KERKELIJK HYMNE-BOEK DOOR Pastoor C. NUIJEN. Homo creatus est, ut laudet Deum Dominum nostrum. De mensch is geschapen om te loven den Heer onzen God. Boek der Oefeningen van den H. Ignatius. qp UITGAAF VAN HET ST. JACOBS-GODSHU1S, HAARLEM «: HET JAAR ONZES HEEREN 1922 AAN ZIJNE DOORLUCHTIGE HOOGWAARDIGHEID MONSEIGNEUR AUGUSTINUS JOSEPHUS CALLIER IN HET JAAR VAN ZIJN GOUDEN PRIESTERFEEST EERBIEDIG AANGEBODEN. IMPRIMATUR. HAARLEM. L. J. BOOGMANS. 3 April 1922 Censor a. h. d. INLEIDING. Naar mijn bescheiden meening mag deze bij dit boek niet ontbreken. En waarmede kunnen wij ze beter openen dan met het woord van den H. Ignatius van Loyola uit het beroemde Boek Zijner Oefeningen: De mensch is geschapen om den Heer, onzen God te loven. En zonder hier nu een preek te willen afdrukken over dien plicht van Gods lof, zij het mij vergund den zin dier woorden in het algemeen weer te geven. De mensch is geschapen om Het doel van zijn schepping, waarom hij door God gemaakt is, waarom hij op aarde is, zijn levenstaak is. God loven. De mensch de geheele mensch, zijn ziel, zijn lichaam, al de vermogens, al de krachten, al de eigenschappen, waarover hij beschikt. God te loven, God Dat heerlijke, oneindige, algoede, beminnelijke Wezen, aan Wiens innerlijk geluk niets van hetgeen geschapen is iets kan toevoegen. Dat Wezen wilde Zich Zelf openbaren naar buiten, wilde een schepping wrochten tot Zijn eigen verheerlijking en bestemde den redelijken mensch om.... Zijn God te loven. Wat heerlijke, zalige, ja goddelijke levenstaak! De lof van God is grenzenloos, is onuitputtelijk als God Zelf. Hoe schoon drukte het de Aquiner uit: Quantum potes, tantum aude, Quia major omni laude, Nee laudare sufficis. Loof, zooveel gij Hem kunt loven. Want Hij gaat uw lof te boven. Hem volprijzen kunt ge niet. INLEIDING VIII Maai wat is dat, loven ? Loven is erkennen de schoonheid, de goedheid, de beminnelijkheid van God, de volmaaktheid Zijner eigenschappen, Zijn liefde, barmhartigheid, rechtvaardigheid, de wijsheid van Zijn aanbiddelijken Wil. Loven is dat alles prijzen, verheerlijken, verheffen, uitspreken, bezingen, toejuichen, bejubelen. Waar en wanneer moeten we dat doen ? Altijd en overal, alle dagen van ons leven, van den ochtend tot den avond. Ab orru solis ad occasum, laudabile nomen Domini, altijd en overal is 's Heeren [Naam lofwaardig. En wie moeten God loven? Allen, Laudate Dominum omnes genees.... Looft den Heer alle volken.... Is het niet als van zelf sprekend, dat de Kerk van Jesus Christus in dien plicht om God te dienen, niet is te kort geschoten, dat zij ook hierin hare kinderen is voorgegaan? Ik behoef slechts te wijzen op de talrijke en overschoone hymnen of lofzangen, welke zulk een voornaam bestanddeel vormen der kerkelijke Gods vereering, hymnen ter eere van God, hymnen ter eere van de H. Maagd, hymnen voor Zondagen en Feriën, hymnen ter eere van Gods lieve heiligen. Die hymnen, welke het Romeinsch Brevier bevat, hebben wij uit het Latijn in onze moedertaal overgezet. Mag ik nog met een enkel woord mijn werk bespreken? De hymnen zijn over het algemeen niet moeilijk om te begrijpen. Verre weg de meeste zijn opgesteld in de eenvoudige dichtmaat der jamben, vierregelige strophen, waarvan iedere regel telt acht lettergrepen, welke elkaar door het al of niet betoond zijn afwisselen. Dat men echter onder het groot getal af en toe wel eens op een lastige stuit, is niet te verwonderen. Laat Sheehan den nieuwen kapelaan al niet de opmerking maken, dat hij eigenlijk nog nooit goed de eerste strophe der dagelijks wederkeerende terts begrepen heeft? Nunc Sancte, nobis, Spiritus, Unum Patri cum Filio, Dignare promptus ingeri Nostro refusus pectori. IX INLEIDING Gaarne wil ik bekennen, dat een enkelen keer mij eene strophe wel een raadsel geleken heeft; b.v., de tweede strophe in de Metten van Pinksteren, Solemnis urgebat dies, Quo mystico Septemplici Orbis volutus septies Signat beata tempora. Zoo ook de derde strophe in de hymne der Lauden van den Zaterdag; de derde strophe van de Vesperhymne der feria quarta; de geheele Vesperhymne der feria quinta. Moeilijker zijn de hymnen met een samengesteld metrum, waarschijnlijk wel, omdat zij zwieriger zijn. Volgens alle regelen der klassieke prosodie zijn ze opgesteld, alles staat er door elkaar. En de allernieuwste zijn niet het minst moeilijk, b. v., de hymne der Metten op het feest van het H. Huisgezin, Jesus, Maria, Joseph, (19 Januari), „Sacra jam splendent decorata lychnis". Wij hebben van de meeste dier hymnen eene metrische vertaling beproefd, maar dan bovendien altijd eene in Hollandsche dichtmaat er aan toegevoegd. Wat nu de verdeeling betreft, hebben wij gedacht, dat het de meest ordelijke was de hymnen in vijven te splitsen. Deel I, De Hymnen ter eere van God. Deel II. De (algemeene) Hymnen ter eere van de H Maagd. Deel III. De Hymnen voor de Zondagen en Feriën. Deel IV. De (algemeene) Hymnen ter eere der heiligen. Deel V. De Hymnen op het feesteigen der heiligen. Wat de rangschikking der hymnen in de deelen zelve betreft, houden wij ons aan de verdeeling van het Kerkelijk Jaar, zoodat op de eerste plaats komen de hymnen in de maand December en zoo vervolgens. Een woord tot slot. Dankbaar zien wij terug op onze schoone, maar zware taak. Dikwijls hebben wij met den Zaligen Grignion de Montfort moeten verzuchten: „Vruchtbare Moeder, maak me vruchtbaar". Maar als we dan het juiste woord, de juiste vertaling meenden gevonden te hebben, konden we niet nalaten bij ons zeiven te zeggen.* „Mijn God, hoe is 't mogelijk 1" en door Gods hulp en Maria's voorspraak volbrachten wij onze taak. INLEIDING X Wij zeggen „volbrachten", want dat wij uit den aard der zaak er verre beneden zijn gebleven, wie beter dan wij zeiven zou daarvan overtuigd kunnen wezen. Wat geeft het? We zouden niets liever willen, dan dat anderen onze poging herhaalden en verbeterden. Wat ons betreft, wij willen het als een voldoening rekenen, zoo onze moeizame arbeid anderen tot dieper inzicht zoude gebracht hebben van hun eigenlijke levenstaak en zoo, iets tenminste hebben bijgedragen tot den LOF VAN GOD! 20 Januari, 1922. Feestdag dei HH. Martelaren Fabianus en Sebastiaus. Amsterdam. DEEL L HYMNEN TER EERE VAN GOD. Jesu, Redemptor omnium» Jesus, Die 't al verlossen kwam. Voordat het licht zijn oorsprong nam. Van eigen glorie 't evenbeeld, Heeft God de Vader U geteeld. Die 's Vaders licht en luister zijt En hoop, die blijvend elk verblijdt, Aanhoor de bede, die gestort Alom door Uwe dienaars wordt. Gedenk, o Schepper van 't heelal, Gij wildet na den zondeval Geboren uit een Maagdelijn Gelijk ons naar het lichaam zijn. Dit toch de dag van heden leert, Die telkens met den jaarkring keert: Gesproten uit des Vaders schoot Heil Gij alleen de wereld boodt. HYMNEBOEK Hem sterren en de zee en de aard', Hem wat in de ijle luchten waart, Als Brenger van het heil zoo goed Met eenen nieuwen feestzang groet. En wij als met een golf, die vloeit Van Uw zoo dierbaar Bloed besproeid. Om te eeren 't feest van Uw geboort' Luid klinken doen ons feestakkoord. Lof zijt Ge o, Jesus, overwaard, Die werdt door eene Maagd gebaard, Den Vader ook en Geest vol macht Zij door alle eeuwen eer gebracht. HYMNE DER LAUDEN. A Solis ortus cardine. Vanwaar begint de zonne-opgang Tot aan het andere eind der aard', Klink' Koning Christus ons gezang. Hem, door Maria-Maagd gebaard. Die schiep de wereld uit het niet, Doet thans een slaaflijk lichaam aan. Hij 't vleesch door 't vleesch de vrijheid biedt, Dat niet zijn schepping zou vergaan. Een allerkuischte moederschoot De hemelsche genade ontvangt; 't Geheim, wat haar begrip ontvlood, Thans 't Maagdlijk lichaam zelf erlangt. HYMNEBOEK Haar allerzuiverst harte-huis Werd plotseling voor God een woon; En die geen man bekende, kuisch, Ontving in haren schoot een Zoon. De Moeder brengt ter wereld Hem, Die was voorzegd door Gabriël; Hem in Haar schoot niet Dooper's stem Maar blijdschap groet, hij voelde 't Wel. En op het stroo Hij gaarne ligt, Een schaam'le krib is wel zoo goed, Een weinig melk ontvangt het wicht. Dat laat geen vogeltje ongevoed. Nu vreugde door de heem'len vaart En God ter eer zingt 't eng'lental, Daar zich den herders openbaart De Herder, Schepper van 't heelal. Men Jesus' Naam met eere noem', Die uit een Maagd geboren werd, Den Vader ook en Geest zij roem In de altijd wijkende eeuwenvert'. FEEST VAN 'S HEEREN BESNIJDENIS. 1 1 Januari. De Hymnen der Vespers, Metten en Lauden zijn hetzelfde als op Kerstmis. HYMNEBOEK 16 FEEST VAN DEN ZOETEN NAAM JESUS. Zondag tusschen Besnijdenis en Openbaring des Heeren. HYMNE DER VESPERS. Jesu, daleis memoria, Aan Jesus denken is zoo zoet, ' Dat geeft het harte ware vreugd, Maar meer dan honing en elk goed Zijn tegenwoordigheid verheugt. Geen zang heeft zulk een hef geluid. Geen klank men hoort, zoo schoon van toon, Geen zoeter dingen denkt men uit Dan Jesus Christus, Godes Zoon. Jesus, Die hoop den boet'ling geeft, Hoe mild zijt Ge, om een gunst verzocht, Hoe goed voor hem, die naar U streeft, Maar wat voor wie U vinden mocht. Dat heeft nog nimmer taal verkond, Dat legt men met geen letter uit, Hij slechts begrijpt, die 't ondervond, Wat Jesus' zoete min beduidt. Wil, Jesus. zijn dan ons genot. Die zelf het loon eens wezen zult En blijve in U onze eer, o God, Als eeuw na eeuw haar loop vervult. HYMNE DER METTEN. Jesu, Rex admirabilis. O Jesus, Koning wijdvermaard, Door overwinningsglans omstraald, Geen zoetheid, die bij de Uwe haalt, Gij zijt geheel begeerenswaard. Als Uwe komst ons hart verblijdt, Dan blinkt de waarheid klaar omlijnd, Maar de ijd'le wereld walg'lijk schijnt. Uw liefdegloed ons hart verwijdt. O Jesus, zoetheid voor de ziel, Bron, waaruit licht en leven vliet, Die uitgelezen vreugden biedt Meer dan den stoutsten wensch ontviel. Naar kennis van Uw Jesus haakt En altijd meer Zijn liefde vraagt, Met vurigheid naar Jesus jaagt En jagend heeter voor Hem blaakt. In onze stem klink, Jesus, luid, Uw geur men in ons leven ruik', In liefde ons hart voor U ontluik' Nu en tot de eeuwigheid zich sluit. HYMNE DER LAUDEN. Jesu, decus angelicum, Jesus, der Eng'len schitterschijn, Voor 't oor als één, die lieflijk zong. Een wond're honing voor de tong En voor de harten hemelwijn. HYMNEBOEK U smakend men nog honger heeft En wie U drinkt, heeft dorst naar meer, En niets verlangt men dan zoozeer Dan Jesus, Dien men liefde geeft. O Allerzoetste Jesus mijn, Gij hoop, wanneer het harte klaagt, De godsvrucht met haar tranen vraagt En zielekreet bij U te zijn. 't Wordt avond, blijf dus bij ons Heer, En overstraal ons met Uw licht, Het zieleduister voor U zwicht'. Geef zoetheid aan de wereld weer. O Jesus, bloem der Moedermaagd, Mij liefde en zoetheid tegeÜjk, U lof en hulde Uws naams en 't rijk, Dat met zijn vreugde al 't leed vervaagt. FEEST VAN DE OPENBARING DES HEEREN. 6 Januari. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Crudelis Herodes, Deum. Wat vreest ge Herodes, wreede man. Dat God als koning wordt geëerd, 't Vergankelijke niet begeert, Die hemelrijken geven kan. HYMNEBOEK De Wijzen volgen zeer verblijd De ster, waarop hun blik zich richt; Zij zoeken door het licht het licht, Terwijl hun gave God belijdt. In 't zuiver water der rivier Is afgedaald het God'lijk Lam; Dat schuldeloos ons wasschen kwam. Opdat geen zonde ons meer ontsier' 1 Een nieuw bewijs, wat Hij vermag; 't Rood worden van de waterkruik, Want moest er wijn zijn voor 't gebruik Men 't water plots veranderd zag. U worde, Jesus, eer bereid, Die 't licht der volk'ren zijt geweest, Met Uwen Vader en den Geest, In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. O Sola magnarum urbium. Wat stad trotsch op haar grootheid ga, Gij Bethl'hem zijt de grootste alleen, Waar Hij, Die hemelsche gena Kwam brengen, in het vleesch verscheen. Een ster, die zelfs den zonnegloed In glans en luister overstraalt, Verkondigt, hoe een God, zoo goed, In 't vleesch op aarde is neergedaald. HYMNEBOEK De Wijzen, als hun oog Hem schouwt, De gaven van het Morgenland, Wierook en myrrhe en konings-goud Geknield Hem biên ter offerand. Als God en Koning Hem beduidt De gouden schat, de lekk're geur Van Saba's wierook, 't alsemkruid Voorspelt, wat na den dood gebeur'. U worde, Jesus, eer gebracht. Die aan de volkeren verschijnt, Den Vader ook en Geest vol macht In de eeuwigheden zonder eind. HEMELVAART DES HEEREN. HYMNE DER VESPERS EN LAUDEN. Die zaligheid aan 't menschdom bracht, Jesus der zielen ware vreugd, Verloste wereld schiep Uw macht, Kuisch licht, dat minnenden verheugt, Hoe dreef barmhartigheid U aan, Dat torsen wildet Ge onze schuld! Het menschdom zal den dood ontgaan, Maar Ge eerst onschuldig sterven zult! Salutis humanae Sator. HYMNEBOEK In 't voorgeborchte neergedaald, Verbreekt Gij aller boei en band; Verwinnaar, schoon van zege omstraald, Zit Gij aan 's Vaders rechterhand. Wees door Uw goedheid aangespoord Om te herstellen, wat ons schaadt, Opdat, van hemellicht omgloord, Wij eens aanschouwen Uw gelaat. Wees aller harten ideaal. Die leidt en Zelf het voetpad zijt, In droefheid wees een vreugdestraal, Wees 't loon, dat eeuwig ons verblijdt. HYMNE DER METTEN. Aeterne Rex altissime. Verheven Vorst van eeuwigheid, Die hebt verlost alwie gelooft, De dood, wien Gij de macht ontrooft, De hoogste glorie U bereidt. Gij opvaart naar de Sterrenbaan, Waarheen U aller dingen macht Geroepen heeft; geen menschenkracht Maar gunst des hemels bracht ze U aan. Dat het heelal, naar orde in drie Deelen gerangschikt, hemel, aard' En 't schimmenrijk te hellewaart, U onderdanig buig' de knie. HYMNEBOEK 22 De hemelgeesten zien met vrees, Hoe 't aardsch verloop neemt eenen keer, 't Vleesch zondigt, 't vleesch maakt zuiver weer, Gods Zoon regeert als God in *t vleesch. Wees Zelf onze allerzoetste vreugd, Schoon Ge U den hemel niet onttrekt; Gij, Die 't heelal tot leidsman strekt. Verwin de wereldsche geneugt*. Ons smeekgebed van U verkrijg', Uw Goedheid ons van zonde ontsla En door Uw hemelsche gena Ons hart met U ten hemel stijg'. Als plotseling Uw rechterstroon Te schitt'ren staat op 't wolkgevaart', Dat we allen dan, voor straf gespaard, Herwinnen de verloren kroon. U, Jesus, glorie zij bereid, Die hemelwaarts verwinnend keert. Met Vader en den Geest, vereerd, In aller eeuwen eeuwigheid. ««HM»»' PINKSTERFEEST. HYMNE DER VESPERS. Veni, Creator Spiritus. Geest, Die het al te voorschijn riep. Kom en der Uwen ziel bezoek En met Uw Gods-gena verkloek De harten, welke Uw almacht schiep. 23 HYMNEBOEK Een ieder U Vertrooster noemt. De Godsgaaf bij uitnemendheid. Die leven, liefde en vuur verspreidt En zielezalving hooggeroemd. Gij met Uw zeven gaven prijkt, Vinger van Vader's rechterhand En waarlijk Vaders onderpand. Die tongen met Uw taal verrijkt. Voor onze zinnen schijne Uw licht, De harten met Uw liefde ontsteek, Het zwakke lichaam, dat bezweek, Voelt door Uw kracht zich opgericht. Drijf ver den vijand van ons heen, Geef deel ons in Uw zoeten vreê, Gaat Gij als leidsman met ons mee, Dan wordt door ons geen scha geleên. De Vader zij gekend door U, Door U ook kenne men den Zoon, Men U, hun beider Geest, betoon' Geloof ten allen tijde en nu. Aan God den Vader glorie zij. Den Zoon, Die van den dood verrijst, Den Geest, Dien men Vertrooster prijst, In de altijd volgende eeuwenrij. HYMNEBOEK 24 HYMNE DER METTEN. Jam Christus astra ascenderat. Als Christus na Zijn Hemelvaart Was weergekeerd, vanwaar Hij kwam, Hij *s Vaders beste gave nam En zond den Heil'gen Geest op aard'. De dag, zoo plechtig breekt dan aan, Dat, went'lend zevenmaal 't getal, — Mystiek — van . zeven het heelal Weer gouden tijden doet verstaan. Dat uur, het derde van den dag, Een plotseling en luid gedruisch De Apost'len in hun bedehuis. Verkondigt, dat God komen mag. Aan Vaders licht heeft waarlijk deel Dat vuur, zoo heerlijk en zoo schoon. Hetgeen de harten, trouw God s Zoon, Vervulle met Diens gloed geheel. Hun borst de volle vreugde omsluit, Doorademd van Gods liefde-straal En dan spreekt elk een and're taal En juicht Gods groote daden uit. En openlijk voor heel het volk, Voor Griek, Latijn en voor Barbaar, Voor die verbaasde menschenschaar Elks taal zij spreken zonder tolk. HYMNEBOEK Het ongeloovig Jodendom, 't Gemoed doortrokken van venijn, Als zouden ze allen dronken zijn, — De sober en —, gispt hen er om. Maar door de wond'ren, die hij deed, Heeft Petrus daad'lijk hun geleerd: Dat snood hun taal is en verkeerd. Getuige Joël, den propheet. Zij God den Vader eer bereid En Die verrezen is. Zijn Zoon, Den Trooster ook men eer betoon' Door aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. Beata nobis gaudia. Wat blijde vreugd doorstroomt de ziel, Nu 't jaar zijn kringloop heeft volbracht, Dat eens met goddelijke kracht De Geest neer op de Apost'len viel. Dat vuur heeft met een sidderschijn 't Figuur van eene tong gemaakt, Opdat ze in woorden welbespraakt, In liefde gloeiend zouden zijn. De taal van allen spreken zij, Daarover staat het volk verbaasd; In wie die godd'lijke adem blaast, Zijn — zeggen zij — van wijn niet vrij. HYMNEBOEK 26 Dat alles heeft zijn diepen zin. Want daar voorbij de Paaschtijd ging. Ook weer zich sluit de heii ge kring. Dat wet'lijk trad vergeving in. En nu, eerbiedig en bedeesd, Wij tot U bidden, God zoo Goed, Dat van den hemelovervloed Ge ons schenkt de gaven van den Geest. De harten, aan U toegewijd, Zijn reeds met Uw gena vervuld; Schenk ons vergeving van de schuld, Een rustigen en kalmen tijd. Zij God den Vader eer bereid En Die verrezen is, Zijn Zoon, Den Trooster ook men eer betoon' Door aller eeuwen eeuwigheid. ALLERHEILIGSTE DRIEVULDIGHEID. Eerste Zondag na Pinksteren. HYMNE DER VESPERS, Jam Sol recedit igneus. x) Reeds is de gouden zon gedaald Wil daarom, licht, wat eeuwig straalt. Drievuldigheid, in één natuur, Ons hart ontsteken met Uw vuur. ') Is 't zelfde als de Zaterdagsche Vesper-hymne. 27 HYMNEBOEK Des morgens rijst tot U ons lied En 's avonds zwijgt de bede niet: Ons worde in 't hemelkooi bereid Een plaats door Uw goedgunstigheid. Aan U, o Vader, en den Zoon En Heil'gen Geest men eer betoon'. Gelijk het was, zoo worde het Door de eeuwigheden voortgezet. HYMNE DER METTEN. Summae Parens clementiae. *) O God, die zoo goedgunstig zijt En het heelal Uw zorgen wijdt, Die in Personen wordt beleen Drievuldig, maar in Wezen één; Reik aan die rijzen Uwe hand. Mee rijze sober het gemoed En als ontgloeid in liefdebrand, Dat loven en U danken moet. Aan God den Vader geef' men eer En aan Zijn Zoon, Zijn Eengen Eén, En aan den Trooster, altijd meer Door aller eeuwen eeuwigheên. !) De eerste strophe is 't zelfde als de eerste strophe van de hymne der Zaterdagsche metten; de tweede strophe en de conclusie is gelijk aan de tweede strophe en de conclusie der hymne van de Vrijdagsche Lauden. HYMNEBOEK 28 HYMNE DER LAUDEN. Tu Trinitatis Unitas. J) Gij, Eén in Uw L^evuldigheid, Die 't al bestuurt met groote macht Aanhoor het loflied, U gebracht, Als 't onze wake begeleidt. De morgenster vol pracht verschijnt. Een bode, die de zon beduidt, Het duister van den nacht verdwijnt, O heilig licht, straal voor ons uit. Aan God den Vader geef' men eer En aan Zijn Zoon, Zijn Een'gen Eén, En aan den Trooster, altijd meer Door aller eeuwen eeuwigheên. SACRAMENTSDAG. HYMNE DER VESPERS. Pange, lingua, gloriosi Corporis mysterium. Zing van 't Lichaam nu, mijn tonge, Heerlijk, maar zoo diep verhuld, Zing van 't Bloed, dat werd bedongen Als de prijs voor onze schuld, Welke, aan eed'len stam ontsprongen, 's Werelds vorst heeft aangevuld. ') De eerste strophe is 't zelfde als de eerste strophe der Metten van Vrijdag; de tweede strophe en de conclusie is gelijk aan de derde strophe en de conclusie der Lauden van Vrijdag. HYMNEBOEK Hem te geven, ons te baren Eene zuiv're Maagd bestaat. Hier verkeert Hij met de scharen, Strooit Zijn woord als welig zaad En besluit Zijn levensjaren In de schoonste regelmaat. 's Avonds, als voor 't laatst te zamen Zij aan tafel zijn gegaan, Wettelijke spijs ze eerst namen En aan 't voorschrift is voldaan. Dan de twaalven tot Hem kwamen En Hij biedt als spijs Zich aan. 't Woord, wat vleesch werd, brood waarachtig Door het woord Zijn Lichaam maakt En Zijn Bloed de druif-volkrachtig; De eenvoud niet in twijfel raakt. Want is 't zintuig ook onmachtig. Het geloof alleen wel waakt. Dit Geheim gaat 't al te boven. Worde 't diep door ons vereerd, De oudheid ziet haar glans verdooven, 't Nieuw gebruik het oude keert. Hier vult aan het vast gelooven. Wat geen enkel zintuig leert. Gode, Teelder en Geteelde, Klinke büj ons jubellied, Hulde en heil die klankenweelde. Maar ook zegen, roem Hem biedt, Lof, gelijke en ongedeelde, Aan Hun Beider Geest geschied'. HYMNEBOEK 30 HYMNE DER METTEN. Sacris solemniis juncta sint gaudia. Op 't plechtig feestgetij moet één de vreugde blijken, Elk zing' met volle borst zijn schoonsten lofzang uit, Weg met het oude, want als nieuw moet alles prijken, Het hart, de werken, 't stemgeluid. Men gaat het avondmaal, het laatste, weer herdenken, Als Christus van het lam en 't ongedeesemd brood, Naar wij gelooven, aan de broeders wilde schenken, Zoo het van ouds de wet gebood. Had men 't figuurlijk lam gegeten met de spijzen, Dat daarna 't Lichaam van den Heer 't Aposteltal Werd uitgereikt, geheel aan elk, dat te bewijzen 't Geloof een plicht zich rek'nen zal. Den zwakken wezen zou Zijn Lichaam Spijs voorzeker, De kelk Zijns Bloeds voor hen, die treuren, hoopvol blinkt, Hij immers zeide : „Neemt, wat Ik in dezen beker U reik, dat ge allen hieruit drinkt." Dus heeft Hij ingesteld die heilige offerande, Waar de bediening van alleen werd toevertrouwd Den priester, die de spijs zou nemen met zijn handen Voor zich, maar d' and'ren 't geven zou. Het Brood der eng'len zal brood van den mensch zich maken, Het hemelsch brood is 't eind van de gedachtenis; O wonderbare zaak, voortaan den Heer mag smaken. Wat arm, wat slaaf, wat need'rig is. 31 HYMNEBOEK Eén God, Drievuldig in Personen, wij U smeeken, Dat Ge ons bezoekt naar de eer, U door ons aangeboön ; Wil langs Uw wegen ons geleiden naar de streken Des lichts, Uw schoone hemelwoon. HYMNE DER LAUDEN. Verbum supernum prodiens. Het Hemelwoord, Dat Zich vertoont En blijde bij den Vader troont, 't Verlossingswerk op Zich nam En aan des levens avond kwam, Voordat ter dood de leerling laf Den vijanden Hem overgaf, Hij Zelf Zich in het levensbrood Den leerlingen ten spijze bood. 'tZijn twee gedaanten, die men ziet, Zóó Hij Zijn Vleesch en Bloed hun biedt, Dat, twee in één zelfstandigheid, Aan heel den mensch werd spijs bereid. Van Zijn geboorte af onze vriend, Aan tafel Hij tot spijze dient, Betaalt de losprijs, als Hij sterft, De zaal'ge Hem als loon verwerft. O Hostie onzer zaligheid, Die naar den hemel ons geleidt, Een zware, bange strijd ons wacht, Wees onze hulp, wees onze kracht. HYMNEBOEK Drie in Personen, Eén Natuur, Dien God zij lof van eeuw'gen duur, Die 't leven, wat geen grens omspant, Ons geven moge in 't vaderland. ALLERHEILIGST HART VAN JESUS. Vrijdag na het Octaaf van Sacramentsdag. HYMNE DER METTEN. En» ut superba criminum. Zie, hoe ons eind'loos zondental Wat zijn ze trotsch, wat zijn ze wreed! Dat Hart — onschuldig — openreet Van God, Die 't niet verdienen zal! De hand, die bevend heft de speer, Door onze zonden wordt gericht En 't ijzer van die wreede schicht Scherp wordt door onze schuld nog meer. Uit 't open Hart te voorschijn treedt De Kerk, als Christus' schoone Bruid, De deur op zij der ark beduidt, Dat 't heil voor allen is gereed. Genade hier ontspringen kwam Als zevenvoudige fontein, Opdat 't besmet gewaad er rein Gewasschen werd in 't Bloed van 't Lam. HYMNEBOEK Hoe schand'lijk, als men 't kwaad weer deed, Dat kostte 't Heilig Hart zoo duur; Dan liever in de harten 't vuur Ontstoken van de liefde, heet. Dat Christus met Zijn Vader één En Heil'ge Geest geve ons steeds meer, Aan Wie de majesteit en de eer En 't rijk in alle de eeuwigheên. HYMNE DER LAUDEN. Gor, arca legem continess. Hart, arke, die de wet bevat, Niet meer van de oude slavernij, Maar die vergeving voor ons had En heilgena en medelij. Van 't nieuw Verbond, o Hart, Gij zoudt De vlekkelooze tempel zijn, Veel heiliger dan 't oud gebouw, Van meer nut dan 't gescheurd gordijn. Het was de liefde, die Uw Hart Verwondde, zóó dat ieder 't zag, Dat voortaan roemen elk de smart Van Uwe onzicht'bre liefde mag. Zóó onder liefdes zinnebeeld Hij bloedig en geheimvol leed En van twee offers, onverdeeld, De Christus Hoogepriester heet. HYMNEBOEK Wie zou niet minnen, die u mint? Verloste, is liefde u onbekend En in dat Harte, zoo gezind. Kiest gij niet eeuwig uwe tent? Dat lof den Vader en den Zoon En ook den Heil'gen Geest toeschal', Aan wie de macht en de eerekroon En 't rijk door 't eeuwig eeuwental. HYMNE DER TWEEDE VESPERS. Auctor beate Saeculi. Dien men den wond'ren Schepper noemt En hebt 't verlossingswerk verricht, O, lichtstraal van des Vaders licht, Waarachtig God van God geroemd, Uw liefde Gij geen weerstand boodt, Die U, met sterflijk vleesch omkleed, Als nieuwen Adam geven deed, Wat eens door d' ouden ons ontvlood. Die liefde heeft zoo mooi gemaakt, Wat lucht en aarde en zee vervult. Had meeüj met der Vaad'ren schuld En heeft ook onze boei geslaakt. Dat uit Uw Harte nooit wegga De kracht van Uw zoo zoete min; Welle uit die bronne met gewin Voor alle volk'ren heilgena. HYMNEBOEK Daarom de lans in 't Harte stiet En Het die wond te lijden had Om ons te zuiv'ren in het bad, Daar bloed en water saam er vliet. Aan Vader, Zoon zij 't lofgeschal, Dat klinke ook voor den Trooster, schoon. Aan wie de macht en de eerekroon En 't rijk door 't eeuwig eeuwental. ~w~ ALLERKOSTBAARST BLOED VAN ONZEN HEER JESUS CHRISTUS. 1 Juü. HYMNE DER VESPERS. Festivis resonent compita vocibus. Nu schalie alom het blijdste feestgezang, De vreugde strale op 't voorhoofd der getrouwen En kinderen en grijsaards met flambouwen Gaan juichende ten ommegang. Als stervend hing de Christus aan den boom, Heeft Hij Zijn Bloed uit wonden — veel — doen vlieten, En wij, daaraan gedachtig, niet vergieten Ten minste toch een tranenstroom! Het menschelijk geslacht wel zwaar de straf En zondeschuld van d' ouden Adam schaadde, Maar de onschuld van den nieuwe en zijn genade Aan allen weer het leven gaf. HYMNEBOEK Als 't sterk geroep van Zijnen Zoon, Die stierf, De Vader kon het in den hemel hooren, Zou dan dat Bloed bedaren niet Zijn toren, Dat 't ons vergiffenis verwierf? Wie zijn gewaad gaat wasschen in dit Bloed, Wischt alle smet en krijgt een purperroze, Waardoor hij als gelijke wordt gekozen Der eng'len en Zijn Vorst voldoet. Geen wijke meer in onstandvastigheid Van 't rechte pad, maar zoeke de bekroning Van 't einde, waar een heerlijke belooning God geeft, Die onzen wedloop leidt. Almachtige, sta ons genadig bij. Door Jesus* Bloed ons red uit doodsverschrikking, Door Uwen Geest van vrede ons geef verkwikking, En eenmaal Uwen hemel blij. HYMNE DER METTEN. Ira justa Conditoris. Wreekt Gods gramschap zich rechtvaardig, Dompelt Hij in eenen vloed, *t Menschelijk geslacht — boosaardig — Noë wordt in de ark behoed: Liefde in kracht bewond'renswaardig De aarde eens heeft besproeid met bloed. Wat een zaligheid die zegen Bracht, gelukkige aarde, u aan; Eens vol doornen allerwege Ziet ge alom thans bloempjes staan Smaak van nectar heeft gekregen. Wat voor alsem door kon gaan. 't Gruweüjk serpent heeft spoedig Zich het heilloos gift ontzegd, Het gedierte, wild en bloedig, Heeft zijn wreedheid afgelegd; 't Lam, vol wonden en zachtmoedig, Zulk een zege zich bevecht. Wijsheid Gods, zoo hoog gerezen, Waar ik mij geen toegang schaf, Hart, wat lieflijk moet geprezen. Daar het heel zich zelve gaf! Was de slaaf ter dood verwezen, God de Algoede lijdt die straf. Zoo de Rechter zich wil wreken Over onze schuld verstoord, Dat dit Bloed dan voor ons spreke, Biede 't ons bescherming voort En de storm, die op komt steken, Vliede naar een ander oord. Het verlost heelal U love, 't Niets zoozeer als ondank vreest, Gij toch van het heil hierboven De bewerker zijt geweest En nu heerscht Ge in hemelhoven Met den Vader en den Geest. HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. Salvete, Christi vulnera. Weest, wonden Christi, weest gegroet. Op eindelooze min Gij duidt, O Wonden, Die U nimmer sluit, Maar altijd vloeit van purperbloed. In glans Gij sterren overstraalt. Dan roos en balsem geurt Gij meer, Een parel geeft Uw prijs niet weer. Geen honing bij Uw zoetheid haalt. Ge een liefelijke schuilplaats biedt Den zielen zonder onderscheid, Hier rustig men den vijand beidt. Want zoover komt zijn woede niet Wat geeselslagen aan den paal Van 't rechthuis, geeft men Jesus, naakt! Uit 't Lichaam, tot één wond gemaakt Het Bloed blijf stroomen, straal bij straal. Het schoone voorhoofd, wat verdriet! Men slechts een scherpen doornkrans gunt, Doorboren spijkers, stompgepunt Zijn handen, voeten, 't Bloed weer vliet Als na veel doorgestane smart Hij willig en vol liefde sterft Dan nog een lans Zijn zijde kerft En Bloed en Water springt uit 't Hart. HYMNEBOEK Niet schaarsch moest 't heil zijn, maar volop, Vandaar, dat Hij de wijnpers treedt, Dat Jesus Zich geheel vergeet En houdt voor Zich geen enk'len drop. Komt allen, wier bezoedeld brein Met zonde heilloos is bespat. Want wie in dit genadebad Zich wasschen gaat, wordt weder rein. Die aan Zijns Vaders rechterhand Gezeten is, dat dank Hem zij! Die maakte door Zijn Bloed ons vrij, Houdt door Zijn Geest Zijn werk in stand. GEDAANTEVERANDERING VAN ONZEN HEER HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Wanneer gij Christus zoekt, den Heer, Slaat dan uw blikken naar omhoog, Daar immers schouwen mag het oog Het teeken eener eeuwige eer. JESUS CHRISTUS. 6 Augustus. Quicumque Christum quaeritis. HYMNEBOEK Daar wordt iets schitterends aanschouwd, Dat nimmer einde hebben zal, Verheven, grenz'loos, boven 't al. Chaos noch hemel is zoo oud. Door volken als een Vorst verbeid, Was Hij van 't Joodsche volk het hoofd, Aan vader Abraham beloofd En aan zijn zaad in eeuwigheid. Van Hem getuigt 't Prophetenwoord, Wat werd figuurlijk meegedeeld En ook de Vader, Die beveelt, Dat Hij geloofd wordt en gehoord. U, Jesus, glorie zij bereid, Die openbaart U 't kinderoog. Den Vader ook en Geest, zoo Hoog, In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. Lux alma, Jesu, mentium. O lieflijk licht voor het gemoed, Als Jesus, Gij het hart verkwikt. Dam duist're zonde vluchten doet En zoetheid Gij ons toebeschikt. Wat is verblijd, dien Gij bezoekt, O Gij, Die zit aan 't Vaders hand, Licht, Dat het vaderland verkloekt, Maar U ontzegt den zinnenbrand. Op U straalt 's Vaders glorie af. Men heeft Uw liefde nooit bevroed; Uw tegenwoordigheid verschaf' Die liefde ons dan in overvloed! U, Jesus, eer men geven moog', Die openbaart U aan het kind, Den Vader ook en Geest, zoo Hoog, Die eer in de eeuwen niet verzwind' ? DEEL IL HYMNEN TER EERE VAN DE H. MAAGD. BEMERKING. De hymnen, welke wij hier geven, zijn slechts weinig in getal. Men zou ze de algemeene of gemeenschappelijke hymnen kunnen noemen. Ze worden nX gebruikt, als het feest der H. Maagd neen eigen hymnen heeft in Vespers. Metten. Lauden. In het Brevier staan ze in het ..Commune" der Mariafeesten. HYMNE DER VESPERS. Ave, raas-is stella, Ave, Ster op 't wijde, Moeder Gods verheven, Altijd Maagd gebleven, Poort des hemels blijde. 't Heerlijke Ave leerend Uit des engels bede, Blijvend geef ons vrede, Eva's naam omkeerend. Breek der zonde boeien, Wees een licht den blinden, Doe het kwaad verzwinden, Alle goed toevloeien. 45 HYMNEBOEK Toon u eene moeder, Zeker zal u hooren, Die voor ons geboren, Was uw zoon, mijn broeder. Maghet onvolprezen. Minzaam -) onder allen, Ons, de zonde ontvallen, Goed -) en kuisch doe wezen. Zuiver maak mijn zinnen En mijn voetpad veilig, Dat 'k met Jesus, heilig Ga den hemel binnen. Dat men God den Vader, Christus Hoog verheven En den Geest lof geve, Eén aan Drie te gader. •) Naar aanleiding dezer woorden zou ik haast nog meegesleurd zijn naar . het gevaarlijke terrein der tekstcritiek. Ik kreeg n.1. einde December van het vorige jaar, kort, nadat de circulaires van het St. Jacobs-Godshuis het Kerkelijk Hymneboek betreffende zee in waren, van Pastoor v. Beuzekom het volgende schrijven: AMICE PASTOR, Nu ik uit de circulaire van het St. Jacobs-Godshuis lees, dat U de hymnen etc. zult uitgeven, mag ik u even opmerkzaam maken, dat de overigens schitterend vertaalde Ave, maris stella een verdietsching geeft van inter omnes mitis en mites fac et castos, die niet volkomen het Latijn benadert? Ik heb vroeger eens een schitterende explicatie gelezen van Dr. Sicking in de Kath. 1889, waarin gezegd wordt, dat mitis vruchtbaar bet eekent „Geheel eenige maagd, die boven allen HYMNEBOEK 46 HYMNE DER METTEN. Quem terra, pontos, sidera. Wien aarde en zee en 't sterrenheer Zoo luide brengt aanbiddingseer, De machtige drie-wereld-vorst Wordt door Maria's schoot getorst. Wien maan en zon en 't al op tijd En gaarne hare diensten wijdt, Van hemelsche gena vervuld. Houdt 't maagd'lijk ingewand verhuld. O Moeder, zalig door uw schat, Uw allerhoogste Maker vat In Zijne vuist de wereldkloot, Uw lichaam Hem als de ark omsloot. U vreugde gaf de boodschap Gods, Zijn Geest den hoogsten moedertrots, Naar Wien het heilsverlangen rees Van alle volken, baarde uw vleesch. vruchtbaar zijt, maak ons vruchtbaar en tevens zuiver." Misschien ben ik nog op tijd om dit vlekje uit de zon te doen verdwijnen. Op deze even geleerde als welwillende bemerkingen zal ik niets afdingen. Ik geloof den schrijver op zijn woord, dat vruchtbaar beter is dan eenige andere vertaling. Maar een vers is nu eenmaal een vers. En daarop kan men terecht toepassen het woord van Pilatus: „Quod scripsi, scripsi", „Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven", met andere woorden, het blijft zoo. Verzen maken is geen soort kienspel, waarbij men het eene woord naar believen kan vervangen door een ander. In den eersten regel zou het nog gaan: Vruchtbaar onder allen. Maar hoe ik „goed en kuisch doe wezen", moet veranderen in „vruchtbaar en kuisch doe wezen", is mij een raadsel. Een troost is het voor mij, dat, wanneer het natuurlijk is, dat de groote zon haar vlekken heeft en houdt, dit kleine zonnetje, als men arm menschenwerk zoodanig betitelen kan, ook de zijne heeft. HYMNEBOEK Aan U, o Jesus, glorie zij, Gij zijt het kind der Maagd geweest <— Met Uwen Vader en den Geest In de altijd volgende eeuwenrij. HYMNE DER LAUDEN. O gloriosa virginum. O nooit volprezen maagdenpracht, Die fonkelt als een sterrennacht, Gij hebt Uw Schepper, klein als elk. Gevoed met uwer borsten melk. Wat ons ontviel door Eva's schuld Gij door uw kind hebt aangevuld; Dat sterrewaarts kan gaan, die schreit, De poort ge ontsluit der zaligheid. Ge ontvangt Uw Koning naar den eisch In uw veelblinkend lichtpaleis; Het leven, wat u gaf de Maagd, Verloste volken, 'n juichlied vraagt. Moge U, o Jesus, eer geschiên, Gij zijt het kind der Maagd geweest — Met Uwen Vader en den Geest Als de eeuwen voort na de eeuwen vliên. HYMNEBOEK 48 HYMNE DER KLEINE GETIJDEN VAN DE H. MAAGD. Memento, rerum Conditor, Gedenk, o Schepper van 't heelal, Gij wildet na den zondeval, Geboren uit een Maagdelijn, Naar 't lichaam ons gelijke zijn. O Moeder der genade, zoet, Gij wel barmhartig wezen moet. Leer ons den vijand dan verslaan En neem in 't uur des doods ons aan. U, Jesus, zij geschonken eer, — Gij zijt het kind der Maagd geweest Met Uwen Vader en den Geest In de immer went'lende eeuwensfeer. DEEL III. HYMNEN VOOR ZONDAGEN EN FERIËN. HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN ADVENT. Verbum Supernum, prodiens. O Hemelwoord, dat uit den schoot Van Uwen eeuw'gen Vader sproot, Geboren werdt Gij 's werelds hoop Bij 't strijken van het tijdsverloop; Wil nu verlichten ons gemoed. Ontvlam het door Uw liefdegloed, Dat aan het broze ons hart niet hang', Maar hemelweelde in ruil ontvang'. Als dan het rechtsgestoelte eens rijst, Dat schuldigen ter hel verwijst, Maar dan ook noodt een hef geluid De goeden tot den hemel uit; Wij tusschen het verdoemde volk Niet branden in de hellekolk, Maar door Gods aanschijn overstraald Ten hemel worden ingehaald, Dat aan den Vader en den Zoon En Heil'gen Geest worde eer geboön, Zoo 't is geweest en altijd weer In de immer wentl'ende eeuwensfeer. 51 HYMNEBOEK HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN van af H Januari tot aan de vasten en van af 28 September tot en met 26 November. Primo die, quo Trinitas. Schiep d'eersten dag Drievuldigheid De wereld, in Haar Majesteit En rees de Schepper uit het graf, Die dood verwon en vrijheid gaf, Dan met den slaap geen tijd verdaan, Maar allen vlugger opgestaan En spoeden 's nachts naar God we ons voort Op last van het prophetenwoord. Dat acht Hij sla op ons gebed En dat Zijn rechterhand ons red' En ons, van 't vuil der zonde schoon, Een plaats geve in Zijn hemelwoon. Zoodat wie op gestelden tijd Van zijnen heil'gen plicht zich kwijt In de eenzaamheid met psalmgezang, Het eeuwig loon in ruil ontvang'. O heerlijkheid des Vaders, nu Reeds vragen wij met aandrang U: De zinnendrift van ons verban En alle daad, die schaden kan. HYMNEBOEK 52 Opdat van lustenslavernij, Zoo schand'lijk, blijve ons lichaam vrij. Want om dat vuur, eens zoo verwoed Het vuur brandt van den hellegloed. Aanhoor, Verlosser, onze vraag: Gij schande en smaad van ons verjaag. Maak ons deelachtig aan het goed Des hemels in Uw overvloed. O Vader, Gij. zoo goed, zoo rijk. Met Uwen Zoon, aan U gelijk En met den Trooster dit verleen. Regeerend door alle eeuwigheên. HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DE VASTEN. Ex more docti mystico. Naar oude wijs en diepen zin Wij, tredende de vasten in, Opnieuw de dagen, viermaal tien Elkaar opvolgend, zullen zien. Wat de propheten en de Wet Van oudsher hebben ingezet, Heeft Christus bovendien gewijd, Hij, Vorst en Schepper van den tijd. Maakt dus gebruik op sob're wijs Van woorden en van drank en spijs Van slaap en scherts en dat daarbij De waakzaamheid nog grooter zij. HYMNEBOEK Vermijden wij dan al wat schaadt, Waar onze geest door wank'len gaat En houden we onverzet'lijk stand Voor 't dwingen van den stokebrand. Gestild den toorn, tot wraak geneigd. Geweeklaagd, want de Rechter dreigt. Gesmeekt, geroepen overluid. Gesproken het met eerbied uit: Wij, overtredende Uw gebod, Beleedigden U, goede God, Maar och, dat Gij vergeven — mild En kwijtschelding ons schenken wilt. Gij immers weet, wij zijn Uw beeld, Ofschoon met zwakheid toebedeeld; Dat eer slechts Uwen naam geschied', Geef, bidden we U, ze een ander niet. Maak ons van alle zonde vrij, Wat goeds we U vragen, voeg daarbij, Dat we eindelijk toch kunnen U Behagen te allen tijde en nu. O heilige Drievuldigheid En zuivere Eenheid, wees bereid Te schenken d' Uwen 't vruchtental, Wat deze vasten brengen zal. HYMNEBOEK HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PASSIETIJD. Pangc, lingua, gloriosi, Lauream certaminis. Zing, mijn tong, van de laurieren In den glorierijken strijd, Thans de kruistriomf wil vieren, Daar uw lied, het schoonste, aan wijd, Hoe de zegepalmen sieren. Die den dood voor 't menschdom lijdt. Als verleid door list des Boozen De eerste mensch zijn Maker kwelt, Daar hij doodsvrucht — de argelooze — Nuttigt en den dood insnelt. Werd toen reeds het hout gekozen. Dat de scha van 't hout herstelt. Zóó toch moest ons heil verkregen Worden, als het de orde vroeg. Dat men d' eerste in sluwheid plegen Met zijn eigen wapens sloeg En tot heil zich het bewegen, Wat 't verderf des vijands droeg. Als dan zijn vervuld de dagen Van den tijd, die heilig heet. Van omhoog met Zijn behagen 's Vaders Zoon, de Schepper, schreed En door eene Maagd gedragen, Werd Hij met haar vleesch omkleed. 55 HYMNEBOEK In de kribbe, nauw van wanden. Schreiend ligt het lieve Kind; Windsels om Zijn lêen met banden Vast de reine Moeder bindt; Ook de voeten Gods en handen Zij met sterken snoer omwindt. Zij van eeuwige eer omblonken God in Zijn Drievuldigheid, Vader, Zoon zij de eer geschonken, Welke men den Geest bereidt En 't heelal van vreugde dronken Overal dien lof verspreid'. HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PAASCHTIJD. van af Beloken Paschen tot en met de vigilie van Hemelvaart. Rex sempiterne caelitum. Der heem'len eeuwige Opperheer, Die 't al uit niets hebt voortgebracht, O Zoon, Die vóór der eeuwen sfeer Uw vader waart gelijk in macht, O Kunstenaar, Die bij 't ontstaan Der wereld, 't beeld van Uw gelaat Drukt Adam in, zoodat voortaan Met 't slijk een geest te zamen gaat,' HYMNEBOEK Als 's duivels list en bleeke nijd Het menschdom in zijn greep omknelt, Hebt, toen Ge in 't vleesch gekomen zijt, Gij kunstig d' ouden vorm hersteld. En Gij, geboren uit de Maagd, En thans herboren uit het graf, Dat wij met U verrijzen, vraagt. Uw woord schudt onze doodswade af. Uw kudde, o Herder, de fontein Des doopsels tot haar heil verfrischt; Dit bad toch maakt de zielen rein, Dit graf de schuld heeft uitgewischt. Verlosser, Die voor ons aan 't hout Zoo lang moest hangen tot ons heil. Gij hadt een prijs, meer waard dan goud, Uw eigen Bloed voor 't menschdom veil. Zoo Ge eeuwig, Jesus, wezen zult Paaschvreugde, die de ziel verblijdt, Houd van den dood der zondeschuld Het nieuwe Godsgeslacht bevrijd. Worde eer den Vader, eer den Zoon, Die van den dood verrees, bereid. Eer ook den Trooster men betoon' In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNEBOEK HYMNE DER METTEN VOOR DE ZONDAGEN na Pinksteren tot en met 27 September. Nocte surgentes vigilemus omnes. i METRISCHE VERTALING. Rijzend bij nachte, laten we allen waken, Psalmen bespieg'lend ook vertroosting smaken, Laten we eendrachtig Gode nu gaan prijzen Met zoete wijzen. Dat we ook eens zingend voor den vromen Koning, Met Zijne heil'gen ingaan ter belooning Hemelsche hoven, om er hoogverheven Eeuwig te leven. Dat moge ons schenken God in Zijne goedheid, Vader en Zoon en Trooster, zoo vol zoetheid; Mogen hun glorie overluid vertolken Alle de volken. ÏL VERTALING IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Als rijzende te nacht, de wake ons doet Bespiegeling en psalmgezang vermengen, Te zamen wij den Heer den lof gaan brengen Van hymnen wonderzoet. HYMNEBOEK Dat we eens, dien Vorst toezingende evenzeer. Verdienen in te gaan de hemelzalen, Om samen met Zijn heil'gen er te stralen In eeuw'ge hemeleer. Dit ons verleen God in Zijn zaligheid, De Vader en Zijn een'ge Zoon, alsmede De Heil'ge Geest, Wiens lof moet zijn beleden En worde alom verbreid. HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN ADVENT. En clara vox redarguit. Een klaar geluid vermanend klinkt. Dat alle duisternis doortrilt: Met slapen nu geen tijd verspild. Omhoog zoo heerlijk Jesus blinkt. Dat rijze nu de geest, zoo traag, En ligge langer niet ter neer. Met nieuwe glansen schittert weer De zon, die alle kwaad vervaag'. Een lam tot ons gezonden wordt, Dat delgen zal de schuld om niet; Dat nu een stroom van tranen vliet'. Als ieder zijne smeekbee stort. Dat als Hij weer Zijn stralen spreidt, En 't al met siddering vervult, Hij dan niet straffe ons volgens schuld. Maar schutte in Zijn barmhartigheid. 59 HYMNEBOEK Dat roem en hulde, lof en eer Men aan den Vader en den Zoon En aan den Heil'gen Geest betoon In de altijd went'lende eeuwensfeer. HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN van af 14 Januari tot aan de vasten en van af 28 September tot en met 26 November. Aeterne rerum Conditor. O Schepper, Gij, die eeuwig zijt. Aan nacht en dag de grenzen stelt, De tijden wiss'lend met den tijd, Zoodat ons geen verveling kwelt, Licht, dat des nachts ons pad omgloort En scheurt de duisternis van een, Reeds werd de dagheraut gehoord, Het zonnelicht mag nader treên. De morgenster drijft dan gezwind De duisternissen weg van de aard; En wat op kwaad en onheil zint Het handwerk staakt en henenvaart. De scheep'ling gaat met moed aan 't werk, Onstuimig is niet meer de zee; Het kraaien eens de Rots der Kerk Hergeven heeft zijn harte-vreê. HYMNEBOEK 60 Daarom met ijver opgestaan. Want die blijft liggen, wordt berispt. Alsook de luiaard door den haan, Die streng alwie niet opstaat gispt. Wanneer de haan kraait, blinkt een straal Van hoop; de zieke wordt gezond; De roover bergt het moordend staal, Die viel 't vertrouwen wedervond. Zie, Jesus, op de zondaars neer, Bekeer ons met een enk'len blik, Ziet Gij ons aan, rein zijn wij weer, Schuld men kan delgen met gesnik. Gij, licht, voor onze zinnen blink. En onzen zieleslaap bestrijd, U onze stem het eerste klink', U onze bede zij gewijd. Geprezen zij des Vaders naam En van Zijn Eengeboren Zoon En van den Geest met Hen te zaam, Als eeuwigdurend eerbetoon. HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DE VASTEN. O sol salutis, intimis, O zon des heils, bestraal 't gemoed Van binnen, Jesus, met Uw gloed, Want nu geweken is de nacht, Weer de aarde een blijden dag verwacht. 61 HYMNEBOEK Geef ons den aangenamen tijd, Een tranenstroom uit zonde-spijt, Die zuivert 's harten offerand, De blijde liefde deze ontbrand'. Nu worden zal, waar 't kwaad begon, Voor ons een rijke tranenbron, Als door de roede van 't berouw Des harten hardheid breken zou. Gekomen is de dag, Uw dag, Dat 't al opnieuw ontluiken mag; Schenk dan ook ons de vreugde, dat Ge ons voerdet weer op 't goede pad. Heel de aarde kniele aanbiddend neer, Voor U, Barmhartige Opperheer, En 't nieuwe lied klinke uit elks mond, Die door gena hernieuwing vond. HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PASSIETIJD. Lustra sex, qui jam peregit. Als voorbij de jaren dreven Van Zijn menschelijk bestaan, Biedt, aan 't lijden prijs gegeven, Willig Zich de Heiland aan, Om als lam aan 't kruis geheven Er den zoendood in te gaan. HYMNEBOEK Bitt're drank doet Hem verkwijnen, 't Teeder lichaam, wreed doorboord, Speer en kroon en spijkers schrijnen, En daar springt een bloedgolf voort, Dat de smetten doet verdwijnen Van 't geen tot 't heelal behoort. Kruis getrouw, dat onder alle Zijt een boom, zoo wonderschoon; In een bosch geen boomen vallen Van dien stam en bladerkroon; Ijzer, hout, uw lof moet schallen, 'n Zoeten last draagt gij, Gods Zoon. Buig uw takken, boom zoo hooge. Zachter worde uw hart, zoo straf, En de onbuigzaamheid gebogen, Die geboorte aan u eens gaf; 'n Rustplaats met meer mededoogen Uwen grooten Koning schaf. Gij slechts hebt verdiend te dragen 't Offer, wat voor 't menschdom boet, U zal men een schuilplaats vragen, Ark, die voor den dood behoedt; Overstroomd waart gij met vlagen Van het zuiverste offerbloed. Dat dan alle de eeuwen loven God in Zijn Drievuldigheid, Vader, Zoon en Geest hierboven Zij eenzelfde lof bereid, Loven de aarde en hemelhoven De Drie-een'ge Majesteit. 63 HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PAASCHTIJD, van af Beloken Paschen tot en met de vigilie van Hemelvaart. Aurora caelum purpurat. De daag'raad kleurt den hemel rood, De lucht van 't luide juichen dreunt, Der wereld vreugde is overgroot, De afschuwelijke heikracht kreunt Daar van dien Vorst één machtsgebaar In de onderaard sche doodsspelonk De vrijheid aan der Vaad'ren schaar En 't schitterlicht des hemels schonk. Zijn graf, verzegeld met een steen, Werd door een groote wacht bewaakt, Hij, zegevierende, meteen Zijn graf den dood tot lijkbaar maakt. Genoeg geweend, genoeg gerouwd, Genoeg van droefheid en van pijn, Geen graf den doodsverdelger houdt Roept de engel met zijn schitterschijn. Zoo Ge eeuwig, Jesus, wezen zult Paaschvreugde, die de ziel verblijdt, Houd van den dood der zondenschuld Het nieuwe Godsgeslacht bevrijd. Worde eer den Vader, eer den Zoon, Die van den dood verrees, bereid, Eer ook den Trooster men betoon' In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN VOOR DE ZONDAGEN na Pinksteren tot en met 27 September. Ecce jam noctis, tenuatur umbra. I. METRISCHE VERTALING. 't Nachtlijke duister gaat allengs verflauwen, 't Licht van den daag'raad schitterender stralen; Laat ons den Schepper smeeken met vertrouwen, Lieflijk van tale. Over de zondaars Hij Zich moge ontfermen. De angsten verdrijven en gezondheid schenken Met Zijnen vrede blijvende beschermen Ons en gedenken. Geve de Godheid dit aan ons genadig, Vader en Zoon en God, de Geest, Almachtig, 't Lied hun ter eere over de aard gestadig Schalt en volkrachtig. II. VERTALING IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Zie, reeds verdwijnt het duister van den nacht, 'f Licht, schitt'rend van den dageraad, gaat blinken. Ons smeekgebed moet luid voor God weerklinken, Die 't al heeft voortgebracht. HYMNEBOEK Bewijze Hij den schuldigen gena, Verdrijvend d'angst en schenkend Zijnen zegen. Hij 't hoogste goed ons houde weggelegd Den vree, die nooit verga. Dit ons verleen God in Zijn zaligheid. De Vader en Zijn Een'ge Zoon, alsmede De Heiige Geest, Wiens lof moet zijn beleden En worde alom verbreid. HYMNEN DER KLEINE UURTJES VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN. AD PRIMAM. (Bij het eerste uur). Jam lucis orto sidere Bij de eerste stralen van het licht Ons smeekgebed tot God gericht, Opdat Hij ons den ganschen dag Van alle kwaad bevrijden mag. De tong leg' Hij een teugel aan Om niet in twistvuur uit te slaan En hange een sluier voor het oog, Dat de ijdelheden schuwen moog'. Ons binnenste moog' zuiver zijn En alle vadsigheid verdwijn' En sob're spijs en drank genees' De booze driften'van het vleesch. 5 HYMNEBOEK 66 Opdat, gaat deze dag weer heen, En komt het duister aangetreên. Wij, dervend 's werelds zingenot, De glorie jubelen van God. Eer God den Vader men betoon' En aan Zijn Eengeboren Zoon, Den Geest ook, Die vertroosting biedt Nu en in 't eindlooze eeuwverschiet. AD TERTIAM. (Bij het derde uur). None, Sanctc, nobis Spiritus. Nu Geest, zoo heilig ons en schoon, Eén met den Vader en den Zoon, Deel mede aan onze harten dra Den overvloed van Uw gena. Mond, tong, geest, zinnen, levenskracht Belijden luid Uw groote macht, De liefde ontvlamme ons met haar gloed, Die voor den naaste ons branden doet. O Goede Vader, dit verleen, Die met Uw Zoon wordt aangebeên. En met den Geest, aan gaven rijk, Regeert in 't eeuwig koninkrijk. HYMNEBOEK AD SEXTAM. (Bij het zesde uur). Rector potens, verax Deus. Bestuurder sterk, waarachtig God, Die regelt aller dingen lot. Licht spreidend in het morgenuur Maar 's middags stralend zonnevuur, O, doof de vlam uit van den haat, Neem weg den gloed van al wat schaadt, Weer van het lichaam ziektesmart. Geef waren vrede 't menschenhart. O Goede Vader, dit verleen, Die met Uw Zoon wordt aangebeên, En met den Geest, aan gaven rijk, Regeert in 't eeuwig koninkrijk. AD NONAM. (Bij het negende uur). Rerum, Deus, tenax vigor. God, door Wiens kracht 't heelal beklijft, Terwijl Uw wezen roerloos blijft, Gij, Die het daglicht schijnen laat Afwis'lend en met regelmaat, Geef ons dat licht, als de avond daalt, Waardoor ons leven blijft bestraald En na een heil'gen dood het loon Ons wacht' der eeuw'ge hemelwoon, HYMNEBOEK O Goede Vader, dit verleen, Die met Uw Zoon, Uw Een'gen Een, En met den Geest, aan gaven rijk, Heerscht in der eeuwen koninkrijk. HYMNE DER VESPERS VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN ADVENT. Creator alme siderum. O Schepper van der sterren pracht En eeuwig licht voor wie gelooft, Die Satan hebt zijn prooi ontroofd, Sla op de smeekgebeden acht. Dat niet de hel met listen-snood Verwekte 's werelds ondergang, Haar, die verkwijnde, uit liefdedrang Gij 't middel ter genezing boodt Om aller stervelingen schuld Te boeten, Gij den schoot uittreedt Der Maagd en 't reine Godslam heet, Die aan het kruis U off'ren zult. Wanneer Uw heerlijkheid zich toont Met macht, als luid Uw naam weerschalt, Dan bevend op de knieën valt, Al wat in hel en hemel woont Die komen zult op d' oordeelsdag Als Rechter, groot, nu toon U mild. Dat elk met Uw genade als schild Zijn vijand overwinnen mag. 69 HYMNEBOEK Dat roem en hulde, lof en eer Aan God den Vader en den Zoon En ook den Trooster zij geboön In de immer went'lende eeuwensfeer. HYMNE DER VESPERS VOOR ALLE ZONDAGEN IN HET JAAR, uitgenomen Advent, Vasten, Passie- en Paaschtijd. Lucis Creator optime, O Schepper van het licht, zoo goed, Die dagelijks het schijnen doet, En 's wereldsorde voorbereidt, Als 't nieuwe licht zijn stralen spreidt, Die d' ochtend voegt met davond saam En zegt, het hebbë dag voor naam, Een akelige chaos grauwt, Ons schreien en gebed aanschouw. Dat Gij de ziel, met schuld bevlekt, De levensgave niet onttrekt, Terwijl ze in zonde zich verstrikt En 't onvergank'lijk weegt noch wikt. Maar dat zij kloppe aan 's hemels deur En daar het loon des levens beur' En wij, vermijden we al wat schaadt En zuiv'ren we ons van alle kwaad. HYMNEBOEK O Vader, Gij aan goedheid rijk. Met Uwen Zoon, aan U gelijk, En met den Trooster dit verleen, Regeerend door alle eeuwigheên. HYMNE DER VESPERS VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DE VASTEN. Audi, benigne Conditor. Neig, Schepper, U goedgunstig heen Naar ons gebed en ons geween, Dat in deez' heil'ge vasten wordt Van veertig dagen uitgestort. Die hart en nieren diep doorgrondt, Die weet, wat onze kracht verslond. Geef hem, die weergekomen is. Goedgunstig Uw vergiffenis. Wel hebben we gezondigd zwaar, We erkennen schuld, ons daarom spaar; Geef Uwen heil'gen naam ter eer Den zieken de gezondheid weer. Dan worde ons lichaam door 't geweld Der soberheid ter neer geveld; De spijs der boosheid worde een last, Voor 't hart, dat van de zonde vast, O Heilige Drievuldigheid En Zuivere Eenheid, wees bereid Te schenken d' Uwen 't vruchtental. Wat deze vasten brengen zal. HYMNEBOEK HYMNE DER VESPERS VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PASSIE-TIJD. Vexilla Regis prodeunt. De koningsvanen trekken op En 't Kruis blinkt op den heuveltop. Waar stervend eens het leven vlood En 't leven voortbracht door zijn dood. Wat hebt ge o wreede en scherpe schacht Een diepe wonde toegebracht En 't Kruis doen stroomen van het Bloed, Dat van de smetten zuiv'ren doet. Nu is vervuld, wat reeds voorlang David bezong met harpenklang. Als hij het aan de volken leert, Uw God van af het hout regeert. O glanzende, volschoone Boom, Bevloeid met 's Konings purperstroom. Verkoren om uw ed'len stam Te dragen 't god'lijk offerlam, O zalige armen met uw prijs Van het herwonnen paradijs, Gij Hem tot eene weegschaal strekt. Die aan de hel haar prooi onttrekt, O Kruis, onze een'ge hoop, gegroet, Schenk in deez' Passietijd 't gemoed. Dat trouw U dient, steeds meer gena, Het zondige van schuld ontsla. HYMNEBOEK Drievuldigheid en bron van heil Dat lof elk hebbe voor Lï veil; Wien Gij van 't Kruis de zegekroon Geschonken hebt, voeg daaroij 't loon. HYMNE DER VESPERS VOOR DE ZONDAGEN EN FERIËN IN DEN PAASCHTIJD. Ad regias Agni dapes. Wie naar den disch van 't Lam als wij, Met witte kleed'ren aangedaan, De Roode Zee is doorgegaan, Voor Koning Christus zinge hij. Van god'lijk liefdevuur verzengd, Den beker van Zijn Bloed Hij biedt, Maar ook Zijn lichaam niet ontziet En priester-liefde 't offer brengt. Het bloed, wat rood de posten verft, Hoe dè engel des verderfs het ducht; De zee, gedeeld in tweeën, vlucht; De vijand in den maalstroom sterft. Ons Paaschlam, Christus, is gedood, 't Waarachtig Paaschgeheimenis, Dat schenkt een ziel, die zuiver is, Der waarheid ongedeesemd brood. O waarlijk hemelsche offerand, Die hel en duivel overwint, De boeien van den dood ontbindt En 't loon des levens ons verpandt. 73 HYMNEBOEK Nu Christus de tropeeën toont, Verwinnaar van de hellekracht; Hij weer den hemel op'nen mocht, Hij heeft den hellevorst onttroond. Zoo Ge eeuwig, Jesus, wezen zult. Paaschvreugde, die de ziel verblijdt, Houd 't nieuwe Godsgeslacht bevrijd Van droeven dood der zondenschuld. Den Vader glorie zij bereid, Die van den dood verrees, Zijn Zoon, Den Trooster ook men eer betoon' In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE VAN HET COMPLETORIUM (AVONDGEBED) VOOR DE ZONDAGEN, FEESTEN, FERIËN. Te iucis ante terminum. I. Voordat het gouden licht vervloeit. Den Schepper van 't heelal gebeên; Blijf ons een waker, onvermoeid En schutse in Uw barmhartigheên. Drijf ver van ons het droomgezicht En wat des nachts verbeelding wekt, Dat voor Uw kracht de vijand zwicht' En niet ons lichaam word' bevlekt. HYMNEBOEK Wil dit verleenen Vader, Goed, En Zoon, Uws Vaders evenbeeld, Die met den Geest en Trooster, Zoet, Regeert in de eeuwen onverdeeld. li Voordat de dag ten einde spoedt. Verzucht tot God het vroom gemoed : Sta ons met Uw genade bij En blijf als wachter ons ter zij. Uit droomen ons geen kwaad geschiê Of uit der nachten phantasie. Als Gij uit 's vijands macht ons redt, Dan blijft ons lichaam onverlet. O Goede Vader, dit verleen, Die met den Zoon wordt aangebeên En met den Geest, aan gaven rijk. Regeert in 't eeuwig koninkrijk. HYMNEN DER FERIËN. FERIA SECUNDA. Maandag. HYMNE DER METTEN. Somno refectis artubus. Nu door den slaap wij zijn verkwikt En weer ons bed verlaten ligt. Zoo klinke ons lied, wen Gij 't beschikt, O Vader voor Uw aangezicht. HYMNEBOEK U onze tong het eerst bezing'. Voor U ontbrande 's harten gloed. Daar Gij van elke handeling 'tBegin, o Heiige, wezen moet. Het duister make plaats voor 't licht. De nacht voor 't schijnsel van den dag, En wat in 't donker werd verricht Ons door het licht ontvallen mag. Wij bidden en wij smeeken U, Dat niets, wat schaden kan, ons treff', Maar dat ten allen tijde en nu Een ieders lied Uw lof verheff'. Dat Goede Vader, Gij dit geeft. Die met den Zoon, aan U gelijk. En met den Geest, den Trooster, leeft In 't eeuwigdurend koninkrijk. HYMNE DER LAUDEN. Splendor paternae gloriae. Glans, welke 's Vaders glorie zag, 't Licht toov'rend tot een and're zon. Gij, licht van licht, van 't licht de bron, En aller dagen schitterdag. Wil waarlijk ons een zonne zijn. Die schittert met een eeuw'gen gloed En dat in 't diepst van ons gemoed Het licht des Heil'gen Geestes schijn'. HYMNEBOEK Gelofte en beê den Vader vraagt, Den Vader aan genade rijk, Wien eeuwig toekomt huldeblijk. 'Worde onze zinnendrift vervaagd. Dat Zijne kracht ons pogen sterk', De tanden stomp maak' van den nijd, Ons opbeure in den harden strijd En regele het daag'lijksch werk. Hij sture en richte het verstand Hij geve ons echten kuischheidszin; Dat het geloof aan warmte win' En make sluw bedrog te schand. Dat onze spijze Christus zij En het geloof een lafenis; Dan d' overvloed, die sober is Van God den Geest gedronken büj! Vol vreugde ga deez' dag voorbij, Met kuisch genot als de ochtendgloor, Zij het geloof als 't zonnespoor En het verstand van scheem'ring vrij. Bij 't dagen wordt meer licht ons deel, Geve in dat licht ons Zijnen glans De Zoon in Zijnen Vader gansch, De Vader in het Woord geheel. Dat God de Vader zij geëerd En ook de Zoon, uit Hem geteeld, Die met den Trooster onverdeeld Door alle de eeuwen heen regeert. HYMNEBOEK HYMNE DER VESPERS. Immensae caeli Conditor. Des hemels Schepper maat'loos groot Die keerende den watersnood, Alwat in aarde en hemel welt, Den hemel tot een slagboom stelt Den hemel wijst Ge een vaste stêe, Gij doet het 's aardrijks waat'ren mee. Zoodat een stroom het vuur bevloeit En de aardkorst niet wordt weggeschroeid. Nu worde in Uw goedgunstigheid Genade ons duurzaam toebereid. Dat weer geen nieuwe ramp zich voeg' Bij 't onheil, dat ons wonden sloeg. Door het geloof het Ücht aanzwel' En schijne dan dat licht zoo hel, Dat zelf, terwijl het valschheid weert, Het door geen valschheid word' gedeerd. Dit Goede Vader dan verleen, Die met den Zoon wordt aangebeên En met den Geest aan zalving rijk Regeert in 't eeuwig koninkrijk. HYMNEBOEK FERIA TERTIA. Dinsdag. HYMNE DER METTEN. Consors paterni luminis. Gij, Die ontvangt van 's Vaders licht, Zelf licht van licht en dag vol pracht, Wij breken met een lied den nacht; Naar onze bede Uw oor gericht! Neem weg het duister van den geest, Doe vluchten heel de duiv'lenschaar, Geef, dat geen slaapzucht ons bezwaar', Die tragen is tot val geweest. Neem, Christus, in genade ons aan, Die vast gelooven in Uw woord. En worde 't smeekgebed verhoord Als zingend we op de cythers slaan. Dit, Goede Vader, ons verleen, Die met den Zoon, aan U gelijk En met den Geest, aan zalving rijk, Regeert door alle de eeuwen heen. HYMNE DER LAUDEN. Ales diei nuntius. De vleugelbode van den dag Verkondigt het nabije licht, Maar Christus, Die den geest vermag Te wekken, leert ons levensplicht. HYMNEBOEK Die aan den tragen slaap toegeeft, 'tls tijd, bergt thans de bedden op. Wat kuisch en vroom en matig leeft, Ontwaakt, 'k sta voor de deur en klop. Verheft tot Jesus uwe stem Met schreien, bidden, sob'ren zin; Dat smeeken dringe door tot Hem, Een hart, wat kuisch is, slaapt niet in. Gij, Christus, onzen slaap bestrijd, Verbreek de boeien van den nacht, Ons van het oude kwaad bevrijd En 't nieuwe licht er ingebracht Aan God den Vader eer getoond, Die met den Zoon, uit Hem geteeld. En met den Geest, den Trooster troont Door alle de eeuwen, onverdeeld. HYMNE DER VESPERS. Telluris alme Conditor. Gij, Schepper, van deze aarde, Goed, Die 't droge scheidend van den vloed Der waat'ren met haar woest geweld, Onwankelbaar het aardrijk stelt Dat zij, ontluikende op den tijd, ■Schoon door haar kleurig bloemtapijt, Voortbrengen rijke vruchten mocht En voedsel, goed en uitgezocht HYMNEBOEK Maak onze ziel, zoo zwaar gewond, Door Uw genade weer gezond, t Zoodat zij schreiend boet het kwaad En aan de booze drift weerstaat. Zij geve aan Uw bevel gehoor, Geen onheil dringe tot haar door. Al 't goede schenke haar genot, Maar schuwe haar het stervenslot, O Vader, aan genade rijk, Met Uwen Zoon, aan U gelijk, En met den Trooster dit verleen, Regeerend door alle eeuwigheên. FERIA QUARTA, Woensdag. HYMNE DER METTEN. Rerum Creator optime. Algoede, Die de dingen schiep, Zie toe, daar Ge onze leidsman zijt; Van rust, die schaad'lijk is, bevrijd Ons, in den slaap gedompeld diep. Aanhoor, o Christus, onze klacht, Vergeef, wat door ons werd misdaan, Tot Uwen lof zijn we opgestaan, En breken met den langen nacht. 81 HYMNEBOEK Tot U is hart en hand gekeerd, Zooals het de propheet gelast Te doen ons alle nachten vast En t Paulus door zijn voorbeeld leert. Gij ziet het kwaad, wat elk misdeed, Onze eigen schuld belijden wij, Ach, maak ons dan van zonden vrij Om ons gebed en harteleed. O Goede Vader, dit verleen, Die met Uw Een'gen, U gelijk. En met den Geest, aan gaven rijk, Regeert door alle de eeuwigheên. HYMNE DER LAUDEN. Nox, et tenebrae, et nubila. Nacht, duisternis en nevels dicht. Onrustig en niet vast omlijnd, Aan de oosterkimme gloort het licht, Christus gaat komen: dus verdwijnt. Het floers der aarde wordt verscheurd, Eén zonnestraal vaneen hei rijt, Men ziet de dingen weer gekleurd, Als door het blinkend licht verblijd. U, Christus, kennen wij alleen. Met zuiver en oprecht gemoed, Met zang we U zoeken en geween, Dat Ge onze zinnen toch behoedt! 6 HYMNEBOEK Daar glanst zooveel met valschen schijn, Dat moet gezuiverd door Uw licht; Licht van die in den hemel zijn, Steeds blinke Uw helder aangezicht, Aan God den Vader, Opperheer, En aan Zijn eengeboren Zoon En aan den Trooster worde de eer Nu en door de eeuwen aangeboön. HYMNE DER VESPERS. Coeli Deus sanctissime. O 's hemels driewerf Heil'ge God, Die op de wereld, helverlicht, . Op vuur'ge verven als verzot, Steeds liefelijker stralen richt, Den vierden dag Gij voor de zon Een vlammenrad ontbranden deedt. Waarna de loop der maan begon En sterren, die men zwevend weet. Voor 't licht en voor den nacht stelt Ge in Een vasten, nauw omschreven grens. Maar ook voor ieder maandbegin Een teeken, zichtbaar voor den mensch. Dat Ge uitdrijft onze ziele-nacht, Van onzen geest de smetten wascht. Der zondeboei breekt door Uw kracht, Afwentelt onze schuldenlast. O ja, verleen dit Vader, Goed, Met d' Een'gen Zoon, aan U Gelijk, En met den Geest, den Trooster, Zoet, Regeerend in het eeuwenrijk. FERIA QUINTA. Donderdag. HYMNE DER METTEN. Nox atra rerum contegit. De zwarte nacht van alle ding Op aarde heeft de kleur vervaagd, Elk onzer U als smeekeling Rechtvaardig harten-rechter, vraagt: Wil wegnemen van ons de straf En wasschen alle zielesmet En zenden, Christus, op ons af Genade, die het kwaad belet. Ach, zonde heeft de ziel versteend, Zij ligt als in een'zonden-poel, Maar nu dat duister zij beweent, Stelt ze U, Verlosser, tot haar doel. Dat dan het duister voor U zwicht', Het duister van de ziel vooral, Dat ze eenmaal, in het zalig licht Gezeten, zich verblijden zal. HYMNEBOEK Verleen ons dit, o Vader, Goed, Die met den Zoon, aan U gelijk. En met den Geest, den Trooster, Zoet Regeert in 't eeuwig koninkrijk. HYMNE OER LAUDEN. Lux ecce surgit aurea. Ziedaar verrijst het gouden licht, Bleeke verblinding vluchte thans. Welke ons ten gronde heeft gericht Zoo lang door valschen schitterglans. Maar klaarheid ons dit licht verschaf'. Het zuiver ons voor zich doe zijn. Geen geve zich met valschheid af, Elk schuwe 't duister als venijn. Zoo ga geheel de dag voorbij, Geen leugentong, geen hand of oog Door booze lust bezoedeld zij, Het lichaam houde reinheid hoog. En boven ons al starend staat, Die ons den ganschen dag beschouwt. Aan Wien geen handeling ontgaat Van d' ochtend totdat de avond grauwt. Aan God den Vader, Opperheer En aan Zijn eengeboren Zoqn En aan den Trooster worde de eer Nu en door de eeuwen aangeboön. HYMNEBOEK HYMNE DER VESPERS. Magnae Deus potentiae. O God van al zoo groote macht, Die wat in 't vruchtbaar water sproot Deels beter in de diepte dacht, Deels in de lucht de vrijheid boodt; Gij dieper zinken laat, wat duikt, Verheft, wat naar den hemel vliedt; Ge aldus den éénen stam gebruikt, Die elke plaats bewoners biedt. Wil schenken aan Uw knechtental, Gezuiverd door Uw heilig Bloed, Dat, kennend geenen zondeval. Het voor de doodsplaag blijv' behoed. Dat zonde niemand nederdruk', Noch ijdelheid te zeer verhef', Dat noch uit hoogmoed ongeluk Noch uit kleinmoedigheid ons tref'. Dit ons verleen, o Vader, Goed, Die met den Zoon, aan U Gelijk, En met den Geest, den Trooster, Zoet, Regeert in 't eeuwig koninkrijk. HYMNEBOEK FERIA SEXTA. Vrijdag. HYMNE DER METTEN. Tu, Trinitatis Unitas. Gij, Eén in Uw Drievuldigheid, Die 't al bestuurt met groote macht, Aanhoor het loflied, U gebracht, Als 't onze wake begeleidt. Wij rijzen van de legerstee Te midden van den nacht, zoo stil, En smeeken, dat Uw goedheid wil Genezen al ons wondenwee, Al wat wij dan door 's duivels list Misdreven in het nacht'lijk uur, O, worde t als met hemelvuur Door Uwe glorie uitgewischt. Hier zij elk lichaam onbevlekt, Hier worde niemand s harte traag En büjve ver de zondevlaag, Die aan den geest zijn gloed onttrekt. Daarom, Verlosser, bidden wij. Wil ons vervullen met Uw licht. Zoodat geen enk'le daad, verricht Des daags, ons tot een valstrik zij. O Goede Vader, dit verleen. Die met den Zoon, aan U Gelijk, En met den Geest, aan troost zoo Rijk, Regeert door alle de eeuwigheên. HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. Aeterna coeli gloria. Die eeuwige eer den hemel biedt En 't menschdom met Uw hoop verblijdt. Zoon van den God, Die bliksems schiet En 't kind der zuiv're Moeder zijt; Reik aan die rijzen Uwe hand. Mee rijze sober het gemoed En als ontgloeid in liefdebrand. Dat loven en U danken moet De morgenster vol pracht verschijnt Een bode, die de zon beduidt. Het duister van den nacht verdwijnt, O heilig licht, straal voor ons uit En blijvend onze zinnen bij, Houd 's werelds nacht ver van ons af. Bewaar ten allen tijde vrij De harten van de zondestraf. t Geloof, zoo vurig reeds begeerd, Diep in het hart zijn wortels schiet', Als dan nog hoop de vreugd vermeert, Men liefde als 't hoogste goed geniet. Aan God den Vader geef' men eer En aan Zijn Zoon, Zijn Eén'gen Eén, En aan den Trooster, altijd meer Door aller eeuwen eeuwen heen. HYMNEBOEK 88 HYMNE DER VESPERS. Hominis Superne Conditor. Verheven Schepper van den mensch, Die alles en alleen bestiert, Van stof gemaakt werd naar Uw wensch, Het kruipend en het wild gediert. De grootste dingen in haar soort, Waaraan schonk 't aanzijn Uw bevel, Uw dienaars dienen op Uw woord Naar vaste beurt en tijdsbestel. Weer af hetgeen uit booze drift Ons tracht te winnen met geweld, Op ons gedrag zijn stempel grift. Zich als beginsel daarvan stelt. Geef aan Uw zoete vreugde ons deel, - Maak ons aan Uwe gunsten rijk, Ons kluistere geen twistkrakeel En nooit van ons de vrede wijk'. Verleen ons dit, o Vader, Goed, Die met Uw Zoon, Uw evenbeeld. En met den Geest, den Trooster, Zoet Regeert in de eeuwen onverdeeld. SABBATUM. Zaterdag. HYMNE DER METTEN. Summae Pareus clementiae. O God, Die zoo goedgunstig zijt En het heelal Uw zorgen wijdt, Die in Personen wordt beleen Drievuldig, maar in Wezen één, Onze gezangen, die gepaard Met tranen gaan, Algoede, aanvaard, Dat voor ons hart, van zonden vrij, 't Genot van U te grooter zij. Ziek lendenen en lever zijn. Genees ze door de vlammenpijn, Dat uit het lichaam, vast omgord. De zinnenlust gedreven word', En we allen, die de nachten-lang Verpoozen met ons psalmgezang, Ontvangen mogen als een blijk Van Uw genade 't hemelrijk. O, Goede Vader, dit verleen En Zoon met Uwen Vader Eén, Regeerend met den Geest, zoo Rijk Aan troost, in 't eeuwig koninkrijk. HYMNEBOEK 90 HYMNE DER LAUDEN. Aurora jam spargit polum 1). De dageraad al zachtkens gloort, Voor de aarde een nieuwe dag begint; Een lichtschicht door de neev'len boort, Dat alle wellust thans verzwind'. Nu zweve 't nacht'lijk droombeeld heen, De ziel zette alle schuld op zij, En wat de nacht voor menigeen Meebracht aan zonde, zij voorbij. Als dan voor 't laatst de morgen schijnt, Eerbiedig door ons afgesmeekt, En met het licht van ons verdwijnt. Het blij gejubel niet ontbreekt. Dat God den Vader glorie zij En Zijnen Eengeboren Zoon; Ook den Vertrooster brengen wij Nu en altijd dat eerbetoon. ') Racine maakt er dit van. 't Is echt zangerig, maar waar is de vertaling ? L' aurore brillante et vermeille Prépare le chemin au soleil qui la suit: Tout rit aux premiers traits du jour qui se reveille; Retirez-vous, démons, qui volez dans la nuit. Fuyez, songes, troupe menteuse, Dangereux ennemis par la nuit enfantés, Et que fuie avec vous la mémoire honteuse Des objets qu' a nos sens vous avez présentés. 91 HYMNEBOEK HYMNE DER VESPERS. Jam sol recedit igneus. Reeds is de gouden zon gedaald Wil daarom, licht, wat eeuwig straalt, Drievuldigheid, in één natuur. Ons hart ontsteken met Uw vuur. Des morgens rijst tot U ons lied En *s avonds zwijgt de bede niet: Ons worde in 't hemelkoor bereid Een plaats door Uw goedgunstigheid. Aan U, o Vader en den Zoon En Heil'gen Geest men eer betoon', .Gelijk het was, zoo worde het Door de eeuwigheden voortgezet. Chantons 1'auteur de la lumière Jusqu'au jour ou son ordre a marqué notre fin. Et qu'en Ie bénissant notre aurore derniëre Se perde en un midi, sans sou- et sans matin. En dan zegt een landgenoot, een Franschman, Dom. H. Leclercq, dat Prudentius zelf zich dezen als vertaler zou hebben gekozen! DEEL IV. HYMNEN TER EERE VAN DE HEILIGEN. ALGEMEENE OF GEMEENSCHAPPELIJKE HYMNEN. Ir BEMERKING. De Hymnen, algemeen of gemeenschappelijk genoemd, worden gebruikt, als de heilige .— Apostel, Martelaar, Belijder, Maagd, Gehuwde — geen eigen Hymnen heeft. Zij staan in het Getijdenboek gerangschikt onder het zoogenaamde „Commune", dat is, het gemeenschappelijke der heiligen-feesten. Hieraan zijn toegevoegd de hymnen op het feest van kerkwijding. FEESTDAG DER APOSTELEN. HYMNE DER VESPERS EN LAUDEN, Exsultet orbis gaudiis. Nu juiche heel het aardrijk blij, De hemel voege lof daarbij. Zoo hebben aarde en hemel stof Te juichen der Apost'len lof. Gij, die als rechters de eeuwen richt En blinkt voor 't aardrijk als een licht Waarachtig, 'n bede ons hart ontwelt: Komt haastig ons te hulp gesneld. Gij sluiten kunt de hemelpoort, Maar ook ontsluiten met een woord; Wij vragen, dat gij 't spreken zult, Opdat gedelgd worde onze schuld. HYMNEBOEK Want als gij spreekt, uw woord is wet En ziekte en welzijn volgen het, Vermeerdert onze deugd, geneest De ziekelijkheden van den geest. Opdat als Christus na den kring Der eeuwen houdt Zijn rechtsgeding. Hij deelgenooten ons, verheugd, Moog' maken van Zijn hemelvreugd. Dat aan den Vader en den Zoon En aan den Geest worde eer geboön En immervoort, als in 't verleen Door aller eeuwen eeuwigheên. HYMNE DER METTEN, Aeterna Christi munera, Wat Christus eeuwig schenken zal Als eer aan het Aposteltal, Hun zegeteekenen en lied De zielevreugd verzwijgt het niet. Zij zijn de Vorsten van de Kerk. Aanvoerders in het worstelperk, Soldaten van de hemelschaar Een licht voor 't aardrijk, hel en klaar. Wie heilig en devoot gelooft, Wiens hope niet wordt uitgedoofd. Wie Christus mint met liefdebrand Verwint des werelds dwingeland. HYMNEBOEK Den Vader zijn ze een gloriekroon, Zij triomfeerden door den Zoon, Den Geest zij hebben vreugd bereid, Den hemel meerder zaligheid. Dat aan den Vader en den Zoon En aan den Geest worde eer geboön, • Gelijk het was, zoo blijve 't voort Door alle de eeuwen ongestoord. HYMNE DER VESPERS EN METTEN IN DEN PAASCHTIJD. Tristes erant Apostoli. D' Apostelen de vreugde ontvlood Van wege Christus' bit're ellend'. Hem toch door eenen wreeden dood Vermoordde een goddelooze bent, De waarheidlievende eng'lenmond Het aan de vrouwen had gezegd; Dra Christus Zelf het blij verkondt Der schare, trouw aan Hem gehecht. Wanneer aan 't bange Aposteltal De vrouwen 't daad'lijk melden gaan, Haar onderweg verschijnen zal Christus in 't ücht en houdt haar staan. De Apost'len naar 't gebergte ~ hoog — Van Galilaea trekken heen Eu van vernikking straalt hun oog, Als werk'lijk Jesus hun verscheen. 97 HYMNEBOEK Zoo Ge eeuwig, Jesus, wezen zult, Paaschvreugde, die de ziel verblijdt. Houd van den dood der zondeschuld Het nieuwe Godsgeslacht bevrijd. Eer zij den Vader, eer den Zoon, Verrezen van den dood, bereid. Den Trooster ook zij eerbetoon Door aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN IN DEN PAASCHTIJD. Paschale mundo gaudium. De vreugd van Paschen meldt aan de aard' Een zon, wier glans schijnt als vermooid, Als Jesus, schit'render dan ooit, Wordt door de Apost'len aangestaard. De wonden zij in Christus' vleesch Als sterren blinken zien, voortaan Zij alles trouw getuigen gaan Van hunnen Meester, Die verrees. O Koning, vol goedgunstigheid, Dat, Christus, U ons hart behoor', En onze tong in ruil daarvoor Uw naam behoorlijk dank bereid'. Zoo Ge eeuwig, Jesus, wezen zult Paaschvreugde, die de ziel verblijdt, Het nieuwe Godsgeslacht bevrijd Van droeven dood der zondeschuld. 7 HYMNEBOEK 98 'Worde aan den Vader eer bereid En glorie Zijn verrezen Zoon, Den Trooster ook zij eerbetoon Door aller eeuwen eeuwigheid. FEESTDAG VAN EEN MARTELAAR. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Deus, tuorum militum. God, Die Uw strijders strekt tot kroon En erfenis en eeuwig loon, Van schuld bevrijd de vrome schaar, Die lofzingt Uwen Martelaar. Hij toch, die 's werelds vreugdgeraas En lokkend en bedrieg'lijk aas Doortrokken meende met venijn, Gekomen is tot Uw festijn. Hij werd door smart niet overmand, Maar hield in smarten moedig stand En door het bloed, voor U gestort. Hij 't eeuwig heil deelachtig wordt. Nu wij ons smeekgebed dan tot U richten, goedertieren God, Zij, nu uw mart'laar triumfeert, Van Uwe dienaars 't kwaad gekeerd. 99 HYMNEBOEK Men lof en eeuwige eer betoon Aan God den Vader en den Zoon, Zij aan den Trooster, evenzeer Gebracht door alle de eeuwen eer. HYMNE DER LAUDEN, Invicte Martyr, unicum. O Martelaar, terecht geducht, Die treedt in 't voetspoor van Gods Zoon, De zege is u, de vijand vlucht, De hemelvreugd is 't zegeloon. Spreekt gij voor ons, dan is 't uw werk, Als onschuld weer ons hart verheugt, Houdt gij besmetting binnen 't perk, Dan 's levens last wordt 's levensvreugd. Nu reeds de boeien zijn geslaakt Uws lichaams, dat men hoog vereert, Ook door Gods Goedheid los gemaakt Den boei der zonde, die ons deert. Aan God den Vader en den Zoon Zijn Eénigen moge eer geschiên, Den Trooster ook men eer betoon', Als de eeuwen voort na de eeuwen vliên. HYMNEBOEK 100 HYMNE DER VESPERS EN METTEN IN DEN PAASCHTIJD. Deus tuorum militum. De conclusie, slot, laatste stroof, ook doxologie genoemd, is dan: Men God den Vader eer betoon'. Alsmede Zijn Verrezen Zoon En Heil'gen Geest, Die troost bereidt, In aller eeuwen eeuwigheid. Van af Hemelvaart tot en met feria sexta vóór de vigilie van Pinksteren, is de conclusie aldus: Moogt Gij, o Jesus, zijn geëerd. Die hemelwaarts in zege keert, Den Vader ook en Geest vol macht, Zij door alle eeuwen eer gebracht. HYMNE DER LAUDEN IN DEN PAASCHTIJD. Invicte Martyr, unicum. De conclusie in den Paaschtijd is:' Worde eer den Vader, eer den Zoon, Die van den dood verrees, bereid. Eer ook den Trooster men betoon' In aller eeuwen eeuwigheid. Van af Hemelvaart tot en met feria sexta vóór de vigilie van Pinksteren, is de conclusie aldus: U Jesus, glorie zij gebracht. Die hemelwaarts in zege keert, De Vader ook en Geest vol macht Zij door alle eeuwigheid geëerd. 101 HYMNEBOEK FEESTDAG VAN MEERDERE MARTELAREN. HYMNE DER VESPERS. Sanctorum meritis inclyta gaudia. I. METRISCHE VERTALING. •) Op dit heiligenfeest zingen wij blij verheugd Eén van zin, van hun roem, daden vervuld van deugd; Laat de ziel hooggestemd wezen thans zegetolk Met een zang voor dit heldenvolk. Het zijn zij, die op aard' dwaas'lijk verafschuwd zijn, Maar de wereld zoo leeg, dor en slechts schoon in schijn Heeft veracht, die Uw naam moedig belijden dorst, Goede Jesus, der heem'len vorst. ') 'n Enkel woord over 't rhytme. Deze Latijnsche strophen hebben een dubbel rhythme. De eerste drie regels zijn Asclepiadei minores, de laatste regel is een Glyconeus. Wil ik de lengte der lettergrepen met streepjes aangeven, de lange met een liggend, de korte met een gebogen streepje, dan kan men den Asclepiadeus minor als volgt voorstellen: — — 1 — w w _ // _ w / _ w / w een Glyconeus: — — ww/ — / Nb begrijpt een ieder zonder veel moeite, dat het ondoenlijk is deze afwisseling van korte en lange lettergrepen in onze taal, waar het rhythme door den klemtoon, betoonde of niet betoonde lettergrepen ontstaat, precies na te bootsen, met andere woorden een strikt nauwkeurige metrische vertaling te leveren. Men kan het echter zooveel mogelijk benaderen. En zelfs verrassend veel. Want het eenige verschil tusschen het metrum der vertaling en het origineel is dit, dat de twee lange lettergrepen van den eersten voet der beide dichtmaten veranderd zijn in twee korte. Men kan het rhytme der Hollandsche vertaling aldus graphisch voorstellen; w~-/^w_//_ww/_w/w HYMNEBOEK 102 Schrikaanjaging en toorn, striemen der geesels, wreed. Van de menschen, voor U dapper hun voet vertreedt, En in onmacht de haak pijnlijk hun lichaam slaat. Daar de ziel zijn geweld ontgaat. Alsof 't lammeren zijn worden zij omgebracht, 't Al verdragend gedwee, zonder een enk'le klacht, Maar hun ziel kent geen vrees, 't hart van geen schuld bewust, Zijn geduld niet verliest noch rust. Kan de stem, kan de tong dat hebben uitgezegd, Wat belooningen, voor mart'laars zijn weggelegd? Door hun bloed als geverfd, siert hunne slapen schoon Met het rood ook de lauwerkroon. U der hemelen God thans onze bede vraagt, Dat de schuld Ge ons vergeeft, ook al wat schaadt, verjaagt, Schenkt Uw dienaars den vrêe; prijzen zij altijd meer, Als de jaren vergaan, Uwe eer. II. VERTALING IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT.') Der heiligen verdienste, een vreugdebron, Daarvan gezongen, saam, en van hun groote daden. Een lied de liefde slechts der zielen kan verraden Voor 't heldenvolk, dat overwon. ') De strophe bevat drie vers-maten. De eerste regel is een vijfvoeter ; de tweede en derde zijn zesvoeters, Alexandrijnen, de vierde is een vier-voeter, Ik heb mij gehouden aan de oude en mogelijk ouderwetsche opvatting om de snede (caesuur) bij de vijfvoeters aan te brengen achter den tweeden voet, bij de zesvoeters in het midden. HYMNEBOEK De wereld heeft hen dwaselijk veracht; Maar haar, 200 leeg van vrucht en zonder bloei van bloemen, Verachten op hun beurt, die zich Uw dienaars noemen, O Jesus, Vorst met hemelmacht. De razernij, welke als bezeten loeit Van 't beulenrot, ze om U niet vreezen, noch hun slagen En zelfs de folterhaak moet in het eind versagen. Daar hunne ziel blijft ongemoeid. Men heeft geslacht als schapen hen met 't zwaard; Maar geen gemurmel noch een klacht heeft men vernomen; Hun hart niet vreest, de ziel, heeft geene straf te schromen Die zich in lijdzaamheid bewaart. Of ooit een stem of tonge daarvan sprak. Met wat geschenken Gij Uw Martelaars zult loonen ? Hun slapen, rood van 't bloed, dat vloeide eenmaal zal kronen Een schitterende lauwertak. Wij bidden U, o God, zoo Groot en Eén, Dat Ge onze zonden, al wat schaadt, ons wilt onttrekken, Den vrede ons schenken, dat we eenmaal een lied verwekken. Van Uwen lof door de eeuwighêen. HYMNE DER METTEN. Christo profusum sanguinem. 'tVoor Christus uitgestorte bloed, Der Martelaren zegestoet, De lauweren, door hen vergaard, Zijn wel een blijden feestzang waard. HYMNEBOEK 104 Geen wereldvrees heeft hen benard, Zij gaven om geen lichaamssmart, Maar stervend heilig en bereid Verwierven zij de zaligheid. De martelaars verschoont geen brand, Noch al te wreede beesten tand; De beulshand onmeedoogend zwoegt Met haken en hun vleesch doorploegt, Het ingewand ligt bloot, puilt uit, Het bloed uit duizend wonden spuit, Maar hun standvastigheid de prijs Behaalt van 't hemelsch paradijs. Wij bidden U, Verlosser, Zoet, Dat Ge ons 't gezelschap deelen doet Der Martelaren, met hen een, Door aller eeuwen eeuwen heen. HYMNE DER LAUDEN. Rez gloriose Martyrum. Vorst, in Uw mart'laars hoog vereerd, Kroon der belijders van Uw naam, Alwie het aardsche niet begeert Brengt Ge eenmaal in den hemel saam. Neig met welwillendheid Uw oor Zoo aanstonds naar ons smeekgebed; Van heil'ge helden zingt ons koor, Wij deden kwaad, vergeef ons het. 105 HYMNEBOEK Ge in Uwe mart'laars triumfeert En die Uw Naam belijden, spaart; Zoo worde V kwaad door U gekeerd, Als Ge aan het recht genade paart. Aan God den Vader en den Zoon En den Vertrooster, Beider Geest, Zij nu en eeuwig eerbetoon. Gelijk het immer is geweest. HYMNE DER VESPERS EN LAUDEN IN DEN PAASCHTIJD. Rex gloriose Martyrum. De slotstrophe luidt: Worde eer den Vader, eer den Zoon, Die van den dood verrees, bereid, Eer ook den Trooster men betoon' In aller eeuwen eeuwigheid. Van af Hemelvaart tot en met feria sexta vóór de vigilie van Pinksteren, luidt ze: U Jesus, glorie zij gebracht, Die hemelwaarts in zege keert, De Vader ook en Geest vol macht Zij door alle eeuwigheid geëerd. HYMNEBOEK 106 FEEST VAN EEN BELIJDER-BISSCHOP. HYMNE DER VESPERS EN METTEN, late Confessor Domini, colentes. I. METRISCHE VERTALING.') Dezen Belijder eerend, alle volken Alom godvruchtig zijnen roem vertolken, Hij toch verdiende heden 's hemels hoven Blijde hierboven. ') De Latijnsche strophen hebben een samengesteld metrum van een zeer zwierig rhytme. Het is de beroemde Sapphische stroof, zij het in haar beknopten vorm van versas Sapphicus minor. Dat hupt en dartelt door elkaar. Hier het onderwerp, daar het werkwoord, daar een bijstelling. Dat alles blijft zoo min bij elkaar als de voeten bij den grond. Ik wil dan ook gaarne bekennen, dat eene Hollandsche vertaling, welke zich als metrisch aandient, omdat zij het origineel zooveel mogelijk benadert, niet weinig hoofdbrekens kost, al zal menigeen de oplossing toeschijnen het ei van Columbus. Men wil dan toch zooveel mogelijk letterlijk vertalen; de snede of caesuur van het oorspronkelijk behouden na de vijfde lettergreep, waardoor het vers zijn indeeling en dat eigenaardig huppelende krijgt en bovendien verlangen Hollandsche ooren het rijm. Het origineel bevat twee versmaten. De drie eerste regels der strophe zijn versus Sapphicus minor, welke graphisch aldus kan voorgesteld worden: De vierde regel is een versus Adonius, aldus voorgesteld: De Hollandsche vertaling bevat in haar metrum hetzelfde aantal lettergrepen, de caesuur op dezelfde plaats, en men kan er dezelfde cadans beluisteren als in het Latijn, wanneer men dit leest zonder het te scandeeren (= het lang of kort zijn der lettergrepen laten uitkomen). De graphische voorstelling van het Hollandsen metrum is: ' / -i i, // w w HYMNEBOEK Is de feestdag niet de sterfdag, dan zegt men: Hij toch verdiende heden bij den Heere d Opperste eere. Vroom en voorzichtig, kuisch en klein gebleven. Leidde hij sober, vlekkeloos zijn leven, Zoolang de ziel aan 's lichaams ledematen d'Adem zal laten. Om zijn verdienste, groot, zijn menigvuldig Zieken, die leden smartelijk, geduldig, d Aanval te boven, van het bed gerezen, Plots'ling genezen. Laat dan ons koor van zijnen lof weergalmen. Zoo het betaamt en van zijn zegepalmen. Opdat ons steeds zijn smeekgebeden, vrome, t Goede bekomen. Hem schenke luister, eer en roem haar glansen, Die, overstralend 's hemels hooge transen, 't Aardrijk bestuurt, waar dankbaar men Hem huldig', Eén en Drievuldig. II. VERTALING IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Deez' Heilige, Belijder van den Heer, Dien eeren vroom en loven de geslachten, Mocht heden zijn belooning blij verwachten In hooge hemelsfeer. HYMNEBOEK 108 Zoo het de sterfdag niet is, zegt men: Mocht heden als belooning blij verwachten De hoogste hemeleer. Die leefde vroom, voorzichtig, need'rig, kuisch, Die sober leidde een leven zonder smetten, Zoolang hem geest en adem nog belette Te gaan naar 't Vaderhuis. En menigmaal, dank zijn verdienste groot, Als lagen neer de zieken allerwege, Zij plots'ling de gezondheid wederkregen, 't Geweld der ziekte vlood. Daarom zingt lof en passend hem ons koor, Herdenkend blij de palmen, die hem sieren, Dat hij, door zijn gebeden op te stieren, Ons helpe de eeuwen door. Aan Hem zij heil en hulde en roem alleen. Die heerlijk in het hof des hemels stralend En 't wiss'lend lot der werelden bepalend, Drievuldig is en Eén. HYMNE DER LAUDEN, Jesu, Redemptor omnium, O Jesus, Alverlosser, Die Den Herders strekt tot eeuw'ge kroon, Dat gunstiger genabetoon Vandaag, die bidden U, geschie. HYMNEBOEK Want die beleed Uw heil'gen Naam Wordt heden schitterend geëerd, Nu voor het feest, dat jaarlijks keert Te zijner eer, het volk stroomt saam. Die 's werelds zingenot en trots Terecht geminacht heeft als slijk. Mag nu in 't schoone hemelrijk Aanzitten tusschen de eng'len Gods. Dat Uw goedgunstigheid ons geef' In zijne voetstappen te treên En zondesmet op zijn gebeên Niet meer aan Uwe dienaars kleef'. U, Christus, onzen Koning, Goed, En Uwen Vader, d'Opperheer, En aan den Heil'gen Geest zij de eer, Als eeuwkring voort na eeuwkring spoedt. MEERDERE BELIJDERS BISSCHOPPEN.:) HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Inclytos Christi famulos canamus. Nu klinke 't lied voor Christus' Paladijnen, Die schitterend door hunne heldendeugd En groot geloof voor aarde en hemel schijnen, Wien geeft hun glorie vreugd. Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. HYMNEBOEK 110 Zachtmoedig en ootmoedig, kuisch zij waren, Hun leven ging voorbij gansch vlekkeloos, Totdat hun ziel, het lichaam — broos >— ontvaren, Haar vlucht ten hemel koos. 't Is hun genot rampzaligen te helpen. De tranen af te drogen van wie schreit, Van lichaam en van ziel het leed te stelpen, Tot alle hulp bereid. Dat onze lof beschermers, zoo genegen, Van onzen dank 't bewijs toeklinke alom, En dat hun hulp ons bijblijve allerwege, Als dreigt gevaar rondom. Hij moet geroemd, gezegend en geprezen, Die als een zon .het hemelhof verlicht, De Almachtige, Drievuldig, Eén in wezen, Die heel de wereld richt. HYMNE DER LAUDEN. Plenis resultet vocibus. Nu klinke krachtig uit elks keel Op dezen dag het feestgezang, Dat valle bij den zonne-opgang Den Vorsten van de Kerk ten deel. Zij waren wachters, trouw en wijs, Hun was geen inspanning te zwaar; Beschermend, voeden zij de schaar Der vromen met gezonde spijs. HYMNEBOEK De wolven weren ze en ver heen Ontvluchten roovers hun gebied, Het schaapje ontbreekt het vette niet, Nooit laten zij de kudde alleen. En thans aan vreugden overrijk. Bisschoppen met der heil'gen kroon, Verkrijgt gij bij des Rechters troon, Ons allen een genadeblijk. Moogt Ge immer, Christus, zijn geëerd, O Vorst, Die gunsten elk beweest En met den Vader en den Geest Door alle de eeuwen heen regeert. FEEST VAN EEN BELIJDER - GEEN BISSCHOP. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Iste Confessor Domini, colentes. Zie blz. 106. HYMNE DER LAUDEN. Jesu, corona celsior. O Jesus, hoogverheven kroon, Die de allerhoogste waarheid zijt En Uwen knecht, die U belijdt, Begiftigt met het eeuwig loon. HYMNEBOEK Als 't volk, te zaam vergaderd, smeekt. Op zijne bee dan van 't bederf Der schuld het kwijtschelding verwerf', Wanneer het zijne boeien breekt Bij 't wederkeeren van het jaar. Blinkt van een schooner licht de dag. Die dezen heilige eenmaal zag Opstijgen tot de sterren — klaar. Die de ijdelheden en geneugt De zinneprikkeling en pracht Der wereld heeft besmet geacht Thans büj geniet de hemelvreugd. Daar li, o Christus, Koning, Goed Standvastig hij belijden dorst. Trad hij den wreeden hellevorst En al zijn listen met den voet Uitblinkend door geloof en deugd, Belijdensmoed hij nimmer dierf, Maar streng door vasten zich verstierf, Thans zich in d' eng'lendisch verheugt. O God, Die zoo Goedgunstig zijt, Een smeekbee aan ons hart ontwelt; Schenkt Gij om wille van deez' held Ons de verdiende straffen kwijt. Worde aan den Vader, altijd eer En aan des Vaders Een'gen Zoon En den Vertrooster, aangeboön Door aller eeuwen eeuwen meer. HYMNEBOEK MEERDERE BELIJDERS - GEEN BISSCHOPPEN, ») HYMNE DER VESPERS EN DER METTEN. Inclytos Christi famulos canamus, *t Zelfde als in het Commune (Gemeenschappelijke) van Meerdere Belijders-Bisschoppen, zie blz. 109. HYMNE DER LAUDEN. Beata coeli gaudia. Van 't hemelrijk de zaal'ge vreugd, Van uw belijdenis het loon, Getrouwe volgers van Gods Zoon, Reeds overvloedig u verheugt. Neigt met welwillendheid uw oor, Naar 't lied van lof, dat klinke u toe. Als ballingen, zoo droef te moe 't Godvruchtig zingen wij in koor. Van Christus' heiige min ontgloeid, Hebt gij het ruwe kruis getorst, De liefde brandde in uwe borst, Ge waart gehoorzaam, onvermoeid. Geen schrik joeg 's duivels list u aan, Noch hellevorst, zoo woest en wreed, Daar heel uw leven God beleed, Mocht ge opwaarts naar de sterren gaan. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. 8 HYMNEBOEK 114 En nu ge in uwe glorie troont, Wilt luisteren naar aller bêe, Die vurig wenschen om alree Te volgen 't voorbeeld, dat ge toont. En Christus, Gij een Vorst, zoo goed, Op hunne voorspraak ons vergeef, Wat smet van zonde ook aan ons kleef', Die smeekbee welt uit ons gemoed. Dat hulde en roem en glorie zij Aan God den Vader en den Zoon En aan den Heil'gen Geest geboön In de altijd volgende eeuwenrij. FEEST EENER MAAGD. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Jesu, corona Virginum. Jesus, der Maagden gloriekroon, Een maagdelijke moederschoot U baarde zonder barensnood, U deze bede gunstig toon. Voor U zijn leliën gespreid, Het koor van maagden U omzwiert, O Bruidegom, Wien glorie siert. Die loon Uw bruiden toebereidt. HYMNEBOEK U volgen, waar Ge U henenspoedt, De maagden en haar jubelkoor Dat, tredend, zingende, in Uw spoor, Juicht U ter eere, hymnen zoet. Nu stijgt tot U ons smeekgebed, Opdat Gij onze zinnen sterkt En worde nimmer iets bemerkt Van wonden en van zielesmet. Dat roem en glorie, hulde en eer Aan God den Vader en den Zoon En den Vertrooster, zij geboön. Door alle de eeuwen, altijd meer. HYMNE DER METTEN VOOR EENE MAAGDMARTELARESSE. Virginis Proles, Opifexque Matris» I. METRISCHE VERTALING. Kind van een Maagd en Maker Uwer Moeder, Gij, Die gedragen, door een Maagd gebaard werdt, 'k Zing van de Maagd, die stervende verbloedde er. Maar niet vervaard werd. Zij — o geluk! —• een dubbelpalm mocht winnen, Als zij betoomt haar kunne en teere leden En tegelijk toomt, die op moorden zinnen, Dwing'landen wreede. HYMNEBOEK Daarom voor dood, noch, minnende het sterven. Pijnen veelvuldig koesterde zij vreeze. Stortte haar bloed zij, dat ze mocht verwerven 't Leven volprezen. Spreekt zij ten beste, geef ons, God Almachtig, Kwijting der straffen, die ons mochten treffen. Dat, rein van harte, we tl een lied volprachtig Mogen aanheffen. D'Oppersten Vader, 't Kind uit Hem geboren. Ook aan de Kracht van Beiden en Gelijke, U, Heil'ge Geest, één God, zij eer beschoren, Die nimmer wijke. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. O Maagdekind, Dat mocht Uw Moeder maken. Zij, Maagd, heeft U gedragen en gebaard, Ons lied de Maagd, die stervend onvervaard, De zege mocht genaken. O zalig lot, een dub'len palm te winnen, Want zij, terwijl zij toomt het lichaam broos, Beteugelt den tiran, die goddeloos Op slachting zet de zinnen. Vriendinne van den dood, vreest zij geen sterven Geen soorten ook van duizenderlei straf. Haar 't bloed, wat zij met zooveel blijheid gaf, Den hemel deed verwerven. 117 HYMNEBOEK Wil op haar bede, o God Almachtig, geven, Kwijtschelding van de straf door ons verdiend, Dat wij met rein gemoed en als Uw vriend 't Lied zingen hoogverheven. U, Vader, en den Zoon, uit U geboren, Ook U, Dien men Hun beider kracht belijdt En Geest altijd. Die één in Wezen zijt, Zij eeuwig lof beschoren. HYMNE DER METTEN VOOR EENE MAAGD, GEEN MARTELARES. Virginis Proles, Opifexque Matris. I. METRISCHE VERTALING. Kind van een Maagd en Maker Uwer Moeder, Gij, Die gedragen, door een Maagd gebaard werdt, 'n Lied voor dit feest der Maagd, o Albehoeder, 't Schoonste bewaard werd. Spreekt zij ten beste, geef ons, God Almachtig, Kwijting der straffen, die ons mochten treffen. Dat, rein van harte, we U een lied volprachtig Mogen aanheffen. D'Oppersten Vader, 't Kind, uit Hem geboren, Ook aan de Kracht van Beiden en Gelijke, U, Heil'ge Geest, één God, zij eer beschoren, Die nimmer wijke. HYMNEBOEK II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. O Maagdekind, Dat mocht Uw Moeder maken, Zij, Maagd, heeft U gedragen en gebaard, 't Feest dezer Maagd, thans heilig, viert heel de aard, Haar bede U, God, genake. Wil op die bede, o God, Almachtig, geven Kwijtschelding van de straf, door ons verdiend, Dat wij met rejn gemoed en als Uw vriend 't Lied zingen hoogverheven. U, Vader, en den Zoon, uit U geboren, Ook U, Dien men Hun beider kracht belijdt En Geest altijd, Die één in Wezen zijt. Zij eeuwig lof beschoren. FEEST DER NIET-MAAGDEN. HYMNE DER VESPERS EN LAUDEN. Fortem virili pectore. De sterke vrouw met 't hart eens mans Gaan we allen blijde loven thans, De glorie van haar heiligheid Heeft alom haren faam verbreid. Als heil'ge minne haar verwondt. Zij 's werelds liefde afschuw'lijk vond En is de zware hemelbaan Met hare steilten opgegaan. HYMNEBOEK Haar lichaam hield zij in bedwang Met vasten; met gebeden, lang En lieflijk werd haar geest gevoed. Nu smaakt zij 's hemels vreugden zoet. O Koning Christus, Die met kracht Het groote hebt alleen volbracht, Als Gij op hare voorspraak let, Dan goedig hoor ons smeekgebed. Men God den Vader eer betoon' En aan Zijn Eengeboren Zoon, En aan den Geest, Die troost bereidt, Van nu af tot in eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. Hujus oratu, Deus alme, nobis. I. METRISCHE VERTALING." Spreekt zij ten beste, geef ons God, Almachtig, Kwijting der straffen, die ons mochten treffen, Dat, rein van harte, we U een lied volprachtig Mogen aanheffen. D'Oppersten Vader, t Kind, uit Hem geboren, Ook aan de Kracht van Beiden en Gelijke, U, Heil'ge Geest, één God, zij eer beschoren, Die nimmer wijke. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Wil op haar bede, o God Almachtig, geven Kwijtschelding van de straf, door ons verdiend, Dat wij met rein gemoed en als Uw vriend 't Lied zingen hoogverheven. HYMNEBOEK Lt, Vader, en den Zoon, uit U geboren, Ook U, Dien men Hun beider kracht belijdt En Geest altijd, Die één in Wezen zijt, Zij eeuwig lof beschoren. FEEST VAN KERKWIJDING. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Caelcstis urbs Jerusalem. Jerusalem, gij, hemelstad, En zalig vredesvisioen, U levende gesteenten doen Oprijzen naar het sterrenpad; Waar een veelduizende eng'lenstoet Omzwevende u als bruid begroet. Bracht u het bruidschap geen gewin?. De Vader u met eere onthaalt, De Bruigom u met glans omstraalt, O allerschoonste Koningin; U, Koning Christus koos tot bruid, O, hemelstad, hoe blinkt gij uit! Hier schitteren van diamant De poorten, die wijd openstaan, En daar mag ieder binnengaan. Gedreven als van hoogerhand, Als hij met Christus' liefde in 't hart Verdragen heeft de foltersmart. HYMNEBOEK Houweel noch hamer hebben rust, 't Is slag op slag en klop op klop, Zóó, langzaam rijst het bouwwerk op Uit steenen, voor het oog een lust; Hoe juist gevoegd werd ieder deel Te zamen tot een schoon geheel. De Vader zij alom geroemd, Gezeten op Zijn hoogen troon En 's Vaders Eengeboren "Zoon, En Geest, Dien men Vertrooster noemt, Hem glorie, lof en macht bereid In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. Alto ex Olympi vertice. De hoogverheven hemelhal Des Allerhoogsten Zoon verliet, Geüjk een steen den berg ontschiet En komt gevallen in het dal, Zoo werd Hij hoeksteen, die deze aard Te zamen aan den hemel paart. Daar in dat zalig hemelhof De blijde beurtzang nimmer zwijgt, Voor den Drie-een'gen God er stijgt Het jubellied en eeuw'ge lof. Laat samenklinken dan de stem Met 't hemelsche Jerusalem. HYMNEBOEK Vervul goedgunstig met Uw licht, O Hemelvorst dit heiligdom. Gij, afgebeden, herwaarts kom En hoor 't gebed, tot U gericht. Dat steeds Uw heilgenade word' In onze harten uitgestort. Hier moge het geloovig volk, Dat bidt en roept en tot U smeekt, Verkrijgen al wat het ontbreekt, De vreugde zij een dank'bre tolk, Totdat op 't eind van hunne baan Zij 's hemels vreugde binnengaan, De Vader zij alom geroemd. Gezeten op Zijn hoogen troon En 's Vaders Eengeboren Zoon, En Geest, Dien men Vertrooster noemt, Hem glorie, lof en macht bereid In aller eeuwen eeuwigheid. DEEL V. HYMNEN OP HET FEESTEIGEN DER HEILIGEN. ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA. 8 December. - HYMNE DER METTEN. Praeclara custos Virginum. Voortreffelijke maagden-wacht En kuische Moeder van Uw God. Deur in den hemel aangebracht, Hier onze hoop en daar genot, O lelie, tusschen doornen blank. En duif, wier schoonheid men verkondt, Gij uit uw wortel, roede rank, Deedt spruiten heil voor onze wond. Geen draak uw toren binnensluipt, Als 't stormt zijt gij een vriend'lijk licht, Bescherm ons tegen al wat gluipt En door uw licht de schreden richt. De duist're dwalingen vervaag, Houd van de klippen ons vandaan, Den dolende in het stormgejaag Breng in een veil'ge haven aan. 125 HYMNEBOEK Die zijt het Kind der Maagd geweest, O Jesus, U worde eer bereid. Met Uwen Vader en den Geest In aller eeuwen eeuwigheid. H. H. ONNOOZELE KINDEREN. 28 December. HYMNE DER METTEN. Audit tyrannus anxius. De dwingeland ontstelt op 't woord : Geboren is der Vorsten Heer En Is'rel geeft Hem koningseer En Davids troon Hem toebehoort. Dan klinkt waanzinnig het besluit: Moet ik verhezen hof en haard, Dan, knechten, voort met blinkend zwaard, Het bloed stroome alle wiegen uit. Wat nut gaf u die booze daad. Herodes, in het kwaad volleerd ? Eén heeft de slachting niet gedeerd, 't Is Christus, die uw woede ontgaat. Zij, Jesus, glorie U bereid. Die eene Maagd Uw Moeder preest, Met Uwen Vader en den Geest Door aller eeuwen eeuwigheid. HYMNEBOEK 126 HYMNE DER LAUDEN EN VESPERS» Salvete, flores Martyrum x) O, martelbloemen, weest gegroet, Die op den drempel van het licht, Door Christus' vijand werdt ontwricht, Als rozen, wen de stormvlaag woedt. Gij werdt het eerst ter dood gebracht Voor Christus, offerkudde teer, Onnooz'len, wien nu altaareer Met palm en kronen tegenlacht. U moge, Jesus, eer geschiên, Die zijt het kind der Maagd geweest. Met Uwen Vader en den Geest, Als altijddurend de eeuwen vliên. ') Om eens een voorbeeld te geven van een Fransche vertaling, of liever omschrijving. Zij is van Malherbe. Que je porte d'envie & la troupe innocente De ceux qui, massacrés d'une main violente, Virent dès le matin leur beau jour accourci! Le fer, qui les tua leur donna cette grace Que si de faire bien lis n'eurent pas 1'espace, us n' eurent pas le temps de faire mal aussi De ces jeunes guerriers la troupe vagabonde Allait courre fortune aux orages du monde. Et déja pour voguer abandonnait le bord, Quand 1'aguet d'un pirate arrêta leur voyage; Mais leur sort fut si bon que, d'un même naufrage, Us se virent sous Tonde et se virent au port. Ce furent de beaux lis, qui, mieux que la nature, Mêlant a leur blancheur 1'incarnate peinture 127 HYMNEBOEK H. FAMILIE, JESUS, MARIA, JOSEPH. *) Zondag onder het Octaaf van de Openbaring des Heeren. HYMNE DER VESPERS, O lux beata coelitum. O Licht, dat hemelen verheugt En stervelingen moed stort in, Geboren, gaf U, Jesus, vreugd De liefde van het huisgezin. Maria, gratievol als geen, Aan uwe borst, zoo zuiver, kunt Ge uw Jesus koesteren alleen, Als ge uwe kus en melk Hem gunt. Gij, uit der Vaderen geslacht Verkoren tot een wacht der Maagd. Voor 't Kind, dat ons verlossing bracht Den zoeten naam van vader draagt. Die uit den stam, zoo edel, sproot Van Jesse, tot het heil voor de aard', Aanhoort ons, die in onzen nood Om uwe altaren zijn geschaard. Que tira de leur sein le couteau criminel, Devant que d'un hiver la tempête et 1'orage A leur teint délicat pussent faire dommage S' en allèrent fleurir au printemps éternel. „Alles goed en wel," zal nuchter een Hollander bemerken, „maar in deze woekerplant van Malherbe is het bloempje van Prudentius toch niet meer terug te kennen." ') Uit het Proprium van het Bisdom van Haarlem. HYMNEBOEK Terwijl de zon, die te avond daalt, De dingen van haar glans berooft, Wordt telkens weer 't gebed herhaald, Onze ijver wordt niet uitgedoofd. Wat in uw huisje heeft gebloeid Van elke deugd met volle pracht, Dat ook bij ons worde onvermoeid In 't huis'lijk leven ingebracht. Gij zijt het Kind der Maagd geweest, O Jesus, Wien zij eer bereid. Met Uwen Vader en den Geest In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. Sacra jam splendent decorata lychnis. Nu branden hel in tempels reeds de lampen, Een bloemenschat omslingert het altaar, Men wordt een geur van specerij gewaar, De wierookvaten dampen. Zal men den Zoon van d' Oppervader roemen, Daar naar den mensch uit vorstenbloed Hij sproot Of van het huis van David, oude loot, De glorietitels noemen 'k Wil liever aan het huisje de aandacht schenken Van Nazareth met al zijn schamelheid En 't leven, wat verborgen Jesus leidt Met eenen zang herdenken. HYMNEBOEK Van verre, van den Nijl de knaap gaat trekken Met haast, geleid door eng'lenwiekgesuis; Wat lijdt Hij veel, maar Hem zal 't vaderhuis Daarna tot schuilplaats strekken. Hetzelfde vak van Joseph need'rig leerend. Brengt Jesus stil den tijd door Zijner jeugd; Ook Hij wil zijn een werkman en met vreugd. Geen ander lot begeerend. „Laat t zweet," zegt Hij, „besproeien mijne leden, „Voordat zij rood zien van vergoten bloed; Ook daardoor voor het menschdom wordt geboet Die straf voor t overtreden. De Moeder —• vroom — haar god'lijk Kind wil helpen. De Vrouwe •—■ goed — staat haren Bruigom bij, Zijn zij vermoeid van d' arbeid, is zij blij. Kan zij hun zorgen stelpen. Gij, niet misdeeld van allerhande zorgen En moeilijkhêen, verlicht den zwaren druk Dergenen, wien de nood en 't ongeluk Belooft geen blijden morgen. De weelde ontneemt, leeft iemand overdadig Door blind geluk, bewaart het evenwicht; Dat ieder, die zijn smeekbee tot u richt. Uw goedheid begenadig. U, Jesus, zij de luister, U zij de eere, Van heiligheid Ge ons voorbeeld zijt geweest, Moogt Gij met God den Vader en den Geest In eeuwigheid regeeren. 9 HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. O gente felix hospita. O lieflijke en gastvrije woon Van Nazareth, wat zijt gij schoon! Die geven zou der Kerk haar kracht Hebt gij gevoed en grootgebracht. De zonne die haar gouden licht Al vorschend over de aarde richt, Zag niets zoo lieflijk van 't begin Der eeuwen dan dit huisgezin. Hier menigmaal de wiekslag trof Der boden van het hemelhof. Door hen werd aan die deugdenpracht De eer van herhaald bezoek gebracht. Hoe gaarne en vaardig Jesus deed, Wat Hij den wil Zijns Vaders weet, Met hoeveel vreugd volbrengt de Maagd, Wat haar heur plicht als Moeder vraagt. Vereend in liefde en zorgen, groot, Is Joseph bij zijne echtgenoot', Hen snoert een band, die nimmer breekt, 't Is Gods gena, die deugden kweekt. De wederzijdsche liefdeband Door Jesus' liefde sterker spant, Dus Jesus aan hen beiden loont De liefde, voor elkaar betoond. 131 HYMNEBOEK Dat liefde dan in eeuwigheid Ons niet meer van elkander scheid'. Maar hulselijken vrede voed' En 's levens bitterheid verzoet'. U, Jesus, glorie men betoon', O, allerschoonste Maagdenzoon, Den Vader ook en Geest zij de eer Door alle de eeuwen altijd meer. S. PETRUS' STOEL TE ROME. 18 Januari. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Quodcumque in orbe nexibus revinxeris. Al wat ge op aarde hebt met banden vast verbonden, Dat, Petrus, zal omhoog ook aldus zijn bevonden; En wat op aarde ontbindt de macht aan u gegeven, Zal ook ontbonden zijn in hooge hemeldreven; Op 't einde gij de wereld richten zult. O Vader, dat men U door alle eeuwen eere; En ons gezang den roem van Uwen Naam vermeere, O Zoon van eeuwigheid geboren; Geest, verheven, Ook U zij hulde en eer; en van dien lof gegeven Drie-een'gen God zij de eeuwigheid vervuld. HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. Beate Pastor, Petre, clemens accipe. G'lukzaal'ge Herder, maak, o Petrus, niet te schande 't Gebed der smeekenden; gij kunt der zonde banden Verbreken met één woord; 't gaat niet uw macht te buiten. Gij op'nen kunt voor de aard den hemel en weer sluiten. Aan de Drievuldigheid zij eeuwige eer geschonken En hulde en majesteit; van jubel moet omklonken Zij in Haar eenheid zijn, Die blijft 't heelal besturen. Zoolang bij 't eindeloos rondwent'len de eeuwen duren. H. GERLACUS, BELIJDER.*) 19 Januari. HYMNE DER VESPERS EN LAUDEN. Gerlace, qui domum tibi. Gerlach, die langer niet uw zin Op 't zoete zet van 's werelds min. De stad vaarwel zegt met haar schoon En kiest een hollen eik tot woon; Die er op brood en water leeft En nauw'lijks aan den slaap toegeeft Om het zoo schuldige gemoed Te zuiv'ren door uw tranenvloed; Die met uw hart en bede u wendt Des daags, des nachts naar 't firmament. Zoodat in uwe cel 't akkoord Van 's hemels loflied wordt gehoord. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. HYMNEBOEK Gerlacus, Valkenburgs eer. Nu, smeeken we u, zie op ons neer, En sta door uwe voorspraak bij, Die op uw naamfeest juichen blij. Zij aan den Vader eerbetoon, En 's Vaders eengeboren Zoon En aan den Heil'gen Geest bereid In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. Gerlacus ille, sanctitas. Gerlach, wiens heiligheid voorheen Door zooveel wonderwerken scheen En nog uitschijnt, 't is plichtbesef, Dat heden men uw lof verhef'. Het water dit getuigen kan, Wat laafde dezen heil'gen man En aan de schare, die het dronk, Ook de gezondheid wederschonk. Driemalen, als de tijd brak aan, Dat naar den hemel hij zou gaan, Door 't wonder, wat Gods Almacht wrocht, Veranderd werd in wijn het vocht Dat Valkenburg dan het nat In eer houde als den grootsten schat, Want lof'lijk men het nu bespreekt, Dat 't Cana naar de glorie steekt. HYMNEBOEK Sla, Gerlach, onze bee niet af, Opdat Die 't al het aanschijn gaf, Door uwe voorspraak zij bereid Tot hulp in Zijn goedgunstigheid. Dat men den Vader eer betoon' Altijd en aan Zijn Een'gen Zoon, Ook van den Geest van Heiligheid Worde eeuwig Zijne lof verbreid. BEKEERING VAN S. PAULUS, APOSTEL. 25 Januari. HYMNE DER VESPERS EN METTEN, Egregie Doctor, Paule, mores instrue. Zie de Vesperhymne op het feest van S. Paulus, 30 Juni, blz. 173. H. MARTINA, MAAGD EN MARTELARES. 30 Januari. HYMNE DER METTEN. Martinae celebri plaudite nomini. I. METRISCHE VERTALING. Voor Martina een lied, hoog is haar naam beroemd. Zingt haar lof, die u zelf, burgers van Romulus noemt, Prijst den schat van gena, welke de Maagd versiert, Christus' Martelaresse viert. HYMNEBOEK Was gesproten zij uit ouders met glans omgloord En te midden van vreugd, al wat het hart bekoort En door weelde verfijnt, levend in overvloed, Als geluk van haar huis zoo zoet, Heeft als niets zij geacht, wat ook het leven bood, Aan den Heer zich gewijd, mild zij haar hand ontsloot Voor het broederental deelend haar schatten uit, In den hemel zij zoekt haar buit. Het geklauw van den haak, 't grimmen van 't wilde beest, Noch de striemen der roe drukken ter neer haar geest, Want een engelenschaar kwam van den hemel af, Die een hemelsche spijs haar gaf. Zelfs de leeuw wordt als mak, hoe hij ook anders woedt, Met behaaglijk gekreun vleiend zich aan haar voet; U, Martina op 't laatst levert ten dood het zwaard, Voor den hemel verlaat gij de aard'. Op het outer voor u wierook zoo lieflijk geurt En met kring'lend gewolk immer gebed u beurt, Dan vervluchtigt hetgeen lispelt de kwade faam. Want iets goeds toch beduidt uw naam. Ach, verwijder van ons zinnelijk vreugdgenot. Gij, der Mart'laren hulp, machtige, groote God, In Drievuldigheid Eén, 't licht voor Uw dienaars spreid Van der hemelen zaligheid. HYMNEBOEK II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Martina's naam, zoo wijd beroemd, verheerlijk, Haar glorie, volk van Rome, vraagt uw lied, Het Christus' Maagd en Mart'laresse bied, Groot in verdienste, in smarte deerlijk, Uit eenen stam, aanzienlijk, voortgesproten, Te midden van 't genot der weelde, zoet En lokkend, zij veel meer dan geld en goed De blijdschap is der huisgenooten. Maar zij versmaadt dat leven vol gemakken, Zij wijdt zich toe den Heer, al wat zij heeft Met milde hand ze aan Christus' armen geeft En vraagt den hemel lauwertakken. Geen folterhaak, geen beesten haar verschrikken. Noch wonden — veel van felle geeselstraf, Want eng'len van den hemel dalende af, Met hemelspijze haar verkwikken. De leeuw verleert zijn woestheid, met zacht grommen Zal vleien hij zich voor haar voeten neer, Maar 't zwaard geeft aan Martina marteleer. Haar voegend bij de hemeldrommen. Het outer als met wierookdamp bedropen En rookend u steeds aanroept met gebed En 't teeken, dat met onheil dreigt, belet, Daar uwe naam doet heil verhopen. 137 HYMNEBOEK Wil ver van ons het zingenot verdrijven. Drie-een'ge God, Die staat uw mart'laars bij. Dan blinke ook eens voor Uwe dienaars blij 't Licht van der zaal'gen lustverblijven. HYMNE DER LAUDEN. Tu natale solum protégé, tu bonae. I. METRISCHE VERTALING. Wil beschermen den grond gij van uw vaderland, Schenk ons vree, dat geen strijd meer onder Christ'nen brand', Maar het vechten zoo wreed, 't gruwzame krijgsgedruisch Naar der Thradèrs land verhuiz'. Doe de vorsten vereend heffen des kruises vaan, Naar Jerusalem hen op ter verov'ring gaan, Der onschuldigen bloed hunnen belagers wreek En de macht van den vijand breek. Wees een steunpilaar ons, maar ook het schoonst sieraad, Deze hulde, u gebracht, dat gij er acht op slaat, Worde Rome's gebed gunstig door u aanvaard, Het zijn zang aan uw hulde paart. Ach, verwijder van ons zinnelijk vreugdgenot, Gij, der Mart'laren hulp, machtige, groote God, In Drievuldigheid Eén, 't licht voor Uw dienaars spreid Van der hemelen zaligheid. HYMNEBOEK 138 II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Wil uwe hulp het land der vaad'ren toonen, Geef zoeten vrede aan 't Christelijk gebied, Dat krijgsrumoer en gruwzame oorlog vlied' Daarhenen, waar de Thraciërs wonen. Laat koningen de kruisvlag weer doen wapp'ren. Uit 's vijands macht bevrijd Jerusalem, 't Onschuldig bloed moet wreken gij op hem Door te verdelgen zijne dapp'ren. Gij, onze zuil en sieraad, hoog te prijzen, De eer, die wij u thans brengen, niet versmaad, Noch Rome's hulde en bee, dat zingend gaat Vereeren u op vrome wijze, Wil ver van ons het zingenot verdrijven, Drie-een'ge God, Die staat uw mart'laars bij. Dan blinke ook eens voor Uwe dienaars blij 't Licht van der zaal'gen lustverblijven. VERSCHIJNING VAN MARIA, ONBEVLEKT ONTVANGEN. 11 Februari. HYMNE DER METTEN. Te dicimus praeconio. U blijde gaan nu prijzen wij, O kuische Moeder van den Heer, Die lof U welgevallig zij En geve ons uw genade weer. HYMNEBOEK Als Adam's ongelukkig kroost, Bezoedeld worden wij geteeld,' Maarjgij alleen, o Maagd, wat troost!, Hebt vaders zonde niet gedeeld. Den kop van 't nijdige serpent Hebt gij met Uwen voet verplet En gij alleen de glorie kent Van d'oorsprong zonder zondesmet. O roem van 't menschelijk geslacht. Die uitgewischt hebt Eva's smaad, Wees, als wij wank'len, onze kracht En smeeken we, onze toeverlaat. De listigheid van de oude slang En aanval stuit door uwe macht Opdat door U, we ons de eeuwen lang Verheugen in de hemelpracht, Die zijt het kind der Maagd geweest, U, Jesus, glorie zij bereid. Met Uwen Vader en den Geest In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. Aurora soli praevia. O daagraad, bode van de zon, Die blijde 't heil ons melden kon, Uw volk in 't nacht'lijk duister vraagt, Al smeekend Uwe hulp, o Maagd. HYMNEBOEK De stroom, die in zijn woeste kolk Van boosheid medesleurt het volk, Keert tot een rustiger getij, Gaat de arke des verbonds voorbij. Terwijl de dorre grond verschroeit, Wordt gij alleen met dauw bevloeid. Als dauw den grond rondom doortrekt Dan gij alleen blijft onbevlekt. De slang spuwt doodelijk venijn En meent aan God gelijk te zijn. Maar gij als dapp're strijdster Gods Verplettert haar den kop, zoo trotsch. Dat, goede Moeder, gij toch let Op ons geschrei en smeekgebed, O, die verwonnen hebt de hel, De vijand vluchte op Uw bevel. O Jesus, eer zijt Ge overwaard, Die werdt door eene Maagd gebaard. Den Vader ook en Geest, zoo Goed, Heel de eeuwigheid vereeren moet. HYMNE DER TWEEDE VESPERS. Omnis expertem maculae Mariam. L METRISCHE VERTALING. Rein is Maria van de minste zonde, De Opperste Leeraar des geloofs verkondde, Vreugdevol viert de zege van de Vrouwe 't Aardrijk getrouwe. HYMNEBOEK Als aan het need'rig meisje zich gaat toonen 't Maagdelijk Wezen, bant alle' angst de schoone, „Vlekk'loos ontvangen", klinkt het heilig, hoe men Haar heeft te noemen. Klove gelukkig, waardig om te aanschouwen Gods lieve Moeder! Rots in eer te houden, Waaruit toch 's levens waat'ren zijn gekomen Met volle stroomen. Hier in processie, 't volk der onzen, 't vrome. Hier ook van elders vreemdelingen komen Om er hun bee de Maagd, zoo goedertieren, Smeekend te stieren. Neen, zij versmaadt geen tranen en gebeden, Schenkt den bedroefden heil als in 't verleden. Naar hunne huiden met vervulde wenschen Keeren de menschen. Toon dan, o Maagd, den smeekenden ontferming, Schenk onzen arbeid altijd Uw bescherming. Vraag, dat die treuren 's hemels vreugdeleven Worde gegeven. Lof men den Vader en Zijn Een'gen Zone, Hun beider kracht ook en Gelijke toone, D'Eeuwigen Geest en men één God belijde Ten allen tijde. HYMNEBOEK II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. „Van alle vlek der zonde is vrijgebleven Maria", had verkondigd 's Pausen mond; Die zege van de Maagd viert 't wereldrond. Door blijdschap aangedreven. Dan zelf verschijnt ze een need'rig meisje, eerst bange, Maar dadelijk door haar gerust gesteld En dan haar mond, zoo heilig, zelf het meldt: ,,'k Ben zonder zonde ontvangen". O zaal'ge nis, verkoren om te aanschouwen De Moeder Gods! O rots, met eer omringd, Waar eene bron met rijken ader springt Die 't leven schenken zoude. De vrome schaar komt hier uit onze streken, Van verre ook, in processie, om de Maagd. Zoo machtig, dat men nooit vergeefs haar vraagt, Om hare hulp te smeeken. En Moeder hoort die tranen en gebeden, Aan de armen schenkt zij 't heil, door hen begeerd; Naar 't vaderland de schare wederkeert En draagt haar gunsten mede. O Maagd, voor elk, die smeekt, vol medelijden, Onze arbeid is zoo zwaar, verlicht dien druk En vraag voor hen, die treuren, het geluk Van 't eeuwig leven-blijde. HYMNEBOEK U, Vader, en den Zoon, uit U geboren, Ook tl, Dien men Hun beider kracht belijdt En Geest altijd, Die één in Wezen zijt, Zij eeuw'ge lof beschoren. DE H.H. ZEVEN STICHTERS. 12 Februari. HYMNE DER METTEN. Bella dam late furerent, et urbes. Als er de krijg wijd woedde, zwaar de steden, Rood van de slachting onder burgers, leden, Bracht er Maria, als een Moeder goedig Gave overvloedig. Zie, zij roept zeven dienaren, die trouwe Zullen bepeinzen hare smart in rouwe, Die zij met Jesus bij het kruishout, krachtig Droeg en eendrachtig. Ze aanstonds de roepstem van de Vrouwe volgen, Hoe ze eerst in weelde en lustpaleizen zwolgen, Trekken naar buiten, naar een berg, die daar is, Naam'lijk Senaris. Hier zij het lichaam tuchtigen en wonden. Delgend de schuld der menschen en hun zonden, Trachtend met tranen en gebed den toren Gods te versmoren. HYMNEBOEK Op het bevel der diep bedroefde Vrouwe, Zij zich bekleeden met het kleed der rouwe. Als dan godvruchtig ijv'ren gaan de vromen. Wonderen komen. 'n Palm, die weer uitloopt, bij een scherpe vorste Eert deze Vaders, kind'ren aan de borsten Roepend „Maria's dienaars" leeren, hoe men Hen heeft te noemen. Lof men den Vader en Zijn Een'gen Zone, Hun beider kracht ook en Gelijke toone, d' Eeuwigen Geest, in Eénen God beleden Door de eeuwigheden. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Als wijde weer was de oorlogswoede ontketend En broedermoord besmeurde menig stad, De Maagd ook weer genadeblijken had. Haar kind'ren niet vergetend. Een zevental ze als dienaars roept, dat trouwe Herdenken zal met droefheid, 't lijden wreed. Dat Jesus, dat ook zij, Zijn Moeder, leed, Als zij het Kruis aanschouwde. De Vrouwe heeft bevolen, zonder toeven Zij have en goed verlaten, 't is niet erg, Zij gaan de stad uit, de Senarisberg Verschuilt hen in zijn groeven. 145 HYMNEBOEK Hier sparen zij hun lichaam geene pijnen, Der boozen schuld wordt zóó door hen geboet, Door hun gebed en door hun tranenvloed Gods gramschap moet verdwijnen. De Moeder, zoo vol smarten, steunt hun pogen. Ze een kleed omdoen, rouwkleurig, op haar last, Der heil'gen werk, zoo vroom begonnen, wast En wond'ren schouwen de oogen. Een palmboom krijgt te winter nieuwe blaren Ter hunner eer en toen de kindermond Dien schoonen naam „Maria's dienaars" vond, Ze als titel hem bewaren. U, Vader, en den Zoon, uit II geboren. Ook U, Dien men Hun beider kracht belijdt En Geest altijd, Die één in Wezen zijt, Zij eeuw'ge lof beschoren. HYMNE DER METTEN. Sic patres vitam peragunt in umbra. I. METRISCHE VERTALING. Leven dus voort de vaders in het duister. Echter als zeven lelies blinkt hun luister. Zóó zijn ze Petrus en de Maagd, verheven. Lieflijk gebleven. 10 HYMNEBOEK Gaat dan de godsvlam hen in gloed ontsteken, Loopen zij haastig steden af en streken, Of zij in aller harten Moeder's wonden Ingriffen konden. Dus zij de blinde gramschap zullen toornen, Vreedzaam doen leven, die geen oorlog schromen. Troosten bedroefden en door hunne leere Zondaars bekeer en. Maar is de Maagd haar dienaars bijgebleven, Eens in den hemel zal ze een plaats hun geven, Om daar voor eeuwig in de zaal'ge glansen Schoon hen te omkransen. Ach, dat zij luist'ren, naar wie zuchtend smeeken, Toezien, als de arbeid dreigt de kracht te breken. Steeds ook voor ons in 't licht van hun behagen Doen, wat wij vragen. Lof men den Vader en Zijn Een'gen Zone, Hun beider Kracht ook en Geüjke toone, d'Eeuwigen Geest in Eénen God beleden Door de eeuwigheden. H. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Zoo leven dan de vaders in het duister, Terwijl als sneeuw van zeven leües straalt En liefelijk de Maagd, die boven praalt, En Petrus hunne luister. HYMNEBOEK In 't god lijk vuur, dat hen komt mederukken, Doorloopen zij de steden en het land. Om in de ziel van elk den smartenbrand Der Moeder in te drukken. Vermogend dus den blinden toorn te breken, Verzoenen zij de harten vol van haat, De droeve is blij, de zondaar schuwt het kwaad, Wanneer de heil'gen spreken. Zal immer hulp de Maagd haar Dienaars toonen, Zij eind'lijk hen ten hoogen hemel wenkt En eeuwig er de zaligen beschenkt Met schitterende kronen. Dat naar de stem van wie om hulp versmachten, Zij luist'ren, zien, hoe de arbeid hen verplet En mogen wij steeds op ons smeekgebed Hun heilzaam licht verwachten. U, Vader, en den Zoon, uit U geboren, Ook U, Dien men Hun beider kracht belijdt, En Geest altijd, Die Eén in Wezen zijt, Zij eeuw'ge lof beschoren. HYMNE DER TWEEDE VESPERS. Matris sub almae numine. De Moeder van het eeuwig heil Een zevenvoudig kroost verwekt. Dat op haar roepstem naar het steil Gebergte van Senaris trekt. HYMNEBOEK Wat vruchten voort zal brengen de aard', Als er dit heilig kroost ontspruit, Een wijnstok, plotseling bezwaard Met zwellend druivensap, beduidt. Voor hen, die blinken door hun deugd, Een heil'ge dood den hemel vraagt, Waar nu genieten eeuw'ge vreugd De trouwe Dienaars van de Maagd. O stoet van zaal'gen, wien 't gebied Des hemels viel ten deel, beschermt, Die heengaande gij achterliet Door sluwe vijanden omzwermd. Wij smeeken bij den smartenbrand Van Uwe Moeder, hoog vereerd; Het duister van den geest verbant, De stormen van de ziel bezweert Gelukzalige Drievuldigheid, Vervul ons met Uw heil'ge kracht Dat ieder, die het leven leidt Dier vaad'ren, hun geluk ook wacht'. S. PETRUS* STOEL TE ANTIOCHIË. 22 Februari. Hymnen als op het feest van S. Petrus' Stoel te Rome, 18 Januari, blz. 127. H9 HYMNEBOEK H, GERTRUDIS, MAAGD. J) 17 Maart. HYMNE DER VESPERS EN DER METTEN. Sancta Gertrudis tenens ab annis. De heilige Gertrudis in haar jeugd, Wat Itta sprak, haar moeder, overwegend, Met leerzaam hart en sterke ziel gezegend, Vindt in beschouwing vreugd. Haar hart aan God, niet aan het aardsche hangt, Een bruigom, hoog in aanzien, zal ze afwijzen, Om Christus, kuisch, haar eenig hef te prijzen, Wat zij, de maagd, verlangt. Zij weet het, men verkrijgt door 't klein het groot; Den eeuw'gen schat des Bruidegoms begeerend, Den stoff'lijken, God in Zijn armen eerend. Ze een veil'ge schuilplaats bood. Die rechtens kan gebieden, kort en goed. Den nood van elk wil hare diensten wijden En wendt van 't volk de rampen vol meelijden En onverdroten moed. De ziel door woord en voorbeeld zij verstaat Te trekken tot haar Bruigom en Behoeder; 't Zij knaap, 't zij man, 't zij teere maagd of moeder Haar invloed ondergaat. ') Proprium van het Bisdom Breda. HYMNEBOEK Geholpen door 't gebed der hooge Vrouw, Wij allen God, den Eénen, dienen mogen; Weerklinke 't lied van lof God in den hooge, Wat nimmer meer verflauw'. HYMNE DER LAUDEN, Forti resonent Gertrudi. Voor de krachtige Gertrudis Zinge vroom de schare een lied, Prijze uitbundig dier heldinne Lauweren en zegekroon, Sterk velt zij den wreeden vijand, 't Vleesch, de wereld en de hel. 't Vleesch, wat zij bedachtzaam teugelt, Houdt versterving in bedwang Dank haar waakzaamheid en bidden Blijft van haar de hartstocht ver; Hare ziel, in 't vleesch, zoo zuiver, Streeft Gods engelen op zij. De aarde met haar pracht versmaadt zij, Door geen enk'len strik verlokt; Arm, ootmoedig en bescheiden, Voor het ondermaansche als dood. Troost ze ellendigen en zamelt Deugdelijk gesteent bij God. 151 HYMNEBOEK Aan het slavenjuk des duivels Rooft verwinnend zij de prooi; Deeg'lijk wapentuig verschaft haar De geïnspireerde Schrift, Wat in haar en in de haren Brengt het Christusrijk tot bloei. Lof den Vorst der Vorsten, Jesus, Met den Vader en den Geest, Die aan Zijne dienaars kracht geeft En de kroon der eeuwigheid, Dat Hij door Gertrudis' voorspraak Ons bevestige en beloon'. x) H. JOSEPH, BRUIDEGOM DER H. MAAGD. 19 Maart. HYMNE DER VESPERS. Te, Joseph, celebrent agmina caelitum. U, Joseph, huldigen der hemelingen scharen. Het'koor der christenen luid klinken doe Uw lof. Groot in verdiensten mocht ge in kuisch verbond u paren Aan 't sieraad van den maagdenhof. Als ge u verwondert, hoe uw bruid een kind kan dragen, Eens de aard tot zegen, en de twijfel u verteert. Heeft u een engel, hoe Gods Geest haar eer zou schragen Door overschaduwing, geleerd. ') In het Latijn was deze hymne enkel metrisch, wij hebben ze in 't Hol' landsch zoo gelaten. HYMNEBOEK Dat Kindeken, zoo klein, gij kleedt, als het moet vluchten, Gij begeleidt het naar het verre Egypteland, Ge in Vredestad 't verliest en zoekt en vindt met zuchten En uwe vreugd uw smart verbant. Vóór men het hemeltoon verkrijgt, moet 't leven vlieten, Meestal eerst na den dood kroont eer de heldenschaar. Maar als de zaal'gen moogt gij levend God genieten, Een zoet geluk en wonderbaar. Wil sparen, Heilige Drie-eenheid, ons die bidden, Om Joseph schenk ons het verblijf der sterren-blank, Dat U ter eere wij aanheffen eens te midden Der hemelingen 't Üed van dank. HYMNE DER METTEN. Caelitum, Joseph, decus, atque nostrae. O Joseph, roem des hemels, hoop van 't leven, Zuil, welke aan het heelal moet vastheid geven, Den lof, dien blij we u brengen met gezangen, Goedgunstig wil ontvangen. De Schepper heeft tot Bruigom u verkoren Der zuiv're Maagd en van het Woord geboren Heet Vader, gij, die wezen zoudt te stade Een dienaar der genade. Den Heiland in den stal op Beth'lem's velden, Wiens komst het koor der zieners zingend spelde, Verheugd gij ziet, die nederig Gods Zone Uw hulde gaat betoonen. 153 HYMNEBOEK De Koning van de koningen der aarde, En God, Die aan de hel geen huiv 'ring spaarde. Met eerbied diep gehuldigd door de sferen, Zal u als vader eeren. Lot zij aan God, Drie-eenig en Verheven, Die Joseph, U, moge opperste eere geven, Maar mede ons om uw deugd gebenedijde Met hemelvreugd verblijden. HYMNE DER LAUDEN. Iste, quem laeti colimus fideles. Wien blijde we en geloovig brengen eer, Wiens zege wij bezingen hoogverheven, Hij, Joseph, mocht ontvangen van den Heer, De vreugd van 't eeuwig leven. O zalige, wat zijt gij vreugden rijk, Daar — wachters trouwe — aan uwe stervenssponde, En Christus en Zijn Moeder tegelijk Met vredig aanschijn stonden. Verwinnaar van den dood, breekt hij den band Des vleesches, kalm gaat hij van hier verscheiden Naar de eeuw'ge woon, waar hem in 't vreugdeland De schoonste kransen beiden. Dat we allen hem dan smeeken, die regeert, Hij sta ons bij, opdat God niet gedenke De zondeschuld, maar altijd meer geëerd, Den zoeten vrede ons schenke. HYMNEBOEK 154 Lï love men, U hulde zij bereid Drieëenig God, Gij, die regeert en kronen Van goud geeft aan Uw knecht in de eeuwigheid Om zijne trouw te loonen. FEEST DER ZEVEN SMARTEN VAN DE H. MAAGD. Vrijdag na Passie-Zondag. HYMNE DER VESPERS. Stabat Mater dolorosa. Vol van smarte stond de Vrouwe Naast het Kruis, zoo droef en trouwe, Waar haar God'lijk Kind aan hing. Door haar ziele, welke pijnen Deden treuren, zuchten, schrijnen, Nu een zwaard als vlijmen ging. Hoe is een door smart gewonde, De gezegende eens bevonden, Moeder van Gods Een'gen Zoon! Ach hoe bitter moet wel treuren De arme Moeder bij 't bespeuren. Hoezeer lijdt dat Kind, zoo schoon. Is er iemand onbewogen, Als aanschouwen er zijn oogen Christus' Moeder, zoo bedroefd? Zou er één zijn, die niet schreide. Als hij zag, hoe 't lijden beiden. Zoon en Moeder, diep doorgroeft? 155 HTMNEBOEK Voor Zijn volk en voor hun zonden, Zij haar Jesus zag verwonden En de geeselstriemen rood. Zag zij haar lief Kind verkwijnen En door God verlaten schijnen Als Hem Zijne geest ontvlood. Moeder, o der schoone minne, Stort uw droefheid in mijn zinnen, Voele ik met U medelij. Dat mijn hart, in gloed, gedurig, Christus, God, beminne vurig En Hem welbehaaglijk zij. HYMNE DER METTEN, Sancta Mater, istud agas. Laat, o Moeder, de kwetsuren Des Gekruisten mij verduren. Prent ze diep in mijn gemoed. Wat Uw Zoon zoo bitter griefde. Wat Hij leed voor mij uit liefde, Dat gij mij het deelen doet. Zulk een smart mij wil verwekken. Dat ik mij het kruis onttrekke Nooit, zoolang ik 't leven heb. 'k Wil u steeds gezelschap houden, Bij het Kruis in diepe rouwe, Daarin ik behagen schep. HYMNEBOEK 156 HYMNE DER LAUDEN. Virgo virginum praeclara. Maagd der maagden, gij. volschoone, U niet bitter mij wil toonen Deel mij aan uw droefheid schenk. Dat ik drage Christus' sterven, Dat ik niet Zijn lijden derve, Maar Zijn wonden steeds gedenk. Zijne wonden, mij geschonken, Maken mij van 't kruishout dronken En het Bloed van Uwen Zoon. Dat mij niet het helvuur blake, Maar uw hulp me, o Maagd, genake, Zetelt Hij op Zijnen troon. Christus, als 'k van hier moet scheiden, Laat Uw Moeder mij geleiden Naar den palm der zegepraal. Gaat dan 't lichaam mij begeven. Blijde mijne ziel moog' zweven Op naar 's hemels gloriezaal. H. HERMENIGILDUS. MARTELAAR. 13 April. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Regali solio fortis Iberiae. Waar de Ebro stroomt, verhief zich machtig uwe troon, Hermenigildus, glans en roem der martelaren, Die Christus' liefde bij de scharen, — Verheven — voegt van 's hemels woon. HYMNEBOEK Groot in uw lijdzaamheid, hadt gij aan God beloofd Te zullen blijven trouw Zijn dienst, uw opperste eere. Daarom met groote zorg te weren, De zonde, die den vrede rooft. De opwellingen, die straks de ondeugden voeden gaan, Gij breidelt, dat geen vuur onheilig schroeie uw leden, Gij gaat, maar niet met wank'le schreden. De waarheid leidt u langs haar baan. Den Vader, Die het al geschapen heeft, zij eer, Dat ook voor Zijnen Zoon het lied van hulde opstijge En dat de jubel niet meer zwijge Den Geest ter eere, onz' Opperheer. HYMNE DER LAUDEN. Nullis te genitor blanditüs trahit. Met vleien vader u te trekken niet vermag, U 't rijke leven noch de rust haalt naar zich henen, Noch schittering van edelsteenen, Of het verlangen naar gezag. Het scherpe zwaard, wat men doet flikk'ren voor 't gelaat. Noch ook de grimmigheid gij vreest der beulenwoede, Daar gij den hemel en het goede, Wat blijft, stelt boven, wat vergaat. Van uit den hemel nu bescherming ons verleen En naar 't gebed, terwijl wij blijde doen weergalmen Den jubel uwer zegepalmen Uwe ooren neig gewillig heen. HYMNEBOEK Den Vader, Die het al geschapen heeft, zij eer, Dat ook voor Zijnen Zoon het lied van hulde opstijge En dat de jubel niet meer zwijge Den Geest ter eere, onz' Opperheer. ONZE LIEVE VROUW VAN GOEDEN RAAD. 26 April. HYMNE DER METTEN. Plaude festivo, pia gens, honore. Viert met gezang en feestgewaad gij, vromen. Den tempel, die te Genazzano is, Want luisterrijk Gods Moeder er liet komen Haar schoone beeltenis. Als plotseling zoo wonderbaar van lijnen Zij wordt aanschouwd door 't volk, dat zich verblijdt» Doet weldra ook ze een overvloed verschijnen Van gunsten, wijd en zijd. Geholpen heeft zij zieken, drijft de kwalen, Een last voor ziel en lichaam op de vlucht En zorgt, dat niet op Latium neerdalen De onheilen, die het ducht. O Maagd, die waart altijd een hoopvol teeken. Nog schittert ge uit, dat gij de zieken helpt, Lankmoedig wilt voor ons ten beste spreken, Met beden overstelpt. HYMNEBOEK Dat heil en roem en luister Hem geworde, Die overstraalt des hemels heerlijkheên En met beleid bestuurt'de wereldorde, Drievuldig en toch één. OVERBRENGING VAN DEN H. LAMBERTUS, BISSCHOP-BELIJDER J) 28 April. Hymnen als op den feestdag, 17 September, blz. 192. DE WONDERBARE HOSTIE J) 11 Mei. HYMNE DER VESPERS. Pange, lingua, gloriosi Corporis mysterium. Als op Sacramentsdag, blz. 28. HYMNE DER METTEN. Hostiae Miraculosae. Van de Hostie Wonderbare Nu wij vieren 't feestgetij, Moeten Sion we evenaren Met gezang en feestlied blij, Voege 't bij het opwaarts varen Voor Gods luister lof er bij. Proprium van het Bisdom Breda. HYMNEBOEK Die van Klundert, als ze steken Plaggen uit den grond met vlijt, Zien er duid'lijk 't Hostieteeken, Waar men Christus in belijdt, Daarop zij. van huiv'ring bleeke. Hebben hulde er aan gewijd, Eén brengt den pastoor de tijding, Hoe ze ontdekten het kleinood. Dat ter kerke hij met wijding Overbrenge 't levensbrood, Wat godvruchtig de verblijding Der geloovigen vergroot'. Hij komt blootsvoets toegetreden. Waar de Heil'ge Hostie ligt, Neemt haar, draagt haar en zijn schreden Biddend hij weer kerkwaarts richt; Luide zong en heeft gebeden 't Volk, welks godsvrucht ieder sticht. Waar alom zich gaat verbreiden De devotie met haar gloed, De gedurige aanbidding spreiden Zegen zal in overvloed, Wond'ren haar toch begeleiden Tot een ieder's troost zoo zoet Dit Geheim gaat 't al te boven, 't Worde diep door ons vereerd; De Oudheid ziet haar glans verdooven, 't Nieuw gebruik het oude keert; Hier vult aan het vast gelooven, Wat geen enkel zintuig leert. HYMNEBOEK Gode, Teelder en Geteelde, Klinke blij ons jubellied, Hulde en heil die klankenweelde. Maar ook zegen, roem Hem biedt; Lof, gelijke en ongedeelde. Aan Hun Beider Geest geschied'. HYMNE DER LAUDEN. Priscos unde divagantes. Zijn de vloeden hoog gerezen, Overspoelen zij het land. Dan kon de bedreiging wezen Groot voor Klundert's wallekant En de pelgrim had te vreezen Voor den hoogen waterstand. Als ze een waardig oord bedenken, Waar men veilig komen kon, Laat Breda men 't Manna schenken. Raadt voorzichtig de Baron, En dat elk volgt zijne wenken, Is der Kerk een vreugdebron. Hem, zoo hoog in macht gestegen, Hoe Hij hier verborgen zij, Voeren naar Breda ze in zege, Klerk, Baron en Burgerij Galmen gaan langs alle wegen Luit, bazuin en feestlied blij. 11 HYMNEBOEK Harten, dankbaar opgetogen, 't Zoet geweld der liefde trekt, Die nog meer, — zien wond'ren de oogen, Door 't geloof wordt opgewekt; Dank den gaven, daar een hooge Toren tot bewijs van strekt. Dit Geheim gaat 't al te boven, 't Worde diep door ons vereerd; De Oudheid ziet haar glans verdooven, 't Nieuw gebruik het oude keert; Hier vult aan het vast gelooven, Wat geen enkel zintuig leert. Gode, Teelder en Geteelde, Klinke blij ons jubellied, Hulde en heil die klankenweelde, Maar ook zegen, roem Hem biedt; Lof, gelijke en ongedeelde. Aan Hun Beider Geest geschied'. H. SERVATIUS, BISSCHOP-BELIJDER. ») 13 Mei. HYMNE DER VESPERS EN DER METTEN. Audi precantis agminis. Hoor naar het volk, te zaam vergaard, Het bidt en voelt zich schuldbezwaard, Servatius, God toegewijd. Gij immers goed en minzaam zijt. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. HYMNEBOEK Wat wij misdreven, gij het weet, Hoor dan ook nu de hartekreet, Schut voor de schichten van de hel En wat gewond is, schenk herstel. Uw naam is van bijzond're kracht, Toon dan ook metterdaad uw macht, Bewaar uw kudde en uwe kerk. Gezaligd door 't verlossingswerk. Bewaarder, die reeds deelgenoot Zijt van 't geluk des hemels, groot, Ons, Uwe dienaren getrouw Bewarend, niet uw hulp onthoud. Hij onze voorspraak bij U zij, Verlosser, Door Wien leven wij, Wien lof en hulde moet geschiên, Als de eeuwen voort na de eeuwen vliên. H. VENANTIUS, MARTELAAR. 18 Mei. HYMNE DER VESPERS, Martyr Dei Venantius. Venantius, de mart'laar Gods, Van Camerijn J) het licht, de trots, Die beul en rechter overwon Van blijde zege zingen kon. Stadje in Umbrië, later van het hertogdom Spoleto. HYMNEBOEK De teere knaap na boeien wreed. Na kerker- en na geeselleed, Aan leeuwen, van den honger woest. Tot eene spijze strekken moest Maar ziet zijn onschuld wordt gespaard Door d' altijd grimm'gen leeuwenaard, En als zij lekken 's mart'laars voet, Schijnt toorn en honger uitgewoed. Dan hangend met het hoofd omlaag. Hij rook moet ademen gestaag» Terwijl men met een fakkel brandt De ribben hem en 't ingewand. Aan God den Vader en den Zoon En aan den Geest men eer betoon'; Omdat Venantius voor ons bidt, Geef ons het eeuwig vreugdbezit. HYMNE DER METTEN. Athleta Christi nobilis. De athleet van Christus, hooggeroemd, De afgoden van de heidenen doemt, Gewond door liefde voor zijn God, Met dood en foltering hij spot. Opnieuw met riemen ruw omgord, Wordt van een rots hij afgestort; De doornstruik zijn gelaat verscheurt, Zijn lichaam langs den grond men sleurt. HYMNEBOEK Voortslepende den Martelaar Versmacht van dorst de beulenschaar, Maar 't kruis, wat maakt de strijder Gods Doet water springen uit de rots. Aan God den Vader en den Zoon En aan den Geest men eer betoon'; Omdat Venantius voor ons bidt, Geef ons het eeuwig vreugdbezit. HYMNE DER LAUDEN. Dum nocte pulsa, lucifer. Voor de ochtendster het duister vliedt, Weer is een nieuwe dag in 't zicht, Waarop Venantius ons biedt De gaven van het hemellicht. Hij 't duister van de zonde bant. De macht der hel ter neder haalt, Als hij de burgers van zijn land Met waar en god'lijk licht bestraalt. 't Heil, wat men van het doopsel hoopt, Heeft heel die streek door hem gekend. Daar de soldaten, die hij doopt, Als mart'laars hij ten hemel zendt. En nu, met eng'leneer vervuld, Wil hooren onze harte taal, Houd ver van ons de zondeschuld, Ons met uw zalig licht bestraal. HYMNEBOEK 166 Den Vader en den Zoon zij lof, Ook Lï, Hun beider Geest, steeds meer; Geef ons de vreugd van 't hemelhof, Venantius 't U vraagt, o Heer. ALLE H.H. BISSCHOPPEN VAN MAASTRICHT. *) Zaterdag vóór den Derden Zondag na Pinksteren. HYMNE DER VESPERS. Vos, Christi pugiles, Pontifices pii. Bisschoppen, die voor Christus hebt gestreden. Wier leven was van lijden overvuld. Wij zingen met u mede. Als gij 't gedoogen zult. De wingerd van den Heer, vruchtbaar geprezen, Door uwe zorg brengt vruchten voort nog meer. Het zaad is hoog gerezen, Wat strooide uw hand er neer. Daarhenen, waar te weiden ze ons bevolen, En, Christus, voer ons naar Uw veilig erf. De schaapjes niet laat dolen, Ten prooi aan het verderf. *) Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. HYMNEBOEK De Vader, Die de Bisschoppen aanstelde, De Zoon, de roem dier Herders en hun hoofd, De bron, waar 't licht ontwelde, De Trooster zij geloofd. H. JULIANA DE FALCONERIIS. MAAGD. 19 Juni. HYMNE DER VESPERS EN DER METTEN. Caelestis Agni nuptias. Als, Juliana, u de vlam Der liefde ontsteekt van 't Godd'lijk Lam, Gij 't ouderlijke huis verlaat En kiest den kuischen kloosterstaat. Uw Bruidegom, aan 't Kruis gebeurd, Als nacht en dag gij met Hem treurt. Mocht zelf, gewond door scherpe pijn, Het beeld gij van uw Bruigom zijn. Gij, schreiende om dat wondenzeer. Knielt voor de Moeder van den Heer, Dan Uwe liefde, door 't geween Vermeerderd, drijft de vlammen heen. Door 't naadrend einde als afgetobt. Gij troost en voedsel krijgt van God, Maar Die op ongewone wijs Verschafte aan u de hemelspijs. HYMNEBOEK 168 O Schepper in Uw eeuw'ge woon, En U, des Vaders Eeuw'ge Zoon, En Geest, Die Beiden zijt gelijk, Aan U alleen ons huldeblijk. GEBOORTE VAN DEN H. JOANNES DEN DOOPER. 24 Juni. HYMNE DER VESPERS. Ut queant laxis resonare fibris. Dat kunne zich uitstorten ons gemoed Om 't wond're te verklanken van uw leven, Wil zuiverheid aan onze lippen geven, Joannes, vroom en vroed. Een bode God van uit den hemel zendt, Die 't vader meldt, geboren zoudt gij worden En groot zijn, dan uw heele levensorde En naam hij maakt bekend. Gene over Gods belofte in twijfel raakt En kan niet meer verstaanbaar zich uitdrukken; Na uw geboorte eerst weer zal 't hem gelukken. Gij maakt hem weer bespraakt. Hoe goed werdt ge in den moederschoot gewaar Uw Koning, die Zijn bruidszaal kwam bewonen Als 't ouderpaar om wille hunner zonen 't Geheim maakte openbaar. HYMNEBOEK Den Vader en den Zoon zij lof bereid, Ook U, Dien wij de kracht van Beiden noemen, En Geest altijd en éénen God te roemen Door alle de eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. Antra deserti teneris sub annis. Naar de woestijn gij u begeeft heel jong, Om aan 't gewoel der wereld u te onttrekken, Dat zelfs niet licht uw leven zou bevlekken De zonde van de tong. Uw leden de kameel schaft 't harde kleed, Het schaap den riem, die vast u zal omgorden, De bron uw drank; sprinkhaan en honing worden Het voedsel, dat gij eet. Al de and'ren van het juichend zienerstal Voorspellen slechts den glans, die eens zou komen; Gij *t Lam aanwijst, Dat op Zich heeft genomen De schuld, haar delgen zal. Geen heilige op de wijd zich strekkende aard, Men boven U, Joannes, durve zetten; Die wasschen kwam de wereld van haar smetten. Gij Zijne Dooper waart Den Vader en den Zoon zij lof bereid. Ook U, Dien wij de kracht van beiden noemen, En Geest altijd, en éénen God te roemen Door alle de eeuwigheid. HYMNEBOEK 170 HYMNE DER LAUDEN. O nimis felix, meritique celsi. O zaal'ge, wiens verdiensten groot mag heeten, Gij kendet zelfs geen vlek als sneeuwenblos, Gods mart'laar sterk, bewoner van het bosch, De grootste der propheten. Laat men den een veelvuldig gaan bekronen, Voeg voor een tweede er meer, het dubb'le bij, 't Driehonderdvoud aan U geschonken zij Om Uwe deugd te loonen. O machtige, in verdienste hoog gestegen, Onze inborst als de hardste steenen had, Neem ze alle weg, maak effen 't hobb'lig pad En recht de kromme wegen. De Algoede, Die Verlosser wordt beleden En Schepper, in de zielen, zonder smet En zuiver, als Hij komt, dan gaarne zet Zijne overzaal'ge schreden. U zingen lof de blijde hemelscharen, Drievuldig God, Wiens Wezen eenheid is. Wij smeeken voor ons zelf vergiffenis, Wil de verlosten sparen. HYMNEBOEK ONZE LIEVE VROUW VAN ALTIJDDURENDEN BIJSTAND. 27 Juni. HYMNE DER LAUDEN. Maria, quae mortalium. Maria, die op het gebed Der stervelingen minzaam let, Dit vragen en dit smeeken wij. Sta ieder onzer altijd bij. O sta ons bij, wanneer het kwaad Zijn keten om ons henen slaat, Ontbind, al wat ons boeit, met spoed, De zondekluisters van 't gemoed. O sta ons bij, als 't valsche beeld Der wereld ons verlokkend streelt. Dat geen verlate 't pad der deugd, Niet denkende aan de hemelvreugd. O sta ons bij, als bij geval Een ramp ons lichaam treffen zal En dat de tijden in den schijn Der eeuwigheid toch rustig zijn. Dan worde Uw bijstand elk gewaar, Als dreigt uw kind ren doodsgevaar. Dat door de hulpe, die gij biedt, Ons niet het eeuwig loon ontschiet'. HYMNEBOEK 172 Lof zijt Ge, o Jesus, overwaard, Die werdt door eene Maagd gebaard, Den Vader ook en Geest, zoo Hoog, Heel de eeuwigheid vereeren moog'. HH. APOSTELEN PETRUS EN PAULUS. 29 Juni. HYMNE DER VESPERS. Decora lux aeternitatis, auream. Het allerschoonste licht der eeuwigheid heeft thans Bevloeid den gouden dag met heil'gen schitterglans. Waarop de Vorsten der Apost'len zijn gekroond En welke aan schuldigen den weg ten hemel toont. Leeraar der wereld, houdt ge aan 's hemels poort de wacht, Gij teeldet Rome en richt de volk'ren door uw macht. Als overwinnaar, door het zwaard gedood of 't kruis, Hen eeuwig sieren zal met lauw'ren 't Vaderhuis. Gelukkig Rome, door het edel bloed bespat Dier beide Vorsten, werdt gij Gode een heil'ge stad! Gij trotsch moogt wezen op die purp'ring, daar u dit Alleen meer schoonheid geeft dan heel deze aard' bezit. O, moge een eeuwige eer aan de Drievuldigheid Met blij gejubel, macht en hulde zijn bereid, Die in haar eenheid blijft besturen het heelal, Die lof nooit eindige in den loop van 't eeuwental. 173 HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. Beate Pastor, Petre, clemens aecipe. Gelukzaal'ge Herder, neem goedgimstig, Petrus, aan 't Gebed der smeekenden, met boeien zwaar belaan Der zonde, ontbind ze door uw woord; gij hebt de macht Den hemel te oop'nen of te sluiten 't aardsch geslacht. En Paulus. leeraar, zoo voortreff lijk, leer ons deugd En onze harten trek met u naar 's hemels vreugd, Waar het geloof, nu nog verhuld, de klaarheid ziet En aan de zon gelijk de liefde alleen gebiedt. O, moge een eeuwige eer aan de Drievuldigheid Met blij gejubel, macht en hulde zijn bereid, Die in haar eenheid blijft besturen het heelal, Die lof nooit eindige in den loop van 't eeuwental. GEDACHTENIS VAN DEN H. PAULUS, APOSTEL. 30 Juni. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Egregie Doctor, Paule, mores instrue. Als in de hymne der Lauden op het feest der HH. Apostelen Petrus en Paulus. 7f? HYMNEBOEK H. H. CYRILLUS EN METHODIUS, BISSCHOPPEN EN BELIJDERS. ;i£i^ 7 juii. HYMNE DER METTEN. Sedibus coeli nitidis receptos. Met luister straalt nu in de hemelhoven 't Athletenpaar, dat, Christ'nen, gij moet loven En als den roem, de dubb'le zuil der Slaven Met uw gezangen staven. Eén liefde deed als broeders saam hen leven Eén godsvrucht zich naar de woestijn begeven, Om velen door hun onvermoeide zorgen Het eeuwig heil te borgen. Nu in het licht des hemels mogen staren Moraviërs, Bohemers en Bulgaren En dra in groot getal die wilde horden Als Petrus' lamm'ren worden. Nu uwe deugd u kronen heeft verkregen, Blijve U 't geschrei der smeekenden bewegen, Eens hebt gij mild geschonken uwe gaven, Behoudt ze voor de Slaven. Nooit voor het land, dat — edel — u blijft smeekei De glans van het aloud geloof verbleeke; Het heil, wat gaf eens Rome als koninginne, Doet het opnieuw gewinnen. HYMNEBOEK O Schepper en Verlosser van de menschen, Ver overtreft Uw mildheid onze wenschen, U onze dank en dat door de eeuwen — alle —• Dan Uwe lof weerschalle. HYMNE DER LAUDEN. Lux o decora patriae. O licht des vaderlands, zoo klaar,' En lieflijk voor het Slavenvolk, Gegroet, o broeders; als elk jaar Is van uw lof ons lied de tolk. U Rome met gejuich ontvangt, Een moeder, die haar kind'ren kust, Zij heeft U bisschopseer erlangd, Met nieuwe kracht U toegerust. Naar het barbaarsche en verre land Als Christusdragers gij gaat voort, En hebt het dwalend onverstand Met heilig, hemelsch Ücht omgloord. De harten, rein nu van het kwaad, Een goddelijke gloed verteert De schrik der doornen overgaat In bloempjes, die men heilig eert. Gij, die den hemeltroon bezet, Deelachtig zijt aan 't hoogst genot, Aanhooren wilt ons smeekgebed; Behoudt het Slavenvolk voor God. HYMNEBOEK Dat alle de afgedwaalden dra Weer Christus' ééne schaapstal kooi'; Naijv'rig op de vaad'ren ga 't Geloof volbloeien, heerlijk mooi. O heilige Drievuldigheid, Ontsteek ons met een hemelgloed En langs het pad de kind'ren leid, Waar ging der vaad'ren glorievoet. OVERBRENGING VAN DE H. BEGGA.]) 7 Juli. HYMNE DER VESPERS. Laude solemni modulemur omnes. Uw lof gezet op eene nieuwe wijs, Een moeder men vereeren moet doorluchtig Als Begga, met God één in 't Paradijs, Viert dan haar feest godvruchtig. Voorzichtig, kuisch en vroom in 't huwelijk, De wereld zij versmaadt, die glans schijnt doffer. En na den moord haars mans, afschuwelijk. Blinkt zij als Christus' offer. Verzameld heeft zij eenen maagdenzwerm, En toegewijd, de goede Moeder spoedig. Den Meester, Die den hemel stelt als term, Wie rein is en ootmoedig. l) Uit het Proprium van het Bisdom v. Breda. HYMNEBOEK Gegroet, o hope en luister, die verblindt; Hoe zalig, thans is Christus uw bekoring; Als gij voor die u trouw zijn, bidt, dan vindt Een ieders wensch verhooring. Uw docht'rental zal groeien, als gij waakt, O Moeder ; uw geloof met zijne pennen Opheffende de ziel, van liefde ontblaakt, 't Geluk omhoog doet kennen. Luister en roem zij den Drie-een'gen God, Dien Begga mag in 't schitterhcht aanbidden; God geve ook ons eenmaal dat zalig lot Met Moeder in ons midden. HYMNE DER METTEN. Christe sanctarum decus atque splendor. O Christus, Die der heil'ge zielen glans En sieraad zijt, wij gaan U loven thans, Nu het gebruik, zoo heilig en verheven Zal Begga glorie geven. Godvruchtigheid, die met een vlammengloed Ontstoken had dat heilige gemoed, Ook eene schaar van maagden, aangedreven Door liefde U heeft gegeven. O Christus, Vorst der Vorsten, deze schaar Van Maagden Uw genade en macht bewaar En tintele van Moeders vuur ons leven, Dat heilig we opwaarts streven. 12 HYMNEBOEK I 17» U lof en hulde en roem, Drievuldigheid, Die Begga's deugd hebt eene kroon bereid En mogen wij ook tallen tijde geven Lof Uwen Naam verheven. H. ELISABETH KONINGIN. WEDUWE. 8 Juli. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Domare cordis impetus Elisabeth. Te toornen hartendrift met kracht Elisabeth En arm te dienen Gode Meer waard acht dan een koninkrijk. Thans in den hemel zij een glorietroon bezet En wordt haar vreugd geboden Van 't sterrenhuis als eereblijk. t Zij met de zaal'gen heerscht, vervuld van zaligheid En treedt de sterren, leerend Waarin waar rijksgeluk bestaat. Den Vader zij de macht, den Zoon zij eer bereid» En luister, eeuwig keerend Den Geest, Die 't al te boven gaat 179 HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. Opes decusque regium reliqncras. Den roem en luister van het koningschap verliet Ge Elisabeth, terwijl ge aan God u geeft voor goed ; Nu gij met de engelen geniet de vreugden zoet, Ons tegen 's vijands list goedgunstig hulpe bied. Ga gij vooruit en wijs, leidsvrouw ten heil, het pad; Wij zullen volgen, o, mocht aller ziel zijn een, Dat opstijge uit èlks daad een geur vol heflijkheên. De roos, welke uwe gift verbergt, beteekent dat. O zaal'ge liefde, die in 't hooge hemelhof Ons allen geven kunt een plaats voor de eeuwigheid; Den Vader en den Zoon zij de opperste eer bereid. Ook U, Verheven Geest zij aller eeuwen lof. H. PLECHELMUS, BISSCHOP-BELIJDER ') 15 Juli. HYMNE DER VESPERS EN DER METTEN. Wiro, als Bisschop om zijn deugden wijdberoemd, Plechelmus, die ook mocht dat heilig ambt ontvangen En Otger, wiens geloof wordt groot genoemd, Noopt tot hun eer ons tot gezangen. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond: Wironis pietas Praesulis inclyti. HYMNEBOEK Dat drietal, wat door gunst van den Algoeden God Op plaatsen ongelijk voortsproot in 't land der Britten, Drijft met hetgeen de wereld prijst, den spot, Als ze eens den hemel maar bezitten. chotland hun ondanks met mijters hen bedeelt. Zij naar 't gestoelte van Sint Pieter zich begeven, Waar ze eerst, nadat de Paus het hun beveelt, Zijn tot het bisschopsambt verheven. Met 't levendmakend kruis en Otger tot gezel Zij 't edel koninkrijk van Gallië doortrekken En heidensch Gelre op Vorst Pepijn's bevel Het licht van het geloof verstrekken. Als drie olijven, al te zeer met vrucht belaan, Als blanke leliën, die zich met rozen mengen, Zij deugden, zoet van geur en lieflijk aan De zielen der bewoners brengen. Dat hulde en luister God. Drievuldig, Eeuwig, zij, Den Vader en den Zoon en den Vertrooster, Heilig, En brenge dank deez' drie Apost'len blij Het volk, wat aan de Roer woont, veilig. HYMNE DER LAUDEN. Gesta Wironis chorus et Plechelmi. Wat eens Plechelmus wrocht en Wiro, niet vergete Ter eere van die Bisschoppen ons lied. Dat u de liefde ook zal doen weten Van Otger, den Leviet. 181 HYMNEBOEK Zij, die geen mijtereer, hoe heilig ook, begeerden, Van Schotland uit naar Rome zijn gegaan, Waar hen de Paus zelf consacreerde. Die hooren zijn vermaan. Zij dan, door den Leviet van Rome af vergezeld, Gaan Frankrijk door en kerst'nen Gelderland, Waar de afgöon worden neergeveld Alom, wordt 't kruis geplant. Op Sint Odiliënberg zij kiezen hoog hun woon En leiden er, van alle zorg bevrijd, Een leven als van de eng'len schoon, Geheel aan God gewijd. Die over Gallië gebiedt, bier telken jare Zoo gaarne toeft, die need'rig van gemoed, Zijn schuld zal Wiro openbaren, Waardoor hem 't hart verbloedt. Is Gelderland 't geloof dien leeraren verplicht, Het roeme hen bij God sus zijn patroon; Dan geve God het 't eeuwig licht Met hen in 's hemels woon. Dat men om hunnentwil den Vader lof toestiere, Die Zoon en Geest gelijkelijk omsnoer' En jaarlijks vroom deez' heil'gen vieren De lieden aan de Roer. HYMNEBOEK HH. MONULPHUS EN GONDULPHUS, BISSCHOPPEN-BELIJDERS. 21 Juli. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Adest sacrata Praesulum. Nu is de blijde feestdag daar Der Bisschoppen, met glans omkleed. Daar heel hun hart, dat God beleed, De wereld schuwde als 't pestgevaar. Ons, die op 't jaarlijksch feestgetij Hun brengen eer, verkrijg' hun bee Kwijtschelding van het zondewee. Dat heel eerbiedig smeeken wij. Met ijver het gebed gestort, Men achte ook offers niet gering, Opdat door hun bemiddeling Een elk vergiffenis geword'. Dat God in Zijn gena verleen. De Vader, Zoon en Geest, vol kracht. Wier allerhoogste en een'ge macht Regeert door alle de eeuwen heen. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. 183 HYMNEBOEK H. MARIA MAGDALENA, BOETELINGE. 22 Juli. HYMNE DER VESPERS, Pater superni luminis. O Vader van het ücht zoo hoog, Als valt op Magdalene Uw oog. Ontsteekt Ge in haar een liefdegloed, Die 't ijs des harten smelten doet. Zij gaat van zoete min verteerd De voeten zalven, hoogvereerd, En schreit ze nat naar hartelust, Heur haar ze droogt, haar mond ze kust. Zij is niet bang bij 't Kruis te staan, Zij wil niet van het graf vandaan. Geen krijgsknecht boezemt vrees haar in. Want de angst moet wijken voor de min. O, Christus, liefde, waarlijk groot, Wil zuiv'ren ons van zonden — snood, Het hart vervullen met gena, Dat niet de hemel ons ontga. Dat men den Vader en den Zoon En aan den Trooster eer betoon' Gelijk het was, zoo worde het Door alle de eeuwen voortgezet. HYMNEBOEK HYMNE DER METTEN. Maria castis osculis. Haar kuische kussen drukken gaat Maria, waar haar Jesus staat, Wat nat zij sproeit, droogt af heur haar. Zij zalft met nardus 't voeten paar. Men God den Vader eer betoon' En aan Zijn Eengeboren Zoon, Maar ook den Heil'gen Geest, zoo Goed, Heel de eeuwigheid vereeren moet. HYMNE DER LAUDEN. Summi Parentis Unice. Gij, Die zijt 's Vaders Zoon alleen, Ach, zie op ons goedgunstig neer, Nu Gij zult schenken de opperste eer, 't Rouwmoedig hart van Magdaleen. De zoekgeraakte drachme is dan Verzameld bij des konings schat; 't Juweel, niet meer met slijk bespat. De sterren overstralen kan. O Jesus, Die de wonden heelt, Der boetelingen een'ge hoop, Om Magdalena's tranenloop Dat ge ons kwijtschelding toebedeelt. O Moeder Gods, gij zijt zoo goed, Dat ge Eva's kinderen in geween. Geslingerd door de stormen heen, In veil'ge haven landen doet. 185 HYMNEBOEK Den Eénen God men eer betoon' Voor Zijn genade in overvloed, Die zuiv'rend 't schuldige gemoed Van zonde, schenkt het hemeltoon. S. PETRUS' BANDEN. 1 Aug. HYMNE DER VESPERS. Miris modis repente liber, ferrea. Op wond're wijze plots Petrus in vrijheid raakt, Als Christus het beveelt, hij de ijz'ren boeien slaakt; Als Herder vóór zijn kudde en Leidsman gaat hij uit. Hij 's levens weiden en de bron des heils ontsluit, Beschermt de schapen, weert den wolf, die er genaakt. Aan God den Vader zij een eeuwige eer altijd; Uw wonderbaren lof ons aller tong belijd' Gods Zoon van eeuwigheid ; U, Geest en Opperheer, Betuiging zij van hulde en roem; zij altijd meer De lof van de eeuwen der Drievuldigheid gewijd. HYMNE DER METTEN. Quodcumque in orbe nexibus revinxeris. Als op het feest van S. Petrus* Stoel te Rome, zie blz. 127. HYMNEBOEK 186 HYMNE DER LAUDEN. Beate Pastor, Petre, clemens accipe. Als op het feest van S. Petrus' Stoel te Rome, zie blz. 127. H. OTGER. BELIJDER 11 Sept Dezelfde Hymnen als op het feest van den H. Plechelmus, 15 Juli, zie blz. 179. KRUISVERHEFFING. 14 September. HYMNE DER VESPERS. Vexilla Regis prodeunt. Als in den Passie tijd, zie blz. 71. HYMNE DER METTEN. Pange, lingua, gloriosi Lauream certaminis. Als in den Passietijd, zie blz. 54. HYMNE DER LAUDEN. Lustra sex qui jam peregit. Als in den Passietijd, zie blz. 61. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. 187 HYMNEBOEK FEEST DER ZEVEN SMARTEN VAN DE H. MAAGD. 15 September. HYMNE DER VESPERS. Jam toto subitus vesper eat polo. L METRISCHE VERTALING. Dat nu de avond maar plots over heel de aarde daal', Dat de zonne vandaag korter dan anders straal', Want ik denk aan den dood, 't smad'lijke folterleed. Dat te droevig een Godsmoord heet. Bij dit schouwspel, zoo droef, Moeder, ge uw hulpe biedt, Schijnt uw hart ook van staal, groot is uw zielsverdriet, Als uw Zoon aan het Kruis hangt en er sterft den dood. En zoo luide daar klaagt Zijn nood. Als ge uw Zoon daar aanschouwt, bleek en met bloed besmeurd. Door de geeseling fel, gruwzaam en wreed verscheurd. Heel het lichaam één wond, werd niet uw eigen hart Toen met prikkels doorvlijmd der smart? Maar ach 1 speeksel en slag, geeseling, wonden veel. Spijkers, aloë, gal, lans, spons en hysopsteel. Doornen, dorstigheid, bloed, hebben met boos geweld Dat godvruchtige hart gekweld. Met dat al door uw moed hooger ge u zelf verheft Dan de mart'laars, o Maagd; 't wonder een ieder treft. Dat zoo dikwijls gedood, Moeder toch sterft ge niet, Maar houdt stand in het zwaarst verdriet. HYMNEBOEK 188 Hulde, glorie en lof, zij de Drievuldigheid, Met een vurig gebed ik Gods gena verbeid, Dat zij sterken zal mij met hare maagdenkracht, Dat ik lijden en strijd niet acht II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Laat de avond nu maar dalen over tle aard'. De zon den dag, die zich verbaast, bekorten moge, Daar 'k heb het schouwspel van den schandedood voor oogen, Toen God geen lijden werd gespaard. Getuige waart gij, Moeder, van Zijn dood, Door smarten overstelpt, maar sterk van ziel en moedig. Toen men gehangen had Uw Zoon aan 't kruishout - bloedig, En zucht op zucht Zijn borst ontvlood. Daar hangend voor uw oogen Uwe Zoon, Met geeselslagen, fel doorstriemd, doorploegd als 't ware Met diepe wonden, ach, aan uwe smartensnaren Ondokte een allerschrilsten toon. Ach, speeksel, wond, vuistslag en geeselleed, Gal, spijkers, aloë, lansstoot en hysopstengel Dorst, doornen, bloed, hoe heeft het wiss'lend smartgemengel Uw vroom gemoed benauwd zoo wreed! Intusschen toont ge, o Maagd, veel grooter moed Dan alle martelaars, of kent men grooter wonder, Dat stervend telkens weer, niet sterft, ge o Moeder, onder De grootste smart niet wankt uw voet? 189 HYMNEBOEK Roem, hulde en lof zij 'de Drievuldigheid, Aan Wie ik, smeekend met de vurigste gebeden, Vraag om haar maagdenkracht, dat 'k in haar voetspoor trede. Als mij het leven smart bereidt. HYMNE DER METTEN. O quot undis lacrimarum. Hoe vergiet zij tranenstroomen In haar ziele-foltering, Als zij ziet van 't kruis genomen, Toen een zwaard door 't hart haar ging, In haar armen neergekomen 't Kind, Dat zij als Maagd ontving. Zijnen mond en boezem, zoete En de zij, vol lieflijkheid, Beide handen, scherp doorwroete En met bloed nog overspreid. Ook de rood besmeurde voeten Zij met tranen heet beschreit. Hoe ontelbaar vele malen Zal aan handen en aan borst Haar omhelzing zich herhalen. Zij de wonden als doorvorscht En haar kussen cijns betalen Van haar smart en liefdedorst. Wil verhooren dan ons smeeken. Moeder, bij uw tranenvloed, Bij Uw Jesus' harte-breken. Zijner wonden purperbloed, En uw hartesmart als teeken Prenten diep in ons gemoed. HYMNEBOEK 190 Aan den Vader en Zijn Zone, Aan den Geest, aan Hen gelijk, Den Drie-een'gen God men toone Eeuwigdurend huldeblijk, Lof altijd Hun en de krone Nu en in der eeuwen rijk. HYMNE DER LAUDEN. Summae Deus clementiae. God, Wien ontferming steeds behaagt, De Zeven Smarten van de Maagd, De wonden ook van 't Eeuwig Woord, Ons doe herdenken, zoo 't behoort. Dat aan het heil ons geven deel De tranen van Gods Moeder, veel, Om af te wasschen wel genoeg, Wat schuld geheel de wereld droeg. Als Jesus' wonden men beschouwt, Vijf in getal, het harte rouwt. Maar door de droefheid van de Maagd Wordt hemelvreugd voor elk gevraagd. U, Jesus, moge glorie zijn, Die voor Uw dienaars droegt die pijn. Den Vader ook en Geest, zoo Hoog, Men eeuwige eere schenken moog'. 191 HYMNEBOEK INDRUKKEN DER WONDTEEKENEN VAN DEN H. FRANCISCUS. » - 17 September. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Iste Confessor Domini, colentes. Deez* Heilige, Belijder van den Heer, Dien eeren vroom en loven de geslachten, Vandaag ontving in heilig liefde-smachten De wonden Christi, teer. Het overige gedeelte van de hymne is als op het feest van een Belijder — geen — Bisschop. H. LAMBERTUS, MARTELAAR. 17 September. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Hymnum cantemus gratiae. Een danklied Christus toegestierd, Dien men als Vorst der glorie viert, Nu weer de zege wordt herdacht Van hem, die werd ter dood gebracht Het feestgetij thans wederkeert. Waarop de Kerk haar kind'ren leert, Wat, hooggeroemd, een deugdenschat De martelaar Lambertus had. Onoverwonnen in den strijd, Athleet die Christus' naam belijdt Oprecht geloovig van gemoed Hij uitblonk door zijn liefdegloed. HYMNEBOEK Als hij den goddeloozen aard, Maar ook het koningshof niet spaart En gispen durft hun wangedrag. Breekt voor hem aan de marteldag. Zóó voor de kudde, welbestuurd, Hee t hij den marteldood verduurd, Maar thans in zege en blij hij richt Zich naar de hoven van het licht. Gods Majesteit ons dit verleen, Drievuldig en toch één beleen, Dat wij om Sint Lambertus' loon Verwerven eens de gloriekroon. HYMNE DER LAUDEN. Novum melos decantemus. Laat ons 't nieuwe üed gaan zingen Sint Lambertus' naam ter eer, Wenschen, die uit 't harte dringen, Geven wij ze al zingend weer, Samen met de hemelingen 't Klinken moge meer en meer. Als na 't heilig overlijden Dertien jaren zijn vervaagd, Hem met eere te verblijden Aan den Opperheer behaagt, Die 't verhoogen der gewijde Beend'ren en de grafpraal vraagt. 193 HYMNEBOEK Doet men weer den grafkuil open Van het lichaam glorierijk, Ziet, het heeft geen scha beloopen. Hoeveel tijd er henenstrijk', Tijd deed het gebeente sloopen Noch de leden van dit lijk. Gansch de schare der getrouwen Heden zich te Luik verheugt, Blijde feestdag wordt gehouden Van den mart'laar, groot in deugd, Dat ook wij ontvangen zouden Door zijn voorspraak, hulp en vreugd'. O Lambertus, wil den landen. Waaraan ge eenmaal wijding gaaft, Hulp door uw gebed verpanden. Want uw bloed heeft ze gelaafd, 't Volk ook binnen deze wanden, Welks gejuich uw hulde staaft H. MATERNUS, BISSCHOP-BELIJDER "j. 25 September. HYMNE DER METTEN EN TWEEDE VESPERS. Ad honorem Conditoris. Om God eer te schenken blijde, Voor Wien al wat ademt leeft, Aan den held in 't Gods-belijden Christus' Kerk als feestdag geeft, Waarop zijn gezwoeg en strijden t Eeuwig loon verworven heeft ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Roermond. 13 HYMNEBOEK De Eerste richting aan zijn wegen Gaf Gods goedertierenheid. Naar Germanië afgelegen Petrus' last hem henenleidt; Veertig jaren heeft er zegen Zijne prediking verspreid. Zijn volbracht de levensdagen, En door Tong'ren 't overschot Wordt geëischt met dankbaar klagen, Gunt zich Keulen 't zelfde lot, Zal de Rijn 't stroomopwaarts dragen, Zoo heeft Trier alleen 't genot. Dienaar van God uitverkoren, Als ge opzenidt uw smeekgebed, Moet, Maternus, God 't ver hoor en, Wisschen alle zondesmet, Dan eenmaal in Hem verloren, VreUgd wij smaken onverlet. Eeuwig, machtig zij geprezen, Eind loos groot Gods Majesteit, Lof en glorie uitgelezen Hulde aan de Drievuldigheid; 't Eéne en Allerhoogste Wezen Zij dezelfde lof bereid. Amen. HYMNEBOEK H, MICHAËL, AARTSENGEL. 29 September. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Te, splendor et virtus Patris. O Jesus, Vaders evenbeeld Die zielen 't leven mededeelt, Door ons en de eng'len, van Uw mond Afhank'lijk, wordt Uw lof verkond. Een schaar, bij duizenden geteld Van vorsten, in het strijdperk snelt. Maar Michaël, de kruisvaan plant, Heilbrenger, die de zege spant. Den drakenkop, die sist zoo fel, Hij drijft naar 't diepste van de hel, En bliksemt van 't opstandig heer D' aanvoerder uit den hemel neer. Dus niet den vorst der hoovaardij Maar hem, d' Aartsengel, volgen wij, Opdat geschonken van den troon Des Lams ons worde de eerekroon. Men aan den Vader en den Zoon En aan den Trooster eer betoon', Gelijk het was, zoo worde het Door alle de eeuwen voortgezet. HYMNEBOEK. 196 HYMNE DER METTEN. Christe, Sanctorum decus Angelorum. I. METRISCHE VERTALING. Christus, het sieraad van de heilige eng'len, Schepper, Verlosser van 't geslacht der menschen. Moge de hemel de eerekroon ons streng'len. Dat toch wij wenschen. De Engel van vrede, Michaël, getrouwe, Daal' van den hemel om bij ons te blijven, Brenger van vrede, de oorlogen vol rouwe Herwaarts hij drijve. De Engel van sterkte, Gabriël, den ouden Vijand doe vluchten, maar de tempels, kloeke. Die, overwinnaar, overal hij bouwde, Weer moog' bezoeken. De Engel, geneesheer, Raphaël bedreven, Sta uit den hemel bij om te genezen Alle de zieken, goeden raad te geven Twijf'laars in vreeze. Vredesvorstinne, 't licht hebt ge ons geschonken, Moeder en Maagd, en eng'len voor Gods trone, Helpt ons met hen, die in 't van licht omblonken Hemelhof wonen. Dat de g'lukzaal'ge Godheid ons dit geve, Vader en Zoon en Geest, gelijk van waarde, Hunner ter eer het loflied aangeheven Over gansch de aarde. 197 HYMNEBOEK II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. O Christus, glans van 't zalige eng'lengkoor, Het menschelijk geslacht hebt Gij geschapen En vrijgekocht, ons, in Uw vrede ontslapen, De hemel toebehoor'. Dat de engel van den vrede, Michaël, Neerdale van omhoog in onze wone Met vrede rein, maar droeve krijgsdemonen Verbanne naar de hel. Dat Gabriël, die engel, sterk en kloek, Verdrijve, die zoo lang ons reeds bestrijden, En tempels, welke alom hij Gode wijdde Verwinnend, weer bezoek'. Dat Raphaël, geneesheer tot ons heil En engel, van omhoog de zieken heele, Hij hebbe bij de zwarigheên, zoo vele, Zijn hulpe voor ons veil. De Koningin des Vredes, zuiv're Maagd, Die voortbracht 't licht, en 't zalig koor der eng'len Met 't hemelhof vol glans, hun krachten meng'len, Als men hun bijstand vraagt. Dit God ons in Zijn zaligheid verleen', De Vader, Zoon en Heil'ge Geest te zamen, Hun jubellied moet klinken - geen zich schame Luid over 't aardrijk heen. HYMNEBOEK H. BAVO, BELIJDER. Titelheilige der kathedraal en Eerste Beschermheilige van Haarlem's Bisschopsstad, 1 October. HYMNE DER VESPERS. Bavonem meritis tollit honoribus. I. METRISCHE VERTALING. Aan Sint Bavo van Gent eer naar verdienste geeft Deze stad, die haar roem door zijn beroemdheid heeft, Heel zijn levensgedrag 't voorbeeld van deugden bood. Dat tot Christus de volken noodt. Maar ook Bavo verhief, zingend in plechtverbond. Wat hij eens in den nood krachtig ter zijde stond, Haarlem's stedeke, dat veilig in ramp en druk. Nu nog vrij bleef van ongeluk. Daar uw Christusgloed slaat, Bavo, zijn vlammen wijd. Ge ons een toonbeeld van deugd, tevens een spiegel zijt En uw voorbeeld zoo schoon, ieder voorbij ge u spoedt. Wel tot heiligheid prikk'len moet. O, Beschermer, wij vroom volgen u op den voet Om met Christus te zijn; gij der getrouwen stoet Met standvastigheid wees immer tot hulp bereid En een redder in moeilijkheid. 199 HYMNEBOEK Wat met pijlsnellen stroom uitspuwt de helrivier, O, wij vragen het u, blijve het ver van hier, Ons toekome de deugd, welke geen smet besmeurt, 's Levens reinheid, die lieflijk geurt. Zij dan vroom'lijk gebracht lof der Drievuldigheid, Wat het aardrijk bewoont, bevend Zijn roem verbreid'. Zich diep buigend ter neer; worde door de eeuwen heen Zijne grootheid door elk beleen. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Verdiend is de eer, den Gentschen Baaf geschonken Door de eed'le stad, wier roem eich aan den zijne snoert. Zijn leven, dat vermaard door deugd heeft uitgeblonken, Tot Christus heeft het volk gevoerd. Van Bavo saam vereenigd heeft gezongen Het stedeke, dat eens zijn sterken steun genoot, Haarlem, dat veilig als gevaren het besprongen, Ook thans de ramp, die dreigde, ontvlood. Bavo. door 't vuur van Christus' liefde onstoken, Gij ons tot toonbeeld en een spiegel - heerlijk - strekt. En nieuwen moed heeft ons uw voorgaan ingesproken En liefde voor de deugd gewekt. O heilige Patroon, met vrome schreden Naar Christus volgen we U, terwijl de u trouwe schaar Standvastig uwe hulp inroept in tegenheden. Dat ze immer uwe macht ervaar'. HYMNEBOEK 200 Wat kwaad voortstuwt de hel met snelle bedding, Het moge blijven door uw toedoen ver Van hier. Maar schenke oprechte deugd ons in gevaren redding En zuiverheid ons leven sier'. Dat lof men brenge aan God, Eén en Drievuldig, Aan Wien al bevende het aardrijk eer bereidt, Zich buigend diep ter neer, Wien eer zal blijven schuldig Gedurende heel de eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. Annuo nobis revoluta cursu. METRISCHE VERTALING. Bij uw verschijnen, nu het jaar voorbij is. Groeten we u, feestlicht; heden, nu het vrij is. Wij tot een feest, vol staatsie, voor den grooten Bavo besloten. Na de verplichting van het echt'lijk leven, Na zijne jeugd het strijdgewoel gegeven, Zal hij voor Christus voortaan gaan beginnen Slagen te winnen. Boven de wereld met haar kwaad verheven, Heeft hij zijn geld, zijn erfdeel weggegeven, Wie hem de hoogste rente gaf, den sterren, Schitt'rend van verre. Dat nu zijn geest, de goede daad indachtig Niet door de faam zou zwellen al te krachtig, Hij als een balling, moedig naar de beemden Vlucht van den vreemde. 201 HYMNEBOEK Daar, waar de Schelde Vlaanderen's landouwen Kleurig besproeit en 't water der getrouwe Lyse in zich opneemt, in de bosschen, schoone, Hij wilde wonen. Tusschen het groen heeft hij een hol betrokken, Later een nauwe cel hem aan zal lokken Waar hij kan boeten met geween en lijden Vroegere tijden. Dagen hij leefde er zonder een'ge spijze, Na zijne wake ziet hij 't licht weer rijzen, Spant alle kracht in om geheel zijn leven Opwaarts te streven. Moge in den hooge, Gode 't loflied klinken. Die Zijnen Bavo deed in glorie blinken, En over 't aardrijk zingend al de volken 't Blijde vertolken. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Teruggekeerd, nu 't jaar voltrok zijn kringen, Feestzonne, wees gegroet, u onze tijd, Dat vroom en goed het feest worde ingewijd, Wij gaan voor Bavo zingen. Als is gedoofd en liefdevuur en wonne, Terwijl zijn jeugd slechts krijgsrumoer verstaat. Is hij voor God, als Christus' voetsoldaat Een nieuwen krijg begonnen. HYMNEBOEK 202 Hij, boven al het wereldsche verheven, Heeft zijn fortuin, het lang vergaarde goud, Met gulle hand den sterren toevertrouwd. Die hooger rente geven. Opdat zijn geest door eerzucht niet ontbrandde. Wanneer het volk zijn schoone daad verhief, Had ballingschap hij edelmoedig hef En trok naar verre landen. Waar een rivier, de Schelde, die de gouwen Van Vlaanderen als één van kleur besproeit. Met 't water van de Leije samenvloeit. Zal hij een kluis zich bouwen. Eerst was hij met een hol in 't bosch tevreden, Dan kiest hij zich tot woon een nauwe cel. Waar met geween hij wischt en boete fel De zonden van 't verleden. In vasten — streng — brengt hij hier zijne dagen. Het nacht'lijk uur in heilig waken door; De hemel, dien als doel hij zich verkoor, Zal al zijn krachten vragen. U, Groote God, zij lof gebracht hierboven, ' Gij Bavo naar verdienste hebt beloond, Dat ook op aard', waar maar een sterPling woont. Men met gezang U love. 203 HYMNEBOEK HYMNE DER LAUDEN. O magne rerum Conditor. O Schepper van de dingen. Groot, Die, wat de wereld ook omsloot. Leidt door Uw rechterhand vol kracht. Sla op de smeekgebeden acht. Als ijlings wordt de nacht verjaagd. Zoodra het in het Oosten daagt. Verdrijf het duister, wat zoo dicht, Op aller menschen zielen ligt Dat wij, gaat ons Sint Bavo voor Hem altijd volgen in zijn spoor En moge houden onze voet Den weg, waar men het heil ontmoet. Dat naar Sint Bavo's voorbeeld wij Ontkomen aan de heerschappij Der zinnen en van 't vleesch zoo geil, En zoeken hemelwaarts ons heil. De kitt'üng van de wereld dan, Zoo dwaas, geen onzer overman', Van 's werelds zeden niet gediend, Zij niemand onzer 's werelds vriend. Dat God den Vader glorie zij, Die ons, door 't Bloed van Jesus vrij. En door den Geest gewasschen schoon, Moog' geven Bavo's eerekroon. HYMNEBOEK 204 HH. ENGELBEWAARDERS, 2 October. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Custodes hominum psallimus Angelos. I. METRISCHE VERTALING. Ons bezingen dit feest de engelbewaarders doe, Aan de broze natuur voegt hen de Vader toe, Dat met hen als gezel niemand bezwijken zal Voor der vijanden groot getal. Want de opstandige geest, neer in de hel gestort, Die uit ambten- en eer rechtens verstooten wordt, Door jaloerschheid verteerd nu te berooven tracht Wie het hemelgeluk eens wacht. Neem hierheen dan uw vlucht, wachter, die waakzaam zijt, En het land, dat aan U toe werd vertrouwd, bevrijd Van de ziekten der ziel, verder van al het kwaad, Dat de rust der bewoners schaadt. Der godvruchtigen lof zij de Drievuldigheid, Daar drie-werelden Gods eeuwig en wijs beleid Blijft besturen, daarom luide het lofgeschal Hem toeklinke door 't eeuwental. 205 HYMNEBOEK II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. Gezongen van der menschen eng'lenwacht! De Hemelvader voegt ze aan de natuur, zoo broze, Als metgezellen toe, dat deze niet door looze Belagers werd ten val gebracht. Want de engel, die om zijne zonden, snood. Verloor terecht alle eer, waartoe hij was verheven, Tracht te berooven elk daarvan, uit nijd gedreven, Dien God tot Zijnen hemel noodt. O wachter, neem hierheen waakzaam uw vlucht En wil van 't vaderland, u toevertrouwd, afwenden Zoowel de ziekten van de ziel als alle eHende, Waaronder de bevolking zucht. Godvruchtig de Drie-een'ge God vereerd, Die met Zijn eeuwigheid van wijsheid blijft besturen t Drievoudig wereldrijk, moog' voort Zijn glorie duren En worde in eeuwigheid vermeerd. HYMNE DER LAUDEN. Aeterne Rector siderum. O Eeuw'ge, Die den sterren geeft Uw wet en over al, wat leeft En door Uw almacht werd gemaakt. Met vaderlijke voorzorg waakt; HYMNEBOEK 206 De zondaars bijsta, die te zaam Aanroepen Uwen heil'gen Naam En dat bij 't scheem'ren van den dag Het nieuwe licht ons rijzen mag. Uw heilige engel, zoo voor nacht Als dag gegeven ons tot wacht, Hier tegenwoordig, voor 't gevaar 'Van alle zonden ons bewaar'. Hij aan de sluwheid van den draak. Die ons belaagt, een einde maak', Dat niet het zorgelooze hart Worde in zijn leugennet verward. Door hem ver van ons grensgebied De vreeze voor den vijand vlied', Ontvange vree 't gemeenebest En blijve vrij van ziekte en pest. Men God den Vader eer betoon', Want die verlost heeft Zijne Zoon En die de Geest geheiligd heeft Hij eene wacht van eng'len geeft. HYMNEBOEK ALLERHEILIGSTE ROZENKRANS VAN DE H. MAAGD. 7 October. HYMNE DER VESPERS. Caelestis aulae Nuntius. Die 's hemels bode wordt genoemd En de geheimen Gods onthult, Van Zijn gena geheel vervuld Gods maagdelijke Moeder roemt. De Maagd naar haar verwante snelt, Joannes' Moeder, die bevindt, Dat in haar schoot opspringend, 't kind De aanwezigheid van Christus meldt. Het Woord, dat vóór het eeuwental Uit het verstand des Vaders sproot. Gebaard wordt door een maagdenschoot Als Kindeke, dat sterven zal. 't Wicht draagt men naar den tempel, waar De wet volbrengt, die wetten gaf, En voor een prijsje koopt men af Den Zaligmaker — Offeraar. De smart, die Zijn verlies haar baart, Maakt plaats voor vreugde, als zij Hem vindt En hoort, hoe aan geleerden 't Kind Wat hun verborgen was, verklaart. HYMNEBOEK 208 U, Jesus, glorie zij bereid, Die zijt het Kind der Maagd geweest. Met Uwen Vader en den Geest, In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER METTEN. In monte olivis consito. Op den Olijfberg, dicht begroeid, Bidt de Verlosser en valt neer, Hij zucht, wordt bleek. Hij kan niet meer. Als drupp'len bloed Hem 't zweet ontvloeit. Als Hem verraadt de leerling laf. Wordt God getrokken met geweld. Met scherpe boeien wreed omkneld En ondergaat de geeselstraf. Een spotkroon, welke schand'lijk hoont, Van spitse doornen is gereed, Die Hem in 't vuile purperkleed Als eenen glorie-koning kroont Het kruishout, zoo ontzettend zwaar, Met zweet, gehijg, herhaalden val, Hij naar de bergkruin sleepen zal, Gedwongen door de beulenschaar. Hij hangt aan 't hout dat rood hij verft Bij roovers, hij, die schuld'loos is. Voor beulen vraagt vergiffenis, Buigt uitgebloed het hoofd en sterft 209 HYMNEBOEK U, Jesus, glorie zij bereid, Die zijt het Kind der Maagd geweest, Met Uwen Vader en den Geest In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER LAUDEN. Jam morte, victor, obruta. Als overwinnaar van den dood Keert Christus uit de helle weer. De boei der zonde brak de Heer, Die ook de hemelpoort ontsloot. Een luttel tijds ziet men den Heer, Dan vaart Hij naar het hemelland, Waar Hij, aan 's Vaders rechterhand. Deelachtig wordt aan 's Vaders eer. Dien Hij den zijnen had beloofd Te schenken, den Vertrooster zoet. Met vuur'ge liefdetongen doet Neerdalen Hij op ieders hoofd. Met een verheerüjkt lichaam wordt Ten hemel opgevoerd de Maagd; De hemel van* haar komst gewaagt Met vreugde, in lied'ren uitgestort. Een twaalftal sterren, saamgesnoerd, De hooge Vrouwe strekt tot kroon En naast 't gestoelte van haar Zoon Den schepter ze over 't aardrijk voert. M HYMNEBOEK 210 U, Jesus. glorie zij bereid, Die zijt het Kind der Maagd geweest, Met Uwen Vader en den Geest In aller eeuwen eeuwigheid. HYMNE DER TWEEDE VESPERS. Te gestientcm gaudiis. U, opgetogen en verblijd, U, als ge in diepe droefheid zijt, U, in uw eeuwige eerkleedij, O, Maagd en Moeder, zingen wij. Ave, als u de vreugd verzaadt, Als gij ontvangt, bezoeken gaat, Als baart en offert gij uw Kind, O Moeder en het wedervindt. O, droeve, Ave, als ge in uw hart Verduren moest de geeselsmart. Het Kruis, den doodstrijd en de kroon. Vorstin der Mart'laars, van uw Zoon. Bij Jesus' zegepraal, Ave, En deelt de Geest Zijn gloed u mee, En in het rijk, van licht omstraald, Waar ge, o Vorstin in glorie praalt. Komt, volk'ren, plukken rozen schoon Uit de geheimen hier geboön En tooit uw Moeder in haar glans Met Uwen schoonsten liefdekrans. HYMNEBOEK Lof zijt Ge, o Jesus, overwaard, Die werdt door eene Maagd gebaard, Den Vader ook en Geest, zoo Hoog, Heel de eeuwigheid vereeren moog'. H. THERESIA, MAAGD. 15 O c tob er. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Regis superni nuntia. Als afgezant van 's hemels Vorst, Theresia vertrekt ge en dorst. Aan de barbaren, zoo verwoed, Christus te brengen of uw bloed. U wacht een dood van zachter aard, Voor zoeter pijn blijft gij gespaard, Als goddelijke liefde u blaakt En met haar schicht uw harte raakt. Slachtoffer van die vuur'ge min, Stort mee ons hart uw vuurgloed in, Wil het u toevertrouwde volk Bevrijden van de hellekolk. Men aan den Vader en den Zoon En den Vertrooster eer betoon', Ook U, Heil'ge Drievuldigheid Zij door alle eeuwen lof bereid. HYMNEBOEK 212 HYMNE DER LAUDEN. Haec est dies, qua candidae. Dit is de dag, waarop gelijk Een witte duive naar het rijk, Welks luister kent geen wederga. De ziel vloog van Theresia. De stem des Bruidegoms klinkt op: Kom haastig van den Carmeltop, Mijn zuster, kom naar 't bruiloftsmaal Des Lams en naar de kroningspraal. U, Bruidegom der Maagden, schoon, li, Jesus, in der zaal'gen woon Aanbeden, moge 't bruiloftslied Volprijzen in het eeuwverschiet. H. JOANNES CANTIUS, BELIJDER. HYMNE DER VESPERS. Gentis Polónae gloria. Roem van het Volk, waaruit ge sproot, Het Poolsche, en van den priesterstand, Sieraad der leeraars, ' vaderland Een vader, o Joannes, groot. 20 October. 213 HYMNEBOEK Gij legt de wet des Heeren uit Als meester en volbrengt haar ook. Kennis alleen is niets, is rook, Dus elk de wet te doen, besluit'. Gij der Apostelen paleis Te voet bezoekt en Petrus' stoel; Naar 't vaderland, ons levensdoel, Richt onze schreden, onze reis. Gij pelgrimeert naar Vredestad; l) Wat er gepurperd werd door 't Bloed, Als Christus zette er Zijnen voet. Besproeit gij met een tranenbad. O bitt're wonden van den Heer, Blijft diep in aller hart geprent, Als beter men de losprijs kent, Zal men ze ook zoeken meer en meer. Eerbiedig de aarde U betuigt Aanbidding, o Drievuldigheid, En uit ons hart, opnieuw bereid Door Uw genade, een feestlied juicht HYMNE DER METTEN. Corpus domas jejuniis. Gij legt uw vleesch den breidel aan Van vasten en van geeselkoord, Om 't boete-leger in te gaan, Schoon gij uw onschuld nooit verloort. ') Jerusalem. HYMNEBOEK 214 Maar wij dan ook op 't voetspoor van Den besten Vader voortgetreên. Want mijne geest verwinnen kan Het dart'le vleesch, als k volg zijn schreên. Gij warm den arme kleedt, als kil De koude kleumt in zijne stulp; Als dorst en honger kwellen wil, Komt gij met spijs en drank te hulp. Steeds hadt ge een open hart en hand En wie u vroeg van u ontving, Bescherm dan ook het vaderland, Dat vraagt én Pool èn vreemdeling. Lof zij den Vader, lof den Zoon, Lof zij, o Heil'ge Geest, ook U; Joannes bidt, dit zij het loon, Dat hemelwaarts zijn beê ons stuw'. HYMNE DER LAUDEN, Te deprecante corporum. Besmetting wijkt op uw gebeèn, De booze ziekten vluchten heen En met den voorspoed van weleer Keert alle goede gave weer. Wanneer verzwering, tering, koorts Uitbluschten haast de levenstoorts, En reeds de dood zijn kaken spert. Dan gij de blijde redder werdt. HYMNEBOEK Was hooggezwollen de rivier, Dreef ver. de koopwaar weg van bier, Dan deed Gods macht ze op hare baan Omkeeren en stroomopwaarts gaan. Tot u, zoo machtig, in 't bezit Van eenen hemeltroon, ik bid: Verhoor een need'rig smeekgebed. Gij zijt geroepen, kom en red. Drievuldigheid en altijd Eén, O Eenheid, altijd drie beleen, Als Cantius een voorspraak is, Worde eeuwig loon onze erfenis. ALLERHEILIGEN. 1 November. HYMNE DER VESPERS EN METTEN. Placare, Christe, servulis. Wees langer niet, o Christus, gram Op Uwe dienaars, want een Maagd, Terwijl Gij rechtspreekt, Godd'lijk Lam, Uws Vaders goedheid voor hen vraagt. En gij, die om den troon van God Uw negen zaal'ge kringen trekt. Dat vluchten moge op uw gebed, Alwat tot onze schade strekt HYMNEBOEK 216 Apost'len en Propheten saam, Gij bij den strengen Rechter zult, Wat tranen stort uit zondeschaam Vergeving vragen voor hun schuld. En Martelaren, rood van bloed, Belijders, blank door uwe prijs Roept, wat als balling toeven moet Op aarde, in 's hemels Paradijs. En koren van de Maagden, kuisch, En gij, bewoners der woestijn, Maar die thans woont in 't Vaderhuis, Doet ons eens met u samenzijn, Verdrijft de trouwelooze bent Ver van het volk, dat God belijdt, Dat worde één Herder slechts gekend. Die allen Zijne zorgen wijdt, Aan God den Vader glorie zij En aan des Vaders Een'gen Zoon, Den Geest, Die maakt de harten blij. Ook door alle eeuwen eerbetoon. HYMNE DER LAUDEN. Salutis aeternae dator. Gij, Die een eeuwig heil bereidt. Sta, Jesus, den verlosten bij; Maagd, Moeder van barmhartigheid, Maak allen met uw gaven blij. 217 HYMNEBOEK O duizenden van 't eng'lenheer, Oudvaders, die vereenigd met De Zieners zijt, den zondaars weer Verkrijge vrijspraak uw gebed. Heraut van Christus, onvermoeid, Gij, aan de hemelpoort gesteld, Met de and're Apostelen ontboeit Den band der zonde, die ons knelt. O, Mart laars met uw zegekroon, O, hoogverheven priesterkoor En, Maagden, door uw deugd, zoo schoon, Verwijdert alle zondespoor. Alwie op 't hooge sterrenhof Als vorsten houdt den heerschersstaf, Verhoort goedgunstig tot Gods lof. Die smeeken 's hemels gunsten af. Zij hulde, majesteit en macht Aan God den Vader en den Zoon En aan den Heil'gen Geest gebracht Als eeuwigdurend eerbetoon. HYMNEBOEK 218 H. HUBERTUS, BISSCHOP-BELIJDER. *) 3 November. HYMNE DFR VESPERS EN DER METTEN. Hymnus laudis decantetur. Eenen lofzang toegeklonken Christus, Vorst van Majesteit, Hem het schoonste spel geschonken. Dat ons feestlied begeleidt, Wien Hubertus, licht-omblonken. Thans aanschouwt in heerlijkheid. Wat zal hem het hof bekoren. Luist rend naar Lambertus' raad, Wil hij liever God behooren. Hij Zijn dienst zich wijden gaat. En in Christus als verloren Kiest een nieuwen levensstaat. Dat wij dien patroon verheffen Door een blijden jubelzang. Hem, uit dankbaarheid beseffen Trouw te zijn, ons leven lang, En de rampen, die ons treffen. Zijne hulp door heil vervang'. O Hubertus, wil verkrijgen Ons een wandel, vroom en vroed, Laat de ziekten henentijgen, Schenk ons frisschen levensmoed. Steeds büjve uw gebed opstijgen Tot den Heer, het Hoogste Goed. ') Uit het Proprium van het Bisdom v. Breda. 219 HYMNEBOEK Zij Uw Majesteit geprezen, Groote Schepper van 't heelal. Eindloos machtig, krachtig Wezen Vóór 't begin van 't eeuwental. Die Hubertus uitgelezen 's Hemels vreugde schenken zal. HYMNE DER LAUDEN. Respiremus ia beati. Schenke ons een verpoozing blijde Sint Hubertus op zijn feest. 't Past op 's Bisschops feestgetijde Hem te prijzen allermeest; Hem dan we onze zangen wijden Met een op ge wek ten geest Strijd en lauw'ren na te jagen. Was hem in zijn jeugd een lust Dan zou Christus' juk hij dragen. Als die eerzucht was gebluscht En Lambertus' raad deed dagen Voor hem licht en harterust Aan zijn kudde zou hij leeren Hoop op eer, die niet vergaat. Welke door de gunst des Heeren Eenmaal ons te wachten staat; 't Volk vond in zijn heilsbegeeren Bij dit woord der wijsheid baat. HYMNEBOEK 220 Als een trooster hem de boeken Prijzen voor de zijnen blij, Neen, verdrukten hem niet vloeken, Steeds stond hij in nood hen bij. Ziet, de zieken hem bezoeken, Als een engel aan hun zij. O Hubertus, Herder waarlijk, Die ons levenspad verlicht, God had tot uw lof bezwaarlijk Grooter wonderen verricht, Weer den vijand, die vervaarlijk Ons bedreigt met zijne schicht. H. WILLIBRORDUS. Bisschop-Belijder, Eerste Beschermheilige van Haarlem's diocees. 7 Nov. HYMNE DER VESPERS. Patriam nostram fidei magister. I. METRISCHE VERTALING. Heilige Leeraar, toen gij 't land der vaad'ren Eens, Willibrordus, hadt met 't kruis geteekend, Deedt tot den schaapsstal, gij de Friezen naad'ren, Herder uitstekend. HYMNEBOEK Ach. aan uw volken, wederom opstandig, Zou Christus' vijand tot een valstrik strekken. Om met gejammer, puinhoopen zoo schandig t Land te overdekken. Die uw gezellen, schier van dorst verdrogend, Rijkelijk water. Vader, deedt ontschieten, Doe voor die arme dwalenden, meedoogend t Heil weder vlieten. Buig de gemoed'ren, die van hoogmoed zwellen Laat hen den schaapsstal, Herder, niet vermijden, Waar hun een bron van zaligheid zal wellen Ten allen tijde. Luister en roem en hulde Hem gegeven. Over den hemel Die Zijn glansen heenspreidt, God, Die de wereld laat haar doel bestreven, In Zijn Drie-eenheid. II. IN HOLLANDSCHE DICHTMAAT. O Leeraar des geloofs, Sint Willibrord, Die 't vaderland hebt met het kruis geteekend, Zoodat het volk van Frieschèn stam gerekend Tot Christus' schaapsstal wordt Ach, wederom, die gloeit van Christus-haat, Heeft meegesleurd in zijn verzet uw volken. En met een stroom uit zijn ellende-kolken Zoo droevig hen geschaad. HYMNEBOEK 222 Waar ge eens voor uw gezellen, dorstverteerd, Hebt, Vader, plots een rijke bron verkregen, Dat zooveel, die er dwalen allerwege. Ge opnieuw de waarheid leert. Wil buigen hart en geesten, al te fier, 't Worde eene kudde, o Herder, zij, die keeren En die zoo blij de Kerk steeds bleven eeren Als eene Moeder, dier. Aan Hem het heil, de luister en de faam, Door Wien bestraald de hemelzalen worden, Wiens wijs beleid bestuurt de wereldorde, Drieëenig is Zijn Naam. LAUS DEO PER MARIAM, LOF AAN GOD DOOR MARIA! VERBETERING. Bk. 159 staat : Hymnen als op den feestdag 17 Sept., blz. 192; moet zijn blz. 191. Blz. 185 en 186 staat: Als op het feest van St. Petrus Stoel te Rome, zie blz. 127, moet zijn blz. 131. INHOUD. DEEL I. Hymnen ter eere van God. 1. Feest van 's Heeren Geboorte 13 2. Feest van 's Heeren Besnijdenis 15 3. Feest van den Zoeten Naam Jesus 16 4. Feest van de Openbaring des Heeren 18 5. Hemelvaart des Heeren 20 6. Pinksterfeest 22 7. Allerheiligste Drievuldigheid 26 8. Sacramentsdag 28 9. Allerheiligst Hart van Jesus 32 10. Allerkostbaarst Bloed van Onzen Heer Jesus Christus ... 35 11. Gedaanteverandering van Onzen Heer Jesus Christus ... 39 DEEL II. Hymnen ter eere van de H. Maagd. 1. Algemeene Hymnen 44 2. Hymne der Kleine Getijden van de H. Maagd 48 DEEL III. Hymnen voor Zondagen en Feriën. Hymnen der Metten. 1. In den Advent 50 2. Voor de Zondagen van af 14 Januari tot aan de vasten en van af 28 September tot en met 26 November .... 51 3. In de Vasten 52 4. In den Passietijd 54 5. In den Paaschtijd, van af beloken Paschen tot en met de vigilie van Hemelvaart 55 6. Voor de Zondagen na Pinksteren tot en met 27 September . 57 15 INHOUD 226 Hymnen der Landen. Bladz, 7. In den Advent 58 8. Voor de Zondagen van af 14 Januari tot aan de vasten en van af 28 September tot en met 26 November .... 59 9. In de Vasten 60 10. In den Passietijd 61 11. In den Paaschtijd, van af Beloken Paschen tot en met de vigilie van Hemelvaart 63 12. Voor de Zondagen na Pinksteren tot en met 27 September . 64 13. De Kleine Uurtjes 65 Hymnen der Vespers. 14. In den Advent 68 15. Voor alle Zondagen in het jaar, uitgenomen Advent, Vasten, Passie- en Paaschtijd 69 16. In de Vasten 70 17. In den Passietijd 71 18. In den Paaschtijd 72 19. Completorium (Avondgebed) 73 Hymnen der Feriën. 20. Feria Secunda (Maandag) 74 21. Feria Tertia (Dinsdag) 78 22. Feria Quarta (Woensdag) 80 23. Feria.Quinta (Donderdag) 83 24. Feria Sexta (Vrijdag) 86 25. Sabbatum (Zaterdag) 89 DEEL IV. Hymnen ter eere van de Heiligen. Algemeene of gemeenschappelijke Hymnen. 1. Feestdag der Apostelen 94 2. Feestdag van een Martelaar 98 287 INHOUD Bladz. 3. Feestdag van meerdere Martelaren 101 4. Feest van een Belijder-Bisschop 106 5. Meerdere Belijders-Bisschoppen 109 (Bisdom v. Roermond.) 6. Feest van een Belijder- geen Bisschop 111 7. Meerdere Belijders- geen Bisschoppen 113 (Bisdom v. Roermond.) 8. Feest eener Maagd 114 9. Feest der Niet-Maagden 118 10. Feest van Kerkwijding 120 DEEL V. Hymnen op het Feesteigen der heiligen. 1. Onbevlekte Ontvangenis van Maria, 8 Dec 124 2. H.H. Onnoozele Kinderen, 28 Dec 125 3. H. Familie, Jesus, Maria, Joseph, Zondag onder het Octaaf van de Openbaring des, Heeren 127 4. S. Petrus' Stoel te Rome, 18 Januari 131 5. H. Gerlacus, Belijder, 19 Januari 132 6. Bekeering van S. Paulus, Apostel 25 Januari 134 7. H. Martina, Maagd en Martelares, 30 Januari 134 8. Verschijning van Maria, Onbevlekt Ontvangen, 11 Februari . 138 9. De H.H. Zeven Stichters, 12 Februari 143 10. S. Petrus' Stoel te Antiochië, 22 Februari 148 11. H. Gertrudis, Maagd, 17 Maart 149 12. H. Joseph, Bruidegom der H. Maagd, 19 Maart 151 13. Feest der Zeven Smarten van de H. Maagd, Vrijdag na Passie-Zondag 154 14. H. Hermenigildus, Martelaar, 13 April 156 15. O. L. Vrouw van Goeden Raad, 26 April 158 16. Overbrenging van den H. Lambertus, Bissch. Belijder, 28 April 159 17. De Wonderbare Hostie, 11 Mei 159 18. H. Servatius, Bisschop-Belijder, 13 Md 162 19. H. Venantius, Martelaar, 18 Mei 163 INHOUD 228 Bladz. 20. Alle H.H. Bisschoppen van Maastricht, Zaterdag vóór den Derden Zondag na Pinksteren 166 21. H. Juliana de Falconeriis, 19 Juni 167 22. Geboorte van den H. Joannes den Dooper, 24 Juni.... 168 23. Onze L. Vrouw v. Altijddurenden Bijstand, 27 Juni. . . . 171 24. H.H. Apostelen Petrus en Paulus, 29 Juni 172 25. Gedachtenis van dec H. Paulus, Apostel, 30 Juni 173 26. H.H. Cyrillus en Methodius, Bisschoppen en Belijders, 7 Juli. 174 27. Overbrenging van de H. Begga, 7 Juli 176 28. H. Elisabeth, Koningin, Weduwe, 8 Juli 178 29. H. Plechelmus, Bisschop-Belijder, 15 Juli 179 30. H.H. Monulphus en Gondulphus, Bisschoppen-Belijders, 21 Juli. 182 31. H. Maria Magdalena, Boetelinge, 22 Juli 183 32. S. Petrus' Banden, 1 Augustus 185 33. H. Otger, Belijder, 11 September 186 34. Kruisverheffing, 14 September , 186 35. Feest der Zeven Smarten van de H. Maagd, 15 September . 187 36. Indrukking der Wondteekenen van den H. Franciscus, 17 Sept. 191 37. H. Lambertus, Martelaar, 17 September 191 38. H. Maternus, Bisschop-Belijder, 25 September 193 39. H. Michaël, Aartsengel, 29 September 195 40. H. Bavo, Belijder, 1 October 198 41. H.H. Engelbewaarders, 2 October 204 42. Allerheiligste Rozenkrans van de H. Maagd, 7 October . . 207 43. H. Theresia, Maagd, 15 October 211 44. H. Joannes Cantius, Belijder, 20 October 212 45. Allerheiligen, 1 November 215 46. H. Hubertus, Bisschop-Belijder, 3 November 218 47. H. WÜÜbrordus 7 November 220 229 REGISTER I. INHOUD Alphabetische lijst der Latijnsche Hymnen. Bladz. Adest sacrata Praesulum (R.) 182 Ad honorem Conditoris (R.) 193 Ad regias Agni dapes 72 Aeterna coeli gloria 87 Aeterna Christi munera 95 Aeterne Rector sideium . . . „»y .... 205 Aeterne rerum Conditor 59 Aeterne Rex altissime 21 Ales diei nuntius . 78 Alt o ex Olympi vertice 121 Annuo nobis revoluta cursu 200 Antra deserti teneris sub annis ^ 169 A solis ortus cardine ......... 14 Athleta Christi nobilis 164 Auctor beate saeculi ......... 34 Audi, benigne Conditor 70 Audi precantis agminis (R.) 162 Audit tyrannus anxius , 125 Aurora caelum purpurat ........ 6 Aurora jam spargit polum ........ 90 Aurora soli praevia 139 Ave, maris stella .......... 44 Bavonem meritis tollit honoribus 198 Beata caeli gaudia (R.) 113 Beata nobis gaudia 25 Beate Pastor, Petre, clemens accipe 132, 173 Bella dum late furerent, et urbes 143 Caelestis Agni nuptias . 167 Caelestis aulae Nuntius 207 Caelestis urbs Jerusalem 120 Caeli Deus sanctissime. ... . . 82 INHOUD Christe sanctarum decus atque splendor (Br.) Caelitum, Joseph, decus atque nostrae . Christe, sanctorum decus Angelorum Christo profusum sanguinem Consors paterni luminis. .... Cor, ar ca legem continens .... Corpus domas jejuniis ..... Creator alme siderum ..... Crudelis Herodes, Deum .... Custodes hominum psallimus Angelos . Decora lux aeternitatis, auream . Deus tuorum militum ..... Domare cordis impetus Elisabeth . Dum nocte pulsa, lucifer .... Ecce jam noctis tenuatur umbra . Egregie Doctor, Paule, mores instrue . En clara vox redarguit .... En, ut superba criminum .... Ex more docti mystico .... Exsultet orbis gaudiis ..... Festivis resonent compita vocibus Fortem virüi pectore . . • Forti resonent Gertrudi (Br.) Gentis Polónae gloria Gerlace, qui domum tibi (R.) Gerlacus ille, sanctitas (R.) .... Gesta Wironis chorus et Plechelmi (R.) Haec est dies qua candidae .... Hominis superne Conditor .... Hostiae Miraculosae (Br.) .... Hujus oratu, Deus alme, nobis Hymnum cantemus gratiae .... Hymnus laudis decantetur (Br.) Immensae caeli Conditor .... Inclytos Christi famulos canamus (R.) . 230 Bladz. 177 152 196 103 78 33 213 68 18 204 172 98, 100 178 165 64 34. 173 58 32 52 94 35 118 150 212 132 133 180 212 88 159 119 191 218 77 109 231 INHOUD Bladz. In monte olivis consito 208 Invicte Martyr, unicum 99, 100 ha justa Conditoris ......... 36 Iste Confessor Domini, colentes ...... 106, 191 Iste, quem laeti colimus fideles . . . . 153 Jam Christus astra ascenderat ....... 24 Jam lucis orto sidere ......... 65 Jam morte, victor, obruta . . 209 Jam sol recedit igneus ......... 26, 91 Jam toto subitus vesper eat polo. . . . 187 Jesu, corona celsior 111 Jesu, corona Virginum 114 Jesu, decus angelicum ......... 17 Jesu, dulcis memoria ......... 16 Jesu, Redemptor omnium 13, 108 Jesu, Rex admirabilis 17 Laude solemni modulemur omnes (Br.). ..... 176 Lucis Creator optime ......... 69 Lustra sex, qui jam peregit 61 Lux alma, Jesu, mentium ........ 40 Lux ecce surgit aurea 84 Lux o decora patriae 175 Magnae Deus potentiae 85 Maria castis osculis ......... 184 Maria, quae mortahum 171 Martinae celebri plaudite nomini 134 Martyr Dei Venantius 163 Matris sub almae numine 147 Memento, rerum Conditor ........ 48 Miris modis repente liber, ferrea 185 Nocte surgentes vigilemus omnes ...... 57 Novum melos decantemus . . . . 192 Nox atra rerum contegit ........ 83 Nox, et tenebrae et nubila 81 Nullis te genitor blanditiis trahit . 157 INHOUD Nunc, Sancte, nobis Spiritus O gente felix hospita .... O gloriosa virginum .... O lux beata caelitum .... O magne rerum Conditor Omnis expertem maculae Mariam. O nimis felix, meritique celsi Opes decusque regium reliqueras . O quot undis lacrimarum O sola magnarum urbium O sol salutis, intimis . Pange, lingua, gloriosi Corporis mysterium. Pange, lingua, gloriosi Lauream certaminis. Paschale mundo gaudium Pater supemi luminis .... Patriam nostram fldei magister . , Placare, Christe, servulis Plaude festivo, pia gens, honore . Plenis resultet vocibus (R.) . Praeclara custos Virginum . Primo die, quo Trinitas Priscos undae diragantes Quem terra, pontus, sidera . Quicumque Christum quaeritis Quodcumque in orbe nexibus revinxeris Rector potens, verax Deus . Regali solio fortis Iberiae Regis superni nuntia .... Respiremus in beati (Br.) Rex gloriose Martyrum. Rex sempiterne caelitum Rerum Creator optime .... Rerum, Deus, tenax vigor 232 Bladz. 66 130 47 127 203 140 170 179 189 19 60 28, 159 54 97 183 220 215 158 110 124 51 161 46 39 131, 185 67 156 211 219 104, 105 55 80 67 233 INHOUD Bladz. Sacra jam splendent decorata lychnis . , . . . . 128 Sacrls solemniis juncta sint gaudia 30 Salutis aeternae dator 216 Salutis humanae sator ......... 20 Salvete, Christi vulnera. . 38 Salvete, flores Martyrum 126 Sancta Gertrudis teneris ab annis (Br.) 149 Sancta Mater, istud agas 155 Sanctorum meritis inclyta gaudia 101 Sedibus caeli nitidis recept os 174 Sic patres vitam peragunt in umbra 145 Somno refectis artubus 74 Splendor paternae gloriae ........ 75 Stabat Mater dolorosa 154 Summae Deus clementiae 190 Summae Parens clementiae 27, 89 Summi Parentis Unice ......... 184 Te deprecante corporum 214 Te dicimus praeconio ......... 138 Te gestientem gaudiis ......... 210 Te Joseph, celebrent agmina caelitum , 151 Telluris alme Conditor 79 Te lucis ante terminum ........ 73 Te, splendor et virtus Patris 195 Tristes erant Apostoli 96 Tu natale solum protégé, tu bonae , . , 137 Tu Trinitatis Unitas 28, 86 Ut queant laxis resonare fibris 168 Veni, Creator Spiritus ......... 22 Verbum supernum prodiens . . . . . . . . 31, 50 Vexilla Regis prodeunt 71 Virginis Proles, Opifexque Matris 115, 117 Virgo virginum praeclara 156 Vos, Christi pugiles, Pontifices pü (R,) 166 Wironis pietas Praesulis inclyti (R.) .' * 4 179 INHOUD 234 REGISTER II Alphabetische lijst der Hollandsche hymnen. Bladz. Aan Jesus denken is zoo zoet ....... 16 Aan Sint Bavo van Gent eer naar verdienste geeft . • 198 Algoede, Die de dingen schiep ....... 80 Als afgezant van 's hemels Vorst. • • • • 211 Als Christus na Zijn Hemelvaart....... 24 Als er de krijg wijd woedde, zwaar de steden 143 Als, Juliana, u de vlam. 167 Als overwinnaar van den dood ....... 209 Als rijzende te nacht, de wake ons doet 57 Als voorbij de jaren dreven ....... 61 Als wijde weer was de oorlogswoede ontketend. . 144 d' Apostelen de vreugde ontvlood ...... 96 d' Athleet van Christus, hooggeroemd. . . • 164 Al wat ge op aarde hebt met banden vast verbonden . . 131 Ave, ster op 't wijde . , . 44 Besmetting wijkt op uw gebêen . , • 214 Bestuurder sterk, waarachtig God ...... 67 Bisschoppen, die voor Christus hebt gestreden (R.) . 166 Bij de eerste stralen van het licht ...... 65 Bij uw verschijnen, nu het jaar voorbij is . 200 Christus, het sieraad van de heilige en'gelen . . 196 Dat kunne zich uitstorten ons gemoed. . • 168 Dat nu de avond maar plots over heel de aarde daal' . . 187 De daag'raad kleurt den hemel rood 63 De dageraad al zachtkens gloort ....... 90 De dwingeland ontstelt op 't woord 125 Deez' heilige Belijder van den Heer 107, 191 De heilige Gertrudis in haar jeugd (Br.) 149 De hoogverheven hemelhal . . . • • • • 121 De koningsvanen trekken op 71 De Moeder van het eeuwig heil ....... 147 Den roem en luister van het koningschap verliet . » • 179 235 Der heem'len eeuwige Opperheer. Der heiligen verdienste, een vreugdebron Des hemels Schepper, maat'loos groot. De sterke vrouw met 't hart eens mans De vleugelbode van den dag .... De vreugd van Paschen meldt aan de aard. Dezen Belijder eerend, alle volken De zwarte nacht van alle ding .... Die eeuwige eer den hemel biedt. Dien men den wond'ren Schepper noemt Die 's hemels bode wordt genoemd Die zaligheid aan 't menschdom bracht Dit is de dag, waarop gelijk . . , . Een danklied Christus toegestierd. Eenen lofzang toegeklonken (Br.) Een klaar geluid vermanend klinkt . En Paulus, leeraar, zoo voortreff'lijk, leer ons deugd Gedenk, o Schepper van 't heelal Geest, Die het al te voorschijn riep Gerlach, die langer niet uw zin (R.) Gerlach, wiens heiligheid voorheen (R.) Gezongen van der menschen eng'lenwacht . Glans, Welke 's Vaders glorie zag G'lukzaal'ge Herder, maak, o Petrus, niet te schande G'lukzaal'ge Herder, neem, goedgunstig. Petrus, aan God, Die Uw strijders strekt tot kroon God, Door Wiens kracht 't heelal beklijft . God, Wien ontferming steeds behaagt. Gij, Die een eeuwig heil bereidt .... Gij. Die ontvangt van 's Vader licht . Gij, Die zijt 's Vaders Zoon alleen Gij, Eén in Uw Drievuldigheid .... Gij legt uw vleesch den breidel aan Gij. Schepper van deze aarde. Goed . Haar kuische kussen drukken gaat INHOUD Bladz. 55 102 77 118 78 97 106 83 87 34 207 20 212 191 218 58 173 48 22 132 133 205 75 132 173 98 67 190 216 78 184 . 28, 86 213 79 184 INHOUD Bladz. Hart, arke, die de wet bevat 33 Heilige Leeraar, toen gij 't land der vaad'ren .... 220 Het allerschoonste licht der eeuwigheid heeft thans . 172 Het Hemelwoord, Dat Zich vertoont 31 Hoe vergiet zij tranenstroomen . . 189 Hoor naar het volk, te zaam vergaard (R.) 162 Jerusalem. gij, hemelstad 120 Jesus, der Eng'len schitterschijn ....... 17 Jesus. der Maagden gloriekroon 114 Jesus, Die 't al verlossen kwam ....... 13 Kind van een Maagd en Maker Uwer Moeder . . 115, 117 Laat de avond nu maar dalen over de aard' . . . 188 Laat, o Moeder, de kwetsuren 155 Laat ons 't nieuwe lied gaan zingen 192 Leven dus voort de vaders in het duister , 145 Maagd der Maagden, gij, volschoone . , . . . , 156 Maria, die op het gebed 171 Martina's naam, zoo wijd beroemd, verheerlijk . . . 136 Met luister straalt nu in de hemelhoven 174 Met vleien vader u te trekken niet vermag 157 Naar de woestijn gij u begeeft heel jong 169 Naar oude wijs en diepen zin ....... 52 Nacht, duisternis en nevels dicht. 81 't Nacht'lijke duister gaat allengs verflauwen .... 64 Neig, Schepper, U goedgunstig heen ...... 70 Nu branden hel in tempels reeds de lampen . . . 128 Nu door den slaap wij zijn verkwikt ...... 74 Nu, Geest, zoo heilig ons en schoon ...... 66 Nu is de blijde feestdag daar (R.) . 188 Nu juiche heel het aardrijk blij ....... 94 Nu klinke krachtig uit elks keel (R.) 110 Nu klinke 't lied voor Christus' Paladijnen (R.) . . . . 109 Nu schalie alom het blijdste feestgezang ..... 35 O Christus, Die der heil'ge zielen glans (Br.) . . 177 O Christus, glans van 't zalige eng'lenkoor 197 237 INHOUD Bladz. O daagraad, bode van de zon 139 O Eeuw'ge, Die den sterren geeft 205 O God, Die zoo goedgunstig zijt ...... 27, 89 O God, van al zoo groote macht 85 O Hemelwoord. Dat uit den schoot 50 O Jesus, Al verlosser, Die 108 O Jesus, hoogverheven Kroon . . . m O Jesus, Koning wijdvermaard ....... 17 O Jesus, Vaders evenbeeld 195 O Joseph, roem des hemels, hoop van 't leven . . 152 O Leeraar des geloofs, Sint Willibrord 221 O Licht, dat hemelen verheugt 127 O licht des vaderlands, zoo klaar 175 O lieflijke en gastvrije woon . . . 130 O lieflijk licht voor het gemoed 40 O, Maagdekind Dat mocht Uw Moeder maken . . 116 O, Martelaar, terecht geducht 99 O, martelbloemen, weest gegroet . . . . . . . 126 Om God eer te schenken blijde (R.) 193 O nooit volprezen maagdenpracht ...... 47 Ons bezingen dit feest de Engelbewaarders doe .... 204 Op den Olijfberg, dicht begroeid ...... 208 Op dit heiligenfeest zingen wij blij verheugd . . 101 Op 't plechtig feestgetij moet één de vreugde blijken ... 30 Op wond're wijze plots Petrus in vrijheid raakt 185 O Schepper, Gij, die eeuwig zijt 59 O Schepper van de dingen. Groot 203 O Schepper van der sterren pracht 68 O Schepper van het licht, zoo Goed 69 O 's hemels driewerf Heil'ge God 82 O Vader van het licht, zoo hoog 183 O zaal'ge wiens verdienste groot mag heeten . . . . 170 O zon des heils, bestraal 't gemoed 60 Reeds is de gouden zon gedaald 26, 91 Rein is Maria van de minste zonde 140 INHOUD 238 Bladz. Roem van het volk, waaruit ge sproot 212 Rijzend bij nachte, laten we allen waken 57 Schenke ons een verpoozing blijde (Br.) 219 Schiep d' eersten dag Drievuldigheid 51 Spreekt zij ten beste, geef ons. God, Almachtig . . . 119 Teruggekeerd, nu "t jaar voltrok zijn kringen .... 201 Te toornen hartendrift met kracht Elisabeth 178 U blijde gaan nu prijzen wij 138 U, Joseph, huldigen der hemelingen scharen 151 U, opgetogen en verblijd ........ 210 Uw lof gezet op eene nieuwe wijs (Br.) . • . • 176 Van alle vlek der zonde is vrijgebleven 14, 142 Van de Hostie Wonderbare (Br.) 159 Van 't hemelrijk de zaal'ge vreugd (R.) 113 Vanwaar begint de zonne-opgang H Venantius, de mart'laar Gods 163 Verdiend is de eer, den Gentschen Baaf geschonken . . . 199 Verheven Schepper van den mensch ...... 88 Verheven Vorst van eeuwigheid ....... 21 Viert met gezang en feestgewaad, gij, vromen . . . 158 Vol van smarte stond de Vrouwe • 154 't Voor Christus uitgestorte Bloed 103 Voordat de dag ten einde spoedt 74 Voordat het gouden licht vervloeit 73 Voor de krachtige Gertrudis (Br.) 150 Voor de ochtendster het duister vliedt 165 Voor Martina een lied, hoog is haar naam beroemd . . . 134 Voortreffelijke maagden-wacht 124 Vorst, in Uw mart'laars hoog vereerd 104 Waar de Ebro stroomt, verhief zich machtig uwe troon . 156 Wanneer gij Christus zoekt, den Heer 39 Wat blijde vreugd doorstroomt de ziel 25 Wat Christus eeuwig schenken zal 95 Wat eens Plechelmus wrocht en Wiro, niet vergete (R.) . . 180 Wat stad trotsch op haar grootheid ga 19 239 Wat vreest ge Herodes, wreede man . Wees langer niet, o Christus, gram Weest, wonden Christi, weest gegroet Wie naar den disch van 't Lam als wij Wien aarde en zee en 't sterrenheer . Wien blijde we en geloovig brengen eer . Wil beschermen den grond, gij van uw vaderland Wil op haar bede, o God almachtig, geven Wil uwe hulp het land der vaad'ren toonen Wiro, als bisschop om zijn deugden wijdberoemd (R. Wreekt Gods gramschap zich rechtvaardig Ziedaar verrijst het gouden licht .... Zie, hoe ons eind'loos zondental Zie, reeds verdwijnt het duister van den nacht . Zing, mijn tong, van de laurieren Zing van 't Lichaam nu, mijn tonge . Zoo leven dan de vaders in het duister Zijn de vloeden hoog gerezen (Br.) INHOUD Bladz. 18 215 38 72 46 153 137 119 138 179 36 84 32 64 54 28 146 161