53J ■ 97 VERRIJZENIS , / ___ Joris Eeckhout VERRIJZENIS Bijbelsch spel in 2 bedrijven en een naspel Drukker-Uitoever, J. LANNOO-MAES, THIELT DE R. K. BOEK-CENTRALE, AMSTERDAM 1914 TOELATINO TOT OPVOERINQ VAN HET BIJBELSCH SPEL MOET AANGEVRAAGD WORDEN AAN E. H. J. EECKHOUT, ONDERP., MICHELBEKE. DE KOREN EN SOU ZIJN GETOONZET DOOR A. MOORTOAT, COMPONIST VAN MARIA'S LEVEN, TE HALLE. — — — INLEIDING Nog een welkome bijdrage voor ons «Christelijk Vlaamsch Tooneel»: de geschiedenis van de verrijzenis eener ziel uit den twijfeldood naar aanleiding van de verrijzenis van Lazarus. Met een eigenlijk drama, beantwoordend aan de vereischten onlangs nog door den Eerw. Heer Verschaeve gesteld in zijne studie over «Vondel's drama » hebben wij niet te doen. Hier, zooals in onze meeste bijbelspelen missen wij de botsing der driften, den eigenlijk-dramatischen strijd en stijl. Ook zag de eerwaarde schrijver zich genoodzaakt uit de geschiedenis van Lazarus' verrijzenis de vrouwenfiguren weg te schakelen. Deze toegeving aan de halsstarrige bekampers van de vrouw op het tooneel was voor dit spel, evenals voor zeer vele andere, noodlottig. Niettegenstaande deze en andere onloochenbare leemten, waarop ik, zooals dat past, met vriendschappelijke oprechtheid de aandacht van den schrijver vestigde, schrijf ik tot aanbeveling deze inleiding en wensch ik aan «Verrijzenis > veel bijval toe in onze Katholieke kringen en onderwijsgestichten. De voorstelling ervan, indien ze behoorlijk verzorgd wordt zal aan de toeschouwers en toehoorders wezenlijk genot verschaffen. Zekere tooneelen stellen het schoonste voor wat wij in het Evangelie aantreffen, o.a. de Zegening van de Kinderen door Jezus. De lyrische gedeelten, de koren zijn goed geslaagd. 5 De tooneelbeoefenaars, die het spelen, zullen hunnen tijd nuttig aangewend hebben tot eigen veredeling en tot zegen voor hun volk. Vroeger had ik het genoegen Joris Eeckhout's eerste dichtproeven in « Jong Dietschland » op te nemen, waarin hij geregeld zijn gewaardeerde « Letterkundige Kronijk » schrijft. Dat ik deze vrucht van hooger streven aan ons Vlaamsch publiek aanbieden mag vereert en verheugt mij. Lod. Dosfel PERSONEN JEZUS LAZARUS OZIËL, Nadab's soon SAMUÉL, • | NADAB, joodsche prielter PETRUS, apostel JOHANNES » THOMAS » JUDAS » EPHRAïM, oud-vriend van Oziêl SIRACH, schriftgeleerde NATHANIÉL » Joodsche priesters, kinderen, volk EERSTE BEDRIJF Het tooneel verbeeldt een openbaren weg. Rechts van den toeschouwer, boomen. Links, de schuirwche gevel van Lazarus' huis, hoornen ernaast. Verder op den weg, in den grond, prachtig Oostersch landschap. Tijd : rond den avond, bij deenwterend licht. Roode lichtschakeeringen : kleur des haats. Lazarus zit te lezen op de stoep van zijn huis. — Sluit zijn boek bij nakend avondduisteren. — Oziêl komt opgewonden op. EERSTE TOONEEL LAZARUS, OZIÉL OZ1ÈL 'k Ontliep mijn huis, ik kon het langer niet verdragen, 't Is alle dagen weer hetzelfde redetwisten! Ik, die aan vrede, aan rust, zoo sterk behoefte voel, Ik word geplaagd, gesard, gemarteld gansch den dag. Ount hij, mijn vader, mij, zijn kind, geen vaderliefde, Oeen zorgen en geen troost, hij voele medelijden Ten minste met zijn zoon.... hij weet, hij ziet, hij hoort Hoe 'k zoekend dwale, met mezelf in heev'gen strijcL. Kan hij mijn angst, mijn twijfel niet in rust verandren, Of liever, wil hij niet, waarom dan niet gezwegen? Waarom den schijn nipt aangenomen blind te zijn 9 Voor mijne smart?.... Dat miek mijn foltring minder zwaar. Waarom steeds dieper in mijn ziel dien pijl te boren? Waarom dien wenden weg en weer, mijn ziel verscheurend ? LAZARUS Bedaar toch, Oziël.... In opgewondenheid Bespeurt ge 't licht niet, dat de rechte baan u wijst Naar zekerheid en rust.... Bedaar, en heb betrouwen.... Oij weet, ik ben uw vriend, en wil en kan u helpen Op dezen moeielijken tocht; ik ken den weg En wijs hem u, wel wetend waar hij henenvoert. OZIËL Die weg ligt nog voor mij in duisternis verzonken.... Bij eiken stap zie ik de waarheid verder wijken.... Zal ik dan nooit een antwoord op mijn vragen treffen? Wat ben ik?.... Waartoe leef ik?.... Wat zal er geworden Van mij?.... En wat is waarheid?... En waar vind ik haar?... Is 't waarheid wat mijn vader spreekt... of leugentaal?.... Ik zie geen uitkomst, o 't is schrikkelijk.... LAZARUS Alwie Oprecht de waarheid zoekt, raakt zeker op haar spoor. OZIËL Ik zoek nu reeds zoolang, en mocht haar nog niet vinden; Die onrust is een wonde in mijne ziel geslagen; Die heelt geen hand, ook niet de tijd die 't al geneest.... 't Is lijk een brand, die hooger steeds zijn vlammen slaat. Ik ben gedoemd tot lijden en tot doelloos dwalen.... 10 'k Gevoelde 't reeds als kind; 'k was niet lijk andre kindren... Ik speelde wel en loech, maar 't spel liet me onvoldaan... En 'k wenschte steeds iets vollers, iets dat gansch mijn ziel Voldoen zou...'k Voelde een wondren drang naar ander vreugd, Die pas beginnen zou als ik het spel moest staken... Maar 't schoon verlangen werd voor mij nooit werklijkheid! En 'k weende dan, wijl ik niet wist wat wonder leed Mijn ziele griefde... LAZARUS Treuren om uw moeder, was 't; Die goede vrouw, zoo vroeg aan uwe liefde onttrokken... Het moederlooze kind is immers lijk een bloem, Die, zonne dervend, droef, het hoofdje buigen moet. OZIËL Maar ook die wonde stelpt de tijd, wijl d'andere Van dag tot dag nog heev'ger snerpt... Ach! hoe zal 't eind'gen... Wel poogde ik korten tijd, in wulpschheid en genot Aan 't hof van Fabius, het onheil dezer streek, Dien drang naar rust te smoren en dien brand te dooven... Hoe dieper ik verzonk, hoe luider mijn verlangen Naar U, o onbekende zaal'ge vrede, riep! LAZARUS Helaas, 'k herinner mij dien tijd... dien droeven tijd, Toen onze zuster Myriam, dit dak ontvloden, Zoo ver verdwaalde van ons zorgen en ons tranen... Goddank! Zij bleef geen slaaf, het rouwde haar zoolang Te dienen wien zij haten moest, stond op en zag Hoe, wijl elkeen haar ruw verstiet, ze Hem mocht vinden, 11 Die haar vergif?nis schonk, en zei: «'t Is al vergeven.» > OZIËL Gij spreekt van Jezus, van dien wonderen profeet... Ik twijfel of ik ook vergiffnis krijgen zou... Ik heb hem eens ontmoet; hij heeft mij aangekeken; Nog brandt die blik in mij... sinds werd mijn hart niet rust'ger Want ik heb niet verstaan wat uit die oogen sprak!.. Was 't medelijden met mijn lot ?.. Vergiffenis ?.. Ik weet hst niet., 't kon ook wel strengheid zijn en straf... Mij is 't een raadsel nog... LAZARUS Hadt gij een woord gesproken Hij hadde uw ziel getroost lijk 't Myriam gebeurde... OZIËL Wat diende ik Hem te zeggen, Hem die alles weet... LAZARUS Wie niet de knie ootmoedig buigt, verdient geen gunst Sta op en ga tot Hem, maak Hem uw angst bekend, En twijfel niet-, gij wordt terstond een ander mensch... Gij kent u zelf niet meer ; de strijd is uitgestreden... Ja, rust, uw ziele boordevol, zal Hij u schenken... OZIËL O mocht het waar zijn..., 'k wou wel... doch er blijft in mij Iets dat me tegenhoudt... ik weet niet wat.. Sc wou... Mijn harte schreit gelijk een kind, maar bitter morren Hoor ik mijn geesL. kan Jezus wel mijn onrust stillen? En is Hij wel, zooals Hij zelf het heeft verklaard, 12 De redder van zHn volk, Messias, God en mensch ? Zijn leering spreekt zoo vaak ons meeste wetten tegen, De priesters van ons volk aanzien Hem als bedrieger... Wel doet hij wondre werken, maar wie kent er al 't Geheimnisvolle der natuur?., wie weet... gebeurt Niet op gewone wijs wat velen wonder noemen? Wie weet... wie weet ?.. o dat ik toch eens mocht begrijpen.. LAZARUS Vertrouw, leer Hem van dichter kennen, ga tot Hem... Gij kent zijn leering niet, noch hebt zijn geest verstaan». Zijn woord is rein gelijk zijn heele levenswandel... En wat Hij leert te doen, weet Hij eerst na te leven. Hij is niet lijk de Schriftgeleerden, die het volk Van plichten spreken goed voor 't volk, maar niet voor hen. Gelijk Hij spreekt, heeft nooit een menschenland gesproken, En waar Hij onrecht ziet, moet Hij dees onrecht wreken; En om geen ander reden zijn ze boos op Hem. Hij heeft der Farizeeërs valsch gedrag getoondGij luistert nog te veel naar 't geen verleiders praten, Verleiders van ons volk, die slechts TWEEDE TOONEEL Dezelfden, NADAB, SIRACH, NATHANIEL NADAB Genoeg, dlend'ge! Hoe durft gij het bestaan, in zoo vermeeffc taal Den spot te drijven met ons driemaal heil'ge wet?.. 13 Een lans te breken voor dien vuigen volksopruier, Die vroeg of laat ons in des vijands handen levert!.. En dat zou de Messias zijn, Gods een'ge Zoon, Zooals Hij 't van zich zelf zoo stout verklaren durft? SIRACH Dat zou de redder zijn van Israël!... O dwaze lieden, Die ziende blind zijt, en die stekeblind wilt blijven. NADAB Wie is die Jezus ?.... Wel de zoon eens timmermans! Wie volgen Hem? NATHANIËL Een hoopje visschers, arm en dom, Die reeknen op het koninkrijk, dat Hij moet stichten. SIRACH Maar geen die weet, hoe Hij het wel aan boord moet leggen. Moet hij ons niet verlossen van 't Romeinsche juk, Hij die bij hen te gaste zit, die zelfs een tollenaar Tot zijn discipel koos? NADAB Een laffe volksverleider, Vol listen en bedrog, dat is 't.... Maar 'k wil niet langer Aan u mijn tijd verspillen, wij zijn volksverleiders, Niet waar?.... Maar weet, de waarheid is een kostbre schat, En niet elkeen is waardig, dat hij hem bezit'. Gij moet het weten, wilt ge dien met ons niet deelen..... Doch gij, (tot Lazarus) ik wil niet, dat ge langer nog den zoon Tegen den vader opmaakt.... 14 (tot Oziëi) Gij, ga heen van hier, Betrêe dees woonst niet meer; zooniet.... of moet u beiden Misschien de banvloek van de synagoge treffen ? Al zijt gij ook mijn zoon, ik ken alleen mijn plicht; En die niet Iuistren wil ontvange loon naar werk. OZIËL Niets anders hoor ik uit uw mond dan bits'ge woorden; Nochtans, gij kent mijn foltering, mijn bangen twijfel. NADAB Uw twijfel?... Is de wet voor iedereen niet klaar? Maar die niet wil begrijpen, vindt allicht den steen Des aanstoots achter ieder woord.... O dwazen, dwazen, 't Is niets dan hoogmoed, waanzin welke uwe harten voeden. DERDE TOONEEL Dezelfden, aankomend volk NATHANIËL Ja, vriend, zoo is 't, helaas! waar gaat ons volk toch heen ? Gelijk vergift'ge zwammen rijzen ze uit den grond, Ten allen kante, zij die 't godloos rot uitmaken, Die zweren bij het woord van den verwenschten Christus. Met streelend zoete woorden sleept hij 't volksken mêe, En 't volgt al waar hij gaat, lijk schapen zoo gedwee. SIRACH Hij scheurt het af van ons,... hij maakt ons in hunne oogen 15 Bespottelijk en dwaas, bevlekt met al de zonden Die zelve zijn hoogmoed'ge ziel het dikst bekleven.... Nog onlangs sprak hij tart het volk, verhalend hun Van eenen farizeeër en een tollenaar, Hoe in de» tempel, tfeerste ver naar voren schrijdend, Wijl d'andere achteraan ootmoediglijk bleef bidden, Fier bij zich zeiven sprak: «O Ood, heb dank, wijl ik Niet ben lijk d'oov'rigen; ik vast tweemaal ter week En geef van al wat ik bezit een tiende weg.» De tollenaar dierf zelfs zijn oogen niet verheffen, Maar sloeg op zijne borst en zei: « Wees mij genadig, Want 'k ben een zondaar en verdien uw gunsten niet.» Dan zei de Christus tot het volk: «Wie, denkt ge, van De twee ging verrechtvaardigd heen ?....» Geen die dorst spreken. Toen zei hij weer: « De tollenaar was 't, zonder twijfel; En leert daaruit: dat al wie zich verhaft op aard' Vernederd wordt; wie zich integendeel vernêert, Bij God verheven wordt > Toen steeg er wel gemompel Onder het volk, maar velen, velen toch geloofden.... EENIGE STEMMEN 't Is waar, wij stonden daar.... die vuige leugenaar— NATHANIËL Zoo hitst hij tegen ons de lieden oov'ral op.... NADAB Hoelang nog zal hij vrij ons arrem volk misleiden? T&t in ons rangen reeds vnst tweedracht hij te zaaien. 16 Arm volk, arm volk.... gij zult nog eens den arm van Ood, Die reeds zoo vaak op onzer vaadren hoofden woog, Gevoelen moeten, eer gij u voor goed zult wenden Van zijne leer die u tot slavernij zal brengen. EENIGE STEMMEN Ja, weg met Hem, wij hebben 't niet vergeten hoe Hij ons den tempel uit met woeste gramschap joeg. ANDERE STEMMEN En dan verklaart hij zich Gods zoon, en wil niet dulden Dat men zijn Vader in den tempel offers brenge! EENE STEM Men moest Hem steenigen, 't heeft al te lang geduurd! NATHANIËL Hem steenigen?.... Is 't u bekend wat laatst bij 't feest Der tempelwijding is geschied? Hij kwam daar henen, En toen het volk, van alle kanten saamgeloopen, Rond hem vergaderd stond, stelde iemand hem de vraag: «Hoelang nog laat Gij ons in twijfel voortbestaan? Zoo Gij de Christus zijt, geef 't openbaar te kennen.» Toen sprak Hij plechtig: <'k Heb het u gezegd; gij echter Gelooft het immers niet; de werken, die ik in Den naam mijns Vaders doe, getuigen klaar voor mij. Maar gij gelooft niet, want gij zijt niet van mijn schapen; Mijn schapen zijn het, die naar mijne stemme luistren; Ik ken die, en ze volgen mij.... en tot hun loon Geef ik hun 't eeuwig leven, en uit mijne hand 17 Zal niemand ooit ze rooven!» Toen zou 't ergste komen, Want dees godslast'ring dierf hij aan; Hij zei:« Mijn vader En ik zijn één....» Toen werden steenen opgeraapt; Men wou Hem steenigen, maar schielijk was Hij weg.... OZIËL Men steenigt niet wie dwaalt; men leidt hem bij de hand Tot waar men weet, dat hij de waarheid vinden zal. En struikelt hij soms nog, men weet hem op te helpen Met woorden, die vertroosten, en den moed hem schenken Weer verder voort te gaan langs 't ongebaande pad. NADAB Van dwalen is geen spraak, maar wel van volksbedrog. SIRACH Hij weet wel wat hij wïl; hij ziet klaar uit zijn oogen. Als blinden tracht hij ons steeds verder mee te slepen Totdat we op 't einde bukken onder 't zware juk, Waar de Messias juist ons van verlossen moest! LAZARUS Gij noemt ons blinden, Gij, maar hoe moet Gij geheeten, Die stom blijft voor zijn woord en voor zijn wijs vermanen ? Wat hij gedaan heeft kan geen enkel mensch ooit doen; Daarbij schiet menschenkracht te kort; 't is godlijk werk... Ziet rondom u..., Gij die zijn leer niet wilt begrijpen, Zijn leer zoo vol van diepe en echte broederliefde... De lammen nemen op hun schouders 't lijdensbed, 18 Waarin ze lang gekluisterd lagen j blinden zien En stommen spreken... luid gaan ze overal verkonden Wat wonder is geschied...; hij reinigt de melaatschen; Ja, zelfs de dooden wekt hij tot het leven op ; 't Geschiedde aan Naïm's poort, waar Hij den jongeling, Den zoon der weduw, weer het leven heeft geschonken. NATHANIËL Een telg van Belzebub in menschenschijn verdoken; En 't is in 's duivels naam, gewapend met diens macht Dat hij de werken doet, die ons begrijp verduistren. LAZARUS En zoo Hij wordt een telg van Belzebub genoemd, Hoe slaan dan op zijn woord de duivels op de vlucht? Verjaagt Hij soms zijn eigen volksken uit de kranken ? 't Moet zijn dat zij hem in dien staat niet best herkennen, Want toen Hij overlaast van dien onreinen geest Een man verloste, op Sabbath, in de Synagoog, Toen riep die geest: «'t Is om ons in 't verderf te storten Dat Gij gekomen zijt! Ik weet wel wie Ge zijt: Gij heet de heil'ge Gods!» NADAB Houd op, die zulke taal Hier voeren durft, heeft zelve duivelsmerg in 't been. OZIËL Gemakkelijk is 't wel zoo scheldend uit te varen, 't Waar beter kondet gij het raadsel zelf verklaren. NADAB Oeen zaak heet raadsel, strijdt zij tegen d'heilge wet; 19 De wet komt ons van Mozes die ze kreeg van God. En wat daartegen staat, komt niet dan uit den booze... Die twijfelt aan Gods woord, behoort'niet tot de kudde, Maar tot de schurft'ge schapen, die den warmen stal Besmetten... Ook zij worden langer niet geduld, Maar worden weggejaagd... en sterven dan van honger. Zoo ook zal 't u geschiên... (tot oziêi) Oij zijt mijn zoon niet meer. Mijn dak, waarop de vrees des Heeren nederdaalt, Zult gij niet langer met uw lastertaal ontwijden, Uit vrees dat Jehova te rechte op ons verbolgen, Het dak verplette op beider hoofd... SIRACH Genoeg, laat af, Besmetten wij ons zelf niet langer bij dat volk. (tot Lazarus) Wee u, die in den naam van onzen^God van vrede, Ellendige, de hechtste banden durft verbreken, Die twist gestookt hebt tusschen Nadab en zijn zoon! Er moest voor u geen vrede meer bestaan op aard! LAZARUS Gelukkig dat geen mensch die zoete rust kan rooven Die in het harte woont van die in Hem gelooven En trouw zijn wegen gaan. (tot Oziei) Mijn zoon, heb moed, u wacht Een vader die zijn kindren niet verstoot... schep'moed, Het licht zal zegevierend uit de wolken breken; Weldra daagt ook voor u de blijde zekerheid... 20 OZIÊL Ach, kon het zijn... 't is in mijn ziele donkre nacht... KOOR 't Is nacht, Een donkre, nare nacht; Geen sterren staan te wacht, Geen maneglans Verlicht den hemeltrans... De hemel is In duisternis In diepe duisternis verzonken. SOLO En in mijn hart Mijn arm en dolend menschenhart Is 't donker overal en zwart, Is 't nacht... O troostloos hart, Alleen met smart En zonder hoop die glimmelacht En zacht Me rust belooft... O twijfel-smart Die alle glansen dooft... 't Is in mijn hart, Mijn arm en dolend menschenhart Zoo donker overal en zwart 't Is nacht... 21 KOOR 't Is nacht... De hemel blijft zonder gesuis... En de aarde zonder geruisen... Wordt ooit de morgen nog geboren ? Zal 't blijde licht Gelijk een schicht De duisternissen al, doorboren? 't Is nacht... SOLO 't Is nacht... Ik voel mijn angst vermeedren... Geen hoop mijn hart verteedren... Komt ooit voor mij Nog rust, Die blij Mijn troostloos weenen sust? Komt ooit voor mij Nog rust... Ach! mij ontbreekt het hoogste goed. De rust in zekerheid... 22 TWEEDE BEDRIJF Het tooneel verbeeldt eene opene plaats in het veld ; in de verte rijst Bethanie ; boomen, Btruikgewas ; links een weg die naar Bethanië voert. In den voormiddag; eenige weken na het voorgevallene in het eerste bedrijf. Overtrokken lucht zonder zon, grijs, klaart stillekens aan op. EERSTE TOONEEL EPHRAïM, OZIËL EPHRAïM 'k Versta niet, Oziël, waarheen uw streven wil; Gij waart ons altijd met uw plannen ver vooruit. Wij hebben steeds getrouw gevolgd; nu kan 't niet langer. Ons hoop op den Messias werd in 't eind bedrogen. Van 't grootsche koninkrijk dat hij hier stichten moest, Van 't Joodsche volk dat Hij van 't juk verlossen zou, Van al die toekomstdroomen is er niets gebleven Dan bittere teleurstelling... 't is alles ijdeL En nu, vermits het blijkt dat Hij geen redder is, Maar slechts een zwakke droomer die van dingen raast, Waarvan geen mensch 't vermag den duistren zin te vatten, Waarom tot Hem gegaan ? Waarom hem willen volgen ? Vanwaar die onrust, dat ontsteld gemoed, die drang 23 Om overal Hem op te zoeken en te zien? En nu weerom, hebt gij Bethanië verlaten Om op 't verzoek van Myriam Hem op te speuren En Hem te leiden naar het graf van Lazarus, Alsof Hij waarlijk kon gebieden aan den dood En Lazarus doen opstaan. Wie durft zulks verhopen? Ons wegen gaan uiteen, wij kunnen u niet volgen; De droom, dien w'hadden opgebouwd, ligt ingestort Wij streefden ter verlossing van ons arme volk, En meenden dat wij ook op Jezus konden reek'nen; Wij zouden gaan tot Hem... zijn raad en wegen volgenWij staan teleurgesteld; van Hem komt ons geen hulp. Doch, baat het dat wij op de puinen troosteloos Aan 't weenen gaan? Laat ons naar nieuwe middels zinnen. Nog kan het Joodsche volk dien dwang te boven komen, En heerschen over 't volksken dat ons nu bestuurt. Wie weet, komt niet weldra die blijde zegepraal? OZIËL Uw taal bedroeft me, vriend; ach! gij behoort tot dezen, Die tot in 't diepste van mijn ziel niet kunnen lezen; Die niet verstaan welk hoogen strijd ik voeren moet. EPHRAïM Die strijd ligt uitgestreden... OZIËL Gij verstaat me niet. Ik spreek niet van dien droom om weerom groot te maken Gods uitverkoren volk, in slavernij gedompeld. Het blijkt dat de Messias niet gekomen is 24 Om over 't Joodsche volk te heerschen, staf noch kroon Begeert hij... EPHRAïM Wel, wat wil hij dan ?.. Wie kan 't verstaan 1 OZIËL Wie zijne woorden vatten?.. Die hun oor niet sluiten Voor d'innerlijken drang uit 't diepst der ziel gedreven, En die naar aardsch genot, naar macht noch heerschen vraagt, Maar voelt dat hierbeneên het al vergank'lijk is, En niets het hart verzaadt, dat arme hart dat hongert En dorst naar onvergankelijke, onnoembre weelde... Wat grijnst het mij nu aan, vol twijfel en vol spot, Dat leven dat gij zoo bekoorlijk noemt; mij geeft Het langer rust noch duur... Ik zoek en wil haar vinden Die 'k, tot hiertoe misleid door vuige volksopruiers, — Schijnheil'gen die de wet vertrappen met den voet — Niet vinden mocht! O die onzinn'ge stage jacht Naar iets dat — meende ik — misschien rust zou brengen In mijn ontsteld gemoed... Die jacht naar strijd, naar heerschen! Wat baat het al voor die alleen naar waarheid streeft En weet dat zekerheid zijn kranke ziel geneest. EPHRAïM Wat brabbelt gij daar uit? Zijn H geen onzinn'ge woorden? Zoolang ge streefdet naar verlossing van ons broeders, Helaas zoo diep verknecht, zoo laffelijk ontkracht, Zoo stonden we allen rond eenzelfde vlag geschaard. Maar thans hebt gij uw vaandel in den brand gelaten, Uw broeders laf den rug gekeerd en zijt gaan vluchten; 25 En zooveel t'erger is 't dat gij in 's vijands kamp Uw tenten op gingt slaan; 't is dubbel laf verraad. Gij zoekt thans heimlijk, wien g'hardnekkig moest bestrijden. OZIËL Het grieft mijzelf het meest dat zij ons volk misleiden, Die aangewezen zijn om op de rechte baan Het steeds te leiden; ja, de farizeeërs zijn 't... Zij brengen 't volk, gelijk een schapenkudde, op weiden Waar niets dan giftig onkruid tiert, het moet er sterven, En 't volgt gedwee. EPHRAïM U moest het zeker achterna ? Gij liept ermeê den wreeden wolf recht in de muil. OZIËL Noemt gij dien wolf?.. Men zegt: « Hij gaat zijn wondre wegen Al zeeg'nend door, geneest de kranken, troost die lijden: Zijn woord schijnt wonderzacht, hij predikt broedermin.» EPHRAïM Om beter 't arme volk in zijne klauw te krijgen, Versteekt hij zich in 't herderspak... ook wein'gen luistren Naar zijne stem, men wordt gewaar waarheen hij wil. Een dwingland is 't, die over 't joodsche volk wil heerschen. Gelukkig dat het volk ontwaakt uit zijn gedommel, Het doet zijn oogen open, rukt hem 't masker af; Het is niet langer blind, weldra is 't heldre dag! OZIËL Het is niet langer blind! O! Mocht ge u niet bedriegen, 26 En mocht het waar zijn, gingen maar zijn oogen open! Doch 'k wil, helaas 1 de vrees niet onderdrukken dat Het blind is en verblind wil blijven, 't arme volk! EPHRAïM Ga gij uw gang en vrij, maar wil het niet beklagen 't Volk dat te helderziende is om u nog te volgen Tot waar ge 't in 't verderf zoudt lokken... Eén is blind. Gij zijt die blinde, die nooit weder ziende wordt. Ik had gehoopt u nog te kunnen overhalen; 'k Heb u de reddend' hand ten diepten toegestoken Waar ge in de duisternis der droomen trots verblijft... Gij hebt die hulp versmaad... wij reek'nen u niet meer Tot dezen waar ons volk op steunen kan en mag. TWEEDE TOONEEL Dezelfden, de Apostelen — In gesprek komen de apostelen op. PETRUS Zeg mij waarom die vraag onzinnig klinkt, Johannes; Schier alle dagen spreekt de meester van een rijk, Dat Hij hier stichten zal: dat hebt ge wel verstaanGeen wonder dat elkeen van ons zich af moet vragen Wie in dit koninkrijk dan d' eerste plaats bekleedt; Of gij het zijt, dan ik... of wie van ons... 't is klaar, Er hoeft gezag te zijn om alles te besturen. JOHANNES 't Gezag, dat blijft in 's meesters hand. 27 PETRUS Maar naast den meester? Een koning kan alleen zijn rijk toch niet besturen. Ontbreekt het hem aan hulp, zoo gaat het ras te niet. Ja, hij gebiedt, maar kan de nekken niet doen buigen Van gansch een volk; daartoe behoeft hij trouwe mannen, Die zorgen dat zijn wil en wet word' nageleefd... THOMAS Ja, ja, dat vat elkeen van ons; mij echter schijnt Het wat te vroeg, reeds nu te twisten over plaatsen In 't rijk dat nog, en ja, wie weet wanneer, moet komen. Waarom dan niet gewacht totdat het rijk er zij? Dan ziet elkeen van ons wat plaats hij er bekomt, 't Is dan nog tijd genoeg om onderling te twisten. JOHANNES Van twisten is geen spraak; wat ons de meester geven En gunnen zal, dat neemt eenieder trouwlijk aan, Bezorgd dat hij zijn plicht met zorg en liefde kwijt'. Het komt er niet op aan, op de eerste of laatste plaatsen... PETRUS Ik heb toch liever de eerste plaats dan een der laatste... JUDAS (grimmend en op spottenden toon) Die komt u toe; ge draagt alree den sleutelbos... PETRUS (kort met een snak) En gij de beurs... JUDAS (grimmend, spottend) Wij knielen voor uw voeten neer, En vliegen op een wenk waar uw bevelen waaien. 28 JOHANNES Komt, staakt dien ijdlen twist.... ik zie den meester komen. Wat zou Hij zeggen, hoorde Hij dien ijd'len praat. OZIEL (ter zijde) Me dunkt ik ken die mannen; 'k heb die meer gezien. EPHRAïM Wel ja; 't zijn dezen welke Jezus oovral volgen.... Wat dunkt u, Oziël, van zulke volgelingen ? Ach, arme dwazen, die een rijk reeds gaan verdeelen, Dat nooit bestaan zal.... lieden klein, heerschzuchtig, laf. Wie 't met dat soortjen houdt, vereert zichzelf het meest. Vaarwel, voeg u bij hen, daar zijt gij op uw plaats. (Ephrsim af) DERDE TOONEEL Dezelfden, OZIÉL, JEZUS en kinderen Omringd van kinderen komt Jezus plechtstatig op. — De kinderen met palmtakken in de hand — Wuivend ermede en zingend : O Jezu zoete kindervriend, Die langs de wegen Uw zegen Strooit 'lijk rozen.... Zie, hoe van vreugde Ons wangskens blozen.... Zie, hoe van reinen liefdegloed Oe ons hartjes kloppen doet.... We minnen en wij loven u 29 Zoo zeer.... O blijf bij ons, en wees altoos Ons zoete Lieve Heer! PETRUS (tot de kinderen) Nu kunt ge heengaan, want de meester is vermoeid En heeft wat rust vandoen; keert nu bij moeder weer. JEZUS Laat af, belet de kleinen niet tot mij te komen, Want hun behoort mijn hemelsch rijk en mildste zegen. JOHANNES (afzonderlijk) De meester heeft alreeds ons hart en zin doorpeild; 'k Lees in zijn oogen, dat hij van ons twisten weet. JEZUS Waarover waart ge zoo gezamentlijk aan 't spreken? JOHANNES Vermits Gij alles weet, o meester, zal 'k 't u zeggen: Wij zochten naar een antwoord op een duistre vraag: Wie zal er van ons allen wel de grootste wezen ? JEZUS Zoo iemand wil de grootste zijn, hij zij van allen De minste en de dienaar. PETRUS En in 't rijk der heefn'len? JEZUS (opent de armen over de kleinen) Voorwaar, ik zeg het u: en wordt ge niet gelijk Dees kleinen hier, gij zult het rijk nooit binnengaan. Wie zich vernedert als dit kind, die zal het wezen 30 Dien gij den grootste noemt. En wie een kind ontvangen Om mijnentwille, ontvangen mij en Dien me zond. Ziet toe, dat gij niet één dier kleinen ooit veracht; Want 'k zeg het u: hun englen in den hemel schouwen Altijd het aangezicht mijns Vaders aan... OZIEL (die zijn broeder ontwaart) Zijt gij het, Samuël? Hoe kwaamt gij hier zoover En buiten vaders wete? SAMUËL Zeg het vader niet. Ik kwam hier met mijn vriendjes Jezus lieflijk tegen; Hij is zoo goed voor ons... Gij spraakt me van ons moeder, Die ik niet heb gekend..., hoe liefelijk ze was. Zoo ook is Jezus, die ons teederlijk bemint, Van wondre dingen spreekt en ons zijn zegen geeft. Zeg, broeder lief, gij zult er vader niets van zeggen, Want Vader is steeds boos als wij van Jezus spreken!... OZIËL Wees maar gerust, mijn kind, aan vader zeg ik niets... (afzonderlijk) Gelukkig kind, dat, zonder het te zoeken, vond Wat ik misschien niet vinden zal... JEZUS (tot Samuei) Is dat uw broer ? Mijn kind ? Wat brengt hem hier tot bij mijn volgelingen ? OZIËL (ter zijde) O weêr die blik op mij, die wondere oogengloed. — SAMUËL Ja, lieve Jezus, 't is mijn oudste broeder, wat 31 Hem bracht tot hier?... Ik weet het niet; maar 'k denke wel Dat hij kwam zien waar ik zoolange mocht vertoeven. JEZUS Zoudt gij het zijn, mijn kind, naar wien uw broeder zoekt? OZIËL (ter zijde) O wonder L. O!... Hij heeft alreeds mijn hart doorpeild Alvoor ik spreken ging; wat zal ik Hem thans zeggen? OZIEL (tot Jezus) Van wege Myriam en Martha kwam ik, Heer: Haar broeder Lazarus is dood... PETRUS Niet dood, slechts krank... De meester heeft gezegd: « Hij zal er niet van sterven; Die ziekte is niet ten dood, maar tot Qods meeste eer, Opdat Gods Zoon daardoor verheerlijkt worde op aard!» OZIËL Dat Lazarus gestorven is, dat weet ik zeker. Ik heb het bijgewoond, toen z'hem ten grave droegen, Want Lazarus, hij was mijn vriend, mijn trouwste vriend; O een dien men bemint, omdat hij u verstaat... THOMAS (ter zijde) Wie is die jongeling? Ik heb hem meer ontmoet. 'k Geloof.... maar kan het zijn ?... 't is, meen ik, Nadabs zoon. JEZUS Komt, laat ons naar Bethanië gaan, want Lazarus Is ingeslapen; maar ik ga om hem te wekken. 32 PETRUS Heer, als hij slaapt zal hij genezen. JEZUS "Lazarus Is dood, en ik verheug me om uwentwille, dat Ik daar niet was, opdat gij allen moog't gelooven. Komt, laat ons gaan. (AUen af _ 0zlei} OZIËL Hoe steunde hij op 't woord: opdat gij allen moog't gelooven. Ik weet niet wat gebeurt in mij... Ben ik het nog? Heb ik het wel verstaan... O 't was alsof hij sprak Alleen voor mij... hoe wonder toch... ik zei geen woord; Maar uit zijn blik, een blik, me dunkt vol teed're liefde, En uit zijn wondre woorden, heb ik iets begrepen, Ik weet niet wat; o mocht ik het toch eens verstaan! En mocht ik vinden wat ik reeds zoolange zoek. (na een poosje) O Jezus.... o zoo Gij misschien de waarheid zijt, Die vrede brengen kunt in mijn ontsteld gemoed, Ik wil U volgen en naar uwe woorden luistren, Gedwee gelijk een kind...; o kon, o mocht het zijn I... O zie!... ik kniel voor U... o dat ik mocht gelooven... (valt op de knieën) KOOR Aan d'oosterkim Breekt flauw geglim Van licht den hemel door... Er gaat een suiz'ling door de lucht; En door de boomen 33 Rilt vreemd gerucht; Zou thans de morgen komen? Alhier, aldaar Klinkt schuchter eerst, Maar weldra hel en klaar Vogelgefluit. Zou thans de morgen komen? SOLO En in mijn hart viel ook een straal Van ongeziene zon; Er suizelt iets als 't water van Een onvermoede bron... Ik weet niet wat gebeurt in mij, Ik weet niet of ik treurig ben dan blij. Ik ken mezelf niet meer. O! mocht het waar zijn, Kwaamt ge weer... O dag, o zonneschijn... — • m 34 NASPEL In een tuin, palmen, bloemen. Links in den hoek op den achtergrond, eene rots : Lazarus' graf. — Middaguur : de zon schijnt, flauw eerst, maar weldra vol en gouden. PETRUS Ik weet niet.... maar.... er gaat iets wonders hier gebeuren. Het hangt in mij.... JOHANNES Dra zal de meester achterkomen. THOMAS Wat zei de Meester, toen hij Martha tegenkwam? Heeft hij beloofd.... JOHANNES Toen Martha hoorde, dat de Meester Naar haar toe kwam, is zij Hem te gemoet geloopen. « O Heere,» sprak ze, «waart Oe hier geweest, dan waar* Mijn broeder zeker niet gestorven; maar ook nu Weet ik, dat Ood U alles schenkt naar uw begeeren.» Toen zei de Meester: « Lazarus, uw broeder, zal verrijzen. > < Ik weet het,» zei ze, «dat hij eens verrijzen zal Ten jongsten dage.» Toen verhief Hij zijne stem En zei met plecht: «'k Ben de verrijzenis en 't leven. Al wie in mij gelooft zal leven, ware hij ook Den dood gestorven en die leeft en die gelooft In mij, zal in der eeuwigheid den dood niet smaken. Gelooft ge zulks ? » 35 «'k Oeloove,» zei ze vol betrouwen, c O Heer, dat waarlijk Oij de Christus zijt, Gods zoon, Die op de wereld kwaamt.» En ijlings liep ze toen Naar huis om allesv aan haar zuster gauw te melden. En seffens is Maria toegesneld, en snikkend Viel zij voor 's Meesters voeten, klagend: «Waart gij hier Geweest, ons broeder ware zeker niet gestorven.» En pijnlijk was de Meester diep in 't hart bewogen. Hij sprak: «Waar hebt gij hem gelegd ? Ik wil er henen. > Ziedaar wat is geschied.... ik snelde voort tot hier, Benieuwd om wat gebeuren zal,.... de Meester volgt En 't zal niet lang meer duren, eer Hij zelf hier is. THOMAS Zie toe, wat komen hier toch menschen toegeloopen 1 PETRUS 't Is mondgemeen, dat er iets wonders zal gebeuren.... JOHANNES Ach! velen komen wel en zien, maar wein'gen die Gelooven in zijn macht, en zien in Hem Gods Zoon. OZIËL Zoo sprak hij dan: «'k Ben de Verrijzenis en 't Leven. Alwie in mij gelooft, zal leven, waar* hij ook Den dood gestorven; en die leeft en die gelooft In mij, zal in der eeuwigheid den dood niet smaken.» O mocht ik, mocht ik ook gelooven, o mijn God.... (Jezus komt op, gevolgd door een drukke menigte; hij is zichtbaar aangedaan en weent.) 36 EENE STEM Zie hoe hij hem bemint.... Hij weent.... EEN ANDERE Hij schonk' hem beter Het leven weder... THOMAS Heer, hij ligt hier reeds vier dagen... JEZUS Heb ik u niet gezegd, dat gij de heerlijkheid Van God zoudt zien als gij gelooft... Neem weg dien steen... O Vader, 'k dank U wijl Ge mij verhooren wildet. Ik wist wel dat Ge mij altijd verhoort; maar om Het volk dat om mij Heen staat, heb ik dit gezegd, Opdat het zou gelooven dat, ja, Gij mij hebt GezondenLazarus, sta op... Ontbind hem thans.... (Lazarus staat op) LAZARUS (knielend) O licht... O leven- O mijn Jezus... en mijn God... Dat ik U weer aanschouwen mag in 's hemels licht! O Jezus! O mijn lieve Meester... O heb dank... OZIËL O wonder... ik gevoelde 't.., 'k wist dat 't ging gebeuren.. Dat kan alleen Gods Zoon- O Heer, 'k geloof in U... O help mij, red mij... Ook ik, ik ben vandaag verrezen van den dood! 37 JEZUS (tot o«iei) ; Mijn zoon. mijn kind... SIRACH Uw zoon, Nadab, zie toe.. NADAB 'k Erken in hem geen zoon. NATHANIËL Dat zetten wij hem eens betaald, den Nazarener (joodsche priesters af) KOOR VAN 'T VOLK Glorie aan God en aan zijn een'gen Zoon, Die komt in aardsche woon, Zijn godlijkheid versteken! Maar 't licht komt door te breken. Hosanna!... Godes Zoon ons eeuw'ge liefde en dank! Hosanna... Alleluia! OZIËL Heb dank, o Heer, 't is in mijn ziele volle dag! (volgt de verheerlijking) KOOR Het zonnelicht is lijk een macht'ge stroom De rotsen van den nacht Ontsprongen! En gulpt nu koninklijk van kim tot kim En zet den hemel, Heinde en ver In gouden gloed. Hosanna! 't Is de koninklijke dag! Hosanna! 't Is de blijde levenslach! 38 SOLO Heb dank, o Heer! 't Was in mijn ziel Zoolange bange nacht. Ik zocht U langs verkeerde wegen, Verdwaalde ver van uwen zegen; Maar 'k vond U thans In zonneglans Van mijn herboren leven! O zij voortaan Mijn levensbaan in eeuwigheid U toegewijd! SLOTKOOR Hosanna! looft en prijst den Heer, Die uit den dood het leven wekt! En d'armen doolaard telkens weer Zijn zegenrijke hulp verstrekt! AI wie gelooft in Hem gaat niet verloren, Maar wordt uit wee in vrede blij herboren! Baarle-op-de-Leye, December, 1912 Nihil obstat, Gandae, 13 Januarii 1914, P. De Keyzer, clc Imprimatur, Oandae, 14 Januarii 1914, A. De Bock, vit gen. 39 UITGAVEN VAN DEN BOEKHANDEL % J. LANNOO-MAES - - - - THIELT ■ ii i m Joh. Jöroensen, Reisbeelden uit Noord en Zuid 2.50 In den Hooge, (derde duizendtal) 2.50 Kunstportret van Cyriel Verschaeve 2.— Arth. Coussens, Pennetrekken uit Denemarken 2.— Cyriel Verschaeve, Aan de Vlaamsche Vrouwen 0.30 L. Dosfel, Vlaamsen Gewetensonderzoek 030 Liederenboek van het A. K. VI. Studentenverbond (tweede druk) 0.30