Bij W. L. 6 J. Brusse's Uitgevers-M1' zijn mede verschenen van H. H-VAN KOL IN DE KUSTLANDEN VAN NOORD-AFRIKA („Het Maghreb"). Met 32 illustraties en een kaartje. Prijs ingenaaid ƒ6.90, gebonden ƒ8.90 De schrijver vertelt, hoe hij reeds vele jaren geleden Egypte doorkruiste en den voet zette op de Noordkust van Afrika; hoe vooral de toestanden in Algerië hem aantrokken, om te zien hoe men een kolonie niet moet regeeren; hoe de aantrekking dier landen steeds sterker werd; het kamerlid kon er het onderwijs, de geneeskundige hulp, de wijze van wetgeving en bestuur vergelijken met de toestanden in Nederlandsche koloniën; de sociaaldemocraat vond materiaal voor de studie der economische toestanden, de maatschappelijke ontwikkeling; ten slotte kon de oud-ingenieur van den waterstaat het irrigatie-wezen bestudeeren. En bij dit alles kwam de Islam en zijn evolutie, een der groote factoren in de wereldhistorie. Artikelen dus van allerlei aard, en alle bezield* door deze gedachte : „wat kan en moet het Europeesche ras doen om meer welvaart, vrede, geluk en wijsheid te brengen aan deze oosterlingen, menschen van een ander ras, van een anderen godsdienst en huidskleur, doch menschen als wij? Bataviaasch Nieuwsblad. DRIEMAAL DWARS DOOR SUMATRA EN ZWERFTOCHTEN DOOR BALI. Met ongeveer 80 illustraties en 2 uitslaande kaarten. Prijs ingenaaid ƒ9—, gebonden ƒ11— Senator Van Kol heeft recht op de dankbaarheid van allen, die belang stellen in historie en heden onzer koloniale eilanden, dien „gordel van smaragd". En wij hopen, dat zeer velen dit werk de aandacht zullen schenken, die het in alle opzichten waard is. De Maasbode. JAPAN. Indrukken van land en volk. Met een voorwoord van Prof. Dr. M. W. de Visser en 75 afbeeldingen naar foto's. Uitverkocht. Het boek bevat veel merkwaardigs. De stijl is levendig, papier en druk zijn goed; de illustraties bijzonder mooi, ...dit alles voldoende om tot lezing aan te sporen. _ T , Japan is de spÜ waarom de politiek van het Oosten draait. In steeds toenemende mate komt het Rijk van de oude Samoerai's naar den voorgrond. In dezen oorlog het eenige land dat met belangrijk versterkte positie den vrede zal aanschouwen. Het land dat aangewezen is in den stillen Oceaan de positie in te nemen, die Engeland in het Westen had; het land dat onze buurman in het gebied van Australazië is; het land waarvan wij Nederlanders dus wel eens iets meer mochten weten, dan wat de krant zoo nu en dan eens zegt. Stemmen des Tyds. Voor het lezenswaardige boek schreef Prof. Dr. M. W. de Visser een voorwoord, 't Is niet de wetenschap die in dezen bundel nieuwe feiten vinden zal. zegt hij. maar 't is de zucht naar meer inzicht in het leven en het denken van een hoogst merkwaardig volk. die zal bevredigd worden bij het lezen van dit werk. Oprechte Haar/. Courant. OUD EN NIEUW JAPAN BLOEIENDE KERSEBOOMEN. ZOMERAVOND AAN DE BAAI VAN YEDO. NAAR EEN HOUTSNEDE IN KLEUREN VAN TOYOKUNI (1769—1825). OUD EN NIEUW JAPAN GREPEN UIT HET LEVEN DOOR H. H.VAN KOL LID VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL MET EEN VOORREDE VAN PROF. DR. M. W. DE VISSER EN MET 118 ILLUSTRATIES BUITEN DEN TEKST ROTTERDAM MCMXXI W. L. 6 J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ INHOUD. Bladz. INLEIDING ix VOORREDE VAN PROF. Dr.M.W. DE VISSER xi I. DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND i i 2 3 4 5 6 II De Ontdekking en Afsluiting van Japan ......... Een nauwe Deur in de Omheining ........... De Handelsbetrekkingen tusschen Nederland en Japan . . Herinneringen aan het Verblijf der Nederlanders in Japan. Nederlands Invloed op de Ontwikkeling van Japan.... De Openstelling van Japan DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS . . . . . HL JAPANSCHE FEESTEN 1. Januari . . , 2. Februari . . . Maart .... April. .... Mei ..... 6. Juni ..... Juli Augustus. . . 9. September . . 10. October . . . 11. November . . 12. December . . 1 10 21 37 4i 56 61 75 76 82 87 89 93 98 100 108 in 116 119 123 IV. DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAL GENERAAL NOGI 129 1. De zelfmoord in Japan . . . . 2. Nogi's Seppuku ...... 3. Nogi als Krijgsman ..... 4. Een Japansch Herdenkingsfeest 5. Het Busbidö van den Samurai . 130 135 139 145 152 VIII INHOUD. V. LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE Bladz* VROUW 167 1. De Japansche Vrouw in het Heden en het Verleden .... 167 2. Haar Uiterlijk 173 3. De Geisha 180 4. Haar Opleiding 184 5. De Taak der Geisha .................. 190 6. Levenslot der Geisha 197 7. Vogeltjes in de Kooi 203 8. De Yoshiwara te Tökyö ................ 206 9. Het Vrouwen-Contract 211 10. Het Pro en Contra van dit Stelsel 214 11. Het karakter der Japansche Vrouw ............ 219 12. Haar Levenslot 224 13. Het huwelijk 232 14. De Echtscheiding 242 15. De Toekomst der Japansche Vrouw ...........251 LIJST DER ILLUSTRATIES 265 INLEIDING. Het vorige boek over Japan: „Indrukken van Land en Volk", was snel uitverkocht, waarom ik meende uit den overvloed van materiaal waarover ik beschikte, verkregen door reizen, door gesprekken en door lectuur, de gegevens voor een nieuw boek te mogen putten. En dit vooral, omdat ik daarbij kon rekenen op den raad en de welwillende hulp van de twee Nederlanders, die ongetwijfeld in ons land het Japansche volk en de Japansche taal het beste kennen, van Prof. Dr. M. W. de Visser, Hoogleeraar in het Japansch aan de Universiteit te Leiden, en van Dr. Herman ten Kate, den bekenden geleerde en ethnoloog, die een groot deel van zijn leven doorbracht in het Land der Rijzende Zon. Voor de vele moeite en de goede zorg, door hen besteed aan het nalezen van mijn manuscript, mag ik hun een woord van hartelijken dank niet onthouden. Vooral waar het geldt Japansche woorden, is de hulp van deskundigen — in de allereerste plaats voor een nog onbeholpen autodidact als ik zelf — onmisbaar. Slechts een scherp hoorder zal b.v. in de uitspraak eener o het verschil vernemen van deze letter met of zonder een streepje er boven geschreven, en toch is het verschil in beteekenis vaak zeer groot. Zoo beteekent, om slechts een enkel voorbeeld aan te halen, bo-dö, moeder en bö-do, woede of razernij; bo-rei, oester en bö-rei, geest; bo-satsu, een heilige en bö-satsu, een moordenaar; bö-shö, meineed en bö-sho de een of andere plaats; do-jin, inboorling en dö-jin, universeele barmhartigheid; domori, stotteraar en dö-mori, tempelwachter; dö-só, een kameraad en do-sö, begrafenis. Verder is ho-dö een pad, hö-do een leen en hö-dö een rapport of mededeeling; hoso, dun of fijn, hö-so, de Keizerstroon en hö-sö, pokken; jo-kö, arbeidster, jö-ko, hooge oudheid en jö-kö, vriendschap; is jo-ro een gieter en jo-rö een prostituee; koshi, een draagstoel en köshi, gezant; ko-shö, peper, kö-sho, dansmeisje en kö-sho, openbaar register. Of wil men eenige woorden met de latere letters van het alfabet, dan is to, deur of slijpsteen, en tö, hoofd, sabel of dief, to-kei, dwangarbeid en tö-kei, hanengevecht; toko, bed, to-kö, veerpont en tö-kö, pottebakker; ya-ko, een vos en ya-kö, nachtarbeid; yo-bö, preventief en yö-bo, stiefmoeder; yoko, dwars, yo-kö, restant glorie en yö-kö, karmijn; zon-i, gedachte en zö-ni, rijstsoep, enz. enz. Een keuze doende uit de vele onderwerpen, waarvoor ik in den loop der jaren gegevens had verzameld, viel deze allereerst op de eeuwenlange aanrakingen van Japan met Nederland, waarop door de werken van Dr. Kleiweg de Zwaan en van andere Nederlanders in mijn boek vermeld, opnieuw de aandacht was gevestigd, terwijl zoowel in Japan, als X INLEIDING. in Oost-Indië en Nederland, vereenigingen werden gesticht om dezen band weer nauwer aan te halen. Terwijl dit werk reeds ter perse was, verscheen, als uitgave van de „Vereeniging: Het Nederlandsen Economisch Historisch Archief" het belangrijke werk van Dr. J. Feenstra Kuiper, getiteld „Japan en de Buitenwereld in de Achttiende Eeuw". Over handel en verkeer tusschen Nederland en Japan, over het personeel der Oost-Indische Compagnie en hun leven op Deshima in die eeuw, kan men daarin — geput uit officiëele bescheiden en de bronnen van het Rijks-Archief — tal van interessante bizonderheden vernemen, terwijl het kruisvertrappen, althans wat de Nederlandsche Compagnie's-dienaren betreft — naar het rijk der legenden wordt verwezen. In hoeverre, althans op commercieel gebied, de Japansche kooplieden het ongunstige vonnis verdienen, maar al te vaak over hen geveld, werd in het hoofdstuk de Handelsmoraal der Japanners besproken. En of het gunstige oordeel door vrijwel alle vreemdelingen over de Japansche Vroaw geveld op goede gronden berust, werd vrij uitvoerig in hoofdstuk V behandeld. Om, althans in sommige opzichten, een oordeel te kunnen vellen over het Japansche volkskarakter in het algemeen, werden de Japansche feesten en de Zelfmoord der Japanners beschreven, hun lust in het leven en het snakken naar den dood geschetst. Het eerstgenoemde hoofdstuk leert ons aldus dit volk kennen in de wijze waarop het op eenvoudige wijze, zich in elke maand van het jaar het leven weet te veraangenamen, in het andere kan men lezen hoe velen hunner met een glimlach op het gelaat weten te sterven wanneer eer of plicht dat gebieden, dan wel dewijl zij door liefde in den dood worden gedreven. H. VAN KOL. VOORREDE. Weer ligt een boek van rijken inhoud vóór ons van de welbekende hand! De stoere werker, die onvermoeid het veelzijdig gebied van staatsman weet te verbinden met dat van vorscher in de wijde velden van oud en nieuw Japan, doet ons opnieuw een blik slaan in het leven van dat volk. Welk een belangstelling in de historische verhouding tusschen Japan en Nederland in den laatsten tijd ook in het eerstgenoemde land bestaat, blijkt uit het schitterend werk van Dr. Nagayama, den directeur der Bibliotheek te Nagasaki, waarvan het eerste deel verschenen is. Dit „Album of Historical Materials connected with foreign intercourse", met Japanschen en Engelschen tekst, bevat o.a. een reeks van mooie reproducties uit een rolschilderij (makimono) uit het begin der 18e eeuw, onze kolonie op Deshima weergevend, benevens vele historische documenten daarop betrekking hebbend. Zoo worden van beide zijden de oude betrekkingen tusschen Japan en ons land opnieuw belicht, en is de belangstelling daarin bij beide volken herleefd. Doch nog meer dan door de in het eerste hoofdstuk door den Heer Van Kol behandelde geschiedkundige bijzonderheden, waarbij ook onze invloed op Japan's ontwikkeling wordt besproken, meer ook dan door de handelsmoraal, die slechts een bepaalde klasse betreft, leeren we dit merkwaardig volk kennen door zijn godsdienst, zijn zedeleer, zijn beschouwingen over de vrouw. Zijn godsdienst, waarin Shintö en Buddhisme, het inheemsche en het in lang vervlogen eeuwen uit Vóór-Indië, China en Korea overgebrachte, naast elkander voortleven, wordt weerspiegeld in de feesten, die in bonte verscheidenheid zich afspelen in de rij der maanden van het jaar. Reeds gaf ons „De Aarde en haar Volken" ten deele deze aardig geïllustreerde, voor het Japansche leven bijzonder typische beschrijving van die feesten, door den Heer Van Kol met zooveel ware belangstelling en sympathie te boek gesteld. En wie er daar reeds kennis mee maakte, zal in dezen bundel stellig met genoegen opnieuw meeleven met dit vroolijk volk, dat zoo genoeglijk glijdt van feest tot feest ter eere van zijn tallooze tempels en goden, en dat de oude zonnefeesten der Chineezen wist om te werken tot blijde dagen voor zijn aardig kroost. Wie, die in Japan gewoond heeft, ziet niet voor zijn oogen weer die fijne poppen van het meisjesfeest, in rijen zorgvuldig opgesteld, of ziet niet weer die slanke karpers in de blauwe lucht, ter eere van de kleine jongens sierlijk zwevend in den voorjaarswind? Wie hoort met weer het rhythmisch kloppen in de tempels bij het begeleiden van het gebed, of ziet de scharen niet weer dansend voortgaan met der goden baldakijn? Wie voelt niet weer den adem van het echte Oud-Japan, die steeds zich weder baan breekt door het vreemde xn VOORREDE. dat het Westen bood? Hier leeft, hier glanst het oude licht, hier is de oude poëzie, die duizendvoudig hare stralen uitstort over stad en land! Doch daarna komt de droeve zijde van het Japansch gemoed. Dan rijst de machtige figuur van een groot man, in wien het oude leefde als in weinigen rondom' hem. Dan staren we in diepten, vreemd aan onzen blik, waarin de trouw aan 's meesters leiding verder gaat zelfs dan de dood. En wij beseffen, dat daarneven stond het gevoel, dat bij de jongeren 't strenge plichtsbesef des edelmans verzwakt was en verbleekt, en dat veel hoogs was weggezonken tot een lager sfeer. Laat ons met eerbied opzien naar de smartenrijke grootheid van dien man, al strookt de slotdaad van zijn leven niet met wat wij zeiven stellen als de hoogste plicht. En naast dien edele glanst de fijne, teedere gestalte eener vrouw, die zonder aarzeling volgde 't droeve pad van hem, dien zij vereerde en lief had, en met wien zij het zwaarste leed gedragen had. Zij was een van de vele edele, zelfopofferende vrouwen, van wier groote deugden de geschiedenis van dat land vol trots getuigt. De Japansche vrouw, zoo sympathiek in al haar leed en strijd, in hare liefde en trouw, in haar arbeid en stille toewijding, is een altijd boeiend onderwerp voor wie de ziel van het Oosten tracht te peilen in hare glanzende diepten. Zoo vormen haar karakter en haar levenslot een zeer gewichtig deel van dit werk, geschreven door een man, die met zooveel sympathie en met zulk een ópen oog voor al het hef en leed van het Japansche volk de lezers nader weet te brengen tot het verre, vreemde leven van daarginds. Leiden, 9 October 1920. M. W. DE VISSER. ö I I < I 5 || |i CL | 3: ai' I S 33' «* i •p g. n ë I *ü Cu ^ ö er |' 1 i s s 1 2. Het eiland Deshima en de verbinding met de stad Nagasaki. Naar een lithografie in de „Bladen over Japan, verzameld door J. H. Levyssohn, 1852". (Ned. Ind. Oud en Nieuw, 3de jrg. p. 241). I. DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. Old things pass away between a night and a morning. BASIL HALL CHAMBERLAIN. x. DE ONTDEKKING EN AFSLUITING VAN JAPAN. Japan was, evenals Australië, in het midden der XVde eeuw nog onbekend in het Westelijk halfrond van den aardbol; geen enkele Europeaan had er ooit voet aan wal gezet. Met China en Korea was het Land der • Rijzende Zon reeds sedert eeuwen in aanraking; zelf heeft het de Luchuen Bonin-eilanden eerst later ontdekt, evenals het eerst in de XVIIde eeuw op Formosa vasten voet verkreeg. Vrede had Japan in den loop zijner reeds zoo oude historie bijna nooit gekend. Zijn eerste Keizers (afstammelingen der Zonnegodin Amaterasu) hadden eeuwenlang moeten kampen tegen de wilde stammen der oorspronkelijke bewoners van het land, en daarna voor de handhaving van hun gezag. Afgedaald tot het peil van levenlooze silhouetten, dan wel „schijnfiguren zonder eenige macht", gedurende de jaren 1192 tot 18671), streden achtereenvolgens verschillende adellijke families om de opperheerschappij onder den titel van Shögun2), en nog was die strijd in vollen gang, toen de Portugeezen in 1542 op Japan landden. Marco Polo, de beroemde Venetiaansche reiziger, was aan het Hof te Peking in de jaren dat Kublaï Khan te vergeefs zijn Armada's (1247— 1281) naar Kyüshü had gezonden; hij kon althans eenige vage, weinig betrouwbare berichten naar zijn vaderland zenden over het bestaan van dit geheimzinnige land. De Koning van Portugal had Vasco de Gama met een vloot uitgezonden om zijn gebied uit te breiden. Tengevolge van een schipbreuk3) werd het rijk van den Mikado in 1542, gedurende de ergste periode van de Ashikaga-anarchie, ontdekt door een avonturier, Fernam Mendez Pinto, bijgenaamd „de Koning der leugenaars". Hij werd er door den Daimyö van Öita vriendschappelijk ontvangen, en de Portugeezen knoopten er handelsbetrekkingen aan en verkregen ervasten voet4). Hun arquebuse (lontgeweer) verbaasde de Japanners, die nog nooit eenig ontploffingswapen hadden aanschouwd. Het hoofd der „zuidelijke barbaren" of Nambanjin leerde den Japanners het gebruik van vuurwapenen en schonk hun drie geweren met munitie, welke naar den Daimyö Shimazu Yoshihisa werden gebracht, en door dezen aan den Shögun over- *) Dr. de Visser. Oud en Nieuw Japan (1913) p. 31. 2) Shögun is generalissimus. *) Ten gevolge van eenzelfde oorzaak (schipbreuk) kwamen ook de Hollanders, ia het jaar 1600, met de Japanners in aanraking. (Econ. Stat. Ber. 21 April 1930). *) Volgens een Japansche bron uit die eeuw, was reeds een Portugeesch schip in het derde jaar van het Kyörokutijdperk (1530 n. Chr.) in Bungo op het eiland Kyüshü geweest. (Dr. Kleiweg de Zwaan. Ueber die Heilkunde der Chinesen und Japaner, 1917 p. 430). 3 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. geleverd. Weldra werden deze harquebuses (vuurroeren) bij duizenden nagemaakt en was er geen stad of dorp meer in het Keizerrijk waar deze vuurwapenen niet werden gevonden1). Zij bleven in gebruik tot in het midden der vorige eeuw, toen de reorganisatie van het leger meer moderne geweten invoerde. Op zijn reis naar Kagoshima genas Pinto enkele zieken, wat zijn invloed aan het Hof deed stijgen. Spaansche en Portugeesche kooplieden volgden hem op de hielen, en na de komst van den missionaris Franciscus Xaverius (1549) _ die ook Oost-Indië had bezocht — traden de R.K. priesters in functie, en dat niet zonder succes. Het Christendom viel in goede aarde zoolang het zich alleen van zijn goede zijde leerde kennen. Xavier was dan ook vol lof over het karakter der Japanners en schreef in een zijner eerste brieven: „Ik geloof niet dat er onder de barbaarsche volken een enkel wordt gevonden, dat meer natuurlijke goedheid bezit dan dat van Japan. Zij beschikken over een wonderbaarlijke gevatheid om te herkennen wat goed en eerlijk is, en zijn uiterst begeerig om te leeren." Zelfs de wreede Nobunaga (1534—1582) die duizenden Boeddhistische monniken en tempels te vuur en te zwaard verdelgde, had eerbied voor den moed hunner overtuiging, voor hun broederlijke liefde, voor de fierheid van hun karakter en de trouw tot in den dood aan hun geloof. Hij liet zelfs voor de Jezuïten kerken bouwen te Kyöto en te Azuchi bij het Biwa-meer, benevens een Seminarie, wat het aanzien hunner Kerk verhoogde. Nauwelijks Vs eeuw na hun komst werd het aantal Christenen in Japan door Froez, volgens Murdoch, op 300.000 geschat, waaronder echter vele Daimyös8}, wier volgelingen dan ook tot de Christenen werden gerekend. In 1573 werd Nagasaki zelfs een Christelijke stad. In deze haven konden zelfs de grootste schepen der Portugeezen ankeren, en verkregen zij van Prins ömura een concessie met recht van jurisdictie in deze stad, die door hun handel en scheepvaart zeer welvarend werd. Christenkerken werden er gebouwd, soms op het terrein van Boeddhistische tempels, die daarvoor werden afgebroken. In het jaar 1582 werd door de Prinsen van Bungo, Arima en Ömura een gezantschap naar Paus Gregorius XIII gezonden, die alleen aan de Orde der Jezuïten, met uitsluiting dus der Dominikanen en Franciskanen, het recht schonk om Missiën in Japan op te richten, wat wel eens tot botsingen aanleiding gaf. Als kooplieden konden de Portugeezen de in Japan zoo gewilde waren van Macao invoeren, en waren zij dan ook welkome gasten bij Matsuura, den Daimyö van Hirado, die voor hun handel groote voordeden wist te behalen en hun krachtige bescherming verleende. Portugeezen huwden *) David Murray. The Story af Japan p. 171. ") Daimyö beteekent „groote naam" en wijst op het bezit van groote eigendommen. DE ONTDEKKING EN AFSLUITING VAN JAPAN. 3 Japansche vrouwen en drongen aldus in de gezinnen door, terwijl zij met alle kracht streefden naar de verkrijging van een handelsmonopolie. Hun groote winsten van de eerste jaren daalden echter sterk — vooral na 1620 — door het vaststellen der prijzen, van Overheidswege, en door de talrijke fiscale bepalingen waaraan zij werden onderworpen. Voor de regeling van hun verhouding tot vreemde kooplieden had Iyeyasu (1542—16x6), reeds in de 9de maand van het 7de jaar van Keichö (1602), voor de Japanners de volgende wet uitgevaardigd: „Wanneer een vreemd schip door stroom of weder genoodzaakt is te landen of in een Japansche haven binnen te vallen, bevelen wij dat—wie ook deze vreemdelingen mochten wezen — niets van wat hun behoort noch van datgene wat in hun schepen aanwezig is, mag worden weggenomen. En tevens verbieden wij ten strengste het toepassen van eenige pressie bij verkoop of koop van door hen aangebrachte goederen. Mocht het den kooplieden niet gelegen komen nog langer te blijven in de haven waarin zij zijn binnengevaren, dan mogen zij trekken naar elke andere haven die hun goeddunkt, en daar koopen en verkoopen in volle vrijheid. Verder gelasten wij dat in algemeenen zin vreemdelingen vrij mogen verblijven in elk deel van Japan, doch hun wordt ten strengste verboden propaganda te maken voor hun geloof." Zoo sprak een der grootste regeerders van Japan, die de eeuwendurende dynastie der Tokugawa-Shöguns stichtte; die het land een ongestoorden vrede van meer dan 250 jaren schonk, en in zijn „Testament" de regeling van het patriarchale Gouvernement voorschreef aan zijn opvolgers1). Van haat tegen den vreemdeling, van afkeer voor aanraking met het buitenland, getuigen deze woorden geenszins; toch zou een en ander weldra blijken, grootendeels door de schuldder Christelijke Mogendheden.De oud-Japansche gewoonte van het „inkyö" volgende, deed hij in 1605 afstand van de regeering ten bate van zij n zoon Iemitsu, die het Christendom zou uitroeien en de Christenen verdelgen „als gevaarlijk voor den Staat". Reeds vroeger was de argwaan van Hideyoshi tegen de Christenen opgewekt, door de onvoorzichtige uitlatingen van een Portugeesch zeekapitein, die hem waren overgebracht: „de Koning, mijn Meester, zendt eerst zendelingen om het volk te bekeeren en daarna troepen, om, met behulp der Christenen inboorlingen, het land te veroveren." Hideyoshi besloot dan ook dit in Japan onmogelijk te maken, en vaardigde, in 1587, een Edict uit dat alle vreemde godsdienstleeraren, op straffe des doods, beval binnen twintig dagen Japan te verlaten. Handel en verblijf in de havens bleef aan de Portugeesche kooplieden veroorloofd, doch men ver- *) Dit „Testament" is menigmaal door deskundigen in twijfel getrokken, als zijnde een werk uit later jaren. Doch, hoe dit ook wezen moge, het geeft de staatkundige inzichten van Iyeyasa getrouw weer. 4 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. bood hen, onder bedreiging der confiscatie van hun schepen en goederen, vreemde geestelijken aan te voeren. In 1593 werden drie Jezuïten en zes Franciscanen te Kyöto en Ösaka gevangen genomen en, als de eerste Christen martelaren, te Nagasaki levend verbrand. Op een schip door Hollanders bij de Kaap genomen, waren brieven gevonden van Moro, den chef der Portugeesche Factory te Hirado, waarin deze een plan voorstelde om het Staatsbestuur omver te werpen, en de hulp vroeg van schepen en troepen om dit uit te voeren. Op de hulp van meerdere Daimyös was daarbij te rekenen, waarvoor hun de zegen van den Paus van Rome reeds bij voorbaat was beloofd. Aan Moro werd het doodvonnis voltrokken, en in de jaren 1637 en 1639 werden zijn landgenooten uit Japan verdreven1). Een en ander ging gepaard met meedoogenlooze religieuze verdrukking, wat — naar men meende op aanstoken van Portugal — leidde tot een samenzwering der Christenen in Kyüshü, die zich opsloten in het kasteel van Shimabara en daar de „Bakufu" (Hof van den Shögun) braveerden. Volgens prof.Riess en Murdoch was echter van stoken der Portugeezen geen sprake: de verdrukking en afpersingen die het volk van zijn Daimyös moest verduren, leidden, meer dan hun godsdienstige overtuiging, tot dezen opstand die zoo bloedig zou worden gedempt» Elke propaganda voor den vreemden godsdienst werd ten strengste verboden, en alle zendelingen werden uit het land gezet. Gedurende lange jaren daarna koesterden de Japanners voortdurend vrees voor de vreemdelingen, die allen onder den ban werden geplaatst, terwijl alle havens van het geheele land werden gesloten behalve Nagasaki, waar alleen de Hollanders handel mochten drijven op Deshima. Het Rijk werd gesloten voor eiken vreemdeling, en den Japanners op straffe des doods verboden hun land te verlaten; geen enkel Japansch schip mocht zich buitengaats begeven, en edelman noch soldaat mocht op Deshima iets koopen. „Alle vreemde schepen zullen met hun lading worden verbrand, elke man aan boord zal worden gedood." Duizenden en duizenden Christenen, leden der „Slechte sekte", werden op de meest gruwelijke wijze en onder de meest verfijnde wreedheden ter dood gebracht8). Arima, bij Shimabara gelegen, werd de plaats *) De Japanners deden afstand van alle gelden nog van de Portugeezen te vorderen, wat op niet minder dan 700.000 taels of 2s/4 millioen gl. werd geschat. Een soort van schadevergoeding dus voor hun verbanning ais Christenen uit Japan, „zoolang de zon de aarde verwarmt". (Murdoch, History of Japan dl. I p. 668). ') 4 September 1598 stierf Hideyoshi, slechts 3 dagen later dan Philips II, Koning van Spanje, die machtige heerscher van het Christendom. Wanneer men deze beide namen noemt en zich herinnert de weinige godsdienstvrijheid door den laatsten geschonken aan zijn Katholieke onderdanen, en men denkt aan de wreede vervolging die de „Ketters" moesten verduren, dan zou het moeilijk wezen een juiste parallel te trekken, doch veel worden verklaard door den geest der tijden. 3. Ingang van de baai van Nagasaki met Deshima. Naar een teekening van Shiba Kökan (Leerling van Suzuki Harunobu), 1741—1813. 4. Gezicht op Deshima met het kanaal dat het eiland scheidt van Nagasaki. Onder het pijltje stond vroeger de waterpoort. 5—y Oranda-jin, dat zijn Hollanders, naar Japansche prenten. No. 5 en 7 door Yoshitora (Bunkyü-periode). No. No. 7 stelt een Hollander met zijn zwarten bediende voor, met honden spelende. 6 door Shiba Kökan. DE ONTDEKKING EN AFSLUITING VAN JAPAN. 5 van een der meest tragische gebeurtenissen gedurende deze ten deele ook agrarische opstanden der XVIIe eeuw. Van de 37.000 mannen, vrouwen en kinderen die voor den dood door het zwaard of den honger gespaard bleven, werd aan niemand — na een beleg van 102 dagen en na de bestorming (op 14 April 1638) — het leven gelaten. Hollahdsche kanonnen onder Koekebakker deden daarbij gedurende 15 dagen dienst. Als hoofd der Nederlandsche Factory te Hirado, gelastte hem de Shögun een schip te zenden „tot onderwerping der opstandelingen". Koekebakker gehoorzaamde, doch zond ten spoedigste al zijn andere schepen weg, om niet genoodzaakt te worden nog meer hulp te verleenen. Door sommigen scherp veroordeeld, verdedigt von Siebold in deze den ambtenaar der Oost-Indische Compagnie als daartoe door nood gedwongen. Ook David Murray erkent in zijn Story of Japan p. 266, dat „the help, which the Dutch rendered in tbis siege, exposed them to much vituperation, especially from the Jesuit historians," doch dat uit de brieven van Koekebakker duidelijk is gebleken, dat de Japanners geen hulp vroegen aan de Hollanders, doch alleen kanonnen en tijdelijk de beschikking over het schip, „de Rijp". Een jaar later werden de Hollanders zelf van Hirado verdreven. "Enkele Portugeezen die in later jaren nog beproefden te landen, werden onverbiddelijk ter dood gebracht, en evenmin slaagden andere natiën er in op den duur vasten voet in Japan te krijgen. Hideyoshi was er, reeds in 1596, vast van overtuigd, dat de Europeesche missionarissen feitelijk spionnen waren van een vijandelijke macht; en Ieyasu achtte, in 1614, zijn Edict, waardoor zij uit Japan werden verdreven, noodig voor de veiligheid van het Keizerrijk. Staatkundige, geenszins godsdienstige drijfveeren, waren dus de oorzaak der vervolging van zoowel de Europeesche als de Japansche Christenen. Weldra werden deze laatsten aan de proef van het efumi, d. i. het vertrappen van het Kruis onderworpen. Aanvankelijk werden de kruisen uit papier venraardigd, daarna van hout; tot in 1660 een graveur te Nagasaki, Yusa, ze wist te gieten uit brons van de vernielde Christen-altaren1). Kaempfer heeft in zijn Geschiedenis van Japan deze verfoeilijke „plechtigheid" beschreven, die geleid werd door den kirishitan bugyö of Inquisiteur, en waarbij straat voor straat alle bewoners, huis na huis, hun voet op dat Christusbeeld moesten plaatsen om van hun afkeer van het Christendom te getuigen. De Engelschen kwamen er in 1613 onder Sarris en bleven van 1614 tot 1623 op Hirado, in dienst van de London East-India Company, die, gesteund door een brief van koning Jacobus I, van den Shögun de vrijheid had verkregen om handel te drijven in alle Japansche havens. Zij konden *) Asiatic Society Transactions. Vol. VI part. 3 p. 52 en Vol. part. 2 p. 134- 6 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. echter de concurrentie met de Nederlandsch-Oost-Indische Compagnie niet volhouden. Hun Factorij werd gesloten, na een verlies te hebben geleden van ƒ 480.000. Latere pogingen tot toelating in de jaren 1690 tot 1692, in 1791, 1803, 1818 en 1849, mochten niet slagen; zij moesten wachten op de Tractaten in 1855, 1858 en later gesloten. Ook de Franschen werden nog in 1849, onder admiraal Cécile, gedwongen onverrichter zake weer het ruime sop te kiezen. Alleen de handel der Chineezen wist er zich lange eeuwen te handhaven, ofschoon nu eens door China, tijdens de Ming-dynastie, dan weer door Japan (in 885) en na de aanvallen van Kublaï Khan (in 1281) verboden. Door de concurrentie der Portugeezen was hun handel gedurende de jaren 1543 tot 1586 echter van weinig beteekenis, terwijl hij, evenals die der Hollanders te Deshima, onder drukkende voorwaarden moest plaats grijpen. De hun in Nagasaki (1643) aangewezen wijk „Töjin yashiki"1) was niet veel beter dan een gevangenis; hun schepen werden aan een uiterst streng onderzoek onderworpen; 60% invoerrecht hunner goederen geheven; menig smokkelaar ter dood gebracht. Zij kenden, evenals de Nederlanders, een Compagnie's- en een privaathandel, en moesten alles leveren aan de Japansche Geldkamer „Kaisho", die daaruit groote winsten haalde, wel noodig om de verhezen met den Nederlandschen handel geleden te dekken. De Chineezen voerden Europeesche waren in, benevens Chineesche producten, in Japan zeer begeerd maar niet te verkrijgen. Zij waren dus voor dit land onmisbaar zoolang de wereldhandel er nog gesloten deuren vond. In het jaar 1603 hadden de Japanners, volgens von Siebold2), handelsbetrekkingen aangeknoopt met niet minder dan 16 verschillende volken. Dit was een tijdperk van groote handels-activiteit, toen rijke kooplieden van Kyüshü naar het buitenland togen om zaken te doen en een groot aantal handelaren uit Annam, Siam, Manilla (Luzon) en zelfs van Zuid-China en Indië, naar Japan togen over den Stillen Oceaan, waar de Hollanders en Engelschen de hegemonie der Portugeezen en Spanjaarden trachtten te verbreken. Enkele tientallen jaren later bleven voor Japan alleen de Chineezen, Koreanen en Nederlanders over. Jan Pieterz Coen zond van uit Batavia, in 1609, een gezantschap naar den Keizer, dat minzaam werd ontvangen. Twee Hollandsche kooplieden, Abraham van den Broek en Nicolaas Puyck, ondernamen een tocht naar Kyöto, waar de Shögun Iyeyasu zetelde, om dezen een brief van den Stadhouder Prins Maurits te overhandigen, benevens vele geschenken. Het was geheel in den geest dier tijden van nationale afgunst, van gods- *) D. i. Töjin yashiki, „Barbaren-huis". Töjin beteekent eigenlijk Chinees, doch wordt als scheldnaam voor vreemdelingen gebruikt. ') Th. Fr. von Siebold. Nippon p. 254. DE ONTDEKKING EN AFSLUITING VAN JAPAN. 7 dienstige onverdraagzaamheid en van commerciëelen wedijver, wat Prins Maurits van Nassau 16 December lóiomt den Haag aan Ieyasu schreef: „En om hen te belemmeren in al hun pogingen, hoop ik dat Uwe Keizerlijke Majesteit goede en zorgvuldige preventieve maatregelen zal treffen tegen de Jezuïten, die onder het mom van godsdienstige heiligheid er naar streven twist en partijstrijd en ten laatste burgeroorlog te brengen in Uw nobel Koninkrijk, door verandering van religie. En dat alleen om door elk middel hun doel te bereiken, dat zij nooit op andere wijze zouden verkrijgen." Dat doel was reeds vroeger omschreven als het streven der Portugeezen om hun heerschappij te vestigen over den ganschen aardboLReeds vóór de aankomst der Hollanders had,in 15 57, de Christenvervolging een aanvang genomen, waarbij den Japanners de keuze werd gelaten: het kruis te vertrappen dan wel den dood te ondergaan. De overgroote meerderheid koos het laatste, en ging met een glimlach op het gelaat en een loflied op de lippen den marteldood te gemoet:—den dood door ophangen, onthoofden, kruisigen, vierendeelen, in „de put" hangen, levend verbranden, of van een klip in gloeiendezwavelwellen te wordengeworpen. Na de verovering van het kasteel van Osaka (1615), wat aan Ieyasu de wereldlijke heerschappij schonk, werd een toestand geschapen waarin er was „a Souvereign by Right and a Ruler by Might". Ieyasu stelde een soort van grondwet samen, die o. a. gelastte eiken vreemdeling dien men zonder wettelijke vergunning op Japans bodem aantrof, eenvoudig af te maken. Dank zij een beroep op deze wet vond, tot zelfs in het midden der vorige eeuw, menig Europeaan door Samurai's handen den dood, en dat te eer daar zij—evenals sommige dieren—als „onrein" werden beschouwd. Ook de kruising der rassen werd door krasse maatregelen zooveel mogelijk voorkomen: „de Japanners," zoo heette het van hoogerhand, „begeeren geen vermenging, ten einde te voorkomen dat zij in later jaren zouden geregeerd worden door deze geslachten."1) Reeds in 1636 werden alle Japansche vrouwen die Portugeezen hadden gehuwd, met haar kroost naar Macao gedeporteerd; in 1639 gevolgd door de Hollanders en Engelschen die in een zelf de geval verkeerden en naar Jakatra werden gezonden *). Zelfs de patriarch der Westersche vreemdelingen in Japan, Melchior van Santvoort, moest na een verblijf van 39 jaren met zijn echtgenoote naar Batavia verdwijnen. Dezelfde Melchior die eenmaal een Franciscaner broeder („bateren", verbastering van „padre") het leven redde toen diens beloofde mirakelen achterwege bleven, en die in de heetste dagen der Christenvervolging, toen een Oostersche Torquemada hem de vraag stelde of hij en zijn kameraden werkelijk geen Christenen waren, leukweg x) Dr. Pompc van Meerdervoort. Vijf jaren in Japan (1857—1863) p. 94. *) Dagregister van Valentyn, aangehaald in „An album of Historical Materiab"door Tokihide Nagayama p. 35. 8 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. antwoordde: „Wat? Christenen? wij zijn Hollanders!" Zelfs geboorten uit gemengde huwelijken mochten op Deshima niet plaats grijpen; de bevalling moest daarbuiten geschieden, en de kinderen werden weggenomen om als volbloed Japanners te worden opgevoed, of in enkele gevallen gedood1). De angst voor vreemde heerschappij, die den haat tegen de Christenen had opgewekt, leidde tot de volkomen afzondering van het land voor alle Westersch verkeer, evenals hij ruim twee eeuwen later zou dwingen tot het openstellen van het land voor het wereldverkeer en moderne krijgstoerustingen. Een oogenblik dacht de Tokugawa Shögun er over ook de Nederlanders te verbannen, doch hij kon hun hulp niet missen; de adel was gewoon geraakt aan de door hen ingevoerde artikelen; aan zijn geschutgieterij waren Nederlandsche artilleristen verbonden. Doch voortaan waren alle huwelijken met Japansche vrouwen uitgesloten, en werd ten strengste verboden „papen of dergelijke, geschriften en beelden op den R. K. godsdienst betrekking hebbende", in te voeren. Alle Europeesche boeken werden geweerd, alle havens gesloten, allen vreemdelingen de toegang tot het land ontzegd, behalve de enkele reeds genoemde uitzonderingen. Aan de Japanners werd, bij het Edict van 1624 en 1636, op straffe des doods verboden het land te verlaten; alle zeewaardige inheemsche schepen werden vernield, en alleen kleine jonken voor de kustvaart bleven toegelaten. Feitelijk meende Iyemitsu, die het spionneerstelsel tot het uiterste dreef, alle Europeanen te kunnen missen, en waren het meer redenen van Staatsbeleid, waarover nader, die hem er toe noopten de laatste ketenen welke Japan en Holland verbonden niet te verbreken. Aan buitenlandsche producten was geen dringende behoefte, en het was dus, zooals hij Lemaire, den Vertegenwoordiger der Oost-Indische Compagnie mededeelde, „van weinig belang voor zijn Rijk of vreemdelingen er kwamen om handel te drijven of wegbleven." Juist de strenge afsluiting van dit eilandenrijk bevorderde krachtig de ontwikkeling der nationale industrie, wat niet moeilijk ware aan te toonen. De prijs daarvoor door Japan te betalen was dan ook niet zoo groot als velen meenen*). En de bloei der inheemsche nijverheid deed, door toenemende vraag, o. a. die (nog heden zoo voorname) bron van volksinkomen ontstaan: de teelt van zijde, vroeger een gewild importartikel. De afzondering van vrijwel de geheele wereld was voor Japan volkomen; het scheen gedurende 230 jaren als gekristalliseerd; en de twee eenige malen dat zijn trotsche Tycoon's8) in al dien tijd omgang hadden l) Hfldreth. Japan as it was and is (1906) dl. II p. 131. s) Murdoch lx. *) Tycoon d.i. Taikun, letterlijk „Groote Heer", een titel door de Shöguns aangenomen in hun verkeer met Vreemde Staten, voor en na de afsluiting van Japan. DE ONTDEKKING EN AFSLUITING VAN JAPAN. 9 met Vreemde Mogendheden, was het schrijven van een brief in 1613 aan Koning James I van Engeland, en een anderen aan den Stadhouder van Holland1). Ook de aanrakingen van Japanners met het buitenland werden aldus plotseling afgesneden. Gedurende de Middeleeuwen stonden deze goede scheepsbouwers bekend als koene zeevaarders, die wel eens vreedzamen handel afwisselden met zeeroof. Korea, China, Formosa, de Philippij nen, Cambodja en Siam zagen hun schepen verschijnen op de kusten. De historie van één hunner avonturiers, Yamada Nagamasa, die de legers van den Koning van Siam ter overwinning leidde, diens dochter huwde en tot Regent werd benoemd, gelijkt wel een sprookje uit de „Arabische Nachtvertellingen". In Batavia, Soerabaia en Menado (Jap. „Minato" is haven) waren niet weinigen hunner eenmaal gevestigd. Opgenomen onder het Portugeesche garnizoen van Malakka, streden zij, het „katana" (zwaard) in de hand, tegen de Hollandsche belegeraars met zulk een roekeloozen moed „alsof zij den dood zochten". Gedurende den meerdaagschen Zeeslag aldaar (October 1606) vochten zij, aldus de Nederlandsche verhalen, „als ware duivels". Ook op Ambon, in den wreeden kamp tegen de Engelschen, stonden zij dezen in 1619 ter zijde, terwijl anderen tot versterking der Hollandsche troepen voor Banda waren geworven, op zijn Japansch gekleed en met pijl en boog gewapend; de Shögun had verlof gegeven „zoo velen te nemen als wij verlangen"1). Bij den aanval der Nederlanders op Macao (1632) waren van de 2000 man troepen er 900 Hollanders en 1100 Japanners en Maleiers; deze werden met een verlies van de helft aan dooden en gewonden teruggeslagen. Zij mochten dus in die jaren naar goeddunken reizen op eigen risico, mits zij voor elke nieuwe reis slechts een pas vroegen van de Bakufu. Op het voorbeeld der Hollanders en Portugeezen, die met hun koopvaardijschepen van zeeroof niet afkeerig waren en de Quneesche zee onveilig maakten, hadden ook de Japanners hunne jonken van kanonnen voorzien en bewapend. Dapper en tuk op avonturen, vreesden zij niet naar onbekende oorden te stevenen, en handel dan wel zeeroof te drijven tot in de meest afgelegen streken van Zuid-Azië en Van den Indischen Archipel3). Van hun kant kwamen bewoners Van Zuid-Azië en ook van Engeland en Italië voor hun handel in Japan en bleven velen aldaar gevestigd. De koning van Siam wist in 1600 een vrijbrief daarvoor te krijgen, wat ook aan de Spanjaarden gelukte onder den valschen naam van koning van *) Griffis. Townsend Harris in Japan (1895) p. 316. *) Brief van Brouwer, Hoofd der Factorij te Hirado, aan den Gouverneur-Generaal Pieter Both, gedateerd 13 Februari 1613. *) J. Dautremer. Chez nos Alliés Japonnais p. 57. IO DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. Lucon of Manilla, wat in 1641 werd ontdekt. Zelfs Tani (Denen?) kwamen met gelijk doel naar Japan, eveneens voorzien van een Verlofbrief van de Japansche Regeering1). Dazaifu, noordelijk van Nagasaki, was de voornaamste haven van aankomst voor al de vreemdelingen, die een levendig verkeer deden ontstaan tusschen Japan en een groot deel van de overige wereld. Doch aan dat alles was door het strenge isolement een eind gekomen; een onoverklimbare omheining scheidde gedurende enkele eeuwen Japan van de rest van den aardbol. 2. EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. Die deur was het eilandje Deshima en werd slechts op een kier geopend, doch bleek voldoende om, zij het ter sluiks en niet zonder gevaar, althans eenige elementen van Westersche wetenschap in Japan te doen binnen dringen, en Nippon (dank zij de hulp van Nederlanders) tamelijk bekend te maken in de beschaafde wereld. De eerste Nederlanders die ooit Japan bezochten (in 1583) waren Jan Huighen van Linschoten uit Haarlem en Dirk Gerritzoon uit Enkhuizen, beiden dienende op een Portugeesch schip. Will Adams, een Engelschman, bij Chatham geboren, werd er door een storm op de kust van Bungo geworpen, na een avontuurlijke en gevaarvolle reis. Van de 5 schepen in 1598 door Hollandsche kooplieden naar Spaansch-Amerika gezonden — met een bemanning van 491 koppen, waarvan Adams de Opper-stuurman was — was er slechts één, „de Liefde" genaamd, gespaard gebleven, en dat na buitengewone ontberingen en moeilijkheden te hebben verduurd. In 1600, op 19 April, viel het een haven niet ver van Nagasaki binnen; Adams bleef in Japan tot aan zijn dood in 1620. Hij hield er zich bezig met het bouwen van schepen, en was een soort van diplomatiek agent van Ieyasu, die dadelijk in hem den bekwamen en eerlijken man had herkend. In 1602 landden weer Hollanders, die zich in den Inlandschen Archipel hadden genesteld en beproefd Formosa in bezit te nemen, in Japan. Door Adams aanbeveling ontving Quaeckernek in December 1605 een vrijgeleide van dien Shögun, benevens een verzoek aan de Hollanders om den handel met Japan te openen. Op 1 Juli 1609 lieten de schepen „Griffioen" en „de Roode Leeuw met de Pijlen", onder bevel staande van Jacques Specx te Hirado (Firato) het anker vallen, doch het duurde tot 1611 alvorens Specx, met een brief van Prins Maurits, bij den Shögun gehoor vond en een Factory mocht bouwen op Hirado, een eiland aan den Noordwesthoek van Kyüshü gelegen2). Jacques Specx werd aan het *) Journal Asiatique. Recueil de Mémoires sur les peuples Orientaux, tome II (1838) p. 23. *) Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan lx. p. 477. EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. II hoofd van het handelskantoor te Hirado gesteld en verbleef daar tot 1621. Hij is dus wel als de grondlegger van den zoo uiterst voordeeligen handel op Japan aan te merken1). Door een „Keizerlijk Bevelschrift" van het 16de jaar van Keitsjo, 7de maand, 25ste dag (25 Augustus 1609), was aan de NederL O. I. Compagnie vrijheid van handeldrijven verleend, terwijl aan een „Hollandsch schip, als komt in Japan, welke haven ook, niets zal ontbreken"2). Met een brief van den Shögun gericht aan den „Koning van Holland", keerden enkelen naar Nederland terug. Dit schrijven bevatte onder meer, de belofte dat „Uwe onderdanen in alle plaatsen, gewesten en eilanden onder mijn gezag, mogen handelen en huizen bouwen noodig voor hun commercie en goederen, terwijl zij naar eigen inzicht zonder eenige belemmering handel mogen drijven, zoowel in het heden als in de toekomst, waarbij niemand hun eenig letsel zal toebrengen. Want ik zal hen steunen en verdedigen als mijn eigen onderdanen"*). Aan het eigen volk werd bevolen om aan Hollandsche schepen, die in welke haven ook van het Keizerrijk Japan mochten binnen vallen, hun geen leed te berokkenen, hen met niets te hinderen, doch integendeel hun alle hulp, gunsten en bijstand te verkenen. „Een ieder zal moeten bijdragen om de vriendschap in stand te houden." Gedateerd 30 Augustus 1611. Deze Pas, met het Grootzegel bekrachtigd, was de autoriteit waarmede de Nederlandsche handel in Japan een aanvang nam en onder welke, te midden van veel tegenspoed en veranderingen, deze bleef voortduren tot het jaar 1858, toen het land bij Tractaat werd geopend voor andere natiën. Ook het Gezantschap van Prins Maurits (in 1620) werd door de voorspraak van Will Adams ten Hove goed ontvangen, terwijl Ieyasu verlof gaf op vrij voordeelige voorwaarden handel te drijven: de Nederlanders waren althans vrij hun goederen te verkoopen zonder aan vaste prijzen te zijn gebonden, en hadden het recht retour-producten in te koopen*). Wellicht had ook zijn afkeer van Portugeezen en Spanjaarden daarop geen geringen invloed, daar hij aldus hun verdrijving beter mogelijk maakte, en hen kon vervangen door dezeaartsvijanden van deKatholieken. De eerste handels-transactie tusschen beide volken had reeds plaats gehad in December 1600, toen van Oorts van een Japansche jonk in de wateren van Manilla eenige levensmiddelen kocht in ruil van wat linnen en drie musketten, „waarmede de Japanners uiterst tevreden waren". De Japanner verhaalde van Oorts van den invloed der Jezuïten en Portugeezen, en vooral van het succes der Christelijke propaganda, en dat 1) Indië, 16 Juli 1919 p. 259. 2) Mr. J. K. J. de Jonge, dl. III p. 301. 3) Hildreth. Japan p. 143. *) Dr. Pompe van Meerdervoort, l.c p. 84. 13 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. (ofschoon de handelswinsten dalende waren) die Katholieken nog gemakkelijk ioo perc. voordeel haalden op hun goederenomzet. De nieuw opgerichte Generale Compagnie, met haar enorm kapitaal van over de 61/, millioen, kon dus in Japan nog een ruim veld van werkzaamheid openen. De Hollandsche schepen trokken eerst naar Sakai, bij ösaka, doch verlegden hun handel in 1609 naar Hirado, Het sympathieke optreden van den Daimyö aldaar, waar de Portugeezen al sedert 1550 zaten, zal op dat besluit wel van invloed zijn geweest, en 1 Juli 1609 viel er het anker van 2 schepen onder commando van Jacobus Specx, later Gouverneur-Generaal van Ned. Oost-Indië. De beperkende voorwaarden waaronder de Lusitamers daar handel dreven (taxatiën, aanwijzing kooplieden, enz.), waren dezen echter niet lang naar deruin, te meer daar ze in strijd waren met de voorspiegelingen door Ieyasu gedaan in zijn schrijven aan „den Koning van Holland", en zijn belofte dat „niemand eenig leed zou geschieden", daar hij ze zou „beschermen als zijn eigen onderdanen". Want verder heette het: „een ieder zal zorg dragen voor de handhaving onzer vriendschap, ten waarborge waarvan Wij hebben gegeven Ons Keizerlijk Woord"1). Specx trok naar Yedö en wist zijn wenschen grootendeels door te drijven, zoodat een kleine factorij te Saki-kata werd gebouwd. Ook Francois Caron, de toenmalige President dezer Factorij, die in 1639 naar het Hof van den Shögun trok, genoot gunsten en geschenken, wat niet belette dat geheel onverwachts (9 Nov. 1640) de last werd gegeven, alle huizen die Christelijke jaarcijfers droegen te slechten, terwijl elke zondagviering werd verboden. Kort daarna kwam het bevel om op te breken en naar Nagasaki te verhuizen; 21 Mei 1641 verlieten de Hollanders Hirado, waar het hun gedurende een derde eeuw goed was gegaan2). Dat zij niet geheel en al uit Japan werden verdreven, was vooral te danken aan hun vijandig staan tegenover Portugal, aan hun groot verschil in geloof, en aan het feit dat zij enkel en alleen kwamen om handel te drijven en dus geen zendelingen medebrachten3). Naar later bleek, zou het minste verzet tegen hun uitzetting zijn uitgeloopen op een algemeenen moord onder leiding van Inoye. Dit stelsel van wederkeerige verdachtmaking, want ook de Portugeezen bleven niet achterwege, bleek voor beide partijen noodlottig; de Katholieken werden verbannen en de Nederlanders beperkt in hun vrijheid van beweging. Het werven van Japansche Soldaten werd in 1621 opgeheven; een verbod van zeeroof was een indirecte beschuldiging, en op Formosa hadden tusschen beider zeelieden en handelaren voortdurend botsingen plaats. De Nederlandsche scheepvaart werd beperkt, en zelfs -1) Murdoch. History of Japan dl. I p. 679. *) Murdoch en Yamagata. History of Japan (xgxo), dl. II p. 677. *) Generale Missive van Anthonio van Diemen aan de Heeren Zevethien van 26 Juni 1641. 8. Hollandsen schip naar een Japansche voorstelling. 9. Hollandsche koopwaren en het schip waarmede ze in Yokohama zijn aangevoerd. Naar Sadahide, Bunkyü-periode, 1861—1863. io. Hofreis naar Yedo van het opperhoofd van Deshima. (Ned. Indië Oud en Nieuw, 3de jrg. p. 243). EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. »3 overwogen om de Chineezen, die toenmaals een levendigen handel dreven op Japan, eveneens te verbannen, vreezende dat ook zij Christelijke boeken zouden invoeren. Gedurende vele jaren waren de Hollanders de verspreiders door Europa geweest van de Oost-Indische goederen, door Portugeesche schepen te Lissabon aangebracht. Toen deze handel hun onmogelijk werd gemaakt, vonden zij zelf den weg naar het Verre Oosten, en weldra trok Japan hun aandacht, waarom door de O.-I. Compagnie een schrijven van Prins Maurits werd gevraagd, en door de Kamer van Amsterdem „een klein presentje" werd uitgekozen voor den Potentaat aldaar. Hun aankomst (1609) op Hirado werd bereids geschetst en ook hun verdrijving van daar naar Deshima. Deshima (wat „voor-eiland" beteekent) was een schepping van den Shögun. Deze had tusschen twee riviermonden in Nagasaki een kunstmatig eiland laten vormen, door het afgraven van een heuvel en hetmaken van een doorsteek tusschen beide waterloopen. Het is een vergoelijkende uitdrukking Deshima een eiland te noemen; de geheele vestiging besloeg een oppervlakte van ongeveer 3 acres, waarop de woningen, kantoren en magazijnen waren saamgeperst. Het geheel leek meer op een staatsgevangenis rondom door grachten omgeven. Een Steenen brug gaf door de „Landpoort" aan de westzijde communicatie met de stad; alle vaartuigen moesten landen aan de noordelijke „Waterpoort", berucht geworden in de geschiedenis. Naar den vorm van deze vestiging gevraagd, spreidde de Shögun een waaier op taf e\uit.De buitenboog daarvan, aan zee gelegen, was = 214 M. lang, de binnenboog = 115 en de afstand tusschen beide = 65 M., zoodat op deze totaal oppervlakte van ongeveer iVe heet. de woningen, magazijnen, straten, een (later botanischen) tuin, en op een klein vierkant plein de vlaggestokwaren geplaatst.Een hooge houten schutting met ijzeren spitsen voorzien belette een blik te slaan in de Japansche stad, die het eiland aan de landzijden omgaf, zoodat alleen de hooge heuvels zichtbaar waren. Langs het strand waren palen ingeheid met waarschuwingsborden voor de Japansche schippers om het eilandje niet te naderen1). Nadat in 1639 de met Hollanders gehuwde vrouwen en kinderen naar Jacatra (Batavia) waren verbannen, mocht geen enkele fatsoenlijke vrouw er meer den voet zetten, alleen prostituees werden toegelaten. Ook bedelaars werden geweerd; en des nachts moesten alle mannelijke bedienden op den vasten wal verblijven; een Japansche wacht was aan den uitgang *) ln het „album of historical m?t>riak connected with foreign intercourse" door Dr.Tokihide Nagayama, directeur der bibliotheek te Nagasaki, zijn verschalende afbeeldingen te vinden van de Hollandsche vestiging op Deshima in het begin der XVIII eeuw, verder kopergravures van Hirada. Het geheel maakt op papier een vrij gezelligen indruk. 14 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. gesteld. Het bezit van wapenen was den Hollanders streng verboden; alleen de Opperkoopman mocht bij plechtige gelegenheden een degen dragen. Aanvankelijk mochten zelfs geen boeken die over den Christelijken godsdienst handelden in hun bezit zijn, en liet de kapitein vóór de aankomst van zijn schip deze allen in een leeg vat pakken en verzegelen, want elk schip werd op uiterst strenge wijze onderzocht1). Thans is van dat alles geen spoor meer te bekennen, is het een gewone stadswijk geworden waarin het douanekantoor zich bevindt. Uitsluitend op deze plek van Japan mochten de Hollandsche kooplieden zich vestigen, en dit voorrecht moest nog duur worden betaald, waarom zij door de Japanners hitojichi, dat is gijzelaars werden genoemd. Vrijheidlievende handelaren en moedige zeevaarders moesten zich aan allerlei hinderlijke voorwaarden onderwerpen, soms zelfs vernederingen verduren om er te mogen blijven, in een tijd dat verdrijving van alle vreemdelingen de leuze der Heerschers was. Niet alleen de levende personen stonden onder scherpe controle, zelfs aan hun doode lichamen werd een rustplaats in den schoot der aarde geweigerd. Zij moesten met een steen om den hals op 4 tot 5 mijl afstand van de kust in zee worden gesmeten, daar het lijk van een Christen onwaardig was om in den bodem van Japan te rusten. Het verbod aan de Nederlanders om hun dooden te begraven bleef van kracht tot het jaar 1654, toen te Inasa-machi aan de overzijde van de baai van Nagasaki (in het kleine Deshima was geen plaats meer) een kerkhof voor hen werd aangewezen, waar in den loop der jaren 37 overledenen in de nabijheid van den Goshinji-tempel een laatste rustplaats vonden. In de latere jaren op schandelijke wijze verwaarloosd, werd dit historisch plekje in den loop van 1919 door de zorgen van de Nederlandsche Regeering behoorlijk hersteld. Eveneens zorgde onze Regeering voor het herstel van een ander graf, dat zich ver van deze plaats bevond. De Opperkoopman Gijsbert Hemmy was in 1798 door den Shögun opgeroepen naar Yedo, om dezen in te lichten over den staatkundigen toestand van Europa ten tijde van Napoleons Continentaal Stelsel, en om te verklaren waarom de Nederlandsche schepen zich niet meer te Deshima vertoonden. Deze Opperkoopman maakte deze hofreis dienstbaar door ter sluiks handel te drijven, waarbij bij slechts het voorbeeld volgde van velen zijner voorgangers. Deze verboden negotie werd echter bekend en werd te Yedo zoo hoog opgenomen, dat Hemmy daarin aanleiding zou gevonden hebben om zich door vergif van het leven te berooven. Op 9 Juni 1798 werd hij in den tuin van den tempel Ten-nen, bij het dorp Kakegawa, begraven; zijn verweerd graf werd door Dr. Westra in 1918 ontdekt en hersteld. *) Prof. Hans Paalzow. Das Kaiserreich Japan p. 136. EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. 15 Als gewoonlijk bij zulke gelegenheden, vlogen er ook nu weer ettelijke Japansche koppen van de rompen, want de Japansche overheid kende ten aanzien van inbreuk op 's lands wetten geen genade? nog in 1837 onderging een tolk wegens smokkelhandel voor de poort van Deshima de doodstraf1). Nagasaki zelf was een onbeduidende plaats, tot er in de XVIde eeuw Inlandsche Christenen in massa's heen trokken, en het een voorname markt werd voor Portugeezen en Hollanders, doch óók werd rood gekleurd door het bloed van Christenmartelaren en van vreemde indringers gedurende de jaren 1597 tot 1700. Nagasaki heeft een uitmuntende haven, goed gelegen voor de verbinding met China en Indië, en mag werkelijk mooi heeten, met haar woningen en smalle ravijnen genesteld tegen de groene heuvelen. Vooral wanneer duizenden sterren heur zacht licht weerkaatsen in de helder blauwe wateren der diep ingesneden baai, levert zij een bekoorlijken aanblik op. In 1587 werd Nagasaki tot een Keizerlijke Stad verklaard*), bestuurd door een „bugyo" (Gouverneur) in naam van den Shögun. Doch van dat alles genoten de 16 tot 20 Nederlandsche bewoners van Deshima weinig, die, streng afgesloten van hun omgeving, meer dan 2 eeuwen lang vertoefden op dit meest historische plekje voor de aanvankelijke geschiedenis der vreemdelingen in Japan. Want door deze poort sijpelde druppel voor druppel de Westersche beschaving dóór in het Rijk der Yamato, om zich later verrassend snel in alle richtingen te verspreiden en een ongekend snelle vlucht te nemen. Hier stond de nauwe deur waarlangs nieuwe begrippen, gewoonten en inzichten binnen drongen in het Land der Rijzende Zon, om daar te worden opgenomen in den boezem des volks. En dat, ondanks het strenge verbod om buiten dienst welopgevoede Japanners aan te spreken, want de afsluiting moest volkomen wezen. Luys Pacheco, die als hoofd van een Gezantschap in 1640 hiervan Macao aankwam, werd met 55 volgelingen onthoofd; slechts enkele matrozen bleven gespaard om de boodschap te brengen dat eenzelfde lot een ieder zou treffen die op Japan voet aan wal zette, al „ware het de God der Christenen in persoon". Andrew Pessoa,omringd door Japansche booten, en het onderspit moetende delven, wierp de lont in het buskruit en sprong met honderden- zijner aanvallers in de lucht. Een Engelsche kapitein Pellew, commandant van een oorlogsschip, drong de baai binnen (1808) om water te halen; toen de Gouverneur van Nagasaki er niet in slaagde diens schip te verbranden bedreef hij met 5 zijner officieren liarakiri. Met anderen vergeleken was het lot der Hollanders op Deshima dus nog zacht te noemen. *) S. Kalff. Een Hollandsen Kerkhof in Japan. Elzeviers Maandschrift April 1930 p. 333. 2) De andere „Imperia! Cities" waren: Yedo, Kyöto, Sakai en Osaka. x6 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. E. Kaempfer, die er in Sept. 1690 kwam en gedurende twee jaar bleef, beschrijft hun leven uitvoerig, en klaagt óver „de beleedigende regelingen dezer trotsche Heidenen". De Christelijke feestdagen mochten niet worden gevierd, psalmen noch gebeden worden gehoord, zelfs de naam van Christus mocht niet luide worden uitgesproken; de lijken mochten niet in Japans gewijden bodem worden begraven doch werden in zee geworpen; de trompetter mocht geen signalen blazen. Het slachten van rundvee (door de Boeddhisten verfoeid) was, evenals het dragen van wapenen, verboden. Bij aankomst der schepen werden alle kanonnen, geweren en munitie in de Keizerlijke magazijnen opgeborgen, het roer en de zeilen aan land gebracht en eerst bij vertrek teruggegeven. Niemand mocht, onder welk voorwendsel ook, in een bootje de palissaden naderen of onder de brug komen; geen Nederlander mocht zonder toestemming, en dan nog slechts voor een beperkt aantal uren, Deshima verlaten. De aankomende en vertrekkende schepen werden pijnlijk zorgvuldig onderzocht, en bij de minste aanleiding de opvarenden (trouwens niet van het beste allooi) gegeeseld. De handlangers van het Japansche Gouvernement namen de sleutels der magazijnen in beslag, zoodat de Hollandsche kooplieden niet eens meer meester waren over hun eigendommen. Voortdurend bewaakt, aan alle zijden door spionnen omringd, werden deze kooplieden (die voornamelijk belust waren op „het kostelijke merg" der Japansche bergen, het koper,) als gevaar lij k voor den Staat beschouwd en behandeld. Alleen de meest stipte gehoorzaamheid kon onmiddellijke verbanning voorkomen; hun lot was dat van „vernederde slaven van despotieke en fanatieke Overheidspersonen"1). Van de Overheidspersonen, — want alles was meer het gevolg van het persoonlijk optreden van den „bugyö" van Nagasaki, die op straffe des doods verantwoordelijk was gesteld voor het gedrag der vreemdelingen. Den Shögun was waarschijnlijk van deze behandeling niets bekend; en toen de G. G. van Diemen in ronde woorden (1643) een klaagschrift indiende aan de Raadslieden van dezen, hield genoemde Gouverneur deze Missive terug, beloofde bij verbetering en rijke winsten voor den handel in de naaste toekomst. Dit laatste bleek werkelijk het geval in de jaren 1643,1644 en 1645. De ondergeschikte Ambtenaren hadden blijkbaar een wenk gekregen om hun onbeschaamdheid wat in te binden, daar zij voelden dat de Goröjü (Raadslieden van den Shögun) hen voor hun plagerijen en vexatiën niet malsch zou straffen, als zijnde in flagranten strijd met den door Ieyasu verleenden Pas. Dit waardig schrijven, waarbij van Diemen dreigde de geheele Factorij op te breken, bereikte dus den Shögun niet, en het eentonige leven op Deshima ging weer rustig zijn gang, terwijl later meermalen de klachten achterwege bleven, daar men *) Dr. Pompe v. Meerdervoort I.c. p. 97. EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. 17 zich zelf niet geheel vrij voelde van schuld, en de Ambtenaren van beide natiën vaak eendrachtelijk samenknoeiden, om zich te verrijken ten koste van den Shögun en van de Handels-Compagnie. De Chineesche kooplieden, ofschoon aan meer knevelarijen ten prooi, hadden meer vrijheid van beweging in Nagasaki, mochten er vrij wandelen en visschen, doch dit was alleen omdat men hen als „gemeene lieden" beschouwde, terwijl de Nederlanders tot de „aanzienlijken" werden gerekend, al noemde men de matrozen wel eens „wilden" en al was voor dit ruwe volkje eenige beperking der vrijheid van beweging volstrekt niet overtollig. Terwijl de Chineezen den Stadhouder van Nagasaki niet eens door de Groote Poort mochten bezoeken, kwamen de Hollanders aan het Hof en werden zij Zelfs door den Shögun ontvangen. Jaarlijks, op 4 of 5 Maart, moest de Resident naar Yedo (thans Tökyö) gaan om den Vorst geschenken te brengen en hulde te bewijzen. Een processie van 100 tot 200 personen, voornamelijk dragers, met Japansche ambtenaren, tolken en spionnen, moesten dan den langen weg afleggen (1.410 K.M. afstand) die Nagasaki van de hoofdplaats scheidt. Vóór het vertrek werden de reglementen afgelezen, waarin allerlei voorschriften voor de reis waren opgenomen o. a. een verbod om met Japanners te spreken tenzij daarvoor verlof werd verleend. Ook den Japanners waarmede zij in aanraking kwamen, was het ten strengste verboden hun iets over hun land mede te deelen, waarvoor hen jaarlijks een eed werd afgenomen. De kamers in de hotels waar zij onderweg moesten ophouden, waren gesloten en bewaakt, en alléén door de geopende schuifwanden konden groepen nieuwsgierigen op een bovenverdieping de „roodharige barbaren" zien, waarvan Hokusai zulke aardige schetsen heeft vervaardigd1). Bij vertrek moest de Vertegenwoordiger der Oost-Indische Compagnie nog eens beloven in geen enkele connectie met de „Kirishitanshu" (Christen-secte, d. i. de Katholieken) te treden, geen zendelingen te brengen in het land, en den Shögun over het drijven der verfoeide secte alles mede te deelen wat voor dezen van belang kon wezen. Deze reizen, onder meer door Kaempfer voor de jaren 1690,1691 en 1692, door von Siebold voor 1826, en door Jhr. Pompe voor 1859 beschreven, doen een blik werpen in het Japan dier dagen, vooral wat het leven langs den ouden Tökaidö weg betreft. „Het is ongelooflijk," zegt Kaempfer, „zooveel volk als men langs de wegen ziet;" en hij beschrijft den schitterenden stoet der Daimyös met soms 20.000 volgelingen, benevens de „Yamabushi" (bedelmonniken) en „bekunis" (bhikkhuni, Buddhistische nonnen) door nonnenkloosters uitgezonden, die langs den weg *) Op deze prenten ziet men de Hollanders zitten in de kleeding onzer zeehelden, doch met vuurroode pruiken op het hoofd. Zie Japansche kleurendrukken door Dr. M. W. de Visser. Elsevier, Amsterdam (1914). i8 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. geld trachten te verdienen. Bijna alle voedsel werd medegenomen; en toen onze reizigers te Shimonoseki in 1859 melk bij de thee vroegen (bij de Japanners iets ongehoords), werd deze hun beleefd op een schoteltje opgedischt als „deze versch van vrouw gemolken"1). Het was gewoonte geworden om op deze lange reis een geneesheer mede te nemen, en daaraan danken wij de beste buitenlandsche literatuur over de Tokugawaperiode van bovengenoemde schrijvers, als ook van Thunberg (1775) en van Hoffmans in 1688. Von Siebold was zoo handig zijn leerlingen, na bekomen diploma als medicus, voor dissertatie bij hun vertrek een of ander onderwerp betreffende land en volk op te geven, die zij hem dan later op zijn reis moesten aanreiken, waardoor hij zijn kennis uit onverdachte bron vermeerderde. Gedurende hun verblijf in Yedo was hun natuurlijk geen vrijheid van beweging gelaten. Op den dag der audiëntie werden de geschenken vooraf aangeboden, die eenvoudig werden teruggezonden wanneer zij niet in den smaak van den Shögun vielen. Daarna werd de Opper-koopman door talrijke galerijen en rijk versierde zalen geleid, steeds buigende en knielende, alvorens hij het heilige der heiligen van het Paleis, shiro, mocht betreden. De Shögun bleef meestal achter een gordijn verborgen, doch wanneer hij zich soms een oogenblik vertoonde, zonder een woord te uiten, moest de vertegenwoordiger der Oost-Indische Compagnie eerbiedige reverentiën maken en zijn gelaat op den bodem drukken om den Potentaat niet te aanschouwen. Deze wijze van groeten is trouwens nog heden door geheel Japan in zwang. Daarna werden zij dieper in het Paleis gebracht, om te voldoen aan de kinderlijke nieuwsgierigheid van de Hofdames en andere leden der Hofhouding, waarbij het Factorij-hoofd een passieve houding aannam, doch zijn gevolg zich moest uitsloven om dat levenslustige volkje te vermaken. Loopen, springen, dansen, dronkemannetje spelen, teekenen, gebroken Japansch spreken, Hollandsch lezen, minneliederen zingen, boos kijken, enz. stonden ten tijde van Kaempfer op het program. Reeds lang vóór de komst van von Siebold waren deze grappenmakerijen afgeschaft, doch vroegen de lachlustige vrouwtjes om handschoenen, horloges, kleedingstukken en instrumenten achter een scherm te mogen bekijken, terwijl donkere oogen verbaasd door de reten gluurden om die vreemde mannen te zien. De gespeelde rol was meer vernederend in schijn dan in werkelijkheid, want dezelfde buigingen en strijkages moesten alle Daimyös, tot zelfs de hoogsten in den lande, maken bij het naderen van hun Heer en Meester. Het eenige verschil was dat men den Nederlander in die „Hal van Honderd Matten" geen losse mat gaf om op te zitten, doch dat was alleen omdat hij geenszins was de Vertegenwoordiger der Nederlandsche Re- *) Dr. Pompe van Meerdervoort lx. dl. II p. 164. EEN NAUWE DEUR IN DE OMHEINING. 19 geering, doch de Agent van een handelslichaam, die geschenken kwam brengen1). Van menig Daimyö ontvingen de reizigers vaak treffende blijken van sympathie, hoe naïef daaraan soms uiting werd gegeven. De zeer Hollandsen gezinde Vorst van Nakatsu (later Chosho) te Shimonoseki, overhandigde in 1822 aan Cock Blomhoff het volgende eigenhandig door hem in het Hollandsen geschreven epigram: „Ik ben een van de menschen, Die den bloei van Hollands Handel wenschen." Prins Frederik Hendrik, Vorst van Nakatsu. In 1826 zond hij de Nederlandsche processie zijn lijftrawant tot aan den voet van den Fuji-san te gemoet; te ömori kwam de Daimyö zelf hem tegen met den 84-jarigen Vorst van Satsuma, en dat om Hollandsch te spreken, wat te leeren, en tot een bezoek uit te noodigen, enz. enz. Menig aanzienlijke had Hollandsche namen aangenomen als van der Stolp, van Gulpen en Wilhelmus Botanicus, enz. Men leze over een en ander von Siebold dl. I, die zijn omgeving te Yedo schetste als een „liebenswürdiger Familienzirkel Japanischer Groszen", waarvan de beschaafde vormen en waardigheid, de oprechtheid en zachtheid des harten, de achting verdienen van elk ontwikkeld Europeaan (dl. I, p. 186). De Hollanders reisden als Vorsten met hun gevolg; de Resident evenals de Keizerlijke Gouverneur van Nagasaki in een palankijn („norimono") gedragen, de anderen in draagstoel („kago") of te paard gezeten. Bij de beroemde barrière van Hakone, die allen te voet moesten doorschrijden, bleven de drie „Gezanten"zitten, werden dus als Landsvorsten bejegend. Men kan over bovenvermelde vexatiën velschillend denken, doch voor een handelslichaam, dat in menig jaar aldus een netto inkomen van 5 a 6 tonnen gouds in de wacht sleepte, was de houding verklaarbaar. Het „Paris vaut bien une messe!" van Henri IV was ook blijkbaar hun leuze, en al pruttelend onderwierpen zij zich aan de omstandigheden. Doch het moet erkend: deze Ambtenaren van de O.-I. Compagnie hebben weliswaar veel verdragen ter wille van het lieve goud, maar is men hen daarover, vooral in Engelsche boeken, niet wat erg hard gevallen ? Longford spreekt, in zijn Evolution of New Japan p. 15, van „abject suppliants like the Dutch", en in een ander boek Japan of the Japanese p.271: „the Dutch were absorbed solely in trade, but their profits were earned at the expense of the most degrading personal and national humüiation." Bijna alle overige Europeesche natiën hadden gaarne hun positie overgenomen; van waar anders de talrijke pogingen om met Japan relaties aan te knoopen? Waarom zoo dikwijls, terwijl men de toestanden kende, *) Von Siebold lx. dl. I p. 199. 30: DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. schepen gezonden ter toelating en afgevaardigden met hetzelfde doel? Was de houding der Engelschen zooveel beter in Canton, ten tijde dat zij daar eveneens onaangenaamheden, spionnage en vernederingen moesten verduren ter wille van hun handel? In de Indische Gids van Juni 1914, wordt een artikel besproken van Mr. H. J. Boelen, waarin hij de minachtende uitlatingen van vele Engelschen schrijvers omtrent de kruiperige houding destijds door Hollandsche compagniedienaren ten opzichte van de inlandsche Vorsten van het eiland aangenomen, beantwoordt door er op te wijzen hoe de Engelsche vertegenwoordigers der English EastIndian Company in dit opzicht geen zier beter waren. Hij schrijft: „Wordt aan de Hollanders hunne vleierijen en hun kruiperige onderdanigheid aan den Koning van Kandy verweten, waardoor zij zich zelf vernederingen heten welgevallen, en beleedigingen aan hunne gezanten aangedaan, ongewroken bleven, — wanneer men leest, hoe de Engelsche Comp. zich vernederde tegenover den Keizer (Groot-Mogol) van Delhi, dan steekt het gedrag der Nederlanders gunstig af. „In naam van God legden zij (de Engelschen) aan de voeten van den Groot-Mogol, smeekbeden van den gouverneur van Bengalen, „whose forehead is his footstool" en verklaarden daarbij: „dat de Engelschen die in Bengalen handel drijven, de slaven van Z. M. zijn, steeds bereid om zijn bevelen op te volgen, en dat zij steeds prompt zijne heiligste bevelen hebben nagekomen, en daarbij begunstiging gevonden hebben — en zij smeeken, als zijne slaven, een besluit af voor handel en protectie, om hun zaken zonder overlast te drijven/' (Brief van gouverneur Russell). Was er dan in Japan zelf geen smaad verbonden aan de behandeling der Engelsche en Fransche troepen te Yokohama omstreeks 1864, en het opsluiten der Europeanen in het Setdement (1875) dat zij alleen met een paspoort mochten verlaten, waar zij angstvallig werden in het oog gehouden, en waar (naar talrijke malen gebleken is) hun leven zelfs geenszins veilig was? Ook dat Settlement in het nietige visschersdorpje werd door kanalen en poorten afgesloten van de omgeving; de talrijke protesten, niet van koopheden doch van de Groote Mogendheden, werden door de Japanners „niet begrepen", en — men bleef dulden. Na de eerste pionniers kwamen er weldra Europeesche avonturiers, gedeserteerde matrozen, ontvluchte misdadigers, in één woord het schuim der Westersche natiën, in de oogen der Japanners alle „tojin" (lett. Chineezen, doch tot een schimpwoord voor alle vreemdelingen geworden) verachtelijk makende. De klachten van Alcock, in zijn Capital of the Tyccoon dl. I waren eveneens niet malsch. Hij spreekt van het bespionneeren der Gezantschappen door Japansche officieren, die niemand in noch uitlieten zonder controle. Hij wijst op het geïsoleerd leven der Gezanten zoodat zij geen ii. Hollandsche muur op Hirado in den tegenwoordigen toestand. 12. Doe ff, het opperhoofd van Deshima, weigert aan Wardenaar en Ainslie het eiland aan de Engelschen te verraden. (Ned. Ind. Oud en Nieuw, 3de jrg. p. 247). DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 21 omgang hadden met hoogeren dan bedienden, terwijl zij als gevangenen werden behandeld en bloot stonden aan „insults and outrages" (p. 238). Zoodat er wel eenige gelijkenis was met het leven der Nederlanders op Deshima, doch dan niet ten nadeele van deze laatsten. Verder vergete men niet dat deze slechts Ambtenaren waren van de Oost-Indische Compagnie, en wel verplicht haar belangen te behartigen en eenvoudig te gehoorzamen. Eerst in het jaar 1863, toen het toezicht was overgegaan van het Departement van Koloniën naar dat van Buitenlandsche zaken, kwam er een Nederlandsche Politieke Agent te Yedö. En nauwelijks had Japan om Hollandsche Marine-officieren gevraagd, of de slagboom aan de poort van Deshima viel, en vrijheid van beweging, zelfs van jagen en spelevaren, werd toegestaan aan allen, zoowel civielen als militairen. Het was de Nederlandsche Regeering, die bij monde van haar Koning Willem II het eerst aandrong op openstelling van het land, dus wegbreken van de eeuwenoude omheining. Van hare zijde waren het eerst voorbereidende maatregelen genomen, om, zij het zonder dwang en langs geleidelijken weg, Japan te openen voor den vrijen handel van alle landen, en dus een eind te maken aan het regime waaronder de Oost-Indische Compagnie maar al te lang had geleefd. 3. DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. In het standaardwerk van Mr. E. N. van Kleffens1) kan men een heldere voorstelling vinden van de verschillende volkenrechtelijke documenten, waarop het onafgebroken verkeer van meer dan 300 jaren dezer beide natiën zijn stempel zette. Hij verdeelt die betrekkingen in drie tijdvakken: „Het iste tijdvak liep van ongeveer 1600 —1640, en werd gekenmerkt door tamelijk wel vrij verkeer op Japan, waartoe de meeste naties die zich er voor aanmeldden, vrijheid werd gegeven door ze te begiftigen met geleidebrieven of handelspassen. Dergelijke stukken kreeg ook de Ned. Oost-Indische Compagnie. „Van meer beteekenis was het 2e tijdvak van 1640—1853, toen het land voor alle Europeanen gesloten was, behalve voor de Hollanders, die echter hun factorij naar Deshima moesten verplaatsen en daar aan nauwlettend toezicht en allerlei belemmeringen in hun handel waren onderworpen, die met den tijd schommelend, langzaam erger werden. „Het 3e tijdvak 1853—1858 was er een van overgang, waarin geleidelijk de autonome toekenning van rechten — die de Japansche regeering eerst nog beproefde toen ze ook alle vrijheden, aan de Amerikanen ver- *) Internationaal rechtelijke betrekking tusschen Nederland en Japan (1605—heden). 33 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. leend, toekende, en die ze ook later nog telkens voor afzonderlijke onderdeden behield — werd vervangen door contracten als resultaat van onderling overleg. „Nog geruimen tijd behartigde de Nederlandsche vertegenwoordiger te Nagasaki de belangen van bijna alle betrokken naties. Onze taal was de gebruikelijke bij het algemeen verkeer, daarin zijn nog de verdragen van '58 opgestdd. „Als meest vertrouwde onder alle Westers che volken kocht men te Yedö ook hier vandaan aanvankelijk de technische hulpmiddelen en voorlichting, die naar men begreep de veranderde omstandigheden eischten. Nederland kon daaraan tevens de voorwaarde verbinden, dat dan een betere positie vereischt was. Doch onze bijzondere plaats aldaar zou weldra blijken een anachronisme te zijn, niet meer berekend voor kracht en durf dier tijden. De verzande wateren van de oude bedding werden meegesleept door den krachtigen stroom van den nieuwen tijd." Gedurende de jaren dat Hollandsche kooplieden de eenige Europeesche bewoners van Japan waren, was hun handel onderworpen aan allerlei beperkende bepalingen, die elké vrije vlucht daarvan onmogelijk maakten. „A dribble of trade" op de uiterste grens van het Keizerrijk, was alles wat overbleef van Japan's handel met het overige deel van de wereld. De handel te Nagasaki was een regaal van den Shögun, en zijn Schatkamer (Gokanjö) verpachtte dat aan een maatschappij, onder den naam van „Geldkamer" bekend geworden. De halve pachtsom ongeveer werd uitgekeerd als schadeloosstelling voor die stad, welke van een, door hetverbod van buitenlandschen handel en scheepvaart machtigemporium voor handel en verkeer, weer tot haar vorige onbeduidendheid was teruggedrongen. Die Keizerlijke Geldkamer had een filiaal te Nagasaki en een te Ösaka, beide Keizerlijke steden, wier burgemeesters het voorrecht hadden van de aangevoerde waren tot een bepaald bedrag op den laagsten verkoopprijs te mogen uitkiezen. Een privilegie ook aan de beide Stadhouders aldaar, en in de praktijk aan alle bij den buitenlandschen handel aangestelde ambtenaren verleend, wat te Deshima onder den beteekenisvollen naam van „ligting" werd aangeduid. De tolken, tevens makelaars en kooplieden, van geringen stand en slecht betaald, de onmisbare tusschenpersonen echter voor alle commercieele en huishoudelijke zaken, bleken vaak gedemoraliseerde individuen, niet vies van sluikhandel noch van minder geoorloofde winstmakerij. Wegens smokkelarij, waaraan zich alleen enkele subalterne Nederlandsche beambten wd eens schuldig hebben gemaakt, werden deze laatsten onherroepelijk verbannen, doch alle Japanners (en hun aantal was niet gering) werden bij ontdekking zonder mededoogen gedood aan den voet van den Nederlandschen vlaggestok. DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 33 Weldra mochten alleen bepaalde vooraf opgegeven goederen worden aangevoerd, die tegen vastgestelde prijzen moesten worden verkocht, terwijl in dezelfde verhouding retourgoederen werden verstrekt. Deze zoogenaamde „eischgoederen" werden dan meestal met staafkoper, een enkele maal met goud en zilver, betaald. In 1641 werd het bevel uitgevaardigd om alle aangevoerde goederen binnen den termijn van één jaar op te ruimen, onverschillig welke prijs daarvoor kon worden gemaakt, wat deze natuurlijk zeer drukte, daar men werd overgeleverd aan een „ring" van beschermde kooplieden1). De niet gesleten goederen mochten niet meer worden uitgevoerd, waren dus waardeloos geworden. De strenge controle op een en ander deed de winsten slinken, zoodat door de O. I. C. wel eens over den opgelegden huurprijs van ƒ 8,500 voor het bewonen van Deshima geheven, werd geklaagd. Het groote werk van Hugo de Groot „De jure belli et pacis" (in 1635 verschenen) had nog zijn invloed niet doen gelden op het volkenrecht. Van weerskanten deed men elkaar afbreuk door verovering van schepen en hun lading; en daar Chineesche zijde in Japan werd gevraagd, doch de toegang tot China aan de Hollanders was afgesneden, waren zij voortdurend op den uitkijk om het „Groote Schip", van Macao naar Portugal gezonden, te kapen en aldus weer voorraad te scheppen. Dan bleef er nog winst, al verhoogde de Shögun kunstmatigden goudkoers door aan de Compagnie één koban voor 68 momme in rekening te brengen, terwijl hij in het land niet meer dan 60 momme waarde had of 17V2 perc. minder. De Nederlanders maakten een onderscheid tusschen den handel der O.-I. Compagnie en den particulieren handel der ambtenaren, „kambang" genaamd. Dit was een emolument voor haar ambtenaren, echter te haren koste, daar de waarde daarvan moest worden afgetrokken van den totaal invoer aan „eischgoederen", wat neerkwam op ongeveer Ve van het geheel. De kambanghandel, waarvoor de goederen gratis werden verscheept, was een gereede aanleiding tot woeker en smokkelarij; hij was minder beperkt wat de soort van goederen betreft dan de wettige handel der Compagnie, welke echter vrij was van alle invoerrecht, terwijl van de kambangwaren 35 perc. werd geheven. Vooral de belanghebbenden bij dezen privé-handel zagen de „lichtingen" met leede oogen, daar deze in sommige speciale gevallen wel eens zóó hoog werden opgedreven, dat er alléén nog maar monsters overbleven. De verplichte geschenken aan den Gouverneur te Nagasaki en aan de tolken, enz. werden in 1789 afgeschaft, wat den handel nog meer in verval deed geraken. 1 De officieele handel voerde voornamelijk Europeesche of Inlandsche manufacturen in, benevens koloniale producten (specerijen, tin, kwikzilver, enz.). De kambanghandel bepaalde zich meer tot den invoer van *) Murdoch lx. dl. I p. 675. 34 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. bepaalde weeldeartikelen als passement, likeuren, koralen, lederwerk, klokken, brillen, lampen, glaswerk, geneesmiddelen, geweren, kruit en Hollandsche boeken. Doch, vreemd genoeg, wordt door von Siebold (dl. II, p. 178) daaronder ook vermeld „opium" en „ginsing" d. i. de mandragorawortel, waarvan wegens zijn eenigszins op menschelijke ledematen gelijkend voorkomen, geneeskundige en versterkende eigenschappen worden toegeschreven1). Terwijl zijde thans het voornaamste uitvoerartikel is van Japan, en met een waarde van 198 milhoen yen in 1912 ongeveer 37 perc. van allen export uitmaakte, werd het in de eerste da gen van Deshima een winstgevend invoerproduct voor de Hollanders. Van talrijke artikelen was de invoer verboden, waarbij de Regeering uitging van het standpunt alleen die artikelen toe te laten, welke voor den Japanner onmisbaar waren te noemen. Vuurwapenen werden, al of niet clandestien, in groote hoeveelheden ingevoerd, waarmede dan de slachtpartijen konden doorgaan2). De uitvoer ten rechtstreekschen bate van de O.-I. Compagnie bestond bijna uitsluitend uit het zoo gewilde staafkoper en uit kamfer, benevens edele metalen. Alle uitvoer van munten, wapens, kaarten, runderen en vee, van schilderijen en godenbeelden was streng verboden. De kambang uitvoer bestond o. a. uit was, sake,soya, waaiers,regenschermen,porselein, enz. Door de gebrekkige inrichting van den geheelen handelsomzet, door den administratieven omslag, door de beperkingen en misbruiken daaraan verbonden, waren de voordeden ten dotte gering zoowel voor de Compagnie als voor de Japansche Geldkamer. Men had hier weer te doen met een heftigen strijd van belangen, waardoor lachende derden de meer of minder gewettigde voordeden opstreken. De uitvoer van koper, en dat regelde den aanvoer van goederen, die aan het einde der XVIIe eeuw nog 33.000 picol jaarlijks had bedragen, werd in 1731 tot 10.000 en na 1743 tot slechts 6000 picol staafkoper beperkt. En dat uit vrees voor de drainage der rijkdommen van het land, daar „dit onverslijtbaar metaal werd ingeruild tegen vergankeUjke en snel verbruikte goederen". De Daimyö van Tsikugo (Araï) schreef daarover zelfs een staathuishoudkundige beschouwing: in 80 jaren waren aan de vreemdelingen voor niet minder dan 1.033 niüuoen gulden aan metalen verstrekt, die voor goed aan Japan's ondergrond waren onttrokken. Hij stelde voor den „kopertax" tot 6000 picol te verminderen, waaraan de Shögun gehoor gaf, terwijl hij enkele mijnen liet duiten om een reserverijkdom te houden voor de toekomst. In 1790 vroeg de Nederlandsche Vertegenwoordiger te Yedo (de O.-I. Compagnie had in 1784 opgehouden te bestaan) meer koper aan, waarop hem het volgende karakteristieke *) Vgl. De Groot, Religious System of China, dl. IV. p.p. 314 vgL *) Longford. The Evolution of New Japan p. 85. DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 35 antwoord werd gegeven: „de oorzaak van de vriendschap uwer landslieden is de handel; raakt nu het koper uitgeput, dan zal de vriendschap van Nederland tevens een einde nemen." Doch de grootste winsten werden gemaakt door het verschil tusschen de betrekkelijke waarde van goud en zilver in Japan en in het overige deel van den aardbol. In Japan was dit i tot 4 en elders 1 tot 5; wat export van goud tot een voordeelige handelszaak maakte. De Nederlander Donker Duyvis wist een billijker regeling door te drijven, en een eind te maken aan die „onbehoorlijke winst"1). Ook om andere redenen, boven vermeld, dreigde de band tusschen Japan en Nederland meermalen en reeds vroeg te worden verbroken, daar ernstig aan het verlaten van Deshima werd gedacht. Voor de eerste maal geschiedde dit in 1616, nauwelijks zeven jaren na de eerste vestiging op Hirado, daar de „Raad van Zevethien" vreesde dat (elke toegang tot China afgesneden zijnde en er dus geen Chineesche waren op Japan konden worden verkocht) het maar beter ware eenvoudig op te breken. In 1652 stelden de autoriteiten te Batavia aan de Bewindhebbers der O.-I. C. in Holland de vraag: of het niet wenschelijk ware den kerker te Deshima te verlaten om te „redden de nationale eer"2), doch deze laatsten hadden de winsten, die in 1643 tot 90% waren gestegen, maar al te lief, en — men bleef. Bij Missive van 1641 had de Indische Regeering gedreigd den handel te zullen opgeven, en le Maire naar den Shögun gezonden om te klagen over het niet trouw blijven aan den „Pas van den Ongosio Sama" (opperheer), d. i. Ieyasu. Hierop antwoordde Iemitsu: „Ofschoon er Ons weinig aan is gelegen of vreemdelingen hier handel drijven, zullen Wij toch de beloften van dien Pas handhaven, mits alléén te Nagasaki worde geankerd." Omstreeks 1670 was het eind aangebroken van het gouden tijdperk voor den handel van Nederlanders in Japan, daar toen de „taxatiehandel" werd ingevoerd, later weer opgeheven, doch vervangen door een vooraf beperkten handelsomzet. Aangezien echter na elke klacht weer nieuwe gunsten werden verleend en de winsten dan opnieuw stegen, kwam van opheffing der Factorij niets, tot de opening van Japan voor den wereldhandel haar overtollig maakte. De Shögun zijnerzijds behield haar gaarne, daar zij hem nuttig voorkwam uit politiek oogpunt. Zij bleef dus gehandhaafd door de O.-I. Compagnie, „die er rijke zaken deed al mocht er op het laatst maar één schip per jaar komen"3), terwijl men steeds op verbetering der toestanden bleef hopen. Overdreven waren echter, vergeleken met haar handel in andere oorden, deze winsten niet; tot de wel- *) Men leze daarover H. van Kol. De ontwikkeling der Groot-industrie in Japan p. 94 en v. v. ') Murdoch en Yamagata. History of Japan dl. II p. 681. s) Dr. de Visser l.c. p. 37. 36 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. vaart van Holland en den bloei der Compagnie hebben zij al bitter weinig bijgedragen. In 1634 werd Japan afgesloten van de buitenwereld; de vreemdelingen en de vreemde wetenschap werden verbannen, en de handel met het buitenland — behoudens een enkele uitzondering — verboden. Deze laatste werd immers niet beschouwd als een factor van nationale welvaart, doch als een middel van verrijking voor enkele individuen. Zelfs de handel en het verkeer tusschen de verschillende provinciën onderling werden op allerlei wijzen belemmerd, terwijl de voortbrenging leed door den zwaren druk der belastingen. Dit streng doorgevoerd „mercantilisme", waardoor Japan in al zijn behoeften zelf moest voorzien, had benevens vele nadeelen toch ook enkele voordeden, waarop von Siebold wijst in zijn standaardwerk, Nippon Japan, in hst. IV van deel II, onder den titd: „De ontwikkeling der nationale industrie ten gevolge der beperking van den handel met bet buitenland", waarnaar hier moet worden verwezen. Door de bijna volkomen afsluiting was Japan genoodzaakt alle benoodigde producten in het land zelf door eigen industrie te verkrijgen, en werden de bronnen van Japan's rijkdommen niet afgetapt naar den vreemde (p. 181). De industrieele en staatkundige ontwikkeling van Japan kon aldus, ook door zijn insulaire ligging, plaats grijpen, onafhankelijk van het buitenland, en gedurende bijna twee en een halve eeuw, voorzag Japan door eigen krachten in alles wat het voor zijn behoeften noodig had. Landbouw, zij het aanvankelijk primitief gedreven, was en bleef het voornaamste bestaansmiddel der groote massa van de bevolking. In latere tijden bereikte de landbouw een hoogen trap van volmaaktheid, en was menig deskundige verbaasd over de agrarische moeilijkheden die de boeren op practische wijze hadden opgelost. Vrijwel alle geschikte grond was bebouwd, werd goed bewerkt, behoorlijk bevloeid en bemest, terwijl voor wisselbouw werd gezorgd. De noodzakelijkheid om door eigen kracht in alles te voorzien, was „een krachtige hefboom tot volmaking der agricultuur". Waarschijnlijk is er nooit een beschaafd land geweest, dat den „geschlossenen Handelsstaat" van Fichte zoo dicht genaderd is als Japan, en dat nauwelijks één enkelen menschenleeftijd geleden. Handel en verkeer spedden er een ondergeschikte rol; de koopman stond er op de onderste sport der maatschappelijke ladder; een hooge muur sloot het volkomen af van de buitenwereld. Kapitaal werd er slechts weinig gevonden, en het ontstaan daarvan zelfs tegengewerkt door de verplichting van elk persoon die geld had verzameld, daarvoor tempels te bouwen of openbare werken te bekostigen. Doch er was een ernstige keerzijde. Delfstoffen waren er, doch de mijnbouw zou eerst later zijn vlucht nemen; de grond was vruchtbaar, DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 37 de boeren waren ijverig, doch een land dat alleen van de landbouwproducten moet bestaan, en waarvan de bevolking niet eens behoorlijk kan voorzien in zijn voeding, kan onmogelijk rijkdommen ophoopen. De groote massa van het volk verarmde om enkelen te verrijken, en veel van de slapende rijkdommen des lands werden met rust gelaten; veel bouwgrond bleef braak, en waardevolle delfstoffen werden niet ontgonnen. Een soort verstijving was ingetreden na een eeuwenlangen stilstand; een toestand was ontstaan die op den duur onhoudbaar moest blijken. Gedurende meer dan 250 jaren van vrede en afsluiting had zich de oude beschaving van het Japansche volk overleefd. Het maatschappelijk leven vertoonde in de eerste helft der XlXe eeuw een star en verouderd uiterlijk; de oude drijfkracht was tot stilstand gekomen. De stramme militaire organisatie belemmerde de vrije werking der economische krachten, en ondanks den stilstand der bevolkingstoename gedurende de laatste jaren, bleek de voortbrenging onvoldoende om in de levensbehoeften te voorzien. Het klimaat was zacht, de grond vruchtbaar, allerlei cultures waren er mogelijk; het land was rijk aan delfstoffen, de bevolking ijverig en spaarzaam, doch er kon niet eens voldoende rijst worden verkregen. Gedurende het lange tijdperk van 2 eeuwen kwamen natuurlijk veel afwisselingen in den handel voor, zoowel wat de hoeveelheid der verkochte producten als de daarop behaalde winsten betreft. Met enkele grepen moet thans worden volstaan, doch deze zijn voldoende om zich eenigszins een begrip over den omvang te vormen. Tot 1615 was de handelsomzettaet groot te noemen. De import in dat jaar bedroeg slechts 57.000 gl., waarvan nog wel 15.000 afkomstig waren van een gekaapt Portugeesch schip; de export bedroeg toen ruim 66.000 gulden. Doch in 1616 kwam er herleving, en de uitvoer van Hirado verdubbelde tot 195.000 gl. Dit was echter een peulschil vergeleken bij den handel der Nederlandsche koopheden in 1640 (hun laatste jaar in Hirado), toen de uitvoer bijna 4 milhoen (3.943.079) en de invoer niet minder dan 6.295.367 gl. bedroeg, een totaal omzet dus van ruim 10 mühoen gulden. Doch het volgend jaar moesten daar alle gebouwen worden afgebroken, wat een verhes gaf van 334.000 gulden. De handel in Deshima bereikte echter in de verte niet meer zulke reuzencijfers. De invoer gedurende de eerste 20 jaar daalde nooit beneden ƒ6.000.000, terwijl deze in 1638 was 3.760.000, in 1645 = 1.432.000, en in 1662 = 1.518.700 gl. De uitvoer was echter van meer beteekenis; deze daalde als minimum tot 1.176.000 gl. in 1642, bereikte in 1640 = 4 mühoen en in 1645 = 2.420.000 gulden. Van Dam, de geschiedschrijver der Compagnie, berekende als bmto-winst in de jaren 1642 tot 1660 == 13S52J000 gl. waarvan dan af te trekken de uitgaven voor de Factorij, de 38 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. jaarlijksche dure reizen naar Yedo, de geschenken aan den Shögun, aan de Bakufu en andere ambtenaren, enz. door hem op 1482.000 gl. geschat. Aldus bleef in die 19 jaren een netto winst voor de O. I. C. van 12.370.000 gl. of gemiddeld ƒ 651.000 per jaar. Na dien kwamen veel slechtere jaren door de inperking van den omzet, die begrensd werd door de aangegeven hoeveelheid koperstaven in betaling te verstrekken. Von Siebold geeft voor de netto-winst in de jaren 1830 en 1842 resp. ƒ 73.700 en ƒ 200.000. De afsluiting van Japan nam echter een eind, en de omzet bedroeg in 1912 voor den uitvoer van Japan (in 1000) naar Nederland = 468 en naar Oost-Indië = 4.343, dus samen = 4.811 duizend, terwijl de invoer aldaar uit Nederland (in duizend yen) op = 1.020 en uit Indië op 23.966, dat is samen op 24.986 duizend yen of in het geheel op bijna 30 millioen wordt aangegeven, dus heel wat meer dan in het voordeeligste jaar onder het oude regiem, toen Holland zoo goed als geen concurrentie had te verduren. De handelsbelangen van Japan waren bij een en ander in veel geringer mate betrokken. Het streven van de Tokugawas bedoelde de vriendschappelijke verhouding met Nederland te bestendigen, ten einde op de hoogte te blijven van de gebeurtenissen in Europa, waaromtrent de Shögun zich geregeld soms zelfs schriftelijk deed inlichten. Het verval en de opheffing der Oost-Indische Compagnie werd voor hem verzwegen; de groote veranderingen in Europa gedurende en kort na de Fransche revolutie gingen hem echter niet ongemerkt voorbij. Nederland was onder de macht van Napoleon gekomen. Engeland had de hand gelegd op haar koloniën. De houding der Japansche Regeering gedurende die jaren, en van de Japanners die met de bewoners van den eenzamen post te Deshima in aanraking kwamen, was ridderlijk, boven allen lof verheven, en mag nooit worden vergeten. Elke handel op Deshima was uitgesloten; de geldmiddelen waren uitgeput; de voorraad was opgeteerd; voor de meest onontbeerlijke levensmiddelen moesten Japansche producten in de plaats treden. Van rijke geschenken als weleer jaarlijks den Shögun aangeboden, was geen sprake meer. Zelfs tolken en Japanners in de buurt konden niet meer op voordeden rekenen, daar de Hollanders doodarm waren, en op onbepaald crediet moesten leven... En toch werd in hun levensonderhoud voorzien; werden zij geholpen zooals alleen een Japanner vreemdelingen helpen kan. Zelfs landelijke genoegens werden hun verschaft, en alle vrienden en bekenden bezorgden hun een gezellig tehuis. De door allen veriatenen vodden zich geacht en bemind; men troostte hen, beurde hen op, verzachtte hun lot door daadwerkelijke hulp. Zachtheid en belangeloosheid traden in de plaats van het vroegere eigenbelang; en op de eenige plek van den aardbol waar de Nederlandsche driekleur bleef wapperen, vodden de veriatenen zich rustiger en gelukkiger dan vóór den vd van hun Vaderland. DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 39 In die moeilijke dagen van gevaar en ontbering, toonde zich het karakter van dit hoogstaande volk in een schoóner licht dan tijdens het glanstijdperk van onderling verkeer. De hooge invloed, de edelmoedige denkwijze van de Japansche Regeering was hierin duidelijk merkbaar. „Der Japanner zeigte hier einen Charakter, der uns Hochachtung abzwingt"1). Tijdens den aanslag der Engelschen op den Japanschen handel, op aandrang van Raffles, was Cock Blomhoff naar Batavia getogen, doch hij weigerde den G.-G. Raffles den weg en de middelen aan te wijzen om het verkeer met Japan te openen, waarom hij gevangen naar Engeland werd gevoerd. Na herstel van den vrede keerde hij naar Deshima terug, aldaar de bevrijding aankondigende. De houding der Engelschen gedurende die jaren valt geenszins te roemen. In 1808 kwam onder Hollandsche vlag een Engelsch schip, de Phaëton van Bengalen; de baai van Nagasaki binnen; een paar Hollanders van Deshima, die wegens de vlag op het schip waren afgekomen, werden toen gevankelijk weggevoerd. Dit verraad maakte op de Japanners een diepen en fatalen indruk, terwijl een,,geheimsem"werdafgesprokenbmherhaling daarvan te voorkomen8). Na Blomhoffs komst, in 1809, verschenen tot het jaar 1817 echter geen Nederlandsche schépen meer voor Deshima en leefde men er afgesloten van de buitenwereld. De inlijving van Nederland bij Frankrijk, het verlies onzer koloniën aan Engeland, bleven daardoor aan Hendrik Doeff, sedert 1799 in Japan en in 1803 tot Opperhoofd benoemd, onbekend. Geldelijk verkeerde de Factorij in den meest droeven toestand, ook ten aanzien van voedsel en kleederen. Door tusschenkomst van een vroeger Opperhoofd, Willem Wardenaar, waarschijnlijk door Raffles misleid, trachtte deze Engelsche Gouverneur op slinksehe wijzedenHollandschen handel in de macht der Engelschen te brengen. Door de flinke houding van Doeff mislukte de opdracht der Engelsche zendelingen, en bleef Deshima het eenige plekje op de wereld waar de Nederlandsche vlag nog onafhankelijk kon wapperen. Een plaat stelt Doeff voor toen hij tegenover Wardenaar en den Chef van den Britschen Geneeskundigen dienst te Batavia, Dr. Ainslie, weigerde* Deshima aan de Engelschen te verraden (1. c. p. 247). Ook een tweede poging van Raffles, door Cassa alleen naar Deshima te zenden, met den voor het Hollandschen Opperhoofd verlokkenden last dat hij met Doeff als zoodanig zoude fungeeren, deed het Opperhoofd, door het volharden bij zijn eerst aangenomen standpunt, mislukken. Nog een ander incident dééd zich voor. Bij den terugkeer van Wardenaar naar Batavia onder het Britsche Tusschenbestuur, ging, onder een vrijgeleide x) Ph. von Siebold, Nippon dl. II p. 167. *) P. H. van der Kemp. Decima, tijdens Nederlands Toevoeging aan Frankrijk. Nederlandsch-Indië, Oud en Nieuw, December 1918 p. 343. 3° DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. van zijn hand mede de pakhuismeester Blomhoff, teneinde te Batavia zich te kunnen verstaan over een handelsovereenkomst tusschen Raffles en de Nederlandsche Factorij op Deshima. De luitenant-gouverneur verwierp echter niet slechts die voorstellen, doch zond Blomhoff gevankelijk naar Londen, speciaal hiertoe geprikkeld door zijn standvastige weigering om het hem toevertrouwde nieuwe geheime sein, noodig voor den terugkeer naar Deshima, te openbaren. Te vergeefs had men hem met 1500 rijksdaalders willen omkoopen1). Bij aankomst in Europa was Nederlands Herstel een feit geworden. Dadelijk door de Britsche regeering vrijgegeven, werd Blomhoff met welverdiende waardeering in Holland ontvangen en tot opvolger van Doeff bestemd, voor wien het nu inderdaad tijd werd om af te treden, gelijk hijzelf dan ook verlangde. In 1817 verscheen, na lange jaren, weer het éérste schip met de Nederlandsche vlag in top en Blomhoff met zijn gade en dienstbode aan boord, voor Deshima. Ofschoon aan Blomhoff het opschrift aan de landpoort, luidende: „hoeren alleen, en geen andere vrouwheden zal men laten ingaan", niet onbekend was, hoopte hij dat het met zijn wettige echtgenoote zoo'n vaart niet zou loopen. Doch de Japansche autoriteiten bleken onvermurwbaar, en de vrouwen moesten weer naar Java worden teruggezonden (v. d. Kemp 1. c). Een en ander belette niet dat Doeff (1818) een ontwerp indiende tot ontwikkeling van den handel, terwijl Blomhoff te Yedo de gunsten der Japansche Grooten wist te verwerven. Het was een ernstig verzuim der betrokkenen, dat niet tegelijkertijd aan den Shögun kennis werd gegeven van de radikale wijziging der toestanden. De aloude Oost-Indische Compagnie was immers voor goed verdwenen, de Republiek der Vereenigde Nederlanden was een Koninkrijk geworden. De staatkundige verhouding tusschen beide landen was trouwens nimmer goed geregeld; sommige Japansche schrij versbeschouwden zelfs Holland, Korea en de Luchu-eilanden eenvoudig als vazalstaten van Japan. Nog in 1827 moest het opperhoofd te Deshima, de anders zoo uiterst voorzichtige Meylan, klagen: „eene eigenlijk gezegde betrekking tusschen ons en de Japansche Regeering bestaat er niet. Wij worden geduld, toegelaten, opgesloten en gevangen gehouden, mitsgaders beschouwd als een hoop winzuchtige koopheden, die door baatzucht gedreven, zich alles laten welgevallen" (Verslag over den Japanschen Handel in 1826). Doch dit alles is thans geschiedenis; de toestanden zijn volslagen veranderd; de omheining is weggebroken. Japan is in den wereldbond opgenomen, en haar verhouding tot Nederland staat gelijk aan die tot alle andere Mogendheden, al was die vroegere omgang inniger, Hollands in*) Verhandelingen van het Indisch genootschap, 4e jaargang (1857). blz. 294. DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. 31 vloed in den aanvang der nieuwe Meiji-periode grooter dan die van welk volk ook. Van het Deshima-eiland was bij mijn bezoek nauwelijks een spoor terug te vinden: de grachten zijn gedempt en overbrugd, de wallen gesloopt, de botanische tuin is verdwenen, de houten huizen zijn reeds lang door nieuwe vervangen. Deshima ziet er nu uit als iedere andere stadswij k. De brand van het jaar 1798 had reeds aanzienlijke verwoestingen aangebracht: in 1863 werden de woningen en pakhuizen der Nederlanders in het openbaar verkocht, en allengs verdwenen de sporen van de nederzetting der O.-I. Compagnie (S. Kalff. 1. c. p. 232). Omtrent een bezoek dat de Nederlandsche gezant in Japan, baron van Asbeck, tusschen 3 en 5 November 1919 bracht aan Nagasaki en het eiland Deshima, wordt het volgende medegedeeld: Na de gebruikelijke bezoeken werden de in het rondom de Suwa-tempels gelegen park zich bevindende gedachtenissteenen, ter herinnering aan verscheiden Hollanders opgericht, in oogenschouw genomen en de oude woonplaats van von Siebold bezocht. De volgende dag werd besteed aan een bezoek van het eiland Deshima, dat thans als stadswijk geheel aan Nagasaki is verbonden. Op de plaats van het huis van den Opperkoopman der Oost-Indische Compagnie verheft zich thans nog een woonhuis, dat onlangs door een Japanner werd aangekocht en waarin de anders in Japan niet voorkomende wit marmeren gang reeds den indruk geeft van een Hollandsen huis. Na een bezoek aan het indertijd met Nederlandsche voorlichting opgerichte hospitaal en geneeskundige school en aan de oude Hollandsche begraafplaats, die thans op kosten van de Nederlandsche Regeering geheel uit haar vroegere verval is hersteld en een goed aanzien toont, werd na het noenmaal de trein genomen om den volgenden ochtend vroeg het eiland Hirado te bezoeken, alwaar de Hollanders hun eerste nederzetting vestigden in 1609, welke in 1641 naar Nagasaki werd verplaatst. Dit is sedert onheugelijke tijden het leengoed der graven Matsura. Een groot gedeelte van den steenen muur, die de wijk afsloot welke den Hollanders tot verblijf heeft gediend, bestaat nog. De hechte muren van de vroegere Hollandsche woonhuizen op deze open kust, zijn nog in de tegenwoordige Japansche woonhuizen te herkennen. De welput der Hollanders geeft nog steeds het beste water. De plaats waar de vuurtoren stond is nog herkenbaar. De in zee aangelegde kaaimuur, die zich ter beschutting tegen wind en water op meer dan manshoogte boven den beganen grond verheft, houdt in weerwil van zijn driehonderdjarigen ouderdom nog stand1). Te Deshima herinneren enkele ruw behouwen steenen op de hoogte in het Suwa-Park, met zijn fraaie kersen-, denne- en kamferboomen aan *) Nieuwe Rott. Cour. 13 Februari 1920. 33 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND» drie Europeanen, die zooveel bijdroegen tot de ontwikkeling van Japan: aan Kaempfer, Thunberg en von Siebold. Zij zijn. blijkens het gebeitelde opschrift, opgericht door dankbare Japanners. Die hulde is verdiend, al hebben vele anderen het hunne tot die ontwikkeling bijgebragen. Aan talrijke sporen van het verblijf der Oost-Indische Compagnie ontbreekt het trouwens niet, evenmin in Nederland als in Japan, wat nader Zal worden aangetoond. Thans dient eerst te worden besproken hoe het toetreden van Japan tot den wereldhandel feitelijk is tot stand gekomen. De voortgezette afsluiting van Japan was langzamerhand in de eeuw van toenemende verkeersmiddelen en de opening van den ganschen aardbol, onhoudbaar geworden. Het is minder juist, te meenen dat de Revolutie van 1868 plotseling kwam en onverwacht; integendeel, zij was reeds sedert jaren voorbereid en zou ook zonder gewapende pressie van buiten wel tot stand zijn gekomen. De staatkundige verandering en de volslagen wijziging der huishouding berustten ten slotte beiden op economischen grondslag. Japan was wel gedwongen zijn deuren te openen voor het wereldverkeer; en juist de zegevierende partij der „anti-foreign" clans wierp die deuren open voor de vreemdelingen, de dragers der Westers che beschaving. Japan moest, niet het minst op militair terrein, sterk zijn om het lot van vrijwel geheel Afrika en een groot deel van Azië te ontgaan, dus om zijn onafhankelijkheid te bewaren, en daarvoor moest een eind worden gemaakt aan de versnippering der krachten door het feodaal-stelsel. Centralisatie van macht was een eisch des tijds geworden, en het Shögunaat moest vallen ter wille van de heerschappij van den Mikado. Geld, en véél geld, was er noodig voor de defensie; de opbrengst van den landbouw (hoe intensief ook gedreven) bleek niet meer voldoende om een steeds groeiend aantal inwoners te voeden; en daarom was de overgang van het agricultuur tijdperk naar de industriëele periode onvermijdelijk. Moderne wetenschap kon niet langer worden ontbeerd, en onder gelijke omstandigheden als—omstreeks diezelfde jaren — Italië's en Duitschland's éénheid werd bevochten, werd een schijnbaar staatkundige revolutie in wezen een economische. Eeuwen van afzondering hadden de Japanners onwetend gelaten omtrent hun werkelijke machtspositie onder de natiën der wereld; de pogingen van Rusland in 1792 en 1814, van Engeland tusschen de jaren 1797 en 1824, van Amerikanen in 1797,1806,1837 en *846 en van Fransche schepen in 1846, had men vrij gemakkelijk kunnen afwijzen. Nog in 1842 gelastte de Shögun Ieyoshi, te vuren op elk vreemd schip dat de kusten naderde, en kon men dit voldoende beletten. De militaire techniek echter ontdekte steeds krachtiger aanvalsmiddelen, en geheel onkundig bleef Japan daarvan niet; weldra zou het hun uitwerking aan eigen lijf en leden DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLANDEN JAPAN. 33 voelen. Doch groot blijft de verantwoordelijkheid der betrokken mogendheden die tot geweld of dreigen met geweld hun toevlucht namen, om iets te bereiken dat — althans volgens een kenner van land en volk in die dagen, van Donker Curtius — ook kon worden verkregen, zij het dan ook meer geleidelijk, zonder een beroep te doen op de wapenen. Reeds lang voor 1844 had von Siebold daartegen gewaarschuwd, in woorden die aan de vergetelheid moeten worden onttrokken: „Aber warnen müssen wir, dass man im Drange des jetzigen Jahrhunderts, dem Ausbreitung der Handelsfreiheiten eine Lebensfrage geworden, sich nicht mit tollkühnen Planen den japanischen Kusten nahere. Sie werden nur scheitern an den Klippen der unerschütterlichen Vaterlandsliebe eines so braven Volkes und seines blinden Gehorsams gegen die Obrigkeit, oder im günstigsten Falie in das schone blühende Land die Fackel des Bürger- und Religionskrieges schleudern und den Namen Europaer, den Niederland mit grossen Selbstaufopferungen wieder in ein günstiges Licht gestellt hat, aufs neue brandmarken" „Aber Niederland, der einzige Staat welcher mit Japan im Freundschaftsverkehr steht, muss es dagegen zur Aufgabe setzen, im Namen der anderen handeltreibenden Seemachte am Hofe zu Yedo Vorstellungenzur Eröffnung eines freien Handels zu machen. Nur von einer solchen Intervention Niederlands lasst sich ein guter Erfolg für das allgemeine Handels-' interesse erwarten, und Ereignissen vorbeugen, welche für Europa wenig erspriessliche, für Japan nur schlimme Folgen haben können"1). En Donker Curtius vulde dit aan door te schrijven: „Tractaten afdwingen waaraan men zich niet stoort, en die leiden tot moordaanslagen en bombardement, kunnen nooit vriendschap, slechts haat doen ontstaan2). Toch is dat geschied, — en thans vreest men voor het „Gele Gevaar" dat men zelf heeft in het leven geroepen! De „Zwarte schepen" (kuro-fune) onder Commodore M. C, Perry, lieten 8 Juh 1853 hun anker vallen te Uraga aan den ingang van de baai van Yedo of Tökyö, en Perry liet aan den Shögun overhandigen een brief van Fülmore, den President der Vereen. Staten van Noord-Amerika, waarin deze er op aandrong een eind te maken aan het isolement. Het antwoord zou één jaar later worden gehaald „met een nog sterker eskader", en de Shögun was door overmacht wel gedwongen toe te geven. Het antwoord was dan ook Japans eerste Tractaat (dat van 31 Maart 1854) met een Vreemde Mogendheid, dat twee havens, Shimoda en Hakodateopende *) Zoo schreef, en terecht, want Nederland was vele jaren in die richting werkzaam, Freiherr vort Siebold in een boek in zijn geboorteplaats Würzburg verschenen: Nippen dl. II p. x8l. Dit was geenszins de taal van een Hollandsch Chauvinist (wij cursiveeren), want het door hem aangenomen Vaderland heeft dien verdienstelijken man miskend en met zwarten ondank beloond. *) Dr. Pompe van Meerdervoort, Lc dl. II p. 7. 3 34 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. voor de Amerikaansche scheepvaart. Andere Tractaten volgden, en een revolutie die — na Japan te hebben gedompeld in bloed en anarchie — haar deed herboren worden als een Westersche Mogendheid, wat economische en politieke instellingen, Europeesche denkbeelden, doeleinden en militairisme betreft. Het Shögunaat viel, en sleepte in zijn val het geheele Middeleeuwsch feodalisme der laatste eeuwen mede. „De tijden veranderen," schreef Pres. Fillmore, „en nieuwe wetten zijn noodig," en hij heeft, dank zij de kracht zijner kanonnen, door zijn „gunboatpolicy" zijn zin gekregen, meer misschien dan zijn opvolgers hef is. Van volkenrecht is in zulke gevallen geen sprake meer, wat ook de gevolgen voor den zwakke mogen wezen. Engeland en Frankrijk persten een soortgelijk Tractaat af, door te dreigen met de Vloot die in de naburige zee hun inval in China en den tocht naar Peking (1857) had voorbereid, terwijl later wel eens gedreigd werd met het bezetten van een of ander eiland van Nihon. In 1863 had een groote samenkomst van vreemde vloten plaats te Yokohama. Het bombardement van Kagoshirna (15 Aug. 1863) en de beschieting van Shimonoseki (5 en 6 September 1864) behoeven hier slechts te worden opgesomd; beide waren een gevolg van den vreemdelingenhaat die in Japan was opgewekt. Of het billijk was te Kagoshirna duizenden inwoners te kastijden, omdat de Vader van den Vorst van Satsuma bij Yokohama, op 1500 K.M. afstand, een brutalen vreemdeling had doen neersabelen, werd nauwelijks overwogen. In Straat Shimonoseki werden Amerikaansche, Fransche en Nederlandsche schepen door den Daimyö van Choshu (Nakatsu, de oude vriend der Hollanders) beschoten, waarvoor wraak werd genomen1) en zware schadeloosstelling geheven. De herziene Tractaten van 1866 bedongen weer betere voorwaarden. De vreemdelingenhaat kwam nog op andere wijze tot uiting, en wel door moorden die meestal ongestraft bleven. In 1859 werden daarvan 3 Russische zeeheden het slachtoffer; en een jaar later werden een Japansche tolk der Engelsche ambassade, en twee stuurlieden der Nederlandsche marine gedood, terwijl een moordaanslag plaats greep op een ambtenaar der Fransche legatie te Yedo. Brandstichtingen kwamen voor in het „Foreign Settlement" te Yokohama. De secretaris der Amerikaansche legatie Heusken (een Nederlander) werd 19 Jan. 1861 vermoord*), en bij *) Deze houding der Mogendheden is verklaarbaar, want deze zeeweg werd reeds eenige jaren bevaren door schepen van verschillende natiën, en het Nederlandsche schip had zelfs een Japanschen loods aan boord gekregen van den bevrienden vorst, die echter waarschijnlijk handelde op last van Kyöto. *) Deze Secretaris had in een schrijven aan den MinisterHori-Orobe-no-Kamizulkekrenkende uitdrukkingen gebezigd, dat de Japanner harakiri pleegde en dewraak overdroeg aanzijn volgelingen, die dan ook niet in gebreke bleven. Heusken, die met Townsend Harrisin 1858 naar Japan was getrokken, was van geboorte een Hollander. De Hollandsche taal was in die dagen DE HANDELSBETREKKINGEN TUSSCHEN NEDERLAND EN JAPAN. « het biimendringen van Samurai in het Britsche Gezantschap werden meerderen gewond en ontkwamen allen slechts als bij toeval aan den dood. Dat, als straf voor een doodslag op Europeanen gepleegd, aan de Schatkist een geldboete werd opgelegd, maakte een ongunstigen indruk op de Japanners. „Met geld is bij die barbaren alles goed te maken!" zoo spraken zij. Wanneer echter een Japanner dooreen Europeaan werd vermoord, was van een geldelijke uitkeering geen sprake; trouwens, de Japanners waren te trotsch om daarnaar te vragen. En zulke moorden zijn voorgekomen, want als gieren tuk op aas, waren talrijke avonturiers, het schuim van alle natiën, naar het onbekende land getogen, hopende daar hun slag te slaan. Zoo werden er 100.000 geweren aangebracht en verkocht voor vetel geld, terwijl later-bleek dat het verouderde wapenen waren, en vrijwel waardeloos (Pompe 1. c). Door het openstellen van de havens werden alras alle levensmiddelen duurder, wat evenmin geschikt was om de inboorlingen te verzoenen met die indringers. Tusschen het jaar 1857 en 1862 steeg de prijs van rijst (de volksvoeding) met 30 tot 60 perc; die van visch met 50 en van vruchten met 100 perc. Wel waren in de beide havens Nagasaki en Yokohama de loonen intusschen gestegen, doch daarvan trok de massa des volks, de landbouwer van het platteland, geen enkel voordeel, waren daarvan voor hem eer nadeelen te wachten. Latere jaren was hun eigen Regeering, om aan de millioenen te komen voor leger en vloot, verplicht hooge invoerrechten, zelfs op levensmiddelen te heffen, wat de toestanden nog verergerde. De rust van het land was verdwenen; een ongestoorde vrede van meer dan 250 jaren (1615—-1866), zooals geen enkel volk ter wereld ooit heeft gekend, liep ten einde. Het aloude Regeerstelsel werd omver geworpen. Japan werd ge-Europeaniseerd, het conservatisme vervangen door de revolutie; de machinale industrie deed haar intrede. De moderniseering van Japan, met geweld doorgedreven, was nu geworden een vraag van leven of dood; want wat was de expeditie van Commodore Perry anders dan „a threat to the effect that if Japan choose to remain Oriental, she should not be allowed to remain her own mistress"1). En dat met het (al of niet uitgesproken) doel om Japan onder de knie te krijgen, de rijkdommen van zijn boven- en ondergrond te exploiteeren, handelswinsten te behalen, in één woord het te exploiteeren tot eigen voordeel! Ook daarin is men niet naar wensch geslaagd, da^lr ziy de ontembare energie en het machtige aanpassingsvermogen van dit het eenige middel van verkeer met de Japanners. Een lnlandsche tolk vertaalde het Japansch in die taal; en Heusken, die zoowel Hollandsen als Engelsen verstond, gaf dan de verklaring in dit laatste. Dit omslachtige stelsel van vertolking werd echter weldra vereenvoudigd door het leeren van Engelsch door Japanners en van de Japansche taal door* Engelschen en Amerikanen. J) Basil Hall Chamberlain. Things Japanese p. 337. 36 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. merkwaardige volk. De stokstijf-reactionnaire Daimyös werden mannen van hervorming en vooruitgang; de krijgslieden van Satsuma enChöshü, — die den Mikado weer de macht in handen speelden, uit afkeer van den Shögun die genoemde Tractaten met Vreemde Mogendheden had durven sluiten, — maakten rechts omkeert: „history has never witnessed a more sudden volte-face"(l.c). Zij verklaarden zichnietalleenivoorstanders van het verkeer met het buitenland, doch stevenden met alle macht naar de moderniseering van Japan op het terrein der groot-industrie, om daarvan te maken een eersterangs Mogendheid, wier woord opgeld zou doen voor de rechtbank der volken. De Shögun viel, het feodalisme werd uitgeroeid, de macht gecentraliseerd in de handen van den Keizer; Japan zou nieuwe paden betreden om op te gaan in de richting van een der hoogste plaatsen onder de vooruitstrevende volken van den aardbol. Het keerpunt in Japans historie was gekomen, 'dat zou blijken te zijn: „a signal event in the history of the World". „When an American squadron arrived to break down Japan's isolation, she did not possess even the beginning of a national fleet or a national army, of an ocean-going mercantile marine; of a telegraphic or postal system; of a newspaper press; of enlightened codes, of a trained judiciary, or of properly organized tribunals of justice. She knew nothing of occidental sciences and philosophies; was a complete stranger to international laws and the usages of diplomacy; had no conception of parliamentary institutions or popular representation, and was divided into a number of feudal principalities each virtually independent of the other, and all alike, untutored in the spirit of nationahty or imperialism. In thirty years these conditions were absolutely metamorphosed" (Brinkley). Japan heeft zich snel opgewerkt tot een moderne natie, en bezit thans een Regeerstelsel op constitutioneele basis, militie en leerplicht; beschikt over een uitgebreid net van spoorwegen en telegrafen, over een machtige handelsvloot bemand door ervaren zeeheden, doch ook over een eerbiedwekkende oorlogsvloot en een modern leger van een paar milhoen man, uitnemend gedrild en bewapend. De wetten werden herzien, de rechtspraak op Westersche leest geschoeid, het volksonderwijs geregeld, een uitgebreide pers in het leven geroepen; en op elk Internationaal Congres, op elk gebied der Wetenschap wordt de stem van Japan gehoord, terwijl een wonderbaarlijk snel ontwikkelde groot-industrie het tot een factor van beteèkenis maakte op de wereldmarkt. De oorlog met China in 1894—1895 en de „stupendous struggle with Russia" (1904), dus juist met de twee grootste landen van den aardbol, bewezen hoe snel de verandering kwam en in hoe korten tijd — want daarbij tellen in onze eeuw 20. Verkoop van eetwaren op straat. 22. Vischverkooper in Tökyö. HERINNERINGEN AAN HET VERBLIJF DER NEDERLANDERS IN JAPAN. 37 alleen geweren en kanonnen — Japan zich heeft opgewerkt tot een Mogendheid van den eersten rang. Tot die ontwikkeling, — zij het in stilte, op vredelievende wijze, door moreelen invloed en zonder het zenden van machtige vloten, — heeft ook Nederland het zijne bijgedragen. Nederlands invloed van tut Deshima was een factor van beteekenis voor de evolutie van het land der Rijzende Zon... 4. HERINNERINGEN AAN HET VERBLIJF DER NEDERLANDERS IN JAPAN. Het boek der Japansche vrienden van de „Japansch-Nederlandsche Vereeniging" heeft daarover wel het een en ander medegedeeld, doch lette meer op het heden. In menig oud boek worden voorwerpen, van Hollanders afkomstig, vermeld; en dank zij de zorg waarmede Japanners al dergelijke zaken bewaren, zullen deze thans nog wel aanwezig zijn. Nagasaki, Shimonoseki, Hagi (de oude Residentie der Chöshü) en niet het minst Hirado kunnen dan waardevolle herinneringen opleveren. Op de 2e vergadering van de Japanese-Holland Society /onder leiding van graaf Okuma, werd ons een „maki-mono" (rolteekening) getoond met Japansche bijschriften, waarop het geheele doen en laten der Nederlanders te Deshima in alle bijzonderheden was geschetst, dingen zoowel den handel betreffende als uit het dagelijksch leven. Hokusai's prenten geven van hun reizen menige — meestal humoristische — schets. Doch vooral de tempels moeten ook in dit opzicht veel zaken van waarde bevatten. Zoo vindt men, in den tempel van Sengen (de godin van den Fuji-San) te Shizuoka, eenige Hollandsche schilderijen van den XVIIen eeuwschen avonturier Yamada Nagamasu, reeds vroeger vermeld. Te Kyöto, in den Kiyomizu-dera (aan Kwannon, de godin der Ontferming, gewijd), vindt men voorstellingen van de ontmoeting van Japansche en Nederlandsche koopheden (in de jaren 1624—1626) aan boord van inheemsche jonken, waarvan het model thans verdwenen is. In het kleine museum op een der galerijen rond de beroemde Shintötempels op het heilige Miyajima, zag ik de afbeelding van een Hollandsen schip met hoog achterdek, van de hand van Köno Morinobu, in 1623. Niet ver van daar die van een grooten driemaster, liggende aan de kade van een Hollandsche stad; en op de lijst, in Japansch schrift, de namen van vele Japanners, „die het goed vonden dat er Hollanders in Nihon waren"; als jaartal staat slechts: „Bunsei", d. w. z. 1818—1829. In het Mausoleum van Ieyasu te Nikkö zijn de groote bronzen kandelabers enz. uit Holland, voldoende bekend. Op een heuvel te Yokosuka (Sagami) wordt nog steeds vereerd het graf van Wül Adams (weliswaar een Engelschman, doch stuurman van 38 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. een Hollandsen schip), met dat van zijn Japansche vrouw (± 1620). Kamer 28 van het Keizerlijk Museum te Ueno (Tökyö) bevat talrijke voorwerpen, verband houdend met de invoering en de uitroeiing van het Christendom in Japan. Verscheiden kasten zijn gevuld met overblijfselen van de vroegere martelaren, en met Japansche amuletten die den invloed van deze „gedepraveerde secte" moesten bestrijden. Kleine crucifixen, rozekransen, misboeken, vindt men er in overvloed, doch ook de langwerpige metalen klokken, met in reliëf het beeld van Christus voor Pilatus, die zij, welke verdacht werden Christenen te zijn, onder den voet moesten treden. Deze ,,f umi" zijn geheel afgesleten1). De brief, door Date Masamune in 1614 aan den Paus gericht, is er te vinden, benevens tal van „Kosatzu", d. w. z. aanplakborden, waarop het volk tegen het Christendom werd gewaarschuwd: „verdachte personen moeten worden aangegeven, belooning zal volgen." Het laatste bord draagt als datum: de 3e maand van het 4e jaar van Kei-o, dat is: het jaar 1868. Op een feest, 18 Juni 1914 door Graaf Matsuura (ex-Daimyö van Hirado) aan enkele Hollanders aangeboden, en door mij bijgewoond, was een heele verzameling oude boeken (voornamelijk Bijbels en reisbeschrijvingen), benevens munten, schilderijen en Delftsch aardewerk ten toon gesteld. Aan het Gezantschap te Tökyö zijn nog de twee gebeeldhouwde stoelen te vinden, waarop te Deshima de hoogste Japansche en Nederlandsche autoriteiten eenmaal broederlijk naast elkander, zaten. Een groot deel der Japansche merkwaardigheden en kunstproducten, in den loop der jaren naar Nederland overgebracht, bevindt zich in de af deeling van het Ethnographisch Museum {e Leiden, die onder de deskundige leiding stond van Dr. M. W. de Visser, aan wiens vriendelijke hulp ik vele gegevens voor dit hoofdstuk heb te danken. Wanneer we de geschiedenis van dit museum nagaan, dan vinden we dat Von Siebold's Japansche verzameling daarvan den grondslag heeft gevormd. Doch ook oudere verzamelingen hebben er later haar plaats gevonden. Het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden bevatte n.1. vele Japansche voorwerpen en boeken, geleidelijk ervoor aangekocht. Reeds in 1815 had Mevrouw de Wed. J. T. Royer, geboren J. L. van Oldenbarneveldt genaamd Tullingh, aan Koning Willem I een groote verzameling gelegateerd, waarbij vele voorwerpen uit China en Japan behoorden. Dit was het begin van het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, dat in 1826 aanmerkelijk verrijkt werd door den aankoop van Cock Blomhoff's Japansche collectie* voor ƒ 30.000 ging deze voor het bekende opperhoofd van Deshima bijeengebrachte verzameling Japansche boeken *) Bij een additioneel artikel van het Tractaat met Holland van 16 Oct. 1857, werd „het beeld-vertrappen" van nu aan afgeschaft, doch blijft het bevorderen van den Christelijken godsdienst en het invoeren van Christelijke boeken verboden. HERINNERINGEN AAN HET VERBLIJF DER NEDERLANDERS IN JAPAN • 39 en voorwerpen in het Kabinet over. In 1832 had hetzelfde plaats met de collectie van J. F. van Overmeer Fischer, die gedurende 10 jaar boekhouder geweest was der factorij op Deshima en in 1822 ook Yedo bezocht had. In 1837 kocht het Rijk de door von Siebold in 1830 uit Japan meegebrachte voorwerpen en boeken, doch deze bleven te Leiden en vormden den inhoud van het „Rijks Japansch Museum von Siebold", het eerste van dien aard in Europa. Later kreeg dit het karakter van een algemeen ethnographisch museum, waarom het in 1864 den naam kreeg van „Rijks Ethnographisch Museum". Tot 1859 onder von Siebold's beheer, kwam het bij diens vertrek naar Japan (want toen dit land eenmaal geopend was, snelde de er uit verbannene er verheugd weer heen) onder het bestuur van Dr. C. Leemans, Directeur van 's Rijks Museum van Oudheden. Doch in 1881 kreeg het een zelfstandig bestaan onder een eigen directeur. Daarop volgde in 1883 de overbrenging van alle ethnographische voorwerpen uit het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden (dat opgeheven werd), naar het Rijks Ethnographisch Museum, uitgezonderd eenig Japansch lak- en aardewerk, dat naar *t Nederlandsen Museum te Amsterdam werd gebracht. Hierdoor waren de drie oudste Japansche collecties van Europa, die van Cock Blomhoff, Van Overmeer Fischer en von Siebold, in 't museum te Leiden vereenigd. Deze verzamelingen zijn alle drie zeer belangrijk en geven ons een beeld van het geheele Oud-Japansche leven. De beide eerste verzamelaars gaven zeer uitvoerige beschrijvingen der voorwerpen, en von Siebold's catalogus werd door zijn groot werk Nippon nog nader toegelicht. Wanneer we de groepeering van het museum volgen, vinden we bij groep I (gereedschappen tot bereiding) gebruik en bewaring van spijzen en dranken), lekkernijen en opwekkende middelen, allerlei verlakte eetbakjes, eetstokjes, theepotjes en saké-keteltjes, eettafeltjes, presenteerblaadjes en saké-schaaltjes; hibachi's (houtskoolvuurbakken), draagbare fornuisjes, monsters rijst, een rijstblok en hamer, tabakstellen,pijpen,pijpefoudralen en tabakzakjes. Groep II (kleeding, sieraden en toiletbenoodigdheden) toont ons tallooze kimono's, obi, staatsiegewaden, poppen als model van kleederdrachten, schoeisel van allerlei aard, kapsels, haarpennen, waaiers, blanketseldoosjes enpenseelen,toüetdoozen,bronzenhandspiegels,zonneschermen, réticules, brieventasschen, scheergerei, etc. etc. Groep III (bouwkunde en huisraad) geeft ons een blik op een reeks zeer mooie modellen van Japansche huizen, ja zelfs een geheele winkelstraat in OudJapan, en biedt ons al het huisraad, van de kamerschermen af tot de kleine hoofdkussens toe. Deze groep is uit den aard der zaak zeer rijk; zij geeft ons niet alleen de huizen, maar ook alles wat daarbinnen te zien is. Dan komt groep IV met de voorwerpen voor jacht en vischvangst, ook toegelicht door schilderijen, en groep V met landbouw en zijdeworm- 40 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. teelt, voor *t grootste gedeelte door kleine modellen en door teekeningen veraanschouwelijkt. Van groep VI en VII brengt de eerste scheepvaart en de andere middelen van vervoer, de tweede handel. Allerlei modellen van schepen, draagkoetsen, reiskoffers, lastpaarden, zadels en paardetuig; verrekijkers, zoogenaamde pasgangers (mijlwijzers) en kompassen vormen de eerstgenoemde groep, terwijl de tweede wordt vertegenwoordigd door weegschalen, maatstokken, telramen, koperen gewichten, muntbiljetten, munten en gedenkpenningen (met goden, Boeddha's en Bodhisatva's erop). Bij groep VIII (bewerking van grondstoffen uit het delfstoffen-, planten- en dierenrijk) vinden we allerlei modellen en voorwerpen die ons een beeld geven van de potten- en pannenbakker»', het maken van porselein en glas, het bewerken van metalen, het bereiden van Zout, saké, thee, kaarsen, papier (ook alle mogelijke papiersoorten), touw, matten, het spinnen, weven en vlechten (vooral van zijde en van biezen matten), het vlechten van manden en ander huisraad, vooral van bamboes, het timmeren, verven, katoendrukken en verlakken; voorts draaiwerk, snij- en beeldhouwwerk van hout, steen, schildpad en schelp. Met groep LX betreden we een geheel ander gebied, dat der wapens en harnassen, voor het krijgshaftige Japan een zeer belangrijke afdeeling. Hier ziet men hoe de kunst zich ook daaraan wijdde en den Oud-Japanschen krijger schitterend wist uit te dossen. Groep X (Staat en maatschappij) doet ons ambtsgewaden zien en waardigheidsteekens, modellen van lange daimyö-processies, theeceremonie en huwelijksplechtigheid. Dan komt groep XI met kunst en kunstnijverheid. Weliswaar zijn de produkten dezer beiden ook in al de andere groepen in ruime mate waar te nemen, doch deze groep is er speciaal aan gewijd. We vinden er klein snijwerk, als b.v. netsuké's (gordelknoopen), en vruchten nagebootst in steen en aardewerk, teekengereedschap, teekeningen en prenten, schilderijen in lijsten en kakemono's, drijf- en damasceerwerk (zwaardversiersels, sloten, taschjes), borduurwerk, tooneel, muziek en dans, speelgoed, de bloemschikkunst, spelen voor volwassenen, en voorwerpen en afbeeldingen betrekking hebbende op wedrennen, valkenjacht, feesten en ceremoniën. Voor de Japanners, aldus Dr. de Visser, de werken van Hokusai besprekende, was het een typisch gezicht, die oud-modische Hollanders met hunne gekrulde pruiken en groote, breedgerande hoeden voor een open venster staand, en daarbuiten dat lachend, kijkend en wijzend gezelschap Japanners, oude en jonge mannen en vrouwen, een jongen en een baby op de schouders van zijn grootvader paardje rijdend, allen prachtig getypeerd en als uit het leven gegrepen. Nog altijd worden te Tökyö de vreemdelingen even nieuwsgierig als wonderdieren aangestaard, en roept hun verschijning, als iets vermakelijks een lach op het gezicht van menig lachlustig kijker. Men kan zich denken, welk een bron van vermaak de NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 4* Hollanders van Deshima waren voor de vroohjke bewoners van oudJapan. Hokusai trok dan ook de aandacht der Hollanders van Deshima, en deze kochten vrijveel van zijn werk, tot de Shögun er een eind aan maakte uit* vrees dat zijn prenten iets mochten verraden van de verdedigingsmiddelen des rijks. Hieruit zien we, dat de Japansche geest toen precies dezelfde was als tegenwoordig! Doch later, in 1830, heeft von Siebold toch nog heel wat Hokusai's werken meegebracht, vooral de boekjes waarvan ons museum rijk voorzien is1). $t\ Groep XII, de slotgroep, is niet minder gewichtig: zij bevat alles wat betreft godsdienst, genees- en heelkunde, opvoeding en onderwijs. Zoo zien we voorwerpen bij begrafenissen in gebruik, grafteekens etc, godenbeelden, huisaltaren, tempelgereedschap, modellen van tempels, amuletten, gewijde muziekinstrumenten en priesterattributen; vervolgens allerlei geneesmiddelen, heelkundige instrumenten, massage-kloppers, gouden en zilveren puncteernaalden etc; en ten slotte schrijfgereedschap, voorbeelden van schrift, boekdruk en boekbinden, en, last not least, een groote menigte boeken, zoowel plaatwerken als ongeïllustreerde werken op allerlei gebied. Zoo vindt men zich in dit museum in Oud-Japan verplaatst, en getuigen de oude verzamelingen van de tijden van weleer, toen het alleen den Hollanders en Chineezen vergund was, een blik te slaan in het aan kunst en oude beschaving zoo rijke leven van dit merkwaardig land. Typische voorstellingen van Hollanders, door Japanners geschilderd of geteekend, vindt men er op schilderijtjes en in boeken, en men voelt de belangstelling, met humor vermengd, waarmede de Japansche schilders de Westerlingen en hunne eigenaardige gewoonten bestudeerden. Door Japanners geschreven Hollandsche verklaringen, in prentenboeken of opschriften achter op kakemono's, die zij uit dankbaarheid voor geneeskundige lessen aan von Siebold schonken, en uit het Hollandsen door hen vertaalde boeken, wijzen op den ijver, waarmede zij onze taal hadden geleerd, en zich de Westersche kennis trachtten eigen te maken. Deshima was voor de vele weetgierigen onder hen inderdaad het venster, waardoor zij verlangend naar de Westersche wetenschappen uitzagen. 5. NEDERLANDS INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. Gedurende meer dan driehonderd jaren bleef de Nederlandsche vlag, ondanks oorlogen, revolutièn en troonsveranderingen in Europa, onafgebroken wapperen op Japans bodem; en ruim twee eeuwen lang kreeg dit land zijn éénigen intellectueelen stimulus van buitenaf door tusschenkomst ") Japansche Kleurendrukken in het rijks Ethn. Museum p. 12. 43 I DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. van de Hollanders. Van hun verblijf aldaar trok Japan, op bijna elk gebied van menschehjk denken en werken, rechtstreeks en middellijk, groote voordeden; de snelle evolutie van het land der Yamata is, althans voor een deel, daaraan te danken. De éérste Europeesche natie, waarmede de Japanners in aanraking kwamen, waren de Portugeezen, door wie zij eenig begrip kregen der Europeesche geneeskunde en van Europeesche wapenen, terwijl in de Japansche taal nog vele woorden op Portugeesche afkomst wijzen. Doch door tusschenkomst der Hollanders kwamen zij in aanraking met tal van Westersche wetenschappen, en de wonderbaarlijk snelle ontwikkeling van het Japan der laatste eeuw, wordt door meerdere schrijvers een gevolg geacht van de grondslagen door Nederland in vroeger jaren gelegd. Voord de jaarhjksche (later vierjaarhjksche reizen) van den Chef der Factory te Deshima, en hun bezoek aan Yedo, speelden een belangrijke rol bij het verspreiden van kennis onder de meest ontwikkelde bewoners van Japan. Talrijke niet-Nederlanders, en ook menig Japanner, hebben trouwens op dien nuttigen invloed der Hollanders gewezen. - De kleine groep Hollanders te Deshima, aldus Dautremer in „Chez nos alliés", hadden grooten invloed op de mentaliteit der Japanners, waarmede zij in den loop der jaren kennis maakten. De geneesheeren en mannen der wetenschap, die op dat eiland verbleven en het land bestudeerden; mannen als Scholten (1643—1650), Camphuis (1671—1676), Kaempfer (1690—1692), Thunberg (i775),,Titsingh (1780—1784), von Siebold (1823—1829 en na 1859), Bijleveld, Speet, onderwezen Japansche jongelingen in Europeesdie wetenschappen, en deden — ondanks alle verboden — de Westersche beschouwingen binnendringen in Japan (zie 82). Aan zulke mannen, zoo schreef Ernst Wilson Clement in zijn A Short History of Japan, waren de Japanners verschuldigd belangrijke kennis, voord op wetenschappelijk gebied, eerst in het geheim verkregen met gevaar voor eigen leven, doch daarom niet minder invloed uitoefenende op het gedachtenleven van dit volk. Ongetwijfdd droegen de Hollanders krachtig bij tot de vorming van het Moderne Japan (p. 96). Welke ook de tekortkomingen der Hollanders mogen geweest zijn, in hun verkeer met Japan, aldus geenszins een vriend onzer natie, David Murray: „the world owes a great debt of gratitude for what they accomplished." (The Story of Japan p. 310). En verder: Wat wij weten van de Japansche geschiedenis en beschaving, tot aan de komst van Commodore Perry (1854), onze kennis van land en volk, was in hoofdzaak het werk der Hollanders. „And not less the debt of the rest of the world is that of Japan herself" (1. c. p. 310). Ongetwijfeld werkten de leergierigheid der Japanners, „hun waarnemingsvermogens, hun vlugheid van begrip, hun uitmuntend geheugen NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 43 en hun scherpte van oordeel", volgens Mohnike, dit onderricht in de hand. Hun gave om vreemde wetenschap in zich op te nemen en toe te eigenen; hun verstand dat heerscht over de phantasie; hun ijver, geduld en volharding, die voor geen enkele moeilijkheid terug deinst, geven hun een grooten voorsprong boven andere Aziatische volken. In dezen geest verklaarde, reeds vele jaren geleden, de groote kenner van het verre Oosten, Sir William Jones, dat wellicht eenmaal Japan in Oostelijk-Azië een dergelijke rol zal spelen als Engeland in West-Europa1). De weg dezer leerlingen van de Hollanders was geenszins effen, en werd nog zwaarder gemaakt door tal van beperkende bepalingen en dedreiging met straffen, die echter ten slotte den rustelcozen vooruitgang niet konden tegenhouden. Hun aantal groeide voortdurend, evenals hunne kennis2). Tot in de laatste jaren vóór de openstelling van Japan, bezochten jongelieden de Hollandsche leermeesters, en vele mannen, die een overwegenden invloed kregen op de Restauratie van Japan, danken hun wetenschap en politieke denkbeelden aan de studie van het Hollandsch. Na een lunch door onzen Gezant, Mr. J. H. van Royen, aan eenige voorname Japanners aangeboden, en waarbij Graaf (thans Markies) Okuma — een der grootste mannen van Japan, de „Wijze van Waseda" —aanwezig was, schreef ik daarover (Juli 1913) het volgende: ökuma woonde in zijn jeugd bij Nagasaki, kwam daar in aanraking met Hollanders, sprak vroeger een weinig Hollandsch en maakte zijn eerste studiën, thans hoogstaande op velerlei gebied, in die taal. De invloed van Nederland op Japan vóór en in het begin van den Meiji-tijd was hem bekend, en in velschillende redevoeringen maakte hij gewag van de banden, die hem en Japan aan ons land binden. Aan boven vermelden disch sprak die uitmuntende redenaar in het Japansch, en als gewoonlijk, verzocht hij na afloop daarvan een der aanwezigen — geheel en al onvoorbereid — dit in het Engelsch te vertalen, wat dan ook erg hakkelend geschiedde, waardoor de groote bekoring van graaf Okuma's welsprekendheid voor ons verloren ging. Het voornaamste wat men er aldus nog van kon opvangen, was de herinnering dat onze toenmalige Koning aan de Regeering van Japan den raad gaf: aan de eeuwenlange afsluiting een eind te maken en de vreemdelingen in haar land toe te laten, waaraan het moderne Japan zijn snelle evolutie heeft te danken. Verder moet, zoo meende hij, Japan dankbaar zijn aan Holland, dat onder het vele geleende kapitaal hier binnengekomen ook veel Hollandsch geld aanwezig was, dat via Londen en Parijs zijn weg hierheen had gevonden en den bouw der spoorwegen, de ontwikkeling der groot-industrie enz. had mogelijk gemaakt. *) Dr. Kleiweg de Zwaan, lx. p. 526. 2) Baron Kikuchi. Japauese Pioneers in Forbidden Fields. Early influence of the Dutch. 44 • DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. Bij het einde zijner speech werd de thans meer dan 8o-jarige man vroohjk en gemoedelijk en „gevoelde hij zich verjongd, daar hij zich nu bevond tusschen de zonen en kleinzonen van al zijn oude vrienden," met wie hij eenmaal den strijd voerde voor zijn idealen. Door zijn toedoen bijeen gekomen, hoopte hij dat de Japansche leden der „Japansch-Hollandsche Vereeniging" ook verder met alle kracht zouden werkzaam blijven, om de wederzijdsche betrekkingen tusschen het Keizerrijk en Nederland met zijn koloniën nauwer aan te halen. Het was den nobelen grijsaard blijkbaar ernst met zijn pogen. Zal Nederland, of liever zullen Nederlanders, hem daarbij steunen? „Zeer zeker!" was het antwoord van onzen gezant, mr. J. H. van Royen, die in keurig Engelsch zijn boeiende rede uitsprak, door een der oudste Europeesche bewoners van Japan, den gezantschapraad L. J. A. van de Polder in uitmuntend Japansch vertaald. „Wij Hollanders, grijpen vol enthousiasme de hand door graaf Okuma en zijn vrienden ons zoo hartelijk toegestoken. Wanneer het van ons mocht afhangen, durf ik verklaren dat onze nieuwe Bond zal leven en bloeien nog jaren en jaren die komen zullen; zal duren ver over de korte spanne van een menschenleven. Zoo lang als er Nederlanders zullen wonen in dit land, zal deze Bond worden gesteund op een wijze de vriendschap van drie eeuwen waardig, die onze natiën heeft verbonden in de historie." Wèl waren er in vroegere tijden nog geleerden in Japan, die zich om de Westersche wetenschappen weinig bekommerden, of daarvan niet wilden weten. Deze werden echter door de overige spottend en minachtend aangeduid met den naam i no uchi no kaeru, d.w.z. „kikkers in een put", waarmede men figuurlijk wilde te kennen geven, dat zij, bij het naar boven zien, niet meer van den hemel zagen dan de kikker, zittende ineen put met nauwe opening, te zien kreeg. Het nut door Nederland aan Japan bewezen, kan ditmaal slechts met enkele ruwe trekken worden geschetst. Onderwijs. Gedurende de Middeleeuwen was dit in handen der Boeddhistische priesters, wier tempels als scholen dienden; wellicht 8/4 der bevolking kon lezen en schrijven (althans in de meer eenvoudige Kataen Hiragana letterteekens), benevens een weinig rekenen. De boekdrukkunst was er trouwens al in de VUIe eeuw bekend. Reeds in het begin der XLXe eeuw waren er talrijke volksscholen opgericht, met 30 a 40 leerlingen elk, waar een schoolgeld van slechts enkele centen per week werd geheven, en de onderwijzers voornamelijk met geschenken en dankbaarheid werden betaald. Als kiem van de latere volledige Universiteit te Ueno, stichtte de Tokugawa Regeering in 1856 de „Plaats voor het onderzoek van geschriften der Barbaren", Banshö-shirabe-jo; weldra telde men aldus te Yedö drie 23. Een vroolijke handelstransactie. 24. Handel in geta of sandalen. 25. Speelgoedkraam onder den kerseboom. a6. Nieuwjaarsviering, prent van Torii Kiyonaga (1743—1815). Rijks Etnografisch Museum (Vgl. De Visser, Japansche Kleurendrukken I, 18). NEDBKLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. '5 Universiteiten: één voor de Japansche literatuur, één voor de Chineesche philosophie, en een derde voor „de Hollandsche Wetenschap"; aan deze laatste werden vooral genees- en sterrenkunde onderwezen. Mr. W. K. Gratama (1865) en later H. Ritter doceerden scheikunde aan de „Kaisei-jo"1). Een Academie voor Leger en Marine kwam te Yedo tot stand; daar traden als onderwijzers op leerlingen der Nederlandsche school voor zee-officieren te Nagasaki, waarheen zonen van aanzienlijken uit Yedo en elders waren getrokken. Ook de Mijnbouw werd, door Dr. Pompe, te Nagasaki onderwezen. Freiherr von Siebold was op kosten der Indische kas achtergebleven in de hoofdplaats Yedo, waar hij zelfs Hofartsen onderwees in natuur- en geneeskunde, en Waar hij in staat was zijn kennis van land en volk aanzienlijk te vermeerderen. Ook was deze geleerde in correspondentie getreden met Japansche botanici, en had hij anderen opdracht gegeven tot het verzamelen van naturaliën en geographische waarnemingen. Persoonlijk hield hij aan het Hof van den Shögun een lezing over de anatomie van het oog. Door zulke aanrakingen werd onderling vertrouwen gewekt, werd er een vriendschapsband gelegd tusschen leerlingen en onderwijzers, en leerden de eersten de beteekenis en het nut der Westersche intellectueele ontwikkeling inzien, te eer, daar de leergierigheid en de belangstelling in Europeesche wetenschap bij velen reeds veel vroeger was gewekt door Titsingh en Thunberg (1775). Het eerste nieuwsblad dat in Japan verscheen, was de Batavia Shimbun (1861), terwijl in vroegere jaren de bewoners van Deshima éénmaal per jaar het nieuws uit de buitenwereld ontvingen, wat dan vertaald aan den Shögun werd gezonden, onder den naam van „Oranda Füsetsushö", d.i. „Hollandsch nieuws" 2). Soms liet de Shögun ook wel eens Europeesche bladen vertalen, uitsluitend ten bate zijner ambtenaren: de hulp van Nederlanders was daartoe onmisbaar; ook was Hollandsch de officiëele taal voor alle betrekkingen met het buitenland. Wetenschappen. „Zoowel von Siebold als andere Nederlandsche geneesheeren droegen veel bij tot de kennis der medische wetenschappen en van de natuurlijke historie; zij spoorden Japanners aan tot het leeren van vreemde talen,"3) waarin hun boeken werden verstrekt. Dr. J. F. Eykmann bevorderde de pharmaceutische onderzoekingen; Kaempfer de kennis van geschiedenis en botanie (1690), en Thunberg (1775) maakte ~) Kaisei-jo is de naam, zeven jaren later.aan de Fukuzawa Hoogere School gegeven, en beteekent „Plaats voor ontwikkeling, volmaking"; dit getuigt reeds van meer waardeering voor de Europeesche wetenschap. -) Toyabe, Japanese Journalism and literature, p. 391. *) Count Ökuma, Fifty years of New-Japan (1909) de II, p. 17—18. 46 )E HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. — als natuurvorscher—Europa voor het eerst opmerkzaam op de prachtige flora van dit toenmaals zoo weinig bekende land. Zelfs de in China zoo verheerlijkte „ginseng'* (panax quinquefohum) werd door Kaempfer in Japan ontdekt. Von Siebold verspreidde gratis brochures „Jak-bin-wc-siu-roku", waarin op de genezende kracht van sommige inheemsche planten werd gewezen, terwijl door hemzelf nieuwe geneesmiddelen werden ingevoerd; o.a. de bast van „alyxi Reinwardt" tegen koorts en diarrhee, het Vingerhoedskruid en andere in Japan niet bekende planten. Tevergeefs poogde hij het gebruik van koffie ingang te doen vinden; maar door den invoer der theecultuur op Java bewees hij dat eiland een onschatbaren dienst. Honderden sierplanten en bloemen werden door zijn toedoen naar Europa gezonden. Onmiddellijk na de Restauratie werden het Hollandsch recht en de Hollandsche wetgeving in studie genomen, blijkens de vertalingen uit de jaren 1868 en 1869. Nog in 1875 werd vanwege de Regeering een publicatie over het Fransch-Hollandsch burgerlijk Recht gedrukt. De eerste Japansche boeken over rechtswetenschap en staatkunde werden geschreven door studenten der Hollandsche taal, als Nishi Amane, Katö Hiroyuki en Tsuda Mamichi. Voor den leerstoel in de buitenlandsche letterkunde, 6 Mei 1857 opgericht, werd een tektstboek geschapen naar Hollandsch model. Doch daarna verdwijnt Holland uit de rij der landen bij welke Japan ter schole gaat. Gedurende de XVIIIe eeuw werden boeken over de geneeskunde, over Indische kunst, en niet het minst over de astronomie, uit het Hollandsch vertaald, die de bewondering opwekten van den Shögun Yoshimuné (1716—1745*). Op verzoek van von Siebold werd de hoogte van den top van den Fuji-san barometrisch opgenomen, — wat zijn leerling een straf deed oploopen; een kaart van Japan, hem geschonken, kostte den gever (een Japanner) het leven, en hem zelf kerkerstraf en verbanning. Barometers, thermometers en uurwerken werden door de Hollanders ingevoerd. Tijdens het drukke verkeer van Japan met het vasteland van Azië had, in de 2e helft der VUIe eeuw, de „waterklok" (de clepsydra der Grieken) ingang gevonden. De Portugeezen brachten er, acht eeuwen later, uurwerken met raderen, veeren en slinger; de Japanners zelf vervaardigden klokken met verschuifbare uurwijzers (waarvan er in Leiden nog verscheidene zijn); doch zakuurwerken en Schwarzwalder klokken met gewichten had Japan aan de Hollanders te danken. In winkels van curiositeiten worden vaak nog van die ouderwetsche klokken gevonden. *) Freiherr von Siebold, Nippon dl. II, p. 172. NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 47 Analyses van talrijke mineraal-bronnen, van oudsher bekend wegens hun geneeskrachtige eigenschappen, werden door Burger verricht op zijn reis naar Yedo in 1826. Talrijke malen is de beroemde Tökaidöweg, tusschen Yedo en Kyöto, door leden van het Nederlandsch Gezantschap in verschillende eeuwen beschreven; en de Europeesche wereld kende Japan uitsluitend uit „Dutch accounts"1). Nog heden leveren de natuurhistorische en ethnographische verzamelingen te Leiden een rijke bron van studie voor de kennis van langvervlogen eeuwen. Op kunstgebied heeft Japan weinig aan Europa te danken; in dit opzicht overtroffen de leerlingen hun meesters, meestal uit China afkomstig; wat dezen hun gaven aan modellen, veredelden zij, dank zij hun fijn ontwikkeld gevoel voor al wat schoon is in natuur en kunst. Maar zij schatten de effecten van licht en schaduw te gering en misten alle gevoel voor perspectief; ook heten zij hun weelderige fantasie een al te vrijen loop. Op 't eind der XVTIIe en in de XLXe eeuw is echter de Hollandsche invloed, wat het perspectief betreft, bij sommige artisten merkbaar *). Ook bij de kopergravures van Shiba Kökan (begin XLXe eeuw) is deze niet te ontkennen. Doch nog eens: Hollandsche kooplieden voerden wel veel voorwerpen van vreemde kunst in, niet het minst schilderijen, die thans nog in Japan te vinden zijn; maar de Westersche kunst vond nooit veel ingang bij dit volk met zijn fijnen Oosterschen smaak en zijn diep dichterlijk gevoel. Defensie. Gedurende eeuwen was de kaste der krijgslieden samengesteld uit „Samurai", die een treffende overeenkomst vertoonden met onze Ridders uit de middeleeuwen, en die voornamelijk rekenden op hun zwaard. Door de Portugeezen waren reeds lang geleden vuurwapenen ingevoerd, d. w. z. „lontgeweren", later vervangen door meer moderne vuurwapenen en kanonnen. Doch deze kwamen eerst algemeen in gebruik toen, naar het voorbeeld van Frankrijk, de algemeene dienstplicht werd ingevoerd, en gewone soldaten den vuurdoop moesten ondergaan in den Satsuma-opstand van 1877. Willem Bijleveld (een gevangene van het schip de „Breskens" 1650) onderrichtte met nog twee andere matrozen de Japansche officieren in de behandeling van het geschut, dat in het land zelf werd gegoten. Eerst in het tweede kwartaal der XLXe eeuw, het Takashima Shuhan van Nagasaki op eigen kosten verbeterde geweren en grof geschut uit Holland komen, en hun wijze van gebruik in studie nemen. Een zijner leerlingen, de Gouverneur van Izu, wist alle moeilijkheden te overwinnen en (in 1853) op last van den Shögun zelfs kanonnen te vervaardigen. Een detachement Nederlandsche Marine-officieren zetten in 1855 en volgende jaren dit artüleristisch onderricht voort, en enkele ') Chamberlain, lx. p. 335. , *) Dr. de Visser, Oud- en Nieuw-Japan, p. 51. 48 DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. jaren later (n Juli 1863) werd de „Medusa", onder den kommandant De Casembroot, door deze vlugge leerlingen uit 7 batterijen en van 3 kleine voor ankerliggende oorlogsschepen gedurende anderhalf uur beschoten, terwijl hij, opstoomend tegen een sterken stroom, zich een doortocht baande door de nauwe straat van Shimonoseki en zijn schip wonderbaarlijk werd gered. Ook bij den bouw van versterkte kasteden was de Hollandsche invloed merkbaar. Een eigenlijke vloot bezaten de Shöguns der Tokugawa-periode niet. De grondlegging eener werkelijke oorlogsmarine dagteekent van den tijd dat Donker Curtius de Nederlandsche Regeering aanraadde stoomschepen naar Japan te zenden, ten einde daar den lust tot het gebruik daarvan op te wekken. De „Soembing" werd dan ook in 1855 als geschenk van Koning WiUemlIIaangeboden^jteirwijldoorHollandschezee-orHcierendeMarineschool te Nagasaki werd opgericht; weldra werd deze bezocht door tal van jonge Japanners, die „met gretigheid het onderwijs verslonden". In 1863 werden Japansche officieren ter opleiding naar Holland gezonden, en teruggebracht met het aldaar gebouwde oorlogsschip, de „Kajo Maru" onder de leiding van een Hollandsch zeeman. Hiermede was de grondslag gelegd tot de weldra zoo machtige en volkomen moderne vloot. Nergens, trouwens, was de invloed van het Westen zóó duidelijk zichtbaar als op militair gebied, waar het moderne verdelgingstuig in dienst werd gesteld van den heldhaftigen geest uit vroeger eeuwen. Vooral de „engines of war", schreef Perry in zijn dagboek, trokken de aandacht der Japanners die later van den President der Vereenigde Staten getrokken kanonnen, achterlaadgeweren en revolvers ten geschenke kregen en daarvan gretig gebruik maakten. Het laatste verzet der aanhangers van het Shögunaat, toen de legers te land waren vernietigd, had plaats op zee, toen Admiraal Enomoto, aan het hoofd van een in Holland gebouwd eskader, tot tweemaal toe (Juli 1869) het onderspit moest delven tegen de keizerlijke vloot. Tsushima toonde, in 1905, wat deze later is geworden. Ofschoon Japan sedert de vroegste tijden een volk van koene handelaars en stoute zeeroovers kweekte, die reeds in de 7e eeuw onzer jaartelling de hooge zeeën naar Zuid-China doorkruisten, om dan terug te keeren beladen met zijde en andere artikelen van weelde en kunst, was der scheepvaart in open zee, door de strenge afsluiting van het land, de kop ingedrukt. Doch tegen het einde van het Shögunaat togen jongeheden naar Holland om er den scheepsbouw te leeren, en werden in Holland, voor rekening van Japan, twee schepen vervaardigd betaalbaar voor Vs in koper, 8/6 in kamfer, was en lakwaren, en voor slechts Vs in *) Om dit schip brandstof te verschaffen, werd in 1855 te Mieki de eerste schacht gebouwd, dus de stoot gegeven aan de exploitatie van steenkool, die reeds vóór den oorlog jaarlijks een waarde van 80 millioen yen opleverde. NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 49 geld1). Dat geschiedde onder dagelijksch toezicht van Japanners, die aldus „every branch" van den scheepsbouw wilden leeren. De werf te Nagasaki, nog steeds een der grootste van Japan, werd in 1856 gebouwd door Hardes, officier-machinist bij de Nederlandsche Marine, die er tevens een havenhoofd aanlegde voor groote schepen toegankelijk. Tevens vormde hij een corps machinisten, die lange jaren dienst deden op Japansche stoomschepen. Voor de organisatie van Post- en Telegraafdienst, voor spoorwegen en trigonometrische opnamen, voor havenbouw, waterwerken, enz, werden buitenlanders in dienst genomen, waaronder menig Nederlander, terwijl Japansche studenten in Nederland de Universiteiten en de Polytechnische School te Delft bezochten (omstreeks 1871). Doch overal spande Japan haar beste krachten in, nam doortastende maatregelen tot, en slaagde buitengewoon snel in het scheppen van een inheemsche grootindustrie. Hier behoeft alleen de invloed der Hollanders te dezen opzichte te worden besproken, en die was uit den aard der zaak gering. Eerst na de opheffing van hun afzonderings-toestand, en dat wel omstreeks 1880, ontstond de machinale industrie op ruime schaal, in een land voorheen bewoond door een trotsche aristocratie en een nederig hoerendom met eenvoudige behoeften. De noodzakelijkheid van meer productie werd door de inheemsche klassen eerst gevoeld toen leger en vloot zulke groote uitgaven eischten, dat — ondanks de zwaarste belasting — de landbouw alléén daarin met geen mogelijkheid kon voorzien. En toen nu de Regeering eenmaal de noodzakelijkheid had ingezien van het scheppen eener groot-industrie die óók voor den uitvoer zou werken, nam zij de geheele leiding der zaak in handen, want zonder de maatregelen door haar genomen, zou o.a. de uitvoerhandel in de jaren 1877, 1887, 1899, 1909 en 1912 nooit zijn gestegen van resp. 23—52— 215—413 tot 527 milhoen yena). Reeds in de eerste helft der XLXe eeuw waren de smeltovens en molens volgens Hollandsche ontwerpen gebouwd, werd menige industrieele ontdekking door tusschenkomst der Nederlanders en hun boeken in Japan bekend, en deed de stoommachine haar intrede. Gedurende het Tokugawa-Shögunaat (in 1856) werd te Nagasaki een „stoomfabriek" opgericht, onder de leiding van bovenvermelden werktuigkundige, waarvoor alle materialen uit Nederland werden ontboden, daar dit deugdelijke waar leverde. Deze fabriek, met haar Nasmith-stoomhamers, waar gelegenheid was tot het gieten van zware stukken voor machines, ja waar zelfs nieuwe ketels werden vervaardigd, was voor dien tijd in haar soort een reuzenwerk, vooral daar zij in een moeras moest worden' ") Griffis. Townsend Harris in Japan (1895) p. 69. :) Een yen is ongeveer ƒ 1.26. 4 5° DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND» aangelegd. Eenige jaren later, na het vertrek van Hardes, werden deze „Akuno-ura Engine works" met vermelde scheepswerf overgegeven aan de Mitsubishi Cy. Toen,in 1856, Nederl. Marine-officieren Kagoshirna bezochten,werden zij geraadpleegd over de aan te brengen verbeteringen in de geschutfabriek van den Daimyö van Satsuma, en hun meening ingewonnen betreffende de fortificatiën langs de baai aldaar. De invoer van Delftsch aardewerk, nog veel in Japan aanwezig, leidde tot overdreven versiering van sommige vazen, wat uit een oogpunt van kunst geen voordeel mocht heeten. Ook glaswerk, fluweel, enz. leerden de Japanners oorspronkelijk kennen door den handel der O. I. Compagnie, en al heel spoedig werden deze artikelen nagebootst. Tabak en brood werden door de Portugeezen ingevoerd, wat nog blijkt uit de Japansche namen „tabako" en „pan". De thans algemeen in gebruik zijnde zeep („shabon"), alcohol en tal van andere artikelen, zijn eveneens aan den invoer te Deshima te danken. Bij de regeling van het muntwezen — voor Japan zoo bezwaarlijk omdat gedurende het tijdperk der afsluiting en de „Natural Wirthschaft" weinig specie noodig was — speelden de Vreemde Mogendheden geen fraaie rol, waarop Donker Curtius met ronde woorden heeft gewezen. De zaak is te ingewikkeld om er hier op in te gaan. Door pressie van Harris (Amerikaansch Gezant) moest de Japansche Regeering een Mexikaanschen dollar inruilen tegen een gelijk gewicht van haar zilveren munt, zoodat voor een waarde van ongeveer ƒ2.25 niet minder dan 3 bu gewicht, dat is ƒ 7.50 werd betaald. Op raad van Donker Curtius werd er een ietwat betere regeling getroffen, en de Mex. dollar gelijk gesteld aan 2 bu; doch persoonlijk heeft Donker Curtius zelf nooit één enkelen dollar ingeruild, daar hij „zulk een voordeel onbehoorlijk vond"1). Door een andere onbillijke regeling wisten de meeste Gezanten en Consuls een winst te maken van resp. 750 en 500 $ per maand. Eén hunner, waarnemend voor 2 Mogendheden, inde aldus ƒ35.000 per jaar; ook deze winst heeft genoemde Nederlandsche Commissaris nooit willen aanvaarden. Door dergelijke daden, evenals door nu en dan Japansche producten te betalen met valsch geld, en, tot groot ongerief van den kleinen man, koperen duiten op te koopen, daalden de vreemdelingen steeds meer in de achting der bevolking; de antipathie tegen deze „geldwolven" vond door zulk bedrijf nieuw voedsel. Op geneeskundig gebied is de invloed van Holland niet gering te schatten; door Hollanders toch werd de eerste stoot gegeven tot de groote verbeteringen waarvan de latere jaren mochten getuigen. De medische wetenschap in Japan, in navolging van die der Chineezen, verkeerde nog in zeer primitieven toestand. Ziekten werden, naar het heette, ver- *) Dr. Pompe van Meerdervoort, l.c. dl. II p. 71. NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 5i oorzaakt door schadelijke stoffen in den vorm van gassen in het lichaam aanwezig. Door het doen inbranden van kogeltjes, „mogusa" of moxa, op de bloote huid, door het inbrengen van fijne naalden tot op ix/s en 1V4 cM. onder de huid (acupuncture), door massage van verschillenden aard, en niet het minst door uiterst heete baden (soms, als te Kusatsu, tot 45 en 52° C. toe), trachtte men deze gassen door de gemaakte openingen dan wel door de natuurlijke poriën te doen ontsnappen. In Whitney, Notes and History of the Medical Progress of Japan (1885), kan men daarover, van de oudste tijden af, belangrijke gegevens vinden. Den Hollandschen geneesheeren te Deshima gelukte het betere begrippen ingang te doen vinden. Thunberg, Mohnike, van den Broek, von Siebold, Pompe van Meerdervoort, Bauduin en anderen, waren daarbij met vrucht werkzaam door het houden van lezingen, het verspreiden van brochures en het geven van aanschouwelijk onderwijs, Dr. Pompe gaf o. a. een completen cursus over anatomie, physiologie, oogheelkunde, geneesmiddelen-leer, enz., waarvan nog een geschreven dictaat in de Bibliotheek der „Deutsche Gesellschaft für Natur-, Landund Völkerkunde Ost-Asiens", te Kanda (onder No. 3.103) is te vinden. Uit het verre binnenland trokken Japanners naar Nagasaki om dit onderwijs te genieten, en met ware volharding oefenden zij zich in de Hollandsche taal om die voordrachten te kunnen volgen; boeken over geneeskunde werden woord voor woord door hen vertaald. Men sprak dan ook later, en spreekt nog wel eens van de Doctoren der „Dutch school". Een leerling van Dr. Pompe, namelijk Mats-Moto-Lyozun, werd lijfarts van den Shögun en volgde hem te velde in 1866. De Europeesche genees- en heelkunde werd zoodoende populair gemaakt in Japan. De Daimyö van Echizen gaf dan ook reeds in 1856 het bevel de Hollandsche wetenschap toe te passen voor de medische praktijk 1). Wat von Siebold is geweest voor de Japanners, wordt door Marq. de la Mazelière naar verdienste geschetst: „Zijn vrienden woonden niet alleen in allerlei deelen van Japan, zij behoorden ook tot alle klassen, zoowel Vorsten als Ministers, kooplieden en mannen des volks, doch vooral veel geneesheeren. Vrouwen van alle standen deden een beroep op zijn hulp tot herstel van hare gezondheid. De wetenschappelijke boeken in Japan door Hollanders aangevoerd, werden eerst goed begrepen toen zij in von Siebold een leermeester en gids hadden gevonden. De dankbaarheid der Japanners was dan ook zoo groot, dat zij minstens een half dozijn monumenten hebben opgericht om zijn nagedachtenis te eeren. Aan hem had de Hollandsche taal dan ook een ruime verspreiding te danken, tot zij in het midden der vorige eeuw geleidelijk door het Engelsen werd verdrongen"2). ") Griffis. The Mikado p. 69. *} Le Japon. Histoire et Civilisation. Tome IV p. 151. 53 3E HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. Vergunning voor praktische anatomie was lang niet gemakkelijk te verkrijgen; het ging toch niet aan dat „een leehjke barbaar zich zou oefenen op lijken", al waren het ook maar die van misdadigers. Toch had, 9 Sept. 1889, door Dr. Pompe de eerste lijkopening plaats, in tegenwoordigheid van 46 doktoren, waaronder één vrouwelijke. Enkelen hunner konden later zelfstandig operaties verrichten, en dat met uitnemend succes. De eerste lijkschouwing gaf den doodsteek aan de vroeger zoo hoog geschatte Chineesche wetenschap op anatomisch gebied, daar alstoen bleek dat deze de ligging der menschehjke organen verkeerd had voorgesteld, doch de Hollandsche de juiste plaatsen had aangewezen. De geneeskundige behandeling maakte, onder leiding der Nederlandsche geneesheeren te Deshima, groote vorderingen; doch deze werden vertraagd, ten deele door de verbodsbepalingen van de bakufu, en anderzijds door den onwil der zieken om deze moderne methoden toe te passen. Op het terrein der chirurgie bleven de Japanners het acupunctuur (doorprikken met naalden) en het branden met moxa zelfs tot heden getrouw, en leerden zij van von Siebold niet veel meer dan de kunst om wonden te verzorgen en de wijze om een oogcataract te opereeren. Pokken kwamen in Japan veelvuldig voor; het aantal pokdaligen bedroeg er omstreeks 1860 wel Vs van de bevolking. Toch had von Siebold reeds in 1825 de koepokinenting doorgedreven, doch men was daarmede niet verder gegaan en werkte met slechte entstof; later het men betere van Java komen. Eerst in 1873 werd de vaccine behoorlijk geregeld. Bij heerschende epidemieën, b.v. cholera, werd aanvankelijk de „Hollandsche methode'' gevolgd, later vervangen door het Amerikaansche stelsel1), terwijl Dr. Pompe een handleiding tot voorkoming der cholera verspreidde. Dank zij zijn ijver bij de bestrijding daarvan, in de jaren 1858 en 1859, werd hij er zelf door aangetast. Oók op het gebied der hygiëne was deze edele man in Nagasaki nuttig werkzaam, door het doen opruimen van mesthoopen en het dichtwerpen van stinkslooten, uit welke (vooral gedurende de aardbeving van 26 Mei 1828 te Nagasaki) vele moerasgassen opstegen. Gedurende de vijf jaren Van zijn verblijf behandelde hij — en dat geheel belangeloos — niet minder dan 13.600 zieken, waarvan bijna de helft vrouwen en kinderen; wat wel getuigt van het vertrouwen hem door het volk geschonken. Ook mocht von Siebold te Yedo een hofdame verplegen, die aan een verharding der rechterborst leed. Men had zoogenaamde „Keizerlijke Geneesheeren" ten dienste van den adel, en particuliere voor de massa van het volk; een ieder had het recht dit vak vrij uit te oefenen; dientengevolge stonden zij maatschap- i) Okuma, lx. p. 303. 27- Straatversiering bij het Nieuwjaarsfeest. 28. Tempelbezoek op het Nieuwjaarsfeest NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 53 pelijk laag aangeschreven, en moesten zij zich met hongerloonen tevreden stellen. Tegenwoordig telt men in Japan ongeveer 36.000 doctoren, waarvan ongeveer 25.000 Hollandsch en Chineesch onderricht ontvingen, en bereids 7000 volgens de moderne methode zijn opgeleid, waarbij Japan de vreemde wetenschap in zich opnam, haar verbeterde, en zijn eigen weg volgde1). Aan wetenschappelijk-verloskundige hulp was in het midden der vorige eeuw volslagen gebrek, behoudens één enkele uitzondering, en wel de onechte dochter van een Hollandsch geneesheer, die er een goede accoucheuse is geworden. Thans is het aantal „samba" (vroedvrouwen) verre van gering. Overigens zijn in den regel de bevallingen niet moeilijk in Japan, en hebben er slechts zelden noodlottige complicaties plaats. Het eerste hospitaal werd 21 Sept. 1861 opgericht te Nagasaki, onder de Japansch-Nederlandsche vlag. Dat was niet geschied zonder bezwaren ook van godsdienstigen aard, daar men zich niet kon verzoenen met het denkbeeld dat de adel en de gewone man in één zelfde kamer zouden liggen, terwijl de vrouwen van beteren stand een heel gevolg van „nesans" (bedienden) wilden medenemen. Toch slaagde Dr. Pompe met zijn model-inrichting, al duurde het vele jaren, aleer naast de militaire hospitalen, ook burgerlijke ziekenhuizen werden opgericht, waarbij Sir Harry Parker zich zeer verdienstelijk maakte. Het was destijds een hooge onderscheiding voor vreemdelingen, wanneer de Shögun hun een sabel ten geschenke gaf. Dat die eer, behalve aan Commodore Perry, ook te beurt viel aan de Nederlanders Fabius, Donker Curtius, enkele Marine-officieren en Dr. Pompe v. Meerdervoort, bewijst wel dat hun belangelooze toewijding naar verdienste werd gewaardeerd. Ook de invoer van opium werd door Hollandsche geneesheeren bestreden. Herhaaldelijk werden door Engelsche en Amerikaansche handelshuizen (omstreeks 1860) pogingen aangewend om, evenals in China, dit heulsap onder het bereik der Japansche bevolking te brengen, doch gelukkig te vergeefs. De hooge prijs was voor de arme inwoners een onoverkomelijke hinderpaal, en zijnerzijds deelde Dr. Pompe op ruime schaal een in het Japansch geschreven vlugschrift rond, waarin de gevolgen van het opiumgebruik met schrille kleuren werden afgeschilderd. In de additioneele artikelen van het tractaat, 30 Jan. 1856 tusschen Japan en Nederland gesloten, werd in Art. 14 opgenomen: „de invoer van opium is in Japan verboden." En daaraan heeft men steeds streng de hand gehouden. In de Japansche taal, omtrent welker afkomst men nog niet zeker is, schijnen weinig Hollandsche woorden te zijn overgenomen. Aan het ') Okuma, l.c. Hoofdst. XV. 54 >E HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. Spaansch en Portugeesch werden in de XVI eeuw. en aan het Engelsch — vooral voor levensmiddelen en huishoudelijke gereedschappen — in onze eeuw vele uitdrukkingen ontleend, ofschoon juist voor moderne begrippen als telegram, photographie, bicyclette, enz. meer Chineesche termen in zwang kwamen. Wellicht zijn voor de scheepvaart nog wel Nederlandsche uitdrukkingen aan te wijzen, ofschoon deze, door hun harde keelklanken, niet zeer geschikt zijn voor het Japansche spraakorgaan. Nog niet zoo lang geleden heeft Baron Dairoku Kikuchi, president van de Keizerlijke Academie te Tökiö, in een Amerikaansch tijdschrift een artikel gepubliceerd, waarin hij in den breede deed uitkomen wat Japan ook op het gebied der taal aan Nederland heeft te danken. De bestudeering onzer schrijftaal was er tot 1745 verboden; maar eenmaal per jaar kregen de studenten van Yedo permissie om de chefs der Hollandsche nederzettingen te ondervragen over alle mogelijke onderwerpen, en als resultaat daarvan werden reeds in 1714 en '15 boeken uitgegeven, die, zooals de schrijver het uitdrukt, den weg openden voor de invoering van Westersch onderricht. Een zeventig jaar later kwam er zelfs een boek uit over de bestudeering der Nederlandsche taal, dat in 1796 werd gevolgd door een Hollandsch-Japansche dictionaire die 80.000 woorden bevatte, en gecompleteerd in 1855—'58 werd herdrukt. Intusschen werden in den loop der tijden verschillende verkorte handleidingen van de studie der Nederlandsche taal opgesteld, en sommigen daarvan ook in druk gegeven. In 1811 werd er een bureau voor vertalingen opgericht, waarvan een Hollandsche tolk een der voornaamste leiders was, en waarin later de knapste Hollandsche leerlingen werden opgenomen, namelijk Japanners, die de Nederlandsche taal voldoende machtig waren. Ook wat de Japanners op het gebied der geneeskunde aan Nederland te danken hebben, wordt vooral door baron Kikuchi in den breede vermeld. Een Nederlandsen boek over de geneeskunde werd reeds in 1793 vertaald: „het was toen voor de eerste maal dat het Westersch systeem van de inwendige geneeskunde aan Japan bekend gemaakt werd"1). Uitsluitend voor de Japansche tolken bestonden het recht en de mogelijkheid van vrijen omgang met de bewoners van Deshima; dientengevolge leerden zij veel van de „ollanda". Ieder voorjaar werd, bij het jaarhjksche bezoek aan Yedo, deze plaats gedurende eenige dagen een centrum van studie der Hollandsche taal. Reeds in 1739 schreef Bunso Aoki een Hollandsch woordenboek, en verklaarde hij zich een voorstander van het „rankwa", da. het hollandiseeren van Japan. Sugita bezat een Hollandsch boek over anatomie, dat hij onder onnoemelijke bezwaren wist te vertalen. De bijschriften bij de platen kon hij in het *) De Standaard 15 Mei 1920. NEDERLANDSCHEN INVLOED OP DE ONTWIKKELING VAN JAPAN. 55 Japansch laten overbrengen, doordat hij toeschouwer was bij de sectiën op veroordeelden. In vereeniging met een paar anderen trachtte hij, slechts hier en daar een woord begrijpende, de overige te vinden uit het zinsverband. Maar woorden als „wenkbrauw", „verheffend", „integendeel", enz. kostten hun uren zoekens en overwegens. Toch, ondanks alles, slaagden zijl Om Hollandsche boeken werd letterlijk gebedeld; of wel men vroeg ze in bruikleen en zat er dan dag en nacht in te snuffelen. Ook werd er menig boek gestolen, dan wel met zijn gewicht in goud betaald, — al moesten vele leergierigen dit met den dood bekoopen en al viel nog in 1850 een zekere Takano Chohi ten offer aan „the narrow intolerance of the Tokugawa's for Dutch studies"1). Het vertalen van zulke boeken in het Japansch mocht, volgens Edict van 1849, eerst plaats hebben na censuur en toestemnung der Regeering. Eerst na 1862 legde men zich óók toe op het leeren van Engelsen, dat eerlang het Hollandsch, ook als officieele taal, geheel zou verdringen. Des ondanks werd toch in de jaren tusschen 1820 en 1857 menig boek — zelfs de Fabelen van Esopus —overgebracht in de inheemsche taal *). Een school waar enkele Nederlanders Japansch konden leeren, werd na de Restauratie te Nagasaki door de Regeering opgericht. Voor de Europeesche Wetenschap was Nederlandsen aanvankelijk het éénige voermiddel; en in het Ethnographisch Museum te Londen zijn nog tal van in het Japansch vertaalde boeken te vinden. De allereerste vertaling was een boek over de geneeskunde, dat in 1774 gereed kwam. Vergurming tot de studie der Hollandsche taal was reeds in 1720 aan enkelen verleend; en omstreeks 1858 werd zij te Osaka — onder het voorwendsel van medische Studie — door velen aangeleerd, ooi. door den invloedrijken wijsgeer Fukuzawa Yukichi, den „Wijze van Mita", die mét alle kracht aandrong op de Europeaniseering van zijn land. Velen hunkerden sinds jaren naar die bron van kennis en wetenschap te Desliima, waaraan zij zich zoo gaarne hadden gelaafd: wantin hun oogen was Europa de bakermat aller wijsheid en wetenschap, en van het licht dat daar in volle glorie scheen konden zij slechts nu en dan, en dat te Deshima, één enkel straaltje opvangen, dat als door een reet in de blinden van een gesloten huis tot hen doordrong. Van 1650— 1850 zag men naar dat onbeduidende Settlement te Nagasaki uit „with an eager mind" als naar „a fountain of intellectual light"8). Doch helaas! alles wat uit den vreemde kwam was uit den booze, sedert vreemdelingen Japan hadden willen onderwerpen. ") 'Transactions Asiatic Society of Japan, al. XXXIV p. 99. *) Dr. de Visser, 1. c. p. 79. *) B. H. Chamberlain, 1. c. p. 154. 56 DE HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. De „rankwa" of beter „ran-gaku" (Hollandsch-leerenden) hebben veel gedaan voor de ontwikkeling van Japan in onze dagen; met moed. volharding en zelfverloochening hebben zij propaganda gemaakt voor Westersche denkbeelden. Wat von Siebold reeds voor jaren voorzag is werkelijkheid geworden: „die Kultur-Entwicklung in Japan durch die Fortschritte unserer Wissenschaften macht Epoche"1). De Europeesche denkbeelden sijpelden langs Deshima binnen, en dat „none less real because it trickled underground". En dit leidde, ten slotte, tot de openstelling van Japan, die op den duur niet was te vermijden. „Men moge dan ook niet vergeten," schrijft Dr. Pompe van Meerdervoort terecht, „wat Nederland reeds vóór 1854 (Tractaat met Amerika) gedaan heeft om het stelsel van afsluiting te doen vervallen; en dat niet door het dreigen met oorlogsschepen, doch • langs vredehevenden en diplomatieken weg, vooral door Donker Curtius." 6. DE OPENSTELLING VAN JAPAN. „Taikö wa saikin wo kaerimizuM. (Bij groote verdiensten let men niet op kleine gebreken.) De eerste stoot tot de moderne ontwikkeling van Japan is dan ook ongetwijfeld gegeven door Hollanders, die er in slaagden het vertrouwen der machthebbenden te winnen, wat von Siebold (genaturaliseerd Nederlander) een eisch noemde van goede politiek, — trouwens door hemzelf met vrucht in praktijk gebracht. „By force of character, by urbanity of manner, by skill as a physician, von Siebold obtained an extraordinary hold over the Japanese, suspicious and intractable as they then (1833—1826) were"2). Hij was de eerste Europeaan die na Will Adams (in 1860) geroepen werd als adviseur van den Shögun. Zijn leerlingen verafgoodden hem; zijn zoon Alexander bleef lange jaren in Japanschen Staatsdienst. Op listige wijze door de Indische Regeering teruggeroepen, stierf de man aan wien Java haar bloeiende theecultuur en Leiden haar prachtige verzameling dankt, den ioden November 1866 te München, van verdriet en hartzeer over de miskenning die — als van zoovelen in Nederland — ook zijn deel werd. De Japanners echter hebben hem niet vergeten. Geen enkel Europeesch Staatsman en nog minder Diplomaat toonde zulk een juist inzicht in wat er gistte in Japan, als von Siebold toen hij schreef (1863): „H s'opère au Japon une révolution, la restauration de l'ancien Empire et le retour au pouvoir du Mikado actuel. Par la médiation unanime des Puissances, cette Restauration aurait pu être amenée *) Nippon, p. 168. *) Chamberlain, 1. c. p. 439. DE OPENSTELLING VAN JAPAN. 57 en paix et mise a pront tant pour leurs intéréts économiques que commerciaux." Hij wees ook op de onvergeeflijke fout der Mogendheden om in hun Tractaten den Shögun in plaats van den Mikado als „Souverein" te erkennen. Als adviseur der Nederlandsche Regeering streefde hij reeds vóór 1844 naar de opening van Japan voor het wereldverkeer. Van meer invloed daarop was waarschijnlijk de Brief door Koning Willem II I'S Aug. 1844 geschreven aan den Shögun Ieyoshi, en naar Japan overgebracht door het fregat Palembang (kapitein Koopman)1). Deze brief verwees naar de gebeurtenissen in China: hoe dit had moeten zwichten voor de overmacht en tot openstelling zijner havens had moeten overgaan. „Wij zijn bezorgd,** schreef de Vorst, „voor de toekomst van Japan, en moge het ons gelukken die toekomst voor rampen te vrijwaren door Onzen goeden raad!'*.... Het antwoord van den „Emperor of Japan to the king of Holland" was geteekend door vier leden van de „Goroju", en deze dankte den Koning voor zijn „sincere loyalty". Dit antwoord ging dus niet rechtstreeks, doch door tusschenkomst van een delegatie, daar Holland werd beschouwd als „tributary of Japan". „De oude Wet," zoo heette het verder, „verbood allen handel behalve met China en Holland, waarvan wij niet kunnen afwijken." De welgemeende raad vond dus niet dadelijk gehoor, dóch stemde tot nadenken en werd in den Rijksraad besproken, zoodat een Engelschman, Dr. D. C. Greeve, kon schrijven: „King William did share to a degree worthy of wide recognition, in preparing for the opening of Japan" (1. c. p. 104). Niet alleen Koning Willem II was het die den Japanners den raad gaf hun land vooral te openen voor de Amerikanen, doch ook andere Nederlanders effenden den weg voor Perry, als vertegenwoordiger der Groote Republiek. De Hollandsche Consul Donker Curtius sprak daarover met Japansche Ambtenaren, en deze beloofden hun invloed aan te wenden op den Shögun, om alle mogelijke handelsfaciliteiten toe te staan aan vreemdelingen, „mits men een middel kon aanwijzen om opium en Christendom buiten het land te houden"8). In 1853 werd Donker Curtius naar Japan gezonden met den titel van „Nederlandsen Commissaris" in plaats van het voormalige Opperhoofd, waaruit duidelijk bleek het diplomatieke karakter der zending van dezen man, die zich onmiddellijk toelegde op de grondige bestudeering der toestanden daar te lande. Zijn streven was, den Japanners proefondervindelijk te doen inzien wat Europeesche beschaving en technische ontwikkeling eigenlijk beteekenen, en langs vriendschappehjken weg ") Deze brief is te vinden in het Tijdschrift voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Ind. 1867 en in TtonsQCtionSf etc* dl. XXXVI p. 102 en v» v* ") W. E. Griffis. Hepburn of Japan (1913) p. ju 58_ DB HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. trachtte hij hun in de goede richting te sturen. Zijn eerlijke houding in zake muntregeling werd reeds vermeld; zijn waarschuwing tegen het verkeerde optreden der Gezanten werd maar al te droevig bewaarheidx). Toen de Japansche Regeering er over dacht een Gezantschap naar Europa te zenden, dat dan in de eerste plaats Holland zou bezoeken, werd Donker Curtius te Yedo vooraf geraadpleegd; dit geschiedde ook door de Europeesche Gezanten. En korten tijd na het Tractaat met NoordAmerika werd. in 1855, tusschen Holland en Japan een voorloopige Conventie gesloten, waarbij van geweld of dreigen met geweld, geen sprake was; deze conventie werd in 1856 en later gevolgd door meerdere Tractaten, gesloten met Nederland en verschillende andere landen. Het kan mijn bedoeling niet zijn, hier in te gaan op den warboel der talrijke Verdragen met Vreemde Mogendheden, nadat „Japan's first Treaty was wrung from her by the terror which Commodore Perry's „black ships" had inspired." De hoofdinhoud van dié welke gesloten werden tusschen 1858 en 1869, was drieërlei: i°. openstelling van (zes) havens voor den buitenlandschen handel, en de vestiging van vreemdelingen binnen de „treaty limits"; 20. de vrijstelling van vreemdelingen van Japansche rechtspraak, de zoogenaamde „ex-territorialiteit"; en 30. een lage schaal van invoerrechten, tot een maximum van 5 pet. ad valorem. Grondslag was dus: de ongelijkheid van rechten tusschen Westersche Mogendheden en Japan „but just emerging from Asiatic semibarbarism"2). Dit griefde dat trotsche volk; en het rustte niet vóór en aleer het, door het scheppen van een sterk leger en een machtige vloot—die in ernstigen strijd hun kracht bewezen — de „treating revision on a footing of equality" schitterend had doorgezet. Want Oostersche sluwheid won het pleit op Westersche diplomatie. De „Japanese negotiators overmatched them in brains;" „they gained a complete victory over their adversaries, and at last avenged on the West the violence which it had committed in breaking open Japan a generation before"2). Doch hiermede naderen wij het jaar 1899 en later, en onze taak loopt ten einde bij de opening van Japan en de Restauratie van 1868, waartoe Holland zeer zeker het hare heeft bijgedragen. 31 Maart 1854 werd dus — door Harris — het Tractaat met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika gesloten, waarbij alleen de havens van Shimoda (op Izu, tegenover Vries-eiland) en Hakodate (Z. W. Yezo) werden opengesteld voor Amerikaansche schepen om de „noodige behoeften'' op te doen; van handelsrelatiën was dus geen sprake. De Hollanders hadden, eeuwen her, reeds veel meer verkregen. Verder was het niet, gelijk daarin vermeld wordt, door een „august Souvereign", *) Dr. Pompe, t. c. dl. II p. 105. *) Chamberlain, 1. c. p. 489 en v. v. DE OPENSTELLING VAN JAPAN. 59 maar alleen door den Shögun, zijn Kroon-generaal, geteekend1). En zelfs dit geringe succes na zulk een optreden, was voor een groot deel toe te schrijven aan „the preliminary efforts of the Dutch" (Sir Rutherford). Na de Conventie van 1855 werd, in 1856, door Nederland een nieuw Tractaat gesloten met Japan, waardoor bij de additioneele artikelen van 16 Oct. 1859 tot den handel in Japan werden toegelaten alle Nederlanders, zij *t voorloopig alleen in de havens van Nagasaki en Hakodate, weldra (18 Aug. 1858) door meerdere gevolgd. Bij de overeenkomst op 25 Juni 1866 gesloten tusschen (naar de volgorde der onderteekening) Nederland, Groot-Britannië, Frankrijk en Noord-Amerika met de „gorodiu" (goröjü), werd (in art. 9) den Japanners „vrij en ongestoord handeldrijven met de vreemden in alle opengestelde havens*' verleend, terwijl zij vrijheid van reizen naar eenig vreemd land (mits met paspoort) verkregen. De wereld, zoo lang voor hen gesloten, was hun nu geopend. Rusland sloot in 1855 een Eerste Overeenkomst, en nam in 1857 het Nederlandsche Tractaat over. De Engelsche Gezant, Lord Elgin, naar Japan trekkende, bezocht allereerst Donker Curtius te Nagasaki, om hem inlichtingen te vragen en het Tractaat te bestudeeren dat ook hem als model diende. Frankrijk sloot in Sept. 1858 een Tractaat gelijk aan dat van den Amerikaan Townsend Harris. Donker Curtius wist het te Yedo zoo ver te brengen (1858), dat zelfs een Tractaat aan Portugal werd toegezegd, terwijl Nederland ongetwijfeld de eer toekomt gelijke rechten van handel en scheepvaart te hebben bezorgd aan België, Zwitserland, Zweden en Noorwegen (Dr. Pompe p. 158). Tot de opening van het land, tot verbreking van Japan's isolement, heeft Nederland dus naar vermogen bijgedragen. Nederland spande zijn beste krachten in om Japan over te halen dat verouderde stelsel, ongeëvenredigd aan de behoeften van den modernen tijd, los te laten, ten einde Nihon te helpen op den weg der ontwikkeling en van den vooruitgang. Wat dankbare Japanners — staatsheden en mannen van hoogen adel — ter eere van Fr. von Siebold beitelden op den granietsteen onder de schaduw der reuzenboomen in het Osuwapark te Nagasaki, mag Nederland op zich zelf toepassen: „Dasz ein glückliches und friedliches Einvernehmen mit Europa zu Stande kam, ist eihzig und allein der Verdienst der Marmer, welche Kenner und Vertreter der Europaischen Wissenschaft waren; folghch ruht der Ruhm der grossen That, der Einführung der Civüisation im heutigen Japan (op hem, den Nederlander) dessen Andenken dieser Stein gewidmet ist." Dat aan te toonen was het doel van dit schrijven. Moge het iets hebben bijgedragen tot beter begrip van de historische verhouding tusschen Nederland en Japan! *) Dr. Pompe van Meerdervoort, dl. II p. 330. 35- Het rangschikken der poppen. II. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. „Zelfs het oordeel der Hel wordt door geld beïnvloed". JAPANSCH SPREEKWOORD. Als „schapen die over een sloot springen*' (H. B. Chamberlain), weidt de eene schrijver na den ander uit over de oneerlijkheid der Japanners; en tal van verhalen, meestal eensluidend, moeten dan dienst doen om de onbetrouwbaarheid van den Japanschen koopman aan te toonen. Zeer zeker, er bestaan gerechte klachten in deze, doch in welk land ter wereld zijn niet soortgelijke grieven aan te wijzen? En laat bij dat eenparig hameren op de Japanners, niet te veel een ingebeeld gevoel van superioriteit zich gelden? Is deze geringschatting niet vaak een uiting van den verfoeilijken rassenwaan van het blanke tegenover het gele ras; oefenen afgunst en eigenbelang niet een machtigen invloed uit ten kwade? Toch is voor de Westerlingen meer dan ooit de tijd gekomen om een bescheidener toon aan te slaan, om oude vooroordeelen te laten vervallen, en meer oog te hebben voor de voosheid onzer eigen moraal, zooals die tijdens den laatsten oorlog is gebleken. Overal heerscht zedelijke verwildering; de Europeesche beschaving had zware schokken te doorstaan, en de zwakheid van hare grondslagen is maar al te duidelijk gebleken. „De wereld," aldus Sir Robert Cecil nog slechts korten tijd geleden, „is vrekkiger, veiler, zelfzuchtiger en genotzuchtiger geworden." Gruwelen grepen bij duizenden plaats, die bij de meest woeste stammen der binnenlanden van het donkere werelddeel nooit werden geëvenaard. En moest de strijdvraag worden opgelost onder welk der rassen die den aardbol bewonen, de grootste misdadigers en de ergste schurken worden gevonden, dan zou ongetwijfeld de schandepalm moeten worden toegekend aan vertegenwoordigers van het blanke ras, zoowel in de historie van het verleden als van het heden. Een vreedzame evolutie van het menschdom, dat nog zulk een langen weg van vooruitgang moet doorloopen, is alléén te verwachten, wanneer een geest van gelijkheid en verzoening bij alle rassen doordringt, en dan vooral het blanke ras wil erkennen, dat er een eind is gekomen aan zijne hegemonie der laatste paar eeuwen, daar een nieuwe, een hoogere ; beschaving in aantocht is, waarbij de samenwerking van het Oosten niet kan worden ontbeerd. Want de gelijkheid der rassen is veel grooter dan velen meenen, waarop nog onlangs door prof. Pirenne van Gent zoo treffend is gewezen. In zijn „Evoluüon of the Japanese" verklaarde Rev. Gulick dan ook terecht: „The differences which separate the Oriental from the Occidental mind are infinitesimal as compared with the likeness which unite them." De moraal, zegt men, is de toetssteen voor elke beschaving; en indien men alsdan de zedelijkheid der Japanners vergelijkt met die van andere 6a DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. volken, waarin zijn zij dan de minderen? Hun moed en doodsverachting, hun ijver en arbeidzaamheid, hun gezinsleven en soberheid, hun hoffelijkheid en ouderliefde, enz., kunnen de vergelijking met de onze glansrijk doorstaan. „Een ernstig onderzoek leidt dan ook tot de conclusie, dat de moraliteit en de beschaving der Japanners niet lager, doch hooger staan dan die der Europeanen"1). Dit korte algemeene woord moge voorafgaan aan de nadere bespreking van het bovenvermeld verwijt, ook in ons land den Japanners zoo vaak voor de voeten geworpen. Er behoort echter een treurige moed toe, om gedurende een tijd van winstmaken, hoe dan ook, vaak ten koste van ontbering en lijden der massa; in een tijd waarin smokkelhandel en kettinghandel weliger tieren dan ooit; waarin belasting-ontduiking en omkooping van ambtenaren en anderen aan de orde van den dag was; waarin woekerhandel en vervalsdiing van levensmiddelen een ongekende hoogte hebben bereikt, om van frauduleuse bankroeten en malversatiën, benevens van de „Vampiers" of oorlogswoekeraars, niet te gewagen, — laatdunkend van de handelsmoraal der Japanners te spreken! Alle geschiedschrijvers leggen de getuigenis af, dat het Japansche volk eerlijk was en steeds trouw bleef aan zijn beloften. Het voelde het steeds als een moreele plicht zijn schulden te betalen, evenals nog thans elke Japanner op Oudejaarsdag de zwaarste offers brengt om het Nieuwe jaar in te gaan, vrij van onbetaalde schulden. „This nation is the delight of my soul," schreef St. Franciscus Xaverius in het midden der 16e eeuw. En ruim i1/. eeuw later verklaarde Engelbert Kaempfer van de Nederlandsch-Oost-Indische Compagnie: „I may confirm, that in the practice of virtue, in purity of life and outward devotion, they far out-do the CThristians"2). Veel veranderde in de bezigheden, in de levenswijze, in de economische en verstandelijke ontwikkeling van Japan, doch het volkskarakter is, in hoofdzaak, vrijwel hetzelfde gebleven als dat wat in vorige eeuwen werd geïdealiseerd door de Westerlingen. Indien zij toenmaals hoedanigheden bezaten die eerbied afdwongen, dan hebben zij nog heden het recht op gelijken eerbied voor hun karakter. Dit getuigt dan ook, onder meerderen, Rev. W. E. Griffis in zijn „The Mikado's Empire": „In moral character, the average Japanese is frank, honest, faithful, kind, gentle, courteous, confiding, affectionate, filial, loyal." Roeper Bosch spreekt van „den natuurlijken aanleg" van een Japanner, en laat dan daarop volgen: „Deze stelling zal velen verwonderen, doch de in Indië veelal vernomen uiting, dat de Japanner zooveel oneer- *) Japon et Belgique 1913—1914 p. 120. ") Basil-Hall Chamberlain. Things Japanese p. 178 en 354. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. 63 lijker zou zijn dan de Chinees, is onjuist. Het tegendeel is waar (Zie o»a. Mc. Govern, Modern Japan, London 1920, pag. 20—21)." Zouden dan de kooplieden zulk een groote uitzondering maken op de massa van het volk? Zou de hebzucht bij dit volk, dat zoo weinig behoeften kent die geld eischen, grooter zijn dan bij hun Europeesche collega's? Is het geen teekenend verschijnsel, dat in Japansche winkels, zij die zeer kleine hoeveelheden koopen (daar zij te arm zijn om zich meer aan te schaffen), daarvoor een geringeren prijs betalen dan zij die meer in eens koopen? Volmondig dient het erkend: er zijn werkelijk niet weinig zwakke broeders onder de Japansche koopheden, en de zucht naar het bezit l van geld en rijkdommen is toegenomen. Het stoffelijk begeeren won [ terrein en leidde tot de bekende financieele schandalen der Marine i (toen Japansche hoofdofficieren werden omgekocht door groote Engelsche firma's), van de Gouvernements Staalwerken en bij diverse Mijnconcessiën; zelfs Boeddhistische priesters deden van zich spreken o.a. de adellijke abt Otani van den Hongwanji tempel te Kyöto. De revolutie in het Staatswezen bracht eveneens bederf mede; onder het beperkte kiesrecht is omkooping mogelijk gebleken en komt zij veelvuldig voor. De Parlementsleden, in dit land waar van gezonde partijgroepeering nog geen sprake is, hebben hun stem veil voor geld, dan wel voor gunsten hun door den Minister geschonken. Vele Staatsheden werden rijk, en Departementshoofden maakten gebruik van de gelegenheid, hun zoo ruimschoots verleend, om eveneens, door bevoorrechting van kapitalisten, fortuinen te verzamelen; zoodat menig ministerie wegens corruptie ten val werd gebracht. Banken en ondernemingen van allerlei aard ontvingen subsidiën en premiën, benevens speciale voorrechten aan anderen onthouden. Zij hebben er dus belang bij dien Gouvermenteelen steun te behouden, door middelen die niet altijd getuigen van eerlijkheid en geweten1). Directeuren van zulke geprotegeerde maatschappijen wisten een plaats te veroveren in de Diët, en menig medelid aldaar toonde zich gevoelig voor den verleidehjken klank van rammelend goud. Gelukkig zijn zulke feiten van corruptie in de latere jaren ruchtbaar geworden en in het openbaar ten strengste gebrandmerkt, ook wel eens gestraft. De oude moraal en eerlijkheid zijn weggevaagd door de politieke en I economische evolutie; geld maken tot eiken prijs, is thans het heerschende beginsel voor velen in Japan, het land waar vroeger het goud werd veracht, en hebzucht vreemd was aan de massa. Het aantal „sociétés véreuses*' is er talrijk geworden, en menige onderneming ging ten onder, zoo niet door financieel wanbeheer, dan toch door de onbe- ") Japan Chroniclc Weekly, 21 Mei 1914. 64 DB HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. kwaamheid van gunstelingen of door hun gemis aan volhardingsvermogen; en óók wel door hun zucht om snel rijk te worden. Een verschijnsel trouwens, dat men in veel andere landen kan terug vinden, en dat onafscheidelijk verbonden schijnt aan een onbelemmerde ontwikkeling van het kapitalisme. Vooral onder de jongelieden van het moderne Japan gaat de oude liefde voor het vaderland verloren door de zucht naar goud en winst, en het onderwijs ontwikkelde in sterke mate de zelfzucht onder de intellectueelen; het materialisme van het Westen brak zich aldus baan in het verre Oosten. „De jeugd,'' schrijft H. Dumolard1), „de jeugd die de nationale godsdiensten verwerpt als belachelijke overblijfselen uit barbaars che tijden, heeft daarvoor niets in ruil genomen. Ze heeft geen enkel ideaal meer, noch zedelijk, noch wijsgeerig, noch godsdienstig. Zij voedt slechts het verlangen te genieten, een verlangen dat steeds grooter wordt. Zij heeft niets van datgene wat men een consciëntie noemen kan. De demoralisatie spaart geen enkele laag der samenleving. ,AHes is met koortsachtige haast naar den grond gehaald. De oude afgoden zijn omvergeworpen, men heeft er niets voor in de plaats weten te stellen, en het volk zwalkt daarheen, zonder ideaal, en zonder richtsnoer om het te leiden en in stand te houden.*' Welk een contrast tusschen de vroeger in de hoogere standen bestaande verachting van het streven naar winst als zoodanig, en het thans in de meest geziene dagbladen (als de „Jiji Shimpö") aanprijzen van de jacht naar goud als hoogste doel des levens. Dr. Nitobe, een hoogstaand Japanner, betreurt deze schandalen, en schrijft deze veranderde mentaliteit toe aan de eenzijdige opvoeding in de scholen, waar te veel uitsluitend de nadruk wordt gelegd op trouw aan den Mikado en op ouderliefde, terwijl andere deugden, als eerlijkheid, enz., wel ietwat worden verwaarloosd. Ongetwijfeld wint het platte materialisme veld in Japan: de Samurai veranderde in den modernen kapitalist; geld en bezit worden in Japan steeds meer de maatstaf der maatschappelijke beteekenis van den persoon; het solidariteitsgevoel en patriarchale karakter wordt steeds meer verdrongen door den geest van concurrentie en van individualistisch streven. In het gevolg der vreemde techniek, der buitenlandsche machines, der Europeesche groot-industrie drongen ook nieuwe ideeën, nieuwe gewoonten en nieuwe misbruiken het land binnen. . En thans geeft het optreden van sommige handelaren en industrieelen aanleiding tot rechtmatige klachten. Dautremer noemt hen „ni sérieux ni fidèles a leur parole", en beweert dat zij er niet tegen op zien bestelde goederen te weigeren indien intusschen de prijzen zijn gewijzigd in hun a) H. Dumolard. Le Japon politique, économique et social, p. 218. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. 65 nadeel. Ook in het Standaardwerk van Okuma wordt op hun lauwe handelsmoraal, het misbruik van handelsmerken en het niet bewaren van industrieele geheimen gewezen (l.c. p. 567). Vooral de met een Europeesch vernis overtrokken minder ontwikkelde handelaren in de groote havenplaatsen bevatten, volgens de Deutsche Japan-Post, slechte elementen* terwijl een Japansch schrijver voor zulk „sosei-ranzö" (gewetenloos optreden) de vreemde handelsfirma's aansprakelijk stelt en de invloedrijke tusschenpersonen, „bantö", door dezen gebruikt bij onderhandelingen en die door fooien de oogen sloten bij de levering van minderwaardige goederen. Het zwakke punt der Japansche koopheden blijft echter de kleinheid van het kapitaal waarover zij beschikken, tegenover de fïnancieele kracht hunner buitenlandsche concurrenten op handelsgebied; de banken zouden hier meer krachtdadig kunneningrijpen. Over het verbreken van gemaakte afspraken; het niet op tijd leveren en volgens bestelling; het niet voldoen aan hun verphchtingen, wordt veelvuldig geklaagd. Eveneens over knoeierij met het gewicht, de onjuiste afmetingen en de vervalsching van de goederen, en dat alles gedreven door de zucht naar spoedige winsten, zij het ten koste van toekomstige voordeden. Mr. Alexander S. Browne, de Australische Commissaris, door zijn Regeering naar Japan gezonden ter bestudeering van de industrie- en handelstoestanden aldaar, verklaarde in zijn rapport dat de Japanners, „commercieel geen beste reputatie hebben in zaken". Het zenden van minderwaardige goederen, het niet leveren volgens monster (wegens de vele kleine industrieelen waaronder groote bestellingen moeten worden verdeeld); oneerlijke concurrentie onderling; het gebruik maken van te ved tusschenpersonen, waren volgens hem de rechtmatige grieven. Bij faillissement achten de Europeesche crediteuren zich niet voldoende gesteund door de Japansche rechtbanken, waarbij vaak feiten van domme speculatiën te voorschijn kwamen. Namaak van buitenlandsche fabriekswaren, met schending van het patentrecht (wat is daarvan in Europa nog overgebleven gedurende den oorlog?) komt voor; zelfs de handelsmerken worden overgenomen en de vreemde verpakking. Potlooden, ten deele met papier gevuld, werden vervaardigd; kisten waarin bovenop de beste en onderin minderwaardige goederen lagen, werden uitgezonden; artikelen die sterk afweken van de monsters waarop de koop werd gesloten, werden geleverd, en dan soms in grootere hoeveelheden dan er waren besteld. Nalatig blijven van levering op den datum bij contract bepaald; slordige verpakking en dus beschadiging van de waren, kwamen meermalen voor. Doch de Europeesche kooplieden in Japan klagen niet zoo zeer over feitelijke, gewilde oneerlijkheid — ofschoon ook dat, naar zij beweren, vaak voor- 5 66 DB HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. komt — dan wel over het peuterig optreden der Japanners, hun voortdurend „shilly-shallying" (besluiteloos, weifelend) en „unbusinesslike" optreden. (Chamberlain l.c. p. 261). De Europeanen kunnen zich niet heenzetten over het tijdverlies door de gewoonte van „kake-hiki", waarbij de Japanners nooit den laagsten prijs zullen opgeven waarvoor zij nog willen verkoopen, noch de uiterste som die zij willen betalen. Daardoor is een langdurig dingen noodig voordat een koop wordt gesloten, of een verkoop tot stand kan komen. Dit laatste ligt in hun volksaard, wat kan blijken wanneer men het koopen, vooral door vrouwen, in Japansche winkels gadeslaat, waarbij onder urenlang vroohjk gekout en eindeloos geduld van den winkelier al of niet goederen worden verkocht. Verder zijn voor de tegenwoordige handelsmoraal der Japanners historische oorzaken en technische, dan wel economische factoren aan te wijzen, terwijl de zucht om de industrieele ontwikkeling van hun eigen land door dik en dun te bevorderen tegenover den vreemdeling, een prikkel was tot minder correct optreden. In de practijk zijn buitenlanders grootendeels uitgesloten van het grondbezit, van den mijnbouw, van de Japansche scheepvaart, als aandeelhouders van de voornaamste banken, enz., terwijl er sedert jaren, en dat niet zonder succes, naar wordt gestreefd de vreemde koopheden uit Japan te verdrijven. Het is echter niet alles kaf onder het koren en er zijn tal van handelslichamen aan te wijzen, vooral onder de grootere (Okura, Takata, etc), wier reputatie boven alle verdenking verheven staat en die in niets behoeven onder te doen voor de Europeesche noch Amerikaansche handelshuizen. De hierboven vermelde misbruiken werden in de inheemsche bladen meermalen aan de kaak gesteld; door Staatslieden werden ze naar verdienste gebrandmerkt, en de Regeering wist reeds doeltreffend in te grijpen en daarin verbetering te brengen. De verachting, waaronder alle handelaren onder het oude regiem gebukt gingen, drukte nog vele jaren haar stempel op dezen, doch thans is ook daarin verandering gekomen, worden de grootere kooplieden vooral geëerd en aangemoedigd door de Regeering, en doet hun aanzien niet meer onder voor de grootste huizen van Europa. Ook deze „drawback" der economische ontwikkeling zal dus geleidelijk verdwijnen, althans geen grootere afmetingen aannemen dan nog alom in de wereld op dit terrein het geval is. „In het algemeen," schrijft P. A. Roeper Bosch in zijn uitnemend gedocumenteerd proefschrift: „Japan in den Oorlog", „in het algemeen beschouwt de Europeaan deze voorvallen in een verkeerd licht. Slechts zelden zijn het de oude gevestigde firma's die zich daaraan schuldig maken, doch de oorlog heeft het maken van winst en trouwens het geheele handelsbedrijf diermate vergemakkelijkt, dat alom tallooze heden, DB HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. 67 die zich vóór dien nimmer met eenige kans op succes in den handel hadden kunnen wagen, thans de gelegenheid kregen ook eens hun slag te slaan. Dit is een wereldverschijnsel, waarvan ook Nederland op zeer kennelijke wijze de sporen heeft vertoond; maar wee den wolf die in een kwaad gerucht staat! Aan den ernstigen Japanschen koopman, van wien men reeds vóór den oorlog — zij het ook ten onrechte generahseerend — beweerde dat hij onbetrouwbaar was, heeft men de tekortkomingen van die groote groep van beunhazen aangewreven, die zich ook daar op oorlogszaken geworpen hebben. De oneerlijke handelingen van deze heden hebben den Japanschen uitvoer onberekenbaar nadeel berokkend, want is in den gewonen handel vertrouwen al van het grootste gewicht, niets is in den wereldhandel noodzakelijker dan de overtuiging van de oprechtheid en de onkreukbaarheid van den man, die op wellicht duizenden mijlen afstands somtijds het lot zijner zakenvrienden in handen heeft. Juist dit onmisbare vertrouwen, dat in de laatste jaren vóór den oorlog belangrijk was toegenomen, heeft de Japansche handel weer ten deele verloren, zij het ook somtijds onverdiend. In Japan toch zijn wel degelijk kooplieden, even eerlijk als in welk land ook. Dat wantoestanden als hier bedoeld, welke zich de laatste jaren overal voordeden, vóór den oorlog reeds in Japan te bespeuren vielen, is voor een zich zoo snel ontwikkelend land onvermijdelijk, en behoeft geenszins op een lage moraal te wijzen. „Men moest in den Japanschen handel steeds weten, met wien men te doen had, voorzichtigheid in het kiezen eener handelsrelatie was geboden, doch was de keuze eenmaal goed, dan heeft dit den buitenlander ook zelden berouwd'* (p. 139). Doch ondanks al deze leemten, gebreken en misstanden, nam de buitenlandsche handel van Japan een uiterst snelle vlucht, en dat dank zij de ontwikkeling der grootindustrie, die vooral den uitvoer van fabrikaten, doch ook den invoer van grondstoffen krachtig bevorderde. Door een en ander is het anti-Japansch sentiment opgewekt onder de buitenlanders aldaar. Ten tij de van de consulaire rechtspraak beschouwden zij zich als een superieure en bevoorrechte kaste; de afzondering waarin zij leefden, hun gebrek aan kennis der Japansche taal en gewoonten, gaven hun werkelijk den indruk dat zij tot een hooger type der menschheid behoorden. De afschaffing der ex-territoriahteit, het invoeren der Japansche bestuursmacht over de vreemdelingen, de opheffing van de „foreignsettlements", de machts- en economische ontwikkeling der Japanners, hun concurrentie op de wereldmarkt en in eigen land,wekten wrok in de harten. Deze zoekt men dan te koelen door uitdrukking te geven aan zijn minachting en geringschatting voor de personen, tevens hun concurrenten, waarmede zij hetmeestmaanrakingkomen:deindustriëelenendekoopKeden. 68 DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. Deze namen hunnerzijds vaak te veel hooi op hun vork; contracteerden voor leveringen waarvoor zij technisch niet voldoende waren ingericht; namen hun toevlucht tot aankoop bij kleine fabrikanten, waardoor de kwaliteit der geleverde waren meestal niet dezelfde is, en werden soms, door gebrek aan kapitaal, gedwongen tot stappen die den toets der eerlijkheid niet kunnen doorstaan. De slordigheid waarmede vaak met geld wordt omgesprongen, zoodat groote sommen worden gestort bij banken zonder zelfs eenig bewijs van ontvangst te vragen1); de weinige routine van het veel te talrijke en slecht betaalde personeel bij geldinstituten en industrie-ondernemingen, werken eveneens fmancieele oneerlijkheid in de hand. Door de revolutie op elk gebied, die in Japan plaats greep gedurende de laatste halve eeuw, toen een volslagen nieuwe staatsregeling werd ingevoerd, toen eeuwenoude instellingen verdwenen en vele slagboomen wegvielen, toen het kapitalisme binnendrong en op wonderbaarlijk snelle wijze Japan, van een middeleeuwsch feodalen, in een modernen Staat werd herschapen, waardoor een nieuwe samenleving ontstond, ontstond er tevens een nieuwe moraal, op meer individualistischen grondslag gevestigd. Doch een groot deel van het volk bleef trouw aan zijn oude idealen, en nam niet in zich op de Westersche leerstelling, dat persoonlijke eerlijkheid hooger staat dan eerbied voor zijn ouders en loyaliteit tegenover zijn Keizer. En vele moeilijkheden in den handel ontstonden uit de diepere oorzaak, dat de massa van het volk, en dan in de eerste plaats de koopheden, weinig waarde hechten aan de code van handelsmoraal der Westerlingen. Vooral onder de kooplieden. Want de geringschatting en verachting waaraan de handelsstand sedert eeuwen bloot stond, moest zich thans wreken. De maatschappij was verdeeld in vier scherp van elkander gescheiden klassen: boven allen stonden de krijgslieden (Samurai en Daimiö); dan volgden de heden die voortbrachten, als de landbouwers; daarna de ambachtsheden, en ten slotte, op de onderste sport van de ladder, de koopheden. Die venters of marskramers vormden een gedegradeerde klasse in Oud-Japan, en gedegradeerd bleef hun handelsmoraal, wat de voornaamste oorzaak is van de moeilijkheden door Europeesche koopheden bij handelstransactiën ondervonden. Het handelsberoep was zoo ver verwijderd van het Bushido (de leefregels der krijgslieden), als het Noorden van het Zuiden; en als natuurhjk gevolg daarvan ontwikkelde zich bij die onderdrukte klasse een lagere standaard voor moraal. Voor de talrijke klasse van „shönin" (de met-krijgslieden) werden geen wetten noodig geacht, daar zij met de publieke zaak mets hadden te maken; de meeste wetten werden voor hen geheim gehouden, daar ') Joseph Longford. Japan of the Japanese p. 136. 37* Bloeiende kerseboomen voor een woning. 39. Het feest onder de bloeiende kerseboomen te Koganei bij Tökyö. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. _6? het volk „moest vertrouwen op de voorschriften zijner Heeren en Meesters". Volgens artikel 100 der wetgeving van de Tokugawa-shöguns, stond aan het slot der meeste wettelijke voorschriften dan ook het bevel: „deze wet zal door niemand worden gelezen, dan door de autoriteiten." De wetten waarvan het volk absoluut moest kennis nemen, waren vereenigd in de „G-onm-gumi", dan wel werden langs de wegen op borden aangeplakt1). Door allen veracht; volslagen rechteloos; zonder mededoogen vaak gedood door een Samurai, die daarover niet meer wroeging gevoelde dan of hij een hond had neergestoken, bezat de koopman gevoel van eer noch eigenwaarde, was hij de slaaf van allen, en had hij geen enkel middel om zich te verdedigen, noch om zich op te heffen uit dien droesem der toenmalige maatschappij. Zijn eenige kans van wraak was, gebruik te maken van de hooghartigheid en de onverschilligheid voor geld van zijn meerderen, die zonder één woord te uiten de prijzen betaalden, die hun werden opgenoemd door deze zoo diep verachte kaste van handelaren. Want van geldzaken waren de Samurai afkeerig, en winst maken scheen hun een gruwel. Indien zij geld uitleenden, was dit veeleer een geschenk, daar zij er geen prijs op stelden dit ooit terug te krijgen2). > Gedurende den feodaaltijd waren de koopheden aldus meer of minder geplaatst buiten de grenzen der pubheke moraliteit, en beschouwden zij het gebruik van leugen en bedrog als een gewettigd middel in den strijd om het bestaan, welke gewoonte tot heden nog bleef voortduren ondanks alle politieke en maatschappelijke veldelingen in het volksleven. De zwakken moeten immers wel hun toevlucht nemen tot list of misleiding, wat door het „machiai"-stelsel, waarbij de meeste zaken in theehuizen worden afgedaan onder het drinken van sake (rijstewijn), en het gebruik van weinig vertrouwbare tusschenpersonen, bantös, door de vreemdelingen, benevens het zenden van geschenken aan de agenten van de Europeesche groot-handelaren, wordt aangemoedigd. Dat die eeuwen van beleediging, van krenking en vernedering wel degelijk invloed uitoefenden op de moraal der Japansche koopheden, en oneerlijkheid geen karaktertrek is te noemen van het Japansche volk in zijn geheel, blijkt wel uit het feit, dat de Japanners der binnenlanden, waarmede de vreemdeling in aamaking komt, hetzij in de hotels of langs de wegen, vergeleken met dezelfde categorieën in Europa, toon•) Count Okuma. Fifty Yeaw of New Japan (1919) P- 27* Gonin-gami, dat Vereeniging van 5 personen (families) beteekent, was volgens Brinkley: „the lowest basis of communal government in former times". «) Vooral de talrijke ongeveer 300.000 Samurai te Yedo (van 1600 tot 1869 de Residentie der Tokugawa-shöguns), waren daarvoor bekend, en hun geest ging ten deele zelfs over op de kooplieden dier dagen, die steeds trotsch waren op hun eerlijk optreden, om met door „de anderen te worden bespot". 7° DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. beelden zijn te noemen van eerlijkheid. En vooral is dat het geval met de Japansche pohtie-agenten, waaronder veel afstammelingen van Samurai dan wel van hun volgelingen, worden gevonden. Natuurlijk bestaan er uitzonderingen, doch deze zijn zeldzaam. Doorgaans prijzen vreemdeling en inwoner de Japansche politie wegens haar rechtschapenheid en onkreukbare eerlijkheid. Zij houden de eer en den goeden naam van hun corps staande, wat in Europa, waar de pohtieagenten geenszins ontoegankelijk zijn voor douceurtjes en dan maar al te dikwijls hun plicht verzaken, niet kan worden gezegd. Zoo zal een zeer schamel bezoldigd hd der Japansche Hermandad, evengoed trouwens als de bewaker van paleizen, monumenten en museums, elke fooi van de hand wijzen. Over het geheel trouwens zijn de Japanners als mdividu eerlijk te noemen. Op mijn veelvuldige reizen, in door vreemdelingen weinig bezochte streken, mocht ik daarvan talrijke treffende staaltjes waarnemen; doch in den handel meenen nog steeds vele Japanners, dat handelshandigheid bestaat in misleiding der personen en bedrog met de geleverde waren. Mercurius was trouwens voor de Ouden zoowel de God der dieven als der koopheden. Toch kan in deze, vooral gedurende de laatste jaren, op heel wat verbetering worden gewezen. Genoemd verschijnsel beschouwt H. B. Chamberlain, die uitmuntende kenner van het Japansche volk, als „a stage through which the nation is now passing". Zoowel de inheemsche pers als invloedrijke personen nemen, evenals de Regeering zelf, krachtige maatregelen om dit ernstig euvel, waartegen in zoo vele landen wetten noodig bleken, te beperken en zoo mogelijk uit te roeien. Scherpe veroordeelingen van de Japansche verdorvenheid op handelsgebied, vooral in zooverre het den export betreft, kan men sedert meerdere jaren in tal van invloedrijke persorganen lezen. Baron Shibusawa, „the Grand old man of the Japanese world of business", droeg er meer toe bij dan wie ook, om den standaard der handelsmoraal te verbeteren. Markies Okuma, meermalen Minister, bleef evenmin achterwege; en in tal van redevoeringen in handelskringen en in het Parlement wordt voortdurend op hetzelfde aambeeld gehamerd. „De concurrentie in China met Duitschland, aldus Minister Öura1), wordt bemoeilijkt door de slechte kwaliteit onzer waren. Om dezelfde reden verloor een tijdlang de Japansche thee terrein in Amerika, en met de habutae (zijden)-weefsels en de matten was dat ook het geval, evenals met de „braids" (vlechtwerk), waarvan jaarlijks voor 14.000.000 yen wordt uitgevoerd. Dan weer werden rotte „chips" (spaanders) geleverd, die men bleekte om het onderzoek moeilijker te maken, wat dan ook door de Regeering werd verboden wanneer men ze wilde uitvoeren. *) Japan Chronicle 8 Juni 1911. DE HANDELSMORAAL PER JAPANNERS. 21 Ook van vischconserven en lucifers ging vrij snel de verkoop achteruit door hun slechte kwaliteit; zelfs met het belangrijkste export-artikel van Japan, de ruwe zijde (uitvoer in 1918 = 370.337.000 yen), werd gelijke ervaring opgedaan." En verder: „Dit euvel werd door de Autoriteiten erkend en openbaar gebrandmerkt; maatregelen werden genomen om herhaling daarvan te voorkomen, en door het stempelen van Regeeringswege de goede kwaliteit gewaarborgd. Ook klachten, dat de geleverde goederen niet overeen kwamen met de gezonden monsters, werden geuit, waardoor groote schade aan den Japanschen handel werd toegebracht. Thans letten de Handelskamers er op of de standaard der exportgoederen voldoende is, en zijn bepaalde autoriteiten met strenge controle op den uitvoer belast." De Japansche autoriteiten hadden reeds lang voor den oorlog beseft, welk een onberekenbare schade hun land werd toegebracht door den slechten roep waarin zijn fabrikaten stonden. Zij meenden daarin verbetering te kunnen aanbrengen door voor bepaalde artikelen slechts dan uitvoervergunning te geven, wanneer deze eerst van Rijkswege waren geïnspecteerd en als deugdzaam bevonden waren afgestempeld (Roeper Bosch l.c. p. 133). .. Reeds het eigenbelang dringt dus tot ingrijpen; en na dien tijd zijn zoowel genoemde handelslichamen als de Regeering verder gegaan in deze richting, en worden voortdurend nieuwe maatregelen tegen dit euvel beraamd. De voorheen bestaande grieven verhezen steeds meer terrein, en het kaf verdwijnt steeds meer uit het koren. De vroegere vrees voor handelsaanrakingen met de Japanners kan men thans afschudden, bij het nemen van enkele in alle landen noodzakelijke voorzorgen. De Japansche handel heeft trouwens gedurende den oorlog een enorme vlucht genomen; hij veroverde belangrijke markten zoowel in het Verre Oosten als in Europa; Japansche schepen verspreiden goederen over de meeste landen van den aardbol; men zal dus, willens of onwillens, wel met de Japansche handelaren in aanraking moeten komen, en men kan hun producten eenvoudig niet langer ontberen. Die dreigende concurrentie kan men niet afweren door schimpscheuten op de onbetrouwbaarheid der Japansche kooplieden, nog minder door een uiting van angst, waarvan de Nederlandsche Regeering, en vooral haar gezant in Tökyö, in 1913 blijken gaven door hun houding tegenover het Handelsmuseum aldaar. In dit ruime gebouw was reeds sedert vele jaren een afzonderlijke zaal beschikbaar gesteld om den handel tusschen Japan met Nederland en zijn koloniën te bevorderen door het tentoonstellen van monsters en grondstoffen. De vrees dat de Japansche industrieelen daarvan misbruik zouden maken om de fabrikaten zelf te vervaardigen, hield echter van 73 DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. inzending terug, alsof hetzelfde doel niet kon worden bereikt door aankoop, in kleine hoeveelheden, van de voorwerpen die men gaarne zou namaken! Dit standpunt, streng volgehouden, zou trouwens elke handelstransactie onmogelijk maken. Doch nog eens, de toestanden in Japan zijn op handelsgebied heel wat beter geworden, en de pubheke opinie vraagt steeds luider om „zuivering". De misstanden, die in alle landen, vooral gedurende de laatste oorlogsjaren, gepaard gingen met de industrieele ontwikkeling en met het doordringen van het kapitalisme, zullen in Japan voorloopig worden verzacht, daarna worden weggenomen, vooral omdat hebzucht geen karaktertrek is van het Japansche volk, ja, in strijd is met de Ziel van het Oosten, met den nationalen genius. Daarop werd nog kort geleden door Rabindranath Tagore gewezen in zijn Boodschap aan Japan: „Terwijl alles in Azië onveranderd bleef, en wij Oosterlingen het geloof koesterden dat het onder geen omstandigheden anders zou worden, ontwaakte Japan uit zijn droom, en beproefde met reuzenschreden den modernen tijd in te halen. „Op zekeren morgen trilde de wereld van verbazing: Japan had in één enkelen nacht den muur zijner oude gewoonten doen springen en verhief zich triomfeerend... „Japan haalde uit het Avondland zijn voedsel, doch niet zijn levenskracht. Japan kan zich niet geheel verhezen, niet opgaan in de „Wetenschappelijkheid" uit het Westen ontvangen, noch zich vervormen tot een gehjksoortige machine; Japan bezit een eigen ziel, en alle stoffelijke noodzakelijkheden kunnen niet verhinderen dat deze zich weer zal doen gelden." „Gij, Japanners,"—aldus Tagore verder—„kunt niet met luchtig hart de moderne beschaving aannemen, en U inbeelden dat hare gezamenlijke tendenzen, hare methoden en haar bouw voor U onvermijdelijk zijn"1). Reeds vele jaren geleden heeft Chamberlain op die kentering in de goede richting gewezen; Chamberlain, een man, die als hun ware vriend, niet aarzelde op de fouten der Japanners te wijzen. „De gemiddelde Japansche koopman," leest men op pag. 487 van zijn meergenoemd werk, „heeft nog veel te leeren, vooral in al die gevallen, waarbij nauwkeurige uitvoering van een contract en het voldoen aan een verpachting sprake is; doch hij is geworden een scherpzinnig man van zaken. Bovendien is een nieuw geslacht van koopheden en bankiers op den voorgrond getreden, — mannen van goeden naam en vrijzinnige opvoeding. Ofschoon naar verhouding nog klein in getal, hebben zij zich ten taak gesteld in den handel den geest van ernst en degelijkheid te doen doordringen, die de moderne Japanners in andere kringen kenmerkt. ") Der Neue Oriënt 1919 p. 317. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. 73 ,,De overzeesche handel, opgebouwd en onderhouden door de Vreemdelingen in de oude „Tractaat-havens", gaat geleidelijk over in deze nieuwe handen. Vooral sedert 1889 ging de handelsomzet der Japansche kooplieden met flinke schreden vooruit, en de Regeering houdt steeds een waakzaam oog op alles wat kan bijdragen tot de commercieele en industrieele welvaart van het land.** De aanklagers zullen dus goed doen een toontje lager aan te slaan, bij hun vonnis over de handelsmoraal der Japanners; want —• misschien in meerdere mate dan zij zelf weten — wordt hun oordeel beïnvloed door bekrompen eigenbelang, door naijver op den Oosterling, eerst sedert kort in het strijdperk gekomen. „Meent gij werkelijk," aldus een vraaggesprek in The Far East Unveiled p. 23, „dat de diepere grond van den afkeer der (Engelsche) kooplieden voor Japansche handelaren te wijten is aan de gevaarhjke concurrentie die zij van dezen moeten verduren?'* „Zeker, ik denk dat dit de voornaamste reden daarvan is, al mogen plaatselijke feiten zich hier en daar doen gelden, terwijl individueele daden ook wel een rol spelen. Doch de hoofdzaak van dien wrevel ligt wel degehjk daarin, dat hun heerschende rol wordt ondermijnd en met succes aangevallen door de Japanners." Neen, de Japanners verschillen niet zoo veel van de rest van het menschdom; zij staan ook in hun handelsmoraal niet beneden den Westerling. Men neme dus de waarschuwing van Prof. Pirenne1) ernstig ter harte: „Het is waar dat alle volkeren van elkaar verschillen; maar het verschil is niet zoo grondig als men wel meent, het komt meestal neer op schakeeringen. Deze schakeeringen staan zeker niet in verband met het ras, doch alleen met de historische omstandigheden, die de ontwikkeling hier vooruit hielpen, daar tegenhielden. En deze schakeeringen zou men willen doen doorgaan als ras-eigenschappen, die moeten ontwikkeld worden door de opvoeding!" Zóó hitst men de volkeren en rassen tegen elkaar op! ") Nieuwe Rotterd. Courant, 19 November 1919. HL JAPANSCHE FEESTEN. If you say that seared sadness By turning sorrows into joys, Lurks behind all laughing eyes, As from beds of slime and vileness I reply that grace may cause this, Lotus flowers in beauty rise. TANKA-VERZEN DOOR WAINRICHT ADVENT. Japanners van elk geslacht en leeftijd, van alle rangen en standen, zijn dol op feesten en pretmaken, en voor den vreemdeling wordt de bekoring van dit betooverende land nog grooter door de oude legenden, gebruiken en mythen, aan deze feesten verbonden. Evengoed als elke maand in dat land vol poëzie, zijn eigen bloemen heeft1), gaat er geen maand voorbij of volksfeesten worden gevierd, waarvan sommigen als dat van 15 Januari, van 3 Maart, van 7 Juli en van 9 September, reeds dateeren van meer dan 1000 jaren her. Aan het Keizerlijk Hof worden de ceremoniën aan deze matsuri (feestdagen) verbonden trouw opgevolgd, en reeds om 4 uur in den nacht moet telken jare, op den éérsten dag van het jaar, de Mikado zijn sponde verlaten om op de voorgeschreven wijze zijn lichaam te reinigen en nieuwe kleederen aan te trekken. De talrijke feesten en herinneringsdagen vervangen aldus in het leven van den gewonen Japanner onzen Westerschen zondag. Doch boven allen genieten de kinderen van deze feesten, waarvan dat op den derden dag der derde maand speciaal aan de meisjes en dat van den vijfden dag in de vijfde maand speciaal aan de jongens is gewijd. Niet alleen daarom verdient Japan zijn naam van „het Paradijs der Kinderen", doch ook omdat van het eene eind van Japan tot het andere, de kinderen met een heiligen eerbied worden behandeld, slaan en harde straffen daar onbekend zijn. Elke kleine kleuter, die vaak met een merkwaardige volharding steeds verder van huis loopt en dan verdwaalt, kan ") Reeds in de koude maand Januari prijken er witte en rosé bloesems aan de pruimeboomen, die in Februari en Maart voortduren, wanneer zich bereids veldbloempjes beginnen te vertoonen en perzikbloesems pronken aan de boomen. April is de beroemde maand der kersebloesems; in Mei vertoonen zich reeds vroeg de azaleas en de witte of purperen wisteria chinensis, terwijl de pioenen met haar schelle kleuren den overgangstijd naar Juni vormen, waarin men alom de Iris-bloem kan bewonderen, benevens velerlei soorten van camelias. Juli brengt de winde (convolvulus), leliën en de roode papaver, terwijl men in Augustus, liefst vroeg in den morgen, de heilige lotusbloem drijvende op het water kan aanschouwen, waarvan dan de knoppen openspringen met een aangenaam geluid, een zeldzaam of eenig verschijnsel onder de bloemen. September schenkt een pracht van dahlias met haar levendige tinten, terwijl men de /lagi-(lespedeza) bloem in twee kleuren kan bewonderen. Gedurende de maanden October en November ziet men de nationale bloem, de chrysanthemum, in haar talrijke schakeeringen, terwijl in deze laatste maand en dikwijls nog in December de eschdoorn-boomen met hun vlammende tinten de berghellingen kleuren en nog een klein soort chrysantemum kangiku zich vertoont. De pruimebloesem telt eenige honderd variëteiten; de camelia meer dan honderd, de azalea zestig tot zeventig, en de chrysantemum meerdere duizend verschillende soorten. De liefde voor bloemen is een der meest kenmerkende eigenschappen van den Japanner, en hij zou een bestaan zonder deze eentonig en droevig vinden. 76 JAPANSCHE FEESTEN. overal zeker zijn van een dak, voedsel en bescherming te vinden, om daarna weer te worden teruggebracht. Zij dragen daarvoor aan hun obi (buikband) een klein houten of metalen plaatje, maigo-fuda, waarop hun naam en het adres der ouders is geschreven, en dat zij bewaren tot zij groot genoeg zijn om mondeling de noodige inlichtingen te kunnen verschaffen. Bij alle feesten geven de kinderen den doorslag en staan zij vóóraan in de rij der feestvierenden. JANUARI. Kado-matsu wa At every door Meido no tabi no The pine-trees stand; Ichi-ri-zuka. One mile-post more, Medetaku mo ari, To the spirit land: Medetaku mo nashi. And as there's gladness, LIED VAN IKKYÜ. So there's sadness. Het Japansche Nieuwjaar viel vroeger, vóór dat de Westersche of Gregoriaansche kalender werd aangenomen, veel later in dan thans, en wel eerst tegen het eind van Januari of in de eerste dagen van Februari. Deze datum werd toen beschouwd als het begin der lente, onverschillig hoe de heerschende temperatuur was. De associatie van dezen feestdag met het seizoen der bloesems en van het jonge gras, sprak meer tot de gemoederen dan het huidige tijdstip; doch Japan offerde gewillig zijn aloude gewoonte en zijn schoonheidsgevoel op, om in overeenstenmmig te komen met de rest der wereld. Doch de", gedeeltelijk ook godsdienstige, beteekenis van het Nieuwjaarsfeest San-ga-nichi (Drie Dagen), is veel grooter dan in Europa. Zij beschouwen de eerste drie dagen van het jaar als een geschikte gelegenheid, om zich voorspoed en geluk te verzekeren; om dit gedaan te krijgen, worden een aantal eigenaardige en oude gebruiken in acht genomen. Bijna iedereen waakt den geheelen nacht, om een welkom toe te roepen aan den nieuweling, die weihcht geluk, wellicht lijden zal brengen. Doch allen begroeten hem vol hoop, blijkens de algemeene vreugde die op dien dag over geheel Japan heerscht. Zelfs de meest onverschillige ontwaakt om 4 uur des morgens, „op het uur van den tijger", wascht zijn handen en voeten; knipt zijn nagels, neemt een bad en trekt nieuwe kleederen aan om zijn eerbied te betuigen voor dezen eerwaardigen dageraad. Geluk wacht hen die op dezen dag een groet brengen aan de opkomende zon, en velen begeven zich dan ook naar een plaats, gunstig gelegen om de eerste stralen van het morgenrood te aanschouwen. Ook is het een algemeen gevolgd gebruik om alsdan een Shintö-tempel te bezoeken, gelegen in dat deel der windstreken waarvan het nieuwe jaar zijn naam ontleent, 4i. De picknickers bij het kersebloeSemfeest. JANUARI. 77 zoodat ieder jaar andere tempels een grooten toeloop hebben. In zijn beste kleeren gehuld, betuigt de Japanner zijn eerbied voor de Hemelsche en aardsche grootheden, en zendt hij zijn beste wenschen aan zijn ouders en bloedverwanten, terwijl geschenken worden gewisseld met vrienden en kennissen. Zij bezoeken elkanders woningen en ontvangen op hun conventioneel: O medetö gozaimasu (eerbiedige gelukwensen) dan wel het meer deftige: Go nenshi (Verheven Jaarbegin), een gehjfcluidend antwoord. De geschenken bestaan doorgaans uit eieren, vruchten en koeken, indien niet op meer kostbare wijze uiting gegeven wordt aan iemands gevoelens; de winkels blijven dan ook nacht en dag geopend. Verder is het een wet, streng als die der Meden en Perzen, dat elk Japanner al zijn schulden op Nieuwjaarsdag moet hebben afgelost. Daarin achterwege te blijven is noodlottig voor zijn crediet in het volgend jaar, en overal tracht men de noodige gelden tijdig bijeen te krijgen, zelfs door verkoop tegen lagen prijs van zijn eigendommen. Zoo niet, zou hij zich onteerd achten, tenzij de crediteur aan uitstel van betaling zijn rechtstreeksche goedkeuring heeft gegeven. Reeds enkele dagen vóór Nieuwjaar verandert het geheele uiterlijk der Japansche steden en dorpen. Rappe handen werken van den vroegen morgen tot den laten avond en slepen plantjes maagdepalm door de straten om deze te planten voor de deuren der mwoners. Zelfsde armsten onder de armen zetten eenige dezer groene takken of wel bamboe-twijgen voor hun woning. De meer gegoeden plaatsen aan elke zijde hunner hoofddeur de kadomatsu, een soort van eerepoort, bestaande uit dunne .denneboompjes, op smaakvolle wijze van boven met bamboebladeren versierd. Die kaarsrechte stammen, met hun duidelijk zichtbaren groei, zijn voor Japansche hersenen het symbool van oprechtheid en een regelmatig en deugdzaam leven. Zeewier, kobu of hondawara, wordt eveneens gebruikt als synoniem met geluk, wegens een gebeurtenis in de Japansche geschiedenis uit lang vervlogen eeuwen. Oude boeken gewaagden, reeds 850 jaren geleden, van het planten dezer denneboomen, waaraan 5 eeuwen later de bamboes werden toegevoegd; beiden teekenen van voorspoed, daar zij hun bladeren behouden zelfs gedurende de koudste windvlagen van den barren winter. Doch alle klassen, rijk of arm, trachten een touw van rijstestroo te spannen op palen voor de deur, de shimekazari, ter herinnering aan de Zonnegodin Amaterasu; een gevlochten koord, nog steeds in gebruik bij de Shintö-tempels om de afscheiding aan te geven van de gereinigde ruimte der miya van de onreine buitenwereld. Bij andere feesten wordt het voor den ingang der woningen opgehangen om ziesten, doozc g«»i.cu en onheil te weren. Op Nieuwjaarsdag worden daaraan vruchten, varens, 78 JAPANSCHE FEESTEN. kreeften en papierstrooken (gohei) opgehangen, waarvan elk zijn symbolische beteekenis heeft. Het stroo wijst op godsdienst; de vruchten op aardsche zegeningen, en de kreeft (ebi) geeft uitdrukking aan den wensch: „dat gij zoo lang zult leven tot Uw rug even gekromd is als die van dat weekdier"1). Waar deze stroowisch hangt zal, naar men verwacht, de frissche lentewind doordringen; en men vindt ze dan ook niet alleen aan den hoofdingang, doch eveneens voor de badkamer, bij de pomp, bij de altaren en op het binnenhof, vaak versterkt door houtskool om de booze invloeden af te weren. Waar men door de straten wandelt, overal schijnen zij hervormd in groene lanen van donkere dennen- en vederachtige bamboetakken, zachtkens door het briesje bewogen. Des avonds, wanneer voor elk huis papieren lantaarns zijn geplaatst, vol vreemde en esoterische opschriften, schijnt de geheele stad één gloed van kleurenhcht, waarvan de drommen wandelaars ten volle genieten. Gedurende den ganschen dag — waarop het steeds mooi weer schijnt te wezen — is er trouwens een levendig verkeer langs de hoofdwegen: sommigen rijden in eigen auto's of equipages, anderen in jinrikisha door twee man getrokken; eenvoudiger personen rijden in jinrikisha door een kurumaya voortgeduwd, dan wel zijn gedwongen te voet te gaan. Officieren en ambtenaren bewegen zich in uniform of dragen Europeesche Meeding, doch de groote massa blijft trouw aan haar haori (opperkleed) en hakama (breede broek) en vroolijk kletteren de houten geta der vrouwen op het plaveisel der straten. Deze worden opgevroohjkt door kinderen, trotsch rondloopende in hun nieuwe kleeren; de jongens spelen met vliegers of draaitollen; de meisjes met raket, pluimbal, dan wel huppelen rond al kaatsende. Overal hoort men het gebrom van keurig gevormde vliegers, waarvoor de jongens van elk geschikt terrein gebruik maken. Vrouwen met een zwarte kap over het hoofd en een kleine bediende achter zich, dragen op den rug den dubbelgevouwen boog die „demonen breekt", het gebruikelijk nieuwjaarsgeschenk aan jongens.2) Zangers met leeuwenkoppen en maskers, die heen en weer schommelen op het geluid der muziek, gaan van deur tot deur met een fluit of rammelaar in de hand, en een jongen met lange trommel naast zich. Verderop komen goochelaars die de meest verrassende toeren vertoonen. Vrouwelijke meistreelen begeleiden haar gezang met het ge- *) De ooievaar en de denneboom zijn eveneens zinnebeelden van lang leven; men beweert dan ook, dat er in Japan dennen van 1000 jaar oud worden gevonden. Een oud vers luidt dan ook: On the shore the storks, Perched amid the pine-tree tops, Charm my roving gaze; For a thousand years, I ween, Storks and pines fast friends have been. *) Dr. M. W. de Visser. Japansche kleurendruk in het Rijks Ethnogr. Museum, p. 355. JANUARI. 79 tokkel der samisen; fluit(yokobue)-spelers, het gelaat en hoofd onder een grooten hoed van gevlochten gras verborgen, gaan van huis tot huis; dansende apen amuseeren de massa en bloemenventers hebben druk werk. De feestviering is algemeen en zij duurt niet één maar tien dagen. Terwijl de volwassenen, tot zelfs de oude grootvaders, bezoeken afleggen dan wél ontvangen, wijden de kinderen zich aan allerlei gezelschapsspelen. In theorie is elke arbeid op Nieuwjaarsdag uitgesloten; de Regeering geeft drie officiëele rustdagen. Zelfs de dagehjksche bezigheid van het vegen der vloermatten is verboden, uit vrees dat eenig element van het „mannelijk beginsel'' met het stof zou worden uitgedreven. Doch dat nietsdoen is slechts nominaal, door de verphchting tot het afleggen van tallooze bezoeken aan vrienden en kennissen, om toch aan allen het o medeto toe te wenschen. Ook de huiselijke festiviteiten zijn talrijk en nemen veel tijd in beslag, terwijl de voeding aan vaste voorschriften is verbonden en afwijkt van de dagehjksche gebruiken. De thee b.v. moet worden gezet van wakamizu (jong water), uit de bron geput zoodra de eerste stralen van de nieuwjaarszon daarop schijnen. Verder worden op dien dag stapels groote, ronde rijstkoeken gebakken, kagami-mochi genaamd, bestrooid met snippers, gedroogde ó!addpruimen, kaki, varens, maagdepalm en garnalen, die ook aan de shime-kazari waren vast gemaakt en binnenshuis op een houten tafel (sambö) worden geplaatst. Daarop worden tevens kreeften, kastanjes, gedroogde sardines en haringkuit gelegd, om dan deze pyramide neer te zetten in de eereplaats van elke Japansche kamer, de toko-no-ma. Deze tafel en die voedingsmiddelen hebben een allegorische beteekenis in verband met een oude Chineesche legende, die vertelt van drie eilanden waar de jeugd eeuwig duurt, waar vogels en dieren allen een zuiver witte kleur hebben, en waar de bergen en paleizen zijn opgebouwd uit goud en zilver. Al die voorwerpen op de höraidai aanwezig, wijzen dan ook op welvaart, geluk en lang leven; de sardientjes* die nooit alleen doch steeds in paren zwemmen, op trouw in de liefde; de haring en aardappelen op vruchtbaarheid; het zeewier brengt geluk; de kastanjes beloven succes in iemands ondernemingen, enz. Reeds vroeg in den morgen wordt een familiemaaltijd genuttigd, waarbij behalve de mochi, van kleverige rijst gemaakt, — een lekkernij voor de Japanners, doch noodlottig voor Europeesche magen —, de zöni de hoofdschotel vormt. Deze zöni is een hutspot van zes ingrediënten, waaronder rijst, visch en groenten; en het is absoluut noodzakehjk dat een ieder die gedurende het volgende jaar gezond en vroohjk wil blijven, daarbij een teug gekruiden rijstwijn (tosó) drinkt uit een plat kopje van rood lakwerk of porselein. Eerst daarna trekken allen hun beste kleeren aan en begint de kruistocht der gelukwenschen. 8o JAPANSCHE FEESTEN. Wanneer de avond valt, verpoozen de kinderen, en ook wel de ouderen, zich met kaart spelen, utagaruta en hanagamta, benevens sugoroku, waarbij de verliezers zich moeten onderwerpen aan het snieren van zwarten inkt op hun gelaat. De geheele week vergeten allen hun zorgen en denkt men alleen aan vroolijkheid en pretmaken. De Kowaka (een soort van melodrama), het statige antieke Nö-schouwspel, de Kyögenkomedie en tal van populaire vermaken, trekken volle zalen, en allen hebben ten doel zegen te vragen en welvaart, zoowel voor het gezin als voor het vaderland. Doch in wezen is de huidige vorm van nieuwjaarvieren nog die ter eere van de Shintö-goden in den ouden tijd, terwijl de mochi wijst op den heiligen spiegel der Shintö-relikwieën; en tal van symbolen, vooral de Shime-kazari en de gohei, doen terug denken aan ,4e Eeuw der Goden". Des avonds loopen venters rond met schilderijen van het Schip der schatten, waarin de zeven geluksgoden zijn gezeten. Daarboven staat geschreven een ode van 31 lettergrepen, vormende een merkwaardige palindrome. Zij luidt als volgt: Na - ka - ki - yo - no - to - o - no - ne fu- ri-no- mi-na -me- za -me- na-mi -no-ri-fur-ne-no-oto - no - yo - ki - ka - na -. Gelezen van voren naar achteren of omgekeerd blijven de woorden dezelfde en kan men ze vertalen met: „zij zijn allen ontwaakt uit den langen nacht des slaaps en hoe liefelijk is het geluid, wanneer het schip de golven klieft**1). Dit vers legt men dan onder zijn hoofdkussen. De droomen gedurende den tweeden nacht van Januari worden trouw opgeschreven en dan uit het droomboek verklaard: gróót geluk wacht hem die droomde van den berg Fuji-San, dan wel van opstijgen naar boven van een valk, een eierplant, of van mooi weer. Mocht in Uw droom de bliksem U hebben getroffen, dan zult gij plotseling rijk worden; doch droom met van vorst, daar dit onheil aankondigt van allerlei aard. Hebt gij een peer in Uw droom verorberd, dan wijst dit op een naderende echtscheiding; doch het zien van een spiegel of een wijnglas beteekent de komst van een allerliefst kind. Het droomen van wind wijst op ziekte, van regen op feesten, van een moerbezieboom op krankheid van een kind. De verbeelding der vrouw, haar vreezen en hopen, haar diepe bekngstelling in kleine gebeurtenissen, laten aldus gedurende den nacht aan de werking der hersenen den vrijen teugel. Dr. H. ten Kate geeft in zijn merkwaardig artikel2) nog talrijke droomverklaringen, waarnaar hier moet worden verwezen. Wie in den droom *) Jukicm' Inouye. Home life in Tökyö p. 391. *) Dr. Herman ten Kate. Japanischer Volksglauben. Anthropos 191a p. 399. JANUARI. 81 ten hemel stijgt zal het vér brengen in de wereld; een heldere zonnige hemel belooft vervulling zijner wenscben; zonsopgang: geluk; zonsondergang: ongeluk; een maan door wolken verduisterd wijst op laster, enz. enz. Gedurende het Setsubun-feest (toshi-koshi) mag des nachts niemand alléén slapen; kan men als slaapgezel geen mensch vinden, dan wordt deze vervangen door een houten hamer {yokozuchi), die voor het maken van stroosandalen wordt gebruikt. De vorm van dezen hamer kan aan den Phallusdienst herinneren1). Reeds vroeg in den morgen van a Januari zenden de koopheden der hoofdplaatsen hun eerste goederen (hatsuni), gestapeld op wagens gegetrokken door ossen en versierd met vlaggen waarop hun adres, naar de kleinhandelaren. De eerste in deze rij wagens draagt dikwijls zinnebeelden van geluk, als de Zeven Goden der Fortuin (Shichi Fukujin), de rijzende zon, een denneboom, garnalen, enz. Daarachter volgt een rij van mannen, meestal geëmployeerden der firma, allen op gelijke wijze gekleed en spelende op fluit of trom, zoodat het geheel veel overeenkomst heeft met een godsdienstige processie. Den avond van denzelfden dag loopen mannen door de straten onder het geroep van O takara! O tdkara! om ten verkoop aan te bieden prentjes van de takarabune of Boot der Schatten, die de genoemde Geluksgoden draagt, en die onder hethoofdkussen gelegd den eigenaar heerlijke droomen verschaft. Mannen, manzai, in antieke kleeding gehuld, beproeven door zang en dans onder het maken van vreemdsoortige grimassen en het luide roffelen op de trom, booze geesten te verdrijven, en spreken, in ruil van een klein geschenk, gelukwenschen uit voor de toekomst. De lente nadert, aanvankelijk jeugdig en zwak, doch elke dag draagt iets bij tot de overwinning op den winter; zelfs enkele pruimebloesems vertoonen zich tusschen twee sneeuwbuien, steeds van korten duur. Op den 7den dag der maand worden zeven soorten van groenten gekookt en genuttigd, o. a.: taschjeskruid, selderie, knollen, radijzen, enz., als preservatief tegen verschillende ziekten. De zevende Januari is de Nanakusa, de dag waarop men vroeger, toen het Nieuwjaar in Februari viel, naar buiten ging om zeven kruiden te plukken en den pruimebloesem, de eerste lentebloem, te bewonderen. Sinds zonnejaren de oude CrmieeschetijcU^kening,ó^emetmanenrekende, hebben vervangen, is Nieuwjaar niet meer het oud-Arische Lente-feest, waarop onze Bataafsche voorouders hun godin Astara aanbaden, en waarvoor later het Paaschfeest in de plaats kwam. Het was ook op dezen dag, dat de Keizer de Hörakuin bezocht, waar 21 schimmels stonden uit den Keizerlijken stal, waarna een banket werd gegeven aan de Hofambtenaren. Dit bezoek aan de witte paarden moest dienen als een voorbehoed*) Dr. H. ten Kate 1. c. p. 393. 82 JAPANSCHE FEESTEN. middel tegen besmettelijke ziekten, daar het paard een zeer actief en gezond dier is en de witte kleur wijst op de vroohjke lentedagen. Den volgenden dag vangt de meeste arbeid van Japan weer aan. Ruim een week later zien de mannelijke en vrouwelijke bedienden in winkels of huizen, vol vreugde hun vrijen dag (yadori) naderen, waarop zij hun familie kunnen bezoeken.Gedurende dertig dagen,aanvangende op 5 of 6 Januari, is het de bedevaart der leerlingen naar den tempel, „Kanmairi". De jonge knechts, die als timmerman, metselaar, smid, enz. hun brood willen verdienen, rennen alsdan des avonds in dunne witte kleeding door de straten, luide rinkelende met bellen, onder den uitroep rakkon shöjö (de zes zinnen rein), en haasten zich naar de tempels hunner keuze, meermalen aan God Fudö gewijd. Aldaar aangekomen kleeden zij zich naakt uit, en storten emmers vol koud water over hun lichaam, steeds vurige gebeden uitende tot God om te mogen slagen in hun carrière. Soms ziet men ook vrouwen onder deze fanatieke menigte, die dezelfde koudwaterproef doorstaan. Den i6en dezer maand, de dag van Yabu-iri (Yadori), waarop Emma, de heerscher der Boeddhistische hel, wordt herdacht, wordt hun, evenals op 16 Juli, de bovengenoemde vrije dag gegeven. En hiermede eindigen de talrijke feesten dezer maand om in de volgende maand, wanneer de pruimeboomen zich met hun fraaie bloesems vertoonen, weer opnieuw te worden hervat, FEBRUARI. Stül the plumtrees bloom Round tuis dweiling as of old. And in memory Of their Lord they loved so welt, Stül retain their ancient smell. THE TOSA DIARY, W.N.PORTER. De temperatuur is in Japan nog kil in Februari, en toch is het een der aangenaamste maanden voor uitstapjes, want de pruimeboomen, die reeds in de koude Januari-maand met de scherpe nachtvorsten hun eerste bloemen vertoonden, tooien zich thans in vollen glans. De bloesems, die als witte vlokken neerdwarrelen, zou men voor vallende sneeuw aanzien, zonder hun rozeknop, waarmede zij zich vasthouden aan de grijsgrauwe takken. Deze dappere, teere bloesems worden door de Japanners in hooge eere gehouden, daar zij zich vertoonen lang vóór den tijd dat men op bloemen in de open lucht mag rekenen. Een enkele zonnige dag schenkt deze „urne" den moed, haar bruin omhulsel af te werpen en haar teere bloesemblaadjes bloot te stellen aan den zwakken zonneschijn. Doch hun leven is als dat van de sneeuw: slechts een paar dagen ver- FEBRUARI. 83 heugen zij de harten door de zekere belofte der naderende doch nog steeds onzichtbare lente, en dan, bezwijkende onder wind en sneeuwstorm, dansen zij naar den dood. De boom heeft reeds al zijn bloesems verloren, lang voor een enkel groen blaadje zich durft vertoonen, doch zij hebben haar taak volbracht. De oudste broeder van honderd bloemen, zooals de Japanners de pruimebloemen noemen, schonk het leven aan bundels legenden en poëzie, wijzende mooie vrouwen op deze zoo snel verdwijnende bloem, die echter een rijken oogst van vruchten nalaat voor de zomermaanden1). Gedurende de ceremonie uta-gyokwai van het jaar 1919, waarbij een wedstrijd in poëzie werd gehouden, koos de Keizer als thema: de eerste pniimebloesem bij de boerenwoning. Zijn eigen bijdrage luidde als volgt: Fuyu nagara Kakine no kusa mo Moe-idete Ta naka no ie no Urne no hana saku. Zoo letterlijk mogehjk vertaald, doch waardoor een deel der dichterlijke gratie verloren gaat, kan men dit teruggeven door: Winter 's stül to pass, Yet beneath the hedge's shield Sprouts the tender grass, While the plumtree in the field By the cottage flowers doth yield. De eereprijs werd behaald door een jongen van 9 jaar, zoon van den dichter Katö Tsuriaki, die behalve de hoeve en den pruimeboom er nog den ochtendmist en de overheerlijke Japansche daikon (r amenas) bij haalde: Though winter stays Plums are in bloom, While through the haze From cottage eaves loom Daikon—the yield Of encircling field— In the sun's rays2). Er zijn echter in Japan zoo vele soorten van pruimeboomen, dat van nu aan tot in het hartje van den zomer, de een of ander maandelijks zijn bloemen vertoont in allerlei kleuren, waarvan de helroode echter geen vruchten ") Mts. Hugh Trader. A Diplomatic's Wife in Japan, (1899), p. 330. ") Japan chronicle Weekly 39-1-192°. 84 JAPANSCHE FEESTEN. geven. Elk Japanner kent de plaatsen meest beroemd voor hun pruimebloesems, en vooraan staan de tuinen waar de meest oude boomen, met hun ruwe, donkere, stijve, knoestige en grillig gekromde takken, het scherpste contrast vormen met de teere sneeuwvlokken, die zich daaraan vastklampen. De ruwe bast is het symbool van ouderdom; de fijne bloesem van nieuw, zich steeds verjongend leven. Op den 2den Februari hebben de Japanners het Futsuka-kyü feest, dat bijna uitsluitend door de lagere klassen wordt gevierd, wat reeds blijkt uit zijn naam van moxa-feest. Kyü of moxa werd, vele eeuwen geleden, uit China ingevoerd. Het is een geneesmiddel verkregen van de gedroogde bladeren van bekerkruid en een witte zwam, die op den rug der verdroogde bladeren zich ontwikkelt en dan tot moxa, eigenlijk mogusa of brandend gras, wordt verwerkt. Dit wordt gekneed tot spitse kegeltjes, dan op de huid geplaatst en daarna in brand gestoken, wat tot helsche pijnen aanleiding geeft. Deze marteling moet zonder een kik te geven worden verdragen en heeft dan, naar men meent, het resultaat om den schouder te harden tegen alle kwalen als rheumatisme, enz. Gewoonlijk wordt op drie plaatsen gebrand, één op den rug en één op eiken schouder, soms op de lendenen; doch arbeiders die afhankelijk zijn van de kracht hunner beenen, plaatsen dit brandende zwam bij voorkeur op hunne kuiten, trouwens overal een levenslang onuitwisbaar htteeken latende. Een vrouw in barensweeën, die de pijnen niet langer kan verdragen, brandmerkt men aldus op drie plaatsen van den kleinen teen aan den rechtervoet; ook wordt het wel gebruikt om stoute kinderen meer gehoorzaam en gedwee te maken. Vele eenvoudige bewoners van het platteland zien in het branden met de moxa een voorbehoedmiddel tegen allerlei kwalen, en het schijnt een feit te zijn, dat deze drastische geneesmethode meer waarde heeft dan Westersche geleerden daaraan willen toekennen. De eerste dag „van het Paard", hatsu-uma1), is het feest van Inari, de Godin van de rijst. De vos, wiens beeld steeds in haar tempels is te vinden, geldt voor haar boodschapper, doch oorspronkelijk dacht men zich stellig de rijstgeest in vossegedaante2). Op dien dag worden langwerpige papieren lantaarns, waarop allerlei schilderingen zijn aangebracht, langs het bergpad dat naar de tempels van Inari voert, opge- x) Vóór de introductie van een wekelijksche tijdverdeeling, gedurende het moderne tijdperk, droegen de opeenvolgende dagen de 12 namen van den Dierenriem; Uma, het paard, kwam dan het zevende. s) Inari wordt dikwijls afgebeeld als man met langen baard. Ook wordt Inari niet uitsluitend als oogstgod beschouwd, want hij (zij) is een der meest populaire goden in Japan, meer speciaal bij geisha, prostituees, zwaarden- en messenmakers. (Dr. Herman ten Kate). Over Inari als rijstgodin vgl. Dr. de Visser, Fox and badger in Jap. folklore, T. A. S. J. XXXVI, 3. H 44—46. De karpers op het jongehsfeest. 47- Poppen bij het jongensfeest. 48. Bij de poppen op het jongensfeest. FEBRUARI. 85 hangen en verlicht. Haar voornaamste tempel is wel die van Fushimi Inari, ongeveer een uur gaans van Kyöto, waar ik eens zulk nachtelijk feest medemaakte, waaraan tal van typisch gekapte en biddende geisha, vol piëteit deelnamen. De tempels van deze Ceres der Romeinen zijn herkenbaar aan de eindelooze reeks van houten torii1), alle rood gekleurd. Op het vastgestelde uur verschijnt een kannushi, Shintö-priester, voor het altaar, reciteert een norito (gebed) en offert sake, na afloop waarvan zich het volk overgeeft aan vermaken van allerlei aard, onder veel tromgeroffel en het dansen van de kagura. Rijst en roode boonen (akameshi, een gelukbevorderend voedsel), worden gekookt en met geroosterde aburage (boonenkaas) gegeten, wat het alweer tot een waren feestdag maakt voor de kinderen. Inari is dus een echt populaire Godin, zoowel onder de volwassenen wien zij ruime oogsten, als onder de kinderen dien zij allerlei genoegens schenkt. Wie in den vroegen ochtend van 5 Februari het tabernakel van den beroemden Fudö-tempel te Narita bezoekt, zal zeker een luiden kreet van verbazing en wellicht van ontsteltenis uiten, over wat hij daar moet aanschouwen. Evenals in sommige landen door het geknal van geweren en het blazen op trompetten het oude jaar wordt uit- en het nieuwe ingeluid, dreunen aldaar de ooren van honderden, die den kreet uiten: Fuku wa uchi, Oni wa soto! („kom binnen, zegeningen, eruit, gij duivels!'*) terwijl met volle handen harde geroosterde boonen worden geworpen binnen en buiten deze tempels. Alle deuren, shoji, enz. moeten dan geopend zijn; anders kan het geluk niet binnen komen en de duivel er niet uit. En in vrijwel alle huizen, waar ook verspreid over de wereld waar Japanners wonen, geschiedt hetzelfde. Sedert eeuwen werden aldus in dezen Narita-tempel de booze geesten door boonen-kogels verdreven en binnen in de hal, onder de toegangspoorten en op de trappen, bidden velen vurig voorde goddehjke bescherming van dezen Japanschen Ciwa, den machtige. Het opgeworpen stof verduisterde de ruimte en vele geloovigen moesten hun mond afsluiten met hun halsdoek, hever dan hun aanbidding van Fudö te staken, die omringd van vlammen, in de eene hand een scherp zwaard en in de andere hand een strik draagt. De Boeddhistische abt in zijn purperen gewaad en met goud geborduurde sjerp zit vlak tegenover het beeld en dreunt dan met zware basstem het sütra op, ontsteekt het heilige vreugdevuur, terwijl het gewijde ") De torii is een bizondere poort, bestaande uit twee vertikale en twee horizontale balken, welke voor den toegang tot eiken Shintö-tempel wordt geplaatst. Soms worden aldus lange lanen daarvan gevormd; zij zijn treffend door hun eenvoud en behooren geheel thuis in het Japansche landschap. 86 JAPANSCHE FEESTEN. orkest scherpe noten doet weerklinken uit eeuwenoude instrumenten. Daarna zegent de priester de stapels boonen, voor het altaar op tafels van lakwerk geplaatst, en zijn volgelingen beginnen deze dan met ruwe hand rond te strooien in alle richtingen. De menigte werpt zich daarna als razenden op deze boonen, die „elke ziekte zullen genezen, alle booze geesten verdrijven, en den bezitter rijkdom zullen schenken.'* Sommigen springen op den rug der voorgangers, anderen kruipen als slangen over den grond, en weer anderen huilen van woede wanneer zij geen boonen kunnen veroveren. Het is een onbeschrijfelijk gewoel en gejoel van een dooreenkrioelende menschenmassa, dat meerdere minuten aanhoudt. Nooit werd er iemand gewond noch gedood bij dezen verwoeden kamp, wat de geloovigen toeschrijven aan de beschermende tegenwoordigheid van den God, wiens beeld in het jaar 823 door Köbö Daishi, den stichter van het Esoterisch Boeddhisme in Japan (Shingon secte) werd gewrocht. Dit Setsubun (seizoen-)/ees£ wordt door alle klassen van Japan in alle tempels en heiligdommen gevierd, ten tijde van het keerpunt tusschen winter en lente, volgens den ouden kalender. Des avonds zet men voor alle huizen een tak van de, wegens zijn stekelachtige bladeren duivelverdrijvende hiragi (hulst), waarin de kop van een sardijntje is vastgehecht. Het hoofd des gezins doorloopt dan alle kamers, boonen werpende onder denzelfden kreet die inden Fudö-tempel uit de kelen van duizenden weerklonk. Het eerste deel „fuku wa uchi** wordt op zachten toon gepreveld, het tweede „oni wa soto!" luidkeels uitgegalmd. Daardoor is het huis gezuiverd, en de bescherming der Goden verkregen voor de volgende twaalf maanden. Daarna drinkt elk der leden van het gezin een kopje thee, en ledigt een schaaltje waarop evenveel gekookte boonen liggen als hij jaren telt, benevens een zure ingemaakte pruim; dit is de zoogenaamde heilaanbrengende maaltijd, die dateert uit den tijd dat na afloop van den winter vaak de pest uitbrak. De booze geest zou dan, naar men meende, worden afgeschrikt van het betreden eener woning waar de koppen van visschen aan de boomen groeien, terwijl de boonen en de pruim in azijn de tweede linie van defensie vormen. Deze ceremonie wordt onder den naam Tsuina (oniyarai) aan het Keizerlijk hof sedert vele eeuwen eveneens trouw opgevolgd. In vroegere tijden was het eene volksgewoonte, mannen en vrouwen van kleederen te doen verwisselen, wat in Japan trouwens geen groot verschil oplevert. Thans is dit door de zedenpolitie verboden, en heeft het alleen nog plaats wanneer men geen wakend oog van de Hermandad heeft te vreezen. Elf Februari van elk jaar heeft de Kigensetsu plaats tot herdenking MAART. 87 van de ticonsbeklimming des éérsten Keizers, Jimmu Tennö (volgens de legende 660 vóór Chr.), en de afkondiging van de Constitutie, 25 eeuwen later (in 1889), waarvoor alom de nationale vlaggen wapperen, bestaande uit een roode zon op een wit veld. Het overlijden van Boeddha, „Nehan-ye", wordt 15 Februari, op meer eenvoudige wijze gevierd. Op 79-jarigen leeftijd verhet deze den aardbol om naar het Nehan (Nirvana) te verhuizen, alwaar van geboren worden noch van sterven meer sprake is. Op schilderijen in de o tera (Boeddhistische tempels) wordt de heilige voorgesteld, zijn hoofd naar het noorden, zijn gelaat naar het westen gewend, hggende op de rechterzijde, terwijl vogelen en dieren treuren om het heengaan van den Leermeester. Uit de Heilige Schriften wordt voorgelezen, wierookwolken stijgen ten Hemel, en de plechtigheid, waaraan slechts weinigen deelnemen, is afgeloopen. MAART. Haru no yo yal The night of the spring- Yoi akebono to Oh, between the eve Sono naka ni. And the dawn. SPIRIT OF JAPANESE BY YONE NOGUCHI1). De derde dag van de derde maand, waarin het noch te warm noch te koud is, wordt beschouwd als de feestdag voor alle kleine meisjes in Japan. Het is een algemeen verbreid feest, doch het wordt van minder belang geacht dan het jongensfeest op 5 Mei, wanneer het geheele land wordt opgevroolijkt door groote papieren visschen, hoog in de lucht wapperende in den wind. Toch wordt op den derden dag, genaamd Jömi-no-sekku, in elke woning waar een meisje leeft van minder dan 7 jaar, een tentoonstelling gehouden van poppen en kleine beeldjes, hina-no-matsuri, waar de poppen (p-hina), geschonken in vroegere jaren aan moeder en grootmoeder, eveneens te voorschijn worden gehaald. Op een stellage, met rood kleed bedekt, gevormd door een oneven aantal breede trappen, wordt de bovenste rij gevormd door de twee hoofdpersonen, een prins en een prinses in schitterende antieke hofkleeding, rustende onder een miniatuur-paleis. Een trap lager zitten met gekruiste beenen hofdames, pages, daimiö; al weer lager successievelijk samurai, muzikanten, tooneelspelers, porseleinen hondjes en snoezige poppenmeubeltjes van rood lakwerk, benevens houten eetwaren, bloemen, waaiertjes en muziekinstrumenten; twee blauwe vaasjes gevuld metsbiro-sake (witte sake) zal men er eveneens vinden. Op den laagsten trap staan meestal ") Yone Noguchi was een der geliefde leerlingen van Lafcadio Hearn en is een bekend dichter. 88 JAPANSCHE FEESTEN. verkleinde modellen van wat een bruid medeneemt naar het huis van haar echtgenoot: een tansu, kastje met tal van laadjes, een lange kist, nagamochi, waarin de kimonos worden opgeborgen, een ikö of kapstok om kleederen aan te hangen, een staand spiegeltje en zoo voort. In potten bloeien gele ranonkels en rose perzikboompjes; in vazen staan bloeiende wilgen- en perziktakken. Hoe begeerig ook de kleuters, met hun staartje op het begroeide kruintje, de armpjes uitstrekken naar al dat fraais, met deze poppen mag met worden gespeeld, daar deze O hina Sama al te breekbaar zijn. Alleen op den dag van het meisjesfeest zien zij het licht, om reeds den volgenden dag zorgvuldig te worden ingepakt tot het volgend jaar. De sterkere poppen, waarmede de Japansche meisjes zoo allerliefst kunnen spelen, heeten ningyö, en zijn vervaardigd als onze Europeesche poppen. Deze nemen deel aan de kinderpret, waarvoor een kleine wagen getrokken door ossen, die in vroegere eeuwen werd gebruikt door de Keizers en thans nog bij hun tocht naar het graf moet dienst doen, zelden zal ontbreken. Een theepartij, waarvoor alles in miniatuur is vervaardigd, wordt dan den poppen aangeboden. Poppen schijnen in Japan zoo oud als de Japansche beschaving, en werden door archeologen onder de oudste overblijfselen gevonden; sommige poppen dateeren zelfs van 96 vóór Chr. De dikke, siroopachtige sake, die op de stellage staat, wordt wel degelijk genoten, en is ondanks zijn buitengewone zoetheid uiterst bedwelmend, waaraan wel eens onvoorzichtige vrouwen ten offer vallen. Groote, spits toelcopende koeken, kusamochi, gemaakt van rijst en gekookt berkenkruid (yomogi), worden eerst geofferd aan de poppen en daarna genuttigd door de vriendjes en bloedverwanten. Reeds vroeg ontmoet men in de straten meisjes in haar bont gekleurde kimono, die in zijden doeken geschenken dragen voor haar vriendinnen; alle meisjes uit de buurt komen op bezoek, na een uitnoodiging op fraai versierde kaarten. Velen stoeien dan, even wild als jongens, wat haar op dezen éénen dag geoorloofd is; des avonds worden te harer eere lantaarns ontstoken met perzikbloemen beschilderd. Daarmede eindigt dan haar prettig feest, dat aldus reeds sedert 9 eeuwen wordt gevierd1). Ten tijde der dag- en nachtevening (21 Maart) bereiden de huismoeders ronde koeken van gekookte rijst, bedekt met een korstje of laagje boonen en suiker, bota-mochi, en offeren deze taartjes aan het Boeddha-beeld in hunne woning, dan wel deelen ze rond aan vrienden en kennissen. Op eiken verjaardag van een overlijden worden soortgelijke gebakken aan den geest van den afgestorvene aangeboden, en wordt een priester uitgenoodigd om met luider stem verzen voor te lezen uit hun Heilige Boeken. De geesten van hen die geen bloedverwanten meer in leven hebben, acht -) The Japanese Montbs, p. 5. APRIL. 89 men gebrek te lijden, waarom gedurende dezen tijd van het jaar de Boeddhistische priesters zeven dagen lang gebeden opzeggen en rijstoffers brengen, om door deze ceremonie van het Segaki, een soort Allerzielenfeest, de hongerige geesten te voeden. Geen feest wordt trouwens in Japan gevierd of een bepaald soort voedsel is voorgeschreven, en daarvan genieten dan zoowel rijken als armen, evengoed de levenden als de dooden; terwijl het sake-schaaltje daarbij niet wordt vergeten. De oude Annalen vertellen dan ook van veel misbruiken aan sommige feesten verbonden; reeds in de 8ste eeuw moesten de lente- en de herfstfeesten der Noordster worden verboden, wegens de immoreele gedragingen der devoten. Eenmaal hun plicht betracht tegenover de Goden, willen zij, wat ook op Christen-bedevaarten wel eens werd waargenomen, eigen vermaak zoeken. Bij een bezoek aan de zoo hoog geëerde tempels te Ise, opent Lafs haar deuren voor de pelgrims, bijna in het gezicht der heilige bosschen, waar zij dan weer vergeving zoeken en vinden voor hun zonden.1) APRIL. „Waar bijeenverzameld liggen Zachte bloesems, dra vergaan. Waait daar soms een enkel blaadje Op zijn vroeg'ren boomtak aan? Neen, 't was een vlinder, zoo licht als een blad, Die zich in het luchtruim verheven had." ARAKIDA MORITAKE. De liefde der Japanners voor den kersebloesem is een ware cultus geworden. Deze boom (Prunus pseudo-cerasus) wordt sedert oude tijden alom aangeplant, niet om zijn vruchten, doch enkel en alleen om de fraaie hchtrose bloesems, die den geheelen boom in een teeder gewaad hullen, nog voor een enkel blaadjezichtbaar wordt. „Een regenboogkleurige wolk," zegt een Japansch dichter, „valt dan uit den zonnigen hemel." Reeds bijna 7 eeuwen geleden plantte Keizer Kameyama langs de berghellingen te Arashiyama, niet verre van Kyöto, kerseboomen, van Yoshino hierheen gesleept; en nog heden bezoeken alleen daarom, in de eerste dagen van April, talloos velen de pittoreske dalen der Katsurarivier. Die Yoshinobergen waren reeds eeuwen lang beroemd wegens deze boomen, die in groepen van duizend verdeeld, een onvergetehjk gezicht vormen wanneer zij bedolven zijn onder de zacht-roze vijfbladerige bloesempjes. Ook de omstreken van Tökyö — vooral het park te Ueno en de oevers der Sumida — zijn daarvoor bekend, waar men uren lang *) Men leze daarover: H. v. Kol, Japan, Indrukken van Land en Volk, hoofdstuk III, Naar het Mekka van Japan. go JAPANSCHE FEESTEN. kan wandelen onder een waar plafond van deze liefelijke bloemen. Tot in de meest afgelegen bergstreken zonderde men terreinen af, alleen om slechts enkele dagen per jaar van zulk een gezicht te kunnen genieten; en de bewonerszijndaaropzóótrotsch,dat op één dag door mij zes uitnoodigingskaarten werden ontvangen, uit plaatsen, honderden kilometers van elkander gelegen. De sakura was steeds voor de Japanners wat de roos is voor de Westerlingen, en hun spreekwoord zegt: „de sakura is de éérste onder de bloemen, evenals de krijgsheld onder de mannen*'1). Duizenden verzen werden haar ter eere gewrocht. Smachtende vrouwen klagen haar nooden aan de vallende bloesems der kerseboomen: „O traget mit dir, Ihr Vergisskirschenblüten, was mich bekümmert, voll MitleidlDennauf Erden weisz ausser Euch es Niemand!" Sakino Daisöjö2). De beroemde Boeddhistische heilige, Köbö Daishi (774—834), beroemd als prediker, als schilder, beeldhouwer, calligraaf en reiziger, bracht ons Bijbelsch „IJdelheid, alles is ij delheid!" aldus in verband met deze vallende bloemen: „Hoe schoon ook van kleur, de bloesems fladderen, helaas! ter aarde. Wie dan in deze wereld van ons zal eeuwig voortleven? Heden kruisende de uiterste grens van mijn bestaan, zal ik geen droomen meer kennen, noch beminnen wat eenmaal hef was." Op de vallende en stervende bloesems zijn honderden verzen gedicht; thans slechts een enkel: Hisakata no The spring nas come, and once again Hikari nodokeki The sun shines in the sky; Haru no hi ni So gently smile the heavens, that Shizu kokoro naku It almost make me cry, Hana no chiruramu. When blossoms droop and die. Tomonori Kino8). J^, Een ander beroemd haiku of vers, van 17 lettergrepen, luidt als volgt: „Ach, deze wereld van ons! Slechts drie dagen zijn voorbij, en waar zijn de kersebloesems gebleven?*' Doch om de sakura ten volle gerecht te zijn, zoo is haar bloesem niet alleen een feest voor de oogen, doch heeft ook economische waarde. Ofschoon de gewone variëteit geen eetbare vruchten oplevert, schenkt de wilde kerseboom in de bergen zulke in ruime mate. Van beide soorten kunnen de bloemen worden ingezouten en daarvan een geurige thee verkregen, indien zij niet in koekjes worden gebakken. De bast van den boom levert een fraaie donkerbruine kleurstof, en de houtskool is zeer *) De sakura is het symbool van den geest der samurai, evenals die der „urne" van de reinheid en de denneboom der stabiliteit. '} Dr. Julius Kurth. Japanische Lyrik p. 57. *) William N. Porter. A hunderd verses from old Japan p. 33. APRIL. 9i geschikt voor de hibachi of het open komfoor, dat gedurende den winter de vertrekken moet verwarmen. De bloeitijd der kersen in de verschillende deelen van het land, wordt geregeld vermeld in de bladen onder het opschrift: „Nieuws van de bloemen*'. De O-hanami of de picknick om de plaatsen te bezoeken waar fraaie lanen dan wel geheele bosschen van kerseboomen worden gevonden, is dan ook een der voornaamste volksvermaken. Niemand blijft binnen wanneer de sakura-no-hana is ontloken; geheele gezinnen zetten zich in beweging; de vader een hyötan d.i. veldflesch met sake om den hals, een doos met eetwaren in de hand; de moeder een kind op den rug, terwijl de anderen rondspringen en de gejo (vrouwelijke bedienden) verdere benoodigdheden dragen. Geheele scholen ziet men aankomen, de kleinen voorop, de onderwijzer aan het hoofd, de meesten lange wimpels dragende, waarop de verzen ter eere van de sakura-no-hana staan geschreven, door de prijswinners der school gedicht. En allen uiten kreten van bewondering voor dat heerlijke schouwspel, waarvan oud en jong, arm en rijk kan genieten. „Japan," aldus schrijft Mevrouw H. Holst-Hendrix terecht, „is het eenige land op de wereld dat ik ken, waar Kunst tot het gewone alledaagsche behoort, waar Kunst niet ontheiligd wordt door haar aanraking met het laagste, maar integendeel al wat laag en gewoon is opheft en vermooit, waar een waas van poëzie alles omgeeft, waar de schijnbaar meest eenvoudige handeling een symbolische beteekenis heeft. Ik geloof niet dat er een ander land op de wereld bestaat, dat zich zoo snel en zoo kranig heeft weten aan te passen aan de meest moderne uitvindingen op wetenschappelijk gebied, en toch tegelijkertijd zijn oude tradities trouw gebleven is. Niemand vindt het hier belachelijk, als de Minister van Binnenlandsche Zaken, in een tijd dat de meest gewichtige politieke zaken behandeld worden, een paar dagen vacantie neemt, om naar Kyöto te reizen, met het doel aan de bloeiende kersetakken een zelfgemaakt gedichtje op te hangen." Groepen zitten langs de wegen op den grond op uitgespreide matten, hun sobere eettrommels openende en met houten staafjes „hashi" den inhoud gretig naar binnen werkende, terwijl jongens en meisjes krijgertje spelen, waaraan vaak de volwassenen deelnemen. Alle leerlingen der „School van Adellijken" Gakushüin, dragen als kenteeken een boeketje van kersebloesems op hoed of kraag; kersebloemen dragen de vrouwen in het haar, de mannen op de borst; halsdoeken, waarop kersebloemen zijn geschilderd, zijn de trots van de meisjes. Jongeheden loopen rond, het bovenste deel van hun gelaat bedekt met een masker, waardoorzij metmeer vrijheid uiting kunnen geven aan hun geestigheden, sake durven aanbieden, en alle etikette kunnen verbannen. Zelfs de ingezetenen der Yoshiwara, 93 JAPANSCHE FEESTEN. die haar afgesloten wijk niet mogen verlaten, vieren dit feest door een statige processie door de middelstraat, alwaar zij in prachtvolle kimonos gehuld, de kersebloesems boven haar hoofden zien wuiven. Aller harten hebben gedurende die enkele dagen slechts één verlangen: te kunnen wandelen in die feeërieke omgeving, waar de lucht geparfumeerd is door den geur dezer bloesems. Wie eenmaal zulk een waar volksfeest bijwoonde, herdenkt nog dikwijls dat vroohjke leven, dien glans van genoegen op de gezichten, de kaleidoscopische tafereelen, die hij mocht aanschouwen, waarbij enkele uitspattingen natuurlijk niet achterwege blijven. Den typischen schoonmaker b.v. van de miniatuur-tabakspijpjes, waarvoor hij een straal van stoom gebruikt, zal men met licht vergeten. Te velen echter zijn er van overtuigd, dat de dichter gelijk had toen hij zeide: „Sake nakute nande onore ga hanami kana", hoe kunt gij zonder wijn ten volle genieten van de kersebloesems? De plaatsen waar men deze bloemen komt bewonderen zijn dan ook oorden van gejoel en vermaak, en de anders zoo strenge politie doet op die dagen een oogje dicht. Ook de perzikboomen vertoonen in Japan, gedurende de allereerste dagen van April, volop hun nj ne bloesems, doch daarvan worden de vruchten wel degelijk gegeten; zelfs wordt sake gedronken waarin perzikbloesems zijn gedrenkt, en rijstkoeken, waarin bloesems gebakken, genuttigd om gezond te blijven. Volgens Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan, geldt de perzik als symbool van het vrouwelijk geslachtsorgaan, en speelt zij bij den (nog steeds bestaanden doch zoo veel mogelijk geheim gehouden) PhaUus-cultus eene groote rol. Op bepaalde feestdagen schenken koopheden aan hunne klanten perziken van suikerwerk. Ook wordt de perzik gebruikt tot afwering van demonen, en bestaan de stokken, waarmede op den laatsten dag van het jaar, Shintö-priesters de booze geesten verdrijven, uit perzikhout1). Ten tijde van den ouden kalender was de éérste dag van de 4e maand aangewezen om de dikke, gewatteerde winterkleeding te verwisselen met de lichtere zomerkleeding, en om de sokken „tabi" uit te trekken ten einde verder met bloote voeten op sandalen te loopen2). Doch het verschil in tijd van een of twee maanden tusschen de beide kalenders, deed deze feestelijke gewoonte verdwijnen. Het Kwambutsuye-feest ter eere van de geboorte van Shaka (Boeddha) wordt echter sedert minstens 12 eeuwen, trouw gevierd op den 8sten dag der 4e maand, dus thans 8 April. Vooral in de tempels der Jödo-secte ') Dr. Kleiweg de Zwaan. Völkerkündliches und Geschichtliches über die Heilkunde der Chinesen und Japanner (Natuurkundige verhandeling Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen). Derde verzameling deel III p. 40. *) Vanwege den invloed der dwaze preutschheid van Westerlingen, tracht de politie in Japan thans deze rationeele en gezonde gewoonte tegen te gaan. 50. Toni-gaanderij, toegang tot een tempel. 5i. Feest van den Temmangütempel te Osaka. Prent van Hishigawa Kiyoharu (18de eeuw). Rijks Ethnogr. Mus. (Vgl. De Visser, Jap. Kleurendrukken I, 9). MEI. 93 wordt dan een koperen beeldje van den Boeddha als kind op een klein altaar geplaatst, bedekt met bloemen en dan met zoete thee „ama-cha" begoten door zijn aanbidders. Deze krijgen dan van den priester een kleine hoeveelheid van dat vocht mede naar huis, waar het dan onder de leden van het gezin wordt verdeeld. Deze gewijde thee wordt verder benut om wormen te dooden, die vele inwendige ziekten veroorzaken, dan wel langs de stijlen der woning geplaatst om aan mieren en andere insecten het binnentreden te beletten. De oorsprong van deze handeling, waarvan reeds oude oorkonden uit het jaar 740 gewagen, was een gevolg van het geloof dat toen Shaka werd geboren, zoete dauw uit den hemel viel, en een draak ter neder daalde, die water over hem uitstortte. MEI. „Gwanjitsu ya! I shall wear the long sword Iye ni yuzuri no inherited from my forefathers. Tachi hakan." KYORAI (1643-1704). Karpers sidderen in den wind, hoog in de lucht geplaatst aan ellenlange bamboes, meestal bekroond met een ronde mand, met verguld papier bedekt en waaraan lange smalle reepen wapperen, terwijl een klein wiel snel rond draait, door de bries bewogen. Een, twee, dan wel drie van deze groote katoenen of papieren visschen schudden zich als levende dieren met open mond, alsof zij tegen den stroom willen opzwemmen. Zoowel in groote steden als in de kleinste meest afgelegen dorpen en eenzame huizen, trekken die bontgekleurde karpers de aandacht, wuivende boven alle woningen waar jongens beneden 7 jaar en vooral in het laatste jaar geboren mannelijke kinderen, worden aangetroffen. Want de vijfde dag van de vijfde maand is het jongensfeest, tango-no-sekku. Vóór de deur wapperen vlaggen waarop het familie-wapen is aangebracht en waarop leeuwen en olifanten, tijgers, draken en krijgslieden voorkomen, zoodat wel wat te veel een militair karakter aan dit feest is gegeven. Binnenshuis staan kleine vlaggen en een uma-jirushi, de banier van den legerbevelhebber, op een houten stellage te zamen met helmen, lansen, zwaarden en beelden van geharnaste krijgslieden, in de hoop dat de kleine jongens van heden later dapper zullen wezen. Hangende karpers, oorlogspaarden, valken, samurai-zwaarden, beroemde mannen als kind spelende, en krij gs-standaarden vullen de rest van het tooneel. De poppen der meisjes, die op moederhefde wijzen, zijn dus door toonbeelden van tróuw en moed vervangen, door portretten van helden waarvan elk Japansch kind de historie kent. 94 JAPANSCHE FEESTEN. De onversaagde, onoverwinnelijke karper, die volgens de legende wel eens in een draak veranderde en als een brenger van geluk wordt beschouwd, moet den knapen ten toonbeeld strekken. Deze moeten leeren tegen den stroom op te roeien om alle hinderpalen in het leven te overwinnen, evenals de karper de watervallen trotseert en een symbool is geworden voor volharding en doorzettingsvermogen. Vóór den aanvang der feestelijkheid wordt natuurlijk een bad genomen, waarin manden vol iris-bladeren worden gedrenkt, daar deze bloem wegens haar taai leven en verschillende vormen van groei, den knaap kracht en sterkte moet geven voor de zware taak die hem in zijn later leven wacht1). De jongens nuttigen sake waarin bladeren van shobu, zwaardlelie, worden afgetrokken, uit schalen reeds door hun voorouders gebruikt, waardoor tevens ziekten worden voorkomen. Koeken in eikenbladeren gerold „kashiwa-mochi" worden gegeten. Vrienden en bekenden worden 's avonds uitgenoodigd, en chimaki of koeken van rijstemeel met een rieten matje „komo" bedekt, rond gezonden. De soort paddenstoel, waarvan ook de moxa wordt vervaardigd, de yomogi (Artemisia vulgaris) wordt gekookt met rijst die daardoor een lichtgroene tint aanneemt, en dan dient als krachtgevend en tevens als duivelbannend middel. Het jongensfeest, dateerend uit het militaire tijdperk, staat dus in nauw verband met de militaire hoedanigheden van den knaap. Schermpartijen tusschen de knapen, waarbij een derde met ernstig gelaat als arbiter optreedt, zijn dan ook vaak daaraan verbonden. Verder wordt het oorspronkelijk Chineesch karakter van deze plechtigheid, (men denke aan de Chineezen, die poppen van moxa-bladeren en tijgers van papier boven de deuren hingen) nog aangetroffen in de bladerkronen (op de wijze van ons St. Janskruid) in de Japansche steden op de afdaken der huizen gelegd, en in de guirlandes van Irisbloemen, waarmede op dien dag de gasten ten Keizerlijken paleize hun hoofden tooien. In Mei, in welke maand talrijke bloemsoorten, o.a. de wisteria2), diverse pioen-rozen en azaleas, de harten der Japanners verheugen, komen de kinderen en anderen weer naar buiten, en herneemt het zoo vroohjke en gezellige Japansche straatleven weer zijn rechten. *) Ook op Java kent men het „banjoe gégé", dat is water waarin welriekende bloemen worden gedaan, om het kind voorspoedig te doen opgroeien en een langdurig leven te verschaffen. *) De Wisteria of blauwe regen wordt in Japan gebruikt voor het begroeien der tempels, priëelen, en het overdekken van lanen en wegen in parken en tuinen. Is de fuji, zooals de Japanners deze heesters noemen, in het voorjaar in bloei gekomen, dan verzamelen de menschen zich onder dit bloemen- en bladerendak om zich te vermaken met muziek, zang en dans. Men maakt dan geïmproviseerde gedichten, welke vervolgens op papier worden gebracht en aan de bloemtrossen opgehangen. De Japansche literatuur, MEI. 95 De kinderspelen in Japan hebben trouwens veel overeenkomst met die in Europa, wat op de gelijksoortige uitingen der kindergemoederen wijst in vèr uiteengelegen oorden der wereld. Een der meest geliefde spelletjes van Japansche kinderen is Otedama, dat gespeeld wordt met kleine van stof genaaide zakjes vol bruine boontjes. Daarmede wordt gejongleerd, en zeven tot tien zakjes is het gewone aantal, dat de kleinen in de lucht zwevende weten te houden. Ook wordt er veel gehinkt in op den grond getrokken hinkbanen, waarbij men steentjes voortschopt „tout comme chez nous". Opvallend is, dat vele spelletjes ginds zittend worden uitgevoerd, waarschijnlijk een gevolg van het klimaat, dat vele van onze woeste renspelen minder aanmoedigt. Als twee jongens spelen, zitten ze vaak daarbij op den grond; wel zijn er kracht- en behendigheidsspelen, doch ze worden zittend of staande uitgevoerd. Udeoshi is een worstelspel, handworstelen zouden we zeggen, want de partijen plaatsen de vlakke handen tegen elkaar en trachten elkaar zoo achterover te drukken. Bij yubizumö worden de vingers ineengestrengeld, met vrij bhjvende duimen, om te worstelen. Ander krachtspel wordt gespeeld met een touw zonder eind om de nekken geslagen, waarbij men elkaar van de plaats trekken moet. Kalmer van aard is het spel, waarbij twee jongens eikaars ooren behendig trachten te vangen in een kleine lazzo, van een touwtje gemaakt. Een oefening in het beheerschen der gelaatstrekken is niramekkura, waarbij onbeweeglijkheid van het gezicht beoefend wordt door elkander strak aan te staren. Verder is er een spel, dat herinnert aan ons touwtjespringen. Er is echter een lus gemaakt in het midden van het dikke koord, dat door twee der meisjes wordt vastgehouden en de derde moet dan trachten haar voet door die lus te steken, om een op den grond staand voorwerp omver te schoppen, zonder door den snel dichtgehaalden strop te worden gevangen. Hollandsche stelten zijn in Japan van ouds bekend, en van bamboe gemaakt zijnde veel lichter, terwijl de dwarshouten, waarop de voeten rusten, naar achteren staan inplaats van binnenwaarts. Vliegers oplaten is een geliefkoosd lentespel der Japansche jongens; raketspelen en kaatsen worden door zang begeleid, soms door één persoon alleen, doch meestal (vooral wanneer meisjes spelen) in koor gezongen; kaatsen is een der meest gewilde vermaken van kleine meisjes. Het spelen met schilderkunst en ceramiek zijn rijk aan gedachten en voorstellingen, ter eere van de f uji, als symbool der lente. De minnende paartjes zoeken er ook hun geluk en voorspoed in het huwelijk te weten te komen. Daarvoor worden fraai gekleurde papiertjes aan de ontloken bloemtrossen gehangen. Hoe grooter zich de tros ontwikkelt, hoe grooter hun geluk zal worden; blijft zij klein, zoo zullen vele rampen en tegenspoeden in het huwelijk moeten worden getrotseerd. 96 JAPANSCHE FEESTEN. sneeuwballen, het rollen van groote bollen en schaatsenrijden is alleen mogelijk in de bergstreken in de meer noordelijke provinciën, doch het laatste bestaat in den regel meer uit het afglijden langs sneeuwhellingen, op de wijze van het skiloopen. Rondedansen ziet men veelvuldig uitvoeren met of zonder fancy-parasols van kunstbloemen; oni-gokko, een soort blindemans-speUetje, wordt door jongens en meisjes gaarne gespeeld; hobbelpaarden kent men er reeds langer dan 5 eeuwen. Touwtje trekken, tsuna-hiki, waarbij dozijnen kleuters met bloote beenen aan beide zijden al hun krachten inspannen, grijpt meermalen plaats onder de oogen van belangstellende moeders, mannen en grijsaards. In de straten spelen, behalve goochelaars en waarzeggers, die daarvoor talrijke houten staafjes schudden en dan uit één vooruitspringend de toekomst voorspellen, vreemd genoeg vooral blinden eene hoofdrol. Met de samisen in de eene en een langen stok in de andere hand, met een opgerolde papieren paraplui op den rug en een witten doek om het hoofd, zingen arme blinde vrouwen voor de deuren der huizen, waarvoor zij vaak ruim beloond worden. Het feit, dat zij daarbij soms een waar muzikaal talent toonen, benevens de soort van liederen die zij zingen, wijzen er op dat velen van haar betere dagen hebben gekend en uit hoogeren stand afkomstig zijn, doch door het noodlot tot dezen nederigen werkkring zijn vervallen. Blinde masseurs doen, vooral tegen het vallen van den avond, de straten weerklinken door hun scherp gefluit en hun eentonig droefgeestig geroep. Masseurs, hetzij mannen of vrouwen, zijn steeds blind, daar de wet personen die over het gebruik hunner oogen beschikken, verbiedt het brood te ontnemen aan deze ongelukkigen, die juist zoo geschikt zijn om een bedrijf uit te oefenen, waarbij men als het ware moet kunnen zien met de vingers. In „Leven en Werken" van Maart 1919, vertelt de bekende schrijfster Mevr. Holst-Hendrix van die elders nooit gehoorde geluiden van intense melancholie in Nagasaki: „Het waren de typisch Japansche geluiden van den blinden masseur en de blinde masseuse, die in de nachtstilte hun diensten aanboden. De man, meestal met een fluit, waarop hij aldoor dezelfde melodie van een paar langgerekte ontzettend droeve tonen laat hooren, de vrouw soms met samisen, soms alleen maar zingend: „Amma kamishimo, go-hyaku mon!" wat letterlijk beteekent: „Wrijven op en neer, van hoofd tot teen, voor vijfhonderd mon." Er bestaan nu geen mons meer, en de prijs voor een masseur of masseuse is veel hooger geworden, wel 30 of 40 sen inplaats van 5 sen (500 mon), maar de roep is in heel Japan nog dezelfde, volgens de traditie van eeuwen her. Na een diepe ademhaling roept de blinde vrouw zoo luid ze kan het eerste woord, den nadruk leggend op ma MEI. 97 en deze lettergreep zoo lang aanhoudend tot haar adem bijna op is; dan volgt op het eind nog even de rest, heel vlug op een lageren toon gezongen." Masseeren wordt in Japan veel meer beoefend dan in andere landen. Wie moe is van een wandeling, wie overwerkt is, of overspannen door zenuwen, wie hoofdpijn, maagpijn, kiespijn of wat ook anders heeft dat hem kwelt, roept een voorbijgaande masseuse of masseur binnen en laat zich in een uur opknappen. De vele blinden in Japan hebben zoodoende een uitstekenden werkkring, en een Amma San is meestal in staat een geheele familie te onderhouden, inplaats van door het gemis van een zintuig afhankelijk te moeten zijn. Zij vinden hun weg geheel alleen door de volle straten, met behulp van een stokje dat ze voor de voeten heen en weer bewegen, en alles wijkt op de straten voor hen uit. Dit is wel een van de karakteristieke dingen van het Japansche straatleven, dat de menschen het elkaar niet lastig maken, maar elkaar helpen, waar en wanneer ze kunnen, en aan deze volksbeschaving is het zeker te danken, dat ieder in Japan die atmosfeer van vrede en vriendelijkheid voelt, die het zijn hier zoo behagehjk maakt. Eiken avond dat ik na een zwaren tocht in een Japansch hotel afstapte, het ik zulk een Amma-san binnen komen en dat met een dubbel doel. Er is niets zoo geschikt om de stramheid der ledematen na een langen rit te paard of in de rikisha, in één woord elke vermoeidheid, te doen verdwijnen, als dat zachte wrijven van den masseur. En geen betere gids voor vreemdelingen dan deze blinde, die in alle gezinnen doordringt, uit tal van gesprekken u de beste inhchtingen kan verschaffen; en niemand is er, die u meer kan mededeelen van de eigenaardige gewoonten en zeden der streek, dan deze wandelende informatiebureaux. De Japanners laten zich dan ook gaarne, niet alleen om kwalen te genezen, doch ook in normalen toestand masseeren, en dan minder door wetenschappelijk gevormde artsen, dan wel door de blinde amma's der onderste klassen1). Ofschoon de groote verschillen van klimaat in Japan alle uniformiteit verbiedt, is toch het rijstplanten in den regel een volksfeest, dat gedurende de Meimaand valt. De dorpen schijnen des daags geheel verlaten, oud en jong gaat naar de modderige velden, om van den vroegen ochtend tot den laten avond, de jonge rijstplantjes uit te zetten, die hun voornaamste voedingsmiddel zullen scheppen; en die arbeid wordt verkwikt door eenvoudige liederen, gezongen sedert oude tijden. De koekoek immers komt, volgens een Japansche legende, tegen het einde der vijfde maand uit het Geestenland over de bergen van den Hades, en schreeuwt *) Dr. J. P. Kleiweg de Zwaan 1. c. p. 345. 7 98 JAPANSCHE FEESTEN. luide gedurende den geheelen nacht, tot het wit zijner oogen met bloed is doorschoten, om den landbouwer te waarschuwen dat de tijd is gekomen om den rijstaanplant te beginnen1). De maand Juni, in het midden waarvan in Japan de regentijd aanvangt, die bijna een geheele maand duurt, telt weinig volksfeesten; de voornaamste zijn het Sannö-feest te Tökyö op den vijftienden en de Shintö-ceremonie op den laatsten dag dezer maand, terwijl nog een visch-feest als zoodanig kan worden vermeld. De Sannö optocht geschiedt ter eere van den God der Bergen, Oyamagui-no-Kami. Hooge karren met twee verdiepingen dragen beelden van de oorlogzuchtige keizerin Jingo Kögö (201-269) met een boog; een andere een aap met tal van gohei in de hand, dan wel een spiegel, uit den tempel gehaald. Deze karren worden op de schouders van mannen voortbewogen. Lange banieren met opschriften worden medegevoerd, terwijl op versierde wagens, dashi, door ossen getrokken, de beelden van groote mannen, zwaarden, enz, worden rondgevoerd en ook kinderen, die nu en dan bij een rustpunt van den uiterst langen stoet, theater-voorstellingen ten beste geven. Tal van mannen en vrouwen nemen deel aan den optocht, allen in hun beste kleedij, terwijl op zulke dagen een geldverkwisting plaats heeft, die wel eens tot een bankroet leidde. Onder de gevels van de huizen hangen tal van ronde lantaarns, en in sommige straten zijn tijdelijke tooneelen opgericht, waarop gemaskerde artisten spelen bij het geluid van trom en fluit. Vooral kinderen hebben op zulke dagen dolle pret, en de straten der steden zijn dan levendiger dan ooit. Bij alle soortgelijke gelegenheden komen de Mikoshi te voorschijn. De Mikoshi is een soort van draagbaar altaar, waarin een of ander godenbeeld bij sommige gelegenheden uit de tempels op straat wordt gebracht. De jongeheden die dezen zegewagen op de schouders dragen, toonen vaak niet veel eerbied voor het heilige, want zij rukken het heen en weer en rennen onstuimig onder luid geschreeuw door de straten, waggelende van de eene zijde naar de andere, alsof zij onder den invloed verkeeren van machtige onzichtbare geesten. Het zijn echter zeer populaire feesten, waarbij de stroo-koorden en de bont beschilderde lantaarn niet ontbreken en de straten gevuld zijn met toeschouwers dezer processie. ") The Tosa Diary by N. Porter Wüliam. JUNI. Meigetsu ya! Ike wo megurite Yo mo sugara! O moon so bright and fair, About the lake AU night I linger! BASHO. JUNI. 99 Vooral de kinderen beschouwen deze optochten als een gelegenheid om pret te maken, door hieraan allerlei vermaken te verbinden. Niet tevreden met de prachtig versierde karren te bewonderen, die fraai gekleede beelden dragende door de straten trekken, én meisjes die pantomien-dansen uitvoeren te aanschouwen, organiseeren zij processies op eigen hand. De tempel-mikoshi wordt dan wel eens vervangen door een houten sake-vat waarop een vogel van gevlochten stroo troont; roode vierkante lantaarns worden op stokken rond gedragen. Voor het geraas zorgen rammelaars, en er wordt nog wilder gehost, gerend en gesprongen, dan zulks met de volwassenen het geval was. De bewoners der huizen waar zij langs komen, bestrooien hen met zout, dat als onheilwerend wordt beschouwd1), en lachen glunderend om dit kinderlijk vermaak. In deze maand vooral vallen de zeer populaire vischvangsten in de tsuribori, of vischvijvers, waarin zeebarbeel, karpers, goudvisschen enz. worden geteeld. Voor 60 sen per dag huren de liefhebbers een hengel, doch mogen nooit visschen met meer dan twee hengels tegelijk, en de meerdere vangst dan 3 pond per dag moeten zij aan den eigenaar van den vijver afgeven, die dan daarvoor 5 sen per pond betaalt. Daar leden van verschillende visschersgilden alsdan bijeen komen, wordt er levendig gebabbeld, en de wedijver om de grootste vangst te hebben maakt dit onschuldig genot tot een geschikt vermaak voor tallooze zondaggangers, terwijl de kinderen daarvoor de beschikking krijgen over eenige groote tonnen water waarin tal van vischjes rond zwemmen. Voor het rapen van zeeschelpen is, volgens den tegenwoordigen kalender, voornamelijk de 21ste April aangewezen, doch ook in de andere maanden kan men dit van de oevers der zee veelvuldig waarnemen. Honderden meisjes met rood gekleurd gelaat en vroohjke jongens staan dan met bloote voeten op het strand, dan wel waden in de zee, onverschillig voor de brandende stralen der zon. Sommigen komen in overvulde booten aanzeilen, door banieren met opschriften herkenbaar voor de schelpzoekers, wanneer deze zich wat ver hebben verwijderd. De opvarenden blijven in de boot, den tijd doodende met praten, zingen en eten, tot de eb invalt en hun scheepje den bodem raakt, waarna zij allen er uit springen met een klein mandje om hun vangst op te nemen. Het is een typisch gezicht, duizenden jongens en meisjes, evengoed als andere menschen, met bloote beenen in gebogen houding te zien rönd wandelen, steeds de oogen naar beneden gericht. De veel- ") De gedachte werking van het zout is zuiverend, reinigend. Op een begrafenis b.v. wrijft men zijn handen met zout af, daarbij een wasschende beweging makend; hetzelfde doen de worstelaars (sumötori) voor zij zich in het strijdperk met elkander gaan meten. Wanneer een ongewenschte bezoeker het huis verlaat, strooit men zout achter hem, enz. 100 JAPANSCHE FEESTEN. kleurige en vaak weelderige onderkleeren vormen een schilderachtig tooneel, terwijl vroolijke stemmetjes het geheel nog bekoorlijker maken. En niet weinigen komen er heen, minder om vrij wel waardelooze schelpen te verzamelen, dan wel om de lieftallige schoonen te bewonderen onder de meest gunstige omstandigheden; doch de overgroote meerderheid volgt zijn kudde-instinct om steeds dezelfde feesten of spelen te vieren op denzelfden dag van elk jaar. En die gewoonte om dien dag te wijden aan het rapen van zeeschelpen, wordt trouw gevolgd sedert vele eeuwen, daar er reeds melding van wordt gemaakt in een der oudste nationale geschriften, in de Mannyoshu. Op den laatsten dag van Juni spreiden Shintö-priesters matten op den oever van rivieren of naast een groote kuip met water, plaatsen daarop bamboe-stokken, waaraan gohei hangen, en aldus worden de booze geesten weer uitgedreven. Het volk knipt dan uit papier figuren of kleedingstukken en overhandigt deze, tegelijk met een offer van rijst of vruchten, aan den kannushi, die een formulier prevelt en daarna alles in stukken scheurt om deze in het water te werpen. Aldus worden, naar de volksmeening, deze offeraars voor ziekten en euvelen gespaard, waarvoor zij anders hadden te vreezen. Zij, die deze ceremonie bijwonen, welke over het geheele land wordt gevierd, zijn verplicht vóór hun vertrek door een rieten hoepel te loopen, chi-no-wa geheeten. JULI. De ster Vega van den melkweg, in Japan onder den naam Shokujo (Weefster) bekend, gaf reeds meer dan duizend jaren lang aanleiding tot het vieren van een algemeen volksfeest, genaamd Tanabata-matsuri. Het is identiek met het Chineesche feest Tchi-Niu ter eere van de Weefgodin en wordt steeds gehouden op den zevenden dag van de zevende maand, vooral op het platteland. Hierbij wordt dan echter de zonnekalender gevolgd in plaats van de vroegere aanwijzingen der maan. De datum van het Tanabata-feest verschilt immers al naar gelang van den ouden (Chineeschen) of nieuwen kalender, zooals trouwens ook die van het Nieuwe Jaar (O Shögwatsu). In Köbe b.v. valt bovenvermeld feest op 28 Augustus. Op deze dagen ziet men alom in de dorpen hooge bamboe-staken boven de huizen uitsteken, waaraan in verschillende vormen soms zeer lange papierstrooken zijn gebonden, in vijf kleuren: wit, rood, zwart, paars en geel, en verder imitaties van schijven der watermeloen, eveneens uit papier vervaardigd. Binnenshuis liggen op tafels meloenen, eierplanten en dango- of mochikoeken, waarvoor de kinderen gaan zitten, terwijl zij de Weefster om voorhchting vragen. In de handen klappende 54- Een groep beroemde worstelaars. 55 Worstelaars en scheidsrechter. 55a. Een prijsvechter genaamd Uraega-tani, d. i. Vallei der Pruimeboomen. JULI. iox en wierook brandende, smeeken de kinderen dat de ster hun geluk zal brengen en hun naai- en weefwerk verbeteren. Lantaarns, eveneens van lange strooken uit papier voorzien, worden opgehangen; offers voor het huisaltaar, butsadan, worden tevens gebracht. De schoolkinderen krijgen een feest in de school en het volk eet udon (vermicelh), die eerst wordt gekookt en dan in koud water gedompeld. De Tanabata-odori wordt dan gedanst om de samenkomst van den Schaapherder met de Wever-prinses te vieren. De kinderen trekken kostbare costumes aan met schel-roode onderkleeren, een ceintuur van goud en purper, benevens fantastische hoofddeksels met zilveren pinnen en schildpadhuiden, terwijl zij nog een handdoek rondom het gelaat winden. Zij dragen fraai versierde miniatuur-trommen, waarop zij de rhythme van hun zang en dans slaan met kleine stokken van lakwerk. De kindermeisjes, die dit vroolijk gezelschap begeleiden, zijn eveneens op haar mooist gekleed, doch zij dragen in de plaats van trommen, bont beschilderde regenschermen. De maat van den dans is zeer langzaam, want de zware lange satijnen rokken belemmeren de kleuters in hun vrijheid van beweging. Den volgenden dag worden alle versierselen afgebroken en in de rivier geworpen. Op de papierreepen staan de odes, geschreven met inkt waarin het sap van een pompoen is gemengd. Het schrijven ter gelegenheid van dit Sterrenfeest bevordert, naar het heet, het schoonschrijven der kinderen. Een der odes luidde, in het Engelsch vertaald, als volgt: „As a pülow on the rock of the Milky Way I rest, Like its stream, endless my thoughts run to-night." Over de legende, aan dit poëtische feest verbonden, schreef Lafcadio Hearn zijn fraaie „Romance of the Milky Way". Volgens deze legende is de ster Tanabata (Vega) van de ster Hikoboshi, herdersknaap (Aquila) gescheiden door den züverstroom, gin-ga, onzen Melkweg, als meer gewone naam met Ama-no-gawa betiteld. Steeds leven zij in vurig heimwee naar elkander, doch slechts één nacht van het jaar, in den zevenden nacht van de zevende maand, mogen zij te samen komen. Toshi no koï Koyoï tsukushite, Asu yori wa Tsune no gotoku ya Waga koï oran. (The love-longing of one whole year having ended to-night, every day from to-morrow I must again pine for him as bef ore 1) Deze dag wordt dan ook in het bizonder door echteheden in eere ge- 102 JAPANSCHE FEESTEN. houden, die liefdesgedichten op bontgekleurde papierstrooken schrijven, om deze te bevestigen aan de lange bamboes, biervoren vermeld. Vroeger schonken geliefden, die tijdelijk elkander moesten verlaten, elkaar een band, himo, dien zij om het middel bonden en waarvan zij zich niet meer mochten ontdoen voor zij, evenals de Herdersknaap en het Weefmeisje, elkaar weer zouden ontmoeten. Een ander poëtische volksliefhebberij in Japan, — tegen het einde dezer maand, — is het bezoek der plaatsen waar veel vuurvliegen, hotaru, worden gevonden, vooral die waaraan legenden verbonden zijn. Dr. Wamsé van Tökyö bestudeerde de auto-illuminatie dezer diertjes, (luciola vitticolis of piclicollis), die in Japan een geheel andere soort vormen dan elders; slakken b.v. worden door hen niet gegeten. De bron van het licht is, volgens hem, een tros cellen, overdekt door een dun doorschijnend vhes, aan het uiteinde van den onderbuik gelegen. Zoodra deze gele cellen, door de medewerking van het insect, in contact komen met de zuurstof der lucht, beginnen zij te gloeien. Tusschen deze cellen bevinden zich zeer fijne haarbuisjes, en zoodra het vliegje daardoor versche lucht inademt, heeft oxydatie plaats en wordt licht geschapen. Reichenbach beschouwt daarentegen de lichtende stof als od in hooge intensiteit. Volgens Dubois, een Fransch physioloog, wordt het lichten van lichtgevende dieren veroorzaakt door twee stoffen: luciferine en luciferase, zoodra beide met elkaar in aanraking komen. E. Newton Harvey zoekt de oorzaak van het lichten in de aanwezigheid van photogenine en photopheleïne; welke stoffen, met water vermengd in de verhouding van i : 600 millioen(!) nog een duidelijk waarneembaar licht uitstralen. Wanneer de kinderen deze vuurvliegen vangen, zingen zij hedjes te hunner eere, meenende dat de insecten op hun uitnoodiging zijn gekomen; zij vragen hun dan aan hun kant der rivier te komen, waar het water zoet en helder is, waarschuwend tegen den bitteren smaak van het water aan den anderen oever. Want „die slimme glimwormen, als zij worden opgejaagd, verbergen zij zich in het maanlicht!" Talrijke bezoekers gaan hen eiken avond bewonderen, wanneer zij hun schemerschijn werpen door de takken der boomen; groepen worden gevormd om hen te vangen, waarna zij in kooitjes worden vertroeteld en verzen op hen worden gedicht. Het vangen van hotaru wordt in Japan even poëtisch als elegant gevonden, en de vuurvliegen zijn voor de Japanners het symbool voor de middernachtlamp van den student, even goed als de sneeuw op zijn glasruiten1). De Kikköten-ceremonie op 7 Juli wordt in het Paleis van den Mikado gevierd, waarvoor 4 tafels en 9 lampstandaarden worden geplaatst in de ") Zie verder H. van Kol. Japan 1. c hst. VII. Het land van Thee en Vuurvliegen. JULI. 103 Keizerlijke zaal en eveneens een koto of liggende harp. Gedurende den geheelen nacht stijgen wierookwolken ten hemel, en de trouwste aanbidsters der Shokujo-ster zijn de Hofdames, die aldus meer vaardigheid hopen te verwerven in het spinnen en weven van zijde. De nieuw ingevoerde kalender heeft echter de trouw aan dit feest ten Hove wel ietwat doen verzwakken. De wevers vieren dit feest echter met des te meer ijver; en daar in bijna elke Japansche dorpswoning een weefgetouw wordt gevonden, neemt de overgroote meerderheid van het volk daaraan deel. Van den i3den tot den Z5den Juli wordt op vele plaatsen het feest der lantaarns gehouden,dan wel het festival der dooden, Shöryö-matsuri of Urabon1). Een tijdelijk altaar wordt binnenshuis opgericht, om houten tabletten op te nemen waarop de naam (of namen), na zijn dood aan den overledene gegeven, benevens die van de voorouders en bloedverwanten staan geschreven. Reeds dagen vooraf trachten de levenden door weinig eten, dan wel vasten, te vermageren, ten einde zoo weinig mogelijk plaats in te nemen en meer ruimte te laten aan de geesten dex voorouders. Ieder Japansch huis houdt dien dag een eigenaardig, nauwkeurig omschreven maal gereed voor de groote menigte geesten; aan hen worden dan vruchten geofferd; een bepaald soort van rij stkoek, dango, en bloemen aangeboden. Boeddhapriesters worden dan uitgenoodigd om gebeden te reciteeren uit hun gewijde boeken. Reeds in den avond van den i3den dient een vuur van hennepstokken, ogara, vóór de deur ontstoken, om de geesten der overledenen uit te noodigen, en staat er een bak met water vóór den drempel, om hen in de gelegenheid te stellen hun voeten te wasschen. Gedurende deze dagen begeven de bloedverwanten zich naar de Boeddha-tempels en bezoeken zij de kerkhoven, waar de grafzerken met water worden besprenkeld en waaraan dan lantaarns worden opgehangen van een spedalen vorm, van oudsher voorgeschreven. Op 18 Juli wordt het huisaltaar afgebroken en met alle offeranden in de rivier geworpen. Duizenden kleine bootjes, van stroo en bamboe gevlochten, waarin voedsel is gelegd voor de reis en waarin lantaarntj es staan om den tocht te verlichten, worden van het strand losgelaten, om als de dragers der geesten over zee te drijven, terwijl hun vrienden die achter bleven hen zoolang zij nog zichtbaar zijn een hartelijk vaarwel toewuiven. Voord in Nagasaki wordt dit Bon Matsuri met veel luister gevierd. Zelfs de wijk der bordeelen, de Yoshiwara, is in die processie vertegenwoordigd, wanneer de beelden der Goden in een palankijn van kostbaar lakwerk door de straten worden gedragen. Kinderen, gehuld in fraai gekleurde kleeren, nemen ded aan de dansen, waarbij de gemeentelijke en gewestelijke autoriteiten als toeschouwers verschijnen. De slottafereden ") De datum's van O bon matsuri zijn lang niet overal dezelfde en vallen soms vele wekenlater. 104 JAPANSCHE FEESTEN. van deze ceremonie gelijken in Nagasaki echter op Bacchanalen: de trappen der tempelgalerijen worden de plaats van platte boert en ruwe scherts; half dronken devoten rennen op en neer naar de vergulde altaren, tot somtijds walgelijke scènes plaats grijpen gedurende de uitspattingen, die dan eindigen met in groote mate beslag te leggen op de ruimten der gemeentelij ke hospitalen1). Door dit feest wordt in Japan de trouw aan het geloof in den eeredienst der voorvaderen bewaard; deze praktijken worden aldus reeds sedert 1200 jaren in eere gehouden. Het is een zuiver godsdienstig feest, want men gelooft dat gedurende deze drie dagen de zielen der overledenen hun vroegere woonplaats bezoeken, en dat zij dan behoefte hebben aan licht en voedsel, benevens aan alle gemakken die hun afstammelingen hun kunnen verschaffen. Als de avond van den derden dag aanbreekt, worden voorbereidselen gemaakt voor het vertrek der geesten. Duizenden bootjes worden volgeladen met voedsel en met vriendelijke afscheidsgroeten losgelaten. De lantaarns worden voor het huis gehangen en de vuren ontstoken, om de geesten behulpzaam te zijn bij het vinden van hun weg. Het is daarom, dat vooral vreemdelingen spreken van het lantaarnfeest. De Shintö-eeredienst schrijft vóór, de geesten in dezen tijd van het jaar feestelijk te ontvangen met zang en dans, de Bon-Odori. Elke provincie heeft haar specialen Bon-dans, doch in hoofdzaak vormen de boeren een grooten cirkel, een levend wiel, dat zich nu eens snel dan weer langzaam beweegt, terwijl zij uitdrukking geven aan hun gevoelens door het wuiven met sluiers en het maken van de voorgeschreven gebaren. Hun rhythmische en preciese passen geschieden in stilte; hun gebaren hebben een mysterieus karakter en getuigen van eerbied; en hun zang wordt nu en dan vermengd met een zacht klappen van de handen. In den bleeken schijn der maan is het soms of men geesten ziet bewegen. Gedurende drie nachten verzamelt zich de jeugd in grotesk kostuum en met witte handdoekenoverhethoofdindehovender tempels;zij dansen dan den geheelen nacht in den maneschijn op de primitieve muziek van een trom en het eentonige gezang der dansers zelf. Deze drie nachten zijn de beste gelegenheid van het jaar voor de jonge heden om met elkaar—soms op zeer intieme wijze — kennis te maken. Naast het Nieuwjaar is dan ook dit Feest der Dooden, O Bon, het voornaamste feest van het Japansche jaar. De dooden worden er trouwens niet vergeten; op de wasure-gai wordt door niemand geblazen2). Private herdenkings-diensten worden meermalen gehouden gedurende de eerste 7 weken na het overlijden, en wor- ') Bruce Mitford. Japan's Inheritance p. 233. *) De „wasure-gai", letterlijk schelp der vergetelheid, is een zwart en grijze mosselschelp, vaak vermeld in de oude Japansche poëzie. Haar beteekenis is de omgekeerde van onze bloem Vergeet-mij-niet. Ook het „wasure-gusa" of gras wordt vaak op gelijke wijze gebruikt. JULI. 105 den dan steeds zeldzamer en op langer uiteenloopende tijdstippen gevierd, voor hooge personnages zelfs gedurende niet minder dan 100 jaar. Doch ééns in het jaar viert geheel Japan zijn dooden op een soort van Allerheiligendag, waarvan ook de levenden hun deel krijgen. De rijst is ten tijde van O-Bon meestal reeds geplant; voor de zijdewormen is gezorgd, en vóór dat de tijd van het oogsten nadert is er minder werk voor den landbouwer, terwijl het mooie weer van dezen tijd van het jaar tot feestvieren uitnoodigt. Vrienden maken daarvan gebruik om elkander te gaan bezoeken en de bedienden kunnen hunne oudjes gaan begroeten. Omstreeks 16 Juli hebben zoowel mannelijke als vrouwelijke bedienden hetzelfde recht als op 15 en 16 Januari om hun woonplaats te bezoeken, het zoogenaamde Yabu-iri of Yadori. De jongeren onder hen hullen zich dan in hun beste kleeren en nemen, als echte geurmakers, een air aan alsof zij gedurende hun afwezigheid heel wat zijn vooruitgegaan en hebben meegemaakt. Zelfs alle gevangenen in Japan worden op 15—17 Juli en 15—16 Januari, dan wel ten minste op één van die dagen, vrijgelaten. Dit berust op het oude geloof, dat de oni (duivels) in de hel (jigoku) dan vrijaf hebben en dus ook de door hen gemartelden met rust worden gelaten... Ook de Doyö no Iri en Doyö Saburö, eerste en derde der Hondsdagen, benevens Doyö no Ushi, de dag van den Stier, als die in de heetste periode van het jaar vallen, worden door tal van Japanners feestelijk herdacht. Niet-het minst door het nuttigen van een bepaald soort van koeken op de beide eersten en van paling op den laatst genoemden dag. Den derden der Hondsdagen beschouwen de boeren als een keerpunt in den groei der oogsten. Tegen het einde der maand wordt het gras gesneden voor veevoeder, doch daar men in Japan geen weilanden kent, verzamelt men dit van de heuvels of andere braakliggende dan wel woeste gronden. Gedurende de afwezigheid der mannen wordt een dorpsfeestdag gehouden; de jongens reinigen de straten en wegen, waarbij soms, om hun wrok te koelen tegen iemand, de heggen bij zijn woning worden weggesneden onder voorwendsel „dat het dorp er netjes moet uitzien''. Het feest, bekend onder den naam Kawabiraki of de opening van de rivier, wordt op een of anderen Juli-avond te Tökyö nog steeds in eere gehouden. Bij die gelegenheid is de Sumida-rivier, langs wier oevers in April de kerseboomen bloeien, overdekt met pleizierbooten, waarop de samisen wordt getokkeld, de geisha zingen en de sake wordt gedronken. De huizen en restaurants langs de rivier, evenals de groote brug Ryögokubashi, zijn dan overvuld van nieuwsgierigen, die het prachtige vuurwerk komen bewonderen. Het leven op de rivier neemt dan een aanvang; de tijd van zwemmen en baden is aangebroken. io6 JAPANSCHE FEESTEN. In Japan, „waar men het naakte ziet doch er niet naar kijkt", kan men bij het zwemmen vaak waarnemen, dat zoowel mannen als vrouwen, bijna zonder uitzondering, wel klein doch slank en lenig van gestalte zijn1). De rationeele kleederdracht, het trouwe baden en nemen van lichaamsoefeningen zullen daarop wel van invloed zijn, evenals het veelvuldige dansen en spelen van kinderen in de open lucht. Zwemmen, als nationale sport, maakte een deel uit van de opvoeding der Samurai; elke clan had zijn zwembassins en een zevental hunner speciale methodes van zwemmen, die nog heden worden toegepast. Zwemmen werd aangeleerd als een soort van physieke en moreele oefening, minder als vermaak en genot; doch langzamerhand zijn de verschillende scholen samen gesmolten tot één algemeen gevolgde zwem-methode. Langs de geheele zeekust wordt gezwommen, waarbij de studenten soms worden gedwongen uren achtereen in het water te bhjven en mijlen ver (10 a 20) te zwemmen tegen getij en golven in. Alleen indien zij volslagen uitgeput raken, mogen zij in de booten worden opgenomen. De grondslag van het Japansche zwemmen is de stuwkracht der beenen; de handen en armen dienen als hulpkrachten. In afwijking van de Europeesche methode, worden de beenen zijlings en horizontaal uitgeslagen, ongeveer op de wijze der kikvorschen. Deze beweging wordt aoriashi genoemd, en toegepast onverschillig of het lichaam (volgens den stijl) op den buik drijft dan wel op een der zijden is gelegen; één der beide armen is steeds in beweging. Het zwemmen op den rug wordt weinig toegepast, wel wordt soms gezwommen vertikaal in het water staande, waarbij de beenen vrij wel alleen alle werk moeten verrichten. In deze houding kan de man lasten dragen op het hoofd, schrijven, een geweer afschieten, en b.v. een parasol (soms twee) droog over brengen. Sommigen laat men watertrappen, waarbij zij een waaier in de linkerhand moeten houden en dan met de rechter daarop een vers schilderen. Nog zwaarder is de opdracht om met een gewone karabijn van het leger op een schijf te schieten en haar opnieuw te laden, steeds blijvende in staande houding. Ook voor het duiken, velschillend in diep en ondiep water, kent men in Japan uiteenloopende manieren. Daar het nut van deze lichamelijke opvoeding ') Hoe verklaren de physiologen het, dat onder volken die nagenoeg uitsluitend van rijst leven (als Japanners en Chineezen), nagenoeg geen diklijvigen worden aangetroffen, aan welke door de geneesheeren in Europa het nuttigen van deze graminea steeds streng wordt verboden? Dr. Herman ten Kate, de bekende ethnoloog, zond mij daarop het volgende antwoord : „Ik voor mij geloof, dat hier een speciale aanpassing der digestie-organen heeft plaats gehad, door het eten van hetzelfde voedsel, van geslacht tot geslacht. Zoo is b.v. het darmkanaal der Japanners veel langer dan dat der blanken. Eveneens is het digereeren van ontzaglijke hoeveelheden vleesch (wat door een Japanner of Europeaan niet ongestraft zou geschieden), door Amerikaansche Indianen en Argentijnsche gauchos (cowboys), te verklaren uit speciale aanpassing." JULI. 107 algemeen wordt erkend, wordt het zwemmen op vrij wel alle scholen, van de Universiteit tot aan de lagere volksschool toe, onderwezen, worden geregeld wedstrijden gehouden, en zendt men zwemleeraren door het gansche land. Onderwijzers en leerlingen zijn, wanneer zij na de vacantie weer naar school ter ugkeeren, trots ch op hun door de zon gebruinde huid; de namen van de beste zwemmers worden in dagbladen en geïllustreerde tijdschriften vermeld. Het groote succes der Japanners op de Oostersche Olympische spelen wordt door deskundigen aan hun wonderbaarlijke prestatie op het gebied der zwemkunst toegeschreven; en op een Wereld-Tournooi zal de superioriteit bij het zwemmen, volgens de Japansche methode, onmiskenbaar blijken. Aan de Japansche wijze van baden schijnen echter volgens Europeesche deskundigen wel eenige physieke nadeelen verbonden, al wordt dit door hen zeiven ontkend. De gegoede Japanners nemen eiken dag hun bad; bij de meer eenvoudige heden maken eerst de man, dan de vrouw en daarna de kinderen en de bedienden — na zich vóóraf goed met zeep te hebben gewasschen1) — gebruik van een en hetzelfde bad. De liefde voor reinheid van het lichaam is den Japanners aangeboren; ook op het gebied der kleeding en van het eten zijn zij in dit opzicht zeer streng. Doch waar ter wereld is de gewoonte van het nemen van een warm bad zóó algemeen, zoowel bij oud als jong, bij rijk als arm? In Tökyö b.v. vindt men meer dan 1200 publieke badhuizen; en in elke woning die niet al te klein is, beschikt men over een eigen badtoestel. Reinheid vormt een deel der Japansche beschaving, en steeds worden de handen gewasschen wanneer men een of ander minder rein voorwerp heeft aangeraakt, soms zelfs indien men het alleen maar heeft aanschouwd. Hofdames wasschen hun handjes driemaal op elk der drie verschillende fonteintjes, wanneer zij zekere plaats hebben bezocht. Alvorens zich naar een godsdienst-plechtigheid te begeven, neemt de Japanner een bad en scheert zich den baard; nauwelijks heeft een vreemdeling een Japansch hotel betreden, of een bad met schoone kimono staat voor hem gereed. Het vegen van den matten vloer, het afstoffen van tafels en kasten is een drukke bezigheid, die men talrijke malen ziet hervatten, terwijl voor de deur de houten sandalen, geta, trouw worden omgewisseld tegen helderwitte sokken, tabi. Menig Europeaan stelt zich tevreden met het afwrijven van het lichaam met een natten handdoek; de Japanner kan niet buiten de indompeling ") Vroeger en nog wel heden verving men de zeep door bet sterk afwrijven, tot schrijnens toe, van de huid met een zakje van ruw linnen, akasuri, met zemelen gevuld, dat een heerlijk zacht waschmateriaal vormt. io8 JAPANSCHE FEESTEN. van zijn geheele hchaam in heet water van 1200 F. of nog hooger. Zij komen er dan ook zoo rood als kreeften uit te voorschijn. Dit gebruik dateert zelfs van de mythologische tijden, en reeds bij den Schepper van Japan, Izanami, wordt gesproken van een bad, dat deze nam toen hij weer op de aarde terugkeerde. In eeuwenoude annalen wordt meermalen van de baden gewaagd; en volgens de vroegere inzichten waren vuilheid van hchaam en onreinheid van den geest volkomen gehjk te stellen; het wasschen van het eerste was daarom de zuivering van de laatste. In de hotels vindt men gemeenschappehjke baden, waarin mannen en vrouwen soms langen tijd, tot de kin in het water, met gesloten oogen liggen te genieten. Is het bad bijna geheel bezet en komt een kind binnen, dan maakt men ruimte; vaders baden er zuigelingen met teedere zorg, en allen drogen zich af met een natten handdoek, terwijl velen nog een poosje ongekleed door de kamer loopen, dan wel — vooral in vroeger tijd — naakt over straat gaan om hun schoone kleeren te halen. Want reinheid staat in dat land hooger dan Westersche preutschheid, het is er een soort eeredienst geworden. Zoodra eene vrouw haar kleederen heeft uitgetrokken en zich gereed maakt om in het bad te stijgen, hurkt zij eerst neder en bevochtigt haren handdoek met het badwater, brengt dezen met eerbiedig gebaar driemaal naar het voorhoofd, en stapt eerst dan in het bad. Het bad vervangt voor den Japanner onze kachel, die hij niet kent. Door het warme bad begint het hart sneller te kloppen en jaagt het bloed krachtig door zijn geheele hchaam, zoodat hij de koude niet gevoelt en uren lang geen behoefte heeft aan kunstmatige verwarming. Ook van minerale heetwaterbronnen, zoo talrijk in Japan en van zoo velerlei samenstelling, wordt reeds sedert tal van eeuwen een druk gebruik gemaakt. Ikao, Arima, Hakone, waren reeds in de Vle eeuw bekend. De goede uitwerking van deze heete baden wordt wel bewezen door het feit, dat op den duur menigeen onder de vreemdelingen daartoe overgaat: het nemen van koude baden leidde bij hen vaak tot rheumatisme, koortsen, dan wel een eindelooze reeks van verkoudheden. De Japanner daarentegen is minder vatbaar voor verkoudheid, heeft weinig last van rheumatiek ondanks het vochtige klimaat, en is bhjkbaar meer gehard tegen temperatuursveranderingen. Zijn zucht naar reinheid komt dus tevens zijn gezondheid ten goede. AUGUSTUS. De verwarring, die door de verandering van de tijdrekening (in 1873) in Japan is ontstaan, is de reden dat in sommige plaatsen voor de volksfeesten nog de oude kalender wordt gevolgd. Het nieuwjaar, thans 5 tot 6 weken vroeger invallende dan weleer het geval was, bedierf 57- Een rondedans van kinderhoedsters. 59- Het opstellen van een kinderprocessie. AUGUSTUS. 109 immers het samenvallen van vele feestdagen met een of ander speciaal jaargetijde. Hoe kan men b.v. lentegras gaan zoeken op 7 Januari, wanneer de winter eerst goed doorkomt, in plaats van teekenen te geven dat zijn einde nadert? Meermalen is dan ook weifeling merkbaar, doch meestal werd de oorspronkelijke datum aangehouden, ondanks dé verandering daardoor gekomen in den werkehjken dag. Soms behield men den alouden dag, onverschillig met welken datum van den nieuwen kalender deze overeen kwam, doch dit eischt elk jaar nieuwe berekeningen, daar de oude tijdrekening alleen lette op de maanstanden en veel onregelmatigheden vertoonde. Harstochtelij ke feestvierders maken gebruik van beide data, om zeker te zijn van op goeden voet te blijven met de onzichtbare machten. Doch, hoe het zij, er heerscht veel véfscheidenheid in de gebruiken, daar elke streek in deze zich zelf de wetten stelt. Zoo wordt het reeds vermelde Bon-feest, in plaats van in Juli, in meerdere plaatsen eerst midden Augustus gevierd. Daar brandt dan eveneens voor elke boerenwoning het welkomstvuur, mukae-bi, waarbij hennepstokken en tarwe-stoppels dan tot brandstof dienen. En ook daar werpen verlichte lantaarns een mystieken glans op straten en wegen, dansen jongens en meisjes voor de dorpsaltaren, en worden liefdewoorden gefluisterd. Doch — en ook dat is een gewichtige reden voor handhaving van de oude tijdrekening — in dezen tijd van het jaar is overvloed van regen een levensbehoefte voor den landbouwer, en mocht droogte heerschen, dan bidden zij de Goden om regenbuien. Sommigen bidden den geheelen nacht voor het altaar der dorpsgoden, koud water over hun beeltenis uitstortende om de aandacht té trekken. Een soortgelijke uiting van devotie wordt toegepast om de doodehjke gevolgen van besmettelijke ziekten tot stand te brengen; de dorpelingen vormen processies, als in Europa, luid schreeuwende en door tromgeroffel en gongslagen een beroep doende op de Goden, terwijl mannen, vrouwen en kinderen pantomine-dansen uitvoeren. Vóór den val van het Shögunaat der Tokugawa, was de iste dag van de 8ste maand een feestdag vooral in Yedo (zooals Tökyö toen werd genoemd) als herinnering aan den intocht van Ieyasu (1603—1605) in de nieuwe hoofdplaats van het Rijk. In vele dorpen wordt dit feest nog door landbouwers herdacht als het Hassaku-feest. Op den i5den dag van de 8ste maand, volgens den vroegeren kalender, gaat het volk reeds sedert den tijd van Keizer Uda Tennö (888—897) naar buiten om de volle maan te bewonderen, tsukuni, waarvoor sommige plaatsen waren uitverkoren om ten volle van het heerlijke schouwspel te genieten dat zulk een nacht in Japan vaak oplevert. Offeranden van dango, een soort kleverige koek uit rijst, boonen en suiker vervaar- IIO JAPANSCHE FEESTEN. digd, worden dan genuttigd, sake wordt gedronken en volksspelen gehouden. Het Tsuna-hiki, d. i. touw-trekken, brengt dan de jeugd van naburige dorpen in het veld, elk voorzien van een lang touw van rijstestroo met een strop aan het einde. Een stok wordt door de beide stroppen gestoken, die de touwen vereenigt en in den maneschijn neemt de wedstrijd een aanvang. Slaagt men er in de tegenpartij over de verdeelstreep te trekken, dan wel breekt haar touw, dan wordt zij uitgelachen en de oveiwinnaar geëerd. Ook tracht men dan wel ergens een kalabas, hishima (Luffa petola) weg te nemen, waarop zijn naam, leeftijd, enz. wordt geschreven, waarna deze in de rivier wordt geworpen. Dit middel dient dan als bescherming tegen de Kakke of beri-beri. Deze maannacht leverde de stof voor tallooze dichtstukken; zoo schreef o. a. Kiyowara no Fuka-yabu: Natsu no yo wa Too short the lively summer night Mada yoi nagara Too soon't is passed away; Akenuruwo I watched too see behind which cloud Kumo no izuko ni The moon would chance to stay, Tsuki yadoruramu. And here's the dawn of dayl Het begin der maand Augustus is eveneens de meest geschikte tijd om van een ander heerlijk natuur-tafereel te genieten door de beklimming van den hoogsten (12.390 voet), den mooisten en den meest beroemden berg van Japan, de Fuji-San. Duizenden pelgrims bezoeken dan dezen heiligen berg, koopen amuletten van de priesters, en knielen vol aanbidding neder op dezen majestueuzen vulkaan, die bevalligheid aan forschheid weet te paren. Reeds vóór den tijd, dat in Engeland de dichterkoning Alfred leefde, zong een Japansch dichter: „What name might fidy teil, what accents sing, Thine awful, godlike grandeur". „De wolken des hemels staan stil om U te bewonderen; de vogels durven Uw grillige hoogten niet over te vliegen, waar de sneeuw wegsmelt door Uw vuur of Uw vuurgloed werd uitgedoofd door het ijs." Volgens de legende rees deze bergreus op uit de aarde in één enkelen nacht, terwijl door inzinking van de aardkorst, bij Kyöto, het Biwameer werd gevormd. Dagelijks ziet men bij helder weer naar hem uit of hij zal te voorschijn komen uit de wolken, en aller wensen is: Gwanjitsu no Miru mono ni sen Fuji no yama". Sokan (1465—1551). (May the thing which I shall look at on the first day of the New Year be Mt. Fuji.) SEPTEMBER. in In dezelfde maand trekken naar den Ontake-San talrijke pelgrims van bepaalde Boeddhistische sekten, die daar dan in trance geraken en, door goddelijke geesten bezeten, de toekomst voorspellen en goeden raad geven. SEPTEMBER. „Des Mondes Schönheit Zu schauen könnt ich wandeln. Bergkirschenblüten Erblickt ich — Welcher Jammer Dasz dies alles bald wegschmilzt!" September is de maand van angsten en zorg voor den landbouwer, want het is de maand van typhonen en watervloeden, die vaak groote verwoestingen aanrichten aan zijn gebouwen en oogsten. De meest gevaarlijke dagen zijn die tusschen den 2ioden en den 2i5den dag sedert het begin van het maanjaar, en daarom vieren boeren alsdan feesten ter eere van den God van den Wind en bidden zij om kalm weder. Op dit Kiku-no-sekku-feest werd in vroegere jaren sake, geurig gemaakt door de bladeren van den kiku (chrysanthemum) gedronken, benevens kastanjes met rijst genuttigd. Sedert echter in de 9e maand van het huidige kalenderjaar, noch kastanjes, noch chrysanthemums worden gevonden, moet dit aloude gebruik achterwege blijven, en kon ook het Hof bij deze c/iöyö-no-en-ceremonie daaraan geen gevolg geven. Het woord voor dag- en nachtevening (hi-gan), beteekent tevens „aan den anderen oever", dan wel het Nirvana of Paradijs. Dit is de tijd voor het bezoek der tempels en het eten van rijstkoeken, evenals elk feest in Japan gepaard gaat met eenvoudige smulpartijen. De dagen worden korter, de nachten langer, en al de vrouwen naaien ijverig kleederen voor den naderenden, winter* met watten gevoerde kimonos wata-ire en dikke sokken tabi. Het geluid der klapekster weerklinkt, op zonnige dagen, weemoedig over de velden vol goudgele rijsthalmen, en het landvolk geniet van haar gezang, want het poëtisch gevoel is aangewakkerd door het heerlijke vooruitzicht der naderende oogsten. De lespedeza en andere grassen bloeien, terwijl de boonranken geel worden en vele bladeren rood; de wilde trekvogels verdwijnen, en gonzende insecten zingen hun laatste liederen1). De oogst-feesten nemen een aanvang: gouden rijstaren worden geofferd op alle altaren, en de lokale Godheden krijgen ruimschoots hun deel voor de zegeningen van het jaar. Nu alle vernielende stormen achterwege bleven, komt er geen eind aan de dankbetuigingen en het vreugdebetoon der landbouwende bevolking. De Kagura-dans in lang 1) Yamashita. The Japanese Peasant. 112 JAPANSCHE FEESTEN. vervlogen eeuwen voor de Zonne-godin vertoond, en die als lokaas moest dienen om haar weer naar buiten te krijgen en de aarde van de duisternis te bevrijden, — doet daarbij, zij het in verbasterden vorm, nog steeds opgeld. Jongeheden, met maskers voor en opgedirkt in pronkerige kleedij, voeren rondedansen uit en spelen krijgertje op het gedreun eener trom en het geschal van fluiten. Die primitieve dansen, half antiek en half komiek moeten dienen om, behalve het eigen volk, ook de Goden te vermaken. Niet minder de schoolkinderen, die dan vacantie krijgen en in tenten en kramen voor enkele sen hun permanenten honger en voortdurende nieuwsgierigheid stillen. Daar het oogstfeest niet in alle dorpen op denzelfden dag wordt gehouden, trekken vrienden van dorp tot dorp, en is dit een tijdperk van levendig sociaal verkeer tusschen de dorpelingen. Enkele plaatselijke feesten in de hoofdplaatsen zijn van groote beteekenis voor deze lokaliteiten; zoo het Gion-feest te Kyöto,hetSafinö-/eest te Tökyö en, op den 15 September, het Kanda-feest aldaar. Bij alle drie worden optochten gehouden, waarbij vooral de rijk met kunstbloemen versierde karren, dashi, waarop zich muzikanten bevinden, de aandacht trekken. Ook deze mythologische karren moeten hun tol betalen aan den modernen tijd, daar men van deze hooge gevaarten een stuk moest afzagen, met het oog op de electrische draden, die hun spinneweb hebben gespreid over de groote steden. Op 23 September valt het herfstfeest en worden de Voorouders der Keizerlijke familie nog eens speciaal herdacht. Nog een paar andere middelen van volksvermaak in deze maand verdienen vermelding. Het loopen met bloote voeten over gloeiende houtskool; het werpen van kokend water op het naakte hjf; het bekhmmen van ladders waarvan de sporten bestaan uit scherpe zwaarden, kan men — hoe druk deze godsdienstige ceremoniën, vooral de eerste op 17 September in den Ontake-tempel te Kudan (Tökyö) ook worden bezocht, — daartoe niet rekenen1). Wel het toeschouwen van scherm- en worstel-partijen. Het worstelen, dat bereids uitvoerig werd beschreven in hoofdstuk X *) Belangstellenden worden verwezen naar Percival LowelTs interessant boek over Occult Japan. Prof. de Visser schrijft het volgende over deze ceremonie: Buddhistische priesters wandelen door de vlammen bij de zoogenaamde hiwatari, de ceremonie van 't over het vuur gaan, waarbij eerst de priesters en daarna oud en jong ongedeerd over een gloeiend kolenbed loopen, na zich de voeten met zout te hebben ingewreven. Dit is een oud Chineesch zonnefeest, nog heden in China en Japan gevierd, en analoog aan onze lentevuren, een magisch middel ter versterking van de kracht der zon. Gezondheid en reinheid worden het deel van hen, die voor of over die vuren springen, of, als in Japan, over het bed van houtskool wandelen. In het laatste land wordt het ten onrechte als een godsoordeel verklaard (Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethn. Museum, p. 6). SEPTEMBER. 113 Japan La, — en waarvan de annalen reeds in het jaar 23 vóór Chr. gewagen, — kan men vooral in zijn volle glorie waarnemen in den Boeddhistischen tempel Ekö-in, bij de groote Ryögoku-brug over de Sumida te Tökyö. Duizenden mannen en vrouwen (soms 28.000 of meer) bewonderen dan, in dit reusachtige amfitheater, de dagenlange kampioen-wedstrijden der logge vetmassaas1), die hijgende en zweetende elkander uit den ring trachten te duwen. „Het zijn, schrijft B. H. Chamberlain l.c. p. 512, een soort reuzen, met grof sensueel gelaat en lage sensueele gewoonten, bergen van vet en spieren, enorme eters en buitengewone djinkers, die een afzonderlijke klasse in de Japanschemaatschappij vormen." Zij dragen hun haar evenals de Spaansche stierenvechters, op geheel andere wijze dan de meeste andere Japanners, door dit naar achteren te strijken en in een wrong saam te binden. Ook vormen zij onderling een soort gilden, of liever bonden, onder een leermeester. Zij zijn in negen graden en twee kampen verdeeld. De voorname wedstrijden in Tökyö (in Januari en Mei) duren 10 dagen, en vol spanning volgt men in de bladen de dagehjksche resultaten van den kamp. Daarna trekken de worstelaars in groepen door het land. In dit, evenals in vele andere zaken, apen de kinderen de volwassenen na, en vormen zij een partij van het Oosten en eene van het Westen. Zij kleeden zich dan naakt uit, binden zich een bont gekleurden gordel om het middel en tusschen de beenen, kappen zich als de werkelijke sumö en stellen met veel plechtigheid een arbiter aan met een houten waaier, die dan er op moet letten dat alles volgens de regelen der kunst geschiedt. Acht en veertig grepen zijn geoorloofd, verdeeld in vier grepen van nederwerpen, voetstrengelen, zich kronkelen en optillen. In de praktijk worden echter wel een paar honderd grepen toegepast. De andere kleine kampvechters, een lichte kimono om het naakte hjf, wachten met een ernstig gezicht tot ook hun beurt om in het strijdperk te treden is gekomen. De overwinnaar, dus de kampioen, ontvangt als prijs wat vruchten en suikergoed. Om kennis te maken met een van Japan'smeest karakteristieke schouwspelen, om het volk een echt inheemsen feest te zien vieren, een opgewonden menigte te aanschouwen en tal van stoeiende kinderen en fraai gekleede geisha te bewonderen, is zulk een Sumö-feest voor den vreemdeling alleszins geschikt. Nadat een worstelwedstrijd is geëindigd, en de deelnemers, gehuld in prachtvolle schorten, ten slotte langzaam en statig in den cirkel rondloopen, dient de vechtbodem nog om hun krachten ten deele aan anderen over te dragen: naakte jongens als worstelaars gekleed, worden door hun vaders daarbinnen gedragen, en de Witroode draperieën der ') Sommigen bereiken een lengte van 1,90 M. en een gewicht van 143 küo, 8 ii4 JAPANSCHE FEESTEN. steunpilaren van den troonhemel der arena worden om het lijf van zwangere vrouwen gewikkeld om haar bevalling te vergemakkelijken1). Meermalen woonde ik dan ook zulke worstelwedstrijden bij, en had dezelfde ervaring als met de stierenvechters in Spanje, dat hoe vaker men ze bezoekt, hoe grooter de animo wordt. Toch liet ik ze na enkele uren toeschouwen in den steek, om met verre van den Tempel der Doodenmissen (Ekö-in)8) nog eenige schermlessen te nemen, want mijn meesterschap op de sabel — gedurende mijn studententijd in Nederland verkregen — bleek mij in Japan van weinig nut te wezen. Het schermen met het zwaard is in Japan reeds vele eeuwen beoefend, en werd door de Zen-secte der Boeddhisten met alle macht bevorderd; het nam de eerste plaats in bij de physieke en moreele opvoeding der krijgerskaste. Het oefenen geschiedt thans met een zwaard van geslepen bamboe van vier voet lengte en met een lang handvat, daar de Japanners nog steeds aan het hanteeren met twee handen te gelijk de voorkeur geven. De slagen die tellen bij den kamp zijn: die op het hoofd, op beide zijden, op de rechterhand en aan den strot. Vooral de politieagenten worden daarin duchtig geoefend. Een schermgewoonte van vroeger wordt thans zeldzamer: om de jeugd te harden, werd zij gedwongen reeds van 3 uur 's morgens tot aan den dageraad, en dat gedurende de koudste maanden van het jaar, te schermen, zonder eenig voedsel te nuttigen, noch zich eenige rust te gunnen. Den leerlingen die deze harde proef doorstonden, werden dan als geharde kampioenen prijzen toegekend. In onze eeuw heeft zulk schermen ken-jutsu, zeer zeker groote moreele waarde, door dat het iemands zelfvertrouwen vergroot; doch in de praktijk is het van weinig nut, in landen waar het dragen van wapenen aan de burgers is verboden. Voor het jüdö of jüjutsu, een gevecht zonder wapens, moet het dan ook in veel opzichten onderdoen. Dit laatste staat trouwens hooger in achting bij de aristocraten dan de wedstrijden van de vette en dikbuikige worstelaars. Deze methode van zelfverdediging is speciaal Japansch en wordt aldaar sedert de 17e eeuw beoefend; aanvankelijk als een geheime kunst, alleen aan ingewijden geopenbaard. Zij kent ook verschillende scholen. Jü-jutsu, wat letterlijk beteekent de „zachte kunst van toegeven" is een strijdmiddel om ongewapend een al of niet gewapend tegenstander te weerstaan, en stelt zwakkeren in staat om sterken te overwinnen. *) Dr. H. ten Kate 1. c. p. 404. *) Een vreeselijke brand barstte uit in Yedo, gedurende de lente van het jaar 1657; hij duurde 3 dagen en nachten, en duizenden kwamen om in de vlammen. Die allen werden, onder leiding van Danzaemon, den chef der Parias of Etas, in één grooten kuil, muen-zuka, den heuvel der dooden zonder verwanten, begraven. Daarnaast werd de huidige Ekö-in. tempel gebouwd. SEPTEMBER. «5 Het heele geheim van de jü-jutsu bestaat in het gebruik maken der kracht van ajn tegenstander, in de kennis der pijnhjke wendingen en van de hefboomwerking, waardoor een zwakke als overwinnaar uit het strijdperk kan treden van een kamp met een sterkere. En dat, doordat hij de kracht van zijn vijand zóó weet af te wenden, dat zij onschadelijk wordt voor hemzelf, dan wel zóó weet aan te wenden, dat zij schadelijk wordt voor zijn vijand. Daarvoor worden drie methodes toegepast: nage-waza d. i. den tegenstander op den bodem te werpen; katame-waza, hem op den grond vast te houden waardoor hij niet kan bewegen, dan wel ate-waza, hem een slag of stoot toedienen met de vuist of met den voet, op een kwetsbaar deel van zijn hchaams, waardoor hij machteloos wordt gemaakt. De aangevallene geeft toe in plaats van zich te verzetten, en vermoeit aldus de andere door hem zijn krachten te doen verspillen, wat ook de taak van den picador is bij de stierengevechten. Veel wilskracht en zelfbeheersching is daarvoor noodig. Nauwkeurig waarnemen der bewegingen van den vijand en snelle beslissingen worden vereischt. „Practise the art of giving up"; „he who relies on his strength shall not conquer", Zijn dan ook hun leerstellingen, zelfs in geheel andere levensomstandigheden, en ook door hun staatsheden toegepast. Van de drie krijgshelden, Nobunaga die zeide: „Ik zal den koekoek dooden als hij niet zingt;'' Hideyoshi: „Ik %z\ beproeven den koekoek te doen zingen," en Iyeyasu, die verklaarde: „Ik zal wachten tot de koekoek zingt," bracht de laatste het dan ook het verste1). In bijna alle scholen van den tweeden graad wordt jüjutsu beoefend als een middel van verstandelijke tucht en hchaamsoefening; private vereenigingen en scholen daarvoor worden in Japan alom gevonden. Veelvuldig en diep ademhalen wordt daarbij toegepast. Want volgens de Japanners zetelt de moed van een mensch in den onderbuik, de shita-hara, waarom door ijverig toepassen van diepe ademhalingen zijn aanvallende en verdedigende kracht kan worden vergroot1). Zelfs bij het jüdö wordt meer verkregen door het zoeken naar de zwakke punten van den tegenstander, dan door kracht met kracht te meten. Men treft soms door een eenvoudigen stoot met een paar vingers vitale deelen van den vijand, dan wel werpt hem door beentje lichten of iets dergelijks, plotseling op den bodem, of maakt hem volslagen weerloos door elke beweging voor hem onmogelijk te maken. Verder tracht men door een vuistslag tusschen de oogen hem blind te slaan, of zijn ledematen zoo abnormaal te buigen dat hij zich niet kan verroeren zonder ondraaghjke pijnen te verduren. Daarbij onderscheidt men dan *) Wilson Clement. A short History of Japan p. 73. *) Harrison. The Fighting Spirit of Japan p. 18. n6 JAPANSCHE FEESTEN. nog de „Catch as-catch-can of randori-tntthode, en die waarbij men aan vaste regelen is verbonden, het kata. Bij proeven ter beslissing over de superioriteit van het worstelen boven jüdö, bleek doorgaans, dat bij toepassing van het kata de man van het judo het onderspit moest delven, daar hem alsdan zijn krachtigste strijdmiddelen worden onthouden. Werd hem echter vrijheid van beweging gelaten, dan bleek hij in negen van de tien gevallen als overwinnaar uit het strijdperk te treden. OCTOBER. Now doth Nature pause and bow her head. And fold her arms in silent prayer, And breathe her hopes to the Harvest Lord, As from the urn of each summer flower Sweet perfume, like incense, fills the air.. JAPANSCHE POËZIE. Japan is, ondanks zijn verrassend snelle industrièele ontwikkeling, toch 1 in hoofdzaak een agricultuur-land gebleven. Gedurende het geheele jaar | ziet men de mannen en vrouwen in de velden; doch nooit komt men sterker onder den indruk van het groote belang dat de geheele bevolking heeft bij den landbouw, dan in October, de groote maand van de rijst- en andere oogsten. Overal ziet men dan rappe handen van mannen en vrouwen aan het werk, om eerst de gouden aren der vroege rijstsoorten binnen te halen, en enkele weken daarna de later rijpende. De boomgaarden zien geel door de gulden dadelpruimen en meer noordelijk rood van de groote appels; de theestruiken staan vol bloesem en de eikels vallen als hagel op de takken en bladeren der boomen waaraan zij hangen. En nauwelijks komt er weer plaats op de velden of de boeren beginnen de wintertarwe uit te zaaien en daarna de gerst; twee veldvruchten, na de rijst van overwegend belang. Vooral in Kyüshü levert het winnen van de rijstkorrels een levendig gezicht. Een primitieve molen van hout, bamboe en klei, wordt door een paard rondgedraaid, van daar zijn naam uma-no-usu. Het gedorschte graan wordt alsdan door vertikale cylinders van zijn schillen ontdaan en in een houten wanmolen van het kaf gezuiverd, daarna gezeefd en in stroozakken gedaan tawara, die elk van 25 tot 40 shö (shö = 1,80 liter) zuivere rijst bevatten. Kinderen, doch vooral vrouwen, zijn met dit werk belast, waarbij veel hederen worden gezongen en in de rusttijden dansen worden georganiseerd in den zachten zonneschijn, terwijl schitterende waterjuffers over de vlakte scheren en worden bewonderd en bezongen. 6i. De mikoshi op straat bij een Shintötempelfeest. OCTOBER. 117 Natuurlijk worden de goden niet vergeten, en de éérste vruchten geofferd aan de Shintö-goden als dankfeest voor den oogst, „feest van 't proeven der goden", 17 October gehouden. Het bezweren of uitbannen der booze geesten, ter bescherming van de oogsten, heeft immers blijkbaar geholpen. De prachtige herfsttinten in Japan, waarvan nergens de weerga is te vinden, lokken uit tot wandelen langs de berghellingen en door de dennenbosschen op de heuvels. Reeds in den frisschen herfstmorgen, loopende over het zachte tapijt der dennenaalden, worden verzen opgezegd en „botje-bij-botje" maaltijden gehouden. Alle zorgen zijn vergeten, de oogsten zijn binnen; tal van uitstapjes worden gemaakt en geconserveerde visch ingeslagen voor de naderende wintermaanden. In de maand October, op den 20Sten, valt het Ebisu-feest, een der Geluksgoden, aan wien de tol van eerbied moet worden betaald door allen die naar rijkdom streven. Deze trouw aangebeden God, tevens de beschermer van eerlij ken arbeid, wordt steeds voorgesteld met een hengel in de eene en een platte tai (brasem) in de andere hand. Hij is in October de eenige der 8 milhoen Godheden die in het land is gebleven, daar alle anderen alsdan hun eigen tempels verlaten om naar den grooten tempel van Izumo te trekken. De reden dat Ebisu met zijn goedig gezicht is achter gebleven, was een gevolg zijner doofheid, waardoor hij den oproep niet hoorde. De winkeliers verkoopen dan hun zomervoorraden en geven feestjes aan hunne klanten, als een boete (naar spotvogels beweren) voor hun schelmerijen gedurende de rest van het jaar. Misschien doen zij het meer omdat zij het spreekwoord kennen: „Ebi de tai wo tsuru," d.i. een brasem te vangen met een garnaaltje. Natuurlijk is Ebisu, evenals de meeste Japansche Goden, een vroohjke Godheid; hij stelt meer prijs op lekker eten en drinken dan op droefgeestige gebeden en plechtige lofzangen. Hij krijgt dan ook visch, sake en rijstkoeken. De Japanners denken daarin vrij rationeel, en zouden weinig eerbied gevoelen voor het karakter van een God die er vermaak in zou scheppen om door een groote menigte, vaak op weinig muzikale manier, zijn lof te hooren zingen en prijs zou kunnen stellen op zulke vleierij. Zij brengen hever dank voor de genoten weldaden en daarbij enkele symbolische offers. Bij al hun godsdienstige plechtigheden meenen zij recht te hebben op verpoozing en vermaak, te meer daar zij denken dat de goedhartige Goden dan deelnemen aan hun genietingen. In sommige streken beginnen deze antieke feesten in onbruik te geraken, en wordt 20 October meer gebruikt voor vergaderingen van gilden, van politieke partijen, van wetenschappelijke vereenigingen en zoo voorts. Ook worden dan wel op spottende wijze, voorwerpen geveild n8 JAPANSCHE FEESTEN. — een schaaltje of een vischje — tegen enorm hooge prijzen; een ander slaat toe en dan wordt de verkoop door handgeklap bezegeld. Dit geldt soms als een voorspelling van succes bij de werkelijke transacties der toekomst. Ofschoon ook in andere maanden, worden echter de thee-ceremoniën , bij voorkeur gedurende de wintermaanden gehouden. Deze cha-no-yu hebben sedert het jaar 1300, verschillende transformatiën ondergaan. Aanvankelijk een zuiver godsdienstige handeling, waarbij thee in Japan steeds een groote rol speelt1), werden het ruim een eeuw later tentoonstellingen van de meest buitensporige weelde2). Thans hebben zij meer een esthetisch doel, dat dan ook werkelijk wordt bereikt. De thee, niet uit bladeren, doch uit poeder vervaardigd, wordt gezet op een buitengewoon langzame en vormelijke manier, waarbij elke beweging, elke t houding, elk gebaar, zoowel van het hchaam, als van het hoofd, van handen en voeten, stipt is voorgeschreven door een uitgebreide cöde van regelen. Elk voorwerp bij de ceremonie betrokken, zoowel het komfoor als het theebusje, het bamboe scheppertje, het borsteltje om de thee om te roeren, de wierook-brander als de hangende rol kakemono, het boeket bloemen en de haori (mantel of opperkleed) van de leidster, — worden gehanteerd op een wijze en met woorden, voorgeschreven naar onveranderlijk gebruik. Zelfs worden de handen gewasschen, wordt de kamer geveegd, de kleine bel geluid op stipt bepaalde tijden en op voorgeschreven manieren, waarvan nooit wordt afgeweken. Evenmin is dat het geval met de wijze, waarop de gasten van de woning naar den tuin en dan weer terug van den tuin naar het huis wandelen. Reeds de wijze van het drinken alleen der groene thee, die aan dunne erwtensoep doet denken maar heerlijk smaakt, uit een onbeschilderd schoteltje met beide handen in drie teugen, na eerst het kopje voor het voorhoofd te hebben gebracht en daarna zachtjes geschud, — gaf mij moeite bij het aanleeren. Van het half kruipend over den grond schuiven, in zittende houding, om het schoteltje thee aan te nemen, moest ik wel afzien. Het daarvoor gebruikte aardewerkschaaltje is van de meest ruwe en eenvoudige soort. De volledig ingewijden, waartoe vele jonge dames uit aristocratische gezinnen behooren, moeten daarvoor gedurende 4 of 5 jaar lessen nemen en zich veelvuldig oefenen, in het daarvoor afgeschoten kamertje, de chashitsu. Vaak bespot door vreemdelingen, maakt het op den onbevooroordeelden toeschouwer een statigen en plechtigen indruk, en kan hij begrijpen dat Japanners daarover vol bewondering spreken en er zelfs philosophische beschouwingen, van kalme overpeinzingen en gemoeds") Men leze daarvoor Chamberlain 1. c p. 455 en volg. *) De thee wordt b.v. op de butsudan (huisaltaar) en op graven als offeranden geplaatst evenals wierookstaafjes en rijst. NOVEMBER. 119 rust, aan vastknoopen. De dagelijkschc beslommeringen worden vergeten; de zorgen verdreven gedurende dit huiselijk feest, dat aller aandacht in beslag neemt en onder diep stilzwijgen wordt bijgewoond. Het geheele ceremonieel is geïnspireerd door den geest van kunstsmaak en diepgevoelde ridderhjkheid van het oude Japan. Het wordt minder beschouwd als een sleur der etikette, dan wel als een oefening in meerderlei deugden en hoedanigheden, b.v. eenvoud, oplettendheid en geduld; eenmaal de karaktereigenschappen der mannen en vrouwen van de militaire kaste. Ook de acteurs van het Japansche theater, — dat zulk een groote plaats inneemt in het Japansche leven en waarbij mannen steeds de rol van vrouwen vervullen — oefenen zich in het cha-no-yu, wat hun waardigheid schenkt bij de gebaren en hun gratie verhoogt, om welke reden zij ook ernstige dansen aanleeren. «'•'*« Het gewone theedrinken heeft daardoor niets van zijn populariteit verloren: op elk uur, te nacht en ontijde wordt in Japan, een slap kopje groene thee gedronken, zonder melk of suiker en ietwat bitter van smaak. Nauwelijks zet de reiziger een voet in het hotel; bezoekt men een ambtenaar hetzij van hoogen dan wel van lagen rang; treedt men de . woning van een Japanner binnen, of een kopje 0 cha staat .voor u gereed en wordt met een sierlijke buiging aangeboden. Ons koffie-praatje wordt door hen als cha-banashi (thee-gebabbel) aangeduid, en heeft dan plaats in de eigenaardig gehurkt-zittende houding. Dit thee-drinken vormt een integreerend bestanddeel van het Japansche leven. NOVEMBER. Over the dry dreary fields Autumn winds Blow melancholy. TJYEDA. November telt veel Shintö-feesten, doch is tevens de maand waarin chrysanthemums-tentoonstellingen worden gehouden, waarin de prachtige herfst-tinten worden bewonderd, waarin de kleine kinderen hun haart eest kami-oki vieren, en waarin paddenstoelen worden verzameld, terwijl op den 23Sten nog een 2e oogstfeest, Nü-name Matsuri, of Shinjösai („feest van 't nieuwe proeven") wordt gehouden. Onder de herfstbladeren, die zulk bekoorhjk uiterlijk geven aan de heuvels en dalen van Japan, staan bovenaan die van den eschdoorn met zijn schitterende prachtvolle tinten. Doch er zijn ook andere boomen waarvan de bladeren rood, geel of bruin worden, en die hunnerzijds er toe bijdragen om den Japanschen herfst zijn onvergetelijk, karakteristiek vroohjk karakter te geven. Behalve de meer dan 20 verschillende soorten 120 JAPANSCHE FEESTEN. van escfcdoorns momiji, vindt men er nog een 30-tal andere boomen, die alsdan hun kleurenspel vertoonen. De kika (chrysanthemum), waarvan de eerste reeds in October bloeien staan in hun vollen glans gedurende de eerste dagen van November.' Vooral in de turnen van het Akasaka-Paleis van den Mikado, kan men alsdan bewonderen „the most wonderful chrysanthemum show in the world -). Nadat de vreemde Gezanten en de hooge ambtenaren tot dit tuinfeest ten Hove zijn mtgenoodigd, volgen de lagere rangen der élite van Tokyo, om te wandelen tusschen de hooge bedden, waar deze fraaie bloemen zijn geplant, dicht op elkander staande en beschermd door open bamboe-loodsen en matten. Het groote verschü in variëteiten is verbazingwekkend; men vindt er niet alleen allerlei kleuren, als vuurrood, zwart, hla en gevlekt in terug, doch ook tal van vormen en velerlei grootte, uiteenloppende van het volume van een vingerhoedje tot dat van een Mem kinderhoofd. Sommigen hebben den vorm van sneeuwballen, waarvan de bloembladen regelmatig op den top te zamen komen, anderen doen meer denken aan een ruwen ragebol, dan wel hebben als het ware hangende haren. Het talent van den tuinier uit zich in het winnen van enkele honderd bloemen (wel eens 1300) op een enkele plant, dan wel weet hi, — door vernuftig enten — 5 of 6 soorten van verschillende kleur en grootte op één stam te doen groeien. Dit alles is het resultaat van een geduldigen arbeid gedurende tal van jaren, en teedere zorg enkele malen daags, tijdens de zeven maanden die hun periode van bloei voorafgaan. In November voelt Japan de eerste sporen van den winter; de daken Zijn m den vroegen morgen vaak wit van den rijp, schitterende door de opgaande zon. Boomen en struiken vertoonen een rijkdom van dauwdroppels als diamanten, die spoedig worden verslonden door de zonnestralen. De bosschen staan als in vlammen en het volk gaat naar buiten om met volle teugen te genieten van de schoonheden der natuur. Oo 23 November nuttigt de Keizer van de eerste vruchten die aan zijn voorouders werden geofferd. De tijd der champignons-partijen is gekomen, wanneer de hitte van den zomer -s verdwenen, en de kleine lente (ko-haru) gedurende enkele weken heerscht. De regens hebben dan opgehouden; de ochtenden zijn heerlijk *nsch; de steeds langer wordende nachten kil; doch de zon is nog steeds «SïL h-*-el hddef bkuw- -^vanen van mannen vrouwen trekken dan uit m den vroegen ochtend om champignons te soeken, verscholen onder de naalden der denneboomen. Een ieder brengt a,n vangst binnen; is deze ruim, dan wordt men geluk gewenscht, brengt men weinig aan, dan maakt men verontschuldigingen voorin domheid *) Murray's Handboek Japan p. 121. NOVEMBER. 131 en onhandigheid1). De bedienden hebben intusschen dennetakken en pijnappels verzameld; een lustig vuurtje wordt ontstoken; rijst en sake te voorschijn gehaald, en een vroohjk feestje gevierd in de open lucht. Veel paddenstoelen, die zich vooral na langdurige regens ontwikkelen, groeien in Japan als een soort zwammen op sommige boomen, en worden niet zonder moeite daarvan afgerukt. Op zeer jeugdigen leeftijd worden de hoofden der kinderen grootendeels kaalgeschoren. Eerst na enkele jaren (vroeger reeds voor meisjes van 3 jaar) wordt een kruintje aangehouden en daarna de groei meer vrijgelaten. Voorheen was de 15de November daarvoor aangewezen, even als de kazuki-zome of eerste sluier dan wel hoofddoek aan meisjes van 5 jaar werd gegeven en de jongens van dien leeftijd hun eerste broek aan kregen, hakama-gi. Nog heden is voor meisjes 15 November een dag vol geluk wanneer zij, 7 jaar oud geworden, de smalle zachte sjerp om het middel, tegen de breede stijve obi (lijfband) mogen verwisselen. Geen prettiger gezicht in geheel Japan dan een populaire tempel op dezen feestdag der kinderen, waar dan zelfs kleuters van 3 jaar komen: „small feet are pattering, wooden shoes clattering; little hands clapping and htde tongs chattering"8). De snoeperijventers en poppenverkoopers maken goede zaken, en des avonds grijpt dan, ter eere van een en ander, een familiefeest plaats. Kinderen geboren in een der 12 voorafgaande maanden, worden op dezen dag naar een Shintö tempel gebracht, waar de moeder dan eenige eerbewijzen brengt aan de Goden. Het ,,zeven-vijf-drie" shichi-go-sanfeest brengt ook op dezen dag de knapen van 5 en 3 jaar en de meisjes van 7 en 3 naar den dorpstempel. Daarom trekken zij reeds vroegtijdig hun mooiste kleeren aan en sandalen geta, speciaal voor deze gelegenheid vervaardigd. Het is een hulde door de kinderen aan de geesten der voorouders gebracht. In den ouden tijd ondergingen dan nog de jongens van 15 jaar het gem-buku, waarbij de voorste haarlok werd weggeschoren en zij hun werkehjken naam ontvingen, waarvan dan, eveneens in den tempel, mededeeling werd gedaan8). Het geven van een naam aan het pasgeboren kind was steeds een zaak van belang in Japan. De keuze daarvan wordt meestal aan den vader of grootvader overgelaten, tenzij de raad van een Bösan of Bözu-san (Boeddhistisch priester) wordt ingeroepen. De naam bestaat dan uit woorden, of liever uit Chineesche letters, die gezondheid, wijsheid, deugd of geluk aanduiden, dan wel moed, kracht of kunst, naarmate de vader aan de *) Hugh Fraser 1. c. p. 337. *) Alice Mabel Bacon, Japanese Girls and Women p, 435. ') The Christian Movement in The Japanese Empire p. 398. 122 JAPANSCHE FEESTEN. eene of andere hoedanigheid de voorkeur geeft. Kö, of gehoorzaamheid aan de ouders; Sei, rein; Michi, weg; Shin, trouw; Tomi, rijkdom, worden veelvuldig aangetroffen en dienen dan ter herinnering er aan, dat iemands gedrag in overeenstemming moet wezen met zijn naam. De namen der meisjes worden meer aan de natuur ondeend, wat de aandacht trok van Lafcadio Hearn. Matsu of pijnboom, take bamboe, urne pruim, die onaantastbaar door sneeuw en vorst hun groenen tooi behouden, dienen als zinnebeelden van kracht en reinheid der vrouw; ook de namen van bloemen komen veelvuldig voor. Op elk der beide „Vogels-dagen in November wordt in Tökyö een vogelmarkt gehouden Tori-no-ichi, waarvan de meeste bezoekers met een bamboehark terugkeeren, kumade of beren-klauw geheeten. Deze hark is versierd met imitaties van handelsboeken en met papieren figuurtjes van de Geluksgoden, of met beeldjes van schildpadden, van kraanvogels en andere symbolen van succes en welvaart. De hark dient dan om goed bijeen te harken alle zaken, waarvan het bezit en de verzameling van nut zijn in dit leven; de houders van restaurants en van andere soort van huizen van vermaak koopen dan en stellen ten toon nog grootere harken dan de andere stervelingen. Nog een ander feest, aan het einde dezer maand, verheugt vele harten. De soldaten, die hun plicht hebben vervuld keeren terug naar de ouderlijke j woning en nieuwe miliciens gaan naar de kazerne. De eerste worden aan het station opgewacht door de dorpelingen, een muziekcorps aan het hoofd, en worden dan in triomf naar huis gebracht. De jongens zien er geheel anders uit dan toen zij twee (infanterie) of drie (artillerie en cavalerie) jaren vroeger, hun woonplaats verheten; physiek zijn zij door de vele lichaamsoefeningen en het gezonde leven veel krachtiger geworden. Op het plein voor den tempel worden zij welkom geheeten, wordt hun een disch met flink wat sake voorgezet, en na een luid banzai (lang leve 1) op den Keizer gaan zij uiteen. De volgende 3 of 4 dagen worden dan gebruikt door de soldaten om bezoeken af te leggen bij de buren die hen verwelkomden en om kleine geschenken o-mi-age rond te deelen.Weldra volgt dan de vaarwel-ceremonie voor de nieuwe recruten, die naar een of andere verre stad moeten vertrekken, en ook dan heeft bij den dorpstempel een feest plaats van eten en drinken. Het materiaal, schrijft Chamberlain 1. c. p. 43, waaruit het Japansche leger moet Worden gevormd is uitmuntend; een goed lichaamsgestel, een moraal boven allen lof verheven, een vurige liefde voor hun land; forsch, intelligent en ijverig, terwijl de verhouding tusschen manschappen en officieren uitstekend is. Dit laatste noemt hij een gevolg van „den democratischen geest, die steeds dit vaderlijk geregeerde keizerrijk kenmerkte". DECEMBER. 133 DECEMBER. Furu ike yal The old pond! Kawazu tobikomu A frog leapt into,— Mizu no oto.' List, the water sound. BEROEMD JAPANSCH HOKKU-VERS. In de laatste of 12de maand van het jaar, waarin voor Europa (niet het minst van wege de geschenken), de zoo ijverig gevierde feesten van St. Nicolaas en Kerstmis vallen, kent Japan niets dergelijks. Wel hebben zij het Hari-no-Kuyö, (het „offer der naalden") het Koto-hajime en het Töjifeest ('t wintersolstitium), terwijl op oudejaarsdag de algemeene Zuiverings-plechtigheid plaats grijpt en Oud-Nippon weer voor de oogen van het tegenwoordig geslacht uit zijn graf herrijst. Het Koto-hajime, dat is „het begin der dingen", daar alsdan reeds voorbereidselen worden getroffen voor het Nieuwjaarsfeest, valt op 13 December. De woningen worden schoongemaakt, met de versieringen begonnen en de mochi-koeken bereid. Een soort kleverige rijst mochi-gome wordt daarvoor boven kokend water gestoomd en dan door mannen in houten kuipen met lange houten hamers geslagen om ze te kneden. Voor de koeken, die aan Boeddha worden geofferd, sonae-mochi, waarvan er twee op elkander worden geplakt, geschiedt dit minder duchtig, dan voor die welke door de feestvierders worden gegeten. De groote deegballen worden door vrouwen tot kleine koekjes vervormd en dan met water afgekoeld. Velen eten op dezen dag een soort hutspot van aardappelen, roode boonen, champignons en &o/uzy a/cu-wortel (Conophallus Konj ak). Geschenken in geld worden door de meesters aan de bedienden gegeven, en enkele dagen later ziet men opgeschoten knapen, met hooge spitse hoeden op het hoofd en kaarsen in de hand, 's avonds langs de woningen gelukwenschen, waardoor zij eveneens enkele Sen weten te krijgen. Bedelaars loopen dansende rond, al maar zingende, hun „Seki-zoro, seki-zoro, Höhö, höhö". Vrienden brengen elkander geschenken in den vorm van zoutevisch, van wilde eenden, zakjes suiker en schoteltjes chinaasappelen. Vóór de Restauratie werden daaraan toegevoegd een boog en pijlen voor de jongens van het huis en een raket met pluimbal voor de meisjes. Doch het drukste werk hebben de huismoeders, daar in December de matten worden opgenomen, uitgeklopt en schoongemaakt; de vloeren duchtig doch droog geveegd, daar men water daarvoor niet goed acht. Verder wordt het roet uit de schoorsteenen verwijderd; de shöji (beweegbare papieren buitenwand op latten) evenals de heen en weer glijdende binnenwand karakami, hersteld, en zoo noodig vernieuwd; de kasten worden afgestoft en alle meubels stevig onderhanden genomen. In ruil voor al haar werken in die dagen is haar rustdag op Hari-no-Kuyö (*t „offer der naalden"), 8 Decem- 134 JAPANSCHE FEESTEN. ber dan ook ten volle verdiend; zij zijn dan althans op dezen éénen dag van het jaar meesteressen des huizes. De nachtelijke markten, waar alle benoodigdheden voor den Nieuwjaarsdag zijn te vinden, als denneboomen, strootouwen, bittere oranjeappelen, visschen, vruchten, enz., worden druk bezocht en bieden den kooplustige nog tal van andere artikelen aan, waaronder soms prachtige curiositeiten voor spotprijs kunnen worden verkregen. De lange rij van rood-wit gestreepte lantaarns, de fakkels of hangende lampen bij de grondmatten dan wel de tafels waarop de waren liggen, wijzen ieder den weg naar deze viering van den ennichi („feestdag''). Een vroohjke menigte slentert dan tot laat in den nacht langs al die begeerenswaardigheden. Het platteland van Japan vertoont daarmede, gedurende de wintermaand, een scherp contrast. De velden zien er vuil, armzalig en verwelkt uit; de boomen staan bladerloos, de planten en grassen zijn dood of dor. De bladeren vallen af in December en, zoowel bosschen als tuinen, hebben alsdan een doodsch, verlaten voorkomen, waaruit alleen de denne- en kamfer-boomen, de cryptomeria, de spitse eik en andere altoos groene gewassen, scherp afsteken. Hier en daar staat een bundel stroo of een houtstapel op de verlaten bouwlanden, behalve waar tarwe en gersthalmen zich reeds vertoonen en een groene oase vormen in deze kale en troostelooze omgeving. Binnenshuis houden de vrouwen zich rusteloos bezig met het naaien en stoppen van winterkleederen, terwijl de mannen rijst ontbolsteren voor huiselijk gebruik; anderen besteden hun dagen met het verzamelen van gras en het sprokkelen van brandhout op de heuvels. Alle rommel en waardeloos goed wordt bijeengezocht en tiaar de rommelmarkt gebracht, die meestal op den i5den der maand wordt geopend. Men ruilt in den regel dit alles tegen landbouwwerktuigen of andere gereedschappen. En daarna is men, ook in de dorpen, druk aan het werk om het nieuwjaarsfeest voor te bereiden, ofschoon het werkelijke boerenvolk dit niet vóór midden Februari viert. Alle vrije tijd in dit seizoen wordt besteed om werktuigen te repareeren, ten einde voor den arbeid van het volgend seizoen gereed te zijn. Vroeger was het regel, doch thans komt het nog wel voor, dat de huwelijken niet als in Europa in de lente, gedurende deze wintermaand werden gesloten, gedurende het jaar van den aap is het aantal steeds minder talrijk1). J) De aap neemt trouwens, in het algemeen, geen hooge plaats in bij de vereering der Japanners, al komt zijn beeld veelvuldig voor in de tempels, terwijl de drie apen in het Mausoleum der Tokugawa te Nikkö, die niet willen hooren, met willen zien, noch kwaad spreken, beroemd zijn geworden. Doch aap heet in het Japansch Sant, een woord dat ook „vertrekken, verlaten" beteekent, zoodat een huwelijk in het jaar van den aap gesloten weinig geluk voorspelt, waarom velen zich haasten in het daaraan voorafgaande jaar (dat van het schaap) te huwen, dan wel te wachten tot het daaropvolgende jaar van den haan. 62. Een praalwagen in den mikoshi-optocht. 63. Blauweregen bij een Japansche brug. DECEMBER. xas De meeste huwelijken komen door tusschenkomst van derden (een man en een vrouw) naködo tot stand, terwijl de beslissing der volwassen broeders van de bruid en van de ouders, van meer invloed is, dan de keuze van de betrokken personen zelve. De verloving wordt bevestigd door een geschenk, yuinö, van den bruidegom, meestal bestaande uit een stuk brood en een kostbare obi uit één stuk zijde, bestemd voor het maken van een kleed; uit eenige exemplaren van de in hooge waarde gehouden taivisch (serranus marginalis) en uit enkele kruikjes sake. Daarentegen zendt de bruid naar het huis van de familie van den bruidegom, waarin zij zal worden opgenomen, daags voor het huwehjk een latafel, een lange kist voor kimono's en verschillende keukengereedschappen. Tegehjk gaan dan geschenken voor de bloedverwanten van den bruidegom en naar diens bedienden*;. De bruid, gekleed in een witzijden kimono met lange mouwen en een zijden omslagdoek over het hoofd, wordt door twee vrouwelijke geleidsters, machijorö, binnengebracht, terwijl haar bruidsmeisje koshimoto naast haar is gezeten, benevens de vrouwelijke tusschenpersoon. De bruidegom in zijn haori en hakama (opperkleed en breede broek) gehuld, zit naast de mannelijke nakodo, op het late avonduur waarop het huwehjk plaats heeft, vlak voor het verhoogde deel van de kamer, waarop de stukken worden geplaatst. Verder staat er in de kamer een shimadai, taboe•ret waarop bamboe-, pruime- en dennetakken, een beeldje van een oude man en vrouw, benevens een kraanvogel en een schildpad worden geplaatst, die allen dienst doen als zinnebeeldige voorstellingen van deugd, van geluk en van lang leven. Een knaap en een meisje zitten op den voorgrond om het bovenste der 3 roode sake-schaaltjes te vullen, dat op een vierkant withouten tafeltje voor de bruid is geplaatst. Het kruikje waaruit de rijstewijn wordt geschonken, is — minder toepasselijk—met vlinders beschilderd; na een teugje der bruid wordt het stelletje naar den bruidegom gebracht, en hetzelfde ceremonieel herhaald tot elk der drie schaal¬ tjes zijn plicht heeft gedaan. Uit zoogenaamd zan-san-itu-uu giijyi te midden van een plechtige stilte. Daarna verlaten zoowel de bruid als de bruidegom het lokaal; de eerste naar een kleedkamer om in een vroohjk gekleurde kleedij terug te komen zonder haar witten hoofddoek. Vrienden en bloedverwanten treden binnen, benevens heftalhge geisha, daar haar samisen-getokkel en haar dansen een deel der feestelijkheid vormen. Godsdienstige plechtigheden vormen geen deel van een Japansch huwelijksfeest, doch de gehouden ceremonie wordt uitermate gewichtig geacht en behoorlijk ten gemeentehuize in de boeken opgenomen. Een vaak gehoord huwelijksbed luidt als volgt: l) Japanese Months. ia6 JAPANSCHE FEESTEN. „Shikai nami shizuka nite, Kuni mo osamaru toki-tsu-kaze, Eda mo narasanu miyo nar eya, Ai m' aioi no matsu koso medetakerc." Dat vrij vertaald beteekent: The oceans four, that gird our strand, Are calm, and quiet is our land: No branches bend, no breezes blow; These new-set pines in bless will grow. In het Keizerlijk paleis, streng afgeloten van de buitenwereld, waarvan de massieve muurwerken der wallen nog door een breede slotgracht zijn omgeven, waarop gedurende den winter tallooze wilde vogels op den waterplas dartelen, worden trouw alle volksfeesten gehouden en is het oud-Japansche Hofleven nog in zwang. Doch, voor zoover mij bekend, wordt aan het Misogi, het zuiveringsfeest in de laatste dagen van December met meer vastgehouden. Toch werd daardoor als het ware een nieuwe bladzijde uit het levensboek geopend. Deze Tsuihö-ceremonie, (tsuihö is verbannen of uitdrijven), ten doel hebbende booze geesten en besmettelijke ziekten weg te jagen, had vroeger plaats op den 3 isten December. Een Hof-ambtenaar, toneri, vertegenwoordigde den duivel door het dragen van een masker, en de Opperste Hof ceremoniemeester dreef dezen naar buiten, getooid met een masker, verschrikkelijk om te aanschouwen, waarin vier oogen waren aangebracht. Zijn bloot bovenlichaam was verguld en zijn kleederen waren rood en wit van kleur; met een lans in de rechter- en een schild in de linkerhand, wachtte hij dan op de verschijning van den demon. Zoodra deze zichtbaar werd sloeg hij driemaal met den steel zijner lans op het schild, wat door alle hovelingen werd nagevolgd; al deze wapens moeten van het hout van perzikboomen worden gesneden. Gedurende een pest-epidemie die tijdens Keizer Monimu in 706 na Chr. Japan teisterde, zou deze plechtigheid voor het eerst hebben plaats gegrepen en werd zij na dien ook onder het gewone volk verspreid1). Bij den Gion tempel, in het jaar 656 door een Koreaan te Kyöto gebouwd, wordt in den laatsten nacht van het jaar een Vuurfeest gehouden, dat waarschijnhjkeensoortgehjkebeteekenis heeft. „Demenschenstroom, aldus Sayonara, die aardige brieven uit Japan schreef8), perste zich daarna in den tempel. Op de voorgalerij brandde 'n houtvuur, dat door de in lange, witte gewaden gekleede priesters werd opgestookt. Telkens als het heilige vuur oplaaide, geleken de priesters duivels in vlammende gewaden, *) Matsunoki Setsubun Japan Magazine Maart 1918). ") Locomotief van 5 Februari 1919. DECEMBER. 137 dansende door den hellegloed, en doemden de hoofden en omhooggestrekte armen der menigte als smeekende geesten uit de duisternis op. De priesters grepen de lonten aan, hielden ze in het heilige vuur, en reikten ze dan aan de geloovigen over. Deze zwaaiden ze door de lucht, zoodat zich ontelbare vuurkringen tegen de duisternis van het Maruyamapark afteekenden en gingen daarna huiswaarts. In alle trams, ook die naar Ösaka en Köbe, in auto's en rikisha zag men weldra door de geheele stad dragers van het heilige vuur." Te Tökyö werden, in den vooravond van het jaar 1919 mannen uitgekozen in een vroeger jaar van het Schaap (een der teekens van den Dierenriem) geboren, om niet minder dan tien zakken erwten rond te strooien, nadat de priesters hadden gebeden voor den Vrede en de welvaart van het land en de roode en blauwe duivels hadden ondervraagd. „Soto! Soto!" eruit, eruit! wordt dan geroepen, en geloofd dat de demonen wegrenden met hun hoofd onder den arm. Na het vuur-ceremoniëel werden meerdere erwten naar alle hoeken geworpen en amuletten rondgedeeld aan 300 Kangyö, asceten, die geheel naakt gedurende de koudste dagen van het jaar de tempels bezoeken en zich soms onder watervallen baden. De manzai, die door dansen en zang, benevens vreemde grimassen, al de booze geesten uit de woning verdrijven, doen meer dienst op nieuwjaarsdag. Den voorafgaanden nacht wordt niet veel geslapen: winkeliers verlichten schitterend hunne uitstallingen en rekenen er op den ganschen nacht te waken; theaters en restaurants blijven den geheelen nacht geopend. Nauwelijks breekt het daglicht door of vuurpotten worden ontstoken en spelende kinderen vullen de straten, troepen handwerksheden voeren dansen uit. Doch voortdurend vhegen demon-verdrijvende geroosterde erwten door de huizen, onder den kreet van: „Fuku wa uchi, Oni wa soto!" d. i. het geluk naar binnen, de duivel naar buiten! Het ouderwetsche schieten in het zoogenaamde Bevmchtingstijdperk — d. i. omstreeks het oude Joelfeest, ons Kerstfeest —heeft eveneens geen andere beteekenis dan de lucht van booze geesten te zuiveren. Daarom schiet men in dien tijd ook in de boomen opdat zij veel vrucht zullen dragen. Men schiet in den Nieuwjaarsnacht om dezelfde reden, n J. om de booze geesten te weren en een vruchtbaar, gelukkig jaar te krijgen. Ook in Europa werd van ouds de wisseling der jaren gevierd met uitgelatenheid. Onze Germaansche voorouders vierden dan hun z.g.n. dertien dagen, een tijd van midwinter tot in het begin van het nieuwe jaar, waarin drinkgelagen en feestmaaltijden elkaar afwisselden. Dit alles ging gepaard met een helsch kabaal op hoorns, trommels en ketels, waarin men met zoozeer een uiting van vreugde had te zien als wel een soort geestenbezwering; immers de tijd van de zonnewende was de geestentijd bi, uitnemendheid, en die kon men alleen met gedruischverjagen. HetNieuw- 138 JAPANSCHE FEESTEN. jaarsschieten uit later tijd is nog een overblijfsel van dit oude gebruik, ofschoon de beteekenis er van geheel verloren is gegaan. Ook het blazen op den midwinterhoorn, wat de Twentsche boeren zelfs in onzen tijd nog doen, herinnert aan dien heidenschen voortijd met zijn „Joelfeest". Reeds ongeveer 13 December beginnen in Japan de voorbereidselen voor het Nieuwjaarsfeest: alle vertrekken worden schoongemaakt, alle kleeren gewasschen, het huis versierd, de rijst tijdig gestampt voor de mochi. En tegen het einde van het jaar wordt een ragout genuttigd bestaande uit visch, roode boonen, paraten en champignons. De meesten geven dan reeds bij voorbaat geschenken aan hun bedienden. Nauwelijks is echter het laatste uur van het jaar voorbij en heeft middernacht geslagen, of de zware klokken van alle tempels begroeten het verdwijnen van het oude jaar met 108 slagen. De huisvader die niet (zooals meer dan een half milhoen Japanners zulks jaarlijks doen) de bedevaart heeft verricht naar de tempels der Zonnegodin te Ise, heeft van de Shintö-priesters aldaar een klein deel van de „Groote Offerande", O-nnsa, ontvangen. Eerbiedig buigende, driemaal indehanden klappende, plaatst hij dit geschenk op het altaar zijner Huisgoden, het toko-no-ma, waarop spijzen en bloemen zijn gezet en van waar wierookwalmen ten hemel stijgen. Zoo kan ook voor hem en de zijnen geluk worden verwacht in de komende tijden. De laatste dag van het jaar ö-misoka loopt ten einde, en den volgenden dag geven gelukswenschen weder blijde hoop voor de toekomst. In dat vaste vertrouwen gaat de Japanner een nieuw tijdperk van zijn leven en arbeiden, een nieuw jaar van vroohjke feesten tegemoet. IV. DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGL Thou art no more, O Sovereign Lord, Thou hast ascended high; Enthroned forever, and high; By all below the sky. To foilow Thee, my august Lord, Long loved and worshipped here, I no w set forth Thy realm toward, Beyond this mundane sphere. AFSCHEIDS-ODEVANGENERAALNOGI VOOR HIJ ZELFMOORD PLEEGDE. In de uren nadat Meiji Tennö (1867 tot 1912), de 122e Keizer van Japan, 30 Juli van het jaar 1912, om 12 uur 34 minuten den laatsten adem had uitgeblazen, werd generaal Nogi overal opgemerkt onder de rouwdragers. Doch niemand onder de duizenden, die de vele plechtigheden bij die gelegenheid bijwoonden, had het nauwste vermoeden van vrat omging achter dat gerimpelde masker, noch van het bloedige voornemen verborgen onder dat ernstig en rustig gelaat. Nogi trok zich later terug in zijn woning; en toen het éérste schot van het salvo der kanonnen aan de bevolking van Tökyö het feit bekend maakte dat het stoffelijk omhulsel van den Tennö (de naam Mikado is door de Japanners geheel ongebruikehjk), het paleis verliet om naar de verre begraafplaats bij Kyöto te worden vervoerd, — sneed hij zich rustig den hals af en zeeg het hjk zijner vrouw naast hem ter aarde. De geest van den laatste eener lange reeks van Samurai bevrijdde zich van het hchaam om den Meester te volgen naar andere gewesten. Voor ons, Westerlingen, schijnt deze dubbele zelfmoord een ijselijke daad; voor hen die Nogi en het Japansche ras kennen en eenig begrip hebben van Nogi's idealen, van zijn trouwe vereering voor zijn Keizer, was deze daad geenszins vreemd, veeleer natuurlijk. Hun beide zoons gesneuveld in den oorlog met Rusland; geen belang meer stellende in hun leven na het verscheiden van den Zoon des Hemels, ■wilden de stroeve oude soldaat en zijn tengere teerhartige vrouw sterven door eigen hand, en aldus hun hoogste trouw toonen door harakiri te bedrijven. Deze daad van antieke grootheid was een herleving van den geest die sedert eeuwen den dood had getrotseerd, daar deze slechts wordt beschouwd als de overgang van een staat des levens naar een anderen; dus als een nieuwe geboorte. Zijn leven te offeren voor den Keizer en zijn land, wordt nog heden door velen als een hooge eer beschouwd, een geluk dat iemand wordt beschoren. Moeders en vrouwen, die zonen en echtgenooten verloren in den krijg, rouwden niet, dochwaren er trotsch op dat deze het geluk hadden 9 130 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGL voor Dai-Nippon te sterven. Soldaten doodden soms zich. zelf wanneer zij ongedeerd van het slagveld terug kwamen, want zij wilden nu eenmaal hun leven offeren voor den Keizer en het land. Gedurende de ziekte van den Keizer, ook Mutsuhito genaamd, lagen duizenden geknield op het plein voor het paleis te bidden; priesters vervulden hun eeredienst staande voor tijdelijke altaren; asceten en godsdienst-ijveraars leverden zich ten aanschouwe der menigte over aan allerlei zelfkastijdingen en boetedoening, terwijl een vrouw, met gekruiste armen gehurkt neergezeten, vier brandende kaarsen in evenwicht hield op haar knieën en ellebogen, steeds ijverig gebeden prevelende. Jonge meisjes sneden zich het hoofdhaar af om dit in de tempels te ófferen; mannen legden aan den voet der Godenbeelden gebeden neer met hun bloed geschreven. Een nachtwaker bedreef zelfmoord en gaf zijn leven in ruil van dat van den Keizer; nog twee jonge Japanners pleegden in het gezicht van zijn Paleis op plechtige wijze zelfmoord, in de hoop dat hun liefde en trouw de Goden zou bewegen het leven van den Keizer te sparen doordat zij zich met hun zelfopöffering tevreden stelden. In zooverre was dan ook het offer van hun leven door Nogi en zijn vrouw nobel en oprecht te noemen, een onvermijdelijk gevolg van zijn trouw aan den Keizer, dien ook hij wilde dienen in de andere wereld. Vele anderen pleegden trouwens bij deze gelegenheid, zooals bereids vermeld zelfmoord, evenals zulks enkele jaren later (in 1914) het geval bleek bij het overlijden der Keizerin-Weduwe. 1. DE ZELFMOORD IN JAPAN. La vertu qui fait la force du peuple Japonais, est d'exceller a mourir1). Zelfmoord in allerlei vorm komt trouwens in Japan veelvuldig voor, Zoowel het gewone „jisatsu", als „jigai" (meestal door vrouwen toegepast), dan wel het „shinjü", wanneer geliefden samen sterven, om het tJiarakiri" niet te vergeten. Dit verschijnsel moet temeer bevreemden daar overigens de Japanners behooren tot de meest vroolijke en levenslustige bewoners van den aardbol. Bijna dagelijks kan men in de bladen lezen dat jongelieden — die om de een of andere reden verhinderd worden het voorwerp hunner liefde te huwen, — hun lichamen te zamen binden en zich in het water werpen. Zelfs worden daarbij tegenwoordig wel eens meer moderne middelen toegepast, door chloroform in te ademen dan wel zich onder een sneltrein te storten. Ook van godsdienstig oogpunt beschouwd wordt zelfmoord in Japan geen zonde geacht. Het hoofdbeginsel der Boeddhis- J) Revue de Paris 15 Januari 1910. Louis Aubert. Impersonnalité Japonaise p. 257. DE ZELFMOORD IN JAPAN. 131 tische leer is immers redding in een toekomstig leven, en minder ontwikkelde mannen en vrouwen meenen hun toekomstig geluk te bespoedigen door dit leven zoo snel mogelijk te ontvluchten door zelfmoord. Mannen Verkiezen in den regel meer den dolk of den strop, vrouwen den dood door verdrinking, terwijl agnoticisme, d.i. godsdienstig pessimisme, bij beiden een voorname rol speelt1). De moed om het leven te benemen aan zichzelf dan wel aan een ander, vanwege een zaak van eer of van algemeen belang, vindt nog altijd eerbied en achting bij dit volk, dat bloemen legt op het graf van een bekend moordenaar. En hetzij men zich een kogel door het hoofd jaagt op het graf van een beroemd persoon, dan wel zich te pletter werpt onder een sneltrein of zich neerstort van een rots, dan wel in een bruisenden waterval, een zelfmoord volgens een vooraf vastgesteld program is steeds populair: en elk ten doode gewijde verstopt in zijn kleeding een reepje papier waarop is voorgeschreven hoe hij zijn gedachtenis wil zien vereerd. Soms zendt men, voor alle zekerheid vooraf, op het oogenblik van sterven, een brief aan de bladen, terwijl elke zelfmoord die goed slaagt steeds navolgers vindt. Uit velschillende bronnen mocht ik de volgende cijfers verzamelen: in 1884 pleegden 5.603 Japanners zelfmoord2); gedurende de jaren 1890 tot en met 1894 gemiddeld jaarlijks 74308); in 1901 = 8.535; in 1906, 1909, 1912 en 1915 respectievelijk 8.906— 10.554— 11.128 en 12.564. De geregelde toename blijkt uit deze cijfers herleid tot 100.000 inwoners, als dan bedragende 114 — 184 — 21,1 — 21,5 en 23,1. In 1915 pleegden zelfmoord 7.942 mannen en 4.622 vrouwen. Daarvan maakten 4,411 mannen en 1,877 vrouwen een eind aan hun leven door ophangen, 1460 mannen en 1898 vrouwen door verdrinken, 337 mannen en 127 vrouwen met dolk en zwaard, terwijl 153 mannen en slechts 14 vrouwen gebruik maakten van vuurwapens en 333 mannen benevens 219 vrouwen tot vergif hun toevlucht namen; 1.078 en 427 wierpen zich onder een trein. De overige 157 mannen en 63 vrouwen vonden op andere wijze den dood. Opmerkelijk is in Japan de jeugd der zelfmoordenaars. Van de 12.564 in 1915 telden er 1.089 minder dan 20 en zelfs 172 minder dan 16 jaar4). Als regel komen de meeste zelfmoorden voor in de maanden Mei, Juli en Augustus, het kleinste aantal in de koude wintermaanden December en Januari. Een gevoel van onverschilligheid voor den dood is trouwens een der karaktertrekken van de Japanners, wat wel eens — al of niet terecht — *) The Christian Movement in the Japanese Empire 1916 p. 19. *) Tarnowski. Der Selbstmord in Japan. *) Dr. Kleiweg de Zwaan. Die Heilkunde der Japaner p. 375. *) Résumé Statistique du Japon 1918 p. ïi6. 133 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. wordt toegeschreven aan hun minder gevoelig zenuwstelsel, doch van meer invloed in deze zijn waarschijnhjk hun inzichten over een leven ■ na dit leven en hun godsdienstige gevoelens. Tal van Japanners gelooven niet meer aan een hiernamaals, doch nog meerderen zijn Boeddhisten: en Boeddhisme is een verdraagzaam, hoopvol geloof, dat tenslotte rust en vrede schenkt aan allen, zij het ook ten koste van talrijke zielsverhuizingen, in tegenstelling met het Christendom en zijn doctrine van hopelooze verdoemenis1). De Grieken en Romeinen zagen eveneens den dood onder de oogen met een kalmte in het heden voor slechts weinigen bereikbaar. Het vraagstuk van den zelfmoord spotte steeds met alle pogingen van wijsgeeren en psychologen, om daarvoor een oplossing te vinden. Voor Westerlingen is het moreel niet te verdedigen, om zich door de vlucht uit het leven aan zijn sociale taak ofzijnmenschenplicht te onttrekken; er zit voor hen iets lafs in zulk een schuwen van lijden en verdriet. Doch de praktijk lacht met alle theorieën, en hoogstaande mannen en vrouwen namen tot deze uiterste wanhoopsdaad hun toevlucht. In het Verre Oosten luidt het oordeel anders. In het Westen is de drijfveer meestal een gevoelskwestie of een economische verwikkeling; daar zwijgt dan soms het verstand, en schrijven psychiaters zelfmoord vaak toe aan tijdelijken waanzin. Voor den Oosterling zijn het meestal mtehectueeledrijfveeren, die zijn daad beheerschen; hij overweegt en bepeinst ze met zorg, en brengt eerst daarna met ijzige kalmte zijn leven ten offer aan wat hem phcht schijnt te wezen. Chineesche koehes op Sumatra maken zich wel eens van kant om de wraak der goden uit te lokken over hun harden meester; gedurende de revolutie in het Hemelsche Rijk pleegden vele jongeheden zelfmoord, om anderen tot energiek verzet tegen de gehate Manchoes aan te sporen. Een voorname aanleiding tot zelfmoord voor de Japanners is ongelukkige liefde, waarbij de beide minnenden zichzelf gelijktijdig dooden, « jöshi of shinju geheeten, om in een andere wereld ongestoord samen te leven. Hun geloof drijft hén dan in den dood: If in this present life we never can hope for Union, Then we shall first keep house in the Lotos Palace beyond2). Gekrenkt eergevoel, geknakte trots, is eveneens een veel voorkomende reden tot zelfmoord: een bediende wordt onschuldig zijnde verdacht van diefstal; een leerling mislukt voor zijn examen; een ambtenaar maakt geen promotie, en zij allen maken dan een eind aan hun leven. Plagerijen door de schoonmoeder; het diep in schuld geraken; misbruik van het genoten vertrouwen; een ongelukkig huwehjk, zijn eveneens daarvoor afdoende redenen. ") B. H. Chamberlain. Things Japanese p. 252. *) Lafcadio Hearn. Glimpses in Buddha fields p. 187. 66. Krijgers uit den ouden tijd, prent van Hishi'gawa Moronobu (1645—1715). Rijks Ethnografisch Museum. 67. Krijger uit den ouden tijd. Prent van Hishigawa l Moronobu (1645—1715). Rijks Ethnogr. Museurn. 68. Krijgslieden naar Europeesch model. Prent van ^^^^^^^^^^^^^tjiroshige. ^^^^^^^^> DE ZELFMOORD DN JAPAN. 133 , Ook zelfmoord als wraak voor een ondergane beleediging komt meermalen voor. Eveneens is liefde of piëteit tegenover een overledene een aanleiding om een eind te maken aan het leven alhier. In vroegere jaren doodden zich vaak arme boeren om recht te verkrijgen tegenover de tirannie en de hebzucht der (iaimyös; terwijl nog in 1895 veertig soldaten zich het leven benamen als protest tegen den afstand van het schiereiland Liao-tung wegens de pressie van Duitschland, Rusland en Frankrijk; evenals dit na den Vrede van Portsmouth (1905) op meerdere plaatsen is geschied1). Basil Hall Chamberlain verhaalt van talrijke officieren op een in beslag genomen Japansch transportschip (in Juni 1904), die liever zelfmoord pleegden dan zich aan den vijand over te geven. Geenszins vreemd, doch bewonderenswaardig is het volgens Japansche ideeën, dat toen (in 1895) de tijding van den dood van luitenant Asada op het slagveld zijn jonge vrouw bereikte, deze dadelijk, en dat met toestenuning van den vader, besloot hem te volgen. Het geheele huis werd schoongemaakt, zij trok haar fraaiste kleederen aan, zette het portret van haar man op het altaar; en daarvoor nederknielende, sneed zij zich den hals af met een dolk, als huwelijksgift van hem ontvangen2). Officieren, die naar het oordeel der soldaten, niet voldoende dapper hadden gestreden werden gedwongen een eind te maken aan hun leven, evengoed als in vroegere eeuwen Samurai wel eens hun Daimyö veroordeelden en zelf het vonnis uitvoerden8). De legende spreekt zelfs van mannen, die na de nederlaag van hun meester, weigerden rijst te eten van de velden thans in het bezit van den overwinnaar. Zij trokken naar de bergen om zich met varens te voeden, doch toen zij hoorden dat deze varens eveneens het eigendom waren Van hun vijand, stierven zij den vrijwilhgen hongerdood. De fregat-kapitein Takeo Hirose, de zeeheld van Port Arthur, dichtte toen hij vrijwillig den dood te gemöet ging, het volgende vers: Sans hornes comme le döme du ciel Est notre dette envers notre empereur; Sans fond comme la mer Est notre dette envers notre pays. (L'Empire du Soleil levant). *) Nog kort geleden (Japan Weekly Chronicle van 19 Aug. 1930), werd melding gemaakt van den zelfmoord van generaal Tokusaburö, daar hij zich te vergeefs had verzet tegen het gewijzigde reglement voor de oefening van de Cavalerie. En in de Nieuwe Courant van 28 Sept. 1920 kon men lezen, hoe vele meisjes, die in een der grootste weeffabrieken werden ontslagen, haar toevlucht namen tot zelfmoord, evenals tal van personen van positie, die door de financieele paniek hun geld hadden verloren. *) Things Japanese p. 220. *) André Bellessort. Les journées et nuits Japonaises (1906). p. 195. 134 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. Reeds in 1891 had luitenant Ohara bij het graf zijner voorouders harakiri gepleegd, om de aandacht zijner landgenooten te vestigen op het gevaar dat Japan van Rusland dreigde. En gedurende den oorlog met Rusland verklaarde de vader van luitenant SakuraL die eveneens zelfmoord wilde plegen: „Uw vader heeft alles voorbereid voor Uw dood." En het was zijn eigen moeder die — voor zijn laatsten dronk — hem den beker gevuld met zuiver water toereikte. Sedert eeuwen heeft de moraal van Conf ucius ook de vrouwen opgeleid om man en zonen te offeren in dienst van hun meester. Wanneer de soldaat ten oorlog trekt spannen zoowel vaders als moeders, echtgenooten als kinderen zich'in, om hem gerust te stellen over hun toekomst, ten einde hem vrij te maken van alle huiselijke zorgen. Niet zelden drijven nog heden levenszorgen en familietwisten sommigen naar de bergen om aldaar, na dagen lang dwalen, van een rots naar beneden te springen in den afgrond, waar de „reikon" (geesten) hen heen lokten. Sommige steile rotsen en hooge watervallen (o. a. die van Kegon bij Nikkö) zijn daardoor berucht geworden, zoodat de politie maatregelen moest nemen om den toegang te bemoeilijken, voor de velen die daar den dood zochten door een koenen sprong, waardoor, Ja cascade unit, dans une chute immense, son éternelle plainte aux criants de la romance"1). Zich zelf ophangen werd echter in vorige eeuwen als een der lafste middelen van zelfmoordplegen beschouwd, en zich verdrinken dan wel vergift innemen niet veel hooger geschat; alleen het korte zwaard mocht dat werk verrichten. Voor de samurai van weleer was zelfmoord het meest krachtige protest waarover hij beschikte om een of andere daad van zijn Heer en Meester te veroordeelen, terwijl hij, zelf schuldig zijnde, volgens de leer ,4e courage rachète toutes les fautes"*), elke schande kon uitwisschen door een „harakiri", Toen de laatste der Tokugawa-Shöguns, Hitotsu-bashi, zijn nederlaag zag naderen, hadden velen zijner volgelingen een harakiri zijnerzijds een eervol en waardig einde geacht voor den val van het Japansche feodale stelsel; hij verkoos echter te blijven leven. Als regel schat een Japanner zijn eigen leven even gering als dat van een ander; dus komen moorden uit plichtsgevoel niet zelden voor, ■ en worden zulke moordenaars dan vaak verheerlijkt zelfs door hun eigen slachtoffers. Politieke moorden vinden dan ook steeds vergiffenis, indien de desperado zijn daad bezegeld heeft met zijn eigen bloed. Toen Graaf (thans Markies) Okuma een been verloor bij het werpen van een bom door iemand die de taktiek der Regeering afkeurde, had hij slechts woorden van lof en vergiffenis voor den dader, daar deze in elk geval meende l) Alfred de Vigny. Le Oor. ") BousquetLe Japon (1887) p. 113. NOGI'S SEPPUKU. 135 te gehoorzamen aan patriottische drijfveeren. De 18 Samurai van de Mitoclan, die een aanslag pleegden op het leven van den Regent li Kamonno-Kami, worden nog thans in den Yasukuni-tempel te Kudan (Tökyö) verheerlijkt, terwijl een Keizerlijk besluit hun de gunst verleende hun namen op houten tabletten „ifcii", te doen vereeuwigen. De graven van de 47 Rönin, die in het begin der 18de eeuw een feodalen Lord vermoordden om hun meester te wreken en daarna allen tegelijk harakiri pleegden, vormen than» nog een pelgrimstocht voor duizenden, die zich — vooral tusschen 6 April en 5 Mei — jaarlijks verdringen voor hun verweerde gr af steenen, waarop bloemen worden geofferd en wierook gebrand. Het is een uitverkoren plek voor hendiezwanger gaanmetplannenvanzelfmoord. 2. NOGI'S SEPPUKU. Het was in aloude tijden in Japan, en ook in sommige deelen van den Oost-Indischen Archipel, de gewoonte, dat volgelingen en bedienden zelfmoord pleegden om hun meester te kunnen volgen in„het Land des Geluks", ten einde hem aldus hun trouw te toonen. Tot in de 4e eeuw vóór onze jaartelling doodden bij den dood van een Keizer zich de hoogste ambtenaar van het Hof en de voornaamste krijgslieden, om hem in de andere wereld even goed te kunnen dienen als op deze ondermaansche. Men vocht dan vaak erom wie den Keizer mocht volgen, en velen van de teleurgestelden pleegden zelfmoord om bij hun meester en hun strijdmakkers te kunnen bhjven (Japan Dailymail 29 October 1912). Wel werd het in die laatste eeuw verboden, en vervangen door het begraven rond het lijk van den Keizer van poppen uit klei vervaardigd, die hem moesten bewaken en beschermen langs den weg naar en in die wereld daar ginds. Dit gebruik bleef nog tot heden bestaan, en vier groote poppen, gekleed in de wapenrusting van vroegere eeuwen, werden, slechts kort geleden, naast het hchaam van den laatsten Keizer in het graf gelegd. In alle grafsteden van Mikado's, van leden der Keizerlijke familie en van machtige Daimyö's, worden aldus tal van leemen beelden gevonden als wakers bij de overblijfselen van de Grooten des lands. Sedert de Regeering van den Keizer Suinin (29 vóór tot 70 na Chr.) was dit gebruik verboden, doch in het jaar 648 bleek een nieuw verbod, op straffe des doods, voor de achtergebleven bloedverwanten van den zelfmoordenaar noodig om daaraan paal en perk te stellen. En nog later, gedurende het tijdperk der oorlogen, bleek deze gewoonte van het junshi of oïbara te bestaan, zoodat zij zelfs nog tijdens de Tokugawa-periode herhaaldelijk met zware straffen moesten worden bedreigd. Geen Samurai mocht immers twee meesters dienen. Ishikawa wijst er op, dat dit barbaarsch gebruik in China van Regee- 136 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. ringswege werd aangemoedigd, en zelfs de familie van het slachtoffer, tot kort geleden, alsdan werd beloond met groote eerbewijzen. Bij het overlijden van generaal Uto volgde een zijner concubines hem in den dood, en werd zij geprezen als het toonbeeld eener deugdzame vrouw. In het 75ste hoofdstuk van het Testament van Ieyasu (1542 1616) wordt dit hardnekkig volgehouden gebruik scherp veroordeeld. Waarschijnhjk stond deze eersteling der Tokugawa-Shöguns een weerzinwekkend geval voor oógen, dat was voorgekomen in znn eigen familie. Tadayoshi, zijn vijfde zoon, stierf op jeugdigen leeftijd in Owari, en vijf zijner samurai hadden zich den buik opengesneden om hem in den dood te volgen. Naar Griffis meende was dit het laatste geval van dien aard1), en werd Ieyasu daardoor diep getroffen. Van daar zijn streng vonnis in genoemd hoofdstuk van zijn legaat: „Although it is undoubtedly an ancient custom for a vassal to follow his lord to death, there is not the slightest reason in the practice... These practices are strictly forbidden, more specially to primary retainers, and also to secondary retainers, even tothe lowest. He is the oppositeofafaithfulservantwhodisregards this prohibition; his posterity shall be impoverished by the confiscation of his property, as a warning to those who disobey the laws." Doch de macht der oude gewoonte was toch een enkele maal nog grooter dan de geest der barniharügheid, en toen de 3e Shögun der Tokugawa familie, Iemitsu, (1633—1651) stierf, bedreven nog twee zijner daimyö, Hotta van Sakura en Abe van Bingo, met meerdere andere Ministers, junshi volgens de traditie der eeuwen2), en dat ondanks het Edikt van 1626, waarbij dat nog eens streng werd verboden. Het zwaard van den eerste, met bloed bevlekt, wordt nog steeds vol eerbied als een relikwie bewaard3). Het „junshi", wat beteekent zichzelf te dooden om zijn heer te volgen in de wereld der geesten, waar men kan voortgaan hem te dienen en te beminnen in dén vorm van een onthchaamden geest, — had dus een taai leven. Ook Nogi zou daarvan getuigen. De zelfopoffering van generaal Nogi en van zijn vrouw was dus niets anders dan de uiting van een gemoedsstemming, die vast was genesteld in de harten van Japanners gedurende een historie van meer dan zes en twintig eeuwen. De ode, die Nogi neerschreef vóór de volbrenging van het seppuku, zooals die aan het hoofd van dit artikel werd vermeld, is daarvan de welsprekende getuigenis. De afschuwehjke wijze van zelfmoordplegen, door de Europeanen *) W. E. Griffis. Mikado's Empire p. 37a. *) Japan by David Murray (1914) p. 304. "9 Ook op Bali was het gedurende vele eeuwen, tot kort geleden, in zwang, dat vele vrouwen der Vorsten hun echtgenoot of Meester in den vuurdood volgden, en daarom vóór hun verbranding gekrist werden dan wel zichzelf kristen. NOGI'S SEPPUKU. 137 op meer gemeenzame wijze van spreken ,Jiara-kiri" genoemd {hora = de buik en kim = snijden), wordt door de Japanners niet anders dan met den Chineesch-Japanschen term ,feppaku" (letterlijk den buik open snijden) aangegeven. Dit kan geschieden vrijwillig dan wel verplicht. In het laatste geval was zulks een gunst der Regeering, die aldus aan misdadigers uit de Samurai-kaste de gelegenheid schonk zich zelf het leven te benemen in plaats van aan de handen van den gewonen beul te worden overgeleverd. Want geen samurai mocht worden onthoofd, dan wel tot den strop worden veroordeeld, tenzij voor een verfoeilijke misdaad, wanneer hem vooraf zijn rang en privilegiën waren ontnomen. Tijd en plaats werden dan vastgesteld en ambtenaren gezonden om de ceremonie bij te wonen. Dit gebruik is thans verdwenen, nu de doodstraf op meer moderne leest is geschoeid en daarbij alle klasseverschil is opgeheven. Vrijwillig werd de buik opengesneden om niet levend in handen van den vijand te vallen in tijden van nederlaag; dan wel wanneer iemand zich onteerd waande; wanneer hij een ernstige nederlaag had geleden; wanneer hij zijn goede trouw boven allen twijfel wilde bewijzen. Doch óók om te protesteeren tegen ondergaan onrecht, wanneer een samurai noch het recht noch de macht had om wraak te nemen voor een beleediging, dan wel indien hij het geweten wilde wakker schudden van zijn nalatigen meester. Harakiri is geen aloude noch inheemsche gewoonte, doch ontwikkelde zich geleidehjk gedurende de Middeleeuwen. Volgens de Japanners is het benedendeel van het onderhjf de,fhita-hara", de zetel van den moed en de bekwaamheid in het vechten, waarom door mihtairen en beoefenaren van hchaamssport de diepe ademhaling steeds wordt toegepast. Tegen het einde der 15e eeuw werd het als een plicht der Samurai erkend, zich op bevel op zulke wijze het leven te benemen. Alle Samurai waren aan deze strenge wet onderworpen, zelfs de hoogeren onder hen; en in alle Samurai-families werden reeds kinderen van beiderlei geslacht geoefend om aldus zelfmoord te plegen, hetzij op last dan wel uit vrijen wil, volgens alle regelen der kunst, die dan ook trouw door Nogi en zijn vrouw werden toegepast. In Mitford's Tales ofold Japan, worden deze als volgt beschreven voor een geval van hara-kiri, dat op last van den Mikado, in Februari 1868 te Köbe door zeven Japansche officieren geschiedde: Statig, met langzamen tred, kwam elke veroordeelde binnen, boog tweemaal voor het altaar en ging, op Japansche manier, met zijn geknield hchaam op zijn hielen zitten op een verhoogde estrade met vuurrood vilt bekleed, den rug naar het altaar gekeerd. In deze houding, die van eerbied getuigt, bleef hij zitten tot aan zijn dood. Aan zijn linkerzijde knielde de kaishaku, een zijner vrienden, bekend om zijn bekwaamheid 138 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. in het hanteeren van het zwaard. Een der volgelingen bood al knielende den veroordeelde, in papier gehuld en liggende op een sambö (wit houten tafeltje bij de Shintö-offers in gebruik), de wakizashi aan, een soort van kort zwaard of puntige dolk zoo scherp als een scheermes. Dit werd met eerbied in ontvangst genomen, met beide handen tot het voorhoofd opgeheven en dan langzaam voor zich nedergelegd. Daarna het de ten dood gedoemde zijn bovenkleederen afglijden en bleef hij naakt tot aan het middel. Zorgvuldig vouwde hij, volgens de voorschriften, zijn mouwen onder de knieën om met achterover te vallen, want een Japansche samurai moet sterven met het hoofd voorover. Met vaste hand greep hij den dolk die voor hem lag, met met het heft m de hand doch midden in het lemmer, bekeek hem peinzend bijna met teederheid, en dan hem diep beneden den gordel in de linkerzijde drukkende, haalde hij den dolk lang^aanover naar den rechterkant, hem omkeerende in de wond en zich, midden in den buik, nog een kleine snede naar boven gevende. Gedurende deze innig pijnlijke operatie vertrok geen spier op zijn gelaat. Nadat hij zich den dolk uit het hjf had getrokken, leunde hij ietwat voorover en strekte zijn nek uit. Zijn vriend, de kaühaku, die steeds neergehurkt aan zijn zijde elke beweging had gevolgd, sprong snel op, zwaaide zijn zwaard een seconde in de lucht: er was een flikkering van staal; men hoorde een zwaren doffen slag, den plof van een val; en met één enkelen slag was het hoofd gescheiden van het hchaam. Met hetzelfde plechtig gebaar maakte Nogi, alléén met zijn tengere vrouw en zonder de hulp van een kaühaku, een eind aan zijn leven om zijn Vorst naar de andere wereld te volgen. Tegen den wand zijner kamer, in de richting van het Keizerlijk Paleis gelegen, was een laag Japansch tafeltje neergezet met een portret van Zijne Keizerlijke Majesteit, eenvoudig doch smaakvol versierd. Vlak daarvoor waren op het tafeltje neergelegd takken van de ,^akakV* of heilige altijd-groene maagdenpalm, en lagen brieven gericht tot de hoogste Autoriteiten en aan verschillende kennissen, benevens de jisei of afscheidsgedichten van Nogi en zijn vrouw aan hun vrienden. Aldus gereed voor de ernstige handeling, had de soldaat-veteraan zijn volle uniform van generaal aangetrokken; en, geknield zittende op de mat zooals door het ceremonieel voorgeschreven,zijn gelaat naar het Paleis van den Mikado gekeerd, stak de dappere Samurai, volgens de voorschriften, zijn scherp Japansch zwaard diep in de linkerzijde van het onderhjf, rukte het forsch naar rechts en gaf zich, den dolk terughalende door den buik nog een snede in het midden, loodrecht op de gapende wond. Deze pijnlijke operatie werd gevolgd door een nieuwe snede met het zwaard in den nek van rechts naar links, die doodehjk moet zijn geweest. De generaal bhes blijkbaar den laatsten adem uit NOGI ALS KRIJGSMAN. onmiddellijk na al deze handelingen, waarbij hij tijdens den geheelen duur van deze ondraaglijke pijnen zijn volle zelfbewustzijn moet hebben behouden, een daad alleen mogelijk voor de meest krachtige zenuwen. Zijn lijk werd gevonden voorwaarts gebogen, in de correcte houding van den Samurai, na het uitoefenen van hara-kiri. Hij bewaarde dus zijn koelbloedigheid en bezinning tot op het laatste oogenblik. Nog grooter moed en wilskracht toonde zijn uiterlijk tenger en zwak vrouwtje, met haar kinderlijk gelaat. Naast haar man gezeten, bracht zij zich zelf volgens de voorschriften van het jigai een dolksteek toe dwars door den nek, zoodat de slagaderen met een enkelen ruk waren doorgesneden, en hield zij daarna een dolk met wit houten gevest voor het hart, die bij haar vooroverbuigen naar binnen drong. Een daad van energie voor een bijna stervende, waarover geneesheeren versteld staan. Het bloedige feit was volbracht, de dubbele zelfmoord was gepleegd... Haar zelfmoord ging aan dien van haar man vooraf om haar het ontzettende schouwspel te sparen. Vooraf had zij de kimono met een lint onder de beenen vastgebonden om na haar val op het aangezicht geen aanstoot aan de toeschouwers te geven. In dat zwakke hchaam zetelde een sterke ziel en een ijzeren wil... 3. NOGI ALS KRIJGSMAN. Het aloude geslacht der Nogi verdween met hem. Zijn beide zonen waren in den Russischen oorlog gesneuveld? en in het Testament, gevonden in de kamer waar hij en de gravin zich het leven benamen, werd op zijn bezwaren tegen de in Japan gebruikelijke adoptie van een erfopvolger gewezen. Vooral de vrees dat de eer van zijn adelstand door adoptie misschien niet onbevlekt zou blijven, had hem blijkbaar daarvan terug gehouden: „in geval van een echten zoon kan men het niet helpen indien hij schande mocht brengen over den famihenaam." Geboren in 1849, als Samurai van den Chöshü-clan, in het dorp Hagu, was Nogi opgevoed in trouwe opvolging der Spartaansche traditie van den ouden Japanschen adel. Van zijn prille jeugd had men hem geoefend in strenge zelfbeheerscnmg,mzelfverloochenmg^ drukking van uiterlijk zichtbare aandoeningen, en in absolute loyauteit voor zijn Vorst. Sinds zijn prille jeugd aan het harde leven gewend, diepe smart met stoïcijnsche kalmte dragend, was alle eigenbelang hem vreemd, en verdeelde hij de groote sommen, hem geschonken als hulde voor zijn overwinningen in de meest bloedige veldslagen der moderne historie, onder de invaliden van dien krijg. Gedurende 45 jaren was hij boven alles soldaat. Reeds greep hij naar de wapenen in den eersten veldslag der Saigö-rebellie in 1877; vocht hij mede te Yamaguchi 140 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. en Tabaruzaka; verdedigde hij het versterkte kasteel van Kumamoto; daarbij werd hij meermalen gewond. In een dezer gevechten, strijdende tegen een overweldigende meerderheid, verloor zijn regiment het vaandel; een feit dat Nogi zich steeds met diepe schaamte bleef herinneren tot aan het einde van zijn leven. Na het bedwingen van den opstand werd hij bevorderd tot den rang van luitenant-kolonel. Nog hooger onderscheidingen verwierf hij zich in den Chineeschen oorlog voor zijn schitterend gedrag te Kaiping en bij de bestorming van Port-Arthur; en vooral, in dien kamp van David met Goliath, gedurende den oorlog met Rusland, alweer bij Port-Arthur. Intusschen was hij in 1896 benoemdtot Gouverneur-Generaal van Taiwan (Formosa),enini899 bevorderd tot Commandant van de 11e divisie van het Japansche leger. Port-Arthur zelf was voor de Japanners een schrijnende wond gebleven, die diep had ingevreten in hun nationalen trots. Zij hadden dit in 1894 op de Chimeezen veroverd in een korten doch uitputtenden veldtocht, en zagen de vruchten van hun overwirming opslokken door Russische intrigues, nog voor zelfs de rook van het slagveld was opgetrokken. Thans was er gelegenheid Port-Arthur op nieuw te bezetten, doch dit was intusschen door de Russen zoodanig versterkt, dat het, na Gibraltar, wellicht een der moeilijkst te nemen vestingen der wereld was geworden. Die zware doch eervolle taak werd aan Nogi opgedragen, als opperbevelhebber van het 3e leger. Generaal Stoessel, de Russische Commandant van Port-Arthur, bood een verwoeden tegenstand, eh gedurende zes maanden vochten beide legers met een heldenmoed, vóór dien tijd zelden geëvenaard in de historie. Zij die vertrokken voor dien vreeselijken krijg bij Port-Arthur, wisten dat zij den dood tegemoet gingen; dat althans velen hunner niet meer zouden terugkeeren om „te genieten van de koelte des avonds op den dorpel hunner woning"1). Want: Sakura saku Le printemps est venu Haru wa lrinikeri. Oü fleurissent les cérisiers. Mononöfu no Le temps est venu aussi Hana to cliirubeki Oü les soldats Toki mo kimkeri. Vont tomber comme des fleurs. Er was een compagnie gevormd, Kesshitai, „vastbesloten om te sterven"; en allen die daarvan deel uitmaakten, hadden om die eer gevraagd bij gesclirifte en onderteekend met hun bloed. Zij zullen niet terug deinzen; gewond keeren zij terug naar het gevecht: „de kerseboomen van Yamato bloeien voor de tweede maal." Honderden hadden afscheid genomen van de wereld: *) Revue de Paris Sept. 1005. Noël Péri. Fleurs de Cérisiers p. 92. 69. Herinneringsfeest van Nogi. Van links naar rechts. Boven: Naar het terrein; gereserveerde ruimte voor de genoodigden. ade rij: Wachtende bezoekers; Boeddhistische priesters. 3de rij: Optocht van Boeddhistische priesters. Onder: Optocht van Shintö-priesters. NOGI ALS KRIJGSMAN. 14Ï Shi wa ki nari; La mort est un retour; Ukiyo wa yume no En ce monde d'illusion, nous sommes Masaichü. Au plus profond d'un rêve. Het gedonder van het kanon was de „berceuse qui endort les braves" (1. c. p. 108). En: Sur les cadavres brille Kabane terasu La clarté blafarde de la lune; Tsuki no shirosa ya, O nuit d'automne! Aki no yoi. Om die vesting te bestormen moest zijn infanterie, feitelijk zonder eenige dekking, een open terrein doorloopen van gemiddeld 23/* kilometers lengte. Gedurende bijna een geheele week renden rusteloos, zoowel bij nacht als des daags, bataljons, regimenten en brigades dwars door een verdelgend vuur naar voren, gedecimeerd door de hopelooze pogingen om de onbereikbare forten binnen te dringen. Mitraüleuses, machine-geweren, schrootvuur, granaten en salvo's van geweren maaiden hen bij drommen neder, doch steeds kwamen nieuwe drommen te voorschijn. Van een der batterijen met 1200 man waren, na één dag vechtens, niet meer dan 1 officier en 17 soldaten overgebleven; tusschen de 30 a 40.000 Japanners vonden aldus den dood. Op zekeren dag, na een verwoeden stormaanval, weigerde de Japansche infanterie, ofschoon lichamelijk geheel uitgeput en na al haar ammunutie te hebben verschoten, terug te trekken. Zij bleven stand houden en wierpen met steenen naar den vijand tot de laatste man was gedood. Een ander maal wachtten troepen tot een gracht met de hjken hunner kameraden was gevuld, om over deze brug van hjken, van gewonden en stervenden voorwaarts te rukken1). Het is alsof zij allen snakten naar den dood, die voor hen slechts een overgang was naar een ander en beter leven. Een officier zeide tot zijn soldaten: „de menschen sterven doch niet hun geesten: uwe kameraden uit de andere wereld vechten thans mede in uwe rangen"2). Nogi, aldus een ooggetuige, zat al dien tijd kalm de kaarten te bestudeeren in een kleine hut uit modder en steen opgetrokken, waaruit men een Mandsjoerijsche familie met haar kippen, varkens en ongedierte had verdreven. Voor ons, schreef een Amerikaan, bleef Nogi steeds dezelfde in die dagen van spanning. Een kalm, zich zelf beheerschend man, ietwat lang voor een Japanner, met geschoren hoofd en een donkeren baard, die echter merkbaar grijzer werd gedurende deze dagen van bloed en chaos. *) Bij een der gevechten rond Mukden dreven de Russen hun Vijanden achteruit. Nieuwe reserves werden gezonden, gillende te midden hunner Banzais: „Wij zijn de mannen van Nogi van Port Arthurl" En van dat oogenblik af, na het hooren van dien vreesaanjagenden kreet, veranderde de toestand en was de zege aan de Japanners. *) Louis Aubert, Impersonnalité Japonnaise. Revue de Paris 15 Jan. 1910 p. 359. 142 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGL Zijn vele campagne-jaren en het leven in de vrije natuur, hadden zijn huid vervormd tot een donkerbruin perkament. Gedurende deze vreesehjke dagen, week na week, maand na maand, groeven zorgen en kommer diepe voren in zijn gelaat, dat slapende als met litteekens scheen bezaaid1). Het aanvalsplan was niet van hem, doch hij aanvaardde de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan, en met een stoïcisme dat vóór dien moeihjk zijn weerga vond in de geschiedenis, voedde hij den hongerden oorlogsmuil met de bloem der Japansche jongelieden, zich zelf meer beschouwende als een instrument, dat uitvoering moest geven aan den wil van anderen. Bij de mislukking eener bestorming op groote schaal van de weerbarstige hoogten dezer vesting, in Augustus 1904, begon hij te twijfelen over de wijze van aanval, die de voorkeur verdiende... Nu stoute aanvallen, mannelijke moed en zelfopoffering hadden gefaald, zou wellicht uitkomst brengen het talent van den ingenieur en het geduldige blokkerswerk van den soldaat, die geweer en bajonet moest verruilen tegen spade en pikhouweel. De stormaanvallen werden niet opgegeven, doch door de nieuwe methode werd de te doorloopen afstand van loopgraaf tot loopgraaf tot een minimum teruggebracht. Intusschen werd elke maand de uitwerking van de zware Japansche kanonnen meer doeltreffend en doodehjker voor den vijand. Een zware taak stond nog te wachten. „Mijne heeren," aldus Nogi tot zijn verzamelde stafofficieren, „er is slechts één punt van waaruit wij een blik kunnen werpen in de schuilplaats van de Russische vloot; dat punt is de top van den 203 M. heuvel. Van daar uit kunnen wij met onze telescopen die vloot zien liggen en haar in twintig dagen vernietigen. Die positie is zwaar te nemen; zij zal ons duur kosten. Doch als punt van observatie is mij een divisie waard. Wij hebben zoo even gekregen onze nieuwe Zevende, en zullen die tegen den heuvel werpen" (1. c. p. 37). In de voorste loopgraven van de zevende divisie diende, als gewoon officier, zijn eenige overlevende zoon; diens lot was het, allereerst vooruit te rennen wanneer het bevel tot den stormaanval met een zacht gefluister zich zou verspreiden langs de gelederen. En nauwelijks had het wanhopige gevecht tegen dien tragischen heuvel een aanvang genomen, of op slechts enkele meters van de loopgraaf waaruit de stormgolf werd geworpen, viel dood neder de jonge Nogi, de laatste van het ras waaruit de generaal was voortgesproten2). Nogi had gezegd: „dat zal ons een divisie kosten", en de volle tol *) Stanley Washburn. Nogi (1913) p. 23. 2) Toen zijn oudste zoon was gevallen in den veldslag bij Nanshan, schreef Nogi aan zijne vrouw: geen haast te maken met de begrafenisfeesten van dezen, doch te wachten tot hij zelf en ook zijn andere zoon hun leven zouden hebben geofferd voor de heilige zaak der verdediging van hun vaderland. NOGI ALS KRIJGSMAN. 143 moest worden betaald. Doch aan Nogi zelf zou het kosten een gebroken hart, ofschoon geen enkele zijner adjudanten ook maar ooit de minste zinspeling over den dood van zijn hppen hoorde komen, nadat hij het droeve nieuws had ontvangen. Een week later lag de Russische vloot op den bodem der zee, en was het lot van Port-Arthur beslist, ofschoon het nog eenigen tijd stand hield tot in Januari de overgave plaats greep. Dien avond, schreef Stanley Washburn, vond ik Nogi in zijn sobere woning, bij het zwakke licht eener walmende lamp, alléén, met zijn hoofd rustend op beide handen. Tranen vloeiden hem langs de wangen. Toen hij mij zag riep hij uit: „Neen, het is geen oogenblik om zich te verheugen; de geëischte offers waren te zVaar." Nogi was een man van eenvoudige levenswijze en gewoonten; hij droeg nooit zijden kleederen, een soort kleedij die in Japan zelfs door mingegoeden wordt gebruikt. Thuis zijnde zag hij er meestal uit als een landbouwer dan wel als een oude schoolmeester. Hij had een afkeer van alle formaliteiten, en mannen van aanzien die hem bezochten, stonden verbaasd wanneer voor hen de deur werd geopend door den generaal zelf. Nogi was een man van weinig woorden, een man van daden. Hij had weinig behoeften; en zóó sterk was zijn afkeer van weelde en genotzucht, dat hij zijn ontslag nam utt het leger als protest tegen het slechte voorbeeld in deze der hoogere officieren tegenover minderen. Slechts toen de oorlog met China uitbrak gordde hij opnieuw het zwaard weer aan. Zijn weerzin tegen allen militairen luister en tooi werd slechts geëvenaard door zijn goede zorgen voor het comfort en welzijn zijner soldaten. De triomfantelijke terugkeer van een overwinnaar was een rol die Nogi niet wenschte te spelen; zijn gevoelens werden meer bezield door smart om de ontzaglijke offers aan menschenlevens waarmede de victorie moest worden gekocht. Tegenover zijn officieren en manschappen was hij steeds vriendelijk en verzoenend, doch nooit, onder welke omstandigheden ook, familiaar. Wanneer hij hun iets te zeggen had, geschiedde dit kort en zij handelden onmiddellijk. Nogi was een man wiens verknochtheid aan wat hij meende zijn plicht te zijn, geen weifelen kende. Toen hij' afscheid nam van zijn vrouw om naar het front te vertrekken, zeide hij dat hij als echtgenoot dood voor haar zou wezen tot de overwinning in den oorlog was verkregen. Zij zou niets van hem vernemen, noch moest zij hem schrijven, want al zijn tijd, al zijn gedachten, zijn geheele leven behoorden thans aan zijn Soeverein en aan zijn land; zoodat alle persoonlijke banden waren afgesneden. En nog vóór de leider van den oorlog zou landen op de barre kust, was een zijner zonen als jong officier gevallen op de heuvels bij Nan-Shan, het hart doorboord door een Russischen kogel. 144 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. Doch toen de rust kwam na den strijd, scheen de herinnering aan Port-Arthur, de herdenking van zijn beide zonen voor altijd heengegaan, en van talrijke vrienden die in den dood waren gedreven, een „droefgeestige schaduw te werpen over zijn wenkbrauwen". Nogi had echter, zoo vertelt ons Stanley Washburn die hem goed heeft gekend, evenals andere groote mannen één zwakke plek, zijn „ Achilles-pees". Bij al onze gesprekken kon ik nooit, al ware 't met een enkel woord, ook maar een zweem van trots ontdekken over zijn optreden bij Port-Arthur of in den Moekden veldtocht. Van zelfbewondering of zelfs maar van het bewustzijn dat hij groote daden had bedreven, was bij hem nooit ook maar het geringste bewijs te bespeuren. Hij was als soldaat geboren, opgevoed en afgericht. Een lange reeks van samuraivoorvaderen hadden gedurende meerdere eeuwen oorlog gevoerd en mannen ter slachtbank geleid, ter overwinning dan wel tot nederlaag en ondergang. Het was dus zijn beroep te vechten en te overwinnen, en wat hij had gedaan was eenvoudig slechts een deel van zijn dagtaak. Daarop had hij geen reden prat te gaan. Doch de trots van Nogi, zijn zwakke punt, was zijn bekwaamheid als dichter. Zijn tarikas, (verzen van opeenvolgende regels met 5,7, 5,7,7, dus 31 lettergrepen, slechts zelden langer), waarin bloemen, vogels, de sneeuw,de maan, de mist in de bergen en vallende herfstbladeren werden bezongen, — waren een voorwerp van teedere zorg, bewerkte en schaafde hij, tot hij ze aan zijn vrienden dorst zenden. Zelfs gedurende den verwoeden kamp om Port-Arthur, zag men hém soms langen tijd op het platte dak van zijn Chineesche hut zitten, het zwaard op zijn schoot, de oogen gericht op de bergen in den maneschijn, en peinzende over nieuwe gedichten. Overigens was Nogi, ten spijt van al zijn vertoon van vroohjkheid en goed humeur, een droevig gestemd man met een gebroken hart. De vrede van Portsmouth (5 October 1905) had hem — en tienduizenden anderen — bitter teleurgesteld. Nogi, die zoo kalm en rustig de zware offers en de ellende van den krijg had verdragen, kon de bittere teleurstelling niet verduwen, dat door den oorlog zooveel was verloren en door dien vrede zoo weinig was gewonnen. Met hem was er geen enkel soldaat in dat milhoenen leger, die ooit had kunnen droomen van de mogelijkheid, dat niet de minste schadeloosstelling zou worden verkregen, noch dat Japan ook maar een voetbreed gronds zou moeten afstaan van het opnieuw bezette eiland Saghalien, haar door Rusland (in 1867) ontrukt.. Ondanks zijn stroef uiterlijk was Nogi vriendelijk en in het gewone leven teeder van aard. Vaak zag men hem zijn paard streden, diens hoofd tegen zijn borst leggen en met zijn vrije hand zijn strijdmakker wat suikergoed geven. Zoo was Nogi, de man die 100.000 menschenlevens had geofferd bij Port-Arthur. Velen die hem bezochten, konden niet geloo- EEN JAPANSCH HERDENKINGSFEEST. 145 ven dat die man, met zijn zachte en rustige stem, die zoo gaarne schertste en grappen verkocht, dezelfde was die in korte, kreupele zinnen, waarin elk spoor van gevoel en humaniteit werd gemist, bevelen kon geven, bestemd om duizenden en duizenden in den dood te jagen, waaronder zijn eigen vrienden en bloedverwanten. Toch was zijn hart niet ongevoelig voor vriendschap, wat blijkt uit den afscheidsbrief door hem aan den meermalen genoemden Stanley -Washburn gezonden: „Laat onze vriendschap steeds zijn als de sterren die verdwijnen in de schemering, doch niettemin tegenwoordig zijn. Wij zien U niet en wellicht zult gij ons nooit meer terug zien, doch ieder onzer zal gevoelen dat de andere ergens leeft en hem in liefde gedenkt" (1. c. p. 119). Westersche begrippen kunnen zich wellicht niet verzoenen met het denkbeeld dat iemand zelfmoord bedrijft met zulk een doel; doch wij moeten den groot en Japanschen Generaal beoordeelen van het standpunt zijner godsdienstige begrippen en van zijn traditie, hem niet den maatstaf aanleggen van onze denkbeelden. En dan staat Nogi hoog, niet als de overwinnaar van Port-Arthur, noch als de held van Moekden, doch als de man die eenvoudig leefde en stierf in dienst van zijn plicht, en voor de verwezenlijking van idealen, als samurai geërfd uit lang vervlogen eeuwen. Want Nogi was zulk een man. 4. EEN JAPANSCH HERDENKINGSFEEST. Drie maanden na zijn dood werd ter eere van Nogi een Japansch herdenkingsfeest gevierd, dat ik — vereerd door een speciale uitnoodiging — mocht bijwonen. Met een roode bloem getooid werden de gasten, vrijwel uitsluitend Japanners, in een afzonderlijke loods verzameld om zich later naar een tijdelijken tempel te begeven. Deze was gelegen op een zeer groot plein, waarop talrijke withouten loodsen waren geplaatst, benevens stokken met wit-zwarte doeken en talrijke wapperende vanen, die scherp afstaken tegen den groenen achtergrond der omringende heuvels, waarop een pagode en tempels zichtbaar waren. Langs alle toegangswegen werden portretten van Nogi en zijn vrouw verkocht, benevens afdrukken van zijn testament in fac-simile, en snippers papier waarop zijn laatste woorden en stervens-ode waren gedrukt. Aan de spanten der ruime loods waar de ceremonie zou worden gehouden en waarin alleen de genoodigden werden toegelaten, hingen alom kleine gohei die de booze geesten moesten verre houden. Onmiddellijk na afloop, schreef ik daarover o.a. het volgende: „Shinitareba, koso ikitare," „Only by reason of having died does one enter into life." Lafcadio-Hearn. In Ghostly Japan. 10 146 DB ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. Zondag, 3 November 1912, werd in Tökyö, niet ver van zijn woning, een „Memorial Service" voor Generaal Nogi gehouden. Een groote open vlakte gelegen aan den voet van den Maruyama-heuvel, op de grens van het fraaie Shiba-park met zijn talrijke tempels en Shögun-graven, was daartoe ingericht. Achter een altaar, sober versierd, stonden de levensgroote portretten van Nogi en zijn echtgenoote, aan wier geesten deze plechtigheid was gewijd. Voor enkele speciale genoodigden, waartoe ondergeteekende behoorde, waren op dezelfde hooge estrade stoelen geplaatst; talrijke fladderende witte wimpels, de bekende „gohei" van het Shintö, moesten de booze geesten weren, waarvan deze plek, door striemende zweepslagen der priesters, later nog eens grondig werd gezuiverd. Een enorme volksmassa werd op een afgesloten deel van het plein door kranige politieagenten (meestal afstammelingen der oude krijgshedenkaste, de „Samurai") niet zonder eenige moeite in toom gehouden. Want Nogi is nu eenmaal de populaire held geworden; jaarlijks zal voortaan op dezen geboortedag van den overleden Mikado, dien verhchten monarch der Meiji-periode, zulk een herinneringsfeest worden gevierd, en het eind zal wel wezen, dat eenmaal de kleine Nogi met zijn krachtige gelaatstrekken, in het reeds zoo rijke Pantheon der Boeddhistische goden wordt opgenomen. Nogi was immers trouw gebleven aan het aloude geloof, dat bij den dood van een vorst zijn trouwste dienaren hem volgen moesten naar „dat betere land". Een gebruik, ook onder Maleiers bekend, met welke trouwens de Japanners meer ras-overeenkomst hebben dan velen weten en zij zelf willen erkennen. Ook de weduwenverbranding op Bali, het „mesatia", had denzelfden godsdienstigen oorsprong. Reeds vóór Nogi hadden sommigen dit „junshi", d. i. zelfmoord om hun heer in de geestenwereld te kunnen dienen, toegepast. Anderen hadden zich gedurende de ziekte van den keizer gedood, hopende dat hun liefde én zelfopoffering diens leven zouden kunnen redden door in zijn plaats te sterven. Doch het offer, den ia,en September 1912 door Nogi en zijn vrouw gebracht, trok het meest de aandacht. Vriendehjk tegenover allen, zacht in den dagelijkschen omgang, was hij algemeen bemind en vereerd: een man, geboren om in een land als Japan de „nationale held" te worden. Na zijn offerdood heeft het volksenthousiasme echter het toppunt bereikt. Het geheele leven van Nogi was loyauteit en trouw aan den Keizer. Na zijn overhjden zou hij zijn taak ook in het hiernamaals voortzetten; hun geesten zijn nu weer vereenigd, en geven nog steeds leiding aan de Regeering van land en volk. Evenals van oudsher het gebruik was bij eiken zelfmoord, zette Generaal Nogi in zijn testament de beweegredenen uiteen, die hem afscheid deden nemen van het leven. De adellijke dame uit vroeger tijd, die den dood verkoos boven het verhes harer eer, schreef EEN JAPANSCH HERDENKINGSFEEST. 147 een gedicht vóór zij zich den hals afsneed; de Samurai, tot hara-kiri genoodzaakt, deed hetzelfde vóór hij zich den buik openreet; en nog onlangs gaf een minnend paar door verzen uiting aan zijn gevoelens, vóór zij deze wereld vaarwel zeiden. In zulke documenten worden de motieven der daad neergeschreven, om zich te vrijwaren tegen eenige verdenking na den dood. En om in dezen Nogi te huldigen, om beide gevallenen hun eerbied te bewijzen en de bescherming hunner geesten in te roepen,verzamelden zich op dien 3en Novemberdag honderden priesters, zoowel van den Shintö, als van den Boeddhistischen eeredienst. De eersten hadden den voorrang. Een scherp contrast was merkbaar tusschen deze vertegenwoordigers der twee hoofdgodsdiensten van Japan. Bij het Shintö was alles zoo eenvoudig en sober mogelijk, zoowel hun witte kleedij als de vaandels en takkebossen die in de processie werden gedragen. Bij de Boeddha-priesters, die met geschoren hoofden ten deele blootshoofds rondliepen, was alles weelderige pracht en praal; gekleed in lange tabberds van paarse en andere zijde, waaronder een rood, hemelsblauw of groen misgewaad, het hoofd bedekt met zwaar vergulde myters, wandelden zij statig achter standaarden in den vorm van draken en andere monsters, en eveneens zeer grillig en bont van kleur. Reeds in den vroegen ochtend hadden de Shintö-priesters op het Aoyama-kerkhof plechtig, volgens hun rituaal, bij het hjk van Generaal Nogi en zijn vrouw gebeden. Thans, omstreeks één uur 's namiddags, kwamen zij in statigen optocht hun geesten hier huldigen. Allen volkomen gehjk in het wit gekleed, zoodat — in tegenstelling met de Boeddhisten — geen onderscheid van rang viel te bespeuren; getooid met hun eigenaardig zwart hoofddeksel, waaraan een gebogen wimpel van stijf gaas wapperde; tegen de zon beschermd door roode pajongs als op Java in gebruik, beklommen zij de estrade, waar eenige bloedverwanten der overledenen en enkele genoodigden waren gezeten, en bogen zich voor het altaar neder. Dit was uit wit hout vervaardigd en rijk versierd met fladderende gohei en afhangende stroovlechtsels, terwijl aan beide zijden sakaki-boomen waren geplaatst, en in twee reuzenkandelabers waskaarsen stonden te branden. Offers van rijst, visch en vruchten waren neergelegd op de achtpootige offertafels. Het begin der ceremonie werd aangekondigd door de eentonige, melancholieke klanken van verschillende soorten van fluiten, de „shö", die ook bij de begrafenis van den Mikado zulk een voorname rol speelden. Doch meestal geschiedde alles onder diepe stilte, met tallooze buigingen, terwijl aan de geesten der afgestorvenen onder veel omhaal een volledige Japansche maaltijd werd voorgezet, waaraan geheele visschen, eenden, fruit en gebak, zelfs sake (rijstwijn) en koffie niet ontbraken. 148 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. Enkele minuten bleven deze stapels ongekookte eetwaren vóór het altaar staan, om daarna van hand tot hand gaande, onder rustelooze lichaamsbuigingen weer te worden teruggenomen; het „aroma" der spijzen toch was voor de geesten voldoende. Daarna prevelden enkele priesters een soort van litanie, en werd door handgeklap getracht de aandacht der geesten te trekken; familieleden legden, diep buigende, groene twijgjes van de sakaki vóór de portretten neer, en de weinig indrukwekkende Shintö-eeredienst was ten einde; hij nam ruim anderhalf uur in beslag. Wel getuigde het van de volkomen godsdienstige verdraagzaamheid in dit land, dat ofschoon Nogi meer een overtuigd Shintöist was, toch ook alle Boeddhistische secten van Japan waren opgekomen, om op hunne beurt eer en hulde te bewijzen aan de geesten der overledenen. Snel werden de eenvoudige Shintö-versieringen van het altaar weggenomen, om plaats te maken voor schitterende kandelabers, gouden relikwieënkastjes en een bonte reeks van goden en dorpelwachters. Reeds tijdig hadden deze drommen van priesters zich in den nabij liggenden, inwendig zoo rijk versierden tempel, Zöjöji1) verzameld, en naderden nu langzaam, allen met waaiers in de hand, de groote open ruimte van het plein, die zij weldra hadden gevuld. Meer dan iooo priesters van allerlei secten, herkenbaar aan verschillende kleeding, vormden deze bonte processie, waarbij veel weelde werd ten toon gespreid. De hoogepriesters en aartsbisschoppen, met hooge mijters op het hoofd, en sommigen gehuld in mantels van goudbrokaat, velen met den kromstaf in de hand, gingen hun volgelingen vóór. Een eindelooze verscheidenheid in de gewaden, nu eens oranje en purper, dan weer zwart en geel, of bruin, groen of violet, verblindde het oog. Roode parasols, door dienaren gedragen, kenmerkten de hoogere geestelijken, die alléén de estrade beklommen, terwijl de overige duizend priesters, mannen van allerlei leef tijd, gestalte en uiterlijk, in gesloten rijen, sectegewijze vóór den drempel geschaard, aan een reusachtig perk vol bonte bloemen deden denken. Om beurten, in vooraf bepaalde volgorde, traden de hoogepriesters voor het altaar, bogen, of stampten met hun staf, en deden een kort gebed bij het omhoog stijgen der wierookwolken. En sterk werd ik ook hier, evenals op Bah, herinnerd aan het Roomsche misoffer, waarmede het Boeddhistische ceremonieel een treffende overeenkomst toont. Ook rozenkransen, litanieën en lofzangen ontbraken niet. Vóór den aanvang, en nu en dan gedurende de offerdiensten, dreunden die honderden buiten staande priesters, allen te gehjk, van lange, *) Vóór den ingang daarvan vindt men op een grooten steen de voetindrukken van Boeddha, op de teenen waarvan vaak het zoo merkwaardige Swastika-teeken wordt gevonden, in Japan „manji" genaamd. 73. Aan den oever. Prent van Nishikawa Sukenobu (1678—1751). Rijks Ethnogr. Mus. EEN JAPANSCH HERDENKINGSFEEST. 149 smalle papierstrooken dezelfde spreuken uit de Heilige Boeken op, — een dof, eentonig gegons van tallooze stemmen. Doch werkelijk aangrijpend was het hed, op een gegeven teeken uit de Sütra's aangeheven. Uit duizenden geoefende kelen steeg, ruim een half uur lang, deze machtige psalm bruisend ten hemel. Te oordeelen naar de m^drukking der gezichten, scheen dit gezang dagehjksch werk der uitvoerders te zijn; toch zongen sommigen hunner, vooral van de secte van Nichiren, met den ijver en het vuur van zeloten, om de krachtigste uitdrukking te geven aan de woorden, die getuigden van hun geloof aan de geesten, door hen zoo vaak onder het branden van wierook opgeroepen en bezworen. Nauwehjks was deze majestueuse zang ten einde, of het Shintö-orkest herhaalde zijn klaaggeluiden en verliet, de leiding nemende, het terrein, gevolgd door de duizend priesters van Boeddha, den god van zelfverloochening en grenzenloos erbarmen... De politie verbrak toen het cordon, en een menigte van wellicht 20.000 menschen stuwde met een vreesehjk gedrang in de richting van den tempel, om hun gebeden uit te storten voor de portretten van den overleden held en zijn vrouw. Het was een menschehjke vloedgolf, waarvan het te verwonderen is dat geen grijsaards, vrouwen en kinderen werden verpletterd, doch waaraan ik — na 5 uur geduldig wachten — ijlings ontsnapte, verheugd dit typisch Japansch feest te hebben bijgewoond. Het voorbeeld van Nogi zal, naar te vreezen is, navolging vinden. Op hetzelfde uur, dat de Shintó-priesters deze plechtigheid openden, heeft een jong student, die veel voor de toekomst beloofde, vóór het beeld van den schutspatroon van Nogi in den tempel te Hibiya (Tökyö) hara-kiri gepleegd, om „den geest van Oud Japan" te doen herleven. En een ander, bij Kyöto, deed hetzelfde. Maar het „Bushidö"1), die geest.der oude Japansche krijgslieden, is in het moderne en gedviliseerde Japan nog geenszins verdwenen. De zelfopoffering van Generaal Nogi en zijn vrouw is een manifestatie van dien geest, gedurende een tijdperk van eeuwen diep doorgedrongen in het volksgemoed. Zijn leven te offeren voor den Mikado en diens land, is nog steeds een eereplicht gebleven. Moeders en vrouwen, die haar zoons en echtgenooten verlóren in den oorlog met Rusland, lieten geen enkele klacht hooien; integendeel, zij voelden zich gelukkig dat dezen aldus sneuvelden in dienst van den Keizer, den rechtstreekschen afstammeling hunner goden. Menig soldaat doodde zichzelf, uit wanhoop dat het vijandelijk lood hem spaarde, en aldus hem belette zijn leven te geven in dienst van zijn Vorst en meester, evenals Nogi door zelfmoord zijn trouw aan den Mikado wilde betuigen. l) Bushidö is een modern woord vooral door Dr. Nitobe gebruikt ter verheerlijking van zijn land; vóór 1900 was het in geen enkel Japansch woordenboek te vinden. 150 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. Nogi stierf in veler oog als een held; meer dan dat: hij stierf den dood van een deugdzaam man, — een begrip van moraal, dat de wijde kloof aangeeft die het Oosten van het Westen scheidt. Een Engelsch „Clergyman" wees — schoon hij de daad zelf een misgreep noemde — op „the splendour of his devotion, a rebuke to many who profess and call themselves Christians." En werkelijk, tegenover het overdreven individualisme der zoogenaamd beschaafde landen is zulk een daad van zuiver altruïsme voor velen een beschamend voorbeeld. Wel zijn de tijden voorbij — al komen zij in geval van oorlog wel eens terug, — dat zulk een zelfvernietiging op de ruwe wijze van dezen Japanschen krijgsman geoorloofd is, doch aan deze uiting van het „Yamato-damashi", waardoor men het leven veil moet hebben voor het geluk van anderen, mogen zelfs egoïstische Westerlingen den tol van hun eerbied niet onthouden. In Japan is dat niet te vreezen. Nogi zal onder de godheden worden opgenomen, daar hij thans den Keizer bewaakt en uit hoogere sferen leiding geeft aan den geest van het Japansche volk, waarom de Japansche mannen en vrouwen hem zullen vereeren en aanbidden zoolang dit land blijft bestaan1). Een Nogi-tempel werd gebouwd, een Nogi-vereeniging opgericht, wier leden door het geheele land de leer van Nogi in zake de trouw der onderdanen gaan prediken. Al die hulde en eerbewijzen zijn echter in strijd met de wenschen en het karakter van dien eenvoudigen man die — zijns ondanks — reeds na zijn terugkeer van den oorlog met Rusland, overstelpt was met alle eer die zijn Keizerlijke meester en het Japansche volk hem konden schenken. Zijn geheele leven was niets anders dan de verpersoonlijking van den plicht hem door zijn geweten voorgeschreven, zoowel in tijden van oorlog als van vrede. Hij was trouw verschuldigd aan zijn Meester; en toen diens dood kwam, achtte hij het zijn plicht den Meester te volgen, en sneed hij zich daarvoor den buik open en den hals af. Waarschijnlijk gevoelde hij in het diepst van zijn hart, dat door zijn dood hij in Japan nieuw voedsel zou geven aan het idealisme van vroegere eeuwen, thans eenigszins bezoedeld door de aanraking met de Westersche beschaving. Doch dank daarvoor behoefde aan een Samurai niet te worden gebracht. Reeds in de 14de eeuw schreef Kitabatake Cbikafusa in zijn boek Jinkwöshötöki: „Het is de plicht van ieder menschehjk wezen, geboren op den Keizerlijken bodem, om aan zijn Soeverein te betoonen loyauteit en trouw tot den dood. Dat niemand een oogenblik geloove, dat voor dit offer van zijn leven hem ook maar de minste eer toekomt"2). l) Japan Daüy Mail 39 October 1912. *) Félicien Challaye. Le Japon IUustré p. 23. EEN JAPANSCH HERDENKINGSFEEST. IS* Doch het„hero-worship" sloeg in Japan diepe wortels in een vasten bodem, en laat zich nu eenmaal niet uitroeien door den wenschvan personen, noch door de theorieën van wijsgeeren. Murano, een milhonnair te Köbe, schonk 100.000 yen om te Fushimi of Momo-yama, — nabij den heuvel waar (14 September 1913 des nachts .ten 11 uur) het lijk van Mutsuhito, naast de asch zijner voorvaderen werd geplaatst, — een nieuwen tempel te stichten ter eere van Nogi, en het zich daarnaast een klein huisje bouwen om daarin met zijn vrouw de rest zijner dagen te slijten1). Het geheele restant van zijn fortuin werd aan den Gouverneur der provincie Hyögo-ken gegeven om daarvoor een ambachtsschool op te richten, terwijl Murano, in woord en geschrift, de leer bleef verdedigen dat zelfmoord een moreele plicht is, wanneer het noodig mocht wezen zijn persoonlijke eer te redden, dan wel om zijn trouw aan anderen te bewijzen. Als voorstander van het junshi stelde hij aldus het gevoel boven het verstand, het individu boven de gemeenschap, en achtte hij, ten onrechte, de verdienste en den moed van den zelfmoordenaar hooger dan den stoeren wil van iemand, die rusteloos wil strijden voor zijn overtuiging, ondanks de meest overstelpende hinderpalen en moeilijkheden. Voor generaal Nogi echter was de Mikado de verpersoonhjking van Japan zelf; en toen hij zijn leven voor den Keizer ten offer bracht, was dit evenzeer in dienst van Japan. Zijn taak was afgedaan; hij snakte naar de welverdiende rust na een leven van trouw en zelfverloochening, dat hem slechts afkeer had ingeboezemd voor de levensbeschouwing van onzen tijd, zoo hemelsbreed verschillende van het ideaalder oude Samurai. Hij maakte gebruik, als werktuigen om zijn doel te bereiken, van de machtsmiddelen der moderne beschaving; doch evenmin de nationale glorie als zijn persoonlijke eerzucht, konden zijn ijzeren hart afwenden van de beginselen der vroegere ridderschap, hem als kind ingeprent. In zijn boezem, diep en diep beneden de oppervlakte, brandde de vlam van idealisme van het oude Japan, zonder ook maar een enkel oogenblik te flikkeren. „Consistent, faithful, true, he had one thought: his duty to his Emperor and to Japan. And consistent, faithful and true he died, leaving a lesson that should not fall on barren soil"2). Voor Japan was de zelfmoord van dezen laatste der samurai de rechtvaardiging van het nationale ideaal der vervlogen eeuwen, van het Bushidö* *) Nog in 1919 liet Murano in de geboorteplaats van gravin Nogi, te Kagoshirna, een bronzen standbeeld voor deze oprichten, dat op haar geboortedag (27 November) zou worden onthuld. (Japan Chronicle Weekly, 24 Juli 1919). *) Stanley Washburn 1. c. p. 127. I52_ DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. 5. HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. Le devoir a plus de poids qu'une montagne, Et la mort est plus légère qu'une plume. JAPANSCH SPREEKWOORD1). Het woord samurai is afgeleid van dienen en komt eenigszins overeen met onzen lageren ridderstand der Middeleeuwen; de samurai vormden de krijgerskaste, de vazallen der Daimyö, die den wezenlijken geboorteadel vormden; gentry is misschien een betere benaming. Tot in de 13e eeuw moesten de soldaten van het paleis van den Mikado daar samwrau, dat is de wacht houden; doch met de komst van het feodalisme werd samurai gebruikt voor de geheele klasse van krijgslieden dan wel van den adelstand, want het was een kenmerk van oud Japan, dat alle edelen soldaat moesten wezen en alle soldaten tot den adelstand behoorden1). Het overwicht dezer niüitaire kaste schonk in die eeuwen een gezonden bodem aan de algemeene ontwikkeling van het land; met hen werd geboren een wetboek der moraal, in later jaren aangeduid als het bushidö, afgeleid van bu (mihtair) en shi (krijger). Het bushidö was geen theoretisch stelsel, doch een praktische moraal, die men kon verdeden in de plichten tegenover zichzelf en de plichten tegenover anderen. Ondanks den grooten invloed dien het bushidö toekende aan de vorming van het individu, was het geen zelfzuchtige moraal. Want de eigen ontwikkeling had enkel en alleen ten doel zich geschikt te maken voor het vervullen zijner plichten ten bate van anderen, en te leeren zichzelf te vergeten. Japansche wijsgeeren kenden dan ook geen grooter lof voor den samurai, dan hem te noemen „un homme sans un moi"3). Tegenover hun Daimyö waren de samurai trouw aan de beide plichten door Confurius voorgeschreven: gehoorzaamheid tot in den dood en openhartigheid op het brutale af: „Wanneer we de van moord en doodslag wemelende (Japansche historische boeken) doorbladeren, krijgen we een juisten kijk op de opvoeding der ridderknapen van dien tijd"4). Vechten was hun handwerk; hchaamsoefeningen benevens het hanteeren der wapenen hun bezigheid. De laatste helft van eiken schooldag werd besteed aan gymnastiek, aan paardrijden, aan het werpen met de *) Revue de Paris 1. c. p. 259. 2) H. B. Chamberlain. Things Japanese (1905) p. 415. ") M. de la Maselière. Le Japon, histoire et civilisation p. 321. *) Prof. M. W. de Visser. Japansche kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum. HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. 153 lans en vooral aan hetgebruikvanhetzwaardenhetboogschieten^.Hun mannelijke kracht werd met veel zorg aangekweekt en, ondanks hun nietig uiterlijk, daarbij verrassende resultaten verkregen. Om hun kracht op de proef te stellen kwam het vaak voor. dat zij drie menschelijke lichamen met één enkelen houw van hun zwaard moesten doorklieven, dan wel een stapel koperen muntstukken doorsnijden zonder hun zwaard te kerven. Eerst de oogen, dan de snelheid, ten derde moed en ten vierde lichaamskracht, was de oude kernspreuk van de leer van den krijgsman2). De Samurai werd geoefend om zich te kunnen verdedigen met een stok of het eerste voorwerp het beste dat hem in handen viel, wanneer hij werd overvallen zonder zijn zwaard. Deze gewoonte leidde tot de ontwikkeling van een soort worstelen jü-jutsu genaamd, waardoor een man ongewapend en onder ongunstige omstandigheden in staat was zich te beschermen tegenover een machtigen vijand. Ook in het schieten met boog en pijl, de yvaniya no michi (Yumi = boog, ya = pijl, michi = weg) waren de samurai buitengewoon ervaren. De beroemde sanjüsan-gendö te Kyöto diende daarvoor als oefenterrein en voor de wedstrijden, de o-yakazu of het doel raken op 132 yards afstand, met het grootst aantal pijlen. Sommigen wisten dan wel eens met 7 a 800 pijlen de metalen schietschijf te treffen. Onder anderen was dit in 1669 het geval met Hoshino, een Samurai uit Owari, van wien de geschiedenis den volgenden ridderlijken trek mededeelt: Een jonge man Wasa, slechts 18 jaar oud, was bekend voor zijn geoefendheid in het boogschieten en zou beproeven hem het kampioenschap Nippon-ichi (de éérste der Japanners) te ontnemen. Zijn zenuwen niet meester tegenover de duizenden toeschouwers, troffen de eerste schoten geen doel. Een samurai, het gelaat verborgen *) Van oudsher werd het schieten met den boog in Japan in hooge eere gehouden; en in vroegere eeuwen werden de samurai ook onder den naam van yvaniya toru mi, d. i. iemand die pijl en boog hanteert, aangeduid. De vuurwapenen verdrongen den boog; doch als lichamelijke en geestelijke oefening wordt deze sport nog steeds beoefend, en bestaan er schietscholen in alle groote steden en talrijke schietterreinen voor de wedstrijden, waaraan vooral de hoogere klassen deelnemen. De noodzakelijkheid van zelfbeheersching, het stelselmatig ademhalen; het juiste gebruik der spieren; het samentrekken van den geest op een doel; de karaktervorming, zijn bij dit aristocratisch spel in de oogen der Japanners van hoogere moreele waarde dan de zuiver lichamelijke inspanning. Toen de beroemde boogschutter Sugawara Michizane op zekeren dag een meesterstuk had volbracht, antwoordde hij op de vraag waar hij zulks had geleerd: „in mijn geest." (The Japan Magazine April 1930 p. 479). *) Over de macht der oogen, verhaalt Harrison een merkwaardig voorval door hem bijgewoond: „de vechtmeester keek in den tuin waar hij eenige spreeuwen zag zitten op een hoogen denneboom en, den strengen blik zijner oogen standvastig op de vogels gericht, uitte hij plotseling een kreet, waardoor de vogels bewusteloos op den grond vielen. Toen hij zijn kreet zacht herhaalde herkregen de vogels hun bewustzijn en vlogen heen." The fighting Spirit of Japan (1913) p. 169. Ook Japanners deelden mij zulke feiten mede. 154 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. onder een grooten hoed, drong door de menigte, trok een mes en gaf Wasa een snede over de hand, zoodat er bloed uitstroomde. Daardoor verdween de zenuwachtige spanning, en zond hij niet minder dan 833 pijlen door het dunne schild, waardoor hij tot kampioen werd uitgeroepen. Doch groot was aller verbazing, toen bleek dat de man die hem had geholpen, niemand anders was dan Hoshino zelf, die aldus weer eens getuigenis aflegde van den ridderlijken geest van den Samurai in die eeuwen1). Aan het zwaard, het ridderlijke wapen van alle eeuwen, werd in het Rijk der Rijzende Zon steeds veel lof toegezwaaid en groote eer bewezen. Het metaal van het Japansche zwaard, verkregen door het versmelten van zacht, elastisch, magnetisch ijzer met zeer hard staal, werd van betere kwaliteit geacht dan dat van het Damasceensche en van het beroemde product der wapensmeden van Toledo8). De zwaardsmeden stonden dan ook in oud Japan in hoog aanzien. De Samurai hadden het voorrecht twee zwaarden te mogen dragen; het voornaamste, de katana, heeft — in tegenstelling met den oudsten vorm van het nationale zwaard ét ken — slechts één scherp, en vertoont naar de punt toe een lichte buiging; het lemmer was dik aan de achterzijde doch scherp toegesplitst. Het werd aan de linkerzijde gedragen in een scheede door de obi (buikband) gestoken, met het scherp naar boven. Dan was er nog de wakizashi, een korte dolk, tevens bewijs van adellijke geboorte, met een houten pen aan het gevest vastgehouden en gemakkelijk los te rukken. Met dit wapen werd, zooals wij zagen, het harakiri volvoerd. Het was een grove beleediging wanneer men in het bijzijn van anderen het zwaard trok, tenzij nadat men vergunning had verkregen om het aan zijn vriend té toonen. Een enkele slag van een geoefend zwaardvechter, die niet werd afgeweerd, was doorgaans voldoende om iemand naar de andere wereld te helpen. Het zwaard werd uit de scheede getrokken met een lange zwaaiende beweging; doch in plaats van tijd te verhezen door het wapen boven het hoofd te heffen om een nederwaartschen slag toe te dienen, een zoogenaamde nashi-ware of peerklover, zette de aanvaller de beweging van links tot rechts voort in op waar sche schuine richting, met het doel zijn slachtoffer te kloven van de rechterheup tot aan den linkerschouder. Wanneer een Daimyö een beroemd zwaard kocht, droeg hij meestal een zijner volgelingen op het te beproeven, b.v. op ter dood veroordeelde misdadigers. Doch doorgaans werd dit middel van de hand gewezen, omdat het zwaard, waarvoor men een ware piëteit koesterde en dat men *) Japan Magazine Maart 1930 p. 464. *) Vgl. W. H. de Roos, Het heilig zwaard van Japan, Eigen Haard van 5 Mei 1930, een interessant artikel over de zwaard-litteratuur, het folklore en de vele zwaardsoorten van Japan, waarnaar hier moet worden verwezen. HET BUSHIDÜ VAN DEN SAMURAI. 155 „de ziel van den samurai'' noemde, zou bezoedeld worden door de aanraking met het lichaam van een verfoeiden booswicht. Soms werd een bedelaar als proefdier gekozen, doch ook dit achtte men aanstootehjk, daar dit eenvoudig gelijk stond met een koelbloedigen moord, die beneden de waardigheid was van een samurai. Toch vertellen Europeesche reizigers, die vóór 1868 Japan bezochten, dat sommige samurai, om hun nieuwe sabel op de proef te stellen, een armen boer, geluidloos en gemaskerd, wel eens van achteren naderden en met één enkelen houw het hoofd van het hchaam sloegen1). Geen enkele vercxadeeling, geen enkele straf trof hen, die aldus hun maagdelijke kling hadden besproeid met menschenbloed. Gewetenlooze, hartstochtelijke jonge krijgslieden deinsden er dan ook niet voor terug om twist te zoeken, ten einde in een duel op leven en dood de deugdelijkheid van hun zwaard te toetsen. Thans zijn die zwaarden „cast-out idols" geworden. De meeste oude zwaarden zijn omgesmeed tot keukenmessen of ploegscharen? de fraaiste ingelegde goudwerken vindt men in de glazen kasten van musea, terwijl de kunstschatten der wereld vermeerderd zijn, door de smaakvolle tsuba of stootplaten. Behalve voor den wapenhandel, waren alle andere onderwijs-instellingen, en deze soms op groote schaal ingericht (als in Sendai), voor de Samurai bestemd. Voor landbouwers en koopheden was op deze scholen, door Leenheeren of particulieren bekostigd, geen plaats; deze moesten zich — doch dat eerst na het midden der 18e eeuw — met volkslezingen tevreden stellen. Naast de strenge militaire opvoeding van den Samurai, nam de studie van de Chineesche schrijfteekens, van de Chineesche moraal en de Boeddhistische filosofie het grootste deel van zijn tijd in beslag. De verdere opvoeding van den Samurai bestond in een ijzeren discipline en het ten offer brengen van elk persoonlijk oordeel bij het opvolgen der bevelen van zijn meester. Met moed en krachtigen wil de meest wreede smarten verdragen zonder een zucht te laten hoor en; trouw blijven aan de etikette en de zielerust van anderen niet te storen door uitdrukking te geven aan eigen hjden en leed, waren allen middelen om het einddoel der opleiding te bereiken: dat is de volmaakte zelfbeheerscbing. Om hen lichamelijk te harden liet men de jonge edelheden met bloote voeten door de sneeuw loopen, honger en koude verduren, onverteerbaar voedsel nuttigen, lichamelijk hjden verdragen, door het aanschouwen van hjken den dood trotseeren. Soms werd den Samurai gelast de uitvoering van een doodvonnis bij te wonen, zonder dat een enkele spier van zijn gelaat ook maar eenige emotie mocht verraden; thuis gekomen moest hij dan rijst eten als bloed gekleurd, en te middernacht naar het kerkhof gaan om het hoofd van den veroordeelde te halen. Aldus werd hij dapper, l) Ludovic Naudeau. Le Japon Moderne (1909) p. 179. 156 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. hoffelijk, belangeloos, en was hij steeds bereid zijn leven te offeren in dienst der eer van zijn meester. Het woord van den Samurai werd heilig geacht; en wanneer hij den dolk trok en daarmede op zijn zwaard klopte, had hij zijn eerewoord verpand, en hij zou liever zijn leven geven dan dit te verloochenen. „There are no two tongues in a Samurai", wat zeggen wil dat hij nooit een leugen sprak noch zijn woord brak; en zijn kinderen werden opgevoed in diezelfde leer1). Maakte een dezer ridders zich aan een misdaad schuldig, dan werd hij zwaarder gestraft, omdat de gevolgen zijner wandaad erger waren voor den Staat dan wanneer deze door een eenvoudigen man des volks ware bedreven. Ook in de wijze der uitvoering van een doodvonnis bestond steeds verschil. Gedurende de eeuwen van het Tokugawa-tijdperk kende men vier soorten, die allen uitliepen op onthoofding: shikei, wat eenvoudig doodstraf beteekent; seppuku of harakiri waarbij vooraf de buik werd open gesneden; zanzai wanneer alleen de kop werd afgeslagen, en geshu-nin of slachten, — de beide laatsten voor den gewonen man bestemd. De Samurai die zich had schuldig gemaakt aan een halsmisdaad, ontving de mededeeling dat hij moest sterven; en dan was het een gunst of verzachting wanneer hij harakiri mocht plegen en zijn eigen beul wezen. Trotsch op hun stand, arrogant van karakter, gaapte er steeds een wijde kloof tusschen den adel en het zwoegende volk. Vooral in de groote steden, waar zij in grooten getale waren vereenigd en waar het leegloopen hen verleidde tot kwade praktijken, was hun overstelpende aanmatiging een ondraaglijke last voor den kleinen man. Doch anderzijds moet worden erkend, dat bijna alles wat er aan geleerdheid, grootheid van zielen adel des harten in Japan werd gevonden, voortsproot uit de rangen dier feodale volgelingen. Aan hen dankt Japan zoowel zijn vroeger als zijn hedendaagsch stelsel van onderwijs2), en zijn mooiste voortbrengselen op het gebied der letterkunde en der poëzie. De meesten hunner waren mannen, vermaard wegens hun oprechtheid, beroemd door hun moed, doch overigens ruw en bekrompen als hun horizon. „Ils menaient une vie d'exercices violents et de saké; ils poussaient souvent le mépris de la femme jusqu'a ses conséquences les plus vicieuses"8). Hoe hoffelijk ook onder elkander, was elk spoor van galanterie tegenover de zwakkere sekse hun vreemd. De bevolking sidderde langs den weg, wanneer de Daimyö met hun stoet van samurai voorbij reden. Want diep beneden den hoogen en lagen gewapenden adel, die geen ander ambacht kende dan den oorlog, stonden zij die feitelijk het *) The Christian Movement in the Japanese Empire (1916) p. 300. *) David Murray. The Story of Japan (1914) p. 282. *) André Bellessort. Les Journées et Nuits Japonnaisés (1906) p. 152. 75- Aan het toilet (vgl.'De Visser, Jap. KI. I, 40). 76. Aan het plukken van eiervruchten. [Prenten van Suzuki Harunobu (deze werkte 1760—1770) Rijks Ethnogr. Mus. Leiden. 77- Gezellig thuis. Prent van Suzuki Harunobu (1760—1770). Rijks Ethn. Mus. Leiden. HET BUSHIDÜ VAN DEN SAMURAI. 157 land in leven hielden: de landbouwers, ambachtsheden en handelaren; zij waren van het meeste nut en het meest veracht. Toen er een eind was gekomen aan de voortdurende binnenlandsche oorlogen, veranderde de levenswijze der Samurai. Zij leidden een leven van luiheid, en gedurende die jaren van rust en vrede ontwikkelden zich slechte instincten. Wanneer zij gebukt gingen onder schulden en misdaden, verheten zij den dienst van hun meester en werden zij onder den naam van rönin gewone bandieten. Hun moed was grenzenloos, want „hij, die aan zijn gordelriem de katana draagt, mag niets vreezen dat tusschen hemel en aarde is." Hun vechtlust kende dan ook geen palen. Deze mannen, die geen koe, paard noch vogel zouden dooden om zich in tijden van nood te voeden, sloegen zonder dralen een tegenstander neer, bedreven sluipmoord om zich te wreken. In de straten scholden zij niet, doch vochten op leven en dood om een kleinigheid (259). Hatashi-ai of duelleeren was voor hen een levensbehoefte geworden, en zij vochten om de meest futiele redenen. Op zekeren dag hadden twee Samurai van Owari een afspraak gemaakt voor een tweegevecht. De twee mannen wandelden rustig naast elkander, zichzelf tegen den regen beschermende onder één parapluie; en kalm koutende over koetjes en kalfjes naderden zij de afgesproken plaats waar zij elkander doodden. Vóór den aanvang van het duel dronken zij een slok water uit denzelfden beker, en strooiden zout rondom zich heen om de booze geesten te verdrijven. Een ridder moest immers weten te sterven wanneer hij den tijd gekomenachtte? Die twistzieke geest vond weerklank in de rangen van het gewone volk. En zoowel het tsuji-giri of elkander dooden op den hoek eener straat, dan wel tameshi-giri of dooden om een zwaard te beproeven, werden evenzoo als sennin-giri, een belofte om duizend menschen om het leven te brengen, vaak in praktijk gebracht. Een en ander nam eerst een einde in het midden van het Shögun-tijdperk, na onverdroten pogingen van de Regeering om de orde weer te herstellen1). Voor geld waren de samurai onverschillig; handel boezemde hun een hartgrondigen afkeer in, want dat was hebzucht toonen en winst maken ten koste van anderen. Zij zouden dan ook nooit vragen naar den prijs der voorwerpen die zij kochten; velen hunner kenden niet eens de munten en spraken nooit daarover; spaarzaamheid was voor hen een ondeugd. „Ne dites jamais d'un homme qu'il est économe; économe de son argent, économe de sa vie. L'économie était une autre forme de la lacheté"*). „Een samurai," verklaarde een wijsgeer, „beschouwt oprechtheid als zijn hoogste goed, dan volgt het leven, en eerst daarna komen zilver x) Official Guide to North-Eastern Japan (1914) p. ito. • *) De la Maselière 1. c. p. 333. i58 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. en goud. Vergeleken met oprechtheid is het leven slechts slijk." In menig opzicht hadden de opleiding, de bezigheden, de eere-códe, de geheele mentale atmosfeer van den Samurai veel overeenkomst met die van den Europeeschen adel gedurende de Middeleeuwen. Voor beiden gold geestdriftige gehoorzaamheid zonder dralen aan de feodale heeren en aan de monarchen, regeerende bij de Gratie Gods, — gehoorzaamheid tot in den dood. Zoowel hier als ginds, was het geboorte en opvoeding die gewicht in de schaal legden en niet het bezit van geld. Wel waren er verschillen tusschen de Japansche en Europeesche ridderschap, als de zelfmoord (harakiri) en de houding tegenover het schoone geslacht. Ook de bloedwraak, kataki-uchi, was minder in eere in het Westen; de plicht om den moord van een bloedverwant, hetzij deze het al of niet had verdiend, te wreken, zelfs al geschiedde dit eerst vele jaren later. Vooral de vendetta der 47 Rönins, in 1702, boeit nog steeds de Japanners zoowel op het tooneel als in boeken en beeld. En groot was het enthousiasme, wanneer zulk een daad werd verricht door een onervaren jongeling, dan wel een zwakke vrouw, soms na jaren te vergeefs zoeken naar den dader in alle oorden van het land. Het kwam dan wel voor dat een samurai, ofschoon veel sterker, zich moedwillig het dooden door zijn aanvaller die een vader had te wreken, daar hij diens wraak gerecht achtte. Ook daar hij vreesde dat, indien de zoon bij de uitoefening van zijn heiligen plicht sneuvelde, dit wellicht anderen zou doen terugdeinzen van hun plicht om zulk een menschenoffer te brengen aan den geest van hun vader. Zij wilden daarom liever sterven, dan „ébranler dans des ames timides le principe de 1'honneur"1). Zelfs de teere vrouwen kenmerkten zich door een zekere mannelijkheid en doodsverachting. Van jongsafaan werd haar geleerd haar vrouwelijke gevoelens te onderdrukken en haar zenuwen te stalen, want in hare handen lag de opvoeding der zonen. De vrouw werd eveneens geoefend in het gebruik der wapenen,want zij moest in staat zij nzichzelf te verdedigen enook, wanneer noodig, het wapen in eigen boezem te stooten. Daarvoor moest zij nauwkeurig de plaats kennen waar zij zich voor het harakiri de keel zou afsnijden, en weten hoe de kleeren samen te binden om, ook na eenvreeselijken doodsstrijd, hethchaamopvoegzamewijzenaarvorentedoen storten. Streng tegenover zichzelf, waren de samurai dit ook tegenover hun Heer en Meester. Wanneer zij oordeelden dat deze inbreuk had gemaakt op de eerewetten, dan wel de belangen van het Daimyaat verwaarloosde, werd hij... opgeruimd. Doch overigens — welke hondentrouw in dagen van beproeving! Welke volslagen toewijding en belangeloosheid 1 En hoevele Daimyö dankten het niet aan hun Samurai, dat zij gespaard bleven voor kommer en ellende! *) André Bellessort 1. c p. 311. HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. 159 Thans, na een halve eeuw van industriëele revolutie, is van dat alles niet veel meer terug te vinden. Want het was een revolutie in den vollen zin van het woord. Het oude Japan werd in Nieuw-Japan herschapen; een volslagen revolutie greep plaats op elk gebied van het menschehjk leven en denken. Het individualisme trad in de plaats van de soUdariteit; de concurrentie verving de vroegere samenwerking en familiebanden. De dappere Samurai werden in koopheden, fabrikanten en bankiers herschapen; geheel nieuwe ideeën en wereldbeschouwingen braken zich baan. Wanneer een Rip van Winkle 50 jaar geleden ingeslapen, dan wel — indien het geloof der Japanners juist ware en de geesten der afgestorvenen voortleven in hun midden — een Samurai uitdrukking kon geven aan hun gevoelens, hoe moeilijk zouden zij het Japan van den Riddertijd herkennen in den huidigen Eeredienst van het Gouden Kalf. Geen Shögun die meer heerscht in Yedo; de kasteelen der Daimyö in puin gevallen of in scholen en kazernes herschapen; arme visschersdorpen thans bloeiende havensteden. Ösaka, „de bloem der golven", het Venetië van Japan, thans bedekt met een woud van schoorsteenen; geen gekruinde Samurai met twee zwaarden meer in de straten zichtbaar; de Japansche kleedij der mannen zelfs grootendeels verdwenen. Langs den heirweg van Kyöto naar Tökyö — de beroemde Tökaidö — geen processiën meer van trotsche Daimyö te paard met hun talrijke volgelingen, dochfabrieksslaven in electrische trams, terwijl telegraafdraden de prachtige lanen hebben bedorven en spoorlijnen deze doorsnijden. De Japansche vrouw is niet meer het vroohjke, onbezorgde schepseltje van weleer, gehoorzaam en onderdanig aan man en schoonmoeder, doch de door kolenstof of katoenvezels bevuilde fabrieksarbeidster, die vrij en onafhankelijk in haar eigen onderhoud voorziet. De paria van weleer, de door allen vermeden en geschuwde Eta, thans — indien de fortuin hem gunstig was — gezeten op den stoel der eere, terwijl afstammelingen van den hoogen adel als tramconducteur of winkelier hun bestaan rekken. De pen van den journalist thans machtiger dan het zwaard van den krijgsman, al is de eerste soms voor goud veil evengoed als Ministers en Parlementsleden die het land regeeren, en soms zelfs Marineofficieren die het vaderland moeten verdedigen. Mannen van de hooge en hoogste aristocratie achten het niet meer beneden hun waarde om in ruil van inbrenggeld bedriegehjke prospectussen te teekenen, en deel te nemen aan duistere speculatiën aan de beurs in strijd met het „Bushidö en hun eerecode, want alléén geld en bezit schenken thans rang en aanzien... Het nieuwe Japan is de antipode van het oude; het aloude godsdien- i6b DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGL stige geloof werd geschokt, nieuwe afgoden verrezen, en Nogi — die de oude deugden zag verdwijnen — wierp het zijn eigen hjk voor de voeten; hij, de trouwe Samurai, kon en wilde zich niet aanpassen aan die volslagen nieuwe toestanden. Van de duizendjarige opleiding in de wetten van eer, in de gehoorzaamheid en zelfverloochening, zijn nog nauwelijks eenige sporen aan te wijzen. De zucht naar rijkdommen deed de hebzucht ontwaken, en niet weinige Samurai staan nu aan het hoofd van banken en fabrieken, oefenen het bedrijf uit der voorheen zoo diep verachte handelaren, en jagen naar goud soms ten koste hunner eer. Toen de nieuwe tijd aanbrak met het Meiji-tijdperk, bedroeg het aantal van deze tweezwaardendragers volgens Longford 4364581); met hun gezinnen vormden zij een staat in den Staat van bijna twee mÜlioen zielen, waaronder 600.000 volwassen mannen; zij bevatten der geheele bevolking. Zij waren de bevoorrechten, betaalden geen belastingen noch accijnzen, en leefden van den arbeid der zwoegende massa's. Er waren voor hen in het Keizerrijk ongeveer 300 kasteden met wallen en torens, versterkte poorten en breede grachten; geheel Japan geleek op een legerkamp. Aan het hoofd der Samurai stonden de territoriale edelheden, en de eersten onder dezen waren wederom de Kokushu of lords van geheele provinciën, twee en twintig in het geheel, waarvan een ded reeds hun leen bezaten lang voor Ieyasu (1542—1616) optrad als de eerste der Tokugawa-shöguns; de andere leden zijner familie waren door hem met een leen beschonken. Men onderstelde al die krijgslieden verbonden door feodale banden met hun baronnen of Daimyö, doch duizenden hunner waren vrijgevochten lansknechten, die om de een of andere reden den dienst van hun meester hadden verlaten, en een gevaarlijk soort van schrikbewind uitoefenden op de weerlooze bevolking. De geschiedenis van Japan is gevuld met de wandaden van deze rönin, avonturiers die overal rond zwierven; en wee den koopman of landbouwer die hun wrevel had opgewekt, dan wd als prooi werd uitgekozen. Zij hadden trouwens grieven tegen vrijwel iedereen, en grepen gretig naar dolk en zwaard om iemand uit den weg te ruimen voor een bepaalde som gelds. Wanneer in den burgerkrijg een clan het onderspit had gedolven, werden al zijn leden burgerlijk dood verklaard; indien een Samurai wegens ongehoorzaamhdd dan wel slechte zeden uit zijn clan werd verbannen, was hij aan de ellende overgdeverd en trok hij zich terug in de arme wijken der groote steden. Sommigen vestigden zich dan als schoolof schermmeester, anderen werden kunstenaar, romanschrijver, of l) Joseph S. Longford. Japan of the Japanese p. 75. HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. 161 wel acteur, doch velen rekten hun leven als roovers en bandieten. Daar het aan de Samurai verboden was om land te bebouwen, evengoed als aan de boeren om grond te bezitten, en zij geen handenarbeid mochten verrichten, bleven slechts deze enkele betrekkingen voor hen over om hun brood te kunnen verdienen. Velen hunner werden aldus, vooral na het begin der 18e eeuw, tot armoede gedoemd. Tot wanhoop gedreven door de hen aangrijpende ellende, vervolgd door hunne schuldeischers, door de wetten belemmerd om zich een behoorlijk bestaan te verschaffen, verheten duizenden hunner de clan waartoe zij behoorden, drukten zich den grooten stroohoed met neerhangende randen op het hoofd, stroopten hun onderkleed omhoog, staken zich de zwaarden in den gordel, en gingen dan langs de wegen zwerven om verder als rönin hun leven te shjten. Vooral gedurende de ige eeuw nam hun aantal zulke groote verhoudingen aan, dat zij een plaag werden voor de gemeenschap, roovende vooral op het platte land, terwijl zij de boeren mishandelden, en hun vrouwen en dochters verkrachtten. De democratische denkbeelden vonden onder deze samurai het eerst een weelderigen bodem. Het levenslot der daimyö of groote samurai, seishi, en de gewone of kashi, liep immers vèr uiteen: voor de eersten slechts weelde en genot, voor de anderen kommer en gebrek, terwijl toch beiden behoorden tot de kaste van den krijgsadel of bushi. Zelfs de meest ontwikkelden der laagste categorie leefden in armoede en verachting, hoe trotsch zij ook waren op hun rang, wat hun revolutionnair sentiment in de hand werkte. Sommigen hunner hadden hun feodalen heer verlaten om zich geheel en al aan de studie te kunnen wijden, en leerden zonder eenige leiding van alles door elkaar. Kwam men in het bezit van een hollandsch boek b.v. over de geneeskunde, dan waakten zij nachten en nachten lang om daarvan een afschrift te kunnen nemen, en sneden zij met hun sabels, in het geheim, hjken in stukken om de anatomie van het menschehjk hchaam te leeren kennen. Anderen bewogen zich meer op altruïstisch terrein, dan wel stelden zich edeler doeleinden, alleen te bereiken wanneer zij de banden met hun meester hadden verbroken. Doch een groot deel der rönin leefde als beesten, hep meestal naakt, roofde en dobbelde, bedronk zich met sake; en in bordeelen en theehuizen verheten de zwaarden sneller de scheede, dan volgens de in deze zeer strenge code der samurai was geoorloofd. Nauwelijks begonnen echter de Shögun en prinsen zich te wapenen om zich te kunnen verzetten tegen het dreigende gevaar van een Europeeschen aanval, of deze vroegere roovers vormden de voorhoede van het leger der patriotten, en vrij wel alle Europeanen, die gedurende het overgangs-tijdperk in Japan (na 1854) werden vermoord — hun aantal IÖ2 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. was niet gering — vielen door het zwaard van een dezer rönin of vroegere samurai. Zij trokken het geheele land door om den heiligen oorlog te prediken. In steden werden zij door de massa met enthousiasme ontvangen, op het platteland kwamen duizenden naar hun vergaderingen, waar deze magere gestalten in lompen gehuld uiting gaven aan hun trouwe liefde voor hun vaderland, steeds rammelende met hun sabels1). Enkelen vermengden zich met de Otokodate, dan wel waren rönin (samurai zonder meester) geworden om hun vermoorden of gedooden meester te wreken. Dit was het geval met de boven vermelde 47 rönins, die vrouwen en kinderen hadden verlaten en alles wat hun hef was in de wereld, om gedurende niet minder dan 20 jaren, in het diepste geheim, hun wraakplan voor te bereiden en (in 170a) het hoofd van den valschen aanklager van hun meester op diens graf te offeren. De plaats, bij Shinagawa (Tökyö), waar zij daarna allen tegelijk harakiri pleegden, wordt nu nog, na zoo vele jaren, jaarhjksch door duizenden bezocht, die er wierook komen branden en bloemen strooien op hun graven. De Otokodate waren dolende ridders met een goed hart, steeds bereid om weduwen en weezen te wreken en te beschermen; om de zwakken te steunen; om de armen te helpen, en bedriegers te straffen. Velen hunner waren handelaren of koopheden, die hun bedrijf hadden opgegeven, om een vereeniging te vormen die zich gewapenderhand kon verzetten tegen de samurai en de verdrukten beschermen. Het woord Otokodate kan men vertalen door „galante ridder". Deze gilden hadden ten doel elkander te helpen in geval van ziekte of van gevaar; allen zwoeren plechtig nooit anders dan de waarheid te zeggen; steeds aan hun woord getrouw te blijven, en zich nimmer schuldig te maken aan lafheid noch gierigheid. In geheel Japan bestonden zuster-vereenigingen, doch de hoofdzetel was in Yedo gevestigd. De geschiedenis vermeldt talrijke dappere daden der Otokodate, bij hun verdediging der mannen zonder wapenen tegen de trotsche heeren met twee sabels; veel romans werden te hunner eere geschreven. De leden dezer plebeïsche ridderschap werden gevonden zoowel in de rangen der Samurai als van het mindere volk, en zij leidden meestal een leven dat had gebroken met alle regelen der gewone samenleving en der beschaving. Des zomers kwamen zij bijeen in gesloten verwarmde vertrekken, gehuld in dikke winterkleeding, terwijl zij gedurende den winter zich vereenigden in zomerkleedij, in kamers open voor alle winden, waar koud water werd geschonken in plaats van warmen drank. Zij verachtten het geld en elk winstgevend bedrijf; waren brutaal in hun optreden; gebruikten bij voorkeur ruwe taal; dronken veel, mengden zich gaarne in twisten en waren verslaafd aan het spel. Het waren in één woord *) M. de la Maselière. Le Japon. Histoire et Civüisation dl. IV p. 93. HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. 163 I de gezworen vijanden der maatschappij, die spotten met al hare conI ventiën. Inhaligheid en laagheid waren hun vreemd; zij waren gul bij I hun uitgaven en steeds bereid om zich naast de zwakken te scharen. I Geen onrecht kwam te hunner kennis of het vond een spoedige vergelI ding; zij waren de bewakers van recht en rechtvaardigheid, en boezemI den vrees en angst in aan de tirannieke krijgerskaste en aan misdadigers. I Hun onverschrokken optreden en hun ijzeren wil redden waarschijnlijk I Japan van de demoraliseerende gevolgen van het feodalisme en van een I autocratisch regiem, leidende tot volledige slavernij der geregeerden. In I latere tijden verminderde hun invloed, doch het ras dezer mannen stierf I nooit geheel uit; zij worden nog heden gevonden onder de brandweerI lieden van Tökyö, en nog onlangs vergaderden enkelen hunner hoofdI mannen ten huize van een Minister, die deze kyökaku ontving. Kyökaku is de tegenwoordige naam der Otokodate, door lord Redesdale in I zijn „Tales of Old Japan" uitvoerig beschreven. Zij vormen nog steedsverI eenigingen met een of ander goed doel voor oogen, terwijl de „Vader" een I strenge tucht onder hen weet te handhaven, en zij elkander moeten steunen I tot in den dood. Hoe slecht ook hun verleden, het lidmaatschap wordt niet n geweigerd, alleen op hun gedrag in eigen rangen wordt gelet. Zij bestrijden ■ alles wat kwaad is in hun oogen; steunen de armen en gebrekkigen en I bhj ven elkander getrouw. Het was een eigenaardige daad van de Regeering 1 om deze kyökaku in aanraking te brengen met het arbeiders-vraagstuk, 1 terwijl Jongelieden-Vereenigingen een deel hunner idealen overnamen. Men vreest van hoogerhand, naar het schijnt, dat deze nog steeds ■krachtige organisatie haar lot wil verbinden met dat der arbeidersklasse, I waartoe feitehjk de meesten hunner behooren, b.v. in geval van werkI staking of hongeropstanden. Naar het heette, doch het bericht is later I tegengesproken, had Tokonami, Minister van Binnenlandsche Zaken, 1 een twintigtal hunner leiders naar Tökyö laten komen om hun instructies 1 te geven. Doch, volgens de Japan Weekly-Chronicle van 16 October 1919, I is het een feit dat na hun bezoek elk der gasten van den genoemden Minister een shikishi kreeg, d. i. een vers door hem zelf vervaar] digd en op fraai karton geschreven, waarin zij werden herinnerd aan ■ hun beloften om voortaan te werken in het belang van den Staat. De aanvankelijke teekenen van leven van dit nieuwe pogen zijn niet te roemen. Deze kyökaku begonnen op te treden gelijk de gehuurde I twistzoekers, söshi, waardoor de thans heerschende politieke Seiyukai- partij berucht is geworden. Als huurhngen, wier aantal meerdere duizenden bedraagt, worden zij thans gebruikt in dienst der reactie, en 1 boden bereids hun diensten aan om de opkomende beweging voor algemeen dan wel meer uitgebreid kiesrecht, met geweld te fnuiken1). ■<*) Japan Chronicle-Weekly n Maart 1920. x64 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. De kyökaku1) zijn dus gebleven, terwijl de Samurai, als stand en bevoorrechte kaste, zijn verdwenen met het leenstelsel. Bij de afschaffing daarvan (25 Mei 1869) werden zij het kind van de rekening. Zij hadden niets geleerd dan den wapenhandel, en hun riddertrots kwam er natuurlijk tegen op om ander werk te leeren2). In plaats van de köku of balen rijst van vroeger schonk hun de Regeering schadevergoeding, een bedrag gehjk aan vier tot zes jaar tractement, betaald voor de helft in contanten en voor de rest in 8°/o rente gevende Staats-obhgatiën. Naar schatting ontving echter 94% der Samurai niet meer dan een jaarlijksche rente van ongeveer 60 gulden. Zij kregen vergunning om het dragen van zwaarden voortaan achterwege te laten, doch gaven tevens hun schitterende kleeding prijs, waardoor alle uiterlijk verschil was verdwenen en de Samurai geleidelijk opgingen in de volksmassa. De kloof in het volk, die meer dan 1000 jaren had stand gehouden, werd aldus gedicht. Wegens gemis aan zakenkennis en van het beheer van financiën, ongeschikt om behoorlijk hun brood te winnen in landbouw en nijverheid, was dat geld spoedig verdwenen en grijnsde de ellende hen aan; deze werd echter uit vaderlansliefde gedragen met „fortitude and resignatibn"8). Alleen het leger of de bureaucratie opende aan eenigen hunner nog een laatste toevlucht; anderen werden priester of geneesheer. Velen hunner kwamen echter in verzet tegen het nieuwe regeerstelsel, en in 1877 brak de geweldige Samurai-opstand uit, onder leiding van Saigö Takamori, die het land zware offers kostte aan geld en menschenlevens. Het verloop van dezen bloedigen burgerkrijg is te lezen in hoofdstuk XIV van mijn boek Japan, Indrukken van Land en Volk (1917). Ook hoe Saigö, als een bloedende stier plotseling terugkeerde naar zijn geboorteplaats Kagoshirna, in het land der Satsuma, en aldaar (24 September 1877) op de hellingen van den berg Shiroyama harakiri pleegde om zijn nederlaag niet te overleven. Steeds meer versmolt dus de erfelijke krijgerskaste met de gewone burgerij. Duizenden bleven in het leger, waarin zonder onderscheid van stand thans allen worden opgenomen, en vinden daar nog vaak gelegenheid om, als generaals en onderofficieren, hun moed te toonen, hun vechtlust bot te vieren. Nog meerderen verdienen hun bordje rijst als ambtenaar, en niet weinigen wisten alsdan op te klimmen tot de hoogste rangen. Ook in de moderne pers, onder de doctoren, ingenieurs en in l) Hun gemoderniseerde naam voorspelt weinig goeds. De aloude naam van Otokodate was zuiver Japansch en had ongeveer de beteekenis van „dappere kerel"; kyökaku is van Chineesche afkomst en beteekent edelmoedige helper der gasten (d. i. van hen die hulp behoeven). *) Prof. M. W. de Visser. Oud en Nieuw Japan p. 73. *) Brinkley. Japan dl. IV p. 301. 78. Bishamon, de deftige geluksgod, op bezoek. Prent van Suzuki Harunobu (1760—1770). Rijks Ethn. Mus. (Vgl. De Visser, Jap. Kleurendrukken I, 53). 79> Jonge dames in staatsiekleedij aan 't strand der zee. 80. Een elegant paar. éé—1. Prenten van Kitagawa Utaraaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. (Vgl. De Visser, Tap. Kleurendr. IV^70 en 82). HET BUSHIDÖ VAN DEN SAMURAI. 165 de rechterlijke macht, worden nog velen hunner afstammelingen aangetroffen. Bijna alle leeraren en predikers van het Christendom kwamen voort uit deze intellectueele klasse, terwijl honderden werk vonden als vertalers, als tolken en onderwijzers, wat ten slotte wijst op het gezonde zuurdeeg waarmede die adelstand was doortrokken. De pohtie-agenten behooren voor de overgroote meerderheid tot den stand der vroegere Samurai; zij zijn tegenover een ieder beleefd en behulpzaam, en voelen zich gelukkig in hun smaakvolle uniform. Van daar de groote eerbied voor de politie-agenten, dien men bij het Japansche volk nog steeds kan opmerken. Het uiterlijk en de houding van velen hunner herinnert nog sterk aan den tijd, toen hunne vaders de twee zwaarden droegen en met minachting neerzagen op het gewone volk. (Dr. de Visser l.c p. 72). Eén voor één werden de Samurai aldus opgenomen in betrekkingen, die in eigen oogen hun waardigheid zoo min mogehjk benadeelden. Zij kregen langzamerhand een moderne opvoeding, gelooven in weinig, en haten den vreemdeling met den overgeërfden haat der eeuwen1). Hun geest is echter in Japan nog geenszins verdwenen; hun idealen zijn meer of minder gemeengoed geworden van het gansche volk. Hun doodsverachting bleef een kenmerk van het Japansche ras zooals de voorgaande bladzijden getuigden; de overlevering van eeuwen bezit nog haar volle kracht. Bushidö was de levensleer der ridders, doch zij verspreidde zich onder alle lagen der bevolking, zelfs onder de dienstbaren*). Bushidö moet wel onderscheiden worden van militarisme. Ofschoon het niet gemakkehjk is Bushidö te omschrijven zooals het wordt begrepen door Japansche hersenen, heeft het een streldring tegenovergesteld aan agressief utilitarisme; in wezen is het gerechtigheid. Het is gewordende belichaming der idealen van het Japansche volk; kooplieden en landbouwers kunnen evengoed door het Bushidö worden geleid als krijgslieden. Met al zijn fouten en gebreken bezielt de geest van het Bushidö nog steeds de Japansche officieren. Dit bhjkt uit hun trotsche houding, hun stroef uiterlijk, hun taal vermengd met Chineesche zedespreuken uit vervlogen eeuwen; verder uit hun geveinsdheid, hun buitengewone ijdelheid, hun verachting van handel en industrie en van zuinig beheer der financiën, benevens uit hun vaste overtuiging dat buiten Japan alles minderwaardig is, en dat de militaire moraal is de eenige zedewet. Doch ook vindt men onder hen terug de goede hoedanigheden der vroegere Samurai: eerbied voor zijn meerderen en ontzag voor de hiërarchie; loyauteit tegenover den Mikado; onverschilligheid voor eigen lot; toewijding en kalmte bij hun aanraking met minderen; een meer dan ge- *) Mis. Hugh Fraser. A diplomat's wife in Japan (1899) p. 66. s) Het woord hökö beteekende den dienst van een dienaar voor ajn heer; het werd geleidelijk ook gebruikt voor huiselijke diensten, en hökönin beteekent bediende. i66 DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. woon geduld en uithoudingsvermogen bij de manoeuvres, die onze gemakzucht soms misdadig zou noemen, en die zij beschouwen als een oefenschool voor ontberingen en ellende. Dezelfde geest van Bushidö bevordert het streven om aan de vreemdelingen weer te ontnemen het beheer der handelszaken, waarvan zij zich vroeger meester maakten en deed de Conversie der buitenlandsche leeningen bespoedigen, die de vernederde bepaling inhielden van de garantie der douane-rechten1). Doch zullen deze deugden voor een arm en militair land gemakkelijk te bewaren zijn in een land dat zich industrialiseert en verrijkt? Zal men na fortuin te hebben gemaakt uit patriottisme, zich niet verder willen verrijken door een jacht naar nog grooter rijkdom? Wilde men in het oude Japan het verval eener eeuw kenmerken, dan luidde het: „de burgers snakten naar geld en de soldaten vreesden den dood". En Japan begint kennis te maken met den held der financiën, met de hartstochten van den zakenman, en met de zucht naar vrede en rust. De behoefte aan rijkdom en weelde wordt steeds grooter; zelfs de godsdiensten hebben geen vat meer op de zielen, en steeds sterker wordt de twijfel aan de waarde der oude zeden en gewoonten. Talrijke voorbeelden zijn aan te wijzen, dat kunstenaars en landbouwers hun plicht en eer deden gelden boven alle andere belangen, zelfs hun leven. Otokodate of mannen met ridder hjken geest, zijn ook onder de kooplieden te vinden; zelfs onder spelers en vagebonden komen gevallen voor van zelfopoffering ter wille van hun oydkata of leider; dit alles zijn even zoovele bewijzen van het bestaan van een hoogen graad van trouw ook in het gewone leven. De bloedwraak is door het Strafwetboek verboden, doch blijft daarom niet achterwege; zulk een moordenaar wordt door het volk steeds zacht beoordeeld. Het theater en de roman dragen veel bij voor de propaganda van het bushidö, want beiden vormen in Japan een zedeleer in actie; inbeidenstaan de Samurai in hooge eere. „Zooals de kersebloesem de koningin is onder de bloemen, zoo is de Samurai de Heer onder de mannen," is nog steeds het spreekwoord. De trouw aan den Mikado is thans gemeengoed voor allen geworden, nu allen als zijn onderdanen op gelijken voet werden gesteld. Een nieuw Japan verrees door de Meiji-revolutie, doch de geest van het Oude Japan is nog geenszins verdwenen; onder de Westersche kleeding klopt nog steeds een Oostersch hart. Nogi's leven en dood waren slechts een duidelijk symptoom van dat merkwaardige, scherpe, halfbewuste instinct, dat zulk een machtigen invloed uitoefent op het karakter der Japanners: de neiging en de behoefte Om het leven van het individu op te offeren aan eer en plicht. *) Louis Aubert 1. c. p. 279. V. LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. i. DE JAPANSCHE VROUW IN HET HEDEN EN HET VERLEDEN. Ehret die Frauenl Sie flechten und weben Himmlische Rosen in 's irdische Leben. SCHILLER, WÜRDE DER FRAUEN. Out of the deep and the dark, A sparkling mystery, a shape, Something perfect, Comes like the stir of the day. YONE NOGUCHI. Ondanks de grondige verandering der zeden en denkbeelden, die sedert een halve eeuw het Keizerrijk der Rijzende Zon tot in zijn grondslagen aantastte, is die schepping van het Oude Japan, de Japansche Vrouw, getrouw gebleven aan de traditie der eeuwen; is haar treurig levenslot niet noemenswaard verbeterd, noch haar onderdanig karakter ingrijpend gewijzigd. De vrouw werd ook daar wat de man van haar heeft gemaakt, en in wezen als een ander ras dan dat van den Japanschen man beschouwd. Er is dan ook misschien geen ander land ter wereld waar „de vrouw" zoo zeer verschilt van „den man" als Japan. Men kan werkelijk van twee naast elkander staande menschensoorten spreken: mannen en vrouwen, in karakter zoo geheel verschillend, in uiterlijk zoo uiteenloopend. Vooral voor Europeanen is dat mhetoogloopend;enterwijlmhun Club-kringen den Japanschen man heel wat verwenschingen naar het hoofd worden geslingerd, zal men over de Japansche vrouw slechts loftuitingen vernemen, haar „pretty manners, charming voices, her kindness and nice character", hooren roemen. Ja, een schrijver in het Algeméén Handelsblad van 13 April 1913, ging zoo ver van te beweren: „Ik ga van het standpunt uit dat wij, vreemdelingen, nooit achter het wezen van Japanners, mannen noch vrouwen, kunnen komen, dat het gele ras voor altijd een raadsel voor ons zal blijven; maar ik durf wel in het algemeen beweren, dat ieder die lang in Japan woont, hoe langer hoe meer • haat en verachting voor de mannen krijgt, en liefde en bewondering voor de vrouwen." Dat standpunt acht ik overdreven, wat wel nader zal blijken. Oudtijds (in de 12e eeuw), dus nog vóór het feodale tijdperk een aanvang nam, verkeerden de vrouwen in Japan in een zeer onafhankelijke positie, beklommen velen harer den Keizerstroon, bekleedden zij hooge ambten en stonden zij vooraan op het gebied der letteren en kunst. „Het is merkwaardig," aldus Prof. M. W. de Visser, „dat bij een Oostersch volk de vrouwen, althans die van de hoogste standen, zulk een vrij standpunt innamen. Zij heten de zorg voor huishouding en kinderen aan bedienden over, en wedijverden met de zeer verwijfde mannelijke hovelingen in i68 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. kennis en letterkundigen smaak. In poëzie hun evenknie, overtroffen zij hen verre in proza"1). Zelfs in later eeuwen, en vooral gedurende het tijdperk van bloei der Chineesche letteren, was de cultuur der inheemsche literatuur bijna uitsluitend in handen van het zwakke geslacht8). Namen als die der schrijfsters Sei Shönagon, Ono-no-Komachi en Murasaki Shikibu — om slechts enkele te noemen van meer dan duizend jaar geleden — zijn bekend bij allen die belang stellen in de Japansche letteren, en blonken als ware sterren aan het firmament. Ook de thans overleden • Keizerin-Weduwe nam een hooge plaats in onder de dichteressen. Een Engelsch professor gaf daarvan het volgende getuigenis: ,,ThepoetiyoftheEmpressDowagermustevertakeitsplaceamongworks of a very high order. lts lucidity of dicübn, directness of appeal, and warm lyrical quahty, revealing the soul of a great woman, with a heart of profound concern for the nation and of boundless sympathy with all mankind, all combine to place her Majesty in front rank among the poetesses of her nation." Niet minder dan 10 Keizerinnen worden vermeld, — waarvan de beroemde Keizerin Jingö in de 3e eeuw Korea veroverde — die in de historie een voorname rol speelden; in oude Chineesche boeken wordt Japan dan ook gekenschetst als „het Land der Vrouwen", als „het volk der Vorstinnen". De Salische wet werd eerst ingevoerd door de laatste Constitutie van het jaar 1889. Gedurende de ne eeuw waren het vrouwen die de wetten maakten; dichters noemden de vrouwen: „het cement der samenleving". De liefde, die thans in Japan slechts een ondergeschikte plaats inneemt, speelde in die tijden de hoofdrol in het leven der Japansche mannen en vrouwen8). Ook in de oudste geschreven oorkonde der Japanners, de Nihongi of het * Tijdperk der Goden, spelen de Godinnen een vooraanstaande rol. In die oude tijden bogen de vrouwen — wat thans de regel is — nooit hun knie voor den man, althans niet bij wijze van onderdanigheid; gedurende het Heian-tijdperk (794—1155) ontvingen alle kinderen, dus zoowel jongens als meisjes, een gehjk erfdeel. De vrouwen drukten haar stempel op de wetgeving: in vele gevallen werden zij niet uitgehuwelijkt, doch werden zonen van andere families aangenomen voor de dochters, waarbij zij hun eigen naam verloren, en die der vrouw moesten overnemen. In de wetten der Kamakura-shöguns (1200—1339) was bepaald, dat een man die zijn vrouw verliet al zijn eigendommen verloor, ten haren bate. Deze regeling van het eigendomsrecht droeg er veel toe bij om de macht en het prestige der vrouw te verhoogen. *) De invloed van China en Indië op de Japansche taal en litteratuur (1917) p. 15. ') Unser Vaterland Japan von Japanern (1904), p. 329. *J F. Challaye. La femme et 1'amour. DE JAPANSCHE VROUW IN HET HEDEN EN HET VERLEDEN. 169 De vrouwen van het Oude Japan genoten dus veel meer vrijheid dan die van het feodale tijdperk, hetwelk leidde tot een regime dat streefde naar de onderdrukking der vrouw en de vestiging van den man als Heer der schepping. De oud-Japansche godsdienst, het Shintö, schonk een voorname plaats aan de vrouw, en hechtte groote waarde aan haar deugden; en nog steeds worden de Zonnegodin en die van den rijst, evenals Kwannon de Godin der Barmhartigheid, in hooge eere gehouden en trouw aanbeden. Bij den bouw der Shintö-tempels moesten jonge maagden den bodem effenen en den arbeid aanvangen, en nog tegenwoordig dansen deze in de voorhallen der kerkgebouwen. Deze rol aan de vrouw toegekend, onderscheidt het Shintö van alle Oostersche godsdiensten, vooral van het Boeddhisme en van de leer van Confucius, die hun voor de vrouw zoo noodlottigen invloed tot in Japan deden doordringen. Door den godsdienst van Boeddha werd aan de vrouw alle hoop ontnomen; zij kon zich alleen louteren wanneer zij vooraf als man werd herboren. De Boeddhisten noemden de vrouw „een schepping der zonde", verraderlijk en wreed, die een leven van zelfverloochening moest leiden ten bate van den man; haar roeping was binnenshuis te blijven en voor het gezin te zorgen. De vrouw was immers een der vele boosheden van het leven, een symbool voor haat en jaloezie, en men waarschuwde tegen de liefde voor haar als de weg naar de hel; alle geslachtelijke omgang moest als zonde worden beschouwd. „Het uiterlijk eener vrouw is als dat van een Heilige," zegt een Boeddhistische stelregel, „doch haar hart is dat van een duivel." Volgens de zedewetten van Confucius, door de Japanners overgenomen, hadden de ouders, de onderwijzer en de Vorst aanspraak op de levenslange trouw en hulp van den man; zijn vrouw bevond zich op een oneindig veel lager standpunt1). De vrouw mag alleen denken aan het geluk van haar man; vrijheid om te beslissen over eigen lot en te beschikken over haar hart, wordt haar niet gegeven. Haar inferioriteit wordt luide verkondigd, want, schrijft Kaibara Ekiken (1630—1714), haar ondeugden zijn: ongezeggelijkheid, kwade inborst, lasterzucht, jaloezie en domheid. De man stond dus verre verheven boven de vrouw, door toepassing van het recht van den sterke over den zwakke; en in een zijner boeken heeft Confucius geschreven: „de hen welke 's morgens kraait, brengt ongeluk"8); zij moet dus zwijgend hare sloverstaak vervullen. Wat de zedeleer betreft, de beide hoogste eischen, door dien Chineeschen wijsgeer gesteld, n.1. trouw en gehoorzaamheid van den dienaar aan den meester en liefdevolle gehoorzaamheid van kinderen jegens hun ') B. H. Chamberlain, 1. c p. 336. *) Felix Baumann, Japaner Madel p. 129. 170 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. ouders, werden ook voor de Japansche ridders en hun vorsten de hoogste wet. De Shögun, niet de Keizer, was hun aller meester, en de ridders waren vazallen der leenvorsten. Zij moesten met vreugde hun leven geven voor hun heer, en alles opofferen ter wille hunner ouders. Deze ideeën strookten feitelijk beter met het Japansche karakter dan de Boeddhistische wereldverzaking. Wel bleven de monniken de onderwijzers van het lagere - volk, maar intellectueel Japan werd doordrongen van den Confucianistischen geest. Een uitvloeisel daarvan was ook het neerhalen van de vrouw, die nu niet langer zelfstandig optrad en als schrijfster lauweren behaalde, maar teruggetrokken en gehoorzaam aan haar man moest leven volgens de strenge opvattingen van de Chineesche zedeleer1). Japan heeft veel geleerd van China, doch alles wat het leerde voor zooverre het de behandeling der vrouw betreft, is als zuiver verhes te boeken. Het denkbeeld won veld dat, evenals in China, de deugd der vrouw moest worden bewaakt door opsluiting, waardoor haar weg naar verstandelijke ontwikkeling grootendeels werd afgesneden. In China mocht dat zondige onreine wezen, zonder zijn voorafgaande toestemming, haar man met de handen niet aanraken; hem geen voorwerp rechtstreeks overreiken; niet met hem in dezelfde kamer zitten, laat staan slapen, enz. De Japanners vonden vooral dit laatste veel te streng: ze slapen samen op den grond8). De vrouw wordt dus in Japan, evenals in bijna het geheele Oosten, behandeld als een ondergeschikt wezen. „La femme doit regarder sonmari comme son Seigneur et le servir avec toute la révérence, toute 1'adoration dont elle est capable. Le grand devoir de la femme, son devoir pour la vie, est d'obéir"8). Gehoorzamen is dan ook het eeuwige refrein, dat haar in de oor en klinkt: gehoorzamen als kind aan den vader, als vrouw aan haar man, als weduwe aan haar oudsten zoon, om van de schoonmoeder niet te spreken. De onbeperkte macht van den vader drukt als kind harder op de dochter dan op den zoon, en vrouw geworden zal men over haar hchaam beschikken voor de meest gewichtige zaak van haar leven, het huwehjk. Een huwehjk uit liefde is hoogst zeldzaam in Japan, als regel zijn het gedwongen huwelijken; en gelukkig nog voor het jonge meisje indien over haar niet voor andere doeleinden wordt beschikt, als geisha, dan wel voor een meer sombere wijze van leven in de fabrieken of bordeelen. De ontwikkeling der groot-industrie, die eenmaal het middel zal worden voor hare bevrijding, heeft tot heden toe de economische slavernij der vrouw eer doen toe- dan afnemen; volgens ofHcieele statistieken over 1917 behoorden 55,7% (niet minder dan 713.120) van de arbeiders in de l) Dr. de Visser 1. c. p. 34. *) Mitthefl. Deutsche Gesellsch. für Ost-Asiën, 1889 n. 41 p. 18. 9) Weulersse, le Japon d'aujourd'hui p. 276. DE JAPANSCHE VROUW IN HET HEDEN EN HET VERLEDEN. 17* fabrieken tot het vrouwelijk geslacht. In geen land ter wereld worden de vrouwen zoo vreeselijk uitgebuit en afgebeuld, zoowel in de fabriekssteden als op het platteland. Dat overwegen van vrouwenarbeid moet in een land als Japan nog te meer in het oog loopen, daar er ruim 600.000 meer mannen dan vrouwen leven en het aantal huwelijken er zeer talrijk is. Vrouwen worden echter in Japan gebruikt voor arbeid waartegen haar constitutie niet bestand is: het steenkool dragen voor stoomschepen, het trekken van zware lasten, het inheien van palen. Zelfs voor ondergrondschen arbeid in steenkoolen kopermijnen worden vrouwen en meisjes gebruikt, soms te zamen met dwangarbeiders en in mannenkleeding gehuld. Historisch is dit te verklaren, daar de Japansche vrouw van oudsher de rol van „werkdier" moest vervullen. In vorige eeuwen bij den rijstbouw, als theeplukster, voor het snijden van bamboe, het sprokkelen van hout en vooral bij de teelt van zijdewormen, waarvoor zij trouwens meer geschikt zijn dan de mannen. Het moderne Japan voegde daar nog bij den arbeid in fabrieken, op scholen, in hospitalen, timmerwerkplaatsen, benevens in banken, kantoren en bij spoorwegen, enz. Steeds werd de Japansche vrouw dus op de meest meedoogenlooze wijze economisch uitgebuit, was zij een middel van inkomsten in de hand van den man. Van oudsher gewend aan ontbering en zelfopoffering neemt zij, ten bate van vader, broeder of man, de zwaarste lasten op de schouders. Haar uiterst geringe behoeften stellen haar in staat te werken voor een loon dat voor mannelijke arbeiders onvoldoende is; en zoo ziet men jaarlij ksch duizenden dochters van arme boeren-families naar de fabriek verhuizen, terwijl de zonen op het land blijven dan wel naar de kazerne trekken. Na enkele jaren van f abrieksdienst, die meestal voldoende zijn om haar gezondheid te knakken, keeren de meeste vrouwen weer naar het platteland terug om te huwen en plaats te maken voor een nieuwen trek van vrouwelijke arbeiders. Ook dat brengt haar geen rust. Door landelijk Japan reizende komt men sterk onder den indruk van het belangrijke deel dat de vrouwen bijdragen voor de kostwinning. Vooral in de rijstvelden, die ongeveer 3 millioen chö (1 chö = 0,99 hectare) beslaan, ziet men ze van den vroegen ochtend tot den laten avond, naast de mannen, tot haar knieën in de modder staan, de rokken opgehaald, de onderbeenen gewikkeld in strak gespannen blauw katoenen broeken, de rijstaren plantende en herplantende, het onkruid wiedende, en wroetende in het onwelriekende slib. In de zijdedistricten moeten zij zorg dragen voor de rupsen en de cocons, evengoed als voor het spinnen der draden en het weven der stoffen; in de theestreken zijn de berghellingen, gedurende den oogsttijd, als bezaaid met jonge meisjes en oude vrouwen. Bij elk rustpunt langs den weg, hoe moeilijk bereikbaar en afgelegen ook, staat een vrouw gereed om U een 172 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. kopje groene thee te schenken; in de meeste hotels zijn lieve, aardig gekleede meisjes aangesteld om den reiziger het noodige comfort te bezorgen, en vaak is de eigenares van het Japansche hotel eveneens een vrouw. De vrouwen der boeren, der ambachtsheden en der kleine handelaren, bekleeden echter een naar verhouding betere positie dan de vrouwen uit de hoogere standen; zij genieten meer vrijheid en onafhankelijkheid. Werkende met en naast den man, vinden zij meer bezigheid en verstrooiing buitenshuis, genieten zij meer van het volle leven; in menig geval staat de vrouw zelfs aan het hoofd der zaken. Bij het toenemen der jaren toont haar gelaat meer wilskracht, meer individualiteit, meer genoegen in het leven, minder hjden en teleurstelling, dan dat van haar rijkere en minder hard werkende zuster. - Vroolijkheid werd in de Inlandsche wetboeken van weleer voor de vrouwen verplichtend gesteld; en vroolijk, vooral lachziek,zijnzij gebleven. Aan spotverzen op de vrouwen, — soms op bitteren toon geschreven — geen gebrek. Saito-man, een dagbladschrijver, heeft daarvan een heele collectie verzameld, waaruit slechts een enkel kan worden aangehaald: „Wanneer een huwelijksmakelaar (nakodö) een vrouw roemt om haar deugden, wees er dan zeker van dat zij leelijk is." - „De mannen lachen met hun hart, de vrouwen alleen met den mond." „Vrouwen met dunne lippen zijn leugenaarsters; die met dikke lippen lui en jaloersch." „Een vrouw die niet weet te bevallen aan haar man, laat hem steeds dwaasheden begaan." „Giftige insecten hebben schitterende vleugels; slechte vrouwen een mooi gelaat," enz. enz. De Japansche historie en legenden zijn vol met verhalen van slangen, die zich kronkelen, strengelen, bijten en vechten, als uitingen van vrouwelijke geesten, want de hartstochten der vrouw worden alsdan beschouwd als kenteekenen van haar slangenaard. Negen tiende van alle geestengeschiedenissen hebben vrouwen in de hoofdrol; betooverende plaatsen worden steeds bevolkt met vrouwengeesten, en bij na alle geesten van Japan behooren tot het vrouwelijk geslacht. In Oud-Japan heette het: „Er is geen rust voor haar in de drie werelden, in het heden, verleden noch in de toekomst." Of verder: „De vrouw heeft drie wetten van gehoorzaamheid in deze wereld; in haar jeugd bevelen de ouders, op volwassen leeftijd haar echtgenoot en op haar ouden dag de kinderen." Toch houdt, van alle Oostersche volken, de Japanner de vrouw nog het meest in eere; wel zal hij ze nooit beschouwen als zijn gelijke, doch de diepgaande minachting waaraan zij elders blootstaat is in Japan nooit haar deel, en de kinderen vinden er liefde en toewijding bij beide ouders. Vreemdelingen hebben een hoogen dunk van haar: talrijke malen hoort HAAR UITERLIJK. VTi men spreken van de fouten en onaangename karaktertrekken van den Japanner; voor de vrouw hebben zij slechts woorden van lof, achting en sympathie. Haar lot blijft echter beklagenswaardig. „Au Japon, rien n'est plus digne de pitié que la femme. Quand son mari lui parle, c'est un Daimiö, qui s'adresse a son serviteur. Tout ce qu'elle possède, elle 1'attribue a la munificence de son époux. Son existence même est un effet de la bienveillance de cette Majesté lumineuse"1). Na vele eeuwen van verdrukking zijn die vrouwen geworden „wonderen van zachtmoedigheid, bescheidenheid en zelfverloochening"*); haar liefde is niet uitbundig, doch zetelt diep in haar hart vol teedere gevoelens. Het zijri thans ideaal-vrouwen geworden: „the Japanese woman has probably no superior on earth as mother, wife, daughter, companion, in ah those virtues which mean self-effacement and self-sacrifice"3). En wil men het onverdachte getuigenis eener hoogstaande vrouw, die vele jaren in Japan leefde: „The Japanese girll She is a creature of so many attractive contradictions, with her warm heart, her quick brain, and her terribly narrow experience; with her submissions and self-effacements which have become second nature, and her brave revolts when first nature takes the upperhand again and courage is too strong for custom." En verder: „In real womanliness, which I take to mean a high combination of sense and sweetness, valour and humüity, the Japanese lady ranks with any woman in the world, and passes bef ore most of them"4). Zal de moderne beschaving haar redding brengen, dat teere, lieve schepseltje de plaats geven die haar toekomt? 2. HAAR UITERLIJK. Les mains de la nature De ses aimables dons La combla sans mesure. VOLTAIRE, HENRIADE. II y a des physionomies qui permettent de lire dans le fond du caractère. ETOILE. De mannen in Japan, waarvan velen met uitpuilende jukbeenderen, platten neus, kleine oogen, vooruitstekende tanden, grauwbruine huidskleur, zijn in onze oogen verre van knap, vooral wanneer zij Europeesche kleeding dragen; doch wederkeerig vinden zij de Europeanen, vooral die met blond haar, foeileehjk, terwijl zij zich zelf mooi vinden. Westerlingen, gewend aan meisjes die door hun sportleven er naar J) André Bellessort, La Société Japonaise (191a) p. 334. *) Alice M. Bacon. Japanese Girls and Women (1905). ») Rev. W. E. Griffis. The Japanese Nation in Evolution p. 93. *) Mrs. Hugh Fraser. A diplomatic's Wife in Japan (1899) p. 346 en 330. 174 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. streven den man te evenaren, leggen het bij aankomst spoedig af tegen de betoovering van haar pendant, de bevallige Moesmé, waarin het echt vrouwelijke zoo trouw is bewaard gebleven... En toch laat, hchamehjk beschouwd, de Japansche vrouw veel te wenschen over. „The percentage of those, who can emerge unscathed from the test of nudity is painfully small"1); in zittende houding, in het bad b.v., toont haar hchaamsbouw echter een fraaier uiterlijk. De beenen zijn naar verhouding tot het bovenlijf, te kort, vaak een weinig gekromd; de buste is meestal te weinig ontwikkeld, vooral bij vrouwen tte reeds aan een kind het leven schonken. Dit is vaak het natuurlijk gevolg van het te lang zoogen der kinderen, die soms drie of meer jaren lang de moederborst krijgen, wat ook haar spoedig oud worden moet in de hand werken. Dr. Stratz noemt als een harer lichamelijke gebreken de smalle heupen. Bijna allen zijn klein van gestalte, hebben een fijne en gave huid, vast vleesch, een lenig en bekoorlijk hchaam; prachtige zwarte haren met weelderigen groei en in smaakvolle kapsels te saam gebonden; schitterende donkere oogen en bijna altijd een fraai gevormden fijnen nek en mooie schouders. „Le cou découvert par le col du kimono,'' schrijft een kenner van het Japansche vrouwenras, „parait long, un vrai cou de cygne; les épaules sont tombantes, la poitrine basse, avec les seins pointus et légèrement tombants"2). Het haar der Japansche vrouw is zeer lang, vergeleken met dat der Europeesche vrouwen, en bereikt los gemaakt soms de kuiten; het is buitengewoon sterk en een gewild handelsartikel, ook in Europa8). Alleen geldgebrek noopt haar daarvan afstand te doen, want zij is daaraan zeer gehecht, en gebruikt het liever in de tempels als offer aan de Goden. Menige kabel van de klokken voor het front der tempels is van vrouwenhaar vervaardigd. Om de nagedachtenis der helden, gevallen indenoorlog met Rusland, te eeren, vroeg een kunstenaar, priester te Ösaka, aan de vrouwen hem vijf van haar langste en mooiste haren te zenden. Niet minder dan tachtig duizend meisjes en vrouwen gaven daaraan gehoor, en daarmede borduurde hij een portret van Boeddha, twee meter hoog, een toonbeeld van fijnheid, kunst en geduld. Vijf jaren waren immers noodig om dit tot stand te brengen4). Ook voor den bouw van den grooten Hongwanji-tempel te Kyöto schonken duizenden haar hoofdtooi om de zware balken naar boven te hijschen; en een Japansch spreekwoord zegt dat „met een touw van vrouwenhaar de grootste olifant geketend kan wor- *) E. J. Harrison. The fighting spirit of Japan (1913) p. 336. *} Bellessort. 1. c. *) In 1910 bedroeg de waarde van den uitvoer daarvan, vooral naar Frankrijk en NoordAmerika, meer dan één mülioen yen. *) Japon et Belgique. 1910—1911 p. 93. HAAR UITERLIJK. 175 den." De haren vormen het dierbaarste sieraad der vrouw en; waar zij zich aan misdaad schuldig maakt wordt zij niet ter dood veroordeeld, maar alleen tot het afsnijden van haar hoofdtooi. Zoowel bij mannen als vrouwen zijn in Japan twee verschillende menschentypente onderscheiden, met talrijke tusschensoorten. Het aristocratische type, het meest door de schilders vereeuwigd, is slanker en langer dan de Japansche uit de volksklasse; de huid is lichter van kleur, het hoofd dunner en langer, het voorhoofd hooger; en de oogen schijnen schuiner te staan door de plooien van de oogleden. De neus is fijner met een lichten haviksvorm; de mond is kleiner en de hppen zijn rooder van kleur. Haar uiterlijk nadert dan dat der mooie vrouwen van Andalusië. Niet weinigen hebben een even blanke gelaatskleur als de Duitsche Gretchen; de meest donkere gaan niet boven de Zuid-Italiaansche vrouwen en de nauwelijks bemerkbare stompe hoek der wenkbrauwen geeft „den schonen Gesichtern einen unbeschreibhchen Reiz" (Baumann 1. c. p. 9); „en profil" komen zij minder voordeelig te voorschijn. Doch oyer het geheel hebben zij een innemend gelaat en een verleidelijk uiterlijk, dat te danken is zoowel aan den vorm als aan de uitdrukking van haar gezicht. De vrouw des volks komt meer het Maleische type nabij. Zij is plomper van bouw, donkerder van kleur, het gezicht meer rond met breede jukbeenderen; de oogen zijngrooter,de neus opgewipt met groote neusgaten, en de geledingen meestal grover vooral aan de handgewrichten. Dorpsschoonheden zijn zeldzaam; de meeste meisjes die er goed uitzien zoeken betrekkingen in de steden, dan wel huwen jong. En bijna allen hebben „les pieds petits et adroits comme des mains, et des mains qui sont des menottes, et des bras fardés, et des gestes qui ne sont faits que de grace"1). „Regardez ces mains," schrijft een ander enthousiast Franschman (Bellessort 1. c. p. 290), ,4e chef d'oeuvre de la race: petites, minces, nerveuses et douces, des mains d'adolescente qui garderont jusqu'audernier jour leur souple élégance et commeladéhcatesse de tous les objets d'art qu'elles ont caressés. Quelle science de l'éventaill Quelle jouissance pour elles a palper les belles étoffesl Et ces mains qui savent être cruelles, avec quelle süreté légère elles pansent les blessures d'un ami!" En wil men het oordeel van een meer koudbloedig Nederlander: „Vooral hun handen zijn mooi. Doordat zij bij het opstaan van hun zitkussen op de vingertoppen steunen, vormen hun handen gestrekt 'n fraaie concave lijn. De hand wordt het meest volmaakte instrument genoemd; de Japansche hand is ongetwijfeld het toppunt van volmaaktheid. Na het bad kunnen velen elk vingerlid afzonderlijk bewegen, b.v. de hand strekken en alleen de vingertoppen buigen. De voeten der meeste Japanschenzijn minder mooi,al zijn ze nimmer door schoenen misvormd. *) Ludovic Naudeau. Le Japon Moderne (1909) p. 296. 176 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Bij het zitten is de voet gekromd, waardoor de spieren op de wreef sterk ontwikkeld zijn, wat den voet plomp maakt." Lieftallig in haar bewegingen, een glundere glimlach op het gelaat, fluisteren zij wel wat zacht met haar kleine mondje, dat zij nauwelijks openen, want luid spreken achten zij een teeken van ruwheid en geschiedt alleen door de lagere klasse. Toch kan men hare gemoedsstemming herkennen uit de wijze waarop zij spreekt en dit door buigingen doet vergezeld gaan. Veel uitdrukking is op het gelaat niet te lezen, want 't geldt nog steeds als een bewijs van goede manieren om, evenals ten tijde der Samurai, de grootste vreugde en de diepste droefheid te verbergen door geen spier te vertrekken. Doch haar oogen en haar lach verraden vaak duidelijk wat in haar omgaat, en „c'est par la bouche de ses femmes que le Japon sourit aux étrangers; c'est avec leurs yeux qu'il les cajole et les enchante," schreef Naudeau terecht. Doch meer nog bekoort zij door haar voort-; durend goed humeur, haar hef karakter, haar nette manieren, haar goedhartigheid en haar zachtheid, door haar afwezigheid van alle hebzucht en gierigheid benevens door haar voorkomendheid: „sa beauté est faite de son inaltérable douceur." Met haar gaat het leven zijn gang rustig en bedaard, zonder verwikkelingen, zonder geveinsdheid, zonder geschillen, rustig als de loop van een kalm beekje. De Japansche vrouw, schreef mij Dr. Herman ten Kate, die lange jaren gehuwd was met een Japansche, en wiens hart gebroken werd door haar overlijden, is „een echte vrouw gebleven." „Auf .dem Boden des heiteren, freundlichen japanischen Temperaments ist dabei eine ideale Frauenblüte erwachsen: gehorsam, sanftmütig, geduldig, pflichteifrig, gütig, selbsdos, opferwilhg, hingebend, in den höheren Standen sehr zurückhaltend, aber, wie zahllose Beispiele zeigen, mit einem tapferen Herzen. Wie diese moralischen Eigenschaften sich körperhch in hebenswürdiger Anmutwiederspiegeln,istsobekanntdasz man nicht dabei zu verweilen braucht"1). En Lafcadio Hearn, die eveneens een der vrouwen van Dai-Nippon tot levensgezellin had verkoren, noemt ze: „the sweetest type of womanhood known to the world". De zoogenaamde zedeloosheid der Japansche vrouwen noemt Dr. Rathgen, op diezelfde bladzijde, „ein albernes Marchen"; doch in Japan geschiedt het samenleven buiten huwehjk in het openbaar, terwijl het in Europa in het geheim plaats heeft. Ook is dan de onderlinge verhouding geheel anders en ontzaggelijk veel beter dan in Westersche landen meestal het geval is. Het schoonheids-ideaal der Japanners wijkt af van het onze; in hun oogen moet een mooie vrouw voldoen aan de volgende eischen: niet te dik zijn noch te mager, en goed in haar vleesch zitten, niet te lang (hoog*) Prof. Dr. Karl Rathgen. Staat und Kultur der Japanern p. 103. HAAR UITERLIJK. 177 stens 5 voet), doch slank; een nauwe borst, kleine handen, voeten en dijen; het hchaam Hauw gebogen en alle ledematen gelijkmatig ontwikkeld. Het aangezicht ovaal als een dunne meloen en plat rondom de oogen om aan het geheel een zachte uitdrukking te geven; hooge doch smalle wenkbrauwen met zware wimpers, zullen dat air van onderworpenheid nog vermeerderen. Het voorhoofd hoog doch breeder aan de basis en een weinig spits toeloopende, evenals de verheven en sneeuwwitte pyramide van den Fuji-san, wiens vorm vaak ook te onderkennen is aan de wijze waarop de haren een deel van het voorhoofd onbedekt laten1). De neus, ietwat laag staande aan zijn wortel, dun en flauw gebogen, wijst op de afwezigheid van te heftige hartstochten; de ooren gelijkmatig gesneden en met niet te kleine oorlellen. De hppen (die nooit een kus leeren kennen) dun, zacht gebogen en rood, moeten blinken als de glans der kersen, die alleen worden geteeld voor het genot der oogen. De blanke teint moet de doorschijnendheid hebben van het ivoor, waaruit de kunstenaars zulke wonderschoone voorwerpen weten te beitelen. De haren lang en zwart; en onder een zware haarwrong moeten donkere oogen schitteren als het lak der tempelsieraden; de tanden hefst klein en gelijk van lengte. De hals dun, lang en licht vooroverbuigend, de stem zacht, terwijl bij eiken lach twee kuiltjes op haar wangen moeten te voorschijn komen. Het gracieuse in de bewegingen der Japansche vrouwen wordt door velen aan den dans toegeschreven; wel oefenen zich daarin slechts weinigen, doch het aanschouwen daarvan oefent zijn invloed uit op de andere vrouwen. Verder onderscheiden bijna alle Japansche vrouwen, behalve die der laagste klassen, zich door de sierlijke woordenkeuze en den weiluidenden toon waarop zij een gesprek voeren, waaraan steeds veel bewegingen, doch geen handgebaren gepaard gaan. De natuur schept slechts uiterst zelden zulk een type van volmaakte schoonheid in de oogen der Japanners, doch dan worden het toilet, het kapsel, het blanketsel en poeders te baat genomen om een handje te helpen. En, vreemd genoeg naar onzen smaak, met de rozeknop levert het beeld van ontluikend schoon, doch het valeriaankruid en de lelie. Als de mooiste thans nog levende vrouw beschouwen de Japanners de Barones Kujö Takeko, dochter van een voormahg Abt van den Nishi-Hongwanjitempel te Kyöto, waartoe alleen personen van Keizerlijken bloede worden gekozen. Haar heldere oogen en vuurroode hppen, haar fijne wenkbrauwen en roze wangen, deden haar beschouwen als een incarnatie van de Nyorai, door haar steeds trouw aangebeden. Haar schoonheid wordt vergeleken met den rijken en betooverenden kersebloesem en met de edele houding van de witte lelie. Gehuwd met prins Kuji Yoshimune, reisden zij *) Okakura. Die Japanische Volksseele (1906) p. 29. ï78 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. naar Engeland, doch de jonge vrouw kwam alleen terug naar Japan. Haar man bleef zoogenaamd achter om zijn studiën voort te zetten, doch werd verliefd op een blonde Engelsche schoonheid, die hem drie kinderen schonk; en reeds meer dan tien jaren wacht prinses Takeko te vergeefs op haar ontrouwen gemaal. Zij wacht slechts op haar echtscheiding om haar hoofd kaal te scheren en als non haar verder leven aan den dienst van Boeddha te wijden. Intusschen maakte zij verzen, waarvan een bundel onder den titel,, de Gouden Bel" (Kinrei) verschenen, terecht de aandacht trok om hun poëtische waarde en door sympathie met haar droevig bestaan. Ofschoon feitelij k onvertaalbaar, volgen hier toch enkele harer verzen, opgenomen in de Japan Chronicle Weekly van 2 September 1920. When the evening mists endose See, the moon is high o'erhead, Purple mountains in the west, Risen while I strayed in dreams. Sadly do I seek repose— Many empty hours have fied, Unrefreshing, lonely rest. Void for want of love me seems. I, alas! too young to know, Yet when night returns again Parted from him with a smile. Comes again my sore distress. For they told me he would go I would teil him of my pain Only for a litde while. And deny my loneliness. What is life? a fleeting token Gossips put me oft to shame, Hardly worth a day's endeavour. Making my affairs their theme, But a pledge should not be broken Yet I cannot harshly blame, For it binds our souls for ever. Like a tale my life must seem. Now I gaze abroad, and lol What am I then but a blade East and west with vapours dim! Tempered in these drops that freeze. Spring is here again, but no He for whom myself was made Sign of love renewed from him. Never seeks me, never sees. Dreaming, o'er the world I roam, Thinking of him night and day, Even to England's capital Tlunking of him day and night, Far away across the foam... I hve here so far away, See! the cherry-blossoms fall. He beyond all hope and sight. Year bij year I pass alone Thrust aside as I have been Ne'er, mayhap, he thinks of me. That is not the worst to bear, Yet when autumn's breezes moan But to be forgotten clean, My love they bear him constandy. This is stül my heaviest care. Had I wings as has the dove, I would fly on joyful quest. I would fly where bides my love, And with him would be at rest. HAAR UITERLIJK. 179 In Kyöto en omstreken, of in het algemeen in het westelijk deel van het hoofdeiland, naderen zij het meest het aristocratisch, ietwat meer Mongoolsche type; het haviksneusje, de goed uitgesneden oogen vol uitdrukking, het fijne mondje, mooie tanden en een regelmatig ovaal gelaat, worden daar veelvuldig aangetroffen. Het schijnt een feit te zijn, dat de standaard van schoonheid der vreemdelingen verandert bij langer verblijf in Japan. Aanvankelijk valt haar bruine huidskleur niet in den smaak der Europeanen; evenmin de afwezigheid van een korset dat de charme van haar figuurtje beter zou doen uitkomen. Ook de hangende slippen van de kimono en de breede buikband (obi), van achteren in een grooten knoop te saam gebonden, wat haar bij hét dragen van een opperkleed gebocheld doet schijnen; haar slepende gang en waggelende tred, dragen in onze oogen, althans in den beginne, evenmin er toe bij om haar schoonheid te roemen. Later evenwel beginnen Westerlingen tot hun eigen verbazing langzamerhand de vrouwen van hun eigen ras ruw, plomp, hoekig, vinnig, aanmatigend en onhandig te vinden, vergeleken met de kleine, teere, zachtaardige en gracieuse Japansche dames, met haar „beauty quite enchanting". Dan worden zij, zooals ik eenmaal een Gezant op zijn afscheidsfeest hoorde uiten,in onze oogen: „the most captivating women of the world". Hoor hoe Ludovic Naudeau haar beschrijft toen zijn plicht hem naar elders riep: „Elles sont ce qu'il y a de plus parfait au Nippon. De ce mystérieux jardin insulaire penché vers les tropiques, et toujours battu par les flots sonores d'un Océan qui se lamente de se sentir illimité, elles sont les beaux oiseaux multicolores, les voix qui caressent, les perles palpitantes, les fleurs quirient.Et,quandsonnellieuredudépart,alorsseulementnousnousapercevons que le beau joujou a une intelligence, un coeur, des sens, et que sa petite ame s'est installée dans la nötre. Et nous commencons a souffrir"1). Want de kleine bevallige Japansche vrouw wint het hart der Europeanen door haar zacht humeur, door haar betooverende beminnelijkheid en haar liefdevolle voorkomendheid. Geen andere eerzucht schijnt haar te bezielen dan gelukkig te maken die haar omringen; zij is op de gansche oppervlakte van den aardbol „la plus souriante des femmes et qui sait se faire aimer". Doch hare bevalligheid komt alleen duidelijk uit, wanneer zij aan de Japansche kleedij getrouw bhjven, wat trouwens, in het land zelf,vrijwel de algemeene regel is. De goede smaak der vrouwen wees haar den juisten weg, terwijl een steeds toenemendaantalmannennogmaar steeds niet kan inzien, dat een rok en hooge hoed hun eenvoudig een bespottelijk uiterlijk geven. De kimono drapeert op elegante wijze het hchaam der Japansche vrouw, dat daardoor vrij blijft in zijn lenige beweging; zij laat den fraaien nek vrij met het bovendeel van den hals. Wanneer de benedenpanden van *) Le Japon Moderne (1909) p. 295 en 310. i8o LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. elkaar gaan wordt het onderbeen zichtbaar; het is om dat te voorkomen,dat zij de voeten nauwelijks optilt en metdeteenenbinnenwaartslooptwathaar gang den bovenvermelden vorm geeft. Zedigheid kenmerkt steeds haar optreden; de plooien van haar kleed vallen recht neer, zoodat noch hals noch heupen de aandacht trekken en hare vormen zooveel mogehjk verborgen blijven. Evenmin als haar kleeding, mag haar gelaat de zinnen prikkelen. De Japansche kleeding is wonderlijk goed aangepast aan de eischen van het klimaat, aan haar bizonder physiek, en helpt de gebreken daarvan weg te nemen; geen fraaier en vroolijker gezicht dan een groep jonge meisjes in feestcostuum. Alleen bij het werken is dit minder geschikt. Wel schijnt het hygiënisch te wezen, waartoe het steeds Echter maken van de vroeger veel te zware en voor de gezondheid bepaald nadeehge obi, die een soort kussen op den rug vormt, nog zal bijdragen. Want het „mens sana in corpore sano" komt steeds meer bij hen in eere, en wordt dan omschreven als: „kenzen naru tamashi wa kenzen naru shintai ni yadonu"1). Haar goede keus van kleuren is van oudsher bekend, en de bonte mengeling daarvan doet ons aan poppen denken, waartoe de in grillige vormen hoog opgestapelde haardos het zijne bijdraagt. De Japansche vrouw behoort tot de weinigen ter wereld, die voor haar opschik geen metalen draagt, noch gesteenten of andere sieraden; haar voorname luxe is de obi, waarvoor de fijnste zijde wordt gebruikt. Gedurende de laatste jaren begint daarin echter verandering te komen en zijn er velen dol op ringen, en dan vervaardigd van zuiver goud en dus zoo zacht dat men ze tusschen de vingers kan kneden; mooie haarpennen waren reeds sedert eeuwen in gebruik. Haar kleederen worden geparfumeerd met iets dat doet denken aan den zwakken geur van pruime- of kersebloesem, dien men nog ruikt nadat men haar is voorbij gegaan. Ik ging U voorbij, ongemerkt, niet eens mijn oogen durvende opslaan naar U, doch op mijn kleed blijft de geur hangen, zoet als die van den pruimebloesem. 3. DE GEISHA. Ainsi que ce marin Qui, n'ayant plus de gouvernaü. Courait la passé de Yura2). Hélas! je ne sais oü je vais Sur le grand chemin de l'amour. SHIN-KOKINSHÜ. De geisha behoort niet, zooals vele Europeanen meenen, tot de beroepscourtisanes voor een ieder te koop; het is een artiste waaraan de landsge- *) Letterlijk vertaald: de vaste wil goede gezondheid zal blijven. a) Yura ligt langs de kust van het eiland Awaji, waar woeste golven rennen door een nauwe zee-engte. 87. Een dansende geisha. 88. Geishadans en samisenspel. gi. Ophangen der lantaarns in een thee- ga. Wandeling in een bloementuin, huis te Shimizu (Tökyö). DE GEISHA. ï8ï woonte een groote mate van vrijheid heeft gegeven op sexueel gebied. Zij kan zich laten onderhouden door rijke aanbidders; zij kan beminnen of laten beminnen alleen door hefde gedreven, dan wel — en dat was in vroeger jaren vaak het geval — hare kuischheid trouw bewaren. Het woord geisha beteekent letterlijk vertaald „een welopgevoed, ontwikkeld" persoon. Wat de geisha eigenlijk zijn, welke rol zij spelen in het leven van den Japanner, de meeste Europeanen weten daar weinig van, want slechts weinigen hunner komen met werkehjke geisha in aanraking. De geishastand is in Japan in aanzien en heeft grooten invloed op velerlei gebied; sommigen harer speelden een rol in de historie, en zij vormden steeds een dankbaar onderwerp voor schilders, dichters en tooneelschrijvers. Haar zending is het leven op te vroohjken door zang, dans en muziek; de goede vormen in eere te houden; uit te blinken bij de thee-ceremonie en het ikebana of bloemenschikken; ook door oude legenden te verhalen, kwinkslagen te uiten en mooie verzen voor te dragen. Haar geheele opvoeding is daarop ingericht om door beoefening van alle fraaie kunsten het dagelijksch leven van den Japanner omhoog te heffen. In godsdienstige processies — waarbij godenbeelden worden rondgedragen in kostbare draagstoelen van schitterend lakwerk — spelen zij, vooral in Kyöto en Nagasaki, een voorname rol én wandelen zij op hooge klompjes (geta)1) in groepen mede, statig en langzaam voet voor voet vooruit schuivende, volgens de strenge regelen der etikette. Op het gelaat — door het blanketsel zoo bleek als dat van een spook—geen zweem van expressie; zij gelijken meer op steenen beelden, in weelderige en bonte pronkgewaden gehuld. Bewonderd en gevierd door de groote menigte, spreken Engelsche vrouwen van haar als de „shameless leaders of infamy in the big city", als de „glorined advertisements of human degradation", als de „Queens of Sin"2). Al weer een bewijs hoe hemelsbreed de Japansche begrippen van zedelijkheid en oirbaarheid, vooral wanneer het de vrouw geldt, uiteenloopen met Westersche opvattingen. Geen Gouverneur-Generaal zal dan ook het voorbeeld volgen van Graaf Terauchi, Gouverneur van Korea, die alle geisha van Seoul ten Paleize op de thee had genoodigd, en er trotsch op was aan enkele vreemdelingen, waartoe ook ik behoorde, deze pronkjuweelen van Japansche schoonheid te toonen. Ministers en Staatsheden huwden, o. a. Prins Katsura, meermalen geisha, die zich dan dadehjk op den achtergrond stellen en het kluizenaarsleven der gehuwde vrouw aanvaarden. *) Dat loopen op deze hooge en zware houten sandalen „hachimonji ni aruku" (de figuur van acht wandelen), is op zich zelf reeds een moeilijk aan te leeren kunst. 2) Fischer. A Woman alone in the Heart of Japan (1906) p. 40. x8a LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. , In de straten waar veel geisha vaak te samen wonen, is, na het vallen van den avond, niets en niemendal dat het oog trekt. Zij zijn smal en veel rustiger dan andere straten; een nauwe gang gehjk, waarin 's avonds het donkere houtwerk der gevels en de gesloten deuren doen denken aan den ' duisteren corridor van een mailstoomer. Meestal hebben zij meer dan één verdieping, doch dat merkt men niet op, daar alleen de benedenverdieping eenigszins verlicht is door de lantaarns die achter de papieren paneelen der deuren hangen, en door een lantaarn met den naam van het huis aan den straatkant. Diepe stilte heerscht er meestal; slechts enkele lantaarns werpen eenig licht op den weg; de meeste bewoonsters zijn trouwens afwezig, en wonen een of ander feest bij waarop zij niet kunnen worden gemist. Soms hoort men het melankoheke geluid van de samisen, waarop een leerlinge zich oefent, dan wel uiting geeft aan haar gevoelens: „De droeve minnezang in den Japanschen nacht, De samisen-muziek van hartstocht en van tranen! De droeve harteklacht door duisternis en liefde!"1) Binnenshuis zal men steeds het beeld van een katje vinden, dat één poot naar voren strekt en daarom het maneki-neko, „het wenkende katje" wordt geheeten. Dat is de huisgodin der bewoonster, die geluk en zegen moet brengen, en ongeveer de rol speelt van bij ons het hoefijzer boven de deur. De tempels van Inari, wier dienaar de Vos is, worden — als • reeds vroeger vermeld — met hetzelfde doel door de geisha steeds trouw en vaak bezocht. , Sommige „Ta-va" te Kyöto, eerste klasse prostituées, een paar dozijn slechts in aantal, zijn geheel en al opgegaan in de oude traditie van het tijdperk der'samurai, want zij haten den vreemdeling met een vurigen haat. Zij dragen prachtvolle gewaden uit oude tijden en staan bij de Japanners in hoog aanzien; doch voor den Ketöjin „harigen Chinees", (schimpwoord voor vreemdelingen) bhjven zij onzichtbaar. Toen enkele jaren geleden een Russische Groothertog hen wilde zien en daarvoor een groote som geld uitloofde, weigerden zij allen. Mijnerzijds ben ik daarin geslaagd, doch maakte de echt Japansche omgeving, de verlichting met kaarsen en de onverstoorbare ernst waarmede eenige plechtstatige bewegingen werden gemaakt, meer indruk op mij dan die vertegenwoordigsters van Oud-Japan zelf, in hare sombere Meeding. Een veel aardiger gezicht is het bezoek, dat groepjes fraai en bont uitgedoste geisha den tweeden dag van het Nieuwejaar brengen aan vriendinnen en kennissen om haar geluk te wenschen. Voorafgegaan door een aankondiger die de deuren voor haar opent, op den voet gevolgd door haar jeugdige leerlingen, de maiko, en door een bediende metregenscherm, *) Hadland Davis. Mythen en legenden van Japan (1916) p. 310. DE GEISHA. 183 gehuld in kostbaar geborduurd zijden opperkleed, opvallende onderkimono en kleurrijke obi van goudweefsel, bewegen zij zich door de straten, vol bewondering aangestaard door de voorbijgangers. En deze bewondering verdienen zij ; van veler harer is het uiterlijk deze ten volle waard. Haar raison d' être is dekoratief te zijn, bevallig en bekoorlijk; daarvoor beschilderen zij haar gelaat; verven sneeuwwit den hals; sloven zich uit voor fraaie kapsels waarin prachtige haarspelden, en dragen zij schitterend gekleurde kimono met smaakvolle obi en sierhjke waaiers. Doch bij dat alles behouden zij haar vrouwelijke waardigheid en vormen zij een der meest liefelijke verschijningen van het Japansche vrouwendom; gracieus in al haar doen en laten. Die van Kyöto nuttigen alleen rijst in den droge op de bergen geteeld, die wel minder voedend is dan de gewone rijst der natte velden, doch waaraan wordt toegeschreven, de „finesse immatérielle de leur visage et leur petit air de songe" (Bellessort 1. c. p. 48). Het is voor haar, dat de zijdewormen hebben gesponnen de fijnste draden; voor haar dat de wevers hebben geweven de meest waardevolle stoffen; dat de ververs hebben gekleurd de fraaiste ceintures; de kunstenaars gewrocht de meest artistieke waaiers en de goudsmeden gesmeed de mooiste ringen. Vroeger wandelden zij blootsvoets op hare sandalen, soms een smalle strook papier „tanzaku" in de hand om gedichten op te schrijven gewijd aan de maan, den nachtegaal, den pruimeboom en soms aan haar liefde. Zoo b.v. voor ons „de liefde overwint alles", het volgende vers: „Niemand werpt zaden op een rots; doch de denneboom groeit er!" Een ander vers getuigt van diepgaande kennis van het menschelijk hart: ,,De wensch om te worden vergeten door hem die men hef heeft, is voor de ziel een veel zwaardere taak dan te beproeven hem met te vergeten." (Kimiko) En om te getuigen dat liefde alleen waarde geeft aan het leven: Den ich den Liebsten Darf nennen, wenn er meiner Nicht mehr gedenket, Ach — wie so nutz- und ziellos Musz dann mein Leben werden!1) De gestorven geisha worden als bloemen herboren: Les fleurs sont de petites ames de mousmés d'autrefois, vaines de leur beauté sans faiblesses: Bouddha, pour punir leur fierté, les force a parer d'autres femmes!*) l) Kentokko. Des Madchens Klage. *) Félicien Champsaur. Poupée Japonaise p. 363. x84 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 4. HAAR OPLEIDING. Haar opleiding is zwaar en van langen duur, want zij moet een flink deel van de zoo omvangrijke Japansche literatuur beheerschen, en zich oefenen in alles wat het vrouwehjk geslacht aantrekkelijk maakt. En eveneens moet zij volkomen op de hoogte zijn van elk woord en elk gebaar van alle oude Japansche dansen. Reeds in haar prille jeugd, op haar zesde of zevende jaar, wordt zij als leerlinge verkocht aan een dame op leeftijd, die in de meeste gevallen in haar jonge jaren zelf een beroemde geisha is geweest. Deze betaalt aan de ouders van de kleine leerling-geisha eene som als schadeloosstelling voor het afstaan van hun dochtertje, dat dan als maiko ' voor eenige jaren bij haar in dienst treedt. Zij kan dit contract niet verbreken, tenzij een rijk huwehjk of liaison haar in staat stelt de kosten harer opleiding terug te betalen. Is dat niet het geval, dan is het voor haar zoo goed als onmogelijk dit leven te verlaten, waarin zij haar beste jaren moet slijten. Zij wordt gevoed, gekleed en opgevoed — en dat gedurende 12 tot 18 jaar — in een huis alleen door geisha bewoond, en staat voor de rest harer jeugd onder strenge discipline. Eiken dag moet zij zich oefenen in etikette, in bevallig optreden, in vriendelijk spreken en dansen; en vele uren moet zij doorbrengen met het van buiten leeren van talrijke liederen met hun gezang. Ook moet zij verschillende spellen kennen, het bedienen bij diners en bruiloftsfeesten; en de kunst om zich smaakvol te kleedenen er hef uit te zien. Elke gave der natuur op het gebied van geest of hchaam moet ontwikkeld worden tot het voor haar hoogst bereikbare peil. „Zij moet vroeg opstaan en heeft een vaste dagverdeeling. In den morgen worden haar oude Japansche legenden, sproken en gedichten onderwezen, die zij later in haar dansen moet leeren uitbeelden. Daarna wordt zij gekapt, 't geen een uur in beslag neemt, waarna tegen acht uur ontbeten wordt. Na het ontbijt krijgt zij zangles en worden dansen ingestudeerd, meestal door een oude geisha, die naderhand gehuwd is en op deze wijze den man de zorgen voor het gezin helpt verlichten. Ook leert de maiko met kleine stokjes op een soort trommel slaan voor het bespelen van dit instrument, de tsuzumi, die veel van een grooten zandlooper heeft en met perkament bespannen is, waarop zij met de palmen der handen en de vingertoppen in een eigenaardige rhythme trommelt. Meestal worden deze muzieklessen gegeven door een blinden muzikant. Het treft den tourist, hoe vele van deze blinde muzikanten, die tevens meestal masseur zijn, men aantreft in Japan. Nooit mag de maiko, hoe bedreven ze overigens zijn mag, in het openbaar dansen, zingen of muziek maken, vóór zij volleerd geisha is. In den namiddag worden eerst weer balladen HAAR OPLEIDING. 185 en gedichten bestudeerd en tegen half vier gaat ze naar het badhuis." „Rood als gekookte kreeften komen de maiko uit het bad, drogen zich en trippelen op hunne houten schoentjes en slechts dun gekleed, zelfs in het koude seizoen in eene dunne katoenen yukata, naar huis met hun netjes-saamgebonden bundeltje doeken, enz., in de hand. Thuis gekomen wordt toilet gemaakt en gekapt en zeer dikwijls moet de maiko dan naar een theehuis of naar de woning van een voornaam heer die een diner geeft. Hare wangen zijn gepoederd, de hppen rood geverfd; zij helpt de bedienden in het aanbrengen van spijzen en dranken en duizend kleinigheden; en een zwerm maiko zet zulk een eetpartij altijd luister bij. Aan het diner aanzitten, zooals de geisha, mogen zij echter nimmer. Zij worden per uur betaald, krijgen bovendien meestal een extra fooi, doch moeten alles afdragen aan haar meesteres. Wordt het diner in een theehuis gehouden, dan zitten de maiko wel aan kleine tafeltjes, rooken cigaretten en doen alsof zij heete „sake" drinken. Sake is eene zeer geestrijke likeur, uit rijst gebrouwen; het goedje is zoo sterk dat de kleine maiko er meestal niet veel van naar binnen kan krijgen"1). Na enkele jaren ontaardt de tucht zelfs in wreedheid. Haar stem is wellicht buigzaam genoeg om de vreemdsoortige liederen der Japanners te zingen, doch mist de daarvoor noodige kracht. Dan moet zij in ijskoude winternachten op het dak der woning klimmen en daar zingen en spelen tot haar bloed zich uit de vingers perst en haar stem sterft in haar keel. Het doel is dan bereikt: zij vat een afschuwelijke verkoudheid, en naeen tijdperk van schor fluisteren is de klankvan haarstemveranderd en dezesterker geworden. Dan is zij geschikt om in het pubhek te dansen en te zingen. Haar eerste verschijning in het openbaar heeft meestal plaats op een leeftijd van 12 tot 13 jaar, en nog vele jaren later gaat alles wat zij wint naar haar eigenares. Zij bezit dus niets, niet eens de kleederen die zij aan het hjf heeft, wel schitterend van kleur doch vaak van zeer goedkoope stof haar duur aangerekend, evenals de samisen, die haar bijna nooit verlaat. Haar nachtelijk leven neemt een aanvang; en zelden ziet zij, eenmaal danseres geworden, de zon opkomen. Zij heeft dan geleerd sake te drinken zonder ooit daarbij het hoofd te verhezen, en te vasten soms uren lang, zonder eenigen hinder daarvan te ondervinden. Geleidelijk klimt zij op, van rang tot rang; haar succes is alleen afhankelijk van haar meer of mindere bekoorlijkheid. Omstreeks haar zestiende jaar wordt de maiko tot geisha bevorderd, want zij heeft dan alle kunsten geleerd noodig om te bekoren; dan valt de beslissing welken weg zij zal inslaan, want haar kuischheid bleef ongerept. Eenmaalgeishageworden,begintvoorhaareennieuwleven,waarbijverschillende wegen voor haar open staan, die zullen beslissenover haar volgend leven. *) Haagsche Post 25 September 1915. x86 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Behalve in de zeer ingewikkelde Japansche beleefdheidsvormen, moet zij goed thuis zijn in het schikken van bloemen, ikebana, moet zij de v eischen kennen voor de thee-ceremonie, cha-no-yu, en de etikette bij de wierookpartijen. Het ikebana is een kunst reeds 13 eeuwen oud en bestaat in het rangschikken van bloemtakken dan wel gesneden planten in vazen, op een wijze dat zij een of ander idee tot uitdrukking brengen, hetzij verdriet of vreugde, liefde of rouw. Voor een huwelijksfeest b.v. neemt men rechtopstaande takken en bloemen van duurzamen aard: dennen, bamboe, pruimetakken en verder camelias, lelies en chrysanten, die men allen hun natuurhjke gedaante laat behouden, terwijl in andere gevallen vaak takken worden gebogen en verwrongen op de meest fantastische wijze. Bloemen die snel haar bladeren laten vallen, boomen bekend voor hun herfsttinten, dan wel die tweemaal per jaar bloesem vertoonen, zijn, als onheilspellende symbolen, bij een bruiloft uit den booze. De thee-ceremonie is misschien de meest samengestelde van alle feestelijkheden; een streng decorum en gescherpt geheugen zijn daarbij vereischte, en zij is nog steeds een der meest geliefde ontspanningen voor de keur van het Japansche volk. Elk voorwerp daarbij gebruikt, heeft zijn eigen plaats waaraan streng moet worden vastgehouden. Dit geldt zoowel voor het lage tafeltje uit hout van den moerbeiboom vervaardigd, als voor de borstels, de gong, het mandje voor houtskool, de vuurtang, wierookbrander en waterketel, het lakhouten doosje voor de thee, de bamboe lepels en het vuurscherm. De plechtigheid zelve werd reeds vroeger op bladz. 118 beschreven. De geisha, evenals alle meisjes die na moeizaam onderwijs deze uitvoeren, leeren er door haar gedachten te concentreeren, zich zelf te beheerschen en zich bij alle gelegenheden rustig en waardig te gedragen. De ceremonie geschiedt zoo langzaam en met zulke gelijkmatige bewegingen, dat men er zich over verbaast geen muziek te hooren; zij schenkt den toeschouwers gemoedsvrede en rust. Meestal neemt deze plechtigheid eerst een aanvang na afloop van het Japansche diner, waarbij de geisha al weer een voorbeeld geven voor het handig en bevallig omgaan met de eetstokjes en bij het drinken van sake uit kleine houten kommetjes. Soms gaat aan de cha-no-yu nog de wierookceremonie vooraf. Bij dit gezelschapsspel, de kiki-kö, worden vijf verschillende soorten wierook genomen, die elk een nummer krijgen en een naam; de aanwezigen moeten dan de volgorde raden waarin de wierookkaarsjes worden verbrand en dit op een stuk papier schrijven. De winnaar krijgt dan een prijs. Zoodra de reukzenuwen verstompt geraken, snuift men azijn om deze te doen herleven. In vroegere tijden werd aan deze ceremonie vrijwel uitsluitend deel genomen door monniken, priesters en edellieden, thans HAAR OPLEIDING. 187 is zij een afleiding voor velen. Als gereedschappen werden daarbij alleen kostbare kunstvoorwerpen gebruikt, terwijl strenge voorschriften elke beweging daarbij regelden. Een ander talent waarin sommige geisha uitmunten, is het van buiten leeren van korte, doch veelzeggende verzen van niet meer dan 31 lettergrepen, de ata. Om in zulk kort bestek eenig denkbeeld te uiten moet dit eenvoudig wezen, en wordt veel aan het nadenken van den hoorder of lezer overgelaten. Eenige voorbeelden, in nauw verband met het geishaleven, mogen hier volgen: Het eerste doet denken aan het: „non ce n'est pas le jour" uit de opera Romeo en Julia. Wenn Du die Schmerzen Der Liebestrennung ahntest, 0 Morgenglocke, Du würdest heber lügen, Statt sechsmal anzuschlagen! Een edelman aan het Hof van den Mikado te Kyöto, schreef in 1235 over vervlogen liefde: „The flowers and my love Passed away under the rain, While I idly looked upon them: Where is my yester-love?" One no Komachi. En het volgende wordt beschouwd als een der beste onder de Uta-verzen ooit in Japan geschreven: „Alas! my face betrayed The secret of my love. All men ask me why 1 am so sad." Taira no Kanemori. De meeste inspanning wordt van de maiko vereischt voor het aanleeren van muziek en dans. Het allereerst oefent zij zich op de kleine trommel in den vorm van een zandlooper, de tsuzumi, die tegen den linkerschouder geleund, met de hand wordt geslagen en steeds in zwaaiende beweging wordt gehouden op de wijze der Spaansche tamboerijn. Nauwelijks 8 tot 9 jaar oud, worden de leerlingen reeds medegenomen naar gastmalen om daar op de trom te slaan. Daarna volgt het bespelen van de samisen en later de velschillende andere instrumenten, als een groote trom op een schuine stellage geplaatst waarop met stokken wordt geroffeld; verder de koto of de Japansche harp met 10, dan wel 6 of 13 snaren; de biwa of luit, de viool en de fluit. i88 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. De samisen — die wel eenige overeenkomst heeft met de rebab op Java, — is echter de meest populaire van de Japansche muziekinstrumenten, en daaraan kunnen door bekwame hand een groote variëteit van klanken worden ontlokt. Zij kan worden omschreven als een guitaar met drie snaren van kattenpezen vervaardigd, en van verschillende dikte. Deze zijn gespannen op een bijna vierkant klankbord met houten wanden van den kweepeer- of eikeboom verkregen, en met twee bodems van kattenhuid vervaardigd. De vioolkam is gemaakt van hoorn en het breede pennetje om op de snaren te tokkelen van ivoor of schildpad. Het halsstuk der samisen is met het manuaal uit één stuk rood hout vervaardigd, en wordt in de linkerhand gehouden om met de andere het instrument te bespelen. In onze ooren is het geluid aldus verkregen weinig muzikaal, hard, en weinig of met tot ons gemoed sprekend, doch langzamerhand gewent men aan die vreemde akkoorden en vergoedt de lieftalligheid der speelster het minder liefelijke der muziek. Veelzijdig begaafd, niet zelden snugger en goede menschenkenster, wordt haar conversatie door de Japanners vaak gezocht voor het verstand dat daaruit spreekt, benevens de geestige en prettige wijze waarop zij haar meeningen weet te uiten en haar hoorders weet in te palmen. Tal van Japansche spreekwoorden geven daarvan getuigenis: „De tong eener vrouw is een zwaard dat nooit rust;" dan wel: „de tong eener vrouw is nauwelijks drie decimeter lang, doch kan dooden een man van vijf voet hoog," enz. Doch tenslotte is in dè meeste gevallen de geisha wat de mannen van haar maakten: een speelbal die terug wordt gekaatst; en vaak leerde men haar evengoed als het spelen van ken (een gebaren-spel), koto en samisen, ook spelen met de harten van dwazen. Dat belet niet dat sommige vreemdelingen een hard en wreed oordeel over haar durven vellen: „She is," schrijft Reginald J. Ferrar, „she is the cold and calculating Demon-cat, ever on the prowl for her prey; her sweet smiles, the dainty remoteness of her charm, are but the mask set upon her callous and selfseeking soul. Indeed, she is soulless, rather; a creature of ice and steel, with no human power of pity and tenderness, for all the winsomeness of her ways. She is Salome, dancing away the heads of Youth. Behind that candid gaze lurks a pitiless devil of ambition and greediness. For in the inspiration of her frenzy she knows no fear, nor hesitation, nor weakness. She ceases to have thought for herself, but becomes one white and purified flame of passion. Either she must buy love, or sell it—either love, or be loved." „Look the other way when the geysha smiles," raadt een ander, want „he who falls in love with her has come to the end of happiness." Doch meestal hebben deze vreemdelingen dat van hooren zeggen, want weinige g5« Een kinderfeestje. 97—98. Wandelende en koutende geisha. HAAR OPLEIDING. 189 hunner leerden de werkelijke geisha kennen, dan wel kunnen deze voldoende beoordeelen. Deze strenge beoordeelaars vergeten verder dat maar al te dikwijls — zooals nader zal blijken — de geisha naar winstbejag en dus prostitutie worden gedreven door anderen; dat zij niet vrij zijn in hun doen en laten; en velen haar dwingen hun althans een illusie van hefde te schenken. „De ramour," aldus Bellessort1), die een billijk standpunt inneemt, „de 1'amour dont ces danseuses et ces musiciennes personnifient les jeux cruels et tendres, elles ont parteis teut le désintéressement et aussi toute la ruse et toutes les perfidies. Elles savent que, si le coeur de la femme est pareil a la plante qui fleurit sur 1'eau, le coeur de rhomme est changeant comme un ciel d'automme. Quand le renard, que les Japonais adorent et redoutent, veut mettre le comble a ses maléfices, il se métamorphose en geisha. Elles ruinent les fils de familie; elles font pleurer les épouses et les mères, on les rencontre partout, dans les rues oü elles passent au trot de leurs coureurs; dans les restaurants, dans les réunions mtimes et les banquets officiels, autour des jeunes gens et des graves personnages: ce sont les feux-follets du désir." Belangeloosheid is bij haar niet zeldzaam, zij blijft ten slotte een Japansche vrouw, waarvan zelfopoffering ten bate van anderen een heerschende karaktertrek is, evenals zorgeloosheid voor den dag van morgen. Chöchö tobu yal Kono yo ni nozomi nai yö ni! Zie de vlinder! hij fladdert rond, alsof hij niets meer had te verlangen hier beneden2). Hoe vaak maakt zij sbchtoffers zonder het te willen, vooral onder de Japanners, die zoo gaarne den gebraden haan uithangen en verkwistend worden in het gezelschap van geisha. En hoe menigmaal brak zij een hart en verwoestte zij een gezin, met uit gewilde wreedheid, doch door het aloude minnespel van man en vrouw, waarbij de hartstocht het gezond verstand benevelt8). In deze practische en materialistische eeuw vielen vele geisha „martyr to her lovefire"; bezegelden zij de trouw harer liefde door een vrijwilhgen dood. Niet zelden waarschuwt zij een dinger naar hare gunst, dat zij reeds een minnaar heeft, waarvoor de volgende dodoitsu d. i. volkslied, dan dienst doet: „Zeg het hem, ik smeek u, deel het hem mede. Zeg hem dat ik leef in tranen." Haar aantal is in de laatste jaren sterk toegenomen. Voor Tökyö alleen, telde men in 1898:2.646 geisha en 422 machiai; in 1909 echter 3.938 en *) André Bellessort. La société Japonaise (1912) p. 334- •) Lafcadio Hearn. Kwaidan. Stories and Studies of strange things p. 203. s) II est curieux que 1'amour qui, dit-on, donne de 1'esprit aux filles les plus simples, fasse faire tant de sottises aux hommes les plus intelligents. (Jean de la Fontaine). 190 LEVENSLOTEN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 883, dus een toename van 1.753 °f met 57°/o* Gedurende den oorlog en door het ontstaan der narikin (O.W.-ers), is deze toename nog sneller geworden, blijkbaar uit het tot stand komen van nieuwe geisha-wijken, ofschoon reeds in 1913 het aantal geisha voor geheel Japan tot ongeveer 41.000 was gestegen1). En deze allen kennen geen anderen plicht, dan om het leven der mannen gezelliger en aangenaam te maken, want dat is haar levenstaak geworden. 5. DE TAAK DER GEISHA. De voorname taak der geisha is het leven der mannen op te vroohjken, hun afleiding te verschaffen en genot; haar geheele opvoeding is daarop gericht. Zij maken „the world much sweeter than in the natural orders of things it could ever possibly be"2). Een Japansche feestmaaltijd is in den aanvang stil en vrij vervelend, doch verandert dadehjk zoodra de geisha — gevolgd door hare maiko, die de samisen en de maskers dragen — komen binnen trippelen. Van elk Japansch banket vormen zij een onafscheidelijk deel; zij worden dan gevraagd om „haar gezicht te laten aanschouwen". Groetend en buigend, schuiven zij naar de plaats waar zij hare kunst zullen vertoonen. Er komt leven op het feest, waar een ieder zit neergehurkt aan zijn eigen tafeltje. Men staat op, vormt groepen; en de sierhjk uitgedoste poppetjes, met haar blank gelaat, haar hooge wenkbrauwen en roze wangen, lachen, babbelen nu bier dan daar, steeds sake schenkende in de kleine bekertjes, die dan worden geruild en over en weer geledigd met diepe buigingen. Doch ondanks deze schijnbare kameraadschap blijft het strenge decorum trouw gehandhaafd, en geen Japansche gast zal — geheel anders dan in Europa — hoe vol zoeten wijns hij ook moge wezen, trachten die vrouwtjes te streelen, die „menschehjke bloem" aan te raken. Weldra staan de geisha, in den regel een drietal, alleen in het midden van de zaal, en halen zij klagende tonen uit de drie snaren van haar instrument, weerklinkt een hed teeder en droefgeestig. Zij dienen voor het vermaak van anderen, doch zichzefve vermaken zij niet, ondanks haar voortdurend en vroohjk gelach. ) „Heureuse de dormir, paree que, dans le rêve, On n'est pas obligé de sourire sans trève, Elle sourit a tous pour ne pas en pleurer, Mousmé d'illusion qui ne peut se leurrer." Rire d'Eventaire. ') Japan Times 16 Januari 1915. *) Lafcadio Hearn. Glimpses, etc. p. 32a. DE TAAK DER GEISHA. *9* Thans wordt al die zielesmart verborgen, lustig roffelen zij op de trommel, tokkelen zij de samisen; en weldra vangt het dansen aan, na eenig inleidend gezang. De Japansche dans laat zich niet met enkele woorden beschrijven, daarvoor is een uitvoerige studie noodig, die trouwens meermalen werd gemaakt. Het onderwerp van den dans wordt aangekondigd; de geisha plaatst zich met het gelaat naar den wand, haar rug naar de toeschouwers, die in ademlobze stilte het naderende schouwspel afwachten, en als zij zich omkeert is het of een ander wezen voor u staat. Want dan moet zij voorstehen den Geest der Bergen, dan wel de Spin, den jongen Samurai, den Geest van den wind of het water; een ander maal den armen visscher Urashima-tarö, den dans van den Leeuw, de eenzame Vrouw in het woud, enz... en die rol houdt zij vol tot aan het einde. Haar dun gewaad fladdert rond haar hchaam; haar voeten bloot of in witte sokken gehuld, schuiven geruischloos over den bodem; elke beweging hoe snel ook is nauwkeurig afgepast. De pupillen van haar donkere oogen rollen triomfantelijk heen en weer, want zij voelt dat in hare mystieke schoonheid belichaamd wordt het hoogste symbolisme van haar volk. Wat zij doet is feitelijk meer acteeren, dan wat wij Westerlingen met onzen Two-Step en Foxtrot, dansen noemen; acteeren vergezeld met veel wuiven van sleep en waaier, en met een spel van oogen en gelaat, teeder, fijn, bedwongen, geheel Oostersch te noemen. Het wassen van het zaad wordt aangeduid door van den bodem opstijgende gebaren; de bevruchtende regen door het langs het hjf laten hangen der handen; de zonnestralen door het uitstrekken der armen over de aarde. Elke dans belichaamt, op poëtische of dramatische wijze, eene geschiedenis, een sage of legende. Elegant als de Gavotte, heeft haar dans iets koninkhjks, is hu gracieus en elegant, en half bedeesd, half verleidend, streelt hij de oogen en houdt het gemoed in spanning. De waaier krijgt in hare handen een fantastisch leven. Nu eens met forschen slag geopend, herinnert hij aan de gebiedende gebaren der ijzeren waaiers, vroeger door krijgslieden gedragen. Dan weer, zijn bladen half geopend en zacht bewogen, doet hij denken aan de grillen eener mooie vrouw, en om beurten beschermt hij geheel ontplooid de samenkomst van een jongeman met eene courtisane of bedekt de statige bewegingen en den dommen lach van een ouden bözu (monnik), dan wel trilt voor het vroolijke gelaat eener eerzame huismoeder. „Confidentiel et provocant, furtif et solennel, et, dès qu'il se renfermait, baton merveilleux battant la mesure a rhéroïsme et a 1'amour"1). Zoo licht zijn hare bewegingen, dat een dichter vreesde, dat de wind deze feeëngestalten zou wegvoeren boven de wolken: *) Bellessort 1. c p. 374» LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. „Du Wind des Himmels Der Du den Wolkenweg wülst Wehend verschlieszen, Ein Weilchen möcht ich bannen Der Madchen Prachtgestalten!"1) Er bestaan enkele ruwe, meer voluptueuse dansen, als de Kappori, — in afzonderlijke kamers door dronken Japanners wel eens gevraagd, — doch in gewone omstandigheden en voor meer talrijke toeschouwers houden zij zich steeds aan de mooie oud-Japansche overleveringen en gewoonten, en deze zijn volkomen vrij van alle ergerlijke houdingen en gebaren. „Bevallig als een lelie," noemde haar Brownell2), „die door den adem van den herfstwind wordt bewogen. Zij boog zich heen en weer en haar waaier fladderde om haar heen als een door haar afgerichte kapel; haar handen wuifden als de vleugels van een vogel." Het beste kan men de Japansche dansen, en dan op groote schaal, leeren kennen door een bezoek aan de Miyako-Odori, in de opleidingsschool voor geisha te Kyöto, jaarlijks gehouden van 3 tot 23 April. Ineen ruime zaal is aan het eene einde een tooneel gebouwd en twee hanamichi (bloemenwegen), die langs de beide zijwanden (evenals in alle andere theaters) een doorgang naar de scène vormen. Aan de rechterzijde zitten, in knielende houding met donkere stemmige gewaden, tien zangeressen, elk met een samisen; vlak daar tegenover, links, een andere groep van tien die op de trommel slaan en de tsuzumi, aldus te zamen het orkest vormende. De danseressen bestaan uit twee en dertig, allen in gehjke bontkleurige kleeding, jonge geisha van vijftien tot achttien jaar, die dan haar intocht doen, in twee helften langzaam langs de hanamichi dansende, tot zij elkaar op het tooneel ontmoeten, om dan gezamenlijk te vertoonen een rijke opeenvolging van de meest gracieuse houdingen. De décors van den achterkant van het tooneel stellen voor prachtvolle landschappen, beroemde tuinen, tempels van Kyöto, het Biwa-meer, enz., waarbij in deze maand der kersebloesems, de geliefde sakura-no-hana een voorname rol spelen, en die meermalen worden verwisseld gedurende elke voorstelling. „Les danseuses, plus parées encore que les musiciennes, les cheveux piqués de fleurs et bijoux qui tremblent; un éventail dans chaque main, rose ou doré, glissent comme des princesses de fantaisie sous des flots de brocart. Je ne reverrai jamais une pareüle harmonie de sons, de couleurs, de chants, de gestes, d'étoffes précieuses et de petites mains enfantines. Le printemps des montagnes est descendu dans la plaine, et la, au sein même de la nuit, je le tiens sous mes yeux avec ses papülons, *) Dr. Julius Kurth. Japanische Lyrik p. 20. 2) Brownell. Japansche Karaktertrekken p. 287. DB TAAK DER GEISHA. 193 ses fleurs, ses soies ardentes, ses visions d'or et sa vieflle musique enamourée, oü crie le désir"1). • • ; Welk een verschil met de Europeesche dansen en dan tennadeele van deze! „De Europeeschen dansen met hun voeten, om niet te zeggen met hun beenen; de Japansche vrouwen vooral met haar armen," (Chamberlain 1. c. p. m). Onze dansen missen in de oogen der Japanners alle waardigheid, welvoegehjkheid en gratie; een hunner schrijvers vergeleek die met lampreien, die zich kronkelen op den waterspiegel, dan wel met vlooien springende op een ledikant! De houding en gebaren spelen een hoofdrol bij den dans der geisha; het is een opeenvolging van standen, fijn als de beeldjes vanTanagra. De handen, lang en mager, wuiven met zijden sjerpen; ontvouwen waaiers, sluiten ze, werpen ze in de lucht en vangen ze weer op; de voortdurend in beweging zijnde ledematen vormen een aardig contrast met de onbewegehjkheid van het gelaat. Haar gebaren schijnen niet de minste inspanning van de spieren te eischen; in werkelijkheid eischen zij een langdurige studie en een zorgvuldige oefening. Haar gratie, die spontaan lijkt, als de vleugels van een vlinder, is een uiting van hare kunst, doch juist de volmaking van deze kunst is het zich verschuilen achter den schijn van natuurlijkheid. De dans is geenszins het monopolie der geisha; het is soms de broodwinning van straatzangers, dan wel een godsdienstige plechtigheid, zoowel in de tempels der Shintö als van de Boeddhisten, waaraan dan soms meisjes van hoogen adel deel nemen. Ook de boeren kennen rondedansen als bij de Bon-odori beschreven, doch overigens is — als regel — de dans voor Japanners uitsluitend een genot voor de oogen en dansen «8 niet mede. Sedert den aanvang van het Japansche ras en van het begin zijner beschaving, werd de dans gehuldigd als een kunst van gehjke waarde als de dicht- en schilderkunst. Van de oudste tijden zijner geschiedenis af, toen zelf s de godinnen dansten, werd dit gebarenspel■ ingeweven in hun godsdienstig en in hun kunsdeven, en daarom zijn de Japanners zoo vol bewondering, wanneer lieftallige geisha zingen en dansen de verhalen en geschiedenissen zoo oud als Japan zelf; zij beminnen den dans omdat zij daaraan zooveel hebben te danken. De zang der geisha kan geen genade vinden voor Westerschen smaak; hij is ons geheel vreemd en verscheurt het oorvlies door zijn schokkende geluiden, nu eens scherp van toon en dan weer onnatuurhjk laag voor een vrouwestem, nu eens langzaam en trillend, dan weer snikkend, vol hikken en klaagtonen, om soms te eindigen in een soort geknor en gemiauw. De gezongen hederen hebben soms weinig poëtische waarde nochbeteekenis, het zijn dan meer woordklanken, waarvan het rhythme en de maat moeten *) Nuits Japonaises p. 47. 13 194 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. dienen om de stappen en de gebaren van den dans te begeleiden. Het volgende vers is daarvoor een typisch voorbeeld: Deeply dipping deep In the rain-fed river's tide, Robe and stole we dye. Rain it r aineth, yet, Rain it raineth, yet, Rain it raineth, yet, Dies the colour never more; Never fades the deep-dyed hue. Mayebari. De muzikale aesthetika der Japanners wijkt even ver af van de onze als hun toonladders; een melodie is voor ons nauwelijks daarin te vinden. In inheemsche harten schijnt zij sommige teedere snaren aan te raken en hen tot in het diepste der ziel te beroeren, zoodat zij vaak aandrang gevoelen om met gezang te antwoorden. Is men meer gewend geraakt aan deze exotische klanken, dan snakt men er naar de beteekenis te leeren kennen van deze liederen, waarin meestal een melancholische toon wordt aangeslagen. Zachte lettergrepen door heven mond gezongen, een beroep doende op onze menschehjke gevoelens, verdienen wel nadere aandacht en vinden waarschijnlijk, bij meerdere kennis en gewoonte, ook hooge waardeering. Wanneer men daarvan de vertaling leest, loopen zij niet zooverre uiteen met de liefdeliederen van andere landen; de inhoud boeit ons dan ook ongetwijfeld. Hoe schalks weten zij den vreemden gast te bespotten met haar: Oh, thread of my life, Be torn off now if it must! I fear in longer life My secret would be hard to keep. Shikishi Naishinnö. Dan wel in antwoord op overdreven liefdesbetuigingen: You say you see me in your dreams; but if you really were in love, you would not even sleep; much less dream! Haar volle kracht komt beter tot zijn recht in de poëzie, waarvan de geisha zulke keurige vertolksters zijn en onuitputtelijk wat haar voorraad aan verzen betreft. Een der mooiste hauta, fragmenten van liederen, meestal van amoureusen aard, is dat waarin de minnaar wordt geschilderd, die op een kouden wintermorgen, terwijl het landschap wit is van de sneeuw, door het venster kijkt alvorens te vertrekken. Zijn geliefde DE TAAK DER GEISHA. 195 verstopt zijn Ziaoriof opperkleedomhemhetweggaantebeletten, enditmislukkende klampt zij zich vast aan zijn kimono, en de blinden op een kier zettend wijst zij met den vinger naar de koude en dikopgestapelde sneeuw: „In vain thy cloak do I hide, Love, And in vain to thy sleeve do I cling; Wilt thou no longer abide, Love, Nor givé me for winter, fond Spring? I push back the snow-burdened land: O Love, wilt thou leave me thus lighdy, And choose the cold snow for my hand?" 1) Er zijn veel soorten van liederen, en in niet alle is de geisha geoefend, doch allen doen haar best om de dodoitsu goed te leeren. De meeste dezer liederen bezingen de liefde en, al weer kenmerkend voor Japan, meestal > de liefde van een meisje voor een man, daar het sterke geslacht het beneden zijn waardigheid acht teedere gevoelens voor de vrouw te uiten. De talrijke dodoitsu zijn een openbaring voor het menschehjk karakter in Japan, niet zoo gemakkelijk uit andere bronnen op te diepen, want het lied door de vrouw gezongen geeft niet alleen inzicht in haar hart, doch meer nog in het hart van haar minnaar, daar zij bijna alle door mannen zijn gedicht. Zelf zullen deze mannen de liederen niet eens neuriën, doch bij de geisha bewonderen zij het talent en den betooverenden eenvoud waarmede zij over hare hppen rollen. Reeds in de 17de eeuw dichtte Tagaya Masahiro het volgende hed: As for this world,— Would that I had the heart Of the sea-gull who has learnt to sleep alone Amid the turmoil of the wavesl Ook het halsstarrige vuurvliegje, dat zich niet laat verdrijven, heeft zijn vers: „Ah, (the cunning) fireflies! being chased they hide themselves in the moonlight." Want minnende harten weten zich steeds te vinden: Even while praying together in front of the tabiets ancestral, Lovers find chance to murmur prayers never meant for the dead! Al is deze niet altijd bestendig van duur: Too joyful in union to think, we forget that the smiles of evening Sometimes themselves become the sources of morning-tears. (Lafcadio Hearn, Glimpses on Buddha fields). *) Arthur Waley. Japanese Poe try. 196 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Hoe vaak ook het tegendeel wordt beweerd: All things change, we are told, in this world of change and sorrow; But love's way never changes of promising never to change. En al ontsnappen daaraan slechts weinigen: He who was never bewitched by the charming smile of a woman, A wooden Buddha is he—a Buddha bronze or stone!') Soms wordt de treurige zijde van het geisha-leven onder woorden gebracht: hoe mannen liefde voor haar huichelen en haar dan wegwerpen als een bundel verdroogd gras, doch daardoor den wortel harer hefde niet kunnen uitroeien, ondanks de zelfzucht, de wreedheid van den vroegeren minnaar, die haar nu veracht: „Haru no wakakusa Like a blade of young grass, plucked Tsumi suterarete up and thrown away, in the soil of my Tsuchi ni omoi no soul the root of love remains." Ne wo nokosu! En niet alleen door haar gezang weten zij de gezelschappen op te fleuren, doch ook door haar gesprekken, want de geisha is de eenige van alle vrouwen des lands, die de kunst van conversatie verstaat en daarin nooit versaagt. Vooral om deze reden gingen tal van aanzienlijke mannen er toe over een huwehjk te sluiten met deze aardige zangvogels. Anderen maken daarvan gebruik om zaken te doen, daar men in Japan redeneert, geheel anders dan bij ons: eerst het vermaak en dan de zaken! dan wel: „met honing vangt men meer vliegen dan met azijn." En daarom noodigt menig Japansch koopman een cliënt uit tot een gezellig dinertje, waarop dan een paar allerliefste geisha als honing moeten dienen. Bijna ieder Japansche Zakenman, schrijft de reeds aangehaalde correspondent van de Haagsche Post, heeft één of meer geisha in zijn dienst, wien hij een vast maandehjksch salaris uitbetaalt en met wie hij op goeden voet staat. Het salaris dat hij haar uitbetaalt, verschaft hem echter alleen een recht van voorkeur: de geisha blijft geheel vrij in onbezetten tijd met anderen uit te gaan, te dansen en te zingen, mits op welvoegelijke manier. Wordt dan zulk een gastmaal aangericht met het oogmerk zaken te doen, of om politieke redenen, dan worden twee van de allerliefste geisha naast den gast geplaatst, die zeer goed weet waarom zij aanzitten. Zij probeeren al haar trucjes en listen om den gast in te palmen, er wordt overvloedig sake en andere dranken geschonken; en heeft de gast éénmaal onder getuigen zijn woord gegeven inzake eene transactie, dan zal hij dat immer houden, ook al was hij niet geheel nuchter. Dr. Nitobe, een hoogstaand en vooruitstrevend man, aarzelt niet te l) Arthur Waley. Japanese Poetry. ioo. Een andere vrouw met het opmaken van bloemen bezig LEVENSLOT DER GEISHA. 197 erkennen, dat bij den tegenwoordigen toestand der vrouwelijke opvoeding in Japan, de geisha een maatschappelijke noodzakelijkheid is te achten. „Ik moet," schrijft hij in de Fujin Gwahö, „wat men daarvan ook denken moge, den nadruk leggen op de onmisbaarheid van geisha onder de tegenwoordige omstandigheden. Ik ben geen bewonderaar van haar, niet in het minst; doch zoolang de gewone Japansche vrouw in gezelschap niet even bekwaam is als de geisha, kunnen wij deze hulp om de genoegens der samenleving te vergrooten, niet missen. Willen de dames de geisha verbannen, dan moeten zij haar maatschappelijke kunsten (social arts) aanleeren"1). Zij geven den Japanner wat zijn wettige vrouw hem niet geven kan en — hoe worden zij daarvoor beloond? 6. LEVENSLOT DER GEISHA. Nami nohana ni Having found it difficult indeed to perch upon Tomari-kanetaru, the foam-blossoms of the waves,—alas for Chöchö kana! the butterfly1). De geisha zijn artisten, en dan nog wel artisten die ten slachtoffer vallen aan ergerlijke uitbuiting. Zij leven meestal te zamen in kleine groepen, en hunne engagementen worden gesloten door tusschenpersonen, kemban, een soort arbeids-bureau door hen voor het gemak betaald. Doch meer nog wordt zij afgeperst en uitgezogen door allerlei bedriegers, en valt zij ten prooi aan een heirleger van bloedzuigende harpijen, zoodat al het geld wat zij verdient daaraan wordt versnipperd, en zij vrij wel alleen zwoegt voor de hebzuchtige parasieten die op haar kosten leven. Tot kort geleden ontving zij niet meer dan één yen voor twee uur zingen en dansen, terwijl het de gewoonte is geen geschenken „hana" aan te nemen van de gasten, doch dit door den gastheer te laten regelen. Slechts m aristocratische bijeenkomsten als b.v. in de Maple^Club te Tökyö, waar ik als gast der vroegere Daimyö van Satsuma een Japansch feest mocht bijwonen, wordt haar een behoorlijk honorarium uitgekeerd. De maiko van acht tot tien jaren, die meestal alleen de kleine handtrom bespelen, krijgen nog minder, mogen nooit zooals de geisha aan het diner aanzitten, en moeten weer alles afdragen aan hare meesteres. Zij helpen vaak de bedienden in het aanbrengen van spijzen en dranken en duizenden kleinigheden, en zetten met haar gepoederde wangen, rood geverfde hppen en voortdurenden glimlach, luister bij aan zulke eetpartijen. Vroeger werd van elke geisha een hoofdgeld geheven van vier yen per maand; sedert December igigis deze heffing verhoogd; verschillend volgens de steden: yen 9 in Köbe, tot yen 15,20 in Kumamoto, daar zij door *) Japan Weekly-Chronicle 13 December 1917. 2) Lafcadio Hearn, Kwaidan p. ao8. 198 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. de tjiarikin" op meer verdiensten konden rekenen. Haar totaal aantal bedroeg toen in Köbe 1.886, die te zamen belasting betalen yen 198.030 of gemiddeld 10V2 Yen Per geisha. Men heeft berekend dat een eerste-klasse geisha in Tökyö op eerlijke wijze jaarlijks yen 3.000 kan verdienen, doch dat daarentegen haar jaarhjksche uitgaven allicht yen 3.800 bedragen. Hoe kan dat deficit dan worden gedekt? Toen voor het eerst de geisha op de vlakte verschenen, werden zij alleen ter wille van hare kunst in de theehuizen uitgenoodigd. Het was den meisjes zelfs streng verboden zich met de gasten in te laten, en daarom werden er nooit minder dan drie te gelijk uitgezonden, waardoor men kon voorkomen dat ééne geisha met den gast alléén bleef. Nog steeds zijn er die hare deugd weten te bewaren, doch dat worden steeds meer uitzonderingen; de economische nood drijft haar in de armen der veile liefde. Hare steeds toenemende uitgaven, het duurder leven, de omgeving waarin zij haar bestaan moet vinden, de nachtelijke slemppartijen, haar aangroeiende schulden en de uitbuiting der patrones, maken het voor de meesten bijna onmogelijk rein te blijven. Verder zijn zij, eenmaal verkocht, met gebonden handen en voeten overgeleverd aan haar patrones; van persoonlijke vrijheid is nauwelijks sprake meer, de geisha is en bhjft een slavin. Zeker, zij genieten meer vrijheid dan haar ongelukkige zusters, die in de bordeelwijken worden opgesloten, doch dat is alleen een verschil in graad. En het feit dat de geisha-woningen verspreid zijn door alle deelen van de stad, en zij overal te pronk worden gesteld voor de oogen van het pubhek, in theaters, theehuizen, cinema, enz., verpest de moreele atmosfeer van steden als Tökyö. De geheime prostitutie wordt dus op uitgebreide schaal uitgeoefend door deze „white-necked" vrouwen; en het oude type der geisha, beroemd om haar opvoeding, haar kunst en haar schoonheid, begint steeds meer te verdwijnen. Haar val gedurende de laatste tien tot vijftien jaar was snel en volledig; van sociaal standpunt beschouwd is het verschil gering tusschen de geisha en de Yoshiwara-bewoonsters; tegenwoordig werpen zij een donkere vlek op het Japansche leven. Doch hoe kan dat anders? Daar zit de geisha in al haar schoonheid, door allen bewonderd, door velen gevleid; vrij wel een kind nog te noemen; zonder een tehuis, weggerukt van haar moeder en vader, van haar broeders en zusters, en dat zonder eenige andere bescherming dan haar eigen energie en karakter, bloot gesteld aan allerlei slechte raadgevingen. Zij staat heelemaal alléén, tegenover een wereld van mannen die haar begeeren, die zij afleiding moet verschaffen en amuseeren, en die haar levenslot en bestaan in handen hebben. Een toonbeeld van onbeminde beminnelijkheid, moet zij het hoofd bieden aan de afgunst van alle vrouwen in de buurt, die zij LEVENSLOT DER GEISHA. 199 overtreft in de kunst van muziek, van zang en geestigen kout, een betoovering van haar uitgaande die gewone vrouwen nooit kunnen bereiken. Te vergeefs zoekt zij naar een uitweg in dien doolhof; te vergeefs zoekt zij, al ware het ook maar een deel, van het geluk dat het haar taak is aan anderen te schenken, die dan nog vaak met spot en germgschatting van haar spreken. . „Vrouwelijke vossen," heet het in Japansche geschriften, „zijn haar zusters." Haar aard — meent de teleurgestelde minnaar — is „die van een slang gelijk." Achter „dat onschuldige gelaat loert een duivelin van eeren hebzucht." Zij ruïneert de jeugd; verspilt fortuinen; verwoest.gezinnen. Liefde is voor haar slechts een bron van winst, en zij wordt rijk door de giften van mannen wier graf zij heeft gegraven. Zij is de meest geraffineerde der mooie huichelaarsters, de meest gevaarlijke raadgeefster; de meest onverzadehjke der huurlingen; de meest meedoogenlooze van alle vrouwen, enz. enz. „This cannot all be true. Yet this much is true— that, like the kitten, the geisha is by profession a creature of prey. There are many really lovable kittens. Even so there must be really dehghtful dancing-girls. • „The geisha is only what she has been made m answer to rooiisn numan desire for the ülusion of love mixed with youth and grace, but without regrets or responsibihties: wherefore she has been taught, besides ken, to play at hearts"1). De fatsoenlijke vrouwen zien op haar neer als op een schepsel van interieur maaksel, en vergeten dat de geisha haar bestaan danken—evengoed als de hetairen (Aspasia, Laïs) in Oud Griekenland2), — aan haar eigen ongeschiktheid om den man te behagen en hem te geven wat hij verlangt. In zeker opzicht is haar lot gelukkiger dan dat der wettige vrouw, daar zij minder gebonden is in haar doen en laten, vrij is om over haar hart te beschikken en hare liefde te uiten. En die hef de der geisha, belangeloos geschonken, komt in Japan meestal .ten goede aan acteurs en studenten; deze schijnen voor haar evenveel , aantrekkehjkheid te hebben als voor de jongeheden in Europa de actrices, diemenmJapannietkent.mdegeisha-wijkenkomendanookallehefdesavonturen voor waarvan de Japansche geschiedenis en romans vertellen, zoowel in de vorige eeuwen als in den tegenwoordigen tijd. En eenmaal door liefde bezield, kent de Japansche geisha vrees, weifeling, noch zwak- ») Glimpses of Unfamiliar Japan p. 236. *i „Daar de ontwikkeling en maatschappelijke stelling der Grieksche vrouwen door de zeden uiterst beperkt was, viel het den Hetairen (d.i. Vriendinnen), die over de zeden heenstapten, niet moeüijk door geest, kunst en beschaving boven de anderen uit te steken. De omgang met hetairen geldt in Griekenland niet als onteerend." Ook zij huwden vaak met beroemde dichters, wijsgeeren, redenaars en staatslieden. (Brockhaus, KonversationsLexicon dl. 9 p. 107. 200 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. heid, is zij een en al zelfopoffering en toewijding. Heeft zij eenmaal de keuze gedaan tusschen liefde te verkoopen of liefde te winnen, dan deinst zij voor geen enkel offer, hoe hoog ook terug, dan denkt zij niet meer aan zichzelf, doch wordt zij een en al hartstocht, gereinigd door het vuur der beproeving. Menig arme student werd aldus door haar voor ondergang bewaard; zij hielp hem bij zijn studie; hij doet een schitterend examen, krijgt een goed betaalde betrekking en zij huwen. Hij rijst tot een der voorname mannen van het Keizerrijk, terwijl zij een dame wordt in de groote wereld en wekelijks receptie houdt. „Such is the outline of more than One modern Japanese romance in real life." (Chamberlain Lc p. 433). Talrijke feiten van trouw en zelfverloochening — mij medegedeeld — Zou ik kunnen aanhalen van Japansche vrouwen, die in NederlandschIndië samenleven met Europeanen1), de mekake of njaï, in Indo-China genaamd „les petites épouses". En toch komen die voort uit de onderste lagen der Japansche samenleving; werden zij over de grenzen gesmokkeld, soms verstopt in de bunkerkolen, en verkocht aan de bordeelhouders te Singapore of op Java. Ook in Japan zelf komen zulke tijdelijke verbintenissen veelvuldig voor, doch dan met toestemming der ouders. „Les tentations, dans ce pays, sont terribles: plusieurs sont tombés qui seraient restés d'airain chez eux. En fait, bien peu d'Européens, en dehors des prêtres et des missionnaires, n'ont pas failh." (Griffis, Verbeek of Japan, p. 209). En Elisée Reclus bekrachtigt deze bewering, op p. 77 van zijn Géographie Umverselle: „Les jeunes fihes qui s'unissent aux Européens par des mariages temporaires tels qu'ils se pratiquent dans ce pays, retiennent presque toujours Tétranger par les prévenances dont elles 1'entourent, la propreté du ménage et le confort qu'elles introduisent dans la demeure." De huishoudster van een vreemdeling te zijn, lokt menig meisje uit de mingegoede klasse aan, daar het, in haar oogen, een leven is van welvaart, en daar zij vooraf weet op een meer liefderijke en voorkomende behandeling te mogen rekenen, dan zij onder eigen ras zou genieten, waar zij steeds de minderwaardige blijft, de slavin dan wel ondergeschikte van den man. De kinderen uit zulk een vrije hefde geboren gehjken doorgaans, met hun donkere haren en oogen en hun bruine tint, meer op de moeder dan op den vader, en de producten van deze kruising zijn vaak van een meer dan gewone schoonheid, en physiek sterker dan de inheem- *) Slechts één enkel voorbeeld: een Duitsch tabaksplanter op Deli, die meermalen dronken en ruw was tegenover zijn huisgenooten, wordt op een avondwandeling neergeslagen door koehes. Op het geroep om hulp snellen bedienden naar buiten en vinden in den donker het teere lichaampje der vrouw (boven op den man liggende om hem te beschermen), met krissteken doorboord. LEVENSLOT DER GEISHA. 301 sche kinderen. De Japanners kunnen dit niet verkroppen, en spreken minachtend van deze halfcastes als Aino-ko, d.i. barbaren1), die zij verfoeien. De band wordt later op minzame wijze verbroken, wanneer de vreemdeling het land verlaat. De Japansche wet op het vaderschap, indien behoorlijk toegepast, zorgt afdoende voor het onderhoud en de opvoeding der kinderen die bij de moeder blijven, terwijl een duurzame verhouding in de meeste gevallen wordt belemmerd door het verschil van ras en gewoonten. Voor vele geisha loopen hef desverhoudingen met landgenooten minder goed van stapel, en talrijk zijn de gevallen dat deze eindigt met haar vrijwilligen dood. „Totemo kono yo de If in this present we never can hope for union, Soware-nu naraba Then we shall first house in the Lotos-Palace Hasu no utena de beyond"2). Ara-setai. Dat geisha ook een hart bezitten, dat in staat is te beminnen met belangelooze en vurige liefde, kan dus niet worden ontkend. Doch dikwijls kan zij deze niet eens uiten, dan wel is teleurstelling en rampspoed haar deel, vooral wanneer zij het oog laat vallen op een gehuwden man en deze dat heeft verzwegen. Een jongen man, die verhefd op haar wordt en waarvan zij wederhefde ondervindt, kan zij huwen, wat vaak geschiedt; en dan verder een rustig en gelukkig leven leiden. Doch een paterfamilias die haar heeft bedrogen, kan slechts tot teleurstelling leiden; en mocht zij beginnen te twijfelen dan zingt zij een sierhjk vers ter waarschuwing: „Ah, well I know he has a wife; then let him learn love knows neither measure nor moo!ificationl" De gedachte hier zoo keurig uitgedrukt is, dat mannen niet moeten spelen met vrouwenharten, daar eenmaal de liefde daarin ontkiemd zijnde, deze niet meer is te smoren. Als een woeste rivier sleept zij dan beiden mede. Men moet zich dus met op dit terrein wagen, indien men met geneigd is alle gevolgen daarvan en de volle verantwoordelijkheid te dragen. Het oude Japansche spreekwoord fkajin hakumei", d.i. mooie vrouwen zijn voorbeschikt voor het ongeluk, wordt maar al te veel bewaarheid; en zij die steeds tracht geluk te schenken aan anderen, bhjkt meermalen tot ongeluk gedoemd. „Tombée dans la misère,quandsur samancheleslarmes découlent, du coeur des hommes alors elle connait le fond". Qap. vers). "») E. Bruce Mitford. Japan's Inheritance (1913) p. 354- *) Woord voor woord vertaald: „By-any-means, this-world-w-cannot live together if, Lotos-of Palace-in, new-housekeeping.** Hét i» met die gedachte, dat berninden vrijwillig samen sterven, waarom men dit vers kan noemen een lied van j^,d.i. zelfmoord uit liefde. 303 LEVENSLOTEN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Deze lachzieke poppetjes weenen dan vaak echte tranen; onder een vroohjk uitzicht worstelt vaak haar ziel met bittere smart, en de lange en breede mouwen moeten dan de snikken en tranen verbergen, die de beleefdheidsgebruiken in Japan verbieden aan anderen te laten bemerken. „Comme une fleur ouverte oü logent des abeüles, Sa vie a répandu des parfums et des chants"1);—doch geluk is voor de meesten harer niet weggelegd, en velen sterven jong na een feitelijk droevig bestaan, indien zij niet zichzelven het leven benemen. Talrijk zijn immers de gevallen, waarbij voor de Japansche vrouwen de liefde sterker blijkt dan de dood. Te midden van de feestvreugde van Nieuwjaar 1919 werd het Japansche volk getroffen door den zelfmoord van zijn beste tooneelspeelster Matsui Sumata. „Zij was eenigen tijd de leerlinge en geliefde geweest van een bekend letterkundige, die voor haar zijn vrienden, zijn betrekking aan de Waseda-universiteit, zelfs zijn vrouw en kinderen had opgeofferd. In Januari 1919 stierf hij aan influenza. Dit maakte zoo'n indruk op de jonge kunstenares, dat zij besloot afscheid te nemen van het leven. Een groot deel van haar fortuin gaf ze aan de vrouw van den overledene, kleedde zich prachtig, en het een foto maken in de rol van Car men, waarin ze zóózeer bewonderd werd, dat de Yoerakoeza-schouwburg de laatste maand een grooter recette maakte dan ooit te voren. Op hetzelfde uur waarop haar leermeester twee maanden geleden overleden was, pleegde zij shinju. Honderden vergezelden haar stoffelijk overschot. Op het kerkhof werd door vele kunstbeschermers en artiesten gesproken. Doch ook een eenvoudige politie-agent voerde het woord, en toonde daarmee aan hoezeer kunst in Japan ook een zaak van het gewone volk is"2). Zij wilde begraven worden naast haar geliefde, waartegen door sommige bladen bezwaar werd gemaakt; doch op aandrang der wettige echtgenoote van den hoogleeraar en der vereeniging van tooneelspelers, hggen zij naast elkaar onder de aarde, waarboven genoemde vereeniging een hiyaku zuka wil bouwen, een grafheuvel die gewoonhjk wordt opgericht boven twee geliefden, die te samen gestorven zijn, vooral wanneer zij shinju pleegden. „Holt uns der Tod zum Jenseits fort, Geloben wir, zu ruhen dort Auf grünem Blatt im Lotusteich, Eisvogels Flügelpaare gleich." Shinju-date beteekent, dat twee minnenden elkander hun trouw bewijzen; hier op aarde door de menschen gescheiden, willen zij in de andere wereld te zamen wonen. *) Comtesse de Noaüles. L'offrande a la nature. *) Sayonara. Locomotief 5 Febr. 1919. VOGELTJES IN DE KOOL 203 In deze materialistische eeuw offeren meermalen geisha haar leven ter wille van de liefde. Blijkt het aan twee minnenden onmogelijk de verbintenis te sluiten en is de jonge man bereid om te sterven, dan aarzelt zij geen oogenblik om volgens de aloude zeden en gewoonte den dood te zoeken. Shinju met geisha is een alledaagsche gebeurtenis geworden in de moderne Japansche samenleving. Zelfs onder de hooge standen komt dit wel eens voor. Kort geleden was heel Tökyö in rep en roer, toen de dochter van graaf Yoshikawa, Vice-President van den Geheimen Raad van den Mikado, shinju pleegde met haar chauffeur, nadat men haar had gedwongen een jong edelman te huwen. En dan zijn er nog, die beweren dat Japansche vrouwen geen liefde gevoelen! Den ich den Liebsten Darf nennen, wenn er meiner Nicht mehr gedenket, Ach — wie so nutz- und ziellos Musz dann mein Leben werden!1) 7. VOGELTJES IN DE KOOI. D'oü viens tu? Du pays de misère et de honte. Qu'as-tu fait? J'ai pêché: je me sens avüie. Oü vas-tu? Je gravis le sentier qui remonte. Que veux tu? Du traval. Qu'espères-tu? L'oubli. EUGENE MANUEL. RACHAT. Aldus werd het lot der „jorö" of „yü-jo", prostituee, bezongen, die men in Japan weieens vergelijkt met een lotus-bloem, hachisu of hasu, in de modder, wel is waar in het drab verzonken, doch niet steeds daardoor bezoedeld. Want de bladeren der Nelumbium speciosum, overdekt met een waslaagje, worden nooit nat, — als kwikzilver huppelen de droppels water er af. Men zou zich vergissen, indien men meende dat deze rampzalige meisjes vrijwillig dit leven van schande en smaad tegemoet gaan. Met een hoogst enkele moge dit het geval wezen, door ij delheid of hartstocht gedreven, doch verreweg de groote meerderheid worden gedwongen haar hchaam gedurende een zeker tijdperk te verkoopen aan bordeelhouders, door hen tegen wier gezag zij niet in opstand durven komen. Het is om arme ouders aan geld te helpen, dat de Yoshiwara in hoofdzaak wordt bevolkt. De invloed van het Confucianisme prentte diep in het hart der kinderen gehoorzaamheid aan de ouders, als de eerste en voornaamste van alle deugden, en een dochter volgt het bevel van haar *) Dr. Julius Kurth 1. c. p. 41. 204 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. vader onder alle omstandigheden, hoe pijnlijk dit voor haar ook moge wezen. Slechts de armsten onder de armen verkoopen aldus hun kind; en vooral de dorpen van Noord-Japan, waar de boeren en visschers onder kommervolle omstandigheden leven, waar de winters hard zijn en lang, waar dus weinig werk is te vinden, zijn de voornaamste bronnen van aanvoer voor de joröya der groote steden. Vooral na groote rampen als aardbevingen, misoogsten, overstroomingen of branden, vinden de agenten der bordeelwijken een gunstige gelegenheid om goedkoop menschenvleesch te koopen. De hefde voor de ouders is dan voldoende om menig eerzaam meisje zich in den poel des verderf s te doen storten.Na de groote hongersnooden van de jaren 1905 en 1913 in het Noorden van Japan, werden meerdere honderden maagden overgeleverd aan die wervers, die dan de naïeve boeren wisten te overtuigen dat zij hun nuttige diensten hadden bewezen, waarvoor zij aanspraak mochten maken op hunne erkentelijkheid1). Zelfs kinderen van 5 jaar werden toen verkocht om aanvankelijk als hulp bij de oiran (demimonde) en later als prostituee te dienen. Zich opofferen voor ouders dan wel kinderen, of zooals zij dat noemen „dienst nemen", hökö-suru, dus zich in de steeds uitgestrekte armen der prostitutie te werpen, vinden al die kinderen van zelf sprekend. En dat te meer indien de ouders te arm zijn om hen op te voeden en te onderhouden, waarvoor dan haar eer en deugd worden ten offer gebracht. Men oordeele dus niet te hard over deze ongelukkigen, die om anderen te helpen tot slavernij worden gedoemd gedurende de beste jaren van haar leven, tot haar jeugd en schoonheid zijn verdwenen. Wettelijk is deze slavenhandel verboden, doch in werkelijkheid blijkt hij niet uit te roeien. a. HETWIJKENSTELSEL. De gepatenteerde prostituees of shögi worden allen vereenigd in de erkende bordeelwijken, gevestigd alleen na toesteniming der Regeering, en staande onder strenge controle van de autoriteiten. Een huurcontract omschrijft scherp haar taak en verphchtingen. Het geheele stelsel is gebaseerd op het civiel-contract. De houder van een kashi-zashiki toont zich bereid om aan de ouders van het meisje een bedrag van b.v. 150 tot 200 yen voor te schieten tegen een bepaalde rente; deze jonge vrouw is dan verplicht de rol van yüjo of meisje van pleizier te vervullen en geleidelijk die som terug te betalen. De Regeering moet het tarief voor de bezoekers, yüjo-dai, vooraf goedkeuren, waarom de bordeelhouder daarvan mededeeling doet aan de politie, door tusschenkomst van den Superintendent „der Drie Be-drijven". Meisjes beneden de 20 jaar mogen alleen contracten sluiten *) Ludovic Naudeau. Le Japon Moderne p. 337. 104. Een vroolijk meisjesclubje. io6. Straatleven. VOGELTJES IN DB KOOI. , 205 geldig gedurende drie jaar; vrouwen van betere afkomst, shizoku, mogen daartoe niet overgaan, wat echter gemakkehjk is te ontduiken door haar adoptie in een familie van heimin of gewone burgers. In ruil van dat voorschot verbindt zij zich „niet te rusten van haar arbeid" zonder goede redenen, noch iets te doen dan wel na te laten wat de zaak van haar patroon kan benadeelen (artikel 3 van het Contract). De dagen van haar eventueel verblijf in een hospitaal moeten zorgvuldig worden opgeteekend en aan de politie worden medegedeeld, daar de duur der verbintenis met even zooveel dagen zal worden verlengd. Eenmaal per week moeten zij medisch worden onderzocht door den geneesheer, en ter plaatse door de politie aan te wijzen. Deze heft verder een belasting van 10% der ontvangsten van het bordeel, 8/ioo Yen vo°r elk bezoeker en 7% der inkomsten van de vrouwen, die behalve dit nog aan een hoofdelijke heffing zijn onderworpen. Van haar verdiensten gaat de helft naar den bordeelhouder ter vergoeding van de kamerhuur en van verschillende uitgaven. Verder int deze 15% van het geheel ter aflossing van de schuld met rente, en mag het meisje alleen de resteerende 35% het hare noemen, waarvan echter de toiletartikelen nog moeten worden betaald. Zij mocht vroeger haar bedrijf niet vaarwel zeggen alvorens hare schuld volledig is afgelost. Haar eigenaar daarentegen moet de meisjes behoorlijk behandelen; „beproeven haar te verbeteren" (art. 18) en onnoodige verspilling van haar inkomsten tegengaan. Zij mag de yoshiwara, zelfs voor enkele uren, niet verlaten zonder een verlofpas van de politie, en wordt dan meestal nog door een man bewaakt om ontvluchten te voorkomen. Als een stuk vee worden zij verkocht, gyü-ba ni kotonarazu, d. i. zij verschillen niet van koeien noch paarden, en hebben verloren alle rechten van menschehjke wezens1). Daar, zooals het heet, de geheele prostitutie in vaste en streng atgesloten wijken is bijeengebracht, kan niemand onverwachts aan de verleiding worden blootgesteld, want hij moet deze gaan opzoeken door de poorten der yoshiwara, dan wel in de theehuizen aldaar door bordeelhouders opgericht. Doch in werkelijkheid bestaan er buiten deze wijken talrijke hotels en theehuizen, waarvan de •vrouwelijke bedienden nesan heeten, doch feitelijk van de ontucht leven, al is dat ook door dewet verboden. Deze niet ingeschreven vrouwen „jigoku", vormen de afstammelingen van de nachtwandelaressen „yo-taka" uit vroegere eeuwen, bevolken de pensions van duizenden studenten die, eenzaamen verlaten, bij haar eenige afleiding zoeken, dan wel onwettige verbintenissen aanknoopen met de vrouwelijke studenten die deze kazernes bewonen. In Mei 1918 nam de politie voor de zooveelste maal maatregelen om een *) Japan Weekly-Chronicle x6 Mei 1918. ao6 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. en ander tegen te gaan en deze huizen van ontucht te sluiten, wier aantal voor Tokyo alleen op 310 werd geschat1). Doch ook deze poging zal wel van weinig nut blijken, vooral nu het verbod om den knoop van de obi op den rug te dragen, buiten de yüjoba of kuruwa, niet langer wordt gehandhaafd. 8. DE YOSHIWARA TE TÖKYÖ De naam Yoshiwara (thans geschreven met de karakters voor „Gelukkige Velden") is volgens sommigen afgeleid van „yoshC* of riet en ,Jiara*' een moeras, dat vroeger de plaats innam der thans zoo weelderige woningen. Anderen meenen dat die naam is te danken aan de talrijke mooie courtisanes, die in hef begin der 17e eeuw, uit de stad Motoyoshiwara aan den Tökaidö, naar Yedo togen en zich aldaar vestigden. Aanvankelijk geheel vrij gelaten in haar bedrijf, werden zij in 1617 afgezonderd in hare wijk, om dit machtig maatschappelijk kwaad te beperken, en een der meest vreesehjke ziekten die het menschdom teisteren, tegen te gaan. Buiten Tökyö worden dergelijke wijken aangeduid onder den naam van yüjoba of kuruwa. Geen straten van Tökyö worden uiterlijk beter onderhouden; nergens zijn minder sporen van liederlijkheid en pornografie te ontdekken, dan tusschen de rijen van prachtige en rijk gedecoreerde gebouwen dezer stad aan den wellust gewijd. De met bloemen versierde balkons; beelden en mozaïkwerken; vergulde draken boven de deuren en smaakvol gegroepeerde bloemen in een rustig binnenhof waar fonteinen ruischen, dienen om de zinnen te bekoren. „Een droom van lente" staat met dikke letters boven de goed bewaakte ingangspoort geschreven, „wanneer de lucht gevuld is met de geuren van de kersebloesems; een droom van herfst wanneer de lantaarns overal haar glans verspreiden." Een kleine Shintötempel zal bij die hoofdpoort zelden worden gemist, noch kerseboomen langs de hoofdstraat, die meer dan 716 M. lang, recht aanloopt op het bureau der medische inspectie. Een lange rij van photo's achter glas stellen den voorbijganger in staat eene keuze te doen, en een kaartje aan het loket genomen, geeft hem recht binnen te treden en de uitverkorene te ontmoeten. De gemiddelde prijs der gewone huizen is 35 sen of 45 cent in Hollandsche munt. De beste tijd voor een bezoek is het uur der avondschemering, wanneer de tallooze electrische lampen en lantaarns worden aangestoken, en de talrijke hoofd- en zijstraten zich baden in een zee van licht en glinstering. Tot kort geleden verschenen dan weldra de bont uitgedoste ingezetenen, — met witgepoederde gezichten, rood geverfde hppen, zwart gekleurde *) Japan Weekly-Chronicle 16 Mei 1918. DE YOSHIWARA TE TÖKYÜ. 207 wenkbrauwen en fraai gesneden schüdpadkammen in de donkere haren, — om achter de ijzeren tralies der open kooien langs den voorgevel plaats te nemen. Urenlang zaten toen deze beschilderde deerns, alle gehuld in waardevolle kimono, in elk huis van gelijke kleur en versiering, voor vergulde schutsels of gepolijste spiegels, als wassen-figuren neergehurkt op de matten, een tafeltje met rooktoestel voor hare knieën. Drommen van mannen, vrouwen en kinderen slenteren als toeschouwers voorbij deze uitgestalde menschenwaar; bedelaars, waarzeggers, masseurs, soldaten, vreemdelingen en venters bewegen zich door die straten, terwijl kleine politie-agenten met witte handschoenen en een sabel op zijde, er de orde handhaven en dronkaards benevens rustverstoorders weren. Onder elkaar noemen de bewoonsters in deze ^ïightless city" zich ne-san of zuster; tegenover de buitenwereld nemen zij gefingeerde namen aan, als: pruimebloesem, fluisterende wind, bloemenwaaier, juweelenrivier, ontloken bloembed, wegdrijvende wolk, purperroos, enz. Dichters en romanschrijvers wierpen een lichtkrans van teedere romantiek over heur droevig bestaan; roerende liefdesgeschiedenissen werden over haar geschreven; schilders maakten ijverige studies van deze courtisanes der Yoshiwara, met haar prachtgewaden en haar met groote haarpennen weelderig omgeven kapsel1). De Yoshiwara van Tökyö vormt aldus een stad op zich zelf met ongeveer 50.000 inwoners. Een hooge wal omringt het geheel, terwijl groote poorten, waarvan meestal slechts ééne—versierd met vlaggen van allerlei natiën — toegang verleent tot een breede boulevard, alleen voor voetgangers toegankelijk. Een onvergetelijk schouwspel opent zich dan voor het oog, want nergens in de wereld werden aan de godin van den Zinnelust zulke grootsche en weelderige gebouwen gewijd, als in dezen Tempel der Liefde het geval is. In de talrijke straten beweegt zich 's avonds een dichte menigte van rustige toeschouwers, die hun opmerkingen maken over de tentoongestelde meisjes, die meestal volkomen bewegingloos, uit kleine pijpjes rooken, kopjes thee drinken, weinig spreken, niemand toeroepen en nauwelijks een blik op de wandelaars werpen. Zij zitten met 15,20 of 30 naast elkaar, stom als standbeelden eener pagode, haar voornaamste werk bestaande in het leegkloppen der miniatuur pijpjes na de voorgeschreven drie trekken, en het met een donzen kwast poederen van haar neusjes. Pierre Loti vergelijkt hen bij een wassenbeelden museum: Un immobile musée de cire? Une collection de poupées merveilleuses?? Une exposition générale d'idoles???... Des femmes sont la, dans ces devantures, sur des estrades, derrière ces minces grillages, en pleine lumière sous des réflecteurs; d'un bout de la rue a rautre, elles sont alignées par centai- *) M. W. de Visser. Japansche kleurendruk in het Rijks Ethnogr. Museum p. 9. 208 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. nes, avec une correctitude de régiment prussien, toutes dans une pose identique. Leurs costumes de soie sont des plus fraiches couleurs, roses, bleus, verts, rouges, chamarrés d'argent et d'or, brodés délicieusement de papillons, de monstres, de dragons, de feuillages. Elles ont des coiffures larges, piquées de grandes épingles; elles sont assises sur des tapis écarlate, et elles se détachent pour plus de pompe, sur des écrans trés rapprochés, qui ne laissent rien voir de 1'habitation intérieure, et qui sont en laqué d'or, peints et ouvragés avec autant d'art que les panneaux des temples. Et la foule, qui passé et repasse, admire ces femmes éblouissantes, qui ne bougent jamais, dont les yeux las et presque morts restent pudiquemment baissés. En avant des maisons, sur.toute la longueur des rues, il y a, comme dans nos salons de peinture, des balustrades solides sur lesquelles les gens s'accoudent pendant leurs contemplations. Elles sont légion, ces belles immobiles, on voit fuire en interminables perspectives, sur ces fonds d'écarlate et d'or, leurs rangées de chignons noirs, de visages peints, de toilettes féeriques. Elles sont, comme les poupées, bien blanches avec un rond rose au milieu de chaque joue et, quelquefois, au bord des lêvres, un peu d'or. Devant chacune d'elles est posée une boïte semblable, en laqué rouge a fleurs d'or, et les boites aussi sont alignées comme les femmes, avec le plus grand soin, jusque dans les lointains de rue. Et le seul mouvement qui soit permis aux belles automates, est de prendre, de temps a autre, cette boïte de laqué, leur petite pipe; ou bien leur petit miroir, leur houppe a poudrer, — et de retoucher un peu leurs joues, la, devant le public, sous le feu des réflecteurs. C'est au Yoshivara, et la seulement hélas, que le Japon conserve encore ses beaux costumes brodés, son luxe original du vieux temps1). Op minder enthousiastische personen als deze Fransche romanschrijver, maken deze beweginglooze figuren, terwijl geen muziek zich doet hooren, een afkeerwekkenden of liever vervelenden indruk, en heeft men spijt van den langdurigen rit door modderige straten, alvorens de yoshiwara noordelijk van Asakusa is bereikt. Ook op von Siebold „machte die Gruppe dieser unglücklichen, in gezwungner, aber anstandiger Haltung zur SchauausgestelltenGeschöpfe einen traurigen Eindruck"2). Ongeveer 3000 tawareme leven alleen in deze wijk van Tökyö, terwijl de daaropvolgende bordeelenwijk Susaki, in Fukugawa, minstens 2000 prostituees telt, om van andere soortgelijke „bloemenstraten" in deze hoofdplaats niet te spreken. Van het prikkelen der zinnen is in dié straten echter geen sprake; het uitwendige decorum wordt streng gehandhaafd *) Japoneries d'automne p. 306.. 2) Eufemia van Kudriafisky. Flora japonica. Ausland X879 p. 507. DE YOSHIWARA TE TÖKYÜ. 209 en bijna alle Europeesche dames die in Japan reizen, aarzelen niet zich daarin te wagen. „D'ailleurs", schrijft André Bellessort in zijn Nuits Japonaises, „la débauche a son étiquette, et mêmerigoureuse.On luiveut une ceinture dorée, mais correctement nouée. Et, comme ses plaisirs ne sont point tenus pour des péchés et ne se compliquent d'aucune volupté morose, elle garde,, sous d'étincelantes lumières et de riches étoffes, le décorum de la politesse et j'oserais presque dire le respect d'elle-même. Les Japonais n'ont corrigé la „bonne nature" que par de la décence extérieure, et leur moralité n'a souvent consisté qu'a draper leurs instincts d'un formalisme somptueux." Deze slachtoffers van den wellust mogen geenteekens geven aan de voorbijgangers; hen niet uitnoodigen tot binnentreden; elkeen moet haar lot afwachten. En, naarmate de avond voorbij gaat, dunnen zich hare rangen in de getraliede kooien; na tien uur verbleekt de luister van het schouwspel; en lang vóór middernacht rust in het duister de Yoshiwara, waar driehonderd jaar geleden de Tokugawa Shöguns alle lichtekooien van Yedo bijeen brachten1). De kooien, reeds door Ieyasu (1603—1605) ingevoerd, zijn sedert 1916 verdwenen; om het decorum nog beter te bewaren zijn deze uitstallingen van veile vrouwen (in Europa alom te vinden) verboden, en blijven alleen de photografieën in de straten zichtbaar. Ook de luisterrijke feesten in de Yoshiwara, als het Niwaka feest, een soort van carnaval, waarbij allerlei grappen worden uitgehaald, dansen met lantaarns worden opgevoerd, optochten gehouden en voorstellingen gegeven, hebben veel verloren. De processies der oiran-döchü, volgens het model van de optochten der daimyö, zijn verdwenen. In plaats van lansen en zwaarden deden daarbij kussens en doozen dienst, door volgelingen gedragen, terwijl de courtisane op hooge sandalen wandelde door de straten van de Yoshiwara, te midden van duizenden haar bewonderende toeschouwers. Evenmin als een daimyö nam zij eenige notitie van haar omgeving, keek zij links noch rechts, doch liep even waardig en trotsch als haar machtige beschermer, die haar als tayu soms een soort van adellijken titel verleende. De chrysanthen-tentoonstellingcn grijpen echter nog steeds plaats, evenals de feesten wanneer de kerseboomen bloeien. Dan is het lentevreugde in de Yoshiwara. In haar mooiste gewaden gaan de dames op haar zwart verlakte klompjes uit om van het gezicht der kersebloesems te genieten. Een dichte menigte verdringt zich vroolijk in de met bloeiende boomen omzoomde straten, en tallooze lantaarns, deels gedragen, deels in lange rijen opgesteld, maken de vallende duisternis tot helderen dag." (de Visser l.o). Met kersebloesems worden vaak vergeleken deze jonge vrouwen, „die kasteelen doen omstorten", als toespeling op haar ruïneerende macht, en „die haar gevoelens hebben J) Men leze daarover de „History of the Yoshiwara of Yedo" (1894). 14 310 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. verbonden", m. a. w. aan wie het contract den vrijen loop van haar gevoel heeft ontnomen. De meeste meisjes die zulk contract sluiten, zijn nog jong en onervaren; als minimum-leeftijd was vroeger 16 jaar en is thans 18 jaar toegelaten, waarbij dan nog de toestemming van de ouders wordt vereis cht. Zij worden verdeeld in vier klassen, voor elk waarvan de betaling door de wet is voorgeschreven; ook dragen zij verschillende namen. Oiran is de meest beleefde vorm; shögi de meest gebruikte; jorö is een meer nauwkeurige en strenge naam, terwijl yüjo, „meisje van pleizier", het liefst wordt gehoord. Elk harer heeft haar eigen dienstmaagd en kamertje, vaak keurig versierd met schermen en schilderijen, benevens wat geschenken van meerdere minnaars. Een dezer had op een tablet dé vier karakters matsu kiku nao sonsu geschreven, wat vrij vertaald wil zeggen: „Uw bekoorlijkheid is eeuwigdurend, evenals die van den denneboom en van de chrysanthemum." De bewoonsters der Yoshiwara hebben een eigen taaltje en geheime teekens om aan een vriendin het karakter van een cliënt mede te deelen, zonder dat deze dat kan bemerken. Het bijgeloof tiert welig onder haar, en talrijk zijn de middelen om het bedrijf te bevorderen, den verlangden man te doen komen, dan wel dengeen die haar verveelt te verwijderen. Daarvoor legt zij hem niet „het vuur aan de schenen", doch legt een brandend zwam „moxa", tegen zijn houten sandalen voor de deur1). Op den drempel van den ingang liggen steeds drie stapeltjes los zout om de booze geesten te weren. De beste klanten dezer bordeelen schijnen, evenals in Europa, de gehuwde mannen te wezen van middelbaren leeftijd, die hun ongezellige vrouw ontvluchten. Niet zelden koopen dezen haar vrij door betaling van het restant voorschot en de schulden door haar gemaakt voor kleeding en versnaperingen. Alleen in dat geval mogen zij dat huis der schande verlaten. Een feestmaal wordt daarvoor aangericht, waarop alle huisgenooten verschijnen en met kleine geschenken worden bedacht. Aan het einde van den maaltijd wordt zij door allen begeleid tot aan de dicht met spijkers beslagen groote zwarte poort der Yoshiwara. Alsdan wordt zij, onder tallooze zegenwenschen en afscheidswoorden, uit haar kerker verlost, en staat de wijde wereld weer voor haar open. Doch niet zelden verlangt de losgelaten vogel eerlang weer naar zijn kooi terug; vele vrijgemaakten keeren weder, nu eenmaal gewend geraakt aan en gehard in dat leven, terwijl voor haar moeilijk een uitweg is te vinden. Overigens rust dit bedrijf, waarvoor groote sommen worden vereischt, op zuiver kapitalistischen grondslag. De bordeelhouder is slechts zetbaas en de grootste winsten komen aan de geldschieters, soms mannen *) Dr. Alfred S. Krauss. Das Geschlechtsleben der Japanner (1911) p. 135. HET VROUWEN-CONTRACT. 311 van rang en aanzien* Alleen reeds de stijging van de grondprijzen, die gemiddeld in de Yoshiwara viermaal hooger zijn dan in het overige Tökyö, belooft htm ruime voordeden, om van de schandelijke exploitatie der arme meisjes niet te spreken, die onder den deknaam van dienstboden worden gekocht en verkocht. 9. HET VROUWEN-CONTRACT. De gesloten overeenkomst tusschen meisjes en hen die haar herbergen, doet sterk denken aan de beruchte koelie-contracten van Nederlandsen-Indië; ook in Japan worden zij die mochten wegloopen van den arbeid, met den sterken arm der politie teruggebracht. Vrijkoopen door betalen der schuld is in onze koloniën echter niet mogelijk. Maatregelen om — op Sumatra door dobbelspel en opium, en in Japan door hooge prijzen der kleeding en toiletartikelen—hen in de schuld te houden,komen in beide landen voor. Nauwelijks Vader meisjes blijkt (evenals de Javaansche koelies) in het bezit van eenig geld na afloop van den termijn; al de anderen hebben nog schuld aan den bordeelhouder, die dan nog durft klagen over zijn verlies! Van haar klein inkomen kan zij met moeite rond komen, terwijl een heirleger van parasieten op haar azen als een gewillige prooi. In de boven beschreven Yoshiwara van Tökyö wordt het aantal daarvan op 1600 mannen en vrouwen geschat, die van de bordeelhouders geen cent ontvangen, dus op kosten der meisjes leven. Gelukkig houdt de politie eenig toezicht op het gehalte harer sobere voeding, die zij desondanks toch uit haar eigen zak moet aanvullen. Van de 35 sen door den bezoeker te betalen, gaat de helft naar den patroon; 10 sen dient als aflossing van het voorschot, zoodat haar netto 71/2 sen in handen komt; daarvan moeten dan, zooals bereids aangetoond, tal van benoodigdheden worden aangeschaft. Kleine persoonlijke geschenken komen nu en dan haar lasten verlichten en het aantal moet de geringe betaling vergoeden. De door de Japansche politie trouw bijgehouden statistiek geeft aan, dat elke galante dame in 300 arbeidsdagen gemiddeld 468 klanten ontvangt; op het Nederlandsche Banka werd mij medegedeeld dat op de rust- of feestdagen der Chineesche koelies in de gouvernements-mijnen, menig meisje der Japansche bordeelen in één etmaal enkele dozijnen mannen op bezoek krijgt. Willen zij zich na besmetting aan het ziekenhuis onttrekken, dan zijn geldboeten haar deel. Het aantal besmette prostituees in Tökyö bedroeg in 1916 echter niet meer dan 3,51%x). Zij leiden dus een leven van vergulde ellende, steeds vervuld met de hoop op de komst van den verlosser *) Dr. Kleiweg de Zwaan. Heilkunde der Japaner (1917) p. 397. 313 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. die haar vrij maakt van haar knellende banden. Blijkt die verwachting te vergeefs, dan zijn het meestal ziekten, ontijdige ouderdom öf zelfmoord die den band verbreken. Ouder en leelijk geworden, worden haar de laatste middelen van bestaan ontnomen en achten zij zich gelukkig de rol van nederige dienstmaagd te vervullen in hetzelfde huis, waarvan zij eenmaal den trots en het sieraad uitmaakten. „Eenmaal in den modder verzakt," zeggen de Japanners, „is het bijna onmogelijk zich schoon te wasschen zoolang als men leeft." Enkelen huwen; sommigen benemen zich het leven met haar minnaar, omdat deze de middelen mist om haar vrij te koopen; anderen uit wanhoop over haar diep treurig bestaan. In vroeger jaren waren de samurai verplicht hun zwaard buiten de deur te laten, uit vrees dat de oiran daarvan gebruik zou maken om harakiri te plegen. Om dat shinju nog meer tegen te gaan werden toen haar lijken, met handen en voeten saamgebonden in een stroomat gewikkeld, als dat van een hond begraven en door een lid van de verachte kaste der Etain een grooten gemeenschappelijken kuil geworpen. Dit had tevens het voordeel dat de geest der overledene in het bordeel niet kon komen spoken, want dieren hebben geen geest1). Zij die een natuurlijken dood sterven, worden „in een kist der armen naar het graf gedragen, alleen door haar klein dienstmeisje betreurd." Heeft zij geen hulp van bloedverwanten uit wellicht verre streken, dan wordt haar laatste overblijfsel „ohne Sang und Klang" op het aloude Yoshiwara-kerkhof in Minowa ter aarde besteld. Deze eenzame en verlaten plek werd door mij bezocht. Aan den ingang staat een klein huisje waar bloemen worden verkocht, en weldra stoot men tegen graf naast graf, bijna allen (een hooge uitzondering in Japan!) vuil en verwaarloosd; onkruid woekert overal. Alleen de oeroude boomen wier takken deze sombere plek overschaduwen, geven eenige wijding aan deze ruimte, waar in kleine urnen de asch van duizenden voormalige bewoonsters der Yoshiwara rust. Gisteren nog een vróolijk, lachend popje in prachtvolle pronkgewaden, thans een hoopje asch op dit droefgeestig kerkhof. Onder een groote steenen zuil rusten er velen, die volgens het opschrift: „geen familie meer hadden op deze wereld." De zuil was erg verweerd; geen spoor van bloemen was er te bespeuren. Op mijn verzoek liet de Boeddhistische priester dezen grafsteen wasschen, met bloemen tooien, wat wierook branden, en werd er een eeredienst gehouden ter eere van haar, die vroeger werden gevleid en aanbeden en thans door allen worden vergeten... Japan, vooral de in meer ongunstige economische omstandigheden verkeerende noordelijke districten, voorziet eveneens een deel der wereld van prostituees, die vooral in Oost-Azië, in Hawai en Californië een be- l) History of the Yoshiwara 1. c. p. 30. 107- De maaltijd thuis. 108. Kaartspel. log. Courtisane in vol ornaat, in den kersebloesemtijd. Prent van Kitagawa Utamaro (J753—1806). Rijks Ethnogr. Museum. HET VROUWEN-CONTRACT. 313 staai zoeken, waar voortdurend „versche waar" wordt verlangd. Wel is de uitvoer van ongehuwde vrouwen verboden, doch onder valsche namen, door het gebruik van oude paspoorten, soms doorgaande als de vrouw dan wel de zuster van de handelaars in menschenvleesch, weet men de wet te ontduiken. Verborgen soms tusschen de bunkerkolen van vrachtschepen, dan wel in kisten gesloten, weten zij de grens te overschrijden. Korea en Mandchourije zijn gemakkelijk te bereiken, aangezien daar geen paspoort wordt vereischt, en van daar komen zij licht verder en zwerven zij naar Britsch- en naar Nederlandsdi-Indië, naar de Straits, Amerika, enz. De Japansche prostitutie spreidt zich aldus uit van Oerga in Siberië, langs alle Chineesche havens tot Saigon, Indo-China, Siam en Bangkok, om in Padang en Singapore geheele straten te vullen. Borneo, Celebes, Sumatra, Madagascar, Zanzibar, Oeganda, Zuid-Afrika, Australië en Argentinië, worden everimin vergeten; een matige berekening schat haar aantal, alleen in Mandchourije, op 10.000. Reeds in 1915 werd het totaal aantal Japansche meisjes, met dit doel naar het buitenland vervoerd, op 23.000 geschat1). De consulaire taxvan drie Mexicaansche dollars per maand per hoofd, wordt bijna voldoende geacht om de geheele civiele administratie dier Chineesche provincie Mandchourije door Japan, te dekken. Thans schijnt men daaraan echter paal en perk te willen stellen. Volgens de Japan Weekïy Chronide werkt de Japansche regeering een schema uit voor het terughalen van de Japansche prostituees uit het buitenland, waarvoor in de eerste plaats de geisha van Singapore en de Zuidzee-eilanden in aanmerking zullen komen. Het aantal in deze streken wordt op 2000 geschat. De Japansche pers zegt dat de reden voor deze actie niet gezocht moet worden in eenige consideratie ten opzichte van deze vrouwen. Het schijnt dat de Japansche zaken-menschen in die landen dikwijls moeten blozen over hun dwalende zusterkens, en dat het is om hun gevoelens te sparen dat de vrouwen teruggebracht worden... Het is bovendien — zeggen de bladen—nadeelig voor den handel; de Japansche handelsman wordt ongetwijfeld menigmaal in verlegenheid gebracht door nieuwsgierige reizigers, die vragen of het waar is dat zulk een leven in Japan als deugdzaam wordt aangemerkt. (Nieuwe Rott. Cour. 28 Mei 1920). In het begin dezer eeuw was de toename der ingezetenen van de aan de politie bekende bordeelen gering, en minder dan de toename der bevolking, althans voor zooverre Tökyö betreft. In de jaren 1899—1904 en 1908 steeg het aantal dezer vrouwen aldaar van 4.722 tot 3.940 en 5.070; de clandestiene prostitutie was intusschen sterk toegenomen, evenals het aantal geisha, dat in de jaren 1898—1904 en 1908 respectievelijk 2.646— 2.615 en 4.140 bedroeg. Het hooge getal in 1908 wordt aan het ophouden J) Japan Times 16 Januari 1915. 214 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. van den Russisch- Japanschen oorlog toegeschreven, en bleef nadien vrij wel stationnair, doch nadere gegevens staan mij niet ter beschikking. Voor geheel Japan werd in 1912 het aantal bordeelwijken geschat op 587, met 48.770 wettelijk ingeschreven prostituees, waarvan ongeveer 6000 in Tökyö woonden, meestal uit Echigo (Niigate prov.) afkomstig. Andere bronnen geven echter veel hooger cijfers; en in de Volksvertegenwoordiging sprak een lid, dat den strijd tegen den vrouwenhandel wilde aanbinden, in 1919 van 50.000 shögi (gelicencieerden) en een dubbel aantal geisha en kelnerinnen, die echter geenszins alle tot het gilde der lichte vrouwen behooren; integendeel. Doch al te hoog mogen wij Europeanen daarvoor den neus niet ophalen, wanneer men deze cijfers vergelijkt met den omvang der prostitutie in Europa, en er op let dat in het Internationale Settlement van Shanghai, onder Westersch bestuur, niet minder dan 633 bordeelen bestaan met 4.575 ingezetenen, dat is één op de 147 inwoners, de geheime prostituees nog buiten rekening gelaten1). Ook tracht men in Japan den omvang van dit maatschappelijk euvel te beperken. Een nieuwe wet schonk aan ó&jorö het recht de bordeelen te verlaten, na voorafgaande kennisgave aan de politie. Reeds in het eerste jaar dat deze wet van kracht was, verlieten in Tökyö alleen 1100 van de 6.335 haar treurig en schandelijk bedrijf, waartoe de overgang steeds meer wordt bemoeilijkt. De bordeelhouders aarzelen thans om voorschotten te geven aan de ouders, nu zij de dochter niet langer als pandelinge kunnen vasthouden. Het Heilsleger zijnerzijds belemmert het bezoek der Yoshiwara en schenkt de vrijgekomen vrouwen in haar Reddingshuizen een onderkomen, benevens liefderijke verpleging. Sommige steden gaven de „caged birds" per maand één dag vrij, waarop zij zich kunnen begeven waarheen en doen wat zij willen, dus één vollen dag haar kooi mogen verlaten. Een weinig vrijheid wordt haar aldus geschonken, doch hoe lang zal het nog duren voor de deuren van haar kerker wijd worden open geworpen? Die tijd nadert 1 10. HET PRO EN CONTRA VAN DIT STELSEL. Want in hoeveel opzichten de Westersche begrippen van moraal ook mogen verschillen van die in Japan gehuldigd, zulk verkoopen van lichaam en ziel in ruil van eenige geleende zilverlingen, vindt algemeen een strenge afkeuring en een steeds aangroeiend verzet. Dezen vrouwenhandel en de daaruit voortspruitende slavernij vindt men inhumaan; *) The Far East, 3 April 1920. HET PRO EN CONTRA VAN DIT STELSEL. ais de Regeering door haar inmenging bezegelt deze immoraliteit; de hygiënische waarborgen zijn desondanks onvoldoende, en het verblijf in de Yoshiwara maakt de meisjes maar al te dikwijls ongeschikt voor eerlijken arbeid. Doch hoe diep die meisjes ook mogen zinken, liederlijk en losbandig wordt de Japansche prostituee nooit; en schoonde Japanners feitelijk alle liefde verachten, zoo zullen zij echter het voorwerp van hun genot nooit onteeren of verlagen; hun zingenot heeft zijn grenzen; tot verfijnden en verdorven wellust zullen zij niet vervallen. „II reste toujours," aldus André Bellessort, „aux recoins des coeurs japonais quelque chose d'apre et de glacé qui ne fond pas. Un resident européen dont la vie depuistrente ans s'est intimement mêlée 4 la leur, me disait que, chez eux, rhomme a plus de sens que d'a\me, mais la femme plus d'Éime que de sens. Cela se peut et nous aiderait même a expliquer son róle d'éternelle sacrifiée. Du reste, il serait étonnant qu'un peuple qui ne semble pas avoir compris ressentielle et pure beauté de ramour en eut éprouvé les suprêmes effusions"1). De huizen van ontucht in Japan worden er niet beschouwd als plaatsen voor liederlijke vermaken, doch om te voldoen aan een natuurlijke behoefte, en daarom ook door de besten en meest hoogstaanden bezocht. De bewoonsters worden niet veracht noch gekrenkt in haar gevoelens; men heeft veeleer medelijden met het beklagenswaardige schepsel, dat meestal niet door eigen wil doch op last der ouders in deze „groene huizen" is terecht gekomen. Men scheldt haar niet uit als in Europa, doch noemt haar een „tijdelijke vrouw", en niet zelden worden de huwelijksplechtigheden ten deele nagebootst, door op plechtige wijze de drie kommetjes sake te nuttigen. Na het derde bezoek krijgt de joroóaa het recht om in tegenwoordigheid van den man te eten en hem bij zijn voornaam te noemen. Zulke tijdelijke huwelijken, bij wijze van proefhuwelijk, kwamen tot kort geleden ook voor in het gewone leven; werden daarbij echter kinderen geboren, dan moest dit worden omgezet in een duurzamen echt8). Heeft eenmaal het meisje de Yoshiwara verlaten, dan is men niet zoo onhebbelijk, als bij ons, om haar het verleden in het gelaat te slingeren, doch worden wel verwijten aan de ouders gericht, die als de eenige schuldigen worden beschouwd. Deze zeiven trachten hun wandaad zoo goed mogelijk voor de andere leden der familie geheim te houden, die zich zouden schamen over de verblijfplaats van hun bloedverwant. Toch zouden de Japanners hun kuruwa (wijk der prostituees) niet gaarne missen, en „mochten boosdoeners de Yoshiwara in brand steken," J) La Société Japonaise p. 326. 2) Dr. S. Kraus 1. c. p. 138. 2l6 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. riepen sommigen in lyrische ontboezeming uit, „dan zouden onze tranen voldoende zijn om dien brand te blusschen." Deze stadswijk van Tökyö werd echter herhaaldelijk door de vlammen vernield, die er een gereede prooi vonden in die uit hout getimmerde en dicht-opeen staande huizen. Voor het laatst nog in 1911, toen 700 woningen werden verwoest en niet minder dan 40.000 menschen dakloos werden gemaakt. Deze wettelijk erkende prostitutie, met het licensie-stelsel, vond de meest ernstige bestrijding door vreemdelingen, door Christen zendelingen en het Heilsleger. De „kolonel" Yamamura vond niets ter wereld scherper te veroordeelen dan deze bordeelen, waarin jonge meisjes strenger worden behandeld dan in de gevangenissen. Toch kan hij niet ontkennen, dat bij afschaffing daarvan de geheime prostitutie veel erger gevolgen zou aannemen; doch daaraan is nu eenmaal niets te doen. „Een beroep op de Diet zou niet baten," schreef hij verder, „want de meerderheid daarvan zijn oude „roués" (furyo-rönen); op hun steun te rekenen ware het pogen om een vuur met petroleum te blusschen; zij gaan zelfs prat op hun omgang met geisha en shögV' (prostituees). Toch heeft Shimada Saburö, een lid van het Parlement en bekend geschiedschrijver, den strijd tegen dat stelsel aangebonden en wist hij daarin — als boven vermeld — eenige verbeteringen aan te brengen. Daardoor is het Heilsleger er in geslaagd, ondanks het gewelddadig verzet van gehuurde woestelingen, in een enkel jaar meer dan twaalf duizend dezer ongelukkige meisjes te bevrijden; terwijl de strijd tegen dit stelsel, „one of the blackest blots on the good name of Japan"1), vol ijver en energie wordt voortgezet. De verdedigers der gecontroleerde bordeelen meenen, dat zoolang de hartstocht bestaat en zulke behoeften worden gevoeld, prostitutie niet is te keeren, zoodat zij dan ook bestond gedurende alle eeuwen en in alle landen. Het eenige wat men h.i. doen kan is, haar noodlottige gevolgen, vooral op hygiënisch en maatschappelijk gebied, te verzachten. Mr. Ozaki Yukio verdedigde als Minister van Justitie genoemd stelsel als een noodzakelijk kwaad. Hij zeide: „Stel: er is een rivier, waarin drabbig water wordt voortgestuwd met forsche golven. Uit walging voor dat smerige water damt het volk benedenstrooms de rivier af. Wat zal dan daarvan het gevolg wezen? Het vuile water zal over de oevers stroomen, de straten en huizen binnendringen, en alom ziekten verspreiden. Het nadeel, moedwillig veroorzaakt, zal veel grooter blijken, dan indien men het modderige water in een zorgvuldig gegraven kanaal had laten wegstroomen." „De eerste stap die moet worden gedaan," gaat hij verder, „is het water te reinigen aan de bron. Schaft men de vaste bordeelen af, zoo zullen de clandestiene uit den grond rijzen en alom ziekte en verderf verspreiden. Honger en liefde beheerschen nog steeds het menschdom; men ») Griffis The Mikado p. 227. HET PRO EN CONTRA VAN DIT STELSEL. 217 kan dat laag, vulgair noemen, maar het is een feit dat men niet kan noch mag loochenen. Onder scherp toezicht gestelde bordeelen zijn even noodig als de sanitaire instellingen in onze woning; deze verbergt men steeds in een donkeren hoek van het huis, en zoo zal men ook de bordeelwij ken streng moeten afzonderen"1). Verder staat de prostitutie, die steeds zoowel den man als de vrouw vernedert, in nauw verband met de meer of mindere vrijheid van omgang tusschen beide geslachten, en met de inzichten over de zedeleer. Het Christelijke standpunt, dat alle geslachtsverkeer buiten verkregen toestemming van den burgemeester verbiedt, vindt in Japan geen aanhangers, tenzij onder Christenen, want de Japansche begrippen over zedelijkheid en oirbaarheid verschillen hemelsbreed van onze Westersche opvattingen. Deugd is voor hen iets meer en iets hoogers dan het nalaten van geslachtsomgang. Hun zedeleer stelt hoogëre eischen aan den mensen dan door de groote massa der Europeanen geschiedt, die nagenoeg uitsluitend op dit eene letten, en vergeten dat een „deugdzame" vrouw een toonbeeld kan zijn van allerlei slechte hoedanigheden, een in de hoogste mate „onzedelijk" wezen. Voor een Japanner staan „sex-hunger" en honger voor eten en drinken gelijk, en is de vervulling van beide deze behoeften gelijkelijk zondeloos te achten*). „Diep wortelt in het hart der menschen de hartstocht en ver weg zetelen haar bronnen; wij kunnen alle neigingen dezer zondige wereld beheerschen, die der liefde is zwaar uit te roeien; oud en jong, wijzen en dwazen, allen zijn slaven"8). Dr. H. ten Kate zegt: „De Oosterling voelt geen bewondering voor het celibaat; geloften van kuischheid gaan boven zijn begrip en hij verdiept zich in allerlei gissingen omtrent dien onnatuurlijken toestand4). Het gevolg van deze levensbeschouwing is het veelvuldig voorkomen van vrije liefde, vooral in de dorpen, waar de yüjoba of kuruwa niet als bliksemafleiders dienen. „Geen prostitutie, doch bijna elke volwassene losbandig"; „veelminnarij, waaraan gedurende een zeker tijdstip van hun leven zich vrijwel alle dorpelingen schuldig maken", daar „men dit natuurlijk vindt"; aldus het waarschuwend, wel wat harde oordeel van een zendeling. „There is no public prostitution as such; the people pride themselves that they live under ideal conditions. There are many large guesthouses in the village; guests come from a far of district. A central village-office sends an notice of the arrival of guests to J) Japan Weekly Chronicle, 1 Juni 1916. ') Fujimoto Laurïe. The Nightside of Japan. 8) H. Longford. Japan of the Japanese W. 144. *) Wat het zoogen. celibaat der priesters van sommige Boeddhistische secten beteekent, weet een ieder die lang in het Verre Oosten heeft vertoefd. In Japan b.v. hebben zij den naam van virtuozen in de „ars amandi" te zijn. (Psychologie en ethnologie in de koloniale politiek (Indische Gids 1916 p. 67 van den overdruk). 2l8 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. the homes in rotation, and the daughters of the community go in turn to serve the guests"1). Dus de vrije liefde in den vollen zin van het woord, die dit volk schijnt aangeboren. Zijn zedeleer is gegrondvest op de beroemde aanschrijving van den Keizer—een soort van moderne Tien Geboden voor Jong-Japan — waarin liefde voor de ouders, bescheidenheid, welwillendheid, naastenliefde en zelfopoffering, dapperheid en loyauteit worden aanbevolen aan „al onze goede en trouwe onderdanen," doch waarin over sexueele moraal geen woord wordt gevonden. „In the West," aldus E. Bruce Mitford, „the term „morality" does not, in common usage, carry with it the collective idea, connoting „a bundie of habits". It is used in a narrow sense, to signify the possession or absence of a particular quality, exalted above the rest. Kindness, honesty, nobility of mind, rehnement, courage, sincerity—all these, comparatively speaking, count for little. If the men conforms to the conventions which have grown up around the subject of sexual ethics, he is moral. If not, his other virtues are but a drop in the bucket. Sexual correctness, in other words, is made the criterion of morality, and indeed, in the popular view, the terms are synonymous." „With the Japanese a sense of proportion prevails. Continence is a virtue, not the virtue. Concubinage is not in itself an immoral state, nor resort to the Yoshiwara a deadly sin. A woman who for some sufficiënt reason has lost her honour does not become, ipse facto, an evil and abandoned creature"2). „The fact is that Nature—not convention or religion—is the basis of Japanese sexual ethics. In all save the higher classes sexual irregularities are not viewed in the same light as in the West. They may constitute indiscretion, indulgence, folly, they are not sin. Consequently, recourse to them fails to produce the degrading effect upon either sex which it does elsewhere"8). „Zoolang als het hart in harmonie verkeert met de waarheid, zelfs al wordt er niet gebeden, zal God den mensch beschermen," zoo leeraarde een hunner groote wijsgeeren, Sugawara Michizane4). En met de Walkure van Richard Wagner zou een Japansch meisje, dat het harde oordeel der Westerlingen over haar misstap moest hooren, uit den grond haars harten hem de vraag stellen: „War es so schandlich, Was ich verbrach, Dass mein Verbrechen so schmahlich du strafst? *) The Christian-Movement in the Japanese Empire 1916 p. 259. *) Though not now recognised by law, concubinage still exists to a wide extent. s) Japan's Inheritance (1913) p. 305, 4) Transactions of the Asiatic-Society for Japan (Maart 1891) dl. I p. 30. HET KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 319 War es so niedrig, Was ich dir tat, Dass du so tief mir Erniedrung schaff'st? War es so ehrlos, Was ich beging, Dass mein Vergeh'n nun die Ehre mir raubt?" De Japanners gebruiken dus geenszins het woord „zedelijkheid" in den engen zin van sexueele onthouding, doch begrijpen daaronder alle menschelijke deugden; zij houden dus de proportiën in het oog en volgen een meer natuurlijke moraal. Zelfs tegenover de prostituees is hun oordeel zachter dan het onze, en niets belet daar de meisjes, na het verlaten van het bordeel, in de familie terug te keeren en een vaak gelukkig huwelijk te sluiten. „Met dat al," schrijft Lafcadio Hearn aan zijn vriend Chamberlain, „is het leven der Japanners bij uitstek eerbaar; hun idealen zijn rein. En ik kan hun gevoelens begrijpen wanneer zij daarover het bekrompen oordeel van vreemdelingen vernemen"1). ii. HET KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Nothing that is broken bears any value except theheart, which becomes the more valuable, the more it is broken. PERZISCH. O fear not in a world like this. And thou shalt know ere long, Know how sublime a thing it is To suffer and be strong. LONGFELLOW. Is het steeds moeilijk een menschelijk karakter te omschrijven, dan is dat vooral voor vrouwen het geval en dan nog meer voor die in Japan geboren. Om eenigszins in staat te zijn een juist oordeel te vormen, zou men ze immers meer dan oppervlakkig moeten kennen; en zelfs dan is het nog moeilijk, daar Japansche vrouwen zich heel zelden uiten tegenover mannen en nog minder tegenover vreemdelingen. Met eenige algemeenheden, voornamelijk uit boeken en couranten geput, moet dus worden volstaan, terwijl zal worden getracht een gulden middenweg te houden tusschen hen die haar al te hoog vereeren, en anderen die al te laag op haar neerzien. „Het uiterlijk eener vrouw is dat van een heilige," zoo luidt een Boeddhistische zinspreuk, „doch haar hart is dat van een duivelin." Wellicht is in de oogen der Japanners deze beschuldiging minder zwaar dan ') Conrad's Jahrbücher fflr National-ökonomie. Neue Folge 98 p. 89. 220 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. zij ons lijkt, evenals „vlinder" en „kat", door hen gebruikt, eer een loftuiting voor de aldus aangesproken vrouw bevatten. De vlinder, voor ons het symbool van wispelturigheid, vertegenwoordigt voor de Japanners de trouw tot in den dood, daar zij steeds in paren vliegen, terwijl de vrouw sterft bij de minnekoozing. En de uiting: „wat een kat!" door ons toegevoegd aan een kribbig, onverdr aaglijk schepsel, een soort virago, wekt bij hen de gedachte aan een teeder, lieftallig en rustig vrouwtje, dat licht bloost... De overgroote meerderheid der beoordeelaars, waaronder bijna alle vreemdelingen, bewonderen in de Japansche vrouw tal Van uitnemende echt vrouwelijke hoedanigheden, en erkennen dat zij in veel opzichten, "vooral van moreel standpunt beschouwd, hooger staat dan de man. Bescheiden van aard, in de hoogste mate welvoegelij k in haar taal en gebaren, kenmerkt zij zich in den regel door reinheid van zeden, in tegenstelling met een algemeen bestaand vooroordeel. Zij is niet vervaard om deelen van haar lichaam te ontblooten, wanneer gegronde redenen (bad, toilet, massage) zulks noodzakelijk maken, doch zal dat nooit doen om de zinnen der mannen te prikkelen, noch op straat dan wel in schouwburgen of restaurants. „Dans sa généralité, la Japonaise doit être classée parmi les femmes les plus chastes du monde"1). Zooals bereids vermeld huldigt men niet in Japan de ascetische leer, dat de overgave van zichzelf een blijvende smet werpt op de vrouw. De kuischheid der Japansche is meer een uiting van eerbied voor den wil van den vader, dan wel voor de plichten van het huwelijk; doch deze invloed is bij haar zeer sterk en beheerscht haar gedrag. En toch neemt „eet être de grace et de douceur" in de samenleving van haar land een uiterst ondergeschikte plaats in; staat zij dagelijks aan vernederingen bloot; wordt zij levenslang onmondig gehouden. Van jongsaf aan wordt zij opgeleid volgens den onverbiddelijken standaard der wet van gehoorzaamheid; haar eigen begeerten en neigingen, de ingeving van haar hart, moet zij bedwingen om alleen te luisteren naar de stem van haar plicht. En toch vormen deze vrouwen „the brightest children, the most faithful wives, the most devoted mothers, always serene, industrious and smiling. Very gently but persistently, one lesson has been preachedto her ever sincelanguagemeantanythinginher ears, „give up, love, help others, efface thyself". And in the still atmosfere of the home, with its ever-repeated round of necessary and unpraised duties, in that quiet sunshine of humility, high motives grow and are not pulled up by the roots to be shown to admiring friends, the young heart waxes strong and pure, and should the call to heroic sacrifice sound, a noble woman springs forward to answer it"2). 1) S. Bing. La Japonaise. Revue Universelle nr. 127. ') Mrs. Hugh Fraser. A Diplomatists Wife in Japan (1889) p. 349. iio. Courtisane. Op den achtergrond de rivier de Tamagawa bij Yedo. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethnogr. Museum. in. Dichtende courtisane aan haar schrijftafel. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Museum. HET KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 221 Nooit behoort zij «ich «elf; haar beste gevoelens moet zij verstikken; zelfs als jong meisje is haar alle vriendschap met een jongen man verboden, want zij behoort ongehuwd aan de ouders en gehuwd aan den man. Vol liefde gehoorzamen, steeds rustig en behulpzaam wezen, zijn de voornaamste hoedanigheden die van een vrouw worden verlangd; eerbiedig buigende zal zij gevolg geven aan alle bevelen van haar man en van haar schoonouders en nooit daartegen in verzet komen. „The great lifelong duty of a woman is obedience"1). Eenige voorschriften uit het nader te vermelden boek dat haar als leefregel dient, mogen in verband daarmede worden vermeld: „Alles wat de man gelast behoort de vrouw blindelings op te volgen; zij moet tegen hem opzien alsof hij de hemel zelf ware, en onvermoeid nadenken wat hem aangenaam kan wezen. Zij moet vroeg opstaan en laat gaan rusten om de huishouding goed in orde te houden. In oude tijden was het de gewoonte om bij de geboorte een vrouwelijk kind drie dagen op den grond te leggen; reeds daaruit kan men nagaan de gelijkenis van den man met den hemel en der vrouw met de aarde" (lx. p. 45). De Japansche vrouw wordt dus opgevoed in het geloof dat de man alles beter doet dan zij zelf, en dat er zeer veel dingen zijn waarvoor zij volslagen ongeschikt is te achten. Diep wordt haar ingeprent dat in alle aardsche zaken alleen de man kan oordeelen, en zelfs aan het kleine meisje wordt geleerd dat zij geen rechten heeft wanneer haar broertje daarbij betrokken is2). En om daarop de kroon te zetten, een dagelijksch onderricht in welvoegelijkheid, in de onderdruklringvan haar gevoelens, van elke uiting van haar gemoed en van alle uitgelatenheid. Om dat alles vooral goed te onthouden, wordt haar steeds weer in handen gegeven het meer dan twee eeuwen oude boek van den moralist •Kaibara Ekken, de „Onna Daigaku" („de Groote Leer voor Vrouwen") dan wel „de Volledige Plichten der Vrouw", waarvoor, vreemd genoeg, velen harer een warmen eerbied koesteren en waaraan zij getrouw blijven als ware het een onfeilbaar Evangelie. De sleutel van zijn leer is, dat de vrouw geen hoogeren meester heeft dan haar man, dien zij moet gehoorzamen met dezelfde loyauteit als een samurai zijn daimyö, terwijl zij eveneens trouw haar plichten moet vervullen tegenover haar schoonouders. De strenge scheiding der geslachten, reeds door Confucius gepredikt, die reeds 500 j. v. Chr. zeide: • „man en vrouw zullen nooit zitten in dezelfde kamer nadat zij den leeftijd van zeven jaar hebben bereikt," wordt ook door Kaibara gehandhaafd. De vrouw moet men maar liefst alleen laten; de man heeft immers niets *) Shingoró Takaishi: Women and Wisdom of Japan. p. 24. *) Vraagt men een Japanner naar het aantal zijner kinderen, dan zal bij heel kalm antwoorden: „Ik heb zooveel jongens en zooveel teleurstellingen." 233 LEVENSLOTEN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. tc doen voor hare opheffing. En deze zedeprediker voor de vrouw besluit zijn boek met deze woorden: „Ouders! leer trouw deze levensregelen aan uwe dochters reeds van haar prille jeugd! Laat haar deze copieeren, en van tijd tot tijd geregeld lezen, zoodat zij deze nimmermeer vergeten!" „De vrouw is een vat vol zonde, niets is meer te vreezen dan een vrouw." Dezelfde leer als die van Socrates in het Westen, die verklaarde: „De vrouw is de bron van alle kwaad, haar liefde is meer te vreezen dan de haat van den man; de dwaze jongelingen, die trachten met vrouwen in aanraking te komen, handelen als de visch die in den angel bijt." Versmaad en veracht, in haar verstandelijke ontwikkeling belemmerd, werd dat bedeesde schepseltje nog bespot wegens hare domheid en kleingeestigheid, haar individualiteit geknot. Tegenover haar man moeten haar houding en taal eerbied, gedweeheid en onderdanigheid toonen, want • hij is de Heer en zij de ootmoedige dienstmaagd. En dan is hij nog niet tevreden, ofschoon een Engelsche dame als haar overtuiging uitspreekt: „Ik ben er vast van overtuigd dat weinig vrouwen, in welk land ook, haar plichten zoo getrouw betrachten, met meer gratie, met meer lust en meer bevrediging voor haar omgeving, dan de vrouwen van Japan"1). En een ander voegt daaraan toe: „Haar karakter laat zich omschrijven -met één enkel woord: zelfverloochening. Ootmoed in plaats van ver-toon; bescheidenheid in plaats van reclame; zelfopoffering in plaats van -zelfzucht; verdraagzaamheid in plaats van opvliegendheid; volledige onderwerping aan haar meerderen, zijn de voornaamste kenmerken van de moraal-code der Japansche vrouw." Doch achter dat bedeesd en zacht uiterlijk is vaak verborgen een moed, een energie en een halsstarrigheid, waarvan de shinju getuigen, wanneer zij vastgebonden aan haar minnaar zich in een afgrond werpt, dan wel zich laat verpletteren door een locomotief, benevens de talrijke heldendaden door vrouwen ook in den modernen tijd bedreven. Doch als regel dienen zij liever dan te vragen, brengen zij liever offers dan te twisten, spelen zij liever de rol van het aambeeld dan van den hamer. En uiterst zelden zal men voor de rechtbanken een Japansche vrouw zien verschijnen als aanklaagster van haar man, hoe erg deze ook tegenover haar moge hebben misdreven. Tal van schrijvers zijn het er over eens, dat haar oprechte aanhankelijkheid voor haar echtgenoot, haar liefdevolle teederheid, hare grenzenlooze toewijding, des te meer in het oog loopen, daar bij den man daarvan meestal geen spoor te vinden is. Voor deze is liefde geen behoefte der ziel, doch een zinnelijke hartstocht, en ook deze is bij hem nog zwak ontwikkeld, zoodat in de gansche geschiedenis van Japan van een Don Juan nooit sprake was noch kon wezen. *) Alice Mabel Bacon 1. c p. 3ig. HET KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 233 Professor Chamberlain, een kenner van Japan als slechts weinigen, noemt de Japansche vrouw „most womanly, kind, gentle, pretty, charinnig, sweet, gentle and tender". En de Barones d'Anethan spreekt van „her gentle sympathy, dignified calm, absolute fatalism, poetic imagination. She gives all, endures all, and relinquishes all with an almost cheerful resignation which is certainly a model to the professing Christian. She asks no questions, thinks no evil, and makes no complaint. She is happy in bestowing happiness, content to die when she is no longer needed. It would seem almost as if the ordinary European standards are put to shame by her patiënt heroism. Our clumsy outspokenness, our eager self-seeking, even our passionate repentance, strike a false note in this spiritual atmosphere." Terwijl de reiziger Thompson spreekt van:,,thecharmingdaugthers of Nihon, who make their country the most attractive on earth." En dat ondanks het feit dat «ij vrijwel uitsluitend worden opgeleid met het oog op het huwelijk en om kinderen te baren, terwijl slechts enkelen ongehuwd blijven, vooral onder de betere standen. Reeds op den dag van haar huwelijk krijgt «ij geschenken bestaande uit visschen en zeegras, die een talrijke nakomelingschap «ouden bevorderen, terwijl ook vroeger daartoe behoorden afbeeldingen van den phallus, eenmaal in tal van tempels aangebeden, waar onvruchtbare vrouwen om den kinderzegen kwamen smeeken. Bleef de«e achterwege dan werd dit aan de zinnelijkheid der vrouw toegeschreven1). Eenmaal moeder geworden, vooral wanneer het kind een jongen is, stelt men wat meer belang in haar lief en leed, en wordt zij met meer achting behandeld, vooral door de ouders. Verder is het haar taak voor de huishouding te zorgen, en bereiken zij daarin een groote handigheid, al zullen zij nooit prat daarop gaan. Want zich beroemen op haar kennis of te pogen daarvan de bewijzen te geven is uit den booze, en vooral tegenover vreemdelingen zullen zij «ich liefst dom en onwetend houden. Terwijl «ij gaarne babbelen met vriendinnen, toonen zij «ich zwijgzaam in tegenwoordigheid van anderen, en zullen «ij alleen haar mond openen wanneer «ij worden aangesproken. Onder de vrouwen der mindere klasse is de ido, waterbron, de plaats waar de schandaaltjes worden besproken en waar zij, onder elkander zij nde, haar hart eens kunnen luchten onder het wasschen van het linnengoed. Doorgaans is haar gezichtssfeer zoo beperkt, dat haar gesprekken in hoofdzaak loopen over het weder en de kennissen, terwijl «ij als lectuur niet veel anders onder de oogen krijgen dan sentimenteele romans en de nieuwtjeskolommen der dagbladen. Door haar onvoldoende ontwikkeling worden «ij slavinnen van haar 1) Dr. Kleiweg de Zwaan 1. c. p. 336. 224 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. bijgeloof» en niet weinigen gelooven b.v. dat meisjes wier liefde werd versmaad, na haar dood in slangen veranderen, terwijl zij trouw gelooven aan menschen in vossengedaante, die haar kunnen kwellen en martelen. Om kinderen te krijgen zullen zij een tijdlang neerhurken op de plaats waar kort geleden een bevalling heeft plaats gehad. Het jaar van den Aap is weinig gewild voor de huwelijken, daar deze dan vaak van korten duur zullen blijken; niet weinigen haasten zich dus om in het daaraan voorafgaande jaar van het Schaap een man te vinden. Ook houden zij trouw rekening met de zoogenaamde gelukkige en ongelukkige jaren (de leeftijden van 19 en van 33 jaar zijn voor vrouwen al zeer ongunstig), terwijl zij bijna niets van belang zullen ondernemen zonder vooraf den waarzegger te hebben geraadpleegd, die haar mededeelt voor welke dagen en welke gebeurtenissen zij op haar hoede moeten wezen. Doch met dat al schijnt Heam goede gronden te hebben gehad, toen hij met meesterhand de Japansche vrouw schetste onder allerlei omstandigheden, als lichtekooi en als geisha, als eenvoudige vrouw des volks en als dochter van den adel, en daarna tot de slotsom kwam dat: „de Japansche vrouw een der meest wonderlijke, doch tevens der meest lieftallige producten der schepping is." Mocht een harer de teederheid en toewijding der Japansche echtgenoote kunnen vereenigen met het minzame en gezellige der geisha, dan ware nagenoeg het volmaakte bereikt. 12. HAAR LEVENSLOT. „Redites 1'air d'amour, de joie ou de détresse, Aimer, pleurer, souffrir, passer. Et toi, suis-les, docfle a ton chemin tracé. Et mêle a leurs douleurs le cri de ta faiblesse." FERNAND DIVOIRE. Een school van eeuwen heeft het leven der Japansche vrouw gemaakt tot het leven eener slavin, verkeerende in absolute dienstbaarheid eerst van haar vader en daarna van haar man, dan wel van haar zoon. Die plicht van gehoorzaamheid drukte zijn stempel op allen, zoowel op de vrouw der laagste als op die der hoogste klassen; allen moeten sloven voor haar heer en meester. Alle rechten van gelijkheid waren haar onthouden, zoowel wettelijk als maatschappelijk, en al mocht op eerstgenoemd gebied eenige verbetering zijn gekomen, op het laatste terrein is die ongelijkheid onverzwakt gehandhaafd. Reeds op straat is dat waar te nemen. Terwijl de Europeesche met de borst vooruit en met fier opgeheven hoofd voortwandelt, zal men de Japansche vrouw het hoofd voorover en in gebogen houding zien voorbijgaan; een symbool van beider karakter en levenslot. Als kind was zij immers de voetveeg van alle mannelijke leden der HAAR LEVENSLOT. 225 familie; als vrouw werd zij uitgehuwelijkt aan een onbekende zonder haar oordeel te vragen, en hem moet zij dienen zonder vragen tot aan haar dood. Als vrouw des volks moet zij hout hakken, water dragen, zorgen voor het eten en de kleeding van haar man. In de hoogere kringen moet zij, ondanks de aanwezigheid van meerdere dienstboden, haar man persoonlijk bedienen, elk oogenblik beschikbaar zijn op zijn roep of wenk; en zelden eet zij met hem aan dezelfde tafel. Des morgens als de man zijn toilet maakt, is het haar plicht hem zijn hemd, broek en kleeren aan te geven, naarmate hij deze noodig heeft; in het bad moet zij hem inzeepen en daarna afdrogen. In plaats van op den heeten namiddag wat rust te nemen, moet zij voor de huishouding zorgen. „Steeds vooruitloopende op de wenschen van haar Heer, moet zij de kleeren netjes afborstelen en opvouwen, de kinderen opvoeden, reinigen wat vuil is en nooit uitgaan zonder strikte noodzakelijkheid," leeraarde haar reeds Kaibara. Vertrekt bij vroeg met den trein dan moet zij tijdig opstaan, alles voor hem inpakken en gereedmaken; en moet zij medereizen dan is het nog erger: in den wagon gaat de man op de bank liggen, neemt drie plaatsen in beslag benevens het hoofdkussen en de dekens, en gaat dan rustig slapen. De vrouw, in een hoekje ineengedoken, heeft slechts een dunnen zijden doek om met haar hoofd tegen den harden wand te rusten. Doch slapen doet zij niet, want zij waakt voortdurend als een moedertje over haar snurkenden echtgenoot en bewijst hem allerlei attenties. Eenmaal reisde ik uren lang in een coupé van den trein waarin een Japansch generaal met zijn vrouw en kind was gezeten. Gedurende meer dan acht uren sprak hij met haar nagenoeg geen enkel woord, gaf haar nu en dan alleen een wenk om het venster te openen, zijn tabak aan te geven, couranten te koopen, enz. En toen een ander officier als reisgezel binnentrad, vermeed deze zorgvuldig haar aan te kijken, laat staan toe te spreken. Een medelijdend jongmensen, dat in een volle tram opstaat om zijn plaats af te staan aan een vrouw die een kind op den rug draagt, weet niet hoe het behoort: het is immers gebrek aan waardigheidsgevoel een vrouw zoo te behandelen. Tegenwoordig komt daarin, althans in de groote steden, eenige verbetering. Er zijn natuurlijk wel uitzonderingen, doch deze bevestigen den regel. Kleine attenties, die men bij ons een dame bewijst, bewijst daar de vrouw aan den heer des huizes. Gaat zij, bij wijze van uitzondering, te voet wandelen met haar man dan moet zij steeds een weinig achter hem blijven, nooit naast hem gaan. Zij moet de zware parapluie dragen, en als het regent, soms op haar teenen loopen om het hoofd van haar Seigneur te beschermen. Een man, die inplaats van zijn vrouw, een pakje zou dragen, wordt eenvoudig bespot en uitgelachen. 15 226 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Bij gezellige feesten blijven de vrouwen weg, daar worden alleen heeren en geisha toegelaten. Verwaardigt de echtgenoot zich, wat niet vaak gebeurt, zijn gade mee te nemen voor een uitstapje1), dan stapt hij 't eerst in zijn jinriki-sha en moet zij maar zien hoe zij daarin opstijgt en achter hem aanhoepelt. Zij knielt voor hem bij zijn heengaan, maakt een nederige buiging bij zijn terugkeer, blijft zacht en geduldig al is hij ook dronken en ruw. Nooit zal de man zijn vrouw meenemen op bezoeken, naar theaters of naar theehuizen; ontvangt hij zelf visite dan neemt de vrouw des huizes de honneurs niet waar, daarvoor worden geisha ontboden. Zij wordt meestal niet eens binnengelaten, tenzij om asschepoesters-diensten te verrichten. Vrienden van vele jaren hebben soms eikaars vrouwen nooit • gezien, en het behoort niet tot den goeden toon naar het welzijn der huisvrouw te vragen. Op het Nieuwjaarsfeest mag zij niet het eerst de geesten harer eigen ouders vereeren, doch moeten de offers en de gebeden voor die van haar man daaraan voorafgaan. Zelfs in de andere wereld doet men haar dus haar minderheid gevoelen. Vrij wel alle Japansche mannen koesteren in hun binnenste een diepe • verachting voor het vrouwelijk geslacht. Zij zien in de vrouw een minderwaardig schepsel, dat wel beproevingen mag doorstaan, lijden en smart kennen, doch dit alles moet dulden en dragen zonder hem iets daarvan te laten merken. De wijze waarop zij tot heden wordt behandeld, schrijft dan ook Chamberlain, is van dien aard, dat het aanschouwen daarvan een foltering is voor elk edelmoedig Europeesch hart. Elk ridderlijk gevoel is den Japanner vreemd tegenover zijn eigen vrouw. De beste onder de mannen met het edelste karakter, hoe ontwikkeld hij ook moge wezen, behandelt haar erger dan een dienstmaagd. En nooit mag zij een zuur gezicht toonen noch hem luide toespreken; mopperen of onvriendelijk kijken doet zij dan ook nimmer. „De vrouw moet tot zelfinkeer komen, zich zelf berispen en verbeteren, want zeven of acht van elke tien vrouwen," aldus weer de meergenoemde wijsgeer, „zijn aangetast door een der vijf ziekten rongezeggelijkheid, ontevredenheid, lasterzucht, jaloerschheid en domheid." „Dat is," volgens hem, „de reden van de inferioriteit der vrouw; hare natuur is passief (letterlijk schaduw) en daarom donker als de nacht." Zij moet zich achteraf houden, zich uitwisschen; want, zegt een Japansch spreekwoord: „een jonge vrouw zij slechts een schaduw en een echo in haar huis." Zelfs de ontwikkeldste Japanner verdedigt de onderworpenheid der vrouw, want dat „de man hooger staat dan de vrouw is de groote ') De tegenwoordige Mikado gaf in den laatsten tijd het goede voorbeeld om de Keizerin op reis mede te nemen. HAAR LEVENSLOT. 337 wet van hemel en aarde," en dit niet te begrijpen, ja zelfs „onze gewoonten barbaarsch te noemen, is een ongerijmdheid." En in de Europeesche films mag aan de superioriteit van den man niet worden getornd. Een Westersche heldin, die vol verontwaardiging een schurk met dreigenden vinger de deur wijst onder een krachtig „er uit!" legt men in plaats daarvan den gewonen beleefdheidsvorm in den mond: „kaette kudasai",d.i.totwederziens! Er bestaat ware en reine liefde in Japan, evengoed als in andere landen; doch in het huwelijk wordt zij zelden gevonden en bepaalt zij zich meestal tot lichamelijke aanraking. Hoe kan het trouwens anders wanneer de man haar, vaak tegen haar zin, wordt opgedrongen? Wanneer deze ongestoord zijne eigen lusten kan botvieren? Van kindsbeen af aan heeft men haar immers ingeprent, dat alle mannen veranderlijk zijn van karakter, dat hun liefde niet bestendig is van duur, en zij dus nooit jaloerschheid mag toonen hoe ontrouw haar man ook moge wezen. Steun en bescherming is het, geen liefde die zij van den man mag vragen. In het gezin worden allerlei beslissingen genomen, buiten haar om; van de plannen en de voornemens van den man verneemt zij niets; aan zijn gedachtenwereld neemt zij geen deel. Dat alles gaat de vrouw niet aan; daarover kan zij niet oordeelen, daarvan begrijpt zij immers toch niets. Vrijwel niets kan zij haar eigen noemen; van de zaken van haar man stelt men haar nooit op de hoogte, tenzij alles is spaakgeloopen en men haar troost noodig heeft. Zij moet zelfs haar recht op eigen geluk ten offer brengen aan de gewoonte, en dit volledig wegcijferen van haar zelf, noemt men een bewijs van haar vaderlandsliefde. Want daardoor wordt de man bevrijd van vele dagelijksche zorgen en beslommeringen, en blijft hem meer vrije tijd om aan de belangen der gemeenschap te wijden. Het leven van den Japanschen echtgenoot is rustiger, eenvoudiger dan het onze; zijn privaat leven geeft hem weinig bezigheid, hij wordt niet in beslag genomen door huiselijke plichten, en liefde speelt in zijn bestaan slechts een zeer ondergeschikte rol. De ellendige toestand waarin tot heden de vrouw moest leven, is daardoor — naar het heet — een element der grootheid van Japan. Hare veelvuldige verdiensten worden miskend, haar groote liefde en toewijding, 'haar zelfverloochening en plichtsgevoel geenszins gewaardeerd. Haar huishouding laat niets te wenschen over; rusteloos zorgt zij voor de welvaart en het geluk van haar man en gezin; doch dat alles spreekt van zelf in de oogen der Japanners, daarvoor is men haar geen dank verschuldigd. Haar eigen leed weet zij te verbergen, en zelfs wanneer met het klimmen der jaren de zorgen des levens rimpels hebben gegroefd in haar gelaat, weet zij deze door haar glimlach minder in het oog loopend te maken, om haar omgeving niet onaangenaam te stemmen. En toch erkennen schrijvers, dat het gevoel van eerbied en loyauteit, van eer- 238 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. gevoel en eerzucht, waaraan Japan's grootheid was te danken, in geen geringe mate werden ingegeven en aangekweekt door de vrouwen des lands. Zelfs het echtvrouwehjkgevoeldërjaloerschheid moet zij weten te onderdrukken. „Laat haar zelfs nooit droomen van jaloezie," aldus alweer haar onverbiddelijke leermeester Kaibara; „al moge haar echtgenoot een losbol wezen,zij mag geenklacht uiten,geen toorn koesteren dus nogminder uiten." Om haar op de proef te stellen gaat de man wel eens, gedurende enkele dagen voor zijn huwelijk, met zijn vrienden naar een slecht befaamd huis en blijft daar tot den dag zelf der bruiloft, waarna bij naar huis terugkeert, vergezeld van een vrouw van lichte zeden. Toont de bruid eenig teeken van afgunst bij het zien der laatste, dan wordt menigmaal het huwelijk verbroken. Van jongsaf aan is haar immers geleerd, dat zij er niet op mag rekenen dat haar man steeds standvastig zal zijn in de liefde, hoezeer dat ook van haar zelf wordt geèischt. En sommigen harer nemen daaraan zoo weinig aanstoot, dat zij maandenlang met de rekeningen van alle leveranciers ook die der theehuizen betalen, waarin de man afleiding is gaan zoeken met andere vrouwen. Het samenwonen der wettige vrouw met zijn maitresse is steeds minder in zwang; hij gaat daar liever heen op bezoek. En hoe deerlijk ook door den man misleid en bedrogen, weet zij in haar hart steeds vergeving te vinden voor zijn daden: I've told you I resigned myself; and resign myself I did; To what I cannot be resigned, I have resigned myself! „Wasuraruru Though forgotten now, Mi woba omowazu For myself I do not care: Chikaiteshi He, by oath, was pledged;— Hito no inochi no And his life, who is forsworn, Oshiku mo aru kana! That is also pitiful!" Lady Ukon. „My broken heart I don't lament, To destiny I bow; But thou hast broken solemn oaths,— I pray the Gods may now Absolve thee from thy vow." Lady Ukon. En steeds komt in al die verzen de kreet „vergeten!" terug, doch wordt tevens vergiffenis geschonken: „Though forgotten, I think not of myself but am sad (with amtiety)." The cry of a deserted but forgiving mistress. En desondanks, kent de Japansche vrouw ware liefde en wordt deze soms diep en innig door haar gevoeld. Aan menig jong meisje, levende ii2. Gestoorde minnekoozerij. 113. Treurende gelieven. Prenten van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. Vgl. De Visser, Japansche Kleurendrukken IV, 36 en 41. HAAR LEVENSLOT. 329 in de afzondering eener aristocratische woning, is het niet geoorloofd kennis te maken met een man, die niet behoort tot de naaste bloedverwanten. Doch misschien wordt zij eens in haar leven medegenomen naar het theater om een vooraf uitgekozen stuk te zien, waar zij, in de loge gezeten met haar ouders, elk woord in zich opneemt van den held op het tooneel, zijn moed bewondert en zijn schoonheid, juicht bij zijne triomfen, weent over zijn ongeluk. Kan het dan iemand verbazen dat het arme kind liefde gevoelt voor den acteur, hem brieven schrijft, haar kamermeisje omkoopt om hem geschenken te brengen van bloemen, vruchten en verzen, allen getuigende van haar verknochtheid en bewondering? Liefde is in Japan zulk een zeldzaam verschijnsel; zij gaat aan negen honderd negen en negentig ongemerkt voorbij, doch kiest onder duizend één dier kleine vrouwtjes uit, die dan plotseling in een heldin wordt herschapen, een ideaal, een door de liefde geheiligde. Dan werpt zij de wereld, het leven en de eer aan de voeten van den geliefde, in een soort glorie van zelfvernietiging, en meermalen vindt zij als martelares den dood ter wille van haar liefde. Die blijkt dan sterker dan de dood. Doch slechts weinigen leeren zulke hartstochtelijke liefde kennen. In Europa zou een meisje verontwaardigd blozen, indien men haar zeide dat zij geen liefde gevoelt voor haar aanstaanden echtgenoot. In Japan is dat anders: daar zou de bruid antwoorden dat liefde goed is voor de vrouwen die zij nooit zal ontmoeten, de geisha en dergelijke, doch haar is zelfs dat woord onbekend. Het idee van liefde, dat het brein vult en de opvoeding beheerscht onzer meisjes, raakt nauwelijks de Japansche vrouw; dat persoonlijk gevoel vindt geen plaats in het gewone kader van hare samenleving. Haar eigen gevoelens mogen immers niet tot uiting komen, haar hart mag niet spreken, zelfs al is het met liefde overvuld. Niet steeds kan zij deze in bedwang houden, waarvan menig minnevers getuigt: I cannot hide in my heart the happy knowledge that fills it; Asking each not to teil, I spread the news all round. Such a little word!—only to say „I love you!" Why, oh, why do I find it hard to say like this? Always the more I love, the more it is hard to say so: Oh! now happy I were should the loved one say it first! Ach! dat de witte golven, Die Ise's zee beroeren, Toch niets dan bloemen waren, Opdat ik ze kon plukken, Als gave voor mijn liefste. Prins Aki (Naar W. G. Aston). 330 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. The waves that dash against the rocks Are broken by the wind And turned to spray: my loving heart Is broken too, I find, Since thou art so unkind. Ook dit vers van de „Lady of Sakanoye" verdient te worden aangehaald: Want eenmaal het hart in vlammen, is geen macht ter wereld meer in staat dat vuur te dooven: My love for thee, like snow on Fuji fair; The higher it piles up, the less will it melt and diminishl I have cut my hair for his sake; but the deeper relation between us Cannot be cut in this, nor yet in another life. Even vergeefs als de vuurvliegen kan men de liefde verdrijven; „worden zij weggejaagd dan verbergen zij zich in den donker of in den maneschijn/' En slaagt men er in de banden te verbreken, dan is het gevolg een gebroken hart. „Parted from you, my beloved, I go alone to the pine-field; There is dew of night on the leaves; there is also dew of tears." Liefde wordt als een inferieur sentiment beschouwd, waaraan men vooral niet uitbundig uiting mag geven, doch dat men zooveel mogelijk moet trachten te verbergen. Ten tijde der Samurai werd liefde onvereenigbaar geacht met moed; genegenheid voor eene vrouw was een bewijs van zwakheid; geen Japansch ridder zou dan ook heldendaden bedrijven voor zulk een beuzeling als de vriendelijke blik eener vrouw. Een huwelijk uit liefde is dan ook uiterst zeldzaam. Zij is niet de beminde van haar man, slechts zijn vrouw, dat wil zeggen de dienstmaagd van hem en zijn ouders en de voortbrengster van zijn nakomelingschap. Van lief koozingen is geen sprake. Zelfs onze kus is in Japan, evengoed trouwens als in geheel Oost-Azië, onbekend. Elke zoen wordt in Japan onbehoorlijk gevonden, behalve die der moeders aan haar zuigelingen. Nooit zullen jonge meisjes elkaar zoenen; nooit ouders hun kinderen wanneer die reeds kunnen loopen. Dat geldt voor alle klassen; ook van een handdruk wil men niets weten. Wanneer Japanners elkaar weer Minamoto no Shige-Yuki. My heart, thinking How beautiful (he) is, Is like a swift river, (Which) though one dams it, Will still break through. HAAR LEVENSLOT. 331 ontmoeten na een langdurige afwezigheid, zullen zij lachen, misschien een of ander geluid maken, het kan zelfs voorkomen dat zij elkander op den schouder kloppen, — doch dat is dan ook alles. Hun vriendschap bewijzen zij meer door daden van hoffelijkheid en liefelijke attenties1). De Ainu-meisjes, afstammelingen der oorspronkelijke bewoners van Japan, kennen evenmin den kus, doch getuigen van haar liefde door te bijten*). Nog in 1919 werden te Tökyö door de censuur cinema-vertooningen verboden waarin kussen voorkwamen, o. a. die, waarin de Koningin van Spanje aan Columbus een kus geeft3). Men vindt het heel natuurlijk dat een man aan een vrouw liefde inboezemt, liefst met al te veel; doch het is betamelijk dat de man doet alsof hij zelf geen liefde gevoelt. Natuurlijk ondervindt hij haar wel eens, maar dan zal hij toch altijd de etikette in acht nemen. De man wacht tot de vrouw of het meisje hem avances maakt4). Wil hij deze in de hand werken, dan zal dit minder geschieden door voorkomendheid dan wel door barschheid. In een groep van Japanners en van geisha zult gij den minnaar herkennen door het volslagen gemis aan beleefdheid en attenties voor haar die hij bemint5). Wanneer na een lange afwezigheid de jonge man zich vergist door ietwat hard de hand te drukken van zijn echtgenoote, zullen de aanwezige bloedverwanten en vrienden dat bijna als een schandaal beschouwen. Nooit zal de man tegenover anderen zijn liefde voor een vrouw laten bemerken, hoe vurig zijn hart ook moge kloppen voor haar. En het meisje, de vrouw, zal het niet wagen haar oogen tot hem op te slaan. Ja, het is mogelijk dat meerdere mannen in vuur en vlam staan voor een en dezelfde geisha, doch dat niemand dat van den ander kan gissen. L'année est venue, 1'année est passée. Voici le printemps: point de nouvelles de mon amour; L'air au loin retentit de mes plaintes. En van de edele Vrouwe van Sakanoye: Unknown love Is as bitter a thing As the maiden-lüy, Which grows in the thickets Of the summer moor. *) H. Longford. Japan of the Japanese p. 144. *) Havelock Ellis. Etudes de Psychologie sexuelle III (1911) p. 135. *) Far-East 15 Febr. 1919. 4) Henri Borel, De Japansche Vrouw en de Liefde. Kroniek Jan. 1917. 5) André Bellessort. 1. c. p. 330. 333 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Reeds in 902 n. Chr. dichtte Ono no Yoshiki: My love Is like the grasses Hidden in the deep mountain: Though its abundance increases, , There is none that knows. En een onbekende: If it were possible To give away my life in exchange For (your) love, How easy a thing death would bel En zelfs wanneer beminden elkander onder vier oogen weerzien, kijken zij elkander langdurig aan, doch zeggen bijna geen woord: Ah, when we meet, 't is tear to tear; all conversation's in the breastl Dit alles belet niet dat ook in Japan tenslotte de liefde nu en dan alles weet te overwinnen, en deze zelfs na het huwelijk wel eens binnendringt, wanneer de versmade vrouw, door de kracht harer toewijding, het hart van haar man wist te veroveren. Spreekwoorden en volksliederen schenken haar die hoop: „Wanneer men drie jaren lang op denzelfden steen blijft zitten, wordt zelfs de koudste steen warm." Een ander lied neuriet: „Zelfs het voorwerp van een liefde die niet wordt gedeeld, wanneer men deze drie jaren koestert, kan worden beschouwd als een echten minnaar." En een bekend vers luidt: „Indien uw liefde voor mij werkelijk liefde is, zoo zullen wij te zamen komen, mijn liefste; dat moet dan zoo wezen!" En worden er te veel hinderpalen op hun weg gelegd, dan zal in hun oogen zelfmoord redding brengen, en zullen zij in een andere wereld de liefde genieten die hen hier werd onthouden. 13. HET HUWELIJK. Comme une fleur ouverte oü logent des abeilles, Ma vie a répandu des parfums et des chants. Et mon coeur matineux est comme une corbeille, Qui vous offre du lierre et des rameaux penchants1). Even to see the birds flying freely above me, Only deepens my sorrow, mak es me thoughtful the more*). In vorige eeuwen was de polygamie, althans onder de adellijke klasse, algemeen in zwang. Volgens de Gennarei, had een daimyö recht op acht vrouwen van den tweeden rang; de hoogere ambtenaren op vijf en de *) Comtesse de Noaüles. L'offrande a la Nature. *) Lafcadio Hearn. Gleanings in Buddha-fields. HET HUWELIJK. 233 lagere edellieden op twee bijwijven. Aan den gewonen man, de heimin, was zulks verboden; daarentegen was het bezoek aan courtisanes den samurai niet geoorloofd. Wel is de polygamie door het moderne Burgerlijk wetboek in theorie verboden; in de praktijk wordt zij nog vaak toegepast. De laatste Keizer Mutsuhito had zelfs favorites, waarvan eene de moeder is van dén huidigen Mikado, daar de wettige Keizerin hem geen kinderen had geschonken. Bij de anderen had de Keizer 20 spruiten verwekt, wat voor niemand een geheim was en aan niemand aanstoot gaf. Kort geleden huwde een rijke dokter, doch kreeg in zijn huwelijk geen kinderen. Op een goeden dag brengt zijn vrouw, zonder hem te waarschuwen, een mooi jong meisje thuis, dat zij hem aanbiedt. Jaren gingen voorbij en nog steeds geen nakomelingen; de twee vrouwen staken de hoofden bijeen en introduceerden een derde vrouw in de woning en een paar jaar later de vierde, terwij 1 alle vier vrouweninde grootste vriendschap en harmonie te zamen bleven1). Zij volgden dus het voorbeeld van Sarah tegenover Abraham; en de mekake of concubine wordt in geen enkel opzicht vernederend bejegend, doch zij leeft in huis als een soort hoogere bediende, die de echte vrouw met veel eerbied behandelt. Deze laatste geeft zelfs meestal daaraan de voorkeur boven het verblijf eenermaïtresse buitenshuis, waarvan veelvuldige afwezigheid des mans en grooter uitgaven het gevolg zijn. Zelfs in de gewone burgerklasse komt het nemen van een tweede vrouw in geval van kinderloos blijven veelvuldig voor. Voor den man geldt immers een andere zedelijke standaard dan voor de vrouw. Nog steeds vindt men in verschillende deelen van Japan uiteenlooloopende huwelijksvormen. Zoo zijn op de Luchu-eilanden proef huwelijken nog regel; huwen in Shirakawa (waar de laatste afstammelingen der Taira worden gevonden) alleen de oudste zoons2); mogen in het visschersdorp Junigaura (Hiroshima-ken) de meisjes met huwen met jongens uit een ander dorp, enz. Van meer modernen aard zijn de „picture-marriages" in Californië en Hawaï, waardoor duizenden meisjes, gehuwd op een photographie, den Stillen Oceaan zijn overgestoken; ook hierbij is dus van liefde geen sprake. Deze huwelijken, al hebben de beiden elkaar nooit gezien — en al werden wel eens valsche dan wel geflatteerde photo's gezonden — zijn volkomen wettig; aan den eenigen eisch: mededeeling der verandering van familie (die soms eenvoudig per post wordt verzonden), is immers voldaan. Dit is trouwens de algemeene regel in Japan. Al worden nu en dan wel eens huwelijken uit liefde gesloten, in verreweg de meeste gevallen be- *) The F ar East. 13 December 1919. *) Vroeger gold dit voor alle Samurai, waarvan alleen de vermoedelijke opvolger in het huwelijk mocht treden, terwijl aan alle andere zoons elke wettelijke band was verboden. 234 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. slissen derden over het levensgeluk van de jongelieden. Eerst wanneer de - keuze is gedaan mogen zij elkander even zien, wellicht een half uur, niet langer, dus geenszins voldoende om kennis te maken, te meer daar de toekomstige bruid haar verloofde nauwelijks durft aankijken. Het huwelijksgeluk wordt dus aan het blinde toeval overgelaten; een tusschenpersoon, de naködo, sluit den bond die over het verdere levenslot der vrouw zal beslissen. Een afbreken der onderhandelingen is uiterst zeldzaam; voor het meisje vrijwel uitgesloten. En ten overvloede wordt bij die korte ontmoeting, waar de jonge vrouw verschijnt met het haar in den vorm van shimada-mage op zijn fraaist gekapt, alleen heet water gedronken, vooral geen thee, die — volgens het bijgeloof—tot een breuk zou kunnen leiden. Twee menschen die elkaar niet kennen, worden in Japan op deze wijze levenslang te zamen geklonken. Soms worden zelfs •jonge kinderen verloofd, om te huwen zoodra ze den vereischten leeftijd hebben bereikt, mits zij dan daarin toestemmen,—wat zij uit eerbied voor de ouders niet durven weigeren. Die leeftijd was in 1910 nog 16 jaar voor den jongen en 15 voor het meisje, doch schijnt nu ietwat te zijn verhoogd. Doch overigens is de huwelijksband in Japan een zeer losse band, gemakkelijk ontbindbaar; in theorie volgens den wil van beide partijen, doch in de praktijk van die des mans alleen. In de laatste jaren is de publieke opinie wat strenger in haar oordeel over het roekeloos gebruik maken van deze vrijheid; ook geeft de moderne wetgeving ietwat meer bescherming aan de vrouw dan vroeger het geval was, doch met dat al is het aantal der echtscheidingen in Japan nog hoog. Wel deed, enkele jaren geleden, het Opperste Gerechtshof in afwijking van de uitspraken der gerechtshoven een gewichtige uitspraak van vérstrekkende beteekenis. Het verklaarde n.1. een huwelijk, naar het oude volksgebruik gesloten maar niet ambtelijk bekrachtigd, dat de man ontbinden wou, op aanklacht der vrouw voor een wettig huwelijk1). Vol gens de Japansche wet is het huwelijk enkel en alleen een civiel contract. Het eenige wat de wetgever verlangt is, dat de hoofden van beide families kennis geven van het huwelijk, om de verandering van woonplaats voor de vrouw, van het huis haars vaders naar dat van haar echtgenoot, aan te vragen. Geen enkele plechtigheid is daaraan verbonden; van een huwelijksreis is geen sprake; de vrouw wordt direct aan haar huishoudelijke bezigheden gezet. „Want wij," schrijft een Japanner, „letten bij ons huwelijk niet zoo zeer op het vuur en de hitte der Hef de; wij zijn reeds tevreden wanneer het samenleven in den loop der jaren een soort genegenheid doet ontstaan"2). De wet verplicht de vrouw het huis van haar man te bewonen; schei- *) Nieuwe Rotterdamsche Courant 15 April 1917. 2) Jükichi Inoue. Home Life in Tökyö (19x0) p. 194. HET HUWELIJK. 335 ding van tafel en bed is in Japan niet bekend; er is geen middenweg tusschen samenwonen en echtscheiding. De vrouw krijgt den familienaam van den man; zij mag afzonderlijk eigendom bezitten, doch moet vóór het huwelijk de noodige maatregelen nemen voor de beschikking over hare goederen, wat meestal achterwege blijft. In vroeger tijden behoorde alles zonder eenige uitzondering aan het hoofd van het gezin, dus aan den man; deze beheert het eigendom der vrouw en is, door het Burgerlijk Wetboek, alleen beperkt bij het verpachten van grond of het verhuren van woningen voor al te langen termijn. Een kerkelijk huwelijk bestaat dus in Japan niet, al mocht een hoogst enkele uit de aristocratie, in navolging der Europeanen, met zijn bruid wel eens een kerkdienst laten houden. Zelfs de Boeddhisten, die zoo talrijke Aziatische gewoonten in Japan invoerden, welke vaak noodlottig waren voor de waardigheid en de vrijheid der vrouw, hebben niet eens beproefd de kerkelijke bekrachtiging van het huwelijk door te drijven. De geringschatting van het huwelijk, vooral door den minderen man, leidt tot een harden druk voor de vrouw; een ietwat meer plechtige viering daarvan dan het drinken van eenige schoteltjes sake, zou hem wellicht doen beseffen dat hij niet van vrouw mag veranderen, telkenmale dat zijn gril van heerscher hem daartoe verleidt. Er bestaat dus in veel wat het huwelijk betreft een diepgaand verschil tusschen het Oosten en het Westen. In Japan is het huwelijk meer een zaak van de families dan van de betrokken personen; godsdienstige invloeden komen daarbij niet ter sprake, en ook de wetgever beschouwt dit van een ander standpunt dan bij ons het geval is. Er zijn in Japan soms mooie woningen en binnenhuizen, met zorg onderhouden en waarin het den bewoners aan niets ontbreekt, doch wat de Engelschen een „home" noemen is er onbekend; in de Japansche taal is daarvoor zelfs geen woord aan te wijzen. Ook van een gezin kan nauwelijks worden gesproken: de vrouw telt niet mede, alleen de vader schijnt te bestaan, hij is de spil waar alles om draait, de vertegenwoordiger en de voortplanter van het ras. De vrouw wordt meer behandeld als een pop dan als een echtgenoote en vertrouwde. Het huwelijk is voor den Japanner op verre na niet in zoo hooge mate een gevoelskwestie als voor den Europeaan; doch dit blijft daardoor vrij van den zwaren tol vaak voor dit gevoel te betalen, doordat geen paren vereenigd blijven die elkander haten, met geen kans om den band te slaken tenzij door den dood van een van beiden. Het gemak waarmede in Japan een echtscheiding kan worden verkregen, is de reden van het weinig omslachtige van de ceremonie op den dag van het huwelijk zelf. Bij de Hindoes daarentegen, waar elke echtscheiding is uitgesloten; worden dagenlang feesten gevierd, die soms schulden na zich sleepen waarvoor men 33G LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. dan vaak het gansche leven krom ligt. In de hoogste kringen der Japansche samenleving wordt het huwelijk echter plechtig gevierd en ook wordt daar niet zoo licht tot scheiding overgegaan, wijl de reputatie der families daarmede is gemoeid en daarover familieraad moet worden gehouden. De wet zelve houdt zich echter in beide gevallen vrijwel neutraal, Zoowel bij den aanvang als bij het einde van een huwelijk. Want ofschoon dit een wettig erkend contract is zoo lang het in stand blijft, kan het evenals elk ander7 contract worden verbroken door gezamenlijke aanvraag of toestemming der betrokken partijen. Liefde speelt bij het sluiten van een huwelijk in Japan, zooals gezien, niet de minste rol; er wordt meer gelet op stand en afstamming der ' verloofden en dat bij alle klassen van het volk, wat wel wat al te vaak tot verbintenissen leidt van nauwe bloedverwanten. De middelstand, die in Japan de ruggegraat vormt van het Rijk, blijft nog de oude gewoonte volgen om te huwen op den grondslag van den eeredienst der voorouders, al moet ook het geluk der kinderen daaraaan worden opgeofferd. De wenschen en de wil der ouders geven dus den doorslag; geldelijke drijfveeren blijven meestal buiten spel, de Europeesche koophuwelijken zijn in Japan vrijwel onbekend. De meisjes uit de gegoede standen brengen een overvloed van kleederen en persoonlijke benoodigdheden mede ten huwelijk, doch zelden een bruidschat in geld, althans niet in noemenswaardige hoeveelheid. De man, die een meisje met een flinke som geld huwt, wordt als veil beschouwd en, erger nog, verdacht dat hij dat geld heeft aangenomen in ruil van een lichamelijk gebrek, dan wel wegens het niet meer ongerept zijn der vrouw. En geen Japansch meisje zal zich verlagen om haar hand te schenken aan een ouden rijkaard, met het eenige doel om na zijn dood van die schatten te genieten met een man van meer overeenkomstigen leeftijd. Ongehuwd blijven is een schande en huwen een ware straf voor bijna elke vrouw. Want een Japanner moge nog zoolang in Europa zijn geweest, in kleeding, mameren en gewoonten uiterlijk zijn geëmancipeerd, hij moge tegenover de buitenwereld eenige égards toonen voor zijn wederhelft, nauwelijks heeft hij den drempel zijner woning overschreden of hij is een ander man. Hij trekt zijn nationaal costuum aan, werpt zich neder op de mat, uit kortweg zijn bevelen, en zij is weer zijn dienstbare, want hij blijft, ondanks alle vernis, in merg en nieren de rechtgeaarde Japanner, die zijn groote superioriteit voortdurend aan zijn vrouw doet gevoelen. „In werkelijkheid," schreef Toda Kaichi1), „is de groote familie van het Japansche volk Japansch gebleven als in het verleden. Indien Japan het land is van het altruïsme in het algemeen, zoo is het tevens dat van het mannelijk egoïsme in het bizonder. Het Danson Joki: „eerbiedig den man, *) Taiyö XVII. (Revue de Paris 191a p. 573). ii5- Moedervreugd. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Museum, (Vgl. De Visser, Japansche Kleurendrukken IV, 63}, n6. Een schelpenduikster als jonge moeder. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806), Rijks Ethn. Mus, (Vgl, De Visser, Japansche Kleurendrukken IV, 64), HET HUWELIJK. 237 veracht de vrouw," heeft nog niets van zijn kracht verloren. De gehuwde ivrduw is nog steeds de nederige dienstmaagd van den man." En weeiiaar als er iets niet naar zijn zin gaat, al is het ook buiten hare —misschien wel zijne — schuld, b.v. het kinderloos blijven. „In verbintenissen waar de basis liefde is geweest, wordt, zelfs bij ontgoocheling, terwille van oude herinneringen nog wel eens iets vergeven en vergeten; maar wat kan men van dergelijke gevallen verwachten, waar beide partijen tegenover elkaar staan ongeveer zooals menschen die samen een contract gesloten hebben!" Mevrouw H. Holst-Hendrix. Dat zijn vrouw voor hem iets meer kon wezen dan zijn huishoudster en een voorwerp van weelde tegenover zijn vrienden, komt niet eens op in zfjn brein; elke innige band ontbreekt, en met de huwelijkstrouw springt hij, wat hemzelf betreft, al zeer luchtig om. Voor hem het geluk en het genot, al brengen deze voor de vrouw vaak lijden en verdriet. Ii-nazuke, verloving, is dan ook dikwijls een woord van vrees en wanhoop voor een jong meisje. Te worden verloofd of uitgehuwelijkt is gebonden zijn op allerlei wijzen, is een roof gepleegd aan de hoogste vrijheid van den mensch, die van over zijn hart te beschikken. Het is vaarwel zeggen aan het gelukkige, vreugdevolle zorgelooze leven harer kindsheid; om de zware lasten van het huwelijk te torsen; het is lichaam en ziel, gemoed en verstand slechts te gebruiken met één doel: haar heer en meester ten volle tevreden te stellen. Ii-nazuke wil zeggen dat het meisje een jongen zal huwen dien zij niet kent; en voor hèm—al moge hij reeds lang oog en hart hebben verpand aan een andere vrouw—deverpHchtingomdeze te verlaten, teneinde door zijn ouders te worden gekoppeld aan een vreemdelinge. Wat wonder, dat in zulk een geval de beide werkelijk verliefden wel eens de belofte afleggen om ondanks alles samen te blijven leven; en mocht dat worden verhinderd, dan maar liever samen te sterven! Sterven als laatste offer aan de hef de! Het aantal gehuwden is in Japan vrij hoog, al is eenige daling te constateeren. In de jaren 1888, 1898, 1908 en 1913 waren gehuwd 374.8, 364.6, 346.2 en 342.8 per duizend inwoners; het aantal huwelijken dat jaarlijks gesloten werd bedroeg als gemiddelde der jaren 1907 tot en met igi6 = 441.771 of 8,47 per 1000 inwoners1), tegen 7,25 in Nederland. Deze cijfers spreken te meer daar er in Japan, in tegenstelling met Europa, veel meer mannen leven dan vrouwen. Tegenover 28.120.000 mannen stonden (in 1916) slechts 27.520.000 vrouwen, dus een verhouding van 1000 mannen en 980 vrouwen; neemt men alleen de volwassen bevolking tusschen 20 en 60 jaar, dan waren deze cijfers 1000 mannen en 970 vrouwen. De kindersterfte is er niet hoog, doch de meisjes worden in veel hoogere mate gedecimeerd dan zulks met de jongens *) Résumé Statistique de 1'Empire du Japon 1919 p. 11. 238 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. het geval is; de landverhuizing van mannen is er betrekkelijk gering1) en de sterfte der arbeiders is er veel grooter voor de vrouwen dan voor de mannen. Het aantal onwettige geboorten steeg er niet boven de 8.7 pet. in 1915, en ook daarbij zijn naar verhouding de jongens het sterkst vertegenwoordigd, terwijl in het geheel tegenover 100 vrouwelijke kinderen er 105 mannelijke werden geboren. De leeftijd waarop men in het huwelijk treedt is er, vooral voor de vrouwen, veel lager dan in Nederland. Terwijl in ons land in 1918 van de 1000 huwenden 39.7 mannen en 142,2 vrouwen beneden 21 jaar waren, was dit in Japan 105,3 mannen en 360,2 vrouwen beneden 21 jaar; 47.530 van 21 en 45.220 van 22 jaar; de huwenden beneden de 25 jaar telden ruim 1/3 van het geheel voor de mannen en bijna 7/10 voor de vrouwen of respectievelijk 361,9 en 697.5 P^* duizend, tegen in Nederland 322.6 en 516.92). De meerderheid der meisjes huwde toen 21 jaar en der jongens 26 jaar oud; tegenover 60.780 mannen van 25—30 jaar traden slechts 28.530 vrouwen van denzelfden leeftijd nog in het huwelijk; en boven 60 jaar 3.520 mannen en 727 vrouwen. Volgens de regels van hetyo-me-tö-me, zal de man liefst niet huwen met een meisje wier leeftijd vier of tien jaar van den zijnen afwijkt. En bij voorkeur niet te oud, evenals het enten van boomen alleen door jonge mannen moet geschieden, om aan de ent de noodige levenskracht te schenken. Een noodzakelijk gevolg van dat huwen op jeugdigen leeftijd is, dat de mannen hun wilde haren verliezen na het huwelijk inplaats van daarvoor. Terwijl in Europa de meeste huwelijken in de lente worden gesloten, wanneer de leliën bloeien, kiezen de Japanners daarvoor den herfst, van ' den tijd af dat de fraaie chrysantemums hun knoppen openen tot dat de roode bladeren vallen van den ahornboom. Het werkelijk sluiten van het huwelijk bevat voor het meisje, behalve in de adellijke kringen reeds vroeg ingewijd in deze zaken, geen geheimen meer. Vriendinnen zorgen er voor dat alles geschiedt volgens de voorschriften: geschenken worden gewisseld yuinö; wat sake gedronken door , beiden uit hetzelfde schoteltje, een symbool van het voortaan deelen van lief en leed; priester noch magistraat wordt daarbij gehaald en — zij behoort tot een nieuwe familie, voor haar begint een geheel ander leven. Eenmaal de geschenken verzonden, is van terugtrekken geen sprake meer en wordt een gelukkige dag uitgekozen. Is deze aangebroken dan . trekt de bruid het witte rouwkleed aan, daar zij dan dood is voor haar eigen familie, en het huis van haar man alleen als lijk zal verlaten. Volgens anderen is de beteekenis van het witte kleed, dat dit later naar keuze kan ') Medio 1916 verbleven in het buitenland 238410 mannen en 133.140 vrouwen, dus in het geheel niet meer dan 371.550 Japanners. *} Jaarcijfers 1918 p. 18. HET HUWELIJK. 239 worden geverfd in elke kleur, zoodat de bruid geheel zal worden gekneed en hervormd volgens de wenschen van den man, dat zij zijn familiegewoonten trouw zal opvolgen en zelfs den godsdienst van haar familie zal aannemen. De strook wit papier om haar hoofd gebonden, zoodat het voorhoofd daardoor ten deele wordt bedekt, heet tsuno-kakushi, d. i. verberger van de hoorns, daar men van een jaloersche vrouw spreekt als iemand die haar horens uitsteekt. Geen woord wordt gesproken; in diepe stilte worden de teugjes sake op de voorgeschreven wijze gedronken en de plechtigheid is ten einde. Het ouderlijk huis wordt schoongemaakt na haar vertrek; voorheen werden vuren aan de deur ontstoken, ceremoniën die moeten aanduiden dat een doode is uitgedragen en een zuivering noodig was. Nauwelijks in haar nieuwe woning aangekomen, wisselt zij van kleed en trekt een kimono aan, haar door haar man geschonken; en na het ceremonieele drinken van ' sake wikkelt zij zich in een ander bont gekleurd kleed uit het huis harer ouders medegebracht. De bruidegom wisselt eveneens van kleeding, doch • in een ander vertrek, waarna beiden door de tusschenpersonen naar de slaapkamer worden geleid, waar opnieuw rijstwijn wordt gedronken. Het is teekenend daarbij, dat terwijl vóór dien tijd de vrouw als gast «het éérste slokje mocht nemen uit den beker, de man thans voorgaat, — want hij is nu haar heer en meester geworden. Drie dagen later wordt een bezoek gebracht aan de ouders der bruid, waarbij zij een kimono aan heeft door haar echtgenoot of diens familie geschonken. Een briefje wordt aan de politie gezonden ter inschrijving in het register,—en het huwelijk is voltooid1). De deelnemers aan dit eenvoudige bruiloftsfeest zullen er streng op passen geen enkel woord te gebruiken, dat wijst op „vertrekken, verlaten, uiteengaan", daar dit op spoedige scheiding zou uitloopen. Het gewone volk viert in het geheel geen feest, hoe eenvoudig ook; zij gaan eenvoudig samenwonen. Behalve in het wezen, is er dus groot verschil in den vorm van het huwelijk in Europa en Japan. Daar ginds kent de bruid geen bruidsmeisjes, noch huwelijksgetuigen; van wittebroodsweken is geen sprake; dat de vrouw den man gehoorzaam moet wezen staat daar ginds niet enkel maar op papier geschreven, doch is er naakte werkelij kheid. Neemt de man een concubine, zoo steekt hij het in Japan niet onder stoelen of banken; en de schoonmoeder, bij ons een schrikbeeld voor den man, is niet alleen de schrik, doch ook een dagelijksche marteling voor de jonge vrouw, en dat te meer naarmate deze mooier en lieftalliger is. Zij is immers de voetveeg van de geheele familie van haren echtgenoot, die bij ons niet veel heeft in te brengen. *) B. H. Chamberlain. Things Japanese (1905) p. 310. 340 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Het hoofddoel waarom men haar huwde is het baren van veel kinderen ' en dan bij voorkeur jongens; het tweekinderenstelsel dan wel het NieuwMalthusianisme vindt dus in Japan geen aanhang. Het levensdoel der vrouw is het moederschap, en onvruchtbaarheid is, ook volgens Kaibara Ekken, een gegronde reden om de vrouw te verstooten, dan wel volgens de meer moderne opvatting om een tweede vrouw te nemen. De kinderen zijn dan ook de voornaamste band die man en vrouw te zamen houdt, en zij heeft alleen eenige kans zijn sympathie te winnen door moeder te worden. Ko wa kasugai, is een spreekwoord dat beteekent: het kind is de verbindende schakel. En werkelijk, wanneer de moeder haar eerstgeborene in de armen klemt en vooral wanneer het een zoon is, voelt zij zich als lid der familie, en is er voor haar minder gevaar om te worden weggezonden; de familieraad zou daartegen in verzet komen. De oudste zoon of Obotchan is de afgod van het gezin, het troetelkind van allen. De andere broeders en zusters behandelen hem met eerbied; hij is na den vader de voornaamste persoon in huis, en in een ge- ' vulde tram zal hij gaan zitten, terwijl zijn moeder blijft staan: zijn vader gaf hem immers het voorbeeld. Zelfs na zijn dood is zij niet van haar man bevrijd, want terwijl een weduwnaar onmiddellijk na haar overlijden een ander huwelijk kan sluiten, soms drie- of viermaal zonder dat iemand daaraan aanstoot neemt, is . de publieke opinie scherp in haar afkeuring wanneer een jonge weduwe opnieuw zou trouwen, zoodat de meesten harer dan ook ongehuwd blijven voor de geheele rest van haar leven. Dit is te danken aan de leer van ■ Conf ucius, volgens welke een trouwe vrouw geen tweeden man meer mag kiezen, dan wel weer een gevolg van tweeërlei standaard van moraal voor man en vrouw. Gemengde huwelijken van een Japanschen man met een Europeesche Vrouw, zijn—et pour cause!—vrij zeldzaam, en in den regel ongelukkig. Het omgekeerde komt nogal eens voor, doch meestal blijft het bij een vrije verbintenis; deze zijn dan ook zeer talrijk in en buiten Japan. De Japanners zien dat met leede oogen en werpen dan deze concubines het beleedigende woord rashamen naar het hoofd, wat nog op de minst onfatsoenlijke wijze door „schaap of muilezel" kan worden vertaald. Meisjes, die eenmaal de behandeling door Europeanen hebben leeren kennen, weigeren later zich te buigen onder het tirannieke juk van het Japansche huwelijken gaan dus voor de gemeenschap verloren, vooral omdat zij meestal een geluk hebben leeren kennen, dat zij anders nooit zouden hebben genoten. De code van 1896 zwijgt over de mekake alsof deze niet bestond; toch tiert deze instelling welig in de Japansche gezinnen, en is de wettige vrouw niet alleen gedwongen de concubine te dulden, doch ook om dier kinde- HET HUWELIJK. 241 ren op te voeden tegelijk met haar eigene. En zijn deze er niet, dan beschouwen die uit vrije liefde geboren, haar als de moeder, terwijl de mekake dan een meer ondergeschikte rol vervult. Haar man zelf vindt dat alles heel gewoon en natuurlijk, en behandelt haar vaak met meer eerbied dan zijn echtgenoote, wellicht omdat zij steeds de macht heeft om hem te verlaten. Er wordt goed voor haar gezorgd en in haar nooden voorzien tot aan het einde van haar leven. Het concubinaat is dus vrij kostbaar'en beperkt zich tot de meer gegoede klassen; onder de armen komt het niet voor, doch treedt de echtscheiding daarvoor in de plaats. Hoe ook de man zich gedraagt, de vrouw moet hem trouw en toegedaan blijven en overspel harerzijds is betrekkelijk uiterst zeldzaam. Naar het schijnt als voorzorg, kwam het tot kort geleden onder de lagere standen (en voorheen onder alle klassen der bevolking) nog al vaak voor, dat de vrouw zoodra zij gehuwd was, haar wenkbrauwen moest afscheren, en haar tanden zwart maken, om haar minder aanlokkelijk te maken voor de andere heeren der schepping. Tegenwoordig is dit verboden. Het laatste Strafwetboek verklaart overspel tot misdaad, doch beperkt het recht van aanklacht van de vrouw, zoodat ook hierbij de rechten der vrouw worden opgeofferd. Zij staat daartegenover machteloos, en misdaden uit hartstocht schijnen buitengewoon zelden voor te komen; liever neemt de getroffene haar toevlucht tot zelfmoord. Wordt een vrouw op heeterdaad betrapt, dan verzoenen de mannen zich met zeldzame luchthartigheid, terwijl de zwakke vrouw moet boeten met de volle zwaarte der straf. In vroegere tijden werd de overspelige vrouw zelfs veroordeeld om naakt door de straten te loopen, en de erwten op te rapen die door luid schreeuwende mannen haar voor de voeten werden geworpen1). Doch ondanks dit alles, hoe vreemd dat ook schijnen moge, veel klachten over het huwelijk zal men in Japan niet vernemen; een gewoonte van eeuwen heeft de vrouw met haar lot verzoend, en het aanschouwen van duizenden lotgenooten verzacht haar leed. Zij weet zich te troosten met de wetenschap, dat zij haar lot deelt met al haar zusteren, en dat het sedert vele eeuwen altijd zoo is geweest; nadenken over haar levenslot doen de Japansche vrouwen niet gaarne, doch zij wijden zich meer aan de huishouding: die althans kunnen zij naar eigen inzicht besturen, wat haar trouwens volkomen is toevertrouwd. Vooral onder de lagere klassen, waar de onderwerping der vrouw nooit zulke verhoudingen aannam als onder den middelstand en de hoogere kaste, is haar lot draaglijk te noemen. Armoede schiep ook in deze voor haar meer gelijkheid van levensvoorwaarden. Nooit zal het een Japanner trouwens invallen zijn hand op te heffen tegen eene vrouw; de familie vormt een soort communistische gemeenschap, waarin het succes van *) De la Mazelière. Le Japon I p. 346. 16 243 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. één lid wordt gedeeld door al de anderen; en de vele feesten in elk der maanden van het jaar vormen een welkome afleiding in het leven der vrouw. De diepe smart, die soms in Europeesche gezinnen wordt geleden, is in Japan onbekend; een eeuwenlange opvoeding doet de vrouw aldaar het harde van haar bestaan nauwelijks beseffen. De Japansche vrouw, althans die der hoogere standen, kent geen liefdedroomen; zij weet vooraf dat zij haar man niet mag kiezen; het sentimenteele heeft in deze weinig vat op haar; galantheid is haar onbekend. De Japanner maakt niet het hof aan zijn vrouw, omdat hij haar reeds ten - volle bezit; evenmin aan die van een ander, omdat hij die niet ziet; en nog minder aan de geisha, daar hij deze betaalt. Liefde speelt in Japan al een zeer ondergeschikte rol; de vrouw is eenvoudig de dienstmaagd van den man en de voortbrengster van het nageslacht. Voldoet zij niet aan die eischen, dan laat hij zich kalmweg scheiden en dat zonder eenige moeite. 14. DE ECHTSCHEIDING. «Niet steeds is de liefde bestendig van duur, Hoe snel zij den boezem deed jagen"... TOLLENS. DE ECHTSCHEIDING. Mitford, later Lord Redesdale, een der eerste Britsche diplomaten die in Japan kwamen, schreef in 1870: „De wet die het huwelijk verbreekt is al zeer gemakkelijk, of liever daar is geen wet; een man kan een vrouw aan de deur zetten, zoodra de een of andere gril hem dit ingeeft." Wettelijk is er na dien — vooral door het Burgerlijk Wetboek van 1898 — nog al wat veranderd, doch de oude gewoonten blijven nog even krachtig als ruim een eeuw geleden, toen een eenvoudige mededeeling aan den Daimyö voldoende was om van zijn vrouw te scheiden. Awase mono wa hanare mono, zeggen de Japanners: dingen die men heeft vereenigd, kunnen ook weder worden losgemaakt. Geen enkele bruid kan er dus op rekenen dat de huwelijksband duurzaam zal blijken, en weinig bruidegoms beschouwen het aldus gesloten civiel-contract, waaraan alle godsdienst vreemd is, als een daad die hem bindt voor het leven. Scheiding, op verzoek te zamen gedaan, is steeds een door de wet erkend middel; doch thans heeft de vrouw nog het recht om verzet aan - te teekenen tegen een aanvraag om echtscheiding door haar man, waarvan zij echter in de practijk zoo goed als nooit gebruik maakt. In de Taihö-ryöritsu, de Taihö-Code (701), die van kracht was tot eenige jaren geleden, worden als de zeven voornaamste (aan China ontleende) redenen van echtscheiding opgenoemd: onvruchtbaarheid, overspel, ongehoorzaamheid aan de schoonouders, verspilling, diefstal, jaloezie en besmettelijke ziekte. Commentaren verklaarden dan nog dat DE ECHTSCHEIDING. 243 - onvruchtbaarheid niet beteekende kinderloosheid, doch het niet baren van een jongen, daar de meisjes niet mede telden. Dit oude idee, waardoor een kinderlooze vrouw elk oogenblik kon worden weggezonden, is nog geenszins verdwenen en alleen de vrees daarvoor dreef reeds menige vrouw vrijwillig in den dood. Voorheen was het voldoende aan zijn vrouw een geschreven verklaring te geven, die wegens haar kortheid werd genoemd „de drie en een halve - regel"1). En nog heden is voor een echtscheiding in haar eenvoudigsten vorm geen juridische inmenging noodzakelijk. Een verklaring, bevestigd • door twee getuigen in bijzijn van de plaatselijke autoriteit, dat beiden willen scheiden, is voldoende, en gerechtelijke echtscheiding is in Japan nog betrekkelijk zeldzaam. Men stelt zich meestal tevreden met de verandering van woonplaats der vrouw, die dan terugkeert naar het huis harer ouders, te doen inschrijven in het register. Die verklaring van wederzijdsch goedvinden is meestal een wassen neus, want de Japansche vrouw is zoo zacht en meegaand, zoo lijdelijk en gehoorzaam, dat men zich bezwaarlijk kan voorstellen, dat zij zich zou durven verzetten tegen den wil van haar meester, wanneer deze vast heeft besloten zich van haar te bevrijden. Heeft de vrouw opgehouden te bevallen aan haar man of haar schoonouders, dan kan zij worden weggezonden, en daarbij komt het vaak voor dat de schoonmoeder haar haat, juist omdat de man blijkbaar te veel aan haar is gehecht. Ondanks de nieuwe wetten, die vrijwel machteloos blijken, kan de man de vrouw nog met evenveel gemak verstooten, als ten tijde van den moralist Kaibara, toen de zeven redenen van Confucius nog in volle kracht waren, die samen vielen met de zeven fouten der vrouw, waartoe zelfs babbelzucht behoorde, die twist kon brengen in de huishouding2). Daarin kan slechts verbetering komen, wanneer de ideeën van vrijheid en gelijkheid voor de vrouw, waarvoor reeds enkelen harer moedig kampen, meer veld winnen en den zege behalen. En, al moge de huidige wetgeving den geest des tijds vooruit zijn, in een land als Japan waar de Regeering de vormster is van de publieke opinie, zullen de gewoonten steeds meer daarbij aanpassen. , Gerechtelijke echtscheidingen zijn, als reeds vermeld, nog zeldzaam. De nieuwe wet erkent het recht van echtscheiding voor bigamie, die tevens strafbaar is gesteld tot een maximum van twee jaar gevangenis, terwijl *) Ook in Ned. Indië komt echtscheiding voor door het uitspreken van de z.g. „talaq", d.i. de verstooting, die hierin bestaat dat de man in tegenwoordigheid van getuigen zijn vrouw als zoodanig haar congé geeft en haar wegzendt met behoud van de „toekon" en (of) „maskawin" (huwelijksgift, bruidschat). 2) Shingorö Takaishi. Women and Wisdom of Japan p. 37. 244 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. het tweede huwelijk ongeldig wordt verklaard, zoodat de man weer jonggezel is geworden en voor de derde maal huwen kan. Overspel der vrouw is eveneens een reden tot echtscheiding, doch niet wanneer hetzelfde misdrijf door den man wordt gepleegd, tenzij dit is geschied met een gehuwde vrouw. Doch van dit rechtsmiddel wordt door den man zelden gebruik gemaakt, heel hoog schijnt hij die schuld der vrouw niet aan te slaan. Ingeval van overspel zijner vrouw is de man reeds tevreden wanneer zij wordt gekerkerd; de maximum-straf die dan aan beide schuldigen kan worden opgelegd is twee jaar gevangenis, doch dit alleen wanneer de bedrogen man een klacht heeft ingediend; de minnaar kan niet alléén worden gestraft, de schuldige vrouw moet zijn lot deelen. Een civiele actie waartoe de wet hem eveneens het recht geeft, wordt Zelden ingesteld, daar het hem tegen de borst stuit een som geld te eischen voor de inbreuk op de belofte van huwelijkstrouw zijner vrouw. Ook de wettelijke bepaling, die breuk der trouwbelofte straft, wórdt zoo goed als nooit toegepast. Onzedelijke misdaden geven eveneens recht op echtscheiding, benevens valsche munterij, diefstal, inbraak, oplichterij, verduistering van geld of goederen, en andere zware misdaden. Een verdere geldige reden is het mishandelen of grof beleedigen der ouders van den andere, dan wel indien men dat van hun kant moet verduren; hetzelfde geldt voor moedwillige verlating gedurende meer dan . drie jaren. Kinderloosheid is geen wettig erkende reden meer, al geeft dit meermalen in de praktijk den doorslag, waarbij dan naar een of ander voorwendsel wordt gezocht, waarvoor de toestemming der vrouw dan wel is af te dwingen. De uitzonderingsgevallen, waarin een beroep op de rechtbanken wordt gedaan, gaan meestal uit van de vrouw; de man heeft immers geen rechten noodig om zijn wil door te voeren. De meest voorkomende klachten zijn dan moedwillige verlating door den man, of wel een of ander zwaar misdrijf door hem gepleegd. De rechters beproeven dan wel vaak den vrede weer te herstellen door het vonnis wat uit te stellen, doch slagen daarin zelden. Gelukkig is er dus, al is het weinig, toch wel eenige verbetering gekomen in de positie der Japansche vrouw, doch dit niet zoozeer door het ontwakend rechtsgevoel van den man, noch als gevolg van de eischen der vrouw, doch meer als gevolg van het overnemen door Japan van Westersche wetten en denkbeelden. Artikel 813 van het Burgerlijk Wetboek somt dus de redenen op waardoor een wettelijke scheiding kan worden verkregen, doch van grooter invloed op het huwelijksleven zijn de ongeschreven wetten en gewoonten, en daarbij doet het wederzijdsch goedvinden zich krachtig gelden. Gelukkig wordt een echtscheiding beschouwd als een zaak, die nog meer DE ECHTSCHEIDING. 245 de familie aangaat dan de vrouw zelve, en kunnen haar bloedverwanten menigmaal een hartig woordje meespreken om haar verstooting te beletten, anders zou de positie der gehuwde vrouw in Japan bijna ondraaglijk wezen. Doch onder de mindere standen wordt de vrouw nog maar al te veel opgeofferd, en draagt de vrouw geduldig haar lot wanneer zij op de straat wordt geworpen, daar zij er niets bij heeft te winnen om in het huis te blijven van een man die meer dan genoeg van haar heeft. Met de „drie en een halven regel" op zak, moet zij dan maar trachten zich zelf verder te redden. Deze mi kudari hun, „drie en een halve regel", bevatten meestal alleen deze woorden: „ik scheid van U en heb niets meer te zeggen, wanneer gij met een anderen man omgang hebt." Echtscheiding door verandering in de gevoelens of door huiselijke twisten komt ook veel voor, evengoed als in Europa: doch wat in Japan vooral den doorslag geeft is de verhouding tot de schoonmoeder. „Gij zijt de zwakke partij," denkt deze, „en in geval van tweespalt wordt gij opgeofferd." Zij eischt dan overmatige beleefdheidsbetuigingen van de jonge vrouw; zij houdt haar zoon onder voogdij; zij bemoeit zich met alles en maakt het huis tot een ware hel. Het ongeluk wil dat het jonge paar meestal onder hetzelfde dak woont als de schoonouders; ware dit niet het geval, het aantal echtscheidingen zou heel wat verminderen. En soms krijgen de schoonouders een afkeer van de vrouw, alleen omdat de eenmaal vreemd tegenover elkaar staande echtgenooten teedere gevoelens gaan koesteren, en zij zich dus belachelijk maken in de oogen der buitenwereld. Indien de echtgenoot niet door dik en dun zijn moeder steunde, zou hij allen tegen zich in harnas jagen, zoo veeleischend zijn de plichten der ouderliefde. Van de jonge vrouw is het wel wat veel gevergd, dat zij even teedere gevoelens zal koesteren tegenover deze vreemdelingen, als haar bezielden voor haar werkelijke moeder, en deze kunstmatige dwang haar opgelegd moet wel tot botsing leiden. In den huidigen toestand der Japansche samenleving wordt het gemis aan sympathie tusschen de moeder en de vrouw van den huisheer nog vergroot door het verschil in onderwijs en opvoeding, het verschil tusschen Oud- en Nieuw-Japan. De oudste kan niet aannemen, dat de denkbeelden waaronder zij opgroeide niet goed genoeg zouden wezen voor dat jonge meisje, en veroordeelt al die nieuwigheden van den modernen tijd, vooral de kennis en de gewoonten uit den vreemde binnen gebracht. Het is dan ook te betreuren, dat het kleine boek dat de jonge vrouw zoo trouw wijst op haar plichten, niet tevens een hoofdstuk bevat met lessen en raadgevingen voor de schoonmoeder. Want zelfs al wilde de man zich aan de zijde zijner vrouw scharen, dit zou haar niet baten, doch haar 24^ LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. leven nog meer verbitteren. De jongere zoons verlaten doorgaans de woning hunner ouders om een eigen gezin bek-ke te vormen, en dan laat men hun wel eens de gelegenheid zelf over hun huwelijk te beslissen; doch de oudste zoon en opvolger zal men zelden veroorloven het vaderlijk huis te verlaten; hij moet bij de ouders en zijn vrouw dus bij de schoonmoeder blijven inwonen. Om den schijn te redden worden de twisten met de schoonmoeder, wanneer het komt tot een scheiding, verborgen achter de woorden kafü ni awanai, „ongeschikt om zich te onderwerpen aan de gewoonten des huizes". Doch met dat al is de schoonmoeder, soms zelfs door onverstandige liefde voor haar zoon gedreven, een ware ramp voor tal van huwelijken. Het hardste voor de vrouw bij echtscheiding is, dat haar dan de kinderen worden ontnomen. Moet de rechtbank beslissen, dan worden maatregelen getroffen ten opzichte der kinderen; doch de algemeene regel is, • dat de kinderen behooren tot de familie waarin zij werden geboren, dus aan den vader. Na de scheiding heeft zij met de kinderen niets meer gemeen; zij keert eenvoudig terug naar haar eigen familie, en moet voor altijd afscheid nemen van de kleintjes, eenmaal zoo teeder door haar bemind. Dit is een der meest kenmerkende onrechtvaardigheden der Japansche zeden. Wanneer een echtscheiding den huiselijken haard heeft vernield, volgen de kinderen steeds den vader, hoe slecht deze ook moge wezen; zij worden ontrukt aan de moeder hoeveel deugden deze ook bezit1). De kinderen, naar het heet, erven steeds de hoedanigheden van den vader; moge de schoot die hen heeft gedragen ook plebeïsch wezen, dat zal „hun adel niet verminderen". De vader houdt ze dus bij zich wanneer hij de vrouw verstoot. In de praktijk laat de wet immers de regeling in de verdeeling der kinderen en van hun onderhoud aan de betrokken partijen over, doch de vrouw heeft daarbij steeds weinig in te brengen. En vindt de man den last voor hem te zwaar, dan verdeelt hij ze onder zijn bloedverwanten of • laat ze adopteer en door vreemdelingen. In één woord: de arme kleinen worden schaamteloos opgeofferd. Vrees voor de kinderen doet dan ook de vrouw het uiterste verdragen, want de ongelukkige, bedreigd in het vleesch van haar vleesch, geeft de voorkeur aan het lijden boven de breuk. Zonder dat zou het aantal echtscheidingen heel wat talrijker zijn. In de laatste jaren kwamen, met de Westersche beschaving, ook de geldhuwelijken in zwang en trachten de ouders een rijken jongeling voor hun dochter, dan wel een gegoede bruid voor den zoon te vinden. En daardoor speelt het geld thans ook een rol in de echtscheidingen, doordat b.v. de schoonzoon schulden maakt op naam van zijn schoonvader, dan *) Ludovic Naudeau. Le Japon moderne (1909) p. 315. DE ECHTSCHEIDING. 047 wel dat zijn fortuin ernstig gaat slinken, wanneer men beproeft de dochter terug te krijgen1). Eveneens leidt menigmaal het bijgeloof tot het samenkoppelen van twee jongelieden en speelt dit dan ook vaak een rol bij het uiteengaan, wanneer de ninsö-mi (gelaatslezer) b.v. verklaart, dat man en vrouw het karakter hebben van water en vuur, dus niet bij elkander behooren. Wenscht een vrouw zich van haar man te bevrijden, dan gaat zij naar Itabasbi (Tökyö) waar de enkiri-enoki of de echtscheidingsboom staat: zij neemt wat van den bast mede, mengt die in de thee van haar man, en is er vast van overtuigd dat haar doel binnen enkele dagen zal worden bereikt. Nog meer afdoende schijnt een bedevaart naar de grot van de Geluksgodin Benten op het eiland Enoshima, waar nooit twee minnenden te zamen zullen binnentreden. Daarentegen zag ik bij den ShimoKamo tempel te Kyöto de twee sakaki-boomen, door één tak vereenigd, waarvan de bast vrede zou herstellen in de gezinnen. Van oudsher is de echtscheiding verre van populair in Japan, want de , Oude Wijze (Confucius) leeraarde, dat de vrouw, eenmaal gehuwd, niet meer zoolang zij leefde het huis van haar echtgenoot mocht verlaten. Mocht zij den „Weg" verlaten, dan zal zij met schaamte blijven bedekt tot aan haar laatsten snik. Wie zich zelf nog eerbiedigt, beschouwt de echtscheiding niet als een buitenkansje, doch als een ongelukkige bladzijde van zijn leven, waarop hij geenszins trotsch gaat. Onder de hoogere klassen zijn zij ■ even zeldzaam, als zij talrijk zijn onder de mindere standen: het concubinaat maakt ze voor de eerste bijna onnoodig. En vooral deinst men er in de betere klassen voor terug, den goeden naam van het huis in opspraak te brengen door, voor de rechtbanken, die familietwisten te bespreken. Een onderhandsche oplossing wordt zoolang mogelijk geheim gehouden, en het duurt menigmaal geruimen tijd eer de buitenwereld daarvan iets kan vermoeden. Doch,ondanksdeschande daaraan verbonden,zijnervelen onder het volk en onder de intellectueele klassen, die de echtscheiding even luchthartig opvatten als zij het huwelijk beschouwden, en het niet meer dan natuurlijk vinden om drie of vier huwelijken en echtscheidingen op hun rekening te hebben. Bij de vrouwen komt dat niet dikwijls voor, geenszins omdat zij opzien tegen het verbreken van een band die haar ondraaglijk knelde, doch haar familie is daardoor minder gevleid. De familieleden beschouwen herhaalde echtscheidingen als een vlek op den familienaam, - en daarom verzetten zij zich met alle kracht, óók omdat zij de gescheiden vrouw dan tot hun last krijgen. Hebben zij dit niet kunnen voorkomen, dan zonderen zij haar zooveel mogelijk af, opdat de wereld niet zou weten *) Japan Chronicle-Weekly 20 Maart 1919. 248 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. dat onder hun dak een schepsel leeft met zoo weinig eergevoel, dat zij meermalen van haar man werd gescheiden. De nieuwe wetten schijnen het aantal echtscheidingen in verhouding tot het aantal huwelijken wel te hebben verminderd; Mabel Bacon meent zelfs van x/s tot Vs sedert 1901. De volgende cijfers kwamen te mijner kennis, waarbij tevens de huwelijken ter vergelijking zijn opgenomen en de absolute cijfers ietwat afgerond: Gemidd. over „ .... of per 1000 Echtschei- of per 1000 1 • „„ Huwelijken • ,. de jaren inwoners dmgen inwoners 1889—1893 389.820 9.57 111.850 2.75 1894—1898 413.050 9.67 112.890 2.64 1899—1903 357.640 7.87 64.810 143 1904—1908 399.880 8.30 62.250 1.29 1909—1913 436.120 643 59.270 1.151) en in 1916 435«755 7.83 60.536 14)9*) Eenige daling valt dus niet te loochenen, waarbij echter niet mag worden vergeten, dat steeds een groot aantal „huwelijken" kunnen worden gesloten, die niet worden ingeschreven, dus buiten de statistiek vallen, en die veilig, gelet op het aantal onwettige kinderen, op 10% kunnen worden gesteld; waarbij waarschijnlijk naar verhouding veel meer scheidingen voorkomen. Wel zijn er sterke afwijkingen tusschen de verschillende jaren elk afzonderlijk genomen; 1898 b.v. was wegens het einde van den oorlog met China zeer abnormaal, doch ook wijst L. Naudeau er op: „dat het huwelijksgeluk zoo wisselvallig is als de golven; heden de kalmte en morgen de stormvlagen." Wat dus de huwelijken voornamelijk bijeen houdt is de liefde der ouders, vooral van de moeder, voor hun kinderen. Want moederschap kan men noemen de hechtste band aan het leven voor de Japansche vrouw; het kroont haar met eer en glorie; en ofschoon haar kinderen, indien jongens, worden beschouwd als hoogere wezens dan de moeder die hen onder het hart droeg, zoo glanst haar gelaat toch van genoegen bij eiken roem dien zij verwerven, bij elke onderscheiding die zij ontvangen, elk succes dat zij behalen, alsof het een edelsteen ware in hare kroon. Het martelen van kinderen, het slaan of laten hongeren komt in Japan slechts uiterst zelden voor; zelfs op school kent men geen harde straffen of kastijdingen. Van het eene eind van Japan tot het andere wordt het zwakke kind behandeld als een heilig wezen, zoowel zijn eigen kroost *) The Japan Yearbook 1919—20 p. 31. *) Résumé Statistique du Japon 1919 p. iii Stelt men het aantal huwelijken op 100, dan waren er in 1907 = 14,2 echtscheidingen tegen 13,9 in 1916. DE ECHTSCHEIDING. 249 als dat van anderen. Het kind wordt bemind, gestreeld en gekoesterd, niet alleen door zijn moeder en grootmoeder, doch ook door den vader, die het met meer liefde behandelt dan zijn vrouw; deze geeft het de borst tot zij opnieuw zwanger wordt, en brengt dus de beste jaren van haar leven door als zoogster. Zoowel de moeder als de vader zijn dus goed en teeder voor hun kinderen en sloven zich uit om hen op allerlei manieren gelukkig te maken1). Monzaemon Chikamatsu, wel eens genaamd de Japansche Shakespeare, zegt in een van zijn drama's: „De liefde der ouders voor hun kinderen is dezelfde in alle landen der wereld." Dit is in zekeren zin waar; zelfs dieren bezitten eenigszins dit instinct, doch er bestaat een groot verschil in de wijze waarop deze liefde voor de kinderen zich uit. De Japanners zijn opgevoed en meester geworden in de kunst om hun gevoel te verbergen, doch wanneer het hun kinderen geldt is hun dat onmogelijk gebleken: daarvoor is dat gevoel hun te machtig. Reeds vóór de geboorte is het zoeken van een naam, die aan het kind geluk belooft, een onderwerp van aanhoudende zorg; en de zwangere vrouw neemt, volgens de voorschriften der Liki, een der vijf Chineesche klassieken, tal van voorschriften in acht om het kind een gelukkig bestaan te verschaffen. Wanneer het ter wereld is gekomen, moet de moeder het jaren lang aan eigen borst voeden, al mocht haar gezondheid of schoonheid daaraan ten offer vallen. Reeds gedurende zijn prille jeugd maken de ouders zich bezorgd voor zijn toekomst; de armste vader zal niet nalaten met poppen en speelgoed het geluk van zijn telg te verhoogen. Men beschouwt het hoofd van kinderen beneden zeven jaar als een verblijfplaats van Goden, waarom men vol eerbied en nooit dicht langs het hoofd, zijn slapenden telg zal voorbij loopen2). En mocht hun kind sterven, dan kent hun smart soms geen grenzen „In the midst of life Cares in plenty though there be, Yet the little child Whom I loved beyond compare Was by far my greatest care." The Tosa Diary. De kinderen schenken trouwens die liefde met woeker aan de ouders terug. Ko wa takara, kinderen zijn rijkdommen, wordt dan ook in de lagere en middelklasse opgenomen in den letterlijken zin van het woord. , Het is immers ondenkbaar, dat een zoon of dochter hun ouden vader of moeder aan de openbare liefdadigheid zullen overleveren. Liever zal *) Men leze daarover: Nellie, Kijkjes in het land der Rijzende Zon. ') The Christian Movement in the Japanese Empire (1916) p. 294. 250 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. <• de zoon zijn kinderen verkoopen, de dochter geisha of makake worden, dan hun ouders gebrek te laten lijden; en dezen zien er niet de minste schande in om op deze wijze geholpen te worden. Zoowel in China als in Japan trad de ouderliefde „van den Keizer tot den eenvoudigen boer in alle lagen der maatschappij te voorschijn, een hechten grondslag vormend van het familieleven"1). En Shintö is in wezen een godsdienst der dankbaarheid en liefde. Wel zal het verval der belangstelling in Confucius en Boeddha daarop geen gunstigen invloed uitoefenen, waardoor veel oude gewoonten beginnen te verdwijnen, terwijl het individueele steeds meer veld wint en de strijd om het bestaan steeds moeilijker wordt. Toch Zullen de kinderen van Japansche ouders tegenwoordig nog even goed hun ouders onderhouden, zelfs afstand doen van een deel van hun sober, vaak onvoldoende inkomen om in dier behoeften te voorzien, even goed als in de tijden toen het recht der ouders met meer kracht werd gehandhaafd8), en het Burgerlijk Wetboek (in 1899 ingevoerd) de ouderlijke macht nog niet had geknot. De kinderen betoonen hun liefde meer in daden dan in woorden, want het ware gemis aan eerbied voor de ouders uitdrukking te geven aan hun gehechtheid, daar het van zelf spreekt hen te eeren en te gehoorzamen en zich steeds met eerbied over hen uit te laten. Zelfs broeders en zusters, hoe veel zij vaak van elkander mogen houden, zullen niet over hun liefde spreken. „De Japanners beminnen hun ouders meer dan hun kinderen, vrouwen of echtgenooten," schreef Lafcadio Hearn. De kinderen vroolijken het gezin op, dat zonder hen door zijn stijve manieren en koude hoffelijkheden ondraaglijk somber zou wezen, en schenken de moeder althans eenige oogenblikken van geluk en tevredenheid. De trouwe hulp aan de ouders verleend, maakt de uitgaven voor het armwezen gering, daar de behoeftigen door hun eigen familie worden geholpen, wat men trouwens zeer natuurlijk vindt. „Zelfs de vogels als raven en duiven," zegt een Japansch spreekwoord, „kennen het gevoel van dankbaarheid en piëteit; indien menschen deze eigenschappen missen, staan zij beneden het dier"3). Wanneer de kinderzegen uitblijft, grijpt men in Japan, misschien meer dan in welk land ook, naar het Oud-Testamentische middel der adoptie, die er in nauw verband staat met den eeredienst der voorouders, dus om het uitsterven der familie te voorkomen. Artikel 860 van het Burgerlijk Wetboek schenkt het geadopteerde kind, waarbij men weer aan jongens verreweg de voorkeur geeft, gelijke rechten als aan een wettig kind. ') Prof. de Visser, Jap. Kleurendrukken, enz. p. 115. 2) Kawara. Japan Magazine Mei 1916. *) Dr. Kleiweg de Zwaan, 1. c. p. 191. DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 251 Kinderlooze echtparen nemen een kind aan, meestal uit eenvoudige familie, dan wel uit overtallige gezinnen; in den regel een nog zeer jong kind, dat zij dan opvoeden en op wiens dankbaarheid zij later kunnen rekenen. Vroeger werd daarvan wel eens misbruik gemaakt door meerdere kleine meisjes tot kind aan te nemen, die dan grooter geworden als geisha of voor erger werden verkocht. Tegenwoordig mag daarom niet meer dan één kind door adoptie worden verkregen. Op jeugdigen leeftijd aangenomen, went het kind aan de familie en weet het vaak de liefde der pleegouders te winnen. Geschiedt dit met een volwassen man om b.v. een echtgenoot te hengen voor een der dochters, dan is dat veel moeilijker, en loopt hij steeds gevaar door de ouders, onder een of ander voorwendsel, tot echtscheiding te worden gedwongen. Van zijn kant mag hij deze niet aanvragen, zoodat de gewone verhouding tusschen man en vrouw in zulke gevallen geheel is omgekeerd1). Het schijnt in strijd met de ouderliefde wanneer men zoo gemakkelijk afstand doet van zijn kind, doch den doorslag geeft dan het feit, dat het lot van het kind bij de nieuwe ouders in den regel aanzienlijk zal verbeteren. Een artist, schilder, pottebakker of acteur adopteert zijn besten leerling; iemand die alleen dochters heeft neemt een jongen man aan, die dan een zijner dochters huwt en later het hoofd wordt van de familie. Als regel wordt uitmuntend voor het nieuwe kind gezorgd, dat geheel als een eigen telg wordt behandeld, en menige vrouw heeft gered van de zoo gevreesde verbreking van haar huwelijk door echtscheiding. 15. DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. L'homme peut-il être libre Si la femme est esclave? SHELLEY. LAON ET CYTHNA. What in me is dark, Illumine! What is low, raise and support. Make her future fairer than the past. LONGFELLOW. De pogingen om verbetering te brengen in het lot der Japansche vrouw, kunnen in vier groepen worden gerangschikt: door de wetgeving, door het onderwijs, door de pers en door onderlinge hulp dan wel gezamenlijken strijd. De nieuwste wetten gaan uit van het beginsel van gelijkheid voor man en vrouw, doch al dadelijk worden deze, althans wat het huwelijk aangaat, op zeer ongelijke wijze behandeld: de man beheert haar eigendom, hij kiest de woonplaats, hij kan wettelijke echtscheiding vragen in geval van *) The Far East, 2 October 1920 p. 300. 253 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. overspel der vrouw; de vrouw in het omgekeerde geval alleen wanneer de echtgenoot der medeplichtige vrouw zulks verlangt. In zijn omgang met ongehuwde vrouwen blijft de man onaantastbaar voor de grieven zijner echtgenoote. Bij keuze van een familiehoofd, waaraan meestal het bezit van het geheele eigendom wordt verbonden, heeft de zoon, zelfs een shoshi, dat is een erkend natuurlijk kind van den vader, den voorrang boven de dochter en het kind boven de moeder. Volgens de Wet geniet de Japansche vrouw gelijke rechten als haar •man, als haar vader of broeder, en staat zij niet veel ten achter bij haar zusters uit het Westen; doch desondanks blijft het euvel van haar onderdrukking en haar verdrukking nog in grooten omvang bestaan, want de Europeesche wetten vonden in Japan nog geen goeden kiembodem. De geest van den modernen tijd vond geen weerklank bij de massa, die de ondergeschiktheid der vrouw wil handhaven vooral in het huwelijk, waarom steeds meerdere vrouwen er de voorkeur aan geven om een onafhankelijk bestaan te zoeken. Reeds werden requesten ingediend bij de Volksvertegenwoordiging om aan de vrouwen hooger onderwijs te verschaffen, 'thans van Staatswege niet verkrijgbaar1). Verder drongen zij er op aan om aan mannen die aan syphilis lijden, het huwelijk te verbieden, en werd door haar om vrouwenkiesrecht gevraagd'). Zooals vaak het geval is met Oostersche vrouwen, wanneer zij eenmaal haar bescheidenheid hebben afgeworpen, eischen zij wel eens meer en spreken zij in ronder woorden dan van haar Westersche zusters ware te verwachten. Haar meeste eischen zijn echter belangrijk en rechtvaardig te noemen. Vooral om meer onderwijs wordt door haar gevraagd; en de Universiteit voor Vrouwen, reeds in 1894 door particulieren gesticht, ontwikkelde „haar gevoel van eigenwaarde, van zelfvertrouwen, had een grooten invloed op haar karakter, al bleven zij vrouwen"8). De verbeterde opvoeding der vrouw hief haar op tot een niveau verre verheven boven dat waarop zij vroeger stonden, en stelde haar in staat veel nuttig en eervol werk te verrichten, daar tal van nieuwe beroepen voor haar werden opengesteld. De ontwikkelde Japansche vrouwen zijn niet langer die aardige poppetjes, met lieve maniertjes, met artistieke begaafdheden en veel zelfverloochening. Zij zijn meer en beter geworden; zij toonen kracht en karakter, inzicht en wilskracht, en willen niet langer uren en uren aan haar toilet besteden om haar man te behagen, doch vullen de kantoren en hospitalen, steeds vol ijver en toewijding voor hare nieuwe taak. Gedurende den feodaaltijd werd het verkeerd geacht de meisjes eenig i) Aan de beide Keizerlijke Universiteiten te Tökyö en Kyöto worden zij niet toegelaten. *) Japan Weekly Chronicle 5 Februari 1920. ') Kotarö Mochiyuki. Japan To-Day (1910). Ook de Christelijke scholen, die onder de jongens weinig succes hadden, werkten onder de meisjes als pionniers in deze richting. DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 353 onderwijs te geven, doch thans erkent men de wenschelijkheid om het intellect der vrouw te verhoogen, daar dit tevens den man zal ten goede komen, die dus zijn verouderde ideeën zal moeten afschudden. Op de lagere scholen gemeten de meisjes volkomen hetzelfde onderwijs als de jongens, en ook op de middelbare scholen vinden zij een gunstige gelegenheid tot ontwikkeling.Talrijke meisjes verlieten voorheen de school na twee, drie of vier jaar onderwijs om in de huishouding te helpen, waaraan de wet op den zesjarigen leerplicht een eind heeft gemaakt, zoodat er tegenwoordig in Japan nagenoeg geen analfabeten worden gevonden. Om gezonde moeders en goede gezinnen te hebben zijn behoorlijk onderwezen vrouwen onmisbaar, niet minder voor de opvoeding der kinderen; het gevoel van gelijkheid tusschen man en vrouw zal dan vanzelf sterker worden. „Man en Vrouw," schreef een Oosterling, „zijn als twee . vleugels van één vogel; maak de vleugels gelijkelijk sterk, en de vogel der menschheid zal met krachtige slagen hemelwaarts stijgen tot het toppunt van den vooruitgang"1). Is er geen voldoende geld om beide kinderen naar school te zenden, laat dan allereerst het meisje gaan, want zij is de toekomstige moeder en de opvoeding begint met het zuigen der melk uit de moederborst; zoo sprak deze man ongeveer verder, om te eindigen als volgt: „The day of repression is passing, and the „NewOrientalwoman" like unto her „new Occidental sisters" nas seen the light and her starlike destiny, and with unwavering courage and indomitable energy she has resolved to reach her glorious destination and no power on earth can stop her achieving, her exalted mission of ideal and practical emancipation." „Let all the doors open wide to her!" Over het onderwijs in Japan valt niet te klagen, al zijn daarin leemten aan te wijzen, die hier niet kunnen worden besproken. Van alle kinderen opschoolgaanden leeftijd, genoten onderwijs in 1896 = 47,5 perc. der meisjes en 79,0 perc. der jongens; in 1907 was dat respectievelijk 96,1 en 98,6 perc. of van beiden te zamen 97,4 perc., welk percentage in 1917 tot 98,6 is gestegen. In 1917 werden de lagere scholen bezocht door 4.047 duizend jongens en 3.754 duizend meisjes, in het geheel dus door 7.791.000 kinderen of 139 per 1000 inwoners. Verder kregen de meisjes nog onderwijs op hoogere meisjesscholen = 73.730, op hoogere normaalscholen = 1.533, terwijl 351 vrouwelijke studenten de eenige particuliere onderwijsinstelling voor vrouwen, die den naam universiteit draagt, te Mejiro in Tökyö bezochten. De steeds toenemende ontwikkeling der vrouwen, evenals de steeds omvangrijker wordende vrouwenarbeid der moderne groot-industrie, maken het op den duur onmogelijk de tegenwoordige knechtschap der vrouw te l) Baba'o'Ilah. The F ar East 21 Februari 1920. 254 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. handhaven. Menige Japansche vrouw wist zich te onderscheiden op het gebied van kunst en wetenschap, van letterkunde en op sociaal terrein, in handel en industrie. Sommigen harer staan aan het hoofd van groote * zaken, dan wel van voorname banken te Tökyö, Köbe en Ösaka. Vele meisjes uit de middelklasse vinden een behoorlijk middel van bestaan in kantoren en werkplaatsen, terwijl duizenden vrouwen in de fabrieken haar onderhoud verdienen. De alles beheerschende vraag voor Japan is nu: in hoeverre de belangen * der vrouw in strijd zullen komen met die van den man, en wie bij dien strijd der belangen het sterkste zal blijken. Eeuwenlang stond de Japansche vrouw in een ongunstige positie tegenover den man, werd zij kunstmatig naar beneden gedrukt; doch de tijd nadert dat zij niet langer die vernedering wil dulden, niet meer de slavin van den man zal wezen. Reeds kampen de vrouwen om burgerrechten op staatkundig terrein, en om herziening van de wet die aan vrouwen, aan minderjarigen, aan monniken en priesters het bijwonen van politieke vergaderingen verbiedt. Een request daarover, in Februari 1930 door 1500 „ontgoochelde" vrouwen onderteekend, noemde deze wet „onbillijk en in strijd met de sociale rechtvaardigheid". Vóór den oorlog stuitte het optreden der suffragettes in Engeland haar tegen de borst, doch thans bewonderen zij haar volharding in den strijd voor een goed beginsel, ondanks de vervolgingen die zij moesten verduren. Voor Japan achten zij den tijd daarvoor nog niet gekomen, doch werken liever met vooruitstrevende mannen samen om haar doel, het eind der staatkundige onmondigheid, te bereiken. In de lagere klassen trachten vele vrouwen zich te bevrijden van het , huwelijksjuk, door arbeid te zoeken in fabrieken en werkplaatsen. En hoe kon de huidige familie-code stand houden in slaapplaatsen waar duizenden fabrieksmeisjes worden opeengehoopt; hoe kan déze de overbevolking bestrijden en de toenemende macht van het geld beperken? Het feminisme wint dus in Japan, zij het langzaam, terrein, en indien ergens ter wereld heeft het daar alle reden van bestaan, om eindelijk den vrouwen aldaar de rechten te verschaffen die haar toekomen. De Japansche vrouwen, althans de ontwikkelden onder haar, waarvan het aantal steeds toeneemt, dringen aan op een herbouw der maatschappij, waarin aan de bevoorrechting der mannen en aan de onderdrukking der vrouwen een eind zal worden gemaakt. Zij stellen zich niet langer tevreden met haar tegenwoordige positie, waarin blinde gehoorzaamheid en onderwerping aan het sterkere geslacht wordt geëischt, en den mannen het recht wordt verleend er bijwijven op na te houden,om van andere onbillijke voorrechten niet te spreken. Zij eischen dat een gelijke zedeleer voor beide seksen zal gelden. Een flink deel der pers steunt haar in dien strijd om DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 355 recht en gelijkheid; demonstraties en groote meetings worden gehouden, die wijzen op de snelle verandering der gedachten van de moderne vrouw1). Het onderwijs heeft in haar gevoelens doen ontstaan en begeerten opgewekt waarvan haar moeders nooit droomden; het schonk haar bekwaamheden waarvan zij zich niet bewust waren, en behoeften voorheen nimmer gevoeld. Het lezen van Europeesche boeken, het bezoeken van Europee' sche restaurants schonk haar nieuwe inzichten; en alleen het feit dat zij aldaar werden bediend vóór heur heer en meester, schonk aan die naïeve schepseltjes een groote vreugde en een onmetelijk genoegen. „Het verschil tusschen heden en een tiental jaren gt1" ' y[g dan ook treffend"2). De jongere vrouwen van Japan willen ten langen leb tv "ien verbreken van haar middeleeuwsche dienstbaarheid, en zich ! ev uden van de noodlottige invloeden der bekrompen geestessfeer van weleer; óók van overblijfselen van gewoonten, evengoed verouderd als het zwart maken der tanden ten teeken van slavernij. Niet het minst uit de rangen der vroegere samurai-families komen de vrouwen voort, die de positie der vrouw op breeder grondslag willen vestigen; en als onderwijzeressen, tolken, ziekenverpleegsters kunnen zij propaganda maken .voor hare denkbeelden. Indien zij huwen willen zij de werkelijke „tsuma" worden van haar echtgenoot3); trouw met hem deelen alle lief en leed, doch dan niet langer als een gedweeë dienstmaagd worden behandeld, die door een gril van den man in het ongeluk kan worden gestort. Zij wil haar levensgezel zelf kiezen en in eigen huis wonen, waar de schoonmoeder haar heerschzucht niet kan botvieren, en de beminde van haar zoon tot zelfmoord drijven. De familie wordt steeds minder als de eenheid beschouwd, het individu steeds meer; wat invloed heeft op alle fasen van het leven; de oude beschaving heeft haar tijd gehad, een nieuwe is in aantocht. De volkstelling van 'April 1891 geschiedde reeds niet meer per familie, doch per persoon, terwijl twaalf eeuwen vroeger het aantal clans (stammen) werd opgeteekend. De familie bevatte allen, zelfs de verre bloedverwanten, die in de groote woning van den chef vertoefden en die solidair verantwoordelijk waren. Werd het hoofd ter dood veroordeeld, dan moesten alle mannelijke bloedverwanten van meer dan 15 jaar dezelfde straf ondergaan; soms werden ook de vrouwen en kinderen geëxecuteerd wegens opstand van het hoofd der familie. Deze strenge wet gold nog tot in 17214). Het hoofd des huizes had een absolute macht over al de leden der familie, had hun leven en *) The Japan Weekly Chronicle 1930 p. 345. 2) Ökuma. Fifty years of New Japan (1919). dl. II p. 333. *) Tsuma is een afkorting van mutsumajii, dat vriendschappelijk, intiem, broederlijk, toegenegen beteekent. *) M. de la Mazelière 1. c. (1910) p. 439. 256 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. dood in handen, kon dochters verkoopen aan bordeelhouders en beschikken over alle eigendommen. Hij alleen betaalde alle belastingen, hij alleen mocht openbare ambten bekleeden; en het recht van eerstgeboorte, waardoor de oudste zoon alles kreeg, werd streng gehandhaafd. Het stamverband leefde nog lang krachtig voort. Niet eens het gezin, maar de groot-familie was de sociale eenheid, als nog heden onder de Minangkabau-Maleiers van Midden-Sumatra. Het individu gaat alsdan onder in de familie; deze is de band die den mensch bindt en hem de persoonlijke vrijheid, de individualiteit, ontneemt. Doch daarin bracht de persoonlijke dienstplicht, het erfrecht, de leer' plicht, het ambtenaarswezen, de belastingplicht en het individueele kiesrecht een volslagen omwenteling teweeg; de Staat is niet langer een verzameling van gezinnen. Het mannelijk individu geniet thans een mate van vrijheid die men vroeger nooit had kunnen verwachten; waarom zou met de vrouw niet hetzelfde mogelijk zijn? Bij de radikale verandering in het economische stelsel van Japan kon ook het familiesysteem niet blijven wat het was, doch moest dit meer in overeenstemming worden gebracht met de eischen van den modernen tijd. Het Japansche huwelijk was een der meest kenmerkende nationale instellingen, doch in de laatste berichten kon men lezen dat een wetgevende Commissie werd benoemd om het familiestelsel, de ruggegraat van het maatschappelijk leven in Japan, te verzwakken. Daarvoor zal inbreuk moeten worden gemaakt op de oude gewoonten, op den eeredienst der voorouders, dus op de meest heilige grondslagen der Japansche samenleving. Tot heden legt alleen de familie géwicht in de schaal, het individu is daarbij van geen beteekenis; doch men wil dit alles hervormen in meer Westersche richting; wat niet gemakkelijk zal zijn door te voeren. Ook met de moderne groot-industrie komt het oude familiewezen in botsing. De patroon was meestal het hoofd van het gezin en er bestond een patriarchale verhouding tusschen den arbeider en den werkgever; men arbeidde in hoofdzaak voor eigen gebruik. Terwijl Japan op staatkundig, economisch en industrieel gebied met rassche schreden voorwaarts ging, bleef het gezin onder den invloed van oude zeden en gewoonten; de evolutie zal zich ook daar haar weg banen. Abe Isoo, professor aan de Waseda Universiteit, bestreed reeds meermalen, in woord en schrift, de gedachte dat vrouwen de minderen zouden wezen van den man en niet vatbaar voor een hooge ontwikkeling en beschaving; bij eischt dus gelijkheid van opvoeding en gelijkheid van rechten. Om de welvaart en het geluk te bevorderen der komende geslachten, aldus ongeveer deze vooruitstrevende denker en schrijver, moet minstens evenveel aandacht worden geschonken aan de opvoeding der moeders als der vaders, en men moet wat meer van haar maken dan supérieure dienstmaagden, terwijl DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 357 zij in economische zaken op volkomen gelijken voet moeten worden behandeld. Sedert de vrouwen haar geschiktheid hebben getoond voor allerlei soorten van arbeid, bestaat er geen enkele reden meer om haar met lager loon af te schepen1). Stel haar in de gelegenheid om haar bekwaamheid te toonen en „the most gentle, kindly and faithful of human beings, shall still continue to excel." De vraag naar vrouwelijken arbeid buitenshuis is sterk gestegen in deze eeuw, zoodat het steeds moeilijker wordt vrouwelijke bedienden te vinden. In oude tijden werden de twee voornaamste industrieën van het land, thee en zijde, bijna uitsluitend door vrouwen in haar woning uitgeoefend, doch steeds meer worden deze naar fabrieken overgebracht. Van haar vroegeren werkkring ging veel verloren, doch dit werd in ruime mate vergoed door de nieuwe middelen van bestaan, die zich alom voor haar openden. Het onderwijs trok velen, daar zorg voor de kinderen een der deugden is waarop de Japansche vrouw, en terecht, trotsch gaat. In den beginne moest zij zich tot de lagere scholen beperken, doch nu hoogere scholen voor haar zijn opengesteld zullen zij wel verder komen; enkelen werden gouvernantes bij rijke families. Steeds meer zetten de Gouvernementsbureaux hun deuren open voor vrouwen, evenals de stations, post- en telegraafkantoren, waar zij in de lagere rangen reeds vele mannen hebben verdrongen. Als boekhoudster, typiste, in winkels, magazijnen en ateliers; als kassierster, enz. hebben zij een goeden naam wegens haar eerlijkheid en nauwgezetheid. De Japansche vrouwen die zich door eigen arbeid de vrijheid veroverden, zijn licht op straat te herkennen door haar ongedwongen gang, en doordat zij het samengestelde kapsel door een eenvoudigen chignon hebben vervangen; de straatjongens vergissen zich daarin niet, en werpen haar soms het scheldwoord „bastaard-Europeaan" naar het hoofd. De overgroote meerderheid der meisjes zijn echter in beslag genomen door de fabrieken en andere soorten van zwaren arbeid, waar zij lichame* lijk en moreel demoraliseeren in ruil van een armoedig bestaan. Physiek is zij minder sterk dan de Europeesche arbeidster, en kan zij dezelfde inspanning niet verduren zonder haar gezondheid te ruïneeren. Meer dan 713.000 vrouwen waren in 19x7 werkzaam in de fabrieken; zij vormden 56 percent van de fabrieksarbeiders, en in de spinnerijen en weverijen zelfs 85 percent. Haar leven is daar doorgaans zeer ongelukkig en hard, ook door den langen arbeidsduur bij dag en nacht, terwijl velen aan ' tering wegkwijnen. Haar sterfte is driemaal grooter dan die der andere vrouwen. Misschien zal de eindelijk ingevoerde arbeidswet daarin eenige verbetering brengen. Voor haar die beter onderwijs genoten en door arme ouders niet in x) The Japan Weekly Chronicle 20 Juni 1918. 17- 258 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. die fabrieken worden gedreven, vormt het beroep van dokter, van ziekenverpleegster en vroedvrouw, een veel gunstiger bestaansmiddel wanneer zij de geneeskundige school hebben doorloopen. Van die welke in 1919 het diploma haalden, waren niet minder dan 3/s vrouwen; en het werk van de ongeveer 350 vrouwelijke medici die bereids praktijk uitoefenen, wordt zeer geroemd. Anderen verdienen flinke inkomsten in andere betrekkingen, geheel nieuw voor haar geopend, terwijl nog een ruime werkkring voor velen openstaat. Als ziekenverpleegsters worden zij vaak geroemd wegens de trouwe vervulling van haar plichten; en ook als vroedvrouwen, waarvoor strenge examens worden vereischt, bezitten zij een uitmuntenden naam. Toen in Japan het Roode Kruis voor het eerst werd opgericht, boden zich alleen vrouwen uit de lagere klassen aan voor hulp, daar het niet paste voor een vrouw om een man te verplegen. Dames van adellijke afkomst gaven toen het voorbeeld; de vorige Keizerin bezocht de hospitalen en dichtte een vers: „Als wij een juweel of spiegel niet polijsten, waarvoor is hij dan nuttig?" Dat werd op muziek gezet en in alle scholen gezongen, en gedurende den laatsten oorlog boden honderden meisjes zich aan om op de Europeesche slagvelden gewonden te helpen en kranken te verzorgen. Ook bij de kunst vonden velen een onderkomen, als schilderes, door muziek-onderwijs, in bioscoop-theaters en zelfs — vroeger in Japan een ongehoord iets — als tooneelspeelsters in vrouwenrollen (tot kort geleden steeds door mannen vervuld), — ofschoon een geduchte opleiding daarvoor noodig is. Dat velen harer in hotels, theehuizen en restaurants bezigheid vinden is algemeen bekend; minder, dat niet weinige vrouwen onder de journalisten werden opgenomen. De dochters der armen beginnen in de fabriek en andere werkzaamheden een middel te zien om erger slavernij te ontloopen, ofschoon zij al te vaak worden verhuurd voor het geldelijk voordeel van hare ouders. Steeds meer dringen deze en andere vrouwen die geen huwelijk sluiten, door in bezigheden vroeger het monopolie van den man, daardoor ha^r maatschappelijken toestand verbeterende en meer vrijheid veroverende. Het is een feit van beteekenis, dat aldus de Japansche vrouw naar buiten treedt uit de afzondering in haar woning, en haar plaats gaat innemen in het bedrijf der wereld, een verschijnsel dat zich duidelijker zal uitspreken naarmate de tijd verder gaat. Zij heeft zich aldus ontrukt aan de vreeselijke keuze waarin de oude beschaving haar toekomst had opengesloten: de keuze tusschen slavin worden door haar huwelijk, of — prostitutie. De Prinses Kitashirakawa, als weduwe achter gebleven door den oorlog met China, schreef al werkende voor het Roode Kruis: DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 359 „The snowwhite bands our tender hands have rolled, Are dyed with the red blood of our true hearts To give fresh vigour to our wounded men." En de toenmalige Keizerin dichtte tijdens den oorlog met Rusland het volgende diepgevoelde vers: „With every tale of victory (arriving from the field) I think how many brave lives for triumph had to yield"1). Want in vele gevallen werd zij alleen opgekweekt voor het moederschap, en kwam geen man zich aanbieden, dan kwijnde zij weg in de afzondering en beschouwde haar leven als een mislukking2). Thans is dat voor velen anders geworden. Sluit zij geen huwelijk, dan staan er plaatsen voor haar open die zij kan innemen met evenveel voldoening, ofschoon slechts weinigen het sluiten van een gelukkig huwelijk niet blijven beschouwen als de voltooiing van haar bestaan. En het feit dat het leven zoo veel , duurder is geworden, ook in Japan; dat het inkomen van menig man niet • voldoende is om met een gezin rond te komen, maakt de hulp en bijverdienste zijner vrouw dikwijls uiterst welkom en verhoogt haar aanzien. In de laatste tijden gaan er steeds meer stemmen op, om de vrouwen der meer bevoorrechte klassen aan te raden wat minder tijd te besteden aan haar toilet en visites, en inplaats daarvan zich te sterken door lichaamsoefening en en het nemen van meer lichaamsbeweging, want als regel is haar physiek zwak te noemen, en de kindersterfte is er groot, ondanks de borstvoeding. Op het platteland, waar de vrouwen even hard als de mannen in het open veld en in de bosschen werken, zijn de toestanden in dit opzicht veel beter. In de arbeiders-statistieken onderscheidt men in Japan meestal tusschen groep A. die productieven arbeid verrichten in fabrieken en landbouw, en de groep B. van den niet-productieven arbeid als: onderwijs, hospitalen en dergelijke. Daarbij vonden wij alleen de volgende cijfers: Groep B. 1894 1904 1911 1916*) Onderwijzeressen 5480 22.630 47.500 48.980 Vroedvrouwen 33.921 26.220 28.383 32.840 Zieken-verpleegsters . 402 783 t-535 27.710 Spoorwegen 101 5.991 12.859 ? Dit wijst behalve voor de vroedvrouwen, op een sterke uitbreiding van den arbeid der vrouw in deze beroepen. *) W. E. Griffis. The Mikado. Institution and Person (1915) p. 341. *) Van de 1000 vrouwen tusschen so en 60 jaar waren er in 1913 niet minder dan 693 gehuwd. *) The Japan Yearbook 1919—30 p. 346. 26o LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. Voor groep A. is dit in nog meerdere mate het geval. Groep A. 1898 1904 1911 1917 Fabrieksarbeidsters 177.630 318.264 528.000 713.120 (waarvan ruim 1/7 beneden de 15 jaar). In de Gouvernements-fabrieken waren, in 1913, 38.100 vrouwen werkzaam, tegen 5.960 in het jaar 1903. „Minstens twee derden van onzen uitvoer," verklaarde Toyokawa, Directeur der Mitsu-Bishi-Maatschappij, „is het arbeids-product van vrouwen." Voor de teelt van zijde en in de spinnerijen worden bijna uitsluitend vrouwen gebezigd: van de 133.190 arbeiders in de katoenspinnerijen (in 1913) waren 108.570 vrouwen of 81,7 pet. werkzaam; in de zijdespinnerijen behoorden van de 216.380 arbeiders er 204.690 dus 92.3 pet. der werkkrachten, tot het vrouwelijk geslacht. Al waren daarvoor geen cijfers te vinden, zoo spelen zij toch een groote rol in de mijnen, bij de winning van zeeproducten en in den landbouw. Terwijl van 1898 tot 1917 het aantal mannelijke fabrieksarbeiders steeg met = 143 pet., was die verhouding voor de vrouwen = 306 pet. en bedroeg het aantal 55.7 van het geheel. De strijd om het bestaan, waarin reeds eeuwen de Japansche mannen de meest voordeelige stellingen hadden ingenomen, is dus wel sterk van karakter veranderd; en in de oude leer dat de taak der vrouw moet beperkt blijven tot het gezin, is reeds duchtig bres geschoten, want reeds trekken duizenden de vrije wereld in om daar een bestaan te vinden. De conservatieven komen daartegen in fel verzet. Dr. Horiye Kiichi, Professor aan de Universiteit te Tökyö, schreef in de Fujin Koran over de noodlottige gevolgen van den vrouwenarbeid buitenshuis, „wat de gezinnen tot een wildernis maakt". Volgens hem en zijn medestanders moet een meisje meer opgeleid worden als een vrouw dan als een menschelijk wezen, daar anders de verschillen tusschen het karakter en het optreden van man en vrouw zullen verdwijnen. Een Minister van Onderwijs, Okada, verklaarde in een interview: „Volgens mijn oordeel is de tegenwoordige standaard van het hoogste onderwijs dat de meisjes kunnen bijwonen, ruim genoeg, daar verlenging van de schooljaren zou leiden tot een langzamer toename van de bevolking. Wij moeten trouw blijven aan de beginselen van „Ryösai kembo", d.i. zij moeten alleen worden opgeleid tot „goede echtgenooten en wijze moeders." Aan het hoofd der mannen die over deze kwestie hebben nagedacht, en moedig de partij der verdrukte vrouw hebben gekozen, behoort Fukusawa, oprichter der voornaamste Universiteit van Japan, die met de bezieling van een profeet propaganda maakte voor de gelijkheid der vrouw: „Gij bouwt scholen voor haar, doch tot wat nut zal het onderwijs zijn dat gij haar wilt geven, indien gij niet vooraf een einde doet komen aan haar DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 261 vernederende rol in de samenleving, en haar tot koopwaar maakt voor Uwe lusten?" Hij vindt steeds meer volgelingen. Dr. Nitobe, de schrijver van Bushidö, neemt een breeder standpunt in tegenover de rechten der vrouw dan de overgroote meerderheid zijner landgenooten, wat waarschijnlijk te wijten is aan het feit, dat hij gehuwd is met een Amerikaansche vrouw en aldus gedrenkt met Westersche ideeën. In de Mainichi schrijft hij onder meer: „Op het gebied der opvoeding moeten wij het volksoordeel beïnvloeden om de vrouwen als de gelijken te beschouwen van den man en haar meer eerbied betoonen. De Japanners weten dat zij achting en liefde moeten koesteren voor hun moeder, zusters en vrouw, doch alle andere vrouwen beschouwen zij vrijwel als speeltuigen tot hun genot geschapen." Ook de vrouwen ontwaken, en het is alleen een kwestie van tijd wanneer de Japansche vrouwen het tot een uitbarsting zullen laten komen. De ideeën zijn er rijp, en nergens wordt meer naar bevrijding verlangd dan in Japan, waar de vrouw nog zoozeer in verdrukking moet leven. „Japan telt vele Nora's," schreef een harer, „en met onze tranen danken wij Ibsen er voor, dat hij ons verteld heeft van Nora's ontwaken, dat tegelijk ook het ontwaken van haar man moet zijn geweest." „Het heeft eeuwen geduurd," schrijft een nauwgezette waarneemster Van het Japansche volk, Mevrouw H. Holst-Hendrix, „voordat de Japansche vrouw die vraag heeft durven stellen, maar nu Japan op elk gebied evoluties en revoluties doormaakt, is eindelijk ook de vrouw aan het ontwaken, en zij durft vragen te stellen en zij durft zelfs oprechte antwoorden te geven, waarvan de man zou schrikken, als hij zich zoozeer zou vernederen, naar de meening van een vrouw te luisteren." Mej. Lans constateert een zelfde radikale verandering in het karakter der Soendaneesche vrouw, toen zij, 6 Februari 1920, in het Indische Genootschap verklaarde: „De teekening die ik u in het vorige gaf van het leven der Soendaneesche vrouw is een beeld van wat ze was. Maar het heden biedt een heel anderen aanblik, zoo tegengesteld in veel, dat het heden ook de toekomst schijnt te zijn. Er heeft in de laatste 6 a10 jaar een verandering plaats gegrepen, vooral in het leven der vrouw. Ze heeft voor 't meerendeel opgehouden blindelings en willoos volgelinge van haar lot te zijn, en ze gaat denken, zoeken, vragen naar meer leven, naar meer licht. Ook over haar is gekomen 't ontwaken met die wondervolle bekoring van het voelen: Ook voor ons is er nog iets beters. Wat het is en hoe het is, is nog niet alles even duidelijk, maar ze weet; 't is er! En nu tast en grijpt ze, waar 't zijn mag. De schok die heel Azië deed trillen, heeft ook haar aangegrepen; de glans van nieuw en hoopvol leven omscheen ook haar, en in dien heerlijken ontwakingstoestand ziet ze haar 362 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. toekomst zoo zonnig tegen en is ook ontvankelijk voor veel goeds. Velen van haar begrijpen niet wat er om en in haar plaats grijpt. Vandaar dat die uitingen van nieuw leven soms in zulk een vreemden vorm en toon worden aangetroffen. De vrouw die zoekt kan begrijpelijkerwijze verdwalen op dien onbekenden weg van ontwikkeling en vooruitgang." Overal dus hoopvolle teekenen van een rustig doch zeker ontwaken. Ofschoon nog onervaren in de eischen eener krachtige vrouwenbeweging, zijn de Japansche vrouwen niet langer de kleingeestige, onwetende poppetjes met haar engen gezichtskring. Haar oogen gaan open voor de feiten en zij bereiden zich ijverig voor om vol vuur en geestdrift den strijd te te strijden, die haar zal brengen vrijheid en geluk. Het zou een groote dwaling zijn te meenen dat, nu het geheele Oosten ontwaakt, en de volksbewegingen aldaar een verrassend snellen groei toonen, de Japansche vrouw onberoerd zou blijven door die stroomingen in dezen tijd. De Atarashü onna (Nieuwe vrouwen-)beweging, hoe ook bespot in gesprekken en op het tooneel, wint ziender oog aan invloed en vindt steeds meer aanhang. De voornaamste eischen zijn vrijheid van onderwijs, vrijheid van beroepskeuze, vrijheid voor weduwen om desverlangd te huwen, en vrijheid om concubines te weren, althans uit de echtelijke woning. Met energie hebben zij den strijd aangebonden tegen de aloude gewoonte,die haar doemt tot een staat van slavernij ten opzichte van haar man; zij willen sexueele misdrijven onder gelijke strafbepalingen stellen voor beide geslachten. Zij ontrukken zich aan den geest en aan de gemoedsstemming, in haar brein gekweekt door eeuwen van maatschappelijke tirannie. John Stuart MüTs „Subjection of Women" is haar standaardwerk geworden, en deze gedachten van vrijheid en individueele rechten schoten wortel, en oefenen, met de werken van Ibsen en Shaw, een grooten invloed op hare houding. Zij willen niet langer worden behandeld als vogeltjes in een kooi voor het amusement van den man, dan wel als fraaie poppen waarmede men speelt, doch uiten den eisch om te worden beschermd als mensch nog meer dan als vrouw. Zoodra een groot deel van de vrouwelijke bevolking van Japan onafhankelijk van den man zal kunnen bestaan en aldus invloed uitoefenen op Staat en maatschappij, zullen de vrouwen natuurlijk meer gelijkheid eischen in elk opzicht, en is beroering niet te vermijden, tenzij de mannen aan die billijke eischen gehoor geven. Dat geëmancipeerde vrouwen niet licht een huwelijk sluiten, wordt kort en bondig aangegeven door het volgende vers: „Atarashiki Onna to atte En töku." New-fashioned Woman being Marriage distanti1) *) Robert P. Porter. Japan. The new World-power p. 513. DE TOEKOMST DER JAPANSCHE VROUW. 263 De tijd dat de vrouw slechts wordt beschouwd als het privaat bezit van den man is voorbij; het wetboek van Kaibara kan naar den rommelzolder . worden verwezen. De tijden van het Heian-tijdperk, toen de vrouwen een voorname positie innamen, keeren geleidelijk terug. In haar strijd voor vrijheid zal zij een zwak moeten overwinnen, en haar echt vrouwelijk karakter wel eens moeten betoonen door nooit een man te huwen aan wien zij haar hart niet kan geven, al mocht zij daardoor ook ongehuwd blijven. Een Japansch schrijver overdrijft echter wanneer hij haar — om haar eischen door te voeren — een staking aanraadt van die soort als in de Grieksche komedie Lysistrata wordt ten tooneele gevoerd. Zij moet volgens hem zeggen: „Laat mij vrij, of het menschenras sterft uit!" en weldra zal zij dan, volgens hem, den man op de knieën drijven1). Dat een opstandige geest ook onder de Japansche vrouwen kan ontstaan, hebben nog onlangs de rijstopstootjes bewezen, toen woedende vrouwen de politie aanvielen en de magazijnen plunderden, waarbij vele dooden zijn gevallen. Terwijl zij vroeger op een duidelijke vraag nooit met „ja" of „neen" zouden antwoorden, doch een onbeslissend „eeh" laten hooren, begint zij reeds neen te zeggen wanneer hare rechten worden aangetast, trad zij reeds op bij verkiezingen, en is de verdere ontwikkeling van hare individualiteit, al zij het langzaam, toch zeker te verwachten. Ook bij het bespreken van arbeidersbelangen beginnen vrouwen reeds op den voorgrond te treden. En het Japansche Boeddhisme, dat in een geschrift aan de Vredesconferentie aandrong op het uitwisschen van alle rassenverschil, om de gelijkheid en verbroedering der volken te bevorderen, zal zich aan de vereffening van het seksenverschil op den duur niet kunnen onttrekken. Niet alleen de Europeesche boeken, zelfs de Europeesche kleeding ondermijnt haar toestand van knechtschap en slavernij. Dezelfde man die trotsch vooraan loopt wanneer zij samen een kamer binnentreden, zal haar buitenshuis laten voorgaan wanneer zij in Europeesch costuum is gestoken. Wellicht niet in eigen woning, want dan zal hij het vertoon van minachting voor het andere geslacht niet achterwege laten; doch het wil wat zeggen dat, bij andere gelegenheden, eerbied voor de vrouw althans wordt geveinsd. ,,De mannen wierpen hun oude plunje weg, de vrouwen zullen volgen en haar invloed wordt dagelijks grooter; in het verleden toonden zij vaak te beschikken over volharding, over karakter en wilskracht, in de naaste toekomst zullen zij de bewijzen leveren ook voor grooter taak in staat te zijn"*). In haar boezem sluimeren latent een ontembare geest en een grenzenlooze moed; op de slagvelden helpen zij gewonden kalm en vroo- *) Kuroi. The Regimen of Womea. *) Urne Tsuda. Future of Japanese Woman. 264 LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. lijk, terwijl de dood haar van alle kanten aangrijnst; en zouden zij dan niet den moed en de energie hebben om te kampen voor eigen geluk en vrijheid? Men ontzegt haar de bekwaamheid daarvoor noodig. Dat zal nog nader moeten blijken, en zou in de eerste plaats een blaam werpen op de mannen die haar kunstmatig hebben dom gehouden; doch het onderwijs is in elk geval bezig daarin verbetering te brengen, en haar in de gelegenheid te stellen te toonen wat zij kunnen, terwijl de industrieele revolutie, die in vollen gang is, dit krachtig zal bevorderen. De invloed der vrouw zal zich aldus geleidelijk baan breken zoowel op economisch als op staatkundig terrein, en haar gelijkheid tot stand komen door den invloed van de over den geheelen aardbol steeds meer en meer veldwinnende democratie. Lafcadio Hearn, die benijdenswaardige idealist, vond hen feitelijk te goed voor deze materialistische wereld toen hij schreef: „Wellicht zal zulk een volmaakt type van vrouw in geen honderdduizend jaar meer verschijnen op de wereld; de voorwaarden der industrieele beschaving beletten haar bestaan. Een menschelijk wezen dat alleen zwoegde voor anderen, alleen dacht aan anderen, slechts gelukkig was door anderen gelukkig te maken, — een wezen niet in staat tot onvriendelijkheid, niet in staat tot zelfzucht, niet in staat om te handelen in strijd met haar eigen overgeërfd gevoel van recht, — en ondanks al die zachtheid en liefderijkheid op elk oogenblik bereid om afstand te doen van haar leven, om alles op te offeren wanneer de plicht dat vereischt: dat was het karakter der Japansche vrouw.... Voor de Japansche vrouw was elke levens-actie een daad van geloof; haar bestaan was een godsdienst, haar huis een tempel, elk woord en elke gedachte van haar een bevel der wet van den eeredienst der dooden... Dat wonderbaar type is niet uitgestorven — doch wis en zeker gedoemd om te verdwijnen. Een menschelijk schepsel, zoodanig geschapen voor den dienst van God en menschen, dat elke klop van haar hart is plicht, elke druppel van haar bloed een moreel gevoel, zou nog minder op haar plaats zijn in de toekomstige wereld van wedijverende zelfzucht, dan een engel in de hel"1). Doch, hoe dit ook wezen moge, het uur harer bevrijding nadert, want een land, zooals Griffis opmerkt — welks hoogste godheid Amaterasu, de Zonnegodin, welks voornaamste veroveraar Keizerin Jingö, en welks oudste schrijvers vrouwen zijn, kan niet voortdurend de Chineesche idealen van vrouwelijke onderworpenheid blijven huldigen2). Kwannon, de Bodhisattwa der Erbarming of Genade, heeft eenmaal de redding der vrouw gezworen, en die eed zal worden vervuld! De Toekomst der Japansche vrouw zal beter zijn dan haar Verleden was. 3) Overgenomen uit The Far East 8 December 1917. *) Wetenschappelijke Bladen. Februari 1918 p. 159. LIJST DER ILLUSTRATIES. Bloeiende kerseboomen. Zomeravond aan de baai van Yedo, naar een houtsnede in kleuren van Toyokuni I (1769—1825). Rijks Ethnografisch Museum te Leiden. (Vgl. De Visser, Japansche kleurendrukken, VIII, 35). HISTORISCHE VERHOUDING TUSSCHEN JAPAN EN NEDERLAND. 1. De baai van Nagasaki met de stad van dien naam en het eiland Deshima, naar een schilderij (Ned. Ind. Oud en Nieuw, 3de jrg., p. 239). 2. Het eiland Deshima en de verbinding met de stad Nagasaki. Naar een lithografie in de „Bladen over Japan, verzameld door J. H. Levyssohn. 1852" (Ned. Ind. Oud en Nieuw, 3de jrg., p. 241). 3. Ingang van de baai van Nagasaki met Deshima. Naar een teekening van Shiba Kökan (leerling van Suzuki Harunobu, 1747—1818). 4. Gezicht op Deshima met het kanaal dat het eiland scheidt van Nagasaki. Onder het pijltje stond vroeger de waterpoort. 5—7. Oranda-jin, dat zijn Hollanders, naar Japansche prenten, N°. 5 en 7 door Yoshitora (Bunknü-periode), N°. 6 door Shiba Kökan. N°.7 stelt een Hollander met zijn zwarten bediende voor, met honden spelende. 8. Hollandsch schip naar een Japansche voorstelling. 9. Hollandsche koopwaren en het schip waarmede ze in Yokohama zijn aangevoerd. Naar Sadahide, Bunkrjü-periode, 1861—1863. 10. Hofreis naar Yedo van het opperhoofd van Deshima. (Ned. Indië Oud en Nieuw, 3de jrg., bl. 243). 11. Hollandsche muur op Hirado in den tegenwoordigen toestand. 12. Doeff, het opperhoofd van Deshima, weigert aan Wardenaar en Ainslie het eiland aan de Engelschen te verraden. (Ned. Ind. Oud en Nieuw, 3de jrg., p. 247). 13. Ingang van de Hollandsche begraafplaats te Nagasaki. 14. Gezicht op de Hollandsche begraafplaats te Nagasaki. DE HANDELSMORAAL DER JAPANNERS. 15. Manufacturenwinkel. 16. Poppenwinkel. 17. Handelaar in poppen voor het meisjesfeest. 18. Koopman in bloemen. 19. Porcelein- en aardewerk-winkel. 20. Verkoop van eetwaren op straat. 21. Verkooper van ballons in het zomerseizoen. 22. Vischverkooper in Tökyö. 266 LIJST DER ILLUSTRATIES. 23. Een vroolijke handelstransactie. 24. Handel in geta of sandalen. 25. Speelgoedkraam onder den kerseboom. JAPANSCHE FEESTEN. 26. Nieuwjaarsviering, prent van Torn KiyonagaXl742—1815). Rijks Ethnografisch Museum. (Vgl. De Visser, Japansche kleurendrukken 1,18). 27. Straatversiering bij het Nieuwjaarsfeest. 28. Tempelbezoek op het Nieuwjaarsfeest. 29. Bidden voor het huisaltaar. 30. Optocht van geisha op Nieuwjaar. 31. Gemaskerden in de straten. 32. Een gemaskerde bedelmonnik. 33. Op bezoek naar een feest. 34. Op weg om Nieuwjaar te wenschen. 35. Het rangschikken der poppen. 36. Poppen voor het meisjesfeest. 37. Bloeiende kerseboomen voor een woning. 38. Bloeiende kerseboomen te Tökyö. 39. Het feest onder de bloeiende kerseboomen te Koganei bij Tökyö. 40. Picknick onder de groote kerseboomen te Koganei bij Tökyö. 41. De picknickers bij het'kersebloesemfeest. 42. Een der grootste kerseboomen in het park Maruyama te Kyöto. 43. Steltenloopers. 44—46. De karpers op het jongensfeest. 47. Poppen bij het jongensfeest. 48. Bij de poppen op het jongensfeest. 49. Straatkunstenaars. 50. Torii-gaanderij, toegang tot een tempel. 51. Feest van den Temmangütempel te Osaka. Prent van Hishigawa Kiyoharu (18de eeuw). Rijks Ethogr. Mus. (Vgl. De Visser, Jap. kleurendrukken 1,9.) 52. Het baden in zee te Öïso. 53. Baden aan het strand. 54. Een groep beroemde worstelaars. 55. Worstelaars en scheidsrechter. 55a. Een prijsvechter genaamd Ume-ga-tani, dat is „Vallei der Pruimeboomen". 56. Worstelaars vóór den aanval. 57. Een rondedans van kinderhoedsters. 58. Lichaamsoefeningen van schoolkinderen. 367 , LIJST DER ILLUSTRATIES. 59. Het opstellen van een kinderprocessie. 60. KjfldernrnrpeQM» nn >mi ?t,;_.=r . X ——ww.*. ww- --xi WXAEXllUACCai.. 61. De mikoshi op straat bij een Shintötempelfeest. 62. Een praalwagen in een mikoshi-optocht. 63. Blauwe regen bij een Japansche brug. 64. Theaterstraat te Yokohama. 65. Een drama op het tooneel. DE ZELFMOORD VAN EEN SAMURAI, GENERAAL NOGI. 66. Krijgers uit den ouden tijd, prent van Hishigawa Moronobu (1645— 1715). Rijks Ethnografisch Museum, Leiden. 67. Krijger uit den ouden tijd, prent van Hishigawa Moronobu (164%— 1715). Rijks Ethnogr. Museum. 68. Krijgslieden, naar Europeesch model gekleed en gewapend, in den ouden tijd. Prent van Hiroshige. 69. Herinnermpfeest van Nogi. Van links naar rechts. Boven: Naar het --teneur; gereserveerde ruimte voor de genoodigden. 2de rij: Wachtende bezoekers; Boeddhistische priesters. 3de rij: Optocht van Boeddhistische priesters. Onder: optocht van Shintö-priesters. 70. Harakiri-plechtigheid. 71. Vogelkooi bij een Shintö-begrafenis. LEVENSLOT EN KARAKTER DER JAPANSCHE VROUW. 72. Aan den oever. Prent van NishikawaSukenobu (1678—1751). Rijks Ethnogr. Museum. 73. In droevige stemming. Prent van Nishikawa Sukenobu (1678— 1751). Rijks Ethnografisch Museum. 74. Peinzend bij de lamp. Prent van Nishikawa Sukenobu. 75. Aan het toilet. Prent van Suzuki Harunobu (werkte 1760—1770). Vgl. De Visser, Jap. kl. 1,40. 76. Aan het plukken van eiervruchten. Prent van Suzuki Harunobu.Rijks Ethn. Museum. 77. Gezellig thuis. Prent van Suzuki Harunobu (1760—1770). Rijks Ethn. Museum. 78. Bishamon, de deftige geluksgod, op bezoek. Prent van Suzuki Harunobu (1760—1770). Rijks Ethn. Mus. (Vgl. De Visser, Jap. kleurendrukken, I, 53). 79. Jonge dames in deftige staatiekleedij aan 't strand der zee. Prent van Kitagawa Utamaro. Vgl. De Visser, Jap. kleurendrukken IV, 70. 80. Een elegant paar. Idem (De Visser, IV, 82). 81. Japansche vrouw voor haar woning. 82. Japansche vrouw uit beteren stand. 268 LIJST DER ILLUSTRATIES. 83. Courtisane in vol ornaat. 84. Japansche vrouwen van verschillend type. 85. Het aankleeden eener maiko of leerling-geisha. 86. Geisha met maiko. 87. Een dansende geisha. 88. Geishadans en samisenspel. 89. Een briefschrijfster. go. De kleine trom of tsuzumi. gi. Ophangen der lantaarns in een theehuis te Shimizu (Tökyö). 92. Wandeling in een bloementuin. 93. Moeder en dochter* 94. Het theeuurtje. 95. Een kinderfeestje. 96. Vogelkooi. 97—98* Wandelende en koutende geisha. 99. Het ikebana of rangschikken van bloemen. 100. Een andere vrouw met het opmaken van bloemen bezig. ~ xox. Muzikale droomerijen in de natuur. X02. Gezellige bijeenkomst. 103. Het bespelen van de koto. X04. Een vroolijk meisjesclubje. X05. Winkelen. 106. Straatleven. 107. De maaltijd thuis. 108. Kaartspel. xog. Courtisane in vol ornaat, in den kersebloesemtijd. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethnogr. Museum. xio. Courtisane. Op den achtergrond de rivier de Tamagawa bij Yedo. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethnogr. Mus. xn. Dichtende courtisane aan haar schrijftafel. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. 112. Gestoorde Minnekoozerij. Idem (De Visser, Jap. kl. IV, .36). 113. Treurende gelieven. Idem (De Visser, Jap. kl. IV, 41). 114. Lezende jonge moeder. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. Vgl. De Visser, JapanschekleurendrukkenlV, 12. 115. Moedervreugd. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. Vgl. De Visser. Japansche kleurendrukken IV, 63. xx6. Een schelpenduikster als jonge moeder. Prent van Kitagawa Utamaro (1753—1806). Rijks Ethn. Mus. Vgl. De Visser, Japansche kleurendrukken, IV, 64. I F é