ERICH WICHMAN TOT 1920 met een inleiding van Prof. Dr. W. VOGELSANG uitgave p. m. broekmans te amsterdam 1920 31 INHOUD ERICH WICHMAN TOT 1920 „ . . . Oii lentement varnqueur, il domptera les choses, Et montera sur tout comme sur un cheval" Rimbaud ERICH WICHMAN TOT 1920 AFBEELDINGEN EN GESCHRIFTEN met een inleiding van Dr. w. VOGELSANG HOOGLEERAAR VOOR KUNSTGESCHIEDENIS AAN DE UNIVERSITEIT TE UTRECHT uitgave p. m. broekmans te amsterdam 1920 N.V. ELECTRISCHE DRUKKERIJ „VOLHARDING" AMSTERDAM TELEFOON ZUID 215 EN 512, CEINTUURBAAN 250-252 E. WICHMAN EN PROF. C. L. DAKE: „PRO EN CONTRA," SERIE IX, No. 1, „NIEUWE RICHTINGEN IN DE SCHILDERKUNST" ƒ0.65 (HOLLANDIA-DRUKKERIJ, BAARN 1914) E. WICHMAN: „DE TANG EN HET VARKEN" (MET HOUTSNEDEN) ƒ 1.50 (VENNOOTSCHAP LETTEREN EN KUNST AMSTERDAM 1917) E. WICHMAN: „DE PLAGIOTOR NIEHAUS EN IK", UITVERKOCHT (GEN. „DE ANDEREN", AMSTERDAM 1919) Bladz. VOORWOORD 25 AFBEELDINGEN 35-98 (De afbeeldingen zijn in het werk niet gepagineerd) 1917: Zilveren Trommel 35 Zilveren Plaquette 36 Bronzen Plaquette 37 1918: Ivoren Byouteriekistje met gouden Deksel 38 • „Das Trinklied vom Jammer der Erde" 39 Romantische Avond 40 Marmeren Pennedoos met bronzen Deksel 41 Doos van Aardewerk 42 Mahoniehouten Doos met verguld zilveren Deksel 43 Uilenphantasie 44 Grafsteen 45 Presse-papier in Coromandelhout 46 Emailschilderij 47 Ceintuurgesp 48 1919: Emailschilderij 49 Emailschilderij ....... 50 Email op gedreven Goud 51 Bladz. 52 Zilverdrijfwerk Ets 53 Ets. ... • 54 Ets 55 c, 56 Ets Multatuli-Plaquette 57 Zilveren Fruitschaal 58 Dezelfde Schaal met Fruit 59 Gouden Broche 60 Agaten Doos met geniëlleerd zilveren Deksel 61 Albasten Doos met geniëlleerd zilveren Deksel 62 Zilveren Kandelaar (I) 63 . 00 64 (III) 65 (IV) 66 Zilveren Inktkoker 67 Zilveren Aschbak 69 Bronzen Presse-papier 70 Zilveren Schaal Houtsne e I voorij0mende tusschen pag. 70 en 71 Houtgravure j n 71 Berg 72 Litho 18 71 72 Bladz. Schilderij 73 Aquarel 74 „Après la Victoire" 75 Bronzen Kandelaar (I) 76 (h) ' 77 ("0 78 (IV) 79 Bronzen Laklampje (1) 80 00 81 (III) 82 (IV) 83 Email Cloisonné 84 Houtsnede Ex Libris P. M. B Ex Libris L. S. Bronzen Kandelaar (I) 85 (II) 86 (III) 87 (IV) 88 Schilderij 89 Hanger 90 Bijlage voorkomende tusschen pag. 84 en 85 Broche Broche 91 92 19 Bladz. Broche 93 Plastiek (1) 94 (II) 9& Email de Basse Taille 96 1920: Oorspr. Littho 97 Oorspr. Littho 98 EENIGE VROEGE VERZEN 101-111 Terugweg 101 Liedje 102 Stilte 103 Fragment 104 Verlatenheid 105 De Propheet 106 Herleving 107 De Profundis 108 Park 109 GESCHRIFTEN EN FRAGMENTEN 115-206 Oratio Pro Domo 115 De Comediant (Houtsnede) 118 Franz Mare H9 Wederzien 121 Hopphopp en Etepete (Houtsnede) I26 20 Bladz. Fragmenten uit „Nieuwe Richtingen in de Schilderkunst" 127 Over Vincentomanie 135 Monument voor Dake en le Fauconnier (Houtsnede) 136 Fragmenten uit „De Tang en het Varken" (met Houtsneden) . . 137 De echte ouderwetsche Burgerman (Houtsnede) 152 „Holland-Frankrijk" 153 De Hollandsche Maecenas (Houtsnede) 156 Over Critiek 157 Kunstcritiek (Houtsnede) 160 De verdorde Tak 161 Geloof en Kunst 163 Aan Dr. A. J. Resink (fragment) 165 „Humanitatssch windel" 167 Geheelonthouding sociale Plicht? 171 In Memoriam Bernard Toon Gits 173 Hollander (Houtsnede) 174 Plastische Kunst 175 Kantteekeningen over Kunstenaarschap en Kunstnijverheid . . . 177 „Das Unzulangliche hier wird's Ereignis" 194 Griezelig Verhaal van twee Nationale Geestesgesteldheden (met Houtsnede) 195 Saalborn 197 Camouflage 201 21 Errata Op pag. 57 staat: „diameter ± 15 c.M.", lees: „diameter 150 m.M." (precies). Op pag. 76 meet bijgevoegd worden: „voorzijde" enz. Op pag. 132 staat: „vervloeyingrgrens", lees: „vervloeyingsgrens". Op pag 137 staat: „de albasten tuin", lees: „de Albasten Tuin". Op pag. 153 staat: de „Telegraaf", lees: „de Telegraaf". Op pag. 158 staat: „kistjes sigaren", lees: „de kistjes sigaren". Op pag. 176 staat: „Scharz-Weisszeichnung", lees: „Schwarz-Weiss- zeichnung". Op de voorzijde van den omslag is afgedrukt: een houtgravure (kopspalm) 1919; op de achterzijde een houtsnede (langs peren) 1919; op den titel: een houtgravure (kops-peren) 1920. 22 ■ VOORWOORD De keuze van reproducties en geschriften voor deze uitgave was welhaast geheel aan mij zelve toevertrouwd. Het doet mij veel genoegen te mogen erkennen, dat ik met gepaste partijdigheid heb gekozen. „Dies ist Kein Buch, was liegt an Büchern, „An diesen Sargen und Leichentüchern!...." Ik ben dertig jaar oud, en vrees van alle meeningen over mijn werk alleen deze: dat dit nu mijn Weg zou zijn, dien ik verder tot zijn of mijn einde bedaard zou afwandelen. Men beschouwe dit mijn werk als moment en episode, ik vraag dat het nóg moment en episode zij, nu ik hier den daemon aanroep luide (trots een schuwe angst ergens, dat hij mij zal hooren en verhooren, gedubbeld met de schuwe angst, dat hij mij niet zal hooren en verhooren): mijzelve niets te laten zijn noch bezitten, dan episode en moment, in mijn leven, kort of lang! Ik, die dit schrijf, ben van Nu en mijn eenige vijand is mijn ik van Toen, „het andere van mijzelf" en ik wijs het aan, ik verfoei het, in mijn werk van 1912—1917, zooals ik in dien (zoo zeg ik) „poolijs-tijd" mijn wilde werk van vóór 1912 verfoeide, waarover ik nu heel welwillend kan glimlachen. Van het Toen, in zijn dorre starheid mij 25 tegengif is gif, voor mijn part hersengif, en de alcohol is nu eenmaal het natuurlijk tegengif van Holland (van het Holland aller landen zelfs), — „Wo aber Gefahr ist da wachst das Rettende auch" — de trooster en helper van hen, die iets moeten tot stand brengen op de eenige manier waarop hier iets tot stand komt: van den achterkant, van den onderkant, van den buitenkant, van den kant van het wanhopige verzet. Zoo wilde ik ook dit boek gezien: als een wazig beeld van wat had kunnen zijn en zou kunnen' worden.... als alles anders ware.... Ik draag het op aan de drie of vier menschen, die het mogelijk maakten; zooals het hier ligt voor u en mij. men tusschen twee kwaden te kiezen, te weten tusschen het gebruik van: öf een lens met kleinen brandpuntsafstand, die plastische verhoudingen verschuift, óf eene met onvoldoende dieptescherpte, die dteelen van bet voorwerp vaag weergeeft Men zal begrijpen, dat ik het laatste bezwaar het minste achtte en kan zich van de gevolgen b.v. bij het „laklampje" op de hoogte stellen. Ook bij het photographeeren van edel-metaal-drijfwerken zijn er twee mogelijkheden. Men kan het glimmende metaal zonder meer opnemen, met het gevaar, het raam (zie: gedreven zilveren fruitschaal), de kamer, soms zelfs het toestel en den photograaf daarin weerspiegeld te vinden, terwijl bovendien sterke glanspunten, zelfs bij „anti-halo" platen, door irradatie de plastiek schijnbaar vervalschen. Niettegenstaande de genoemde fouten geef ik aan deze manier de voorkeur boven een tweede, waarbij die vervallen, daar het metaal van te voren (door afkooketa in zwavelzuur, matten met' den zandstraal, insmeeren met een oplossing van zeep in aether, of wateraanslag na afkoeling) opzettelijk dof gemaakt wordt, omdat dan het effect van materiaal en techniek geheel verloren gaat (Al wordt dit later bij het clicheeren opgehaald door het inetsen van bovennatuurlijk mooie glimlichten — brr! —). Ik dacht er natuurlijk niet aan, de achtergronden van mijn plastische werken,'t zij zwart of wit te laten wegdekken! Gelooft, wie dat doet, wel werkelijk, dat een plastisch werk wanneer dan ook, behalve misschien in tegenlicht een contour heeft? De reproducties in kleur zijn drie- resp. vierkleurendruk-autotypiën, die nog het meest 29 „Ich habe bei allem meinem Machen, Verzehren, Kaufen, Verkaufen „und anderer Handlung Schaden gehabt in den Niederlanden, in allen „meinen Beziehungen zu hohen und niedern Standen " zoo was de ervaring van Albrecht Dürer in 1521. Mijn ervaring wordt, als zij haar al te persoonlijke gevoelslading ten slotte geloosd zal hebben — een fraaie tijdsroman, die geheeten zal zijn „De dorre Akker". Daarop moogt ge nu wachten, en lezen wat gij reeds hebt: „De verdorde Tak". Want dit boek is een afscheid en, voorzoover ik te zeggen heb, een afscheid voor goed. Onze nationale verveling heeft wel beteekenis voor de ontwikkeling van een genie, dat in het teeken der omkeering komt te staan. Daarom alleen zijn er Nederlandsche Kunstenaars. Maar op den duur vecht men niet meer tegen stopverf, men berust, en daarom is het beter tegen leeuwen, ja zelfs tegen honden, te vechten. Het land, waar nu weer de overgang van burgerlijke zatheid naar revolutionairige zatheid geen oogenblik leven gaf, verlamt zeker eenmaal weer den opstandigen — schoon lang niet genoeg — automatisch gemaakt kunnen worden. Het aquarel werd direct, de emails indirect (diapositief-methode) opgenomen. Vooral bij deze laatste verwachte men niet al te veel, hoewel ook deze geslaagd mogen heeten. Afgezien van de tekortkomingen der techniek is het effect van gekleurd glas (dat is email) op metaal, door drukverf op papier niet gemakkelijk te suggereeren. Zoo juist mogelijke weergave der kleuren is nog steeds niet met lichtechte verven mogelijk. Het gebruik dezer reproducties aan den wand is dus af te raden. De in de onderschriften vermelde maten gelden: bij etsen van den plaatrand en bij litho's van den steanrand, voor zoover aanwezig, bij voorwerpen van onregelmatigen omtrek, en bij litho's waarvan de steenrand! buiten den afdruk ligt van de verst verwijderde punten in elke richting. 30 zwaai, dien het in de besten wekte. — Als niet zoowel de druk als de drang naar vrijheid bijtijds belichaamd en benaamd worden: „Hier" en „Ginds". Het hier geworden verzet kan dan ginds voor betere tegenstanders dienen. Het voorbeeld der geworgde Tachtigers lokt mij minder dan dat van Jongkind en van Gogh! Zoo ga ik dan, laat maar nog bijtijds hoop ik, mijn „Wamderjahre" in. Ik weet niet meer welken praelaat 't destijds niet goed vergaan was in Regensburg, zoodat hij zuidwaarts naar het Vaderland aller praelaten keerde. En toen hij op den Brenner kwam, zeide hij na voorbereidende verrichtingen en met bijbehoorende gebaren: „Adspice nudatas, Barbara terra, nates!" Dat zeg ik hem na. 28 Dec. 1919. 31 ■ photo van leer cliché van leer DOOSJE VAN WIT AARDEWERK MET BLAUW GLAZUUR, nat. gr., van boven, (1918) (eig. Mr. v. G.) boite en terre cuite avec couverte azurée schachtel aus steinzeug mit kobaltblauer glasur box of stoneware with blue glaze PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER MAHONIEHOUTEN DOOS MET GEDREVEN („ANTIEK-") GROEN-VERGULD ZILVEREN DEKSEL 172 X 120 X 80 M.M. (1918) BOITE EN ACAJOU AVEC COUVERCLE EN ARGENT DORÉ DOSE AUS MAHAGONIHOLZ MIT DECKEL AUS VERGOLDENEM SILBER BOX OF MAHAGONY WITH COVER OF GILT SILVER UILENPHANTASIE, LlTHOOR. 250 X 143 M.M. (1918) (2 + 10 ex.) LES HIBOUX, PHANTAISIE (LITOöRAPHIE) EULENPHANTASIE (LITHOGRAPHIE) THE OWLS, PHANTASY (LITHOGRAPHY) photo eilers cliché van leer GRAFSTEEN IN GEMETALLISEERD BETON 170 (boven den grond: 133) X 48 X 7 c.M. (1918) (Photo van een tweede afgietsel (zonder naam.) Eerste afgietsel op het Kerkhof Kruislaan te Watergraafsmeer) pierre tombale grabstein tomb-stone PHOTO EILERS DUBBELTOONCLICHÉ VAN LEER PRESSE-PAPIER IN COROMANDELHOUT, 93 X 123 X 26 m.M. (1918) (eigendom mevr. l.-h.) presse-papier en bois d'ébène briefbeschwerer aus coromandelholz paper-weight of ebony DRIEKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER EMAILSCHILDERIJ, nat. gr. (1918,) op koper, (eig. A. P.) (Beschadigd op de Tentoonstelling „St. Maarten" te Utrecht. Voor het maken van deze reproductie werd de afgebroken hoek met waterverf eenigszins bffgerttouèheerd.) peinture en email, sur cuivre emailemalerei, auf kupfer limoges-enamel, on copper vierkleurendruk-autotypie van leer CEINTUURGESP, email, op ijzer met ooudfoeue nat. gr., (1918) (Eigendom Kunsthandel Broekmans) bouclé de ceinture (peinture en email, sur fer paillonné d or) gürtelschnalle (emaillemalerei auf eisen mit goldfolie). beltbuckle (limoges-enamel on iron and gold-foil) DRIEKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER EMAILSCHILDERIJ, nat. gr., op koper (1919), (Eigendom Kunsthandel Broekmans) peinture en émail, sur cuivre emaillemalerei, auf kupfer limoges enamel, on copper DRIEKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER EMAILSCHILDERIJ, nat. gr., (1919) op ijzer (Eigendom v. N.) peinture sur email, sous fondant, sur fer maleremail (unter kristall) auf eisen miniature-paintino on enamel, under flux, on iron DRIEKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER EMAIL OP GOUD, (24 car.), nat. gr., (1918), (eigendom J. H.) email translucide sur or repoussé email auf getriebenem gold coated enamel on repoussé gold PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER ZILVERDRIJFWERK, nat. qr., (1919), (Eigendom Dr. M. B.) plaquette en argent repoussé silbertreibarbeit plaquette in enbossed silver CLICHÉ SCHNABEL ETS (EN DROGE NAALD) 103 X 112 M.M., (1919), (2 + 15 Ex.) EAU-FORTE (ET POINTE SÈCHE) RADIERUNO (UND KALTNADEL) ETCHING (AND DRYPOINT) CLICHÉ VAN LEER ETS, 103 X 112 M.M., (1919), (2 + 20 Ex.) |?f/i EAU FORTE RADIERUNG ETCHING CLICHÉ VAN LEER ETS, NAT. GR., (1919) (2 + 12 EX.) EAU-FORTE RADIERUNG ETCHING CLICHÉ VAN LEER ETS, 134 X 88 M.M., (1919) (2 + 15 Ex.) EAU FORTE RADIERUNO ETCHING photo eilers cliché schnabel MULTATULI-PLAQUETTE, diameter ± 15 c.M., (1919), (brons, 5 Ex.) PLAQUETTE COMMÉMORATIVE (MULTATULl) EN BRONZE MULTATULI-PLAQUETTE (BRONZE) MEMORIAL PLAQUETTE (MULTATULl) IN BRONZE PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEDREVEN ZILVEREN FRUITSCHAAL, 580 X 415 M.M., (1919) PLATEAU EN ARGENT REPOUSSÉ FRUCHTSCHALE AUS GETRIEBENEM SILBER DISH OF EMBOSSED SILVER PHOTO J. VAN KOOT (Haarlem) CLICHÉ DE BUSSY DEZELFDE SCHAAL, MET FRUIT LE MÊME PLATEAU CHARGÉ DE FRUITS DIESELBE SCHALE, MIT FRUCHTEN THE SAME, FILLED WITH FRUITS PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER HETZELFDE LAKLAMPJE, (achterzijde) LA MÊME LAMPE (DOS) DIESELBE (rOCKSEITE) THE SAME (BACK) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEGOTEN ZILVEREN INKTKOKER, 250 X 180 X 57 M.M. (1919) ENCRIER EN ARGENT FONDU TINTENFASS AUS GEGOSSENEM SILBER INK-STAND OF CAST SILVER PHOTO EILERS CLICHÉ SCHNABEL GEGOTEN ZILVEREN ASCHBAK, grootste diameter 155 m.M. (1919) aschenschale aus gegossenem silber cendrier en argent fondu ash-tray of cast silver PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEGOTEN BRONZEN PRESSE-PAPIER, grootste diameter 90 m.M. (1919) presse-papier en bronze fondue briefbeschwerer aus gegossener bronze paper-weight of cast bronze PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEGOTEN ZILVEREN SCHAAL 350 X 290 X 60 m.M. (1919) plateau en argent fondu schale aus gegossenem silber dish of cast silver van het blok HOUTSNEDE, peren langs (1919) (2 + 8 handdrukken, snelpersdruk in het «hootsnijdersnummer" van „wendinoeh", en hier) gravure sur bois molzschnitt wood-engravino VAN HET BLOK HOUTGRAVURE, palm-kops (1919) (2 + 8 handdrukken, snelpersdruk in met „houtsnijdersnummer" van „wendingen", en hier) gravure sur bois HOLZSnCH wood-engravino PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER BERG, (watérverf) met lijst 300 x 233 m.M. (1919) (EiG. mej. Z.) montaone (aquarelle) berg (aquarel) mountain (water-colour-painting) CLICHÉ SCHNABEL LITHOGRAPHIE 474 X 400 m.M. (1919) („zuruckoegeben sind wir dem tageslicht. . . .") (2 + 10 ex.) lithographie lithographie lithography PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER OLIEVERFSCHILDERIJ OP EIKEN PANEEL 400 X 238 m.M. (1919) peinture a l'huile ölgemMlde oil-painting DRIEKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER AQUAREL, nat. gr. (1919) (eigendom D. R.) aquarelle aquarel water-colour-painting photo EILERS CLICHÉ VAN LEER APRÈS LA VICTOIRE (aquarel) met lijst 290 X 217 m.M. (1919) (eioendom D. R.) aquarelle aquarel water-co lour-paintino %0k PHOTO EILERS CLICHÉ VAN-LEER GEGOTEN BRONZEN KANDELAAR, hoogte 195 m.M. (1919) chandelier en bronze fondue leuchter aus bronzeguss candlestick of cast[bronze DEZELFDE KANDELAAR, linkerzijde le même chandelier (coté latéral oauche) derselbe leuchter (linke seite) the same (from the left) photo eilers cliché van leer vierkleurendruk-autotypie van leer EMAIL CLOISONNÉ OP ZILVER, nat. gr. (1919) (eig. prof. V.) émail cloisonné, sur argent zellenschmelz auf silber cloisonné-enamel on silver VAN HET BLOK HOUTSNEDE, peren-langs (1919) (1 + 10 handdrukken, snelpersdpuk in „la revue du feu" no. 2-3, en hier) T^Pp 'oravure sur bois holzschnitt wood-engravino VAN DE BLOKKEN EX-LIBRIS P. M. BROEKMANS, houtsnede, peren-langs (1919) EX-LIBR1S LOE SAALBORN, houtgravure, palm-kops (1919) photo van leer cliché van leer GEGOTEN BRONZEN KANDELAAR, (voorzijde) hoogte 255 m.M. (1919) chandelier en bronze fondue (face) leuchter aus bronzeguss (vorderseite) candlestick in cast bronze (front) PHOTO VAN LEER CLICHÉ VAN LEER DEZELFDE KANDELAAR (linkerzijde) le même chandelier (coté latéral gauche) derselbe leuchter (linke seite) the same (from the left) PHOTO VAN LEER CLICHÉ VAN LEER DEZELFDE KANDELAAR (achterzijde) le même chandelier (dos) derselbe leuchter (rückseite) the same (from the back) PHOTO VAN LEER CLICHÉ VAN LEER DEZELFDE KANDELAAR (rechterzijde) le même chandelier (coté latéral droit) derselbe leuchter (rechte seite) the same (from the right) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER OLIEVERFSCHILDERIJ OP DOEK, 600 X 600 m.M. (1919) peinture a l'huile oelgemSlde oil-painting VIERKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER hanger, email champlevé, op verguld roodbrons, nat. gr., (1919), (elg. mej. z.) pendeloque, émail champlevé sur tombak doré medaillon, grubenschmelz auf vergoldetem tombak pendant, champlevé-enamel on copper gilt vierkleurendruk-autotypie van leer BROCHE, als voren, nat. gr., (1919), (ElG. Mevr. W.-K.) broche (comme la précédente) broche (wie die vorige) brooch (as before) VIERKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER BROCHE, als voren, (Eio. Mevr. H.-Z.) broche (comme la précédente) broche (wie die vorige) brooch (as before) VIERKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER BROCHE, EMAIL OP ZILVER, NAT. GR., (1919), (ElG. MEVR. V. D.) BROCHE, ÉMAIL DE BASSE-TAILLE SUR ARGENT BROCHE, RELIËF-EMAILLE AUF SILBER BROOCH, BASSE-TAILLE ENAMEL ON SILVER 4 PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER PLASTIEK IN EGYPTISCHEN KALKSTEEN, hoogte 223 m.M., (1919), (voorzijde schuin van rechts) sculpture en pierre calcaire, (vue prise obliquement de face, coté droit) plastik aus kalkstein, (vorderseite, von rechts) sculpture of limestone (front, from the right) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER DEZELFDE, achterzijde schuin van links la même (vue prise obliquement de dos, coté oauche) dieselbe, (rückseite, von links) the same, (back, from the left) VIERKLEURENDRUK-AUTOTYPIE VAN LEER EMAIL DE BASSE-TAILLE, op fijn zilver, nat. gr., (1919), (Eig. Kunsth. Broekmans) email de basse taille, sur argent fin relief-email, auf ,000/iooo feinsilber basse-taille enamel, on fine silver OORSPRONKELIJKE LITHO, (Jan. 1920) lithographie originale originallithographie original lithooraphy DRUK LUII & Co. Franz Mare. De inzending van Mare voor den „Modernen Kunstkring", is — zonder uit bijzonder voortreffelijke specimena van zijn kunst te bestaan — zoo samengesteld, dat men er de ontwikkeling van dezen kunstenaar, en de problemen die hem bezighouden, aan kan demonstreeren. Dat is voldoende. Duidelijk zijn in Marc's kunst twee onderscheiden spanningen waarneembaar, een naar indirecte en een naar directe expressie. Dat staat er wat kort en eischt preciseering. De eerste dan is het, die hem zijn liefde ingaf voor de volkskunst, zij wérd uit de neiging, om het onderwerp zoo overtuigend mogelijk als zoodanig te verbeelden. Daarbij werd hem de tweede, die tot een menschelijk-spontane uitdrukking in „1'ambiente", in de waarden van toon en kleur, een beletsel. Er werden hybridische werken als „die Schweine" en „die Angste des Hasen", door de onmogelijkheid om de twee tendenzen tot één vizioen te dwingen. (In het laatstgenoemde werk: de hond, waarvan de absolute charakteristiek wel mislukte, maar toch beproefd werd, tegenover de buitengemeen verfijnde, maar op zich zelf staande stemmingsweergave in den rechterbovenhoek van het stuk). Maar meestal bracht een onbewust schildersinstinct hem er toe, in verschillende werken de beide hem ingegeven gezichten te manifesteeren. Tegenover elkaar staan dan b.v. „die Ktihe" en „Bergidyll", 119 Aarzelend dus was hij, toen het Futurisme hem gewerd. Hij werd er de enthousiaste verdediger van 1). Nu leerde hij behalve vele details van techniek — beter dan de Futuristen zelve, die spoedig door andere vragen werden afgeleid — door hun „construction centrifugale", elk werk die volstrekte beslotenheid te geven, waarin alle bijzondere uitingsmogelijkheden zijn „ondersteld en opgeheven". Toen werden schilderijen als „die Eichhörnchen" en ,„die Katzen" die in zekeren zin nog experimenten zijn, maar ook reeds affe meesterwerken, waarvan er hier één is: „die Füchse". Van Mare zijn, van nu, werken van zeer groote kunst te verwachten. 2-ll-'13. ') Anders dan sommige Franschen, die, trots „goeden smaak" („bongoutisme merdoyant" Apollinaire) van de Futuristen leerden, maar goeden smaak meenden te betoonen, door hun leermeesters niet te waardeeren. 120 Wederzien. Mijnheer de Hoofdredacteur! „Will der ïierr Graf ein Tanzlem wagen, „So mag er's sagen, „Ich spiel ihm auf!" (Figaro). Het was wel toevallig juist in deze, „door (mij) zoo geminachte stad"; de aangename gewaarwordingen van het wederzien, verhoogd door de niet minder aangename eener goede digestie na copieus diner, waarbij het „vette Kalf" evenmin had ontbroken als de „zoete wijn" hadden mij in een voortreffelijke stemming gebracht — koffie walmde naar mijn savoureerende neusgaten en getijsterde muggen snorden door den rook eener uitgelezen sigaar — dat ik de hand uitstrekte om de kennismaking met mijn onvergetelijk „Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad" te hernieuwen. Moge, Mijnheer de Redacteur, de hernieuwde kennismaking voor het U. D. niet minder aangenaam zijn dan voor mij! „Ihr meiner Jugend Freuden tlnd Gesichte, wie floht ihr so bald! Ich gedenke eurer heute bei meinen Toten" zou Nietzsche zeggen. Wat waren zij zoet, de herinneringen, die mijn oogen vulden met tranen, herinneringen aan de krant waarmede mijn eerste schoolboeken gekaft 121 en mijn eerste vliegers bespannen waren, de krant waarop ik later, nu ook alweer tien jaar geleden, het product van mijn eerste scheerproceduur heb afgestreken, de krant waarin zoo dikwijls, en nog laatstelijk bij mijn verhuizing, veel broze waar secuur verpakt was, de krant in het kort, waaraan zoovele herinneringen vastzaten als in den zomer vliegen aan de zaken, waarin die beesten nu eenmaal belangstellen. Mijn hand beefde, en met glimlachenden weemoed en teedere plechtigheid ontvouwde ik het Zondagsblad, waarin ik hoopte hetzelfde geklets te hervinden, dat mij zoovele jaren vermaakt had, zoovele werkelijk moeilijke jaren! En zie, daar viel mijn oog op een artikel geheeten „Moderne Schilderkunst in de Hoofdstad", dat mij geheel bevredigde. Ik vond er het woord „Futurisme" in 't algemeen over „de Onafhankelijken" (waar geen enkele futurist exposeert) en in 't bijzonder over DiegoRivera(l) gebruikt. Ik vond daar als een der zeer weinige geslaagde moderne werken de „Nuit a Alger" van Rioux geroemd, die nu juist toevallig de eenige der genoodigde buitenlanders is, die van elk greintje talent verstoken bleef, en verheugde mij zeer. Reiner nog werd mijn vreugde, toen ik tegenover mijn eigen werk een onzegbaar kluchtigen toon van geforceerde vlegelachtigheid vond aangeslagen. Ik las daar een schilderij, dat aan de tegenstelling van roodgroen-blauw zijn leven ontleent, omschreven als „twee scherp con„trasteerende kleurvlakken, oranje en zwart, naast of fel door elkaar" en bewonderde den moed van hem, die een schilderij durft beschimpen 122 dat hij zich niet herinnert, indien hij het al ooit gezien heeft. Er kwam een zachtzinnige philosophie in mij op „hoe vreemd is het toch, dat domheid en onwetendheid, dien niemand het aanzijn in de maatschappij, en nog heel veel minder in de journalistiek, misgunt, misschien uit een onbewust rechtvaardigheidsgevoel, zelve schade en spot verlangen, door zich het rechtmatige distinctief van genialiteit en kennis: brutaliteit aan te matigen". Toen glunderde ik weer om een kleine persoonlijke herinnering, „o juist — daarom", dat was waar ook. Daarna las ik over Loe Saalborn als „Cubist" en glimlachte reeds bij de voorstelling van het gezicht, dat hij zal zetten wanneer ik hem dat vertel. Totdat het allergoddelijkste knaleffect mij van mijn stoel deed vallen: dat ik dien goeden ouden Signac, den cher maitre — ,,de tous les pointillistes celui qui a le point le plus petitet le plus rond", (Degas) — als ultra-modern niet alleen genoemd maar zelfs bespot moest zien („Postzegelwerk"). 't Zal je overkomen!! En 't overkomt je ook als je niet beter weet! Zoo ging het voort: iedere regel was een bok en iedere bok was een geluk voor mijn vaderstadslievend hart — totdat plotseling mijn blik versomberde en mijn blijdschap minder, althans minder naïef werd. Want-wat las ik aan het slot van het grappig artikel? Dit: „Trouwens, zelfs de felste woordvoerder der nieuwe richtingen, Erich „Wichman, waagt het niet, blijkens zijn pro-betoog in de bekende „brochure der Hollandia-Drukkerij, er een blijvend bestaan aan toe „te kennen. Maar dan hebben ze toch gewerkt als een stimulans, om 123 ongeverfde tafels, op den kunstig bespogen en met pruimen bekwakten vloer, zullen trachten den met water, benzine, urine, foezel, wonderolie en varkensgal • opzettelijk ondrinkbaar gemaakten jenever te verwerken (alwaar ook gelegenheid bestaat om voor ƒ 75 eens „over 't lijntje" te slapen), terwijl, zeg ik, de aristocratie van Qeest, Geboorte, en Geld op zoo vernuftige wijze tracht den tijd te korten TROOMT ook het volk naar de ruiven, uit de stinkende achterbuurten vol zwam, ongedierte, drek en rolronde ratten, die zelf weer ongedierte hebben, vloeit het, gorgelend als vuil door een riool, door de verbindingsstraten naar het Vreeburg, dat ros is van den gloed der vele vuren, waarin niet alleen vijf honderd vijfenzeventigduizenddriehondertweeëntachtig heele ossen en twee¬ duizendtwaalf kalveren, waarvan slechts zevenhonderddertig nuchtere, maar ook tallooze vette varkens, hazen, konijnen, kalkoenen, tamme en wilde eendvogels, patrijzen, kippen, snippen en faizanten (Lady Amhurst) tusschen meer dan manshooge phalli van helrooden baksteen aan 't spit braden :— bewonder de wit gekleede koks en keukenmeiden, hoe zij al draaiend met toewijding, om niet te zeggen met liefde, neen hartstocht, uit den groeten pollepel smakelijk pruttelende gesmolten boter sproeien over het croquante bruin (vegetariërs worden de wei ingejaagd)! Zware 142 Gij, drinkt en zwelt, gij ademt stank, Luid wordt uw vuile aard; Ah! barsttet gij maar van den drank Gij zijt uw drank niet waard! Wij drinken, en een fijne walm, Daalt op de oogen neer: Wij zien u nog, maar lachen kalm, Gij hindert ons niet meer. Lest raken hart of lever f Genadiglijk defekt, Dan stikt in de jenever Het Hollandsch intellect. 149 ANKERIG gehuil van een klagelijk gezang, miserere, miserere, rhythmisch gekrijsch en het pingelig gejengel van een schelletje! Wat komt daar aan, wie drong hier binnen? Vreemde processie! Monniken in grauwe pijen, barrevoets, branderig de oogen in de vermagerde schedels, met zweepen aan den gordel — het bekende plaatje. Daar, die met het gezicht van een geplukten roofvogel, heft het kruis, spreekt met harde stem en kwade gebaren tot de verstompten, wel ja: „Vader, „hoe hebt Gij dit volk verlaten, meer dan de dieren in den stal! Die „toch kennen de krib huns meesters, maar zij hebben verleerd zelfs „Uw naam te zeggen! Mijn Heer en mijn God, ontferm U over hen „die niet weten wat goed is of kwaad, doe hen terugkeeren tot U en „niet ten onder gaan in de rechtvaardige straffen der zonde!" Ah comediant! Wel zoo, ben jij daar weer, Girolamo, zeg, is de tijd weer gekomen om je klauw te strekken naar dit volk, dat moe werd van schoonheid, de tijd der vleermuizen om rond te fladderen met hun vieze, vliezige vlerken? Kom jij weer een floers hangen voor onze zon? Ben jij daar weer, kwakzalver, hier ben ik! Girclamo, waarom vluchtte je weer tot deze, waarom ging je uit de eenzaamheid naar den hoogmoed der nederige huizen? Wilde je ons geluk verraden? maar wat wist jij van onze smart, proleet! Zeg de waarheid Girolamo, wel, waarom? Neen, niet om hunnentwil, voor hen deed je niets! De gebeden van hondschen deemoed, jij alleen liegt 150 die, jij, zocht immers volgelingen, en je nam hen daar, nog dronken van onzen wijn, die wel braken wilden bij jou, kijk, je bent toch bescheiden! Maar vrees,— neen niet ons, monnikje, al zal deze zuil geworden zijn tot hoeksteen aller honden, niet ons! — hèn daar, met de geduldige oogen van koebeesten, hen die jij zelf gemaakt hebt tot je dolle kudde. Door hen zul je sterven eenmaal, meer verlaten dan wij: lees je Nieuwe Testament maar, dwaas! Dan zien wij elkaar misschien weer, Girolamo. Ga dan, voer hen mee, zingend, dansend, kastijdend voor mijn part, hansworst, wat deert dat mij Ga waar je wilt Gindsheen! naar de verten, waar veel,steden nog wachten in rustige pracht Ga in vrede Giralomo.... verdwijn!.... weg van mij!.... weg zeg ik.... weg! weg! weg nachtmerrie!! 151 De echte ouderwetsche burgerman (Houtsnede 1917 uit „de Tang en het Varken") „Herkules ongetroost met zijn plaet na huis most, en na dat hij eenige „weynige printen daer afgedrukt hadde, sneed hij dezelve aan stukken, „zeggende: dat 'er noch liefhebbers komen zouden, die viermael meer „voor een afdruk geven zouden, als hij voor de geheele plaet begeert „hadde, gelijk ook gebeurt is, want yder print is naderhand zestien „dukaten betaelt geweest (En nu E. W.), en nog gelukkich, dieze „krijgen kon: maer den armen Herkules had er niets van te bet: „want schoon hij zijn hemden en de lakens van zijn bedde „verschilderde of verdrukte hij bleef in d' uiterste armoede met zijn „gansche gezin, zoo dat zijn bedroefde vrouwe eyndelijk klaegdè, ,dat al wat 'er van lijwaet, geweest was, verschildert of verprint was. „Dit nam de mistroostigen Herkules zoo ter harten, dat hij allen raet „ten eynde zijnde, zijn droefheid in de wijn Wilde smooren, en op „eenen avont buyten zijn gewoonte beschonken zijnde, quam t' huis, „maer viel van de trappen, en sterf; openende met zijn doot de oogen „aen alle liefhebbers, die van die tijd af zijn werken in zoodanige „waende hebben gehouden, alsze verdienen, en altijts verdienen zullen." Hij die dit werk kocht, zou inplaats daarvan, en daarom juist mopperen de mopperaars, eenige Therèse Schwartzetjes b.v. gekocht hebben, en die zijn nog veel-en-veel leelijker dan welke Renoir ook, zelfs deze. Wij moesten dus niet mopperen. Want, belam, ten slotte is alles goed: La France, mère des Arts, heeft een elders voor markthoudenden prijs onverkoopbaar vod geloosd, en wij gaan vooruit. 3-l-'17. 155 De Hollandsche Maecenas (Lijncliché naar een houtsnede 1916) 156 Over critiek. .Die vuyle meer beschijtje ('t is jammer) 't reyne nest". Vondel. Steeds vermindert het gehalte en vermeerdert de macht der pers, zooals dat behoort in dezen democratischen tijd. Eens deden krantentuig en publiek zoo voornaam mogelijk om te imponeeren. Dat is voorbij, voornaamheid imponeert nu volstrekt niet meer, ons openbaar leven is verpeupeld door en door — waarom zou men zich geneeren, men voelt zich thuis! Reeds onder het Second Empire werd het dagblad Le Siècle genoemd Le Journal des Epiciers. En nu.... er is al haast geen andere dan de gele pers. Openbare verrotting en journalistiek leven van elkander „La Reine du Monde"? — het mocht wat: „Der Tintensumpf"! Dat is de tijd van het drama. De plaats: het land der tuchtelooze grutters. In zijn jeugd bezwijnt de Hollander schuttingen. Later papier. De Hollandsche courant is een schutting voor volwassenen. Er heeft werkelijk eens en elders goede kunstcritiek bestaan (Beaudelaire). Maar nu iedere boerenpummel de krant leest en bij de redactie meetelt, zou een werkelijk goed criticus binnen 14 dagen door de „publieke opinie" weggejaagd worden. Jantje Publiek is de almachtige souverein met ministers die hem bedotten. Want meer en meer gaat ook de kunst-journalistiek de politieke journalistiek volgen in groep-bevoordeeling, wat men in het eene geval „Presse protegée", in het andere „Critique de Potin" noemt. 157 Het zou dan ook dwaas zijn „goede" critiek te vragen. Eenigszins fatsoenlijke critiek zou men wel kunnen vragen, echter men zal die niet zonder dwang verkrijgen. Men behoeft nog niet eens aan kistjes sigaren, aan de lekkere diners, aan de bijeengeschreven schilderijenverzamelingen te denken (openbare en erkende veilheid der geheele Pers, zooals die in Frankrijk bestaat, is trouwens nog het beste wat men heden verlangen kan!) men onthoude eenvoudig, dat er een klasse van individuen is, afval van alle standen, die parasiteert op den arbeid van anderen, van ons, en die daarbij van die anderen, van ons, nog haar bestaansrecht wil vernemen, waaraan zij zelf maar niet gelooven kan. Voor wat attentie, voor wat gewichtig-vinden, voor wat inlichtingen, waarnaar zij hengelen, hebt gij de ellendelingen, met huid en haar! De vraag is: moeten wij kunstenaars met deze ontwikkeling genoegen nemen? Zoolang onze gemeenschap er eene blijft van allen tegen allen, ja. Maar als wij ons, zij 't met tegenzin, aan onzen „tijd" onderwerpen en onze „afzondering" — die tegenwoordig toch niet veel meer is dan een spel van rancunes, waarvan men daarbuiten profiteert — verlaten, dan niet. Herinner u deze schoone historie: de edele Barbarossa beschimpte Heyermans destijds, tot deze er genoeg van kreeg en den criticus niet meer in zijn theater toeliet. Wat er toen in stilte besproken is, heeft men nimmer vernomen; wel echter, dat „Barbarossa" na eenigen tijd weer binnen mocht, en van af dien dag zoo zacht was als een lammetje. 15S Als een lammetje mijne heeren! Als wij de critiek eens gingen weren op onze tentoonstellingen, wat denkt gij ervan? Mij dunkt, honden zijn wij, honden als wij het niet doen. Wij staan daarvoor niet „te hoog", naar gezegd werd, zoomin als wij „te hoog" zouden staan om ongedierte dat ons plaagt, te pakken en te knakken! Hoor Vondel: „Torenwachters keunje lubben Altemet een geyle Haen Seper, 't sel dan beter gaen, Slang vernuwt van self heur schubben, Maer een Haen vernuwt sijn se'en Als hij fraytjes wort besneên". Sept. '17. 159 160 De verdorde tak. Aan alle aanplakborden, aan alle kolommen, aan alle winkelruiten kleeft het vod, het prul, het ellendige prul: Uit den rook der schoorsteenen rijst de arbeider met den moker. En gij denkt aan iets revolutionairs, aan de fabrieken die tot puin en gruizel geslagen zouden worden, als men hier zou gaan vergelijken Toch was zóó geenszins de bedoeling dezer affiche van „Nederlandsch Fabrikaat". Veeleer zóó: „als gij een deeltje van de „Chemisch Technische Bibliothek Hartleben" koopt en volgens de daar te lezen recepten champooing, schoensmeer, vlekkenwater of weet-ik-wat gaat brouwen; als gij vreemde handelsnamen en -merken overneemt of verdraait; als gij adverteert, dat een mengsel van krijt en pepermuntolie beslist het allerbeste voor de tanden is; niet zonder de heete hoop, om eenmaal inplaats van dit alles de zoo uitermate winstgevende munitie te vervaardigen, als er ter eere van Nederland eindelijk eens geschóten zal worden dan maakt gij niet alleen fortuin in dit onvolprezen land, maar dan hebt gij ook aanspraak op eerbiedige bewondering vanwege uw onbaatzuchtig idealisme en Nederland evenzoo met en om u". Intusschen behoef ik het daarmede niet eens te zijn; ik verwacht hier dan ook nooit en nimmer een bloeiende nijverheid, omdat daarvoor nog wat anders noodig is dan voor handel, nog wat anders dan Cop- 161 Het aanwijzen van aansprakelijke, en door gebed, boete, ritus of hocuspocus te beïnvloeden wezens, is ontwijking der natuurlijke paniek, wier verpersoonlijking de kunstenaar is. Er kan niets tegen zijn, om gemakshalve en tot beter overzicht op een oogenblik een of anderen naam, b.v. „God" te gebruiken, zooals wij ook wel eens zonder nadeel onszelf wijsmaken dat wij een „doel" hebben, zoolang wij in staat blijven, dat „doel" of dien „God" zoo noodig vooruit of opzij te schuiven, als al de andere voorloopige zekerheden, waarvan wij gewoon zijn ons te voorzien. Men kan van deze zaken niet zeggen dat zij „zóó zijn", hoogstens, dat zij „misschien soms onderandere weieens ongeveer zóó zouden kunnen zijn". Het innerlijk der kunst is niet het meer-of-minder „verhevene" of „gewijde" van haar uiterlijk. Wij mogen niet verstoppertje spelen achter eenmaal-levende zinnebeelden, die zelf nü-levende zinnebeelden ischeppen moeten. Al wat „begrijpelijk", „noembaar", „verklaarbaar", „geloofbaar" is, zal steeds het tegendeel zijn der kunst, die in wezen mythe bleef. (Goethe tegen Eckermann, 1827:) „Vielmehr bin ich der Meinung: Je incommensu r ab e 1 e r und für den Verstand unfassbarer eine poëtische Production, desto besser". Okt. '17. 164 Aan Dr. A. J. Resink. Uit de wijze, waarop Gij de Psych(o)analyse gaat bekend maken, besluit ik, dat Gij van de kennis dezer wetenschap een directen en gunstigen invloed op de kunst onzer dagen verwacht, waarvan ik het bestaan betwist. Nooit is de kunst anders gediend door weten, dan zoo, dat dit het gevoel dieper in de duisternis deed wijken. Als de kunst zelve de wetenschap volgde, verdierf zij. Maar het is een voordeel, dat men thans niet meer te-psychanalyseeren werken kan maken zonder er bij te denken (al zijn er, die er juist wèl bij denken, die een eenvoudig geval als materiaal voor „Deutung" lege arte gaan verwikkelen en verduisteren, en al komen er daarvan nog wel meer!) en dat men dus verder gejaagd wordt, willens of onwillens. Dat Gij hoopt en verlangt naar een komende verzoening van „Ichtrieb" en „Geschlechtstrieb" is weer een uiting van dat grasgroene idealisme, waarvan Gij ook in maatschappelijk opzicht hebt blijk gegeven, en dat ik zou willen formuleeren: „Eenmaal zal het hier op aarde (onbewust er bij gedacht: „weer") een paradijs zijn"; eene onwijsheid, niet te bedenken, dat wij allen te zamen en elk afzonderlijk óm en van tegendeelen, tegenstrijdigheden en strijd bestaan, dat ons zijn zélf „bipolair" (Bleuler) is, en waarvan ook de analyse niet ver te zoeken is. „Wij willen hun leeren normale, gezonde, eenvoudige harmonische kunstenaren te worden" schrijft Gij. En dit is werkelijk klinkklare onzin. 165 Niet „normaal": normatief! Hier staat Gij op het standpunt van Lombroso, dien Gij zeker minachten zult, nog meer dan hij verdient, Gij denkt als „normale" beter dan de goddank niet normale, nooit en van-zelf niet normale, kunstenaar te zijn. De „norm" is het gemiddelde „dat daarom als middelmatigheid heerscht van eeuwigheid tot eeuwigheid". Plato reeds noemde den waanzin „het Geschenk der Goden". „Verwerpelijk is de gezondheid" zeide de H. Isidorus van Sevilla. „Die Neurose ist die eigentliche Blüte am Baum der Menschheit" en „Die Krankheit erhöht und die Gesundheit erniedrigt. Die „höchsten Werke werden nicht von Gesunden geschaffen. Der Ge„sunde schaf ft überhaupt nicht, er lebt. Der Kranke schaf ft urn zu gedunden" zegt Stekel. Een kunstenaar zonder zijn kunst gedacht, of zijn kunst als waardeloos, is en moet zijn de volmaakte deugniet en de volmaakte dwaas; kunstenaarschap is ironische waanzin, zeg ik. Ik schenk U het onjuiste gebruik van Adler's uitdrukking „Mannlicher Protest", zooals ik U tenslotte al het bovengenoemde schenk, en zelfs, dat Gij door Uw werkzaamheid mede de vervloekte beunhazerij met iets wonderbaars — dat is de Psychanalyse, die, laat ons niet onszelve bedriegen, mode gaat worden, d.w.z. in handen komt der velen, die niets kunnen raken zonder het te bevuilen — bevordert, omdat psychanalytische kunstberedeneering althans voorloopig in dien zin heilzaam is, dat zij de menschen, die in het kunstwerk een natuurplaatje zoeken, in hun zitdeelen prikt. Nov. 1917. 166 „Humanitatsschwinder'. (Hauptmann) Sinds eenige maanden slingert op mijn schrijftafel een quasi-getyptgedrukt briefje van een comité (welks liefdadige naam en aard niet ter zake doen) waarin o.a. de volgende zinnen te lezen staan: „Wetende dat men zich nooit vruchteloos tot eene kunstenaarsziel wendt, vooral waar het een edel en liefdadig doel geldt, komen wij een dringend beroep doen op uwe edelmoedigheid, U verzoekend het een of ander uwer huiswerken voor onze kleinen te willen afstaan. Daar het ons niet mogelijk is dit schrijven aan eiken kunstenaar afzonderlijk te doen toekomen, verzoeken wij U beleefd onze voorspraak te willen zijn en Uwen invloed te willen doen gelden bij vrienden en kennissen opdat zij ons hunne medewerking mogen verleenen. Welke kunstenaar zal zich niet gelukkig achten een blaadje uit zijn album te mogen geven om een kind te redden. Op voorhand danken wij U van harte voor de onwaardeerbare hulp, die U ons zult bewijzen...." Dat gaat zóó: eenige — bij voorkeur oude en ongetrouwde — dames „van goeden huize", eenige heeren, die voor hun ambt of zaak den naam van groote edelmoedigheid best kunnen gebruiken; eenige deftige leegloopers die publiek persoon willen worden en eenige „mindere menschen" die graag al het werk willen doen, omdat er dan 167 ook op hèn wat afstraalt van zooveel voornamigheid, vinden elkaar voor een „liefdadig" doel. Dan gaat men afspreken „Wat" en „Hoe", iets in elk geval, waarvan de verwachte opbrengst, afgezien nog wat „aan den strijkstok blijft hangen", dikwijls zóó is, dat één der comitéleden die, zonder het zelfs maar te merken, stilletjes uit zijn zak had kunnen betalen. Maar dat doet men niet. Een fancy-fair, waar hun dochters tevens .op een man kunnen azen? Kan dat niet, omdat er juist een geweest is voor de verminkten? Ja, en Bloemendagen zijn ook niets meer, de meisjes worden van te laag allooi tegenwoordig, er zijn er al bij, die een middag op straat voor dame spelen, terwijl ma de trap doet, daar kun je toch je dochters niet aan wagen! O, dan maar een kunsttentoonstelling! En nu waait een briefje als het aangehaalde op onze schrijftafel. En dan gaat verder alles zooals men verwachtte. Dan zijn de schilders gek, neen laaghartig genoeg, hopen ook op reclame van hun zaakje en laten deze edele dames en heeren zich niet vruchteloos tot een kunstenaarsziel wenden! Is het soms niet gek en laaghartig? Zijn dat soms niet dezelfde edele dames en heeren, die ons met ons gezin desgewenscht rustig, o zoo rustig laten verhongeren? Denk eens aan de tentoonstelling voor de weduwe van Knaup, die een nadeelig saldo gaf, als alle dergelijke tentoonstellingen zonder dat soort van deftigheid! „La mendicité n'est interdite qu'aux pauvres" (Anatole France). O zoo! Vragen die edele dames en heeren soms welgedane fabrikanten of 168 ter ben in „the gentle Art of making Ennemies"!) Het bovenstaande is een rangbepaling, geen waardebepaling — Roland-Holst is dunkt mij „beter" dan Steinlen, zelf trouwens „2e rangs". Quod licet.... men zal Goethe nu wel niet meer voorhouden, wat er van Job komt in het Vorspiel im Himmel! De heele Schiller heeft bijna geen verdienste dan deze, dat hij Goethe de Philosophie „vermittelt" heeft, die zonder hem nimmer zoo geweldig vizioen ware geworden. (Ik weet ook van mijzelve hoe ik buiten de directe invloedssfeer van den kunstenaar een wijderen kring bevrucht en bezield heb als, zeg maar voorzichtig: daemonisch mensen met bezinning.) En nu citeer ik, weliswaar niet zonder griezel, dien kerel vlak na Goethe te noemen, Beroualde de Verville, niet veel meer dan plagiator deze, van Rabelais, die tóch aardig opmerkte: „Ceux qui disent: J'ay veu cecy ou cela autre part sont de chétifs averlans. Quand on mange d'un chapon, est-ce le mesme chapon qu'il y a plus de cent ans que fut mangé et chié." Dit wordt aanstonds een afzonderlijk artikel „Oorspronkelijkheid", en proeve van synthetische kritiek! Maar „ik schrijf teksten, geen preêken" (Multatuli). Terug dus. Over de geschiedenis der kunst heb ik — erkenntnistheoretisch — weinig nieuws te vertellen. Men kan nog wel b.v. mijn „Pro" herlezen, hoewel het nu al hier-en-daar verouderd, document historique, is. Maar dat kinderversje van het treurig lot van negen op de tien kleine negertjes, dat Mare Henry zong, voordat de oorlog ook van hem een 188 misselijken kwajongen gemaakt had (dat werden bijna allen: „voor" of „tégen" allerlei nonsens als „Imperialisme", „democratie" e.d., altemaal problemen die geen problemen zijn, en heden toch aan de orde komen), wil mij niet uit de ooren, en belet mij, dóór te schrijven, voordat ik het kwijt ben: het liedje van „Z e h n kleine Negerlein, die fuhren über'n Rhein: „Das eine ist ins Wasser gefallen, da waren's nur noch neun. „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein! „Neun kleine Negerlein, die gingen auf die Jagd: „Das eine wurde totgeschossen, da waren's nur noch acht. „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein! „Sechs kleine Negerlein, die gingen in die Sümpf: „Das eine ist d'rin stecken geblieben, da waren's nur noch fünf. „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein! „Fünf kleine Negerlein die gingen einst zu Bier: „Das eine hat sich totgesoffen, dat waren's nur noch vier. „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein! 189 „Vier kleine Negerlein die assen heissen Brei: „Das eine hat sich's Maul verbrannt, da waren's nur noch drei. „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein! „Ein kleines Negerlein das sahein Madchen stehn: „Das hat es sich zur Frau genommen, da waren's wieder zehn! „Ein klein, zwei klein, drei klein, vier klein, fünf klein Negerlein, „Sechs klein, sieben klein, acht klein, neun klein, zehn klein Negerlein!" Qij denkt, dat ik u be ik toon u een schoone allegorie, die ik wel zelf gemaakt zou willen hebben, van de geschiedenis der kunst! Ik denk nu aan het mij naaste, aan de vrienden mijner jeugd, en aan wat zij werden. Daar weet ik: Doctoren, advocaten, rechters, leeraren enz., die zijn naar rechts gevallen. Dan: Huisjesmelkers, kooplieden, bankiers, kantoorbedienden enz., die zijn, min of meer rechts of links, achterover gevallen. Dan: Dronkaards, zwervers, misdadigers, die zijn naar links gevallen. Dan journalisten („Menschen mit verfehltem Lebensberuf", Bismarck) en zij, die „pooier" heeten, die zijn, min of meer rechts of links alweer, plat voorover geslagen. Wat toen belofte was in velen, moeten wij beiden vrijwel alleen vervullen, die van hen en van toen nog rechtopstaan, jij, Marius Brinkgreve, en ik! Kunstenaars en zelfs kunsten (Praeraphaeliten, Neoimpressionisten, thans de Mondriaan-groep) vallen evenzoo uit, en gaan te loor: „Serrez vos Rangs!" hier als elders, ook voor kleine negertjes. 190 Wij kennen eenige wetten der woordkunst, wij weten iets vaags omtrent de waarde van een woordbeeld als symbool. Er is een redeleer, een syntax en een, zelf geschreven en (tot heden althans) uitsluitend verbale, psychanalyse, gebaseerd op de taalstudiën van Kleinpaul.x) [Bij de analyse van een droom, gezien toch in hoofdzaak, telt het visueele beeld voor niets, en wordt alleen de eerste associatie daarop in woorden, het „droomverhaal", verder met woorden ontleed. „Ik zag een zwart paard" is voldoende, „groot", „klein", „lange pooten", „korte pooten" of dergelijke aanduidingen zijn nog geen beeld, en wie dit wel zou kunnen geven, zijn droombeeld — er zijn grenzen: enkele momenten daarvan natuurlijk — schilderende, hij zou, als hij dit deed, de analyse in 't minst niet verder helpen. Dürer's geboortedroom, met de vele schrikkelijke wateren, is niet duidelijker, in dien zin, dan door zijn beschrijving alleen, nu hij 's morgens, naar hij zoo liefelijk vertelt, „molte das ganze. Qot wende alles zum guten."] Wij weten echter welhaast niets van de wetten der beeldkunst en het visueele symbool, en het is stellig niet gemakkelijk, zich een geschilderde verhandeling — tamelijk noodzakelijk toch, indien men een gelijken toestand van letterkunde en beeldende kunst denkt te verkrijgen — voor te stellen. Van één bovenlaag is iets in woorden mede te ') Het is juist om het aanzijn dezer kennissen en wetenschappen, en de niet-te-vergeten zekerheid van hun aanzijn, twijfelachtig of een „absolute" of „zuivere" lyriek als Anatole France in „Sur la Pierre blanche" voorspelde, en als nu hier en daar betracht wordt leven kan. Aan onzen tijd heeft-ik kan werkelijk tot mijn spijt niet nog meer afdwalen! dan ik nu al met behulp van haakjes, streepjes en noot („Die Noten-Not schleppt uns wie die Erbsünde nach") doe; daarom zeg ik het zoo maar: - de beeldende Kunst vorm en voorbeeld gegeven I 191 deelen, maar daarom niets eigens: van de, aan elke rhetoriek analoge, rhetoriek van de lijn en wat dies meer zij, zooals wij die als de uitdrukking in lichaamshouding („attitude passionelle") of gelaatsuitdrukking (het klassieke „Jantje lacht en Jantje huilt") herkennen, soms ook een tamelijk begrensde pluraliteit van bewegingen (bewust — en dus verkeerd gezocht door de eerste Futuristen). Dit is ons aller onontkoombaar acteurschap, de directe expressie door het gebaar van het werk (o troost aller prulkritiek: „rustige" tinten, „schrijnende" kleuren van „laayende" lijnen: Saalborn zegt „slaapkamerattributen") door de allure der techniek, oppervlakkigst gesproken, zelfs. Men vergelijke in deze beteekenis eens het technische gebaar van Albrecht Dürer met dat van Vincent van Gogh! Er is geen immaterieel, geen ongematerialiseerd vizioen, hoewel de prikkelende strijd van materiaal en vizioen er eerder geweest kan zijn, dan een van beiden. Vergelijk de hooggeroemde „inspiratie" bij het sperma, dat als het geen moedercel bevrucht, tot een viezen vlek verdroogt. Ik vizionair, voel mij zeker, dat wie beweert „zijn werk geheel te zien, en dan alleen te copieeren" anderen zeker, misschien ten slotte ook wel zichzelf bedriegt, al kan ik dat niet bewijzen. Kan iemand zich trouwens een plastisch vizioen voorstellen? Of wandelt de droomer droomende om het gedroomde voorwerp heen? Er wordt heden veel te veel over „geest" en „ziel" gepraat. Omdat ik daaraan nu ook weer schuldig sta, hits ik dit artikel naar zijn einde en zeg hier: kunst mag zijn al wat gij wilt. Maar het kunstwerk komt uit de werkplaats! 192 Een van de aardige verhaaltjes van Plinius: Toen Alexander Apelles bezocht, begon hij over kunst te redeneeren. De schilder beval hem toen aan, dit liever niet te doen, daar de kleine jongens, die verf maalden, hem uit zouden lachen. Er is géén zelfstandig vizioen, dat in het eerste het beste materiaal met een minimum verlies verwezenlijkt kan worden. Een werk klimt als 't ware aan zijn eigen verwezenlijking, aan zijn worden en ontstaan, omhoog tot zijn aanzijn, dat — onder andere natuurlijk — zijn einde is. Een kind kan sterven als het een maand, een jaar of tien jaar oud is, ook als hulpeloos oudje.... aan een door tocht gevatte kou of aan een door gulzig eten bedorven maag. Zoo kan een werk door duizend oorzaken langer of korter leven, zijn, in zijn worsteling om te worden, tot aan zijn voltooiing, zijn min of meer ontijdigen dood. Er zijn echter ook in de kunst automatische poppen (Mechanische techniek in stêe van expressive), die nimmer geleefd hebben, en ook niet sterven, maar alleen afloopen of defect raken. „Er hatte Gott beinahe vergessen über der harten Arbeit sich ihm zu nahern" (Rilke). Ik heb er voorshands genoeg van. De Plagiator Niehaus van de Telegraaf heeft alweer stof voor tientallen artikelen en ik blijf mij herinneren, dat ik hier het onbelangrijke wilde bespreken, de mogelijkheid van werken, die er zijn. 193 Das Unzulangliche, hier wird's Ereignis. („Het Kladschrift van Jantje"; Cornelis Veth: „Prikkel-Idyllen") Er is in deze totaal onbelangrijke werkjes iets belangrijk: de onbewuste, o stellig onbewuste, zelfpersiflage der makers. De opzettelijke taal- en stijlfouten der „Prikkel-Idyllen" (Zie b.v. „Nella"), zijn in wezen precies dezelfde, als de zeker onopzettelijke van Veth's „serieuse" geschriften. Hetzelfde is van de teekeningen te zeggen. En weer hetzelfde van „Jantje" (men weet nu wel wie dat is), die zijn „serieuse" stuntelige werken opzettelijk, soms werkelijk grappig („Zoo doe ik") Oberlanders „Kleine Moritz"-achtig overstuntelt. (Zoo iemand is natuurlijk weer juist als hoe-heet-ie-ook-weer met zijn „Dierstudies" a la manière de Kathe Olshausen in de N. Groene — fel anti-duitsch, wel ja, tegen de oneerlijke concurrentie der origineelen. Er zijn hier analogiën te vinden met de allergrootste kunst-werken en ik zou, als die vervelende Niehaus mij niet zooveel plaatsruimte en tijd gekost had (ik heb er al spijt van) gaarne de kwestie van de overcompensatie van oorspronkelijke defecten, naar aanleiding der theoriën van Adler en Vaihinger, hier uitvoerig bespreken, om te besluiten: „Es wird niemals etwas anderes als das Unzulangliche Ereignis". Maar dat kan nu niet. 't Is jammer. Okt. '18. 194 Griezelig verhaal van twee Vaderlandsche Geestesgesteldheden (Houtgravure, September 1919) Nog niet zoo lang geleden waarschuwden de Nederlandsche bladen tegen de voortreffelijke opvoeringen, die Reinhard hier te lande van „Frühlingserwachen" gaf of zwegen die, nog zedelijker, dood. Nu gaat hetzelfde stuk, slecht vertaald (onder den titel „Lente") en slecht gespeeld door het „Hofstad-Tooneel" — terwijl het als roman- 195 tisch al aan het verouderen is —, en een ieder bewondert het, heet van moderne verlichtheid, bovenmate, terwijl de kranten nu blijde meedoen. Ausgerechnet „het Leven" miste met spijt bij de voorstellingen kinderen, waar die toch zoo dienstig voor zouden zijn. C'est la Vie. Nu gaat ook „Erdgeist" als „Loeloe" er in als eenmaal Gods woord! Er is wel degelijk een verandering van houding te constateeren, die in meer voorbeelden belichaamd zou kunnen worden, en in bovenstaande houtsnede verbeeld is zonder bewondering. Men schaamt zich immers alleen maar minder! Zie eens het effect van mal ou pas du tout begrepen psychanalyse: excuus voor alles. Holland is zelfs geen staat meer. Hier zullen wij niet van „de Aristocratische Revolutie" spreken! Leve de dartele democratie! „Die Hunde wedeln noch und stinken „Wie sonst, doch sind sie nicht mehr treu!" 196 Louis Saalborn (Catalogus-inleiding) „Gott sind die Werke gleich, der Heiige wenn er trinkt, „Gefallet ihm so wohl, als wenn er bet 't und singt. „Mensen, des Gerechten Schlaf ist mehr bei Gott geacht, „Als was der Sünder bet 't und singt die ganze Nacht." (Angelus Silesius) Is het mogelijk, eerlijk over het werk alleen, zelfs over het werk in 't bijzonder, van een vriend te schrijven? Stellig niet; het deel van een geheel menschenleven, dat „Kunstwerk" heet, moge later of elders voor het geheel kunnen staan, waar de mensch is, geldt het niet meer dan elk ander. Saalborn is Saalborn, geen doek met verf, geen gebaar. Diene het u, die uit het werk den mensch moet begrijpen, dat ik veeleer den mensch evoceer, dan het werk! Deze, mijn eerste woorden zijn al voor Saalborn in 't bijzonder, die vrij is, voor zoover men dat zijn kan, van de — eerst onechte, later helaas dikwerf al te echte — plompe, lompe, logge, zwaarwichtige gewichtigheid van den kunstmaker. Het kunst-maken is bij hem bewust erkend als het noodzakelijk tegenwicht van een wandeling of een dronk, waarzonder die wandeling en die dronk niet goed kunnen zijn. Jawel, men kan het ook anders stellen, maar wij stellen het nu met graagte zóó — niet uit bescheidenheid, wel te weten', wij „de Anderen" — zooals de kunstenaar zélf het behoort ,te stellen. Eenmaal reeds citeerde ik gaarne Aeschylus' grafschrift, waarin deze zich, niet als dramaschrijver, maar 197 als strijder van Marathon („Aischulon Euphorionos.. Marathónion alsos..") presenteert.... Dan de kwestie van „kennen" en „kunnen". Móet een kunstenaar een „bonk" en een kenner „ewig unfruchtbar" zijn? Ként hij die kan, kan hij die kent? Tja, wij „Anderen" kunnen wéér, of nog, om 't even (quant même, zegt mijn lijfspreuk) ziedaar!*) Saalborn is dan allicht voor beide helften — ja! — zooiets als „De man met de blanke Handen" van Turgenieff. Soit. Zonderling, juist nu herlees ik Nietzsche, den Nietzsche van mijn zestiende jaar. „Am seltsamsten ist Eins: man hat hinterdrein einen anderen Qeschmack — einen zweiten Geschmack. Aus solchen Abgründen, auch aus dem Abgrunde des grossen Verdachts kommt man neugeboren zurück, gehautet, kitzlicher, boshafter, mit einem feineren Geschmack für die Freude, mit einer zarteren Zunge für alle guten Dinge , mit lustigeren Sinnen, mit einer zweiten gefahrlicheren Unschuld in der Freude, kindlicher zugleich und hundertmal raffinierter als man je vor dem gewesen war.... 2) .... Nein, wenn wir Genesenen eine Kunst noch brauchen, so ist es eine andre Kunst — eine spöttische, leichte, flüchtige, göttlich unbehelligte, göttlich künstliche Kunst, welche wie eine reine Flamme in ') „Vor den Büchern ist die Welt ganz klar, und vielleicht wieder weit hinter innen". Rilke („Malte Laurids Brigge") 2) N.B. Wat ik hier oversla is eveneens het lezen waard: „Nietzsche contra Wagner", Epilog. 198 einen unbewölkten Himmel hineinlodert! Vor Allem: eine Kunst für Künstler, nurfürKünstler! (Hierover zullen wij het te gelegener tijd toch ook eens hebben. E. W.) Wir verstehn uns hinterdrein besser auf Das, was zu erst noth thut, die Heiterkeit, j e d e Heiterkeit, meine Freunde!.... Wir wissen einiges jetzt zu gut, wir Wissenden: oh wir nunmehr lernen, gut zu vergessen, gut n i c h t - zu - wissen, als Künstler!.... 3) „.... Oh diese Qriechen! sie verstanden sich darauf zu 1 e b e n! Dazu thut noth, tapfer bei der Oberflache, der Falte, der Haut stenen zu bleiben, den Schein anzubeten, an Formen, an Töne, an Worte, an den ganzen Olymp des Scheins zu glauben! Diese Qriechen waren oberflachlich — ausTiefe.... Und kommen wir nicht eben darauf zurück, wir Wagehalse des Geistes, die wir die höchste und gefahrlichste Spitze des gegenwartigen Gedankens erklettert und von da aus uns umgesehen haben, die wir von da aus hinabgesehn haben? Sind wir nicht eben darin — Griechen? Anbeter der Formen, der Töne, der Worte? Eben darum — Künstler?...." Ik citeer in den regel veel, en goed. Maar ditmaal heeft het toeval — waarom niet? — dat mij juist nü den Nietzsche van mijn zestiende jaar deed herlezen, wel verdiend in het openbaar geprezen te worden! Iemand als Saalborn werkt, en behoort te werken, met den ernst dien s> Als boven. E.W. 199 Van dit werk, verschenen den eersten Maart negentienhonderdtwintig, zijn verkrijgbaar: Een VOLKSUITGAVE, verlucht met 62 autotypiën, waarvan 2 in dubbeltoon en 12 in drie- of vierkleurendruk, 20 houtsneden (waarvan 5 als bijlagen anopistographisch op Japansch papier) en 2 lithographiën: zeshonderd drukken a f%£fo. d.Srf. Een WEELDEUITGAVE op geschept papier van Gelder, verlucht met 50 photo's (platina), autotypiën in kleuren, houtsneden en lithographiën als voren, in half perkamenten band: vijftien genummerde en geteekende drukken, waarvan tien voor den handel a ƒ 120.—. Een VERZAMELAARSUITGAVE, als voren, maar met alle gereproduceerde etsen (4) en litho's (4) in origineel bijgevoegd, zelfportret in Mezzotint-origineel en schutbladen door E. Wichman geaquarelleerd, in varkensleeren band, versierd met stempels van denzelfde: vijf genummerde en geteekende drukken, waarvan drie voor den handel a ƒ450.—. 8 INLEIDING „Essentialisten", beter dan „amorphisten", zou men — als er dan toch een etiket noodig is — enkelen van de zuiversten der moderne kunstenaars kunnen noemen. Immers niet „dit" of „dat", niet de toevallige gedaante der dingen en bedenksels dezer wereld zoeken zij te veruitwendigen. Zij vreezen veeleer de noembare gedaante als het noodlottig verwrongen en armelijk verstard mombakkes, waarachter zich de heilige teekenen der schoonheidsontroering noodgedwongen en beschroomd verschuilen. Zoo trachten zij te ontwinden, te ontdekken, te openbaren de teerste roerselen, die de chaotische waereld van innerlijk levend en uitwendig opgewekt vormbesef fluoresceerend weerkaatst in den gevoeligen spiegel van hun bewustzijn. Tot hen behoort ook Erich Wichman. Of hij een houtsnee grift, een litho opzet, émailverven dooreen doet vloeien, of hij een metaalmassa in beweging brengt of trilling laat stroomen door een plaat zilver, de etsplaat aarzelend aanraakt, de natte waterverf uit zijn penseel laat druipen of de taaiere pate der u olieverven ineenborstelt, steeds is het om de benadering van de veelzeggende zielehieroglyphen te doen. Beweging en leven, stolling en uitspreiden, kartelig opstaan en wuivend buigen onder den consequenten drang van één enkele aandoening; per slot van rekening hetzelfde wat ieder kunstwerk van oudsher ons doet doorleven, als we eenmaal achter de schimmen der beschrijfbare voorstelling den ondefinieerbaar-aanvoelbaren zieletoestand ontdekt hebben, dat is het wat men ook in dit werk zal vinden mits men er zich aan overgeve. Maar hier ligt voor den anders opgevoeden leek de groote moeilijkheid. Gewoon aan nabootsing in uiterlijken zin, de aanleiding verwarrend met het d o e 1 aller kunstuitbeelding, zet men zich schrap; zoekt smalende analogieën en verheugt zich in goedkoope geestigheid. In andere gevallen is men al te ijverig en al te goedwillig. Op gevaar af met de hovelingen van Andersen's sprookjeskoning te mogen worden vergeleken, die immers voor hun fatsoen voorwendden het pronkgewaad te zien al bestond het niet, bewondert men klakkeloos en bespeurt men niet, dat hier een zoeker en niet een arrivé aan het woord is. Wie niet naschrijft, doch tast naar het vluchtigste, zal telkens mistasten en zelf nooit bevredigd zijn, zoolang het vuur van den uitbeeldingshartstocht brand; dat is zijn goed recht. Een oeuvre van gelijkwaardigheden is noch te verwachten noch te begeeren; te meenen, dat het allen zóó en niet op oneindig veel andere manieren mogelijk zou zijn kunst te scheppen is eenzijdige 12 dwaasheid. Maar het beste wat men hier vindt heeft zooveel eenheid, dat is: zooveel stijl en zooveel zeggingskracht, dat men er de persoonlijkheid van den verwekker geheel in terugvindt. Is niet ieder kunstwerk de persoonlijke bekentenis van den kunstenaar omtrent zijn verhouding tot de eeuwige rhytmen, die de menschheid bevroedt zonder ze te bezitten, die de kunst synthetisch openbaart zonder ze ooit in vollen omvang te omspannen? En zijn we niet dankbaar voor iedere nieuwe ontsluiering? Wij schrijven hier historie noch kritiek eh voor analyse is geen plaats. Maar wel mogen wij wijzen op het sterk decoratief talent, geschraagd door zuiver gevoel voor de materie, waarin de rappe verschijning wordt vastgehouden. Uit vele dezer werken spreekt dit — natuurlijk niet uit alle even onomwonden. — Geen reproductie benadert juist deze edelste eigenschappen, uitteraard. Het zilver leeft, siddert en zwalpt als aan de bewonderenswaardige kannen en schotels uit den baroktijd (de „fruitschaal"), maar het tempo is vrijer, het metrum los en half verborgen, geheel overwonnen. Alles geschiedt „natuurlijker", meer organisch, — als men wil. Het émail blinkt en praalt als het oude uit Limoges en de middeleeuwsche werkplaatsen, doch in feller harmonie en zonder de demping, die de voorgeschreven voorstelling rnoest veroorzaken; het papier blankt op tusschen het woelende zwart der litho's („Uilenfantasie" en „Romantische avond") en vreemde, staag wisselende droomen van alpen en gletschers, vulkaanvloed en windrimpeling schijnen vastgetooverd in 13 de simpele gebruiksvoorwerpen, waar wij niet op „uitgekeken" raken als ons oog er eenmaal op rust. Met „kunstnijverheid" in de gewone beteekenis heeft dit alles niet veel te maken. Moge ook deze „nieuwe soort" zich verder ontwikkelen. Januari 1920 14 hatelijker dan eenige vodderij ter waereld, is hier niets bewaard (behalve in het tekstgedeelte eenige onverschillige houtsnee-caricaturen), hoe aardig het ook wezen zou, eens te toonen waar X, IJ en Z (ik ben lief en noem geen naam) „vandaan komen". Ik wil mijn verleden niet heden noemen; in dit opzicht ben ik stellig „Futurist". De reproducties beginnen met de gedreven zilveren doos, gemaakt in October 1917, om in zooveel mogelijk chronologische volgorde voort te gaan, en te eindigen met twee lithographiën, die ik nog maken moet. Ik had vóór dat vroegste werk van dit boek gedurende acht maanden niets geproduceerd dan enkele van die caricatuur-houtsneden (mag het nog wel een timmermanswerkplaats heeten, die alleen krullen en spaanders aflevert?) Er was dus ook uiterlijk een opnieuw beginnen en ik heb te zeggen, het aan den alcohol, aan het bad in mijzelf, te moeten danken dat ik niet ben „bevroren" in poolijs, dat van toen, van de modellen voor drijfwerk (later uitgevoerd) over de lithographiën van begin 1918 heen, de Ik van nu geworden is. Laat lendenlooze ellendelingen denken wat zij verkiezen, ik wenk hier de glorieuze schim van den „U i 1 e n k e 1 d e r". Glorieuze schim, ik groet U! Ik toon u, zakelijk gesproken, dus niets dan een gedeelte, ook al partijdig gekozen, van het werk van ruim twee jaar van een mensen, die, nu hij zijn werk zoo bijeengezet, zoo „bijgezet" ziet, Saalborn's verzuchting herhaalt, dat elke smeer verf, die hij vandaag op doek afstrijkt, meer waard is dan dit alles. Dus tóch „Buch" en „Leichentuch"! Hier ligt — „hier rust" — mijn Hollandsche periode (ginds mijn 26 Utrechtsche) die ik afgedaan heb, zoodat, en omdat, ik van Holland „nicht diesen Mund voll Luft" (Günther) wil. Moge dit Boek (wel een geblaseerde wensen!) zijn bezitters helpen, die eveneens af te doen. Niets maakt zoo wanhopig moe en weerloos, dan het weten iets goed gedaan te hebben.*) Bij de keuze van geschriften voor herdruk in deze uitgave was ik heel wat zachtzinniger, omdat ik met deze ook heel wat minder pretentie heb, dan met mijn kunstwerken, hoeveel pretentie ik mij zelfs hiermede in het Holland-van-heden zou kunnen veroorloven. Hoewel dan ook de, eveneens zooveel mogelijk chronologisch geordende, reeks eenige jaren vroeger begint, koos ik toch bij voorkeur, schoon niet altijd, wat mij thans nog geldig lijkt. Ik dacht hier, lukraak kiezende nog braaf aan het „beeld der persoonlijkheid", zoodat ik het van mij zelf verkreeg zoowaar wat oude rijmpjes bijeen te rapen. *) Technisch is het volgende te verantwoordlen: Photographie is van zelf de best denkbare reproductie van kunstvoorwerpen. De luxe uitgaven van dit werk zijn dan ook met photographiën geïllustreerd. Voor grootere oplaag vind ik nog altijd goeden afdruk van een goed cliché het meest geschikt, niettegenstaande het gevaar van willekeur bij het etsen en afdekken, het uniforme raster en het verplichte gebruik van het leven-schennend kunstdrukpapier. Een reproductie kan nimmer meer, dan het oorspronkelijke werk suggereeren, zij moet dit dan ook min of meer in alle opzichten doen. Zoowel Phototypie als Heliogravure, hoeveel „mooier" dan Autotypie, missen, wellicht juist door den onregelmatiger! korrel van rimpel of stuifsel, die hun charme is, mijns inziens de macht, om techniek en materiaal duidelijk te suggereeren, zijn als 't ware houtskool- of krijtteekeningen naar aanleiding van het origineel, — wat een goed cliché in dit opzicht vermag kan men aan de beste in dit werk, b.v. „Bronzen Laklampje", „Bronzen Presse-papier", „Pressepapier in Caromandelhout" en „Plastiek in Kalksteen" zien! — en dit niettegenstaande 27 Het polemische bij een, op dit gebied in de eerste plaats polemische persoonlijkheid weg te laten, bleek, hoezeer bedoeld, niet mogelijk, Toch heb ik hier verweer, aanval en spel een kleinere plaats gegeven dan zij naar mijn aard in mijn oeuvre gehad hebben en zullen behouden. Maar ik had straffe voorkeur vooral wat betrof „mes haines": Holland, Krant, Geheelonthouding.... (mes haines misschien, heel misschien, óok als „het andere van mijzelf", hoewel mijn verleden hier rein is). Op het oogenblik, dat ik dit schrijf, hangt Amsterdam weer eens vol met reusachtige lappen doek — geef ze te beschilderen! — „Alcohol is Hersengift", „Op voor Geheelonthouding en Plaatselijke Keuze". Niets helpt, ik kom toch niet van de stemming van zulke lappen vrij, die dit voorwoord bezwaart. Op tégen Geheelonthouding en Plaatselijke Keuze, menschen van geest en ziel! Zeker, de grootere „trouw" vooral van de eerste (die echter weer het nadeel heeft, dat geen twee afdrukken gelijk zijn) terwijl de tweede bij een oplaag, die niet zoo groot 'is, dat die voor werken van eenige waarde ondenkbaar is — waarbij men de ook al heel wat gemeener „Rotogravure" kan toepassen — bovenmate duur is. De etsen en litho's werden direct geclicheerd, de andere werken werden eerst (voor het meerendeel voortreffelijk door Bern. F. Etters te Amsterdam) gephotographeerd, de voorwerpen meer endeels met „backed", gekleurde werken met „panchromatische" platen, die ook al voordeelen en nadeelen (contrastverarming!) hebben. De geringe waarde van zwart-en-wit reproducties naar gekleurde werken, deed mij besluiten, mij tot twee aquarellen en twee olieverfschilderijen, die een voorstelling van techniek wellicht nog kunnen overbrengen, te beperken. Voor een volgende uitgave is te onthouden, dat het weglaten van het gebruikelijke en leelijke „kader" niet altijd geheel straffeloos geschiedt Een cliché zonder kader behoort tusschen zetsel gedrukt te worden, anders smetten gemakkelijk randen, als hier. Bij het photographeeren van plastische voorwerpen op of nabij natuurlijke grootte, heeft 28 AFBEELDINGEN HET MEERENDEEL DER HIER GEREPRODUCEERDE EDELSMEEDWERKEN WERD UITGEVOERD OP DE ATELIERS DER „KONINKLIJKE BEGEER" TE UTRECHT PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEDREVEN ZILVEREN TROMMEL 240 X 247 X 81 M.M. (1917) BOITE EN ARGENT REPOUSSÉ DOSE AUS OETRIEBENEM SILBER BOX OF EMBOSSED SILVER PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEGOTEN ZILVEREN PLAQUETTE 248 X 185 X 25 M.M. (1917) PLAQUETTE EN ARGENT FONDU PLAQUETTE AUS GEGOSSENEM SILBER PLAQUETTE OF CAST SILVER PHOTO VAN LEER DUBBELTOONCLICHÉ VAN LEER GEGOTEN BRONZEN PLAQUETTE 210 X 200 M.M. (1917) (5 ex.) PLAQUETTE EN BRONZE FONDUE §§1§| PLAQUETTE AUS OEGOSSENER BRONZE PLAQUETTE OF CAST BRONZE PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER IVOREN JUWEELENKISTJE MET GEDREVEN GOUDEN DEKSEL (22 Car.) 149 X 75 X 48 M.M. (1918) CASSETTE A BYOUX EN IVOIRE AVEC COUVERCLE EN OR REPOUSSÉ ELFENBEINERNES JUWELENKaSTCHEN MIT DECKEL VON GETRIEBENEM GOLD JEWELRY-CASE IN IVORY AND EMBOSSED GOLD CLICHÉ VAN LEER > „DAS TRINKLIED VOM JAMMER DER ERDE" (Li-Tai-Po) Litho 278 X 255 m.M. (1918) (2 + 50 exempl.) lithographie lithographie lithography CLICHÉ SCHNABEL ROMANTISCHE AVOND, Litho 428 X 317 m.M (1918) (2 + 50 exempl.) SOIR ROMANTIQUE (LITHOGRAPHIE) ROMANTISCHER ABBND (LITHOGRAPHIE) ROMANTIC EVENING (lITHOGRAPHY) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER MARMEREN PENNEDOOS MET GEDREVEN BRONZEN DEKSEL „LA CHIMÈRE TEND SA CROUPE" 155 X 83 X 65 M.M. (1918) BOITE A PLUMES EN MARBRE AVEC COUVERCLE EN BRONZE REPOUSSÉE FEDERDOSE AUS MARMOR MIT QETRIEBENEM BRONZEDECKEL PEN-CASE OF MARBLE AND EMBOSSED BRONZE PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEDREVEN GROEN GOUDEN BROCHE (18 car.) nat. gr., (1919) broche en or vert repoussé broche aus getriebenem grüngold brooch of embossed green gold PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER AGATEN DOOSJE MET GENIËLLEERD ZILVEREN DEKSEL, 72 X 49 X 25 M.M. (1919) (Eio. H. F. B.) BOITE EN PIERRE AGATE AVEC COUVERCLE EN ARGENT NIELLÉ ACHATSCHACHTEL MIT TULA DECKEL BOX OF AGATE, SILVER AND NIELLO CLICHÉ van LEER PHOTO EILERS ALBASTEN DOOSJE MET GENIËLLEERD ZILVEREN DEKSEL, hoogte 78 m.M., diameter 59 m.M., (1919) boite en albatre avec couvercle en argent niellé alabaster-büchse mit tula-deckel box of alabaster, silver and niello GEGOTEN ZILVEREN KANDELAAR (voorzijde) hoogte 163 m.M. (1919) chandelier en argent fondu (face) leuchter aus gegossenem silber (vorderseite) candlestick of cast silver (front) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER DEZELFDE KANDELAAR (linkerzijde) LE MêME CHANDELIER (COTÉ LATÉRAL QAUCHE) DERSELBE LEUCHTER (LINKE SEITE) THE SAME (FROM THE LEFT) DEZELFDE KANDELAAR, rechterzijde le même chandelier (coté latéral droit) derselbe leuchter (rechte seite) the same (from the rioht) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER GEGOTEN BRONZEN LAKLAMPJE, hoogte 76 m.M., (1919) (voorzijde) lampe pour cire a cacheter (face) siegellacklampe (vorderseite) sealinq-wax candlestick (front) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER HETZELFDE LAKLAMPJE, (linkerzijde) la même lampe (coté latéral gauche) dieselbe (linke seite) the same (from the left) photo eilers cliché van leer DEZELFDE KANDELAAR, achterzijde le même chandelier (dos) derselbe leuchter (rückseite) the same (back) DEZELFDE KANDELAAR (achterzijde) LE MêME CHANDELIER (DOS) DERSELBE LEUCHTER (RÜCKSEITE) THE SAME (BACK) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER photo eilers cliché van leer DEZELFDE KANDELAAR (rechterzijde) le même chandelier (coté latéral droit) derselbe leuchter"; (rechte seite) the same (from the right) PHOTO EILERS CLICHÉ VAN LEER HETZELFDE LAKLAMPJE, (rechterzijde) la même lampe (coté latéral droit) dieselbe (rechte seite) the same (from the right) DRUK LUII