1126 KERK EN COMMUNISME I se REEDE GEHOUDEN TE ANTWERPEN, 29 JANUARI 1921 1 VOOR DE CONFERENTIE VAN VLAAMSCHE ADVOCATEN 8 DOOR FREDERIK VAN EEDEN M 72 m 72 jtfft' AMSTERDAM — 1921 Mkw. VERSLUYS KERK EN COMMUNISME REEDE GEHOUDEN TE ANTWERPEN, 29 JANUARI 1921 VOOR DE CONFERENTIE VAN VLAAMSCHE ADVOCATEN DOOR .j J FREDERIK VAN EEDEN AMSTERDAM — 1921 - W. VERSLUYS Deeze twee acht ik de groote machten *an onzen tijd; de twee hoofdstroomingen, waarvan het practische leeven der menschheid afhangt. Het schijnt nu, dat zij elkaar totaal vijandig zijn, maar mijn meening is, dat zij volstrekt tesamen hooren en dat, als zij samenvloeyen, maar ook niet eer, de hoogste bloei van het menschelijk geslacht op aarde zal bereikt worden en de aarde werkelijk zal zijn, datgeene waartoe zij is bestemd, een voorhof des heemels. Ik sta niet vijandig, maar hulpvaardig en eerbiedig, teegenoover beiden; het beste oover beiden denkend en vuurig wenschend hen te doen samenvloeyen. Het schijnt soms alsof ze onverzoenlijk, eeuwig vijandelijk teegenoover elkaar staan. Dit is een droevig misverstand. Zij zijn onafscheidelijk, geen van beiden kan zonder den ander. En ik voel, dat het mijn taak is, die twee zoo moogelijk nader tot elkander te brengen. Een vriend zegt: «Beproef het niet, het is hoopeloos." Ware dat zoo, dan ware de conditie der waereld ook hoopeloos. Maar het is misverstand; dat misverstand» waarteegen ik nu reeds meer dan dertig jaren vecht. Ik moet natuurlijk beginnen zoo goed moogelijk te omschrijven, wat ik onder Kerk en wat ik onder Communisme versta. 4 Ik bedoel de Christelijke Kerk, de Gemeenschap van Jezus' volgers. Is dit nu de Roomsch Katholieke of de Protestantsche Kerk? Hierop moet ik antwoorden, dat ik aan Protestantsche zijde niet datgeene zie, dat het weezen van een Kerk uitmaakt, een mystieke cultus. De Protestanten zijn zeeker vroome menschen, en hunne talrijke kerk-genootschappen verdienen zeeker sympathie en waardeering, maar het zijn eigenlijk meer stichtelijke samenkomsten met Godsdienstige toespraken dan wel Kerken. Als ik dus van de Kerk spreek, bedoel ik de Katholieke, met haar dogma en ritueel, haar Credo en Leer. Maar hierbij wensch ik nog een fijner onderscheid te maken. De Katholieke Leer onderscheidt wel deegelijk de Heilige Moederkerk (Sancta Ecclesia), die zij ook wel het mystieke lichaam van Jezus noemt, van de groote groep van geörganiseerden, priesters en geestelijken, die de Moederkerk als 't ware omringen en verteegenwoordigen. De Moederkerk wordt beschouwd als smetteloos en feilloos, maar de georganiseerde priesterschap niet. Deeze onderscheiding komt mij voor, zeer juist en aanneemelijk te zijn. Oover dat begrip van de Sancta Ecclesia zal ik nu verder niet spreeken; het is een schoon begrip, dat alle eerbied verdient, maar als ik spreek oover de fouten der Kerk, bedoel ik de priesters en geestelijken, die feilbare menschen zijn eevenals ik. Nu is er onderscheid te maken, en de Kerk doet dat ook, tusschen den natuur-mensch, zooals hij eeuwenlang geweest is, en den cultuur-mensen, zooals hij worden moet. 5 In de natuur-mensch heerscht de tendens, die alle schepselen, planten en dieren, bezielt, nl. tot zelfhandhaving, voortzetting van het eigen bestaan, hetzij als individu, als volk, als ras, als soort. De natuur-mensch leeft als alle lager staande schepselen in heftigen strijd om het bestaan, waarin ieder vecht voor zichzelf. De natuur-mensch is barbaar, heersch-zuchtig, zelf-zuchtig, genot-zuchtig, wreed, eevenals de dieren. Hij is wat • men zou kunnen noemen imperialist, en vecht met alle andere schepselen, om de opperheerschappij en om een waereldsch bestaan, zoo duurzaam moogelijk, vol genot en zonder kommer. In de natuur-mensch ontwikkelt zich langsaam aan de cultuur-mensch en die is niet meer natuurlijk maar eerder boo ven-nat u u r lij k. De cultuur-mensch, in volle ontwikkeling, is liefderijk, zachtmoedig, voelt zich één met de ooverige schepping; hij is geneigd tot zelfverloochening, tot opoffering, ten behoeve van zijne soortgenooten en zijne meede-schepselen en hij gelooft in de Leer en de Zending van Jezus. De cultuur-mensch neemt aan het bestaan eener gemeenschap op aarde; hij gelooft aan de menschelijke ziel, als het voornaamste van zijn weezen, aan de aaneensluiting tot een gemeenschap en aan een verkeer met de afgestorvenen, met Heiligen en Zaligen, door het gebed. Deeze mensch heeft zich op aarde gaandeweg ontwikkeld uit de kruising der verschillende menschenrassen. Hij is op het oogenblik nog niet tot volle ontwikkeling, noch als individu, noch als gemeenschap. Vijf a zes duizend jaren geleeden zijn de voorloopers sporadisch op aarde verscheenen en men kan de groote 6 geesten Confucius, Boeddha, en de Israëlitische profeeten als zoodanig beschouwen. Echter eerst met de komst van Jezus werd het weezen van den cultuur-mensch teegenoover den natuur-mensch volkoomen duidelijk. Jezus bewees door zijn Weezen en zijn Woord, hoe de nieuwe booven-natuurlijke mensch kan en moet leeven. Jezus nu was communist; Hij bezat niets en wilde niets bezitten; wat Hij ontving deelde Hij met de Zijnen. De aarde beschouwde Hij niet als het eigendom van menschen, maar als een leen van God. En zoo deeden ook de Apostels en de Heiligen, die Hem gevolgd zijn, waarvan ik er twee zal noemen, als bizonder schitterende voorbeelden, nl. St. Franciscus van Assize en Sadhoe Soendar Singh, de tot het Christendom bekeerde Indiër. St. Franciscus wilde geen geld meer aanraken na zijne bekeering, hij wilde volstrekte armoe, en de armoe noemde hij zijn Bruid. Sadhoe Singh was heiden, maar leefde reeds vóór zijne bekeering tot het Christendom als een Christelijk Heilige. Hij bezat niets en wilde niets bezitten en leeft van dag op dag, zonder zorg voor morgen, zooals Jezus dat heeft gewild. Ik noemde deeze twee omdat ze uit zoo verschillende tijden stammen; Sadhoe Singh is onze tijdgenoot en leeft nog midden in zijn krachtigste werksaamheid. Als nog andere Heiligen noem ik den pastoor van Ars, de in leed en ontbeering gelukkige, Anna Katrina von Emmerich, de zieneres, en Marie Therèse, opgaande in liefde voor Jezus. Alle deezen zijn uit onzen tijd en zij bewijzen, dat het boovennatuurlijk leeven niet alleen menschelijk moogelijk is, maar ook voldoening en geluk geeft in uiterlijke ellende. 7 Geluk in leed, dat is het Weezen van het Christendom en de beteekenis van het Kruis. Maar nu moet wel worden in het oog gehouden, dat wij zijn in een toestand van oovergang, tusschen twee perioden; de eerste tendens, als de natuurlijke uitleeving van alle schepselen, tot den voltooiden mensch; de tweede tendens, de booven-natuurlijke terugkeer tot God; door het Kruis, dat is door zelf-verloochening of met het Katholieke woord „versterving". In deezen oovergang bevinden de menschen zich in de meest verschillende graden van vooruitgang. Deeze toedracht van zaken wordt steeds duidelijker; alleen dit inzicht kan ons verzoenen met de werkelijkheid waarin wij moeten leeven. Het reedelijk verstand kan geen uitweg vinden zonder geloof; het kan ons van nut zijn in het begrijpen, maar het geeft geen richting aan, het verklaart niet, waarom wij zoo moeten lijden, het kan ons na een pijnlijk, moeitevol leeven niets belooven als ouderdom en dood, tot eenige troost. Het rationalisme heeft gedaan, ik behoef er niet meer teegen te strijden, zooals ik reeds voor dertig jaren deed, het sterft nu zijn eigen dood. Een reedelijk inzicht in de waereld-orde krijgt men alleen door het geloof in de Liefde en Goedheid van het WaereldWeezen, ondanks alle kwaad en onrecht. Dat het zoo is, bewijst de triomfante vreugde van hen, die den liefderijken God vonden in hun grootste ellende. Dat deeden de Heiligen en als wij het niet doen, is dat doordat wij nog niet ver genoeg zijn in de ommekeer van natuurlijken tot booven-natuurlijken mensch. Wij zijn nog in de eerste tendens, maar wij veranderen eiken dag. 8 Bij de meeste menschen ontbreekt het inzicht van de snelle wijziging, die wij ondergaan. Die wijziging is duizeling-wekkend snel in vergelijking met het tempo der cosmische gebeurtenissen. Wat is twee duizend jaar in den duur van ons geslacht? En welk een enorme verschillen, welke groote veranderingen in een paar eeuwen! De beschaving van Assyrië, Chaldéa, Egypte, Perzië, Hellas, Macedonië en Rome allen totaal verdweenen of diep gewijzigd. In Europa zelf honderde volksstammen en groepen verscheenen en verdweenen: Kelten, Gothen, Slaven, Germanen, Gimberen, Cicamberen, Teutoonen, Bataven, Longobarden, Sueeven, Saksen, Nerviërs, Friezen, Franken, allen telkens weer verwonnen en versmolten met de anderen. China nog wel vrij onveranderd tot heeden, maar nu ook reeds diep gewijzigd. Amerika geheel aam het samensmelten, neegers en Indianen incluis, nu reeds bijna gansch bevolkt. Het Woord van Jezus, twee duizend jaar geleeden gesprooken, thans oover de geheele waereld erkend, niet gehoorzaamd, want daar toé was de mensch nog te veel natuur-mensch, barbaar, maar erkend en in schijn gevolgd. En waar zulk een erkenning is begonnen, daar voltrekt de waarheid zich onvermijdelijk. De wijziging komt eerst als ideaal of als Goddelijke ingeeving, dan komt de strijd, die eenige eeuwen duurt, daarna plotseling de algemeene ommekeer. Men denke aan het Feminisme, dat op eenmaal zijn pleit gewonnen ziet, onder invloed van den grooten oorlog. Drie honderd miljoen menschen noemen zich Katholiek en erkennen de autoriteit van Jezus. Eerst lang- 9 saam voelt de natuurlijke mensch de beteekenis van Jezus' Woorden en ziet hij den nieuwen weg, dien hij te gaan heeft; langsaam voor ons, omdat wij zoo kort leeven, maar zeer snel als we denken aan den duur der menscheid. Al voor honderd duizend jaar waren er menschen op aarde. Aeonen lang bleef hun toestand vrijwel dezelfde, totdat voor twee of drie eeuwen een ongeloofelijk snelle omzetting aanving, die nog niet voltooid is. Boekdrukkunst, stoomwerktuigen, locomotieven, stoom-scheepvaart, luchtvaart, telegraaf, telefoon, draadlooze telegrafie, electrisch licht en electrische kracht en duizende uitvindingen, allen van beteekenis voor het verkeer der menschen onderling. En de zeeden verzacht. Dit klinkt U vreemd na den grooten oorlog, en toch is het zoo. De oorlog is juist zoo ontzettend en bloedig geweest omdat het menschelijk vernuft en de menschelijke organisatie zoo ontwikkeld en sterk waren; de groepen hangen beeter samen door registratie en administratie, door vastgestelde wetten, door gemeenschappelijke — communale — actie en coöperatie, door bestuurs-vastheid, welke samenhang een steeds duidelijker voorboode is van de algeheele eenheid der menschen op aarde. Vocht niet oudtijds familie teegen familie, gens, of clan, of adel (odel) teegen elkander, vochten later niet steeden teegen elkander, vochten in Nederland niet eerst burcht teegen burcht, toen stad teegen stad, eindelijk provincie teegen provincie, Vlaanderen tegen Holland? Zoo ontstaan steeds grooter en hechter eenheeden. Maar de Staten van Amerika, de cantons van Zwitserland zullen wel niet meer zoo dwaas zijn teegen elkaar te vechten. 10 En. wat liet de oorlog ons na? Algemeene afkeer, walging, vreesselijke teleurstelling, e$ö algemeene roep, dat dit niet weer mocht gebeuren. Was dat zoo in Oud Hellas, in Rome in zijn glorietijd? Inteegendeel — de oorlog werd gepreezen en vöor noodzakelijk gehouden, de kinderen werden opzettelijk in wreedheid groot gebracht, ze moesten de zwaardgevechten meede aanzien om gehard te worden; het was in Rome wettelijk geoorloofd zijne eigen kinderen te vermoorden door ze te vondeling te leggen. Rome schaamde zich niet voor zijn Imperialisme, inteegendeel het was trots op elke veroovering. Nu ontkennen alle volkeren, dat ze willen veroovereo; de machtigste volken noemen zich afkeerig van veroovering. Zelfs de Britsche Luipaard schijnt verzadigd. En vijftig volken verbonden zich tot handhaving van vreedsaam verkeer. Is zoo iets ooit op aarde gezien? Kan men dan zeggen, dat de zending van Jezus gefaald heeft? Dat zegt alleen het bekrompen verstand, dat alle wijdheid van schouwen ontbeert. Jezus' zending werkt dóór, gestadig, geweldig en onweer* staanbaar. En. tot die zending hoort ook het Communisme, het in gemeenschappelijk beheer brengen der aardsche goederren, als leen van God. Als men dat zoo stellig vooruitziet, als ik het doe, dan is het aller-treurigst te hooren, hoe de Kerk, dat wil zeggen, de georganiseerde priester-gemeenschap, zich botweg teegen 11 alle Communisme verklaart, door Pauselijke decreeten en Bisschoppelijke vasten-brieven. Daarmee zou zij juist die menschen uitstooten, die ondanks hunne dwalingen, het vroomste en sterkste karakter hebben. En de oorzaak van die dwaze daad is het misverstand door woorden. Daarom vecht ik ook voor wat nu Significa heet, de Leer der Beteekenissen, waardoor wij leeren, hoe woorden kunnen misleiden en bedriegen. Wat moet men verstaan onder Communisme in zijn eenvoudigste duidelijkste beteekenis? Het gemeenschappelijk bezitten van de bronnen van welvaart, als daar zijn grond, mijnen of hun equivalent in geld. Let wel, deeze eenvoudige uitdrukking leert ook wat Communisme niet is. Communisme is niet een algemeen gelijk maken van alle menschen, noch een verplicht samenwoonen, noch een afschaffen van allen eigendom, noch een vertrouwen op geweld, tot hervorming der maatschappij. Dat alles is het niet, al houdt de Kerk vol, geërgerd door het gedrag van zich communist noemende dweepersv al die schrikwekkende bedoelingen aan alle communisten toe te schrijven. Zoo krijgt het Communisme een heel slechten naam. Maar dat zal zich wreeken aan de Kerk zelve. Natuurlijk zijn ook de Communisten schuldig aan dat misverstand. Zij breiden de beteekenis van het Communisme uit tot allerlei onhoudbare en voorbarige wenschen, en zij maken door dweepzucht en ooverdrijving een goede schoone zaak verdacht. Sinds 1870 is het woord Commune een schrikwoord geworden en zoo is thans de Bolsjewiek een boeman voor den rustigen burger. 12 Maar nü moet ik weer dringend aanmanen, zich niet door woorden te laten misleiden en te letten op de zaken, de dingen, de werkelijkheeden. Ik weet, dat er honderde en duizende menschen zijn, voor wie het Communisme een heilig en schoon ideaal is, waarvoor ze al hun kracht, zelfs hun leeven oover hebben en hun Communisme beteekent niet anders dan hetgeen ook Jezus van ons wenschte: Liefde tot den naaste, Broederschap onder alle menschen en volken. Het is niet waar, dat daartoe alle eigendom moet worden afgeschaft. Luister goed: alleen die eigendom moet worden afgeschaft of beperkt, die het moogelijk maakt andere menschen te dwingen om te werken voor een kleine minderheid van bezitters, die zelf kunnen luyeren en het leeven genieten. Dat is de beteekenis van het gemeenschappelijk grondbezit. Op het oogenblik is nog het privaat grondbezit tqegelaten, eevenals het verkoopen van grond en mijnen, het handel drijven in schuldbewijzen, effecten, fondsen, enz. Daardoor is het moogelijk, dat de eene mensch den anderen in feitelijke slavernij houdt en voor zich laat werken. Dit nu is teegen de Leer van Christus, dat houd ik vol teegenoover alle Kerkvorsten. Kapitalisme is de naam voor deeze geoorloofde slavernij. Al dertig jaren lang beduid ik de menschen, dat kapitaal en rente heel goed en nuttig zijn, zoolang ze blijven onder beheer van de gemeenschap, maar dat het gevaar- 13 lijke en misdadige dwangmiddelen worden in de handen van particulieren. Het zijn feitelijk belastingen, geheeven van de gemeenschap door particuliere persoonen. Een maatschappij, die dit toelaat, door wet en zeede, ■ is onchristelijk. Er moet een zeekere mate van ooverwinst bestaan om de productie aan den gang te houden en uit te breiden, maar die ooverwinst is het product van de gemeenschap en moet blijven onder toezicht en berusting van de gemeenschap. Of die gemeenschap nu Staat of Natie, of Rijk, of Gemeente heet, dat doet niet zooveel ter zake. Het staat vast, dat kapitaal en ooverwinst door den gemeenschappelijken arbeid ontstaat en niet, zooals thans geschiedt, door particulieren mag verkwist worden. De particulier mag geen belasting heffen en zich geen ooverwinst toe-eigenen in den vorm van pacht of huur, of dividend of rente. Hij mag geen schuldeischer zijn vari de gemeenschap, zooals thans, en geen goederen afdwingen van den Staat als hij er niet voor gewerkt heeft. Wat thans bestaat is woeker, geoorloofd parasiteeren door het individu op den Staat. De Kerk verbood den woeker, de vroome en geleerde Thomas Aquinas, zoo goed als Maarten Luther; en nu ijvert ze fel teegen degeenen, die niets anders verlangen dan de woeker, het meest ingrijpende kwaad van onze samenleeving, te bestrijden en die Jezus' Leer streng willen volhouden. Teegen deeze houding van de Kerk protesteer ik, uit naam van het Evangelie, dat Broederschap wil en geen slavernij. En ik herhaal, dat de argumenten, waarmee de 14 kerk haar vijandige houding teegen het Communisme vergoelijkt, mij voorkoomen uitvluchten te zijn en uitingen van vrees. Het bestaan van het misbruik van den woeker wordt niet geloochend. Het zou trouwens moeyelijk gaan. De zaak is al te duidelijk. Maar de Kerk zegt, dat dit haar niet aangaat, dat zij persoonlijk wil werken voor ieders ziel en zich niet bemoeit met de sociale orde en de politieke ooverheid. Die orde en die ooverheid respecteert ze, zooals zij zijn. Maar is dit waarheid? Is dit geen uitvlucht? Het rente-trekken en de misbruiken van den fondsenhandel, het leeven van arbeid-loos inkoomen, dus het parasitisme, dat laat de Kerk alles onbestreeden. Leert het Evangelie ons misbruiken en slechte zeeden goed te keuren, omdat de ooverheid er deel aan neemt? Werd de ontucht van Herodes goedgekeurd door Johannes den Dooper en door de Christenen? Werd het weelderig leeven van de Romeinsche Keizers en het Romeinsche volk door de Christenen goedgekeurd ? Ik meen, dat het verzet erteegen bezeegeld is door het bloed der martelaren. Het is ook geen kwestie van stand of klasse; wij allen leeven in misbruik en bedrog, wij allen trekken profijt uit verkapte slavernij. De priesters zeggen, dat men ieder mensch vrij moet laten, om uit eigen keuze te beslissen of hij stoffelijk of wel geestelijk goed wil verzamelen. Dit is ook een uitvlucht, omdat feitelijk niemand vrij is een eerlijk en zuiver leeven te lijden; onze ingewikkelde samenleeving maakt het onmoogelijk. Ieder onzer, 15 zoowel arme als rijke, trekt voordeel uit vuile praktijken, uit bedrog en arglist. Ieder doet mee aan het geknoei, hetzij direct, hetzij door tusschenpersoonen, om zich te verrijken ten koste van een zwakkere. Ieder onzer draagt meede de verantwoording van het kwaad. Wie toont, dat hij er de schande van voelt? Het wordt officieel goedgekeurd en de Kerk Mijft er lijdelijk bij, wanneer groote fortuinen worden verzameld op bedriegelijke wijze, door kwanselen in gemeenschapsgoederen, door gesjagger in grond, in aandeelen, in fondsen, in schuldbewijzen, door handels-winsten en door dobbelarij. Dit alles zijn oneerlijke praktijken, die eevengoed als de roof en de slavernij van vroeger, recht teegen de bedoelingen van Jezus en de zeeden der Christenen 'strijden. In Nederland stroomen thans de miljoenen binnen, want de handelsgeest, eigen aan de Phoeriicische zeevaarders, is weer vaardig oover Nederland geworden. De Nederlanders zijn er trots op, zij snoeven op hun herleefde koopmans-energie. En de Kerken, vooral de Katholieke Kerken, verrijzen uit den weeken boodem, door het gansche land. Groote sommen neemt de Kerk dankbaar en ootmoedig in ontvangst. Zou zij in het geheel niet weeten, welk slecht verworven geld dit meestal is? Zou zij niet kunnen begrijpen, dat dit alles beteekent slavernij der verre Heidenen, uitbuiting van koelies en arme landbouwers oover heel de waereld, die listiglijk gedwongen worden te werken voor ons gemak, onze cultuur en onze weelde? 16 De Kerk vermaant wel haar leed en, soober en eenvoudig te leeven, niet te streeven naar aardsche goederen, maar te arbeiden en te bidden. Dit is goed, maar is het genoeg? Moet de Kerk niet duidelijk en krachtig optreeden teegen den woeker, teegen de handelswinst, teegen het kwanselen in fondsen, dat den mensch bederft en de gemeenschap verarmt? Waarom zwijgt hier de Kerk? Is het soms omdat zij voelt, dat zij hiermeede haar positie geheel zou verzwakken, dat zij zich zulk een hoogen toon niet, veroorlooven kan teegen hare milddadige beschermers, die voor het geld zorgen? Maar beteekent dit dan ook niet, dat de Kerk zich afhankelijk voelt van de rijken en hun onrechtvaardig verkreegen geld? Maar is dit dan ook niet een pooging om twee heeren te dienen : God en den Mammon? O! hoe zou Jezus toornen teegen de kleinmoedigen en bevreesden, die met hun geweeten transigeeren uit vrees dat er nog meer schaapjes zullen afdwalen van de kudde. Is dat vertrouwen op de kracht van waarheid en gerechtigheid ? Het is goed en wijs den Christenen voor te houden, dat zij orde en ooverheid moeten eerbiedigen. Maar er is een grens, en ieder Katholiek weet dat, en erkent dat. Als waarheid, gerechtigheid in het gedrang koomen, als orde en ooverheid nalatig zijn en ons willen dwingen tot kwaad en onrecht, dan moeten orde en ooverheid verzaakt worden om der wille Gods. Niet door geweld, 17 maar door het Woord, door standvaste getuigenis en lijdelijk verzet. Als de algemeene zeede het onrecht van slavernij en woeker goedkeurt en de ooverheid het beschermt, dan moet de Kerk ingrijpen met al de macht van haar innerlijke oovertuiging, met al haar waardigheid en al haar invloed. Zoo had zij al voor eeuwen moeten doen teegen het euvel van de drankzucht. Maar zij heeft gewacht tot de omkeer in de waereld haar wel dwong meede te doen aan de drankbestrijding. En zal zij nu weer dralen en wachten, omdat het kwaad van den woeker er nog zoo diep inzit en de macht der verbonden Mammondienaars en fondsen-kwanselaars haar te groot en te gevaarlijk lijkt? Maar iederen dag vreet het kwaad dieper in, en de Kerk zwijgt. Iederen dag wordt de bevrijding moeyelijker, en de Kerk laat begaan. Zij draalt en wacht, ja! wat erger is, zij werkt teegen met alle macht, zij bliksemt en dondert teegen de onafhankelijken, die sociale gerechtigheid voorstaan en het wagen hetzelfde te preediken wat Jezus voor twintig eeuwen preedikte, zonder aanzien des persoons. Ik spreek niet van hen, die in dwaze ooverdrijvlng en zelfooverschatting hun goede zaak van het Communisme schade doen, maar van de eerlijke Communisten die een onmiddellijke kamp strijden teegen het verderfelijk parasiteeren op de gemeenschap, dat de zeeden bederft en de volkeren doet ontaarden — teegen het leeven ten koste van anderen, in weelde en leedigheid. Dit is niet een zaak van materieelen aard, dit is niet 18 een kwestie van stoffelijk goed teegen geestelijk goed. Neen, neen, het is een vraag van goed en kwaad, van deugd en ondeugd, van goede zeeden of zeedeloosbeid. Onze samenleeving, zooals zij thans is, maakt het den Christen onmoogelijk te leeven naar de Leer van Jezus en het eigen geweeten. Ik spreek uit ervaring, ik heb het beproefd, niemand kan van eigen arbeid leeven zonder hulp van anderen. En niemand kan ook oneerlijk gewonnen goed vermijden of ontbeeren. Ieder onzer, Christen of niet, moet deelneemen in het vervloekte geldbedrijf, in het sjaggeren, kwanselen en dobbelen. Alle geld is bezoedeld door oneerlijke praktijken. Wie dit nog niet gelooft, verwijs ik naar mijn studies, waarin ik voor vijfentwintig jaar reeds schreef: „Wij zijn allen dief of diefjesmaat." l) Dit nu behoeft niet. Welk een waereld zou het zyn, als de menschheid voor eeuwig gedoemd ware te dobbelen, te kwanselen en te woekeren 1 Armoe is het ergste niet, maar onrechtmatig verkreegen goed moet den vroomen Christen in de handen branden. Ik moet hier constateeren, dat mijn uitingen van voor vijfentwintig jaar omtrent deeze zaak volkoomen gehandhaafd blijven, en dat geen enkel deugdelijk argument erteegen is ingebracht. De instellingen van de Roomsch Katholieke Kerk zijn wijs en bewonderingswaardig; zij houden reekening met onze zwakheeden, met de verschillen in menschelijken !) WkUi'Vaffleeven wtf ^Studies 4e reeks. (W. VeiÜËiiys) Men zie ook Studies III. V. VI. 19 aard, met de omkeer, de wending, die zich na het optreeden van Jezus moest voltooyen. De Kerk begrijpt, dat er menschen zijn in zeer verschillende stadiën van vordering in Christelijke deugden, dat er Heiligen zijn en meer natuurlijk en waerelds-gezindeB, die daarom nog niet behoeven uitgestooten te worden. De Sancta Ecclesia gaat onweerstaanbaar en ongedeerd haren weg omhoog. Maar priesters en kerkvorsten hebben in den ijver om haar te dienen grove fouten gemaakt en het is niet oneerbiedig en onvroom om dat luid en nadrukkelijk te zeggen, uit liefde voor de Sancta Ecclesia zelf. Het reusachtig bedrog, dat de waereld vervult, het duivelsspel, dat het best bekend is onder den naam Kapitalisme, het algemeen gedobbel en gekwansel, waarmee ieder jaagt naar onverdiend en oneerlijk verworven goed — dat is niet zoo gemakkelijk goed te doorzien en te doorgronden. Gaat het niet alles vreedsaam en fatsoenlijk toe? Doen de beste menschen er niet aan mee? Zijn de ooverheeden zelf er niet in betrokken? Bestaat er niet een Nederlandsche Bank en zou zulk een deftig lichaam parasitisme, kwanselarij en oneerlijke praktijken gedoogen? Toch is het zoo. Want alles berust op het streeven naar arbeid-loos inkoomen, d. w. z. woeker op de gemeenschap, anderen voor zich laten werken, zonder teegen-prestatie. Er is immers zelfs nog éen Staatsloterij, die men niet afschaft omdat men het geld niet kan missen. De gewoone mensch voelt en weet de wantoestand niet; hij laat zich gauw bepraten, door zijn bankier of 20 zijn courant, of zijne goede kennissen, dat alles in orde is, want dat iedereen meesjaggert en op dividenden en renten aast. Helaas! ze kunnen er ook aan toevoegen, dat de Heilige Kerk zelf niets-zegt teegen rente-trekken, ja, dat zij de groote zwendelarij, die de waereld vervult en de steeden doet gedijen, door haar machtige uitspraak dekt. Nu zijn de priesters en prelaten wijs en schrander genoeg; zij weeten, wat die snel toeneemende rijkdom van een burger, van een zaak, van een gansch volk beteekent. Zij weeten, dat het alles wijst op roof en woeker, dat de weelde van onze steeden en onze burgers voos is, dat de arme koelie, de arme moesjik, de arme pelsjager, de arme mijnwerker ge-exploiteert, d.w.z. bedroogen en bestooien wordt, ten behoeve van ons comfort en onze weelde. En priesters en prelaten zijn beleezen en schrander genoeg om te weeten, dat zulk een bloei nooit tot het Gods-rijk voeren zal. Het eind moet zijn: ontaarding, verarming en verderf. De Dragers en Beschermers van de Sancta Ecclesia weeten zoo goed als ik, dat dit bloeyen door roof en woeker nog vreesselijker gevolgen heeft dan bederf door verkwisting en weelde. Priesters en prelaten zijn scherpzinnig genoeg om te zien, dat de afschuuwelijke oorlog, die achter ons ligt, het directe gevolg is van het roof- en woeker-systeem, waardoor de volkeren trachten machtiger te worden. Want imperialisme en kapitalisme gaan samen, als een satanisch tweelingpaar, dansend oover de slagvelden. Het hoort alles tot den natuurlijken mensch, tot wat ik 21 noemde „de eerste tendens", de dierlijke zucht om te gedijen en zich te verrijken ten koste van anderen. Die drift, die vroeger algemeen was en in eere, die kenmerkt het vóór-christelijke tijdperk. Als nu groote rijken, zooals Engeland, Duitschland, Frankrijk elkaar grimmig wantrouwen en vreezen en door hun vrees gedreeven worden tot militairisme en door hun militairisme en hun machtdorst in den krankzinnigen en afgrijsselijken bloedkamp worden getrokken, dan is dat omdat de waard is als de gasten, omdat elk dier machtige rijken aardsche rijkdom tot zich wil trekken, den buurman wil exploiteeren tot eigen voordeel. Dit zien de priesters en prelaten wel, ook wel dat het volkoomen onchristelijk is. Maar hebben zij den moed gehad in elk strijdend volk hiervan te getuigen? Hebben zij hun stem verheeven om hun christelijk geloof gestand te doen ? Hebben zij de ooverheeden niet gesterkt en gestijfd in hun onheilig werk? Zag men niet het zotte en diepbedroevende schouwspel, dat de priesters van één Kerk, van de Heilige Katholieke Kerk, in Duitschland den Schepper smeekten om Engeland te straffen en in Engeland en Frankrijk God baden, om Duitschland te vernietigen ? Was dat geen onwaardige houding? Bracht het niet de Kerk aan Mammon's voeten? Jezus onder de ooverheid? Aan welke zijde het recht was mooge onbeslist zijn, maar het onrecht was stellig aan beide zijden. En nu, na de zeegepraal, zien wij aan de houding der zeegevierende volken, hóe het imperialisme hen aandreef. Zij zoeken niet eerlijke welvaart door eigen arbeid, maar zij zoeken macht. Heersch-zucht en heb-zucht drijft hen; zij klagen nu, 22 dat ze verarmd zijn, maar hun doel was waereld-macht en geld-macht. Of is het soms om het geluk der kleine naties te doen ? Zou het Engeland te doen zijn om het geluk van Indië of van Ierland ? En is het Frankrijk en het onder Franschen invloed staande Fransch-België om het geluk van Vlaanderen te doen? Ach, die ondankbare Ieren, die ondankbare Indiërs, dié ondankbare Vlamingen! Men zegt, de menschheid is nog niet rijp genoeg. Maar er is een groote gemeenschap van broederlijk gezinde en eerlijke lieden, die den oorlog, het militairisme en het kapitalisme verfoeyen en die niets liever zouden doen dan eerlijk arbeiden voor hun brood, leevend in sooberheid, en eenvoud, in broederlijke samenwerking met hunne meedemenschen oover de geheele aarde. Die menschen zijn er ooveral, in alle waereld-deelen, onder alle volken. Wisten zij maar, hoe zij zulk een leeven konden bereiken, waren er maar groote leiders, die hen wisten te organiseeren en tot verstandhouding en samenwerking te brengen. Zij, die verdienen deel te hebben aan de Sancta Ecclesia*, zij die den naam van Christen waardig zijn, dat zijn zij, die hun liefde voor Jezus en voor hunne naasten ook willen toonen in elke daad huns leevens. Die menschen behoorden allen in Christelijke gemeenschap vereenigd te- zijn. Zij verdienen den naam Communisten als een eeretitel, daarmee bekennend, dat zij in een waarachtige 23 broederlijke gemeenschap met hunne meedemenschen willen leeven, tot zelf-volmaking en ter eere Gods. Waarom zijn zij niet vereenigd? Waarom blijven zij buiten de Kerk? Waarom staan zij niet onder een groote goede welgezinde leiding, zooals de Christelijke Kerk hen behoorde te geeven? Zij zien maar al te duidelijk, helaas! dat het lid zijn van de Moeder-Kerk niet beteekent afstond doen van de bedriegelijke praktijken, van het arbeid-loos inkoomen, van- het parasiteeren op de gemeenschap. Daarom neemen zij de leiding van de Moeder-Kerk niet aan. Het is hun geen waarborg voor een Christelijk leeven. De Katholieke Kerk lijkt hun een groote reaction» naire macht, onderworpen aan den macht der bezitters. Nu vallen zij in de handen van volksleiders en demagoogen, van eerzuchtige drijvers en godloochenende rationalisten. Die hebben hun wijsgemaakt, dat het Christelijk geloof bijgeloof is, dat er geen God bestaat en dat alles gaat: volgens blinde natuurwetten. Daardoor ontstonden die droeve afdwalingen en dwaalleeren, die spraken van „ni Dieu ni maïtre", die de bloedige revoluties te weeg brachten en die de schoone gedachte van eenheid en broederschap bedierven en vervuilden tot een waanzinnig begrip van algeheele vrijheid, tuchteloosheid en bandeloosheid. Zeeker, het zijn verfoeilijke satanische afdwalingen, waardoor zulke laaghartige moorden als die op het ongelukkige Czaren-gezin moogelijk werden; wel het afgrijsselijkste feit van alle revolutiegruuwelen. 24 Maar de menschen zijn zoo ligt op te hitsen en te misleiden. Ware het niet de plicht geweest van de priesterschap der Heilige Moeder-Kerk de leiding op zich te neemen ? En is het niet de plicht van alle Katholieken om met woord en daad zich daarbij aan te sluiten? Men denke eens aan den invloed van een sterk, maar bekrompen en materialistisch mensch als Karl Marx; ooveral werkt nog de geest van dien sluuwen goddeloozen mensch, voor wiens invloed ik al dertig jaar geleeden waarschuuwde en wiens volgers mij daarom hebben beschimpt met bitteren haat. Door zijn geest is het, dat nu nog de arbeiders worden opgehitst tot haat en wraak, tot klassen-strijd, tot de dwaze en demoraliseerende eischen van steeds hooger loon en korter arbeidsduur. Maar die Marxisten, Socialisten, Communisten, Anarchisten, kunnen allen zeggen : ,,wat beteekent Uw Christendom, dat al het kwaad der kapitalistische maatschappij onaangetast laat, dat de groote woekeraars, geldmagnaten en grondbezitters naar de oogen kijkt en ontziet?" Wat antwoord kan de priesterschap geeven? Kan zij zeggen, het particulier leeven onzer volgelingen gaat ons niet aan, in de kasboeken der machtigen kijken wij niet? Dan zullen de goede Communisten, die hun schoon en christelijk ideaal niet willen en kunnen loslaten met recht zeggen: „Wij willen geen Christendom met het woord, maar metterdaad." En geen drogreedenen zullen daarteegen ingebracht kunnen worden. 25 Enkele vroome menschen zijn er geweest in onze dagen, die tot hun dood standvastig bleeven in het verzet teegen onze christelijke maatschappij. Zoo een was Leo Tolstoi, maar hij bleef machteloos alleen staan. O, het is zeeker een ergerlijke dwaasheid geweest, de maatschappij te willen hervormen met verloochening van onzen goddelijken Heerscher. Maar stond het juist niet aan de Katholieke Kerk, te toonen welk een heerlijken invloed het Gods-besef op de samenleeving heeft? En ziet, waarin onderscheidt zich de Katholiek van den niet-Katholiek, als het op geld-winnen aankomt? Is de voor-christelijke methode van haal-na-je-Wat-je-kunt alleen gebruikelijk in niet-katholieke of godloochenende kringen ? Droevig is het te hooren ijveren van den kansel teegen het Communisme, terwijl toch dat Communisme het eenige middel zal zijn waardoor alle goedwillende, vroome en 'verstandige zielen weer tot de Moeder-Kerk zullen getrokken worden. Ik weet wel goed, dat de priesterschap vrij wil staan van geld-zucht en kwade praktijken, dat zij eerlijk en oprecht hunne Kerk willen dienen en in hun hart het winnen zonder werk ook afkeuren. Maar wat baat dat, als zij het ook niet vrij uit moogen zeggen, ook teegenoover de weldoeners, die wèl schuldig zijn. Want hun rijkdom is gestoolen goed, als steelen beteekent zich toe-eigenen zonder arbeid en zonder recht, door list en dwang, door verkapte slavernij en kwade praktijken. 26 Maar hoe moet het dan anders worden? Zoo vragen zooveele menschen, die vast zitten in hun sleur en geïmponeerd worden door de macht van staatslieden, zakenmenschen, groote bank-paleizen, reuzen-stoomscheepen en al de weelde van voorspoedig koopmanschap. Kan ons land buiten handel en bedrijf? Leeven de groote koopsteeden Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen, niet van handelswinst? Trekt Nederland niet voordeel uit onderneemingen in alle landen der waereld ? Moeten onze bedrijfsleiders hun energie verliezen, hunne winsten laten varen en Nederland weer in verval en armoe brengen? Het antwoord van den Christen is klaar en eenvoudig: Armoe wordt voor een christelijk leeven niet vereischt; een lid der Katholieke Kerk behoeft daarom nog niet Sint Franciscus of den pastoor van Ars na te volgen — tenzij dan uit volle aandrift, uit eigen beweeging. Maar ... roof en woeker blijven slecht en onchristelijk, behooren tot een vroeger tijdperk — al zijn de gevolgen nog zoo schitterend voor het oog en nog zoo aangenaam voor het lichaam. Het Communisme, het in gemeenschap bezitten van grond en kapitaal, behoeft geen armoe te weeg te brengen. Inteegendeel — zooals ik het reeds meermalen heb uiteengezet, oovervloed, oovervloed van deugdelijken aard, zal het gevolg zijn van gemeenschappelijk bezit en rechtvaardig en broederlijk verkeer. Het is in den oorlog voldoende gebleeken, dat de Nederlandsche boodem het Nederlandsche volk ruimschoots kan voeden. De vruchtbaarheid van dien boodem kan door bewerking en ontginning nog vertienvoudigd worden; 27 Nederland kon een agrarisch land zijn, met ooverweegend landbouwende bevolking; industrie is goed en nuttig, maar landbouw is de gezonde basis van alle volkseconomie. Het voordeel, getrokken uit landbouw met onmiddellijk daaraan verbonden industrie is beeter en veiliger dan vooze handelswinst, die ons volk afhankelijk maakt van vreemde volken en de Christelijke beginselen in den wind gooit. Geen gevaarlijker toestand dan het afhankelijk zijn van dividenden en handelswinsten, die militairisme npodig maken om grondstoffen machtig te worden en meer achterlijke en slaafsche volken te exploiteeren. Het eevenwigt tusschen industrie en landbouw moet gaandeweg gevonden worden, onder voorzichtige en bekwame leiding en met strenge inachtneming van rechtvaardige beginselen. De oplossing is te vinden en moet en zal gevonden worden, met handhaving der Christelijke beginselen. In hoe gevaarlijken toestand is niet het rijke ( en groote Britsche Rijk, dat na zijn schijnbare triomf innerlijk verscheurd wordt door economische troebelen en Iersche en Indische onlusten! Geen klein maar Christelijk volk behoeft die machtige natie te benijden; zij krijgt haar streeken thuis; Gods moolens malen langsaam maar fijn. De priesters zeggen mij, wij bekommeren ons niet om stoffelijk voordeel, wij wijzen naar een hooger doel. Dit is voortreffelijk, maar zoo lang wij in ons aardsche lichaam leeven, moeten we ons om stoffelijke zaken be- 28 kommeren, ook de Kerk heeft geld noodig, ook de priesters, ook de kloosters. En zou het voor ons hooger doel onverschillig zijn, hoe wij ons stoffelijk bestaan verzeekeren? Het ideaal der Communisten is goed: geen armoe, tenzij vrijwillig, maar ook geen ooverdaad ten koste van onzen naaste met onchristelijke middelen. Dit ideaal is volkoomen bereikbaar. Ik heb veele jaren mijns leevens en het geld, dat ik had, besteed om tot die oovertuiging te koomen. Ons volk betaalt eevenveel aan huur, pacht en rente als het aan belastingen betaalt en dat geld, ongeveer drie hónderd miljoen, is arbeid-loos inkoomen, „unearned increment", en wordt verteerd door bezitters zonder teegen-prestatie. Waren onroerend goed en kapitaal onder beheer der gemeenschap, zoo zouden geen belastingen noodig zijn. Nu betaalt ons volk eerst driehonderd miljoen aan de eigenaars van geld en boodem en dan nog eens eevenveel aan belasting. Men meent, dat zulk een oovergang, waarbij de Staat de eenige bezitter en de eenige kapitalist zou worden, het economisch leeven zou ontwrichten. Kleingeloovigen! die de macht van zeedelijkè waarden niet vertrouwt. Een Staat, die waarlijk op Christelijke beginselen berust, zou door haar leeden met broederlijken zin worden beschouwd en niet, zooals thans, wantrouwen en vijandschap ondervinden. 29 Ik weet echter ook, wat niet kan. Men kan niet op eenmaal van bedorven menschen, wijze en werksame menschen maken. De bevolking van een groote stad, verwend door allerlei voordeden en vermaken, belust op gemakkelijke winst, gewoon aan de jacht naar geld, eerlijk of oneerlijk.... zoo'n bevolking kan niet op eenmaal voldoening vinden in het soobere, maar lichamelijk en geestelijk gezonde leeven op het land, noch de stad met hare attracties ontbeeren. Iets gemeenschappelijk, communistisch, bezitten leert men niet in eenige maanden of zelfs jaren. Het gemeenschappelijk bewerken en productief maken van den boodem is een taak, die alleen onder voortreffelijke leiding, streng en zaakkundig, mag geschieden; primitieve methoden, zooals het verdeelen van het land onder een aantal liefhebbers leidt noodzakelijk tot mislukking en teleurstelling. Maar niets belet onze ooverheid gaandeweg de onroerende goederen van het land onder eigen toezicht en beheer te brengen en eevengoed is het moogelijk, dat de Staat de eenige bankier wordt in het land. Wat ons nu nog ondenkbaar lijkt, kan in een tiental jaren tot werkelijkheid worden. Zijn parken, musea, post en telegraaf en al de democratische maatreegelen, die na den oorlog plotseling zijn doorgevoerd, al niet uitingen van een Communisme, waarvan men vroeger niet droomde? Waar een wil is, is een weg. Het doel, de wöeker te vermijden, door de gemeenschap 30 in de plaats te doen treeden van landheer, huisbezitter, kapitalist en aandeelhouder en zoodoende de welvaart en bet bestaan van onze volksgroep te verzeekeren, dat is niet zoo ver meer buiten ons bereik. Mits dan ook zij, die de Heilige Moeder-Kerk verteegenwoordigen en dienen, nooit aflaten, vuurig en ronduit te ijveren teegen het maatschappelijk onrecht en vóór een waar en eerlijk, arbeidsaam en christelijk samenleeven. Zelfs zij, die in kloosterlijke rust en plechtige aandacht hun leeven wijden aan wat ik noemde „de tweede tendens", aan het aandachtig mediteeren oover de boovennatuurlijke krachten, en die ons zwakkeren verteegenwoordigen bij God — ook die moeten getuigen van de noodzaak om in den strijd voor ons stoffelijk bestaan Liefde te betrachten en Mildheid. Zij moeten nooit aflaten aan te dringen op die eerlijkheid en eedelmóedigheid in het waereldlijk leeven, die onafscheidelijk is van het opgaan tot hooger doel. Vóór Jezus' komst was roof en woeker als natuurlijke zonde nog vergeeflijk. Ook de ruimte op aarde voor het menschenras was nog piet gevuid, er was vrije boodem. Na Jezus' komst is welvaart ten koste van anderen, winst zonder werk, handelsprofijt, fondsen-gekwansel grondmonopolie niet meer vergeeflijk. De Kerk moet ze teegengaan met getuigenis en daad; de Staat moet gesteund worden door de Kerk, bij haar krachtigen strijd teegen het onrecht. De nieuwe mensch mag dat onrecht niet dulden, want de nieuwe mensch is communist, zooals zijn Verlosser het was tijdens zijn ommegang op aarde. 31 De aarde, ons door God ter bewooning gegeeven, is nu vol en alleen bewoonbaar door menschen, die niet kijven om het grootste brok, noch elkander trachten te ooverweldigen of heimelijk en listig te bedotten en te berooven.