GEESTELIJK DAGBOEK VAN LUCIE CHRISTINE 1870-1908 UITGEGEVEN DOOR AUG. POULAIN S. J. VERTAALD DOOR EM. ERENS TEULINGS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S-HERTOGEN BOSCH GEESTELIJK DAGBOEK VAN LUCIE CHRISTINE GEESTELIJK DAGBOEK VAN LUCIE CHRISTINE 1870—1908 UITGEGEVEN DOOR AUG. POULAIN S. J. VERTAALD DOOR EM. ERENS TEULINGS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ 'S-HERTOGENBOSCH 1921 IMPRIMATUR. J. POMPEN, Vic. Gen. Buse. BUSCODUCI, die 10 Januarii 1921. INLEIDING. Dit dagboek werd geschreven door een Fransche vrouw, vrouw van de wereld en huismoeder, gestorven in April 1908. Ik zal haar aanduiden onder het pseudoniem Lucie Christine. Uitmuntende priesters, die deze bladzijden lazen, hebben geoordeeld, dat zij geschikt zijn om de harten te verwarmen, want zij brengen ze in aanraking met een ziel ontgloeid door de liefde tot God en door de liefde tot het lijden. Zij vormen een welsprekende les van heiligheid. Lucie was een zeer zeldzaam geval: op den -leeftijd van negen en twintig jaar bereikte zij in zeer korten tijd de hoogste mystische genade-toestanden. Op zeer snelle wijze werd zij extatisch. Ook bemerkt men, dat zij de gave ontving deze genaden te beschrijven, wat veel bijdraagt tot de belangrijkheid van het dagboek. * De text werd met een angstvallige nauwkeurigheid behouden. Indien men bij een dergelijke stof zekere uitdrukkingen wilde verbeteren, anders dan door aanmerkingen, zou men zich aan groote misvattingen blootstellen. Ik ben slechts de schrijver van de aanmerkingen aan den voet der bladzijden 1). Maar toch, wat ik uitgaf, is slechts een uittreksel. Ik moest dit wel doen. Want het dagboek is samengesteld uit zestien schoolschriften, gaande over een tijdvak van acht en dertig jaren, en het bevat ongeveer een geheel van twee duizend zeshonderd bladzijden. De volledige uitgave zou drie boekdeelen vormen. Maar de meeste lezers zouden-zulk 1) Vele woorden die cursief gedrukt zijn werden door Lucie in haar handschrift onderstreept. VI INLEIDING een werk eentonig vinden. De herhalingen zijn menigvuldig ; men ontmoet altijd weer dezelfde feiten, dezelfde vrome overwegingen, i), dezelfde voornemens en vooral dezelfde ontboezemingen van liefde, nederigheid en versterving. Bovendien was het noodig gedeeltelijk weg te laten wat betrof haar tijdelijke belangen, de vreugde of den rouw der familie. In het eerste schrift was het gevaar voor herhaling natuurlijk minder groot. Ik geef dit dan ook bijna in zijn geheel. Omgekeerd hebben in de laatste schriften, hoewel veel dikker, meer uitlatingen plaats gevonden. * Het eerste schrift van Lucie begint met 1870 doch werd eerst twaalf jaar later in het net overgeschreven op bevel van haar geestelijken leider. 2) Zij had nagenoeg geen mystieke schrijvers gelezen en altijd heeft zij de verschillende genaden ondervonden alvorens het bestaan er van uit de boeken te hebben vernomen. 1) Soms schijnen die beschouwingen theorieën ter uitlegging van zekere mysteries als van de heilige Drievuldigheid, de Eucharistie, het voortdurende geluk der uitverkorenen, enz. Misschien heeft Lucie gemeend, hoewel ten onrechte, dat deze uitleggingen bevredigend waren. De vergissing was gemakkelijk te begaan. Wanneer in het gebed haar blik doordrong in de diepte dezer mysteriën, was dit onder invloed van een licht, dat het licht der rede ver te boven ging en helaas, zich niet laat mededeelen : daarom was haar vorm van uitdrukking nood-, wendig beperkt alleen tot de bewijzen toegankelijk voor de rede. Indien zij ze bevredigend acht bij het schrijven, komt dit, omdat zij zonder er op te letten, in de herinnering steunt op het hoogere licht, dat ze begeleid heeft. Zij vergeet dat wij van deze hulp verstoken zijn. Bovendien schreef zij niet voor ons, doch voor haar zelf en haar geestelijken leider. Haar dagboek is slechts een memento en geen boek bestemd voor het pubhek. 2) Lucie beschrijft niet uitvoerig haar lijden: de raadgever kende dit van andere zijde : het belangrijke was hem uit te leggen, hoe zij het verdroeg. INLEIDING VII Ofschoon zij over mystiek precies dezelfde gedachten had als ik, kan men toch niet beweren dat ik invloed op haar gehad heb. Zij heeft mij niet gekend, noch de verhandeling, die ik heb uitgegeven. Deze is trouwens pas verschenen acht en twintig jaar, nadat zij begonnen had, de ontvangen gunstenop te schrijven. Men heeft mij pas in kennis gesteld van het bestaan van haar dagboek op het einde van 1909 namelijk anderhalf jaar na haar dood. Gedurende drie en dertig jaar heeft zij eigenlijk slechts een enkelen leidsman gehad, den pastoor van haar parochie in de provincie. Hij las de schriften en schreef er zijn aanmerkingen bij, die bijna uitsluitend hepen over de beoefening der deugden. Tot hem alleen (behalve misschien nog tot een of anderen tijdelijken biechtvader) heeft zij gesproken over haar genaden. Daarin ligt een bewonderenswaardig kenteeken van haar nederigheid en bescheidenheid; zoo lange jaren volhard te hebben zonder dat haar familie of haar vrienden iets konden vermoeden en in haar niets meer zagen dan een zeer vrome vrouw met een groote naastenliefde! Gedurende de laatste negentien jaren moest zij een trouwe secretaresse (non in een klooster met slot) hebben, omdat een oogontsteking haar bijna blind gemaakt had (schrift X). Zij stelde zich van toen af tevreden haar gedachten met potlood op te schrijven op losse bladen of welde schrijfmachine te gebruiken. Vervolgens werd alles gecopieerd door de secretaresse. De geestelijke raadgever van Lucie stierf ongeveer een maand voor haar. Toen zij wist, dat hij ernstig ziek was, schreef zij niet meer, omdat zij hem haar schriften niet meer kon mededeelen. VIII INLEIDING Eenigen tijd voor haar dood had zij aan haar biechtvader te kennen gegeven, dat zij zou sterven in de Goede week, doch er bijgevoegd, dat zij niet wist welken dag. De biechtvader kwam hevig in verzet tegen die gedachte en herhaalde dat hare gezondheid zeer bevredigend was. Doch Lucie bleef volhouden. Toen zij op Maandag in de Goede week te bed bleef, het men den dokter halen, die geen ziekte kon vaststellen, maar enkel een uitputting der organen. Zij stierf zacht, in een opvlamming van liefde, op Goeden Vrijdag, zooals zij had verlangd. * * * Ik heb niet het leven van Lucie te beschrijven. Ziehier echter de voornaamste gebeurtenissen. Zij werd geboren den 12 Februari 1844, trouwde toen zij een en twintig jaar was en werd moeder van vijf kinderen. Weduwe geworden na een huwelijk van twee en twintig jaren, leefde zij nog één en twintig jaar en stierf vier en zestig jaar oud. (1908). Ik heb hierboven gezegd, dat zij ongeveer op den leeftijd van negen en twintig jaar een zeer hooge vereeniging met •God had. Doch in haar kindsheid werd zij ook soms begunstigd door een buitengewone gave, hoewel van minder hoogen rang, die zij zoo veel mogelijk verborgen hield. Het gebeurde haar, dat zij nauwkeurig wist, wat er op groote afstanden voorviel. Zij gebruikte deze kennis alleen tot een liefdadig, doel. Ziehier twee gevallen die mij door eene harer jeugdvriendinnen werden verhaald. Ik schrijf ze alleen over. Tegen het voorjaar van 1860 (Lucie was toen ongeveer zestien jaar oud) had er een gebeurtenis plaats, die op zeldzame wijze geheel Parijs in beweging bracht en maanden lang alle dagbladen bezig hield; er werd over gsproken in alle salons en in den huisehjken kring. Een kind van eenige INLEIDING IX maanden, zoon van een hoogen magistraat, die in Parijs woonde, was gestolen geworden. Het kind was toevertrouwd aan de hoede van een nieuwe voedster; deze wandelde er mee in den tuin der Tuilerieën, toen een jonge elegante vróuw bij haar kwam en op de meest natuurlijke wijze vertelde de tante van het kind te zijn; daarna verzocht zij de voedster een boodschap voor haar te doen heel dicht bij in de rue Rivoli. „Ik zal u afwachten en op het kind passen," zeide zij. Toen de voedster terug kwam was er niemand meer. Haastig keerde zij terug naar huis, denkend daar het kind met de voorgewende tante te vinden, maar niemand verscheen. Zij was op schandelijke wijze bedrogen. Toen de arme vrouw het begreep, werd zij krankzinnig. De politie, die in werking gesteld was in Parijs en in de provincie, bereikte niets, al haar pogen bleef vruchteloos en het kind werd niet ontdekt. De droefheid der ouders was ten top gestegen en de algemeene ontroering over een zoo groot ongeluk duurde voort. Was het kind dood of werd het door iemand verborgen gehouden ? Op zekeren dag vond men onder de voordeur van het buiten der familie van Lucie een brief, ongeveer aldus gesteld: „Het kind van den heer X., is niet dood, het bevindt zich in die stad, in die straat, in dat huis, op die verdieping in een vertrek aldus gemeubeld; op die kamer zal men het vinden in de handen van die persoon, het draagt niet meer de kleeren, die het droeg op het oogenblik, dat het ontvreemd werd, maar het is nu aldus gekleed, en de andere kleeren zijn in zulk een meubel en zij zijn nog gemerkt met zijn naamletter. Men moet er heen gaan en men zal het terug vinden." De brief was niet onderteekend. Groot was de opschudding door deze vreemde mededeeling veroorzaakt. Uit vrees voor een dwaze mystificatie hield men eerst beraad in de familie X INLEIDING (van Lucie) samen met eenige vertrouwde vrienden. Een dezer meende dat het onvoorzichtig zou zijn geen rekening te houden met den brief, dat hij aan de troostelooze ouders gezonden moest worden met de verklaring er bij, dat men geenszins de juistheid van den inhoud kon waarborgen, omdat men volstrekt niet wist van wien hij kwam. Deze raad werd opgevolgd, men stuurde den brief aan den heer X. Alle aanwijzingen in den brief gegeven werden gevolgd en het kind werd terug gevonden in de omstandigheden zooals nauwkeurig beschreven. Waarvan kwam nu die brief ? van Lucie. Vertrouwelijk vertelde zij aan haar moeder, dat al deze dingen haar medegedeeld waren (zonder twijfel op bovennatuurlijke wijze) en dat zij gemeend had geen beter middel te kunnen vinden om het geluk aan de bedroefde ouders terug te geven, terwijl zij zich zelf verborg in het incognito. En werkelijk, in de familie bewaarde men het stilzwijgen over deze zaak en alles was afgeloopen. Een ander maal was het gedurende den oorlog met Italië, in 1859. Een jeugdige bloedverwant en de zoon van zeer intieme vrienden, maakten beiden dezen veldtocht mede. Verschillende malen was er tijding gekomen van de jonge officieren bij hunne familie, nieuws met groot verlangen verwacht en over en weer medegedeeld met blijdschap. Daarna kwam de stilte, een lang voortgezette stilte, en omdat het op het gevaarlijkste oogenblik van den oorlog was, ook de onrust, daarna de angst die de harten overmeesterde. Op zekeren dag ontvingen de beide families, die in angst verkeerden, een brief, dicht gemaakt met een speld; een onbekend schrift, met potlood gedaan, deelde mede, dat de officier in den veldtocht tot nu toe aan alle gevaren ontsnapt was, dat hij het goed maakte en een spoedige terug- INLEIDING XI komst beloofde. De onderteekening was de naam van ieder der jonge lieden. Van wie kwamen deze brieven ? Het nagemaakte schrift was niet te herkennen. Lucie was het die de troostende brieven geschreven had. Bewogen door de smartelijke onrust der families, wilde zij na de intuïtie der waarheid ontvangen te hebben, deze niet voor zich: alleen bewaren, doch zich zelf daarbij verschuilen achter den sluier van het onbekende. Aan haar moeder alleen vertrouwde zij vervolgens haar geheim of liever haar moeder kon het haar ontfutselen. Immers Lucie wist niet, hoe zij de brieven op de post zou brengen zonder gezien te worden. Zij verzon de volgende list. Toen zij met haar moeder was uitgegaan, gooide zij de brieven op den grond, deed alsof zij verloren waren door een ander, raapte ze op en gooide ze in de postbus. Maar de moeder liet haar blijken, dat zij niet de dupe was van deze vrome krijgslist. De gelukkige en spoedige terugkeer der jongelieden bewees de waarheid der door Lucie overgebrachte tijdingen. „Er hadden nog verschillende andere gebeurtenissen van dien aard plaats in haar leven als kind en als jong meisje, maar deze waren de meest in het oog springende en de eenige die ik mij duidelijk herinner. Ik kan ook verklaren, dat zij zeer vroom was en dat ik dikwijls verbaasd was over haar manier van bidden.... zij zat .altijd beweegloos en gebruikte slechts zelden een boek. „Begaafd met een buitengewoon groot verstand en een vlijtigen aard, werd Lucie al spoedig opgemerkt in de Katechismusles harer parochie, welk onderwijs zij getrouw bijwoonde. Wanneer zij gevraagd werd, waren haar medeleerlingen bijzonder stil en luisterde iedereen met een bijzondere aandacht. De direkteur van het voortgezet katechismusonderwijs, priester van hooge verdienste, die zijn XII INLEIDING jong auditorium grondig kende, schatte haar bijzonder hoog. „Zij is een meisje van groote waarde, zeide hij; zij zal een persoonlijkheid zijn." * Een andere vriendin uit haar kinderjaren schreef mij : „Lucie was ongeveer de oudste zuster van een geslacht van talrijke neven en nichten, samen met haar opgevoed in de gevoelens van het geloof en van een geheel broederlijke genegenheid. Omstreeks 1856, het jaar harer eerste heilige Communie, begon Lucie ons voor te komen als een groot mensch. De grootsten van al deze kleinen stonden verbaasd voor het buitengewoon verstand en de diepe vroomheid van hunne groote en geliefde zuster en nicht; zij herinneren zich dit nu nog. Van toen af werd aan Lucie opgedragen toezicht te houden op de vermaken van de kleine bende; zij verstond het zoo uitmuntend ons te amuseeren en ook op zijn tijd kleine wenken te geven! Een keer, 't was in den Passietijd, sprak zij tot ons met zooveel liefde en teederheid over het lijden van onzen Heer, dat het geheele kleine gehoor diep bewogen in tranen uitbarstte, en de kleine predikant had groote moeite om de kinderen weer te troosten." Maar genoeg, want ik zie, dat ik me laat medesleepen om het leven van Lucie te schrijven. * * * Zij vertelt ons, dat de Heer tot haar gezegd heeft: „Wees mijn kanaal om mijne genade over te brengen aan anderen. Vereenig U met mij, en gij zult gaan en gij zult van mij geven aan de anderen." (15 Mei 1888). ** Dit verlangen, dat een ware voorspehing was, is reeds *) In 't Fransch : ,,ce sera quelqu'un." **) Zie ook het gezicht van het gebouw, 30 Jan. 1887. INLEIDING XIII gedeeltelijk verwezenlijkt gedurende het leven van Lucie, door het goede, dat zij zonder ophouden en zonder gerucht deed aan haar omgeving. Moge deze heilige missie voortgezet en uitgebreid worden door de uitgifte van het Geestehjk Dagboek! Dat is het eenigste doel wat nagestreefd wordt. Het was niet de bedoeling om te voldoen aan een ijdele nieuwsgierigheid, maar om op te wekken de zielen van goeden wil tot de liefde voor God! Wat de vrijdenkers betreft, zij zullen de schouders ophalen en verzekeren, dat Lucie een zenuwlijdster was, onderhevig aan zinsbegoochelingen. Ik bekommer mij niet om die uitspraken a priori. Men heeft dezelfde lastertaal geslingerd tegen de heilige Theresia en andere mystieken van een zeer bezadigde natuur. Deze beschuldigingen zullen onophoudelijk herhaald worden niettegenstaande de grondige weerleggingen die er tegen geschreven zijn. Laat ons geen rekening er mee houden. Wij zouden doen, wat onze tegenstanders willen, als wij het stilzwijgen bewaarden of als wij uit vrees verborgen hielden wat ons bovennatuurhjk toeschijnt. AUG. POULAIN. VOORWOORD. Na de zakelijke inleiding van P. Aug. Poulain, den bekenden schrijver van het werk over mystiek „des Graces d'oraison" is een verdere aanbeveling van dit boek wel niet meer noodig. Het feit reeds, dat de beroemde Jezuïet de aanteekeningen van Lucie Christine tot een bundel heeft samengevoegd en uitgegeven, is een voldoende bewijs voor de zuiverheid en de hooge beteekenis van dit mystieke leven, zoodat het boek zeker zijn doel, den groei der zuivere liefde tot God, niet zal missen. Maar in haar aanteekeningen heeft de schrijfster ons ook een groot deel van haar bestaan naar de wereld buiten haar leven in God nagelaten, wat voor ons juist in^verband met het mystisch element zeer belangrijk was : het is daarom te betreuren dat P. Poulain, waarschijnlijk uit kieschheid een gedeelte daarvan heeft weggelaten. Met een buitengewone verfijning van ziel, door een bijzondere genade daartoe gesteund, heeft deze in nederigheid verborgen vrouw geheel haar geestelijk leven, vol van de meest sublieme visioenen opgeteekend. Het verhaal dezer gezichten is als een onafgebroken reeks van lichtende beelden, waarbij de goddelijke liefde de vurige stralenwerpster is, die door de ziel der gezegende vrouw heenstraalt, den beschouwenden lezer verblindend en verwarmend. Maar ook buiten haar extasen of gelukstoestanden om, van uit de gloedwarme stilte voor het tabernakel onzer kerken, van uit de afzondering harer kamer en de vereenzaming harer meer dan halve blindheid, zelfs van uit de drukte der wereldstad en wereldsche avondpartijen, waar zij in zich zelf afgezonderd bleef als in het stil vertrek, brengt ons Lucie Christine de bezieling van haar gebed en van haar praktische deugden, als VOORWOORD XV een weldaad voor de menschen, meegesleurd in den stroom van onrust en zorgen dezer wereld. Bij een meer dan gewoon verstand bezat zij een innerlijk, dat uiterst gevoelig was voor schoonheid van natuur en kunst,. „Vroeger (namelijk voor het ontvangen der bovennatuurlijke genade) zegt zij, maakte al het schoone wat ik kende mij hartstochtelijk". Vooral letterkunde en muziek trokken haar aan met bijzondere bekoring. En volgens haar eigen meening was het die onweerstaanbare neiging naar het schoone, die haar voorbereidde op den weg, dien God haar wilde opleiden. De liefde tot het geschapen schoon moest noodzakelijk voeren tot de ongeschapen schoonheid van God. Haar dagboek is ook niet een gewoon boek van devotie, wat toch niet zeggen wil, dat zij literatuur er van maakte. Slechts enkele malen laat zij zich meesleepen tot ontboezemingen in literarischen trant; maar juist deze gedeelten, hoewel met gloed en kleur in goeden stijl geschreven, zijn niet de schoonste of meest ontroerende. Hoog hierboven uit gaan de bladzijden, waar zij met een etherische fijnheid ons verhaalt van haar extasen en visioenen of met subtiele simpelheid spreekt van haar innerlijk leven, van haar liefde tot God of van de liefde des Meesters tot de ziel. Hier vindt men bladzijden, die bij een vergelijking met de geschriften van Theresia of Gertrudis niet zullen verbleeken. Theologen, die een bijzondere studie maakten van de mystische theologie, zooals ook haar uitgever P. Poulain, hebben hier geen aanmerkingen, doch slechts bewondering en lof. Want zij bezit de gave der groote mystieken, om, in de eenvoudigste termen het hoogste uit te drukken, haar eigen gelukstoestanden en de openbaringen ovér de essentie Gods en van de goddelijke atributen. Wanneer de H. Catharina van Genua in het 3de boek der Dialogen, bladzijden lang te XVI VOORWOORD vergeefs het woord zoekt, wat haar geheele liefde zou bevatten, blijft de taal altijd even simpel en rustig. Ook bij deze Fransche vrouw staat de lezer verwonderd vo^r die opene klaarheid dei volzinnen; en toch is het juist daar dikwijls moeilijk te schouwen in de grondelooze diepten, die zij doorstralen. De vertaling moge de innige schoonheid van het oorspronkelijke niet bereiken, hoezeer hiernaar ook gestreefd werd, het doel er van is om „het Kanaal der goddelijke genade", zooals Lucie door den Heer genoemd wordt, door te voeren tot algemeener bekendheid in de Hollandsche landen. Dit is niet een boek om in eens uit te lezen, maar een boek voor gebed en meditatie, om in volkomen stilte ter hand te nemen als een kostbaar geschenk. Met aandrang wordt hier nog de lezing aanbevolen der artikelen over Lucie's geestelijk dagboek van Mr. van Haastert in de „Katholiek" (143= deel 1913) en van P. E. Erens C. s.s. R. in „de Beiaard" (3de Jaarg. deel II). Ten slotte de volgende opmerking: in het oorspronkelijk komt herhaaldelijk voor het woord „oraison"; om dit te vertalen is er in het Nederlandsen geen woord. Het beteekent het innerlijk gebed, dat, afhankelijk van de goddelijke genade, verschillende graden of trappen bereiken kan, en naar mate de ziel hooger stijgt in de geestelijke sfeer tot de mystische vereeniging met God, door speciale termen wordt aangeduid. „Oraison" is aldus in tegenstelling gebruikt met prière, wat het gewone mondelinge gebed aanduidt, uit een kerkboek, of uit het hoofd. Bij de vertaling werd „oraison" eenvoudig vertaald door gebed en prière door mondeling gebed. DE VERTALER GEESTELIJK DAGBOEK van LUCIE CHRISTINE. EERSTE SCHRIFT, VAN 17 JULI 1870 TOT 15 AUGUSTUS 1882. O mijn aangebeden Heer! Gij hebt mij laten zeggen door uwe dienaren en vrienden dat ik de genaden moest opschrijven, waarmee Gij mijn ziel overladen hebt uit een zuiver uitvloeisel uwer barmhartigheid, opdat deze arme bedelares, eenmaal misschien verstoken van uwe gunst, zich zou kunnen voeden door de herinnering op het schrift vastgelegd. Ik gehoorzaam U. Veroorloof dat een uwer engelen zich hier plaatse tusschen mij en elk menschelijk gevoel, en dat hij mijn pen bestiere, opdat ik niets schrijven moge, wat niet is volgens uwen aanbiddelijken wil en goedgekeurd worde door U, o eeuwige Waarheid! ZUSTER MARIE-AIMÉE VAN JESUS. ') Feestdag van den H. Franciscus van Sales, 29 Januari 1882. 2) *) Dezen naam nam Lucie aan, toen zij voor de eerste maal lid werd van de eer-herstellende Aanbidding (1'Adoration répafatricè). a) Op dit tijdstip ontving Lucie reeds tien jaren lang Buitengewone genaden. Hare opteekeningen waren tot op dien datum niet geordend. 2 EERSTE SCHRIFT Wanneer men wil opnemen de hoogte van een toren, richt het oog zich eerst naar den voet en verheft zich vervolgens naar de hooge spits: evenzoo mijn God, wanneer ik uw werk wil beschouwen in mijn ziel, wordt mijn gedachte eerst aangegrepen en vervuld van het gezicht mijner nietigheid, waarop het U behaagde uw werk op te trekken. Gij weet, mijn Verlosser, op welken grond Gij gebouwd hebt. Wat mij betreft, terugziend op mijn leven van voor twaalf jaren, schijnt het mij toe, nu dat mijn ziel in uwe armen gedragen wordt, alsof ik in de verte een andere ziel zie dan de mijne.. . Veroorloof mij, o Heer, dat ik deze ziel van vroeger niet vergete Mijn gansche leven wil ik beweenen de jaren, toen ik U kende zonder U te kennen.toen ik U beminde zonder U te beminnen ! Hoe kan ik het opschrijven zonder door smart te vergaan ! Nooit echter zou ik U vrijwillig hebben kunnen beleedigen ; maar wat een illusies, wat een zwfkheid in mijn hart! Goede Herder, Jesus, Gij alleen kondet uw schaap redden; en gij hebt het gedaan, mijn God: wees gezegend duizendmaal en voor altijd! Ook nu nog omringt gij mijn ziel met uwe zorgen en houdt gij haar staande boven haar zelve, en indien gij mij verliet, wat zou er van mij worden, ik durf er niet eens aan denken, niettegenstaande de kracht mijner voornemens. Zeker, het gezicht mijner ellenden kan mij doen ontstellen, maar evenzoo vind ik daarin het voedsel der waarheid en ook een zekere zoetheid. O mijn Jesus! hoe meer ik ellendig ben, des te meer schijnt mij uwe liefde tot mij groot, teeder en treffend ! Ik houd er van mij zelve heel klein te voelen en minder dan niets aan uwe voeten : dan wensch ik te zijn als een der kleine stofkorrels, die zich vasthechten aan den palm uwer goddelijke voeten op de wegen van Judea en 17 JULI 1870—15 AUG. 1882. 3 dan bid ik U mij te dulden, zooals gij hen geduld hebt, o mijn aangebeden Meester! Bewaar mij altijd aldus! onbekend aan iedereen en heel dicht aangesloten aan U alleen ! Ik had U gevraagd aldus te mogen blijven gedurende de geheele eeuwigheid; maar, o mijn Heer, Gij zelf hebt gezorgd mij te leeren, wat de eeuwige glorie beteekent en hoe wij ze kunnen en moeten verlangen. Dit moet ik later opschrijven. Nu vat ik dus mijn verleden weer op : ik heb opengeslagen een schrift, waarin ik toen soms schreef uit eigen beweging ; ik wil bewaren eenige regels dezer bladzijden, die dagteekenen uit een ander bestaan: een natuurlijk leven, bewogen, lijdend, ook strijdend en gelukkig ook geworteld in God niettegenstaande zijn dwalingen en afwijkingen. Mijn God, deze regelen, die ik wil overschrijven, zijn de schaduwen van het schilderij, dat ik ga maken. En wanneer het licht er in zal verschijnen, zal ik het niet meer zijn, maar Gij zelf, o Waarheid en Goedheid! [Deel van het dagboek voorafgaand aan de buitengewone genade-gaven] 1} Zondag 17 Juli 1870. Mijn reglement, eindigend met dit gebed: „Mijn God, moge uwe hand leiden en regelen de bewegingen mijner ziel als die van een heel klein kind, omdat mijn ziel niet kan gaan zonder altijd opnieuw te vallen!" 17 November. Om invloed te hebben op anderen, moet men zich zelf voortdurend beheerschen. 31 Januari 1871. Frankrijk is diep gevallen. Mijn hart is J) Tusschen haakjes geplaatste woorden zijn bijgevoegd door E. P. Aug. Poulain S.J. 4 EERSTE SCHRIFT bloedend bij het verhaal zijner vernederingen en ellenden! Ik was mij nog niet bewust, hoe sterk de hef de voor het vaderland is, die meer bijzonder eigen schijnt aan de mannen. Tot boven onze oude grot ben ik opgegaan De zon scheen vandaag, als wilde ze ons troosten; doch lager zweefden trieste nevelen als sluiers van rouw: mij scheen het of al de tranen geweend door mijn arm land ten hemel opstegen en deze droevige wolken vormden : ook mijn tranen kwamen bij de herinnering aan allen, die in Frankrijk leden; ik heb gebeden voor hen, voor ons allen, kinderen van dit arme onteerde land: en ik ben teruggegaan, het hart een weinig verlicht, maar toch nog erg ziek. (Zonder datum;) Veel lijden, physiek zoowel als moreel; een kenbare vooruitgang in onderwerping en overgave aan Gods wil. 31 Maart 1872. Paaschcommunie. Op dezen morgen van Paschen heb ik het geluk gehad te communiceeren naast mijn innig geliefden [man]. Nooit heb ik beter gevoeld onze twee harten samengesmolten tot een, omdat wij zoo ver waren gekomen in God. Door de hernieuwing van gedachten en wil, die in mij sinds eenigen tijd had plaats gehad en door de genade die God zich gewaardigt aan mijn hart te doen gevoelen, heb ik heden indrukken gekregen, welker levendigheid en kracht mij herinnerden aan die mijner eerste communie. Ik heb aan God gevraagd, dat door zijn barmhartige genade en in weerwil van mijn zwakheid, deze communie werkelijk zou zijn de eerste van een nieuw en beter leven ; van een leven waardiger voor de volmaakte Christin, die ik behoorde te zijn na mijn vormsel, waardiger voor den goeden God, die mij zooveel 17 JULI 1870—15 AUG. 1882. 5 hulp verleend heeft; nuttiger voormrrmr,;0 n a: . wr «* ^ «oicpe ontroering en verrukking der ziel, waaraan God zich openbaart! Ja God is toch, „wat wij nooit hebben gezien, nooit gehoord, noch gekend. Hij is anders, en boven elke menschehjke gedachte. 18 November. Opening der jaarlijksche retraite te Parijs Heihge Communie. Goedheid van Jesus, aan de ziel geopenbaard. Dat is niet slechts iets onvergelijkbaars, maar het is een eenige goedheid, een onbeschrevene, waarin de ziel den adem, de wijdte van het eeuwige voelt. Ik weet niet te zeggen wat die geheime manier is, waarop Jesus zich openbaart aan de ziel, maar aldus te kennen en te voelen is iets veel duidehjkers sterkers, meer positiefs dan elk begrip of gevoel, wat de ziel op menschehjke wijze zou kunnen hebben.. Des avonds, gebed van zeer diepe deeling. Wat geeft de ziel zich goed aan God, wanneer zij in zijn armen is opgeheven van de aarde en bevrijd van het gewicht des hchaams! 19 November. Het gewoonlijke verlangen om goed te doen aan zielen ook buiten den kring van mijn leven, is een gedachte, die mij niet loslaat; ongelukkig echter is het voor mij nog geen praktijk geworden. Indien God het wil zal Hii mij dien weg openen. ' J 20 November. In het gebed van den avond zag ik door een mteUectueel ker^n; gelijk ik reeds eenige malen gezien had, dat in dit heiligdom (het klooster waar de retraite gegeven wordt) de engelen een rij vormen van af Onzen Heer % tot aan de zusters. En ik zag Jesus zijn witten mantel uitspreiden over de engelen, over de zusters en over mij onwaar*ge^nyn hoekje.... Mijn ziel bleef gedurende eenigen tijd *) Zij bedoelt het ostensorium. 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. I49 zich beperken tot een onderlinge uitwisseling van banaliteiten en nietigheden onder voorwendsel dat het woord aan den mensch gegeven is om zijn gedachte uit te drukken ; dat alles zijn gebreken, nauwelijks als zoodanig erkend; dat is gangbare munt, dat wordt verdragen, wanneer al niet goedgekeurd. Maar uit gewoonte het samenzijn en het onderhoud met den Heer van hemel en aarde te zoeken, ziedaar wat niet geduld kan worden, wat, zacht uitgedrukt, nutteloos is! Bij Hem zijn verpozing en zijn vreugde vinden, dat levert stof voor de critiek! dat zijn verloren oogenblikken! Dat men voor God doe wat strikt noodzakehjk is voor zijn heil, wat zelfs een middelmatigen graad van godsdienstigheid aangeeft, dat is nog wel toegelaten ; maar dat die godsdienstige phchten meer uit hefde dan uit vrees schijnen verricht te worden; dat het geloof, trillend in het hart, naar buiten kenbaar wordt, hetzij door het woord, hetzij door het stilzwijgen, wanneer in'tegenwoordigheid van den christen met hchtzinnige uitingen God of de Kerk worden aangevallen ; dat alle handelingen van zijn leven, zoowel die betrekkelijk het familieleven als de samenleving hun uitgangspunt vinden in hetzelfde goddehjk middelpunt, het altaar en het tabernakel; dat men, in een woord, zijn behagen vinde in God en dat men zich veroorlooft aan Hem de voorkeur te geven boven de menschen, ziedaar, wat de geest der wereld niet toegeeft, wat hij niet wil, wat een eeuwige strijd zal geven tusschen hem en den geest van vroomheid. Hoe zeer wreekt zich dan ook die geest der wereld ! Welke trotsche minachting laat hij vallen uit de hoogte! Met wat een half ingehouden glimlachjes, met wat een bescheiden mededoogen spreken die menschen uit eerste kringen dat woord vroom uit! En hoe kleedt hun medehjden ons aan ? De vrouwen zijn „laag-bij-de-grondsch", gaan naar de kerk zonder te i5o VIERDE SCHRIFT weten waarom, ontvangen de sacramenten uit sleur ; of zij zijn geëxalteerd en mystiek," Er is geen middelweg. Of ook wel: „kwezel, die alleen gelooft aan wat de pastoor zegt." De mannen zijn „halve krankzinnigen, zwakhoofdigen, geleid door hun vrouw, — dompers — kortzichtige menschen, enz." Dat alles verzint men, en soms nog erger, zonder er in te slagen zich het verschijnsel van een vroom leven te verklaren en te begrijpen, hoe vrome menschen dwaas genoeg zijn om God meer beminnenswaardig te vinden dan de wereld en hoe zij eng genoeg zijn van begrip om zich tevreden te steUen met het Oneindige. 15 December. Wanneer men mij voorspelt, dat ik bestemd ben groote kruisen te dragen, voel ik drie uitwerkingen : ie. In het lagere gedeelte der ziel voel ik een zekere schrik van de natuur, niet zoo zeer om zelf te moeten lijden, maar om te moeten hjden in de anderen, of om hen te zien lijden om mijne kruisen. 2e. Ik voel tegelijkertijd een zeer grooten vrede in het vooruitzicht op het kruis ; de gedachte zelf daartoe voorbestemd te zijn geeft mij dien grooten vrede. Dit kan ik alleen verklaren door de macht der genade, die er mij toebrengt boven alles te willen al wat God wil en zal willen van mij. Zoodra mij dan getoond wordt, wat Hij wil, komen die bovennatuurhjke vrede en voldoening in mijn ziel. En de tegenwoordige kruisen schijnen mij hcht, omdat ik er slechts den wil Gods in zie. 3e. ik heb het verlangen tegemoet te gaan aan den wil van mijnVerlosser, die mijn ziel met Hem wil kruisigen, en daarom wil ik niet alleen edelmoedig de pijnen aannemen, die Hij mij zendt, maar ook er aan toevoegen het vrijwillige hjden door versterving te oefenen zooveel mogehjk als gewoonte. Als het Hart van mijn God wil, dat ik hjde, is het dan niet natuurlijk, 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. I5f dat ik zijn verlangen voorkom ? Ziedaar oprecht de gesteltenis mijner ziel. 27 December. Den dag vóór Kerstmis en op den dag van dit feest gaf de Heer mij herhaalde malen dit voorschrift om wel te doen aan de zielen : Om de menschen te winnen voor God moet men hun bewijzen, dat God hen bemint: en om htm te bewijzen, dat God hen bemint, moet men hen beminnen. Dikwijls overstelpt God mijn ziel met een klaarheid, met een zoo levendige vreugde, dat het schijnt of het menschelijk wezen ze niet kan bevatten, en ik zou luide kreten van bewondering willen slaken voor deze innerlijke tafereelen. Die plotselinge en hevige uitwerkingen duren slechts kort. Soms wordt mijn ziel in het gebed wonderbaarhjk los gemaakt van het lichaam, en, terwijl de zinnen toch niet afwezig zijn, gebeurt het dat de ziel, sterk opgetrokken in God, het gevoel heeft meer in Hem zich te bevinden dan in haar lichaam ■ en wanneer zij, bijvoorbeeld, aldus vereenigd is met den Heer in het Allerheiligste Sacrament, ontvangt zij de indrukken der uiterlijke dingen, gelijk de kerkgezangen, alsof zij werkelijk op het altaar was en niet op de plaats, die het hchaam gewoonlijk mneemt in de kerk ; dat is heel vreemd, maar de ziel bemerkt het slechts als iets bijkomstigs, daar zij gehecht blijft aan het goddelijk voorwerp, wat haar gevangen houdt. Geleerde menschen zouden zulke toestanden kunnen onderscheiden en verklaren ; maar ik in mijn onwetendheid kan het niet. Ik had reeds ongeveer deze uitwerking gevoeld gedurende de processies van het Heilig Sacrament, toen het mij toescheen alsof mijn ziel met Jesus in het ostensorium was. 2 Januari 1884. Des avonds, aan het eind van mijn gebed had dus plaats een van die geestehjke opklaringen, een onbe- 152 VIERDE SCHRIFT schrijfelijke gebeurtenis. Al het licht der zon, plotseling uitstralend in een donker hok, kan geen idee geven van deze verhchting der ziel. Als bij bliksemslag is alles in haar veranderd, verheerlijkt: dat is God ! Wat kan men nog meer zeggen ? 10 Januari. In de Heihge Communie het Jesus aan mijn ziel zien alle dingen in God als in hun bron en in hun scheppende macht. Daarna toonde Hij mij die goddehjke bron in haar zelf, en ik zag dat deze kennis zeer verschilde met die welke Hij mij zoo even gegeven had. Alle dingen in God zien, is iets heerlijks, maar God zien in Hem zelf, is oneindig veel verhevener en veel zoeter, dat is met niets te vergehjken 1). 16 Januari. Ik heb vergeten te vermelden, dat de Heer mij eenige'kennis had geschonken van de inteüectueele harmonie, die de engelen maken in den hemel. Deze harmonie ontstaat uit betrekkingen tusschen de verscheidenheden en de eenheid, en overigens is haar zoetheid onuitsprekelijk! 17 Januari. Wat is het kostelijk langzaam in zijn hart een Weesgegroet te spreken midden in een talrijke vergadering ; en meer nog, zijn ziel te laten aan de voeten van Jesus in het Heilig Sacrament midden onder aUe afleidingen en gesprekken ! Dit is de eerste maal, dat ik geen schroom had om mij te laten hooren op de piano, omdat ik den wenseh had niet beter of niet slechter te spelen dan mijn Gehefde wilde. Mijn gehefde Heer heeft verschillende malen met teederheid mijn ziel omvat en haar opgeheven in Zich, zonder toevoeging van eenige gedachte, maar dat duurde niet lang genoeg naar mijn zin, en ik moest nog luisteren en antwoorden om mij rond. Wat een groote verveling en wat een vermoeienis x) Vergelijk de noot bij Augustus-September 1880. 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. Jt53 is toch het zijn in gezelschap voor een ziel, verlangend naar het onderhoud met Jesus! 22 Januari. De Heer heeft mij gisteren drie woorden gezegd in het gebed en de Heihge Communie : Ik ben in uw hart als op een troon van liefde, gij moet mij dus voortdurend uwe huldiging aanbieden. Wat gij ook doet, gij zijt in mijn armen. En toen ik mij vernederde en mijn fouten betreurde, voegde die goede Meester nog er bij : Neem, put in mijn Hart al wat u ontbreekt. Bij het gebed in den avond, nam Hij mijn ziel op in de Heihge Drievuldigheid, zooals dikwijls gebeurt, en onttrok haar plotseling en volkomen aan elke menschehjke herinnering. Van morgen, voor de Heihge Communie heeft de Heer mij nog gezegd: Ik wil niet, dat gij u zoo zeer met dat alles bemoeit. Ik zeide hem : Heer, wie zal zich er mee bemoeien ? Hij antwoordde mij: Ik: dat heeft mijn ziel een hooge rust geschonken. ■ 24 Januari. In het gebed voor het Heihg Sacrament liet God mij in een groot hcht zien, hoe zijn onveranderlijkheid samengaat met zijn handelingen. In die klaarheid zag ik als een volledige omverhaling van onze natuurlijke inzichten ; dit beteekent, dat God niet verandert en dat wij en alle dingen om Hem rond veranderen en afwisselen met betrekking tot zijne onbeweeghjke eenheid. Ik kan er niet in slagen dit uit te leggen, zooals ik het toen begreep door een helder en eenvoudig zien. Ik voel mij altijd verpletterd door de macht, de onweerstaanbare aantrekking op de ziel uitgeoefend door het aanschouwen der eenheid, der onveranderlijkheid van God, als 154 VIERDE SCHRIFT ook door de matelooze vreugde, welke de ziel ontvangt uit de openbaring dezer grootsche attributen, zij zoo nietig en zoo verbazend veel lager staande. 29 Januari. Heilige Communie. Ik bevond mij in een zeer eenvoudige passieve aanbidding voor Jesus, in mij tegenwoordig ; en, toen satan poogde mij te stooren, werd mijn ziel onmiddellijk in vrede hersteld door een zeer helder gezicht der godheid van mijnen Heer. Er bestaat geen innerhjk gezicht, naar het mij schijnt, evenarend dat der goddelijke essentie. Mijn ziel was als omgeven van de goddelijke substantie, waarin ik dat wezenlijke karakter zag, wat ons geopenbaard is door het mysterie der Heihge Drievuldigheid, namelijk, dat er in God is de eenheid en de onderscheiding, het geheel en het bijzondere, en ik voelde hoezeer het dwaasheid is iets buiten Hem te zoeken. 30 Januari. In de Heihge Communie openbaarde zich Jesus in Zich zelf aan mijn ziel. Dat is die kennis, welke men onmogehjk kan omschrijven en waardoor de ziel ziet wat God is. En iedere der goddelijke personen vertoont zich aan haar op verschillende wijze, onmogelijk om te verklaren en zij voelt voortdurend de eenheid onafscheidbaar van de onderscheiding der personen. 7 Februari. In aanbidding voor Jesus, uitgesteld in het Heilig Sacrament, werd mijn ziel langen tijd in verrukking gebracht door Hem te zien in den schoot des Vaders en den Heiligen Geest uitgaand, uitzijn Vader en uit Hem. Iets anders is het eenvoudig te gelooven aan die goddelijke uitgangen of ze te zien in den schoot van God. En hoe kan de ziel, die vervuld is met ontzag voor de majesteit der goddehjke Familie, zich tezelfder tijd toch zoo op haar gemak voelen, IJ OCT. 1883—2O SEPT. 1884. 157 Eindelijk.vindt de ziel in het oneindige een onuitsprekelijke verrakking, want het oneindige is God, en onder welke vorm of met welk attribuut God zich ook aan de ziel voordoe, toch is het onvermijdelijk, dat Hij haar tot Zich trekt en in verrukking brengt door die bekoorlijkheid, welke niet te beschrijven is en zonder welke wij vernietigd zouden neervallen voor zijn opperste Majesteit. (Eenige dagen later een andere toestand). Ik zag zeer duidelijk de pracht, den rijkdom, de bekoorhjkheid van den Heer in de Eucharistie. In deze wijze van gebed geeft zich de Heer en laat Hij zich schouwen. Hij laat zich niet schouwen in alle gebed, maar in alle gebed geeft Hij zich. 9 Maart. Ziehier mijn fouten, welke een bijzondere barmhartigheid mij doet vermelden: het was tegen een deugdzame persoon x), die ik zeer hoog acht en, zeer vertrouwenswaardig, maar ik geloof dat haar verstand ingedommeld is of wel zij weet niet hoe zij het gebruiken moet, want al wat zij doet, is altijd averechts verkeerd. Enfin, die voortdurende vergeetachtigheid en onhandigheid, waaraan ik toch gewend ben, werden voor mij in mijn physiek en zedelijk slechte gesteldheid, een voortdurende verbittering op zekere dagen en het gebeurde, ik beken het tot mijn schande, terwijl ik ieder voorwerp op zijn plaats, op zijn voeten, of in de goede richting stelde, dat ik bij iedere domheid geheel alleen tegen den armen dader mopperde en ik geheel op mij zelf, hem de minst vleiende benamingen naar het hoofd shngerde. Ik weet niet, hoe het kwam, ik betreurde het en toch begon ik opnieuw; de overweging kwam niet op tijd om het eerste woord te beletten, dat ten slotte toch eindigde met weg te blijven.... *) Het geldt een dienstbode. 158 VIERDE SCHRIFT Dat was slecht, ik voelde een gewicht op mijn hart drukken ; en hoewel Jesus mij in de Communie vergiffenis geschonken had, biechtte ik het gisteren toch met groot leedwezen ; en toen men mij na de absolutie juist toesprak over het berouw des harten, hernieuwde ik al mijn berouw aan de voeten van mijn goeden Meester, die mij overlaadde met de genade, dikwijls door de ziel gevoeld na het sacrament van boetvaardigheid. Maar toen maakte Hij plotsehng in mijn ziel een groot licht en in dit hcht zag ik het afschuwelijke van mijn fout, niet in mijn ziel, omdat zij daar niet meer was, maar in de fout zelf. O, wat een leelijkheid ! Ik kan zeggen, dat zij veel meer afstootend is, dan men zich verbeelden kan ! Dat onverbiddehjk hcht doordrong mij zoodanig, dat-ik onmogelijk de oogen mijner ziel er voor had kunnen sluiten en in zijn klaarheid zag ik de grootte der zoogenaamde kleine fouten. In een oogenbhk voelde ik mij gehuld in een onuitsprekelijke schaamte voor de goddelijke Majesteit! Maar dit duurde slechts den tijd van een bhksemfhts, wel is waar een diepen indruk latend in mijn ziel; en Jesus, die, naar 't schijnt, mij nooit anders dan door de liefde wil terecht wijzen, vroeg mij op een toon van onuitsprekelijke teederheid, hoe ik slecht kon spreken in zijne tegenwoordigheid!! Toen kon ik niets zeggen, mijn hart smolt weg in mij zelf, maar ik voelde in mij groeien een vast besluit van geduld en liefde jegens mijn broeders. 12 Maart. Plotsehng vertoonde zich de goede Meester aan mij, met zijn licht mij overstroomend. Ik zag Hem niet met de oogen van het lichaam (daarmee heb ik nooit iets bovennatuurlijks gezien) 1), ook niet met die der Dit feit is belangrijk: de lijders aan zinsverbijstering in de hospi talen meenen altijd te zien met de oogen van het lichaam. 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. 159 ziel1), maar in een zeer helder en doordringend intellectueel gezicht, welks zekerheid zich sterker doet gelden dan het getuigenis der zinnen. Ik zag zonder den minsten twijfel, dat de aanbiddelijke persoon van Jesus, Gods zoon, zoon van Maria daar tegenwoordig was, daar aan de rechterzijde van mijn legerstede. Mijn ziel was met Jesus vereenigd zonder gezicht van eenig beeld, maar in een klaarheid en een genade die onbeschrijfelijk zijn. Er was hier vereeniging en tegenwoordigheid, vereeniging en gezicht. Ik durf het zeggen, het bovennatuurlijk hcht ent zich op het zien van het geloof; wij zien, wat wij geloofd hebben. Dit had ongeveer vijf en twintig minuten geduurd. 17 Maart. Jesus kwam in mij door zijn Sacrament; ik verloor het gevoel van mijn wezen in zijn aanbiddehjk wezen. Ik was omhuld, beheerscht, verslonden door de goddehjke substantie. Die toestand is niet het verhes der kennis, maar het is toch in hooge mate het verhes van het ik. 3 April. Gisteren na de Heihge Communie gaf de Heer mij de volgende zinspreuk en Hij herhaalde ze nog vandaag voor mij : ik schreef ze zoo even op om ze voor altijd te bewaren : Niets tusschen Hem en mij; Hij tusschen alles en mij. 5 April. Toen ik in de kleine catechismusles hoorde spreken over de zonde en dit begon te begrijpen, voelde ik er voor een onuitsprekelijke vrees ; en toen mijn goede moeder, door God bezield, mij wees op de hatelijke berekening _1) Lucie neemt hier die uitdrukking „oogen der ziel", in beperkten zin, namelijk van de oogen der verbeelding. x6o VIERDE SCHRIFT eener ziel, die rustig met voorbedachten rade de zonde doet, mits het geen doodzonde zij en zij haar niet blootstelt aan het gevaar der hel, toen werd ik^aangegrepen door zulk een schrik bij de gedachte aan de goddehjke hefde daardoor beleedigd, dat ik oruniddelhjk het besluit nam zoo iets nooit te doen, nooit vrijwillig en bedacht een fout te begaan, hoe klein zij mij ook kon toeschijnen. Ik geloof niet ooit afgeweken te zijn van dit besluit. Moge God de moeders zegenen, die aldus weten de overbrengsters zijner stem te zijn bij een kinderhart! Goede Week. Ik geef er mij rekenschap van dat de moeite, die ik heb bij de overweging der mysteries van het leven en van het lijden van onzen Heer hoofdzakehjk komt, dat ik meestal aangetrokken word door en vastgehouden in het gebed van eenvoudig zien of van vereeniging, maar altijd passief gebed. Niettemin heb ik Jesus gebeden mij de middelen te geven om te gehoorzamen aan den raad, dien men mij gaf, om zijn heihge Passie te overwegen gedurende deze veertien dagen. Toen heeft die goede Meester, bijna zonder mij uit mijn gewoonlijk gebed van beschouwing te trekken, zekere gedachten diep in mijn ziel gedrukt. •De Heer gaf mij die gedachten op hetzelfde oogenbhk, al deze waarheden samen als een enkele. Zij bleven in mijn ziel en waren voor mijn gebed, wat de kleur is voor een teekening. (12de jaar van genade : leeftijd 40 jaar.) 16 April 1884. Paaschwoensdag. Heilige Communie. — Jesus rustte in mijn ziel, geheel in Hem omgevormd, en Hij zeide mij: Alles is goed, ik ben tevreden over u, mijn geliefde. Een weinig daarna stelde Jesus mij voor en het mij doen een akte van volkomen onthechting van alle rust tot aan IÖ2 VIERDE SCHRIFT O Heer, mijn ellendige ziel was binnen gegaan in het Heilige der Heihgen ! Die goddehjke zuiverheid, waaraan ook eenigermate de zaligen deel hebben, draagt een kenmerk van kracht en klaarheid, met geen woorden uit te drukken. Op aarde en hoofdzakehjk in de wereldsche samenleving wordt deze trotsche en teere deugd slechts genoemd met voorzichtigheid en vrees, omdat zij zich daar in vijandehjk land bevindt. Maar in den hemel is er niets wat haar in den weg staat, haar heerschappij is gevestigd en in mijn geliefden God heeft zij ook haar oorsprong en haar volheid. Zij is een zee van schittering, een glorie, een onuitsprekelijke bekoorlijkheid. In deze schoonheid, in haar uitstraling ontvangt de ziel, ontvangt het geheele wezen als een nieuwe wijding. 3 Mei. Ik heb een groote ontdekking gedaan : namelijk, dat men den menschen nooit moet aantoonen, dat zij onredelijk zijn, alsof zij dat niet vermoedden. Dat zou al te kras zijn, de eigenliefde staat op post en houdt de groote deur bezet, en tegen haar zin komt men niet binnen. Beter is het langs een geoorloofden omweg te gaan en binnen te sluipen door de zijgangen.... terwijl men zich heel klein maakt. Niemand let op u.... en zoo dringt men door tot den gevoehgen grond. Daar geeft men op een passende manier een of andere goede gedachte aan, die slapende lag in een hoekje van de rede of van het geweten ; en zij heeft zich slechts te toonen, om den eigenaar er aan te herinneren, dat eigenlijk, wanneer hij een beetje minder zwak was, wanneer dit er niet was of dat, of dat andere nog, hij toch veel hever den weg der rechte rede zou volgen dan te voelen dat hij daaraan beslist den rug toedraait. Is dat gebeurd, dan is het eerste punt gewonnen, want nu 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. 163 zijn er twee oogen open gegaan voor het licht, zonder dat zij zien, wie hun de fakkel voorhoudt, en niemand komt bij zijn eigen rechtbank in hooger beroep. 10 Mei. Mijn God, wat ziet dan de ziel, wanneer zij vertoeft in de beschouwing uwer eenvoudige tegenwoordigheid, gevangen gehouden door een onzichtbare en onweerstaanbare bekoorlijkheid ? Daar is niets voor de verbeelding, niets voor de zinnen, niets voor het verstand, dat niet begrijpen kan, wat het ziet; er is geen vorm, geen gedachte, die u voorstellen kan ; Gij zijt het alleen, Gij zelf, Gij tegenwoordig voor de ziel. Het schijnt alsof zij uitvloeit in de aanbidding, die haar leven wordt: wanneer een gedachte, een verlangen haar toegestaan wordt, is het alle vrienden Gods, geheel de aarde samen te roepen en hun te zeggen : „Maar ziet dan toch ! Ziet en aanbidt en laten wij vallen op onze knieën. Ik schrijf niet meer op al de genade-toestanden, die zich altijd vermeerderen, tenzij dat God zich voor een tijd aan mijn ziel verbergt. Ik kan ook niet meer opschrijven de aanhoudende onderrichting van onzen Heer, die mij onophoudelijk opnieuw aanvat en inwendig leidt. Meer dan ooit moet ik deze opmerking maken, dat wanneer een raad mij gegeven wordt in de leiding, de prediking, of de lectuur, diezelfde raad mij altijd vooraf is gegeven door dat inwendig hcht, dat onmiddelijk van God komt. Dan bevestigt en ontwikkelt de leiding het onderricht, wat de ziel van God ontvangen heeft en er is een wonderlijke overeenstemming tusschen die uiterlijke hulp en de inwendige, de overeenstemming van het ware. 14 en 15 Mei. Eeuwigdurende aanbidding. In veertien uren van gebed nauwehjks een uur van geestelijke vreugde, 164 VIERDE SCHRIFT er onder begrepen de kostbare oogenblikken der communie. De overige tijd in lijden. Het scheen mij toe, dat het goede toestanden waren voor eerherstel: ik was er niet door ontstemd. 23 Mei. De retraite voor de kinderen die gevormd moesten worden, was begonnen. Aldoor voelde ik mijn hart toegenepen van droefheid bij het zien der wijze van verstrooidheid, waarop een gedeelte dezer kinderen zich gedroeg in de kerk, en daarbij de zoo weinig beloonde bemoeiingen der goede priesters om hen rond.... In eenige oogenblikken van diepe vereeniging troostte mij de Heer, mij duidelijk toonend met welke teederheid Hij deze kinderen beschouwde, niettegenstaande hun fouten. Hij zeide mij dat de betrekkelijke onschuld van hun leeftijd Hem behaagde en dat Hij op ze neerzag met welwillendheid, evenals op de kinderen, die Hij tot zich nam in zijn sterfelijk leven.... O barmhartigheid van mijnen God ! 5 Juni. De twee laatste dagen geeft God mij, iederen keer dat ik naar de kerk ga, een gevoel van zijn tegenwoordigheid, dat ik niet meer weet uit te drukken, omdat het boven alle gedachte ligt. Het is een vol gezicht, ofschoon er geen vorm meer is ; het is tegelijk het gezicht en de vereeniging. Ik ben in God verzonken, ik zie hem zoo zeer, dat mijn ziel meer zeker en meer ontdaan is van hem te zien, dan de lichamelijke oogen getroffen worden door het daglicht; en terzelfder tijd is Hij in mij, is Hij met mij, doordringt Hij mij, is Hij inniger met mij dan de lucht, die ik inadem, is Hij voller met mij vereenigd, dan de ziel vereenigd is met het lichaam dat door haar leeft; ik ben door Hem ihgezwolgen, ik weet niet meer welk bestaan ik leid, het schijnt mij of ik overge- 17 OCT. I883 20 SEPT. 1884. 165 plaatst ben in een ander leven, een oord, dat niet meer de aarde is, en die losmaking is onuitsprekelijk, het is een verrukking, een bedwelming; de ziel kent dan God, zooals geen woord Hem zou kenbaar maken aan haar, en zij krijgt een brandende dorst om alle zielen voor Hem te doen neerknielen. 8 Juni. iSe maandehjksche herdenking van den gezegenden dag, waarop ik den ring der bruiden van Jesus ontving. Bijna deze heele dag is voorbijgegaan in een onuitsprekelijke vereeniging met Jesus, zelfs gedurende de uiterlijke omstandigheden en de goddehjke Bruidegom sprak teederlijk tot mijn onwaardige ziel. 10 Juni. De Heer heeft mij gezegd in de overgave eener innige en lange vereeniging, dat het door liefde is, dat Hij de zielen wint.... Ik heb gevoeld de hartstochtelijke, onbekende, onuitsprekelijke, onweerstaanbare kracht der goddehjke hefde, die de zielen wil hebben, en om ze te bemachtigen alle hindernissen omverhaalt die de goddelijke hoogheid en de menschehjke onwaardigheid haar in den weg stellen. En wat doet Hij dan om de zielen te bereiken ? Hij offert zich op Hij heeft mij getoond, dat Hij geen ander middel had aangewend Op dit punt nu zal ik mij toeleggen om te gelijken op mijn Gehefde: ik zal beminnen, omdat Hij bemint; ik zal mij opofferen, omdat Hij zich opoffert. 13 Juni. Van morgen, na de Heilige Communie. Mijn Jesus, mijn gehefde Verlosser, heeft mij dit woord doen hooren in den innigsten grond mijner ziel, op den toon, die Hem alleen eigen is : „ik vertrouw u mijn hart toe: breng het over de wereld! Wees in 't vervolg indachtig, dat gij i66 VIERDE SCHRIFT bezitster en meesteresse zijt van mijn Hart, en verplicht het te openbaren.... Gij zult het ook kunnen wenden tot hen, voor wie gij mij zult bidden." 6 Juli. Hoogste rust der ziel in God onder de Heihge Communie. Inwendige woorden van Jesus: „rust in mij, mijn geliefde, uw God behoort utoe.... aan allen geef ik mij; aan u lever ik mij uit en geef ik mij geheel over." 19 Juli. In plaats van mijn rozenkrans te bidden onder de muziek, die wij gisteren hoorden van vier tot vijf in het Casino, heb ik al dien tijd een aanvullende aanbidding gehouden en aldus zal ik kunnen bijpassen wat ik op den tijd voor de kerk moet inkorten, want ik kom er pas even over vijf en precies zes uur moet ik weer weg, ofschoon ik thuis niets te doen heb, in afwachting van het etensuur. Als ik aUeen was, zonder de kinderen, dan zou het casino afgekort worden. Ik zou waarschijnlijk wel niet gaan. Het is iets zeer verheven en zeer zoet, en eenigszins schrikwekkend mijnen Heer Jesus tegenwoordig te zien midden in die salons, den Meester van al die zielen waarvan vele misschien niet aan Hem denken, ten minste niet op dat oogenbhk. Ik aanbad Hem dan ook voor alle aanwezige zielen. 25 Juli. Jesus nam mijn ziel zeer diep in Zich op en betuigde mij met goedheid zijn instemmimg, omdat ik door een voorzorgsmaatregel van zachtheid — ik weet niet meer welken, — aan den evennaaste een fout had bespaard.... vervolgens toonde Jesus mij in een soort verrukking, vervoering, kort maar hevig, de verheerlijking der christelijke zachtheid, ik zag en ik hoorde zonder woorden, hoe de zachtmoedigen zalig zijn, hoe zij het rijk der hemelen bezitten zullen, niet alleen door zich zelf, maar door alle zielen, die zij ge- 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. 167 holpen zullen hebben om er binnen te gaan, hun fouten besparend door de zachtmoedigheid Een verwijt is zelden voordeehg; een aanmerking is een kiesche zaak; maar de zachtheid is altijd geldig en heeft overal toegang. 2 Augustus. Toen ik mij voor mijnen God vernederde en mij de gunst zijner goddehjke vereeniging niet kon verklaren, antwoordde Hij mij: Gij zijt mij kostbaar Gij wilt mij hebben, mij. ...Ik wil u. 10 Augustus. De ziel kan zelf niet noemen Hem, voor wien zij in beschouwing is Hij is de Onbekende, de Ongenoemde, de Oneindige, de Onweerstaanbare, die haar aantrekt, gevangen houdt, beheerscht, doordringt, in Zich opneemt en omvat. Zij heeft Hem niet genoemd, maar zij herkent Hem, en bhjft vóór Hem in het stilzwijgen van haar geloof en van haar hefde. 11 Augustus. Mijn Heer, mijn Schepper, heb medehjden met mijn angst! Het beteekent niets het leven te geven aan zonen, niets vergeleken bij den zwaren last dien de ziel moet dragen en de taak die zij te aanvaarden en te volbrengen heeft om van hen mannen te maken. Laat mij arbeiden èn lijden, als het U behaagt, mijn God, opdat al mijn kinderen Uwer waardig worden, en dat zijn, wat Gij van hen verlangt! 12 Augustus. Wanneer ik vroeger wegging van de zee, scheen het mij of ik afscheid nam van iemand, maar nu dat ik God in haar zie, en dat God mij niet verlaat, heb ik dat gevoel niet meer. Dit land verlatend, heb ik innig God gebeden dat mijn onvrijwillige daden van nalatigheid en ontrouw geen kwaad er over zouden brengen, maar dat Hij integendeel, nu dat zijn dienstmaagd hier voorbij ging, overladen i68 VIERDE SCHRIFT met zijn genadegaven, zich zou verwaardigen al zijne barmhartigheid uit te storten over hen, die minder- onwaardig zijn dan zij. En boven al mijn God, dat zij U mogen dienen en beminnen en dat zij U verheerhjken, mijn God van goedheid! 13 Augustus. Gisterenavond, toen ik uitgeput was van vermoeidheid, kon ik slechts een kort gebed doen; maar, zooals ik reeds heb opgemerkt in de verwondering mijner dankbaarheid, geeft mijn God mij dan soms in enkele minuten de quintessens van een langer gebed. Ik breng hem dikwijls voor mijne kinderen het offer van al die dingen, die mij zorgen maken. God toonde mij, dat wij alle wezens, die wij Hem geven, door met betrekking tot hen de natuur op te offeren, in Hem terugvinden door een geheel goddehjke werking. 13 September. Een onvoorzien verdriet is voor mij niets onverwachts meer : het verlangen voelend om te lijden, ben ik voortdurend in afwachting er van ; mijn ziel vindt daarin een voedsel en een diepen vrede, hoewel de natuur zeer levendig het smartelijke voelt Die bovennatuurhjke voldoening, welke God mij laat vinden in het hjden belet ongetwijfeld, dat mijn ziel den vrede verheze, zelf bij een plotsehngen slag. 18 September. God is zoo zeer anders dan wat wij zijn en wat wij kennen, dat, wanneer Hij zich openbaart aan de ziel gehjk mij op gewone tijden in de communie gebeurt, de ziel onmogelijk kan twijfelen of Hij het is. Zij voelt veeleer, aan zich zelf te zuUen twijfelen dan aan het klaarblijkbare van de goddelijkheid, die zich aan haar vertoont. Wat de Heer'mij verleden jaar voorspeld heeft, begint zich te verwerkelijken. Zij die vroeger tegen mij spraken, zijn nu 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. 169 vóór mij, naar het schijnt. Menschelijk gesproken is het nu misschien te laat. Misschien ook wil Hij zich van hen bedienen ?.... Het zij, zooals Hij wil. Ik bid Hem voor allen en ik blijf zeer onverschillig over die meeningsveranderingen, mits er uit voortkome Gods glorie en goeds voor de zielen. 20 September. Eergisteren, Donderdagavond in het gebed voor het Heihg Sacrament ter intentie van den pelgrimstocht (naar Lourdes) spoorde de Heer mij aan in het bijzonder te bidden den heelen volgenden dag, tot zuivering der zielen die er aan deel zullen nemen. En gisterenmorgen onderwees Hij mij zonder woorden, door een zeer levendig hcht, dat elke genade een instorting van God is in ons, en dat de verhindering gewoonlijk komt van de zonden én onvolmaaktheden, die de ziel bevlekken, en ook daarvan dat zij vervuld is van het geschapene ; zoodat God zijn indruk niet kan brengen op dezen bezoedelden glansloozen spiegel, noch zich uitstorten in dat gevulde vaatwerk. Ik bad derhalve dien heelen Vrijdag bijna voortdurend afsmeekend die genade van volmaakte zuivering voor mij en alle Lourdes-pelgrims; en mijn gebed was vermengd met herhaalde schietgebeden tot Maria, zonder zonde ontvangen. Toen ik omstreeks vijf uur mij voor het Heihg Sacrament bevond, doordrong de Heer mij met zijn goddehjk welbehagen in die zuiverheid die Hij zelf schept in een onwaardige ziel. Mijn ziel was in Hem verzonken en Hij in mij Deze vereeniging bezat eene teederheid, die de menschehjke uitdrukkingen niet kunnen trachten weer te geven. Het kwam mij voor of mijn Jesus na die beproeving van 20 dagen mij meer beminde dan ooit. Mijn zoete onbevlekte Moeder is 170 VIERDE SCHRIFT: 17 OCT. 1883 20 SEPT. 1884. zeer dikwijls tegenwoordig bij mijne gebeden 1). Door haar tusschenkomst vraag ik alles ; en Zij vereenigt mij met haar gehefden Zoon. GOD ZIJ GEZEGEND ! *) In 't Fransch staat: „prières". VIJFDE SCHRIFT, VAN 20 SEPTEMBER 1884 TOT 2 JUNI 1885. Lourdes. Donderdagavond 25 September, onze laatste avond; mijn ziel werd overvallen door een plotselinge en onuitsprekelijke vervoering bij het innerhjk gezicht van de onbevlekte Maagd van Lourdes en ik was op meer bijzondere wijze met haar vereenigd, hoewel ik mijn Geliefde niet uit het oog verloor. Op intellectueele wijze zag ik die beminde Moeder; ik zag en voelde haar hemelsche liefelijkheid, haar onvergelijkbare zuiverheid, die mijn ziel doortrokken. Ik voelde ook haar liefde voor ons arme zondaars. .... Zij toonde mij haar barmhartig willen om Frankrijk te redden maar noodig is, dat wij er aan beantwoorden door meer geloof en gebed en dat wij zonder ophouden die hulp inroepen, die niets hever doet dan zich geven Die liefde van Maria is als een hemelsche uitstraling en een zoo schitterende en zoo weldadige pracht, onmogelijk om uit te drukken. Mijn onbevlekte Moeder zeide mij eindelijk nog, dat zij de beschermster was van geheel mijn leven. Ik wist het, o Moeder, dikwijls genoeg hadt gij het mij gezegd door .uwe weldaden. Maar gij hebt het mij willen zeggen op het uur, dat ik ging verlaten dit oord, zoo dierbaar aan hen, die U liefhebben en dit woord liet mij geheel vernieuwd in de liefde en de kracht om te hjden, want God beware dat ik ten minste door het lijden niet gehjken zou op uwen Jesus en op U ! Ik heb zeer goed te Lourdes het voorgevoel gehad, dat uw Zoon mij bestemd heeft voor een zending van liefde, die Hij mij zal bekend maken op den dag die Hem bekend is, maar ook heb ik gevoeld, dat het Kruis ingeplant is-in mijn leven met de hefde en dat ik nieuwe krachten ontving om het te kunnen dragen. 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. 173 hinderd was naar het rozenkransgebed voor het Heihg Sacrament te gaan, dacht ik daaraan en aanbad zoo goed als ik kon ; en de Heer gaf mij weer datzelfde gebed, wat een onuitsprekelijke uitwisseling is van wederzijdsche liefde, innigheid en vertrouwen ; zoodat mijn ziel aan zijn voeten was en in Hem op het altaar, alsof mijn lichaam niet teruggehouden werd in het familie-salon. Deze toestand duurde met weinig onderbrekingen tot aan het gebed, des avonds om tien uur. Toen werd mij de genade gegeven onder een anderen vorm. Mijn ziel werd in 't bijzonder vereenigd met God den Vader en door Hem gerustgesteld omtrent de smartelijke en verschrikkelijke werkelijkheid van mijn tegenwoordig leven. Ik zag en aanbad het bestuur des Vaders zijn Voorzienigheid in alle dingen. Ik beschouwde, ik aanbad in een onbeschrijfelijk hcht en in een onuitsprekelijke teederheid des Goddehjken Vaders goedheid, terwijl Hij zich zelf aan mijn ziel openbaarde. Dit duurde veel langer, naar ik geloof, dan de gewone gebeden en er na bleef ik geheel vernieuwd van kalmte en kracht, wat zeer noodig was. Ja, heilige Vader, ik zegen U om alles, ik aanbid U in alles ! Vader van goedheid en eindelooze teederheid voor uw arme schepselen, ik aanbid, ik bemin, en ik wil al wat Gij wilt, al wat Gij kunt willen dat mij moeilijk is, en in alles zal ik slechts zien uw opperste en gezegende wil. In U voelt zich mijn ziel boven alle gebeurtenissen van dit aardsche leven. In U, laat mij onverschillig alles aanvaarden ! 18 October. Wat is mijn God goed ! Hij heeft mij onmiddehjk de gelegenheid gegeven om te voldoen aan dit verlangen naar vernedering, dat Hij mij dezen morgen ingaf! Ik houd er van, dat Hij mij aldus bij het woord neemt, wanneer 174 VIJFDE SCHRIFT ik hem vraag om vernedering en hjden ; Hij neemt dus mijn hefde aan. 24 October. Het meest volmaakte kan niet zijn het laatste doel, noch de overheerschende gedachte van mijn leven, zelfs niet in zijn bijzonderheden. Dit is als de balanceerstok, die de evenwichtskunstenaar in de hand houdt, terwijl zijn oogen gevestigd zijn op het einddoel, dat hij hoopt te bereiken. Dit is als het scheepsroer in de handen van den stuurman, wiens blikken en bewegingen gericht zijn op de haven. Aldus is van mijn ziel: haar doel, haar begeeren : God alleen. Het meest volmaakte, (dat is) het middel, de manier om rechtstreeksch te komen tot God, met Hem vereenigd te bhjven in alle dingen en door alle dingen. 27 October. O wat een gelukkig oogenblik, wanneer een persoon, die mij beschimpt mijn leven lang, mij komt zeggen dat zij op zekeren feestdag tot de sacramenten zal naderen, en dat ik dat verkregen heb. Toch had ik er haar niet van gesproken. 28 October. Verschillende malen, in groote verlatenheid en hopeloosheid grijpt Jesus mijn ziel met zoo hevige verrukkingen, dat ik mijn zinnen voel in onmacht vallen, maar dit duurt slechts enkele seconden. Dit gebeurt overal, in de kerk, aan tafel, midden onder een gesprek. De plotselinge terugkeer, het gezicht, de stem van den goddehjken Bruidegom, zijn naam, die uitgesproken wordt, een voorgevoel van zijn komst brengen mijn ziel buiten haar zelve en in de goddehjke omarming. Wat is daarin wonderlijks ? Dat alles is het werk der hefde van Jesus. 2 November. Met uitzondering van eenige ontvangen genaden, is sinds twee maanden de gewone toestand van 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. 175 mijn ziel geweest de ontbering der goddelijke tegenwoordigheid en ik kan niet zeggen wat een duisternis, wat een bekoringen van vrees.jMirust, droefheid, wantrouwen in Gods genade, troostelooze beweeglijkheid van den geest, die elders ronddwaalde, zelfs wanneer God den wil met zich vereenigde. Op het oogenblik zelf van Gods genade en verhchting was het mij onmogelijk er aan te twijfelen, dat zij van Hem kwamen; maar er na, als de duisternis weer terugkwam, verloor ik zelfs de herinnering aan de ontvangen genade en had ik nog slechts het gezicht en het gevoel van mijn zonden .en onwaardigheid. In deze wederwaardigheden werd ik sterk bekoord door twijfel over mijn geestelijken weg, door moedeloosheid en vrees voor mijn zahgheid. Dan wierp ik mij in Gods armen, zeggend dat ik Hem tenminste zou beminnen en dienen in weerwil van alles, in deze wereld en dat Hij met mij moest doen wat Hij wilde nu en hierna. 3 November. Alles wat aan den dood doet denken, is mij aangenaam. Ik weet wel, dat het vagevuur er is Ik weet wel, dat zonder God, mijn ellende mij in de hel zou brengen Maar God is er ; ik denk slechts aan Hem en ik ben niet vrij, naar 't mij schijnt, een persoonlijke vrees te gevoelen, evenmin als ik kan bidden of handelen uit een oogpunt van persoonlijk belang. De gedachte aan den dood is mij een vóórsmaak van den hemel Ik vraag aan God niets dan zijn wil, maar ik zou er mee willen gekomen zijn aan het oogenbhk door Hem vastgesteld voor mijn dood. Van morgen onder de Heihge Communie, scheen Jesus mij te willen bevestigen in deze gevoelens. Hij vervulde mij met een zoo groot vertrouwen en een zoodanig verlangen naar den dood en toonde mij zijn armen geopend met zoo veel hefde om mij te ontvangen op dat inniggewenschte oogenbhk, 176 VIJFDE SCHRIFT dat die groote en zoete vervoering mij deed in onmacht vallen en ik weet niet of mijn ziel al of niet vereenigd was met mijn lichaam gedurende eenige oogenblikken. Onder de Hoogmis, en zelf iederen keer als ik vandaag aan den dood denk, wordt mijn ziel weer opnieuw gepakt door het gezicht der onuitsprekehjke hefde van God, die mij wacht! 10 November. Mijn God, ga voort met mij te beproeven, leidt mij door al wat Gij wilt. Ik beken dat, wanneer ik zal gedaan en geleden hebben voor U alles wat mogehjk is, ik nog niets zal gedaan hebben om erkentehjk te zijn voor die liefde, die U er toe brengt, U aldus aan mij te toonen en aan mij over te leveren ! 20 November. De goddelijke klaarheid zette mijn ziel in stralend licht, toen Jesus mij een onuitsprekehjken band van zuiverheid en hefde toonde tusschen Hem en mij. Hij voegde er nog andere getuigenissen van zijn teederheid bij, in 't bijzonder „omdat Hij mij altijd dezelfde voor Hem vindt, hetzij ik beproefd word of getroost." Maar waar zou de liefde zijn, waar het geloof, indien ik niet den vurigen onaantastbaren wil had Hem zoo goed mogehjk te dienen, (ook) wanneer alles mij verloren toeschijnt, en indien ik hem niet begreep en aanbad, dien Geliefde, ook dan als het Hem behaagt zich te verbergen voor mijn troosteloos hart! 24 . November. Gisteren, in de Heihge Communie, na dat lichamelijk lijden, de bijna- algeheele onmogehjkheid om te ademen, terwijl de uiteinden van het hchaam plotsehng koud worden 1), werd mijn ziel zeer hoog in God opgevoerd en 1) Dit is een gevolg van de extase. 177 óndervond in Hem een vervoering van geneuchten, die ik niet zou kunnen omschrijven. Al wat ik er van zeggen kan, is dat zij in een veel hoogere mate dan ik tot nu toe gekend had, het karakter dragen van het bovennatuurlijke en dat de ziel in de overstelpende teederheid voelt de oneindige geestkracht der goddehjke macht. Hoe zeer vernederde ik mij van morgen voor mijn Verlosser in de Heihge Mis, want zeer tegen mijn wil, kwamen mij daar de tijdingen te binnen, die ik zoo even van mijn kinderen had ontvangen en mijn geest kwam er telkens op terug. Ik was er heel beschaamd over. Maar zie, hoe Jesus zich wreekte, toen Hij nauwehjks in mijn ziel gekomen was door de communie. De Heer ontnam mij teederhjk die kinderen, die ik zag in mijn gedachte en sloot ze met mij in zijn aanbiddehjk Hart, zoodat ik ze nog slechts zag en beminde in Hem, en mijn teederheid voor hen smolt, om zoo te zeggen, weg in de onvergelijkelijke en onweerstaanbare liefde, die de tegenwoordigheid van Jesus mij ingaf. 8 December. In weerwil van alles, hernam mijn verbeelding weer haar loop in de velden van droom zonder bepaald voorwerp, maar toen verwaardigde God zich tusschen beide te komen. O grootheid en macht van hefde van zulk een Bruidegom! Plotseling, zonder overgang onttrok Hij mijn ziel aan die dwaze gedachten en nam haar met Zich omhoog tot in den top der hemelen! Daar zag ik Hem, mijn Jesus, met een intellectueele kennis, die al mijn krachten gevangen hield en ze met hcht doorstroomde. Ook hoorde ik het echo der hemelsche harmonieën, indien men echo kan noemen wat alleen het verstand raakt. Ik bleef aldus op zeer eenvoudige wijze meer dan een half uur vóór God, zonder 178 VIJFDE SCHRIFT dat een andere vreemde gedachte mogehjk was. Hij noodigde mij slechts eenmaal uit een akte van hefde en eerherstel te doen voor de vrijmetselaarsloges, die ongelukkige hulpinrichtingen der hel. Bij het einde van dit gezegend gebed, vroeg mij de Heer tot aan den slaap de eenvoudige gedachte van Hem alleen te bewaren, wat ik dan ook deed, zelfs zonder vrijwillig in mijn geest samen te vatten wat er gebeurd was, want de ijverzucht van dezen God van hefde is zoo gevoehg, dat de ziel tot zelfs de herinnering aan zijn genade moet laten varen, wanneer Hij zich verwaardigt haar te verzoeken zich met Hem alleen bezig te houden. 19 December. In een diepe vereeniging met God werd aan mijn ziel toegestaan den goddelijken band te zien, die de verbinding vormt tusschen God en ziel.... Dat is een geheim van een onbeschrijfelijke \Schoonheid en zuiverheid. Het begrip ziet het, maar kan het niet begrijpen. Het is lang niet hetzelfde eenvoudig te genieten van de vereeniging of haar te zien door dat wonderlijk intellectueele hcht. 20 December. Heihge Communie. Jesus openbaarde aan mijn ziel de schatten zijner eindelooze beminnelijkheid. Daarna veroorloofde mij een groot hcht de vereeniging te zien, die er is tusschen zijn zeer heilige ziel en zijn goddelijkheid. Kerstmis. Middernachtmis, Heilige Communie. Mijn ziel heeft een vluchtige bhk geslagen in den hemel, de eeuwige Communie.... Dit gebeurde bijna voortdurend door een intellectueel gezicht, dat veel dieper en veel zoeter was dan ooit. Ik heb op dit Kerstfeest meegebracht een gróoten wil om te zijn, te doen, te hjden in alles al wat God wjl. Van groot belang is, dat Hij in ons geboren worde, dat Hij 20 SEPT. T.884 2 JUNI i88s. 179 er vrij groeie, dat Hij in ieder van ons zij, wat Hij er-wil zijn. Dat heb ik Hem verzocht voor mij en voor alle zielen. 28 December. In het Lof. Plotseling zag ik zeer duidelijk de Heihge Hostie, wat mij gewoonlijk niet mogehjk is op dien afstand, en ik zag haar veel grooter dan natuurhjke grootte. Dat is de eerste maal dat ik iets buitengewoons zie met mijn lichamelijke oogen en ik beken eenige tegenkanting te hebben tegen soortgelijke gezichten, wetend dat zij minder zeker zijn dan de anderen. En werkelijk, in de intellectueele en imaginaire gezichten moet de ziel zich zelve wantrouwen, en dat is al veel; maar hier moet men bovendien nog de tusschenkomst van het hchaaam wantrouwen, wat niet noodig is in de twee andere gevallen. 1 Januari 1885. Liefde ! wat zult gij dit jaar met mij doen ! Waarheen zal mij de Liefde voeren ? Wat zal zij vragen ? Welke opofferingen bewaart zij voor mij ? Ik weet het met, en wil haar zelfs niet ondervragen. Fiat in alles, mijn God ! Voor alles wees gezegend. 13 Januari. Dat bewonderenswaardig gezicht wat de Heer Jesus mij gaf (op 20 Dec.) van de vereeniging die er is tusschen zijn heihge ziel en zijn goddelijkheid, heeft mij een diepe en krachtwekkende herinnering nagelaten. En dat hcht werd daarna verschillende malen hernieuwd, kort, maar met niet minder hevigheid, misschien met meer dan de eerste maal. Het heeft mijn ziel aangegrepen zelf in de uren en de oogenblikken die den slaap onderbreken. En in stomme bewondering heeft mijn hart geschouwd de heerlijkheid van dit goddehjk mysterie. Want, indien de vereeniging der menschehjke ziel met haren Schepper reeds een onuitsprekelijk wonder is boyen elke andere vereeniging, die voor een schep- i8o VIJFDE SCHRIFT sel mogelijk is, hoe dan uit te drukken wat God toelaat te zien van de hypostatische vereeniging in Jesus 1.... Het volledige van een menschelijk wezen, volmaakt en wonderbaarlijk, vereenigd met de Godheid, en eindigend met God in een enkele persoon ! Hier schuilt het geheim, waardig om in verrukking te brengen het gezicht der trouw gebleven engelen. ; hier is het hcht, de zuiverheid, de schoonheid, waarvoor de ziel in haar verbijstering geen woorden meer heeft. 22 Januari. Toen ik gisteren uiterst veel geleden had van meer dan eene moeielijkheid, eindigde ik in den avond mijn gebed naar gewoonte, met de opoffering van heel mijn wezen aan God, de armen in kruisvorm uitgestrekt. Op dat oogenbhk verscheen de geliefde- Gekruisigde inwendig aan mijn ziel en trok haar tot Zich in een innige vereeniging, en Hij vervulde mij niet met een levendigen troost, maar met een diepen vrede. Ik weet niet hoe lang ik zoo bleef, Hem beschouwende met hefde en terwijl mijn ziel wegvloeide in de zijne. Ik voelde de vermoeidheid niet, die mij gewoonlijk op eens die houding met uitgestrekte armen veroorzaakt. Mijn armen gingen open en strekten zich bovenmate ver uit met een beweging naar mij scheen, niet afhankelijk van mijn wil, maar van de aantrekking van den goddehjken Gekruisigde, die mij gehjkvormig maakte aan zijn beeld, en ik voelde niet meer het gewicht mijner handen, die als opgehangen bleven in de lucht. Die genade heeft mij in het bijzonder nagelaten een hernieuwing van vrede en kracht tegenover het lijden, dat eiken dag ook nieuwe verhoudingen aanneemt. 28 Januari. Ik voel groote smarten naderen, de toekomst toont zich dreigend En toch heb ik den 'vrede 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. l8l in den top der ziel Het schijnt mij of zij zweeft in God, beheerschend alle vrees en bitterheid, die de natuur doen schrikken. Andere dagen zal ik zonder twijfel neerhggen ter aarde evenals mijn God op den lijdensweg; ieder keer dat ik er onder zal bezwijken, zal ik trachten mij op te richten evenals Hij, met Hem, Fiat mijn God ! 2 Februari. Zuivering der Allerheiligste Maagd. Mijn Heer heeft zijn eigen middelen om mijn ziel te vernieuwen en te herstellen in rust, mijn ziel, die zoo hevig gekweld werd.... Van morgen in de Heihge Communie had ik voor korten tijd alles vergeten, Hem alleen smakend.... In het Lof heeft mijn gehefde Verlosser zich aan mijn ziel tegenwoordig gesteld door een gezicht van eenvoudige kennis. Ik zag Hem met zijn zeer zoete Moeder, die mij dikwijls helpt mij met Hem te vereenigen en Hij was omringd van zijne engelen. Ik was verrukt over de onschuld dezer engelen, over hun eenvoudigheid en hun liefde. Hoe meer de natuur der wezens die van God nadert, hoe meer zij eenvoudig is. De engelen zijn zeer eenvoudige wezens en hun gebed, waarvan ik geheel doordrongen was, scheen mij een zeer eenvoudige en zeer zuivere hefde. Ik raakte geestelijk geheel in vervoering bij het zien der stralende en onschuldige natuur dezer zalige geesten en van de onuitsprekelijke hefde, die er is tusschen God en hen. Die hemelsche rust heeft verfrischt en verlevendigd al mijn krachten, die door een uiterst hevig lijden gebroken waren. 3 Februari. Soms en dan vluchtig wordt de arme natuur als bang, door de voorbereidselen tot het hjden die God in mijn ziel maakt. T2 Februari. Heden, op mijn een en veertigsten verjaar- 182 VIJFDE SCHRIFT dag, werd mijn ziel geheel in God gebracht door het gezicht van het hcht des hemels, dat is God zelf en vervolgens door het gezicht en de liefde van mijnen Heer Jesus, die zich aan mijn ziel voorstelde in de hoedanigheid van Bruidegom en haar vervulde met een soort hemelsche bedwelming. Ik voel mij in 't geheel niet in staat deze twee genade-gaven uit te drukken. Het schijnt mij alsof mijn wil zich nu vereenigt met den wil van God, gelijk een kleur geheel weggesmolten in een andere en dat de kennis, welke Hij mij van Zich zelve geeft, helderder wordt en meer uitgebreid. 13 Februari. Dinsdag na Quinquagesima. Ik ben gisteren naar den schouwburg moeten gaan, wat mij in de gelegenheid gesteld heeft om vast te stellen hoezeer Gods genade mij onverschiUig gemaakt heeft voor al dat valsch uitwendig vertoon. Ik heb volstrekt niet meer moeite gehad om verzameld van geest en en met God vereenigd te bhjven in deze omgeving als op iedere andere plaats. Wat is het zoet en bitter tevens om tot Hem te bidden en in beschouwing van Hem te bhjven, wanneer men weet, hoezeer Hij beleedigd wordt! 11 Maart. Aanbidden door het hjden zelf, door alles, wat het leven uitmaakt; en aldus (te stellen) een enkele daad van aanbidding, onafgebroken, zelf door den dood Dat is voor de eeuwigheid Ja, dat is werkehjk de gedachte noodig voor mijn ziel; dat is, wat God wil, wat beantwoordt aan zijn werking in mij. 13 Maart. Aanbidden door alle dingen ; aanbidden door het hjden zelf, door de vernedering, door de angst. [God heeft mij gezegd :] Liever hebben, wat God liever heeft, wat Hij toeaat, wat het ook zij ! Het is niet genoeg aan te nemen, te 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. 183 willen wat smartelijk is : het liever hebben dan alles andere, omdat God dit liever heeft: ziedaar mijn zoete regel tegenwoordig, toegepast op het heden en onder ieder opzicht op de toekomst. Het schijnt mij, dat mijn ziel daardoor een schrede voorwaarts heeft gedaan, terwijl zij tevens opengegaan is in de hefde. 24 Maart. In een diepe, volledige vereeniging bood Jesus mij zijn kruis aan en mijn zwak hjden vereenigd met het zijne. En Hij zeide mij : Mijn geliefde, verruim u in het lijden. Zie, de armen van het kruis zijn wijd.... rust daarin uit l Het kruis is geen onvruchtbare en doode boom zijn sap is machtig. ... de kruisboom draagt bloemen en vruchten, hij is niet eenzaam Uw God is er aan vastgehecht om u te ontvangen.. Nog-ben ik onder den versterkenden indruk van dit licht, dat nooit zal uitdooven, naar mij schijnt. Het sap van het kruis, dat is het leven-brengende en verlossende bloed van Jesus. De bloem van het'kruis, dat is de eeuwige teederheid van mijn Bruidegom, waarvan Hij mij nu reeds het onderpand geeft ; de vrucht van het kruis, dat is de glorie van Jesus, de glorie van God, waaraan de zielen arbeiden, die samenwerken niet zijn lijden. 25 Maart. Een vreemd hcht wordt mij dikwijls gegeven in het gebed sinds eenige weken. Ik voel dat er iets gewichtigs gaat veranderen in mijn leven1). Ik weet niet wat God doen zal.... maar ik heb een intieme zekerheid, dat mijn leven niet meer in dezelfde omstandigheden zal bhjven doorgaan als de laatste twintig jaren ik voel dat er een tijdvak eindigen gaat. Ik kan deze gedachte niet ontvluchten. *) Die verandering, welker aard Lucie niet vermoedde, kwam 5 dagen later, met den dood van een familielid. 184 VIJFDE SCHRIFT 27 Maart. Gisteren avond, in het gebed deelde mijn God zich aan mij mede op een zeer eenvoudige en zeer onmiddelijke wijze ; dit licht verdween niet geheel er na ; het was mijn heel gebed onder de Mis en de Communie toen het mij gegeven werd met nog meer rijkdom en nog meer volheid.... O mijn God, ik voel u op wondere manier in geheel mij zelf! Gij zijt in alle vermogens mijner ziel en in haar innigste centrum. Gij doordringt mijn bloed, mijn zenuwen, het minste atoom mijner zinnen ; waar ik ook ga, ik adem U in, ik ga in U, met U, onder uwe macht. Wat een vreugde, niet aan U te kunnen ontkomen, o God, en overal en voortdurend in uw tegenwoordigheid en onder uwe macht! Er is niet een oogenbhk, dat Gij mij niet bezit en dat ik U niet bezit. Indien soms in den slaap het spook van het kwaad mijn onbewuste verbeelding komt plagen, wie staat er dan op en slaat het op de vlucht ? Wie waakt er, wanneer mijn wil slaapt ? Wie bewaakt mijn ziel ?.... Een geleerde zou dit verklaren door een of ander zielkundige verschijnsel; ik denk hever dat Gij het zijt, geheimzinnige en getrouwe bondgenoot! dierbare gast, onzichtbaar en altijd tegenwoordig ! geliefde gezel van mijn leven in ballingschap, bij voorbaat van mijn leven in den hemel! Ja, Gij zelf zijt het! mijn ingesluimerde ziel herkent U, antwoordt U door de duisternissen heen van den slaap; Gij zijt altijd daar, mijn voorkomende Liefde ! geen uur, geen oogenblik scheidt ons. O mijn verdwaalde broeders ! mijn arme zondaars ! indien zij konden voelen, denken dat God in hen is! Zij zouden eerst neergeslagen zijn van schrik, maar die heilzame schrik zou hen uitdrijven uit het kwaad en voor hen openen de wegen tot de liefde! Dat zij U eindelijk mogen kennen, mijn God, die zoo dicht bij hen zijt! Open die arme, zwaar ge- 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. 185 worden oogen ! verhoor onze smeekgebeden, die nu dringender, onrustiger zijn dan ooit, nu in dezen tijd vdl van de groote gedachten van Paschen ! 30 Maart. De dood heeft ons getroffen x) Wat een plotselinge slag! Mijn ziel is er door aangegrepen bedroefd voor haar zelf en meer nog voor die andere arme ziel, die mij zoo dierbaar is.... dimidium animae.... wat een smart men hem zal moeten veroorzaken. Het is een verschrikking.... Mijn ziel wordt er meer door gedrukt en aangedaan, dan haar hef is. Mijn tegenwoordigheid en voortdurend gebed bij dit sterfbed laat mij toch nog de Mis en de Communie vrij, zonder iemand te kort te doen, maar dat is al wat mogehjk is. Wat het gebed betreft, dat kan den heelen dag geschieden en een gedeelte van den nacht tusschen die innerhjke en uiterlijke droefenissen door, en tusschen die pijnlijke gesprekken die men onophoudehjk te voeren heeft, en die de ziel vermoeien, terwijl zij juist enkel tot God zou willen spreken over haar leed. God ondersteunt mij ten zeerste door de Heihge Communie, waarin zijn tegenwoordigheid de ziel doorstraalt en haar gedurende korten tijd met geweld ontrukt aan alle dingen, aan elke gedachte. Van morgen heeft mijn ziel in Hem de eeuwigheid ingeademd Mijn geest en mijn hart, overstelpt van smart, leefden op in dit wezen, waar geen dood is. Ik leefde van dit wonderhjke hcht. In Hem verzonken zag en voelde ik niets anders meer. Uit deze communie ben ik uitgekomen geheel vernieuwd en versterkt. 2, 3. 5 April. Gebeden van Witten Donderdag en Goeden *) Dood harer schoonmoeder, in afwezigheid van haar man, op 13 Maart scheep gegaan voor een bedevaart naar Jerusalem. i86 VIJFDE SCHRIFT Vrijdag en de Paaschcommunie. Ik had herhaaldelijk gebeden voor deze ziel en voor de overledenen, en mijn God zeide mij: Ik ben de barmhartigheid.... En tegelijkertijd toonde Hij zich aan mij in een onuitsprekelijke klaarte, in zoo ver Hij barmhartigheid is. Zulk een gezicht laat zich niet beschrijven.... en ik zag, hoe de schatten van die oneindige barmhartigheid de zielen overstroomen.... Mijn ziel was met God vereenigd in zoo ver Hij barmhartigheid is en Hij in haar de barmhartigheid instort; en die barmhartigheid was een onuitsprekelijke band tusschen Hem en mij: of hever Hij, de band en mijn ziel maakten een geheel uit, zooals vrij dikwijls gebeurt. Een weinig later zeide Jesus mij in het diepste der ziel: Zalig de barmhartigen.... Zalig de vreedzamen,... 12 April. Zondag van Quasimodo. Mijn ziel doorstralend met die klaarheid die niets anders is dan Hij zelf, zeide God tot mij: Ik toon u, wat de leeraren niet kennen, wat verborgen bhjft voor de philosophen, voor de genieën, voor de mannen van de wetenschap en de wet, overgelaten aan hun natuurlijke hulpmiddelen." En mijn allernietigste ziel bleef doordrongen van dat licht, dat niemand kan zien uit zich zelf, in de overtuiging dat het zijn geringheid is, die God aantrekt. O goddelijke goedheid ! De vereeniging mijner ziel met God in de Communie wordt hoe langer hoe inniger en lichtender. God geeft zich te schouwen, te nemen, te bevatten.... mijn verrukte ziel omklemt Hem, omhelst Hem zonder te kunnen zeggen wat haar te omhelzen gegeven is, tenzij dat het God is. (13de jaar van genade : Leeftijd 41 jaar). 30 April 1885. Aan den voet der „heilige Baume". Gebed 20 SEPT. 1884—2 JUNI 1885. 187 in den avond 1). Mijn God heeft wederom van mij gevorderd die daad van volkomen overgave, die ik zoo dikwijls voor hem vernieuw. Te willen lijden, als Hij het wil, die doordringende bitterheid...'. wat een marteling ! Ik wil het, maar mijn ziel huivert er voor, en gisteren zeide ik Hem: „O mijn Heer, hoe wilt Gij dan, dat ik het aanleg om zulk een kwaal te hjden." Hij antwoordde mij met zeer grooté zachtheid : „ik lijd ze wel, ik !" En ik voelde en zag dat mysterie van liefde, van goddehjk geduld, dat de zondaren afwacht en verdraagt, en mijn ziel was zeer er door versterkt. 1 Mei. Het schijnt mij of de zon der waarheidhooger opgaat in mijn ziel en haar beter laat zien de nietigheid van alle dingen. 26 Mei. Na de Heihge Communie. De angst, die mijn hart verscheurt, wordt van dag tot dag grooter maar God openbaart zich meer en meer, vooral in het dagehjksch brood der communie, en meegevoerd in nieuwe sferen, ziet zij er in het vage de gedachte der verschihende graden van kennis van Hem zelf, die het aan God behaagt aan de uitverkorenen in den hemel te schenken. 2 Juni. De grootheid, de kracht, de eenvoudigheid van God, hebben zich met macht doen gevoelen aan mijne ziel in de communie. Die tegenwoordigheid, dat verrukkelijk schouwspel hebben mijn vermogens gevangen gehouden, hebben ze gedurende een half uur als met geweld ontrukt aan de uitermate hevige kwelling, waaraan mijn ziel tengevolge van de uiterlijke dingen is overgeleverd. *) Lucie was naar Marseille gegaan om de terugkomst der pelgrims af te wachten en persoonlijk aan haar echtgenoot den dood zijner moeder met veel voorzichtigheid mede te deelen. Van daar uit gingen ze samen naar de heilige Baume. ZESDE SCHRIFT, VAN 6 JUNI 1885 TOT 23 SEPTEMBER 1886. 9 Juni 1885. Mijn ziel lijdt en heeft sinds verschillende maanden buitengewoon geleden onder het gewicht van kruisen, waarvan de aard zelf haar veel stoffelijke vrijheid ontneemt om zich aan God te wijden. Ik moet leven in de onrust, overgegaan tot een toestand van gewoonte. De ziel voelt zich als verbrijzeld in een onverbiddelijke schroef. Dit is de kreet van die arme natuur in het nauw gebracht, doch de vrede overheerscht alles in God. Wanneer wij een zeer zwaar voorwerp dragen, duurt het niet lang of onze krachten bezwijken, doch wanneer wij dit voorwerp in het water dompelen, verliest het zijn gewicht en kunnen wij het met een vingertop ophouden. Zoo gaat het met onze smarten; wanneer wij ze alleen dragen, worden wij er door verpletterd, doch laat ons ze werpen in de onmetelijkheid Gods, dan zijn wij het bijna niet meer, die ze dragen, maar is het de schoot van God, van zijn barmhartigheid, die ons draagt, ons en onze kwellingen. 13 Juni. Van morgen betuigde de Heer mij zijn heerlijke teederheid in de communie, waarin Hij sinds vier maanden op bijzondere wijze mijn ziel in zich opneemt. Hij beschouwde mijn ziel met medelijden en welbehagen betrekkelijk de slechte behandelingen, die ik te verduren heb ; en na mij herinnerd te hebben aan zijn woord : Maria heeft het beste deel gekozen, dat haar niet ontnomen zal worden, voegde Hij er aan toe: „Bewaar uw deel, mijn gehefde, uw deel, dat ben ik." 9 Juh. Heihge Communie. Terwijl God mij dat helder en eenvoudig gezicht gaf van Zich zelf, waarbij elk beeld, elke 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. I89 voorstelling is uitgesloten en dat toch de ziel in vervoering brengt door de beschouwing van zijn wonderschoon wezen, wilde Hij mij ook het bovennatuurhjk karakter van dat gezicht laten,begrijpen, door aan mijn verstand toe te staan deze goddehjke werking te beschouwen. Maar ik zal het zeker zeer slecht uitdrukken, want het was als een licht zonder woorden, zich voegend bij de beschouwing van God zelf. Dit hcht toonde mij door den toestand zelf, waarin mijn ziel zich toen bevond, dat alleen God zich aldus aan ons kan vertooten of ons in Hem zekere waarheden kan laten zien, zonder eenig tusschenkomend middel om ze ons voor te stellen, terwijl al wat wij op natuurlijke wijze kennen, ons voorgesteld wordt door een teeken, hetzij beeld, of woord of gedachte of innerhjke uitspraak. 12 Juh. Gisteren avond in het lof verrichtte ik een zeer eenvoudige akte om den weg van het kruis te aanvaarden. Ik gaf mij geheel aan God over om slachtoffer te zijn, terwijl ik mij met Jesus slachtoffer vereenigde, en in dien zin hernieuwde ik mijn religieuze opdracht. Toen trok de Heer mijn ziel in Zich en deed haar begrijpen door die wijze van innerhjke verhchting, dat Hij mij de hand zou reiken op dezen lijdensweg, hoewel die hulp niet altijd gevoeld moet worden, en dat Hij mij uitnoodigde dien geestehjken Calvarieberg te beklimmen, mijn voeten plaatsend in de sporen zijner geheiligde voeten. Mijn ziel ontbrandde bij het innerlijk gezicht van die bloedige sporen en verlangde hevig het bloed van mijn hart, door het zedehjk lijden verwond, te vereenigen met het bloed van Jesus' hart. Ik ondervind, — en deze opmerking maakte ik reeds lang geleden, — dat er een groote tegeristelling in mij zelf bestaat. Ik kan ontzettend lijden door iets, lijden dat mijn hart het igo ZESDE SCHRIFT onderste boven wordt gekeerd en toch die zaak willen met kalmte en zonder aarzelen, omdat ik Gods wil er in erken. Daarom gevoel ik zeker sinds verscheidene jaren een • zeer grooten vrede, ieder keer dat mij een kruis voorspeld wordt, hoewel mijn hart er van siddert bij de gedachte aan verschillende bijzondere kruisen, die het hart treffen van wie mij dierbaar zijn. Wanneer men mij een leven aankondigt van voortdurende beproeving, komt dit overeen geloof ik, met een waarheid, die ik in de diepte van mij zelf verneem, en tegelijkertijd kan niets in het hjden mij vrede en kracht geven zooals de gedachte dat het de uitdrukkelijke en bijzondere wil Gods is over mijn ziel. 13 Juli. Gisterenavond in het lof schonk Jesus mij op nieuw die genade van het zoete innerhjk gezicht van Hem zelf, verschijnend op de plaats van zijn arm schepsel. Dit was de eerste maal dat mij die onuitsprekelijke genade buiten de communie verleend werd. 21 Juli. Heilige Communie. In die gelukkige oogenblikken van de goddelijke innigheid zag mijn ziel, plotseling doorstraald van hcht, de wijsheid van God in zijn bewonderenswaardig beheer over alle dingen, maar voornamelijk in die menschehjke moeilijkheden, die ons onverklaarbaar toeschijnen ; daarin het God mij zien dat zijn opvattingen anders zijn dan de onze en dat zijn middelen niet onze middelen zijn. Langs een weg, die volgens onze meening leiden moet tot een zeker doel, laat hij ons dikwijls komen tot iets wat juist het tegenovergestelde is of veel voortreffelijker en door Hem gewild. En het behaagt Hem dikwijls ook ons te doen geraken uit moeilijkheden, schijnbaar onontwarbaar, door ons plotseling een uitweg te toonen, dien wij zelf niet vermoed 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. 191 hadden. Daarom moeten wij, zooals het goddelijk licht mij ook, leerde, ons nooit verwonderen of verontrusteen over de leiding Gods ten opzichte van ons zelf of van de anderen, maar moeten wij altijd in vrede en vol vertrouwen blijven, ook dan, wanneer alle dingen tegenstrijdig schijnen aan de vervulling der meest gewettigde verlangens. Dit gezicht van de goddehjke wijsheid is verheven en zeer lieflijk en maakt de ziel minder gevoelig voor de menschehjke beroeringen. 31 Juli. Deze laatste veertien dagen heb ik in het geheel geen tijd gehad om te schrijven. Dit gebeurt dikwijls. Gisteren deed mij mijn plicht om mijn kinderen te gaan halen voor de dertiende maal dit jaar op reis gaan. 9 Aug. Heihge Communie. Ik heb geschouwd het aanbiddelijk wezen van Jesus, zich openbarend aan mijn arme ziel. Hij onderwees mij vervolgens in een der onuitsprekelijke geheimen der communie, namelijk hoe Hij onze ziel tot rust brengt en hernieuwt. Et reficiam vos Ik zag dat onze Heer Jesus Christus om onze ziel te hernieuwen, Zich zelf geheel aan ons toewijdt. Hij wijdt ons zijn heihge menschheid waarin zijn godheid is uitgestort, Hij wijdt zijn Hart aan ons hart, zijn geest aan onzen geest, zijn wil aan onzen wil, zijn geheugen aan ons geheugen, het vermogen, dat Hij gehad heeft om te lijden, aan onze hjdende natuur, zijn zeer zuiver vleesch en zijn vergoddelijkt bloed aan ons slecht vleesch en aan óns kwaad of onzuiver bloed. Aldus zijn hefde uitbreidend over geheel ons zelf, hernieuwt Hij ons, hervormt Hij ons, laat Hij ons wedergeboren worden op de eenvoudigste en meest verheven wijze door de aanwending, door de gave van al wat Hij is, aan al wat wij zijn. 192 ZESDE SCHRIFT Jesus, ons voorbeeld leert ons door zijn gedrag jegens ons, het gedrag, dat wij moeten volgen jegens anderen. Laat ons derhalve niet meer trachten onzen naaste te veranderen, te verbeteren door ons in hoofdzaak tot raadgevingen te beperken. Laat ons den goeden Herder navolgen en van Hem leeren, dat men voor een ander niets wezenhjks doet dan door de gave van zich zelf, door het voorbeeld. Laten wij dus, evenals Hij, ons hart zelf toewijden aan de zieke harten, onze naastenliefde aan hen, die er geen hebben, onze zachtheid aan de driftigen, onzen geest van geloof en rede aan de afgedwaalde geesten, onze nederigheid aan de hoogmoedigen, onze matiging aan de buitensporigen, onze vergiffenis aan de wraakzuchtigen ; moge eindehjk de volheid der goddehjke liefde, die ons geheel inneemt in de deelname aan het hchaam en bloed van den Godmensch, overstroomen uit onze ziel en neervallen van ons over allen. Elk gebed, en vooral elk bovennatuurlijk gebed brengt daderi voort op zijn tijd, zooals de kiem een plant voortbrengt, die op zijn tijd uit de aarde opkomt. Anders is het gebed vergeefsch en wat nien voor de genade houdt, is een misleiding. 15 Augustus. Maria Hemelvaart. Sinds twee dagen verkeert mijn ziel zeer dikwijls in een gebed van beschouwing voor God omringd door zijn engelen, voor Jesus, vreugde der engelen. Dit is een zeer zoet en wonderschoon innerlijk gezicht van het hemelsche hof. De liefde, waarmee God deze zalige geesten vervult en de aanbidding, die zij hem teruggeven, vormen èen onuitsprekelijken band, een geestelijke harmonie, die de ziel wel hoort maar niet begrijpen kan : zij komt er door in verrukking en ontbrandt in liefde en het schijnt haar dat haar eigen klein vermogen om te aanbidden 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. 193 er door gevoed wordt en zich verheft door de aanraking met de engelen. Van morgen, voor de communie, was ik weer in beschouwing van de engelen, en ik zag innerlijk, hoe zij Maria ten hemel verheffen. Wat een schitterende pracht! Een groote beweging is er ontstaan in de legerscharen der engelen. De superioriteit hunner natuur vergetend, storten zich de engelen om het hardst vooruit voor een vrouw en maken zich gereed haar boven hen zelf te verheffen Gaat dan voort, heihge legerschaar! Voert haar op van de aarde naar den hemel. Ieder koor van engelen hoor ik haar glorie zingen en haar de hulde brengen, die God aanwijst volgens ieders bijzondere eigenschappen. Geesten van rechtvaardigheid en heiligheid, roemt luide de verdiensten van die onvergelijkbare vrouw ! Geesten van kracht, looft de Maagd der smarten! Geesten van hefde, draagt deze Moeder tot het Hart van haren Zoon voor de eeuwige omhelzing ! Ziedaar wat ik zag. Vervolgens trad Jesus door de Heihge Communie in mijn hart en ik zag slechts Hem alleen. Ik zag zijn liefde voortbrengen alle schoonheid en alle heiligheid in Maria en in de engelen. Ik zag zijn onvergelijkbare goddelijke schoonheid, ik zag de bekoorlijkheid van God in zijn Woord, en in weerwil der verrukking die mijn ziel had ondergaan voor de zeer heilige Moeder Gods en de zuivere schepselen van engelen, zag ik dat de schoonheid van alle schepselen zich verhest in de schoonheid Gods, gelijk zoo voortreffelijk de heihge Franciscus van Sales gezegd heeft: de sterren verbleeken en verdwijnen in het hcht van de zon. 22 Augustus. Mijn ziel werd getroost over de hsten van den vijand door de tegenwoordigheid van den aangebeden Bruidegom.... En de goddelijke blankheid die zich als een '3 194 ZESDE SCHRIFT wolk scheen uit te spreiden tusschen hemel en aarde, voerde mijn ziel omhoog, boven de geschapen dingen, tot in God en te midden der engelen en bevreidde haar van de schimmen waaraan die arme ziel ten prooi was. De engelen kroonden haar om de overwinningen door haar behaald en mijn God verscheen, als een zon van glorie, waarmee mijn ziel innig vereenigd was. Die goddehjke zon overstroomde de witte, geheimzinnige wolk met hcht, en door haar heen zag men heel ver de aarde. En Jesus zeide mij: Bezoedelt de geschapen zon haar hcht, omdat zij de aarde verlicht en het slijk ? Aldus verduistert het gezicht van het kwaad niet de goddelijke glorie ; en zoolang uw ziel vereenigd is met mij, kan zij niet vreezen bezoedeld te worden door het gezicht van het kwaad, dat de booze geest voor uwen geest brengt om U te verontrusten. 31 Augustus. God in zoo ver Hij wil is.... aanbiddelijk en onuitsprekehjk gezicht. De ziel in Hem opgevoerd in de Heihge Communie, door de aanvaarding zelf van het offer.... Zijn wil verloren geven in dien van God, zich vereenigen met den goddelijken wil, dat is zich vereenigen met God zelf, want God en zijn volmaaktheden laten zich niet verdeelen : God en zijn wil zijn slechts een. De ziel die door dit hcht wordt in gloed gezet, vindt haar kracht juist in het kruis. 1 September. Heihge Communie. Mijn ziel werd in verrukking gebracht door het gezicht van den Gehefde als Gekruisigde De Bruidegom is vol behoorlijkheden tot zelfs in de afschuwhjkheden van de marteling en van den dood. Mijn ziel was in zijn armen en verrukt van hefde in weerwil van haar hartverscheurende smarten. Ik voelde wel hoe zijn nagels en doornen door mijn ziel drongen en dat het bloed 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. 195 vloeiend uit zijn heilige wonden mijn bloed aantrok en deed opspringen uit het diepste van mijn hart; en toch was die omhelzing onuitsprekelijk; deze vereeniging was vol schittering, gloeiend en vol zoetheid. Dit innerlijk gezicht, deze genade van zalving en kracht bereidde mij voor om gedurende den dag van 3 September angsten te doorstaan, erger dan de benauwdheden van den dood1). 13 September. Mijn ziel leeft in een groot Hcht, dat haar toonde, terwijl zij geheel buiten haar zelve was, de schoonheid der vereeniging, bestaande tusschen den hemelschen Bruidegom en de zielen ; het geluk van die zielen, die hem gekozen hebben voor hun eenig deel en de voorsmaak, dien zij ontvangen van de zaligheid des hemels en het geheimzinnige doordringen van God in hen. Dit gezicht is wonderlijk schoon ; het overtreft elk beeld en elk Woord. 24 September. Mijn Verlosser zeide mij: „Het lijden is het essentieele element van eerherstel. 8 October. Ik zag mijn ziel onder het beeld van een uitgestrekt helder water, en God verscheen boven dit water als een onvergelijkbaar schoone ster, wier licht schitterender was dan het zonnehcht en zachter dan het licht der maan. Niet alleen zette het licht heel de oppervlakte van het water in glanzen; maar het water was zoo doorschijnend, dat de lichtstralen doordrongen tot op den bodem. En dié bodem scheen bezaaid met edelsteenen, fonkelend door het water heen in de stralen van de geheimzinnige ster. Nooit zou ik kunnen zeggen met welken gloed het licht door het water drong, J) Dit heeft betrekking op een ernstige crisis in de gezondheid van haar man. 196 ZESDE SCHRIFT met welke liefde het water opzoog het licht. God het mij begrijpen, dat de samensmelting dezer twee elementen slechts een grof en onvolmaakt beeld is van de vereeniging tusschen Hem en de ziel, wanneer zij geworden is door zijn goddelijke hefde als een zelfde geest met Hem. 23 October. Ik heb teruggevonden mijn God, die zich heeft te kennen gegeven in zoo ver Hij is uit Zich zelf. 24 October. Gisteren avond hield mijn God, tusschen het huiselijk famihegesprek door, mijn ziel zeer innig met Zich vereenigd, en bracht haar in de zoete en zeer sterke vreugde van met Hem vereenigd te zijn als slachtoffer. En van morgen in de Heihge Communie omringde Hij mijn ziel op zeer kostelijke wijze. Hoe de ziel zich ornringd ziet, wanneer zij niets ziet, — want dit gezicht is zuiver intellectueel, ■— ik zou het nooit kunnen zeggen : toch werd mijn ziel werkelijk omringd door Jesus en hoorde zij zonder woorden, wat Hij haar zeggen wilde. Die geheimzinnige taal drukte niets anders uit dan de hefde en teederheid. Hij zeide : Wanneer anderen U bedroeven, troost ik u. Wanneer anderen U vernederen, eer ik u. Wanneer anderen TJ niet willen of kunnen beschermen, bescherm ik u.... En een weinig later : ,,Ik ben voor u alles. Zoek nooit iets buiten mij 1). Dit is geen eisch, dit is teederheid en barmhartigheid. Mijn ziel aanbad Hem zwijgend, en aanbad Hem nog lang daarna. 5 November. Aan het eind van mijn gebed trok de Heer mijn ziel tot Zich en zeide mij: Waarom schenkt gij zooveel i) Dit gezegde en vele andere gelijksoortige brengen onophoudelijk in herinnering de spreuk, haar gegeven op den dag der eerste genade: „God alleen". (25 April 1873). 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. 197 aandacht aan die verontrustingen, die uwen geest kwellen ? Het is als met het zandkorreltje in het oog, hoe meer het kind er aan raakt om dit te verwijderen, hoe dieper het indringt. Let geenszins op die verontrustingen, zij zullen van zelf verdwijnen. 2 December. Terwijl die groote bekoringen van droefheid mij overvahen, word ik dikwijls nog gedompeld in zoo diepe geestelijke duisternissen, dat ik meen geheel verdwaald te zijn in valschheid en zinsbegoocheling, dat ik mij zelf bedrieg en de anderen. Deze bekoring is de vreesehjkste van alle. In eenige dezer oogenblikken had ik slechts een weinig steun in de herinnering aan een feit, dat om zoo te zeggen tastbaar was. Toen ik gedurende een verblijf van twee dagen te Parijs (27 October) aan de overste van het klooster een verslag gaf van de vereeniging van mijn ziel met Jesus in de communie van dien morgen, antwoordde mij de goede Moeder : „Ik heb het inderdaad bemerkt. Ik wist dezen morgen volstrekt niet, dat u te Parijs waart, maar ik heb gevoeld, dat er in de kapel een ziel zeer diep met God vereenigd was ; en mijn oogen opslaand, heb ik u gezien en ik zeide tot mij: zij is het." 1 Januari 1886. Bij het eerste ontwaken heb ik aan God dit jaar opgedragen, dat het zijn moge wat zijn hefde wil. Neem dit jaar geheel en al, als een enkele liefdedaad ! 5 Januari. Gisteren avond, bij het gebed, was mijn ziel hevig ontroerd door neerslachtigheid en geestehjke beroeringen in de meening van God slechts bhkken van toorn te ontvangen ; plotsehng werd zij tot kalmte gebracht en overstraald door die wonderlijke ontsluiering van God, van onzen Heer Jesus Christus, die door een zuiver intellectueel hcht 198 ZESDE SCHRIFT zich tegenwoordig stelt voor de ziel met een zekerheid, een klaarblijkelijkheid door niets ter wereld geëvenaard. De ziel, die aldus God ontmoet heeft, kan niet twijfelen of Hij het is ; dat is onmogelijk en wel omdat Hij zich vertoont door Zich zelf. 14 Januari. Van morgen in het begin der Mis, vroeg ik vergiffenis voor een reeks van vèrstrooingen die mijn geest in zijn tegenwoordigheid niet loslieten en ik zeide tot hem : „Maar toch, mijn Jesus, ik bemin U!" Dit woord was als een luide kreet uit de diepte van mijn wezen. En innerlijk verlicht, zag ik met verrassing, dat deze daad van liefde tusschen God en mijn ziel straalde tot de uiteinden der hemelsche sfeer. Vervolgens begreep ik, dat zulks gebeurde uit kracht van de gemeenschap der heiligen. 24 Januari; Jesus verborgen. Gevoel van de smartelijke leegte der afwezigheid van God, zelfs in de communie. Een enkel besluit: evenveèl doen voor God verborgen als voor God tegenwoordig. 11 Maart. Toen ik eenige dagen geleden, op den Zondag van het Veertiguren-gebed aan God al mijn ellende en mijn uiterste onwetendheid van het eerste begin der volmaaktheid open legde, zeide Hij innerlijk tot mij : de heiligheid, dat ben Ik: en in het hcht en den vrede, die gepaard gingen met deze woorden, zag ik Hem inderdaad als een geheimzinnig middelpunt, waarheen uitstraalden en zich richtten alle zielen langs de wegen, die Hij hun had getrokken; en de heiligheid bestond daarin, zoo dicht mogelijk dit goddelijk middelpunt te naderen en zelf zich er in te verliezen, wat mij bevestigde in de overtuiging mijner machteloosheid om heilig 6 JUNI 1885—23 SEIT. 1886. I99 te worden, maar tevens in het grootste vertrouwen in dien goeden God, die wil en alleen kan het werk onzer heiliging volbrengen op de manier, die Hij kent en die aan ons kort gezicht ontsnapt. (14de jaar van genade. Leeftijd : 42 jaar). 7 Mei 1886. Ouderdom! Gezegende leeftijd, ik groet u bij voorbaat! Men vreest u ; men moest u beminnen als de gelukkigste tijd van het leven, omdat gij het einde er van zijt. Ik zal u beminnen als den dageraad van den eeuwigen dag. Wanneer ik reeds zie dat mijn slapen wit worden als uw voorbode, komt er een ghmlach op mijn hppen. Wanneer ik oud zal zijn, indien ik het mocht worden, zal ik mijn kinderen troosten, hun zeggend (wat ik nu nog niet zeggen durf) met welke vreugde ik achterwaarts gooi elk jaar dat voorbij is, omdat het dan niet meer is tusschen de eeuwigheid en mij. 13 Mei. Eergisteren in het Meilof onder het avondgebed werd mijn ziel vervuld van een groot hcht en met God vereenigd in zoo ver Hij is een zuivere daad1), gelijk de heihge Thomas van Aquine het zoo voortreffelijk gezegd heeft. Ik zag God eeuwig handelend door een enkele daad, zonder uit te gaan uit Zich zelf, zonder te veranderen, zonder bewogen te worden, willend al wat hij wil met een eènigen eeuwigen wil, terwijl zijn wil en zijn daad slechts één geheel zijn ; omdat Hij en zijn daad slechts één zijn, Hij zelf zijnde zijn daad, zijnde een zuivere daad. Ik hoorde ook, dat God deze wonderschoone eenvoudig- J) Dit beteekent dat bij God geen dood noch volmaaktheid bestaat, gelijk bij de schepselen, in een staat van mogelijk zijn Al het mogelijke is verwezenlijkt in daad. 200 ZESDE SCHRIFT heid tot voorbeeld gaf aan mijn ziel te midden der veelvuldigheid van daden, die mijn leven steeds meer in het nauw brengen. Gisteren onder de communie en het gebed in den morgen, onder het gebed voor het Heihg Sacrament des middags, en onder de oefening van de Meimaand des avonds, vond ik telkens hetzelfde hcht en dezelfde genade, wier praktische beteekenis hoe langer hoe meer duidelijk werd. Alzoo, om het goddehjk wezen na te volgen, in alle dingen den wil van God in de plaats stellen van zijn eigen wil en aldus slechts een eenig willen hebben. Mijn ziel was in beschouwing van God, de eeuwige daad, en zij bleef daarin, onoverwinbaar aangetrokken en onderworpen, vergeten en verloren in dien haard van glorie, van vrede en hefde, wiens schittering van invloed was op elk oogenblik van dezen dag. En toch was het een stormachtige en moeitevoUe dag. Vanaf den morgen reeds een storm van moeilijkheden en stoornissen, van buiten en van binnen. Met groote moeite heb ik een stap moeten verhinderen, die van den kant van mijn armen man zeer onvoorzichtig geweest ware, daarna nog zes bladzijden schrijven aan mijn notaris te Parijs en hem ook 's avonds nog een woordje sturen. Onder dien wervelwind door, die overstelpende bezorgdheid en al het overige, bleven de weerkaatsingen der goddehjke helderheid op den grond van mijn ziel, en zij bhjven er nog, haar verwarmend, haar. vrede brengend en ondersteuning tusschen de conflicten der handeling. Inderdaad, de menschehjke gebeurtenissen maken niet meer denzelfden indruk op mij als eenigen tijd geleden. 25 Mei. Heilige Communie. Ik weet niet hoe ik het zal uitdrukken, wat God met mijn ziel deed in deze communie. Hij nam haar mee in zijn onmetelijkheid, zoodat het aan die 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. 201 arme nietige ziel toescheen, dat zij overal ging met God, die overal is. Zij genoot van dat verheven genot van het oneindige, dat zich uitstrekt zonder grenzen en zonder maat, en dat is een onuitsprekelijk genot en als een nieuw vermogen ons onbekend, en dat geen naam heeft op aarde. De hemel en het heelal waren open voor mijn ziel, die zich verheugde in de onmetelijkheid van God zelf, en zich bevrijd voelde van de wet, waardoor de ruimten begrensd worden, terwijl zij alleen God zag, haar overstelpend met de uitgestrektheid en de volheid van het oneindige. En in hefdegloed voor Hem ontstoken, aanbad Hem mijn ziel in stomme bewondering en genoot veel meer dien oneindigen God in Hem zelf te voelen, dan door de mededeeling van zijn grootheid, die Hij zich verwaardigde te doen aan haar, arme kleine. 2 Juni. Ik behoor aan God en bhjf Hem toebehooren. Hoe ? Ten volle.— Wanneer ? Altijd, zelf gedurende mijn slaap, waarin Hij mijn ziel aan Zich vastgehecht houdt door een onbemerkbaren draad van wil. Voor hoe lang behoor ik Hem toe ? Voor de eeuwigheid, want niet Hij zal de ziel afstooten, aan Hem gegeven en bij Hem gebleven. — Wat zal ik voor Hem doen ? Wanneer het niet is, wat ik wil. dan zal het zijn, wat Hij zal willen; omdat ik niets anders zoek dan Zijn wil, zal Hij mij dien niet verzwijgen l — Wat zal ik doen voor de zielen, voor mijn broeders ? Wat Hij mij zal toonen, naar de mate, zóoals en zooveel als Hem zal behagen. — Tot hoe ver zal ik slachtoffer zijn met Jesus, mijn Verlosser ? Precies tot het punt, dat zijn hefde heeft aangeteekend : zonder mate indien Hij het wilde en een eindig schepsel iets kan zijn zonder maat. — Wat zal ik zijn in de eeuwigheid ? een akte van liefde, zoo klein, zoo groot, zoo laag, zoo hoog, zoo ver, zoo dicht bij Hem als Hij zal willen. Niettemin begrijp ik, dat 202 ZESDE SCHRIFT anderen meer bemind zijn dan ik, maar ik zal er mij niet bij neerleggen om Hem minder te beminnen dan anderen Hem zullen beminnen. 7 Juli-. Gisteren, in het gebed voor het heihg Sacrament werd ik geheel bezig gehouden door de verlatenheid van den goddehjken Verlosser in de Eucharistie. Terwijl mijn Gehefde mijn ziel met Zich vereenigd hield, toonde Hij mij hoe weinig zielen Hij vindt, helaas, die er in toestemmen zich met Hem alleen bezig te houden; en terwijl Hij mij zijn goddehjke schoonheid en beminnehjkheid openbaarde, zeide Hij mij zonder woorden : Ben ik dan niet aantrekkelijk genoeg, niet genoeg alles overtreffend, dat de zielen bevredigd zullen worden door mij en zich met mij alleen kunnen bezig houden ? En dit diepe gezicht, en deze woorden vervulden mij met liefde voor Hem en tevens met spijt voor mij en de anderen. Dat was heel mijn gebed van een uur lang. 25 Juh. Toen ik tegen den igden in het allerergste van zekere verwikkelingen mij bevond, verhchtte de Heer mij en zeide tot mij in het gebed : Zijn wij niet altijd met twee in uwe moeilijkheden en verwarringen ? Mijn hart smelt weg in hefde, terwijl ik deze woorden schrijf, die zoo waar zijn, zoo ólikwijls klaarbhjkehjk, grijpbaar, tastbaar voor mij, soms in groote belangrijke omstandigheden, soms in kleine dingen van het dagehjksch leven. 31 Juh. Op een zeker oogenblik van mijn.gebed toonde God mij dat zij, die het redeneervermogen des verstands willen aanwenden om de waarheden te beschouwen, hun door het goddelijk hcht in zich zelf voorgesteld, worden verblind, zich onbekwaam maken om op bovennatuurhjke wijze te zien, evenals menschen die een fakkel zouden nemen om de sterren te beschouwen. 6 JUNI 1885 23 SEPT. 1886. 203 Dit soort van gezicht is geenszins een overdenking der ziel in het gebed, het is een beeld, haar door God plotseling en zeer duidehjk ingeprent, en tegelijker tijd leert Hij haar de beteekenis er van begrijpen. 11 Augustus. Twee van mijn groote kinderen heb ik weggezonden (naar hun kamer), omdat zij mij een niet passend antwoord gegeven hadden. Dat kan ik niet van hen dulden, op geen leeftijd. Het vierde gebod is er nog altijd. Maar van morgen heb ik innig tot God gebeden dat mijn onvolmaaktheid geen nadeel toebrenge aan mijne kinderen. Zij onderwerpen zich trouwens zeer spoedig, zoodra men hun het gezag doet gevoelen. 17 Augustus. Heden een uitstapje, dadehjk na de Mis. Wij zijn verschülende kerken binnengegaan op onze omzwervingen. Deze korte bezoeken doen den geestehjken mond der ziel watertanden ; met spijtgevoel ging ik'er uit en met een levendig verlangen aan de voeten van Jesus te bhjven ; en dat verlangen, met zijn genade, heeft mij met Hem verbonden gehouden in een eenvoudige en zeer zoete vereeniging gedurende den geheelen namiddag; mijn ziel was er van vervuld en beheerscht al de uren van onze wandehng en gedurende den terugkeer in het rijtuig. Aldus grijpt de liefde van den Gehefde ons waar Hij wil, door zijn onvergelijkehjke vereeniging; terwijl wij aan den voet van het tabernakel soms ongevoehg zijn als steenen. „De Geest waait waar Hij wil," en gehjk het Hem behaagt, en al wat hem behaagt, is mij goed mijn verrukt hart zegt het Hem, nog vol gloed vaji die onuitsprekelijke vereeniging. 4 September. De beminde Heer het mij diep begrijpen den weg, waarop Hij mij geplaatst heeft, waar ik voortdurend 204 ZESDE SCHRIFT 6 JUNI 1885—23 SEPT. 1886. aanbidden moet. Het lijden, de handeling (zijn de) middelen mij meer geschikt te maken tot de beschouwing. Twee dagen geleden werd mijn ziel vervuld van eene onuitsprekelijke zoetheid bij de beschouwing van den hjdenden Jesus, toen zij zich met Hem vereenigd zag door de vernedering en het lijden. O, waarom heb ik die mysteries niet vroeger kunnen begrijpen ! Ik zag hoe Jesus aan zijn vrienden aanbood die geheimzinnige innigheid van het hjden, en Hij beklaagde zich bij mijn ziel er zoo weinig te vinden, bereid om daar binnen te gaan O, gehefde Heer, maak, dat mijn natuurhjke lafheid mij niet plaatse in het getal dier ongelukkige ondankbaren ! ZEVENDE SCHRIFT, VAN 30 SEPTEMBER 1886—11 SEPTEMBER, 1887. 30 September 1886. Gebed voor het Heilig Sacrament. Mijn ziel putte zich te vergeefs uit om voor Jesus al haar ellende bloot te leggen, en van haar zelf vermoeid, voelde zij zich aangetrokken liever haar bhk te richten op het goddelijk voorwerp. In deze zeer eenvoudige beschouwing, bleef ik met God vereenigd, en tegen het slot, liet de Heer mij de volgende waarheid zonder woorden hooren: Gij lieden zijt niet beter dan Ik ben, en toch, wanneer er een die armer is dan U, bewondert wat gij bezit, dan zijt gij genegen hem een weinig er van te geven, om hem te laten genieten. Eveneens wanneer de mensch een der hoedanigheden van God beschouwt, daalt mijn goddelijkheid naar hem af en deelt hem iets mede van het hooge dat hij aanbidt. 2 October. Heilige engelen. Heihge Communie. Bewonderenswaardige en oneindig zoete ontsluiering van mijn Verlosser voor mijn arme ziel, zoo afgetobt omdat zij sinds verschillende maanden zich niet zoo veel zij wilde met Hem kon bezig houden. De ziel weet niet wat zij ziet of hoort; zij weet niets dan de goddelijke essentie, die haar omgeeft en doordringt. 10 November. De Heer hernieuwde voor mij een onderrichting, die Hij mij gisteren in meer vage trekken had aangegeven. Namelijk dit: al mag ik ook gebruik maken, om God te aanbidden, van de wetenschap die Hij mij omtrent Zich zelf gegeven heeft in het gebed, zoo moet ik in Hem nog meer aanbidden het onbekende dan het bekende en de kennis van Zich zelf, die Hij mij verleent, slechts beschouwen als een 206 ZEVENDE SCHRIFT kort overzicht, een aanduiding der Godheid. Buiten hetgeen gij kent, zeide Jesus mij innerhjk, is er nog het onbekende, dat oneindig is. 13 November. Gisteren in de Heihge Communie verscheen mij de Heer bedekt met een purperen mantel, met leliebloemen bezaaid. De randen van den mantel strekten zich een weinig over den grond uit en waren bedekt met bloemen en edelsteenen, die naar het scheen er over uitgestort waren ; en ik wist niet wat het was. Jesus zeide mij: Dit zijn uwe werken ; en gij zijt het, die mij met dezen mantel bekleed hebt. „Wat heb ik dan daarvoor gedaan? mijn Heer," antwoordde ik; „helaas ik heb immers nog niets voorUgedaan."Toen zeide Hij mij : „deze mantel heet Liefdadigheid." Ik meen, dat de Heer toen wilde spreken van de liefdadigheid, die liefheeft en vergeeft in weerwil van alles. 18 November. Toen ik gisteren mijn God in de communie ontvangen had, kende mijn ziel Hem en werd zij met Hem vereenigd in zoo vér Hij Licht is.... O Jesus, waar en eenig licht! en de menschen zoeken zoo veel valsche hchten. Ik voelde hoe dit ware hcht ons zou verlichten, zelf ons tekortschieten in alles zou verhelpen, wanneer wij maar in alles ons eerst aan dat hcht onderwierpen. En mijn geest met dien hevigen aangeboren dorst om te leeren, erkende de nietigheid van de kennis der geschapen dingen, in tegenwoordigheid van het eeuwige Licht. 17 December. Het levendigste gevoel kan bij ons niet altijd duren in dezelfde hevigheid. Onze diepste en meest verhevene indruk is zeker die van het sublieme. Hoe lang duurt hij ? Het sublieme doet niet meer dan aan ons verschijnen ; 30 SEPT. 1886 II SEPT. 1887. 207 het sublieme zelf en onze indruk vliegen voorbij als een bliksemflits. Maar in God, tusschen de drie personen altijd de geestdrift der bewondering en der liefde ! een eeuwige geestdrift ! Menschelijk is dit onmogelijk, en toch, bij God is het waarheid! Een vervoering die geen begin gehad heeft en nooit een einde zal hebben! Een plotsehnge aandrift, een vlucht, die haar doel bereikt en toch altijd (opwaarts) vooruit schiet. Zich aan elkander geven, alles geven wat men heeft en alles wat men is, zonder zich te kunnen uitputten! Zich altijd geven en zich altijd nog kinnen geven ! Drie zijn om een andere persoonlijkheid buiten zich te kunnen beminnen. Eén zijn, omdat de éénheid volmaakter is dan de vereeniging. 1 Januari 1887. Sit nomen Domini benedictum. Dat is mijn leus voor dit jaar, hoe het ook zijn moge. Ik neem mij voor ze te herhalen tusschen alle dingen door. 30 Januari. Gebed gedurende het officie van den Zondag. De Heer gaf aan mijn ziel plotsehng het gevoel van zijn tegenwoordigheid door een onvergelijkbare zoetheid. En tegelijk toonde Hij mij een schitterend bouwwerk, zich verheffend voor de oogen mijner ziel. De buitenwanden van het gebouw hadden de hardheid en het gladde van marmer, en de steenen, waaruit zij bestonden, waren schitterend wit als sneeuw, de ontelbare torentjes verhieven zich hoog in de lucht en ik zag de fundamenten diep nederdalen in de ingewanden der aarde, tot de diepten waar de onderaardsehe stroomingen van gloeiend lava rommelend henen stroomen. Dit alles trok aan mijn oog voorbij. De Heer zeide mij, dat dit gebouw heette de glorie Gods en'het heil der zielen. Inderdaad hoorde men binnen gewijde zangen en groote harmo- 208 ZEVENDE SCHRIFT nieën; en buiten zag ik duiven, zinnebeelden der zielen, komen uitrusten op de uitgebeitelde kornissen van den steen. Jesus toonde mij dat dit gebouw mijn werk was, dat ik moest voltooien % Maar mijn aandeel was niet bijzonder groot in dit reusachtige werk. Ik bracht er voor zeer kleine steenen aan, maar hoe klein zij ook waren, die steenen verscheurden en verwondden bloedig mijne handen. De engelen vlogen boven het bouwwerk en telden de kleine steenen, die ik aanbracht. Daarna brachten zij zelf zeer groote aan, waarmee ze de muren ophoogden ; en zij droegen met gemak in hun handen als waren het bloemen, die steenblokken, welke geen twintig menschen hadden kunnen bewegen. Maar Jesus zag met veel liefde, haar de kleine steenen, waaraan mijn bloed kleefde, en ik aanschouwde dat Hij het was die het geheele werk bestuurde met God den Vader en den Heiligen Geest. Toen werd mijn ziel vervuld met een hcht en een onuitsprekelijk gevoel van vertrouwen, toen bYzag het weinige wat ik deed en dat God alles deed ; en ik begreep, of hever ik zag, met welke liefde, en welk een macht de Schepper ingrijpt in het werk, dat hij tot taak stelt aan zijn arm klein schepsel, waarbij hij slechts de geheele poging zijner zwakheid vraagt en verder aanvult waarin hèt te kort schiet. En toen ik geheel verloren en verrukt was in mijn bewondering, droegen de engelen bergen aan en plaatsten ze ter verdediging rondom het gebouw. Dit alles duurde ongeveer een uur. Mijn ziel heeft een diep gevoel van vertrouwen in de goddelijke hulp er van bewaard. 1)' Dit gebouw is zonder twijfel het Geestelijk dagboek van Lucie. Laten we hopen dat veel contemplatieve zielen voorgesteld door de duiven, hier naar de goddehjke harmonieën mogen komen luisteren. God heeft de nederigheid van Lucie gespaard door haar nooit te laten begrijpen waarin „haar werk" bestond en wat dit gebouw precies voorstelde. 30 SEPT. 1886—II SEPT. 1887. 209 Er valt op te merken, dat bij dit soort van genade ; bij die verbeeldingsgezichten het beeld dat aan de ziel getoond wordt werkehjk de actueele vorm der genade is, haar onderrichting, als het ware zichtbaar en tastbaar voor de inwendige zinnen. Maar tevens de genade zelf der goddehjke vereeniging vervult de ziel als dan met een zalving zoo sterk en zoo zacht, dat het beeld nog slechts het bijkomstige der genade is. De innige grond der ziel wordt gevangen gehouden door God zelf ; tegelijker tijd doordringt God de ziel en het beeld dat Hij voor haar oproept; zij ziet eerst; dan verklaart Hij haar geleidelijk de mystieke beteekenis van wat zij ziet, en Hem bemint zij dan in wat zij ziet, Hem zelf hoort zij, Hem die ziet en bemint in haar. Zonder twijfel een gebed minder verheven.dan andere, omdat het samengaat met een voelbaar beeld, maar ook, geloof ik, wonderhjke specerij, bereid door Gods goedheid om de krachten en vermogens der ziel, die uitgeput en afgetobd waren in de vermoeienissen van den uiterhjken strijd en de onophoudelijke beproeving, weer te herstellen en op te frisschen. 3 Februari. Heihge Mis en Communie. De Heer zeide tot mijn ziel met een onuitsprekelijke goedheid: „In alle dingen ben ik met U. Zij; die u aanvallen, vallen Mij aan; zij, die u verachten, verachten Mij.... O, mijn Heer, riep ik uit, dat ik dan alleen aangevallen en veracht moge worden, maar Gij, mijn God, neen, neen !" Jesus vervolgde aldus: Gij hebt mijne beleedigingen genomen als de uwe. Ik neem de uwe als de mijne. Er is tusschen ons een wederkeerigheid van liefde Gelooft gij dan dat ik daarin te kort zou kunnen doen ? Ik ben het, die in U leef, ook dan als gij het niet voelt." Hij toonde mij ook de samenwerking zijner voorzienigheid, zijn medewerking in mijn heele leven. 14 210 ZEVENDE SCHRIFT 25 Februari, iste Vrijdag van de Vasten. De smarten van den Godmensch verschenen mij onder een daghcht, waarin ik ze nooit gezien, noch begrepen bad. Tot hiertoe bewogen alle oorzaken van smart, die in de Passie vereenigd zijn, te veel de gevoeligheid van mijn hart en namen mijn ziel niet genoeg in beslag. Ik was altijd zoekende iets diepers, iets innigere : het smartelijk geheim van Jesus' Hart! En ziedaar ! in een oogenbhk verscheurde dit hcht als een sluier en opende oneindige horizonnen voor de oogen mijner ziel, die beefde bm die afgronden te peilen. En vóór mij rees die ongekende smart, schrikbarend, onmetelijk, diep als het Hart van een God, zonder andere maat dan de goddehjke wil, en de kracht om te hjden van een God-mensch! Mijn ziel waagde niet te zien Zij vreesde te veel er van te vernemen. En toch werd zij onweerstaanbaar aangetrokken door dit aanbiddelijk mysterie, dat haar innig verwondde en diep in het hart gegrift bleef. O mijn Jesus! wat hebt Gij moeten hjden ! Gij hebt geleden, zooveel als uwe hefde gewild heeft, zooveel als uw Vader gewild heeft en niets menschehjks kan ons eenig idee geven van dit almachtig willen dat u offerde. Verrader, eerloos rechter, wreede beulen, verblind volk dat zijn bloed afroept over uwe kinderen ; woeste soldatentroep, spottend met den dood van den Rechtvaardige ; in uw midden is er een hand, die gij niet kent, die verder gaat en met meer zekerheid dan gij ; er is een onzichtbaar zwaard dat het goddehjke slachtoffer veel volmaakter ter dood brengt! Gij hebt het meesterwerk der smart noch gezien noch geweten; nog minder hebt gij het verricht! Het kon slechts uitgevoerd worden door het meesterwerk der hefde. Val op uw knieën, menschheid! uw boosheid werd alleen geëvenaard door uwe zwakheid; nooit zou uw God door u ge- 30 SEPT. l886—II SEPT. 1887. 211 leden hebben, indien hij niet had willen hjden voor u. En al uw wreedheid heeft de smart niet kunnen meten, heeft niet kunnen vermoeden de smart waaraan de God-mensch zich overgaf, omdat gij den goddelijken wil niet gemeten hebt. O mijn God! Ik beken dat ik tot op dezen dag nooit iets geweten heb van uw hjden! Gij alleen kondet dit hjden openbaren aan mijn ziel begeerig om het te doorgronden ; en nu dat Gij mij een bhk daarin hebt laten slaan en dat ik een poging doe om het te vertolken, o mijn Verlosser, nu trilt mijn hart innerlijk, mijn hand beeft en mijn oogen weenen ; en ik voel dat dit gezicht in mijn hart een wonde heeft geslagen, die niet gesloten is, en zich niet zal sluiten, omdat ik altijd zie, wat ik gezien heb.... 7 Maart. Bij het gebed in den avond, voor mijn slapen gaan, vond ik terug het zoete gezicht van Jesus alleen, en er kwam als een vloed over mijn ziel een onmetelijk verlangen om de geheele aarde neergeknield te zien voor Jésus. Ik zag wat de wereld zou zijn, indien op een oogenblik alle zielen Jesus alleen konden zien, zooals Hij zich op dit oogenbhk vertoonde aan mijn ziel. Ik zag al die zielen door zulk een gezicht overvallen, de eene plotsehng zijn zaken in den steek latend, de andere zijne vermaken, de andere zijn politiek, en allen in verrukking door het gezicht van dien koning van glorie en hefde, "Hem alleen ziend en Hem alleen aanbiddend. En die universeele eeredienst, die acte van stille en algemeene aanbidding, die extase der wereld deed mij sidderen van hefde. Toen had ik zelf de hel er toe willen brengen in te gaan in die extase; maar ik hoorde den opstandskreet van Lucifer en van al die ongelukkige vijanden van God: en Jesus zeide mij, dat indien de hel gedwongen werd hem te beminnen, de liefde, niet meer vrij zijnde, geen hefde meer was. Hij zeide 212 ZEVENDE SCHRIFT mij dat Hij veel meer geëerd werd door de vrije vereering van een klein getal zijner schepselen, dan het geval zou zijn wanneer Hij alle geschapen zielen zou dwingen zich bij die hulde van het kleine getal aan te sluiten. En ook zag ik zeer duidelijk hoe een enkele ziel door haar vrijen wil God meer eer bewijst dan het volledige heelal wat zonder gevoel en zonder verstand is, hem eeren kan door blindelings en stipt de wetten na te komen, door den Schepper gesteld. Vervolgens trad ik in de zuivere en vreedzame beschouwing van Jesus alleen. (15de jaar van genade. Leeftijd: 43 jaar). 17 Juni 1887. Ik meende dat ik mij nooit zou kunnen verzamelen voor de communie ... Maar Jesus kwam zijn ellendig schepsel te hulp, en legde elke gedachte het zwijgen op; en alle beelden verdwenen plotseling in het niet. Hij toonde aan mijn ziel, dat wij in den hemel alle dingen zullen zien in God als in hun beginsel, beginsel van de kleur, beginsel van het hcht, beginsel van den rijkdom, beginsel van het leven Deze gezichten verschijnen mij in schitterende pracht, maar toch als bijkomstig in het zaligmakende zien. En, terwijl de ziel in het gebed, zelf op aarde, ondervindt, dat alle hcht niets is vergeleken bij den geringsten graad van kennis, dien het aan God behaagt haar te geven van Hem zelf, toonde mijne hevig naar God strevende ziel hem dit verlangen naar Hem alleen, in volle onderwerping aan zijn heiligen wil. En onmiddellijk verwijderde Jesus de vorige gezichten en ik ging over tot het zeer eenvoudige zien van God met den onuitsprekehjken vrede en de zoetheid, die daarmee gepaard gaan. En toen deze genade niet heel lang duurde, herhaalde zich mijn verlangen en God gaf ze mij weer terug, en aldus verschülende malen tot aan het einde mijner dankzegging. 30 SEPT. l886 II SEPT. 1887. 213 Gewoonlijk gebeuren de dingen niet op deze wijze, maar heden scheen Jesus behagen er in te scheppen mijn verlangen te doen ontstaan om het te kunnen voldoen. Ik wenschte niets te zien dan God alleen, en Hij stemde er in toe en gaf zich alleen, zich toonend zonder tusschenkomst. Na zulk een onuitsprekelijke ontmoeting met God, kan de ziel, om zoo te zeggen, de volle dwaling van het pantheisme met de hand tasten. Zij heeft gevoeld, op zekere manier gezien, dat indien God het beginsel is van alles, Hij iets anders is dan alles ; alleen tusschen alles wat bestaat, eenig, alleen Hij die is. De ziel kent hem daaraan, en door geen andere rede of vergelijking. Zooals het haar mogelijk is, gegeven is om hem te zien, zoo ziet zij Hem door Hem zelf en zonder eenige tusschenkomst. Dit weinige van God wat zij mag zien met een blik, is werkelijk God: die ontsluiering, hoe onvolkomen ook, laat bij haar de zekerheid na, dat zij God gezien heeft, en zulk een zekerheid dat zij veeleer zou twijfelen aan haar eigen bestaan. Van den af kent zij God onafhankelijk van de gedachten der rede en de verhchtingen van het geloof ; zij had. geredeneerd, zij had geloofd, nu ziet zij. Haar woord kan niet weergeven, wat haar begrip niet in staat was te omvatten; maar wat zij met een blik van die goddelijke natuur geschouwd heeft, openbaart haar God als eindeloos verheven boven en onderscheiden van al wat bestaat, als anders dan olies. Ziedaar waarom ik zeg, dat dit gebed aan de ziel voelbaar laat tasten de klaarbhjkbaarheid der pantheïstische dwaling. 21 Juni. Ik meende te begrijpen dat er onmiddeihjk bij den dood, in de rechtvaardige ziel een doorstrahng plaats heeft van de waarheid; dat zij zelf in het vagevuur God begrijpt en haar zelf tot op een graad waarop zij nog nooit 214 ZEVENDE- SCHRIFT begrepen had, daar de verlossing van het lichaam een vrije en plotselinge vlucht geeft aan al haar vermogens, aan haar verstand. Die toestand is niet onvereenigbaar met het lijden, omdat het gezicht der waarheid, der heiligheid van God en de ellende der ziel haar van zelf tot de uitboeting brengen ; maar dit is reeds een bewonderenswaardige toestand, het is een ontwaken ; neen werkehjk, de dood is niet de dood ; sterven is geboren worden. 23 Juh. Eergisteren, toen ik weer voor het eerst Jesus kon gaan beschouwen in het heihg Sacrament en toen ik mij teederhjk bij Hem beklaagde over mijn ballingschap, gaf Hij mij dit welwillend antwoord: Wanneer gij niet bij mij zijt, ben Ik bij u; Ik waak, wanneer gij slaapt; Ik werk, wanneer gij uitrust; Ik houd u veilig, wanneer gij aan gevaar zijt blootgesteld; Ik waak over u om alles. 15 Augustus. Hemelopname van Maria, 's Avonds trok ik mij terug voor een kort gebed, wel wetend, dat ik het later niet meer zou kunnen.... Mijn gebed werd onrniddelhjk gevolgd door de goddehjke vereeniging. Mijn ziel kwam in beschouwing der glorie van Maria in God, en voelde en zag in het vage de vreugde en den glans des hemels en de eerbewijzen, door de koren der engelen aan hun Koningin gebracht. De Koningin des hemels was gekleed in een langen mantel van azuur, die zien in de verte uitstrekte en nederdaalde tot naar de aarde ; en een punt van dezen mantel raakte Frankrijk. Dat Hij -ons moge behouden!! ACHTSTE SCHRIFT, VAN 15 SEPTEMBER 1887 TOT 3 JUNI 1888. 14 October 1887. Het passieve gebed is niet alleen het zwijgen der ziel voor God : het is werkelijk het antwoord van God aan de ziel. Het is een spreken, wel is waar, zonder woorden .... God neemt bezit van het geheele wezen door de kracht van zijn omhelzing. In die gelukkige oogenblikken ben ik het niet meer, die daar is, maar Hij. Ik zie mij niet meer, ik zie slechts Jesus. Ik ben niet vernietigd, maar zijn leven bemachtigt zich van mij, beheerscht mij en zwelgt mij op. Geknield, ken ik mij zelve niet meer, zie ik slechts den zoon Gods wezenlijk en sacramenteel op deze plaats tegenwoordig. Ik aanbid hem, maar de goddehjke werking doordringt en vervormt mijn aanbidding; het goddelijk wezen denkt, leeft, bemint in mij, ik heb nog slechts leven door Hem. De apostel heeft het gezegd: „Ik ben het niet meer, die leef, het is Jesus Christus, die leeft in mij". 24 October. Heilige communie. Als antwoord op overtollige overwegingen, die ik onwillekeurig telkens weer opnieuw heb over mij zelf zegt de Heer mij innerlijk : „Ik ben het, die weet, en gij zijt degene die niet weet; tracht nooit iets te weten buiten Mij, dat is: uit eigen oordeel". Mijn ziel voelde een overgroote vrede en vreugde in het zien dezer waarheid, dat God weet en dat zij niet weet, en dat haar arme nietige geest ondergedompeld ligt in het goddehjke weten. Dit innerlijk hcht geeft ook het vertrouwen, waartegen ik juist den laatsten tijd hevig bekoord werd. 26 October. Wat mij bijzonder treft, is dat mijn Gehefde om mijn ziel te steunen in haar moeiehjkheden haar geen ander middel aangeeft dan Zich-zelf. 2l6 ACHTSTE SCHRIFT Daar, waar elke redeneering schipbreuk lijdt, waar de ziel zoodanig verontrust 'wordt, dat zij niet meer kan verklaren wat haar verstoort, daar verschijnt de goddehjke tegenwoordigheid en plotsehng houdt de duizeling op en de vrede keert terug met het hcht. U 27 October. Nauwehjks neergeknield zijnde, nam mijn gehefde Meester mijn ziel. Hij vervulde haar met zijn tegenwoordigheid en een weinig later toonde Hij mij mijn ziel als een kristal, waar doorheen de stralen der Godheid schoten. Ik weet niet, hoe het kwam, dat die arme ziel, die mij sinds eenigen tijd gewoonlijk toescheen als een mesthoop, dit is werkehjk zoo, mij nu in een oogenblik verscheen met de blankheid en de doorzichtigheid van het kristal. Zij was zuiver, maar zij had volstrekt geen glans uit haar zelf; evenals het kristal, dat men in het donker niet eens zien zou; en zij had slechts de schittering, die zij van Jesus ontving. • Indien het water, indien het kristal, konden kennen het vermogen wat zij bezitten, om van het hcht doordrongen te worden, ik geloof, zij zouden er zeer gelukkig mee zijn. Deze grove vergelijking kan een zwakke gedachte geven van de heerlijkheid en de geneugten der ziel, wanneer zij ziet en voelt hoe zij doorstraald en verzadigd wordt door de uitstraling van dien hevigen vuurhaard, die is het eeuwige hcht. 9 November. Na een ontbering van het heilige brood gedurende vier dagen en de verduring van allerlei kwellingen, Jesus, die verschijnt alleen, niets zegt tot de ziel, maar haar omhelst in een stilte van vrede en hefde, die alles zegt. Jesus alleen, en de ziel is tot rust gebracht, gesterkt, hernieuwd, getroost. Jesus alleen is alle overweging, alle steun, alle wijsbegeerte, alle troost. . 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 2I'7 De natuur was gebroken, uitgeput; zij is weer opgebeurd zónder te weten hoe dit geheim zich heeft toegedragen. 15 November. Heilige Communie. — De Heer heeft mij aangetoond, dat er slechts een enkele vraag in de wereld bestaat, en deze vraag is de bijkomende glorie, die Jesus, koning der schepping, moet verwerven door de schepping voor God zijnen Vader. In één oogenbhk zag ik op zeer heldere en pakkende manier de nietigheid van alle andere vragen, beschouwd buiten deze eene. Onze vraagstukken van politiek of sociaal belang, die zoo zeer de menschen bezig houden, en de koninkrijken die in den loop der eeuwen over elkander storten en al onze groote wetenschappehjke vraagpunten ; dat alles is niets dan in zoover de eer van God er uit voorspruit. Het overige is niets. 25 November. In het volkomen stilzwijgen der vermogens en het zich-verliezen der ziel in God zijn vier dingen, die de ziel begrijpt: de oneindige uitgestrektheid, — de klaarheid, — de vrede, — de zoetheid. De ziel begrijpt op zekere manier deze openbaring. Maar wanneer zij gevoerd wordt tot het middelpunt, gesteld wordt in tegenwoordigheid der goddehjke essentie vaag zichtbaar, en er van vervuld wordt, dan overweldigt haar de verrukking en zet haar in gloed ; het verstand staat ontsteld, kent zich zelf niet méér, en de ziel kan niet zeggen wat zij gezien en gevoeld heeft. Er bestaat hier slechts een woord : het is God. God, niet enkel tegenwoordig, maar tot op zekeren graad te kennen gevend wat Hij is. Dit is wat het verschil maakt tusschen het gebed van het zien van God en het gebed der eenvoudige tegenwoordigheid. 1). *) Hier is een belangrijke onderscheiding, die Lucie verschillende malen aangeeft. 218 ACHTSTE SCHRIFJ 2 December. Gebed voor het heilig Sacrament. De Heer zeide mij: De Eucharistie is mijn mystisch hart, evenals de Kerk mijn mystisch lichaam is ; en mijn mystisch hoofd is te Rome (het zichtbaar opperhoofd in wien de heihge Geest zetelt). O mystisch Hart, edelmoedig Hart, dat onophoudelijk hetzelfde klopt over de geheele christen wereld ! zijt gij nu niet de gevangene van een kille borst ? Doet onze zelfzuchtige schoot niet inkrimpen den vloed van het goddehjk bloed, dat gij ons bij stroomen toezendt ? Beantwoorden onze loome ledematen wel aan den voortdurenden roep uwer goddehjke trillingen ? Waar gaat de adem van het geloof, dien gij uitademt over de wereld ? Is het waar dat er zooveel Christenen zoo laag over de aarde kruipen, dat die heihge ademtocht over hen heen strijkt zonder hen te verlevendigen ? Waar is de boetvaardigheid die in de eeuwen van geloof zoo overvloedig stroomde uit uwe wonde voor de wereld ? . . . . waar is het zegel van den Christen, die sterke en mannelijke stempel, waardoor wij van U en voor U zijn, maar waardoor een christen ook niet móest kunnen vrede sluiten met den geest der wereld ? Waar is de hefde, de vurige liefde, die van de zonden loskoopt, de hefde die hjdt met haar voorwerp, de liefde die niet verdragen kan Hem dien zij bemint, miskend en gesmaad te zien, de hefde, die uitboet en die herstelt ? O goddehjk Hart wat zijn zij weinig talrijk, uwe ware ledematen, zij die uit U leven ! Brandpunt van hefde, indien Gij niet God waart, zou onze ijzige koude U uitgebluscht hebben! maar Gij zijt God, onze getrouwe en barmhartige God. O beminnend Hart, red nogmaals de wereld, die sterft, red het arme Frankrijk! 12 December. Ik zie in de heilige Drievuldigheid een Zoon 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 219 gelijk aan zijn Vader : God van God, Licht van Licht, consubstantieel met zijn Vader. 24 December. Nacht, voor-avond van Kerstmis. (Begin van het sterven van haar echtgenoot). Bij dit bed van smart en ijlen eenigen tijd van een onuitsprekelijk geestehjk samenzijn van Jesus en mijn ziel.... mijn geest bhjft vrij door de genade in weerwil van de omknelling van een vreesdij ken angst. 25 December. Kerstmis. Stille* Mis tegen middag.... iets meer geheel onmogelijk. Onder deze Mis, tamelijk korte maar verrukkende vereeniging der ziel met het vleeschgeworden Woord. ... de ziel overstroomd van de schittering en de bekoorlijkhdd der eengeboren goddelijke Persoon en hare twee naturen. 26 December. De ijlkoorts heeft zonder een oogenbhk van onderbreking voortgeduurd van Zaterdag 6 uur 's avonds tot heden Maandag 8 uur in den morgen. Mijn arme vriend is gebroken ! mijn ziel is ook gebroken.... om 10 uur heb ik de Mis kunnen bijwonen, de heilige communie ontvangen, eindelijk! waarin mijn God geheel mijn wezen in zich opgenomen heeft. Ondersteund door God, heeft de ziel zich aan Hem aangeboden ook het allersmartehjkste te zullen aannemen, indien dit in overeenstemming was met zijn eer en het beste voor de zid van den gehefden hjder. 27 December. (Bij het bed van haren echtgenoot, die pas gestorven was). Langen tijd bleef ik daar neergeknield. Mijn droefheid werd geheel beheerscht door de gedachte aan het oordeel van God. Daar was werkelijk mijn ziel in le poging om die beminde ziel te helpen en haar goeden 220 ACHTSTE SCHRIFT engel ter zijde te staan. Ik gaf haar over in de handen van God met volle vertrouwen en liefde; en zoo als mij later gezegd werd door mijn zielbestuurder, die altijd zoo geïnspireerd is, voelde ik hoe de Barmhartigheid in haar armen deze ziel ontving, die altijd zoo dapper en vurig gestreden heeft voor de zaak van God en het christelijk leven heeft geleid zonder eiken schijn van menschelijk opzicht. Men vorderde, dat ik twee uur rust zou nemen. In mijn kamer gekomen, knielde ik opnieuw neder en hernieuwde met het hart en met den mond mijn godsdienstige toewijding. Vervolgens droeg ik aan God op, mijn kinderen, mijn arme heve weezen! Dat Hij ze mogen nemen in zijn krachtige armen en ze ondersteunen moge zooals de arend zijn jongen draagt op de vleugelen! Daarna heb ik den Heiligen Geest aangeroepen en Hem gesmeekt de leiding van mijn nieuw leven op zich te nemen, en mij te bezielen in de vervulling van al mijn phchten. Toen heb ik voor hem gebeden, natuurlijk zonder te kunnen slapen. 3 Januari 1888. Ik heb veel geleden sinds den 27sten in de gedachte aan de pijnen van het vagevuur voor die gehefde ziel; ik vereenzelvig mij met zijn hjden; mijn gebed voor haar is een vaste gewoonte, is bijna voortdurend, zonder mij los te maken uit de goddehjke vereeniging. Ik beken, dat verschillende nachten geheel in gebed zijn voorbij gegaan, zonder te kunnen slapen, omdat mijn hart overvol was en bezig gehouden door die droevige gedachte. Het was mij werkehjk onmogehjk te slapen bij de gedachte dat de ziel van mijn vriend hjdende was. Gisteren (2 Januari) ben ik een meer vreedzame richting ingeslagen in een beschouwing over de vervulling van 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 221 Gods wil ten opzichte van deze ziel, wat mij een grooten vrede geschonken heeft. Mijn ziel heeft zich meer kunnen hechten aan de beschouwing hoe de goddehjke wil die dierbare ziel zuivert en haar zonder ophouden onmerkbaar nader brengt tot God, terwijl de ziel zelf haar hjden aanvaart en naar die nadering verlangt. Ik vereenig mij met die goddehjke werking door bidden, door het lijden en het offer der heihge Mis, die dikwijls en op zeer veel plaatsen voor mijn dierbaren vriend wordt opgedragen. Ik verplaats mij ook in de gesteldheid zijner ziel, die in de hoop op den hemel leeft. Verschillende malen onmiddehjk bij het begin van het gebed, heb ik gevoeld, dat die ziel groote verlichting ontving, dat zij zich bevond in een sfeer van vrede, niettegenstaande haar lijden; en nu wanneer ik tot Jesus over haar spreek, verzacht en troost Hij mij. Ik ontvang zijnen troost, zonder mij te veroorloven vaste gevolgtrekkingen er uit te maken, en ik ga door met bidden, doch met minder droefheid. 6 Januari. Driekoningen. Heden eerste Vrijdag van de maand, mijn dag van eerherstel (als aangenomen réparatrice): met groote vreugde heb ik mijn eigen smart afgelegd, om mij alleen bezig te houden met God in zijn versmading en zijn droefheid, en mij aan te bieden als slachtoffer van eerherstel. Ik heb mijn religieuze toewijding hernieuwd, ik heb aan God opgedragen mijn staat van weduwe, die duren zal tot mijnen dood ; ik heb Hem weer mijn heele wezen toegewijd, alles gegeven wat een schepsel geven kan, in de uitsluitende en vohedige overgave aan zijn heiligen wil. 8 Januari. Heihge Communie. Reeds verechülende malen heb ik in God ontmoet de geliefde ziel van mijn afwezigen vriend. Gisteren was het met het gevoel van den vrede dezer ziel. Vandaag met den indruk eener groote zoetheid. 222 ACHTSTE SCHRIFT Deze indrukken komen plotseling op en met groote kracht midden onder het gebed, dat de vermogens in God opheft. Ik zou die gewaarwordingen niet kunnen ontgaan, noch er aan twijfelen, wanneer zij zich voordoen ; maar toch in het gewone leven en in den natuurhjken toestand vreest mijn ziel nog altijd het vagevuur. Ik weet niet beslist of hij in den hemel is. Wat zou ik het graag weten. Maar indien ik er meer van zou kunnen weten, dan God veroorlooft, zou ik het zeker niet willen. Ik ga voort God lastig te vallen met mijn smeekgebeden, met in velschillende kerken te gehjk het heihg Misoffer te laten opdragen voor die geliefde ziel, zoo vol geloof en ijver. 18 Januari. Men zegt in onzen treurigen tijd zoo dikwijls dat deze of gene priester zich in een geestelijke woestijn bevindt, dat het geloof verdwenen is in zijn parochie, de kerk verlaten, de laatste heihge sacramenten verwaarloosd ; dat er niets meer aan te doen is. Wat mij getoond werd zonder woorden en op zeer aangrijpende wijze in dit gebed, dat is, dat voor den priester nog een ding te doen overblijft, wanneer er niets meer te doen is, namelijk een heilige te zijn. Vele verharde harten en verdwaalde geesten bhjven ongevoehg voor de onderrichting, voor het woord Gods, terwijl zij zich niet zouden kunnen onttrekken aan de klaarbhjkbare heiligheid, indien zij gedwongen waren, eiken dag een levend voorbeeld er van onder hun oogen gade te slaan. Het leven der heiligen is vol van bekeeringen door hen bewerkt alleen door de uitstraling hunner heiligheid, die zij toch trachtten te verbergen. Voorzeker, Gods priesters weten dit beter dan ik, en als ik het schrijven durf, is dat alleen, omdat ik hier van alles moet verslag geven. 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 223 Ik zag ook eens in het gebed ('t was in December) het schitterende teeken dat de priester zal dragen gedurende de eeuwigheid. Dat is een kenteeken van verheven distinctie te midden van alle uitverkorenen en een soort van bijzondere band, die bestaan blijft tusschen Jesus en hem. De Zaligmaker, die aan den priester op aarde gehoorzaam was, scheen mij in den hemel een geheel bijzondere toegevendheid te bewaren voor de verlangens van zijnen priester. Dit gezicht was prachtig en vervulde mijn ziel met bewondering en hefde voor den goeden God en met vereering voor den priester. 29 Januari. Septuagesima. T>e Heer heeft mij sinds gisteren een gave geschonken. Hij staat aan mijn ziel toe plotseling al het geschapene te verlaten, die geheele wereld van afdwalingen waardoor op dit oogenbhk mijn vermoeide geest verontrust wordt, en in één oogenblik zich te verheffen tot Hem, boven elk beeld, boven alle vorm én aUe gedachte Hem te vatten en aldus eenigen tijd in Hem opgeheven te bhjven. Ik zeg dat dit een nieuwe gave is, omdat zij aan mijn ziel veroorlooft deze beweging zelf te beginnen natuurlijk niet zonder de medewerking der genade. God wil dat ik omhoog schiet naar Hem en Hij ontvangt mij. Die vereeniging is zeer eenvoudig en heeft niets voelbaars, geen bedwelmenden smaak, ten minste gisteren was het zoo. God alleen. Hij weet ook dat mijn ziel op dat oogenblik zich krachtiger dan ooit aan Hem vasthecht, op leven en dood .zelfs indien zij nooit meer Hem mocht smaken. 5 Februari. Voor het heihg Sacrament. Toen mijn ziel opnieuw aangegrepen werd door een zeer levendige herin- 224 ACHTSTE SCHRIFT nering aan de vreeselijke. en smartelijke crisis, waarmee ik de laatste ziekte van mijn man had zien beginnen, nam Jesus plotseling die herinnering weg door het gezicht zijner glorieuze hemelsche schoonheid. Hij onderrichtte mij daarbij ook dat alles wat ik in die omstandigheden had geleden, moest dienen om mij te zuiveren van mijn natuurlijke hefdë voor het geschapen en ideaal schoone; dat ik voor die afschuwelijke en pijnlijke gezichten in ruil zou ontvangen een meer helder gezicht der schoonheid Gods. En tegelijk nam de goddehjke schoonheid mijn ziel gevangen in een korte maar zeer hevige verrukking. Van af de eerste dagen van mijn staat van weduwe, voelde mijn ziel hoe zij door God bewerkt werd tot losmaking van het geschapene. Het scheen alsof een verborgen en zeer fijn zwaard in mijn ziel door al mijn vermogens heen drong, telkens weer opnieuw, om ze los te maken van de schepselen, in. het verledene, het tegenwoordige en in de toekomst. Ik had daarvan een geheimzinnig hjden te verduren ; en de volle toestemming die mijn wil gaf aan die werking van God, vermeerderde nog het lijden en verhoogde den toestand van vrede, waarmee elke goddelijke beweging in onderworpen zielen gepaard gaat. Met al mijn kunnen werkte ik mede met deze nieuwe gebiedende eischen der hefde door mij met den wil van alles af te scheiden en door met de gedachte vooruit reeds te verzinnen alle opofferingen, die van mij zouden gevraagd kunnen worden. Gewoonlijk had ik geen voelbaren smaak bij deze innerlijke overgave. Integendeel, mijn ziel leed er onder, dat zij buitengewoon hevig geplaagd werd door een zeer levendig gevoel van de geschapen schoonheid, een gevoel wat op onverklaarbare wijze scheen te ontwaken in een tijd van groote smarten. Sinds twee dagen heeft deze toestand van gevoehgen strijd plaats gemaakt voor een groote vrede. 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 225 17 Maart. De ziel, die in God leeft door de vereeniging, voelt soms een grooten drang, een hevig verlangen om van het hchaam bevrijd te worden en vraagt dit dringend aan God. Wat antwoordt haar Jesus op die oogenblikken ? Niets dan een meer duidelijke en meer doordringende openbaring van Zich zelf; en de ziel, hoewel verslonden door het verlangen, is toch voldaan, omdat die God welke haar vervult en geheel in zich opneemt, dezelfde God is in wien zij zou wenschen zich te verhezen, ook met het hchaam .... God, zich meer of minder toonend en gevend, overstelpt ons en bevredigt volkomen ons hart door het feit zelf, dat Hij God is.. . „Ik ben dezelfde God, die u zou kunnen scheiden van uw hchaam", zeide Jesus dezen morgen tot mijn ziel. En de woorden „dezelfde God" vernomen met dat goddehjk accent, dat niet te omschrijven is, brachten mijn ziel in verrukking, zoodat zij niets meer kon vragen. 29 Maart. Witte Donderdag. Ik deed zoo even mijn gelofte van eeuwige kuischheid. Ik weet niet in hoe ver God uit deze gelofte gevolgen van genade wil trekken voor mijn ziel of voor die van anderen ; maar wat ik wel weet, is dat de hel om die gelofte een ongewoon geraas gemaakt heeft. Onmiddellijk nadat mijn geestehjke raadgever mij veroorloofd had dit voorloopig te doen (23 Februari) en zelf even vroeger, wanneer ik er aan dacht, voelde ik mij bestormd door hevige onrusten die zich slag op slag herhaalden. Zij dienden, God zij dank, gedurende die maand om mijn weerstand te versterken en mij te bevestigen in mijn besluit om de eeuwige gelofte te doen, als het mij werd toegestaan. Toen ik nu eergisteren geluisterd had naar mijn geeste- 15 226 ACHTSTE SCHRIFT lijken raadsman, mij die toestemming gevend met woorden die mijn ziel-deden ontbranden van liefde en dankbaarheid voor mijn God, brak reeds dadelijk na het verlaten van den biechtstoel een onbeschrijfelijke storm los, een storm van moedeloosheid, van vrees voor mijn onwaardigheid, van panischen schrik, van valsche redeneeringen, in een woord van die helsche duisternissen waarin men niets meer kan onderscheiden ; hij barstte los over mijn ziel en duurde tot gisteren ongeveer op hetzelfde uur. Des avonds het de Heer plotseling mijn ziel opklaren enikvoeldehet opgaan als van eeninnerhjke zon op dien schoonen dag van Witten Donderdag, waarop Jesus ons heeft bemind tot het einde en waarop ik Hem ging toewijden mijn geheele wezen. 14 April. Het oog des menschen heeft nooit gezien, zijn oor heeft nooit gehoord " enz Neen, mijn hart wist niet, kende niet, zelfs niet in dien stralenden en gezegenden dageraad mijner eerste communie, de hchtschitteringen der goddehjke zon van mijn leven !.... En later, toen Hij middenin mijn jeugd en mijn strijd, van mij een meer bewuste en krachtiger overgave verlangde, wist ik toen in mijn overgave aan Hem zonder voorbehoud, wist ik toen ook zelfs maar den naam van den weg der genade, dien Hij voor mij opende ? Zag ik in zijn goddehjke handen alle schatten, die zij naar mij uitstrekten ? Had ik zelfs maar een zwak vermoeden daarvan ? Neen, neen, mijn oogen hadden niet gezien, mijn ooren niet gehoord, noch mijn hart begrepen! En toch, dien dag kwam de eerste hchtstraal van het bovennatuurhjke en onmiddelhjk aanbad mijn onwetende ziel die stem, die bekoorlijkheid, die kracht, welke haar aan zich onderwierp ; 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 227 zij herkende God, want, als er een onbetwistbare waarheid is in het bovennatuurlijke leven, dan is het, dat God en de allerkleinste ziel elkander herkennen, omdat die kleine ziel, dat atoom van Hem komt. Wat zijt Gij goed. Heer! 18 April. Jesus toonde mij deze morgen de vereeniging tusschen Hem en mijn ziel, tusschen God en de engelen en uitverkorenen; en ik werd getroffen door de kracht, de juistheid, de hevigheid, die de omhelzing kenmerken van twee zuiver intellectueele wezens welke geen uitgestrektheid hebben, zelfs niet' een bepaald punt innemen en toch zweven boven het geheele stoffelijke leven, wat zij overschrijden. Iedere kracht is niets bij de kracht van een geest en van een zuiver geestelijke omhelzing. (16de jaar van genade. Leeftijd : 44 jaar). 25 April 1888. Van morgen bij de heihge communie werd mijn ziel vervuld van het gezicht der majesteit Gods. Die majesteit was onvergelijkbaar indrukwekkend, en tegenover Haar voelde ik het Heelal sidderen op zijn grondslag, niet tengevolge van een uiterlijke aandoening, maar door een hcht dat het geloof doorstraalt. Die oneindige Majesteit echter verscheen mij tevens vol liefelijkheid en schonk mij een grooten vrede. En Jesus het mijn ziel voelen, dat na haar uitgekozen te hebben tot bruid die, majesteit zich tot haar nederboog en met een zekere waardigheid hare lompen overdekte. 31 Mei. Die eerste communie in deze kerk, waar ik de mijne gedaan heb, mijn plaats van weleer, die ik terug zag op de banken en aan de heihge tafel, die kinderen, die gezangen, o wat heeft dat alles mij bewogen. Alleen reeds wan- 228 ACHTSTE SCHRIFT neer ik door de straten van Parijs, waar zooveel kwaad zich beweegt, die kinderen zie voorbij gaan in hun witte kleedjes of met het witte hnt om den elleboog, trilt mijn hart en komen mij de tranen in de oogen. Sommigen vinden dit bespottelijk, maar ik kan er niets aan doen. Ik kan deze levende bewijzen der goedheid van Jezus niet zien gaan, die arme kleine harten, eigenaren van het oneindige, die onschuld, die naïve vreugde, waarmee zij zingen van hun grooten dag, die grootheid, die in weerwil van alles zich zelf niet kent, zonder op te springen van vreugde in mij zelf. En wanneer een hunner de kleeding der armoede draagt, de kleeding van de weldadigheid, wanneer ik een dier kleine tengere wezentjes zie, bleek en armzalig, waarvan het wemelt in de arbeiderswijken onzer groote steden, naar het bijna schijnt, een ziekelijke groei opgekomen zonder lucht en zonder zon, in een woord: een dier kleinen, die de wereld zelf niet aanziet, dan is het juist die kleine, die mij toeschijnt een koning te zijn ! Vóór hem bhjf ik stil staan, ik aanbid mijnen God, die in zijn volkomenheid woont in deze zwakke borst en mijn ziel wordt verteederd en vergeet zich zelf in de hefde van Jesus voor dien kleinen verstootehng. Zoodoende kon ik mijn ontroering niet beheerschen op dezen derden Mei, toen daarbij nog kwamen mijn persoonlijke herinneringen verbonden aan deze kerk mijner eerste heihge communie, en het was een werkelijk lijden dat voortdurend strijden tegen mij zelf om niet in snikken uit te barsten. Men begrijpt wel de tranen in zekere smart of vreugde ! Wat is er wonderhjks om diep bewogen te worden door de onzegbare herinneringen der eerste communie ? Die eerste ontmoeting met Jesus, die eerste aanraking, die eerste straal" der opkomende zon in de ziel! maar neen, men kan er niets van zeggen. 15 SEPT. 1887—3 JUNI 1888. 229 Toch was ik bevreesd of er niets laakbaars was in deze buitengewone ontroering, en ik sprak er over met de goede Moeder in het klooster, maar 'zij zeide mij heel eenvoudig, dat God dit alles bewerkte en dat ik mij zelf niets ervan toeschrijven moest. 12 Mei. Het schijnt mij dat God zich aan de ziel in het innerlijk leven *) wil doen kennen op drie manieren: ie. door het eenvoudige gevoel; 2de door innerlijke gezichten en beelden of woorden ; 3de eindelijk geeft Hij zich te kennen door Hem zelf en soms toont hij zich zonder eenig beeld van vergelijking. 19 Mei. Heihge Communie. De Heer zeide mij: Wees mijn kanaal om mijne genade over te brengen aan anderen Het kanaal laat zich richten waarheen de werkman het leidt Het kanaal bevat en sluit in zich op wat men er aan toevertrouwt, als een geheim, als een schat en stort dit slechts uit daar, waar het zulks doen moet Het kanaal is breed, om veel te bevatten en veel te vervoeren." 2) 21 Mei. Pinkster-maandag. Gisteren avond heeft de Heer mij gezegd, waarom de handelenden de beschouwenden willen verbeteren, terwijl de beschouwenden nooit de handelenden trachten te veranderen. Dit is begonnen met Martha en Maria en dat gaat zoo voort. ") Zij spreekt hier zonder twijfel van de mystische vereeniging. En dan is er onder 1 waarschijnlijk sprake van het eenvoudige gevoel der tegenwoordigheid Gods, in tegenstelling met het gezicht van no. 3. 2) Dit verlangen wordt met dezelfde uitdrukking herhaald op 15 Sept. 1888. Het bevestigt de zending van Lucie. 230 ACHTSTE SCHRIFT 15 SEPT. 1887—3 JUNI l888. Dat komt, zoo meende ik te vernemen, omdat men op den beschouwenden weg, zich toch rekenschap geeft van de noodzakelijkheid der handehng, terwijl men op den handelenden weg,— tenzij in geval van een bijzondere innerlijke verhchting, bijvoorbeeld gegeven voor de leiding der zielen, — gewoonlijk de beschouwing niet begrijpt en dan, in de meening dat de anderen hun tijd laten voorbijgaan, moeite heeft om hen met rust te laten. NEGENDE SCHRIFT, VAN 4 JUNI 1888 TOT 26 APRIL 1889. 22 Juni 1888. Heilige Conununie. Door de heilige communie, door de goddehjke vereeniging verheft zich de ziel in sfeeren, die volkomen onbekend en op menschehjke manier niet te besdrrijven zijn. God omhult haar, sluit haar in en vervult haar als een lichtende en kostehjke atmospheer. En het schijnt alsof het geheele wezen (de ziel en het vergeestelijkte hchaam) wegsmdt en zich oplost, in die mysterieuze atmospheer en één is geworden met God. 24 Juni. Heihge communie. Van morgen, weer terug gevraagd van Jesus en gekregen in de heihge communie die genade van vereeniging en van een bijzonder gezicht, die mijn geheele communie heeft uitgemaakt en mijn tweede gebed van gisteren. Door deze genade, waarvan ik reeds veel vroeger gesproken heb, ziet de ziel Jesus op de plaats van haar arm wezen en verhest het gevoel van haar eigen tegenwoordigheid in de tegenwoordigheid van God. Zij ziet met haar innerlijke oogen den Zoon van God, mensch geworden, de tweede der aanbiddehjke Drievuldigheid, met zijne twee naturen. Op de plaats van haar eigen arm wezen vindt zij de hoogte, de diepte, de breedte, de verhevenheid van God. Zij ziet hem niet alsof Hij haar verdreven had van die plaats, maar als had Hij haar in zich opgenomen en hervormd in zich zelf, zij verhest zich in de onuitsprekehjkheid van de goddelijke zee, en zij heeft nog slechts bewustzijn van baar zelf door het* zalige gevoel dat haar gegeven wordt door dit gezicht, deze kennis, die haar in hefde doet ontbranden. Maar zij heeft zich niet zoo zeer verloren, dat zij bij vluchtige1) oogenblikken zich niet hervindt, wat haar groot on- *■) Lucie doelt weer op de fluctuaties. 232 NEGENDE SCHRIFT genoegen veroorzaakt en onmiddellijk weer doet ondergaan in den goddelijken afgrond, ongeveer als een visch, die niet buiten het water kan bhjven zonder zijn leven te voelen ontwijken. Ik durfde van morgen deze genade aan den Heer vragen, omdat ik een hevige hoofdpijn had en ik mij nog meer onbekwaam voelde als gewoonhjk. Die hoofdpijn verdween (wat iets bijkomstigs is) al den tijd van dit innerlijk visioen. Het is niet te verwonderen dat de ziel, die haar eigen wezen uit het gezicht verhest, ook het gevoel verheze van de toevallige aandoeningen waaraan dit wezen onderhevig is. Maar de daad om de stem van den priester aan het altaar te hooren was niet onderbroken ; deze laatste uitwerking heb ik slechts tweemaal in mijn leven ondervonden. 9 Juh. Gebed in den avond. Dezen geheelen dag heb ik goed in praktijk gebracht den raad van mijn gehefden Heer en vele kleine dingen en kleine gedachten heb ik vermeden en ik ben zeer vereenigd met Hem gebleven. Des avonds in het gebed heeft de Heer mij eenigszins getoond, dat die handelwijze een voorbereiding is tot een veel hoogeren en beteren staat, waarin aUe dingen door de ziel zoozeer gezien worden in de goddehjke vereeniging zelf, dat zij er niet meer uittreedt, dat wil zeggen, dat de voortduring i) der goddehjke vereeniging aUes beheerscht door hare kracht en hare vruchtbaarheid. 22 Juli. Heihge Magdalena. Een vereeniging buitengewoon eenvoudig. God bemachtigt den grond der ziel zonder maat l) Dit is de aankondiging eener nieuwe genade, de ononderbroken vereeniging. 4 JUNI l888—26 APRIL 1889. 233 van tijd, noch gevoel van plaats: zij verlaat alles op eens, in minder dan een waarneembaar oogenblik. En er is nog slechts God en de ziel veel eenvoudiger, dan zij elkander ooit gezien hadden. 25 Juh. Terugkeer van die zeer ontroerende genade der eerste tijden van het bovennatuurhjke leven, waardoor de ziel ziet en beschouwt en voelt den goddel ij ken blik van Jesus. Doch heden had die genade een minder gevoeligen, maar meer eenvoudigen aard dan vroeger. Hoe ziet de ziel innerhjk dien aanbiddehjken blik, hoe ziet zij hem op zulk een geestelijke manier en zoo nauwkeurig ? Dat is onmogelijk te verklaren, althans en vooral voor mij. 29 Augustus. Ik zag God boven alle dingen, boven al mijn onrustige bemoeiingen, die nog slechts een nietig stofdeeltje schenen; boven het tegenwoordige leven, boven de wereldbollen, boven de kooren der engelen en der uitverkorenen ; God in den top des hemels. Mijn ziel genoot van zijn leven, van zijn eeuwigheid, van zijn onmetelijkheid. Ik zag God in Hem zelf, God Een, God Familie, in zijn drie aanbiddelijke Personen, en dat leven was schoonheid, goedheid en pracht. Maar daar is' het niet geoorloofd aan de ziel uit te drukken wat zij gezien heeft, noch aan dengeest te begrijpen, wat hij ziet. 14 September. De essentie van God is de hefde, en de goede geur van Jesus-Christus welke de christenen meedragen, moet zich toonen door diezelfde liefde in de nederigheid en de zachtheid. Wat zijn al mijn daden verre van dien stempel te dragen ! Dat herinnert mij verschillende punten van praktische beteekenis, die de Heer mij sinds een maand heeft aangewezen en die ik niet kon opschrijven van wege mijn oogen. 234 NEGENDE SCHRIFT Het is zeer onvolmaakt: alleen zelfs ongeduldig te worden om kleinigheden, die door mijn naasten verwaarloosd worden. Zichtbaar uit mijn humeur gebracht te zijn, wanneer ik verneem dat mij iemand komt storen. Eerst ontstemd te zijn, omdat men een onhandigheid gedaan of gezegd heeft, terwijl de volgende zielsact is, dat men er zeer over tevreden is, mits men geen nadeel voor den evennaaste veroorzaakt heeft. Zijn idee te bhjven volhouden, wanneer geen strikte noodzakelijkheid er voor bestaat, en vooral, wat onnoozel is, wanneer men twist over een feit. En zoo zijn er zooveel, zooveel dingen, meer dan men er ooit kan zeggen in de biecht, zeer zekerhjk! en misschien veel ergere dan deze, die ik niet zie. 16 September. Mijn ziel is ondergegaan in het oneindige van God, die Eenheid is en rijkdom. Jesus aan anderen geven.... maar om Hem te geven moet men Hem bewaren.... Wanneer men vergeet zijne bezieling te zoeken bij Hem, dan zijn reeds de eerste beweeggronden onvolmaakt. 20 September. Een zeer eenvoudig en heerlijk gevoel van God in de ziel tegenwoordig. Dat is als een ernstige teedere noot, alle moduleeringen beheerschend van het klavier des uiterhjken levens; dat is een goddehjke aandrift, opkomend uit den innigsten grond van het hart en dciortrillend in hare daden en woorden dat is de stem Gods, zeggend Ik ben hier", en de ziel, afgetobd en afgeleid door het uiterlijke, antwoordt: „Wacht, mijn God, ik kom.... o, wat verlang ik er naar om te komen !" En reeds is dit verlangen een gebed; het is reeds de ver- 4 juni 1888—26 april 1889. 235 eeniging; en God wacht de ziel af ! Welk een hefde! En zoodra zij zich tot Hem wendt, vindt zij hem ; Hij bemachtigt zich van haar, en Hij en zij zijn slechts één. Die onuitsprekelijke vereeniging, deze liefdes-vervoering vereischt slechts een oogenblik tijds, stelt zich tevreden met de plaats, den tijd, het gezelschap, waarin men zich bevindt, doch indien de ziel de stilte van het tabernakel weet te vinden, dan valt zij nog veel dieper in God en bhjft in Hem, die haar afgewacht heeft den heelen dag. 29 October. Zeer dikwijls heb ik geschreven over de vereeniging, en ik erken, dat ik er niets van gezegd heb, want dit mysterie is groot en onpeilbaar. In die vereeniging geeft God van Zich zelf aan de ziel; zij wordt gevoed van zijn substantie. Die goddehjke en zuiver geestelijke mededeeling wordt haar gedaan met een klaarbhjkbaarheid die alle getuigenissen overtreft, welke ons door de zinnen dagelijks gegeven worden. 30 October. Heihge communie. In het geheim der vereeniging is de ziel zoo zeer één met God, dat zij voelt, wanneer door den passieven toestand heen door haar een innerlijke opgemerkte acte gevormd wordt, dat zij voelt hoe God dan zelf haar bidden doordringt; haar bidden is een met Hem, zij spreekt God.ï) Evenzeer als deze waarheid onverklaarbaar en onbegrijpelijk schijnt, evenzoo zeer dringt zij aan de ziel hare klaarblijkelijkheid op. *j De transformeerende vereeniging wordt aldus genoemd, omdat het aan de ziel toeschijnt in den tijd van haren dnur, alsof zij denkt met de gedachte van God en wil met zijnen wil. 236 NEGENDE SCHRIFT 3 November. Hoewel de tijd om te schrijven mij ontbreekt, toch wil ik een paar woorden zeggen over de sfeer, waarheen God de ziel meevoert. De ziel heeft een soort geestehjke ademhaling, die in deze sfeer zich uitzet en de goddelijke essentie inademt, zonder eenige vermenging met het geschapene. Zij voelt zich ver van de aarde. Zij voelt in die bovenmenschehjke sfeer een bevrijding van banden en belemmeringen, zij is als een gevangen vogel, waaraan men de vrijheid terug geeft. In een woord, het is wonderlijk om te zien, hoe zeer het goddehjk element het hare is. Het is het haar eigene, het is haar eenig noodige en haar zaligheid. 15 November. Retraite in het klooster. Heilige communie. Mijn ziel zeide hem : „Ik geloof in U, Jesus, Zoon van God", maar zij moest zwijgen, want in die kostbare oogenblikken worden de tegenwoordigheid en het rijk van God met zulk een klaarbhjkehjkheid bevestigd, dat het geloof niet meer is het geloof, maar het gezicht... God het mij vernemen, dat Hij mij, arm nietig ding, wil hebben als werktuig voor zijn eer. Mijn hart werd geheel er door ontvlamd ik heb Hem gezegd: Heer, ga voort, voltooi uw werk in mij. Gij weet wel, dat ik in weerwil van al mijn ellende, altijd wil doen, al wat Gij wilt doe het om U zelfs wil. Daar uwe liefde de dwaasheid is begonnen een arm stukje schepsel te vullen en te overladen van U zelf, moet zij het wel voltooien, of anders zou uw werk niet U waardig wezen, mijn God zoo goed !" 27 November. Ik bemerk, hoe zeer men weinig en met omzichtigheid moet spreken, en weinig herhalen wat men hoort, en weinig zich innerlijk moet mengen met de dingen van 4 JUNI Iööö—20 APRIL IÖÖQ. 237 buiten, en weinig laten blijken wat men ondervindt, wil men in de wereld zijnen Jesus bewaren. 1) 30 December. In een 'vorig gebed heeft de Heer mij laten begrijpen, dat Hij mijn hart wil vullen met zijn liefde, 2) opdat zij moge overstroomen op aUen. Ik wil hierin medewerken met al mijn krachten. Wij zijn er zoo ver van af liefdadig te zijn, zelf dan wanneer wij meenen het te zijn. En ik voel wel, dat het eenige middel om het hart ruim genoeg te hebben jegens den naaste, ruim genoeg om hem Jesus te doen beminnen, is dat wij Hem zelf het eerst beminnen en ons door Hem laten beminnen, ons overleveren aan zijn hefde zonder voorbehoud. O, wat ligt er opgesloten in dat eene woord! I Januari 1889. A. M. D. G. „O aherheihgste Drievuldigheid, U wijd ik dit jaar toe." Reeds dezen morgen werd mijn ziel aangegrepen in de omhelzing uwer liefde. Mijn ziel vernam, dat zij moet leven in de heihge Drievuldigheid dat hoogere leven, wat is boven alle dingen, wat zich aan alle plichten leent, en zich aan niets anders overgeeft dan aan God alleen. Dan hoorde ik als komend uit den half geopenden hemel het eenstemmig gezang der engelen en der zahgen ter eere der heilige Drievuldigheid. In een gezicht sneUer dan de bliksem vatte ik in de toekomst, als een punt, alle stemmen der wereld, die sterft *) In deze weinige woorden schildert Lucie zich buiten haar weten geheel en al. Een harer vriendinnen schreef over haar : „Lieve Lucie ! ik zie haar nog, stralende maar zwijgend, beminnelijk maar in zich zelf gekeerd. O, had ik toen maar geweten, dat zij in bezit was genomen door Hem, wien men niet kan weerstaan." z) In den text staat: „charité. (Vert.) 238 NEGENDE SCHRIFT en eindigt in den zang der onsterfelijkheid.... Stemmen van het genie, stemmen der wetenschap, stemmen der kracht en van de macht, stemmen der hefde en van elke teederheid des harten ; stemmen van den moed, stemmen der verbeelding, stemmen van de vrees en van de hoop; stemmen der vreugde en der smart; stemmen van alle bedrijvigheid en van alle opschuddingen; stemmen der natuur, van stormen en donders ; stemmen van gebeurtenissen en omwentelingen die den stand der koninklijken veranderen, die trillen in de diepten der wereld, en het evenwicht schokken van het menschelijk geslacht van den top tot in zijn voetstuk, alles zal tot stilstand komen, alles zal zwijgen; alles zal plaats maken op een dag voor het eeuwig alleluia, wat mijn ziel vernam. Met uitzondering van de ongelukkigen, die zich zelf hebben veroordeeld tot den eeuwigen haat en de straffen van God, zal er nog slechts eén kreet zijn, een enkele: Sanctus, Sanctus, Sanctus, tot Gods glorie, driemaal heihg, Vader, Zoon en heilige Geest. O heihge Drievuldigheid, ik wijd u mijn ziel toe, bij het begin van dit jaar, ik heb ze u gegeven onmiddellijk bij het ontwaken dezen morgen. Weiger niet aan te nemen dit ding wat gij gemaakt hebt, hoe arm het ook zij; erken en voltooi uw werk '•Uit mij zelf kan en weet ik mijn heiliging niet te bereiken, maar ik ben bereid tot alles wat Gij van mij wilt en zult willen, naarmate Gij het mij zult toonen, ik wil alleen uwen heiligen wil en uwe hefde, mijn God, Gij weet het! 4 Februari. Jesus heeft mijn hart verwond en het schijnt mij dit de pijl in de wonde is bhjven zitten.... Het was na het Lof.... Het is altijd zeer hard om van het tabernakel te scheiden, en toen was het dat Jesus mijn verdriet beantwoordde door dien goddehjken pijl in mijn hart te doen drin- 4 JUNI 1888—26 APRIL 1889. 239 gen, dat woord, dat alles zegt en zich niet laat uitspreken, zelfs niet innerhjk. 10 Februari. Heihge communie. Wanneer de Heer nederdaalt in de ziel bij de communie, gebeurt het, dat de komst van Christus in de ziel is als de opkomst van een schitterende zon, die een nieuwen dag doet geboren worden. Die dag verlicht een ander heelal. Geheel de stoffelijke wereld is verdwenen, en de verschijnende wereld is die der geesten. Die wereld is onmetehjk en vol leven; veel meer dan alles wat onder het bereik der zinnen valt. Er is als een onstoffehjk gemurmel van het spreken der geesten. Maar zooals zij zich dan voordoen, wordt hun leven en hun hspelen ingehouden door de stilte en het ontzag, hun opgelegd door de tegenwoordigheid van Christus, hun Koning. De engelen, de zielen der uitverkorenen, de rechtvaardige zielen, aanbidden Hem ; en de ziel wordt met hen vereenigd in de aanbidding, en vereenigd met Hem, die aanbeden wordt, en zij is zich bewust, dat zij alleen in Hem en door Hem de geschapen geesten ziet en omgang met hen heeft. Wat hen betreft, die niet zijn in de levende vereeniging van genade met God, van hun bestaan heeft de ziel slechts een meer verwijderde kennis en gevoel. Toch voelt zij deze zielen, omdat zij vereenigd is met God en deze zielen in God zijn en God in hen als hun Schepper. En de ziel is zich bewust, dat zij uit kracht van haar vereeniging met onzen Heer Jesus Christus eenig goed voor die zielen verkrijgen kan en ze machtig kan beïnvloeden niet door hun wil te raken, waarvan God zelf de vrijheid eerbiedigt, maar door mede te werken door het gebed aan de werking die God uitoefent op de neigingen dezer zielen om ze te stemmen tot het ontvangen zijner genade. * / f 10 240 NEGENDE SCHRIFT 18 Februari. Dezen morgen schonk God mij een gebed van zeer diepe vereeniging. Die vereeniging is zoo iets eenvoudigs en te gehjk iets zoo rijk, dat men niet weet hoe ze te omschrijven. Het schijnt dat het tusschen God en de ziel niets is dan een blik. God ziet de ziel aan, maar dit is geen gewone bhk; die bhk omhult en doordringt haar; in dien blik heeft zij het leven en het licht; hij-beweegt zich in haar voort als het geestelijk sap, hij doet haar leven en uitzetten als de vruchtbaar makende warmte.. Zonder dat voor haar twijfel mogelijk is, voelt de ziel, dat van dien bhk haar bestaan heeft afgehangen en dat zij er nog van afhankelijk is elke minuut van haar bestaan. Zij voelt dat de almacht van dien blik haar zou verbrijzelen, indien zij niet tevens beveihgd werd door de liefde. Die bhk verdedigt, beschermt haar. Hij sluit haar af van hare vijanden en van de overige wereld. In dien bhk heeft de ziel alles vergeten, en zoolang hij er is, waagt geen vreemde herinnering haar te naderen. Die blik neemt haar geheel in, en overlaadt haar . met leven, kracht en zaligheid, zijn teederheid is ongekend op aarde. Ook de ziel aanziet'God. Haar bhk verheft zich tot Hem als een zoo eenvoudige daad, dat hij voor haar zelf onopgemerkt wordt. Die blik levert haar geheel over aan God. Hij zegt tot Hem onvoorwaardehjk : „Ik ben een nietigheid en ik waag het mij aan U te geven ; maar indien ik alles had, zou ik u alles geven." Die blik is de hoogste uitdrukking van het geheele leven en van alle krachten der menschehjke ziel. En God overwefdigt hem ; de bhk van God valt in den bhk der ziel, de ziel opent zich als het oog voor het daglicht en doorstraald, baadt zij zich in de goddehjke substantie. Dan bestaat er niet meer van u of van mij ; de ziel kan zich niet meer 4 JUNI l888—26 APRIL 1889. 241 onderscheiden van Hem, dien zij bemint, er is nog slechts God alleen; het is de vereeniging, het is de zaligheid, die begonnen is. 21 Maart. Gisteren op den terugweg na mijne dochters op wandeling gevoerd te hebben (hoe zeer het de avenue der Champs-Eiysées mij de afwezigheid der bosschen betreuren) trad ik binnen in de kapel der Retraite, waar zij bij ons zouden komen voor het lof. Nauwehjks was ik daar of God schonk mij dat gebed wat van tijd tot tijd terugkomt in zijn geheele volheid. Het is een oproep. God zegt tot de ziel: „Kom, maar kom alleen. En de ziel gaat onmiddellijk. Zij stijgt omhoog, alles achterlatend. Noch vreugde, noch menschehjke smart, noch vrees noch verlangen, noch beeld, noch gedachte volgen haar, zij stijgt alleen omhoog. Sinds lang reeds heeft zij dit gebed gekend als toestand. Maar hier wil God, dat zij voele de vlucht in Hem en dat zij medewerke aan de goddelijke daad, die haar van alles verlost, en dat zij op één oogenbhk, snel als de bliksem, zich rekenschap geve van deze medewerking met de genade. ' .' Inderdaad, geen menschehjke poging op zich zelf zou de ziel aldus van alles kunnen losmaken en haar geheel alleen kunnen opvoeren in God, niettemin is er de geheele menschehjke poging en God wil het aldus, zij is het antwoord der ziel op den oproep van zijn stem. De ziel komt alleen en God komt ook alleen boven het ge: voel, boven het beeld, boven de gedachte. De ontmoeting, de aanraking geschiedt zonder eenige vreemde bijmenging van substantie tot substantie. De ziel voelt haar essentie vereenigd met de essentie van God, haar Oorsprong, maar zoo vereenigd, dat. zij zich zelve 16 242 NEGENDE SCHRIFT niet kan erkennen dan door Hem. Het schijnt mij dus, dat er hier zelfs niet is een gedachte die de waarheid aan de ziel voorstelt maar eenvoudig en alleen de waarheid zelf, die God is. De ziel aanbidt het onvergelijkehjke Wezen, dat zich aldus aan haar openbaart, en waarin zij zich verhest, vervuld van een onuitsprekehjken vrede. Zij voelt vervolgens met welke onmetelijke hefde Hij dien oproep tot haar gericht heeft; en deze hefde herschept haar en doet haar in hefde ontbranden. 4 April. Heihge Communie. In de volledige samensmelting der ziel met God in de communie voelt de mensch zijn ledematen in eenen staat van kwijning vervallen, en zijn leven zich terugtrekken en, in zekere mate, wegvloeien in het leven van Jesus. Het is een herschepping, die zich voltrekt in een onuitsprekelijke vrede en hefde. 9 April. Heilige Communie. De Heer heeft mijn ziel zoo levendig zijn hefde doen gevoelen, om de meer onbeperkte heerschappij, die zij Hem sinds eenigen tijd liet nemen over haar geest en al haar vermogens, dat ik niet weet, hoe ik die hefde zal beschrijven. Het zijn vervoeringen die mijn ziel overweldigen en naar het mij schijnt zou zij, nog met het lichaam vereenigd, niet meer kunnen verdragen. De teederheid en de kracht van God ! Wie zou ze kunnen beschrijven ? Ik kan zoo slecht zeggen, hoe zeer ik u bemin, mijn God ! hoe zal ik trachten te zeggen, hoezeer Gij mij bemint! 22 April. Paasch-Maandag. Mijn ziel communiceerde werkelijk in den hemel. De hemel zelf werd haar getoond als door een openstaande deur. Het was een wonderlijke klaarheid, uitmakend te gehjk de pracht, de rust, de harmonie," het geluk, de schoonheid en al de bekoorlijkheden, van dit geheimzinnig verblijf. En die klaarheid schoot, op uit het 4 JUNI I888—2Ö APRIL 1889. 243 hart van mijnen Jesus, ingesloten in zijn kleine hostie en neergedaald in mijn ziel. (17de jaar van genade. Leeftijd: 45 jaar). 26 April 1889. Ik heb mij vernederd, en ik verneder mij nog, onder dit gewicht van zestien jaren van genade, welke te samen met de genadegaven van mijn geheele leven, mij naar 't schijnt, zouden vernietigen. Maar in weerwil van alles, van mijn tekortkomingen, mijn ellenden, van de vrees al die genade niet genoeg benut-te hebben, in weerwil van alles is het de liefde, die mij beheerscht. Indien zij mij beschaamd doet staan, zij richt mij ook op. Ik ben ver verwijderd van wat ik zijn wilde om te beantwoorden aan de genade van mijn God; maar op den diepsten grond mijner ziel, onder zijne oogen zegt mij iets, dat ik mijn geheele ziel in zijn handen heb gelegd om Hem er mee te laten doen wat Hij wilde, ieder keer dat Hij, zeggende: „Kom", mij zijn machtige hand heeft toegestoken om mij een nieuwen stap te laten doen. Na zijne barmhartigheid, is het deze innerlijke getuigenis die mij den vrede behoudt in mijn uiterste ellende. Indien ik hem trouwens met bewustheid iets had geweigerd, hetzij groot of klein, dan was ik een monster geweest, dat erken ik uit den grond van mijn hart. GOD ZIJ GEZEGEND ! TIENDE SCHRIFT, VAN 27 APRIL 1889 TOT 20 JANUARI 1890. 10 Mei 18S9. Heilige Communie. — Diep vereenigd en overweldigd door het gezicht en het bezit van God, die zich aan haar openbaart, zich toont boven alles, anders dan al wal ts, die aantoont, dat alles van Hem afhangt, — bestaat mijn ziel slechts door Hem. Het schijnt, dat hier de geheele geschapen natuur krachteloos wordt en de ziel wordt vervuld, verstijfd van schrik bij het zien van die nietswaardigheid, doch vervolgens ziet zij, dat alles leven heeft in God en door God, wat haar den Schepper doet zegenen. 13 Mei. Des avonds bevond zich mijn ziel als vreemdelinge te midden van een twistgesprek, waarbij voorzeker met bedoeling geen zonden begaan werden, maar wat een natuurlijke opwellingen ! wat een scherpe oordeelen ! onoverlegde berispingen, nuttelooze woorden ! Bij die gelegenheden bewaar ik een groote terughoudendheid uit vrees om ook uit te glijden. Men begaat zooveel misstappen met de tong ! ! De ziel verzamelt zich alsdan onbeschrijfelijk in God, en bidt den Heiligen Geest de gesprekken te beïnvloeden van hen die spreken. 5 Juni. In de communie van gisteren werd mijn ziel vervuld van het gezicht der schoonheid Gods, die schoonheid zoo geheel boven alles, zoo geheel anders dan wij! want onze geschapen schoonheid bestaat in de maat, en wanneer de maat overschreden is, wordt het schoone belachelijk en monsterachtig. God is de oneindige schoonheid. Hier kan de maat niet overschreden worden, omdat het goddelijk oneindige geen maat kent, geen maat insluit.. .. Mijn ziel verloor zich in die afgronden en aanbad en werd verwarmd door de nabij- TIENDE SCHRIFT, 27 APRIL 1889.—20 JAN. 189O. 245 heid van dat vuur, want er bestaat een innige betrekking tusschen de goddelijke schoonheid en de schoonheid der schepping, die een weerkaatsing er van is ; en de ziel voelt zich geschapen om deze eindelooze schoonheid te bezitten' en hoe weinig het haai- ook gegeven wordt haar op aarde te zien, zij omknelt haar, omhelst haar in verrukking en zij meent zich nooit meer van haar los te kunnen maken. Gelukkige oogenblikken, wat zijt gij kort! Van morgen openbaarde zich God aan mijn ziel met zijn wetenschap. Goddehjke wijsheid, die alles kent, wat wij niet weten, die alles doorgrondt wat is en wat zou kunnen zijn! Wat zijn wij nietig bij haar !! ! En toch hoezeer trekt zij ons aan, want in God is de grootheid beminnelijk. 12 Juh. Gisteren avond, bij het gebed vervulde de Heer mijn ziel met een zachte klaarheid, waarin Hij haar toonde dat alle uiterlijke werken moeten herschapen worden door de liefde, zooals het goud wordt gesmolten en vloeibaar gemaakt in den smeltoven. Het innerhjk leven is het vuur en het uitwendige leven is het goud, dat het vuur aan zich gelijk maakt. 28 Juli. Het schijnt mij toe, dat ik den heiligen wil Gods zoo zeer bemin, dat het mij niet meer verveelt om verveeld te worden, dat het nüj niet meer vermoeit om vermoeid te zijn, dat het mij geen last meer is, het eene of het andere te zijn, in kalmte of in een zware taak, uitwendig in afzondering of in afleidingen, in een onafgebroken reeks van vrome oefeningen of in plichtmatige hindernissen die ze dwarsboomen. 4 Augustus. Ik zal mijn zonen niet meer meenemen naar Ik heb gemerkt, dat ik daarin een weinig natuurlijken trots vond. 246 TIENDE SCHRIFT ig Augustus. De ziel die aangetrokken wordt door-God, verlaat zich zelf! Zij doet afstand van haar eigen oordeel, van haar eigen bhk op zich zelf en behoudt slechts haar onderwerping aan het oordeel van hare overheden zij heeft zich zelf verlaten in wat haar het innigste en dierbaarste is. Een groote leegte is er in haar ontstaan en onmiddellijk stort God zich neer over die leegte en vult haar met zijn onmetelijkheid. 16 Augustus. Heihge Communie. — Heden heeft Jesus mij, mij zelve laten vergeten in het gezicht zijner heilige tegenwoordigheid. Dit gezicht, als het gezicht genoemd kan worden, is de kennis, die wij hebben zouden, neergeknield voor onzen Heer, met gesloten oogen maar wetend, dat Hij tegenwoordig is met zijn goddelijkheid en zijne heilige menschheid 1). Maar wat meer is, de ziel verhest, zooals ik zeide, het gevoel van haar eigen tegenwoordigheid in dat der aanbiddelijke tegenwoordigheid. Dat gezicht van Jesus is als een hemel vooraf. Een weinig later werd aan de ziel geschonken de uitwerking te kennen, door deze genade bewerkt, die een werkelijke overgang is van de ziel in God, de abstractie van haar eigen leven om plaats te maken voor het goddelijk leven. Indien de ziel beter ware en krachtdadiger, zou een enkele aandoening dezer genade zonder twijfel voldoende zijn om haar tot de heiligheid te verheffen. Maar God in zijn oneindige goedheid houd* rekening met de zwakheid van zijn arm schepsel en hernieuwt haar telkens zijnen bijstand, zich ieder keer tevreden stellend met de medewerking, die zij er bij ver- i) Lucie onderscheidt zeer goed dat er een tegenwoordigheid is van den Heer zonder eigenlijk gezicht. 27 APRIL IÖÖQ.—20 JAN. IÖQO. 247 leenen kan, om haar de vordering te laten maken welke haar metterdaad gevraagd wordt. 21 Augustus. God, die een is, openbaart zich aan onze ziel in opvolgende graden altijd meer eenvoudig en verheven en die graden zijn niet in Hem maar in de bevoegdheid, die Hij zich verwaardigt ons te geven om hem te kennen. Aldus kennen wij hem eerst door zijne werken, door wat Hij doet. Dan geeft Hij zich te kennen in zijn eigenschappen, in wat Hij heeft, en deze kennis is voortreffelijker. Eindelijk, indien het Hem behaagt, en bij een genade uit zuivere barmhartigheid, geeft Hij zich te kennen in wat Hij is; en hier, door het gezicht zijner essentie naderen wij op de meest innige wijze zijn aanbiddelijk wezen. Inderdaad, terwijl bij de beschouwing der goddehjke eigenschappen het natuurlijk verstand haar nog hulp kan verkenen, voelt de ziel hier, in tegenwoordigheid van de goddelijke essentie haar vohedige machteloosheid. Hier geen beeld meer, niets meer wat geschapen is, niets meer wat voorstelt ; God alleen, zich zelf afdrukkend in de ziel, die hem ziet anders dan alles, en hem niet begrijpen kan, hoezeer Hij haar ook in verrukking brenge van hefde. 24 Augustus. Heden, na de biecht, zeer lang uitgesteld tegen mijn zin, heeft God mijn ziel overstroomd met die bijzondere genade, waardoor Hij haar de onschuld laat zien, die Hij in haar hersteld heeft. Dit licht is onuitsprekelijk; de ziel ziet tegelijkertijd, dat er slechts weinig noodig is om dezen toestand van genade te verdonkeren, een onvrijwillige verstrooidheid, niet vlug genoeg verdreven, ontneemt reeds een weinig aan de zoetheid en de schittering 248 TIENDE SCHRIFT van dien innerlijken glans. Maar de Bruidegom wendt onmiddellijk zijn liefde aan op deze zwakheid en herstelt de schade, die door verrassing zijn gehefde werd aangedaan. Het is onmogelijk te zeggen, hoe de ziel dien glans ziet, waarin God haar geplaatst heeft, omdat dit gezicht zuiver geestelijk is. De ziel ziet daarin tevens, dat zij slechts ellende is, omkleed met barmhartigheid. 2 September. Gisteren den geheelen dag bleef mijn ziel neergebogen aan de voeten van Jesus, die haar telkens zijn zoete tegenwoordigheid van des morgens teruggaf. Wij zijn de vespers gaan bijwonen te X en hebben den pastoor opgezocht. Mijn zonen waren te paard en hebben mij ten zeerste bedankt voor den heerlijken dag. Het schijnt dat men mij zeer handig vindt om plannen voor vacanties samen te stellen ; ik vind dat heel prettig, want ik stel er prijs op mijn kinderen te vermaken, binnen de passende grenzen om twee redenen: iste omdat ik het hun schuldig ben, wanneer ze goed gewerkt hebben; 2de omdat, nu ik de eer heb voor hen de vroomheid voor te stellen, ik niet wil, dat zij ze vervelend kunnen vinden. 14 September. Sinds drie dagen gaan wij vele wonderen van de Tentoonstelling zien; zooveel als mijne kinderen er van moeten kennen. Ik zal niet zeggen, dat ik geen belangstelling er voor heb : maar deze belangstelling blijft aan het oppervlak mijner ziel. De werken der menschen treffen mij niet erg meer : het ts te ver van God. Zekere werken echter dragen, als een ster op het voorhoofd, het teeken van den adem Gods, waardoor zij ingegeven worden. Daarmee zijn wij begonnen, bewonderend al die ge- 27 APRIL 1889—20 JAN. 189O. 249 trouwe nabootsingen van deelen der schoonste kerken van ons Frankrijk : oude portalen, graftomben bedekt met het stof van acht of tien eeuwen, monumentale koorstoelen waaruit reeds lang verdwenen de zangers van Gods lofprijzingen, die de aardsche kooren verruilden voor het eeuwige koor, doopfonten, standbeelden, half verheven beeldwerk, tallooze groepen rijk van inhoud door het christelijk symbolisme en tegelijk getuigenis afleggend van de onwetendheid der kunst en hare verheven inspiraties. Die gebogen koppen, u aanziend met ongelijke oogen ; ledematen te lang of te kórt, voeten, op naïve wijze samengevoegd bij de hielen, of van elkaar verwijderd om tevergeefs een onwaarschijnlijk evenwicht te zoeken; groote lichamen volkomen stijf of gebogen in bijna onmogelijke houdingen en onjuist uit een oogpunt van plastische kunst dat alles heeft, niettegenstaande zijn gebreken, een groote macht van leven en mtdrukking, dat alles leeft een bovennatuurlijk leven, dat alles ademt God, spreekt God, zingt de hefde uit, verkondigt luide de rechtvaardigheid en de barmhartigheid, dat alles getuigt van een tijd waarin de mensch zondér ophouden de -gedachte aan zijn laatste doeleinde voor den geest had ; het geloof springt levend op onder den beitel van den beeldhouwer; nog warm stroomt het bloed der martelaren in de tallooze vertakkingen dezer legenden van steen ; geheel de christelijke middeleeuwen treden daaruit te voorschijn en worden er verhaald met hun ruwe deugden en hun streng en teeder christendom. Onze tegenwoordige kunstenaars zijn handig, maar zij zullen niet in staat geweest zijn met die grootheid, met die kracht God aan de menschen te openbaren en de vaders in hun werken over te leveren aan de kinderen. O mijn oude voorvaderen van steen, toen ik u gisteren 250 TIENDE SCHRIFT daar weer zag op die eerste plaats, die men u toch niet heeft durven ontnemen, toen heb ik mij gezegd, dat voor u mijn eeuw de knie moet buigen en beschaamd staan ; beschaamd over haar weinig geloof en haar laag materialisme, dat het levenssap der inspiratie verstikt, tegenhoudt de vlucht van den geest naar het ideaal en opdrogen doet de meest edele bronnen van het genie en van de kunst! Men heeft niet er aan gedacht, dat door u op die eereplaats te laten, van waar gij heerscht over al die myriaden andere werken, waarin de christelijke gedachte al te zelden tot uitdrukking komt en dikwijls zelf beleedigd wordt, — men heeft niet er aan gedacht, dat gij daar zeteldet als rechter op een rechterstoel, waar alleen reeds uwe tegenwoordigheid alles afkeurt en veroordeelt, wat de christelijke verachting verdient. 6 October. In duisternis en angst. Storm van verwarring, droefheid, vage onrust. Het schijnt of er een storm van kwade elementen losgelaten is op de ziel; ik voel mij koken van ongeduld, en wel zonder oorzaak, tegen de personen, die ik het meeste liefheb; ik zou iets moeten stukgooien ; ik voel een onvrij willige ontevredenheid, doch vol van verbittering tegen de anderen, mij zelf en tegen alles ; ik word er zelfs door bekoord tegen God, hoewel dit slechts even voorbij schiet. Ik bid alsof'er niets was, en de genade belet, naar ik geloof, dat iemand iets van mijn innerhjken toestand bemerkt. Zelfs de nacht wordt gestoord door deze gevechten. Wat jöc gebeden heb en innerlijk geleden dien dag en nacht, is niet te beschrijven. De ziel wordt als op den rand van een afgrond gevoerd, tot voor de deuren van een innerlijken dood, waarin naar het schijnt, haar vermogens ondergaan. Dan offert zij eenvoudig aan God op de volkomen overgave 27 APRIL 1889 20 JAN. 189O. 251 van haar zelf, afstand doende van alles waarvan Hij het offer zou kunnen eischen. En die overgave bevestigt haar in een vrede, die aan al deze onrust weerstand kan bieden. De ziel, die gedurende zulke stormen veelvuldige handelingen verricht, eindigt ze ditmaal met het verlangen en het besluit om iets meer te doen voor God. Wat ? Zij weet het niet; in die toestanden kan men niet oordeelen of iets nauwkeurig vaststellen. In het algemeen zelfs, wanneer die arme ziel een -plan wil opmaken om den weg in te slaan naar de heiligheid, ziet zij weldra, dat zij niets er van afweet. 11 October. Ik heb dikwijls God geprezen, omdat Hij op den bodem is van al onze zielen, van moeder, kinderen en zuster en dat wij daarom een familie vormen die waarlijk vereenigd is. Dat is het bezit wat ik het hoogste acht om na te laten aan mijn kinderen na het geloof, want dit is het kenmerk eener werkelijk christelijke familie. Mijn goede tante van , die zoo bijzonder in deze gedachten leeft, zegt, dat zij zoo gaarne te X is, omdat het is, het huis van den vrede x) 6 November. De laatste dagen heb ik kunnen lezen noch schrijven,2) want die nevel was voortdurend voor mijn oogen. Mijn leidsman had mij gesproken van de heilige armoede. Ik heb getracht mij aan zijn raadgevingen te houden door voor mijn toilette en behoeften uit te kiezen al die voorwerpen *) De ouders en vrienden van Lucie zeiden dat baar huis was het huis van den vrede en de weldadigheid. Ook het dienstpersoneel van Lucie voelde die atmosfeer van deugd en de dienstboden zeiden : „Mevrouw en haar moeder zijn twee kleine heiligen." 2) Van af 21 October 1889 heeft een conjunctivitis Lucie verhinderd zelf hare schoolschriften te schrijven. (Zie voorrede). Die beproeving duurde bijna 19 jaar. 252 TIENDE SCHRIFT die het minst goed stonden, onder al wat men mij aanbood en door mij zelf te helpen, wanneer de tijd mij niet ontbrak. 11 November. Mijn ziel vloeide weg in God met een eindelooze vreugde, en voelde zich in Hem vrij van alle menschehjke gehechtheid, hoewel zijn weldadige hand toch alle banden van genegenheid door Hem zelf gevormd, in stand houdt. Maar die banden zelf zijn in Hem alleen en dat het Hij gevoelen op een teere manier. De ziel, die Hem alleen bemint en al het overige om Hem, beweegt zich in God met de vrijheid van den visch te midden der golven, wien de onmetelijkheid van de zee toebehoort, niettegenstaande zijn kleinheid. 17 November. Een anderen keer gaf zich Jesus en toonde zich aan mijn ziel met een heerlijkheid zoo groot, dat de menschehjke taal niets er van kan uitdrukken. En ik begreep tevens de wijsheid van God, die niet toelaat dat die ontmoetingen met zijn Godheid op aarde duurzaam zijn voor ons, want waren zij van langeren duur, dan zou de mensch zijn leven, zijn bloed, en alles op de wereld vergeten om alleen nog te bhjven in beschouwing; en dat is het geluk des. hemels en niet de wil van God op aarde. 27 November. Gisteren avond bij het gebed, nam God plotsehng mijn ziel en vereenigde haar op zeer eenvoudige wijze met Zich alleen. Het kenmerk van dit gebed is de klaarblijkelijkheid der goddehjke tegenwoordigheid, het doordringen van God, die krachtig en liefelijk de ziel van haar eigen overbrengt in Zich zelf. Tegen het einde van mijn gebed verrichtte mijn ziel, als aangezet door den adem en de hefde van God zelf, een akte 27 APRIL IÖÖQ—20 JAN. IÖQO. 253 vanonmetelijkverlangen, dat zijn wil overal volkomen mocht vervuld worden. 1) .... Ik heb gedroomd, dat de heihge Maagd mij opnam in hare armen om mij heel dicht bij God te brengen. Fiat! Van avond. Mijn kind heeft ijlende koorts, zeer hevige koorts; de dokter zegt verder niets verontrustends; hij doet ons alleen vreezen voor een slijmkoorts. Ik ben bang !.. 5 December. — [Dood van haar dochter Ahce, oud 14 en een half jaar]. Ik was het juist niet, die de heihge Maagd wegbracht in den schoot van God, het was mijri kind, dat de goede Moeder meenam naar den hemel. God had het mij gegeven, God heeft het mij weer genomen : Zijn heihge naam zij gezegend ! Nu is het reeds zes dagen dat die gehefde kleine ziel teruggekeerd is in Gods armen. Wij hebben den tijd niet gehad om bevreesd te zijn voor haar dood. Maar Hij, die haar meer bemint, dan ik haar beminnen kan, had er voor gezorgd om de bloem die Hij plukken wilde voor te bereiden en nog schooner te maken. De heve kleine had nog de communie ontvangen den dag vóór die ziekte van vijf dagen, die ons haar wreeden en plotselingen afloop niet het vermoeden. In die dagen van koorts bad de heve kleine engel als in haar jaren van zoo bloeiende gezondheid; van den kant van haar bestuurder en van haar biechtvader in Parijs, en van haar.kleine nichtjes van denzelfden leeftijd, word ik bevestigd inde meening, ook door mij gedeeld, van de nieuwe ontwikkeling van ernst en vroomheid, die in haar plaats had gedurende de laatste maanden. Zij was ook weer begonnen te zeggen, dat zij nooit zou l) Blijkbaar bereidt God Lucie voor op het groote offer, dat Hij van haar gaat vragen. 254 tiende schrift trouwen, en het kleine nichtje, ongeveer van haar leeftijd, schreef mij gisteren : „O, mijn lieve tante, ik ben er zeker van dat zij in den hemel is ! Zij sprak mij den laatsten tijd zoo dikwijls daarvan!" Toen deze groote smart op ons neerkwam als een donderslag en toen ik dat kleine heve wezentje zag inslapen zoo kalm en voor altijd, heb ik al mijn krachten verzameld om haar aan God te geven van ganscher harte en haar ziel te vergezellen naar Hem. Zonder onderbreking heb ik haar gedurende de eerste vijf dagen in Hem gevoeld en onmiddellijk wanneer God zich doet gevoelen aan mijn ziel, voel ik haar nog in hem. Eerst voelde ik haar in de afwachting van den hemel, maar zonder ander verlangen dan het levendige ongeduld der hefde, daarna heb ik in haar niets anders meer gevoeld dan den vrede en het geluk in God. In Hem was mijn ziel geen oogenblik gescheiden van de ziel van mijn kind. Ik voedde haar op voor Hem, verlangde slechts dat Hij haar geheel zou tot zich trekken in het kloosterleven. De betrekkingen die mijn ziel verbonden met die van mijn kind, zijn niet veranderd. God was de band en Hij is het nog. Zijn genade ondersteunt mij en geeft mij, met de bitterheid van den kelk, de geestehjke vreugde van te lijden. Wel heb ik overstelpingen van natuurlijke droefheid gehad. Zoo bijvoorbeeld die terugkeer te X waar alles ons haar klein leventje herinnert! En dan, wanneer God zich een weinig voor de ziel verbergt, is de heve engel ook verborgen, doch het geloof is er om ons te wijzen op het kruis. In de Heilige Communie, waarvan ik door mijne gezondheidswas verstoken geweest, heeft Jesus heden en gisteren mijn tranen gedroogd. Gisteren zeide Hij zonder woorden in de diepte van mijn hart: zijn de kinderen nu niet bij den eenen dan weer bij den anderen der echtgenooten. Wees 27 APRIL 1889.—20 JAN. 1890. 255 dus niet bedroefd dat ik een der uwe bij mij heb in den hemel. Mijn arme kleine is overgebracht naar X.. en in het familiegraf, naast haar vader bijgezet bij prachtigen zonneschijn. De natuur neemt met den rouw aan voor engelen. De geheele broederschap van Maria heeft haar vergezeld naar hare laatste aardsche woning, en al die kinderen in het wit, die daarna mijn huis vulden, herinnerden mij levendig die eerste Heihge Communie, zoo vroom gedaan, door mijn kleine Alice. Ik heb hun beloofd, dat zij van uit den hemel hun broederschap en hun familie zou beschermen. Dat het zoo zijn moge, o mijn God! Zou ik u wel beminnen, indien mijn hart niet kon verscheurd worden om uwe liefde! Ik maak in haast deze aanteekeningen, op een oogenbhk van eenzaamheid. Wat ik gezegd heb over dat voelen van de ziel mijner arme kleine in God, is zonder eenige nadeel te doen aan mijn bidden of voor haar te laten bidden. Maar een ieder die haar van nabij gekend heeft, gelooft dat zij in den hemel is. Denzelfden dag. In deze groote smart had mijn ziel geen oogenblik van verwarring door te maken. Ik wist dat het kruis terug moest komen.: het is terug gekomen ; mijn hart heeft aanbeden, toen het gebroken werd, omdat het Gods wil erkende. Samen gaande met de genade is niets eenvoudiger. 8 en 9 December. Soms draagt de goddehjke wil mijn ziel" mee alp op vleugelen en in de vereeniging van zeer eenvoudigen en zuiveren wil met God, vind ik de ziel van mijn kind nog terug. Van morgen in de Heilige Communie, vrede in Jesus, die de aanvallen der natuurlijke droefheid tot rust brengt. Fiat, mijn God ! Fiat en liefde ! 256 TIENDE SCHRIFT 16 December. Gedurende al dezen tijd meen ik de smartelijke ontroeringen noch gezocht, noch ontvlucht te hebben. Ik wil van de droefheid nemen, al wat God wil, dat ik er van neme; en als ik een opwelling van natuurlijke smart voel aankomen, die misschien zou losbarsten kunnen, dan herleid ik ze zachtjes tot een acte van liefde. 19 December. Ik wilde op afstand mijn kniebuiging van aanbidding maken voor het heihg Sacrament zooals mijn gewoonte is, en de deur voorbij gaand, die gesloten is gebleven, knielde ik neder, de armen in kruisvorm uitgestrekt, om voor God het brengen van mijn offer te hernieuwen. Onmiddellijk kwam er een groote zoetheid over mijn ziel, en ik zag weer Jesus in den hemel en mijn kind in Hem, terwijl ik geheel vereenigd was met — en in bezit genomen door zijn goddehjken wil. Het scheen mij alsof de heve kleine tegen mij lachte, en vervuld van vertrouwen in Hem, zeide ik dan tot het kind : „O mijn klein dochtertje, loof God, bemin Hem, zegen Hem, leer mij Hem liefhebben en in Hem leven". Een geestehjke vreugde overstroomde mijn ziel en die zoete vereeniging duurde voort den heelen ayond en den nacht. Zoolang als die treffende genade duurt, voel ik mij werkelijk als had ik mijn kind niet verloren, en de eenheid der (goddehjke) vereeniging is toch niet gestoord, want ik heb die ziel hef in God en ik voel dat Hij haar bemint in mij. 1 Januari 1890. Menschelijk gesproken een zeer droevige dag. Voortdurend was mijn ziel opgeheven in God ; en in Hem, wenschte mij mijn geliefd kind een zalig en heilig'jaar door middel van zijn goddehjke hefde. Dat duurde den geheelen dag. Ik had een onuitsprekelijk gezicht van dpt IOO TWEEDE SCHRIFT met den zachten en vurigen slag, dien de ziel er aan geeft, zoodra zij ingaat in het passieve gebed. Aldus erkent zelf het physieke leven de nadering van zijn Schepper, wanneer Hij zich gewaardigt aldus innig zich te' vereenigen met een arme ziel. 27 Januari. Dezen morgen, Heihge Communie. Jesus beminnelijk.... Langen tijd blijft de ziel verloren in het zien dezer verrukkelijke beminnehjkheid, die eenige harer stralen afzendt op de aarde om ons de leehjke dingen van het leven beter dragehjk te maken. Wat de ziel in verrukking brengt, wanneer God aldus haar den indruk verleent van een zijner volmaaktheden, dat is het klare en diepe zien dat God en die volmaaktheid slechts één is, dat God is wat Hij bezit. Jesus zelf is zijn beminnelijkheid. Ik kan deze woorden niet neerschrijven zonder mijn hart te voelen opspringen in mij. Daarin ligt een mysterie van éénheid in staat iemand de zinnen te doen verhezen van bewondering en hefde. Ik begrijp de vrienden van God, die hun bewustzijn verloren bij het zien van zulke dingen : en bhjkbaar moet bij mij hoofd en hart steenhard zijn of ik moet nog krampachtig aan de aarde vastzitten, dat zulks bij mij niet gebeurt. En dan, mijn goddehjke Bruidegom, dat spreken zonder woorden, waardoor Gij aan de ziel uwe grenzelooze teederheid doet gevoelen. De ziel begrijpt die mysterieuze stem en toch kan zij met geen enkel woord overzeggen wat zij gehoord heeft. Is dat de taal van den hemel, mijn Gehefde ? Den avond van dienzelfden dag. Na de heihge absolutie. Jesus vereenigde mijn ziel met Zich door zijn welbehagen en in deze vereeniging voelde mijn ziel zich zeer eenvoudig en l8 AUG. 1882—30 MAART 1883. 101 putte daaruit het vurig verlangen zich te vereenvoudigen in alle dingen om alleen te zijn voor God en in God. En als praktisch besluit nam ik me voor de gelegenheden op te zoeken om de natuur op te offeren aan God. 28 Januari. Er zijn uren, dagen, dat mijn ziel is als het inwendige van een schip, dat hevig slingert op de golven ; alles is er in wanorde, behalve de dingen, die, stevig opgehangen, toch in vertikale richting en volkomen loodrecht op de wateroppervlakte en het uitspansel des hemels bhjven staan. Zoo is het in mijn arme ziel, alles is er omver gehaald, het onderste boven, uitgenomen de rechte lijn van den wil, die vastgehecht bhjft in God. 5 Februari. Maandag vóór Aschwoensdag. Dezen morgen onder de Mis en de Heilige Communie. Na verschülende dagen, waarop die pijnlijke toestand, dien ik beschreven heb, in mijn ziel voortduurde, bijwijlen onderbroken door een gebed van rust of van vereeniging of door een zeer kort en zeer levendig gevoel van God, heeft Jesus mijn ziel genezen enkel door op haar in te drukken den blik zijner hefde : deze blik doet zich gevoelen met een duidelijkheid, waarvan niets wat onze zinnen treft, een idee kan geven en toch is dit geen verbeeldingsgézicht 1). De ziel onder de werking van dien bhk van Jesus' hefde zou men kunnen vergelijken met een arme blinde verkleumd en gebroken en het leven weer terugvindend in het hcht en de warmte der zon, voelbaar aanwezig voor zijn uitgedoofde oogen en die hem nieuwe levenskracht instort. Maar wat zijn al die vergelijkingen ? Jesus, ik denk dat zelfs in den hemel niets kan vergeleken worden bij U, mijn God. *) Vue imaginaire. Il8 DERDE SCHRIFT Hem alle geschapen schoonheid, de diepte der gedachte.... de subheme vlucht van het genie, de inspiratie der kunst.... ik zag de zedehjke schoonheid, de schittering van het goede en van het zuivere. Ik zag ook de zichtbare schoonheid der schepping; schoonheid van orde, van verhouding, van onmetelijkheid, schoonheid van de harmonie, schoonheid van de vorm, van de kleur. Ik weet niet of ik in staat zal zijn het uit te leggen : al deze dingen zag ik niet in zich zelf en zooals wij ze gewoonlijk zien, want ik was zelf niet vrij om ze te beschouwen ; ik zag ze in hun oorsprong, die is de goddehjke schoonheid, en ik zag deze oneindige schoonheid, haar zelf onafhankelijk van al het schoone, wat zij geschapen heeft, maar ik zou niet kunnen uitdrukken wat zij is, want ik zag en aanbad haar zonder haar te begrijpen. Al wat ik zeggen kan, is dat, hoezeer de ziel ook de eigenschappen der goddehjke bron herkent in de werken er uit voortvloeiende, zij toch even duidelijk ook ziet, dat die werken geen volkomen juiste idee kunnen geven van de bron. Zij ziet, dat de ongeschapen schoonheid iets van haar pracht instort in de schepselen en dat God is, om zoo te zeggen, de schoonheid van wat schoon is, en dat is reeds een wonderschoon gezicht; maar tegelijkertijd verschijnt die schoonheid aan de ziel in haar goddehjke essentie, onvergehjkbaar boven de geschapen schoonheid en als een schittering, die niet is uit te drukken. Daar is het hoogste punt van dit mysterie, wat de ziel in verrukking brengt, en de krachten der ziel verbijsterd doet staan van bewondering. Het is niet de eerste maal, dat de Heer zich verwaardigd heeft mij toe te staan dit innerlijk gezicht der goddehjke schoonheid, maar vroeger kon ik het nog minder uitdrukken. Overigens ben ik zoo traag van begrip en heb ik een natuur zoo zeer geneigd om levendig te voelen wat schoon is, dat ik 30 MAART—12 OCT. 1883. 119 het iets zeer kostbaars vind, wanneer die goede Meester nogmaals in mijn ziel diep wil trekken de omlijningen der goddelijke schoonheid, opdat alle. schoon van het geschapene nog slechts mijn hart even kunne aanraken, zonder er een indruk achter te laten, die eigenlijk van het schepsel afkomstig is. De hefde van het schoone kan en moet voeren tot God, maar mij schijnt, langs drie opvolgende trappen : Ten eerste, door het hoogere gedeelte der ziel te doen heerschen over het lagere ; Ten tweede, wanneer wij God aanbidden, geopenbaard in zijne werken ; Ten derde, wanneer de schepselen voor ons nog slechts een sluier zijn, die den Schepper laat doorschijnen. Mijn ziel nam haar uitgang, helaas f van het meest veraf gelegen punt van het geschapene tot het ongeschapene. Vroeger deed al wat ik schoons kende, mijn ziel meesleurend, mij hartstochtehjk aan. Het eerste zien van de zee en de kusten bewoog mij tot tranen. Soms bleef ik uren lang in beschouwing voor die onmetelijkheid, zonder te kunnen uitdrukken wat ik ondervond en men maakte mij verwijten over mijn langdurig stilzwijgen. De muziek was voor mij een ware passie ; meer nog de lectuur en de studie, waarvoor ik dwaasheden deed in 't geheim, en ik werd niet moede de meesterstukken der schilders te bewonderen, ofschoon ik niet het minste talent had om te schilderen. Ik kon geen uitdrukking vinden in staat om den gloed weer te geven, welke het schoone in mijn verbeelding deed ontbranden, en ik zag niets onpassends in deze buitengewone opwindingen ; integendeel, ik gaf er mij aan over met al de kracht van mijn wil. Ongelukkige die ik was, mijn ziel kwam weer tot kalmte met het gevoel van leegheid en onvoldaanheid, en toen 120 DERDE SCHRIFT bracht zij haar verslindende werkzaamheid over op het ideaal, dat zooveel gevaren voor haar inhield. Ware ik minder beïnvloed geworden door het schoone, dan had ik mij misschien tevreden gesteld met de wezenlijke dingen ; maar evenals de hardlooper, gelanceerd in een dollen gang, zijn doel voorbij vliegt, zoo snelde mijn ziel voort naar het schoone wat nauwelijks opgemerkt was en zocht zelfs nog verder. Zooals ik echter sindsdien heb erkend, volgens inzichten veel meer geloofwaardig dan de mijne, bereidde die neiging naar het schoone en het ideale, zonder dat ik het had kunnen vermoeden, mij voor tot den weg, dien God mij wilde opzenden. Zoo leefde ik tot den dag waarop de eerste bovennatuurlijke roepstem van God mij geheel en al in zijn armen wierp. Toen gingen mijn oogen open, en ik begon, o mijn God, boven alles te proeven uwe schoonheid in de heilige dingen : in het Evangehe, in de psalmen, in de riten der Kerk begon ik te ontdekken een beteekenis en een goddelijke bekoorlijkheid die mij vroeger betrekkelijk verborgen gebleven waren. Daarna, tot u alleen verheffend den blik, dien gij mijn ziel gegeven hebt om te beschouwen en te bewonderen, zocht ik U overal waar ik het schoone ontdekte en overal heb ik U ge-' vonden. Bij alle schepselen heb ik naar ü gevraagd en allen hebben mij geantwoord : Hij is hier. Ik heb naar U gevraagd bij de zee Gij rustet in hare afgronden, het leven verbreidend door haren boezem, beheerschend hare grillen en hare woestheid ; ik heb naar U gevraagd bij hare steile kusten, en die trotsche hoogten hebben gezegd : Hij is hier. Ik heb U ontmoet in de ondoordringbare schaduwen der wouden, ik zag U voorbijgaand in den bliksem, ik hoorde U in het verre ruischen van den wind, in het rollen van den donder, in los- 121 barstingen der stormen, en mijn hart heeft niet gesidderd omdat Gij daar waart. Ik heb U begroet in het dagende morgenlicht en in de schemering van den avond ; ik heb U gevonden in de frischheid der valleien,ik hoorde U in het zachte murmelen der eenzame beken ; ik heb opgevangen de parelende klanken, door duizenden kleine zangers tot U opgezonden. Opgetogen heeft mijn oog U ontdekt in de vernuftige handelingen der insekten, en mijn blik is vol bewondering bhjven staan voorde raadselen, die uwe wijsheid heeft samengebracht in het leven van een bloem Ik heb een voorgevoel van U gehad bij de geheime werking van de krachten der natuur, wanneer een weelderige en zware warmte de aarde schijnt te doen inslapen, en duizenden bijna onhoorbare geluidjes onze ooren bereiken.... Dat zijn de kiemen die beginnen op te komen, de bloemen, die ontluiken, de oneindig kleine schepseltjes, elkander toeroepend en antwoordend in een zonnestraal.... en allen zeggen in hun eigen taal: Hij is hier.... Eere aan God ! Ik heb ook uw bhk van barmhartigheid, Heer, zien schijnen over ons uit het hcht der sterren en hun aantal en hun onmetelijke afstanden hebben mij niet meer bevreesd gemaakt, omdat zij mijn ziel noodigden zich te werpen in uwe Oneindigheid ! Ik heb U eindelijk bewonderd in uwe meer volmaakte werken, ik heb U bewonderd in uwe heihgen ; ik heb gehoord het lofhed tot U aangeheven door den heldenmoed, het genie de welsprekendheid, de wetenschap, de schoone kunsten \ ik heb U gezien, mijn Verlosser Jesus Christus, in den arme' den grijsaard, den bedroefde, allen dragend den titel van adeldom welke Gij gaaft aan al wat lijdt en weent! Ik heb U gezocht in de kracht, het verstand en de werkzaamheid der jeugd en van den volwassen leeftijd en inde vrees, daar zeer 122 derde schrift dikwijls uw heilig beeld geschonden en miskend te vinden, zocht ik U nog elders en ik vond U, mijn God in de diepte van het kinderoog Ja, Gij zijt daar tegenwoordig in die ziel, die U nooit bedroefde, Gij zijt de verborgen bekoorlijkheid die den mensch aantrekt tot dit onschuldig wezen; zijn zwakheid zou niet voldoende zijn om een zoo groote en teedere belangstelling in ons op te wekken; Gij zelf zijt het die ons verschijnt in zijn zoo zuiveren bhk, Gij heerscht zonder voorbehoud in die ziel nog gesloten voor het kwaad. Ziedaar de eerste verandering, door God in mijn ziel bewerkt ; maar dat was niet genoeg, weldra ondervond ik iets vreemds, ten minste voor mij. Al wat ik tot nog toe bewonderd had, scheen mij nog even mooi, én toch kon ik er niet meer zoo van genieten. Evenals de sterren in het zonnelicht, zoo verdween alles in den bhk van God op mijn ziel; ik beschouwde de zee en de aarde en ik zag niets meer dan God. Hoe verder ik ga, hoe sterker wordt die aantrekking, en de weerzin tegen alles wat niet God is ; of wanneer de natuur in verstrooidheid nog eens iets moois genieten wilde, werd mijn ziel onmiddeUijk verwittigd door een onaangenaam gevoel als door vrees voor een verraad en zij voelt de behoefte haar genot op te offeren om zich meer volkomen te geven aan God. Maar dit is het werk van God en niet het mijne, ik volg slechts zijn aantrekking met al mijn goeden wil. Ik vraag, 'dat men mij moge zeggen of deze manier van schrijven niet nutteloos is en of het niet beter ware, deze opwellingen mijner ziel te onderdrukken. ii Mei. Gebed voor het Heilig Sacrament. Na dit gebed bleef mijn ziel vereenigd met Jesus in het Heilig Sacrament, midden tusschen mijn huisgenooten en de dagelijksche bezigheden, als ware ik in de kerk geweest 30 MAART—12 OCT. 1883. 123 vóór het tabernakel. Toch was ik vrij om te spreken en te handelen, maar ik Voelde mijn ziel verzwolgen en haar beste gedeelte ingenomen door God. Deze toestand duurde twee uren, totdat 's avonds een veel volledigere vereeniging plaats had gedurende de Meimaand-oefening. Ik deed alle pogingen om te schijnen zooals gewoonhjk; men mérkte het echter een weinig, doch ik gaf ik weet niet meer welk voorwendsel, dat onmiddellijk aangenomen werd, zooals God toelaat bij zulke gelegenheden, niet vergetend mij ter hulpe te komen. Vervolgens gedurende een week ongeveer, veelvuldige verlatenheid, onderbroken door genade van vereeniging en van tegenwoordigheid en woorden van teederheid en onderrichting van mijn gehefden Verlosser. Hoe zal ik ooit die goedheid van God naar waarde begrijpen, dat Hij, na op het oogenblik der Heilige Communie mijn ziel in den passieven toestand gebracht te hebben vijf en een half jaar geleden, mij sedert dien tijd zonder uitzondering die genade vernieuwd heeft, hetzij dan dat ik was in het hcht öf in de duisternis, in den vrede of in de bekoringen. Die voortdurende goedheid is voor mij een groote steun, maar hoevelen zouden in mijn plaats daarvan veel grooter voordeel getrokken hebben. Hoe meer bewijzen van hefde mijn God mij geeft, hoe meer reden ik heb in mij zelve beschaamd te zijn. 17 Mei. Gelijk de ziel midden onder het passieve gebed soms voorbijgaand het gebruik harer krachten x) terugkrijgt, kwam mijn ziel gisteren in dat korte oogenbhk op de gedachte aan God te vragen, wat zij voor Hem aangenaams zou kunnen doen in den tijd, dat door opheffing harer krach- l) Dit is het verschijnsel der fluctuaties, meermalen genoemd. 30 MAART—12 OCT. 1883. 129 26 Juni. Wat Jesus wil; dat zijn liefdadigheid van mij overstroome op de anderen; dat die goddelijke liefdadigheid de kenmerkende trek, de bijzondere eigenschap zij van alles wat ik zeggen of doen zal. 28 Juni. Bij het einde der dankzegging: „Heer, wat wilt gij van mij ? ik wil U. 29 Juni. Namiddag. Gebed in de kapel van het kasteel. Eindelijk na langen tijd verlangd te hebben naar dit gezegend oogenbhk, bevindt de ziel zich dadelijk verdiept in Jesus, en heeft zij alles vergeten wat haar teruggehouden had van haar Gehefde. De Heer heeft mij laten verschijnen zijn goddelijke wenkbrauwen. Het zien van een enkele lijn van het aangezicht van den God-mensch grijpt de ziel aan met een soort extase (ik weet niet of dit woord juist is, maar ik vind geen beter). De ziel bhjft in vervoering en aan zich zelf ontrukt door den goddehjken gelaatstrek, dien het haar gegeven was te zien, terwijl het geheel der goddelijke persoonlijkheid in een geheimzinnige schaduw gehuld bhjft. Wat de ziel in verrukking brengt, is niet enkel de schoonheid, de majesteit van den zichtbaren gelaatstrek; maar dat is vooral, als ik mij zoo uitdrukken mag, diens aankleven aan de goddelijkheid, dat wil zeggen, dat dit verrukkelijk gezicht een geheel uitmaakt met de goddelijke tegenwoordigheid, die de ziel geheel in zich opneemt. 2 Juh. Feest van Maria-boodschap Heden bhjft mijn ziel onder den indruk der goddehjke witheid van Jesus' gewaden, haar herhaaldelijk in het gebed geopenbaard. Ik dank daarvoor zeer innig mijne hemelsche Moeder. 9 136 DERDE SCHRIFT Al evenmin. Hoe zou zelfs de verbeelding vatbaar zijn in dien toestand ? Het schijnt alsof God de ziel zoodanig vult, dat er slechts plaats is voor Hem alleen. Terug al het overige! De ziel voelt dit zeer goed in de oogenblikken, waarop haar eenig gevoel van haar zelf wordt teruggegeven, want buiten die oogenblikken zou zij zelf in 't geheel niet in staat zijn die overweging te houden; en indien een onbemerkbaar kleine daad haar toegestaan is tusschen dit gebed door, smeekt zij den Heer bezit van haar te nemen voor. altijd en dat haar vernietigd ik nooit meer moge te voorschijn komen. n September. Gebed voor het Heilig Sacrament. In een innige vereeniging heeft de Heer mij een zeer zacht licht gegeven over de gemeenschap der heiligen, door die taal, bijna zonder woorden, die de ziel zoo goed begrijpt. Hij zeide mij slechts : Gelooft gij, dat ik minder teergevoelig ben in mijn teederheid, dan gij in de uwe? En Hij gaf mij te verstaan, dat, als wij voorkomend zijn voor de verwanten van hen, die wij liefhebben om onze vrienden niet te kwetsen in het hart, Hij, de goede Meester zijn zorgzamen blik schenkt aan de zielen die met recht dierbaar zijn aan zijn vrienden: en hij verleent hen vele gaven, die zijne vrienden uit genegenheid ze toewenschen maar zelf niet geven kunnen. Hij toonde mij een ziel, die Hem zeer dierbaar was, als zijnde de top van een berg en de regen des hemels besproeide overvloedig dezen top en stroomde langs de hellingen van den berg naar omlaag,, namelijk over de zielen, die met deze ziel verbonden waren. Dit beeld vervulde mij met grooten vrede en vertrouwen. Hoe gelukkig zijn de christelijke families, die een priester in hun midden hebben en mede ontvangen van de volheid der genade, die hem rijk maakt. VIERDE SCHRIFT, VAN 17 OCTOBER 1883 TOT 20 SEPTEMBER 1884. 17 October. De Heer nam mijn ziel op en. trok haar tot Zich onder het beeld eener. witte duif, die op zijn aanbiddelijke persoon af vloog en rusten ging op de schouders van den goddelijken Meester. Dit gezicht was zeer zoet, maar was iets bijkomstigs en mijn ziel genoot hoofdzakelijk van de diepe en .onzichtbare vereeniging, die haar vasthield aan onzen Heer en haar als het ware scheidde van het lichaam door die deeling, waarvan ik dikwijls gesproken heb, zoodat die duif de vorm waaronder zij zich zag, diende, om zoo te zeggen, om de verborgen werkelijkheid voor haar voelbaar te maken. Na dit gebed voelde mijn ziel zich wonderlijk tot rust gekomen na een zeer prikkelende onaangenaamheid van den 4ag, en twee uur later, toen ik nog een klein gebed deed voor het slapen gaan, schonk Jesus mij nogmaals dezelfde gunst Op het oogenblik, dat mijn ziel het innigst vereenigd was met God, zag ik de duif uitgaan uit mijn borst en gaan rusten in het hart van Onzen Heer. Ik had een opwelling van hefde en vreugde, die mij bijna deed in zwijm vallen, maar het scheen mij slechts zeer kort te duren, doch de vrede, die ik van te voren ontvangen had, was nu nog grooter. Zooals de woorden van God altijd uitwerken wat zij zeggen zoo hebben de verbeeldingsgezichten altijd het daadwerkelijke gevolg van wat zij uitdrukken, en de vaste uitwerking door allen voortgebracht, is een vermeerdering van den vrede* en van de hefde. Wat mij betreft, zou ik voor zeer twijfelachtig houden een innerlijk gezicht, hetzij van de verbeelding, hetzij zelfs intel- 146 VIERDE SCHRIFT lectueel, dat dezen stempel van echtheid, niet dragen zou. Gedurende twee volle dagen werd mij de genade, zooeven verhaald, bij voortduring geschonken, namehjk, dat ieder keer, wanneer ik aan den Heer dacht, mijn ziel zich weer zag onder de vorm van dié duif, rustend in het Hart van Jesus en werd zij werkelijk weer aangegrepen door de goddehjke vereeniging ; het was niet een eenvoudige herinnering, maar het gezicht zelf, teruggegeven met de vereeniging en in het gebed was zij het op duurzame wijze. Alleen in de Heihge Communie blijft mijn ziel vereenigd met Jesus zonder eenig voelbaar beeld. 12 November. Een dezer dagen moest ik uit gehoorzaamheid een half uur doorbrengen vóór het Heilig Sacrament in eene oefening van openlijk eerherstel. Ik beproefde het voor de eerste maal, en bevindend dat mijn geest gebonden was, deed ik heel iets anders dan ik wilde doen, of liever ik deed niets. De Heer dekte mij weer met zijn witten mantel en toonde mij dat Hij me te drinken gaf uit zijn kelk, wat mijn hart deed ontvlammen, en ik bracht het heele gebed door in die hefdesvervoering. Den volgenden dag beproefde ik voor de tweede maal mijn openlijke schuldbekentenis. De goede Meester liet mij toen vergiffenis vragen voor mij en voor allen die zijn beminde hart bedroeven ; en Hij spoorde mij aan in eerherstel hem te offeren wat ik de vorige week had te verduren ; zoo deed ik. Toen trok Hij mijn geheele ziel in Zich door dien staat van zeer sterk uitgesproken deeling en in de werking van dien staat voelde ik mijn hoofd rusten op zijn heihge schouder. En Hij troostte mij meer in dat half uur van vereeniging dan Hij gedaan had gedurende die weinige weken van innerlijke en uiterlijke beproeving. Aldus neemt die wei-beminde de zondaars op, die hem vergiffenis vragen!! 148 VIERDE SCHRIFT vastgehouden in God, voelend haar leven wegvloeien in Hem, terwijl zij zich bevond in den onbesclmjfelijken staat, waarin de ziel ondersteund wordt door God om God te kunnen verdragen. 21 November. Sluiting der retraite. Heihge Communie. De Heer heeft mij die genade bewezen waardoor Hij verschijnt op de plaats van zijn arm schepsel, zoodat zij het bewustzijn van haar zelf verliest in Hem. Anders is het niet, en dat is alles. Ik weet niet wat er omgaat in de ziel der heihgen en wat zij moeten ondervinden bij de subheme verhchtingen, openbaringen, profetieën enz., die zij ontvangen ; maar ik beken heel eenvoudig, wat mijn arme kleine ziel betreft, dat zij alles heeft wat zij op aarde kan verlangen, wanneer zij aldus haren God ziet op hare plaats. 27 November. Heihge Communie. Ik zag zeer duidelijk deze waarheid: de eeuwigheid is niet een tijd eindeloos verlengd in het verleden en in de toekomst. Zij heeft noch verleden, noch tegenwoordig, noch toekomst. Het is het eenvoudige bestaan zonder eenige idee van tijd. 8 December. O mijn God, de christen moet u toebehooren en leven voor U; maar neen! men begrijpt zelfs niet, dat de ziel U altijd iets te zeggen heeft. Helaas, de menschen zeggen zooveel ijdele woorden en houden zich bezig met zooveel nuttelooze dingen ! Alleen met U beknibbelt men den tijd en is men zuinig met zijn woorden ! Zich overal heen begeven, zijn tong vrijen teugel laten over alles wat men weet en wat men niet weet, de aanwezigen vermaken met aardige woorden, die op aangename wijze de afwezigen afmaken, in afwachting dat voor de aanwezigen de beurt komt om afwezig te zijn, of wel 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. 155 en als in een toevluchtsoord, dat haar toebehoort ? Inderdaad, het zien dier onuitsprekehjke verhoudingen vervult haar met bewondering en vreugde ; en daar zij vereenigd is met wat zij ziet, vindt zij zich ingeleid als in het centrum en knooppunt van dit aanbiddehjk geheim, dat de vruchtbaarheid doet samen gaan met de eenheid. Gelukkig de arme ziel in die oogenbhkken ! en zahg van een geluk, wat zij zelf niet begrijpen kan, want zij voelt zich drievoudig bemind, op verschillende wijze bemind door ieder der goddelijke personen, en toch bemind met één en dezelfde liefde. 9 Februari. In den laatsten tijd heeft de Heer mij dikwijls gezegd, dat Hij om zijn glorie mijn overwicht wil verhoogen over mijn omgeving. Ik heb hem gevraagd of het in overeenstemming was met zijn bedoelingen om altijd voor mij te bewaren ten minste een gedeelte van de vernedering en minachting, want het schijnt mij, dat mijn ziel zulks noodig heeft en dat ik hoop daarin een weinig op mijn Jesus te gelijken! — Hij heeft mij wel verhoord op een zekere vergadering x); en ik heb Hem er voor gezegend. 21 Februari. In alle dingen het zuiver belang der liefde en glorie Gods stellen op de plaats van het eigen belang, ook al is dit zeer onschuldig. Jesus liet mij vervolgens bij verschillende ontmoetingen ihet kracht voelen hoezeer het goddelijk belang een veel kostelijker smaak aan de ziel geeft dan het menschelijk belang. Hij zeide mij, dat men een groote *) Toespeling op hetgeen gebeurde, toen zij voor een gezelschap piano speelde. Plotseling hield zij op, waarschijnlijk gegrepen door een goddehjke inwerking, en zij kon zich niet meer herstellen. Men was zeer verwonderd, want de volkomen zekerheid van haar prachtig sne was algemeen bekend. 156 VIERDE SCHRIFT liefde moet bereikt hebben, om dit te kunnen voelen, ofschoon het hoofdzaak was zijn wil te hechten aan het eenige belang van God. Jesus het mij nog opmerken, dat hetgeen de ziel het meest vermoeit, niet zoo zeer is de handehng zelf als wel de ijver en het gewicht, door haar in de handeling gelegd, hetzij deze innerlijk of uiterlijk is ; zoodat die ijver, bij ieder ding van drijfveer veranderend, ons meer vermoeit en verteert, naarmate de werkzaamheid der ziel grooter is. De zuiverheid der intentie geeft ons integendeel een eenige drijfveer, een enkel belang in alle dingen, en daarin hgt de rust der ziel bij de handeling, en tevens de bron van een veel grootere vruchtbaarheid. Jesus voegde er bij, dat daarin de grond lag van de wonderbaarlijke werken der heiligen. 22 Februari. Heihge Communie. Weer was mijn ziel diep verloren in het oneindige van God. Het is moeilijk zulke dingen weer te geven, men weet niet welke vergelijkingen men maken zal, ik ten minste niet. Eerst ondervindt de ziel een gevoel van bevrijding dat zeker en onuitsprekelijk is ; zij is als een kind, dat tot hier aan altijd is opgesloten geweest in een eng hok, waar het geen beweging kon maken zonder zich te stooten tegen de wanden ; en dat dan plotseling los gelaten wordt in de open lucht en onafzienbare ruimten voor zich ziet. Hier zijn geen grenzen. Bovendien voelt de ziel in het oneindige de volheid, het volledige. In alle menschehjke dingen is er altijd aan eenigen kant het leege en iets wat ontbreekt, waardoor de ziel onverzadigd blijft. Te spreken van de volheid der tijden, van de volheid van iets menschelijks is een zinsbedrog. Maar in het oneindige voelt de ziel werkehjk de volheid, zij voedt zich er mee en rust er in uit. 17 OCT. 1883—20 SEPT. 1884. I6l mijn dood, met uitzondering van die welke Hij mij somtijds zou geven in Zich zelf. En werkelijk, zonder veel er over te denken, schoot het mij soms te binnen, dat in de toekomst deze of gene omstandigheid mij een veel kalmer leven, een leven meer aangepast aan mijn neiging tot afzondering zou verschaffen. Maar Jesus wil zelf niet weten van zulke gedachten. Ik zal ze niet meer hebben. Denzelfden dag. Gebed voor het Heilig Sacrament. Na een zekeren tijd van dit zoet gebed van eenvoudige tegenwoordigheid, die niets anders is dan : „God is daar" en ik aan zijn voeten, en terwijl God mijn ziel vervulde, toonde mij Jesus in den geest het uitspansel boven de aarde en gaf mij zonder woorden deze onderrichting : Gij ziet hoe de zon en de sterren op gelijke wijze hun licht geven en onveranderlijk vastgehecht blijven aan hunne wetten, in weerwil van alle gebeurtenissen en veranderingen, plaats hebbend op uwe aarde, zoo moet in uwe ziel zijn de schoone hemel der beschouwing boven alle verontrustingen van uw uitwendig leven. Toen ik later door de straten ging, nadenkend over de woorden van Jesus, zeide ik tot Hem: „Maar mijn Jesus, de hemel is toch dikwijls zeer somber en betrokken!" — Dat zijn slechts wolken, voorbij trekkend tusschen hemel en aarde, kreeg ik onmiddelijk inwendig ten antwoord, maar daarboven veranderen de hemellichamen niet. 18 April. Vrijdag na Paschen. Van morgen in de Heihge Communie, deelde Jesus zijn aanbiddehjke zuiverheid aan mijn ziel mede. Ik verloor zoo zeer het gevoel van den tijd, toen ik die onuitsprekelijke genade ontving, dat het uur mij verraste evenzeer als had ik volkomen het bewustzijn verloren. 172 VIJFDE SCHRIFT Dat zoet en verrukkelijk gezicht van Maria hield mijn ziel vast als in den hemel. Men drong er op aan mijn gebed te eindigen ; het werd frisch voor de grot. Ik wist niet of deze machtige en zoete vervoering vijf minuten geduurd had of een kwartier of langer; ik zou het onmogehjk kunnen zeggen. 27 September. Lourdes heeft mij een nieuwe kracht gegeven om te lijden, mijn gehefde Heer heeft het mij doen gevoelen in de Heihge Communie, toen mijn ziel geheel in Hem verdiept was; met een zoete herinnering, aan een onbestemd gezicht van Maria, onbevlekt in de hemelsche glorie. De gehefde Meester zeide mij: „Mijn Moeder is niet aUeen de hemelsche zoetheid ; zij is ook de stalen toren.... een onoverwinnelijke vesting tegen de smart.... Gij moet haar vragen hare geheimen om op heilige wijze het kruis te dragen. Zij heeft geleden met het hart eener vrouw en van een moeder.... Wat zou uw ziel haar kunnen zeggen, dat zij niet zou begrijpen ? 28 September. Ik heb mijn kruis teruggevonden en met liefde omarmd, onmiddellijk bij de thuiskomst van de bedevaart. De Heer heeft mij over zijn Moeder gesproken in-de Heilige Communie : „Zie, zeide Hij, hoe zeer mijn hart Frankrijk bemint! Ik kon uw land niets geven, dierbaarder dan mijn Moeder, en ik heb haar gegeven." 8 October. Na de Heihge Communie. Sinds eergisterenmiddag toen ik mij bevond voor het heihg Sacrament, heeft een gebed van zoete teederheid mijn ziel geheel ingenomen en neemt telkens bij ieder gebedsuur weer opnieuw haar in bezit. En, afgemat en gebroken van het lijden, vindt mijn ziel in dat gebed opnieuw leven en weerstandskracht. Toen ik gisterenavond door de tegenwoordigheid van *** ver-