D 2 h~ 0-3 m ■ ONZE KOLONIALE MIJNBOUW POPULAIRE HANDBOEKJES OVER NEDERL.-INDISCHE MUNBOUWPRODUCTEN, ONDER REDACTIE VAN Dr. J. DEKKER III DE STEENKOLENINDUSTRIE door Ir. R. J. VAN LIER Ingenieur bij het Mijnwezen in Ned. Inöiê gewezen Ingenieur-directeur der Ombilin mijnen HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK t ZOON ÉaiU DE STEENKOLENINDUSTRIE Boek- en Kunstdrukken] S. W. Melchior - Amersfoort 7)3 ONZE KOLONIALE MIJNBOUW POPULAIRE HANDBOEKJES OVER NEDERL.-INDISCHE MUNBOUWPRODUCTEN, ONDER REDACTIE VAN Dr. J. DEKKER III DE STEENKOLENINDUSTRIE door Ir. R. J. VAN LIER Ingenieur bij het Mijnwezen in Ned. Indië gewezen Ingenieur-directeur der Ombilin mijnen HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK & ZOON 1917 /kominküjke\ ||b^LIQTHEEK^ VOORWOORD. Aan het verzoek van Dr. j. Dekker om een werkje te schrijven over den kolenmijnbouw in Nederlandsch-Indië voldeed ik zeer gaarne, niet omdat ik mij bewust was een boek te geven, dat zich waardig zou aansluiten aan de serie „Onze Koloniale Mijnbouw", maar omdat het mij persoonlijk een genoegen was weer mijne gedachten te laten gaan over eene industrie, waaraan ik vele jaren verbonden was en de herinneringen uit dien tijd tot de aangenaamste van mijn leven behooren. Een populair boekje over kolenmijnbouw te schrijven is zeer lastig, vooral wanneer de stof in een beperkt aantal bladzijden behandeld moet worden. Ik heb getracht duidelijk te zijn en hoop dit bereikt te hebben. De gepubliceerde photographieën van Poeloe Laoet mocht schrijver ontvangen door bemiddeling van den voormaligen directeur dezer mijnen, den heer W. Moens te Amsterdam, die van de steenkolen maatschappij Oost Borneo alsook eenige van den Sumatra Staatsspoorweg en de Ombilin mijnen van den heer W. de Iongh Dz. te 's Gravenhage, directeur der Billiton Maatschappij, vroeger directeur der Oost Borneo Mij., terwijl de overige foto's betreffende de Ombilin mijnen afkomstig zijn van den heer Th. F. A. Delprat, Oud Hoofdingenieur van den Sumatra Staatsspoorweg en uit de verzameling van schrijver zelve. De cijfers betreffende den invoer van kolen te Sabang verschafte de directeur der N. V. Zeehaven en Kolenstation Sabang, de heer Jhr. G. C. Quarles van Ufford. Bovengenoemde heeren worden hierbij hartelijk dank gezegd voor hunne medewerking. 's GraVenhage, 20 April 1917. Ir. R. J. van Lier. INHOUD. Hoofdstuk. Bladz. I. Geologische beschouwingen en eigenschappen van de kool 1 t. Ontstaan van de kool 1 2. Verspreiding van de kool in Nederlandsch-lndië .... 6 3. Kwaliteit en eigenschappen van de Nederlandsch-lndische kool 7 II. Geschiedenis van den kolenmijnbouw in nederlandsch-indië 10 III- Winning van de steenkool 18 1. Afbouwmethoden in gebruik 18 2. Transport van de kool uit de mijn 34 3. Luchtverversching en waterloozing 40 4. Verlichting der mijn 44 5. Zuivering der kool en briketten-fabrikatie 47 IV. Bijbehóorende nevenbedrijven 53 V. Personeel en werkvolk 60 VI. Administratie 65 VII. Vervoer der kolen naar de haven 60 VIII. Het kolenbedruf aan de haven 74 IX. Moeilijkheden bij den kolen mijnbouw 81 X. Statistiek 86 HOOFDSTUK I GEOLOGISCHE BESCHOUWINGEN EN EIGENSCHAPPEN VAN DE KOOL 1. Ontstaan van de Kool Zooals iedereen weet is onze aardkorst zeer samengesteld van natuur. Allerlei soorten van gesteenten liggen soms op de meest grillige wijzen op, door en naast elkaar, ingesneden door oceanen en zeeën. Het spreekt van zelf dat er eeuwen overheen gegaan zijn en nog zullen gaan vóór onze kennis van de aardkorst eenigszins volledig zal zijn. lederen dag komen er nieuwe problemen bij, waardoor opvattingen, die men voor onomstootbaar hield, als stof uit elkaar vallen en plaats maken voor nieuwe inzichten, die later misschien denzelfden weg zullen opgaan. Door vergelijkende studie is men ten slotte gekomen tot eene algemeene indeeling der gesteenten, men heeft groote groepen samengesteld van gesteenten, die gedurende dezelfde tijdperken ontstaan zijn. Hoevele eeuwen één tijdperk geduurd heeft is onbekend; dat is niet op een duizendtal nader te bepalen. Zoo is men gekomen tot het vaststellen van twee tijdperken, waarin de grootste kolenafzettingen plaats gevonden hebben; deze zijn het carbonische en het tertiaire tijdperk. Het carbonische tijdperk is veel en veel ouder dan het tertiaire; tusschen deze twee liggen nog het perm, trias, jura en kryt. Gedurende deze tijdperken hebben zich ook nog kolenafzettingen 1 2 GEOLOGISCHE BESCHOUWINGEN EN EIGENSCHAPPEN VAN DE KOOL gevormd, maar deze zijn in vergelijking tot de twee eerstgenoemde van ondergeschikt belang, niettegenstaande de kolenafzettingen op zich zelf economisch van zeer groot belang kunnen zijn. De carbonische kolenafzettingen vindt men in hoofdzaak op het noordelijk halfrond van onze aarde, terwijl de tertiaire meer op het zuidelijk halfrond voorkomen. In Indië heeft men derhalve met tertiaire kolenafzettingen te doen. Hier en daar heeft men, zooals op Sumatra, ook zeer dunne carbonische kolenlagen ontdekt, maar deze hebben alleen wetenschappelijke waarde. Het tertiair is weer onderverdeeld in verschillende etages. De oudste in Indië bekende etage is het zoogenaamde eoceen. In deze etage liggen de kolenafzettingen van de Ombilin mijnen in de Padangsche Bovenlanden op Sumatra en de mijnen op het eiland Poeloe Laoet. De daarop volgende etage is het mioceen, waarin enorme kolenafzettingen voorkomen, maar waarvan de ontginning nog niet ernstig ter hand is genomen. Straks komen wij op de verbreiding in Indië van deze lagen terug, maar nu moet eerst het een en ander worden verteld over het ontstaan van kool zelve. De aarde is, zooals men weet, nergens in rust. Heele continenten of gedeelten daarvan zijn voortdurend in beweging. Deze kunnen langzaam wegzakken of ook langzaam rijzen. Wanneer men zich een vlak strand denkt, dat langzaam wegzakt, dan zal de zee hoe langer hoe dieper het land binnen dringen. Men krijgt dan ondiepe plassen, die naarmate het eb of vloed is geheel droog kunnen loopen en dan weer onder water komen te staan. In deze moerassen, vooral wanneer de verbinding met de zee onderbroken wordt door het ontstaan van een zandwal, die het zeewater tegenhoudt, zal door het regenwater, dat door beekjes aangevoerd wordt, het water hoe langer hoe zoeter worden en een weelderige plantengroei ontstaan, een echte moerasvegetatie. Deze planten sterven geleidelijk af en vallen in het water, terwijl nieuwe omhoog schieten. De organische stof, die nu in het water terecht komt, zal gaan „rotten". Wan- GEOLOGISCHE BESCHOUWINGEN EN EIGENSCHAPPEN VAN DE KOOL 3 neer voldoende zuurstof in het water aanwezig is, zal de rotting zoover voortschrijden, dat alle organische stof verdwijnt. Er blijft dan niets over. Is het water echter stilstaand, waardoor geen versche zuurstof door stroomend water ingevoerd wordt, dan zal er gebrek aan zuurstof ontstaan. De oxydatie kan niet verder gaan, en op den bodem van den plas komt een ophooping van organische plantenstoffen waarin zich mengen de overblijfselen van afgestorven lagere organismen. De plantengroei gaat kalm zijn gang; voortdurend schieten nieuwe planten op, die weer geregeld afsterven. De laag organische stof in de plas wordt voortdurend dikker totdat tenslotte de plas geheel gedempt wordt. Blijft de geheele streek dalen en bedraagt de daling evenveel als de dikte van de organische laag toeneemt, dan blijft het moeras in stand terwijl de laag organische stoffen voortdurend toeneemt. In het moeras is ontstaan hetgeen wij in Holland laagveen noemen. Komt het moeras door ophooging van laagveen droog te liggen, dan kunnen ook grootere planten wortel gaan schieten en komen er boomen op te staan, die met hunne wortels tot in den waterrijken ondergrond doordringen. Ook deze boomen sterven af en verhoogen den grond weer met hunne afgevallen bladeren en ten slotte met hunne takken en stammen. De levensomstandigheden voor den plantengroei worden hoe langer hoe moeilijker indien de regenval niet voldoende groot is, daar de wortels niet diep genoeg kunnen doordringen om den waterrijken ondergrond te bereiken. Ten slotte sterven zij af en geven het terrein over aan lagere planten zooals mossen, heide en andere, die nu het zoogenaamde hoogveen vormen. Wanneer de daling van den bodem geleidelijk en langzaam gaat, kan de humuslaag, die gevormd wordt, aanzienlijke dikte bereiken. Denken wij ons nu dat een periode intreedt, dat de daling sneller plaats heeft dan de aanwas van de humuslaag, wat krijgen wij dan ? Buiten staat de zee te wachten. Wanneer nu het niveau van het land lager komt dan dat van de zeeoppervlakte, dan stroomt de zee naar binnen. Wij krijgen dan daar, waar het moeras was, een ondiepe binnenzee. Boven op de humuslaag, zoo deze door de zee niet weggespoeld wordt, 4 GEOLOGISCHE BESCHOUWINGEN EN EIGENSCHAPPEN VAN DE KOOL slaan neer zandkorrels en kleideeltjes. Deze hoopen zich op en de laag zand of klei wordt hoe langer hoe dikker. De snelle daling behoeft niet steeds te duren en kan weer afgewisseld worden door tijden van minder snelle daling. Wat is het gevolg daarvan ? Nu krijgen wij een herhaling van hetzelfde proces als reeds beschreven en vormt zich een nieuw moeras, dat weer het aanzijn geeft aan een nieuwe humuslaag. Zoo zien wij dat naarmate de daling van den grond langzaam of sneller geschiedt, men humuslagen verkrijgt, van elkander gescheiden door zanden kleilagen. Ook begrijpt men nu hoe in een kolenlaag plotseling een dun steenlaagje kan voorkomen te midden van zuivere kool. De zee heeft tijdelijk toegang tot het land gekregen. Het zand- of kleilaagje heeft zich kunnen afzetten, waarna de zee zich heeft teruggetrokken en de humuslaag zich weer kon gaan vormen. Nu begrijpt men eerst hoeveel tijd met de vorming van een humuslaag gemoeid gaat. Daar gaan honderden en nog eens honderden jaren over heen. Naarmate het land daalt, wordt de laag die boven op de humuslagen komt te rusten grooter. De druk, die daarop uitgeoefend wordt, stijgt hoe langer hoe meer en bereikt enorme grootten. In de humuslaag heeft men een ophooping van samengestelde chemische producten. Het chemische inwerkingsproces van die producten op elkaar gaat door, al bevindt de humuslaag zich eenige honderden meters onder het oppervlak der aarde. De warmte, die hierbij ontstaat, waaraan nog gevoegd wordt de warmte ontleend aan het inwendige der aarde eveneens door den druk gevormd, verhoogen de temperatuur van de humuslaag. Er treedt nu een verkoling in, die de humuslaag een geheel ander karakter geeft. Men begrijpt nu dat uit de humuslaag achtereenvolgens kunnen ontstaan turf, bruinkool en ten slotte steenkool. De samenstelling van den oorspronkelijken plantengroei alsook de aard van de bacteriën, die het rottingsproces volvoerden, maken dat de samenstelling van de kool, die ten slotte ontstaat, op verschillende plaatsen geheel verschillend kan wezen: vandaar de groote verscheidenheid in samenstelling der verschillende koolsoorten. GEOLOGISCHE BESCHOUWINGEN EN EIGENSCHAPPEN VAN DE KOOL 5 De zand- en kleilagen, die zich tusschen de humuslagen afgezet hebben, worden in den loop der tijden vast en vormen het gesteente, hetzij zandsteen hetzij kleisteen, waarin de kool later gevonden wordt. Wanneer de kleisteen bij de vorming vele plantenresten bevat, zullen deze ook het verkolingsproces mede maken. Men krijgt dan een koolstofrijken kleisteen, die in den regel brandlei of brandschiefer genoemd wordt. De kolenlagen, die, zooals wij gezien hebben, beneden het niveau der zee liggen, kunnen later door een nieuwe rijzing van den bodem boven dit oppervlak gebracht worden en zelf een duizendtal meters hooger opgeheven worden. Deze opheffing behoeft niet gelijkmatig te geschieden. Een deel kan sneller opgedrukt worden dan een ander deel, met het gevolg dat er scheuren ontstaan en dat de lagen in verschillende standen komen te staan en dus niet meer horizontaal of ten naastebij horizontaal blijven liggen. Door inkrimping van de aardkorst of door vulcanische oppersingen van materiaal uit het inwendige der aarde, zelfs op betrekkelijk verren afstand van deze lagen, kunnen zij gebogen en geplooid worden. Ziedaar de redenen waardoor de oorspronkelijk vlakke regelmatige koollagen zich nu aan ons voordoen als onregelmatig, verbogen en in stukken gescheurde kolenpartijen, die daardoor aan de ontginning groote moeilijkheden in den weg kunnen leggen. Het winnen van de kool uit deze lagen is het doel van den kolenmijnbouw. Het is iedereen duidelijk, dat een kolenbekken een bepaalde hoeveelheid kolen bevat, al is soms die hoeveelheid eenige millioenen tonnen groot. Wanneer deze geheel gewonnen is, dan is het afgeloopen. De mijnbouw is principieel geheel anders dan de landbouw. Bij den mijnbouw heeft men te maken met een bepaalde hoeveelheid, die nooit toenemen kan, maar steeds vermindert, terwijl bij den landbouw door regelmatigen aanplant en uitbreiding van de bebouwde oppervlakte men het wel in de hand heeft de hoeveelheid van het product te vergrooten. 6 VERSPREIDING VAN DE KOOL IN NEDERLANDSCH-INDIË 2. Verspreiding van de kool in Nederlandsch-lndië Het grootste gedeelte van Nederlandsch-lndië bestaat uit tertiaire afzettingen, gedeeltelijk sedimenten, dat zijn gesteenten, die in water zijn afgezet, en gedeeltelijk vormingen van vulcanischen aard, hetzij eruptief gesteenten, hetzij los materiaal zooals asch en lava, door de vulkanen aan de oppervlakte uitgestort. Zooals wij gezien hebben moet men kool zoeken in sedimentaire afzettingen. Het vulcanisch gedeelte van het tertiair kan dus geen kool opleveren. Daar de sedimentaire afzettingen van het tertiair in Indië een groot deel van de oppervlakte beslaan, is de kans op het vinden van kool groot. Kool is dan ook op Sumatra op vele plaatsen gevonden, o.a. in het Ombilin kolenveld, het Boekit Soenoer kolenveld in Benkoelen, in Palembang, in Zuid-Sumatra, in Oost-Sumatra enz., enz. Op Java vindt men bijna in alle residenties bruinkool-voorkomens, in het Bantamsche en in Rembang in eenigszins dikkere lagen. Het enorme eiland Borneo met de reusachtige ontwikkeling van het tertiair is aan kolen het rijkst. De kolenterreinen van Zuid- en Oost-Borneo zijn het belangrijkst. Men heeft er zoowel de oudere eocene kolenafzettingen als de jongere miocene en pliocene. Steeds worden nieuwe afzettingen bekend, hoe meer het land op petroleum onderzocht wordt. De ontginningen in Martapoera en van Koetei worden later besproken, evenals de kolenontginning op Poeloe Laoet. Slechts deze worden hier genoemd, omdat een volledige opgave buiten het bestek van dit boekje zoude vallen. Wie er meer van wil weten, leze het opstel van den mijningenieur J. A. Hooze in het Tijdschrift van het Kon. Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap van 1892, blz. 129 e. v. In het algemeen hebben deze reusachtige kolenafzettingen op Borneo economisch nog niet veel waarde. Wat niet is, kan komen en het is niet gewaagd te voorspellen, dat het niet lang meer zal duren of deze nu waardelooze lagen zullen een bezit worden, waaruit groote voordeelen zullen voortvloeien. Zie voor de verspreiding der kolen in Ned.-Indië de kaart achter in het boekje. KWALITEIT EN EIGENSCHAPPEN VAN DE NEDERL.-INDISCHE KOLEN 7 3. Kwaliteit en eigenschappen van de Nederl.-Indische kolen Zooals reeds hierboven gezegd is, heeft men verschillende soorten steenkool, die ieder hare eigenschappen bezit en daardoor voor bepaalde doeleinden het best geschikt wordt. Zoo zal men anthraciet, dat zeer weinig vluchtige koolwaterstoffen bezit, niet gaan gebruiken om daarvan lichtgas te maken. Daarvoor kiest men een koolsoort uit, die zich daartoe het beste leent, n.1. een groot gasgehalte bezit van groote lichtgevende sterkte en hooge verbrandingswaarde. Eveneens hebben de Indische kolensoorten — en hierbij wordt voornamelijk aan de Ombilin kolen en Poeloe Laoet kolen gedacht — hun eigen karakter. Wil men ze gebruiken, dan moet men met hare eigenschappen rekening houden. Doet men dat niet, dan ondervindt men teleurstellingen. Om dit beter te begrijpen moet nog eerst de volgende uitwijding volgen. Steenkool is niet een bepaald product van vaste scheikundige samenstelling, maar een groot complex van de meest mogelijk samengestelde organische verbindingen. In deze producten vormen de elementen koolstof, waterstof en zuurstof, vooral de eerste twee, de hoofdmassa. Verhit men een weinig kool zonder toetreding van lucht, dan begint eerst het aanwezige water, dat steeds in kool zit, te ontwijken. Gaat men verder, dan ontwijken gassen, die men lichte koolwaterstoffen noemt. Onder deze gassen is het lichtgas, ook wel moerasgas of mijngas genoemd, van de samenstelling CH4, het voornaamste. Gaat men verder met de verhitting, dan ontwijken nog andere gassen, meer samengestelde verbindingen, die men zware koolwaterstoffen noemt. Ten slotte zullen bij de verhitting, al voert men die nog zoo hoog, geen verdere gassen ontwijken. Men behoudt dan in het kroesje een stof, die bijna uitsluitend uit koolstof bestaat. Deze stof noemt men koks. Iedere kolensoort heeft nu zijn bepaalde hoeveelheid van ieder dezer genoemde stoffen. De analyse, die daarop berust, wordt genoemd de technische analyse en geeft den vakman een goed inzicht in de kwaliteit van de kool. Wanneer men de koks verder gloeit, maar nu onder toetre- 8 KWALITEIT EN EIGENSCHAPPEN VAN DE NEDERL. -INDISCHE KOLEN ding van lucht, dan gaat de koolstof verbranden en verdwijnt als koolzuur in de lucht. In den kroes blijft dan achter een hoeveelheid asch. Hier mogen twee analysen volgen, één van Ombilin kolen en één van Poeloe Laoet kolen: Ombilin kool Poeloe Laoet kool. watergehalte -7% 5.5% vluchtige bestanddeelen 34 tot 38% 18.7% koks 58% 65.1% asch 0.2 tot 3% 9.2% Dikwijls ontmoet men eene andere analyse der kool: de zoogenaamde elementair analyse. In deze analyse wordt gegeven het totaal koolstofgehalte dus het koolstofgehalte, dat in de koks en in de vluchtige bestanddeelen ingesloten zit. Men geeft dan verder het waterstofgehalte als ook de andere elementen zooals zuurstof, stikstof, zwavel. De elementair analyse van Ombilin kool ziet er als volgt uit: koolstof 77.62 % waterstof 6.08 „ stikstof 1.11 „ zuurstof 12.80 „ zwavel 0.63 „ asch 1.76 „ Voor de beoordeeling van het warmtegevend vermogen geeft men verder op de hoeveelheid warmte, die één gram kool bij verbranding kan produceeren. Deze hoeveelheid is voor Ombilin kool maximaal 7600 caloriën en voor Poeloe Laoet 6500 caloriën. De Indische kolen hebben de eigenschap om snel de hoeveelheid vluchtige bestanddeelen bij betrekkelijk lage temperatuur los te laten. Wat is hiervan het gevolg? Wanneer de stoker van een ketel een nieuwe hoeveelheid kool in het vuur gooit, dan ontwijken daarvan zeer snel de vluchtige bestanddeelen. Deze zullen verbranden, wanneer op dat oogenblik voldoende lucht voorradig is. Is dit niet het geval, dan ontwijken zij onverbrand door den schoorsteen en geven derhalve rook. Soms ziet men, dat de kleur geel bruin is van dezen rook. KWALITEIT EN EIGENSCHAPPEN VAN DE NEDERL.-INDISCHE KOLEN 9 Schrijver dezes heeft dikwijls door leeken hooren beweren, dat die damp zwaveldamp is. Niets is minder waar dan dat. Bevatte de kool zooveel zwavel, dat zij zulke zware zwaveldampen zou veroorzaken, dan geeft hij U de verzekering, dat de kool niet als kool, maar als zwavel verkocht zou worden, hetgeen een enorm voordeel voor de ontginning zou beteekenen, daar een ton zwavel vele malen de waarde van een ton kool representeert. De menschen komen er toe dezen rook voor zwaveldampen te houden, omdat de kleur daaraan doet denken, maar ook omdat zij meestal een weinig zwaveldioxyde ruiken. De geur van dit gas is zoo sterk, dat reeds sporen er van in de lucht sterk inwerken op de reukorganen en op de slijmvliezen van neus- en keelholte. De Ombilin kolen hebben integendeel een laag percentage aan zwavel in vergelijking met. Europeesche kolen. Daar de Indische kolen zulk een hoog gehalte aan vluchtige bestanddeelen hebben en op het rooster van een ketel gemakkelijk branden, kan men niet de gewone vuren gebruiken, die men voor het stoken met andere soort kolen gebruikt. Men moet meer lucht achter het vuur geven om de vluchtige bestanddeelen te doen verbranden, terwijl het oppervlak van het rooster verkleind wordt. Zorgt men voor deze zaken, dan voldoen Indische kolen evengoed als andere kolen. De Indische kolen zien er ook anders uit dan de Europeesche. Zij lijken veel op hardpek, zijn glinsterend zwart, geven niet af en vormen geen stof, wat een groot gerief is voor mailbooten, daar tijdens het bunkeren der schepen de passagiers geen last hebben van het stuiven. In de kool vindt men kleine korreltjes hars, afkomstig van een of andere harsrijke plant. Het soortelijk gewicht bedraagt 1.23 tot 1.29. De kolen uit Indië hebben de onaangename eigenschap aan de lucht blootgesteld spoedig te verweeren. De anders mooie zwarte kleur wordt dof en grauw en de kool krijgt een onaanzienlijk uiterlijk. Bewaart men de kool onder water, dan treedt geen verweering in en blijft de kool hare goede eigenschappen onbeperkt lang behouden. HOOFDSTUK II GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERLANDSCH-INDIË In den tegenwoordigen tijd kan men zich de wereld niet denken zonder steenkolen. Steenkool, de bron van energie, is door de reusachtige uitbreiding van de techniek en de transportmiddelen n.1. spoorwegen en stoomschepen, zoo een belangrijke factor in ons economisch leven geworden, dat een Staat, die niet rijk is aan deze brandstof, nooit een wereldmacht kan worden. De groote rijkdom van Engeland, Duitschland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika vindt in de steenkool zijn oorsprong. Zoo is het nu; een kleine honderd jaar geleden was het geheel anders. Niemand vermoedde toen, dat in den bodem in den vorm van kolen de kracht sluimerde, waarop in deze moderne tijden de fundamenten der wereldmacht gebouwd zouden worden. De eerste spoorweg ter wereld werd in 1829 geopend tusschen Liverpool en Manchester; in 1830 omvatte het spoorwegnet der wereld 175 K.M.; in 1880 was dit getal tot 371.811 K.M. gestegen en in 1904 tot 866.225 K.M. In 1900 bestonden 146.126 locomotieven met 256.960 personenwagens en 4.041.435 goederenwagens, waarmede 430.834 millioenen tonnen kilometers werden afgelegd. Sedert dien is het spoorwegwezen nog sterker uitgebreid. Deze locomotieven worden voornamelijk met steenkool gevoed. Het behoeft geen verwondering te baren, wanneer gezegd wordt, dat het grootste deel der wereldproductie aan steenkolen door dit vervoermiddel verbruikt wordt. GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË 11 Met de stoomschepen is het denzelfden weg opgegaan. Iedereen kent de bekende plaat waarop de groote Napoleon gevankelijk op een Engelsch oorlogsschip weggevoerd wordt en aan den horizont een stoomschip, naar den uitvinder de „Fulton" genoemd, ziet verschijnen. Toen besefte hij eerst wat een macht daarvan kon uitgaan. De stoomschepen verdrongen met steeds grootere snelheid de zeilschepen en nu behooren deze laatste tot de zeldzaamheden. De scheepvaart op Indië ging vroeger met zeilschepen om de Kaap de Goede Hoop. Het eerste stoomschip dat uit Nederland in Indië aankwam is de Willem I, die den 7en Februari 1836 te Onrust arriveerde. Dit stoomschip is niet het eerste in Indië geweest. In 1825 was te Soerabaja het eerste stoomschip gebouwd, n.1. de „Van der Capellen", die den 23en December van dat jaar haar eerste reis deed van Soerabaja over Semarang naar Batavia. Daarna kwamen er nog eenige schepen bij en liet de Marine eenige kleine stoomschepen uitzenden om de zeerooverij tegen Je gaan. Nu eerst ontstond er navraag naar steenkolen. Deze kolen werden uit Europa ingevoerd. Het verbruik van deze brandstof steeg meer en meer tot na de voltooiing van het Suez kanaal in 1869 de stoomvaart op Indië en Oost-Azië een enorme ontwikkeling begon aan te nemen en daardoor de vraag naar kolen belangrijk steeg. Het spreekt dus van zelf dat men in de eerste helft van de 19e eeuw geen aandacht schonk aan de kolenlagen, voor zoover die bekend waren, in den Nederlandsch-Indischen Archipel. Door onderzoekingen van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging te Batavia waren eenige vindplaatsen van kool op Borneo in de af deeling Martapoera bekend geworden. In 1846 werd door het Gouvernement overgegaan tot exploitatie dezer kolenlagen, teneinde onafhankelijk te zijn van aanvoer uit het buitenland van kolen voor de oorlogsmarine. Met deze eerste ontginning, die den naam kreeg van „de Hoop", is het minder naar wensch gegaan. Voor men feitelijk met de werkzaamheden begon, werd het plan opgegeven en werd aan den heuvel Pengaron in dezelfde streek een nieuwe ontginning begonnen. Deze mijn werd 12 GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË op 25 September 1849 door den Gouverneur Generaal Rochussen, die daarvoor persoonlijk overkwam, officieel gedoopt met den naam van „Oranje Nassau". Op Borneo in het sultanaat Koetei werd ongeveer in denzelfden tijd een andere vindplaats van kolen ontdekt. In 1845 vonden eenige employés van den koopman King te Soerabaja aan de Mahakkan rivier kolen. De Gouverneur van Borneo liet een nader onderzoek instellen en er werden twaalf plaatsen vastgelegd, waar kolenlagen aan den dag kwamen. In 1855 wilde men overgaan tot ontginning dezer lagen. De poging mislukte echter, totdat in 1860 het Gouvernement besloot zelf tot de exploitatie over te gaan. Kort na deze twee ontdekkingen van kool in Borneo vond men ook het kolen-voorkomen op het eiland Poeloe Laoet. In 1852 liet de regeering een onderzoek naar dit voorkomen instellen en daarbij bleek dat men deze lagen alleen door middel van diepbouw, dus door middel van schachten, zou moeten afbouwen. Op grond hiervan werd niet tot de ontginning besloten, niettegenstaande Poeloe Laoet veel gunstiger ten opzichte van Java lag dan de twee andere zoo straks genoemde kolenbekkens. Met deze twee ontginningen is het niet naar wensch gegaan. De mijn Pengaron ontwikkelde zich langzaam tot eene productie van 12000 ton kolen in het jaar, totdat in 1859 de opstand in het Bandjermassinsche rijk (1859 tot 1864) de mijn zoo goed als stop zette. De dwangarbeiders, daarbij te werk gesteld, werden terug gehaald om dienst te doen bij militaire expedities met het gevolg, dat door gebrek aan onderhoud de mijnwerken grootendeels instortten. Na den opstand kon weer geregeld gewerkt worden en in 1868 bereikte de mijn weer eene productie van 10000 ton 'sjaars. De kolen, die door middel van tunnelbouw gewonnen konden worden, raakten uitgeput en er werd besloten een paar schachten te maken om op diepere niveaux de kolen te kunnen afbouwen. In den tijd, dat de schachten gemaakt werden, voorzag men in de koolproductie door de lagen in de Assahan heuvels af te bouwen. In de negen jaar van 1872 tot 1881 produceerde de ontginning in de Assahan heuvels GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË 13 70.000 ton kolen. In September 1881 werd de ontginning aldaar geheel gestaakt en namen de schachten te Pengaron de productie weer over. In Juli 1884 brak in de mijn een groote brand uit en om deze te blusschen werd de mijn onder water gezet. Den 9en Augustus d. a. v. had men weer al het water uitgepompt en kon met de ontginning weder voortgegaan worden. Dit was echter van korten duur, daar de exploitatie in October 1884 geheel stop gezet werd. De reden daartoe was de volgende. De Marine had een nieuw type stoomketels op hare schepen ingevoerd, waarvoor de kolen van Pengaron niet geschikt waren. De hoofdreden voor de ontginning verviel hiermede dus. De totale productie der Pengaron-mijn heeft van af het begin der ontginning dus van af 1848 tot 1884 rond 300.000 ton kool, gruis inbegrepen, bedragen. Met de ontginning in Koetei te Pelarang is het nog slechter afgeloopen. In Juli 1860 besloot de regeering een kleine ontginning aldaar te beginnen, gedreven met Chineezen. De productie bedroeg maar 600 ton per jaar. In 1872 werd besloten de ontginning te staken en werd aan den Sultan van Koetei toegestaan de verlaten mijn met eigen middelen te ontginnen. Op Borneo kon men dus niet van succes spreken en men kan best begrijpen, dat men later huiverig werd een nieuwe gouvernementskolenontginning in het leven te roepen. Toch gebeurde dit later. Laten wij nu eens zien hoe het daartoe gekomen is. In 1867 werd besloten een mijningenieur van het Mijnwezen naar de Padangsche Bovenlanden op Sumatra te zenden teneinde een mijnbouwkundig geognostisch onderzoek van dit gewest uit te voeren. De ingenieur W. H. de Greve was de man, die daar heen gezonden werd en deze zeer bekwame ingenieur had het geluk het rijke Ombilin kolenveld te ontdekken. In Januari 1868 ontdekte hij de dikke kolenlagen in het dal der rivier bij Oeloe Ajer. Dit kolenbekken werd later nauwkeurig door den mijningenieur Ft. D. M. Verbeek onderzocht en geologisch in kaart gebracht. Zijn rapport verscheen in het Jaarboek voor het Mijnwezen van 1875. Daar dit kolenbekken van de zee gescheiden is door het hooge Barissan-gebergte, was het. geen eenvoudige zaak een goeden af- 14 GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË voerweg voor een eventueele kolenontginning te vinden. Den spoorweg-ingenieur J. L. Cluysenaer werd opgedragen een tracé voor een spoorweg te zoeken en door hem werd aangegeven het tracé waarlangs de tegenwoordige spoorweg van Emmahaven over Padang Pandjang naar Sawah Loento gebouwd is. De kolen van het Ombilinbekken bleken van uitstekende kwaliteit en toen de mogelijkheid van een spoorwegverbinding aangetoond was, werd van vele kanten aangedrongen op het uitgeven van de concessie tot ontginning van de kolenlagen en van bouw van den spoorweg en eene haven. De Indische Regeering wilde niet overgaan tot het in eigen hand nemen van deze ontginning en besloot een en ander uit te besteden. Deze uitbesteding zou plaats heben op 9 December 1887. De Tweede Kamer der Staten-Generaal gingen met deze gedragslijn niet accoord en vond een staatsexploitatie van spoorweg en haven een noodzakelijkheid. Over de ontginning van de mijn zelve sprak men zich niet bepaald uit. Het gevolg hiervan was dat in Juni 1887 een wetsontwerp werd ingediend tot aanleg van den bewusten spoorwegen tot bouw van een haven aan de Brandewijnsbaai. De wet werd aangenomen en met den bouw van spoorweg en haven de hoofdingenieur J. W. Hzerman belast. De bouw van een en ander liep vlot van stapel. Besloten moest eindelijk worden wat men met de kolenafzetting moest doen. Voor het uitgeven der concessie aan particulieren waren zeer ernstige bezwaren en men besloot dat het Gouvernement alvast zou beginnen en dat men dan later zou zien wat men verder doen zou. In October 1892 begon men met de werkzaamheden in het Soengei Doerian kolenveld, een onderdeel van het geheele kolenbekken, en zoo ontstond op natte sawahs en tegen steile bergwanden het nu nijvere mijnbouwplaatsje Sawah Loento. Vanaf het begin heeft het Gouvernement de ontginning van de mijn behouden en niemand zal nu weer voor den dag komen met de gedachte om de exploitatie van dit rijke kolenveld aan anderen dan het Land af te staan. De Ombilin mijnen hebben zich na een paar moeilijke jaren goed weten staande te houden en vormen nu een bloeiende onderneming. GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË 15 Nu zullen wij nagaan hoe het met het kolen-voorkomen op Poeloe Laoet verder geloopen is. Nadat in 1852 de Regeering het ontginnen van dit bekken niet zelf ter hand wilde nemen, sloot zij later een leveringscontract met den koopman D. N. Buys te Batavia, die kolen van dit eiland wilde leveren. Hij exploiteerde de lagen niet zelf, maar kocht de kolen op van inlanders, die zoover het mogelijk was de dagzoomen der kolenlagen afbouwden. Buys leverde jaarlijks ongeveer 6000 ton kolen af. Gedurende hoeveel jaren is niet bekend. Eerst in het jaar 1888 trok dit voorkomen weer de aandacht en werd concessie verleend aan de heeren M. J. Boissevain en Fig. 1. Steenkolen maatschappij Oost-Borneo. Gezicht op de Mahakkam rivier bij Per Djiwa. Het lange gebouw rechts in het midden is een kolenloods; in het hooger links daarvan gelegen gebouw worden de kolen gezuiverd. P. van Dijk. Tot ontginning kwam het echter niet en na een lange reeks van lijdensjaren werd de concessie aan deze heeren in 1903 weer ingetrokken. In het begin van 1903 werd op initiatief van den heer A. Janssen te Amsterdam opgericht een nieuwe vennootschap „Steenkolen Maatschappij Poeloe Laoet". Het kolen-voorkomen werd ernstig onderzocht en tot ontginning besloten. De eigenlijke exploitatie ving aan in 1906; in dat jaar bedroeg de productie reeds 63.575 ton. Niettegenstaande de productie steeg en in 1911 ca. 117.000 ton grofkolen en 12.000 ton fijn kolen bedroeg, kon de maatschappij niet op financieele voordeden wijzen. Zij bood daarop hare concessie met bestaande inrichtingen aan den Lande ter overname aan. 16 GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË Bij het wetsontwerp, waarbij deze aangelegenheid aan de Kamers der Staten-Generaal ingediend werd, werd als koopsom f 3.200.000 gesteld. Het wetsontwerp werd aangenomen en de onderneming den len October 1913 in haar vollen omvang door het Gouvernement overgenomen. Nu moet nog een woord gewijd worden aan de derde groote onderneming voor kolenmijnbouw n.1. aan de Oost Borneo Maatschappij. Ook deze maatschappij heeft als kolenproduceerende onderneming niet veel succes gehad. In 1888 in Amsterdam op- Fig. 2. Steenkolen maatschappij Oost-Borneo. Gezicht op de nederzetting Loa Rantei aan de Mahakkam rivier. De lange gebouwen in het midden zijn de kolenloodsen. " gericht onder den naam van Steenkolen Maatschappij Oost Borneo, had deze maatschappij ten doel om de kolenlagen in Koetei aan de Mahakkam rivier te ontginnen (fig. 1 en 2). De productie ging eerst snel omhoog en bereikte in 1892 20.034 ton kool. Daarna ging het steeds bergafwaarts. Ziekten onder het mijnwerkersvolk, mijnbranden en transportmoeilijkheden waren de vijanden die optraden. De maatschappij had later het geluk in hare terreinen olievoerende lagen aan te treffen en daarop sloot zij met de Koninklijke Maatschappij tot Exploitatie van petroleumbronnen een contract, waarbij deze laatste de ontginning van de olievelden zelve ter hand nam. Niettegenstaande de kolen- GESCHIEDENIS VAN DEN KOLENMIJNBOUW IN NEDERL.-INDIË 17 productie steeds sleepende gehouden werd, kan men moeilijk deze maatschappij nog onder de kolenproduceerende rangschikken. Bij de geschiedenis van den kolenmijnbouw in Indië behooren nog te worden vermeld de kolenconcessie Sedan op Java, Berau op Borneo, en eenige kleine inlandsche ontginningen in Palembang. De eerstgenoemde heeft een kortstondig leven gehad, terwijl de overige slechts kleine hoeveelheden kolen produceeren. Wij zien dus ten slotte dat de kolenmijnbouw gelocaliseerd is tot de Ombilin mijnen en de Poeloe Laoet mijn. De overige plaatsen van kolenproductie zijn van ondergeschikt belang. 2 HOOFDSTUK III WINNING VAN DE STEENKOOL 1. Af bouwmethoden in gebruik De steenkolenindustrie heeft niets specifieks van Indië. Zij is uit Europa ingevoerd en de afbouwmethoden en hulpmiddelen zijn geheel gebaseerd op de ervaring van elders. Daar waar de inlanders zelve kolenmijnbouw bedrijven, graven zij de dagzoomen der lagen af, tot het grondwater dieper werken onmogelijk maakt. De verzamelde kool wordt in prauwen of op vlotten de rivier afgevoerd naar de landingsplaats der kuststoomschepen en aldaar verkocht. Wij zullen ons hier bezig houden met de afbouwmethoden op de twee grootste steenkolenmijnen in Indië n.I. die van de Ombilin mijnen en die van Poeloe Laoet. Het Ombilin kolenbekken, genoemd naar de Ombilin rivier (fig. 3), wordt verdeeld in vijf deelen met de volgende namen en geraamde hoeveelheden kool: 1. Het Parambahan kolenveld met .... 20 millioen ton 2. Het Sigaloet „ „ .... 80 3. Het Soengei Doerian „ 93 „ g 4. Het terrein ten Westen van de Loera Ge- dang met 12 „ 5. Het Soegar terrein pro memorie in totaal pro memorie 205 millioen ton Fig. 3. Oorsprong van de Ombilin rivier uit het meer van Singkarah. Juist daar terpiaatse is de spoorbrug gebouwd. De Ombilin rivier doorsnijdt het Ombilin kolenbekken en de naam is aan deze rivier ontleend. Opname van den Heer Th. F. A. Delprat, Oud Hoofdingenieur van den Sumatra Staatsspoorweg. Fig. 4. De vlakte, waarop de plaats Sawah Loento gebouwd is. Zoo zag het terrein er uit alvorens met den bouw van het etablissement der Ombilin mijnen begonnen werd. Het gebergte op den achtergrond is gelegen in het Soengei Doerian kolenveld. Opname van den Heer Th. F. A. Delprat. Oud Hoofdingenieur van den Sumatra Staatsspoorweg- 20 WINNING VAN DE STEENKOOL Van deze 5 velden is het derde, het Soengei Doerian kolenveld, in ontginning, terwijl in de overige velden nog nadere onderzoekingen ingesteld worden. In het Soengei Doerian kolenveld kent men drie afbouwwaardige lagen, van boven naar beneden genoemd de laag A, B en C. De laag A heeft eene dikte van 2 è 3 Meter, de laag B van 1 a 2 Meter, de laag C van 6 tot 12 Meter. Tusschen de laag A en B bevinden zich 15 a 16 Meter dikke zandsteen- en kleisteenlagen, tusschen laag B en C 20 Meter van hetzelfde gesteente. De helling der lagen wisselt tusschen 3° en 28°, en is meestal 10°-14°. Fig. 5. Schematische doorsnede van het Soengei Doerian kolenveld, waarin de drie koollagen A, B en C geteekend zijn. 1, 2 en 3 stellen voor horizontale galerijen, die van den bergwand naar binnen gedreven zijn om de lagen onder den grond te openen. Lager dan galerij 3 kunnen geen andere gedreven worden; men zou o.a. tot den bouw van schachten moeten overgaan om de lagen beneden 3 toegankelijk te maken. De laag B is niet over hare volle uitgestrektheid ontginbaar, daar het zuidelijk deel van het in afbouw zijnde Soengei Doerian kolenveld te veel steenbanken bevat. Men onderscheidt naar de dikte der lagen te Sawah Loento twee afbouwmethoden nl. de afbouwmethode voor de lagen A en B en de methode voorde laag C. Daar de lagen in het gebergte liggen en diepe dalen deze bergen doorsnijden (fig. 4), kan men door middel van horizontale galerijen uit het dal in den berg gedreven de koollagen bereiken. Men heeft derhalve geen schachten noodig. Later wanneer de WINNING VAN DE STEENKOOL 21 afbouw geschreden is tot het diepste niveau van het dal, zal men met schachten moeten gaan werken om het deel der koollagen beneden dat niveau te kunnen bereiken. Wanneer op de teekening, fig. 5, 1, 2 en 3 voorstellen galerijen, die van uit het dal in den berg gedreven zijn en 3 het laagste niveau voorstelt, dan kan men de kool boven 3 tot aan den dagzoom zonder schachten afbouwen. Voor het dal beneden galerij 3 zal men schachten moeten maken. Wanneer men nu met de galerijen 1, 2 en 3 de kolenlaag bereikt, dan maakt men in de laag verder horizontale gangen. Tusschen deze gangen drijft men hellende galerijen in de laag precies volgens de helling der laag en trekt deze gangen naar boven door, zoodat zij in den dagzoom aan de buitenlucht uitkomen. De lagen heeft men ieder voor zich op deze wijze in vierkante vakken verdeeld. Voor de drie lagen is dit begin hetzelfde. Op deze wijze maakt men het veld toegankelijk en kan men tot den afbouw der kolen overgaan. Nemen wij eerst de lagen A en B en zien wij hoe de afbouw daar plaats vindt. De kolenlaag is als een groot dambord verdeeld in groote vierkante vakken. Nu wordt om niet nader te vermelden redenen besloten een bepaald gedeelte af te bouwen. Een groot vierkant wordt daarvoor uitgekozen. Op verschillende plaatsen begint men in dit groote blok een aantal horizontale galerijen te drijven. Het blok wordt daardoor in horizontale reepen verdeeld. Tegelijkertijd drijft men op onderling gelijke afstanden ook hellende galerijen. Het groote vierkant wordt op deze wijze verdeeld in een groot aantal kleine blokjes. Het mijnveld ziet er nu uit als in fig. 6 schematisch is aangegeven. In de gemaakte horizontale galerijen worden rails geplaatst als ook in de onderste galerij bb. In de hellende galerij cc worden eveneens rails gelegd en boven aan deze galerij bij d wordt een werktuig geplaatst, dat de mijnwagens langs de hellende galerij cc naar beneden kan laten en naar boven kan trekken. De versche lucht wordt langs de galerij b ingeblazen en wordt door afsluiting van de daarop uitkomende galerijen gedwongen naar achteren in het veld te 22 WINNING VAN DE STEENKOOL gaan, zooals op de figuur met pijltjes is aangegeven. Nu is het veld gereed en kan met de ontkoling begonnen worden. Eerst wordt het blok 1 gewonnen. Tegen den tijd dat dit stuk opraakt met de twee blokken 2. Wanneer deze weer zoo ver zijn, met de drie blokken 3 en zoo voort. De gewonnen kool wordt in mijnwagens geladen en langs de horizontale galerijen "gebracht naar de hellende galerij cc, waar de volle wagens door middel van de machine boven bij d aan Ju .1 ^—jr^ii li ii li li A n |j~|P~ 4 3 2 / 4 3 S _=t—: -7=* * — — j~ ===- Fig. 6. Schematische voorstelling der af bouwmethode in de dunne lagen. aa stelt voor de bovenste galerij, bb de onderste. Beide zijn onderling verbonden door verscheidene hellende galerijen, waarvan cc voor afvoer van de kool is ingericht; d geeft aan de machine voor het naar beneden laten der volle wagens en voor het optrekken der leege. De ventilatie is met pijltjes aangegeven. De hellende galerijen zijn beneden afgesloten door planken dammen of met zeildoek. een kabel naar beneden in de galerij bb afgelaten worden. In deze galerij bevinden zich de leege wagens, die van buiten worden aangevoerd en door de machine bij d naar boven getrokken worden. De volle wagens die in bb verzameld zijn, worden naar buiten gebracht. Door den afbouw, op de aangegeven wijze verricht, ontstaat een front, dat trapsgewijze dwars door het mijnveld loopt. De ontkoolde ruimten worden door middel van houten stutten onder- WINNING VAN DE STEENKOOL 23 steund. De open ruimten worden niet opgevuld. Wanneer de ruimte over grooteren afstand open komt te staan, wordt de druk op de houten stempels zoo groot, dat deze buigen en breken en bet dak van de open ruimte instort. Door het trapsgewijs loopende front wordt de druk op de werkplaatsen nie.t zoo groot en wordt grootere veiligheid voor het werkvolk verkregen. Fig. 7. Een werkfront in een der dunne lagen. Links bevindt zich de kool, waarin aan den onderkant een gleuf gemaakt is, terwijl boven een boorgat geteekend is. In dit boorgat is een patroon met kruit of een ander explosiefmiddel geteekend evenals de lont, die tot buiten het boorgat uitsteekt. Rechts bevindt zich de ontkoolde ruimte, die nog open staat en door betimmering ondersteund is. Hier is op elementaire wijze het bedrijf geschetst. In de praktijk komen er allerlei complicaties bij, die hier niet behandeld kunnen worden. Het winnen van de kool kan met handenarbeid of machinaal geschieden. Beschouwen wij eerst den handenarbeid. Fig. 7 geeft een dwars-doorsnede over een werkplaats aan het werkfront. Links heeft men de kool, die gewonnen moet worden; rechts de open ruimte, die ontstaan is door het winnen van de kool, die daar aanwezig was. Onder aan den vloer kappen de arbeiders, 24 WINNING VAN DE STEENKOOL kolenpikkers genaamd, een gleuf a uit over de geheele breedte van het werkfront. De kool, die daar boven zit, komt dus vrij te hangen. Het gewicht van deze massa is soms voldoende om den verderen samenhang te verbreken, waardoor het blok dat vrij hangt, naar beneden stort en in mijnwagens opgeladen kan worden. Valt de kool niet van zelf af dan wordt die neergeschoten door bij b een horizontale rij boorgaten te maken van ongeveer een Meter lengte en in deze boorgaten hetzij grof zwart kruit, hetzij een of ander explosiefmiddel te plaatsen en deze stof tot ontploffing te brengen. De kool, die niet mede neerstort, wordt door middel van pikhouweelen en breekijzers omlaag gebroken. Zoodra het werkfront weer vrij komt, wordt de open ruimte betimmerd door houten stempels te plaatsen. Een stempel wordt tegen het dak geplaatst en door twee of drie verticale stempels ondervangen. Het geheel moet krachtig aan elkaar geslagen worden, zoodat het een goede ondersteuning voor het dak vormt. Boven de horizontale balken tegen het dak geplaatst, kappen genoemd, worden dunne knuppels, in Indië kasso's genaamd, naast elkaar geschoven om te voorkomen, dat stukken van het gesteente loslaten en op de daaronder staande werklieden vallen. Het betimmeren der ruimte geschiedt door de pikkers zelve. Het weghalen van de neergestorte kool en het brengen in wagens geschiedt door minder geschoold werkvolk, die den naam van sleepers dragen. Het vullen en schieten van de boorgaten b geschiedt door den zoogenaamden schutter, een man die van werkfront naar werkfront gaat om deze werkzaamheden uit te voeren. De schietmiddelen draagt hij in een gesloten koperen trommel en hij moet precies verantwoording afleggen van de hoeveelheden verschoten expïosiefmiddelen. Bij het machinaal werken wordt de gleuf a door middel van machines, zoogenaamde gleufmachines, gemaakt, die electrisch of met samengeperste lucht gedreven worden. Men heeft eene groote verscheidenheid dezer machines. Enkele werken met een rondloopenden ketting, waaraan messen vastzitten, andere met bladen zooals de bekende cirkelzagen bij de houtbewerking gebruikt. Weer andere hebben een zwaren beitel, die op en neer WINNING VAN DE STEENKOOL 25 door samengeperste lucht bewogen en door een man zoo bediend wordt, dat er een gleuf mede wordt uitgehakt. Ten slotte heeft men het type, waarvan er eenige bij de Ombilin mijnen in gebruik zijn, waarbij een stevige stang met beitels voorzien door de machine rondgedraaid wordt. Deze stang verplaatst zich samen met de machine langs den vloer en snijdt een rechte gleuf uit de kool. Het boren van de boorgaten 6 kan met de hand gebeuren door middel van spiraalboren, maar kan ook machinaal geschieden. Hiervoor voldoen het best zoogenaamde boorhamers (fig. 8), kleine door middel van gecomprimeerde lucht gedreven werktuigen, die volgens hetzelfde grondbeginsel gebouwd zijn als de klinkhamers, die overal in fabrieken en werkplaatsen gebruikt worden waar veel klinkwerk verricht wordt. In het werktuigbevindt zich een ijzeren cylin- dertje, dat door gecomprimeerde lucht eenige honderden malen in de minuut op en neer geslingerd wordt. Wordt dit hamertje naar voren geslingerd, dan slaat het tegen den onderkant van het boorijzer. De slag wordt in het boorijzer overgeplant naar het tot een beitel gevormde uiteinde. Door deze herhaalde slagen wordt de kool aldaar vergruisd. De boorbeitel, die flink tegen de kool aangedrukt gehouden wordt, boort zich op deze wijze naar binnen en vormt het boorgat. Fig. 8, Boorhamer, vervaardigd door de firma H. Flottmann & Co. te Herne. Bij a wordt de boor ingesloten, b is het handvat. Bij c wordt de leiding voor samengeperste lucht aangekoppeld. Gaan wij nu eens na hoe de afbouw plaats vindt in de dikke laag, de laag C. De laag is te dik om in zijn geheel in eens te worden afgebouwd. Voor de betimmering van deze reusachtige gewelven zou men zwaar hout moeten gebruiken, dat 26 WINNING VAN DE STEENKOOL Fig. 9. Schematisch overzicht van de afbouwmethode in de dikke laag C volgens de Fransche methode, m.a.w. volgens horizontale sneden. De galerijen in de verschillende sneden zijn geteekend, ofschoon zij nooit tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Eerst worden de galerijen van de eerste snede gemaakt alsook de galerijen op den vloer voor de andere sneden; later wanneer de volgende sneden gewonnen worden, maakt men de overige galerijen. Fig. 10. Een werkplaats in de laag C volgens de horizontale afbouwmethode. Twee pikkers hakken met pikhouweelen de kool los. De betimmering van het werkfront is goed zichtbaar. De wiggen hoven deze kappen rechts en links zijn stevig aangeslagen, zoodat het geheel den druk opnemen kan van de laag boven het werkfront. WINNING VAN DE STEENKOOL 27 een lengte van kleine heipalen zou moeten hebben. Dit is te onhandig en veel te onveilig. Ware het dak van deze laag van uitstekende hoedanigheid, waardoor men geen last van instortingen zou hebben, dan ware dit anders. Het dak is nu eenmaal slecht en daar kan niet veel aan worden veranderd. Men is derhalve verplicht de dikke laag in schijven af te bouwen. Vroeger geschiedde de afbouw zoodanig, dat men de schijven horizontaal nam. Iedere schijf liep derhalve horizontaal van den vloer der laag naar het dak, zooals op fig. 9 is voorgesteld. Iedere schijf wordt door galerijen weer verdeeld in een groot aantal blokken (fig. 10). Deze afbouwmethode had vele bezwaren. De ontkoolde ruimten moesten opgevuld worden met steen en klei, dat buiten aan de oppervlakte uit den bergwand gegraven en naar binnen getransporteerd werd. Dit opvullen moet men doen, anders zou men de daarboven gelegen schijven nooit kunnen winnen. Hoe zorgvuldig ook de opvulling geschied, absoluut vol kan men nooit de ruimte krijgen en zeker nooit zoo vol en dicht als de oorspronkelijke kool daar vroeger aanwezig. Eene samendrukking of inklinking is daarvan het noodzakelijk gevolg. Dit brengt met zich mede,, dat de daarop liggende kool van de volgende schijf doorbuigt, breekt en vergruist. Hetzelfde doet het dak ook. De eerste schijf is dus de vaste kool, de tweede schijf begint reeds belangrijk te vergruizen en dit wordt al hooger gaande in de daarop volgende schijven zoo erg, dat men met de grootste moeilijkheden te kampen krijgt. Behalve dat een enorme druk optreedt, waardoor de houten betimmering als luciferstokjes breekt, ontstaat het groote gevaar, dat met besliste zekerheid komt, namelijk dat van mijnbrand. Hoe deze ontstaat zal later besproken worden; wij gaan dat nu stilzwijgend voorbij. Van deze wijze van afbouwen is altijd het eindresultaat, dat het mijnveld gesloten moet worden door het uitbreken van brand. Eene groote verbetering trad hierbij op, toen ontdekt werd de methode om door middel van waterspoeling de ontkoolde ruimten weer op te vullen. Met deze methode brengt men door middel van eene pijpleiding een mengsel van zand, klei en 28 WINNING VAN DE STEENKOOL steentjes met water in de vol te spoelen ruimte. De vaste deelen slaan neer, terwijl het water weg stroomt en langs de galerijen naar buiten geleid wordt. Op deze wijze ontstaat een harde, vaste, weinig samendrukbare opvulling; de kleinste gaatjes worden opgevuld en nergens blijven er kanalen over, waardoor heen eene circulatie van lucht kan plaats vinden. Daar horizontale holruimten minder gemakkelijk geheel op te vullen zijn en hellende in het geheel geen moeilijkheden opleveren, is de afbouwmethode veranderd en bouwt men in plaats van horizontale hellende schijven af. De laag wordt naarmate hare dikte verdeeld in 3 of 4 schijven onder dezelfde helling als de laag zelve loopt, dus door vlakken evenwijdig aan den Fig. 11. Schematisch overzicht van de afbouwmethode met hellende sneden, bestemd voor de opspoeling der ontkoolde ruimten. De hellende afvoer- galerij is duidelijkheidshalve niet ingeteekend. Met den afbouw begint men met het onderste blok 1 op den vloer van de laag liggende (in de figuur geharceerd). Daarna komt blok 2 aan de beurt, vervolgens blok 3, 4, enz. Wanneer de geheele eerste snede gewonnen is, begint men met de tweede snede van onderen enz. vloer en het dak der laag (fig. 11). Men begint met de snede, die op den vloer gelegen is. Wanneer men weer een vierkant blokje, dat dus in de helling staat, afgebouwd heeft, wordt de ontkoolde ruimte van boven uit volgespoeld. De toegangen tot de galerijen aan den onderkant worden met dammen afgesloten, waardoor heen alleen het water loopen kan, terwijl de vaste stoffen achter blijven. Terwijl deze ruimte wordt volgespoeld, wordt het daaropvolgende blok van de schijf met No. 2 gemerkt gewonnen. Zoodra No. 1 geheel vol is, wordt met het naast No. 1 liggende blok begonnen. Zoo gaat het verder, totdat men langs alle horizontale galerijen met een blok werkzaam is, hetzij dat deze ontkoold of opgevuld wordt. Wanneer de geheele eerste schijf volgespoeld is en daarbij WINNING VAN DE STEENKOOL 29 ook alle galerijen mede opgespoeld zijn, is de geheele schijf kool verdwenen en is daarvoor in de plaats gekomen een even dikke laag zand met klei. Nu begint men weer in de tweede schijf met bet maken van galerijen evenals het in de eerste schijf het geval was. Wan- Fig. 12. De dagzoom van de laag C te Doerian. Rechts ziet men den ingang van eene galerij, die de mijn invoert. In het midden boren twee arbeiders met een slangenboor een gat in de kool. Links is een arbeider bezig een schietgat met een patroon te laden. De lont voor de ontsteking heeft hij in [de band. Rechts hakt een arbeider met een pikhouweel de losse stukken kool af. De kool wordt verder in manden geladen en naar de mijnwagens gebracht. neer het geheele netwerk voor zoover als noodig gereed is, herhaalt men precies hetzelfde als in de eerste schijf. De vloer van deze schijf is nu niet meer het vaste gesteente, dat onder de laag ligt, maar de opgespoelde massa van de eerste schijf. Deze massa is volkomen hard en levert niet de geringste bezwaren. 30 WINNING VAN DE STEENKOOL Daar het ingespoelde materiaal zoo volkomen hard en dicht is, heeft men geen last van druk en dus ook geen last van scheuring en vergruizing van de kool en dus ook geen brand. De laatste schijf, die men afbouwt, bevindt zich onder het dak van de laag en deze schijf kan net zoo behandeld worden Fig. 13. De dagzoom van de laag C te Soengei Doerian. Deze laag is doorboord door eene galerij, die eveneens aan de andere zijde van den berg aan den dag komt. De grondlagen boven op de kolenlaag zijn verwijderd en de kool wordt in dagbouw gewonnen. als de lagen A en B, m. a. w. opvulling behoeft niet plaats'te vinden. Voor de waterspoeling moet men in de eerste plaats voldoende water bezitten, verder geschikt materiaal voor de inspoeling en voldoende drukhoogte tusschen het begin van de leiding en de op te spoelen ruimte. Te Sawah Loento heeft men geen voldoende water ter plaatse. Dit moet van vele kilometers ver WINNING VAN DE STEENKOOL 31 opgepompt worden en daarvoor is bij het dorpje Rantih aan de Ombilin rivier een pompstation gebouwd, dat het water over een 300 Meter hoogen bergrug oppompt naar verzamelbakken op het terrein der mijn. Van uit deze verzamelbakken wordt het water weer door andere pompen opgeperst naar de plaatsen Fig. 14. Een ander deel van den dagzoom der laag C te Soengei Doerian. waar de grond gewonnen wordt die voor de inspoeling dienen moet. Aldaar bevindt zich boven op de pijpleiding een trechter met een rooster om alle groote stukken tegen te houden en de grond van de stapelplaats wordt naar dezen trechter gespoeld om ten slotte door de pijpleiding in de open ruimte in de mijn te worden geleid. Het spreekt van zelf, dat daar waar de dikke laag C aan den dag komt, het dikwijls mogelijk is de kolen op eenvoudige wijze af te bouwen n.1. in een open dagbouw. Wanneer het gesteente 32 WINNING VAN DE STEENKOOL en de kleilaag boven den dagzoom niet dik zijn, is het voordeeliger deze dekkende lagen weg te ruimen. De koollaag komt dan vrij en men kan op zeer eenvoudige wijze de kool winnen. Betimmering en opvulling behoeven niet plaats te vinden, waardoor de winning zeer weinig geld kost. Worden de op de kool rustende lagen te dik, dan zijn de kosten voor dit grondverzet te hoog. Alleen dus op gunstige plekken is dagbouw uitvoerbaar. De hier afgedrukte photo's (fig. 12, 13 en 14) geven enkele der vroegere dagbouwen weer. Men kan daaruit ook de dikte der laag C beoordeelen. Vóór wij de kolen, die te Sawah Loento in de verschillende lagen gewonnen, op hunnen weg vervolgen, moeten wij even een uitstapje maken naar Poeloe Laoet om te zien hoe daar de kolen voorkomen en gewonnen worden. Te Poeloe Laoet treft men 5 kolenlagen in het mijnveld aan, waarvan 3 niet voor ontginning in aanmerking komen, daar zij te veel steen bevatten. Er blijven dus over 2 lagen, die de nummers I en II gekregen hebben. Laag I heeft eene dikte van 2.30—2.80 M., de steenbanden in deze laag hebben een totale dikte van 0.30—0.50 M. Laag II bestaat uit 2 koollagen van 1—1.50 M. en 0.70—0.90 M. dikte gescheiden door een steenlaag van 0.50—1 M. dikte. De helling der lagen bedraagt 10—12°. Tusschen de lagen I en II bevindt zich een laag gesteente van 45 Meter dikte. Volgens eene matige raming bezit dit kolenveld eene hoeveelheid van 80 millioen ton kolen. Het door schachten geopende deel bevat daarvan 12 millioen ton. Het terrein te Poeloe Laoet is betrekkelijk vlak en de ligging der lagen is zoodanig, dat men er niet door middel van horizontale tunnels in kan komen (fig. 15). Men moest dus zijn toevlucht nemen tot het maken van schachten. De drie schachten hebben een diepte van 90, 56 en 107 Meter. Van uit deze schachten heeft men galerijen gemaakt tot in de lagen, en zoodra men deze doorsneed, zijn meer horizontale galerijen gemaakt in deze lagen zelve. Deze laatste galerijen zijn onderling weer verbonden door hellende galerijen in de lagen zelve. WINNING VAN DE STEENKOOL 33 De afbouw dezer lagen komt in hoofdzaak overeen met die van de dunne lagen te Sawah Loento, echter met dit onderscheid, dat de open ruimten in laag II geheel en in laag I gedeeltelijk opgevuld worden met steenen, die tijdens den afbouw der lagen tegelijk met de kool gewonnen moeten worden. Het spreekt vanzelf dat men de steenen, die tusschen de kool in Fig. 15. Het gebouw boven op schacht 3 te Poeloe Laoet. In het gebouw links van de schacht staat de ophijschlier; de twee kabels ziet men van uit de opening in dit gebouw loopen naar het bovendeel van den schachtbok. gelegen zijn, in de mijn achter houdt. Deed men dit niet dan zou men ze naar de oppervlakte moeten ophalen, hetgeen zeer kostbaar zou worden. Nu gebruikt men deze steenen om de laag op te vullen, waarmede men een grootere veiligheid in de mijn bereikt. Nu de afbouwmethoden besproken zijn, moeten wij zien wat verder met de gewonnen kool gebeurt en wijden daar een afzonderlijk deel van het hoofdstuk aan. 3 34 WINNING VAN DE STEENKOOL 2. Transport van de kool uit de mijn Een van de moeilijkste zaken in een kolenmijn, die eene groote productie maakt, is wel de regeling van het transport. Eenige duizendtallen gevulde wagentjes moeten dagelijks van uit alle hoeken en gaten in de mijn vervoerd worden. Het is een voortdurende stroom van gevulde mijnwagens, en dit onderdeel is het juist, dat een bezoeker in een mijn het meest treft. Men ziet treinen met wagens uit donkere mijngangen komen, met veel gedruisch langs zich heen trekken, en weer in andere donkere gangen verdwijnen. Overal waar men komt, ziet men uit de duisternis wagens opdoemen en weer verdwijnen. Dan eens zijn het volle dan weer leege wagens, die in tegengestelde richting hun weg zoeken. In een mijn is het niet te overzien door de groote afstanden en ook daar alles absoluut donker is. Wanneer het transportsysteem niet van te voren wel doordacht en geregeld is, dan is men ook zeker dat het niet loopen zal. Is alles daarentegen goed overwogen en worden de instructies goed uitgevoerd, dan loopt alles vanzelf en ziet een leek de moeilijkheden niet. Op iedere werkplaats, waar de kolen los gehakt worden, moeten leege mijnwagens gebracht worden om de kool op te laden. Naarmate der hoeveelheid kool, die men op zoo'n werkplaats wint, moet het aantal wagens grooter of kleiner zijn. Zoodra de wagens gevuld zijn, moeten zij weer weg om hunnen kostbaren inhoud naar buiten te brengen om dan zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Een mijnwagen die rolt brengt geld op, een die stilstaat kost geld. Alles moet zooveel mogelijk in „rolling" worden gehouden. Zooals reeds bij de afbouwmethoden voor Sawah Loento vermeld is, worden de gevulde mijnwagens naar de hellende galerij van het mijnveld gebracht en daar door een haspel of rem naar het laagste niveau neergelaten. Op dat niveau krijgt men alle volle wagens van dat gedeelte der mijn. Hier worden de wagens tot treintjes of tot treinen geformeerd en door middel van kleine paarden of soms direct door locomotieven wegge- WINNING VAN DE STEENKOOL 35 voerd. Wanneer men paarden gebruikt, brengen deze de wagens naar een andere groote verzamelplaats, waar de wagens van een paar mijnvelden samenkomen. Van hieruit worden dan groote treinen samengesteld van 24 tot 40 wagens. Deze treinen Fig. 16. De twee ingangen der mijn te Doerian op het niveau 365m. Rechts is de trein met leege wagens op het punt de mijnen binnen te rijden. Links verlaat een trein met volle wagens de mijn. De electrische locomotieven zijn bijna even hoog als de mijnwagens ' en een weinig breeder. worden dan door middel van locomotieven naar buiten getrokken. In de mijn kan men geen stoomlocomotieven gebruiken en wel om verschillende redenen zooals brandgevaar, de ontwikkelde warmte, maar bovendien doordat de atmosfeer door de rookgassen zoo bedorven zou worden, dat een verblijf in de mijn niet mogelijk zou worden. Men gebruikt daarom andere soorten van locomotieven, die of electrisch öf door middel van samengeperste 36 WINNING VAN DE STEENKOOL lucht öf door middel van benzolmotoren gedreven worden. Te Sawah Loento gebruikt men de eerste soort. In de galerijen zijn op voldoende hoogte voor de veiligheid trolleydraden gespannen, die uit een centrale den noodigen electrischen stroom ontvangen. De locomotieven ontnemen aan dezen draad den stroom, zooals de gewone tramwagens in het stadsverkeer het met hunnen Fig. 17. Het eindpunt der electrische trambaan op het niveau 365. Van hieruit begint de nieuwe kabelbaan achter den kleinen bergwand links op de photo en derhalve niet zichtbaar. beugel doen. De machines zijn klein geconstrueerd en kunnen zich gemakkelijk door de galerijen bewegen (fig. 16). De hierbij gevoegde photografieën leeren ze nader kennen. Het terrein te Sawah Loento is zeer bergachtig, steile bergwanden en diepe dalen, factoren zeer ongunstig voor een massaal vervoer. De grootste productie komt van het niveau Doerian, dat 365 Meter boven zee gelegen is en zij moet vervoerd worden naar de inrichting, waar de zuivering van de kool geschiedt, welke ge- WINNING VAN DE STEENKOOL 37 legen is op een niveau 271 Meter boven zee. Het verticale verschil is derhalve 94 Meter. Wanneer het terrein zoodanig was, dat men dit hoogteverschil in één rechte lijn kon overwinnen, dan waren de moeilijkheden niet groot. Door den vorm Fig. 18. Gezicht op de oude remhelling, waarlangs de kolen vervoerd worden van het niveau 365 naar het begin van de kettingbaan. De volle wagens trekken door hun overwicht de leege naar boven. Rechts ziet men den ingang van de mijnen Pandjang. In het gebouwtje boven dezen ingang bevindt zich de electrisch gedreven ventilator voor de mijn Pandjang. Photo Nieuwenhuis, Padang. van het terrein evenwel is dit niet mogelijk. De electrische tramlijn kronkelt zich na het verlaten der mijn langs den bergwand in vele bochten om ten slotte een kilometer verder een emplacement te bereiken (fig. 17), van waaruit het dalende transport begint. Vroeger was de mijn op 1000 ton daags opgezet en voldeed de inrichting, daarvoor gemaakt, goed. Deze bestond uit een 38 WINNING VAN DE STEENKOOL drietal onderdeden. Het eerste deel bestond uit een remhelling (zie fig. 18). Op deze helling zijn twee paar rails gelegd. Boven aan de helling staat op een bok gemonteerd een afreminrichting. Met dit toestel werden de volle wagens naar beneden geremd, terwijl aan den anderen kant van den kabel de leege wagens opgetrokken worden. Van deze remhelling worden de wagens Fig. 19. De nieuwe kabelbaan in constructie naast de oude kettingbaan met boven liggenden ketting. Op het boveneinde van de nieuwe kabelbaan ziet men het machinegebouw in constructie. gebracht naar een kettingtransport, waarbij de ketting boven op de wagens lag en door zijn gewicht de wagens medenam, wanneer de ketting in beweging gebracht werd (fig. 19). Aan de eene zijde van den ketting gingen de volle wagens, terwijl aan de andere zijde de leege wagens in tegengestelde richting opgetrokken werden. Aan het einde van dit 300 Meter lange transport kwamen de wagens aan een station, van waaruit een WINNING VAN DE STEENKOOL 39 zware ketting onder sterke helling de wagens medenam naar beneden naar het zeemuis. Aan dezen ketting waren op onderling gelijke afstanden ijzeren medenemers vastgemaakt, die de wagens tusschen de assen vastgreep en ze naar beneden transporteerde. Aan de andere zijde van dezen ketting — hier heb- Fig. 20. Gezicht op het oude kettingtransportstelsel van uit de hoogte genomen. In de diepte ligt het het zeefhuis. Daarachter ziet men Sawah Loento liggen. De hooge berg achter deze plaats ligt in het Soegar terrein. Rechts ziet men de djatti- en links de soerian aanplant van de mijn. Photo Nieuwenhuis, Padang. ben wij evenals met den vorigen ketting te doen met een ketting zonder einde, dat is een rondloopende ketting, waarvan het begin en het einde aan elkaar zijn gekoppeld — werden de leege wagens opgetrokken (fig. 20, 21). De mijn ontwikkeldè zich en overschreed de maximale productie, waarvoor zij oorspronkelijk opgezet werd. Dit beschreven transportmiddel voldeed daarom niet meer, zoodat men overging 40 WINNING VAN DE STEENKOOL tot het maken van een geheel nieuw transportstelsel. Hiervoor werd een kabel gekozen, die eveneens rondloopend gemaakt werd. Op het emplacement op het niveau + 365 werd de machine opgesteld en een doorloopende baan gemaakt met eene kromming bij het vroegere boveneinde van den zwaren hellenden ketting (fig. 19, 22 en 23). Het eindpunt van den kabel was weer het zeefhuis. De wagens, eenmaal aan het beginpunt van den kabel vastgemaakt op het niveau + 365, blijven aan dezen vastzitten tot zij in het zeefhuis aankomen, waar zij ontkoppeld worden. De bevestiging is heel eenvoudig. Een stukje ketting wordt eenige malen om den kabel geslagen, het eene einde van het kettinkje, waaraan een haak vastzit, wordt door een oog gestoken aan het andere einde van het kettinkje en aan den koppelring van den wagen vastgehaakt. Door de wrijving klemt de ketting zich vast op den kabel. Hoe zwaarder de wagen hoe sterker de druk van het kettinkje op den kabel wordt. Wordt de bevestiging goed uitgevoerd, dan is van slipping geen sprake. Dit nieuwe transportstelsel voldoet aan alle eischen, het is goedkoop, bedrijfszeker en kan aan alle transportbehoeften voldoen. De vergezellende foto's geven een kijk op den vroegeren toestand en geven de nieuwe baan in constructie weer. Nu wij zoo ver zijn, dat de kool in het zeefhuis aankomt, moeten wij even in gedachte naar de mijn terug om nog eenige vraagstukken nader te bestudeeren. 3. Luchtverversching en waterloozing In de mijn bevinden zich een kleine tweeduizend menschert met hunne mijnlampen, verder een groot aantal paarden. Gezorgd moet worden dat er voortdurend eene goede luchtverversching plaats vindt, anders zou in betrekkelijk korten tijd de lucht zoo slecht worden, dat men er niet in verblijven kan. Te Sawah Loento heeft men het voordeel, dat de ontginning over verscheidene kilometers langs den bergwand loopt. De verschillende mijnvelden hebben langs verschillende galerijen verbinding met de buitenlucht, dus geheel anders dan het geval WINNING VAN DE STEENKOOL 41 is met mijnen, die door middel van schachten ontgonnen worden. Deze schachten zijn duur in aanleg en haar aantal is vanzelf beperkt. Iedere mijn moet minstens twee schachten hebben, één voor het binnen laten van de versche lucht en één voor het uittrekken van de gebruikte lucht. De Ombilin mijnen zijn dus niet gebonden aan eene opening voor het binnenlaten van de Fig. 21. Het eindpunt van het kettingtransportstelsel bij het zeefhuis. Links van deze baan is later de nieuwe baan uitgegraven voor het kabeltransport. versche lucht. Door de vele galerijen, die gemeenschap hebben met buiten, kan ieder veld afzonderlijk geventileerd worden. Men heeft dus een partieele ventilatie. De voordeden daarvan zijn vele, o.a. is ieder mijnveld onafhankelijk van andere velden; de lucht in de mijn is overal goed, de overdruk om de ventilatie te verkrijgen is gering waardoor de machines, die voor de ventilatie zorgen, van kleine afmeting zijn, enz. enz. De ventilatie wordt op de Ombilin mijnen bezorgd door elec- 42 WINNING VAN DE STEENKOOL trisch aangedreven ventilatoren. Verscheidene van deze ventilatoren blazen per minuut 1000 kubieke meters versche lucht in het mijnveld. Kleinere mijnvelden hebben kleinere ventilatoren; er zijn er die 400 en 300 M3. per minuut geven. Te Poeloe Laoet, waar men met schachten werkt en waar Fig. 22. Overzicht van de nieuwe kabelbaan van uit het machinegebouw gezien. Tusschen de bergen op den achtergrond en den berg op den voorgrond ligt Sawah Loento. men een veel kleinere productie dan te Sawah Loento en dus ook minder menschen in de mijn heeft, staat boven op een der schachten een ventilator, die 1600 M3. lucht per minuut door de mijn zuigt. Door het plaatsen van luchtdeuren en schuiven regelt men in de mijn den weg der lucht en heeft men het op deze wijze in de hand ieder mijngedeelte de noodige hoeveelheid lucht te geven. Een ander voornaam vraagstuk in een mijn is de waterloozing. WINNING VAN DE STEENKOOL 43 Ook in dit opzicht verkeeren de Ombilin mijnen in een gunstigen toestand. Het water, dat vooral in een tropisch land met zijn geweldige hoeveelheid regens, door den grond dringt en ten slotte in de mijn terecht komt, is van een niet te verwaarloozen hoeveelheid. Dit Fig. 23. De nieuwe kabelbaan, gelegen naast de oude kettingbaan, in constructie. Op den voorgrond rechts ziet men op de rails staande een nieuw model mijnwagen. Op den voorgrond ligt een oud model. Het nieuwe type heeft een inhoud van 700 L., terwijl het oude 500 L. inhoud heeft. water moet weggevoerd worden. Zooals reeds meer gezegd is, liggen de Ombilin mijnen boven het dalniveau en is het inwendige der mijn door tunnels met den dag verbonden. Het water heeft daardoor gelegenheid door goten, die daarvoor in de tunnels gemaakt zijn, naar buiten te stroomen. Men heeft dus alleen te zorgen, dat de goten in goeden toestand blijven verkeeren. Het wegstroomen van het water geschiedt dan van zelf. 44 WINNING VAN DE STEENKOOL Anders is het echter bij mijnen, die door middel van schachten worden ontgonnen. Hier moet het water door pompen naar de oppervlakte worden gevoerd. Deze pompen kunnen soms zeer groote afmetingen aannemen. De pompen van Poeloe Laoet hebben een totaal vermogen van 11 M3. per minuut en zijn berekend voor den grootsten watertoevoer in den regentijd van 6,5 M3. per minuut. 4. Verlichting der mijn In de mijn moet men beschikken over kunstmatige lichtmiddelen, daar het er uit den aard stikkedonker is. Iedere mijnwerker is daarom onafscheidelijk verbonden aan zijn lamp. Zonder mijnlamp is de man niets waard en de dienst voor de mijnlampen is dan ook een voornaam onderdeel der mijnhuishouding. Tot nu toe is niets gezegd geworden over de aanwezigheid van mijngas in de mijn; daarom zal hieraan een oogenblik gewijd worden. Een van de grootste gevaren van den kolenmijnbouw vormt wel het mijngas. Dit gas is kleurloos en heeft geen geur en kan dus niet op het gezicht of op den reuk en ook niet op den smaak worden ontdekt. De eenige methode om de aanwezigheid ervan te ontdekken, vormt de mijnlamp zelve, maar nu eerst iets daarover. De mijnlamp is eene ontdekking van den Engelschman Davy. Zij bestaat uit een reservoir voor de brandstof (fig., 24), waarop een glazen cylinder, die om de lichtvlam heen sluit. Op dezen glazen cylinder bevindt zich een korf van metaalgaas, die goed daarop past. Het geheel wordt door eene constructie van ijzeren stangetjes en ringen in elkaar gehouden, en de zwakke deelen zijn beschermd. Het essentieele van een mijnlamp is de metaalgazen korf. De werking van dezen korf is de volgende. Mocht een brandbaar mengsel van mijngas en lucht zich in de mijn gevormd hebben, dan dringt dit mengsel ook in de lamp en daar zal het worden aangestoken. De vlam, die ontstaat, zal door den korf naar buiten willen dringen. Maar nu wordt de temperatuur van de vlam door aanraking met den metalen korf WINNING VAN DE STEENKOOL 45 snel afgekoeld en kan de vlam als zoodanig niet naar buiten slaan. Het gas buiten de lamp kan daardoor niet worden ontstoken. Hoe onderzoeken wij nu met een goede sluitende mijnlamp de aanwezigheid van mijngas? Goedsluitend wordt gezegd, daar een niet goed sluitende mijnlamp even gevaarlijk is als een open vlam. De vlam in de lamp wordt zeer klein gemaakt met een daarvoor gemaakte inrichting. Nu wordt zeer voorzichtig de lamp opwaarts bewogen om daarmede onder het dak der werkplaats, waar het mijngas, lichter zijnde dan de lucht, zich ophoopt, de lucht te onderzoeken. Mocht er mijngas zijn, dan treedt dit samen met de lucht in de lamp en gaat branden. Het kleine lichtvlammetje van de lamp wordt dan langer en wel grooter naarmate er meer mijngas staat. Uit de lengte van de vlam beoordeelt men of er gevaar bestaat of niet. Zoodra het gas geconstateerd is, wordt de lamp weer zeer voorzichtig en langzaam naar omlaag gebracht. Dit mag nooit snel gebeuren en steeds moet men ziehzelf beheerschen, daar een te snelle omlaag gerichte beweging aanleiHinor kan 7.Ün tot het door¬ slaan van de vlam met het noodlottige gevolg van eene gasontploffing. Daar, waar gewerkt wordt onder omstandigheden dat mijngas uit de kool treedt, moet de grootste strengheid heerschen. De lampen moeten in Fig. 24. Gesloten mijnlamp vervaardigd door de firma Friemann en Wolf te Zwickau. a is het benzine reservoir, b het lampeglas, c de korf van metaalgaas, terwijl d het sluitstuk is, waarmede de lamp in elkaar gezet wordt. De lamp, eenmaal gesloten, kan niet uit de hand losgedraaid worden. Hiervoor is een sterke magneet noodig, die inwendig eerst een pal moet terugtrekken, welke zich bevindt in het deel der lamp waarop „Patent" geschreven is. 46 WINNING VAN DE STEENKOOL uitstekenden toestand zich bevinden en het werkvolk moet ervan doordrongen zijn, dat een defecte lamp oorzaak kan zijn van onheilen. Het is evenwel een heel werk de menschen daarop af te richten. Aan mijngas gelooven inlanders niet; zij schrijven een ontploffing toe aan den duivel. Mocht er ergens mijngas voorkomen, dan moeten de Europeesche opzichters de werkplaats eerst inspecteeren vóór de arbeiders deze plaats mogen betreden. Eerst wanneer alles veilig is, mag er gewerkt worden. Het behoeft geen nader betoog, dat die werkplaatsen zoodanig geventileerd worden, dat het mijngas weggeblazen en onschadelijk gemaakt wordt. Als verlichtingsmiddel wordt meestal benzine gebruikt. In het reservoir der lamp bevindt zich een hoeveelheid watten, die de benzine absorbeert Fig. 2fe Open acetyleenmijn- aan de it d , f lamp, Vervaardigd door de firma D . , * , P alsmaL Friemann en Wolf te Zwickau. behalve benzinelampen worden In het reservoir a bevindt zich ook acdyleenmijnlampen gebruikt de carbid, in het bovendeel b (hg- 25). Te Sawah Loento heeft het water, dat geleidelijk in a men heel weinig last van mijngas; ^PP6"- alleen in de diepste deelen der mijn bij het drijven der eerste galerijen treedt dit ongewenschte gas op. Wanneer de kool eenmaal doorsneden is door galerijen is nergens meer mijngas geconstateerd kunnen worden zoolang als de onderneming bestaat. Alle overige werken kunnen daarom met open lampen betreden worden. Poeloe Laoet bevindt zich niet in die gunstige omstandigheden. Daar moet met de grootste voorzichtigheid worden gewerkt, daar mijngas voorkomt. Op groote bedrijfspunten in de mijn, zooals verzamelplaatsen WINNING VAN DE STEENKOOL 47 voor de mijnwagens, waar dus druk transport plaats vindt, alsook in ruimten waar electrische machines zijn opgesteld, maakt men gebruik van de electriciteit en geschiedt de verlichting met electrische lampen. Om de helderheid te vergrooten maakt men de zwarte koolwanden met kalk wit en bespaart op deze wijze het plaatsen van meerdere lampen. 5. Zuivering der kool en brikettenfabricatie Keeren wij nu weer tot de kool terug op het oogenblik, dat deze het zeefhuis te Sawah Loento bereikt (fig. 26). De kool van de Ombilin mijnen is over het algemeen zeer zuiver en weinig door steenen verofftrëinlgd. Niettegenstaande dat moet men toch de aanwezige steenen verwijderen. Ook moet de kool tot verschillende producten verwerkt, d.w.z. tot verschillende grootten gezeefd worden. De bewerking is~ dus zeer eenvoudig. In het algemeen bestaat deze uit het volgende. De mijnwagens worden één voor één gereden in een culbuteur of kipinrichting. Een culbuteur bestaat uit twee verticale hoepels onderling op een afstand verbonden. Aan den onderkant bevinden zich twee hoekijzers, waarop de wagen gereden wordt. De twee hoepels loopen weer op wieltjes. Wanneer nu een wagen op den culbuteur staat, wordt het toestel op de twee hoepels rondgedraaid, waardoor de wagen met zijn lengteas als wentelingsas eene omwenteling maakt. De kool valt uit den wagen en komt op een zeef, die onder den culbuteur aangebracht is. Het zeeftoestel bestaat uit twee zeven. De bovenste zeef heeft ronde gaten van 30 millimeter en de andere zeef van 12 millimeter doorsnede. Door deze twee zeven wordt de kool in drie producten gesplitst nl. één product grooter dan 30 mM., één tusschen 30 en 12 mM. en één product beneden 12 mM. De twee laatste producten worden gescheiden opgevangen in voorraadsbakken in het gebouw onder en naast de zeef aangebracht. Eene verdere bewerking ondergaan zij niet; zij zijn dus gereed voor de verzending. Het eerste product, nl. dat boven de 30 mM., glijdt op een leesband. Een leesband is een 48 WINNING VAN DE STEENKOOL langzaam loopende tafel, waarvan het bovenvlak uit segmenten bestaat, die precies aan elkaar sluiten. Ieder segment is doormiddel van schakels aan de twee daarneven liggende segmenten verbonden. Door deze schakels loopen assen met wieltjes aan de uiteinden, die weer over rails, verbonden aan het onderstel van den Iees- Fig. 26. Het zeefhuis te Sawah Loento. Het witte gebouw rechts is de brikettenfabriek. Boven links op den voorgrond bevinden zich de reparatie werkplaatsen. Het gebouw daarachter is het centrale magazijn der mijn. De ronde trommel in het zeefhuis is een waschtrommel voor de met klei verontreinigde kool. De waschtrommels zijn later verplaatst naar het deel naast het zeefhuis, dat in aanbouw is. band, rollen. De schakels vormen een ketting zonder einde. Het bovenvlak beweegt zich langzaam naar het andere einde van den leesband en de segmenten draaien om een tuimelaar heen om dan langs den onderkant weer naar het boveneinde van den leesband heen te gaan. De kolen, die nu op den leesband uitgestort worden, bewegen zich dus langzaam samen met de tafel naar het andere benedeneinde. Naast den leesband en ge- WINNING VAN DE STEENKOOL 49 deeltelijk daar boven zitten arbeiders of arbeidsters, die de ongerechtigheden uit de kool wegnemen en naast den leesband in daarvoor klaar staande wagens werpen. Wanneer de kolen aan het ondereinde van den band komen, zitten er geen steenen meer in en valt de kool in een voorraadsbak. Dit product is dan ook gereed om verzonden te worden. Men ziet, de bewerking is eenvoudig genoeg. Naarmate de productie groot is, heeft men meerdere zeven en leesbanden. Te Sawah Loento heeft men er vier stuks, terwijl met het oog op de vergrooting der productie er nog andere bij besteld worden. In het zeefhuis te Sawah Loento heeft men nog eene bijzonderheid, die men alleen daar te zien kan krijgen. De overigens zuivere kool komt gedeeltelijk van plaatsen uit de mijn, die betrekkelijk dicht aan den dagzoom liggen en daardoor verontreinigd zijn met klei. Deze klei kan niet met de handen verwijderd worden; men moet de kool schoon wasschen. Daarvoor zijn groote hellende trommels geconstrueerd, waarin een spiraal tegen den binnenwand gemaakt is. De kool wordt achter op het laagste punt van de trommel binnen gebracht en wordt door de spiraal, terwijl de trommel langzaam geroteerd wordt, geleidelijk naar het boveneinde getransporteerd. Aan dit boveneinde bevindt zich een pijp, die de kool overvloedig met water besproeit. Dit water loopt in tegengestelde richting van de kool naar het ondereinde van de trommel door daarvoor aangebrachte gaten in de spiraal. De kolen wentelen dus voortdurend op haren weg naar boven door een laag water, dat naar het boveneinde toe steeds schooner wordt. De klei raakt los en stroomt met het water mede weg. Komt de kool ten slotte boven aan, dan wordt ze door het water uit de pijp geheel schoon gespoten. Het laatste deel van den cylinder bestaat uit een geperforeerde plaat alwaar de kool wordt uitgezeefd. De grootere stukken glijden over een plaat naar een voorraadsbak, terwijl de steenen, die er in mochten voorkomen, door arbeiders er uit gezocht worden. Nu nog even een woordje over de verkregen producten. Zooals vermeld is, vallen deze in verschillende voorraadsbakken in 4 50 WINNING VAN DE STEENKOOL het zeefhuis. Dit zeefhuis is zoo hoog geconstrueerd, dat onder dit gebouw de spoorwagens kunnen binnenrijden en precies onder de verschillende voorraadsbakken gereden worden; de inhoud van deze laatste wordt door het openen van schuiven in de onder hen staande spoorwagens geledigd. Het overgroote deel van het product boven de 30 mM. grootte wordt naar de haven ge- Fig. 27. De schacht op den achtergrond met daaraan verbonden zeefhuis te Poeloe Laoet. In de omgeving daarvan bevinden zich de werkplaatsen en ketelhuizen. zonden, terwijl een klein deel door den Sumatra Staatsspoorweg op het bovengedeelte der baan verbruikt wordt. Het product tusschen 30 en 12 mM. wordt voornamelijk door dezen spoorweg gebruikt in de locomotieven, die op het vlakke deel der baan rijden. De rest wordt eveneens naar de havens gezonden en door de kustscheepvaart verbruikt. Het fijne product beneden 12 mM. korrelgrootte wordt voor een groot deel zelf verbruikt in de electrische centrale der mijn, waarvan de ketels WINNING VAN DE STEENKOOL 51 ingericht zijn voor het stoken van dit fijne product. Een ander deel zal later eveneens verbruikt worden in de electrische centrale, die de mijn tusschen Padang en Emmahaven voor het havenbedrijf gebouwd heeft. Hierover zal in een ander hoofdstuk gesproken worden. De rest van het fijne product wordt verkocht aan de Nederlandsen-Indische Portlandcementfabriek bij Padang. Deze fijne kool is bij uitstek geschikt voor de cementfabrikatie, waarbij de ovens, bestemd voor het branden van de cement, gestookt worden met kool, geheel tot stof vermalen. Deze stof wordt in den oven geblazen en aan den ingang aangestoken. Daar de Ombilin kolen zoo gemakkelijk branden en daarbij een lange vlam produceeren en verder zeer weinig asch hebben, kan men zich geen betere kool voor dat doel denken. Bij andere mijnen in Europa en elders vormt het fijne product een lastpost voor de mijn. Koopers zijn er niet voldoende, zoodat de mijn met een groote hoeveelheid stofkool zou blijven zitten. Vroeger bestond dit euvel eveneens te Sawah Loento en men is op gelijke wijze als elders daaraan tegemoet gekomen door het fijne gruis in den vorm van steenkoolbriketten tot een waardevol product te verwerken. Men heeft daarvoor een briketfabriek met twee persen gebouwd. Het fijne kolengruis wordt met fijngemalen hard pek vermengd, verwarmd en door de persen tot briketten geperst. Vóór men te Sawah Loento voldoenden afzet had voor het fijne gruis, werden briketten van goede kwaliteit vervaardigd, die door den spoorweg op het berggedeelte gebruikt werden. Hierdoor kwam de stukkool, die aldaar anders verstookt werd, vrij en kon naar de haven voor den verkoop verzonden worden. Nu de toestanden ten voordeele gewijzigd zijn en de mijn al het fijne product zelf verbruiken en verkoopen kan, heeft men de briketfabriek stop gezet tot tijden, dat de productie weer zoo gestegen zal zijn, dat er weer kolengruis beschikbaar komt voor de brikettenfabrikatie. Te Poeloe Laoet heeft men eveneens een eenvoudige zeefinrichting (fig. 27 en 28). Door zeven wordt de grove kool van 52 WINNING VAN DE STEENKOOL het gruis gescheiden en worden de steenen op de leesbanden uitgezocht. De gezuiverde kool wordt alvorens in de spoorwegwagens geladen te worden aldaar nog eens nagezeefd. De hoe- Fig. 28. Een deel van het zeefhuis te Poeloe Laoet en het begin van den spoorweg, die de mijn met de haven Stagen verbindt. De groote pijpleiding, die dwars door de photo loopt, is een waterleiding, waarmede de waterwagens gevuld worden, die het water voor de stoomschepen naar de haven vervoeren. veelheid gruis, die aldus uit de kolen gezeefd wordt, bedraagt 14% van de productie. Daar de kolen te Poeloe Laoet een hoog aschgehalte hebben, zijn plannen in studie om aan het zeefhuis te verbinden een kolenwasscherij, waarmede mechanisch de steenen van de kool gescheiden zullen worden. Hiermede zal het product belangrijk verbeterd worden. , HOOFDSTUK IV BIJBEHOORENDE NEVENBEDRIJVEN Tot nu toe is uitsluitend gesproken over de mijn zelve en den gang der kolen tot in de spoorwegwagens. Om de mijn te doen leven en in leven te houden zijn nog verscheidene nevenbedrijven noodig. Het voornaamste daarvan op eene modern aangelegde mijn is wel de electrische centrale, die de noodige kracht en licht op het geheele werk moet brengen. Van deze hangt het geheele mijnbedrijf af en men moet verzekerd wezen van een goeden gang van zaken .in deze centrale. De electrische centrale te Sawah Loento (fig. 29) was tijden lang de grootste van heel Indië. Oorspronkelijk opgezet met eene machine van 1000 paardekrachten, werd deze spoedig uitgebreid tot 1500 PK. en onmiddellijk daarop tot 3000 PK. Ook deze kracht is niet voldoende en men is bezig voor eene tweede machine van 3000 PK. het noodige te verrichten. De eerste drie machines zijn compound zuigermachines, terwijl de laatste machine, die nog opgesteld moet worden een turbogenerator is. De photografie van het inwendige der centrale, hierbij gevoegd, geeft een goeden kijk op de grootte van het geheel (fig. 30 en 31). De stroom, die door deze machines opgewekt wordt, heeft spanning van 6000 Volt en bestaat uit een driephasen draaistroom van 50 perioden. Gedeeltelijk met onderaardsche kabels, maar voornamelijk met bovenaardsche koperen leidingen, wordt de stroom gebracht naar de transformatorenstations. In deze 54 BHBEHOORENDE NEVENBEDRUVEN stations, opgesteld in de buurt waar de stroom noodig is, wordt deze naar beneden getransformeerd, d.w.z. de hooge spanning van 6000 Volt omgezet tot een lagere van b.v. 220 Volt. Fig. 29. De electrische centrale te Sawah Loento. De rivier op den voorgrond is de Loento. Rechts bevindt zich de ijzeren schoorsteen van 40 M. hoogte links de schoorsteen uit gewapend beton 70 M. hoog boven de voetplaat. Het kleine vierkante gebouwtje op den voorgrond is een waterbak voor de voeding der locomotieven van den Sumatra Staatsspoorweg. Photo Nieuwenhuis, Padang. Alle motoren alsook de lichtleidingen worden gevoed met een stroom van deze spanning, In de centrale zijn opgesteld verscheidene stoomketels, die den stroom leveren voor de machines. Om de rookgassen van deze ketels te doen wegtrekken, heeft men twee schoorsteenen, één van ijzer van 40 Meter hoogte en één van gewapend beton,' BIJBEHOORENDE NEVENBEDRIJVEN 55 die van af de voetplaat tot aan den top bijna 70 Meter hoog is. Deze schoorsteen heeft een inwendige doorsnede van 2.50 M.; hij is in Indië de eenige van gewapend beton (fig. 32), en in Nederland heeft men er nog geen van grootere afmetingen uit Fig. 30. De machinezaal der electrische centrale te Sawah Loento. De achterste machine is 1500 P.K. sterk, de daarvoor staande 1000 P.K. en de derde, die dus op den voorgrond staat, 500 P.K. De vierde machine, die gedeeltelijk nog op de photografie staat, is een opwekmachine, die aan de magneten der drie andere den noodigen electrischen stroom levert. Photo Nieuwenhuis, Padang. dit materiaal opgetrokken; in zijn soort is de schoorsteen van Sawah Loento de grootste van het Rijk. Behalve over electriciteit moet men op een mijn nog over een andere krachtbron beschikken, nam. samengeperste lucht. Op vele plaatsen in een mijn is samengeperste lucht noodzakelijk; men kan deze niet door electriciteit vervangen. Met machines, com- 56 BIJBEHOORENDE NEVENBEDRIJVEN pressoren genaamd, perst men de lucht samen, meestal tot 5 a 7 atmosferen druk en voert die door middel van pijpleidingen naar de verbruiksplaatsen. Te Sawah Loento heeft men verscheidene van deze machines staan, die dicht bij de verbruiksplaatsen gebouwd zijn en door Fig. 31. Het schakelbord der electrische centrale te Sawah Loento. Boven bevindt zich het hoogspanningsschakelbord, beneden het laagspanningsgedeelte. De kleine electrische machines op den voorgrond dienen voor opwekking der magneten der drie groote generatoren. Photo Nieuwenhuis, Padang. middel van electrische motoren bewogen worden. Door ze dicht bij de verbruiksplaatsen op te stellen, heeft men korte leidingen noodig, die daardoor economischer werken. Men is nu, ook door den grooteren omvang, dien het bedrijf aanneemt, overgegaan tot den bouw van een groote centrale voor samengeperste lucht. Twee compressoren, die ieder 3000 M3. BIJBEHOORENDE NEVENBEDRIJVEN 57 lucht per uur kunnen samenpersen tot 6 atmosferen, worden thans opgesteld. Uit hetgeen reeds van een mijn gezegd is blijkt, dat men voor een mtensiei bedrijf een groot aantal machines noodig heeft. Dit bedrag loopt voor Sawah Loento tot eenige honderden. Om al deze werktuigen, de electrische zoowel als de andere, in goeden staat te houden en om voorkomende defecten te repareeren, heeft men een groot reparatie-atelier noodig. Zooveel mogelijk worden alle herstellingen in dit atelier zelf uitgevoerd. Mochten van de electrische motoren de wikkelingen doorbranden, dan worden de motoren aldaar opnieuw gewikkeld. Inlandsch personeel is daarvoor opgeleid en verricht deze reparaties tot volle tevredenheid. Een voornaam onderdeel van de herstellingswerkplaats is dat voor het onderhoud der mijnwagens. In deze afdeeling worden de 1000 tot 1500 mijnwagens aan een voortdurend toezicht onderworpen. Deze wagens komen in losse onderdeelen Fig. 32. De gewapend betonnen schoorsteen in aanbouw. Links op den grond ziet men de gereed staande segmenten van gewapend beton, die de ringen vormen, waaruit de schoorsteen opgebouwd wordt. 58 BIJBEHOORENDE NEVENBEDRIJVEN uit Europa en worden in deze werkplaats in elkaar gezet en geklonken. Daar een mijn van de grootte als de Ombilin mijnen een groot aantal arbeiders en Europeesche beambten bezit, moeten voor deze menschen de noodige woonhuizen en alles wat voor de verpleging noodig is, gebouwd worden. Voor woningen enz. stak op het einde van 1915 een waarde van f600.000 in de onderneming. Daarbij komen nog de bedrijfsgebouwen, die in dat jaar voor een waarde van meer dan f300.000 te boek stonden. Het toezicht, onderhoud en de aanbouw van nieuwe woningen vormt voor zich een dienst apart. Voor deze woningen alsook voor het bedrijf in de mijn heeft men in den loop van het jaar eene groote hoeveelheid bouwmaterialen noodig. Hierin wordt weer voor een groot deel door de mijn zelf voorzien. Een houtbewerkingsinstallatie met raam- en cirkelzagen is daarvoor noodig. Het hout wordt in den vorm van stammen aangevoerd en op het werk tot balken en planken verzaagd. Om de noodige metselsteenen te krijgen, zijn verschillende steenbakkersovens in bedrijf, waarin naarmate van de doeleinden de kwaliteit der steenen geregeld wordt. Verder wordt op de mijn de noodige kalk voor het metselen zelf gebrand en uit den afval der steenovens een rood cement gemalen, dat als hydraulischen toeslag aan de metselspecie toegevoegd wordt. Voor de verpleging der arbeiders beschikt de mijn over hare eigen keukens en hospitalen, waarover nader zal worden gesproken. Ten slotte beschikt de mijn over groote magazijnen, daar het vanzelf spreekt, dat zoo'n groot lichaam jaarlijks groote hoeveelheden materiaal van den meest uiteenloopendenaard verbruikt. Te Sawah Loento heeft men een groot stapelmagazijn, van waaruit de verbruiksmagazijnen, bij de mijnen gelegen, van alles worden voorzien. Deze laatste magazijnen moeten ook zorgen, dat de mijnlampen schoongehouden en in gebruikswaardigen toestand aan het werkvolk afgeleverd worden. Zij moeten ook zorgen voor het onderhoud en het scherpen der werktui- BIJBEHOORENDE NEVENBEDRUVEN 59 gen, zooals pikhouweelen, steen- en kolenboren, breekijzers enz. Schrijver hoopt, dat hij met deze opsomming van de meest uiteenloopende bedrijven den lezer den indruk heeft kunnen geven van de samengesteldheid van een groot kolenbedrijf in de tropen. Daarbij heeft hij nog niet genoemd de administratieve bemoeiingen, welke voor ieder onderdeel van dit groote complex noodig zijn, de verzending en den verkoop van de geproduceerde producten der mijn, den aankoop van voedingsmiddelen en andere materialen, die de mijn in groote hoeveelheden verbruikt en waarvan het mijnhout de meeste moeilijkheden oplevert. Men kan gerust zeggen, dat de leider van een groote kolenmijn voor het grootste gedeelte in beslag wordt genomen door hetgeen aan een kolenmijn vastzit of daarmede samenhangt en dat de mijn zelve, waar het om te doen is, een klein gedeelte van zijn werkzaamheden inneemt. HOOFDSTUK V PERSONEEL EN WERKVOLK Dit vraagstuk is voor iedere groote onderneming in Indië zeer lastig. Door de groote ontwikkeling, die Indië in de laatste tien jaren in iedere richting genomen heeft, is de vraag naar goed personeel en werkvolk zoo gróót geworden, dat men de grootste moeite heeft deze voor het werk te verkrijgen. Voor landbouwondernemingen is deze vraag lastig, voor mijnbouwondernemingen in nog hoogere mate. De mijnbouw is in ons land zoowel als in Indië eene zoo goed als onbekende industrie. Liefhebbers voor dit vak zijn derhalve schaarsch. Dit geldt voornamelijk voor het ondergeschikt personeel. Het aanbod van Hollandsche mijningenieurs is in de laatste jaren belangrijk verbeterd, zoodat niet meer die nijpende behoefte bestaat als vroeger. Het opzienerspersoneel der Ombilin mijnen wordt voor een groot deel uit Holland uitgezonden. Het overige deel wordt in Indië zelf gegevormd. Deze mijn is er zelfs toe overgegaan een cursus te openen voor hen, die het diploma van opziener machtig willen worden. Het machinisten- en electrptechnisch personeel wordt in Indië aangenomen en bestaat voornamelijk uit menschen, die met het bedrijf groot geworden zijn en dit dan ook door en door kennen. Het administratief personeel bestaat voornamelijk uit ambtenaren en beambten uit Indië afkomstig. PERSONEEL EN WERKVOLK 61 Baart het verkrijgen van goed personeel reeds zorgen, nog erger is het met het werkvolk gesteld. De mijnbouw is voor den inlander iets onbekends en werken onder den grond, dus niet in het warme tropische zonnetje, biedt voor hem niets aanlokkelijks aan. Bovendien moeten deze menschen aan zeer strenge eischen voldoen wat hunne gezondheid en lichaamsbouw aangaat, waardoor het aanbod belangrijk wordt beperkt. Zijn de menschen eenmaal gewend aan het werken in de mijnen, dan verdwijnen ook alle vooroordeelen en verkiezen velen dit werk boven het werk buiten de mijn. Te Sawah Loento wordt met drie categorieën arbeiders gewerkt, n.1. Maleiers van de streek zelve, contractarbeiders uit Java en dwangarbeiders, die uit alle deelenvan den Archipel komen. De Maleiers zijn niet genegen om als kolenpikkers dienst te doen en verrichten gaarne allerlei andere diensten zoowel in als buiten de mijn. Het geheele ondergrondsche en bovengrondsche transport wordt door Maleiers verricht. Het machinebedrijf trekt hen zeer aan en bijna alle machines worden door Maleiers bediend. Metselaars en timmerlieden, maar vooral goede smeden, vindt men onder de Maleiers. Dikwijls zijn zij uitstekende handwerkslui. In het algemeen is de lagere Maleier lui en verricht hij het liefst die diensten, waarbij weinig lichamelijke kracht en vermoeienis noodig is, zooals de functie van wisselwachter, damen deurwachter. Te Sawah Loento zijn dagelijks een kleine 2000 Maleiers werkzaam. De tweede categorie arbeiders bestaat uit Javaansche contractkoelies. Vóór deze menschen uit Java verzonden worden, worden zij door een geneesheer, aangewezen door de mijndirectie, aan eene herkeuring onderworpen. De eerste keuring geschiedt door den geneesheer van het kantoor, dat deze werkkrachten levert. Te Padang aangekomen, worden de koelies in verblijven, behoorende aan de mijn, gedurende eenige dagen aan de haven in observatie gehouden, ten einde te voorkomen dat zij de een of andere besmettelijke ziekte naar het mijnetablissement overbrengen. Eerst daarna gaan zij door naar Sawah Loento. Nadat 62 PERSONEEL EN WERKVOLK aldaar de werkcontracten geregistreerd zijn, worden zij in het hospitaal der mijn opgenomen om onderzocht te worden of zij dragers zijn van den zoogenaamden mijnworm. Mochten zij deze parasieten in zich voeren, dan worden zij door den geneesheer behandeld en eerst uit het hospitaal ontslagen nadat zij volkomen gezond zijn. Volgens de koelieordonnantie moet de mijn voorzien in de voeding, verpleging en huisvesting der contractanten. Voor de voeding zijn te Sawah Loento groote moderne keukens gebouwd, ingericht met de bekende Senkings kooktoestellen. Om zich een idee te vormen van de grootte van deze keuken moet men weten, dat dagelijks voor ongeveer 2000 contractanten en voor 3200 dwangarbeiders driemaal warm voedsel bereid wordt. Deze inrichting is denkelijk wel de grootste in Nederlandsch-lndië. Het is voorwaar ook geen kleinigheid om te zorgen dat een 5000 man dagelijks goed gevoed worden en dat voor afwisseling van spijs gezorgd wordt. Op dagen als Koninginneverjaardag en Inlandsch Nieuwjaar wordt aan het menu bijzondere aandacht besteed. Zoo werden de arbeiders op den eerstgenoemden feestdag eens onthaald op een soort eierkoek. Hoeveel duizenden eieren daar geklutst moesten worden, is iets, dat een huisvrouw beter kan schatten dan de mannelijke lezers van dit boekje en toch werd het klaar gespeeld! Aan de mijn is verbonden een groot hospitaal, waar een 600 a 800 man verpleegd kunnen worden. Aan het hoofd van deze inrichting staat een Europeesch geneesheer, onder wien nog een Europeesch geneesheer en 3 a 4 docters djawa, voorts een aantal verbandmeesters, ziekenverplegers en oppassers. De arbeiders staan voortdurende onder geneeskundig toezicht en worden regelmatig onderzocht op mijnworminfectie. Niettegenstaande de arbeiders in een kolenmijn werken, waardoor zij blootgesteld zijn aan allerlei ziekten, nu eenmaal verbonden aan dit bedrijf, is het sterftecijfer ten gevolge van ziekten zeer laag en wordt menige landbouwonderneming in het zoo geroemde Deli de loef afgestoken. Zoo bedroeg het sterftecijfer voor 1914 en 1915 respectievelijk 7,8 en 7,5 per 1000 man. PERSONEEL EN WERKVOLK 63 Voor de huisvesting der contractanten heeft men verschillende systemen van woningen. De ongehuwden wonen in grootere gebouwen bij elkaar, die inwendig in vele compartimenten verdeeld zijn. Waar het terrein het toelaat, zijn kleine huizen neergezet, die door een klein aantal bewoond worden. De gehuwde contractanten wonen bij elkaar op eenigen afstand van de Fig. 33. Overzicht van de arbeiderswoningen te Laoet. ongehuwden. Ieder gehuwd paar bewoont een deel van een huis, waarbij het de beschikking heeft over een kamer met voorgalerij, een tuin, een eigen keukentje en een kippenhok. Naarmate het bergachtige terrein het toelaat, zijn deze kamers gegroepeerd tot lange gebouwen of tot kleinere, waarbij vier woningen tot een huis gegroepeerd zijn. Verder vindt men groote bad- en waschplaatsen in de buurt der arbeiderswoningen met de noodige privaten. 64 PERSONEEL EN WERKVOLK De derde categorie van arbeiders bestaat uit dwangarbeiders. Hierover zal slechts in het kort worden gesproken. Het gevangenisregime wordt niet zoo streng doorgevoerd met het oog op de bevordering van den gezondheidstoestand onder deze gestraften. Wie in een mijn werkt, moet de noodige frissche buitenlucht en zonnebestraling hebben om gezond te blijven en daarmede wordt rekening gehouden. In bepaalde ruimten mogen zij zich vrij bewegen; zij worden dus niet direct na het werk opgesloten. De voeding voor dwangarbeiders is op gelijke wijze geregeld als voor de contractanten. Zij krijgen dezelfde voeding, die dus te Sawah Loento voor gestraften uitstekend genoemd mag worden. Te Poeloe Laoet wordt voornamelijk met Javaansche contractarbeiders gewerkt. Verder heeft men ook eenige Chineesche contractanten en vrije arbeiders van de streek. Fig. 33 geeft een overzicht over de arbeiderswoningen aldaar. HOOFDSTUK VI ADMINISTRATIE Ten einde zoo'n samengesteld bedrijf te kunnen beheereh, moet vanzelf de administratie een grooten omvang aannemen. Dit is eigen aan ieder groot bedrijf; daarom zal hierop niet verder ingegaan worden. Alleen op drie zaken?- die nadere vermelding waard zijn, moet wordetï^gewezen. Te Sawah Loento, waaF'een 2000-tal contractanten en 3200 dwangarbeiders werken, vereischt dé administratie dezer werkkrachten heel wat werk. De koelieordonnantie schrijft vele bepalingen voor, die verder bij Jiet contract worden geregeld. Alle mutatiën wat den contractant betreft, zooals de dagen waarop hij niet gewerkt heeft wegens verlof, ziekte of door moedwillige onttrekking aan het werk moeten dagelijks bijgehouden worden. Behalve deze feiten, die invloed op de expiratie van zijn contract hebben, moet de financieele positie van den contractant tot het werk geregeld bijgehouden worden. Deze menschen genieten bij het indiensttreden een voorschot, dat weer inverdiend moet worden. Verder staan zij voortdurend met het werk in rekening courant. Om de 14 dagen wordt het werkvolk uitbetaald en voor iederen man moet de stand zijner rekening worden bijgehouden. Dit alles zou eene enorme boekhouding vereischen, indien dit niet eenvoudig ondervangen werd door een kaartensysteem. De bijgevoegde photografie (fig. 34) geeft een duidelijk beeld van de beknoptheid 5 66 ADMINISTRATIE dezer administratie. Iedere man heeft zijn kaart, waarop tabellarisch alle gegevens worden ingevuld. De voorkant van de kaart wordt in beslag genomen voor de bewaking van den contractduur, terwijl de achterzijde bestemd is voor de financieele verantwoording. Op fig. 35 ziet men rechts nog een klein kastje staan. In deze Fig. 34. Een kist met kaarten voor de administratie der contractanten. In deze kist kunnen ongeveer 1000 kaarten geborgen worden. Het inknipsel aan den bovenrand der kaarten waarborgt de juiste terugplaatsing der kaarten, nadat zij voor het bijhouden der administratie uit de kist genomen zijn. kast heeft men meer kaarten van kleiner model dan de vorige. Deze dienen om den ontslagdatum van den contractant te bewaken. Zoodra nieuwe contractanten op het werk komen, wordt voor iederen contractant een kaart met den datum van aankomst ingevuld en geplaatst achter de laatste kaart in het kastje. Wanneer het contract drie jaren duurt, moet de man op denzelfden datum over drie jaren ontslagen worden, mits hij geene ADMINISTRATIE 67 dagen behoeft in te halen. Vóór in de laden bevinden zich de kaarten van hen, die het eerst weg moeten. Iedere volgende kaart heeft op een lateren datum betrekking. Dagelijks worden de eerste kaarten nagekeken; mocht nu de betreffende contractant nog dagen moeten inhalen, dan wordt voor hem een nieuwe Fig. 35. De lessenaar waarin 4 a 5 kisten met kaarten opgeborgen worden. Het kleine kastje rechts bevat de kaarten om den ontslagdatum der contractanten te bewaken. kaart uitgeschreven en op den vermoedelijken ontslagdatum tusschen de andere kaarten ingelascht. Moet de man ontslagen worden wegens beëindiging van zijn contract, dan wordt de kaart verwijderd. Op deze wijze wordt automatisch de ontslagdatum bewaakt en kan het over den tijd aanhouden van een contractant niet voorkomen. Bij het bureau van de mijn bevindt zich een uitgebreid archief van teekeningen en kaarten. De teekeningen hebben betrekking 68 ADMINISTRATIE op de machines en gebouwen, de kaarten op het terrein, maar voornamelijk op de mijn, d.w.z. de ondergrondsche werken. Aan de mijn is een mijnmeter verbonden, die alle vorderingen in de mijn nauwkeurig in kaart brengt. De mijnordonnantie schrijft de nauwkeurigheid der metingen voor; voor de veiligheid alsmede voor het juiste uitvoeren der ondergrondsche werken moet streng de hand worden gehouden. Ten slotte bevindt zich bij het bureau een scheikundig laboratorium, dat voornamelijk ten doel heeft dagelijks de verschillende koolproducten, die voor verkoop bestemd zijn, op hun aschgehalte te controleeren. Behalve deze koolanalyses worden allerlei andere analyses verricht, zooals van materialen die ingekocht worden, of andere welker uitkomsten voor het bedrijf noodzakelijk zijn. HOOFDSTUK VII VERVOER DER KOLEN NAAR DE HAVEN In hoofdstuk III is de weg behandeld geworden, dien de kolen afleggen van het punt, waar zij in de mijn gewonnen, tot dat waar zij in de spoorwagens onder het zeefhuis gestort worden. Lagen de mijnen aan de haven, dan was de zaak verder zeer eenvoudig, doch dit is noch met de Ombilin mijnen, noch te Poeloe Laoet het geval. Zooals reeds eerder gezegd is, liggen de Ombilin mijnen betrekkelijk diep in het binnenland van Sumatra en zijn zij van de zee gescheiden door het hooge Barissan-gebergte. De spoorweg, die de mijn met de Emmahaven verbindt, is ruim 155 K.M. lang. De Poeloe Laoet mijnen liggen in dat opzicht gunstiger. Zij zijn slechts 5,4 K.M. van de haven verwijderd en daarmede verbonden door een eenvoudige spoorbaan, die zoo goed als vlak ligt. Het bedrijf op den Sumatra Staatsspoorweg is ingewikkelder. Niet alleen omdat de baan langer is en een veel grootere productie vervoerd moet worden, maar voornamelijk door het feit, dat het Barissan-gebergte overgetrokken moet worden, waarbij de spoorbaan hellingen krijgt, die te steil zijn om door middel van gewone adhaesie-spoorwegen overwonnen te worden. Om deze steile hellingen te overwinnen, heeft men een tandradspoorweg moeten bouwen. Midden tusschen de twee gewone adhaesie-rails ligt een getande staaf (fig. 36). In de locomotief bevindt zich een kamwiel, dat in de tanden van de staaf grijpt, door de machine in ronddraaiende beweging gezet wordt en daardoor tegen de 70 VERVOER DER KOLEN NAAR DE HAVEN staaf op rijdt en zoodoende den trein naar boven drukt. Hier wordt het woord „drukt" gebruikt en niet „trekt", daar voor de veiligheid de machine steeds staat aan de dalzijde. Naar boven gaande Fig. 36. De tandradbaan met inrijstuk. Midden tusschen de rails bevindt zich de getande staaf. Voor het juist doen ingrijpen van het kamwiel van de locomotief in de tanden van deze staaf bevindt zich een veeren inrijstuk. Opname van den Heer Th. F. A. Delprat Oud Hoofdingenieur van den Sumatra Staatsspoorweg. drukt zij de wagens op; is het hoogste punt bereikt dan wordt de machine van den trein losgekoppeld, rijdt om en plaatst zich er weer voor. Bij het naar beneden gaan staat de machine dus voor en houdt de achter haar loopende wagens tegen. Dalwaarts gaande heeft de machine niet anders te doen dan te remmen, VERVOER DER KOLEN NAAR DE HAVEN 71 daar [de helling meer dan groot genoeg is om den geheelen trein in rollingte houden. Dezehellingzelfs is zoo groot, dat de remkracht van de machine niet voldoende is en allespoorwagens zijndanookvoorzien van handremmen, die bij het naar beneden gaan mede moeien werken. Hier moge eene korte beschrijving volgen van dezen interessanten en aan natuurschoon zoo rijken spoorweg. Het emplacement te Sawah Loento ligt op het niveau 262 Meter boven zee. De baan volgt eerst het nauwe dal van de Loento rivier om dan door een tunnel van ongeveer 800 Meter lengte Fig. 37. De Sumatra Staatsspoorweg. De groote boogbrug over de Anei rivier leidende van Padang Pandjang door de Anei kloof naar Kajoe Tanam. Op de foto ziet men zeer duidelijk dat het bovenvlak van de brug onder eene helling staat. Photo Nieuwenhuis, Padang. Fig. 38. De Sumatra Staatsspoorweg. Door de Anei kloof gaande passeert de trein vlak langs dezen waterval, de Ajer Mantjoer. Dit punt is een van de mooiste van den aan natuurschoon zoo rijken spoorweg. Photo Nieuwenhuis, Padang. 72 VERVOER DER KOLEN NAAR DE HAVEN Fig. 39. De Sumatra Staatsspoorweg. Gezicht van een deel van den tandradspoorweg door de Anei-kloof. een bergrug te doorboren ten einde het dal van de Soengei Lassi te bereiken. Deze rivier volgt zij stroomopwaarts om tusschen Soengei Lassi en de vlakte van Solok alweer een waterscheiding te passeeren. Eenmaal in de vlakte van Solok zijnde is de baan verder geheel vlak tot Batoe Tabal, gelegen aan den Noord-Oostelijken oever van het schilderachtige meer van Singkarah. Van Batoe Tabal af begint de klim tegen het Barissan-gebergte en van hieruit befiint de tandradstaaf. Het hoogste punt op het traject Sawah Loento— tmmanaven is gelegen te Padang Pandjang op het niveau van 773 M. boven zee. Direct achter het station van deze plaats gaat de baan steil omlaag om het nauwe prachtigbegroeide dal van de Anei rivier te volgen tot zij bij Kajoe Tanam, dat 144 M. boven zee gelegen is, in de vlakke kuststrook komt. Hier is het einde van de getande staaf en van hieruit tot Emmahaven is de baan Fig. 40. Gezicht op de Emmahaven. De aanlegplaats der schepen met de pakhuizen. VERVOER DER KOLEN NAAR DE HAVEN 73 weer een gewone adhaesie-spoorweg. Te Emmahaven (fig. 40 en 41) bevinden zich de voorraadsmagazijnen van de mijn en de spoorwagens brengen de kool fot in deze magazijnen. Hoe dit geschiedt en wat verder met de kool gebeurt, zal in het volgende hoofdstuk worden behandeld. In Poeloe Laoet is de baan veel korter, zooals reeds gezegd is; ook daar lossen de wagens hunnen inhoud in loodsen gelegen bij de haven van Stagen met hare uitstekende ligging aan straat Laoet, welke het eiland van Borneo scheidt. De diepte in deze straat is groot, zoodat de grootste zeeschepen ten alle tijden de straat kunnen invaren en een veilige en rustige ligplaats vinden. HOOFDSTUK VIII HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN Op fig. 42 zien wij de twee kolenmagazijnen der Ombilin mijnen aan de Emmahaven. Het magazijn links is het oude, het rechtsche het nieuwe, hoofdzakelijk van gewapend beton gebouwde magazijn. Samen kunnen zij een 18000 ton steenkolen bevatten. De spoorwagens kunnen in ieder der magazijnen over de volle lengte binnen rijden. Daartoe liggen over de voorraadsbak- ken aan iedere zijde van het gebouw rails, gedragen door zware ijzeren balken. De spoorwagens worden geledigd door het openzetten der zijkanten. De bodem van eiken wagen bestaat uit een zoogenaamden ezelsrug; m. a.w. de bodem helt naar weerskanten af. Wanneer nu de zijkleppen van den wagen worden geopend, dan Fig. 41. De Emmahaven gezien langs de aanlegplaats der schepen. Op den achtergrond ziet men den kolenstort. HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN 75 glijdt de kool vanzelf daaruit raakt en zoo'n wagen in een onderdeel van een minuut leeg. Deze wagens hebben een inhoud van 20 ton kool. Ook zijn er die den halven inhoud hebben, doch deze zijn verre in de minderheid. Het magazijn is in twee deelen verdeeld. Aan iedere zijde hellen de voorraadsbakken af en bevinden zich op de laagste punten de lossingsschuiven. Door Fig. 42. Kolenmagazijnen der Ombilin mijnen te Emmahaven die samen 18000 ton kolen kunnen bevatten. Links het oude magazijn, rechts het nieuwe. De twee kleine huisjes daartusschen zijn de weegbruggen waarop alle kool naar de haven afgewogen wordt. Het nieuwe magazijn is voornamelijk uit gewapend beton opgetrokken. het openen van deze glijdt de kool in kleinere spoorwagens met een inhoud van 6 ton, die de kool verder naar de haven brengen. Een groot deel van de kool wordt aan de schepen verstrekt als bunkerkool, d. w. z. wordt in de bunkers der schepen gestort en door de stoomschepen verbruikt om hunne ketels tijdens de vaart te stoken. 76 HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN Het overige deel wordt als ladingkool in de ruimen der schepen gestort en naar de verschillende havenplaatsen in Indië gebracht, alwaar zij weer als bunkerkool aan andere schepen verstrekt of door de spoorwegen weggehaald wordt ter distributie over het land. De havens waarheen de grootste hoeveelheid kool verzonden wordt zijn Priok, Soerabaja en Sabang. Het bunkeren en laden van schepen zijn twee soorten van bewerking. In het eerste geval heeft men in de schepen kleine bun¬ kergaten, waarin de kool gestort moet worden; in het andere geval staan de gapende open ruimten in het inwendige van het schip, waarin men groote hoeveelheden tegelijk storten kan, vrij. In verreweg de meeste havens, waar gebunkerd wordt, wordt de kool door arbeiders in manden aangedragen en in de bunkergaten gestort. Hiervoor heeft men vele arbeiders noodig, die steeds gereed moeten staan, daar de schepen op ieder uur van den dag of nacht kunnen binnenloopen en direct geholpen moeten worden. Vooral in het scheepvaartbedrijf kost tijd geld en is het zaak de schepen zoo spoedig mogelijk te helpen. De Ombilin mijnen zijn er daarom op uit geweest om de bunkersnelheid te vergrooten en om de dure handenarbeid door machinalen te vervangen. Daarvoor is een drijvende kolentransporteur aangeschaft, zooals men dien in de haven van Rotterdam zien kan. Fig. 43. Gezicht op de Emmahaven. Het lange gebouw rechts is eender kolenmagazijnen der Ombilin mijnen. De brugconstructie is de kolenstort voor het beladen van schepen. Een schip ligt op de photo onder den stort. Photo Nieuwenhuis, Padang. HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN 77 Deze transporteur is een drijvend kolenreservoir. Onder de kolenbakken van dit schip bevindt zich een transportband, waarop de kolen regelmatig neergestort worden. Deze band brengt de brandstof naar een Jacobsladder, die de kool zoo hoog opvoert, dat deze door een pijp afglijden en zoo door het bunkergat in het schip storten kan. Op deze wijze kan men 100 a 150 ton kool per uur in het schip storten en is daarbij geheel onafhankelijk van de weersgesteldheid. Is de eene bunker vol, dan wordt de transporteur verhaald en gaat op een ander bunkergat werken. Met deze drijvende kolenverlaadinrichting kan men van de zeezijde werken. Het schipt ligt met de andere zijde aan den wal. Daarvoor zijn andere bunkerinstallaties noodig. Ook deze zijn door de mijn besteld en ware het niet dat de oorlog, die nu alom woedt, in de afwerking groote vertraging had gebracht, dan waren deze kranen reeds gedurende geruimen tijd in werking. Deze kranen bestaan uit groote ijzerconstructies, die op twee pooten staan, welke over rails loopen kunnen. De ijzeren brug, die op deze beenen staat, ligt zoo hoog dat zij over de hangars van de haven zich vrij bewegen kan. Boven op de brug loopt een loopkraan op rails. Aan de voorzijde van de brug, dus aan de havenzijde, bevindt zich een voorraadsbak, die op en neer bewogen en zoo ingesteld kan worden, dat de uitloop van dezen bak uitkomt in een bunkergat van het schip. De kool wordt aangevoerd op spoorwagens, waarvan het bovenstel bestaat uit twee ijzeren bakken, elk met 6000 K.G. kool inhoud. De kraan boven op de brug grijpt dan zoo'n bak van den spoorwagen, heft dien omhoog en stort den inhoud daarvan in den voorraadsbak, die zelf 15 M3. inhoud heeft. Terwijl de gevulde voorraadsbak regelmatig zijn inhoud in het bunkergat doet uitvloeien, rijdt de kraan boven op de brug op en neer, brengt den leegen bak weg en haalt een anderen vollen. Om een idee te geven van de enorme afmetingen van het geheel, dienen de volgende getallen. De brugconstructie is 48,75 Meter lang en kan later met 6 Meter worden verlengd, zoodat zij dan 55 Meter zal meten. De twee pooten staan 31,5 Meter uit elkaar en zijn 10 Meter hoog. De brugconstructie is zelf 5 78 HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN Meter hoog, zoodat de loopkraan 15 Meter boven den grond staat. De loopkraan heeft een hefvermogen van 8 ton. Aan de haven worden nu twee van deze kranen gebouwd. Wanneer deze gereed zijn, dan kan men samen met de drijvende kolentransporteur per uur 300 a 350 ton kolen in een schip bunkeren Fig. 44. Kolenloodsen der Poeloe Laoet mijnen aan de haven te Stagen Van den wal uit zijn twee steigers gebouwd, die aan het kopeinde met elkaar verbonden zijn. Op den achtersten steiger is een kabelspoor gebouwd voor den aanvoer van de knnl uit Ho t_i „^„ujuvu nuai I1CI SUI1IU. eene hoeveelheid, die zoo groot is, dat het schip het bijna niet in dien tijd verzwelgen kan. Deze kranen zullen ook dienst doen voor het laden der schepen • inplaats van den inhoud van den bak in den voorraadstrechter vóór aan de brug te storten, wordt de bak met kolen in het schip gelaten en stort daar zijn inhoud uit. Voor het beladen der schepen heeft men ook de beschikking over de vroeger gebouwde laadinrichting, de zoogenaamde HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN 79 kolentip (fig. 43). Deze kolentip bestaat uit een hooge brug, die vrij over het water uitsteekt. Aan dit uiteinde is een verstelbaar hellend vlak gemaakt, waarvan het ondereinde boven de laadruimte van het schip uitkomt. Het boveneinde vangt de kool op, die door het openen van een bodemklep, uit een spoorwagen, welke de brug opgereden wordt, valt. De kool glijdt dan langs het hellende vlak en komt zoo in het schip. Met deze wijze van Fig. 45. De twee steigers te Stagen. Op een dezer steigers ziet men den voorraadstrechter, waarin de wagens van het kabelspoor hun inhoud uitstorten. werken kunnen per uur 300 ton kolen in het schip geladen worden. Stoomschepen, zelfs van 7000 ton, kunnen met eenig manoeuvreeren onder dezen stort gebracht worden. Voor het drijven van bovengenoemde kranen heeft men electrischen stroom noodig. Daar deze te Padang of Emmahaven niet werd opgewekt, heeft de mijn eene electrische centrale moeten bouwen. Deze is geplaatst daar waar de spoorlijn de Padang rivier snijdt, d.i. tusschen Padang en Emmahaven. In dit 80 HET KOLENBEDRIJF AAN DE HAVEN gebouw zijn twee turbogeneratoren opgesteld, elk van 700 P.K. De electrische stroom zal niet alleen dienen voor de bediening van de kranen en de verlichting van de haven, maar ook voor krachtvoorziening van de werkplaatsen van den SumatraStaatsspoor te Padang. Zoo noodig zou de plaats Padang van electrisch licht voorzien kunnen worden. Fig. 46. Het kopeinde der steigers te Stagen met den kolenvoorraadstrechter. De kool glijdt van uit dezen trechter langs een goot in het schip. Schepen " met een diepgang van meer dan 8 meter kunnen aan dezen steiger aanleggen. Te Poeloe Laoet wordt de kool uit de kolenmagazijnen (fig. 44) naar de steigers gevoerd door middel van een luchtkabelbaan volgens het systeem Bleichert (fig. 45). De wagentjes met kool rijden boven een der twee steigers en gooien automatisch hun inhoud in een trechter (fig. 46), die hoog geplaatst is, waardoor de kool vanzelf in het schip kan glijden. De capaciteit van deze inrichting is 100 ton per uur. HOOFDSTUK IX MOEILIJKHEDEN BJJ DEN KOLENMIJNBOUW Hier zal niet worden gesproken over de moeilijkheden, zooals werkvolk, personeel enz., die aan iedere groote onderneming in Indië vast zitten, maar uitsluitend zullen in het kort eenige der zuiver mijnbouwkundige moeilijkheden voor een kolenmijn behandeld worden. Over het optreden van mijngas is reeds gesproken en zal hier niet nader op worden ingegaan, evenmin als op de slechte gassen, die uit een oud afgebouwd mijnveld in de in afbouw zijnde velden kunnen drukken. Meer aandacht zal evenwel besteed worden aan de mijnbranden, daar het ontstaan en de bestrijding dezer branden niet van algemeene bekendheid zijn. In het algemeen heeft steenkool de eigenschap om op haar oppervlak de zuurstof uit de lucht te verdichten. Bij deze absorptie ontwikkelt zich warmte. Naarmate de kool warmer wordt, wordt deze eigenschap grooter en wordt meer zuurstof geabsorbeerd met het gevolg, dat meer warmte geproduceerd wordt. Het eene werkt het andere hoe langer hoe meer in de hand. De temperatuur wordt dus steeds hooger. Is de ventilatie overvloedig, zoodat de ontwikkelde warmte weggevoerd wordt, dan blijft de temperatuur laag. Is dit niet het geval, dan blijft de stijging voort duren en daar kool een zeer slechte warmtegeleider is, wordt de warmte niet door geleiding verspreid. Plaatselijk kan de temperatuur zoo hoog worden, dat, nadat het water uit de 6 82 MOEILIJKHEDEN BIJ DEN KOLENMIJNBOUW. kool weggedampt is, droge distillatie van de kool optreedt. Het eerste verschijnsel van broeiing in de kool is dus het ontwijken van het aanwezige water, daarna ontwijken de distillatieproducten. Eerst gaan de lichte producten weg en daarna komen de zwaardere. Ten slotte vat de kool vlam en de gevreesde brand is uitgebroken. Brandstof is genoeg aanwezig en lucht ook. Alle factoren zijn dus aanwezig om spoedig met een grooten brand te maken te hebben. Het personeel der Ombilin mijnen is in den loop der jaren buitengewoon ervaren geworden op het punt van mijnbrand. De kolen dezer mijnen hebben de onaangename eigenschap zeer snel de zuurstof uit de lucht te absorbeeren en daar de kool een hoog gehalte aan vluchtige bestanddeelen bezit, treedt de uittreding van distillatieproducten in gasvorm zeer snel in. Deze gassen hebben gelukkig een scherpen geur en sporen daarvan in de lucht worden door de reukorganen spoedig ontdekt. Hoe eerder men de plaats weet uit te vinden, waar broeiing optreedt, des te sneller kunnen grootere gevolgen worden voorkomen. De neus, met andere woorden het reukorgaan, is het middel om de plaats uit te vinden. Men volge dus zijn neus; deze is de leider. Uit hetgeen reeds gezegd is, breekt brand uit op plaatsen, die niet gemakkelijk toegankelijk zijn. Want ware dit het geval, dan zou de afkoeling door de ventilatie reeds iedere verhooging der temperatuur voorkomen hebben. Iedere ervaren opziener te Sawah Loento steekt in de mijn zijn neus in alle hoeken en gaten om maar tijdig eene ongewenschte broeiing te ontdekken. Lieden met slechte reukorganen worden dan ook nooit te werk gesteld in de dikke laag, waar de kans op broeiing het grootst is. Begint de kool eenmaal te branden, dan wordt de lucht behalve door de distillatieproducten in nog meerdere mate verontreinigd door de verbrandingsproducten. De uitgebroken brand of de geconstateerde broeiing moet bestreden worden. Het eerste wat men te doen heeft, is voor de veiligheid van het werkvolk te zorgen. De ventilatie wordt zoodanig veranderd, dat een groote stroom MOEILIJKHEDEN BIJ DEN KOLENMIJNBOUW. 83 versche lucht geleid wordt naar de plaats van waaruit de brand bestreden moet worden. Hierdoor is men verzekerd, dat het werkvolk nooit in de slechte gassen behoeft te verblijven. Verder worden alle galerijen, waardoorheen de brandgassen trekken voor het verkeer gesloten öf door het plaatsen van afsluitingen öf door het plaatsen van wachten, die niemand mogen doorlater»" en die zelf op een veilige plaats gestationeerd worden. Onmiddellijk wordt begonnen de broei- of brandplaats toegankelijk temaken Fig. 47. Galerij in de kool met een houten branddam. Eenige meters vóór dezen dam is de plaats aangegeven voor den later te plaatsen branddam van steen opgemetseld. door nieuwe galerijen daarheen te drijven of de kool op te ruimen, die den toegang tot de plaats verspert. Dikwijls kan men door het wegruimen van de warme kool, indien deze bijtijds bereikt kan worden, erger voorkomen. In ieder geval begint men onmiddellijk op eenigen afstand van de plaats van broeiing in alle galerijen, die toegang daartoe verleenen op de plaatsen, waar de kool gaaf is en niet gescheurd, branddammen te plaatsen. Deze maakt men eerst van hout; men maakt daarvoor in de galerij op de plaats, waar een branddam geplaatst zal worden, een gleuf in de twee zijwanden en in het 6* •84 MOEILIJKHEDEN BIJ DEN KOLENMIJNBOUW dak en den vloer. Stempels worden in deze gleuf geplaatst en stevig aangedreven door middel van wiggen. Tegen deze stempels worden planken geslagen, die dakpansgewijs over elkaar heen grijpen en zoodicht mogelijk tegen de wanden aanpassen. De planken worden in tegenstelling met gewone houten schuttingen zoo geplaatst, dat de bovenste plank het eerst aangebracht wordt en daarna de volgende. De helling der planken is dus zoodanig, dat de ontstane richels de klei, die nu in een dunne laag over den dam gesmeerd wordt en alle openingen en reten afsluit, tegenhouden, zoodat deze niet kan afglijden (zie fig. 47). De klei moet altijd nat worden gehouden om scheuren wegens indrogen te voorkomen. In enkele galerijen maakt men de dammen met een luik om de menschen en de lucht te laten doorgaan. Mocht de brand eene dergelijke ontwikkeling aannemen, dat men van eene bestrijding moet afzien, dan worden ook deze luiken gesloten, nadat alle menschen dit deel van de mijn verlaten hebben. Het brandveld is dan afgesloten en geen nieuwe lucht kan binnendringen. Het vuur is snel gedoofd door gebrek aan zuurstof. Om dezelfde reden zal de verhitting van de kool verminderen; men moet het veld gesloten houden tot de temperatuur weer zoover gedaald is dat deze normaal geworden is. Daar de planken branddammen voortdurend onderhouden moeten worden, plaatst men vóór deze gemetselde dammen, die zorgvuldig met specie dicht gesmeerd en wit gekalkt worden. Op deze wijze bestrijdt men den brand, wanneer men geen water ter beschikking heeft. Wanneer dit wel het geval is, tracht men door het broeiende of brandende deel overvloedig met water te bespuiten, het vuur of de broeiing te stuiten. Kan dit ook niet, dan tracht men de gevaarlijke plaats door middel van waterspoeling geheel vol te maken en daardoor alle luchttoevoer af te sluiten en het vuur te blusschen. Algemeene regels zijn er verder niet te geven. Voor ieder geval moet men zijne bijzondere maatregelen nemen. De eene brand is snel onder de knie, de andere daarentegen kan heel wat werk en onkosten met zich mede brengen. MOEILIJKHEDEN BIJ DE KOLENMIJNBOUW. 85 Andere moeilijkheden, waartegen gestreden moet worden, zooals druk, waarbij heele mijnvelden en de galerijen, die daarheen voeren, door het daarop rustende gebergte zoodanig in druk komen, dat de betimmering, hoe zwaar ook uitgevoerd, als stokjes gebogen en geknapt wordt, verder het kwellen van den vloer, waarbij door wateropneming van het kleigesteente, dat de onderlaag van de kolenlaag vormt, deze haar volume dermate vermeerder en in de galerijen uitdrukt, dat de betimmering en de rails weggedrukt en verbogen worden, en nog vele andere zullen hier niet nader besproken worden. Het een en ander is voldoende om den lezer den indruk te geven, dat het pad van den mijningenieur, die zich bezig houdt met kolenmijnbouw, niet met rozen bestrooid is. Des te meer voldoening heeft men na overwinning van alle bezwaren de mijn den weg van bloei op te leiden. HOOFDSTUK X statistiek In de hieronder volgende tabel 1 is opgenomen de kolenproductie van Nederlandsch-lndië over het tienjarigtijdvak 1906-1915. Daar de officieele cijfers niet alle bekend zijn, kan de tabel niét volledig gegeven worden. In 1906 bedroeg de productie rond 391.000 ton; 6 jaren later was deze gestegen tot 610.000 ton. De productie vermeerderde sinds dien niet belangrijk en men kan voor 1915 ongeveer het zelfde cijfer als van 1912 aannemen. Uit den staat blijkt, dat het gouvernement verreweg de grootste producent is van kolen in Indië en dat de Ombilin mijnen 2i3 a 5/ö deel der geheele productie voor hare rekening nemen. Voor 1916, zooals uit de courantenberichten blijkt, zal de productie tot ruim een half millioen ton aldaar gestegen zijn; haar aandeel in de totale productie is even overwegend gebleven. De cijfers der tabel 1 zijn ontleend aan de Jaarboeken van het Mijnwezen. T)en invoer in Nederlandsch-lndië vindt men op de tabellen 2, 3 en 4. Tabel 2 geeft den invoer voor Java en Madoera en tabel 3 voor de Buitenbezittingen. De cijfers voor deze twee tabellen zijn ontleend aan de Handelsstatistiek van Ned.-Indië, samengesteld bij het Hoofdbureau der in- en uitvoerrechten en accijnzen. Het komt schrijver van dit boekje voor, dat deze statistieken niet geheel betrouwbaar zijn wat betreft de jaren 1913 en 1914. Een plotselinge teruggang van rond 140.000 ton kool voor de Buitenbezittingen, STATISTIEK. 87 juist in den tijd dat handel en industrie in Indië een ongekende hoogte bereikten, komt hem niet waarschijnlijk voor. Hij heeft gemeend de cijfers toch te moeten geven, omdat zij de eenige officieele gepubliceerde gegevens zijn. Tabel 4 geeft den invoer van uitheemsche kolen in Sabang weer. Daar Sabang een vrijhaven is, wordt de invoer aldaar niet opgenomen onder dien van de Buitenbezittingen. Tabel 5 geeft den invoer in geheel Nederlandsch-lndië weer en is samengetrokken uit de tabellen 2, 3 en 4. Tabel 6 stelt het verbruik van kool in Nederlandsch-lndië voor, waarbij de som gegeven wordt van de eigen productie en den invoer. Uit deze tabel ziet men, dat 3/5 deel door eigen productie gedekt wordt. Voor de kolenindustrie in Indië is dus nog ruim gelegenheid om zich uit te breiden, niet alleen teneinde den invoer van buiten te weren, maar ook om de productie zoo hoog op te voeren, dat uitvoer mogelijk wordt. Laten wij in het belang van Indië hopen, dat het tijdstip niet ver weg mag zijn, dat deze toestand bereikt wordt. Holland en Indië hebben getoond genoeg energie te bezitten om te maken dat dit werkelijkheid worden kan. Tabel 1. DE KOLENPRODUCTIE VAN NEDERLANDSCH-INDIË IN TONNEN VAN 1000 K.G. 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 ■ I . Ombilin mijnen . .277.097 300.999 314.065 339.694 387.522 406.395 407.452 411.017 443.141 453.177 Poeloe Laoet mijnen 87.243 92.804 99.143 140.129 133.788 154.918 165.897 126.445 128.505 117.710 Kolen Concessie Oost Borneo .... 4.666 6.000 7.937 9.969 13.253 14.775 9.170 *) *) *) Overige winnings- \ plaatsen in Borneo f \ 21.898 21.234 3.114 8.500 9.945 33.358 26.969 *) *) *) en Palembang ge- ( ' legen . . . .) Totaal . . . 390.904 421.037 424.259 498.292 544.508 609.446 609.488 ^.OOO1) 607.0001)[607.000') *) Nog onbekend. ') Geraamd. Tabel 2. INVOER VAN STEENKOLEN IN JAVA EN MADÖERA IN TONNEN VAN 1000 K.G. Herkomst. 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 j j Nederland . . . 4.812 2.457 , 7.956 24.154 3.881 10.428 98.856 23.544 795 10.208 Groot-Brittanië . . 14.815 5.999 40.088 40.088 11.595 4.157 15.652 8.519 24.534 18.328 Overig Europa . . 2.130 1.310 120 115 33 — — 1.950 — Vereenigde Staten v. N.-Amerika . — 2.011 — 2.727 2.586 — 17.221 — 12.013 Japan I 1.057 7.119 6.246 12.799 6.540 6.765 32.238 60.990 68.926 164.994 Australië .... 54.704 47.952 54.181 33.932 58.541 85.069 138.084 169.479 199.688 103.598 Van elders . . . 10.722 4.994 9.110 4.431 33.411 1.414 3.840 6.538 9.586 14.748 Totaal . . . 88.240 69.831 119.833 115.519 116.728 110.419 288.670 286.291 305.479 323.889 i I l l i 1 Tabel 3. INVOER VAN STEENKOLEN IN DE BUITENBEZITTINGEN (BEHALVE SABANG) IN TONNEN VAN 1000 K.G. I I i ' I 1 1 Herkomst. 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 I I i Nederland ... 2 4 101 4 — 41 — — ) Groot-Brittanië . . 16.702 16.106 6.764 37.900 7.199 22.102 6.904 2.000 [ 255 Overig Europa . . 1.600 — 50 — — — — — ) Vereenigde Staten v. N.-Amerika . — — — — — — — — — Japan 7.003 20.241 15.260 — 10.190 6.932 1.200 400 Australië .... 6.765 3.779 785 201 — — 12.396 — 2.501 Engelsch-Indië . . 74.900 84.400 97.450 79.000 100.006 102.133 119.282 — — Van elders . . . 1.037 811 315 1.048 1.230 488 1.722 4.375 2.966 i I , Totaal . . . 108.009 125.3411120.7251118.153 108.435 134.954 147.236 7.575 6.122 Tabel 4. INVOER VAN STEENKOLEN IN SABANG IN TONNEN VAN 1000 K.G. Herkomst. 1906 1907 1908 J 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 Groot-Brittannië . 15.867 10.499 6.525 33.799 4.936 16.834 5.404 12.001 15.718 — Engelsch-Indië . . 68.379 84.360 103.761 79.384 99.942 104.464 122.986 105.528 76.959 70.614 Japan 6.860 20.241 15.260 — — 10.190 6.860 5.277 14.260 — Transvaal .... — — — 70 — — — — — — Natal 1.499 6.228 6.057 — Australië .... — 12.396 7.020 — — _____ I I Totaal . . . 91.106 115.100 125.546 113.253 104.878 131.488 149.145 136.054 112.994 70.614 Tabel 5. INVOER VAN STEENKOLEN IN NEDERLANDSCH-INDIË IN TONNEN VAN 1000 K.G. 1906 1997 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 Java en Madoera . 88.240 69.831 119.833 115.519 116.728 110.419 288.670 286.291 305 479 323 889 Buitenbezittingen . 108.009 125.341 120.725 118.153 108.435 134.954 147.236 7.575 6.122 ? SabanS91-106| H5.100 125.546 113.253 104.878 131.488 149.145 136.054 112*994 70.614 Totaal . . . |287.355|310.272[366.104|346.925 3^0^376^61 585.051 429.920 1 424.595 400.000^ Geraamd. Tabel 6. VERBRUIK VAN STEENKOLEN IN NEDERLANDSCH-INDIË IN TONNEN VAN 1000 K.G. 1906 1907 1"8 1909 1910 1911 1912 1913 1914 I 1915 Productie . 390.904 421.037 424.259 498.292 544.5081609.446 609.488 573.000^)1 607 0001) 607 0001) Invoer . . 1287.355 310.272 366.104 346.925 330.0411376.861 585.051 429.920 424.595 400.0000 Totaal 1678.2591731.3091790.3631845.2171874.549 986.307 1.195.539 11.002.920 1.094.595 11.007.000 x) Geraamd, ONZE KO LONIALE L AND B O UW TWAALF POPULAIRE HANDBOEKJES OVER NED.-INDISCHE LANDBOUW PRODUCTEN, ONDER RED. VAN Dr. J. DEKKER I. DE RIETSUIKERINDÜSTRIE OP JAVA, door J. Sibinga Mulder, Oud-administrateur eener suikerfabriek op Java, Tweede Druk met 61 afbeeldingen .^^^^^p'rPrijs f2 — 1 H. HET BOSCHBEDRLJF IN NEDERLANDSCH-INDIË, door Ch. S. Lugt, Houtvester bij het boschwezen in N.O.-I, met, 37 afbeeldingen.■■■^M^Ê^^^^^^^m^iPAi&-:lZ.—. III. DE KINACULTUUR, door A. Grqothqff, Oud-AdhmctDirecteur der Gouvernements-Kina-Ondemerning in Nederlandsch Oost-Indië. Tweede druk met 29 afbeeldingen. Prijs f2.— IV. CAOUTCHOUC, door Dr. A. J. Ultee, Dhectéur van bet Bezoekisch' Proefstation te" Djember. Tweede^tlruk met 38 -afbeeldingen . ^^^fe^**^^^^i^j^g^pJPrfls V. DE RIJST, door J. J. Paerels, Leeraar aan de Middelb. Koloniale Landbouwschool te Deventer. Tweede druk met 28 afbeeldingen. rW^ÊËÊï' • Priis VI. THEECULTUUR, door Dr. J. J. B. Dbuss, Chemisch assistent aan het proefstation voor thee te Buitenzorg. Tweede druk - ■ met 52 afbeeldingenJ^^^^^^^^^^^^pfiPrijs f 2.— VII. DE KOFFIECULTUUR, door J. Hagen, Oud-Planter. Tweede ! druk met 38 afbeeldingen . .^|^@^^^^ Prijs f2;— VIH. TABAK, door Dr. O. de Vries, Scheikundige aan het Proefstation voor Vorstenlandsche Tabak te Klaten, met ■ 47 afbeeldingen. •• IX. DE CASSAVE, door K. R F. Blokzeyl, Ambtenaar bij het Dept. van Landbouw, Nijverheid, en Handel te Buitenzorg, met 21 afrjeeldingen^r4%^/.^^^^^-^l.i'1y^^ï' Prijs f2.— , X. DE KOKÖS-CUILTUUR, door H. R. Roelfséma, Directeur eener Klapperonderneming in de Molukken, met 42 afbeeldingen ^^^^ir^l^éï^^^^^^S^^^^Ö^Prijs f2.— XL CACAO, door Dr. W. Roepke, Dnecteur van het Proefstation Midden-Java te Salatiga, met 56 afbeeldingen, Prijs f 3.— XII. DE VEZELSTOFFEN, door Prof. ^ G. van Iterson Jr., Hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft, met 42 afbeeldingen ^'^^^|^^pp;^p^^pPrl|8 f 2.— Uitgaaf van H. D. TJEENK WILLINK & ZOON, té Haarlem.