grond. Tob: wo b a n a: hij wordt onder iets bedolven! wa b a n a: hij bedelft, hij doet bedolven worden. wo h i b a n a : hij bedelft. wo h o n e n e : hij sterft, i honene : het gaat uit (van vuur). wa honene: hij doodt, hij blust uit. wo hihonene: hij doodt, hij blust uit. da h a u k u : het is warm. wa h a u k u : hij maakt warm. wo h i h a u k u : hij doet warm worden. 5 66 i o m a n a : het is vol. wa o m a n a: hij maakt vol. wo Momaria: hij doet vol worden. wo p u d a: hij komt boven. wa puda: — wo hi puda: hij doet boven drijven. Waar echter deze fwee wijzen van transitivering van het intransitivum naast elkaar voorkomen, bestaat er soms een nuance van betekenis: b.v. Gal. i t i a i: het is volledig, volkomen. wa t i a i: hij maakt recht, gelijk. wo sitiai: hij vereffent, vervult, berecht. Tob. §4 t e r o : het is gelijk, in orde. wo hitero: hij maakt twee dingen of zaken ,aan elkaar gelijk. wa t e r o: hij vergelijkt met elkaar* i w e d e r i: het vergaat, verteert, verrot, wa w e d e r i: hij verbrijzelt, verstoort. wo hi w e d e r i: hij verbrijzelt, doet verrotten, door een bepaalde oorzaak of met een bepaald doel, waar hi voorgevoegd is voor het reeds transitieve werkwoord. Uit de boven gegeven voorbeelden moge blijken, dat de transivisering van het intransitivum in de N. H. taalgroep geheel kan uitgedrukt worden door middel van de inkorporatie van het pronominaal objekt zonder enige formans. In deze wijze van uitdrukking van dergelike transitieven^ vertoont dus deze taalgroep een geheel ander mechanisme dan de Austronesiese talen, die daartoe meestal de formans van een pre- of suffix behoeven. De overeenkomstige vormen in de Austronesiese talen van de hierboven genoemde intransitieven of toestandswoorden zijn meestal adjectieven of intransitieve deelwoordelike vormen. 67 Wel kunnen in het Tontemb. de met ma en um gevormde adjektieven intransitief en transitief worden gebezigd en geven, als zij transitief worden gebruikt te kennen: „maken tot, voorzien van de eigenschap, die het grondwoord aanduidt". B.v. lgnei: „arm, behoeftig", malenei, lumgnei: „arm, behoeftig worden en maken"; k u n i': geel; k u m u n i': geel worden en geel maken ]). Ook komen in het Daj. nieuwvormingen voor als m a n e a n: „drogen" (trans.) van k e a n: „droog" naast het gewone kausaal-prefix: mam pa gevormde: mampakean 2). Maar velal vertonen in de Austronesiese talen de kausalia van adjektief-stammen een door middel van pre- of suffix gewijzigde vorm tegenover het adjektief of het intransitivum, dat op deze wjjze getransitiveerd wordt. Zij worden gemaakt van het nomen verbale b.v. Mal. pandjan: „lang"; kup$r pandj an: „ik maak lang", „ik verleng" 3). Daj. howak: „afbetaald", pahowak: „afbetalen", k e a n : „droog", mampakean: „droog maken" 2). O. Jav. ma-kaputus: „afgedaan makende, voltooiende" van p u t u s : „afgedaan" 4). Mak.: p a-k a 1 o m p o: „groot maken" van 1 o m p o : „groot". Bug.: pa-kapura: „voltooien" van pura: „geëindigd" 5). Fidji (en Maori wha-ka, Samoa fa-'a) va-kabula: 1) N. Adriani en M. L. Adriani-geb. Gunning. Hoofdstukken uit de Spraakkunst van hetTontemboanscb, blz. 84,87 en 139 en Ttb. Woordenb. i. v. 2) A. Hardeland, Daj. Spraakkunst, blz. 45. 3) Prof. van Ophuysen, Mal. Spraakk. blz. 247. 4) Kern, Bijdragen tot de Spraakk. van het O. J. B. K.I. 6, IX blz. 521. 5) Mak. Spraakk. blz. 104; Bug. Spr. blz. 105. 68 „maken dat blijft leven of gezond wordt"; va-kamatea: „dood maken of dood veroorzaken" 1). . Eveneens in de Melanesiese talen b.v. in het Sesake: pa-kadantan: „wit maken" van dan tan: „wit"; Maewo :va-gamaso: „doen leven, redden", van m a s o: „leven" '). In het Bimanees b.v. k ad oho: „doen zitten", van doho: „zitten", kakidi: „doen staan" vankidi: „staan". Zo ook in het Bottinees b.v. kadiditek: „doen kleven" van dite: „kleven"3). Deze transitiveringen van adjektieven of intransitiva geschieden in de Austronesiese talen ook door middel van suffixen. B.v. Mal. kuggnapi: „ik maak (het) voltallig" van genap: „voltallig". kupanasi: „ik vërwarm" van panas: „warm". k ud u d u k k a n: „ik doe zitten" van d u d uk: „zitten" '). N. Jav. nisin-ake (aken): „beschaamd maken" van i s i n: „beschaamd" 6). Eveneens heeft de N. H. taalgroep in de inkorporatie van het objekt een middel de werkwoorden, die het objekt direkt regeren te scheiden van degenen, die het indirekt regeren. In het eerste geval wordt dan, wanneer „zaken" het objekt zijn a geïnkorporeerd, in het twede geval is o de objekts-exponent. Dit geldt dan 1. van de lokatieve werkw., al dan niet met do samengesteld. Gal. bv. ja oko: zij zetten overeind jo goko: zij zetten overeind tegen aan; 1) Kern, o. c. blz. 521. 2) Codrington, Melanesian Languages, blz. 465 en 415. 3) Prof. Jonker, Bim. Spraak, blz. 58. Rott. Spraakk. blz. 132. 4) Mal. Spr. blz. 225 en 229. 5) Roorda, Jav. Spr. blz. 82. 69 ja t o s i: zij stelen het jo d o s i. zij bestelen ; ja use: zij gieten, schenken het jo guse: zij schenken in; ja umo: zij werpen het weg jo duumo: zij werpen weg op, in; ja pesu: zij leggen het dwars jo d e b e s u: zij leggen het dwars er over heen : ja lolo: zij rollen het voort jo dololo: zij rollen het aan, tegen. Gal. Verh. blz. 7, 8: unaka na hike aan hem gij het geef, 6, 15: o soku ma nutu jo nike een rizophoor zijn wortel zij staken toe aan, blz. 38: ma golupupu ma raba-ka ja hado zijn vleugels er tussen-in zij het staken blz. 28, 14: la o teto manena to nado opdat de steen die ik er plaatse Tob. ja poa: zij gieten uit jo gopoa: zij gieten uit over iets ja parihi: zij vegen het weg jo b a r i h i: zij weren iets van iemand; ja i k e : zij geven het jo n i k é: zij werpen toe aan ja paAaiia: zij raken aan jo b a A a n a : zij bevoelen, betasten. ja p i d i 1 i: zij laten los jodipidili: zij laten los op iets. ja 1 u 1 u : zij rollen jo d u 1 u 1 u : zij rollen tegen aan ja k i 1 i a n a : zij breken af, slopen, nemen uit elkaar jo dogiliaria: zij verstrooien ergens op of over. Bij de werkwoorden, wier aanvangsklank niet gewij- 70 zigd wordt of, die met do worden samengesteld, is dan de objekts-exponent het enige middel, waardoor deze taalgroep de trans, w. w. die het objekt direkt regeren, scheidt van degene, die het indirekt regeren, bv. Gal. ja udo: zij drinken het jo udo: zij drinken uit ja t e h o : zij knijpen het uit jo t e h o : zij knijpen uit, in, op ja t e t a: zij storten het uit jo t e t a : zij storten uit, In, op ja dato: zij planten het jo dato: zij beplanten In sommige gevallen heeft de vorm, die als objektsexponent o inkorporeert een genuanceerde betekenis, b.v. Gal. ja h i k a: zij gaan er heen jo n i k a: zij gaan op iets, op iemand los (met boos opzet) ja h i n o : zij komen herwaarts jo nino: zij stormen los op ja h i s a : zij gaan landwaarts , jo n i s a: zij gaan er op los, in boosheid. 2. Nemen de instrumentalen, de w.w., die met si zijn samengesteld, de objekts-exponent, in tegenstelling tot de w. w., die het objekt direkt regeren, b.v. Gal. pa 1 o 1 o: rollen (trans.) po si 1 o 1 o : er mede rollen pa p i 1 i k u: binden po si piliku: er mede binden pa u r i: naaien po si u r i: naaien met. Tob. ha h e k e t e : vast doen zijn ho hi h e k e t e : vast doen zijn met. ha 1 u i t i: snijden 71 ho hi 1 u i t i: snijden met ha a i k u t u : binden ho hi A i k u t u : binden met. De door middel van het voorvoegsel ki, ka, ku, enz. afgeleide sekundaire werkwoordstammen, worden meest als lokatieve werkwoorden gekonstrueerd, terwijl de grondwoorden zich als direkt transitieve werkwoorden gedragen. Gal. ja i h u: zij verbergen het jo g i i h u : zij verbergen in of onder. ja n i h i: zij jagen het na jo g i n i h i: zij zetten het achterna Tob. ja m a A a: zij laten iets achter jo gumaAa: zij staan toe. Ook in dit opzicht vertoont deze taalgroep zijn eigen karakter tegenover de Austronesiese talen, doordat ze mede door middel van de geïnkorpereerden objekts-vorm scheiding maakt tussen de w.w. die het objekt direkt en die het indirekt regeren hetgeen in de Austronesiese talen meestal door formantia wordt uitgedrukt. De inkorporatie van het pronominaal objekt geeft in deze taalgroep te kennen, dat het objekt, bij het w.w. behorend, bepaald is. Al of niet inkorporatie van de exponent voor zaken: a is hier het kriterium, waardoor zich de werkwoorden met bepaald objekt onderscheiden van die met onbepaald objekt. In een aantal gevallen nml. wordt bij de direkt-transitieve w.w., ook wanneer het objekt aan het werkwoord vorafgaat, de exponent voor zaken niet geïnkorporeerd, waarvan de reden geen andere kan zijn, dan dat het objekt onbepaald is b.v.: 72 Gal. Verh. blz. 10, 3: duma o Mia magena ma maar de Aap die zijn bole ja dato bananen hij ze plantte, echter blz. 10, 1: O Mia de o S a n k u r a De Aap en de Schildpad magena o doro i aka die een tuin zij maakten. Gal. Verh. blz. 71, 4: o ato de o gani De kleerluis en de hoofdluis magena una wa make die hij hij ze vond. echter Gal. Verh. blz. 70, 30: o d e r u moi i een prauw een zij pane oigo * dehe stegen in klappers zij namen. Tob. Verh. blz. 43, 22: ma nute wa A e De trap hij ze nam. blz. 43, 21: la o nute to diai ohi. opdat een trap ik make nog. Tob. Verh.blz. 20,14: nonali no uru ma ugaka gij weer gij bijt het suikerriet blz. 20, 14: Ma mia gena ja uru ogahumu moi De aap die hij het beet een stam één Pagu Verh. blz. 157, 25: jo gelelo o kapal tumudin. zij zagen schepen zeven. blz. 157, 28 : M a k o 1 a n wi sulokani opas De koning hij hem beval zijn oppasser ogasiko wa gelelo okapalgena. zeewaarts lüj ze gaan kijken de schepen die. 73 De objekts-exponent wordt evenmin uitgedrukt in een aantal gevallen, dat het objekt met het werkwoord een soort samenstelling vormt, welke kombinatie door de Hr. van Baarda als een intransitief w.w. wordt opgevat. Wij zouden liever spreken van een trans. w.w. met onbepaald objekt. Het objekt dient hier eigenlik om het werkwoord nader te bepalen, aan te geven van wat voor aard de handeling is, het soort van handeling te kwalificeren, in de genus der handeling het species nader aan te duiden, zoals onze samengestelde werkwoorden : houthakken, schoenpoetsen, visvangen, b.v. Gal. Verh. blz. 42, 4: ma moi de o n ihia ma Eens de slangen, hun dodiawo magena i tagi o toko i goli metgezel die hij ging kippen hij beet (kippen bijten). Gal. Verh. blz. 23, 1: ma moi de o Bokimoi Eens een Kat een magena i tagi o lupu i oa die zij ging muizen zij joeg na (zij ging op de muizen jacht). blz. 58, 5: so itagi o pona-ka o ifa jpako. dus zij gingen het bos-waarts planken zij hakten (zij gingen planken hakken). Tob. Verh. blz. 14, 1: o mia de o hankura de aap en de schildpad o bole i datomo. bananen zij plantten (zij waren aan 't bananenplanten). Tob. Verh. 24,4: de genoka mana ajo ma en toen hun moeder zij hen hulokogota ,/oAe beval hout zij haalden (om hout te halen). In een aantal gevallen duiden deze w. w. met onbe- 74 paald objekt, die met hun objekt een samenstelling vormen aan, dat de handeling in 't werkwoord aangewezen, een vaste bezigheid is, een beroep, een steeds terugkerende handeling, 't geen dan in 't Nederlands vaak met een beroepsnaam is weer te geven. Als voorbeelden noemde van Baarda:') Gal. o tahu i aka: zij, die huizen maken, de huizenbouwers; o deru i aka: zij, die prauwen maken, de prauwenmakers; o uga i dato: zij, die suikerriet planten, de suikeriet-planters. In 'tTob. heeft men b.v. ma ama ma ajo jo tofotofo: pleegvader en pleegmoeder eig. de vader, de moeder, zij verzorgen. In 't Mod.: o'aho wo aho'o: hij, die de honden roept, de hondenroeper, de jager. Lod.: nawa o odjomo: hij, die mensen eet, een menseneter. Ook influenceert de aard van het werkwoord op de inkorporatie van het zakelik objekt. Wanneer het werkwoord een tint heeft van een inchoativum, wordt de objekts-exponent niet geïnkorporeerd. b.v. Tob. Verh. blz. 37, 7 : mo diai ma getehata gena zij ging zitten maken het vlot dat, dus zij begon te maken. Evenzo is dat het geval, wanneer het werkwoord de nuance heeft van een konativum. b.v. Tob. Verh.blz. 39, 24: De genoka ma karaka En toen de rat gena i oïki ma nauoko i liniri die hij ging vissen hij zocht 1) 't Lod. blz. 866. 75 1 i n i r i: zoeken, dus trachten te vinden. Eveneens wordt het Gal. lega: „gaan zien, gaan.opnemen" steeds als een verbum gekonstrueerd, waarbij de objekts-exponent niet geïnkorporeerd wordt, tegenover kelelo, dat steeds als een w.w. gekonstrueerd wordt, waarbij de objekts-exponent geïnkorporeerd wordt. In deze wijze van onderscheiding van het w.w. met bepaald objekt van het w.w. met onbepaald objekt vertoont de N. H. taalgroep weer een eigen karakter tegenover de Austronesiese talen. In sommige Austronesiese talen wordt ook onderscheid gemaakt tussen de w.w.-vormen die een bepaald en die een onbepaald objekt regeren. Er zijn Austronesiese talen, die zoals het Maleis, het Bare'e de vervoegde vormen bezigen, hetzij het objekt bepaald of onbepaald is. Maar het N. Jav. bezigt de vorm met di (dipun) slechts, wanneer het objekt bepaald is, tenzij er biezondere nadruk op het subjekt valt. En het Makassaars en Buginees bezigen de vervoegde vormen van een' trans. w.w. gewoonlik alleen, als het objekt bepaald is, darentegen de vormen met ma, a, als het objekt onbepaald is *). Wat de inkorporatie van het pronominaal objekt betreft, vertoont de N. H. taalgroep dus een eigen karakter tegenover de Austronesiese talen. Wel komt het pronominaal objekt daar soms voor achter het w.w. gehecht, zoals het pers. v.n.w.: i in het Mak. en Bug. b.v. Mak.: pakalompowi: groot maken hem, Bug.: mpunoi: doden hem, maar nooit wordt het tussen het subjekt en het w.w. geïnkorporeerd. 1) Prof. Jonker, Over de «vervoegde» w.w.-vormen in de M. P. talen B. K. I. 8, I blz. 288. 76 /- In dit opzicht vertoont de N. H. groep verwantschap met enige Papua-talen, waarin ditzelfde verschijnsel i optreedt. Dit is het geval in het Monumbo (Postdamhafen), waar in een vorm als e k tsek anba: „ik sla u", e k de subjekts-exponent bij het w.w. voorstelt, tsek d e objekts-exponent, die dus tussen e k en het w.w. anba geïnkorporeerd wordt1). Ook in het Valman zijn sporen die daarop wijzen 2). Zo wordt ook in het Bongu (Astrolabe baai, KaiserWilhelmsland) het pronominaal objekt vóór het w.w. geprefigeerd 3). In het Savo, de taal van een der Salomons-eilanden, door Codrington met het Nengone, Ambrym en het Santa Cruz 'tot het ouderwetse type van Melanesiese talen gerekend *), waarvan Schmidt echter aangetoond heeft, dat het een Papua-taal is, wordt eveneens dit door Schmidt: „durchaus Un-Austronesisches" genoemde verschijnsel van de inkorporatie van het pronominaal objekt aangetroffen, b.v. lo na gu-ali: „hij slaat mij", waarin lo voorstelt het pron. pers. 3e ps. sing, n a de onveranderlijke verbaalpartikel en g u de objekts-exponent le ps. sing 8). Verder wordt dit verschynsel aangetroffen in de Papuatalen op Bougainville : het Nasioi'): b.v. o r a n t s i: „ik zie u", waar o het pers. v.n.w. le ps. e.k.v. voorstelt, antsi het w.w. en r het geïnkorporeerden pers. v.n.w. 2e ps. e.k.v. en in het Teleï 7). 1) Schmidt: Die Spr. Verh. blz. 108. 2) O.c. blz. 113. 3) A. Hancke: Archiv. f. d. Studium deutscher Kolonialsprachen Band VIII. 4) The Melanesian Languages blz. 16. 5) Die Spr. Verh. blz. 120. 6) Globus Bd. 95. 7) Anthropos Bd. V blz. 38. HOOFDSTUK III. Het Finiete w. w. in de N.H. Taalgroep. De N. H. taalgroep laat zich ook hierdoor karakteriseren tegenover de Mal -Pol. talen, dat in eerstgenoemde groep de deelwoordelike vormen geheel en al ontbreken,. Zo zijn geen sporen te ontdekken van de algemeen M. P. prefixen m a -f neusklank en m a, a, al of niet met r gesloten. In sommige talen, zoals dit het geval is met het bezitting aanduidend m a in Polynesiese talen, als het Maori, het Samoa en het Fidji, dat nog slechts in enige woorden heeft stand gehouden als Maori: mataku, Samoa: matau: „bevreesd" Fidji, Maori en Samoa: matua: „volwassen", leven deze prefixen niet meer, maar zijn er toch overleefsels daarvan overgebleven Dit is nu in de N.H. taalgroep niet het geval. Het m a van de met m a gevormde w w., is niet verwant met het M. P. m a, maar is de aan de N.H. taalgroep eigen betrekkingaanduider: m a. In zijn Opmerkingen 2) uitdrukkingen in het Gal. als o baro ma dorou: „onbruikbaar kleed" o nawa 1) Kern. De Fidjitaal blz. 34. 2) Opm. blz. 503. 78 ma dorou „slecht mens," besprekende, wijst Prof. Kern de veronderstelling niet geheel van de hand, dat Gal. en Tern. m a identies zouden zijn met m a in 't Oud Jav., Bat., Sideïsch, Filipp. talen enz. en daarmede in zoverre overeenkomen, dat déze zowel kwalifikatieve w. w. als adjektieven vormen. De verklaring door van Baarda, in zijn Beknopte Spraakkunst gegeven, dat deze uitdrukkingen genitief samenstellingen zouden zijn, en zouden betekenen: „onbruikbaarheid, slechtheid ervan", wordt door Prof. Kern niet aannemelik geacht. De veronderstelling van Prof. Kern is niet zeer waarschijnlik. In de eerste plaats pleit voor de opvatting van van Baarda door hem gehandhaafd in de Leiddraad 1), het feit, dat ook de bezittel, voorn.w. op deze wijze de genitiefverbinding tot stand kunnen brengen b.v. Gal. o hawa mana dala: „de mensen hun menigte, een menigte mensen" waar m a h a en niet m a gebezigd wordt, aangezien njawa hier als pluralis gevoeld Wordt. Verder strijdt het geheel tegen het wezen van deze taalgroep, een adjektief door middel van een prefix te vormen. Deze taalgroep konstrueert gewoonlik het adjektief als een verbum finitum. Verder zou de wijziging van de klank van het op m a volgend woord bevreemdend zijn, die aan de invloed van het nasaal voorvoegsel is toe te schrijven. Wanneer dus m a gelijkwaardig zou zijn aan een Austronesies ma, dan zou het dit moeten zijn aan het ma 4- neusklank. En dit vormt geen adjektieven. Uitdrukkingen als Gal. o baro madorou: „versleten goed" o nawa ma dorou zijn dus wel als 1) blz. 37. 79 genitief verbindingen op te vatten, die door de betrekkingaanduider m a tot stand gebracht worden. De vorm dorou kan niet anders zijn dan de substantivering van t o r o u, dat als een finiete w. w. vorm gekonstrueerd wordt. Het is dus een zelfde formatie als die van het nomen actionis van w. w. afgeleid. Deze konstruktie zal dienen om nadruk op het adjektief te leggen, zoals dat op M. P. gebied in Filipp. talen, als het Ybanag en het Bontok-Igorot wordt uitgedrukt door de plaatsing van het adjektief, gevolgd door de „ligazon' ' vóór het substantief en in het Bottinees in een konstruktie als: ö e (water)- a (lidw.) m a d e m an a: (het diepe er van), in plaats van! 5 e (water)m a d e m a (diep)- a (het) l% In de uitdrukkingen Gal. o teto ma loha: „echte, eigenlike steen", o nawa ma loha: „een heus, werkelik mens" (geen weerwolf), o nopa ma tjetjeke: „een zuigeling", is deze samenstelling een vaste uitdrukking, een soortnaam geworden, tegenover o nawa i wi loloha: „een echt mens", o nopa da tjetjeke: „een van lichaam klein kind", waarin het adjektief naast het substantief geplaatst is en zijn attributieve waarde gehouden heeft Soortnamen zijn ook: Gal. o baro ma dorou: „versleten goed", o h a w a m a dorou: „slechte mensen" (o nawa ja totorou komt in 't Gal. niet voor en ó nawa ja torou betekent: „de mensen zijn in 't ongeluk"). Tob.: o nawa ma dorou, o aewani ma dorou: „een boos dier", o gota ma dorou: „slecht hout". 1) Prof. Jonker: Kan men bij de talen van den Ind. Archipel een W. en O. Afdeeling onderscheiden ? Vers), en Hed. Kon. Akad. van Wetensch. Letterk. Rks. 4, Dl. XII, blz. 359. 80 o koano ma amoko: „een groot-vorst", o patidoi ma amo-amoko: „een. zeer grote kist". Tob.: onoeremagaregarehe: „wit katoen", o bole ma gomuku: „rijpe pisang". Het Austronesiese prefix ma komt dus in deze taalgroep niet voor. L Waar nu Austronesiese talen, zoals b.v. het Maleis de deelwoordelike vormen bezigen om gelijktijdige, ver» ledene of toekomstige bijhandeling uit te drukken, treft men in de N. H. taalgroep koordinatie van finiete vormen van het w.w. aan, evenals dat b.v. in het Rottinees het geval is Tegenover een Mal. Radja Pe,rlak pun diam mgn^nar sgmbah Tun Pe,patih Pandak itu: „De vorst van Perlak zweeg, horende de woorden van T. P. P." 2) treft men dan in de N.H. groep aan b.v. Gal. Verh. blz. 6, 7: bolo o gosoma ma dala magena ja kelelo o mia magena i si haga, so maena i ma biau: „Toen nu de kaaimannen zagen, dat de aap hen gefopt had, gingen zij uit elkaar". Tob. Verh. blz. 83, 5: de i oïkijaniki: „en zij gingen hen volgende, hen achterna". Mod. Verh. blz. 212, regel 18: de jo matogumu jo ma ena-ena'a: „en zij hielden op met sirih-kauwen". Pagu Verh. blz. 5, 1: De i bolotino o bereki o naul wo ma teno wo bola: „En daarna een oude man, hij alleen, hij kwam aan". In verschillende Austronesiese, talen treedt het adjektief, deels stamwoordelik op, deels in de vorm met ma 1) Bott. Spek. blz. 436. 2) Pref. v. Opb. Mal. Spr.k. blz. 145 81 of een equivalent daarvan, die dan als deelwoordelik© w.w.-vorm gebezigd wordt. b.v. O. Jav. a h aj u, m a h aj u: enz. i) „schoon, goed", Toba. Bat. ma bij de kwalifikatieve w.w.2). In het Sang. heeft m a in 't algemeen de betekenis van „geworden, zijnde wat, geraakt zijnde in de toestand, die door het grondwoord wordt aangeduid" In 't Tontemb. hebben de met ma samengestelde adjektieven de betekenis van „worden wat het grondwoord aanduidt" 4). In 't Rott. komt m a wel voor bij een aantal eigenlike adjektieven, maar heeft het prefix eigenlik geen levende waarde meers). In 't Bim. worden de deelwoorden met ma afgeleid van een kwalifikatief w.w., gewoonlik gebezigd tot bepaling van een substantief en vervullen de plaats van het attributieve adjektief en de vervoegde vorm van 't woord, dat door ons met een adjektief is weer te geven, betekent in 't Bim. in de eerste plaats: „geworden zijn, wat het woord aanduidt" b.v. nabura: eig. het wordt wit6). Prof. Jonker heeft er op gewezen, dat men geen recht heeft als algemeen Mal. Pol. aan te nemen, dat elk adjektief een ma-vorm kan aannemen, maar dat er verschil van betekenis moet geweest -zijn tussen die, welke ma wel en die, welke ma niet aannemen, al is het eerste ook in sommige talen het algemene geworden. Zo vormt dan het Bare'c wel de meeste adjektieven met m a, maar zijn enkele bepaalde in het ooglopende lichaams- 1) Zie Kern B. K. L 5, 6, IX blz. 171. 2) v. d. Tuuk Toba Bat. Spr.k. blz. 30. 3) Sang. Spr.k. blz. 104. 4) Hoo/dst. uit de Spr.k. v. h. Tontemb. blz. 89. 5) Rott. Spr.k. blz. 101. 6) Bim. Spr.k. blz. 68. 6 82 gebreken betreffende, als doof, blind enz. in de grondvorm gebleven Maar m a, geldt dan toch in de Austronesiese talen als een wijd-verbreide formans van adjektieven. Hierdoor laat zich de N.H. taalgroep karakteriseren tegenover de Austronesiese talen, dat het adjektief in de N. H. taalgroep nooit in de deelwoordelike w. w. vorm optreedt, maar steeds als finiet w.w. gekonstrueerd wordt. b.v. Gal. awi dohuilamo: „zijn voet is groot". awi dohu i lalamo: „zijn grote voet". una wo tjawaro: „hij is verstandig". una wo tjotjawaro: „hij, de wijze". Tob. ami lako i piloko: „haar oog was blind". o berera o Terinate'genana i kaja: „de stad Ternate is rijk". ( mana gagao i torou: „hun verzorging is slecht". Pagu: mana djamaniirasai: „hun tuin was mooi". de o gojoa ma dutu gena o bereki o neweka mo ma teteno: „en de eigenares van die tuin was een oude vfouw, alleen zijnde". Tab.: na na sinina itebini: „onze harten zijn rein". o besaka i lalaagomo: „een hevige regen1'. Lod. de ma tueré i boloto: „en het laten vallen was afgelopen". gota i kukurutu: „de hoge boom". Eigenlike adjektieven kent de N. H. taalgroep dus niet. De bovengenoemde vormen staan op één lijn met vormen als Gal. i tagi: „het gaat", i goge: „hetzit" enz. en zijn dus intransitieve w.w.-vormen. 1) Over de «vervoegde» w. w. vormen in de M.P. talen B. K. I. 8, blz. 294 en blz. 315. 83 Er zijn echter een groot aantal adjektieven, die niet op de bovengenoemde manier gekonstrueerd worden. De konstruktie van deze adjektieven, door v. Baarda toestandswoorden genoemd, wijkt in zoverre van de bovengenoemde af, dat hier het adjektief niet in de finiete vorm van het w. w. aan het substantief wordt toegevoegd, maar in de vorm, waarin, wat in de bovengenoemde gevallen de subjekt-exponent is van de finiete vorm hier . als objekts-exponent, geïnkorporeerd wordt tussen het w. w. en de subjekts-exponent i b.v. Gal. i ni sapi: „hij heeft honger", i niputuru: „hij is sterk", i ni loba: „hij is mooi", tegenover b.v. wo mou: „hij is stom", wo lugu: „hij is verlamd". Wat de oorspronkelike waarde van deze konstruktie: i ni sapi is, is moeilik meer na te gaan. Prof. Kern acht het niet onmogelik, dat bij deze vormen de omschrijving van het passief tot voorbeeld heeft gediend ') en dat i ni siri „hij is ziek", i ni 1 a w o: „hij is groot", zeer goed kan wezen: „zij maken hem ziek", „zij maken hem groot" en evenals i ni sibuwo: „zij maken hem geboren worden", gebruikt wordt om uit te drukken: „hij wordt of is geboren", kan dan „zij maken hem ziek „groot" overgaan in de zin van „hij is ziek", „groot". En ook van Baarda wijst er op, dat vormelik een i n i sapi niet verschilt van een i n i n a p o: „ze slaan hem", „hij wordt geslagen". i ni sapi: „gij hebt honger" van: i ni doa: „zij schelden u", „gij wordt gescholden". ja sapi: „zij hebben honger" van: ja tooma: „ze doden hen", „zij worden gedood" *). 1) Opm. blz. 121. 2) Leiddraad blz. 81. 84 In vele gevallen zal de verklaring wel in deze richting moeten gezocht worden. Dit zal n.m.1. het geval zijn bij die w. w., waar naast de vorm van dit zgn. toestandswoord, een direkt-transitieve vorm van het werkwoord aanwezig is. B.v. Gal. i ni 1 u t u : „gij zinkt", na 1 u tu : „gij doet zinken". i ni taro: „gij zijt zwart", na taro: „gij maakt zwart". i ni pe s a: „gij zijt nat", na pesa: „gij maakt nat". i ni dudunu: „gij zijt droog", na dudunu: „gij maakt droog" x). Een vorm als i ni dudunu, i ni lutu, i ni taro, i ni pesa, staat dus heel dicht bij een i ni napo: „ze slaan u, gij wordt geslagen". Over het algemeen dragen de vormen,, waarvan de 3e ps. m.v. het subjekt is gezien het vage van dit subjekt, uit de aard der zaak een passief karakter, zooals dat b.v. ook het geval is met vormen, als Bare'e: rakoni ndakoni:„ze eten het", „het wordt gegeten" 2). B.v. in een Gal. Verh. blz. 17: Duma isi tatapu-wa nago-ona ja odo: „Maar het was niet zeker wie hem opgegeten ^hadden", is: isitatapuw a: „het was niet zeker, het was niet vastgesteld", niet anders dan een intrans-passivum, naar de vorm een 3e ps. m.v. aktief: >,ze stellen vast, men stelt vast". Evenzo in Gal. blz. 76, reg. 27: t o una . van hem awi hutu isi totola „zijn haren waren opgemaakt1', 1) Zie blz. 59. 2) Dr. N. Adriani: Een en ander over de w.w. in bet Bare'e li. Z. 6. Dl. 53. 85 komt het intrans, passieve karakter van i si totola geheel op de voorgrond, naar de vorm „zij maken (het) op". Evenzo Gal.: o nopa i si bubuwoka gena: „het pas geboren kind". En Lod.: ma kelelo ami wola i si zij het zag haar huis het was omana de inomo, waar de agens van i vergevuld met spijzen, zwegen is. mo make ad je mabira isi tuakuku zij zag wel rijst was er geplant, waar de agens van i si tuak' uku: naar de vorm: „zij hadden geplant", verzwegen is en de vorm dus in werkelikheid een passief karakter draagt. In de vormen i ni dudunu, i ni lutu, i ni taro treedt nu dit passieve karakter geheel op de voorgrond en gaat daar domineren. In deze gevallen geven deze vormen een eigenschap, een toestand te kennen, die als het resultaat van de handeling, door het direkt-transitieve w.w. uitgedrukt, is te beschouwen. b.v. i ni dudunu:. „gij zijt droog geworden, gemaakt", van ta dudunu: „ik maak droog". i ni banga: „gij zijt bedolven geworden" van ta banga: „ik bedelf'. i ni pesa: „gij zijt nat" van ta pesa: „ik maak nat". Hoe dit ook zij, deze vormen zijn nu vaste, dode vormen geworden van een intransitief-passief karakter, die eenvoudig een eigenschap, een toestand, een worden te kennen geven. En toen nu deze vormen vast geworden waren, zijn op deze wijze ook andere woorden gevormd, die een eigenschap, een toestand, een worden te kennen geven, 86 waar van het resultaat van éen vorafgaande handeling geen sprake is. Zooals Gal.: i ni lutu: „gij zinkt", i ni sapi: „gij hebt honger", i ni goga: „gij hebt de koorts"> i ni ga si: „gij zijt lelik", i ni lamo: „gij zijt groot enz." Evenzo is de exponent voor zaken bij deze vormen in gebruik, da luidend, een dood prefix geworden. Dit is een klankvariatie van j a, zoals de verwante dialekten aantonen. Want het Tob. heeft j a, het Pagu : j a, Tab.: j a, Lod.: dja. Ook dja in 't Lod. is dood geworden: b.v. in de uitdrukking: nawa dja loloa: „een goed mens", tegenover nawa ma dorou: „een slecht mens". Dit blijkt b.v. uit een zin als: nowedjeka a s i n o t o vrouwen zij twee i mi moi nawa ma dorou de i ma moi haar één mens slecht en haar één nawa dja loloa, waar nawa dja loloa, mens goed evenals dat met nawa ma dorou het geval is, een samenstelling is. En dat dja hier geen levende waarde meer heeft, blijkt hieruit, dat het in kongruentie staat met üawa, dat hier vrouwelik genomen wordt, zoals men ziet uit het volgende nawa dja loloa mo temo: „de goede vrouw zij zeide". Men zou dus: i m i loloa verwachten. Eveneens blijkt dit uit de verbinding van nowedjeka: „vrouw" met loloa door dja en niet door i mi, in de uitdrukking: nowedjeka dja loloa „een werkelike vrouw". 87 In het meervoud voor personen, vindt men in 't Gal. echter de vorm: ja b.v. ja sapi: „zij hebben honger" ja lutu: „zij zinken", ja gasi: „zij zijn leelik". Ook worden de telwoorden, die de konstruktie van deze kwalifikatieve w w. volgen met j a vervoegd, wanneer zij van personen gebezigd worden: b.v. o n a w a ja s i n o t o: „twee mensen". Het is dus mogelik, dat j a alleen voor personen in gebruik is gebleven. Maar da zal toch wel uit een j a ontstaan zijn, waarbij, evenals bij de vormen als i ni dudunu: „gij zijt.droog", het passieve karakter op de voorgrond is gekomen. Hierop schijnen vormen te wijzen als Gal. ja tetepi: „het gebrokene" ja popopo: „het gebarste", ja pipito: „het betredene". Nadat dit j a zijn levende waarde verloren had, zal het misschien de fonetiese wijziging tot da hebben ondergaan. Da is nu het vaste prefia voor de kwalifikatieve w. w. vormen, bij zaken in gebruik. Zo worden dan nu allerlei eigenschapswoorden met da. gevormd, waarbij van een passief karakter van da geen sprake meer is. b.v. Gal. da togi: „het is hard", da muti: „het is zoet", da kiopi: „het is zuur", da sawala: „het is rood", da kurati: „het is geel". Dit is dus de wijze, waarop de kwalifikatieve predikaten worden te kennen gegeven. B.v. Gal. i n i 1 a m o: „hij is groot". Tob.: i mi tilibu: „zij is zwanger". Mod.: i .wi hawini: „hij heeft honger". Pagu: i wi sawin: „hij heeft honger". Tab.: wi sawini: „hij heeft honger". 88 Lod.: i dji loa: „Ik ben goed". Gal.: da loha: „het is goed"; Tob.: ja oa, Pagu: ja loa, Tab.: j a o wa, Lod.: dj a 1 oa. Eveneens worden in de N. H. taalgroep de telwoorden op deze wijze gekonstrueerd, wanneer zij bij personen gebezigd worden. Want de telwoorden voor zaken schijnen de exponent i bezeten te hebben, welke echter is weggevallen. b.v. Gal. janau wi moi: „één man", o nawa ja s i n o t o: „twee mensen". Tob.: o nauru wimoi: „één man", o nohaka ja hinoto: „twee kinderen". Mod.: o nawa ja ratuhu moi: „honderd mensen". Pagu: onohak ja mididi: „twee kinderen". Tab.: ja m o m o i: „allen". Lod.: nowedjeka a tumudini. „zevenvrouwen". Dat j a hier een vaste, niet meer levende vorm is, zouden Mod. Pagu en Tob. kunnen bewijzen, die een eigen objekts-exponent voor personen in 't meervoud bezitten, respektievelik 'i, k i en k i luidend. Wanneer de vorm dus levend was, had die in 't Mod. i 'i moeten luiden en dus honderd mensen: o nawa i'i ratuhu moi. De vorm voor de kwalifikatieve w. w. zal dus wel dood en vast zijn geweest, toen hij bij de telwoorden in gebruik kwam. Eveneens volgt de ontkenning, als zelfstandig predikaat gebezigd, deze konstruktie: b.v. Gal. i wi hiwa-no-si: „hij is nog niet hierheen gekomen". Tob. ko mi iwa: „zij is er niet". Pagu wi iwa: „hij niet". Tab. i m i iwa: „zij niet". Lod. i n' i j a: „gij niet". 89 De op deze wijze gevormde adjektieven, die dan eigenlik finiete vormen zijn, worden in de Austronesiese talen door deelwoordelike vormen uitgedrukt. De vormen, waarbij het passieve karakter op de voorgrond komt, zoals Gal. i ni bana: „gij zijt bedolven", da bana: „het is bedolven", kunnen in de Austronesiese talen te kennen gegeven worden deels door de deelw. vorm, met het prefix in 't Mal. ter luidend b.v. Mal. tertanam: „begraven", van tanam: „graven" deels door k a zoals in 't Bat. h a, in 't N.Jav. kg b.v N.Jay. k o 1 u : doorgeslikt raken" van n u 1 u: „doorslikken". De vormen, waarbij het intransitieve, mediale karakter op de voorgrond komt, zoals Gal. i n i sapi: „gij hebt honger", da loha: „het is goed" kunnen deels door de deelw. vorm, gevormd door het infix um, b.v. Ttb.: k u m a j u: „als hout gaan worden", „houterig worden", deels door het prefix a, ma, uitgedrukt worden b.v. Toba Bat. mar ara: „rood zijn". In vele gevallen geven deze kwalifikatieve w.w. inde N. H. taalgroep een voorbijgaande eigenschap te kennen b. v. Gal. da sapi: „hongerig zijn" da si r i: „ziek zijn" da goga: „koorts hebben", da tiiki: „hoesten" da 1 u tu : „zinken", da dabo : „gewond zijn" 1). Wanneer dan van een blijvende eigenschap, een voortdurende toestand sprake is, wordt dit door t o b o en varianten te kennen gegeven: b.v. Gal. i ni tobadalu: „gij zn't altijd dronken", „gij zijt een dronkaard". da tobadabo: „wondziek, steeds met wonden bedekt". 1) Echter worden ook vaste blijvende eigenschappen door d a te kennen gegeven : b.v. Gal. da loha: „goed", da torou: „slecht". 90 Evenzo wordt onder de Austronesiese talen, in het Bottinees een tijdelike eigenschap, of iets, dat geworden is, door een verbale vorm te kennen gegeven b. v. t e i - nala lamabela (sö): „hunne buiken zijn zwaar (geworden) n.m.1. door het vele eten". Evenzo zegt men: namahedi: „hij wordt ziek" of „hij is ziek" nama1 a a: „hij heeft honger".*} Eveneens wordt in het Bim. het perfektum van het kwalifikatieve w.w. gebezigd, wanneer dat geen vaste eigenschap van het subjekt aanduidt, maar een, 'die er op het ogenblik aan wordt toegekend : b. v. na-wau-ra mawu une doüraamanono tuwa: „hij is dronken, als iemand, die palmwijn gedronken heeft" 2). In het Bare'e worden de meesten adjektieven met m a gevormd, maar zijn enkele, bepaalde in het ooglopende lichaamsgebreken betreffende, als doof, blind enz. in de grondvorm gebleven, evenals in de Filippijnse talen 3). f" Van de Papua-talen kent het Nasioi van Zuid-OostBougainville een vorm van het w. w., die in wezen overeenkomt met de bovengenoemde kwalifikatieve w. w. / van de N. H. taalgroep. Het Nasioi kent naast de door Rausch genoemde: „auszerlich subjektive" *) konjugatie, naar welke gekonjugeerd worden, alle w.w., die alleen een toestand aanduiden b.v. kenamari: „ik heb gezongen," een „innerlich subjektive" konjugatie, omvattende alle w. w., die een innerlike toestand, een gevoel of een „Beschaffen 1) Prof. Jonker Rott. Spr. k. blz. 987. 2) Bim. Spr. k. blz. 316. 3) Rott. Spr. k. blz. 236 en B. K. I. 8, I blz. 294. 4) J. P. Rausch: Die Sprachen von Süd-Ost-Bougainville; Anthropos Bd. VIII blz. 585. 91 sein" aanduiden b.v. péramoi: „het hongert mij", waarin m de objekts-exponent vertegenwoordigt, die hier na de stam van het w. w. geinkorporeerd wordt tussen de stam van het w.w. en de subjekts-exponent in, die na de objekts-exponent volgt, zoals blijkt uit t a - m - e i: „geslagen mij gij hebt". P.éramoi is dus te ontleden in p e ra-m - oi „hongert mij het", dat dus een zelfde principe van konstruktie vertoont als een Gal.' i n i sapi: „gij hebt honger". Alleen de plaats van objekt en subjekts exponent is achter 't w. w. in het Nasioi, in het Gal. vóór het w. w. Ook het Teleï op Bougainville bezit een aantal w.w. die op de bovengenoemde wijze gekonjugeerd worden : b.v. iomui: „ik verlang', lom ui: „ik ben ziek"; tamui: „ik ben verzadigd", oümui: „ik ben bang," in welke vormen de m wederom de objekts-exponent 1 e pers. ekv. vertegenwoordigt, die ook hier na de w.w.stam geïnkorporeerd wordt tussen het w.w. en sübjeksexponent in, die u luidt1). 1) P. J. Grisward, Notes Grammaticales sur la langue des Teleï, Bougainville. Anthropos V blz. 396, HOOFDSTUK IV. De Plaats van de Genitief. f~ In de N. H. taalgroep wordt de possessieve genitief steeds geplaatst vóór het woord, dat hij bepaalt. De possessiefbetrekking wordt, in geval de bezitter een ^mannelik persoon is aangeduid door het possessivum: Gal. a w i enz., een vr. persoon door: Gal. ami enz., en in geval deze behoort tot de „zakenklassen" door de betrekking-aanduider: m a. b.v. Gal. o baba awi tahu: „vader zijn huis". Tob. o bereki ami tau: „het oudje haar huis". o nawa mana ilini: „de mensen hun stem". Gal. o kaso ma pago: „de hond zijn staart". Bij de z.g.n. kwalifikatieve samenstellingen staat het bepalende lid meestal achteraan. b.v. Gal. (noi) awa-bira: „(mijn) moedertje-zuster", (ai) ama-hira: „(mijn) vadertje-broer". In deze samenstelling wordt het algemene awa en ama nader bepaald door het biezondere biraenhira1). Een dergelike samenstelling is ook de Mod. uitdruk- i) Zie Leiddraad blz. 28. 93 king: ma amojai: in de vokatief gebezigd: „moederlief, eigenl. moeder, moeder ". Ook in Gal. ai gia-nonoru: „mijn jongere verwant", ma gia dodiawo: „de vriend", ma gia roka: „de man", waar nonoru, dodiawo, roka het algemene gia nader bepaalt *). Van dergelike aard zijn ook de samenstellingen: Gal. o kapali-uku: „vuur-(stoom-)schip". o kapali-side: „zeilschip", o doku-lamo: „groot-dorp", o Gam-konora: „Middenstad''. o bita-gaku: „langpoot", o dohu-pasu: „horrelvoet". o uru-susuwo: „spitsbek (muis)", o lako-pesa: „nat-oog (schildpad)", o ane-pala: „kaalkop". baba-dopo: „pleegvader"; meme-bau: „stiefmoeder". Tob.: n a m o: d a r o: „duif vogel". Lod.: gota-kauru: „kauru-boom". sosaha-salaka: „zilveren schenkblad". igo-tjono: „gebrande klapper". goroho-paha: „welriekende olie". nowaka-nauru, Tern. nofa nonau: ^jongen". nowaka-nowedjeka: „meisje". Samenstellingen, als kapali-uku zijn vertaald uit het Mal. en samenstellingen, als kapali-side zullen daar wel analogie-formaties van zijn. Maar van de meeste zal dit toch wel niet het geval zijn. De samen- 1) Dit gia zal wel verwant zgn met Gal. gia, Lod. giama hand. 94 stellingen, waarvan het twede lid een adjektief is, zullen ontstaan zijn uit een substantief en het daarbij behorend attributieve adjektief, die tot een samenstelling geworden zijn. In het biezonder wijst o uru-susuwo darop, waar s a s u w u de geredupliceerde vorm van het attributieve adjektief heeft. Het zal dus uit o u r u i s usuwu ontstaan zijn Evenzo o lako-pesa uit o lako da pesa (pepesa), o ane-pala uit o a ne i pala (papala), o doku-lamo uit o doku i 1 a m o. Gal. o bita-gaku zou kunnen ontstaan zijn uit o bita-ma-gaku. Want ook de op blz. 79 vermelde samenstellingen behoren in dit verband thuis: b.v. Gal. o baro ma dorou: „versleten goed", o teto ma loha: „echte, eigenlike steen", o nopamatjetjek a: „zuigeling". Tob.: o n o e r e ma arehe; „een witte sarong" o bolemagomuku:- „rijpe pisang", die hoe ook ontstaan, nu een eenheid vormen en soortnamen zijn. Hier is dan ook het 2e lid van de samenstelling het bepalende. Dit verschijnsel, dat bij de kwalifikatieve samenstellingen de bepaling niet vorafgaat, maar volgt doet zich ook voor bij sommige Papuatalen, die eveneens de possessieve genitief voraan plaatsen 2). » Het possessivum, dat gevormd wordt door de verkorte pers. v.n.w. aan de partikel a te suffigeren, wordt in deze taalgroep steeds geplaatst vóór' het woord, dat het bepaalt. Geen spoor is hier te ontdekken van de achterplaatsing van het possessivum na het substantief, in de 1) Zo wordt bet dan ook in de Gal. Woordenlost opgegeven. S) Schmidt: Die Spr. Verh<nisse blz. 136. 95 vorm van een suffix of anderszins. Dit scheidt de N. H. taalgroep van die talen in het Oosten van den Archipel, die wel de vooropplaatsing van. de genitief kennen, maar possessieve suffixen bezitten hetzij in volledig gebruik, zoals het Rottinees, hetzij op Melanesiese wijze in beperkt gebruik, zoals het Timorees, hetzij nog maar gedeeltelik bewaard, zoals het Tettums of geheel verdrongen, maar dan nog als overleefsel bewaard in de eindkonsonanten, zoals het Buru's1). In dit opzicht sluiten zich de N.H. taalgroep aan bij ' de Papua-talen, die volgens Schmidt „kein Faktuin aufweisen das mit der Voransetzung des Genitivs in stilwidersspruch stande" 2). De N. H. taalgroep behoort tot die talen, die de genitief vorop plaatsen en de betrekking bij het substantief door middel van postposities te kennen geven 3). Bij de aanhechting van deze postposities gelden de volgende regels: Het Pagu hecht de postposities geheel aan achter de sluitkonsonant, achter de vokalen vallen de aanvangsklinkers van de postposities weg. Het Gal., dat het accent niet verplaatst en het houdt op de voorlaatste lettergreep, werpt steeds de aanvangs» klinkers van de postposities af. Ook het Mod. werpt na de sluit vokalen de aanvangklinkers van de postposities weg. Het Tob. het Tab. en het Lod. verplaatsen het akcent naar de voorlaatste lettergreep van het met postpositie 1) Zie Prof. Jonker Rott. Spr.k. blz. 350 vlgd. 2) Die Spr. Verh. blz. 136. 3) Schmidt: W. Wnndts Völkerpsychologie. Mitteilnngen der Anthrop. Geselschaft in Wien Bd. XXXI11 blz. 381 vlgd. 96 aangehechte woord, zodat dus het accent op de aanvangsklinker van de postpositie komt té staan. Voor een gelijke vokaal vallen de aanvangsklinkers 'weg, de o van oka en osi, ohi ook voor de a *). Als postposities bezigt de N.H. taalgroep: 1. o k a : er in, binnen, op, te: b.v. Gal. ma raba-ka: „er in". Tob. ma timi-oka: „in het ondereind". Mod. ma dumun-o'a: „in het Westen". Pagu. o tonak-oka: „op de aarde". Tab. ma deku-oka: „er boven op". Lod. o gola-ka: „aap de voet". 2. i n o: herwaarts: b.v. Gal. ma raba-ino: „herwaarts er in", enz. Tob. ma dodiha-ino: „naar de slang toe, hier". 3. ika: daarheen: b.v. Gal. ma raba-ka: „daar in gaand". Tob. o tau-ika: „naar het huis, daar". 4. u k u: naar beneden: b.v. Gal. ma raba-ku: „er in, naar beneden". Tob. obakor-uka: „op de koraalrotsen benedenwaarts". 5. ie: naar boven: Gal. ma raba-ie: „er in, naar boven". Tob. ma Aoku-iAe: „er bovenop". 6. i s a: landwaarts: Gal. ma raba-sa: „er in, landwaarts". Tob. o berera-iha: „naar het dorp, landwaarts". 7. o k o : zeewaarts: Gal. ma raba-ko: „er in zeewaarts". 1) Zie het Lod. blz. 354. vlgd. Over de vokalen van de loze lettergreep zal verderop gehandeld worden. 97 Tob. o dowoni-oko: „naar het strand zeewaarts". In het Gal. worden deze postposities bij de bijwoorden van plaats voorgevoegd bv. k a n e n a: „hier te hier" s a n e n a : hief gekomen in landwaartse richting ') enz. Dit is niet zo in de andere dialekten. Deze als postposities bij de w. w. dienstdoende woorden zijn eigenlik richting aanduidende w. w., als zodanig zij nog in de verschillende dialekten voorkomen. Gal. t a h i k a, Tob. t a i k a: „ik ga daarheen". Gal. ta hino, Tob. ta ino: „ik kom hierheen". Gal. ta huku, Tob. ta uku: „ik ga naar omlaag". Gal. ta hiAe, Tob. ta iAe: „ik ga naar omhoog". Gal. t a h o k o, Tob. t a o k o: „ik ga zeewaarts". Gal. t a h i s a, Tob. t a i h a: „ik ga landwaarts". Alleen o k a heeft geen zelfstandig bestaan als w. w. Deze richting aanduidende woorden, worden ook met het w. w. samengesteld en geven dan te kennen in welke richting de handeling zich beweegt: b. v. Gal. nija aho-ka, — no, — sa, — ko, — ku, je: breng het daarheen, hierheen, landwaarts, zeewaarts, naarbèneden, naar boven enz.') In het algemeen worden de nadere aanduidingen van tijd bij het w. w.' door achtervoeging uitgedrukt in de N. H. taalgroep. Het perfektieve van de handeling wordt aangeduid door : Tob. Lod.: o k a, Gal. k a, Pagu, Tab. Mod : o u (in het Mod, Pagu en Tab. trekt ou met een voorafgaande a tot a u samen; ook komt o k a voor in het 1) Leiddraad bil. 140. 2) Leiddraad blz. 112. 7 98 Mod., Pagu en Tab. en eveneens: o k a u; na een medeklinker valt de o van oka dan vaak weg in het Pagu). b.v. Gal: ta aka-ka: „ik heb het gedaan". Tob: i omuk-oka: „het is reeds rijp geworden". Lod: i lalamok-oka: „hij was reeds groot geworden". Pagu: mo pereki-okau: „zij was een oud vrouwtje geworden". Tab: wo sonen-ou: „hij was gestorven". Mod: to ni peleti-ou: „ik heb u reeds geluisd". Het achtervoegsel: o s i geeft te kennen: nog, nog meer: Pagu, Tab, Lod: o s i, Tob : o h i, Gal.: s i. b. v. Gal. no i guse-si: „schenk mij nog". Mod.: jo ihen-ohi: „zij horen het nog". Tab.: to masileru-osi: „ik versier mij er nog mee", enz. Het achtervoegsel o 1 i geeft te kennen: „wederom", Tob. Mod. enz. oli, Gal. li. b. v. Gal. wo bolano-li: „hij is al weer hier". Pagu.: wo salik-oli: „hij zoekt wederom". Zo wordt eveneens de negatie, die absoluut gebruikt als een intransitief-passieve finiete vorm gekonstrueerd wordt als achtervoegsel met het w.w. samengesteld. B.v. Tob., Lod., Mod., Pagu: ua, Tab. uwa, soms: w a Gal. steeds: w a. b. v. Gal. wo odo-wa: „hij eet niet". Tob. ja make-ua: „zij vonden niet". Lod. to nodji-uwa: „ik niet". Mod. to nona-wa: „van u niet", i toat-ua: „ik ben niet boos". 99 Pagu: jo ojom-ua: „zij aten niet". mo oma-wa: „zij is niet gekomen". Tab. na akuna-wa: „gij kunt het niet", ta naho-wa: „ik ken het niet". Ten opzichte van de plaats van de negatie wijkt de N. H. taalgroep dan ook weer af van het gebruik van de Austronesiese talen. De negatie gaat in de Austronesiese talen, wanneer deze niet vrij staat in de zin, maar aan de vervoegde vorm van het w. w. verbonden is, voraf, zoals O. Jav.: ta, Mak. ta, Bug. tg Igorot: adï en iga enz. Ook, waar ontkenningen dienst doen, die eigenlik „niet zijn" betekenen, gaat de ontkenning voraf aan het woord voor zijn, zoals Mal.: tijada, waarvan de typiese vorm laag-Mal. tgrada is, Ngadju- Daj. djaton: uit dia en a t o n : „niet zijn": Het aantal preposities in de N. H. taalgroep is schaars. N.H. de: „met" is eigenlik de compulum, „en", dat ook wel geredupliceerd: d e d e voorkomt. Pagu: siadon, Tob.: hiadono, Tab. »siadono, Tob.: higado, Lod.: sigadono, Tern.: sigado en met omzetting gevormd Gal.: sidago, Lod. si da go no: „totdat" is de van het w.w. adon: „aankomen, komen tot" afgeleide si-vorm, die zijn w.w.-karakter echter verloren heeft en nu tot konjunktie geworden. Het komt veel voor als konjunktie „totdat" in verbinding met 't w.w a d o: komen aan. B.v. Gal.: to loda sidago o tewo ta ado: „ik liep weg tot aan zee"; sidago ma gola ja ado: „tot aan het ondereind, tot het het ondereind bereikt"1). 1) Leiddraad blz. 156. 100 Waar nu sidago als prepositie voorkomt, is het mogelik dat dit ellipties gebruikt is, waarbij een finiete vorm van ado, die op het substantief had moeten volgen, verzwegen is. sidago ani tahu: „tot aan zijn huis", sidago ginita asa: „tot morgen". Eveneens is Gal. sidutu: „tot, totdat": een oorspr. w.w.-vorm, een s i-vorm van tutu: „stoten", ook aanspoelen", Tob.: tutuku: „aan land komen". Een eigenlike prepositie is t o: „van", meestal voorkomend in de verbinding met 't bezittelik voorn.woord, of de betrekkingaanwijzer: ma. b.v. Gal. to ai baba: „van of voor mijn vader", to ma tahu magena: „van of voor dat huis" In 't Tab. komt 't voor o. a. in 't woord voor kip: to soana: eig. „tot het dorp behorend". In 't Tern. is to met het volgend ma tot de vaste prepositie torna geworden: „in, op, te, bij" Maar overigens worden de betrekkingen aan het substantief in deze taalgroep door middel van postposities uitgedrukt. «. Wat de Austronesiese talen betreft, waar de genitief volgt op het bepaalde woord, daarin wordt in de regel het gebruik van preposities aangetroffen. Wanneer de met een substantief samengestelde prepositie als vaste prepositie gebezigd wordt, dan staat deze ook uit de aard der zaak voor het substantief, waarmee ze in, genitief verbonden wordt, hetzij dat deze verbinding nader uitgedrukt wordt door een pronomen 3e pers. enkv., zoals b.v. in de Melanesiese talen b.v. in het Ambrym. een der Nieuw-Hebrieden: Ion tie: „in de 1) Leiddraad blz. 165. 101 zee"; lo: in -f de gesuffigeerde n; ran bulbul: „aan boord"; ran: ra: „op" + de gesuffigeerde n1), hetzij deze niet uitgedrukt wordt zoals b.v. in het Maleise di dalam rumah: „in het huis". Wat de Austronesiese talen met de omgekeerde genitief-konstruktie betreft, daarin worden de als prepositie fungerende woorden geplaatst na het substantief, waardoor de prepositie bepaald wordt. Zo b.v. Lettinees rdeta ai raram-ni: „zij wonen in een boom", Buru's öso huma lalen: „het huis binnengaan", Nufoors : romedja bori: „op de tafel", terwijl ook Rott. lain, dae, dale(k), deak na het substaAtief geplaatst worden 2). Maar dit zijn genitiefsamenstellingen. De funktie van de oorspronkelijke w. w. vormen i h a, i n o, u k u, i j e, i s a, o k o in de N. H. taalgroep, als samenstelling met het substantief verbonden is te vergelijken met dat van nai, n e u 3), enz. in het Rott., die oorspr. w. w. zijn. In het Rott. staan deze woorden echter voor het substantief, hetgeen in de N. H. taalgroep nooit kan geschieden. Dit gebruik van postposities ter aanduiding van de betrekkingen bij het substantivum is een der vaste kenmerken van de Papua-talen. In 't Kai komt b.v. als datief-suffix le voor, een lokatief-suffia g o, o, de postpositie man geeft: „binnen in" te kennen *). 1) Cod rington, Melanesian Languages, blz. 153. 2) Zie Rott. Spr. blz. 605. 3) Rott. Spr. blz. 607 vlgd. •i) Die Spr. Verh. blz. 82. 102 In 't Bogadjim wordt de Dativus commodi gevormd door het suffiu -r a, de instrumentalis door -n a, een soort akkusativus van richting door: de '). Het Valman bezigt de postposities: reper; „onder", p e n i: „in", r a n i n k e: „rondom" 3). Eveneens bezit het Monumbo alleen postposities3). Ook het Bongu (Astrolabebaai)4). S. H. Ray noemt het als een der karakteristika der Papua-talen van Brits N. Guinea 5). En ook de Papua-talen op Bougainville, Salomonseilanden bezigen uitsluitend de postposities, zoals het Teleï6), het Nasioi7) en eveneens de taal gesproken op Savo, een der Salomons-eilanden8). 1) Die Spr. Verh. blz. 100. 2) O. c. blz. 112. 3) Die Monumbo-Spraohe von P. Franz Vormann und P. W. Scharlenberger, Anthropos Linguïstische Bibliothek Band I blz. 38. 4) A. Hanke: Grammatik der Bongu-Sprache blz. 72. 5) Report, of the Anthropological Expedition to Torres Straits Vol. III blz. 288. 6) Anthropos V, blz. 405. 7) Anthropos VII, blz. 610. 8) Spr. Verh. blz. 120. HOOFDSTUK V. De Formantia in de N. Halmahera taalgroep. Een der trekken, waardoor deze taalgroep een eigen karakter vertoont tegenover de Austronesiese talen is het geheel en al ontbreken van de in de Austronesiese talen gebruikelike formantia. Onder de Austronesiese talen zijn er groepen, die rijker zijn aan voor- en achtervoegsels dan de overige, zoals de groep der Filippijnse talen en de talen van Noord-Celebes tegenover de overige Austronesiese talen, of zijn er zeer dicht bij elkaar staande talen, waarvan de een een rijker schat aan formantia bezit dan de ander, zoals het Bataks tegenover het Maleis, maar toch zijn bepaalde pre-, in- en suffixen aan alle gemeen, of vertonen zij overblijfselen van vroeger ook bij hen geleefd hebbende formantia. Dit geldt in het biezonder van die talen, die, nadat zij alle achtervoegsels en de meeste voorvoegsels als levende elementen verloren hebben dit verlies gedeeltelik door nieuwe vormingen hebben hersteld. Dit is dan b.v. het geval met het M.P. prefix 'p a, dat in het Rottinees h a luidt, hetgeen nog slechts verouderd in enige woorden voorkomt b.v. hoi: „in de zon zetten" 104 voor *hawai, haoiofhaioi: „het geluid oi maken om varkens te roepen" *). Evenzo b.v. het Bim. hetgeen ook een aantal in onbruik geraakte prefixen bezit, als ka, pa, ta enz.2). Het Mal. bezit het infix in niet meer, maar wel enige woorden als binatan: „beest", waarin in nog voorkomt. Van de urn vorm komen overblijfselen voor in het Mal. b.v. masam een afknotting van: umasam, masin van umasin, minum van u min urn, mimpi van umimpi'), in het Bug. monro van umonro, misën van umisën4), het Savunees: m u r i uit h u m u r i p, h m u r i p ö), in welke talen um geen levende formans meer is. Evenmin nu, als dat de levende pre-, in- en suffixen der Austronesiese talen in de N. H. taalgroep optreden, komen er overleefsels van de Austron. pre-, in- en suffixen in deze taalgroep voor, waaruit tot een vroeger bestaan hebben van deze formantia in de N. H. taalgroep zou kunnen besloten worden. Maar het mechanisme van formantia in de N. H. taalgroep vertoont een geheel ander karakter dan dat in de Austronesiese talen. Wanneer wordt te kennen gegeven, dat de betrekking, die er tussen het w. w. en het objekt bestaat een meer verwijderde is, dat het w. w. het objekt indirekt regeert, wordt dit in de Austronesiese talen in het algemeen door suffixen te kennen gegeven. 1) Rott. Spr.k. blz. 142. 2) Bim. Spr.k. blz. 186 vlgd. 3) Hoofdstukken uit de Spr.k. van het Ttb. blz. 150. 4) De Bare'e sprekende Toradja's III blz. 93. 5) Prof. Kern B. K. I. 5, VII blz. 167. 105 In het algemeen wordt dit in de N. H. taalgroep op de volgende wijze uitgedrukt: Bij de w. w., wier aanvangsklank een tenuis is, wordt deze tenuis gemedialiseerd. k wordt g, tj: dj, t: d, p en f: b. De h en w worden n, de d: n en voor vokalen wordt de velare nasaal voorgevoegd. De mediae blijven gehandhaafd. Dezelfde klankveranderingen vertonen de afgeleide substantieven ten opzichte van de w. w. van welke zij zijn afgeleid *). Evenals Prof. Kern dat aangetoond heeft voor de klankwijzigingen Van de afgeleide substantieven2), hebben deze wijzigingen plaats door een nasaal voorvoegsel, Hierop wijst het feit, dat h en w: n worden en dat vokalen de" velare nasaal voorgevoegd krijgen. Eveneens wijst hierop, dat de d, de supradentale d in 't Gal.: n wordt. Deze klank in het Tob. x luidend, in het Pagu door j gepresenteerd, Mod. en Tab. d, Sah. r Lod. dj, Tern. h is, wat ook precies haar waarde mogen wezen, niet zo vast, als de andere mediae en heeft aan dé nasaal geen weerstand kunnen bieden. b.v. Gal.: do 1 u: „vloeien", nolu: „bevloeien". do ma: „vorafgaan", n o m a : „voorsteven". dasi: „doorslikken", nasi: „teug", po ma wasi: „verkroppen, inslikken". do\>o: „opzwellen", nobo: „buil". i ni dabo: „gewond zijn", nabo: „wond". Sah. «aboto, Tern. nabo dipo: „losprmgen", to wipo: „ik drijf door kloppen in iets", n i n i p o : „slinger". 1) Leiddraad blz. 18. 2) Opm. blz. 521. 106 De met d in de andere dialekten korresponderende klanken worden eveneens genasaleerd: b.v.Tob.: xikutu: „binden", wikutu: „bos, bindsel", Aoboho: „zwellen", «oboho: „zwelling", „buil", i na Aabo: „gewond zijn", nabo: „wond"1 Lod. djodjoma: „het eerst zijn", ma wonoma: „de eerste". Voor de tenues tj, t, p zal de nasaal vanzelf in de homorgane nasaal overgaan en dus h, n, m worden, uit nk, ntj, nt en mp kan licht hg, ndj, nd en mb worden en daaruit g, dj, d en b ontstaan J). Voor de mediae en de gemedialiseerde tenues is dan de nasaal verdwenen. In vele gevallen wordt voor de vokaal een g gevoegd b.v. uti: „afdalen", guti: „afdalen naar"; ari: „wenen", gari: „bewenen". Misschien zal hier de hypothese van Prof. Kern wel de juiste zijn, dat de g hier uit de velare nasaal ontstaan is. Het blijft echter opmerkelik, dat bij de woorden, die met een klinker beginnen de g zoveel meer voorkomt dan de velare nasaal. Het zou darom niet onwaarschijnlik zijn, dat deze teruggaat op een k en de 1c een overblijfsel is van het element ka, waarmede het sekundaire grondwoord is samengesteld. Wat nu de oorspr. waarde van dit nasale voorvoegsel aangaat, deze is moeilik te bepalen. Hetzelfde nasale voorvoegsel, 't geen dezelfde klankwijzigingen veroorzaakt, wordt in deze taalgroep aangetroffen bij de substantieven, van w.w. afgeleid. Verder kan er op gewezen worden, dat het nasale voorvoegsel bij sommige w.w. 1) Opm. blx. 521. 107 optreedt, wanneer personen het objekt zijn van het w.w., zoals Gal. naho van oho, hihu van thu, noï van hoï; Tob. naiki van aiki, noriki van oriki enz. J). Het is niet onmogelik, dat het nasaal voorvoegsel een partikel is, die eveneens tussen het subjekt en het w.w. geïkorporeerd was en langzamerland een vast bestanddeel van het w.w. geworden is. Ook is het een opmerkelik verschijnsel, dat de intrans. pass. w.w., de zgn. toestandswoorden2), wanneer zij verbonden worden met een objekt, de vorm aannemen van dit indirekt trans. w.w. B.v. Gal. i ni toosa: „gij zijt boos", to doosa: „gij zijt boos op"; i ni modo: „gij zijt vreesachtig"; no m o d o : „gij zijt vreesachtig op" enz. De w.w. op deze wijze gevormd, geven tegenover de intrans. w.w. en de trans, met het objekt direkt geregeerd te kennen: 1. dat de handeling aan, bij, in, op, ten opzichte van het verwijderd objekt geschiedt. Het trans, w.w., waarvan de aanvangsklanken niet gewijzigd worden, regeert daartegenover het objekt direkt. De objekts-exponent voor zaken is bij deze w.w. met indirekt objekt o, tegenover die bij de w.w. met direkt objekt a. Vgl. b.v. Gal. Verh. blz. 38: ma golupupu ma raba-ka ja hado zijn vleugels er tussen-in zij het staken, en blz. 28, 14: la o teto manena to nado opdat de steen die ik er plaatse blz. 66, 12: o borua-ku wo nado-k a een kist-in (neer) hij er plaatste 1) Zie blz. 13. 2) Zie blz. 83. 108 blz. 105, 1: mana peda magena jo nado hun sago die zij pakken in Vgl. blz. 71,8: o igo magena wa tolomu de klappers die hij ze verzamelde en blz. 54, 3: o Guludu maena i dadala, De Mieren die zij velen so o Lupu magena jo dolomu. dus op de Muis die zij zich verzamelden, blz. 134, 19: de ma kaso ma da la maen de honden er van de menigte gena j o dolomu die zij verzamelden zich er heen. Overigens vindt men in de Leiddraad lJ opgegeven: tosi: „steken" dost: „bestelen". teta: „uitstoten" deta: „uitstorten op". tutu: „druppelen" dutu: „bedruppelen". tjoho: „uitknijpen" djoho: „uitpersen in, of op". Vgl. Tob. Verh. 144, 16: de ahi lako ta ruhutoka de ta helena, en mijn ogen ik ze doe dicht en ik ze open. en Tob. Verh. blz. 229, 10 v. o.: De m'ato ni En zij zeide gijl. h i beleha Genanokadaude i mi beleha mij opent. Toen dan zij haar openden. Tob. na teta: „uitstorten", ho deta: „voor iemand uitstorten". ha. tobiki: „afbreken", ho dobiki: „voor iemand iets afbreken". ho tuhuku : „schieten", h o duhuku: „iets voor iemand of met. een bepaald doel schieten". Wanneer nu de handeling ten behoeve van het sub- 1) Blz. 103. 109 jekt geschiedt, dan wordt het subjekt met de gewijzigde stam van het w.w. verbonden door de betrekkingaanwijzer : ma. b.v. Gal. kóbu: „oprapen", o niha to ma gobu: „ik raap kanarienoten voor mij op". osu: „poffen", o bole no ma nosu: „pof u pisang". Tob. uru: „afkappen", nuru: „afkappen ten behoeve van". Tob. Verh. blz. 201:ougaka i ma nuru: suikkerriet zij zich kapte af. tuhere: „kloven", duhere: „kloven voor". Tob. Verh. blz. 96, 36: de noi aj o mo ma duhere. en haar Moeder zij zich kloofde. Mod. aha: „meenemen", gaha: „meenemen ten behoeve van", b.v. Mod. Verh. 5, 17: o dodoto ami babarihi mu ma gaha - de jongste haar veger zij zich meenam. Tab. ese; „meenemen" gese: „meenemen ten behoeve van", b.v. Tab. Bijb. Leesboek 21, 18: so uwa ani kia-kia to ma^ese. dus niet uw iets ik het neme voor mg. Lod.: edje: „halen", gedje: „halen ten behoeve van" Lod. Verh. 402, 36: ai tipu oma gedje. zijn hakmes hij het zich haalde. Tob t a hetoho : „ik noem op" ; t o bebeio (van peto, dat wel in 't Gal., maar niet in 't Tob. schünt voor te komen) „ik benoem." t a parana: „ik raak aan"; t o baXaha: „ik bevoel." t a parihi: „ik veeg weg"; t o barihi: „ik weer iets van iemand af." ta totaka: „ik breng" to dotaka: „ik breng iets aan iemand." Pagu: vgl. Pagu Verh. blz. 35, 29: 110 de wa tobak awi liliko gena. en hij het trok zijn band die. blz. 41, 28: o kawasa ja tobak. de mensen zij het voortsleepten, blz. 29, 24: de awi manaki i wi dodobak en zijn gezellen zij hem voortsleepten ma kolan gena. de koning die. Lod., Lod. Verh. blz. 397, 16: de dja tupuk oka. en zij het verbrandden, blz. 420, 18: ha manani mo dupuku. toen wierook zij er bij aanstak. Tegenover het w.w., dat intransitief gekonstrueerd wordt, of onafhankelik van het objekt door middel van een prepositie met het objekt verbonden, geven deze vormen een vastere verbinding van het w.w. met het objekt te kennen. Vgl. b. v. Gal. Verh. 56, 8: okilotu-ku to pane. het drijfhout - neer ik ging op. 58, 11: po pane po ma haka-haka ka. wij klimmen in wij allen, blz. 253, 244: o toko-kugena, i temo. een kip - neer die, zij zeggen, o koko j o bane j o d u p a. een vampier hij er opklimt hij er van houdt. Vgl. Gal. Verh. blz. 65, 21: nako-de n o tatnaha o putu tumidini-de. wanneer gij wacht de nachten zeven in. 70, 3: de ma nopa magena awi litimi-ka en zijn kind dat zijn benedeneind-te w o tamaha. het wachtte. 111 en blz. 11, 32: nokanena asa to damaha. hier dan ik het bewaak. 158, 3: t o n i damaha: ik u opwacht. Vgl. Gal. Verh. 26, 1: sidago-o gomoma totdat de mug magena i wosa o naaraka ma iga-ka. die hij kwam een spin zijn web-in. 163, 2 t.o: de aïa i wosa o tahu en toen zij kwamen in het huis magena. dat. en blz. 112 1 a o t i t i j o hosa. en de zwijnen zij er in komen. 112, 14: o doro manena upa ni jo nosa. de tuin die niet gijl. er in komt. Verder staat in de Leiddraad opgegeven •) dolu: „vloeien" nolu: „bevloeien". palu: „op roépen antwoorden", balu: „het geroep beantwoorden".tupu: „schieten"; dupu: „beschieten". tamo: „loeren" ; damo: „beloeren". Vgl. Tob. Verh. 25, 29: de ma dodiha gena en de slang die j'atobeika ho Jiarene. hij zeide welaan, laten wij aan boord gaan. en 78, 25: de o kuruhiobehi demo en (toen) een stoel een ijzeren en zij barene. klom er op. Tob. Verh. 94, 2: de ma kabini i tumunu. en de geit hij dook. l) blz. 100. 114 en 94, l:i taiti no dumunu. haastig gij duik er naar. 73, 5: de m'ato no dumunu de muna mo en zij zeide gij duik er naar en zij zij dumunu. dook er naar. Tob. Verh. 165, 26 : i o tuhu - tuhuku de ma zij schoten met het h u p e r a. geweer. en 19, 3: dene mia dodiawo i ni duhuku. dan onze makkers zij u doodschieten. Ook wordt deze afleiding gebezigd bij de intransitiefpassieve w.w., de zgn. toestandswoorden van v. Baarda, wanneer deze met een objekt verbonden worden: b.v. Gal. da toosa: „boos zijn", jo doosa: „boos zijn op": b.v. Gal. Verh. blz. 69, 15: so ma pipi ma duhutu da toosa-ka,. dus het geld zijn eigenaar hij was boos geworden. en blz. 75, 14: o djodjaru ami ria jo het meisje haar oudere zusters zij doosa o Kariana magena. werden boos op de Leguaan die. Evenzo Gal. da modo: „vreesachtig zijn, bang zijn", po modo: „bang zijn voor". i na tuhudu: „onwel, lusteloos zijn of worden", po duhudu: „er een tegenzin in hebben". Gal. da aamo: „vast, onwankelbaar zijn". no gamo: „gij bindt het vast aan". Met do is samengesteld no donosa: „gij vergeet, gij laat staan" van i ni wosa: „gij vergeet, gij zijt vergeetachtig". 113 Tob.: i ni hiri: „gij hebt pijn". no hiri: „gij hebt pijn aan". b.v. o mama te no hiri: „gij hebt buikpijn", 0 haeke no hiri: „gij hebt hoofdpijn". 1 ni magawe: „gij zijt ijverig", nomagawe: „gij zijt ijverig tot iets", i ni morene: „gij zijt verblijd", no morene: „gij zijt verblijd over". Tob. Verh. blz. 39, 28: de genoka ma karahe gena ja tohata. En toen die rat die hij werd boos. Tob. Bijb. Leesboek blz. 19, 10: Ma o Ezau wi tfohataka ua. Maar Ezau hij was boos niet. en T. B. L. 19, 19: hiadono i wi dohata. totdat zij hem haatten. T. B. L. 115, 3. v. o: demaTuanmoiiwi d o h a t a. En de Heer een zij hem haten. Ook in 't Lod. b v. Lod. Verh. blz. 412, 37: D e En maNauku-pono li ïtfodjata. Doof - oor weer hij werd boos. en Lod. Verh. 422, 28: so ai potiti o dodjata. dus zijn navel hij er boos op werd. Bij vele w.w., die op de bovengenoemde wijze gevormd zijn, is nog het prefix do voorgevoegd, waardoor de lokatieve kracht van deze vormen nog meer op de voorgrond komt en scherper geakcentueerd wordt, dat de handeling aan, bij, in, op, tegen het objekt aan enz. geschiedt. Wellicht is do een algemeen-plaats aanduidende partikel, die waarschijnlik ook deel uitmaakt van de 8 114 aanw. voorn.w. van plaats: doka, „ginds aan de overkant" uit do 4- oka, daku, „daar boven" enz. In enkele gevallen komt de vorm met d o voor naast de vorm zonder d o b.v. naast Gal. nado komt ook voor danado b.v. Gal. Verh. blz. 28, 18. wo danado maurumaraba-ka. zij plaatste die haar bek het binnenste-in. blz. 146, 11: una magena o teto magena hij die de steen die wo danado da bolo-ka, hij er plaatste het klaar. Maar meestal heeft de met d o geprefigeerde. vorm de vorm, waarvan hij blijkbaar is afgeleid verdrongen. Want d o is toch naar alle waarschijnlikheid geplaatst voor de vormen, wier aanvangsklanken reeds gewijzigd waren. Dat in gevallen als Gal. j o d o t o r e: „er in, er op verdrogen", jo dutura: „er op vallen". Pagu j o dutubuk de tenuis voorkomt en niet de media kan een gevolg zqn van dissimilatie 1). B.v. Gal.: i ^alata: „springen'', jo doöalata: „springen tegen aan", jo balata komt niet voor als zodanig. i jsotoka: „knallen", jo dobotaka: „tegen iets aan ontploffen", jo botaka komt niet voor. ni ja pesu: „leg het dwars", ni jo debesu: „leg het dwars over heen" en niet jo besu. wa 2?alako: „hij laat het los", wo rfobalako: „hij laat het los op" en niet wo balako. Tob. i honene: „sterven", jo dohonene: „sterven 1) Het Gal. d u u m o : «werpen op" van u m o, maakt een uitzondering, waar do voorgevoegd is voor de ongewijzigde stam. Het Mod. heeft echter d o g u m o; het Tob. de vreemde vorm: d o t u m o. 116 op, bij"; Mod. «mo: „werpen", du^umo: „werpen op", b.v. Mod. Verh. blz. 26, 11: de na'o o rie'omo en wanneer hij een weg wa ma'e ma djaga, awiT)adju wo duyumo. hij er kwam zijn tweesprong zijn baadje hij er neerwierp. Pagu, Pagu Verh., 42,10: de wo dasapon o ledi moi. en hij er kwam een tuin een. Nako nia ela o iiawa _ i mi daakan kogena. Indien uw moeder de mensen zij met haar doen zoo. 't Tab. T. B. L. 31, 19: naro kogeena ma ka hoewel zo toch dan ni dubukunu o godoa o betu moi. gij mij verkoopt een akker een stuk één. van pa wukunu: „verkopen". Evenzo wordt deze met do geprefigeerde vorm gebezigd, wanneer de eigenschap, toestand, handeling in het zgn. toestandwoord het intransitief-passief uitgedrukt zich tot een objekt uitstrekt. Bv. Gal. i wi wosa: „hij vergeet", wo doréosa: „hij laat achter". Bv. Gal. Bijb. Leesboek 276, 4: la upa o Jeruzaleme jo dowosa. dat niet Jeruzalem zij zouden verlaten. Wat op de bovengenoemde wijze wordt te kennen gegeven in de N. H. taalgroep nml. de verbinding van het w. w. met het meer verwijderd objekt, vindt wanneer dit niet door middel van een prepositie geschiedt en bepaaldelik aan het w.w. wordt uitgedrukt, in de Austronesiese talen plaats door middel van suffixen. Deze waren oorspronkelik preposities, die aan het w.w. zijn vast geworden. 1) Leiddraad blz. 106. 116 Het Mal., het Bat., het O. en N. Jav. bezigen dan i in de aktieve vormen, terwijl daarvoor soms an in de plaats treedt bij de overeenkomstige passieve vormen. Het Sund. en het Daj. bezigen an ook bij de aktieven. Het Tontemboans drukt deze betrekking tussen het w w. en het indirekt objekt in het aktief uit door het voorzetsel a, welks passief dan door middel van het suffix an gevormd wordt1) enz. Aan een Mal. k u t u a h i : „ik giet iets in iets" van kutuaa beantwoordt dus een Gal. t o g u s e: ik schenk in iets" van to use: „ik schenk" ta use: „ik schenk het", van een Mal. menaikkt: „iets bestijgen", van n a i k : „stijgen" een Gal. t o b a n e : „ik bestijg iets" van t o p a n e : „ik klim op." In de N.H. taalgroep is geen spoor aanwezig van dit lokatief-suffix i. 2. Dezelfde gewijzigde stam van het w.w. treedt op, wanneer door het w.w. uitgedrukt wordt, dat de handeling geschiedt voor, ten behoeve van, ter wille van iemand of iets. Deze w. w. hebben dit met de genoemde gemeen, dat ook hier de betrekking tussen het w. w. en het objekt een indirekte is. In de Leiddraad staan de volgende voorbeelden voor het Gal. aka: „maken", o tahu to mi g&k&: „ik maak een huis voor haar," t u t u: „stampen" : m i a rame o tamo mijo o" u t u: „wij stampen rijst voor ons feest", p u s u n e : „een gat maken", o gotola o luri o igojoousune: „de witte kakatoea maakt voor de lorre een gat in de kokosnoot." 1) Hoofdstukken uit de Spr. van het Tontemb. bh. 226. 117 Tob. h te 1 e n a : „openen'' beleha: „voor iemand openen"'). Wanneer de handeling geschiedt ten behoeve van het s ibjekt zelf, dan wordt de betrekking die er tussen het w. w. en het subjekt bestaat, uitgedrukt door de betrekkingaanduider: ma b.v. Gal. o niha to ma jobu: „ik raap kanarienoten voor mij op" van Tc o b u: „oprapen" o b o 1 e n o ma h o s u: „pof u pisang" o toko to ma iooma: „ik slacht mij een kip" 2). Deze bovengenoemde w.w. met ma onderscheiden zich van de met ma samengestelde, waarbij het subjekt het objekt direkt regeert, daardoor, dat bij de laatstgenoemde de w. w. stam ongewijzigd blijft. Deze laatstgenoemde w. w. zijn dan de eigenlijke reflexieve te noemen. b.v. Gal. to ma wuisi: „ik kam mij", wo ma idu: „hij legt zich te slapen"*), to ma badju: „ik doe mij een baadje aan" *). Tob. Verh. blz. 91, 4: h'oiki ho maohiki. laten we gaan, we ons baden. blz. 43, 17: wo ma noere. trek u een sarong aan. ho ma peleke: „struikelen". Mod. u ma lio: „hij keerde terug". u ma babaniheli: „hij speelde fluit". u ma togumu: „hij hield op". Pagu: jo ma djobo: „zij vertrokken". mo ma omano: „zij keerde herwaarts terug". 1) blz. 104. 2) Leiddraad blz. 104. 3) Leiddraad blz. 114. 4) O.c. blz. 116. 118 Tab.: nijo ma toomu: „verzamelt u". j o ma d j ob o : „zij vertrokken". jo ma lomuno: „zij verzamelden zich". Lod.: i ma bi odjiki: „zij baden zich". i ma dodudjutu: „hij zat zich in 't haar tepluizen'\ q ma dadi kariana: „hij maakt zich een leguaan". Tern. i ma loleo: „zij ankeren". i ma totoniro: „zij speelden". In zijn opmerkingen over 'tGal. naar aanleiding van de beknopte Spraakkunst van van Baarda *) toont Prof. Kern aan, dat N. H. vormen als to ma osi: „ik baad mij", wo ma wusi: „hij kamt zich", wo ma k u 1 a: „hij scheert zich" dezelfde formatie vertonen als Oud-jav. madyus, Nieuw-jav. adus: „zich baden", Iban. mattagetay: „zich kammen", Oud-jav. matjukur en makuris, Tag. mafahit: „zichscheren". Prof. Kern veronderstelt, dat dus Gal. en Tern. ma een prefix is verwant met 't Oud-Jav. ma, a. Iloko ag, Tag, Bis, Ibanag mag, Mal. bar enz. Hiertegen strijdt echter, dat vormen voorkomen als to ma dooma: „ik slacht voor mij", paralel lopend met een to ni dooma: „ik slacht voor u", waar de gewijzigde stam op de invloed van een nasaal prefix wijst en ma in die gevallen dus terug zou moeten gaan op een man, waarvan de funktie dan niet zou overeenkomen met die van het bekende prefix m a 4- neusklank van de Austronesiese talen. In zijn artikel: „Het Loda'sch in vergelijking met het Galela'sch Dialect op Halmahera"J) kwam de Hr. van Baarda hier tegen op. Op grond van de volgende gegevens heeft van Baarda aangetoond dat ma geen prefix is, maar een op zich zelf staande partikel. 1) Blz. 522. 2) Blz: 368 119 1. Ma bekleedt in de zin dezelfde plaats als het persoonl. voorn. w. als objekts-exponent gebruikt. In de gevallen, dat men, wanneer de handeling, door het werkwoord uitgedrukt zich uitstrekt tot een ander dan het subjekt b.v. to ni dooma: „ik slacht voor u"gebruikt, bezigt men dan ma als die handeling zich tot het subjekt uitstrekt: to ma dooma. 2. Wordt m a van het grondwoord gescheiden door bi, de aanwijzer van het meervoud b.v. i ma bi osi: „zij zijn zich aan 't baden" en het prefix si: mo ma si baro „zij draagt het als sarong". De andere feiten door v. Baarda aangehaald zijn niet overtuigend. Ma zou nml. ook van het w.w. gescheiden worden door de prefixen ka (kë, ki, ko, ku) en ri. Maar hier staat dan ma voor de sekundaire stam, die als een grondwoord op zich zelf geldt. Evenmin is overtuigend, dat m a geen integrerend deel uitmaakt van het w.w., waarvoor het gevoegd is, omdat het niet wordt geredupliceerd. Want ma wordt dan gevoegd voor de geredupliceerde stam, die ook als een nieuw grondwoord geldt. Zo komt van Baarda tot de konklusie, dat ma geen prefix is, maar een partikel, dienende om. ons reflexief en reciproque voorn, woord te vervangen *), de objekt-exponent voor een reflexieve handeling. En in de paragraaf over de wederkerende en wederkerige voorn, woorden staat vermeld, dat ma als het wederkerende (terugwerkende) en wederkerige voornw. voor alle personen en zaken mag beschouwd worden. Deze beschrijving van de funktie van ma is echter te beperkt. De funktie, die m a vervult om uit te drukken, dat de handeling in 't w.w. genoemd een reflexieve 1) Leiddraad blx. 113. 120 of reciproque is, is ingesloten in de algemenere funktie die m a vervult. En die is, dat door m a uitgedrukt wordt, dat de handeling tot het onderwerp beperkt blijft, of in de gevolgen op het onderwerp terugwerkt1). Deze vormen zijn dus mediaal. Ma geeft hier eenvoudig te kennen, dat de handeling in 't w. w. genoemd zich tot het onderwerp uitstrekt, het geeft dus te kennen, dat er een betrekking bestaat tussen het w. w. en het onderwerp. Ma zal dus niet anders zijn dan de bekende betrekkingaanwijzer, de partikel die zoals Schmidt 't uitdrukt: „dassich zurückrichten desjenigen Gegenstandes dem sie prafigirt ist auf denjenigen dem sie folgt ausdrückt2). Schmidt wijst er op, dat m a als zodanig gebezigd wordt als formans van de reflexieve en réciproque w.w. en als middel om de possessief-verhouding uit te drukken. Er is dan in wezen tussen de funktie van ma in de door ma verbonden genitief-samenstellingen als bv. Gal. o aawa malako: „het oog van de mens", waar door m a uitgedrukt wordt, dat 1 a k o nader bepaald wordt door riawa en die in to ma wusi „ik kam mij" geen onderscheid, al is hiermede niet gezegd, dat to ma wusi een genitief verband vormt. Ma geeft dus te kennen, dat er tussen wusi en to een zekere betrekking bestaat, dat de handeling wusi niet geschiedt onaf hankelik van subjekt of op anderen dan het subjekt betrekking heeft, maar dat er een relatie bestaat tussen het subjekt en de handeling, in 't w. w. uitgedrukt. Zoals reeds v. Baarda aangetoond heeft, heeft ma met de wijziging van de aanvangsklanken van 't w. w. niets uit te staan. Die is afhankelik van de aard van het w.w. waarvoor ma gevoegd wordt. 1) Opm. blz. 522. 2) Die sprachl. Verh. blz. 135. 121 Wanneer het w. w. het objekt direkt regeert, wordt ma gevoegd voor de ongewijzigde w.w. staan, wanneer het w. w. het objekt indirekt regeert, voor de gewijzigde zoals hierboven reeds vermeld werd. Eveneens wordt m a voorgevoegd voor het met het prefix si samengestelde w. w. b.v. Gal. m o ma si b a r o: „zij draagt het als sarong", Tern. i ma si lahi a m p u n: „zij vroeg voor zich vergiffenis", terwijl in het Pagu vormen voorkomen als mi madagalok: „wij vragen ten onzen behoeve" en wo ma daakal: „laten wij een list gebruiken ten onzen behoeve'', waar ma voorgevoegd wordt voor het met da samengesteld w.w. Wanneer de betrekking, die er tussen het subjekt en het w. w. bestaan, een reciproque is, dan wordt ma voorgevoegd voor het met ka of ri samengestelde sekundaire stamwoord b.v. Gal. ima kamake: „zij ontmoeten elkaar", i ma rimake: „zij ontmoeten elkaar van 2 personen over en weer" 1). Hieruit moge dus blijken, dat in vormen als Gal. to ma jobu: „ik raap voor mij op" van to fcobu: „ik raap op"2) ma geplaatst is voor de gewijzigde stam en door de gewijzigde stam wordt te kennen gegeven, det de handeling geschiedt voor, ten behoeve van het objekt. In de Austronesiese talen wordt deze betrekking tussen het w. w. en het objekt, dat de handeling geschiedt voor, ten behoeve van het objekt te kennen gegeven door suffixen: b.v. Mal. kan, OJav. aken, N.Jav. aken, a k e. Sund. k ö n, Toba. Bat., h o n enz. 1) Leiddraad blz. 120. 2) Zie blz. 105. 122 In het Mak. en Bug. door de suffixen a n en e n b.v. Mal. k u b u k a: „ik open (het)" k u b u k a kan: „ik open (het) voor iemand", kusgmbahjan kan: „ik doe sembahjan voor iemand" 1). Bug. t a r o: „bewaren" t a r o wan: „bewaren voor" sappa: „zoeken", sappare»: „zoeken voor, ten behoeve van" 2). In een taal als het Bim., die de bovengenoemde suffixen verloren heeft, wordt deze datiefbetrekking uitgedrukt door samenstelling van w e y a met het verbale woord: b.v. malai-na-sa ina makalosa weya tuta-na dou malao tongu-na kapa-mu ede: „Maar (hun) moeder was het, die voor (ten opzichte van) hen, die uw schip waren gaan bewaken, het hoofd uit (haar kamer) stak". En in het Rott. wordt door fè: „geven" (en evenzo in het Sav. door wie) na een ander werkwoord geplaatst, de persoon aangeduid voor wie, ten wiens voordele iets geschiedt, bv. ana neni fè ana-na nanaak hij bracht aan kind zijn voedsel, „hij bracht zijn kind voedsel" 3). Tegenover al deze Austronesiese talen heeft dus de N. H. taalgroep zijn eigen kenmerkende wijze van uitdrukken, dat de handeling in het w.w. vermeld, geschiedt voor, ten behoeve- van iemand of iets. Deze w.w. met gewijzigde stam kunnen ook samengesteld worden met het prefix: si. In vele gevallen schijnt si, welks meest algemeene funktie die is van 1) Mal. Spr. blz. 238. 2) Bug. Spr. blz. 79. 3) Rott. Wdb. i. v. 123 het aangeven van het indirekt objekt, in de samenstelling met deze w.w. met gewijzigde aanvangskonsonent ook niet anders te doen dan de betrekking die er tussen het w.w. en het indirekte objekt bestaat nader te akcentueren. Bv. Gal. t&se:. „kruipen", pa da se: „iemand, iets bekruipen", po si d&sè: „besluipen". tumu: „wijzen", po si rfumu: „wijzen, aanwijzen, wijzen naar". tuuru: „later zijn", po si duuru: „achteropkomen, achtervolgen". Mloli: „rondom", po si ^iloli: „omsingelen, omringen". puae: „graven", po si ftuae: „begraven in of onder, ingraven". ise:' „horen", po grise: „vernemen", po si grise; „luisteren, afluisteren". ui: „scheppen", posigrui: „vullen in, water halen in", aso: „roepen", po si g&so: „roepen om, roepend vragen om". pa fjako: „veranderen, verdraaien", po si rfjako: „een voorwerp verzetten aan een uiteinde". pa oto: „hakken", po si goto: „een spleet ergens inhakken en daar iets tussen klemmen". pa //ado: „zetten, leggen", po nado: „leggen in, zetten in", po si nado: „er in zetten, een stuk, of een geheel werk, dat pasklaar gemaakt is", (ook in de overdrachtelike betekenis: „iemand in een ambt zetten, aanstellen"). pa /ahu: „vuur aanmaken", po dahu: „branden", po si dahu: „verbranden". pa la nu: „opzetten" (een deksel), po danu: „op de wacht zijn voor", po si d&nw. „passen op, hoeden". 124 pa to&: „uitstrekken, uitsteken", p o si d o a: „aanreiken, toesteken, aanlangen, toereiken", pa £uga: „meten", po si duga: „beraadslagen over", ho foaka: „de hand en arm uitstrekken" ho /ti do a k a : „iets overhandigen, iets aangeven" ho tfunutu: „iets wijzen", ho hiduhutu „aanwijzen, aantonen." b. v. Tob. Verh. blz. 34, 31: ona na i wi hidoakika. zij zij hem gaven (een) (nml. een mes). Tob. Verh. blz. 177, 16: de done i nahibaitoka. en opdat niet die ons begrave. In het Tob. komen baiti, boaka, doaka, duhutu niet voor zonder do verbinding met si. De waarde hier van si komt overeen met die van Mal. kart in w.w. als: kusan kaftan „ik vermeen" naast kusanka: „ik meen" kuubahftan: „ik verander" naast kuub ah. *) Het prefix si. Het prefix s i geeft in de N. H. taalgroep in het algemeen te kennen, dat de betrekking, die er tussen het w. w. en het objekt bestaat een indirekte is, dat de handeling aan, bij, ten opzichte, voor het indirekt objekt geschiedt. De meest gebruikelike funktie van si, hetgeen in het Tob. en Mod. h i luidt, is die van vormer van het instrumentale w.w. Het duidt aan, waarmede, met welk middel de handeling geschiedt. Als prepositie komt het nog voor in het Tern.: „met", „aan", „bij", „door." In de andere 1) Mal. Spr. blz. 327. > 125 dialekten komt het slechts als voorvoegsel vóór de w.w. voor. S i komt voor als prefix : 1. Voor de intransitieve w. w. b.v. i pago: „het breekt af', i ni si pago: „het „breekt met u, onder u af." i polo te: „het scheurt", i si polote: „het vloeit voort uit". i Tob. i p a g e 1 i: „het breekt af', i na hi pageli: het breekt onder iemand". Evenzo komt s i voor in verbinding met het intransitief-passieve w. w., door v. Baarda toestandswoord genoemd, waarbij dan dit onpersoonl. intrans pass. w. w. als een persoonlik w. w. gekonstrueerd wordt. Gal. i na tirine: „beven", i na si tirene: „bevende zijn door '. da made: „beschaamd zijn of worden". po si made: „beschaamd zijn over". Tob.: i na m a A e k e: „beschaamd zijn", h o hi m aAeke: „over iets zich schamen". i na morene: „zich verheugen": ho Ai morene: „over iets zich verheugen". i na o m u: „jaloers zijn", h o hi o m u : „over iets jaloers zijn". 2. Voor de trans. w. w., die hun objekt direkt regeren. ' b.v. Gal. pa aho: „dragen, meedragen". po si aho: „meedragen, meenemen in", pa aka: „maken", po «t aka: „maken van, met, er van". pa bulutu: „tollen, draaien", po si bulutu: „tollen met, omdraaien met". ha oto: „hakken" ho Moto: „met iets hakken". 126 ha ohiki: „baden", ho hi ohiki: „met iets baden". Dit zijn dan meest instrumentale w. w., waarin te kennen gegeven wordt, dat de handeling geschiedt met, door middel van het indirekt objekt1). De op dergelike wijze met si samengestelde w. w. regeren het objekt indirekt, vandaar dat de objekts-exponens voor zaken niet a luidt, maar o. 3. Voor de trans. w. w., die hun objekt indirekt regeren. Si geeft bij deze w.w. te kennen, dat de handeling geschiedt met een doel, om, ter wille van iets of ter oorzake van iets. Deze w. w. regeren soms een dubbel indirekt objekt, waarvan het ene aanduidt de persoon of zaak, waaraan de handeling geschiedt, het van si afhankelike objekt waarom, ter wille waarvan de handeling geschiedt. b.v. Gal. po ari: „wenen" po p-ari: „bewenen", po si <7ari: „wenen van wege" b.v. awi doosa wo si gr ari: „hij weent uit toorn", „van wege zijn toorn". Gal. po s a n o; „iemand vragen", po si s a n o: „vragen in betrekking tot". Tob. ha tfaaere: „iets berispen", ho daaere: „iemand berispen", ho Mrfaaere: „iets in iemand bestraffen", ho /ahe: „kruipen", ho rfahe: „besluipen", ho hid&he: „met een bepaald doel ergens heensluipen". In vele gevallen echter wordt s i voor deze w. w. stammen gevoegd en heeft dan geen andere waarde dan de betrekking tussen het w. w. en het indirekt objekt nader te akcentueren, zoals hierboven vermeld is. In tegenstelling dus tot de sub 2 genoemde w. w. met 1) Zie Leiddraad blz. 96. 127 s i samengesteld, waar de betrekking tussen het w. w. en het instrumentaal objekt geheel door s i wordt uitgedrukt, wordt bij deze laatstgenoemde w. w. de betrekking tussen het w. w. en het indirekt objekt reeds te kennen gegeven door de gewijzigde stam van het w.w. Zo staat dan Tob. hi^aiti: „met iets graven"naast h i b a i t i: „iets begraven", „iets ingraven". Tob. h i o t o: „met iets hakken", naast h i go t o: „een spleet in iets hakken en daar iets tussen klemmen". II. De meest algemene funktie van si is echter die van vormer van causalia, welke funktie van si voortvloeit uit de instrumentale. Van de gehele N.H. taalgroep geldt, hetgeen bepaaldelik van het Tabaru's is vermeld J), dat het voorvoegsel si, niet in de eerste plaats causalia vormt. Een voorvoegsel, dat een uitsluitend causatieve betekenis heeft kent de N. H. taalgroep niet. De toestand, zoals die in de N. H. taalgroep geworden is, laat zich vergelijken met hetgeen geschied is in het Maleis b.v. met de w.w. met kan gevormd, als kularikan: „ik doe (iemand) weglopen", welke betekenis zich ontwikkeld heeft uit die van „ik loop weg met", k u t e rbah kan: „ik doe (iets) wegvliegen" uit: „ik vlieg weg met". Eveneens laten zich ter vergelijking aanvoeren de instrumentale vormen in het Tontemboans, die gebruikt worden in een min of meer causatieve betekenis. Het zijn daar evenwel geen eehte causalen, die met het prefix-? gevormd worden. De handeling wordt verricht door de agens met of aan (i-) het instrumentaal-subjekt, zodat dit laatste door de agens in werking wordt gezet2). 1) Naar een mededeling van Dr. N. Adriani aan den Hr. Fortgens. 2) Hoofdstukkeu uit de Spr.k. v. h. Tontemb. blz. 194. 128 Dit is dan ook het geval met de met si- gevormde w. w. in de Noord-Halmahera'se taalgroep. Waar van het subjekt wordt gezegd, dat het de handeling verricht met, door, met behulp van, door middel van het indirekt objekt, daar wordt ook wel de nadruk van het handelend objekt verplaatst naar het middel of werktuig, waarmede de handeling wordt verricht, zoodat de voorstelling deze wordt: Het subjekt laat de handeling verrichten door het indirekt objekt en verder nog: het subjekt doet het indirekt objekt de handeling verrichten. Op deze wijze ontstaat de causale betekenis uit de instrumentale, welke laatste weder een der vele funkties is van het indirekt objekt, hetwelk door een w.w. met s i geregeerd wordt. Zo is dus de causale betekenis een jongere funktie van het voorvoegsel s i, die wel vérre van de meest voorkomende te zijn, bij de minderheid der voorbeelden voorkomt. De meest algemene funktie van s i is het aangeven van het indirekt objekt, door ons met allerlei voorzetsels aan te duiden b.v. Tab. doa: „klimmen", si doa: „met iets naar boven gaan en vandaar naar boven brengen." Besene: „Uit de weg gaan"; si resene: „met iets uit de weg gaan, uit de weg zetten." In deze funktie wordt s i ook gevoegd voor: 1. Het intrans. w. w. b. v. Gal. i o h o : „het leeft, het komt op", si oho: „doen leven." i gapala: „hetkleeft", po si gapala: „doen kleven" Tob. i puda: „het komt boven uit het water". h o hi puda: „boven doen drijven". ho hupu: „uitkomen,uitgaan" ; ho Aihupu: „uit doen gaan." Evenzo voor de intrans. pass.*w.w. de zgn. toestandswoorden: b.v. Gal. da da si: drijvende zijn", po si dasi: „doen wegdrijven". 129 da modo: „vreesachtig zijn", po jjmodo: „vreesachtig maken." Tob. ja hauku: „warmzijn", ho Aikauku: „warm doen worden." *) 2. Het trans, w.w., dat het objekt direkt regeert. Bv. Gal. pa idja: „kopen", po siidja: „doen kopen, verkopen". pa udo: „drinken", po si udo: „drenken", pa tigi: „aanraken, aanstoten", po sitigi: „doen aanstoten". Tob. ha oAomo: „eten", ho TnoAomo: „doeneten", ha togumu: „ophouden met iets", ho Aitogumu: „iets doen ophouden". 3. Het trans, w.w., dat het objekt indirekt regeert. Bv. Gal. i pane: „invaren", po 6ane: „bestijgen", po si ftane: „opladen". po rfulu: „aanleggen, aangaan", po si duin : „in het voorbijgaan bezorgen, aanreiken ltl. doen aangaan." Tob. ha tfjobo: „vertrekken", ho ma djobo: „vertrekken met een bepaald doel", ho Mdjobo: iets doen gaan". ho lor ari: „het aangezicht naar iets of iemand gekeerd hebben", ho dor ari: „ergens bij zitten", ho Mdorari: „iets tegenover iemands aangezicht stellen of leggen". Maar ik meen is dus op de bovengenoemde wijze de 1) Naast Tob. hihauku: «warm doen worden», vindt men na hauku: «warm maken*, hetgeen hij de intrans-pass. ook de meest voorkomende wijze is, waarop zich deze intrans. verhouden tot hun causativa. Wellicht is hier de afleiding met si (hi) dan een nieuwvorming. Zie blz. 59. 9 130 vorming van de w.w. met si geschied. De wijziging van de aanvangsklanken van het w.w. waarvóór si gevoegd wordt, is dezelfde, als die zich vertoont bij de van de w.w. afgeleide substantiva. Zo vindt men b.v. Gal. k as ai: „kleven, plakken", si gras ai: „doen kleven, opplakken", g as ai: „kleverigheid", pane: „aan boord gaan", si ftane: „inladen", 6ane: „het gaan" in de uitdrukking: ai groko de ai iane: „mijn staan en mijn gaan". Dit feit bracht Prof. Kern ') en met hem de Hr. van Baarda in de Leiddraad2) tot de konklusie, dat het causativum gevormd wordt door si te voegen voor een abstrakt substantief. Verschilt zulk een substantief uiterlik niet van de werkwoordstam, dan ziet men ook een verandering in de aanvangklank van het woord, waarvoor si geplaatst is. b.v. Gal. po oho: „leven", po si oho: „doen leven" en o oho: „het leven", po odo: „eten", po si odo: „spijzigen", o odo: „maaltijd". Nu geeft v. Baarda terstond toe, dat, als een bezwaar hiertegen in te brengen is, dat het Gal. maar weinig van deze abstrakte substantieven in gebruik heeft, omdat men weinig abstrakt denkt. Het komt zelfs een enkel maal voor, dat zulk een substantief wel bestaat, maar si toch gevoegd is vóór de onveranderde w. w. stam b.v. Tob. ha «ogumu: „ophouden" met iets ma dogumu: „het ophouden van iets; ho Mtogumu: „iets doen ophouden". Waar si nu onmiddelik vóór het hrtrans. en direkt trans. w. w. geplaatst wordt, daar is het wel zeer waar- 1) Opra. blz. 527. 2) Leiddraad blz. 93. 131 schijnlik, dat in de gevallen, dat si geplaatst is vóór een gewijzigde stam, si voor het indirekt transitieve w. w. gevoegd is. Wel kan si gevoegd worden vóór een onafgeleid substantivum, maar dan vormt het daarvan een denominatief werkwoord. b.v. Gal. sou: „medicijn", po si sou: „medicineren" dane: „een afzonderingsmiddel" po si dane: „er van, er mede een d a n e maken". Waar het causativum van de intrans. en de intrans. pass. door middel van de inkorporatie van het pronominaal objekt wordt te kennen gegeven daar blijft de meer oorspronkelike funktie van si gehandhaafd. b.v. Gal. po loda: „wegloopen", pa loda: „laten weglopen", po si loda: „weglopen met iets". Gal. i oko „staan", pa qko: „doen staan", po si g o k o: „staan op, met". i lolo: „rollen" (intrans.) pa lolo: „rollen" (trans.) po si lolo: „er mede rollen". da pesa: „nat zijn", pa pesa: „nat maken", » po si pesa: „nat maken met". i potoka: „openbarsten van de huid", pa potoka: „wond maken, blaar trekken", po si potoka: „er mede wond maken", i r u t u: „omverliggen, platgetreden", pa rutu: „hoog onkruid neerdrukken", po si rutu: „platdrukken met". i s o s o: „vliegen", pa sosa: „laten vliegen", po si soso: „wegvliegen met". i) Zie blz. 59. 132 Tob. i k e k e t e: „vast zijn", ha kekete: „vast doen zijn", ho h ik ek e t e: „met iets vast doen zijn", „met behulp van iets stevig maken", i louku: „liggen walmen roken", ha louku: „iets bewalmen, beroken", ho Mlouku: „met iets bewalmen", i A a b o: „scherp zijn", ha Aabo : „wonden", h o hi A a b o: „met iets wonden", ja pehaka: „nat zijn, worden", ha pehaka: „nat maken, bevochtigen', ho Mpehaka: „met iets bevochtigen". De funktie, die si in de N. H. taalgroep vervult van vormer van instrumentale werkw., wordt in de Austronesiese talen op verschillende wijzen te kennen gegeven. In talen als het Mal., het O. Jav. en N. Jav., het Sund., het Bat. wordt de instrumentale betrekking, die er tussen het w. w. en het indirekt objekt bestaat, wanneer dit vormelijk uitgedrukt wordt, te kennen gegeven door de suffix geworden preposities: Mal. kan, O. Jav. aken, N. Jav. aken, Sund. k ö n, Toba-Bat., h o n (hetgeen in het Gajo's nog als prepositie: ken voorkomt). In het Tontemboans wordt deze betrekking te kennen gegeven door het instrumentale passief, met het prefix i gevormd. In het Bimanees wordt door k a i, met een verbaal woord samengesteld hetzelfde te kennen gegeven, hetgeen in het Mal., enz. door het suffix kan wordt uitgedrukt. K a i heeft hier nog geheel de waarde van een 133 prepositie en wordt alléén in bepaalde gevallen samengesteld met het verbale woord 1). Het prefix si laat zich niet identies verklaren met het instrumentaal prefix *' van het Tontemboans en de Filippijnse talen, hetgeen in sommige van die talen nominale afleidingen vormt met de betekenis van dat, waarmede iets geschiedt, dat waarom iets geschiedt, de wijze, hoe iets geschiedt, de tijd waarop en de plaats, waar2), aangezien de vorm si of hi niet vóórkomt in de Austronesiese talen. Evenmin is si verwant met hét kausatief-prefix sa in het Sumbawarees, al of niet door een neusklank gesloten, aangezien si in de N.H. taalgroep geen eigenlik kausatief-prefix is 3). Si als meervoudaanwijzer. In de N. H. taalgroep wordt si aangetroffön bij een aantal w. w. in verbinding met d o. De kracht, die dit gekombineerde prefix aan het w.w. geeft is deze, dat de handeling tegelijkertijd aan meer dan een objekt geschiedt. b. v. Gal. si d uu mo : „tegelijkertijd weggooien": ó remo na umo de ai monamara upa de krullen gij ze weggooit en mijn gereedschap niet gij no si duumo. tegelijkertijd er bij weggooit*). Gal. Teksten blz. 195, 107: 1) Bim. Spr. blz. 147 vlgd. 2) Bim. Spr. blz. 177; De Fidji-taal blz. 53 vlgd. 3) Bim. Spr. blz. 191. 4) Leiddraad blz. 109. 134 La o igo jo deho gena bilasu o sou Dan kokosnoot zij wrijven uit die het moet de medicijn magena i si detoho. die zij er bij uitwringen. Gal. Verh. blz. 131, 4: la ma toto dema dan de ingewanden en het moi-moi magena, ma pokoma raba-ka alles dat de' buik er van de inhoud genai masi dohoï. die hij neemt er mee uit (tegelijk). Gal. Verh. blz. 37, 10: de ja tulada i maar hij hen tekende hij si diahiwa so hiti ka i si dodotulada. deed 't niet goed, dus als maar hij er op los tekende (hier en daar tekende, krabbelde), i mi si dutupuku: „zij verbrandden haar er mede." Maar in vele gevallen duidt si eenvoudig het meervoudige van de handeling of het objekt aan en krijgt si dus een wijdere en algemenere betekenis: Gal. i si dodotulata: „hij krabbelde (hij tekende hier en daar". Tob. de i nahidamakeino. en zij ons er treffen aan. Mod. Jo'i hideehe: „zij hen er zouden halen". Pagu jo ma si dobootaka: „zij hadden zich allen gereed gemaakt". Evenzo in de volgende voorbeelden uit het Tab.: oara: „hard lopen", si do oara: „er van door gaan met veel goederen". s o s o : „vliegen", si dososo: „met veel dingen wegvliegen". pesaka: „nat", si depesaka: „alles tegelijk nat maken". 135 Eveneens heeft si deze meervoudige kracht in het Gal. po sihadja: „strooien, zaaien, sprenkelen" het frequentatief van pa h a d j a: „doen spatten" po sibiau: „verspreiden, verstrooien", „hier en daar, links en rechts neersmijten," het frequentatief van pa biau: „breken, slopen." Tob. ho h i g i 1 i a n a : iets naar links en rechts uit elkaar gooien" van ha hiliana: „afbreken, slopen." ho hipaiere: „al maar door hakkende bewegingen maken met het vlak gevoerde hak- of kapmes" van h o p a i e r e: „iets gelijk afhakken." Pagu Verh. blz. 166, 13: dadi ma ela de ma 't was de moeder en het noak ka ma moi jo ki sidogolik. kind te samen zij hen te samen beten, blz. 182, 20: o golol de o akel de marapa vet en water en kruiden nio sonodakuku de ni si datamunuku. gij er werpt in en gij er te samen bedekt met een deksel., Tab. b.v. Tab. Bijb. Leesb. blz. 199, 21: o Suriaka de Syriers jo ma si dobootoka. zij waren opgebroken met al hun hebben en houden. Lod. b.v. Lod. Verh. blz. 422, 16: so djo dola-ijè de o dja sidotodjana: Dus klommen zij op en hij hakte hen te samen om (met boom en al). Lod. Verh. 26 Hr. Metz.: blz. 75, 29: De ona En zij gagoso djo dje so i mi si dutupuku. gumutu-touw zij haalden en zij haar verbrandden er mee (met touw en al). Ook geeft s i d o te kennen, dat de handeling aan een 136 voorwerp veelvuldig geschiedt, in sterke mate, volledig en is de vorm met s i d o soms als een intensivum te beschouwen van de vorm, waarvoor het geplaatst is,b.v. Gal. sidewedo: „geheel vullen" van wedo: „vullén". Tob. oto: „hakken", hidooto: „zich ergens doorhakken, hakkende bewegingen maken met de hand". letono: „schitteren", i ma hidoletonuku: „ergens neerbliksemen". Tab. b.v; Tab. B. L. blz. 58, 2: o Misiroka mana bira jo ki sidewedere:De Egyptenaren hun rijst zij was Voor hen geheel en al op. Wat de waarde van do is in dit samengesteld prefix, is soms moeilik te bepalen. In vele gevallen heeft het geen andere funktie dan de op blz. 113 genoemde n.ml. die van aan te duiden, dat de handeling ergens bij, op, aan, enz. geschiedt. Zo is dit ongetwijfeld het geval met do in de voorbeelden, door van Baarda genoemd b.v. p a k u: „spijkeren" s i d a p a k u: „er tegen aan spijkeren", het een aan het ander spijkeren". pi 1 iku: „binden", si do piliku: „er aan, er om, er tegen vastbinden", net een met het ander tegelijkertijd binden" enz. Ook is dit het geval met do in de bovengenoemde voorbeelden b.v. Gal. no si duumo: „gooi er bij weg", i si deteho: „er bij uitwringen". i ma si dohoï: hij neemt er mee uit". Tob. i na hidamakeino: „zij treffen ons er aan", wo hidodinikutu: „hij bond die er boven". Mod. jo'i hideehe: „zij hen er zouden halen" mi hidaahini: „Zij die er mede weg lieten drijven". i) Leiddraad blz. 108. 137 Tob i ma hidoleletonuku: „ergensneerbliksemen". Maar het is bevreemdend, dat do hier in tegenstelling met wat men gewoonlik bij do waarneemt, voorgevoegd wordt niet vóór de w. w. stam met gewijzigde aanvangskonsonant, maar voor de ongewijzigde. In andere gevallen heeft do die funktie weer niet b.v. Tob. to ma hidutuhuku de nohi hekata: „ik verbrand mij met mijn vrouw". Pagu :jokisidogolik: „zij hen te samen beten", ni si datamunuoka: „gij het te samen met een deksel sluit". Tab. jo ma si dobootoka,: „zij hadden zich gereed gemaakt". Lod. i mi si dutupuku: „zij verbrandden haar er mee". In deze gevallen zal do toch ook wel de waarde hebben van een meervoud aanduider, te kennen geven, dat de handeling meervoudig is. Dit heeft do ook in een enkel geval, als het alleen zonder s i met het w.w. verbonden wordt b.v.: Tob. h o ma dogogorehe: „hevig schreeuwend over iets wenen", ho ma dagari: „hevig wenen", ho dotolegan, Mod. po dataila'o: „aan alle kanten bekyken". Si is in deze verbinding met s i d o wel hetzelfde si, dat in het algemeen dienst doet, om het werkwoord te verbinden met het indirekt objekt. De nuance van s i als concomitativus treedt hier op de voorgrond, welke si b.v. ook soms heeft bij de reciproque w.w. b.v. Gal. i ma si kuumura „zij worden te samen oud". Si geeft hier oorspronkelik te kennen, dat de handeling aan het ene objekt en tegelijk aan 138 het andere geschiedt, dat het ene objekt begeleidt wordt door het andere. Deze oorspr. betekenis van si is in vele gevallen nog goed waar te nemen. b.v. Gal. si d o o k o: „iets, met wat er in is, opzetten, iets samen met een ander voorwerp, bij elkaar opzetten". t a 1 a k e: „bedekken", si d o t a 1 a k e: „bedekken het voorwerp, met wat er in is". tago: „vangen", si datago: „gelijkertijd vangen, pakken", b.v. „de moeder met het kind." En in de voorbeelden Gal. b.v. i si deteho; „te samen uitwringen met". i ma si dohoï: „hij neemt ze er te samen uit". Tob. de ja hidaAahini: „en zij deden die te samen wegdrijven". wo hidodinikutu: „hij bond die te samen met", to ma hidutukuku: „ik verbrand mij te samen met". Mod. b.v. mi hidaahini: „zij lieten ons er mede wegdrijven" (met de kist). Pagu: ni sidatamunuku: „gij sluit het te samen" (met de kist). Lod. o dja sidotodjana: „hij hakte hen er mede om (met boom en al"). Si verenigt dus in zich de funktie van aan te duiden: 1. dat de handeling verricht wordt aan, ten opzichte van, voor het indirekt objekt. 2. dat de handeling aan meer dan één objekt tegelijk verricht wordt. In de Austronesiese talen verrichten i en an deze beide funktiën. De suffixen i en an geven daar te kennen, dat de handeling veelvuldig geschiedt, hetzij de handeling zelf, hetzij aan meerdere objekten, hetzij door meerdere subjekten. 139 b. v. Mal. k u t i k a m : „ik steek" kutikami": „ik steek herhaaldelik", kutjium: „ik ruik" kutjiurm: „ik beruik" l). Sund. ne j an : ,.zich begeven naar iemand" n e j a n an: aanhoudend zoeken." 2) Van geheel andere aard is het Sund. si, dat wederkerige en reflexieve w. w. vormt en dat in het O.Jav., Bat. in- de vorm m a s i optreedt, in het Sang. m a s i enz. hoewel dit soms een veelvoudige betekenis kan hebben b. v. Sang. masitohowo, masitarisi: „hier en daar staan, op verschillende plaatsen staan." 3) Maar in deze vormen heeft si een distributieve betekenis en is de oorspr. betekenis: „ieder voor'zich" of een reciproque: „de een met de ander", zoals het optreedt in het Mak. en Bug. Tobo. Door middel van het prefix tobo (toba, tobi, t o b u) wordt te kennen gegeven, dat de in het grondwoord aangeduide werkzaamheid of toestand, een hebbelikheid of een doorgaande eigenschap is geworden. Uit de aard der zaak worden deze woorden meest gekonstrueerd als de zgn. toestandswoorden, waarvan zij vaak zijn afgeleid. Gal. i na da 1 u: „dronken zijn"; i na tobadalu: „altijd dronken zijn". i na g u w u : „aan een steenpuist lijden", „steenpuisten hebben." i na tobuguwu: „steeds van steenpuisten te lijden hebben" 1) Mal. Spr. blz. 324. 2) Sund. Spr. blz. 73. 3) Sang. Spr. blz. 112. 140 pa go 1 i: „bijten" „da tobogoli: „bijterig zy'n" ; o kaso magena da tobogoli: „die hond is een bijter". po d o h. e; „glimlachen"; inatobodohe: „lacherig van natuur zijn, goedlachs zijn" Tob. f na daluku: „dronken zijn"; i na tobadaluku: „altijd dronken zijn" ho doa na: „schelden," i na t ó b a d o a n a: „schelderig van aard zijn" ari: „wenen" wo tobagari: „hij is een huilebalk hij weent" altijd" Mod. i na tabaeto: „altijd dronken zijn". In 't Lod. b. v. ina tobaudumo: „zuiper" i na tobakioloko: „slaapkop, hardslaper" toba toguruga: „dromer" i na tobaborosa: „behept met steenpuisten" i na tobagiete: „lachebek" i na tobagari: „schreeuwleelik". ') In 't Tab. komt de afleiding met tobo een enkele maal voor als toestandswoord gekonstrueerd. b.v. B. L. blz. 48 reg. 27: siadono ni tabatootasa: „Zodat hij vlagen van toorn had". blz. 299, 26: n i t a b a s a w i n i: „hij had van honger te lijden". Maar meestal komt het in 't Tab. voor als finiet werkwoord, b.v. Tab. B.L. 38, 12: wo tabaroda o maindjana de o titi: „hij ging voortdurend op de herten- en varkens jacht". blz. 74, 22: o Isarelioka jo taba buseni: „de Israëlieten zijn lui". 1) Deze voorbeelden werden mij door de Hr. Metz verstrekt, die mij tevens meedeelde, dat 't hem voorkwam, dat deze woorden meer als scheldwoorden of bij wijze van geestigheid gebruikt worden, maar men ze met veel hoort. In de Lod. teksten kwamen ze dan ook niet voor ' 141 blz. 102, 13: ona ma ka jo tabanamo-de: „maar zij hebben maar steeds wat tegen te spreken", blz. 205, 12 ka no tabanisuku: „gij hardslapende". Ook komt het in 't Tab. een enkel maal te staan voor de vorm die met si is samengesteld b.v. Tob. 197, 23: wo tabasi demo: „hij brengt het steeds uit". Hetgeen door tobo enz, wordt te kennen gegeven, wordt ook uitgedrukt door het prefix t o, volgens van Baarda een afgeknot tobo. B. v. Gal : topono: „doof zijn" van pono: „dove"; t e b e s u : „dwars van zin, weerstrevig zijn" van p e s u: „dwars"; t o d o s i: „diefachtig, stelerig zijn" van d o s i: „diefstal". Mod. towoworo: „beverig zijn" van een grondwoord: woworo, dat als zoodanig niet voorkomt in het Mod, maar wel in de verwante vorm: w a w a r a: „beverig zyn, rillen", Tob. B.: f af ara, Tob.: h ah ara, Pagu: w a w a 1. Tab.: jo toponono: „zij waren doof', „verstokt", nija tataneluku: „gij bedriegt maar steeds'* wo tatabuseni: „hij was een luiaard". Eigenaardig is de Mod. vorm: inadowowoto: „stekende pijn hebben". Dit prefix tobo laat zich uit de beschikbare gegevens niet verklaren. Het zou mogelik kunnen zijn, dat het uit to en bo samengesteld is en dat to, dat ook zonder bo in deze funktie voorkomt een nevenvorm is van do (de oorspronkelike vorm van do), hetgeen als meervouds prefix optreedt en aan ,het volgend woord een intensieve waarde geeft. Zo zou dan ook bij to de betekenis van „behept zijn 142 met iets", „iets als eigenschap bezitten", zijn voortgevloeid uit die van „in ruime mate hebben", „in sterke graad, voorzien zijn van", of „iets vaak hebben", zoals dat ook met het aanhechtsel an in de M P. talen het geval is, dat een meervoudige waarde heeft, de betekenis van „zeer", „in sterke mate", als zodanig het in sommige talen de komparatief en superlatief vormt, zoals in het Bat- gabean: „rijker", in het Mak. an, Bug. ah en eh Sang. ah en evenzo aanduidt: „iets als vaste eigenschap vertonen" b.v. Mal. kuninan: „geelkoper" van k u n i n : „geel", of „iets in sterke mate bezitten, met iets behept zijn", zoals Mak. panasuwan: „driftig van aard". Bug. pateperen: „lichtgelovig van aard", Tag. i 1 u n a n, Bis. i 1 ü ri a n: „grootneuzig", Tag. u 1 uu 1 u h a n: „koppig" Het „behept zijn met een ongemak, ziekte, gebrek, kwaal", wordt meestal in de Austronesiese talen uitgedrukt door middel van het suffix, in t Jav., Ttb. m luidend, Sund. eun, Bat. on, Bug. eh enz. b.v. Jav. wudunen: „aan bloedzweren lijden" van wudun: „bloedzweer", Bat. arunon: „aan koorts lijdende" van arun: „koorts" enz. Het Tontemb. onderscheidt de vormingen met an van die van en in zoverre, dat de eerstgenoemde aanduiden, dat de bedoelde ziekte, kwaal, eigenschap, het bedoelde gebrek of uitwendig verschijnsel aan of bij iemand voorkomt, zo aan iemand of iets zit, dat het er bij wijze van spreken wel zou kunnen worden afgenomen, de afleidingen met «w, dat een persoon of zaak door de ziekte in het grondwoord genoemd wordt aangetast of aange- 1) Kern. De Fidji-taal blz. 67. 143 grepen zö, dat het gebrek niet aan, maar in het lichaam zit, geen uitwendig toevoegsel vormt, maar een eigenschap is geworden. *) Het prefix ta in het Ttb., hetgeen „te zeer" betekent, „in hoge mate de eigenschap bezittend, die het gr. w. uitdrukt" heeft, gevoegd voor een grondwoord, welks beginner geprenasaleerd wordt, al dan niet met het suffix en voorzien, de betekenis van „liefhebber van" ook „die gewoonlik iets doet."2) Maar een verwantschap van dit ta met het bovengenoemde to laat zich uit niets bewijzen. Substantiva van w. w. afgeleid. De afleiding der substantiva van de w. w. geschiedt in de N. H. taalgroep geheel zonder de hulp van de pre- en infixen, die daarbij zulk een rol spelen in de Austronesiese talen. In de N. H. taalgroep geschiedt deze afleiding 1. door de reduplikatie van de ongewijzigde stam 2. door de voorvoeging van het nasaal prefix, dat dezelfde wijzigingen in de aanvangsplannen te weeg brengt, die wij ook bij de indirekt-transitieve w. w. hebben aangetroffen. De reduplikatie is ontstaan uit de gedeeltelike woordherhaling. En de substantieven, op deze wijze gevormd, zullen wel gesubstantiveerde attributief gebezigde adjektieven zijn, zoals die nog in enkele gevallen in de vorm van de gedeeltelike woordherhaling voorkomen b.v. Tob.: ami lako i pilo-pilon o: „de doof-orige", jo honehonene: „de gestorvene", Tab.i jo sone-sonene, 1) Hoofdstukken uit de Spr. v. h. Ttb. blz. 219. 2) o. c. blz. 126 vlgd. 144 Tob. ma ama ma ajojotofo-tofo: „pleegvader en pleegmoeder". Met gedeeltelike woordherhaling gevormd komen dan voor : Gal. o iru-iru: „de potlepel" van i r u: „opscheppen", u d o - udo: „kopje, kom" van udo: drinken", idu-idu: (Tern.) „slaper, somnambule" van idu: „slapen". Deze woordherhaling drukt dan oorspronkelik herha- » ling uit en geeft te kennen öf de agens, die de handeling herhaaldelik verricht, of het middel, waarmee de handeling herhaaldelik verricht wordt. Ook de substantieven, door middel van reduplikatie gevormd, zullen zich wel ontwikkeld hebben uit de attributieve adjektieven, die als w.w. gekonstrueerd worden. Ze zijn dus eigenlik elliptiese uitdrukkingen, waarbij het substantief, dat ze oorspronkelik bepaalden, later verzwegen is. Uit een Gal. o nawa i totooma: „de mensen, de moordende", kan zich licht een o totooma: „de moordenaars" ontwik- ' kelen,uit een i ni sisiri: „de ziek zijnde", o sisiri: „de zieke". Er komen al van deze attributief gebezigde adjektieven voor, die reeds een zelfstandig bestaan hebben. , b.v. Gal. Verh. blz. 153, 6: so ma roka wo sosone-ka gena: dus haar echtgenoot de gestorvene; waar wo sosone-ka van sone: „sterven" attributief gebezigd is en reg. 15:ja kahika-wa wo sosone-ka: „hij kwam niet op de gestorvene af', waar wo sosone-ka zelfstandig gebezigd wordt. Eveneens treft men in 't Gal. aan: wo hahalo: „de klopper" van h a 1 o: „kloppen"; wo kekeka: „de als k e k a rondwarende" van k e k a: „vampyr", i j a p i p i t o: „het betredene", „het getrapte" van p i t o: „trappen". wa popoka: „de wassende zijnde" van poka: 145 „wassen", i ja popopo: „het gebarste" van i popo: „het barst" i ja popuruku: „het ontvelde" van i p u r u k u: „het ontvelt". i j«, popusune: „hetdoorboorde"van i pusune: „het is doorboord", i ja tatado: „het gewande"van tado: „wannen", wo tatase: „kruipende zijnde" van t a s e: „kruipen", da tetebi: „het schone" van da tebi" „schoon zijn", i ja tetepi: „het gebrokene" van i tepi: „het breekt", i na totesere: „gulzigaard, schrokker" van i na t e s e r e: „gulzig zijn, schrokken", i ja titibu: „het afgeknotte" van i tibu: „afgeknot zijn", da totigiri: „het verweerde" van da tigiri: verweerd zijn". Tob. onanaja totohiki: „zij, die stelen, dieven" van t o h i k i: „stelen". ho totoma: „moordenaar zijn"van torna: „doden". Lod. i m o m o 1 a i: „het dorre" van i m o 1 a i: „het is dor". i susuni: „het nieuwe" van i suni: „het is nieuw"! i tutura: „het gevallene" van i tura: „het valt". mia mia o wuwukunu: „de verkoper van apen" van w u k u n u: „verkopen". Lod. Verh. blz. 412, 11: de manauku-pono o temo: „nowaka nauru wo tatagi" „En doofoor hij zeide: wij zijn jongens, die op reis zijn, reizigers"; wo, tatagi van tagi: „gaan"; nawa to sususa: „ik ben een arm mens". Lod. Verh. v. d. Hr. Metz, blz. 37, 33: nawa manege tonaka ma nununu a tatai: „degeen, die een. aardhoop op zijn rug draagt: de drager van een aardhoop". i mi popereki: „oud vrouwtje" van dja pereki: „oud zijn". 10 146 Hieruit zullen zich dan de substantieve die met reduplikatie gevormd zijn, ontwikkeld hebben. b.v. Gal. o lako ma tatawi: „de oogwimpers" van tawi: „blikken, met de ogen knippen". o pupuku: „de knie", eig. „de uitpuilende" van p u k u: uilpuilen". o pa pal a: „schedel" van i pala: „kaal zijn." okofi ma wawako: „koffiemolen" van wawako: „de, het draaiende, malende." o t o t o b e: „hengel" van „t o b e : „aan de punt van een stok omhoog steken." Tob. o huhupi: „blaasroer" van hupi: „schieten met een blaasroer." ma hahano: „de verpakking" van hano: „inwikkelen" hoheluku: „grappenmaker" = oheluku ma nawa: „de man die gewoon is grappen te maken" van heluku: „voor de mal houden." Tjotjoö: dat, waaraan men vasthoudt, handvatsel van kisten en manden" van tjoö: „iets met de hand vasthouden." Tern. gogugu: „onderbestierder" van gugu:„houden, grijpen." bubuau: „grote kever" van buau: „zeker geluid." tjotjoö: „dienaar" van tjoö: „dienen." 2. De meeste afgeleide substantieven echter worden .gevormd door middel van de reduplikatie van de stam met het nasaal voorvoegsel. ,Het is mogelik, dat deze voor een gedeelte onmiddellik zijn afgeleid van de trans. w. w. met indirekt, objekt, zooals de sub. 1 genoemde soms van de trans. w.w. met direkt objekt. b. v. Gal» dadano: „stut, om er lange voorwerpen 147 op neer te leggen" van d a n o : „neerzetten in halfliggende houding op." d a d a u: „koord of touw, waarmee men iets strak over of aan een voorwerp bevestigd houdt" van d a u: „bespannen, over iets heen spannen." babane: „plaats van inscheping" van bane: „stijgen in." dodolumu: „vergaderplaats van" dolomu: „zich verzamelen in." Maar er komen veel van deze afgeleide substantieven voor van de gewijzigde stam, zonder dat het w. w. met nasaal voorvoegsel gebezigd wordt. Deze kunnen niet alle aan analogie-formatie worden toegeschreven. b. v. Gal. d a d a n a : „hetgeen men te eten geeft" van Una: voorhouden, aanbieden." dedeli: „het koord, dat de boog spant" van feli: „spannen v. d. boog." rfodoku: „brug" van f oku: „ergens over heen lopen." «"odalake: „deksel" van tfalake: „bedekken." èabari: „veger, stoffer" van pari: „wegvegen." Tob. dodutuku: „aanbeeld" van tutuku : „stampen." «iodoporono: „het opgehoopte" van 'oporono: „ophopen." rfudubo: „het omhoog stekende" van t u b ö : „omhoog steken." Hoe dit zij, zeker worden de abstrakte sub tan tie ven gevormd van de adjektieven door middel van het nasale voorvoegsel, aangezien hierbij geen sprake is van het bestaan van een w. w. vorm, van het nasale voorvoegsel voorzien. Deze vormen komen geredupliceerd en ongeredupliceerd voor. b. v. Gal. 6 e 1 e 1 a: „magerte" van da ja e 1 e 1 a: „ma- 148 ger zijn", pagare: „het witte" b. v. o 1 a k o ma gagare: „het wit van het oog" van da are: „wit zijn." a"adaro: „het zwarte" van da tavo: „zwart zijn." Tob. ma èobaakoro: „het gladde" van p a a, k o r o : „glad zijn, glibberig zijn." èuturunu: „sterkte" van da puturunu: „sterk zijn." Door middel a. van de reduplikatie van de ongewijzigde stam en b. van de stam met voorgevoegde nasaal, die eveneens geredupliceerd kan worden, wordt te kennen gegeven: 1. Het nomen actoris, degeen, die de handeling steeds verricht, die de handeling als gewoonte, als beroep verricht: b.v. a. Gal. o lako wa tatawi: „de oogwimpers" van t a w i: „met de ogen knippen". s o s u 1 o : „gezant" van s u 1 o: „bevelen". sosou: „medicijnmeester" van sou: „medicineren". momote: „volgeling" van m ote : „volgen". Tob. hoheluku: „grappenmaker" van heluku: „grappen verkopen". m a m a n e: „vrijer" van m a n e : „vrijer" r o r i w o : „helper" van r i w o : „helpen" Tern. g o g u g u: „(Onderbestierder" van g u g u: „houden, grijpen". tjotjoö: „dienaar" van tjoö: „dienen'. b. Gal. d a g a 1 i: „vervanger" van t a g a 1 i: „vervangen" goho: „het overeind staande", het saali-woord voor kahitela: „mais". dadaru: „schaduwgever" van tfaru: „beschaduwen". Tob. dedetoro: „rat,muis,deknager" van tetoro: „knagen". 149 Tab. winitiri: „slaap", eig. „de beweger" van it i ri: „bewegen". g i g i e t e: „de 4 voorste tanden", „de lachers" van i e t e : „lachen". Deze nomina actoris stellen uit de aard der zaak vaak namen van werktuigen voor. b.v. Gal. wawako: „molen" van w a k o: „draaien" w u w u w u : „instrument om op te blazen" van w uw u: „blazen". Tob. h u h u p i: „blaasroer" van h u p i: „met een blaasroer schieten" h a h a n o: verpakking" van h a n o : „inwikkelen" huhugara: „schop" van hugara: „scheppen". Gal. d a d a k o: „klopper" van Uko: „kloppen" b i b i k i: „afneemdoek" van p i k i: „afnemen". Tob. grugutuku: „mes, waarmee men de rijst snijdt" van utuku: „plukken" fiadatoko: „schild" van t a t o k o: „dekken''. In de Austronesiese talen worden de nomina actoris gevormd door middel van het prefix pa (pan, par). b.v. Mal. p e m b e 1 i: „koper" van b e 1 i: „kopen" andjin perburu: „jachthond" van buru: „jagen". Toba. Bat. par: b.v. partiga-tiga djolma: „een handelaar in mensen". Jav., Sund., Daj., Mak., Bug.: pa enz. Ook de nomina actoris in de Austronesiese talen kunnen als nomina instruinentalia gebezigd worden. B.v. Toba. Bat. pagabur: „waarmee men zacht of week maakt" van gabur: „week maken"1). Sund. pahombo: „middel om te sussen van nomb o : „sussen" 2). 1) v. d. Tuuk Toba Bat. Sprk. blz. 183. 2) Coolsma Sund. Spr. blz. 149. 150 2. De plaats, waar de handeling geschiedt, wordt uitgedrukt door middel van de reduplikatie van de stam met nasaal voorvoegsel. b.v. Gal. dodolumu: „vergaderplaats" van do 1 om u: „zich om iets verzamelen", „zich ergens heen begeven". b o b a n e : „aanlegplaats" van b a n e : „opstijgen". Tod. dodumunu in o wahe ma dodumunu: „het westen, plaats waar de zon onderduikt" van / um u n u: „duiken". Tab. sa sak ai: „kookplaats" van sakai: „koken" gogogere: „plaats waar de woa ma gikiri, (de heer van het huis) verblijf houdt" van g o g e r e : „zitten, vertoeven, wonen". In de Austronesiese talen wordt dit te kennen gegeven door het suffix an b.v. Mal. i k a t a n : „aanhechtingsplaats van i k a t: „aanhechten". Evenzo Bat., Sund., Tontemb., in het Bug. door: ah en eh, in het Sang. door: ah enz. 3. Het objekt, waaraan de handeling geschiedt en hét resultaat van de handeling wordt te kennen gegeven: a. door de reduplikatie van de ongewijzigde stam, meestal als attributief adjektief gebezigd: b.v. Gal. j a leleta: „het gekloofde" van ta leta: „ik kloof'. ja popuruhu: „het geschramde" van ta puruh u: „ik ontvel, ik schram". ja titigi: „het aangestotene" van ta tigi: „ik stoot aan". Tob. i popurutu: „het ontvelde" van ta purutu „ik ontvel". o nohaka i totofo: „pleegkind" ltl. „het kind, het verpleegde" van to tofo: „ik verpleeg". 151 Vormen als ja 1 e 1 eta: „het gekloofde", eigenlik de aktieve 3e ps. m.v. met geïnkorporeerde objektsexponent, zijn geworden tot vaste passieve verleden deelwoorden. b. door de voorvoeging van het nasaal voorvoegsel met of zonder reduplikatie. b.v. Gal. o"oro: „tuin" van toro: „tuinieren" o"uru: „afbeeldsel" van tfuru: „namaken". Tob. d u m u 1 e : „tuin", „datgene, wat schoongemaakt is" van 'umule: „schoonmaken". ma d o h i k i: „het gestolene" van t o h i k i: „stelen". In de Austronesiese talen wordt dit door het suffix an te kennen gegeven. b.v. Mal. buataw: „maaksel" van buat: „maken" panganan: „roostsel" van p a n g a n: „roosten". Jav., Sund., Daj., an, Sang. ah en eh, enz. 4. Het nomen actionis wordt in de N. H. taalgroep uitgedrukt door middel van de voorvoeging van het nasale voorvoegsel: b.v. Gal. o ari: „geween" van ari: „wenen" ooko: „het staan" van oko: „staan" dïiki: „hoest" van fiïki: „hoesten". Tob. dogomu: „het ophouden" van (ogomu: „ophouden" öarene: „het bestijgen" van Aarene: „bestijgen". In de Austronesiese talen wordt het nomen aktionis op verschillende wijze uitgedrukt. In 't Mal. door 't suffix-a» b.v. tundjukkaw: „het aanwijzen" van tundjuk: „aanwijzen". In verscheiden Austron. talen, zoals het Mal., het Jav., het Bat., het Bare'e, het Sang., hef Tontemb. enz. stelt 152 pa,pe: de naamwoordelike stam van een woord voor, tegenover ma, me: de werkwoordelike b.v. Mal. pengetuk: „hetkloppen", naast mengetuk: „kloppende" p§radu: „het slapen", naast beradu: „slapende" enz. pentjah a r i a n: „kostwinning" naast m e n t j a h a r i: „de kost zoekende" Hieruit blijkt dus, dat de afleiding der substantieven, die in de Austronesiese talen ook wel geschiedt door middel van de reduplikatie, zoals de nomina instrumentalis gevormd zijn in het Tontemboans, het Tettums en de Ambonse landtaal, in de N. H. taalgroep uitsluitend plaats heeft door de voorvoeging van het nasale prefix en de reduplikatie en deze nooit geschiedt door middel van de in de Austronesiese talen gebruikelike pre- en suffixen. 4) Mal. Sprk. blz. 223. HOOFDSTUK Vl. De Woordenschat van de N. Halmaherataalgroep. Alvorens tot een bespreking van de woordenschat van de N. H. taalgroep over te gaan, acht ik het gewenst daaraan te laten vorafgaan enige opmerkingen betreffende enige klankwijzigingen en regelmatig terugkerende klankverschijnselen, die de verschillende dialekten ten opzichte van elkander vertonen. Het Mod. en het Sahu's hebben „fester Stimmeinsatz", waar de andere dialekten een Tc vertonen, aan het begin in het midden en aan het eind van een woord: b. v. Mod. ' u a t a, Mal. k u a t: „sterk" Sah. ' o n o r o, Tab. k o n o r o : „traan" Mod. Sah. 1 a m o ' o, Lod. 1 a m o k o „groot." Mod. t a' o, Tob. t a k o r o : „op de trom slaan." Het Tab. duldt geen velare nasaal in de uitgang en vermijdt deze eendeels door metathesis b. v. Tab. sonene: „sterven" Tob. honene enz. Tab. s o n o n a : „helft" Gall. sonona Tab. s i n i n a : „hart" Gal. s i n i n a, voor een ander deel door vervanging door een dentale nasaal: b.v. Tob. n u n u n u: „neus", Tab. n u n u n u. Het Ibu vervangt regelmatig iedere h door n : Ibu: n u n u n u: „neus" sonene: „sterven" 154 Lod. noaka: „kind" Ibu: noa. Pagu en Mod. vertonen vaak l, waar de andere dialekten r bezitten. Tob. baharama: „waringin'V Pagu: b a s a 1 a m. Tob. woere: „drogen" Mod.: aile Pagu: aele. Tob. karahi: „muis", Pagu: kalawe. Waar de andere dialekten r bezitten of l, vertonen het Sah, en het Tern. vaak d. b.y. Tob. enz. nauru: „man", Mod. Pagu: naulu Sah : n a u d u. Gal. enz. m u r u o : „hoeveel", Mod. m o 1 u o, Pagu : m u 1 o k a, Sah. m u d u o. Gal. hira: „broer" (van de zuster), Mod. Pagu: i 1 ana, Sah. idana. Gal. bira: „zuster" (van de broer) Sah. bidana. Gal. i 1 i: „stem", Sah. i d i n i, Tern. i d i. Gal. holu: „weigeren", Sah. odu'u, Tern. hodu. Verder heerst in deze taalgroep het merkwaardig klankverschijnsel, hetgeen ten dele paralel loopt met de 2e v. d. Tuukse klankwet in de Indonesiese talen: de r, l, d-wet, dat de klank, door v. Baarda als supradentale d beschreven de klank, die gevormd wordt met de tong teken het scherp der boventanden, waardoor zij een flauwe t-klank krijgt, af wisselt met de klank in het Tob. door Hueting met A weergegeven en beschreven als een overgang tussen d en l, met Mod. d Pagu : j, Tab. d, Sah. r, Lod. de palataal dj, Tern. h. b. v. Gal. dohu: „voet" Tob. A o u, Tob. Dod. you, Mod. dou, Pagu: jou, Tab. dou, Sah,rou, Ibu. 1 ou, Lod. d j o u, Tern. h o h u. Gal. d o k u, (ma); „er boven op", Tok. A ok u : „berg" 1) In een aantekening in het Gal. Wdb, als intendentale d beschreven. 155 „boven op iets" Mod. de'u, Pagu. j e k u, Tab- d e h u Lod. d j o k u. Gal. odo: „eten" Tob. oAomo, Mod. odomo Pagu. 0 j o m, Tab. odomo, Sah. o r o m o Ibu: o 1 o m o, Lod. odjomo Tern, oho. Gal. made: „beschaamd zijn", Tob. maAeke, Lod: m a d j e k e Tern. m a h e. Gal. godoa: „grond die men voor de tuinbouw gebruikt" Tob. g o A o a Mod. godoa, Pagu: g o j o a Lod. go dj o a. Gal. -dopo: rook, Tob. Aoho, Tob. B. Aofo; Mod.: d o w o, Pagu: j o w o, Tab. d o w o, Sah. 1 o w o r o, Lod, d j o w o. Gal. t a p a d u: „iets bezwaren" (een sekundair-vorming van badu: „aanklevende schuld" Tob. haluru) Tob. tapaAu, Mod. tapadu, Pagu tapaju: „onder iets bedolven worden", Lod. t a p a d j u. Gal. pedeka: „vrouw", Sah. w e r e'a, Lod. w e dj e k a, Tern. f e h e k a. Gal. m o d o k a: „trouwen", Tob. m o A o k a, Mod. m o d o' a. Tab. m o d o k a, Sah. m o 1 o a r a, Lod. m o d j o k a. Het Mod., het Pagu en het Tab. bezitten soms geen representant van deze klank, niet anders dan de spiritus lenis of weicher Einsatz, de zachte opening van de stembanden bij de uitspraak van een klank. b.v. Gal. d a s i: „slikken", Tob. A a h i r i, Mod. ahi 1 i, Pagu a s i 1, Tab. a s i r i, Tololiku j a s i ') Gal. made: „beschaamd zijn", Tob. maAeke, Lod. m a d j e k e, Mod. m a e, Pagu m a e k, Tab. m a e k e. In het Tob. is hij aan het begin van een woord 1) Zie Hueting: „Iets over de Tern.-Halman, taalgroep blz. 402. 166 onvast en verdwijnt daar soms, b.v. a h i n i: „wegdrijven", naast A a h i n i, Gal. d a s i. Ook biedt hij bij de formatie van het substantief door middel van het nasale voorvoegsel geen weerstand, zoals de mediae dat doen, maar wordt n, b.v. Gal. dasi: „slikken", nasi: „slok", Tob. Aikutu: „binden", nikutu: „bindsel". GaLdabo: Tob. Aabo: „gewondzijn",nabo: „wond". Het Tern. vertoont in die gevallen vaak de palatale nasaal b.v. habu: „wond" Sah. naboto; hiku: „bovenzijde", nefo: „rook". In de uitgang wisselt n met l af: b.v. Tob., Tob. adono: „aankomen", Sah. adolo. Tob. habatana: „grote, brede mat van aan elkaar geregen biezeni'. Pagu s a b a t a 1. Tob. t o m o n o: „hardlijvig zijn", Pagu t o ni o 1. Mod. wowadene: „verhaal", Pagu wawade 1, Waioli a d j e 1 e. Waar de andere dialekten s hebben, vertonen 't Tob. en 't Mod. regelmatig h. Gal. sone: „sterven", Tob., Mod. honene. Gal. sonona: „helft", Tob., Mod. honona. Gal. s i d e: „zeilen", Tob., Mod. h i d e t e. In een aantal gevallen vertoont 't Gal. en 't Tab. s Tob., Mod. h en 't Pagu de l, waar 't Lod. de paletale media bezit dj. Dit is een analoog klankverschijnsel aan het hierboven genoemde, waar Gal. d afwisselt met Tob., Lod. dj, Mod. d, Pagu j, Tab. d, Tern. h. Gal., Tab. tase: „kruipen", Tob., Mod. tahe, Pagu t a 1 e, Lod. t a d j e. Gal. aso: „roepen", Tab. asoko, Tob. ahoko, 157 Mod. aho'o, Pagu alok, Sah. aro'o. Lod. adjoko, Tern. k o k a r o. Gal. tosi: „snoepen'*, „stelen", Tab. tosiki, Tob, t o h i k i, Mod. t o h i' i, Pagu t o 1 i k. Gal. o s i: „baden", Tob. ohiki, Mod. o h i' i, Pagu olik, Sah. ori'i, Lod. odjiki. Gal. beseso: „opdracht" „last", Tob. behehono, Pagu b e 1 e 1 o n, Lod. b e d j e d j o n o. Gal, Tab. soso: „vliegen", Tob. hoho, Pagu solo, Tern. s o r o. Gal. t o o s a: „boos", Tob. t o h o t a. Mod. t o o t a h a, Lod. t o d j a t a. Gal.: t o g o s a: „gek, krankzinnig", Tob.: t o g ohana, Pagu: t o go 1 a n a, Lod.: t o g o d j an a. Gal,: osa: „gaar", Tob.: oh aka, Pagu: olak, Lod.: odj aka. Gal. Tab.: a s a : „straks, juist, zoeven", Tob.: a h a, Pagu: o la, Lod.: ad je. Gal.: wosa: „vergeten", Tob. w o h a n a, Tab.: o s a n a, Sah. o r a n a, Lod.: w o d j a n a. In 't Tob. en Tab. is de l soms weggevallen midden in een woord: Gal.: tolole: „droog zijn", Pagu: tololen, Lod. : tololene, Tob.: toolene. Gal.: tolomu: „verzamelen", Tob.: toomu. Pagu: k o 1 a n: „koning", Tob.: k o a n o. •Pagu: m o 1 a j u : „Maleier", Tob.: m o a j u. Pagu: s a 1 a k a: (Mal.: „zilver"), Tob. Tab.: s a a k a. Gal.: b o 1 o : „klaar", Lod.: b o 1 o t o, Tob.: b o t o, Tab.: b o o t o. Gal.: n o 1 o t o: „zee, oceaan", Tern.: n o 1 o, Tob. Tab.: nooto. Ook geschiedt dit soms in 't Mod. en Pagu: w o 1 a: 158 „huis", Sah.: wala, Lod.: wola, Tern.: f a 1 a, Mod.: w o a, Tab.: w o a. Gal.: m a 1 a : „koud", Pagu : m a m a 1 a t, Sah., Lod.: malata, Tob., Tab., Mod.: maata. In een aantal gevallen wisselt Gal. p af met f in 't Tern. en 't Tob. Boëngs, te in de andere dialekten en 't Tob. h. b.v. Gal. po la: „schuur", Mod., Tern.: fala, Tab.: w o a, Pagu, Lod.: wola, Sah.: wala. Gal.: d i p a : „hemel", Mod., Tab., Sah.: d i w a n a, Lod.: d i w a m a, Tob. : d i h a n a. Gal., gitipi : „nagel, klauw", Tern.: golotjifi, Mod.: gitiwili, Pagu: gitiwil, Tab., Lod.: gitiwiri, Sah.: gitjiwidi, Tob.: gitihiri. Gal.: kapidiri: „eergisteren", Sah.: 'a u d i d i n i, Lod.: kawidirinino, Tob.:kahedirino. , Gal.: sapi: „honger hebben", Tob., Dod., h a f i n i, Mod.: h a w i n i, Pagu : s a w i n, Tab., Sah.: s a w i n i, Tob.: h a h i n i. Gal.: putu: „nacht", Tern., Tob. B., futu, Mod., Lod.: w u t u, Tob.: h u t u. Gal.: upa (vetatief), Tern.: afa, Tob. B.: ufa, Mod., Pagu, Tab., Lod. : u w a, Tob.: u h a. Gal.: nopedeka: „vrouw", Tern.: f o h e k a, Tob. B.: nofeka, Mod.: n o w e' a, Pagu, Tab.: neweka, Sah.: w er e'a, Lod.: nowedjeka, Tob. : noheka. Gal.: nopa: „kind", Tern.: nofa, Tob. B.: nofa k a, Mod.: n o a, Pagu: noak, Tab., Lod.: nowaka Sah.: n o w a' a, H>u n o w a. Gal. p wisselt dan soms af met b in de andere dialekten: Gal.: pona: bos, Tob. B.: fonana, Tern.: bana, Mod., Tab.: bonana, Pagu: bonan, Lod. iwonana, Tob.: bonana, 159 Gal.. d e p i, „een stuk" van t e p i: „breken", Tob. B.: tofi: „afplukken van vruchten van hun stengels,vbral mais van de kolf afdoen", Lod.: dewi: „weinig", Mod.: towi: „afsteken van een spruit van een gewas met de wortels, of van een uitloper van een plant". Tob.: t ob i k i: „lange voorwerpen breken", d o b i k : „stuk", Mod. t o b i' i, Pagu: t o b i k. P komt soms ook in de andere dialekten voor: Gal.: pane „bestijgen", „opkomen'', Tern.: fane Mod.: p a 1 e n e, Pagu : palen, Tab.: p a r e n e, Lod. w a r e n e, Tob. h a r e n e. Tern., fai „graven", Tob. B.: faiti, Mod., Tab., Sah.: p a i t i, Pagu : p a i t, Lod.: w a i t i, Tob.: h a i t i. Gal. p u 1 u 1 u: „ronde bolvormige cirkelvormig gedaante hebben", Mod., Pagu, Tern. populu, Tab.: pululunu, Sah. bululu, Lod. popululu, Tob.: hululunu. Soms heeft 't Gal. en 't Tob. w en de andere dialekten : p. Gal. w o t i: „navel", Tob. w o t i t i, Mod. Tab. Lod., p o t i t i, Pagu : p o t i t. Gal. t o g o i: „hard" „taai" Mod. Tab. o p i.n i, Tob. Pagu togowini, Lod. t o g o i n i. Dat de h in 't Tob. een jongere formatie is, bewijzen de werkw. vormen die door wijziging van de aanvangsklank zijn afgeleid: zo bewijst b.v. ho barene: „beklimmen, bestijgen", dat in 't Tob. een p a r e n e bestaan heeft, evenzo een vorm ho ma baiti, dat er een p a i t i geweest is. Darop wijst ook 't Tob. B. dat de h heeft. De h is dus in 't Tob. evenals het niet voorkomen van de s die h wordt, een klankverminking. Wat de wisseling van klinkers aangaat, deze is de volgende: 160 't Tern. heeft meestal a, waar de andere dialekten o bezitten: b. v. Tern. gaga: „koorts", Gal. g o g a, Tab. g o g a n a. Tern. nara: „deur", Gal. nora Lod. norana. Tern. bana: „bos",1 Gal. p o n a, enz. Tern. f a l a: „huis", Pagu : wola, enz. Tern. n a n a : "gij", Gal. nona, enz. Mod. Pagu, Sah. Tab. Tern. hebben soms e, waar elders o voorkomt. Mod. Pagu : lepe: „veel" Sah. r e p e, Tob. w o e, Lod. n o e. Sah. lese: „lichaam", Gal. rohe. Sah. n e n e : wij (inclus.), Gal. none. Sah. se a ene: „sterven", Tab. sonene. Pagu : l e a 1: „weglopen", Tob. Tab.: oara. Pagu : tea n ; „omkappen", Tob. toyana Gal. tofia. Tab. deku: „berg" Tern. óeku: „bovenzijde"Tob.: xoku. Tern. hefo: „rook", Lod. djowo enz. Ook metatesis wijzigt de vorm der woorden in de verschillende dialekten ten opzichte van elkaar: b. v. Tob. t j e d e ke, „boei", Pagu : t j e k e d e. Gal. girina „recht", Pagu: gunila. Tob. g o d u r u: „jongeling", Mod. d o g u 1 u. Lod. b o 1 o t o : „gereed", Pagu: b o t o 1 o. Tob. hetono: „noemen, opnoemen", Pagu : t e 1 o n Tern. s i g a d o, Gal. sidago: „tot aan." Lod. sigadono, „tot aan" en sidagono. Wat de uitgang der woorden betreft, dient 't volgende opgemerkt te worden. De N. H. taalgroep streeft er naar vokalies te sluiten. Naar Hueting opmerkte *) 1) Iets over de Tem. Halman, taalgroep blz. 373. 161 en naar Fortgens meedeelde >) hebben wij in het Pagu of Isam erü 't Tololiku gedeeltelik als het oudste stadium van deze taalgroep te beschouwen n.m.1. dat, waarin de woorden konsonanties sloten. In het Tob., Mod., Tab., ook Lod. is de konsonantiese sluiter klinkend gemaakt door achter die konsonant dezelfde klinker van de vorafgaande lettergreep na te slaan. Aangezien de klemtoon onveranderd is gebleven werd de nieuw-gevormde lettergreep niet vol uitgesproken en viel daardoor af. Zo is de toestand geworden in het Gal. en het Tern. Dat de klemtoon onveranderd is gebleven, blijkt hieruit dat in 't Pagu, dat konsonanties sluit, en in 't Tob., Mod., Tab., Lod., die vokalies sluiten door een nageslagen vokaal achter de konsonant, die gespaard blijft en in 't Gal. en 't Tern., waar de aldus gevormde loze lettergreep afvalt, het akcent bij de woorden, waarbij dit proces plaats grijpt steeds op dezelfde lettergreep rust, dus de voorlaatste, indien men de loze lettergreep niet meetelt, b.v. Pagu ólik: „baden", Tob. óhiki, Mod. óhi'i, Tab. ósiki, Gal. 6si. Pagu ój om: „eten", Tob. o Ao m o, Mod., Tab. ód om o, Waioli: óromo, Ibu: ólomo, Lod. ódj omo, Gal. ódo. Pagu: nünun, Tob., Mod., Sah., Lod. nunu n u, Tab. n ü n u n u, Ibu: n u n u n u, Gaf., Tern. n ü n u. Pagu gitiwil: „nagel", Tob. Mod. gitlhiri, Sah. gitjiwidi, Tab., Lod. gitlwiri, Gal. gitipi. Pagu isen, Tob., Mod. ihene, Tab,, Lod, is ene, Gal., Tern. i s e. Dat de klemtoon onveranderd is gebleven, blijkt ook uit de overgenomen en eigen woorden in 't Gal., waar 1) Med. N. Z. G. dl. 56. blz. 199. 11 162 de konsonantiese sluiter gespaard is gebleven en klinkend gemaakt is door een volgende vokaal, in welke woorden de klemtoon, zoals gewoonlik in 't Gal. op de voorlaatste lettergreep blijft en de loze lettergreep niet meetelt voor 't accent. b.v. Gal. 4d ati, (Mal. adat), ba 1 i ki, (Mal. bali') hükumu (Mal. hukum), pütusu (Mal. ptitus), balaki, bibiti, badara. Eveneens galetana: „een spel van de jongens met halve klapperdoppen", dat het oudere stadium van dit proces in het Gal. vertegenwoordigt, terwijl 1 e t a: „splijten, scheuren", het grondwoord van deze afleiding, de voltooing van het proces te aanschouwen geeft. Evenzo Gal. lilipana: „speeltuig voor kinderen" een muziekinstrument, waarop men de muziek der trommen en gongs kan nabootsen" het oudere stadium van Gal. Upa: „gong", Tob. 1 ï h a n a Tab. H w a n a. Dat de nieuw gevormde lettergreep niet vol werd uitgesproken, bewijst de wijze van aanhechting van de achtervoegsels. Voor de achtervoegsels, die met een klinker beginnen, valt de klinker van de lichte lettergreep weg in die dialekten, waar de hoofdklemtoon verplaatst wordt naar de op een na laatste lettergreep van het met het achtervoegsel samengestelde woord b. v. Tob. omukóka uit omuku en oka samengesteld, akunua uit akunu en ua, waar dus de lichte nageslagen vokaal u is weggevallen. Tob. pidilokau uit pidili en okau. aresuwa uit arese en uwa. Lod. wonanisa uit wonana en isa. togumoka uit togumu en oka. Want anders, wanneer de vokaal niet toegevoegd is, maar vast is, blijft deze gehandhaafd. 163 Dit is meestal het geval in 't Gal., waar de klemtoon blijft op de lettergreep, waarop hij stond en de klinker van het achtervoegsel wegvalt, b. v. Gal. pona-sa, uit pona-isa. odo-wa uit odo-iwa. Ook Tob. timioka uit timi en oka. u t u o h i uit u t u en o h i. Tab. dj iga-djigawa uit d j ig a - d j iga en uwa. leruosiuit leru en osi. Lod. golaka uit gola en oka. goliuwa uit goli en uwa. Zo verkeert dus, wanneer wij de verhouding in uitgang van deze dialekten ter nadere illustratie vergelijken met die van de Indonesiese talen, Mal. en Jav. b. v. naast het Mak. en naast het Bug. ten opzichte van de 1, r en s, het Pagu in het stadium van het Mal. en Jav., het Modole, Tob. Tab. en Lod in dat van het Mak., terwijl het Gal. en het Tern. in het algemeen gesproken in het stadium van het Bug. verkeren, b. v. Jav. g u ntur: Mak. gunturu', Bug. gutu'; Mal. lëpas. Mak. 1 a p a s a', Bug. lepe. Evenzo is het Malagasy in het algemeen in het stadium, waarin het Sah., het Modole, het Tab. en het Lod. verkeren, dat de eindsluiter gespaard is door een volgende vokaal : b.v. Mal. telan Malag. te li na Mal. da lam, Malag. la li na Mal. gin pat, Malag. efotra1). Zo vertegenwoordigt dan in deze taalgroep, die er naar streeft vokalies te sluiten, het Pagu het oudste stadium, 1) Vgl. verder De Bare'e Sprekende Toradja's III blz. 32 en Dr. N. Adriani in »Een en Ander over het Talaoetsch» door J. P. Talens Verh. Bat. Gen. v. K. en W. Dl. LIX blz. 6. 164 het Tob. Mod. Tab. Lod. het twede en het Gal. en het Tern. het derde stadium. De volgende voorbeelden kunnen dit verder verduideliken': Pagu: 1 g o n: „kokosnoot", Tob., Mod., Tab., Lod. 1 g o n o, Gal., Tern. f g o. Pagu: glam: „hand", Tob., Mod., Tab., Sah., Lod.: giama, Gal., Tern., Tid.: gi a. Pagu: lóes: „lichaam". Tob. róehe, Tab., Lod.: róese, Waioli: lése, Ibu: 16ese, Gal. róhe. Pagu: saek: „hoofd", Tob. haek e, Mod. hae'e, Tab., Lod. saeke, Sah. sa'e, Gal. sahe. Pagu, Sah: s f d e t: „zeil", Tob., Mod.: h ï d e t e, Tab., Lod. sldete, Gal., Tern., Tid. slde. Pagu: s ó n e n: „sterven", Tob., Mod.: h ó n e n e, Sah.: S é n e n e, Lod.: s 6 n e n e, Gal., Tern.: sóne. Pagu: na.uk: „vis", Tob.: nauoko, Mod.: nau'u Tab. naoko, Lod.: n&woko, Sah.: riao, Gal. nawo, Tern. rf a u. Dit proces volgen ook soms de ontleende woorden b.v. Mal. ratus: „100", Pagu: latus, Tob., Mod.: ratuhu, Gal., Sah., Tern., Tid.: ratu. Soms sluit zich het Pagu aan bij de sluiting van het Tob., Mod., Tab. en Lod. b.v. aele: „vloed", aluku: „grot", butjana: „span", buseni: „lui", bususu: „baren", dudunu: „merk", m a n a k i: „vriend", manono: „scherp" togumu: „ophouden", tolomu: „ophouden",tumunu: „duiken". Ook blijven de overgenomen woorden vokalies sluiten: b.v. t j a 1 a n a: broek (Mal.), b i n a s a: verwoest (Mal.), b i r a s i: verheugd (Mal.) Het proces van het afwerpen van de lichte lettergreep heeft zich ook tot de andere dialekten uitgestrekt. 165 In het Pagu en Waioli, oti: „prauw", Tob. notili. Pagu: siono: „waterscheppen", Tob.: hionoko. Pagu: mulo: „hoeveel", Tob., Lod.: m o r u o n o. In het Waioli: sae: „hoofd", Lod/: saeke. Waioli: ti a ' o : „vis", 4Tob.: n a u o k o. Tob.: p a h a: „voorbij", Lod.: p a s a 1 a. Tob.: taga: „borstpijn", Pagu: tag al. Tob.: t e o: „wringen", Pagu: t e o 1. Tob.: hoka: „wassen van kleren", Pagu: wok al. Tob.: teta: „uitstorten", Mod. tetala. Ook werpt het Tob. de uitgang van de overgenomen woorden wel eens af: tua: „hoofddoek" Mod. tuala (Port.) b o t o: „fles", Mod. b o t o 1 o (Nederl. bottel). Mod. p o' o: „buik", Tob. p o k o r o. Mod. ri i a - h i a: „merg", Tob. n i a r a. Mod. 'ono: „traan", Pagu: konol. Mod. loa: „lopen", Tob. oara. Mod. tota: „uitlopen op", Tob. totara. Mod. t o' a: „kloppen, slaan", Tob. t a k o r o. Mod. t e t o: „snijden, kerven", Tob. t e t o r o. In sommige gevallen heeft zich dat afwerpen van dé loze lettergreep over het gehele gebied uitgestrekt, zoals bij het telwoord voor 3: Gal., Tab.: saanevTob., Mod. hane. Pagu: moane. Sah.: r o a'n e, Ibu: lane, Lod.: d j a n e, Tern.: r a a n e, welks sluitkonsonant openbaar wordt aan het Pagu 30: muluan el, aan het Tob. kahananere:, „drie dagen geleden", Lod.: kaoganerino, aan het' Sah.: k a ü e 1 e: „eergisteren" en aan het telwoord voor 8,': Mod. tuanele, Tab. tuwanere, Sah. tuanere, Ibu tuanele, hetgeen is samengesteld uit t u -f- het telwoord voor drie. 166 Soms heeft hét Pagu een slot-konsonant bewaard, waar de andere dialekten geen spoor daarvan vertonen. b.v. Pagu: 1 o u k : „bamboe", Lod. g i 1 o u, Gal. 1 o u Pagu : b e 1 e 1 a k : „dorp", Tob. b e r e r a. Pagu : b u b u k u 1: „knie", Tob. buku, Mod. b ubu'u, Tab. bubuku, Lod. wuwuku, Tern. buku2, Gal. p u p u k u. Pagu: g o k o k : „steile rand van een rivier", Tob. g o k o : „rivier", Gal. g o k o : „steilte". In enige gevallen vertoont het Pagu een l als sluiter, waar de andere dialekten een andere konsonant als sluiter hebben b.v. Pagu: wawadel: „verhaal", Mod. wawadene. Pagu: s a b a t a 1: „grote brede mat van aaneengeregen biezen" Tob. habatana. Pagu: t o m o 1: „hardlijvig zijn", Tob. t o m o n o. Pagu : k a b i 1: „geit", Mal. k a m b i n, Tob : k a b i. Eveneens Sah.: a d o 1 o : „aankomen", Tob., Tab.: a d o n o. • De N. H. taalgroep onderscheidt zich ook van de Austronesiese talen door de woordenschat, die over het geheel genomen geen vormen oplevert, de overgenomen woorden buiten beschouwing gelaten, die de beide taalgroepen gemeen hebben. Hierbij vallen dan wel allereerst de telwoorden en voornaamwoorden op, die geheel en al van de algemeen in de Austronesiese talen gebruikelike vormen afwijken. De telwoorden luiden als volgt: Gal- Tob. Mod. , Pagu. Tab. 1 moi1) moi moi moi moi 2 sinoto hinoto mudidi lomodidi modidi 3saane harte hane moane saane 4 i h a iata hoata-x loat soata 5motoha motoa motoa motoa motoa 6 b u t a n a butana butana butana butana 7tumidini tumidi tumidin tumudin tumudini 8tupaane tuhane tuanele tuane tuwanere (B. tufane) 9sio hiwo siwo siwo siwo lOmogiowo nimoi mogio'o mogiok mogioko 20 monahalo monaoko monou'o monalok monaoko 30moruane moruane moruane muluanil nagisaane 40moruha moruata moruata muluat „ soata 60moritoha moritoa moritoa mulitoa „ motoa 60 moributan a moributanamoributana mulibutana „ butana70 moritumudini moritumidi moritumudin mulitumudin n tumudini 80 moritupaane morituhane morituanele mulituane „ tuanere 90morisio morihiwo mórisiwo mulisiwo „ siwo 1) De telwoorden zijn hier vermeld in de vorm, waarin zg met een onzijdig voorwerp gebruikt worden 2) Fortgens Med. N. Z. G. Dl. 49, blz, 34 Saö- Ibu. Lod. Tern. Tid. rimoi moi moi rimoi remoi 2 romodidi lomodidi sinoto romdidi malofo 3 roane lane djane raane raaïïi 4 r&ta loata djoata raha raha 5 romotoa lomotoala motoa romotoha romtoha 6 rarama lolama butana rara rora 7 tumudini tumudini tumudini tomodi tumdi 8 tu'anere tuanele tuane tofkane tofkani 9siworo siwolo sio sio sio lOnagimoi nagimoi mogiowo riagimoi nagimoi 20 „ romodidi „ romodidi monahalo „ romdidi „ nalofo 30 „ roane „lane moruane „raane „ raani 40 „ rata „loata moruha „raha „raha 50 „ romotoa „ romotoa moritoha „ romtoha „ romtoha 60 „ rarama „ lolama moributana „ rara „.rora 70 „ tumudini „ tumudini moritumudini „ tomodi „ tumdi 80 „ tu'anere „ tuanele moritupaane „ tofkane „ tofkani 90 „ siworo „siwolo morisiwo „sio „sio a> 00 169 Het telwoord voor 100 is ontleend: Pagu: latus; Tob. Mod.: ratuhu, Gal., Sah., Tern., Tid.; ratu (Mal. ratos). Het telwoord voor 1: moi zou kunnen bestaan uit m o -f /. Het element: i is misschien een algemeen pronominaal woord van de 3e persoon, zoals Gal. en de andere dialekten 3e ps. ekv. en mv. voor zaken: i, Tern. 3e. ps. meervoud: ». Mo zal wel een formans van telwoorden zijn, blijkens Mod , Tab.: mudidi, modidi, Pagu, Ibu: lomodidi, Sah.: romodidi; Pagu: moane: 3 uit m o + a n e bestaande, 't algemeen voorkomende: motoha:5, mogiowo: 10, Gal. monahalo: 20 en de tientallen, die van de eenheden gevormd worden door voorvoeging van mori (muli). Ook Dr. Adriani veronderstelt, dat bij de vorm voor 20 in het Pagu: m o n a 1 o k luidend, n a 1 o k als stamwoord moet worden aangenomen, aangezien de klemtoon in al de vormen voor 20 rust op de lettergreep na of no1). Dit is evenzeer het geval met Mod., Tab.: mudidi, modidi, waar de klemtoon rust op de eerste lettergreep di en met Gal. motoha, Tob. enz. motoa, waar de klemtoon op de lettergreep: to rust. Of dit m o een differentiatie is van het bepalende m a is moeilik te zeggen. Het is verder opmerkelik, dat mo zo regel-. matig bij de 10-tallen voorkomt en in het Tab., Sah., Ibu, die hierin het Tern. volgen en in het Tern. en Tob. door hagi: „tiental" gerepresenteerd wordt. Het Tern. heeft de vorm voor „zaken": r i m o i. Met wisselende klinker komt het ook voor in de telwoorden van 2 — 6, voor „zaken", in het Tern: romdidi, raane, raha, romotoha, rara. 1) De Bare'e Spr. Tor. III blz. 294. 170 Volgens Prof Kern is dit vermoedelik oorspronkélik een voornaamwoord van het onzijdig geslacht, voor het enkelvoud ri luidend, voor het meervoud: ro, ra1). Het element ru, komt voor bij de telwoorden, voor personen gebruikt, in het Tern. bij 3, 4 en 6 respektievelik : (na) rukane, (na) ruha en (na) rura luidend, bij 3 in het Gal., Tob., Tab., Lod. r u a n e en in het Pagu: luane luidend, bij 4 in het Gal., Tob., Tab., ruata, Lod. roata. Evenzo komt het voor bij de tientallen: 30: Gal., Tob., Mod., Lod.: moruane, Pagu: muluanil; 40: Gal., Lod.: moruha, Tob.,Mod.: moruata, Pagu: m u 1 u a t. Het r i, dat voorkomt bij de benamingen van de tientallen in het algemeen: 60, 60 enz. Gal. moritoha, moributana enz. luidend zal wel identies zijn met r i bij de reciproque w. w. voorkomend, wanneer van twee personen gesproken wordt b.v. Gal. i ma rimake: „zij ontmoeten elkaar" 2) Het zal dan hier bij de telwoorden wel betekenen: „te samen met". Ro komt voor in Sah.: 2: romodidi, Pagu, Ibu: lomodidi. Evenzo in het Sah. romotoa, Ibu: lomotoala. In het Pagu komt soms de vorm : m o i n voor, in de.betekenis van: „tot op de laatste", alle (Mal. habis) b.v. Pagu Verh. blz. 11, 21: o nawa moi ma eja de ma ela jo sonenjomoinokau: „Iemands vader en moeder waren beide (alle) gestorven" ; in de vorm moi-moin, waarin het meervoudige door de verdubbeling wordt uitgedrukt, bv. Pagu Verh. blz. 22,11: o neweka moin-moin o b e 1 el a m a d e j ak a 1) Opm. blz. 504. 2) Leiddraad blz. 120. 171 jo ma tolomu: „dat alle vrouwen in de plaats zich zouden verzamelen." Pagu Verh. blz. 22, 22: ma m o imoinjo ma situga: „ieder paste het." Sah. moi-moini: „allen", moi-moi: „enkele". Twee. Mod. mudidi, Tab. modidi, worden in het Sah., Pagu en Ibw. voorzien van het hierboven besproken r o, 1 o : Sah. romodidi, Pagu, Ibu ; 1 omodidi. Het Tern heeft met synkope van de twede o: romdidi. Evenals het telwoord voor 5 Gal. mot o h a en de tientallen Gal. 30: moruane enz., zal dit telwoord als eerste element: m o bevatten. .Het element didi is verwant met Gal. diri in midiri: „over 2 dagen", volgens van Baarda1): ma diri in Gal. kapidiri: „reeds de 2e dag, 2 dagen geleden", didi komt weder voor in: soudidi: „twee maal", latu didi: 200. De uitgangskonsonant is gespaard gebleven in 't Gal. in 7 tumidini, uit tu-fmidini: 2 (de 2e) bestaande 2), Pagu: tumudin Ibu tumudini, in 't Tob. kahedirini: „eergisteren", Sah. 'a u d i d i n i, Lod. kaudirinino; in 't Tob. m e d irini: „overmorgen', Sah. dodini, Lod. midirini. Didi is verwant met Gal. d e: „en" Tob., Mod., Pagu, Tab. Lod. id, Sah. r e, Tern. s e; geredupliceerd: Gal, Tob, Tab. de de: „met". Eveneens is 't verwant met 't Gal., Tob. ri, het voorvoegsel, dat dienst doet bij de reciproque werkwoorden, wanneer de handeling tot 2 personen, over en weer beperkt blijft. Ik houd het er voor, dat dit ri in het verband van deze woorden thuis behoort en dus een afknotting met klankwisseling is van diri, hetgeen op 1) Leiddraad blz. 118. 2) Zie blz. 176. 172 d i r i ri i teruggaat. Hiermede wordt dan uitgesloten de verwantschap van ri met M P. lih, Jav. alih,' kalih, silih, zoals Prof. Kern vermoedde 1). Gal. Lod. s i n o t o, Tob. hinoto zijn saali-vormen 2); het eigenlike woord voor 2 is in 'tGal. bewaard gebleven in kapidiri en midiri, in 'tTob. in kahedirini en mediriri i, m 'tLod. in kaudirinino en midirini. Sinoto, hinoto zal wel een afleiding zijn van Gal, Tob. doto: „scherp zijn, snijden" (intrans.), 't geen wel verwant zal zijn met Gal., Tob.: oto: „hakken", zoals Hueting veronderstelt3). Sinoto hinoto zou kunnen betekenen: „hetgeen gesneden is"; het voorvoegsel si, dat schaars in deze taalgroep als substantief-formans optreedt, geeft een enkele maal het resultaat van een handeling te kennen b.v. Tob, Pagu: hidoku: „deel" van toku: „verdelen"; Gal. soogu: in o dalu ma soogu: ;de palmwijn, die de eerste maal, nadat de vruchttros is afgesneden, opgevangen wordt", van ogu: „snijden, doorsnijden". Gal. sogoto: „hak", kenmerk aan bomen en heesters" van oto: „hakken". Drie. Bij het telwoord voor drie, voor zaken gebruikt, treedt het klankverschijnsel op, dat, waar Gal. en Tab. s vertonen, Tob. en Mod. h, Pagu l, Sah. en Tern. r en Lod. dj bezitten. Gal. Tab. saane (met voorslag van de a uit sane), Tob. hane, Sah. roarie, Tern., Lod. djane. De 1) Opm. blz. 525. 2) Zie over bet Saali-verschijnsel, het verschijnsel van de-woordverwisseling het artikel van Prof. Kern in B. K. I. 5, VIII en de Gal. Holl. Woordenlost van v. Baarda, waar ook verschillende Saali-woorden als zodanig vermeld staan. 3) B. K. t 7, VI. 173 vorm voor personen luidt in 't Gal., Tob., Mod., Tab., Lod. r u a n e Het Tern. en het Ibu differentiëren de vorm rukane en 1 u a n e bij personen van die van r a a ri e en lane bij zaken; het Sah. heeft naast r o a ri e voor zaken, d u a ri e voor personen. Misschien heeft het Tern. de oorspronkelike vorm van het telwoord bewaard in rukane en het telwoord voor 8: tofk a n e. Het Lod. zou daarvan dan de representant kunnen bewaren in ma g a ri e: „de derde", waar de k in het door ma gesubstantiveerde telwoord gemedialiseerd is, eveneens het Gal. in kapagane: „drie dagen geleden" en in het Tob. kahananere, w,aar de k dan tot velare nasaal is geworden. Het is echter mogelik, dat in de genoemde gevallen k, g en n klinkerscheiders zijn. Vier. Tob. iata en de door het afvallen van de lichte lettergreep en de door de met „gehauchter stimmeinsatz" uitspraak van de vokaal verbinding ia ontstane vorm in het Gal. iha vertegenwoordigen de niet met een voorvoegsel samengestelde vormen van dit telwoord. De vormen voor zaken in de andere dialekten vertonen weer de klankwisseling, die ook bij het telwoord voor 3 is waargenomen: Tab.: soata, Mod.: hoata, Pagu: loat, Ibu: loata, Sah : rata, Lod.: djoata, Tern.: raha. Waarschijnlik is aan dit telwoord het element lo voorgevoegd, hetgeen ook in Pagu en Ibu twee: lomodidi voorkomt, Sah.: romodidi, Term. romdidi, hetgeen dan door klankwisseling in de andere dialekten s o, h o en djo is geworden. In het Sah.: rata en Tern. raha is de o dan uitgevallen. 174 De vorm voor personen luidt in het Gal, Tob., Tab. ruata, Lod.: r o a t a, Sah.: d u a t a, Ibu: 1 u a t a, Tern. ruha. De vorm van het Pagu: loat, Tob : iata wijzen op een stam iat, at, die in 't Tob. enz. weer klinkend gemaakt is door de a na te slaan, én in 't Gal. en Tern. tot h a geworden is. De stam van dit woord is dus niet ha, zoals Prof. Kern meende. De h van Gal.: i h a en Tern.: r a h a is sekundair en niet verwant met de h van 't Tob. die = Tern. f = Gal. p. Gal. ruata voor personen vertoont dus een ouder stadium dan i h a voor zaken. De h van 't Gal. iha en Tern. raha is een met „gehauchter stimmein- absatz" uitgesproken klinkerscheiding, die in de andere dialekten met „feste stimmeinabsatz" (hamzah) uitgesproken wordt. b.v. Pagu: roes: lichaam, Tob.: r o e s e: Gal.: r o h e. Pagu: s a e k: hoofd, Tob.: h a e k e, Gal.: s a h e. Tob.: d a e n e: treffen, Gal.: d a h e. Tob., Lod.: a o: brengen, Gal.: a h o. Ook aan het begin van een woord heeft Gal. deze h, waar de andere dialekten die niet vertonen, b.v. Tob., Lod.: i k e: „geven," Gal.: h i k e, Tob., Tab.: i k a: „derwaarts gaan", Gal.: h i k a. De stam van het telwoord voor drie zal dus iat, at luiden en geen verwantschap vertonen met M.P. epat, pat, hat. Een M. P. p zou trouwens in 't Gal. p worden, zoals blijkt uit de uit 't Mal. overgenomen woorden b.v. Gal. 1 a p e: voering, belegsel, Mal.: lapis. Gal. p u n u : verzadigd, Mal.: p e n u h. Vijf. De oorspronkelike vorm van dit telwoord bezit Sah. in 't telwoord voor personen gebezigd (ja) motoara 175 en 't Ibu in 't telwoord: m o t o a 1 a, die beide echter in 't tiental 50 de lichte lettergreep verliezen. Het Sah. differentieert de vormen voor de telwoorden voor personen van die voor zaken: voor zaken romotoa met verlies van de lichte lettergreep; voor personen :jamotoara; het Ibu voor zaken: lo motoala; voor personen: (na i) motoala, het Tern. voor zaken: romotoha, voor personen: (na) motoha. Het Gal. en het Tern. scheiden de klinkers door de z.g.n. „gehauchter Einsatz." Zes. Van de twee woorden hiervoor in gebruik representeren Sah. en Ibu met rarama en lolama de oorspronkelike vorm van het ene. Sah.: rarama zal wel bestaan uit ra-frama, zoals Ibu lolama uit 1 o -(- lama bestaat. Het Tern. vertoont de afgeknotte vorm r a, tot rara geworden, voor personen: r u r a. Prof. Kern l) betwijfelde het, of het Tern. r a met M. P. g n e m, & n ain mocht vergeleken worden. Van de grondvorm, die dus r a m a luidt, hetgeen wel zal bestaan uit ra -}- ama, is de verwantschap met 't M. P. enem wel niet zeer waarschijnlik. Zeven. Het Mod., Pagu, Tab., Sah.. Lod. hebben de sluitkonsonant gespaard: tumudini; 't Gal. tumid i n i heeft de vokaal van de 2e lettergreep geassimileerd aan die van de volgende; het Ibu tumudini heeft de velare nasaal door de dentale vervangen, het Tob., Tern.. Tid. hebben de uitgangskonsonant afgeworpen: Tob.: t u m i d i, Tern.: tomodi, Tid.: tumdi, waar de vokaal na de m weer is uitgevallen. 1) Opm. blz. 503. 176 Het wil mij voorkomen, dat gelet op 't telwoord voor 8: Pagu: tuane, wy tumudini hebben te. ontleden in tu, welk tu dan een afgeknotte Vorm is van toa: 5 en mudirii, waarvan mididi — 2 een nevenvorm zal zijn, zodat de gehele vorm dus uitdrukt = 5 + 2. Acht. De volle vorm vertonen Tab. tuwan ere, Sah. tuane re, Mod. met wisseling van de r en 1: tuanele, Ibu met wisseling van de velare nasaal in dentale: tuanele; de vorm zonder eindkonsonant bezitten Gal. tupaarie Tob. tukarie, Tob. P>. tufane Lod. tuane, Tern. Tid. tofkane. In deze vormen doet zich dus 't klankverschijnsel voor, dat Lod. w, Gal. p is, Tob. h, Tob. B. f en Tern. f. 't Tern. en Tid. vertonen nog de oorspr. k van 't, telwoord 3, die wellicht in 't Gal. zijn sporen heeft achtergelaten in de klinkerverbinding: tupaarie; we hebbenin tuanere enz.de verbinding te zien van 't afgeknotte toa en a n e r e of ouder kan ere: 3, zodat dus 't telwoord eigenlik uitdrukt, 5 -f- 3; de telwoorden voor 7 en 8 wijzen er dus op, dat we bij deze telwoorden met 't quinare systeem te doen hebben, 5 dus oorspronkelik 't hoogste getal was, vanwaar men is gaan optellen. Negen. Dit zal hoogstwaarschijnlik wel 't ontleende M.P. telwoord siwa zyn. Wellicht is 't door 'tTalaoets, waar 't asio luidt in deze groep gekomen. Ook hier bieden Sah. en H>u in de vormen siworo en siwolo moeilikhedèn, daar men toch niet veronderstellen kan, dat hier een lettergreep zou zijn toegevoegd. Onder de M. P. vormen van 't telwoord 9 komt slechts siu, sio, siow, siwa voor. Tien. Pagu vertoont de oorspr. vorm van het telwoord : mogiok, Tab. met herhaling van de klinker 177 van de voorafgaande lettergreep : m o g i o k o, Mod. m o g i o ' o ; Gal. en Lod. hebben de eindkonsonant afgeworpen en de eind vokaal, die toen ontstond verlengd en verbonden door w, m o g i o w o. Tern. en Tid. en onder invloed daarvan Sah. en Ibu stellen de tientallen met 't subst. numerale: nagi: „tiental" samen en tellen daarnaar de tientallen. Dit luidt Tab. nagi en met palatalisering van de n in 't Tern. Tid. Sah. en Ibu: nagi. Twintig. Pagu m o n a 1 o k zal wel de oorspr. vorm zijn; de l is nog bewaard gebleven in 't Gal. en Lod. monahalo, waar de konsonant van de uitgang is afgevallen, de a verlengd is, als de geakcentueerde lettergreep, waarna de beide a's gescheiden zijn door de „gehauchter Ëinsatz". De l is uitgevallen in Tob. en Tab. monaoko en Mod. m o n o u' o, waar a o waarschijnlik door klinkermethatesis oa en daarna tot ou geworden is, zoals Mod. ou of au vertoont, waar men elders oa vindt, b.v. Tab. tolabutu, Tob. toabutu, in 't Mod. taubutu. 't Tob. dat 10 op de Tern. wijze vormde, heeft voor 20 en de volgende tientallen de vormen, die in tegenstelling tot Tem., Tid., Sah., Ibu en van af 30 ook 't Tab., de andere dialekten eigen zijn. 't Tab. volgt van af 30 de Tern. manier, maar heeft voor 10 en 20 de telwoorden, de andere dialekten eigen. Het Tern. en Tid. en onder invloed van het Tern. het Sah. en het Ibu hebben de eigen woorden voor 10 en 20 verloren en vervangen door de samenstelling van de eenheden met het woord voor tiental: nagi. Hierin heeft het Tern. het karakter van de N. H. groep verloren en zich gevoegd naar het decimale systeem van de Indonesiese talen, die de tientallen afleiden van het 12 178 woord voor tiental en geen eigen woord voor 20 bezitten. Hierbij valt op te merken, dat de volgorde van de samenstelling in de Indonesiese talen een andere is dan in het Ternataans. In de Indonesiese talen volgt het woord voor tiental op dat voor de eenheden: b.v. 20 in 't Mal. dua puluh, in het Ternataans is deze volgorde omgekeerd 20: nagi romdidi, waar nagi het woord voor „tiental" voorstelt en romdidi het woord voor „twee". Dat 7 en 8 resp. door 5 -f 2 en 5 -f- 3 uitgedrukt worden, wijst er op, dat het telsysteem van deze groep het quinare geweest is. Evenzo is het bezit van een eigen woord voor 20 een overblijfsel van de vigesimale telmethode. De overige tientallen bestaan in het Gal., Tob., Mod. en Lod uit het element: m o r i, voor klinkers: moru, Pagu: muli en mulu. Het element ri van een Gal. moritoha: 50 is waarschijnlik hetzelfde ri als waarmede de recipoque w.w., waar 't twee personen geldt, zijn samengesteld en wellicht is m o een klankwisseling van ma. Moritoha zou dus ontstaan kunnen zijn uit i ma r i t o h a: „hetgeen met 5 is", hetgeen dan een elliptiese uitdrukking zou kunnen zijn voor m ogiowo i ma ritoha, of nagi i maritoha. Voornaamwoorden. De persoonlike voornaamwoorden. Het pers. vnw. le ps. enkelvoud luidt Gal., Tob.: nohi, Mod., Pagu, Tab., Sah.: noi, Ibu: noi, Lod.: nodji, Tern. nori. Lod. en Tern. wijzen er op, dat we hier oorspronkelik te doen hebben met het klankverschijnsel, dat, waar Gal. en Tab. s, Tob. en Mod. h vertonen, Pagu l, Tern. Sah. en Ibu r en Lod. dj bezitten J). 1) Zie blz. 154. 179 Maar bij uitzondering vertoont hier het Gal. h, terwijl de de l in 't Pagu schijnt uitgevallen te zijn en de r in 't Sah. en 't Ibu. Op dit laatste wijst het bezittel, voorn.woord le pers. ekv. in het Ibu: li, in het Sah. ari luidend, Tern. ri. De bezittel, voornaamwoorden bevatten het prefix a en het pronominaal element Gal., Mod., Pagu, Tab.: i, Tob.: hi, Ibu: li, Lod.: dji, Sah. Tern.: r i. De exponent van het voorn.woord als objekt bij het werkwoord geïnkorporeerd luidt Gal. i, Tob. hi, Mod., Pagu, Tab. i, Lod. dji1). Hieruit blijkt dus, dat het voorn.woord bestaat uit een element n o en het de persoon determinerend element Gal., Tob., Ibu, Mod., Pagu, Tab., Sah., Ibu. i, Lod. dji, Tern. ri. Opmerkelik is de subjekts-exponent van dit voorn, woord, die overal to luidt, hetgeen moeilik te verklaren is. Het persoonl. voorn.woord 2e pers. enkelv. luidt in 't Gal. nona, evenzo in de andere dialekten, het Ibu nona, Tern, en Sah. na na, dit laatste, door klinkerassimilatie ontstaan. Het bez. vnw. van de 2e ps. ekv. is ook weer te ontleden in een element a en het pronominale element ni. Evenzo bestaat de objekts-exponent n i volgens Schmidt uit n o -f- i. De subjekts-exponent met 't w.w. verbonden luidt no. Het kenmerkende element van het pronomen is dus no, nona is dan door dissimilatie van de 2e klinker ontstaan. Het persoonlik voorn.woord 3e ps. manl. ekv. luidt in de oudste vorm in 't Pagu unan, Tob. en Sah. unana, Gal. en andere dialekten: una. Zo heeft 1) Van 't Sah. en 't Ibu is mij hierover niets bekend en het Tern kent de inkorporatie van het pronominaal objekt niet. 180 ook Pagu het aanw. voorn.w. g e n a n, Tob. genana, elders gena enz. Het voorn.woord als subjekts-exponent luidt in de andere dialekten: w o, in 't Ibu, Lod. en Tern. o, waar dus Ibu, Lod. en Tern. de oorspronkelike vorm bewaard hebben. De exponent voor het geinkorporeerd objekt luidt in de andere dialekten: wi uit wo -j- i, in 't Lod.: i, uit o 4- i, hetgeen in de andere dialekten ook in de kombinatie van sübjekts- en objektsexponent voorkomt: b.v. Tob., Pagu: ik hem: tï Tob., Mod., Pagu, Tab.: zij hem: m ï enz. Het bezittelik vnw. luidt awi uit a 4- w i bestaande, behalve in het Lod., dat ai =' a + i en 't Tern., dat i bezit. De verkorte vorm van het pronomen bezigt het Mod. in de gevallen, waarin het pers. vnw. met het w.w. door ma verbonden wordt: b.v. u ma babaniheli: „hij speelde voof zich op de fluit"; u ma lio: „hij keerde terug"; u ma togumu: „hij hield halt"; u ma i u n o' a: „hij verborg zich". Overigens echter bezigt het Mod. w o als subjektsexponent Hieruit blijkt ook, dat u, o als 't de 3e pers. determinerende element van una te beschouwen is, terwijl n a een algemeen demonstratief karakter draagt. Dit blijkt eveneens uit de aanwijzende voornaamwoorden, die uitsluitend betrekking hebben op een 3e ps. m.1. ek.v. en daarom als een soort nadrukkelik persoonlik voorn.w. zijn te beschouwen. Pagu: g u n a, bestaande uit g e het verkort aanwijzend voornaamwoord en una, evenals ge in u n a g e achtergevoegd is b.v. Pagu, Verhalen blz. 150, 5: gena ani lokatgunau: „die man daar van jou"; blz. 151,31: somoi-somoi i mi tubukije al wie hij haar zou raken ami lokat kagunau; haar echtgenoot hij 181 blz. 156, 34: de mo temo: Ai lokat gun au en zij zeide: Mijn man hij hier. Ook komt in het Pagu guuna voor met een voorslag van de vokaal van de eerste lettergreep. Het Tab. bezigt eveneens: guuna b.v. Tab. Bijb. Leesboek blz. 2. 14: Ma Djoounu Jesu Guuna: De Heer Jezus is Hij Dit u, dat het kenmerkende element is van u - n a zal wel identies zijn met het lidwoord: o oorspronkelik een demonstrativum. Het persoon 1. vnw. 3e ps. vrl. ekv. luidt in 't Pagu: m u n a n, het Tob. en Sah. m u n a n a, hetgeen in 't Kau'se dialekt van het Tob. tot muna wordt, in de andere dialekten; muna, Tern. m i n a. De subjektsexponent luidt: m o, de objekts-exponent: m i, uit mo 4- i, het bezittelik voorn.woord: a m i, uit a-f- mi bestaande, in 't Tern. en 't Ihu: mi. Het Mod. bezigt eveneens m u in de gevallen, waarin het pers. voorn.woord door middel van m a met het werkwoord verbonden wordt: b.v. m u ma i d u: „zij legde zich neer"; m u n a 'a m u ma liliili: „zij hield zich stil"; munahi mu ma g o w o: „zij waste zich nog het haar met klappermelk". Hieruit blijkt ook, dat het 't pronomen als zodanig determinerende element: mu is, tevens blijkt dit ook uit het aanw. voornw., dat uitsluitend betrekking heeft op de 3e pers. vrl. ekv.: Pagu: gumuna. Maar het Tob. bezigt enana b.v. Tob. Verh. blz. 29, 4: en aria i oaroka: „hij ging weg" (nml. de slang). En ena: b.v. Tob. Verh. blz. 34, 14: ena gena i ma hioru : „hij (de leguaan, die hier als „onzijdig" gekonstrueerd wordt, blijkens de subjekts-exponent: i) roeide". In Tob. Verh. blz. 34, 29 wordt de leguaan, 182 die zich inmiddels als een koningszoon ontpopt heeft, manlik gekonstrueerd en regeert nu het pers. v.n.w.: una: de una gena ma kariana w'ato: „toen zeide hij, de leguaan". En in het meervoud wordt in het Tob. de kombinatie ona gena gebezigd: b.v. d e ona gena ami ria-riaka i mi namo: „en zij die haar oudere zusters zij haar beknorden". Eveneens in het Mod. b.v.: ma dadao'o ena i tooli deu. de waaier hij hij sproot uit op. ena i buriaau. hy hij droeg bloesem In het Pagu b.v. Pagu Verh. 145, 2: Ma 1 u 1 us ena i bolano. het geluid dat het kwam aan. 151,9: de wi nolik o gosoman gena de en hij hem zag de krokodil die en ena i wi temo. die hij hem zeide. In het Tab. doet als zodanig maena dienst: b.v. Tab. Bijb. Leesb. 4, 16: una guuna wo hij die hij nose duga so marai de maenau. sprak, maar gelijk (hij zeide) en het was er. Eveneens ena: b.v. T. B. L. 7, 25 : s o ena dus hij (n.m.1. satan, onzijdig gekonstrueerd). o iawa jo ki tailijo ki badja. de mensen hij hen zocht hij hen verleidde. 28, 29: O nawa ja raane goona ka o De mannen de drie zij nawawa, ma o malaekati. mensen niet, maar engelen. 183 Ena moi o malaekati ma rona i lalaagomo. Hij een de engel zijn naam hij verheven. In 't Lod., Lod., Verh. v. d. Hr. Metz : de orinege enakai sahu. en de schildpad die hij werd boos. duru ena i kokiloli makolano maar hij (de slang) hij liep maar steeds van de koning ai wola ma d u d u n i n o. zijn huis de achterkant om herwaarts. tomo moi menena ena i ma tadje. slang een hier hij hij kruipt. De subjekts-exponent is in alle dialekten: i, de objektsexponent luidt: a. Dit a zal een algemeen pronominaal karakter dragen. Het zal wel hetzelfde a zijn, hetgeen in het Tern. aan moi: één vorafgaat, wanneer dit van personen, gebruikt wordt. Wellicht is het een verkort: n a, het demonstratieve element aanwezig in u - n a, mu-na, e-na, o-na, enz. In de bezittel. v.n.w. le en 2e pers. plur: mia en nia, kan het in het Gal. vervangen worden door na: mina en nina. Na is een oud pronomen pluralis, zo in 't Tern. 't pers. v.n.w. 3e ps. m.v. Ook wordt a gebezigd als objekts-exponent 3e ps. meervoud en in het algemeen wordt, in deze taalgroep bij het onzijdig het enkelvoud niet streng gescheiden van het meervoud, zoals dat het geval is met de subjektsexponent, die in beide gevallen: i luidt. Het is dus niet onmogelik, dat er tussen na, en a een zekeren relatie bestaat en n a eerst n a en daarna tot a geworden is. Uit de subjekts-exponent: i en de ontleding van ena in e en na blijkt, dat het kenmerkende element van dit voorn, woord i - e luidt, oorspronkelik wel een algemeen demonstrativum. 184 Pers. v.n.w. le ps. m.v. i n c 1. Dit luidt n o n e, in 't Sah. n e n e, Ibu none. Wundt wees er op, dat in de Polynes. talen en in de Algonkin-talen de inclusivus een uitbreiding is van de 2e persoon sing *). Dit schijnt ook in deze taalgroep het geval te zijn. De vorm none sluit zich in tegenstelling tot n o m i, aan bij de vorm van de 2e pers. e.k.v. nona en laat zich misschien ontleden in nona: „gij" + i: „ik". De verklaring van dit verschijnsel door van Baarda gegeven 2), dat uit beleefdheid aan de persoon tot wie men spreekt en die men insluit de eereplaats wordt gegeven, zal wel de juiste zijn. De subjekts-exponent luidt Gal., Mod., Tab. po Pagu, Sah., Lod., wo, Tob. ho en Tern. fo, die dus de klankwisseling vertonen op blz. 158 vermeld. Het is opmerkelik, dat de enclitica zich niet aansluit bij de volle vorm van het pers. voorn.woord. Dat de afgeknotte vormen van de volle vormen ook voor dit pronomen aanwezig geweest zijn, zou het Ibu kunnen bewijzen, dat als subjekts-exponent le ps. m.v. inclus. de vorm: ne bezit een afkorting van none, zoals mi dat van nomi, n i van ri i n i is. De onbepaalde wijs wordt gevormd met w o, w a, naar de Hr. Fortgens beweert3) b.v. w o, w a oho, „drinken", w ' o 1 o m o : „eten." Nu is echter in de andere dialekten Gal. po, wo, ho, fo geen aanwijzer van de onbepaalde wijs, zoals Prof. Kern voor het Gal. en Tern. aantoonde4), 1) Völkerpsychologie II Die Sprache bh. 49. Vgl. b.v. 'ook het Mëraukë Z.O. kast van Ned. Nieuw-Guinea, dat als le pers. meervond bezigt nok wo, hetgeen bestaat uit nok: «ik* en wo 2e ps. e.k.v.: «gij*. Dr. N. Adriani. Eenige opmerkingen over de Mëraukë-Taal blz. 658. 2) 'tLod. bh. 350. , 3) M. ï. G. dl. 49 blz. 34. 4) Opm. blz. 125. 135 waarop ook door v. Baarda gewezen werd in de Leiddraad f). Waar deze vormen met wo, po, ho, fo een doel aangeven, is dan ook meestal de doelaanwijzende konjunktie 1 a weggevallen. Aangezien nu Ibu w o geheel beantwoordt aan de vormen in de andere dialekten, geldt dit ook van het Ibu. Men zal er toe gekomen zijn vormen met p O, w o de onbepaalde wijs te noemen, aangezien het werkwoord absoluut gebruikt en buiten verband met een bepaald persoon meestal in deze vorm wordt opgegeven. In deze gehele taalgroep geldt wat de Hr. van Baarda van het Gal. schrijft *): „de zaken abstrakt beschouwen doet de Galelarees niet en daarom heeft hij aan een onbepaalde wijs geen behoefte". Daarom wordt ook hier, evenals in de Mal. Pol. talen het werkwoord altijd uitgedrukt in verband met een bepaald persoon 2). Schijnbaar zelfstandig opgegeven, staat het werkwoord toch altijd óf in de 3e pers. enkelvoud óf in de le pers. meervoud (inclusief). Naar 't mij voorkomt heeft met de vormen met w o, po, f o, h o hetzelfde proces plaats gegrepen, hetgeen in 't Jabim met de vorm met t a is geschiedt, hetgeen volgens Prof. Jonker 3) het gewone pronominale prefix is voor de le pers. meerv., waarnevens de werkwoords-vorm met ta in gebruik is gebleven zonder begrip van de juiste waarde er van en nu zelfs een paar maal in de 3e ps. ekv. gebezigd wordt, hetgeen dan zou kunnen bewijzen, dat de vorm met ta op weg is vast te worden voor alle personen. De vorm 1) Leiddraad blz. 123. 2) Hierop weeg Prof. Jonker in zgn behandeling: Kan men bij de talen v. d. Ind. Archipel een W. en een O. Afdeeling onderscheiden Versl. en Med. Kon. Akad. van Wetenschappen Letterk. Rks. 4, 1)1. XII blz. 357 "8) O. c. blz. 357. 186 met wo, po, f o, h o had oorspronkelik geen bepaalde waarde. Het best zijn zij in 't Ned. te vertalen met „men'' of „ze". Oorspronkelik zijn zij dan ook niet de enclytica voor de le pers. m.v. inclus, evenals Prof. Kern dit opmerkte van het Tern. f o, hetgeen met het vnw. „wij" niets gemeen heeft dan dat in sommige gevallen met „wij" nagenoeg hetzelfde bedoeld wordt, als met „men, iemand." Naar 't mij voorkomt hebben wij van w o als de oorspronkelike vorm uit te gaan, waaruit zich dan Gal. Mod. Tab. p o, Tob. h o, Tern. f o gedifferenteerd hebben. Wellicht is w o verwant met de subjekts-exponent 3 ps. ml. ekv. Gal. enz. w o Ibu enz.: o en met het lidwoord: o en het de 3e ps. mv. determinerende element o in o - n a en j o en zal 't onbepaald demonstratieve waarde bezeten hebben. Aangezien ik f o voor een klankvariatie van w o houd, lijkt mij geheel onwaarschijnlik de verwantschap met het prefix p a in het Jav., gelijk Prof. Kern voor mogelik hield. En evenmin die met het Malag. voegwoord fa, „omdat, dat", Nias' fa: „opdat, omdat", Sav.: pa: „te", Rott.: fo: „opdat"1). Waar deze vormen met w o , po, f o , h o in de N. H. taalgroep een finaal karakter dragen, ligt dat niet in in deze vormen zelf opgesloten, maar in de weggevallen partikel: 1 a. Hoe dit ook zij, deze vormen geven te kennen een : „ze", „men". Wanneer nu naar het w.w. gevraagd wordt, geeft men het in die vorm op. Ook wordt deze vorm gebezigd, wanneer in het alge- 1) Opm. blz. 127. 187 meen gesproken wordt. Als zodanig komt het meermalen voor in de achter de Gal, verhalen opgegeven tradities, usances en verbodsbepalingen *) b.v. blz. 188: o rika-ku po ma tami done i na risu: „gaat men op de vuurhaard-steen zitten, dan wordt men traag." odadadopomasiguguhi, doneina een waaier men zich neemt onder zich, dan men tokosik e. wordt winderig. Aangezien nu de pers. v.n.w. le ps. m.v. inclus. eveneens een onbepaald karakter dragen en deze ook, wanneer in 't algemeen gesproken wordt als agens dienst kunnen doen, zullen de eigenlike pers. v.n.w. le ps. m.v. inclus. en de bovengenoemde elkaar zijn gaan vervangen en ten slotte de vormen wo, po, fo,ho geheel de plaats gaan innemen van de eigenlike pers. v.n.w. le ps. m.v. inclus. Het Ibu heeft dan in n e een laatste restant bewaard van de eigenlike inclusiva. Dit geldt dan ook van de objekts-exponent: na, die ook niet schijnt te korresponderen met de volle vorm: none en voor de bezitt. v.n.w. n a ri a uit n a en ri a bestaande, in het Ibu en Lod. n a 2). Het pers. v.n.w. le ps. m.v. excl. luidt in alle dialekten ri o m i, behalve in 't Ibu: nomi. De subj. exponent is mi, de objekts-exponent: m i, in het Gal. aan de Zuidkant van het meer mina, uit mi -f na bestaande, het bezittel. v.n.w. mia, uit m i + a bestaande 3). 1) Gal. teksten blz. 169. 2) Zie blz. 195. 3) Zie blz. 195. 188 Het kenmerkende element van het pronomen ia dus: m i. Het valt moeilik te zeggen of dit m i verwant is met het bestanddeel m i van M. P. k a m i, waarin k a een meervoudsaanduider is, evenals in k a m u, meerv. van m u. De overeenkomst zou wel een toevallige kunnen zijn, aangezien de overige persoonlike voorn.w. geen spoor van verwantschap met de Mal.-Pol. vertonen H e t p e r s. v. n. w. 2e p s. m v. luidt: n i n i, Ibu: n i n i. Uit de vorm noni, die het Tern. van dit v.n.w. bezit, blijkt, dat nini door assimilatie van de klinker van de le lettergreep aan die van de 2e ontstaan is. De subjekts-exponent luidt n i, de objekts-exponent eveneens: n i. Het bezittelik voornaamwoord n i a uit n i -f- a bestaande, in 't Gal. aan de Zuidkant van het meer soms nina, uit ni + na bestaande. Het kenmerkende element is dus n i, tegenover n o van de 2e ps. e.k.v. Het pers. v. n. w. 3e p s. plu r. voor personen, Tob.: o n a n a , .^Maioli: a n a n a, Sah. en Tern. a n a in de andere dialekten: ona. Tob. ona na, Gal. ona enz. worden slechts van personen gebezigd. Voor „zaken" bezigt men in het m.v. een v.n.w., dat zich van het enkelvoud onderscheidt. Zo wordt in het Gal. in het meervoud van „zaken" maena gebezigd: b.v. Gal. Verh. blz. 23, 6: o bi kaso jo giïse de maena, danoduitagi: „de honden zij hoorden het en zij, zij allen, zij gingen." blz. 23, 9: de o bi kaso magena jakelelo de maena i si guule: ;,en de honden die zij het zagen en zij, zij brachten het in het feestgezang te pas." 23, 12: de o bi Boki da toosa-ka-so la 189 maena i sano-kali: „en de katten zij werden boos, toen zij zij antwoordden wederom." De subjekts-exponent voor personen luidt in het Mod., Pagu, Tab.: jo, in het Lod.: djo, in het Sah.: du, Ibu: n a. Die voor zaken luidt overal: i. b.v. Mod. Verh. blz. 199, 5: Gena'adejotagi: „Toen dan zij gingen." o tjina ma nawa de oPapua'amahawa de Chinezen en de Papuas jo ma 'aparani. zij met elkander strijden. Mod. Verh. blz. 213, 5: geena nagaomo-omo toen dan regenwormen i ota'a^; 221, 3: maria ' o bo ri o i t o b i-t o b i'i e. zij vielen hun beenderen zij zijn gebroken. Pagu Verh. blz. 143, 16: de ona jo ojom. en zij zij aten. 144, 1: genakadau jo utiku o tonakoka toen dan zij daalden af de grondwaarts maar: 173, 35: O hawa-nawagenai tagi De mensen die zij zouden gaan ma kolanika. de koningwaarts. 179, 15: gena i pasal-ola. toen die zij voorbij waren (die dagen n.m.1.) Tab. Bijb. Leesb. blz. 3, 8: ani mufi j uruata zijn discipelen zij vier jo silefokau; 10, 5: o nawa de o setani zij hebben opgeschreven. de mens en de satan boloasujo makakudoti. 't moet zij met elkaar strijden 5, 15: de o gota i sowo-sowoko. en de bomen zij droegen vruchten. 190 6, 34: de e gota ma sowoko ka i djame-djame. en de bomen hun vruchten dan zij waren sappig. Lod. Verh, blz. 405, 8: de djo lio-ka de bira en zij keerden terug en rijst djo tutuku; 429, 21: djo kawini. zij stampten. zij trouwden. Lod. Verh. blz. 398, 22: momaharetai nodumu hun schatten zij allen i djana-ka; 433, 28 ai kobono i dadi gau. zij waren verdwenen. Zijn beenderen zij werden pulver. In de verbinding met de objekts-exponente n i, mi, w i wordt j o in deze dialekten tot i en valt dan weg. *) bv. Mod. Verh. 1, reg. 3: w i h o d o a u: „zij tilden hem op" ; Pagu 144, 8: jo mau mi gogelelo: „zij wilden haar zien"; Tab. B. L. 65, 6: ona wi sid erm o: „zij zeiden tot hem"; Lod. Verh. 393, 6: o gase ï situaka: „zij wierpen hem met zout water". Wat de vorm dezer voorn.woorden betreft, reeds op blz. 53 werd er op gewezen, dat in deze vormen, waaraan vormelik gelijk zijn Gal. j o, Tob. i a o, die gebezigd worden, wanneer het w. w. 't objekt niet direkt regeert het klankverschijnsel optreedt, dat, waar Tob. a. bezit Lod. dj heeft, Pagu j, Tob. d enz. 'Hier heeft nu Sah. d, terwijl 't Gal de j vertoont en niet de d, die in 't Gal. gewoonlik de vertegenwoordiger is van Tob. a, Lod. dj. De subj.-exponent voor „zaken" enkelvoud en meervoud is dus gelijkluidend. Dit vindt wellicht hierin zijn reden, dat het meervoud als een kollektivum opgevat wordt en dus als een enkelvoud gekonstrueerd. De objekts-exponent luidt, wanneer 't w. w. zijn objekt 1) Zie blz. 54. 191 direkt regeert: a, wanneer 't objekt indirekt geregeerd wordt: o. Wanneer personen t objekt zijn, vertoont. Mod. de merkwaardige vorm % Pagu, Tab. ki. In 't Lod. is de exponent voor personen: dja, voor zaken a. De obj.-exponent voor „zaken" enkelvoud en meervoud is dus ook gelijkluidend. Het Tab. heeft als demonstrativum, speciaal tot de 3e pers. plur. van personen behorend: goona b.v. Tab. B.L. 8, 4:o nawa goona: „die mensen"; 2, 25: o Isarelioka goona: „die Israëlieten". Ook in de kombinatie ona goona: „zy die" b.v. 24, 34: duga mariale ona goona: „slechts ter wille van hen". Ona bevat het kenmerkende element: o en het algemeen demonstratieve na. Prof. Kern *) veronderstelt, dat de vormen van de le en 2e ps. en die van het manl. en vrl. van de 3e ps. eigenlik emfatiese vormen zijn. Een Gal. nohi, Tern. n o r i laten zich verklaren, aldus Prof. Kern, als bestaande uit een artikel in of ri -f ku -f een nadrukspartikel, Gal. nona, Tern. na na uit ri 4- kau 4- nadrukspartikel. Voor dit laatste zijn te vergelijken Mal. angkau, Daj. Tagal. Bisaja ikau, Fidji iko, Pampanga ika, die ook versterkingen van kau en ka schijnen te wezen. Evenzo is nomi te ontleden in ri 4- M. P. kami en Gal. riini, Tern. noni in ri o 4- koni, een vorm, die men in het Fidji koni terugvindt, als verkorting van kemuni, Sang. kamene, Bat. hamuna. Schmidt2) betwijfelt dit en wijst er op, dat de nasaal van riohi en ri o r i de ri, de velare nasaal en niet n g: de verbinding van velare nasaal en velare media is, 't geen in strijd zou zijn met het klankstelsel van deze taal- 1) Opm. blz. 506. 2) Oie Spr. Verh. blz. 105 192 groep, dat geen konsonantverbindingen kent, allerminst aan 't begin van de woorden. Schmidt slaat de volgende verklaring voor: „De objekts-exponenten van de pronomina 3e ps. ml., vrl. onz. ekv. resp. wi = ui — u (na) + i mi = m(u)(— na) + i, ï = i(— na) + i luidend, tonen aan, dat het element na van deze pronomine = u- na, mu-na, e-na een recent karakter draagt. Ook het pronomen 2e ps. sing, nona bezit dit element n a; dat hier echter een n tot de vorm van het pronomen zelf behoort bewijst de objekts-vorm n i. Nona is dus te ontleden in non-na, waarvoor ook de b (= 8) schijnt te pleiten. De vormen van de 2e en 3e persoon, die beide „als die Formen der Aussenwelt bezeichnend der die Innenwelt bezeichnenden Form der 1 Pers. gegenüberstehen," bezitten*dus alle het suffix - n a, dat ook voorkomt als de vormer van het demonstrativum manena, nena: „deze", magena, gena „die". „Deze verklaring van het pers. vnw. 2e ps. ekv. is gewrongen De uitspraak van de o in nona, dat door v. Baarda als nona geschreven, Schmidt aanleiding gaf, de o van nona als een korte ote beschouwen, is geheel dezelfde als die van de o in Gal. nomi, Tern. noni *). Noch de uitspraak van de o in nona, noch de gelijk gevormde voorn, woorden, als le ps. incl. none 2e ps. m. v. in Tern. iioni wettigen het vermoeden, dat nona zou bestaan uit no-f n + na. Ik acht het veel waarschijnliker, dat n ona gevormd is, als nohi, noni op een oorspr. nono teruggaat, dat door dissimilatie nona geworden is. Nohi, nona, none, nomi, noni bevatten als eerste element: n o, dat wel een algemeen demonstratieve kracht zal bezitten. Het komt ook voor in de demonstratieve 1) Volgens Dr. Adriani die in 't Gal. slechts één o hoorde. 193 bijwoorden Gal. noïdade, riokadade, nokodade, riokudade, geheel gelijk aan idade, kadade, kodade, kudade. Wellicht is dit no een klankvariatie van na, hetgeen ook 'tvnw. 3e ps. is in 't Tern., waarvan na dan een bijvorm zou kunnen zijn. In deze met n o -gevormde pronomina volgt dus het de persoon bepalende element, in de met n a gevormde gaat dit voraf. Er bestaan dus, nomi uitgezonderd, geen gegevens die zouden kunnen pleiten voor een verwantschap tussen de pers. voorn, woorden van deze groep en die der Mal. Pol. talen. Integendeel zijn deze geheel van de pers, vnw. en bez. vnw. in de Austronesiese talen afwijkende vormen een stellig bewijs, dat de N.H. taalgroep uit het Austronesies taalverband moet worden losgemaakt. Bezittelike voornaamwoorden. Het bez. v.n.w. le ps. e.k.v. luidt Gal., Mod., Pagu, Tab. ai, Tob. ahi, Sah. ari, Ibu li, Lod. adji, Tern. ri. Wanneer een vrouw de bezitting is en er slechts op één vrouwelik persoon gewezen wordt door het bezittelik voorn.woord, bezit het Gal. noi. Een enkele maal vindt men in dit geval a i in de Gal. Verhalen b.v. 76, 1: ai babadeaiawa: „mijn vader en mijn moeder". Het Tob. heeft in dit geval nohi, maar ook in 't Tob. vindt men een enkele maal ahi: Tob. Verh. 83, 13: ahi ama de ahi ajo: „mijn vader en mijn moeder". Het bez. v. n. w. 2e pers. e. k. v. is in de dialekten: ani, Ibu en Tern. n i. Ani wordt ook in de spreektaal in 't Tab. tot n i. 't Gal. bezit wanneer één vrouwelik persoon de bezitting is als v.n.woord: noni. Een enkele maal vindt men ook weer in plaats van noni: ani. 13 194 Gal. Verh. 107, 86: ani awa de anibira: „uw moeder en uw zusters". Ook het Tob. bezigt: noni. H e t b e z. v. n. w. 3e p s, m. 1. e. k. v. luidt in 't Gal. en andere' dialekten: ani, To b. ook a i, Sah. en Lod. a i, Ibu w i, Tern. i. Ook het Tab. in de spreektaal: w i. 't Tob. bezigt, wanneer een vrouwelik persoon de bezitting is, als v.n.w. noi, 't Gal. echter niet. De beperking, die v. Baarda laat gelden voor de overeenkomstige vormen van de le en 2e persoon in 't Gal., dat door het bezittel, v.n.w. gewezen wordt op ééne vrouwelike persoon, geldt in 't Tob. niet. Noi komt in 't Tob. herhaaldelijk voor, wanneer het wijst op meer dan één vrouwelik perooon b.v. Tob. Verh. blz. 52, 9: Ma koano noi hekatajatumidi: „De koning zijn vrouwen zeven". 100, 2: ma koano noi ora ja tumidi; „de koning zijn dochters zeven". Het bez. v.n. w. 3e ps. e.k v. v.r. I. luidt overal ami, Tbu en Tern mi, Tab. in de spreektaal: mi. Het Tob. bezigt weer nomi in het bovengenoemde geval. In het meervoud komen deze speciale vormen van de bez. v.n w., wanneer een vrouwelik persoon de bezitster is niet voor, noch in het Gal., noch in het Tob. Het Tob heeft dus van dit geslachtsonderscheid bij de bez. v.n.w. de meeste sporen bewaard, het Gal. is armer, terwijl de andere dialekten het in het geheel niet meer kennen. le p s. m v. incl. overal n a h a, Ibu en Lod. n a, Tern. na. le pers, m.v. excl. overal mia, Gal. aan de zuidkant van het meer: mi na. In het Tab. komt herhaaldelik amia voor: b.v. Tab. Bijb. Leesboek: blz.87,11: amia n owaka: „onze kinderen"; 117, 3: amia soana: 195 „onze dorpen"; 59, 4: amia siriina: „onzeharten"; 59, 6: amia dodoto: „onze broers". 2e p s. m v. luidt overal: n i a, Gal. aan de zuidkant van het meer: nina. In het Tab. komt eveneens herhaaldelik a n i a voor: Tab. Bijb. Leesb. 8, 8: a n i a aako : „uw oog"; 23, 21: ania dou: „uw voeten"; 88, 18 : a n i a ftowaka o nauru: „uw zoon". 3e p s. m. v. luidt overal mana, Sah., Tern., Tid., ii a , Ibu: mana, Lod.: m o m a. Schmidt *) merkt op, dat de possessiva van de objektsexponenten van het pers. v.n.m. zijn afgeleid, de oorspronkelike vormen van de samengestelde zelfstandige vormen van het pers. v.n.w. Zij hebben evenals deze het suffix : i; daarin stemmen zij met de Papua-talen overeen. De vormen van de singularis Gal.: ai, ani, ani, ami zijn gevormd met het prefix: a, hetgeen volgens Kern en Schmidt niet anders kan zijn dan het lidwoord o. Een bewijs hiervoor is, dat het lidwoord steeds ontbreekt, wanneer het possessivum gebezigd wordt en dat, wanneer vrouwen het rectum zijn, het prefix a van het pronomen door h o vervangen wordt, hetgeen identiek is aan het lidwoord bij vrouwelike eigennamen. De Tab. vormen amia en ania bewijzen, dat de le ps. m.v. excl. en de 2e ps. m.v. eveneens de voorvoeging van a gekend hebben. Bij de vormen van de le ps. incl. n a n a en de 3e ps. m.v. mana schijnt het prefix a toch te ontbreken. Mana bestaat volgens Schmidt uit ma -f na, een verbinding van de betrekkingaanwijzer m a, die als possessivum „onzijdig" dienst doet, en het suffix na, een oud pronomen pluralis, vgl. Tern. na: 3e ps. plur., dat aanduidt, dat de bezitting 1) Die Spr. Verh. fclz. 134. 196 op meerdere bezitters betrekking heeft. Een vorm am a n a schijnt niet voor te komen. N a n a zou nu wel een analogie-formatie kunnen zijn van dit man a, van na, een algemeen demonstrativum, vgl. het na van e-na, ge-na, mu-na enz. De vormen mia en nia zijn nieuwere vormingen van mina en nina, welke volgens Schmidt naar valse analogie met mana gevormd zijn, want moge ook de aanhechting van na noodzakelijk zijn om mana van m a te scheiden, voor mi en ni was het dat niet, omdat deze zelf reeds pluralis-vormen zijn. Het is echter mogelik, dat mi en ni de a achtergevoegd krijgen om ze vormelik te scheiden van de afgeknotte vormen van het enkelvoud 3e ps. v.r.1. e.k.v. m i en 2e ps. e.k.v. n i. Hieruit blijkt dus, dat de possessiva, die, evenals de genitivus in deze taalgroep geplaatst worden vóór hetgeen zij bepalen, de verkorte persoonl. m.w. zijn, die gesuffigeerd worden aan een partikel. In de vormen van het possessivum vertoont deze taalgroep een geheel ander karakter dan de Austronesiese talen. Van de Papua-talen scheiden zij zich in dit opzicht, dat de Papua-talen de verkorte pronomina aan zekere partikels prefigeren, de N. H. taalgroep het possessivum vormt door de verkorte pers. v n.w. aan de partikel « aan te hechten. De overige woordenschat. De grammatiese bouw van de N. H. taalgroep laat geen verwantschap toe met de Austronesiese talen. Evenmin was dat het geval met de wezenlike bestandheden van de woordenschat, als de voornaamwoorden 197 en de telwoorden. Ook de overige woordenschat draagt een uitgesproken eigen karakter. Ais een bewijs daarvan moge de volgende lijst van N. H. woorden dienen 1). Tob., Mod., Pagu,Tab., Lod: adono: „aangekomen" Sah.: n a d o 1 o, Gal.: a d o, Tern.: k a d o. Pagu: gagaono: „dragen", Pagu, Tab.: asa, Gal. ah o, Tob.: ao, Tob., Mod.: aha, Lod- (wo ma g) ao Pagu: akun: „kunnen", Tob., Tab,, Lod.: akunu, Mod.: a ' u n u, Sah.: Gal, Tern.: a k u. Pagu: alok: „roepen", Tob.: ahoko, Mod.: aho'o, Tab.: asoko, Sah.: aro'o, Lod.: adjoko, Gal.:aso, Tern., Tid.: k o k a r o. Pagu: ba4on: „sarong", Tab., Lod.: baron o, Mod. b a' o n o, Gal.: b a r o. Pagu: bion: „aangezicht", Tob., Tab., Lod., Sah.: b i o n o, Mod.: b i u n u, Gal. b i o. Tab.: b o o t o: „gereed, klaar raak", Lod.: b o 1 o t o, Mod.: boto'o, Gal., Tob.: boto. Gal.: dabo: „gewond zijn", Tob.>: /.abo: „scherp zijn". Lod.: d j a b o: „verwonden". Sah.: naboto: „wond", Lod.: sawolo, Gal.: nabo, Tab.: dabo, Tern.: nabo. Pagu: d a 1 u k: „sagoweer", Tob., Tab., Lod.: d a 1 uk u, Mod.: d a 1 u ' u, Waioli: d j a d u ' u, Gal.: d a 1 u. Pagu: aje: „halen", Mod.: ehe, Sah., Waioli, Tern> Tid.: oro, Tab.: ese, Gal.: dehe, Tob.: Ae, Lod.: dje. Pagu: g o g e 1: „blijven toeven", Tob., Lod., Tab.: gogere, Mod., Ibu: gogele, Sah: tegoro. 1) Men zie ook de lijst bij Hueting B. K. I. 7, VI en de Gal. en Tob. Woordenboeken. 198 Gal., Tob.: toku: ergens overheen lópen"; brug, Gal. Pagu, Lod., Tern. d o d o k u, Mod.: t o t o ' u. Pagu: j e k u: „berg", Mod.: d e ' u, Tab.: d e k u, Tob.: A o k u, Lod.: d j o k u, Gal.: d o k u : „bovenzijde", Tob.: A o k u : „boven op iets". Tob., Tab.: d o t o k o : „leren, onderwijzen", Mod.: d o t o' o, Gal., Tern.: d o t o. Gal., Tob., Mod., Lod. : d o t o: „scherp", „snede" „scherpe kant". Tab.: d o o t o. Pagu: ma non, Mod., Sah.: mariono, Tern.: man o. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab.. Tern.: doworii: „zand, zeezand", Sah., Lod.: d o n i. Gal., Tern.: dudu: „rug", Mod.: dudunu, Tob., Tab., Sah.: dudunu: '„nier", Pagu: pore t, Tob.: p o r e t e : „rug". Pagu: d u d u ri : „droog zijn", Tob., Tab., Lod.: dudunu, Mod.: d u d u m u, Tern.: o t u. Gal.: e k a: „pruimpje tabak, waarop men bezig is te kauwen", Tob.: eka: „een sirihpruimpje voor iemand fijn kauwen", Mod.: e ' a. Pagu: mokul: „een pruimpje nemen", Tob.. Lod.: mokuru, Gal., Tern.: moku. Gal., Tob., Tab., Sah-, Tern.: geri: „zwager", Mod. eri. Pagu: giam: „hand", Tob., Mod., Tab., Sah., Lod.: giama, Gal., Tern., Tid.: gia. Tob.: gikiri: „iemand, wezen", Mod.: gi'ili, Gal., Tern.: g i k i. Lod.: gilalorio: „slaaf, Tob., Tab.: gilao n o, Gal.: gil aio. Pagu: g o m a ri ; „de als familie- en beschermfeesten vereerde zielen", Tob., Tab., Lod.; gomari a, Gal.: goma. Pagu: gomatil: „waarzegger", Tob., Mod., Tab.: 199 gomatere, Lod. gogomatere, Gal.: gomahate, Tern.: g o m a t e. Pagu : gug'ulumin: „schaduw",Tob.,Lod.: gurumini, Mod., gulumini, Gal, Tern.: gurumi. Tob., Pagu, Tab.: oluku: „weigeren" Mod.: olu'u Sah., Waioli: o d u ' u, Gal., h o 1 u, Tern. h o d u. Pagu: k ak u 1: „hoog. ver, lang", Tab., Lod.: k ak u r u, Mod.; ' a' u 1 u, Gal.: k a k u, Tern.: g a k u. Pagu: gulut: „lang, ver", Tob., Lod.: kurutu, Gal. ? k u r u. Pagu : > k a r i a n: „leguaan", Gal., Tob., Tob., Lod.: kariana, Mod.: 'ariana. Pagu: k i o 1 o k: „slapen", Lod.: k i o 1 o k o, Gal.: k i o 1 o, Tob.: k i o k o, Sah.: o t u, Tern.: h o t u. Pagu: 1 a m o k : „groot", Tob.: amoko, Aamoko, Mod.: amo'o, Tab.: amoko, Lod.: 1 a m o k o, Gal., Sah., Tern., Tid.: 1 am o ; Tern.: ma 1 am o : „iemand van geboorte". Gal.: 1 a g o : „groot" (slechts in de vervoegde vorm met de 3e ps. voorkomend). Pagu: 1 a k e m : „vlees", Tob.: a k e m e , Tab.: 'ak e m e , Sah.: la ' e m e , Lod.: lakeme, Gal.: lake. Gal., Tern.: loa: „braaf, eerlik",Gal.: loha: „goed, schoon". Tob.: 1 o 1 a: „zich met elkaar verzoenen". Tob.: h a i 1 o a : „heel goed", Mod.: a u a, Pagu: 1 o a , Tab.: o a, Sah.: 1 a a, Lod,: 1 o a , Tern., Tid.: 1 a h a. Pagu: leal: „weglopen", Tob., Tab.: oara, Lod.: djodjara, Gal.: loda, Mod. loa. Gal.: gora: „zich in een draf zetten", „beginnen hard te lopen". Gal.: mada: „stil zijn, ophouden (niethuilen)". Tob., Mod.: m a A a : „toestaan, achterlaten". Tab.; mada; 200 Tob. g u m a /. a : „toestaan"; Lod.: m a h a. Gal. mada „avond"; ma la: „bewaard deel". Gal., Tob., Pagu, Tab., Lod.: make: „vinden". Mod. m a ' e , Tern.: d e r o. Tob., Mod., Tab.: maata: „koud", Sah.: malata Gal.: m a 1 a. Pagu: ma na ram: „werk, arbeid", Tob., Tab., Lod.: manarama, Gal.,Tern.: manara?, Mod.: manama, Tid.: monara: „werktuig". Sah.: moloara: „huwelik". Gal.: m odoka : „huwen", „getrouwde vrouw", Tob.: m o. A o k a, Mod.: modo'a: „huwelik", Tab.: modoka. Pagu: m o m o te k : „volgeling"; Tob., Lod.: m ot e k e , Gal., Tern.: m o t e : „volgen". Pagu, Mod.: n a w i 1 i: „stuk" (hulptelwoord), Lod.: n a i r i, Gal., Tob., Tab.: nai. Pagu: noak: „kind", Tab., Lod.: nowaka, Sah.: nowa'a, Tob.: nohaka, Mod.: no'a, Gal.: nopa, Tern.: nofa. Pagu: unun; „neus", Sah.: nunun, Tob., Mod., n u n u n u, Tab.: n u n u n u, Gal., Tern.: n u n u. Gal. Tob., Mod., Pagu, Lod.: o'a: „tante" (vaders zuster), Tab.: o w a, Tern.: g o a , Tob.: o r a, Mod.: o w a „dochter". • Gal., Tob., Tab.: oko: „staan, overeind staan",Lod.: j o k o , Mod.: o' o , Tern., Tid.: koko. Pagu: ahos: „penis", Sah.: aoso, Gal,, Tob., Lod.: o s o, Tern.: a k o. Lod.: pilikuru: „binden, ombinden", Pagu, Gal.: p i 1 i k u , Tern.: p o d i k u. Pagu: pokol: „buik", Sah.: po'oio, Tob., Tab.. Lod.: p o k o r o , Mod.: p o ' o , Gal.: p o k o , Tern.: o r u, Tid. o r o. 201 Tab. pululunu: „ronde, bolvormige gedaante hebben'', Tob. hululunu, ma bolulunu: „het ronde", Gal. Mod. Pagu, Tern. pululu: Lod, Tid: popululu. Pagu: lil: „stil zijn", Mod: lilili, Tob: ridi, Tab: riridi, Gal: rihi. Pagu : 1 o e s: „lichaam". Tab. Lod: r o e s e, Tob. Mod: r o e h e, Sah : 1 e s e, Gal. Tid: r o h e. Gal., Mod., Pagu, Tab., Sah., Lod : s a n o : „vragen", Tob : 1 e h a, Tern : g i n a d o. Gal. sonon a: „helft", Tab. s o n o n a, Tern. sonana, Tob. Mod : honona, Sah. s o n o a. Pagu: solen: „niezen", Tab. Sah. so 1 e n e Lod: sor ene, Mod: ho 1 ene, Tob : horene, Gal. Tern. s o r e. Gal. Tab: soso: „vliegen", Tob. hoho, Tern. soro. Pagu, Tab. Lod : s o u r u: „geneesmiddel", Sah. s o u d u Tob. Mod : h o u r u, Gal. Tern. Tid : s o u. Pagu: t a k o 1: „slaan, kloppen" Tob. Tab. Lor): t ak o r o, Sah: t j a' o 1 o, Gal. t a k o, Mod: t a ' o, Tern. t j ak o. Pagu: tatalom: „zwart", Tob. Tab: taromo, Lod: tataromo. Pagu: tebin: „schoon, rein", Tob. Tab: tebini, Gal. t e b i. Lod: „tekana: „lang van tijd", Tob. Tab: ma dekana: „lang van duur", Tob. taana: „iets langdurig doen". Mod. ma gil.au, Sah. kidana. Tern. roro» i Gal. Tob. Mod. Tab. Lod: temo: „zeggen". Pagu: tikit: „hoesten", Tob. Lod: tikiti, Mod. Sah. t i' i t i, Gal. t i i k i, Tern. k o k e h e. Gal. Tob. Lod: t i 1 i b u : „zwanger zijn," Pagu, Mod. Tob. Tab. Lod: togomu: „ophouden", Sah. t o k u m u, Gal. Tern: t o g u. 202 Pagu, Gal: tolomu: „verzamelen", Tob. Tab: t o o m u, Lod : t o n o m u, Tern. 1 o m u; Tob : 1 o m u1 o m u: „bij elkaar komen." Tob, Mod. Pagu, Lod: torna: „doden", Gal. Tab: t o o m a. Pagu : t o 1 a t: „haten", Tob : t o h a t a : „boos" Mod: t o ö t a h a, Lod: t o d j a t a, Gal: t o o s a. Gal. Tob. Tab. Lod : t o r o u : „slecht." Pagu : t u m u t: „wijzen", Tob : t u m u t u Mod : t u t u m u: „iets gaan bekijken" ; Gal. t u m u ; Tob : t u ri u t u. Pagu, Mod: dudumutu: „wijsvinger", Tab : tumutu (si dumutu: „tonen") Sah: dj ud juni u t u: „wijsvinger" ; Lod: dudumutu. Pagu: tu'uk: „schieten", „branden" (intr.) én „verbranden". Tob.: tuhuku, Mod. tuhu'u, Tab. tuuku, Lod. t u p u k u, Gal. t u p u. Lod.: u i s i: „sterk stromen", Tob. u i h i: „lek zijn", Mod. uihi: „sterk stromen", Gal., Tern.uhi: „vloeien". Gal.: u p a, vetativus-partikel, Tob. u h a, Tob. B.: ufa, Mod., Pagu, Tab., Lod. uwa, Tern. af ah. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab., Lod. uti: „dalen", Sah., Tern. u t j i. Pagu: ut uk: „plukken, oogsten", Tob, Tab., Lod. utuku, Mod. utu'u, Gal., Tern. utu. Gal. wama: „limoen", Tob., Mod. wama: „naam voor alle citrus-soorten''. Tob.: w o h a n a: „vergeten", Tab. o s a n a, Lod : o d j a n a, Gal. wosa. Ook moge dit blijken uit een vergeUjking van enige dér meest karakteristieke, over het gehele M, P. taalgebied verbreide woorden met de equivalenten van de 205 N" H. taalgroep, waarvoor deze dan kenmerkende eigen woorden bezitten. „Oog, gelaat", M.P. mata. Pagu, Tob., Lod., Gal., Tern. lako, Mod., Sah. la'o, Tab. 'a'ako. „Oor" M. P. tali ha. Pagu: na uk, Tob., Tab., Lod. nauku, Mod. nau'u, Gal., Tern., Tid. naU. „Hoofd" M. P. u 1 u. Pagu : 3aek, Tob., haeke, Mod., hae'e, Tab., Lod. s a e k e, Sah. s a' e, Gal. s a h e. Tern. d o p o 1 o, d o f o 1 o. „Bloed" Mal. dar ah, Bon., daga, Sang: daha, Tontemb. rara' (bloeden), enz. Pagu a u n, Sah. ri a u n u, Tob., Mod., Tab., Lod. a u n u, Gal., Tern., Tid. a u. „Huid, bast" M. P. kulit. Gal., Tern., Tid. kahi, Tob. kai, Mod. 'ai, Pagu, Tab., Lod. kai. „Nagel, klauw", M. P. kuku. v* * Pagu: gitiwil, Tob. gitihiri, Tob. B.: gitifiri, Mod. gitiwili, Sah. gitiwidi, Tab., Lod., gitiWir i, Tern. go 1 o t j if i, Tid. gu 1 utj if i. „Speeksel" Mal.: 1 i u r, Bug. e 1 o', Mak. é 1 o f o', Jav. i d u, Sav. i 1 u, enz. „Speeksel" Tob. kibiri, Tab, Lod. kobiri, Sah. 'o b i d i Gal. k i b i, Tern. g i d i. „Kwijl" Tob. k i r i t i, Gal. k i r i, Pagu: k i b i t, Mod. 'ibiti. „Veer, lichaamshaar", Mal., Mak., Bug., bulu, Rott. buluk, Jav. wulu. Gal., Tob, Mod., Pagu, Tab., Lod., Tern.,Tid. gogo. 204 „Faeces" M. P. t a h i, t a i. Pagu : i o k, Tob., Tab. i o k o, Mod. i o' o, Sah. k i o 'o, Lod. i h o k o, Gal., Tern., Tid. i h o. „Luis" M. P. kutu. Gal., Tob., Lod., Tern. gani, Mod., Pagu: gane, Tab. g a a n i, Sah. k a n e. „Muskiet, mug" Bat., Tag., Bis. n a m u k, Mal. ri am u k, Jav., 1 a m u k, Mak. 1 a m u'. Pagu, Mod., Gal., Tob. gom oma, Tob. hihiri. „Varken" M. P., babuy, wawoy. • Gal., Tab. titi, (titi ma ma*ko: „beer", ma m u s e: „big") Tob., Pagu, Lod. ode(makoro: „beer", t a i k e : „big"); Tern., Tid. s o h o. „Krokodil" : Filipp. talen: b u a y a, Ojav. w u a y a. Pagu: g o s o m a n , Tob., Mod. :gohomaria, Tab., Lod.: gosomana, Gal.: g o s o m a , Sah.: s a m a n a, Tern.: s a m a. „Vis": M.P. ikan, Chamorro: guïhan, O.enN.J. i w a k, Lamp. iwa. Pagu: na uk, Tob.: nauoko, Mod.: nau'u, Tab.: n a o 1 o, Lod,: n a w o k o, Sah.: n a o, Gal.: n a w o, Tern., Tid.: n a u. „Vlieg": Jav. lal er, Mal. lalat; of Mal. lanau. Pagu: guu 1, Tob.: ^uhuru, Tob, B.: gufuru, Mod.: g u u 1 u, Lod.: g u w ur u, Gal.: gu up u, Tern., Tid.: gufu. „Garnaal": Mal. (h) udan, Filipp. talen: u 1 a n, Jav. uran, Sumb. kauran, enz. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab., Lod.: dode, Sah.: urono (misschien verwant met uran). „Rog": Mal. pari, Tag., Bis. pagi, Daj. pahi, Amb. a 1 i, Bur, h a 1 e, enz. Pagu: noala, Gal., Tob., Tab.,Sah.,Lod.,Tern., hoa. 205 „Blad" : Mal. daun, Sang. raun. Gal., Pagu, Tab., Lod.: soka, Tob.: hoka, Mod.: h o ' a , Sah.: s o ' a. „Hout, boom" : M.P. kayu. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab., Lod.: g o t a , Sah.: a t e , Tern., Tid.: h a t e. „Klapper, kokosnoot": Mal. niyur, Tag.: niog, enz. Pagu: i g o n, Tob., Tab., Lod.: i g o n o, Sah.: i k o n o, Gal., Tern. Tid.: i g o. „Suikerriet" M. P. t« w u, Mal.: t g b u Pagu: ugak, Tob., Tab., Lod.: ugaka, Mod.: u g a ' a, Gal., Tern.: u g a. „Wortel" Mal.: urat, Tag.: ogat; of: Mal. akar, Rott. oka'k. Pagu : ri u t u k, Tob., Tab., Lod.: n u t u k u, Mod.: nu tu' u, Sah.: utu'u, Tem., Gal.: n u t u, Tem., Tid.: utu. „Vracht" M.P. wuah, Mal. bu(w)ah. Pagu: so wok, Tob.: hohoko, Tab., Lod.: sowoko, Sah.: s o w o' o Tern., Tid: s o f o. „Banaan" Mal., enz.: pisa n, of: Ttb. punti, Sumbaw. punti, Rott.: huni. Gal., Tab., Lod.: bole (bole: eig. „slap, zacht" vandaar, Tob.: bole: „moede zijn") Sah. p e 1 e, Tern., Tid. koi. „Ei" Mal. telor, Tag.: itlog, enz. Gal., Pagu, Tab.: g o s i, Tob., Mod.: g o h i, Sah.: k o s i, Lod.: t o u n u. „Nacht" M. P. w e n g i. Pagu, Lod.: w u t u, Gal.: p u t u, Tob.: h u t u, Tob. B., Sah., Tern. futu, Tid.: difutu. „Zeil" M. P.: 1 a y a r, Tag: 1 a y a g, enz. 206 Pagu, Sahu.: s i d e t, Tob., Mod.: h i d e t e, Tab., Lod.: s i d e t e, Gal., Tern., Tid.: s i d e. „Dood" M. P. mat ai. Pagu: 3 o n e n, Tob., Mod.: honene, Tab.: s o n e n e, Sah.: s en ene, Lod.: sonene, Gal., Tern.: sone, „Weg" Mal.: djalan, Jar.: dalan, Tim. lalan, enz. „Steen" M. P. w a t u, Mal. b a t u. Gal., Tab.: t e t o, Tob., Mod., Lod.: h e 1 e o, Pagu : mamalin, Sah.: madi. „Maan, maand" M. P.: wulan, Mal. b u 1 a n. Gal noosa, Tob., Mod., Pagu Tab.: mede: „maan, maand", Tob.: donono: „maand", Lod.: i 1 oa, Tern.: a r a, Sah.: nara. „Naald" Mal.: d j a r u m, Jav.: dom, enz. Gal. j a i t i, Tab.: d a i t i, Lod.: d j a i t i, Tob.: p op i 1 aki, Pagu: populaki, Mod. huhumu: „Boog" M.P. pan ah, of: Bat., Mal.: busur. Gal., Sah., ia mi, Tob., Mod., Pagu, Tab., Lod.: t o i m i. „Ziekte, pijn" M. P. s a k i t, of: p e d e, s. Gal., Tab., Lod.: siri, Tob.: huri, Sah.: sidi. „Staart" Mal.: ekor, Tag: ikog, enz. Tob, Tab., Lod.: bikini, Mod.: bi'ini, Tern.: b i k i, GaL p e g o, Pagu : p o t e. „Hemel" : M. P. lanit. Pagu: liwana, Tob: dihana, Mod: diwana,Lod: diwama, Gal: dipa, Tern. Tid: tufa. „Zuur" : M. P. a s « m. Pagu:kiopik Tob: giohiki, Tab: kiopiki, Sah: k o k o w i' i, Lod : o p i k i, Gal: k i o p i. „Vaartuig" M. P. wanka. Tob. Mod: notiri, Tab: óootiri, Pagu,Sah.Tern. 207 Tid: oti, Gal: deru: „prauw' (deru in 't Waioli en Tern: „zitten"). Vrouw" M. P. w a w i n e. Pagu, Tab: neweka, Tob: noheka, Mod: nowe'a Sah: were'a Lod: nowedjeka, Gal: nopedeka, Tern: fofoheka. „Dag, Zon" M. P. * w ar i, Bat: ari, O. Jav. we, enz., of: M. P. * 1 e d a u, Bis: a d 1 a u, enz. Sah: wanere, Gal: wane; wane ma lako: „zon",Tob.,Mod., Pagu, Tab., Tern. : wari e Lod.: ane. „Rook": M.P. asep. Sah : 1 o w o r o, Pagu : j o>w o, Gal: dopo Tob. Aoh o Tob. B; A o f o Möd., Tab: d o w o, Lod : d j o w o, Tern. n e f o, Tid : ü o f o. „Ster" M. P. wituen. Mod. m a m a n a, Pagu: n a ri a m a, Tern. ri a m a Gal. n o m a. Sah: mudu-muduriu, Tob : m u r u m u. „Jongere broer": O. Jav, ari, Mal, adi, waarnaast Amb. w a r i, wali. Lod. Tern : n o ri o r u , Gal.: n o ri u, Pagu: d o d o t, Tob., Mod., Tab., Sah.: dod oto. „Oudere broer" : M.P. k a k a. Pagu: riak, Tob., Tab., Sah.: riaka, Mod.: lia'a,. Gal.: r i a. „Baden" : Mal. d i r u s, O. Jav. d y u s, enz. Pagu: o lik, Tob.: ohiki, Mod.: osi'i, Tab.: osiki, Sah.: oriki, Lod.: odjiki, Gal., Tid.: osi. „Pissen": M.P. O. Jav. eyeh, Tag., Bis, „pis": ihi. Pagu: o s i s , Tob.: A o h i h i, Mod.: 1 o h i h i, Tab., Sah., Lod.: o s i s i, Tern.: g o h o s i, Gal.: Tid.: h o s i. „Drinken": M,P. inum. Lod.: ud om o, Gal.: udo. Pagu: oke 1, Tob., Tab.: 208 0 k e r e, Mod.: o ' e 1 e, Sah.: o ' e , Tern., Tid.: o k e. „Horen": Mal.: dënar, Tag: dinig, O.Jav. renö, N. Jav.: r u n u, enz. Pagu: i 1 e n, Tob., Mod.: i h e n e , Tab., Sah., Lod.; 1 s e n e. „Wenen" : M.P. t a n i s. Gal., Tab.. Lod., Tern.: a r i. Mod. a 1 i - a 1 i, Pagu: a 1 i, Sah.: a d i. „Slikken": M. P. Sas: telgn, Mal. telen, Letti: t e 11 a, enz. Pagu: a s i 1, Tob.: ?. a h i r i, Mod.: a h i 1 i, Tab.: a s i r i, Gal.: d a s i. „Gaan": M.P. la kau, laku, of: Nias: (mo) fano, Sikka: b a n o, Aneityums: a p a n. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab., Sah., Lod., Tern., Tid,: tagi. „Vrezen" : M.P. t a k u t. Tob., Tab.,Lod.:modono, Gal.: modo, Tern., Gal., Tob.: r o r a k a, „vervuld zijn met vrees", Tern.: kolofino. „Eten": M.P. kan. Pagu: o j o m, Tob.: o A o m o, Mod. Tab.: odomo, Sah.: o r o m o, Lod.: o d j om o, Gal.: odo, Tern.: oho. Deze algemeen M;P. woorden komen natuurlik niet alle in iedere M.P. taal voor. Toch bezit iedere M.P., taal een, hetzij klein of groot percentage van de algemeen verbreide M.P. woorden. Het feit, dat in de N. H. taalgroep geen enkel van deze woorden voorkomt, evenmin als de in verschillende M.P. talen optredende equivalenten van de bovengenoemde woorden, wijst verwantschap met de M.P. talen beslist af. Met het bovengezegde is niet in strijd het feit, dat er 209 een zeker aantal woorden in deze taalgroep voorkomt, waarvan de verwantschap met M.P. woorden wel zal moeten worden aangenomen. Behalve de direkt uit het Maleis overgenomen woorden, waarover later zal gehandeld worden komen er een aantal woorden in de N. H. taalgroep voor, die een M.P. karakter dragen. Hoewel soms niet uit te maken is, uit welke M.P. taal zij zijn overgenomen, laat zich hun vreemde oorsprong nog goed herkennen. Zij zullen dan ook, hetzij vroeg of laat, ontleend zijn. Soms komt naast deze woorden het eigen N. H. woord nog voor maar soms is dit niet het geval en maken zij een vast bestanddeel van de woordenschat uit. Aangezien echter hun aantal gering is en bijna de gehele woordenschat van de N. H. taalgroep een eigen karakter draagt, bewijzen zij niets voor een verwantschap van de M. H. en M.P. woordenschat. ) Dit is het geval met: Mod.: b a i 1 i, Tab.: b a i r i, „tuin". Vgl. Sang. w a £ 1 § , Bis. b a o 1, Fidji: w a o De andere dialekten hebben echter de eigen woorden: Gal. Lod.: d o r o : rijsttuin, Tob.: d j o r o , Gal. het saali-woord: r e d i, Tob. r e d i, Pagu: 1 e d i, Tern.: g u r a. Pagu: u n a f: schub, Tob.: u n a h a, dat blijkens Tob. B. en D. teruggaat op u n a f a. De andere dialekten bezitten het eigen woord in: Tob., Lod.: d u ri i r i, Gal., Tern.: d u ri i. D u n i r i is in 't Tob. eig. „een klein zoetwaterbaarsje, dat er nog al sterk geschubt uitziet" 2). 1) De Fidji-Taal blz. 232. 2) Hueting B. K. I. 7, VI. 14 2ib Pagu: u n a f vgl. Ponos., Mong.: u n a p, Bent.: onop, Fidji: una1). De vorm in het Mafoors: u n ë f vertoont eveneens de f en wijst er op, dat dit woord wellicht uit een der talen van Z. Halmahera is overgenomen, die zo zeer verwant zijn met het Numfoors2). Gal., Tab., Lod. gubali: „links', Tob. B., Mod., Pagu, Sah. g u b a d i, Tern. g a b a d i. Daarnaast komt voor: Gal. b a 1 i: „aan de andere zijde hangen", Tob. b a 1 i: „omkeren". De verhouding van gubali tot bali is dezelfde als die van b.v. Gal. gosoma: „krokodil', tot Tern. Tid. s a m a en van Tab. giniraka, „rechterhand" tot Tob. n i r a k a 3). Vgl. de woorden voor „links" in de M. P. talen : Mak. k a i r i voor oorspr. k a w i r i, waarop Mal. k i r i teruggaat, evenals k a n a n : „rechts" op k a w a n a n. Bol. Mong. ko 1 oigi, Tag. kaliua uit * k a 1 awigi, Bulu's: kawihi, Sumba's: kal ai uit *k,alaï, uit k a 1 a i i, voor : k a 1 a w i i. Naast de vorm met k, heeft men de hypothetiese oervorm: malawiri, blijkens Lettin. maliri uit: malaw i r i. Het Buru's: b a 1 i zou dan ontstaan kunnen zijn uit: balaihi. *) Maar Buru's bali kan ook samenhangen met Mal. bali N. Jav. walik: „omgekeerd", „achterste voor" kewa 1 ik: „averechts," Fidji: balibali en balikali: „averechts, dwaas, onhandig".5) 1) De Fidji-Taal blz. 333. 3) De Bare'e Spr. Toradja's II! blz- 346. 3) Zie blz. 316. 4) Mededeeling van Prof. Jonker. 5) De Fidji-Taal blz. 127. 211 Ttb: walina: „ander, anders", Sang. bal ine. Het Tob. bezit het eigen woord in : h i g e 1 i. Tab. w a s e: „hakmes" M. P. w a s a i. Pagu: kalawe, Tob. B. karafe, Tob: karahi Lod : kokadjawi: „rat." Vgl. Espiritu Santo, Whitsuntide garivi, naast Fidji: kalavo, Sumb. kalavu, Rott. lafo. Het eigen woord luidt in't Gal. lupu, Mod. porogi, Tab. 1 i g i, Tern. Tid : n u t i. Pagu: walus, Tab: palusu Tob: baluhu, Tob. D. f a 1 u h u, Tob. Mod. h a 1 u h u. Gal. b a 1 u, Tern. fadu: „wraak" vlg. M. P. wal es, want de pëpët der overgenomen woorden wordt in de N. H. taalgroep: u. b.v. Mal. le s u n : „rijstblok", Tob : 1 u h u n u. Mal. penuh: „vol" : Tob : p u n u h u. Mal. re bah: „neervallen": Gal. ruba. Mal. s e m b a h : Gal: s u b a, Tob : h u b a. Pagu, Lod: wola, Sah: wala, Tern: falah, Tid: f o 1 a, Mod. Tab : w o a. Gal: p o 1 a: „rijstschuur" vgl. Bug: bola, Mak. ba la': „huis". Gal: pariam-a: „zevengesternte", Tob. Mod. Tab. Lod. Tern: pariama: „jaar" Banggai's p a 1 i a m a : ster. vlg. Sang: pahiama en pohiama: „zevengesternte, ook wel benaming van andere sterren, als wisselwoord van b i t u i n : „ster". Aangezien het zevengesternte bij vele Indon. volken de aanwijzer is om er het akkerwerk naar te regelen, wordt het woord ook voor „jaar" gebruikt, in de oorspronkelike zin van Mal. tahun: d. i. de tijd die een 212 gewas nodig heeft om van zaad te worden tot zaaddragende plant." *) Daj. pariama: pali-woord voorbintan.Bug.pariama: „tijdvak, hetzij van 8 of 12 jaar". Gal. Tob. B : n a wa - ri a w a: „luchtruim", Tem. a w a: „regenboog." Vgl. Jav. awa: „lucht", „atmosteer", Mal. Jav. awan: „luchtruim"., Wat de velare nasaaf aangaat, waarmede het woord in het Gal. en Tob. B. begint, dit kan een analogieformatie zijn naar het N. H. model, volgens hetwelk de substantieven van de w. w. worden afgeleid door middel van een nasaal prefix b.v. Gal. : uhi: vloeien, o riuuhi: „stortvloed". Zo wordt hetMal.-woord antin-antin: „oorbellen" dan ook: Gal. nati-nati en Mal. urat: „pees" Pagu: n u 1 o t, Tob.: nuroto. Tob. B. en de andere dialekten : b i r a: „rijst" Pagu: b i 1 a. i Vgl. Bug.: w e r g, To Sada's = b a r a, Bar. w e j a, Mal. b £ r a s. Gal. g u u m i: „knevel, sik", Tob., Mod., Pagu: gumi, Tab.: guumi: „baard", Sah., Tid.: gumi, Lod.: k u k u m i, Tem.: guumi. Jav.: k u m i s, Ttb. k u m i. Gal., Tob., Mod., Pagu, Tab., Lod., Tern.: i w i: „rotan". Vgl. Ttb.: u w e, Iban : u w a i, Sumb.: i w i, Maori: w i w i. Sah. : m a m i: „zoet", Tob.: m o m a m i; vgl. Bat.: m a m i s: „zoet" ; Rott.: m a m i s : „flauw, zoetachtig", enz. ook: mami, Cham. marnes. 1) Mededeling van Dr. N. Adriani. 213 Gal., Tern., Sah.: tjala: „duizend, ontelbaar", Tob*: tjaana, tjala na, Tab.: tjana, Tid. tjola, vgl. Banggai's: solulon, Numf. sjaran, Buli: lalan, Maba's, Sawai's: tjalèn. Sula's: d a 1 a, Bungku's en Loinan's : ma d a 1 a. Dr. Adriani zoekt verwantschap in de richting van Bare'e: kadala: wisselwoord voor „vijf, zowel als voor „hand". En met Gal. ma dala: „zeer veel" Dit Gal. d a 1 a en Snla: dala, Bungku's en Loinan's: madala zou verwant kunnen zijn met Tag. dala: „vracht", hetgeen volgens Prof. Kern ook de eigenlike betekenis van Tag. daan 100 2), is maar Gal.: dala zal niet verwant zijn met Tob.: tjala na, aangezien de d in de N.H. taalgroep niet met tj afwisselt. Wel wisselt de d tegen het scherp der boventanden uitgesproken: d met dj in 't Lod. en deze dj kan tj worden, maar met de d, de postdentale is dit niet het geval. Tob.: tjalana enz. is verwant met Numf. sjaran en dit beantwoordt aan Buru's: raran, Amb. lalan: 10.000, Tag.: sandaan: 100, Pampanga: dinalan(200: aduwa dalan), Negrito's: gihan-daan. Volgens Prof. Kern moet de sj uit dj ontstaan zijn en is Tag.: daan ontstaan uit: d j a 1 a n 3). Naar Prof. Jonker mij meedeelde, zal d j a 1 a wel één zijn met het woord voor weg, Mal.: d j a 1 a n, Jav.: dalan. In het Ohamorro betekent tchalan: „weg" ook 1000 (Chamorro tch beantwoordt aan Mal. dj, Jav. d: b.v. Cham: t c h a g o : „ver" Mal. d j a u h, Jav. d o h). Tag.: d a a n = weg en as 100, Buru's: raran: 1) De Bare'e Spr. Tor. blz. 283. 2) Prof. Kern : B. K. 1. 4, VI. 3) Prof. Kern: Over de verhouding van het Maf. tot de M.P. talen, blz. 222. 214 „weg" en = 1000. In het Sumbaw. betekent djalan: „1000 ikat padi", en Sumbaw. dj — Mal. dj = Jav. d. Gal.: s e p a: „met de bal schoppen", Tob.: h e p a , Sang.: sepa; sesepa: „uit rotan gevlochten bal" 1). Mal.: s e p a k. Gal.: silo: „hars, fakkel". Vgl. Mal.: suluh, Mak., Sang.: silo, Tag., Bis: s ul u. Tob.: udi: „achter", „achterplecht der prauw',. Vgl. O. Jav. w u r i: „achterdeel", Bis: u 1 i, u 1 i n : „achtersteven", Mal.: k a m u d i. Gal., Tob.: djame: „smaak", „geur", „proeven"/ Vgl. Mak.: name: „proeven", Sav.: nam i: „kauwen". Twijfelachtig is de verwantschap met de M.P. woordenschat van de volgende woorden, zodat ook met deze woorden niets bewezen wordt omtrent de verwantschap van de N. H. en de M.P. woordenschat. Pagu: p e s a k : „nat", Tab.: p e s a k a , Tob.: p eh a k a, Mod.: p e h a' a, Gal.: pesa, Lod., Sah., Tern.: b u s a met Mal. b a s a h , Rott. Sumba's : b a s a, Bug.: b o s i. Het is niet onmogelik, dat de sluit-A van de Mal. woorden, die in 't Ttb. tot hamzah wordt b.v. Mal. tan ah, Ttb. tana', Mal. merah, Ttb. mea', in de N.H. taalgroep k is geworden, b.v. Pagu: tonak: „aarde, grond", Tob., Tab., Lod.: ton aka, Mod.: Aona'a, Sah.: tana'a, Gal.: tona uit Mal. tanah. Pagu: maek: „beschaamd", Tab.: maeke, Mod.: ma'e, Tob.: maAeke, Lod.: madjeke, Gal.: made, Tern. m a h e uit Mal.: merah. 1) v. Baarda: Het Lod. blz. 327. 215 Vgl. Rott.: mae: „beschaamd', Sumb.: makeja, Sikka: meari, Bar. maeja, Sang. mea, die alle verwant zijn met Mal. merah. Nadat de r was uitgevallen, zou de tussenklank zich kunnen ontwikkeld hebben wellicht tot j en daarna tot de aan ieder dialekt eigene vertegenwoordiger daarvan. De sluit-A der Mal.-woorden blijft ook wel gehandhaafd b.v. Mal. p p n u h, Tob.: p u n u h u. Hij verdwijnt in Mal. rgbah, Tob.: ruba. Onzeker is eveneens: Pagu: b u b u k u 1: „gewricht", Gal.; p u k u 1 „uitpuilen", Tob.: puku: „knobbel", „bult", „geleding, gewricht". Gal., Pagu: pupuku: „geledingsband", Tob.: b u k ul „scharnier". Mod.: b u b u' u, Tab. b u b uku, Tern., Tid.: buku2. Tern.: buku: „heuvel". vgl. Mal.: buku: „knoest, knobbel, gewricht", „geleding", Bug.: buku, Bare'e: bunku. Bus-Daj.: b u k u n: „knoop in een touw", Ttb.: w u k u : „knoop". Zoals op blz. 156 reeds vermeld is, heeft het Pagu in sommige gevallen een l, waar de andere dialekten óf een n hebben, öf geen konsonant. Dit geldt ook van de overgenomen woorden b.v. Mal. k a m b i ri: „geit", Pagu: k a b i 1. En ka'aba wordt in Pagu: k a b a 1. Vergl. ook Pagu: g a t e 1: „lever", Sah.: k a t e r e, Tob., Lod., Tern.: ga te, M.P. atai, Sikka's = watëri. Het is mogelik, dat het Pagu 't woord overgenomen heeft in een vorm, eindigend op velare nasaal, welke dan, evenals bij k a m b i ri tot l geworden is. En het Pagu heeft wel meer l, waar de andere dialekten een nasaal als slotkonsonant bezitten b.v. Pagu: wawadel: Mod.: wawadene, Pagu: tomol, Tob., t o m o n o. 216 Maar van bubukul geldt dit dan toch nie* Aan een anorganiese waarde van deze konsonant zal wel niet te denken zijn, zoals dit het geval is met de toegevoegde l in de taal der Negrito's op de Filippijnen en in de Ambonse dialekten van Saparua en Nusalaut, door Prof. Kern als het overblijfsel van een lidwoord verklaard. *). De N. H.-taalgroep kent als lidwoord slechts o en dit wordt steeds vóór het woord geplaatst. Evenmin bestaat de mogelikheid, dat de l op een possessief suffix teruggaat, zoals dat met de eind-konsonanten in talen als het Rott, Tern, Buru's het geval is 2), aangezien de N.H.-taalgroep geen aanhechting van het possessivum bezigt en het possessivum steeds aan het woord, dat het bepaalt vorafgaat. Deze slotkonsonant maakt dus verwantschap met de M. P.-woorden onwaarschijnlik. Evenzo is dat het geval met: Tob., Log!.: 1 a k u r u: „goed van de hand gaan" „de overhand hebben", Gal.: 1 a k u ; Tob. : t i 1 a k u r u: „over iets heen gaan", Gal.: tilaku vgl. Mal. 1 a k u. Tab., Lod.: namoro: „vogel", Gal.: namo: „vogel" en saSli-woord voor „kip", Tob.: namo-daro: „duif, Mod., Pagu, Sah„ Tern., Tid.: namo. Vgl. ma nu, uit man uk in meerdere Ind. talen. Moeilikheid leveren ook op een aantal woorden, die een k (gr) als aanvangskonsonant bezitten, die in de mogelik verwante M. P,-woorden niet voorkomt. 1) B. K. I. 4, VI blz. 259. 2) Prof. Jonker: „Over de eindmedeklinkers, enz." B. K. L 7, V. 217 b.v. Pagu, GaL, Lod., Tern., Tid'.: kaso, Tob. kaho, Mod. 'aho: „hond", naast M. P. asu. Het Waioli en Ibu k a u n a = hond is verwant met Bentenans- en Siau's: k a p u n a, Buli's: fun Pagu, Tab. k a k a w o: „stof, as", Mod. a' a w o, Lod. kawo, Tob.:. kaf o, Gal.: gaapo: naast M.P. awu. Gal. g a s i: „zout", Tob., Mod. g a h i, Pagu, Tab., Sah., Lod., Tern., Tid. g a s i „zee, zeewater" naast M.P. a si n. Gal., Tob. katu: „dakbedekking", naast Mal. atap, Sang. a t u', Napu's: a t u. '£$!$t Pagu: ga tel: „lever", Sah. ka te re, Tob., Lod., Tern. g a t e, naast M. P. a t a i, Sikka's : w a t ë n. De k aan het begin van deze woorden zou op ka terug kunnen gaan, hetgeen wel meer in de N. H. groep aan net begin der woorden voorkomt en een vorm-element zou kunnen vertegenwoordigen. Ka komt in de N. H. taalgroep voor als vormer van het sekundaire grondwoord, van hetwelk de reciproque w. w. gevormd worden: b.v. Gal. i ma kamake: zij ontmoeten elkaar"van het grondwoord: make: „ontmoeten", i ma kasario: „zij antwoorden elkaar" van het grondwoord: s a h o: „antwoorden". Bij de daarvan afgeleide substantieven wordt de k gemedialiseerd: b.v. GaL i ma koropu: „zij worstelen met elkaar" : o g o r o p u: „de worsteling" ; i ma kanamo: „zij twisten met elkaar", o ga namo: „het twisten", i ma kiija, „zij huwen met elkaar": o giija: „het huwelik", „de paring". Verder komt ka als dode formans voor in Gal. k alate: „haken, blijven haken", naast Lod. 1 a t e t e, Gal. kar o do: „haken" naast rado: „haken". 1) Hueting B. K. S. 7, VI, blz. 378. 218 In Pagu: kinital: „licht zijn", Tob., Tab. kinitara, Mod. 'initara, Tern. nita. Ook komt ga, gi, gu als zodanig voor bij werkwoorden: Tob. guma/a: „toestaan" naast maxa. Lod. g u m a d j a: „overlaten" naast m a d j a. Gal. da ginfta: „licht zijn", naast Tern. n i t a. Gal. gupuku: „opkomen, beginnen door te puilen" van puku: „uitpuilen." Bij substantieven : Tab., Lod. g i n i r a k a, Gal. g i r i n a, Tern. g o n ir a t „rechterhand" naast Tob. n i r a k a. Tab. gasauku: „zweet", Tob. gahauku. van sauku, hauku: „warm zijn." Pagu: g o s o m a h, Tab., Lod. goso mana. Tob, Mod. g o h o m a n a, Gal. g o s o m a: „krokodil" tegenover Waioli: s a m a ri a, Tern. Tid. s a m a. Gal. galetaria:' „een spel van de jongens met halve klapperdoppen" van Gal. leta „splijten." Direkt uit het Maleis overgenomen zijn de volgende woorden, die dus geen eigenlik deel van de woordenschat van deze taalgroep uitmaken: Tob : e t o ri o, Gal: e t o : „tellen, rekenen" Tob: hetorio, Gal: peto: „noemen, opnoemen" Gal. Tern. Tab: nitu: „denken, menen". Mal: ituri Tern. Pagu: bolas, Mod. Sah: balasa, balaha, Tob: balahi, Tob. B. baha: „wreken,vergelden"Mal: ba las. Pagu: babalo Gal: balo, Mod: babau, Tob:bao, fa o, hao: „weduwe, weduwnaar" Mal: balu. Gal. Tob. Pagu: lape, Tern. lapi: „voering, belegsel." Mal: lapis: „voering, bekleedsel." 219 Tob: lapihi: „op lagen op of achter elkaar."- Mal. lapis: „laag van platte voorwerpen." Pagu : manakn, Mod : m a ri a ' u Gal. naku „belijden, bekennen". Tob : ri a k u ..geloven, vertrouwen." Tob : ri a k u : „geschenk, datgene, waardoor men zijn liefde belijdt", ho naku: „liefhebben". Mal: ragnaku. Tob. Tab : taduku: „hoorn," Mod: tat ad u ' u : „hert" Mal: t a n d u '. Gal. Tob : s u p i: „schieten met een blaasroer"; Tid : sumpitan, Tern: sumpi, Gal. Lod: susupi, Tob: huhupi en hupi-hupi: „blaasroer." Mal: s u m p i t. Gal Tern. tjapu: „vermengen", Mal. tjampur Gal. enz. b u ri a : „bloesem", Mod. buna: „bloeien", Mal: b u ri a. Pagu: 1 o n t e ri, Tob : 1 o t e ri i, Tab : 1 o t e r i Mal, Chin : loten. Gal: k a p a 1 a ri: Tob : k a p a ri a : „drukte, verhindering." Mal: alan enpalan, Jav. kepa 1 a ri : „door een verhindering belet worden." Paga : s a r o n : Tob: h a r u m u, Gal. s a r ü: „schede, koker"; Mal. saron. Tob : 1 u 1 umiti: „mos", Mal: lumut1). Wij komen dus tot de slotsom, dat de woordenschat van de N. H. taalgroep een eigen karakter draagt tegenover die van de Austronesiese talen en ook al mede een bewijs daarvoor is, dat de N. H. talen niet verwant zijn met de Austronesiese talen. 1) Zie ook Leiddraad blz. 9. BESLUIT. Reeds Robidé v. d. Aa wijst er op, dat de talen van Ternate, Tidore en Noord-Halmahera ten zeerste afwijken van de talen van de overige Archipel1). Prof. Kern achtte ook deze groep een zeer eigenaardige, die zich scherp onderscheidt van alle andere Mal. Polynesiese talen met inbegrip van de M.P.-talen op NieuwGuinea gesproken. . ' Prof. Kern meent, dat men van deze taalgroep kan vaststellen, dat indien haar leden werkelik loten zijn van de Mal.-Pol. familie — hetgeen Prof. Kern geenszins ontkent — de groep in een zeer ver verleden zich van alle overige verwanten moet hébben afgezonderd, dat de leden onderling zich gemeenschappelik een tijd lang buiten aanraking met de verdere yerwanten moeten ontwikkeld hebben en eerst in veel later tijd wederom in aanraking zijn gekomen met de overige volken der Molukken, met Maleiers, Javanen, Buginëzen, Makassaren enz. Hiervoor schijnt ook de omstandigheid te pleiten, dat de bewoners van Halmahera, Ternate en Tidore in type aanmerkelik van de andere Indonesiërs en nog veel meer van de Papua's verschillen; zij naderen 1) Vluchtige opmerkingen over de talen der Halmahera-groep B. K. I. 3, VII. 221 uiterlik, zowel in kleur, als in de gelaatstrekken, meer het zogenaamd Kaukasiese ras. J) De verwantschap met de Mal.-Pol.-talen wordt door Prof. Kern niet geheel opgegeven. En in zijn studie meent Prof. Kern steeds weer aanknopingspunten met M.-P.-talen te vinden. Zo acht Prof. Kerri de verwantschap van de N. H.vormen van het persoonlik voorn.woord Gal. nohi, Tern. nori, Gal. nona, Tern. na na. nomi en Gal. d i n i, Tern. noni met de overeenkomstige vormen van de Mal.-Pol. talen waarschijnlik; de w. w. in de N. 'H. met m a gevormd van dezelfde formatie als die met ma (a), Iloho: ag, Tag., Bis., Ibanag: mag., Mal., bar in de M. P. talen, terwijl ook enige woorden van de N. H. woordenschat als verwant worden beschouwd met de Mal.-Pol. woorden. Later acht Prof. Kern de verwantschap van de N H. groep met de Austronesiese talen echter twijfelachtiger. B. v. in het werk : „Neerlands Indië", samengesteld onder leiding van H. Colijn, waar Prof. Kern zich als volgt uitlaat: „De overige talen van Halmaheira n. 1. Gal. Lod. Tob. Tugutilsch, benevens het Ternataansch, en Tidoreesch, wijken in bouw en woordvoorraad zóó sterk af van de Indonesische in 't bijzonder en de Austronesische in 't algemeen, dat men aarzelt ze als verwant te beschouwen. In elk geval is de verwantschap dan een zeer verwijderde."2) En in het geïllustreerd Handboek van Insulinde, bewerkt door van Hinloopen-Labberton schrijft Prof. Kern : „De geheele groep wijkt in allerlei opzichten zóó zeer af van 't algemeen Austronesies karakter, dat de 1) Aldus Prof. Kern in Opm. blz. 494. 2) blz. 116. 222 geleerden aarzelen ze met de Austronesiese verwant te achten." ') Scherper dan Prof. Kern het deed, scheidt P. W. Schmidt deze taalgroep af van de Austronesiese talen en wijst hij haar haar eigen plaats aldus aan: „Wenn ich indess den Gesammteindruck, den diese Sprachen auf mich machen, wiedergeben soll, so ware es der, dass mir der Zusammenhang mit den Austronesischen Sprachen nicht wahrscheinlich ist. Sollte er aber doch wirklich bestehen, so ist jedenfalls, wie auch H. Kern hervorhebt, die Eigenant dieser Gruppe so ausgepragt und vielseitig, dass sie nicht als eine der vielen indonesischen Sprachen betrachtet werden könnte, sondern als vierte selbstandige Gruppe neben die drei anderen die indonesischen, melanesischen und polynesischen Sprachen zu setzen ware, ja vielleicht noch gar sie allein den drei übrigen entgegengestellt werden müsste." 2) Ook Dr. Adriani wijst er op, dat de N. H. taalgroep zich door de aan alle dialekten biezondere kenmerken, scherp stelt tegenover de talen van Zuid-Halmahera en de daarmede verwante talen der eilanden ten W. en ten O. van Z. Halmahera en die van de N. kust van iNieuw Guinea. Tegenover de voorstelling, zoals die is gegeven op de Schetstaalkaart van Dr. Brandes van 1894, waarin deze taalgroep in één groep is samengebracht met de overige talen met averechtse genitief-konstruktie, merkt Dr. Adriani op, dat de typiese Noord-Halmahera groep voorlopig uit het Indonesies taalverband moet worden losgemaakt 3). 1) bh. 88. 2) Mitteilungen der Anthrop. Gesellschaft in Wien. Bd. XXIX. 3) De Bare'e-sprekende Toradja's III. blz. 300. 223 In zijn in 1902 geschreven opstel: „Die sprachlichen Verhaltnisse von Deutsch-Neuguinea" wijst P. W. Schmidt de pogingen af, door Prof. Kern gedaan, de pers. voorn.woorden van de N. H. taalgroep in verbinding te brengen met die der Austronesiese talen en handhaaft hij het eigen karakter van deze pronomina. Met de N. H. taalgroep is het geheel anders gesteld ' als met die Austronesiese talen, die Papua invloed hebben ondergaan, zoals de Indonesiese talen met averechtse genitief-konstruktie, hetwelk dan wellicht als eerste oor-i zaak aan niet-Austronesiese invloed is toe te schrijven *) en in veel sterkere mate de Austronesiese talen op Nieuw-Guinea, als het Jabim aan de N. O. kust van Nieuw-Guinea, dat invloed van het Papua'se Kai heeft ondergaan, maar zijn oorspr. Austronesies karakter, bewaard heeft, het Mengen op Nieuw-Pommeren, waarop het Sulka en het Baining, Papua-talen, die in de nabijheid gesproken worden, ingewerkt hebben en de andere door Schmidt genoemde, die in de voraanplaatsing van de genitief en enige andere punten van het gewone Austronesiese type afwijken, maar niettemin in wezen Austronesiese talen zijn. De N. H. taalgroep vertoont in de bouw van de taal een geheel ander karakter dan de Austronesiese talenu Schmidt gaf in zijn bovenaangehaald opstel enige karakteristika aan van deze taalgroep. Die zijn de volgende: De vorm der pers. voorn.-woorden wijkt geheel af van die van de Austronesiese talen. 1) Prof. Jonker: Kan men bij de talen van den Ihdischen Archipel een Westelijke en een Oostelijke Afdeeling onderscheiden Verslagen en Meded. der Kon. Akad. van Wetenschappen. Letterk. Rks. 4, Dl. XII, blz. 357. 224 De geslachtsdifferentiatie bij de 3e ps. ekv. is iets niet-Austronesies. Wat de genitief aangaat, bij de eigenlike possessieve verhouding, gaat de genitief voraf, bij de meer kwalifikatieve, volgt de genitief op het daardoor bepaalde woord. Verder worden de betrekkingen bij het substantivum slechts in geringe mate door preposities, maar veel meer door postposities uitgedrukt*). Behalve deze door Schmidt genoemde kenmerken, bezit deze taalgroep er nog deze, dat het pronominaal objekt tussen het subjekt en het w. w. in geïnkorporeerd wordt, waarin zij een middel bezit het trans. w. w. van het intrans. te scheiden, de causalia van intransitieven te Vormen, de trans. w. w. met bepaald objekt te onderscheiden van die met onbepaald objekt. Zij bezigt ter formatie van het w. w., dat zijn objekt indirekt regeert en de afleiding van de substantieven van de w. w. een nasaal prefix, hetgeen in de Austronesiese talen niet als zodanig optreedt. Verder vertoont zij een geheel niet Austronesies karakter, in dit opzicht dat in deze taalgroep geen spoor aanwezig is van de in de Austronesiese talen optredende prein- en suffixen, noch van een levend gebruik van deze formantia, noch van overleefsels daarvan. De N. H.-taalgroep bezigt geen deelwoordelike vormen, die zulk een rol spelen in de Austronesiese talen en het adjektief en het telwoord worden steeds door een oorspronkelik finiete w. w. vorm uitgedrukt. P Waar Austronesiese elementen in deze taalgroep aanwezig zijn, beperken deze zich tot de woordenschat. En 1) Die Spr. Verh. blz. 132. 226 afgezien van de direkt uit het Maleis overgenomen woorden, vertonen ook de overige Austronesiese woorden het kenmerk eerst in betrekkelik late tijd te zijn overgenomen, een verschijnsel, waarop Prof. Kern wees, bestaan gedeeltelik de eigen equivalenten nog en dragen zij het karakter niet tot de wezenlik eigen woordenschat van deze taalgroep te behoren. En het zwaarst weegt, dat wezenlike bestanddelen van een taal, als de pronomina en de telwoorden geheel en al niet-Austronesies zijn. Deze taalgroep moet dus uit het Austronesies taalverband worden losgemaakt. In zijn bovengenoemde verhandeling, houdt P. W. Schmidt het* er voor, dat de N. Halmahera-taalgroep in het Papua taalverband thuis behoort. *) Wat de bouw van de taal aangaat, vertoont deze taalgroep belangrijke punten van verwantschap met ver-, schillende Papua-talen. De geslachtsdifferentiatie die aangetroffen wordt in de Tern. N. H. groep is een verschijnsel, dat vele Papuatalen eigen is, in 't biezonder het Monumbo (Potsdamhafen). De inkorporatie van het pronominaal objekt is eigen o. a. aan het Monumbo, het Valman, en de Papua-talen van de Salomons-eilanden, het Savo en het Nasioi en het Teleï op Bougainville. Met de Papua-talen op Bougainville het Nasioi en het Teleï en op Nieuw-Pommeren, het Baining, heeft de N. Halmah. groep gemeen, dat het mediaal-intransitieve w. w. bezit, die een eigenschap, toestand, een worden te kennen geven. 1) blz. 133. 226 Eveneens is de plaats van de genitief vóór het bepaalde substantief en het gebruik van postposities om de betrekkingen bij het substantief uit te drukken, een verschijnsel, dat algemeen Papua's is te noemen. r- De woordenschat echter van deze taalgroep vertoont geen overeenkomst met die der Papua-talen en dit weegt het zwaarst, ten opzichte van zulke wezenlike bestanddelen van een taal als pers. voornaamwoorden en telwoorden. Volgens Schmidt') kan dit geen bezwaar uitmaken, aangezien ook de Papua-talen zelf, zelfs die in elkanders onmiddellike nabijheid gesproken worden zozeer van elkander afwijken. Een antwoord te geven op de vraag hoe de N. H. talen zich verhouden tot de Papua-talen gaat buiten het bestek van dit proefschrift, dat tot doel had de N. H. i talen nader te schetsen tegenover de Austronesiese talen. 1) blz. 133. STELLINGEN. STELLINGEN. i. De Noord-Halmahera'se taalgroep moet uit het Austronesies taalverband worden losgemaakt. II. In grammatiese. bouw vertoont de N.-H. taalgroep kenmerken van overeenkomst met de Papua-talen. III. Ten onrechte ziet Prof. Kern in Gal. to ma wusi: „ik kam mij", wo ma osi: „hij baadt zich" vormingen van dezelfde soort, als de Indonesiese die gevormd zijn met het prefix, dat in het Oud-Jav. m a (a) luidt Iloko: ag, Tag, Bis, Ilanag: mag, Mal. bar. (B. K. I, 5, VI). 4 IV. Tern. konora(h): „in het midden gelegen" is niet vormelik =. Tombulu's: kauneran: „middelmatig", maar een omzetting van Tob: kor ona, Pagu: k oio na. V. Ten onrechte meent P. W. Schmidt, dat de vorm van het pers. vnw. 2e ps. ekv: in het Gal. nona luidend, bestaat uit non -f- na. (Dié Sprachlichen Verhaltnisse von Deutsch-Neuguinea). VI. Te zwaar wegen bij Sidney H. Ray de argumenten van de geografiese afstand en het Verschil in anthropologies type tegen de verwantschap van de taalgroep van NoordHalmahera met de Papua-talen. (Anthropological Expedition to TorrèsStraits IH blz. 524). VII. Kantjil, ed. Palmer van den Broek leze men Zang 13, ?: banveng giris anutjap. VIII. Adiparva ed. Juynboll leze men V, blz. 24: Yayawarakulotpannah. 5 IX. Sanskrit tirtha heeft in het Oud-Javaanse Ramayana ed. Kern III, 4 niet de betekenis van „heilige badplaats", zoals Dr. Juynboll die aangeeft in zijn Glossarium op het O.-Jav. Ram., maar die van Bal. toya: „heilig water". X. De betekenis van ginomaja Ram III, 4 is die van: „geboend met verdunde koemest", die van aksata: „gekleurde rijst". XI. Het Maleise sumanat, se, man at betekent „de hete (levensadem)". XII. De Maleise achtervoegsels -da, - n d a zijn oorspronkelik pers. suffixa van de 3e persoon meervoud, of beleefdheidsvormen van het enkelvoud. XTTT. Ten onrechte beweert Planert, dat het Maleis de neiging , bezit uitsluitend nominale uitdrukkingen te bezigen. (Z. D. M. G. Bd. 60). 6 xrv. Ten onrechte meent Thalheimer, dat de Melanesiesë wijze van bezigen van de possessief-suffixen oorspronkeliker is dan de Indonesiese en de laatste een uitbreiding is op alle substantieven van hetgeen in de Melanesiese talen beperkt is tot de substantieven, dié volgens Codrington (Melanesien Languages) uitdrukken : „parts, members, equipments, possesions, which stand in close and constant relation to the possessor". (Thalheimer: Beitrag zur Kenntnis der pronomina personalia und possessiva der Sprachen Mikrnesiens). XV. Het gebruik van het omkappen van pisangbomen en het kerven in de stijlen van het huis na iemands dood, bij de To Baru van Noord-Halmahera in zwang, wijst er op, dat dit oorspronkelik ten doel had de dood van de overledene te wreken en zijn toorn te stillen. (Fortgens, Med. Ned. Zend. Gen. Dl. 48). XVI. Het gebruik bij de intrede der puberteit of kort vóór het huwelik jongens en meisjes een of meer voortanden •uit te breken, in de Oost-Indiese Archipel aangetroffen, staat in verband met het geloof aan de levenverwekkende kracht van de adem (Zeugungshauch). XVII. De psycho-analytiese verklaring, door Dr. Reik van de Couvade-gebruiken gegeven is onbevredigend. (Imago, HI, 5). 7 XVIII. Dat in het Arabies bij de telwoorden van 3—10, de vormen van het vrouwelik gebezigd worden bij substantieven van het het manlik geslacht, die van het manlik bij substantieven van het vrouwelik geslacht, kan verklaard worden uit het in sommige Hamitiese talen voorkomend verschijnsel, door Prof. Meinhof polariteit genoemd. XIX In zijn beschouwingen omtrent de vraag, in hoeverre de Islam vatbaar is mede te werken aan de voruitgang en ontwikkeling van zijn belijders en of de Islam in staat is zijn onder invloed van het moderne denken gekomen aanhangers, aan zich te blijven binden, houdt Khuda Buksh te weinig rekening met de betekenis van de Idjma*. (S. Khuda Buksh: Essays Indian and Islamic.) XX. De konklusies, waartoe W. Schmidt komt ten aanzien van het bestaan en de eigenschappen van het Hoogste Wezen bij de Austronesiese volken strekken zich te ver uit. (Grundlinien einer Vergleichung der Religionen und Mythologien der Austron-Vökerl. Denkschriften der Kaiserl. Akademie der Wissenschaften in Wien, Phil. Hjst. Klasse, Bd. LUI). 8 XXI. Het verhaal: O njawa ma nonoma i dadi gena. „Hoe de eerste menschen werden", No. 13 van de door van Baarda uitgegeven Lod. Verhalen (B. K L 7, II) bevat maanmythologiese trekken. XXII. De bewering van Dr. Johannes Elbert („Die SundaExpedition" dl. II, bl. 80), dat de To Maronene (Z.-O. Celebes) zijn: „ein Rest der Hindus aus der Zeit der Ausbreitung der Java-Reiche naeh Celebes" is geheel in strijd met het huidige karakter der Maronene-taal. XXHI. De voorstelling, door Lévy-Bruhl van de primitieve mentaliteit gegeven als zijnde prelogies (1'ame prélogique) is te eenzijdig. (Lévy-Bruhl: Les fonctions mentales dans les sociélés inférieures). XXIV. De houding, die de door de Westerse kuituur beinvloede niet-Christelike volken tegenover het Christendom zullen aannemen, is van levensbelang voor het Christendom én de gehele Christelike kuituur.