m^XIII. No. 4-5. lp <; fflfflSSBBË DOOR EIGEN W^P^J^ GESLAGEN M. | DE FEITENg/üN ONVERZETTELIJK ^ !I - . ^ 0 ] L. C. G. MALMBERG TlP^I! B|^^i | Uitgever van den Apostolischen Stoel. f^^^^^^mj I §f||| NIJMEGEN — 1918 " |^^| Reeds verschenen en voor dezelfde prijze SERIE I: 1. De Hedendaagsche bewijsgronden van^et GeK TIERE, door JOSAH. (Uitverkocht.) 2. Is Godsdienst noodig? Naar 't Fransch van Gl CULUS. (Uitverkocht.) 3 en 4. Het verband tusschen Geloof en rede. Naai J. DE BROGLIE. (Uitverkocht.) 5. Zedelijke en zedelooze Roman! Naar het Fransch van G. door A. ROBERT. (Uitverkocht.) ] 6. Quo Vadis? door JACOWICZ. (Uitverkocht.) SERIE II: $ÊM 1. Uit de Duisternis naar het Licht! Vrij naar het Fransch van Fi NEBIZE, S. J. (Du Doute a la Foi.) (Uitverkocht.) 2. Moed en Vertrouwen! Naar het Fransch van F. BRUNETIE R. DE GRAVE. (Uitverkocht,) - 3. Spiritisme, door W. DE VEER, S. J. 2e druk. (Uitverkocht.) 4 De Christenvervolgingen in 't licht der hedendaagsche criti het Fransch van PAUL ALLARD, met een inleiding van Dr. VESSEM, S. J. Tweede druk. ÏSSSöl * 5. LourdesI,DeVerschijningen,bewerktdoorR.DEGRAVbnaar Histoire critique des événements de Lourdes. Tweede druk. 6. De H. Schrift en de Egyptologie. Naar het Fransch van E door L. HEBRANS, S. J. (Uitverkocht.) SERIE III: 1 Lourdes II, De Genezingen, bewerkt door R. DE GRAVE druk met een voorrede van Dr. A. C. A. HOFFMAN. (Uitverkoch 2. Moderne Christenen, door Is. VOGELS, S. J. Tweede druk. 3. Het Christendom der Catacomben, door Dr. E. DRIESSEN, 4. De Brand onder Nero. Naar 't Fransch van PAUL ALLA. H. LOOIJAARD, S. J. . o o , 5. Reform-Katholicisme, door L. HEBRANS, S. J. 6 Het Katholieke Bijbelvraagstuk. Naar het Duitsch van CHR. S. J. met voorrede van J. P. v. RASTEREN, S. J. (Uitverkocht.) SERIE IV: 1. Christelijke Kunst, door J. W. H. BERDEN, Architect, Dire Rijksschool voor Kunstnijverheid. 2. De Pausen en de Bartholomeusnacht. Naar het Fransch VACANDARD. (Uitverkocht.) s d 3 Hoe Jezus predikte, door J. P. v. KASTEREN, S. J. Tweede 4 De Aardschors als getuige eener scheppende Voorziemgh A. DE LAPPARENT, door H. BOLSIUS, S. J. 5 en 6. Leo XIII, door G. F. J. DOUWES. SERIE V: • /J^Éj; 1 Een Parel, die de Protestanten verloren. Vrij naar 't Du L. VON HAMMERSTEIN, S. J. door R. BOUMAN, S. J. - Derd SERIE XIII No. 4—5 GELOOF EN WETENSCHAP STUDIËN VOOR ONZEN TUD onder redactie van R. BOÜMAN S.J. en Dr. J. v. VESSEM S.J. DOOR EIGEN WAPENEN GESLAGEN OF DE FEITEN ZIJN ONVERZETTELIJK DOOR H. BOLSIUS, S. J. L. C. G. MALMBERG, Uitgever van den Apostolischen Stoel NIJMEGEN, 1918. NIHIL OBSTAT. fr. LIG. SCHUURMAN, O. F. M. Libr. Cens. NEOMAGI, die 23 Sept 1918. EVULGEjÉTUR. J. POMPEN, Vic.-Gen. Busc. BUSCODUCI, die 23 Sept 1918. EEN WOORDJE VOORAF. Dit boekje is er een dat 'n zeer bijzonder eigen hoofddoel heeft. Daarom, wanneer het ook verschjjne, zal men moeiehjk kunnen volhouden dat het niet op zjjn tijd versclnjnt, maar of te vroeg of te laat uitkomt, dunkt mij. En de reden van dit bedunken is dat de strekking van dit werkje in hoofdzaak geen andere is dan in een concreet voorbeeld een voor alle tijden geldende waarheid daghelder aan te toonen en in bijzonderheden en onderdeden uit té werken. Die waarheid is deze: Een moedwillige geschied-vervalsching en een eigendunkelijke feiten-verdraaiing loopt altijd uit op een bankroet voor den overmoedigen dader. Om dit te bereiken is slechts ééne zaak noodig: het geduldig en scherp narekenen en vergelijken van de gegevens èn van den feiten-verdraaier èn van de stellig echte documenten. Hoe juister zelfs de geringste kleinigheden, of liever wat oogenschijnüjk slechts kleinigheden heeten, in het oog worden gehouden, des te helderder wordt de kracht der waarheid en de voosheid van de vervalsching in't Ucht gesteld. Wanneer we daarbij dan niet zuiver speculatief bhjven redeneeren, maar, waar de gelegenheid er zich toe leent, ook eens op zijn eigen woorden en daden toepassen wat zoo'n verdraaier tegenover de feiten zegt en doet, zie, dan komt de kracht der slagen of de slaande bewijskracht van de waarheid nog meer uit, ook voor het oog van hen die minder gewoon zijn aan de kunst van critiek. Door mijn persoonlijk verleden en door het geschiedkundige feit dat de tegenpartij als lijdend onderwerp zjjner 4 vervalsching en verdraaiing heeft uitgekozen zou menigeen in de verzoeking kunnen komen om te denken: Alweer die afgezaagde geschiedenis! — Doch neen, 't is een splinternieuwe geschiedenis die ge te hooren krijgt, geloof me. De hoofdpersoon en de hoofdzaak zijn u nog nooit vertoond. Wie uwer toch is zóó bekend met F. Verhas, — of met 9de wonderbaarlijke omwisseling van rechts met links", — zóó bekend, zeg ik, dat gij dit „alweer die afgezaagde geschiedenis" durft te noemen ? Ziet ge niet veeleer dat het dreigt een roman te worden?! Ja waarlijk, 't gaat er dikwijls in dit boekje romantisch toe! — Lees en oordeel zelf! H. B., S. J. Oudenbosch, Jan. 1917. INHOUD. Bladz. Een woordje vooraf 3 Inleiding 7 Eerste Hoofdstuk waarin gehandeld wordt over den schrijver. § 1. Iets over den persoon 9 § 2. Iets over zijn leeftijd 16 § 3. Iets over zijn bewijsstukken-voorraad. A. Bewijsstukken „van reeds ouden datum" . . 19 B. Bewijsstukken ,van jongen datum" .... 22 C. Verzuimde bewijsstukken 26 Tweede Hoofdstuk waarin gehandeld wordt over de wijze van aanvallen. § 1. Iets over den algemeenen aanblik . .i .... 31 § 2. Iets over de beschuldiging van „onbekendheid" . 32 § 3. Iets over de beschuldiging van .„kunstgrepen" . . 35 § 4. Iets over de beschuldiging van „bedriegerijen" . 36 § 5. Iets over de beschuldiging van „gebrek aan geneeskundige getuigen" 40 § 6. Iets over de beschuldiging van „onvoldoende onderzoek" 47 Derde Hoofdstuk waarin gehandeld wordt over eenige hinderlagen. § 1. Iets over het vraagstuk-Thiriar 52 § 2. Iets over de tijdsbepaling der genezing .... 58 6 Blidl. § 3. Iets over het goochelspel „links-rechts" .... 65 Vierde Hoofdstuk waarin gehandeld wordt over het wonder-bewijs geleverd door F. Verbas. § L Iets over de punten die de schrijver Verhas voor zeker bewezen verklaart °2 § 2. Iets over de natuurlijke genezingen 84 § 3. Iets over de volmaaktheid der besproken genezing 88 Vijfde Hoofdstuk waarin de samensteller der vorige hoofdstakken eenige verontschuldigingen aanbiedt. § 1. Eerste verontschuldiging 93 § 2. Tweede verontschuldiging 96 § 3. Derde verontschuldiging 97 § 4. Vierde verontschuldiging '.99 Besluit 100 Bijvoegsel I 105 Bijvoegsel H 108 INLEIDING. Een broodkruimeltje, maar in 't verkeerde keelgat, is voldoende om u een hoestbui te bezorgen. En is 't iets ergers, 'n beentje bijvoorbeeld, dan kan de benauwdheid groot worden, tot stikken toel Maar wat zou 't worden wanneer u eens bjj mogelijkheid een heel bot, een echt been, dwars kwam te zitten in de luchtpijp? Dan zou het hoesten en de benauwdheid onbeschrijfelijk zijn. En komt niet spoedig hulp, gelijk in de fabel de ooievaar aan den wolf bewees, dan is 't met u gedaan... Verstikking kan niet uitblijven! Nu wil het geval dat er in de geschiedrollen der vorige eeuw een paar beenderen worden vermeld die de vraatzucht van wolven hebben geprikkeld. Zij zijn er op aangevallen, en hebben getracht ze op te slikken. Velen hebben zich reeds* aan die beenderen verslikt, en... zij hebben het benauwd gehad tengevolge van die gulzigheid! Wat hebben die beenderen toch voor aantrekkelijkheid, dat ze zoo herhaaldelijk zijn aangetast?... en weer moesten worden losgelaten? Aantrekkelijkheid is het juist niet, veeleer af stootelijkheid. En dit weer niet op zichzelf; maar die beenderen hebben een geschiedenis.') Een geschiedenis die deze beenderen omkleedt als met spieren en pezen, en die er hechter aan vastzitten dan de natuurlijke spieren en pezen bjj 't levende lichaam. Die spieren en pezen nu, d.w.z. die eigenaardige geschiedenis, willen ze van die beenderen afknagen en verslinden, om ze dan gelijk de meest alledaagsche beenderen te laten verbleeken en vergaan. ') Voor hem die de „eigenaardige geschiedenis" van die beenderen in een paar bladzijden samengevat wil kennen, geven wij aan 't eind een klein Bijvoegsel door een partijgenoot van Verhas samengesteld. 8 Dit kunststuk is nog aan niemand gelukt. Waarom niet? Heel natuurÜjk! — verklaart een nieuw aangekomen geschiedvorscher, — dit komt omdat nog niemand ze aan 't goede eind heeft weten aan te grijpen. Dr zal 't eens voordoen, en daarmee aan al mijn voorgangers een lesje geven. Dit waagstuk beschrijft ons de koene dader zelf, F. Verhas, in een boekske van 112 bladzijden, dat verschenen is als na 9—10 van de „Bibliothèque de Propagande" te Brussel in 1911, voor den zeer matigen prijs van 40 centimes. Voor de samenstelling van hetgeen wjj hierna aanbieden hebben wij eerst Ons zeiven een overzicht opgesteld van al de theorieën en de praktijken welke de auteur zoo kwistig in zijn werkje heeft uitgezaaid. Van al die theorieën en praktijken zullen wij nota nemen, en ze van 't eerste begin af zoo eerlijk als maar mogelijk is bij elke gelegenheid naar zijn eigen voorbeeld toepassen. Hü zelf past ze toe, zonder aanzien des persoons, op iedereen dien hij in handen kan krijgen: wij nu zullen ze toepassen, ook zonder aanzien des persoons, op hemzelf en op zijn woorden en daden. Zoo toch ontkomen wij aan het verwijt van met ongelijke wapenen te strijden. Wil bijwijle iemand denken of zeggen: dit_wapen is te scherp, of dat ander te venijnig! — hij richte zich dan tot F. Verhas met die klacht of aanklacht, en niet tot mij. 't Is aldoor een wapen van den strijder Verhas, door nüj slechts gehanteerd. Na deze korte inleidende verklaring of verklarende inleiding stappen we binnen het krijt waar de tweestrijd onmiddellijk in vollen gang zich toont EERSTE HOOFDSTUK WAARIN OVER DEN SCHRIJVER GEHANDELD WORDT. § 1. IETS OVER ZIJN PERSOON. F. VERHAS. Wat is die F. Verhas ? Natuurlijk, 't is een mensch. Waarom ? Wel, omdat in dit ondermaansche, alleen de leden van het geslacht Mensch (homo sapiens) 't vermogen bezitten om te redeneeren en om te raaskallen, 't Is dus heel zeker een mensch, die schrijver. — Maar hoe bewijst hij me dat zijn echte naam F. Verhas luidt ? Dat is zoo gemakkelijk niet! — Wat? Niet gemakkelijk? En die naam staat voluit op het boekske! — Jawel; maar is 't daarmee uit? Als de drukker een anderen naam er had op gezet, was er aan 't heele werk geen jota veranderd. — Maar dan stond er toch een valsche naam op! — Bewijs me dit, als 't u belieft. — De redactie van de Bibliothèque de Propagande erkent F. Verhas als schrijver, en heeft hem als zoodanig zeker gehonoreerd. — Dit is voor mij geen doorslaand bewijs. Br kan me heel goed indenken dat die redactie erg naief geweest is! — Hoe? Gij wilt niet toegeven dat die redactie te werk ging met volle kennis van personen en zaken? — 't Is best mogelijk, maar bewezen is 't mij niet. Br ken noch die redactie, noch F. Verhas; ik weet slechts één ding, en dat is dit: het bewijs, dat wil zeggen het echte, het onaan- 10 tastbare, het doorslaande bewijs, is niet gegeven. Zoo, om y maar iets te noemen, hebben ze dien mensch, die zegt dat zijn haam F. Verhas is, bezig gezien met het . schrijven van dit boekske? , .... — Hij zegt het zelf; hij stelt zich zelf verantwoordelijk. — Och, dat is „rechter in eigen zaak zijn"! En zoo gewoonweg op 't woord van iemand die ik in 't geheel niet ken, zou ik als waarheid moeten aannemen al wat hem gevalt mij te verzekeren ? Kom, kom! We zien in onze dagen wel heel andere beetnemerijen, heel wat ergere verwisselingen dan zoo'n eenvoudige naam-verwisseling! Niets bewijst mij dat dit hier niet plaats heeft. En daarom heb ik het volle recht te zeggen: Ik betwijfel het auteurschap van den schrijver F. Verhas. Ja zelfs, ik mag dit vlakaf ontkennen. Want er is slechts één enkel getuige die het zegt, en dan nog wel één die voor zich zelf getuigt! Neen, neen; dan hebben mij de theorieën in dat boekske-zelf geleerd om heel wat meer te eiscben! — En ik, ik zeg u dat ge dan alleronrêdelnkst veeleischend zijt! De schrijver van dit boekske is zeer zeker en ongetwijfeld mijnheer F. Verhas, die u ... — O zoo! U zegt: „mgnheer" Verhas! Nu, k zal u daarin gelooven op uw woord. Maar weet wel: apriori is het niet noodzakelijk waar, wat ge zegt; er zijn tegenwoordig vrouwelijke schrijvers genoeg. En onze schrijver Verhas heeft noch vóór noch achter zijn naam iets gezet dat opheldering geeft. Ik belijd daarom mijn volkomen onkunde. Maar nu gij 't zegt, maak ik geen moeilijkheid tegen den mannelgken schrijver. . — En al maakte gij wel moeilijkheid, dan hielp t u toen niet. Uw moeilijkheid maakt de zaken niet anders dan ze in zich zelf zijn! ■ ' , — Ja! ja! Dat is zeer waar! Ja, ja! De zaken zooals ze in zich zelf zijn trekken zich niets aan van allerlei moeilijkheden, tegenwerpingen, beoordeelingen! Ze trekken zich niets aan van allerlei gevolgtrekkingen, afleidingen, en andere menschelijke verstands-bewerkingen! Ja, ja! De zaken zijn en blijven wat ze zijn! Juist zoo! Iets dat waar is, big ft waar, wat er van gezegd wordt of niet! Ja, juist! 11 Iets dat valsch is blijft valsch, wat u er van belieft of niet! Ja, zoo is het! — In dit kapitale punt zijn we het dan toch eens. En als uw redeneering altijd zoo goed sluit als hier, zullen we 't wel eens worden I — Welnu, daar kunnen we op staanden voet de proef van nemen. Ik, voor mij, beweer dat F. Verhas niet onweerlegbaar kan bewijzen: „Ik ben de zoon van Mijnheer en Madame Verhas." — Deze verklaring in zich zelf is öf waar, öf valsch, öf half waar en half valsch. Maar ik houd vol, en dit sluit goed, dat de zich noemende F. Verhas, niet bij machte is om één van die drie deugdeüjk te bewijzen. — Neen, nu wordt het te gek! Het fatsoen van heel een familie in twijfel trekken! Achtbare burgers bekladden, belasteren! Dat komt voor 't gerecht! — Bedaard, vriendje; niet op den hol slaan! Luister: Vader-Verhas, Moeder-Verhas, en Zoon-Verhas zjjn mij ten eenenmale onbekend. Li ken alleen het boekske van F. Verhas. Maar daarin heb ik dan ook de theorieën en de toepassingen van den schrijver zoeken te doorgronden. Dat is alles; maar dat is, volgens mij, ook genoeg om te verdedigen wat ik gezegd heb. — Dus daarmee wilt gjj de meest geloofwaardige zekerheid omverwerpen? — Juist! En o! wat overziet u toch onmiddellijk heel de draagwijdte en heel de uitgestrektheid van mijn redeneering! — Van uw redeneering, ja! Maar ge hebt zelf zooeven toegegeven dat deze „de zaken niet anders maken dan ze in zichzelf zijn"! — Alweer heel waar! Maar bedenk nu ook dit: een redeneering, scherp en logisch, verandert de zaken in zich zelf niet, maar verheldert en belicht toch wel den waren aard der zaken. Dit verstaat ge toch wel, nietwaar? — Een „scherpe, logische redeneering" zegt ge; goed! Maar is de uwe zóó? 't Is noch scherp, noch logisch geredeneerd, dat F. Verhas niet doorslaand kan bewijzen, dat hjj de zoon is van M. Verhas-vader. — Hoe bewijst hij het dan? 12 — Vooreerst is daar het register van den burgerlijken stand, de lijst der geboorten... — Ohl dat F. Verhas geboren is, neem ik welaan! Over dag en uur van die geboorte zouden we kunnen kibbelen; over 't feit van die geboorte zijn wij 't eens. — Maar die burgerüjke stand geeft voluit naam en vóórnaam van den geborene, met naam en vóórnaam van vader en moeder... — En om die reden houdt iedereen het daarvoor, niet waar? — Natuurlijk! En bij gevolg zijn er evenveel getuigen van de wezenlijke waarheid als er menschen zijn die hem kennen en noemen bij zijn naam! — Maar, vriend, dat is heelemaal mis! Die redeneering sluit volstrekt niet! Al die menschen hjden aan een gezamelijke en wederkeerige suggestie 1 Geloof me! — Wat een onbeschaamdheid! — O neen! Dit is nu Logika! — Mijnheer F. Verhas zal u wel verpletten met zijn persoonlijk gezag! — Persoonlijk gezag komt hier niet te pas. De vraag is naar een tastbaar bewijs voor de waarheid. In de beslissing hierover heeft M. F. Verhas niets te zeggen. Hjj is de zoon van een vader en van een moeder; dit staat vast Maar van welken vader eD van welke moeder? Van hem en van haar die er zich van 't begin af voor uitgegeven hebben? Best mogelijk! Maar dit juist kan mij M. F. Verhas niet bewijzen. En hier versta ik onder bewgs precies hetzelfde wat hij er onder verstaat in zijn boekske. Ge herinnert u nog wel het onheil van Messina. Van de kinderen die daarbij vader, moeder, broers, zusjes, ja heel hun bloedverwantschap verloren voor altijd, zijn er velen door brave menschen aangenomen. Die arme schaapjes, wier waarachtige vader en moeder voor goed onbekend blijven, dragen voortaan de naam en de hoedanigheid van kinderen der aangenomen ouders, zoolang ten minste niemand wreed genoeg zou zjjn om... — Wilt ge van F. Verhas een vondeling, een aangenomen kind maken? Brutale onbeschaamdheid! — Met uw welnemen, geen overhaaste gevolgtrekking, en 13 zeker geen verkeerde gevolgtrekking maken! Mijn gevolgtrekking, die zeer sluitend en zeer stellig goed is, luidt aldus: Een Mnd kan nooit door zichzelf alleen te weten komen wie zijn ouders zjjn. Bij de werkehjke waarheid van het feit moet voor hem nog daarbij komen het getuigenis. Dit is even waar voor Verhas als voor de ongelukkige kinderen van Messina. Kunt gij daar iqts tegen zeggen? — Nu ja, laat dit zoo zjjn! En dan verder? — Met een „laat dit zoo zijn!" komt ge er ditmaal niet af. Bi vorder van u een antwoord zonder achterdeurtjes. Dus nog eens: Kan iemand, wie ook, door zichzelf alleen, en zonder getuigenis van een ander, het onomstootehjk bewijs hebben, wie zijn ouders zijn? Kan dit ja of neen? — Neen! — Dus heeft F. Verhas dit bewijs niet dat hij toch hebben moest! En zoolang hij dit bewijs niet heeft, staat het mij vrij om niet als bewezen aan te nemen dat hij de zoon is van Mijnh. en Mevr. Verhas! — Dat is buitensporig, dat is belachelijk, dat is onzinnig! — Minder toch dan gij wel denkt. Want 't is uitsluitend de redeneering van Verhas-zoon. 'k Vind het wel jammer voor die ouders, — maar die onvergelijkelijke zoon leeraart voor 't pubhek dat het getuigenis der ouders-zelf niets waard is. — Maar dat is een afschuwelijke leer!... Dat kan F. Verhas niet zeggen! Onmogelijk! neen, dat kan hij niet,... dat doet hij ook niet! — Dat doet hij wèl, zeg ik u. — Waar dan, zeg op, waar? — Dat doet hu" duidelijk, ontwijfelbaar, en met nadruk... — Beul die ge zijt! Houd op, en zeg waar... — Op blz. 30 van zijn boekske. Daar schrijft F. Verhas voluit en met onderstreeping: „De wetenschap der getuigenis „heeft sedert lang uitgemaakt dat de menschehjke geest in „den regel onbekwaam is tot een getrouw en volledig getuigenis. Komt er het belang bij, dan kan men stellig zeggen „dat het getuigenis volledig vervalscht zal zijn". Is dit nu duidelijk genoeg? — Jawel; heel duidelijk, heel juist, en ook heel waar; — als ge het maar zuiver en met kennis van zaken toepast 14 Hoe echter haalt gij daaruit wat ge opzet, met al die venij- ni^eAls er venijnigheid bij is, komt ze van Verhas, en niet van mü. Want F. Verhas zet die leer op, en past ze onmiddellijk toe op een mensch dien hij nooit heeft gezien m de verste verte. Hij past zijn leer toe op dien mensch, die, zoowel bü zün leven als na zijn dood, de volle achting had van allen die hem kenden, zoo medeburgers als vreemden. En die toepassing maakt F. Verhas als vervolg op den zin hierboven aangehaald. Zie slechts: „... de menschehjke geest (isl in den regel onbekwaam tot een getrouw en volledig getuigenis. Komt er het belang bij, dan kan men stellig zeseen dat het getuigenis volledig vervalscht zal znn. Het "belang dat De Rudder heeft om zich plotseling genezen te "verklaren door een bovennatuurlijke inwerking, is zonneklaar" — Dus is zijn getuigenis valsch. Welnu: ik zet doodeenvoudig „Verhas-vader" en Verbas-moeder" m de maats van „De Rudder". En dan krijgen we aldus: „Het belans dat Verhas-vader heeft om zich openhjk den vader van F. te verklaren door een wettige inwerking, is zonneklaar" — Eveneens: „Het belang dat Verhas-moeder heeft om zich openlijk de moeder van F. te verklaren door een wettige inwerking, is zonneklaar". — O zeker dat alles is zonneklaar 1 Maar wat steekt daar voor kwaad in? Ze zeggen de waarheid,j&e twee. En ze hebben alleen het belang van de waarheid te getuigen, dit fs alles, 'tls dus juist het tegendeel van wat gn er zoo venijnig uit wilt halen. Volgens uw eigen opzet heeft F. Verhas het onomstootehjk bewijs dat gij eischt - Maar, beste vriend, zie dan toch uit uw oogen, en lees goed wat Verhas-zoon zegt! Hij zegt: Omdat De Rudder Ir zonneklaar belang bjj had te zeggen ^t h» wonderdad^ genezen was, daarom „kan men stelligpeggen dat het getmlenis Volledig vervalscht zal zijn", en dus zonder waarde is. KTieS VeAas; en zóó zeg ik nu ook: Omdat Munh. en Mevr Verhas er zonneklaar belang bij hadden te zeggen • daTSj de wettige ouders waren van F, Verhas daarom kan men stellig zeggen dat hun getuigenis voUedig vervalscht zijV' en dus zonder waarde is. Toon imj eens aan, waar 15 mijn toepassing niet sluit? Dat De Rudder, — gelijk èn vader èn moeder van Verhas — eenvoudig de waarheid zegt, zie, dit komt bij onzen schrijver niet eens in de gedachte opl Die arme drommel van een Peter heeft er belang bij, en daarom is zijn getuigenis valsch! Dat is de Wetenschap! Moeten wij Mijnh. en Mevr. Verhas ook soms gelukwenschen met dien buitengewonen zoon en zijn theorieën die uitmaken dat een kind niet meer kan bewijzen wie zijn vader en moeder zijn? — En kunt gij zelf, gij dooddoener met uw Logika, kunt gij zelf bewijzen wie uwe waarachtige ouders zijn? — Wel bedankt voor dien liefdedienst! Nu hoef ik niet te zoeken hoe aan dit puntje te komen. Want op dit terrein moest ik u juist hebben! De oplossing van die schijn-moeilijkheid is opvallend eenvoudig. Luister: in het systeem-Verhas bestaat er geen verzekering, geen bewijs meer voor iemands werkelijke afstamming van die en die vader en moeder. Dit is niet meer te bewijzen, noch voor mij, noch voor u, noch voor wie ook ntijner lezers, noch voor de menschen van thans en van vroeger en van later! 't Zou zelfs niet baten dat ge twee gehuwden zoudt afzonderen van alle andere menschen, door ze bijv. op een verlaten eiland, of in een fort, op te sluiten, en ze daar lang genoeg te bewaken. In geval hun daar een zoon geboren wordt, zal deze dan het bewy's hebben wie zijn ouders zyn? Volstrekt niet! Want hij moet het door een getuigenis vernemen. Vader en moeder hebben er belang bij om het te zeggen: dus dit is „volledig vervalscht"! — En een andere getuige dan? — Eén van beide: ofwel die andere getuige heeft er belang bij om het u te getuigen, ofwel hij heeft er volstrekt geen enkel belang bij. Heeft hij wèl belang... dan is 't „volledig vervalscht"! — Heeft hij volstrekt geen belang... dan zet ik het den knapste om mjj te bewijzen dat hij de waarheid zegt! En zoo staan we daar in de meest volslagen onzekerheid, al zouden onze ouders behoorüjk, of liever: brutaalweg opgesloten zijn geweest ! Hoeveel te meer moet dit waar zijn voor de menschen die in de menschehjke samenleving zijn, en in onze hedendaagsche beschaving!... — Dus, gij neemt aan dat het bewijs voor de werkelijk- 16 fevereïis?6 ^ °DZe V3der en moeder 2«n' te — Versta mij goed! Ik voor mjj houd vol dat dit bewiis als algemeene regel voor de menschen wel degelijk bestaat ^ 2?^ b«^s ™st heel de menschehjke samenS n£? 6 /iUdSte nistorische men, en zelfs nog wS Deze grondslag is voor de menschheid de meest natuurlke en de meest noodzakehjke; zóó denk ik, en zóó derdrt: £ menschheid. Maar nu komt F. Verhas, en gooit meedogenloos die onontbeerhjke zekerheid 't onderste boven, met zfin w^ife ee° mK?SCh onmogel*k zeker kan weten wie jn wezenhjke waarachtige ouders znn. Dat het F. Verhas hoogen ernst is met die alles omverwerpende theorie bhjkt nog meer uit een noot op blz. 13 van zyn boekske. Daar staat te lezen: „ t Is de vaste waarhe»^ dat de meest goedgezinde "tPfl«H°nen'^0k ZOnde,ruhet te'^en, de opvaU?nds?fmü£ „testingen kunnen volhouden, en dat, alles samen genomen „het meest nauwgezette getuigenis nog zeer goed besmet „kan znn met eemge verbeelding. De keuring is dus altijd „verphchtend, en al wat niet is bewezen, moei voorhands 'twvfelachhg blgven." - Zet daar nu, voor de volledigheid van Verhas wijsbegeerte, de uitdrukking er naast van blz. 30 uit znn boekske: „De wetenschap der getuigenis heeft „sedert lang uitgemaakt dat de menschehjke geest in den „regel onbekwaam is tot een getrouw en volledig getuigenis. „Komt er het belang bij, dan kan men stellig zeggen dat „het getuigenis volledig vervalscht zal zijn." — Hiermee is de persoonlijkheid vooreerst genoeg geteekend. § 2. IETS OVER ZIJN LEEFTIJD. i ^h°*7el ^ ee? punt van veel belane is. zal ik 't toch Kort afdoen. Een bijzondere nasporing heb ik er niet voor gedaan. Het boekske zelf van F. Verhas geeft volop genoeg. Volgens den schrijver is het tijdstip der gebeurtenissen die rnj wil behandelen „reeds een weinig oud".1) „Het gaat ') L c. blz. 7. — Wij merken hier, eens voor altijd, aan, dat al wat in de aanhalmgen uit het boekske van Verhas onderstreept is, doornig is onderstreept, als het tegendeel er niet bjj gezegd wordt 17 „over een mirakel dat vóór vijfendertig jaren zou hebben plaats gehad," zegt Inj zeer juist. 0 Dit woordje „reeds oud' moet stellig zeer betrekkelijk worden verstaan! 't Is immers moeilijk te denken, volgens de Historie-leer, dat een ooggetuige niet zou zijn een tijdgenoot. En een tijdgenoot is toch niet een getuige van de oude geschiedenis, maar van de geschiedenis die hij beleefde en meemaakte, niet waar? En nu zjjn er, van het feit van de bedoelde genezing! terwijl F. Verhas schrijft, nog heel veel levende ooggetuigen ! Maar dan is die genezing ook nog een feit van de hedendaagsche geschiedenis, en nog niet van de min of meer „oude" geschiedenis. Nochtans, wanneer die „vijfendertig jaren" veel langer zijn dan zeker iemand zich kan herinneren, en wanneer dan toch zoo'n mensch ier1 een altijd naar zichzelf afmeet, ja, dan wordt het beg jpehjk dat hij iets, wat voor „vijfendertig jaren" is gebeurd, „reeds oud" noemt. Dat komt ervan als ge zelf nog geen dertig zijt! Dan zjjn voor u feiten „van voor vijfendertig jaren" geen geschiedenis die ge beleefd hebt, maar geschiedenis bij overlevering. — F. Verhas is dus geen 30 jaar oud. Nog een bewijs van zijn blozende jeugd. Op blz. 97 zegt ons Verhas dat getuigenissen over feiten van vóór drieëntwintig jaren geen bewijskracht hebben. Dus mag hij zeker geen 30 jaar oud zijn! En 't wordt nog sterker. Op blz. 48 worden „getuigenissen, achttien jaar „na de gebeurtenissen gegeven", onaannemelijk verklaard. — Op blz. 61 staat: „Na achttien jaren... zich het feit nog herinneren! Moeten we die „herinnering" niet toeschrijven aan suggestie?" — Op blz. 58: „Die verbazende juistheid na achttien jaren (bij getuigenis met dag en datum) is schrikbarend'. Dit zijn allemaal onwillekeurige bekentenissen van F. Verhas. Volgens zijn eigen theorieën komt daar dus geen eigenbelang bij, en daarom mogen wij ze als bewijzen gebruiken. Wat nu bewijzen die bekentenissen? Dat onze schrijver i) 1. c, blz. 8. Door eigen wapenen geslagen. 2 18 zelf, tenzn met behulp van „suggestie", geen enkele juiste hemnnenng bezit van een of andere persoonüjke ondervinding die van „vóór 18 jaar" isl Nu zegt toch de onafgebroken ondervinding van heel het menschdom dat iedereen, die geen buitenmodelsche achterhng is, een heel juiste, scherpe en levendige herinnering heeft van een of ander feit dat hem is overkomen toen hij zes, zeven jaar was. De een herinnert zich een of andere guitenstreek; de andere herinnert zich een voorbeeldige bestraffing; de derde herinnert zich een ongeluk, een ziekte, een sterfgeval van vader of moeder, of broertje, enz. enz.! alles uit dien tijd van zes, zeven jaren. Iets dusdanigs moeit. Verhas ook wel hebben; maar iets van „vóór 18 jaar" kan hij zich niet herinneren 1 En 7 + 18 is nog maar 2511 Verhas mag en kan alzoo nogr niet 25 jaar oud zjjn! Een klare getuigenis over iets van „vóór 18 jaar" is „schrikbarend" en „onaannemelijk", leeraart F. Verhas! Als dit waar was, wat moet er dan toch komen van de opvoeding van kinderen door de ouders? Wat moet er komen van het onderricht van leerlingen? Wat van verpleging van zieken? Wat van het bestuur van volkeren; wat, van de Geschiedenis, die bij uitstek de wetenschap der getuigenissen is? Wat komt van dit alles terecht, als de menschen geen scherpe, geen juiste, geen vaste herinering kunnen hebben van dingen „vóór 18 jaar" gebeurd? Onze schrijver Verhas, die zelf nog niet zulke herinneringen van vóór 18 jaar rijk mag zijn, omdat hij nog niet 25 jaren telt, beslist dat nu ook niemand zulke herinneringen mag of kan hebben! — Wat een jeugd, en wat een... voorbarigheid ! Tegen den tijd dat die jeudige man zijn jaren zal verdubbeld zien, zal hij bij ondervinding wel wijzer zijn geworden. En wanneer hij dan een vgftiger zal^zijn, en zich zal herinneren dat hn m 1911 een boekske over Peter De Rudder heeft geschreven, dan zal hij droefgeestig 't hoofd schudden, en schouderophalend verzuchten: „O, die theorie., en die praktijk!" 19 $ 3. IETS OVER BEWIJSSTUKKEN. A. Bewijsstukken „van reeds ouden datum". We gaan de bewaarplaats eens nazien waar de bouwstoffen liggen opgestapeld; we gaan het tuighuis inspecteeren met de wapens die onzen jeugdigen troepenaanvoerder ten dienste staan, 't Moet van belang zijn; want, geüjk de uitgever van 't boekske ons waarschuwt, onze nieuwe generaal zal op een heel nieuwe wijze de verschansingen van het „hedendaagsche mirakel" aanvallen, en veel beter dan al zjjn voorgangers. Het „Voorwoord van den Uitgever" komt op blz. 3 aankondigen: „Maar tot nog toe is onder degenen die 't mirakel „aanvielen, niemand op de gedachte gekomen om al de „Katholieke getuigenissen te doorsnuffelen en ze aan elkaar „te toetsen. Aan die ondankbare taak heeft Verhas zich * F. Verhas zelf, op blz. 7, in zijri „Inleiding" schildert ons het ondankbare van die taak aldus: „... De juiste aard „(van een groot getal wonderbare genezingen) kan alleen „worden uitgemaakt door een diepgaande nasporig en „kritische studie. Dit vereischt een onverstoorbaar geduld." En nog zwaarder wordt die taak „wanneer de feiten van een ietwat ouden datum zijn...". Iedereen begrijpt de reden: „Gemeenlijk zijn de bewijsstukken, uit den tijd zelf van de „gebeurtenissen, zeldzaam en lastig te vinden. Juist een „geval van deze soort is het dat wij hier willen bestudeeren."') Wat heeft nu dit „onverstoorbaar geduld" met zijn „diepgaande nasporing en kritische studie" weten op te rakelen ? Wat heeft het, in zake van „zeldzame en lastig te vinden" documenten, kunnen „doorsnuffelen en aan elkaar toetsen" ? Vooreerst is daar het werk van den Eerw. heer Emile Scheerlinck, dat oorspronkelijk in 't vlaamsch is geschreven, en daarna in 't fransch vertaald. Nu verhaalt ons F. Verhas, op blz. 11, dat de fransche uitgave aan De Rudder 15 blad- i) L. c, blz. 8. 20 zijden besteedt (blz. 448—463); over de oorspronkelijke uitgave zwijgt hij. En nadat hij zelf, ook in 15 bladzijden ')> dit verhaal uit de frarische uitgave heeft overgeschreven, beroept zich F. Verhas, om de echtheid van zijn relaas te staven, op het oorspronkelijke, vlaamsche werk, — denkt ge? Mis! Hij beroept zich op... — Maar laten we 't hem zelf zeggen (blz. 27, in noot): „De echtheid van dit verhaal, dat we letterüjk en „onverkort uit het werk van Scheerlinck hebben weergegeven, zou misschien in twijfel getrokken kunnen „worden. En aangezien het waarschijnlijk lastig is dit aan „het origineel te toetsen, omdat dit, naar we meenen, zeer „zeldzaam is geworden, nemen wij de vrijheid te verwijzen „naar Dr. Alfred Deschamps S. J., te Saint-Servais (Namen), „aan wien wij een exemplaar van dit werkje gezonden heb„ben; deze toch is ook nog in 't bezit van een exemplaar „der brochure van den Kanunnik Le Couvreur." F. Verhas schijnt er niet aan te denken dat zijn relaas veel gemakkelijker en met veel meer betrouwbaarheid kan getoest worden aan den oorspronkelijken tekst die in de Koninklijke bibliotheek van Brussel bewaard wordt. Hy zelf ten minste heeft dit „bewijsstuk uit den tijd zelf" niet geraadpleegd. Zoover ging zijn „onverstoorbaar geduld" niet, al is dit ook de eerste plicht van een „diepgaande nasporing en kritische studie." Of wist F. Verhas niet eens dat dit oorspronkelijk stuk in de bibliotheek van Brussel aanwezig is? Was dit voor hem een geheim? — Voor den uitgever van Verhas was 't zeker geen geheim, want deze merkt in het Voorwoord2) zeer terecht op dat het verhaal in den vlaamsehen Scheerlinck de bladz. 356—368 inneemt. Wil misschien de uitgever ons hierdoor dieper overtuigen van het „onverstoorbaar geduld" van zijn „uitstekenden medewerker" bij al dat „doorsnuffelen"?! F. Verhas wil ons in die noot van blz. 27, blijkbaar uitdagen om zijn doen en laten te toetsen aan de oorspronke- •) L, c, blz. 12—27. 2) L. c, blz. 5. 21 Iijke bronnen. Wij deden aldus; en niet zonder uitwerking! Verhas verwijst ons naar Dr. Alfred Deschamps, S. J., te Saint-Servais (Namen), „aan wien wij een exemplaar van dit werkje gezonden hebben". Ziehier nu wat ik gedaan heb. Een maand nadat ik in de dagbladen de aankondiging van Verhas' boekske had gelezen, toen ik in het boekske zelf die noot over Dr. Deschamps tegenkwam, schreef ik onmiddehjk daarover aan mjjn ouden vriend Deschamps. Ik gebruikte opzettehjk het onvolledig adres zooals Verhas het aangeeft. Mijn brief kwam toch terecht; en met keerenden post kreeg ik tot antwoord: „Verhas heeft mij zijn boekske niet gezonden."') Wij hebben hier dus een verklaring van Verhas... die klinkklaar valsch is! — Alzoo, nu weten we hoe we voortaan Verhas moeten vertrouwen als er sprake is van getuigen en getuigenissen. O zeker! Verhas alleen is, in al wat hij zegt en al wat hij beweert, de eenige vertrouwbare persoon, terwijl alle andere personen, die in de geschiedenis van De Rudder voorkomen, Dr. Deschamps niet uitgezonderd, onbetrouwbaar zijn en er willens en wetens maar op los liegen en bedriegen,... niet waar ? Die verklaring, door F. Verhas onderteekend, en toch valsch, komt nog wel eens te pas! — Een tweede dokument is door Verhas gevonden bij den kanunnik Le Couvreur. Onze geduldige snuffelaar met zijn diepgaande kritiek haalt niets anders aan *) dan de brochure van dien Kanunnik, uitgave van 1883, met de uitdaging (die vette letters zijn van Verhas!) tot een weerlegging van De Rudder's genezing op blz. 19, — zegt Verhas. Komt het van 't geduld en van de diepgaande kritiek dat onze schrijver vergeet te zeggen dat die „uitdaging" reeds was openbaar gemaakt op 13 October 1876, dus kort na de gebeurtenis waar 't over gaat, in het dagblad van Caen, „1'Ordre et la Liberté" ? Of is die verschuiving van de „uit- 1) Dit antwoord is van 2 Juli f811. Verhas heeft dus geen postbewijs van ontvangst, geen antwoord van Dr. Deschamps, die niets ontving, en toch verklaart hjj Dr. D. tot zijn getuige! 2) L. c., blz. 37. 22 daging" naar 't jaar 1883, een kunstgreep om tusschen de gebeurtenis en de „uitdaging" zeven jaar in te smokkelen?.... Waarheidsliefde! Geduld! Kritiek! Diepgang ! Heel de historische uitrusting, die de krijgshaftige schrijver aan „zeldzame en lastig te vinden" bewijsstukken „van reeds ouderen datum", door persoonlijk onderzoek met „onverstoorbaar geduld" en met „diepgaande kritische studie" heeft weten bij elkaar te krijgen, bestaat in deze twee: Scheerlinck, in de fransche uitgave, en Le Couvreur, in de uitgave van 1883 \ Nu, tot zoover is de taak nog al niet heel zwaar, te meer omdat Inj niets meer er uit aanhaalt dan hjj kon vinden in de „nieuwere" stukken, waar wij thans over gaan spreken. B. Bewijsstukken „van jongeren datum". De indeeling en de grenzen van „ouderen" en „jongeren datum" geeft ons F. Verhas zelf aan. „Vier nasporingen, zegt hij op blz. 10, hebben over het geval- de Rudder plaats gehad; de 1ste door de Eerw. heer Emile Scheerlinck, op 16 April 1875; de 2de op 23 Sepi 1876, door den Kanunnik Le Couvreur; de 3de in 1893, door dr. Royer; en de 4de in 1899, door Dr. A. Deschamps, S. J". — Klaarblijkelijk zijn de twee laatsten de „van jongeren datum" verklaarde stukken. Hoeveel „onverstoorbaar geduld" is er nu wel noodig geweest om de dokumenten van die twee laatsten machtig te worden ? Daarvoor behoefde F. Verhas niets anders te nemen dan het deeltje van October 1899 van de „Revue des Questions sciéntiflques". Daar staat het verhaal en het onderzoek over het geval-de Rudder, opgesteld door de samenwerking van drie doctoren in de medicijnen. •) Deze „Revue" is in België niet „zeldzaam" of „lastig te vinden". Ge vindt ze zeker, bijvoorbeeld in de bibliotheek van al de colleges der Paters Jezuieten! (Brrr! I) — F. Verhas kent ze dan ook, hoewel blijkbaar niet van zien; maar toch, hjj haalt ze aan, minstens 16 keerenl ') Revue des Quest. scient, 1. c, blz. 517—560. 23 Ook bestaat er een „overdruk" van die studie. Maar ook deze heeft de schrijver, niettegenstaande al zijn geduld, niet weten in handen te krijgen. Ten bewijze, dit: wanneer hjj er den titel van opgeeft, verandert hij dien titel, en wel juist in die bewoordingen als waarin Dr. Deschamps het zelf ook doet in een zijner latere werkjes. — Nu kan ik me denken dat een schrijver den titel van een zijner eigen geschriften ietwat gewijzigd aanhaalt Maar dit mag een tegenstander, die „diepgaande kritiek" uitoefent, niet doen! Dit zou op zjjn minste „een vervalschte getuigenis" zijn. Om dus F. Verhas dit verwijt te besparen, moet ik wel volhouden dat hij dit dokument alleen kent uit dat andere werk van Dr. Deschamps. Dan is er nog van Dr. D. een ongeveer evenwaardig stuk als het eerstgenoemde; waarom wij zeggen „ongeveer^, blijkt later, 't Is de brochure „Un miracle contemporain". Ook daaruit put Verhas rijkelijk zijn aanhalingen. Maar, jammer alweer voor zijn geduld! Hij kent alleen van „Un miracle contemporain" de 3de uitgave van „Bloud et Cie" (Paris, 1905), en hem is onbekend een uitgave met denzelfden titel, zonder jaar, maar van „1'Oeuvre des tracts catholiques" (Brussel, rue Antoine Dansaert, 39). En toch is de eene brochure niet van alleszins gelijken inhoud als de andere, o neen! — Dit alles is muggenzifterij, zegt iemand misschien. — 't Kan wel waar zijn. Maar dit muggenziften heb ik van Verhas geleerd ... tot zjjn nadeel. En ik bewijs het. — Lees eens den laatsten regel van blz. 50 en de twee eerste regels van blz. 51 bij Verhas. Daar staat: „Br toon aan mijn col„lega (v.Hoestenberghe), zegt Dr. Royer, de Annales de N. D. „de Lourdes van den 12 October 1892,...". En dan geeft ons Verhas de volgende tijdrekenkundige afstraffing aan den voet der bladzijde: „De datum van 12 October is valsch; „die Annales zjjn van 30 October. Al de afleveringen zijn van den laatsten dag der maand"!! — In den kalender van Verhas, den knappen geschiedvorscher, is één dag te weinig! Voor Verhas bestaat de 31ste October niet F' — Ook dit feit moeten wjj onthouden voor de betrouwbaarheid van getuigenissen van F. Verhas. Er bestaat ook nog een ander dokument „van jongeren 24 datum", dat nauw verwant is aan de reeds opgetelden. 't Is de brochure van J. van Hoestenberghe, S. J., zoon van Dr. L. van Hoestenberghe. De titel is: Petrus De Rudder. — Schielijke genezing eener beenbreuk te Oostacker (hg" Gent). Brugge, 1900. — F. Verhas zou daarin veel inüchtingen van belang hebben gevonden voor zijn „diepgaande studie"; hij had groot ongelijk met dit werkje niet met ijver en geduld te bemachtigen! Wel verschijnen in Verhas' boekske nog, als dokumenten „van jongeren datum", zes nummers van de Annales de N.-D. de Lourdes; vooreerst het nummer van den „30sten Octobe?' 1892 (!!), dan de nummers van Mei, Juni, Juli en Augustus 1893, en 't nummer van Juni 1900. — Zelfs een nieuweling in de geschiedvorsching durft toch niet beweren dat 't een „ondankbare" taak is om deze dokumenten te vinden. Vraag ze aan den eersten den besten bestuurder onzer talrijke Maria-vereenigingen, en als hij ze u niet op slag ter hand stelt, zal hij u toch wel aanduiden waar ze zijn. — Verhas heeft gemeend zich die moeite te mogen besparen. De schrijvers die Verhas aanhaalt helpen hem immers genoeg! In de Revue des Quest. scient. (October 1899, blz. 555), alsook in de beide uitgaven van Un Miracle contemporain') staat de tekst der nos. Mei—Augustus 1893 vermeld; en het nummer van „30 Oct. 1892" (volgens de jaartelling van Verhas) wordt in die nummers van 1893 aangehaald. Ook de woorden uit het nummer van Juni 1900 vindt hjj in het Parjjsche Un Miracle contemporain op blz. 61. Dus niet „lastig te vinden"! Onze schrijver spreekt ook nog van het Journal des Sciences médicales van Rijssel, en haalt zelfs een brokstuk er uit aan. Maar dat brokstuk staat letterlijk in Un Miracle contemporain,2) geen jota meer of minder. Toch bericht Verhas ons niet dat ltij zijn aanhaling uit die brochure heeft genomen, maar hij schrijft de verwijzing uit de brochure ook over, doch onvolledig! Bij hem wordt het:3) „Journal des Sciences médicales ') Uitgave van Parijs, blz. 21, en uitgave van Brussel, blz. 28. 2) Uitg. Parijs, blz. 26, en uitg. Brussel, blz. 82. 3) L. c., blz. 104. ISpj 25 de Lille, 17 Novembre 1900, p. 466 et suivantes . In Un Miracle contemporain staat: „Journal des Sciences médicales de Lille, „seance de rentree de FUniversite' cathohque de Lille . etc..." Mogen de lezers van Verhas soms niet weten dat hei door hem aangehaalde getuigenis op een zoo plechtig oogenblik met allen nadruk is afgelegd? Mogen zn ook met weten dat hjj die dit getuigenis aflegt een man van gezag is? In Un Miracle etc. wordt deze getuige genoemd: „Dr. H Duret, ex-chirurgien des Hopitaux de Paris, professeur "de clinique chirurgicale, dogen de la Faculté de medecine. et membre correspondant de ïAcadémie de medecine de 'Paris". Bij Verhas wordt hij alleen maar: „Dr. H. Duret, "membre de 1'Académie de médecine de Paris".1) Op diezelfde blz. 104 vinden we nog iets vermakehjks, ten koste van den „geduldigen" dokumenten-snuffelaar. Na Riissel krijgt Parijs, na Dr. H. Duret krijgt Dr. Le Bec een beurt Maar Dr. Deschamps, die hier alweer overgeschreven wordt door Verhas, is in Un Miracle etc. eenigszins duister bij het aanduiden van de bronnen voor zijn aanhalingen, z) Wat doet nu onze „diepgaande" onderzoeker? Hn schrijft woord voor woord een kwart bladzijde van Dr. Deschamps over vergeet in der haast het jaartal (1901) bij den datum (5 Nov) op te geven, breekt de aanhaling op t zelfde woord af waar ook Dr. D. ze afbreekt, en zet dan in een voetnoot: „A. Deschamps. Un miracle contemporain, p 62" Zoek nu zelf maar, lezer! Verhas, de geschiedvorscher, heeft zelf niet verder gezocht! 't Zjjn eigenaardige manieren van „geduld" en „diepgaande nasporingen"! En nu blijft nog iets te zeggen over een verwijzing naar een stuk van heel „jongen datum", 'tls de „Histoire cnhque des événements de Lourdes" van den Eerw. heer Georges Bertrin, uitgegeven bij Lecoffre te Parijs. Verhas, als doorkneed geschiedvorscher, verwijst ons3) naar dit werk op de 1) L c blz 104. — Verhas schrijft: „membre de 1'Acadénrie"" Kunt se.' buiten Parijs, meer dan „membre correspondant zijn? 2) Uitg! Parijs, blz. 62. — Had Verhas ook de uitg. Brussel gekend, dan had blz. 82 hem wel licht gegeven! 3) L. c, blz. 107, noot. 26 volgende afdoende (?!) manier: „Bertrin, (abbé Georges) „Histoire critique des événements de Lourdes, Paris, Lecoffre, „1910, p. 238 et suivantes". Als ge nu weet dat dit werk, van 1904 tot 1906, dus in 2 jaar, reeds 10 uitgaven, en tot in 1912, dus in 8 jaar, reeds 37 uitgaven heeft die telkens herzien en vermeerderd zijn, wat baat u dan de verwijzing van Verhas: „1910, p. 238 et ss."? Als echt nauwkeurig geschiedvorscher was lüj verplicht te zeggen de hoeveelste uitgave hij gebruikt C. „Verzuimde" bewijsstukken. „Verzuimde" bewijsstukken? Hebben wij niet juist daarover gehandeld? In zekeren zin, ja! Maar de bovengenoemde verzuimen kunnen niet in den schaduw staan van die welke thans aan de beurt zjjn! Daarom geven wij aan deze laatsten den naam van „verzuimde" bij uitnemendheid. Verhas kondigde ons aan: „een diepgaand onderzoek en kritische studie", en hij beloofde „al de Katholieke getuigenissen te doorsnuffelen, en ze aan elkaar te zullen toetsen." Maar, voor een ernstig geschiedvorscher, doordrongen van zjjn verantwoordelijkheid na zulk een toezegging, staat toch zeker op de eerste plaats de verlichting om de dokumenten „uit den hjd zelf" te benuttigen! En welke bewijsstukken zijn meer „uit den tijd zelf' dan de nog levende getuigen van de feiten, niet oor-getuigen maar oogr-getuigen ? Deze vormen toch wel de kostbaarste dokumenten. We zién dan ook dat alle echt waarheidlievende onderzoekers van de De Rudder-zaak in loco zijn gaan onderzoeken. Dr. Affenaer komt daags na het feit, of overdaags, 8 of 9 April 1875, naar Jabbeke om te hooren en te zien. Dr. Van Hoestenberghe insgelijks, na Dr. Affenaer. In het eerste jaar 1875—1876, komen van aUe kanten, ook van buitenslands, zeer vele doctoren in de geneeskunde, om te hooren en te zien. Jammer genoeg zijn hun namen niet opgeteekend.— Later komen Dr. Royer (1893), Dr. de Pirquet uit Oostenrijk en Dr. Van IJsendijck, belg (1894), Dr. Deschamps en Van Hoestenberghe (1899), Dr. A. C. A Hoffman uit Holland (1904), Dr. O'Donnell en Dr. Sherry uit Londen (1905). Nu 27 noem ik alleen de medicinae doctores die een wetenschappelijk onderzoek instelden. Maar ook niet-geneesheeren, die de zaak ernstig willen onderzoeken, gaan ter plaatse de getuigen en getuigenissen toetsen. Zoo hebt ge bij voorbeeld de Eerw. heeren Scheerlinck (1875), en Le Couvreur, uit Frankrijk (1876); ook Prof. Bolsius, S.J., uit Holland (1907). Opvallend mogen wij het feit noemen, dat onder al de bekenden, geneesheeren of anderen, die hun onderzoek ter plaatse zelf instelden, nog nooit een enkele stoutmoedigheid heeft gehad om de waarheid van de plotselinge genezing te durven loochenen! Loochenen doen alleen zij die op een eerbiedigen afstand van de bronnen bleVen: Charcot, Zola, Marcuse, Aigner, Borst, Chide, en... Verhas. Ja ook Verhas, die „beter zal doen dan al znn voorgangers", — hij, die „alle Katholieke getuigenissen" zal opzoeken en toetsen — hij ook verzuimt een onderzoek bn de levende tjjdgenooten. Toch is Jabbeke zoo ver niet van Brussel als van Oudenbosch of Gouda (Holland), van Londen, van Oostenrijk! Van Brussel is het per spoorweg nog geen drie uren, en de onkosten voor heen-en-terug waren destijds ± 5 franken! Zooveel had Verhas, — of een plaatsvervanger b.v..zjjn uitgevers of zijn vrienden Anspach en Jamar — er voor over moeten hebben om het verwijt te voorkomen van die allergewichtigste bewijsstukken te hebben verzuimd! Daartoe was toch juist geen heldenmoed noodig! Desniettegenstaande zouden wij Verhas dit verzuim toch nog vergeven, indien hij ten minste in zijn „onverstoorbaar geduld" niet verzuimd had om die „Katholieke dokumenten te doorsnuffelen weUce hjj bjj zich aan huis ter beschikking kon hebben. Maar zwaar heeft hij hiertegen misdreven! Tot bewijs: 1° Verhas heeft zijn boekske uitgegeven halverwege het jaar 1911. Daarin verhaalt hjj, op blz. 10 van niet meer dan vier nasporingen (enquêtes), over De Rudder gehouden; 1° Scheerlink, 1875, 2° Le Couvreur, 1876, 3°Royer,1893, 4° Deschamps, 1899. Wel spreekt hij zelf op blz 32 over „ondervragingen waaraan twee doctoren, Pirquet en Van IJsendjjck, in 1894, De Rudder en Ed. Van Hooren onderwierpen." Hij heeft dit gelezen bij Deschamps „Un 28 Miracle contemporain" (uitg. Parijs). Maar wijl Deschamps geen verwijzing geeft zoekt Verhas ook niet verder en verzuimt dit vijfde onderzoek als zoodanig te vermelden. 2° Na zulke grootspraak van „beter doen dan alle voorgangers, en van „alle .katholieke dokumenten doorsnuffelen", was F. Verhas de geschiedvorscher, verplicht geweest bij zich aan huis te hebben zoowel a) Un Miracle contemporain, uitgave van Brussel, als ook b) A modern Miracle, bij A. Deschamps, S. J.: M. D.: Sc. D. ') en nog c) Une Potémique récente a propos (tun miracle contemporain. 2) In ieder geval was dan de onvermoeibare historicus te weten gekomen, dat sinds 6 jaar bij duizendtallen de uitkomst van een onderzoek was openbaar gemaakt dat door twee engelsche doctoren (alweer medicinae doctores!), J. J.O'Donnell en J. J. A. Sherry was ingesteld. Maar Verhas kent ook dit zesde onderzoek niet! Onvergeeflijk verzuim! Toch moet het ergste nog komen, het onbegrijpelijkste, het onvergeeflijkste. — Zonder vernederende beschaming voor den geschiedvorscher kan waarlijk Verhas zijn onkunde niet behjden omtrent het canonieke oordeel door Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, op 25 Juli 1908 uitgesproken over de miraculeuze genezing van Peter de Rudder. Die uitspraak had al 3 jaren vóór zjjn boekske in allerlei kranten gestaan. Die uitspraak is niet lichtvaardig gegeven. Eerst heeft er een hoogernstig onderzoek plaats gehad van alle dokumenten en alle nog levende personen, betrokken bij de. zaak-De Rudder. Dit is dus een zevende onderzoek. En al de stukken van dit zevende onderzoek liggen te Brugge, in het Archief van het bisdom. Nu moet men goed verstaan dat ik Verhas geen verwijt maak omdat hij die stukken in Brugge niet is gaan zoeken; hoewel een nauwgezet geschiedvorscher daar niet moest tegen op zien. Maar wel verwijt ik aan F. Verhas als een alleronvergeefljjkst verzuim, dat hij niet bij zich aan huis heeft besteld het werkje van den Eerw. heer A de Meester, J. C. L., professor ') Glascow, Robert Gibson et Sons. 45, Queenstreet 1906. 2) Les tracts du Courrier du Huy. F. Bourguignon—Piron, Huy, 1905. 29 aan het groot seminarie te Brugge.') In dit werkje worden opgesomd alle dokumenten en alle personen die door de bisschoppelijke commissie, in vijf zittingen, van 5 December 1907 tot 23 Juli 1908 zijn onderzocht. Dit dokument, of liever dit magazijn van dokumenten, uit den tijd zelf der gebeurtenis, oorspronkelijk, en tot nu toe 't minst bekend, bestaat sinds 12 Februari 1910 (datum van het imprimatur). En Verhas heeft in 1911 dit dokument, dit uitgezochte wapen verzuimd door onkunde! Dat is het toppunt van verzuim van dokumentenl En dit verzuim heeft hem leehjke poetsen gespeeld. Daardoor komt Verhas er toe, den opgeblazen hans na te doen die u zou vertellen: „Bi heb zoo juist Amerika ontdekt!" — Op blz. 32 onderstreept Verhas, in het getuigschrift van Van Hooren, vader en zoon, en van Maria Wittezaele, de woorden „Plaie suppurante" en „trois centimètres". „Deze „uitdrukkingen, zegt hjj plechtig, „kunnen niet gebruikt zijn door Vlaamsche boeren." En hij vervolgt triomfantelijk: „Hier „hebben wij het bewijs dat de verklaring is opgesteld door „iemand anders dan de drie onderteekenaars." Hadde Verhas nu het werkje van A. de Meester in zijn bezit gehad, dan had hij daar het origineel stuk in 't vlaamsch met de fransche vertaling erbij gevonden, en gezien dat er het volgende bijschrift, in de twee talen, aan toegevoegd is: „Br ondergeteekende beken dit getuigschrift op 27 April 1875 opgesteld te hebben, en den getuigen voorgelezen .. Brugge, den 21 Dec. 1907. A. Rommelaere, C. SS. R.". 2) Dit dokument werd geschreven in 1907, uitgegeven in 1910, maar door Verhas verzuimd in 1911! Verhas ontdekt nog meer! Hij ontdekt in 1911 dat het getuigschrift der notabelen van Jabbeke ook moet opgesteld zijn door „een lid der geestelijkheid", dezelfde die ook voor Van Hooren e. s. opstelde. Die „ontdekking" van Verhas ') La Guèrison miraculeuse de Pierre De Rudder. — a Roulers, chez Jules De Meester. 1910. 2) A. Rommelaere was onderpastoor te Jabbeke, van 5 Jan. 1875 tot 31 Dec. 1880. Daarna is de Z.Eerw. bij de P.P. Redemptoristen ingetreden. 30 komt te laat! In 't werkje van A. de Meester staat te lezen, als onderschrift bij dit bedoeld getuigschrift:1) „Dr ondergeteekende, beken dit getuigschrift opgesteld te hebben, en bevestig het gezag van dezen die geteekend hebben. Brugge, 21 Dec. 1907. A. Rommelaere. C. SS. R." Ons hartgrondig rouwbeklag aan F. Verhas voor al zjjn verloren moeite, en voor al zijn... monnikenwerk! — Jammer dat die „ontdekkingen" te laat komen! Tot besluit een overpeinzing van F. Verhas over Dr. Royer: ,.Wat toch te denken over die vreemdsoortige manier „waarop Dr. Royer de zekerheid meent te verkrijgen van „de betrouwbaarheid der getuigenis van P. Blomme? Kunnen „de vragen welke hij ten dien einde stelt, een ander antwoord „uitlokken dan hij nu heeft gekregen ? 't Is zonneklaar van „neen! Daarenboven bewijst de vastheid waarmee iemand „iets bevestigt nog lang niet altijd de vastheid van iemands „overtuiging; zij bewijst alleen zijn handigheid of zijn onbeschaamdheid." 2) Als wij nu ook overpeinzen over F. Verhas, dan denken wij aldus: „Wat toch te denken over de vreemdsoortige manier „waarop de geschiedvorscher Verhas de katholieke bewijsstukken meent te doorsnuffelen, en ze aan elkaar te toetsen ? Worden de uitgeschetterde beloften van „onverstoorbaar geduld" en van „diepgaande studie en kritiek" ook nagekomen? 't Is zonneklaar van neen! Daarenboven bewgst de vastheid waarmee iemand iets bevestigt nog lang niet altijd de vastheid van iemands overtuiging; zij bewgst alleen zijn handigheid of zijn onbeschaamdheid." 1) A. De Meester, l.c, blz. 44. 2) Ver-has, l.c, blz. 75. — Voor deze fraaie theorie verwijst V. naar: Ch. V. Langlois et Ch. Seignobos. Introduction aux Etudes historiques. Paris. Hachette et O*. 4"»« édit, p. 136. Ook deze auteurs vindt V. aangehaald bij Dr. Deschamps, Un Miraehe etc., uitg. Parijs, blz. 50. — Alweer niet „lastig te vinden" voor F. Verhas 1 TWEEDE HOOFDSTUK. WAARIN DE KRIJGSBEWEGINGEN BEHANDELD WORDEN. § 1. IETS OVER DEN ALGEMEENEN AANBLIK. 't Is niet gemakkelijk, of, gelijk de uitgever van Verhas zou zeggen, 't is een ondankbare taak, om in korte bewoordingen een getrouw overzicht van het geheel der krijgsbewegingen te geven van onzen jeugdigen aanvoerder die te velde trekt tegen het mirakel van Peter De Rudder. Tk geloof nog 't beste daarin te slagen, als ik den gedachtengang van onzen schrijver zelf over 't werk van Dr. Royer overneem, en dan op hem toepas. „Welk een zending krijgt Dr. Royer?" vraagt Verhas zich af.1) En hij antwoordt: „Koste wat 't wil, de waarheid aan „den dag brengen? Volstrekt niet! Hij moet aan den dag „brengen, dat er ontwijfelbaar zeker een mirakel gebeurd „is, want dit geval moet tegen Charcot dienst doen! Hiertoe „nu is de keuze van Dr. Royer allergelukkigst. Dr. Royer, „die alleen fransch verstaat, en gaat onderzoeken bij een „vlaamsche bevolking, kwam zeker niet in 't gevaar van erg „duidelijk de antwoorden te verstaan die tegen de vaststelling „van het mirakel pleiten". — (Wat verder volgt bij F. V. geeft ook veel te denken. Maar... we moeten kort zijn). Laten we dit meesterlijke overzicht op Verhas en zijn werk toepassen. „Welke zending onderneemt de geschiedenis-man F. Verhas?' *) L. c, blz. 45. 32 Koste wat 't wil de waarheid aan den dag brengen? Volstrekt niet! Hij moet aan den dag brengen, dat er ontwijfelbaar zeker in het geval-De Rudder een vervalsching, een bedriegerij, ja een „brutale bedriegerij" gebeurd is!1) Hiertoe nu is de keuze van Verhas allergelukkigst. (Dr.?) Verhas, die zeer gebrekkig de dokumenten kent (en van vlaamsch niets schijnt te kennen!), kwam zeker niet in 't gevaar van erg duidelijk de bewijzen te verstaan die tegen de vaststelling van de bedriegerij pleiten". Niettegenstaande dezen ongunstigen stand van zaken, zou het mirakel van De Rudder toch nog een onpartijdig man voor zich hebben kunnen winnen. Doch onze man wil niet gewonnen worden, wil niet overtuigd zijn. En hij steigert, en slaat, als een Saulus, met de verzenen tegen den prikkel! Voor zich zoekt hjj de zonneklaarheid der feiten te verduisteren; en om dan zich zelf wijs te maken dat hij van die duisterheid overtuigd is, vertoont hij voor het pubhek al zijn krijgsbewegingen. Zoodoende hoopt hij meer anderen in den doolhof van zijn eigen maaksel te lokken. Wanneer dan die arme misleiden uit dien doolhof geen uitweg vinden, zegt hij kortweg: Niemand kan er uit wijs worden; ik niet; en zij die naar mij luisteren, ook niet En dus is er uit he(t geval niet wijs te worden, 't Is derhalve een uitgemaakte bedriegerij. Hiermede geloof ik een vrij getrouw overzicht van 't geheel te hebben geleverd. — Nu gaan we die manoeuvers wat meer in onderdeden bezien, 't Is meer tot onderrichting voor onze lezers dan tot bekeering van F. Verhas. Wie toch bekeert den moedwillig blinde die volhoudt dat de zon niet schijnt? Genoeg is het, anderen er op te wijzen hoe onzinnig zoo'n halsstarrige handelt § 2. IETS OVER DE BESCHULDIGING VAN „ONBEKENDHEID". De lezer merke even op dat ik telkens zeg: „Iets over/..." 0 L. c, blz. 3. — Voorwoord van den uitgever; en blz. 103, Verhas zelf. 33 dit of dat punt. Hiermee bedoel ik, ook in al de volgende §§, dat ik de stof niet uitput, maar enkel , een paar voorbeelden op goed geluk uitkies. Zelfs beweer ik niet, altijd de meest in 't oog vallendel voorbeelden gekozen te hebben. Als 't ooit noodig mocht zijn, kunnen we nog wel „iets meer" leveren. De Rudder wordt door Verhas beschuldigd, dat hij onbekend is geweest met den doctor-geneesheer L. Van Hoestenberghe, Op blz. 99 vertelt V. dat „De Rudder gestorven is, onbekend met het bezoek van dien dokter" dat wordt opgegeven als gebeurd „op 8 of 9 April" (1875). En op blz. 101 heet het: „Onbekend aan De Rudder in 1875, komt die dokter, welke „tot dm toe geen rol in die geschiedenis speelde,') plotseling „in 1899 voor den dag... als de spil waar heel het mirakel „om draait". Hoe bewijst geschiedschrijver Verhas die „onbekendheid'?— Nergens ontmoet hij, in de getuigenissen door De Rudder afgelegd, den naam van Dr. Van Hoestenberghe. Dit is heel het bewijs, waaruit Verhas zijn Besluit trekt: De Rudder noemt Dr. V. H. nergens; dus is Dr. V. H. een onbekende voor de Rudder I Wanneer het „niet noemen" van een naam of van een feit het doorslaand bewijs is van de onbekendheid van den schrijver met dien naam of dit feit, dan moet de onbekendheid van onzen mhakel-verslinder mateloos zijn! Om nu zelfs te zwijgen over zijn erkende onbekendheid met oudere en jongere dokumenten, waar ons I Hoofdstuk van spreekt, zjjn er nog zulk een menigte van andere onbekendheden van Verhas, dat zijn boekske ons waarlijk geen besten dunk geeft van zijn „geduld" en „studie" en herinneringsvermogen l Een voorbeeld uit den hoop gegrepen. Op blz. 27 schrijft hij: „Den 16 Februari 1867 is de Rudder gewond aan 't rechterbeen; drie geneesheeren, M. Affenaer, van Oudenburg, „Jacques en Verriest, van Brugge, behandelen hem achtereenvolgens gedurende een jaar. Daarna, tot halfweg het derde ») En Verhas heeft op blz. 56, L c, over Dr. Van Hoestenberghe geschreven: „zijn zorgvuldig onderzoek van het been van De Rudder moet plaats gehad hebben drie of vier jaar voor de bedevaart". Verhas lijkt onbekend met zijn eigen werk! Door eigen wapenen geslagen. 3 34 „jaar na het ongeval, behandelen hem drie andere genees„heeren, wier namen onbekend zijn gebleven." Dit zinnetje verraadt bij onzen schrijver een buitengewone onbekendheid met het buitenleven. Wellicht kan F. Verhas goed schrijven over het stadsleven; maar aan tafereelen uit het landleven moet hjj zich niet wagen 1 Hij verzekert ons dat de namen der drie latere doktoren onbekend zijn gebleven. En toch heeft Verhas zelf ze in zijn boekske genoemd! Maar omdat Verhas onbekend is met de zeden en gewoonten van het platteland, en alles meet met zijn stadsmaat, heeft onze geschiedschrijver de beteekenis zelfs niet vermoed van wat hjj uit Scheerlinck's werk overschreef! — Op blz. 15 staan by Verhas heel duidelijk twee van die drie doktoren genoemd, en hjj zegt dat ze onbekend zijn gebleven! Dit fcegt hjj, dit beüjdt hij, dit roept hij uit, ja, daar gaat hij groot op..., op zijn onbekendheid! Paradoxaal! zegt ge? Ja, maar paradoxen hooren ook bij de manoeuvers van Vernas! De oplossing is overigens eenvoudig genoeg. Als ik, over Rome sprekend, tusschen de jaren 1850 en 1870, zeg: „de Paus", wie is dit dan ? Pius LX. — Als ik, over Brussel sprekend, van voor twintig jaar, zeg: „de koning", wien noem ik dan? Leopold II. En als ik nu van het dorpje Varssenaere, uit de jaren 1867—1870, zeg: „de dokter", wie is dit dan ? Aan Verhas is dit onbekend! — En evenzoo van het dorpje Stalhille, uit dienzelfden tijd: „de dokter", wie is dit? Onbekend, zegt F. Verhas. — Maar in 'shemels naam! waarmee is onze geschiedschrijver over De Rudder dan wel bekend, als het hem onbekend is dat te dien tijde de dokter van Varssenaere den naam droeg van dr. Buylaert; en als het hem onbekend is dat Stalhille van vóór 1867 tot in 1909 toe, meer dan veertig jaar lang, geen anderen dokter gehad heeft dan Dr. L. Van Hoestenberghe ? Met de meeste en de beste dokumenten voor de geschiedenis waarover hjj „beter wil schrijven dan zijn voorgangers", is onze schrandere geschiedvorscher onbekend; en over den zin en de beteekenis der weinige dokumenten die hy wel kent, stelt hy zelf ons zyn „onbekendheid" ten toon!! En die schryver komt Peter De Rudder beschuldigen, dat hem 35 Dr. Van Hoestenberghe en diens bezoek onbekend was ?! — Straks zullen wij nog wel beter zien, hoe ook in dit punt de onbekendheid bij Verhas schuilt. § 3. IETS OVER DE BESCHULDIGING VAN „KUNSTGREPEN". Indien ge onzen ijverigen verzamelaar van „alle katholieke bewijsstukken" (!) wilt gelooven, dan zijn de mirakelverdedigers niet teruggeschrokken voor de bespottelijkste kunstgrepen, om zich te redden uit de strikken waar ze in vast raakten, toen hun vertelseltjes over De Rudder van lieverlede meer en meer omvang namen. Be doe alweer een greep in 't honderd, en tref het volgende: 0 „Wat de bijzonderheden aangaat van de behandeling van „Dr. Verriest, deze kon De Rudder niet hebben meegedeeld „aan Dr. Van Hoestenberghe.2) Door een gelukkig buiten„kansje spreekt er dan ook Dr. Verriest zelf over met zijn „collega, want in die dagen brachten talrijke besprekingen „die twee doktoren in aanraking met elkaar!" — (Dit uitroepingsteeken,!, is van Verhas zelf.) '■— Dit „in aanraking komen" dank zij de „talrijke besprekingen" tusschen die twee dokters Verriest en van Hoestenberghe, is, volgens Verhas, de kunstgreep der onzen, om aan Dr. V. Hoestenberghe te kunnen laten weten wat Dr. Verriest bij De Rudder deed. Oudtijds heette zoo'n kunstgreep een Deus ex machina. Anders dan door een kunstgreep weet de al-wetende dokumentenkenner F. Verhas geen verklaring te vinden voor die „talrijke besprekingen"! Maar laat nu onze snuffelaar eens bij zich aan huis brengen een der volgende „katholieke dokumenten": De Studiën,3) of de Frankfurter Zeitgemasse Broschuren.*) of 1) L. c, blz. 87. — 2) Dit moet Verhas wel zeggen, want... De Rudder moet tot zijn dood toe zelfs met den naam van Dr. V. H. onbekend zijn gebleven! — 3) De Studiën. Tijdschrift voor Godsdienst Wetenschap en Letteren. Dl. 58, blz. 77—84. — 1907. — 4) 15 Oct. 1907, blz. 40—42. — 36 het Journal de la Grotte de Lourdes,') of ook La guérison miraculeuse de Pierre De Rudder.2) Veel leerrijker zou een reisje zjjn geweest naar Jabbeke om aldaar een nog levende persoon te hooren, te zien, en te voelen! Dan kon Verhas, beter dan uit de opgenoemde dokumenten, tot de ontdekking komen hoe somtijds de waarheid onwaarschijnlijk kan zijn. Want hjj vindt daar een levenden mensch wiens linkerbeen gebroken en weer genezen is omstreeks 1875. Hjj verneemt dat de behandelende doktoren geweest zijn Verriest en Van Hoestenberghe.. Deze hebben den patiënt een jaar lang onder behandeling gehad. Tot nog meer verbazing merkt hij dan op, dat die persoon genoemd wordt: „De Rutier".3) En als hjj dan zjjn oogen en ooren niet genoeg vertrouwt, maar — zooals ik zelf ook in Jabbeke gedaan heb — zjjn handen gebruikt, dan voelt hjj met zjjn fijngevoelige schrjjvers-vingers de zware beenverdikking (callus, of eeltring) aan dat toen bijna 40 jaar genezen been. Is hjj nu nog niet overtuigd, dan kan hij de aanteekeningen van Dr. van Hoestenberghe inzien welke deze dag voor dag maakte over zijn patiënten. En dan ziet hij de beschrijving van dit geval uit den tijd toen Peter De Rudder wel onder behandeling, maar nog niet genezen was, en er dus zeker nog geen spraak was van een mirakel! En dan zal, hoop ik, F. Verhas begrijpen dat zonder kunstgreep Dr. Verriest en Dr. Van Hoestenberghe in dien tgd met elkaar in aanraking waren! Verhas moest niet zoo vlug zjjn met kunstgrepen te zien daar waar hij de dokumenten niet kent! — De meest vóórkomende voedster van al die Anns/^reep-beschuldigingen is ... de onbekendheid met de feiten! § 4. IETS OVER BESCHULDIGING „BEDRIEGERIJEN". Een der meest uitverkoren manoeuvers van den maar- ') 22 Maart 1908. — 2) A. De Meester. 1910, blz. 32. — 3) Zoo klinkt die naam; maar geschreven is het Derugter Daarbij heet Deruyter Serafinus, terwijl De Rudder Petrus heet. Petras stierf in 1898, en Serafinus sprak en betastte ik zelf in 1907. 37 schalk F. Verhas is de beschuldiging van bedriegerijen. Dit lieve woordeke komt zeker 15 maal in zjjn boekske terug, den laatsten maal met de bjjvoeging van „verschrikkelijk" \ En waar hij dit weerzinwekkend woord niet voluit neerschrijft, gebruikt hjj nog dikwijls omschrijvingen die 't zelfde beteekenen. Het boekske staat er vol van. Van 't begin tot 't eind vindt Verhas bedriegerijen in alle personen en alle zaken! Hoe dit alweer aantoonen? Ik sta er lastiger voor dan de ezel tusschen twee schelven hooi"! ör heb te kiezen, niet tusschen twee maar tusschen ontelbare bewijzen! — Kort en goed: ik kies de „bedriegerij"' op blz. 31. En wel om deze reden: het gaat hier over de eerste inmenging van de geestelijkheid in het geval-De Rudder, — wel te verstaan: de eerste inmenging die aan Verhas bekend is. Straks zien we nog hoever hij 't hierin mis heeft! Sober en kort verhaalt ons Verhas: „De Eerw. heer Scheerlinck, te Oostacker teruggekeerd, „bemerkt wel het gevaar dat er in ligt, om zjjn verhaal te „laten drukken zonder andere bewijsstukken dan de verklaringen van De Rudder zelf. Want in dien vorm zou het „een duidehjk bewijs zijn dat we staan voor een bedriegerij „waarvan geen enkel ooggetuige de verantwoordelijkheid op „zich wilde nemen. Daarom laat hjj (Scheerlinck) zich op „27 April een getuigschrift toezenden onderteekend door „drie geburen van De Rudder die ooggetuigen moeten heeten, „alhoewel ze alle drie aan hem (De Rudder) op den dag „van het onderzoek (door Scheerlinck op 16 April) als „zoodanig onbekend waren." — Alweer dat „onbekend'\ Voor meer helderheid en voor 't gemak onzer lezers herleiden wij deze kostelijke redeneering van Verhas tot drie stellingen: 1°. De verklaringen van De Rudder over zich zelf zjjn op zich zelf een duidehjk bewijs dat lüj valsche verklaringen geeft. 2°. Het niet uitdrukkelijk vernoemd worden van ooggetuigen uit Jabbeke, in het onderzoek van Scheerlinck op 16 April, is het bewijs dat er geen enkel ooggetuige was die zich verantwoordelijk durfde stellen voor de waarheid 38 der genezing. Dus is De Rudder's verklaring nog zekerder valsch. 3°. Het getuigschrift der drie geburen die, drie weken na het geval, de verantwoordelijkheid der feiten wel op zich nemen, heeft geen waarde omdat De Rudder niet van 't begin af verklaard heeft dat die drie buren ooggetuigen waren. En dus is De Rudder's eigen verklaring nog veel zekerder valsch. Zóó redeneert en besluit Verhas uit drie ware feiten: 1°. 't Is waar dat De Rudder op 16 April 1875 zijn eigen genezing bevestigd heeft. 2°. 't Is ook waar dat noch De Rudder noch Scheerlinck een ooggetuige als zoodanig noemen bij dit onderzoek van 16 April 3°. 't Is ook waar dat in „Het Vlaamsche Lourdes" het getuigschrift van 27 April 1875 staat opgegeven als door ooggetuigen bevestgd. Deze feiten zjjn waar; maar de feiten alleen helpen Verhas niets; hij maakt eerst nog gevolgtrekkingen om te komen waar hij wezen wil. Uit het feit dat de Rudder over zich zelf een getuigenis aflegt waar hij belang bjj heeft (al is het enkel het belang om de waarheid te zeggen?) volgt, in de theorie van Verhas, dat De Rudder „bedriegerij" pleegt (Deze fraaie theorie hebben wij in 't begin van ons werkje beschreven, toen we bewezen dat F. Verhas zijn ouders niet kan aanwijzen!) Uit het feit dat in 't onderzoek van 16 April de ooggetuigen niet genoemd worden, besluit Verhas dat de ooggetuigen niet bestaan! (Dat het niet noemen nog niet het niet bestaan insluit, zagen we hierboven toen Verhas heel veel dokumenten niet noemde die toch wei bestaan!) Dit besluit van het niet-bestaan van „ooggetuigen die de verantwoordelijkheid op zich durven nemen," trekt Verhas omdat hij onbekend is met een dokument dat ouder dan 16 April 1875.') Het luidt aldus „Ieder Jabbekenaar is bereid om de buitengewone genezing „van Derudder te betuigen; en zoo het reeds meermalen in „dry dagen gebeurd is (op 8, 9, en 10 April) zullen zij niet „verdragen dat de eene of andere liberaal of ongeloovige, ') Zie: A. De Meester, l.c, blz. 40. 39 „met die genezing spot of weigert van dezelve toe te wijzen aan de voorspraak van de H. Maagd."1) Dit bewijsstuk nu is gedagteekend: „Jabbeke 11 April 1875", dus nog vijf dagen vroeger dan Scheerlinck's onderzoek op 16 April! Volgens Verhas' eigen theorie2) heeft dit stuk van slechts vier dagen na de gebeurtenis onzegbaar meer gezag dan verklaringen van iemand gelijk hij zelf is, die over dingen van vóór 35 jaren oordeelt en beslist alsof hjj zelf „de spiF' was geweest „waar alles om draaide"1 — Hjj, die, toen dit alles plaats greep, nog geboren moest worden, — hjj, die getuigenissen over beleefde feiten van vóór 23 en zelf van vóór 18 jaren niet aanneemt, — hjj, die met de meest onmiddeüjke dokumenten volslagen onbekend is, — hjj, F. Verhas, breekt den staf over dit alles van vóór 35 jaar! Toen hjj in zijn boekske zoo boud en stout schreef op blz. 31, was Verhas zeker zelf nog onbekend met wat hij zestig bladzijden verder over Dr, Van Hoestenberghe zou gaan schrijven?! — Daar zegt hjj: „Als Dr. V. Hoestenberghe zjjn waarnemingen niet heeft „opgeschreven op 9 April 1874 (—sic! —), hoe laat zich dan „verklaren die verwonderlijke bepaaldheid in onderdeelen „die na 23 jaar zijn getuigenis aan Dr. Deschamps kenmerkt? „Hierop antwoordt de oordeelkundige wetenschap dat „de „bepaaldheid en de overvloed van onderdeelen... volstrekt „geen waarborg zijn van de juistheid der feiten: zjj lichten „ons alleen in over de verbeeldingskracht van den schrijver „als deze oprecht is, of over zijne onbeschaamdheid als hij „dit niet is"."3) Op F. Verhas toepassend wat hjj hier vereischt van Dr. Van Hoestenberghe, mogen wij zeggen: Nu de geschiedschrijver F. Verhas al die bijzonderheden op den 16 April 1875 niet heeft kunnen opschrijven, a) omdat hy toen nog niet geboren ') Voor het gemak van Verhas staat de tekst l.c. op blz. 41 in 't fransch naast het oorspronkelijke vlaamschi 2) L.c, blz. 11 en 12. 3) Dit antwoord haalt Verhas, op blz. 93, aan uit Langlois et Seignobos, 1. c. blz. 136—137. 40 was; b) omdat die bijzonderheden zooals hij ze opsomt, niet waar zijn; c) omdat hem de oudste stukken uit dien tijd zelf, waar de echte toedracht in staat, onbekend zijn, — nu is de vraag, hoe zich laat verklaren die verwonderlijke bepaaldheid van onderdeelen, die na 35 jaar het getuigenis van Verhas aan het publiek van 1911 kenmerkt? Hierop antwoordt de oordeelkundige wetenschap dat „de bepaaldheid „en de overvloed van onderdeelen... volstrekt geen waarborg „zijn van de juistheid der feiten: zij lichten ons alleen in „over de verbeeldingskracht van den schrijver als deze oprecht „is, of over zijn onbeschaamdheid als hij dit niet is." Bewijs ons, F. Verhas, bewijs voor de openbaarheid, dat gij in uw samenstelling van de geschiedenis van De Rudder oprecht zjjt te werk gegaan; maar met strenge bewijzen zooals gij zelf die eischt in uw boekske, natuurüjk! En dan, maar ook eerst dan alleen, geven wij u, op het gezag en in naam van Langlois en Seignobos, kwijtschelding van de onbeschaamdheid, en behouden slechts de verbeeldingskracht van den schrijver! § 5. IETS OVER DE BESCHULDIGING VAN „GEBREK AAN GENEESKUNDIGE GETUIGEN". Wij hebben reeds meer dan genoeg tegenzin om alweer te moeten doen wat Verhas zoo schilderachtig (?) uitdrukt met de woorden: „verplicht zijn om te duiken in een modderpoel... om daar de waarheid uit op te baggeren".*) Verhas alleen mag uitmaken of het, volgens Langlois en Seignobos, een „modderpoéF van „verbeeldingskracht' ofwel een „modderpoeF van „onbeschaamdheid" is! Wat er ook van zij, het belang van onze lezers vordert dat wn' er ons weer aan wagen 1 Daarom, vooruit! De generalissimus Verhas valt ons aan met de beschuldiging: U ontbreken de geneeskundige getuigen! En hij geeft daarvoor op verschillende plaatsen zijn bewijzen. 1° „Wij moeten aannemen dat, voor het geval-De Rudder, ï) L. c, blz. 14, in de noot. 41 „de geneesheeren, met inbegrip van Dr. Affenaer, geweigerd „hebben hun goedkeuring te geven aan het feit dat zij „beschouwden als bedriegerij. Bg gebrek aan geneeskundige „getuigenis is de Eerw. heer Scheerlinck er toe genoodzaakt „het getuigenis van de geestelijken en de notabelen van „Jabbeke te benuttigen". 1) 2^S,Op het tijdstip van het onderzoek van Le Couvreur „had nog geen enkel geneesheer den moed gehad om die „plotseünge genezing te verdedigen'..2) 3° „Dr. Van Hoestenberghe bepaalt er zich bij (en dit nog „wel voor 't eerst in 1892, dus 17 jaar na de gebeurtenis)3) „om heel voorzichtig te zeggen dat op een gegeven oogen„blik, hetwelk niet nader wordt bepaald, het rechter been „(door Verhas onderstreept!) gebroken was, en dat het op „een ander, ook niet nader bepaald, oogenblik genezen was." 4) 4P „Heeft Dr. Van Hoestenbergh uit voorzichtigheid de „dood afgewacht van zgn 5 collega's, die De Rudder ook „hadden gezien, en die misschien van een andere meening „waren?"5) — (Wat 'n onschuldig bedoeld vraagje!?!) 5o „Hoe is aan Dr. Van Hoestenberghe gedurende 23 jaren „het bestaan onbekend kunnen zijn van een verslag door „hem zelf onderteekend, waarin al zjjn bevindingen stonden „vermeld?... want, als er ook slechts de schg'n van een stuk, „door een geneesheer geschreven, had bestaan, dan zou men „niet 25 jaar en de dood van den hoofdgetuige (De Rudder) „hebben afgewacht om er van te spreken".6) Nu is onze eerste vraag: Is het waar dat Dr. Affenaer het geval voor een bedriegerij heeft aangezien? Voor het antwoord hierop moeten wij weten of het waar is, ja of neen, dat die dokter op 8 of 9 April 1875 het been van De Rudder heeft onderzocht. Vervolgens moeten wij weten of hij toen dat beroemde woord heeft gesproken: „Peter, gij zjjt vol- 1) L. c, blz. 29. 2) L. c, blz. 38. 3) L. c, blz. 53. *) L. c, blz. 42 en 43. 5) L. c. blz. 54. 6) L. c, blz. 91. 42 „komen genezen. Uw been is (als) dat van een pasgeboren „kind, en niet (als) van een man die een gebroken been. „heeft gehad. Alle menschehjke hulp was onmachtig om u „weer te doen gaan; maar wat de geneesheeren niet kunnen, „dat kan Maria... Van ongeloovig zou men geloovig worden, „(en van koud zou men het heet krijgen), bü het zien van „zulke wonderdadigheden". — Gij zelf, Verhas, haalt heel dit getuigenis aan uit de fransche uitgave van Scheerlinck, op blz. 23 en 24 van uw boekske.1) Volgens deze aanhaling is er dus wel degelijk onmiddeljjk na 7 April een „geneesheer" geweest die in deze genezing allesbehalve „bedriegerij" zag; een „geneesheer" die wel ;den moed had om de verdediging op zich te nemen" van die genezing; een „geneesheer" die zijn oordeel niet zachtjes aan De Rudder in 't oor heeft gefluisterd, maar bij Karei Rosseel aan huis luide heeft uitgesproken in de tegenwoordigheid der omstanders! Reeds hoor ik uw opwerping: „Indien hij (Dr. Affenaer) „die woorden heeft uitgesproken, welke De Rudder hem in den mond legt, dan hadde hjj zeker niet geaarzeld deze op schrift te hernieuwen." ■ Deze redeneering is niet slecht gevonden; ze is inderdaad meesleepend! Ja, een man van overtuiging, een man uit één stuk, een man die u in de oogen durft zien, moest niet aarzelen zijn openhjk gegeven getuigenis te blijven volhouden. Het getuigenis op schrift moest redelijkerwijze gegeven worden. Dit is zeer juist geredeneerd. Maar tusschen de redelijkheid van het schriftelgk getuigenis en de daaruit afgeleide valschheid van het slechts mondelinge getuigenis ligt nog wat speelruimte! Nochtans, wij willen eens in uw gedachtengang meegaan, F. Verhas, en onderstellen dat het mondelinge getuigenis van Dr. Affenaer door den Eerw. heer Scheerlinck of door Peter De Rudder zou vervalscht zjjn. Wat hadde dan Dr. A „zeker niet geaarzeld" luide te verklaren? •) De woorden tusschen () staan in de ulaamsche uitgave; maar deze kent Verhas niet. 2) L. c, blz. 28. 43 Hoe staan de ruwe feiten? De Eerw. heer Scheerlinck verspreidt zijn werk „Het Vlaamsche Lourdes" in Juli 1875, en onmiddeüjk daarna de fransche vertaling, u zeer goed bekend. In beide boeken leest ge het fameuze getuigenis van Dr. Affenaer. Nu is de oplage van de vlaamsche uitgave alleen 4000 exemplaren, en van de fransche uitgave 2000 exemplaren. Die dubbele uitgave grijpt plaats onder de oogen van Dr. Affenaer; want Oudenburg, Jabbeke, Varssenaere en Stalhille liggen allen zoover niet van Gent ï) De 4000 vlaamsche exemplaren zijn binnen 2 jaren uitverkocht. 't Spreekt van zelf dat het bovengenoemde getuigenis van Dr. Affenaer vieniuizendmaal uitgedrukt in de taal der vlaamsche boeren, niet is verspreid naar de vier windstreken der aarde, waar niemand vlaamsch verstaat, maar dat die 4000 ex. hoofdzakelijk gekocht en gelezen zjjn in Vlaanderenland, rondom Jabbeke, en daarmee ook te Oudenburg, waar Dr. Affenaer woont! — De fransche uitgave mag desnoods naar de andere deelen van België en elders gegaan zijn! In 1877 kwam de tweede vlaamsche uitgave. En daarmee zag Dr. Affenaer zijn getuigenis weer opnieuw duizende malen rondgestrooid. En die Dr. Affenaer laat alles zijn gang gaan! Die Dr. A. komt er niet tegen op, noch bü den Eerw. heer Scheerlinck, noch bij de geestelijke Overheid die 't werk van den onderpastoor goedkeurde! Was het zijn plicht niet geweest om eèn aanklacht in te dienen? 01 als dat getuigenis valsch was „hadde hij zeker niet geaarzeld" om zijn goeden naam te verdedigen! — Maar neen: hij laat die „mondelinge getuigenis" als door hem gegeven vrjj door de pers verspreiden! Wat moet daarvan noodzakelijk de reden en de gevolgtrekking zijn ? Dat Dr. Affenaer dit mondelinge getuigenis waarlijk gegeven had, en dat hij dit daarom niet kon en niet wilde tegenspreken. Dit is de eenig redelijke gevolgtrekking uit de „onderling vergeleken" feiten. Toch is er nog één spitsvondige uitvlucht! — Misschien heeft Dr. A geen tijd gehad om er tegen op te komen ? — i) Zie Schielijke genezing... enz., J. Van Hoestenberghe, S. J., blz. 7. 44 Ook die uitvlucht mist allen grond. Dr. A. is te Oudenburg gebleven tot 1885, d. w. z. nog tien jaar na het verschijnen van Het Vlaamsche Lourdes, en luj is daar gestorven op 4 Mei 1885. — •) En niettegenstaande dit alles geven wij toe dat 't zoo vreemd klinkt dat Dr. A. zijn stellig gegeven mondelinge getuigenis niet eigenhandig op schrift heeft willen geven 1 Is daar een goede reden voor te vinden ? Hoort, en oordeelt Dr. A. was „ongeloovig" en „liberaal", en daarom voelde hij zich niet vrij genoeg om iets anders te doen dan de „liberaal" Dr. Verriest, „voorzitter der Geneeskundige Commissie van West-Vlaanderen" 1" Deze dokter weigerde immers ook om zjjn getuigenis „op schrift' te geven!2) Zoo is heel dit raadsel opgelost zonder eenige vervalsching of bedriegerij, enkel door het „snuffelen" in oude dokumenten die aan Verhas onbekend zijn. Die onbekendheid heeft hem deze poets weer gespeeld. Het staat dus nu geschiedkundig vast, dat lang vóór het onderzoek van Le Couvreur, ja, reeds onmiddellijk na de gebeurtenis, een „geneesheer", wiens naam men kent, de plotselinge genezing heeft „durven verdedigen", en nooit zjjn woord heeft teruggetrokken; dit is Dr. Affenaer. Nu nog een woord over Dr. Van Hoestenberghe. Volgens onzen geduldigen en jjverigen verzamelaar van „alle katholieke dokumenten" heeft Dr. V. H. „heel voorzichtig (!) de dood van zjjn vijf collega's afgewacht", om dan eindelijk, in 1892, nog niet veel te zeggen (zie hierboven, bn" 3o en 4o). Is dit waar? Is dit juist? Heeft Dr. V. H. geen betrekking met De Rudder gehad? Heeft hjj „uit voorzichtigheid" gezwegen tot in 1892 en 1893 om niet te kunnen tegengesproken worden door zijn 5 collega's? Heeft hij hun dood afgewacht, en de dood ook van de Rudder? — Wij gaan weer het antwoord zoeken in de „oudere dokumenten", in de stukken „uit dien tijd zelf'. Volgens Verhas zijn deze immers de besten?! Een stuk toch, geschreven „op een tijdstip kort bjj de gebeurtenissen, heeft daardoor 1) Zie Schielijke genezing . . . enz., blz. 28. 2) Zie A. De Meester, 1. c, blz. 24. 45 „van zelf een groote waarde, want wjj kunnen vertrouwen „dat de herinneringen welke de mogelijke ooggetuigen ons „aanbrengen nog niet meer dan een onbeduidende vervor„ming hebben ondergaan onder den invloed van oudere „herinneringen die in hun herinneringsvermogen veiwarring „brengen." i) Als Verhas deze schoone theorie toepasselijk acht op het werk van den Eerw. heer Scheerlinck, dat toch eerst in Juli 1875, dus drie maanden na dato, is verschenen, hoeveel zekerder mogen wij ze dan toepassen op stukken óver feiten van voor drie dagen, en hoe allerzekerst op stukken die handelen en getuigen over een feit van daags te voren?! En zulk een getuigschrift over een feit van „gisteren avond" bezitten wjj; hoort slechts: „Toen ik gisteren avond te Jabbeke was, trof ik aan de „pastorie den zich noemenden Peter de Rudder ... „Aangezien meester De Rudder mij heeft gezegd bjj u „onder behandeling te zjjn geweest, verzoek ik u mij te doen „kennen, met al de nauwkeurigheid die de zaak medebrengt, „de natuur van de kwetsuur die gij bjj uwen cliënt hebt „bevonden ... „Zeer dankbaar zal ik u zijn, Dokter, voor een zoo spoedig „mogelijk antwoord, — een antwoord dat ik, indien gjj het „verlangt, beschouwen zal als vertrouwelijk. „Brugge, 13 April. 1875. J. J. Bisschop van Brugge."2) Dit is een katholiek dokument, geschreven door een katholieken bisschop; en daaruit had Verhas moeten besluiten: lo Dat het valsch is dat aan Peter De Rudder „tot zijn dood toe" die Dr. van Hoestenberghe „onbekend" is geweest. Deze brief toch is tot Dr. v. H. gericht. 2o Dat Dr. v. H. als geneesheer ook De Rudder heeft behandeld, zóó zelfs dat Mgr. hem zijn cliënt noemt. 3o Dat er meer dan „de schijn van een stuk, door een geneesheer geschreven", bestaat; want Dr. v. H., als ieder fatsoenhjk man doet, heeft op de vraag van Mgr. geantwoord. ï) L. c. blz. 11. 2) Zie: A. De Meester, 1. c. blz. 52. 46 40. Dat niettegenstaande het stenige bestaan van dit stuk geschreven door de hand van een geneesheer" wiens naam 'bekend is, de Eerw. heer Scheerlinck dit getuigschrift toch niet benuttigd heeft, om reden dat Mgr. dit schrijven als vertrouwelijk beschouwde, en den schrijver, Dr. van Hoestenbérghe, door de openbaarmaking niet wilde blootstellen aan dezelfde onaangename gevolgen welke de „liberaal" Dr. Affenaer duchtte van den kant van andere hooggeplaatste liberalen (zie hierboven). Zoodoende brengt de „diepgaande studie en kritiek", wanneer zij werkelijk „aZ de katholieke getuigenissen doorsnuffelt en aan elkaar toetst," wel degelijk het bewijs dat er een geschreven stuk van Dr. v. H. bestaat uit de eerste dagen na de genezing van De Rudder, en tegelijk het bewijs bestaat waarom van dit kostbaar stuk in de oudste beschrijvingen geen gebruik is gemaakt. Welaan, F. Verhas, doorsnuffel en toets ook gn eens, naar ons voorbeeld, — niet in schetterende volzinnen, maar in de kalmte van uw studeerkamer, — al de katholieke bewjjstukkenl Dan zult gij u losmaken van heel die verbeeldingskracht of heel die onbeschaamdheid waarvan uw vrienden Langlois en Seignobos u door uw eigen mond aanklacrenl Onze lezers kunnen opgemerkt hebben dat wij in de afdeelingen van dit Re hoofdstuk alleen bezig zijn geweest met de krijgsbewegingen van Verhas tegen personen en zaken die tot den allereersten tijd der genezing van De Rudder behooren. Bh' al die bestrijding heeft onze jeudige aanvoerder niets omvergehaald, niets vernield, niets — dan misschien de achting die ieder fatsoenlijk mensch aanvankelijk voelt voor een geschiedvorscher die zich aandient als niet terugdeinzend voor de moeite om alle stukken te doorzoeken die de zaak moeten tot klaarheid brengen: welke achting echter ook ieder fatsoenlijk mensch verliest wanneer die geschiedvorscher zoo schandelijk zijn woord breekt 1 Weinig zou het kosten om den hjst der vruchtelooze aanvallen: te verlengen, en in plaats van vijf, 10, 20, 50, te 47 noemen, zonder de stof der reeds „oudere dokumenten" te verlaten, die toch daarom alleen reeds, zooals Verhas terecht op blz. 11 zegt, van „groote waarde" en van „groot belang" zijn, meer dan de stukken van „meer jongen datum". — Doch wij kunnen niet aan den gang bljjven. Daarom volge hier alleen de ontmaskering van één manoeuver die we de gedurig weerkeerende taktiek zouden mogen noemen en de grondgedachte van heel den veldtocht van F. Verhas, namelijk: den tegenstander ten laste leggen datgene waarin hij zelf voordurend vervalt. § 6. IETS OVER BESCHULDIGING VAN „ONVOLDOENDE ONDERZOEK." Onze geschiedschrjjver-veldheer hééft voor de „voorstanders van het wonder" een diep ingewortelde minachting, zóó diep, maar ook zóó levenskrachtig, dat ze overal uit den bodem opschiet. Reeds begint zjj het hoofd op te steken als de schrjjver nog slechts 12 regels van het verhaal van Scheerlinck heeft overgeschreven. En we zien haar telkens en telkens tot op blz. 111 toe, in het „Besluit'. En altijd is het over die „onvoldoende" onderzoeken, die wel de erfzonde schijnen te zijn van eiken katholieken geneesheer en van eiken katholieken geestelijke.1) Wjj nemen als voorbeeld het „onvoldoende onderzoek" van den Eerw. heer Scheerlinck, op 16 April 1875. T)e reden onzer keuze is dat wij daarbij den tekst van Verhas volledig kunnen aanhalen zonder te veel plaats te gebruiken. Ziehier: „Eene zelfs oppervlakkige beschouwing van het Verhaal „van den Eerw. heer Scheerlinck, bewijst ons dat heel dit „onderzoek bestaan heeft in een ondervraging van De Rudder „in tegenwoordigheid van zjjn huisgenoten en de geestelijken „der gemeente. De Rudder heeft geen enkel bewijs tot bevestiging van zgn verklaringen bijgebracht, hjj heeft den ') Bij voorbeeld: Verhas L.c, blz. 13, 28, 34, 35, 67, 72, 75, 77, enz. — Die lust heeft mag de overige 35 bladzijden ook nog nazien. Hjj vindt er nog voorbeelden genoeg. — 48 „naam van geen enkelen getuige aangehaald, wiens onaf hanke„Hjk getuigenis het zijne zou kunnen versterken. Van den drom „van volk die De Rudder gezien hebben op den morgen van „de bedevaart, van de menigte menschen die wisten dat het „been tot 12 wonden telde1), is'niet één zijn getuigenis „komen geven."2) Alvorens die verklaringen van Verhas te gaan bespreken, willen we op twee bijzonderheden even de aandacht vestigen. 1°. De „drom van volk" die De Rudder „gezien hebben op den morgen van de bedevaart" Met welke Argus-oogen heeft Verhas dien drom van volk gezien ? Peter is 's morgens om 4 uur van huis gegaan, op 7 April, en is tegen zeven uur aan de statie gekomen. 3) Kan Verhas zelfs aan een kind wijsmaken dat er in de maand April 's morgens tusschen 4 en 7 uur op den weg van Jabbeke-dorp naar Jabekkestation een drom van volk was! — Houd daar u lachen eens bjj in! — Ja, maar aan 't station van Gent dan? En te Oostacker bjj de grot? — Hoewel ook daar nog niemand, vóór Verhas, ooit drommen van volk op 7 April 1875 heeft beschreven, zullen wjj ze eens aannemen om Verhas dit genoegen te doen! Maar dan? Wat zou daaruit volgen? Dat Peter de Rudder, die op zijn krukken toch niet het heele land, zelfs niet de heele streek met zijn gebroken been was rondgestrompeld, eensklaps voor een drom van vreemdelingen heeft gestaan! Moest hjj deze menschen later bij hunnen naam kunnen noemen ?! Zulk een veeleischendheid van Verhas is eenvoudig belachelijk, en steunt op niets anders dan op de „verbeeldingskracht" of de „onbeschaamdheid", waar ons Langlois en Seignobos van spraken door den mond van Verhas zelf! 2o. Nu hebben we nog „de menigte menschen die wisten dat het been tot 12 wonden telde." Dit is nu zeker niet ') De woorden „12 wonden" zijn door Verhas onderstreept. 2) L.c, blz. 28. 3) L.c, blz. 18. 49 meer „verbeeldingskracht", maar dit is minstens een „vervalscht getuigenis." Als F. Verhas het oorspronkelijke, d. w. z. het vlaamsche werk van Scheerlinck had geraadpleegd, dan had hij gevonden dat er nooit sprake was van een been, dat „tot 12 wonden telde," maar van een been, dat achtereenvolgens in den loop der acht jaren „tot 12 wonden geteld had', i) Of denkt wellicht F. Verhas, dat een vertaling altijd, tot in de kleinste onderdeeltjes toe, gelijkwaardig is met het oorspronkelijke werk? Is dit werkelijk zjjn opvatting, dan vertoont Verhas in zjjn eigen persoon de drie voorwaarden welke hjj zelf aangeeft als redenen om het onderzoek van iemand, bjj voorbeeld van Dr. Royer, niet te vertrouwen 1 Dan heeft namelijk F. Verhas lo. een „vooroordeel' omtrent het punt in kwestie, 2o. een „onbekendheid' met de zaken daar hij over spreekt, en 3o. een volledige „onbevoegdheid" om een oordeel te vellen. 2) Evenals Verhas verklaart dat hjj Dr. Royer daarom niet vertrouwt, zoo verklaren wij dat we F. Verhas niet vertrouwen, om diezelfde redenen! — Gehjk recht!... minstens. En nu dat „onvoldoende" in Scheerlinck's onderzoek. „De Rudder," zegt Verhas, „heeft geen enkel bewijs tot bevestiging van zjjn verklaringen bijgebracht." — Welke zjjn die „yerklaringen" van de Rudder? Dat zijn been 8 jaar lang is gebroken geweest, en dat hjj op 7 April jl. (1875) het gebruik van dit been volledig en plotseling heeft herkregen. Dit is nu eigenlijk gezegd de spil waar alles om draait Is dit nu zoo 'lastig vast te stellen, vooral voor den man die het zelf ondervindt? Moet daar een man, wiens eerlijkheid door niemand in twijfel wordt getrokken, nog allerlei getuigen bij aanhalen? — Toch vordert Verhas die „getuigen ter bevestiging"! — Maar dan eischen wjj ook van Verhas „getuigen ter bevestiging" van al zjjne verklaringen. Die verklaringen van Verhas over zaken die Inj nooit gezien heeft zjjn heel wat minder geloofwaardig dan de verklaringen van 0 Zie: HetVlaamsche Lourdes, 2de uitg. blz. 323: „ ... zij die wisten dat Petrus tot twaalf wonden in zijn been geteld had..." 2) Verhas, L. c, blz. 46—47, over Dr. Royer. Door eigen wapenen geslagen. 4 50 De Rudder over zjjn eigen gebroken en genezen been! Of liever, neen! Laat Verhas die „getuigen ter bevestiging" van zjjn zaak maar bewaren! Hjj heeft ons al „genoeg laten „bemerken den „modderpoel" waarin we dan weer zouden „moeten duiken om er de waarheid uit op te baggeren". 1) Genoeg zjj het Ons, te bewijzen dat Verhas zelf, hier ter plaatse, de („ondankbare"! ?) taak op zich neemt om zichzelf te weerleggen, en daghelder te bewijzen dat De Rudder volkomen en overvloedig heeft voldaan aan den eisch die Verhas hem stelt! — Hoe nu? Verhas zegt uitdrukkelijk het tegendeel! — Juist! Hjj zegt eerst het tegendeel, en daarna bewgst hjj dat, wat hjj zegt, onwaar is. Ook deze manoever hoort zoo wat bjj dien „modderpoel" waarin wjj moeten „duiken" om aan de waarheid te komen. Let eens goed op, als 't u belieft, hoe Verhas zorgt ons te verklaren, dat De Rudder zjjn getuigenis aflegt „in tegenwoordigheid van zjjn huigenooten (zjjn vrouw en zjjn dochter Sylvia, 15 jaar oud) en van de geestelijken der gemeente (Pastoor L. Slock en zjjn helper A. Rommelaere)". Maar... dan heeft De Rudder ook vier getuigen, en vier borgen! En die vier borgen zijn met name bekend! Dit leert ons Verhas zelf tegen wil en dank! 1— Hola! vier 'stomme getuigen, nu ja! Maar vier borgen ? — Juist! vier stomme getuigen, en derhalve vier borgen!— 't Is weer Verhas zelf die 't ons op 't hart drukt. Zie slechts hier: „Dr. Van Hoestenberghe was tegenwoordig bjj het „onderzoek van De Rudder (door Dr. Royer) en lüj heeft „niet durven tegenspreken tegen dit „één enkel stuk been" „(dat uit de wonde zou zijn gekomen)!!"2) Uit dit niettegenspreken trekt Verhas het besluit, dat „Dr. V. H. borg blijft voor die bijzonderheid. — Goed! Maar dan volgt met hetzelfde recht dat de vier stomme getuigen bjj het onderzoek van Scheerlinck, juist omdat zjj „niet durven tegenspreken", voor De Rudder vier borgen zjjn voor zjjn verhaal. Mag Verhas die „ja" zegt over Dr. Van Hoestenberghe, hier ï) L. c, blz. 14, noot. 2) L. c, blz. 72; het dubbele uitroepingsteeken (! 1) is van Verhas. 51 „neen" zeggen over de vrouw en de dochter, den Pastoor en den Vicarius? „Er is dus volslagen tegenspraak", — gelijk Verhas pleegt te zeggen >) — tusschen het verhaal dat hjj zelf ons voorhoudt en de gevolgtrekkingen die hjj er uit gelieft af te leiden! Op 't einde van zjjn boekske haalt onze geschiedvorscher een woord aan, dat hn' zegt aan Huxley ontleend te zjjn. Jammer dat wjj het niet kunnen „toetsen", want er staat geen enkele aanwijzing bij! Nederig verklaar ik, de werken van Huxley niet van buiten te kennen. Dit is vernederend, misschien ? Och, ik zal mij troosten met de gedachte dat de ijverige en geduldige F. Verhas ook niet alle documenten kent, zelfs al behooren zjj bij het zeer bepaalde onderwerp dat hjj belooft te behandelen „beter dan al zijn voorgangers"! Onze schrijver leidt zjjne aanhaling in met een vraag, op deze manier: „Zou men (op alle katholieke geneesheeren, voorvechters „van het mirakel) niet terecht mogen toepassen de woorden „van Huxley: „Er is geen leugen zóó grof, of fatsoenlijke „menschen leenen er zich toch toe, om een goede zaak „vooruit te helpen, zonder duidehjk bewustzijn van de zede„hjke strekking van hetgeen zij doen".2)" Wij voor ons willen dit hoofdstuk met deze vraag eindigen: Is die uitspraak van Huxley alleen toepasselijk op „fatsoenlijke menschen" die een „goedezaak" wülen „vooruithelpen"? Ofwel is die uitspraak ook toepasselijk op geschiedschrijvers die de noodigste bewijsstukken niet eens kennen en dan met „verbeeldingskracht of onbeschaamdheid" eene — hoe te noemen? — zaak willen vooruit helpen? — Het antwoord laat ik over aan de scherpzinnigheid van Verhas... en van mijn lezers. En thans, weer boven gekomen uit dien „modderpoel" waarin ik zoo lang heb moeten „duiken", gevoel ik dringend de behoefte om in de zuivere en versche lucht weer op adem te komen. Oh! Oef!! i) L. c, blz. 67. *) L. c, blz. 105. DERDE HOOFDSTUK. WAARIN EENIGE KRIJGSLISTEN BEHANDELD WORDEN. § 1. IETS OVER HET VRAAGSTUK-THIRIAR. Een stoute greep, een overrompeling, — en oppergeneraal Verhas behaalt een glansrijke overwinning I Heel onze vesting gaat uiteen barsten! Zie, de dappere aanvoerder heeft het zwakke punt van de citadel ontdekt... Die plaats blootleggen... daar een mjjn leggen... alles in de lucht doen vliegen — is 't werk van een ommezientje! — En reeds ziet de overweldiger in den geest, hoe door de kracht van zjjn panclastiet brokken van muren en stukken van menschen wjjd en zjjd rondvliegen! En klaroengeschal verkondigt luide de victorie! „Hier zjjn de streken der mirakel-verdedigers op heeter„daad betrapt: vervalsching van dokumenten, uitsluiting van „hinderlijke feiten, bijvoeging van nieuwe feiten, niets ontbreekt aan 't vernaai..." 1) En die „bijvoeging van nieuwe feiten" vooral telt voor „allerhoogste onvoorzichtigheid", die Dr. Deschamps stellig niet zou gepleegd hebben."2) Zoo ook zong en sprong eenmaal, — si parva Heet componere magnis3) — zoo zong en sprong, in de fabel van „den Melkpot", de uitgelaten Perrette bjj 't vooruitzicht van haar welslagen. Maar dit zingen en springen doet den „Melkpot", ») L. c, blz. 108. 2) L. c, blz. 107. 3) Vertaald: Zoo wij 't kleine met het groote mogen vergelijken. 53 waar heel haar victorie in opgesloten lag, op den grond vallen, in stukken!... „Adieu, veau, vache, cochon, couvée"; vrij vertaald: Alles naar de maan! — Welke is toch wel die „bijvoeging" waardoor heel de echtheid van 't mirakel in puin moet storten ? De mirakel-mannen hebben de stoutheid gehad den naam van „Professor Thiriar" te voegen bij de namen van de geneesheeren die De Rudder hebben gezien op verlangen van Burggraaf Albéric du Bus de Gisignies, senator, heer van Jabbeke. i) Desniettemin ontkent „Professor Thiriar" kortweg dat hjj De Rudder ooit gezien heeft. En daarop... vliegt alles de lucht in! Heeft de aanvaller die mjjn goed gelegd ? Springt die mjjn in de goede richting? Hebben de mijn-leggers gezorgd om zelf niet getroffen te worden door de rondvliegende stukken en brokken? — We gaan met „geduld" en „diepgaande toetsing" opsporen wie toch die „allerhoogste onvoorzichtigheid heeft bedreven van den naam „Thiriar" te gebruiken. Verhas ontdekt daarvoor: M. Fabbé Georges Bertrin, in 1910, op blz. 241 van zijn „Histoire critique des événements de Lourdes". Nadere aanwijzing geeft ons Verhas niet. — Komt „Prof. Thiriar" voor den eersten keer bjj G. Bertrin, 1910, voor den dag? — Geen antwoord! — In de hoeveelste uitgave van G. Bertrin staat die „onvoorzichtigheid" ? Dit diende gezegd te worden. — Ik voor mij vind die aangeklaagde „bijvoeging" in de 11de uitgave die ik bezit van 1906, op blz. 209. Maar daar staat het niet als - iets nieuws! Wie is de eerste geweest die „Professor Thiriar" genoemd heeft? Daar komt alles op aan! Verhas weet alleen dat die naam niet voorkomt in de getuigenissen van Dr. Van Hoestenberghe, Dr. Royer of Dr. Deschamps, ook niet bjj Scheerlinck of Le Couvreur: nergens dus in de stukken voor zoover Verhas die kent. (Let hier wel op, lezer!) Alleen G. Bertrin, 1910, heeft hem dien naam onder de oogen gebracht. Och, had onze snuffelaar van 't jaar 1911 ook nog één brochure van 1910 doorsnuffeld. Wat een licht zou hem zjjn ï) L. c, blz. 107—108. 54 opgegaan! In die brochure lezen wij: „De geneesheer van Brussel was, zegt men, M. Thiriar".'.) Wat wordt dus nu die heele zaak van „bijvoeging van nieuwe feiten", waarop, let wel!, volgens Verhas heel het wonder eenig en alleen steunt? Er is een geneesheer uit Brussel bij geweest: dit wordt getuigd van 't begin af. Diegeneesheer droeg een naam, een eigennaam: dit gelooft en behjdt heel de wereld. Nu „zegt men" dat die eigennaam ' was: Thiriar of Professor Thiriar. Wie deze „men" is die 't eerste gezegd heeft, is in de Geschiedrollen niet aangeteekend; 't is een „men zegt" daar bij ons niemand waarde aan hecht. Dit is alles! — Halt! — roept Verhas ons toe. Dit is niet alles! Aan dien „Professor Thiriar" hangt, bij u, alles vast. Wanneer ik u dien „Professor Thiriar" kan afnemen, ligt heel uw gebouw in puin! Dat onze Don Quichotte tegen windmolens vecht is daghelder. Geen enkel oud dokument, geen enkel nieuw dokument is noch aan Verhas, noch ook aan wie ook bekend, waarin als grondslag, als steunpunt, als alles-dragende getuige, die man die „Thiriar" heet, wordt opgegeven. Ook is in 1908 door Mgr. Waffelaert de echtheid van het wonder uitgesproken zonder op „Prof. Thiriar" te steunen. Dus komt F. Verhas in 1911 wel wat achter 't net visschen met zjjn „Bertrin". Niettemin loont het de moeite, te zien hoe Verhas zich uitslooft om ons dien „Thiriar"', — die ons op zich zelf niets waard is, — afhandig te maken. Hij ook, hij heeft nu toch eens een onderzoek ingesteld over die zaak! Maar een ' onderzoek gelijk hij dit verstaat,' met alle voorzorgsmaatregelen en voorwaarden van betrouwbaarheid en onweerlegbare zekerheid, is iets gansch anders dan wat die „katholieke geneesheeren" en „katholieke geestelijken" doen! Hij, Verhas, weet de waarheid wel te achterhalen! ï) A. De Meester. L. c, blz. 36. Tot gemak voor F. Verhas, voegen wij er nog bjj dat ibid. blz. 28 in een noot te lezen staat: „ .. Un ou deux médecins de Bruxelles (on cite les noms de M.M. Thiriar et Deroubaix)..." — !!! — 55 „Ik heb twee mijner vrienden, de heeren Luciën Anspach „en Jean Jamar, verzocht om aan Prof. Thiriar (die nog „levend, volop levend is) te vragen of hij zich herinnerde „De Rudder gezien te hebben. Vlakaf heeft hjj geantwoord: „Nooit heb ik De Rudder behandeld of gezien; ik ken hem „dus niet. In 1872—73, of daaromtrent, was ik een genees„heertje te Bas-Lxelles, en dus weinig bekend, en in 't geheel „niet Professor, want ik kwam pas van de Universiteit".') En daarmee is 't uit! Meer onderzoek of inhchting krijgen wjj van Verhas niet te hooren 1 Is, — om met den schrijver te spreken, — is dit niet een „onrustbarende" beknoptheid ? Wie of wat is die ondervraagde „Prof. Thiriar"? Verhas, die zoo gemakkelijk over iemand beslist, dat hü voor ons „onbekend!' is, had dit voor zjjn lezers in 't binnenland en 't buitenland wel wat mogen ophelderen, als hij zoo geduldig, zoo ijverig, zoo ernstig, alles wil toelichten, „beter dan ooit iemand vóór hem gedaan heeft 1" — Verhas vergast ons op ... diep stilzwijgen. Wü zullen dan spreken in zjjn'plaats, want volgens hem zou misschien ons „zwijgen" nog tot een aanklacht van onze „onbekendheid" worden 1 — Dr. Jules Adrien Thiriar, lijfarts van wijle koning Leopold n, is, terwijl Verhas schrijft, hoofd van de heelkundige Kliniek in het Sint Pieters-hospitaal en Professor der pathologie aan de Hoogeschool van Brussel. Hij werd geboren te Sint Waast op 24 Mei 1846, behaalde zijn dokters-diploma op 3 Aug. 1871, huwde te Haine-St. P. op 1 Oct. 1873, woonde destijds te Brussel, Egmontstraat no. 4. Hjj is ook oud-Senateur. — Deze gegevens stammen niet van Verhas, maar van mijn onderzoek. Van dezen „Professor Thiriar'' zal hier wel sprake zijn, niet waar ? Is nu, in den vorm waarin Verhas het ons meedeelt zijn onderzoek doorslaande en bewijskrachtig ? Allesbehalvel En 't is weer F. Verhas die in eigen persoon, over een onderzoek als het zijne, een vernietigend oordeel gaat vellen 1 Luister slechts: „lo Eene zelfs oppervlakkige beschouwing „van het verhaal van den Eerw. heer Scheerlinck bewijst ons „dat heel dit onderzoek bestaan heeft in een ondervraging «) L. c, blz. 108. 56 „van De Rudder". 1) — Eveneens: Eene zelfs oppervlakkige beschouwing van Verhas' verhaal bewijst ons dat heel zijn onderzoek bestaan heeft in een ondervraging van Professor Thiriar. — Daarbij, terwijl Scheerlinck in eigen persoon ondervraagt, doet Verhas het met tusschen-personen!7 2o. „De Rudder heeft geen enkel bewjjs tot bevestiging van „zijn verklaringen „bijgebracht". z) — Eveneens: Prof. Thiriar heeft geen enkel bewjjs ter bevestiging van zjjn verklaringen gegeven. 3o. „De Rudder heeft den naam van geen enkel getuige „aangehaald, wiens onafhankelijk getuigenis het zijne zou „kunnen versterken".3) — Insgelijks: Prof. Thiriar heeft den naam van geen enkel getuige aangehaald, wiens onafhankelijk getuigenis het zjjne zou kunnen versterken. Tot zóó ver is alles hetzelfde; maar wat nu volgt is fraaier. Zie hier: 4o. De Rudder spreekt over een gebeurtenis die de week te voren aan hem zelf is overkomen, en grooten indruk op hem gemaakt heeft, namelijk het weer-in-gebruik-nemen van zjjn been na acht jaar van onbruik. — Daarentegen spreekt Thiriar over een gebeurtenis die vóór 40 jaren zou kunnen gebeurd zn'n, maar waarvan Prof. Thiriar na die 40 jaren stellig verklaart dat ze hem niet overkomen is, hoewel het gaat over een gebeurtenis die op een geneesheer volstrekt geen diepen mdruk maakt, namehjk het zien van een boer met een gebroken been! Over de verklaring van De Rudder zegt Verhas: „De Eerw. „heer Scheerlinck, te Oostacker teruggekeerd (van "zjjn „onderzoek op 16 April 1875) bemerkfe heel goed het gevaar «dat er in lag, zjjn verhaal uit te geven zonder ander bewjjs „dan de verklaringen van De Rudder, want onder dien vorm leverde hij de bevestiging dat men voor „een bedriegerij stond".4) — Wat belet ons om over onzen geschiedschrijver ook te zeggen: „De geleerde heer Verhas, na ontvangst van ï) L. c, blz. 28. -2) ld. ibid. 3) ld., ibid «) L. c, blz. 31. 57 het bericht zjjner twee vrienden, L. Anspach en J. Jainar, in 1911 over een „niet-gebeurd feit uit 1872—73, bemerkt heel goed het gevaar dat er in ligt, zjjn verhaal uit te geven zonder ander bewijs dan de verklaringen van Professor Thiriar, en nog wel door tusschenpersonen verkregen, want onder dien vorm levert hjj de bevestiging dat men voor een bedriegerij staat!!" Waarom toch trekt Verhas dit besluit niet? Die gevolgtrekking ligt, in zijn eigen theorie, voor de hand! Waarom maakt hjj ze niet? De oorzaak ligt eenvoudig hierin, dat Verhas aanhoudend zelf zich schuldig maakt aan iets wat hjj aan Scheerlinck verwjjt als een misdaad. — En wat is dit? Wjj bladeren in 't boekske van Verhas een weinig terug; daar staat ï): „Voor den Eerw. heer Scheerlinck bestaan 2 soorten van „getuigen: de goede getuigen wier verklaringen moeten „worden aangenomen zonder, eenig verder onderzoek, en de ,jslechte getuigen wier verklaringen moeten verworpen „worden. De Rudder is een goede getuige. — Die opvatting „is wel wat erg onnoozel, en stemt niet overeen met de „waarheid." Welnu, M. Verhas? — Voor den heer Verhas bestaan 2 soorten van getuigen: de goede getuigen wier verklaringen moeten wordéh aangenomen zonder eenig verder onderzoek, en de slechte getuigen wier verklaringen moeten worden verworpen. De Rudder, Scheerlinck, Van Hoestenberghe enz. zjjn slechte getuigen; maar Prof. Thiriar, Verhas, Anspach, Jamar enz. zijn goede getuigen. — „Die opvatting is wel wat erg onnoozel, en stemt niet overeen met de waarheid." Hier besluiten wjj met de woorden van Verhas over het onderzoek van Dr. Royer, maar nu op hem zelf en zjjn onderzoek-Thiriar toepast2): „Dit onderzoek toont ons de ongelooflijke lichtzinnigheid, „om niet meer te zeggen, waarmee onze tegenstander zuiver „historische feiten onderzoekt." ï) L. c, blz. 18, in noot ^ L. c, blz. 67. 58 En insgelgks zijne andere woorden1): „Is dit nu kwade trouw? Men zou het kunnen gelooven. Doch liever willen wy denken dat hjj, handelend met de aan een anti-godsdienstigen onderzoeker eigene hchtvaardigheid, uit het oog heeft verloren dat er in zijn eigen uitspraken ook sprake is van 2 soorten van getuigen: en lüj zal dan heel zjjn verhaal van het onderzoek-Thiriar opgesteld hebben onder invloed van die heilige onbesuisdheid?' Wjj hebben weer niet alles, doch slechts „iets" gezegd over die „heilige onbesuisdheid"; genoeg om te laten zien dat de mjjn van Verhas zóó onbesuisd is aangelegd en gesprongen, dat hij en de zijnen er meer van te lijden kregen dan wjj! Wij zien weer de „verbeeldingskracht" of de „onbeschaamdheid" van Langlois en Seignobos om 't hoekje kjjken. § 2. IETS OVER DE TIJDSBEPALING VAN DE GENEZING. Al is een geschiedschrijver nog zoo verechrikkeüjk veeleischend, al is hij nog zoo woest van ongeloovigheid waar het over historische zekerheid gaat, hjj zal toch niet kunnen betwijfelen dat Peter De Rudder op 16 Februari 1867 een zijner beenen brak, scheen- en kuitbeen. Verhas zelf neemt dit aan. Zoo ook is het niet minder daghelder, dat diezelfde Peter minstens van 7 April 1875 tot zijn dood op 22 Maart 1898, drie en twintig jaar lang, twee gezonde, krachtige, gelijkwaardige, tot alles geschikte beenen heeft gehad. Ook dit geeft Verhas ons toe. „Wjj moeten dus aannemen," zooals Verhas zich uitdrukt, of, met een anderen vorm van Verhas: „Daaruit moet men besluiten" dat tusschen 16 Febr. 1867 en 7 April 1875 de genezing „moet plaats gehad hebben." Wjj, mirakel-verdedigers, en daarom bovenal wij, feitenverdedigers, wij zeggen: het juiste tijdstip dier genezing is i) L. c, blz. 72. 59 die 7de April 1875 zelf. Voor Verhas, den man van den getuige „die geregeld onbekwaam voor een trouw en volledig getuigenis"1) moet zjjn, moet die genezing vroeger zijn gekomen. Nu vragen wjj hem, ons op te geven — niet dag, datum, uur, met wiskundige of sterrenkundige bepaaldheid, maar slechts den tijd met geneeskundige aannemelijkheid. „Geduldig" gaan wjj bjj hem „snuffelen". Hjj zelf moet dan de laatste zjjn om ons het recht te betwisten op het trekken van onmiddehjke besluiten. Wij geven zooveel mogelijk des schrijvers eigen woorden. „Op 16 Febr. 1867 is De Rudder aan zjjn rechter been „gewond; de heeren Affenaer, van Oudenburg, Jacques en „Verriest, van Brugge, behandelen hem achtereenvolgens „gedurende een jaar. Vervolgens drie andere... tot halfweg bet derde jaar. Dit brengt ons aan 1870" 2) Wat volgt hieruit? Natuurlijk dit, dat één zijner twee beenen ;— we zullen straks nog zien welk been — al dien tijd gebroken is gebleven. Een kleine opmerking over de nauwkeurigheid van onzen geschiedschrijver in het maken van tijdsbepalingen. Boven, in ons I Hfdst, § 3, B., hoorden wjj hem uitmaken dat de maand October slechts 30 dagen telt; en thans getuigt hjj dat het verloop van 16 Februari 1867 tot aan 't jaar 1870 niet meer dan derdehalf jaar (2'/2 jaar) vertegenwoordigt! U ziet, hier wordt niet één dag maar de kleinigheid? van vier en een halve maand verwaarloosd! — F. Verhas heeft goed gedaan met geen rentenier te worden; hjj zou met zjjn tijdsberekening heel wal rente te kort komen! — Genoeg! Wjj zjjn dus aan 1870 gekomen. — Nu heeft alweer Verhas uitgemaakt dat het laatste (of eenige?) bezoek van Dr. Van Hoestenberge bjj De Rudder „moet nebben plaats gehad 3 of 4 jaar voor de bedevaart" (naar Oostacker)3) — ') L. c, blz. 30, met onderstreeping van Verhas. 2) L. c, blz. 27. 3) L. c, blz. 55. 't Is zeker om een „onrustbarende bepaaldheid" te vernujden, dat Verhas schrijft: „drie of vier jaar", en dat hij dit onderstreept l 60 Zonder haarklooverij, besluiten wij weer dat die „3 of 4 jaar vóór de bedevaart" van 7 April 1875 ons terugvoeren naar April 1872 of 1871. Op één der twee laatstgenoemde tijdstippen was dus De Rudder's been, — ongetwijfeld het zelfde been,. — naar 't oordeel van Verhas nog radikaal gebroken. Uit Verhas' eigen opgaven volgt, dat het tijdstip der genezing besloten ligt tusschen April 1871 (of 1872 M) en 7 April 1875. En evenzeer ligt daarin besloten dat de samengestelde beenbreuk van 16 Febr. 1867 tot April 1871 (misschien zelfs 1872), dit wil dus zeggen: een minimum van 4 jaren, is blijven bestaan. Maar u ziet, alles is nog vaag; het juiste tijdstip vinden wjj bij Verhas nog niet aangeduid. Toch geeft hjj weer iets dat licht brengt. — Dat Dr. Verriest, uit Brugge, nog 1874 De Rudder heeft behandeld, ontkent Verhas vlakweg. Op welke bewijsgronden? Dit vergeet hjj te verklaren. Maar dat hij het ontkennen moet ligt voor de hand. Verbeeld u een dokter, Verriest of Van Hoestenberghe of wie dan ook, dié in 1874 nog bevindt dat de beenbreuk bij voortduring is bhjven bestaan? Dit is de doodsteek voor het systeemVerhas I Verhas ontkent veel meer. Niet alleen is Dr. Verriest in 1874 niet bjj De Rudder geweest; maar, volgens hem, bestaat zelfs in de geschiedenis „geen enkele vermelding van genees„kundige hulp, geen enkel woord over het bezoek van een „geneesheer, tusschen dezen datum (1870) en de bedevaart „naar Oostacker op 7 April 1875". i) — Zóó kan Verhas verkondigen, zonder vrees, dat een geneesheer die 't gezien heeft, hem zal tegenspreken 1 Zóó kan hij ook met een stalen gelaat verklaren dat De Rudder „sinds langen tijd" vóór de dood van Alb. du Bus, d. w. z. „vóór 24 Juni 1874" volkomen genezen moet geweast zijn! Want Peter De Rudder is niets dan een „ellendige bedrieger", *) en zn'n vrouw en dochter" helpen dapper mee in de bedriegerij 13) Hoe Verhas 0 L. c, blz. 28. 2) L. c, blz. 30—31. 3) L. c, blz. 101. 61 dit met de stukken bewijst, vergeet hjj alweer te zeggen. Maar wat Verhas ons wel verklaart is dit: De Vlaamsche boeren van Jabbeke zijn te dom om van „etterende wonde" en van „drie centimeters" te kunnen spreken!') En niettemin verklaart hier Verhas eensklaps, dat een Vlaamsche boer, boerin en boerendochter van Jabbeke, die zoo stompzinnig en onontwikkeld zjjn afgeschilderd, te gelijk zóó sluwe gasten zijn dat zij in de volmaaktheid weten comedie te spelen, maanden en jaren aan een stuk, zonder ooit een haarbreed uit hun rol te vallen 1 Die comedie houden zjj vol tegenover hun medeburgers, die hen zien, hooren, overvallen, zoowel buiten als te huis, op alle uren van 's morgens tot 'savonds! Ja, die verwonderlijke schurken doen nog meer! Ook onder elkaar dag en nacht, spelen zjj comedie, zóó onnavolgbaar dat zelfs de kleine August, de zoon die 12 jaar jonger dan Sylvia en dus nog een klein kind is, zijn vader Peter nog nooit zonder de hulp van zijn krukken heeft zien opstaan van zjjn stoel zelfs! Vandaar die kinderlijke uitroep, als Vader, op den avond van 7 April 1875, in eens opstaat: „Vader, vader, de krekken F'2) Wat zijn die domme boeren toch te gelijk geslepen comedianten! — Verhas had romanschrijver moeten worden in plaats van geschiedschrijver! Nu, 't kan nog! — Maar we moeten den roman... ik wil zeggen de geschiedenis verder volgen. Voor dit comediespel wordt wekelijks 7 frank 50 centiem betaald door den heer van 't kasteel, van „langen tijd vóór 24 Juni 1874" tot aan zjjn dood'toe, op laatstgenoemden datum. Ja, meer nog. Omdat die drie vlaamsche boeren, vader, moeder, dochter, gedurende hoogstens een jaar, 3) den Burggraaf, hun eigen kind, al de buren, ja de heele wereld voor fr. 7.50 in de week hebben bedrogen, daarom blijven zjj voor alle menschen en voor elkaar comedie spelen... tot hun dood toe! Zoo verklaart ten stelligste F. Verhas. Dat voor die stenige verklaring geen enkel •) L. c, blz. 31. 2) L. c, blz. 23. 3) Dat het niet langer mag zijn volgens Verhas, zien wij aanstonds bewezen. 62 dokument wordt aangehaald, noch van ouderen, noch van jongeren datum,' behoeft wel niet gezegd. Dit gemis aan dokumenten wordt rijkelijk vergoed door den „overvloed van bijzonderheden" in 't verhaal van Verhas. Onwillekeurig, ja noodzakelijk, schiet ons Verhas' aanhaling uit Langlois en Seignobos weer te binnen: „De overvloed en de bepaaldheid der bijzonderheden waarborgen „de juistheid der feiten niet; zjj lichten ons alleen in over „de verbeeldingskracht van den schrijver... of over zijn „onbeschaamdheid" 1); en ook deze andere: „De kracht van „de bevestiging bewjjst niet altijd de kracht der overtuiging, „maar alieen de handigheid of de schaamteloosheid." ■*) In de plaats van dokumenten geeft ons Verhas dit verhaal: „Bjj de dood van dezen (Alb. du Bus) in Juni 1874, werd „de toelage (van fr. 7.50 in de week) geschrapt, en De „Rudder, als hij zich niet wilde tevreden stellen met de „enkele zeldzame aalmoezen van liefderijke menschen, had „geen ander redmiddel dan zich werk te verschaffen. Daar„toe moest hij zich eerst genezen verklaren; maar dit ging „niet zonder gevaar van te toonen dat hjj sedert lang gedeinsd had ziek te zjjn. Kon hjj evenwel, na een bedevaart „doen gelooven aan een miraculeuze genezing, dan was de „moeilijkheid vermeden, en mocht men daarenboven op „overvloed van giften hoopen van den kant van hen die er „aan zouden gelooven. Vandaar de gedachte om naar Oost„acker ter beevaart te gaan."3) — Ge ziet het: „er is overvloed en bepaaldheid van bijzonderheden"; er is ook „kracht van bevestiging". Is er nu ook „verbeeldingskracht of onbeschaamdheid?" Is er nu ook „handigheid of schaamteloosheid?" .. In een van a tot z uitgedachten roman, volstaat de schrijver met een der personen zich genezen te doen verklaren, om hem in 't verdere verhaal weer te kunnen laten werken. Maar bij de werkelijkheid van een beenbreuk, zooals van ») L. c, blz. 93. 2) L. c, blz. 75. 3) L. c, blz. 30—31. 63 De Rudder, is 't niet genoeg dat de verminkte zich genezen verklaart; hjj moet echt genezen zijn, radicaal genezen, om weer te kunnen spitten en spaden, gelijk De Rudder deed van 7 April 1875 af. Verklaren alleen helpt niets! — Dit heeft Verhas ook begrepen. Daarom verklaart hjj De Rudder tot comediant en bedrieger „sinds langen tijdl" Maar in 's hemels naam, bepaal ons nader wat wjj moeten verstaan onder „sinds langen tijd vóór Juni 1874" ? Dit kan niet zjjn „sinds een paar maanden"; zelfs „sinds een jaar" is nog niet veel bjj een geval als dat van De Rudder. Toch, nu Verhas niets nader bepaalt, willen wjj, om niet te overdrijven, aannemen dat de volkomen bruikbaarheid van 't genezen been, — volgens Verhas, natuurlijk! — dagteekent van één jaar vóór Juni 1874, en dus van Juni 1873. Als wjj nu ook gaan „vergehjken" en „aan elkaar toetsen," met „veel geduld" en „diepgaande studie," al de getuigenissen ... ik wil zeggen al de betuigingen die Verhas, zonder „een enkel getuigenis ter versterking", en zonder „den naam van een enkel getuigen die zijn eigen betoog kon steunen", ') ons voordraagt, dan kunnen wjj het „niet nader omschreven" tijdstip van Verhas aldus beperken: „Wij moeten aannemen", of: „wij hebben hier het bewijs"2) dat de genezing heeft plaats gegrepen tusschen „het bezoek van Dr. Van Hoestenberghe in April 1871 (of 1872 ?!), en één jaar vóór de dood van Alb. du Bus; dus in Juni 1873. Zoo komen wij aan een minimum van één jaar en twee maanden en een maximum van twee jaar en twee maanden, goed uitgeteld! In dien tijd van één of twee jaren en twee maanden3) moet Verhas de medisch-ideale genezing van Peter's beenbreuk samenpersen: over meer tijd beschikt hij niet, volgens zjjn eigen woorden. — Wjj verzochten hem hierboven, ons den tijd der genezing „met geneeskundige aannemelijkheid" op te geven. Het door ons afgeperste antwoord is nu: de 1) L. c, blz. 28. 2) L. c, blz. 32. 3) Die speelruimte van „één of twee" jaren is de schuld van Verhas, die op geen jaar na weet te zeggen, wanneer Dr. v. H. Peter heeft bezocht! 64 genezing moet gebeurd zjjn tusschen Apiil 1871 of 1872 en Juni 1873, in nog niet anderhalf of twee en een half jaar tijd, en nog wel „zonder eenige geneeskundige hulp." ') Dat dit een geneeskundige onaannemelijkheid is, zal Verhas wel niet op staanden voet begrijpen; maar wij zullen hem het onontbeerlijke aan chirurgische en biologische gegevens hierachter in een afzonderlijk hoofdstuk voorleggen. En dan mag hij, na lezing daarvan, aan zjjn twee vrienden verzoeken of Professor Thiriar, hoofd van de chirurgische kliniek, enz., hem daarop ook vlakaf durft antwoorden: cue geneesRundige onaannemelijkheid is slechts „verbeelding" of „onbeschaamdheid" ! By al zijn goochelen met jaartallen tracht Verhas de menschen te verblinden omtrent den duur en Het tijdstip der genezing. Wij hebben hem nu toch een meer bepaald antwoord afgeperst. Maar door dit afgedwongen antwoord over de genezing, in hoogstens 2"2 jaar, tusschen 't voorjaar van 1871 of 1872 en den zomer van 1873, is Verhas in een wetenschappelijke, genees- en heeücundige fuik geloopen, waar hjj niet uit kan breken tenzij met verkrachting van alle bekende natuurwetten. Hjj moet zijn toevlucht nemen tot een veel meer „onrustbarend" wonder dan de plotselinge genezing zelf is. De plotselinge genezing van De Rudder vereischt een uitzondering op de natuurwet. De genezing a la Vethas vereischt een volslagen wanorde in heel de natuur, en een afwezigheid van al wat regel of wet mag genoemd worden. Kies nu maar 1 Hoe de keuze ook zjj, altijd 4s ons logisch onherroepelijk eindbesluit: De noodzakelijkerwijze onophefbaie en onaantastbare wetten der natuur zijn niets dan een hersenschim! Hier schiet de natuur te kort De Natuur is niet het hoogste en laatste woord in de wereld. <) L. c, blz. 28. 65 § 3. IETS OVER HET GOOCHELSPEL „LINKS-RECHTS". Tot biertoe was het mogeüjk, vrjj ernstig te blijven in onze bespreking. Wat we thans behandelen, de krijgslist van een goochelspel, verdient meer en is ook meer geschikt voor een jolige vrooüjkheid. Onze ernstige dokumenten-snuffelaar gaat ons bewijzen dat in heel de geschiedenis van De Rudder niets plaats heeft dan een „verwisseling van linkerbeen en rechterbeen", 't Is een echt goochelspel dat ons doet besluiten dat de meest aangewezen getuigen, bijv. De Rudder zelf en Dr. Van Hoestenberghe, verscheidene malen links en rechts hebben omgewisseld. Zn hebben gegoocheld! Zij hebben hun publiek, en ook ons, een poets gespeeld! Als gü handige goochelaars wilt betrappen, moet gij scherpe oogen hebben, en voortdurende aandacht, en oplettendheid op de kleinste bijzonderheden, en een levendigen geest, en een uitgebreide ondervinding. Zoo het oog één oogslag zijn scherpte verliest, zoo de aandacht verslapt, zoo de geest één oogenblik de geringste afleiding heeft, en daarenboven zoo uw ondervinding van goocheltoeren niet hoog genoeg staat, — o, dan is de hst al gespeeld, en de toeschouwer is al beetgenomen! — Dus: opgepast! A. Vooreerst nemen wjj de vrijheid die tooverbekertjes van Verhas te bezien, om te weten of er ook dubbele wanden, dubbele bodems, of andere goochelinrichtingen aan zjjn! Onder die tooverbekertjes versta ik de dokumenten-Zi/iAs en de dokumenten-recMs. Aan dokumenten-recAfs heeft onze zoeker vooreerst den tijdgenoot Em. Scheerlinck, onderpastoor te Oostacker, en den kanunnik Le Couvreur. Van dezen laatsten verklaart echter Verhas, — en zeer terecht! — dat zijn verhaal niets is dan „een herhaling van het verhaal van Scheerlinck".') Dit zjjn dus „oude" stukken, of liever „één oud stuk" uit de jaren 1875-'76. 1) Ea c, blz. 12. Door eigen wapenen geslagen. 5 66 Dan, met een grooten sprong, komt een brief van Dr. Van Hoestenberghe uit 1892./21 Augustus. Dit is dus een stuk van jongeren datum". In deze beide tooverbekertjes zit het woord „rechter been". Van bekertjes met „linker been" is onze geduldige en ijverige geschiedkundige heel slecht voorzien! Dit „linker been", verzekert hjj ons, is in de oude dokumenten niet te vinden. Het is voor 't eerst genoemd in 1893, bij 't onderzoek van Dr. Royer. Daarom geeft Verhas aan zijn 5de hoofdst., blz. 63, het opschrift: „Verschijning van het linker been". En zelfs moet dit linker been nog zes jaar lang met het rechter been vechten om te ovenvinnen! Eerst na die zes jaar heeft De Rudder's rechter been moeten plaats maken voor De Rudder's linker been!! Hoort slechts: „6de hoofdst. Besliste afstand van het rechter been", ') als uitslag van Dr. Deschamps' onderzoek in 1899. Tooverbekertjes met het „linker been", uit de „oude dokumenten", verklaart ons Verhas voor „onbekend". Wat heeft Verhas, bjj al zijn „geduld" en al zijn „nyer", weer tegenslag gehad! Arme goochelaar! Als wjj hem niet te hulp komen, is hjj voor de wetenschap en de geschiedenis een verloren man! Zie eens hier, F. Verhas. — Er bestaat nog een brief waarin we lezen: „... De genoemde Peter de Rudder... verhaalt dat hjj te „Oostacker, op Woensdag laatstleden, plotseling is genezen „van een breuk van het linker been. *) — Die brief is onderteekend: „Brugge, 13 April 1875". Dit dokument-Zznfts is dus ouder dan Le Couvreur (1876), ouder dan „Het Vlaamsche Lourdes (Juli 1875), ouder dan het onderzoek van Scheerlinck (16 April 1875)! — Dit is één! Zie eens verder. Er bestaat nog... ja, 't is slechts een dagblad! Maar dan toch van 24 April 1875, waarin te lezen is: „De genoemde Peter De Rudder, van Jabbeke, arme „werkman, van ongeveer 35 jaren,3) had sinds meer dan 1) L. c, blz. 79. 2) Zie A. De Meester, L c, blz. 52. 3) Dit is een drukfout voor „53 jaren". 67 „acht jaar, een beenbreuk onder de knie van het linker been...". Dit dagblad heet Le Franc van Brugge, en het „zeer zeldzame", doch niet „moeilijk te vinden" oorspronkelijke stuk wordt bewaard in de Archiven van de kerk te Oostacker. — Dit is tweel ., .... Zie nog eens verder, als ten mmste uw „onuitputtelijk geduld" niet is opgebruikt. Er bestaat een getuigenis, getrokken uit het aanteekenboek van Dr. Van Hoestenberghe, „waarin ik, sinds de Universiteit, dag voor dag opteeken. „Nu en dan herlees ik daar wat mij bijzonder heeft getroffen, bijv. operaties, bevallingen, enz. Op dit oogenblik lees ik "daar: Peter De Rudder [been-]breuk, [18]67, L. B."') — Uit die letters L. B. is het, zelfs met den bril van Verhas, ondoenlijk iets anders dan linker been te lezen I De oudste en de eerste dokumenten herbergen m hun tooverbekertje juist het linker been, zooals ge ziet! — Dit ia rlriet B. Onze ijverige schrijver, die „beter zal doen dan al zijn voorgangers", maar die de „katholieke dokumenten" niet wist op te sporen, verdwaalt bij zijn goocheltoeren zoo erg in den doolhof van „verbeeldingskracht of onbeschaamdheid" dat hü op blz. 68 neerschrijft: „Nu komen we aan de hoofdzaak van Dr. Royer's onderzoek: de aanwijzing van het been". Hebben wij u goed verstaan, M. Verhas? Is de aanwijzing van links of rechts de hoofdzaak voor Dr. Royer? — Ja! Zoo is het! En niet slechts één der hoofdzaken, maar vlakaf DE hoofdzaak („le point capital" staat er). — En hierboven, op blz. 45, hebt gij ons verzekerd dat DE hoofdzaak voor Dr. Royer het wonder was! Lees daar zelf uw eigen verklaring en getuigenis: „Welke zending geeft men aan Dr. Royer? Koste wat het ») Zie A. De Meester, 1. c, blz. 23. De in 't fransch geschreven aanteekeningen geven: „J. G." (jambe gauche). — N.B. In dit aanteekenboek heb ik dit met eigen oogen gelezen, bq mijn bezoek aan Dr. Van Hoestenberghe. H. Bolsius, S. J. 68 „wil, de waarheid aan den dag te brengen? Volstrekt niet! „Hq moet aan den dag brengen dat er ontwijfelbaar zeker „een wonder gebeurd is, want dit geval moet tegen Charcot „dienst doen!' — Daar verzekert gq dat het wonder DE hoofdzaak is! Hoe rjjmt dit? Zqn er twee zaken voor Royer, die ieder DE hoofdzaak znn? Of zjjt gij aan 't goochelen? — Wat bedoelt gq hiermee? — Wel, ik bedoel of gq ons wilt wqs maken dat die twee hoofdzaken toch eigenhjk maar een hoofdzaak zjjn. Ik bedoel of gq ons wilt doen gelooven, dat, om een wonder te laten vinden, niet het rechter maar alleen het linker been mag genezen zqn? Of zou, tegen Charcot, een plotseling genezen rechter been niets uithalen? Of kan Charcot alleen verslagen worden door een linker been? Deze onderstelliag is toch al te bespottelijk, ook voor een Verhas! Daarom blijft het staan zooals F. Verhas den eersten maal opzette, — namehjk dat DE hoofdzaak voor Dr. Royer niet lag in links of rechts, maar in het wondei. En daarom is en büjft ook stellig waar, dat F. Verhas hier aan 't goochelen is met twee zaken die hq voor een wil laten doorgaan. Hq doet juist wat hq aan De Rudder ten laste legt als een „bedriegerij". Vermakelijker worden de goocheltoeren met het getuigschrift van M. Delanghe. Deze tijdgenoot, en inwoner van Jabbeke, noemt in 't geheel noch het rechter noch linker been; jnaar Verhas goochelt netjes het rechter been uit Delanghe's woorden. Let eens goed op! „Hq (Kann. Le Couvreur) laat op zjjn verhaal (uit Scheerlinck „overgenomen) een brief volgen van den notaris van Jabbeke, „M. Delanghe, gedagteekend 12 October 1876, waarmee deze beer verklaart „dat het verhaal van de miraculeuze genezing „van Peter De Rudder, in het werk van den Eerw. heer „Emile Scheerlinck... in alle opzichten (,.en tous points") „overeenstemt met de waarheid, en dat er niets overdrevens „instaat..." ')" Staat hier een enkele lettergreep in over links of rechts? Het getuigschrift, en daarmee M. Delanghe, verklaart dat het >) L. c, blz. 37. 69 verhaal van het mirakel naar waarheid is opgesteld, zonder eenige overdrijving. — Neen, zegt Verhas, daar staat veel meer te lezen! — „M. Delanghe heeft van zijn kant de geloofwaardigheid van „het verhaal van den Eerw. heer Scheerlinck bevestigd, en „dit met inbegrip van de vermelding van het rechter been".l) — U is dus van oordeel dat, als iemand van een geschrift of van een schrijver getuigt dat zij onder alle opzichten overeenstemmen met de waarheid, en zich aan geen overdrijving schuldig maken, die getuige zich borg stelt voor alles, tot het minste toe ? Dit zullen wij eens vragen aan den uitgever van uw eigen boekske, of hjj het daarmee eens is?! Die uitgever, in zjjn „Voorwoord" geeft ook hoog op over zijn „uitmuntenden medewerker" die „al de getuigenissen van katholieke zijde" heeft doorsnuffeld en ze „aan elkaar heeft getoetst", en die „kort recht heeft gedaan" enz. enz.;2) zoodat die uitgever de geloofwaardigheid van hetgeen Verhas verklaart, ook met zjjn naam onderschrijft. Wij hebben hier twee vergelijkbare gevallen: Verhas en zijn boekske is gelijkwaardig aan Scheerlinck en zqn verhaal; Delanghe en zqn brief is gelijkwaardig aan den „uitgever" en zqn „Voorwoord". Nu vragen wq dien „uitgever" of hq ons borg blijft, voor al de verklaringen van F. Verhas, ook met inbegrip van de vermelding3) dat Dr. Deschamp vóór hem getuigt, nu hq aan dien Dr. een exemplaar zond... dat nooit is aangekomen?! — Of hq ons borg blijft, ook met inbegrip van de vermelding dat er slechts vier onderzoeken hebben plaats gehad?4) — Of hq ons borgt blqft, ook met inbegrip van de vermelding dat de maand October slechts 30 dagen telt?5) — Ook met inbegrip van de vermelding dat van 16 Febr. 1867 tot aan 1870 niet meer of niet minder nan 2'/2 jaar vormt?6) — Ook met inbegrip <) L. c, blz. 68. 2) L. c, blz. 3—4. 3) L. c, blz. 27, in noot. *) L. c, blz. 10. ^ L. c, blz. 14 en elders. 8) L. c, blz. 27—28. 70 van de vermelding dat de namen van de drie geneesheeren onbekend zijn gebleven, die De Rudder bezochten tusschen 1868 en 1870 ?i) Deze verklaringen geeft ons Verhas uitdrukkelijk in zjjn boekske! En die verklaringen zjjn, voor kinderen zelfs die tellen kunnen, aangetoond valsch tè zqn. Maar, volgens de theorie van Verhas, moet de „uitgever" ze allemaal toch voor zijn rekening nemen, want... die man heeft ons de „geloofwaardigheid" van Verhas in het „Voorwoord" verklaard ! Voelt ge nu, hoe F. Verhas met Delanghe en zjjn verklaring van het rechter been aan 't goochelen is geweest ? — Evenals de „uitgever" hartelijk zal danken voor de verantwoordelijkheid van Verhas' opgenoemde „verklaringen, getuigenissen, bevestigingen," evenzoo mag M Delanghe zeggen: al wat Verhas mij Iaat zeggen, heb ik volstrekt niet gezegd; maar hjj goochelt met mjjn woorden naar zjjn eigen lust en believen, in zjjn eigen voordeel! C. Nog andere goocheltoeren heeft onze strenge geschiedvorscher uitgehaald om van links rechts te maken. M. Delanghe is op de pijnbank uitgerekt zoo lang tot hjj, onder het geweld van F. Verhas, bekende!! Thans wordt aan Dr. van Hoestenberghe, „dien ongelukkigen grijsaard"! 2), even den hals omgedraaid. In een brief van 21 Augustus 1892 schreef hjj „dat het rechtsche scheen- en kuitbeen gebroken waren geweest"3) Hiermee is de goocheltoer klaar, en Verhas juicht en jubelt: „Daar hebben we een onderzoekend geneesheer die verklaart dat het 't rechter been is!" Opletten! mannen, opletten! De geschiedvorscher-Verbas heeft ons van 't begin af gewaarschuwd dat wjj den goochelaar-Verbas scherp op de vingers moeten zien! „De 0 L. c, blz. 27. 2) L. c^blz., 109. 3) L. c, blz. 68; Verhas zelf onderstreept 71 ..waarheid is dat zelfs de best gestemde personen, zonder „het te willen, de opvallendste mistastingen kunnen volhouden, „en dat, alles saam genomen, het meest nauw gezette getuigenis „nog zeer goed besmet kan zijn met eenige verbeelding. De „keuring is dus altijd verplichtend, en al wat niet is bewezen, „moet voorshands twijfelachtig blijven" i). — Zoo leert ons zeer plechtig Verhas zelf over goed gestemde menschen die niet willen goochelen! En hier staan wjj wèl voor een goochelaar! Het getuigenis van Dr. v. H. voor rechter been is van het jaar 1892, op 21 Augustus. Het onderzoek van Dr. v. H. op het genezen been is van het jaar 1875, op 8 (of 9) April. Dus is tusschen onderzoek en getuigenis verloopen 17 jaar, 4 maanden en 13 dagen. Wilt ge nu met goeden uitslag goochelen, d.w.z. wilt ge uw toehoorders en toeschouwers iets wijs maken, dan moet ge uzelf niet tegenspreken, en niet vergeten wat ge te voren gedaan en gezegd hebt. Welnu, als Louis Knockaert na 23 jaar nog met juistheid weet te getuigen dat hjj het gebroken been zag op Zondag 4 April 1875, dan zendt Verhas hem weg met de boodschap: „Te veel juistheid, M. Knockaert!" z) — En als van Hooren, vader en zoon, ook na 23 jaar, nog met juistheid weten te zeggen wat zü op den vooravond van de bedevaart hebben gezien, op 6 April 1875, dan slaat Verhas de handen in elkaar en schreeuwt het uit: „Wat een juistheid, en dit na 23 jaar!" 3) — Ja zelfs tot 3 maal toe4) verzekert ons Verhas dat getuigenissen, na 18 jaar gegeven, niet te vertrouwen zijn; en zelfs erger: „Zulke verbazende „juistheid na 18 jaar is onrustbarend"5) Maar dat Dr. van Hoestenberghe, „die ongelukkige grijsaard" na meer dan 17 jaar in een brief terloops spreekt van het rechter been, dit is voor Verhas, nu het hem te pas komt, niet „te veel juistheid", niet „verbazend", niet „onrustbarend"! Neen, o neen, nu is dit de natuurlijkste ') L. c; blz. 13, in noot. 2) L. c, blz. 96. 3) L. c, blz. 97. 4) L. c, blz. 48, 58, 61. 5) L. c, blz. 58. 72 zaak van de wereld, en het meest doorslaande bewijs van de zekere waarheid! Goochelen, mijne heeren, goochelen! maar... zonder geheugen! D. 't Wordt nog erger voor onzeo voortreffehjken speler. Nog zwaarder spaken steken hem zijn eigen theorieën in de wielen! „Het verhaal van den Eerw. heer Scheerlinck is dus van ,#eer groot gewicht'; want „wjjl het onderzoek heeft plaats „gehad op een dag kort na de gebeurtenissen... mogen wjj „vertrouwen dat de mogelijke ooggetuigen ons herinneringen „zullen aanbrengen die nog geen noemenswaardige misvor„ming hebben ondergaan, enz." ') Zoo redeneert F. Verhas over 't werk van kapelaan Scheerlinck. Maar nu staat in het aanteekenboek van Dr. van Hoestenberghe, waar hjj dag aan dag zijn bevindingen opteekende, over hei jaar 1867 te lezen: „Peter De Rudder, [been-]breuk, [18]67, 1. b."2) — Deze verklaring is uit het jaar van den beenbreuk zelf, 8 jaar vóór er sprake kwam van de genezing, en dus stellig vóór dat er eigenaardige (?!) redenen ontstonden om de getuigen en de verklaringen te verdenken van „misvormingen". Vervolgens staat ook in den brief dien Dr. v. H. ontving van Mgr. Faict, bisschop van Brugge, de vermelding van datzelfde linker been. Ook toen derhalve, op 13 April 1875, hield Dr. v. H. het met het linker been, — volgens de theorie van Verhas, want Dr. v. H. sprak ook hier niet tegen! Maar nu...? „Men herinnere zich de wét van Stern I, roept Verhas ons toe, 3) zoodra een getuigenis hem onwelkom is. ' Juist, mijnheer F. Verhas! Zoo iets van Stern herinneren wn' ons, maar... met onverholen voldoening zullen wjj wat 1) L. c_ blz. 11. 2) Zie A. De Meester, L. c, blz. 23. 3) L, c, bL 97. 73 gij er van maakt uit uw eigen schrijven aanhalen, en op uw eigen schrijven toepassen! Niets komt ons beter te pas dan uwe „wet van Stern"li) Ziehier hoe Verhas die „wet" uit Dupré aanhaalt en toepast: „Het is door de zeer juiste proefnemingen van M. Stern, — „zoo verklaart ons F. Verhas, 2) — vastgesteld dat de uitgestrektheid en de getrouwheid van een getuigenis in 't ') Het gegoochel van Verhas is wel het meest doorslaande bewjjs dat hij öf zelf niets begrijpt van de „wet van Stern", öf, tegen beter weten in, ons heel iets anders voordraagt dan Stern ooit bedoeld heeft. Zonder meer er over na te lezen dan het artikel van Dupré moet reeds ieder denkend mensch inzien, dat er bjj de „juiste proefnemingen van Stern" altijd gehandeld wordt over getuigenissen waarbij op velerlei punten valt te letten, meestal van zeer ondergeschikten aard in betrekking tot de hoofdzaak van het te onderzoeken feit. Alleen reeds de daadzaak dat Stern bjj percenten (o/o) schat hoeveel misvattingen („erreurs") in verloop van tijd insluipen in getuigenissen, hetzij door wegvallen, hetzij door bijvoegen, hetzij door veranderen van vroeger aangegeven onderdeelen der oorspronkelijke waarneming, bewijst genoeg dat die „juiste proefnemingen van Stern" niet betrekking nebben op getuigenissen, waarbij de eenige en ondeelbare vraag is: Ja of neen ? Heel kort en duidelijk geeft Dupré dit te verstaan, o. a. met de volgende woorden: „De methode van proefnemingen... bestaat „hierin, dat, onder bepaalde schikkingen voor opneming en weer„geving, het verhaal aan getuigen wordt gevraagd over feiten die „men hen ter waarneming heeft voorgelegd. De te beschrijven "„voorwerpen zjjn b.v. een prent, een tekst,... een aan den getuige „bekende plaats, een te voren goed afgesproken vertooning waar„van men de onderdeelen later kan vergelijken en in verband „brengen met de verklaringen der getuigen. De tijdduur „van de voorstelling van die voorwerpen wordt afgewisseld zoo „dat men een maatstaf krijgt van den invloed welken de tijdduur „der waarneming uitoefent op de getuigenissen." (L. c. blz. 348.) Stem is een veel te verstandig man om ooit gedacht, veel minder geschreven te hebben den tastbaren onzin welken Verhas hem in de pen geeft, 't Is alles weer echt werk van Verhas-zelf wiens „dëbilité mentale" of zwakhoofdigheid, op z'n zachtst gezegd, er schitterend door bewezen wordt. 2) L. c, blz. 48. 74 „algemeen afneemt in verhouding van de veroudering der „waarneming. De invloed van den tijd op de misvorming der herinneringen is van dien aard dat men de geregelde toename der misvattingen kan schatten op ongeveer >/3 o/o „per dag." „Wanneer wij deze manier van becijferen toepassen op de „herinneringen welke de verschillende getuigen in het ondersoek van Royer aanbrengen, komen wjj tot het besluit „dat misschien nog enkele juiste gegevens drijven op een „zee van misvattingen." •) Zoo leidt Verhas af uit die veelzeggende „wet van Stern" gelijk hjj die verstaat. Wij dus hebben nu volkomen recht om op elk getuigenis deze manier van becijfering toe te passen. Beter gezegd zelfs: Verhas maakt het ons tot plicht! Nu goed; wij zullen deze manier van becijferen gebruiken. 1 „De geregelde toename der misvattingen = ± 1 /3°/o per dag. Dus is de geregelde toename der misvattingen ± 10°/o per 30 dagen. Dus is de geregelde toename der misvattingen ± 120 u/o per 12 maanden. Laten wij, om een minimum-getal te krijgen, 100 °/o per jaar stellen. Maar dan komen wij, met Verhas en met zijn „wet van Stern" tot het besluit dat er zeker en stellig 100 °/o misvatting per jaar plaats heeft! Doch 100°/o is een geheel[ Derhalve is er per jaar één geheele misvatting in het getuigenis. En aangezien het getuigenis b.v. van Dr. van Hoestenberghe, waar Verhas het over heeft, zich tot een enkel punt beperkt, namehjk tot „rechts of links", zoo volgt hieruit, dat Dr. van Hoestenberghe na ruim 17 jaren over dit ééne punt een herinnering moet hebben die ruim zeventiendubbel geheel mis is 11 Dat is onverbeeldbaar piramidale onzin !, — hoor ik roepen, — Juist, zóó denk ik ook! Dat is onzin onder hooge drukking! Maar tegelijk is het toch de uitkomst van de onder i) ld., ibid. 75 cyfers gebrachte ,.Wet van Stern", gehjk Verhas ze zich en ons voorstelt! — Verhas gebruikt zjne „Wet van Stern", als hjj een hem hinderlijke oude getuigenis wil verwerpen;') maar Verhas denkt en spreekt niet meer van zijne „wet van Stern", ja verwerpt haar heel en gansch, als hij een hem dienstige getuigenis wil gebruiken, zelfs al zijn beide getuigenissen van één en dezelfde persoon, ■ over één en dezelfde zaak, en van één en denzelfden ouderdom! — Deze sterke goocheltoer dient met de eigen woorden van Verhas ten toon gesteld! I. „... zb'n getuigenis (van Dr. van Hoestenberghe aan „Dr. Royer in Januari 1893 over De Rudder's been), na 18 ,jaren vooral, heeft niet veel waarde, en men zou kunnen „zeggen dat zjjn beschrijving slechts daarom zoo scherp is „wijl zjj van A tot Z door zjjn verbeelding alleen is verzonnen". (Verhas, 1. c, blz. 54). II. „Wat heeft ons Dr. van Hoestenberghe geleerd door „zqn brief van 21 Augustus 1892? Dat rechter scheen- en „kuitbeen waren gebroken geweest. Hier hebben wij dus... „een geneesheer die... het been onderzocht heeft, en die... ,,'t er mee eens is om te bevestigen dat het rechter been „beschadigd was geweest. Gevolgtrekking? De Rudder heeft... „zjjn rechter been na de bedevaart vertoond...!!" (Verhas, L c, blz. 68). Het getuigenis van I is gegeven „na 18 jaren" (da. 8 April 1875—Januari 1893). Het getuigenis van H is gegeven... na 17 jaren, 4 maanden, en 13 dagen. Uit het getuigenis I „zou men kunnen zeggen" dat Dr. v. H. „van A tot Z" heeft „verzonnen". Uit het getuigenis II is de „Gevolgtrekking" dat Dr. v. H. haarfjjn heeft onthouden! Zóó schrijft Verhas geschiedenis!?! — Bah! Goocheltoeren, en niet eens fraaie! <) L. c, blz. 48, en ook blz. 97. 76 E. Neen, 't zjjn geen fraaie goocheltoeren, die ons vermaken en de vernuftig gebouwde goochelbekertjes doen bewonderen. Wat een pover materiaal gebruikt Verhas! Houdt hu" iets degehjks over voor zjjn „rechter" been ? Dien brief uit 't jaar 1892, van Dr. van Hoestenberghe moet hjj loslaten, als eerlijk man, èn om rede zijner fameuze „wet van Stern", èn meer nog om het aanteekenboek uit 1867, van den zelfden Dr., èn om den brief van 13 April 1875, van den bisschop aan den Doctor. — Over Le Couvreur oordeelt Verhas zelf uitdrukkelijk: „M. Le Couvreur herhaalde woord voor woord „den tekst van den Eerw. heer Scheerlinck" ')• Dit is dus niet een „nieuw en onafhankelijk" bewijs. — Delanghe is er met de haren bijgesleept, tegen wil en dank. — Alleen Scheerlinck bhjft nog staan voor „rechts". Staat dit getuigenis hecht en stevig? Wjj zullen zien. De Eerw. heer Scheerlinck noemt in zjjn verhaal een dozijn malen het been van De Rudder. Hoeveel malen noemt hn het rechter been? Eén enkele maal! En wel den allereersten keer, bq de beschrijving van het breken zelf. Overal elders gaat het over „het been". En nu beweer ik, en houd ik staande, dat die eerste en eenige aanduiding van het rechter been bij Scheerlinck een vergissing of een misvatting is; en wel een vergissing die een doorslaand bewijs geeft van de vertrouwbaarheid van Scheerlinck's onderzoek, en van de beenbreuk van het... linker been! — Hoe? Hjj schrijft en drukt in zijn verhaal: rechter been: — en dit bewijst dat het 't linker been is ? — Volkomen juist! — Dit is paradoxale tepenspraak! — In tegendeel! Ziehier: Niet tevreden met wat de menschen hem verhaalden, niet tevreden met wat zjjn collega A. Rommelaere hem zelfs schreef,2) in zjjn bericht van 11 April 1875, gaat Scheerlinck, op 16 April, zelf Peter opzoeken. Daar zit hij vlak tegenover den genezenen; daar loopt het verhaal over het been, over de genezing van het been. Rechts of links 1) L. c, blz. 37. 2) Zie A. De Meester, blz. 34—43. 77 wordt niet genoemd, want alles loopt over het been dat Peter met de hand aanwijst, het been dat Peter naar believen uitstrekt, buigt, draait, het been waar Peter op steunt zonder het andere te behoeven. En dit been, waar ziet de onderzoeker Scheerlinck het? Heel den duur van het onderzoek lang ziet Scheerlinck het aan zijn eigen rechter kant. Dit is de onuitwischbare afbeelding in zijn oogen: het been waar spraak van is, is aan mijn rechter kant Met dien indruk op znn netvlies, in znn herinnering, gaat Scheerlinck huiswaarts, zet zich tot schrijven, en noemt nu, in plaats van ,Jiet been aan mijn rechter kant', zooals hjj het nog vóór zich ziet, kortweg „het rechter Deen"! 't Is dus een bewijs dat Scheerlinck met zijn eigen oogen heeft toegezien, en dat hij niet het réchter, maar het linker been beschrijft Dus juist een bewijs tegen Verhas en vóór ons. Bij Scheerlinck heeft een psychologische omstelling plaats, die zeer gewoon, zeer veelvuldig, zeer natuurlijk is.') Zeker is in aUe geval de misstelling, of liever de voor de hand liggende omwisseling, bjj Scheerlinck onvergelijkelijk beter te verklaren dan de taai-volgehouden misstelling van ') Dezen psychologischen uitleg gaf ik reeds in het Decembernummer van de Revue Apologétique van Brussel van 't jaar 1911, zonder te kunnen voorzien dat een feit mij zoo spoedig, zoo ongezocht, zou komen ondersteunenI Want ziet, in de „Gaulois du Dimanche" van 17—18 Februari 1912 geeft Ludovic Fert een kunstbeschouwing over het portret van de „Dame aux Violettes" (la comtesse Loynes) geschilderd door Amaury Duval. Dit portret staat afgedrukt bij den tekst van L. Fert, die het gedurende zjjn beschrijving vóór zich had. Hjj nu schrijft: „De kin die rust op de rechter hand, met hare lange en doorschijnende vingers, verraad alleen den krachtigen wil van de afgebeelde persoon" (ibid., blz. 5). — Bezie nu, zelfs oppervlakkig, de bjj den tekst gegeven afbeelding, en gij bemerkt dat de hand, door Lud. Fert zoo fijn beschreven, juist de hand is die Fert bjj zqn waarneming aan zjjn rechter kant heeft, maar die de linker hand is van de „Dame aux Violettes" 11 — Evenzoo had Scheerlinck het been aan zjjn rechter kant, i en -noemde het daarom, gelijk ook L. Fert hier doet, het rechter \ lidmaat; hetgeen doorslaande bewijst dat hiermee het linker lidmaat van den beschreven persoon is aangeduid èn bjj Fert èn bjj Scheerlinck! 78 een geschiedschrijver, die aan zqn tegenpartij een aanmaning tot grooter oplettendheid komt geven, en dan met grooten nadruk niet ééns maar 5 maal eigenhandig schrijft en laat drukken: De laatste dag der maand October is niet de 12de zooals mjjn tegenpartij schrijft; maar de laatste dag van October is de 30ste l') F. — Nog een enkel woord over de uitdrukkelijke woorden (— ik zeg niet, gelijk Verhas: over de uitdrukkelijke verklaring —) van Dr. van Hoestenberghe: „rechter scheenen kuitbeen", in dien brief van 1892. 'I Om een geneesheer te verontschuldigen, zullen wq niet wijzen op de psychologische verklaring door omwisseling, zboals wij bij Scheerlinck deden. Bjj een geneesheer past dit minder goed. ,, Maar getijk Verhas voor allerlei handelingen van voor 1» en 26 en 35 jaren de drapeer weet te vinden der handelende personen, gaan ook wjj de drijfveer opsporen van Dr. van Hoestenberghe voor het schrijven van dien brief van 1892. Die drijfveer is geen andere dan dat Zola zoo heftig tegen de wonderen opkwam. Dr. v. H. wilde daarom een voorbeeld aanhalen van een goed gedokumenteerd wonder. En hjj beschreef daartoe het feit van De, Rudder. Doch de genezing was, in 1892, al zeventien jaar geleden. Dr. v. H. uit Stalhille zag maar zelden meer den kerngezonden De Rudder in Jabbeke. En wanneer hij hem bij zijn ziekenbezoek nog ooit ontmoette, was het om te zien dat die man zoo volmaakt van zqn beenbreuk was genezen, dat zqn gang niets er van liet merken welk been ooit gebroken was geweest. De „ongelukkige grijsaard" kreeg bij dat vluchtig zien geen herinneringsbeeld meer van hoe 't eenmaal was; en alleen i) Dat dit geen drukfout van den letterzetter is, maar een echte fout van den geschiedschrijver Verbas, bewijst het feit, dat diezelfde fout in het boekske driemaal voorkomt: op blz. 14, op blz. 41, en op blz. 51. Ja zelfs in een nieuw boekske van 15 bept 1912, dat ik kort na het eerste in handen kreeg, herhaalt F. Verhas nog tweemaal dien 30sten October, op blz. 42 en blz. 49. Verhas is dus een geschiedschrijver, voor wien October niet 31 doch slechts 30 dagen telt — Geluk er mee! 79 bezig met het feit als wonder, niet met het feit als rechts of links, schrijft hjj „rechter been"! Dit is jammer, zeer zeker, in een geneesheer! Maar niettemin is en blijft het een vergissing in een geheel ondergeschikt punt. Had Dr. v. H. eerst den brief van Mgr. Faict, van 13 April 1875, nagelezen, hjj hadde niet rechter maar linker been genoemd. Dr. v. H. deed dit niét. Dit is een nalatigheid van hem 1 Had Dr. v. H. zqn eigen aanteekening-boek opgeslagen, en daar gelezen de letters L. B. (fransch J. G.), nooit hadde hjj van een rechter, maar van een linker been gesproken. Dr. v. H. deed ook dit niet. Dit is een nalatigheid van hem! Doch tot meer dan een vergissing door nalatigheid van onderzoek besluit hier een eerhjk man toch niet met zjjn beschuldiging. Maar als een schrjjver uitdrukkelijk zich er op beroept dat hjj aan Dr. Deschamps zqn boekske heeft gezonden, en dat deze door te zwijgen zjjn goedkeuring heeft gegeven aan de voorkomende citaten, dan treedt die schrjjver op als getuige, met een scherpe en goedovei legde verklaring, over een hoofdzaak van dit oogenblik, niet waar? En als dan toch bhjkt dat van dien schrjjver (F. Verhas) de tegenstander (Dr. A. Deschamps) niets toegezondens ontvangen heeft, ') is dan ook Verhas' beroep op dien tegenstander slechts een bloote vergissing door nalatigheid? — Voor zich zelf zal hier Verhas wel pleiten voor de vergissing. — Een „vergissing" van de post, — goed! Maar is het „zich beroepen" van Verhas op het zwijgen van Dr. Deschamps ook een „vergissing 1" Of is 't een valschheid? — Als nu van Hoestenberghe zich na 17 jaar, in een bijzaak heeft vergist, is dit 't zelfde? Pas toch uw theoriën eerhjk toe, mijnheer Verhas! / * * * G. Onze strijdlustige goochelaar heeft ook met Peter De Rudder zelf een goocheltoer willen uitvoeren. Deze grap ') Zie hiervoor ons 1ste hoofdstak § 3, A. 80 heeft drie gebreken: ze is onwaardig, ze is onvoorzichtig, ze is hoogst ontijdig. De Rudder heeft na de bedevaart — (toen hij, ook volgens Verhasl) stellig genezen was) — aan de drie eerste onderzoekers znn rechter been vertoond dat nooit gewond was geweest!!"2) Deze beschrijving en verklaring van onzen gescnieflvorscher goochelt ons een onwaardig en verachtelijk mensch voor oogen, een Peter die willens en wetens liegt en bedriegt! — 't Is waar, onze geschiedenis-man heeft wel gezorgd, van het eene einde van zijn boekske tot het andere, Peter af te schilderen als een huichelende, luie, leugenachtige schurk. En bij zulk een schildering past die onwaardige bednegern z66r tjocd 1 Maar... minder gelukkig is Verhas in dit goochelstukje, omdat hij De Rudder een onmogelijke onvoorzichtigheid aanwrijft! Aan Mgr. Faict vertoont Peter zijn linker been op den avond vóór 13 April 1875, in tegenwoordigheid van den Pastoor van Jabbeke.3) En op 16 April 1875 vertoont Peter zijn rechter been aan den Eerw. heer Scheerlinck, weer in tegenwoordigheid van denzelfden Pastoor van Jabbeke. Zoo verklaart Verhas uitdrukkelijk!!4) Als nu werkehjk Peter De Rudder zulk een doortrapte schelm is, mag Verhas hem toch niet ons voorgoochelen als zóó aarts-onvoorzichtig. Dat rijmt niet samen, Verhas! Het toppunt echter van deze goochelarn ligt m de ontgdiqheid van de bedriegerij. Peter, de slimme tooneelspeler, heeft „langen tijd" als kreupel comedie gespeeld, en zeer volmaakt, volgens onze getuige Verhas.5) Nu moet die geslepen bedrieger door het voorgewende mirakel, na 7 April, van de licht geloovige mirakel-bewonderaars „een runnen toevloed van giften"6) zien te krijgen. Wjj begrijpen heel 1) L. c, blz. 31. 2) L. c. blz. 68—69; de uitroep-teekeus en de onderstreeping znn van Verhas. 3) Zie: A. De Meestér. L. c, blz. 52. 4) L. c, blz. 28. 5) Zie hiervoor 3e hfdst., § 2. 8) L. c, blz. 31. 81 goéd waarom de bewondering, het enthusiasme, grenzenloos groot zal zqn, als die menschen aan het genezen been die indeuking, die blauwe litteekenen, die volmaakte lengte aanschouwen! Dit alles nu is te zien aan het linker been; maar niets daarvan aan het rechter \; Is dan De Rudder zoo sluw, zoo geslepen, zoo listig als Verhas hem heeft gemaakt, dan heeft De Rudder niet zqn rechter, maar reeds alleen uit zuiver voorzichtigheid zqn linker been aan Jan-en-alleman moeten vertoonen! Door Peter het rechter been te laten vertoonen maakt Verhas dien eerst als sluwen schelm geteekenden tot een volstrekt onmogelqken domkop! — „Du sublime au ridicule il n'g a qu'un pas", zeggen de Franschen, niet waar? 't Is zoo gemakkelijk niet, mijnheer Verhas, om eerst de geschiedkundige waarheid den hals om te draaien, en haar dan toch konsekwent te laten doorgaan! Neen, zjj wordt dan belachelijk, gelijk hier is vertoond. — Met welk gevolg voor dien geschiedschrijver? Le ridicule tue, zeggen de Franschen terecht. Hiermede eindigen' wjj dit hoofdstuk: niet bij gebrek aan stof, maar eenig en alleen omdat onze lezers al wel oververzadigd zullen zijn door de bewijsstukken. Daagt men ons ooit uit om onze verklaringen nog te vervolmaken en onze besluiten te verdedigen, dan zou dit een schoone gelegenheid zijn om te bewijzen dat onzen krijgsvoorraad lang niet is uitgeput. Door eigen wapenen geslagen. 6 VIERDE HOOFDSTUK. WAARIN BEHANDELD WORDT HOE F. VERHAS ZELF HET WONDER-BEWIJS LEVERT. § 1 IBTS OVER DE PUNTEN DIE DE SCHRÜVER BEWEZEN VERKLAART. Van de bewijsstukken uit den tijd zelf der gebeurtenissen Ziin de groote meerderheid aan onzen geschiedschrnyer SeW gebleven. Dit zagen wij reeds. En dewennge stukken, die zoo gemakkelijk te v^denJ^d^0^ zóó behandeld dat wjj wel van „onrustbarend mogen SPTokcnnheeft hij met dit alles, tegen wil en dank, en onbewust ons het doorslaande bewijs geleverd voor de waarheid van de niet-natuurüjke genezing. Dit willen wn nader verklap Met al zjjn krijgslisten, waarover in het vorige hoofdstuk is gehandeld, heeft onze strijder zonder vrees en blaam naa? zqn eigen woorden, de navolgende punten voor goed vastgesteld. Bü Verhas staat vast: ?o De behandeling der „drie geneesheeren Affenaer Jacques en Verriest" en de „drie andere geneesheeren wu* nanten onbekend zijn gebleven» brengen ons aan 1870. Van dit jaar af houdt alle geneeskundige hulp, ja zells aue geneeskundig bezoek voor goed op.') TTnABrPn- 2°. Even vast staat het voor Verhas, dat Dr. van Hoesten- i) L. c, blz. 27—28. 83 berghe een beenschouwing heeft verricht waarbij hn' een volledige en etterende beenbreuk vond, drie of vier jaar vóór de bedevaart van 7 April 1875.') Nemen wij het maximum, 4 jaren, dan hebben wjj als vast staande een geneeskundig bezoek in 1871. Dit maakt een verschil van, een jaar met het in lo vaststaande jaartal 18701 — Tellen wjj evenwel het minimum, 3 jaren, dan wordt het verschil met het in 1°. vaststaande jaar 1870 zelfs twee jaren. — Voor het laatste geneeskundig bezoek, dat eerst bn" Verhas ontwijfelbaar vast slaat bij 't begin van 1870, krijgen wjj van Verhas nu ook 1871 of 1872, met evenveel vastheid en zekerheid! — Houd nu maar eens vast aan die drie vastheden die elkaar tegenspreken!! Wanneer Verhas ergens een verschil van één dag, of het verschil van een eigenaam meent te ontdekken, luidt het onveranderlijk: „Er is dus weer tegenspraak in die twee verhalen," ofwel: „Dit verhaal... moet ons verdacht znn," ofwel :„Er is volslagen tegenspraak tusschen de verklaringen" 2) — Wij intusschen, wij willen grootmoediger zjjn; en in plaats van diezelfde uitroepen op Verhas toe te passen, zeggen wjj alleen dat F. Verhas een zeer menschehjke verstrooidheid heeft gehad, een vergeetachtigheid op blz. 56 van wat hij op blz. 28 had verklaard bewezen te zijn! Voor een geschiedschrijver is zulk een vergeetachtigheid echter niet goed te vergeven, vooral nu hjj zoo pocht op „geduld", „jjver" en „vergelijking van alle stukken met elkaar"3) — Te gelijk geeft hjj daardoor ons het recht om minstens samen te deelen, en van 1870, 1871, 1872 het middelste te kiezen en te besluiten: volgens Verhas* opgave kan het laatste geneeskundige bezoek, met bevinding van volslagen beenbreuk, gerust worden gesteld in April 1871. — Goed zoo! In April '71! beide botten gebroken, en open wonde! 3°. Ook staat vast bn Verhas: „De Rudder heeft van langen tijd vóór de dood van den Burggraaf Alb. du Bus ») L. c, blz. 56. 2) L. c, blz. 57, blz. 67. 3) L. c, blz. 7. 84 (Juni 1874) zijn kreupelheid geveinsd" '); lüj was zeker reeds in Juni 1873 volslagen genezen. (Zie ons vorige hoofdstuk). — Goed zoo alweer 1 , . 4o Daardoor staat vast bjj Verhas: Uit de door hem bestudeerde „zeldzame en lastig te vinden bewijsstukken Dhjkt dat tusschen April 1871 en Juni 18731 het been van De Rudder van een volledig gebroken en etterend beenl m geworden tot een volslagen bruikbaar been. En dit alles ontwijfelbaar zeker zonder geneeskundige hulp van welken aai1 deze feiten verklaart Verhas even onomstootehjk 6e- Wm!leeJ aangenomen, - zeggen wij, - verklaart Verhas dus öök dat het wonder onomstootehjk bewezen is. Verhas zelf levert het bewijs voor het mirakel dat hg wil bestrgden! Deze paradoxe gaan wij bewijzen. § 2. IETS OVER DE NATUURLIJKE GENEZINGEN. Voor de oogen van iedereen heeft Peter De Rudder, van 7 Aprü 1875 af, onbelemmerd geloopen en krachtig op t land gewerkt. Toen was dus zijne genezing ongetwnfeld volkomen. Hier twijfelt niemand aan, ook Verhas met. Of eii nu gelooft dat die genezing door een wonder of door de natuur is bewerkt, doet niets ter zake aan het geschiedkundige feit dat er genezing heeft plaats gehad.Peter is genezen: ook dit ontkent niemand, zelfs Verhas niet! Is Peter door de natuur zeker genezen? Is hn door ae natuur kunnen genezen ? Ja! zegt Verhas; want, terwnl geen geneesheer er een vinger naar uitstak, heeft de natuur van Aprü 1871 tot Juni 1873 tijd gehad om die genezing te bewerken. En er znn geneesheeren genoeg die getuigen dat dit tijdsverloop meer i) L. c, blz. 30—31. 85 dan overvloedig voldoende is voor een beenbreuk-genezing door de natuur.') Verhas springt zeer luchtig met dit vraagstuk om! Gaat er de voetenschap, de echte, koude, strenge wetenschap ook zoo losjes overheen? Antwoordt die wetenschap ook zoo ongedwongen dat de samengestelde beenbreuk, van dien aard en met die omstandigheden, welke Verhas zelf bewezen verklaart bjj Peter De Rudder, in den aangeduiden tijd, door de natuur genezen is? — of ook zelfs genezen kan zijn? De wetenschap, — meer dan F. Verhas, gediplomeerd ingenieur, verbeeldingrijke geschiedschrjjver, en gelegenheidsheelkundige, wel vermoedt, — de wetenschap houdt, bjj haar uitspraak voor elk afzonderlijk geval, rekenschap met al de aanwezige bijzonderheden. Onze geschiedvorschende ingenieur-heelmeester geeft met groote zelfgenoegzaamheid de volgende uitspraak: Hier hebben wij het geval dat 1° een samengestelde beenbreuk blijft voortbestaan van 1867 tot 1871; — dat 2° zes geneesheeren gedurende de eerste jaren het geval behandelen met het gevolg van... nul! — dat 3o die beenbreuk van 1871 tot midden in 1873 door de geneesheeren verlaten, en 1) Er worden altijd menschen, ja, horribile dicht!, ook geneesheeren gevonden, die zand strooien in de oogen der onkundige medemenschen! Hoort bijvoorb. Dr. Ed. Aigner in zijn De Rudderbestrijding verkondigen: vDrie maanden zijn genoeg om door de natuur een samengestelde beenbreuk te genezen" (zie A. v. d. Bom, blz. 44, sub 2o, alinea 3). En dan besluit Dr. Aigner, — en goochelt de onkundige menschen vóór om ook te besluiten: Dus is bewezen dat ook De Rudder door de na tuur genezen is ! — Alwie echter eerlijk de vraag opstelt, vraagt niet: Kan ooit een of andere beenbreuk in drie maanden genezen ? Maar eerlijk moet de vraag aldus luiden:' Kan een beenbreuk van den aard en met de omstandigheden gelijk bij De Rudder, natuurlijk genezen ? En zoo ja, — met welke' hulpmiddelen en in hoeveel tijd? Dan is de vraag eerlijk gesteld. — Maar brutaalweg zeggen: een beenbreuk kan ooit in drie, in zes maanden bruikbaar genezen: dus is de beenbreuk van De Rudder natuurlijk genezen, — zie, dit is goochelen voor de onontwikkelden, dit is zand in de oogen strooien, dit is valsch spel spelen in de hoogste mate I 86 aan de natuur vrijelijk wordt overgeleverd met het gevolg van... een verbazend volmaakte genezing! — Hier staat dus voor ons het bewgs van wat de natuur kan!, roept Verhas triomf ankelijk uit jLj' jL . . Hier staat voor ons het bewgs dat dit de natuur met kam— antwoordt kalm en bedaard de onpartijdige wetenschap, dit wil zeggen: De Wetenschap. En De Wetenschap geeft rekenschap van haar vonnis, en zegt o a.- Indien gij bewezen zoudt hebben dat geneesheeren, en daaronder liefst de meestgeoefende heelkundigen, den armen kreupelen De Rudder voortdurend hadden verzorgd tot het laatste oogenblik toe, dan bestond er misschien kans om hier aan het werk der natuur te denken. Nu gij evenwel de algeheele verlatenheid bewezen noemt, hebt hij de mogelijkheid voor een natuurtijke genezing zoover mogenhjk buitengesloten. L ., _ , — Dit oordeel vind ik nief wetenschappelijk, ik, F. Verhas, ingenieur enz. .... . ■, j * «„ — Wiens schuld is dit? Hebt gu ooit gestudeerd, of zelfs maar met eenige aandacht gebladerd, m een of ander handboek van Pathologische Heelkunde, of in een of andere verhandeling over Beenbreuken? — Mag ik vragen, welke gij bedoelt? — O onverschillig welke! Begin bij voorbeeld met een verhandeling uit den tijd zelf van het geval-De Rudder, zooals van Dr. E. Gurlt, hoogleeraar der heelkunde aan de Universiteit van Berlijn. Daar zult gij vinden dat een etterende beenbreuk van eenige jaren oud (u ziet, juist De Kudder) aan zich zelf overgelaten zonder geneeskundigen hulp (alweer juist geluk uw De Rudder!) eenvoudigweg ongeneesbaar is door de bloote natuur. . , — GH verwijst mjj naar een verhandeling die 40 jaar oua is, uit den tijd van De Rudder?! Alsof De Wetenschap smds dien tijd niet is vooruitgegaan?\ — Ongetwijfeld, De Wetenschap is vooruitgegaan, en veel ZC— Dus wat waar was ten tijde van Gurlt is nu niet meer waar 1 — Ik moet u verzekeren dat de voortgang van De Wetenschap aan Gurlt gehjk geeft, en u in 't ongelijk stelt 87 — Hoe heb ik het nu? Spot gij met mij? — De meest zeker bewezen ontdekkingen der hedendaagsche wetenschap verklaren ons dat, bij een zóó erbarmeljjken verlatenheid als gij bjj De Rudder ons beschrijft, het eene volstrekte onmogelijkheid is om door de bloote natuur eenig herstel te verkrijgen, laat staan van een herstel met normaal gebruik gelijk gjj beschreven hebt. — Wat is dan toch die hooggeprezen vooruitgang der wetenschap, geroemd tot zelfs in de lagere scholen, als hij het bovennatuurlijke niet opruimt? Wat hebben wjj aan zulk een wetenschap? Wat hebben wij aan zulk een vooruitgang? — Gij spreekt weer als geschiedvorscher-ingenieur, Mijnheer. De geneeskundige, de heelmeester spreekt heel anders. Voor hem bestaat de vooruitgang niet in het opruimen van de werkingen en krachten der oude natuur om deze te vervangen door andere krachten en andere werkingen van een nieuwe natuur. Maar de vooruitgang bestaat in het ontdekken, in het ontginnen, in het meer en meer temmen van de sinds den oorsprong bestaande en werkende natuurkrachten. Evenzoo heeft de mensch de eertijds wilde dieren van lieverlede getemd en voor zijn nut of gemak bruikbaar gemaakt. — Toch verklaren mij een groot getal genees- en heelmeesters dat tegenwoordig een beenbreuk zeer goed in één maand bruikbaar kan genezen 1 Is dit wetenschap, ja of neen? — Dit is zuiver wetenschap; dit is een vooruitgang der wetenschap; dit is een overwinning... . — Een ovei*winning der nieuwe krachten op de oude natuurt — Laat nüj uitspreken; val mij niet in de rede. — Dit is een overwinning op de wilde natuur en haar altijd oude en altijd jonge krachten behaald, doordien thans, dank zjj het menschehjk vernuft, die eertijds ongetemde en zelfs schadelijke werkingen tot tamme en handelbare helpers zjjn omgezet. — Maar dan besluit ik hieruit noodzakelijk toch weer, dat de natuurkrachten, altijd dezelfde gebleven, in staat zijn een gebroken been volkomen te genezen, 't zij dan het been 88 van De Rudder, 't zjj van iemand anders. — En dan heb ik toch nog gelijk! — Luister nu! Wanneer die natuurkrachten, die altijd dezelfde bhjven, door ervaren en bedreven mannen tot tamheid gebracht, dienstbaar gemaakt, en met verstand bestuurd worden, dan brengen zij genezing, ja! Gehjk een tam, gedresseerd en geleid paard den wagen brengt waar gij hem hebben wilt. — Doch wanneer die natuurkrachten, die altijd dezelfde blijven, onbestuurd, onbenut, ongetemd in het wilde werken, dan brengen zij een genezing als die van de Rudder tot stand? Neen! Evenmin als gjj b.v. een onbestuurd en ongetemd paard ooit ziet dat uw wagen terecht brengt. — En óp zulk een uitspraak durft de wetenschap groot gaan ?! — Ja, Mijnheer! Die wetenschap, welke er groot op gaat dat zjj, in bepaalde gunstige gevallen, de natuur dwingt tot een beenbreukgenezing binnen enkele weken, — diezelfde wetenschap gaat er groot op, aan u te verklaren met volle kennis van zaken, dat, in het door u als historisch opgegeven geval van de Rudder, die verkregen zelfgenezing met onbestuurde natuurkrachten eene onmogelijkheid is. Ziedaar haar laatste woord. — Maar! — heb ik dan voor niets gezwoegd? Heb ik te vergeefs geschreven? — Neen, neen; dit niet, Mijnheer Verhas! Eén voornaam punt hebt gü bereikt! Veel, zeer veel hebt gij bijgedragen tot versterking... uwer tegenpartij 1 En dit is ook iets buitengewoons! S 3. IETS OVER DE VOLKOMENHEID DER GENEZING. De wetenschap heeft nu het geschil met Verhas en znn zoogenaamde „geschiedkundige" gegevens afgewikkeld. Nu vragen wij aan de wetenschap nederig vergunning omtrent eenige bijzonderheden in de genezing van onzen Peter haar oordeel ook te vernemen. In het pleidooi van Verhas vóór de rechtbank der wetenschap zijn een aantal bijzonderheden weggelaten, die toch van groot gewicht zjjn zoowel voor het eindbesluit der wetenschap als voor het oordeel van het gezond verstand. 89 Steunend enkel op de verminkte gegevens van Verhas zelf in de vorige paragraaf, verklaart de wetenschap die zelfgenezing tot een natuurlijke onmogelijkheid. Intusschen is in de genezing van De Rudder niet enkel de stevige aaneenhechting der beenstompen die Verhas aan de wilde natuur wil wijten; maar er moest ook een gaping van 3 ctm. of „van twee vingers breed" met nieuwe beenstof worden aangevuld. Dat die gaping is aangevuld geworden bij de genezing staat vast. Al zouden wij geen ooggetuigen hebben voor dit feit, dan waren de doodsbeenderen alleen reeds voldoende bewijsstukken. Iedereen kan ze nameten. Kan die aanvulling gebeuren in het geval van De Rudder, zelfs zooals Verhas het beschrijft, door de natuurkrachten zonder breidel, zonder leiding van de deskundigen? En de wetenschap1)» zoowel van heden als van voor 40 jaar, antwoordt beslist: „Nooit! — Onmogelijk!" — Doch niet alleen zijn bjj De Rudder, sinds de genezing, de beide beenen, linker en rechter, weer van gelijke lengte als vóór het ongeval, maar daarbij zijn de twee aan twee afzonderlijke hereenigde beender-stukken zóó juist in de goede richting gekomen dat de stand van den voet weer heel gewoon was. Deze bijzonderheid durft Verhas niet ontkennen, nu geheel de bevolking, van Jabbeke het heeft waargenomen van den dag af (7 April 1875) waarop De ') Wij durven niet, gelijk F. Verhas, verklaren dat wij „alle bewijsstukken hebben doorsnuffeld en aan elkaar getoetst"; alleen hebben wij eenige werken van gezag, ouderen en nieuweren geraadpleegd. Ziehier enkele titels: I. Handbuch der Lehre von den Knochenbrüchen. I. Theil. — Dr. E. Gurlt, Professor der Chirurgie an der Königlichen UniversitSt zu Berlin. — Hamm. 1862. II. Die algemeine chirurgische Pathologie und Therapie in 50 Vorlesungen. — Dr. Theodor Billroth, Professor der Chirurgie in Wien und Dr. Alex Von Winiwarter, Professor der Chirurgie in Luttich. — Berlin. a) 12te Auflage, 1885, b) 15* Auflage, 1893. HL Verder zie men de werken, aangehaald in de Revue des Questions scientifiques van October 1899, in het stuk: „Guérison subite d'une fracture...", door Verhas zoo goed gekend en zoo druk gebruikt. 90 Rudder weer is begonnen te loopen. •) Nu vragen wn ^nieuw aan De Wetenschap, zoo oude als nieuwe, of, bn een » ouderde same/i^esfeZdebeenbreukderbeideonderbeens-bot^ zinder eenige hulp der geneeskunde, de nataur, aan zichzelf overgelatenf die vier beenstompen twee aan twee met de ÏÏtl lengtè en de voor ongehinderd gebruik streng gevorderde richtina aan elkaar kan doen groeien l En De Wetenschap, verbaasd over de stoutheid van zulk een vraag, antwoord met klem: „Nooit 1 Neen, nooit of nimmer! Ofschwn deze antwoorden der Wetenschap ons, viml veel dienst zün, vragen wij toch nog één opgeldenng. Het genezen bVen van De Rudder vertoonde niet slechts ^normale lenate en de gevorderde richting, maar ook miste het de Swone been Jrdikking op de breukplaats. Daar ter plaatse waar het scheenbeen niet met vleesch overgroeid is,d.w.z. aan den binnenwaarts gelegen voorkant, vond Dr Affenaer een volstrekt gladde oppervlakte. „Uw been *, zeide hq, „is üat van een pasgeboren kind, en niet van iemand, die zqn "been gebroken heeft gehad." 2) Daarom stellen wn nog deze n Radde Verhas, de geschiedvorscher, er aan gedacht om de vertahnfih^Sv™ Scheerlinck*s werk te toetsen aan het oor, sprSüjZ (vlaamsch) dat in de Bibliotheek vanBrusselaanwezig ia (- zie de mededeeling van den uitgever, bij Verhas blz. 5en blz 27 -) dan had hij onder anderen deze „verschdlende lezing* ^rse^resT^ElriWre pour le consulérer" (aanhaling van vKT! blz. 21, un de fransche mtgave; wij vertalen aldus: „Men drong rondom Peter om hem te zien .) - De oorsnronkeliike vlaamsche tekst luidt evenwel zóó: P Men drong rond den genezene om hem te zien gaan^ en zgn stappen waren zoo gemaklelijk als over tien jaren." -.Deze, eenvoudise bemerking: „en zqn stappen waren zoo gemakkelijk als over tfen S', bewqzei èn de volle lengte der beenderen, èn Z gev^rTrichtinVéev voeten! T.^lÜ^SSmi^ lijken en onderling toetsen» van al de kathoheke bewijsstukken is toch maar een kostbaar wapen, niet waar f 2) Verhas L. c, blz. 23. Ook hier weer had Verhas in het oorspronkelijk verhaki van Scheerlinck diens meerdere juistheid Cn pmeto! In 't vlaamsch staat niet „uw been is dat van 91 vraag aan De Wetenschap: Heeft de ongetemde en ongetoomde natuur de macht om bij een uitgeteerd man van 53 jaar een verouderde samengestelde beenbreuk, waarin een gaping van 3 cM. wordt aangevuld, de buitengewoon uitgebreide beenverdikking volkomen te doen verdwijnen binnen den tijd van vier jaren welke Verhas daartoe ter beschikking wil stellen (1871—1875)? En weer antwoordt De Wetenschap, zich beroepend op gezaghebbende verhandelingen, op eeuwenoude ondervinding, ja op den aanleg der natuur zelve: ,Jn de gegeven omstandigheden is het onmogelijk!') De oordeelvellingen van de wetenschap over deze genezing met hare schier ideale volmaaktheid, welke verkregen is een pas geboren kind...", gelijk in de fransche vertaling die Verhas overschrijft. Maar daar staat: „uw been is als dat van een... kind..., is als van iemand ..." Zóó móést een dokter spreken! ') Wij leggen nadruk op de woorden: „in de gegeven omstandigheden". Door hierover heen te glippen, brengen onze tegenstanders de onontwikkelde menschen weer in de verwarring. De Wetenschap geeft hare uitspraak over het geval zooals het geschiedkundig heeft bestaan. De tegenstanders stellen een verdicht geval met ingebeelde omstandigheden, welke zij nog daarenboven naar believen, en gelijk het voor hun doel te pas komt, beurtelings vooruit brengen of weer op zij zetten. Ook in dit goochelen heeft Verhas zich geoefend. En met dit alles is hjj er nog niet in geslaagd de Wetenschap te verschalken. De zonneklaarheid van de werkelijkheid bij De Rudder is sterker dan al de verduistering»' middelen van allerlei schrijvers. En na al de verminkingen, aan de feiten gepleegd, is er wel slechts een schaduw der werkelijkheid overgebleven, maar toch een schaduw met omtrekken zóó duidelijk, dat De Wetenschap ze nog heeft herkend! — De oude dichter Horatius zeide reeds: „Naturam expelles furca, tarnen usque recurret', d. w. z. vrij vertaald: „Al jaagt gij de werkelijkheid met knuppels weg, ze komt toch weer voor den dag." — En een oud rijmpje zegt: „Al is de leugen nog zoo snel, De waarheid achterhaalt hem wel!" 92 onder uitgezochte en op elkaar gestapelde omstandigheden, waarvan elk voor zich genoeg is om een natuurhjke genezing onmogelijk te maken, »), vatten wn hier kort samen: lo. Zelfgenezing... onmogelijk. i'.4J. 1-i i 2o Zelfgenezing met normale lengte... dubbel onmogehjk! 3o. Zelfgenezing met juiste richting... driedubbel onmo- g<4ok Zelfgenezing met uerdwgning van beenverdikking... vierdubbel onmogelijk !U En die vierdubbele onmogehjkheid voor de natuur vinden wii door het wetenschappehjke onderzoek der volmaaktheden van De Rudder's genezing, niet zooals de mirakel-verdedigers, maar zooals zelfs de geschiedvorscher F. Verhas, na „een diepgaande onderzoek en ijverige, kritiek niet kan ontkennen dat ze geschiedkundig vast staat! M Bemerking. De -mannen van het vak" (periii in arti) of de deskundigen, zullen gemakkelijk nog veel meer bmtengewone .volmaaktheden opmerken aan de genezen beenderen van De Rudder^ Wij voor ons hebben slechts weer „iets" van die volmaaktheden ^voor^wie er belang in stelt, zjj hier vermeld dal.de echte beenderen van rechter- en linker onderbeen van De Rudder tegenwoordig berusten in het bisschoppelijk archief van Brugge, waar Jabbeke toe behoort. n^t„rber Ook zjjn er afgietsels van gemaakt; men heeft a. te Oostacker de afgietsels enkel van het linker (genezen) scheen- en kustbeen; b te Lourdes zijn de vier beenderen, in brons. Onder mnn persoonlijk toezicht zijn ook afgietsels der vier beenderen vervaardigd, waarvan c. een stel door Dr. van Hoestenberghe en mij is aangeboden aan de kerk van Jabbeke ; vervolgens ia d. een stel m bezit van den Eerw. heer E. Duplessy te Parus, terwijl ik zelf,, te Oudenbosch, enkele stellen büjf bewaren. VIJFDE HOOFDSTUK. WAARIN DE SAMENSTELLER DER VORIGE HOOFDSTUKKEN EENIGE VERONTSCHULDIGINGEN AANBIEDT. § 1. EERSTE VERONTSCHULDIGING. In ons „woordje vooraf' merken wjj reeds aan dat wjj niet zuiver speculatief zouden blijven redeneeren, maar Verhas op Verhas zouden toepassen. Dit deden wjj. Onze manier van behandeling zal misschien erg ongewoon schijnen. Dit komt omdat wü ons hebben toegelegd om ons zooveel mogelijk in te werken, en dan op den schrijver zelf en zqn werk toe te passen, al die theorieën en redeneeringen welke hq zoo kwistig rondstrooit in zqn boekske en ze ook toegepast op alle personen en zaken die hem niet aanstaan. Niettemin hebben wq daarmee niet alles wat verdiende besproken te worden, ook inderdaad onder handen genomen. Zoo hebben wij er geen nadruk op gelegd dat F. Verhas, die veel te slecht op de hoogte der dokumenten is om een oordeelkundig geschiedschrijver te zqn, toch durft spreken zelfs over gewetens-zaken der personen als waren' het uitgemaakte punten der geschiedenis. Zoo doet hq voortdurend omtrent personen die hij zelf nooit gezien of gesproken heeft, en over welke de tijdgenooten en oog- en oorgetuigen juist het tegenovergestelde verklaren als Verhas. Zijn theorie bjj voorbeeld over vragen en antwoorden (die hq op alle anderen voordurend toepast, maar die hjj vol- 94 slagen vergeet zoodra 't over hem zelf gaat) had wel dikker mogen worden onderstreept. , _ Ziehier in korte woorden de zaak. Uit de Revue des Deux Mondes, 15 Januari 1910, blz. 353, haalt Verhas •) deze verbluffende theorie aan van E. Dupré: „Wjj weten dat bn een verhoor, zelfs buiten het geval dat de ondervraagde den ondervrager zoekt te behagen... elke vraag van zelf het antwoord ingeeft; want de vraag legt de noodzakelijkheid op om de feiten te doen passen in een omhjshng die te voren is afgebakend door iemand die de feiten niet heeft gezien..." enz. . . , , Men zou haast gelooven dat Dupre deze theorie met voor het verschijnen van Verhas' boekske heeft geschreven, doch eerst na de lezing daarvan! — Een groot gedeelte van 't boekske immers bestaat in vragen en antwoorden. Wie stelt de vragen ? - Verhas. — Wie geeft de antwoorden? — Verhas. — Is de vrager iemand die de feiten gezien heeft? Neen! — Zoekt de ondervraagde (Verhasjaan zijn ondervrager (Verhas) te behagen? Namurhjk! — Weet de gevraagde een haarbreed meer van de zaken dan zqn ondervrager? Volstrekt niet! — Bestaat hier een qmujsüng die te voren is afgebakend door iemand die de feiten met heeft gezien? Ongetwijfeld! — Bestaat de mogelijkheid om op deze manier andere feiten te vernemen dan die welke passen in de omttjsting? — In de verste verte nietn Ik bied aan nnjne lezers mijne oprechte verontschuldiging aan dat ik dit walgingwekkend gedoe met twee maten en gewichten, één maat voor zichzelf en één maat voor de ooggetuigen, niet beter op de kaak heb gesteld. Tot schadeloosstelling zal ik hier een beknopt overzicht geven. Onze geschiedschi ijver, met de levendige verbeelding en de onbevreesde stoutigheid van een romanschrnver, doet alsof hn weet voor zichzelf, en schrijft voor ons op net napier, alles wat iemand heeft gezegd en niet heeft gezegd, — alles wat iemand heeft willen zeggen en met heeft.willen zeggen, - alles wat iemand heeft uitgedacht, of verborgen of vermoed, of verdraaid, of „leugenachtig' bevestigd, (dit i) L. c, blz. 47. 95 woord is grof, maar... Verhas geeft het mij in de pen op blz. 88 ') —1 In één woord Verhas weet en zegt alles wat is gedacht, gezegd of gedaan door iemand dien Itij nooit heeft gesproken, nooit gehoord, nooit gezien, zelfs nooit gekend; maar... van wien Verhas alleen dit weet, dat hij ooit eenigszins ten voordeele van het wonder is opgetreden! Niet één ontsnapt er dan aan zjjn kritiek, en niet één komt er als fatsoenlijk man af! Tot staving van deze verklaring verwjjs ik naar de plaatsen waar F. Verhas zulke personen onder handen neemt: a. Eerw. heer Scheerlinck: blz. 13, in noot; 21, in noot; 28; 31; 33; 34; 35; 71; b. de plaatselijke geestelijken: blz, 28; 33; 34; 35; c. Z. D. H. Mgr. Faict: blz. 91—92; d. Peter De Rudder: blz. 30; 31; 69; 71; 76; 101; e. diens vrouw en dochter: blz. 28; 101; /. de drie onderteekenaars van 27 April 1875: blz. 31; 32—33; 77; g. de 13 notabelen van Jabbeke: blz. 35; 77; h. de opsteller der getuigenissen van 15 en 27 April 1875: blz. 32—33; i i. Dr. L. van Hoestenberghe... Hier zou ik het heele boekske moeten aangeven van blz. 41, waarop die naam voor den eersten maal te lezen staat, tot blz. 110 toe, waarop Verhas zqn kritische bespreking eindigt! Al wat in die 70 bladzijden gevonden wordt is opgepropt vol met aanvallen op dien „ongelukkigen grijsaard!" Bedriegerijen, vervalschte getuigenissen, leugens: niets ontbreekt. Toch kent de schrijver persoonlijk dien Dr. van Hoestenberghe evenveel als hjj alle andere getuigen kent; dat wil zeggen: hij kent hem volstrekt niet, zelfs niet uit de dokumenten die van dezen ooggetuigen zijn bewaard gebleven, Erger nog maakt het Verhas! Hij beschuldigt Dr. van Hoestenberghe dat hij te kwader trouw „voorzichtigüjk de 1) „Als men alleen het stuk van Dr. Deschamps bezit... valt er niets anders te doen dan het wonder aan te nemen, of Dr. van Hoestenberghe uit te maken voor leugenaar („menteur"), zonder daarvoor echter een enkel juist bewijs te hebben." —!!! Verhas l.c. 96 dood van Dr. Verriest heeft afgewacht alvorens op diens rekening een getuigenis af te leggen" l) zoodat hjj „weinig gevaar liep van tegengesproken te worden"; ook heeft hjj „23 jaar gewacht, tot de hoofdgetuige, De Rudder, gestorven was, eer hg spreekt over het verslag" (in 1875 aan Mgr. Faict gezonden).2) Tegenover de onbewezen verdenking dat Dr. van Hoestenberghe „voorzichtighjk" afwachtte tot de personen eerst gestorven zijn vóórdat hjj „op hun rekeriing" durft te spreken, stel ik zonder commentaar de volgende bewezen feiten: . _. j Dr. L. van Hoestenberghe is gestorven op 10 Februari 1910; F. Verhas heeft zjjn boekske uitgegeven in Mei van het jaar 19111! 't Is waar, Verhas; neen, de dooden spreken niet meer! — Maar wat oordeelt gij zelf over de bhjvende geschriften en verklaringen ? Uw eigen uitspraak daaromtrent luidt: 3) „De lezing der oude geschriften heeft toch wel een goeden „kant, gelijk wy reeds konden zien. Zjj verschaft ons de ..gelegenheid om van Dr. Van Hoestenberghe's verklaring te „zien wat zjj waard is." 4) De lezing van uwe bhjvende geschriften, F. Verhas, geeft ook ons de gelegenheid, te zien wat uwe verklaring waard is! § 2. TWEEDE VERONTSCHULDIGING. Nooit kon een historisch feit dat bewezen is, door latere onderzoekingen ongedaan worden gemaakt. En het zekerste bewijs voor een feit zijn toch wel de verklaringen van tijdgenooten en ooggetuigen. Daarom heb ik mjj bjj voorkeur bediend van de bewijsstukken uit de eerste dagen na 7 April 1875. Op dien dag was de volledige genezing van Peter een voldongen feit; 1) L. c, blz. 54 en 83. 2) L. c, blz. 91. 3) L. c, 89. 4) L. c, blz. 89. 97 dit betwijfelt weer niemand, zelfs Verhas niet. Of het een natuurlijk of een mirakuleug* feit is, doet hieraan niets af. Een bewezen feit is het, dat De Rudder op en na dien 7 April kon staan en gaan als de beste. En dit feit leeren ons de ooggetuigen. Al de latere onderzoekingen hebben alleen dit feit kunnen bevestigen. Niets nieuws hebben zij aan dit feit kunnen toevoegen; alleen meer licht brengen in de zaak die van 't eerste oogenblik af waar is. Die waarheid is niet toegenomen; die waarheid is volledig van den beginne. De latere onderzoekingen, de historische en de wetenschappelijke nasporingen, hebben onze kennis der bijzonderheden, der zekerheid, der zonneklaarheid van het voldongen feit vermeerderd; maar aan de waarheid, de innerlijke waarheid, is geen iota veranderd, vermeerderd noch verminderd. Alles hangt voor ons af van de eerste getuigenissen. Zoolang deze niet zqn weggecijferd, kan al het latere niets veranderen aan de bestaans-werkelgkheid van het feit. Zou al ooit iemand, Verhas of een ander, voldingend kunnen bewijzen dat al de latere onderzoekers hun werk hebben verricht met de meest perverse bedoeling, met de grootst mogelijke vooringenomenheid, en op de meest sluwe manier, ja met de meest onvergeeflijke vaktchheid en ongeschiktheid, — toch bljjft het voldongen feit van 7 April 1875 bewezen, zoolang de getuigenissen der eerste ooggetuigen niet zqn vernietigd of ontzenuwd! Welnu, noch F. Verhas, noch iemand anders, heeft aan die eerste getuigenissen haar waarde kunnen ontnemen. Daaraan hebben wjj genoeg. Dit is mijne verontschuldiging, waarom van de latere onderzoekingen door ons zoo weinig is gezegd. § 3. DERDE VERONTSCHULDIGING. Al wie de ware geschiedenis van Peter De Rudder kent, zal zich misschien aan ons IVe Hoofdstuk geërgerd hebben. Niets dan wat Verhas zelf aanneemt en bewezen noemt wordt in dat hoofdstuk door ons als argument aangehaald; al het andere blijft weg. Door eigen wapenen geslagen. 7 98 Geef ik daarmee niet onverantwoordelijk veel toe aan Verhas? Laat ik het niet voorkomen alsof ik het plotselinge van Peter's genezing vergeet, en alsof het genezen dei wonden naast het herstel der beenderen niet behoeft mee te tellen? . . 1_..„, Breng ik zoodoende mjjn lezers met in rechtmatigen twntel, of ik zelf de eerste ooggetuigen wel volkomen vertrouw? — Het geschiedkundig feit zooals ik het met F. Verhas schqn te willen aannemen, gehjkt niet meer op het geschiedkundig feit in het verhaal der „oude dokumenten"...! 't Is waar, als ik de overhuging heb, dat de zaken zoo gebeurd waren gehjk in dit IVe Hoofdstuk door mij schijnt toegegeven te worden, dan heb ik wezenlijk veel, zoo niet alle bewijskracht aan de eerste getuigen ontzegd! En mag dit een fatsoendeüjk man doen? Eerst hard roepen: De geschiedenis van De Rudder is juist, zooals de eerste getuigen ons verhalen! — en dan later, stuk voor stuk, bijna alle onderdeelen, ja zelfs de hoofdzaak, het plotselinge, loslaten! Is dit een eerhjke manier van strijden? Is dit niet zand in de oogen gooien? Mjjn verontschuldiging op dit punt zal, hoop ik, tot ieders bevrediging strekken. — Ziehier wat ik heb gèdaan in dit IVe Hoofdstuk. — Toegegeven, omtrent de mindere waarheid der feiten en der getuigenissen, heb ik volstrekt niets! Alleen heb ik den tegenstander bevochten met zijn eigen wapenen.' Die tegenstander had de waarheid der feiten en der getuigenissen op de ergerlijkste manier verminkt; — wij hebben hem aan dien arbeid gezien! — Nu bleef, na zijne verminkende kunstbewerkingen, van het waarachtige feit niets over dan een onkennelijk, ontwricht, bloedeloos, ontzield geraamte der eenmaal schitterend glanzende waarheid. Die schim, meende onze weerpartij, was voor hem niet meer te vreezen! Alles werd nu natuur, en niets dan bloote natuur! m i i ■! j' :i. 1Mhim Hot mstarnpin — door Verhas als een spook op ons afgezonden, gedwongen tegen zijn plunderaar en uitschudder op te treden. En ziet! Dat spookachtig geraamte heeft getoond nog sterk genoeg te zjjn om met een zwaai zijner knokkelige armen heel de stelling der geslepenste vijanden om te kegelen! 99 Ons IVe Hoofdstuk verklaart niet hóe de waarheid bij De Rudder is; het verklaart alleen op den man af dat zelfs een Verhas de waarheid wel heeft kunnen verzwakken voor veler oogen, maar dat toch nog die verzwakte en verminkte waarheid luide verklaart en bewijst: Eén is er die heerscht, zelfs over de natuur! % 4. VIERDE VERONTSCHULDIGING. In zijn boekske strooit onze geschiedschrijver met volle hand de aanhalingen uit zijn geschiedkundige gegevens, en daarbij verwijst hjj telkens met wij groote juistheid naar de plaatsen bjj de twee eenige zegslieden, den Eerw. heer Scheerlinck en Dr. Deschamps, die samen zoo wat heel zjjn historisch materiaal uitmaken, en dit niet eens in hun oorspronkelijke geschriften. Ook wij hebben volop aanhalingen gegeven uit geschiedkundige stukken, d. w. z. gedrukte en uitgegeven dokumenten, vooral uit zijn eigen boekske. Zoodra evenwel de aanhalingen niet geschiedkundig maar onder ander^ opzicht wetenschappelijk worden, zijn de verwijzingen bij E. Verhas spaarzaam en weinig scherp. — Ook hierin hebben wjj hem nagevolgd. Onze „wetenschappelijke" aanhalingen staan niet met hoofdstuk en bladzijde aangeduid. Voor dit gedrag is het voorbeeld van onze tegenpartij de beste verontschuldiging. Evenals hjj, mogen ook wjj verlangen dat men ons hierbij geloove op ons woord. Zijn er onder onze lezers die ons willen narekenen, dan mogen zij de door ons opgenoemde schrijvers gerust doorsnuffelen. Dan bevinden zij dat onze verklaringen beter gegrond zjjn, dan de verklaringen van F. Verhas over de toezending van zijn boekske aan Dr. Deschamps, of over de juistheid der berekeningen van Stern! BESLUIT. Veelmaals, in den loop van dit werkje, heeft ons de letterlijke aanhaling van woorden en zinnen uit F. Verhas groote diensten bewezen om aan onze lezers duidehjk te doen verstaan wat en hoe wij een of ander wilden begrepen hebben, namelijk in denzelfden zin als die schrijver bedoeld had. Ook thans, in ons Besluit, gelooven wjj niet zekerder te zullen slagen om onze gedachte verstaanbaar te maken, dan door wederom onzen geschiedschrijver Verhas op den voet te volgen, en ons zooveel mogelijk van diens eigen bewoordingen en zinswendingen te bedienen. Daartoe geven wjj in de voetnoten den letterlijk vertaalden tekst van Verhas' „Besluit", dat wjj in zes deelen splitsen overeenkomstig de zes punten van ons Besluit. Wjj verzoeken den lezer dringend, telkens eerst in de noot den tekst van Verhas te lezen, en daarna onzen tekst L ') De geschiedenis van „de genezing van Peter De Rudder, of de wondervolle verwisseling van een linker been met een rechterbeen," door F. Verhas, bewijst dat wij de verklaringen van den eersten den besten geschiedschrijver niet voetstoots kunnen vertrouwen, zelfs niet bij vraagstukken die met het geloof of den godsdienst rechtstreeks niets te maken hebben. ') Verhas, L c, blz. 111, begint zijn „Besluit" aldus: I. „De geschiedenis van De Rudder bewijst dat wij de verklaringen van katholieke geneesheeren niet voetstoots kunnen vertrouwen, in vraagstukken die met het geloof schijnen samen te „hangen." 101 n. 2) De meest eenvoudige feiten worden, nu eens met voorbedachten rade, dan eens onbewust, door den schrijvei verminkt, om er een beteekenis aan te geven, die de feiten uit zichzelf niet hebben. BI.3) De misvorming gaat somtijds wel ver, — het voorbeeld van Verhas' boekske bewijst het ons, — maar voor iemand die de oorspronkelijke bronnen wel kan nazien is het niet moeilijk om aan te wijzen wat er in het verhaal van onzen held Verhas aan verdichting en vervalsching te vinden is. D7.4) Geljjk ieder onbevooroordeeld mensch kan nagaan, zal de scherp toeziende studie van al die zoogenaamde weerleggingen der goed onderzochte mirakelen tot de zelfde uitkomst voeren als waartoe ons onderzoek van het boekske van Verhas ons geleid heeft: de waarde, zoo geschiedkundige als wetenschappelijke, van die weerleggingen is gelijk nul. (Wh" sluiten natuurlijk buiten den kring van onze beschouwing heel veel gebeurtenissen die eerder tot den kring der gunsten dan tot den kring der strikt genomen wonderen bebooren). V.5) Maar al drijven wij het onderzoek niet zoo hoog op, dan is zelfs een oppervlakkige studie voldoende om te 2) n. „De meest eenvoudige feiten worden, nu eens met voorbedachten rade, dan weer onbewust, door hen (de katholieke geneesheeren) verminkt, om er een beteekenis aan te geven die de feiten „uit zichzelf niet hebben." Verhas, 1. c. blz. 111, al. 2. 3) ni. „De misvorming gaat somtijds zóó ver, — het voorbeeld „van de werken van Dr. Deschamps en den Eerw. Bertrin bewijzen het „ons, — dat het, voor iemand die de oorspronkelijke bronnen niet kan „nazien, moeilijk wordt om uit te maken wat er in het verhaal „nog aan waarheid is te vinden." Verhas, L c. blz. 111, al 3. 4) IV. „Gelijk wij in den aanvang zeiden, zal de scherp toeziende „studie van al die zoogenaamde plotselinge genezingen tot dezelfde „uitkomst voeren als waartoe het onderzoek van het geval^De „Rudder ons geleid heeft: hun geschiedkundige werkelijkheid is „met bewezen. (Wq sluiten natuurlijk buiten den kring onzer „beschouwing de gevallen van zenuw-aandoeningen die tot den „kring van ziels-geneeskunde of psychotherapie-behooren)". Verhas, ( c. blz. 111, al. 4. 5) V. „Maar al drijven wij het onderzoek niet zoo hoog op, dan; 102 bewijzen dat al die zoogenaamde wonderweerleggers geen echte weerleggers kunnen zijn; want zjj missen zelfs de allereerste voorwaarde van een weerlegger. Immers zij oordeelen over de wonderen geüjk een blinde over de kleuren! Zoo komt ons hier F. Verhas uitmaken met welk doel, met welk kenmerk, onder welke voorwaarden het aan Onzen Lieven Heer vrij staat om een mirakel te doen! En daarbuiten is het aan O. L. Heer verboden — volgens F. Verhas! — Zoudt gij niet zeggen, aan den toon dien hij aanslaat, dat die F. Verhas zitting heeft in den Hoogen Raad van God in den hemel? En toch heeft hij zelfs geen zitting in den raad van zijn eigen partij! — Hoe ik dit bewijs ? Heel eenvoudig! Door middel der mirakels moet men oordeelen over de godsdienstige waarde van een persoon, van een leer, van een openbaring," zegt Verhas op blz. 111 van zijn boekske no. 9—10 in de Bibliothèque de Propagande, 1911, want... „dit is het doel van de mirakels"! — En in diezelfde Bibhothèque de Propagande, van hetzelfde jaar 1911, een maand later, in no. 12, op blz. 53, wordt door een partijganger, P. Saintyves op den zelfden toon van beslistheid, geleeraard: „Door middel der mirakels moet men niet oordeelen over de verschillende waarde der mirakelgodsdiensten'' Is het mogelijk om, nog duidelijker dan Verhas hier doet, het tastbaar bewijs te leveren dat hjj niet eens op de hoogte is van de leer zjjner eigen partij? En dus nog veel minder „is zelfs een oppervlakkige studie voldoende om te bewijzen dat „het geen mirakels kunnen zijn; want zjj bereiken het doel van „het mirakel niet Immers, het doel van het mirakel is: het „getuigenis geven voor de godsdienstige waarde van een persoon, van een leer, van een openbaring. Het eerste kenmerk van het mirakel moet dus zijn dat het zeer duidelijk is, voor eenieder "waarneembaar en volkomen onbetwijfelbaar. Welnu, onderwerpt "nu eens al die zoogenaamde mirakels aan dit onderzoek, en gg "zult de overtuiging krijgen dat er niet één aan deze voorwaarden „voldoet Allen zjjn gebeurd onder zoodanige omstandigheden dat „zij het gemakkelijke onderzoek van het feit onmogeUjk maken.' Verhas, 1. c. blz. 111—112. 103 in den raad zijner eigen partij zitting heeft?! En die man zou zitting hebben in den raad Gods, om daar uit te maken wat het doel en de voorwaarden voor een mirakel zjjn? — ja zelfs om de grenzen af te bakenen waarbuiten de vrije handeling niet mag komen van den Almachtigen God?! — Onderwerpt nu eens aan een onderzoek welke de eerste voorwaarde en de eerste plicht is van iemand die zich als rechter opwerpt De eerste voorwaarde is de kennis van zaken; de eerste plicht is de onpartijdigheid. Past dit toe op die door Verhas onomstootehjk genoemde wederleggingen in zijn boekske. Overal stoot gij op onkunde en partijdigheid! Rechter Verhas treedt op onder zoodanige omstandigheden dat zij alle vertrouwen op zqn uitspraken onmogelijk maken. VI.6) Toen Renan schreef dat „de voorwaarde voor een mirakel bestaat in de goedgeloovigheid van den getuige,'' sprak hjj een groote waarheid ten halve uit. Om die groote waarheid in haar geheel te geven, had Renan op deze wjjze moeten spreken: De voorwaarde om in een feit een mirakel te erkennen is de stemming van den wil om aan te nemen wat het verstand heeft ingezien als aannemelijk of de „goedgeloovigheid". Maar indien Renan op die manier de geheele waarheid had gezegd, dan had hjj ook verder aldus moeten zeggen: Geen enkel feit van dien aard is ooit geschied onder de oogen van hen die zeggen dat zij alleen het mirakel kunnen beredeneeren en nauwkeurig beoordeelen; en dit zal en kan ook nooit geschieden omdat de „goedgeloovigheid" d. w. z. de stemming van den wil om aan te nemen wat het verstand inziet, bjj hen ten eenen male ontbreekt — En Renan mag dan gerust besluiten: „Hierop bestaat niet een enkele uitzondering!!" 6) VI. Renan deed opmerken (Les Apötres, p. XLHl): „De voorgaarde voor een mirakel bestaat in de goedgeloovigheid van den „getuige. Geen enkel mirakel is ooit geschied onder de oogen „van diegenen die het zouden kunnen beredeneeren en nauwkeurig „beoordeelen. Hierop bestaat niet een enkele uitzondering." Verhas, 1. c. blz. 112. 104 Ten slotte een wensen en een raad aan F. Verhas. Dr wensch hem voor zijn boekske een tweede uitgave toe, herzien en verbeterdl Ik raad hem aan om daarbij niets anders te herzien en niets anders te verbeteren dan alleen den ondertitel. Deze was oorspronkelijk: „De wondervolle verwisseling van een rechter been in een linker been." Door F. Verhas. / Laat de herziene en verbeterde uitgave' heeten: „De ondoeltreffende verwisseling van een gaaf bewjjs in een verminkt bewijs". Door F. Verhas. BIJVOEGSEL I. Verslag van de geschiedenis der beenderen, door Julian Marcuse in 't licht gegeven in de „Medizinische Woche", no. 11,16 Maart 1903. Uitgevers: Vogel en Kleienbrink, Berhjn. „Anamnese: Peter de Rudder, geboren 1823 te Jabbeke „in West-Vlaanderen; een gezond en krachtig man. Op „16 Februari 1867, bij het loswerken van een gevelden boom, „krijgt hjj een zware verwonding aan het linker been, en „een breuk van het scheenbeen en kuitbeen. Niettegenstaande „de onmiddehjke hulp en behandeling van een geneesheer, „komt er geen heeling; integendeel, op de breukplaats — „waar een samengestelde breuk met etterende wonde was — „vindt men na eenige weken een koudvuurachtig aanzien, „een uitgebreide verettering; ook op den voet van het ver„wonde been vormde zich een wjjde etterende wonde. In, „den loop der behandeling haalde men er een vrij groot „beenstuk (sequestre) uit, waardoor een aanmerkelijke gaping „ontstond tusschen de boven-, en ondereinden der been„stompen. Te voren zoowel als daarna staken de stompen „uit de wonde die een walgelijken etter afscheidde. De voorgestelde afzetting van het onderbeen werd geweigerd. „Status praesens van 2 April 1875 (acht jaar na het ongeval) : De hjder heeft, door die acht jaar van lijden, veel van „zjjn kracht verloren. Aan het bovenste derde van het linker „scheenbeen is een gapende wonde ter grootte van een „kippenei, waaruit een bruinachtig stinkend vocht vloeit. „Wanneer de lijder met de linkerhand het kniegewricht „vasthoudt, en met de rechterhand het onderste gedeelte van „het been een weinig naar achter duwt, komen de bovenste „en de onderste stompen van het scheen- en kuitbeen in „de wonde voor den dag. Die stompen zijn geheel van „beenvlies beroofd, en zien er uit als doodsbeenderen. Neemt 106 „men met de eene hand het bovengedeelte en met de andere „hand den hiel van het linker been, dan kan men gemakkelijk dien hiel naar voren draaien over meer dan een „halven cirkel. Als de üjder zijn been doet slingeren komt ,,bn' elke beweging een gulp etter uit de wonde. Ook uit de „breede wonde op den voet vloeit walgelijk vocht Heel het „linker been is sterk gezwollen. „Diagnose: Samengestelde breuk van het linker onderbeen, „waarvan de genezing niet is geslaagd; schijngewricht (pseud-^ „arthrose), afsterving der beenstompen die drie centimeter „van elkaar verwijderd zyn; afzakkende ettering op den voet „Therapie: Dewijl al de aangewende middelen te vergeefs „waren geweest, en het been, wegens de weigering van den „man, niet was kunnen afgezet worden, heeft de hjder, die „door acht jaar van lijden geheel was uitgeput, een bede„vaart ondernomen naar de Maagd van Oostacker, in België, „op 7 April 1875. Het vervoer geschiedt met veel moeite op „krukken en met de ondersteuning van hulpvaardige handen. „Expertise op 7 April 1875, aanstonds na den omgang „om de grot, opgeteekend door Dr. Affenaer, geneesheer, en „Dr. van Hoestenberghe, geneesheer: Het linkerbeen en de „voet, een oogenblik te vorén nog sterk gezwollen, hebben „hun gewonen omvang herkregen; pleisters en zwachtels „zijn van zelf afgevallen; de wonden aan been en voet zijn „gesloten; de beenstompen hebben zich eensklaps aan elkaar „gehecht. Er is niet de minste verkorting. De oppervlakte „van het bot op de breukplaats is voUsomen glad, ten teeken „van een genezing zonder vorming van een beenring (callus). „De man kan regelmatig loopen, en hjj gaat niet kreupel. „Epicrise: De man leefde nog 23 jaar, gezond en krachtig, „en stierf aan een longontsteking, in 1898, op den leeftijd „van 75 jaar. — Dit geval van plotselinge genezing is beschreven door- L. van Hoestenberghe, doctor in de geneeskunde, E. Royer, doctor in de geneeskunde, A. Deschamps, „S. J., doctor in de geneeskunde." In dit korte verslag van de befaamde geschiedenis dier beenderen is alle overtollige aanhaling van bijzonderheden, van getuigen, van omstandigheden, enz., beslist weggelaten. Alleen het geschiedkundige feit is medisch zuiver geteekend: 107 in den oorsprong, in het verloop, in de uitkomst. Naar het leven geteekend ziet gij het voor u staan. En deze keurige teekening komt uit de pen van Dr. Julian Marcuse, den heftigen tegenstander, — maar, die toch, alles samen genomen, de geschiedenis en hare gegevens niet geweldig zoekt te verkrachten l Wel gelooft Marcuse volstrekt aan niets dan aan bloote natuurkrachten. Maar de onverkwikkelijke taak om heel die geschiedenis binnen de perken van de natuur te persen, laat hjj aan de liefhebbers over! BIJVOEGSEL II. Wanneer F. Verhas in zijn boekske op blz. 30, na het verhaal van de De Rudder-geschiedenis gegeven te hebben zooals lnj ze opmaakt uit zijn magere documenten (zie ons lste Hoofdstuk, § 3), de gegevens op hun getuig-waarde voor de geschiedenis voor goed zal gaan onderzoeken, vangt hij aan met deze plechtige verklaring: „La Science du témoignage a établi depuis longtemps que 1'esprit humain est normalement incapable dun témoignage fidéle et complet." Na deze door hem zelf onderstreepte woorden gaat V. op denzelfden regel door: i jj „Si 1'intérêt s'en mêle 1'on peut prédire a coup sür, qu'il sera entièrement faussé." Achter dit laatste woord staat een verwijzing naar een noot aan den voet der bladzijde : „Voir sur le témoignage un excellent article du Dr. E. Dupré, „dans la Revue des deux Mondes, du 15 Janvier 1910." Ja, men ziet men voelt men proeft het 't heele boekje door: als 't aan Verhas lag, kwamen de meeste, zoo niet alle, getuigen uit de De Rudder-zaak op 't bankje der beschuldigden bij de rechtbank. De bij at hun tjjdgenooten als meest achtenswaardig bekend staande personen worden voor Verhas allemaal gewetenlooze schurken. De geburen van De Rudder leenen er zich toe om zich als ooggetuigen op te geven en hun handteekening te zetten, maar dat is valsch 1 Dr. v. Hoestenberghe is zelfs een... leugenaar, voor Verhas. En De Rudder zelf, met vrouw en dochter weten heel goed, ieder voor zich en voor elkaar, dat zij niets doen, jaren lang, dan de heele wereld beliegen en bedriegen om de goegemeente te bedotten en geld af te zetten! Inderdaad, onder de hand van Verhas wordt het tot een 109 zaak voor den strafrechter. En 't heeft weinig gescheeld of 't was voor 't gerecht gekomen... maar in-omgekeerden zin als waarheen Verhas 't met zqn getuigen-critiek leidde. De zoon van Peter De Rudder heeft stappen gedaan, onder goedkeuring en met voorhchting van ervaren mannen, om een aanklacht in te dienen bij 't gerecht wegens leugen en laster ten nadeele van zjjn Vader gepleegd door F. verhas. Waarom is die aanklacht niet doorgegaan ? Zeker niet bjj gebrek aan objectief materiaal in Verhas' geschrift. Ik kan me evenwel levendig voorstellen dat daarvoor in den persoon van den aangeklaagde wel een reden van verklaring te vinden zou zjjn. Daar komen we straks op terug als het terrein eerst meer geëffend zal zijn. We zagen reeds dat Verhas, bjj het schrijven dezer beendergeschiedenis zich zelf heeft geïnspireerd door de vooringenomen en onberedeneerde lezing van Dupré's artikel in de R. d. d. M. Door die daad is hjj onverantwoordehjker, onbezonnener, te werk gegaan dan de Troyanen, toen zjj het bekende „Troyaansche Paard" tot hun eigen verderf binnen hunne muren sleepten. Dat „Troyaansche Paard" was sluw en listig door de Grieken opgebouwd met het doel om Troya te verderven. Dupré daarentegen schreef zqn artikel „Le Témoignage" heel loffehjk ter voorhchting bn' het onderzoek van getuigenissen in gerechts-zaken. Verhas sleurde nu, zonder door Dupré of wie ook verleid te zyn, geheel uit eigen aandrift, dat artikel met heel zjjn inhoud naar zich toe, in de overtuiging hiermede onoverwinnelijk te staan tegenover De Rudder en allen die 't met hem durfden houden. Welnu, Verhas heeft zich een echt „Troyaansch Paard" daardoor bezorgd, vol geharnaste en zwaar gewapende strijdbare krijgers,... maar die uitteraard en van nature hem en zijn werk moeten afbreken. Ze kunnen niet anders doen, met den besten wil van de wereld! Doch aan wie de schuld van dien moreelen doodslag? Niet aan Dupré! — Die heeft genoeg en herhaald gewaarschuwd ! 't Is Verhas' eigen schuld, die naar geen waarschuwing, 110 hoe duidelijk en dringend ook, wilde luisteren. Hq heeft doorgezet, eigenmachtig, tegen alle rede en reden in. Komt hjj er bij om, — niemand behoeft er zich iets over aan te trekken: 't is een moreele zelfmoord in koelen bloede. Alleen — misschien? — wie weet? — zonder genoegzaam toerekenbaarheid? — voor zjjn daden en zjjn woorden? — Laat ons zoeken. Al wie zich nu ter bedachtzame lezing zet van Dupré's artikel in de R. d. d. M. wordt al aanstonds getroffen door de scherpe begrenzing die Dupré trekt om de draagwijdte van zijn stuk „Le Témoignage" duidehjk aan te geven. Hij schrjjft in zjjn inleidend woord (waarin de onderstrepingen van mjj zijn. H. B.): „... éïiminant.., le commentaire des travaux relatifs a la „critique du témoignage dans la méthode historique, je me „limiterai, au domaine pratique de mon activité et de ma „compétence professionnelles... la psgchologie clinique et „expérimentale, applieable a Finstruction judiciaire et a la „medecine légale." En op 't einde van die korte inleiding komt Dupré er uitdrukkelijk op terug, dat de conclusies van zjjn geschrift alleen willen trachten aan te duiden: „les éléments... prof essionnels de la philosophie de l'esprït chez „ceux qui recherchent la vérité pour éclairer la justicé' (1. c. blz. 345). U ziet, de schrijver zelf, E. Dupré, waarschuwt zijn lezers dat zijne bedoeling niet is, ja dat hij uitsluit, om te spreken over het getuigenis-onderzoek bn' de gescWedvoraching („la critique du témoignage dans la méthode historique"). Toch gaat V. zich inspireeren bij dit „excellent article du Dr. E. Dupré" om het getuigenis-onderzoek te leiden bjj de zaakDe Rudder. Hij schijnt wel te meenen dat hij „De rechtbank" („la justice") over een strafzaak, en niet het pubhek over een beenbreuk-geschiedenis heeft voor te lichten! Eigenaardige opvattingen heeft Verhas, eigenaardige hersenkronkels, die zich openbaren van 't begin van zijn boekske tot het einde toe. 'tls noodzakelijk die eigenaardige hersenkronkels en hersenwerkingen bjj Verhas met zorg na te zien, om onzen 111 voortdurend beschuldigenden en aanklagenden schrijver te toetsen op zjjn eigen getuig-waarde. Immers elke beschuldiging en elke aanklacht moet door de bewijskrachtige getuigenis worden waar gemaakt. Zoo niet, dan zjjt ge zelf schuldig en strafbaar „voor 't gerecht"! — Ten ware dat ge ontoerekenbaar, abnormaal, kunt verklaard worden: maar dan ook alleen! Dupré, door Verhas zoo triomphantelijk binnen gehaald, geeft, op blz. 360, vier graden van abnormale gesteldheid des geestes aan: „lo. Les De'biles, 2o. Déséquilibres, 3o. Les Démens, 4o. Les Délirans." — Dat de drie laatste categoriën minderwaardige getuigen zijn bespreekt hjj niet eens. Dit begrijpt iedereen. Maar de „Débiles", de zwakhoofden: wie zjjn dat? — en wat kunnen die leveren? Alles volgens het artikel van Dupré, door Verhas aangehaald en ingehaald. De zwakhoofden zjjn dezulke die hebben: „een aangeboren zwakheid van het verstand, eene min of meer duidelijke gebrekkehjkheid der natuurlijke geschiktheden, als gevolgen van een belemmering in de hersen-ontwikkeUng." *) Over de „natuurlijke geschiktheden" die bjj een normaal ontwikkeld mensch bestaan, maar waarin een zwakhoofd een „min of meer duidelijke gebrekkigheid" vertoont, schrjjft Dupré: „... als een der onvermijdelijke („fatales") gevolgen van die „achterlijkheid, van die geestes-zwakheid („débüité mentale") „yindt men een evenredige ziekelijkheid in de waarneming, „in de memorie, in het oordeel... de zwakhoofdige („le débile") „de achterlijke („Parrièré"), ongeschikt om de werkelijkheid „waar te nemen, om ze zonder misvorming te onthouden, „om ze zonder vervalsching weer te geven, zal dus een „mythomane zjjn *) — Wat Dupré verstaat door Mythomanie „heeft hu" in deze woorden omschreven: de min of meer „vrijwillige en bewuste neiging van den geest tot vervalsching ') L. c. blz. 360, § V. 2) L. c. blz. 359. 112 van de waarheid, tot leugentaal, en tot fabelpraat" ')• Van de Mgthomanie nu heeft Dupré, gelijk hij hier ter plaatse in herinnering brengt, vroeger reeds in zijn artikel over „La Mythomanié' (Buil. médic. févr.-mars 1905) aangetoond dat het bn" de volwassenen een pathologische of ziekelijke tóestand des geestes is. Al die verschillende geesteswerMngen moeten, zegt Dupré, blz. 345, nagerekend worden om de getuig-waarde te achterhalen bn* normalen toestand, d.i. bij een getuige met gezonden geest en met oprechte bedoeling. Daar echter is niet de groote moenjkheid. Maar waar de narekening lastig wordt, is bü abnormale sujetten, ten gevolge vooral van de misvormingen in de waarneming — bewustzijn en aandacht, — in de memorie, in de verbeelding, in de beoordeelingskracht, eindelijk in de voelingen. Nu is voor ons de groote vraag of wij, uit de gegevens van het artikel van Dupré, waarheen Verhas ons met zoo n instemming verwijst, zouden kunnen narekenen of we in den schrijver van het boekske over De Rudder's beenbreukgeschiedenis met een normaal of met een abnormaal wezen te doen hebben? ^ j a- De belemmering der hersen-ontwikkehng („arret de üeveloppement du cerveau") behoeft niet reeds met het bloote oog aan de getuigende persoon, om zoo te zeggen, te zien te zijn, zegt Dupré2); iemand kan heel goed voor al 't overige er uit zien als volkomen gaaf en gezond („un sujet, qui semble par ailleurs tout a f ait sain"), en toch behept zqn met een lichte stoornis, zelfs slechts gedeeltelijk, in de organo-psychische ontwikkeling („un simple trouble, meme partiel, du développement organo-psychique"). Dit is reeds genoeg om hem onder de zwakhoofden („les débdes ) te doen vallen. . ,.. Hoe komen wij dit te weten? We zien immers bq onzen Verhas de stoornis in zich zelf niet! Neen; maar aan de vruchten kent men den boom, zégt het spreekwoord. We ») L. c. blz. 357, § BX 2) L. c. blz. 359. 113 moeten de vruchten nagaan van de bjj iemand bestaande, hoewel onzichtbare, organo-psychische ontwikkeling. Zóó leeren wij dien ontwikkelings-toestand kennen. „L'être normal en voie de croissance ne cesse, dans son „évolution vers 1'age adulte, de s'adapter peu a peu au „monde extérieur et d'accomplir des progrès dans Faptitude „a percevoir la vérité, a la retenir et a la reproduire par le „discours; c'est dire qu'il tend a devenir, en un mot, de „plus en plus apte au témoignage juste"1). Als iemand dus normaal is, wordt hjj gaandeweg beter om een juiste getuigenis, een juist, d.w.z. met de waarheid en de werkelijkheid overeenstemmend, gevraagd of spontaan verslag te geven van wat hjj op een of andere wijze heeft waargenomen. Dit is de eerste eisch, bjj Dupré, en naar waarheid, om normaal te mogen heeten. Al wie de waarheid niet weet op te merken, ze niet weet te onthouden, ze niet weet weer te geven, is daardoor buiten de grens van het normale, is dus abnormaal. Gaan wjj thans na welke geestes-vruchten wij bn" Verhas vinden in zake van het opmerken, onthouden, weergeven van de waarheid die hjj verklaart te hebben waargenomen, d. w. z. in dit geval: te hebben gelezen in het artikel van Dupré. , Wjj nemen daarvoor, als voor de hand liggend, het fameuse eerste citaat van Dupré's woorden waarop heel het boekje van Verhas met al zjjn -verklaringen steunt. We geven ze hier nog eens voor 't gemak weer: „La Science du témoignage a établi depuis longtemps que „l'esprit humain est normalement incapable dun témoignage „fidéle et complet.1) Si 1'intérêt s'en mêle 1'on peut prédire „a coup sür, qu'il sera entièrement faussé."1) Vóór wjj doorgaan kan worden opgemerkt, lo dat Verhas bjj den eersten zin geen aanhalingsteekens („ ") heeft gebruikt; 2o dat hij bij ') in een noot toch het letterlijke vervolg geeft uit Dupré na de woorden „fidéle et complet"; 3o dat hü bjj die letterlijke aanhaling in zijn noot ook weer geen aanhalingsteekens gebruikt; 4o dat hij na het woord „faussé" in een noot aldus schrijft: „Voir sur le témoignage ') L. c. blz. 358. Door eigen wapenen geslagen. 8 114 „un excellent article du Dr. E. Dupré, dans la Revue des deux mondes, du 15 janvier 1910"; 5o dat hjj daardoor het voor den lezer onmogelijk maakt om de tekstwoorden aan iemand anders dan aan Dupré toe te schrijven, en wel als ook letterlijk aangehaald. — Dit ter kenschetsing hoe Verhas, zelfs waar Inj slechts materieel hoefde over te schrijven, niet eens een „témoignage fidele et complet" geeft. — Doch dit zijn kleinigheden, vergeleken met wat. zal volgen. Verhas stelt op rekening van Dupré de pompeuse verklaring: „La Science du témoignage (N.B. Science met groote S) a établi depuis longtemps...". — Dien dooddoener tegenover den lezer zjjner propaganda-brochure, die vooretelling van de Wetenschap", heeft niet Dupré maar Verhas vooropgestuurd I Dupré, op de door Verhas niet genoemde bladzijde, vangt zjjn § III aldus aan: „L'étude expérimentale du témoignage ülustre, confirme „et étend singulièrement les conclusions auxquelles 1'obser„vation clinique et médico-légale avait conduit, sur le même „sujet les experts et les aliénistes. Une conclusion générale „et supérieure se dégage de toutes ces études: Tesprit humain „est... etc." (1. c. blz. 357). Er is nogal eenig verschil tusschen die twee manieren van voorstellen, vooral wanneer we daarbij nog het „depuis longtemps" van Verhas stellen naast Dupré's verklaring, op blz. 346, dat „ces considérations élémentaires... étaient, ,jusqu'a une époque tont a fait récente, restées a l'état vague et imprécis..(De onderstreping is van mjj. H. B.) — Doch 't is waar ookl Voor Verhas is iets spoedig „lang geleden 1" Nu gaat verder de zin door, èn bij Dupré èn bjj Verhas, met dezelfde woorden: 1'esprit humain est normalement „incapable d'un témoignage fidéle et complet" Toch is er voor den lezer wederom een hemelsbreed verschil van beteekenis bij beiden. Ten eerste heeft Verhas, zonder te waarschuwen, die woorden onderstreept Daardoor verheft hjj ze tot een axioma dat „de Wetenschap sinds lang heeft vastgesteld". Bij Dupré zijn die woorden „eene algemeene en hoogere gevolgtrekking die voortvloeit uit al de voorafgaande bestudeering'', en die dus alleen 115 mag verstaan worden in den zin die deze voorafgaande studies er in hebben gelegd. Ten tweede heeft Verhas den zin der woorden „fidéle et complet" (getrouw en volledig) absoluut niet begrepen! Om te beginnen laat hij die „gevolgtrekking" botweg ook slaan op het geschiedkundig getuigenis, terwijl Dupré dit juist heeft buiten beschouwing gelaten („éliminant... la méthode historique", zie boven). Vervolgens geeft Verhas aan die woordjes „fidéle et complet" een volstrekt verkeerde beteekenis. Hadde Verhas de woorden van Dupré, die niet alleen op dezelfde bladzijde, maar op denzelfden regel aansluiten bij die woordjes „fidéle et complet", en die bij Dupré den waren zin ervan aangeven, goed even aangezien in plaats van ze er af te scheuren naar een noot aan den voet der bladzijde, dan hadde hij zjjn mistasting kunnen, ja moeten inzien. Bjj Dupré staat te lezen: „Une conclusion générale ...: Pesprit humain est norma„lement incapable d'un témoignage fidéle et complet. Cette inca„paeité tient a des lacunes et des troubles de la perception „et de la mémoire, a des erreurs spontanées ou provoquées „de 1'imagination, notamment a la tendance a la fabulation „inventive, a des fautes de jugement et a 1'influence de la „suggestion personnelle ou étrangère" (1. c. blz. 357). Wijl Verhas dit vervolg van den tekst van Dupré in de voetnoot overschrijft, heeft hij het noodzakelijk moeten zien! Hoe komt het dan dat hij 't niet heeft begrepen? Hoe komt het dat hjj het zoo averechts heeft verstaan? Is dit de vrucht van een normaal ontwikkeld hersenstel van den geschiedschrijver? Of vinden wq hier precies van die „troubles"? En welke? Om voor ons de misvatting omtrent zijn eigen misvatting te voorkomen heeft Verhas, in de plaats van Dupré's toelichting, een toelichting van eigen vinding gegeven, om den zin nader te verklaren van „incapable d'un témoignage fidele et complet". Hjj zegt: „... Pesprit humain est normalement incapable d'un témoignage fidéle et complet. Si 1'intérêt s'en mêle 1'on peut pré„dire a coup sur, qu'il sera entièrement faussé". En dan schuift hij heel dien zin op rekening van Dupré 116 door eerst na die woorden te verwijzen naar de voetnoot: „Voir sur le témoignage... Dupré... 1910". — Door deze verklarende toehchting: „Indien het belang er zich mee moeit kan men met zekerheid voorspellen dat het (getuigenis) heelemaal vervalscht zal zijn," is de zin van Dupré vervalscht Heel zijn boekje door blijft Verhas trouw vasthouden — voor alle anderen, niet voor zich zelf! — aan den opzet hier gemaakt: „Normalement", d. L als regel, is de mensch ongeschikt tot een getrouw en volkomen getuigenis, of m. a. w.: aan ieders getuigenis ontbreekt als regel minder of meer om getuigkracht te hebben; maar heeft de getuige ook nog belang bij de zaak, dan is alle getuigkracht weg! Zóó leert ons „La Science du témoignage" bjj monde van Dupré, wanneer het getuigenis van Verhas waar was! We mogen „normalement" niet aannemen dat Verhas^het stuk van Dupré niet heeft doorgelezen-; dit ware een beleediging. Maar of er, toen hij zijn beenbreuk-geschiedenis schreef, geen „lacunes"', geen „troubles" waren ontstaan in zijn memorie, of er geen afdwalingen („erreurs") in zijn verbeelding, of er geen misstellingen („fautes") in zjjn oordeel („jugement") of er geen invloed van auto-suggestie („suggestion personnelle") heeft plaats gehad, is een andere vraag! Verhas verwart blijkbaar, 't zjj door „lacunes" (leemten), 't zij door „troubles'' (onklaarheden), 't zjj door „erreurs" (afdwalingen), 't zjj door „fautes" (mistastingen), 't zn' door „suggestion" (beïnvloeding in zijn eigen geesteswerkang), en hiervan één of meerderen te gelijk, — verwart blijkbaar, zeg ik, — een deugdelijk of bewijskrachtig getuigenis met een „témoignage fidéle et complet". Toch staat het onderscheid tusschen deze twee zeer duidehjk in het stuk van Dupré uitgedrukt. „Dans le témoignage, les qualités générales de 1'image „sont assez bien retenties et reproduites; les qualités accessoires, les détails de forme, et particuUèrement les couleurs, „sont au contraire trés inexactement ou pas du tout repro„duites". ') ») L. c, blz. 354. 117 Hebben wij derhalve slechts een getuigenis noodig over de hoofdlijnen van een zaak, zooals dit bjj een geschiedkundig onderzoek in den regel („normalement") plaats heeft, dan is het getuigenis zooals dit in de gewone omstandigheden des levens in 't algemeen voorkomt, een regelmatig en oprecht getuigenis („témoignage normal et sincère, tel qu'il se présente dans les conditions ordinaires de la vie en général" — 1. c. blz. 357.) Moet gij evenwel achter de hoofdzaak komen, door middel der bijzaken („qualités accessoires"), zooals dit bij gerechtelijk onderzoek vaak plaats heeft, om b.v. de persoon van den dief, den moordenaar te kunnen indentificeeren, o! dan is 't heel anders. Dupré, een woord van Prof. Claparède aanhalend, zegt daaromtrent: „On comprend „combien peu de fond on peut faire sur „la plupart des témoignages sollicités dans les affaires judi„ciaires, oü il est le plus souvent question de détails (détails „de vêtemens, etc), qui ont aussi peu d'intérêt pour ceux „qui en ont été témoans, qu'ils en ont davantage pour le „justice"... Dans le domaine médico-légal, on peut en in„férer que, si un détail pareil importe a la justice, il sera „trés difficile aux magistrats de le mettre au jour." *) Dit heeft Verhas in de verste verte maar niet kunnen begrjjpen, uit het door hem zoo hoogeljjk aanbevolen stuk van Dupré over „Le témoignage". Hij heeft gemeend, bij het historische vraagstuk of De Rudder's beenbreuk van 16 Febr. 1867 tot 7 April 1875 's morgens heeft voortbestaan, en van 7 April 1875 's namiddags af radikaal genezen was, de gerechtelijke wjjze van onderzoek te mogen en te moeten toepassen, om de hoofdzaak, die door alle getuigen eenparig en eensluidend bevestigd wordt, te kunnen vertroebelen, verfabelen, verduisteren, vernietigen, bjj middel van een sluw en listig onderzoek naar bijzaken (qualités accessoires") waar 't hier volstrekt niet over gaatl Als een advokaat van kwade zaken tracht hij die bijzaken met elkaar •) L. c, blz. 351. 118 in tegenspraak te brengen om de hoofdzaak te verdonkeremanen. Hoe duidelijk Verhas bij dit treurige werk al de eigenschappen vertoont van dezulken die zelf niet tot een regelmatig en oprecht getuigenis in staat zjjn („témoignage normal et sincère, tel qu'il se présente dans les conditions ordinaires de la vie en général"), en. hoezeer hij zich aanhoudend voordoet als minstens een „déjbile", een zwakhoofd, is door een kort overzicht uit zijn boekske voor ieder daghelder. Daardoor zal van zelf bewezen zqn dat de verklaringen en de getuigenissen van Verhas alle getuigwaarde tegen het feit van De Rudder's plotselinge genezing missen, en heel zjjn boekske, beschouwd onder het licht van de „wetenschap der getuigenis'' dat Dr. Dupré ons geeft, een mispunt is van de allereerste klas. Is immers Verhas een zwakhoofd, een „débile". „il sera „donc, par suite de débilité, incapable de témoigner" *)... „il suf fit d'un simple trouble... pourqu'un sujet... reste a „1'age adulte, aussi incapable de témoigner qu'un enfant"2) „... a une faible débilité intellectuelle correspond nécessai„rement une grande incapacite' testimoniale" (De onderstrepingen zjjn van mij, H. B.) Doorloopen wjj thans het boekske van Verhas om niet alle, maar enkel eenige in 't oog springende plaatsen op te merken die de „débilité", de zwakhoofdigheid, en daarmee noodzakelijk de „grande incapacité testimoniale", de groote ongeschiktheid tot getuigenis onweerlegbaar in licht stellen, volgens Dr. Dupré in zijn door Verhas aanbevolen artikel. En dan sturen we voorop, uit Dupré's artikel, een door hem aan Frédéric Masson ontleend citaat uit dezes belangrijk mémoire over Albert SoreL In die aan te halen woorden krijgen wjj in één slag drie helpers van naam om onzen geschiedschrijver Verhas naar waarheid te schatten en 1) L. c. blz. 359. 2) L. c. blz. 359. 3) L. c. blz. 361. 119 te wegen. Dupré is het eens met Fréd. Masson, en deze is het eens met Albert Sorel: drie voor één! Dupré, gelqk wij hierboven reeds toonden, wil niet uitweiden over de methode bij geschiedkundig onderzoek, en hoe men daar de getuigwaarde van documenten en getuigenissen schab Om deze zijne beperking in te leiden, en te billijken geeft hij eerst het volgende over het getuigenisschatten in de geschiedkundige nasporingen: „II y faut le choix, dit M. Frédéric Masson, dans un „remarcable article sur Albert Sorel, il y faut la critique, „et quelle critique! Non pas tant ceüe qui porte sur „Fauthenticité matérielle des pièces, ce qui s'apprend n'im„porte oü, que celle qui porte sur leur authenticité morale, „celle qui est de tact, d'usage, de flair, celle qui fait Fhistorien. „Voici qu'on sort d'archives privées ou publiques, un journal, „des mémoires, même des suites de lettres. Papier, encre, „écriture, tout est du temps. Mais si, en ce temps, tout fut „combiné pour fausser 1'histoire? „Dans 1'instruction de ce „grand procés que fait perpétuellement 1'histoire, il y a, dit „Sorel, comme dans les procédures les plus minces, les faux „témoins, les témoins abusés, les témoins a mémoire rétive „et confuse, les témoins a mémoire complaisante ou trop „claire, enfin les témoins bavards et brouillons, qui font la „foule." Voila ce qu'il faut démêler et ce qui est le don. Au „premier coup, ou peut juger sur ce qui est de cela, un „historiën nouveau." >) Voor iemand die deze aanhaling leest is 't juist alsof Dupré in 't jaar 1910 vermoedde dat iemand van het soort van Verhas wel eens misbruik van zijn opstel zou kunnen maken, 't Is juist alsof Dupré zich dezulken van 't hjf wil houden door met het gezag van Masson en Sorel hun ongeschiktheid zelfs op historisch gebied krachtig te typeeren! Past ge op Verhas toe wat door het driemanschap DupréMasson-Sorel van den geschiedschrijver wordt geëischt, 1) Dupré, 1. c, blz. 344. 120 dan ziet ge dat ze Verhas stempelen tot een „historiën nouveau", tot een nieuwbakken, een „groen" in 't vak. De geschiedvorscher moet critiesch weten te schatten de „moreele" echtheid der getuigenissen en documenten: en daarvoor is noodig „takt, bedrevenheid,speurzin." Critiek met deze eigenschappen stempelt den echten geschiedschrijver.— Ge wüt 'n brokgeschiedenisjb.v. die beenbreuk-geschiedenis van De Rudder, eens grondig doorvórschen en beschrijven: Verhas zei ons dit te willen doen „par une enquête ou une étude critique approfondie", eene die „exige une patience a toute épreuve".') Wat is nu 't eerste dat u te doen staat? Uit openbare en particuliere archieven, zegt Dupré c. s., haalt ge voor den dag „een dagblad, gedenkschriften, zelfs een heele reeks brieven": — Verhas verschaft zich een (tweedehands-) werk van Emile Scheerlinck2), en een paar artikelen of brochuren van Dr. Alf. Deschamps3), met nog eenige nummers van „Annales de N.-D. de Lourdes. Niets van dit alles komt uit „archieven", alles is „in den handel"! Wat in „archieven" berust, laat Verhas stil rusten. En levende getuigen... Verhas houdt zich wel op afstand! Als ge nu, wat de veronderstelling is bij Dupré c.s., documenten, getuigenissen, hebt gevonden die alle aanzien van echt hebben, wat dan verder te doen? 'n Twjjfel kan bij den criticus opkomen: „Is dit heele zaakje niet indertijd in elkaar gezet om de geschiedenis te verdraaien?" — Zoo schrijft Dupré c.s. En dat idéé heeft Verhas „gepakt", dat is ingeslagen! Wat nu derhalve is de taak van den geschiedvorscher, naar de uitspraak van ons driemanschap? Die taak is dat hij „met takt, met bedrevenheid, met speurzin" gaat ziften en schiften onder die documenten, onder die getuigen, om kaf en koren te scheiden. Dit is de taak, maar dit is ook de gave die den geschiedvorscher kenmerkt. Door op de twee zaken, het bezit van die gave en het vervullen 1) F. Verhas, 1. c, blz. 7. 2) F. Verhas, L c, blz. 11. 3) F. Verhas, 1. c, blz. 42, en blz. 80; uit die beide brochuren wordt passim geciteerd. 121 van die taak, te letten hoe het er mee staat, kan men op slag oordeelen of een geschiedvorscher een „groen'' is of niet. Wat doet nu Verhas? Zonder takt, zonder bedrevenheid, zonder speurzin zift hij het weinigje documenten dat hem eerder in handen is gevallen dan dat hij het voor den dag gehaald heeft: hij zift en... alles valt door de zeef! Geen enkel document, geen enkel getuige is zoo groot dat 't niet door de mazen valt Alles is vafechheid, alles is misleiding („faux... abusés"); alles is te gedienstig of te duidehjk („mémoire complaisante ou trop claire"); alles is te praatzuchtig of te verwarrend („bavards et brouillons"). Niets, niets bhjft staan! — En dat voor een feit, dat zoo openbaarhjk onder de oogen van honderden heeft plaats gegrepen! — voor een feit dat door zoovelen van allen rang en stand uit de maatschappij, zoo lang, zoo herhaaldelijk is getuigd, eenstemmig, bjj met zorg geleide onderzoekingen! — En daaronder zou nu niet één steekhoudend document, geen één steekhoudend getuigenis zjjn? Alléén het getuigenis van Verhas dat alles valsch is, — dit getuigenis alleen zou steekhoudend zjjn ? Neen, neen, onze taktlooze, onbedreven, stompzinnige gescWedschrjjver heeft de vereischte taak niet vervuld, heeft de vereischte gave niet getoond, welke DupréMasson-Sorel van hem vorderen: en daarmee is „au premier coup", op slag, zqn veroordeeling geveld: „un historiën nouveau", een groen in 't vak!... als hij volkomen normaal zou zijn. Pit sturen wij, uit Dupré's artikel, voorop, om nu, uit ditzelfde artikel, de reden op te sporen van deze jammerlijke veroordeeling. De reden ligt hierin dat we met een „débile", met een zwakhoofd te doen hebben. Zwakhoofd is hq die neiging toont vooral om, bij zqn getuigenis en bewijsvoering, verzonnen sprookjestaai te mengen („la tendance a la fabulation inventive"). ') ') Dupré, 1. c, blz. 357. — N. B. De geheele alinea, waaruit deze en de volgende citaten uit Dupré genomen zijn, heeft Verhas in zijn boekje op blz. 30. in noot, zelf afgedrukt, 'n Echt „Trojaansch Paard"! 122 Van sprookjestaai nu is het boekske vol. Reeds in de „Préface de rEditeur" laat Verhas zich aandienen als een die zal doen wat nog nooit iemand heeft gedaan. Hjj zal de ondankbare taak („la tache ingrate") op zich nemen om al de katholieke getuigenissen na te zien („compulser tous les témoignages catholiques") en ze tegen elkaar op te wegen („contröler les uns par les autres"). Al wie zich ons Iste Hoofo!stuk, § 3, A, B, en vooral C nog herinnert, of even naziet, zal wel toegeven dat we hier met „verzonnen sprookjestaai te doen hebben" die Verhas zich laat welgevallen. Wilt ge die sprookjestaai misschien niet op rekening van Verhas laten komen, welnu, mij ook goed, maar wjjl Verhas dat sprookje zonder protest over zich laat vertellen door den „Editeur", en hg het dus aanneemt, krijgen wjj dit andere bewijs van zwakhoofdigheid, nL de neiging om den invloed te ondergaan van buitenstaande suggestie (Ja tendance... è Pinfluence de la suggestion... étrangère". 1. c). Zich iets zóó zots laten aanleunen, doet iemand met een normaal hoofd niet! — Intusschen staat er genoeg „verzonnen fabeltaal" van Verhas zelf in 't boekske. Bijvoorbeeld de verklaring hoe De Rudder op 't idéé komt om naar Oostakker te willen! In de documenten, die Verhas zelf heeft overgedrukt op blz. 16 en 17, staat uitdrukkelijk, dat de alom als zeer braaf en godsdienstig gekende Peter aan den burggraaf A. du Bus verzocht had om die bedevaart te mogen doen. Hem was toen geantwoord: Ge kunt gaan, maar dan trek ik nnjn ondersteuning in! — Dit waagde Peter niet, want... hjj was natuurlijk niet verzekerd dat God hem door O. L. Vr. van Lourdes de genezing zou schenken. En die ondersteuning van fr. 750 per week was toch iets, al was 't niet veel voor dat ongelukMge huishouden van vader, moeder, dochter en zoontje. Na A du Bus' overlijden istPeter, die van den nieuwen heer van het kasteel, burggraaf Christiaan du Bus, neef van den overledene, niet had te vreezen wat de voorganger gedreigd had, naar Lourdes-Oostakker kunnen gaan en... is genezen teruggekeerd! Zoo leert ons het geschiedkundig verhaal van de tijd- 123 genooten. Maar Verhas, die nooit een tijdgenoot, een dorpgenoot, een gebuur van De Rudder heeft gehoord of gezien, en die van de meest authentieke documenten het bestaan zelfs niet weet, — hij, en hij alleen, kent de ware toedracht der zaken! Hoort hem zelf de zaak uiteenzetten: „L'intérêt de De Rudder a se déclarer subitement guéri par une intervention surnaturelle était évident."') Nu in Juni 1874 bjj den dood van A. du Bus die ondersteuning ophield, moest De Rudder, de luilak dié sinds lang zich ziek hield („n'avait que simulé la maladie depuis longtemps"), weer gaan werken voor den kost. Kon hij nu maar aan een miraculeuze genezing doen gelooven, dan kon hij weer goedschiks gaan werken, en.'., ook nog rekenen op een rijken toevloed van giften en gaven van den kant dergenen die aan 't mirakel zouden gelooven („et en outre il y avait a espérer un afflux abondant de dons de la part de ceux qui y croiraient"). En manhaftig zet Verhas achter deze zijne „fabeltaai": Zóó is de Rudder op de gedachte gekomen van de bedevaart naar Oostakker! („De la 1'idée du pélerinage a Oostakker"!) — Frédéric Masson had, bjj Dupré, bjj wijze van vraag geschreven: ,.Mais si, en ce temps (d. i. toen de authentieke documenten „zjjn opgesteld), tout fut combiné pour fausser 1'histoire ?" — Als toen alles eens er op gezet was om de geschiedenis te vervalschen, wat dan? Dan moet ge, zegt Masson, met een critiek vol takt, vol bedrevenheid, en vol speurzin die vervalsching opdelven uit allerlei soort van getuigenissen die Sorel opsomt. Dit goed te doen, vervolgt Masson, is juist de gave van den geschiedschrijver („Voilé ce qu'il faut démêler, et ce qui est le don"). Wat doet Verhas? Uit dit „Mais si, en ce temps,...", — als toen alles eens... — leest hij, naar allen schijn, dat zulk een opzet, zulk een samenwerking tot feiten vervalsching, 'n heel gewoon en alledaagsch verschijnsel is. Dat het dus in plaats van opgespoord, gerust kan verondersteld worden, zonder onderzoek. Dan fabelt Verhas op eigen >) Verhas, 1. c. blz. 30. (De cursiveering is van mij. H. B.) 124 gelegenheid („fabulation inventive"), en besluit: Daar hebt ge nu het ware verloop! „De la 1'idée du pélerinage"!! Dat zeg ik, Verhas, de geschiedschrijver! Ja! — maar dan is lüj ook in den vorm een „nouveau" een groen; en in de zaak een „débile", een zwakhoofd, een mythomane! 't is Dupré die ons recht geeft tot dit besluit. Wilt ge nog andere bewijzen van de „incapacité", de onbekwaamheid, die Verhas zelf in zijn aanhaling uit Dupré afdrukt in zijn nooit op blz. 30? De neem dan, uit de menigte, het voorbeeld van Verjias' „dernière question'' of laatste vraagstuk over Dr. van Hoestenberghe's getuigenis. Die Dr. v. H. heeft stellig de geschiedenis vervalscht, besluit Verhas. Want ')"• ' lo. gedurende 23 jaar, van De Rudder's genezing in 1875 tot 1899, heeft die Dr. niets geweten van het bestaan van een zeker verslag dat hij zelf over het geval zou hebben opgezonden aan den bisschop Mgr. Taict onmiddellijk na de genezing (April 1875)! 2o. Na die 23 jaar, als juist de hoofdgetuige (De Rudder) dood is, komt men voor 't «erst met het sprookje van dat verslag voor den dag! — Dus bewijzen genoeg voor de vervalsching, oordeelt Verhas. En ditmaal, zoo waar, wil Verhas zijn aanklacht bewijzen: — waarvoor wij hem zeer dankbaar zqn! Want daarmee... doch neen, dat zal straks van zelf bhjken. Ad 1. Van Hoestenberghe heeft 23 jaar lang niets geweten van 't bestaan van dat stuk. Ten bewijze: Bq de enquête van Dr. Royer, in Dec. 1892, zwqgt Dr. v. H. volstrekt over dat stuk: dus... kende hij het stuk niet, want... („il 1'ignorait, sinon il aurait fait état de ce rapport lors de 1'enquête-Royer")! 1 — Hq zwijgt erover, das hq kent het niet! — Da's vlug bewezen. Ad 2. V. H. kan ook niets weten van dat bestaan, want het stuk bestond niett Ten bewijze: „Als er slechts 'n schijn van een stuk door een geneesheer geschreven had bestaan, ze zouden i) Zie: Verhas 1. c, blz. 91 en 92. 125 niet 23 jaar gewacht hebben om het ter sprake te brengen": niemand bracht het ter sprake in al dien tijd; dus „en réalité... ce rapport n'existe pas"! En met één bewijs niet tevreden: „que ce rapport n'existe „pas, nous en voyons encore la preuve dans le fait de „1'approbation donnée a Fouvrage de Scheerlinck par 1'évêque „de Bruges, qui admire notamment 1'exactitude du récit des „guérisons merveilleuses obtenues par quatre de ses diocé„sains, dont De Rudder". Waar zit 'm nu dat bewijs van niet bestaan? Luister: „Si Mgr. Faict avait eu a ce moment (21 Sept. 1875) en sa „possession le rapport du Dr. van Hoestenberghe, comme le „Dr. Deschamps le prétend, il n'aurait pas manqué de le „signaler a 1'abbé Scheerlinck...". Deze aanwijzing geeft de bisschop niet: dus het stuk bestond niet! — U ziet, alweer even vlug klaar bewezen als 't vorige. — Hoeveel bewijzen van eigen onbekwaamheid („incapacité"), uit de reeks, door Verhas zelf overgenomen van Dupré, er liggen in Verhas' redeneering over dat rapport van Dr. v. H., is niet gemakkelijk uit te maken. Ze zijn er zoowat allen, en meer dan eens, in te vinden. lo. „Fautes de jugement'; b.v. a. Dr. v. H. zwijgt ervan tegenover Dr. Royer; dus kent hjj het stuk niet.' — b. In de 23 jaar sprak men er niet van; dus het stuk bestaat zelfs niet — c. Mgr. Faict deelt het stuk niet mee; dus nog veel zekerder bestaat het niet.' — Is dit alles het bewjjs van beoordeelingskracht? Of het bewijs van verregaande zwakhoofdigheid („débilité") ? 2o. „Tendance a la -fabulation inventive"; b.v. Dr. v. H. heeft 23 jaar lang niets van dat rapport geweten!! — En in het oud cahier waar Dr. v. H. zijn nootjes opteekende over gevallen die in zjjn praktijk voorkwamen, — en dat ik zelf bjj mijn onderzoeking van 1907 heb gezien, — staan hg het geval De Rudder nog de aanteekeningen uit 1875, gemaakt voor het rapport aan Mgr. Faict! — Maar dat wist Verhas niet.' Toch besluit hjj: Dr. v. H. wist er niets van! — Fabelpraat van eigen vinding. 3o. „Lacunes et troubles... de la mémoire" enz. enz. — alles te gelijk; b.v. a. Verhas noemt op blz. 91 De Rudder 126 den „hoofdgetuige" in de zaak der genezing, met deze woorden: „1'on n'aurait pas attendu 23 ans, et la mort du principal témoin (De Rudder) pour en parler." Goed ; De Rudder is de hoofdgetuige, en dus is zijn getuigenis de hoofdgetuigenis. — Maar nu: 6. Verhas noemt op blz. 30 De Rudder den meest valschen getuige in heel de zaak der genezing, met deze woorden: „Si 1'intérêt s'en mele (c. a. d. d'un témoignage) 1'on peut prédire a coup sür qu'il sera entierement faussé. L'intérêt de De Rudder a se déclarer subitement guéri... était évident." Dus op de getuigenis van dien ,Jhoofdgetuige" kan niemand ook maar 't minste vertrouwen, wat die plotselinge genezing aangaat, verklaart Verhas met deze woorden op blz. 31: „car sous cette forme „(d. w. z. met alleen de verklaring van De Rudder-zelf dat ',!hij zoo goed genezen was) il — 1'abbé Scheerlinck — four„nissait la confirmation qu'on se trouvait en présence d une superchérie...". Derhalve eischt Verhas dat er, onafhankelijk van De Rudder, door anderen getuigd wordt vóór De Rudder. Zoo niet, dan is volgens Verhas, het bewgs geleverd van De Rudder's bedrog! — 't Is nog al stout opgezet van Verhas: maar, komaan! — Doch nu verwacht iedereen dat, hoe onafhankelijker van De Rudder die „anderen" zullen zijn, hoe minder gevaar er bestaat voor beïnvloeding, voor afspraak, enz., en hoe doorslaander hun getuigenis wordt. Nu komt alweer Verhas zelf, op die blz. 31, mededeelen, dat er, drie weken na de genezing, drie geburen van De Rudder een onderteekend getuigenis geven dat zjj alle drie op 6 April 1875 de gebroken beenderen hebben gezien, en den 7den April De Rudder hebben zien gaan en staan zonder krukken of iets. En Verhas voegt er bij dat zjj die getuigenis hebben afgelegd „niettegenstaande De Rudder van geen van drieën „wist, op den dagvan deenquête, datzij ooggetuigen van diefeiten waren" („quoiqu'ilsfussenttoustroisinconnuscommetels de ce dernier le jour de 1'enquête"). — Of die opmerking waar is, laten we aan Verhas over; doch hij zelf neemt ze als waar aan — Dus voor Verhas staan die menschen zóó onafhankelijk tegenover De Rudder dat deze niet eens weet dat ze ooggetuigen waren geweest! Dus zeker geen ruggespraak, zeker geen toeleg waar „tout fut combiné pour fausser 127 rhistoire", zou iemand met een kalm hoofd zeggen. En nu Verhas ?! — Juist die onafhankelijkheid der drie ooggetuigen is voor hem het doorslaande bewijs dat ze alle drie valsche getuigenis hebben afgelegd! Die,drie hebben niet gezien wat ze zeggen gezien te hebben! En het bewijs van Verhas ? — „Est-il vraisemblable" — zegt hjj — „heeft het schijn van waarheid dat, nu zjj het been daags voor de bedevaart gezien „hebben, zij dit aan De Rudder niet in herinnering hebben „gebracht, toen deze laatste zjjn geschiedenis vertelde bjj „zijn terugkeer van Oostakker?" — Wie heeft ooit van een „gescMedschrjjver'' meer razenden onzin gehoord? Die drie hadden den terugkeerenden De Rudder, rondom wien het heele dorp te loop liep om hem te zien en te hooren, moeten komen op 't hjf vallen met de verklaring: Wjj gedrieën hebben nog gisteren uw gebroken beenderen gezien! — Vooreerst, waarom had dat gemoeten. Verhas? Geef'daar eens deugdelijke redenen voor! — Vervolgens, waar staat geschreven dat zij het, moeten of niet, in werkelijkheid niet gedaan hebben? Waar staat dat? Best mogelijk dat zij 't wel gedaan hebben, al weet gij het niet, Verhas! Gjj weet zooveel niet wat toch wel waar is! — Of is soms alles wat niet staat beschreven, reeds daarom ook niet waar? Maar, zegt Verhas, l.c. blz. 31, zjj hebben het hem stellig niet herrinnerd, „cela ne fait pas le moindre doüte", dit valt niet te betwijfelen; „car il n'aurait pas manqué d'en appeler a leur témoignage", want Iüj zou zich op hun getuigenis beroepen hebben! Dit heeft hij niet gedaan. Dus... ja, wat? Dus wist De Rudder niet dat zij ooggetuigen waren? Wat zou dit maken voor de geschiedenis, tenzij een versterking hunner getuigenis? — Maar, zoo als gjj de gevolgtrekking maakt: Dus hadden zij de zaak niet gezien, en geven zij een valsche getuigenis! — zie, zoo'n redeneering kan alleen opkomen bij een zwakhoofd, bij een „débile", die door allerlei leemten („lacunes") en allerlei verwarringen C,troubles") in de waarneming, in de memorie, in het verstand, tot fouten komt in de verbeelding, in de fabelpraat, in de oordeelvellingen, in één woord, bjj een die, volgens alle gegevens van Dupré c.s. een volslagen onge- 128 schiktheid („incapacité") bezit om op zbn woord geloofd te worden! Zoo zouden wij kunnen voortgaan, en uit tien, twintig honderd plaatsen van zijn boekske met nog geen 100 bladzijden eigen tekst, aan de hand van Dupres artikel kunnen bewijzen dat de schrijver Verhas niet een ..groen maar minstens een „débile", een zwakhoofd is. Doch waartoe zou 't dienen, anders dan om de lezers te vermoeien. Voor ons doel is het geleverde bewjjs voldoende om het feit der „incapacité testimoniale", of der getuigenis-ongeschiktheid, van den geschiedschrijver Verhas vast te stellen op gronden die hjj zelf aanhaalt: „Voir sur le témoignage un excellent article du Dr. E. Drupré"! — Dit „Trojaansche Paard" zit vol gewapende krijgers die Verhas aan handen en voeten gebonden in onze macht overleveren!