DE EERSTE WERELDOORLOG EN WAT DE TOEKOMST BRENGEN ZAL ■ i DE EERSTE WERELDOORLOG EN WAT DE TOEKOMST BRENGEN ZAL -:- I door J. KUIPER Schrijver der «Worstelingen aller eeuwen«, der «Geschiedenis van alle godsdiensten der aarde« enz. enz. LEEbwARDEN T. VAN KAMPEN 1914 GESCHIEDENIS VAN DEN EERSTEN WERELDOORLOG. Hoofdstuk I. DE OORZAAK VAN DEN STRIJD. Zoo is dan de eerste wereldoorlog losgebroken, een oorlog, eenig in de wereldgeschiedenis. De groote Mogendheden van Europa zijn in twee driebonden geschaard, de Driebond tusschen Duitschland, Oostenrijk en Italië ter eene zijde en de Triple entente tusschen Frankrijk, Rusland en Engeland ter andere zijde. En nu Oostenrijk, lid van den Drjebond, met Rusland, lid der Triple entente, tengevolge van het bekende conflikt met Servië in oorlog gekomen is, nu is de krijg ontketend, een krijg, die niet tot Europa beperkt blijft, maar een wereldbrand dreigt te worden. Immers, Japan is met Engeland verbonden en als Engeland zich in den strijd mengt, dan is Japan verplicht (en heeft dat ook reeds gedaan), zich aan Engelands zijde te scharen. En door Japan komt niet slechts Azië, maar ook Amerika in beroering. De politieke atmosfeer was reeds lang somberen drukkend geweest. De gevallen van spionage, dat de eene mogend- 6 heid de oorlogsgeheimen van de andere trachtte te weten te komen, kwamen telkens voor. Duitschland versterkte zijn legermacht, Rusland volgde, Frankrijk voerde den driejarigen dienstplicht in, Engeland organiseerde zijn leger en versterkte zijn oorlogsvloot en zoo waren alle mogendheden er op bedacht, om gereed te zijn, als de wereldstrijd een aanvang zou nemen. Om de diepste oorzaak van dezen strijd te weten, moet men terug gaan tot den Fransch-Duitschen oorlog. Frankrijk kan niet vergeten de diepe vernedering in 1871 ondergaan en het verlies van Elzas-Lotharingen en heeft sinds dit jaar steeds op wraak gezonnen. En zich niet in staat gevoelend, alleen die wraak uit te oefenen, heeft het in Rusland een machtigen bondgenoot gezocht en gevonden, die gaarne een gelegenheid te baat wil nemen, om Duitschland te vernederen en. het Pan-Slavisch ideaal, het Testament van Czaar Peter, om een „Groot Rusland" te verkrijgen, uit te voeren. En bij Frankrijk heeft zich in de laatste jaren ook Engeland gevoegd, welk land niet kan dulden, dat Duitschland' het voor een goed deel Op het gebied der industrie van de wereldmarkt heeft afgedrongen. Is de oorzaak bij Frankrijk dus rassenhaat en wraakzucht, bij Rusland uitbreidingszucht, bij Engeland is de oorzaak broodnijd en geldzucht. Zoo moet Duitschland zich aangorden, om een reuzenstrijd te aanvaarden tegen Frankrijk in het front, Rusland in den rug en Engeland ter zee. En wel is Duitschland de machtigste militaire mogendheid van Europa, doch wij kunnen het ons niet ontveinzen, dat de toestand van Duitschland hachelijk is. Het is waar, Duitschland wordt gesteund door Oostenrijk en Italië, doch die twee bondgenooten zijn elkander door rassenverschil en strijd van belangen vijandig gezind. Oostenrijk zoekt een uitweg naar de Egeïsche zee en wil zijn macht in Albanië versterken en Italië tracht dit zooveel mogelijk te verhinderen. En het is juist aan den naijver 7 tusschen Italië en Oostenrijk te wijten, dat in Albanië de rust en orde niet kan hersteld worden. Bovendien bestaat Oostenrijks bevolking voor een aanzienlijk deel uit Slaven en Serviërs, die met hun sympathieën aan de zijde van Rusland staan. De vonk, die den oorlog heeft doen ontbranden, is de vorstenmoord in Servië geweest. De Oostenrijksche troonopvolger, Frans Ferdinand (een zoon van den reeds overleden aartshertog Otto), deed den 28 Juni 1914 met zijne gemalin eene reis naar Bosnië, ten einde er de manoeuvres van het leger te leiden. Deze dag was slecht gekozen, wijl die dag voor de Serviërs een nationale feestdag is, waarop zij gedenken, hoe in 1409 het Servische leger door de Turken vernietigd werd. De Serviërs zagen dan ook in dit bezoek van den Kroonprins een uittarting van den nationalen geest. Een complot van 120 personen vormde zich, om het vorstelijke Echtpaar te vermoorden. Aan een zestal hiervan werd de uitvoering yan het plan opgedragen. Te Serajewo aangekomen, werd onder de auto, die het vorstelijke Echtpaar vervo.erde, een bom geworpen, die echter verkeerd ontplofte en de verkeerden trof. De hertog zou om 12 uur het 2e ontbijt gebruiken. Onder de gedekte tafel vond men echter twee bommen en in den schoorsteen ook een bom. In weerwil hiervan deden de hooge bezoekers na dat ontbijt toch een tocht door de stad, op welken tocht het vorstelijk paar door een leerling van het gymnasium, Princip genaamd, door revolverschoten werd vermoord. Geweldig was de indruk, dien deze vorstenmoord in Hoofdstuk II. DE VONK. 8 Oostenrijk maakte en algemeen was het medelijden met den grijzen Keizer-Koning Frans Jozef. De zes hoofdpersonen van het complot werden allen gearresteerd. De bommen bleken afkomstig uit het arsenaal te Belgrado en alle draden der samenzwering wezen naar die stad. Zelfs liep te Londen het gerucht, dat majoor Woja Tankosits, die in verband met den moord op Frans Ferdinand uit Servië vluchtte, niemand anders is, dan prins George van Servië, de gewezen kroonprins. Het gevolg van dit alles was, dat de Oostenrijk-Hongaarsche regeering den 23 Juli 1914 aan Servië een Ultimatum richtte, waarop vóór Zaterdagavond 25 Juli antwoord werd verwacht. Het Ultimatum kwam op het volgende neer: „Servië erkent, door den in Bosnië tot stand gekomen toestand (de annexatie door Oostenrijk-Hongarije) in zijn rechten niet getroffen te zijn. Servië zal zich mitsdien schikken naar de besluiten, welke de mogendheden in verband met Art. 25 van het Verbond van Berlijn zullen nemen. Gevolg gevende aan den raad der mogendheden verbindt Servië, zich zijn houding van protest en tegenstand, die het ten aanzien van die annexatie j.1. heeft aangenomen, op te geven. Het verbindt zich verder, de richting van zijn tegenwoordige politiek tegenover Oostenrijk-Hongarije te veranderen en voortaan met Oostenrijk-Hongarije op voet van vriendschappelijke en buurschappelijke betrekking te leven." Verder werd er in het Ultimatum op gewezen, dat in Servië sinds lang eene beweging bestond, ten doel hebbende, die gedeelten van Oostenrijk-Hongarije, waarin Serviërs wonen, van Oostenrijk-Hongarije af te scheuren en dat Servië niets gedaan heeft, om die beweging te onderdrukken. Een gevolg van die beweging is ook de vorstenmoord geweest. Gebleken is, dat de samenzweerders bommen en wapenen hebben gekregen van Servische officieren en ambtenaren, die tot de vereeniging „Narodna Obrowna" 9 (d.i. „Nationale verdediging") behooren. Door bemiddeling van Servische grens-autoriteiten zijn drie vernielingswerktuigen naar Servië gezonden. Servië moet zich daarom verplichten, om de vereeniging „Narodna Obrowna" te ontbinden en de officieren en ambtenaren, die zich aan anti-Oostenrijksche propaganda hebben schuldig gemaakt, te verwijderen. „Geëischt wordt," zoo ging het Ultimatum verder, „gerechtelijke vervolging van de schuldigen aan de samenzwering, waarbij een Oostenrijksche gedelegeerde tegenwoordig zal zijn en voorts een gestrenge bewaking van de grens, om den invoer van wapenen en bommen te voorkomen. „De Oostenrijksche regeering eischt verder mededeeling van de te dezer zake te nemen maatregelen." Dit Ultimatum was voor Servië een harde pil om te slikken. De Serviërs toch kunnen niet vergeten, dat Servië eenmaal het grootste deel van het Balkan-Schiereiland omvatte, en dat zelfs Griekenland daartoe behoorde. Het streven der Serviërs is „Groot Servië" te herstellen. Servië sloeg daarom een begeerigen blik op Bosnië en Herzegowina, mede ook, om door het bezit van die landen een uitweg naar de Adriatische zee te krijgen. OostenrijkHongarije was het echter voor en annexeerde die twee landen met schennis van het Berlijnsch tractaat van 1878. En nu eischte het Ultimatum niet alleen, dat Servië die annexatie als rechtmatig zou erkennen, maar ook, dat de Oostenrijk-Hongaarsche regeering meewerken zou, om de Groot-Servische propaganda binnen Servië te onderdrukken en dat Oostenrijksche gedelegeerden zullen meedoen aan het gerechtelijk onderzoek tegen de medeplichtigen aan het complot. Wat den toestand te ernstiger maakte, was een officiëel communiqué van de Russische regeering, waarin gezegd werd: „De Keizerlijke regeering, bezorgd over de mogelijke 10 gevolgen van het Ultimatum, door Oostenrijk-Hongarije bij de Servische regeering ingediend, volgt opmerkzaam de ontwikkeling van het Conflict tusschen Oostenrijk-Hongarije en Servië waarin Rusland niet onzijdig kan blijven." Servië antwoordde op het Oostenrijksche Ultimatum, dat de regeering er in toestemde, officiéél af te kondigen, dat alle anti-Oostenrijksche vereenigingen moeten worden ontbonden, dat de wet op de dagbladpers gewijzigd wordt en dat alle officieren en beambten, die zich gecompromitteerd hebben, op non-activiteit gesteld zullen worden. Evenwel verklaarde de Servische regeering niet toe te kunnen staan, dat Oostenrijksche beambten#zitting moeten nemen in de enquête-commissie. Zij deed, in geval Oostenrijk hier mee geen genoegen neemt, een beroep op het scheidsgerecht in Den Haag en op de mogendheden. Servië ging naar ons inzicht zoover als het kon en Oostenrijk had er genoegen mee moeten nemen. Waar is het Haagsche Hof van Arbitrage anders voor, dan om in dergelijke kwesties uitspraak te doen? Oostenrijk wilde echter van geen arbitrage weten. Zeer zeker na ruggespraak gehouden te hebben met Duitschland, verklaarde Oostenrijk het antwoord van Servië voor onvoldoende en de Oostenrijksche gezant VonGieslverlietBelgrado. Italië^ en Engeland wendden pogingen aan, om door een verzoeningsactie den vrede te herstellen. Het Internationaal Vredesbureau te Bern en het Internationaal Socialistisch Bureau te Brussel trachtten mede verzoenend tusschenbeide te komen, doch te vergeefs. Uit alles bleek, dat Oostenrijk en Duitschland den oorlog wilden. Hun tijd van aanval was niet slecht gekozen. Engeland toch zit met de Ulsterkwestie, Rusland wordt geteisterd door hongersnood en in de zitting van den Franschen ministerraad had de Senaat Humbert een niet zeer rooskleurig boekje open gedaan over den toestand van het Fransche leger. 11 Hoofdstuk III. DE OORLOGSKANSEN. De geschiedenis vermeldt ons van reuzenlegers als van Xerxes, die met een millioen soldaten tegen Griekenland optrok, van Godfried van Bouillon, die met 600.000 man ter Kruisvaart toog en van Napoleon, die mede met 600.000 man zijn tocht naar Rusland ondernam. Doch de legermachten van heden laten die der oudheid èn wat sterkte, èn wat uitrusting en bewapening, èn wat organisatie betreft, verre achter zich. De duizenden van vroeger zijn nu millioenen geworden. De Driebond beschikt, wat Duitschland, met 65 millioen inwoners betreft, in oorlogstijd over 4.355.914 man (in vredestijd over 655.914 man), terwijl de Duitsche Marine bestaat uit 13 dreadnoughts, 16 pantserschepen, 17 gepantserde kruisers, 38 kruisers, 71 torpedojagers, 130 torpedobooten en 12 duikbooten. Oostenrijk-Hongarije met 51 millioen inwoners, brengt in oorlogstijd 1.364.000 man onder de wapenen (in vredestijd 400.000 man). De vloot bestaat uit 2 dreadnoughts, 8 pantserschepen, 4 gepantserde kruisers, 8 kruisers, 30 torpedojagers, 49 torpedobooten en 8 duikbooten. Italië, dat 35 millioen inwoners heeft, brengt in oorlogstijd 1.325.000 man onder de wapenen, (in vredestijd 320.000 man), terwijl de Marine bestaat uit 2 dreadnoughts, 8 pantserschepen, 5 gepantserde kruisers, 33 kruisers, 26 torpedojagers, 80 torpedebooten en 9 duikbooten. Hier tegenover staat de Triple-entente, die, wat Frankrijk betreft, in oorlogstijd 4.481.491 man onder de wapenen brengt, terwijl de Fransche Marine bestaat uit 16 dreadnoughts, 18 gepantserde kruisers, 80 torpedojagers, 180 torpedobooten en 62 duikbooten. Engeland met 46 millioen inwoners heeft in oorlogstijd 12 600.287 man en in vredestijd 136.000 man. De Engelsche marine is echter sterker dan die van twee andere grootmachten te zamen en bestaat uit 18 dreadnoughts, 46 pantserschepen, 42 gepantserde kruisers, 117 kruisers, 175 torpedojagers, 120 torpedobooten en 66 duikbooten. Rusland heeft in oorlogstijd 6 millioen man onder de wapenen. Zijn vloot bestaat uit 2 dreadnoughts, 13 pantserschepen, 21 kruisers, 61 torpedojagers, 66 torpedobooten en 20 duikbooten. De Driebond beschikt dus over 6.854,914 man in oorlogstijd, waartegen de Triple entente over staat met 11.081.778, man. Bovendien wordt de Triple entente gesteund door Servië met 400.000 man, Montenegro met 40.000 soldaten en België met 200.000 soldaten. De legersterkte van de Triple entente is dus bijna twee keer zoo sterk als die van den Driebond, terwijl zij tevens over de machtige vloot van Engeland beschikt. Doch wij moeten niet slechts letten op de getalsterkte der legers, maar ook op de hoedanigheid der soldaten. En dan, is het een feit, dat het Duitsche leger in geoefendheid, discipline en uithoudingsvermogen boven de andere legermachten staat. Ook al houdt Italië zich onzijdig, dan zijn de oorlogskansen te land voor den Driebond, ter zee voor de Triple entente gunstig. De laatste heeft echter haar positie zeer versterkt door de overeenkomst, dat Engeland, Frankrijk en Rusland niet afzonderlijk, doch* alleen te zamen vrede mogen sluiten. 13 Hoofdstuk IV. HET BEGIN VAN DEN STRIJD. Weldra werden de vijandelijkheden door Oostenrijk tegen Servië geopend. De Oostenrijksche troepen trokken de Hongaarsch-Servische grens over en kwamen te Mitrowitsa aan. De Servische troepen werden teruggeslagen. Rusland was bereid Oostenrijk-Hongarije in zijn rechtmatige eischen te steunen en Servië toegevendheid aan te raden, doch verklaarde nooit te zullen toelaten, dat voor de misdaad van enkelen het geheele Servische volk gestraft wordt. Ook namen de Oostenrijkers den Servischen opperbevelhebber, den hertog Poetnik, op het station Kelenfald (nabij Boedapest) gevangen, toen deze uit de badplaats Gleichenberg naar Servië wilde terugkeeren. Poetnik werd echter later weer vrijgelaten. Servië heeft tot hoofdstad Belgrado, de witte stad, slechts door de niet breede Save-rivier van het vijandelijk Oostenrijk gescheiden. Daar de stad strategisch dus zeer ongunstig gelegen is, verlegde de Servische regeering den regeeringszetel van Belgrado verder naar het binnenland. De officiëele oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië luidde: „Aangezien de Koninklijk Servische regeering niet op bevredigende wijze antwoord heeft gegeven op de nota, haar den 23 Juli door den Oostenrijksch-Hongaarschen gezant te Belgrado overhandigd, bevindt zich de Keizerlijke en Koninklijke regeering in de noodzakelijkheid, om tot handhaving van haar rechten en belangen haar toevlucht tot de wapenen te nemen. OostenrijkHongarije beschouwt zich derhalve van dit oogenblik af in oorlog met Servië." 14 Terstond na het bekend worden van de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië, begon Rusland leger en vloot te mobiliseeren. Duitschland, hierdoor ongerust geworden, zond onmiddellijk een Ultimatum aan Rusland, dat het binnen 12 uur zijn mobilisatie zou staken, terwijl het van Frankrijk eischte, dat het binnen 24 uur zich neutraal zou verklaren, ingeval het tot een oorlog tusschen Duitschland en Rusland zou komen. Aan het Ultimatum werd door Rusland niet voldaan, en Zaterdagavond 1 Augustus om half acht overhandigde- de gezant van Duitschland te St.-Petersburg de oorlogsverklaring en verliet hij Ruslands hoofdstad, terwijl de Russische gezant te Berlijn van de Duitsche regeering zijn pas ontving. Gevolg hiervan was, dat ook in Duitschland, Oostenrijk en Frankrijk bevel gegeven werd tot algemeene mobilisatie. In Nederland begreep men nu ook niet langer stil te kunnen zitten. Den 30 Juli werd in Den Haag een buitengewone Ministerraad gehouden met Amsterdamsche financiers. Men kwam tot overeenstemming, om een bedrag van 200 millioen ter beschikking te stellen van het nieuw gevormde bankierssyndicaat. De daartoe noodige middelen zouden door de Nederlandsche Bank worden verstrekt; een en ander behoudens goedkeuring der Staten-Generaal. En den 31 Juli besliste H. M. de Koningin der Nederlanden dat er oorlogsgevaar bestond in den zin van art. 186 der Grondwet en teekende het oproepingsbesluit om te mobiliseeren. De miliciens en landweer werden met spoed opgeroepen. Het zou voor Duitschland een groot voordeel geweest zijn, als het van onze spoorwegen in Limburg en N.-Brabant had kunnen gebruik maken, om België en Frankrijk binnen te vallen. Oud-Minister Colijn sprak het als zijn vermoeden uit, dat de Duitschers van dit plan hebben afgezien, ziende onze flinke en snelle mobilisatie. 15 Hoofdstuk V. HET CHRISTENDOM MOBIEL VERKLAARD. De menschheid is een monster, dat haar eigen kinderen verslindt en naardat dat monster scherpzinniger wordt in het uitdenken van nieuwe middelen van aanval, wordt het ook bloeddorstiger en wreeder en daardoor gevaarlijker. Zoo heeft thans weer Turpin, de uitvinder van de merkwaardigste springstof, het melaniet, in zijn huisje te Pontoise rookloos kruit uitgevonden, dat zeer lang in ongerepten staat bewaard kan worden en een enorme kracht kan ontwikkelen. Bovendien heeft hij vijf verschillende soorten van helsche machines uitgevonden, die zoo verschrikkelijk van flitwerking zijn, dat hij tot het besluit gekomen was, zijn uitvinding niet wereldkundig te maken. Een enkele van deze bommen zou voldoende zijn, om b.v. de geheele bemanning van een dreadnought te vernietigen of het geheele garnizoen van een fort. Voor de troepen te velde, die met projectielen beschoten worden, wordt de toestand onhoudbaar. De slachtoffers zouden zoo talrijk zijn, dat de demoralisatie weldra tot een vreeselijke paniek zou overslaan. Toen echter bijna geheel Europa zich mobiliseerde en er gevaar dreigde voor de Fransche natie, heeft Turpin besloten, zijn uitvinding aan den Minister van Oorlog aan te bieden. Een moeder-zwijn is óók gevaarlijk voor haar jongen, maar in den regel gaat in de eerste dagen na haar bevalling de zoon of knecht van den boer bij het zwijn in het hok slapen, om de jongen tegen de moeder te beschermen. Maar wie gaat bij de menschheid in het hok slapen, om haar kinderen tegen haar zelve te beschermen? Niemand. Zij verslindt haar kinderen op de wreedste en monsterachtigste wijze en — er is geen beschermer. Wij hadden gehoopt, dat het Vredespaleis in den Haag het uitgangspunt 16 zou worden van den vrede op aarde en dat het Hof van Arbitrage in Neerlands residentie-stad als de beschermer der menschheid zou optreden, maar het monster, dat men menschheid noemt, schept er behagen in, het Vredespaleis te versieren, doch negeert hetHaagsche Arbitrage-hof. En de Czaar, die door zijn manifest meer dan iemand de vredesbeweging heeft aangewakkerd en versterkt, zou die het niet geweest zijn, die het woelachtige en moordzuchtige Servië tegen Oostenrijk heeft gesteund en gemaakt heeft, dat Servië op het Oostenrijksch Ultimatum een onvoldoend antwoord zond? Hoe het ook zij, de menschheid moet een beschermer hebben. Dien beschermer te ontdekken (want hij is er, als men hem hebben wil), zal de schoonste en grootste ontdekking in de wereldgeschiedenis zijn, schooner en grooter dan de ontdekking van Amerika in 1492. Wat Mr. Troelstra in de Spoedvergadering der Tweede Kamer van 3 Augs. 1914 zei: „Als de oorlog voorbij is, zal er gelegenheid 'zijn, de zaak nader te bespreken", moet bewaarheid worden. Wij moeten weten, hoe het vreeselijk drama is ontstaan, en dat niet alleen, maar wij moeten óók weten, hoe het voorkomen kan worden. Bijna geheel Europa is mobiel verklaard. Dat wil zeggen, zonen zijn bij hun ouders, vaders zijn bij hun echtgenooten en kinderen en jongelingen bij hun verloofden weggerukt. De handel is gestremd, fabrieken worden stop gezet uit gebrek aan werkvolk, de oogst staat rijp op het land, doch de handen, die de granen en de vruchten in de schuren moeten bergen, zijn thans geroepen, om te verwoesten en te vernielen. De industrie is verlamd, het wereldverkeer staat stil en heel de wereld is op losse schroeven gesteld. Niets geeft meer zekerheid, nergens is vastheid, het credietwezen is verdwenen, wantrouwen heerscht alom, overal gevoelt men zich onveilig en de schuilplaats ontbreekt, waarin men zich dekken kan tegen de woedende oorlogs- 17 orkanen, die zoo plotseling en onverwachts zijn opgestoken. De hel heeft zich gemobiliseerd en spert haar kaken open, om de geheele menschheid te verslinden. Maar tegen die mobilisatie roept het Christendom een andere mobilisatie uit, eene mobilisatie van alle krachten der liefde, der barmhartigheid en van mededoogen. Die mobilisatie zal allereerst bestaan, door de vrouwen en kinderen te steunen en te troosten, wier man en vader voor den krijgsdienst zijn afgeroepen; door de landlieden te helpen, om vruchten en granen in de schuren te bergen; door allen bij te staan, wier zaken door gebrek aan arbeidskrachten in het ongereede zijn gekomen; door gewonden te verbinden en zieken te verplegen. Maar verder ook zal, evenals Oostenrijks Keizer in Servië zocht naar de aanstokers van het complot, dat zijn troonopvolger van het leven beroofde, gezocht worden naar de bron, de oorsprong van al den jammer en de ellende, die thans over de maatschappij uitgestort worden, en niet eerder zal worden gerust, vóór die bron gestopt is, die oorzaak weggenomen is en, naar het beginsel van het Christendom, het kwade overwonnen is door het goede. Hoofdstuk VI. JAURÈZ VERMOORD. — DE HOUDING DER SOC. DEM. ARB. PARTIJ IN ONS LAND TEN OPZICHTE VAN DEN OORLOG. — LUXEMBURG DOOR DUITSCHLAND BEZET. 'npe midden van het oorlogsrumoer kwam uit Parijs het 1 bericht, dat de leider der Fransche sociaal-democraten, Jaurèz, den 30 Juli te Parijs door een 29-jarig patriot verraderlijk werd doodgeschoten, omdat Jaurèz tegenstander van den driejarigen dienstplicht was. Op de groote Wereldoorlog 2 18 socialistische betooging voor het behoud van den vrede, enkele dagen te voren te Brussel gehouden, had de schoone welsprekendheid van Jaurèz de uit duizenden bestaande menigte geëlectriseerd. Jaurèz had met eenige vrienden in het café Croissant gezeten; hij zat bij een raam, dat op straat uitzag; men had opgemerkt, dat er een groep jonge lieden bij het raam stond. Opeens werd het gordijn voor het raam, waaraan Jaurèz zat, opgelicht en een revolver er door gestoken. Vóór Jaurèz een beweging had kunnen maken, kreeg hij twee schoten in het hoofd. De moordenaar weigerde zijn identiteit bekend te maken. Jaurèz was slechts 45 jaar oud en was in Nederland in de eerste plaats bekend als hoofd der socialistische partij in Frankrijk. Hij was een kunstenaar met het woord en zijn wijsgeerige en historische werken hebben ook buiten Frankrijk groote bekendheid verworven. Hoewel men de Socialisten vaak „vaderlandloozen" noemt, steunen ze over het algemeen toch hun regeeringen ter verdediging van het vaderland. In de Spoedvergadering van 3 Aug. 11. der Tweede Kamer zei Mr. P. J. Troelstra onder anderen: „De oproeping van onze militaire krachten heeft een pacifistisch karakter, nl. om ons land te houden buiten den oorlog. Ieder zal het moeten toejuichen, dat de regeering de daarvoor beschikte krachten heeft opgeroepen. „Ook een volksleger zou zeker naar de grenzen gaan. We staan aan de zijde der regeering. Spreker vraagt slechts niet verder te gaan, dan de striktste noodzakelijkheid gebiedt. Of de geheele mobiliseering noodig was, kan alleen door de regeering worden beoordeeld. Voorts vraagt spreker, dat zoo goed mogelijk worde gezorgd voor de gezinnen, die van hun kostwinners zijn beroofd. Het nationale overheerscht in dit historisch oogenblik de geschillen. (Applaus). De strijd tegen het militairisme wordt 19 door het Socialisme gevoerd langs breede lijnen. Thans is het oogenblik niet daar, te beoordeelen, hoe ver het standpunt door later wordt bevestigd. „Als de oorlog voorbij is, zal er gelegenheid zijn, de zaak nader te bespreken. Indien één regeering onschuldig is aan deze vreeselijke misdaad, is het zeker de regeering van ons land. Mijne partijgenooten zullen hun plicht doen als Nederlanders (applaus). Indien er Socialistische liederen worden gezongen, geve dit geen aanleiding tot ergernis. Spreker brengt hulde aan de regeering voor de economische maatregelen, speciaal het onteigeningsontwerp, om de levensmiddelen beschikbaar te houden. Spreker vraagt de regeering te willen bevorderen, dat door den kritieken toestand werkeloos geworden arbeiders ten platten lande bij den oogst arbeid verkrijgen. Spreker hoopt ook, dat de regeering de volksvertegenwoordiging op de hoogte zal willen houden van de voornaamste gebeurtenissen betreffende onze hoogste belarigen, opdat wij niet plotseling voor een voldongen feit worden geplaatst. „Spreker heeft nu nog een vraag te richten tot de burgerlijke pacifisten en wenscht als zijne opinie uit te spreken, dat een samengaan van de kleine naties, om de geschillen (tusschen de groote mogendheden door arbitrage te doen beslechten, wenschelijk is. Ten slotte wijdt spreker nog een weemoedig woord aan de nagedachtenis van den vermoorden Jaurèz, door wiens verscheiden is gevallen niet alleen de bekwaamste leider der Sociaal-democratie, doch ook een eerste figuur in de vredesbeweging. „Spreker zegt nog toe, dat de georganiseerde arbeiders en hunne vakvereenigingen gaarne zullen medewerken, wanneer het geldt te steunen hen, die behoeftig zijn." („Bravo's".) En in een Manifest van het Soc. Dem. A. P. Bestuur, gepubliceerd in „Het Volk", werd o. a. gezegd: „Thans staat het Nederlandsche volk, staan ook wij. 20 kameraden, voor de onverbiddelijke gevolgen van den oorlog. „De mobilisatie van leger en vloot door de regeering is het eerste gevolg. Daar deze moet dienen, om te toonen, dat ons volk alles wil doen, om niet in den strijd der groote mogendheden te worden betrokken, heeft de Soc. Dem. Kamerfractie daarvoor haar steun verleend." En verder: „Zoekt dus uwe kracht vooral daarin, en doet onderwijl al datgene, wat de oorlogstoestand, dien niet de Nederlandsche regeering, doch de buitenlandsche groote mogendheden hebben veroorzaakt, nu eenmaal van ons eischt." Deze houding der Soc. Dem. A.-partij kunnen wij verklaren. Nederland toch mist de kracht, om tegen eenige mogendheid aanvallend op te treden. Zijn middelen van verweer hebben alleen een verdedigend karakter. En wie kan het eenige regeering kwalijk nemen, dat ze in oorlogstijd alle middelen van verweêr, die haar ten dienste staan, te baat neemt, om de grenzen voor de invallen van vijandige benden te beveiligen en het land voor overheersching door een andere mogendheid te bewaren. Immers niemand. En wij kunnen het begrijpen, dat ook de Soc. Dem. A. Partij in deze moeilijke tijden aan de Ned. regeering haar gewaardeerden steun heeft toegezegd. In „Het Volk" van Woensdag 5 Aug. werd gezegd (in het Hoofdartikel): „En de vraag kan komen, of een ingrijpen onzerzijds, om de Fransch-Belgische kansen te versterken, uit een oogpunt van zelfbehoud geen wijze politiek is". Zoowel Mr. P. J. Troelstra in de Tweede Kamer als het Soc. Dem. Partijbestuur in „Het Volk" kwamen tegen deze woorden (van Vliegen?) in verzet, en wilden de onzijdigheid van Nederland gehandhaafd zien. De fout zit hierin, dat de eene mogendheid de andere dwingt, om groote militaire uitgaven te doen. En daar ze, in weerwil van alle verbonden en traktaten, elkander vijandig gezind zijn, dwingen de Staten elkander, die uit- 21 gaven hoe langer hoe hooger op te voeren. Is een Staat zwak, dan is ze weldra een prooi der andere. Doordat Turkije zwak was, waagde Italië het, in vollen vrede dat land aan te vallen en van Tripoli te berooven. En daarna maakten Servië, Bulgarije en Montenegro misbruik van den uitgeputten toestand van Turkije, om dien Staat verder uitgestrekte stukken gebied te ontnemen. Een land, dat niet in oorlog gewikkeld wil worden, moet zorgen, dat het militair zoo sterk mogelijk zij. Een militair zwakke Staat lokt andere Staten uit, om het aan te vallen en te bezetten. Dat ondervond ook Luxemburg, dat den 4 Aug. 1914 door Duitschland bezet werd, wetend, dat het in dat Groot-Hertogdom op geen tegenstand zou stooten. Door den inval in Luxemburg won de Duitsche Generale staf één dag uit en verschafte zich daardoor een vooruitgeschoven steunpunt in de richting van Frankrijk. Duitschland zal begrepen hebben, dat, indien het zelf Luxemburg niet bezette, dit wellicht door Frankrijk zou geschieden. De oorlogsverklaringen zijn gedaan in deze volgorde: 1° Oostenrijk-Hongarije aan Servië; 2° Duitschland aan Rusland; 3° Duitschland aan Frankrijk; 4° Duitschland aan België; 5° Engeland aan Duitschland; 6° Oostenrijk-Hongarije aan Rusland; 7° Montenegro aan OostenrijkHongarije; 8° Servië aan Duitschland; 9° Frankrijk aan Oostenrijk-Hongarije; 10° Montenegro aan Duitschland; 11° Engeland aan Oostenrijk-Hongarije; 12° Japan aan Duitschland; 13° Oostenrijk aan Japan: 14° OostenrijkHongarije aan België en wel den 27 Aug. 1914. 22 Hoofdstuk VII. DE MOBILISATIE IN NEDERLAND. — BELGIË'S ONZIJDIGHEID GESCHONDEN. — LUIK GENOMEN. — STRIJD TUSSCHEN EEN VLIEGMACHINE EN EEN ZEPPELIN. — LUCHTESKADERS. In onderscheiding van 1870, toen ze „een Janboel" was en veel tijd vereischte, liep in 1914 de mobilisatie in Nederland vlug en regelmatig van stapel en alles werd aangewend, om ons land in geduchten staat van tegenweer te brengen. Èn hieraan èn ten gevolge zijner meer Noordelijke ligging, had Nederland het te danken, dat het niet het lot van België trof, dat al spoedig in de moeilijkheden van den oorlog gewikkeld werd. 's Avonds 7 uur van den 2 Aug. toch overhandigde de Duitsche gezant aan de Belgische regeering een Ultimatum, waarin gezegd werd, dat Duitschland vernam, dat belangrijke Fransche troepenmassa's aanstalten maakten, om bij Givet en Namen te gaan opereeren en zich verplicht achtte, defensie maatregelen te nemen. Hij verzocht de Belgische regeering daarom, hem vóór 's morgens 7 uur van 4 Aug. te doen weten, of België bereid was aan Duitschland* voor zijn operatie's faciliteiten te verleenen. De Belgische regeering antwoordde, zeer verrast te zijn over deze mededeelingen, daar zij omtrent 'slands neutraliteit van Frankrijk de meest formeele verzekeringen had ontvangen en dat België zich te veel van zijn waardigheid en belangen bewust was, om aan een dergelijke in mora stelling te gehoorzamen. Den 5 Aug. rukte nu het 7e Duitsche legercorps, 40.000 man, te Verviers België binnen en het 8e Duitsche legercorps legerde zich bij een andere Belgische plaats. Bovendien staken de Duitschers Visé en Argenteau in brand. Het aanhouden van een auto op onze grenzen. 24 Te Visé schoten burgers op de Duitsche troepen, die daarop de burgers decimeerden. De twee Duitsche Bataljons, samen 100.000 man sterk, rukten op Luik aan, waar ze poogden de Maaslinie te forceeren. De Belgen, 25.000 man sterk, sloegen den aanval af en verhinderden den vijand, de Maas over te trekken. Voor Luik sneuvelde den 6 Aug. prins Friedrich Wilhelm von Lippe, commandant van een Hannoversch regiment. Opmerkelijk mag genoemd worden, dat de bescherming van België's onzijdigheid in de eerste plaats was opgedragen aan den koning van Pruisen. Nu Duitschland de Belgische neutraliteit geschonden heeft, zijn als natuurlijke beschermers dier onzijdigheid aangewezen Frankrijk, Engeland en Rusland, welke Staten alle in oorlog met Duitschland zijn. Duitsche gewonden, te Maastricht binnen gedragen, zeiden, dat ze dachten, tegen Franschen te vechten. Hieruit ziet men, dat de oorlog één groot misverstand is. België, dat evenals Nederland, geheel onschuldig aan den oorlog is, wordt het eerst door den oorlogsgruwel getroffen en de mindere Duitsche soldaten, die dien gruwel uitvoeren, zien de Belgen voor Franschen aan. De Belgen streden met leeuwenmoed tegen de Duitschers en sloegen menigen aanval af. Te Herstal was ieder huis in eene versterking herschapen; barricaden werden opgeworpen; vrouwen sleepten ammunitie aan. Tot den laatsten man en de laatste vrouw in de nauwe straatjes buiten gevecht waren gesteld, duurde de gewapende tegenstand voort. Zoo waren er 2000 man Duitsche troepen bij Herstal doorgedrongen, waar zij door een verschrikkelijk geweervuur werden ontvangen. Nadat echter de Duitsche divisies, die den aanval op Luik ondernomen hadden, versterkt waren, werd de aanval op die stad voortgezet en Vrijdag 7 Augustus, 's morgens 8 uur, was de vesting in het bezit der Duitschers, die 25.000. man verloren. Generaal Leman, de verdediger van Luik, werd gevangen naar Duitschland gevoerd. 25 Toen boven de vesting Toul een Zeppelin-luchtschipper verscheen, steeg ook de Fransche vlieger Garos op en liet zich met zijn vliegmachine boven op de Zeppelin vallen, die volkomen vernield werd. Roland Garos werd in 1887 te Saint Denis geboren. In Sept. 1913 deed de jonge man zijn merkwaardige vlucht over de Middellandsche zee. Een „Zeppelin" uit Keulen wierp in Luik een 12-tal bommen, die er veel verwoesting aanrichtten. In dezen oorlog heeft Duitschland 21 luchtschepen tot zijn beschikking, Rusland 12, Frankrijk 10 met 350 vliegmachines, Oostenrijk 9 met 120 vliegmachines, Engeland 4 met 200 vliegmachines. In het geheel moeten de oorlogvoerende volkeren te zamen 66 bestuurbare luchtschepen met 1500 vliegmachines tot hun beschikking hebben. Door de vliegmachines kan men echter ook het spoor bijster worden. Toen Jan Olieslagers van een verkenningstocht terugkwam met de melding, dat Nederland Duitsche troepen over zijn grenzen liet trekken (Olieslagers was door onze grijs-groene uniformen in de war geraakt, die hij voor Duitsche uniformen aanzag), waren de Belgen zeer verontwaardigd op de Nederlanders, tot de „Nieuwe Gazef' van Antwerpen het misverstand ophelderde en de Belgen kalmeerde. Begin 1913 meende men nog, dat men met daarvoor ingerichte kanonnen den inval van een lucht-eskader wel zou kunnen beletten. Krupp bracht speciale anti-aviatische kanonnen, op auto's geplaatst, in den handel. Er werden proeven genomen, maar dra bleek, dat de trefkans buitengewoon klein was. Het kanon van Krupp was waardeloos. Dus: wil men den inval van een lucht-eskader beletten, dan moet men dat doen door een ander lucht-smaldeel. 26 Hoofdstuk VUL AMERIKA BIEDT BEMIDDELING AAN. — HET VOLK NIET GEHOORD. — DE ZWAKHEID DER INTERNAT. SOC. DEM. ARB. PARTIJ. — WAT ER GEDAAN MOET WORDEN, OM DEN OORLOG TE VOORKOMEN. — VOLKSTRIBUNEN MET HET RECHT VAN HET „VETO". In Amerika begreep men, dat door den ontketenden oorlog de geheele beschaving op het spel gezet werd en een golf van verontwaardiging en ergernis ging door het land bij het besef, dat alle hulpmiddelen der moderne beschaving blijkbaar onmachtig zijn, om de catastrophe te voorkomen. „Dat drie regeerders," zoo schreef een Amerikaansch blad, „een te Weenen, een ander te St. Petersburg, een derde te Berlijn, in staat zijn, over oorlog en vrede te beslissen, gaat boven het begrip van den gemiddelden burger, gewend aan het democratische regeeringsstelsel der Vereenigde Staten." „Van deze drie mannen," zei een andere Amerikaansche Courant, „heeft alleen die te Berlijn meer dan middelmatige bekwaamheden; niettemin wordt dezen drie vergund, te spelen met de levens van millioenen menschen, met eigendom en waarde van duizenden millioenen, met handel en nijverheid, welvaart, wetten en instellingen, niet slechts van Keizerrijken en Koninkrijken, maar van Continenten. Aan hen is overgelaten te beslissen, of de wereld getuige zal zijn van den meest bloedigen en verwoestenden oorlog der geschiedenis. Het zou belachelijk zijn, indien het niet zoo gruwelijk ware." President Wilson en minister Bryan, met andere leden der regeering der Vereen. Staten van N.-Amerika, ten diepste bewogen door het vooruitzicht van den meest gruwelijken en verwoestenden oorlog in de historie, ver- 27 klaarden zich bereid, de rol van bemiddelaar op zich te nemen en al het mogelijke te doen, om te voorkomen, dat Europa zal worden geteisterd door den „cycloon van den dood," waarmee het bedreigd wordt. Al de oorlogvoerende Staten, op Rusland na, wezen echter deze bemiddeling af. Duitschland wordt geacht voor West-Europa een krachtige voormuur te zijn tegen Rusland. En in Rusland ziet men een gewenschten bufferstaat tusschen Europa en het Gele Ras. Evenals in de zee de eene golf de andere jaagt, zoo drijft in de menschenwereld de eene vijand den anderen. De fout ligt hierin, dat onze tijd te veel doet aan Rasverheerlijking. De Slaven hebben tot ideaal een „Groot Rusland", de Serviërs willen een „Groot Servië", de Germanen jagen naar een imperialistisch Duitschland, de Romanen willen Frankrijk in vroegere eere herstellen en het Keltisch Engeland wil de wereldheerschappij ter zee behouden. Doch boven al deze rassen-idealen moet het Christelijk beginsel (als een banier boven de volkeren) gesteld worden: „In Christus is geen Jood of Griek, geen Scyt of Barbaar." De volkeren moeten zich eerst Christenen, en daarna Germanen, Slaven, enz. gevoelen en niet hun- eigen voordeel trachten te behartigen ten koste van het algemeen belang. Zooals het gewoonlijk heet, hebben de vorsten het „recht van oorlog en vrede." In de 6e afdeeling der Ned. Grondwet (art. 58) staat: „De Koning verklaart oorlog." Zoo spoedig de oorlog verklaard is, moeten de vorsten, overeenkomstig de Constitutie, onmiddellijk hiervan mededeeling doen aan de Volksvertegenwoordiging. Naar onze overtuiging moet dit veranderd worden en in de Grondwetten moet een artikel worden opgenomen, b.v. als het volgende: „De Koning verklaart oorlog in overleg met de beide 28 Kamers der Volksvertegenwoordigers, die daarover in gemeenschappelijke en geheime zitting beraadslagen." De internationaal georganiseerde Soc. Dem. partij zou evenals de R. Kath. Kerk ook veel kunnen doen ter voorkoming van den oorlog, indien beide aan hare leden verboden, om tegen elkander oorlog te voeren. Het geestelijk beginsel toch moet gaan boven nationale belangen. En waar menschen in beginselen zich één gevoelen en zich zelfs als zoodanig internationaal georganiseerd hebben, daar moest het onzes inziens niet kunnen voorkomen, dat zij om nationale belangen (die immers ondergeschikt zijn aan de geestelijke beginselen) elkander op het oorlogspad bestrijden. Indien de vrienden van den vrede niet hun uiterste best doen, dan dreigt geheel Europa één Balkan te worden, waar de eene oorlog eindigt, om den anderen weer te beginnen. Het is al teekenend, dat de wereldoorlog uitbrak juist in de zomervacantiën, toen de parlementen niet bijeen waren en de afgevaardigden der volkeren voor het meerendeel op reis waren. Bij het loslaten van een vloed van leed en ellende over een geheel werelddeel, zijn de volksvertegenwoordigers niet gehoord of gekend. Ware hetwèl geschied, dan kan men er zeker van zijn, dat de oorlog niet was uitgebroken. Een gering aantal diplomaten en vorsten hebben dit gruwelijk misdrijf op hun geweten. Doch mag het wel en wee van millioenen menschen gelegd worden in de handen van een luttel aantal personen, die den oorlog maar al te dikwijls als een sport beschouwen en die, omdat ze de beschikking hebben over machtige legers en vloten, wel eens een oorlog ontketenen willen, teneinde roem, eer en macht te behalen en Hater misschien een standbeeld te verwerven. Toen in 1911 Duitschland zijn kruiser,, de „Panther", naar Agadir zond, en de kwestie aangaande Marokko de 29 oorzaak dreigde te worden van een grooten Europeeschen oorlog, deed het Internationaal Socialistisch Bureau te Brussel zijn waarschuwende stem hooren en heeft toen zeer veel gedaan tot bewaring van den vrede. Enkele invloedrijke bladen hebben toen dat Bureau bespot, en gezegd, dat het ook een „Groote Mogendheid" wilde zijn, die in de vergadering der diplomaten zijn stem wilde laten hooren, doch die spot was geen spot, al was ze ook als zoodanig bedoeld, maar een lof- en eertaai voor dat Bureau. Hier moet het juist heen, dat eene vertegenwoordiging van het volk (die niet tevens eene vertegenwoordiging der parlementen is) mede als „Groote Mogendheid" optreedt, ten einde bij beslissingen over oorlog haar stem te laten hooren. In Rome had men in den ouden tijd volkstribunen, die het recht hadden in zaken, de levensbelangen van het volk betreffende, het „ Veto", het „Ik verbied het" uit te spreken. Zoo moesten aan de Gezantschappen der verschillende volken „Volkstribunen" verbonden zijn met recht van het „veto", vertegenwoordigende niet de regeering van het volk, maar het eigenlijke volk. Nu de wereldoorlog ontbrand is, steunen de Socialisten in de oorlogvoerende landen allerwege hun regeeringen. In Duitschland nam het Socialistische Rijksdaglid Liebknecht als vrijwilliger dienst in het Duitsche leger en in België' streed de Socialist Van der Velde tegen de Duitschers. Bij de begrafenis van Jaurèz zei de Fransche arbeidersleider Jouhaux, bekend om zijn anti-militairistische propaganda en sprekende uit naam van de vakbonden, uit naam van al die werklieden, die zich reeds bij hun regiment hadden gevoegd en ook van hen, die — zooals spreker zelf — zich den volgenden dag daarbij zouden aansluiten, dat zij bereidwillig op het slagveld den aanvaller zouden terugdrijven. „Wij zullen," zei spreker, „soldaten zijn voor de vrijheid, om aan de verdrukten eene vrijheid als de onze te ver- 30 zekeren, om eene harmonie tusschen de volken te vestigen, door een vrije entente der natie's. Dat ideaal zal het ons niet moeilijk maken te overwinnen." Deze woorden wekten groote geestdrift. In den Duitschen Rijksdag hield de Rijkskanselier den 4 Aug. een rede, die luide door alle partijen werd toegejuicht, waarna een oorlogscrediet werd toegestaan van 5 milliard. Namens de regeering dankte de rijkskanselier hiervoor. Terwijl alle afgevaardigden, ook de Sociaaldemocraten, zich van hunne zetels verhieven, werd een „hoch" op den Keizer aangeheven, waarmee alle partijen instemden. En de Soc. dem. Haase zeide bij die gelegenheid in den rijksdag: „In de ure des gevaars kan het vaderland op ons rekenen!" • "-fiM Het Soc. Democratische Rijksdaglid Hermann Mendell nam als vrijwilliger dienst. Mendell was het Rijksdaglid, dat kort geleden een rede in den Duitschen Rijksdag besloot met de woorden „Leve Frankrijk". — En in Frankrijk was een van de eersten, die zich bij zijn regiment voegde, de befaamde Socialist Gustave Hervé, die voor eenigen tijd desertie predikte. In alle oorlogvoerende landen hebben de Soc. Democraten de zijde der oorlogspartij gekozen en steunen zij de regeering. Wij kunnen dit begrijpen, doch zal de Soc. Dem. Partij iets ten voordeele van den vrede doen, dan moet zij in gevallen van oorlog een gemeenschappelijke gedragslijn niet slechts vaststellen, maar ook volgen. Zooals ze nu optreedt, gaat er geen kracht van haar uit. Gelijk wij reeds zeiden, moet zij internationaal vaststellen, dat hare leden niet met elkander mogen oorlogvoeren. Ook de R. Kath. Kerk moest een dergelijke bepaling vaststellen. Dat de Soc. Dem. partij in Nederland de regeering steunt, is billijk en noodzakelijk. Gelijk Mr. P. J. Troelstra in de Tweede Kamer zei, is er niet één land, dat zoo onschuldig aan den oorlog is als Nederland. 31 En dat ook de Soc. Dem. Arb. Partij zich geroepen voelt, om Nederland' tegen vijandelijke benden te verdedigen, dat begrijpen wij. Maar dat ze in landen; die zelf den oorlogsfakkel hebben gezwaaid en den wereldbrand hebben veroorzaakt, de regeeringen steunt, dat getuigt van een internationale zwakheid, die ons verbaast. Hoofdstuk IX. ENGELAND, VERKLAART AAN DUITSCHLAND DEN OORLOG. — ZEESTRIJD BIJ DE ALANDSEILANDEN. OOSTENRIJK VERKLAART RUSLAND DEN OORLOG. — SLAG BIJ HAELEN. — „MOOI NEDERLAND." In den nacht van 5 op 6 Augs. gaf het Engelsche ministerie van Buitenlandsche Zaken een communiqué uit. Wegens de botte afwijzing van Engelands eisch, om de Belgische neutraliteit te respecteeren, ontving de Engelsche gezant te Berlijn zijn paspoort. De Engelsche regeering verklaarde nu aan de Duitsche, dat de oorlog bestaat sedert 4 Augs. 's avonds. Even na zeven uur van 4 Augs. toch verscheen de Engelsche ambassadeur Goschen aan het departement van Buitenlandsche Zaken te Berlijn, om Duitschland den oorlog te verklaren. Gelijk Grey, de Engelsche minister van Buitenlandsche zaken, jn het Britsche Lagerhuis verklaarde, had Engeland het zijne gedaan voor het behoud van den vrede. Den 6 Augs. vroeg de Engelsche minister Asquith een crediet van 100 millioen pond, dat werd toegestaan. Hij besprak weder in scherpe bewoordingen de voorwaarden, waarvoor Duitschland de Engelsche neutraliteit had trachten te koopen en verklaarde, dat Engeland zich met schande zou hebben overdekt, indien het de schandelijke Duitsche 32 voorstellen (n.1. het beloven van de Fransche en Belgische koloniën aan Engeland, als dit neutraal wilde blijven?) had aanvaard. De Duitsche marine waagde al spoedig een aanval op , Rusland. De kleine kruiser „Augsburg" begon den 3 Augs. 's avonds 9 uur, de Russische haven Libau, in de Oostzee, te bombardeeren en raakte daarbij in gevecht met een Russischen kruiser. De „Augsburg" schoot Libau in brand en legde overal mijnen. Bovendien had den 3 Augs. een gevecht plaats tusschen de Russische en Duitsche vloten bij de Alandseilanden, tegenover de Finsche golf. De Duitschers bezetten het eiland Aland, waardoor ze een vlootbasis kregen om te opereeren tegen St. Petersburg en om Finland te steunen in zijn verzet tegen Rusland. De Duitschers sloegen de Russische vloot terug naar de Finsche golf, waar zij werd opgesloten. Op 5 Aug. werd den Oostenrijkschen gezant te St. Petersburg opgedragen, den Russischen minister van Buitenlandsche Zaken mede te deelen, dat met het oog op de dreigende houding van Rusland in het Oostenrijksch—Servische conflict en naar aanleiding van de oorlogsverklaring van Duitschland aan Rusland, Oostenrijk-Hongarije zich eveneens als in staat van oorlog mét Rusland beschouwt. Oostenrijk beschouwde zich echter niet met Engeland en Frankrijk in oorlog. Weinige dagen later echter verklaarden Engeland en Frankrijk aan Oostenrijk den oorlog. Den 8 Aug. trokken de Fransche troepen de grenzen van den Elzas over, waar zij Auskirch en Mühlhausen veroverden. De Duitschers trokken zich op Neu-Breisach terug. Weldra vielen de Duitschers hun vijanden aan. Zij heroverden Mühlhausen, waar zij 10 Fransche officieren en 513 manschappen gevangen maakten. Bovendien maakten zij 4 stukken geschut buit, 10 wagens en een groot aantal geweren. Den 12 Aug. rukten de Duitschers in België opnieuw 33 voorwaarts. Bij het dorp Haelen volgde een treffen. De Duitschers telden ongeveer 5000 man en de Belgen waren even talrijk. De Duitsche cavalerie rukte vooruit langs twee zijden, langs Haelen en langs Cortenaeken. Tegen 2 uur in den middag werd het gevecht geweldig; het ging Het installeeren van een ambulance-trein te Amsterdam ten behoeve van het Roode Kruis. weldra man tegen man. De Duitschers konden de Belgen slechts bereiken over een paar bruggen over de Gethe, waar de Belgen een krachtigen wederstand hebben geboden. De strijd duurde te Haelen en te Cortenaeken 11 uur. De Duitschers verloren ongeveer 2000 van de 6000 man. De Duitsche scherpschutters hadden het voornamelijk op de Belgische officieren gemunt, van wie velen vielen. Wereldoorlog 3 34 Onder leiding van Prins Hendrik deed de Ned. Afd. van het Roode Kruis tijdens de gevechten om Luik veel voor de verzorging van gewonden, zoowel Duitschers als Belgen, die te Maastricht verpleegd werden. Ook Duitsche vluchtelingen uit België en Frankrijk werden in ons land met open armen ontvangen, geherbergd en verzorgd. Vele Belgische vluchtelingen (meer dan 1000) werden in het Kamp te Oldebroek onder dak gebracht. Op den verjaardag van H. M. Koningin Wilhelmina zonden 200 hunner een telegram, geteekend door pastoor Drees uit Mouland, aan de Koningin, waarin zij hunne hoogste dankbaarheid betuigden voor de goede huisvesting in het toevluchtsoord te Oldebroek. En onze hulp aan de Duitschers bracht Max Bewer te Düsseldorf er toe, in de „Düsseldorfer General-Anzeiger" van 10 Aug. een gedichtje te plaatsen, getiteld: „Dank aan Holland" en dat aldus luidt: Wilhelmintje, Wilhelmintje, Dulde, dass Dein blondes.Haupt Unser Vaterland mit Rosen Voller Dankbarkeit belaubt! Wahrend rings die Völker schnauben Gift und Galle himmelwarts, Lehrt uns Holland wieder glauben An ein edles Menschenherz!.... Deutschlands Kaiser senkt den Degen, Jeder neigt sein Haupt vor Dir! Und des Himmels reichsten Segen Wünschen Wilhelmintjen wir! — Nederland, dat zijne onzijdigheid bewaarde, nam dus op een andere wijze aan den strijd deel, dan de oorlogvoerende natiën dat deden. Onder den titel: „Mooi Nederland" heeft de heer G. W. Louendaal hierop het volgende > gedicht gemaakt: Onder 't donderen van kanonnen, In den laaien oorlogsbrand Komt ge in de ure der verschrikking Bijstand bieden en verkwikking, Edelmoedig Nederland. 35 In uw steden staat de standaard Van het Roode Kruis geplant; Van wat volk gewonden komen, Liefd'rijk worden ze opgenomen, Heerlijk weldoend Nederland. Nu uit millioenen harten De oorlogsroes de liefde bant, Roept ge uw kind'ren op ten strijde Voor een liefdedaad in 't lijden, Medelijdend Nederland. Waar de nood om hulp mocht vragen Helpen wil uw milde hand, Uitgestoot'nen bergt gë veilig, 't Mensch'lijke is en blijft u heilig, Vredelievend Nederland. God behoede, o land, uw vrijheid, Dat ge, uw edel woord gestand, Duizenden moogt wedergeven Aan wie weenend achterbleven, Offervaardig Nederland! Nederland, om uw schoon geprezen Als een rijk gezegend land, Toon, dat ge ook bij eigen schade, Mooi kunt zijn in eed'le daden, Mooi in liefde, Nederland. Met het oog op het toenemende oorlogsgevaar werd in Nederland tot Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht benoemd Generaal C. J. Snijders, Chef van den Generalen Staf. Ook werd er een Defensiefonds opgericht, waarvoor giften ontvangen werden: a. twee tot een bedrag van '/io van het vermogen, respectievelijk geschat op f750.000 en f362.000, van Nederlanders, die, althans voorloopig, onbekend wenschen te blijven; b. een van den heer A. H. G. Fokker, te 's Gravenhage, tot een bedrag van 3/10 van zijn vermogen. Anderen gaven 4, 5, 6, 7 of 8 % van hun vermogen voor dat Fonds. Bovendien werd een „Kon. 36 Nat. Steuncomité" in het leven geroepen, ten doel hebbende, werkeloosheid, ten gevolge van den oorlog ontstaan, te bestrijden, dat weldra meer dan 400.000 gld. aan giften mocht ontvangen. Hoofdstuk x. EEN BLIK OP HET KRIJGSTOONEEL. — „DE STERVENDE SOLDAAT." — „WIJ VOLGEN HET KEIZERLIJK COMMANDO!" Joh. Lüger, de „Tel."-correspondent in Zuid-Limburg, seinde over de verschrikkingen van den strijd voor Luik: Nadat de bevolking van de dorpen en gehuchten, door welke het Duitsche leger getrokken was, een onverwacht vuur op de troepen geopend had, werd er door de Duitschers zeer onbarmhartig huis gehouden. De pastoor van Bernot, die naar het Hollandsch gebied gevlucht was, maar terugkeerde, werd gevat en Woensdagavond gefusilleerd onder beschuldiging, uit den toren op de troepen te hebben geschoten. De vrouwen en kinderen werden het veld ingezonden. Er hebben zich vreeselijke tooneelen voorgedaan. Een kleine jongen van 12 jaar werd te Bernot in het been geschoten. Zijn grootmoeder van 70 jaar eveneens. De vader van het ventje, die uit Warsage naar Bernot gevlucht was, om zijn dochter te redden, kwam uit een huis naar buiten en werd gedood. Een Hollandsch geestelijke zag in Bernot 25 lijken van gefusilleerde boeren in een sloot liggen, die even tevoren doodgeschoten waren. De correspondent ging per auto langs de wegen, welke de strijdende troepen gepasseerd waren. In de boomgaarden en greppels lagen doode paarden, doode koeien en.... doode menschen. 37 Het is een akelig gezicht, die gesneuvelden: de een ligt kalm naar boven te kijken en de andere heeft het gelaat verwrongen tot een grijns, maar vreeselijk zijn ze allen. Zoo liggen ze dan, paarden naast kerels en koeien en varkens. De kippen wandelen er overheen, maar doodstil is alles en een pestilente lucht waait al over het landschap. In het dorp Bernot een ijzige stilte. De huizen staan leeg en doodsch, de vensters ingeslagen, enkele huizen afgebrand en het was me, of ik reed door een begraven stad. Hier zag ik geen uniform, zelfs van Duitsche soldaten, maar verderop naar Dalheim troffen we weer Duitsche posten aan en Uhlanen-patrouilles, die over den weg draafden, de lansen naar beneden gericht. In 't kleine Latombe huisden nog enkele burgers. Ik zag er een paar komen aanloopen; de handen in de hoogte. Dat is op 't oogenblik tot Luik toe — de handen in de hoogte of de kogel! De haat tegen de Duitschers heeft dezen niet alleen een leger op den hals gejaagd, maar ook gewapende burgers, gewapende jongens, gewapende vrouwen, hinderlagen en de vervloeking van een volk. Het werkt zeer op het moreel der Duitsche troepen, dat de bevolking nergens te vertrouwen is. Overal is het met de revolvers in de hand en met de geladen geweren, dat de bevolking der bezette plaatsen behandeld wordt en wanneer er dan weer een schot is gevallen, gaat de franctireur er direct aan. In een der dorpen vroeg een officier te drinken, een vrouw gaf hem een kroes water. Plotseling valt uit een troep burgers een schot en de Officier stort tegen den grond, maar onmiddellijk gingen die Belgische burgers tegen den muur. „Handen in de hoogte" was het commando en de geweren brandden los. Vlak bij de Nederlandsche grens zijn 6 Aug. de Duitschers er in geslaagd een brug over de Maas te slaan. Daar ligt het dorpje Mesch, een Nederlandsch dorpje; 38 van het kerktorentje van dat dorp waren twee Nederlandsche vlaggen uitgestoken, opdat het — zoo schrijft de verslaggever van de „N. Rt. Ct." — toch maar nietvoor een Belgisch gebouw aangezien zou worden. Van den grooten heerweg bij dat dorpje had de corr. het volle gezicht op het Duitsche kamp, dat in een wel zeer liefelijk landschap gelegen was. Een naar de Maas afhellende vlakte bouwland, door beboschte heuvels omringd; en op deze vlakte een bonte opeenhooping van een overstelpend aantal paarden, wagens, manschappen. Links van den hoogen kant der afhellende vlakte drommen steeds nieuwe troepen aan. Steeds meer ruiters verschijnen boven aan den heuvelrand ; machinegeweren worden voortgereden op een terrein, dat nog zooeven een welig bietenveld was en dat ik voor mijn oogen door tallooze paardenpooten tot een arena zie vertrappen. De aanrukkende ruiterij baant zich een weg dwars door korenvelden, waarvan de halmen vergeefs gewassen zijn. Dit graan zal niet geoogst worden. Een vrij groot stuk land, met prikkeldraad afgezet, misschien werden er daags de koeien gemolken, wordt in een oogwenk van het draad ontdaan; voor de met bijlen en scharen gewapende soldaten is dat een oogenblik werks. Lanciers en uhlanen zijn in hoofdzaak deze troepen. De eersten dragen de doodende lansen met de roodgele vlagjes, de anderen hebben de aardig platte helmbedekking; en steeds meer ruiters naderen van over den heuvelkling. Zij hebben allen de helmen met hoesen bedekt. Tallooze troswagens hotsen den weg af. Er zijn er met zes paarden bespannen en ordelijk, zonder dat men veel commando's hoort, weet dat alles — wagens en kanonnen en duizenden menschen en paarden — zijn plaats te vinden. Ik zie nu de Holsteiner dragonders aanrukken. Zij dragen ook bevlagde lansen; en op het vaandel, dat ineenleeren foedraal wordt meegevoerd, lees ik het jaartal 1870—71. 39 Dan, plotseling, in dezen chaos van tienduizenden menschen, die allen in het grauw-grijsgroen gekleed zijn, van paarden en wagens en kanonnen, dreunt een stoet van auto's aan. Men zegt, dat de kroonprins komt met 80,000 man, om op Verviers aan te rukken. Achter de auto's een nieuwe strijdmacht: het is voetvolk in pakken van dezelfde kleur, verzorgd en in de puntjes als alles wat wij zien. Maar wat zie ik voor hen uit gaan, een vijftiental burgers, boeren of dorpsche handwerkslieden, de handen op den rug en het hoofd gebogen. Het zijn krijgsgevangenen uit een of ander Belgisch dorp, welks bewoners zich waarschijnlijk tegen de Duitschers verzet hebben. Ik moet plotseling onweerstaanbaar aan Rodins Burgers van Calais denken; het hart klopt mij heftig als ik die sombere boerekoppen voorbij zie trekken. Te „Tel."-corr. te Maastricht schrijft over een gevecht op den linker-Maasoever: Eén oogenblik kregen de inwoners van het mijnwerkersdorp den indruk, dat de vijand zou aftrekken. Tot andermaal trompetgeschal weerklonk, het signaal: „Te paard" voor de afgestegen uhlanen bestemd. De infanterie werd in verdubbelde rotten geformeerd, en andermaal het bevel tot den stormaanval gegeven. Als een wervelwind kwamen de uhlanen opzetten, de sabels blinkend in het maanlicht, dat van achter de met onweerswolken bezwangerde lucht uitstraalde. In het dorp geschreeuw en gejoel van vrouwen en kinderen. Vooral de vrouwen namen levendig aan het ernstig gebeuren deel. Het aanstormen der dappere uhlanen was verschrikkelijk, maar vreeselijker nog de tegenstand van de in eene verzameling van helsche furie's herschapen bevolking. De eerste linie van het Duitsche paardenvolk werd weggemaaid. De ruiters verspreidden zich onder het gevecht en staken alles neêr, wat werd ontmoet: vrouwen, grijsaards, 40 kinderen, want er waren geen non-combattanten (nietstrijders). Meer de kom der gemeente genaderd, op den voet gevolgd door de verbitterde manschappen der infanterie, meenden de ruiters het reeds te hebben gewonnen. Toen werd hun een ontvangst bereid, zóó warm, dat slechts* een klein gedeelte het kan navertellen. Uit de huizen werd gevuurd, vrouwen en kinderen goten kokende olie op de aanvallers. Het werd zoo verschrikkelijk, dat de Duitschers genoodzaakt waren terug te trekken, na ruim de helft van hunne legerafdeeling te hebben verloren. De verliezen van de bewoners van Herstal, de vernieling, aangericht, 'twas alles zeer groot. De strijd om Visé is een hevige geweest; het stadje zelf heeft geducht van de beschieting der Duitschers te lijden gehad. Niemand in heel Visé heeft dien nacht een oog toegedaan, zoo meldt een correspondent, aan het „Hdbl." We hadden ons nog op de gewone plaatsen ter ruste begeven, maar toen van alle zijden de schoten weerklonken, toen we de kogels hoorden fluiten, toen kropen we weg in den kelder en zoo hebben nagenoeg alle inwoners den nacht doorgebracht. Deze uren van angst zal ik nooit vergeten 1 Toen ik naar het bedje van mijn kind ging, lag daar een kogel onder de dekens. Het lood had eerst het huis doorboord, ook de beddeplank, doch was in het kussen blijven steken. Wanneer ik een oogenblik naar boven ging, om te kijken, zag ik aan alle kanten huizen in brand staan. Het huis van mijn buurman werd van voor tot achter door een granaat doorboord. Maar, voegde de man er in al zijn ellende en de herinnering aan de doorgestane angsten triomfantelijk aan toe: „Toch zijn de Pruisen nog niet over de Maas." Duitsche vluchtelingen overstroomden Maastricht. Velen verlieten de stad weer; een vluchtend gezin liet in hotel 41 „De 1'Empereur" een kindje van eenige maanden achter. Het was blijkbaar vergeten. Men „bezorgde" het kind aan 't station; de conducteur liep nog met 't wicht langs den trein om de rechtmatige verzorgers op te roepen, maar één trein was reeds weg en niemand van de reizigers deed zich als vader of moeder kennen. Vele moeders uit Maastricht staken echter bereidwillig ■de handen uit, om het kind mede te nemen en aan een van haar werd het kind medegegeven. Zoo hoog was de woede der Belgen gestegen, dat zij den braven Maastrichtenaars de door hen aan Duitsche vluchtelingen verleende hulp zelfs euvel duidden. * * * De briefschrijver van de „Chronique" schreef uit Leuven: Het nieuws van de terechtstelling van spionnen te Leuven had bij de bevolking hevige ontroering verwekt. Door soldaten en politie op een afstand gehouden, was de menigte er toch in geslaagd, de plaats te omringen, waar men wist, dat de veroordeelden zouden gebracht worden. Toen dezen verschenen, werd een levendig gemompel gehoord. Eensklaps weerklonk de stem van een officier, zich tot de menigte wendende: „Ge gaat de terechtstelling bijwonen van twee spionnen; maar dat is niet al; anderen zijn aangehouden en morgen zullen ze eveneens gefusilleerd worden. Er zijn voorbeelden noodig! We zijn in oorlog!" En de menigte, de woorden van den officier beamend, juicht toe. Eindelijk ziet men de schuldigen.'t Zijn groote en forsche mannen, die zich gedwee door de gendarmen laten leiden. Ze hebben de laatste sacramenten ontvangen en geven brieven af, welke aan hun familiën zullen worden overgebracht. 42 Onmiddellijk daarna komt het peleton, dat de terechtstelling uitvoeren moet: een uitdrukking van voldoening schijnt op hun gelaat te lezen. Van alle kanten hoort men de soldaten luidop zeggen, dat ze gaarne waren aangewezen, om die akelige taak te volbrengen. „Halt!" De mannen staan. Men blinddoekt de oogen der gevangenen en ze worden voor een muur geplaatst. Een knal en 't is gedaan! Recht is geschied! * * Hoe zwaar er gevochten is, blijkt wel hieruit, dat de loopgraven om Luik vol Duitsche lijken lagen, soms tot een hoogte van anderhalven meter. Over de gevechten vlak bij Luik schreef een bijzondere correspondent aan de „Tel.", dat Donderdagavond 6 Augs. twee duizend man Duitsche troepen tot aan de Fabrique National (de bekende wapen-, auto- en rijwielfabriek) te Herstal waren doorgedrongen. Op de hoogte van den ouden citadel in Luik staande, ziet men neer op de gebouwenreeks van deze fabriek in het onmiddellijk nabij gelegen Herstal. De Duitschers werden er door een verschrikkelijk geweervuur ontvangen. Ieder huis, zelfs de kleinste mijnwerkerswoningen, waren in versterkingen herschapen. Barricaden werden opgeworpen, kinderen en vrouwen sleepten ammunitie aan. Tot den laatsten man, tot de laatste vrouw in de nauwe straatjes buiten gevecht was gesteld, duurde de gewapende tegenstand voort. Daarmee was het nog niet gewonnen. De Duitsche infanteristen gingen in tirailleursgevecht verder, elk soldaat vocht op eigen gelegenheid; achter struiken en greppels werd dekking gezocht, doch veel dekking was er niet, wijl alles, wat daartoe gelegenheid bood, tevoren was afgebroken. 43 Het belegeren van ieder der huizen was ondoenlijk, zoodat verzamelen werd geblazen en de reeds sterk gedecimeerde Duitsche legerafdeeling terugtrok in de richting van Vivignis. Doch ook vele Belgische soldaten waren gevallen en de Belgische dichter Karei van den Oever zong hiervan: DE STERVENDE SOLDAAT. Hij had toch zoo dapper gestreden De lucht in de verte was rood En 't bloed van zijn hart drupte langzaam En warm. door zijn zwaren kapoot. Hij had toch zoo dapper gestreden Nu lag hij alleen in den nacht, En zwak, o zoo zwak was hij, stervend En ziek in de vochtige nacht. Daarboven de starren flauw trilden.... De boschkant, die ruischte vol wind. O God, al zijn goê kameraden! Hij schreide in den nacht als een kind. Daar schetterden koop'ren trompetten, Daar raasde een ontzaglijk geschreeuw, Daar klauwde op duizenden Pruisen De vrije, de Belgische leeuw! En de oogen vol bloed en vol tranen Kroop hij voor 't laatste op de knien, On nog eens door duistrig struikhout De scherpe bajonetten te zien. Hij zag in den brandschijn opflikkeren, Nog groette zijn kleumige hand, Toen viel hij en stierf al stamelend: God helpe God helpe mijn land!... Van een rit over het slagveld rondom Luik vertelt een ander journalist aan het „Hbl.": „Neen, nooit, nooit zal ik dit vergeten. Och, wanneer we thuis zijn, of op ons 44 bureau, en we spreken dan over den oorlog en zijn verschrikkingen, dan maken we Ons zoo'n vage voorstelling van iets afschuwelijks. Maar hoe ontzettend is de werkelijkheid van een slagveld. Ik ben heden geweest tot verover het slagveld. We hadden een auto genomen en stelden die in dienst van het Roode Kruis, om een of meer gewonden naar het hospitaal te Maastricht te vervoeren. Welk een overgang van het Nederlandsch op het Belgisch grondgebied! Tot Eysden, de laatste Nederlandsche gemeente op den weg naar de Belgische grenzen, overvolle wegen, waar het wemelde van wandelaars, wielrijders, rijtuigen, automobielen enz. En nauwelijks de grens gepasseerd, eerst een paar posten uhlanen en dan niets meer. Even eenzaam en verlaten lag de weg voor ons, totdat wij eenige honderden meters verder reeds stieten op een aanzienlijke Duitsche legermacht. Eenige vragen werden gedaan, waar de meeste Duitsche gewonden waren, om hulp te verleenen, waar hulp het meest noodig was. Men verwees ons naar Argenteau en voort ging het weer. Neen, ge behoeft geen teergevoelige natuur te zijn, om bij den aanblik dien wij hadden met ontzetting te worden vervuld. Daar lagen ze, langs den weg, de arme kerels, die den vorigen dag nog vol moed waren ten strijde getrokken. Naast elkaar lagen ze in de greppels te verstijven, de stoere uhlanen, vele met de eveneens doodgeschoten paarden naast zich. Zoo was het den geheelen weg langs tot Bernot. Menschen, paarden, koeien, alles lag daar op en langs den weg. In de weide en op de erven van de boerderijen, allen en alles ten offer aan het gruwelijk bedrijf, dat daar werd afgespeeld. Op het laatst, als daar weer zoo'n mooie uniform met het bebloede doode gezicht van zoo'n armen kerel te zien zou komen, wendde ik het gezicht af. Neen, dat niet meer! Zoo kwamen we in Bernot, een dorpje van naar schatting 2 a 3000 inwoners. Maar niet één van hen 45 was te zien. Het heele dorp reden we door, zonder een menschelijk wezen op te merken. Overal de stilte des doods. Niets, niets dan hier en daar wat kippen, die de vernielde huizen in en uit vlogen, door de kapot gerameide deuren en vensters. Welk een angstige beklemdheid dat geeft bij lachenden zonneschijn, een bloeiend dorp zonder een menschelijk wezen! Verder voortsnellende langs de heerlijkste landwegen, berg op, berg af, zagen we links en rechts nog de boerderijen branden. In Dalheim was het al niet veel anders dan in Bernot. Eenzaam slechts zat daar een jong meisje voor een café. Wat daar in dat kind omgingl Weder passeerden we een groote Duitsche troepenmacht. Hoeveel er daar wel gekampeerd waren, het is onmogelijk te zeggen. Maar het waren er duizenden en duizenden. Zoo kwamen we ten slotte in Argenteau, waar de meeste Duitsche gewonden waren ondergebracht. We mochten slechts medenemen een zwaar gewonde en natuurlijk slechts zoo een, die nog vervoerd mocht worden. Men wilde ons er direct twee medegeven, maar daarvoor was in onze betrekkelijk kleine auto geen plaats. In een groote ouderwetsche hooiwagen lagen ze naast elkaar, tien of twaalf, hoeveel weet ik niet precies, allen zwaargewonden, voor wie men nog geen onderdak had kunnen vinden. Voorzichtig werd een der mannen met een vreeselijke schotwonde in het hoofd uit den wagen getild en in onze auto overgedragen. Van 's nachts drie uur af had de arme kerel in den wagen gelegen met niet meer dan een eerste noodverband om het gruwelijk verwonde hoofd en zijn kameraad, die hem hielp overdragen, vertelde, dat van de geheele compagnie van 250, die aan de bestorming van die hoogte daar op den Krijtberg (vermoedelijk Dalheim of Terreur) hadden deelgenomen, slechts 12 man ongedeerd waren teruggekeerd. Van de anderen waren de meesten gesneuveld, anderen zwaar gewond en 46 terwijl we nog even toefden, werd daar een man uit een huis gehaald en met de handen in de hoogte aan nauwkeurige fouilleering onderworpen. Zoo gaat het met een ieder, die niet héél, héél goede legitimatie-papieren heeft en wee den ongelukkige, die in het bezit van een vuurwapen wordt aangetroffen. Zonder eenigen vorm van rechtspleging wordt hij gefusilleerd. Toen we onzen gewonde goed en wel binnen hadden, besloten we een anderen, korteren weg terug te nemen. Dat ging echter met eigenaardige moeilijkheden gepaard, want vlak voor Visé, het plaatsje, dat we nu zouden passeeren, was midden op den weg een vrij sterke versperring neergeworpen van keisteenen, prikkeldraad en palen. Terugkeeren ging lastig. Dus stopten we en te zamen met de inzittenden van een andere auto gingen we de barricaden opruimen. Zelfs een der dames van het Roode Kruis hielp ijverig mede, de groote Ourthekeien opruimen. We slaagden erin, de passage vrij te maken en voort ging het, over Visé en Mouland terug naar Maastricht. In Visé was op dat oogenblik geen soldaat te zien, geen Belg en Pruis, maar verder op bij Mouland was de weg weder overstroomd met Duitschers. Mouland is als 't ware geheel platgebrand. Nog steeg overal de rook uit de huizen op. Op het erf van een boerderij lagen nog eenige lijken van boeren, die den vorigen dag gefusilleerd waren. Het was daar een tooneel van verschrikking, om nimmer te vergeten. Ik was blij, heel blij, weder op onzen veiligen Hollandschen bodem terug te zijn." Van de 1800 inwoners van Bernot bleven slechts 100 in het leven. Een correspondent van „De Telegraaf" had een onderhoud met Duitsche officieren in België en deelt hiervan mee: „Zij spraken er hun deernis over uit, dat tegen de heldhaftige Belgen moest worden opgetreden, dat het heele 47 volk zich tegen de geregelde Duitsche troepen verzetteen moedige soldaten tegen vrouwen en kinderen moesten optrekken." Toen de correspondent zei, dat de Hollanders een kleine natie zijn, die hun onafhankelijkheid duur zouden verkoopen, tegen wie ook, fronsten de Duitsche officieren even de wenkbrauwen, schudden daarop het hoofd en zeiden zuchtend: „Met de politiek bemoeien wij ons niet, we volgen het Keizerlijk commando." Deze woorden komen overeen met wat eens een Koning van Pruisen zeide: „Mijn soldaten schieten goed, want ze denken niet." De menschen moeten echter leeren, goed te denken, dan zullen ze weldra leeren beseffen, dat met schieten nooit iets goeds te bereiken is. Hoofdstuk XI. OPPERBEVELHEBBERS EN LEIDERS VAN DEN OORLOG. — KOSTEN VAN DEN OORLOG. — HET SLAGVELD DER VOLKEREN. — BELGIËS WEIGEREND ANTWOORD AAN DUITSCHLAND. — EEN ONSCHULDIGE GEDOOD. Chef van den Franschen Generalen staf is Generaal Joffre, die in 1852 in de Pyreneeën geboren werd. Ten gevolge van den Fransch-Duitschen oorlog moest hij zijn militaire studie's plotseling afbreken. Als tweede luitenant der artillerie maakte hij het beleg van Parijs mede. Hierna was hij voornamelijk bij de genie werkzaam. In den Tonkin-veldtocht bouwde hij forten onder 't vuur der Chineesche troepen. Vervolgens vocht hij nog in Fransch Indo-China en Timbuktoe. 48 Generaal Joffre wordt ons beschreven als een stoere, gezette figuur. Een zware witte snor krult onder zijn korten, dikken neus. Zijne verschijning wekt onwillekeurig de gedachte aan een grooten waakhond op. Reeds gedurende acht jaren is de tweede zoon van Von Moltke Chef van den grooten Generalen Staf van. het Duitsche leger. Generaal Hellmuth von Moltke werd in 1848 in Mecklenburg-Schwerin geboren. Een schitterende verschijning is hij niet. Hij is corpulent en stram van ouderdom, met de linksche manieren van een Bismarck. Hij heeft blauwe oogen en grijs-blond haar, een gesloten natuur, het echte type van een Mecklenburger. Hij is echter een man van ontembare wilskracht, van groote oprechtheid en van een helder verstand. Hij volgde den len jan. 1906 graaf Von Schlieffen op als Chef van den Generalen Staf. In den Fransch-Duitschen oorlog werd hij tot luitenant bevorderd en werd hem het ijzeren kruis verleend. Na de verschillende rangen in het leger doorloopen te hebben, werd hij in 1902 tot luitenant-generaal benoemd. Dat het Duitsche leger thans een uitstekend georganiseerd geheel vormt, is grootendeels te danken aan de verdiensten van zijn eminenten Chef. Ontwerper van den Duitschen veldtocht is generaal Falkenhayn, de Duitsche minister van oorlog. Van het Britsche leger is Sir John French de opperbevelhebber. Lord Kitchener, een der grootste organisatorische talenten van het Engelsche leger, werd in Engeland benoemd tot minister van oorlog. In Rusland werd tot opperbevelhebber benoemd Grootvorst Nikolaï Nikolajewitsj, een vertrouwd vriend en raadsman van den Czaar en sinds 1905 de leider van de Russische oorlogspartij. Hij is geboren in 1856 te St. Petersburg, nam deel aan den Russisch-Turkschen oorlog van 1877—'78 en verkreeg voor zijn opmarsch over den Balkan een 49 gouden eeredegen met het opschrift: „Voor moed". In 1894 werd hij adjudant-generaal en inspecteur-generaal der cavalerie. Den 26 Oct. 1905 benoemde de Czaar hemtot commandant van de garde en van het militair district St. Petersburg en bevorderde hem tegelijkertijd tot generaal der cavalerie. Hij is gehuwd met prinses Militsa, dochter van den koning van Montenegro. Om het Duitsche leger, zooals het nu op oorlogssterkte georganiseerd is, in het veld te houden, heeft men met munitie en andere directe uitgaven per dag 40 millioen mark noodig. In dit cijfer zijn de kosten voor de marine niet begrepen. Men kan gerust aannemen, dat die 20 millioen per dag bedragen. Dit geeft dus 60 millioen. De krijgsschat,. die in den toren te Spandau, bedragende 127 millioen in baar goud, werd bewaard, is dus in een paar dagen verteerd. Een lichtzijde van een wereldoorlog is, dat de landen niet bij elkander kunnen leenen. Kan Duitschland zijn millioenen halen bij Nederland? Of kan Rusland in Japan eene leening geplaatst krijgen? Als de schatkisten der oorlogvoerende mogendheden ledig zijn, dan zijn die Staten van zelf genoodzaakt vrede te sluiten. Te betreuren is het, dat België, welk land niets mjt de oorlogskwestie te maken had, het eerst den geesel van den oorlog heeft moeten voelen. Dat is te wijten aan zijn ligging, die het tot een slagveld van Europa maakt. Er is geen land, waar zooveel slagen geleverd zijn, die beslisten over het lot van volkeren en landen; er is geen land, waar zooveel bloed is geofferd aan het overwicht, dat de eene vorst zich verschaffen wilde boven den anderen, 't eene volk op het andere, zonder dat België zelf daar veel belang bij had. Als bufferstaat tusschen Duitschland en Frankrijk voelde het door de eeuwen heen steeds de schokken, wanneer ook andere omliggende volken op elkaar inrenden. Slagen zijn er geleverd te Fleurès, Landen Wereldoorlog 4 50 en Neerwinden, Oudenaerde, Malplaquet, Waterloo, enz. Maar is het rechtvaardig, als twee buren ruzie hebben, dat ze dan bij een ander den boel kort en klein slaan? Wat Nederland betreft, verklaarden zoowel Duitschland als Engeland, dat ze Nederlands neutraliteit zouden eerbiedigen. Toch verklaarde H. M. Koningin Wilhelmina den 5 'Augs. het gebied der stelling van Den Helder, de Maasmonden, Nieuwe Hollandsche waterlinie, het gebied rondom de verdedigingswerken Westervoort, Pannerden, Ter Neuzen en Ellewoudsdijk in staat van oorlog, waarbij later nog kwamen de provinciën Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en Gelderland, alleen voor zoover betreft het gedeelte bezuiden de Waal. Na de inneming van Luik liet de Duitsche regeering den 17 Augs. door bemiddeling van een neutrale mogendheid te Brussel het volgende mededeelen: „De vesting Luik is na dapperen tegenweer gevallen. De Duitsche regeering betreurt diep, dat het tot een bloedig treffen is gekomen. Duitschland komt niet als vijand naar België, maar door de omstandigheden moest het met het oog op Frankrijks militaire maatregelen het besluit nemen, België binnen te rukken en Luik als standpunt voor zijn verdere militaire operaties bezetten. Nu het Belgische leger zijn eer tegen een overmachtigen vijand schitterend verdedigd heeft, verzoekt de Duitsche regeering den Koning en de Belgische regeering, om aan België de verdere verschrikkingen van den oorlog te besparen. Zij is tot elke overeenkomst met België bereid, die vereenigbaar is met haar pjannen ten opzichte van Frankrijk. „Duitschland verzekert nogmaals plechtig, dat het niet voornemens is, zich Belgisch grondgebied toe te eigenen en dat het België na den oorlog zal ontruimen." België antwoordde daarop den 13 Augs. het volgende: „Het voorstel van Duitschland is eene herhaling van dat van 2 Augs. België kan niet anders, dan ook zijn ant- 51 woord herhalen, te meer daar sedert 3 Augs. zijn onzijdigheid geschonden en een ontzettende oorlog op zijn gebied overgebracht is en daar de twee andere mogendheden, die zijne neutraliteit waarborgen, onverwijld en loyaal geantwoord hebben op zijn verzoek om hulp." Ook onschuldigen werden het slachtoffer van den oorlog. Zoo werd den 14 Aug. Baron van Zuylen van Nyevelt, voorzitter van de Ned. Automobielclub, terwijl hij in eene auto zat, die (naar 't heette) aan de Belgische genie toebehoorde, door een schot getroffen. Hij werd naar het hospitaal gevoerd, alwaar hij weldra overleed. De soldaat, die den getroffene vergezelde, werd eveneens door een kogel gedood. Hoofdstuk XII. OP ZEE. — ENGELAND VERKLAART OOSTENRIJK DEN OORLOG. — DE „GOEBEN" EN DE „BRESLAU". — EENE PROCLAMATIE VAN DEN CZAAR AAN POLEN EN JODEN. Op den morgen van den 7 Aug. stiet de Engelsche kruiser „Albion" op een onderzeesche mijn in de Noordzee en zonk. 131 personen kwamen om, 152 werden gewond en 16 officieren. Engeland kreeg op dien 7 Aug. van de kolonie Canada de toezegging van een contingent van 20.000 man, om het moederland te steunen. Den 10 Aug. deden Duitsche onderzeeërs een aanval op één der eskaders van de Engelsche vloot, die echter weinig schade aanbracht. Een Duitsche onderzeeboot zonk. In het begin van 1914 is van gezaghebbende zijde in Engeland beweerd, dat de kolossale Dreadnoughts in den 52 oorlog waardeloos zijn, daar ze zich niet verdedigen kunnen tegen den aanval der onzichtbare onderzeeërs. De lords der admiraliteit, de zoogenaamde sealords, bestreden deze stelling. Zooals we boven vermeldden, hebben Duitsche onderzeeërs de Britsche vloot aangevallen en deze bleef onbeschadigd, terwijl een der Duitsche booten te gronde ging. De Dreadnoughts hebben dus de proef goed doorstaan. Daar de Oostenrijksche regeering onvoldoende verklaringen gaf omtrent het zenden van troepen naar Duitschland, deelde de Fransche regeering den Oostenrijkschen gezant te Parijs mede, dat zij genoodzaakt was, haar gezant te Weenen terug te roepen. Korten tijd daarna verscheen de Engelsche gezant te Weenen aldaar in het ministerie van Buitenlandsche zaken en verklaarde, dat Engeland, met het oog op zijn verhouding tot Frankrijk, zich ook beschouwt als in oorlogstoestand met de Donau-monarchie te zijn. Engeland liet beslag leggen op een paar voor rekening van Turkije in Engeland gebouwde, nog niet afgewerkte kruisers. Deze daad werd door Duitschland betaald gezet met den verkoop aan Turkije van de twee in de Middellandsche zee kruisende Duitsche oorlogschepen, de „Goeben" en de „Breslau". De „Goeben" kan een groote snelheid ontwikkelen, terwijl zijn zwaar geschut het schip oppermachtig maakt boven alle andere Russische schepen in de Zwarte Zee. De twee nieuwe „Turksche" schepen ankerden voor de Nagoro-eilanden, waar ze met geestdrift door de Turken werden ontvangen. Engeland richtte nu tot de Turksche regeering diplomatieke vertoogen met betrekking tot de „Goeben" en de „Breslau" en verlangde, dat de Duitsche officieren en bemanningen onmiddellijk naar huis zouden worden gezonden, wel wetend, dat de Turksche bemanningen de nieuwerwetsche oorlogschepen niet zouden kunnen bedienen. 53 Ten einde de Polen voor zich te winnen, richtte de Czaar een proclamatie tot de Polen in Rusland, Duitschland en Oostenrijk, waarin hij het voornemen te kennen gaf om aan Polen zijn zelfstandigheid als één en onverdeeld rijk terug te geven met de noodige waarborgen voor de uitoefening van godsdienst en gebruik van de Poolsche taal. De Czaar zou alleen een luitenant-gouverneur benoemen. Eveneens richtte de Czaar eene proclamatie tot de Joden, die hij zijn „lieve Joden" noemde en die hij door allerlei schoone beloften al het leed en de ellende wilde doen vergeten, die de Russen hun hadden aangedaan. Hoofdstuk XIII. HET IDEAAL VASTHOUDEN. — DE VERWANTSCHAP VAN HET BEGINSEL VASTHOUDEN BOVEN DIE DER NATIONALITEIT. — HET VREDESPALEIS IS HET GEWETEN DER MENSCHHEID. — HET NUT DER VREDESBEWEGING. — DE VEREEN. STATEN VAN N.-AMERIKA, EEN VOORBEELD VOOR EUROPA. — HAD DUITSCHLAND DEN OORLOG KUNNEN KEEREN? 'd MOCHT HET BELGIË'S NEUTRALITEIT SCHENDEN? — HET EERSTE SCHOT. — DUITSCHLANDS ROUW. De vredesbeweging kan op tastbare resultaten wijzen en wel in 30 gevallen heeft ze bewerkt, dat arbitrage werd ingeroepen, waar anders 't zwaard zou hebben beslist. — En nu is het waar, dat de vredesactie niet altijd den oorlog heeft kunnen voorkomen en dat zij inzonderheid op dit oogenblik machteloos staat bij den grooten wereldbrand, die is uitgebroken, doch mag men de brandspuit afschaffen, omdat men er niet alle branden 54 mee kan blusschen? En mag men den spot drijven met de brandweermannen, omdat er soms een brand uitbreekt, die te machtig is voor hun actie? Zoo niet — dan heeft men ook het recht niet, de vredesactie te veroordeelen, omdat ze wel in vele, doch niet in alle gevallen den oorlog heeft kunnen voorkomen. Omdat men een zeker doel niet volkomen kan bereiken, daarom mag men het nog niet belachelijk maken. De Stichter van het Christendom heeft Zijne volgelingen elk persoonlijk als ideaal voorgeteekend, om „Volmaakt te Belgische infanterie opgesteld achter wagens. worden als de Vader." Dat ideaal, ieder weet het, is in dit leven niet te bereiken, maar toch mogen wij het niet op zij zetten. Het moet het doel van ons streven zijn. En evenmin mogen wij het maatschappelijk ideaal (den wereldvrede) loslaten, al weten wij, dat het in deze bedeeling niet te bereiken is. Iedere schrede echter, die wij 't nader komen, is winst. Toen men den Stichter van het Christendom eens bood- 55 schapte, dat Zijne moeder en broeders Hem begeerden te zien, antwoordde Hij: „Mijne moeder en mijne broeders zijn dezen, die Gods Woord hooren en hetzelve doen." Hij sprak hiermee uit, dat Hij de verwantschap van het beginsel (de geestelijke familie) stelde boven de verwant' schap van het vleesch. Europa echter, dat zich Christelijk noemt en het Christendom heet aangenomen te hebben, stelt de verwantschap van het vleesch (het nationaliteitsbeginsel) boven die van den geest. Op het oogenblik toch slaan Socialisten Socialisten dood, R.-Katholieken dooden R.-Katholieken, Christenen staan Christenen naar het leven. O, als de Meester komt (en Hij zal komen), wee dan de dienstknechten, die Hij zal vinden, alzoo doende. Ook met het Vredespaleis drijft men den spot. Toch is die spot onverdiend en ongemotiveerd. Het Vredespaleis herinnert Europa aan zijn roeping, om een banierdrager van het Christendom te zijn en het recht en daardoor den vrede te betrachten. Ik zou daarom het Vredespaleis willen noemen: „Het geweten van Europa." Laten wij het geweten niet veroordeelen, als het ons niet voor vallen kan behoeden en bespotten wij het Vredespaleis niet, omdat het Hof van Arbitrage, dat er zijn zetel in heeft, den tegenwoordigen oorlog niet heeft kunnen voorkomen; want, zooals ik reeds zeide, door arbitrage zijn reeds tal van kwesties tusschen de volkeren, die anders den krijg hadden doen ontbranden, in der minne bijgelegd. En ook heeft het Vredespaleis voor ons vaderland deze beteekenis, dat het ons helpt, onze neutraliteit te handhaven. Het geeft Nederland een nimbus van onschendbaarheid. Hoewel wij niet in deze bedeeling aan een wereldvrede, die bestendig is, gelooven (evenmin als wij er overtuigd van zijn, dat iemand „hier volmaakt wordt als de Vader,") toch zouden wij willen adviseeren: „Houd het ideaal vast en sta naar den vrede." Te midden van het oorlogsgedruisch richtte het Hoofdbe- 56 stuur van den Algem. Ned. Bond: „ Vrede door Rechf' een circulaire tot zijn leden, waarin o. a. het volgende gezegd werd: „Gesterkt door de instemming en den steun van de , edelste en grootste geesten der menschheid, gesterkt mede door de plechtige verklaringen der Regeeringen van alle Staten der Wereld op de Vredesconferenties en bij tal van andere gelegenheden afgelegd, hebben de georganiseerde voorstanders van den vrede een te groot vertrouwen gehad in den vooruitgang der beschaving, in de macht der openbare meening, in het verstandelijk inzicht der regeerders, in de eerlijke handhaving van gesloten overeenkomsten. Ons aller arbeid voor de geleidelijke ontwikkeling der internationale rechtsorganisatie op papier heeft al te veel onze krachten onttrokken aan den veel dringender en noodzakelijker arbeid, om zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen een hechte internationale organisatie van alle levende menschen van goeden wil, die, goed geleid, wellicht den grooten oorlog nog had kunnen voorkomen. Dat wij, pacifisten van alle landen, die de menschheid den gruwel van dezen oorlog hadden willen besparen, niet voorzien hebben, hoe dringend het gevaar was, geeft ook ons een gevoel van schuld, welke slechts verzacht wordt door de ondenkbaarheid, dat de menschen elkander waarlijk zouden aandoen datgene, wat thans geschiedt. „De voorstanders van den vrede, in zooveel verschillende landen in tal van verschillende vereenigingen gesplitst, hebben zich niet tijdig genoeg kunnen verzamelen in één krachtige actie op de openbare meening, toen plotseling met verbijsterende snelheid het oorlogsgevaar ontstond en al grooter en uitgebreider werd." Zij, die vrede door recht willen, behoeven zich door den nu losgebroken wereldoorlog niet te laten ontmoedigen, al moet die strijd hun aanleiding geven, „om hun strijdwijze te herzien," gelijk genoemd Hoofdbestuur zegt. „Ons ideaal blijft onaangetast! Boven het tijdelijke ver- 57 heven zal het ook in de somberste oogenblikken blijven het lichtpunt, waarheen ons streven te richten is. Wanneer wij zelf niet het geluk mogen hebben, te oogsten, wat wij en zoovelen voor ons gezaaid hebben, wij zullen onvermoeid met zaaien voortgaan ten bate van hen, die na ons komen en die hun beschaving niet meer door een volkerenkrijg als dezen zullen willen bezoedelen." In The Saturdayblade, een te Chicago verschijnend blad, lazen we een artikel van een invloedrijk Amerikaan, mr. W. D. Boyce, die zijn meening zegt aangaande den oorlog, die in de oude wereld gevoerd wordt. Na gewezen te hebben op den invloed, welken deze oorlog ook op de toestanden in Amerika zal hebben en na er als echte Amerikaansche zakenman zijn landgenooten toe aangespoord te hebben, om de gelegenheid aan te grijpen en hun handels- en afzetgebieden te verruimen, waar de concurrentie van de oude wereld tijdelijk schaakmat is gezet, gaat hij na, wat eigenlijk de oorzaak is van dezen oorlog. Hij wijst op den onderlingen naijver tusschen de verschillende volken, die voornamelijk tusschen Engeland en Duitschland het sterkst tot uiting kwam en komt tot de conclusie, dat de toestanden in Europa noodwendig tot een oorlog moesten voeren. En waarom? Omdat, zegt hij, zekere koningen en keizers en hooge autoriteiten hunne eerzucht wenschen te bevredigen, instede van hunne volken te beschermen. Millioenen inwoners van de landen, die nu in den oorlog zijn betrokken, zijn tegenstanders van dien oorlog. Zij weten, wat deze vreeselijke krijg beteekent. Maar, zegt de schrijver, in Europa is de macht van de heerschers absoluut. Als het den oorlog betreft, dan gelden alleen hunne bevelen; de onderdanen, die vrede wenschen, hebben geen stem in 't kapittel. Het is niet waar, dat de President der Vereen. Staten meer autoriteit bezit dan de vorsten van Europa. Wanneer 58 't er om gaat, menschenlevens te wagen in den oorlog, dan heeft onze President de meening te vragen van de volksvertegenwoordiging (Wij cursiveeren). Maar de Keizer van Duitschland, de Tsaar van Rusland en de Keizer van Oostenrijk hebben de meening van 't volk niet gevraagd, zij hebben Europa in vuur gezet en op hunne commando's zullen er rivieren van bloed stroomen. Misschien zullen deze onuitsprekelijke offers nu 't eind brengen van de onbegrensde macht der monarchen. Wanneer deze krijg is geëindigd, mag de monarchie in Europa den dag van haar oordeel verwachten. Het is niet aan te nemen, dat de massa's in Europa weer zullen toestaan een dergelijk terugdringen, een ondergaan in zulk een ruïne als hen nu bedreigt. Laten wij 't hopen! Maar tenslotte blijft dit feit bestaan, dat vrouwen en kinderen, en allen die onschuldig zijn en slechts liefde en vrede wenschen, moeten lijden en sterven en dat het werk der beschaving een terugslag krijgt van vele jaren. Gelijk de president der Vereen. Staten van N. Amerika geen oorlog mag verklaren buiten de volksvertegenwoordiging om, zoo moesten in Europa vorsten en diplomaten ook geen oorlog mogen verklaren, als de volksvertegenwoordiging er haar goedkeuring niet aan had gegeven. — Duitschland had den tegenwoordigen oorlog kunnen voorkomen. Immers: Sir Maurice de Bunsen, Engelsch gezant te Weenen, seinde den 16 Sept. 1914 aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Londen, dat zelfs na Oostenrijks verwerping van het Servische antwoord op zijn Ultimatum, de onderhandelingen tusschen Oostenrijk en Rusland nog steeds op een vriendschappelijke wijze werden voortgezet tot 1 Augustus. Dien dag scheen een regeling bijna in het gezicht te zijn. De Russische gezant Schebeks deelde Bunsen mede, dat de Oostenrijksche gezant te St. Petersburg Saszonof had kennis gegeven, dat Oostenrijk 59 er in toestemde, de geschilpunten in de nota aan Servië aan arbitrage te onderwerpen. Ongelukkigerwijze echter werden de vriendschappelijke besprekingen tusschen Oostenrijk en Rusland door Duitschland afgebroken, dat op 31 Juli met zijn Ultimatum aan Rusland en Frankrijk tusschenbeide kwam. Bunsen voegde er bij, dat een uitstel van eenige dagen aan Europa een van de grootste rampen der geschiedenis zou bespaard hebben. Naar aanleiding van het feit, dat Duitschland de onzijdigheid van België schond, schreef „De Nederlander" van 10 Sept. 1914: „Herhaaldelijk wordt van Duitsche zijde medegedeeld, dat reeds vóór den inval in België Fransche troepen met goedvinden van België de onzijdigheid van dat land hebben geschonden, dus voor den afloop van den termijn in het Duitsche Ultimatum gesteld; dat o. a. twee Fransche regimenten infanterie den 3 Aug. aan het Zuiderstation te Brussel waren. En er zijn, ook in ons land, bladen, die meenen, dat België, door dit toe te laten, zelf schuldig is geworden. „Dat Duitschland steeds plan had, in België te vallen, kon wel aan niemand verborgen blijven en België was dus volkomen gerechtigd, zijnerzijds al het mogelijke te doen, om den inval te weren „Indien derhalve reeds vóór den afloop van het Ultimatum, d. w. z. even vóórdat Duitsche troepen in België zouden vallen — en dat wist de Belgische regeering op 3 Aug. met wiskunstige zekerheid — België daarbij Franschen enkel ter verdediging te hulp heeft geroepen, was het volkomen in zijn recht. Slechts indien bleek, dat België zich verbonden had Fransche troepen, naar Duitschland gedirigeerd, door zijn land te laten passeeren, zou Duitschland recht hebben gehad, ter zelfverdediging het volkenrecht te schenden. 60 „De Duitsche bevelhebber, die den doortocht verzocht, heeft met geen enkel woord te kennen gegeven, dat zulk een verbond of afspraak bestond en tot dusver is daarvan ook niets gebleken. Duitschland heeft zich alleen beroepen op „militaire noodzakelijkheid", alsof dit iets anders beteekende dan op „de macht van den sterkste", een macht, die tusschen rechtsstaten, waartoe alle volken in Westelijk Europa behooren, niet gelden mag!" Erkend moet evenwel worden, dat België zijne onzijdigheid niet ten volle had beschermd. De grenzen aan Duitschlands zijde toch had het duchtig versterkt, doch aan Frankrijks zijde open gelaten, zoodat Frankrijk ten allen tijde door België op Hannover en zoo op Berlijn kon aanrukken. Om Frankrijk die mogelijkheid te benemen, heeft Duitschland zeer zeker óók zijn inval in België ondernomen. Bij het begin van den oorlog waren de burgers van Maastricht in gespannen verwachting, waar de Duitschers het eerste schot zouden lossen, bij de Nederlandsche of bij de Belgische grens. Daar hoorden ze den 5 Aug. 1914 het eerste schot bij Visé vallen en ze slaakten een zucht van verlichting. Dat schot is voor België de voorbode geweest van een zee van leed en ellende, maar dat schot predikte óók aan Nederland, dat Duitschland niet van plan was, zijn neutraliteit te schenden. Men heeft berekend, dat de inval der Duitschers aan België meer dan 500 millioen gulden gekost heeft, om nu niet te spreken van al die verloren gegane kunstschatten, welk verlies niet met goud is te vergoeden en die feitelijk niet slechts aan België; maar aan de menschheid zijn ontroofd, omdat ze eigenlijk behoorden tot de schatten van het geheele menschelijk geslacht. Zij, die in België van huis en goed zijn beroofd, hebben, volgens Edouard Clunet, den vroegeren voorzitter van het „Instituut voor Internationaal recht', geen recht op schade- 61 vergoeding. De oorlog toch is van catastrophischen aard. Het is een kwaad van hoogen oorsprong. Indien de slachtoffers van den oorlog echter te huis behooren in den overwinnenden Staat, eischt deze gewoonlijk in het vredestractaat van de overwonnen Mogendheid ook schadevergoeding voor zijn onderdanen, die in het bijzonder geleden hebben in den strijd. Maar heeft Duitschland aan België veel jammer en ellende berokkend, het leed, dat de oorlog over Duitschland zelf heeft gebracht, is ook met geen pen te beschrijven. Gelijk men weet, dragen de soldaten der verschillende legers aan koordjes herkenningspenningen van aluminium om den hals, waarop de naam en leeftijd van den drager vermeld staan. En nu waren er in het midden van September reeds in Duitschland 62.000 van zulke herkenningspenningen van gesneuvelde Duitsche soldaten binnen gekomen. Terecht schreef Charles Boissevain in het „Handelsblad!' hierover: „En als men aan al die zakken vol penningen denkt, wordt het ons wee om het hart. O! die moeders en vrouwen en kinderen, wien zulk een penning overhandigd wordt als al wat van hun kind, hun man, hun vader overbleef". De Duitsche Couranten staan alle vol van advertentie's van familie's, meldende het overlijden van zoon, vader of verloofde op het slagveld, of zooals het heet, in dienst van het vaderland. En omdat er zoovele familie's zijn, die in rouw zijn om het sneuvelen van een bloedverwant, is in Duitschland tijdelijk het dragen van rouwkleeren verboden. En in dat land is men op het rouwdragen anders zeer gesteld. 62 Hoofdstuk XIV. JAPAN'S ULTIMATUM AAN DUITSCHLAND. — DE FORTEN VAN LUIK. — DE DUITSCHERS IN BELGIË. — HET KAN VERKEEREN. — EEN „KLAGE". Japan richtte den 16 Aug. een Ultimatum aan Duitschland, waarin het dat land aanried al zijne schepen uit de Japansche en Chineesche wateren terug te trekken en ze te ontwapenen en verder om Kiautsjau (dat indertijd door Duitschland van China is „gepacht") aan Japan af te staan, zonder eene schadeloosstelling te krijgen voor eene eventueele teruggave aan China. Japan vroeg antwoord voor 's middags 23 Aug. Den 23 Aug. liet de Duitsche regeering aan den Japanschen zaakgelastigde te Berlijn zeggen: „Op de eischen van Japan heeft de Duitsche regeering geenerlei antwoord te geven. Zij ziet zich daarom genoodzaakt, haren ambassadeur te Tokio terug te roepen en den Japanschen zaakgelastigde te Berlijn zijn paspoort te overhandigen." Een gevolg hiervan was, dat Japan aan Duitschland den oorlog verklaarde. In officiëele kringen van Amerika hield men dit Ultimatum van Japan aan Duitschland als een der ernstige gevolgen van den oorlog. Japan liet evenwel aan Amerika weten, dat voor alle neutrale Amerikaansche belangen zou gewaakt worden. In Amerika hield men de belofte van Japan, dat het Kiautsjau aan China terug zal geven, voor bevredigend. Ook in Engeland maakte men zich over dit optreden van Japan ongerust. Daarom stelde het zich met Japan in verbinding en vaardigde toen het volgende communiqué uit: „De Engelsche en de Japansche regeering achten het noodig, dat elk harer optreedt tot bescherming van de belangen van het verre Oosten, bedoeld door het Engelsch- \ 63 Japansch verbond en vooral van de onafhankelijkheid van China. — De werkzaamheid van Japan zal zich niet uitstrekken buiten de Chineesche zee, het door Duitschland bezette gebied in Oost-Azië en de bescherming der Japansche stoomvaartlijnen in Oost-Azië." ; ,;j .1 Terwijl Luik reeds in handen der Duitschers was, hielden de forten rondom die stad nog steeds stand. De forten toch, die Luik in een kring van 50 a 60 K.M. omtrek omringen, zijn slechts sperforten (forts d'arrêt). Deze forten hebben twee bijzondere eigenschappen. De eerste is, dat zij uitnemend zijn uitgedacht, gebouwd en gepantserd, opdat zij niet gewapenderhand zullen worden genomen. De tweede, dat zij over machtige artilleriemiddelen beschikken. Maar zij bezitten geen garnizoen: zij kunnen geen offensieve uitvallen ondernemen. Men kan ze niet berennen en zij kunnen alleen maar schieten. Opdat de verdediging dezer forten volledig zou zijn, beschikten de Belgen in de tusschenruimten over bewegelijke troepen. Deze troepen traden gezamenlijk met de artillerie der forten op, ten einde het vijandelijke leger op te houden. Toen echter de Duitschers hun zwaar belegeringsgeschut te hunner beschikking hadden, vielen al de sperforten weldra in hunne handen. Vooral het fort Pontisse was voor de Duitschers van veel belang, daar het de brug bij Lische beheerschte, waar de Duitschers over moesten trekken. De Duitsche 42 c.M. kanonnen wierpen kogels van 600 pond in de forten. Zij hebben 16 benzine-locomotieven en ongeveer 30 paarden voor hun vervoer noodig. Een projectiel (puntkogel) van 1.80 M. lengte, wegende 300 K.G., dringt op een afstand van 8 K.M. of anderhalf uur nog door een dikken muur. De scherven er van vliegen dan nog 1 K.M. of 1000 M. ver. Keizer Wilhelm begaf zich per auto naar Aken, om door zijne aanwezigheid het leger aan te moedigen en 64 den generalen staf door zijne raadgevingen bij te staan. Den 20 Aug. gelukte het de Duitsche ruiterij de Fransche vijfde cavallerie-divisie bij Perwez (ten Noorden van Namen) met zware verliezen terug te slaan. — De Beiersche en Badensche troepen versloegen de Fransche 55e infantrie-brigade, die tot Weyler (15 K.M. van Schlettstadt) was doorgedrongen. Nadat aanj deze brigade zware verliezen waren toegebracht, werden de Fransehen over de Vogezen gedreven. Het Belgische leger was ten slotte den 20 Aug. genoodzaakt, voor de overmacht der Duitsche troepen terug te trekken en zich op Antwerpen samen te trekken. De Franschen en Engelschen waren toen nog niet in staat geweest, met het Belgische veldleger samen te werken. De stad Brussel kon niet langer beschermd worden. De Belgische troepen hielden zich gereed, om, steunend op de forten van Antwerpen, aanvallend op te treden, waar zulks noodig mocht zijn. De Duitschers rukten den 21 Aug. bij het aanbreken van den dag uit de richting Leuven Brussel binnen en namen bezit van de stations en van de karabinierskazerne. Vele inwoners van België's hoofdstad namen de vlucht naar Gent, Brugge en Ostende. Duitschland legde aan de stad Brussel eene oorlogsschatting op van 200 millioen francs en aan de provincie Luik eene oorlogsschatting van 50 millioen francs. Bovendien moet de provincie Brabant 450 millioen francs oorlogsschatting betalen. Naar aanleiding hiervan werden 22 Aug. in Den Haag besprekingen gehouden tusschen de vertegenwoordigers van verschillende groote mogendheden, ten doel hebbende te geraken tot een gezamenlijk protest bij de Duitsche regeering tegen verschillende met het internationaal publiek recht (volkenrecht) strijdende door Duitschland genomen maatregelen, o.a. het heffen eener oorlogsbelasting van Brussel en de provincie Luik. 65 België had zijn regeering naar Antwerpen overgebracht. Het Belgische leger trok zich ook in deze stad terug. In den nacht van 24 op 25 Augs. wierp een „Zeppelin" 7 of 8 bommen in de stad, waardoor vele huizen vernield werden, 7 personen werden gedood en 6 ernstig gewond. De aanval was vooral gemunt op het Koninklijk paleis. Den 24 Augs. deden de Belgen een uitval, ten einde den Duitschers den toegang tot Mechelen te betwisten. De Belgen heroverden na een zwaar gevecht Mechelen, doch moesten later die stad weer in de handen der vijanden laten. Dat Bredero's spreuk: „Het kan verkeeren" waarheid is, bewijst het feit, dat de meeste opperofficieren van het 7e en 10e Duitsche legercorps, die te Luik gevochten hebben, juist die officieren zijn, welke nog onlangs in België met eene zending werden belast. Zelfs de aanvoerder van het Duitsche Maasleger, generaal Von Emmich, kwam in 1913 in Luik ter gelegenheid van de „blijde inkomst" van Koning Albert in die stad, om den Belgischen Koning te begroeten namens den Keizer en hem de verzekering te brengen van de onveranderlijke vriendschap voor de Belgen. De Duitsche officier, die 21 Aug. met den civiel-gouverneur van Luik kwam onderhandelen omtrent de overgave der stad en der stellingen, was niemand anders dan de Stafmajoor Von 'Klüber, die nog in Juni 1914 als militair attaché te Brussel van het Duitsche gezantschap deel uitmaakte. De heer W. W. B. te Hasselt dichtte op het treurspel, in België afgespeeld, de volgende „klage": i Hoe zijn. de helden in den slag gevallen! Hoe drenkte een vreemde bodem 't jeugdig bloed.... Ze vielen — vielen, ach! bij duizendtallen! Zoo vrees'lijk zwaar wordt zonde weer geboet! Wereldoorlog 5 66 Komt, komt nu samen in uw tempelhallen! En valt met smeeking uwen God te voet; Laat er geen zwijgen bij u zijn, gij allen, Die thans des Heeren nog gedenken doet! Gedenk den blonden zonen van het Noorden, Ons nauw verwant — gedenk den dapp'ren Belg! Gedenk Gij in ontferming al te zamen, Die van nabij en die van verre kwamen.... Och, dat de vriend niet meer zijn vriend verdelg! Beëindig Gij, o Macht'ge, 't gruwlijk moorden! wf% ft. U wacht een schoone roeping, Nederland, Gij volk der lage landen bij de zee! Nu vorst en volk'ren bukken onder 't wee Der oorlogsrampen, en van strand tot strand 't Kanongebulder dreunt, — beidt Uwe hand 't Heerlijk werk der liefelijke vree: Uit België's velden klinkt een luide beê Om hulp, tot elk, in wien Gods liefde brandt Verricht Uw taak, Gij Nederlandsche Maagd, Waartoe God-zelf U roept! — Gaat heen, en draagt Elkanders last, — vervullend Christus' wet! Wees vrede-engel, waar G' Uw treden zet, — Zoo wordt van God en menschen gij gezegend: Wie liefde draagt, met liefde wordt bejegend! III. De Heer' regeert: Hij doet wat Hem behaagt, En al Zijn werken zullen eens Hem loven! Schoon heel een wereld ook in weedom klaagt, Wijl 't schreiend hart zich 't dierbaarst ziet ontrooven, En 't bang gemoed verschrikt het „waarom" vraagt — Al wie God minnen, weten en gelooven, Dat hij, Die heel een zond'ge wereld draagt, In raad en daad ons denken gaat te boven! 67 De Heer' regeert: dat is genoeg voor 't hart, Dat rust in God, en boven 't grimmigst zwart Des afgronds wondren, reinen glans ziet blinken. De Zonne der Gerechtigheid omstraalt — Hoe donk're nacht ook over 't aardrijk daalt — Zijn ziel, en mag haar hemelglansen drinken Hoofdstuk XV. DE STRIJD VAN SERVIË EN MONTENEGRO. - DE OORLOG IN GALICIË EN OOST-PRUISEN. — VERRAAD ONDER DE OOSTENRIJKERS. In Servië gelukte het den Oostenrijkers Sjabats te veroveren. De eerste bestorming van die stad werd door zes Oostenrijksche bataljons met succes tegen een sterkeren vijand ondernomen. De geregelde Servische troepen trokken zich terug en lieten het verweer tegen het overtrekken der Oostenrijkers over den Donau aan komitadji's over, die met handgranaten en bommen waren gewapend. De Servische artillerie kon met het Fransche geschut niet overweg. De Oostenrijkers maakten veel oorlogsmateriaal en levensmiddelen buit. Van 17 tot 21 Aug. had er een gevecht plaats bij Loznitza, dat dus 4 dagen duurde en waar 150.000 Oostenrijkers tegenover evenveel Serviërs stonden. Het Oostenrijksche leger, dat de Drina was overgetrokken, werd zelfs door vrouwen en kinderen bestookt. Van beide zijden kende men zich de overwinning toe. Het plan van Servië, om een aanval te doen in Oostenrijksch gebied en een opstand uit te lokken in Bosnië, mislukte geheel. In de nabijheid van Grosnitsa werden evenwel de Oostenrijkers over de geheele linie teruggeworpen en lieten ze in overhaaste vlucht vele kanonnen achter. Vele Oostenrijkers verdronken in de Drina. De Serviërs maakten 68 niet minder dan 10.000 krijgsgevangenen, terwijl er in den slag 25.000 gedood zijn. Hierdoor en ook door het voortrukken der Russen besloten de Oostenrijkers hun actie tegen Servië voorloopig uit te stellen. De Serviërs maakten hiervan gebruik en veroverden den 9 Sept. na een bloedig gevecht de stad Semlin, op Oostenrijksch gebied gelegen, tegenover Belgrado. Na een tweedaagschen strijd werd Montenegro door den Oostenrijkschen Generaal Pongracz, die met zijn troepen in de lijn Awotsch-Lepnik gelegerd was, van 30 Aug. tot 1 Sept. verslagen. Door een bajonetaanval werden de Montenegrijnen teruggedreven. Ze verloren 150 gevangenen. :V> ■ Bij Gumbinnen behaalden de Russen een belangrijke overwinning op de Oostenrijkers. De slag duurde twee dagen (20 en 21 Aug.) De Russen legden beslag op veel rollend materiaal. Het gelukte hun, een heel eind in Duitschland binnen te dringen. De Russen hadden reeds bezit genomen van Insterburg, terwijl zij den 29 Aug. ook Tilsit (bij de Oostzee gelegen) in bezit namen. Tusschen Oostenrijkers en Russen kwam het bij Krasnik (ten Oosten van den Weichsel in Rusland) tot een slag, die van 22 tot 25 Augs., dus drie dagen duurde en eindigde met eene overwinning der Oostenrijksche troepen, die 7000 Russen gevangen namen. De Russen werden uit het geheele, bijna 70 K. M. breede front geworpen. Ze trokken zich naar Lublin terug. Het front van dezen slag strekte zich uit van Oost-Galicië tot in de buurt van Lublin in Russisch-Polen. — De Oostenrijkers, die reeds lang aan de grenzen met hun leger gereed hadden gestaan, hadden met opzet de Russen in Galicië gelokt, ten einde niet zelf — zooals het Napoleon met zijn leger was gebeurd — diep Rusland in te moeten trekken en daar onder ongunstige omstandigheden te moeten strijden. 69 In een driedaagschen veldslag van 26 tot 29 Augs. gelukte het den Duitschen troepen in Pruisen onder aanvoering van generaal Hindenburg het Russische leger in de streek van Gilgenburg, Tannenberg, Hohenstein en Ortelsburg (ten Zuiden van Allenstein) te verslaan en vervolgens de Russen over de grenzen terug te drijven. Hoewel nieuwe Russische strijdkrachten over Neidenburg ingrepen, was de nederlaag der Russen volkomen. 70.000 krijgsgevangenen, waaronder twee bevelvoerende generaals, vele kanonnen en veldteekens vielen in de handen der Duitschers; 60.000 Russen werden gedood of gewond. Een gevolg hiervan was, dat de nog in Noordelijk Oost-Pruisen staande Russische troepen den terugtocht moesten aanvangen. De slag werd geleverd over een front van 50 K. M., loopend van Gilgenburg—Neidenburg—Ortelsburg. Vol verbittering over dezen tegenspoed liet de Czaar den Duitschen naam St. Petersburg voor Ruslands hoofdstad vervangen door den Russischen naam Petrograd, terwijl hij reeds vroeger den zetel der regeering naar Moskou had laten verleggen. Den 28 Augs. werd de 15e Oostenrijksche divisie bij Lasschope geslagen. De Russen vermeesterden 3 vaandels, 23 kanonnen, 18 mitrailleuses en 2 vliegmachines en maakten meer dan 150 officieren en 12.000 soldaten krijgsgevangen. Na een 7-daagschen slag gelukte het echter aan het Russische leger zich meester te maken van de sterke stellingen van Lemberg in Galicië. Na een buitengewoon hardnekkig gevecht werd den Oostenrijkers op den 1 Sept. een volkomen nederlaag toegebracht. Zij vluchtten met achterlating van grof en licht geschut en veldkeukens. Den 2 Sept. veroverde de Russische Generaal Roeski Lemberg, terwijl de Russen onder Generaal Broessilaf Halicz veroverden. Grootvorst Nicolaas stelde aan den Czaar voor, de beide generaals de orde van St. George 70 te geven. De Oostenrijkers lieten 300 kanonnen, veleconvooien en 70.000 man krijgsgevangenen in handen van den vijand achter. Lemberg telt 250.000 inwoners, is de hoofdstad van de provincie Galicië, is de zetel van drie aartsbisschoppen en bezit een Universiteit. 150 kanonnen vielen in handen der Russen. Op een ander deel van het slagveld waren de Oostenrijkers weer gelukkiger. De verbitterde slag tusschen Zamose en Tysaowize, die een week geduurd heeft, leidde den 1 Sept. tot een volledige overwinning van het leger van Auffenberg. De Russen trokken zich terug over de rivier de Bug, 160 kanonnen en tal van krijgsgevangenen in handen der Oostenrijkers achterlatende. Den 7 Sept. werd Nicolajoff, een Oostenrijksche stad, Zuidwaarts van Lemberg gelegen, door de Russen genomen. Deze vesting was een der meest moderne vestingen aan den oever van den Dnjester. Den 9 Sept. versloeg Generaal von Hindenburg met het Oosterleger den linkervleugel van het zich nog in OostPruisen bevindende Russische leger en verschafte zich daardoor den toegang in den rug van den vijand. De oorlogscorrespondent van de Neue Freie Presse beschrijft de vermoeienissen, die de Oostenrijksche infanterie bij Lemberg heeft moeten doorstaan. Sedert tien dagen, zoo meldt hij, zijn onze infanteristen aan het vechten, sedert tien dagen zijn zij niet uit de kleeren geweest, evenvele nachten slapen zij zoo maar op den grond, zijn elk uur op hun qui vive, onder Gods blooten hemel, onder een wolkbreuk van projectielen, in het aangezicht van den vijand en den dood. Tien dagen dragen zij hun' ransel met veldgerei. Het is niet mogelijk, om hen bij daglicht te verplegen. Als het doenlijk is, rijden, als het donker is, de veldkeukens naar de reserves. Op die reserves rust dan de menschelijke plicht, om hun kameraden in de tirailleurslinie van voedsel tè voorzien, 71 misschien af te lossen. Hier en daar zal iemand het inmaakblik van zijn ijzeren rantsoen opengebroken en het koude vleesch gulzig verslonden hebben. Voor de vermoeidsten was er geen slaap. Een groot deel van de vechtende regimenten zal ook 's nachts op gevechtsvoorposten in de tirailleurslinie liggen met het geweer in de hand, aldoor opgejaagd door drogbeelden, voortdurend in afwachting van overrompelingen door den vijand. Achter hen, op een twee, drie duizend pas staat de artillerie, de kanonnen zijn er op ingericht om in het donker te schieten In den slag bij Lemberg gelukte het aan de Oostenrijksche strijdkrachten, die ten Noorden en Zuiden der Grodeker Chaussee verzameld waren, de Russen na een zware worsteling van vijf dagen (7—12 Sept.) terug te dringen, ongeveer 10.000 Russen gevangen nemend en verscheidene kanonnen vermeesterend. Daar de Noordelijke vleugel der Oostenrijkers bij Ravaroeska door een groote overmacht werd bedreigd, konden de Oostenrijkers van dit succes geen partij trekken. Bovendien rukten nieuwe Russische strijdkrachten zoowel tegen het leger van generaal Dankl op alsook in het terrein tusschen dit leger en het slagveld van Lemberg. Na een strijd van drie weken besloten de Oostenrijkers zich terug te trekken. De strijd in Galicië heeft 17 dagen geduurd en woedde over eene linie van 350 Kilometers, eene linie, uitgestrekter, dan de geheele Oostgrens van Nederland. Na den val van Lemberg woedde de strijd tusschen Tomaszow en Krasnik. De Russen namen 200 officieren en 30.000 man gevangen. De Oostenrijksch-Duitsche legers werden over de San geworpen en geheel overwonnen, waardoor Galicië voor de Russen geheel open kwam te liggen. Den 14 Sept. trokken de Russen de rivier de San over, namen de stelling bij Ravaroeski en namen daarbij 8000 man gevangen, terwijl zij 30 kanonnen buit maakten. Op den rechteroever van den Dnjestr trokken de Oosten- Russische artillerie in het veld. 73 rijkers terug in de richting Dorogobitsj. De Russen namen zonder slag of stoot Czernowitz, de hoofdstad der Boekowina. Volgens Russische opgaven verloren de Oostenrijkers 250.000 man aan dooden en gekwetsten, verder 100.000 krijgsgevangenen, 400 vuurmondenjen tal van vaandels. Aan den Weichsel maakten de Russen zich meester van opgehoopte materialen voor bruggenbouw en vernietigden er vele stoombooten, waaronder één gepantserd schip. De nederlagen der Oostenrijkers moeten voor een deel toegeschreven worden aan verraad van de eigen bevolking in Galicië, die den vijand met alle mogelijke en onmogelijke middelen op de hoogte bracht van de bewegingen der Oostenrijksche troepen. In het begin van den oorlog dacht men, dat'er in de Oostenrijksch-Hongaarsche gelederen geen sprake zou zijn van nationaliteiten-verdeeldheid. Zooals in Duitschland en ook in [Frankrijk de Sociaal-Democraten hun internationaliteit vergeten hadden, zoo hoopte men, dat in het rijk van Frans Joseph de verschillende nationaliteiten hun landelijke verschillen zouden begraven, om zich onderdanen te gevoelen van één groot Keizerrijk, dat aangevallen werd. Het verraad van de grensbevolking in Galicië heeft de ongegrondheid van die hoop aangetoond. Hoofdstuk XVI. DE STRIJD IN BELGIË EN NOORD-FRANKRIJK. — DE DOODENR1T DER AFRIKANERS. — UHLANEN. — OP HET SLAGVELD AAN DE MARNE. Den 21 Aug. versloegen de Duitschers onder aanvoering van den Kroonprins van Beieren de Franschen, die acht legerkorpsen sterk waren, tusschen Metz en de 74 Vogezen. De Duitschers maakten 10.000 gevangenen en veroverden 150 stukken geschut. De slag zelf, die drie dagen duurde, werd geleverd over een front van 50 Kilometer, dat in den loop van het gevecht werd uitgebreid tot 100 Kilometer. Merkwaardig is vooral, dat het leger van den Beierschen kroonprins de Franschen achtervolgde tot op de lijn Luneville—Blamont, dus tot ongeveer 20 tot 40 Kilometer over de grens. Den 23 Aug. rukte het 21 Duitsche legercorps Luneville binnen. In den slag bij Luneville sneuvelde de afgevaardigde van den Rijksdag, Dr. Frank, een der leiders van de Sociaal-Democraten in Duitschland. Het ter wederzijden van Neuf Chateau voortrukkende Duitsche leger onder hertog Albrecht van Würtemberg bracht den 23 Aug. aan het over de Semois-rivier (langs de grens van Belgisch-Luxemburg en Frankrijk) vooruitgeschoven Fransche leger een volkomen nederlaag toe. Tal van kanonnen, vaandels en gevangenen, waaronder verscheidene generaals, vielen den Duitschers in handen. Bovendien overwon de Duitsche kroonprins met zijn leger, dat aan beide zijden van Longwy (op Fransch grondgebied bij den driesprong der Fransche, Belgische en Luxemburgsche grens) oprukte, den 22 Aug. de Franschen en wierp dezen terug. In den Elzas wisten evenwel de Franschen Mühlhausen weer te bezetten. In Domach (de voorstad van Mühlhausen) vermeesterden de Franschen 21 kanonnen en maakten duizenden gevangenen. De Duitschers werden in wanorde op den rechten Rijnoever teruggeworpen. Den 25 Aug. werd het Engelsche leger (aan den linkervleugel der Franschen strijdende) door de Duitschers aangevallen, waarop het Fransche leger een tegenaanval deed. De Pruisische garde mengde zich nu ook in den strijd, met het gevolg, dat de Franschen terug geslagen werden. 75 Ten Oosten der Maas rukten de Franschen op over een zeer moeilijk terrein. Aan den zoom van het bosch hevig aangevallen, moesten de Franschen na een hevig gevecht zich ten zuiden van de Semois terug trekken. Op bevel namen de Fransche en Engelsche troepen gedekte stellingen in, daartoe in staat gesteld door een manoeuvre van het Belgische leger. De Franschen leden groote verliezen en besloten, in den eersten tijd alleen verdedigend op te zullen treden. Onder Generaal French zond Engeland een leger van ruim 160.000 man en 6000 ruiters naar het vasteland, dat in Frankrijk landde en zich daar weldra met de Fransche legermacht vereenigde. De Duitschers vielen de Engelschen echter met woede aan, zoodat de laatsten genoodzaakt waren zich den 25 Aug. met verlies van 2000 man terug te trekken. Op zee volgden de Engelschen hun oude taktiek en maakten zooveel mogelijk weêrlooze koopvaardijschepen buit. Van de Duitsche koopvaardijvloot, uit ongeveer 630' stoombooten bestaande, waren er een maand na het uitbreken van den oorlog meer dan 225 in het bezit der Engelschen, een waarde van 156 millioenen vertegenwoordigende. In Afrika namen de Engelschen de Duitsche kolonie Togoland, gelegen aan de golf van Guinea, in bezit. Den 26 Aug. was het voor de Duitschers een geluksdag. Alle 9 forten van Namen vielen hun in handen. De Belgische Generale Staf beging twee fouten: le liet ze den vijand te dicht Namen naderen, zonder hem aan te vallen en 2e wachtte ze te lang op de hulp van de Franschen. En van dezen tijd maakten de Duitschers gebruik, om hun zwaar belegeringsgeschut voor de vesting te sleepen. Van de bezetting van Namen, 26.000 man, zijn slechts 12.000 op Belgisch grondgebied teruggekeerd, zoódat 14.000 zijn gesneuveld. 76 De vesting Longwy gaf zich den 26 Aug. na een buitengewoon dapperen tegenstand over. Na eene beschieting van 5 dagen was nog maar 1 Fransch kanon bruikbaar. De reeds vroeger door de burgerij ontruimde stad Longwy Haut was in letterlijken zin tot puin geschoten, zonder dat de groote kanonnen gebruikt waren geworden. De beschieting van de vesting was een volkomen verrassing voor de bezetting. Het eerste schot doodde 1 officier en 10 man. Sommige granaten sloegen door' kazematten van drie verdiepingen heen. Toen de Duitschers in stormpas aankwamen en de eerste Fransche commandant, overste Darche, nog slechts het eene bruikbare geschut over had, gaf hij zich met zijn 3700 man over. De Duitsche Kroonprins, onder wiens bevel de verovering plaats had, eerde derf- heldenmoed van den' overste, door hem zijn degen te laten. De Franschen zagen zich gedwongen, den Boven Elzas op enkele deelen ten westen van Colmar na, te ontruimen. Generaal Joffre, de chef van den generalen staf, beval den Franschen ook Mühlhausen te ontruimen, ten einde zich te Maubeuge te concentreeren. Bij Namen werd prins Frederik van Saksen Meiningen den 23 Aug. door een granaat gedood, terwijl den 36 Aug. prins Adelbert bij Charleroi sneuvelde. Den 30 Aug. versloeg generaal Von Bülow een overmachtig Fransch leger bij St. Quentin, na bij den opmarsch een bataljon Engelsche infanterie gevangen genomen te hebben. De slag bij St. Quentin duurde vier dagen. Den 31 Aug. veroverden de Duitschers de Fransche vesting Givèt, aan de Maas gelegen, in de nabijheid der Belgische grens. Een groote oorlogsvoorraad viel in de handen der Duitschers. Den 2 Sept. werd de middelste legergroep der Franschen, ongeveer 10 korpsen sterk, tusschen Reims en Verdun 77 door de Duitschers teruggeslagen. Ook de Fransche aanvallen uit Verdun werden afgeslagen. De Keizer bevond zich tijdens het gevecht bij het legér van den Kroonprins en bracht den nacht te midden der troepen door. Op Sedansdag (2 Sept.) vond op het slagveld van Sarbey de ontmoeting plaats van Keizer en Kroonprins. Ontzaggelijke geestdrift ontstond bij de troepen, overal waar de Keizer langs reed. De Keizer hield een toespraak tot het regiment Kon. grenadiers no. 7, dat door prins Oskar wordt aangevoerd. De toespraak werd door een: „Hoera" en het Volkslied beantwoord. Bij voorbaat lieten de Duitschers Parijs door vliegmachines verontrusten. Zoo liet den 1 Sept. 's avonds 6 uur een Duitsch vliegtuig boven Parijs twee bommen vallen, die echter weinig schade aanrichtten. Den 2 September richtten de president van Frankrijk en de regeering tot de natie het volgende manifest: „Franschen, sedert eenige weken werden verwoede gevechten geleverd tusschen onze heldhaftige troepen en het vijandelijke leger. Op vele punten werden voordeden behaald, maar in het Noorden dwong de aandrang der Duitschers tot den terugtocht. De toestand dwingt de regeering tot een smartelijk besluit, nl. om voor het heil van het volk de openbare macht voor eenigen tijd Parijs te doen verlaten. Het leger zal de hoofdstad tegen den vijand blijven verdedigen en den strijd voor de eer der natie en tot herstel van het geschonden recht voortzetten. „De ledige plaatsen in ons leger zijn onmiddellijk weer aangevuld en de oproeping van recruten stelt ons in staat, daarmee voort te gaan." In den nacht van 2 op 3 September vertrokken de president en de regeering van Frankrijk van Parijs naar Bordeaux, waar de zetel der regeering gevestigd werd. Deze voorzorgsmaatregel was wel noodig, want, nadat de Franschen zonder slag of stoot de vesting Rijssel 78 hadden overgegeven, viel den 4 Sept. de vesting Reims zonder strijd in handen der Duitschers. Dezen waren nu in het bezit van de tweede linie der Franschen, dus van die linie, waarop de Fransche regeering het volk ter geruststelling had gewezen en waarvan de Engelsche bladen positief aannamen, dat zij den vijand langen tijd zou ophouden. Het voornaamste van het militaire luchtvaartpark van het leger van Reims, ter waarde van een millioen francs, viel den Duitschers in handen. Den 7 Sept. moest ook de vesting Maubeuge zich aan de Duitschers overgeven, die er 40.000 krijgsgevangenen maakten, (waaronder 4 generaals) en 400 kanonnen veroverden, benevens veel ammunitie. Maubeuge is een kleine stad met ongeveer 19.000 inwoners. De inneming van deze vesting was voor de Duitschers van belang, daar de vesting de spoorlijnen naar Charleroi, Bergen, Valenciennes, Londrecines en Avesnes beheerscht en tevens aan de gekanaliseerde Sambre is gelegen, een strategisch punt, voor de legers in het veld van het grootste belang. Bij, Maubeuge sneuvelde prins Ernest van Saksen-Meiningen, die den 23 Sept. 1914 19 jaar zou worden. Zijn vader, Frederik van Saksen-Meiningen, was reeds voor Namen gevallen. Ook hadden de Duitschers in een ander gevecht het verlies te betreuren van Prins Frederik Karei van Hessen, die den 1 Mei 1868 geboren was en gehuwd met Prinses Margaretha van Pruisen, de jongste zuster van den Keizer. De bij de vervolging tot en over de Marne voortgerukte Duitsche legerafdeelingen werden van uit Parijs tusschen Meaux en Montmirail door een overmacht van Franschen en Engelschen aangevallen. De Duitschers hielden in zware, drie dagen durende gevechten, de vijanden tegen en kwamen zelfs vooruit. Toen echter berichten inkwamen, dat nieuwe sterke vijandelijke colonnes in aantocht waren, trokken de 79 Duitschers zich terug. Het voordeel was ten slotte aan de zijde der Franschen en Engelschen. Bij den tweeden Franschen aanval op Mühlhausen in den Elzas gebeurde het, zoo lezen we in de „Tel.", dat op een gegeven oogenblik de Fransche en Duitsche infanterie tegenover elkaar lag in tirailleursformatie. De Duitschers konden niet meer vooruit, maar ook de Franschen schoten niet op. Zoo stond het gevecht ongeveer een uur stil. Het klein geweervuur werd kalmer, door de Duitschers slechts spaarzaam onderhouden. Het schijnt, dat om die reden van Fransche zijde werd verondersteld, dat de Duitsche tirailleurslinie door het vuur der Franschen aan 't wankelen was gebracht. Want plotseling vertoonden zich tegenover het centrum der Duitsche linie ongeveer 700 tot 800 man cavalerie, Afrikaansche jagers. Dadelijk werd de staat van zaken doorzien: een attaqué, een aanval 1 Hetzelfde oogenblik vloog het bevel langs de gelederen: „Kalm schieten, rustig mikken, altijd eerst op het paard, dan op den man." Ook werd aan iedere afdeeling een bepaald schietveld aangewezen. De machinegeweren werden gereed gemaakt. Nauwelijks waren deze maatregelen getroffen, of de grond dreunde van de paardenhoeven, de wapens der ruiters kletterden, en hun krijgsgeschreeuw gilde door de lucht. Maar de eskadrons reden niet in dezelfde vastaangesloten formatie als de Duitschers, wanneer zij chargeeren. Hun verband begon zich op te lossen, nog voor zij tot op 800 M. de Duitsche linie genaderd waren. Maar nog altijd werd het Duitsche vuur niet geopend. Kalm lagen de landweermannen achter hun geweren. De mitrailleurs waren ingesteld en begonnen pas, tamelijk langzaam, maar doelvast een moorddadig vuur af te geven, toen de Franschen tot op 500 M. waren genaderd. Het kleingeweervuur begon op 350 tot 400 M. De uitwerking was ontzettend, het vuurgevecht duurde hoogstens twee, drie minuten. 80 Toch werd er geen vlug, razend snelvuur afgegeven. De schoten vielen langzaam, maar met steeds scherp op den korrel genomen doel. Steeds werden de voorste rijen weggeschoten, de achter de neervallende paarden aanstormende ruiters konden vaak niet meer uitwijken en stortten met hun rossen over de lichamen der gevallen dieren. Gillend gehinnik, rochelen en snuivend steunen der stervende paarden, die om zich heen trapten, om en om wentelden, weer opsprongen, sidderend neervielen, voorgoed. Evenzoo sprong hier en daar een met zijn paard gestorte ruiter op, om dadelijk daarop in elkaar te zakken. Daartusschendoor het juiste vuur der Duitsche tirailleurslinie. Geen enkele ruiter kon keeren, daartoe waren zij te dicht bij de vijandelijke gelederen. En de prachtige eskadrons, drie minuten tevoren aanstormend in een razenden galop, waren verworden tot een onuitsprekelijke, jammerlijke massa, verpletterd, vernietigd. Voor de Franschen nog meer aanvallen konden ondernemen, had een tweede bataljon Duitsche landweertroepen hun rechtervleugel kunnen overvallen. En zoo moesten de Franschen terugtrekken. Van de 700 tot 800 Afrikaansche jagers, die deze charge uitvoerden, bleven er 27 man ongekwetst als gevangenen in handen der Duitschers; meer dan de helft was zwaar gewond, de rest dood.... In de „Corriere della Sera" schetst Luigi Barzini het beeld van den Duitschen uhlaan ongeveer als volgt: „Toen wij bij een klein station kwamen en de trein zijn vaart minderde, zagen wij een troepje ruiters, dat den spoorwegovergang bewaken moest; een uhlanen-patroelje. Kalm en rustig was aller houding. Zij waren toch in een vijandelijk land, doch in hun rustige onbezorgdheid gaven zij den indruk van mannen, die het vroolijk manoeuvreleven genoten. Die zwermen ruiters, die het Duitsche leger voor zich uit laat trekken, vindt men overal, op iederen straatweg, 81 op elk pad. Daaruit blijkt, dat zij zooveel mogelijk gezien willen worden. Overal vertoonen zij zich en zij rijden maar door net zoolang, tot zij beschoten worden. Zij gaan al maar door tot zij eindelijk op den vijand stooten. Hun taak is het om den dood tegemoet te rijden. Het geheele vijandelijke front wordt door hen verkend; zij worden meestal doodgeschoten; zeker. Doch er is dan toch altijd wel één, wien het gelukt te ontsnappen en die kan dan immers inlichtingen geven. Het vuur, waarmee zij ontvangen worden, geeft hun al dadelijk een denkbeeld van de sterkte der verdedigers; want zij weten bij ervaring, dat alle beschikbare soldaten schieten, zoodra zich de eerste vijandelijke ruiters voor de stellingen vertoonen. Bij ieder boschje, bij iedere greppel moet de uhlaan tegen zich zelf zeggen: hier zou wel/eens een vijand verscholen kunnen zitten. Hij weet, dat hij zich niet verdedigen kan en dat er van alle kanten op hem géschoten zal worden. Overal schuilt voor den uhlaan gevaar, verborgen gevaar. Desondanks rijdt hij kalmpjes en rustig voort met Duitsche discipline. De „Daily Telegraph'-correspondent schildert een hoekje van het groote slagveld bij de Marne: Meau, een aardig stadje, in het Marne-dal gelegen, op 20 mijlen afstand van Parijs, doet mij denken aan een van de Indiaansche steden, die om onbekende redenen door de inwoners verlaten zijn. De huizen staan er, haar kerken en publieke gebouwen zijn ongeschonden, alleen de straten zijn stil; de vensters en deuren gesloten. Geen levend wezen is er te zien, behalve een paar Roode Kruis-zusters,. die de ambulances afwachten, welke de gewonden van het slagveld aanvoeren. Toen ik de stad verliet, kwam ik voor een nieuwe verrassing te staan. Wat zou er gebeurd zijn? Hier wandel- Wereldoorlog g 82 de hoop der anderen weer deed herleven. Ten slotte was hij zoo uitgeput, dat men hem slechts met moeite kon oppikken. Den volgenden dag woonde hij de begrafenis bij van twee zijner kameraden, waarbij hij aan den eenen voet een zwarte schoen droeg, een witte gummischoen aan zijn verbonden voet, terwijl zijn rechterhand ook verbonden was. De Duitsche kruiser „Embden" van het eskader in de Chineesche wateren, waarvan gedurende zes weken niets was vernomen, verscheen plotseling in de baai van Bengalen. De kruiser nam 6 Engelsche schepen, waarvan 5 tot zinken werden gebracht. Het zesde schip werd met de bemanning naar Calcutta gezonden. Begin Oct. had de „Embden" reeds tien schepen in den grond geboord en een kolenschip genomen. Den 14 Sept. trachtte een Duitsch stoomschip in de Cameroon-rivier de Engelsche kanonneerboot „Dwarf" te laten zinken door een bom. Deze poging mislukte en het stoomschip werd genomen. 93 16 Sept. deed een ander Duitsch stoomschip eene poging, om de „Dwarf te overvaren en zoo te doen zinken. De „Dwarf" werd licht beschadigd, doch het Duitsche schip werd vernield. Tusschen den Duitschen kruiser „Königsberg" en de Britsche kanonneerboot „Pegasus" had bij Zanzibar aan Afrika's Oostkust een zeegevecht plaats. De „Königsberg" kwam Zondagmorgen om vijf uur met volle vaart aan en stelde een Britsch verkenningsvaartuig buiten gevecht, door er drie schoten op af te vuren. Daarna opende de „Königsberg" het vuur op de „Pegasus"; de Duitsche kruiser begon — zeer zuiver schietende — te vuren op een afstand van 9000 yards en liep in tot op 7000 yards, waar het aan de „Pegasus" de volle laag gaf. In het gevecht waren binnen een kwartier de vuurmonden van de „Pegasus" onklaar geschoten. Het schieten werd een minuut of vijf gestaakt, maar toen hervatte de „Königsberg" het vuur. Een kwartier lang kon de „Pegasus" het schieten niet beantwoorden. Bijna alle verliezen der Engelschen werden bij de kanonnen en op het bovendek toegebracht. Het schip had bij de waterlijn leelijke gaten gekregen en helde sterk over. Tot tweemaal toe werd de Britsche vlag weggeschoten, maar daarna werd zij door zeelteden met de hand omhoog gehouden. De „Königsberg" had, naar het schijnt, weinig averij. Den 22 Sept. rapporteerde het te IJmuiden binnengekomen stoomschip „Flora", dat 20 mijlen ten NoordWesten van den Nieuwen Waterweg van Rotterdam de Engelsche kruisers „Hoque" en „Aboukir" getorpedieerd waren door een Duitschen onderzeeër. Later werd de „Cressy" nog zinkende aangetroffen. Het eerst was de „Aboukir" getorpedieerd; later toen de „Hoque" en de „Cressy" hulp verleenden, om de bemanning van de „Aboukir" te redden, werden ook zij getorpedieerd. De Duitsche Onderzeeër „U 9", die de drie Engelsche 94 kruisers tot zinken bracht, keerde onbeschadigd terug. Haar bemanning was slechts 20 personen sterk. De bemanning der drie Engelsche kruisers bedroeg per schip 785 man, in het geheel dus 2355 man, van wie 1400 verdronken. De „Flora" wist 289 man te redden en in de haven van IJmuiden te brengen, waar zij gastvrij en liefderijk werden ontvangen. Het stoomschip „ Titan" bracht 5 dooden,. 5 gewonden en 15 ongedeerde overlevenden te Hoek van Holland binnen. De geredde Engelschen werden na een paar dagen uit ons land weer naar Engeland overgebracht. Zij kwamen hier niet voor interneering in aanmerking. De Duitsche regeering beloonde den commandant der onderzeeboot „U 9" met het IJzeren kruis. Tusschen dezen en den vorigen tocht van de „U 9" was kapitein Weddingen getrouwd; en acht dagen na de bruiloft trok hij er weer op uit. Toen hij bij Helgoland was met zijn schip, viel een matroos over boord. Zonder aarzelen sprong Weddingen in zee en redde den matroos. Hiervoor kreeg hij de reddingsmedaille en de Roode Adelaar. De kapitein van de „Flora" vertelde: „Ik was — aldus kapitein Voorham — gisternacht om 3 uur van Rotterdam vertrokken met bestemming naar Leith, Even vóór 6 uur had ik den Waterweg verlaten en waren wij in volle zee gekomen. Om 8 uur, toen ik ongeveer 18 zeemijlen buiten het Maas-vuurschip was gekomen, zag ik op een afstand van 8 zeemijlen een oorlogsschip, dat later bleek de Engelsche kruiser „Cressy" te zijn geweest. Duidelijk kon ik de vier stoompijpen van het vaartuig waarnemen. Het zal ongeveer half negen geweest zijn, toen ik plotseling zag, dat de „Cressy" voorover helde. En nauwelijks had ik dit door mijn kijker gezien, of ineens brak de „Cressy" middendoor en zonken de twee stukken in de diepte. Het ging in minder tijd, dan ik het u hier vertel. Van dat oogenblik af had ik slechts één idee: te redden, wat er te redden viel. Ik stoomde in de richting van de plek, waar 95 de „Cressy" gezonken was en daar kwamen al de eerste sloepen op de „Flora" aandrijven. Het ging nu langzaam vooruit, dan weer stoppend, dan weer uitwijkend, daar ik bang was, de sloepen te overvaren. Terwijl ik op de brug bleef, waren mijn mannen bezig, om te trachten, de schipbreukelingen aan boord te krijgen. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Want er stond een hooge zee en mijn schip slingerde zwaar. En dan waren de schipbreukelingen alles behalve fiksch. Ik hoorde later, dat vóór de „Cressy" twee andere kruisers, de „Hogue" en de „Aboukir", in den grond waren geboord. En die arme kerels hadden al een heelen tijd rondgedobberd met niets aan hun lijf. De meesten heb ik zoo naakt aan boord gekregen. Ze hadden geen tijd meer gehad ook maar het geringste kleedingstuk aan te trekken. U begrijpt dus, dat ze door en door verstijfd waren. Met alle mogelijke hulpmiddelen moesten wij hen aan boord hijschen. Sommigen werden door middel van takels aan boord gebracht, anderen door de luiken. Mijn mannen hadden de handen vol. Wie van de Engelschen weer eenigszins op dreef was, hielp ook mee aan het binnenhalen van zijn kameraden. Toen ik zoo een uur met redden bezig was, zag ik de „Triton" naderbij komen. Die heb ik toen met een vlaggesein doen weten, dat zij hulp moest brengen. Hoeveel sloepen er wel ronddreven, zou ik niet kunnen zeggen. Ik heb bijna niets gezien. Alleen weet ik, dat er altijd maar nieuwe sloepen aandreven. Nauwelijks hadden wij er een ontladen, of er dreef weer een tweede op ons af. En dan gingen wij weer langzaam vooruit op zoek naar nieuwe sloepen. Wanneer we weer een sloep hadden ontladen, namen mijn mannen er de prop uit, om ze te laten zinken. De sloepen konden we niet aan boord nemen, want het werd met al die menschen al mooi vol. En daarbij waren de meesten hulpeloos. 96 Toch zijn het kranige lui, die Engelschen. Mijn mannen vertelden mij, dat sommige sloepen zonder riemen ronddreven. Maar dan kwamen de sloepen, die wèl van riemen voorzien waren, hun kameraden te hulp en namen zij de hulpelooze sloep nog op sleeptouw. Overbemand waren de sloepen niet, al hadden zij met de hooge deining voldoende vracht aan de mannen, die zich er in gered hadden. In sommige reddingsbooten hadden ze uren lang niets anders gedaan dan hoozen. Want voortdurend kregen ze water binnen. Onder de geredden bevond zich een stoker, wien de beide beenen verbrijzeld waren, 't Was aandoenlijk te zien, met welk een zorg zijn kameraden hem beschermden. Toen ik op 23 man na alles wat levend was gered had, zag ik plotseling torpedobooten en lichte kruisers in mijn nabijheid. Een der Engelsche matrozen seinde toen aan boord van de „Flora" door het bewegen van zijn armen, dat hij aan boord was van een bevriend vaartuig. De Engelsche stoomschepen voeren toen verder. In de nabijheid zag ik ook nog Engelsche visschersvaartuigen, die naar alle waarschijnlijkheid ook nog opvarenden der oorlogsbodems redden. Ook denk ik wel, dat de torpedobooten aan de redding deelnamen, zoodat niet te zeggen is, hoeveel personen in dezen slag het leven verloren. Wij zagen vele lijken drijven, mannen, die eenvoudig om het bloote lichaam een reddingsgordel droegen. Onder de geredden bevonden zich twee Engelsche dokters, die de geredden zooveel doenlijk hielpen. Een der mannen stierf bij mij aan boord, hoewel men wel een uur lang de kunstmatige ademhaling op hem toegepast had. Alles wat we aan kleeren en dekens aan boord hadden, werd onder de geredden uitgedeeld. En de kok kwam handen te kort, om den honger van mijn 287 gasten te stillen. Mijn tweede officier heeft nog eenige onderzeeërs in de buurt van mijn vaartuig gezien. Gelukkig lieten ze mij met rust. 97 Om half twaalf zag ik geen sloepen meer. Tot zoolang waren wij met de redding bezig geweest. Ik besloot toen, de dichtstbijzijnde haven binnen te loopen, En zo.o kwam het, dat ik om 5 uur hier aankwam." Tot zoover het verhaal van den braven zeeman. Kapitein Voorham en zijn 17 mannen, hunne namen zullen meetellen als de geschiedenis van dezen oorlog geschreven wordt! De Engelsche kruiser'„Cumberland" nam op de Kameroenrivier acht Duitsche booten. Ook de Duitsche kanonneerboot „Soden" werd genomen. De kruiser „Karlsruhe" onder kapitein Köhler boorde in den Atlantischen Oceaan zeven Engelsche schepen in den grond. Zoowel van Duitsche als Engelsche zijde werden de zeeën onveilig gemaakt door drijvende mijnen. Hoe zoo'n helsche machine, bedacht om zeegaten ontoegankelijk te maken voor vijandelijke schepen, maar ook wel in volle zee gebruikt, werkt, vertelt H. Meijer in „De Kampioen". Uit technisch oogpunt bezien is de contactmijn een heel eenvoudig voorwerp. Het is een ijzeren of stalen, eivormige boei, bestaande uit twee helften, die door schroefdraad hermetisch aan elkander verbonden zijn. De horizontale middellijn van deze boei bedraagt ongeveer 40 cM., de hoogte ongeveer 80 cM. De mijn is gewoonlijk in drie compartimenten verdeeld, waarvan het bovenste lucht bevat, die het voorwerp juist zooveel drijfvermogen geeft, dat het aan een lichte verankering op elke gewensdhte diepte onder water zwevende blijft. Het tweede compartiment bevat een lading van eenige tientallen kilogrammen schietkatoen, terwijl het derde en kleinste compartiment 't ontstekingsapparaat bevat. Bij de gewone contactmijn bestaat de ontsteking uit een aantal zundstiften, die, als de pennen van een egel, uit den kop van het voorwerp uitsteken en het tot een waar Wereldoorlog 7 98 kruidje-roer-me-niet maken. Immers, zoodra een dezer stiften door een varend schip met een zekere kracht wordt getroffen, ontbrandt de lading knalkwik in het percussiekanaal, waarin de stift omlaag schiet en op hetzelfde oogenblik ontploft het schietkatoen, waardoor een onderzeesche uitbarsting plaats heeft, die het grootste schip tot een wrak maakt. Bij de nieuwere typen is de electrische ontsteking het meest in gebruik. In de luchtkamer bevindt zich een kleine accumulator-batterij, waarvan de positieve en de negatieve geleiding op eenigen afstand van elkander uitkomen in de nabijheid van een met kwik gevuld bakje, dat zich in het onderste compartiment bevindt. Wordt de mijn aangevaren, dan tuimelt zij om, het kwik maakt contact tusschen positief en negatief en op hetzelfde oogenblik wordt een dun platinadraadje, dat zich in de stroomketen bevindt, gloeiend. De knalkwiklading, die dit platinadraadje omgeeft, wordt daardoor ontstoken, en de mijn springt. De uitwerking van deze contactmijnen is verschrikkelijk. Hoofdstuk XIX. OVEREENKOMST TUSSCHEN ENGELAND, FRANKRIJK EN RUSLAND. — VLIEGMACHINES. — DE STRIJD IN DE LUCHT. Na de inneming van het grootste gedeelte van het Belgische grondgebied benoemde de Duitsche Keizer den 70-jarigen veldmaarschalk Baron von der Goltz tot Gouverneur-Generaal van België, die den zetel der algemeene regeering te Brussel in het ministerie van Kunsten en Wetenschappen in de Wetstraat vestigde. Ten einde tegenover Duitschland en Oostenrijk-Hongarije sterker te staan, sloten Engeland, Frankrijk en Rusland 99 eene overeenkomst, dat geen der drie mogendheden afzonderlijk vrede zou sluiten. Verder kwamen die drie Staten overeen, dat geen hunner over den vrede zou onderhandelen, zonder dat vooraf de toestemming van de anderen is verkregen. Vliegmachines begonnen in dezen oorlog mede verwoestingen aan te richten. Zoo werden op den morgen van den 6 Sept. uit een vliegmachine in de stad Gent bommen geworpen. Ook in Luik, Antwerpen en andere steden wierpen vliegmachines en luchtschepen bommen. De Duitscher Erdmann Graeser zong hiervan: „Nu sterft de dag De schemer daalt. En ziet Eén fort houdt stand En zwijgt nog niet. De wind steekt op, De nevelwolken vliên En uit hun grauwen daalt Een Zeppelin. Zijn grijze kop Kleurt zich in 't avondrood, In bloedigen mantel daalt De gruwbre dood.... Een kogelzwerm Zijn kop omsnort, Hij trilt, maar daalt: Zijn doel is 't fort. Zijn lichaam schijnt Reusachtig groot.... Nu vuurt hij af: De genadestoot. Daar vonkt een ster; Reeds daalt de zomernacht, Tot zwijgen is Nu 't laatste fort gebracht." 100 Sergeant Werner, de eerste Duitscher, die van uit zijn vliegmachine bommen in Parijs wierp, vertelde van het eerste duel in de lucht, waarin hij aandeel had. Hij had last gekregen, de Engelsch-Fransche troepen op te sporen na de ernstige Engelsche nederlaag bij Bergen. Met een officier als waarnemer vloog hij op, en na de noodige waarnemingen te hebben gedaan, zou naar het Duitsche kamp worden teruggevlogen, toen de aviateur driehonderd meter boven hem een Bristol-dubbeldekker zag, die hem vervolgde. Wij vlogen, zoo vertelde de aviateur, op een 1600 M. hoogte en mijn eendekker was minder snel dan de Bristol, die ons weldra inhaalde. Ik probeerde te vergeefs boven den Bristol te komen, die precies boven ons bleef. Mijn God, wanneer zou de bom, dien wij elk oogenblik verwachtten, op ons neerkomen! De tweedekker kwam lager en lager en was geen 150 M. meer boven ons. Wij hadden het gevoel, dat een vogel hebben moet, als een valk daarboven zweeft. Wij dachten, dat hij naderbij kwam om beter den bom te kunnen mikken. De waarnemers en ik begonnen met onze automatische pistolen te schieten. Het 'was nu duidelijk voor ons tot ons geluk, dat de Engelschman geen bommen had, of dat hij die niet voor uit de machine kon gooien, omdat de motor en de propeller voor aan het vliegtuig waren bevestigd. Het was een zenuwspannend moment. De tweedekker daalde en nu begon het gevecht in de lucht van beide zijden. De bestuurder en de waarnemer van den tweedekker begonnen te vuren; zij waren even hoog als wij en op 150 M. afstand. Blijkbaar hadden zij alleen pistolen en durfden zij niet in onze buurt te komen uit angst, dat wij met bommen zouden gooien. Minuut na minuut verliep. Het schenen uren. Ik had het gevoel als werd mijn machine voortdurend trager en ik achtte elk oogenblik het einde nabij. Dat duurde een half uur. 101 Toen tikte de waarnemer mij op den schouder en wees mij, hoe een 300 M. hooger met ontzettende vaart een kleine Fransche Blériot de lucht in kwam, om den Bristoltweedekker bij te staan. Hij vloog in kringen om ons heen en de kogels floten ons om de ooren. Maar daar klonk boven het geraas van den motor uit ook ander vuur, wij waren boven de Duitsche troepen aangeland, die nu op den Bristol en de Blériot begonnen te vuren. Dat was onze redding." Werner noemde het een mysterie, wat er toch was geworden van de beroemde Fransche vliegers. Hij zelf had bij zijn verkenningsvluchten zes vijanden in de lucht gezien, waarvan er twee Engelschen waren. Den 22 Sept. deed een Britsch vliegtuig een verkenningstocht naar Duitsch grondgebied en wierp bommen in Düsseldorf. Dit vliegtuig „verloor" boven Maastricht twee bommen, die echter geen persoonlijke ongelukken veroorzaakten. De Britsche regeering betuigde hierover aan die van Nederland haar leedwezen en zei vergoeding der materiëele schade toe. Een Taube-vliegtuig, dat gebruik maakte van den mist, vloog 's morgens 11 uur, den 27 September, boven Parijs en wierp verscheidene bommen in de omgeving van den Eifeltoren. Een bom, die neerkwam in de avenue Trocadero, op den hoek van de Rue Freycinet, doodde een grijsaard en verwondde zijn dochter. Men veronderstelt, dat de bommen bestemd waren voor het station voor draadlooze telegraphie op den Eifeltoren. Een Engelsch soldaat vertelde aan de Engelsche Koningin-Moeder Alexandra van een gevecht in de lucht, dat hij had gezien. Zij lagen na een hevig gevecht van den vorigen dag uit te rusten, toen een Duitsche vliegmachine verscheen om hun posities te verkennen. Direct gingen een Fransche en een Engelsche vlieger de lucht in, om den ander aan te vallen. 102 Hetx doel was, om boven den vijandelijken vlieger te komen, omdat alleen van boven af een aviateur met groote kans op succes te beschieten is. De Duitscher begreep zulks en ging ook klimmen. Eindelijk gelukte het den Engelschman hooger te komen dan de Duitscher. Men hoorde toen beneden zwak een. knal en onmiddellijk begon het Duitsche vliegtuig te dalen, in een allerbevalligste glijvlucht, waarbij het volmaakt onder controle scheen. Toen het den grond bereikte, kreeg het vliegtuig bijna geen schok, liep een eind over den grond voort en bleef toen staan. De Britsche soldaten, die er op aan vlogen, ontdekten tot hun verbazing, dat de vlieger dood was. De Engelschman had den Duitscher gedood door een goedgelukt schot door diens hoofd. Deze was in zijn doodstrijd begonnen te dalen en toen hij op den grond kwam, omklemden zijn handen het stuurwiel nog. Het vliegtuig was volstrekt niet beschadigd en werd door de Engelsche vliegers voor goeden buit verklaard. Een Duitsche militaire vlieger vertelde van zijn gevaarvollen tocht boven Parijs en de Fransche linies. Ongeveer een uur lang cirkelde hij vergezeld van een passagier, een majoor van den generalen staf, boven de stad, toen hij met groote snelheid een Fransche eendekker zag naderen. Daar hij veel vlugger was dan mijn dubbeldekker — zoo schrijft de Duitsche vlieger — moest ik rechtsomkeert maken en trachten te ontkomen, terwijl de majoor mijn karabijn nakeek en naar zijn repeteerpistool greep. De eendekker kwam nader en nader; ik trachtte op 2000 meter te komen, om de beschermende wolken te bereiken, maar mijn achtervolger steeg sneller dan wij. En plotseling zie ik op slechts 500 meter afstand voor ons nog een tweeden ééndekker, die mij den weg wil afsnijden. Nu komt het op snel handelen aan. Onmiddellijk heeft 103 mijn vliegrnakker den toestand overzien. Ik schiet op den vlieger vóór ons toe; de majoor legt den karabijn aan. Hij schiet driemaal. Daar suist de vijandelijke machine, die nu naast ons en nauwelijks 50 meter van ons verwijderd is, eerst een eind schuin opwaarts en ploft dan als een steen naar beneden. Onze andere vervolger is intusschen bijna vlak boven ons gekomen en beschiet ons met repeteerpistolen. Vlak naast mijn gasregulator slaat een kogel in het lichaam van mijn vogel. Dan omringt ons een beschermende, ondoordringbare wolk, die ons aan 't gezicht van den vijand onttrekt. Steeds verder klinkt zijn motorgedaver. Toen wij weder uit de nevelzee opdoken, liep het, naar zevenen. Om ons te oriënteeren, daalden wij, maar plotseling doken voor, naast en achter ons, grijze rookslierten op: springende granaatkartetsen. Ik bevond mij dus nog steeds boven vijandelijke stellingen en bleek te zijn blootgesteld aan het vuur van een afdeeling Fransche artillerie. Steeds sneller werd er gevuurd! Ik bemerkte, dat de machine treffer op treffer kreeg, maar bleef koelbloedig koers houden. Plotseling laait vlak voor mij een witgele vlam op, de machine steigert als een gewond paard en ik zie den majoor ineenkrimpen. Er druipt bloed van zijn schouder. De bovenste spandraden van een der draagvlakken zijn geknapt. De motor raast en knettert nog wel, maar de schroef is verdwenen. Een springende granaat had onze schroef weggemaaid, een der vier draagvlakken vol gaten geslagen en den Schouder van den majoor verbrijzeld. Bijna rechtstandig schiet mijn toestel ter aarde. Maar met inspanning van alle krachten gelukt- het mij, in glijvlucht over te gaan, en ik werp den tweedekker in de toppen van een woud onder mij. Krakend splinteren takken en boomkruinen. Dan smak ik tegen een zijwand en weet verder van niets meer. 104 Als ik weer tot bewustzijn kom, bevind ik mij naast majoor G. op het zachte mos uitgestrekt, temidden van een groep Duitsche landweermannen. Duitsche voorposten hadden mijn val waargenomen en waren het bosch binnengedrongen, om mij te redden. Majoor G. bleek zwaar aan den schouder gewond te zijn en werd naar het naburig lazaret vervoerd. Ik had mijn been gekwetst, maar kon mij met een noodverband om, met alle mogelijke en onmogelijke transportmiddelen, weer naar mijn troep begeven. Den 5 Oct. werd nabij Reims een Duitsch luchtschip gezien, dat over de Fransche liniën vloog. Twee Fransche aviateurs vlogen op in een luchtschip, gewapend met een mitrailleuse en maakten jacht op het Duitsche luchtschip. Hoog in de lucht vielen de Franschen het vijandelijke luchtschip in de flank aan. Een der Duitschers werd gewond. De motor in het Duitsche luchtschip ontplofte, zoodat het vijandelijke luchtschip in brand geraakte. Hoofdstuk XX. MAG ITALIË ZICH ONZIJDIG HOUDEN? — BURGEMEESTER MAX VAN BRUSSEL. — DE STRIJD IN BELGIË. — WAAROM SCHOTEN DE BELGISCHE BURGERS OP DE DUITSCHERS? — LUITENANT VON DER LINDE. — ANTWERPEN. Italië achtte zich niet verplicht, aan den oorlog deel te nemen. Den 7 Oct. 1879 was het verbond tusschen Duitschland en Oostenrijk tot stand gekomen. Het was een defensieve alliantie, voornamelijk tegen Rusland gericht. Italië sloot in Mei 1882 eene verbintenis met Oostenrijk en in Januari 1883 met Duitschland. Het waren twee contracten, een met Duitschland, dat wederzijdschen bijstand voorschrijft aan een der beide contractanten tegen 105 Frankrijk en een ander met Oostenrijk, dat vermoedelijk een belofte voor garantie omtrent elkanders grondgebied inhoudt: beide verbintenissen hadden een uitsluitend verdedigend karakter en Italië zou niet behoeven te helpen als een zijner bondgenooten de aanvaller was. Daar Duitschland den oorlog verklaarde en dus aanvaller was, kon het van Italië niet vergen, mede de Triple Entente aan te vallen. Dat Brussel voor de verwoestingen van den oorlog gespaard bleef, was hoofdzakelijk te danken aan het beleidvol en krachtig optreden van den Burgemeester der stad, den heer Max. Daar er gevaar bestond, dat de Duitschers hem als gijzelaar zouden arresteeren, werd de heer Max door den Amerikaanschen gezant te Brussel benoemd tot gezantschapssecretaris. Als lid van de Amerikaansche legatie is Max onaantastbaar. Evenwel werd Max den 29 Sept. door de Duitschers gearresteerd. Hij zeide tot de Duitschers, dat hij geen kans zag, de 4\i millioen francs oorlogsschatting op te brengen, waarop de Duitsche generaal antwoordde: „Dan zullen wij alles, wat we noodig hebben zonder betaling en zonder bons opeischen." De heer Max antwoordde: „Dan zult ge ook de 4V4 millioen francs niet hebben." Een half uur later was hij gearresteerd en werd later naar Duitschland gevoerd. Dat België nog niet voor de verwoestingen van den oorlog gevrijwaard was, bleek 7 Sept., toen de Duitschers door artillerievuur en brand de stad Dinant verwoestten. De vrouwen werden in kloosters opgesloten, terwijl honderden mannen gefusilleerd werden. Honderd notabelen van Dinant werden op de Place d' Armes gefusilleerd. De Duitschers beweerden tot deze strafoefening te zijn overgegaan, omdat er van de hoogten van Dinant geschoten was, zonder resultaat overigens. $fjg Ook Mechelen was gebombardeerd geworden. De beschieting van Mechelen begon Dinsdag 2 Sept. 's morgens 106 4 uur 15 min. en eindigde 4 Sept. des avonds. Het beroemde klokkenspel werd vernield. Dendermonde moest het eveneens ontgelden, waar alleen de hoofdkerk, het museum en het stadhuis gespaard zijn gebleven. Verschillende kloosters en eene kerk werden verwoest. Naar uit Antwerpen werd gemeld, plunderden de Duitsche soldaten de wijnkelders en mishandelden vrouwen, kinderen en grijsaards. Zondag 27 Sept. werd de stad Aalst aan de Dender door de Duitschers beschoten, nadat op last der Belgische regeering de inwoners hun woonplaats hadden ontruimd. De Duitschers lieten in het gevecht 40 burgers voor den troep uitgaan, van welken velen door de Belgen werden gedood. Een priester herkende onder de te Gent aangekomen gevangenen een Duitsch soldaat, die vijf burgers had vermoord. J$S~# Dat de Belgische burgers dikwijls op de Duitsche soldaten schoten, willen sommigen verklaard hebben uit het feit, dat de laatsten zich vergrepen aan Belgische vrouwen en meisjes. Een oorlogscorr. van de N. RL CL, die in Leuven geweest is, schreef hierover: „Er heerscht een buitengewone geprikkelde stemming bij sommigen over het ook door de militaire overheid geconstateerde beleedigen van vrouwen. Ik maak hierbij de opmerking, dat mij uit verschillende gesprekken, ter plaatse in de dorpen en met dorpsnotabelen in Leuven gevoerd, de waarschijnlijkheid gebleken is, dat vaak een inderdaad door een burger doodgeschoten Duitsch militair daarmede de straf onderging voor de verregaande beleediging van een jonge vrouw. Voor de Duitsche militaire overheid begon dan de kwestie met het schot. Daar voor onderzoek geen tijd kon worden gevonden, werd meestal het heele dorp voor deze gewelddaad gestraft. Mais il faut commencer par le commencement. En het is volkomen begrijpelijk, dat de vader, al is hij nog zoo voorzichtig De gebouwen om de „Place de la Concorde" te Leuven geheel verwoest. 108 gestemd, de mishandeling zijner dochter door den wegens de abnormale omstandigheden, de vermoeienissen en het machtsgevoel sexueel sterk overprikkelde soldaat, bloedig wreekt. Zoo wordt de verbranding van Lienden en andere dorpen met groote waarschijnlijkheid verklaard. Het gerucht loopt, dat de zoon van den burgemeester van Aerschot een al te grove vriendelijkheid jegens zijn zuster heeft gewroken, maar voor deze laatste getuigenis heb ik geen geloofwaardigen zegsman gevonden." Anderen beweerden, dat de Duitsche soldaten zenuwachtig werden, doordat zij zich in België overal door vijanden omringd zagen en zij zelfs de burgers niet vertrouwden. Uit die zenuwachtigheid wil men dan verklaren, dat de Duitschers in België vaak ruwer optraden, dan noodig was. Toen de groote slag eindelijk in het Noorden van Frankrijk tusschen Duitschers aan de eene en Franschen en Engelschen aan de andere zijde begonnen was, waagde het Belgische leger, dat weken lang in Antwerpen was opgesloten geweest, en nu België door de hoofdmacht der Duitschers ontruimd ziende, een uitval en bezette Dendermonde weder, terwijl bij Oudenaerde, Kortrijk en Renain schermutselingen plaats hadden. Doel van dezen uitval was, om de Duitsche verbindingslijn af te snijden. Na harden strijd moest het Belgische veldleger, onder bescherming der eerste fortenlinie, naar de vesting Antwerpen terugtrekken. De vijandelijke verdedigingslinie, die was aangevallen, was zeer sterk. Detachementen Duitsche landweer en landstorm, die ten Zuiden van Brussel gelegerd waren, namen aan de actie deel tegen de Belgen, alsmede 16.000 mariniers, die eenige dagen geleden te Brussel aankwamen. Ten gevolge van de concentratie der Duitsche troepen stond het Belgische leger aan het einde van den vierden dag voor een grooteren vijand dan ooit te voren. De Belgen hadden door hun uitval toch dit bereikt, dat 109 zij de Duitschers in België vasthielden, die hierdoor hun wapenbroeders in Frankrijk niet konden te hulp komen. Mede aan den uitval der Belgen is dus het succes van het Fransch-Engelsche leger van 5 tot 12 Sept. in Frankrijk te danken. Mechelen werd door de Duitschers voor den tweeden keer gebombardeerd. De beschieting begon op het uur, dat alle kerken vol waren. Welke paniek daardoor ontstond, laat zich denken. De beschieting begon 8 uur 's morgens, zonder dat, naar van Belgische zijde wordt beweerd, eenige waarschuwing was voorafgegaan, uit drie verschillende richtingen: Boschkapelle, Muizen en Hofstade; zeker 45 tot 50 projectielen per uur werden over de stad uitgestort. De stoffelijke schade was groot en vele menschen verloren er het leven bij. Gedurende den geheelen dag zetten de Duitschers den 30 Sept. het bombardement van de forten Waelhem en Waver—St. Catherine bij Antwerpen voort. De Duitschers viélen de forten Liezele en Breendonck aan. De Belgische artillerie en infanterie werkten op merkwaardige wijze samen en sloegen den aanval af. De Duitschers leden groote verliezen. Volgens deskundigen had het Belgische veldleger meer kunnen doen, dan het gedaan heeft. Het heeft geen krachtigen aanval gewaagd, om Luik te ontzetten of de Duitsche opmarsch tegen te houden. Het is na het belangrijke, maar geenszins beslissende gevecht van Haelen onmiddellijk op Antwerpen teruggetrokken. Het ongeslagen leger onderging hier de aantrekkingskracht van een sterke vesting en heeft geen pogingen van strategische beteekenis gedaan, om de Duitsche verbindingen te verbreken of het oprukkende Duitsche leger in den rug aan te vallen. De jonge Pruisische luitenant Von der Linde, 22 jaar oud, is sedert 1866 de eerste luitenant, die de hoogste Duitsche onderscheiding voor krijgsbedrijven, de orde „pour le mérite", verkregen heeft. Deze hooge onderscheiding ver- 110 wierf hij door zijn overrompeling van het fort Walonne, dat tot den vestinggordel van Namen behoort en op 24 Augustus door den luitenant met 4 man genomen werd. Hij vertelt den strijd in een brief aan zijn ouders op de volgende wijze: Ik moest met 500 man over het vrije veld op het fort lostrekken. Van alle kanten staarden mij de schietgaten aan, waaruit het ieder oogenblik „losknallen" kon, en was dat niet het geval, dan kon ik nog licht op een van de vele mijnen, die rondom verspreid lagen, trappen. Onder alle officieren, die zich als vrijwilligers hadden aangemeld, werd ik gekozen. Van mijn kompagnie nam ik maar vier man mee en op zijn Indiaansch naderden wij het fort. Erfn kon ik echter toch niet, omdat de groote brug over de gracht opgehaald was. Toen de kommandant ons in de gaten kreeg, maakte ik hem wijs, dat een geheel regiment met artillerie vlak bij ons in het bosch stond en dat het vuur onmiddellijk zou geopend worden als er nog een minuut met de overgave getreuzeld werd. De kommandant liet de brug neer en wij betraden het zwaar versterkte fort. Ik liet van de bezetting ieder op zijn beurt aantreden. Wij onderzochten allen. De wapens moesten ze in het fort achterlaten. Mijn vier mannetjes Tiadden het geweer in den aanslag. De kommandant van het fort Walonne reikte me zijn sabel. Vervolgens liet ik de Belgen zich in een hoek opstellen, opdat ze zouden kunnen zien, wie er binnen kwam, en ik nam behalve den commandant nog 5 officieren en 20 man gevangen (de overige 400 waren al van te voren gevlucht) en toen pas liet ik mijn kompagnie aanrukken 1 De gezichten van de officieren hadt ge moeten zien, toen ze achteraf ons gering aantal zagen. De Belgische vlag haalden we neer en mijn mannen flikten als den drommel van een Belgische broek, een hemd en een roode Fransche buikband een Duitsche vlag aan elkaar en die heschen wij. 111 Totdat de aflossing kwam moest ik het fort, dat nog niet beschoten was, bezet houden. Ik maakte 4 stukken van kaliber 21 centimeter buit, zoomede een aantal andere van kleiner kaliber, meer dan 100 geweren en pistolen, 500 granaten en vele duizenden geweerpatronen. Eerst den volgenden morgen werd ik afgelost. Intusschen deden wij ons te goed aan de groote hoeveelheden opgestapelde voorraden. Luitenant Von def Linde heeft zijn ouders den degen van den commandant en de vlag van fort Walonne als aandenken toegezonden. Toen de Duitschers echter in Noord-Frankrijk meer tegenstand ondervonden, dan waarop ze gerekend hadden, waagde het Belgische veldleger uit Antwerpen verschillende uitvallen. En zeker, om dezen voorgoed te voorkomen en ook om hun verbindingslijn voor het Belgische veldleger te beveiligen, besloten de Duitschers Antwerpen met kracht aan te vallen. Den 28 Sept. maakten de Duitschers een begin met de beschieting van de forten van Waelhem en Sint KatheleyneWaver om Antwerpen. Na de beschieting van Mechelen drongen de Duitschers, door den nacht begunstigd, binnen die stad. Zij werden bij eene poging, om de Dender over te steken, teruggeslagen. Zij beschoten Aalst en richtten er groote schade aan, o.a. werd het hospitaal in brand geschoten. Zondag 27 Sept. vloog een „Zeppelin" over Gent, doch de landing werd belet. Alle lichten waren in de stad gedoofd. Om Antwerpen duurde den 1 Oct. het artillerie-duel in het zuiden der versterkte stelling den geheelen dag voort. Duitsche batterijen, die zich te dicht bij de forten gewaagd hadden, werden vernield. Tusschen Senne en Nethe poogden de Duitschers in den avond een opmarsch te ondernemen, in de richting van het fort Waver—St. Catherine. 112 Den 3 Oct. vielen de forten Lierre, Waelhem, Koningshoek en de redouten in handen der Duitschers. Ten Oosten van de Senne waren de Belgen verplicht, zich op de Nethe terug te trekken tengevolge van een hevigen aanval van de Duitsche artillerie na een krachtigen tegenstand van 5 dagen. Des morgens 7 uur, den 4 Oct., begonnen de Duitschers het dorp Lanaeken te beschieten. Het geweldige bombardement bracht ook in Maastricht groote opschudding. Weldra stond Lanaeken in brand. Ook het gehucht Briegden, dicht bij Lanaeken, werd beschoten. Den 28 Sept. bombardeerden de Duitschers Mechelen voor den derden keer. De St. Romboudskerk te Mechelen werd volkomen verwoest. De Belgen schreven dit bombardement toe aan wraak van de Duitschers, omdat dezen tijdens een opmarsch van Brussel en Termonde naar Aalst door de Belgen waren aangevallen. Ook bombardeerden de Duitschers op den 28 Sept. Aalst. Zij hadden hunne batterijen opgesteld te Erenbodighen en Denderleeuw. Zij trachtten drie bruggen over de Dender te nemen, doch de Belgen sloegen hem met behulp van mitrailleuses terug. Toen begonnen de Duitschers Aalst te bombardeeren. Voor Antwerpen werden den 5 Oct. de forten Kessel en Brochem tot zwijgen gebracht. De stad Lier en het spoorwegfort aan de lijn Mechelen—Antwerpen werd door de Duitschers genomen. 113 Hoofdstuk XXI. PARIJS ALS VESTING. - DE STRIJD IN NOORDFRANKRIJK. - REIMS EN ZIJN KATHEDRAAL OP HET SLAGVELD VAN LOTHARINGEN. DALHEIM. - JOHAN SEEHÖFER. - GENERAAL VON STEINMETZ GESNEUVELD. Oinds 1871 hebben de Franschen Parijs meer en meer O versterkt. De nieuwe fortenlinie maakt Parijs tot een versterkte provincie. Zij omvat Enghien, Argenteuil, Versailles en de wouden van St. Germain en Bondy. De middellijn bedraagt meer dan 80 mijlen. Bij eene insluiting van Parijs zou de vijandelijke linie niet minder dan 100 mijlen lang zijn, waarvoor minstens 500.000 man noodig zijn. Den 9 Sept. trokken de Engelsch-Fransche troepen de Marne over tusschen La Ferté sous Jauarre, Charly en Chateau Thierry, waar zij de Pruisische garde terugwierpen. Gedurende de vier dagen, dat de slag toen duurde wonnen de Franschen en Engelschen meer dan 60 K.M. De Duitsche Kroonprins won echter met zijn leger de versterkte Fransche stelling van Verdun, terwijl afdeelingen van zijn leger de Zuidelijk van Verdun liggende versperringsforten aanvielen. Aan de zijde van Nancy kwamen de Duitschers vooruit en wonnen daardoor terrein in het bosch van Champenoux. De bij de vervolging tot en over de Marne voortrukkende Duitsche legerafdelingen werden den 9 Sept. van Parijs uit en tusschen Meaux en Montmirail door een overmacht aangevallen. Toen berichten inkwamen, dat nieuwe sterke Fransche en Engelsche colonnes in aantocht waren, schoof de Duitsche vleugel achteruit, doch kon nog 50 stuks geschut buit maken en duizenden gevangenen meenemen. De Engelsche troepen trokken noordelijk over de Marne en namen 12 maxims en 1500 man gevangen. Wereldoorlog „ 114 Ten slotte trokken de Duitschers zich langs het geheele front tusschen Sezanne en Revigny terug. De strijd had toen reeds 5 dagen geduurd. Den 11 Sept. begonnen de Duitschers een algemeenen terugtocht tusschen de Oise en de Marne. Hun centrum en rechtervleugel ontruimden Vitry le Francois. Hun strijdkrachten, die Argonne bezetten, begonnen te wijken en trokken vechtende terug. In Lotharingen kwamen de Franschen eenigszins vooruit. De Duitschers ontruimden Saint Dié en zetten later hun terugtocht over de geheele linie voort, zoodat ze de geheele streek om Nancy verlieten, waardoor de Franschen gelegenheid kregen, weer Luneville te bezetten. Zaterdag 12 Sept. 's avonds 6 uur konden de Franschen zelfs bezit nemen van Soissons. De Duitschers ontruimden vervolgens Amiens en trokken terug naar het Oosten. Zij verdedigden de Marne ten Zuid-Oosten van Reims niet. In het centrum verloren zij Revigny en Brabant-le-Roi. Zij handhaafden zich nog ten Zuiden van Argonne. De Franschen bezetten weder Raon le Tape, Baccarat en andere plaatsen. Aan hun linkeroever trokken zij de Aisne over naar Soissons en wonnen meer dan 100 K. M. in zes dagen, van 5 tot 12 September. Een Fransch jager vertelde van de gevechten om St. Quentin: „Het is daar een hel op den weg naar St. Quentin. Wij hebben nu drie dagen gevochten, meestal man tegen man. Wij bleven zoo maar altijd op hetzelfde stuk grond vechten en nu liggen de dooden over een lengte van 15 K. M. rijen dik, waar de artillerie maar dwars over heen reed, niet eens, maar tien keeren, totdat honderden lijken diep in den vetten grond waren geperst. Sommige Duitschers hielden zich dood, doch dan prikten wij ze met het bajonet aan den grond, tot ze goed en wel dood waren." De Duitsche tegenslag van 5 tot 12 Sept. moet in de eerste plaats hieraan te wijten zijn, dat Duitschland 300.000 man naar de Oost-Pruisische grenzen zond, ten einde daar 115 den inval der Russen te keeren. En de Russen waren juist hierom met zooveel kracht in Oost-Pruisen gevallen, om Frankrijk voor een deel van den druk van het Duitsche leger te ontlasten. En doordat het Belgische veldleger juist gelijktijdig een vierdaagschen uitval uit Antwerpen deed, hield dat leger twee legercorpsen der Duitschers in België Een terreinstrook in Frankrijk, waar een der meest verwoede gevechten van den grooten slag aan de Aisne geleverd is. Duitsche soldaten geposteerd' op den landweg, die het slagveld doorkruist en waarop nog tal van bloedige overblijfselen liggen. vast, zoodat dezen hun wapenbroeders in Frankrijk niet konden te hulp komen. De Duitschers verlieten hun verdedigingslinie, die zij ten Noorden van de Aisne, tusschen Compiègne en Soissons voorbereid hadden en trokken den 13 Sept. terug op Peronne en St. Quentin. Zij hadden toen het Fransche gebied aan den kant van Nancy naar de Vogezen ontruimd. De Franschen trokken daarop Nancy binnen, dat door de Duitschers verlaten bleek. Aan den 116 rechtervleugel in Woevre slaagden de Franschen erin,het fort Troyon, dat in de vorige dagen door de Duitschers herhaaldelijk was aangevallen, te ontzetten. Na het terugtrekken der Duitsche legers uit het Marnegebied zwierven daar nog honderden Duitsche soldaten rond, die van de hoofdmacht waren afgeraakt. In de bosschen verscholen, in kleine troepjes of alleen, zwierven de ongelukkigen, vooral des nachts, rond, om voedsel te zoeken. Telkens namen de Franschen er enkelen van gevangen, waaronder er velen waren, die in drie of vier dagen geen eten hadden gehad. Beetwortels van de velden strekten hun gedurende hunnen langen zwerftocht tot voedsel. Den 14 Sept. hielden de Duitschers stand ten Noorden van de Aisne, langs de lijn, begrensd door het bosch 1'Aigte en Craonne. Eveneens in het Centrum ten Noorden van Reims, het kamp van Chalons tot Viënne-la-Ville en den Westelijken voet van het hoogland van Argonne. Den 16 Sept. was in den grooten slag tusschen Oiseen Maas nog geen beslissing gevallen. Een met groote dapperheid ondernomen poging, om door den Duitschen rechtervleugel heen te breken, mislukte. De Franschen deden telkens uitvallen uit Verdun, die afgeslagen werden. Den 17 Sept. werden het Fransche 13e en 4e legercorps en deelen eener andere divisie ten Zuiden van Noyon beslissend geslagen met verlies van verscheidene batterijen. Eene operatie van Fransche alpenjagers bij de kom der Vogezen in het Brenschdal werd vruchteloos gemaakt. Bij de bestorming van Chateau Brimont (bij Reims) maakten de Duitschers 2500 gevangenen. Den 18 Sept. werd de slag op het geheele front OiseWoevre voortgezet. De Duitschers beproefden driemaal een aanvallende beweging tegen het Engelsche leger, welke pogingen mislukten. De Franschen sloegen hevige nachtelijke tegenaanvallen tusschen Craonne en Reims af, evenals een aanval op Reims. Van Reims tot Argonne legden de Duit- 117 schers belangrijke versterkingswerken aan. In Lotharingen en de Vogezen bezetten zij eveneens verdedigende stellingen in de buurt van de grens. Den 20 Sept. hernamen de Duitschers de hoogten van Brimont, doch de Franschen maakten zich meester van Massir de la Pompelle. In het centrum, tusschen Reims en Argonne, namen de Franschen het dorp Souain en maakten een 1000 krijgsgevangenen. Op hun linkervleugel gingen zij op den rechteroever van de Oise nog iets vooruit, terwijl hun Algerijnsche divisie opnieuw een vaandel veroverde. De Turco's traden wreed op en namen hoofden als zegeteekenen mee. Op den rechtervleugel trokken de Duitschers tot over de Fransche gréns terug, in het bijzonder in de streek van Avricourt. In de Midden-Vogezen werden de aanvallen der Franschen aan de Donon en bij Senones en Saales afgeslagen. Op den Franschen linkervleugel ten Noorden der Aisne en stroomafwaarts van Soissons hadden de Franschen een heftigen tegenaanval te verduren, zoodat zij gedwongen werden, eenig terrein prijs te geven, dat echter onmiddellijk werd hernomen. Daar de stad Reims in de vuurlinie lag werd de Kathedraal van Reims in brand geschoten. In de Kathedraal bevonden zich 130 Duitschers, die er verpleegd werden. 13 van dezen kwamen in de vlammen om. Het was onmogelijk hen te redden. Nadat de Franschen de stad Reims door sterke verschansingen tot het voornaamste steunpunt hunner verdediging hadden gemaakt, dwongen zij de Duitschers zelf tot een aanval op de stad. De kathedraal zou op bevel van. het legercommando worden gespaard, zoolang de Franschen die niet tot hun voordeel gebruikten. Sedert 20 Sept. werd op de kathedraal een witte vlag vertoond, die door de Duitschers geëerbiedigd werd. Niettemin konden dezen op den toren een observatiepost waarnemen, die de uitwerking gadesloeg van de Fransche artillerie op de 118 Duitsche infanterie. De Duitschers achtten het daarom noodig, dien post te verwijderen en dit geschiedde door shrapnellvuur der Duitsche veldartillerie. Het vuren met het Duitsch zwaar geschut werd ook toen nog niet toegelaten en het vuren werd gestaakt, toen de post weggenomen was. De kathedraal van Reims is een van de machtigste bouwwerken der wereld en is vooral door het schitterende beeldhouwwerk beroemd. Zoo prijkt de voorgevel met 530 beelden, terwijl het geheele gebouw er niet minder dan 2500 telt. Twee prachtige torens, 81 meter hoog, voltooien het grootsch geheel. In deze kathedraal, die in 1212 werd gesticht, werd in 1429 Karei VII gezalfd en gekroond tot Koning van Frankrijk, nadat hij door het beroemde optreden van Jeanne d'Arc weer met nieuwen moed was bezield. Bij den strijd om Reims veroverden de Duitschers de versterkte heuvels van Craonne, terwijl zij bij een aanval op die stad het plaatsje Bethény veroverden. Het Duitsche leger, dat de sperfortenlinie ten zuiden van Verdun aanviel, kon den 21 September den oostrand van Cöte Lorraine overschrijden, welke door het 8e Fransche legercorps werd verdedigd. De Duitschers sloegen een aanval op Verdun af. Den 21 September legden de Duitschers een hernieuwde activiteit aan den dag ten noorden van de Aisne. Hevige gevechten, die zelfs in een bajonet-charge overgingen, werden in de streek van Craonne geleverd. De Duitschers werden ten slotte teruggedreven. In het centrum, in Champagne en op den westelijken rug van Argonne, aan gene zijde van Sovain, namen de Franschen Miesnil, les Hurlus en Maszignes. In Woevre handhaafden de Duitschers zich in de streek van Thiancourt, en bombardeerden Hassonen Chatel. Den 22 September gaven de Duitschers terrein op rechts van de Oise en deden een hevige poging bij Woevre, waar zij de hoogten van de Maas aanvielen, zonder daarop voet te krijgen. 119 Den 23 September deden de Duitschers in Woevre, ten noord-oosten van Verdun en in de richting van Mouilly en Dompièrre hevige aanvallen, die echter werden afgeslagen. De pogingen der Franschen, om den rechtervleugel van het Duitsche Westerleger om te trekken, hadden geen succes. Naar het Oosten tot aan het Argonnerwoud hadden den 23 September groote gevechten plaats. Oostelijk van de Argonne namen de Franschen Varennes. De Duitschers, die in die streek der sperforten, zuidelijk van Verdun en Toul aanvielen, sloegen heftige van uit Verdun en Toul en over de Maas uitgevoerde tegen-aanvallen der Franschen zegevierend af. De Duitschers maakten hierbij een aantal gevangenen, terwijl zij kanonnen en mitrailleuses buit maakten. In Fransch-Lotharingen en aan de Elzasser grens werden de Fransche voortroepen op enkele punten teruggedrongen. Den 24 September vorderden de Franschen tusschen de Somme en Oise in de richting van Roye en wisten zelfs Peronne te bezetten. Het fort Camps des Romains ten Zuiden van Verdun viel den 25 September in handen van de Duitschers. Het Beiersche regiment Von der Than heesch er de Duitsche vlag. De Duitschers overschreden de Maas. Op den Franschen linkervleugel, in het gebied ten noorden en ten westen van Noyon, stieten de Fransche voorste troepen op een talrijke Duitsche strijdmacht. De Franschen werden gedwongen eenig terrein prijs te geven. Met versche troepen versterkt hervatten zij met kracht hun aanvallende beweging. De strijd in deze streek werd heftig. Op den Franschen rechtervleugel begonnen de Duitschers tegenover de aanvallen der Franschen uit Nancy en Toul in Zuid-Woevre terrein prijs te geven. De Duitschers trokken terug in de richting van Rupt-de-Mad. Zij wisten echter tot bij St. Mihiel door te dringen, doch slaagden er niet in, de Maas te overschrijden. Op de 120 rechteroever van de Maas slaagden de Duitschers er in, voet te krijgen op de heuvels van de Maas in de streek van Hatton-Chattel. Zij drongen op in de richting St. Mihiel en bombardeerden de forten Paroches en Camp des Romains, welk laatste, gelijk wij zagen, in hunne handen viel. Daarentegen bleven ten Zuiden van Verdun de Franschen meester van de Maas en vorderden tot aan de streek van Beaumont. Op Zondag 27 Sept. duurde de veldslag voort. De Franschen maakten aanmerkelijke vorderingen tusschen Oise en Somme en ten Noorden der Somme. Tusschen Oise en Reims sloegen de Franschen hevige aanvallen af, evenals een krachtig offensief der Pruisische garde tusschen Reims en Souain. Van Souain tot Argonne waren de Duitschers 26 Sept. bij hun aanvallen in het voordeel, doch 's avonds moesten zij weer terugtrekken. Op den Franschen linkervleugel, Noordelijk van de Somme en tusschen de Sómme en de Oise, beproefden de Duitschers den 29 Sept. nacht en dag verschillende aanvallen, die afgeslagen werden. Tusschen de Argonne en de Maas maakten de Franschen eenige vorderingen. Den 28 Sept. hadden de Franschen talrijke gevangenen gemaakt. Den 29 Sept. sloeg het met den aanval op de Maasforten belaste Duitsche leger de herhaalde Fransche aanvallen uit Verdun en Toul af. Den 30 Sept. sloegen de Franschen een hevigen aanval op Tracyle-Mont af en brachten de Duitschers ernstige verliezen toe. In Woevre gingen de Franschen op verscheidene punten vooruit, in 't bijzonder bij St. Mihiel. Fransche strijdkrachten, die ten Noorden en Zuiden van Albert (een open plaats met 7000 inwoners) opereerden, werden met zware verliezen teruggeslagen. Aan de Argönne ging de Duitsche aanval langzaam, maar zeker vooruit. In Elzas-Lotharingen vielen de Franschen in de Midden-Vogezen de Duitschers aan, doch werden teruggeslagen. In het Zuiden van Woevre bezetten 121 de Franschen den 1 Oct. Seicheprey. Zij rukten voort tot aan de hellingen der Rupt-de-Mad. De 30 Sept. werden de hoogten van Roye en Fresnay, ten N.-Westen van Noyon, door de Duitschers genomen. Ten Z.-Oosten van St. Mihiel werden op 1 Oct. door de Duitschers aanvallen van uit Toul afgeslagen, waarbij de Franschen zware verliezen leden. In het Argonnenwoud Een Fransch soldaat verleent hulp aan een gewonden strijdmakker in de loopgraven bij Toul. maakten de Franschen nieuwe vorderingen. Den 2 Oct. trachtten de Duitschers een brug over de Maas te slaan, doch die werd des nachts door de Franschen vernield. In Woevre vorderde het Fransche offensief stap voor stap, vooral in de streek tusschen Apremont en St. Mihiel. Den 2 Oct. werden de Franschen ten Zuiden van Roye uit hun stellingen verdreven. De Duitschers, die in de Argonne voortdrongen, behaalden bij het voortrukken naar het Zuiden groote voordeden. Ten Oosten van de Maas 122 ondernamen de Franschen uit Toul krachtige aanvallen, doch ze werden met groote verliezen teruggeslagen. Op het slagveld in Lotharingen ging het verschrikkelijk toe. Zooeven heb ik het slagveld in Lotharingen bezocht, meldde de correspondent van het „BerlinerTageblatt." En hij vertelt dan verder: Het loopt vrijwel evenwijdig met de spoorlijn Metz-Straatsburg, over St.-Avold gaat het naar Mörchingen, dat door de granaten van de Franschen zwaar geleden heeft. Verscheidene burgers zijn er gedood. Achter Barenweiler schijnt de strijd wel op zijn hevigst geweest te zijn. Overal, waar men de oogen laat gaan, ontwaart men stapels lijken. Vooral het nemen van de ongeveer 250 M. hooge „Kahie Höhe" moet onzen troepen enorme inspanning gekost hebben. Een Fransche verplegingskolonne werd hier gevangen genomen en moest natuurlijk onmiddellijk haar goede zorgen aan Duitsche gewonden wijden. Bij Mörchingen komt juist de eerste trein met een goede 3000 gevangenen'aan; onder hen zie ik vijftig burgers, die aan den strijd deelgenomen hebben en derhalve terechtgesteld moeten worden. Overal zijn boeren bezig met het maken van groote kuilen, waar zoo straks honderden lijken in verdwijnen zullen. Een treurigen indruk maakt Dalheim, dat vrijwel met den grond gelijk gemaakt is; een rechtvaardige straf! Toen onze troepen het stadje binnengingen, werden zij begroet door een geestelijke, die onzen generaal een glas wijn aanbood. Op de vraag, of er nog Franschen waren, luidde het antwoord: „een half dozijn gewonden". Zorgeloos vervolgden de onzen dus hun weg, toen plotseling verstopte Franschen een hevig geweervuur openden. Er vielen al dadelijk aan onze zijde dooden en wij moesten terug, nadat onder het vuur der Franschen de geestelijke, die onze troepen verraden had, gefusilleerd was. Den volgenden dag zijn de Duitschers teruggekeerd en is het 123 kanon mee gaan spreken, net zoolang tot Dalheim één puinhoop geworden was. Even verder, bij Chateau-Salins, leek het warempel wel vroolijke manoeuvretijd. Ik hoorde muziek in een café en vond daar Beiersche soldaten, waarvan er een paar allerlei boerendansen uitvoerden. Ik kon van het vroolijk gezelschap niet lang profiteeren, want ik moest nog naarSaarburg, dat, naar men te vertellen wist, ook schrikkelijk geleden had. De vertellers hadden niet overdreven. Ik vond de bovenstad en alle kazernes totaal verwoest. Ook in tal van particuliere huizen was door de Franschen geen stuk heel gelaten; vooral de woningen van Duitsche officieren en ambtenaren hadden het moeten ontgelden. Tegen 9 uur in den ochtendstond begon het geschut ineens weer te bulderen; geen tien minuten later waren de kazernes, waar de Franschen zich al zoo gemakkelijk en huiselijk mogelijk ingericht hadden, in brand geschoten. De Duitsche artillerie scheen precies de schuilplaatsen van de Franschen te kennen en met een verbazingwekkende nauwkeurigheid waren de kanonnen op die plaatsen gericht. Een paniek maakte zich van burgers en soldaten meester; aan allle kanten vielen stervenden en gewonden neer. In de Hesserstrasze geven vijf gaten in den grond, elk van meer dan 40 vierkante meter, het bewijs van de ontstellende vernielkracht van onze granaten. In het hospitaal te Heidelberg lag een gewonde Beier, Johann Seehöfer, die het ijzeren kruis op de volgende manier verdiend heeft. Hij was in een gevecht een eind voor zijn afdeeling uit alleen komen te staan en zag acht Franschen op zich af komen. Twee van hen schoot hij neer, daarna sprong hij in een sloot. Op den rand van die sloot zette hij zijn helm neer en liep zoo snel mogelijk van die plaats weg. De Franschen openden een verwoed vuur op den helm en Seehöfer maakte zich dien tijd tennutte, om van een andere plaats in de sloot af de zes andere 124 Franschen neer te leggen. Zoodoende was hij van zijn vervolgers af. Nu kroop hij weer uit zijn dekking te voorschijn en zag in den dalketel ongeveer 500 Franschen, die op het punt waren op te rukken. Snel rapporteerde hij die ontdekking aan zijn majoor. Drie machine-geweren werden tegen den vijand opgesteld, welke hem groote verliezen toebrachten. Daarvoor heeft Seehöfer het ijzeren kruis gekregen. Den 23 Sept. werd Generaal-luitenant Von Steimetz, die sneuvelde, terwijl hij aan het hoofd van een infanteriedivisie stond, begraven. Hij nam deel aan de gevechten bij Luik, Namen en Maubeuge. Het was onder zijne leiding, dat de vestingen Luik, Namen en Maubeuge met het zware 42 c.M. geschut gebombardeerd werden. Von Steinmetz stond aan het hoofd der inspectie Keulen. HOOFDSTUK XXII. DE STRIJD IN OOST-PRUISEN EN IN GALICIË. — DE DUITSCHERS OVER DE NJEMEN — EEN TELEFOON ONDER DEN GROND. In Oost-Pruisen versloeg den 10 Sept. de Duitsche Generaal Von Hindenburg met het Oostleger den linkervleugel van het zich nog in Oost-Pruisen bevindende Russische leger en opende zich daardoor den toegang in den rug van den vijand. Het Oostleger achtervolgde de Russen in Noord-Oostelijke richting tegen de Njemen. Generaal Von Hindenburg nam 10.000 Russen gevangen en maakte 80 kanonnen buit. Het 22e Russische legercorps uit Finland trachtte over Lyck in den strijd in OostPruisen in te grijpen. Het werd echter den 11 Sept. bij Lyck verslagen. De Russen werden hierdoor uit OostPruisen verdreven. 129 Hoofdstuk XXIII. WANNEER ZAL 't VREDE ZIJN ? — DE OORLOG VAN HEDEN. — EENE HERINNERING. — EEN STEM UIT AMERIKA. — BEDWELMEND VERGIFTIGE GASSEN IN DE GRANATEN. — — DE CZAAR VREDELIEVEND ? — DUMDUM-KOGELS. — HET VERVOER VAN GEWONDEN. — Wanneer zal het vrede zijn ? — O, spreek mij niet van vrede, Als 't aardrijk wordt gedrenkt Met menschenbloed; Waar zooveel wordt ontbeerd, Waar zooveel wordt geleden En ieder onrecht nieuwe wraakzucht voedt. Wanneer zal 't vrede zijn ? — Dra is men moegestreden; Het slagveld wordt ontruimd; De troepen keeren weêr, Verarmd, verwond, gedund. — Zal 't dan nooit vrede zijn ? — De Christen heeft den vrede; Een vrede, dien de wereld niet kan zien. O, worde meer des Heilands woord beleden; Het Godsrijk is te midden van uliên. Zoo zong een dichter, en velen vragen als hij: „Wanneer zal 't vrede zijn ?" De oorlogen zijn tegenwoordig nog gruwelijker dan vroeger. Hamilton Fife geeft de volgende schets van het vreeselijke van den modernen oorlog in de „Daily Mail": „Dit is geen oorlog van menschen, het is een oorlog Wereldoorlog. 9 134 Broederschap" vormen, die de diplomaten het oorlogszwaard uit de hand moest nemen. Andrew Carnegie stelde indertijd in een brochure voor, dat alle kiesvereenigingen, (van welke richting ook) in haar statuten een arfikel moesten opnemen tegen den oorlog. Deze gedachte is practisch, doch het onderling contact tusschen de tegenstanders van den oorlog ontbreekt dan en ook komt men zoodoende niet tot de Internationale vereeniging, die alleen in staat is, om het doel te bereiken. Immers, als de zaak niet internationaal wordt aangepakt, dan komt er niets van. Als de menschen in 1907 mij eens niet uitgelachen hadden, eens minder „verstandig" waren geweest, en ze hadden, onder verband van zegge 10 cents contributie per jaar, allen (zonder uitzondering), geteekend tegen den oorlog, dan was de tegenwoordige wereldramp voorkomen geworden. Thans slaan de „verstandige" (o, zoo „verstandige") menschen elkander dood, of loopen elk jaar gevaar, doodgeslagen te worden en van have en goed beroofd te worden. Van de Frygiërs werd vroeger gezegd, dat ze „laat wijs werden". Maar geldt dit niet van alle menschen ? Ook Amerika met zijn president Wilson vooraan wil den vrede. In een hoofdartikel in de „New-York Times" van 12 Oct, getiteld: „Waarom wij den vrede willen", wordt, volgens een telegram aan de „Times" o.a. het volgende gezegd: „Het Amerikaansche volk wenscht 't einde te zien van den oorlog in Europa. Het hoopt, dat het einde spoedig zal komen en het tracht dezen wensch niet te verbergen! Afgezien nog van onzen afschuw van de verschrikkelijke slachting, worden wij door den oorlog 135 benadeeld. Onze verliezen tengevolge van den oorlog zijn zeer groot, veel grooter dat eenig ander volk, dat niet tot de strijdende naties behoort, heeft te dragen, 't Voortdurend verlies is niet te schatten. Toch is onze houding volkomen correct. Wij hebben geen aanleiding gegeven tot critiek van Engelsche zijde, die in Londensche telegrammen wordt weergegeven en waarin gezegd wordt, dat er van onze zijde een ongepaste inmenging heeft plaats gehad". Het blad besluit: De Amerikanen behoeven niet terughoudend te zijn met het geven van hun oordeel in deze ernstige aangelegenheid. Onze buitenlandsche handel is zoo goed als geheel vernietigd, onze binnenlandsche handel is gedrukt, onze finantiën zijn in de war, onze beurzen zijn gesloten en zware tijden zijn over ons gekomen in een jaar, waarin nieuwe en groote voorspoed te wachten stond. Wij protesteeren er ernstig tegen, dat zulke zware lasten ons op de schouders worden gelegd, omdat dynastieën haar kroon wenschen te verdedigen, omdat ministers hebben besloten gebied te veroveren, of, omdat keizers emplooi wenschen te vinden voor groote legers en met valsch vertoon van militaire pracht het volk misleiden, welks inkomsten zij gebruiken, om het belegeringsgeschut te betalen en hun grenadiers te onderhouden. Wij hebben geen nieuwe bemiddelingsvoorstellen te doen, doch wij wenschen, dat er een einde komt aan de gevechten. (Wij cursiveeren). Men heeft al meermalen kunnen lezen, dat de gassen en dampen uit de Fransche granaat-kartetsen in een besloten ruimte een bedwelmend-vergiftige uitwerking hebben, zoodat men de slachtoffers later in de houding, waarin zij zich het laatst bevonden, als lijken vindt Nu meldde Reuter in een telegram uit Parijs van 4 October bijzonderheden, die dat schijnen te 136 bevestigen. De Franschen kwamen een kasteel binnen, waar Duitschers zich ophielden en dat beschoten was. In het salon troffen zij een gezelschap doode Wurtembergers aan, die in hun laatste houding als versteend waren. Sommigen stonden aan het venster met aangelegde wapens, den vinger nog aan den trekker. Anderen zaten met speelkaarten in de handen en hadden een sigaret in den mond. Een officier stond nog met den mond open. Hij was gedood op het oogenblik, dat hij een bevel gaf. De Czaar van Rusland heeft steeds in woord en geschrift voor den vrede geijverd, doch tevens heeft hij vroeger reeds zijne toestemming gegeven tot den oorlog met Japan en nu, in 1914, met Duitschland en Oostenrijk. Men beweert echter, dat de laatste oorlog zijn sympathie niet heeft. De Köln. Ztg. ontleent aan de Koburger Zeitung een verhaal, naar luid waarvan er in de laatste dagen van Juli '14 tusschen den Czaar en zijn aanhang eenerzijds en grootvorst Nikolaas Nikolajewitsj en zijn aanhang heftige twisten zijn voorgevallen. Het moet wereldkundig worden, zoo heet het, dat de Czaar onder alle omstandigheden evenals de Duitsche keizer den vrede had willen bewaren. Ook verscheiden grootvorsten, de minister van landbouw en de Czaritsa zouden hun best gedaan hebben, de oorlogspartij van de ernstige gevolgen van een oorlog met Duitschland te overtuigen. Inmiddels zette grootvorst Nikolaas, buiten weten van den Czaar, de mobilisatie aan den gang. Toen het Russische leger reeds aan het oprukken was, dwong hij den Czaar op de onware bewering, dat de Duitschers reeds Polen binnengerukt en Duitsche agenten een omwenteling ter omverwerping van het keizerlijke huis 'vootbereid hadden, het bevel tot de mobilisatie af. 147 terug te trekken. 6000 gevangenen en verschillende mitrailleuses vielen in handen der Franschen. De verliezen van de infanterie waren aan beide zijden zeer ernstig, ten gevolge van den hevigen kogelen granaatregen. De vliegmachines bewezen den Franschen goede diensten. Een aviateur ontdekte een trein, gevuld met Duitschers, die zich terugtrokken. Hij liet een brandende fakkel vallen, om de richting aan te wijzen voor de Fransche artillerie, die den trein begon te bombardeeren. Eenige minuten later brak een vreeselijk onweer los. De regen viel zonder ophouden bij stroomen neer, zoodat binnen enkele oogenblikken de loopgraven met water gevuld waren. Onder de gewonde Duitschers bevonden zich een groot aantal knapen van 16 jaar en ook een grijsaard van 60 jaar. De slag aan de Aisne begon in het open veld na hervatting van het offensief der Franschen, waarop de Duitschers niet voorbereid waren, terwijl dezen den tijd misten, zich in het terrein te versterken. Na het terugtrekken hielden de Duitschers stand in sterke stellingen en zoodoende nam de strijd over het geheele front het karakter van een positie-oorlog aan, evenals vroeger in Mantsjoerije en in den Balkan-oorlog. Men heeft het terrein zoodanig versterkt, dat de veldslag was gaan lijken op eene belegering van de Duitsche linie. De sterkte der wederzijdsche stellingen werd nog verhoogd door zwaar Duitsch en Fransch artilleriemateriaal. Daardoor werd slechts langzaam terreinwinnen mogelijk. Toen Von Kluck reeds tot Chantilly was doorgedrongen en het voor de Duitschers een zeker feit geworden was, dat Parijs nu zou worden belegerd, kreeg 148 de Kroonprins, die nog 200 K.M. van de Fransche hoofdstad verwijderd was, bevel, met ijlmarschen op te trekken, om aan het hoofd der troepen Parijs binnen te rukken, om welke reden de Kroonprins dan ook de poging waagde, de Franschen, die hem den weg versperden, te verdrijven. Die poging had plaats Zondag 6 September en eindigde met een volkomen nederlaag van den Kroonprins. Dien zelfden nacht trok het leger van den Kroonprins met zulk eene snelheid terug, dat niet minder dan 40 K.M. werd afgelegd. En deze terugtocht was oorzaak van het terugtrekken der Duitschers over het geheele front. In het laatst van September bedroeg de lengte van het front der strijdende legers 450 Kilometer, zich uitstrekkende van de Zwitsersche grens bij Belfort tot Peronne. De Duitschers moesten van hun centrum en linkerzijde troepen aanvoeren, om hun rechtervleugel te beschermen. Vele troepen voerden ze per spoor aan over Aken, Luik en Kamerijk. Dit was eene herhaling van de coup in Oost-Pruisen. Dit was noodzakelijk, omdat de Duitschers in hun achterhoeden geen reserves hadden, wier taak had moeten zijn, om eene overwinning te bekrachtigen of eene nederlaag weer goed te maken. Ze konden dus een deel van hun linie alleen versterken, door een ander deel te verzwakken. Een Duitsch officier schreef: „Het 10e corps is voortdurend op de bres, van het begin van de campagne af. Bijna al onze paarden zijn gevallen. Wij vechten alle dagen van vijf uur 's morgens tot 8 uur 's avonds zonder eten of drinken. Het vuur van de Fransche artillerie is verschrikkelijk. Ik ben zoo moe, dat ik niet meer op mijn paard kan blijven zitten, zelfs niet als het stapvoets gaat. 149 „Zelfs des nachts in het bivak kunnen onze troepen nog niet uitrusten. Een Fransch aviateur heeft van nacht vier bommen geworpen, drie hebben doel getroffen : twintig paarden zijn gedood of gewond." De tegenoverliggende fronten strekten zich den 7 Oct. uit tot in de streek van Lens en werden nog verlengd door cavalerie-massa's, die slaags waren tot in de streek van Armentières. Tusschen Chaulmy en Roye herwonnen de Franschen het terrein, dat ze vroeger hadden moeten prijsgeven. Den 8 Oct. weken de Franschen terug ten Noorden van Atrecht. De operatie's van de beide cavalerie-troepen strekten zich uit tot aan de Noordzee. De Duitschers hanhaafden zich te St. Mihiel en ten Noorden van die plaats. In het Argonnerwoud maakten zij kleine vorderingen. De luchtschiphal te Dusseldorf werd den 8 Oct. door een Britschen vlieger met een bom getroffen, waardoor een gat in het dak geslagen en het omhulsel van een ballon vernield werd. Op den Franschen linkervleugel opereerden de beide troepen cavalerie den 9 Oct. nog altijd ten Noorden van Rijssel en La Bassu. De strijd werd voortgezet op de lijn, die afgebakend wordt door de streken van Lens Atrecht, Bray-sur-Somme, Chaulnes, Roye en Lassigny. In het Centrum van de Oise tot de Maas werden kleinere gevechten geleverd. Op den Franschen rechtervleugel, in Woevre, had er over het geheele front een artilleriegevecht plaats. Den 8 en 9 October maakten de Franschen in de streek van Roye 1600 krijgsgevangenen. Westelijk van Rijssel werd door de Duitsche cavalerie den 10 October een divisie cavalerie geheel verslagen, terwijl de Duitschers bij Haasebroeck aan een andere Fransche cavalerie-afdeeling zware verhezen 150 toebrachten. Bij Lastigny veroverden de Franschen een vaandel. Een Duitsche afdeeling soldaten, aangevoerd door een officier. Den 12 Oct. wonnen de Duitschers eenig terrein aan den rechteroever der Aisne beneden Soissons en ten Oosten en Zuid-Oosten van Verdun. Aan den Franschen rechtervleugel deden de Duitschers een nachtelijken aanval ten noorden van St.-Dieu, die evenwel werd afgeslagen. Den 9 Oct. en den nacht daarop raakte eene Fransche brigade marinetroepen slaags met 151 eene afdeeling Duitsehers, van wie er 200 gedood en 50 gevangen genomen werden. De Franschen verloren 9 dooden, 39 gewonden en 1 vermiste. Den 13 October vorderden de Franschen en Engelschen belangrijk op verschillende punten, inzonderheid in de streek van Berry-au-Bac, in de richting van Souain, ten westen van Argonne en ten noorden van Malancourt. Ook avanceerden zij op den rechteroever van de Maas van de hoogten van de Maas op den weg Verdun—Metz. Zij wonnen terrein bij Apremont. Een Duitsch legercorps bezette echter Rijssel. De Fransch-Engelsche troepen bezetten den 14 Oct. Yperen. De aanvallen der Franschen werden echter onder belangrijke verliezen voor hen afgeslagen. De Duitsche troepen, die van Antwerpen kwamen, rukten naar het Westen op en bereikten den 14 Oct. Brugge en Thiel. Op den Franschen linkervleugel ontruimden de Duitschers den linkeroever van de Lys. In de streek om Lens en tusschen Atrecht en Albert maakten de Franschen den 15 October aanmerkeJi|ke vorderingen. In het Centrum tusschen Oise en Maas kwamen de Franschen vooruit in de richting Craone, ten NoordOosten van den weg Reims—Berry-au-Bac, ten Noorden van Prunay. De Franschen namen in de richting Beine vele Duitsche verschansingen. Na in den nacht van 13 op 14 October eenige aanvallen ten Noord-Oosten van Verdun afgeslagen te hebben, rukten de Franschen den 14 October tusschen Maas en Moezel tot zuidelijk van den weg Verdun— Metz op. Bij de bezetting van Rijssel, den 14 October, maakten de Duitschers 4500 gevangenen. De overheid had aan de Duitsche troepen verklaard, dat de stad een opene 152 was. Toch zonden de Franschen bij een omtrekkingspoging er van uit Duinkerken troepen heen, met de opdracht, zich tot de aankomst van het optrekkingsleger te handhaven. Ten gevolge hiervan werd de stad toch nog door de Duitschers beschadigd. Den 16 October wisten de verbondenen hun actie krachtig voort te zetten en strekten zich uit van Yperen tot aan de zee. Zij bezetten Laventie, ten Oosten van Estoires, in de richting van Rijssel. De Duitschers deden een vruchteloozen aanval in de streek van Malancourt. De oorlogscorrespondent van de „Taglische Rundschau" berichtte uit het westelijke groote hoofdkwartier, waar de keizer vertoefde, omtrent den telegrafischen dienst van dit kwartier: Het telegraafkantoor in het groote hoofdkwartier heeft tot taak, dat hoofdkwartier voortdurend in verbinding te houden met alle legers en het vaderland. Een directe leiding is aangelegd naar Berlijn. En het toestel, dat deze leiding bedient, kan per minuut duizend teekens verwerken. Van Berlijn uit, dat een centraal kantoor is, gaan de berichten en bevelen naar de andere plaatsen, die niet direct met het hoofdkwartier verbonden zijn. Dagelijks worden in het groote hoofdkwartier ongeveer negenduizend telegrammen verwerkt. Een Nederlander, die in Duitschland was geweest, schreef daarover in de „Telegraaf" o.a.: Verder heb ik mij onderhouden met een doodskophuzaar; vrij ernstig in de zijde gewond, was hij afgedankt en keerde thans naar zijn haardstede terug. Hij had de bloedige gevechten in de verschillende kleine Belgische dorpen medegemaakt. Volgens zijn bewering zou er door de bevolking op hen geschoten zijn, een 153 feit, dat niet ernstig genoeg kan gestraft worden. Zonder eenige vorm van proces werden daarop een aantal der ingezetenen gefusileerd en de rest kort en klein geschoten en verbrand. Deze tuchtiging hield zoolang aan, totdat men meende, dat een voldoend voorbeeld was gesteld. Hij meende, dat de vernieling niet verder doorgevoerd werd, dan bepaald noodzakelijk werd geacht. Zoo terloops vertelde hij in een dezer gevechten eenmaal twee burgers aan zijn lans te hebben geregen, doch, als die beiden het niet verdiend hadden, dan waren ze het aan de anderen wel verschuldigd. De indruk, die de doodskophuzaren op de dorpelingen maakte, was doorgaans geweldig. De bevolking trachtte zich steeds door een overhaaste vlucht te redden, voortgejaagd met het denkbeeld, dat de doodskop-initialen niets anders beteekenden, dan dat zij gehouden waren, dood en verderf te brengen; verplicht waren, elk levend wezen, dat zij op hun weg ontmoetten, het levenslicht uit te blazen. Een advertentie uit de „Kölnische Zeifung", die teekenend is, luidde: „Op 30 September stierf in Frankrijk den heldendood onze eenige innig geliefde zoon, broeder, kleinzoon en neef Hans Joachim von M., vaandrig en Kompagmeführer bij het infanterie-regiment der lijfwacht (1ste groothertogelijk Hessische) No. 115, op den leeftijd van nog niet 17 jaar." Een redacteur van „Het Leven," die in Metz den Kreisarzt, prof Besserer uit Münster sprak, door de militaire overheid naar Metz gezonden, om den strijd aan te binden tegen de dreigende besmettelijke ziekten, deelde daarover mede: Prof. Besserer hing 'n treurig beeld op van den gezondheidstoestand onder de Duitsche troepen aan het front. 154 Buitengewoon groot was het aantal soldaten, dat aan buikloop leed en ook zeer veel gevallen van longontsteking en enkele van typhus waren reeds voorgekomen. „Maar is dat ook anders mogelijk," riep de professor uit, „nu zeer veel soldaten vijf dagen en nachten achtereen hebben moeten doorbrengen in de, door de hevige regens half met water gevulde loopgraven, omdat ze er eenvoudig niet uit kónden komen, daar, zoodra er maar een hoofd boven de loopgraven uitkwam, daar ook een Fransche kogel in zat. Vijf dagen lang, gedurende welke daar ook de aanvoer van proviand onmogelijk was, moest worden geteerd op het brood, dat in den ransel was en dat ten slotte zelfs beschimmeld werd gegeten; vijf dagen lang, gedurende welke de uitwerpselen van al die menschen zich in de smalle loopgraven ophoopten en een verpestenden lucht verspreidden; vijf dagen lang, zonder dat doode of gewonde makkers konden worden weggehaald! „Moeten onder zulke omstandigheden niet zeer velen van hen, die niet door een vijandelijken kogel werden getroffen, ten offer vallen aan ziekten, die een niet minder doodelijke uitwerking hebben dan kogels en granaten 1 Hoofdstuk XXVI. BELEG EN VAL VAN ANTWERPEN. — DOLLE TREINEN. Den 29 Sept beschoten de Duitschers sommige forten van Antwerpen, welk vuur door die forten werd beantwoord. De Duitschers deden een aanval op de forten Liezele en Breendonck, doch werden afgeslagen. 155 Te Waelhem deden zij een klein kruitmagazijn in de lucht vliegen en poogden zij de waterleiding te vernielen. Den 8 October duurde het bombardement van Antwerpen den geheelen nacht door, waardoor het Zuiderstation en de petroleumtanks in brand geraakten. In dien nacht vlogen 6 Zeppelins boven die stad. Zij wierpen een aantal bommen naar beneden, waardoor ook het Paleis van Justitie werd getroffen. Het gedeelte der stad tusschen de Zuiderstatie en het Paleis van Justitie stond weldra in vlammen, zoodat de burgers het ontruimen moesten. De Duitschers gebruikten 200 kanonnen voor de beschieting van Antwerpen, waaronder van 28, 20 en 42 cM., welke laatste op een afstand van 14 K.M. afgeschoten werden. Den 9 Oct, 's morgens 11 uur, trokken de Duitschers Antwerpen binnen en namen bezit van de stad. 2000 Engelsche soldaten vluchtten over de Hollandsche grenzen en werden daar geinterneerd. De stoomboot „Peter de Coninck" 'kwam den 13 Oct. 's avonds 8 uur uit Ostende te Havre aan met de leden der Belgische regeering aan boord. Zij werden ontvangen door minister Augagneur, den prefect en de stedelijke overheid. De Belgische minister-president zond het volgende telegram aan den president der Fransche Republiek: Duinkerken, 13 October. Op het oogenblik, dat de oorlogskans haar voert naar den gastvrijen grond der groote bevriende natie, heeft de Belgische regeering de eer aan het staatshoofd hulde te brengen, met eerbiedige gevoelens te verzoeken wel te willen aanvaarden de uitdrukking van haar geloof in den triomf van het recht Zij verheugt zich er over, dat Frankrijk, ver- 15* verscheidene automobielen, vele locomotieven, wagons, vier millioen mark, wol, koper, zilver ter waarde van ongeveer een half millioen mark, een gepantserden trein, verscheidene gevulde intendance-treinen en een groote kudde vee. Belgische en Engelsche schepen bevonden zich niet meer in Antwerpen. De 34 Duitsche stoombooten en drie zeilschepen, die zich bij het uitbreken van den oorlog in de haven van Antwerpen bevonden, waren er op een uitzondering na nog aanwezig. De machines waren evenwel onbruikbaar gemaakt. In den grond geboord werd alleen de „Gneisenau" van den Noordduitschen Lloyd. De groote havensluizen waren nog in tact, maar voorloopig niet te gebruiken door gezonken met steenen bezwaarde schuiten. De havenwerken waren onbeschadigd. De stad Antwerpen heeft weinig geleden. De bevolking hield zich kalm; zij scheen blij te zijn, dat de dagen der beschieting voorbij waren, temeer daar het gepeupel reeds begonnen was te plunderen. De overblijfselen van het Belgische leger ontruimden bij de nadering van de Duitsche troepen Gent zoo spoedig mogelijk. De Duitschers hadden voor Antwerpen een betrekkelijk klein leger, daar ze een groot vertrouwen hadden — en niet ten onrechte — in het geweldige 42 cM. kanon. Te Maasbrugge hadden ze slechts 6000 man belegeringstroepen, terwijl het leger in de vesting 30.000 soldaten telde. De Engelsche admiraliteit deelde den volgenden Zaterdagavond mede: Op verzoek van de Belgische regeering was een troepenmacht mariniers afgezonden, om deel te nemen aan de verdediging van Antwerpen gedurende de laatste 17Ó iandsche soldaten hen welkom heeten. Och arme. Dan begint hun lijdensweg eerst; waar moeten zij heen, hoe aan voedsel te komen voor al die menschen. Zij vragen niets, willen alleen maar een plekje hebben, waar zij het veege lijf kunnen bergen. Heel ZeeuwschVlaanderen zit vol. „In den ochtend had men nog gelegenheid, den stroom vluchtelingen per boot direct naar Rotterdam te leiden, doch zooeven kwam hier van Rotterdam bericht binnen, dat er geen vluchtelingen meer doorgezonden kunnen worden ? Wat nu ? Daarbij wordt het voedsel steeds schaarscher. De bakkerijen werken steeds door. In sommige heeft men vijf maal op één dag gebakken en nog wordt het aanbod door de vraag verre overtroffen. „Zooals ik u reeds seinde, bevinden de Duitschers zich te Selzaete, vlak bij de grens. De Hollandsche grensposten hebben reeds bezoek gehad van de Duitschers. Zij vroegen of ze even op Hollandsch grondgebied mochten om Hollandsche sigaren te koopen. Het antwoord laat zich begrijpen." De Om-en-bij-den-strijd-corr. van het „Hdbl", die al de ellende om en bij en in Antwerpen heeft meegemaakt, schreef 9 Oct. uit Putten, aan de grens, aan zijn blad over de vluchtelingen en de Belgische soldaten, die over de grens kwamen. Onze soldaten hielpen de gewonde Belgen voorzichtig en met liefde van de wagens, waarop zij vervoerd werden, schreef hij: Die Hollandsche soldaten, — wie nooit respect voor hen heeft gehad, hij kan 't hier krijgen! Onze soldaten zijn schitterend! Onvermoeid zijn zij in de weer om de vluchtelingen op streek te helpen. Zij dragen de zakken en pakken, zij steunen de ouden, vermoeiden zij loopen vooruit met de kinderen op den arm, zij wijzen den weg, zij helpen en spreken moed in. En temidden van al den feilen oorlog verricht — laat ik dat heerlijks mogen zeggen — verricht het Nederlandsche leger de schoonste taak. De soldaten en hun officieren — zij werken dag en nacht, zij staan hun eigen eten en drinken af, zij gaan, — als zij geen dienst hebben, in hun vrijen tijd — den vluchtelingen tegemoet en bieden aan hen te helpen en den weg te wijzen. En de vluchtelingen aanvaarden die hulp in een doffe onderworpenheid, laten zich leiden en gezeggen, tot zij eindelijk er bij neervallen, — als 't kan ergens onder dak, als 't niet anders kan op straat of onder de hoornen in 't bosch. Dat zijn er velen, want er is zoo gauw geen onderdak te vinden voor de geweldige massa's menschen, die over de grens naar veilig Holland komen. Drie dagen achtereen zijn de vluchtelingen nu al hier in Putten binnengekomen, en geschat wordt, dat er in die drie dagen wel een honderd zestig duizend zijn voorbij gegaan, — öf gebleven. Gebleven ook, want nü — 't is diep in den nacht — liggen de straten vol; naast elkaar; op stroo of op de moeizaam meegebrachte bedden, liggen zij in langen rij door de geheele dorpsstraat. De meesten slapen, — en na dagen lang gesjouw in achtigen haast, slaapt men zelfs op een bos stroo op straat, — maar vaak klinkt kleinkinder-gehuil op uit zoo'n menschenklit en dan is even wat beweging van een moeder, die tracht te sussen. Ook ziet men er, mannen vooral, twee of drie tezamen, of in groepjes, die niet slapen kunnen, blijkbaar in hun wanhoop, en die maar wat heen en weer loopen rond de slapende vrouwen. En dan zijn er die slapen gehurkt tegen de muren, weggekropen in dekens of wat maar even tot dekking dienen kon. Soms is er ineens hevig rumoer, — als er weer een groep Belgische soldaten over de grens komt, die ontwapend en naar de voor hen bestemde plaats gebracht moeten worden. Schoorvoetend gaan ze voorbij, nauwelijks antwoordend op wat de mannen aan den weg hun vragen over Antwerpen en over de forten. Terzij het dorp, in een wei, is een interneeringskamp ingericht, — daar worden zij voorloopig bijeen gebracht, zij vinden er een vuur om zich te warmen, en koffie en brood om zich te goed te doen na lange ontbering. En daar komen zij dan wel eens aan 't vertellen. Er zijn er nu een honderd van het fort Stabroek Zij vertellen van de Engelschen, die gekomen zijn om 't commando over te nemen, — hoe die al de loopgraven lieten veranderen, hoe zij aanmoedigden en dreigden, zelfe 't pistool op de borst, wie wilden gaan loopen, — tot 't op 't laatst onhoudbaar werd, en de Engelsche officieren zelf bevel gaven tot de retraite. En dan ging 't fort de lucht in, — zij hebben 't hier, in Putten, gezien, — een fel oplaaiende vlammengloed, plotseling en vervaarlijk, en dan in eens een hevige slag. Zoo is Stabroek de lucht ingegaan, zoo hoor ik nu juist, dat ook 't fort Berendrecht is opgeblazen, — vannacht om half drie, — en zoo zullen waarschijnlijk wel meer forten vernield zijn. Een vluchtelinge (een onderwijzende non, „Mère Agnes") in het Kamp te Oldebroek onder dak gebracht, uitte hare dankbaarheid in een vers aan H.M. de Koningin, welk vers de kinderen in het Kamp leerden zingen en dat, uit het Fransch vertaald, aldus luidt: Aan H. M. Koningin Wilhelmina. Gelijk een woeste storm, die jaagt door alle velden 173 Gelijk een bliksemschicht valt ons de vijand aan. Wat baatte uw strijd, wat baatte uw moed, gij helden? Arm België, het is met u gedaan. De oorlogsfakkel laait, verwoesting allerwege, De kloosters, dorpen, steden, alles brandt. Uw krijgslien, weggevoerd, de gijzelaars gegrepen. Uw vrouwen, kinderen vluchtend uit het land. O, Wilhelmina! U den dank des harten Der vluchtelingen, groot en klein, Mocht 't leven U zoo schoon, zóó lieflijk wezen, Een voorsmaak van Gods Eeuwigheid U zijn. Wij brengen hulde U, o edele Souvereine! Vol liefde en eerbied brengen we U een groet. God spare Uw Juliana, houde haar reine, Doe bloeien haar tot Uw geluk. En komt voor ons de ouderdom eens dagen, Dan fluisteren we onzen kinderen nog Uw naam. Gij waart een moeder ons in onze bitfre nooden, Aanvaard den dank van alle Belgen zaam. Op het verlaten Antwerpen is van toepassing, wat een jong Vlaamsch dichter zong: De stad is droef van nacht en droever 't oude leed, dat, met de daggedachte weer door mijn peinzen gleed. De straten en de lanen zijn leeg en veeg verlicht en 'k ga in 't vreugdetanen met treurend aangezicht; 174 mij weegt een zware wake, J om 't kalm bevochten lijf; er is geen huis of stake waarom 'k niet kommerend blijf... o droef is heel de stede verstopt in huiverkleed, mij droevig elke schrede en zwaarder 't oude leed. Hoofdstuk XXVIII. DE STRIJD IN BELGIë NA ANTWERPEN'S VAL. — „IN 'S VIJAND'S LAND." — OORLOGSSCHATTINGEN. — De belegering van Antwerpen heeft 12 dagen geduurd ; den 29 Sept. viel het eerste schot, den 1 Oct. werden de eerste forten berend en op 6 en 7 October werd de Nethe geforceerd, waarna op laatstgenoemden datum de beschieting van de stad aangekondigd werd, die in den nacht van 7 op 8 October een aanvang nam. Gelijktijdig ving de aanval op den binnengordel der forten aan en werden deze genomen. In den middag van den 9 October werd de stad bezet De overgave van Antwerpen werd den 10 October door den chef van den staf van het gouvernement Antwerpen bevestigd. De laatste nog niet overgegeven forten werden toen door de Duitsche troepen bezet. De laatste Belgische vesting, het „onneembare Antwerpen", was bedwongen, en de opperbevelhebber, de generaal der Infanterie, Von Beseier, werd vereerd met het kruis Pour le Merite, 175 Volgens Engelsche opgave zijn van de 8000 Britsche soldaten, die de stad hielpen verdedigen, 300 in den strijd gebleven. Daar de Duitschers in Noord-Frankrijk niet zooveel succes hadden als ze gehoopt hadden, en het Belgische veldleger door zijn herhaalde uitvallen hun verbindingslijn bedreigden, besloten zij, dat leger onschadelijk te maken, door Antwerpen in te nemen. Door de slagen bij Haelen en Diest hadden de Duitschers Noord België schoon geveegd, en het Belgische veldleger gedwongen, binnen Antwerpen de wijk te nemen. Nu dat leger zich in die stad niet rustig hield, richtten de Duitschers hun aanval op de vermaarde Scheldestad en ze hebben Antwerpen genomen, niet op de ouderwetsche manier, door omsingeling, maar volgens de nieuwere methode, door den rechtstreekschen aanval op een bepaald punt. In de „Tagl. Rundschau!' schreef H. Wolfgang— Seidel het volgende gedicht, dat we vertaald in de „Nederlander" vonden: In 's vijands land. Twee zwarte figuren door 't korenland gaan, De hand aan den teugel en glans in het oog Dat spiedt als een valk. En allerszijds, hoog De sluimerende heuvels als wachters staan. Een spreekt, en 't klinkt als een droom in [den nacht: „Kameraad, 'k ruik het rijpende koorn op het land En ergens ruischt water, — aan welken kant Ik weet niet... 'k denk... ik had zoo gedacht..," 176 De hoor 't ook... als 't rad in de molenbeek... En kijk 's, zijn 't dezelfde sterren ook niet Hier aan den hemel...? 't is of je ze ziet Thuis... en tóch niet dezelfde streek..." Zwijgen en wind. Waaiende halmen wijd. Over de paardenek strijkt liefkoozend een hand. Als ware 't hun eigen, zoo groeten de ruiters het land, En wachten den vijand bereid... ja bereid... Meesterlijk is in dit gedicht weergegeven, wat er omging in het gemoed der Duitsche soldaten, die ver van hun huis gedwongen waren, den strijd in België te voeren. Vrijdag, den 9 Oct, toen het bezettingsleger uit Antwerpen naar Ostende trachtte te ontwijken, stelden de Duitschers onmiddellijk pogingen in het werk, om bij Dendermonde den vijand in de flank aan te vallen. Zij wisten met behulp der artillerie tot Dendermonde door te rukken en over St Nicolaes de optrekkende Belgen en Engelschen aan te vallen. Dezen hadden te kiezen tusschen den dood onder het geschutvuur der Duitschers of om terug te trekken op de Nederlandsche grens. Zij kozen het laatste. Van St. Nicolaes langs binnenpaden was het hun mogelijk den veiligen neutralen grond te bereiken, waar ze hunne wapens en munitie aan de Hollandsche soldaten afgaven. Een deel van de achterhoede zag geen kans het neutrale gebied te bereiken. Zeer velen van hen werden gedood en ook een groot aantal gevangen genomen. Dit zijn evenwel waarschijnlijk niet meer dan 2000 man. De hoofdmacht van het leger met Koning Albert en de Engelsche en Belgische etat-majoor kwam veilig in Ostende aan. Kolonel Maxwel sneuvelde, 177 In de week van 11 tot 18 October bezetten 40.000 Duitschers de stad Rousselaere. Na allerlei opeischingen gedaan te hebben, werden zij naar Nieuwpoort en Dixmuiden gezonden. Slechts 100 man bleven achter. Zondagochtend 17 October kwamen van Yperen 200 Fransche dragonders, die de Duitschers te Rousselaere doodden of verjoegen. Zondagavond 17 October bezetten eenige duizenden Franschen van Yperen de stad en richtten barricaden op. Maandagochtend kwamen Duitsche troepen van Brugge en Gent en bombardeerden de stad. Er werd veel schade aangericht. Tal van dooden en gewonden vielen aan beide zijden. Het gelukte den Duitschers de stad binnen te rukken. Verwoede straatgevechten ontstonden, waarbij ook tal van burgers werden gedood. De Fransche troepen trokken in goede orde en met medeneming van alle kanonnen terug naar Oost-Nieuwkerke. De Duitschers bezetten Rousselaere en brandden een geheele straat plat, om de vuurlinie voor hun artillerie vrij te krijgen. Vele burgers kwamen daarbij in de kelders om. Dinsdagochtend 19 October werd de strijd hervat. De Engelschen kwamen de Franschen te hulp. Rousselaere heeft 25000 inwoners. Na de bezetting van Antwerpen veroverde hetDuit^ sche leger de steden Gent, Brugge en Ostende en trok langs de kust verder. Bij Nieuwpoort leverde het een ernstig gevecht tegen de Belgisch-Engelsche troepen. De Engelsche monitor de „Severn" met de „Humber" en de „Mendey" namen deel aan de operatie's aan de Belgische kust bij het Yserkanaal. Die schepen beschoten met succes den Duitschen linkervleugel. Daar de Engelsche oorlogschepen door de duinen de Duitschers niet konden zien, moesten ze door ballons en vliegmachines te weten komen, in welke richting zij Wereldoorlog. 12 178 moesten schieten, wat maar al te goed gelukte. De Engelsche flotielje, gewapend met verdragende marinekanonnen, bestookte de Duitschers in de flank hevig en steunde zoo den Belgischen linkervleugel flink. De Belgen verdedigden het laatste stukje van hun grond met waarlijk verbazingwekkende heldenmoed. De Engelsche oorlogsvaartuigen ontscheepten afdeelingen, die dienst deden bij de verdediging van Nieuwpoort. Een Engelsche torpedoboot werd daarbij in den grond geboord. Aan verschillende gemeenten van Belgisch Limburg legden de Duitschers een oorlogschatting op. Voor Moeslyck werd de oorlogsschatting bepaald op 20.000 francs ; Bree, welker bevolking niet het stadje mocht verlaten, moest betalen 25.000 francs ; in andere gemeenten varieerde de som van 4 tot 5000 francs. In Genet moest de bevolking reeds allerlei huisraad enbeddegoed leveren. Bilsen betaalde de oorlogsschatting van 100.000 francs reeds terstond voor een deel. De dorpen, stedekens en vlekken werden bezet door den landstorm. Van de soldaten werd weinig of geen last ondervonden. Antwerpen moest 30 millioen francs oorlogsschatting betalen. HOOFDSTUK XXIX IN MECHELEN. — DANKBETUIGINGEN AAN NEDERLAND — DE STRIJD AAN DE YSER. — SLAG BIJ NIEUWPOORT — HET BELGISCHE KONINGSPAAR. — Het leven in de stad Mechelen is uitgestorven. De stad is dood. De 60.000 inwoners zijn gevlucht, 179 De donkere huizen staan open. De straten zijn leeg. De leegte is zóó aangrijpend, dat men bij het gaan door de verlaten stad onwillekeurig zijn schreden verhaast, vertelde de correspondent van het Berliner Tageblatt. „Af en toe vertoonen zich soldaten op straatOp de Groote Markt, op de Wolmarkt, op de Place d'Egmont aan het station zijn soldaten in talrijke troepen aanwezig, maar de inwoners ontbreken. Zij zijn gevlucht, toen Mechelen door de niet te voorziene toevalligheden van den oorlog in het middelpunt kwam van het geschutvuur van de beide tegenstanders. Zij lieten hun huizen voor wat ze waren; ze lieten in hun overhaaste vlucht het middageten staan en de mantels in de gang hangen. Misschien zijn er nog een twintig inwoners in de stad, misschien ook nog maar tien. Men weet het niet. Ik zag in 't geheel slechts vijf menschen, drie vrouwen en twee mannen. Zij maakten in het grauwe licht van den somberen dag den indruk van spoken, van dooden, die uit hun graven waren opgestaan. Een soldaat van de wacht deelde mede, dat er nog slechts veertien burgers in de stad waren gebleven. Reeds de lang uitgestrekte voorstad Muysen was uitgestorven. Alle huisdeuren stonden wijd open. Achter een venster staarde een witte geit, die door de geopende deuren in een kamer was geloopen, ons door de verweerde ruiten aan. In den gang van een ander huis hing een meisjeshoed met een wijnrooden sluier; de winkels alle geopend en nergens een mensch te zien. Tegenover de Kathedraal staat een herberg: „In 't Gulden Vlies." Op de tafeltjes staan nog de glazen met restjes er in; daar rondom heen stoelen, waarbij de menschen zoo juist schenen te zijn opgestaan. Links daarnaast een groot kledingmagazijn met het opschrift: ,,Lakens en alle kleedingstoffen," De deuren 180 wijd geopend; de kleeren op rieten poppen in huiveringwekkende eenzaamheid." En zooals Mechelen verlaten is, zoo zijn tal van Belgische steden verlaten. En de Belgen, die het Nederland eerst kwalijk namen, dat het zich ook niet in den strijd mengde, zijn thans dankbaar, dat ze in Nederland een gastvrij onthaal vonden en dat het niet den gruwel van den oorlog binnen zijn grenzen heeft gehaald. De Belgische gezant te Den Haag verzocht aan minister Loudon uit naam van zijn landgenooten „allereerst aan de geëerbiedigde Souvereine van dit land, aan de Regeering en eindelijk aan het geheele volk hun diepst gevoelden dank en hunne onmetelijke erkentelijkheid wel te willen betuigen, voor de welwillendheid, waarmee de Belgische vluchtelingen in Nederland zijn ontvangen." De Duitsche consul bood een correspondent van een onzer groote bladen 't volgende schrijven van den burgemeester en het kabinet te Antwerpen aan, ter publicatie in de pers: Antwerpen, 13 Oct „Ik wil de eerste gelegenheid, die mij geboden wordt om met Nederland te correspondeeren, niet laten voorbijgaan, zonder uiting te geven aan mijn wanne gevoel van dankbaarheid voor het Nederlandsche volk, voor roerende, onberekende gastvrijheid met broederlijke liefde door de Nederlandsche natie en in het bijzonder door overheid en bewoners der grensdorpen aan onze vluchtelingen bewezen. „Het is een schouwspel, dat aller bewondering heeft gewekt, en waarvan geen woord onze dankbaarheid weergeven. „Personen en eigendom zijn in Antwerpen .veilig. 181 Hier gedomicOeerde burgers, met een geregelde broodwinning, worden zonder formaliteiten toegelaten en kunnen gerust terugkeeren. (w. g.) L. FRANCK, Volksvertegenwoordiger, voorzitter der Intercommunale commissie." Sedert 27 Oct. acht uur werd door geheel WestVlaanderen weer in alle hevigheid het kanonnengebulder uit westelijke richting gehoord. Des morgens vroeg was het bombardement van land en van uit zee weer even hevig als te voren. Te Ostende rinkelden de ruiten en daverden de huizen. De Duitschers trokken de Yser over, maar zij waren er reeds verscheidene malen over geweest, doch werden telkens weer teruggeworpen door artillerievuur, door de mitrailleurs of hevige bajonetaanvallen. Van een beslissing was nog geen sprake. De strijd woedde hardnekkig aan de Yser en verder Vlaanderen in van Dixmuiden tot Yperen. Deze strijd overtrof in hevigheid en in verliezen aan menschenlevens, dien bij de Maas en de Nethe. Bommen uit zee vlogen dwars en in schuine lijn over het strijdperk, barstten in de loopgraven op de colonne en vernielden bruggen. Bommen van Ostende en Nieuwpoort brachten insgelijks dood en vernieling. Soldaten verdronken in massa's. Een vreeselijke menschenslachting geschiedde hier aan de kust en verder West-Vlaanderen in en al maar dooi moesten nieuwe troepen in het vuur. Ontzettend was het aantal gekwetsten, dat voortdurend wordt binnengebracht te Brugge, Ostende en in andere plaatsen. Volgens berichten aan het Belgische ministerie van oorlog werden de verhezen aan Belgische zijde in de gevechten aan de Yser op 10.000 dooden en gewonden 182 geschat. Die van de Duitschers móeten veel grooter zijn. Na aankomst van Fransche en Engelsche versterkingen werd de stand voor de bondgenooten op dit gedeelte van het front veel gunstiger. Aan Dc Times werd uit Noord-Frankrijk geseind, dat na hevige nachtelijke gevechten 2500 lijken van Duitschers in het Yserkanaal dreven. Het water was rood van het bloed. De straten van Dixmuiden waren met dooden bezaaid. i.-Hèt nachteBjke gevecht was eenüvare hel geweest. Van 't vallen van den avond tot 't aanbreken van den dag was van man tegen man gevochten. Soms vielen Strijders samen in het kanaal en verdronken beiden. De Duitschers hadden bevel gekregen, het kanaal tot eiken prijs over te trekken. Een gevangen genomen officier erkende het; „al moet het duizenden soldaten kosten, wij moeten er over", was er gezegd. De correspondent schatte de verliezen aan Duitsche zijde alleen dien nacht op 5000 man. Hij seinde voorts, dat Zaterdag 24 October een Duitsche brigade, die langs de kust marcheerde, tusschen Nieuwpoort en Middelkerke door het vuur der Engelsche oorlogsschepen Vernietigd werd. Reizigers, die des avonds 27 October uit Ostende kwamen, deelden mede, dat de slag bij Dixmuiden en Nieuwpoort nog in hevigheid toenam. Voortdurend hoorde men daar zwaar kanongebulder. In Ostende zelf lagen tallooze gewonden. De bewoners waren bijna allen gevlucht. Men zag in de straten slechts Duitsche troepen, welke naar het front trokken en uit den slag terugkeerende oververmoeide manschappen, Welke te Ostende rust namen. Op dit gedeelte van hét ftoni werd bijna uitsluitend door Duitsche marines soldaten gevochten. Op den. zeedijk hadden de Duit- 183 schers zwaar geschut opgesteld, dat de Engejsche schepen, die voor de haven kruisten, verdreven heeft. Toch doemde nu en dan een oorlogsschip aan de horizon op, dat dan onder schot genomen werd. Ook in de duinen hadden de Duitschers kanonnen opgesteld. Ostende had van het Engelsche geschutvuur niet veel geleden. Alleen het hotel Majestic op den hoek der Louisestraat was zwaar beschadigd. Het koninklijk verblijf, dat op dezelfde hoogte ligt, is on gedeerd gebleven. Den 26 October werden te Ostende 500 Engelsche krijgsgevangenen binnengebracht, die, na een paar uur oponthoud, doorgevoerd werden naar Gent. Ook lagen er veel gewonde soldaten der bondgenooten. Ook in de dorpen in den omtrek van Ostende waren de bewoners grootendeels gevlucht. Voedsel was er weinig, daar alles opgeeischt werd ten behoeve van het Duitsche leger. Nieuwpoort, een oud stadje van ruim 4000 inwoners, gelegen aan de Yser, aan wier oevers een heftige bloedige strijd woedde, is ook vroeger het tooneel van veel strijd geweest. In de 9e eeuw richtten de Vlaamsche graven hier een sterk kasteel op tot bescherming tegen de invallen der ruwe Noormannen. En bekend uit onze vaderlandsche geschiedenis is de slag bij Nieuwpoort, waarin onze voorouders onder Prins Maurits in Juli 1600 de Spanjaarden onder Aartshertog Albert versloegen. Toen het ernst werd in België, meende een ieder, dat Koningin Elizabeth van België met haar kinderen in Engeland zou blijven tot rustiger tijd. Maar de bommen, die in Antwerpen vielen, schrikten deze moedige 186 „Zij verloren ongeveer alles. „Geheel buiten hun schuld werden zij in een paar weken, door een lava-uitbarsting als het ware, beroofd van hun Rijk. Zij bleven ongeschokt stand houden te midden der verschrikking' De Koning heeft gedaan, wat hij gevoelde dat zijn plicht was. Hij is het geweten van België geweest en heeft daardoor zijn volk onverwelkbare glorie gegeven. Hij strijdt tot het uiterste, hij blijft bij zijn leger, en zijn vrouw, zijn Koningin, de trouwe bezieling van zijn leven, blijft bij hem en steunt hem en wijst hem omhoog. „Groot is hun lijden, want het lijden van hun volk rijst nu op tot den hemel en dat lijden is hun lijden. Ze zijn plotseling van alles beroofd. O, de nobele nouveaux pauvres! Eens werd in Brussel de bedelnap den Geuzen tot helden-symbool. Voorwaar de Koning en de Koningin van België maken plotselinge armoede tot een koningsmantel, die hermelijn te boven gaat." Nergens langs de geheele Yserlinie vielen de Duitschers met meer kracht en woede aan dan bij Yperen, het centrum van den strijd in Vlaanderen. De Duitschers waren 250.000 man sterk. Gedurende vijf kritieke dagen werden zij door de Engelsche strijdmacht in bedwang gehouden. De bondgenooten vochten grimmig in de verschansingen, terrein winnende of verliezende naar gelang van het getij van den slag. Granaten en granaatkartetsen vielen op hen neer. Granaten van de groote, uit Antwerpen medegevoerde belegeringskanonnen wierpen de aarde in de loopgraven op en begroeven menigmaal de daar liggende mannen. Weer en nog eens weer rukten groote troepen Duitsche infanterie tot binnen vijfhonderd el afstand, hielden dan halt en vuurden hun salvo af. Zij hadden geen zin in een bajonet-aanval. Weer en nog eens 188 Onderwijl hadden de bondgenooten een stelling meer naar achteren toe ingenomen; eenige regimenten bleven echter in stelling om deze beweging te dekken. Opgehoopt aan den linker oever van de Yser, bereidde de vijandelijke infanterie zich op den aanval voor. Eenige hoofddeksels, die handig boven leege schansen gelegd waren, trokken het vuur van de Duitsche artillerie tot zich, die zijn projectielen tegen dat doel verspilde. Daarna rukten de Wurtembergers vooruit Zij waren verbaasd, toen zij inplaats van manschappen niets dan eenige hoofddeksels vonden. Maar op dat oogenblik hoorde men in Westelijke richting een luid gerommel. Het geluid werd gaandeweg duidelijker en leek op het opkomen van een getij. Plotseling barstte een stroom schuimend water op de verbaasde Duitschers los. Boomen en lijken werden door den stroom meegevoerd, die alles voor zich uit stuwde. Uit de Duitsche linies kwamen kreten van woede en schrik. Het was te laat De stroom kwam aanzetten en in een paar oogenblikken waren de Duitsche schansen vol water. De Wurtembergers vluchtten naar hooger gelegen grond, om huiten het gebied van de overstrooming te geraken, maar van de hoogten overstelpte de artillerie van de bondgenooten hen met salvo's granaatkartetsen. De vijand was gevangen tusschen water en vuur. Zij die aan de verdrinking ontkwamen, vielen door kogels of artilierie-projectielen. Enkelen kwamen naar de linies van de bondgenooten toe en ontsnapten zoo aan den dood. Zoo kwam de Wurtembergsche brigade aan haar einde." De slag in Vlaanderen zal in de geschiedenis blijven leven als de meest bloedige in de eerste drie maanden van den oorlog en deze slag zal den vreeselijken roem 189 verkrijgen, de bloedigste veldslag in de geschiedenis te zijn. De slachting aan Marne en Aisne beteekent niets vergeleken met die in dat deel van Vlaanderen. De velden en duinen waren overdekt met stapels lijkenen de loopgraven waren gevuld met slachtoffers van den strijd. De Yser was rood van bloed en op sommige plaatsen konden de kanalen met lijken worden overbrugd. Het ondergeloopen land tusschen Nieuwpoort en Dixmuiden was een hel, die woorden niet kunnen beschrijven. „Het was een gruwelijk gezicht", vertelde een officier, „de Duitschers gevangen te zien in hun loopgraven, toen het water begon binnen te stroomen. Juist toen werd het vuur van de vloot en van de batterijen der bondgenooten heviger. Aan den rand van het geïnundeerde terrein wachtte de infanterie met kogel en bajonet. In een overstrooming van vuur en water, in een tornado van verschrikking, die niemand, welke er getuige van was ooit zal kunnen vergeten, werd loopgraaf na loopgraaf genomen en een sterke wig werd in de Duitsche posities gedreven." De gruwelijkste gevechten waren de nachtelijke charges, waarbij telkens weer de Duitschers werden teruggedreven. Hunne verhezen zijn dan ook reusachtig en iemand schat deze op een totaal van 250.000 dooden en gewonden. Maar niettemin duurde de strijd voort. 190 Hoofdstuk XXX. DE STRIJD IN WEST-VLAANDEREN. — DE VERNIETIGING VAN EEN PRUISISCH REGIMENT. — DE STRIJD IN BELGIë EN NOORD-FRANKRIJK. Toen Antwerpen gevallen was hoopten de Duitschers het Belgische leger op zijn aftocht naar Frankrijk nog te kunnen tegenhouden, doch dit is niet gelukt. De Belgen hebben met leeuwenmoed, door Franschen en Engelschen gesteund, bij het Yserkanaal het overschot van hun dierbaar vaderland verdedigd. Bij Yperen ging de strijd vooral tusschen de Beieren (aangevoerd door kroonprins Ruprecht van Beieren) en Engelschen. Er werd zoo verbitterd gestreden, dat „velen vijanden, die de wapenen wegwierpen en om genade smeekten, geen kwartier werd gegeven." Kroonprins Ruprecht van Beieren is een zwager van Koning Albert van België, want de zuster van de Belgische Koningin is gehuwd met den Beierschen kroonprins. Twee zwagers, die als vijanden tegenover elkaar staan! Ieder was over de hardnekkigheid en den moed der Belgische troepen opgetogen, die 10 dagen lang den opmarsch van de Duitschers hebben tegengehouden. Drie Belgische bataljons bleven zes dagen zonder in dien tijd voorraden te ontvangen, wijl hun verschansingen door een strook van 450 M., die door een moorddadig vuur bestreken werd, van de overige troepen werden gescheiden. Toen het, den zevenden dag, mogelijk bleek hen te ontzetten, toonden zij zich volstrekt niet verbaasd over dat oponthoud. „De Belgen" — zoo verklaarde de correspondent van de „Liberté" —• 191 „schrijven thans de schoonste helden-bladzijde in het geschiedboek van dezen tijd." Maar ook is het waar, wat een ander uitriep: „O, Vlaanderen, wondermooi Vlaanderen, nooit heeft een land zooveel bloed en zooveel gruwelijks gezien." Men schat het aantal Duitschers, in den nacht van 26 en 27 October omgekomen, op ongeveer 2000. Aan het front van een Engelsche brigade telde men 1600 lijken. Te Dixmuiden hebben de Fransche zeesoldaten onder de volgende omstandigheden een Pruisisch regiment zoo goed als vernietigd: Met de bedoeling, om de Duitschers naar Dixmuiden te lokken, deden de Engelsche en de Fransche troepen in die stad alsof ze er uit wegtrokken. De list slaagde beter dan men had durven hopen. Ziende, dat er in die richting geen verderen tegenstand geboden werd, naderden de Duitschers en in den namiddag stond er een regiment voor de poorten der stad. Geen Franschen, Engelschen of Belgen waren er te zien. De Duitschers, die zeker meenden, dat Dixmuiden ontruimd was, besloten de stad te bezetten en, zooals hun gewoonte is, kwamen zij de stad met hun paradepas binnen, terwijl de muziek speelde. Nauwelijks waren zij de voornaamste straat ingetrokken of een schrikwekkende losbarsting overstemde het geluid van de muziek. Verscheidene machine-geweren, die in de huizen verborgen waren, hadden plotseling het vuur geopend. Een dolle paniek ontstond onder de Duitschers. Zonder aan weerstand te denken, wilden zij vluchten, maar van alle kanten hagelden de kogels. De machine-geweren hielden weldra met vuren op en de matrozen, uit hun schuilhoeken voor den dag komend, vielen op 192 het overlevende deel van het Pruisische regiment aan, dat op het gezicht der Fransche bajonetten de wapens wegwierp en zich overgaf. Enkele uren later keerden de verbonden strijdmachten te Dixmuiden terug en bezetten het sterk. Honderden Duitsche soldaten voorzagen zich van burgerkleeren en vluchtten zoo over de Hollandsche grens. Met het oog hierop verscherpten de Duitschers zeer hun toezicht. De oorlogscorrespondent van de „Tijd" schreef a.g. de slachting aan de Yzer: „Neen, dat is geen oorlog meer, maar een door waanzin ingegeven slachting. Duizenden gewonden strompelen met gebroken ledematen weg van het gevechtsterrein of liggen hoog „opgestapeld" in allerlei soort voertuigen, die in trieste positie noordwaarts trekken. Duizenden dooden liggen verspreid op de velden. Ze worden niet meer begraven, er is geen tijd en er zijn geen menschen voor; wagens en artillerie rijden over de ongelukkigen heen als vormden zij een hoop vuilnis. Niemand heeft op het oogenblik een flauw begrip van de ontzettende offers, die elk oogenblik vallen in den krankzinnigen strijd. In de „Couronne" logeert en houdt zitting de generale staf en vandaar worden de orders gegeven en worden de duizenden versche troepen, die elk oogenblik aankomen, naar het gevechtsterrein gericht. „We moeten winnen, we moeten vooruit" is de algemeene leus. Hoeveel dooden er bij vallen, die overweging komt pas in de tweede plaats. De straten te Ostende en de omliggende gemeenten zijn vol met gewonden, die haast niet gaan kunnen, die niet half voldoende verbonden zijn. Alle ziekenhuizen en groote gebouwen liggen vol en voor de 193 nieuw aangekomenen is geen plaats meer. Ze moeten maar zien, hoe ze terecht komen en het koortsige lichaam maar laten rusten op een stoel in een café en de pijnen trachten te verdrijven met bier of wijn." Zondagmiddag ben ik de omstreken weer af geweest tot bij Leke en Middelkerke. Daar staat het Duitsche geschut, maar het werkt niet meer, de granaten kunnen slechts neerploffen in groepen, waar Engelschen en Duitschers handgemeen zijn. Het is geen strijd meer van kanonnen, maar van bajonetten. De officieren drijven hun manschappen naar voren en met gevelde bajonet rukken ze in gesloten gelederen op de loopgraven der Engelschen aan, die hen in flegtmatische kalmte afwachten en hen dan als honden neerschieten. En als de lijken der Duitschers barricaden gevormd hebben, worden nieuwe troepen naar voren gedreven, om te trachten over hun makkers heen naar voren te komen. Naar Duinkerken en Calais moeten ze. Dat schijnt een ijzeren bevel, van hooger hand gegeven, en hetwelk de officieren tot waanzin drijft in het spelen met menschenlevens. En de mannen, die daar den dood tegemoet gaan, of zwaar gewond uit den strijd terugkeeren, ze zijn niet kwaad op de officieren; alles geschiedt immers ten beste van het vaderland. Die troepen, die naar het front trekken, hebben alle kalmte verloren. De wegen en dorpen zijn door de bewoners verlaten. Op een plaats, ver van alle woningen verwijderd, vond ik een ongelukkige, wiens beide beenen zwaar waren gewond, en hij kon niet verder van pijn. Hij smeekte mij hem weg te voeren, doch ik moest hem te kennen geven, dat ik zou trachten elders hulp te halen, maar op het oogenblik niets doen kon. Dan ziet hij mij woest aan, grijpt zijn geweer, en als ik, Wereldoorlog. 13 194 zijn bedoeling radende, wegvlucht, lost hij twee schoten op mij, zonder te treffen. Een eind verder keer ik mij om en zie hem achterover stil op den grond liggen. Ik beklim een hoog duin, waar ik een vergezicht heb. Achter Middelkerke werkte het Engelsche geschut. De lucht beeft en de honderden granaten, die elke minuut rondvliegen, vereenigen zich in hun sissend geluid tot een gezaug, begeleid door het boem-boem van de ontploffingen, die hooge aardwolken doen opwaaien en op de plaatsen, waar ze tusschen de aanrukkende Duitschers neerkomen, wie weet hoeveel menschenlevens vernietigen. De liniën der Duitschers zijn zeer gedund, als ze eindelijk bij de Engelsche loopgraven komen, die ik eerst ontdek, wanneer de Duitschers er tot op korten afstand van genaderd zijn en de Engelschen hen met geweervuur ontvangen. Zulk een episode uit den strijd duurt betrekkelijk slechts kort, want reeds enkele oogenblikken later ziet men de gesloten groepen zich ontbinden en de mannen in veel geringer aantal terugtrekken uit de omgeving der moordkuilen. Het Duitsche geschut achter mij davert slechts enkele malen, wanneer Engelsche kolonnes komen opzetten, om op hun beurt gevallen makkers in de loopgraven te vervangen. Voortdurend zweeft boven het gevechtsterrein een Fransche vliegmachine op aanzienlijke hoogte, soms in de wolken verdwijnende en op verrassende wijze weer te voorschijn komend. En terwijl het terrein bezaaid ligt met dooden en honderden ongelukkige gekwetsten, welke laatsten hier en daar uit dit doodenveld zijn teruggestrompeld, soms neervallend, dan zich verheffend, deelt ongetwijfeld de staf in de „Couronne" nieuwe bevelen uit aan versche 195 troepen, die den geheelen dag door aankomen en alle het consigne „voorwaarts" ontvangen. Ze moeten naar Calais." Den 2 Nov. ontruimden de Duitschers den linker Yser-oever. De Belgen gingen voort, die streek onder water te zetten. Ruim 7 Duitsche legercorpsen waren geconcentreerd aan de lijn Gheluvett, Hollebeck, Dalemo en hadden ten doel, Yperen te veroveren. In de streek van de Aisne mislukte een heftige Duitsche aanval tusschen Braye, Lannois en Aily. Een Duitsch officier erkende, dat de Duitschers bij de Yser meer dan 20.030 man verloren, waaronder 10.000 dooden. Bij Messines wisten de Duitschers de verbondenen uit hun stellingen te verdrijven. De verbondenen bezetten den 3 Nov. de overgangen over de Yser. De bondgenooten kwamen vooruit ten Zujden van Dixmuiden in de richting van Gheluvett, in de streek tén Noorden van de Leye. Tegen den avond van den 3 Nov. wisten de Duitschers de stellingen bij Messines te bezetten. Ten Oosten van Vailly waren de bondgenooten, die zich bevonden op de hellingen van het plateau ten Noorden van de dorpen Chavonne en Soupir, genoodzaakt zich in de Oostelijker vallei terug te trekken. Zij rukten echter vooruit ten Noord-Westen van Pont-a-Mousson. Ook hernamen zij in de streek ten Noord-Oosten van Vailly Ferme-de-Metz. Den 4 Nov. hernamen de bondgenooten Lombartzijde. Op den linkeroever der Yser hielden de Duitschers nog steeds het bruggehoofd bezet halfweg Dixmuiden en Nieuwpoort. Behalve de gevangenen en gewonden lieten zij belangrijk materiaal achter, o.a. kanonnen, die in het zand waren blijven steken. Aan het centrum werd den 4 Nov. de aanval dep 196 Duitschers, die zich ontwikkeld had aan den rechteroever der Aisne in de streek van Vailly en den bondgenooten de eerste hellingen ten Noorden van Vaillyr en Chavonne deden verliezen, tot staan gebracht. Zelfs wisten de bondgenooten hier door een tegenaanval een gedeelte van het verloren terrein te herwinnen. Aan Jhr. P. J. Rendorp, ritmeester bij het 14e ulanenregiment, (een Nederlander in Duitschen dienst) verleende de Duitsche regeering het ijzeren kruis wegens betoonde dapperheid. Den 5 Nov. herwonnen de bondgenooten eenig terrein ten Oosten van Nieuwpoort op den rechteroever van de Yser. In de streek van Roye handhaafden de bondgenooten zich in Quesnoy in Santerre en gingen zij merkbaar vooruit in de richting van Audechy. Den 3 Oct. deden groote en kleine Duitsche kruisers een aanval op de Engelsche kust bij Yarmouth. De Engelsche duikboot „D 5," die de kruisers wilde vervolgen, liep op een mijn en zonk. Tusschen Somme en Oise wisten de bondgenooten hun vooruitgang bij het dorp Andechy, ten Westen van Roye, te bevestigen. Een colonne Duitsche voertuigen weid door artillerie vernietigd in de streek van Nampoel, ten Noord-Oosten van het Aigle-woud. Bij Berry-au-Bac hernamen zij den 6 Nov. het dorp Sapigneul, waarvan de Duitschers zich hadden meester gemaakt. Een verwoede worsteling had plaats in Argonne, waar de bondgenooten de Duitschers met de bajonet terugdreven. Begin Nov. waren er acht leden van Duitsche vorstelijke huizen op het oorlogsveld gevallen, namelijk een neef des Keizers, prins Max van Hessen, twee leden van het huis Meiningen, drie van het huis Lippe, een prins van Waldeck, en een prins van Reuss. Op 197 twee na waren het allen jonge prinsen op den leeftijd van 18 tot 22 jaren. Den 9 Nov. liepen de aanvallen der Duitschers in den ElzaS tegen den heuvel St. Marie weder op eene mislukking uit. De strijdkrachten van French vorderden den 10 Nov. tusschen Yperen en Armentières goed. Den 11 Nov. :wisten de bondgenooten Lombardzijde weer te bezetten, maar in den middag van dien dag werd Dixmuiden door de Duitschers genomen. Dit was de tweede, bezetting van dit plaatsje door de Duitschers. De Duitschers maakten hierbij 2000 man Fransche infanterie gevangen en maakten 6 machinegeweren buit. Ten Zuiden van Yperen dreven de Duitschers de bondgenooten uit St. Eloi en namen hierbij weer 1000 man gevangen. Na het tweede bombardement was Dixmuiden een puinhoop. De strijd om Yperen heeft de oude stad met haar fraaie middeleeuwsche gebouwen deerlijk geschonden. HOOFDSTUK XXXI. HET PROCES TE SERAjEWO. De onmiddellijke aanleiding tot den Europeeschen oorlogsbrand, de vermoording van den troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije en van diens gemalin, werd in het laatst van October te Serajewo voor een gerechtshof berecht De eerste beklaagde was de 19-jarige letterzetter Nedeljho Cabrinovits. Hij wierp een bom, die te laat ontplofte, waardoor een adjudant en een aantal toe- 1Ö8 schouwers min of meer zwaar gewond werden. Hij sprak met zelfverheffing van zijn daad. Als Servische nationalist was het zijn doel, alle ZuidSlavische landen te vereenigen en in verband daarmee de afscheuring der Slavische landen van de Donaumonarchie, om met Servië een groot Servisch rijk te vormen. Dat dit slechts door geweld kon worden bereikt, begreep ik heel goed, zei de jonge geestdrijver. Het plan, aartshertog Frans Ferdinand te vermoorden, ontwierp ik, toen ik op zekeren dag per post een uitknipsel uit eene courant ontving, waarin het bericht was opgenomen, dat de troonopvolger naar Bosnië zou gaan, om aan de ingelijfde provincies een bezoek te brengen en de groote manoeuvres te leiden. Ik sprak daarover met mijn vriend Princip, die dadelijk bereid was mee te doen, daar ook hij evenals ik overtuigd was, dat aartshertog Frans Ferdinand het hoofd der militaire partij te Weenen was, die onder alle omstandigheden Servië wilde veroveren. Dat was ook steeds in Servische bladen te lezen. Een derde vriend, Trifko Graber, werd in het plan ingewijd, en met zijn drieën vroegen ze hulp en medewerking van de nationaal-Servische vereeniging Naradua Obrana. Eenige bestuursleden dezer vereeniging keurden 't plan goed en bezorgden hun bommen, brownings en munitie en ook cyaankali, waarmede de jonge moordenaars zich na den moordaanslag moesten vergiftigen. Door hulp en medewerking van een kapitein der grensgendarmerie en van belastingambtenaren werden de bommen en revolvers over de grens gebracht en bij een Servischen grondbezitter verstopt. Ook de wijze, waarop de moordaanslag plaats had, werd door den beschuldigde uitvoerig omschreven. 199 Op de vraag van den voorzitter, of hij den Servischen kroonprins kende, antwoordde Cabrinovits volmondig „ja." „Op een der laatste dagen van de maand April kwam kroonprins Alexander 's avonds om 9 uur in de Staatsdrukkerij en werd ik door den directeur Zjivojin Dazjits aan zijn Koninklijke hoogheid voorgesteld", voegde hij met trots daaraan toe, maar wat hij met den kroonprins besprak, wenschte hij niet mede te deelen. Na Cabrinovits kwam Princip, de eigenlijke moordenaar, voor. Ook hij toonde niet het minste berouw en poseerde als een held, daar hij meende goed te hebben gedaan in 't belang van zijn volk. Hij bevestigde de verklaringen van Cabrinovits in alle deelen. Dat hij en zijn jeugdige medebeklaagden met zooveel zelfvertrouwen optraden, kwam mede voort uit het feit, dat zij wegens hun jeugdigen leeftijd niet konden worden opgehangen, doch slechts met gevangenisstraf konden worden gestraft. Zoo groot zelfs was hun onverschilligheid, dat toen de verdediger van Princip bij dezen in de cel gekomen was, om met hem ernstig over zijn misdrijf te spreken en hem vroeg, of hij geen berouw had, hij geen antwoord gaf, maar de tegenvraag stelde, wat voor nieuws er in de politiek was. Ook uit de verklaringen van andere beschuldigden viel op te maken, dat de moordaanslag in overleg met Servische hoofdofficieren en rijksambtenaren en met voorkennis van de hoogste autoriteiten en het hof werd gepleegd. Ook van het hof. Want het feit, dat kroonprins Alexander in April 's avonds om 9 uur in de Staatsdrukkerij kwam, om Gabrinovits, een eenvoudig letterzetter, door den directeur dezer inrichting aan zich te laten voorstellen, en ongestoord met hem te 200 kunnen praten, kan moeilijk anders worden uitgelegd, dan dat de kroonprins in de samenzwering was inwijd ; en dit te meer, daar de beschuldigde weigerde te zeggen, waarover hij met den kroonprins gesproken had. Het plan, den troonopvolger te vermoorden, werd ook juist in dien tijd te Belgrado beraamd. Princip en Cabrinovits ontstreden elkaar zelfs de eer van het eerst het plan geopperd te hebben. In de acte van beschuldiging werden Princip en zijn medeplichtingen, te zamen 22 personen, van hoogverraad beschuldigd. Nog 3 personen worden beschuldigd, dat zij van het voorbereiden van de misdaad geweten hadden en wapens hadden verborgen, welke voor den aanslag moesten dienen. De acte van beschuldiging behandelde op uitvoerige wijze de voorbereiding van het door de Narodna Obrana gesmeede complot. Zij schilderde in bijzonderheden de reis van de samenzweerders en de binnensmokkeling van wapens en bommen in Bosnië; verder hoe de samenzweerders handlangers aanwierven, hoe zij de wapens onder elkaar verdeelden en zich tot het plegen van den aanslag in de straten opstelden. Princip bekende gedurende de instructie, dat hij met het tweede schot den gouverneur Potiorek had wfllen dooden, doch de gemalin van den aartshertog trof. Ten slotte behandelde de acte van beschuldiging ook de beweegredenen van den aanslag op uitvoerige wijze. Zij beschreef de nationalistische drijverij van de groot-Servische kringen te Belgrado, die tot aan het koninklijke hof konden worden gezocht, en de stelselmatige, ondermijnde actie tegen Oostenrijk-Hongarije en de Halsburgsche dynastie in Servië, 'om Kroatië, Dalmatië, istrië, Bosnië, Herzegowina en de door Serviërs bewoonde provinciën van Zuid-Hongarije van 201 de monarchie af te scheiden en bij Servië in te lijven. De samenzweerders Princip, Grabez en Cabrinovicz bekenden, dat zij te Belgrado de groot-Servische gezindheid en de haat tegen de monarchie hadden ingezogen, dat zij de politieke vereeniging van alle zuidelijke Slaven beoogden en dat het verval van Oostenrijk-Hongarije en het stichten van een groot Servisch rijk hun politiek ideaal was geweest. Tot verwezenlijking van dit ideaal hadden zij het plan tot den aanslag op aartshertog Ferdinand beraamd en het eindelijk volbracht. Bij de voortzetting van het hoogverraadsproces hield de ambtenaar van het openbaar ministerie zijn requisitoir, waarin hij zeide, dat de verhooren het onweerlegbare bewijs geleverd hadden, dat de Servische ministers, ja zelfs de troonopvolger, zooals gebleken is, vaak met de tegen de leidende staatslieden der monarchie, ja zelfs met tegen den aartshertog gehuurde moordenaars in persoonlijke verbinding waren getreden. De Oostenrijksehe-troonopvolger had het streven der Servische regeeringskringen in den weg gestaan. Deze besloten daarom hem tot iederen prijs uit den weg te ruimen. De Servische regeering voorzag de gehuurde moordenaars van geld en wapens. De ambtenaar van het openbaar ministerie eischte ten slotte de bestraffing der beklaagden in den zin van de acte van beschuldiging. In het proces tegen de moordenaars van den aartshertog Frans Ferdinand en zijn echtgenoote en tegen hun medeplichtingen werden de volgende vonnissen geveld: Danil Hio, Veljko Cubrilovic, Nedo Kerovic, Misko Iovanovic en Iskof Milovic werden tot den dood door ophanging veroordeeld; Mrtar Kerovic tot levenslange tuchthuisstraf; Gabrilo Princip, Nedjelko Cabri- 202 novic en Trifko Grabez tot twintig jaar; Vaso Cubrilovic tot zestien jaar, Cvjelko Popovic tot dertien jaar, Vaso Cubrilovic tot zestien, Ivo Kmijcevic en Lazar Gjukic tot tien jaar, Gvyian Stjepanovic zeven jaar, Branko Zagorac en Mrako Perew drie jaar zware kerkerstraf. De overige beklaagden werden vrijgesproken. Princip, de eigenlijke moordenaar van aartshertog Frans Ferdinand en diens gemalin heeft het aan een schrijffout te danken, dat hij niet werd opgehangen, maar 20 jaar tuchthuisstraf kreeg. In Hongarije mag namelijk de doodstraf niet worden toegepast op personen beneden 20 jaar, en daar Princip volgens het kerkelijk geboorteregister wel tien dagen boven de 20 jaar was, maar volgens het doopregister nog tien dagen onder dien leeftijd, moest bij dit geschil het gunstigste geval op hem worden toegepast en zoo heeft waarschijnlijk een onnoozele schrijffout hem het leven gered. HOOFDSTUK XXXII. DE STRIJD IN DE KOLONIëN. — DE VEROVERING VAN KIAOTSJOU DOOR JAPAN. — BURGERKRIJG IN ZUID-AFRIKA. — ZEESLAG BIJ LOWESTOFF. De Engelsche vice-admiraal Patey meldde naar Londen, dat de hoofdstad van Duitsch Nieuw Guinea door Australische troepen zonder tegenstand werd bezet. De Duitsche krijgsmacht was samengetrokken te Herbertschöhe, waar zij vernietigd werd. Een expeditie-leger van Fransche en Engelsche troe- 203 pen landden in Duitsch Kameroen en bezette de hoofdstad Duala, die zich onvoorwaardelijk overgaf. Den 27 September vielen de Japaneezen dag en nacht Kiaotsjou aan, doch ze werden teruggeslagen in de richting Tsingtao met een verlies van 150 man. De Duitschers maakten 4 mitrailleuses buit en namen 50 man gevangen. De Japansche vloot viel de kanonneerboot Iltis aan en hielp dus het leger. Een Japansch detachement maakte zich den 6 Oct. meester van Jaluit, den regeeringszetel van de Duitsche Marshall-eilanden. De Duitschers boden geen tegenstand. Japan verklaarde, dat de bezetting om militaire redenen plaats had, doch niet blijvend zou zijn. Later werd een gedeelte der forten „Iltis" en „Kaiser" te Tsingtao door een eskader vernield, terwijl uit aeroplanes bommen werden geworpen. In Zuid-Afrika verklaarde Generaal C. F. Beyers zich bereid, Zuid-Afrika te verdedigen tegen een aanval van Duitsche zijde, doch hij wenschte niet uit te trekken op de verovering van Duitsch West-Afrika. Hij vroeg daarom zijn ontslag als Commandant der Zuid-Afrikaansche burgerwacht. Dat onslag werd hem verleend en Generaal Botha nam zijn taak op zich. Kolonel Maritz maakte in Zuid-Afrika gemeene zaak met de Duitschers, evenals een gedeelte der troepen. Bij controle bleek, dat hij een overeenkomst had aangegaan met den Gouverneur van Duitsch-Afrika, waarbij de Unie onafhankelijkheid onder republikeinsch bestuur werd gewaarborgd. De gouverneur-generaal van het Vereenigde ZuidAfrika deelde aan den Engelschen Minister van Koloniën den 28 October mee, dat de regeering van het Vereenigde Zuid-Afrika het volgende heeft gepublceerd: „Het gouvernement moet tot zijn leedwezen aankon- 210 hulp. Of ze lagen te klagen en smeekten om drinken. Ik stond op schildwacht en mocht mijn post niet verlaten. Maar de lui, die dood lagen te gaan, die dat voelden of niet meer wisten waar ze waren, kermden en riepen om hun vrouw, hun kinderen of hun moeder. Uren lang heb ik hen zoo gehoord, tegen den morgen werd het veel stiller. Nooit, herhaalde de zoon van den korenhandelaar, zal ik dien nacht vergeten. Van pijnigende afzichtelijkheid is, zoo schreef een corr. van „de Tijd", het verbranden der lijken door de Duitschers. Hunne verliezen zijn schrikkelijk geweest in de afgeloopen weken. Zooveel mogelijk hebben ze de lijken van het front weggevoerd, om ze elders te verbranden. Tijd voor begraven was er niet Maar op verschillende punten werden de lijkenstapels ook in 't gezicht van onze strijders een prooi der vlammen. Go moet de ooggetuigen van deze schrikkelijkheid hooren verhalen. Een huiver vaart u dan aan 1 De dooden werden bijeengesleept, zoo mogelijk met het gelaat naar den grond gekeerd, en met stroo bedekt. Een pestwalm stijgt dan op, die, dank zij den zeewind uit 't Westen, meestal gelukkig niet onze troepen teisterde. Maar het ijselijkste waren de stuiptrekkingen te zien van de in de hitte zich bewegende lijken. Om gekte worden! Het is of de dooden weer levend worden; beenen en armen bewegen, van sommigen richt zich het bovenlijf door de hitte deels op en de vrees jaagt den toeschouwer aan, dat hier geen dooden, maar gewonden werden verkoold. Aldus werd gepoogd om — bij de onmogelijkheid, de lijken te begraven — te voorkomen, dat de dooden onbegraven op de velden wegrotten ten verderve van de levenden. Dat Keizer Wilhelm uit eigen wil den oorlog zou 210 te verhelderen en te verbeteren en aldus de eerste voorbereidende stappen te doen voor eene internationale conferentie tegen den tijd, dat deze met 't oog op de omstandigheden zal kunnen worden bijeengeroepen." De heer Troelstra schreef in „Het Volk": Over de indrukken, die ik in Duitschland opdeed, kan ik kort zijn. De menschen zijn hier stil en ernstig. Berlijn, dat mij dikwijls wat banaal aandeed, heeft daardoor gewonnen. Daar is spanning, veelai diepe ernst op de gezichten. Is het de zorg om de velen, die op het slagveld hun leven wagen? Is het de gedachte, dat over de toekomst van het land thans wordt beslist? Of is het die vereeniging van zorg'om land en eigen welzijn, om persoonlijk en nationaal bestaan, versterkt door den donkeren achtergrond van economischen nood, die de menschen zoo stil en nadenkend maakt ? De slachtoffers van den oorlog loopen rond als stille getuigen tegen zijn barbaarschheid. Het eerst trof mij, op reis naar Berlijn op een der stations, een bejaarde vrouw, diep in het zwart, die een zoon in uniform op den trein bracht. Hare gestalte gebroken, wankelend haar gang, diep in tranan — zoo wuifde zij hem na, den zoon, die den dood tegemoet ging, misschien zijn broeders in het graf volgend. De trein was vol met gewonden, waarvan velen uitgeput tegen de kussens leunden, anderen met het zalig gezicht van iemand, die na lange, bange vermoeienissen mag rusten, stil voor zich uit zagen. En nieuw kanonnenvoer borg de trein, kranige ulanen, mannen van rijpen leeftijd, die blijkbaar naar de Russische grens trokken. Eén afgematte soldaat stond op een perron van zijn ervaringen te vertellen. Hij deelde mede, dat hij zeven dagen lang per dag 65 kilometer had moeten mar- 226 cheeren. Ik kon het niet gelooven: 25 kilometer is een militaire dagmarsch. Een Duitscher zeide mij, dat 42 kilometer niet wordt overschreden. Maar in een der dagbladen las ik van dagmarschen in het Oosten van 60 kilometer. Dat velen daarbij wegens hartzwakte buiten gevecht worden gesteld, ligt voor de hand. Treurig is ook het gezicht van die jonge invaliden, die men thans in Berlijn ziet rondloopen; met het hoofd in 't verband, den arm in een doek, kreupel of op krukken. Te denken, dat velen voortaan hun geheele leven aldus zullen rondloopen, verminkt, buiten staat om hun brood te verdienen, stemt treurig. En toch — zijn zij niet gelukkig vergeleken bij hen, die op het veld in de modder liggen te verworden of de loopgraven vullen met den pestwalm, die van hen uitgaat — een walg. voor hunne kameraden, — die dagen aaneen tusschen de lijken dekking zoeken voor de hagels van den vijand ? Dit vreeselijk beeld van den toestand, zooals hij in Noord-Frankrijk hier en daar bestaat, deed mij alle poëzie, zich uitend in bloemen om de geweren en de kanonnen van voorbijtrekkende soldatentreinen als bittere ironie gevoelen. Het wierp over alles zijn zwarte schaduw. Zelfs over een mooi jong paar in den restauratiewagen van onzen trein: een kranige luitenant met wilskrachtig gelaat, die blijkbaar door zijne bruid, type van schoonheid, gezondheid en levenskracht, een eind werd begeleid. Zij lachten elkaar telkens aan; maar dan was het, of de warme blijde blik stil vergleed in den donkeren afgrond van gepeins. Wie weet, dacht ik, welk een kranig geslacht straks in dezen jongen man wordt omgebracht! De „Vlijtige Bertha", zoo heet het groote kanon der Duitschers. 221 Eigenlijk moest dat reuzen-kanon „Geweldige Bertha" heeten, want zoo bijzonder vlijtig is het gelukkig niet. Het kan slechts om het half uur een schot lossen en na honderd schoten is het reeds versleten. Vlijtig werkt het dus niet, maar veel werkt het wel. Want wat er na honderd schoten door zoo'n kanon vernield zou zijn, loopt in het enorme. Zelfs hebben we bij Antwerpen gezien, dat alleen door den luchtdruk in wijden omtrek verschillende gebouwen bouwvallig waren geworden. Volgens Duitsche berichten overtreft de werking van één schot verre die der hevigste aardbeving, en de lucht is door verstikkende gassen zoo vergiftigd, dat de ademhaling onmogelijk wordt. Vijf schoten vernielden een der sterke Luiksche forten. De projectielen wegen ongeveer 1100 K.G. en ze kunnen met een boog van 4000 meter hoogte 15K.M. ver geschoten worden. Het kanon zelf kost pl.m. f200.000 en elk schot ongeveer f2000. De kruitlading bedraagt 40 K.G. Het geluid van het projectiel is als dat van een suizenden sterken storm. Op 4 K.M. afstand staande kan men het 20 seconden lang hooren. De „Lokal-Anzeiger" vernam uit Brussel: Het onderzoek naar de gebeurtenissen te Leuven, waarmede de Feldkriegsgerichtrat dr. Jocrs belast was, is nu geëindigd. Vele Belgische en Duitsche getuigen zijn gehoord, ook de in Frankrijk zijnde generaal van Böhn, indertijd bevelhebber van de Duitsche troepen te Leuven. Zonder dat er nog bijzonderheden kunnen worden medegedeeld, kan worden vastgesteld, dat Leuven den 25sten Aug. door het oplaten van vuurpijlen in ver- 222 binding heeft gestaan met de troepen, die een uitval deden uit Antwerpen. Burgers hebben van de daken af en vanuit de vensters het eerst geschoten, zoodat de schuld van de bevolking zonder twijfel is vastgesteld. Het is verder bewezen, dat het stadhuis juist is gered door Duitsch spoorwegpersoneel; dat dezen de aangrenzende huizen in de lucht lieten springen teneinde zoo aan het vuur den weg af te snijden. Wat de verliezen in de veldslagen betreft: Een der bloedigste veldslagen is die bij Loele Borgas geweest (gedurende den Balkanoorlog van 1912), waar van de Turken b.v. 40.000 man sneuvelden. De sterkte der Turksche infanterie was daar 120.000 man. Voorts waren er 65 eskadrons cavalarie; men krijgt dus een totaal van 140.000 man. De Turken blijken daar pus 30 pCt. verloren te hebben. Nog bloediger was de slag bij Moekden, waar de Russen b.v. 40 pCt. verloren. De bloedigste slag in de vorige eeuw was die bij Borodino, waar de Russchen 50 pCt. van hun manschappen verloren. De meeste verliezen in de Napoleontische oorlogen varieerden tusschen 20 en 30 pCt. In den oorlog van 1870/71 varieerden de verliezen tusschen 10 en 15 pCt. Het schijnt, dat het verliezen-cijfer in den oorlog van 1914 grooter zal zijn. Een nieuw wapen in dezen oorlog is de vliegerpijl. Als deze pijlen uit vijftien honderd meter hoogte loodrecht naar beneden vallen, bereiken zij eèn snelheid van tweehonderd meter in een seconde, dus ongeveer die van een ouden geweerkogel. Daardoor zijn de wonden zeer ernstig. Het is voorgekomen, dat een pijl een man door den schouder drong, het geheele lichaam doorboorde en er in de dij uit kwam. 223 Schoten door den hals hebben, ondanks de belangrijke organen, die daar liggen, meestal een gunstig beloop. Schoten door de borst hebben echter het gunstigste beloop van alle wonden, dien wij in den modernen oorlog zien. Japaneezen zeiden, dat lieden met eenvoudige borstschoten acht dagen later weer in de gevechtslijn waren. Bij ons zijn de gewonden, zelfs als de kogel door de long gegaan is, na tien tot veertien dagen weer in staat om vervoerd te worden. Als ze dan nog eenige dagen bloed opgeven, is dit geen onrustbarend verschijnsel. Hoofdstuk XXXIV. DE STRIJD OP ZEE. — DE „EMDEN" EN DE „KONINGSBERG." — EEN WERKELOOZE VLOOT. — HET AANTAL OMGEKOMENEN IN ZEESLAGEN. — TORPEDO'S. De Russische marinestaf maakte bekend, dat Duitsche onderzeeërs den 10 Oct. den Russischen kruiser le klasse „Pallada," in 1906 gebouwd, in de Oostzee in den grond hebben geboord. Van de bemanning, 600 personen sterk, werd niet één gered. De „Pallada" was 8000 ton groot en was gewapend onder meer met twee kanonnen 20, 3 van 8 en 15 cM. en liep 22 knoopen. In de baai van Kiao-tsjou werden de Duitsche kruiser „Koromoran" en twee Duitsche kanonneerbooten tot zinken gebracht. Den 10 Oct. viel een Duitsche onderzeeër in de 224 Baltische zee de kruiser „Admiraal Makaroff" aan, die in zee stil lag, om een verdacht vaartuig, dat onder de Nederlandsche vlag voer, te inspecteeren. De onderzeeër zond verscheidene torpedo's af, die echter geen doel troffen, De Duitsche torpedoboot S 116 werd bij Schiermonnikoog door een Engelsche duikboot getorpediëerd. Van de 60 opvarenden kwamen er slechts 9 om. Den 16 Oct. werd de Engelsche kruiser „Hawke" door een Duitschen onderzeeër op de Noordzee in den grond geboord. 3 officieren en 47 man werden gered en door een trawler te Aberdeen aan land gebracht. 350 man verdronken. De „Hawke" was een gepantserde kruiser van 7450 ton met 2 stukken van 23 en 10 van 15 cM.; verder nog eenige kleinere stukken en twee torpedo-lanceerbuizen. De „Hawke" was in 1891 gebouwd en dus een oud schip. De „Hawke" hield met de kruiser „Thesseus" in de Noordzee de wacht. De „Thesseus," getrouw aan de instructie, door de Engelsche regeering uitgevaardigd, bood den drenkelingen van de „Hawke" geen hulp, maar stoomde ijlings weg en ontkwam zóo aan de vernietigende torpedo. Had zij hulp verleend, dan was ook zij vernietigd geworden en de ramp zou nog grooter geweest zijn. Op den middag vau den 17 Oct. ontmoette een kleine Engelsche kruiser met vier torpedojagers bij de Hollandsche kust vier Duitsche torpedojagers, die in den grond werden geboord. De Engelsche flottielje bestond uit den modernen kruiser „Undaunted" en 4 torpedojagers, alle schepen van de nieuwste klasse en eerst in 1913 gebouwd. De bemanning van de 4 Duitsche torpedojagers bestond elk uit 60 koppen, van wie de Engelschen 31 gevangen namen. De anderen verdronken, 225 De Japansche kruiser: „Takachiho" liep in den nacht van 17 Oct. in de baai van Kiaut-sjou op een mijn en zonk. Een officier en negen man van de equipage werden gered, 254 man verdronken. De Duitsche kruiser „Emden", de „onvindbare Emden", waarop de Engelschen in de golf van Bengalen te vergeefs jacht maakten en die hun reeds zooveel schade berokkende, bracht midden October de Engelsche schepen „Chilkana". „Troilus", „Ben Mohr", en „Clangrant" en een baggermolen tot zinken en nam het stoomschip „Exford". Den 23 October had de „Emden" reeds 16 Engelsche schepen in den grond geboord, vertegenwoordigende een waarde van bij de 40 millioen gulden. De commandant er van kreeg den 4 Nov. het ijzeren kruis. De Duitsche kruiser „Karlsruhe" boorde in den Atlantischen Oceaan 13 Engelsche stoomschepen in den grond, met een gezamenlijken tonnen-inhoud van ongeveer 60.000 ton. De bemanning werd voor een groot deel door het Duitsche stoomschip „Creveld" gered en den 23 Oct. op het eiland Teneriffe aan wal gezet. Tot de in den grond geboorde schepen behoorde ook het Nederlandsche stoomschip: „Maria", uit Portland, op weg naar Belfast, beladen met 23.000 quarter tarwe. De „Maria" was 3804 ton groot en stond in dienst van een Engelsche maatschappij. De Duitsche stoomboot „Komeet" werd door de Engelschen in de wateren van Nieuw Guinea genomen. De „Komeet" werd naar Sidney (Australië) gevoerd. Aan boord bevonden zich Duitsche krijgsgevangenen, waaronder de gouverneur-generaal van Duitsch NieuwGuinea. De „Emden" torpedeerde in den morgen van den Wereldoorlog. 15 125 Het Russische leger van Wilna, het Römisch tweede, derde, vierde en twintigste Russische legercorps, de Arabische derde en vierde reserve divisie en vijf cavaleriedivisie's werden door den slag bij de Masoerische meren en de daaraan aansluitende achtervolging geheel verslagen. Het Grodnoër reserveleger, het Römische 22e legercorps en deelen van het Römische derde Siberische legercorps hebben in het bijzonder in het gevecht bij Lyck, dat vier dagen duurde (van 7 tot 11 Sept.) en over een frontbreedte van 150 K. M. gevoerd werd, zeer veel geleden. Na de vernietiging van het Russische leger van Samsonof brachten de Duitschers alle troepen tegen de versterkte stellingen van Rennenkampf in het vuur. In Galicië bleven de Russen in het voordeel. Den 22 Sept. bezetten de Russische troepen de versterkte stelling Jaroslaw, een belangrijk spoorwegknooppunt, en een der grootste garnizoenen in Galicië, waarvan het bruggehoofd over de San de passage over die rivier beheerscht. De val van Joraslaw stelde de Russen in staat op te rukken met achterlating van een observatieleger voor Przemysl. De vier corpsen van den Oostenrijkschen generaal Auffenberg waren verstrooid. De andere Oostenrijksche legers trokken terug op Krakau. In Oost-Pruisen volgden de Russen de taktiek, om al die dorpen, die te arm waren, om de geëischte oorlogsschatting op te brengen, in brand te steken. Op die wijze hebben zij 25 dorpen verbrand en 50 zwaar beschadigd. In het district Gumbinnen is vastgesteld, dat daar 360 menschen zijn vermoord. Tilsit, waar de Russen drie weken hebben vertoefd, is geheel ongeschonden gebleven. Dit was een gevolg van de tactvolle houding van het stadsbestuur. Den 29 Sept. mislukten de Russische opmarschen over de Njemen, die tegen het gouvernement Soewalki gericht waren. De Duitschers brachten tegen de vesting Ossowitz zware artillerie in het vuur. 126 Den 3 Oct. werden het derde Siberische en deelen van het 22e Russische legercorps, die zich aan den linkervleugel bevonden van de over de Njemen oprukkende legers, na een tweedaagsch verbitterd gevecht bij Augustow verslagen. Meer dan 2000 niet gewonde gevangenen en een aantal kanonnen en machinegeweren vielen den Duitschers in handen. De slag bij Augustow eindigde den 3 Oct. met de zegepraal der Russische wapenen. De Duitschers leden de nederlaag en sloegen in verwarring op de vlucht naar de Oost-Pruisische grens. Zij lieten convooien, kanonnen en münitie achter en hadden zelfs geen tijd, om hun gewonden mee te nemen. Deze slag was den 25 Sept. begonnen en had dus acht dagen geduurd. Ter zelfder tijd deden de Duitschers ook herhaalde pogingen, om de Russische slagorde bij Droeskeniki door te breken en de vestingen van Ossowitz te vermeesteren. De Russen vielen hen echter met woede aan en maakten zich van de Duitsche stellingen meester. De Duitschers kregen versterking van het garnizoen van Koningsbergen en van de versterkte stellingen aan de grens, gesteund door het vuur der talrijke daar gelegerde artillerie. Bijzonder verwoede gevechten werden geleverd in de omstreken van Bakalargewo. De Russen legden in den slag bij Augustow groote dapperheid aan den dag. Vooral in de omstreken van Soewalki waren de gevechten bijzonder hardnekkig. Menigmaal moesten de Russische troepen den vijand met de bajonet uit de loopgraven verjagen. De weg, waarlangs de Duitschers terug trokken, was met lijken bezaaid. Zij ontruimden de provinciën Soewalki en Lomja. De pogingen van de Duitschers om de Njemen over te trekken, zijn hun op zooveel verliezen te staan gekomen, omdat zij in een- strik zijn gevallen. De Petersburgsche correspondent van de „Daily Telegraph", die dit seinde, ver- 127 telt, dat den 23en Sept. de achterhoede van generaal Rennenkampf's leger op den rechteroever der rivier was teruggetrokken en verdekt opgesteld, toen den volgenden avond de Duitschers aankwamen. Daar zij geen teekenen van tegenstand opmerkten, begonnen zij den dag daarop pontonbruggen te slaan. De Russen lieten hen hun gang gaan, en eerst toen de bruggen vol Duitsche soldaten waren, opende de artillerie het vuur en schoot in den dichten drom. Na korten tijd waren de bruggen schoongeveegd en begon een artilleriegevecht. Toen dat eenigen tijd had geduurd, zweeg het Russische geschut en de Duitschers, in den waan gebracht, dat zulks aan hun vuur was te danken, deden nogmaals een poging om troepen over de rivier te zetten. Weer werden toen de bruggen schoongeveegd en toen de Duitschers ten slotte in wanorde terugtrokken, vervolgden de kozakken hen over hun eigen bruggen. In deze gevechten zouden de Duitschers een 20.000 man hebben verloren. Een Oostenrijksch-Hongaarsche luitenant vertelde, naar we in de N. RL CL lazen, aan den Pester Lloyd de volgende interessante geschiedenis: Hij was met een halve compagnie uitgezonden, om terrein te verkennen, en ging met zijn manschappen in zwermlijn voort. De mannen Waren al vier dagen en nachten in het touw en daarom liet de officier ze uitrusten. Ze gingen dadelijk op den grond liggen, en ik zelf, zoo zei de luitenant, zette mij op een boomstronk, met mijn sabel in de hand, om een oog in 't zeil te houden. Opeens zag ik, dat een korporaal, die op ongeveer 400 pas van mij lag te slapen, opsprong en door allerlei gebaar mij iets wilde mededeelen en mij ten slotte met zijn vinger wenkte, bij hem te komen. Ik begreep er natuurlijk niets van, dacht eerst, dat de man door de groote vermoeienis zijn 128 verstand had verloren, maar besloot toch maar naar hem toe te gaan. Op weg zijnde, gaf hij mij door teekens te verstaan, dat ik niet mocht roepen en op mijn teenen moest loopen, hetgeen voor mij een bevestiging van mijn vermoeden was, dat de man gek was geworden. Toen ik bij hem kwam, vertelde hij mij fluisterend, dat hij, op den grond liggend, had hooren roepen, zonder dat hij iemand zag; hij had alleen het woord hallo verstaan, was toen opgesprongen, waarna hij niets meer hoorde en was toen weer op den grond gaan liggen, waarna hij de stem weer duidelijk had vernomen. Ik ging daarop dadelijk op den grond liggen en hoorde eveneens vrij duidelijk hallo, hallo hallo Lublin en daartusschen Russische vloeken. Ik stond langzaam op en zag eenige meters verder voor mij een mijt bieten met wat aarde toegedekt, zooals hier op dit bietenveld, evenals op de aangrenzende aardappelvelden, regelmatig op afstanden van ongeveer 100 meters te zien waren. Deze mijt voor mij was vlak naast een groote struik, en toen ik dat zaakje wat nauwkeuriger onderzocht, bemerkte ik een kleine houten deur in een gat naast de struik, die, dat was aan geen twijfel meer onderhevig, toegang tot een onderaardsche ruimte verschafte. Ik liet de mijt omsingelen en trapte toen de deur in. Drie boeren zaten daar in een ruimte van 2 bij 2 meter ongeveer, met een veldtelefoon. Het waren twee onderofficieren van de veldtelegraafafdeelingen en een officier van den generalen staf, die de opdracht had, zijn chef in Lublin van alle bewegingen onzer troepen kennis te geven. Alleen door een toeval hadden wij dit telefoonbureau ontdekt, want de deur en het gat in den grond waren zoo goed door de struiken verborgen, dat wij er waarschijnlijk zonder (den minsten argwaan voorbij zouden zijn gemarcheerd. 130 van machines". Zoo sprak een gewoon officier en hij zeide het vol bitterheid, want hij had meer als de helft van het bataljon, dat hij had gecommandeerd, zien weggevaagd als het gras onder de zeis, door die vreeselijke mitrailleuses. „Er is iets vreeselijks zielloos in", vervolgde hij, „het is beestachtig onmenschelijk. Mannen draaien een handvat om en de dood vliegt er uit „in groote bundels". Wat deze veldslag geweest is — het is in werkelijkheid één slag, de Marne en de Aisne — kan niemand beseffen, die het niet heeft bijgewoond. Menschen konden elkander nooit dooden bij hopen, bij honderden tegelijk. Zij zouden walgen van zulk een slachten op groote schaal. Zij zouden uitroepen: „Wij zijn soldaten, geen slachters. Een slagveld moet geen abbatoir zijn." Slechts vernuftig uitgedachte machines, gemaakt om menschen te dooden als sprinkhanen, wanneer die over een vruchtbaar land komen; slechts automatische moordenaars zonder hart of medelijden, of wroeging, konden de aarde bedekken met dooden, op zulk een vreeselijke wijze." Een groote kurassier vertelde hoe, nadat een massa Duitsche infanterie uiteengeslagen was, en nog eens uiteen geslagen, er een wal van lijken was, een wal, waarover men met de paarden heen moest springen. Een andere man, een chasseur te voet, beschreef een bietwortelveld, waar de Duitschers dood lagen, als een plaats waar zij lagen bij honderden, alsof zij door den bliksem waren getroffen. Zoo doodt onze „soixantequmze", gelijk de goede God doodt wanneer hij vertoornd is en zijn toorn doet gevoelen door het hemelvuur. — Ziet, gedood, waar gij stondt!" De „soixante-quinze" is het Fransche 75 millimeter kanon. 131 Aan Duitschen kant is het de mitrailleuse, het Maximkanon, dat de meeste schade aanricht; aan Fransche zijde, de „soixante-quinze." Verschillende doktoren vertelden mij, dat de wonden der Duitschers meerendeels veel ernstiger zijn dan die der Fransche of Brrtsche soldaten. „De Fransche granaten barsten met vreeselijk effect. Zij scheuren beenen en armen aan stukken. Als zij hoofd of onderlijf raken is alles voorbij. Het is volkomen juist," voegde hij er bij op mijn desbetreffende vraag, „dat mannen dood gevonden worden zonder eenige verwonding. Wij vinden hen als wij over het slagveld gaan, knielende, zittende in de loopgraven in natuurlijke houdingen, alsof zij nog leefden; juist zooals zij knielden of zaten, toen de granaat barstte en hen in een oogenblik door de meliniet-dampen verdoofde. O, dat slagveld aan de Marne! Nooit is er een oorlog geweest, die iets zoo vreeselijks te zien gaf. Als de lijken daar in hun massa's lijken van dieren waren, zouden wij medelijden hebben. Maar mannen, Monsieur, mannen! Nooit heeft de wereld zóó iets gezien 1" Dat klinkt overdreven; misschien zeggen sommigen uwer: „Die mannen hadden nooit een slagveld gezien." Welnu, hier volgt het getuigenis van eene, die andere slagvelden zag; die aanschouwde de slagvelden in den Balkan-oorlog, waar men de dooden telde in nooitgehoorde cijfers. Een Roode Kruis zuster, een degelijke Fransche vrouw, die herhaaldelijk aangewezen werd voor weik, dat buitengewone hoedanigheden van kalmte en bedrevenheid vorderde, zegt: „Afschuwelijk! Afschuwelijk! Afschuwelijk!" en dan sluit ze even haar oogen in haar handen, om de vreeselijke beelden weg te vagen, die voor haar opdoemen. 132 „Denk eens aan het aantal — twee millioen. Dat is nooit geëvenaard. Denk aan de juistheid dier doodende machines! Aan het aantal dier machines! Aan de ontzettende voorraden ammunitie, die zij verslinden. Duitschland moet één groot hospitaal zijn. Frankrijk begint hetzelfde te worden." Ik heb zelf gezien. Ik heb juist gereisd van de Atlantische kust door het midden van Frankrijk, overal zijn gewonden. Reeds worden bedden schaarsch, al zijn er gelukkig zoovele lichtgewonden, dat zij spoedig genezen en ruimte kunnen maken voor anderen. Maar men gaat het ontzettende der worsteling beseffen als men elke beschikbare school, gesticht, openbaar gebouw ziet herschapen in een hospitaal, even goed als vele groote spoorweg-stations en tal van particuliere woningen en dan te bedenken dat het in Duitschland nog veel erger is " En nog altijd duurt aan de Marne, èn aa"n de Weichsel, èn aan de Save èn op de zeeën die vreeselijke slachting voort! Hoè lang nog? Hoè lang nog? In 1907 heeft schrijver dezes velen in Nederland (en misschien ook daarbuiten) enkele vroolijke oogenbBkken verschaft. In Oct. van dat jaar toch riep ik, als een tweede Andreas Hofer (doch met een geheel ander doel), het volk „in m as s a" op, ten einde belangr ij k e mededeelingen te doen. Het volk kwam en vulde de middenzaal bij Visser te Leeuwarden geheel. Ik richtte toen op eene „Broederschap van het gansche menschel ij ke geslacht.". Deleden er van mochten: lo. Zelf het bedrag hunner contributie bepalen. 2o. Ze moesten eikaars godsdienstige en politieke overtuiging eerbiedigen. 3o. Ze behoorden de historische rechten der regee- 133 rende vorstenhuizen en dynastieën te erkennen en de zelfstandigheid der verschillende Staten te handhaven. 4o. Ze moesten echter beloven, nooit met elkander oorlog te zullen voeren. 5o. De „Broederschap" moest er voor waken, dat het eene volk over het andere volk niet heersche, maar moest er naar streven, dat alle volkeren vrij en gelijk waren, opdat ze als broeders voor elkanders belangen zouden waken. Men vond het oprichten van een dergelijke „Broederschap" zoo comisch, dat het bericht er van, als iets zonderlings, in tal van Nederlandsche (en zelfs buitenlandsche bladen) werd opgenomen. Het Haagsche Dagblad schreef er zelfs van, „dat men evengoed probeeren kon, de maan te exploiteeren, als het doel der Broederschap na te jagen." Algemeen zei men, dat dat doel opperbest was, doch onbereikbaar. Wat mij bij het oprichten van de Broederschap voor den geest zweefde, is later op het gebied der drankbestrijding in ons land in praktijk gebracht, toen men in verschillende plaatsen comité's oprichtte, ten einde te komen tot een Volkspetitionnement voor plaatselijke keuze. Evenals die comité's handteekeningen verzamelden tegen het drankmisbruik, zoo wilde ik hoofd voor hoofd ieder meerderjarige laten teekenen tegen den oorlog. En nu snap ik niet, waarom men het eerste niet en het laatste wèl belachelijk vindt. Of is de oorlog niet een evengroote vloek voor de natiën (en misschien nog grooter), dan de drank? Ik had gehoopt, dat er in ieder dorp en in elke stad eene' afdeeling der „Broederschap" zou worden opgericht; die af deelingen moesten in „Provinciale Bonden", deze weer in „Nationale afdeelingen" vereenigd worden en de laatste moesten te zamen een „Internationale 137 De Czaar teekende het stuk met een zwaar hart. Zooals men weet is het gebruik van dum-dum-kogels daarom verboden, omdat de werking ervan nameloos wreed en pijnlijk is. Vaak wordt gemeend, dat een dum-dum-kogel eigenlijk een gewone geweerkogel is, doch die bovendien nog een hoeveelheid explosiestof bevat. Het zijn echter kogels, die door hun eigenaardige constructie verwondingen maken, die veel overeenkomst vertoonen met explosie-wonden. De gewone spitse gemantelde kogels van klein kaliber ontwikkelen, zooals de Engelschen in hun koloniale oorlogen constateerden, te weinig duurzame kracht (stopping power); onder bepaalde omstandigheden kan de kogel b.v. de long doorboren, zonder dat de getroffene iets ervan bespeurt, en rustig doorvecht; de kogel kan door een bloedvat heenvliegen, terwijl hoogstens de wanden een weinig gedeerd worden ; op korten afstand afgeschoten doet de hydrodynamische weïking op bloedvaten werken als een explosieschot. De naam dum-dum is ontleend aan de Anglo-Indische Staatsfabriek Dum-Dum bij Calcutta. Hier zijn de eerste dum-dum-kogels voor militiegeweren — waarschijnlijk voor het Metford-geweer, dat in den Tschitralveldtocht tegen de stammen in het Zuiden van de Hoogvlafete van Pamir te zwak bleek — vervaardigd. In den Soedan-veldtocht in 1898 werden ze vrijwel voor het eerst gebruikt en vooral bij Omsrtoerman richtten ze vreeselijke verwoestingen aan. Zoodra de kogel zijn doelpunt bereikt heeft, verandert hij van vorm; hij wordt afgeplat en dringt in dien vorm in het lichaam; de wanden der wond worden als het ware gebarsten en gespleten, en pas na veel pijn