920 EEN STANDBEELD VOOR JAN DE WITT DOOR Jhr. Mr. % A. STOOP VAN STRYEN A 11 's-Gravenhage W. P. VAN STOCKUM EN Zn. EEN STANDBEELD VOOR JAN DE WITT DOOR Jhr. Mr. J. A. STOOP VAN STRYEN 's-Gravenhage W. P. VAN STOCKUM EN Zn. 1913 Een standbeeld voor Jan de Witt. Eerlang zal een standbeeld verrijzen van den roemruchtigen stadhouder Willem III. Een standbeeld houdt stand. Lange, lange jaren leidt het zoo nu en dan de gedachten van het nageslacht tot den afgebeelde. Het treft uw oog, het staat meest alléén en in het openbaar j heel anders dan het gepenseeld portret, dat hangt binnen vier muren, te midden van méér conterfeitsels en schilderijen van allerlei slag. Het standbeeld komt veelal op uit de natie; niet, gelijk adeldom, dotatie, ridderorde, van boven af. Het publiek moet gewonnen zijn voor het eerbetoon, in een standbeeld belichaamd. Waar in den regel enkelen het initiatief nemen, is dat initiatief ten onzent toch los van het vorstena-evlei ginds, de partijverheerlijking elders, die zoo vaak figuren te kijk stelden, groot alleen in het brons. Aan een waan van den dag wordt al evenmin geofferd. Eer worden de groote mannen onzer historie wat laat in marmer en metaal geëerd. * * 4 Eerlang zal een standbeeld van Willem III getuigen van de dankbaarheid des volks. Zelfs indien juist mocht zijn, wat Eruin meent (Staatsinstellingen, blz. 292), dat de bizondere belangen der Republiek hem weinig aantrokken; zelfs indien juist mocht zijn, hetgeen Mahan zegt (Influence of seapower upon history, blz. 68), dat na zijn bestijging van den Engelschen troon „Dutch interests at sea were sacrificed as readily as Dutch pride to the demands of England"; ja zelfs, indien alle grieven, ooit tegen den Koning-stadhouder te berde gebracht, gegrond zouden wezen — is die dankbaarheid dure plicht, om de eenvoudige reden, dat de jonge, heldhaftige Oranjetelg ons land van vernietiging heeft gered. Nochthans niet hij alléén. „Daar aan de landspoorten het beste leger ter wereld en op de kust een geweldige vloot, beide ijzers van de tang gereed tot toeknijpen" (dr. Haje, De Opr. Haarl. Courant en M. A. de Ruyter, nr. van 23 November 1907). In die meest verschrikkelijke dagen van onze geschiedenis was ons land zijn behoud verschuldigd aan drie mannen: aan Willem den Derde, aan De Ruyter en aan een, die, vermoord, in het graf lag. Een standbeeld van De Ruyter is er. Twee 5 standbeelden ontbreken nog, een van prins Willem en een van — Jan de Witt. * * Het is Jan de Witt geweest en niemand anders, die het mogelijk gemaakt heeft het gemeenebest voor ondergang te behoeden. Door zijn zorgen (vgl. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, V, 261, 262 en 266) was de vloot in staat de reuzenmacht van twee vijanden ter zee te weerstaan. „lts efficiency at this time undoubtedly saved the country from the destruction, planned by the two kings", (Mahan, t. a. p.). En op zijn aandrang werd na eenige aarzeling nog op. het laatste oogenblik door de Staten van Holland de waterlinie tusschen dit gewest en den vijand gesteld (Blok, V, 276). De aanval eenmaal gestuit, was de einduitredding almede verschuldigd aan de allianties, door hem bewerkt (LefèvrePontalis, Jean de Witt-II, 181, 457). Geen wonder, dat die geschiedschrijver, als slotsom van een overzicht van de energieke maatregelen, in den voorzomer van 1672 door de Staten van Holland genomen, (II, 345 356), verklaart: „Le salut de la république, dont le Prince d'Orange allait recueillir la gloire, avair donc été promptement et efficacement préparé par les Etats 6 de Hollande, sous 1'impulsion et la direction de leur Grand Pensionnaire. S'ils n'eurent pas 1'honneur d'achever cette grande oeuvre, le mérite n'en doit pas moins leur appartenir et c'est leur premier ministre, qui aurait dü en recevoir la récompense". De belooning kent men. Menigeen weet niet héél veel meer van De Witt, dan dat hij vermoord is, raadpensionaris was en „een tegenstander van het Huis van Oranje". Hierover straks. Het is weinig bekend, welk een wonderlijk veelzijdig mensch hij was. Zelden geëvenaard bestierder van de financiën — tijdens zijn bewind is Holland's schuld, alle oorlogen ten spijt, verminderd — buitengemeen wiskundige, uitvinder van de kettingkogels, auteur van een geschrift over de kromme lijnen, een der grondleggers van de wetenschap der levensverzekering. Tegelijk ongewoon bedreven in vioolspel, zang en dans. Meteen vreemde talen schrijvende en sprekende als zijn eigene, goed ruiter, gepromoveerd in Frankrijk, liefhebber van de hertenjacht in Engeland, Tevens onderhoudend prater, overredend stilist, scherpzinnig rechtsgeleerde en technisch marineman, die niet alleen den tocht naar Chatham beraamde, maar die ééns ongedacht de 7 vloot in zee bracht langs het sedert naar hem genoemde Jan de Witt's diep en die een andermaal op raad van den zieken De Ruyter zelf, dezen verving in het commando. Bij dat al doorkneed leider van de buitenlandsche zaken, handig diplomaat. Man van ongelooflijke werkkracht. Man van de wereld, hij behoorde tot het uitgelezen gezelschap „1'Ordre de 1'Union de la joye", waarvan een dochter van den graaf van Brederode grootmeesteres was en waarvan ook Willem Frederik van Nassau en Oonstantijn Huygens lid waren. Onderwijl sober, doch op goeden voet levende; bekend als gever van „magnifique banquetten", maar zuinig voor zichzelf1); onkreukbaar, voorbeeldig huisvader en ernstig — in een tijd van ongekende weelde, omkooperij en loszinnigheid. Toen het gepeupel de Gevangenpoort binnendrong, vond het hem aan het ziekbed van zijn onschuldig gefolterden broeder, voorlezende uit den Bijbel. Zoo was de man, die van zijn 28e tot zijn 46e jaar aan het hoofd stond van verreweg het nijverste J) De Engelsche ambassadeur had in het laatst der 17e eeuw 79, de gezant van Spanje 52, die van Denemarken 50 lakeien. De Witt vergenoegde zich met koetsier, knecht, en vier „domesticque" klerken, die bij „solemnele occasiën" in livrei achter de karos moesten staan. 8 en het rijkste, van het meest ontwikkelde en het meest kunstvaardige volk dier dagen, van „the leading country in the world". De man, die onze vervallen vloot organiseerde en die haar verhief tot de „schitterende hoogte" (de woorden zijn van prof. Blok), welke zij na den eersten Engelschen oorlog bereikte. Tot 1674 was, naar het getuigenis van Mahan, onze oorlogsvloot tegen de gezamenlijke zeemacht van Engeland en Frankrijk opgewassen. Zij was het plechtanker, niet slechts van onze alom benijde welvaart, maar van het bestaan van Holland en van het zeventien — eeuwsche Hollandsche wereldrijk, welks vlag eenmaal woei in Oost en West, aan de Kaap, op Decima en Eormosa, op Ceylon, in Nieuw-Amsterdam, in Bengalen, op de Goudkust, in Brazilië — en op zestienduizend van de twintigduizend koopvaardijschepen van den aardbol. * Alvorens nu de verhouding van Jan de Witt tot het Huis van Oranje ter sprake te brengen, doe ik een beroep op het gemoed van den lezer, die de eerste jeugd achter zich heeft. Wie heeft niet met het klimmen der jaren ervaren, hoeveel ondoordachte oordeelvellingen men elkaar napraat, hoeveel losse indrukken bij de menschen dóórwerken. 9 Hoe vaak moet niet in onbegrepen of onderschatte beweegredenen, in onbekende omstandigheden opheldering worden gezocht! En nog iets. Midden in een partijstrijd geraakt wederzijdsche waardeering in het gedrang Maar thans zijn we immers allen met hart en ziel Orangist. Jan de Witt was een partijman. Zeker. Maar het dient toch wel tot eenig nadenken te stemmen, dat die partijman zijn positie erlangde bij eenparige benoeming. Dat in 1654 de Akte van Seclusie door alle tien leden van de ridderschap en door dertien van de achttien steden werd aanvaard. Dat in 1667 het Eeuwig Edict met algemeene stemmen passeerde en bezworen werd. Dat in Juli 1668 aan Jan de Witt bij zijn tweede herbenoeming behalve verdubbeling van bezoldiging, een dotatie van • / 15.000.— door de edelen en een van / 45.000.— door de steden werd toegekend. Wat de Acte van Seclusie betreft mag in herinnering worden gebracht, dat Holland, met een verwaarloosde vloot, op het punt stond te gronde te worden gericht door den oorlog met Engeland, dat dit Engeland sinds kort een republiek was en dat Cromwell de uitsluiting van de naastbestaan den van het Engelsche koningshuis onverbiddelijk eischte, wel wetende, dat Frederik Hendrik 40 en Willem II gepoogd hadden, dat huis desnoods gewelddadig te steunen. En is u de bijzonderheid bekend, dat 's Prinsen grootmoeder, de Prinsesdouairière, zelf verklaarde dat zij, had zij zitting gehad in de Staten, in 's lands belang vóór zou hebben gestemd? Toen in 1660 de republiek in Engeland ineenzonk en Karei II den troon beklom, trok Holland de Acte van Seclusie terstond in. Een curieuse bijzonderheid, in die dagen bracht op een groot diner ten huize van den raadpensionaris diens vader, de gevangene van Loevesteyn, den eersten toast uit op de gezondheid van den kleinen prins. Wat aangaat het Eeuwig Edict, mag worden gereleveerd, dat niet Jan de Witt, maar Eagel, later een van 's prinsen boezemvrienden, en Valckenier het doordreven tegen den zin van den raadpensionaris (vgl. Lefèvre-Pontalis I, 505 en Blok V, 237), en voorts, dat blijkens de Acte van harmonie, die met het Eeuwig Edict verband hield, de zeven provinciën unaniem in den waan verkeerden een middenweg in te slaan door voorgoed een eind te maken aan de combinatie van civiel en militair gezag. Het stadhouderschap was opgeheven, maar het opperbevel over leger en vloot werd den prins bij het bereiken van den 22-jarigen leeftijd toegezegd. li De Witt was een partijman. Ongetwijfeld. Maar was de prinsgezinde dat niet? Men bedenke dat Oranje destijds niet was souverein. De stadhouders werden door den souverein — de Staten — benoemd in hun hooge ambt, dat eerst in 1674 en alléén in de mannelijke lijn erfelijk werd verklaard. Na den dood van den Zwijger bleven Holland, Zeeland en Overijsel aanvankelijk zonder stadhouder, Friesland koos niet Maurits, maar Willem Lodewijk, Gelderland en Utrecht namen den graaf van Nieuwenaar, Groningen stelde afwisselend aan: in 1594 Willem Lodewijk, in 1620 Maurits, in 1625 Ernst Oasimir, in 1640 Frederik Hendrik, in 1647 Willem II, in 1650 niet Willem III, maar Willem Frederik. Het is verklaarbaar, dat het prinsje in de wieg, over welks voogdij oneenigheid heerschte onder zijn naaste bloedverwanten, niet tot het ambt werd benoemd. Doch er is méér Na de onvergelijkelijke trits: Willem I, Maurits, Frederik Hendrik kwam Willem II. „Geen der vorsten uit het huis van Oranje is minder betreurd ten grave gedaald. Ook zij, die niet tot zijn tegenstanders gerekend konden worden, voelden een zekere verlichting" (mr. W. H. de Beaufort, Geschiedkundige, opstellen, blz. 101). Is het niet eenigermate te verontschuldigen, dat men voorloopig huiverig was voor nieuwe 12 moeilijkheden? En te eer, nu de oorlog van tachtig jaren, waarin liet militair genie der eerste stadhouders zoo onschatbare diensten bewees, uit was ? De Witt was een partijman. Buiten kijf. Maar, zooals baronesse Van Zuylen van Nijevelt (Court life in the Dutch republic, blz. 211) van zijn partij zegt: „On its side were most of the wealth and much of the intellect of the country". De Wassenaer's. Boetzelaer, Aerssen van Sommelsdyk, en zelfs Brederode — oudoom van den jeugdigen prins — de fine fleur van adellijke en patricische regenten in Holland stond aan zijn zijde, alsook geen mindere dan De Ruyter. De Witt was een partijman. Ja. Maar volbloed Hollander. In zijn jongelingsjaren speelden vreemdelingen en avonturiers een eerste viool hier te lande. Afgescheiden nu van de zes-en-twintig graven van Nassau in het leger, die met eere hun stamverwantschap met Oranje hooghielden, krioelde het hier van Engelschen, Franschen en Duitschers, wien Holland's lot eigenlijk onverschillig liet. Nog in 1648 stonden inheemsche en vreemde compagnieën in aantal gelijk. In 1665 was men tenminste zoover, dat van de 388 vendelen nog maar 95 uitheemsch waren. Willem III, onder voogdij van Karei II, was vóór zijn aanneming ipt Kind van Staat en terwijl wij met Engeland 43 in oorlog waren, letterlijk omringd door Engelschen; zijn gouverneur, Nassau-Zuylesteyn was met een Engelsche gehuwd. De Prinses-douairière zelf zeide tot De Witt „it was a great scandall so many strangers were about the Prince" (bsse v. Zuylen, blz. 224). 's Prinsen moeder, de Prinses-Royale, was onverwacht gestorven, toen hij eerst tien jaar oud was, zoodat van haar voornemen om tot commissarissen van opvoeding te benoemen NassauBeverweert, Noortwijck, De Beveren, De Graeff, Van Eoreest en Jan de Witt, niets kwam en ongelukkigerwijze haar broeder, koning van het rijk, dat destijds onze afgunstige aartsvijand was, krachtens haar testament optrad als voogd. De Witt was een partijman. Het is zoo. Maar „it is admitted by historians of every shade of opinion, that William owed much in after life to his intercourse with de Witt". (bsse v. Zuylen, blz. 238). En kent men de overlevering in de familie Eagel (Lefèvre-Pontalis, I, 502), dat De Witt eens zeide : „Je tiens a faire de 1 education du prince d'Orange une oeuvre compléte; il peut arriver malheur a mon parti et il faut que ce jeune homme soit un jour en état de gouverner la république" ? De Witt was een partijman. Evenwel niet van buis uit. Gesproten uit een oud geslacht zijn 14 betovergrootvader was de achter-achterkleinzoon van een Jan de Witt, Burgemeester van Dordrecht in 1375 — was hij opgegroeid in een kaste, wier leden door alzijdige opvoeding, fortuin, reizen, bestier van stad en gewest en ambassades zich sedert lang als de natuurlijke regenten en bewaarders van de vrijheid beschouwden, in den trant van de patriciërs der Italiaansche staten in de middeleeuwen en van de Engelsche aristocratie voor 1832. In een kaste, wier leden „afgezonderd tegenover hun medeburgers stonden als wezens van een hoogere orde" (James Geddes, Leven en bestuur van J. de Witt, in de vertaling van dr. Van Deventer, blz. 22). Die kaste was in beginsel allerminst tegen Oranje gekant; ook De Witt's familie niet. Prins Maurits koesterde veel vriendschap voor zijn grootvader Cornelis, Gedeputeerde te velde (vgl. het opstel van Jhr. van Sypesteyn over Mr. Jacob de Witt). Zijn oom, Mr. Andries de Witt, werd op voordracht van prins Maurits na den dood van Oldenbarneveldt belast met de waarneming van diens ambt. Zijn vader, Mr. Jacob de Witt, was tijdens Frederik Hendrik, in 1644 en 1645, ambassadeur bij de Kronen van Denemarken en Zweden. Eerst de monarchale en oorlogzuchtige neigingen van O O DO Willem II, de voorkeur voor het leger met zijn 45 vreemde bestanddeelen boven de nationale vloot, de aanslag op Amsterdam en Loevesteyn deden de staatsgezinde partij, waarvan de kiemen reeds vroeger aanwezig waren, in vollen wasdom ontplooien en leiden tot een droevig verschil van inzicht omtrent het stelsel van bestuur, dat in dien tijd en onder de toenmalige omstandigheden het best zou zijn voor ons volk. Op te sterke actie volgde te ver gaande reactie. Wie de dissertatie van den hoogleeraar J. C. Naber, „De staatkunde van Johan de Witt" raadpleegt, zal bespeuren, hoe krachtige gronden overigens voor het standpunt der staatsgezinden pleitten. Voorwaar, het ware hartverheffend geweest, zoo in November 1668 Jan de Witt hadde voorgesteld — en weten te doen aannemen — den nu 18jarigen prins de gezamenlijke waardigheden zijner voorvaderen te verleenen. Maar is het onvergeeflijk, dat de staatsman, wiens eerlijkheid nooit is betwist, het verlangen, de diepte van het gevoel van de massa achter de regenten niet heeft kunnen peilen, dat hij, bevreesd het pad te elf enen voor de monarchie, zijn „insurmontable défiance*' (Lefèvre-Pontalis, I, 267) voor bedreiging van de vrijheid niet heeft kunnen overwinnen? * * 16 Cromwell, die rebellie pleegde tegen zijn souverein en die de aanvoerder was van de partij, welke dien souverein deed onthoofden heeft zijn standbeeld in Westminster Hall naast het parlementsgebouw. Dat standbeeld huldigt kortweg een groot man, wien het Britsche wereldrijk dank schuldig is en dien het alzoo eert Is het kleine volk, dat wij nu nog zijn, te klem om, gedachtig aan een onvergetelijke uitspraak onzer Koningin-Moeder, groot te wezen in waardeerin O P. 8 Het bovenstaande is een herdruk Yan een artikel onder den titel „Twee Standbeelden" oJeïo^TÏ tteuwe Courant van 22 Januari 1908 °Pgen°men ID de