ON§ PENSIOEN een woord tot alle ONDERWIJZERS, LEERAREN, AMBTENAREN naar aanleiding van de aanhangige pensioenwetten. J. J. KOSTER VAN GROOS DIRECTEUR DER NIÉUWE MIDDELBARE HANDELSSCHOOL ROTTERDAM L.. (Uitgave van de Véreenigingvan Institutcurs in Nederland. Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit d.d 21 December WOI. Niet getnbf. bijz scholen ) PRIJS 40 CTS. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 6705 ONS PENSIOEN •en woord tot alle ONDERWIJZERS, LEERAREN, AMBTENAREN naar aanleiding van de aanhangige pensioenwettan. J. J. KOSTER VAN GROOS DIRECTEUR DER NIEUWE MIDDELBARE HANDELSSCHOOL ROTTERDAM (Uitgave van de Véreeniging van Institutcurs la Nederland. Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit d.d. 21 December 1901. Niet gesubs. bljz. scholen.) .9 A Het is begrijpelijk, dat dit jaar de vakbladen der verschillende catagorieën ambtenaren overzichten gaven van de nieuwe pensioenwetregeling, die de Regeering' aan de Staten-Generaal ter behandeling voorlegde. Even begrijpelijk is het, dat alle besturen van vereenigingen of bonden de voordeelen dier wijziging nagingen en allerlei wenschen naar voren brachten. Nergens echter zag ik eene berekening, of de vervulling dier wenschen voor den Staat mogelijk is. Het volgende geeft, wat tot heden ontbrak, Is het pensioen, dat de ambtenaren ontvangen, een geschenk, dan is het gezegde van het gegeven paard van toepassing, en betaamt het te zwijgen. Is pensioen verdiend, de bate van afgezonderd of ingehouden salaris, dan staat het elk ambtenaar vrij te vragen, of pensioen en premie tegen elkaar opwegen. Dat dit niet het geval is, zal in het volgende worden aangetoond. Indien het den ambtenaar vqj stond de vereischte 108/, zelf vruchtdragend te maken, dan sou hij stellig zijne toekomst beter kunnen verzorgen. Men wijze nn niet op de déconfiture, waarin enkele Levensverzekering-Maatschappijen zich bevinden: een gevolg van belegging en van beheer, niet van dwalingen by de premie-bepaling. Dr. A. O- Holwerda tooh zegt in een der jongste nummers van de Ec. Stat Berichten ongeveer: „Het Nederlandsen premie-niveau is ruim voldoende om een behoorlijk gefundeerd bedrijf te waarborgen, mits men maar niet te rojaal is met de acquisitie-kosten, ofschoon nieuwe productie een levenseisoh is, wil het bedrijf in stand blijven. Het smijten met provisiën, wat men zelfs onder vooraanstaande instellingen waarneemt, moet uit zijn." Het volgende dient om aan te geven, dat de Staat te veel vraagt of te weinig biedt; en heel goed tal van wenschen in de nieuwe pensioenregeling kan vervullen- Dat ieder belanghebbende door deze regelen opgewekt mag worden zijn best te doen vooralsnog inwilliging der volgende verzoeken te krijgen, a. Verhooging van pensioen. Dit kan aeer goed zonder de premie te verhoogen. Wenscht de wetgever daartoe niet over te gaan, dan moet de premie beduidend verlaagd worden. 4 b. Den zonder recht op pensioen ontslagen of op wachtgeld gestelden ambtenaar de gelegenheid te openen te kunnen blijven oontribueeren teneinde hunne weduwe- en weezenpensioen te verzekeren. o. De pensioengrens van 65 j. op 60 j. te leggen en voor alle onderwijzende ambtenaren op 55 jaar. d. Daar bij betaling van 10°/0 premie het grootste gedeelte later aan den fiscus moet vervallen, is het niet goed vast te houden aan den eisoh, dat alle premiën voor de pensioenen uitsluitend moeten worden betaald door de lichamen, die de ambtenaren in dienst nemen. Ter verduidelijking van dit puut d. dieue het volgende: Er zijn ongeveer een twaalftal niet-gesubs. scholen, waarvan de exploitatiekosten zullen zijn: a. 12 maal f 24.000 salaris of / 288.000.— b. 12 gebouwen enz. „ 120.000.— c. 16 V, «V 0 pensioen premie begroot op „ 36.000.— TOTAAL / 444.000 — I0°/c wordt berekend van 't volle salaris dus Vi0 ▼*» f 288000 = f 28800 Voor de weduwen en weezenpensioenen is de maximum grondslag f 3000 dus + f 7900 f 36000 Den staat wordt nu alleen gevraagd ontheffing van o. Wordt dit verzoek niet ingewilligd, dan dreigt het geheele bedrag van f 444000— ten laste van den Staat te komen; verminderd met de ontvangst der schoolgelden. En daar de schoolgelden nu f300 en 400 op die inrichtingen bedragen en op gesubsideerde scholen hoogstens f 100 en f 125 is het verlies per leerling + f 300 of totaal op 12 scholen van 120 leerl- 12 X 120 X f800 = f482000. e- Aan veler wensoh: „de catagorieën ambtenaren uit te breiden" kan heel goed voldaan worden, daar de Staat bij 10°/0 premie een ontzettend voordeel heeft* f. Het groote voordeel, dat de Staat zich met de aanneming van de nieuwe pensioenwetgeving Verwerft, legt deze de verplichting op den ongelukkigen, die bij het indiensttreden of bij de voorbereiding hunner examens zijn goedgekeurd en voor hun 25e jaar invalieden worden, pensioen te verleenen. De nieuwe pensioen wetgeving eischt van Staat, Gemeente en en elk publiekrechtelijk lichaam een te hooge premie, wat voo r al in onzen tijd scherp is af te keuren. 6 Het is beter de oude regeliug der pensioenen te honden, dan eene regeling te treffen, die de kassen van Staat, Gemeente, schoolbesturen enz- in nog desolater toestand brengt. „Wat dringend is, dringerder dan iets anders, is de nood der Rijks-en Geineente-financiën- Bezuiniging, zie daar degroote taak, die elke regeering als eerste en voornaamste opgaaf wacht. Door verandering van onze ouderwetsche wetgeving"- (door nietaanneming dezer nieuwerwetsche pensioen wetgeving) zonden jaarlijks tienduizenden kannen worden bespaard- Urgent is slechts datgene, wat met onze finanoiën verband houdt, maar dit is dan ook zeer dringend" N. R. Gt. 19 Juni 1921. In 't volgende heb ik als voorbeeld het salaris-leven^lran een onderwijzer gevolgd. Er is echter geen enkele reden, waarom dat van een postambtenaar, van een gemeente-ambtenaar of van wien ook, wiens toekomst-belangen in de nieuwe pensioenwetten liggen tot andere resultaten zou leiden- TABEL A. De getallen zijn ontleend aan de Begrootingen en Middelenwetten van 38 achtereenvolgende jaren. Staat geeft aan Staa, ontvangt Jaar Onderwijzers- pensioen uit: '° 1881 / 186.115,95 ƒ 124.333,26 1882 180.838^0'/, 126.278,32V, 1883 200.961,78 187.669,53 1884 217.231,84 147.104,86 1885 222.360,42 166.370,80 1886 287.065,32 160.180,867. 1887 251.828,21 164.787,49 1888 268.477,807, 167.219,90 1889 284.843,917, 169.410,467, 1890 299.221— 171.928,42 1891 319.488,40 176.628,617, 1892 335.900,— . 182.454,267, 1893 848.980,97 188.889,26 1894 347.400,80 194.616,87 1896 360392,01 200.108,21 1896 371.364,89 206.922,287, 1897 396.714,48'/, 310.796,787, 1898 419.354,68 217.882,49'/, 1899 448.780,98 224.971,42 1900 463.587,43 281.628,807, 1901 496.696,94 287.906,49 1902 628.974,79 260.000,— 1908 569.265,57 277.885,42 1904 617.869,90 288.186,46 1906 668.606,08 289.618047, 1906 712.579,24 396.357,25 1907 830.668,68 433.404,82 1908 895.861,217, 461.969,68 1909 967.188,69 556.144,37 1910 1060.806,11'/, 662.136,02 1911 1221.604,797, 680.278,66 1912 1306.222,40 * 697.718,26 1918 1390.840,— 628.682,36 1914 1460.840,— 644134)87 1916 1470,698,- 669^58^27 1916 1645.192,— i » 662.357,967, 1917 1783,229,- I § 671.887,077, 1918 1873.562,— |ï 680.000,— i 3 Totaal / 25609.58431% ƒ 12424.534,807, / 25609.584,31'/, 7 *) Dit is 't gemiddelde van 't voorgaande en het volgende getal, omdat de regeering in de begrooting van dat jaar tot eene wijziging van boeking overgaat. 2% is te weinig; 4.12% zou voldoende zijn. Nn dient hier even bijgevoegd te worden) dat 4,12% voldoende is voor een pensioen van 662/s% van 't inkomen. De nieuwe wet stelt 70% in 't vooruitzicht, zoodat daartoe noodig zal blijken gg^r 4,12% * 4,33% TABEL B. Een onderwijzer koopt eikejaar voor 10% van zijn salaris bij de Nationale Levensverzekeringbank te Rotterdam, volgens tarief No. 16 d. een lijfrente. Leef" I Salaris. Verhoogingen. Premie. I L|J,rente I LiJ,ren,e LiJ,rente tijd. 55 jaar. 60 jaar. 65 Jaar. 18 ƒ1600 ƒ160 ƒ78,61 ƒ116,14 f 200,10 19 1700 Ie 170 74,96 118,72 203,83 20 1800 2e 180 75,98 120,41 206.64 ■ 21 2200 Hoofdacts 3e 220 88,99 140,98 241,75 22 2800 4e 23Ö 89,04 141,10 242,02 28 2400 5e 240 88,98 140,97 241,78 24 2600 Fransch 6e 260 92,24 146,24 250,74 26 2700 7e 270 91,65 145,29 249,16 26 2800 8e 280 90,98 144,16 247,28 27 8000 Engelsch 9e 800 87,04 187,98 242,48 28 3000 800 89,19 141,29 253,48 29 3100 10e 810 85,29 136,19 239,60 80 3200 Duitsch 320 86,99 187,86 236,45 81 3300 11e 330 86,77 186,88 233,08 82 8500 A acte 360 86,89 137,71 236,23 38 4100 Mulo school 410 97,28 164,11 264,34 34 4100 12e 410 92,89 147,19 262,46 86 4200 13e 420 90,83 148,96 246,91 86 4200 420 86,71 18709 235,67 87 4600 Hoofd 14e 460 90,64 143,58 246,26 88 4600 460 86,04 186,98 234,99 89 4700 15e 470 84,19 188,41 228,83 40 4700 470 80,24 127,16 213,49 41 4800 16e 480 78,00 128,71 212,22 42 4800 Gehuwd 480 74,38 117,87 202,10 43 4900 17e 490 72,24 114,49 196,40 44 4900 490 68,74 108,97 186,85 46 5000 18e 600 66,78 105,71 187,33 46 5000 600 63,46 10048 172,34 47 5100 19e 510 61,42 9702 166,98 48 6100 610 58,31 92,41 158,50 49 „ „ 66,82 87,66 150,36 60 „ 62,46 88,08 14201 61 „ 78,71 18407 62 „ 74,44 127,71 68 - 70,88 120,72 64 " „ 66,48 113,99 66 " „ 200,00 62,63 107,50 56 „ 10106 67 " „ 96,23 58 , 89,43 69 „ 83,83 60 „ 229,00 78,44 61 „ 62 „ S : 66 „ „ 269,90 Totaal ƒ 20070 / 2847,48 ƒ 4776,98 / 8539,32 of van 't rijkspensioen ƒ 8670 79,8% 183,8% 289% en van *t salaris ƒ 6100 66 % 98 % 167% 9 De Nat. Lev. Bank geeft niet aan, wat de lijfreD te-waarde ia van 1/10 salaris, 5 jaar vóór den vervaltijd. Daardoor kannen 5 premies van f 510.—, die de Staat inhoudt, op deze lijst niet voorkomen. N. O. G. geeft voor dat bedrag van f 2550 successievelijk f 200, f 229 en 269,90. Tabel A geeft aan 4,33% is voldoende. 4^ maal f 8539,32 is f 3698, wat nog f 128 meer is dan het Staatspensioen van f 3570. Het hoofd worden op 87 j. leeftijd en de benoeming tot een M. U. L. O- School op 33 j. is abnormaal laat. Dit heeft het bedrag van f 8539,32 gedrukt. TABEL C. De onderwijzer wenscht echter een invaliditeitspensioen, zooals de Staat biedt. Hg kiest tarief IX van de Levensverzekering Maatschappij N. O. G. Bla. 72 geeft aan f 64,— per f 1000 BJa. 117 geeft aan als verhooging 0,64 X f 5,4 f 8,456 Bis. 119 bovendien f 54,— f 121.456 per f 1000 Hij wil gelijk pensioen hebben op 65 j. als een ambtenaar met een salaris van f 5100 of f 8570 en heeft dus jaarlijks te betalen: 8,57 X f 121,466 = f 488,60. Het totaal bedrag, dat hij in 45 j, als premie heeft af te dragen aan de Maatschappij N. O. G. is f 19512. De Staat eischt f 20070. Zijn deze bedragen ongeveer gelijk, de gevolgen bij invaliditeit zyn buitengewoon verschillend. TABEL O. Leeftiid Salaris UHkeering bij invaliditeit Uitkeering Staat N. O. O. 20 j. /1800 niets / 8670 21 j. 2200 „ „ 22 j. 2800 I „ 28 j. 2400 24 j. 2800 „ „ 25 j. 2700 „ „ 26 j. 2800 30% ia / 840 | 27 j. 3000 30% is „ 900 n 28 j. 8000 30% is „ 900 „ 29 j. 8100 80% ia „ 930 „ 80 j. ( 8200 30% is „ 960 „ 81 j. ' 8800 80% is „ 990 „ 83 j. 3600 80% is „ 1060 „ 881 4100 80% ia | 1380 „ 34 j. 4100 83% ia „ 1813 | 85 j. 4200 84% is „ 1428 „ 86 j. 4300 36% is g 1616 „ 87 f 4600 88% is „ 1748 „ 881 4600 40% ia „ 1840 | 89 j. 4700 43% is „ 1974 „ 40 j. 47Ö0 44% is „ 2068 „ 41 £ 4800 46% is „ 3308 , „ 42 j. 4800 48% is „ 3304 „ 48 j. 4900 50% is „ 2460 „ 44 j. 4900 52% is „ 2648 » 46 j. 6000 64% is „ 2700 „ 46 j. 5000 56% is „ 3800 „ 47 j. 5100 68% is „ 3958 „ 48 j. enz. 60*/, is . 3060 „ 49 j. enz. 62% is „ 8162 „ 50 j. enz. 64% is „ 8364 a 61 j. enz. 66% ia „ 3366 „ 53 j. enz. 68% is „ 8488 „ 68 j. ent» 70% is „ 8670 „ Totaal / 67614 / 121380 of 47% van N. O. Q. lt Over de 61/» °/w die voor de weduwen en weezen geëisoht wordt, zal in het volgende niet gesproken worden. Proefondervindelijk is gebleken, dat met een grondslag van f 2400 en 6°/0 premie ongeveer f 820 pensioen verleend kan worden. Met een grondslag van f 3000 en een premie van 6'/, °/0 moet het pensioen dus zijn |j!x££x f 820 = f 1332.60- De zaak, waar 't om gaat, is de 10°/0 quaestie voor eigen pensioen* Deze absurd hooge premie schaadt 't bestaan van tal van scholen. Ook in 't belang van de gemeenten mag dit punt wel eens goed onder de aandacht van het publiek gebracht worden- De Staat heeft van 1881-1919. (Tabel A) ontvangen door 2*/# storting f 12424634,80B of sou ontvangen hebben bij 10°/0 storting f 62122674,02" en heeft uitgegeven in dien tijd aan pensioenen f 25ó09584,315 dus zon gereserveerd hebben in 40 jaar f 36613089,71 Het gaat in 't volgende getal niet om de juistheid in duizenden of tienduizenden gulden zelfs, het gaat er om, of men wil begrijpen, dat het voorstel van de regeering foutief is. Na berekening is gebleken dat bovenstaand eindbedrag met gecumuleerde rente ad 31/, °/0 in 40 j- tot ± f 74,4 millioen is aangegroeid. De rente daarvan a 5 °/0 of 8,72 millioen is ruim tweemaal zoo groot als de uitgekeerde pensioenen over 1918. Indien dos de aanhangige wetten reeds in 1881 in werking waren getreden, zou op 't oogenblik voor de onderwijzers der L- S. in 't geheel geen premie meer gevraagd mogen worden, Het geld sou zich anders onnoodig opstapelen. Men sou hun echter dubbel pensioen kunnen gevenIs 't nn billijk de arme kassen van Gemeenten, scholen, van welk lichaam ook, te dwingen een kapitaal te helpen vormen, dat hinderlijk groot wordt? Tabel A geeft over 38 j- een stuk realiteit, dat in alle opzichten een betrouwbaren grondslag vormt Is 't aantal deelnemers vermeerderd, zijn de salarissen vergroot, inkomsten of uitgaven zijn daardoor min of meer evenredig stijgend, zooals elk jaar voldoende aantoont Alleen moet even gememoreerd worden, dat het totaal pensioenbedrag te hoog is, omdat ten eerste na 1906 pensioenen verleend zijn, waarvoor weinige of onvoldoende premiestortingen zijn gedaan; bovendien sijn de pensioenen in de crisisjaren verhoogd: een goede daad, die echter buiten elke berekening moet vallen. 12 Is 2°/0 premie te laag,; 4,33°/0 ia stellig voldoende. Het behoeft geen betoog, dat de Staat voor een premie van 10°/0 van 't salaris hoogere pensioenen kan verleenen dan een particuliere maatschappij. De staat toch heeft geen acquisitie-kosten; de stroom van gegadigden vloeit van zelf' toe; en evenmin moeite met premie-inning. Maar afgescheiden hiervan, zullen we van de veronderstelling uitgaan, dat 10°/0 het gemiddelde aangeeft van de vereischte bedragen voor de versohillende catagorieëü; lïtt komen we tot de ontstellende wetenschap dat ondanks de oogenschijnlijk kleine dagtaak de onderwijzende ambtenaar slechts 4 kansen heeft van de 10 om als een ander ambtenaar van zijn pensioen te genieten- Aangenomen, dat 2°/0 van de 10°/0 voor de reserve dient, (dwaas veel) dan is de verhouding van4 tot 8 nog allerongunstigst. Een verlaging van de leeftijdgrens voor de pensioen-verleening aan onderwijzers op 65 j- is dus zeer billijk en gemotiveerd. Nog scherper treft die tegenstelling, wanneer we naast deze byna beruchte 4°/0 pensioenskans van 't onderwijzend personeel, dié eener andere oatagorie stellen. Voor gemeente-ambtenaren toch is beweerd, dat 7°/0 nauwelijks toereikend is, soodat de drie bedragen 4>/i°/0+ 7V,°/0 + 18«/B (V/,°l0 + 7%"/. + 18°/a *= 3 10°/0) er op wyzen, dat er een catagorie ambtenaren moet zijn, wier werkkring zoo licht is, dat de pensioenskansen op 66 j_ leeftijd door 't getal 18 wordt nitgedrukt. Zelfs indien men reserve-factoren laat gelden (in 41/,0/,, byna niet voorkomend) dan blijkt het onderwijzend ambtenaarschap van zeer ongunstigen invloed op de pensioenskansen te zyn. TABEL B. Elke particulier kan met 10°/„ storting van zijn inkomen bij een partiouliere maatschappij - in deze de Nat. Lev. Bank - zich op 66 j. leeftijd een lijfrente van 66°/0 van zijn laatste inkomen verschaffen; die lijfrente stijgt tot 93°/0 op 60 jarigen leeftijd en is tot 167°/0 van dat laatste op 66 j. aangegroeid- De billijkheid eischt dus de grens tusschen 66 j. en 60 j. te leggen by toezegging van een 70°/0 pensioen of op 61 j. vol salaris uit te keeren. Teekenend is, dat 4,33°/0 ook volgens deze berekening het rijkspensioen brengt op. X f 8639,32 = f 3698 Nu zijn er tot heden, met alle deferentie voor de Staatscommissie, geen stemmen tegen deze dwaas hooge premie opgegaan. De ambtenaren betalen die premie niet, maar tooh zal ze later 18 als */« van 'fc salaris wel bij de inkomsten berekend Worden, zoodra ook het ambtenaar-salaris voor vermindering in aanmerking komt. Voorloopig zijn alleen 12 schoolvereenigingen de dnpe en verder alle ook gesubsidieerde scholen voor de surnumeraire leerkrachten en de vakonderwijzers. Ook zal 't blijken, dat alle publiekrechtelijke lichamen te zwaar getroffen worden; zij kunnen echter 't geld op den'belastingbetaler verhalen. Betaalt de gemeente Rotterdam 18 millioen salaris, dan eischt de Staat -f- V8 of 3 millioen, terwijl de Staat pensioenen verleent, die een 2 millioen premie eisohen. Het ligt niet op onzen weg verder na te gaan hoeveel milli- oenen op deze wijze onnoodig opgetast worden tot het blijkt, dat er geen haven voor die Zilvervloot is, en alles weer in de sohatkist overgeladen moet worden. Op eiken 60 jarigen ambtenaar met een inkomen van f 5100 wordt jaarlijks f 1207 gewonnen, terwijl op eiken 66 jarigen met dat inkomen de aardige winst van f6000'Wordt gemaaktEn nu vergete men niet, dat deze maatschappijen - de tarieven verschillen onderling heel weinig - alle regelen en voorschriften der verzekerings-wetenschap in acht nemen, wat den berekeningen betreft, Velen, zegt men, gaan met pensioen voor hun 65e jaar. Ons dunkt, dat tabel B. een voldoende speelruimte van 10 j. geeft. Wensoht een particulier zich als een Ambtenaar niet alleen een ouderdomspensioen van f 3570 te verzekeren, maar bovendien een invaliditeitspensioen als een ambtenaar, dan zijn de resultaten op de tabellen C- en D. na te gaan. TABEL O- De stortingen zijn b\j Rijk en Part. Maatschappij ongeveer gelyk (f 600 eischt het Rjjk in 46 j. meer). De gevolgen echter van de twee verzekeringen zijn zoo buitengewoon verschillend, dat die gelijkheid van storting zeer misleidend is. TABEL D. Indien toch de Staat 83 ambtenaren respectievelijk van den leeftijd 20, 21 enz. tot 63 j. moet verliezen en hun, die 26 j. en ouder zijn invaliditeitspensioen moet verleenen, dan is daartoe noodig f67614 De maatschappij N. O. ö. (Nederl. Ond. Genootsohap) biedt onder dezelfde omstandigheden f 121380.— Het rijk geeft daarvan slechts 47°/0 en vrage dus ook maar 4,7 °/0 premie. Nu zegge men niet, dat een part. Maatschappij 't invaliditeitspensioen alleen uitbetaalt bij totale ongesohiktheid, terwijl de Staat veel gauwer tot pensioen verleening overgaat. Het is mogelijk, dat er enkele zulke gevallen zijn, maar dan 14 tooh zeker niet in de onderwijs-wereld. Werd niet onlangs verteld, dat twee leerkrachten, onder dan 60 jaren, rust behoevend, vergeefsche pogingen hebben aangewend pensioen te verkrijgen. Wel eischt de Maatschappij N. O. G. vooraf keuring, maar vele Gemeenten laten keuring aan de benoeming tot onderwijzer of leeraar voorafgaan. Geen opleidingsschool, als kweekschool enz. neemt leerlingen aan, tenzij voorzien van een medisohe verklaring. Ware het zoo gemakkelijk voor zijn 65e jaar gepensionneerd te worden, de eerste kolom van tabel A zou dan veel hooger zijn. Bovendien zou ook de quaestie van de noodige 4,33% van Tabel A nog onbegrijpelijker worden. Maar de ervaring heeft eiken onderwijsman geleerd, dat de invaliede onderwijzer of leeraar, overtuigd van de geringe kans gepensionneerd te worden, doorsukkelt tot het te laat is, mede in verband met de geringheid van het invaliditeitspensioen. Tn 't gunstigste geval wordt het onderwijzerschap of leeraarsambt den rng toegekeerd en getracht bij andere lichtere werkzaamheid zyn bestaansmogelijkheid te vinden, terwijl hy noode al zijne aanspraken op pensioen prijsgeeft. Want ook dit is by de Staatsverzekering in tegenstelling met de verzekering bij part, banken van zeer groot nadeel. Wij kunnen nu het voorgaande aldus resumeeren : Is het onderwijzersambt de norm van het ambtenaarschap, dan is 4-33% + 0,67°/0 voor de reserve of totaal 6% ruim voldoende- De eisoh van 10°/0 legt onnoodig een te zwaren druk op tal van kassen- Wil de regeering voor alle ambtenaren 10°/0 handhaven, dan moeten en kannen tal van wenschen ingewilligd worden : verlegging van de leeftijdsgrens op 67 j. bij 70% en toezegging van vol salaris op 61 jaar. Gebiedend noodzakelijk is dan de erkenning, dat alle onderwijzende ambtenaren zulk zwaar werk verrichten, dat hun op 50 j- leeftijd recht op 70°/0 wordt gegeven en vol salaris op 56 jaar. Nog is het tijd maatregelen te nemen, om de volksvertegenwoordiging op de billijkheid en dus inwilliging van alle bovenstaande wenschen te wijzen. 20 Juli 1921. I