DEMOCRATISCH ZWITSERLAND Van denzelfden schrijver zijn verschenen: bij H. D. TJEENK WILLINK & ZOON, Haarlem. De Duitsche ongevallen-verzekering in de praktijk. Nieuwe Wereld. Indrukken en aanteekeningen tijdens eene reis door de Vereenigde staten van Noord-amerika. Andries Carnegie. (Mannen van beteekenis). Theodoor Roosevelt. (Mannen van beteekenis). School en Leven. bij P. N. VAN KAMPEN & ZOON, Amsterdam. Middenstandskernen. Opvoedend Volksrecht, i. Referendum en Initiatief. Inhoud: Inleiding. Hoe in het kanton Genève regeering en parlement een aanslag pleegden op het landschapschoon. Hoe het volk van Genève dien aanslag verijdelde. Hoe het volk van Genève zijn gebit beveiligde tegen politieke tandentrekkers. Hoe in kanton en stad Zürich het referendum is geregeld. Hoe het züricher volk wordt ingelicht. Hoe in den loop der tijden de zwitsersche regenten het volk hadden geknecht. Hoe het zwitsersche volk zijne rechten heroverde. De verschillende vormen van het referendum. Wat voor- en tegenstanders zeggen. Het Bonds-referendum. Wat Nederland moet doen. Aanhang: Overzicht der volksbeslissingen in Bondszaken, 1874+1918. Overzicht der vólks-raadplegingen in het kanton Zürich', 1909+1918. Overzicht der volks-raadplegingen in de gemeente Zürich, 1909+1918. VOORWOORD. Wie haakt niet naar tijden van meer rust, minder zorgen en meer levensvreugd? Hoevelen dan ook spelen den medicijnmeester over deze kranke wereld, brengende sociale middelen welke de aarde zullen herscheppen in een hemelsch paradijs! Lang reeds voor dezen oorlog trachtte men zich in te denken de weldadige gevolgen van maatschappelijke hervormingen; en gretig werden gelezen schrijvers die verhaalden hoe de wereld er zou uit zien in het jaar tweeduizend, als de aangeprezen verbeteringen zouden zijn opgenomen in bloed en merg der samenleving. Kinderspel! Niemand kan de toekomst voorzien; niemand van eenige hervorming alle gevolgen berekenen. Het leven is daartoe te ingewikkeld; elke maatregel te zeer onderhevig aan storende invloeden. Hoe zorgvuldig ook een ingenieur de kosten beraamt van eenig groot werk, toch is het regel dat de uitgaven verre de verwachting overschrijden, en nooit neemt hij de post „Onvoorzien" te hoog. Het is als of de wijze natuur niet uit het evenwicht wil gestooten worden. De betere middelen van verkeer zouden beschaving verspreiden, het menschdom tot broeders maken, orde brengen op aarde! Hoe hebben spoortreinen en auto mobielen daarentegen bijgedragen tot de uitbreiding van het oorlogsveld en de hevigheid van den strijd! Welk een zegen heette voor handel en nijverheid dat moderne crediet-papier: het bankbillet! En toch, juist dat bankbillet is oorzaak dat thans handel en nijverheid kwijnen. Het papieren vodje heeft alle voorspellingen omtrent den noodzakelijk korten duur van den wereldbrand te schande gemaakt. Bewezen niet zonneklaar economisten van den eersten rang dat in enkele maanden alle schatkisten den bodem zouden laten zien, dientengevolge 6 VOORWOORD. het oorlogspel moest gestaakt worden? Niemand had blijkbaar gerekend op de reusachtige inflatie van het papierengeld, niemand zich ingedacht dat opgezweepte volkeren zulk een schijncrediet zouden verleenen aan hunne regeeringen. En nog steeds gaan de staats-persen voort de markt te overstroomen met dat schoorsteenpapier; wat doet voorzien dat deze naoorlog in duur en verschrikkingen den vierjarigen worstelstrijd zal overtreffen. Ieder woelt hier om verandring, En betreurt ze dag aan dag, Hunkert naar hetgeen hij zien zal, Wenscht terug 't geen hij eens zag. Dus alles bij het oude laten? Niemand is zoo dwaas meer. Doch eca klein land, dat slechts beschikt over een daarmede overeenkomstige beurs, handelt verstandig met enkel zulke hervormingen in te voeren als elders deugdelijk zijn bevonden. Mits dat proefveld van gelijke samenstelling zij als het eigen terrein. Anders kan teleurstelling niet uitblijven. De pruissische drill verschafte Duitschland een puik-leger; diezelfde discipline zou den franschman de veerkracht ontnomen hebben, welke hem de eind-zege verschafte. Zóó zeer verschillen Gaüëren Germaan! Het parlementaire stelsel, afgekeken van Engeland heeft nergens zóó goed voldaan als daarginder, omdat geen volk zóó zelfstandig is van aard als die eilandbewoner. Alleen van zijns gelijken kan men leeren. Een rijk man leeft nu eenmaal anders dan een arme drommel; een grootmacht stelt andere eischen dan eene mogendheid van lageren rang. Tot nu toe werd in Nederland te veel gescheel-oogd naar de reuzen-buren; te weinig gelet op wie met ons staan op gelijken voet. Schrijver dezes moet eerlijk bekennen in dezelfde fout te zijn vervallen, totdat omstandigheden hem dwongen tot een langdurig verblijf in een land, hetwelk door afmetingen, door geschiedenis, door aard der bevolking eene zóó treffende overeenkomst vertoont met het onze, dat het op den eersten aanblik raadselachtig scheen, dat ditzelfde volk op staatkundig VOORWOORD. 7 gebied in zoo korten tijd zulk een voorsprong kon nemen. Want nog in de eerste helft der negentiende eeuw verschilden nederlandsche en zwitsersche toestanden weinig. — Doch bij elk ongeluk komt een gelukje; zoodoende kunnen wij, zonder teleurstelling te vreezen, de hervormingen invoeren, welke daar deugdelijk zijn bevonden. Ik hoor reeds de tegenwerping: Een republiek en een koningrijk zijn niet te vergelijken! Doch wordt zoodoende het verschil niet te scherp gesteld? Tenzij moedwillig de beteekenis der woorden verdraaiende, kan niemand Nederland eene monarchie noemen* Wel werd in 1815 getracht er een monarchie van te maken: doch de lucht was toen nog niet gezuiverd van het fransche onweer; en 1830 heeft bewezen hoe verkeerd toen gehandeld werd. Maar sedert 1848 kan men Nederland niet meer zoo betitelen; en allerminst tegenwoordig, nu eene waarlijk niet revolutionaire regeering, met toestemming van de kroon, het koninklijk gezag diens laatste voorrecht ontneemt. Waarlijk, de buitenlander vergist zich niet wanneer hij ons voor volbloed republikeinen houdt, en in den drager van de kroon slechts ziet den eersten dienaar van den Staat. Nederland is voor hem een republiek met een erfelijk president al moge bijwijlen de vergulde koets en de hermelijnen mantel, de zinnen verduisteren van het publiek op straat. Hoe zouden wij onze glorieuse geschiedenis te schande maken, indien het anders ware! Doch daarom niet minder den Hemel gedankt dat de Oranjes — met wie wij zóóvele eeuwen vreugde en leed deelden — erfelijk dien voorzitterstoel bekleeden! Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zicht zach: welk een onrust en stilstand van zaken veroorzaakt niet in de Vereenigde staten van Amerika de vierjaarlijksche presidentverkiezing? Welk een ramp was het — voor Europa evenzeer — dat op het meest kritieke oogenblik der wereldgeschiedenis, daar te lande de teugels werden gehouden door een man zonder ervaring, zonder traditiën, duizelend toen het toeval hem plotseling hooger stelde dan koningen en keizers, verhief tot arbiter der menschheid! Maar overigens laat de staatkundige toestand ten onzent nog heel wat te wenschen over; en haast- als een sprookje, 8 VOORWOORD. klinken ons in de ooren de hervormingen, welke Zwitserland wist tot stand te brengen in slechts weinige jaren tijds. Ministers die niet stuivertje wisselen; niet door de eene partij op het kussen geschoven, er dadelijk weer door de andere worden afgetrokken. Vast zitten; velen zelfs levenslang! Een land waar nooit gezocht wordt naar een homogeen ministerie. Waar de Eerste kamer heusch leeft, en daarenboven gelijk gerechtigd is met de Tweede kamer. Waar die Tweede kamer niet kan ontbonden worden, en evenals de Eerste, samenkomt wanneer zij zulks noodig acht, onverschillig of de regeering dit aangenaam vindt of niet. Een land, in het godsdienstige niet minder verdeeld dan Nederland, en toch zonder schoolstrijd \ Waar alle kinderen de openbare, kostelooze school bezoeken! Een land, waar ieder ambtenaar slechts voor enkele jaren wordt aangesteld. Zelfs de rechterlijke macht; zelfs de onderwijzers ! Waar de meeste ambtenaren door het volk worden aangewezen; waar de hoogere rechterlijke colleges in het openbaar beraadslagen; waar drie landstalen niet enkel in theorie, maar in praktijk gelijk berechtigd zijn. Waar niemand mooie pakjes draagt; geen ridderorden noodig zijn om ijver of offervaardigheid aan te moedigen! Waar eene wet, door beide kamers aangenomen, eerst bindend is, als het volk daartegen geen protest doet hooren; terwijl datzelfde volk elk oogenblik de bestaande wetten kan vernietigen, of nieuwe voorschrijven. En met dat alles: allerminst een janboel! Integendeel een vastere toestand dan ten onzent. Van waar dit verschil tusschen beide landen? Twee malen hebben nederlandsche regeeringen een misslag begaan; en beide malen helaas, is onvergeeflijk de ondervinding niet ten nutte gemaakt. Beide malen wilde men Nederland centraliseer en. De eerste poging dagteekent eeuwen her. Karei de vijfde, niet tevreden met alle lage landen onder zijn scepter te vereenigen, wilde die onafhankelijke deelen tot éen geheel vervormen. Van dat gecentraliseerde Nederland zoude Brussel het VOORWOORD. 9 middelpunt en Vlaanderen de kennaam zijn. Die centraliseeringsdwaasheid heeft den spaanschen koning zijn beste erfdeel gekost. De tweede misslag is nauwelijks een eeuw oud. Opnieuw eene op het uiterste gedreven centralisatie nu echter met 's-Gravenhage tot middelpunt. En wederom kostte die centraliseerings-lust een koning de helft zijner bezittingen. Thans zijn — tengevolge van dat onzinnig drijven — Nederland en België, wie weet voor hoe lang, gescheiden. Die landen, door de natuur als eenheid gedacht, en welke naar zwitserschen trant een machtigen bond konden vormen, sterk genoeg om zonder vreemde hulp den vijand te staan! En beide, helaas, blindelings voorthollend in de richting der centralisatie, der staatsvoogdij, totdat — God verhoede zulks! — nieuwe scheuringen wellicht tot inkeer zullen brengen. Niet minder dan de Belg moet de Nederlander decentraliseren. Leeren zich zelf te besturen. Want zelfbestuur en decentralisatie zijn onafscheidbaar. Zonder decentralisatie is zelfbestuur onmogelijk: gemeente en provincie moeten tot leerschool kunnen dienen van den staatsburger. Beteekent echter decentralisatie terugkeer tot tijden der zeven Provinciën, toen zelfs voor den minst beteekenenden maatregel van algemeen belang, jaren lang overleg noodig was? Allerminst: die tijden zijn voor goed voorbij.1) Toen was het volk nog onmondig, konden de Regenten hunne kleine plaatselijke belangen ongestoord den voorrang geven boven die van het gemeenebest. Thans beteekent decentralisatie: bestuur voor het volk, door het volk. Zwitserland levert het voorbeeld, en toont den daartoe te volgen weg. Schrijver dezes heeft in eene vorige brochure trachten uit een te zetten hoe daar te lande Referendum en Initiatief werken, Hij behoeft dus op die onderwerpen niet terug te komen. Evenmin is hier opnieuw te wijzen op de geschiedenis van den Helvetischen bond, welke daarin kort werd uiteengezet, ten einde aan te toonen dat inderdaad Nederland en Zwitserland gelijk en gelijkvormig zijn, derhalve voor beiden i) Toch worde niet alU schuld op het voormalige regeeringsstelsel geschoven. Ook thans weet men nog te dralen. Wacht niet reeds vijf en dertig jaren het herziene wetboek van militair strafrecht op de eindbeslissing onzer Tweede Kamer l8 ZELFBESTUUR IN BONDSZAKEN. kamer uit ruim 300 leden bestaan, en dus talrijke deskundigen kunnen tellen. Maar zouden zóóvele mannen bereid gevonden worden^ htm tijd aan het algemeen belang op te offeren? Geenszins, wanneer de zittingen zoo gerekt blijven, als de tegenwoordige. Maar het zwitsersche parlement onderscheidt zich niet enkel door talrijkheid, doch ook door kortere zittingen. Decentralisatie maakte zulks mogelijk: de Bondsmolen neemt niet meer meel aan, dan het parlement vermalen kan. De rest — het grootste deel — vermalen de kantons. Zoodoende behoeft het kamerlidschap geen baantje te worden; blijft een nevenbetrekking. Elementen frisch uit de praktijk, en in de praktijk blijvend, kunnen dien hoogen burgerplicht vervullen zonder hunne eigen zaken te verwaarloozen. Om wederom het jaar 1913 tot maatstaf te nemen: De kamer vergaderde toen van 25 Maart =F 10 April, van 2 Juni ^ 21 Juni, van 29 Sept. =F 11 Oct. en van 1 Dec. ^ 20 Dec. In het geheel derhalve slechts een tiental weken. Gewoonlijk wordt 4 a 5 uren daags vergaderd; Zaterdags gaat ieder bijtijds naar huis. Of er mooi gepraat wordt? Daarover kan schrijver dezes niet oordeelen. De kranten bevatten slechts zeer korte overzichten, noemen slechts enkele namen. Wordt zoo de ijdelheid der sprekers en hun ^woordenvloed in toom gehouden, nog afdoender maatregel namen de kamers zeiven. De redevoeringen worden niet afgedrukt in de Handelingen, behalve wanneer het betreft beraadslagingen over nieuwe wetten. (N.B. niet die over de begrootingen). Dan worden zij stenografisch opgeteekend. Ook dit schijnt niet welsprekend te maken: voor elke kamer is met meer noodig dan één dun deeltje. Zoo besloeg bijv. over 1914 het officieele stenographische bulletin der Eerste kamer slechts 234 kwarto bladzijden, dat der Tweede kamer 555 bladzijden. In elke kamer waren slechts elf beraadslagingen der vereeuwiging waardig gekeurd. Voor het overige bepalen de officieele verslagen zich tot het opsommen der behandelde onderwerpen en den uitslag der stemmingen. (Nota bene: zonder de namen!) Zulk een verslag der kamerzittingen (het eenige officieele drukwerk!) beslaat dan ook — voor een heel zittingstijdperk — slechts een twintigtal bladzijden klein octaaf! DE TWEEDE KAMER. 19 Natuurlijk — en nogmaals worde hierop gewezen — de zittingstijdperken zouden niet zóó kort, de Handelingen niet in zóó klein bestek zijn samen te persen, indien het zwaartepunt van de zwitsersche staatshuishouding lag in den Bond. Doch wijselijk heeft men de bondsbemoeiingen — en dus ook de bondsuitgaven — binnen de perken weten te houden; alles wat maar eenigszins kan verblijven aan de kantons, wordt door dezen geregeld. Vele handen maken dus den arbeid ligt. — In plaats van algemeene wetten verkiest de Zwitser kantonale wetten; zich rekenschap gevende dat een jas, welke iedereen moet aantrekken, in werkelijkheid niemand past. De kamerleden worden voor drie jaren gekozen; zij treden allen tegehjkertijd af. Evenmin als de Eerste kamer, kan de Tweede kamer ontbonden worden. Dat al te gemakkelijk dreigmiddel, waarvan in andere landen regeeringen zoo dikwijls misbruik maken om hun zin door te drijven — is natuurlijk in Zwitserland niet bestaanbaar. Immers regeering en vertegenwoordiging zijn daar te lande door het Toetsingrecht en het Volks-voorstel recht (Referendum en Initiatief) in voortdurende aanraking met de kiesgerechtigden. Den volkswil behoeft men dus daar niet op zulk een tijdroovende en kostbare wijze te leeren kennen. Evenmin bepaalt de regeering het samenkomen der kamers. Zulks doet het kamer-reglement. Daarenboven kan 1 /4 deel der leden of 5 kantons eene buitengewone vergadering eischen. In welke taal men de redevoeringen houdt? Het antwoord is niet zonder beteekenis, waar België zoozeer met het tweetalen vraagstuk sukkelt — en de nederlandsche regeering bleek zoo doodsbang voor den frieschen tongval in Statenkamer en raadzaal. Natuurlijk zijn in het land der vrijheid aan alle drie landstalen (duitsch, fransch en italiaansch,) gelijke rechten toegekend; niet in schijn, doch inderdaad. Ieder kamerlid spreekt zijn eigen taal; des gewenscht staat hem een tolk ter zijde, doch — voor zooveel mij bekend is — wordt van zijne diensten geen gebruik gemaakt; de zwitsers zijn daartoe voldoende taalkundig geschoold. De redevoeringen worden gedrukt in de taal waarin zij werden uitgesproken. 20 ZELFBESTUUR IN BONDSZAKEN. Doch de wetten worden in alle drie talen afgekondigd; en de kantons houden hieraan duchtig de hand, door wat niet in hun landstaal is gepubüceerd, te beschouwen als niet in werking getreden. Bij de rechtsbedeeling zal op het talenvraagstuk nader worden teruggekomen. Hier worde alleen nog aangestipt dat de taal, welke in een deel van Graubunden wordt gesproken en nauwer is verwant aan het latijn dan eenig andere, (het Rumansch) niet enkel is toegelaten in gemeente vergaderingen der betrokken landstreek, doch dat zelfs de raadsbesluiten aldaar in die taal worden afgekondigd. III. Vereenigde zittingen. De kamers komen vereenigd samen bij den aanvang van elk driejarig zittingstijdperk, ter aanwijzing van de zeven leden van den Bondsraad, van den Bondskanselier (Secretarisgeneraal.) Verder komen zij samen ter verkiezing van de leden van den Hoogen raad (om de zes jaren); in tijden van oorlogsgevaar ter verkiezing van den generaal. {De eenige rnilitair met dezen titel: de hoogste rang in gewone tijden is die van kolonel). Ook beslissen de kamers gezamenlijk over het verleenen van gratie aan door den Hoogen raad gevonnisten. (Overigens is het verleenen van gratie zaak der kantonale staten). Eveneens vereenigen zich de beide kamers als een soort a den bundel: Mr. G. de Clercq herdacht (Van Kampen & zoon) Duidelijk toont de schrijver de ellendige gevolgen aan onzer centralisatie-zucht 36 ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. kan niet ontkend worden — de ambtenaren behooren tot de meest begaafden des lands. Maar juist door dat voortdurend verplaatsen, ontwikkelen zich vele hunner beste eigenschappen niet — gelijk wat te dikwijls verplant wordt, geenszins kan gedijen. In Zwitserland daarentegen blijft de ambtenaar ook na de pensioneering in zijn kanton, heeft dit lief, en strekt het tot eer en voordeel. IX. Het Bonisbudget. Thans is in het kort na te gaan hoe het zwitsersche budget er uit ziet. Veel tijd is daarmede niet gemoeid, omdat — gelijk reeds herhaaldelijk werd aangestipt — de kantons den Bond het werk uit handen nemen. Aangezien 1913 het laatste normale jaar was, zullen de beschouwingen voornamelijk zich tot de begrooting van dat jaar bepalen. Het eindcijfer der uitgaven, op bl. 12 medegedeeld, werd getrokken uit het Statistisch Jahrbuch der Schweiz. De hieronder volgende getallen zijn daarentegen ontleend aan het vierdeelig werk van den hoogleeraar dr. J. Steiger. Der FinanzhaushaÜ der Schweiz, in opdracht der kantonale autoriteiten opgemaakt, met medewerking van het bonds-departement van financiën (Bern, Stampfli, 1915—1919)- Dat tusschen de cijfers uit beide bronnen eenig verschil bestaat, zal geen statisticus bevreemden. Dubbelboekingen zijn — waar inkomsten en uitgaven over verschillende departementen verdeeld worden — niet altijd te vermijden, en dr. Steiger heeft zich dan ook veel moeite gegeven om zulke en andere boekposten uit het budget te lichten. Zie hier zijne cijfers, afgerond in duizendtallen van franken: Inkomsten Uitgaven Algemeen bestuur .... fr. 122.000 fr. 1.569.000 Buitenlandsche Zaken . . „ 31.000 „ 1.214.000 Binnenlandsche Zaken . . „ 684.000 „ 18.496.000 Transporteeren fr. 837.000 fr. 21.279.000 HET BONDSBUDGET. 37 Transport fr. 837.000 fr. 21.279.000 Justitie u 1.099.000 „ 2.143.000 Oorlog „ 13.385.000 „ 54.400.000 Financiën „ 96.844.000 „ 27.101.000 Handel, nijverheid en landbouw „ 1.288.000 „ 15.971.000 Posterijen, telegraaf, spoor- • wegen „ 93.781.000 „ 90.042.00p Diversen „ 5.000 „ 1.658.000 fr. 207.239.000 fr. 212.594.000 Toelichting. Algemeen bestuur. Onder de kosten van algemeen bestuur zijn begrepen de uitgaven voor het parlement, de regeering (Bondsraad), de Bondssecretarie (Bundeskanzlei) en den Hoogen raad. Eene vergelijking met de nederlandsche uitgaven voor algemeen bestuur is om verschillende redenen niet mogelijk. Het zwitsersche budget is natuurlijk niet belast met uitgaven voor de kroon, voor het kabinet der koningin, voor een kanselarij der ridderorden, of Hoogen raad van adel. Evenmin kent Zwitserland een Raad van state, noch een Algemeene rekenkamer. Met de werkzaamheden van onzen staatsraad, voor zooveel deze optreedt als administratief rechter is de zwitsersche Hooge raad belast, welke ook beslist bij geschillen van ingezetenen met kanton of bond. Wel heeft het volk zijn goedkeuring gehecht aan het instellen van een afzonderlijk rechtscollege voor geschillen van bestuur, doch de wet is nog niet tot uitvoering gekomen. Dat men geen behoefte gevoelt aan eene Algemeene rekenkamer is begrijpelijk, waar de meeste uitgaven door de kantons geschieden en deze — op de geldkist zittende — beter zelf het oog kunnen houden op wat er inkomt en uitgaat. Zeer laag worden de leden der regeering beloond voor hunnen inspannenden arbeid. Bij bondsbesluit werd in 1912 het salaris van elk der zeven leden van den Bondsraad op 18.000 franken bepaald. De voorzitter ontvangt daarenboven 2000 franken (zegge twee duizend franken) voor representatiekosten. 38 ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. Eene zuinigheid, welke herinnert aan den eenvoud der romeinsche republiek in haren besten tijd, toen diktators werden weggehaald van achter de ploeg; en een consul, wien vreemde gezanten door groote geschenken gunstig wilden stemmen, afwijzend antwoordde dat hij er de voorkeur aan gaf over rijke mannen te heerschen, boven zelf rijk te zijn. Evenmin als de andere ministers beschikt de bondspresident over een ambtswoning. En in het goevernementsgebouw is zóó weinig ruimte voor ambtelijke ontvangsten, dat niet lang geleden de gezant van een der grootste mogendheden moest wachten met zijn gevolg.... op de trap, aangezien de audiëntiezaal nog bezet was! Dat de president ook niet via de maag de harten der diplomaten kan veroveren, blijkt voldoende uit het boven gegeven cijfer. Zijne weinige feestmalen geeft hij in een hotel. Doch geenszins hindert zoo'n eenvoud aan het aanzien van het hoofd van den staat. Zijt gij vergeten hoe bij Jan de Witt geen gegaloneerde lakei, doch een dienstmeisje de deur opende voor de hooge bezoekers? En toch waren wij toen machtiger dan ooit, en wedijverden om de gunst der Geünieerde provinciën alle staten ter wereld. Even eenvoudig als in hun ambtelijk leven, zijn de leden der regeering zulks in hun dagelij ksch doen. Zoo kon men niet lang geleden een der meest populaire voorzitters van den Bond tijdens zijne vacantie gelogeerd in de Ticinerbergen bij den hotelhouder, zijn broeder, zelf tafeltjes zien aandragen voor de gasten, terwijl zijn dochter hielp koken. Hoe weinig praal noodig is, waar vaderlandsliefde heerscht, bewijzen de bezoeken der leden van den Bondsraad, vooral van den president, in andere gewesten. Met welk een gejuich worden die autoriteiten ingehaald, hoe feestelijk worden zij — bij allen eenvoud — ontvangen! Geen gekroond hoofd kan zich in grooter populariteit verheugen. Wordt een kamerlid tot Bondsraad gekozen, komt hij dan in zijne woonplaats terug: heel de bevolking stroomt hem te gemoet, haalt hem met muziek en vlaggen af van het station, begeleidt hem naar zijne woning. In zoo'n optocht is hij gemakkelijk te herkennen: hij is genoegzaam de eenige met een hoogen hoed! Alleen ge- HET BONDSBUDGET. 39 costumeerd zijn de kantonale boden — met steek, en langen mantel in de kleuren van het kanton. Buitenlandsche zaken. Zéér bescheiden zijn de uitgaven voor buitenlandsche aangelegenheden; volgens veler oordeel zelfs te bescheiden. Zwitserland volstaat met consuls in vele landen, waarheen andere natiën gezanten zenden. En Zwitserland zoude zeker dit voorbeeld volgen, ware de tering met naar de nering te zetten. Trouwens kleine landen behoeven zich geen illusies te vormen over den indruk, welke fraaie pakjes maken op de groote mogendheden. De terechtwijzing van Frederik de Groote aan een zijner gezanten is hier van pas. Deze sinjeur beklaagde zich geen grooten staat te kunnen voeren wegens zijne karige bezoldiging, en meende dat koning's aanzien hieronder leed. De zuinige monarch verijdelde den aanslag op zijne beurs met deze terechtwijzing: „Een gezant, van wien men weet, dat steeds honderdduizend bajonetten gereed staan om nadruk te geven aan zijne woorden, behoeft geen staat te voeren." Uitbreiding van het aantal zwitsersche diplomatieke vertegenwoordigers stuit dan ook èn bij het volk èn in het parlement op ernstigen tegenstand. Binnenlandsche zaken. Ook zeer bescheiden zijn de uitgaven voor binnenlandsche zaken, waartoe de afdeelingen onderwijs en waterstaat behooren; vooral wanneer men deze vergelijkt met de nederlandsche. Doch in Zwitserland is onderwijs geen bonds-taak, en evenmin waterstaat. Het heeft zelfs heel wat voeten in de aarde gehad, voordat het volk toestond dat ten behoeve van de lagere school uit de bonds-kas verleend werd eene bijdrage van zestig centimes per hoofd der kantonale bevolking; welke bijdrage in de bergachtige kantons tot 80 centimes mag stijgen. En alleen het ruim vloeien der douaneinkomsten maakte het volk zoo gul. Toezicht op de wijze waarop de zoo bescheiden bondssubsidies voor het lager onderwijs worden besteed, kan de bonds-regeering niet uitoefenen. Met overgroote meerderheid verwierp het volk de door de kamers aangenomen wet, welke een bonds-inspecteurschap instelde. En het onderwijs-peil is er niet lager door. De uitgaven van het hooger onderwijs zijn in hoofdzaak die voor de technische hoogeschool te Zürich. Want de zeven 40 ZELFBESTUUR IN BONDSZAKEN. universiteiten (Basel, Bern, Fribourg, Genève, Lausanne, Neuchatel, Zürich) zijn geheel aangewezen op de kantons, in welke zij zijn gevestigd. Toch hebben zij een goeden roep, en stroomen er vreemdelingen heen uit alle oorden der wereld. Dat het middelbaar onderwijs en het vakonderwijs evenmin bonds-taak zijn, zal na het bovenstaande niet verwonderen. Toch bloeit de industrie — vooral die welke behalve handvaardigheid, geschoolde hoofden vordert. Justitie. Justitie kost eveneens weinig geld. Om dezelfde reden: de rechtspraak is in de eerste plaats eene kantonale aangelegenheid, alleen de Hooge raad is eene bondsinstelling. Oorlog. Het begrootingscijfer geeft allerminst een juist beeld van hetgeen de zwitsersche landsverdediging kost. De kantons bestrijden zelf de meeste uitgaven; zoo is scherper toezicht mogelijk, zuiniger beheer — en blijft tevens het gevoel levendig dat Zwitserland eene federatie is1). Wat niet afbreuk doet aan de weerbaarheid — trouwens het opperbevel is in eene hand en de officieren boven den kapiteinsrang worden door den Bond aangesteld, gelijk reeds werd medegedeeld. Onder de inkomsten van dit departement behoort de halve opbrengst van de weerbaarheidsbelasting. De andere helft verblijft aan de kantons, welke ook voor de heffing zorgdragen. Het weergeld, laatstelijk geregeld bij wet van 28 Juni 1878, wordt geheven van wie vrijgesteld zijn van den dienst, en brengt negen milhoen franken op. Hij wiens inkomen minder bedraagt dan fr. 600, of slechts fr. 1000 kapitaal bezit, gaat vrij uit; de anderen offeren 6 franken tot 3000 franken, al naar mate inkomen en vermogen. Financiën. Verreweg het grootste deel der bonds-inkomsten vormen de inkomende rechten (fr. 85.141.000). Aangezien de kosten van inning fr. 7.937.000 bedragen, blijft er een mooi sommetje beschikbaar. Grootendeels hierop drijft de staathuishouding; want de kantons beletten dat de Bond belastingen heft, welke hun eigen budget in de war zouden sturen. * Toen echter de oorlogstoestand den Bond dwong tot buiten- 1) De geheele weermacht draagt wel eenzelfde uniform, doch de pompons op de sjakos zijn in de kantonale kleuren. HET BONDSBUDGET. 41 gewone uitgaven, moesten natuurlijk de kantons wel eenigszins toeschietelijker worden. De Bond werd door de kamers gemachtigd tot eene heffing in eens over het vermogen van alle zwitsersche burgers. Doch in Zwitserland hebben de kamers in zulke gewichtige aangelegenheden niet het laatste woord: het volk was te raadplegen. Met 452.117 stemmen vóór en 27.461 stemmen tegen werd het desbetreffend referendum den 6 Juni 1915 aangenomen. Daarentegen werd den 2 Juni 1918 met 325.814 stemmen tegen, en 276.755 stemmen vóór, verworpen een initiatief van socialistische zijde, om voor onbepaalden tijd een bondsbelasting te heffen ter bestrijding der oorlogsuitgaven. Evenals Nederland moest Zwitserland wegens den wereldoorlog vele leeningen sluiten. Doch — en dit is kenmerkend — nimmer behoefde het Bondsbestuur te dreigen met den stok achter de deur. Geen leening werd gedwongen volteekend. Is zulks tendeele toe te schrijven aan een zuiniger geldpolitiek, het bewijst ook dat het zwitsersche volk anders staat tegenover Szijne regeering dan het onze. In Nederland voelt men zich stemvee, in Zwitserland staatsburger. Daar kan men door referendum en initiatief als het ware dagelijks de uitgaven controleeren; daar geen partij-ministerie, dat de helft van het volk niet anders dan met wantrouwen kan gadeslaan! Subsidiën. Aanvankelijk verleende de bond geen bijdragen aan de kantons. Doch het ruim vloeien der inkomende rechten deed een overschot ontstaan. En de kantons meenden hierop aanspraak te hebben. Eertijds toch hieven zij zelf inkomende rechten. Met dat al zijn de subsidiën binnen matige perken gebleven: Onderwijs: vijf millioen franken; land- en boschbouw: vijf en een half millioen; rivierverbeteringen, wegenaanleg twee en een half millioen; een gelijk bedrag voor sociale mstelhngen. Niet onmiddellijk — doch door tusschenkomst der kantons — worden de sqciale mstelhngen bedacht. Met zorg waken de kantonale staten tegen bondsbemoeiing; trouwens ook het heele volk. Dit verwierp bijv. met 342.114 stemmen tegen en 148.022 vóór, de wet op de verplichte ongevallen- en ziekteverzekering. Deze verwerping was te beteekenisvoller omdat de regeering door die regeling slechts ïiitvoerihg wilde geven 42 ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. aan een. grondwetsartikel, indertijd aangenomen met 283.228 stemmen vóór, en slechts 92.200 tegen. Doch de regeling werd door het volk te bureaucratisch geacht, belemmerde de katons te zeer in hunne vrijheid van wetgeving, was anti-federatief, dus anti-nationaal. De regeering nam zich dezen wenk ter harte en wijzigde het ontwerp. Wel voldeed de nieuwe regeling nog niet aan aller wenschen, zoodat 75.930 ontevreden burgers nogmaals eene volksraadpleging eischten. Doch ditmaal werd de wet goedgekeurd, zij het ook met slechts een kleine meerderheid (287.583 vóór, 241.418 tegen)1). Overeenkomstig deze wet bepaalt zich de Bond tot het verleenen van steun aan particuliere verzekeringskassen (zulke bestaan er ongeveer 2000 in Zwitserland, van welke nu 710 bijdragen ontvangen). Tevens richtte zij op een Centraal instituut voor de ongevallen-verzekering, waaraan tevens de rechtspraak bij geschillen is opgedragen. Aan de kantonale vrijheid werd niet getornd, en genoemd instituut is, overeenkomstig het beginsel dat geen „haegsche" atmosfeer moet geschapen worden, niet te Bern — de zetel der regeering — doch te Luzern gevestigd. Posterijen, telegraaf en spoorwegen. Oorspronkehjk waren alle zwitsersche spoorwegen particuliere ondernemingen. In 1898 echter werd met overweldigende meerderheid door het volk per referendum goedgekeurd de aankoop der voornaamste lijnen. Jammer, dat toen het referendum niet conservatief werkte! Want van dien overgang in staatsbezit beleeft Zwitserland weinig vreugde. Over het geldelijk beheer 1) In het rapport der commissie van advies van nu wijlen de Liberale unie werd de eerste verwerping betiteld „een triomf van het conservatisme". Een vroegere president van den Bondsraad —■ zoo vervolgt het rapport zegepralend op het vermelden der verwerping — constateerde dan ook met voldoening dat de ondervinding heeft bewezen, dat het zwitsersche volk zich meer conservatief heeft getoond dan zijne afgevaardigden. Na dezen verkeerden indruk te hebben gewekt, neemt het rapport afscheid van de zaak. Veel te haastig, want het had nog moeten mede deelen dat het zwitsersche volk de verbeterde editie van de wet vervolgens heeft aangenomen. Het volk'was dus niet conservatiever dan zijne afgevaardigden, doch zette de puntjes op de i, bekeek de zaak scherper, hield zich beter de bureaucratie van den hals. Waarlijk de Liberale unie lichtte het nederlandsche volk slecht in omtrent het referendum! Trouwens de Staats-commissie voor de grondwetherziening maakte het niet beter. Zij verschuilde zich achter de uitspraak van ... een socialistisch congres, dat het referendum als „conservatief" verwerpelijk achtte! Mij dunkt, dat verwerpelijk achten door de socialisten moest juist voor die Staatscommissie de beste aanbeveling zijn geweest! HET BONDSBUDGET. 43 van dit staatsbedrijf is professor Steiger slecht te spreken (in het hierboven aangehaalde werk). Volgens hem laat de boekhouding te wenschen over, (ieder is dief in eigen nering). De balans is geflatteerd, en opgemaakt noch politischen, opportunistischen und zu weinig noch kaufmdnnischenGrundsdtzen. Ook worden volgens hem zu viel unnütze und viel zu hohe Gehalte int Verhaltnis zur geleisteten Arbeit ausbezahü (men bedenke dat zulks geschreven werd vóór de huidige loon opdrijving). En met deze droeve opmerking eindigt de hoogleeraar: So lange die Personalausgaben auj der jetzigen Höhe bleiben, ist jede Rendite in dauerendem und grösserem Masstab ausserordentlich erschwert. Hoeveel ongunstiger zijn niet nu de toestanden! De kleine dienst-overschotten veranderden trouwens reeds in 1918 in nadeelige saldi. Wel volgden, te beginnen met 1910, drie betere jaren, doch sedert 1913 steeg het te kort regelmatig; was einde 1919 reeds tot 197 millioen franken geklommen. Gedeeltelijk redde men zich door tariefverhoogingen en verder door het middel, waarmede finantiëel zwakken anderen en zich zelf bedotten: door minder af te schrijven en af te lossen. In de hierboven gegeven departementale totaalcijfers (94 millioen franken inkomen, 90 millioen franken uitgaven) zijn de spoorwegen slechts voor een zeer klein bedrag begrepen (fr. 128.600 en fr. 598.000). Deze toch hebben hun eigen afzonderlijk budget. Voor 1913 bedroegen daarvan de inkomsten fr. 212.721.000, de uitgaven fr. 142.406.000. Van het bruto overschot blijven na aftrek der uitgaven voor rentebetaling en voor vernieuwingen over fr. 8.039.000. Doch gelijk prof. Steiger waarschuwde: dit is meer een overschot op papier dan in werkelijkheid. (Bedrag der leeningen in 1913: fr. 1.560.000.000). De posterijen brachten in 1913 op fr. 65.203.000, terwijl de uitgaven fr. 63.227.000 bedroegen. Gaarne brengt schrijver dezes hulde aan de zwitsersche postadministratie. De gebouwen zijn niet weelderig ingericht, de uniformen ietwat versleten/maar hoe uitstekend wordt het publiek bediend! Wat al kan men niet met de zwitsersche pakketpost verzenden, hoe gemakkelijk zijn postwissels en postcheques ingericht! Het publiek werkt trouwens mede: in de lokalen waarin dit 44 ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. wordt toegelaten, ligt — onbewaakt — vloeipapier, en wel: schoon vloeipapier. Ook adresboeken ter raadpleging. Telegraaf en telefoon, tot in de hoogste bergstreken te vinden, brachten op fr. 28459.000 en vorderden fr. 26.216.000. Alcoholmonopolie. In 1885 werd met groote meerderheid door het volk goedgekeurd een grondwetsartikel, hetwelk den Bond machtigde regelen te stellen omtrent het vervaardigen en den verkoop van sterke dranken. Bedenkelijk groot toch was het aantal brahderijtjes, welke plaatselijk de dronkenschap zeer bevorderden. Steunend op dit grondswetsartikel, bood de regeering de kamers een wet aan, welke het alcohol-monopolie invoerde (1887). Twee en vijftig duizend burgers, geenszins met dat monopolie instemmend, eischten het referendum. Doch heel anders besliste het volk dat deze voorstanders van de brandewijnflesch verwachtten. Indertijd was het grondwetsartikel goedgekeurd met 230.250 stemmen vóór, en 156.658 tegen. Thans was de meerderheid nog aanzienlijker (267.122 stemmen vóór, 138.496 tegen). Op grond dezer wet werden 1200 branderijen gesloten, tegen eene schadevergoeding van 3,7 millioen franken. Slechts 68 branderijen bleven voortwerken, ter vervaardiging van den alkohol, welke de staat (in het groot) verkoopt. Maar wel het merkwaardigste, en teekenend voor het federatief karakter van den Bond: geen cent van de gemaakte winst vloeit in de staatskas. Alles gaat — volgens vasten maatstaf — naar de kantons. En deze zijn volk mien mij in het besteden van het hun toekomend bedrag. Slechts zijn zij verplicht hiervan 10% aan te wenden ten behoeve van maatregelen ter vermindering van het alkoholverbruik. In 1913 werden 5.6 millioen kilogram drinkspiritus en 6.1 millioen kilogram brandspiritus verkocht. De totale inkomsten bedroegen 15.2 millioen franken; de netto-winst 7.1 milüoen. (De cijfers verschillen ieder jaar, doch weinig). Hoe de kantons de bewuste 10% willen besteden, staat t2 hunner beoordeeling. De Bond is niet hun voogd; slechts moeten zij mededeelen wat zij "daarmede deden. Zooveel hoof den, zooveel zinnen. Het eene kanton vindt dit doeltreffender, het andere iets anders. Bij Samenvatting, werden van de HET BONDSBUDGET. 45 fr. 734.000 welke aldus in het geheel in 1913 te besteden waren, fr. 225.000 toegekend aan instellingen ter verzorging van zwakzinnige kinderen, fr. 146.000 aan matigheidsgenootschappen, fr. 57.000 aan inrichtingen voor drankzuchtigen. Kleinere bedragen kwamen krankzinnigengestichten ten goede. Zelfs vacantiekolonies werden niet vergeten (fr. 13.000). Heeft de invoering van het monopolie de matigheid bevorderd5 In alle geval neemt de dronkenschap af; doch hiertoe werken zoovele factoren mede, dat de invloed van een enkelen niet is te herkennen. Ten einde zich te vergewissen of eene „drooglegging" van Zwitserland kans zou hebben bij volksstemming te worden aangenomen, namen de voorstanders steekproeven. In de verschillende kantons werden groepen van gemeenten uitgekipt, en met medewerking der autoriteiten, in deze een referendum uitgeschreven. Ook de vrouwen waren uitgenoodigd aan de stemming deel te nemen, (de vrouw heeft in Zwitserland geen politiek stemrecht, noch in den Bond, noch in de kantons). Bleek de meerderheid vóór sluiting der kroegen gering, toch noodigden dezer dagen de propagandisten de kiezers uit tot onderteekening van hun initiatief: eene grondswetswijziging, welke toestaat plaatselijke keuze voor sterke dranken. Betrekkelijker wijze vordert de behandeling der bondsbegrooting weinig tijd — zelfs afgescheiden van het feit, waarop reeds meermalen gewezen — dat vele uitgaven, welke ten onzent door den staat geschieden, daar te lande kantonale uitgaven zijn. Maar terwijl de nederlandsche begrooting steeds vele verrassingen bevat, wordt zulks in Zwitserland voorkomen door een zeer eenvoudig middel. Uitvoerig wordt over de uitgaven van het votig jaar gerapporteerd door commissiën uit de kamers. Deze sparen geen kritiek; de ministers verdedigen zich zoo goed mogelijk —doch de waarschuwingen om het volgend jaar beter op te passen, worden niet in den wind geslagen. Dit is geheel in het karakter der zwitsersche staathuishouding; de zwitsersche ministers vervullen de rol van rentmeesters; en het strookt volkomen met die opvatting dat zij ter verantwoording worden geroepen door hunne patroons. Het tijdstip daartoe wordt geschikt gekozen: een zestal maan- 46 ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. den vóór het indienen van de nieuwe begrooting, zoodat de heeren allen tijd hebben zich de gegeven wenken ten nutte te maken. Alles geschiedt mondeling, wat misverstand en tijdverlies voorkomt. Natuurlijk gaat zoo iets gemakkelijk in een land waar de ministers zoovele dienstjaren teilen, zich goed in hun departement hebben ingewerkt, dus dadelijk antwoord kunnen geven. X. Een blanco-volmacht. Een engelsen spreekwoord zegt: the proof of a pudding is in the eating. Smaakt de pudding, dan heeft de keukenmeid bewezen haar kunst te verstaan. Zoo heeft de wereldoorlog geleerd dat een republiek uitstekend stand kan houden tegen een keizerrijk; zelfs het daarvan wint. Voor zooveel gekroonde hoofden op den voorgrond traden, sloegen zij een miserabel figuur. Partij-ministeries maakten het niet beter. Ook zij legden het af, en moesten óf zich versterken door mannen van andere richting, óf steunen op — wat zeker ironisch bedoeld is: een Godsvrede. Van alle staten heeft alleen de zwitsersche bond zulk lapmiddeltje niet noodig gehad; en zulks is wel het beste bewijs dat de zwitsersche staatsregeling, geheel gegrond op de volkssoevereiniteit, de meest voortreffelijke is, en beter dan eenige andere in onvoorziene gevallen voldoet. Reeds den 3en Augustus 1914 — derhalve onmiddellijk na den inval der duitschers in België, verleenden beide kamers aan de bondsregeering „onbeperkte volmacht tot het nemen van alle maatregelen noodig voor de veiligheid, de onschendbaarheid en neutraliteit van Zwitserland, tot bescherming van het crediet des lands, daaronder uitdrukkelijk begrepen het verzekeren der voedselvoorziening. Voor de hiertoe noodige uitgaven wordt de regeering een onbeperkt crediet toegekend. Bepaaldelijk is sij bevoegd alle noodige leeningen te sluiten. En de eenige band waarmede men den Bondsraad bond, EEN BLANCO-VOLMACHT. 47 was deze: De regeering zal in het eerst komend zittingstijdperk aan de kamers rekenschap doen van de wijze waarop van deze onbeperkte volmacht is gebruik gemaakt. Is schitterender bewijs van vertrouwen denkbaar? Kan duidelijker aangetoond word n de deugdelijkheid van het zwitsersche staatsstelsel? Niet na lang aarzelen, na veel tobfên, maar onmiddellijk legde het parlement met vol vertrouwen de soevereiniteit in handen der regeering 1). Maar — zal men misschien tegenwerpen — in Augustus 1914 wist eigenlijk niemand wat hij deed; die blanco-volmacht werd dus gegeven in een oogenblik van zwakte. Doch ook dit spreekt de ervaring tegen. Want zelfs nu nog, meer dan twee jaren na den wapenstilstand, meer dan een jaar na den vrede (indien men althans vrede mag noemen deze na-oorlog), hebben de zwitsersche kamers die blancovolmacht nog niet ingetrokken. Slechts werd den 3en April 1919 de bevoegdheid tot het sluiten van leeningen ontnomen en den Bondsraad op het hart gedrukt enkel bqdringende noodzakelijkheid (een rekkelijk woord!) de onvermijdelijk blijkende maatregelen te nemen, noodig voor de veiligheid des lands en de economische belangen. In het voorjaar van 19$ vonden de kamers eveneens den toestand nog te hachelijk om de blanco-volmacht te herroepen; zij bepaalden zich de regeering uit te noodigen alle maatregelen in te trekken welke op grond van die volmacht genomen waren en niet langer strikt noodig bleken. Ook waren geen nieuwe uit te vaardigen, dan na geraadpleegd te hebben de commissie uit de kamers voor de buitenlandsche aangelegenheden; eene commissie van jonge dagteekening, tijdens den oorlog ingesteld. Waarom konden de zwitsersche kamers aan de regeering een vertrouwen schenken, gelijk in geen ander land ter wereld mogelijk was? Omdat het zwitsersche ministerie geen partijministerie is, omdat evenals de kamers zeiven, de regeering zich steeds ten volle bewust is slechts de uitvoerder te zijn van den volkswil, omdat regeering en kamers steeds in voort- 1) Te merkwaardiger is deze blanco-volmacht omdat de zwitsersche grondwet uitdrukkelijk opdraagt aan het parlement het nemen van maatregelen ie ten behoeve van de buitenlandsche veiligheid, 2e ter handhaving van de onafhankelijkheid en neutraliteit van het land, 3e het verklaren van oorlog en vrede. 4§ ZELFBESTUUR IN BONDS-ZAKEN. durende voeling staan met het volk. Vierjaarlijksche verkiezingen kunnen zulk een innigen band niet doen ontstaan; het in den tusschentijd aangroeiend wantrouwen kunnen zij niet wegnemen. Alleen door referendum en initiatief ontstaat voortdurende voeling. En wel verre dat zulk ingrijpen door de kiezers verzwakt het uitvoerend gezag, bewijst die blanco-volmacht dat een zich zelf-besturend volk in de ure des gevaars grooter vertrouwen kan stellen in zijne overheid, dan parlementair geregeerde landen. Alleen Zwitserland kon in dezen oorlog het oude Rome navolgen. Werd dat wereldrijk door binnenlandsche of buitenlandsche vijanden in het nauw gebracht, met een enkel kort zinnetje deed de Senaat namens het volk tijdelijk afstand van de soevereiniteit: Caveant consules ne quid detrimenti capiat respublica. (De consuls hebben te zorgen dat geenerlei onheil treffe het gemeenebest!) Die onbeperkte volmacht, aan de bondsregeering verleend is waardig om in brons gegrift, gehecht te worden aan de wanden van het Berner kapitool, als beste getuigenis der voortreffehjkheid van het zelfbestuur hetwelk de meer dan zes eeuwen tellende Helvetische republiek thans stelt aan de spits der volkeren! Onder het afdrukken wordt bekend dat de regeering voorstelt de haar verleende volmacht in te trekken in de aanstaande Juni-zitting der kamers (iQ2r), aangezien de toestanden niet langer zulk een maatregel vereischen. In de laatste maanden trouwens gaf het publiek duidelijk te kennen dat het tijd werd tot intrekking over te gaan, en de regeering handelt verstandig door op deze wijze de eer aan zich te houden. TWEEDE AFDEELING. Zelfbestuur in kanton en gemeente. I. Kantonale staten. Herhaaldelijk werd er reeds op gewezen dat het zwaartepunt der zwitsersche staathuishouding niet ligt te Bern, want dat de kantons slechts zooveel van hunne soevereiniteit hebben afgestaan ten behoeve van den Bond, als strikt noodig was in het algemeen belang. De afdeeling gewijd aan het kantonale staatsleven, zoude dus aanmerkelijk meerdere ruimte moeten beslaan, dan die welke behandelde het bondsbestuur, indien niet uit het reeds medegedeelde de lezer zelf voldoende kon afleiden hoe gunstig de zwitsersche decentraliseering afsteekt van onze over-centraksatie. Nog eene andere reden dwingt tot kortheid: door eene zoo groote verscheidenheid kenmerken zich de kantons, dat niet enkele tientallen van bladzijden voldoende zouden zijn, doch boekdeelen waren te vullen om alle verschillen naar den eisch te doen kennen. De thans emeritus-hoogleeraar van de universiteit Zürich dr. J. Schonenberger, wijdde een groot deel van zijn leven aan het verzamelen van gegevens betreffende het kantonale staats- en administratief-recht, en hoewel hij schreef in telegram-stijl, waren toch drie deelen noodig, enkel om een overzicht te geven van het bijeengebrachte. Reeds een vluchtig doorbladeren maakt begrijpelijk waarom de hoogleeraar daarbij afzag van elke poging tot systematiseering! Zooveel hoofden, zooveel zinnen! 4 5° KANTONAAL ZELFBESTUUR. Wel begrijpelijk, wanneer men overweegt uit hoe heterogeene deelen de Bond bestaat; hoe deze eerst langzamerhand de tegenwoordige afmetingen heeft verkregen, en het eene deel niet opging in het andere, doch zijn eigen leven voortleefde, — waartoe zeker in met geringe mate bijdroeg de gesteldheid van het terrein. Geheel anders besturen zich de zoogenaamde oer-kanions (die, welke het eerst zich tot een Bond vereenigden: Uri, Schwijz en Unterwalden in 1291) dan later de toegetredenen; want de nieuwe bondgenooten hadden vele heeren moeten dienen vóór hunne opname, enonder buitenlandscheninvloed wijzigde zich hun eigen regeeringsstelsel. Waarbij n©g komt dat die invloed eene geheel andere was in de duitsch sprekende, dan in de fransch sprekende deelen. Doch dat al die verschillen eeuwen lang konden stand houden, zonder dat daardoor de bondseenheid geschaad werd, bewijst wel dat voor_ggnzelf de „vraagstuk vele oplossingm mogehjk zfjn, en dat men dwaas doet door alles over één kam te scheren. Wat de vreemdeling wel het meest treft, is dat in sommige kantons de stemgerechtigden nog in eere houden de aartsvaderlijke gewoonte om in de open lucht te vergaderen. Dit zijn de zoogenaamde Landesgemeinden. (Bij slecht weder wordt in een kerk vergaderd). Vroeger algemeen, kennen thans nog slechts twee kantons (Glarus en Uri) en vier half-kantons deze mstelhng. Van deze telt Appenzell inner Rhoden het minst aantal inwoners (15.000); het grootste: Appenzell ausser Rhoden, 58.000. Zóó vergaderden ook onze voorvaderen, van wie Tacitus schrijft, dat zij in alle gewichtige aangelegenheden zelf beslisten, alleen het min-belangrijke overlieten aan hunne leiders. Ook aan die oeroude tijden herinnert het voorschrift dat niemand ter vergadering wordt toegelaten zonder zijdgeweer. Immers het is de samenkomst van alle vrije, weerbare mannen! En wèl pleit het voor den ernst en bezadigdheid der bezoekers, dat dit voorschrift tot geen moeilijkheden aanleiding geeft. Toch zijn die honderden — soms duizenden — stemgerechtigden daar vele uren te zamen, worden er groote geldelijke en andere belangen besproken, welke zoo licht de gemoederen konden ontvlammen. Schitterend bewijs dat volksvergaderingen niet in volks- KANTONALE STATEN. 51 oploopen ontaarden, Waar dat volk door zelf-bestuur geschoold is in staatszaken] Die bevolkingen komen waarlijk niet enkel samen voor de leus! De Landesgemeinde stelt vast het kantonale budget; bij haar berust de kantonale wetgeving; zij verleent burgerschapsrechten; bepaalt de bezoldiging der kantonale ambtenaren; kiest dezelven; benoemt niet enkel de gedeputeerde staten (Regierungsrate), den voorzitter (onze commissaris der koningin Landamman), de beide afgevaardigden naar de Eerste kamer van den Bond, doch eveneens alle leden van de rechterlijke macht, hooge en lage. — Niet levenslang, doch voor enkele / jaren. In de overige kantons is het bestuur op eenigszins andere wijze geregeld. Eenigszins, want natuurlijk eveneens in democratischen geest. Overal tellen de kantonale staten (Grosser-rat, Kantonrat, Landrot, grand conseiV) een veel grooter ledental dan onze provinciale staten. In veertien kantons bestaan de staten uit meer dan 100 leden; in verscheidene echter wordt het tweede honderdtal bereikt. Het grootste aantal heeft Zürich, hetwelk op 550.000. inwoners 223 afgevaardigden telt. (Ter vergelijking diene dat in Gelderland, met eene bevolking van 692.000 zielen, de statenvergadering slechts uit 62 leden bestaat; in Zuid-holland — onze meest bevolkte provincie — met 1.567.000 inwoners, slechts 82 leden naar 's-Gravenhage opgaan). Niet overal is reeds bij de staten het evenredig kiès-stelsel ingevoerd, dat echter gaandeweg meer aanhangers wint. Doch nu dit stelsel in het bondsparlement wordt toegepast, zal het zeker niet lang duren of zulks zal overal het geval zijn. De vrouw is, helaas, allerwege nog uitgesloten, en de vele pogingen — door initiatief gedaan — om deze onrechtvaardigheid weg te nemen, vonden nergens genade in de oogen der meerderheid van de kantonale kiezers. Slechts in kerkelijke en schoolzaken is haar eene plaats ingeruimd. In geen der kantonale staten bekleedt de voorzitter der kantonale regeering (onze commissaris der koningin). den presidentszetel. Wijselijk zijn beide betrekkingen onvereenigbaar. De staten kiezen hun eigen voorzitter en plaatsvervangenden voorzitter; beide telkens voor slechts één jaar (in 52 KANTONAAL ZELFBESTUUR. sommige kantons zelfs enkel voor één zomer- of winterzitting). De aangewezenen zijn niet terstond herkiesbaar. Dit is trouwens een democratisch beginsel: niemand moet eenige betrekking monopokseeren, iedereen moet op zijne beurt stuurman zijn. Het aantal leden der kantonale regeering (onze gedeputeerden) is verschillend, en wisselt tusschen 5 en n. Merkwaardig genoeg wordt in het piepskleine Nidwalden het hoogste cijfer gevonden. Zürich en vele andere groote kantons stelden zich tevreden met zeven gedeputeerden. De ambstduur komt in den regel overeen met den zittingsduur der kantonale staten; meestal dus 3 of 4 jaren. Want ook in dezen heerscht verscheidenheid. Sornnüge kantonale grondwetten veroorloven aan gedeputeerden tevens lid te zijn van het bondsparlement. Doch dan bepalen zij voorzichtiglijk hoevelen dezer gelijktijdig beide betrekkingen mogen waarnemen, opdat de kantonale taak niet onder zulk eene opeenhooping lijde. Eigenlijk wordt geheel ten onrechte hier het woord „gedeputeerden" gebezigd, want gedeputeerden in de nederlandsche beteekenis zijn de leden der kantonale regeeringen niet. Dat zoude alleen juist zijn, indien die regeering bestond uit leden der kantonale staten, door dezendaartoegedeputeerd. Doch dit is geenszins het geval, integendeel, hst volk benoemt direct de kantonale regeering. En dat deze directe aanwijzing algemeen voldoet, bewijzen Fribourg en Valais, de zeer conservatieve, katholieke kantons, de eenige die nog tot in 1919 aan de nederlandsche wijze van verkiezing vasthielden, doch toen overgingen tot het stelsel, dat in alle andere kantons deugdelijk was bevonden. Zeer verstandig: immers de staten moeten de gedeputeerden controleeren. Wijzen zij deze zelf aan, dan is er kans dat veel door de vingers gezien wordt; want welke moeder is niet zwak voor eigen kroost? Daarenboven wordt de stelling der gedeputeerden zoodoende eene sterkere; immers zij behoeven niet meer de staten naar de oogen te zien. Evenals in het bondsministerie, zijn in de kantonale regeering (onze gedeputeerden) alle partijen vertegenwoordigd. In sommige kantons: Aargau, Bern, Solothurn, schrijft zelfs de grondwet zulks voor. Curti in zijn studie: Die schweizerschen KANTONALE STATEN. 53 Volksrechte 1894 bis 1900 (Bern, Wijss, 1900) verklaart trouwens: „Overal is men in Zwitserland de partij-overheersching moede; erkent men het goed recht der minderheden op aandeel in het dagelijksch bestuur." Het gevolg van dit verstandig overleg is, dat — evenals het bondsministerie — ook de kantonale regeeringen zich in een langdurig ambtsleven verheugen. Merkwaardig zal zulks allicht gevonden worden, omdat immers geen kamerclubjes hieromtrent afspraken kunnen maken, doch het volk zelf beslist. Doch men vergete niet: door referendum en initiatief, door de talrijke directe verkiezingen, door de zoovele leden tellende gemeente- en statenvergaderingen is de zwitser staatkundig geschoold, en gewend uit eigen oogen te kijken. De verkiezing van den voorzitter van de kantonale regeering (onze commissaris der koningin) is op verschillende wijze geregeld. In de kantons met Landesgemeinie kiest hem de gezamenlijke burgerij, gelijk reeds werd aangestipt; in twaalf kantons is zulks de taak der kantonale staten. En nog slechts in zeven der vijf en twintig kantons en half-kantons wordt de voorzitter van gedeputeerden aangewezen door de gedeputeerden zeiven. Groote verscheidenheid derhalve; waaruit wederom volgt dat verschillende Oplossingen van eenzelfde vraagstuk zeer wel mogelijkzijn, verscMllênde regelingen zeer" wel naast elkander bestaanbaar, en onze door centralisatie ontstane eenvormigheid uit den booze is. Maar hoe ook gekozen, nergens mag hij langer dan één jaar den stoel bezetten (behalve in Zug, waar hij voor twee jaren wordt benoemd). En nergens is hij dadelijk herkiesbaar. Ook hier dus is machtsmonopoliseering voorkomen. In sómmige kantons houdt het volk nog een stok achter de deur: In Thurgau bijv. kunnen 5000 kiezers voorstellen dat bij volksstemming een of meerdere gedeputeerden naar huis worden gezonden (Abberufimg). In Solothurn hebben zelfs 4000 kiezers die bevoegdheid. Deze staat is trouwens zéér democratisch; de zittingen van gedeputeerden zijn openbaar. Toch behoort Solothurn allerminst tot de „roode" kantons. Het meerendeel der bevolking is katholiek; slechts x/4 deel protestantsch. Nog in zeven andere kantons bestaat het recht van terug- 54 KANTONAAL ZELFBESTUUR. roeping. Doch in latere jaren wordt er geen gebruik meer van gemaakt. De reden daarvan is licht te vinden. Het feit dat de meeste kantonale ambtenaren thans direct door het volk worden gekozen, dat door referendum en initiatief het volk voortdurend de hand aan het roer houdt, vermindert de kansen van misbruik der regeeringsmacht. Toch scheelde het weinig of kort geleden ware het recht in Basel-land toegepast. In alle geval is het logisch dat een rentmeester ten allen tijde door zijn patroon wegens ongewenschte handelingen kan ontslagen worden. II. Eene kantonale begrooting. Hoe krachtig de polsslag van het kantonale leven slaat, bewijst wel het best het kantonale budget. Tot voorbeeld worde gekozen de begrooting van inkomsten en uitgaven vari het kanton Zürich — op één na het volkrijkste kanton, hoewel niet van aanzienlijke afmetingen. De oppervlakte toch beslaat slechts 1/8 van Gelderland, het zielental bedraagt */5 dezer provincie. Die bevolking bestaat uit 200.000 stedelingen en 350.000 plattelanders (1913). Eerst zullen de inkomsten worden nagegaan, ten einde zoodoende te breken met de ellendige gewoonte van vele staathuishoudingen (helaas, ook bij vele gewone huishoudingen meer en meer in zwang) om de tering niet naar de nering te zetten. Het budget van 1913 (het laatste normale jaar) wijst de volgende inkomsten aan; de afgeronde posten gerangschikt paar hun bedrag: Inkomsten- en vermogensbelasting .... fr. 14.978.000 Vaste uitkeering op de aandeelen in de nationale bank en de kantonale bank .... „ 3.612.000 Ziekenfondsen en verpleeggelden „ 2.755.000 Rechtspleging (leges, boeten) en notariaat . „ 1.352.000 Over tè brengen fr. 22.697.000 KANTONALE BEGROOTING VAN ZÜRICH. 55 Overgebracht fr. 22.697.000 Patenten en handelsregister „ 1.083.000 Weerbaarheidsbelasting en militaire bieten . „ 959.000 Aandeel Bonds alkohol-monopolie (netto) . „ 923.000 Zoutmonopolie (bruto) „ 790.000 Aandeel winst nation. bank en kanton, bank „ 781.000 Arbeid in gevangenissen (bruto) „ 575.000 Schoolgelden, (het lager onderwijs is kosteloos) „ 539.000 Vergoeding voor ambtelijke werkzaamheden „ 399.000 Kantonale bosschen „ 341.000 Effectenzegel „ 220.000 Hondenbelasting „ 208.000 Waterrechten, jacht, visscherij „ 170.000 Rijwiel- en automobielbelasting „ 163.000 Verkoop van bouwmaterialen, müitaire goederen „ 141.000 Zegelbelasting „ 100.000 fr. 30.089.000 Hierbij zijn te voegen de bijdragen van den Bond: Lager onderwijs fr. 566.000 Middelbaar onderwijs „ 310.000 Boschbouw, landbouw en visscherij .... „ 218.000 Vee-verzekering „ 192.000 Verbetering van rivieren en beken .... „ 165.000 Bestrijding der druivenziekte „ 26.000 Diversen „ 81.000 fr. 1.558.000 Verder nog terugbetaling van den Bond, terugbetalingen en bijdragen van gemeenten, zedelijke lichamen enz., voor te samen fr. 1.384.000. Onder deze terugbetalingen en bijdragen zijn de voornaamste: storting der onderwijzers in het weduwenpensioenfonds fr. 164.000; bijdrage van het universiteitsfonds fr. 58.000; bijdrage der gemeente Zürich voor de kantonale universiteit fr. 60.000; uitkeering uit het armenfonds fr. 56.000. Van het totaal bedrag der inkomsten, dat zich derhalve op fr. 33.031.000 laat becijferen, vereischen nog enkele posten nadere toelichting. 56 KANTONAAL ZELFBESTUUR. De Züricher notarissen zijn kantonale ambtenaren. Zij worden telkens voor zes jaren gekozen door de bevolking van het district, waarin zij werkzaam zijn. Zij genieten een vaste bezoldiging, en de opbrengst hunner declaratiën vloeit in de kantonale kas. De bate was in 1913 zeer gering, want de opbrengst (fr. 833.000) bleef fr. 300.000 beneden de raming, terwijl de uitgaven voor het notariaat fr. 595.000 bedroegen. De notarissen verleenden hunne medewerking bij 10.520 verkoopingen tot een gezamenlijk bedrag van 159 millioen franken; terwijl door hunne tusschenkomst voor 106 millioen franken nieuwe hyphotheken werden gesloten. Wat het weergeld betreft, zie blz. 40. De opbrengst der schoolgelden schijnt hoog, aangezien immers in Zwitserland niet enkel overal het lagere onderwijs kosteloos is, doch ook de leermiddelen kosteloos verstrekt worden. In dezen post zijn echter begrepen de schoolgelden der middelbare scholen, vergoedingen voor het gebruik maken der vele Züricher laboratoria, enz. De kantonale uitgaven voor het jaar 1913 bedroegen: Wetgevende macht fr. 78.000 Bestuur , 317.000 Landsverdediging „ 1.538.000 Openbare werken „ 4.498.000 Rechtswezen: rechtspraak „ 1.845.000 politie , 870.000 gevangeniswezen „ 8s6iOOO notariaat „ 595-000 Handel, Nijverheid en Landbouw: bureel personeel, inspecteurs „ 229.000 handelsregister, enz „ 36.000 bodemverbetering „ 185.000 prenüën voor fokvee, enz , 144.000 hagelslag, druivenziekte, enz „ 128.000 vee-verzekering „ 301.000 Godsdienst: protestantsche „ 780.000 katholieke „ 14.000 Over te brengen fr. 12.414.000 KANTONALE BEGROOTING VAN ZÜRICH. 57 Overgebracht fr. 12.414.000 Ctoderwijs: bureel personeel, inspecteurs . . „ 92.000 hooger onderwijs „ 688.000 middelbaar onderwijs m 1.783.000 lager onderwijs „ 4.907.000 bibliotheken, verzamelingen '1 265.000 pensioenen g 525.000 diverse bijdragen „ 94.000 Gezondheidswezen: ambtenaren, inspecteurs „ 149.000 kantonale hospitalen „ 3.951.000 bijdragen aan gemeenten 563.000 Armwezen , 937.000 Finantiën: bureelpersoneel, ontvangers ... „ 1.030.000 renten van leeningen, enz „ 3.137.000 kosten domeinen „ 184.000 „ zoutmonopolie „ 551.000 uitkeeringen en terugbetalingen aan gemeenten „ 348.000 diversen ti 48.000 fr. 31.666.000 Enkele posten vragen nadere toelichting: Wetgevende macht. Onder dit hoofd zijn verzameld de vergoedingen aan de beide afgevaardigden van het kanton ter Eerste kamer van den Bond (te zamen slechts fr. 3096!), de reis- en verbhjfgelden van de leden der kantonale staten, alsmede de kosten van het kantonaal referendum (fr. 16.000). Bestuur. Hieronder zijn begrepen de bezoldigingen der zeven gedeputeerden, en de kosten der goevernementsbureelen. Dat het bureau voor de statistiek fr. 32.000,— vordert, zal niet verbazen wie, gelijk schrijver dezes, dankbaar gebruik maakt van de reeks doorwrochte geschriften, welke uitgaan van deze mstelling. Er zijn maar weinig staten ter wereld, welke zóó uitvoerig inlichten, niet enkel omtrent de eigen huishouding, doch ook omtrent alles wat binnen het grondgebied voorvalt. Landsverdediging. Gelijk reeds werd aangestipt, (bl. 40) dragen de kantons zelf een niet gering deel der uitgaven voor de landsverdediging. Zoo wordt het federatief karakter van 58 KANTONAAL ZELFBESTUUR. den Bond beter bewaard, en tevens — wat niet minder hoofdzaak is, scherp op de dubbeltjes gelet. Aan de uitrusting der militairen en het onderhoud der monteering werden fr. 613.000 besteed. De overige posten betreffen het onderhoud der kazernen, van de wapenplaats, van de wapen-magazijnen, bijdragen aan vrijwillige schietoefeningen (fr. 33.000), enz. Bracht de weerbaarheidsbelasting fr. 948.000 op, daartegenover staan uitgaven ten bedrage van fr. 587.000 (hieronder de fr. 391.000, welke in de bondskas zijn te storten). Niet slecht bedacht: ter aanvuring van den ijver ontvangen de gemeentebesturen en zij aan wie de inning dier weerbelasting is opgedragen, 5 °/o van de opbrengst. Openbare werken. De algemeene administratie, het onderhoud der gebouwen, (daaronder kerken en pastoriewoningen) vorderen fr. 664.000. De aanleg en het onderhoud der straatwegen fr. 1.486.000; de verbetering en het onderhoud der rivieren en beken fr. 276.000. Verder zijn onder dit hoofd gebracht fr. 595.000 subsidiën aan lokaal-spoorwegen; fr. 503.000 gestort in het fonds der rivierverbetering, alsmede fr. 780.000 gestort in het bouwfonds. Laatstgenoemde twee bedragen ter gedeeltelijke aanzuivering van deficieten. (Die fondsen worden gevoed door kleine bijdragen van den Bond, belanghebbende gemeenten, enz). Rechtswezen. Het kanton is verdeeld in elf districten (Bezirke). Elk district heeft een rechtbank (Bezirksgericht). Dit lichaam is het best te vergelijken met onze arrondissements-rechtbank, de voorzitters vervullen tevens de functie onzer kantonrechters: De totale kosten bedragen fr. 1.001.000. Het kantonale hof (Obergericht) kost fr. 315.000. De handelsrechtbank vordert fr. 8.000, de juryrechtspraak (Schwut-gericht) fr. 48.000. Laatstgenoemd bedrag stelt voor de kosten welke gemaakt worden, wanneer de rechtbanken zitting houden ter berechting van zware misdrijven. Dan toch moet de vraag: schuldig of niet schuldig, door gezworenen (de jury) beslist worden. De rechter bepaalt vervolgens de mate der straf. In eene latere afdeeling zal de rechtspraak in het algemeen nader behandeld worden: daarheen worde de lezer verwezen. Nog één belangrijk bedrag heeft schrijver dezes onder dit hoofd gebracht; n.1. de uitgaven voor het districtsbestuur KANTONALE BEGROOTING VAN ZÜRICH. 59 (Bezirkverwaltunn). Daarvoor zijn fr. 459.000 uitgetrokken 1). Aangezien onze huidige nederlandsche staatshuishouding geen dergelijke instelling kent, de zaak daarenboven op zich zelf van groot belang is, zal later een afzonderlijk hoofdstuk aan dit onderwerp gewijd worden. Handel, nijverheid en landbouw. In de bezoldigingen zijn begrepen die der fabrieksinspectie, het personeel voor de veeverzekering en de veeziekte, de uitgaven voor het kadaster (fr. 74.000) en voor de boschwachters. Wat de overige posten betreft, zal het den lezer wellicht eenigszins bevreemden dat de landbouw het leeuwendeel neemt, hoewel dan toch in het kanton Zürich handel en nijverheid van groote beteekenis zijn. Doch hij vergete niet dat de openbare werken, en de subsidiën aan spoorwegen in niet geringe mate deze twee takken van volkswelvaart ten goede komen. De uitgaven voor het handelsregister (fr. 24.000) houden genoegzaam evenwicht met de inkomsten (fr. 26.000). Godsdienst. In dit kanton, welks bevolking voor 87% protestantsch is, heeft nog niet de scheiding tusschen kerk en staat plaats gevonden, welke o. a. in Genève een voldongen feit is. Zelfs betalen nog andersdenkenden het kerkelijk hoofdgeld, — waarvan zij echter weldra zullen vrij gesteld worden. Hoog zijn de predikants traktementen niet: naarmate de dienstjaren klimt dit van fr. 2700 tot fr. 3500, met eene toelage aan de zieleherders der groote gemeenten, en der bergdorpen. (Het onderhoud der pastorijen en kerken is begrepen onder openbare werken; de kosten daarvan, voor zooveel de kantonale kas betreft, bedragen fr. 94.000). Onderwijs. Zie omtrent het onderwijs in het algemeen het daaromtrent handelende hoofdstuk in de derde afdeeling. Gelijk de vergelijking tusschen inkomsten en uitgaven leert, sluit het budget van 1913 met een batig saldo; wat wel de laatste maal zal geweest zijn voor eene reeks van jaren! Slaan wij nu — ter vergelijking — een oog op het budget der provincie Gelderland voor hetzelfde jaar 1913. Voor mij ligt het boekdeel waarin zulks is opgenomen: het verslag aan _ 1) Om den nederlandschen lezer het overzicht gemakkelijk te maken, is de kantonale begrooting geheel omgewerkt. Dit kon zonder moeite, dank zij de inderdaad op voortreffelijke wijze ingerichte rekening en verantwoording. 6o GEMEENTELIJK ZELFBESTUUR. Provinciale staten. Een lijvig werk, op zwaar papier gedrukt, met breede witte randen. Hoogst deftig ... een echt regenten pronkstuk! Maar... de inhoud beantwoordt niet aan het uiterlijk. Een mager soepje! Bijna een heele bladzijde van het verslag is gewijd aan de gewichtige mededeeling dat zeker iemand tot üd der staten werd gekozen en als zoodanig toegelaten. Niet alsof daarbij iets merkwaardigs voorviel! Geen onregelmatigheid werd gepleegd bij de verkiezing, noch bezwaren geopperd tegen de toelating, maar blijkbaar bestond behoefte tot vulling eener bladzijde. Om dezelfde reden vermoedelijk wordt de begrooting zoo breedsprakig behandeld. Tot zelfs een postje van / 18 verdient de eer eener afzonderlijke vermelding! En met dat alles kan het heele budget, inkomsten en uitgaven te zamen, het slechts tot 25 bladzijden brengen! Geen wonder: want het eindcijfer haalt nauwelijks de acht ton, waarvan nog ^. ton slechts boekpost is! En dat terwijl Gelderland meer zielen telt dan Zürich, welks begrooting 400 bladzijden beslaat, en op de wijze van het Geldersche budget uitgesponnen, ongetwijfeld eenige boekdeelen zoude vullen! Zóó heeft de nederlandsche centraliseering der provinciale begrootingen gemaakt tot paskwillen, de provinciën tot slechts kleurvlekken op de kaart! Welk een uitnemend oefeningsveld voor zeli-regeering is zoodoende ons volk ontnomen! Gemeenteraad en dagelijksch bestuur. Bezitten de kantons eene groote vrijheid van beweging, hebben zij van hunne soevereiniteit niet meer dan hoog noodig aan het algemeen belang geofferd, op hare beurt zijn ook de zwitsersche gemeenten veel zelfstandiger dan de onze. Eene controle van hoogerhand zoude te minder reden hebben, omdat de gemeentenaren door referendum en initiatief, ook door het zelf-kiezen der autoriteiten, een zooveel krachtiger toezicht kunnen uitoefenen dan ons „stemvee". Maar ook de wijze van samenstelling der gemeenteraden draagt er het hare toe bij, dat de ingezetenen beter op de hoogte blijven der plaatselijke huishouding. In vele deelen van Zwitserland (al- GEMEENTERADEN. 61 thans in het duitsch sprekende) bestaat de gemeenteraad uit de geheelè mannelijke bevolking. Alleen als het aantal zielen zé4r groot wordt, wijkt men af van deze oer-germaansche zede. In het kanton Zürich bijv.: bezitten slechts twee steden een eigenlijk gezegden raad: Zürich en Winterthur, daar zij meer dan tienduizend inwoners tellen; in alle andere is het aloude gebruik in eere *). Het stemmen geschiedt in zulke volksvergaderingen met handen opsteken; eerst in latere jaren wordt de stembus gebruikt, doch dan uitsluitend voor stemmingen, aan welke geen gedachtenwisseling behoeft vooraf te gaan. Dat in zulke groote volksverzamelingen de zaken behoorlijk bekeken kunnen worden, mogen navolgende krantenuitknipsels bewijzen. Uster (gemeente in het kanton Zürich; 8000 inwoners; veel nijverheid), 24 Febr. 1919. De op gisteren (Zondag) in de kerk gehouden vergadering der gemeente (Gemeindeversammlung) werd bezocht door ongeveer 1000 kiezers, en duurde bijna 5 uren. Aangenomen werd de nieuwe gemeenteverordening waarbij het dagelijksch bestuur (Gemeinderate, wij zouden zeggen: wethouders) wordt gebracht van 5 op 7 leden, en o. a.: de aanstelling is voorzien van een directeur der gemeentewerken. Bij de behandeling van de nieuwe regeling der gemeentelijke bezoldigingen verhoogde de vergadering de uitgaven met fr. 500. Met 641 tegen 174 stemmen werd verworpen de motie der arbeidersvereeniging om het Uster advertentieblad rriet langer als officieel orgaan te gebruiken. Door de vergadering werd toegestaan een crediet van fr. 100.000 voor arbeiderswoningen. Aan eene commissie werd opgedragen een onderzoek naar de wenschelijkheid van het oprichten eener algemeene bouwvereeniging. De zitting werd 's avonds ten 7 ure geschorst; de verdere onderwerpen zullen behandeld worden op de eerstvolgende vergadering. Wadenswill (Züricher badplaats, met veel nijverheid, bevolking raim 9000 zielen)., 18 Febr. 1919. De gemeente-verga- 1) In het fransch sprekend Zwitserland zijn zulke massale samenkomsten niet gebruikelijk. In Vaud bijv.: komen slechts in gemeenten met minder dan 800 zielen alle burgers samen. De grootere bezitten een gemeenteraad. Doch — gelijk in een democratisch land behoort — deze telt steeds zeer vele leden; het minimum is 45; Lausanne met 60.000 inwoners (doch van welke de helft bijna vreemdelingen) heeft een raad van honderd leden; evenveel als onze Tweede Kamer. 62 GEMEENTELIJK ZELFBESTUUR. dering (Gemeindeversammlung) op jongstleden zondag werd bezocht door 1244 stemgerechtigden. Een der voornaamste punten van behandeling betrof het aankoopen van gronden ten behoeve van den bouw van arbeiderswoningen. Dit werd echter door het dagelijksch bestuur afgevoerd van de agenda, omdat op het laatste oogenblik een gunstiger terrein was aangeboden. De zaak blijft dus in onderzoek. Een crediet van dr. 5.000 werd verleend ter voorbereiding van den woning-, bouw, met 949 tegen 284 stemmen. Zonder stemming werd aangenomen de salaris regeling der gemeenteambtenaren. Met 740 stemmen vóór besloot de vergadering aan de wethouders (Gemeinderaté) per zitting vijf franken toe te kennen, benevens eene jaarlijksche gratificatie van fr. 100, en aan den voorzitter (Gemeindeprasident, onze burgemeester) eene van fr. 400. Het voorstel van de minderheid der wethouders om, even als tot nu toe, al deze ambten als onbezoldigde eereambten te beschouwen, werd slechts door 471 kiezers ondersteund. Verworpen werd een motie der sociaal-democraten om voortaan het belastingkohier te doen drukken. Daarentegen zullen belanghebbenden de aanslagen het geheele jaar door kunnen inzien op bepaalde dagen en uren. Let wel op dat terugtrekken, bij den aanvang der zitting, van het voorstel tot aankoop van bouwgrond! Hoe dikwijls laat niet ten onzent eenig openbaar bestuur zich in den nek kijken door handige verkoopers van huizen en gronden, en met welk een uitgestreken gezicht verzekert dan een minister de kamerleden, of een wethouder den gemeenteraad, dat de zaak terdege bekeken en zeer voordeelig is, totdat blijkt. . . ! Maar beproef eens eene vergadering van duizend burgers in het ootje te nemen; onder welk aantal allicht een dozijn worden gevonden, die het bewuste perceel tot op den laatsten spijker toe kennen! En besef dan, hoe goed zulk een groote vergadering hare eigen belangen behartigen kan, met hoeveel meer ijver zulk een burgerij zich spant voor de algemeene zaak! Zie hier nog een paar kleine krantenuitknipsels, welke eveneens getuigen van het zwitsersche zelfbestuur: Thun, 8 April 1919. Jongstleden zondag besloot de gemeente vergadering met 747 stemmen tegen 485, om het sluitingsuur der koffiehuizen te bepalen op elf uur. Sanct Gallen, 6 Dec. 1918. Aangezien de termijn is verstreken waarbinnen de kiezers het referendum konden aanvragen, is DAGELIJ KSCH BESTUUR". 63 thans van kracht het besluit van het dagelij ksch bestuur waarbij de prijs van de soep in de volksgaarkeuken is vastgesteld op 30 centimes per liter. Gelijk men ziet: geen besluit dat eenigen aanslag pleegt op de beurs van den belastingbetaler, of deze wordt in de gelegenheid gesteld halt! te roepen. En ten einde het onderzoek te vergemakkelijken, wordt bijv. in Appenaell a. Rh, aan ieder kiezer eeri afdruk gezonden van de gemeente-rekening. Een middel dat, naar men verzekert, uitmuntend werkt, zoo dat de drukkosten er dubbel en dwars worden uitgehaald. Het dagehjksch bestuur der gemeente wordt in de verschillende kantons door zeer verschillende namen aangeduid — waarvan sommige licht verwarring kunnen veroorzaken. In alemanisch Zwitserland is de gebruikelijke benaming voor burgemeester en wethouders: Gemeinderath of Rath. (In dat geval heet, wat wij gemeenteraad noemen: Grossrath). In Neuchatel heet het dagelij ksch bestuur conseil communal (de gemeente vergadering heet daar conseil général de commune), terwijl daarentegen in Vaud met dezen naam wordt aangeduid de gemeenteraad. Hier heet het dagehjksch bestuur municipalité. (Het zoo groot verschil in benamingen moet niet te zeer verbazen; vóór de fransche overstrooming was het in ons land even zoo gesteld). De burgemeester wordt aangeduid als Gemeindeprasident, président de commune, maire of syndic. Heet ook wel amman of Gemeinde amman. (In Luzern daarentegen is laatstgenoemde titel die van den wethouder, belast met het politietoezicht en de invorderingen). In sommige kantons is de burgemeester voorzitter van den gemeenteraad, in andere kiest daarentegen de gemeenteraad zich een eigen leider. Immers de burgemeester heeft rekenschap af te leggen van zijn beheer aan den raad. (de Delftsche burgemeester, die zich noemde „gedelegeerde der regeering, met zetbaas van den raad", zou in Zwitserland met open mond worden aangestaard als een voorwereldlijk monster!) En indien bij den gecontroleerde de leiding berustte van het onderzoek, zoude hij al te licht in eene richting kunnen sturen, welke zijne tekortkomingen buiten zicht hield. 64 VERTEGENWOORDIGING DER CTERHFID. Om gelijke reden worden ook in den regel de wethouders niet door den raad, doch direct door het volk gekozen. Wijders kunnen de gemeentenaren door het financiëele referendum de begrooting binnen de perken houden. (Vaud, het eenige kanton waarin het gemeentelijk referendum nog niet bestond, is dezer dagen ook hiertoe bekeerd). Doch dit werd uitvoerig behandeld in mijne brochure Referendum en Initiatief, waarnaar de lezer verwezen wordt. IV- Vertegenwoordigers der overheid: de Districthoofden. Wellicht klinkt het opschrift van dit hoofdstuk ietwat zonderling. Waren de woorden ambtman, drost en schout ten onzent nog gangbaar, een dezer benamingen zoude wellicht gekozen zijn. Want eertijds kende ook Nederland ambtenaren als deze zwitsersche, die — al naar mate het kanton — zeer verschillende titels voeren. In Luzern heet het districtshoofd: Ambtsstatthatter; in St. Gallen en Schwijz: Bezirksammann, Aargau lascht een t in den naam: Bezirksambtman; Baselland en Thurgau noemen hem: Bezirksstatthalter, Fribourg en Solothurn: Ober ambtmann; Bern: Regierungs statthalter; Zurich: Statthalter. De romandische kantons, Neuchatel, Valais en Vaud betitelen hem Préfet; het kanton dat de taal van Dante spreekt: commissario'). In 15 der 25 kantons en halfkantons worden deze ambtenaren aangetroffen; zoo zij ontbreken in de tien overige, is zulks enkel omdat die kantons zóó klein zijn, dat van uit den zetel der regeering het heele gebied gemakkelijk is te overzien en te administreeren. Verschilt de titulatuur, groote overeenkomst vertoonen daarentegen de werkzaamheden. Gelijk reeds werd opgemerkt; de burgemeesters verrichten in Zwitserland geenkruiersdien- 1) Nog lastiger is het voor den vreemdeling dat in vele kantons aan den plaatsvervanger van den titularis, den titel van Statthalter wordt gegeven! Maar aan den inboorling veroorzaakt dat alles geen moeite: hij heeft alleen met zijne eigen autoriteiten te doen. En de Bondsregeering staat er geheel buiten, heeft er dus evenmin last van. DE DISTRICTSHOOFDEN. 65 sten. Door de burgerij aangewezen voor hunne taak, kunnen zij ongestoord aan de belangen der gemeente al hunne talenten wijden, en — zoo noodig — deze verdedigen tegen het onbevoegd ingrijpen der overheid. (Iets wat echter in Zwitserland minder noodig is dan elders, omdat daar de hoogere autoriteiten voorzichtelijk op een afstand blijven, en niet den bemoeial spelen.) Op andere wijze is derhalve te zorgen dat de hand wordt gehouden aan de wetten en besluiten van bond en kanton. De bond zelf kan echter niet ingrijpen: hem staan geen eigen organen ten dienste. Behalve in tijden van gevaar, kan hij slechts door middel van de kantonale regeeringen invloed uitoefenen op den gang van zaken. En deze kantonale regeeringen gehoorzamen niet blindelings. Zagen wij niet hoe Ticino weigerde een bondsbesluit uit te voeren, omdat zulks met was afgekondigd in de landstaal? Zoo waken de kantons tegen bondswülekeur, en zetten — om het plat weg uit te drukken — de hooge regeering, zoo noodig, op haar nummer. Echt democratisch, omgeeft men in Zwitserland het opperbestuur niet met dien schijn van volmaaktheid, welke aUerminst past aan menschenkinderen. Hoe nu zorgen de kantons voor de handhaving van het gezag? Dat dit in alle op dezelfde wijze geschiedt, hoewel geen afspraakjes werden gemaakt, ieder kanton zijn eigen gang gaat, bewijst wel dat het middel deugt. Ieder kanton verdeelde zijn gebied in een zeker aantal kringen (Bezirk, district); niet te groot; zoodat wie aan het hoofd staat, het geheel goed kan overzien. Bern bijv. met 407 gemeenten, heeft deze verdeeld over 30 districten; de 189 gemeenten van Zürich zijn in 11 kringen ingedeeld. (Graubünden heeft wegens zijne vele moeiehjk toegankelijke dalen, nog eene onderverdeeling ingevoerd: de Kreis). De districtshoofden zijn in hun gebied belast met de handhaving der wetten en besluiten van bond en kanton; zij voltrekken eveneens de vonnissen. Ook moeten zij zorgen voor de openbare orde: de kantonale politie is hun daartoe ondergeschikt. Wijders is hun opgedragen het toezicht op het bestuur der gemeenten. Als de natuurlijke beschermer van den enkeling tegen misbruik van macht, beslissen zij in eersten 5 66 VERTEGENWOORDIGING DER OVERHEID. aanleg omtrent klachten der burgers betreffende handelingen der plaatselijke politie. Aangezien de Bezirke tevens op rechts- en onderwijsgebied (door Bezirksgericht en Bezirksschulplege) eene eenheid vormen, zoude men licht denken dat het districthoofd zich hoog verheven voelt boven de gewone stervelingen: een soort commissaris der koningin op kleine schaal. Dit is echter geenszins het geval; is trouwens niet mogelijk in dit democratisch land. In den regententijd — toen daar te lande niet minder dan ten onzent de regeerende geslachten door een onoverkoombare klove gescheiden waren van de overige bevolking — toen was het districthoofd een geducht heer. In Zürich zelfs zat er zóó de schrik in, dat in 1831, toen de grondwet in liberalen geest herzien werd, men veüigheidshalve een tweetal raden toevoegde aan het toen Ober-ambtman genoemd districthoofd, zoodat alle besluiten op administratief gebied voortaan collegiaal waren te nemen. Geheel in democratischen geest, worden thans in de meeste kantons de districthoofden gekozen door de districts-bevolldng. In enkele kantons geschiedt de keuze door de kantonale staten; doch alleen nog in de romandische kantons benoemt de regeering (onze gedeputeerden) de prefecten. Maar ook in deze kantons wordt er degelijk op gelet slechts personen te benoemen, die zich één voelen met de bevolking. In den regel zijn het mannen, die zich uit het zakenleven hebben teruggetrokken. Zoo kent schrijver dezes twee prefects, die vroeger apothekers waren; sommigen zijn grondeigenaren; maar voor allen geldt dat zij reeds vóór hunne benoeming ingezetenen waren van den kring, waarover zij thans het toezicht uitoefenen. Rondzwervende ambtenaren kent Zwitserland gelukkig niet! In vele kantons is het districthoofd tevens ambtenaar van het openbaar ministerie bij de districtsrechtbank. Dit is o.a.: het geval te Zürich, waar ten gerieve van het publiek, de StaihaÜer eens in de week audiëntie geeft in het gebouw van het Bezirksgericht. En de lezer zal thans begrijpen waarom bij » de behandeling der Züricher begrooting de kosten decBezirksverwaUung door mij onder het hoofd: „handhaving van het recht" werden gebracht — ofschoon zij in het oorspronkelijke stuk een afzonderlijke afdeeling vormen. DERDE AFDEELÏNG. Onderwijs, Rechtswezen. I. Schoolvrede. „Greift nut hinein" — kan men Goethe nazeggen, wanneer men eenig denkbeeld wil geven van de zwitsersche democratie — „und wo ihr 's packt, da ist's interessanti" De bescheiden afmetingen van dit boekske — ook des lezers geduld — dwingen echter tot beperking. Derhalve wordt ten slotte nog slechts een tweetal onderwerpen behandeld; en wel in de eerste plaats het voor den nederlander meest „brandende": het lager onderwijs. Helaas, wie ten onzent zegt onderwijs, meent schoolstrijd. Welk ander land trouwens kan naast een tachtigjarigen worstelstrijd tegen den buitenlandschen vijand, wijzen op zulk haast even lang en heftig binnenlandsch gekibbel? Zwitserland daarentegen is ... een land zonder schoolstrijd. Haast dat alleen doet watertanden naar het daar heerschend staatsstelsel. Geen schoolstrijd 1 Hoe vergiftigde en vergiftigt nog ons heele politieke leven de twist, welke Zwitserland wist te vermijden! „Rijk en arm, katholiek en protestant, allen zitten er op dezelfde schoolbanken. Noch secte-scholen, noch klasse-scholen worden daar gevonden: de openbare lagere school is de schooll" Aldus liet zich onlangs over de zwitsersche school uit de bekende, vooruitstrevende Lyonsche burgemeester en lid van den Franschen senaat, Herriot. En hij hield zijne 68 OPENBAAR ONDERWIJS. landgenooten die school voor als het ideaal! — Wat hij de nederlandsche zeker niet zoude doen... En toch is veeltalig Zwitserland aUerrninst van één geloof. De volkstelling van 1910 wees uit dat daar 2 108.000 protestanten wonen, 1.594.000 katholieken, 18000 Israëlieten; terwijl' 33.000 van een ander of onbekend geloof zijn. En al dezen wonen door elkander. In tien heel- en halfkantons maken de katholieken 90% uit der bevolking; in zes kantons is zulks daarentegen het geval met de protestanten. In vijf kantons verhouden zich de gezindten als 3 tot 1. Slechts in vier bestaat er genoegzaam evenwicht tusschen protestanten en katholieken. En toch geen schoolstrijd] Terwijl waarlijk de zwitser alles behalve koudbloedig is, en eerder dan wij, niet slechts van de vuist, doch ook van wapenen gebruik maakt. Hoe fel protestanten en katholieken tegenover elkander stonden, leert haast elke bladzijde van de geschiedenis der Helvetische republiek. Nog in 1847 gaven meenmgsverschillen op godsdienstig gebied zeven katholieke kantons aanleiding zich in een Sonderbund af te scheiden; hetwelk een burgeroorlog deed ontbranden, gelukkig weldra gesmoord, dank zij het beleidvol optreden van generaal Dufour, dien de bond belastte met het onderdrukken van den opstand. Het dankbare volk heeft hem te Genève in brons vereeuwigd. En hoe protestanten onderling twistten, bewees het uittreden van honderden predikanten en duizenden leden uh de nationale kerk van Vaud, eveneens in de eerste helft der negentiende eeuw. En toch geen schoolstrijd] Doch cijfers zijn welsprekender dan woorden. Zie hier de statistiek der kinderen, die lager onderwijs genieten: Openbare scholen: jongens 3Ï8-I37 608.638 Slechts één percent derhalve bezoekt niet de openbare scholen — en andere oorzaken dan het geloof, zullen wel bij de meesten reden zijn van de afzondering. meisjes Bijzondere scholen: jongens meisjes 284.695 2409 3-397 SCHOOLVREDE. 69 Het zwitsersche geheim? Heel eenvoudig! Zorgvuldig heeft het zwitsersche volk gewaakt tegen centraliseering, tegen inmenging van het bondsbestuur. Toen in 1882 het bonó^sministerie voorstelde in te voeren eene bonds-controle en de benoeming van een secretaris-generaal voor het onderwijs, vereenigde het parlement zich met die denkbeelden. Doch niet minder dan 181.000 zwitsers teekenden protest aan tegen deze beslissing. En dit protest was niet — zooals een nederlandsch protest zoude zijn, een vodje papier, waaraan noch regeering, noch parlement zich stoort, doch, dank zij het referendum, konden deze burgers de volksbeshssing inroepen. En met 318.139 stemmen, tegen 172.010 — met groote meerderheid derhalve — werd het secretaris-generaalschap geschrapt. Sedert heeft de Bond zich wijselijk van inmenging in schoolzaken onthouden. Het duurde tot 1902 vóórdat zelfs eenige subsidie aan scholen verstrekt werd uit de bondskas. Toen — ten einde het overschot der ruim vloeiende douane-inkomsten te besteden, stelde de regeering voor in de grondwet op te nemen eene bepaling welke het mogelijk maakte aan kantons eene tegemoetkoming te verleenen in de kosten van het lager onderwijs. Doch uitdrukkelijk werd in dat nieuwe artikel — door het parlement aangenomen en door het volk bekrachtigd — aan die kantons voorbehouden de organisatie en het toezicht van dat onderricht. Zeer bescheiden is de bonds-subsidie, en geheel vrij zijn de kantons in het besteden dier toelage van zestig centimes per inwoner. Naar eigen goeddunken wenden zij dit bedrag aan hetzij voor scholenbouw of herbouw, voor bezoldigingen, voor pensioenen, leerboeken, voeding of kleeding. Trouwens het duidelijkst spreken ook hier de cijfers — waarbij herinnerd wordt dat het lager onderwijs kosteloos is en ook def-leermiddelen kosteloos worden verstrekt. Uitgaven over 1916 voor het Jager onderwijs: Bond fr. 2.312.000 Kantons 17.769.000 Gemeenten 39.571.000 Zedelijke lichamen 461.000 fr. 60.113.000 70 OPENBAAR ONDERWIJS. (In 1906 bedroegen de uitgaven nog slechts fr. 46.000,000). Verreweg het meest betalen derhalve de gemeenten. Hoe democratisch stevig is de zwitsersche schoolpyramide! Het meest betaalt, wie het onderwijs het naast aan 't harte ligt... en die ook het best kan nagaan of niet meer wordt uitgegeven dan strikt noodig is: de gemeente. Minder de kantons; héél weinig de bond. Bij ons daarentegen, welk een tuitelig bouwsel! Het rijk dubbel zoo zwaar belast als de gemeenten (thans zwaarder zelfs, van wege de nieuwe wetten) de provincies heelemaal uitgeschakeld ... Het had niet behoeven te zijn. Het was zelfs aUerminst de bedoeling van den vader der nederlandsche grondwetsherziening. Hoe boos beet van zich af minister Thorbecke in 1848 toen de kamer hem eene in hare.oogen misplaatste zuinigheid verweet! „Waar de staat meer dan twee tonnen gouds bijdraagt — bromt de geweldige hervormer — kan men toch niet zeggen, dat die kosten bijna geheel door de ouders, gemeenten of provinciën worden gedragen." Hoe zijri die twee tonnen gouds aangezwollen tot tientallen van millioenen! Ware slechts vastgehouden aan wat Thorbecke als regel stelde: het onderwijs bekostigd door de gemeente in de eerste plaats, in de tweede plaats door de provincie — de openbare school had nimmer concurrenten zien verrijzen. Want de bovendrijvende partij in den lande zoude zich wel gehoed hebben de openbare school tot steen des aanstoots te maken, indien de gemeenten de oprichting der scholen voor andersdenkenden hadden moeten bekostigen! Dat is het zwitsersche geheim: den schoolstrijd zoude de zwitser dadelijk in eigen zak voelen; want hij kan de kosten van den oorlog niet afwentelen op kanton of bond! Zoo is aldaar ieder voorzichtig en toegeefelijk, en beoefent die schoone christelijke deugd: verdraagzaamheid. Dit maakt zelfs de bovendrijvende partij zéér voorkomend. Toen bijv. wegens dienstbelangen een groot aantal duitsche spoorwegambtenaren met hunne huisgezinnen naar de hoofdstad van het italiaansch sprekend Ticino verplaatst werden, richtte ten behoeve van de duitsch sprekende kinderen dadelijk het kanton een kostelooze duitsche lagere school op. Om gelijke reden stichtte het zuiver SCH00LVREDE. 71 katholieke Schwijz eene kostelooze protestantsche lagere school. En Nederland! Zijn wij werkelijk verheugd, dat wij thans tot Thorbecke's ideaal naderen? Of lachen wij als een boer die kiespijn heeft? Het ideaal toch van Thorbecke was: de bijzondere school regel: het openbaar onderwijs aanvulling. Zie hier zijne merkwaardige woorden (geuit in 1865), door minister Pijnacker Hordijk in de toelichting tot de ontwerp-staatsbegrooting van 1883 blijkbaar met welgevallen aangehaald: „Met gerustheid, met eenige fierheid, zonder zelfverheffing mag ik zeggen, zonder mij zou het bijzonder onderwijs hier te lande het zoo ver niet gebracht hebben. Ik zou zelfs den toestand niet vreezen, door den heer Meyer voorgesteld: het bijzonder onderwijs algemeen verspreid, en van overheidswege desnoods aangevuld. Ware de ontwikkeling zoo verre gevorderd, dat men tot dien toestand kon komen, ik zou het een geluk voor het land rekenen." (De cursiveering is van minister Pijnacker Hordijk). Laten wij niemand hard vallen; welbeschouwd is slechts onze onzinnige centralisatiewoede schuld van dit alles. Hoevele millioenen gouds, hoeveel wrijving en bitterheid zouden wij ons bespaard hebben, indien ter onzalige uur niet in de grondwet de beruchte onderwijsparagraaf ware opgenomen; hoeveel wijselij ker bepaalt de zwitsersche grondwet uitdrukkelijk dat de zorg voor de lagere school taak is der kantons! Zelfs zulk eene bepaling is welbeschouwd overbodig: de constitutie van de Vereenigde staten van Noord-amerika maakt met geen enkel woord melding van het onderwijs] En toch wordt in Amerika het onderwijs niet verwaarloosd! Integendeel, de scholen zijn de trots der burgerij. Het best geeft de vreemdeling zich daarvan rekenschap door bijwoning van een schoolfeest; zooals de plechtige uitreiking der einddiploma's van eene hoogere burgerschool, welke schrijver dezes schetste in zijne „Nieuwe wereld" x). Hoe treurig stak daarbij af, in zijne herinnering, het eigen koud saai afscheid van de H. B. S.! En even fleurig — haast nog fleuriger — zijn de school- 1) Later eveneens opgenomen in de verzameling opstellen op het onderwijs betrekking hebbende, getiteld „School en leven." 72 OPENBAAR ONDERWIJS. bevorderingen in Zwitserland. Ook daar heerscht schoolvrede, ook daar heerscht schoolvreugd, is de school populair; sla slechts een oog in onderstaand program van la fête des promotions te Vevey — een stadje van hoogstens zeventienduizend zielen. En dat feestprogram is geen uitzondering; zelfs in de kleinste plaatsjes houden kinderen, ouders en autoriteiten een statigen optocht op dien gedenkwaardigen dag. Lees dat programma nauwkeurig, landgenooten, en overweeg dan hoeveel, tengevolge van den schoolstrijd, wij en onze kinderen missen. Vooral onze kinderen, die nu de school verlaten — zooals een fabriek — blijde dat de deur achter hun dichtvalt 1 Program der feestelijke prijsuitdeeling te Vevey. (1921). Woensdag 27 April, yY2 uur 's avonds. Rondgang in de stad door de muziek en de tamboers. Donderdag 28 April, 6 uur. Artillerie-salvo. 6^ uur: Trompetgeschal — (de welbekende Diane, waarmede de soldaten worden gewekt). j*ft uur: Aantreden der jongens en meisjes van alle scholen in hunne klasse-lokalen. Het cadetten-corps in de H. B. S. (Collége). 8 uur: De autoriteiten verzamelen zich op de groote markt, waar de optocht wordt samengesteld. 8l/4 uur: De optocht begeeft zich naar de Groote kerk. (de schilderachtig op de hoogte, buiten de stad gelegen St. Martin — welke evenals de andere zwitsersche kerken, al zijn zij thans in protestantsche handen, daarom nog niet van haar schutsheilige beroofd zijn). De leerlingen in reien van zes, elke klasse vergezeld door hare onderwijzers of onderwijzeressen. Samenstelling van den optocht: Eerst de tamboers, dan het muziekkorps, vervolgens de stadsboden, het gemeentebestuur en andere autoriteiten, het cadetten-corps, de leerlingen der H. B. S., die geen cadet zijn, de leerlingen der verschillende scholen, volgens den rang, de meisjes gescheiden van de jongens door de tamboers. Klokgelui gedurende den geheelen ommegang, totdat de optocht de kerk bereikt. Plechtigheden in de kerk: gxft uur. Orgelspel, gebed en toespraak door den predikant. Zang door de koraal-vereeniging. Verslag van den directeur van het lagere onderwijs. Zang der kinderen van de lagere scholen. Verslag van den directeur van het middelbaar onderwijs. Zang der kinderen van de middelbare scholen. Uitdeehng der prijzen. Zegebede. ZÜRICHER ONDERWIJS-TOESTANDÊN. 73 Donderdagnamiddag i% uur Aantreden der cadetten aan de H. B. S. 2 uur: Parade. 2% uur: Inspectie en militaire oefeningen (spiegelgevecht, waarnaar de heele bevolking komt kijken 1) Défilé voorbij de autoriteiten. 4 uur: feestbroodje voor de cadetten, alle jongens en meisjes, in den tuin van het Casino. 5 uur: bal — uitsluitend voor de leerlingen. 8y2 uur: Taptoe. Vrijdag 2gApril, yyt uur: Aantreden der cadetten en jongens der hoogste klasse op de H. B. S. 8 uur: vertrek naar de schietplaats: schieten met geweer en flobert. 2 uur: gymnastiek oefeningen in de H. B. S. 5 uur: bal — uitsluitend voor de leerlingen. 8% uur: Taptoe. Tot opheldering diene dat de cadetten schooljongens zijn der hoogere klassen, die uitgerust op kosten der gemeente met bijdragen van particulieren, zich oefenen in den wapenhandel. Het corps bezit zelfs een paar kleine veldstukjes, telt vele trommelslagers en kopermuziek {fanfare). Trouwens wie weet niet hoezeer Zwitserland zich inspant voor hare zelfverdediging? Allerminst zonder vrucht! Is het daaraan niet te danken dat de duitschers de voorkeur gaven aan den inval door België boven het overstroomen van Zwitserland? En konden niet — omdat allen weerbaar zijn — de zwitsersche troepen zich om beurten aflossen, en huiswaarts keeren, terwijl onze jongens jarenlang blauwbekten aan de grens? Klokgelui bij een schoolfeest! Hoe vreemd klinkt dit den Amsterdammer in de oor en, die enkel kent een beursbengel. II. Züricher onderwijs-toestanden. Als voorbeeld uit vele, worde geschetst hoe het onderwijs is georganiseerd in de gemeente Zürich — de grootste stad in Zwitserland (191.000 zielen). De stad is verdeeld in vijf wijken {Kreis); eene verdeeling van groote beteekenis.Want elke wijk kiest zijn Betreibungsbeambte, een wijkmeester met allerlei bijbaantjes, (onder anderen: deurwaarder). — De ingezetenen van de wijk benoemen verder een zeker aantal leden van den gemeenteraad, wijzen aan wie bij strafzaken zich als jurylid 74 OPENBAAR ONDERWIJS. beschikbaar moet stellen, en kiezen hun eigen vrederechter. Wat het onderwijs betreft: de onderwijzers van de lagere en de middelbare scholen met drie-jarigen cursus, welke binnen hun gebied gelegen zijn. De benoeming der onderwijzers geschiedt voor zes jaren. Na afloop moeten de gekozenen zich onderwerpen aan eene bevestiging (Bestatigungswahl). Deze is elke zes jaren te herhalen. Vóór 1849 waren de ingezetenen bij hunne keuze gebonden aan een voorslag van den centralen schoolraad van 3 candidaten voor elke plaats; sedert zijn zij vrij ook buiten de voordracht te kiezen. Op den eersten aanblik zal men het vreemd vinden dat zoodoende zonder opgave van redenen een onderwijzer, bij nietbevestiging door de ingezetenen, op straat wordt gezet. Maar onderwijs is een zaak van vertrouwen — en de redenen waarom men iemand niet langer zijn vertrouwen schenkt, zijn niet altijd scherp te formuleeren. Niemand wordt het kwalijk genomen, zoo hij van huisdokter wisselt, of van advocaat, of van winkelier. Waarom hem dus niet dezelfde vrijheid gelaten waar het zooveel hoogere belangen betreft: de opvoeding van zijn kind? Is de niet-bevestigde onderwijzer overigens een geschikt persoon, dan wordt hij zoo doenlijk, door de centrale schoolcommissie ergens aangesteld als noodhulp. Aan deze commissie toch staat het voorzien in tijdelijke vacatures. Voor opengevallen plaatsen doet die — later te behandelen — centrale schoolcommissie eene voordracht, welke echter de kiezers geenszins bindt. Schoolcommissie. Elke wijk heeft eene schoolcommissie. In deze Kreisschulpflege nemen — al naarmate de grootte der wijk—11 tot 19 leden zitting, die door de ingezetenen worden aangewezen. Verder bestaat de conunissie uit eenige leden van de centrale schoolcommissie, benevens een zeker aantal onderwijzers. Laatstbedoelden echter slechts met raadgevende stem. De voorzitter der wijkcommissie ontvangt eene bezoldiging van 2500 tot 8200 franken — afhankelijk van het al dan niet bekleeden van bijbetrekkingen. Ook de secretaris wordt bezoldigd — wél begrijpelijk, waar deze commissie een groot deel der werkzaamheden verricht, ten onzent aan de schoolopzie- ZÜRICHER ONDERWIJS-TOESTANDEN. 75 ners opgedragen. Alle leden ontvangen trouwens vergoeding voor tijdverlies wegens het bijwonen der vergaderingen, schoolbezoek, enz. De wijk-commissie zendt bij de centrale schoolcommissie een candidatenlijst in voor opengevallen onderwijzersplaatsen. Zij zelve benoemt de leeraressen in de handwerken. De Centrale schoolcommissie (Zentralschulpflege) wordt voorgezeten door den wethouder van onderwijs, en bestaat uit: ie. leden gekozen door de ingezetenen: uit elke wijk één op 6000 zielen, 2e. de voorzitters der wijk-commissies, 3e. afgevaardigden der onderwijzers. Deze met raadgevende stem. Deze commissie, welke het schooltoezicht uitoefent in den meest uitgebreiden zin (óók op de trouwens weinige particuliere inrichtingen) vormt tevens een soort onderwijs-raad. Haar worden bijv. ter beoordeeling toegezonden de begrooting van onderwijs en alle verordeningen op schoolgebied; een en ander alvorens burgemeester en wethouders deze indienen bij den raad.. De centrale commissie stelt vast het rooster der lessen, de vacantiëh, de schoolfeesten, benoemt de onderwijzeressen der Fröbelscholen, de vakleeraren en leeraressen der middelbare scholen, het personeel der hoogere inrichtingen, verdeelt de sommen toegestaan voor de schoolbibliotheken, schooltuinen, enz. — organiseert de kindervoeding en waakt voor de handhaving der kantonale en gemeentelijke voorschriften betreffende het schoolwezen. Als een soort dagehjksch bestuur van de centrale schoolcommissie is de Presidenten Conferenz te beschouwen. Deze bestaat uit den wethouder van onderwijs als voorzitter, de voorzitters der vijf wijkcommissies, alsmede één afgevaardigde der onderwijzers. Laatstbedoelde ontvangt hiervoor eene toelage van fr. 1200, en is volkomen gelijkberechtigd met de andere leden der commissie. Uit het bovenstaande volgt dat er uitstekend gezorgd is voor het onderling voeling houden der schoolautoriteiten; wat nog bevorderd wordt door de bevoegdheid van alle leden der centrale commissie om de vergaderingen der wij k-commissies bij te wonen. De briefwisseling kan op deze wijze tot het hoog noodige beperkt blijven. 76 OPENBAAR ONDERWIJS. Natuurlijk zijn ook de onderwijzers groepsgewijze vereenigd. De gemeente Zürich telt twaalf leeraarsconventen. De onderwijzers zijn ingedeeld in deze conventen naar de klasse der school waaraan zij werkzaam zijn en de soort van het onderwijs. Elke wijk heeft daarenboven eene leeraarsconferentie. Deze komt samen naar gelang van behoefte, en de vergadering is bevoegd voorstellen te doen aan de schoolautoriteiten over alles wat het onderwijs betreft: leerplan, leermiddelen, verordeningen, enz. Zijn zaken van algemeen belang te behandelen: bijv.: het aanwijzen van den vertegenwoordiger in de Presidenten-conferentie, dan vormt het geheele onderwijzende personeel te zamen een algemeen convent. Nu de lezer de Landesgemeinde kent en de gemeenten waarin alle kiezers den gemeenteraad uitmaken, zal .hij wel zekere overeenkomst bemerken tusschen die instellingen en de hierboven behandelde. Waarom aan de onderwijzers slechts een raadgevende stem is toegekend? Omdat zij belanghebbenden zijn, en niemand rechter mag wezen in eigen zaak. (Zoo kunnen evenmin de bondsambtenaren leden zijn van het bondsparlement). Daarenboven kan, dank zij referendum en initiatief, ook de onderwijzer allen invloed uitoefenen, welke een burger toekomt. ** In de landelijke districten van het kanton Zürich worden gelijksoortige commissiën gevonden als hierboven geschetst. Boven al die commissiën staan de kantonale schoolraad (Erziehungsrat) en de school-synode, (Schulsynode). De kantonale schoolraad wordt gevormd door het hoofd van het kantonale departement voor onderwijszaken als voorzitter, vier leden aangewezen door kantonale staten, en twee onderwijzers. Deze onderwijzers worden benoemd door de schoolsynode: een dezer is te kiezen uit de leeraren der hoogere inrichtingen van onderwijs, een uit de volksscholen. Allen hebben drie jaren zitting, en ontvangen vergoeding voor reisen verblijfkosten. Zij vergaderen om de veertien dagen, des noodig elke week, en zijn belast met de leiding en het oppertoezicht over alles wat het schoolwezen betreft. De raad kan een onderwijzer schorsen, een ander tijdelijk in zijne plaats ZÜRICHER ONDERWIJS-TOESTANDEN. 77 aanwijzen, en bepalen welk deel van het salaris door.den geschorste aan zijnen plaatsvervanger is af te staan. In geval van geschil, beslist de rechter. De schoolsynode bestaat uit alle onderwijzers in bet kanton. Zij komt eens per jaar samen, en buitengewoon op verzoek van een zeker aantal onderwijzers, of van den kantonalen schoolraad. Zij beraadslaagt over alles wat het onderwijs kan bevorderen, over de voorstellen bij haar ingekomen van de verschillende commissiën uit de onderwijzers, en zendt deze met haar advies door aan de autoriteiten. Het bijwonen dezer synode is verplichtend gesteld; de reiskosten worden vergoed. De lezer zal thans begrijpen waarom inmenging van den bond in schoolzaken, als volkomen overbodig door het zwitsersche volk werd verworpen. Ook waarom in de zittingen van kantonale staten onderwijsdebatten zeldzaam zijn. Ieder, die wat zeggen wil, vindt voldoende gelegenheid om zijne meening te uiten, zonder parlements- of statenleden tot spreektrompet te gebruiken. En het volk blijft door het verplichte referendum in kanton en gemeente, niet slechts voortdurend op de hoogte, doch kan ten allen tijde desnoodig ingrijpen. De tabellen aan het einde van mijne brochure: Referendum en Initiatief, wijzen zulks voldoende uit. De lezer zal niet ontkennen, dat de zwitser in. onderwijszaken democratischer handelt dan wij, en dat zelfs de jongste hervormingen op schoolgebied ten onzent allesbehalve afdoende zijn. Slechts een volledige decentralisatie kan een eind maken aan ons getob. En in zooverre zijn de zware lasten, waaronder thans de nederlander zucht, geen onverdeeld ongeluk. Zij zullen hem noodzaken het vraagstuk van eene andere zijde te bezien, dan tot nog toe het geval is, en de oplossing te zoeken daar, waar die alleen is te vinden. Vraagt men ten slotte of het zwitsersche onderwijs op hooger peil staat dan het onderwijs in andere landen? Groote hervormers kan Zwitserland aanwijzen, wereldberoemde namen: Rousseau, Pestalozsd. Maar hun arbeid heeft niet de vruchten gedragen, welke men verwachten mocht. De thans ten grave gedaalde eeuw toch goot over de heele wereld haar dor 78 OPENBAAR ONDERWIJS. materialisme uit. Onderwijzers en ouders waren het roerend eens; en wat op onderwijsgebied werd aangeboden, was dan ook precies datgene wat gevraagd werd. Aan het harmonisch ontwikkelen van hoofd, hart en hand dacht niemand. Oók niet de zwitser. Doch zoodoende zwerven wij af van ons onderwerp. En schrijver dezes meent voldoende in „School en leven" zijn denkbeelden te hebben uiteengezet, dan dat het noodig ware deze hier te herhalen. Wie weten wil hoe een zwitsersche onderwijzer van nederlandsche afkomst denkt over de huidige onderwijstoestanden daar te lande, neme ter hand: H. Roorda (van Eysinga) Le pédagoguen'aime pas les enfants. Hoe een oer-zwitser denkt: L. Ragaz: Die neue Schweiz. Twee boeken die tot heel wat gepraat aanleiding gaven. Wil men de idealen kennen eener zwitsersche vrouw, haast honderd jaar geleden, men leze Necker de Saüssure: L'éducation progressive.y/aarvan een herdruk zich bevindt op de kon. bibliotheek te 's-Gravenhage. Slechts enkele jaren telt die herdruk; wel een bewijs dat de denkbeelden dezer hoogst begaafde professorsvrouw, professorsdochter, professorsmoeder geenszins verouderden.x) i) Wie kast du's mit der Religion? die vraag van Margarete aan Faust zal allicht de lezer den zwitserschen onderwijzer stellen — nu hij weet dat deze geen schoolstrijd kent. Zie hier wat het Züricher schoolprogramma voorschrijft: In de klassen i—6, dient het onderricht in de bijbelserie geschiedenis en zedeleer door den klasseonderwijzer zoodanig te geschieden, dat kinderen van elke gezindte daaraan kunnen deelnemen zonder hun geloof of gewetensvrijheid te kwetsen. Dit onderwijs krijgt eerst een confessioneel karakter in de 7e en 8e klassen, en wordt gegeven door geestelijken. De deelname is facultatief, overeenkomstig het bepaalde in de grondwetten van bond en kanton. (Hetzelfde geldt voor het onderwijs in de bijbelsche geschiedenis op de middelbare scholen). Kenmerkend is ook het onlangs in Baselstad voorgevallene. Voorheen bepaalde de kantonale schoolwet, evenals nu nog de Züricher, dat het godsdienstonderricht in de lagere klassen der openbare scholen gegeven zoude worden door de klasseonderwijzers. Met 98 tegen 24 stemmen werd den 27 Mei J920 deze bepaling door kantonale staten geschrapt. In het voorjaar van 1921 zoude deze regeling in werking treden. De nieuwe wet hield geenerlei voorschrift in, hoe in het vervolg het godsdiensonderwijs ware te geven. Hierin vonden ontevredene burgers aanleiding tot een initiatief, 23/24 April dezes jaars aangenomen met 14569 stemmen vóór, 8487 stemmen tegen. (81 % der kiezers kwamen ter stembus) Overeenkomstig dit initiatief zijn voortaan de kerkgenootschappen bevoegd twee uren per week per klasse in de school godsdienstonderwijs te doen geven. En de gewone klasse-leeraren zijn gemachtigd zulks te doen, indien het betrokken kerkgenootschap hen uitnoodigt dit onderwijs te geven. Nog slechts acht kantons verplichten tot inenting der schoolgaande kinderen. In het tijdperk T876—1895 hieven twaalf kantons de verplichting op; o. a. Baselstad, Bern, Luzern, Schwijz en Zürich. Toch ziet men zelden pokdaligen, want de meeste Zwitsers doen zich vrijwillig inenten. De Bondsregeering, gebruik makende van hare onbeperkte volmacht, gelaste in 1914 en volgende jaren de inenting der gemobiliseerden. Deze was reeds in 1871 ingevoerd, doch in verband met eene in 1882 gehouden volksstemming wederom afgeschaft. LAGERE RECHTERS. 79 III. Lagere rechters. Nergens komt zóó scherp uit het verschil tusschen een zichzelf-besturend volk en een bestuurd volk, tusschen democratie en s taats voogdij, dan bij het rechtswezen. En onder het vele dat de zwitsersche rechterlijke organisatie onderscheidt van de nederlandsche, treft in de eerste plaats dat geen rechter, hoog of laag, benoemd wordt door de regeering (hetzij bonds- of kantonale regeering), dat weinige rechters den meester-titel bezitten (in vele rechtbanken zelfs geen enkel lid!), en dat de burger bevoegd is zelf zijn zaak te bepleiten; in vele gevallen dan ook niet den bijstand inroept van een advocaat. Heeft het vermelding noodig dat het zwitsersche recht de jury in strafzaken voorschrijft? Immers dit „plechtanker der volksvrijheden"— gelijk onlangs nog een der hoogste engelsche rechters de jury noemde, wordt genoegzaam in elk land, hetzij monarchaal, hetzij republikeinsch, gevonden, kon dan ook niet ontbreken bij dit zichzelf besturend volk. Meer dan lange betoogen leeren terechtzittingen. Treden wij dus de zittingszaal binnen van een Züricher districtsrechtbank; op den eersten aanblik eene dorpsraadzaal. Aan den vensterkant op een verhoogingje een kleine tafel, waarachter een heer in burgerkleeding. Ter weerszijden een iets grooter tafel, elk met twee stoelen. Van die vier stoelen zijn twee bezet. Ook deze rechters dragen burgerkleeding — dood gewone pakjes; zij zijn heelemaal niet op zijn zondags. Trouwens mooie pakjes zijn in Zwitserland volkomen uit de mode — l) Toch is de jury geen engelsche instelling, maar eene oer-germaansche. Door Hengist en Horsa in 449 n. Chr. overgebracht naar Groot-brittanië, later van daar, naar alle engelsche nederzettingen. Ingevoerd in 1791 door Frankrijk, in. 1841 door Genève en Vaud, in 1848 in het zwitsersche Bondsrecht, van lieverlede overgenomen door alle kantons. In Duitschland noodzaakte in 1848 het volk op nieuw in te voeren de door hunne heerschers afgeschafte jury. Het bestek dezer studie laat niet toe uit te weiden over het jury-vraagstuk. Slechts is er op te wijzen dat in Nederland te veel stemming is gemaakt tegen deze instelling door steeds aan te halen het — voor een vreemdeling haast onbegrijpelijk — vrijspreken door fransche juries in liefdes-aangelegenheden. Wie daarentegen eenige strafzittingen met jury bijwoont in een bezadigd land als Zwitserland, zal anders oordeelen, en volkomen instemmen met de hierboven gegeven meening van den engelschen rechter. 8o RECHTSWEZEN. zelf de voorzitter van den Hoogen raad heeft geen costuum, en schrijver dezes zag hem presideeren met een omgeslagen boord en vuurrooden langen das. (Wat allerminst beteekende dat hij socialist was, ofschoon ook rechters van die richting zitting hebben tot in de hoogste colleges). Voor de drie tafels: gelijkvloers een tafel met de twee griffiers, die ijverig aanteekening houden. Een laag hekje met twee lezenaars scheidt de rechterlijke macht van pleiters, getuigen en publiek. Achter het eene lezenaartje een heer in burgerkleeding. Blijkens de gelaatstrekken een advocaat. Want de advocatuur (evenals het predikantenambt) geeft af op de persoon. Achter het andere lezenaartje een leek in demi-saison. Een zakenman, die een verdieping had gehuurd met inbegrepen centrale verwarming. Een centrale verwarming, welke ('t was oorlogstijd) meer koude dan warmte gaf, zoodat de huurder kachels moest bijzetten. Eene zijner typistes liep weg om niet te bevriezen; eene andere vatte koude en moest thuis blijven. Veel schade dus, en de zakenman weigerde dan ook de huur te betalen, welke in de duizenden franken liep. Na hoor en wederhoor gingen de rechters in raadkamer — dat wil zeggen: zij bleven zitten: advocaat, beklaagde en pubhek werden de deur uitgezet. Want in Zwitserland dient de zittingzaal niet als wachtkamer voor het publiek: de rechters, enz., hebben hun plaats ingenomen vóórdat Jan en alleman worden binnengelaten — wat plechtiger is, dan dat zien waggelen der waardigheidbekleeders naar hunne zetels. Vlug een andere zaal binnen geloopen — de vier districtrechtbanken van de stad Zürich zijn in één gebouw ondergebracht. Weer één advocaat — ditmaal optredende voor den beklaagde: een fabrikant. Weer een leek; volgens kleeding een huurkoetsier. De fabrieksauto had 's mans kastje aangereden en deerlijk toegetakeld. Mocht men den eerzamen wagenmenner gelooven, dan was zijn spulletje mooier geweest dan de gouden koets van onze koningin; maar uit de ondervraging van den president bleek maar al te duidelijk dat de man schromelijk overvroeg. Nu, dat doen koetsiers wel eens meer! Doch om in de puntjes de schade na te gaan, zoude een kostbaar deskundig onderzoek noodig maken, te moeielijker omdat het LAGERE RECHTERS 81 geval eenige maanden oud was. Tijdverlies derhalve, geldverlies en twijfelachtige uitslag. Daar staat de president op, kuiert naar den koetsier, gaat voor hem staan met de handen in de zakken en spreekt hem aan in het gemoedelijke Schweizerdütsch. „Wil ik je een goeden raad geven? 't Is best mogehjk'dat de rechtbank je een hooger bedrag toewijst, maar je kent het spreekwoord: Wie er procedeert om een koe, geeft er een kalf op toe. Neem het aanbod aan." En een tweede rechter volgt voorzitter's voorbeeld, gaat ook naar den koetsier toe, geeft denzelfden raad. De koetsier is zoo verstandig dezen op te volgen. Dadelijk haalt de advocaat van de tegenpartij vijf bankjes van honderd uit zijn zak — de door den autobezitter geboden schadevergoeding — en telt die neer op de lezenaar van zijne tegenpartij. Afgeloopen is de zaak! „Moet je nog een schriftelijk bewijs hebben van de dading?" roept de griffier den vertrekkenden koetsier achterna. „Maar denk er aan: dat kost geld !"„Dankje meneer," zegt de koetsier, en verdwijnt met zijn centjes. Gij ziet, niet enkel heeft men in Zwitserland maling aan alle deftigheid, maar wegens die volslagen afwezigheid van 'omhaal staan rechters en partijen dichter bij elkaar, wordt bemiddeling vergemakkelijkt. Trouwens: bemiddelen vormt den grondslag van de zwitsersche rechtspraak. Elke gemeente heeft zijn vrederechter. In vele kantons wijzen de inwoners hem aan, in enkele het kantonale hof; maar door wie ook gekozen, alleen mannen worden daartoe aangewezen met veel levenservaring, veel menschenkennis — en natuurlijk sinds jaar en dag wonende binnen den kring hunner werkzaamheid. Zelden rechtsgeleerden — doch personen door hunnen vroegeren werkkring met voldoende kennis van wetten om te kunnen beslissen in eenvoudige zaken (trouwens wordt ook niet ten onzent ieder burger geacht de wet te kennen?) Gewoonlijk houdt de vrederechter zitting op marktdagen; een afzonderlijke gang wordt dus uitgespaard. In vele kantons, o. a. Zürich moei elke civiele zaak — groot of klein, eerst worden aangebracht bij den vrederechter. Deze moet trachten de partijen te verzoenen; gelukt zulks niet, doch loopt de twist over een bedrag beneden de vijftig franken, 6 82 RECHTSWEZEN. dan spreekt hij vonnis uit. Bij hooger bedrag verwijst hij de partijen naar de betrokken rechtbank. Hoe menschkundig de instelling der vrederechters is, hoe vele processen deze leeken-deskundigen in de geboorte smoren, blijkt uit de statistiek. In 1913 hadden de Züricher vrederechters 16.141 zaken te behandelen. Door erkenning van schuld, door vergeüjk of terugtrekking van den eisch werden zonder vonnis afgedaan 9.126 zaken, derhalve meer dan de helft! En dit waren niet enkel wissewasjes. Integendeel slechts een derde der aldus in der minne afgedane geschillen bleven — om het zoo eens uit te drukken — binnen zijn prik, (3.196 zaken). Twee derden daarentegen (5.950 zaken) zouden den hoogeren rechter bereikt hebben, indien hij niet bijtijds verzoenend ware opgetreden. Hoeveel ergernis, hoeveel tijd- en geldverlies heeft de man des vredes aldus den rechtzoekenden bespaard! En hoezeer zijn zoodoende ook de rechtbanken ontlast! Zoude zoo iets ten onzent niet evenzeer mogelijk zijn? 't Is waar, wij hebben vrederechters gehad, en deze instelling voldeed toenmaals niet. Doch het waren regenten, ver staande boven het meerendeel van hen, die hunne hulp inriepen; niet zooals in Zwitserland, door de burgers zelf gekozen en van gelijke beweging als zij. Door vonnis zijn door de Züricher vrederechters 579 zaken afgedaan. Naar den hoogeren rechter werden door hen 6.436 zaken verwezen. Naar wien? Een paar honderdtal naar de handelsrechtbank; van de overige,2/Bnaar den Einzelrichter,sjs naar de districtsrechtbanken. De voorzitter van de districtsrechtbank spreekt n.1.: in vele gevallen recht zonder zijne collega's. Hij is Einzelrichter voor geschillen betreffende bedragen tusschen 50 en 500 franken. Ook kan hij in kort geding vonnis vellen. En dat veelvuldig van het kort geding gebruik wordt gemaakt, wijst de statistiek uit. Deden de voorzitters der districtsrechtbanken 2.845 zaken af als blijvende beneden de fr. 500; daarenboven werden nog door hen behandeld 2.961 zaken in kortgeding, (beschleunigtes Verfahren). Zoodoende bleef voor de districtsrechtbanken voldoenden tijd over om 4.722 civiele zaken en 5.063 strafzaken OPLEIDING DER RECHTERS. 83 te behandelen; daarenboven nog 4.581 beslissingen te nemen op aciministratief gebied — geschillen tusschen burgers en autoriteiten 1). IV. Opleiding der rechters. Waarom het zoo gemoedelijk toegaat in een zwitsersche rechtzaal, daar zoo heelemaal niets is te bespeuren van de nederlandsche regenten-deftigheid, is zeker niet alleen toe te schrijven aan het feit dat niemand er mooie pakjes draagt (de kleeren maken den man), en dat de rechters gekozen worden door het volk (waardoor zij zich meer één voelen met de burgerij), maar ook in geen geringe mate draagt daartoe bij hunne opleiding. Niemand heeft eenig diploma noodig om in Zwitserland tot rechter benoemd te worden. Voor de leden van den Hoogen raad verklaart zulks uitdrukkelijk de grondwet van den bond. In de kantonale grondwetten zijn soortgelijke bepalingen opgenomen. De meeste vrederechters zijn dan ook — gelijk reeds werd aangestipt — personen zonder eenig diploma. In vele districtsrechtbanken zijn eveneens de rechters niet-gestudeerden. In het kanton Zürich bijv. zijn in de plattelands Bezirksgerichte sints jaar en dag bijna alle rechters leeken — de voorzitter inbegrepen. D. w. z. zij hebben geene juridische opleiding genoten, doch in hunnen vroegeren werkkring als vrederechter, als lid van het dagehjksch bestuur eener gemeente, als griffier enz., zich de noodige ervaring eigen gemaakt. Bij zulke rechtbanken is dan steeds de griffier jurist; deze heeft eene raadgevende stem, en zoodoende vullen zich aan wereldwijsheid en rechtskennis. Maar ook in de hoogere rechterlijke betrekkingen zijn er velen, die geen mr. voor hunnen naam kunnen zetten, zonder dat dientengevolge de collega's den neus voor hen ophalen. Toch zijn de meesten dezer daarom nog niet heelemaal titel- 1) Gemiddelde duur der civiele processen, van het tijdstip af waarop zij aanhangig werden gemaakt bij de districtsrechtbank tot de wijzing van het vonnis: 170 dagen. Bij den Einzelrichter kortte deze termijn zich in tot gemiddeld 117 dagen. 84 RECHTSWEZEN. loos. Zij hebben —om het zoo eens uit te drukken — den ransel dragende den officiersrang verworvenx). Zij zijn RechtsanwaÜ: pleitbezorger. Zie hier hoe bijv. de Züricher kantonale wet van 3 Juli 1898 het Rechtsanwalt-scbzp regelt. (De kantons hebben de rechterlijke organisatie aan zich gehouden; de bond heeft in deze niets in te brengen). Mannen en vrouwen worden gelijkelijk toegelaten tot aflegging van het examen, hetwelk de bevoegdheid geeft als pleitbezorger op te treden. (Trouwens geen monopolie, want — gelijk wij zagen — ieder zwitser mag zijn eigen zaak verdedigen, en velen doen zulks dan ook). Dit examen wordt afgenomen door het kantonale hof. Niemand wordt toegelaten, dan na niinstens een jaar te hebben doorgebracht op een Züricher advocaten-kantoor, of op de griffie van een rechtbank. Ook wie rechter zijn geweest, worden tot het examen toegelaten. (Wel het duidehjkste bewijs dat een rechter geen gestudeerde behoeft te zijn!) Mondeling wordt onderzocht de kennis van het bondsrecht en het kantonale recht. Schriftelijk moet de candidaat een of meer gevallen uitwerken, waarbij hij in beperkte mate boeken mag raadplegen. Is dit examen doorstaan, dan moet de candidaat een proefproces voeren voor eenige rechtbank. (Bezirks- of Handelsgericht, want Zürich is een der kantons met af zonderlijke rechtbank voor den handel? In andere kantons is het handelsgerecht eene af deeling van de gewone rechtbank). Dit proef-proces is geen schijn-proces, doch eenheusch rechtsgeding. De advocaat, die den candidaat hiertoe gelegenheid geeft door als het ware zijn cliënt af te staan, mag diens pleidooi aanvullen en verbeteren. Begrijpelijk — anders toch zoude zijn cliënt het slachtoffer van het examen zijn. Wordt het pleidooi te licht bevonden, dan kan de candidaat nogmaals zijn geluk beproeven in een tweede proces. Zakt hij ook dan, zoo moet hij op nieuw een jaar naar 't kantoor. Natuurlijk is één jaar werkens — het door de wet ge- 1) Wat trouwens in Zwitserland geen smaad is. Ieder officier begint ab gewoon soldaat. OPLEIDING DER RECHTERS. 85 stelde minimum—in de meeste gevallen geen voldoende voorberdding. Feitelijk vordert dan ook de studie voor Anwatt drie en een half a vier jaar — alles te zamen dus genoegzaam evenveel tijds als de acadernische opleiding, welke aan de Züricher hoogeschool vier jaren vordert. Doch is het verschil in tijd onbeteekenend, welk een verschil in kosten! De universitaire studie eischt geld; wie daarentegen werkzaam is op een kantoor, kan al voorbereidende, zich zijn levensonderhoud verdienen. Veel beter dan door studiebeurzen — verkapte aalmoezen — wordt op deze wijze geholpen, wie kracht en talent bezit, doch geen kapitaal. En ook het publiek vindt er baat bij: zulke mannen bekijken het leven van een heel anderen kant, staan veel dichter bij de rechtzoekenden dan de in acadernische atmosfeer gekoesterde jongeling. Loopen daardoor de gehoorzalen der zwitsersche universiteiten leeg? AUerminst; doch wie promoveeren, doen zulks meestal met een verder liggend doel. Evenals ten onzent, is ook in Zwitserland de meestertitel een sleutel tot menige betrekking op bestuurs- of handelsgebied. Jongelingen, die zich voor zulk een taak voorbereiden, handelen echter anders dan nederlandsche studenten. Helaas, èn professor Hijmans èn mr. van Lunteren hebben, wien het nog niet wist, maar al te duidelijk gemaakt dat aan nederlandsche universiteiten de repetitor vervangt den hoogleeraar. De nederlandsche student vlijt zich in zijn stoel, en laat zich inpompen. De zwitsersche daarentegen is roerig: gaat enkele semesters werken aan de universiteit in zijne nabijheid en trekt vervolgens naar München, Berlijn of elders in Duitschland, bezoekt — zoo mogelijk — een fransche universiteit, wordt zoodoende wereldwijs alvorens zich aan de praktijk te wijden. En schroomt dan niet — wij zagen het uit den levensloop van leden der bondsregeering — om beurtelings den rechterstoel te verlaten voor de pleiterslezenaar, en omgekeerd. Zoo was het ook eenmaal in Nederland. Waarom, nu dereisgelegenheden zoo verbeterd werden, zijn onze jongelui zóó hokvast, dat niemand zelfs Leiden met Utrecht durft verwisselen? Waarom trouwens niet op de wijze van Zwitserland, de eigen studie bevorderd? 86 RECHTSWEZEN. V. Eene zitting van den Hoogen raad. Alvorens Zwitserland voor goed te verlaten, even een bezoek gebracht aan den Hoogen raad van den Helvetischen bond (Trïbunal fédéral, Bundesgericht).Heelemaal juist is deze vertaling niet, want dat zwitsersche rechtsorgaan vervangt ook onzen Raad van state, af deeling geschillen van bestuur. Een Raad van state tot het nazien van wetsontwerpen en besluiten, zoude de zwitser een vijfde rad aan den staatswagen achten 1). Niet te Bern — de zetel der landsregeering — is dit hoogste gerechtshof gevestigd, maar te Lausanne; overeenkomstig het stelsel van decentralisatie, dat Zwitserland streng doorvoert (zie blz. 35). Reeds om half negen wordt de zitting geopend — een voor Zwitserland niet vroeg uur. Kantonale bureelen toch beginnen in den winter om 8 u., zomers om 7 uur. En ook bij de meeste gemeentelijke mstellingen kan men terecht vóórdat men zelf aan het werk gaat. Een vrij groote zaal in ietwat zwaarmoedigen renaissance stijl In halven cirkel, op eene verhooging, de voorzitter en de zes raadsheeren. Vóór hen — iets lager — een tafeltje met plaats voor twee griffiers. Ter zijde — aan een heel kleine, de bode; de eenige in de heele zaal, die costuum draagt: een liverei-jas met het bodenteeken bengelende aan een knoop. Niet de pleidooien maken zulk een zitting belangrijk voor den vreemdeling. Bij vorderingen beneden de fr. 4000 worden mondelinge pleidooien in den regel niet gehouden, evenmin bij pubüek-rechtehjke geschillen. Maar zéér het aanhooren waard zijn de beraadslagingen. Want de leden van dit hof 1) Hoe slordig ons hoogste staatslichaam trouwens dat deel zijner taak vervult, bewees o. a. de wet op het handelsregister. Een korte wet, en gemakkelijk te beoordeelen, omdat zoo vele landen ons waren voorgegaan. En toch was die wet op de ministeriëele bureelen zoo stoethaspelig in elkaar geplaatst, en had de Raad van state, er zoo langs gekeken, dat bij de behandeling in de kamer, van de slechts 29 artikelen, er maar vijf door den beugel konden! En de regeering zag zich genoodzaakt eene verbeterde editie van het wetsontwerp in te dienen, aangezien niemand meer uit al die schrappingen wijs kon worden! Ook deze editie bleek — nog vóór de invoering — niet aan de eischen te voldoen, gelijk de regeering zelf erkende door hare aanvullingsbepalingen. ZITTING HOOGEN RAAD. 87 trekken zich daartoe niet terug in raadkamer, of zetten het publiek uit de zaal: ten aanhoore van iedereen wordt van gedachten gewisseld, en over het vonnis gestemd. En dat alles niet half fluisterend, maar flink uit de borst, zooals mannen betaamt, die voor hunne meening durven uitkomen. De eerste zaak welke schrijver dezes bijwoonde, betrof den verkoop van een inboedel na sterfgeval. Een geval met een luchtje. Nog beter bleek dit uit de beraadslagingen dan uit de pleidooien. (Ditmaal hadden de twistende erfgenamen beiderzijds advocaten in den arm genomen, hoewel dit evenmin is voorgeschreven voor den Hoogen raad als voor andere rechtbanken in den lande. Die erfgenamen zelf zaten vlak achter hunne vertegenwoordigers, en konden dus de ups and downs van hun proces geheel volgen — ook hartige woordjes der raadsheeren slikken). Dadelijk na de pleidooien neemt de raadsheer-rapporteur het woord. Dit uitvoerige rapport, niet voorgedreund of afgeraffeld, met heldere stem voorgedragen, was als een prachtig college in wetskennis. Blijkbaar had deze raadsheer de zaak „een spekje voor zijn bekje" gevonden. Een echt duitsch studiestuk, grondig en breedvoerig. Zelfs al had de rapporteur niet duitsch gesproken, zijne alemanische afstamming bleek er ten duidelijkste uit. Dadelijk na voorlezing van het rapport, rondvraag. Slechts één lid bepaalt zich tot het „conform den rapporteur." Alle anderen bewijzen door hunne uitvoerige betoogen dat zij zich terdege in het geval hebben ingewerkt. De een behandelt dit, de andere dat punt, alles op doodgewonen toon. Maar hoe goed beslagen ook, één raadsheer raakt aan het dwalen. Dadelijk valt de voorzitter hem in de rede, óók de rapporteur — zelfs de advocaat mengt zich in het gesprek. De raadsheer... erkent zijne vergissing, en 't verdere van zijn betoog bewijst dat enkel op dat eene punt zijne scherpzinnigheid hem in den steek had gelaten. Na de rondvraag — in volgorde gedaan — nog enkele korte opmerkingen ter linker- en rechterzijde van den voorzitter, waarna deze de beraadslagingen samenvat... in het fransch. Want ieder raadsheer spreekt zijn moedertaal — even als ieder advocaat, klager of beklaagde. De drie talen zijn inderdaad ge- 88 RECHTSWEZEN. lijkberechtigd, en men raakt er zoo gewoon aan verschil' lende talen elkaar te hooren afwisselen, dat men ten slotte heelemaal is vergeten in welken tongval een opmerking werd gemaakt. Ditmaal is voorzitter een levendige romandische zwitser, niet zuinig met gebaren. In keurig fransch complimenteert hij den raadsheer-rapporteur over zijnen inderdaad doorwrochten arbeid (le seigneur Jupiter sait dor er la pilule). Doch merkt daarna droogjes op dat de zaak toch eigenlijk weinig om het lijf heeft. Concludeert ten slotte conform den rapporteur tot verwerping van het beroep. Niemand verder het woord verlangende, en alle raadsheeren hun rechterhand opstekende ten teeken van instemming, büjft nog slechts over het bepalen der kosten. Twee honderd franken stelt de rapporteur voor, benevens tweehonderd twintig franken vergoeding voor proceskosten aan de tegenpartij. Na eene korte gedachtenwissehhg daaromtrent, deelt de voorzitter mede dat hij het vonnis zal uitspreken. — Waarvan de inhoud natuurlijk voor niemand meer eene verrassing is. Geen inkleeding hoegenaamd, geen overwegingen, zelfs geen „in naam der Wet"! Enkel kort en bondig verklaard: dat de Hooge raad het beroep verwerpt en den verliezer tot bovengenoemde kosten veroordeelt. « Staande wordt de uitspraak aangehoord door partijen, advocaten en publiek. Ook de bode verrijst achter zijn tafeltje, aldus wreedehjk gestoord in de lectuur, waarin hij zich verdiepte tijdens de beraadslagingen, en wel met zoo weinig geheimdoenerij, dat schrijver dezes van zijne verre zitplaats zien kon dat het geillustreerde weekblad, waarmede het gewichtig personage den tijd kortte, den duitschen titel Ulk droeg. Een duitsch sprekende, althans duitsch lezende bode in fransch Zwitserland! Natuurlijk; want evenals het hooge college zelf door het parlement uit alle deelen des lands wordt samengeroepen, kiezen de rechters hunne ondergeschikten uit alle kantons. Lausanne is geen klerken-kweekplaats zooals ons 's-Gravenhage; en scherp wordt er op gelet dat elk landsdeel vertegenwoordigd is—in het adresboek der rechterlijke macht wordt steeds de plaats van herkomst van den betrokken ambtenaar vermeld. ZITTING HOOGEN RAAD. 89 In de pauze sprak ik in den wandelgang een der advocaten aan, die mijn vermoeden bevestigde dat het geheele geval uit vrouwenlistigheid was geboren. En hoewel het hem speet dat over den dolus, als niet ter zake dienende, door de raadsheeren was heengegleden, was hij 't volkomen met mij eens dat deze wijze van beraadslagen in het openbaar, heet van den rooster, voortreffelijk is. Zoo zijn de raadsheeren gedwongen zich vooraf goed in het geval in te werken en ieder het beste beentje voor te zetten. Niet altijd wordt onmiddellijk het vonnis uitgesproken. Het komt voor dat het rapport of de beraadslagingen een hernieuwd onderzoek der stukken wenschelijk maken. Alsdan worden op een lateren dag de openbare beraadslagingen hervat. Het korte mondelinge vonnis wordt door de griffiers uitgewerkt met behulp hunner aanteekeningen tijdens de zitting, en het (schriftelijke) verslag van den raadsheer-rapporteur. Daarmede verloopt natuurlijk eenige tijd, doch partijen weten ten minste zoodoende alvast waaraan zich te houden. (In het gedrukte jaarverslag van het Züricher kantonale hof, hetwelk met koopmans-nauwkeurigheid een overzicht geeft van heel het rechterlijke bedrijf in dat kanton, wordt berekend dat tusschen de uitspraak en de uitreiking van het schriftelijke vonnis gemiddeld een maand verstrijkt). Aan de volgende zaak — eene oorlogs zwendelarij—was een nog leelijker luchtje; en de fransch sprekende raadsheer-rapporteur (de voorzitter van straks) verheelde zulks allerminst. Maar verzwaarde ook niet de schuld van den beklaagde, en concludeerde tot verwerping van het beroep. Hoe anders was dit fransche rapport opgesteld dan het straks gehoorde duitsche, dat van louter geleerdheid haast niet voort kon! Beknopt, glashelder. Bij de rondvraag staafde ieder raadsheer zijn oordeel met redenen; verscheidene daaraan weinig malsche uitlatingen toevoegende aan het adres van den O. W.'er. Allen zijn het echter eens met den voorzitter dat hier niet kon worden ingegrepen. Nogmaals neemt de voorzitter — ditmaal een duitsch sprekend zwitser — het woord. En geeft niet onduidelijk te kennen aan den advocaat der klagers, dat hij 't zich zelf te wijten had, zoo het vonnis niet anders kon uitvallen. Waarom niet een 9° RECHTSWEZEN. memorie overgelegd, die hout sneed, en waaruit de schuld der tegenpartij duidelijk bleek? En in heiligen rechtsijver zet de voorzitter uiteen, hoe die memorie er had moeten uitzien; zijn bewijs kracht bijzettende door driftig uit den stapel voor hem liggende papieren die overtuigingsstukken te nemen, welke de pleitbezorger beter had behooren te verwerken. Doch waar de pleiter verzuimde aan het wettelijk voorschrift te voldoen, kan de rechter dat niet verhelpen. Dus concludeert hij met den rapporteur, om het beroep te verwerpen. Weer handen opsteken, weer kosten bepalen; 200 franken gerechtskosten, 220 franken voor den eenen, 240 franken voor den anderen beklaagde, en afgeloopen is de zaak! In zijne uiteenzetting had niet enkel de voorzitter gelegenheid gevonden om den rechter in eersten aanleg eene terechtwijzing toe te dienen naar aanleiding van diens onvoldoend onderzoek, maar zelfs de bondsregeering kreeg een veeg uit de pan, wegens de slordige en onvolledige bewoording der besluiten, genomen krachtens hare onbeperkte volmacht in oorlogstijd — iets wat het O.W.'er geknoei in de hand werkte! Nog vele zittingen van den Hoogen raad heeft schrijver dezes bijgewoond, met steeds klimmende bewondering voor het arbeidsvermogen der raadsheeren, de frischheid en helderheid hunner uiteenzettingen, de onbeschroomdheid waarmede zoo noodig — de andere raadsheeren verbeterden en aanvulden den arbeid van den rapporteur, en bovenal voor hun zoo konsekwent doorvoeren van het democratisch beginsel der openbaarheid!*) Niets blijft verborgen voor het volk; geen tekortkoming verdoezeld, zelfs niet van de hoogst geplaatsten! Volledige openbaarheid! Met voordacht werd dan ook tot slot van deze schets der zwitsersche democratie de rechtspraak behandeld, want niets doet zoo duidelijk uitkomen hoezeer daar te lande openhartigheid wordt betracht; eene openhartigheid, welke alleen reeds voldoende is om den Helvetischen staatsvorm een duurzaam bestaan te verzekeren. Dadelijk bespeurd, is elke misslag dadelijk te verhelpen! 1) Het openbaar zijn der beraadslagingen is geen unicum. Ook bij de kantonale hoven is zulks het geval. SLOTWOORD. 91 Slotwoord. Het bovenstaande samenvattende, kan thans gegeven worden, wat men zoude noemen kunnen het recept voor een democratischen staat: 1. Decentralisatie. Deze zoover mogelijk doorgevoerd! Alleen zoodoende, kan aan ieder burger, meer of minder talentvol, rijk of arm, een bestuurstaak worden toegekend, evenredig aan zijne krachten. Alleen dan kan de kiezer met oordeel aanwijzen wie land, gewest en gemeente zullen besturen, kan hij met de gekozenen voeling houden, óók hen op de vingers tikken als zulks noodig is. Decentralisatie eveneens wat de inkomsten en uitgaven betreft. De staatstaak zooveel mogelijk vereenvoudigd, zoodat slechts weinige rijks-belastingen zijn te heffen; streng gescheiden de bronnen van inkomsten van staat, gewest en gemeente, zoodat een ieder zich rekenschap geven kan van hetgeen hij moet opbrengen voor verschillende doeleinden. Zóó kan hij tevens beter beoordeelen de uitgaven, waken tegen geldverspilling. Oók decentralisatie op wetgevend gebied. De staat slechts zorgend voor het algemeen belang, het verdere — het meeste — overlatende aan gewestelijke en gemeentelijke inzichten. Ieder bepale 'de snit en de afmetingen van zijn eigen pakje! 2. Elke vertegenwoordiging des volks dient uit een zoo groot mogelijk aantal leden te bestaan. Dit geldt niet enkel voor het parlement, doch ook voor de staten en de gemeenteraden. Zoodoende kan elke richting, elk groot vakbelang vertegenwoordigd worden. Zulks bemoeielijkt eveneens gekonkel en omkooperij, (omkooperij niet enkel door geld, doch door eerbewijzen, baantjes, enz.). 3. Geen regeering moet fartij-politiek kunnen bedrijven. In alle besturen dienen zitting te hebben mannen van uiteenloopende richting; om dezelfde reden moet het voorzitterschap der besturen telkens door een ander lid bekleed worden. 92 SLOTWOORD. 4. Voor zooveel doenlijk zijn alle ambtenaren te kiezen door het volk. Slechts in bijzondere gevallen door de tegenwoordigers des volks, d. i. de gemeenteraad, de staten, het parlement, enz. Zoo min mogelijk door de regeering (dagelijksch bestuur der gemeente, gedeputeerden, ministers) . Ieder gewest zij echter ook in dit opzicht vrij te handelen naar eigen inzicht. Want niet overal is de ontwikkeling, niet overal zijn de behoeften dezelfde. 5. Alle aanstellingen tijdelijk en van korten duur. Geen vastroesten, geen inslapen! 6. Openbaarheid in den ruimsten zin. Het volk moet zich ten allen tijde kunnen overtuigen dat overeenkomstig zijn inzichten wordt bestuurd. Dit is ook de beste waarborg tegen geknoei en gekonkel. 7. Referendum en initiatief, opdat nimmer onzekerheid heersche omtrent den volkswil, te allen tijde het volk de richting kunne aangeven waarin te sturen is. Hoe bolsjewistisch moet niet dit alles in de ooren klinken van wie geen kennis nam van de voorafgaande hoofdstukken! Doch juist dank de konsekwente doorvoering dier beginselen, is de Helvetische republiek de meest stabiele staat geworden van heel de wereld, en zal aan de zeshonderd jaren van haar bestaan, er nog duizenden kunnen toevoegen. Ja — het is zelfs vast en zeker, dat eerst als alle andere landen het zwitsersche voorbeeld gevolgd hebben, er werkelijk op aarde vrede zal heerschen. Wat eene utopie scheen, is hier bereikt; het schijnbaar tegenstrijdige heeft zich harmonisch opgelost. In plaats dat decentralisatie den bond heeft uiteen doen vallen, werd daardoor het gevoel der nationale samenhoorigheid versterkt. Met hoeveel enthousiasme worden niet gevierd de nationale schietwedstrijden, de nationale zangwedstrijden, de nationale turnwedstrijden! Welk een kracht gaat er uit van den nationnalen studentenbond! Zofingien te zijn geweest, is een eeretitel. Niet of iemand te Zürich of te Genève gestudeerd heeft, doch of hij lid was van die studentenvereeniging, klasseert den zwitser. Met welk eene gastvrijheid worden op gewichtige herinneringsdagen de afgevaardigden der besturen van de verschillende kantons ontvangen! Met welk een gejuich DE ZWITSERSCHE EENHEID. 93 stroomt dan heel de bevolking de trouwe bondgenooten te gemoet! En tot blijvende herinnering aan die vriendschapsbetuiging: kostbare eeregaven, bijv. geschilderde ramen — gelijk eveneens eertijds gewoonte was in onze Geünieerde provinciën. Onbeschrijfelijk was ook de geestdrift waarmede, kort nadat de oorlogswolken waren weggetrokken, allerwege werden ingehaald de Fribourger soldaten, die in het eene kanton na het andere, opvoerden La gloire qni chante — een gelegenheidsstukje tijdens het bivakkeeren in elkander gezet en tot tijdverdrijf in de kantonnementen gespeeld. (Eene verheerlijking van den zwitserschen krijgsman door alle eeuwen heen). Vergezeld door autoriteiten van hun kanton, werd de troep overal feestelijk ontvangen door gemeenteen kantonale besturen; ja zelfs de ministers kwamen — ieder in het kanton hunner afkomst — hunne sympathie toonen. Werd hierboven alleen op vreugdebetuigingen gewezen: hoe lijdt niet heel de zwitsersche bevolking mede als eenig landsdeel door rampen bezocht wordt! Welk eene offervaardigheid, welk eene samenwerking! En dan: het Roode kruis! Werd niet als hulde aan zwitsersche toewijding, tot embleem dezer instelling het zwitsersche wapen gekozen, slechts met verwisselde kleuren? Waarlijk, het krachtige gewestelijke leven heeft het gevoel van samenhoorigheid niet verzwakt maar versterkt; gelijk geen goed staatsburger kan zijn, wie niet goed burger is; noch goed burger, wie zijne plichten als huisvader verzuimt. Een tweede schijnbare tegenstrijdigheid: terwijl de zwitsersche decentralisatie allerminst de eenheid des lands verstoorde, (integendeel versterkte, omdat zoodoende noodelooze wrijving k werd voorkomen) verzekert net aanwijzen der ambtenaren door het volk en het tijdelijke der aanstellingen, aan de zwitsersche besturen eene vastheid, welke andere landen de helvetische republiek benijden kunnen. Worden van hoogerhand aangewezen ambtelijke personen in den regel met wantrouwen bejegend, geldt ten hunnen opzichte l'ennemi, c'est notre maitre; tegen wien men zelf uitkoos, bestaat geen reden voor 94 SLOTWOORD. achterdocht, en eene wederzij dsche welwillendheid bevordert de samenwerking. Hoe heeft daarenboven dat zelf doen, dat zelf-sturen den zwitser staatkundig geschoold! Geen beter getuigenis denkbaar, dan welke de hoogleeraar Reichel geeft; een duitscher die niet ter loops Zwitserland bezocht, doch een achttal jaren daar leeraarde. Oorspronkelijk Saksisch rechter, thans wederom in hooge betrekking in zijn vaderland werkzaam, heeft" hij als professor in het recht aan de Züricher universiteit alle gelegenheid gehad te leeren kennen wat hij noemt de „Referendumsdem okratie". De organisatie der rechterlijke macht in Zwitserland en Duitschland vergelijkende, stelt deze hoogleeraar zich de vraag: zou in laatstgenoemd land het verkiezen van den rechter door het volk eveneens mogelijk zijn? En zijn antwoordt luidt voorloopig ontkennend: „Om met oordeel te kunnen kiezen, — schrjg|Jt.hij — moet meji staatkundig geschoold zijn. Ieder zwitser oefent zich daarin van kindsbeen af. In Duitschland is alleen bij den georganiseerden arbeidersstand hiervan sprake. Stel een zwitserschen winkelbediende naast een duitsch student of een jong rechtsgeleerd regeeringsbeambte: de zwitser zal verreweg de meerdere blijken. Eerst nu begint de duitsche burger inderdaad burger te worden. Tot heden was hij slechts onderdaan. Wat het beteekent: zich een mede-verantwoordelijken drager te voelen der soevereiniteit, van dit trotsche zelfbewustzijn had tot nu toe de belasting betalende duitscher geen flauw begrip." *) Heeft de zwitser een lange leerschool moeten doorloopen? In geenen deele. Nog in de 18e eeuw geknecht op eene wijze, waarbij vergeleken de nederlandsche regenten-heerschappij kinderspel was, heeft hij zich in weinige tientallen jaren zijne soevereiniteit weten te veroveren, en weldra getoond zich deze waardig te zijn. In het kanton Zürich bijv.: dagteekent eerst van 1869 de vrije verkiezing door het volk van alle autoriteiten (ook onderwijzers, rechters, notarissen). Vóór dien tijd was de toestand aldaar ongeveer dezelfde als die nog Dr. Hans Reichel. Bestellung und Stellung der Richter in der Schweiz und im künftigen Deutschland. Tübingen, Mohr, 1919. NEDERLANDSCHE TOESTANDEM. 95 is ten onzent1). In andere kantons zijn de hervormingen van nog later datum. In het kanton Genève bijv.: werden tot 1904 alle rechters aangewezen door het parlement; niettegenstaande de vele pogingen tot het invoeren der volkskeuze*) (Bij een dezer pogingen (1883) was de leider der hervormings gezinden de thans door heel de wereld bekende Gustave Ador. — Een bewijs dat het verkiezen der rechters door het volk heusch geen „rood" denkbeeld is!) Thans onze gedachten naar eigen land wendend, worde gevraagd: Is de nederlander voldoende staatkundig geschoold, dat ook ten onzent "zulke hervormingen mogelijk zijn? of is hij nog te zeer stemvee? Naar mijne bescheiden meening is eindelijk het tijdstip aangebroken ons volk staatkundig meerderjarig te verklaren. Ware zulks niet het geval, dit zoude de scherpste veroordeeling zijn van de wijze waarop in de negentiende eeuw ons land werd geregeerd. Na één eeuw schoolgaan, nog domme jongens? Dan moet het aan de meesters haperen. Een tweede vraag: zijn die hervormingen noodig? Ook daarop is volmondig ja te antwoorden. Men kan kiezen tusschen evolutie en revolutie, doch slechts nog korten tijd. De druk wordt te zwaar, dan dat langer de beladenen en belasten zich met zulk gering medezeggingsschap tevreden kunnen stellen. Al die staatscommissies, met tientallen aangroeiend, al die raden — het jongste middel waarmede de regeering zich de ontevredenen van het lijf tracht te houden, doen onwillekeurig denken aan die verhalen van nachtelijke sledevaarten over de eindelooze russische sneeuwvlakten: hoe een huilende troep wolven steeds naderkomt, welke de beangste inzittenden slechts een oogenblik van het lijf houden door het 1) Men raadplege hieromtrent: E. Hüller, secretaris van Winterthur: Eine rein demokratische RepubHk: Der Kanton Zürich zu Anjang des XX Jahrhunderts. Zürich, Orell Füssli. 1908. Dr. C. Weidenmann: Die politischen Volksrechte int Kanton Zürich; Zürich, Siegfried 1917. 2) Paul Pictet. L'élection des juges par le peuple. Genève, Romet 1904. In deze brochure leert de (latere) voorzitter der kantonale staten door vele voorbeelden hoe weinig een parlement tot het onpartijdig aanwijzen der rechters in staat is, hoeveel veiliger is de volkskeuze. 96 SLOTWOORD. toewerpen van hun mondvoorraad. Wee, als die straks is uitgeput ! Niet langer ten onzent partij-ministeries! Hoe duur zulke partij-ministeries zijn, onthulde onlangs mr. A. van Gijn. (Handelsblad van 13 Januari 1921). Enkel teneinde geen scheuring te weeg te brengen in het ministerie, waarin hij toenmaals zitting had als hoofd van het departement van financiën, onderteekende deze het wetsontwerp tot droogmaking van de Zuiderzee. En het meest bedenkelijke is, — niet dat deze oud-minister zulks zonder blikken en blozen vertelt, hij dit zoovele millioenen kostende werk, een vage zaak, eene „niet belangrijke zaak" noemt, dan ook „geenszins eene portefeuille waard" — maar dat het nederlandsche pubkek zonder eenige verontwaardiging die bekentenis aanhoort, het heel natuurlijk vindt dat partijbelang boven alles gaat, en zich hoogstens warm maakt over de vraag of het werk eenige millioenen meer of minder zal kosten, dan toen vermoed werd. Behoeven wij er op te wijzen, dat zoo iets in Zwitserland niet kan voorkomen? Daargelaten dat zulk een belangrijk voorstel nooit wet ware geworden, alvorens het volk dit per referendum hadde bekrachtigd. Partij-rninisteries en partij-benoemingen I 't Een gaat met het ander samen. Immers de hulp verleend bij verkiezingen moet beloond worden, al ware het slechts ter aanmoediging voor later. In societeitskringen zijn dat openbare geheimen; het woord „kruiwagen" is zelfs onvertaalbaar, is zuiver nederlandsch! Doch slechts zelden hoort het groote pubhek van zulk gekonkel; de hoogere standen betrachten nog genoegzaam regenten-voorzichtigheid om de vuile wasch binnenshuis te behandelen. Soms echter maakt een minister het toch al te bar; eens zelfs heeft een lofredenaar niet durven verbloemen de misgrepen van den regeeringspersoon, die hij nota bene als een spiegel der volmaaktheid ons voorhoudt. Wederom een bewijs, hoe wij aan knoeien en willekeur gewoon zijn geraakt! „In het veen let men niet op een turfje!" De hierboven bedoelde bekentenis is te vinden, waar men die vermoedelijk niet zoude zoeken: in de levensberichten der afgestorven leden van de Maatschappij der nederlandsche letterkunde (1916/17). Het betreft een minister van justitie: PARTIJ-BENOEMINGEN. 97 H. J. Smidt. Wij leven snel, en verslijten zoovele ministers, dat vermoedelijk voor de meeste lezers deze naam niets zegt. Hoor echter zijn opvolger, minister Ort: „Hulde aan de groote verdiensten, die de overledene voor zijn land heeft gehad, waardoor hij was gestempeld tot een der grootste mannen van de laatste helft der 19e eeuw; die door zijne uitgebreide kennis en zijne onovertroffen werkkracht zooveel heeft bijgedragen om ons vaderland de voorname plaats te doen innemen in de rij der beschaafde staten." Welnu, het leven beschrijvende van dezen vele jaren almachtigen minister, kan de heer Snijder van Wissenkerke niet nalaten te wijzen op eenige opzienbarende benoemingen. Een dezer geldt de aanstelling van den vice-president van den Hoogen raad (1878). „Niemand kan een afdoende en geldige reden vinden waarom zoovele anderen, eveneens kundige juristen, werden voorbijgegaan... Waarom Smidt dit deed, is nooit recht duidelijk geworden. Zijne persoonlijke bekendheid met den tot vice-president benoemde, die lid van de rechtbank te Assen was geweest, zal bij hem zeker niet zóó gewogen hebben, dat zij den doorslag gaf." Zulk eene partij-benoeming is wel kenmerkend voor de nederlandsche parlementaire zeden. Was natuurlijk geen reden om den heer Smidt, toen zijne partij op nieuw bovendreef, niet weer op stoel te helpen! En met hetzelfde gevolg. Want — de lofredenaar zegt het verzachtend — „hij (de minister) had niet altijd den juisten kijk op personen." Tijdens dat tweede ministerschap vonden, blijkens het levensbericht, twee niet minder opzienbarende benoemingen plaats. De eene betröf de verheffing van een Leidsch kantonrechter tot raadsheer in het gerechtshof te 's-Gravenhage, buiten de aanbeveling om; de andere gold de benoeming van een notaris in eene plattelandsgemeente, welke de heer Snijder van Wissenkerke zelf „bedenkelijker noemt", en het dus zeker ook wel zal geweest zijn. „Zij betrof een candidaat-notaris, die den naam had van een min-waardige zaakwaarnemingspraktijk uit te oefenen. De man leeft nog, en de zaak is nu vrijwel vergeten, waarom het niet wenschelijk is naam of standplaats hier te vermelden, te minder daar, sedert hij notaris weid, 7 98 SLOTWOORD. geen klachten tegen hem zijn vernomen ... Welke beweegreden voor deze benoeming heeft bestaan, is niet gebleken." Als van „een der grootste mannen van de laatste helft der 19e eeuw" — om met minister Ort te spreken — zulke staaltjes van willekeur en bevoorrechting zijn te melden, is dan niet de zwitsersche wijze van verkiezing der rechters en notarissen verreweg veiliger, zélfs al moge een enkele maal de volkskeuze dwalen? Grooter ongerechtigheden dan waarvan hierboven sprake was, bedreven in de schaduw der kroon, zal de democratie nooit ten laste zijn te leggen Jacob Burcktiardt, de beroemde zwitsersche kunstkenner en gesctaedschrijver, heeft eenmaal beknopt samengevat wat z.i. het bestaan van kleine staten wettigt: „De klein-staat is het eenige plekje op aarde, waar het grootst aantal ingezetenen staatsburgers kunnen zijn in de volste beteekenis des woords."- Blijkbaar zinspeelt Burckhardt hierbij op zijn geboortegrond; slechts daar toch stuurt de burger en wordt niet bestuurd, drijft en wordt niet gedreven. Maar deze denker had bij die definitie niet moeten stilstaan; want het is niet voldoende dat in enkele kleine staatjes — als eilanden in den wereldoceaan — een ideaal toestand heerscht, overal moeten alle ingezetenen staatsburgers kunnen zijn in den volsten zin des woords, zal op aarde vrede heerschen. Zoolang op den wenk van één enkele, millioenen naar de wapenen moeten grijpen, zoolang machtigen der aarde ter bevrediging van hun eerzucht en grootheidswaanzin vol- 1) Professor Reichel zegt in zijne reeds aangehaalde studie, omtrent de zwitsersche rechterskeuze: Die gute Zucht der Schweizer Demokratie bringt es ïmmerhin mit sich, dass im groszen und ganzen jede Partei eine Ehre darin setzt, den relativ Tüchtigsten zu „portieren." Nur die Socialdemokratie macht zuweilen eine Ausnahme." Inderdaad worden soms door de socialistische groepen partijgenooten op het kussen gebracht, wier kundigheden verre beneden peil zijn. Doch de partij is nog jong, en in hare vlegeljaren; eerst van lieverlede kan zij beschikken over deugdelijke geschoolde mannen. Socialistische rechters toonden trouwens reeds het recht hooger te stellen dan het partijbelang. Aldus in een district Van Neuchatel .waar enkele jaren geleden de bentgenooten zoo verg.amd waren op hun gunsteling, dat zij eene commissie benoemden om de vonnissen, door hem gewezen, ten scherpste te onderzoeken. Maar het onderzoek viel tegen hunne verwachting uit:er waren geen aanmerkingen op zijne vonnissen mogelijk. Dat deze socialistische rechter in aanzien stond bij de andere partijen, moge eemgszins vergoeden den hem aangedanen smaad. NASCHRIFT. 99 keren kunnen opofferen, zoolang is het woord staatsburger een ijdele klank. Het werd een wereldramp,dat in 1914—om met dr.Reichel te spreken — de gestudeerde duitscher lager stóS^dan de zwitsersche winkelbediende, en slechts onderdaan-pHt-hten kende. Haasten wij ons door aan het volk bestuursrechten te verleenen, dit op te voeden tot staatsburgers, want alleen al doende leert men. Hoe anders zou het ten onzent zijn, indien de nederlandsche staat, in plaats van zich toe te leggen op het fokken van stemvee, aan zijne onderdanen de school had doen doorloopen van den zwitserschen winkelbediende! Dat weldra Burckhardt's omschrijving van den klein-staat ook op Nederland toepasselijk zij! Alleen dan is de toekomst verzekerd, behoeft niet langer met bekommernis de vraag herhaald te worden, reeds in 1561 gesteld door het Antwerpsche landjuweel: Wat den landen can houden in ruste? Eene vraag, waarop noch de Unie van Utrecht, noch — tot nu toe — het koninkrijk der Nederlanden een afdoend antwoord wist te geven. Naschrift: De teekenen aan den wand. Onder het afdrukken vonden plaats de amsterdamsche gemeenteraadsverkiezingen. Bewijzen deze niet beter dan lange betoogen dat ons volk de verouderde staatsregeling moede is? Tragisch-komisch was dat stellen van een haveloozen dronkeman op het gestoelte der eere. Tragisch, omdat die verkiezing leerde hoe weinig er noodig is om dagelijksch bestuur en hooge regeering het hoofd te doen verliezen. Komisch, omdat zoo plotseling de zegemarsch, waarmede toongevende bladen desouvereine kiezersbent begeleidden naar het stemlokaal, omsloeg in oorverdoovende ketelmuziek toen de uitslag bekend werd. Rapaille en onbeschoft heetten nu, wie nog straks als intelligent werden gevleid; en men sprak van niets minder dan het ontnemen van actief en passief kiesrecht aan de nauwelijks mondig verklaarden! Even onbegrijpelijk als voor Belsazar de teekenen op de kalk van den wand van zijn koninklijk paleis, bleken voor de 7* 100 NASCHRIFT. onthutste beschouwers de cijfers van den uitslag der verkiezing: Thuisblijvers, 50.000 (18 %), van onwaarde, 17.000 (6 %), Had-je-me-maar, 14000 (5 %). Totaal 81.000 van de ruim 275.000 stemmen, of 29 %, zonder nuttig effect. Eerst troostte men zich nog met den waan dat enkel dwazen op Had-je-me-maar stemden; doch uit het onderzoek van den uitslag in de verschillende stadswijken bleek, dat vele gegoeden en intelligenten aldus op meer dan duidelijke wijze te kennen hadden gegeven het zoo uitbundig geprezen kiesrecht een boerenbedrog te vinden. • En de hooge regeering, doodelijk verschrikt over dat ineenvallen van het politieke kaartenhuis, had haar noodwetje al klaar, vóór dat het dagelijksch bestuur op een drafje kwam hulp vragen. Al deze heeren vergaten blijkbaar in hunne verbouwereerdheid dat het euvel kon verholpen worden door eene eenvoudige toevoeging aan het reglement van orde: het weigeren van den toegang tot de raadzaal aan leden verkeerende in kennelijken staat of in hooge mate onzindelijk. Feitelijk waren de andere cijfers niet minder beteekenisvol, doch Had-je-me-maar trok nu eenmaal de aandacht. Zeventien duizend stemmen van onwaarde! Jammer echter dat niet afzonderlijk werd opgegeven hoevele dier billetten eigenlijk blanco waren. Want verplicht ter stembus gaan beteekent geenszins verplicht stemmen. Blanco-stemmen is volkomen gerechtvaardigd waar de kiezer niet vrij is in zijne keuze, doch alleen candidaat zijn, wie op de lijsten zijn gebracht. Zoo bijv. handelen eveneens de Zürichers bij kantonale referendums — waarbij ook het stemmen verplicht is — als zij noch door hun ja, het voorgestelde willen steunen, noch door hun neen, zulks ganschehjk willen verwerpen. Tienduizend, vijftienduizend, ja zelfs eenmaal 18.000 blanco's werden in de bus gestoken. En zulks op nog geen 80.000 stemmenden! In evenredigheid moesten te Amsterdam 60.000 billetten van onwaarde in de bus zijn gevonden! En toch roept niemand te Zürich ach en wee over den stemplicht, of wil het referendum afschaffen. (Trouwens ook te Amsterdam zullen de blanco's toenemen. Dat de Christehjk-historische partij zulk een ongehoorden sprong nam, zal toch wel enkel zijn toeteschrijven aan het feit dat vele liberalen, vies van het allerhande van den Vrijheids- DE TEEKENEN AAN DEN WAND. IOX bond, en onbekend met de praktijk van het blanco-stemmen, niets beters wetende, hunne keuze op rechts vestigden). Moet men werkelijk een tweede Daniël zijn om de teekenen aan den wand uit te leggen? Weet niet iedereen hoezeer in later jaren de achting voor Kamers en Gemeenteraad is gedaald? Alle dagbladen klagen over de toenemende verwildering der bestuurslichamen, terwijl dan toch de belangen, welke zij vertegenwoordigen, steeds toenemen in tal en gewicht, steeds stijgen de geldsommen waarover zij zich de beschikking toeëigenen. De stemplicht komt veel te laat om hierin verbetering te brengen. Zelfs al waren al die heeren wonderen van regeerkunst, hun taak als bestuurders is afgeloopen. De reden? Het snelverkeer, de ontzaglijke uitbreiding van de nieuwspost, de telegraaf, de krant, al deze moderne uitvmdingen doen eindelijk hunnen invloed ook op staatkundig gebied voelen. Zoo werd er bijv. nog tot in de 2e helft der 19e eeuw in Friesland van den kansel gebeden voor de afgevaardigden naar het parlement, die per zeilschip de booze Zuiderzee moesten oversteken. En hoe weinigen konden indertijd de dure, door het dagbladzegel dubbel dure kranten bekostigen, die daarenboven zelf slechts hoogst gebrekkig waren ingelicht? Toenmaals was het dus volkomen in den haak het besturen over te laten aan de weinigen, die tijd en geld hadden om zich het kamerlidmaatschap of het lidmaatschap van den gemeenteraad te laten „welgevallen". Maar tegenwoordig is ons heele volk even goed op de hoogte, als toen slechts enkelen waren! Het oogenblik voor zelfbestuur is dus gekomen. Trouwens wien durft eenig kiezer in deze fel-bewogen tijden nog een blanco-volmacht geven voor vier jaren, om 't even of hij Had-je-me-maar of Salomo heet? Met geen noodwetje is dan ook de scheur in ons staatsgebouw te dichten, met geen witkwast zijn de teekenen aan den wand uit te wisschen; Had-je-me-maar is te vertalen door: Hadden we maar referendum en initiatief \ Dezelfde oorzaken, welke deden verbleken den stralenkrans van kamer- en gemeenteraadslid, vervaagden tot ijlen damp de wolken van geheimzinnigheid, welke Voorheen de Hooge 102 NASCHRIFT. overheid veilig omhulden. Niet langer kan opgevolgd worden Machiavelli's raad aan de mannen, bekleed met het oppergezag. „Zich zelden den volke te vertoonen. Zoo blijven de zwakheden verborgen, blijft de glans ongerept." — Wat 's middags de ministers betoogden in de kamers, vinden wij 's avonds aan de theetafel, dank telegraaf en pers. En die ministeriëele uiteenzettingen komen niet tot ons als een orakelspraak, maar verzeld van dikwijls lang niet malsche tegenwerpingen der kamerleden, aangedikt door weinig vleiende opmerkingen van den dagblad-verslaggever. Als in een kino, volgen wij de ministers bij hunne verrichtingen op het parlementaire slappe-koord. „Daar gaat ie! ... . Nee — hij krabbelt er weer boven op ... mens, was dat skrikke! . . . 'n handige vent!..:" Het kamerverslag-lezen is een nieuwe sport, haast even spannend als het volgen van Charlie Chaplin's avonturen; maar ook niet hartverheffender. De eischen, heden ten dage aan regeeringspersonen gesteld, wijzen eveneens op die peilsverlaging. Niet kunde, doch regeerkunst wordt verlangd. Voor het eigenlijke werk zorgt de bureaucratie. Handigheid om met kamerleden om te gaan — een kindermeiden-vereischte! — waarborgt het best een lang ministerieel leven. Kunnen wij nog langer met eerbied opzien tot zulke waardigheidbekleeders? Ons lot veilig achten in hunne handen? Neen, dagelijks moeten wij hen kunnen controleeren, ter verantwoording kunnen roepen door referendum en initiatief. — Niet alsof dagelijks gebruik ware te maken van die middelen — maar beiderzijds moet het bewustzijn leven dat die middelen kunnen aangewend worden. Zwitserland bewijst dat zulks inderdaad voldoende is. Oók in het eigen belang der ministers, óók tot handhaving van het gezag zijn referendum en initiatief in te voeren. Dit toch is eveneens een gevolg van het snelverkeer: groote massa's kunnen zich plotseling in beweging zetten. Op één wenk leggen honderdduizenden, verspreid over het heele land, het werk neder, springen — over het parlement heen — hunne woordvoerders op de ministers toe. Onthutst, laten dezen zich dan dikwijls maatregelen afdwingen, welke die volksleiders niet zouden durven afeischen, indien èn zij DE TEEKENEN AAN DEN WAND. 103 èn de regeering kenden de ware gevoelens van de meerderheid in den lande, indien zij zich bewust waren, dat hetgeen nu in een oogenblik van zwakte wordt afgetroggeld, straks referendum en initiatief ongedaan kunnen maken. Tegenover massa's kunnen slechts nog grootere massa's steun geven: heel het volk moet in zulk geval de regeering achter zich voelen. Geen partij-ministerie, voortgekomeu uit eene toevallige, wankelende, wisselende kamermeerderheid, kan alsdan voldoende kracht ontwikkelen. Wel verre dan ook — gelijk tegenstanders beweren — dat die volksinstituten het gezag zouden verzwakken, zijn geen middelen beter geschikt om verzwakking te voorkomen van ons staatslichaam, welker levensvoorwaarden door de omstandigheden zóózeer en voor goed gewijzigd zijn. Zonder schade voor de staatsgezondheid kan het negentiende-eeuwsche régime niet langer worden gehandhaafd: de nieuwere tijd eischt een hygiënischer behandeling. En referendum en initiatief zijn te meer noodig nu het vrouwenkiesrecht tot werkelijkheid is geworden. In veel op politiek gebied heeft de man een voorsprong. Zijne vuisten zijn sterker, zijne longen krachtiger; op vergaderingen zal hij dus steeds den boventoon voeren. Zijne bezigheden brengen hem buitenshuis: in sociëteiten, kroegen, op de werkplaats ontmoet hij zijne partijgenooten; daar kan hij afspraken maken, knoeien en konkelen naar hartelust. Bij referendum en initiatief worden daarentegen de voorstellen en hunne toelichtingen den kiezer thuisbezorgd; aan den gezelligen haard, 's avonds — als de kinderen naar bed zijn, het huiswerk aan kant — kan de vrouw zich doen inlichten, in vertrouwelijke gesprekken hare meening vormen. Geen optreden naar buiten is noodig: rein kunnen hare handen blijven! Moet de vrouw dan geenszins deelnemen aan het politieke partijleven? Integendeel, juist dank referendum en initiatief zal dat partij-leven der vrouw waardig worden, zich ontdoen van de schrikbarend aangroeiende korst vuil, verliezen aan heftigheid, winnen aan ernst. Door hard schreeuwen, oorverdoovehd lawaai houdt men stemvee op de rechte baan; 104 NASCHRIFT. de staatsburger eischt degelijke betoogen. James Bryce, die onlangs in zijne Modern Democracies alle democratiën ter wereld in oogenschouw nam, en de eerepalm uitreikt aan het helvetische gemeeRebest, verklaart bijzonder getroffen te zijn door de gematigdheid van het zwitsersche partijleven. Hieraan schrijft hij toe dat daar te lande referendum en initiatief zoo uitstekend voldoen. Doch hij verwisselt oorzaak en gevolg. Waarlijk, de Zwitsers zijn lang geen makke schapen, gelijk hunne geschiedenis afdoende bewijst! (zie biervorgn blz. 68). De zwitsersche partijstrijd moest echter wel afnemen in hevigheid, toen niet langer „een regeeringskasteel" was te veroveren, doch het heele volk was te overtuigen. Spoedig genoeg leerden de partijleiders dat in zulke omstandigheden heftigheid meer afschrikt dan trekt, dat holle woorden niet langer weerklank vinden. De atmosfeer der volksverzamelingen werd van lieverlede die der rechtszaal: er wordt gepleit, niet gelasterd. Zóó zal het ook worden in Nederland. En gelijk de moderne middelen van verkeer, de moderne middelen van nieuws-verspreiding het vertegenwoordigend regeeringstelsel deden verouderen, zoodat nu de tijd is gekomen voor wat men noemen kan het rentmeester-stelsel, evenzeer dwingen de hedendaagsche omstandigheden tot decentralisatie, tot wijziging der verhouding tusschen staat en provincie. Een eeuw geleden, toen Nederland slechts een paar miUioen inwoners telde, de staatsuitgaven zeer bescheiden waren, kon nog uit den Haag alles — zij het ook gebrekkig — bedisseld worden. Nu kan zulks niet meer. En, helaas, door dat argwanend klein houden onzer provinciale besturen zijn zij geenszins berekend voor de onvermijdelijke taak. Welk een gesukkel met de Noord-hollandsche electódtdts-vTOrziening! Niet beter gaat het onze gemeentebesturen. Wat kost hun het invoeren der nieuwe schoolwetten zorgen en tijd! Voortdurend zal dan ook de ontevredenheid, de onrust toenemen, totdat met forsche hand verscheurd worde het net, dat de ontwikkeling onzer staatsorganen belemmert, en door den Haag over heel ons land werd uitgespreid. De Helvetische bond, die onze dwaling vermeed, kan ons bij deze decentralisatie den weg wijzen. KLAPPER. Aargau, 29, 52, 64. Abberufung, 53, 54. ADOR, 26, 28, 29, 95. Advocaat, 25, 26, 74, 80, 85, 87—89 zie Rechtsanwalt. Alcoholmonopolie, 44, 45. Alemanisch (duitsch sprekend) Zwits.: zie Talen. Algemeen (leeraars) convent, 76. Algemeene rekenkamer, 37. Ambtenaren (bonds), 8, 15, 32—36, 76 (kanton) 54, 86, (gemeente) 61, 62, 68. Appenzell, 50, 63. Ambtstathalter, 64. Amman, 63. Amerika, 7, 15, 51, 71, 104. Amsterdam, 73, 99, 100. Assemblee fédérale, 23. Assen, 97. Basel, 40, 54, 64, 78. Begrooting (bond), 12, 36—46. (Zürich), 54—60. (Gelderland), 60. Belasting per hoofd, 13. heffing in eens, 41. België, 9, 19, 34, 35, 46, 73. BELSAZAR, 99. Berlijn, 85. Bern, 11, 13, 24, 25, 29, 35, 40, 42, 49, 52, 64, 65, 78, 86. Bestdtigungswahl, 74. Betreibungsbeambte, 73. Bezirk, 58, 65, 66. amman, 64. —— anwdU, 84. gericht 58, 66, 79—84. schulpflege, 66. statlhalter, 64. verwaltung, 59, 66. Binnenlandsche zaken, zie Departement. Bondsambtenaren, zie ambtenaren. budget, 12, 18, 36—46, 55. inspecteur onderwijs, 39, 69. kanselier, 20. raad, 20, 23—26, 29—31, 34, 37, 38, 40, 47—48, 64, 69, 7J, 78, 93. voorzitter, 24—27, 28—31, 37, 38, 42. Brussel, 8, 35. Buitenlandsche zaken, zie Departement. Bundes gericht, zie Hooge raad. ■ prdsident, zie Bondsvoorzitter. rat, zie Bondsraad. BRYCE, JAMES, 104. BURCKHARDT, 98, 99. Bureaucratie, 32, 42, 102. Burgemeester, 13, 26, 30, 31, 62—65. CALONDER, 29. Centralisatie, zie decentralisatie. CHAPLIN. CHARLIE, 102. CHUARD, 31. CLERCQ, DE, 35. Commissario, 64. Commissie, parlementaire, 14, 21, 22, 35, 45—47- Liberale unie, 42. school, 74—77. Conseü communal, 63. d'état, zie gedeputeerden. des e'tats, zie Eerste kamer. fédéral, zie Bondsraad. général de commune, zie gemeenteraad. Conseü national, zie Tweede kamer. Consuls, 39. CURTI, 52. DANIËL, 101. DANTE, 1, 64. Decentralisatie, 9, 18, 33—36, 91, 92, 94. DECOPPET, 26, 27, 29, 30. Delft, 63. Departement, binnenl. zaken, 26, 36, 37. bui ten 1. zaken, 26—28, 36, 39. financien, 36, 37, 40. justitie, 25, 26, 37, 40. —— oorlog, 25—27, 37, 40. posterijen, telegraaf, spoorwegen, 33, 37, 42—44District, 65, zie Bezirk. hoofd, zie Bezirkverwaltung. rechtbank, zie Besirksgericht. Douane, 39, 40, 69. Drankmisbruik, 44, 45. DUFOUR, 68 Duitschland, 6, 46, 73, 79, 85, 94, 99. Eerste Kamer, 8, 11—16, 17—23, 28—30, 33, 34, 46—48, 51, 57Einzelrichter, 82, 83. Engeland 6, 79. Erziehungsrat, 76. Evenredig kiesstelsel, 16, 17, 29, 51. Failissement, 21. FAUST, 32, 78. Financiën, zie begrooting departement. FREDERIK DE GROOTE, 39. Frankrijk, 6, 79, 85. Fribourg, 30, 40, 52, 64, 93. Friesch, 19. Friesland, 101. St. Gallen, 62, 64. Gedeputeerden, 14, 52—54, 66. io6 Gedeputeerden, voorzitter, 53. Gelderland, 51, 54i 59» 60. Gemeenteraad, 60—64. Gemeinde amman, 63. prasident, 62, 63. Gemeinde rat, 61, 62, 63. versammlung, 61, 62. Generaal, 20, 34, 68. Genève', 26, 28, 30, 40, 59, 68, 79, 92, 95. Geschil tusschen beide kamers, 14, 21 —22. Gezandten, 22, 39, Glarus, 50. Godsdienst, 56, 59, 78GOETHE, 32 78. Grand-conseil, zie Kant: staten. Gratie, recht van, 20, 21. Graubünden, 20, 29, 65. 's-Gravenhage, 9, 34, 35, 5«> 78, 88> 97, 104. Griffier, 33, 80, 81, 83, 86, 89 Grondwet (Ned.), 42. (Zwits), 34, 47- Grosserrat, zie Kant. staten, gemeenteraad.GIJN, VAN, 96. HAAB, 29. HAD-JE-ME-MAAR, 100, 101. Handelingen (der kamers), 18, 19. Handelsgericht, 58, 84. Handelsregister, 55, 56, 59, 86. Heffing in eens, 41. Heidelberg, 25. HENGIST, 79HERRIOT, 67. HOFFMANN, 28. Hoogleeraren, 34. Hooger onderwijs, 34, 39, 4°> 85, zie techn. H. S., universit. Hooge raad, 20, 23, 33, 35, 37, 39. 40, 8o, 83, 86—90, 97. HORSA, 79. HYMANS, 85. Inenting, 78. Initiatief, 9, 16, 19, 21, 41, 42» 45, 48, SI* U. 54, 64, 76, 77, 78. 92. 101—103. Inkomende rechten, zie Douane. Inkomsten,, zie begrooting. Interlaken, 35. Inwoners (Ned.) 10, (Zwits.) 10. Israëlieten, 68. Jury, 58, 73, 79Justitie, zie departement, Kamers, zie Eerste K., Tweede K. Kantonaal budget, 12. hof, zie Obergericht. Kantonale regeering, zie Gedep. staten, 26, 51, 52, 66, 76. Kantonrat, zie Kant staten. Kantonrechter, zie Einzelrichter. Kapiteins, 34, 40. KA REL V, 8. Katholieken, 17, 30, 59, 68. KLAPPER. Kolonels, 20, 34. Kreis, 65, 73. schulpflege, 74. Lager onderwijs, 39, 68, 69, 74Landamman, 51. Land- en bbschbouw, 41, 55. Landesgemeinde, 50—51, 53, 76. Landrot, zie Kant. staten. Landsverdediging, 56, 57, zie depart, leger, officier, weerbaarheid. Lausanne, 30, 31, 35, 40, 61, 86, 88. Leeningen, 41, 46, 47. Leeraarsconferentie, 76. Leeraarsconvent, 76. Leger, 9, 25, 27, 40, 73, 78, 84, 93, zie depart, weerbaarheid. Leiden, 85, 97. Leipzig, 25. Liberale unie, 42. LUNTEREN, VAN 85. Luzern, 35, 42, 63, 64, 78. Lyon, 67. Maatschappij der Ned. letterkunde, 96. MACHIAVELLI, 102. Maire, 63. MARGARETE, 78. MEPHISTOPHELES, 32. MEYER, 71. Middelbaar-onderwijs, 40, 74. Ministerie, zie Bondsraad. MOTTA, 29, 38. Municipalité, 63. München, 85. MULLER, 25, 26, 29, (E.), 95. MUSIJ, 30. Nationalrat, zie Tweede kamer. NECKER DE SAUSSURE, 78. Nederland, 10, 12. Neuchatel 30, 40, 63, 64, 98. Nidwalden, 52 Noordholland, 102. Notarissen, 54, 56, 94, 97. Ober-ambtman 64, 66. gericht, 58, 84. 90. Officieren, 25, 34, 84, zie kapit., kolon, generaal. Onderscheidingen, 8, 34. Onderwijs, 39, 41, 55, 57, 77, 78, zie hooger, midd., lager, vak, Techn. hoogesch. raad, 75. Onderwijzers, 8, 72—78, 94- Ongevallen- en ziekteverzekering, 41, 42. Oorlog, zie dep., leger, officier, weerb. Openbare werken, 38, 41, 55, 56 58. Oppervlakte, 10. ORANJE, 7. ORT, 97, 98. Parlement, 47, 69, 95, zie Eerste K., Tweede K. Parijs, 25 Partijen, 17, 53, 103. PESTALOZZI, 77. KLAPPER. 107 PICTET, 95. Postunie, 26. Predikanten, 59, 68, 72. Préfet, 64, 66. Président de commune, 63. de la Confédération, zie Bondsvoorzitter. zie Kant. staten, gemeenteraad. Presidenten Conferenz, 75. Protestanten 68 PIJNACKER HORDIJK, 71. Raad van state, 37, 86. RAGAZ, 78. RATH, 63. Rechtsanwalt, 84, 85. Rechtspraak, 40, 54, 56, 58. Rechters, 25, 26, 74, 79—90, 94, 95, 98, zie Hooge raad, Bezirksger., Einzelr. vrederechter. Referendum, 9, 19, 41, 42, 44, 45, 48, 53. 54, 64, 69, 76, 77, 92, 94. ioo, 101, 102, 103. Regeering, zie Bondsraad, Gedeput. Regierungsrat, 51. statthalter, 64. REICHEL, 94, 98, 99. Ridderorden, 8, 34, 37. Rqmandisch (fransen sprekend) Zwits.: zie Talen. Rome, 48. Roode kruis, 93. ROORDA VAN EYSINGA, 78. ROUSSEAU, 77. Rumansch, 20 SALOMO, 101. SCHEUER, 30. SCHöLLENBERGER, 49. School, zie onderwijs. commissies, 74, 75. strijd, 8, 67—71. SCHULTHESS, 29. Schulsynode, 76, 77. Schwurgericht, zie Jury. Schwijz, 50, 64, 71, 78. Secretaris generaal, zie Bondskanselier. v. h. onderwijs, 69. SMIDT, 97. Sociale instellingen, 41. Socialisten 17, 29, 80, 98. SNIJDER VAN WISSEN KERKE, 97. Solothurn 52, 53, 64. Sonderbund, 68. Spoorwegen, 33, 35. 42, 43, 58. Staatscommissie, grondwetsherz. (Ned.), 42. Statthalter, 64, 66. Staten, kantonale, 51, 53. ■ provinciale 60. Statistiek, 35, 36, 57. Stdnderat, zie Eerste kamer. STEIGER, 36, 43. Stenografie 15. Stenografisch verslag, 18. Straatwegen, zie openb. werken. Studenten 85, 92. Subsidien, 15, 39, 41, 69, 70. Schweizer dütsch, 81. Syndic, 63. TACITUS, 50. Talen, 18, 19, 20, 24, 27, 30, 31, 50, 61, 70, 81, 87—89. Technische hoogeschool, 34, 39. Telegraaf, zie depart. Terechtzittingen, 79—83, 86—go. Terugroeping, zie Abberufung. THORBECKE, 70, 71. Thun, 62. Thurgau, 53, 64. Ticino, 10, 29, 38, 64, 65, 70. Tribunal fédéral, zie Hooge raad. Tweede Kamer (Ned.), 9, 17. (Zwits.) 8, 16—22, 23, 29—31., 33, 34, 46—48. Universiteiten, 40, 85, zie Tech. h. Unterwalden, 50. Uri, 13, 50. Uster, 61. Utrecht, 85, 99. Uitgaven Bond, kantons, zie begrooting. Vakonderwijs, 40. Valais, 52, 64. Vaud, 26, 30, 31, 61, 63, 64, 68, 79. Vereenigde zittingen der kamers, 20—22, 23, 24, 29—31, 33, 34. Verzekeringskassen, 42. rechtbank, 35, 42. Veveij, 72. Vlaanderen, 9. Volkerenbond, 28. Voorzitter, zie Bondsraad, Eerste K., Kant. staten, gemeenteraad, Hooge raad. Vonnissen, 82, 88—90. Vrederechter, 74, 81—83. Vrouw, 45, 51, 103. Vrijheidsbond, 17, 100. Waadt, 30, zie Vaud. WadenswiU, 61. Waterstaat, 39, 41, 55, 56, 58. Weerbaarheidsbelasting, 21, 40, 55, 58. WEIDENMANN, 95. Wetten, 8, 14, 15, 18, 19, 21, 28, 52, gr. WILSON, 7, 15. Winterthür, 61. WITT, JAN DE, 38. Zentralschulplege, 75. Ziekteverzekering, 41, 42. Zofingien, 92. Zoutmonopolie, 55. Zug, 53. Zürich, 24, 29, 34, 35, 39, 40, 49, 51, 52, 54, 55, 60, 6i, 64—66, 73—78, 79-—82, 84, 85, 92, 94, 100. Zuiderzee, 96, 101. Zuidholland, 51. INHOUD. Blr. Voorwoord 5 Eerste afdeeling. Zelfbestuur in Bondszaken. Eerste kamer n Tweede kamer 16 Vereenigde zittingen 20 Uitvoerend gezag 23 Langdurig ministerschap 25 Bóndsvoorzitterschap en buitenlandsche zaken 27 Tegenwoordige regeering 29 Bondsambtenaren 32 Bondsbudget 36 Blanco-volmacht 46 Tweede afdeeling. Zelfbestuur in kanton en gemeente. Kantonale staten 49 Begrooting van het kanton van Zürich 54 Gemeentebesturen 60 Districtshoofden 64 Derde afdeeling. Onderwijs, rechtswezen. Schoolvrede 67 Züricher onderwijs-toestanden 73 Lagere rechters 79 Opleiding der rechters 83 Zitting van den Hoogen raad 86 Slotwoord 91 Naschrift 99 Klapper ro5 Toe te voegen op blz. 92 aan voorwaarde 4. Ter voorkoming van Kies-vermoeidheid zijn enkel de gewichtiger ambten te bezetten door volkskeuze. De hoofden van dienst wijzen hunne ondergeschikten aan voor den duur hunner eigen aanstelling. Dit versterkt tevens hun verantwoordelijkheidsgevoel, terwijl gunstbetoon is te weren door vereischten van be-' noembaarheid.