FAMILIELEED LEZING Ds. jJ. ƒ. Knap OFt ONINGEJST. Vierde Druk. Uitpvfin m k Com. v. Rei. fler K. C. 6. 0. V, »De Wereldstrijd«. Weekblad. Orgaan van de N.C.G.O. V., de N. C. V.-G. O. U. en de P. G. O. V. Jaarprijs ƒ 1,25. »Het Werk der Liefde«. Maandblad. Prijs ƒ 0.95 per half jaar. Almanak van de N. C. G. O. V. 1-24 ex. 10 ct. p. st.; 25—49 ex. 9 ct; 50 en meer 8 ct. Jaarboekje voor Drankbestrijding 1907 (in samenwerking met de Ned. Ver. tot Afsch. enz. en de N. O. P. C.) 1 ex. 15 ct.; 10 ex. ƒ 1,20. Statuten van de N C. G. O. V. met instemmingsformule. 50 ex. ƒ 1,50. Ledenkaarten 25 ex. 50 cent. Oeloftekaarten voor aangeslotenen 25 ex. 50 cent. Gelofteboekjes met 20 blaadjes 10 cent. Nieuwe Geloofs- en Strijdzangen, per afl. van 16 bl. 10 cent. Verschijnt om de twee maanden. Compl. in 12 afl. Bij vooruitbetaling ƒ 1,—. H. Gordeau JR., Strijdlied. 50 ct. per 100 ex. Prof. Dr. i. van Dijk, Het zuivere Goud van het Beginsel der Geheelonthouding. 5 ct. per ex.; 50 ex. ƒ 2,— ; 100 ex. ƒ 3,—. Mej. H. W. Crommelin, Drankbestrijding en Sociale toestanden. 10 cent p. ex.; 25 ex. ƒ 1.871/2; 50 ex. ƒ 3,— ; 100 ex. ƒ 5,—. H. Emeis, Arbeidsbeurzen en Geheelonthouding, 50 ex. ƒ 1,—; 100 ex. ƒ 1,50. Ds. E. Snellen, Des Christens strijd tegen de bedwelming. 25 ct. p. ex.; 10 ex. a 20 ct. Ds. J. J. Knap, Familieleed. 7V2 ct. p. ex.; 25 ex. ƒ1,50; 100 ex./5,—.. Ds. J. J. Knap, De leidslieden der Gemeente en de Alcoholnood. ct. pi ex. Ds. J. J. Knap, Voor 'Herders.. 1 ex. 3ct; 10 ex. 25 ct.; 25 ex. 50 ct. Dr. J. R. slotemaker de bruine, De nieuwe drankwet. 10 ct. p. ex.; 2.5 ex. ƒ 2.— ; 50 ex. ƒ 3 50; 100 ex. ƒ 5.—. Ds. A. H. den'Boer, De veilige weg. Een populaire uiteenzetting van het alcoholvraagstuk, bijna 200 bladz. ƒ 0,40 p. ex. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 2357 FAMILIELEED LEZING JDs. ƒ. ƒ. Knap GRONINGEN* Vierde Druk. De plaats, waar we zijn samengekomen *), heeft u ongetwijfeld reeds een sterk vermoeden doen opvatten omtrent den aard van het onderwerp, dat we heden avond zullen bespreken. Wel heeft men getracht sommigen uwer te „vangen", naar mij meegedeeld werd; want men heeft, in de couranten, bij de aankondiging van dezen avond met opzet van geen drankkwestie gerept; maar ik vrees, dat de echte tegenstanders van de Onthouding toch wel lont hebben geroken, en dat ze elkaar wel heimelijk toegefluisterd hebben: „ga er niet heen, al trekt het onderwerp u aan; ga er niet heen, want die spreker.... nu, als hij zijn mond open doet, is het over den Drank!" Nu is die aanklacht niet waar, zooals ze daar staat; ze zou waar zijn, indien ze behelsde, dat uw dienaar vaak over den Drank sprak; of liever dat hij vaak tegen den Drank sprak, en dat kan hem toch zeker niet kwalijk genomen worden. Als er in uw huis brand is, roept ge tot ge er schor van wordt: „Brand! Brand!" — en ge zoudt het al zeer zonderling vinden, indien iemand u zeide: „Houd maar op; nu weten de menschen het wel!" Als uw kind in de gracht valt, roept het aanhoudend : „Help, help!" omdat het wel weet dat dit. het éénige middel is om weer op het droge te komen! En zóó bhjven wij met volle longen tegen den Alcohol roepen, omdat dit het éénige middel is om de drinkers tot stilstaan te brengen, en hen tot helpers te maken in den Alcohol-nood. Daarom gaan we ook heden spreken over het *) Gesproken in het Onthoudersgebouw te Groningen. 4 gróóte. leed, dat de Alcohol aanricht; en wel meer bijzonder over het gróóte leed, dat hij in den schoot van het Familieleven aanricht. We gaan dus niet spreken over eenigen bepaalden drank in verband met ons huiselijk leven: want deden we dit, en noemden we bijvoorbeeld met name den jenever als het huiskruis van menig gezin, dan zou de wijndrinker allicht in zelfbehagen, hoofdschuddend, zeggen: „Boozejenever! Waarom houdt men zich ook niet aan een glas schuimend bier of aan een glas onschuldigen wijn!" We zouden nu zoo gaarne óók dezen wijndrinker treffen, en daarom gaan we spreken, zooals ik reeds zeide, over den Alcohol, die in wijn en in bier en in sterke dranken volmaakt dezelfde is, en die aan al die dranken hun bedwelmend en verwoestend vermogen verleent. Hun verwoestend vermogen! Want de Alcohol is een groote verwoester. Het werk, dat hij in onze samenleving verricht, is geen opbouwend, maar het is een afbrekend werk; we zouden het 'tbest „sloopers-werk" kunnen noemen. Op welk levensterrein we de werking van den Alcohol ook gadeslaan, overal worden we getroffen door zijn vervaarlijke „sloopende" macht. 't Behoeft haast geen nader betoog, dat hij op kerkelijk en maatschappelijk terrein sloopers-werk verricht. Wie toch zijn oog niet opzettelijk sluit, móet wél bemerken, dat het kerkelijk leven kwijnt, overal waar de Alcohol naarstiglijk wordt vereerd; en het wordt in onzen tijd gelukkig allerwege erkend, dat de welstand van het maatschappelijk leven ernstig door den Alcohol wordt bedreigd; ja, dat een volk dat drinkt — zij het dan ook met langzame schreden — 5 naar zijn maatschappelijke en zedelijke zelfvernietiging Voortschrijdt. Doch de Alcohol doet zijn afbrokkelende macht niet slechts gevoelen op kerkelijk en maatschappelijk terrein; hij poogt zijn sloopers-werk evenzeer te verrichten op het terrein van het huiselijk leven, dat van oudsher de eer en de sterkte van Neêrlands volk geweest is. Dit ingrijpen nu in het teeder familieleven moet het meest worden gevreesd; want gelukt het den Alcohol macht te verkrijgen over het huiseli jk leven, dan tast hij daardoor van zelf ons volksbestaan aan; het huisgezin toch is de levenswortel, waaruit het volksbestaan opbloeit : wordt het familieleven onbesmet bewaard, dan is ook het nationale leven kerngezond, maar wordt het familieleven ontwijd, dan wordt daardoor het volkspeil tevens verlaagd,—een waarheid, die reeds door den eersten Wetgever Mozes erkend werd, toen hij verklaarde, dat een volk slechts dan in een land vol van melk en honig kan wonen en slechts dan tot in lengte van dagen kan blijven bestaan, wanneer door dat volk vader en moeder geëerd wordt, d.i. wanneer door dat volk het familieleven in huis hoog en rein wordt bewaard. Er dient dus met ernst gewaarschuwd to worden tegen eiken boozen geest, die verwoestend in het gezins-leven optreedt, met name ook tegen den Alcohol, die als een plaag op menig huis is gevallen. Laat ons die plaag dan nader beschouwen. Laat mij u den Alcohol mogen toonen uit drieërlei oogpunt in verband met het huiselijk leven: 6 eerst in zijn optreden in het heiligdom der familie; dan in zijn werk op dat levensterrein; eindelijk in de noodzakelijkheid zijner verbanning uit den kring des gezins. E Het optreden van den Alcohol in het heiligdom der familie, trekt dus in de eerste plaats onze aandacht. Ik zeg met nadruk: „zijn optreden in den kring des gezins", en ik zeg niet: „zijn optreden in de wereld", want de eerste oorsprongen van den Alcohol liggen in een geheimzinnig duister gehuld, en men weet' eigenlijk niet waar hij ontstaan, of moet ik zeggen: waar hij ontdekt is. Er zijn tal van verhalen in omloop over de uitvinding van het „brandende water" of „vuurwater", zooals het reeds vroeger werd genoemd; en het is merkwaardig, hoe men in al die overleveringen steeds verband heeft gezocht tusschen den Alcohol en de zonde. Zoo heeft men beweerd, dat de druif, waaruit de bedwelmende drank- wordt gemaakt, niets anders zou zijn dan de vrucht van den verboden boom der kennis des goeds en des kwaads, en dat dus door de druif,-d.i. door den drank de zonde in de wereld en onder de menschen gekomen zou zijn. Oók heeft men beweerd, dat de naam „Alcohol"' afgeleid moetworden van twee Arabische woorden: „al" en „ghole", wat beteekent: „de Booze". Want — zegt het verhaal — toen de Arabieren voor het éérst iemand zagen, die onder den invloed van een bedwelmenden drank was geraakt, meenden ze, dat met het vocht de duivel in hem gevaren was, een vloeibare duivel, en, in groote schrik riepen ze uit: „Al ghole! Al ghole!" d.i. 7 „de Boozef de Booze!" en we gevoelen, dat dit „Alghole" zeer licht in „Alcohol" kon worden veranderd. Maar — nog eens — den eigenlijken oorsprong van den Alcohol laten we rusten, en we beschouwen thans slechts zijn eerste optreden in het heiligdom der familie, i We moeten met onze gedachten eeuwen terug gaan om dit eerste optreden te zien — tot aan de dagen van Noach — en nu is het voorzeker géén toevaL dat de lange, bange lijdensgeschiedenis der bedwelming haar eersten aanvang neemt , in den schoot des gezins. Men is veeleer geneigd dit te noemen: een meesterlijken zet van den Alcohol. Het scheen wel een vrucht van rijp overleg! Het scheen wel, alsof door den Alcohol een deugdelijk en weldoordacht plan van aanval bft" raamd was, en alsof hij bij zich zelf gezegd had: „indien het mij ooit zal gelukken de menschelijke samenleving in haar geheel in mijn macht te krijgen, dan moet ik mijn aanval dadelijk richten op het hart, op de levensbron dier samenleving d. i. op de familie; want heb ik mij éénmaal vast genesteld in het gezin, dan volgt al het andere van zelf en de overwinning is mijne!" Het was dus een meesterlijke zet, dat, voor zoover óns tenminste bekend is, de Alcohol reeds zéér spoedig na zijn ontdekking in de familietent optrad, om daar te beginnen met zijn verwoestende werk. Dat eerste optreden wordt ons verhaald in de Heilige Schrift met woorden, die roerend zijn in hun eenvoud: „Noach begon een akkerman te „zijn, en hij plantte eenen wijngaard. En hij dronk „van dien wijn en werd dronken; en hij ontblootte „zich in het midden zijner tent. En Cham, 8 „Kanaan's vader, zag zijns vaders naaktheid, en „hij gaf het zijnen beiden broederen daarbuiten „te kennen. Toen namen Sem en Jafeth een „kleed, en zij leiden het op hun beider schouderen „en gingen achterwaarts en bedekten de naakt„heid huns vaders; en hunne aangezichten waren „achterwaarts gekeerd,- zoodat zij de naaktheid „hans vaders niet zagen. „En Noach ontwaakte van zijnen wijn, en hij „merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan had, „en hij zeide: Vervloekt zij Kanaan". .. Zie, daar hebt ge familieleed, levensgroot. Een gezin, waar God wordt gevreesd, waar Hij wordt gedankt en geloofd voor Zijne reddende liefde, en waar nog pas een dankoffer-altaar opgericht werd ter eere van Hem, die dat gansche gezin uit de wateren des doods had behouden. Maar nu wordt de vrucht van den wijnstok genoten, en het hoofd des gezins gaat zich daaraan te buiten; en wèg is de vreeze des Heeren, wèg de vrede des huizes, wèg zelfs alle schaamtegevoel, daar de man zijn bedekselen afwerpt, — en daar ligt hij dan nu in het midden dertente tot vlijmende smart, tot schande der zijnen O, dat is familieleed, levensgroot! — En was het dat nog alléén maar! Doch daar komt nog iets bij, wat het leed grootelijks verzwaart! Er komt bij, dat, wanneer één der onzen zich op die wijze vergeet, niemand het merken mag, en het voor de buitenwereld verborgen moet blijven. Er komt bij, dat, wannéér er in onze familietent een bloedverwant is, die schande over ons geheele geslacht dreigt te brengen en die door zijn kwaad ons het hart breekt, — dat hij dan zorgvuldig moet toegedekt worden, toegedekt worden met den mantel der liefde, die alle dingen bedekt, — zooals Sem en Jafeth een 9 kleed uitbreidden over de schande huns vaders. En het is aandoenlijk te zien, hoe vaders en moeders, hoe zonen en dochteren, die kunst van toedekken verstaan. Ik wil u dit met een paar sprekende voorbeelden toonen. Er zijn huisgezinnen met volwassen jongens; „moeders trots en vaders kroon", — zóó denkt de wereld, die slechts den buitenkant der familietent ziet. En ja, ze z ij n ook wel moeders trots, — maar tóch, zooals moeder ze wel eens 's avonds laat heeft gezien, bij hun thuiskomen soms diep in den nacht, toen alles reeds sliep, behalve zij, — o, voor geen geld zou ze willen, dat de wereld hen zóó had gezien; en als er dan 'smorgens gevraagd wordt: „'twas toch wel goed, gisteravond, goed met de jongens ?". .. o, dan huilt haar hart van de pijn, maar haar aangezicht lacht als ze antwoordt: „neen maar... hoe komt ge er bij; hoe zou het met zulke jongens Biet goed zijn!" En als ik dat hoor, dan denk ik: er is smart in haar lachen; ze doet het werk van de zonen van Noach; ze dekt haar jongens zorgvuldiglijfc toe! En ik denk: dat is Familieleed,— levensgroot! Er zijn huisgezinnen met vaders, die geen maat weten te houden; de vrouw weet het reeds lang en ze denkt bij ztók zelve: „dat is nu mijn zwaard door de ziel"; óók de kinderen weten er van en ze zijn soms bang voor hun vader;... maar, als daar iemand van buiten komt in dat huis om over te brengen de geruchten, die er loopen over het hoofd des gezins, o, zie, dan is er een wedstrijd in het vrijpleiten van den schuldigen man, een toornen met bloedende harten tegen wie hem in zijn eere te na komt. .. 10 En als ik dat aanhoor, dan denk ik: zie, ze leggen elk een slip van het beschuttende kleed op hun schouder; en ze keeren hun hoofd achterwaarts af om, bij het toedekken, hun eigen leed niet te zien! En ik denk: wat moeten ze toch nog veel van hem houden, — van dien man onder het dekkleed! En ik denk: dat is Familieleed, levensgroot! Oók zijn er familietenten, waarin de huisvrouw moet toegedekt worden, en dat is ontzettend, want valt de vrouw, dan valt ze dieper nog dan de man. Vooral in Engeland zijn veel van die vrouwen onder de hoogere standen. Daar zijn dames, welke hun drank geregeld uit den kruidenierswinkel betrekken; en, om hun echtgenoot te misleiden, spreken ze af, dat hun wekelijksche drankinslag zal geboekt worden als... thee. Daar zijn er, die in den winter hun moffenwarmer en in den zomer hun reukflacon vullen met whiskey, een drank, sterker nog dan jenever! Daar zijn er, die zich aangewend hebben om eau-de-cologne te drinken, omdat hun met geweld het gebruik van andere dranken belet _werd! En als ik dat lees, dan toornt en schreit mijn hart tegelijk — en ik denk: „Vloek over den drank, die onze moeders dreigt te vermoorden!" En ik denk bij het zien van die rampzalige vrouwen: O, dat is Familieleed — levensgroot! En Was het nu slechts een uitzondering, dat daar een familielid is, waarover men liever niet spreekt in het bijzijn van vreemden, en waarover men een deklaken trekt, zoo gauw zijn naam in een gezelschap genoemd wordt! Waren er nu maar weinig familie-tenten, met ergens in een hoekje een man, of een vrouw, of een kind onder een kleed! 11 Maar gij weet wel, dat het er zóó niet meê staat; gij weet wel, dat.het geen losse gevallen zijn in enkele families! Doch er is haast géén familietent van éónigen omvang; er is althans haast geen enkel geslacht, of er is er één bij, waarover men „sst!" zegt, — één, dien met het liefst verstopt, zooals Sem en Jafeth hun vader verstopten! Ga het maar eens na in uw eigen familie! Neen, zelf telt ge niet meê, maak u maar niet ongerust! Sla u zeiven maar over, daar gij zelf nooit drank hebt geproefd, en dus ook nooit onder het kleed hebt gelegen, onder die liefde, die alles bedekt! Maar is daar in uw familie geen vader, geen broeder, geen oom, geen neef, zelfs geen héél verre verwant, waaraan ge niet goed zonder schaamte kunt denken, en waarvan ge bij u zeiven zegt: „Blij, dat hij niet hier in de stad woont!" Is daar in héél uw geslacht, noch onder de levenden van uw geslacht, noch onder de dooden, niemand, dien ge heimelijk telt onder de droeve slachtoffers van den bedwelmenden drank? O, gezegend het huis, waar dat schrikkelijke dekkleed van geslacht tot geslacht aan den spijker blijft hangen! En welgelukzalig de woning, waarin nooit een lid des gezins is binnen gestrompeld, met waggelende knieën en met zich medebrengend den Alcohol-vloek! II. We willen nu, in de tweede plaats, den Alcoholvloek in verband met het. huiselijk familieleven nader bespreken. Nadat we eerst een en ander hebben vernomen omtrent het optreden van den Alcohol in het 12 / heiligdom der familie, komt thans aan de orde het groote leed, dat hij daar brengt; en we gaan trachten in bijzonderheden iets te zeggen van het booze werk, dat de Alcohol in tal van woningen doet, en waarmee hij alle woningen dreigt. Het is ons bekend, dat hij zich in vele woningen een plaats veroverd heeft naast het dagelij fcsch brood en eiken disch ontsiert. In die huizen wordt geen tafel gedekt, of bij elk bord staat een glas, twee glazen zelfs,.. een waterglas voor de chique, en een wijnglas om te worden gebruikt. De drank wordt in die huizen als een bepaalde levensbehoefte beschouwd, zooals brood en boter, melk en suiker; en menige huisvader, die het zachtmoedig verdraagt eens voor een keer in zijn tweeden kop thpe geen suiker te krijgen, omdat de suikerpot leeg is, o, — zijn gezicht staat zoo boos, als hij aan het diner zich niet voor de tweede maal een glas vol kan inschenken, omdat voor een ehkel maal de voorraad wijn wat gering is! Denk ook eens aan: een diner zonder voedzamen wijn! Als het nog de soep was, die men voor een k»er had vergeten, of wel het vleesch, — maaide wijn, — hoe komt men er bij! Gelukkig is het niet zoo in alle huizen gesteld; maar haast overal wordt de alcohol bij huiselijke feesten als een welkome vreugdebrenger begroet! Want is er feest in de familie, o, dan knallen de kurken in de aanzienlijke huizen, en dan vloeit het druivenbloed ook aan den disch van den gegoeden burgerstand; en de één na den ander heft dan het dierbare glas op om een dronk uit te brengen, niet wetend, welk een som van ellende er op den bodem van dien opgeheven drinkbeker ligt. Maar nu wil ik voor mijne hoorders hetzelfde 13 doen, en hóóg hof ik het glas in deze vergadering op, — om haar te toonen wat al leed er voor het familieleven uit den drankbeker opwelt, of tenminste opwellen kan. Ik hef dan het glas op, en mèt dat glas toon ik u reeds aanstonds de schijnbaar onschuldige oorzaak, waardoor de huiselijke zin verstoord wordt. Dat is het getuigenis der ervaring, al is het niet het getuigenis, dat de alcohol van ifcich zei ven geeft. Zelfs meldt hij zich aan als een brenger van allerlei goeds. Maar wees op uw hoede, want hij meldt zich aan onder een valschen naam en met valsche beloften. Hg dient zich aan als pijnverdrijver, die alle tranen van onze oogen af wisschen zal; als vreugdebrenger, die onzen mond met lachen en onze tong met gejuich zal vervullen; als trooster in ons huiselijk leed, die ons de zorgen des levens niet slechts voor een tijd doet vergeten, maar ze ook wezenlijk opheft; — en als men dat alles hoort, dan zou men geneigd zijn te zeggen: „de drank is onmisbaar in ons huiselijk leven; hij zal er ons voor bewaren om, elders dan thuis, verhooging van onze vreugde en leniging voor onze pijnen te zoeken; en we heeten hem welkom als kweeker van d en oud-hollandschen huiselijken zin!" Maar wees op uw hoede, de drank is een valschaard, die niet doet wat hij zegt. Hield hij woord, dan zou het huiselijk leven daar het meest moeten bloeien, waar hij het trouwst wordt geëerd. En is dit nu zoo? Het is er verre vandaan! "Waar de alcohol ingehaald wordt, daar vermindert de huiselijke zin, en daar neemt de uithuizigheid toe, zooals we trouwens allen in onze eigen omgeving wel zien. Wie zijn het toch, die de onaanzienlijke kroegen bevolken en ook de mooie café's? 14 Zijn het de geheelonthouders, die ze geregeld bezoeken, er is immers ook limonade en koffie te koop! Neen, die zijn het niet, maar zij gaan er heen, die thuis smaak in den alcohol nebben gekregen; en het is alléénlijk de drank, die, saam met de sleur, hen lokt uit hun huis, en hen drijft in kroeg of café. Wat zou het anders kunnen zijn? Zou het in de kleinere kroegen de waard kunnen zijn, — de waard, die den heelen dag in zijn hemdsmouwen achter zijn toonbank staat, en wiens voornaamste conversatie bestaat in de vraag: „Je vroeg er immers nog een ?" Zou het de gezelligheid kunnen zijn, — maar wat is gezelliger dan de huiselijke kring met een kop geurige koffie, lekkere pantoffels, een krant of een boek, een snorrende poes, en bovenal... trouwe harten, die elkander verstaan? Zou het, in de mooie cafó's, het comfort kunnen zijn dat de menschen er inlokt, de gemakkelijke stoelen, het heldere licht, de leestafel die meestal goed is voorzien? Neen, ook dat kan het niet zijn, want wie de mooie en dure café's kan bezoeken, kan het zich in huis ook wel behagelijk maken! En daarom kunnen we veilig besluiten, dat de alcohol met zijn verleidend vermogen de voornaamste aantrekkingskracht der café's is, en dat, wie hem plaats in zijn huis geeft, bezig is zijn huiselijken haard te verwoesten. Daar zijn moeders, kortzichtige moeders, die de waarheid van mijn zeggen gaarne zullen beamen, en die volmondig, met een hart vol pijn, zullen erkennen, dat er geen beter middel is om den huiselijken kring te ontvolken dan de drankflesch. O, eerst langzamerhand zijn ze tot dit inzicht gekomen. 15 Aanvankelijk dachten ze, dat het juist andersom was, en dat er geen beter middel bestond om alle leden des gezinlB prettig samen thuis te houdeu dan diezelfde flesch! Zie, als men zoo 's avonds bijeenzat na het broodeten en de koffie, dan was moeder wel eens bang voor de herberg, en ze zei tegen vader: „vader, we moeten de jongens buiten de herberg houden;... kom, we zetten thuis maar een druppeltje op" ... En toen kwam de verwoester, de drank! En daar stond hij in de kelkjes, verleidelijk ! En de jongens slurpten hem op in langzame teugjes ; ten minste ze dachten dat ze hem opslurpten; maar het was eigenlijk anders: de drank slurpte hèn op; — want, zie, al spoedig was net „drupje van moeder" lang niet genoeg meer, en toen werd de herberg bezocht, en daar smaakte het wel tienmaal zoo lekker, nietwaar, . . . die tapper is ook zoo'n aardige kerel! Wat een jolige dikkert! Wat zit hij vol uien! En wat kan hij op de dominé's schelden! 'tls een pracht van een kerel, hè! dat is je wat anders dan moeder, die nu thuis-ziet te grienen, . . . een goeie zieL anders ... maar 't ouwe menseh wordt wat suf ... kom, ik geef nog een rondje,. .. een rondje op moeder, . . . hoerah! . . . Ik hef het glas andermaal op, —en mèt dat glas toon ik u niet slechts de bron van uithuizigheid, maar bovendien de bron van achteruitgang in stoffelijk opzicht. Onder het heirleger van kwalen, die opborrelen uit den dierbaren borrel, neemt de achteruitgang, de verarming een zéér groote plaats in. Vroeger zag men dit niet algemeen in; men dacht, dat men dronk, omdat men arm was, — om zijn leed te verzetten en zijn zorgen voor een poos te ver- 16 drijven; en natuurlijk gebeurt dat óók wel eens een enkele maal; doch wel verre, dat dit de algemeene regel zou zijn, leert de ervaring, dat de regel juist omgekeerd is, en dat men arm is, in tal van gevallen, omdat men drinkt. En geen wonder, dat drinken verarmt, en aldus leed brengt over het gansche gezin! Want de jenever is duur! Dat zeggen de tappers tot hunne klanten, als deze er zich over beklagen, dat de kelkjes van jaar tot jaar schijnen te krimpen: „vroeger kreeg men voor een stuiver een bom, maar tegenwoordig is 't een mondtergertje, hoor, net genoeg om iemand te doen verlangen naar mee?!" Ja, ja, de jenever is duur, en van dien duren jenever wordt er heel wat verdronken, zoodat dit geld verloren is voor het gezin. De Nederlander heeft nog al een dorstige keel! Aan jenever, brandewijn en andere soorten sterken drank gebruikt hij jaarlijks 60 milljpen volle kruiken: op een lange rij achter elkander gelegd, — de hals van de eene tegen den bodem van de andere, — zouden ze een keten vormen, die de halve aarde omspande. Eéo enkele kruik, groot genoeg om al dat gedistilleerd te bevatten, zou zoo reusachtig van afmeting zijn, dat de Utrechtsche dom er een kind bij geleek! Zeventig volwassen menschen zouden moeite hebben haar te omspannen! Driehonderd van de krachtigste locomotieven zónden er noodig zijn om haar voort te trekken! Ja, indien daar een reusachtige balans was, en ge legdet op de eene schaal den sterken drank van een enkel jaar, dan zou meer dan de helft van Neerlands volk op de andere schaal kannen gaan staan zonder de eerste schaal te doen rijzen. En dat is dan die peperdure drank, waarvan 17 zulke hoeveelheden worden vermorst, — en was het alleen maar vermorst, doch men koopt er een sleep van ellende voor naar lichaam en ziel. Het geld, dat aan de tabak wordt besteedt, zie dat kwakt men ten minste eenvoudig op straat als asch of men blaast het de lucht in als rook; — maar het geld dat aan den drank wordt besteed, o, daarvoor krijgt men een inslag van jammer voor ons arme volk. De alcohol-vloek, waaronder ons volk gebukt gaat, wordt jaarlijks betaald met 150 millioen guldens, die aan de huisgezinnen worden onttrokken en waardoor de verarming over ons volk gebracht wordt. Dat is een stroom van goud, die door eiken drinker gevoed wordt, en die voor een deel, helaas, in 's rijks schatkist verdwijnt, maar voor het grootste deel in de la van den tapper. Men spreekt tegenwoordig veel over kapitalisten; maar ik zal u iets zeggen: De tappers zijn de kapitalisten, voor wie onze kranige arbeiders bang hebben te zijn! Zij worden haast allemaal rijk, door achter een natte toonbank te staan en slokjes te schenken! "k Woon acht jaar te Groningen, maar ik kan ze heusch niet meer tellen, de kroegen, die krotten waren, toen ik hier kwam, en die nu herbouwd zijn tot jeneverpaleizen. En dat alles is geschied van de centen, waarvoor kerels met vuisten werken moeten, dat hun de lendenen kraken ! Arm volk, dat door de tappers uitgebuit wordt ! Arm volk, dat zoo naar zijn ondergang holt, en dat jaarlijks de reusachtige som van 150 millioen gulden besteedt om daarvoor een vluchtig genot van twijfelachtigen aard en een zee van ellende te koopen! We kunnen ons moeilijk voorstellen, hoe veel V 18 voorspoed vertegenwoordigd wordt door zulk een Vervaarlijke som! Men heeft de volgende becijfering gemaakt om éénig denkbeeld te geven van den voorspoed, die door die som vertegenwoordigd wordt: indien er in het midden van ons vaderland een zelfwerkende automaat kon opgesteld worden, gevuld met enkel rijksdaalders tot het bedrag, dat in één jaar aan bedwelmenden drank verspild wordt, weet ge dan, hoe vaak die automaat een rijksdaalder van zich zou moeten geven om ledig te worden? Elke halve seconde zou dan een behoeftige bij de gleuf kunnen komen om in zijn ledige hand een rijksdaalder op te vangen, uur aan uur, dag en nacht, het geheele jaar door! Of, om het anders te zeggen: een heirlegervan 300.000 behoeftigen zou men kunnen helpen aan een vast weekgeld van ƒ10.—per hoofd, indien men den drank slechts liet staan, d. w. z. zonder dat het iemand ook maar één cent behoefde te kosten! En daarom- zeg ik dat, indien iemand den alcohol nog duldt in zijn huis, hoe weinig hij er ook van moge gebruiken, hij toch niet kan ontkomen aan dezè vreeselijke aanklacht: dat hij in gemeenschap staat met een vijand, die menig gezin tot den bedelstaf heeft gebracht. En was het alléén maar stoffelijke ellende: doch er is meer! Want zie, nogmaals hef ik het glas voor deze vergadering op, en mèt dat glas toon ikude bron van de zedelijke en geestelijke verarming van ons oudtijds, óók in dit opzicht, zoo krachtige volk. Het is toch bekend, dat de alcohol de huisgezinnen niet slechts van hun tijdelijke have berooft, maar dat hij ons aantast in ons innerlijk zedelijk wezen: de teederheid van ons gemoeds- 19 leven stompt hij af; wat edel en groot is, als toewijding en zelfverloochening, vreet hij weg; hij verslapt onzen wil; hij verzwakt ons weerstandsvermogen; hij verlamt onze zelfbeheersching, en zóó verbreekt hij de remketting, waardoor onze booze hartstochten anders in bedwang worden gehouden. Reeds Noach verloor uit het oog den eerbied, dien hij verschuldigd was zoowel aan zich zelf als aan de zijnen; en in hèm is het reeds zichtbaar welk een verlagende, démoraliseerende werking de alcohol heeft op ons innerlijk leven. Beter nog is het zichtbaar in den dronkaard, die zich onvoorwaardelijk aan den drank heeft overgegeven. Hoor slechts naar de taal, die hij uitslaat, naar zijn schaamteloos vloeken, naar zijn erbarmelijk spotten met al wat heilig en groot is! Maar het allerbest is de moordende werking van den alcohol op het zedelijk leven des menschen te zien bij hen, die de volkomen willooze slaven van den drank zijn geworden, die móeten drinken, al willen niet, en die geheel en al door hem worden beheerscht, haast zou ik zeggen: door hem worden bezeten! Daar worden gruwelen van wreedheid verhaald, die gepleegd zijn door van nature zachtmoedige menschen in aanvallen van delirium tremens. Slechts enkele voorbeelden noem ik: Daar wordt verhaald van een jongen man, die zijn eigen vader en moeder geslacht heeft, hun het hart uit het lijf heeft gesneden en dat heeft verslonden! Daar wordt verhaald van een vader, die plotseling aangegrepen werd door de gedachte, dat hij zijn kind moest vermoorden, en die in het holle van den nacht uit zijn bed vloog, .zioh op zijn aangezicht wierp, en schreeuwde: „O, Grod, 20 mijn kind moet ik dooden"; — en die niet tot rast kwam, voordat hij het hoofd van zijn lieveling met een bijl had gekloofd! Daar werd nog onlangs in de couranten gesproken van zulk een wreedaard, die in een aanval van dronkenmanswaanzin de moeder van zijn kinderen tegen den grond sloeg, haar borstkas instampte met zijn brutale knieën en vuisten, haar vastgeklemde tanden openbrak met een scherpen beitel, om haar een kan jenever naar binnen te gieten, en toen ze dood was, heelemaal dood, — toen ging hij met zijn dronken lijf op haar zitten en bonsde haar hersenpan in met een hamer, en scheurde haar het vel van 't gelaat met zijn beitel,... en zoo werd hij gevonden,... het dier! O, de drank maakt zoo wreed! Tijgermelk wordt hij genoemd, en terecht; want wie daarvan drinkt krijgt den aard van een tijger ; er groeien tijgerklauwen aan eiken drinker, klauwen, die zelfs niet het teerste ontzien! — En ja, nu weet ik wel, dat de gevallèn, die ik daar noemde, uitersten zijiÉ; maar die uitersten toonen dan toch, hoe vèr de verwoestende macht van den alcohol gaan kan, indien ze niet wordt gestuit ; ze leeren ons, dat de alcohol 's mensehen zedelijk leven in meerdere ot mindere mate defect maakt; en, waar ik nu nog éénmaal hefcglas voor deze vergadering ophef, daar voeg ik er bij: „Mijn arm moge verdorren, eer ik dien drinkbeker drink!" III. We zijn nog niet aan het einde. We hebben nu wel gesproken over het leed, dat door den alcohol teweeggebracht wordt, en de alcohol-ellende is ons door het gehoorde mis- 21 schien wel iets duidelijker geworden: maar we zijn nog niet klaar, want op de leer der ellende moet volgen de leer der verlossing, óók op het gebied van den drankstrijd. . Men meene nu evenwel niet, dat we de volle ellende, die door den drank veroorzaakt wordt, hebben beschouwd; we hebben er slechts iets van gezien, o, maar zoo weinig; en er zou nog oneindig veel meer te zeggen zijn over den afbrekenden, sloopenden invloed van den alcohol op ons huiselijk leven! Maar wat we gehoord hebben, is voor één keer wezenlijk meer dan genoeg: drie groote rampen komen door den drank over het leven onzer familie; ik zal ze nog eens herhalen: uithuizigheid, verarming en zede1 ij k verval, — deze drie, —■ en me dunkt, dat de opsomming van deze drie bittere vruchten elk gezinshoofd wel aan het denken moet brengen! En voorwaar, niet de gezinshoofden alléén, maar een ieder, die niet • geheel vreemd is aan het z.g.n. „gemeenschapsgevoel", waarover tegenwoordig door rijp en groen wordt gesproken, maar dat we in geloovige kringen liever vervangen door het veel rijkere woord van „Christelijke liefde". Ieder,, die niet alléén voor zich zeiven leeft, maar ook iets voelt voor een ander, móet dan ook wel haast bewogen worden over het lot van zoo vele gezinnen, die door den alcohol worden verwoest, en móet wel haast komen tot de persoonlijke vraag: „Kan ik er voor mijn kleine deel iets aan doen om die ellende te keeren?" ' En ja, we kunnen waarlijk iets doen om het familieleed, dat door den drank teweeggebracht wordt, te verzachten. Wat méér zegt: we kunnen arbeiden aan de volkomen opheffing van dat vreeselijk leed! 22 „De volkomen opheffing, — maar welke is dan de weg om tot dat hooge doel te geraken ?" — vraagt misschien iemand. En ik antwoord, dat daartoe drie dingen door ons moeten gedaan worden in verband met ons eigen huiselijk leven; en die drie dingen ga ik u noemen onder den vorm van een drievoudigen raad, dien ik mijn hoorders mede naar huis geef. Mijn eerste raadgeving is deze: dat men besluite om in eigen familie, of ten minste in eigengezin, ééns vooral met de heerschende drinkgewoonten te breken. Dit is het groote, en ook het éénige middel om te komen tot wegneming der ellende, die door den drank over het huiselijk leven uitgestort wordt; en ik vermoed, dat ieder die nadenkt zal toestemmen, dat dit een onfeilbaar middel is, dat zeker de gewilde uitwerking heeft. Indien het n.1. vaststaat, — en het staat vast, — dat al het leed, waarover we gesproken hebben uit den drank-beker opwelt, dan kan ik helpen om al dat leed weg te doen van mijn prachtige Neêrlandsche volk, indien ik slechts dien drankbeker weg doe uit mijn eigen gezin. O, werd deze eenvoudige zaak slechts beter verstaan! Daar zijn toch zoo vele warme, edele harten, die door innerlijke ontferming bewogen worden bij het zien van het leed, dat door den drank teweeggebracht wordt; —zoo vele warme, edele harten, die naar middelen rondzien, om de smartelijke vruchten der drinkgewoonten weg te nemen, en die tijd en kracht, talent en vermogen beschikbaar stellen om de uithuizigheid te keeren, de armoe te lenigen, de zedelijke verslapping des volks te herstellen! 23 Maar dit is niet de weg om tot vrijmaking tö komen! Wel is het heerlijk om óók de gevolgen der drinkgewoonten te heelen, striemen te wasschen, en pluksel op de wonden der samenleving te leggen; maar dat alles kan op den duur toch niet baten, als men de oorzaak van al dat leed niet aantast en uitroeit, — en die oorzaak is het gebruik van den drank! De alcohol moet van ons weg, — niet het kwaad dat hij doet, maar de kwaaddoener zelf! De drank-beker moet van ons wèg, — allereerst uit ons eigen gezin, want gelijk het alcohol-leed in de familietent is begonnen en zich van daaruit over de gansche samenleving uitgebreid heeft/rr alzóó moet ook de verlossing van het alcohol-leed in het familieleven beginnen, en zich van daaruit in steeds breeder kringen over onze gansche samenleving uitbreiden! O, ik weet wel, dat dit niet gemakkelijk is, want de drinkgewoonten liggen vastgewoïteld in het leven onzer familie, — ja, ze beheerschen ons leven van de wieg tot het graf. Green schreê kunt ge in het menschelijk leven voortgaan, of ge ontmoet er den drank. Dat begint bij de geboorte; — de baker moet worden onthaald, en allicht klinkt de vader dan meê; hij is ook zoo blij! Dat gaat voort bij den doop: — zoo'n kerkgang maakt iemand zoo wee, 't is zoo'n ongewoon iets; kom, misschien is er nog wel een drupje onder de kurk: hij is ook zoo dankbaar, dat het achter den rug is! Dat wordt voortgezet bij de huwelijkssluiting: een bruiloft zonder drank, wie heeft er ooit van gehoord ? En als we ten slotte in het graf gelegd worden, 24 dan staat weêr de drankflesch op tafel: men is ook zoo bitter bedroefd. En zie, met al die gewoonten moet ééns vooral door ons worden gebroken in eigen gezin, zoo we ons volk van de drankellende willen verlossen : de vr ij making des volksmoe t in de huiskamer beginnen! Maar is het nu genoeg, om den drankbeker uit de huiskamer te bannen, en uit volle overtuiging waterdrinker te zijn ? Neen, er moet nog iets bijkomen, zal het huiselijk leven op den duur van de macht der drinkgewoonten vrij kunnen blijven; — er moet over de kinderen worden gewaakt, — en dat is de tweede raad, dien ik u meê wil geven. Al heerscht de alcohol niet in huis, hij heerscht toch daarbuiten, en onze kinderen loopen niet vrij van zijn invloed, wanneer ze hem thuis alléén niet zien dienen. Ze zien hem dienen in tal van gezinnen, waarmee ze in aanraking komen. Ze zien hem dienen in koffiehuizen en kroegen. Ze zien hem dienen haast overal, behalve thuis. En zulk een kinderhart begint dan vaak te twijfelen aan het kwaad, dat de alcohol doet, en als die twijfel eenmaal in het kinderhart is geslopen, woekert hij zoo haastiglijk voort, want wat weet een kind en zelfs een ferme jongen in te gaan tegen zulk een macht! Daarom moet er gewaakt worden over de kinderen. En dat is inzonderheid het werk der moeders. Moeders zien scherper dan vaders. Moeders raden het gevaar, waarin de kinderen verkeeren, lang vóórdat anderen het zien; en daarbij ligt het immers ook geheel in den aard der moedernatuur, om, als de kloek met beschermende vleugelen haar kroost te bedekken. Kent 25 gij de geschiedenis van de weduwe RIzpa, die ons in den Bijbel verhaald wordt? De doode lichamen van haar zonen werden aan galgen gehangen buiten de stad. En toen kwamen de gieren met hun klauwen en snavels om te verslinden. Maar daar versqhijnt nu de moeder, en ze breidt een ruige zak voor zich uit om zich daarop neder te leggen, en ze houdt haar oog onafgewend op haar zonen gericht; en telkens als daar een roofvogel komt om zich aan haar doode kind te vergrijpen, vliegt ze op met een schreeuw, en ze slaat naar het roofdier, en dat gaat zoo voort weken lang! Moeders! dat deed Ripza voor hare dooden. Zóó hield ze de wacht! Wat doet gij voor uw levende kinderen, om ze tegen de gierenklauwen van den drank te bewaken? Laat mij het u nog ééns met klem mogen zeggen: Er moet dag en nacht worden gewaakt! En eindelijk mijn laatste raad met betrekking tot het huiselijk leven! Ons familieleven is niet gezond als het vrij is en vrij blijft van de sloopende macht van den drank; maar in de plaats van die sloopende macht van den drank moet komen de opbouwende'macht van den Heer! Gij weet, wat men verstaat onder de Heilige Familie, niet waar ? Het was niet een gezin zonder éénige smet, want wie is volkomen rein voor den Heer; maar het was de Familie van Nazareth, en ze wordt „heilig" genoemd, omdat Oheistus daar woonde. Zóó moet elk gezin een Heilige Familie zijn met den Levenden Heer in haar midden, opdat Hij door Zijn inwonenden Geest ons huiselijk leven door en door heiligen moge. 26 "Woont Hij met Zijn "Woord en Zijn Geest bij ons in, dan bereikt het familieleven eerst zijn ware bestemming en wordt het opgebeurd tot de hoogte, waarop God het wil hebben! In zulk een huis, waar de levende Heer ingekeerd is, kost het nu ook geen moeite het geringe offer te brengen van een enkel glas wijn, wanneer men eenmaal verstaan heeft, dat dit enkele glas bijdraagt tot de handhaving eener gewoonte, waardoor duizenden families ten val gebracht worden. Eer brengt men dit geringe offer volgaarne, daar men immers begeert zich in alle dingen te laten bestieren door Hem, die wel een ander offer gebracht heeft, — getuige het Kruis! Als men staat onder den hoogdruk van die liefde van'Christus, welke in 't Offer des Kruises openbaar is geworden, o, dan werpt men zich neer voor dien gezegenden Heer, en roept uit: offer voor offer, leven voor leven! — Dan voelt men* zich genoopt ook een klein stukje van het eigen leven voor de broeders te stellen, door het geringe offer van dat enkele glas; — en als men dat doet, — zoodat ook in dit- opzicht ons leven met een kruisje gemerkt wordt,... o, zoo'n klein kruisje,... zie, dan ervaart men dat waarlijk het leven niet dof wordt en niet van genot wordt beroofd, door mede dit kleine offer te brengen, maar dat juist daardoor ons levensgenot wordt verhoogd en verheerlijkt! Hoe méér we van ons zeiven geven ten dienste van anderen en hoe méér offer-kruisjes er dus komen te staan is ons leven, des te méér ontvangen we van de volheid van Christus, en des te hóóger verheft zich het peil van ons leven! De ouden zeiden dit reeds op treffende wijze: "Wanneer de vogel opstijgt, — zeiden zij, — hoog 27 in de lucht, dan maakt hij met zijn uitgespreide vlerken het teeken des kruises; maar zoodra dat teeken uit zijne gestalte verdwijnt, doordat hij zijn vleugelen saamvouwt, zinkt hij wederom naar omlaag. En ja, waarlijk, zóó is het. Om te stijgen, waarlijk naar God toe te stijgen, moeten we staan in het teeken des kruises, in het teeken der offerende liefde. Blauwe Boekjes. Eerste Serie. 100 ex. ƒ 1.15; 50 ex. 70 ct.; 25 ex. 40 ct.; 10 ex. 20 ct.; 1 ex. 3 ct. No. 1. half liefdewerk, door D. van Krevelen. No. 2. Op je gezondheid, door Rechab. No. 3. Vooral niet matig, door rechab. No. 5. Een droom van werkelijkheid, door D. van krevelen. No. 6. Vrijheid blijheid, door D. van Krevelen. Blauwe Boekjes. Nieuwe Serie. No. i. Wat ons dringt, door D. van krevelen. No. 2. Cijfers die schreien van pijn, door rechab. No. 3. Genezen en voorkomen, door A. J. Montijn. No. 4. Medelijden, door Mej. H. W. Crommelin. No. 5. In het jaar 2056, door Rechab. No. 6. Een Vijand van ons Lichaam, door h. j. der Weduwen, arts. Sprokkelhout. Verzameld door Rechab, 25 ex. 25 ct. No. 1. De schoorsteen van Maarten. — Dat raakt mij niet. No. 2. Een raadsvergadering in de hel. — De beste kruik voor drank. No. 3. Verzameld door Siegfried. Kinderschoentjes. — Twee portretten. — De vrouw die mij sloeg. — Wat de onthouder niet kón doen. Ds. E. Snellen, Het Geluk in Huis, (tractaat voor jonggehuwden). In de loopbaan. (Een woord aan de nieuwe leden der gemeente) door V. te L. Maar twee dagen als 't u blieft (Nieuwjaarstractaat), door jonadab, 100 ex. 50 ct. Prentbriefkaarten; 25 cent p. pakje van 25 ex. Twee soortèn: Vaders thuiskomst en Wie is de wijste? Insignes. Blauwe kruisjes. Dasspelden ƒ 0.30 en ƒ o.32y2. Blauwe broches. Met twee of drie kruisjes ƒ 0.50. Al deze uitgaven zijn verkrijgbaar bij: De Commissie van Redactie der N. C. Q. O. V., Lljnmarkt 47, Utrecht. Electrisehe Handelsdrukkerij. Van Hofwegen & Genneken. — Rotterdam. Prijs 71/s ct.; 25 ex. ƒ 1.50; 100 ex. ƒ 5.—. Verkrijgbaar Commissie v. Redactie, Lijnmarkt 47, Utrecht,