1094 A mi 66 ar de offlcieele uitgave , te Petrograd gedrukt gaye van „D&fWetïw^ ^^sterdWn^tisr'^; ièi;#m£terdam 1920? I NIET UITLEBNEN SOVJET-WETTEN ii Wetboek betrekkelijk akten van den burgerlijken stand, huwelijks- en familierecht en voogdij UITGEGEVEN DOOR het Volks-Kommissariaat van Justitie 1919 IN HET NEDERLANDSCH VERTAALD DOOR Mr. Dr. A. BURIKS en Mevr. G. BURIKS-v. L. v. d. H. naar de officieele uitgave, te Petrograd gedrukt ter Landsdrukkerij 1919 Uitgave van „De Nieuwe Amsterdammer" to Amsterdam 1920 Het eerste Wetboek van de Russische Socialistische Federatieve Sovjet-republiek Er'is nog geen jaar verstroken, het jaarfeest van de proletarische Oktober-revolutie is nog niet gevierd. In dien korten tijd heeft het proletariaat van de Socialistische Russische republiek el zym krachten moeten inspannen, om de meest ongehoorde en felle aanvallen van binnen zoowel als van buiten af te slaan. Evenwel, al moest het een verwoeden verdedigingsoorlog voeren tegen een geheele wereld van vijanden, toch heeft het proletariaat van Rusland tevens voldoende kracht in zich gehad voor een scheppenden, een opbouwenden arbeid in den zin van de verwezenlijking van het socialisme. In dit korte tijdsverloop is er veel gedaan, veel meer dan wat ooit door een andere klasse onder veel gunstiger voorwaarden gedurende jaren en jaren is bereikt Men heeft slechts de „Verzameling wetten en besluiten van de arbeidersen boerenregeering" op te slaan, om zich hiervan met verbazing en vreugde te overtuigen. Men heeft in die enkele maanden zóóveel gedaan dat men reeds kan trachten, het in verschillende besluiten verspreide materiaal te verzamelen, leemten aan te vullen, er de revolutionaire en socialistische beginselen uit te distiïleeren, ze ver» der te ontwikkelen en er een mm of meer systematische en volledige regeling van gelijksoortige verhoudingen uit af te leiden, wetboeken uit te geven en systematische werken, bevattend die wetten van de Russische Socialistische Federatieve Sovjet-republiek — wetten, die weliswaar niet volkomen socialistisch zijn, omdat in een gevestigde socialistische maatschappij wetten overbodig zullen zijn, maar wetten, die den weg naar het socialisme banen en verkorten. Eén zulk een wetboek — betreffende de akten van den burger» lijken stand, huwelijks» en familierecht en voogdij — is reeds aangenomen door het Al-Russisch Centraal Uitvoerend Comitee op 16 September. De andere wetboeken zijn in voorbereiding. Onder de eerste, die in behandeling zullen komen, behoort het wetboek betref» fende den arbeid. Men begrijpe wed, dat de arbeidersregeering, die bezig is het socialisme in Rusland in te planten, met het uitgeven van deze wet» 4 boeken niet bedoelt, er iets duurzaams voor lange tijden van te maken; zij wil geen „eeuwige" wetboeken maken of wetboeken, die gedurende eeuwen moeten standhouden; zij wil niet het voorbeeld van de bourgeoisie volgen, die steeds getracht heeft haar positie te versterken met behulp van zulke eeuwig durende wetboeken, die inderdaad langer dan een eeuw hebben bestaan (zooals bijv. het Pruisisch Wetboek van 1794 tot 1900) of nog steeds bestaan (zooals bijv. het Fransche Wetboek van 1804 of het Oostenrijksche van 1811). De proletarische regeering 'baseert haar wetboeken, evenals al haar wetten, op het dialektisch beginsel; zij maakt ze zoo, dat elkej dag van hun bestaan de noodzakelijkheid van hun bestaan als staatswetten vermindert; zij stelt haar wetten ten doeL de wetten overbodig te maken, gelijk de wijsgeer Fichte aan elke regeering ten doel stelde, de regeering overbodig te maken. Zoo is bijv. de sovjetkonstitutie, die tot grondslag heeft de eenheid van de politieke macht en de diktatuur van het proletariaat, zóó ingericht, dat elke dag van haar bestaan, elke dag van haar toepassing, door het breken van dien tegenstand en de organisatie van de klassen der vroegere onderdrukkers, door het koncentreeren van de vroegere onderdrukte klasse en het organiseeren van het ekonomisch leven volgens socialistische beginselen, de noodzakelijkheid vermindert van eenheid der politieke macht van het proletariaat en over 't geheel van een politieke macht in 't algemeen. Precies zoo moeten de andere proletarische wetten en wetboeken worden ingericht, zoodat elke dag van hun bestaan den over*> gangstijd van den vroegeren maatschappijvorm naar den socialistischen bekort en dat op die manier elke dag van hun 'bestaan de Wortels van dat bestaan zelve ondermijnt De proletarische regeering kan dus niet verlangen, dat haar wetboeken en wetten hetzelfde karakter dragen en zich onderscheiden door dezelfde rotsvaste onveranderlijkheid als de vroegere wetten» verzamelingen, waarvan de bekrompenheid aan den dichter Shelley (in zijn gedicht „The Cenci") de volgende karakteriseering van een zijner helden in gaf : ....„Hij is gelijk een steen, Een doof beeld, een wetboek, Een kanonieke regel, maar niet een mensch." Het proletarisch gezag is er zich zeer wel van bewust, dat zijn wetboeken niet eeuwigdurend moeten zijn, dat zij slechts zijn opgesteld voor een overgangstijd van korten duur, dien het hartstochtelijk verlangt «>o kort mogelijk te maken. Maar die overgangstijd is onvermijdelijk, men kan er niet buiten, men kan trachten, hem door bepaalde maatregelen te verkorten> maar het is onmogelijk, er overheen te springen. En heel vaak blijkt de wensch, hoe radikaal ook op 't eerste gezicht om een sprong direkt in de toekomst te doen, inderdaad te zijn een stilstand of zelfs een sprong achteruit Toch is het noodig, erbij op te merken, dat niet de geheeld inhoud van de wetboeken der proletarische regeering overbodig zal worden met de definitieve vestiging der socialistische organisatie. In die wetboeken zijn tegelijk met de maatregelen tegen het oude regiem bepaalde organisatorische regels opgenomen, die bestemd zijn niet 5 om den wil van enkelingen te onderdrukken, maar om een redelijke berekening te kunnen maken van de beschikbare krachten en middelen en hun organisatie en distributie. Zulke organisatorische maatregelen moeten en zullen blijven bestaan zelfs nog lang in de socialistische maatschappij totdat zij, wellicht, veranderen in gewoonten, die instinktief, onbewust en automatisch werken, of wel overbodig worden, dank zij den algemeenen overvloed in alle takken van het menschelijk leven, dien de socialistische gemeenschap zal teweeg brengen.. De organisatorische maatregelen dus in de proletarische wetboeken zijn bestemd niet om té verdwijnen, maar om zich verder te ontwikkelen, kracht puttend uit die kolossale, nieuwe en veelzijdige ervaring; die de reorganisatie der maatschappij op den grondslag van het socialisme met zich brengt. Dergelijke organisatorische maatregelen zijn ook vervat in het eerste wetboek van de R. S. F. S.R. De afdeelingen, belast met de inschrijving der akten van den burgerlijken stand, speciaal van geboorten en overlijden, en vooral de Centrale afdeeling, die uit de gegevens van de plaatselijke afdeelingen, die alle personen inschrijven, de statistiek samenstellen van den loop en den staat der geheele levende bevolking van den socialistischen staat, deze instellingen zijn evenzeer onvermijdelijk in een socialistische maatschappij, waarin een voortdurende berekening van de geheele levende bevolking en een wetenschappelijke studie van de doodsoorzaken, van overbevolking of van te geringe toename der bevolking en van de middelen ter verbetering hiervan nog meer noodig zullen blijken dan vroeger. Wellicht zullen we heel spoedig den inhoud der registers moeten veranderen (het wetboek heeft aan de Centrale afdeeling, waarin de beste statistische kennis en ervaring is samengetrokken, die er te krijgen is, het recht toegekend, maatregelen tot hervorming in deze richting te nemen). Wellicht zal binnen zeer korten tijd een deel der registers geheel kunnen vervallen, bijv. het register van huwelijken, van afwezigen, van familienaamsveranderingen, indien inplaats van de familienamen er meer redelijke middelen zullen worden gebruikt, om de menschen te onderscheiden. Wellicht zal heel spoedig de ervaring bij den socialistischen opbouw een reeks nieuwe akten ter registreering noodig maken, niet omtrent persoonlijke (burgerlijke^ maar menschelijke betrekkingen. Maar hoe het zij, de hier bedoelde instellingen en haar funkties zullen veranderingen ondergaan, ze zullen enger of ruimer worden, maar ze zullen nooit definitief verdwijnen. Of laat ons een ander terrein nemen — de regeling van die voogdij. De voogdij is in dit wetboek geheel samengetrokken in de Afdeelingen voor de sociale verzekering. De voogdij was vroeger bij ons een feodale, middeleeuwsche klasse-instelling. Iedere klasse — de adel, de bourgeoisie, de geestelijkheid, de boeren — had haar afzonderlijke voogdij-instellingen en haar voogden, die tot haar eigen klasse behoorden. Maar ook in Europa, waar de voogdij in 't algemeen buiten de klassen staat, bemoeien de voogdij-instellingen zich niet onmiddellijk met de voogdij ; meestal is de voogdij kt handen van de naaste bloedverwanten, mogelijke erfgenameny diev vooral om deze reden, enkel over rijke pupillen worden benoemd. Deze voogden moeten zorg dragen voor hun pupillen, moeten in elk bizonder geval 6 de ontbrekende vader of moeder vervangen, hoewel zij voor hun pupillen geen vader- of moederliefde voelen> hoewel zij in vele gevallen als erfgenamen direkt geïnteresseerd zijn niet zoozeer bij het behoud van het leven, als wel bij den dood van de kinderen of de zwakzinnigen, enz., die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Wanneer het socialistisch stelsel hij ons reeds definitief was gevestigd, zouden wij de zorgen der ouders voor hun kinderen moeten vervangen door de zorgen der gemeenschap, zonder eenige uitzonde» ring. Maar wij leven in een overgangstijd. Wij hebben nog geen socialisme in zijn volmaakten vorm. Daarom zijn we gedwongen, overgangsmaatregelen te nemen, maar van dien aard, dat zij als grondslag kunnen dienen voor een algemeene gemeenschapsvoogdij, toegepast op hen, die nog niet of niet meer de normale arbeidscapaciteit hebben. Zoolang nog de individueele familie bestaat, worden de kinderen, die door hun ouders verzorgd worden, als regel niet onder de gemeenschapsvoogdij gesteld (we laten hier buiten rekening de leerplicht e.d. maatregelen.) Daarentegen worden alle kinderen, die de zorg van hun familie missen, zonder te letten op het feit, of zij vermogen hebben of niet, of zij rijk zijn of arm, onder voogdij gesteld en toevertrouwd aan de zorg van; de sociale instellingen van den staat, de Afdeelingen voor de sociale verzekering, die deze voogdij uitoefenen, alle voor de zorg van de kinderen noodige maatregelen nemen, bij voorkeur direkt, zonder tusschenpersonen en alleen in bi» zondere gevallen hun taak aan partikulieren toevertrouwen, die zij dan tot voogd benoemen hetzij over individueele pupillen, hetzij over heele groepen van hen. De organisatie der voogdij is dus zoo ingericht, dat ze op breeden grondslag, d.w.z. haar taak uitstrekkend niet over een deel der menschen, maar over allen, die behoefte heb» ben aan de gemeenschapszorg, ook kan worden gebruikt in een definitief gegrondveste socialistische maatschappij. Bovendien moet de organisatie der voogdij in de huidige overgangsperiode een opvoedende rol spelen, een voorbeeld zijn. Ze moet aan de ouders doen zien, dat de maatschappelijke zorg voor de kinderen veel beter resultaten oplevert dan de individueele, onwetenschappelijke en onredelijke zorg van „liefhebbende", maar onwetende ouders, die niet kunnen beschik» ken over die krachten, bronnen en middelen, die de gemeenschap heeft; ze moet op deze wijze de ouders afleer en die bekrompen en onverstandige liefde, die zich uit in het verlangen, de kinderen dicht bij zich te houden, hen niet buiten den begrensden kring hunner familie te doen gaan, hun belangensfeer zoo eng mogelijk te houden, van hen te maken niet leden van de machtige gemeenschap, wier naam is menscWheid, maar evenals zij zeiven egoïste individualisten, die hun eigen persoonlijke belangen op den voorgrond plaatsen tot schade van de belangen der maatschappij. Zulk een organisatie der voogdij is revolutionair, want zij breekt radikaal met de oude vormen, en ze is socialistisch, want ze bereidt voor en vergemakkelijkt de maatregelen, die men in de socialistische maatschappij zal moeten nemen. Andere grondbeginselen van dit eerste wetboek, bijv. die betreffende het huwelijksrecht, zullen ons op 't eerste gezicht niet socialistisch lijken in de boven aangegeven beteekenis. Scherpe kritiek werd tijdens de behandeling van dit wetboek geleverd op de inschrijving 7 der huwelijken door de burgerlijke autoriteiten (van den Sovjet). In» schrijving- van het huwelijk, het officieele huwelijk, wat is dat voor socialisme I riep men ons toe. Geen enkele inschrijving is noodig I Inderdaad is in een socialistische maatschappij, om de woorden van Kautsky te gebruiken (zie blz. 255 van zijn „Vermehrung und Entwicklung in Natur und Gesellsohaft") het wettelijk samenbinden van man en vrouw volkomen overbodig. Maar dit ziet op de gevestigde' socialistische maatschappij. En wij leven in een overgangsstadium. En hier juist wordt het bovengezegde zoo duidelijk, n.1. dat het verlangen, hoe radikaal ook op het eerste gezicht, om een direkten sprong in de toekomst te doen, inderdaad blijkt een stilstand of zelfs een achteruitgang te zijn. Wij moeten niet alleen in 't oog houden, dat wij in een overgangstijd leven. Wij moeten ook niet vergeten^ dat het proletariaat van Rusland met zijn optreden begoiv toen de bourgeoisie uit angst voor hem ophield een revolutionaire klasse te zijn; toen zij bereid was, al wat van de feodale middeleeuwen was blijven bestaan, te aanvaarden; dat het proletariaat om die reden een reeks revolutionaire veranderingen heeft aan te brengen, die de bourgeoisie had moeten invoeren; dat het proletariaat een heftigen strijd heeft te voeren niet alleen tegen de bourgeoisie, maar in haar plaats ook tegen de overblijfselen (bij ons heel wat) van het voor-burgerlijk regiem. In Rusland was het proletariaat de eerste, die de kerk en den godsdienst van hun beteekenis voor den staat beroofde. En welke socialist zal het betwisten, dat de bevolking bevrijden van de heerschappij van geestelijkheid, kerk en godsdienst een revolutionaire taak is niet alleen, maar ook een socialistische in dien zin, dat het de aanneming door het volk van de ideeën van het socialisme vergemakkelijkt, van een stelsel, dat onvereenigbaar is met het bovennatuurlijke en het leven aan gene zijde des doods, een stelsel, dat het bovennatuurlijke, het goddelijke, het leven aan gene zijde achtervolgt tot in de laatste schuilhoeken, waar zij op den loer liggen, in de geschiedenis, de filosofie, enz. En wat stelde men ons voor in plaats van de inschrijving der huwelijken ? Geen inschrijving door den staat was noodig, zeide men ons, maar godsdienstige gebruiken en ceremoniën moesten worden toegelaten in alle gevallen, waarin beide partijen zulks wenschten. M.a.w., inplaats van te strijden tegen het kerkelijk huwelijk (het goddelijk mysterie), vroeg men ons, alles te laten zooals het vroeger was, d.w.z. slechts één vorm van huwelijk te behouden, het kerkelijk-godsdienstige huwelijk. Ziehier, hoe een voorstel, dat in woorden radikaal schijnt, inderdaad een van de meest reaktionaire blijkt te zijn. Maar het huwelijksrecht is niet alleen een strijdmiddel tegen de clericale invloeden op de bevolking. Het is tevens revolutionair en socialistisch. Het breekt geheel niet alleen met het oude stelsel van onze voor-burgerlijke huwelijksbetrekkingen. Het schaft alle patriarchaal-feodale huwelijksbeletselen af — het verschil in godsdienst van bruid en bruigom, de godsdienstige verbodsbepalingen tegen het aangaan van een huwelijk, enz. Het brengt voor zoover dat voor een huwelijkswetgeving mogelijk is, de absolute gelijkheid voor de wet van man en vrouw. Het bevrijdt de vrouw voor zoover het mogelijk is, haar te bevrijden in het overgangsstadium naar de socialistische 8 maatschappij en maakt haar op deze wijze meer geschikt, om de socialistische ideeën op te nemen, die haar ten slotte zullen vrijV maken. Het stelt niet als doel van het huwelijk het voortbrengen van kinderen. De grondslag der familie is niet het huwelijk, zooals dat vroeger was, maar de werkelijke afstamming. Niet alleen de voogdij, maar ook het familierecht is buiten het huwelijksrecht geplaatst. Het schept de volledige vrijheid van echtscheiding en maakt aldus van het huwelijk niet een instelling voor het leven. In één woord, iedere dag van het bestaan van deze huwelijkswetten brengt een stoot toe (voor zoover een wet zulks kan doen) aan de idee van het individueele huwelijk, van de „wettelijke keten tusschen man en vrouw". Op het terrein van het familierecht verwerpt ons eerste wetboek alle ficties en plaatst op den voorgrond de werkelijke verhouw ding der dingen. De werkelijke afstamming leert de menschen waarachtigheid, 'bevrijdt hen van vooroordeelen en kent niet met woorden', maar met daden gelijke rechten toe aan alle kinderen, zonder onderscheid van afkomst en maakt het hun mogelijk, deze wettelijke gelijkheid in het leven te verwezenlijken. Kautsky zegt op de hierboven aangehaalde plaats: „Zoolang de warenproduktie bestaat, zal de wettelijke band tusschen man en vrouw altijd betere ekonomische voorwaarden opleveren voor de opvoeding der kinderen dan de losse sexueele verhouding, die steeds door den wil van een der partijen verbroken kan worden; die aan den vader geen enkele plicht oplegt tenzij in uiterst geringe matei Deze toestand kan alleen veranderen, als de gemeenschappelijke produktie is ingevoerd en in plaats van de vaderlijke zorg voor de> kinderen de gemeenschapszorg treedt Dan zal tevens de wettelijke band tusschen man en vrouw overbodig worden. Wel heeft de kapitalistische maatschappij dezen band ondragelijk en in vele gevallen onhoudbaar, maar nooit overbodig weten te maken." Wij leven in een overgangsperiode van de kapitalistische naar de socialistische maatschappij. En het wetboek van dezen overgangstijd schept zoowel als hangt af van voorwaarden, waaronder het aan een-geklonken-zijn van man en vrouw geheel overbodig zal worden. Aan den eenen kant maakt het buitengewoon gemakkelijk, om op elk oogenblik op verlangen van een der partijen zelfs den officieel ingeschreven liefdeband te verbreken. Maar aan den anderen kant ver-1 mijdt het de veronderstelde schaduwzijde hiervan en van alle losse banden, door aan den vader ereliike en zeker niet minder plichten jegens zijn kinderen op te leggen. Volkomen gelijkheid van alle kin¬ deren zonder onderscheid van atfeomst is ook een voorbereidende sociaal-psychologische stap naar de gemeenschapsvoogdij over alle kinderen. Door de voorbereiding van het socialistisch stelsel op dit gebied wordt dus de laatste grondslag ontnomen aan het burgerlijk huwelijk met zijn privileges, zijn enge familiebelangen, zijn patriarchale afzondering en bekrompenheid. Hier moet aan toe worden gevoegd, dat dit wetboek alles bevat wat noodig is ter vervanging van het erfrecht dat door de Russische Socialistische Scwjet-Republiek is afgeschaft. Alle voorschriften betreffende het recht der echtgenooten en bloedverwanten van den overledene op het onderhoud uit de nagelaten goederen van dezen maken hier deel van uit. 9 Reeds 70 jaren ereleden toonden Marx en Engels aan in het Kom» munistisch Manifest, dat het proletariaat, tot de macht gekomen, in? de vooraanstaande landen een reeks maatregelen kan nemen, die naar het socialisme leiden, waaronder genoemd werd de afschaffing van het erfrecht Deze afschaffing van het erfrecht werd aanbevolen tegelijk met de onteigening van den grondeigendom, de progressieve inkomstenbelasting, de confiscatie van de bezittingen van alle emigranten en rebellen, de samentrekking in handen van den staat van het krediet en de verkeersmiddelen^ de arbeidsplicht, de kostelooze maatschappelijke opvoeding der kinderen, enz. In één woord, men had op het oog niet het socialistisch regiem, maar den overgangstijd van het burgerlijk naar het socialistisch regiem en juist voor dien overgangstijd werd het proletarische gezag aangeraden, het erfrecht af te schaffen; ma.w. den privaten .eigendom slechts te laten bestaan zoo lang als de eigenaar leefde en na diens dood te doen overgaan in handen van den proletarischen staat. Zoo kan dus niemand, die de zienswijze van het Komimwnistisch Manifest deelt, bezwaar maken tegen de afschaffing van het erfrecht door de Sovjetmacht. En slechts de verraders van het socialisme, zij die zich in naam socialisten noemen, maar die inderdaad het socia- ■ lisme hebben verraden, zij, die inplaats van het socialisme de macht van de kleine en groote bourgeoisie hebben bevorderd, slechts zulke pseudo-socialisten kunnen bezwaar maken tegen het besluit betreffende afschaffing van het erfrecht. Marx en Engels spraken van afschaffing van het erfrecht in de meest vooraanstaande landen van Europa, maar ongetwijfeld waren 70 jaren geleden die vooraanstaande landen van Europa minder ontwikkeld dan het tegenwoordige Rusland en stonden in elk geval niet hooger. Hierbij komt dat z«Hs de burgerlijke gedachte en de burgerlijke wetgeving deze laatst» 70 jaren veel vooruit is gegaan op het punt van het erfrecht zij het dan ook in de richting van beperking en niet van volledige afschaffing. Maar het denkbeeld van beperking zal, wanneer het tot zijn logisch einde wordt ontwikkeld, veranderen in het denkbeeld van volledige opheffing van het private erfrecht. Aan den anderen kant vloeiden de beperkingen, die de burgerlijke wetenschap en wetgeving erkenden, niet voort uit eenig vastomlijnd idee, ze waren niet het logisch gevolg van bepaalde eischen, maar verward' en zonder wetenschappelijken ondergrond. Nemen we bijv. de beperking van de testeervrijheid, die in het buitenland bestaat. Op 't oogenblik hooren we vaak zeggen, dat de onmogelijkheid, om bij zijn dood vrij over zijn goederen te beschikken, bij iemand alle verlangen doodt om te sparen, huizen te bouwen, kapitaal te vormen, enz. Afgezien van de vraag, of onze huidige' maatschappij zooveel belang heeft bij de burgerlijke middelen van kapitaalvorming, moeten we opmerken, dat de burgerlijke wetgeving bij een bepaald aantal kinderen de testeervrijheid bijna geheel (tot 5i) beperkt: wanneer iemand bijv. drie kinderen heeft, kan hij aan vreemden niet meer dan K van zijn goederen vermaken. Wat kan onder zulke omstandigheden voor die persoon als prikkel voor kapitaal-* vorming dienen ? De vrijheid, om bij zijn dood over zijn goederen te beschikken ? Maar die is tot nul gereduceerd De wensch, om de toe- 10 komst zijner kinderen te verzekeren ? Maar de 'burgerlijke wetgever gaat zelf uit van het denkbeeld, dat de testeerder niet voor de toefkomst zijner kinderen wil zorgen en hij dwingt hem, zijn goederen niet aan anderen te geven; maar ze tegen zijn wil voor zijn over^ levende kinderen te bewaren. En bovendien, hoe ongelukkig wordt deze voornaamste reden voor het beperken der testeervrijheid — het verlangen, om de toekomst zijner kinderen te verzekeren —, hoe ongelukkig wordt dit in de praktijk toegepast I Wat wordt als grondslag genomen voor die verzekering van de toekomst der kinderen ? Hun armoede of de grootheid van het vermogen der ouders ? Neen, als grondslag voor de berekening van dat deel het ouderlijk vermogerii. dat voor de kinderen onaangetast moet blijven, is genomen het aantal kinderen, d.w.z. iets volkomen toevalligs, dat in geen enkel verband staat met de ekonomische positie der kinderen noch met het vermogen der ouders. Op die manier wordt, als het vermogen van den overledene klein is', de toekomst der kinderen door die beperking der testeervrijheid toch niet verzekerd en als 't vermogen groot is of de kinderen zelf rijk zijn heeft de beperking der testeervrijheid in 't geheel niet tot doel, de reeds gewaarborgde toekomst der kinderen te verzekeren of ze geeft hun veel meer dan ze daarvoor noodig hebben. Zoo bijv. wanneer er één kind overblijft, waarborgt men hem % van het vermogen zijner oudersy zonder onderscheid of dit vermogen wordt geschat op 1000 francs (in welk geval niet enkel het vierde deel, maar 't geheele vermogen niet voldoende is, om de toekomst van het kind te verzekeren) of op honderd miljoen francs (in welk geval een vierde deel voor één persoon niet de verzekering van zijn toekomst, maar iets geheel anders beteekent). Ik herhaal, zoo verzekert men mechanisch een zeker gedeelte van het vermogen van den overledene, zonder eenige rekening te houden met den rijkdom van den erflater zelf. Er moet hier op nog een gebrek worden gewezen. Gedurende hun leven zijn welgestelde ouders en echtgenooten alleen verplicht^ aan hun kinderen of vrouwen te verschaffen hetgeen voor hun bestaan noodig is. Maar een der ouders of de echtgenoot moet slechts komen te sterven, of de rechten van. zijn kinderen of zijn vrouw nemen plotseling een buitengewonen omvang aan: zij krijgen een onaantastbaar recht op een zeker deel van het vermogen van den overledene, hoewel zij bij zijn leven, als welgestelde menschen, in 't geheel geen recht erop hadden, uit zijn vermogen eenig voordeel te trekken. Hieruit ontstaan vaak de pogingen, om den dood van ouders of echtgenooten te verhaasten; hier ligt vaak de oorzaak van geheimzinnige misdaden, vergiftigingen, enz. En niettegenstaande dit alles staan de burgerlijke geleerden steeds gereed, dezen vorm van erfrecht te verdedigen, hoewel ge bij hen zelden bewijzen zult vinden, dat deze vorm rechtvaardig of doeltreffend is. De burgerlijke ekonomen, financiers en rechtsgeleerden hebben zich niettemin niet bepaald tot de beperking van het private erfrecht ten bate van de individueele rechten van kinderen en echtgenoot. Reeds sinds lang en vooral tijdens de laatste 20 jaren, hebben zij getracht, het private erfrecht te beperken ten bate van den Staat. Met dit doel tracht men den kring van personen, die de wet als erfopvolgers 11 noemt, te beperken tot de naaste bloedverwanten, bijv. tot de kinderen, de ouders, de broers en zusters, bij gebreke van wie de nalatenschap aan den Staat valt. Met dit doel tracht men het erfrecht vari vreemden of van verre bloedverwanten te beperken, door den Staat een onaantastbaar recht op een deel der nalatenschap toe te kennen, onaantastbaar voor eenige testamentaire beschikking. Met dit doel eindelijk tracht men een belasting op erfenissen in te voeren op zulk een wijze, dat de progressie der opgelegde belasting in verband staat niet enkel met den graad van bloedverwantschap der erfgenamen, maar ook met de grootte der nalatenschap en met de ekonomische positie der erfgenamen zelf. Dat laatste speciaal is van beteekenis, want er ligt de tendenz in opgesloten van het overgaan van het vermogen van den overledene in handen van den Staat, na aftrek van de noodige bedragen, om het bestaan te verzekeren van behoeftige naaste bloedverwanten en de(n) echtgenoot van den overledene. Buitengewoon belangrijk waren de in 1908 en 1913 door de Duitsdie regeering in den Rijksdag gedane voorstellen, die het erfrecht beperkten tot kinderen, ouders, echtgenoot, broeders en zusters. Deze voorstellen hadden een levendige gedachtenwisseling tusschen burgerlijke rechtsgeleerden ten gevolge en velen van hen gingen nog verder op den weg van beperking van het erfrecht. Zoo heeft bijv. de president van den senaat te Berlijn, Ring, verleden jaar kunnen konstateeren een algemeene overeenstemming wat betreft het beperken van het erfrecht tot descendenten, tot de ouders en de(n) echtgenoot. x) Dezelfde Ring getuigt: „De ondervinding tijdens den oorlog heeft ons geleerd, dat in alle lagen der maatschappij de man zich veel meer ongerust maakt over het lot van zijn „onwettige" vrouw' en dat van de uit zulk een huwelijk voortgekomen kinderen dan over dat van zijn broers of zusters of hun nakomelingen." 2) De burgerlijke Diritsche rechtsgeleerde Bamberger, die de laatste 20 jaren heeft gestreden voor een radikale heivorming van het erfrecht, schrijft in zijn juist verschenen werk : „De staat moet de wettige erfgenaam worden inplaats van de bloedverwanten in de zijlinie (d.w.z broeders en zusters." *) Met betrekking tot de mogelijkheidy den staat zijn recht te ontnemen op de nalatenschap door middel van testamentaire beschikking, zijn vele schrijvers verder gegaan en eischen een vast deel van de erfenis op voor den staat <) De sotiaaVdemokraüsche revisionist Leo Arons herhaalt in de „Vorwarts" van 31 December 1916 zijn reeds in 1909 in het maandblad „Sozialistische Monatshéfte" bekend gemaakte voorstel, dat bedoelt de vervanging van de bestaande successiebelasting door een voorschrift volgens hetwelk bij alle erfenissen de staat als eerste erfgenaam optreedt voor een bepaald vastgesteld deel van de erfenis. J) V. Ring, Erbe sei das Vaterland. „Recht und Wirtschair, Maart 1917. 2) Idem. ") Bamberger : Erbrecht des Reiches und Erbschaffsste uer. 1917. 4) Vergel. bijv. „Der Staatspflichtteii'" 1909; Heim „Zur Reform des Erbrechts". Deutsche Juristenzeitung 1916, bl 296; Ruczynsky u. Mansfeld „Der Pflichtteil des Reiches" 1917. 12 Een verwoede strijd zoowel tegen de beperking van den kring van erfgenamen als tegen een vast recht van den staat op een deel van de erfenis voeren de voorstanders van een erfelijke monarchie en van de onveranderlijkheid van den burgerlijken maatschappijvorm. De eersten schrikken bij 't vooruitzicht, dat de beperking van den kring der erfgenamen de troon of de orde van troonopvolging zou kunnen omwerpen.1) De laatsten zijn bang voor de eischen der armen, die een steeds grootere uitbreiding zullen willen geven aan de rechten van den staat, zoo ver, dat de staat tot eenig erfgenaam wordt gemaakt. Zoo verklaart bijv. Hermann Schöler, als antwoord op de boven geciteerde beweringen van Heim, volgens wien de instelling van een beperkt staatserfrecht opvoedend op de bevolking zal werken : „De opvoedende werking zal wel plaats nebben, maar niet op de wijze als Heim zich voorstelt. Heim wenscht dat handjevol menschen „op te voeden", die geen wettige erfgenamen bezitten, maar die wel iets na te laten hebben. Maar in werkelijkheid zullen opgevoed worden allen, die geenerlei erfenis hébben na te laten noch te ontvangen, die weinig vriendschappelijke blikken werpen op het kapitaal, als vertegenwoordiger van een historisch onverdedigbaren en daarom onrechtvaardigen staats- en maatschappijvorm, en die, vooral door den zwaren belastingdruk, dien zij te dragen hebben, en de vaak aangevochten verdeeling der fiskale lasten, niet zullen begrijpen, waarom de staat de erfgenaam moet zijn in eng begrensde uitzonderingsgevallen en niet de voornaamste of de eenige erfgenaam in alle gevallen 2) Andere burgerlijke tegenstanders van de benoeming van den staat tot verplicht erfgenaam voor een bepaald deel, blijkbaar onder invloed van dezelfde angsten en gevaren, stellen voor, het voor den staat aan te wijzen erfdeel te vervangen door een buitengewoon hooge belasting op de erfenissen, die progressief stijgt met de grootte van de erfenis en den' rijkdom der erfgenamen.') Voor deze burgerlijke schrijvers is het blijkbaar het meest van belang, dat niet geraakt wordt aan de instelling van het privaat eigendom, dat tot in eeuwigheid van het eene geslacht op het andere overgaat en zelfs niet gedeeltelijk ophoudt te bestaan bij den dood van den eigenaar. Zij zijn bereid tot indirekte offers, ionder een dfrekten slag toe te brengen aan het ideaal van het privaat eigendom. Zij zijn vóór belasting, maar niet voor een bepaald deel, dat als erfenis) aan de gemeenschap, den staat valt Maar zij zien niet, dat de belasting, die zij voorstellen, den weg open stelt voor de afschaffing van/ het bestaande erfrecht van private personen en voor het overgaan van het vermogen van den overledene in handen van den staat met werkelijke waarborgen, om het bestaan van behoeftige nabestaanden van dien overledene te verzekeren. Inderdaad, indien als grondslag van 1) Vergel. bijv.: Hermes „Der Gesetzenwurf über das Erbrecht des Staates" 1913, die de bezwaren weergeeft van graaf Jork von Wartenberg. 2) Hermann' Schöler: Erbschaffssteuerfragen, „Deutsche Juristenzeitung", 1917, No. 13—14. 8) Vergel. bijv. de boven aangehaalde passages bij Bamberger en Ring. 13 deze progressieve belasting- de grootte van het vermogen der erfgenamen en de grootte der erfenis wordt genomen, dan hebben we het denkbeeld van de afschaffing van het erfrecht voor de niet-behoeftige erfgenamen. En wanneer dergelijke ideeën zich reeds gaan vertoonen en zelfs gaan overheerschen onder burgerlijke schrijvers, moet men zich dan verwonderen, dat na het veroveren van de macht het proletariaat, dat toch zeker niet bang is, den val van tronen en de ineenstorting van het burgerlijk stelsel te veroorzaken, de in de boven weergegeven zienswijze opgesloten tendere tot ontwikkeling brengt en volkomen het private erfrecht, zoowel het wettelijke als het testamentaire, afschaft. En dit nu is gebeurd in het besluit van het Centraal Uitvoer rend Comitee van 27 April 1918, dat het erfrecht afschaft. Een doodelijke slag is door dit besluit toegebracht aan de instelling van den privaat-eigendom!. Deze houdt op, iets eeuwigs te zijn, dat van het eene geslacht op het andere, van de eene familie op de andere overgaat; volgens de 'beginselen van het individueele recht. De privaat-eigendom vervormt zich hoogstens tot een eigendom gedurende het leven: de eigendom behoort bij iemand hoogstens voor den duur van zijn leven, langer niet. Maar na den dood van eiken individueelen bezitter, komt de eigendom niet aan een individu, maar aan een gemeenschap, den proletarischen staat namelijk Dank zij de afschaffing van het private erfrecht, hangt men boven de instelling van den privaat-eigendom het zwaard van Damocles van een kort bestaan en een zeer tijdelijke beteekenis. Daarom moet deze afschaffing van het erfrecht voor het socialisme een buitengewoon belangrijken, opvoedenden, sociaal-psychologischen invloed hebben; ze moet in zeer sterke mate de individueele en bezitters-instinkten helpen uitroeien. Vandaar dat het proletarisch gezag, dat nog niet de; algemeene nationalisatie van alle ondernemingen heeft gedekreteerd, wel zonder eenige uitzondering de afschaffing van den eigendomsovergang door middel van het erfrecht heeft gedekreteerd. Men moet goed beseffen, dat Lij ons, na de afkondiging van de wet, houdende afschaffing van het erfrecht, niets is overgebleven van de instelling van het private erfrecht; deze instelling heeft zich op geen enkele wijze en in geen harer onderdeelen gehandhaafd: iedere eigendom van een overledene wordt in zijn geheel eigendom van de Russische Socialistische Federatieve Sovjet-republiek. Eh geen enkele uitzondering op dien regel is bij ons toegelaten Evenmin is zulk een uitzondering toegelaten voor de kléine vermogens (tot aan 1000 roebels). Alleen reeds om de moeite, die het den staat zou kosten, zich te belasten met de administratie van de enorme massa kleine vermogens, bevrijdt de staat zich van dien last en zoowel de administratie als de vrije beschikking over zulke venrtog"ens komt aan bepaalde verwanten van den overledene. De staat is verplicht, zulke kleine vermogens te verwaarloozen: minima non curat praetor. Toen het plan, om den kring van erfgenamen te beperken, in de Diritsche burgerlijke rechtsgeleerde werken werd bestudeedr en toen het dientengevolge duidelijk was, dat een groot aantal erfenissen in handen van den staat zouden overgaan, hoewel heel wat minder dan het aantal erfenissen, dat de staat verkrijgt door ons besluit tot afschaffing van het erfrecht, toen gingen er ook stemmen op, die zei- 14 den, „dat de staat het recht moet hébben, de kleine vermogens te weigeren ten bate van de bloedverwanten. *) Evenwel, we konden bij het afschaffen van het private erfrecht toch niet uit het oog verhezen, dat op 't oogenblik de individueele familie nog bestaat, dat de kostelooze opvoeding der kinderen door de gemeenschap nog niet verwezenlijkt is, dat de maatschappelijke verzekering van alle leden der gemeenschap, die behoeftig en niet; in staat tot arbeiden zijn, nog niet is doorgevoerd. Daarom heeft men, totdat de hier genoemde maatregelen van sociale verzekering in prak» tijk zijn gebracht, een soort individueele, toevallige verzekering behouden, genomen van het vermogen van den overledene en bestemd voor de behoeftige en niet tot arbeiden geschikte naastbestaanden van den overledene, en zijn echtgenoot. Daarmee is de verzekering uitgebreid tot een veel grooter kring van personen met veel meer zekerheid, inderdaad geholpen te worden, dan volgens de oude wetgeving op het erfrecht. hi de eerste plaats is geenerlei onderscheid gemaakt tusschen wettige (en onwettige verwantschap. Volgens onze oude wetgeving werd het onwettige kind, dat eenig recht had op ondersteuning door zijn vader, zoolang deze leefde, van dit recht beroofd, zoodra de vader stierf. Volgens het besluit tot afschaffing van het erfrecht verliest het onwettige kind niet zijn recht op ondersteuning ook uit het vermogen van zijn overleden vader. Voorts moesten volgens de oude wet de schuldeischers van den overledene in de eerste plaats worden betaald, terwijl dan de erfgenamen vaak niets konden krijgen. Volgens het besluit op de afschaft" fing van het erfrecht daarentegen wordt het recht op onderstand van de arme en niet tot werken geschikte verwanten van den overledene gedurende hun leven juist beschouwd als een heiliger recht dan dat van de schuldeischers; deze laatsten worden pas voldaan, als aan het recht op onderstand van de behoeftige en niet tot werken geschikte verwanten /van den overledene is voldaan. En ten slotte wordt bij het vervullen van de eischen der behoeftige verwanten rekening gehouden met den graad van hun behoeftigheid, niet met hun graad van bloedverwantschap. 1) Zie bijv. het boven aangehaalde werk van Ring. ALEXANDER HOICHBORG. Chef-redakteur van het wetgevend bureau en Lid van de Socialistische Academie voor sociale wetenschappen. Wetboek van de Russische Socialistische Federatieve Sovjet-republiek, betrekking hebbend op akten van den burgerlijken stand en op huwelijks- en familierecht en voogdij AFDEELING L Akten van den burgerlijken stand. HOOFDSTUK 1. De afdeelingen, belast met de inschrijving der akten van den burgerlijken stand; 1. De registers van demi burigeriijikiemi stond wordten uitsluitend gehouden door de burgerlijke autoriteiten : de afdeelingen, belast met de inschrijving der akten van den burgerlijken stand. Chpmerking L De registers van den burgerlijken stand van Russische burgers dmi het buitenland' worden gehouden door de vertegenwoordigers van. Rusland in het buitenland. Opmerking II. Van geboorte, huwelijk en overlijden op een schip in volle zee of in het leger te velde wordt de akte opgemaakt door den kapitein van het schip of door den chef van; die administratie van het betrekkelijike legercorps. Deze personen moeten een oifschrift van die akte bewaren en de authentieke akte zoo spoedig mogelijk doen toekomen aan de naaste afdeeling, belast met de inschrijving der akten van den burgerlijken standj, die deze akte bij de bevoegde plaatselijke afdeeling zal deponaeren. 16 2. De afdeelingen, belast met de inschrijving der akten van den burgerlijken stand, zijn gevestigd: a. De Centrale afdeeling — bij de afdeeling plaatselijk zelfbestuur van het Komfmissariaat van binnenlandsche zaken. 6. De Kring-afdeelingen — bij de gemeentelijke sovdeps (sovjets van afgevaardigden) van de voornaamste steden der gouvernementen en provincies. c. De plaatselijke afdeelingen — bij de kommunale gemeentelijke sovdeps en in die groote steden bij de krimgsovdeps. 3. De plaatselijke afdeelingen voor de inschrijving der akten van dien burgerlijken stand zijn belast met: a. de inschrijving van alle feiten, die in het rechtsgebied van de korrespondeerende sovdep plaats hebben en die verandering kunnen brengen in den burgerlijken staat der personen (art 7); b. de uitreiking, op verzoek van belanghebbenden, van uittreksels uit die regiisitiers. 4. De kring-afdeelingen voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand zijn belast met: a. het houden, volgens de hun door de plaatselijke afdeelingen verstrekte gegevens, van registers van de personen? die op de registers binnen het 'betrekkelijk gouvernement of provincie staan ingeschreven; b. het verstrekken van inlichtingen en uittreksels uit de registers; c. het kontrolèerenj van de werkzaamheden der plaatselijke afdeelingen voor die inschrijving der akten. 5. De Centrale afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerldjiklen stand is belast met: a. het houden van het algemeen register van de in de Russische republiek ingeschreven personen en van de in hie|f buitenband ingeschreven Russische burgers; b. het verstrekken van inlichtingen en van uittreksels uit het algemeen register; c. de algameeene kontröle van de werkzaamheden der kring-afdeelingen voor het inschrijven dier akten en de verstrekking van de noodige instructies aan dezen. 17 6. De positie van de personen, belast met de inschrijving van de akten van den burgerlijken stand (de arribüenlaren van dien bwgerSjken stand), hun benoeming, overplaatsing en ontslag en hun verantwooidelijkheid voor het niet-nakomen hunner verplichtingen worden geregeld door het reglement betreffende de ambtenaren der staatsinstellingen. HOOFDSTUK 2. Het houden der registers. 7. De plaatspMjke afdeelingen voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand houden de volgende registers: 1. het register van geboorten; 2* h yi n n oveiilijden; ^* " w ,1 afwezigen; w n „ huwelijken; **• " rr „ echtscheidingen; 6- " » n verklaringen betreffende de afstamming van ongeboren vruchten; 7. het register en de overeenkomstige aiphabetisehe lijst van personen, die hun voornamen en familienamen hebben veranderd. Opmerking I. Alle in dit artikel genoemde registers ■worden gehouden overeenkomstig de vormen die de Centrale afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand heeft voorgeschreven. Opmerking H. De registers worden ingericht volgens de door de Centrale afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerHjken stand vastgestelde modellen en aan de plaatselijke afdeelingen gezonden met het lint, het zegel en de paraaf op elk blad, van den sekretaris der Centrale afdeeling en met de handtekening van den chef der afdeeliflg of van zijn assistent. Opmerking KL Zoolang , namen, voornamen, domicilie en leeftijd der ouders en het nummer van den jonggeborene met be- 20 trekking tot het aantal kinderen, dat vóór hem uit bedoelde ouders geboren is. 23. De geboorte-aangifte moet vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring van elk der ouders, dat het kind werkelijk van hen is. 24. Bij de geboorte-aangifte moeten twee getuigen tegenwoordig zijn, de aangevers (art. 20) hierin begrepen. 25. In geval van een tweeling-geboorte moet voor elk kind afzonderlijk aangifte worden gedaan en in het geboorte-register moeten twee afzonderlijke akten worden ingeschreven. 26. Aangifte moet ook worden gedaan van een levenloos geborene en melding moet hiervan worden gemaakt in het geboorten-register. Opmerking. De akte van een levenloos geborene wordt gelijktijdig in het geboorten-register en in het overlijdensregister ingeschreven. . 27. Aangifte van een vondeling moet worden gedaan door de personen, die het kind gevonden hebben. 28. De aangifte van een vondeling moet vergezeld gaan van een proces-verbaal, opgemaakt en onderteekend door de plaatselijke administratieve autoriteiten. Het proces-verbaal moet bevatten: tijd, plaats en omstandigheden, waarin het kind is gevondeni, geslacht, eventueele bizondere kenteekenen, vermoedelijken leeftijd, voorwerpen en dokumenten, die bij het kind gevonden zijn, en een letterlijk afschrift van deze laatsten. Het proces-verbaal moet ook inhouden de aanwijzing van de inrichting of van de personen, waaraan het k;nd is of zal worden toevertrouwd. 29. Onmiddellijk na ontvangst van de kennisgeving van een bevoegde plaatselijke rechtbank, die het feit van de werkelijke afstamming bevestigt, wordt de akte hiervan ingeschreven in de kolom, voor „bizondfere opmerkingen" op het blad van het geboorte-register, dat de gegevens aangaande de geboorte van den betrokkene bevat. 30 De akte tér bevestiging van de werkelijke afstamming moet vermelden de rechtbankv het vonnis en dien datum, waarop het is uitgesproken. 31. In het overlijdensregister worden, behalve de ge- 21 vallen van overlijden eni lijkvinding, ook ingeschreven de gevallen, waarin de rechtbank personen overleden heeft verklaard. 32. De aangifteni van overlijden en van lijkvinding moeten worden gedaan binnen drie dagen na het feit. 33. De in het vorig artikel bedoelde aangifte moet worden gedaan door de verwanten of door hen, die bij den overledene woonden of, bij gebreke van dezen, door de buren of door de administratie van de inrichting (hospitaal, armenhuis, gevangenis, enz.), waar het overlijden plaats vond, of door hen, die het lijk hebben gevonden. 34. Ben overlijdensaangifte moet de volgende gegevens bevatten: naam, voornamen, geboortejaar en laatste woonplaats van den overledene, zijn burgerlijken staat, dag, maand: en jaar van het overlijden, de-doodsoorzaken, die voornamen, namen en woonplaatsen des aangevers. 35. Bij de overlijdensakte moet worden gevoegd1 een verklaring van overlijden, geteekend door een sovjet-arts of door de plaatselijke sovjet-autoriteit. 36. Bij de aangifte van lijkvinding moet worden gevoegd., behalve de geneeskundige verklaring, een procesverbaal, opgemaakt en geteekend^ door de ambtenaren dfer plaatselijke administratie en inhouden een nauwkeurige beschrijving van de omstandigheden, waaronder het lijk is gevonden. 37. Zij, die in gebreke zijn gebleven, de in de artt. 19 en 32 bedoelde aangiften te doen of ze te laat hebben gedaan, zullen worden gestraft met een boete van minstens 50 roebel. 38. De rechtbank, die een persoon overleden heeft verklaard, geeft hiervan gennis aan de afdeeling voor de inschrijving der akten van den. burgerlijken stand, waar zich de gegevens bevinden omtrent de geboorte van den overleden verklaarden persoon. Opmerking. Indien de plaatselijke afdeeling, waar de nu overleden verklaarde persoon is ingeschreven, onbekend is aan de rechtbank, of indien deze persoon ingeschreven is door de autoriteiten van een plaats, die feitelijk geen deel uitmaakt van het grondgebied der Russische 22 Republiek, geeft de rechtbank van zijn beslissing kennis aan de afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand van de laatste woonplaats van den overleden verklaarden persoon. 39j In de akte, bevattende de verklaring van overlijden door de rechtbank, moet speciaal worden vermeld, dat deze akte krachtens een rechterlijk vonnis is opgemaakt, terwijl de rechtbank die het vonnis gewezen heeft, het nummer en de datum van het vonnis eveneens moeten worden vermeld. 40. De akte, bevattende de verklaring, van overlijden door de rechtbank, moet in het register worden ingeschreven onmiddellijk na ontvangst van* die kennisgeving van de rechtbank. 41. De in de artt. 38—40 gegeven voorschriften zijn eveneens van toepassing op akten van. afwezig-verklaring, ingeschreven in het register van afwezigen, krachtens rechterlijke uitspraken. 42. De plaatselijke afdeelingen voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand zijn verplicht, van alle gevallen van overlijden, van verklaring van overlijden of van afwezigheid binnen twee dagen na het opmaken der akte kennis te geven aan de kommunaïe of gemeentelijkie sovdeps van de laatst bekende woonplaats' van den betrokken persoon. 43. Huwelijksakten moeten worden ingeschreven in het register, dat gehouden wordt door de ambtenaren van de plaatselijke afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand, speciaal' 'belast met het inschrijven van huwelijken. 44. Wanneer de ambtenaar van den burgerlijken stand een verklaring ontvangt, dat partijen een huwelijk wenschen aan te gaan,, vergezeld van de in art. 59 bedoelde stukken, informeert hij, welken familienaam de toekomstige echtgenooten wenschen aan te nemen en schrijft het huwelijk in het huwelijksregister in. 45. Indien de oude huwelijksregisters vernietigd zijn of op andere wijze zijn verdwenen of indien, om een andere reden, de gehuwde personen geen afschrift van hun 23 huwelijksakte kunnen krijgen, hebben zij het recht, voor de afdeeling voor de huwelijksinschrijvingen van de woonplaats van beide of van een der beide echtgenooten, te verkïaren, dat zij sedert eemi bepaalden datum gehuwd zijn. Deze verklaring, vergezeld van een door de echtgenooten geteekende bevestiging, dat het huwelïjksregister inderdaad vernietigd is of dat zij om een andere gewichtige reden in de onmogelijkheid verkeeren een afschrift van hun huwelijksakte te verkrijgen, kan dienen als grondslag voor het opmaken van een nieuwe huwelijksakte en het uitreiken van een afschrift hiervan aan partijen. 46. Echtscheidingen worden, behalve in het register van echtscheidingen, ingeschreven in het huwelijksregi®ter in de koloim, der bizondere opmerkingen op het blad van het register, waar de betrekkelijke huwelijksakte staat. 47. De echtscheidingsakte, opgemaakt krachtens een rechterlijk vonnis, moet im het register worden ingeschreven onmiddellijk na ontvangst der beslissing; de akte moet vermelden den naam van de rechtbank, het nummer van het vonnis en den datum, waarop het is uitgesproken. 48. Wanneer een verzoek tot ontbinding van het humeïijk op de in art. 91 voorgeschreven wijze bij de afdeeling tot inschrijving der akten van den burgerlijken stand inkomt, moet dè ambtenaar, alvorens de akte in het register in te schrijven, zich overtuigen, dat het verzoek inderdaad van de beide echtgenooten afkomstig is. 49. Het vaderschap van in het huwelijk verwekte kinderen moet worden ingeschreven, in het betrekkelijke register, onmiddellijk na ontvangst van' de in art. 140 voorgeschreven verklaring. 50. De akten van voornaams- en naamsverandering moeten worden ingeschreven in het betrekkelijke register na ontvangst van het verzoek, overeenkomstig de in' de artt. 2 en 3 van het Dekreet betreffende verandering van voornamen en familienamen gegeven voorschriften. (Verzameling Wetten en Besluiten, 1918, No. 47, art. 488). 51. Naams- en voornaamsverandering moet niet slechts worden ingeschreven in het voor dit doei gehouden register, maar op verzoek van belanghebbenden bovendien 24 aangeteekervd in alle andere registers en in ale uittreksels van registers, die inlichtingen bevatten omtrent den persoon, die zijn naam of voornaam heeft veranderd. AFDEELING II. Het Huwelijksrecht. HOOFDSTUK 1. Formaliteiten betreffende het Huwelijk. 52. Alleen het burgerlijk (sovjet)huwelijk, dat ingeschreven is in de registers van den burgerlijken stand, heeft tot gevolg de in deze afdeeling vermelde rechten en verplichtingen der echtgenooten. Uit het kerkelijk ingezegende en met behulp dier geestelijkheid gesloten huwelijk vloeit geen enkel recht noch eenige verplichting voort voor de kontrakteerende partijen, tenzij het overeenkomstig de voorschriften is ingeschreven,. Opmerking. Kerkelijke huwelijken, ingezegend vóór 20 December 1917 overeenkomstig de voorschriften eni formaliteiten, genoemd in de oude artikelen 3, 5, 12, 20, 31 of 90 van de oude burgerlijke wetten (oud burgerlijk wetboek X, deel I, uitg. 1914}7 hebben gelijke kracht als ingeschreven huwelijken. De huwelijken worden voltrokken in de plaatselijke afdeelingen voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand of in de deze vervangende notarieele afdeelingen van de plaats olijke sovdeps.N Opmerking I. In het buitenland worden de huwelijken voltrokken voor de vertegenwoordigers van Rusland in het buitenland!, die verplicht zijn, van de voltrokken huwelijken kennis te geven aan de Centrale afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand onder bijvoeging van een afschrift van de huwelijksakte. Opmerking H. De in opmerking II van art. 1 genoemde personen zijn belast met de voltrekking van huwelijken op een schip in volle zee of in het leger te velde. 54. De huwelijksvokrekking geschiedt in het open- 25 baar in, een speciaal' voor dit doel bestemde lokaliteit. Huweldjksvoltirekking buiten deze lokaliteit is slechts geoorloofd op een schip in volle zee, in het leger te velde en ook in het geval, door een geneeskundige verklaring bevestigd, dat de bruid of bruidegom wegens ziekte niet in bovengenoemde lokaliteit kan verschijnen. 55. De huwelijken worden voltrokken voor den voorzitter der afdeeling voor de inschrijving der akten burgerlijken stand^of zijn plaatsvervanger en den sekretaris, die de akten opmaakt, of diens, assistent, en in de notariëele afdeelingen voor den notaris en zijn sekretaris. 56. De namen der ambtenaren, die het huwelijk voltrekken, moeten wordten bekend gemaakt in de plaatselijke pers en aangeplakt in de lokaliteit, waar de huwelijken worden voltrokken. 57. De huwelijken worden voltrokken op vaste dagen en uren, tevoren vastgesteld en aangekondigd door den met de voltrekking belasten, ambtenaar. 58. Partijen, dïe een huwelijk wenschen aan te gaan, geven hiervan mondeling of schriftelijk kennis aan de plaatselijke afdeelng voor de inschrijving der akten burgerlijken stand hunner woonplaats. 59. De verklaring, bevattende den wensch om een huwelijk aan ie gaan, moet vergezeld' gaan van een identiteitsbewijs der toekomstige echtgenooten en van een schriftelijke verklaring hunnerzijds, dat zij met vrije toestemming in het huwelijk treden en dat er geen beletselen als genoemd ;n artt. 66—69 voor hun huwelijk bestaan. Opmerking. De identiteit der toejkomstige echtgenooten kan worden vastgesteld door certifikaten of andere dokurnenten, door getuigenvenklaringen of door andere middelen, die de ambtenaar voldoende acht. 60. Nadat dè ambtenaar de huwelijksakte in het huwelijksregister heeft ingeschreven, feest hij ze aan partijen voor en verklaart het huwelijk voltrokken krachtens de wet. 61. Onmiddellijk na de voltrekking van het huwelijk reikt de ambtenaar op verzoek van partijen hun een huwelijksakte uit. 26 62. Het huwelijk wordt als voltrokken beschouwd, zoodra de akte is ingeschreven in het huwelijksregister. 63. Indien, voordat de huwelijksakte in het register is ingeschreven, iemand verklaart, dat er een wettelijk beletsel voor de huwelijiksvoltrekking bestaat, is de ambtenaar verplicht, de mschrijving uit te stelen totdat de zaak door de plaatselijke rechtbank is beslist. Een klaarblijkelijk ongegrond protest kan door den ambtenaar zonder verder onderzoek worden terzijde gelegd. Opmerking. De plaatselijke rechtbank behandelt protesten tegen een huwelijk buiten de rol en binnen drie dagen; de uitspraak van de plaatselijke rechtbank in dezen is niet vatbaar voor hoogar beroep. 64. Personen, die opzettelijk valsche inlichtingen hebben gegeven met het oogmerk, de voltrekking van een huwelijk te verhinderen, zullen worden gestraft wegenis valsch getuigenis en zijn verplacht, de schade te vergoeden, die hun tusschenkomst heeft veroorzaakt. 65. Tegen de weigering, om een huwelijksvoltrekking toe te laten, staat 'beroep open op de plaatselijke rechtbank van de plaats, waar de afdeeKng van den burgerlijken stand' is gevestigd:, zonder dat men hierbij aan een termijn is gebonden. HOOFDSTUK 2. Hoedanigheden en voorwaarden voor het aangaan van een huwelijk. 66. Zij, die een huwelijk wenschen aan te gaan, moeten den huwbaren leeftijd hebben bereikt. Deze leeftijd is voor vrouwen 16 jaar en voor mannen 18 jaar. 67. De aanstaande echtgenooten moeten in het volle bezit hunner verstandelijke vermogens zijn. 68. Geen huwelijk kan worden aangegaan door hen, die reeds een ingeschreven of daarmee gelijkstaand huwelijk hebben gesloten. 69. Verboden is het huwelijk in de rechte lijn' tusschen ale 'ascendenten en descendenten in de zijlinie, tuis- 27 schen broers en zusters, zoowel volle els halve (van vadersen van moederskant). Opmerking. De verwantschap, die een beletsel vormt voor het huwelijk tusschen bovengenoemde verwanten, omvat ook de natuurlijke verwantschap. 70. Een huwelijk kan slechts worden aangegaan mei wederzijdsch goedvinden der partijen. 71. Verschil in geloof van1 partijen kan geem be'ëtsel vormen voor het aangaan van het huwelijk. 72. Geen beletsel voor het aangaan van een huwelijk vormt het zijn van monnik, priester of het bekleeden van eenige kerkelijke waardigheid. 73. Het huwelijk is niet verboden aan personen, die de gelofte van het celibaat hebben afgelegd, zelfs al zijn deze personen lid' van de witte (katholieke) of zwarte geestelijkheid. HOOFDSTUK 3. Nietigheid van het huwelijk. 74. Een huwelijk kan slechts nietig worden verklaard in de gevallen, bij de wet voorzien. 75. De eisch tot nietigverktaring van het huwelijk kan_slechts worden ingesteld door de echtgenooten. door hen, wier belangen door dit huwelijk /worden geschaad, en door de vertegenwoordigers van het openbaar gezag. 76. Eischen tot nietigverklaring van een- huwelijk worden behandeld door de plaatselijke rechtbanken overeenkomstig de regels der plaatselijke jurisdictie. 77. Nietig is het huwelijk, aangegaan door echtgenooten, van wie beiden of een van beiden nog niet den huwbaren leeftijd had bereikt, behalve in de volgende gevallen: a. wanneer de eisch tot nietigverklaring van het huwelijk wordt ingesteldi, nadat de echtgenooten (of een van beiden) den voorgeschreven leeftijd hebben bereikt; b. wanneer het huwelijk tot gevolg heeft gehad de geboorte van een of meer kihderen of zwangerschap der vrouw. 78. Nietig zijn huwelijken, aangegaan door krank- 28 zinnigen of door personen, die zich bevonden in een toestand, die het hun onmogelijk maakte, met bewustheid te handelen en de beteekenis hunner daden te begrijpen. 79. Nietig is het huwelijk, aangegaan wanneer een der echtgenooten is gebonden door een ander huwelijk, dat nog van kracht is en niet ontbonden door den dood der andere partij of door echtscheiding. 80. Wanneer het huwelijk nietig wordt verklaard krachtens de voorschriften van art. 79, blijft het vroegere huwelijk van 'kracht; 81. Nietig fe het huwelijk, aangegaan zonder de vrije toestemming van een der echtgenooten of wanneer de toestemming niet met volle bewustheid is gegeven of onder dwang. 82. Nietig zijn de kerkelijke huwelijken, gesloten vóór 20 December 1917, in strijd met de voorschriften van artt. 3, 5, 12, 20, 28 en 31 der oude burgerlijke wetten. (Wetboek X, deel 1, uitg. 1914). Opmerking,. De in dit artikel bedoelde huwelijken, gesloten in strijd! met dé voorschriften van art. 23 van het oude burgerlijk wetboek (X, deel 1, uitg. 1914) worden als gelr düg beschouwd, tenzij de echtgenooten ascendenten1 of descendenten ih de rechte lijn of volle of halve broers ert zusters zijn. 83. Na het van kracht worden van het vonnis, dat de nietigheid van het huwelijk uitspreekt, wordt dit laatste als nietig beschouwd' vanaf het tijdstip zijner voltrekking. 84. Personen, wier huwelijk nietig is verklaard, kunnen nog eens een huwelijk aangaan overeenkomstig de pjgemeene voorschriften. HOOFDSTUK 4. Ontbinding van het huwelijk. 85. Het huwelijk wordt ontbonden door den dood van een der echtgenooten en door een rechterlijke verklaring van overlijden van een van hen. 86. Het huwelijk kan bij het leven van beide echtgenooten worden ontbonden door echtscheiding. Opmerking. Alle voorschriften dezer wet omtrent echt- 29 scheiding- zijn eveneens toepasselijk op geldige kerkelijke huwelijken!, gesloten vóór 20 December 1917. 87. De grond' tot echtscheiding kan zoowel de wederzijdsche toestemming der beide echtgenooten als de wensch van een' van beiden zijn. 88. Het verzoek tot ontbinding van het huwelijk kan zoowel schriftelijk als mondelling worden gedaan, en in dit laatste geval wordt er proces verbaal van opgemaakt. 89. Het verzoek om ontbinding van het huwelijk moet vergezeld gaan van een huwelijksakte of bij gebreke hiervany van een schriftelijke verklaring, dat partijen gehuwd zfjh en van de plaats, waar het huweüjik is voltrokken en; onder verantwoordelijkheid! voor het geven van valische inlichtingeni. 90. Een verzoek tot ontbinding van het huwelijk wordt gericht tot de plaatselijke rechtbank van de woonplaats der beide echtgenooten of tot de plaatselijke rechtbank, naar de keuze der beide scheidenden en indien het verzoek wordt gedaan door één der echtgenooten, moet het worden gericht tot de rechtbank van de woonplaats van den eischer of van den gedaagde. Opmerking. Indien de woonplaats van een der partijen, die gedagvaard wordt), onbekend-is of indien de eisch tot echtscheiding door den eischer wordt ingesteld' bij de rechtbank van zijn woonplaats, wordt de dagvaarding van den gedaagde behandeld op de wijze als is vastgesteld voor de dagvaardingen van gedaagden, wier woonplaats onbekend is. 91. In geval van wederajdsch goedvinden der echtgenooten kan het verzoek tot ontbinding van het huwelijk worden gericht zoowel tot de plaatselijke rechtbank ate tot de afdeeling voor de inschrijving der huwelijksakten, waar de huwelijksakte der scheidenden wordt bewaard. 92. 'Nadat de chef van de afdeeling, voor de inschrijving der akten burgerlijken stand zich overtuigd heeft, dat het verzoek tot ontbinding van het huwelijk inderdaad door de beide echtgenooten is gedaan, stelt hij de echtscheidfaiglsaïdfe op en reÜkt den gescheiden eohtgenooten op hun verzoek een echtscheidingsbewijs uit. 30 93. EdhtScheiidingsgedlingen worden door den plaatsalijken rechter in het openlbaar en op eigen gezag afgedaan. 94. Iedere plaatselijke rechter wijst minstens één zitting per week op een bepaald uur aan voor de behandeling van eischen tot ^echtscheiding. 95. In geval beide echtgenooten1 of hun! gevolmachtigden gelijktijdig voor de plaatselijke rechtbank verschijnenn, kan de rechter onmiddellijk over hun eisch tot echtscheiding beslissen, zonder nochtans inbreuk te maken op de volgorde der dien dag te behandelen zaken. 96. Na ontvangst van een eisch tot echtscheiding met wederaijdsch goedvinden der echtgenooten, wijst de rechter den dag aan voor dë behandeling van dezen, eisch en dagvaardt beide echtgenooten of hun gevolmachtigden. 97. Na de rechterlijke uitspraak betreffende de ontbinding van het huwelijk, reikt de rechter aan de gescheiden echtgenooten op hun verzoek een echtscheidingsbewijs uit. Binneni hoogstens drie diagen eendt hij een afschrift van zijn vonnis naar de plaatselijke afdeeling voor de inr schrijving der akten burgerlijken stand of aan een andere insteling, waar de betrekkelijke huwelijksakte wordt bewaard. 98. Tegen de uitspraak van dien plaatselijken rechter betreffende ontbinding van een huwelijk staat beroep in cassatie open volgens de gewone procedure; ze gaat niet in kracht van gewijsde^ vóórdat de termijni voor beroep bij het hof van cassatie is verstreken, indien partijen van hun recht op beroep geen afstand hebben gedaan. 99. Geen eisch tot echtscheiding kan worden ingesteld na den dood van een der echtgenooten of na dë nietigverklaring van hun huwelijk; de vroeger reeds ingestelde aktie tot echtscheiding vervalt. HOOFDSTUK 5. Rechten en plichten der echtgenooten. 100. De door het huwelijk verbonden personen dreggen een gemeenschappelijken familienaam (echtelijke familienaam). Bij de vertrekking van het huwelijk moeten 31 de echtgenooten verklaren, weilken naam zij zullen dragen, den familienaam van; den man (bruidegom) of van dë vrouw (bruid) of hun vereenigde familienamen. 101. De echtgenooten behouden hun echtelijken familienaam tijdens den geheelen duur van het huwelijk en zelfs na de ontbinding van het huwelijk door den dood of door de rechterlijke verklaring van overlijden van een van hen. 102. Het verzoek tot echtscheiding moet vermelden den familienaam, dïen de echtgenooten voortaan wenschen te dragen. Als zij hëti hiteronvtrent niet eens zijn, behouden de gescheiden echtgenooten elk dën naam, dien zij vóór het huwelijk droegen. 103. Wanneer de toekomstige echtgenooten burgers van verschalende landen zijn (indien één partij Russisch burger is),, kan de verandering van nationaliteit slechts plaats hebben op speciaal verzoek van dein bruidegom of de bruid in dën gewonen vorm. 104. De verandering van woonplaats door een der partijen verplicht die ander nïety hem te volgen. 105. Het huwelijk brengt niet de gemeenschap van goederen tusschen de echtgenooten met zich. 106. De echtgenooten kunnen onderling alle door de wet geoorloofde verbintenissen aangaan. Overeenkomsten tusschen de echtgenooten, doe ten doel hebben de vermindering der eigendomsrechten van de vrouw of van, den man, zijn nietig en hébben geenierlei kracht noch voor derden noch voor de echtgenooten, die te allen tijde kunnen weigeren, dergelijke overeenkcmisten na te komen. 107. Is een der echtgenooten behoeftig (d.w.z. bezit hij niet het minimum voor levensonderhoud) en ongeschikt tot arbeiden, dan heeft hij het recht, van dën anderen echtgenoot onderhoud te ëischen, indien dëze hiertoe insitaat is. 108. Als een der echtgenooten weigert, onderhoud te geven aan den behoeftigen en invaliden echtgenoot, heeft deze laatste het recht, een verzoek te richten tot de Afdeeling voor de sociale verzekering van de gouvernementeele sovdep der woonplaats van den gedaagden echtgenoot, om dezen tot betaling te dwingen. 32 109. De vorderingen tot onderhoud zijn vrij van alle kosten en rechten erv kunnen persoonlijk worden aangeboden of per post worden verzonden; zij kunnen ook mondeling worden ingesteld en in ait geval wordt er een procesverbaal van opgemaakt. 110. Na ontvangst van den eisch roept de Afdeeling voor de sociale verzekering eischer en gedaagde op of, indien zulks gemakkelijker is, stelt zij zich met hen in verv binding per post. 111. Na zich te hebben overtuigd van de gegrondheid van den eisch en zoo noodig een onderzoek te hebben ingesteld, beslist de Afdeeling voor de sociale verzekering over de verplichting tót onderhoud, het bedrag en den vorm ervan. 112. Het vonnisl van de Afdeeling voor de sociale verzekering wordt in het openbaar gewezen binnen een maand na ontvangst van het verzoek. 113. Bij het vaststellen van het bedrag en den vorm van het te verstrekken onderhoud neemt de Afdeeling voor de sociale verzekering in aanmerking de behoeften en de arbeidscapaciteit van den eischer en het minimum levensonderhoud^ dat in de betrekkelijke streek door de kollektieve kontrakten tusschen arbeiders en werkgevers is vastgesteld. Opmerking. Minderjarigen, mannen van 55 en vrouwen van 50 jaar en ouder wordeni zonder speciaal onder* zoek als ongeschikt tot arbeiden beschouwd. 114. De Afdeeling voor de sociale verzekering kan het vonnis niet zoo wijzen, dat de periodieke betalingen, worden vervangen door een betaling ineens ten bedrage van het totaal der periodieke betalingen. 115. De beslissingen van de Afdeeling voor de sociale verzekering betreffende de verplichting tot onderhoud en den vorm en het bedrag hiervan zijn bindend voor alle personen en instellingen; ze hebben de kracht van een rechterlijk vonnis en worden overeenkomstig de gewone proceduren ten uitvoer gelegd. 116. Partijen kunnen in beroep komen tegen- de beslissingen van de Afdeeling voor de sociale verzekering bij 33 de plaatselijke Techtbank, zonder aan een beroepstermijn gebonden te zijn. 117. De plaatselijke rechtbank beslist over de kwestie van de verplichting tot onderhoud eri bepaalt het bedrag en den- vorm ervan overeenkomstig de beschikkingen, vervat in de artt. 109, 111 ert 114 en de algemeene procesvoorschrifteini voor de volksreohtbianlkeru 118. Tegen de uitspraken van dë plaatselijke rechtbanken inzake de eischen tot onderhoud1 kan op de gewone wijze in beroep worden gekomen. 119. Na de ontbinding van het huwelijk door den dood of door de rechterlijke verklaring van overlijden van een der echtgenooten, ontvangt de andere echtgenoot, indien deze behoeftig is en ongeschikt tot arbeiden, anderhoud1 uit de nagelaten goederen) van den overledene. 120. Recht op onderhoud heeft ook de echtgenoöt(e), die behoeftig en ongeschikt tot arbeiden is, van partijen, die bij rechterlijk vonnis afwezig zijn verklaard. 121. Bij overlijden of rechterlijke verklaring van overlijden of van afwezigheid! van een eigenaar van industrieele of handelsrinsteling wordt het onderhoud betaald- uit de inkomsten der orderneming, die dan onder beheer van de plaatselijke Sovdep komt. 122. In de in artt. 119—121 genoemde gevallen worden de eisdhem tot onderhoud gericht tot de Ardeding voor de sociale verzekering van de gouvernementeele Sovdep van de Jaatste woonplaats van den overledene of overleden of afwezig verklaarde. 123. -In spoedeischende gevallen kan het onderhoud van den echtgenoot tijdelijk worden uitbetaald op bevel van de instelldng, die de inventaris opmaakte en de waarde schatte van de nagelaten goederen. Opmerking. 'De insteling, die dit bevel heeft gegeven, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekeaiing, die, wanneer ze het er niet mee eens is, de zaak voor een plaatselijke rechtbank brengt. Tot aan de herroeping van het bevel door de rechtbank moeten de betalingen onverhinderd doorgaan. 124. De Afdeeling voor de sociale verzekering moet 34 zich bij de beslBssing over den eisch tot onderhoud en de bepaïng van den vorm' en het bedrag ervan laten leiden, door de voorschriften van de artt. 110, 111 en 114. 125. Tegen de beslissing van de Mdee&ig voor de sociale verzekering kunnen belanghebbenden op de gewone wijze ir* 'beroep komen bij de plaatselijke rechtbank, zonder hierbij aan een beroepstermijn! gebonden te zijn. 126. Indien het meeningsverschïi; tusschen den eischer en de Aitofeeling voor de sociale verzekering slechts het bedrag en den vorm van het onderhoud' betreft, niet het recht op ondersteuning zelf, wordt de uitkeeiring tot aan de definitieve beslissing van de rechtbank betaald ten bedrage en op de wijze, als door de Afdeeling voor de sociale verzekering vastgesteld. 127. De insiteling, die belast is met de administratie der nagelaten goederen, kan binnen een maand tegen de genlömen beslissing in beroep komen bij het Volkskorrimissariaat voor de sociale verzekering. Bij vernietiging der beslissing door het Volkskommissariaat voor de sociale verzekering wordt het geschil voor de plaatselijke rechtbank gebracht Het .beroep kan de luötbetalimg van het onderhoud niet opschorten tot de definitieve beslissing, door het Volkskommissariaat voor de sociale verzekering of de plaatselijke rechtbank. 128. De overlevende echtgenoot ontvangt onderhoud uit de nagelaten goederen op gelijken voet met de bloedverwanten van den overledene, maar gaat vóór diens Schuldeischers.. 129. Indien het vermogen van den overledene niet meer dan tien duizend roebel' bedraagt en bestaat uit huis, meubilair en! werktuigen van een industrieelen of landarbei" der, wordt het onmiddellijk ter bescMkking gesteld van den overlevenden echtgenoot, die er op gellijken voet over beschikken kan als de rechthebbende bloedverwanten. Qpmerking. Indien over het beheer der nagelaten goederen geschil rijst tusschen de bloedverwaniren en den overlevenden eChtgenootv wordt de zaak door de plaatselijke rechtbank beslist 130. Het recht van den behoeftigen en niet tot arbei- 35 den geschikten echtgenoot op het ontvangen van onderhoud van den ander, blijiSt bestaan ook na ontbinding van het huwelijk door echtsidheiding, totdat een verandering van omstandigheden, waarop het recht op onderhoud rust, heeft plaats gehad. 131. Indien tusschen de scheidende echtgenooten volledige overeeristemimding is .bereikt in zake het onderhoud, bepaalt de rechter tegelijk met de 'beslissing over de ontbinding van het huwelijk het bedrag en den vorm van het door den eenen echtgenoot aan den ander te betalen onderhoudi. 132. Indien de echtgenooten niet tot overeenstemming zijn gekomen, wordt de eisch tot onderhoud, het bedrag ert dien vorm ervan ars een civiele vordering door de plaatselijke rechtbank op de gewone wijze behandeld, onafhankelijk van de hoegrootheid van den eisch, maar tot aan de definitieve beslissing van het geding moet de ondersteuning tijdelijk aan dam behoeftigen en niet tot arbeiden geschikten echtgenoot worden uitbetaald, overeenkomstig de beslissing van den rechter, die de scheiding heeft uitgesproken. AFDEELING III. Familierecht. HOOFDSTUK 1. Afstamming. 133. De grondslag van de familie is de werkefijke afsteiriming; geenerlei onderscheid wordt gemaakt tusschen natuurlijke en wettige verwantschap. Opmerking L Kinderen, wier ouders niet wettig gehuwd' zijn, hebben dezelfde rechten als .kinderen van ouders, wier huwelijk volgens de wet is ingestóhrevenj Oprrveitking ïï. Het voorschrift van dit artikel is ook toepasselijk op natuurlijke kinderen, die geboren zijn vóór de afkondiging van het dekreet betreffende het burgerlijk huwelijk. (20 December 1917). 36 134. Als vader er» moeder vanl het kind worderu ber sehouwd de personen, dïe als zoodanig, fni de registers van den burgerlijken stand staan ingeschreven. 135. Bij gebréke, van zulk een inschrijving van den vader of de moeder of bij onjuistheid of onvolledigheid daarvan hebben de belanghebbenden 'het recht, hun vaderschap of moederschap langs gerechtelijken weg te bewijzen. Opmerking. Alles wat op de afstamming betrekking heeft, 'behoort tot de competentie van de plaatselijke voïksrechtbanlk. 136. Het recht, om de werkelijke afstamming van een kind te bewijzen, komt toe aan de belanghebbende partijen, de moeder hieronder begrepen, zelllfs indien als ouders* van het kind zijn ingeschreven de personen, die op het oogenblik van zijn conceptie of geboorte een wettig of daarmee gelijk gesteld huwelijk hadden aangegaan'. 137. Als tijdens het onderzoek door dé rechtbank blijkt, dat de inschrijving valsch is en gegrond is op een valsch getuigenis van hen, die zich voor den vader en de moedér hebben uitgegeven, wOrdén de partijen, die schuldig zijn aan het geven van dit vaïsche getuigenis, strafrechtelijk vervolgd en wordt de inschrijving, nietig verklaard. 138. De rechtbank geeft binnen drie dagen na het in werking treden van het vonnis van dé nietigverklaring der inschrijving ert de vaststelling der werkelijke afstamming van het kind kennis aan de Afdeelihg voor de inschrijving dér akten van den burgerlijken stand, waar de betrokken geboorte-akte zich bevindt, om1 hierin de noodige veranderingen te doen aanbrengen. 139. Het bewijs van het vaderschap, in geval het kind1 niet door den vader erkend is, wordt geleverd volgens de in artt. 140—144 gegeven voorschiSftenj 140. Wanneer een onlgehuwde vrouw zwanger wordt, geeft zij hiervan niet later dan drie maanden vóór de geboorte van het kind kennis aan de Afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand van haar woonplaats, met aanwijzing van het tijdstip der conceptie, den naam en' het domicilie van den vader van het kind. 37 Opmerking. Een gelijke verklaring kan ook worden gezonden door een gehuwde vrouw, indien het ongeboren kind niet haar wettigen echtgenoot tot vader heeft. 141. De Afdeeling voor dé inschrijving der akten van den burgerlijken stand geeft van de ingekomen verklaring kennis aan den in de verklaring als den vader aangeduiden persoon (art. 140) eni deze heeft het recht, binnen twee waken na ontvangst der kennisgeving- tegen dë verklaring van de moeder in beroep te komen bij de rechtbank. Wordt binnen dezen termijn geen beroep ingesteld, dan wordt deze persoon als de vader van het Mhd' beschouwd). 142. De zaken betreffende het bewijs van- het vaderschap worden op de gewone wijze behandeld, maar partijen zijn verplicht, de waarheid te zeggen en worden anders vervolgd wegens meineed. 143. Bflijkt het, dat de verhouding van den in art. 141 bedoelde persoon tot de moeder van het kind van dien aard was, dat hij volgens den natuurlijken gang van zaken de vader van het kind- is geworden, dan erkent dé rechtbank ham als den vader en beveelt hem tegelijkertijd, mee te dragen in de uitgaven, veroorzaakt door de zwangerschap, de bevalling en het onderhoud: van het kind. 144. Als bij het rechterlijk onderzoek blijkt, dat dé in art. 141 bedoelde persoon op het tijdstip der conceptie van het kind wel in intieme verhouding stond1 tot de moeder, maar dat deze tegelijkertijd met anderen verkeerde, dan roept de rechtbank hen alen als gedaagden op en) veroordeert hen alen tot het bijdragen in de kosten, genoemd in art. 143. HOOFDSTUK 2. Persoonlijke rechten en verplichtingen van kindëren en ouders 145. Kinderen, wier ouders niet wettig gehuwd zijn, kunnen den naam dragen van hun vader of hun moeder of hun gemeenschappelijke namen. De naam van zulke kinderen wordt vastgesteld door de ouders en, als dezen het hierover niet eenlsi zijn, door de rechtbank. 38 146. Bij ontbinding van, het huwelijk door echtscheiding of door ruetigverWaring hebben de oudera het recht te beslissen, welken van de in art. 145 vernielde namen de kinderen zullen dragen. Worden zij het hierover niet eens, dan beslist de rechter alleen ent ingeval partijen in beroep komen, de plaatselijke rechtbank met meerdere rechters. 147. Zijn de ouders burgers van verschillende landen (of is een der partijen Russisch burger), dan wordt de burgerlijke staat van het kind vooraf door de ouders vastge■jte!dl bij de voltrekking van het huwelijk op de Afdeeling voor de inschrijving der akten van den burgerlijken stand. Opmerking. Worden de ouders het hierover niet eens, dan worden de kinderen als Russische 'burgers beschouwd, maar hebben zij bij hun meerderjarigheid het recht, de nationaliteit van den anderen ouder te volgen. 148. De ouders mogen overeenkomen, dat hun kinderen beneden 14 jaar een bepaalden godsdienst zullen belijden. Zijn de ouders het hierover niet eens, dan worden die kinderen' beschouwd allsi tot geen godsdienst te behooren, totdat zij den leeftijd vanj 14 jaar hebben bereikt. Opmerking. De in dit artikel bedoelde overeenkomst der ouders aangaande den godsdienst hunner kinderen moet schrdfteKjk worden aangegaan 149. Ouders oefenen de ouderlijke macht uit over jongens 'tot den 'leeftijd van 18 jaren, over meisjes tot den leeftijd van 16 jaren. 150. De ouderlijke macht wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. 151. Alle maatregelen, de kinderen betreffende, worden door de ouders in gemeen overleg genomen, 152. Zijn de ouders/ het niet eens, dan wordt het geschil beslist door de plaatselijke rechtbank in tegenwoordigheid der ouders. 153. De ouderlijke macht wordt uitsluitend ten bate der kinderen uitgeoefend' en in geval van misbruik kan de rechtbank de ouders uit hun macht ontzetten. Opmerking. Zaken, betrekking hebbend op ontzetting uit de ouderlijke macht, behooren tot de competentie van* de plaatselijke rechtbank en kurthen aanhangig- Worden 39 gemaakt zoowel door vertegenwoordigers van het publiek gezag als door partikulieren. 154. De ouders moeten zorgen voor de lichamelijke ontwikkeling hunner minderjarige kinderen, voor hun opvoeding en hun voorbereiding tot nuttige werkzaamheid. 155. De bescherming van de persoonlijke en ekononüsche belangen der kinderen is de taak van de ouders, die de vertegenwoordigers hunner kinderen zijn in en buiten rechten (zelfs wanneer zij riet tot voogd of curator zijn benoemd). 156. Ouders zijn Verplicht, hun kinderei)» bij zich te houden en hebben het recht, hen terug te eischen van ieder, die de kinderen bij zich houdt, zonder daartoe door een wettelijke of rechterlijke beslissing gemachtigd' te zijn 157. Ouders hebben het Techt, hun kinderen in opvoedings" en onderwijsinrichtingen te plaatsen, maar zij hebben niet het recht, eendg arbeidskontrakt af te sluiten voor hun kinderen van 16 tot 18 jaar zonder de uitdrukkelijke toestemming van dezen. 158. Wanneer de ouders gescheiden leven, komen zij met elkaar overeen, bij wie de minderjarige kinderen zullen wonen. Worden zij het hierover niet eens, dan wordt de zaak beslist door de plaatselijke rechtbank op de gewone wijze. 159. Bij önteetting uit de ouderlijke macht moet de rechtbank aan de ouders toestaan, hun kinderen te bezoeken, tenzij het blijkt, dat zulke bezoeken een schadelijken en rtoodiïottigen invloed op de kinderen hebben. HOOFDSTUK 3. Ekonomische rechten en verplichtingen van kinderen en ouders. 160. De kinderen hebben geen recht op de goederen .hunner ouders, evenmin hebben de ouders recht op de goederen hunner klrtdererv kJ*61' De ouders moeten voeding en onderhoud verforen aan hiffii minderjarige, behoeftige en niet tot arbeiden geschikte kinderen. 40 Opmerking. Deze verplichting1 der ouders houdt op voor zooverre de kinderen door de gemeenschap of den staat worden verzorgd. 162. De verplichting tot onderhoud rust op beide ouders gelijkelijk en het verschuldigde bedrag hangt af van hun middelen, maar mag voor elk der ouders niet minder zijn dan de helft van het miramum levensonderhoud, dat in de betrokken plaats voor kinderen is vastgesteld. De ouder, die zijn volle aandeel niet kan betalen, betaalt eT een gedeelte van. 163. De kinderen zijn verplicht, hun behoeftige en niet tot arbeiden geschikte ouders te onderhouden, tenzij dezen een uitkeering van den staat ontvangen op grond van de wet ter verzekering tegen ziekte en ouderdom of op grond van maatregelen van sociale verzekering' 164. In geval! ouders weigeren, hun kinderen te onderhouden en evenzoo indien kinderen weigeren, hun ouders te onderhouden in de in artt. 161—163 genoemde gevallen!, kunnen de rechthebbenden de ondersteuning eischen op de in artt. 108—118 voorgeschreven wijze. 165. Het recht van de kinderen op onderhoud door hun ouders en het recht van dezen op onderhoud door hun kinderen, genoemd in artt. 161—163, blijft ook bestaan in het geval van ontbinding van het huwelijk door den dood Van een -der echtgenooten of door eieJifeiChieii'dling of nietigverklaring van het huwelijk. 166. In het geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding en overeenstemming tusschen de echtgenooten aangaande de vraag, wie van hen en in welke verhouding de kosten van onderhoud en opvoeding der kinderen zal betalen, beslist de rechter tegelijk met het echtscheidingsbesluit over bovengenoemde kwestie. Indien echter de door de ouders getroffen overeenkomst betreffende onderhoud en opvoeding der kinderen de belangen hunner kinderen schaadt, behouden dezen het recht, van elk der ouders het volgens de wet verschuldigde onderhoud te eischen. 167. Worden de ouders het niet eens over het onderhoud hunner "kinderen, dan wordt de zaak voor de plaatse- 41 lijke rechtbank gebracht; nochtans beslist de rechter, die de scheiding heeft uitgesproken, tijdelijk^ wie der ouders en in welke mate de kosten van het onderhoud der kinderen moet betalen, totdat de rechtbank definitief beslist. 168. In de zaken, het onderhoud der kinderen betreffende, neemt de rechtbank in aanmerking zoowel de middelen en de arbeidscapaciteit der beide ouders als voor de tot arbeidongeschikte moeder de onmogelijkheid om arbeid te verrichten op grond van de zorg voor haar kinderen of haar zwangerschap. 169. De ontzetting uit de ouderlijke macht ontheft de ouders niet van de verplichting tot betaling der kosten van hét onderhoud hunner kinderen. 170. Bij den dood der ouders of van een van beiden en eveneens na den dood der kinderen wordt het onderhoud der behoeftige en niet tot arbeiden geschikte ouders en kinderen betaald uit de goederen van de overledenen op de wijze, voorgeschreven in artt. 122—128. Opmerking. Dit artikel is ook van toepassing in geval.Ien, waarin personen afwezig of overleden zijn verklaard. 171. In het in art. 129 bedoelde geval hebben kinderen en ouders onrniddellijk het recht, om de nagelaten goederen te beheeren en erover te beschikken op gelijken voet met de andere rechthebbenden. HOOFDSTUK 4. Rechten en verplichtingen van verwanten. 172. Ascendenten en descendenten, heele en halve -IS1* 60 ZUSt6rS' ^e behoef% eni niet tot arbeiden geschrik* zijn, 'hebben recht op onderhoud door hun vermogende verwanten. Opmerking. Geenerlei onderscheid wordt gemaakt tusschen wettige en natuurlijke verwantschap. 173. Descendenten en ascendenten in de rechte lijn broeders en zusters, in de bovengenoemde volgorde, zijn tot onderhoud slechts verplicht, wanneer de behoeftige personen in de onmogehjkheid verkeeren, onderhoud te 42 krijgen van kun echtgenoot, kinderen of ouders, ten gevolge van hun afwezigheid of onvermogen. 174. Weigeren de verwanten, in het onderhoud hunner behoeftige en niet tot arbeiden geschikte verwanten te voorzien/ dan hébben deze |laattsten het récht, de ondersteuning te eischen overeenkomstig de in artt. 108—118 gegeven voorschriften. 175. Zijn meerdere personen gezamenlijk tot onderhoud verplicht, dan rust deze (verplichting op allen gelijkelijk, tenzij de rechtbank rnelt het Oog Op het verschil in vermogen der verplichte personen, hun afwezigheid of een andere gewichtige reden een andere verhouding vaststelt. 176. De rechtbank is bevoegd om, indien hét onmogelijk is, onmiddellijk het onderhoud te eischen van den hiertoe verplichten persoon, deze verplichting te leggen op hen, die een verdere plaats innemen in de rij der verplichte personen, terwijl ze hun hierbij het recht van verhaal toekent op de onmiddellijk verplichte personen. 177. De betaling der onderhoudskosten kan door de rechtbank worden gewaarborgd door middel van het vermogen der hiertoe verplichte personen. Maatregelen tot zekerheidstelling kunnën door de rechtbank worden genomen vóór de definitieve beslissing aangaande den eisch tot onderhoud. 178. Overeenkomsten, waarin van het recht op onderhoud afstand wordt gedaan, zijn nietig. 179. Na den dood van een bloedver/want of de rechterlijke verklaring van zijn afwezigheid of overlijden, ont-vangen de in art. 172 genoemde personen de ondersteuning uit zijn nagelaten goederen, overeenkomstig de voorschriften der artt. 122—128. 180. Indien de nagelaten goederen niet voldoende zijn om er ale rechthebbenden uit te onderhouden, hebben de meest behoeftigen den voorrangi 181. In hét geval yan art. 129 hebben de bloedverwanten gelijk recht als de echtgenoot, de kinderen en de ouders van den overledene op de beschikking en het beheer over diens goederen. 43 HOOFDSTUK 5. Adoptie. 182. Geadlopteerdteni, aangenomen kinderen en stiefkinderen en hun afstammelingen hebban mat betrekking tot hun adbptenltert eni omgekeerd dezelfde rechten aks natuurlijke verwanten. 183. Na de Ln werking tredi'ng van deze wet, is adoptie van eigen en weemde kinderen verboden. Alle adoptie van dien aard na het in dit artikel genoemde tijdstip vestigt geen enkel recht noch eenige verplichting voor adoptanten en geadopteerden. AFDEELING IV. Voogdij. HOOFDSTUK 1. De organen der voogdij. 184. De organen der voogdij zijn de voogdij-instellingen, die de voogdij uitoefenen hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddding van voogden en curators. 185. Op het grondgebied van de Russische republiek functioneeren als voogdij-instelihgen zoowel de Afdeelingen voor de sociale ,verzekering bij de gouvernementeele sovdeps, te Petrograd en Moskou bij de gemeentelijke sovdeps, als het Volkskommdssariaat voor de sociale ver-zekiering. Opmerking. 'De functies van de voogdij-instelling met 'betrekking tot Russische burgers in het buitenland Worden vervuld door de Russische vertegenwoordigers in het hiritenland. 186. De Afdeelingen voor de sociale verzekering zijn behalve met het organfeeeren van de aJgemeene regeling der bescheiming van minderjarigen en gebrekkiger^ belast -met het instellen, lea&eerahi .en- opheffen der voogdij, en met dé benoeming, het ontslag en de algemeene kontrolé op de werkzaamheden van voogden en OUrators. 187. Het Volkskommissariaat voor sociale vei^eting 44 is belast met de leiding der organisatie van de algemeene regeling der bescherming van minderjarigen en gebrekkigen en met de kontrolé op de handelingen van de Afdeelingen voor de sociale verzekering. 188. De voogden zorgen voor alle persoonlijke en materieele belangen van hun pupillen en zijn hun wettige vertegenwoordigers. 189. De curators worden aangewezen voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen of voor het algemeene 'beheer over de goederen. Opmerking. Op de curators zijn de voorschriften betreffende de voogden toepasselijk, voor zoover geen speciale regels voor hén zijn vastgesteld. HOOFDSTUK 2. Instelling en opheffing van voogdij en curateele. 190. Voogdij wordt ingesteld over minderjarigen en zwakzinnigen en wordt uitgeoefend hetzij door de Afdeeling voor de sociale venzekering, hetzij door den speciaal voor dit doel 'benoemden voogd. 191. Als minderjarigen worden beschouwd personen van het mannelijk geslacht, die nog, niet den leeftijtd van achttien jaren hebben bereikt en die van het vrouwelijk; geslacht beneden zestien jaren. Opmerking. Bij speciale beslissing van de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering kunnen personen, die nog niet meerderjarig zijn, met hun toestemming meerderjarig worden verklaard. 192. Iedere minderjarige, die niet door zijn ouders wordt verzorgd, wordt onder voogdij gesteld. 193. Personen, lijdend aan een geestesziekte, worden onder voogdij gesteld, indien zij op de door de wet voorgeschreven wijze zwakzinnig zijn verklaard. Opmerking. De instruktie betreffende het onderzoek van zwakzinnigen is hierbij gevoegd. 194. De voogdij wordt ingesteld op bevel van de Afdeeling voor de sociale verzekering van de woonplaats van den onder voogdij te stellen persoon. 45 193. De Afdeeling, voor de sociale verzekering wordt in kennis gesteld met de noodzakelijkheid van het instellen van voogdij Sn 'het ün art. 192 genoemde geval door de ambtenaren af instellingen, dfie er kennis van dragen of door de naaste bloedverwanten van de onder voogdij te stelen personen of door dezen zelve. 196. Indien er reden is> de in art. 193 genoemde voogdij in te stelen, wordt hiervan kennis gegeven aan de Afdeeling voor de sociale verzekering door de geneeskundige afdeeHng bij de sovdep van het gouvernement van de woonplaats van den zwakzinnige. 197. De Afdeeüng voor de sociale verzekering stelt op eigen initiatief de voogdij in, wanneer ze op andere dan de in artt. 195 en 196 genoemde wijze van de noodzakelijkheid ervan kennis krijgt 198. De curateele over een meerderjarige kan worden ingesteld op zijn eigen verzoek', wanneer geconstateerd is, dat hij wegens ouderdomsgebreken of andere ziekten of onervarenheid niet in staat is, behoorlijk zijn zaken te beheeren of zijn 'belangen te verdedigen in een bepaald geval. 199. De insteling eener voogdij wordt gepubliceerd in de plaatselijke periodieken, waarin als regel dergelijke publicaties worden gedaan. Opmerking. Een lijst van personen, die onder voogdij zijn gesteld tengevolge van een geestesziekte wordt door het Volkskornmissariaat van Justitie ter algemeene kennis gebracht. 200. Belanghebbenden hebben het recht, binnen twee weken na de in art. 199 vermelde publikatie tegen de insteling der voogdij in beroep te komen bij de plaatselijke rechtbank van de plaats van vestiging der AfdeeHng voor de sociale verzekering. 201. De voogdij eindigt, wanneer de oorzaak van het instellen ervan wegvalt. 202. De voogdij over minderjarigen eindigt, wanneer zij meerderjarig worden. 203. Wanneer een persoon meerderjarig wordt verklaard op de in de opmerking bij art. 191 vermelde wijze, stelt de AfdeeHng voor de sociale verzekering tegelijkertijd. 46 het tijdstip der meerderjarig wording vast en publiceert de meerderjarigverklaring in de plaatselijke periodieke persr waarin dergelijke publikaties worden gedaan. 204. De voogdij over geesteszieken eindigt door een vonnis van de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering na ontvangst van een kennisgeving van de geneeskundige afdeeling, dat de ziekte als genezen wordt beschouwd. 205. Curateele eindigt door een vonnis van de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering, wanneer de oorzaak voor het instellen ervan heeft opgehouden te bestaan. HOOFDSTUK 3. Benoeming en herroeping van voogden. 206. De benoeming van een voogd in de gevallen, waarin de Afdeeling, voor de sociale verzekering zich niet met de onmiddellijke uitoefening der voogdij 'belast, moet geschieden binnen acht dagen na ontvangst door de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering van1 een kennisgeving, dat een dergelijke benoeming moet plaats hebben. Opmerking. Een voogd kan worden benoemd zoowel over één persoon als over een groep personen. 207. Tot voogd' kunnen worden benoemd meerderjarigen^ die bekwaam zijn tot het vervullen van deze taak. 208. Niet benoembaar tot voogd1 zijn : a. zij, die zelf onder voogdij staan; 6. zij, die bij rechterlijk vonnis van de burgerlijke rechten zijn ontzet (goede naam, publiek vertrouwen, familieen eigendomsrechten); c. zij, wier belangen tegengesteld zijn aan die der pupillen en vooral zij, die met hen op vijandigen voet staan. 209. Bij de benoeming van den voogd wordt de voorkeur gegeven aan den persoon, die door den toekofhstigen pupil is gekozen (indien deze laatste niet zwakzinnig is en den leeftijd van 14 jaren heeft bereikt), door zijn moeder of zijn vader en, bij gebreke van dezen, aan den naasten bloedverwant of aan den echtgenoot van den toekbrnstigen pupil. 47 210. Bij het Hezen, van den voogd uit de in art. 209 aangegeven lijst van personen, moet de Afdeeling voor de sociale verzekering in aanmerking nemen de persoonlijke betrekkingen van den te benoemen voogd tot den pupil en den onderiingen afstand' hunner woonplaatsen. 211. 'Een schriftelijke mededeeling van zijn 'benoeming wordt onmiddellijk aan den gekozen voogd toegezonden. Tegelijkertijd wordt de benoeming van den voogd gepubliceerd' in het plaatselijk persorgaan, waarin' dergelijke publicaties plegen voor te komen. 212. Ale befenghe'bbendèn hebben het recht, 'b%vnen 14 dagen na het tijdstip der purJiïcatiie in beroep te komen bij de plaatselijke rechtbank van het gebied der Afdeeling voor de sociale verzekering tegen de benoeming tot voogd van een bepaald persoon. 213. Iedere burger van de Russische Republiek, die door de Afdeeling voor de sociale verzekering tot voogd is benoemd, is. verplicht, de voogdij op zich te nemen. 214. De volgende personen mogen weigeren, de voogdij te aanvaarden: a. zij, die 60 jaar of ouder zijn; b. hij, die tengevolge van een lichaamsgebrek slechts met moeite de taak van voogd zou kunnen uitoefenen; c. hij, düe de ouderlijke maCht uitoef ent over me^r dan 4 kinderen; d. hij, die reeds belast is met een individueele of koülektieve voogdij. 215. Indien een der in art. 214 vermelde oorzaken voor het weigeren der voogdij bestaat, kan de benoemde voogd binnen acht dagen na ontvangst van het bericht zijner benoeming zijn recht tot weigeren uitoefenen; doet hij zulks niet, dan wordt hij beschouwd, de voogdij te hebben aangenomen. 216. Wordt de weigering om de voogdij aan te nemen, als voldoende gegrond beschouwd, dan kiest de Afdeeling voor de sociale verzekering een anderen voogd; maar totdat de nieuw benoemde voogd in funktie is getreden, moet degene, die de voogdij geweigerd heeft, haar voorloopig uitoefenen. 48 217. De funkties van voogd worden beschouwd te zijn aangekomen, zoodra het bericht der benoeming door den door de Afdeeling voor de sociale verzekering tot voogd benoemden pensoon is ontvangen. 218. De verplichtingen van den voogd eindigen met het opheffen der voogdij en wanneer de in art. 208 genoemde gevallen aanwezig zijn. 219. De voogd kan van zijn funkties worden vervallen verklaard op bevel van de Afdeeling voor de sociale verzekering, indien hij zich schuldig maakt aan verwaarloozing of misbruik van macht en ook, wanneer hij zijn funkties op zulk een onvoldoende wijze vervult, dat de belangen van den pupil er door bedreigd worden. 220. De vervallen verklaring van den voogd in de in art. 219 genoemde gevallen kan worden gevraagd zoowel door den pupil zelf als door derden. 221. Voordat de Afdeeling voor de sociale verzekering over de vervaUen-verklaring van den voogd beslist, moet ze de omstandigheden onderzoeken en den voogd ondervragen. 222. Wanneer tijdens de voogdij de in art. 214 a, b en c genoemde gevallen voor weigering der voogdij ontstaan, kan de voogd zijn ontheffing eischen op de in art. 215 voorgeschreven wijze. HOOFDSTUK 4. Bescherming van pupillen, administratie hunner goederen en verantwoordelijkheid van de organen der voogdij. 223. De bescherming van de persoonlijke en vermogensbelangen van den pupil is opgedragen aan de Afdeeling voor de voogdij of aan den voogd, die den pupil vertegenwoordigt in en buiten rechten. 224. De voogd over een minderjarige draagt zorg voor zijn persoon, zijn opvoeding en zijn voorbereiding tot nuttige werkzaamheid. 225. Devoogd is verplicht, den minderjarigen pupil bij zich te houden en heeft het recht, hem terug te eischen van ieder, die den minderjarige vast houdt, zonder hiertoe door de wet of een rechterlijk vonnis gemachtigd te zijn. 49 226. De voogd heeft de machtiging van de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering noodig, wanneer hij zijn pupil door anderen wil doen opvoeden, of voor zijn pupil, die den leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, met diens toestemming een arbeidskontrakt wil afsluiten. 227. De voogd van een geesteszieke is verplicht; hem te beschermen en bij te staan in al zijn persoonlijke zaken en voor zijn gezondheid zorg te dragen. 228. In gevall' het noodig blijkt, een geesteszieke onder geneeskundige behandeling te stellen, geeft de voogd hiervan kennis aan de Mdeeling voor de sociale verzekering, die aan de Geneeskundige afdeeling voorstelt, een kommissie van geneeskundigen te benoemen. Deze laatste beslist of de zieke onder geneeskundige behandeling moet worden gesteld. 229. De voogd; oefent zijn' taak ten opzichte van den minderjarige gratis uit, maar hij heeft het recht, zich schadeloos te stellen uit de goederen van den minderjarige voor alle uitgaven, voor zijn opvoeding, ontwikkeling en behan-' deling gedaan, voor zoover deze uitgaven de inkomsten van den pupil niet overtreffen. 230. De voogd beheert de goederen van den pupil als een goed werkmeester. 231. Indien de pupil de beschikking en het beheer krijgt over goederen als vermeld in art. 129, dan beheert de voogd deze goederen op gelijken voet met de andere personen,' die recht hebben op de beschikking en het beheer dezer goederen. 232. De voogd, in zijn kwaliteit van vertegenwoordiger van den pupil, heeft het recht, alle kontrakten te sluiten, die de pupil zelf zou kunnen sluiten, indien hij het volle genot zijner rechten bezat. 233. De voogd kan zijn .pupil niet vertegenwoordigen bij het sluiten van een kontrakt of in een proces met den echtgenoot van den voogd of met een zijner verwanten in opgaande of neerdalende lijn. 234. De voogd kan geen partij zijn in een kontrakt betreffende de goederen van den pupil en evenmin een vordering tegen hem verkrijgen. 50 235. Om een schuld' aam den voogd' te betalen, voortvloeiende uit kontrakten van vóór zijn benoeming, is voorafgaand verlof noodig van de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering. 236i De voogd kan geen schenkingen doen in zijn kwaliteit van vertegenwoordiger van den pupil. 237. De voogd is verplicht, ieder jaar uiterlijk 15 Januari aan de Afdeeling voor de sociale verzekering een schriftelijke verantwoording van het beheer der goederen van zijn pupil over te leggen, voor zoover de inkomsten uit deze goederen het minimum levensonderhoud van de streek overtreffen. 238. De Afdeeling voor de sociale verzekering kan aan den voogd een belooning toekennen voor het beheer van de goederen van den pupil, waarbij ze het volgende in aanmerking neemt: a. de netto inkomsten van de goederen van den pupil; b. den graad van welstand van den pupil; c. den arbeid, die door den voogd wordt besteed aan het beheer van de goederen van den pupil. 239. Bij het einde der voogdij heeft de pupil het recht, tegen den voogd een eisch in te stellen tot vergoeding van alle schaden en uitgaven, veroorzaakt door een onnauwkeurig en slordig beheer. 240. Bij heit einde der voogdij legt de voogd er een algemeene rekening en verantwoording van af. 241. Tegen alle daden van den voogd, d:e betrekking hebben op den zorg ,voor den persoon van den pupil, kan zoowel de pupil als ieder belanghebbende in beroep komen bij de Afdeeling voor de sociale verzekering. 242. Tegen de daden van den voogd met betrekking tot het beheer van de goederen van den pupil kan zoowel de pupil als ieder belanghebbende in beroep komen bij de bevoegde Afdeeling voor de sociale verzekering. 243. Partijen kunnen in beroep komen bij het Volkskommissariaat voor sociale verzekering tegen de beslissing van de Afdeeling voor de sociale verzekering betreffende de tegen den voogd ingebrachte klachten-. 244. Tegen de beslissingen van de Afdeeling voor de 51 sociale verzekering kan beroep worden ingesteld bij het Volkykioorunlcsisiairïiaat voor de sociale verzekering, dat 'het binnen drie maanden na den dag van ontvangst in behandeling moet nemen. 245. Indien de uitspraak van de Afdeeling voor de sociale verzekering door het Volkskommissariaat voor de sociale verzekering wordt bevestigd, hebben de belanghebbende partijen het recht, tegen bedoelde uitspraak op te komen overeenkomstig de regels van het burgerlijk procesrecht. 246. De in dit hoofdstuk gegeven voorschriften zijn eveneens toepasselijk op gevallen, waarin de Afdeeling voor de sociale verzekering de insteÜng der voogdij noodig acht om andere redenen, met name in geval van verkwisting of bij het vóórkomen van c>mstandigheden, die het gevaarlijk of onmogelijk maken, den betrokkene zonder maatschappelijke voogdij te laten. Aanhangsel bij art. 193 Instruktie voor het onderzoek van geesteszieken 1. Verzoeken tot onderzoek van een persoon, wiens geestvermogens gestoord zijn en tot het stellen van hem onder voogdij, worden gericht aan de Geneeskundige afdeeling of de deze vervangende instelling bij de sovdep van het gouvernement van de Woonplaats van den betrokkene. 2. De verzoeken tot onderzoek kunnen worden gedaan door de bloedverwanten, de voogden en de curators van de geesteszieken, door de insteling, waar de zieke ïn dienst is, door de vereenigingen, de poKtieke partij of andere organisaties, waarvan hij lid is en door de met hem samenwonende personen. 3. Wanneer de geneeskundige Afdeeling een verzoek tot onderzoek ontVangt, benoemt zij een geneeskundige kommtesïe, om den zieke te onderzoeken. 4. De geneeskundige kommissie wordt gepresideerd door den chef van de geneeskundige Afdeeling en bestaat uit minstens drie geneeskundige specialiteiten van het personeel der plaatselijke geneeskundige Afdeeling van de daar gevestigde psychiatrische kliniek of uit vrij praktiseerende geneesheeren. Opmerking I. Wanneer de zieke in een speciale, private of publieke inrichting wordt behandeld, maakt de geneeskundige der inrichting deel uit van de geneeskundige kommissie en heeft een beslissende stern. Opmerking II. Behalve de in dit artikel genoemde 53 personen kunnen van de geneeskundige kommissie deel uitmaken, met een beslissende stem, de geneeskundigen, die zijn uitgenoodigd door den zieke of door hen, die het verzoek tot onderzoek hebben gedaan. 5. De geneeskundige Afdeeling deelt dag, uur en plaats van de zitting der kommissie mee aan de volgende personen, die er tegenwoordig ïmoeten zijn: I. den vertegenwoordiger van de gemeentelijke afdeeling van de gouvernementeele sovdep ; II. den plaatselijken volksrechter ter keuze van den plaatselijken Raad van rechters; ui de personen, die het verzoek tot onderzoek hebben gedaan. 6. Het onderzoek geschiedt in het gebouw van de geneeskundige Afdeeling, waarheen de zieke wordt gebraoht door hen, die het verzoek tot onderzoek hebben gedaan. Indien de verschijning van den zieke voor de geneeskundige Afdeeling onmogelijk blijkt — de onwil van den zieke, om hier te verschijnen is ooik' als onmogelijkheid te beschouwen —, dan zoekt de geneeskundige kommissie den zieke te zijnen huize op, in tegenwoordigheid van die in art. 5 genoemde personen. Opmerking. Als het onderzoek in het distrikt plaats heeft, wordt de permanente vertegenwoordiger der volksrechters vervangen door den plaatselijken volksrechter. 7. Om te beslissen over de vraag, of de onderzochte persoon normaal is, kan de geneeskundige kommissie alle middelen toepassen, die in de geneeskunde gebruikelijk zijn, om een geestesziekte te konstateeren. lm 't bizonder heeft de geneeskundige kommissie het recht, indien het haar onmogelijk is na het eerste onderzoek tot een definitieve beslissing te komen, om na verloop van eenigen tijd een tweede onderzoek te verrichten of den ziekte ter observatie ih een znekeninrichting te plaatsen gedurende een door de kommissie noodig geechten tijd. 8. Van de zitting der geneeskundige kommissie wordt uitvoerig proces verbaal opgemaakt en een door de leden der kommissie geteékende akte betreffende de resultaten van het onderzoek. 54 9. De goederen en de persoon van hem, die door de geneeskundige Ikommissie voor geestesziek is verklaard, worden onder voogdij gestald en aan de organen der voogdij wordt hiervan door de geneeskundige Afdeeling kennis gegeven. Opmerking. Het orgaan der voogdij publiceert de instelling dar voogdij in het pdaaitiselijke nieuwsblad, waardin dergelijke pubJilkaties plegen voor te komen. 10. Het verzoek tot een nieuw onderzoek van den geesteszieke, om ham hersteld te verMaren, kan worden gedaan, behalve door da in art. 2 Van deze instruktie genoemde personen, door de administratie der ziekenïnrichting waarin de zieke is geplaatst en door den zieke zelf. 11. Het onderzoek van dan zieke met het doel, hem hersteld te verklaren, geschiedt overeenkomstig de in de artt. 1—8 van deze instruktie voorgeschreven regels. 12. Wanneer de zieke hersteld wordt verklaard, geeft de geneeskundige Afdeeling hiervan kennis aan het orgaan der voogdij voor de opheffing der voogdij. 13. De kosten van het onderzoek en de voogdij, komen ten laste van de onderzochte personen en wanneer dezen onvermogend zijn, ten laste ,van den staat volgens de begrooting van de geneeskundige Afdeeling. Opmerking. De kosten van het onderzoek van iemand, die door de geneeskundige ikomrrvissie voor normaal wordt verklaard, komen ten laste van hen, die het onderzoek hebben aangevraagd. 14. Zij, die opzettelijk valsche inlichtingen hébben gegeven met het doel, iemand' geestesziek te doen verklaren, zijn strafbaar wegens meineed. 15. Tegen de beslissing van de geneeskundige kommissie, die iemand geestesziek verklaart, staat binnen een maand beroep open op de plaatselijke Volksrechtbank van de woonplaats van den betrokkene. De rechtbank is bevoegd, aan het beroep geen gevolg te geven of door middel van de geneeskundige Afdeeling een nieuw onderzoek van den betrokkene te gelasten door een andere geneeskundige kommissie en in (tegenwoordigheid van de plaatselijke Volksrechtbank. 55 16. De vonnissen van de plaatselijke Volksrechtbank betreffende beroep tegen de beslissingen van de geneeskundige kommissie zijn niet vatbaar voor hooger beroep. Geteekend door: den Voorzitter van het At-Russisch Centraal /•f V Uitvoerend Comité: SVERDLOFF. den Sekretaris van het Centraal Sowjet-Comité; AVANËSOFF.