8 De keizerlijke legers hielden er ongetwijfeld, zoo mogelijk, nog afschuwelijker huis dan hunne tegenstanders; want ingevolge een onverbiddelijk artikel van het Chineesche staatsrecht, is elke streek die zich, vrijwillig of gedwongen, door opstandelingen onder den voet laat loopen, schuldig aan hoogverraad en bijgevolg elk harer bewoners, met al zijne verwanten tot en met de vierde generatie op en en nederwaarts, onherroepelijk veroordeeld tot den dood door het zwaard. Is het dan te verwonderen, dat men nog op den dag van heden dagen achtereen door die provinciën trekken kan zonder iets anders dan woeste, met gras en struikgewas begroeide vlakten te aanschouwen — treurige overblijfselen van vroegere akkers en landouwen? In plaats van dorpen, ontwaart het oog er ternauwernood eenige smerige kleihutten, langs de hoofdwegen opgetrokken ten behoeve van vrachtdragers, die er een armzalig diëet van slechte rijst en zoete aardappelen, een pijp opium en een brits of planken rustbed vinden. Deze ontvolkte, in woestenijen herschapen vlakten nu zijn het, die de plattelandbewoners van Foehkian, welke niet in staat zijn zich in hun geboorteoord voldoende voedsel te verschaffen, in grooten getale tot zich trekken. Wat die lieden vooral naar Kiangsi lokt is de gelegenheid er gratis grondbezit te verkrijgen. Al wie namelijk in China onbeheerd terrein ontgint, treedt rechtens in het volle bezit daarvan, en behoudt dit zoolang het hem door geen Keizer of magistraat ontnomen wordt. Tot zulk eene onteigening komt het echter uiterst zelden, wanneer men slechts geregeld zijne huurpenningen aan het bestuur betaalt bij wijze van grondbelasting". Ook in de groote steden treft het zoo kwistig als er vaak met den grond wordt omgesprongen, en welke reusachtige terreinen in beslag genomen zijn door tempels en kloosters. Men schat de bevolking van Peking op ongeveer één millioen, terwijl de stad eene oppervlakte beslaat welke met die van Parijs maar weinig verschilt. Juist de groote uitgestrektheid van Chineesche steden is één 11 wat men zou kunnen noemen: de clan, de saboewa proet. Het is naar het dorp — dorp en clan valt in China eenigszins inéén — dat zij hun geld sturen." „Een ander gebruik, dat de emigranten maken van hun geld," zoo vervolgt prof. de Groot, „is het koopen van eene vrouw. Een Chinees is, evenals de meeste volken, zeer gesteld op nakomelingschap, in de eerste plaats op eene mannelijke, opdat die zal kunnen zorgen voor zijn ziel na zijn' dood door het brengen van offeranden etc. Nu spreekt het vanzelf dat velen van die emigranten, vóórdat zij in onze koloniën kwamen, geen geld genoeg hadden om te trouwen. Een huwelijk kost een' koelie toch altijd nog een zestig, zeventig Mexicaansche dollars. Ook wordt geld naar China weggezonden voor het aankoopen van grond. Een Chinees is gesteld op het bezit van een akkertje, ook omdat in zijn vaderland weinig gelegenheid is om op andere wijze geld vast te leggen. Heeft hij een akker, dan heeft hij kans zijn leven lang genoeg te hebben om zich te voeden, dan kan hij een huishouden hebben." De Chineesche emigratie is geen woudstroom, die met onweerstaanbaar geweld zich een' doortocht baant, maar veeléér, zooals de planters in Deli bij ondervinding wéten, een effen water, dat met allerlei hulpmiddelen tegen uitdroging en verzanding behoed moet worden. Voor het op peil houden der emigratie heeft de Deli PlantersVereeniging zich heel wat moeite en inspanning moeten getroosten, en wie de meening toegedaan mocht zijn, dat men bij het openen van ondernemingen in Indië in Zuid-China over eene onbeperkte hoeveelheid werkkrachten kan beschikken, vergist zich. Dat er op de tabaksondernemingen in Deli bijna geen Chineesche vrouwen zijn, laat zich uit het vorenstaande gêreedelijk verklaren. Tal van koelies 'zijn niet getrouwd, en wie het wel zijn, laten het liefst hun vrouw en kinderen achter onder de hoede 12 der schoonouders. Menigeen trouwt juist in China om aan zijne ouders een hulp in de huishouding te verschaffen. Een Chinees laat in de meeste gevallen zijn gezin pas uitkomen, als hij het terrein verkend heeft, en zeker meent te zijn van de toekomst. „Chinese emigrants here as elsewhere," zegt prof. Parker in z'n schets: The Chinaman in Hawaii, „are slow to bring their 'own women with them until arrangements are made for permanent cemeteries, and until a feeling of justice and security is engendered in their minds." Ten aanzien van den oeconomischen toestand van China in het algemeen en van het emigratie-gebied in het bijzonder, meenen we, met hetgeen we hierboven hebben vermeld, te kunnen volstaan. Eene beschrijving van de voornaamste kuststeden uit het emigratie-gebied: Canton en Swatow in de provincie Kwangtoeng en Amoy in de provincie Foehkian, of van de voornaamste waterwegen: de Parel-rivier, de Han-rivier en de Draken-stroom, ligt buiten ons bestek. We willen er alleen nog even op wijzen dat op den 25sten Nov. 1906 de spoorweg werd geopend van Swatow naar de ten noorden gelegen districts-hoofdstad Tsjao-tsjioe, een afstand van ongeveer vijf en twintig mijl, welke lijn was aangelegd geworden door een syndicaat met een kapitaal van twee millioen dollar, waarvan wijlen de Medansche majoor der Chineezen, de heer TjongYongHian de leider was. Voor het eigenlijk emigratie-gebied is het voorloopig nog bij deze lijn gebleven. Dat de Chinees in Deli van huis uit aan zwaren arbeid gewend is, en geleerd heeft zijne behoeften zoo noodig tot een minimum te beperken, behoeft, na hetgeen we over de onvruchtbaarheid van Zuid-China gezegd hebben, geen nadere toelichting. De Bestuurs- We willen thans een enkel woord wijden aan de inrichting inrichting in van ne^ bestuur in China, speciaal in de dorpen, en een beeld trachten te geven van het maatschappelijk milieu, waarin de Chineezen in Deli zijn grootgebracht, ten einde naast hun werk- 15 Hij wordt door haar verantwoordelijk gesteld voor de orde binnen de grenzen van zijn gebied, en dus als noodzakelijk gevolg in het bezit van eene uitgebreide rechtsmacht gelaten; het bestuur, de politie en de inwendige organisatie van het dorp zijn door haar aan zijne zorgen toevertrouwd; hij int voor haar de landrente, die anders door het volk' slechts met onwil en weerzin, misschien zelfs in het geheel niet, zou worden betaald. De autonomie der dorpen is in China een wettig erkend, allergewichtigst onderdeel van de staatsinrichting". Wanneer we dit voor oogen houden en bedenken dat dus ieder dorp — en hetzelfde geldt feitelijk ook voor de steden — een republiekje op zichzelf is, wordt het duidelijk dat PutnamWeale verleden jaar kon schrijven: „wanneer men plotseling alle ambtenaren in China in den bodem deed verdwijnen, zou het raderwerk der maatschappij rustig doorloopen, zonder eenige afwijking te vertoonen". Het oudste boerenlied der Chineesche litteratuur, dat gezongen werd ten tijde van keizer Yfo (2357 v. Chr.) luidt: „Wij werken met zonsopgang, En rusten met zonsondergang; Graven onze putten om te drinken, Ploegen onze velden om te eten: Wat raakt ons des Keizers kracht?" Behoudens eene zekere controle, en waar dit noodig blijkt een krachtig ingrijpen, is de beste methode om Chineezen te regeeren hun zooveel mogelijk de vrije hand te laten, vooral in eigen aangelegenheden. De Chineezen zijn geen volk voor bureaucraten, en kruiperige onderdanigheid is niet bepaald een eigenschap, die ze in den loop der eeuwen ontwikkeld hebben. Een Chinees erkent gezag, doch niet speciaal den drager van het gezag. Dat is in zijne oogen per slot van rekening een mensch als ieder ander. Een onderkoning kan een' broer hebben, die arm is en eene nederige positie bekleedt, doch als die bröer ouder is in jaren, is de onderkoning de mindere. 18 niet onverdienstelijk geschetst, waar hij zegt: „every man, be he squeezer, middle-man, or squeezed, has, or hopes to have a finger in the pie. There is no snobbery in China, though there is plenty of priggishness. Any peasant or greengrocer can study or bribe his way up, and no Chinaman is ashamed of his poor relations. Thus there is a sort of live and let live feeling all round. The fat is there, and the fire is there: lt is for each man to burn his fingers or feast withal, as luck and wriggling may have it. There are no passports, no restraints on liberty, no frontiers, no caste prejudices, no food scruples, no sanitary measures, no laws except popular customs and criminal statutes. This being the happy-go-lucky condition in China, there is (apart from special causes) no jealousy or class feeling in the country: it is simply a question of big fish feeding on little fish, unless and until the little fish can keep out of the way, eat their way up, and become big fish themselves". De Chineezen, dit mogen we niet uit het oog verliezen, zijn menschen en geen goden, en hoe voortreffelijk de beginselen ook •zijn, die aan hun maatschappelijk leven in theorie ten grondslagstrekken, de menschelijke hebzucht en het menschelijk egoïsme spelen ook bij hen zoo goed als elders eene machtige rol, en zijn oorzaak dat de praktijk vaak op bedenkelijke wijze met de hooggeprezen theorie in botsing komt. Dat de Keizer en zijne ambtenaren het land steeds hebben trachten te hesturen zooals een huisvader zijn gezin, is een bebewijs dat van af de oudste tijden het gezin, en bij uitbreiding de familie, de basis heeft gevormd der maatschappij. (10). Het Familie- Dat we hierbij aan de begrippen: gezin en familie, een ietwat leven der ruimere beteekenis moeten. toekennen dan we in Europa gewoon Chineezen. z»n fe doeJ1) merten we, als we in een Chineesch verhaal lezen, dat de familie Tchin in Kiang-tcheou met zevenhonderd monden aan tafel zat. De vraag tot welke familie iemand behoort is in China eene vraag van groote beteekenis. 19 Dat grootouders, kinderen en kleinkinderen, in sommige gevallen zelfs aangevuld met overgrootouders en achterkleinkinderen, in hetzelfde huis rustig, met en naast elkander voortleven, is in China geen ongewoon verschijnsel. Het onverdeeld blijven van een' boedel is een bewijs van eendracht en harmonie. De familie is de éénheid, waarvan ieder lid op zichzelf slechts een onderdeel vormt, werkend en arbeidend vóór en ten bate van het geheel. Wat de bron is voor eene rivier en hare zijstroomen, wat de stam van een' boom is voor de takken en twijgen, zijn de voorvaderen voor de nazaten. Zoolang de vader leeft bezit, volgens Chineesche begrippen, het kind geen eigendommen; de vader heeft het recht al de winsten te naasten, die het kind maakt. „Het vermogen is familie-vermogen", heeft Mr. Fbomberg in z'n zoo juiste schets der verhoudingen terecht opgemerkt, en alle bepalingen der wet zijn hierop gericht dat het vermogen ook in de familie blijven zal. Alleen de zoons erven, dochters bestemd om te trouwen en die dus in eene vreemde familie gaan leven, hebben geen aandeel in het familievermogen. Zij erven niet; immers zij zouden door haar huwelijk een deel van het vermogen in eene vreemde familie brengen. Eene weduwe, die niet hertrouwt en in de familie van haar overleden man blijft, heeft rechten op de nalatenschap van haar man. Dit recht verliest ze echter bij hertrouwen. Zij mag dus, de familie van haar overleden man verlatende, geen goederen naar een vreemde familie overbrengen.* De adoptie van een agnaat, noodzakelijk voor hem die zelf geen zoons heeft, werkt uit dat het vermogen van den man, wiens familie-tak zou uitsterven, toch weer in zijne familie blijft. Een pleegkind (een aangenomen kind uit eene vreemde familie) mag naar zijn eigen ouders terugkeeren, maar mag in dat geval geen goederen met zich medenemen. Een paterfamilias, die zijn zoons onterfde om zijn vermogen „De voorvaderlijke tempels" zegt Prof. de Groot in z'n bekend werk: „Jaarlijksche Peesten en Gebruiken van de Amoy Chineezen", „zijn in ongeloofelijken getale over het Chineesche Rijk verspreid, en staan hooger dan eenig godsdienstgebouw in achting en aanzien bij het volk. Ze vormen de hoeksteenen van het gebouw, waarop het innerlijk godsdienstig leven van het volk berust, en zijn rechtstreeksche uitvloeiselen van de „hao" de ouderliefde, welk woord in z'n geschreven vorm een oude van dagen voorstelt steunende op z'n kind, en dus nog kernachtiger dan ons: „eert uwen vader en moeder", tot het oog en het hart der natie spreekt. Geen dorp dan ook zoo arm, of de bewoners weten geld te vinden om aan de zielen hunner voorgangers een rustplaats te bereiden. Geen welgesteld burger, die, hoe zuur hij het zijne heeft verworven, aarzelen zal een groot gedeelte ervan op te offeren ter oprichting van een' tempel, zoo daaraan maar een zweem van behoefte mocht bestaan. Voor voorvaderlijke tempels heeft elkeen een deel van zijne bezittingen veil. Vandaar dat zij in den regel veel beter onderhouden zijn, en zich in een fraaier kleed vertoonen dan de tempels, die ter eere van goden en godinnen zijn opgetrokken. Minacht men de goden, men acht de vaderen des te meer. Zoodra een met aardsche goederen gezegend burger, of, hetgeen veel meer nog voorkomt, eene vereeniging van stamgenooten het gebouw naar behooren heeft doen optrekken, worden er reeksen van Taoïstische plechtigheden verricht met het oogmerk de geesten en spoken, die ter plaatse rondwaren en door het bouwen in beroering en opschudding zijn gebracht, een weinig tot rust en kalmte te brengen. Zijn deze plechtigheden beëindigd dan treden de bepalingen in werking, welke de categorie van personen omschrijven, wier tabletten in den tempel mogen opgericht worden, en de geldsom vaststellen, die voor de plaatsing van ieder zielbordje zal worden uitgekeerd. De voorvaderlijke tabletten, de tastbare en zichtbare zinnebeel- 24 27 Meestal wordt hij voorgesteld als een zeer oud man van een' allergoedmoedigst uiterlijk, gezeten in een stoel met een staaf zilver — een symbool van beteekenis — in de hand. Somtijds draagt hij in de andere hand een stok. Meu vindt hem in den vorm van een beeld of geschilderd portret in elke woning, terwijl bovendien zijn konterfeitsel of geschreven naam en titel ook zelden ontbreekt in winkels, kantoren en andere plaatsen waar handel wordt gedreven en voordeel wordt beoogd. Behalve god van de kooplieden is hij tevens god van de dieven. Een zeer populaire godheid, we zouden zeggen de meest populaire van allen, is Kwan Ti, de God van den Oorlog, oorspronkelijk ééne van de grootste figuren uit de geschiedenis van het rijk na den val der Hari-dynastie (tusschen de jaren 168 en 265 na Chr.), die door zijne bovenmenschelijke heldendaden een magischen invloed heeft uitgeoefend op de volksverbeelding, en door zijn trouw en geleerdheid één der schutspatronen is geworden van de kooplieden en geleerden. Episoden uit zijn leven zijn op tal van doeken geborduurd, en de daden van hem en van zijne trawanten vormen een dankbaar onderwerp voor het tooneel. Koelies in Deli kunnen na eene zware dagtaak uren achtereen met gespannen aandacht luisteren en toekijken als daar op de planken een acteur den grooten held, die zoo vaak op wonderbaarlijke wijze aan het gevaar ontsnapte, weergeeft en uitbeeldt. Op zulke oogenblikken zijn ze in extaze. Met genoegen getroosten ze zich eene wandeling van twee, drie uren heen en terug, staan den ganschen avond tot in de nacht, en zijn den volgenden morgen om zes uur weer aan den arbeid. Soms wordt eene voorstelling drie, vier avonden achtereen voortgezet, en iederen avond zijn er weer present. „Kwan-ti's uitstekende hoedanigheden als krijgsman," aldus prof. de Groot, „zijn dapperheid en moed, zijn trouw aan zijnen eed en aan zijne vrienden, zijne erkentelijkheid en grootmoedigheid: al deze eigenschappen, die hem eene positie deden veroveren als Oorlogsgod, maakten hem ook tot beschermheer van 30 i-innebeeld van het prevelen van gebeden, waardoor zij hare Boeddhistische zaligheid heeft bewerkt, en waardoor ook ieder ander sterveling zich het Mrvana kan veroveren; — of ook wel een groenen tak, waarmede zij wordt verondersteld het ambrosia der goden om zich heen te sprenkelen. Is hare beeldtenis geschilderd aan den wand, dan zal men steeds een of meer harer onderscheidingsteekenen of trawanten nevens haar zien, doch naast haar afbeeldsel in metaal, porcelein of klei is zelden de vogel of een harer volgelingen aangebracht. Als patrones van gehuwde vrouwen en als beschermgodin tegen kinderloosheid wordt ze afgebeeld met een kind op den arm." "Waar het onderwijs zich in China niet inlaat met wetenschappelijke vraagstukken, en dus onderwerpen behoorende tot het gebjed van physica en chemie buiten beschouwing blijven, ligt het voor de hand dat de Chinees, en vooral de massa van het volk, geheel anders tegenover de natuur en hare uitingen staat dan wij. Het bijgeloof Het geloof aan allerlei geheimzinnige krachten, die werken in in China. de natuur, aan booze geesten, die er op uit zijn den mensch te benadeelen, aan de mogelijkheid dat geesten de gedaante aannemen van dieren om iemand, dien ze dooden willen, in hunne macht te krijgen etc. speelt een zeer belangrijke rol. Iedereen in Deli weet hoe eenige jaren geleden bij den bouw van de electriciteitsfabriek te Medan, de Chineesche rickshawkoelies hardnekkig weigerden 's avonds buiten de stad te rijden. Booze geesten zochten naar menschenhoofden, die als basis moesten dienen bij den onderbouw der fabriek. In eene brochure door de geneeskundigen ter Oostkust van Sumatra geschreven als protest tegen het Ontwerp eener nieuwe Koelie-Ordonnantie van Mr. van BlommesteiN, lezen We dat het herhaaldelijk voorkomt dat Chineezen weigeren verongelukte makkers te helpen. Dit is volkomen juist, doch de heer en hadden dit niet mogen noemen eene uiting van grenzelooze onverschilligheid voor het leven een welzijn van medemenschen. Bij rampen gaan Chineezen in veel gevallen uit van de opvatting dat men de geesten, die zoo'n ramp veroorzaken, hun prooi 31 niet afhandig moet maken. Hierdoor toch zou men zelf .den één of anderen dag het slachtoffer worden van hunne wraakzucht. „Men vergete toch niet" zoo schrijven de heeren terecht'„dat de opvattingen der Oostersche volkeren vaak hemelsbreed verschillen van de onze en dat men hier in Deli met de minst ontwikkelde elementen dier volkeren te doen heeft". (12). „The idea of evil spirits and their wicked machinations" zegt de heer Dyer Ball „pervades the whole of Chinese society: it crops up in all sorts of unexpected places, and permeates and pervades their whole round of existence". Alle koelies dragen amuletten als voorbehoedmiddel tegen ziekten en ongelukken, en boven den ingang van koelie-woningen vindt men tooverformulieren om booze geesten af te schrikken. Waarzeggers en wichelaars spelen in China een groote rol, en zelfs onder de ontwikkelden zijn er maar weinigen, die niet bij het ondernemen van het een en ander, het bouwen van een huis, het aanvaarden van eene verre reis etc. in den kalender kijken om te zien welke dagen gunstig of ongunstig zijn. In de bestrijding van het bijgeloof wacht het moderne onder- Het Onderwijs in China een zware taak. wfls In China. Op de meeste scholen in de binnenlanden volgt men nog altijd de oude methode, welke een geheel ander doel nastreeft dan het onderwijs ten onzent. Men heeft met het onderrichten van de jeugd, de eeuwen door, in China niet beoogd het bijbrengen van kennis noodig om in het levensonderhoud van den. mensch te kunnen voorzien, doch enkel het ontwikkelen van de voornaamste deugden als ouderliefde en broederliefde, en het wijzen op de plichten tegenover anderen. De schoolboeken, die eeuwen lang in geheel China dezelfde zijn geweest — een schoolboek, dat ieder Chinees, die lezen heeft geleerd, woordelijk van buiten kent, de: San Tzu Ching, werd geschreven in de dertiende eeuw — draaien altijd om het thema: de verhouding van vader en zoon, van man en vrouw, van ouderen en jongeren broeder, van vorst en onderdaan, van vriend en vriend. (13). 32 Deze vijf verhoudingen in de maatschappij zijn het fundament, waarop het geheele staatsgebouw is opgetrokken. „Laat op de scholen" zegt Mencius (300 v. Chr.) „bij het onderwijs de nadruk gelegd worden op de plichten van de kinderen tegenover de ouders, en van de jongere broeders tegenover de oudere broeders, en men zal geen ouden van dagen lasten zien torschen langs de wegen". „Wanneer iemand" zegt Tzü-hsia, een discipel van Confucius (500 v. Chr.) „zijn geest afwendt van de zinnelijke schoonheid en concentreert op al wat deugdzaam is, wanneer hij al zijne krachten inspant om zijne ouders te dienen en zoo noodig zijn leven veil heeft voor zijn' vorst, wanneer hij in den omgang met vrienden alleen oprechte woorden spreekt, dan mogen anderen zeggen dat hij geen man van studie is, ik noem hem wel een man van studie". De Chineesche litteratuur moge uit een oogpunt van kunst, naar onze begrippen, te éénzijdig zijn, dat ze getuigenis aflegt van eene hooge levensopvatting kan men moeilijk ontkennen. Het zijn de gedachten uitgesproken en neergelegd in de geschriften der ouden, die aan de Chineezen het recht verleenen trotsch te zijn op hun verleden. Dat die verheven gedachten niet louter phrasen waren, bewijst de statige rij van mannen, die in den loop der Chineesche geschiedenis hun leven en dat van hunne familie ten offer hebben gebracht aan de handhaving hunner beginselen. Een onderwerp van staatszorg is het onderwijs in China tot nog toe nooit geweest. Alles was overgelaten aan het particulier initiatief, en naar de bevoegdheden van de onderwijzers werd niet gevraagd. Ieder, die meende op die wijze in z'n onderhoud te kunnen voorzien, richtte een school op en trachtte leerlingen te krijgen. Leerplicht bestond niet, en zoo zijn er vooral in het armoedige emigratie-gebied, ondanks de waarde, die de Chinees aan het onderwijs hecht, duizenden die lezen noch schrijven kunnen. Waar de Chineesche taal geen alfabet bezit en ieder woord of begrip uitgedrukt wordt door een afzonderlijk teeken, is het 33 leeren schrijven ook voor den Chinees een zeer moeilijke en tijdroovende arbeid. Iemand, die maar een paar jaar op school gegaan heeft, stuit •telkens bij het lezen op tientallen teekens die hem vreemd zijn en hem het begrijpen van wat hij leest onmogelijk maken. Zoo ook bij het schrijven. Hij kan zijne gedachten niet op het papier zetten, want hij mist de kennis der teekens, welke hij noodig heeft. „Is it not a fact," zegt prof. Martin, gewezen president van de Keizerlijke Universiteit te Peking, „that the majority of pupils in Chinese schools, never succeed in learning to read and write? And is it not an equally significant fact, that the man who can read fluently and write correctly is regarded as a scholar? To a certain extent this is owing to the difficulty of the written language, but it is due in part to imperfections in the method of teaching. A boy of eight summers attired for the occasion, in robes .of ceremony, selecting a lucky day, enters on the career of a scholar, by doing obeisance to his teacher, and kneeling before the picture of Confucius. A book is placed in his hands, and he is taught the sounds of some half a dozen characters. These learned he hands the book to the teacher,' and turning his back recites his lesson in a sing-song tone, keeping time like a pendulum by the vibrations of his body. Day after day, he goes on cramming his memory with sounds and forms until he can patter off the Pour Books and the Book of Odes as glibly as a breviary. But all this time he has not obtained the glimmering of an idea. He has got the symbols of thought, but not the thoughts. This ordeal passed, he is deemed worthy of initiation into higher mysteries. The veil is gradually withdrawn, and a ray ot light shed on each of those dull figures. But how many youths are compelled by poverty to quit school before the dawn of this cheering period! And how many more toil on for years in unalleviated darkness because they are too 3 39 elementen de macht moet verstrekken om over anderen den baas te spelen. (14). „Overal" schrijft Prof. de Groot „waar Hakka's of Hoklo's dat wil zeggen de kinderen der stammen, welke, tengevolge van hun eeuwenlangen migratie-toestand, het republikeinsche dorps of clan-wezen- bijna tot den hoogst mogelijken graad van ontwikkeling hebben opgevoerd, zich in overzeesche gewesten hebben neergezet, hebben zij ook bondgenootschappen gevormd: kongsi's of dorpsrepublieken waar, zooals op Borneo, hunne zucht naar aanéénsluiting zich onbelemmerd uiten kon, geheime genootschappen echter overal elders waar een machtig gezag hun alle zelfbestuur verbood. Bijna al onze Buitenbezittingen, maar Riouw met Singapore vooral, zijn daar om het te bewijzen. Pleit dit. feit alleen reeds ten sterkste voor de gelijksoortigheid van kongsi's en geheime genootschappen, de gemakkelijkheid, waarmede de republieken van Borneo zich steeds onmiddellijk na hare uiteenspatting in geheime genootschappen hebben omgezet, bevestigt en schraagt haar ten overvloede nog. De innige samenhang, welke het kenmerk is van het Chineesche familie-leven, weerspiegelt zich in de geheime genootschappen. Een Chinees is van huis uit gewend alles te doen in overleg en samenwerking met anderen, en vooral in het emigratie-gebied, waar verschillende stammen elkaar den voorrang betwisten, leert de ondervinding hem dat: „AU your strength is in your union, All your danger is in discord". Schoon in het algemeen ongetwijfeld „a peaceable and lawabiding people" is toch bij de Chineezen, althans onder de minder ontwikkelden, de solidariteit wel eens een bezwaar voor een goeden gang van zaken, en eene belemmering bij de rechtspraak. „Ieder weet welk eene moeite" schreef de ass.-resident Walbeehm (in de Banier van 17 Dec. 1909) „het in rechtszaken gewoonlijk kost om uit Chineesche getuigen de waarheid te krijgen als de beklaagde een rasgenoot is. 42 vijanden gevaarlijk worden, welke zich dus ook aanéén moeten sluiten en aldus een contra-verbond oprichten. En wie zijn die vijanden P Als wij den toestand in China beschouwen en letten op de vijandige verhouding, waarin vele stammen daar tegenover elkander staan, dan moeten wij ook in Deli aan dezelfde oorzaak gaan denken. Dit vermoeden wordt nog versterkt door de ondervinding: van vele ondernemingen in Deli is bekend dat opstootjes, die plaats hadden, niet anders waren dan kloppartijen tusschen Kheh of Hakka-Chineezen en Hai-Lok-hongs". De schrijver van het artikel in het Nieuws van den Dag teekent zich met de letter „H", doch we zouden ons zeer bedriegen in den stijl als het niet afkomstig was van den oud-ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur, den heer Schaank, schrijver van de „Geschiedenis der Kongsi's van Montrado". Over geheime verbonden zegt de heer Schaank, die in zijne loopbaan steeds eene bizondere belangstelling in Chineesche aangelegenheden aan den dag heeft gelegd, onder meer het volgende: „Geheime verbonden met een lokaal doel komen zeer. veel voor, en in die vereenigingen staat dan ook het doel op den voorgrond. Ze zijn soms zoo verbasterd dat vader en zoon tot verschillende vijandelijke verbonden behooren en stamgenooten tegenover elkaar staan, zoodat de stamgeest als vervangen is door associatie-geest. De doeleinden der geheime verbonden zijn vele, zoo spreekt b. v. Abdullah in het hoofdstuk „dari hhal orang thien-thi-foei di Singapoera" over een geheim verbond dat zich vooral toelegde op roof en diefstal. Prof. de Groot vermeldt een verbond, dat het afranselen van een troep nieuwelingen ten doel had, en een ander, dat diende om zich te verzetten tegen het opleggen van landhuur. Ook zijn er voorbeelden bekend, dat eenige Chineezen zich in een verbond vereenigden tot het drijven van smokkelhandel etc. Deze geest der Chineezen om en corps een feit te beslechten of uit te voeren, of om zich te verzetten tegen een hun minder bevallenden maatregel, en zich daartoe te vereenigen tot een 46 Op de ondernemingen zijn de Taotjoe's en de Hai-Lok-hongs verre in de meerderheid. In hun gebied, dat het dichtst langs de kust ligt of door eene breede, goed bevaarbare rivier met de havenstad Swatow verbonden is, wordt het meest geworven. Van hen is dan ook de trek naar Deli het grootst. Overdreven preutschheid is van deze Chineezen niet bepaald een kenmerk. In den zomertijd ziet men ze bij honderdtallen op het land werken, „in the garb of old Adam < minus the figleaves." De Hakka's zeggen van hen: „het zijn dieren, geen menschen." Bij de Hakka's vertoonen zich echter de vrouwen ook buiten op het land, daar ze niet door kleine voeten bij het loopen gehinderd worden, en dat zal wel de reden zijn van hunne meerdere kieschheid. 4. De Hailam's, afkomstig van het eiland Hainan of Hailam, wier taal verwant is aan het Swatow en Amoy Chineesch, doch door een allerzonderlingst verspringen van beginletters den indruk maakt van eene geheel andere taal te zijn. De meeste Hailam's zijn huisbedienden, koks en bedienden in hotels, zoowel in Deli als in de Straits. 5. De Amoy Chineezen of Hokkian's, wier taal, gesproken door ruim negen millioen personen, tot Taotjoe of Swatow Chineesch staat als Spaansch tot Portugeesch. Zooals voor de Swatow Chineezen de districtshoofdstad TsjaoTsjou foe het middelpunt vormt, zoo is voor de Amoy Chineezen het middelpunt de districtshoofdstad Tsjang Tsjou foe, aan den noordelijken oever van de Drakenrivier, op een'-afstand van ten naastebij vijf en dertig Engelsche mijlen van Amoy. Het departement van dien naam omvat eene menigte van steden en marktplaatsen, die alle, in meerdere of mindere mate, haar contingent aan de landverhuizing leveren. Echte Hokkian Chineezen zijn er op de ondernemingen weinig. In hoofdzaak vindt men dezen stam in Deli als op Java in den handel. 6. De Chineezen afkomstig van het schiereiland Loei-tsjioe en 47 van het in de buurt gelegen Kao-tsjioe, welke gerekend worden te behooren tot de Hailam's. Om de verdeeling van de verschillende stammen over het gewest te weten te komen, zou men over moeten gaan tot eene registratie der Chineezen, onder toezicht van een' deskundige. Door leeken worden de namen van districten en stammen meestal op zonderlinge wijze dooreengehaspeld. Onder het hoofdstuk „Remises naar China" vindt men o.a. in het Jaarverslag der Deli-Planters Vereeniging (1915—1916) de volgende opgave van naar China door de koelies verzonden brieven met geld (tot een bedrag van ƒ89180.50). Aantal Gezonden Onbeantwoorde Stam. Brieven. Brieven. Lokhong 2946 55 Haihong 1040 39 Hoeilai 1858 45 Teonjo 620 26 Pohleng 687 9 Kitnjo 403 9 Hainjeo 214 4 Tenghai 43 — Yaupheng .165 4 Hokkian 417 105 Hongsoen 75 — Keh 698 197 Loetjoe 219 219 9385 712 Lokhong en Haihong zijn twee districten, die behooren tot het departement Hoei-tsjioe. De bewoners dezer districten, de zoogenaamde Hailokhong Chineezen, behooren óf tot de Hoklo's, die uit oostelijke richting de provincie Kwangtoeng zijn binnengedrongen, öf, naarmate ze meer uit de bovenlanden afkomstig zijn, tot de Hakka's, die uit noordelijke richting zich voortbewogen. 50 de omgang gemakkelijker, hoewel ook hier spraakverwarring vaak niet uitgesloten is. Een discours tusschen een' Chinees uit Peking en een Chinees uit Shanghai is niet bepaald een vlot discours. Het is meermalen gissen en raden. Zijn op de ondernemingen in Deli de Hoklo's en van hen vooral de Taotjoe's in de meerderheid, in Bagan Api Api schijnt de visschers-bevolking hoofdzakelijk nit Hokkian's of Amoy Chineezen te bestaan. Op de plankenzagerijen, balkenkapperijen, houtskoolbrandergen en brandhoutkapperijen in de afdeeling Bengkalis, waarvoor de werkkrachten door de Chineesche werkgevers in Singapore geworven worden, vindt men, naar gelang van den stam waartoe de werkgever behoort, Hakka's, Hokkian's, Hoklo's en Cantoneezen. Met het toezicht op deze ondernemingen, de zoogenaamde panglongs, is de laatste jaren een controleur bij het Binnenlandsch Bestuur belast, waardoor de toestanden veel verbeterd zijn. In vroegeren tijd lieten deze veel te wenschen over. Zoo lezen we in het rapport van de Commissie bij Besluit van den G.Gr. d.d. 4 Juni 1898 benoemd-tot het instellen van een onderzoek: „de geisoleerde ligging der panglongs, die alleen gemeenschap met de buitenwereld hebben door de tongkangs (schepen) der Singaporesche eigenaars, geeft den taukee (het hoofd) een zeer gemakkelijk middel aan de hand om zijne werklieden aan te houden zoolang hij dit verkiest. Zonder zijne vergunning wordt geen koelie aan boord der tongkang toegelaten, en aan het ontvluchten over land zijn op de meeste plaatseri zooveel bezwaren verbonden, dat men eerst in den uitersten nood daartoe overgaat. Natuurlijk wordt de deserteur dadelijk nagezet en bij wederopvatting onbarmhartig afgeranseld niét alleen, maar bovendien voor eenige dollars opvatloon gedebiteerd. Van Maleiers heeft hij geen hulp te verwachten; deze brengen hem onmiddellijk bij zijn meester terug om het opvatloon machtig te worden. Oelukt het hem een andere panglong te bereiken, dan wordt 65 Een gebruik als volgens Schotel „Het oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw" op het eiland Texel .werd aangetroffen, dat namelijk „geen huis gevonden werd, waarin hier of daar boven of onder het venster geen ruit open was, waardoor de vrijer bij nacht den arm kon steken, het venster openen en daarin klimmen, om bij de dochter op het bedde boven den deken te gaan liggen, en op die manier een praatje te houden, de yrijagie voort te zetten en aldaar te blijven tot een uur voor den dag" zou de goedkeuring van den Chineeschen wijsgeer niet hebben kunnen wegdragen. Zoodra de ouders voor een' zoon het moment gekomen achten om een huwelijk te sluiten, wenden ze zich tot een tusschenpersoon, meestal eene oude vrouw, die de onderhandelingen met de ouders van de partij, welke men op het oog heeft, leidt, en de noodige inlichtingen aan beide partijen verschaft. Zoo mogen personen, die een huwelijk wenschen te sluiten, niet behebt zijn met ongeneeslijke kwalen of besmettelijke ziekten, en niet denzelfden geslachtsnaam voeren. Ook lichaamsgebreken mogen niet verzwegen worden. Zijn de onderhandelingen zoover gevorderd dat men tot overeenstemming is gekomen, dan heeft het aanbieden der wederzijdsche geschenken plaats. „Evenals de waarde" schrijft de heer Young „verschillen ook de voorwerpen, welke worden aangeboden. Om een denkbeeld daarvan te geven, kiezen we een voorbeeld uit den middelstand. Door de ouders van den bruidegom worden aangeboden: de trouwbrief; een zeker bedrag, zoogenaamd trouwgeld; een paar gouden, zilveren of jaspis vrouwenarmbanden; bruidsdoozen; een bruidssluier; eenige stukken gekleurde zijde; een geslacht heel varken; een geslachte heele geit; suikerkoeken; suikergoed; bonbons; feestwijn; een paar groote kaarsen; pinangnooten; een bloeiend arumplantje; en eenige citroenen. De dag voor het overbrengen dier voorwerpen wordt in den almanak zorgvuldig gekozen, en moet gelukaanbrengend zijn. De middelaarster verleent bij het aanbieden haar diensten, en 77 willen blijven, wordt met den gebruikelijken optocht naar het huis haars bruidegoms (dien ze nooit gezien heeft) overgebracht, en wordt, als aan den dooden man door huwelijk verbonden, de schoondochter van diens ouders geacht te zijn. Voor haar en haar overleden bruidegom wordt een zoon aangenomen". Het hertrouwen van eene weduwe wordt in China beschouwd als een min of meer oneerbare handeling. De weduwe behoort de nagedachtenis van haren man in eere te houden. „Wanneer gevraagd wordt: mag eene arme en verlatene weduwe hertrouwen, dan is het antwoord: is het alleen dat zij vreest op la ter en leeftijd honger en koude te lijden en van gebrek te sterven, dan is de hongersnood als iets onbeduidends te achten, maar het verlies harer eer als van het hoogste belang". „Indeed, being the property of her husband even after his death" lezen we in prof. de Groot's „The Beligious System of China" „a widow of good principles cannot but consider it an act of the highest injustice towards his manes, nay, of theft, to surrender herself up to another; neither may she encroach upon her husband's ownership by allowing herself to be stained, and so rejoin him in the life hereafter in a state less pure than that in which he had left her behind". ' We hebben bij het huwelijk langer stil gestaan dan oorspronkelijk in onze bedoeling lag. Het huwelijk toch is in China een instituut, dat meer dan eenig ander aantoont hoe innig in den loop der eeuwen de samenhang der leden van éénzelfde familie gebleven is, en hoe de voortzetting van het geslacht als middel om de voorvaderen te kunnen vereeren de groote gedachte is, die de Chineezen in hun doen en laten overheerscht. Dat de opvattingen en begrippen dienaangaande in de naaste toekomst in menig opzicht gewijzigd zullen worden is aan geen twijfel onderhevig. (17). De vereering der voorvaderen moge blijven, in de wijze, waarop ze hieraan uiting geven, zullen de Chineezen, door de omstandigheden gedwongen, veranderingen moeten brengen. 78 Naarmate China zich meer ontwikkelt in westersche richting, naarmate door aanleg van spoorwegen en verbetering van verkeersmiddelen de jongere leden eener familie zich meer zullen verstrooien, zal de band tusschen de verschillende deelen van een clan of stam losser moeten worden. Men zal niet meer kunnen vasthouden aan het beginsel van een gemeenschappelijke kas en van onverdeelde boedels, en ook aan de vrouw zal men eene grootere zelfstandigheid moeten toekennen. De nieuwe wetboeken ademen reeds een geheel anderen geest, doch door den anarchistischen toestand, waarin China voortdurend verkeert en waardoor men op den dag van heden niet weet, wie er morgen aan het bewind zal zijn, is er van een doelbewust leiden in eene nieuwe richting geen sprake. Alles verkeert in China momentaan in een overgangstoestand. Worden aan den eenen kant in de binnenlanden en zelfs in de kuststeden, waar uit den aard der zaak de moderne opvattingen het meest gepropageerd worden, duizenden huwelijken gesloten op volkomen aartsvaderlijke wijze en zelfs met gebruikmaking van ambtskostuums, die officieel afgeschaft heeteh te zijn, aan den anderen kant ziet men in steden als Shanghai en Peking de jonggehuwden met vrienden en vriendinnen Europeesch gekleed zich in auto's naar één der groote hotels begeven om deel te nemen aan «een westersch feestmaal in optima forma. Waar op het oogenblik in China alles op losse schroeven staat en zelfs de grootste kenner van dit land niet vermoeden kan, wat er uit den heksenketel der hervormingsbeweging te voorschijn zal komen, welke instellingen zullen verdwijnen, en welke zeden en gewoonten behouden zullen blijven, heeft een gedetailleerde beschrijving van allerlei gebruiken en plechtigheden geen zin. Wie in deze tijden een boek schrijft over China en de Chineezen, tracht een onderwerp te hanteeren dat geen vasten vorm heeft. Het verandert ieder oogenblik en niemand weet wat de dag van morgen brengen zal. In 1903 schreef Sm Robekt Hart: „With the Emperor at the helm and the Empress-Dowager supplying the motive power, 81 In den loop der jaren steeg het aantal Chineezen dat aangevoerd werd tot plus minus zeven a acht duizend per jaar. Het transport geschiedt thans met speciaal voor het doel gebouwde en door het Planters-Comité gecharterde stoomschepen. De werving heeft grootendeels plaats door zoogenaamde laukheh's d.w.z. koelies, die eenige jaren op de ondernemingen gewerkt hebben, en dan met verlof naar China terugkeeren om in hun eigen dorpen familie en kennissen over te halen hen naar Deli te volgen. Door de koelies der tabaksondernemingen werden in 1915 naar China gezonden 9385 brieven met een totaal bedrag van ƒ89180.50. Hiervan werden 8673 brieven beantwoord, terwijl 712 brieven onbestelbaar bleken. De heeren B. Hoetink, aan wien Deli zeer veel te danken heeft, en J. J. M. de Groot hebben als tolken voor de Chineesche taal in China door onderhandelingen met autoriteiten en het geven van advies aan de planters veel tot het slagen der immigratie bijgedragen. In prof. Parker's meermalen geciteerd werk „John Chinaman" vonden we een schets uit de vroegere jaren van Deli, welke we uit een oogpunt van curiositeit in haar geheel hier willen overnemen. Chinese in Sumatra. In June 1878 the Chinese Government sent a Cantonese named Ch'ên Lan-pin as Minister to Washington. His sphere of influence included Spain and the Spanish—Portuguese Republics, and grew out of the illtreatment of coolies in Cuba. A mission of enquiry, conducted by Mr. Macpherson, of the Foreign Customs, had passed through Shanghai for Cuba in October 1873. (Incidentally, I may mention that when I was in Cuba (1894) the ill-treatment of Chinese had ceased.) The Macao slavetrade had been stopped, largely through the efTorts of Great Britain, in 1874; and the Peruvians (also under suspicioil) were busy at Canton with their proposed coolie-hiring, when Ch'ên Lan-pin called to consult certain of his friends about it. The Peruvians did not eventually succeed. Two years later the Brazihans came to try their hand; and the Dutch were also particularly anxious to facilitate the importation of Chinese coolies into Sumatra, as their methods were such that the British (Indian) Government did not care to encourage the emigration of Klings, at least unless a British official were allowed to watch the whole business. It was under these circumstances that I took an opportunity of visiting the Sumatra tobacco plantations of Deli, in the spring of 1888, in order that I might see on my own account and with my own eyes the real state of affairs. Deli seems to be practically the old state of Ferlech, or Parlac, visited by Marco Polo; and when I was there, quite a flourishing town called Medan, connected with the port by a good railway, had grown up in the neighbourhood of the Deli Maatschappij's chief plantations. 6 84 Jaartal. Chineezen. Javanen. Vrouwen. Te zamen. 1903 52.9 16.8 27.7 38.2 1904 22.5 16.7 15.6 19.9 1905 13.2 6.1 12.9 11.1 1906 13.9 8.4 6.6 10.8 ' 1907 19.5 6.9 15.9 14.9 1908 10.5 8.9 7.5 9.5 1909 15.- 12.5 5.3 12.3 Alles berekend pro mille" (Opgaven der afdeeling Sumatra's Oostkust der Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch-Indië). Het opiumschuiven en het dobbelen zijn nog twee plagen, welke men op eene of andere wijze zou moeten trachten uit den weg te ruimen. Met de invoering van de opium-regie (1 April 1912 Stbl. 1912 n°. 255) heeft men een' stap in de goede richting gedaan. Over 1910—1911 bedroeg de pachtsom ƒ2280.000, terwijl de regie in 1914 een bruto opbrengst had van ƒ6968688, en een voordeelig verschil tusschen baten en lasten van ƒ4698.100 (dus winst ruim vier millioen). Ter beantwoording van de vraag in hoeverre hiermede vermindering van het schuiven gepaard gaat, meenen we niet beter te kunnen doen dan ons beroepen op een artikel in de Sumatra Post van 29 Maart 1915, getiteld: „De Opiumregie!'. „Het streven van de Regeering" zoo lezen we hier „is er op gericht, het gebruik van opium af te schrikken, mede door den prijs van het artikel te verhoogen. Hieronder nu willen wij trachten vast te stellen, hoe hier ter kuste dit stelsel werkt. De opiumregie is hier ingesteld in de maand April 1912 en met ingang van 1 Juli 1913 is de prijs van ƒ6 tot ƒ8 verhoogd. Volgens de verslagen werden de volgende quanta opium verbruikt (1 thaïl = 39 ffram^: in 1912 (9 maanden) . . 771460 thaïl. in 1913 988179 „ in 1914 871086 „ met een maandelijksch gemiddelde van : in 1912 85718 thaïl. in 1913 82348 ., in 1914 72590 „ . Deze cijfers geven in hunne volstrektheid echter geen zuiver beeld, niet alleen wegens de prijsverhooging van den opium juist in het midden van het boekjaar 1913, maar ook wegens het uitbreken van den oorlog, die tengevolge heeft gehad: 1°. een prijsverhooging van de levensmiddelen; 2°. stopzetting der immigratie; 3°. het ontslag van een massa koelies, die het land hebben verlaten; al welke factoren het opiumgebruik in het 86 of gemiddeld per maand: in 1912 ƒ 520.418 in 1913 „568.049 in 1914 „ 580.724 Deze cijfers zullen we op dezelfde wijze indeelen als wij deden met die van den opium. Wij komen dan tot het volgende resultaat: 1912—1913 1912—1914 (prijs ƒ6) (prijs ƒ8) ƒ6.402.276 ƒ7.138.904 Hieruit blijkt dat, ondanks het feit dat het opiumverbruik met 16.37 pet. verminderd is, de opbrengst van het artikel met ƒ736.628 of 11V2 petomhoog is gegaan. Men zou nu kunnen meenen, dat bij een bevolkingstoewas van 16 pet. deze vermeerdering der opbrengst met ƒ736.628 zeer normaal was. Dat zou zij kunnen zijn, indien in de opbrengst der regie in de drie jaren, dat zij thans werkt, een geleidelijke, duidelijk waarneembare stijging zat. Deze nu ontbreekt ten eenenmale. Vóór de prijsverhooging ziet men het volgende: De eerste 4 maanden van 1912, dat de regie werkt, stijgt de opbrengst van ruim ƒ404.000 tot ƒ534.000; deze sterke stijging moet echter worden toegeschreven aan het feit, dat de regie zich onder het koelievolk nog eerst haar bestaansrecht moest veroveren en nog niet direct overal vlot werkte. Eerst in Augustus bereikt de verkoop een bedrag van ƒ550.447, dat in October klimt tot ƒ565.000, maar de overige maanden, tot Mei van het volgend jaar, — (Juni blijft buiten beschouwing, daar in deze maand de opiumverbruikers nog wilden profiteeren van den ouden prijs en een grooten voorraad insloegen) — een gemiddelde bereikt van ƒ534.631. Na de invoering van den verhoogden prijs echter ziet men de opbrengst plotseling, in de maand Augustus 1913, stijgen tot ƒ588.241, terwijl die nog in Mei daaraan voorafgaan de ƒ558.030 was; dit beteekent dus een plotselinge vermeerdering van ƒ30.000. Als de opiumverbruikers hun ontstemming over de prijsverhooging hebben overwonnen, brengen zij in September ƒ608.663 op, in October ƒ613.254 en in December ƒ628.938, terwijl het gemiddelde voor de zeven volgende maanden bedraagt ƒ589.802. Hieruit, en vooral uit den [plotselingen overgang van Mei op Augustus 1913, valt op te maken, dat de meerdere opbrengst van den opium niet het gevolg is van het feit, dat het aantal verbruikers in groote mate gestegen is, maar hoofdzakelijk komt uit de beurzen van hen die reeds opium schoven bij den ouden prijs. De vraag rijst nu, of het de bedoeling, althans het resultaat der tegenv»$ordige opium-politiek mag zijn, beslag te leggen op een grooter deel van het arbeidsloon van den koelie dan hij eertijds besteedde voor het genot van den opium. Ware het dat bij een' prijs van ƒ8.— het opiumkwaad finaal werd onderdrukt, dan zou het niet van groote beteekenis zijn, dat de koelie tijdelijk wat meer van zijn loon afschuift. Maar nu dit niet zoo is, zal de regeering 87 hoogst waarschijnlijk in de toekomst opnieuw den prijs van het artikel verhoogen en daardoor opnieuw een deel van het arbeidsloon van den koelie opeischen. Hoe lang zou de Regeering daarmede voort willen gaan? Net zoo lang tot de prijs zóó hoog is, dat nog alleen zij, die het betalen kunnen, zich aan het genot van den opium zullen overgeven en zij, die er zoodanig aan verslaafd zijn, dat zij desnoods al wat zij bezitten er aan zullen opofferen ? Deze politiek heeft natuurlijk, dat erkennen wij gaarne, wel de strekking den gewonen, middelmatigen verbruiker van den opium af te helpen; maar juist dan treedt het groote, en volgens hen die het meenen te weten, grootere gevaar op, waarvan thans reeds, naar ons van deskundige zijde werd verzekerd, de symptomen zijn waar te nemen: de alcohol. Intusschen schuilt er een ander gevaar in de tegenwoordige opiumpolitiek, n. 1. dit. De prijsverhooging heeft de strekking van de opiumregie, geheel tegen de oorspronkelijke bedoeling der regeering in, te maken een ruim winstgevend bedrijf. Nu moge de regie op nog zoo ethische motieven zijn gebaseerd, wanneer het de richting uitgaat die wij hierboven aanwezen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren, dat de regeering bij haaf financieel beleid terdege rekening hield met de baten, die uit het opiumbedrijf voortvloeien. Zoo ziet men, dat met het instellen van de opiumregie de opiumqusestie nog bij lange na niet is opgelost. Ultimo 1914 waren 25 kitten, uitsluitend voor mannen toegankelijk, in het gewest aanwezig; van deze 25 kitten zijn er 3 te Medan, 10 te Bagan Api Api en 2 te Selat pandjang, terwijl de overige gevestigd zijn op kustplaatsen en centra van Chineezen, waar gewoonlijk veel volk doortrekkend is, doch niet meer dan één terzelfder plaats. Began Api Api met haar groote Chineesche visschersbevolking wordt geacht inderdaad behoefte te hebben aan dit groote aantal kitten. In 1912 bedroeg de bruto-opbrengst ter hoofdplaats Medan gemiddeld ƒ35.723 en in het zooveel kleinere Bagan Api Api ƒ33.769 per maand. Behalve de kitten zijn er in het geheele gewest 212 verkoopplaatsen, waarvan 4 te Medan. Hier werd in 1914 per dag gemiddeld voor ƒ1500.— aan opium omgezet. Tot slot willen we uit het Staatsblad, waarbij de invoering van de regie ter Oostkust van Sumatra werd geregeld, eenige bepalingen aanhalen ter kenschetsing. Art. I (1) De invoer en de verkoop van opium, zoo bereid als onbereid, in de residentie Oostkust van' Sumatra anders dan door de Regie, zijn verboden. Art. II (1) Door de Regie wordt bereid opium in het klein verkocht op de daarvoor aangewezen en als zoodanig kenbaar gemaakte plaatsen, door de daartoe aangestelde personen en in de daarvoor vastgestelde verpakking. (2) Dit opium wordt bereid in een daarvoor bestemde fabriek der Regie. Art. V (1) Jongelieden, van wie men niet met genoegzaam zekerheid weet, dat zij den leeftijd van achttien jaren bereikt hebben, zoomede ge- 89 De pachtsom wordt geïnfluenceerd door verschillende factoren: de grootte, der onderneming, de ligging, al of niet in de nabijheid eener hoofdplaats, het soort koelies, de verhouding tusschen hoofdtandil en pachter etc. De hoofdplaats Medan was onderverpacht voor ƒ 10.000; Poeloe Brayan voor ƒ420.— ; Soengal ƒ445.— Laboean ƒ1500.— Belawan ƒ750.— Titipapan ƒ420.— Bindjey ƒ6000.— Selesseh ƒ1250.— Loeboeq Pakam ƒ2400.— Perbaoengan ƒ1800— Tebing Tinggi ƒ2250.— Van andere plaatsen zooals Pangkalan Brandan, Tandjong Poera, Stabat, Poelau Kompee etc. ontbreken me de cijfers. Dat de planters het dobbelen gaarne zouden zien op de ondernemingen is niet juist. Reeds in Juli 1876 schreef de heer Cremer in z'n „Een Woord uit Deli tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal": het spelen met al z'n verderfelijke gevolgen neemt hier zeer toe. Vroeger onder het Sultansbestuur was dat op de ondernemingen niet geoorloofd, en was er slechts één plaats ter hoofdplaats Laboean waar gespeeld mocht worden. Slechts met Chineesch nieuw jaar en bij eenige andere feesten, mocht er toen elders gespeeld worden. Sedert de overname der middelen door de Regeering, wordt de speelpacht geëxploiteerd om zooveel mogelijk op te brengen. Het land is met dobbelhuisjes als overstroomd. Aan den grooten weg tusschen Laboean en Medan, een afstand van nog geen twaalf palen, staan er b. v. zeven. Bij onze buren in de Straits-Settleraents, bestaat geen speelpacht, dobbelen is daar verboden. Hier daarentegen bestaat aanmoediging, terwijl' beperking wenschelijk is". Als hoofd-administrateur der Amsterdam Deli Compagnie had de heer J. S. Kasteleyn op ééne der ondernemingen bij wijze van proef de speelpacht in eigen beheer genomen, zoodat de winst, instede van in de zakken van anderen te verdwijnen, verdeeld kon worden onder de koelies. Aan het einde van den speeltijd kreeg ieder koelie ƒ12.— uitbetaald. Schoon afschaffing van het dobbelen van de zijde der planters geen verzet zou uitlokken, is het echter de vraag of het spelen enkel door een verbod zou ophouden. Clandestien dobbelen wordt in de Straits veel gedaan. (S) „Door de groote geschiktheid" schrijft de heer Lekkerkerker in z'n werk „Land en Volk van Sumatra" „van den Maleier voor den handel — vooral Palembangers en Menangkabauers munten in dit opzicht uit, en voor den kleinhandel niet te vergeten de Menangkabausche vrouw — is de rol, die de Chineezen in het economisch leven spelen, op Sumatra veel kleiner dan op Java. Voor de Oostkust geldt dit echter niet. In deze aan inheemsche bevolking zoo arme streek hebben de Chineezen op handelsgebied vrij spel. Overal waar de cultures zich uitbreiden, rijzen de Chineesche winkels uit den grond. In verband met de opmerking van den heer Lekkerkerker is het interessant te zien hoe jaren geleden in de Ceylon Observer er de aandacht op gevestigd is dat men in Britsch Indië nagenoeg geen Chineezen vindt. In Britsch Burmah zijn er ruim elf duizend, doch overigens 92 uitgave van de Encyclopaedie van Ned.-Indië, welke echter eenvoudig den Regeerings-Almanak heeft gecopiëerd (volkstelling 1905). De toename van het aantal Chineezen moet voornamelijk gezocht worden op de hoofdplaatsen als een gevolg vau de snelle uitbreiding van het gewest. Want al wordt op de koffie- en rubber-ondernemingen bijna uitsluitend gewerkt met Javanen; de artikeleD, welke deze werklieden noodig hebben, worden grootendeels geleverd door Chineezen. Volgens opgave van den Inspecteur van Arbeid te Medan bedroeg het gezamenlijk aantal ter Ootkust aanwezige contractanten op uit. Dec. 1916 een kleine 200,000 het juiste getal is 190,792). Voor de zich steeds uitbreidende cultures rekent men, wanneer men de werkkrachten zal recruteeren uit de te stichten Javanen-kolonies, noodig te hebben meer dan 600,000 Javanen. (Rapport over de Javanen-kolonisatie, opgesteld door het Planters-Comité op 1 Mei 1917). Naast de Chineezen vindt men op de tabaks-ondernemingen ook Javanen (mannen 31,471, vrouwen 9555), Madoereezen, Boyaneezen, Bandjareezen, Klingaleezen, Bengaleezen, Bataks etc. De Bengaleèzen, zeer gering in aantal, zijn meest oppassers of veehoeders. Ze staan bekend als woekeraars. De Klingaleezen zijn karrevoerders en slootgravers, de Bandjareezen schuren-bouwers. De Javaansche vrouwen helpen in de fermenteerschuur bij het bundelen en stapelen van de tabak, in de velden bij het rupsen zoeken en dergelijke werkzaamheden. Bij twisten tusschen Chineezen en Javanen is het meestal „cherchez la femme", vooral in de dagen dat de Chineezen hun credit-saldo uitbetaald krijgen en goed in hun geld zitten. Prof. Parker geeft het volgende gesprek van een' Engelsch mijnwerker in Australië ter kenschetsing van het Chineesche zwak voor vrouwen. »Oh! they're not bad fellows, them Chinese; the only thing is they're so dirty in their ways, and won't spend nothing, and they plays old cArry with our women. But,they doesn't do us no 'arm; only we want none o'their blood a-mixin' with om. We can put up with them as we've got, but we won't have no more o'them. If they'd only bring their wives and settle down, we could stand it well enough; but they goes a-sellin' o'handkichers and sich to them Irish girls, so softspoken like, that the girls gets kind o'fond o'them." In Deli hetzelfde spelletje met de Javaansche vrouwen. (S) Wat een hoofdmandoer met z'n mandoers is voor de Javanen, is de hoofdtandil met z'n tandils voor de Chineezen. Het woord tandil is van Klingaleeschen oorsprong. De Hokkian Chineezen zeggen: kang thao en de Hakka's koeng theeuw = werkhoofd. Iedere tabaks-onderneming heeft een' hoofd tandil, die min of meer ageert als de tusschenpersoon tusschen de koelies en den Europeeschen beheerder. Voor de werkzaamheden zijn de Chineezen ingedeeld in een zeker aantal 93 kongsies en aan het hoofd van iedere kongsie staat een tandil. Bij den dood of het vertrek van een' hoofdtandil wordt de nieuwe titularis als regel gekozen uit de tandils. Van den geest onder de koelies, van hetgeen er broeit op eene onderneming, van eventueele kwesties etc. dient de hoofdtandil, die weer z'n vertrouwelingen en spionnen heeft en zelf meestal behoort tot den stam, die het talrijkst is, den beheerder óp de hoogte te houden. Een hoofdtandil, die een twintig, dertig jaren op eene onderneming heeft doorgebracht, cn alle koelies kent van binnen en van buiten, is voor den goeden gang van zaken heel veel waard. Lau-kheh's: oudgasten zijn koelies, die al eenigen tijd in Deli zijn; sin-kheh's: nieuwe gasten, zijn de pas aangekomenen. (8) De Thai-ping of Groote Vrede opstand werd geleid door zekeren Hung Hsiu ch'uan (A. D. (1812—1864) een Hakka, geboren in een district, niet ver van Canton. In 1836 plaatste hij zich op de grenzen van Kuangtoeng en Kiangsi aan het hoofd van een secte van Christenen, en gaf zich zeiven den titel van: de broeder van Christus. In Juli 1850 brak de' opstand uit en trok Hung Hsiu ch'uan, moordend en plunderend naar Yung-an in Kiangsi, waar hij den titel aannam van: Koning des Hemels. Den 11 d»u Maart 1853 veroverde hij met zijne troepen Nanking en maakte zich van hieruit meester van meer dan zeshonderd andere steden, gelegen in zestien van de achttien provincies. In 1864 werd hij door de Keizerlijke troepen ingesloten in Nanking en op 30 Juni van dat jaar maakte hij door vergift een einde aan zijn leven. Zijn lichaam werd gevonden en verbrand. Den 19deii Juli werd Nanking ingenomen en kwam er een einde aan den opstand, die aan plus minus dertig millioen menschen het leven heeft gekost. Aan de hand van de cijfers der volkstellingen komt prof. Parker zelfs tot een cijfer van drie en veertig millioen. (?) Hebben de Chineezen zich reeds in de eerste eeuw vóór Christus vertoond in het noordelijk gedeelte van Annam, tot onzen tegenwoordigen archipel hébben hunne reizen zich eerst veel later uitgestrekt, vermoedelijk pas in de vijfde of zesde eeuw na Christus, en wel als eene voortzetting van geleidelijke verkenningstochten naar Siam en het schiereiland Malacca. Uit het reisverhaal van den Boeddhistischen pelgrim Fa Hsian, die in A. D. 399 in gezelschap van eenige anderen een' tocht over land ondernam naar het tegenwoordige Britsch-Indië met het doel de Boeddhistische heilige geschriften in de oorspronkelijke taal te verzamelen, en die later, nadat hij inmiddels zijne metgezellen verloren had, de terugreis maakte via Ceylon en Java, krijgen wij den indruk dat hij op het laatst genoemde eiland,- waar hij in afwachting van eene scheepsgelegenheid vijf maanden vertoefde, geen landgenooten heeft aangetroffen. Ware dit wel het geval geweest, dan zou deze pelgrim, zooals de heer Groeneveldt in z'n „Notes 94 on-the Malay Archipelago" terecht opmerkt, die op Geylon bij het zien van een' Chineeschen waaier, tranen van aandoening stortte, er ongetwijfeld met een enkel woord melding van hebben gemaakt. Sedert de zesde eeuw onzer jaartelling is er echter steeds een soort contact geweest tusschen het Chineesche Rijk en den Indischen Archipel,' dat hoofdzakelijk neerkwam op handelsrelaties, waarbij de Maleische vorsten, goede kooplieden als ze waren, met zekere tusschenpoozen afgezanten naar China stuurden om tribuut te brengen en contra-geschenken in ontvangst te nemen, terwijl de Keizers van dit land, die zich heerschers noemden over alles onder den hemel, zich beschouwden als monarchen over de door barbaren bewoonde eilandengroepen, die hun gebied omringden. Zoo schonk in het jaar 1129 de toenmalige Chineesche Keizer aan den vorst van Java het recht zich koning te noemen. In 1292 werd bij keizerlijk edict aan den gouverneur van de provincie Foehkian de uitrusting gelast van eene legermacht van twintigduizend man infanterie en cavalerie ten einde de bevolking van Java te tuchtigen voor een ongepast optreden tegen een' afgezant der Chineesche Regeering. (8) Zoo werd op den 'M*t"> Juli 1832 door keizer Tao-kwang een edict uitgevaardigd, waarin deze de schuld op zich neemt van eene langdurige droogte. „De zomer is voorbij" zegt de keizer „en nog altijd is er geen regen gevallen. Niet alleen kwijnt de landbouw en lijdt de menschheid, maar ook de dieren en insecten worden door den ramp getroffen." „Overdag niet in staat te eten, bij nacht niet in staat te slapen, wordt de angst mij te machtig als ik bedenk dat de hemel zich niet wil laten vermurwen. Mijne zonden beletten mij den hemel te roeren en te bewegen tot medelijden met mijn volk. Ik vraag mijzelven af in hoeverre ik te kort geschoten ben in het aanbieden van offeranden; in het misbruiken van de krachten van het volk bij het aanleggen van praalgraven en kostbare parken; in het niet benoemen van geschikte ambtenaren; in het opleggen van straffen; in het doof blijven voor de klachten van hen, die onderdrukt worden. Hebben de ambtenaren wel'altijd geluisterd naar het volk? Zijn er bij noodzakelijke krijgsbedrijven aan de grenzen ook menschenlevens opgeofferd louter uit hoop op belooningen mijnerzijds? Zijn mijne bevelen tot demping van opstanden door oproerlingen ook soms ten uitvoer gelegd ten koste van onschuldigen ? Gebogen smeek ik den hemel mij mijne domheid en onwetendheid te willen vergeven. Millioenen menschen lijden door mijne schuld. Talrijk zijn mijne zonden en ik zal mijn straf niet kunnen ontkomen. O! Hemel, laat toch den regen nederdalen. Ik krimp ineen van angst. O! Hemel, luister naar mijn stem". (O) In „de Gids" van 1899 heeft de heer van Schermbeek een'- tocht beschreven, als ingenieur gemaakt, naar de Gele Rivier, waarin ook het 95 een en ander gezegd wordt in verband met de examens, belangrijk genoeg om het hier over te nemen. „Dagelijks" aldus de heer van Schermbeek „ontmoetten wij een aantal karren en zagen wij onderscheidene vaartuigen, waarop een geel vlaggetje wapperde." Die vlag duidde aan dat het vervoermiddel één of meer candidaten bevatte, die aan het groote staatsexamen te Peking gingen deelnemen. Denkt, wat ik u bidden mag, waarde lezers, niet aan jonge mannen, als ik van candidaten spreek. Het is gebeurd dat vader, zoon en kleinzoon tegelijk naar denzelfden graad dongen; en de statistiek der examens van 1883 in 10 der 18 provinciën vermeldt niet minder dan 102 candidaten, die boven de 80, en 23 die boven de 90 jaar oud waren. Te Peking en te Canton bezichtigden wij de examen-gebouwen. Stelt u voor eene uitgestrekte ommuurde vlakte, waardoor kruiselings eenige wegen loopen. Langs de wegen staan onafzienbare reeksen lage steenen gebouwen van slechts twee meter breedte, met een naar eene zijde afbellend pannen dak, waar men gemakkelijk met de hand bij kan reiken. Al die lange gebouwen zijn door tusschenmuren in cellen verdeeld, niet grooter in oppervlakte dan een eenslaaps ledekant. De plank in den muur, die overdag als schrijftafel dient, wordt 's nachts als k'ang of slaapbrits gebruikt. De candidaat brengt beddegoed, kaarsen en voedsel mede; en nadat hijzelf en zijn spullen gevisiteerd zijn, om te zien of hij ook tracht te smokkelen, wordt de deur achter hem gesloten en verzegeld. Voor verlichting en voor het doorreiken van zijn schriftelijk werk dienen een paar kleine openingen. De deur blijft dicht tot den afloop van het examen; en mocht hij sterven, zooals met bejaarde examinandi wel eens gebeurt, dan wordt een gat in den muur gebroken om zijn lijk uit de cel te halen, zonder het zegel te verbreken. Te Canton waren 8653 cellen, en te Peking 10000, en nog wordt geklaagd dat er ruimte te kort komt. In het Chineesche staatsverband en — het zij uitdrukkelijk gezegd — van het standpunt der regeering beschouwd, is verbreiding van de kennis der klassieken, die niet alleen de gronden der moraal, maar ook die der staatsinrichting bevatten, zonder twijfel van groot gewicht. Het valt niet te ontkennen dat door het stelsel der staatsexamens alle klassen der maatschappij, ook de laagste, veel meer dan elders doordrongen worden van de beginselen, die, als hartaderen van het staatslichaam, zijn leven beheerschen. De geletterden vormen een zeer krachtige conservatieve partij, een kern, die de stabiliteit van' den regeeringsvorm ongetwijfeld veel verhoogt; en zij, die de staatsambten bekleeden, zijn naar Chineeschen maatstaf — en daarop komt het hier aan — de uitnemendsten onder hunne landgénooten. Ten aanzien van de ongeëvenaarde duurzaamheid der Chineesche staatsregeling zij het volgende opgemerkt. 97 na de invoering van een nieuw muntstelsel de som van vier millioen dollar. Art. 3. De keizer zal voorloopig blijven wonen in de paleizen te Peking, doch later verhuizen naar het Eho Park, met behoud van zijn lijfwacht! Art. 4. De keizer zal mogen voortgaan met het verrichten van de plechtigheden en het brengen der offeranden in de keizerlijke voorvaderlijke tempels en op de voorvaderlijke praalgraven, welke beschermd zullen worden door wachters, te verstrekken door de Republiek. Art. 5. Het praalgraf van den overleden keizer zal voltooid worden volgens de oorspronkelijke plannen, en eveneens zal er geen wijziging plaats hebben ten aanzien van de plechtige overbrenging van het lijk. De Republiek draagt de kosten. Art. 6. De inrichting van de hofhouding blijft dezelfde, doch er worden geen nieuwe eunuchen in dienst genomen. Art. 7. Het persoonlijk eigendom van den keizer wordt geëerbiedigd door de Republiek en, waai- noodig, beschermd. Art. 8. De keizerlijke garde blijft behouden, doch wordt ondergeschikt aan het Ministerie van Oorlog. „Het optreden van Yüan Shih k'ai was niet naar den zin der revolutionnaire partij. Het Parlement werd door Yüan Shih k'ai spoedig ontbonden en de constitutie beschouwd als eene vrij overtollige instelling. «Bij zijn' dood in 1916 liet'hij het land achter in een' toestand van groote politieke onzekerheid. Hij had zichzelven tot keizer willen maken, maar de groote opstand in het Zuid-Westen leerde hem voorzichtigheid, tevergeefs trachtte hij het oproer te bedwingen totdat plotseling zijn dood kwam. De vice-president Li Yüan hoeng, die reeds door de opstandelingen genoemd was als zoodanig, volgde hem op, en de opstandige provincies legden de wapenen neer op voorwaarde, dat de constitutie van het eerste jaar der Republiek en de Nationale Vergadering zouden worden hersteld. Het Parlement kwam den 2*>» Augustus weer samen. Voor vreemdelingen is deze gang van zaken moeilijk te verklaren, en wat^ er uit dit broeinest van intrigues zal voortkomen, kan niemand zeggen''. (Mededeelingen van wege het Nederlandsch Zendelinggenootschap 1917). „Steeds weer treedt aan het licht" heeft de heer van Geuns, in z'n lezing over de ontwikkeling van het universitaire onderwijs in Oost- en Zuid-Azië, gehouden op 23 Jan. 1917 in eene vergadering van het Indisch Genootschap, terecht opgemerkt „dat het traditionalisme de overgroote meerderheid der ontwikkelde Chineezen in zijn' greep heeft of, als die tijdelijk verzwakt, ten laatste weer in zün* greep krijgt". Mij lijkt het uitroepen van een republiek in een zóó reusachtig land als China met eene bevolking, die voor het grootste gedeelte lezen noch schrijven kan, nog altijd eene dwaling. Ook bluft de kans bestaan dat het Zuiden zich op een gegeven oogenblik afscheidt van het Noorden. Zuid- en Noord-Chineezen zijn niet geluk in aard en aanleg. De onder- linge strijd der verschillende stammen, de voortdurende aanraking met vreemde volkeren, het jarenlang verblijf van velen in de Straits en Ned.Indië, de nabijheid van eene Europeesch bestuurde stad als Hongkong zijn factoren, welke op den Zuid-Chinees eene onmiskenbare uitwerking hebben gehad. Het is geen toeval dat de revolutionnaire denkbeelden het weligst opschoten onder de Cantoneezen. Waar echter op het oogenblik door den oorlog de ontwikkeling van geheel de wereld stilstaat, zal men z'n oordeel over de toekomst van China moeten opschorten. Veel zal afhangen van de verhouding tot de verschillende mogendheden na den vrede, van de machtspositie van Japan, van het al of niet beschikbaar zijn van de voor hervormingen noodige millioenen etc. etc. (lO) Het verspreiden van kennis, het bevorderen van studie en het hooghouden van de zedenleer der ouden is in China door de groote keizers steeds als een zeer gewichtig deel van hun' taak beschouwd. Vooral keizer Khang Hsi (A. D. 1655—1723) van de Manchoe-dynastie heeft hierin uitgeblonken, en verschillende belangrijke werken zijn onder zijn bewind verschenen of voorbereid. Zoo heeft hij den stoot gegeven tot het samenstellen van de reusachtige, in 1725 onder zijnen opvolger voltooide encyclopaedie, waarin als het ware de gansche wijsheid van China is samengevat. Het werk bestaat uit vijf duizend deelen plus twintig deelen inhoudsopgave. Één exemplaar werd aangekocht door het British Museum in 1877, ik meen voor twee duizend pond sterling. Alles wat er in den loop der eeuwen over eenig onderwerp van welken aard ook in China geschreven is geworden, is hier met zeldzame nauwkeurigheid verwerkt onder een eindelooze reeks van hoofden. Aardrijkskunde, cosmographie, de verschillende dynastieën, biographieën van beroemde personen, mannen en vrouwen, geneeskunde, wichelarij, zeden en gewoonten, strategie, aanraking met vreemde volkeren, de dierenwereld, planten, huishoudelijke voorwerpen, godsdienstige plechtigheden, geschiedenis, schilderkunst, muziek, examens, alles en alles is tot in de kleinste bijzonderheden opgenomen. Ook werd onder keizer Khang Hsi door eene commissie van geleerden het groote keizerlijk woordenboek voltooid en tevens een werk samengesteld dat men zou kunnen noemen: een handboek voor beoefenaren der litteratuur. In meer dan honderd deelen zijn hier bijeengebracht allerlei uitdrukkingen die ook voor geleerden bij het lezen moeilijk en duister zijn. Een werk, door den keizer zelf geschreven, is het „Heilig Edict", dat, tot zijn volk gericht, bestaat uit de volgende zestien voorschriften of vermaningen. 1. Legt u toe op de kinderlijke liefde en den broederlijken eerbied ten einde de menschelijke betrekkingen hoog te houden. 98 99 2. Weest edelmoedig tegenover de leden uwer familie om het licht te laten vallen op eendracht en eensgezindheid. 3. Tracht de goede verstandhouding in uw buurt te handhaven om twisten en processen te voorkomen. 4. Bedenkt de beteekenis van landbouw en zijdeteelt om te zorgen dat kleeding en voedsel voldoende zijn. 5. Legt u toe op matigheid en spaarzaamheid om verkwisting te voorkomen. 6. Stelt scholen en inrichtingen van onderwijs op prijs om te maken dat geleerden correct zijn in hunne handelingen. 7. Verwerpt vreemde leerstellingen om de ware leer hoog te houden. 8. Verklaart en bespreekt de wetten om de dommen en koppigen te waarschuwen. 9. Stelt in het licht de goede vormen en de wellevendheid om de zeden en gewoonten op een hoog peil te houden. 10. Legt u toe op uw beroep om het volk in zijne wispelturigheid een voorbeeld te geven. Hé Onderricht uwe zonen en jongere broeders om hen af te houden van verkeerde handelingen. 12. Maakt een einde aan valsche beschuldigingen om de goeden en eerlijken te beschermen. 13. Waarschuwt tegen het herbergen van wie vluchten voor straf om met in hunne misdrijven betrokken te raken. 14. Betaalt uwe belastingen vlug en ten volle om niet gemaand of vervolgd te worden. 15. Vereenigt u tot wijken om een eind te maken aan dieven en roovers 16. Beijvert u haat en nijd op zy te zetten om de groote beteekenis van een menschenleven te doen uitkomen. Op den eersten en den vijftienden van iedere maand waren alle ambtenaren verplicht deze vermaningen, ieder in z'n ressort, aan het volk voor te lezen. Door den zoon en opvolger van keizer Khang Hsi, keizer Ydng Ch'ing werd een commentaar op het werk zijns vaders geschreven en bij iedere' vermaning eene beschouwing geleverd. (11) De plaats van de vrouw is, volgens Chineesche moralisten, binnen de muren harer woning. . De beste en verstandigste vrouw is naar hun oordeel de vrouw, van wie anderen dan haar huisgenooten het bestaan niet kennen. Vrienden gaan in China jaren met elkaar om en komen bij elkaar aan huis, zonder ooit door te dringen tot de zoogenaamde vrouwenvertrekken. Dit zou in strijd zijn met de goede zeden en de opvattingen der ouden. .... ^T0^ moet zich niet bemoeien met de zaken van haren man, doch blijven bij hare huishoudelijke aangelegenheden. Vrouwen zün weinig ontwikkeld en onbekend met de wijsheid der klassieken, heet het vaak in boeken, en kunnen derhalve in wereldsche zaken geen oordeel vellen. 100 „O! hoe verderfelijk is het toch wanneer een man te rade. gaat met eene vrouw", is eene verzuchting, die men bij meer dan één historieschrijver vinden kan. Als gelijke van den man is de vrouw in China nooit beschouwd, al zijn er voorbeelden aan te wijzen van vrouwen, die als schrijfsters en dichteressen een' grooten naam verworven hebben en van keizerinnen, die met vaste hand regeerden. We behoeven slechts te wijzen op de keizerin-weduwe, die gedurende den Bokser-opstand in-1900 de teugels van het bewind in handen had. Nooit is er in China sprake geweest van die vereering en aanbidding van de vrouw, welke in onze Europeesche litteratuur eene zoo overwegende rol speelt. De vrouw is voor den Chinees, we zouden haast zeggen, een noodzakelijk kwaad, geen wezen om voor te knielen of wierook voor te branden. Een groot gedeelte van onze litteratuur is voor hem om deze reden hol, belachelijk sentimenteel en opgeschroefd. Nuchter als hij is op dit punt zou hij kunnen instemmen met de woorden, welke Goethe in den mond gelegd heeft van Clavigo: „Man braucht seinen ganzen Kopf, und die Weiber, die Weiber! — man vertandelt gar zu viel Zeit mit innen". Ze zien niet in hoe men zooveel ophef kan maken van eene vrouw. Wel is waar is er de laatste jaren eene groote verandering gekomen in het optreden der Chineesche vrouw naar buiten, en begint men de noodzakelijkheid in te zien om de meisjes evengoed te onderwijzen als de jongens, doch de onderlinge verhouding van man en vrouw zal, het kan haast niet anders, prozaïscher zijn en blijven dan in het Westen. In Deli hebben de Chineesche vrouwen evenals in de andere deelen van onzen archipel altijd een vrijer leven geleid dan hare zusters in China. De omgang met Javanen en Maleiers en ook het voorbeeld van de Europeesche vrouw kon niet nalaten invloed uit te oefenen en te prikkelen tot navolging. Een kenmerk van de Chineesche vrouw is eene zekere vrijmoedigheid. Wie haar wel eens zelfstandig heeft zien ageeren, of wie wel eens een' twist heeft bijgewoond tusschen Chineesche vrouwen onderling, of tusschen eene Chineesche vrouw en een' man, kan niet getwijfeld hebben aan haar welbespraaktheid of den indruk gekregen hebben van hulpeloosheid. Menig oud vrouwtje legt, als men een gesprek aanknoopt,-nog eene helderheid van geest en eene cordaatheid aan den dag om respect voor te hebben. De vrouw moge eeuwen lang in China behandeld zijn als de mindere van den man, ze moge steeds eene ondergeschikte rol gespeeld hebben, ze is er niet door versuft. In Peking zag ik in 1916 meermalen Chineesche dames in nationaal costuum in het Hotel des Wagons Lits aan tafel zitten met een cigaret in den mond en een pousse-café vóór zich, zonder een zweem van verlegenheid. 101 (18) Dat de ontwikkelde Chineezen ruimer denken blijkt uit de vereenigingen, die men, op voor de scheepvaart gevaarlijke punten, heeft opgericht tot redding van drenkelingen. Men vindt ze o. a. langs de oevers van de Yangtsze. In de afleveringen van de „China Review" van 1877 treft men hierover een artikel aan, dat het jaarverslag van zulk eene vereeniging bevat met eene opgave van de kosten, de statuten etc. Het slot van het rapport is echter toch typeerend voor Chineesche opvattingen. Het luidt: „We the Managers of the Life Saving and other Benevolent Associations, venture to come before thee, O Heaven, and humbly represent that owing to the vastness of the waters, and raging of the billows in the river, a sudden squall, striking the passing craft and taking the sailor unawares, will cause shipwreck and loss of life. Though we are aware that the term of a man's lite is already decreed, and that Heaven's Power may not be opposed, yet such sights grieve the heart". (IS) Van het genoemde schoolboek bestaan verschillende vertalingen o. a. van den Jezuiet Zottoli in het Latijn en van prof. Giles in het Engelsch. Het heet: „Het Boek van Drie Woorden", omdat iedere zin precies uit drie teekens bestaat, een kunststuk alleen mogelijk in eene taal als het Chineesch. Het begin luidt: „de menschen zijn bij hunne geboorte goed van natuur. Hun aard en inborst is ongeveer gelijk, doch in den loop van het leven komt het verschil. Want als de mensen niet wordt onderwezen zal zijn natuur ontaarden. De hoofdzaak bij het onderricht komt neer op toewijding. De moeder van Mencius koos hare woning met het oog op haren zoon. Toen de knaap niet leerde, brak ze de spoel van haar weeftoestel. (Het verhaal luidt dat de moeder van Mencius als weduwe eerst woonde in de buurt van een begraafplaats. Hier vermaakte de jeugdige wijsgeer zich echter met het nabootsen van begrafenis-plechtigheden. Daarop verhuisde zijne moeder naar de markt, doch nu begon haar zoon voor koopman te spelen en zijn waren aan te prijzen als iemand, die klanten lokt. Eindelijk huurde ze een huis naast eene soort universiteit, en daar werd bij Mencius de lust tot studie en de eerbied voor geleerden aangewakkerd. Toen Mencius op zekeren dag uit school kwam en op de vraag van zijne moeder, of hij vorderingen gemaakt had, een onverschillig antwoord gaf, brak ze de spoel van haar weeftoestel om hem te toonen dat in de studie onverschilligheid geen pas geeft). Verder in het boek lezen we: „z'n kinderen te voeden, maar verstoken te laten van onderwijs, is een fout in een' vader. Te onderwijzen zonder gestrengheid wijst op laksheid bij den onderwijzer. Indien een zoon niet leert, is het niet zooals het behoort. Wanneer iemand niet leert in zijne jeugd, wat zal hij dan beginnen als hij oud is? Een edelsteen, die niet geslepen wordt, is nutteloos. Iemand, die niet leert, kent de plichten niet tegenover zijne medemenschen. Een zoon moet op jeugdigen leeftijd zich hechten aan z'n onderwijzers en vrienden en zich toeleggen op de studie van gebruiken en plechtigheden". 106 Toch had hij van de geografie van Zuid-China, om eens iets te noemen, geen flauw begrip. Hij kende tientallen boeken uit zijn hoofd en kon ze zonder haperen woordelijk opdreunen, doch daar buiten gaapte eene zeldzame onwetendheid. Dit neemt niet weg, dat men deze geleerden, al zijn ze voor onzen modernen tijd met z'n eischen van techniek en praktische kennis, met z'n cijfers en statistieken, niet meer bruikbaar, moet benijden om hun rustige levensbeschouwing, om hun hoog ontwikkeld taalgevoel, hun ademhalen in een atmosfeer van zeer verheven gedachten. (14) Dat men in geheime genootschappen niet moet zien organisaties met een politiek doel, tenzij eene enkele keer verzet tegen opgelegde lasten, maar meestal pogingen tot onderdrukking van anderen of verweer tegen dergelijke pogingen, blijkt duidelijk als we bladeren in de jaargangen van het Koloniaal Verslag. Het volgende kan dienen als kenschetsing van den aard en de werking der geheime genootschappen. In de afdeelingen Langkat, Deli en Padang en Bedagei, (Oostkust van Sumatra) werd het bestaan ontdekt van een geheim Chineesch genootschap. De voornaamste deelgenooten werden, krachtens de in Ind. Stbl. 1907 n°. 271 opgenomen ordonnantie, met tenarbeidstelling gestraft, terwijl van verscheidene Chineezen de toelatingskaart werd ingetrokken. (K V 1909—1910). In het district Rambipoedji, afd. Djember res. Besoeki, werd onder leiding van den inlander Mohamad alias Reksiwidjojo en den Chinees Thee Tjing Tjang, in den loop van 1911—1912, eene geheime vereeniging gevormd, waartoe 287 inlanders als lid toetraden. Al spoedig, nadat het bestuur van het bestaan dezer vereeniging had kennis gekregen, bleek dat de oprichters geen staatkundige doeleinden nastreefden, doch slechts van de lichtgeloovigheid en onwetendheid van den kleinen man trachtten gebruik te maken om zich te verrijken. Aan de leden werd namelijk voorgespiegeld, dat de Chineezen in 1913 een' inval op Java zouden doen, en dat de leden daarom geld bijéén moesten brengen om te zijner tijd naar de nieuwe regeering een gezantschap te kunnen afvaardigen, dat dan hunne belangen bij haar zou kunnen bepleiten. De beide genoemde personen werden wegens oplichting strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. (Kol. V. 1912—1913). Gedurende 1905 gaven de Chineesche geheime genootschappen op Banka blijken van grootere werkzaamheid dan gewoonlijk. In dit opzicht onderscheidde zich voornamelijk het Drie Vingeren Verbond; welke vereeniging zich schuldig maakte aan geldafpersingen en het organiseeren van rooftochten. (Kol. V. (1906—1907). Eéne in het district Dendang, Billiton door een dertigtal Chineezen gehouden geheime bijéénkomst werd door de politie ontdekt en uiteengejaagd. De in beslag genomen geschriften en emblemen wezen erop dat men met het „Drie Vingeren Verbond" te doen had. (K. V. 1908—1909). 111 6". onder welken vorm ook, handelingen verrichten, welke de strekking hebben om het bestaan of de uitbreiding van Chineesche geheime genootschappen in de hand te werken. (IS) Naast de Europeesche bestuursambtenaren heeft men ter Oostkust van Sumatra, evenals elders in Indië, de Chineesche hoofden als hulp en tusschenpersonen voor de behartiging van de belangen hunner landgenooten. De Chineesche hoofden zijn verplicht het Bestuur op de hoogte te houden van wat er in de Chineesche gemeente omgaat, ze moeten alle hun ter kennis komende overtredingen, wanbedrijven en misdaden van Chineezen rapporteeren, behulpzaam zijn bij het innen van belastingen, inlichtingen verstrekken en adviezen uitbrengen, opgave doen van nieuw aangekomenen etc. Ook zijn zij ambtshalve lid van den landraad en tegenwoordig bij de politie-rol. Na hunne benoeming door den Gouverneur-Generaal leggen ze ten overstaan van het Hoofd van Gewestelijk of van Plaatselijk Bestuur den bij Stbl. 1912 n°. 376 voorgeschreven eed af, luidende als volgt: „Ik zweer dat ik, om tot der Chineezen te benoemd te worden, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het Bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. Dx zweer dat ik om iets in deze betrekking te doen of te laten van niemand hoegenaamd eenige belofte of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk. Ik zweer dat ik getrouw zal zijn aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië als Haren vertegenwoordiger. Ik zweer dat ik met nauwgezetheid en ijver zal opvolgen de voor mijn ambt vastgestelde of nog vast te stellen instructie, en mij op gelijke wijze kwijten zal van alle verrichtingen, die mij van hoogerhand zullen worden opgedragen". Bij Stbl. 1882 n°. 232 werd de instructie voor den kapitein en de luitenants der Chineezen in en buiten Soerabaja vastgesteld bij Stbl. 1829 n°. 10 ingetrokken en bepaald, dat deze instructies voortaan overgelaten zouden worden aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. Aanleiding hiertoe vond men in de overweging, dat de doelmatigheid eener goede regeling te veel afhing van plaatselijke toestanden en beschikbare middelen om van uit Buitenzorg aangegeven te kunnen worden. Bij Stbl. 1908 n°. 505 en 1909 n°. 1 is voor de Chineesche officieren een groot en klein kostuum vastgesteld. Voor een' majoor-Chinees bestaat dit groot kostuum o. a. uit een gesloten gekleede jas met opstaande kraag van zwart laken, te dragen met wit linnen boord en manchetten, en versierd met goudborduursel uit oranje en eiketakken, en met zes groote gouden knoopen met gekroonde W; een pantalon van zwart laken voorzien van goudgalon en verder een pet van 114 wijl jaarlijks voor onderhoud noodig geacht wordt plus minus f 10.000. De majoor Chinees, de heer Tjong-a Fie, die bij het tot stand komen als altijd eene «eer groote royaliteit aan den dag legde, nam o. a. voor zijne rekening het laten aanleggen van een ongeveer 3 K.M. langen weg door het moerasterrein. In de Sumatra Post van 10 Aug. 1917 vinden we een artikel over een bezoek aan Poelau Si Tjanang, waaraan we het een en ander zullen ontleenen om den lezer een denkbeeld te geven van de inrichting en het werk, dat hier verricht wordt. „De sterkste indruk, dien ik behield" zegt de schrijver „was deze: wat een bewonderenswaardige moed, zelf-negatie en opoffering van alle, al zijn het maar de kleinste geneugten, behooren ertoe om dat te kunnen doen, het beheer en bestuur te aanvaarden van eene dergelijke inrichting, of ook misschien meer nog om die vreeselijkste parias der menschheid te helpen en te verplegen, met de toewijding, die de vrouwelijke officieren daarbij betoonen! En daarnaast (maar de eerste gedachte nog versterkend) groeit een gevoel van afschuw en afgrijzen, bij het zien van al die ijzingwekkend verminkte lichaamsdeelen, van al dat misvormde, walgingwekkende! Want de afschuwelijkheid ervan, ik erken het eerlijk, is lang niet in de eerste plaats meelijwekkend.' Ons ego wordt gekwetst bij het aanschouwen van zooveel ziek-gruwelijks. En ons egoïsme dicteert ons eerst andere sentimenten dan die van een barmhartigen Samaritaan! En daarom juist bewondert ge na zoo'n bezoek, de Heilsoldaten, die zich aan die mismaakten geven". Over de inrichting sprekend, zegt de schrijver: „Het was juist het etensuur voor de patiënten. En in de „eetzaal" aan alle kanten open, werd een gong geluid. Daar kwamen ze aanloopen, de leprozen. Een wedstrijd om er het eerst te zijn, en een plaatsje te veroveren, waar ze het eerst geholpen zouden worden. En neergehurkt in lange rijen, konden ze aan hun eenig overgebleven verlangen, den honger, ruimschoots voldoen. Visch en groote hoeveelheden rijst werden rondgediend. Een oppasser en een Zuster hielden wacht. Maar om de eetzaal heen liepen de keurige, rechte grintpaden, lagen de grasperken, welverzorgd. De kolonie, wat haar ligging en uiterlijk aangaat, maakt een prettigen indruk van orde en netheid. Doch, al zoudt ge de zieken niet bemerken, de gewapende politie-dienaren, die er op wacht staan, zouden voor u het teeken zijn, dat ge toch een, niet ongevaarlijk domein gingt betreden! Die wacht is nog niet lang geleden ingesteld, en wel, omdat vroeger aanvallen op de pleegzusters voorkwamen. Op het oogenblik zijn er 347 melaatschen in de kolonie opgenomen". De verschillende rassen zijn afzonderlijk gehuisvest: Chineezen bij Chineezen, Klingen bg Klingen etc. Ook de wouwen zijn in één huis ondergebracht. Er zijn twee gehuwde paren — 4 zieke oudjes. Het geheel is eene maatschappij op zichzelf. 118 AANVULLING bladz. 34. Het éénlettergrepig karakter van de Chineesche talen treedt duidelijk aan het licht wanneer koelies en dergelijke onontwikkelde lieden Maleische woorden gebruiken. Zoo zal een koelie zeggen: ik heb geen sa en geen lah, in plaats van: geen salah ("schuld): de groote mijnheer (de administrateur) is niet pa en niet toet, in stede van: niet patoet (billijk). Van tipoe bedriegen maken ze: ti ti poe poe. Evenals in' Indië door de inlanders tal van woorden gebruikt worden ontleend aan de Zuid-Chineesche talen, zoo hoort men in Zuid-China tot in de binnenlanden woorden, die uit het Maleisch en zelfs het Javaansch afkomstig zijn. Gegeven de eeuwenlange aanraking en ook bet feit, dat koelies soms Javaansche vrouwen van de ondernemingen medenemen naar hun geboorteplaats, is dit zeer verklaarbaar. Kieskeurig in hun spreken — dit zij hier nog bijgevoegd — zijn koelies niet. Ze gebruiken zeldzaam schilderachtige uitdrukkingen, maar uitdrukkingen om een' huzaar te doen blozen. Met een' Europeaan, die Chineesch spreekt, mogen ze graag een loopje nemen, door zooveel mogelijk dubbelzinnige uitdrukkingen te bezigen. Omgekeerd kan een Europeaan, die de tonen nog niet voldoende in z'n macht heeft, in z'n onschuld de zotste vergissingen begaan. Het is een terrein vol voetangels en klemmen. Onder echte geheime genootschappen versta ik genootschappen, waarvan de leden niet terugdeinzen voor moord en doodslag. Het spoorloos uit den weg ruimen van tegenstanders kwam in vroegere jaren meermalen voor, zoowel op de Oostkust als op Banka. Door de uitbreiding van de politie durven de koelies echter eerder het Bestuur waarschuwen, en weten ze aan den anderen kant, dat ze scherper gecontroleerd worden dan eertijds in eenzame streken mogelijk was. Dat na de revolutie sommige nieuw opgerichte Chineesche vereenigingen, naast de goedgekeurde statuten, een ander stel, geheime statuten, er op nahielden, vloeide gedeeltelijk voort uit wantrouwen. Ze wisten niet zeker welke houding de Regeering tegenover hen zou aannemen. Overleg plegen met de verstandigen en bezadigden is hierbij de beste weg. Volgens het jaarverslag 1916 der opiuraregie bedroeg het debiet 732569.20§ thaïl tegen 791722.70 thaïl in 1915, alzoo eene vermindering van 59153.49* thaïl. De bruto opbrengst over 1916 bedroeg f 7.325.692.05J terwijl deze in 1915 was f 6665883.80, alzoo eene vermeerdering van f659.808.25f, welke toename natuurlijk verband houdt met de regeeringspolitiek van opvoering van prijzen. AANVULLING bladz. 40. AANVULLING bladz. 84 en 88. 119 De vermindering van debiet vindt haar oorzaak waarschijnlijk voornamelijk in de toenemende levensduurte. (Sumatra Post 24 Maart 1917). Heden ochtend heeft ten kantore van den assistent-resident ter beschikking M. C. Schadeb de openbare verpachting van de Chineesche spelen in ons gewest plaats gehad, voor het tijdvak 1 April 1917—31 Maart 1918. Hoogste inschrijver bleek te zijn Khoo Siau Eew te Penang, en wel voor een bedrag van ƒ60.600 per maand of ƒ727200 per jaar, dat is een ton meer dan voor 1916 betaald werd. (Sumatra Post 15 Februari 1917). De waarlijk niet geringe belastingen, die de Chineezen opbrengen, buiten beschouwing gelaten, maakt het Gouvernement van Ned.-Indië dus ter Oostkust uit opiumregie en speelpachten jaarlijks een winst van ruim vijf millioen. AANVULLING bladz. 110. Volgens het Koloniaal Tijdschrift Dec. 1917 is de heer Lwee Khaï Khee, redacteur-uitgever van de „Tjehaja Timoer", onder zijne landgenooten op Java eene actie begonnen tot het zenden van een request aan de Indische Regeering ter kenbaarmaking van de volgende wenschen. 1» De urgentie van de oprichting van Hollandsch-Chineesche meisjesscholen. 2° De wenschelijkheid van één of meer zetels in de locale raden te doen bezetten door Chineesche particuliere notabelen, door de Chineesche ingezetenen gekozen. De Chineesche hoofden hebben alleen ambtshalve zitting. 30 Verbetering van den rechtstoestand der Ohineesche onderdanen in Ned.-Indië, meer in het bijzonder wat betreft de politierechtspraak 0. m. de afschaffing van de openbare tenarbeidstelling op denzelfden voet als voor Inlanders, in de eerste plaats bij lichte overtredingen. 4" In verband met art. 3 bespoediging van de algeheele doorvoering van het instituut der landrechters. 50 In hetzelfde verband voorts minder willekeur bij huiszoekingen in Chineesche woonhuizen door in zulke gevallen de leiding aan eene hoogere politieautoriteit op te dragen en de aanwezigheid, bij het onderzoek bedoeld, van een Chineesch hoofd obligaat te stellen. &>. Eene ruimere toepassing door de plaatselijke bestuurshoofden van het aan dezen toegekende recht tot het verleenen van vergunning aan Chineesche ingezetenen zich buiten de voorgeschreven wijk te mogen vestigen. In de groote plaatsen zooals Bandoeng wordt deze vergunning veel gemakkelijker verkregen dan in kleinere. 70 De regeling der inkomsten en bedrijfsbelastingen, speciaal voor kleinere neringdoenden, volgens een' milderen grondslag. 8° Vrijstelling van Chineesche ingezetenen van de persoonlijke praestaties van gemeente- en wachtdiensten als b. v. bedoeld in art. 3 der gewestelijke keur van de residentie Passaroean d.d. 15 Aug. 1906 evenals deze vrijstelling in andere residenties reeds is ingevoerd. Onredelijk zijn deze eischen zeker niet. 121 is waar, doch ze zgn sinds eeuwen door den ge wijzigden vorm, dien ze aangenomen hebben, niet meer op het eerste gezicht als zoodanig te herkennen. Bijvoorbeeld: Oude vorm: 0 zon. Jj) maan. berg. ^ boom. Gewijzigde vorm: JJ „ JÜf „ jjj „ » Een andere groep wordt gevormd door de teekens, die uit een combinatie van gedachten zijn samengesteld. Het teeken f|| hooren, bestaat nit deur en If oor, d.w.z. een oor luisterende aan een deur; het teeken fÖJ vragen, uit deur en P mond; het teeken J| man, uit 0J een veld en jj kracht; het teeken ^ naam, uit avond en P mond, want in het donker moet men iemand roepen; het teeken jfa woud, uit twee keer boom; het teeken een weg, uit voet en elk, iedereen; het teeken ^ ouderliefde, uit oud en -^p kind; een oude van jaren gedragen door een kind. Een derde, de meest talrijke, groep is eene combinatie van eene gedachte en een' klank. Men heeft een teeken j£ goed; en daarnaast o. a. de teekens JJ| golf; Jjf wolf en #j) helder als de maan. Het eerste is samengesteld uit */, verkorten vorm van water, en het tweede uit ^f, verkorten vorm van hond, en ; het derde uit $ maan en . De bedoeling is: datgene wat met water, een' hond en de maan verband houdt en dezelfden klank heeft als jj^ goed. Het eene gedeelte van het teeken geeft dus aan datgene waaraan men denkt en het ander het phonetisch element. Zoo bestaat het teeken l^j- paardrijden, uit jH§ paard en -pjf vreemd; d.w.z. datgene wat met een paard in verband staat en dezelfde uitspraak heeft als ^gj" vreemd. OOSTKUST VAN S U M AT RA-I N STITUUT Mededeeling N°. I. DE C0NEÊ2EN TER 00$?p$T È VAN SÜMATRA DOOR A. G. DE BRUIN, Archivaris vfin het Oostkust van Sumatra-Instttuat. i'i i$j/jBlfa'V40i ÉÉT'' f. OOSTKUST VAH;•. jSCj&ATRA-INSTJTU UT DRUK VAN DE N.^, j£ ji. BRlLt, jt&DEN, r-' 1918 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 3637 OOSTKUST VAN SUMATRA-INSTITUUT Mededeeling N°. I. DE CHINEEZEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA DOOR A. G. DE BRUIN, Archivaris van het Oostkust van Samatra-Institaut. Uitgave van het OOSTKUST VAN SUMATRA-INSTITUUT Druk van de n.v. e. J. brill, Leiden. — 1918 VOORREDE. Toen ik de opdracht had aanvaard om het een en ander te schrijven over de Chineezeh ter Oostkust van Sumatra, rees voor mij de vraag op welke wijze ik het best aan dezen last gevolg kon geven. Een streng wetenschappelijk werk lag niet in de bedoeling, en eene herhaling van hetgeen de heer van Sandick met zooveel ijver verzameld heeft in zijn boek „Chineezen buiten China" hunne beteekenis voor de Ontwikkeling van Zuid Oost-Azië, speciaal van Ned.-lndië, achtte ik overbodig. Ik heb derhalve den middelweg gekozen en gepoogd, behalve algemeene mededeelingen, datgene te geven, dat voor den leek noodig is om een inzicht te krijgen in het wezen van het volk, dat zooveel tot de ontwikkeling onzer koloniën en vooral van Deli heeft bijgedragen. De moeilijkheid, welke het gevolg is van de verwarring, die er heerscht tusschen de oude en de nieuwe ideeën, heb ik trachten op te heffen door in den tekst de oude toestanden te schetsen en in de aanteekeningen melding te maken van de wijzigingen, die bezig zijn zich te voltrekken. Wanneer ik het werk had kunnen samenstellen ter plaatse zou ik ten aanzien van sommige punten uitvoeriger zijn geweest, doch door de slechte verbinding met Indië was het mij thans niet mogelijk spoedig genoeg nadere inlichtingen in te winnen. Verschillende aanteekeningen door mij gemaakt gedurende de veertien jaren van mijn verblijf ter Oostkust van Sumatra, zes jaar als ambtenaar voor Chineesche Zaken en acht jaar als adviseur der Deli Maatschappij, heb ik helaas tijdelijk moeten achterlaten in Tientsin. A. G. de Bruin. Leiden, 15 Januari 1918. ERRATA. Bladz. 7 al. 21 alle lees allen. „ 21 „ 6 ouders lees ouden. „ 22 „ 3 soortelijke lees soortgelijke. „ 23 „ 32 ancrêtre lees ancêtre. „ 26 „ 12 anngewezen lees aangewezen. „ 29 „ 36 Kwam lees Kwan. „ 30 „ 34 leven een welzijn lees leven en welzijn. „ 41 „ 10 Tie lees Tio. „ 56 „ 26 hoeft lees heeft. „ 82 „ 13 the lees the. „ 96 „ 1 wordea lees worden. RECTIFICATIE. Op bladz. 105 heb ik door „a slip of the pen" als het oprichtingsjaar van de Commercial Press opgegeven het jaar 1911. Dit is echter het jaar van de oprichting van de eveneens te Shanghai gevestigde „Choeng Hwa Book-Company". De Commercial Press werd opgericht in 1897. In hoeverre de twee maatschappijen zijn samengesmolten of op zich zelf staan zou ik niet durven zeggen. De „Choeng Hwa Book-Company", met een kapitaal van één millioen dollar, is o. a. uitgeefster van het tijdschrift de „Ta Choeng Hwa", waarvan de bekende Liang Ch'i Ch'ao, één der kranigste stilisten van het moderne China, redacteur is. Een ander tijdschrift, dat te Shanghai wordt uitgegeven is de „Confucian Association Monthly". Redacteur van dit in klassiek Chineesch geredigeerde werk is Chen Huan-Chang, schrijver van „The Economie Principles of Confucius and his School". Het doel is eene krachtige verdediging van de leer en de beginselen van Confucius. Verder vindt men tijdschriften bedoeld als ontspanningslectuur met novellen en reisbeschrijvingen en zelfs tijdschriften voor dames met mode-platen, patronen voor handwerkjes etc. Op elk gebied is China bezig zich te ontwikkelen. Heel sterk komt men hiervan onder den indruk bij het doorbladeren van het in Februari 1915 aan het Hooger en Lager Huis aangeboden rapport „On the Foreign Trade of China" (N° 5424 Annual Series). De cijfers omtrent in en uitvoer, aanleg van spoorwegen, oprichting van katoen-spinnerijen, opening van mijnen etc. zijn zeer leerzaam en hoopvol voor de groote toekomst van het rijk. De Europeesche oorlog heeft echter aan Japan een voorsprong gegeven, welke de Europeanen zich zullen moeten haasten in ie halen. UITSPRAKEN VAN MENCIUS (300 v. CHR.) TEGENOVER VORSTEN. 1. Wanneer het volk niet gehinderd wordt in de bebouwing van den grond, zal er meer graan zijn dan het volk kan eten. Wanneer niet gevischt wordt met dichte netten (zoodat de jonge visch kan ontsnappen) zal er meer visch zijn dan het volk kan verteren. Wanneer de bijl niet aan de boomen gelegd wordt op een onjuist tijdstip zal er meer hout zijn dan het volk kan gebruiken. Is dit het geval dan zal het volk zijn levenden kunnen voeden en zijn dooden kunnen begraven (zooals het behoort) en geen wrok koesteren jegens iemand. Hiervoor te zorgen is de eerste stap op den weg naar het gezag. In uwe keukens is vet vleesch, in uwe stallen staan goed gevoede paarden, maar het volk lijdt honger, en in de vlakten komen velen om van gebrek. Zóó het land te besturen is het volk opofferen aan de dieren. Wees menschlievend, o majesteit, in uw bestuur; wees spaarzaam met het opleggen van straffen en boeten; maak de belastingen en heffingen licht te dragen; geef het volk gelegenheid de velden diep te ploegen en zorgvuldig te zuiveren van het onkruid; laat aan hen, die gezond en sterk zijn, gelegenheid om naast hun' arbeid zich te wijden aan hunne ouders en hunne plichten als mensch; en ge zult tegenover uwe vijanden kunnen beschikken over lieden, bereid hunne wapenen te weerstaan. De menschlievende heeft geen vijanden. 2. Uwe majesteit streeft naar uitbreiding van grondgebied, doch op eene wijze, welke doet denken aan iemand, die in een' boom klimt om visch te vangen. Ja, uwe houding is zelfs dommer; want hij, die in een boom klimt om visch te vangen bereikt wel is waar zijn doel niet, doch haalt zich overigens geen rampen op den hals. Dit doet uwe majesteit echter wel. 3. Alleen mannen van studie zijn in staat den rechten weg te houden, ook al hebben ze geen vast bestaan. Het volk verliest echter in onzekere omstandigheden zijn evenwicht. En als dat éénmaal het geval is, komt het van kwaad tot erger en er is niets, waartoe de massa niet kan overslaan. Wie door een slecht bestuur het volk hiertoe brengt en het dan straft voor misdrijven, lokt het volk opzettelijk in de val. Is dat menschlievendheid ? INHOUD. Asyl (immigranten) Bladz. 122. Boerenlied (het oudste) Bladz. 15. Bagan Api Api (Chineezen in) Bladz. 2 en 90. Bestuurs-inrichting (in China) Bladz. 12—18. Bijgeloof (in China) Bladz. 30—31 en 127. China (betrekkingen met Indië) Bladz. 10 en 93—94. Chineezen (aantal der) Bladz. 1 en 91. „ (Zuid en Noord) Bladz. 97. ,, (omgang met—) Bladz. 16 en 91. „ eisehen der —) Bladz. 119. „ (Franschen en—) Bladz. 16. „ (het familie-leven der—) Bladz. 18—21. Commercial Press Bladz. 105. Confucianisme Bladz. 22 ; 127. Contractanten (aantal) Bladz. 92. Deli (in den revplutie-tijd) Bladz. 109. Departementen (voor de Emigratie) Bladz. 125. Eed (der Chineesche hoofden) Bladz. 111. Eigenschappen (der Chineezen in Deli) Bladz. 53. Echtscheiding Bladz. 71; 76. Echtscheidingsbrief (voorbeeld van een—) Bladz. 71. Encyclopaedie (eene Chineesche) Bladz. 98. Edict (van boetedoening) Bladz. 94. „ (heilig) Bladz. 98—99. Examens (in China) Bladz. 17 en 95—96. Feesten (voornaamste) Bladz. 53—63. Geldzendingen (naar China) Bladz. 81. Geneesheeren (aantal — in Deli; door de rubber thans hooger) Bladz. 83 Geneeskundige verpleging Bladz. 83. Goden (een viertal) Bladz. 26—30. Hoofden" (Chineesche — in Deli) Bladz. 111—112. Huwelijk (het Chineesche—) Bladz. 63—77. Keizer (afstand van den—) Bladz. 96—97. Lepralijders Bladz. 113. Letterkunde (bevorderd door de Keizers) Bladz. 98. Majoor-Chinees (van Medan) Bladz. 45. vin Onderwijs (Chineesch) Bladz. 31—33; 102—105. Opiumgebruik Bladz. 84—87; 118. Schoolboeken (in China) Bladz. 31; 101—102. Sterftestatistiek (in Deli) Bladz. 83—84. Stammen (in China) Bladz. 35—38. Speelpacht Bladz. 88—89; 119. Stammen (in Deli) Bladz. 44—49. Revolutie (de Chineesche) Bladz. 96. Tempels (voorvaderlijke) Bladz. 24—26. Taal (gesproken) Bladz. 34 en 118. Taal (geschreven) Bladz. 35; 120—124. Uitgaven (geneeskundige dienst in Deli) Bladz. 83. Universiteiten (in China) Bladz. 104. Voorvaderen (vereering der —) Bladz. 21—23. Vrouw (de Chineesche —) Bladz. 21; 99—100. Wetgeving (de moderne —) Bladz. 115—117. De Chineezen ter Oostkust van Sumatra. Inleiding. Door het engageeren van Chineezen als werkkrachten voor de tabakscultuur, heeft de heer Nienhuis, de pionier van Deli, den grooten stoot gegeven tot de vorming van Chineesche nederzet. tingen in dit gewest. (1). Of er vóór de komst van den heer Nienhuis op de Oostkust van Sumatra reeds hier en daar Chineezen woonden, zouden we niet met zekerheid durven zeggen; doch groot kan hun aantal niet geweest zijn, want het gewest beteekende nog weinig en zou pas tot ontwikkeling en tot bloei geraken door de cultuur. Naarmate de tabakscultuur zich uitbreidde steeg de vraag naar arbeidskrachten en in verloop van enkele jaren klom het cijfer van Chineezen, die aangevoerd werden van honderden tot duizenden. Aantal Volgens het jaarverslag der Deli Planters-Vereeniging (April o^abaïn- 1915~Maart 1916) bedroeg het aantal Chineezen, als contractandernemingen. ten Terkzaam op de verschillende ondernemingen, ultimo December 1915 zeven en dertig duizend zes honderd en acht. Dit aantal is uitsluitend in dienst van maatschappijen, die zich bezig houden met het produceeren van tabak, daar de werkkrachten, benoodigd voor de koffie en rubber-cultures geworven worden op Java. Voor den Chinees toch is de tabak de cultuur bij uitnemendheid. In de andere cultures kan hij een matig dagloon verdienen, maar wat hij daarbij mist is perspectief. Hij heeft niet het vooruitzicht aan het eind van het jaar een .zeker credit-saldo tot zijne beschikking te zullen hebben. Dit credit-saldo is voor den Chinees in de tabak de groote prikkel, en zijne goede eigenschappen: zijne spaarzaamheid, zijn physieke 1 2 kracht en zijn vermogen om verder te zien dan den dag van morgen, komen hem hierbij uitstekend te stade. Naast de Chineezen, bestemd voor arbeid op de ondernemingen, zijn er in den loop der jaren duizenden anderen uit China gekomen om in het zich zoo snel uitbreidende Deli een bestaan te zoeken als handelaren, ambachtslieden etc. In de verschillende plaatsen, die ieder voor zich een middelpunt vormen der omliggende ondernemingen, is de handel en nijverheid bijna uitsluitend, of voor een groot gedeelte, in handen der Chineezen. Men vindt Chineezen als eigenaren van toko's en winkels, van restaurants en logementen, als goud- en zilversmeden, schoenmakers, meubelmakers, smeden, timmerlieden, slagers, ververs, kleermakers als employees op kantoren van Europeanen of bij bankinstellingen, als aannemers, als vervaardigers van blikken bij de Koninklijke Petroleum-Maatschappij, als rickshaw-koelies, als koelies voor het laden en lossen van schepen in de haven-plaatsen, als koks en huisbedienden etc. (2). Ook houden de Chineezen zich buiten de hoofdplaatsen bezig met de teelt van vruchten en groenten en het fokken van varkens, terwijl men verder een vier duizend Chineesche werklieden aantreft op de houtzagerijen, balkenkapperijen, brandhoutkapperijen en kolenbranderijen, gelegen op de tot de af deeling Bengkalis behoorende eilanden en op den vasten wal van Siak en Pelalawan. Een gewichtig onderdeel van de Chineesche bevolking ter Oostkust van Sumatra vormen ten slotte de visschers in de onderafdeeling Bagan Api Api. Volgens een goed gedocumenteerd artikel van den controleur Haga in de Economist (Jaargang 1917) telt de Chineesche gemeente in dit district een 12 a 13000 zielen (mannen, vrouwen en kinderen) (3). Op ongeveer 6000 mannen vindt men hier plus minus 2000 vrouwen en ruim 4000 kinderen. Dit vormt eene tegenstelling met de toestanden op de ondernemingen, waar men bijna geen Chineesche vrouwen aantreft. 3 Duidelijk spiegelt zich dit af in de bevolkingscijfers. Het aantal Chineezen ter Oostkust van Sumatra bedraagt 99236, van wie 92646 mannen. (4). Aantal Ondanks de faciliteiten door planters verleend om het doen uit- Chineezen ter komen of het medenemen van vrouw en kinderen voor arbeiders 0ostkus* wn sumatra. mogehjk te maken, zijn de resultaten nog uiterst gering. „Met de booten in het verslagjaar 1915" zoo lezen we in hetjaarverslag der Deli-Planters Vereeniging „kwamen hier aan 129 vrouwen en 24 kinderen. Voor het grootste gedeelte waren het vrouwen van tandils, ook hoofdtandils en laukehs; vrouwen van sinkehs kwamen zeer wéinig uit". (5). Op de reden van dit verschijnsel zullen we later terugkomen. Daar de nederzettingen van Chineezen op de Oostkust van Sumatra betrekkelijk van recenten datum zijn, zijn families, die al gedurende twee, drie generaties geen voeling meer gehouden hebben met het moederland, zooals men ze soms op Java vindt, hier onbekend. Het aantal Chineezen, die niet in China geboren zijn en opgevoed, legt zoo weinig gewicht in de schaal, vormt zulk ééne in massa opgaande minderheid, dat men veilig zeggen kan: de zeden en gewoonten, de opvattingen en begrippen der Chineezen op de Oostkust van Sumatra zijn de zeden en gewoonten, de opvattingen en begrippen der Chineezen in het emigratie-gebied van Zuid-China. Duizenden Chineezen komen ieder jaar uit China in Deli, en duizenden Chineezen trekken ieder jaar, hetzij voor goed, hetzij voor korteren of langeren tijd, weer weg uit Deli, en van eene onderbreking van de betrekkingen tusschen de emigranten en het moederland is dus geen oogenblik sprake. Gedachtig aan de uitspraak van den dichter: „The child is father of the man", komt het ons dan ook noodzakelijk voor in de eerste plaats eene schets te geven van de toestanden in het emigratie-gebied, ten einde den lezer duidelijk te kunnen maken welke begrippen, opgedaan in de jeugd, vaak ten grondslag strekken aan hetgeen den leek in het doen en laten van Chineesche emigranten vreemd en onverklaarbaar lijkt. 4 Het emigratie- De geografische en oeconomische gesteldheid van het emigratieZul^China 8eMe^> ^at z^cn m hoofdzaak uitstrekt over de provincie Kwanggeografischen toeng en de zuidelijke helft der aangrenzende provincie Foehkian, oeconomisch. is door Prof. de Gkoot tot in bijzonderheden uitééngezet in zijne lezing, gehouden in eene vergadering van het Indisch Genootschap d.d. 13 Maart 1894: „Heeft bezorgdheid voor overgrooten toevloed van Chineezen naar onze koloniën recht van bestaan?" Het zou ons, uit den aard der zaak, te ver voeren wanneer we deze lezing in haar geheel zouden willen volgen en moeten we ons dus met eene enkele aanhaling vergenoegen. Waar Prof. de Groot terecht den nadruk op gelegd heeft is de onvruchtbaarheid van het emigratie-gebied en het bergachtig karakter van het landschap, waardoor de bevolking alleen met inspanning van alle krachten in haar levensonderhoud kan voorzien, en gedwongen is tot rusteloozen arbeid. De verbinding tusschen de districten in het binnenland onderling, en tusschen het binnenland en de kust is uiterst gebrekkig, en de wegen zijn in de meeste gevallen niet veel meer dan smalle voetpaden, die in den loop der eeuwen op de berghellingen ontstaan zijn door het heen en weer trekken van duizenden koelies. Een draagstoel is het eenige vervoermiddel te land, en waar geen waterwegen beschikbaar zijn moeten alle handelsgoederen en andere artikelen door menschen of kleine picol-paarden gedragen worden. De dorpen bestaan meestal niet als in Europa uit verstrooid liggende huizen, maar vormen meer één geheel, ja, tal van dorpen zijn niet anders dan één langgerekte straat met eene poort aan het begin en eene poort aan het eind. f- j Ieder woonhuis in zoo'n dorp is dan tevens een winkel, waar doortrekkende koelies eetwaren, tabak en thee, alsmede stroosandalen voor hunne bloote voeten kunnen koopen. De bewoners van de dorpen, voor zoover ze niet noodig zijn voor huishoudelijke werkzaamheden, of zich onledig houden met eene of andere industrie op kleine schaal, het vlechten van stroosandalen, het in elkaar zetten van zonne- en regenschermen uit gespleten bamboe en ge-olied papier, het maken van wierook- 5 stokjes etc., dan wel een onderdeel vormen van het heen en weer trekkend leger van koelies, werken den ganschen dag op het land voor de verzorging van den oogst. De hoofdproducten zijn rijst en zoete aardappelen, terwijl in sommige streken ook groote hoeveelheden suikerriet worden geteeld, voornamelijk voor uitvoer naar de noordelijke provinciën, waar dit gewas niet tiert. Gemakkelijk is de arbeid van den landbouwer niet, want bij de schrale opbrengst van den bodem moet ieder plekje zooveel mogelijk benut worden, en zoo zijn verschillende berghellingen tot op eene hoogte van meer dan duizend voet met terrasvormig aangelegde rijstvelden bedekt. De duizenden en tienduizenden graven, die men in China over het gansche landschap verspreid vindt, moeten hierbij zorgvuldig ontzien worden. Schoon het landschap, hier en daar, ongetwijfeld bogen kan op schitterende natuurtafereelen, vooral daar, waar watervallen met donderend geraas zich in de diepte storten en de bosschen nog ongerept gebleven zijn, heeft toch de roekelooze ontwouding der berghellingen aan het grootsche en schilderachtige veel van de oorspronkelijke bekoring ontnomen. „Boschcultuur" zoo schrijft Prof. de Groot „verheugt zich in China niet in de bemoeienis van het staatsbestuur. Zelfs in het ternauwernood aan twijfel onderhevig of opeenvolgende dynastieën hebben de ontwouding steeds met welgevallen begroet en in de hand gewerkt, daar zij oproerlingen van hunne natuurlijke schuilhoeken berooft, en hunne uitroeiing met het zwaard vergemakkelijkt. Evenmin is de uanleg van bevloeiingswerken ergens in het land regeeringszaak of voorwerp van bestuurszorg. Het is ons allen overbekend, hoe ontwouding niet slechts tot periodieke droogten aanleiding geeft, doch ook nu en dan oorzaak van stortvloeden is. Men mag dan ook verwachten dat laatstgenoemde in het emigratie-gebied tot de vrij gewone zaken behooren. Vooral teisteren zij er de bevolking in Juli, Augustus en September, wanneer vreeselijke wervelstormen, onder den naam van 6 tijfoenen bekend, van tijd tot tijd ongeloofelijke massa's water over Kwangtoeng en Foehkian uitbraken. Dat water, door geen houtgewas in zijn vaart van de bergen gestuit, doet dikwijls binnen enkele uren de rivieren ellen hoog zwellen, en in korten tijd staat alles blank en wordt alle mest en vruchtbare aarde van de velden weggesleept. Aan indijking der langs de rivieren gelegen landen wordt in het emigratie-gebied zoo goed als niets gedaan, zelfs daar waar het er 'op aankomt belangrijke steden en vestingen tegen overstroomingen te beveiligen. Daar nu tengevolge van de algeheele ontwouding des lands regens dikwijls zoo lang uitblijven, is in het emigratie-gebied de landbouw aan tal van moeilijkheden onderhevig, en vormen misoogsten schering en inslag. Tot de wilde dieren, die in het gebergte rondzwerven, behoort de koningstijger, een monster, dat in afmeting, woestheid en kracht niet bij zijn soortgenoot op Java en Sumatra achterstaat". Het feit dat tijgers er nog in vrij grooten getale voorkomen, is een bewijs dat het emigratie-gebied lang niet op alle punten dicht bevolkt is. Men heeft te dien aanzien in het buitenland vaak eene zeer verkeerde voorstelling van China. Velen verkeeren in den waan dat China krioelt van menschen en dat zonder de emigratie de bevolking niet voldoende in haar onderhoud zou kunnen voorzien. Wie zoo denken verliezen echter uit het oog dat de toestanden in het rijk in menig opzicht nog zeer primitief zijn. De landbouw, het hoofdbestaan van het volk, wordt nog gedreven op dezelfde wijze als dit duizend, tweeduizend jaar geleden geschiedde. Van de toepassing van wetenschappelijke methodes, van het aanwenden van technische hulpmiddelen of het gebruik maken van andere meststoffen dan menschelijke en dierlijke faecaliën, is geen sprake. Het spoorwegwezen verkeert nog in het allereerste stadium van ontwikkeling, en van eene snelle verplaatsing van personen en goederen heeft men in de binnenlanden nog geen begrip. 7 Met eene reis van de eene provincie naar de andere zijn soms weken gemoeid, en vooral in tijden van misoogsten en hongersnood treedt het gebrek aan behoorlijke verkeersmiddelen duidelijk aan het licht. Van eene nijverheid op groote schaal vindt men, behalve in kuststeden als Shanghai en Hankow, waar de Europeanen de leiding hebben, om zoo te zeggen geen spoor, en de delfstoffen sluimeren in den bodem, zonder dat men, enkele concessies buiten beschouwing gelaten, denkt aan krachtdadige ontginning. Dat de waarde van den grond in China vaak zeer gering is, ziet men zoodra men reist in de streken, waar de groote Thai-phing opstand gewoed heeft, een der vreeselijkste die ooit de menschheid geteisterd hebben. „De armoede, het gebrek aan voedsel, die het emigratie-gebied voortdurend teisteren" lezen we bij Prof. de Groot, „drijven een groot deel zijner bewoners in de eerste plaats naar de omliggende landstreken, vooral naar de provincie Kiangsi, welker grenzen die van het emigratie-gebied overal langs de landzijde raken. Vóór ruim een halve eeuw werd Kiangsi, met nog andere provinciën des rijks, het tooneel van den Thai-phing opstand. (6). Weet men dat in China het woeden van den krijgsdemon ten alle tijde ie neergekomen op volksvernietiging in den absoluten zin des woords, en oorlog of opstand er hetzelfde wil zeggen als een zoo onbeperkt mogelijke uitroeiing van menschenlevens; dat ouderdom noch kunne worden gespaard, dorpen en steden worden neergebrand, zoodat geen steen op den anderen blijft, en na het aftrekken der legerhorden het armzalig overschot der bevolking, dat door in de bergen te vluchten, aan het zwaard is ontsnapt, om het leven komt door honger en gebrek — dan zal men zich eenigszins eene voorstelling kunnen vormen van het beeld dat Kiangsi bood, toen de kneuzende oorlogslast het van zuid naar noord en in zijn volle breedte had doorploegd. En toen Nanking, waar het hoofd der rebellen zich tot tegen-keizer had doen kronen, in 1864 door de keizerlijke troepen was heroverd en dus aan den opstand- de genadeslag was toegebracht, werd Kiangsi nogmaals, doch thans in tegengestelde richting, door alles vernielende soldatenhorden doorkruist. 9 van de redenen waarom door Europeesche reizigers bij een eerste bezoek het aantal inwoners bijna altijd te hoog wordt aangeslagen. Bijna alle grond wordt in China gebezigd om voedsel te produceeren voor den mensch. Veeteelt, zooals wij die in Europa kennen, bestaat niet. Men voedt zich niet met boter, melk en kaas, en wollen kleêren worden weinig gedragen. Een Chinees wapent zich tegen de koude door het aantrekken van een zoo groot mogelijk aantal kleedingstukken, en zoo ziet men de bevolking tegen den winter steeds dikker en tegen den zomer steeds magerder worden. In de zuidelijke provinciën, en dus ook in het emigratie-gebied zijn paaiden uiterst zeldzaam, en wordt alleen de buffel gebruikt om de rijstvelden te ploegen. Dieren, die men in grooten getale in China aantreft zijn: varkens, eenden en ganzen. De eerste categorie wordt in het leven gehouden en zelfs vet gemest met afval, de tweede categorie zoekt haar eigen voedsel langs de rivieren, op de berghellingen en overal waar maar iets in de vrije natuur te halen valt. Er is in geheel China vermoedelijk geen akker weide-grond te vinden. Heeft men in China echter geen vee-boeren, visschers heeft men er zooveel te meer, want naast varkensvleesch vormt visch een belangrijk voedingsmiddel als bij spijs bij de rijst. Wordt er in China geen grond in beslag genomen door buitenverblijven, uitgestrekte jachtterreinen of openbare parken, hier staat tegenover dat het geheele land bedekt is met graven. Vooral in het zuiden waar graniet een duurzaam materiaal voor graven vormt, ziet men vaak, bij de nadering van eene groote stad, aan weerszijden van den weg, zoover het oog kan reiken, niet anders dan grafsteenen. Aan den eenen kant zou in China een reusachtig aantal menschen een levensonderhoud kunnen vinden door eene krachtige ontwikkeling van nijverheid en handel, aan den anderen kant kan dè bevolking in vruchtbare streken door hare primitieve be- 10 hoeften en zeer bescheiden eischen op eene zekere oppervlakte in veel grooter getale in haar onderhoud voorzien dan Europeanen dit zouden kunnen. Dichtheid van bevolking is een relatief begrip, en een juiste vergelijking tusschen China en Europa in dit opzicht, kan men alleen maken als men alle op het vraagstuk betrekking hebbende factoren er bij in aanmerking neemt. De dichtste bevolking vindt men in China langs de oevers der rivieren en vooral in het onmetelijk stroomgebied van de Yang-Tzë. Uit deze streken heeft echter geen emigratie naar den vreemde plaats. Alle Chineezen in de Straits, Ned.-Indië, Californië etc. komen uit het zuiden, en juist deze provinciën behooren tot de minst bevolkte. De eeuwenoude betrekkingen tusschen China en den Maleischen Archipel zijn steeds onderhouden geworden door bewoners van Kwangtoeng en Poehkian; en de Chineezen uit deze streken trekken hoofdzakelijk weg omdat ze onder het Engelsche en het Hollandsche bestuur meer kans hebben tot een' zekeren welstand te geraken; in welk geval ze zich vaak voor goed in den vreemde vestigen, en eerst hun vrouw en kinderen en later hunne familieleden doen uitkomen, of wel omdat ze door voorschotten en oververdiensten gelegenheid hebben bij te dragen tot het onderhoud van hunne verwanten, voor wie de strijd om het bestaan te zwaar valt. (7) De invloed van misgewas of hongersnood speelt bij de emigratie eene groote rol. „Wanneer de ouderen aan de jongeren," aldus prof. de Groot, „den wensch te kennen geven, dat de laatsten moeten emigreeren, omdat er niet voor allen te eten is, dan gaan die jongeren bij groepjes het land uit. Indien nu de jonge Chinees in onze koloniën geld verdient, dan zendt hij dat over aan zijne familie. Een groot woord, want het woord familie heeft in China eene veel uitgebreider beteekenis dan bij ons. Het woord omvat niet slechts de ouders en de kinderen, maar ook de grootouders, de neven, achterneven etc, in één woord, 18 kracht en hun zucht tot sparen, ook enkele andere eigenschappen, die hen kenmerken, voor den lezer te verklaren. Om verwarring te vermijden zullen we hierbij tot basis nemen den toestand zooals die was vóór het uitbreken der revolutie. Welke groote verwachtingen men ook het recht moge hebben ten aanzien van China's toekomstige ontwikkeling te koesteren, tot nog toe hebben de nieuwe ideeën in de steden meest verwarring gesticht, terwijl de groote massa der plattelandsbevolking er sceptisch tegenoverstaat. Uit een politiek oogpunt vormt Peking het middelpunt van het rijksbestuur, den zetel van het centraal gezag. Onder het oude régime was de Keizer onbeperkt alleenheerscher, door geen enkele wet gebonden. Hij had het recht van leven en 'dood, bezat den grond in vollen eigendom, en voelde zich alleen verantwoordelijk tegenover den hemel. „De Keizer," zoo zegt een Chineesch schrijver uit de oudheid, „is een voerman, van wien de ministers de handen, de beambten onder hen de teugels, de wetten de toornen, en de straffen de zweepslagen zijn." Wanneer het land geteisterd werd door rampen, door misoogsten en overstroomingen, wanneer de massa ontevreden en oproerig werd, waren dit teekenen van het misnoegen des hemels, eene waarschuwing aan den Keizer om na te denken over zijne zonden en tot inkeer te komen. (8) Ondanks de onbeperkte macht, die hij bezat, mocht het volk volgens de opvattingen der ouden, neergelegd in de klassieken, den Keizer onttronen en vervangen door een ander, indien de toestand onhoudbaar werd, want de wil des volks is in laatste instantie de wil des hemels, en zooals Mencius met nadruk heeft opgemerkt: „de vorsten zijn er voor het volk, en niet het volk voor de vorsten". Revolutionnaire troepen tooien zich van af de oudste tijden pet den naam van „i-ping", „troepen in dienst der rechtvaardigheid". Naast den Keizer, doch evenals alle andere ambtenaren geheel 14 afhankelijk van zijn genade of ongenade, had men te Peking o. a. de leden van het Kabinet van Staat, dié 's ochtends van vier tot zes met den Keizer vergaderden om de rijks-aangelegenheden te bespreken, en verder de ministers der verschillende departementen van Binnenlandsche Zaken, Eeredienst, Financiën etc. Hieromheen groepeerden zich tal van andere takken van dienst met een heirleger van chefs en secretarissen, waarvan de lezer, die er belang in mocht stellen, de titels kan vinden in het werk van wijlen W. P. Maters „The Chinese Government". Het bestuur over de achttien provinciën, waarin het eigenlijke China verdeeld is, berustte bij gouverneurs of onderkoningen, die behoudens de altijd te verbeuren gunst der Pekingsche Keizerlijke omgeving, vrij wel heer en meester waren in hun eigen gebied. Ieder jaar werd hun medegedeeld hoeveel iedere provincie van hare inkomsten zou moeten remitteeren naar de hoofdstad of met welk bedrag de eene provincie de andere zou moeten bijspringen, en voor het overige konden ze rustig hun gang gaan. Ze mochten hun schaapjss scheren, mits ze zorgden dat er geen onlusten uitbraken, waardoor Peking in moeilijkheden kon komen. Iedere provincie was onderverdeeld in afdeelingen, onderafdeelingen en districten, en in het geheel bestond het rijk uit plus minus 1300 districten. Hier hielden echter de rechtstreeksche bemoeienissen der ambtenaren op, en zooals Prof. de Groot in z'n „Kongsi-wezen van Borneo" terecht heeft opgemerkt: „ambtenaren, door het keizerlijk opperbestuur benoemd, vindt men in de Chineesche dorpen niet. De inwendige huishouding is er geheel en al aan de bevolking zelf toevertrouwd of, wat in den grond hetzelfde zeggen wil, aan de hoofden, die zij zich kiest of althans stilzwijgend erkent. En de regeering, wel verre van in den dorpspatriarch een vijand te zien, beschouwt hem als eene onmisbare sport in de ladder der ambtenaarswereld, als een noodzakelijk tusschenpersoon tusschen hare mandarijnen en het volk. 16 De hooge beginselen, waardoor de Chineesche maatschappij gesteund wordt en geschraagd, kan men moeilijk overschatten. Iemands ouderen en iemands onderwijzers zijn de eerste personen, die aanspraak kunnen maken op respect. „In well-bred China" zegt prof. Parker „even a vice-roy rises to a teacher". In verband met het republikeinsch karakter der Chineezen is het interessant hoe dezelfde autoriteit, die jaren lang heeft doorgebracht in consulairen dienst, zich uitlaat over het bestuur der Pranschen in Tonkin. „It always appeared to me" zoo luidt zijne opmerking, „that the Chinese cordially hated the French official ways. It is not that the rules and regulations are not just and good, but they are too pin-pricky. What the Chinese like about the English administration is that it ignores them, and they are themselves left absolutely alone. HongkoDg, and even more Singapore, is a wonderful spectacle of mixed liberty. The French do Tiot interfere with liberty in theory, but it is the caprice or incapacity of individual officials that harasses the Chinese. For instance, the instant a man lands, he has endless trouble with his baggage, his effects, and the „tarif gériëral"; he is cuffed and shoved about; he has to pay a heavy annual poll-tax, get photographed at his own expense, have himself affiliated to some guild, and obtain various permits and passes. The Chinese are a republican race, and in their own country salute no official in the streets. The French do not properly understand Chinese ways; and thus the China-man at one moment insults his „protectors" with impunity, while at another the hotheaded French officer or policeman boxes his ears for some neglect of form which is purely imaginary. Then there is the absence of business-capacity; the martinetlike adherence to fixed hours and rules not essential to the furtherance of objects desired; the excessively severe opium-rules; the grinding taxation, the want of calmness and bonhomie; official 17 censoriousness, prying and arbitrariness: — all these taken together tend to make the Chinese despise French rule". Om voor eene benoeming in aanmerking te komen moesten de ambtenaren — om bij hen nog even stil te staan — één of meer der vaste staatsexamens hebben afgelegd, die alle neerkwamen op een onderzoek naar hunne kennis van de litteratuur, de zedenleer en de wijsgeerige opvattingen der ouden. (9). Technische of administratieve bekwaamheden bleven vrij wel buiten beschouwing. Evenals in de oudheid "personen, die in hunne omgeving de aandacht trokken door hunne ouderliefde en andere deugden, aan den Keizer werden voorgedragen voor benoeming in staatsdienst, gold ook in later jaren het beginsel dat de ambtenaren voor hunne onderdanen behoorden te zijn wat de Keizers waren voor het Rijk en de ouders voor hunne kinderen. De ambtenaren waren in de eerste plaats de voorgangers der gemeente op het pad der maatschappelijke deugden. Deze opvatting vinden we weerspiegeld in de edicten, proclamaties en andere officieele stukken, die alle overvloeien van wijze lessen en beschouwingen. Mededinging bij de examens stond een ieder vrij, de kennis kon men zich met behulp van een' leermeester eigen maken door vlijt en inspanning, en ook de minste in den lande kon het geluk hebben, als zijne familie tijdelijk voorzag in de behoeften van hem en zijn gezin, bij den uitslag te behooren tot de geslaagden. De glorie van den geslaagde was niet enkel zijn eigen glorie, maar de luister straalde af op zijne familie en werkte terug op zijne voorouders, en ieder kreeg als het ware zijn deel der onderscheiding. De ambtenaren maakten zich vaak schuldig aan afpersingen, ze trachtten vaak zoo gauw mogelijk een zeker fortuin te vergaren, ze waren omringd door een leger van satellieten, die allen leefden op kosten van de bevolking, hun vaderschap was meermalen van bedenkelijken aard, doch wat de menigte met hen verzoende was dat de kansen voor ieder gelijk stonden. Het maatschappelijk leven der Chineezen heeft prof. Parker 2 20 aan vreemden te geven, zou zich zelf en zijn voorvaderen benadeelen". In China heerscht het patriarchaal gezag boven alles, en bezit een vader dientengevolge een macht, die wij niet kennen. De Chineezen kunnen hunne begrippen dienaangaande bij ons in Indië alleen handhavén voor zoover ze hierbij niet in botsing komen met de onze. „De vaderlijke macht in den Chineeschen zin opgevat," zegt Mr. Fromberg, „bestaat onder Chineezen in Ned.-Indië niet. Het is een gevolg van ingrijpen onzerzijds door wettelijke bepalingen. Aan het Inlandsen strafwetboek onderworpen, kan, bij de bestaande bepalingen omtrent mishandeling, den Chineeschen vader over zijn kinderen niet meer toegelaten zijn dan een modica castigatio. Koop en verkoop is rechtens een overeenkomst uit een ongeoorloofde oorzaak aangegaan en als zoodanig krachteloos, of wel, als betreffende geen zaak in den handel, nietig. Wat de vermogensrechtelijke verhouding van vader tot kind aangaat, eindigt de vaderlijke macht met de op 23-jarigen leeftijd gestelde meerderjarigheid van het kind. Derden hebben er het hoogste belang bij te weten wanneer men met iemand wettig kan handelen. Bij den dood des vaders kan de zoon de schulden van den vader van zich afschuiven, door diens nalatenschap te verwerpen of onder voorrecht van boedelbeschrijving te aanvaarden. De vaderlijke macht is dus wettelijk binnen de gewone grenzen teruggebracht. Trouwens, indien bijvoorbeeld bepaald werd dat voor schuldvorderingen tegen den vader, beslag kon worden gelegd op de goederen van den zoon, zouden de Chineezen de eersten zijn om te protesteeren. Wat echter de zeden aangaat heeft ook in Ned.-Indië de vaderlijke macht haar volle kracht behouden. In het algemeen kan men zeggen dat onder Chineezen de wensch van den vader een bevel is voor den zoon, ongeacht den leeftijd van dezen laatste." Kan men zeggen dat in China het vaderlijk gezag de spil is, 21 waar het geheele familieleven om draait, zoo zou men toch verkeerd doen met te beweren dat de vrouw in ieder geval en onder alle omstandigheden niet meer is dan eene quantité négligeable. Schoon de wet haar geen bepaalde rechten toekent en het verdrinken van meisjes nooit als een strafbaar feit beschouwd is geworden, sluiten de voorschriften der ouders ten aanzien van hetgeen een kind verschuldigd is aan zijne ouders, ook in zich liefde en eerbied voor de moeder. Is het voor eene Chineesche vrouw eene deugd wanneer men haar buitenshuis niet kent, binnen de muren der echtelijke woning speelt ze eene voorname rol. (11) Dat ook in China menig man met zijne vrouw rekening heeft te houden leert ons een schets van prof. Parker, waarin van een' Chineesch hooggeplaatst ambtenaar gezegd wordt: „He had a wife — passée of course t- who ruled the roast in that watchful and relentless way in which capable Frenchwomen d'un certain age rule a busy café. He bought, sold and exchanged concubines freely, this freedom evidently being the common basis upon which agreeable „terms" had been made between himself and his wife. „You have the pleasure, I have the power." He always consulted her and left the purse-strings in her hands." Wat de aanhankelijkheid van kinderen tegenover de moeder betreft, deze is in China zeker niet minder dan bij ons. Als hoofd van het gezin wordt de vader bij zijn' dood opgevolgd door den oudsten zoon. Deze draagt zorg dat z'n jongere broers in het huwelijk treden en z'n zusters eene zekere bruidsgave krijgen, en neemt de leiding bij alle plechtigheden, die in verband staan met den eeredienst der voorvaderen. Deze eeredienst speelt bij de Chineezen een alles overheer- De vereering schende rol. der voorvade- Wat de godsdienst is voor een Christen is de vereering der reB* voorouders voor den Chinees. Lezers van Fritz Reuter zullen zich de uitlating van den ouden jood David herinneren: „jung Jochen ist ëin guter Mann, jung Jochen ist ein braver Mann, jung Jochen ist ein ehrlicher 22 Mann, aber er ist nicht der Mann, der Mann ist die Fru." Eene beschouwing over den godsdienst der Chineezen zou men kunnen inleiden met eene soortelijke opmerking. Geheel China is overdekt met Buddhistische en Taoïstische tempels, de Chineezen kunnen in tjjden van nood meer goden mobiliseer en dan er dagen in een jaar zijn, doch die godendienst is niet de religie, de religie is de eeredienst der voorvaderen. Wie eerbied toont voor de klassieken en in handel en wandel de voorschriften huldigt, welke daarin zijn neergelegd ten aanzien van den eerbied, dien een kind verschuldigd is aan zijne ouders, ook nu hunnen dood, kan zich in China moeilijk schuldig maken aan profanie. De uitspraak van Confucius: „eert de goden maar houdt hen op een' afstand", waarmede vermoedelijk bedoeld werd: verdiept u niet in nuttelooze beschouwingen over de vraag of ze al of niet bestaan, teekent de geesteshouding van den ontwikkelden Chinees. Bij de vereering van zijne voorvaderen handelt hij uit plichtsbesef, uit dankbaarheid, ten aanzien van de goden, daarentegen verkeert hij in onzekerheid, en is hij sceptisch, hoewel voorzichtig. Een Chinees is niet öf Confucianist öf Buddhist, öf Taoïst, maar als regel alle drie te gelijk. De drie godsdiensten, als men ook het Confucianisme een godsdienst noemen wil, leven in China niet vreedzaam naast elkaar, maar door elkaar.. Er is in China geen sprake van dat men de eene provincie als meer Buddhistisch, Tabïstisch of Confucianistisch zou kunnen kenschetsen dan de andere. De zedenleer van het Confucianisme is het richtsnoer voor het staatkundig, maatschappelijk en huiselijk leven, en overigens mag ieder zooveel goden vereeren of minachten als hij wil, mits hij niet in conflict komt met het gezag van den Keizer en zijne ambtenaren over het rijk, en de macht van den vader in den kring der familie. Wordt het Confucianisme nageleefd dan is al het andere bijzaak. In z'n brochure „Die Ost-Asiaten" heeft Prof. Baelz de beteekenis der drie Chineesche godsdiensten op de volgende wijze samengevat. 23 „Die Taoïstenpriester sind wenig ander es als Geomantïker und Zauberer. Der Buddhismus befriedigt das instinktive Bedfirfnis der Massen nach einem Jenseits, und macht durch Opfer und Bussgebete die Absolution von Sünden so leicht als möglich. Der Confucianismus ist eigentlich keine Religion, sondern mehr ein System praktischer Lebensweisheit. Es ist die Richtschnur der fast durchweg agnostischen oder atheistischen gebildeten Klassen und mit seiner Auffassung der Familie als Grundlage aller Gesellschaft hangt zusammen das was dem Chinesen am ehesten die Religion ersetzt, namlich der Ahnenkultus, die Verehrung der Vorfahren. Diese allein fehlt in keinem chinesischen Hause vom Kaiser bis zum armsten Kuli, sie ist ihm das Heiligste, Wesentlichste unter allem Zeremoniell. Jeden Tag verbrennt das Familien-oberhaupt oder der alteste Sohn Weihrauch vor den Ahnentafeln, verheugt sich und betet vor denselben. Ahnen und Familiendienst greifen nun dadurch direkt in das Staatsieben ein, daes der Kaiser dem Himmel gegenüber genau die verantwortliche Stellung hat, wie das Familienhaupt gegenüber seinen Ahnen. Wie dieses den letzteren so zu sagen haftbar ist für alle Familienglieder, die es vertritt, so ist der Kaiser seinen göttliohen Vorfahren im Himmel verantwortlich für den Zustand seines Landes". In eene aanteekening bij zijne meesterlijke vertaling van de Annalen van Se. Ma Ts'ian (waarin de Chineesche geschiedenis geschetst is van de oudste tijden tot ongeveer 100 jaar v. Chr.) maakt de Fransche sinoloog Prof. Chavannes de opmerking: „Le ciel est imposant par son immensité, mais si on le vénère, c'est paree qu'il est regardé comme le premier ancrêtre et cela non pas au figuré, mais au sens propre, car il est lui-méme un souverain mort ou peut-être la réunion de toutes les ames des souverains morts". Het middelpunt van de vereering der voorvaderen wordt voor iedere familie gevormd door den voorvaderlijken tempel. 25 den, waaronder de zielen der overledenen worden vereerd, zijn samengesteld uit een houten voetstuk, waar een vertikaal plankje is ingeplant, hetwelk geschreven of ingesneden, den naam van den overledene bevat met dien van de dynastie, waaronder hij gestorven is, en met bijvoeging van de namen der oprichters. De tabletten zijn te Amoy zelden lager dan twintig, of hooger dan veertig centimeters, terwijl de breedte ongeveer een derde van de hoogte bedraagt. Al naar rijkdom, rang en stand van de familie, verschilt natuurlijk het maaksel. Sommige zijn uiterst schoon bewerkt, doch andere zijn slechts van gewoon hout zonder verguld of snijwerk. Een zon te midden van wolken van boven, draken aan weerszijden der tablet, en een eenhoorn op het front van het voetstuk, zijn de meest voorkomende versierselen. De tablet zelve is in tweeën verdeeld door een snijvlak, evenwijdig aan het vóór en achtervlak. De beide oppervlakken, waarmede de stukken op elkander sluiten, zijn niet geverfd, doch het achterstuk bevat de namen en titels, als ook den ouderdom en de datums van geboorte en dood van den overledene, met aanduiding bovendien van de plaats, waar het graf is gelegen. De tablet maakt door dit alles als het ware een bladzijde uit in de genealogische tabellen der familie. Gewoonlijk vertegenwoordigt elke tablet slechts één familie-lid, doch de zielen van vader en moeder worden dikwijls in ëen enkel bordje vereenigd. Alleen de oudste zoon mag er één oprichten en in zijn huis bewaren. Ook erft hij al de tabletten, die in het bezit zijns vaders waren, en bij zijn' dood komen deze op hunne beurt in handen van zijn' oudsten, of, zoo hij er geen mocht hebben, in die van zijn aangenomen zoon. En zulk een aangenomen zoon ontbreekt nooit, want mocht een stamhouder zonder erfgenamen komen te overlijden, dan zullen de naaste verwanten altijd een kind van denzelfden familienaam, en zoo na mogelijk aan hem verwant, voor hem aannemen, opdat in den voorvaderlijken eeredienst geen staking kome. 26 De zielbordjes in den tempel verschillen niet noemenswaard van die welke bij den huiselijken haard zijn opgesteld; doch zij zijn iets grooter en zoo fraai bewerkt als men maar bekostigen kan. Door het heffen van een zekere geldsom voor de opname in den tempel voorkomt men dat iedereen er zijne tabletten heenbrengen zou, en wordt bovendien een permanent fonds gevormd, dat in landerijen en huizen belegd de eeuwige instandhouding van den tempel verzekert. Het toezicht over de gebouwen van voorvaderlijken eeredienst wordt opgedragen aan een' beheerder, veelal een lid der familie, die óf door het lot, öf door de beurt, öf door onderling goedvinden anngewezen wordt. Hij zorgt voor de bebouwing der velden, die tot de instelling behooren, brandt geregeld kaarsen en wierook, houdt de familie op de hoogte van de dagen, waarop geofferd moet worden, teekent de sterfdagen dergenen, aan, wier tabletten in den tempel worden gebracht, en zorgt dat behoorlijk brand en reukoffers worden opgedragen op de verjaardagen van hun dood. Een groot bord met vergulde lettërteekens versiert gewoonlijk den hoofdingang van het gebouw, en draagt niets anders dan in vier karakters, zonder eenigen praal of grootspraak, het eenvoudige opschrift: „Voorvaderlijke tempel van de familie N N". Hetgeen we hier uit het werk van Prof. de Groot hebben aangehaald kan volstaan om den lezer een denkbeeld te geven van hetgeen de eeredienst der voorvaderen in China beteekent. Een viertal We willen nu nog even aan de hand van dezelfde autoriteit Chineesche eene korte beschrijving geven van een viertal goden, welke in goden. China, vooral onder het volk,, eene groote populariteit genieten. De eerste, dien we op het oog hebben, is: de God van den Rijkdom. „Geen enkel lid van het Boeddhistische en Taoïstischen Pantheon" zoo leert ons Prof. de Groot, kan zich verheugen in zóóvele vleesch-offeranden en zóóveel wierook en papier-vereering als hij, en geen wonder, want winzucht en trek naar rijkdom zijn, zoo goed als van de onze, ook de grootste drijfveeren van de Chineesche maatschappij. 28 de kooplieden. Niet alleen de soldaat, ook de koopman moet moed toonen in alles wat hij onderneemt, getrouw zijn aan zijne verbindtenissen en eerlijk wezen in al zijne daden en handelingen. Het afbeeldsel van Kwan Ti vindt men of geschilderd aan den wand hangen, öf als beeld in het huistabernakel of ergens anders opgesteld. Twee wachters of schildknapen zijn bijna altijd in zijn nabijheid. Zij zijn Kwan Phing, zijn zoon, die hem tot in den dood ter zijde stond en tegelijk met hem werd onthoofd, en een zekere Tsjou-Tshang, mede een van zijn trouwste aanhangers. Hij is meestal afgebeeld in staande houding achter den Oorlogsgod, met een hellebaard of uitgetrokken zwaard in de hand." Langen tijd vereerd als één der groote helden werd Kwan Ti in de 12de eeuw in den adelstand verheven als hertog, en kort daarop begiftigd met den titel van prins. In 1594 werd hij bij keizerlijk edict geheiligd als godheid. Hoe is dit, zal wellicht een lezer vragen, in overeenstemming te brengen met de begrippen en opvattingen der volgelingen van Confucius P „Niets eenvoudiger dan dit," antwoordt prof. de Groot. „De Confucianistische school predikte slechts zedenleer en eeredienst der vaderen; zoo deed ook steeds de school der Tao. En de Taoïstische leer van genii, onsterfelijkheid, godendienst en geestbezwering kon voor de volgelingen van Confucius nimmer een steen des aanstoots zijn. Want nooit had Confucius zich met den toestand van de zielen aan gene zijde van het graf of met de goden bemoeid, en wel verre van iets te bezitten om tegen de andere leer over te stellen, voelden de Confucianisten zich tot haar aangetrokken, omdat zij hun een blik in de onzichtbare wereld gunde, en aan de lagere behoeften van hunnen geest bevrediging gaf. Zonder in hunne trouw aan den Grooten Meester in het minst te kort te schieten, kouden zij derhalve veilig de leerstellingen van het Taoïsme aanhangen: ja zelfs mochten zij hare genii en godheden met een gerust hart vereeren, daar deze immers niets anders dan verdienstelijke voorouders waren. 29 Zoo is nog op den huidigen dag iedere Chinees, van den Keizer af, Confucianist en Taoïst tegelijk." De derde godheid is de God van de Keuken. „There are," zegt Doolittle, „two objects of worship to be found in every family, viz, the ancestral tablet and the kitchengod." „Waar maar een fornuis of stookplaats is," luidt het bij prof. de Groot, „daar vindt men ook zijn afbeeldsel hetzij van klei, hout, metaal of steen in het tabernakel van het hoofdvertrek, of als een geschilderd portret nabij den haard. Dikwijls ook vervult zijn geschreven naam of titel de rol van gesneden beeld of gelijkenis. Hij wordt door sommigen als een grijsaard, door anderen als een baardeloos jongman, en nu eens in zittende, dan weer in staande houding afgebeeld. Dikwijls ziet men hem ook voorgesteld met aan zijne voeten eene vrouw, die bezig is hare huisdieren te voeden. Bijna altijd houdt hij den memorie-plank, waarop hij verondersteld wordt aanteekening te houden van hetgeen hij den hemelgod wil kenbaar maken, met beide handen omklemd. Als vierde in de rij komt de welbekende Kwan Yin, de godin der genade, de hoogste ongetwijfeld uit het Boeddhistisch Pantheon der Chineezen. Zij is ook de beschermgodin der prostitués. Deze wagen het echter niet hare beeldtenis openlijk op te richten bij zich te huis, maar begeven zich ter harer vereering naar één van hare tempels, die in China allerwege in de steden zijn te vinden. „Gewoonlijk ziet men haar in peinzende houding, staande of gezeten op een wolk of op een lotusbloem, met een stralenkrans rondom het hoofd. Naast, voor of achter haar staat de Drakendochter met een groote paarl, waaruit een vlammend licht straalt, in de hand, terwijl Sjen Tsai met de handen gevouwen en als in biddende houding tot haar opgericht, zich aan hare andere zijde bevindt. In de hand draagt Kwam Yin een rol papier of een boek: het 34 dull to complete the preleminary process to the satisfaction of their teachers." Op grond van nauwkeurige becijferingen komt prof. Martin tot de conclussie dat er van de veertigduizend teekens, welke voorkomen, in het woordenboek van keizer Khang Hsi, maar plus minus zes duizend in algemeen gebruik zijn. Voor een gewoon geheugen — dit zal men toegeven — is dit nog altijd een respectabel getal. Is de geschreven taal voor geheel China dezelfde, de gesproken talen loopen vooral in het Zuiden sterk uitéén. Een Chinees uit Canton verstaat een Chinees uit Amoy evenmin als een Franschman een' Duitscher. Ik heb verleden jaar op de reis van Hongkong naar Shanghai dienst gedaan aan boord als tolk tusschen een' Chinees uit de Hakka-landen en een' Chinees uit Swatow, die aan dezelfde tafel gezeten geen woord met elkaar konden wisselen. Bij ons in Indië bedienen de Chineezen zich in die omstandigheden van het Maleisch. Een kenmerk, dat, bij alle verschil, de gesproken talen gemeen hebben is dat ze éénlettergrepig zijn. De beteekenis van een woord, dat gezegd wordt, hangt af van den toon, waarop men het uitspreekt. Sommige talen hebben vijf tonen zooals het Peking Chineesch, andere zes zooals het Hakka Chineesch, weer andere zeven of acht. Ook wordt de beteekenis gewijzigd door het aspireeren van een woord of door het al of niet uitspreken door den neus. In z'n Nederlandsch-Chineesch woordenboek beschrijft prof. Schlegel de zeven tonen van het Amoy Chineesch als volgt. De 1ste toon is de grondtoon a en wordt op gewonen toon, zonder rijzing of daling der stem uitgesproken. De 2de toon wordt haastig uitgestooten, en komt het naaste bij de intonatie, die wij aan de bevelende wijs geven, b.v. „kom mij niet te nal laat staanï De 3de toon gaat van de hoogte naar de laagte, en wordt zoo diep mogelijk uitgesproken. Men hoort hem bij ons in woorden, die verachting, afschuw 35 of diepe neerslachtigheid uitdrukken; b.v. „hoe gemeen" „hoe slecht"', „hij is dood".- De 4de toon is de verkorte toon van den voorgaanden, en wordt bij ons gehoord in woorden, die teleurstelling of naberouw uitdrukken; b.v. „het mes was bot"; nu is.de pret uit". De 5de toon wordt bij ons gehoord in vragénde zinnen; b.v. „is het waar? mag ik gaan?" De 6de toon is gelijk aan den eersten toon, maar wordt een octaaf lager uitgesproken. De 7de toon is de verkorte vijfde toon; hij wordt schel uitgesproken, men hoort hem bij ons in imperatieve interjecties; b.v. Stopl Halt] "Wanneer een Amoy Chinees zegt: „goa ai bee beé bee bee" en hij spreekt het woord „bee" achtereenvolgens uit op den 4den} den 2den, den 6den en den 7den toon, dan beteekent dit: „ik wil kousen koopen en verkoopen." r*z'--i Het woord „kao" beteekent in Amoy op den eersten toon „een haak" en ook „een sloot"; op den tweeden toon „een hond" en ook „negen"; op den derden toon „aankomen", „bereiken"; op den vijfden toon „een aap"; op den zesden toon „dik". Het woord „si" op den eersten toon beteekent „gedicht"; op den tweeden toon „dood"; op den derden toon „vier"; op den vijfden toon „tijd"; op den zesden toon „zijn". In het Zuiden van China loopen de gesproken talen zeer uitéén, De stammen vooral in de provincie Kwangtoeng, welke door verschillende van stammen wordt bewoond. Oorspronkelijk werd Kwangtoeng be- ZnWChina. woond door stammen, die in den loop der eeuwen verdrongen zijn geworden en die meri nu nog slechts terugvindt in bijna . ontoegankelijke bergstreken, en in de binnenlanden van Formosa en het eiland Hainan. Deze stammen, die nauw verwant schijnen aan de Polynesische rassen, vormen een interessant veld van studie, maar zijn wetenschappelijk nog niet behoorlijk gecatalogiseerd. Eene vermenging van Chineezen met vrouwen van deze stammen heeft in oude tijden blijkbaar plaats gehad op groote schaal. In z'n „Les Peuples et les Langues de la Chine Méridionale," 36 zegt Madrolle: „lorsque les ar mees. chinoises se furent emparé de la péninsule du Louei-tsiou et d'une partie de 1'ile d'Hai-nan et qu'elles eurent maiuteuu dans le respect les tribus autochthones qu'elles venaient soit de sóumettre, soit de refouler, les Chinois ne manquèrent pas d'accourir; mais si les guerriers et les commercants s'expatriaient volontiers, les uns par 1'idée de rapines, les autres par celui du lucre, ils ne furent nullement suivis par les femmes et leurs families. Ces nouveaux occupants pour devenir. colons durent s'allier aux femmes aborigènes et fonder une race métissée. Cette manière de chinoiser 1'Empire est fort ancienne, elle date des débuts de 1'extension des Chinois du nord, on peut 1'étudier dans toutes les vallées voisines oü vivent des races indépendantes encore nombreuses dans le céleste Empire." Ook hier zien we weer bevestigd, hetgeen we reeds opmerkten, dat Chineezen zich bij hef trekken naar nieuwe streken eerst later, als de zaken geregeld zijn, laten volgen door vrouw en kinderen. Hainan-Chineezen schijnen onder geen enkele omstandigheid hunne vrouwen mede te nemen naar den vreemde. Men vindt dit soort Chineezen in Deli veel als koks bij families en als bedienden in hotels, maar men krijgt nooit een Hainanvrouw te zien. Ze leven allemaal met Cantoneesche of Javaansche vrouwen, en zenden het geld, dat ze oversparen naar hunne familie in China. Als men er naar vraagt, antwoorden ze: „het is op het eiland verboden." In hoeverre dit juist is ben ik nooit gewaar geworden. De autochthone stammen werden verdreven door Chineesche emigratie-stroomen uit de noordelijke provincies. Deze Chineezen noemen zich thans Poenti's d. w. z. de eigenlijke bewoners van het land, en vormen het hoofddeel der bevolking van Kwangtoeng. Omstreeks het tijdperk onzer Middeleeuwen werden de Poenti's opgedrongen door een nieuwe emigratie-stroom, ditmaal afkomstig uit de provincie Hokian, die onmiddellijk tegen het noord-oosten van Kwangtoeng grenst. 37 „Langzaam maar zeker," zegt prof. de Groot in z'n: „Het Kongsiwezen van Borneo," „sloop deze stroom binnen de kustlanden van het gebied der Poenti's, en ontroofde hun vooral langs den weg van absorptie menig district. Thans heeft die ingedrongen stam in het gansche departement Tsjao-Tsjou-foe, uitgezonderd alleen in het district Thai-poe — dat door Hakka's wordt bewoond — de overhand, evenals in de districten Haihong en Lokhong en Koei-sian, die een deel uitmaken van het ten westen van Tsjao-tsjou-foe gelegen departement Hoei-tsioe. Verder langs het strand heeft hij de meerderheid in het district Tang-koa, terwijl voor het overige in bijna alle kuststreken der provincie zijne leden zich in kleineren of grooteren getale onder de Poenti's hebben neergezet. In haar geheel wordt deze groep van Chineezen samengevat onder den naam van Hoklo's. Een tweede migratie-stroom, nog veel geweldiger dan die der Hoklo's, wierp zich, ongeveer gelijktijdig naar het schijnt, op het land der Poenti'j. Het was die der zoogenaamde Hakka-Chineezen een volk welks taal ontegenzeggelijk, evenals de taal der Poenti's, op nauwe verwantschap met de volksstammen van noordelijk China wijst. Thai poe, het eenige der negen .districten van het departement Tsjao-tsjow, waarvan de Hoklo's niet uitsluitend de bewoners zijn, bezweek onder den aandrang van die Hakka's, die er hunne taal tot de heerschende hebben gemaakt. Zoo ook de gansche landstreek, die tegenwoordig het uit vier districten bestaande departement Kia-ying vormt, en waar geen andere taal dan die der Hakka's meer wordt gesproken of verstaan. Eindelijk viel, hoewel in minder volkomen mate hetzelfde lot te beurt aan de zeven overschietende districten van Hoei-tsioe, die niet in de macht der Hoklo Chineezen zijn. Hier en daar in dit departement weten echter zoowel Poenti's als Hoklo's tegen de indringers stand te houden. Over het algemeen hebben de Poenti's hunne suprematie en hun bezit van den grond gehandhaafd; zij bewonen veelal de vruchtbare dalen en dwingen de Hakka-Chineezen, die zich allerwege bij kleine fami- 38 lie-groepen tusschen hen hebben ingeschoven, zich met de onvruchtbaarder berghoogten te vergenoegen. Waar die immigranten minder talrijk zijn, betalen zij gewoonlijk grondhuur aan de oorspronkelijke bewoners van het land. Waar integendeel hunne getalsterkte tegen die der Poenti's begint op te wegen is het met vrede en rust gedaan; het land is er telkens het tooneel van twist en strijd, waarbij vooral het grondbezit een hoofdrol speelt". De uitéénzetting, welke Prof. de Groot heeft gegeven van de groepeering der verschillende stammen en van de oorzaken, welke hieraan ten grondslag liggen, maakt het begrijpelijk dat ook in den vreemde de onderlinge verstandhouding der Chineezen uit het emigratie-gebied wel eens te wénschen overlaat, en bij de mindere klassen niet zelden ontaardt in voortdurende twisten, waarbij een bloedig handgemeen vaak in de plaats treedt van ' besprekingen. Geheime Ge- Woelzieke elementen weten uit de onderlinge animositeit diknootschappen. -vvijls munt te slaan, en in heel veel gevallen zijn geheime genootschappen niet anders dan vereenigingen door dergelijke elementen in het leven geroepen om over leden van een' anderen stam den baas te spelen, en in eene bepaalde streek een schrikbewind te voeren. Een juist inzicht in het wezen der Chineesche geheime genootschappen is moeilijk te verkrijgen. Vooral op dit gebied zijn de Chineezen — het spreekt vanzelf — zeer' gesloten. Bovendien is het aantal ingewijden, die, als ze daartoe genegen waren, betrouwbare inlichtingen zouden kunnen geven, uiterst gering. Zooveel staat echter vast dat men onderscheid moet maken tusschen de geheime genootschappen in China en die, welke de Chineezen meermalen gesticht hebben in Ned.-Indië en de Straits. In China zijn deze vereenigingen, zooals het Hemel en Aarde Verbond, dat streefde naar eene omverwerping van de Manchoes en het herstel van de Ming-dynastie, meestal van staatkundigen aard. In Indië daarentegen zijn geheime genootschappen eenvoudig een uitvloeisel van de zucht der Chineezen om hunne eigen zaken te regelen, of wel een middel dat, gelijk gezegd, aan woelzieke 40 Zelfs de benadeelde of mishandelde partij beweert dan dikwijls, met herroeping van alle bij het voorloopig onderzoek afgelegde bezwarende verklaringen dien beklaagde niet te herkennen". Wanneer Chineezen zich gebonden achten door een' eed, afgelegd als lid van een geheim genootschap, zijn ze als getuigen in een zaak uiterst moeilijk te bewegen tot het zeggen van de waarheid, de geheele waarheid en niet anders dan de waarheid. Door de uitbreiding van ons bestuur op de Buitenbezittingen en door het scheppen van meer ge-ordende toestanden, merkt men de echte geheime genootschappen weinig meer. Als men nog eens documenten vindt is het meestal, althans in Deli, in de eene of andere afgelegen streek. Hoe meer vertrouwen de Chineezen in het gezag stellen, hoe minder ze zich geroepen voelen om te ageeren in het geheim, al blijft hun solidariteit bestaan. In een „Schets der Chineesche Vestigingen in de Afdeeling Karimon", residentie Riouw, waar ongeveer dezelfde stammen zijn als in Deli, heeft de heer Graafland eenige opmerkingen gemaakt over de geheime genootschappen in die streken. We zien hieruit duidelijk hoe die genootschappen vaak tegenover elkaar staan — uitvloeisel van clangeest — soms zelfs gevormd worden door de leden van één enkele familie, en hoe de meerderheid pressie tracht uit te oefenen op de minderheid. „Oorspronkelijk schijnen hier" aldus de heer Graafland „in de afdeeling hoofdzakelijk leden van het Genootschap Tio Koen Gie Hin of Gie Hin baharoe zich gevestigd te hebben, doch langzamerhand kwamen uit Singapore ook leden van het Gie Hok genootschap, die zich aan de westkust van het eiland Koendoer hier en daar vestigden en propaganda maakten ook buiten genoemd eiland, b. v. te Soengei Pasir. Ongestoord kon dit echter niet overal plaats vinden, want niet alleen werden sommigen door laatstgenoemd genootschap met dwangmiddelen tot toetreding genoopt, doch ook het Tio Koen Gie Hin, dat zich op deze wijze zag verzwakken, kon de propaganda niet dulden. In 1876 kwam het tusschen beide genootschappen tot een 41 openbaren strijd, waarbij verschillende ongeregeldheden plaats grepen, die evenwel ten laatste eene groote verzwakking van het Tio Koen Gie Hin ten gevolge hadden. Welke de aanleidendc oorzaak is geweest en welk genootschap het eerst tot dadelijkheden oversloeg is nog duister. Een wajangfeest te Soengei Sawang gaf de gewenschte gelegenheid. Hier vond men tal van leden van het Gie Hok en de strijd barstte los toen het door een schot gewonde lijk van een lid van het Gie Hok gevonden werd. De leden van het Tie Koen Gie Hin liepen de bangsals af en plunderden deze, terwijl de leden van het andere genootschap zich bij het bestuur kwamen beklagen. Vooral aan het actieve optreden van den toenmaligen controleur Burgers moet het worden toegeschreven dat de beweging snel en goed onderdrukt werd. Gedurende ons verblijf op Karimon werd de Soengei Sanglang door een gewapende bende van omstreeks honderd personen, leden van het Gie Hok aangevallen, die er een loge van het genootschap Tio Koen Gie Hin en een apotheek beschadigden. De hoofden, op een enkele na, die den aanval leidden, weken naar Singapore uit om hnnne straf te ontgaan, waar zij echter Tio Koen Gie Hin leden uit Sanglang, die er kwamen handelen, veel overlast bezorgden. Nog vindt men in deze afdeeling, doch in belangrijkheid verre achterstaande bij de beide opgenoemde genootschappen, het genootschap Haisan. Hiertoe schijnen oorspronkelijk de Chineezen met den familienaam Tan behoord te hebben, doch zijn later ook anderen toegetreden." In Deli heeft men in den ouden tijd veel te kampen gehad met woelingen, veroorzaakt door de Gie Hing en Ho-Sing verbonden. „Wij zien" lezen we in het Nieuws van den Dag van 2 Maart 1885 „in de zoo vaak genoemde Gie-Hing* en Ho-Sing-verbonden niets anders dan geheel op zichzelf staande vereenigingen, die onderling hulpbetoon ten doel hebben, en dus voor hunne 43 geheim verbond, zal natuurlijk nog dikwijls aanleiding geven tot vele moeilijkheden, vooral wanneer de lusten van het bestuur in de oogen der Chineezen niet meer opwegen tegen de lasten. In de bovenbedoelde Hhikajat Abdullah wordt beschreven hoe de als geheim verbond geconstitueerde rooversbende de gevangenis te Singapore openbrak om de gevangen broeders te verlossen, waar het Engelsch bestuur machteloos tegenover stond, wegens het gebrek aan goede wegen om het verbond in zijn schuilhoek op te zoeken. Vele der geheime lokale verbonden hebben echter ook een meer algemeen doel, men vereenigt zich nl. tot onderlinge hulp bij feesten, overlijden enz., inderdaad een zeer goed doel, wanneer de werking van zulk een verbond maar niet dikwijls ontaardde in het a tort et a travers helpen der leden en het afbreuk doen aan antagonisten, welke laatsten zich dan ook dikwijls tot een tegenverbond aaneensluiten. Voor avonturiers zijn deze verbonden dikwijls een middel om aan den kost te komen. Zij geven zich dan om eenig poids te verkrijgen uit voor afgevaardigden van vreemde geheime verbonden, die een loge willen stichten. Wanneer het hun gelukt is eenige personen om zich te verzamelen, treden zij brutaler op en dwingen andere personen toe te treden door hun de keuze te geven tusschen het lid worden of zich bloot te stellen aan allerlei vexaties, die b. v. bestaan in het nachtelijk uitrukken van het rijstgewas, het doodsteken van vee, het stelen van kippen etc. Heeft de oprichter dan eindelijk vele broeders verzameld en is de kas van het verbond eenigszins gevuld, dan vertrekt hij meermalen met de Noorderzon met de penningen. Vele Chineezen zien dan ook zeer goed in dat zij meer lasten dan lusten van zulke verbonden hebben. Zij staan als tusschen twee vuren, en moeten öf lid worden, en dan allerlei gedwongen liefdadigheid bewijzen en blootstaan aan de vexatiën van tegenverbonden, öf zij worden geen lid en worden op allerlei wijzen geplaagd". De Chineesche De voornaamste stammen, die men in den ouden tijd in Deli stammen in nad, en die men er ook nu nog vindt, zijn de volgende. 1. De Poenti's of Cantoneezen, -welke in oude tijden, zooals reeds werd opgemerkt, uit het Noorden van China zijn gekomen en de autochthone stammen in de provincie Kwangtoeng grootendeels verdreven hebben. In uitspraak komt de taal der Cantoneezen vermoedelijk het dichtst van alle talen bij het Chineesch zooals het werd uitgesproken in de dagen van Confucius. Het aantal personen, die Cantoneesch spreken, schat men op ongeveer twintig millioen. In Deli vindt men de Cantoneezen of Macao-Chineezen meest als goud- en zilversmeden, meubelmakers, kleêrmakers en handelaren in zijden stoffen en dergelijke artikelen. Op de ondernemingen is hun aantal niet groot. Van de vrouwen zijn alle prostituees van Cantoneeschen oorsprong. 2. De Hakka's of zooals ze door de Hokkian Chineezen genoemd worden Kheh's, d. w. z. gasten, vreemdelingen, die eveneens uit het Noorden gekomen zijn, doch in de middeleeuwen, en wier taal aan den eenen kant verwant is aan het Cantoneesch en aan den anderen kant aan het mandarijn Chineesch. De voornaamste nederzettingen der Hakka's vindt men in de provincie Kwangtoeng, waar ze steeds strijd gevoerd hébben tegen de Poenti's of Cantoneezen, doch de taal der Hakka's wordt ook op vele plaatsen in de provincie Kwangsi gesproken, en men kan hun spoor volgen tot in de Yang-tzü vallei. In de voorrede van z'n Hakka Dictionary zegt Mac Iver: „They differ from their fellow-Chinese mainly in the fact that among them the women do not bind the feet. This, however, is strictly true only of the Kwangtung Hakka's." De Hakka taal wordt gesproken door plus minus vijf millioen personen, doch vertoont in sommige streken zeer sterke afwijkingen. In Deli treft men de Hakka's aan als schoenmakers, vervaardigers van rotan-meubelen, blikslagers en in sommige winkels. Op de ondernemingen neemt hun aantal de laatste jaren af. 44 45 Bekende Hakka-ondernemingen als Polonia, Mariëndal, Bekalla vervangen de Hakka's meer en meer door andere stammen. Het oordeel der administrateurs luidt: „de Hakka's werken wel netjes, maar zijn zwak en schuiven veel opium." Geldt deze uitspraak voor de slechte elementen, dïe men van dezen stam de laatste jaren in Deli krijgt, ze is op de Hakka's in het algemeen allerminst van toepassing. Eene sobere levenswijze, gepaard aan stoere kracht en eene zeldzame volharding, vormen juist het kenmerk van dit hoogst sympathieke volk. De maanden, doorgebracht te midden van de Hakka's, behooren tot de aangenaamste van m'n leven. Het jarenlange krachtdadig verzet van de Hakka's in de WesterAfdeeling van Borneo tegen onze troepen bewijst duidelijk, dat zwakte of verwijfdheid hun niet eigen is. Ze zijn in hun eigen land eeuwen lang aan zwaren strijd gewend. Een goed voorbeeld van den echten Hakka is in Deli de Majoor-Chinees, de heer Tjong-a-Fie, iemand, toegerust met een zeldzaam helder verstand, een' breeden blik en beschikkende over een bijna ongelooflijke werkkracht. (15) Deli heeft aan deze energieke figuur ontzaggelijk veel te danken. Zoo ook aan z'n ouderen broeder, wijlen den Majoor-Chinees Tjong-Yong-Hian, die uit liefhebberij — blijk van kunstzin — eene bloemlezing van Hakka-dichters in twaalf deelen heeft uitgegeven. 3. De Hok-lo's, die, zooals de naam aanduidt, uit de provincie Hokkian Kwangtoeng zijn binnengedrongen, en waarvan de in Deli meest bekende stammen zijn: de Taotjoe's — Tie tsioe hu nang zooals ze zichzelven noemen — en de Hai Lok Hong, zoo geheeten naar de twee districten Hai hong en Lok hong. Hun taal wordt gesproken door ongeveer drie millioen personen. Evenals in het Hakka vertoonen zich ook hier zeer opvallende afwijkingen. Een gedeelte van de bevolking van de districten Haihong en Lokhong spreekt trouwens eene variatie van het Hakka. 48 Ze spreken öf eene variatie van het Amoy Chineesch, öf eene variatie van de taal der Hakka's. Men zou de Hailokhongs kunnen vergelijken met de Belgen, die óf Waalsch óf Vlaamsch spreken. Hoeilai is een district, dat evenals Teonjo, Pohleng, Kitnjo, Hainjeo, Tenghai, Yaupheng en Hongsoen, behoort tot het departement Teo-tsjioe of Tsjau-tsjow. De bewoners van deze streken zijn de echte Taotjoe Chineezen, met uitzondering van die van Hongsoen, die grootendeels tot de Hakka's behooren, en gerangschikt worden onder de „pan san hok" d. w. z. half bergbewoners, half Hoklo's. Men vindt ze overal waar het gebied van de Hoklo's en de Hakka's inééngrijpt, en men elkaar stelselmatig tracht op te dringen. Keh Chineezen zijn Hakka's. Deze noemen zichzelven „haknjin", terwijl de Hoklo's zeggen, kheh-nang". De beteekenis is: gast, vreemdeling, van elders gekomene. De Loetjoe's komen uit het departement van dien naam en worden gerekend onder de Hailam's. Door hot inéénvloeien der migratiestroomingen is de grens der verschillende stammen niet precies te omschrijven, maar in geen geval moet men departementen en districten met stammen verwarren. De taal, die de koelies spreken, geeft den doorslag. Een Chinees uit het departement Hoei-tsjioe zal als hij een Hakka is, zelf zeggen: „ngai hee Fie-tsjoe hak" d. w. z. ik ben een Hakka uit Hoei-tsjoe. Er zijn administrateurs, die in de meening verkeeren dat ze geen enkele Hakka op de onderneming hebben, terwijl men in de fermenteerschuur links en rechts de taal der Hakka's hoort spreken, zij het dan ook met wijzigingen, die een natuurlijk uitvloeisel zijn van het wonen in grensstreken. De in het jaarverslag der Deli Planters-Vereeniging gegeven lijst van in de laatste jaren aangevoerde nieuwelingen (sin-kheh's) geeft een juister beeld van de verschillende stammen, die men op de ondernemingen aantreft. 49 1912 1913 1914 1915 Tioetjoes 2818 1768 823 1777 Lokhongs 1766 1639 986 1688 Haihongs 916 633 408 541 Hokkians 403 253 150 171 Loetjoes 211 258 281 299 Hailams 28 25 3 Kotjoes 867 89 _ Hoktjoes 143 138 68 19 Macaos 75 36 2 12 Kehs 629 199 27 116 K weishens 97 43 3 21 7953 5071 2758 4647 Kweishen is evenals Haihong en Lokhong een district behoorende tot het departement Hoei-tsjioe. Ook hier wonen Hakka's naast Hoklo's. De Loetjoes en Kotjoes moeten gerekend worden onder de -Hailam's. De Macaos zijn Poenti's of Cantoneezen, en de Kehs zijn als altijd Hakka's. De Hoktjoes vormen eene nieuwigheid op emigratie-gebied, welke niet bevallen is. Ze komen uit het oostelijk gedeelte der provincie Hokkian, hoofdstad Hok-tsjioe. Onder de andere koelies was er niemand, die een woord met hen kon spreken. In China wordt hun taal gebezigd door ruim vijf millioen personen. Men ziet, in Zuid China is de vraag: spreekt u Chineesch, ongeveer gelijkluidend met de vraag: spreekt u Europeesch? Een Chinees uit Amoy verstaat geen woord van een Chinees uit Foechow, en een Chinees uit Swatow kan met den besten wil iemand uit Canton niet begrijpen. Onder de driehonderd millioen Chineezen van Noord en Midden-China, die het zoogenaamde mandarijn-Chineesch spreken, is 4 51 hem meestal toegestaan te blijven, maar alvorens op de gewone condities te worden aangenomen, moet hij eenigen tijd werken voor den kost zonder loon, terwijl hem steeds het gevaar boven het hoofd hangt, weder aan zijn vorigen taukee overgeleverd te worden. Alleen wanneer de koelies samenspannen, en de sampan van den taukee, of ook wel de tongkang van den eigenaar, die meestal in Singapore woont, weten te bemachtigen, slagen zij er gewoonlijk in zich voor goed uit de voeten te maken". Aan den controleur v. d. Horst komt de eer toe voor het eerst met krachtige hand in deze streken te hebben ingegrepen. Behalve de Chineezen op de hoofdplaatsen en op de ondernemingen, die van Bagan Api Api en die der panglongs, vindt men nog Chineezen als groenteboeren en varkensfokkers, als matrozen op tongkangs en als houthakkers in de kuststreken. Het aantal in Belawan in de vaart zijnde tongkangs bedraagt ongeveer honderd. Sommige hiervan varen onder Hollandsche vlag, doch de meesten, zeker zeventig procent, hebben èen Engelsche vlag. Het meerendeel komt van Perak en Penang met atap en bamboe, anderen van Tamiang met planken en hout, weer anderen van Bagan met zoute visch, of van Poeloe Eompei en die buurten met bouwmateriaal. De eigenaars der tongkangs verpachten deze aan èen Chineesch gezagvoerder voor een vaste som per maand, 100 a 150 dollar, en door dezen worden de matrozen in dienst genomen tegen 9 k 10 dollar in de maand plus den kost. Naar gelang van de grootte hebben sommige tongkangs 4 a 5, andere 7 a 8 matrozen. De meesten hunner zijn óf Hokkians öf Hailams. Bij goed weer duurt de reis van Perak vier a vijf dagen, bij slecht weer of tegenwind of windstilte vaak tien a twaalf dagen. Alleen de bemanning der onder Hollandsche vlag varenden betaalt belasting. Bij den luitenant-Chinees te Belawan waren op 17 Aug. 1909 ingeboekt 580 Chineezen, werkzaam op tongkangs, Engelsche en Hollandsche tezamen. 52 Langs de kuststreken van Deli en Laboean wonen Chineesche houthakkers, ongeveer een goede honderd, met sampanvoerders medegerekend, ongeveer twee honderd. Detze personen, die hakken voor de houtleveranties aan de Delispoor en voor verkoop van brandhout te Medan zijn hoofdzakelijk Cantoneezen en Hakka's. De groenteboeren en varkensfokkers zijn meestal Chineezen, die — en dit geldt ook van de houthakkers — oorspronkelijk als koelies voor de ondernemingen in het gewest zijn gekomen, en zich na afloop van hun contract gevestigd hebben op grond van Maleiers. Menig inlander, die een klapperaanplant bezit, maar zelf geen trek heeft 'om te werken, laat dien aanplant verzorgen door een Chinees, die dan tevens een paar varkens houdt en wat groente teelt. In den omtrek van Medan vindt men enkele steenbakkerijen, waar ook uitsluitend Chineezen werken, meest Hakka's en Hailokhongs, en eene Chineesche leerlooierij. Te Poeloe Brayan heeft de kapitein-Chinees van Medan eene fabriek tot het verwerken van klappers. De Chineesche lepra-lijders, die vroeger verpleegd werden in het hospitaal van den majoor-Chinees te Medan en in het Immigranten- Asyl der Deli-Planters-Vereeniging, zijn thans allen ondergebracht in de leprozen-inrichting van het Leger des Heils op Poelau Si Tjanang. (16) De Deli-Planters-Vereeniging steunt deze inrichting met een bedrag van ƒ10.000 'sjaars. Hierdoor is een einde gekomen aan het hinderlijk rondzwerven dier ongelukkigen langs de straten. Door den heer van Vollenhoven werd eenige jaren geleden als hoofd-administrateur der Deli-Maatschappij het denkbeeld geopperd om terreinen tusschen Medan en Laboean, die minder geschikt waren voor tabak, uit te geven op groote 'schaal aan Chineezen uit de omstreken van Swatou en Tsjaou tsjou-fbe voor varkenstéelt en het kweeken van groenten op groote schaal. Hierdoor zou, meende de heer v. Vollenhoven, de band met China versterkt worden, en het in de toekomst gemakkelijker zijn aan koelies te komen. 53 De sultan van Deli voelde echter voor het plan niet veel, en scheen evenals het Bestuur min of meer huiverig voor te groote nederzettingen van Chineezen buiten de hoofdplaatsen en de ondernemingen. Een invoer van Chineezen op groote schaal beteekent — het kan niet ontkend worden — als ze zich vrij kunnen vestigen, min of meer, eene verdringing van den inlander. In het begin van onze schets hebben we de opmerking ge- De Eigenmaakt, dat'eene beschrijving van de toestanden in het emigratie- Mappen der gebied den lezer eene verklaring aan de hand zou kunnen doen chineezenvan de eigenschappen, die den Chinees in den vreemde kenmerken. We twijfelen dan ook niet of de lezer zal, na hetgeen we hebben medegedeeld omtrent die toestanden: eene groote werkkracht, spaarzaamheid, associatie-geest, vereering van de voorvaderen, geringe ontwikkeling en bijgeloof onder de mindere klassen, neiging tot het zelfstandig beslissen van geschillen en een sterk ontwikkelde zin voor het familie-leven, alsmede het hooghouden van het vaderlijk gezag bij den Chinees beschouwen als zeer natuurlijke hoedanigheden. We willen thans nog met een enkel woord spreken over de De Jaarlijkzeden en gewoonten, en wel speciaal zooals deze tot uiting komen sche beesten in de jaarlijksche feesten, die ook in den vreemde gevierd worden. der Chineezen- In hoeverre deze feesten in de toekomst den invloed zullen ondergaan van de nieuwe opvattingen en begrippen, die bezig zijn zich in China baan te breken, kan niemand van te voren zeggen. Zelfs na twintig eeuwen Christendom vindt men in Europa nog tal van gewoonten, die, zonder den minsten twijfel, afkomstig zijn uit de tijden van het heidendom. Sommige gebruiken ontstaan en verdwijnen na korten tijd, andere daarentegen schijnen in het bezit van het eeuwige leven. Zoo ook ziet men tal van gewoonten in revolutie-tijd uit den weg ruimen, welke later weer terugkeeren alsof er niets was gebeurd. Het eerste, en we zouden kunnen zeggen ook het voornaamste feest van de Chineezen, is de intrêe van het Nieuwe Jaar. 54 Sinds de revolutie wordt dit feest gevierd op twee verschillende tijdstippen. De moderne partij beschouwt den eersten Januari als het begin van het jaar, de oude partij houdt zich vast aan den Chineeschen kalender, volgens welke de Nieuwjaarsdag altijd vallen moet tusschen 21 Januari en 19 Februari. „De Chineezen" schrijft Prof. de Groot verdeelen het jaar in maanden, die elk aanvangen met de nieuwe maan, en dus 29 of 30 dagen bevatten. Elk gewoon jaar heeft er twaalf, en de overschietende dagen worden nu en dan vereenigd tot een schrikkelmaand, die door den almanak wordt aangegeven. Het jaar wordt gerekend te beginnen met de eerste nieuwe maan, nadat de zon het laatste van de drie winterteekens, d. i. Capricornus, is uitgetreden. Nieuwjaarsdag opent dus in werkelijkheid het eerste seizoen: de lente. De vier ware middelpunten van lente, zomer, herfst en winter, d. w. z. de intrede- van de zon in den Ram, den Kreeft, de Weegschaal en den Steenbok, liggen altijd in de middelste maanden der vier Chineesche jaargetijden, zoodat het burgerlijk jaar volkomen is gebaseerd op sterrekundige beginselen. Nieuwjaarsdag is voor de Chineezen een dag van buitengewone drukte en feestelijkheid. Elkeen, die het betalen kan, verschijnt in nieuwe kleedij, en voor menigeen is het de eenige dag, waarop iets meer van het lichaam wordt gewasschen, dan die gedeelten, welke gewoonlijk aan het daglicht zijn blootgesteld. Het oudejaarsvuil is ook een of meer dagen van tevoren reeds weggenomen van meubels en houtwerk, het huis is een weinig schoongemaakt, en het schijnt alsof de geheele bevolking het oude jaar wil afwerpen te gelijk met de oude kleeren en het oude stof. Eenige weken van tevoren reeds, -worden in China allerwege toebereidselen tot het Nieuwjaarsfeest gemaakt. De winkels stallen meer uit dan gewoonlijk, want de gewoonte brengt mede dat alle schulden moeten worden afgelost vóór het einde van het jaar. 55 Bijna iedereen is dus genoodzaakt zooveel mogelijk te verkoopen. Ook moeten de winkels zoo buitengewoon mogelijk zijn voorzien om tegemoet te komen aan de vermeerderde vraag, want vrienden geven geschenken aan hun vrienden, superieuren aan hunne employees, vaders aan hun kinderen. Maar behalve door den vermeerderden aanloop en drukte in de winkels, wordt tot de levendigheid der straten niet weinig bijgedragen door de nieuwe roode papieren, die overal aan de deuren worden aangeplakt, en met het een of ander toepasselijk opschrift zijn beschreven. Deze opschriften zijn in den regel in antithetischen vorm gesteld, en van toepassing op den pas ingetreden jaarkring, of wel op het huis of het beroep van den bewoner. Ze worden geplakt op de beide deurposten en bestaan uit groote zwarte teekens op perzikrood papier, want rood is de kleur van het geluk. Een derde papier wordt boven de deur geplakt. Hiervoor kiest een hotelhouder of winkelier vaak het motto: „mogen de gasten als wolken komen" of „mogen rijke klanten zich hier nederlaten". Een ander veelgekozen motto luidt: „mogen de vijf zegeningen (een lang leven, rijkdom, vrede en rust, liefde voor de deugd en een einde dat het leven kroont) nederdalen over deze deur". Heeft gedurende het laatste jaar een sterfgeval in de familie plaats gehad, dan worden geen roode, maar witte, gele of blauwe strooken voor de deuren gehangen, al naar gelang van den rang en het geslacht van den overledene. In de meeste gezinnen zetten de jongere familieleden, even als wij, niet alleen het oude jaar in het nieuwe, maar begeven zich zelfs den ganschen nacht niet naar bed, want vroeg, zéér vroeg in den morgen moet een offerande worden gebracht aan den Geest des Hemels. Men plaatst daartoe een tafel voor de deur van de groote zaal van het huis met wierook, kaarsen, kopjes thee, en kleine doosjes of papieren zakjes met suikergoed. De offeraar treedt vooruit, neemt een of drie wierookstokjes in de samengevoegde handen, maakt eenige kleine buigingen met het bovenlijf, en plaatst de wierook vervolgens in den aschpot. 56 Ten slotte knielt de offeraar neder en slaat het hoofd drie- of meermalen tegen den grond. Nadat deze plechtigheid is afgeloopen, worden op dezelfde manier dezelfde offerwaren geofferd aan de geesten van hemel, aarde en water, de zoogenaamde: „Heeren der drie Werelden". Wat de Chineezen hieronder verstaan is wellicht het meest duister voor henzelven. De tafel wordt gewoonlijk eerst opgeruimd in den loop van den derden dag. Op al de drie dagen wordt de plechtigheid besloten met het afsteken van voetzoekers. Sommigen hebben beweerd en beweren nog dat het afsteken van die „crackers" ten doel heeft het verjagen van de kwade geesten, doch de meest algemeene opinie onder de deftige standen der Chineezen is dat het afsteken alleen als vreugdebewijs moet worden aangemerkt. Behalve aan den Hemelgeest en de „Heeren der drie Werelden" worden er offeranden aangeboden aan de Huisgoden: de Godin der Genade; den- heiligen Prins Keh; den God der Aarde en van den Rijkdom; en den Hertog-Keukenprins, den God van de Keuken. Hunne beelden zijn in den regel opgesteld in een open kastje, tegenover den hoofdingang van het huis. Een wierookbak en een paar kandelaars zijn daarvoor geplaatst, om, als het noodig is, de wierookstokjes en de kaarsen op te nemen, die men den goden mocht willen aanbieden. Iedere god hoeft zijne speciale dagen van vereering. Nadat de offerande aan de huisgoden is afgeloopen, zetten de ouders zich neder ter zijde van het altaar, waar de afgodsbeelden en de tabletten van de afgestorvene voorvaderen zijn opgericht, en ontvangen daar de hulde hunner kinderen. Van af den oudsten te beginnen treden de zoons toe, knielen voor hen neder en spreken hun gelukwensch uit. Ook eene offerande aan de overleden voorouders wordt niet vergeten". Het overige van den dag wordt doorgebracht met het ontvangen en het afleggen van bezoeken, met dobbelen etc. 57 Voor de gewone lieden duurt het feestvieren ongeveer drie dagen, voor de betere standen een dag of acht. 2. De vijftiende dag van het jaar wordt beschouwd als de geboortedag van den Hemelheer, en is tevens de dag van de eerste volle maan. Op Java noemt men dit: „tsap-go-meh, vijftiende avond". Het is het tijdstip waarop de scheppende kracht der natuur in werking treedt. „Voor den tempel van Koan Yin, de Godin der Genade", zegt de heer Young „wordt gewoonlijk op Java de Chineesche poppenkast vertoond, terwijl het inwendige van het bedehuis met lampen en kaarsen schitterend verlicht wordt. Het is op dezen avond dat de geloovigen zich beijveren door middel der wichelblokken en wichelstokjes het welmeenen der godin te ontraadselen ten aanzien hunner wenschen of voornemens. Degenen, die daartoe tot dep tempel zijn opgegaan, gaan op de volgende wijze te werk. Na zich drie maal voor Koan-Yin gebogen te hebben, vatten zij met beide handen den koker aan, waarin de wichelstokjes, ten getale van zestig, gestoken zijn, en trachten nu door voortdurend schudden te bewerken, dat een daarvan er uitsteekt of op den grond valt. Dat stokje wordt apart gehouden en nu moeten de wichelblokken beslissen of de godin werkelijk dat en geen ander stokje verlangt aan te wijzen. De beide blokken worden nu geworpen, en wanneer de platte zijde van het eene naar boven en van het andere naar beneden ligt, is het antwoord bevestigend. Gebeurt dit niet dan moet men trachten een ander stokje aangewezen te krijgen. Is dit geschied dan verzoekt men den dienstdoenden priester uit één in den tempel staand kastje het briefje te halen dat met het wichelstokje correspondeert. Dit briefje geeft dan een antwoord". De wichelstokjes zijn smalle reepen bamboe, gemerkt met twee „Chineesche teekens, genomen uit eene zekere combinatie. De 58 wichelblokken zijn twee ovale stukken hout, aan den eenen kant bol en aan den anderen plat. Zij worden op den grond geworpen en uit de wijze, waarop zij komen te liggen wordt vastgesteld wat het verlangen van de godheid is. De briefjes in het kastje zijn op dezelfde wijze gemerkt als de wichelstokjes. Zij bevatten eenige regels schrift, welke zoo algemeen gesteld zijn, dat men naar, verkiezing er iederen zin uit kan lezen. 3. Het Tshing Bing (letterlijk „zuiver en helder", omdat de atmosfeer op dat tijdstip zuiver en de lucht helder is) of gravenfeest opent de 5e van de 24 zónneperioden en valt steeds samen /met het tijdstip, waarop de zon den vijftienden graad van Arics binnentreedt, dat is met 4 April of in schrikkeljaren 5 April. In China bestaat het gravenfeest daarin dat men zich begeeft naar de graven der afgestorven familiebetrekkingen en daarbij offert. De graven worden dan ontdaan van gras en onkruid, opnieuw met kalk bestreken, en ten bewijze dat men aan zijne plichten heeft voldaan en den grond zijner graven niet wenscht aangemerkt te zien als teruggegeven aan het publiek domein, belegd met witte papiertjes, welke tegen het wegwaaien gevrijwaard worden door daarop steentjes te leggen. Brandende kaarsen en wierookstokjes worden in front van de grafsteenen geplaatst. De meegebrachte offerwaren zet men voor een gedeelte voor het altaartje van den God van de Landstreek, dat op bijna elk graf van eenig aanzien te vinden is. „Hem" zegt Prof. de Groot „is het patronaat over het graf opgedragen, en men offert dus op dezen dag aan hem om verdere bescherming van den geliefden doode te verkrijgen. • Vervolgens knielen de graf bezoekers neder voor de rustplaats van den doode, slaan het hoofd tegen den grond en verrichten overigens dezelfde plechtigheden, die bij elke offerande aan de voorvaderen worden in acht genomen. Men verbrandt daarop eenige bundels goud- en zilverpapier, en ontsteekt mertjons ter verjaging van de hongerige duivels, die zich het voedsel van den 66 de optocht voor de overbrenging, wordt meer of min feestelijk gearrangeerd. Veelal wordt niet alles aangenomen, maar een gedeelte teruggezonden, waarbij gevoegd worden de tegengeschenken van de familie der bruid. Deze geschenken bestaan in: den trouwbrief van de familie der bruid; de vier benoodigdheden voor de studeerkamer: papier, penseel, inkt en inktsteen; een man's gala-kleeding; een paar laarzen; mans-kousen; een paar mans-schoenen; koeken en suikerwerk; en een hoeveelheid van ieder der vijf graansoorten. . De trouwbrief moet min of meer beschouwd worden als geleidebrief. Er bestaan hiervan velerlei modellen. De zinspelingen op de hoedanigheden van bruid en bruidegom, poëtische ontboezemingen omtrent het jaargetij, en het aanwenden van beelden om het toekomstig huwelijksleven af te schilderen, leveren ruimschoots stof op voor variaties. De trouwbrief wordt geschreven op een vel rood papier, waarin twaalf vouwen gelegd worden. Buitenop staat geschreven: „twee familie-namen in het huwelijk vereenigd". Ten einde den lezer een denkbeeld te geven van zulk een trouwbrief, wordt een vertaling aangeboden van zulk een document van den kant van den bruidegom en van dien der bruid. (1) Eerbiedig aangeboden! Door (naam van den vader van den bruidegom) aan (naam van den vader van de bruid) Ootmoedig zijn wij het geluk deelachtig mogen worden dat U, onzen armoedigen staat niet tellende, aan het woord van de middelaarster gehoor gegeven en uwe dochter aan onzen zoon geschonken hebt! Dat de echtvereeniging moge zijn als een oneindig kluwen zijde! Dat het paar moge zijn als twee bij elkander passende edelgesteenten ! 68 Wanneer alles naar wensch gaat, en er niet op een of andere wijze een kink in den -kabel komt, kan, na het wisselen der trouwbrieven, de overgave van de bruid plaats vinden. Evenals voor alle andere gebeurtenissen van eenig belang in het leven, wordt ook hiervoor een gelukkige dag in den kalender opgezocht. Meestal roept men zelfs de hulp in van een waarzegger of wichelaar, die nauwkeurig maand, dag en uur van het huwelijk vaststelt. „Het gewone tijdperk tot het sluiten van huwelijken in China strekt zich uit van de tiende tot in de derde maand, dat wil zeggen over den winter en de lente", lezen we bij Prof. de Groot. „Ook in den zomer worden er wel gesloten, doch verreweg komen de meeste huwelijken voor in de lente, evenals bij ons, en hoogst zeldzaam, men kan veilig zeggen zoo goed als nooit, in den herfst". „Dit is omdat de herfst het jaargetij is van de rijpheid. De Natuur brengt niets meer voort,'maar laat alles tot volkomenheid komen en rustig afsterven en vandaar dat van de herfst gezegd wordt „een doodenden invloed uit te oefenen. Doch de lente is het tijdperk van bevruchting, leven en ontstaan, en dus het aangewezen tijdstip om huwelijken te sluiten". „Is de dag van de samenkomst der aanstaande echtelieden bepaald" zegt de heer Young „dan vangen bij de familrën van beide zijden de voorbereidselen aan voor het huwelijksfeest. De woning wordt schoon gemaakt; de meubels worden in goeden staat gebracht; kortom alles moet er zindelijk uitzien. De huwelgkskamer vooral wordt met bijzondere aandacht behandeld. Het meubilair wordt gewoonlijk nieuw gekocht en bestaat uit het noodzakelijke: een bed, kleerenkast, koffers, spiegel en toiletbenoodigdheden. Het bed wordt met nieuwe klamboes (muskieten-gordijnen) omhangen; klamboe-haken van edel metaal of bij arme lieden van hoorn, worden aangehecht; een klamboe-val van borduurwerk komt aan den voorkant van de tent en in het midden hiervan 69 de „pat-koa" de geheimzinnige voorstelling van de wereldwording der Chineezen, het alom erkende voorbehoedmiddel tegen kwade invloeden. Het bed wordt twaalf dagen voor de samenkomst in gereedheid gebracht. Is het klaar, dan worden twee kinderen erin omgerold: eene symbolische handeling, welke zinspeelt op de geboorte van een groot aantal afstammelingen. De bruidstooi is bij gegoede lieden in den regel uit eene vorige plechtigheid voorhanden; bij minder gegoeden wordt zij ingehuurd. De huur bedraagt circa een halve dollar. Daarvoor wordt geleverd een bruidskroon met voile, een bovenkleed van roode stof met borduurwerk voorzien, en een rok, omhangen met snuisterijen, welke een vroolijk rinkelenden klank voortbrengen. De kleeding van den bruidegom, het gala-costuum van een' mandarijn, is bij de meesten voorhanden of wordt geleend. Verder wordt er gezorgd voor de uitnoodigingen voor het feestmaal, op den dag na het huwelijk aan vrienden en kennisssen te geven. Ook voor het inhuren van de bruiloftsdraagstoelen wordt zorg gedragen. Die voor de bruid is gewoonlijk bijzonder versierd met roode omhangsels, kunstbloemen enz. Muzikanten om den stoet te vergezellen worden mede tijdig ingehuurd. Eenige dagen voor het huwelijk wordt de bruid, die tot dus ver het haar droeg als voor jonge meisjes gebruikelijk is, gekapt zooals een gehuwde vrouw zulks behoort te wezen. Zijn alle voorbereidselen getroffen, dan wordt op den daarvoor bestemden dag de ceremonieële optocht tot afhaling van de bruid samengesteld. In den regel bestaat zij uit een stel muzikanten en vlaggendragers, gevolgd door den bruidsdraagstoel, gedragen door vier man, den bruidegomsdraagstoel, ook gedragen door vier man, en verder zooveel draagstoelen, elk gedragen door twee man, als noodig zijn voor de middelaarster en de begeleidende vrienden. 70 Onder de opwekkende tonen der muziek begeeft de stoet zich op weg naar de woning der bruid. Hier aangekomen wordt men. begroet met een langdurig geknetter van vuurwerk. De bruidegom treedt de woning binnen, wordt door de aanstaande schoonouders ontvangen en naar de eereplaats in het vertrek geleid, waar hem een kopje thee wordt aangeboden. Na deze plichtplegingen wendt hij zich tot de inmiddels binneugetreden bruid en noodigt haar, zijn geleide aanbiedende, uit, in den Voor haar bestemden draagstoel te stijgen. De bruid draagt een dichten sluier, waarmede haar gelaat geheel bedekt is. Ze zit alleen in den draagstoel. Als de stoet opgesteld is, wordt het sein tot vertrek gegeven door vuurwerk. De muziek laat zich hooren, en onder de luide klanken der gongs stelt de optocht zich in beweging. Aan de woning van den bruidegom gekomen, wordt de stoet verwelkomd met vuurwerk. De bruid wordt door de ceremoniemeesteres geholpen bij het uitstappen, nadat een sierlijk uitgedoscht meisje haar tot uitstijgen uitgenoodigd heeft. Een oud bijgeloof, dat de bruid — mocht zij bij het binnentreden den voet op den drempelsteen zetten en een oogenblik hooger staan dan de bruidegom — ook in het verder huwelijksleven steeds boven haar man zal willen staan en hem beheerschen, doet den bruidegom ervoor waken dat de bruid over den drempel heen stapt. Eenmaal binnen's huis begeven de jonggehuwden zich naar de bruidskamer, waar het symbolisch huwelijksmaal gereed staat. Dit bestaat uit twaalf gerechten, voor elk van welke de ceremoniemeesteres een met het huwelijk verband houdende uitlegging weet te geven. Sommige spijzen staan in verband met veel kinderen krijgen, anderen met rijk worden etc. Bij het binnentreden in de kamer is de bruid nog gesluierd. Eerst als zij met den bruidegom voor den tafel gezeten is, neemt haar man den sluier op en ziet haar voor het eerst. Groot is de zorg van de ouderen, die bij het huwelijksmaal 71 tegenwoordig zijn, dat er geen ongepaste taal gesproken wordt of scherpe uitdrukkingen gewisseld worden. • Is het schijnmaal afgeloopen, dan begeeft de bruidegom zich weder naar buiten, de bruid overlatende aan de andere vrouwen in huis, die haar door betuigingen van genegenheid op haar gemak trachten te brengen en de scheiding van ouders en familie te doen vergeten. Tot in het avonduur zit dan de bruidegom bij de mannelijke verwanten, en wanneer het tijd is naar bed te gaan, wordt hij door een kind aan de hand genomen en naar de kamer geleid". Als regel blijven de jonggehuwden samenwonen met de ouders van den man, aan wie de jonge vrouw de uiterste gehoorzaamheid verschuldigd is. Een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden komen op haar schouders neer, en een Amoy-spreekwoord luidt dan ook: „de nieuwe schoondochter reinigt den haard" hetgeen ongeveer gelijk komt met ons gezegde: „nieuwe bezems vegen schoon". Eene vrouw, behoorende tot eene beschaafde familie, gaat in China zelden uit en dan meestal alleen in een gesloten draagstoel, en vertoeft tehuis in de zoogenaamde vrouwenvertrekken. Twee vrienden kunnen in China jaren met elkaar intiem omgaan, zonder ooit de vrouwelijke leden van het huisgezin te zien of te ontmoeten. Een Chinees mag z'n echtgenoote verstooten om de volgende redenen; onvruchtbaarheid; echtbreuk; ongehoorzaamheid aan z'n ouders; praatzucht; diefachtigheid; slecht karakter en ongeneeslijke ziekte. Ingeval hij hiertoe overgaat geeft hij haar een' brief of een akte mede, waarin hij de reden opgeeft, die- hem tot de echtscheiding nopen. Prof. Schlegel geeft van zoo'n brief het volgend model. „De steller van dezen echtscheidingsbrief is Tsiang van het arrondissement Xr kanton N. Van af zijne jeugd is hij door eene koppelaarster verloofd geworden aan mej. IS". N., die hij tot vrouw genomen heeft. Maar hoe had hij kunnen verwachten, dat deze vrouw, nadat zij met hem getrouwd was, vele fouten zou be- 72 gaan! Zij vallen onder het hoofd der zeven redenen van echtscheiding. Maar omdat ik de liefde tusschen de echtgenooten gedenk, kan ik het niet over mij verkrijgen mij duidelijker uit te drukken. Ik wensch alleen haar naar hare familie terug te zenden, en laat het aan haar vrij te hertrouwen. Dit is mijn laatste woord, en deze brief is waarachtig. Jaar . . . Maand . . . Dag . . . Bekrachtigd met mijn handpalm". (De man maakt de palm zijner hand met inkt zwart, en drukt die als onderteekening op den brief). • Dat praatzucht en diefachtigheid redenen zijn van echtscheiding, maakt op den Europeaan, die de dingen beziet van ander standpunt, onwillekeurig een' vreemden indruk. Toch is de zaak niet zoo zonderling als ze lijkt. Waar de jonggehuwden met de andere leden der familie samenwonen is het bewaren der onderlinge harmonie een eerste vereischte. Eene kwaadsprekende vrouw is een ramp in huis, want gelijk een schrijver der oudheid heeft opgemerkt: „de lange tong van de vrouw baant den weg voor twist en oneenigheid". De diefachtigheid moet mèn beschouwen in verband met het feit, dat bijzonder eigendom in eene Chineesche familie niet geduld wordt. „Door alle tijden heen" schrijft Mr. Fromberg terecht „werd in China aan het te zamen blijven wonen der familieleden, groot gewicht gehecht. Families, die door verschillende geslachten heen, steeds bij elkander bleven, zijn een plaats waardig gekeurd onder de onsterfelijken der historie. Zulk een bijeenblijven brengt onverdeeldheid van vermogen mede. De winsten van elk lid van de familie worden in de gemeenschappelijke kas gestort. De wet verbiedt den zoons en kleinzoons om zich zonder verlof van ouders en grootouders, afzonderlijk te gaan vestigen, en het familiegoed te verdeelen. Straf wordt bedreigd tegen de jonge leden eener onder één 73 dak levende familie, die zich zonder verlof van de seniores eenig deel van het familie-goed toeëigenen. De dood van den paterfamilias behoeft niet te leiden tot eene verdeéling van het vermogen. Het samenwonen der zoons kan voortduren". Onder diefachtigheid moet men verstaan pogingen van de zijde der vrouw om verdiensten van haar man of van zich zelf aan de algemeene kas te onttrekken en ten eigen behoeve aan te wenden. Een slecht karakter heeft als reden van echtscheiding betrekking op jaloezie. „In eene Chineesche familie" zegt de heer Youkg „waarin de man de bevoegdheid heeft het huwelijksbed te deelen met zooveel bijvrouwen en slavinnen als zijne- middelen hem veroorloven te onderhouden, kan geen plaats zijn voor eene hoofdvrouw, die jaloersch is. De jaloezie kan zich echter ook op ander gebied uiten, namelijk ten opzichte van de mede in hetzelfde huis wonende schoonzusters, en wel als gevolg van meerdere schoonheid, fraaiere kleeding etc." Menschen zijn menschen, waar men ze ook in de wereld aantreft; ieder heeft z'n tekortkomingen en gebreken, en de Chineesche volkslitteratuur leert ons hoe in een Chineesch huishouden „luk en zeemanskunst zich moeten paren" om de klippen der verdeeldheid te ontzeilen. De vele gevallen van zelfmoord, welke voorkomen onder vrouwen, moeten voor een groot gedeelte op rekening gezet worden van de kwellingen, waaraan ze in de huiselijke omgeving zijn blootgesteld. Naast de eigenlijke of hoofdvrouw vindt men in het huis van een' welgesteld Chinees de bijvrouwen en slavinnen. De laatsten zijn meisjes uit arme gezinnen, die gekocht worden om huisarbeid te verrichten zooals bij ons de dienstboden. Ze worden meestal goed behandeld en, min of meer beschouwd als leden van het gezin, zij het dan ook van ondergeschikten rang. 76 Deze drie gronden zijn: dat de vrouw met haren man den driejarigen rouw voor één harer schoonouders heeft gedragen; dat de man tot welstand is geraakt na het huwelijk, zoodat de vrouw zijne armoede met hem heeft gedeeld en het hare bijgedragen heeft tot het bekomen van den graad van welstand; dat de vrouw niemand meer heeft bij wie ze een tehuis kan vinden. De minder welgestelde Chineezen hebben uit den aard der zaak meestal niet meer dan ééne vrouw; terwijl er ook zijn die wegens de kosten aan een huwelijk verbonden, ongetrouwd blijven. Zelfs voor iemand uit het volk, een gewoon sampan-voerder bijvoorbeeld, schat men de uitgaven aan het nemen van eene vrouw verbonden, op minstens twee honderd dollar. Een middel, waarmede bedelaars op het gevoel der menigte werken, is de mededeeling, dat ze vrouw noch kinderen hebben; naar onze opvattingen in die positie een voordeel, van Chineesch standpunt bezien een zeer beklagenswaardige toestand. - De drie groote rampen voor een Chinees zijn: verlies des vaders in z'n jeugd; dood zijner vrouw in de middelbare jaren; kinderloosheid in den ouderdom. Het niet hebben van mannelijke nakomelingen werd door Mencius beschouwd als de hoogste vorm van onouderlievendheid. Als een Chinees eenigszins kan neemt hij dan ook, bij ontstentenis van eigen kinderen, een' zoon aan. Ten aanzien van de zonen van familieleden, die hiervoor in aanmerking komen, bestaan zeer uitvoerige voorschriften. „Staat in de zedewet" zegt Mr. Fromberg „de verplichting vast om bij gemis van zoons een zoon te adopteeren, de getrouwde man, die zulks verzuimde eh door den dood wordt overvallen, blijft daarom niet van een nakomeling verstoken". A widow left without a son and not remarrying shall be entitled to her husband's share of the family property, and it shall rest with the elders of the family to select the proper relative and appoint him in the succession". (Jamieson. China Review dl. VIII bladz. 195). „En in dit opzicht staan zelfs verloofden met gehuwden gelijk.De bruid, die verklaart haar overleden bruidegom getrouw te 79 the Ship of State will take a new departure, and the order of the day will be Full steam ahead!" Het Schip van Staat heeft sinds dien tijd, ten prooi aan weer en wind, geslingerd van links naar rechts, en vóór en achteruit, maar van een vaste koers in eene bepaalde richting is geen sprake. Iedereen is baas en niemand. Toch is er geen reden aan de toekomst der Chineezen te wanhopen. Ze vormen — we hebben het reeds opgemerkt — geen volk van engelen, geen volk van heiligen met een stralenkrans van louter deugden om het hoofd; ze zijn geen poppen van suikergoed en marsepein, zooals men ons wel eens op de mouw tracht te spelden, maar menschelijke wezens met eene behoorlijke dosis menschelijke gebreken en tekortkomingen. Hunne goede eigenschappen doen echter altijd weer, als men onder hen leeft en met hen omgaat, hunne slechte vergeten en over het hoofd zien. Ze blijven voor ons Europeanen sympathiek, zeer sympathiek; en ze zijn lichamelijk en geestelijk gezond en krachtig. Wat China noodig heeft, meer noodig nog dan geld, is de leiding van iemand, die, staande op den bodem der werkelijkheid, weet wat hij wil. PaF^ Yüan Shih k'ai had tien jaar jonger moeten zijn en niet gekweld door ziekte. AANTEEKENINGEN. (1) In z'n werk „De Chineesche Immigratie naar Deli" zegt Mr, H. J. Bool onder meer het volgende. „Het vinden van voldoende werkkrachten heeft altijd den Deli-planters, van den beginne af aan, veel moeite en opofferingen gekost. Nadat de heer Nienhuijs te vergeefs had beproefd de cultuur van tabak met Maleiei's te drijven, verzekerde hij zich van Chineezen, in de Straits Settlements geworven, die, hoewel het ruwe klanten waren, bleken voor dit werk geschikt te zijn. Aanvankelijk werden alle Chineesche koelies, in Deli benoodigd, in de Straits Settlements, speciaal Penang en Singapore, geworven, en wel door tusschenkomst van Chineesche makelaars (brokers), Het ging met die werving wel eens wat Spaansch toe, want deze makelaars waren geen engelen en bleken niet altijd kieskeurig in hunne middelen om koelies naar Deli te krijgen, waar de vraag het aanbod ver overtrof. Een gevolg hiervan was, dat de reputatie van Deli bij de werkzoekende Chineezen aan den overkant alles behalve gunstig was. Controle in de Straits op de emigranten bestond nog niet, want het „Chinese Protectorate" werd eerst in 1877 in het leven geroepen, zoodat er veel gebeurde dat niet in den haak was". Meer en meer voelde men in Deli, dat men zich van de brokers in de Straits onafhankelijk moest zien te maken, en zoo werden krachtige pogingen in het werk gesteld eene rechtstreeksche immigratie uit China in het leven te roepen. Hierin slaagde men, zij het dan ook na heel veel moeite. Zoo lezen we in het jaarverslag van den Consul-Generaal der Nederlanden te Singapore over 1888: „In vorige rapporten is er reeds op gewezen tot welke buitensporige hoogte de Straits koelie-makelaars de prijzen voor Chineesche koelies voor de Oostkust van Sumatra hadden omgedreven. De pogingen, door onze planters in het werk gesteld om directe immigratie van China te verkrijgen, werden in 1888 met succes bekroond, en in Juni kwam de eerste boot met koelies uit China in Deli aan. Van Juni tot einde des jaars werden er in het geheel 1165 in Deli geland, waarvan 729 direct van Swatow, 428 van Amoy en 8 van Haihow". 88 wapende of beschonken lieden, worden in de kitten niet toegelaten. (2) Dobbel of andere spelen, hoe ook genaamd, zijn in de kitten verboden. (3) Evenzoo is het aan een ieder verboden in een opiumkit of hare aanhoorigheden goederen tegen gereed geld in pand te nemen of te koopen. Als tweede plaag, naast het opiumschuiven, hebben we genoemd het dobbelen. Dit zit den Zuid-Chineezen in het bloed, en koelies kunnen vaak op één avond de som op het spel zetten, waarvoor ze een jaar lang hard gewerkt hebben. Na de revolutie waren er koelies, die de staart, welke ze eerst afgeknipt hadden, weer lieten groeien, omdat dit, zooals ze beweerden, geluk aanbracht bij het spel. Van enkele hoofdtandils der Deli-Maatschappij bleek me een paar maal, dat ze op vrije dagen in Medan zijnde, speelden met cheques van drie en vierduizend gulden. In de boeken van één hunner snuffelende vond ik een post van ƒ12000.—, verloren op één avond. Volgens de op ultimo 1915 vigeerende pachtovereenkomsten bedroeg de opbrengst van de dobbelpacht voor de afdeeling Bengkalis ƒ60.000 en voor het overige gedeelte van het gewest ƒ565.200. Als regel wordt de pacht door den pachter, wat de ondernemingen aangaat, weer onderverpacht aan de hoofdtandils. Voor 1908—1909 werd hiervoor op de ondernemingen der Deli-Maatschappij betaald het volgende: Kwala Mentjirim f 1200.— Poengei „ 1240.— Tandjong Djati „ 1326.— Medan Estate „ 1370 — Namoe Oekoer ....,.....,„ 1380 — Kwaloe Begoemit „ 1392.— Tandjong Slamat „ 1500.— Kwala Bingey „ 1500.— Lingga „ 1510.— Loeboeq Dalam „ 1580.— Namoe Trassi „ 1642.— Polonia „ 1760.— Sempali „ 1820.— Bandar Chalipah . . ... . . . „ 1920.— Paya Bakong „ 1960.— Boeloe Tjina . „ 1960.— Helvetia „ 1960.— Mariëndal . „ 1960.— Belawan „ 2120.— Békalla „ 2230.— Deli Toewa „ 2250.— Toentoengan „ 2250.— Rimboen 3 „ 2250.— 90 vindt men er in het geheele reusachtige gebied ternauwernood elf honderd. „De plaats" heet het in het artikel, „welke de Chineezen te Singapore en elders innemen", is op Ceylon door inboorlingen bezet, die voor hen niet behoeven onder te doen. De Singaleezen en vooral de Mooren zijn uitgeslapen in de hoogste mate". (3) „Bagan Api Api" zegt de schrijver, aan wiens schets we het één en ander willen ontleenen „is een plaats met breede straten, groote welvoorziene kedeis, tallooze koffle-huizen, en met een grootsteedsche straatverlichting, als eene „ville de lumière" liggende in de donkere afdeeling Bengkalis. Een centrum van Chineesch leven, waar de singkeh's (nieuwelingen) verreweg in de meerderheid zijn, die hun stempel onuitwischbaar op Bagan Api Api hebben gedrukt. Het, daarvan het gevolg zijnde, echt Chineesch karakter openbaart zich overal, van de kleine voetjes' der Chineesche vrouwen, de houten oogen, die aan den boeg van alle vaartuigen zijn aangebracht (anders kan het schip niet zien), van de kleederdracht en gewoonten der Chineezen, het openbare leven, tot in den aartsvaderlijken ouden voorlezer toe, die iederen avond in de Macao-straat, eene groote menigte om zich heen, met een lampje naast zich, uit dikke boeken oude geschiedenissen zit voor te lezen. De Chineesche singkeh, geroepen door vrienden en verwanten, zoo kersversch en doodarm komende uit China, zijn geheele hebben en houden gepakt in de bekende vioolkastvormige kist, welke tevens als hoofdkussen dient; soms alleen in het bezit van een reserve-broek; hier voelt hij zich thuis. Hij komt hier met z'n echt Chineesche antipathie tegen belastingbetalen, visiteeren van passen, tegen maatregelen van orde en netheid; met zijne ouderwetsche gastvrijheid; zich ook uitende tegenover Europeanen, wien dadelijk bij bezoek een kop thee en wat tabak wordt geoffreerd; met z'n behoefte aan het bezigen van krachttermen, waarbij vergeleken een Hollandsch matroos nog maar een klein kind is; nu en dan zijn jonge kracht eens toonend in een gezonde vechtpartij, die bijna altijd goed afloopt, daar nu eenmaal een Chineesche schedel tien maal harder is dan die van een Europeaan. Maar een eerlijk en een goed volk, wien diefstal onbekend is, en waarvoor men sympathie kan gevoelen. In afwisseling met hun ruw leven op zee, komen de visschers op gezette tijden in Bagan, waar ze hunne clubs hebben. Dan is de breede Macao-straat 's avonds hel verlicht van alle waronglampjes; beweegt zich een groote drom pratende en lachende Chineezen heen en weer, gaan zich er nu en dan te goed doen aan een of andere Chineesche lekkernij; luisteren naar den aartsvaderlijken voorlezer, om dan in één der tallooze koffiehuizen uit te blazen, en ten slotte in het genot van een opiumpijpje in zijn club of opiumkit neer te liggen, en droomerig te peinzen van zijn oentoeng (winst) of zijn roegi (verlies). 91 Zoo ligt Bagan voor ons als een stukje Chineesch leven." Wat in deze schets duidelijk naar voren treedt is het gemoedelijke dat de Chinees over zich heeft, een karaktertrek, die zich vooral openbaart, waar hij in z'n eigen milieu is, te midden van vrouw en kinderen, en omringd door landgenooten. Op de ondernemingen voelt een Chinees zich eenigszins in eene vreemde omgeving en staat hij, afgesneden van zijne familie, buiten het huiselijk leven. Dit is eene schaduwzijde, waarin we dikwijls de oorzaak moeten zoeken vau eene zekere ruwe onverschilligheid, die contractanten soms aan den dag leggen. Voorschriften omtrent de wijze, waarop men met een' Chinees moet omgaan, zijn uit den aard der zaak moeilijk te geven. De ervaring leert echter in Deli, dat over het algemeen die planters het best met Chineezen opschieten, die weten van geven en nemen. Kleinzieligheid valt bij een' Chinees niet in goede aarde. Hij kan nog wel een klap verdragen, al is slaan natuurlijk af te keuren, maar geen gevit en allerminst onbillijkheid. Hiertegen komt hij heel gauw in verzet. De Chinees erkent gezag, vooral als het gezag de middelen heeft om zich zoo noodig te doen gelden, doch hij is democratisch in zijn denken en zijn voelen. De onderworpenheid van den Javaan is hem vreemd. Als hij zich verongelijkt gevoelt, slaat hij tegenover een' meerdere vaak een even feilen toon aan als tegen zijns gelijken. Al moet men hem hierbij in toom houden, het is een fout dadelijk te spreken van brutaliteit. Van zich afbijten is bij een' Chinees een uitvloeisel van z'n vrijheidsgevoel. Het is trouwens in Deli zeer opmerkelijk, dat de Javaan onder den invloed der Chineezen niet alleen een beter werkman wordt, maar ook flinker in z'n optreden. Een fout, waartegen ik hier uitdrukkelijk meen te moeten waarschuwen, is het plaatsen van oude en ervaren koelies onder te jonge assistenten. Ik heb een' 'administrateur eens hooren zeggen: „als ik een' assistent pas uit Holland in de fermenteerschuur zet, hebben de koelies onvoorwaardelijk te gehoorzamen." Dat is dwaasheid en misdrijven uitlokken. Een Chinees, die al eenige jaren tabak gesorteerd heeft, en de kleuren kent als de beste, verdraagt geen aanmerkingen van een' nieuweling, die zelf liet werk" nog moet leeren. Zoo iets zet wrok evenals beknibbeling op loon. Een assistent daarentegen, die af en toe bij goede werklieden wat door de vingers ziet en een' koelie eens helpt met het een of ander, voorspraak bij den administrateur of den hoofdtandil of iets van dien aard kan heel wat van Chineezen gedaan krijgen. De Chineezen uit het volk zijn ruw, maar toch ze zijn eerlijk en sympathiek, zooals de heer Haga dit in z'n schets terecht heeft opgemerkt. (4) Op bladz. 339 van z'n hierboven aangehaalde werk, geeft de heer Lekkerkerker als het aantal der Chineezen ter Oost-kust van Sumatra het aan de Deli Courant van 5 April 1916 ontleende getal van 132,000. Dit zal wel ongeveer juist zijn. Mijn cijfer ontleende ik aan de jongste 107 Hoewel bijna alle mijnwerkers tot het zoogenaamde „Drie Vingeren Verbond" behooren, werd van de werking van geheime genootschappen op Billiton in het verslagjaar niets vernomen. (K. V. 1910—1911). Den 16den Juli 1906 werd ter hoofdplaats Soerabaya een moord gepleegd op een' Chinees. Bij eene huiszoeking bij drie van zijn landgenooten, die van den moord verdacht werden, werd beslag gelegd op papieren, die wezen op het bestaan van een geheim Chineesch genootschap, terwijl één in de naburige gewesten ingesteld nauwkeurig onderzoek aan het licht bracht dat te Soerabaja een hoofdzetel gevestigd is van het „Drie Vingeren Verbond". (Kol. V. 1907—1908). Bij het te Soerahaja ingesteld onderzoek naar het bestaan en de inrichting aldaar van het Chineesch „Drie Vingeren Verbond" werden zoovele bezwaren ondervonden, dat men er nog niet in geslaagd is ter zake positieve gegevens te verkrijgen (Kol. V. 1908—1909). Van eene scherp omlijnde bedoeling is bij de Chineesche geheime genootschappen geen sprake. Het doel hangt af van de omstandigheden. Zelfs de zoogenaamde Drie Vinger Verbonden hebben meestal niet meer gemeen dan zekere formules, emblemen, rangen titels, vlaggen etc. en staan voor het overige leder op zichzelf. Naast de woelingen van geheime genootschappen, staan de meer of minder ernstige opstootjes, welke een gevolg zijn van strubbelingen met inlanders of Arabieren, waarbij de solidariteit natuurlijk ook eene rol speelt, of van grieven tegen de Regeering. Ook hiervan levert het Koloniaal Verslag ons voorbeelden. Onder de Chineesche bevolking in de afdeeling Sambas, Wester-afdeeling van Borneo, en in de onderafdeeling Mampawa heersehte in 1913 tengevolge van de politieke gebeurtenissen in China een zeer opgewekt politiek leven. Anonieme, in de Chineesche taal gestelde proclamaties bevatten eene aansporing om geen belasting meer aan het N. I. Gouvernement op te brengen, terwijl zij die in strijd daarmede handelden, met den dood bedreigd werden. In den loop van Oct. werden twee Chineesche hoofden tijdens de belastinginning vermoord. Na aankomst van eene uit Java gezonden colonne was de houding van de Chineesche bevolking zeer ten goede veranderd. (K. V.1914—1915). In het laatst van Juli 1914 brak in de onderafdeeling Mampawa, Westerafdeeling van Borneo, ten zuiden van Montrado, in den omtrek van Sangking en ten oosten daarvan, een opstand uit onder de Chineezen, die ook de Dajaks tot verzet overhaalden, onder voorgeven dat van hen geen belastingen en heerendiensten meer zouden worden gevorderd, wanneer dit gewest met hunne hulp als nieuwe staat werd gevoegd bij de Groote Chineesche Republiek. Zekere Soen Kap Sen, lid van de Jong Chineesche partij, bleek de ziel van de beweging, die in het bijzonder tegen het Gouvernement en de Europeesche ambtenaren was gericht. 1 Tot demping van den opstand, die zich snel uitbreidde, werden van Java 5 compagnieën infanterie met genietroepen naar Pontianak gezonden. (Kol. V. 1915—1916). 109 Oostkust van Sumatra, een vechtpartij plaats tusschen Chineezen en Javanen, waarbij zes personen werden gewond. Den volgenden dag wilden gewapende Chineezen het gevecht hervatten, doch werden tegengehouden door twee assistenten, die van hunne vuurwapenen gebruik moesten maken, tengevolge waarvan 2 Chineezen gedood en 22 gewond werden. (Kol. V. 1914—1915). Wat de handhaving van orde en rust betreft, kan over de Oostkust van Sumatra, met eene zoo heterogene bevolking, niet geklaagd worden. Voor een deel moet dit toegeschreven worden aan de activiteit van de bestuurs-ambtenaren en de politie, voor een groot deel ook aan de zeer loyale medewerking van den majoor-Chinees, den heer Tjong-a-Fie, en de andere onder hem staande hoofden. Zelfs de Chineesche revolutie heeft op de Oostkust een zeer kalm verloop gehad, en ondanks de zeer begrijpelijke belangstelling van de meer ontwikkelde Chineezen, waaronder de Cantoneezen, als bewonderaars van den leider Soen-Yat Sen, zelf een Cantonees, in de eerste plaats, heeft nergens de opgewondenheid geleid tot verzet of baldadigheden. De majoor had de teugels strak in handen, en in het algemeen kon men onder de betere Chineezen constateeren dat ze geen oogenblik het voornemen koesterden het N. I. Gouvernement tegen te werken. De Cantoneesche goud- en zilversmeden, meubelmakers, kleermakers, werden door hunne patroons binnen de perken gehouden, en begrepen dat het dwaasheid zou zijn conflicten uit te lokken met de politie, die op de Oostkust, waar het noodig is, niet opziet tegen toeslaan. Wel werden groote bedragen naar China overgemaakt om de revolutie te steunen, en werden later door de Chineesche pers meermalen artikelen gepubliceerd tegen het beleid van Yuan Shih ka'i, die in de oogen van de stuurlui aan wal, niet hard genoeg van stapel liep, en China niet gauw genoeg wist te maken, tot eene mogendheid van den eersten rang. De scherpe toon van de pers gaf een paar keer aanleiding tot verbanning van een' redacteur wegens beleediging van een bevriend staatshoofd. Ook werd éénmaal een redacteur veroordeeld wegens het ophitsen van de Chineezen tegen de Japanners. Tot de vooruitstrevende Chineezen behooren in de eerste plaats de klerken en employees op Europeesche kantoren en bij de Europeesche bankinstellingen, die gewoonlijk van Singapore en Penang komen en Engelsch spreken, en verder de zoo even genoemde Cantoneezen, alsmede de Chineezen, afkomstig uit Batavia en Soerabaja, die men veelal vindt in de groote toko's. Een bezwaar voor deze Chineezen is de moeilijkheid der taal, waardoor ze in den regel te weinig Chineesch kennen om boeken of zelfs maar couranten te lezen. In de eenige jaren geleden door hen opgerichte leeszaal liggen de Chineesche couranten gewoonlijk bij stapels onopengesneden. De Maleische en ook de Engelsche dagbladen daarentegen worden druk gelezen. 110 Het vereenigingsleven onder de Chineezen op de hoofdplaatsen is de laatste jaren zeer toegenomen en uit zich in het oprichten van allerlei clubs, waarbij de Amerikaansche- zendeling Ward, die in 1912 te Medan eene school opende, een groote rol speelde. Amerikaansche opvattingen op het gebied van de zending toegedaan, speelde hij met de Chineezen football, trok er op uit om te jagen, rende over de Oostkust met z'n motorfiets en had in zijn' ijver wel eens neiging om zich op gebied te begeven, waar 'hij als zendeling en vreemdeling niet te maken had. Klachten moeten worden ingebracht bij het bestuur, doch door de bevolking zelve, niet door tusschenkomst van zendelingen. Onder de koelies merkt men van de veranderingen in China weinig. Ze zijn daarvoor in doorsnee te onontwikkeld. Hun credit-saldo interesseert hen meer dan de kwestie: keizerrijk of republiek. Toch is voortdurende waakzaamheid geboden, want voorspiegelingen van de macht van China kunnen op de onontwikkelde koelies eene gevaarlijke uitwerking hebben. De beste politiek lijkt mij door tegemoetkoming aan de rechtmatige grieven van de Chineezen de verstandigen onder hen, gelukkig een zeer groot aantal, aan ons gezag te blijven binden, en door krachtig optreden tegen heethoofden te laten voelen dat voorloopig de macht nog in onze en niet in hunne handen is. Het Staatsblad in zake geheime genootschappen, hierboven aangehaald luidt als volgt. Art. I. In de gewesten Oostkust van Sumatra, Riouw en Onderhoorigheden, Banka en Onderhoorigheden, Billiton en Westerafdeeling van Borneo wordt met geldboete van ten hoogste f 100.— (één honderd gulden) of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden, met of zonder verbeurdverklaring der voorwerpen van overtreding, gestraft de Chineezen, die: 1». in het bezit worden gevonden van eenig document, geschrift, embleem of stempel, afgegeven door of van wege eenig Chineesch geheim genootschap, hetzy voor henzei ven, hetztf ten behoeve van anderen; 2». gebruik maken van eenig onderscheidings- of herkenningsteeken met het kennelijk doel om zich als leden van eenig Chineesch geheim genootschap bekend te maken; 3». bijeenkomsten van leden van eenig Chineesch geheim > genootschap aanvoeren of leiden, dan wel zoodanige bijeenkomsten in hunne woningen, of op hunne erven toelaten of op eenige wijze begunstigen, dan wel van het houden of bijeenroepen van zoodanige bijeenkomsten kennis dragende, verzuimen daarvan het Bestuur kennis te geven; 4». op eenigerlei wijze iemand trachten over te halen om tot een Chineesch geheim genootschap toe te treden; 5». aan Chineesche geheime genootschappen geldeUjken steun verleenen of te hunnen behoeve trachten te verkrijgen; dan wel 115 (W) Lezers van den Indischen Gids zullen in het nummer van 1 Oct. 1917 gezien hebben dat, bij Stbl. 129 van dit jaar, eene belangrijke wijziging is gebracht in den privaatrechtelijken toestand van de Chineezen in onze koloniën, althans op Java en Madoera, ter Oostkust van Sumatra, ter Westkust van Sumatra en enkele andere gewesten der Buitenbezittingen. Omtrent de adoptie zijn nadere regelen vastgesteld, terwijl aan de toepasselijk verklaring van de voor Europeanen geldende wetgeving eene groote uitbreiding is gegeven. Verschillende artikelen, betreffende het burgerlijk en handelsrecht, gelden voortaan ook voor de Chineezen. Het hoofdstuk, handelende over adoptie, bevat onder meer de volgende, den nieuwen toestand kenschetsende, bepalingen. Art. 5 (1). Ingeval een man, gehuwd of gehuwd geweest zijnde, geen wettige mannelijke nakomelingen in de mannelijke linie heeft, hetzij vleeschelijke, hetzij adoptieve, kan iemand als zijn zoon worden geadopteerd. (2) De adoptie geschiedt door den man, gezamenlijk met zijne echtgenoote of, als zij na de ontbinding van het huwelijk plaats heeft, door hem alleen. (3) De weduwe, die niet hertrouwd is, kan indien geen nakomelingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel door haar overleden man zijn achtergelaten, iemand als zijn zoon adopteeren. Indien evenwel de overleden man bij testament te kennen gegeven heeft, dat hij geene zoodanige adoptie door zijne weduwe verlangt, zal deze niet kunnen plaats hebben. Art. 6. Geadopteerd mogen slechts worden ongehuwde kinderlooze Chineezen van het mannelijk geslacht, die nog niet door een ander zijn geadopteerd. Art. 7. De te adopteeren persoon moet minstens achttien jaren jonger zijn dan de man, en minstens vijftien jaren jonger dan de getrouwde vrouw of de weduwe, die hem adopteert. Art. 10 (1). Adoptie kan alleen bij notariëele akte geschieden. Art. 15 (1). Adoptie kan niet door onderlinge overeenstemming teniet gedaan worden. (2) Adoptie van meisjes en adoptie op andere wijze dan bij notariëele akte is van rechtswege nietig. In verband met de nieuwe bepalingen, betreffende het Burgerlijk en Handelsrecht is bij Stbl. 130 een Reglement vastgesteld op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Chineezen. De meer dan honderd artikelen, waaruit dit Staatsblad bestaat, bewijzen dat er aan dit onderwerp heel wat vastzit. In het tijdschrift: „Het Recht in Ned.-Indië" van 1914 vindt men van de hand van wijlen den heer van Wettom eene vertaling van een brokstuk uit het nieuw ontworpen Chineesch Burgerlijk Wetboek, samengesteld naar Japansch en Duitsch model. Wat de heer van Wettum heeft gegeven is het Vierde Boek, handelende over het Familie-recht Art. 1317—1569. 116 Schoon de invoering van het ontwerp, voor zoover mij bekend, nog niet heeft plaats gehad, willen we er toch het een en ander uit overnemen om den lezeV te doen gevoelen hoe groot het onderscheid is tusschen de nieuwe opvattingen, die zich baan breken, en de oude, die verdwijnen. Art. 1323. Alle personen, die tot eenzelfde familie-register behooren, vormen één familie. Voor het opzetten van een afzonderlijk familie-register, tijdens het leven van de ouders, is hun toestemming vereischt. (De familie-registers worden bijgehouden door den ambtenaar der familieregisters d. i. de ambtenaar van den burgerlijken stand). Art. 1324. Familiehoofd is die het hoogst staat in de familie-hiërarchie. Art. 1325. Wanneer de hoogste in de familie-hiërarchie niet in staat is, of niet wenscht aan het hoofd der familie te staan, wordt zijne functie waargenomen door den in de familie-hiërarchie op hem volgende. Art. 1327. Het familiehoofd regelt alle zaken der familie. Art. 1328. Leden van eene familie zijn de verwanten van het familiehoofd, die tot hetzelfde familie-register behooren. Art. 1330. Hetgeen door een lid der familie op eigen naam verkregen wordt is diens bijzonder vermogen. Art. 1333. Personen van denzelfden stam (familie-naam) mogen met elkaar geen huwelijk aangaan. Art. 1335. Dubbel huwelijk is verboden. Art. 1339. Het huwelijk verkrijgt rechtsgevolgen door aangifte aan den ambtenaar van den burgerlijken stand (vroeger eene onbekende functie). Art. 1342. De vernietiging van een huwelijk kan alleen aan de rechtbank worden verzocht. Art. 1350. De man moet zijne vrouw toestaan met hem samen te wonen. De vrouw is verplicht met den man samen te wonen. Art. 1351. Alle zaken het samenwonen betreffende worden door den man beslist. Art. 1352. De echtgenooten zijn wederkeerig tot onderhoud verplicht. Art. 1353. Wanneer de vrouw minderjarig is, oefent de man de voogdij over haar uit. Art. 1355. Het betrekking tot de dagelijksche handelingen de huishouding betreffende, wordt de vrouw geacht den man te vertegenwoordigen. De man kan deze bevoegdheid van de vrouw beperken, doch kan die beperking niet tegenwerpen aan derden, die te goeder trouw hebben gehandeld. Art. 1358. Al hetgeen de vrouw voor het huwelijk toebehoorde, of door haar, staande huwelijk, op eigen naam wordt verkregen, is haar bijzonder vermogen. Alleen heeft de man het recht dat vermogen te beheeren, te gebruiken en daarvan de voordeelen te trekken. Wanneer bij ■ het beheer door den man van de goederen zijner vrouw klaarblijkelijk gevaar is voor schade, kan de rechter op verzoek van de vrouw haar opdragen zelf haar goederen te beheeren. Het Chineesche Schrift. ^ hemel, jifa aarde. ^ mensch. H/j dier. ^ geboren worden, sterven, loopen. jjjg geluk. ||| lang leven, jj^ voorspoed, salaris. Jj5§ weg. deugd. ^ lichaam. paard. ^ zee. ||| een gat boren. JU offeren; een twist. ^ kostbaar. §|| dicht van geboomte. gi een gast. |p| zien. blauw. ^ lui. ^ jagen. J|| een gordijn. Lezers, die de hier gegeven voorbeelden van Chineesche teekens eens bekijken, zullen wellicht herinnerd worden aan het discours ▼an Acilias en Quaestor uit Jacob Geel's „Tafelgesprek over zaken van groot gewicht". „De Chineezen", beweert Quaestor, „schrijven geen klanken, maar zaken, of, met andere woorden, zij schilderen hunne gedachten". Acilius antwoordt hierop: „Als dit zoo is, bevreemdt het mij, dat de Chineesche boeken zoo onverstaanbaar voor ons zijn, en hoewel zij de zaken schilderen, zooals gij zegt, ik echter geene enkele figuur herken. Wellicht komt dat hier vandaan, dat in China alle dingen er geheel anders uitzien dan bij ons". De uitlegging, welke Acilius hier geeft, is niet geheel juist. Teekens, welke afbeeldingen ziju van voorwerpen, bestaan wel 122 Voor zoover de teekens niet zelf als zoodanig fungeeren, is één der samenstellende deelen van een teeken altijd een zoogenaamd klassenhoofd. Onder de klassenhoofden, 214 in aantal, zijn de teekens gerangschikt in een woordenboek. Het teeken paardrijden zoekt men in een woordenboek onder het 187ste klassenhoofd J| paard en acht haaltjes; het teeken ezel onder hetzelfde klassenhoofd en zestien haaltjes; het teeken ^ een draad, onder het 120ste klassenhoofd ^ zijde, en elf haaltjes. Begrippen als: grijpen, vangen, rooven etc. zijn meest samengesteld met het klassenhoofd ^ hand, verkort geschreven J*. Begrippen als: haat, liefde, vreugde, denken, herinnering vindt men onder het klassenhoofd hart, verkort geschreven ƒ. Begrippen als: zeggen, spreken, een boek, een gedicht, lezen etc. hebben als klassenhoofd het teeken ^ woord. Daar het Chineesch geen uitgangen kent voor het meervoud, geen lidwoorden heeft, geen geslachten, geen vervoegingen en verbuigingen, geen voor- of achtervoegsels, blijven de teekens steeds gelijk. Er komt niets bij en er gaat niets af. De plaats van het eene teeken ten opzichte van het andere speelt een groote rol en alles wordt beheerschfc door den zinsbouw. —'E'l ée° («tuk) paard; vijf (stuks) paarden. H tT fft * si» jon; fft # f$ W slaat m5- ^ ^ mijn boek; uw boek. |1| _t op den berg; _£ |JL| den berg bestijgen. mijn vader. ^| ^ ik vader den hemel; d. w. z. ik beschouw den hemel als mijn' vader. 4f| vrouw, echtgenoote. ^ ^ hg nam zijne dochter en 123 bevrouwde hem, d. w. z. hij gaf hem zijne dochter ten huwelijk. * Door de onveranderlijkheid der teekens en doordat men steeds de klassieken als modellen voor oogen heeft gehouden is de geschreven taal ongelooflijk stabiel gebleven. Bladzijden, genomen uit schrijvers van de 2e en 3e eeuw na Christus, en bladzijden uit schrijvers van de 18de en 19de eeuw zou men bij elkaar kunnen voegen zonder dat iemand het zou merken. Eerst in de laatste jaren is de taal aanzienlijk uitgebreid door het schrijven over allerlei westersche onderwerpen, die tot nog toe den Chinees vreemd waren. Het vormen van nieuwe uitdrukkingen doet de Chinees echter zeer praktisch. fUr ^fc een onderzeeër = onderduiken water schip; een schip, dat onder water duikt. H|ï 'j^ eeu zoeklicht = beschijnen zee lamp; een lamp, die de zee beschijnt. ^ -fl^ ^ ^| een decadent volk = achteruitgaan beschaving menschen groep; een volk, dat achteruitgaat in beschaving. Üii B $1? exterritorialiteit = niet vallen onder rijk's jurisdictie. ^ ^ vooruitstrevende partij = vooruit voetstappen partij; eene party, die voortschrijdt op den weg. §§J alË W schooldwang = dwingen noodzaken onderwijs opvoeding. $k draadlooze telegrafie = geen draad bliksem be¬ richt. 124 yr% lint $5? cleptomanie = wegnemen stelen ziekte; de kwaal van wegnemen en stelen. 1$ 'Hf ift staand leger = altijd gereed leger. flU ||| Dreadnought = niets vreezen slagschip. T^-E *i% ^r» bestuurbare luchtballon = roer voortgaan lucht bol; een ballon met lucht, die voortgaat door middel van een roer. Zooals de lezer ziet, de Chinees omschrijft eenvoudig wat hij zeggen wil. Hij kan dat doen als hij maar zorgt dat de zinsconstructie goed is. De Chineesche taal is moeilijk, maar mooi uit een oogpunt van bouw en zeldzaam sierlijk voor het oog. Men schrijft van boven naar beneden en van rechts naar links. Met' het oog op den Europeeschen druk ben ik van den regel afgeweken door van links naar rechts te laten drukken. In den laatsten tijd beginnen de Chineezen zich te bedienen van punctuatie en worden namen aangegeven door een verticale streep. In de eigenlijke litteratuur moet men zelf zien uit te vinden wat een naam is of niet, en Waar een zin begint en uitscheidt. Het rhytmus speelt hierbij, ook in proza, een groote rol. 126 Deze departementen en districten zjjn de voornaamste voor de werving. Verder komen er in Deli nog koelies uit de departementen ^ Kao chow, ||j Lei chow en J§ ftt Kwang chow. Voor de uniformiteit hebben we de mandarijn uitspraak der teekens gegeven. De Chineezen uit het departement Ch'ao chow noemen zich: Tie-tsioe hoe nang; de Chineezen uit de drie districten Hai Yang, Ch'ao Yang, Kieh-Yang noemen zich: Hai ie nang, Tie-ie nang en Kik ie nang. De Chineezen uit P'oe ning zeggen P'oo ling. De Hoklo's zijn vooral gevestigd in het beneden-stroomgebied van de rivier van Ch'ao chow foe, terwijl de Hakka's hun centrum hebben in het boven-stroomgebied van die rivier, welke stroom in zijn bovenloop eene N.O. richting heeft om daarna, na een bocht te hebben gemaakt, in zuidelijke richting zijn benedenloop voort te zetten. 59 doode zouden willen toeëigenen, en ten slotte worden de offerwaren ingepakt, naar huis genomen en opgegeten door de leden dei- familie en de geïnviteerden van dien dag". „Doch behalve dat er in de bergen wordt geofferd" merkt Prof. de Groot verder op „en de graven worden schoongemaakt, hetgeen men „offeren en vegen" noemt, is men ook gewoon de oude en vervallen rustplaatsen van de dooden, hetzij kort vóór of kort na Tshing Bing, hetzij op dezen dag zeiven, te herstellen en te vernieuwen. De tien dagen vóór en de tien dagen na den in den almanak aangegeven datum waarop de feestdag valt, omvatten een termijn, waarbinnen men al de grafplechtigheden verrichten moet. En daar deze periode altijd als gelukkig wordt beschouwd, zoo behoeft de Chinees, die in den regel nooit iets van belang onderneemt zonder eerst den almanak of den waarzegger te hebben geraadpleegd, zich geen zwaar hoofd te maken over het kiezen van een geschikten dag. Vervallen graven worden binnen het verloop van dien tijd vernieuwd, en beenderen opgegraven en in potten gelegd, ingeval de nabestaanden mochten vreezen, dat de lijkkist niet meer in staat is aan het indringend regenwater en de aarde wederstand te bieden. Toen Op het eilandje Kow-Long-Soe, waar de vreemde nederzetting van Amoy gevestigd is, het Europeesche Clubgebouw werd opgerichtj werden vele graven geruimd en wierp men, tot groote ergernis en woede der bevolking, de opgegraven beenderen door elkander op een hoop. De bewoners lieten het echter niet bij wraakgeroep over zulk een heiligschennis, maar brachten geld bijeen en begroeven de overblijfselen wederom met de noodige ceremoniën en plechtigheden op eene andere plaats. 4. Op den 5den dag van de 5de Chineesche maand wordt een feest gevierd dat in het Hokkian den naam draagt van: gow-géh tsoih, „een tijdstip van de 5de maand". Het is op dezen dag, dat volgens de kalender der Chineezen het Yang of mannelijk beginsel in de natuur, het beginsel van 60 licht en leven, zegeviert over het Yin of vrouwelijk beginsel, het beginsel van duisternis en dood. Op dien datum bereikt de zomer zijn juiste midden, zijn hoogste punt. „Zoodra de ochtend van den feestdag aangebroken is" lezen we bij prof. de Groot, „worden alle mogelijke voorbereidende maatregelen genomen tot het brengen van een groote offerande aan de huisgoden en de voorvaderlijke tabletten. Men plaatst de gewone drie of vijf vleeschofferwaren — een gerooste of gebraden eend, een dito hoen, een varkenskop, een varkenspens en een varkenslever — op de tafel in front van het huisaltaar; wierook en kaarsen, kopjes thèe en wijn, confituren, koekjes en dergelijke dingen worden vervolgens bijgebracht en in den loop van den voormiddag wordt dit alles eerst aan de goden en daarna aan de voorvaderen opgedragen. Zoodra de huis-offerande aan de vaderen en de goden is volbracht, en de kinderen in de scholen de Goden der Letterkunde hebben vereerd, stroomt alles naar buiten om naar het roeien van de zoogenaamde drakenbooten te gaan zien". „Dit feest" zegt de heer Young, „bestaat in China uit spelevaren en roeiwedstrijden met booten welke aan den voorsteven voorzien zijn van een drakenkop. De booten, welke voor den wedstrijd bestemd zijn, worden met een groot aantal roeiers bemand, aan wie door het slaan op een bekken en een trom de maat bij het roeien wordt aangegeven. In dolle vaart roeien deze booten heen en weer, terwijl de vlugsten als prijzen: stukken zijde, beurzen, waaiers of andere artikelen, ook wel geld erlangen. Onder het op- en nedervaren werpt men offeranden van rijstkoeken in het water". Het feest is eene herinnering aan een beroemd staatsman uit de oudheid Ch'ü Yüan (332—295 v. Chr.), die zich uit wanhoop over tegenwerking en intrigues door verdrinking van het leven beroofde. „After being dismissed" schrijft prof. Giles in z'n „A Chinese Biographical Dictionary" „he went put to the bank of the 61 Mi-lo river. There he met a fisherman who accosted him saying", Are you not his Excellency the Minister? What has brought you to this pass?" „The world" replied Ch'ü Yüan, „is foul, and I alone am clean. There they are all drunk, while I alone am sober. So I am dismissed". „Ah!" said the fisherman, „the true sage does not quarrel with his environment, but adapts himself to it. If, as you say, the World is foul, why not leap into the tide and make it clean? If all men are drunk, why not drink with them and teach them to avoid excess?" After some further colloquy the fisherman rowed away; and Ch'ü Yüan, clasping a large stone in his arms, plunged into the river and was seen no more. This took place on the 5th of the 5th moon; and ever afterwards the people of his native State commemorated the day by an annual festival, when offerings of rice in bamboo tubes were cast into the river as a sacrifice to the spirit of their great hero. Such is the origin of the modern Dragon-boat Festival, which is supposed to be a search for the body of Ch'ü Yüan". 5. Op den 15 ifê Hu Hai foeng ï half bergmenschen, half Hoklo s, » 1^ ÜË ^och foeng die onder elkaar Hakka spreken, " BE JU Loeng chw'an maar ook Hoklo kennen. » 5l Lien P'in8 » ïM Ho yflen » pfa^ Hwo p'ing Dep. H jfjï Kia ying distr. -]|| ^ Ch'ang loh „ ^ Hsing ning Hakka's. » ^ iÊ. P in8 y0611 „ j|È Chên p'ing 127 AANVULLING bladz. 79. Wanneer iemand mij zou vragen wat mij in de Chineezen, en vooral in hun litteratuur en hunne geschiedschrijving altijd het meest getroffen heeft, zou ik antwoorden: hun bezadigdheid, ja ik zou haast zeggen: hun koele nuchterheid. Het gevoel wordt door het verstand overheerscht. Evenredig hieraan is de beknoptheid, de plechtige afgemetenheid van hun stijl. Elk woord is gewikt en gewogen. De alleroudste tijden buiten beschouwing gelaten, is hunne officieele geschiedenis merkwaardig betrouwbaar en zeldzaam vrij van overdrijving, mythen en legenden. De Chineezen hebben de eeuwen door voor Confucius eene diepe vereering aan den dag gelegd, maar hem nooit omringd met wonderverhalen of herschapen tot eene bovenaardsche figuur. Evenals voor maatschappelijke vraagstukken is ook voor de beoordeeling van historische personen het uitgangspunt: de zedenleer. Hunne daden worden getoetst aan de vraag of ze in overeenstemming waren met de beginselen der ouden. „Ik bemin het leven" zegt Mencius „en ik bemin de gerechtigheid, maar als ik niet beide kan verkrijgen, kies ik de gerechtigheid. Ik heb een afkeer van den dood, maar er is iets, waarvan ik meer afkeer heb, en derhalve zijn er gevallen, waarin ik me niet aan het gevaar zal onttrekken". De Jong-Chineezen, die beweren dat ze aan China's verleden geen waarde hechten, weten in hunne onkunde niet wat ze verwerpen. Laten we voor China's toekomst hopen dat ze in de minderheid blijven. Het invoeren van wetten, op westersche leest geschoeid, moet leiden — het kan niet anders — tot verzwakking van het gezag en het prestige der familie-oudsten. Wanneer men nu ook nog de wijze lessen der ouden overboord gooit, rijst de vraag: wat zal de massa behoeden voor verwildering»? Het hocus-pocus van Boeddhistische en Taoïstische priesters, de één nog dommer en onwetender dan de ander, kan bet volk slechts stijven in z'n bijgeloof. Jong China staat voor groote moeilijkheden, die men niet uit den weg kan ruimen met eischen als: invoering van algemeen kies en stemrecht, of ouderdomspensionneering voor alle werklieden zonder onderscheid. r