INHOUD ,j i , Bladz. Hoofdstuk. . Voorwoord 1u I. Literatuur 1 II. Goudmetaal, gouderts, goudvelden, geschiedenis ... 3 III. Het onderzoek en zijn bezwaren 14 IV. Tweede onderzoek en de geologisch technische diagnose 17 V. De voorontginning, de geologische kennis van het mijn- veld en de technische moeilijkheden 29 VI. het geregeld ontginningsbedrijf 48 a. De bedrijfsbasis. Kapitaal. Middelen en vervoer. Personeel. Gezondheidstoestand. Krachtinstallaties. b. Mijnbouw. Ertsgraven 56 Eenvoudige goudwinning. c. Machinale Ertsbehandeling. Vergruisen 66 Vermalen. Ertsscheiding. Goudwinning. Eindproducten. d. Bijbedrijven *® c. De inlandsche ontginningen 74 f. Goud als bijproduct 75 g. Bedrijfskosten en -resultaten 77 VII. De goudmarkt en de productwaarde 83 VIII. De beteekenis der goudindustrie voor Oost- en West-Indiê. Staatsbemoeienissen °° IX. Statistiek . »o Van denzelfden schrijver zijn de volgende werken in den handel verkrijgbaar: Die Behandlung der Golderze im Staate Colorado U.S.A., 1907, (160 pag. en vele tabellen), Antiquariaat Van Bottenburg, Amsterdam ƒ 3 _ The Surinam Goldindustry. Geology, technique, hygiëne, 1911, (102 pag., gr. form. met vele fig. en kaarten), De Bussy, Amsterdam 4.20 Die Goldlagersiatten des Guyana Gold Placers, 1909, (36 pag. met kaart en figuren), Antiquariaat Van Bottenburg, Amsterdam - 1.00 Die Salzlager der Nordschweiz, 1909, (32 pag. met 8 kaarten en teekeningen) Antiquariaat Van Bottenburg, Amsterdam , - 1.50 Methodische schets van een belasting uit het vermogen van den volkswil. Een indirecte belasting met looncompensatie, 1916, (40 pag.) De Bussy, Amsterdam . - 0.50 De Descendentieleer een Fata Morgana op evolutiegebied, 1916, (52 pag. en 6 platen), J. H. Kok, Kampen . . - 0.90 VOORWOORD. Toen Dr. Dekker mij verzocht voor een verzameling handboekjes over „Onze koloniale mijnbouw" het boekje over goud te schrijven, trof mij onmiddellijk het nut van een dergelijke uitgave voor ons land, waar gemeenlijk door onkunde slechts geringe degelijke belangstelling voor een hier zoo goed als onbekende industrie, den mijnbouw, wordt getoond. Ofschoon wij als goudproducenten tot nu toe op de wereldmarkt een onbelangrijke positie innemen, is deze in zooverre toch van beteekenis, dat wij door onze producties het bezit aantoonen van goudvelden, die binnen onze invloedsgebieden liggen. Vroeg of laat kan deze productie belangrijk worden, zoodra vele moeilijkheden, verbonden aan een wildernis-industrie in de tropen, in technischen en hygiënischen zin overwonnen zijn. Een belangrijke factor voor de uitbreiding der goudindustrie ligt natuurlijk ook in de wijze, waarop de regeerende machten hare voordeden weten te waardeeren, zoowel ten bate der staatskas als voor de welvaart der bevolking in haar arbeid, handel en ondernemingsgeest. De samenstelling der afbeeldingen werd belangrijk vergemakkelijkt door den heer J. J. W. H. van der Toorn, namens het bestuur der Guyana goud placer Maatschappij; door den heer A. de Braconier, Bibliothecaris van het Koloniaal Museum en den heer J. Peters, Bibliothecaris der Nederlandsche Handelmaatschappij. Deze heeren ben ik daarvoor zeer erkentelijk. Amsterdam, 1916. J. H. Verloop. HOOFDSTUK I LITERATUUR De literatuur is voor onze koloniale goudindustrie van groot belang, omdat verscheidene goudvelden nog niet met ruime winsten kunnen worden ontgonnen. Elke ingenieur oï geoloog die met nieuwen moed een der hier bedoelde goudvelden bezoekt en zijn krachten voor het welslagen der industrie geeft, moet kunnen voortbouwon op de kennis en de ervaringen van zijn voorgangers, waardoor het reeds uitgegeven kapitaal indirekt weer ten dienste staat. Het voornaamste gebied waar eene oplossing der vraagstukken een belangrijke stap voorwaarts, voor de bevolking en de bezitters kan worden genoemd, ligt in Suriname. Daar mislukten tot heden de proefnemingen voor een grootbedrijf, hoewel in die richting reeds het een en ander werd bereikt. Ofschoon dit boekske voor eenen grooteren kring werd geschreven, kon hier en daar door kritische beschouwingen, tot het praktisch-technisch doel der literatuur worden bijgedragen. Voor Oost-Indië verzamelde Dr. R. D. M. Verbeek zeer uitvoerige opgaven van werken over de aardkunde en daaraan verwante wetenschappen. In deze opgaven vindt men de literatuur-registers verdeeld volgens de geographische ligging, het onderwerp en de auteursnamen. Het laatste vervolg verscheen in de geologische serie der verhandelingen van het geologisch mijnbouwkundig genootschap. Deel II. 1916. Verder vinden wij een dergelijke, doch minder uitvoerige en niet tot in de jongste jaren bijgehouden, opgave in het reper- 1 2 literatuur torium op de literatuur betreffende de Nederlandsche koloniën door A. Hartmann. Dit werk bevat slechts voor een deel mijnbouwkundige opgaven. Voorts noem ik de brochure van J. Dee-y: Rapport Compagnie minière de Salide, Londres 1886 (Bibl. Kol-Mus) met platen van oude ontginningen, en H. H. van Kol: Driemaal dwars door Sumatra. Brusse, Rotterdam 1914. Ook de jaarverslagen van sommige maatschappijen bevatten dikwijls zeer bruikbaar materiaal. De West-Indische literatuur is lang niet zoo uitgebreid; die over de Surinaamsche goudindustrie werd grootendeels opgesomd in de encyclopaedie van West-Indfë onder „Aardkunde" en in mijn verhandeling over de Surinaamsche Goudindustrie. (De Bussy). Men vindt verder aanwijzingen bij Hartmann en in de citaten der aldus verkregen literatuur. Waar een nummer staat werden de afbeeldingen overgenomen uit: 1. P. Hövio. De goudertsen van de Lebongstreek. (Jaarb. v. h. mijnw. in Ned.-Indië 1912). 2. Photo-verzameling Guyana Goud Placer Mij. 3. „ „ Koloniaal Instituut. 4. Verslagen van de Directie der Mijnbouw-Maatschappij Redjang-Lebong. 5. Verslagen van de Directie der Mijnbouw-Maatsohappij Ketahoen. 6. Photo van J. A. Lohr M. L 7. F. T. Mesdag. De goudmijn Totok, te Totok, Noord-Celebes. (Verh. Geolog. Mijnbouwk. Genootschap. Mijnb. serie deel 1). 8. Kon. Aardr. Genootschap. 9. Richards. Ore dressing. New-York 1903. 10. C. G. van Dusseldorp. M. I. 11. Lichtbeelden Vereeniging. Amsterdam. 12. Cliche's van H. D. Tjeenk Willink, (uitgever) uit Sandberg, de Redjang Lebong mijn; Loth, de Surinaamsche Goudindustrie, Eigen Haard 1899; Veth, Eigen Haard 1886. HOOFDSTUK II GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS Puur goud is een helder geel metaal, dat door sommige bijmengsels anders gekleurd wordt, zoodat b.v. met 15%. zilver zelfs een groene kleur ontstaat. Uiterst fijn verdeeld goud schijnt in gereflecteerd licht purper en in het doorgelaten licht groen. Het is tegen weersinvloeden bestand en wordt door slechts weinige stoffen aangetast, o. w. .het koningswater. Het goud is gemakkelijk mengbaar met andere metalen, en ook in de natuur komen eenige alliages voor, waarvan wij de volgende kennen: het electrum bevat een vijfde aan zilver; maldonret bevat 35% bismut en verweert als mineraal tot een zwart product; amalgaam bevat goud en kwikzilver in verschillende verhoudingen. Het goud heeft, bij 70 gr. C, een soortelijk gewicht van 19.3 en zijn smeltpunt ligt bij 1.064 gr. C. In een electrischen oven is het bij 350 ampères en 110 volt vrij gemakkelijk te vervluchtigen en in een vacuüm vervliegt het bij ongeveer 1.170 gr. C; het kookt bij 1800 gr. C. Onder de goudverbindingen behooren de telluriden tot de voornaamste die in de natuur voorkomen; hieronder worden eenige mineralen samengevat, welke zich voornamelijk in hun gehalte aan verschillende elementen onderscheiden. Van deze worden gevonden: goud, tellurium, antimoon, zwavel, zilver, 4 GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS koper en lood. De sulfiden van goud zijn in de natuur nog niet bekend, ook het selenid van goud werd nog niet met zekerheid aangetoond, doch men vermoedt zijn aanwezigheid o. a. in de Redjang Lebong mijn. Ook het voorkomen van goud-chloor verbindingen wordt betwijfeld, doch men veronderstelt dat het goud voor een deel zich in de aardkorst verplaatst in den vorm van een goudchloride. Goudsilicaten worden zelden in de natuur gevonden. Ook het koloidaal goud kan zich wegens zijn geringe stabiliteit moeilijk in de gesteenten en ertsen handhaven. Aangezien het goud een sterke neiging vertoont naar het voorkomen als gedegen metaal, vermoedt men dat een massa goud als ion voorkomt, dat gemakkelijker door de aardkorst kan circuleeren, gebalanceerd door andere ionen, b.v. het chloridion. Van de in de natuur voorkomende vloeistoffen werd o. a. het zeewater goudhoudend bevonden, met een gehalte van 5 tot 11 milligram per kub. meter. Het goud wordt bijzonder gewaardeerd om zijn glans, de bestendigheid tegen weersinvloeden en chemische stoffen, de pietbaarheid (tot 0.002 m.m.) en de waarde als ruilmiddel. Zijn eenig gebrek ligt in de zachtheid, wat door vermengen met andere metalen wordt verholpen. Gouderts. Meestal komt het goud in enkelvoudige associaties of verbindingen voor, behalve in de secundaire ertsen, waar het in een verweeringsproduct, afgespoeld in eluviale en alluviale formaties, als een onzuiver metaal gevonden wordt. Ook bevatten vele gesteenten en mineralen dikwijls goud, zooals bijvoorbeeld in onze koloniën de kwartsen, de sulfiden en hunne buurgesteenten, ook de diabasen, andesiten, porphirieten en, op Sumatra grossulaar- en wollastoniet-gesteenten. Behalve in losse grondlagen, als gedegen metaal met een gehalte aan zilver en koper, vindt men het goud ook in de spleetjes van kwartsen en hun buurgesteenten; ook wel zeer fijn verdeeld in de kwartsmassa zelf, die dan dikwijls een blauwachtige kleur heeft. Zie fig. 1 en 2. In Oost-Indië worden behalve de bovengenoemde goudmineralen nog andere gevonden, waarin het metaal begeleid wordt door of zich bevindt in een telluur of selenium mineraal en in GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS 5 sulfiden die lood, koper, zink, antimoon en arsenicum bevatten. Het goud wordt dikwijls door bepaalde mineralen vergezeld, die een aanwijzing kunnen geven voor de beoordeeling van het ontstaan der formaties. De kennis van dit ontstaan kan soms tot belangrijke conclusies leiden bij het vergelijkend onderzoek naar de ontginningswaarde van een mineraal-vondst of bij de beoordeeling der kans, dat er meer gelijksoortige gangformaties in de omgeving voorkomen. Wij vinden het goud meestal vergezeld door kwarts in verschillende variëteiten, terwijl het zoogenaamde stroomgoud, dat zich in grind- en zandafzettingen bevindt, wordt begeleid door korreltjes van donkere mineralen, als magnetit, titaniet enz., die in het zand verspreid liggen, doch als zwaardere mineralen zich meestal met het goud [in de onderste lagen bevinden. Bij het grind wasschen vormen deze mineralen donkergekleurde resten in de waschpan, waarin men dan het goud in korreltjes en splinters reeds kan zien blinken, en waaruit het met eenige handigheid, zonder of met kwikzilver, kan worden afgezonderd. Deze begeleidende mineralen behoeven niet altijd in de eigenlijke goudertsgangen aanwezig te zijn; dikwijls stammen zij uit de buurgesteenten van de ertsgang en vergezellen het goud, omdat zij evengoed weerstand kunnen bieden aan de invloeden van weer en water, terwijl het hoog soortelijk gewicht hen op dezelfde plaatsen doet bezinken als het goud. Absoluut zuiver goud wordt nergens gevonden; in onze koloniën bestaan de bijmengsels uit zilver en koper; meestal wordt het gewonnen metaal in Europa gezuiverd. Een gehalte van 900 tot 970 per 1000 aan zuiver metaal is reeds opvallend (Tempati goudvelden in Suriname). Een mineraal wordt eerst erts genoemd, wanneer men het ontginnen kan: daarom werden de goudvindplaatsen in onze koloniën alleen daar op de kaart aangegeven, waar zij werden of nog worden ontgonnen, of waar zij, voorzoover wij nu kunnen gissen, mogelijk in de toekomst ontginbaar kunnen worden. Tengevolge van het groote weerstandsvermogen van goud, vond men de meeste mijnen door de ontdekking van het edele 10 GOUTJMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS De vooruitstrevende menschelijke geest drijft de naar goud zoekende pioniers tot heel ver van de bewoonde en beschaafde landstreken, en ookjin onze koloniën bevinden zich de goudvelden in afgelegen oorden, waarin men zoowel in Oost- als West-Indië, zelfs bij van ouds bekende goudvelden, nog weinig merkt van een permanente ontwikkeling der landstreken door kolonisatie bijvoorbeeld. Slechts in de Redjang Lebongstreek was de snelle ontwikkeling van handel, landbouw en bevolking uitsluitend het gevolg van de goudmijnindustrie, terwijl de vruchtbare westkust van Atjeh vermoedelijk werd bevolkt door goudzoekers, die het peperplanten aangenamer vonden dan de door hoofden zwaar belaste goudwinning in de wildernis. Geschiedenis. Reeds van ouds werd het goud gegraven en gesmolten, om tot kostbare versierselen te worden verwerkt. Gouden munten werden niet in groote hoeveelheden gemaakt tot in de vorige eeuw, toen in vele landen de gouden nruntstandaard werd ingevoerd. Het metaal was steeds een zeer begeerd product en men voerde zelfs oorlogen om het bezit ervan. De goudindustrie in onze Oost is reeds zeer oud. Op Borneo waren de Chineezen sinds eeuwen ontginners van goudvelden, waarbij zelfs met een soort maatschappijen werd gewerkt (Kongsi's). Hun politieke invloed werd na lange oorlogen door het Koloniaal bestuur in 1854 gebroken, doch daarmede verviel ook de eigenlijke goudindustrie. De Chineezen bereikten geen groote technische volkomenheid in de bedrijven, en hun exploitatie van diepmijnen mislukte wegens wateraandrang, gebrek aan machines en verkeerde ontginningsmethoden. Slechts hier en daar wordt nog goud gewonnen: in W. Borneo (bij Landak) en in Zuid Borneo (Tanah Laut). Europeesche bedrijven konden niet bestaan en de inlanders beschouwen het goudwinnen meer als werkverschaffing in tijden van werkeloosheid, welke door het seizoen of door andere omstandigheden ontstaan. Ook Sumatra was sinds oude tijden bekend om het goud; dit eiland werd in de Ramayana, een der twee groote heldendichten in het Sanskrit, genoemd als de Jawadwyra (Sumatra), aangebeden door zeven koninkrijken als een gebied rijk aan goudmijnen. Fig. 4. De goudmijn bij Salida (Sumatra) opnieuw ontgonnen omstreeks 1886, zie ook fig. 3. (12). 12 GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS De Portugeezen dachten op Sumatra het land van Ophir te vinden; zij gaven daarom aan een bekenden berg den naam van Ophir. De herinnering aan het land van Ophir deed dus menig reiziger, bij het zien der indrukwekkende Sumatraansche oceaankust, naar een onderzoek der binnenlanden verlangen. Tegenwoordig meenen sommige geleerden, dat het woord Ophir als naam van een stad op te vatten is, van waar alles uit Indië, China en Oost-Afrika naar het westen werd verhandeld. Aangezien tin op bijna dezelfde wijze wordt gewonnen als goud en dit metaal reeds in overoude tijden door de Klingaleezen uit Malacca over Indië naar Egypte werd verkocht (voor het Egyptische brons), is de Oost-Indische goudexport vermoedelijk reeds voor Salomo's tijd begonnen. De oude mijnen uit de omgeving van Redjang Lebong en de goed geconstrueerde zandsteenmijngangen bij Ara (West-Atjeh) dateeren vermoedelijk uit het Hindoe tijdperk van onzen archipel. De O.-I.-Compagnie heeft aan de westkust van Sumatra verscheidene malen een exploitatie beproefd. (Zie afbeelding No. 3). Zij ontgon ertsen uit een bergwand bij Salida en groef een tamelijk groot stel gangen en schachten, die alle boven de waterlijn lagen. Hongaarsche en Duitsche deskundigen leidden het werk, doch men beschikte over gebrekkige hulpmiddelen. De ertsen werden gesorteerd, naar Europa verscheept en verkocht, aangezien ter plaatse geen smelterij werd opgericht. Het Compagnie-bestuur vreesde namelijk dat, bij een volkomener behandeling der ertsen, het ter plaatse verkregen goud tot diefstal zou aanleiding geven. De verscheepte ertsen hadden aan goud en zilver een waarde van 1500—2000 gld. per ton. Ook bij Makasser en in het Krawangsche op Java werd vroeger door Europeanen naar een goudmijn gezocht, evenwel zonder gunstig resultaat. Zie fig. 3 en 4. De tegenwoordig produceerende goudmijnen staan meestal onder Europeesche leiding; men vindt er eenige op [Sumatra, in de omgeving van Redjang Lebong, terwijl inlanders in het Barissan-gebergte hier en daar het goudhoudend grind der beken wasschen. GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS 13 In Noord-Celebes kunnen tegenwoordig slechts Europeesche bedrijven bestaan: de mijnen Palehleh, Totok, Bolang Mongondou en Pagoeat. De inlandsche ontginningen, die zich langs den geheelen noordarm van Celebes bevonden, waren van zeer ouden datum, maar hebben opgehouden te bestaan. Volgens plaatselijke inlichtingen verloor deze industrie haar beteekenis door den vorm, waarin de regeering, reeds in den Compagnietijd deze industrie belastte, namelijk door 8% der bruto inkomsten aan de politieke dorpshoofden te gunnen, waardoor onder de oude inlandsche hoofden vele onwettige praktijken werden in de hand gewerkt. Op Borneo bevinden zich nog slechts kleine inlandsche ontginningen langs enkele rivieren in de landschappen Sambas, Martapoera en Tanah Laut; er wordt gewoonlijk slechts in den drogen tijd gewerkt. In Suriname is de goudindustrie nog geen 40 jaren oud, de producties zijn klein, doch voor de geringe bevolking zeer belangrijk. De tegenwoordige goudindustrie van Aruba is van jongen datum, doch het voorkomen van goud was sinds 1750 bekend. Na de ontdekking werden deze goudvelden door een aantal gelukzoekers ontgonnen, doch spoedig werd een Staatsbedrijf georganiseerd. Het werd in 1827 wegens gebrek aan resultaten gestaakt en de ontginning kwam weer in handen van particulieren. Tegenwoordig zijn een stampmolen en een cyanide-inrichting in bedrijf. Van de economische resultaten en over de toekomst dezer goudmijnen kan niets met eenige zekerheid worden medegedeeld. HOOFDSTUK III HET VOORONDERZOEK EN ZIJN BEZWAREN Economisch belangrijke mineralen, dus ook het goud, worden meestal gevonden door ingezetenen of door prospectors, d. z. mannen die, met eenige kennis van mineralen en hun technische waarde, de wildernis willen en kunnen doorkruisen, om na overweging van de kansen het economisch succes na te jagen. In Oost-Indië heeft de inlander een nader omschreven voorrecht voor de ontginning van mineralen, doch zoowel in de Oost als in de West kan volgens de wet elke ingezetene of Nederlander vergunningen voor een mijnbouwkundig onderzoek verkrijgen, waardoor de vergunninghouder op zijn beurt een voorrecht ontvangt boven anderen. Dit voorrecht benut hij bij het vooronderzoek, dat hoofdzakelijk in het opsporen van allerhande gegevens en informaties bestaat. De vergunninghouder begint met belasting te betalen en moet dus kapitaal hebben. Dit tracht hij winstgevend te maken door direct zijn rechten te verkoopen of zelf op onderzoek uit te gaan. Naar de mate waarop het verkrijgen van het bij de wet toegekende recht van onderzoek lastiger wordt, zal de ongewenschte vergunninghandel natuurlijk levendiger worden. Gaat de vergunninghouder zelf nadere informaties inwinnen met of zonder deskundige hulp, dan heeft hij bezwaren te trotseeren, vooral ten opzichte van de gezondheid, die aan een daartoe noodige expeditie zijn verbonden. In onze koloniën speelt daarbij de malaria-hygiëne een belangrijke rol. HET VOORONDERZOEK EN ZIJN BEZWAREN 15 Voor bijzonderheden dienaangaande kan worden verwezen naar de resultaten, welke op zeer eenvoudige wijze in Suriname werden verkregen. Tegenover deze bezwaren staan kansen op grootere winst. Aangezien dergelijke werkzaamheden meestal door kleine kapitalisten worden ondernomen en de expedities zoo klein en Fig. 5. Het goudwasschen met een batea. Een ertsmonster bevat ongeveer anderhalf Kub. voet aarde. (Suriname 2). Zie pag. 16. eenvoudig mogelijk moeten zijn, merkt men hiervan weinig, tenzij een zekere landstreek plotseling een groote belangstelling trekt, hetgeen in onze koloniën zelden voorkwam. De aard dezer werkzaamheden eischt dus speciaal daarvoor geschikte personen, bij wie voldoende kennis en eigenbelang aanwezig zijn en die door wilskracht en levensomstandigheden de gevaren en ontberingen kunnen trotseeren. Dit pioniersberoep wordt minder door Nederlanders en inlanders uitgeoefend, dan wel door 16 HET VOORONDERZOEK EN ZIJN BEZWAREN Engelschen of Amerikanen. Allen staan bij ons meer bekend onder den Engelschen naam „prospector". De mineralen worden opgezocht, gegraven, tot gruis gebroken of direkt gewasschen in een batea (W. I.) of doelang (O. I.) of pan (Engelsche methode). Zij worden onderzocht op hun metaal-gehalte, ligging en het samen voorkomen met andere mineralen of gesteenten. Deze kunnen soms een ontginning zeer lastig maken door hun bemoeilijking der bestaande methoden (rebellious ores). De genoemde waschinstrumenten zijn schotels in den vorm van een zeer vlakke pyramide, die bij de pan is afgeknot: de pan heeft dus een vlakken bodem. Bij het wasschen op een bepaalde wijze met den schotel draaiend, worden alle lichtere ertsbestanddeelen verwijderd; het goud met eenige zware mineralen, waaronder soms waardevolle, blijven over. Meestal vindt men de goudmineralen bij het onderzoek der ter plaatse verweerde of afgespoelde verweeringsproducten aan de bergwanden (eluviale ertsen) en in het meer verweerde en verder weggespoelde mineraalgrind der rivierbeddingen; dit grind moet veelal worden opgespoord, omdat het dikwijls door een laag rivierklei wordt bedekt. Vanuit dergelijke vindplaatsen kan het onderzoek naar de oorspronkelijke mineraalgang worden geleid. HOOFDSTUK IV HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOGISCHTECHNISCHE DIAGNOSE Zoodra de berichten over een goudvondst aanleiding geven tot grootere belangstelling, ontstaan groote of kleine maatschappijen, welke trachten de kennis van het mijnveld te vermeerderen. Deze kennis nu verwerft men zich hoofdzakelijk door vergelijkingen met beroemde goudvelden, zoodat met de leiding van dit onderzoek personen worden belast, van wie men aanneemt, dat zij door literatuurkennis en door eigen praktijk, met vrucht een vergelijkend onderzoek kunnen verrichten. Naar onze Oosten West-Indische kolonies werden daartoe dikwijls Engelsche of Australische ingenieurs uitgezonden, doch ook Nederlanders, Duitschers en Franschen droegen tot dit pionierswerk bij; Suriname werd meer door Nederlandsche vakgenooten bezocht. Door dit onderzoek krijgt men een voorloopige technische en economische waardebepaling der mineralen; een gebrekkig of foutief onderzoek behoeft nu nog geen groote teleurstellingen te brengen; maar anders wordt dit bij het nauwkeuriger onderzoek tijdens de voor-ontginning, zooals is voorgekomen toen een bekende Indische mijn plotseling met belangrijk verminderde goudgehalten moest werken, hetgeen door de aandeelhouders niet werd verwacht. Een rijke goudmijn heeft dikwijls een kort bestaan, maar daarom kan de afgeworpen winst toch 2 Fig. 7. De gouddelvers landen bij de plaats, van waaruit de tocht te voet of per roeiboot wordt vervolgd. (Suriname 3). HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOGISCH-TECHNISCHE DIAGNOSI ! 19 enorm zijn; de zaak wordt zeer eenvoudig als zoo'n geval maar is voorzien. Het vergelijkend onderzoek geschiedt door hen, die de practische geologie als beroep hebben, onverschillig welken titel zij volgens officieele begrippen ook mogen voeren. Het beroep van den geoloog is te vergelijken met dat van den medicus; op grond van de practijk elders en van de met meer Fig. 8. Transportmoeilijkheden bij een exploratietocht. (Borneo 7). of mindere genialiteit, energie en graafwerk verkregen uitwendige gegevens maakt hij zijn diagnose omtrent den toestand en de waarde der mijn. Hij ziet onder den grond en brengt zijn voorstelling in teekening, waardoor de vermoedelijke ligging der aardlagen en mineralen in schetsen wordt verduidelijkt. Men kan naar de resultaten van het tweede onderzoek beoordeelen, welke waarde een mineraalvondst voor het heden of voor de toekomst bezit; in technischen en economischen zin kunnen gevolgtrekkingen worden gemaakt, doch men dient, zoo 46 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS althans uitheemsch personeel in de goudvelden kan gezond blijven, hetgeen van grooten invloed is op het nog algemeen veronderstelde bestaan van een zoogenaamd arbeidersvraagstuk. De moeilijkheid, die tot heden onopgelost bleef, is van zuiver technischen aard, terwijl tevens de arbeidsorganisatie nog lang niet volmaakt is. De technische moeilijkheden verdubbelen voor de goudvelden die niet aan den spoorweg zijn gelegen, omdat de transportdienst dan voor ernstige bezwaren staat. De Oost-Indische ontginning der bergertsen is moeilijker, en de reeds vrij goede producties wijzen er op, dat hier niet licht van eene verbeterde arbeidsmethode heil te verwachten is, zoodat slechts een vondst van nieuwe rijke ertsen aan de bedrijven kan ten goede komen. In Oost-Indië bevinden zich de goed produceerende Palehleh, Totok, Bolang Mongondou en Pagoeat-mijnen van Noord-Celebes eigenlijk in het stadium van voorontginning; in Sumatra kunnen de Ketahoen- en Aequator-mijn hiertoe worden gerekend. In Suriname: Compagnie des Mines d'Or (Lawa), de voornaamste Saramacca placers, de Tempati placers en de aan den spoorweg gelegen Guyana Goud Placer en de Jong Placer. Fig. 35. HOOFDSTUK VI HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN a. De bedrijfsbasis. Gedurende de voorontginning blijkt of een ertsgebied geschikt is voorbeen grootbedrijf; men kan nu meer betrouwbare berekeningen en reserves maken voor onvoorziene moeilijkheden. De bedrijfsbasis wordt gevormd door de aanwezigheid van kapitaal, door de hoeveelheid en hoedanigheid van het erts, en door den aanvoer en de aanstelling van geschikt personeel, hetgeen in de eenzame tropische goudertsgebieden soms zeer moeilijk is. Verder behoort de transportdienst tot de belangrijke bedrijfsonderdeelen van onze goudindustrie. Kapitaal. Het kapitaal werd tot nu toe meestal door vrije bijdragen uit de Europeesche geldmarkt verkregen; doch de tijden wisselden, waarin het ondernemende publiek meer of minder lust tot deelname toonde, al naar gelang de voorbeelden een gunstigen of ongunstigen invloed hadden. Nu zijn zoowel in Oost- als in West-Indië de voorbeelden zeer ongunstig, omdat de producties der koloniale goudmijnen, ofschoon niet onbeduidend, door te groote verwachtingen belangrijke koersdalingen der effecten veroorzaakten, waardoor het vertrouwen ernstig werd geschokt. Een groot deel, zoo niet het grootste deel van het kapitaal Fig. 36. Een andesietblok met een wrijfkogel van kwarts of andesiet, vroeger door inlanders gebruikt om ertsen fijn te malen. Redjang Lebong (1). 50 HET GEREGELD ONTGFNNINGSBEDRIJF onzer koloniale goudmijnen is in Nederlandsche handen, het overige is in handen van Engelschen, Duitschers, Belgen, Amerikanen en Franschen. In West-Indië werd door de Regeering een spoorweg gebouwd naar een der vijf goudvelden die in het binnenland zijn geëxploreerd, en zelfs werd een staatskleinbedrijf begonnen. De resultaten waren niet bemoedigend, zoodat er van werd afgezien om meer kapitaal in de goudindustrie aan te wenden. Op het oogenblik tracht de Regeering in Oost-Indië een staatsgoudmijn te exploiteeren in de streek, waarin de bekende Redjang Lebong-mijn is gelegen. Middelen van vervoer. In Oost-Indië zijn alle bestaande goudmijnen, behalve die aan de kusten van Noord-Celebes, nogal moeilijk bereikbaar. In Noord-Celebes liggen de goudmijnen aan of in de nabijheid van goede ankerplaatsen, van waar men het materiaal langs kleine spoorbanen naar de mijn vervoert. In Sumatra geschiedt het transport vanaf de havens met kleine ossenwagens, vrachtauto's en ook langs bestaande spoorwegen; tot den Aequatormijn b.v. kost elke kilo 3.9 cent. In Suriname geschiedt het transport naar eenige goudvelden der eerste zone met den spoorweg. De meeste placers echter zijn afhankelijk van het watertransport, dat plaats heeft met meer of minder groote roeibooten. Voor de belangrijkste concessie, de Lawa-Placers, bestaat slechts een corjaaltransportdienst, waarvan boschnegers een soort monopolie hebben. Deze concessie produceerde, zonder machinaal bedrijf, in het jaar 1900, 253 K.G. goud, doch betaalde alleen aan transportkosten f176.000! In Suriname wordt nog heel veel gebruik gemaakt van dragers, die langs kleine wegen of paden de goederen van de booten naar de kampen brengen. Goede dragers transporteeren gemiddeld 25—30 K.G. per dag, zelden 40 kilo. Zij krijgen een loon van f 1.25 tot f 1.40 per dag, met vrije voeding en eenvoudige huisvesting. In de praktijk kost het dragerstransport voor de placers der eerste zone, die niet aan den spoorweg zijn gelegen, f2.50 per man en per dag, voor de Lawa-placers zijn de onkosten door de vele reis- en ziektedagen beduidend hooger. Fig. 38. Ertsaders worden ontgonnen, met een dikke laag van de eveneens goudhoudende buurgesteenten. (Suriname 2). Fig. 39. Gezicht op een grooten molen. (Suriname 2). Zie fig. 40. 52 HET GEREGELD ONTGENNINGSBEDRIJF Personeel. Het is voor onze koloniale goudindustrie soms moeilijk om geschikt personeel te krijgen. Meestal liggen de goudmijnen in afgelegen oorden, waar een gebrekkige hygiëne heerscht en waar het leven meestal, zoo het niet geestdoodend is, dan toch zeker verstoken blijft van moderne ontspanningen. Dikwijls worden goede salarissen genoten: de bedrijfsleiders ontvingen voor salaris en winstaandeel soms tot f 70.000 's jaars. In Oost-Indië worden de arbeiders uit de naburige landen (Chineezen) gecontracteerd; doch ook Javanen werken in de goudindustrie. In West-Indië bestaat nog geen loonend groot machinaal bedrijf; de meeste placers werken nog met onderhuurders, doch de Guyana Goud Placer-Mij. ontgint met een baggermolen en een chilimolen, terwijl een Amerikaansch exploratie-syndikaat eveneens met een chilimolen goud produceert, en een aantal onderhuurders met handarbeid ontginnen. De Lawa-placers produceeren met het systeem der onderhuurders, doch onder eigen beheer. Over het algemeen heeft men tot heden alleen bij de uitvoering van bijzonder groote werken arbeidersnood gekend, behalve op de zeer afgelegen Lawa-placers, waar men met de gevolgde arbeidsmethode veel volk (200—400 man) noodig heeft. Er werden daar proeven genomen met den invoer van inwoners der kleine Antillen, die naast Cayenneezen en Surinamers werden te werk gesteld. Deze proefneming slaagde niet ten volle, zoodat de invoer van vreemde arbeidskrachten niet krachtig werd voortgezet. De kosten voor de aanwerving, de reiskosten, het gedrag der arbeiders en de verliezen door ziekte vielen zeer tegen. In Oost-Indië komen de vreemde arbeiders uit landen waar ze moeilijk konden rondkomen; in de meestal weelderig tropische natuur der zeer dun bevolkte landen van geheel West-Indië en midden Amerika zijn de behoeften der zorgeloos en ideaalloos levende bevolking spoedig bevredigd, zoodat met de tijdelijk daaruit trekkende bewoners niet gemakkelijk te handelen valt. Europa en China zijn gansch andere bronnen vangoede werkkrachten. In Oost-Indië zullen ongeveer 500 Europeesche inboorlingen EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 53 en Europeanen, en ongeveer 7000 Chineezen en inlanders op directe en indirecte wijze bij de goudindustrie betrokken zijn, ongerekend de bediening van handel en scheepvaart. In West-Indië zijn ongeveer 1600 menschen voor de goudindustrie werkzaam. De producties zijn, per man gerekend, in Oost-Indië grooter dan in de West. De arbëidsloonen varieeren in de mijnen van de Oost belangrijk, doch zijn steeds veel hooger dan de normale looncijfers aangeven; in de West zijn deze ongeveer 50 % hooger dan de normale loonen, naar verhouding der arbeidsprestaties. Gezondheidstoestand. Een jaarlijksch verlies van 2 % aan dooden onder de O.-I. koelies wordt gunstig genoemd. Als voorbeeld voor den gemiddelden toestand in Oost-Indische goudmijnen moge dienen, dat onder de 41 Europeanen en 537 contractkoelies van een mijn, 12575 verplegingsdagen voorkwamen. Zie de reeks fig. hierachter. De meeste zieken lijden aan koortsen, buik- en wormziekten (ook ankylostomyasis). Voor de Europeanen zijn de koortsen het gevaarlijkst. Bij de Oost-Indische goudmijnen heeft men meestal hospitalen en geneesheeren; hun aanwezigheid dient ook om het contracteeren van werkvolk gemakkelijker te maken. In de Surinaamsche samenleving doet de ongezondheid van het binnenland zich weinig gevoelen, omdat de bevolking die zich met de mijnindustrie bezig houdt, betrekkelijk gering is en over een groote uitgestrektheid verbreid werkt. Hier komen dezelfde ziekten voor als in Oost-Indië (behalve de berrie-berrie), doch het blijkt dat de Europeanen in W.-I. veel meer van de malaria-koortsen te lijden hebben dan in O.-I. Sinds echter op het Guyana Goud Placer de proefnemingen met de hygiëne onder Europeanen een gunstig resultaat hebben opgeleverd, kunnen deze nu door de uiterst eenvoudige behuizings- en leefregelen op te volgen, zonder geregeld geneesmiddelen in te nemen gezond blijven. Deze afdoende maatregelen zijn voor sommige O.-I. goudmijnstreken eveneens van belang en kunnen vooral bij een arbeiders- of personeelnood worden benut. 54 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF Krachtinstallaties. In Oost-Indië wordt het aanwezige hout zelden voor krachtmachines gebruikt; de onkosten van het kappen en van het transport zijn meestal te groot. De steenkool wordt door het transport nogal duur, maar is een goed stookmateriaal, dat voor krachtinstallaties, die aan bevaarbare Fig. 40. Een Chilimolen van binnen. Boven de steenbreker, daaronder in de trommel de maalmolen, daaronder de koperamalgaamplaten. (Suriname 2). Zie fig. 39. waterwegen liggen, kan worden gebruikt. Van de aanwezige waterkracht wordt veel gebruik gemaakt. In Suriname werd bij proefnemingen in de goudindustrie zoowel steenkool als hout gebruikt. De steenkool kan langs den spoorweg of de rivieren worden aangevoerd. De kosten van het brandhout-stoken vallen ook in Suriname niet mede, tenzij het hout zeer dichtbij aanwezig is, wat tot heden in de 68 HET GEREGELD ONTGENNENGSBEDRIJF sen tot de korrelgrootte, waarbij blijkt dat het goud zoover vrij komt, dat het kan worden gebonden met kwik of uitgeloogd in cyanide-oplossingen. Intusschen worden gedurende de behandeling op verschillende wijze, door zeven of door waterstroomen bezinkingsapparaten, ertsscheidingen bewerkt, om geen onnoodige korrelfijnheid te verkrijgen en om aan de chemische processen het meeste effect te geven. Nieuwe behandelingsmethoden werden in onze koloniale goudindustrie niet gevolgd; men volgde een vrije toepassing van Fig. 57. Het erts dat (op Saba) gemalen werd door stampers, wordt in de pulp door een slikrad opgevoerd en in groote kuipen met cyanide behandeld, om het goud uit te logen en daarna uit de oplossing te winnen. Ontginning Balasti. Eiland Saba. (11). bekende voorbeelden. Hieraan ligt het vermoedelijk, dat men in Suriname nog niet gelukkig is met de machinale goudindustrie; en ik meen, dat, bij de eigenaardige gegevens en toestanden, alleen een werkelijk nieuwe ontginningswijze de verwachte voordeden kan brengen, zooals bijv. het cyanide-proces in menigfgebied den opbloei der goudindustrie veroorzaakte. In het geregeld ontginningsbedrijf eischen de bij de ertsbehandeling ontstane verliezen de voortdurende waakzaamheid der bedrijfsleiders. Bij de groote Oost-Indische goudmijnen 70 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF de behoeften der arbeiders kon doen stijgen, waardoor vanzelf beter werk geleverd werd. Verder heeft een onderhuurdersbedrijf voordeel gebracht, niet om spoedige uitkomsten te verkrijgen zooals bij de voorontginning besproken is, maar door overblijvende ertsen te ontginnen, waarvan voor een machinaal bedrijf geen voldoende hoeveelheid aanwezig is. Ook kan het hier en daar zelfs zijn nut hebben om plantages van voedingsgewassen voor menschen en vee aan te leggen. In Suriname vindt men plantages op de zeer afgelegen Lawaplacers ; de voordeden kunnen evenwel nog niet uit de transport- en voedingscijfers der jaarverslagen van de betreffende maatschappij worden opgemaakt. De West-Indische inboorling heeft geen landbouwersaard, zoodat men in de goudvelden zelden cultures of EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 71 vruchtboomen aantreft; alleen de jacht en de gemakkelijke vischvangst met bedwelmende stoffen (het verboden nekoegetmiik) leveren versche voedingsmiddelen. In Oost-Indië is de toestand veelal gansch anders; daar heeft bijv. de Redjang Lebong-mijndirectie herhaaldelijk bij de regeering op steun voor een Javanen-immigratie in massa aangedrongen, doch zonder resultaat, zoodat slechts een klein aantal vrije landbouwers zich als kolonist in die vruchtbare streek hebben gevestigd. Bij de inlandsche ontginningen van Borneo merkte ik klappertuinen op, waarin gras groeide voor eenig vee, terwijl van bananen, koffie- en andere vruchtboomen van oudsher werd geprofiteerd. Ten slotte vormt het inzamelen van boschproducten een bijbedrijf voor enkele Surinaamsche goudconcessies. De Balataconcessie wordt in eigen beheer benut of verpacht en dient meestal meer om te voorkomen, dat twee meesters op een concessieterrein rechten doen gelden, dan om hare financiëele voordeelen. Bij de Oost-Indische goudmijnen zouden uit de dikwijls voorhanden waterkracht de bijzondere industrieën kunnen ontstaan, die ook elders aan de aanwezigheid van waterkracht zijn verbonden. In West-Indië zal houtexport in sommige gevallen loonend kunnen zijn, omdat in de naaste toekomst voornamelijk in zwaar begroeide valleien zal worden gewerkt. Fig. 59. Zand-installatie om het goud en zilver met eene cyanide-oplossing uit te logen. (Sumatra 5). Zie fig. 61. Cfcvnerfaen üJatvtfvt.Jiist. 74 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF e. De inlandsche ontginningen. Reeds werd het een en ander over de inlandsche ontginningen medegedeeld, zij hebben tegenwoordig slechts geringe beteekenis. Aan de rivieren en beken van midden-Sumatra, Zuid- engWestBorneo wordt hier en daar nog door inlanders goud 'gewonnen, terwijl Chineezen eenige oudere grindformaties van West- en Fig. 61. Menginstallatie der slimes (zeer dunne brei), om deze met cyanide oplossingen uit te logen. (Sumatra 5). Zie fig. 58, 59. Zuid-Borneo door middel van afspoeling ontginnen; Dajaks hebbenfvroeger ook goud ontgonnen. De inlandsche ontginningen van Noord-Celebes werden hoofdzakelijk^yanwege het belastingstelsel gestaakt; die van Borneo en midden-Sumatra vervielen door technische moeilijkheden. In het algemeen is het duidelijk, dat de grootere welvaart der bevolking, het gemakkelijker voorzien in de geringe behoeften en de afwezigheid van den arbeidsdwang der locale machthebbers, EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 75 den lust tot het goudgraven aanmerkelijk hebben verminderd, zelfs daar waar de ertsformatie eenvoudige arbeidsmethoden toelaat. Merkwaardig is het, dat, sinds de geschiedenis de inlandsche goudindustrie kent, geen noemenswaardige technische vooruitgang is te bespeuren. Juiste cijfers betreffende de inlandsche ontginningen zijn niet bekend; trouwens bij de geringe productie zou de controle ook veel te kostbaar worden. Fig. 62. Slikbewerking. Filterpersen voor het uitlogen van ertsslik'met een er door geperste cyanide-oplossing. (Sumatra 5). f. Het goud als bijproduct. In alle diamantgraverijen van West- en Oost-Borneo worden uit de diluviale grindlagen goud en platina als bijproduct gewonnen en aan de locale markt afgeleverd. De diamantontginning geschiedt bijna uitsluitend met waschschotels (doelangs), waarin ook goud en platina worden gevonden, nadat het grind in verschillende korrelgrootten is onderzocht. Het erts wordt op twee 76 HET GEREGELD ONTGINNtNGSBEDRIJF of meer meters diepte onder de klei van vlakke valleien gevonden; men doorboort deze kleilaag met putten en verzamelt al het zonder instortingsgevaar bereikbare grind (met diamanten, goud en platina). Op deze wijze wordt zulk een ertsveld als het ware doorzeefd met putten, waaronder en waaromheen men zooveel mogelijk de bodemgrindlaag, het erts, wegneemt. Fig. 63. Extractie-inrichting, waar het edelmetaal uit de oplossingen wordt gewonnen (in de bakken met zlnkkrullen). (Sumatra 5). De putten worden meestal betimmerd, doch bij de zijwaartsche uitgravingen onder in den put maakt men geen zolderingen, omdat de grindlaag meestal niet dikker is dan een halve tot drie kwart meter, doch dikwijls veel dunner, terwijl de rijkdom der ertsen geen verband houdt met de dikte der lagen. Deze diamantontginningen werden in de literatuur meermalen beschreven, doch de proefnemingen voor een machinale ontginning mislukten tot heden. Desniettemin acht ik in het mij bekende EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 77 Zuid-Oost-Borneo de machinale ontginning dezer diamant-, gouden platina-ertsen zeer wel mogelijk. Het aldus gewonnen goud wordt aan de plaatselijke of Javaansche smeden verkocht (bijvoorbeeld in Djocja of Solo). Zijn gehalte aan zuiver metaal is laag, en men zegt dat het goud uit deze plaatsen, door het gehalte aan andere metalen, direct voor versierselen kan worden verwerkt. De productie is onbelangrijk en staat niet onder regeeringscontröle, zoodat de juiste hoeveelheid onbekend is. g. Bedrijfskosten en resultaten. Met dit onderwerp komen wij op het gevaarlijkste terrein der goudindustrie! Dit gevaar geldt niet alleen voor de onderneming die, op den rand van het succes gebracht, wegens bloedarmoede moet blijven sukkelen, maar ook voor aandeelhouders, wanneer voorbarige hausse-bewegingen ter beurze ontstaan, in navolging van den bekenden handel met Amerikaansche fondsen, rubber- en andere waarden. Allerhande moeilijkheden kunnen van een dergelijken handel het gevolg zijn, waaronder in elk geval onze goudindustrie lijdt, doordat het vertrouwen van het publiek in dergelijke zaken vermindert. Dan worden het beleid en de kennis van onze geotechnische mijnadviseurs veelal verkeerd beoordeeld, want hoe dikwijls gebeurt het niet, dat uit de verslagen der deskundigen slechts de gunstigste gegevens worden op den voorgrond gesteld, terwijl bij tegenspoed dikwijls niet ernstig wordt onderzocht, waar de fouten werden begaan. Er bestaat geen geotechnicus die met absolute zekerheid iets beloven kan, dat uit een nog ontoegankelijk oord moet worden verkregen; doch aangezien een goudmijn, blijkens bestaande voorbeelden, zeer groote winsten kan opleveren, zoo is het alleszins begrijpelijk dat men gaarne een deel van zijn inkomsten aan PANORAMA VAN HET MUNKAMP LEBONG DONOK 1908. z- ZW. W. N.W. N. Hospitaal. Hoofdaminlstrateur Woonhuizen. Da Mfln. Toko. Club. Stampmolen. Zuidschacht. Woonhuizen. Kantoor. Koeliehuizen. Cyanide weiken. Woonhuizen. Fig. 64. Aanzicht van een groote ontginning in Oost-Indië. (Redjang Lebong 5). (12). EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 79 de inrichting van een goudmijn zal wagen, zoodra de voorhanden gegevens daartoe aanleiding geven. Zoolang de voorontginning geen betrouwbare en gunstige resultaten heeft opgeleverd en geen voldoende ertsreserves werden blootgelegd, mag aan de installatie van groote fabrieken niet worden gedacht. De financieele draagkracht van een nieuwe Fig. 65. Arbeiderswoningen van een groote ontginning (geschikt voor gezinnen). (Ketahoen, Sumatra 6). goudontginning wordt op afdoende wijze bevorderd, wanneer geen andere gelden voor het eerste onderzoek tot en met de voorontginning worden besteed, dan de renten van het kapitaal eener maatschappij, waardoor bij een teleurstelling de aandeelhouders tenminste hun storting terug ontvangen. Mocht in een jaar te veel zijn uitgegeven, dan worde het volgende jaar bezuinigd of het bedrijf gereorganiseerd. Den leiders eener 80 HET GEREGELD ONTGINNENGSBEDRIJF mijnbouwondememing behoeft zeker geen hoog salaris, doch wel een royale belooning in den vorm van tantièmes of aandeelen te worden toegekend, zooals in een aantal tropische cultuurondernemingen sinds lang de gewoonte werd, zelfs in reeds bestaande bedrijven van handel en industrie. De waarde van een goudmijn hangt gewoonlijk af van hem Fig. 66. Woningen voor beampten en Europeanen. (Ketahoen Sumatra 6). die de omstandigheden weet te beheerschen, en het gebeurde dan ook meermalen, dat onder bepaalde omstandigheden arme ertsen grootere winsten opleverden dan rijke. In Oost-Indië zijn de bedrijfskosten der verschillende machinale ontginningen zeer uiteenloopend; deze onkosten bedroegen bij de Totokmijn f 4.72 per ton, bij de Palehlehmijn ƒ 10.50 per ton, bij de Bolang Mongondoumijn f 24.— per ton erts; deze mijnen liggen in den noordarm van Celebes. In Sumatra bedragen EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 81 de bedrijfskosten ongeveer f 25.— per ton. Uit Suriname zijn mij geen voldoende gegevens bekend, doch het is duidelijk, dat het machinaal bedrijf tot heden geen gunstige resultaten opleverde. Toch wordt in de West een tantième-systeem toegepast, namelijk wordt aan den bedrijfsleider dikwijls een aandeel van 2V2 tot 6 cent van elke gram gewonnen goud toegekend. Een tantième dat dus niet uit de winst wordt berekend! In Oost-Indië wordt ongeveer 95 % van het uitgegraven goud uit ertsen gewonnen, doch de hoeveelheid goudhoudende ertsen, die men als onvoordeelig laat liggen, zal wel vrij belangrijk zijn, zoodat misschien niet meer dan 60 % van het werkelijk voorhanden goud wordt gewonnen. Fig. 67. Behuizingen Guyana Placer. Anophelesvrije woningen die onderling verbonden zijn door een a. vrije gang. In het midden staat de herberg met keuken, eet- en biljartzaal, logeerkamers enz. |Zie pag. 88—89. Wat de uitgekeerde dividenden betreft, hebben wij in onze koloniën in den Redjang Lebong een ware goudmijn bezeten, die tot 100 % dividend opbracht, maar zij produceert tegenwoordig veel minder dan vroeger. Het voortbestaan van een mijn is nooit onbegrensd, de schat vermindert vooral snel bij een machinale productie, doch de hierbij mogelijke grootere winsten kunnen de reserve-fondsen vergrooten en de amortisatie bespoedigen. Een welgeslaagde goudmijn bereikt haar financieel ideaal, wanneer het effecten-bezit der maatschappii en de te verwachten reservefondsen uit de afgebakende ertsvoorraden even groot blijven als de koerswaarde der aandeelen, zoodat bij het verlaten 6 82 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF der mijn de eventueele liquidatie tegen de koerswaarde der aandeelen kan geschieden. Wanneer een directie bij de aanprijzing der uitkomsten hiernaar streeft, zal de bovenbedoelde economische balans gemakkelijk worden verkregen, en in plaats van het onaangenaam bedrijf van zwijgende koerswinstjagers en klagende koersverlieslijders, verkrijgt men tevreden dividendgenieters of de geldgevers ontvangen hun stortingen terug. Bij zulk een toestand zal onze koloniale goudindustrie zeker weer het algemeen vertrouwen kunnen herwinnen, zelfs zonder dat zeer rijke goudmijnen worden gevonden. Fig. 69. DE ALGEMEENE BETEEKENIS DER GOUDINDUSTRIE ENZ. 91 nu bereikte hygiëne, bij een juist georganiseerd beheer en een doeltreffend machinaal bedrijf en de daarbij bestaanbare hoogere loonen niet meer behoeft te bestaan. De vraagstukken, waarvoor de Surinaamsche goudindustrie thans staat, zijn dus: het goede beheer, de transportmoeilijkheden, behalve voor de enkele placers die aan den spoorweg zijn gelegen, en het doeltreffend machinaal bedrijf. De beteekenis der Surinaamsche goudindustrie ligt tot op heden voornamelijk in de verdiensten der loon- en salaristrekkenden. Zonder deze industrie zou het budget, dat ook zonder den steun uit Holland in verhouding tot het zielenaantal zeer hoog is, beduidend kleiner moeten zijn en konden zeker de helft der stadswinkels en magazijnen liquideeren. Alle directe en indirecte baten, welke uit de goudindustrie voortkomen, worden geheel in het verkeer opgenomen ; aan sparen of kapitaalvorming denken slechts zeer weinigen. Buiten de vijf voornaamste goudvelden komt meer gouderts in de kolonie voor, doch dit zal eerst bij eene geslaagde industrie de belangstelling trekken. Op het eiland Aruba werd ook goud geproduceerd, doch deze productie trok nog niet de aandacht; toch kan dit voorkomen van goud aanleiding geven tot een grootbedrijf, wanneer voldoende erts-reserves worden aangetoond. De productie kon in 1908 tot 171 Fig. 70. Een klein Surinaamsch politiestation, waar de gouddelvers reeds in de binnenlanden, bij hun thuisreis, aan den lijve worden onderzocht om gouddiefstal en belastingontduiking te voorkomen. In onze andere koloniën wordt geen strenge contröle of visitatie toegepast. (Oudephoto). (11). 92 DE ALGEMEENE BETEEKENIS DER GOUDINDUSTRIE ENZ. Kilo stijgen, doch bleef over 't algemeen veel geringer; haar economische beteekenis zal op Curacao merkbaar zijn, doch is niet nader te omschrijven. De koloniale mijnwetten van Oost-Indië en Suriname zijn goed; het komt er dus op aan, dat zij ook goed worden uitgevoerd. In Oost-Indië schijnt evenwel de geheele mijnindustrie op het doode punt te liggen, omdat de regeering het verkrijgbaar stellen van het mijnrecht voor eerstbeginnende burgers praktisch heeft gestaakt. Het voortduren van dezen toestand is natuurlijk niet ten voordeele van burgerij en staat, doch hij bestaat reeds lang en ieder deskundige zal het betreuren, dat de regeering geen maatregelen neemt, die naast de bestaande wet zoo gemakkelijk alle reeds bestaande belangen ten volle kunnen bevredigen. Dan zal iedereen weten waar men aan toe is, met het gevolg dat teleurstellingen en industriëele stilstand kunnen worden vermeden. Indien de Regeering de goudindustrie wil bevorderen, behoort begonnen te worden met verbetering der misstanden, daarna volge de karteering en het geologisch onderzoek der belangrijke goudterreinen. Verder zal de oprichting van een klein doch goed ingericht proefstation worden gewaardeerd. Een museum voor aardkunde, uitrusting, literatuur en industriëele catalogi zal in onze afgelegen koloniën goede diensten kunnen bewijzen. Ten slotte moet het verkrijgen van een vergunning voor het mijnbouwkundig onderzoek gemakkelijker worden gemaakt en het ambtelijk werk door termijnbepalingen worden bespoedigd; daarentegen moeten de aanvragen met contant geld worden ingediend. De belastingen kunnen in menig geval op bijzondere wijze worden geheven, doch er dient in acht te worden genomen, dat de winsten van een mijn zooveel mogelijk in kapitaal moeten worden omgezet en dus niet in huishoudelijke uitgaven. Daartoe dwingt het eigenaardig economisch karakter van elke ertsontginning. HOOFDSTUK LX STATISTIEK In de bijgaande tabellen wordt de productie-statistiek van onze koloniën weergegeven. De graphische voorstelling bevindt zich op een plaat, gezamenlijk met andere graphische voorstellingen, b.v. die der wereldproductie. De prijs van het goudmetaal bleef met geringe schommelingen constant, doch de eigenlijke waarde van het goud onderging eenige wijzigingen. Aangezien dus geen overzicht van de goudmarkt kan worden gegeven, werd op de voornoemde tafel een graphische voorstelling aangeboden van het verloop van eenige economische waarden, die als waardemeter kunnen dienen, doch zij geven natuurlijk geen volkomen beeld van dè goudwaarde, omdat de productie-methoden sinds 1890 belangrijk zijn verbeterd, vooral het cyanideproces heeft een hoogst belangrijken invloed op de wereldproductie gehad. De goudproductie van Nederl.-Indië. 1880 167 Kilo 1887 178 Kilo 1 175.7 „ 8 136 2 126.7 „ 9 ? 3 178 i 1890 62 „ 4 149 „ 1 94 . 5 153 „ 2 98 „ 6 149 „ 3 136 „ 94 statistiek 1894 112 Kilo 1904 2005 Kilo 5 111 „ 5 2293 „ 6 106 „ 6 2586 „ 7 115 „ 7 3206 „ 8 119 „ 8 4076 l 9 113 „ 9 4204 | 1900 428 „ 1910 4848 „ 1 2079 „ 1 4635 „ 2 1413 „ 2 4001 l 3 2121 L De goudproductie van Nederl. West-Indië. Suriname. 1876 ± 33 Kilo 1895 748,539 Kilo 7 200 , 6 846,366 „ 8 270 , 7 903.124 „ 9 440 , 8 864,990 „ 1880 620 f 9 893,197 „ 1 440 „ 1900 876,277 „ 2 420 „ 1 752,843 „ 3 665 2 587,604 „ 4 756,186 , 3 682,489 „ 5 745,897 „ 4 801,879 „ 6 711,515 , 5 1.071,316 „ 7 858,859 , 6 1.188,204 „ 8 588,624 „ 7 1.104,396 „ 9 645,019 , 8 1.209,780 „ 1890 814,352 „ 9 1.133,228 „ 1 1.236,919 „ 1910 1.081,476 „ 2 810,713 „ 1 955,148 „ 3 867,644 , 2 743,199 „ 4 776,634 „ 3 858,455 . statistiek 95 Eiland Aruba. 1895 9 Kilo 1904 98,284 Kilo 6 34,25 „ 5 123,392 „ 7 12 „ 6 72,761 , 8 2,394 „ 7 157,071 „ 9 — 8 171,484 „ 1900 — 9 46,788 „ 1 — 1910 59421 „ 2 20,418 „ 1 70,697 „ 3 20,974 „ 2 50,922 „ ZE KOLONIALE MIJNBOUW POPULAIRE HANDBOEKJES OVER NEDERL.-INDISCHE MFNBOUW-PRODUCTEN, ONDER REDACTIE VAN Dr. J. DEKKER I DE GOUDINDUSTRIE DOOR Dr. j. h. verloop GEOLOOG HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK & ZOON ONZE KOLONIALE MIJNBOUW POPULAIRE HANDBOEKJES OVER NEDERL.-INDISCHE/MUNBOUW-PRODUCTEN, ONDER REDACTIE VAN Dr. J. DEKKER I DE GOUDINDUSTRIE DOOR Dr. J. H. VERLOOP geoloog haarlem H. D. TJEENK WILLINK & ZOON 1916 » DE GOUDINDUSTRIE 6 GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS metaal, als los materiaal in afgespoeld zand, grind en berggruis, waar het door het water en de sverweering werd losgewerkt en blootgelegd. Goudvelden. Met verschillende hypothesen trachtte men het ontstaan der aarde en hare formaties uit den ontwikkelingsgang te verklaren, terwijl de toenemende kennis der natuur en harer wetten een belangrijke rol vervulde bij de verwerping en motiveering van oudere en nieuwere hypothesen. Deze worden opgesteld uit het bewijsmateriaal, dat men zich verzamelt uit eene enormemassa voorhanden gegevens, die dagelijks naar alle zijden vermeerdert. Met het oog op de geologische verhouding onzer koloniale goudmijnen tot de buitenlandsche goudvelden kan het volgende dienen: Fig. 1 en 2. Scherpkantige goudklompjes (nuggets of pepites) en zulke met aangegroeid goud (uit oplossingen). (Suriname 2). Pag. 4—6. GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS 7 Nadat de aarde als heetgloeiende massa ontstaan, vervolgens door afkoeling aan de oppervlakte tot een vaste massa gestold en de waterdamp gecondenseerd was, ontstonden zeeën en Iandmassa's die in vorm en grootte in den loop der tijden veranderden. Tot in de allerjongste geologische tijdperken hadden sterke aardbewegingen en groote aardschuivingen plaats. Deze werden direct of indirect veroorzaakt door het afkoelingsproces van den aardbol, waarin veranderingen ontstonden, die aan de oppervlakte inzinkingen, opheffingen en glijdende bewegingen van aardlagen, of opstootingen van heete igassen en gesteentenmassa's veroorzaakten. Al de door vulkanen, winden en wateren bewogen of afgescheiden grondstoffen bezonken en vormden gesteente-lagen, wier historische volgorde voornamelijk wordt herkend aan de hand van de daarin voorkomende dier- en plantenoverblijfselen; aangezien deze over een veel grootere uitgestrektheid gelijksoortig bleven dan de gesteente-formaties, die soms reeds in betrekkelijk kleine ruimten geheel anders ontstonden en daarom een andere samenstelling hebben. De relatieve ouderdom der gesteenten die in vloeibare massa werden opgestooten, is moeilijk te bepalen, doch deze zijn steeds jonger dan de jongste der doorboorde lagen. Sommige geologen meenen te moeten aannemen dat in bepaalde tijdperken steeds gesteentenmassa's van ongeveer dezelfde samenstelling werden opgestooten, zoodat hun relatieve ouderdom naar de hoedanigheid zou kunnen worden beoordeeld. De goudvelden worden over de geheele aarde gevonden en de goudertsgangen komen in bijna alle formaties voor; het is dus mogelijk dat alle onverweerde goudertsen in eenzelfde tijdperk zijn ontstaan. De Surinaamsche goudertsen ontstonden in phyliten, gneissen, leien en conglomeraten van steil opgerichte formaties, die eerst in een jong geologisch tijdperk uit den oceaan-spiegel zijn opgeheven. De Oost-Indische goudertsen vindt men in leien, kalk, zandsteen, enz., van de oudste tot in de jongste formaties, op eilanden die gezamenlijk als Archipel, na het ontstaan van zeer jonge 8 GOUDMETAAL, GOUDERTS, GOUDVELDEN, GESCHIEDENIS aardlagen in het Tertiair, opdoken uit een zeer breede geul, die langen tijd de scheiding vormde tusschen voorhistorische continenten. Terwijl de Archipel opdook, verdwenen deze continenten; een gansche omkeering van water en land woelde op de aardkorst, zoowel in het groot, als in het klein door locale opheffingen en inzinkingen. In Noord-Celebes, Sumatra, Z.O. Borneo en Java werden de aardlagen opgeheven en doorboor^ door opdringende plastische gesteentemassa's, of zij werden door inzinkingen en breuken in aardblokken verdeeld, zooals op bijna geheel Borneo en in de omgeving van Celebes. De breukspleten zijn meestal opvallend georiënteerd, waardoor, evenals elders, de aarde (als bij een kristal) bevoorrechte splijtrichtingen schijnt te bezitten, welke zelfs in de topographie van den Archipel, van Celebes bijvoorbeeld, te onderkennen zijn. Op vele plaatsen doordrongen de goudertsen, die als oplossing bij voorkeur de breukspleten en hunne kwartsopvulling volgden, deze aardlagen, terwijl jongere spleten, die dus de oudere doorkruisen, vele ganggesteenten, b.v. porphyr-aders deden ontstaan, die bovendien tot verrijking van de omgeving der bovenbedoelde kruisingszones bijdroegen. Op sommige plaatsen van Sumatra, in het Barissan-gebergte en in Zuid-Oost Borneo zijn de aardlagen zoodanig opgeheven en samengewikkeld, dat men den indruk krijgt alsof zij door het inwendig opdringen van een enorme massa heetvloeibare gesteenten (Laccoliet) van een reusachtigen bergrug moeten zijn gegleden, een bergrug, die daarna door breuken of door het afkoelend inkrimpen van den gedeeltelijk ontblooten ondergrond voor een deel wederom tot onder den zeespiegel zonk, en door vulkanisch materiaal werd bedekt. Niettegenstaande het gebied der Indische goudertsgangen êen machtige omwenteling in de aardkorst vertoont, is de opsporing en ontginning der ertsen toch niet buitengewoon moeilijk, omdat de goudertsformaties meestal nog jonger zijn dan de beweging der buurgesteenten, die het bovenbedoelde natuurgeweld ondergingen. Fig. 3. De goudmijn-der O. t Cie. bij Salida, Sumatra (12). Zie pag. 12. 20 HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOGISCH-TECHNISCHE DIAGNOSE bij onze koloniale goudvelden als veelal elders, op zijn hoede te zijn voor de teleurstellingen, die een plaatselijk zeer beperkte rijkdom kunnen teweegbrengen. Het monster nemen van goudertsen is somszeermoeilijk. De leider van dit tweede onderzoek 'gaat eveneens op exDeditie, doch dan kan met meer hulpmiddelen worden gewerkt!; bovendien zijn de mineraalvindplaatsen voor een deel reeds bekend en is het terrein eenigszins verkend. De in het voorgaande hoofdstuk genoemdebezwa- O

£> 0> B ■ e 01 a s 8 ]> o> öe S s o C/3 ai E Fig. 10. Alluviaal gouderts. De onderste bank bevat zand, grind, leem en goud, de bovenste bank bestaat uit klei met wat zand, een weinig grind en humus. (Suriname 3). Zie ook pag. 39 e.v Fig. 11. Kaart van een vallei met alluviaal gronderts. Hierop werd de goudrijkdom der onder de leemdeklaag liggende grindbanken aangegeven, eveneens de zoog. pockets, d. w. z. rijke deelen van de doorloopende grindbank (Suriname), bij de samenvloeiïng van twee of meer stroomgoudlagen. De rijkste doorloopende zones zijn met een zwart-witte lijn aangegeven; onder de lichtste arceering bevatten de valleiformaties geen goud, het blank gelaten deel wordt door heuvels ingenomen, die soms eluviaal erts bevatten. Fig. 12. Een goudwasscherij met den „longtom" aan den voet van een heuvel; zoowel het diepliggende alluviale erts als het hoogerliggende heuvelgruis wordt gewasschen. (Suriname 3). Fig. 13. Ligt de kwartsgang in het minder verweerde Kreekbad, dan vindt men de gang als eene meer of minder samenhangende massa (Suriname 2). HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOQISCH-TECHNISCHE DIAGNOSE 23 ren komen dus ook hierbij voor, doch men kan gemakkelijker maatregelen treffen. Toch hebben reeds verscheiden onderzoekers, vooral in Suriname, door gebrek aan eenvoudige voorzorgsmaatregelen, bij hun beroep het leven of de gezondheid verloren. Bij het eerste on¬ derzoek werden nuttige mineralen gevonden, doch bij dit onderzo ek wordt eigenlijk het erts gevonden, want zoodra een goudmineraal in ontginbare hoeveelheid wordt aangetroffen, spreekt men van gouderts, en juist daarom is het tweede onderzoek zeer belangrijk. Aangezien in onze koloniën de goudvelden in zoo goed als onbekende gebieden gelegen zijn, waarvan geen betrouwbare kaarten bestaan, is het noodzakelijk een schetskaart van het terrein te maken, om een geologischtopographischen inis waar behoeft de te zijn, en niet veel tijd en geld te kosten, doch in onze koloniën neemt men Fig. 14. Bij de opsporing van een kwartsgang worden losse stukkenuitgedolven. (Suriname2). druk te verkrijgen en te analyseeren. Wel kaart slechts in groote trekken betrouwbaar Fig. 15. Na een bevredigend onderzoek der losse stukken van een kwartsgang, fig. 14, wordt de gang met een tunnel in den heuvel gevolgd. (12). Fig. 16. Zoodra men in den tunnelbouw bemoedigende gegevens vindt, wordt de gang met een put in de diepte onderzocht om met een tunneisysteem de ertsen te blokkeeren (12). (Fig. 15 en 16 zijn uit Suriname.) HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOGISCH-TECHNISCHE DIAGNOSE 25 maar al te dikwijls met een haast „onleesbare" kaart genoegen. Dit geschiedt meestal door de onbekendheid der explorateurs met eenvoudige meetwijzen voor moeilijk toegankelijke wildernissen. De kennis van nauwkeurige meetmethoden in landen met hooge beschaving opgedaan, helpt hier niets, tenzij een deel der jaarlijks terugkeerende staatsinkomsten voor dit doel wordt verantwoord en gebezigd. Het belang van zulke kaarten Fig. 17. Exploratiekamp. Keuken, magazijn en bediendenverblijf. (Suriname 2). is zeer duidelijk, wanneer het gaat om den aanleg van verbindingswegen of fabrieken. Bij Redjang Lebong op Sumatra bijv. had men over Lals een minder kostbaren en korteren weg naar een haven kunnen aanleggen dan, zooals geschiedde, naar Benkoelen. Uit onze koloniën is dit het meest sprekend en duurste voorbeeld van de gevolgen eener zeer onvoldoende topographisché kennis door gebrek aan snelle en voldoende nauwkeurige karteermethoden. Fig. 18. Ingenieurs- of geologenkamp zonder muskietenkamer, doch met hangmatgordijnen. (Suriname 8). Fig. 19. Uitrusting voor muskieten (anopheles) vrije kampen. Hangmat met een zak (a = gaas, b = katoen, c = breede sleuf). De zak heeft een bodem van katoen. In het midden is een bedgordijnzak afgebeeld, de matras ligt op den bodem van de zak. Boven is een tent met een muskietenvrije kamer afgebeeld. De bovenste schets toont hoe een hangmat, met de zeer ruime zak, in de tent kan worden gespannen. De bedgordijnen enz. worden van fijn, luchtig rulle gemaakt, de kamer van gewoon sterk muskieten tulle. De fijne rulle beschermt tegen de zeer kleine, doch ongevaarlijke, maar soms zeer lastige muskieten. 28 HET TWEEDE ONDERZOEK, DE GEOLOGISCH-TECHNISCHE DIAGNOSE Voor dit onderzoek kan men met succes als volgt werken: Langs alle bestaande paden of met licht kapwerk gerichte en gemakkelijk georiënteerde lijnen, meet en schat men de afstanden met een gewoon fietswiel in een vork met handgreep, waaraan een kilometertellertje bevestigd is, dat door een rij knopjes, in plaats van door één knop aan één spaak, wordt bewogen. Daardoor leest men niet honderdtallen, maar bijv. meters af. De hoogten worden van een barometer afgelezen, met inachtneming der dagelijksche, in de tropen vrij constante variatie, die in Suriname bijv. tusschen 10 uur 's-morgens en 4 uur 's-middags plaats heeft. De richting wordt met een geologen-kompas waargenomen. Op deze wijze kan men boschrijke en open afstanden vlug opnemen; terreinmoeilijkheden worden door 't schatten van de reducties der gemeten lengten bij bochten en kuilen gemakkelijk overwonnen, terwijl de projecties volgens bestaande handige tafels of graphisch op eenvoudige wijze kunnen worden berekend. De bedrijven der koloniale goudmijnen zijn tot nog toe veelal door vreemdelingen georganiseerd; van alle mijnen verwierf de Redjang Lebong-mijn groote vermaardheid. Fig. 20. Transportmoeilijkheden. Aanleg van een smalspoorweg in Suriname. Zie p. 29. (12). HOOFDSTUK V DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS Nadat een ingezetene of een „prospector" het nuttige mineraal heeft gevonden, de „geoloog" ertsen aantoonde en de financiers het kapitaal voor verdere werkzaamheden hebben weten te interesseeren, komt de beurt aan den „mijningenieur", iemand die bekwaam wordt geacht voor het vinden van een goudmijn. Zijn beroep eischt ondervinding op het gebied der mijnontginning, zoowel practisch als wetenschappelijk, om uit de gepubliceerde ervaringen van collega's kennis te kunnen putten. Zulk een voorontginning in onze tropen is een van de lastigste opdrachten. De moeilijkheden ontstaan door eene gebrekkige hygiëne, primitieve transportmiddelen, ongeoefende arbeidskrachten, en bovendien door de eigenlijke ertsontginning. De gebrekkige hygiëne kan blijken uit een voorbeeld, waarbij gedurende 5 maanden een kustweg werd aangelegd van 3 K.M. lengte. De kosten bedroegen f 10.000 en van de 150 arbeiders waren in den regel 120 tot 130 man ernstig ziek. De transportmoeilijkheden ontstaan door het gebrek aan wegen, terwijl meestal de aangelegde wegen slechts een zeer kostbaar vervoer toelaten. Waarom men daarbij niet handelt als op sommige boschexploitaties in de Oost, is onbegrijpelijk; hier wordt soms als volgt gewerkt: Het bosch wordt op 8 M. breedte langs het beste tracé geringd, op 3 M. breedte gekapt en de weg IV2 M. breed gewoon gelijk gemaakt; daarna wordt 30 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS draagbaar spoor van 60 c.M., of breeder, geplaatst en de ruimte tusschen de rails met grind, of met korte, dikke en gehalveerde knuppels belegd. De weg wordt dan mogelijk een weinig duurder, doch het vervoer wordt belangrijk goedkooper en sneller, ook het onderhoud is gemakkelijk. Slaagt de mijn, dan kan de weg gemakkelijk worden verbeterd, terwijl de rails in gebruik blijven of worden verkocht. Zie fig. 17. Bijna elke goudmijn heeft haar eigenaardigheden in ertshoedanigheid en ligging, vooral in onze Oost-Indische koloniën, waar de ertsen in groote terreinen verspreid voorkomen. In West-Indië daarentegen schijnt het ertstype zich over de geheele kolonie tamelijk gelijkvormig te houden. De „ingenieur" moet ook op expeditie gaan, terwijl dit werk bovendien organisatievermogen eischt bij het installeeren van machines en werkvolk. Om de kosten te drukken, begint men meestal op primitieve wijze, doch dikwijls gebeurt dit niet, en vooral in Suriname zijn zeer kostbare expedities mislukt door de tegenvallers in de waarde der ertsen, door ziekte of door onpractisch beheer. Zoodra de expeditie op het te ontginnen terrein is aangekomen begint het openkappen der meestal voorhanden bosschen, zoover dit voor wegaanleg of andere werkzaamheden noodig is. Het tijdelijk karakter van een mijnbedrijf komt ook hierin uit, dat zulk een terreinschoonmaak doorgaans niet te vergelijken is met bijv. den aanleg van een cultuuronderneming, waarbij aan het opruimen veel meer geld en tijd wordt besteed. In Suriname kan het staande bosch niet branden, in Oost-Indië meestal wel. Boomstammen en -stronken die in een donker bosch liggen, verteren meestal snel, maar in open terreinen niet; in de Surinaamsche lucht- en waterdichte kleisoorten verteert hout slechts zeer langzaam. Voor een doelmatige en snelle opruiming van het oerwoud behoort dus methodisch te worden gewerkt. De volgende methode kan met geringe kosten goede uitkomsten geven. Het kapwerk en het vellen der zware boomen, eventueel met het ongevaarlijke cahücit (dynamiet), moet geheel afgeloopen zijn als het droge seizoen invalt. Dan worden zoo spoedig Fig. 21. Transportmoeilijkheden. Links wordt een zwaar stuk langs den weg gerold door koelis, rechts wordt dit stuk met een takel langs een helling van den weg opgeheschen. De koelis loopen de helling af. Het koeliloon is gering doch het werk is kostbaar. (Celebes 10). Fig. 22. Een goudwasscherij met „long toms" in een Kreekbed, tevoren werd de deklaag verwijderd. (Suriname 3). Pag. 34. 32 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS mogelijk het gekapte onderhout, de bladeren en de takken om de boomstronken verzameld. Na een week of vier is alles kurkdroog en branden de boomstronken en wortels tot diep in den grond af, vooral wanneer deze te voren door een geringe lading dynamiet werden gespleten (bijv. door een lading van 20 cent aan cahücit voor de allerzwaarste stronken). Daarna begint de bouw der woningen en machinehallen en het graafwerk in de ertshoudende gronden. Zoodra de machines zijn opgesteld en de ertsen blootgelegd, begint het bedrijf, waarbij het de hoofdtaak van den ingenieur is, nauwkeurig de door de behandeling ontstane goudverliezen op te sporen en de loonende ertsen na te speuren. De mijn wordt dan beoordeeld naar het gehalte der ertsen, de aanwezige, zichtbare en vermoedelijke voorraad en de goudproductie van het bedrijf. Bij een goudmijn moet naar de grootst mogelijke winsten worden gezocht, terwijl de arbeidsorganisatie toch een goede belooning der werkkrachten en een economisch juiste keuze uit de te verwerken ertsen nastreeft. Want het uitsluitend verwerken der rijkste ertsen is woekerontginning; deze laat moeilijk te bereiken ertsen in oude afgravingen achter, welker ontginning later meestal niet loonend is, zoodat die ertsen als verloren zijn te beschouwen, gelijk dit bij de verlaten oude inlandsche ontginningen dikwijls het geval is. In vele Staten waakt de regeering tegen woekerontginning; maar in onze koloniën kwam deze tak van dienst nog niet tot volle ontwikkeling; anders zou menige Europeesche ontginning in hare methode moeten worden gewijzigd en menige inlandsche ontginning geheel niet kunnen bestaan. Zoodra de eerste ontginning bevredigende resultaten heelt opgeleverd en voldoende ertsreserve is aangetoond, wordt overgegaan tot de maatregelen voor de installatie van grootere fabrieken. Hierbij dient te worden in acht genomen, dat bij de berekening van een grooteren opzet in landen met weinig geschoolde werkkrachten, als onze koloniale goudvelden, de uitkomsten van een proef ontginning zeer voorzichtig moeten DE VOORONTGINNINO EN DE GEOLOGISCHE KENNIS 33 worden vermenigvuldigd, indien veel werkvolk noodig is. Machines kan men „bestellen", maar goede arbeiders en betrouwbaar personeel worden bij grootere behoeften schaarscher en kunnen niet worden „besteld". Behalve naar de winsten streeft de ingenieur dus ook direct naar machinalen arbeid of wel, indien dit tijdelijk minder risico biedt, naar eene ontginningsmethodewaarbij het loonwerk door machines kan worden vervangen. Vooral hieruit blijkt dat de kennis en gave van den leider onder meer ook op machinen-technisch gebied moet zijn ontwikkeld. Inmiddels wordt aan het geologisch onderzoek voortgewerkt, om nieuwe ertsen te vinden of een gunstige plaats voor de groote inrichtingen te kunnen kiezen, want menigmaal werd zoowel in Oost- als West-Indië de bouw van den ertsmolen door aardschuivingen, die in den regentijd ontstaan, bedreigd, vertraagd of verhinderd. Het voortgezet onderzoek, dat in onze koloniën dikwijls gebrekkig wordt uitgevoerd, omvat allereerst de karteering van het terrein. De kaart kan op schaal van 1 :25.000 tot 1 :50.000 3 Fig. 23. Een goudwasscherij bij een Kreek, bij gebruik van een „sluice", lange waschgoot. (Suriname 2). Pag. 34. 34 DE VOORONTGINNING. EN DE GEOLOGISCHE KENNIS worden gemaakt. De opmetingen geschieden langs paden, welke op 500 tot 1000 meter afstand van elkaar evenwijdig loopen en het terrein in gemakkelijk te onderzoeken blokken verdeelen. Vooral op geheel open terrein of onder hoog geboomte wordt het uitzetten en zicht maken door de ijle onderbegroeiing, dikwijls zeer gemakkelijk. Het meten behoeft niet met zeer nauwkeurig werkende instrumenten te geschieden; ik gebruikte met succes een dun, gegalvaniseerd stalen meetkoord van 50 meter en een meetinstrument bestaande uit een sterk camera-statief met een kogelgewricht en een draaibaar gemonteerde groote boussole met doos libelle en hellingkijker, waarvan de nonius 5 seconden aangeeft. Bij dit werk vordert de meting zeer snel, terwijl de berekening der projecties met bestaande Sinus-, Cosinustabellen zeer eenvoudig is. Met een op deze wijze door een handigen employé opgenomen kaart kan de geoloog of de ingenieur werken en de hoogtelijnen voor de ongemeten vakken langs de bekende hoogtepunten op de paden, op het oog inschetsen. Ook een barometer, die voeten op den nonius aangeeft, kan hierbij van dienst zijn. Bij de voorontginning van onze koloniale goudertsen volgt men meestal een eenvoudige werkwijze, die daarin bestaat, dat het erts wordt gedolven, vervoerd, gebroken door steenbrekers en nat vergruisd door ijzeren stampers. Daarna wordt het goud in de fijngemalen waterige massa in aanraking gebracht met kwik, waarmede het zich verbindt en waaruit het door destillatie wordt afgescheiden. Het kwik wordt in de ertsbrei gestrooid of deze stroomt in een dunne laag over geamalgameerde koperplaten. Ertsen, waarin het goud als losse bestanddeelen voorkomt, worden gegraven en in goten gewasschen, terwijl het goud in kunstmatige hindernissen bezinkt of met kwik wordt gebonden en verzameld. Fig. %8, Successievelijk beslist de ingenieur welke andere machines noodig zijn om de nauwkeurig opgespoorde goudverliezen te ondervangen; zijn de resultaten gunstig, dan ontstaat langzamerhand het grootbedrijf. Voor, gedurende of na het proefbedrijf wordt aan de hand Fig. 24. Alluviale en eluviale ertsen worden op De Jong'S Placer (Suriname 3) losgespoten. Het erts wordt daarna door de waschgoot geleid. Het succes bleef uit door verstoppingen in de vallei en door den hinderlijken kleiballast. Fig. 25. Een gouddelverskamp. Het beekbed ligt vol zand en klei van de goudwasscherij. (Suriname). 36 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS van de kaart de omgeving onderzocht, doch dit is niet overal op degelijke wijze geschied. De aard-dokter kan, naarmate de operatie der ontginning vordert, zijn conclusies voor de toekomst van het gebied met grootere juistheid opstellen. Langzamerhand wordt de locale bodemgesteldheid beter bekend en zoo weten wij nu van het beroemdste mijnveld in Oost-Indië, de Redjang Fig. 26. Dezelfde alluviale ertsen worden machinaal gebaggerd en in een goot gewasschen, nadat de opgehaalde grindbrokken door water en machines werden losgewoeld (Suriname 2). Lebong aan de Westkust van Sumatra, dat het goud voorkomt in vijf ertsgangen (breuk- en vergruizingszones), die door een sterk gesilicatiseerd en verweerd andesit zijn gescheiden. Een blauwe kwartsgang aan den voet van dit gangencomplex bevat de rijkste ertsen. Het goud is zoo fijn verdeeld tusschen het gesteente, dat het moeilijk zichtbaar is, zelfs niet na fijnstampen en wasschen in een batea, doelang of pan. Uit de mangaanvrije ertsen ontstonden alluviale ertsen, en uit de mangaanhoudende DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS 37 Fig. 27. Groote boomstronken versperren den weg voor de baggermolen (Suriname 2). ertsen dieper liggende zones. Tot de voornaamste bestanddeelen van het erts behoo- ren, behalve kwarts, de sulfiden pyrit en chalcopyrit, waarnaast pyrolusit, selenium, zilver en koper minder veelvuldig voorkomen. Zink en ijzer worden eveneens in het ongezuiverde eind-product gewonnen. Dit bevat aan edelmetalen 10 maal meer zilver dan goud. Dergelijke formaties vond men ook in Lebong Soelit, Ketahoen en Salida, alle gelijken eenigszins op de Zevenbergsche goudertsformaties (Europa). De goudmijnen in den noordelijken arm van Celebes liggen aan den rand van bergruggen, die behalve opgedrongen granietmassieven ook andere opstootingsgesteenten bevatten. Deze oost-west loopende opgedrongen formaties worden geflankeerd door gedeeltelijk gemetamorphoseerde aardlagen en eruptieve brecciën, waarin jongere ertsgangen voorkomen. Deze aardlagen hellen naar zee toe en liggen Fig. 28. Hindernissen in de goten van een baggermolen; hierachter blijft het goud liggen, de fijne metaaldeeltjes worden op den canvasbodem vastgehouden. 38 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS door breuken of door afglijding in aardschollen en plooien. De Palehleh-mijn (N.-Celebes) ligt in de buurt van gesteenten der Andesitische facies, hare ertsen bestaan uit goudhoudende sulfiden in een augitporphyrit breccie. De omliggende gesteenten zijn ook goudhoudend, doch in geringe mate; daarin zijn eenige ontginbare ertsgangen aanwezig, waartusschen vele kleinere gangen zwermen. De sulfiden bevatten goud, driemaal zooveel aan zilver, 8.5 % lood, 1.5 °/0 koper en 3.5 % zink. Antimoon en arseen komen in zeer geringe hoeveelheden voor. Dergelijke goudertsen vindt men ook bij Pagoeat en Soemalata (N.-Celebes). De ertsen der Bolang Mongondou-mijn bevatten onzichtbaar goud in kwartsen, die als riffen in een orthoklaasporphyr voorkomen. Deze porphyr ligt in een andesitisch gesteente; zoowel in deze gesteenten als in de kwartsgangen worden vele breuken aangetroffen. Niet ver hier vandaan ligt de Totok-mijn, in de nabijheid van de Minehassa, waar geen centrale hooge granietrug voorkomt, maar een groep jonge vulkanen, zooals wij die op Java kennen, dus op de grens tusschen twee geologisch verschillend rjntwikkelde gebieden. Het goud wordt gewonnen als gedegen metaal, dat, in den vorm van kleine blaadjes, korreltjes of mos, in kwarts voorkomt. Deze kwartsmassa en adertjes bevinden zich tezamen met klei in een zone van onregelmatige opvullingen in kalksteen, vlak bij een porphyrit (veranderde andesit). Men neemt aan, dat het goud en de klei verweeringsproducten zijn van een goudhoudende andesitbreccie, die zich vroeger in hoogere lagen bevond. De onderliggende kalk werd uitgeloogd, uitgehold en weder opgevuld met kwarts en goud uit de voornoemde breccie; sulfiden zijn afwezig. Bij Totok worden ook de alluviale ertsen, ontstaan uit de afspoeling der verweerde ertsen, op machinale wijze met een hydraulischen elevator en schudtafels ontgonnen, het grove grind wordt in denstampmolen verder verwerkt. De bekendste, doch nu verlaten mijn van Borneo isdeKahajan, aan de gelijknamige rivier in Midden-Borneo gelegen. Bij het contact tusschen kwartsporphyrit en oude leien komen goud DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS 39 en pyriten in kwartsgangen phyrit zijn blauw of paars getint en vertoonen evenals de veldspaat drukverschijnselen. De twee groote ertsgangen staan 2y2 voet van elkander af, en in de daartusschen gelegen ruimte komen eenige zwermen van kleine aders voor. In Oost- en WestIndië worden vele gebieden aangetroffen, waar oude en jonge rivierafzettingen goud bevatten. Dit erts is ontstaan uit de verweering en afspoeling van oudere ertsen, die in het vaste gesteente ontstonden. Door het groote soortelijk gewicht van goud kon het stroomend voor. De kwartsen van den por- m water op natuurlijke wijze een concentratie-proces plaats hebben, dat de mensch in andere gevallen Fig. 29. De duidelijk zichtbare kwartsgangen trokken reeds in de oudheid de aandacht der bewoners. Deze groeven het beste deel van de gang uit, zoover als de druk der zijwanden, het goudgehalte en de wateraandrang het'veroorloofden; zij werkten zonder machines en doelmatige betimmeringen. (Oude mijn bij Redjang Lebong 5). Zie p. 36 en fig. 13—16. met moeite en kapitaal kunstmatig moet teweegbrengen. Deze zoogenaamde alluviale ertsen kunnen dus rijk zijn, ofschoon de oorspronkelijke Fig. 30. De ertsader-opvulling van de Redjang-Lebong-ader, volgens het jaarverslag der Mij. over 1910. (12). Zie de vorige figuur. HET VERONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS 41 aders geheel zijn verdwenen, zeer verspreid of technisch onbeteekenend voorkomen. Hun gebieden werden op de kaart aangegeven, doch zij zijn nog weinig onderzocht, behalve de diamant-, goud-, platina-grindbanken van Z. O. Borneo en de goudvelden van W. Borneo. Deze werden meermalen ontgonnen en beschreven. Bij mijn Fig. 31. Een kleine voorontginning. Stampmolen en opzichterswoning. (Suriname 3). onderzoek in 1912 vond ik oud-diluviale grindbanken, die volgens een voorhistorisch riviersysteem liepen; dit netwerk van valleiertsen bleef bij de binnenlandsche bodembeweging slechts voor een deel in den buitengordel van het Z. O. Borneo'sche heuvelen berglandschap gespaard. In de binnenlanden ontstonden hier en daar secundaire jongere valleiertsen, welke vroeger ook ontgonnen werden. Het oude valleisysteem der genoemde alluviale 42 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS ertsen dekt zich dus niet geheel met de tegenwoordige hydrographische gesteldheid van het landschap. De ertsbank ligt in de ontgonnen terreinen 2 tot 3 meter onder de oppervlakte; vroeger, met lagere loonen of op des Sultans bevelen, heeft men ook veel dieper liggende gedeelten ontgonnen; de ertslaag duikt namelijk van het oostelijk heuvelland naar het westen hoe langer hoe dieper onder de rivierklei weg. Zij ligt op verweerd bodemgesteente en is het rijkst waar holten of een gunstig verval de mineraal afzetting bevorderden. Naast deze oudste rivierafzettingen vindt men de begeleidende analoge jongere ertsformaties, die minder diep liggen, doch minderwaardig zijn, en die hier en daar door inlanders worden ontgonnen. In Suriname wordt voornamelijk deze soort ertsen aangetroffen en ontgonnen. Zij liggen onder een kleilaag en de jongere, daaruit ontstane afspoelingsproducten der tegenwoordige beken bezinken op de in de ertslaag uitgeschuurde beddingen. Langs berghellingen met goudhoudende gesteenten vindt men in Suriname eveneens een natuurlijke verrijking der gruislagen, zoodat soms reeds hier, dus voordat de ertsen tot in den valleibodem zijn afgespoeld, ontginbare afzettingen ontstonden. Dergelijke ertsen vindt men haast overal waar alluviale formaties voorkomen; zij heeten eluviale ertsen. Fig. 32. Tremain-molen. Een eenvoudige doch zeer krachtige stampmolen met een stamper, die direkt met stoom wordt bewogen. Dikwijls op voorontginningen gebruikt. (Guyana Placer Suriname 1898-~'99). Men ziet een stoomcylinder, stamperstang, bak, spatscherm voor het gaas, koperamalgaam platen. Achterin de kleine smidse, de ketel staat buiten de loods. (11). DE VERONTGINNINQ EN DE GEOLOGISCHE KENNIS 43 Op het eiland Aruba komt het goud in kwartsgangen voor, die in een groot aantal door kwartsdioriten en diabasen zwermen. De aders loopen in hoofdzaak Oost-West, zijn natuurlijk niet alle goudhoudend, doch kunnen tot 10 Meter dik worden. Men vond in 1750 een goudklomp van 32 pond en 8 ons (Amst. gew.), later nog verscheidene „nuggets" van 1 pond en zwaarder. Alluviale goudertsen komen eveneens voor en werden vroeger ontgonnen. Ouderdom. De kennis van den geologischen ouderdom der ertsen heeft niet alleen wetenschappelijke waarde, ook technisch is zij soms van belang, vooral met het oog op de prognosen voor de toekomst van een ertsmijn of het opsporen van nieuwe ertsen. Van den ouderdom der Oost-Indische goudmijnen weet men weinig; zij schijnen verband te houden met velerlei vulcanische opstootingsgesteenten, die uit het jong-tertiair of uit later tijd dagteekenen. In Suriname schijnen de goudkwartsgangen, als oudste goudertsformaties, te zamen met basische stollingsgesteenten in de omgeving van aardbreuken veelvuldig voor te komen. Deze aardbreuken vindt men in niveau-verschillen der oudste grinden zandaf zettingen van het jongste geologische tijdperk, het quartair. Hoe grooter het niveau-verschil der gebroken aardlagen werd, des te hooger rees het jonge gebergte, en dikwijls werden ook de daarin gevonden kwartsgangen en de daaruit ontstane jongere gruis- en grindformaties naar verhouding belangrijker in aantal of hoedanigheid. Kleine breukzones kunnen hare aanwezigheid verraden door een afzetting in de alluviale formatie, die uit een eigenaardige donkerblauwe klei bestaat. De stollingsgesteenten bevatten ook goud, hetgeen uit contractieverschijnselen en de circulatie van goudoplossingen kan worden verklaard. Het spreekt vanzelf, dat de boven omschreven werkzaamheden van de voorontginning en het geologisch onderzoek nogal kostbaar kunnen worden, terwijl de kansen op succes onmogelijk met absolute juistheid kunnen worden vastgesteld. Daarom heeft men hier en daar, doch vooral in Suriname, een bijbedrijf georganiseerd voor een goudprodukt, dat ongeveer gelijkstaat met datgene, wat de koloniale planters „catchcrop" noemen. 44 DE VOORONTGINNING EN DE GEOLOGISCHE KENNIS Om spoediger tot financiëele resultaten te komen en het onderzoek te vergemakkelijken, worden terreingedeelten in onderhuur afgestaan aan kleine ondernemers, die een gedeelte van het gewonnen goud afstaan; in Suriname bedraagt dit gedeelte 17 tot 20 °/0 der opbrengst. Behalve uit dezen huurpenning kan de verhuurder nog met een goederenhandel winsten behalen. Deze inkomsten dekken een deel der uitgaven, waardoor met het voorhanden kapitaal langer kan worden voortgewerkt. Uit Oost-Indië ken ik slechts twee gevallen van onderhuur: een tijdelijke onderhuur der Soemalata-mijn (N.-Celebes) aan een Chinees, en de onderhuur van enkele open ertsgroeven in Tanah Laut (Z.-Borneo), waarmede de eigenaars, welgestelde Chineezen, niet voldoende kunnen verdienen om hun persoonlijke aanwezigheid ter plaatse loonend te maken. Om te beginnen is deze arbeidsmethode, waar dit mogelijk is, aan te bevelen; doch dan moet worden opgemerkt hoe in Suriname de werkzaamheden meestal zoo oneconomisch worden georganiseerd, dat de eigenlijke bezitters der goudvelden zelden eenig voordeel trekken. In dat geval is een dergelijke ontginning natuurlijk af te keuren, aangezien met elke kilo geproduceerd goud het bezit vermindert. Om het crediet te handhaven worden de meeste Surinaamsche goudvelden op deze wijze ontgonnen, want gedurende meer dan vijf-en-twintig jaren hebben proefnemingen voor een machinaal bedrijf het gewenschte resultaat niet bereikt. Zoo zien wij dat het door omstandigheden, die bij het tweede onderzoek niet konden worden voorzien, soms lang duurt, alvorens bij de voorontginning bevredigende resultaten worden bereikt. Sedert eeuwen werd de aanwezigheid van goud in het Guyaneesche binnenland vermoed; sinds 40 jaren werd geregeld geproduceerd; en nog is het heden niet gelukt het goud in een loonend grootbedrijf te winnen. Het resultaat van de onderzoekingen, dat in Suriname verkregen werd, bestaat in de overtuiging van de aanwezigheid van groote goudvelden en in de kennis der hygiëne, waardoor met uiterst eenvoudige en niet kostbare middelen een Europeesch, Fig. 34. Een proviand- en materiaal-magazijn voor het meer gevor derde exploratiebedrijf. (Suriname 2). EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 55 Fig. 41 en 42. Boven: een Huntingtonmolen. Men ziet in den geopenden bak de maalcilinders, die door centrifugaalkracht tegen den maalwand drukken en, al rollend, om de as b draaien; bij a ziet men de zeven, waardoorheen het materiaal in een goot valt. Beneden: een Chilimolen met vertikaal rollende maalcilinders. (9). meeste goudvelden nog wel het geval is; maar een gebrek aan geschikt werkvolk kan tot onvoorziene moeilijkheden leiden. Omstreeks 1839 trof men in Suriname verscheiden suikermolens aan, welke door waterkracht gedreven werden (Benoit, Voyage en Suriname), doch thans blijft deze krachtbron zoo goed als onbenut. Door het geringe verval der rivieren is de waterkracht op de gewone wijze niet voordeeligte gebruiken, doch.ik acht de installatie van drijvende watermolens, waarin dynamo's voldoende electrische energie opwekken, zeer wel uitvoerbaar. Deze drijvende watermolens kunnen inhetmidden der rivieren, zonder dam- of kanaalconstructies een vrij groote kracht ontwikkelen. Ook de olie- en benzinemotoren zijn voor onzen tropischen mijnbouw van belang, wegens het eenvoudige transport der brandstoffen en der compacte, billijke machinerieën. 56 HET GEREGELD ONTGENNINGSBEDRLTF b. De mijnbouw. Nadat de „ingenieur" de „goudmijn" heeft gevonden, en indien voldoende ertsreserven een uitbreiding der werkzaamheden veroorloven, worden de definitieve bedrijven in het leven geroepen. In het grootbedrijf worden meestal Europeesche of Amerikaansclie machines gebruikt, en het hoogere personeel bestaat voor een Fig. 43. Gezicht op de woningen (kampen) eener kleine ontginning. (Suriname 3). deel uit buitenlanders: Amerikanen, Engelschen en Duitschers. In Oost-Indië bestaan eigenlijk maar enkele grootbedrijven die ruime winsten geven en die men dus niet onder de voorontginningen kan rekenen. De Redjang Lebong-mijn op Sumatra was een ware goudmijn, die groote baten gaf; ook de Simau geeft ruime winsten en de Bolang Mongondou-mijn in N. Celebes kan goed slagen, doch de Palehleh en Totok, in Noord-Celebes, Fig. 44. Groote open groeve van de Totokmijn, met ingangen van de ondergrondsche werken. (8 N. Celebes). Fig. 45. Eluviaal erts: niet afgerond goudhoudend gesteentegruis van een heuvelhelling. Het bevat grind, leem en een weinig humus. (Suriname 3). De tunnel dient voor een onderzoek van een kwartsgang. 58 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIIF de Ketahoen in Midden-Sumatra en de Compagnie des Mines d'or in Suriname leveren weliswaar groote producties, doch zonder ruime winsten, zoodat zij eigenlijk tot de groote voorontginningen behooren. In West- en Zuid-Oost-Borneo wordt door Chineezen geregeld gouderts ontgonnen in bedrijven, die slechts in den drogen tijd worden gestaakt. Deze geven geregeld tamelijke winsten aan kleine ondernemers, die met een klein kapitaal werken; zij kunnen dus, evenals de Surinaamsche onderhuurbedrijven, onder een geregeld kleinbedrijf worden gerekend. Vele inlandsche ontginningen in Borneo, in Sumatra en Noord-Celebes kunnen niet daaronder worden gerekend, omdat bijna uitsluitend de rivierbeddingen in een geschikt seizoen worden ontgonnen en zulks alleen geschiedt in geval van misoogst of gebrek aan werk, "zoodat deze goudwasscherij meer een soort economisch tijdverdrijf schijnt te zijn. Ook betalen deze inlanders nauwelijks belastingen en zij werken zonder concessie, systeem of kapitaal. Ertsgraven. De belangrijke goudmijnen in Oost-Indië bestaan in hoofdzaak uit diepe groeven, die in bergen en heuvels worden uitgehouwen ; de Compagnie des mines d'or in Suriname verwerkt alluviale ertsen in open groeven. In de diepe groeven wordt de techniek van den mijnbouw, het ertsgraven, het vervoer, de afwatering en de ventileering, bepaald naar aanwijzingen, die uit het metallurgisch ertsonderzoek worden geput. In Suriname volgt men bij de ontginning eveneens de onder gegeven omstandigheden loonende ertsen, doch dit bedrijf is in open groeven, waarin slechts het verweerde erts en vrij gekomen goud wordt gewonnen, veel eenvoudiger dan in Oost-Indië. Het ertstransport geschiedt in Oost-Indië met klein-spoor wagentjes (Decauville), met mijnliften en met bakken, die langs een staalkoord worden geleid. (Telefer). Bij de Totok-mijn maakt men gebruik van de berghellingen, waardoor het transport van de mijn tot aan den molen en het strand geringe moeite kost, terwijl het materiaaltransport naar boven, door schuine liften, met waterballast uit natuurlijk verval, wordt vergemakkelijkt. EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 59 In Suriname wordt weinig erts vervoerd, omdat het goud tot heden meestal ter plaatse wordt gewonnen. De ertsfabriek van het Guyana Placer, waarin met een Chilimolen werd gewerkt, heeft een netwerk van Decauville-spoor, dat naar een heuvelafgraving leidt. Bij sommige inlandsche ontginningen vervoert men het goudhoudende heuvelgruis (eluviaal erts) met kipkarren of kruiwagens naar een stortgoot; aan den voet van deze goot ligt de waschgoot, een long tom of sluice, bij stroomend kreekwater, dat dikwijls door een kanaaltje wordt aangevoerd. De eenvoudigste werkwijze bestond in het afzoeken van droog of halfdroog geloopen rivierbeddingen en oevers, waarin alle holten en steenonderlagen met een soort pikhouweel werden afgezocht. Het erts werd als gedegen goud opgepikt of met het zand in waschschotels gewasschen. In Borneo wordt hier en daar nog zoo gewerkt, doch vroeger werden ook in Timor, Noord-Celebes, Batjan en eenige andere plaatsen zulke ontginningen aangetroffen. Men ontgon als economisch tijdverdrijf of op bevel van plaatselijke hoofden, die het goud voor sieraden of voor ruilmiddel gebruikten. De arbeid werd daarbij dikwijls niet in rekening gebracht, zoodat ook arme ertsen nog voordeel afwierpen. In Sumatra en West-Borneo werden door inlanders en Chineezen holen gegraven in ertsgangen, die boven de waterlijn lagen ; machines en waterloozingen waren niet aanwezig, zoodat deze werken spoedig werden verlaten. De ertsen werden in steenen mortieren gebroken en gemalen, daarna gewasschen. Een meer gevorderde techniek ontstond in de geregelde inlandschChineesche ontginningen. Haar oudste toepassing vindt men nu nog in de diamantgroeven op Borneo; zij bestaat daarin, dat men een put graaft tot op den bodem van de ertslaag en op dien bodem naar alle kanten om den put heen zooveel mogelijk erts wint, dit naar boven brengt en met water in een grooten, ronden, vlak trechtervormigen waschschotel wascht. Op deze wijze werden vroeger ook de ondergrondsche alluviale goudertsen van Noord-Celebes en andere plaatsen ontgonnen. . Ongeveer in het jaar 1830 werd door Chineezen een andere 60 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF methode op Borneo ingevoerd. Daarbij wordt het water der beken door dammen opgestuwd of, als het hoog genoeg boven de ontginbare ertsen ligt, direct gebruikt. Door het graven van vele smalle en soms diepe kanalen wordt een perceel erts in blokken verdeeld, die achter¬ eenvolgens door Fig. 46. Gezicht op het emplacement der midhet uithakken der delmatige goudontginning nabij Mura la Mar, wanden in de bo- EUand Saba" Fig. 47. Lifthuis en putingang van de mijn Redjang Lebong. (Sumatra 5). EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN. 61 venbedoelde kanalen worden gestort en gewasschen. De kleiaarde is niet taai, maar kruimelig, zoodat dit kleispoelen tamelijk voorspoedig gaat. (In Suriname is de klei der ertsperceelen veel taaier en vettiger.) Wanneer de eerste ertslaag of de harde bodem te hoog ligt, kan deze methode niet worden toegepast. Men hangt dus af van de hoogte waartoe de waterstand kan worden opgevoerd, en van de hoogte der vaste, minder verweerde aardlaag. De grond tusschen de ertslaag en de harde bodemlaag wordt, wanneer hij niet al te groote dikte heeft, gemakkelijk uitgehouwen en weggespoeld. Bij de tegenwoordig toegepaste methode, die uit de voorgaande ontstaan is, wordt geen bloksysteem toegepast, doch men graaft één kanaal en hakt de wanden aan weerszijden los; de aarde valt in de goot, vergruist en wordt door den waterstroom gewasschen. Het goud en de steenen waaraan dikwijls nog goud zit, worden door takkebossen, mandewerk en een keibevloering tegengehouden. Zie fig. 35. C. De Chineezen verwerken nog steeds alleen de ertsen, die ten opzichte van het water gunstig liggen, want machines worden nauwelijks gebruikt. In deze werkplaatsen is de toestand, wat betreft de moeilijkheden, die goudarme aardlagen bij de ertsontginning opleveren, tegenovergesteld aan dien in Suriname. Tn Suriname ligt de hinderlijke kleilaag boven het erts, in Borneo daarentegen ligt bij de Chineesche ontginningsmethoden de kleiballast tot op den harderen bodem. Hoe hooger dus de ertsen boven den aan te leggen of natuurlijken waterspiegel liggen, des te meer klei moet worden weggewerkt. Hoewel de klei uit den hoogen wand zich met pikhouweelen gemakkelijk laat losbreken en wegspoelen, is het duidelijk dat met deze slordige ontginningsmethode goud verloren gaat in de massa weg te werken aarde en in den steenbodem der uitgegraven waschgoten. Door het gebruik van pompen zou men een massa werk sparen, veel verloren goud vasthouden en meer erts kunnen ontginnen. Exploraties schijnen de moeite waard. De Chineezen ontginnen hun groeven volgens oude rechten, die grootendeels door de Regeering worden ontzien, doch deze 62 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF behooren niet tot de wettelijk omschreven concessie-rechten, zoodat de omgeving dezer ontginningen voor den wettigen mijnbouw openstaat. In Suriname bleef de arbeidsmethode der geregelde ontginningen sinds het begin der industrie haast ongewijzigd. De meest primitieve ontginning Fig. 49. De stampmolen van Redjang Lebong, stampers, zeven en koperplaten. (Sumatra 5). EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 63 vindt men in kleine, rijke, zeer afgelegen kreken. Daar^wordt het erts in gewone batea's (waschschotels) gewasschen en het ge¬ wonnen goud uit den inhoud van eiken schotel afgezonderd. Op zulke plaatsen loont het niet, een kleine doch rijke ertspartij met grootere instrumenten te verwerken. Voor grootere ertsvelden wordt meer moeite besteed en men graaft soms lange gooten voor wateraanvoer naar de ontginning. Hierbij wordt eerst de klei-deklaag verwijderd, en daarna werpt men het onderliggende grindjen zand met emmers of schop- Fig. 50. Type van een steenbreker. Bij A werkt een excenter op de as van een riemschijf en vliegwiel. De excenter beweegt de stangen bij B en daardoor den rechterwand van den breker. (9). pen in een waschgoot, waarin zand en klei wegspoelen en het goud voor hindernissen bezinkt. Een korte waschgoot of waschbak heet „longtom"; hier wordt kwik in gestrooid en het erts moet, voor het in de korte goot komt, door een zeef in grof en fijn materiaal worden verdeeld. Het grove materiaal wordt onderzocht en weggeworpen, het fijne gaat door de goot. Bij het gebruik van een lange goot, de zoog. „sluice", wordt al het goudhoudende grind en zand ongesorteerd in de goot geworpen, terwijl bij haar uiteinde de grootere steenen, afgescheiden van het zand, worden opgevangen en onderzocht. Bij beide waschmetho- Fig. 51. Type van een ertsdistributeur voor den stampmolen. De riemschijf bij A beweegt den bodem B van den trechter. De ertsstukken worden door een opening en langs een korte goot gelijkmatig in den stampmolen geschud. (9). 64 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRUF des gaat het nog aan steenen vastgehechte en niet ontdekte goud in den zanden grindhoop verloren. Na eenige jaren kunnen deze afgewerkte grindhoopen opnieuw worden ontgonnen, omdat inmiddels het goud voor een deel door verweering weer vrij komt; dit erts is minder rijk dan te voren, doch men behoeft bij de verwerking geen kleideklaag te delven. Het is wel gebeurd dat op deze wijze eenzelfde ertslaag meermalen werd ontgonnen (gerepasseerd). Het benoodigde water wordt uit beken langs ka- WE. Fig. 53. Type van een concentratietafel. De tafel wordt door eene excenter-beweging in de lengte geschud, bij W-E komen water en erts op de tafel, bij A stroomen de lichtere bestanddeelen over de latten (hindernissen) direkt naar de goot B en naar de zandlift C en terug naar de tafel. Bij A2 gaat het materiaal direkt naar den afval; bij G stroomt het zwaardere goudhoudend zand van de tafel in een vergaarbak. (9). Fig. 52. Type van een stampbatterij. Rechts de geopende bak, zonder zeef, met de stampers die beurtelings worden opgeheven en gedraaid door de duimen van de as der bovenste riemschijf. (9). nalen aangevoerd of dikwijls, bijv. in den drogen tijd, met emmers uit de open groeve in de goot gestort. De longtom en de sluice worden meestal dicht bij stroomend water, in of vlak bij de groeve opgesteld. Bij het geregelde ontginningsbedrijf worden ertsreserves gezocht, onderzocht en vastgesteld, om- EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 65 dat de toekomst der bedrijven hiervan afhankelijk is. Deze reserves verkrijgt men door het opsporen van naburige nieuwe ertsmassa's, of door het vooruit afbakenen en onderzoeken van de reeds in ontginning zijnde ertslagen. In de diepe groeven geschiedt dit door het aanbrengen van tunnels en putten, soms van boorgaten, en voor de open groeven der alluviale ertsen Fig. 54. Groote amalgamatie-inrichting. Koperplaten op tafels, waarover de ertsslib stroomt. Redjang Lebong. (Sumatra 5). door het maken van ondiepe putten, welke door de meer of minder dikke valleibeddingen tot de onderste goudhoudende grind- en zandlagen der rivierformatie reiken. De voor het grondonderzoek in de literatuur aanbevolen bankaboor (voor tinerts) kan, wegens haar nog vrij omslachtige hanteering en wegens de moeilijke monstername in onze koloniale goudalluvia, geen practisch nut hebben. Hoogstens kan voor de ondiepe (2—6 M.) alluvia een handgrondboor met 5 66 HET GEREGELD ONTGINNINGSBEDRIJF dubbelen lepel een voordeeliger uitvoering der putprospectie bevorderen. Zoo'n grondboor maakt gaten van 15—30 cm. diameter, kan door één man worden bediend en is voor zeer billijken prijs in den handel verkrijgbaar. Inmiddels wordt het mijnveld steeds beter bekend en kunnen allerhande geologische waarnemingen worden bevestigd of Fig. 55. Cilinder-molens waarin het erts bij het draaien door losse kogels wordt fijngemalen. Redjang Lebong (Sumatra 5). gewijzigd en soms in belangrijke details worden uitgewerkt. De behandeling dezer zaken voert ons evenwel buiten het bestek van dit boekske. c. De machinale ertsbehandeling. Nadat de ertsen uit de mijn of de open groeve zijn vervoerd, kunnen de behandelingsmethoden zeer uiteenloopen, naar gelang EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 67 van de hoedanigheid en den rijkdom'der te verwerken ertsen en van den loonstandaard. De ertsbehandeling is lang niet overal gelijk; zelfs is in een "district waar de ertsformaties op ongeveer gelijke wijze voorkomen, de be¬ handeling door locale omstandigheden en verschillende leiding niet altijd dezelfde. De beschrijving der ertsbehandeling van alle min of meer belangrijke koloniale goudmijnen zou veel plaatsruimte vorderen en kan niet geschieden zonder in technische bijzonderheden te vervallen, welke buiten het bestek van dit boekje liggen. Met behulp van de toegelichte afbeeldingen der fabrieken en der voornaamste machines en van de groote plaat met drie stamboomen van arbeidsmethoden kan men de uiteenloopende behandeling van het erts nagaan. Een nauwkeuriger beschrijving zou veel plaatsruimte vorderen; hier zal slechts worden medegedeeld, dat in hoofdzaak de ertsbehandeling neerkomt op het vergrui. Fig. 56. Een slikrad, waarmede het ertsslik naar de machines wordt terug gevoerd. Redjang Lebong (Sumatra 5). EN DE INLANDSCHE ONTGINNINGEN 69 zorgt een laboratoriumpersoneel voor deze taak, waarbij dus de analysen der gegraven ertsen worden vergeleken met de hoeveelheid van het gewonnen metaal, terwijl voor de controle de weggeworpen producten worden onderzocht. Dat zulke verliezen belangrijk kunnen zijn, toont ons een geval in Suriname, waar ik zag hoe de weggeworpen producten van een goudbaggermolen door een groep kleine ondernemers (onderhuurders) nogmaals werden verwerkt. De eindprodukten bestaan uit onzuivere goudharen, die naar Europa (Londen) worden verkocht; verder rijke concentraten en rijk stukerts. Deze produkten worden in de koloniën niet verder gezuiverd, omdat de produktie en de goudhandel te klein is om de benoodigde installaties op economische wijze te kunnen beheeren. b. Bijbedrijven. Onze koloniale goudindustrie ligt meestal in afgelegen oorden, zoodat de ondernemers genoodzaakt zijn op allerhande gebied zich zelf te helpen. Ten eerste is voor de Sumatraansche en Surinaamsche goudvelden een transportbedrijf noodzakelijk. De bijzonder gunstig gelegen mijnen van Noord-Celebes bouwden slechts locale transport-inrichtingen. In Suriname werd een van de vijf belangrijke gouddistricten van deze moeilijkheid bevrijd door den bouw van een staatsspoorweg; overigens bedient men zich nog heel veel van vaartuigen en dragers. In Oost-Indië worden, naast het nieuwere automobiel- en klein-spoormateriaal, nog altijd buffel-, ossen- en koeienkarren gebruikt. Vervolgens is het dikwijls noodzakelijk, dat de mijn-maatschappij een detailhandel in allerhande gebruiksartikelen opricht, om in de plaatselijke behoeften van extra voedings- en genotmiddelen te kunnen voorzien. Dit bedrijf wordt in Suriname zelfs gebruikt om de inkomsten der ondernemingen te verhoogen. Ook kwam het meermalen voor, dat de leider door een goed winkelbedrijf HOOFDSTUK VII DE GOUDMARKT EN DE PRODUCTIEWAARDE De waarde der jaarlijksche goudproductie bedraagt over de geheele wereld nu ongeveer 1250 millioen gulden. Het gewonnen goud wordt jaarlijks in sterk afwisselende hoeveelheden voor verschillende doeleinden gebruikt: ongeveer 40% in de bijouterie-industrie, 44% in het muntwezen en 16 % voor de export naar Oostersche landen, waaronder ook het jaarlijksche verlies wordt gerekend, omdat een zeer groot deel van dit geëxporteerd metaal geheel uit de circulatie en het industrieel gebruik verdwijnt en dus vermoedelijk door de eigenaren begraven wordt. Deze cijfers zijn globaal genomen en wisselen sterk door de ongelijke activiteit in het muntwezen der verschillende landen. Het jaarlijksch verlies aan edel metaal is niet zoo onbelangrijk als men wel zou denken. Bij een proefneming met Fransche munten bleek het slijtageverlies per jaar ongeveer Vs per-1000 te bedragen. Ofschoon de prijs van het goud slechts geringe fluctuaties kent, is dit metaal toch een handelsproduct en zijn de winsten soms niet onbelangrijk, omdat de handel meestal over groote bedragen loopt. Deze internationale handel ontstaat door de verschillende behoeften in landen wier economische ontwikkeling (vooruitgang of stagnatie) geen gelijken tred houdt. Aangezien het goud in de voornaamste staten het standaard ruilmiddel is, wordt zijn prijs eigenlijk bepaald door den prijsgang 84 DE GOUDMARKT EN DE PRODUCTIEWAARDE van vele andere producten. Terwijl de loonen stegen en vele producten duurder werden, konden de prijzen van eenige fabrieksgoederen verminderen of gelijk blijven. De ruilwaarde van het goud verminderde dientengevolge niet op elk gebied, en men behoeft nog lang niet voor een gevoelige overproductie te vreezen, omdat belangrijke staten den gouden muntstandaard nog niet hebben aangenomen, in de komende eeuwen voor de financiëele ontwikkeling zullen worden geopend en dus nog niet verzadigd zijn, terwijl tegen dien tijd de goudbehoefte door den economischen vooruitgang der wassende bevolkingen en door jaarlijksche verliezen met de productie gelijken tred kan houden, want de tegenwoordig bestaande mijnen raken natuurlijk uitgeput. Ook de onder de Britsch-Indische bevolking verdwenen (en begraven of verborgen?) hoeveelheid goud, nu niet minder dan 10 maal de jaarlijksche wereldproductie bedragend, behoeft geen zorg te wekken, aangezien de westersche welvaart-begrippen der geldbelegging eerst langzamerhand ingang zullen vinden. Tot heden zag men alleen bij hongersnood eenig goud voor den dag komen. Voor de goudertsontginning is het nadeelig, dat de producten duurder worden, dat de rentestandaard stijgt en de arbeidsloonen hooger worden; hierdoor zullen ertsvelden moeten blijven liggen tot andere tijden aanbreken. Doch gelukkig kan de genialiteit der menschen vele produceerende of nieuwe mijnen uit den nood helpen door betere arbeidsorganisatie en het voordeelig toepassen van werktuigen. Bij deze worsteling tusschen natuur en techniek staan, vooral in onze tropische wildernissen, meestal persoonlijk belang en arbeidsappreciatie op den voorgrond. Door het veelzijdig gebruik vindt het goud over de gansche wereld zijn markt; de fluctuaties in de productwaarde schommelen onmerkbaar en ziekten, die buiten den mensch om groote verliezen kunnen veroorzaken, komen bij de goudontginningen niet voor; ziekten bij het personeel zijn veelal te voorzien en te verhelpen. De goudmarkt en de productwaarde begunstigen dus de industrie. HOOFDSTUK VIII DE ALGEMEENE BETEEKENIS DER GOUDINDUSTRIE VOOR OOST- EN WEST-INDIË De politiek onzer koloniale regeering is niet gericht op het verkrijgen van goud voor 's-lands economische behoeften, zooals b.v. in Rusland, waar men het geproduceerde goud aan den Staat moet verkoopen en daarvoor papieren roebels tegen dagkoers uitbetaald krijgt. De Nederlandsche fiscus begint op te treden als belastingheffer op het product (niet op de winst), zoodat de industrie reeds bij de geboorte wordt belast, nog daargelaten de moeite die men speciaal in Oost-Indië heeft, om het bij de wet toegekende mijnrecht te verkrijgen. Er zijn streken bekend, waar de goudindustrie aanleiding gaf tot kolonisatie op meer of minder groote schaal, wat meestal begon met de levering van levensmiddelen, die door de transportkosten kostbaar waren. Het belangrijkste voorbeeld zag ik in Californië, waar nu de boomgaarden meer tot de welvaart bijdragen dan ooit het goud heeft gedaan. In Oost-Indië wees de directie der Redjang Lebong-mijn op de kolonisatie-gelegenheid voor Javanen, doch uit de jaarverslagen der Maatschappij bleek dat er steun ontbrak. West-Indië is een goudland met een zeer schaarsche bevolking, die voor verreweg het grootste deel niet oorspronkelijk inheemsch is. Vele levensmiddelen moeten thans nog worden aangevoerd, en indien de hygiënische moeilijkheden 86 DE ALGEMEENE BETEEKENIS DER GOUDINDUSTRIE ENZ. worden opgelost, zou dit land een bij uitstek gunstige gelegenheid voor de kolonisatie van Nederlanders bieden, waardoor op natuurlijke wijze vele sociale toestanden in ons vaderland zouden worden verbeterd. Onze koloniale goudindustrie heeft aanleiding gegeven tot de oprichting van ondernemingen, die de speculatie dikwijls hebben bevorderd, omdat een wei-geslaagde goudmijn groote winsten kan opleveren. Deze speculaties gaven aanleiding tot winsten en verliezen, die evenwel niet te vergelijken zijn met hetgeen op dit gebied in het buitenland geschiedde. Op enkele uitzonderingen na zijn wij in onze koloniën nog niet gelukkig met de goudindustrie; toch is het bedrag aan betaalde loonen en aan goederen tamelijk groot, waardoor velen werk krijgen en handel en scheepvaart mede profiteeren. Het verdient evenwel de aandacht dat vele goed gesalarieerde ambten door buitenlanders worden waargenomen. Zoowel in Oost- als West-Indië werd in totaal slechts weinig meer aan de goudindustrie verdiend, dan er uitgegeven is voor exploratie en mislukte ontginningen, zoodat de bedragen die in den loop der jaren aan goud geproduceerd werden, bijna in hun geheel slechts aan den arbeid, handel en machinebouw ten goede kwamen. In Oost-Indië waren in het jaar 1912 ongeveer 55000 personen bij den mijnbouw betrokken, waarvan ongeveer 6000 bij de goudindustrie. In Suriname zullen hoogstens 1600 personen in of voor de goudvelden werken, terwijl hun aantal op Aruba de honderd wel nooit te boven ging. De loonen zijn in Oost-Indië, bij den gewestelijken standaard vergeleken, vrij hoog, n.1. ƒ 0.50 tot ƒ1.— per dag; doch door ziektedagen, reisdagen, speelzucht en andere gebreken, die onder de arbeiders-agglomeraten voortwoekeren, gaat veel loon verloren. Ook Europeanen wisten te profiteeren van salarissen en tantièmes, die soms tot meer dan ƒ 70.000 opliepen (per jaar). In de Surinaamsche goudvelden bedraagt het mininum-loon der in de hoofdstad gecontracteerden ƒ 1.25 daags, met vrije de algemeene beteekenis der goudindustrie enz. 87 voeding en huisvesting; daarvoor wordt van 7—12 en van lx/2—4 uur gewerkt; meestal wordt het loon per dag of per taak berekend. Indianen werken zelden in de goudindustrie, en boschnegers laten zich bij gelegenheid, wanneer men ze noodig heeft, zeer duur betalen. Zoowel in Oost- als West-Indië werd van staatswege naar goudmijnen gezocht, omdat de Kamermeerderheid meende, dat de Staat ook het industriëel eigendom van een mijnvondst langs ambtelijken weg kon verwerven. In Oost-Indië zal in de omgeving der Redjang Lebong-mijn een Staatsgoudmijn worden ontgonnen. In Suriname waren de resultaten der exploratie ongunstig, doch door de exploitatie en het onderhoud van den Staatsspoorweg naar een aantal goudvelden, toont de Regeering nog steeds hare belangstelling in de Surinaamsche goudindustrie. Een Staats-kleinbedrijf, met onderhuurders, is sinds eenigen tijd in werking, de producties bleven evenwel onbeduidend. In Suriname worden tegenwoordig in vijf landschappen voornamelijk alluviale goudertsen ontgonnen. Professor Grutterink spreekt hierover in de „De Mijningenieur", in Morks' Beroepsbibliotheek verschenen, op pag. 15 zijn oordeel uit en meent, dat deze industrie nog niet tot ontwikkeling kwam, doordien de maatschappijen zich zelden door een mijningenieur hebben doen voorlichten, en dat de onvoldoende resultaten, die alle proefnemingen tot heden opleverden, niet uitsluitend aan den aard der afzettingen zijn te wijten. De volgende bezwaren worden meestal genoemd: het zeer ongezonde binnenland, het arbeidersvraagstuk en het machinaal grondverzet, de onregelmatige wijze van het voorkomen van het goud en de transportmoeilijkheden. Aan de aanwezigheid van een belangrijke hoeveelheid goud behoeft tegenwoordig niemand meer te twijfelen, en gelukkig is men nu zoo ver, dat reeds een groot deel der moeilijkheden werd overwonnen, namelijk wat betreft de hygiëne, het machinaal grondverzet en het schijnbaar onregelmatig voorkomen van het goud. De spoorweg heeft de transportmoeilijkheden voor eenige ontginningen opgeheven, terwijl het zoogenaamde arbeidersvraagstuk, in verband met de WtST. Fit* m TvnP van ppi, Annnhplps-vriip woninff voor malariastreken met veel licht altijd luchtig en permanent regendicht door vaste jalouzieën en vaste ruiten, steeds Su^eLv^^ der waterleiding. Wi,pfuik a — HakanntPn h — rpsprvptank r — huishoudtank d = vleugelpomp, e = overloop, f = hmsleiding, g = douche, h == W.C., 1 = gootsteen, j — dtvoerieiamg gddi nn7pr dpg dourïiP 7n WTdJoi naar de Dut k - oomoMdffie voo-den drogen tijd, m = overloop - niveau van de huishoudtank naar de reservetank. (Suriname). v kamer en W.C. zijn onder de trap aangebracht.