DE VELDTOCHT VAN PRINS MAURITS IN 1597 DOOR DR. J. J. VAN DEN HOEK MET EEN KAART 'S-G RAVEN HAQE MARTINUS NIJHOFF 1914 DE VELDTOCHT VAN PEINS MAUBITS IN 1597 DE VELDTOCHT VAN PRINS MAURITS IN 1597 DOOR DR. J. J. VAN DEN HOEK MET EEN KAART 'S-GRAVENHAQE MARTINUS NMHOFF 1914 HHHH ■ VOORNAAMSTE BRONNEN. Resolutiën van den Raad van State — Algemeen Rijksarchief (Ms.). Resolutiën van de Staten Generaal — Algemeen Rijksarchief (Ms.). Resolutiën van de Staten van Holland en West Friesland. Ingekomen brieven en missiven Staten Generaal — Algemeen Rijksarchief (Ms.). Brieven uit en aan het Hof — Rijksarchief in Gelderland (Ms.). Groot-Placcaatboek, 1676-1785. 's Gravenhage, 16581801. Groen van Prinsterer — Archives ou Correspondance inédite de la Maison d'Orange-Nassau, 2*16 série, I. Utrecht, 1857. Pamfletten — Bibliotheca Thysiana, Universiteitsbibliotheek te Leiden. Journaal van Anthonis Duyck, 1591—1602, met inleiding en aanteekeningen door Lodewijk Mulder, 's Gravenhage—Arnhem, 1862—'66. The Commentaries of Sir Francis Vere. Being diverse pieces of service, wherein he had command, written by himself in way of commentary. Cambridge, 1647. Pieter Bor — Vervolch der Nederlandtsche Oorloghen, Dl. V. Amsterdam, 1684. 1 2 Emanuel van Meteren — Historiën der Nederlanden en haar Naburen Oorlogen. Amsterdam, 1652. Everhart van Reyd — Oorspronck ende Voortganck van de Nederlandtsche Oorloghen. Arnhem, 1633. Antonio Carnero — Historia de las guerras civiles que ha avido en los estados de Flandes des del anno 1559 hasta el de 1609 y las causas de la rebelion de dichos estados. En Bruselas, 1625. Carlos de Coloma — Las Gnerras de los Estados Baxos, desde el anno de 1588, hasta el de 1599. Amberes, 1625. Francisci Haraei Annales ducnm seu principum Brabantiae totiusque Belgii — Antverpiae, 1623. Adriaan van Meerbeeck — Chronijcke vande gantsche Werelt, ende sonderlinghe vande seventhien Nederlanden, 1500—1620. Antwerpen, 1620. INLEIDING. Fbutn heeft den tachtigjarigen oorlog het best gekende deel onzer geschiedenis genoemd en, dank zij zijn eigen werk, staat de periode 1588—1598 ons niet het minst duidelijk voor den geest. In deze tien jaren, „misschien de gewichtigste uit onze geheele geschiedenis", werd ons zelfstandig volksbestaan gegrondvest. De toenemende welvaart had de draagkracht vergroot en stelde de Geünieerde Provinciën in staat met krachtiger middelen den ongelijken strijd voort te zetten. Door een reeks van voorspoedige ondernemingen wist het Staatsche leger, onder de voortreffelijke leiding van Maurits en Willem Lodewijk, stuk voor stuk het gebied der Zeven Provinciën aan Spanje te ontrukken. Nog bij het begin van 1597 was de toestand niet zonder gevaar; in het Oosten had de vijand nog een gansche vestingrij in handen, welker garnizoenen voortdurend de aangrenzende gewesten bedreigden, terwijl een Spaansch leger, bij Turnhout verzameld, een aanval uit het Zuiden deed vreezen. En aan het eind van het jaar was de laatste vijand van onzen bodem verdreven; het Brabantsche leger was vernietigd, eer het iets ondernemen kon; de vestingen over den IJsel hadden hare poorten voor Maurits geopend. De Hollandsche tuin was gesloten j Het zijn belangrijke gebeurtenissen, een nadere beschouwing overwaard. 4 INLEIDING. Spanje had in de laatste jaren zijn beste krachten in hopelooze ondernemingen verbruikt. Aan den roekeloos gewaagden aanslag op Engeland, aan de inmenging in den Franschen troonstrijd werd het aanvankelijk succes in de Nederlanden opgeofferd. Wat Parma door handig en doortastend optreden gewonnen had, ging allengs weer verloren en de Spaansche politiek i gedurende de eerstvolgende jaren was door haar zwakheid en onzekerheid weinig geschikt om het verlorene te herwinnen. Nu eens werd onderhandeld over vrede, dan weer voordeel gezocht in een nieuwen aanval. Aartshertog Ernst had als landvoogd voor Spanje's koning beide beproefd, zonder het gewenschte gevolg; zijne vredesvoorstellen waren afgestuit op het wantrouwen der Staten en voor krachtiger oorlogvoeren ontbrak hem het noodige geld. Schijnbaar eveneens strevend naar een vreedzame oplossing, had zijn opvolger, graaf Fuentes, uitsluitend heil gezocht in de wapenen en onder zijne krachtige leiding werd in korten tijd menig voordeel behaald, wat echter den koning niet weerhield nogmaals van koers te veranderen. Ten einde nieuwe onderhandelingen mogeüjk te maken, riep bij den uitnemenden veldheer terug; de Kardinaal-Aartshertog Albertus van Oostenrijk nam zijn plaats in. Maar noch de komst van den nieuwen landvoogd, noch de tegelijkertijd genomen verzoeningsmaatregelen vermochten het bestuur der Vereenigde Gewesten het lang verloren vertrouwen te hergeven. Bovendien kon het herhaalde aandringen op vrede slechts aan onmacht worden toegeschreven; reden te meer voor de Staten om naast en in samenwerking met Enge- INLEIDING. 5 land en Frankrijk den oorlog te blijven voortzetten. Zoo zag Spanje in 1596 opnieuw al zijn vijanden tegenover zich en moest het verarmde land een krijg hervatten, dien het zelf te zwaar achtte. Hoe weinig hield Philips rekening met de omstandigheden 1 Nu geen vredehandel den krijgslast verminderen kon, scheen hij plotseling Spanje's zwakheid te vergeten. Veelomvattend als altijd waren zijn plannen: Albertus, ruim voorzien van geld en nieuwe troepen, zou zich tegen Frankrijk en de Nederlanden richten ; een tweede Armada bedreigde Engeland. Doch de voorbereiding van deze ondernemingen eischte reeds meer van het land dan het dragen kon; de grootsche opzet liet geen middelen over om geleden verlies te herstellen of van behaald voordeel partij te trekken. Wat baatte het den kardinaal, dat hij zijn eersten veldtocht met overwinningen begon? De verovering van Calais, hoe belangrijk op zichzelve, verloor veel van hare waarde, toen de Armada, die haar benutten zou, bij Cadix grootendeels vernietigd werd, nog eer zij de Spaansche havens had verlaten. Wel werd voor Hulst een nieuwe zege bevochten, maar het voordeel was klein, vergeleken bij de ontzaglijke offers, die het had gevergd. De verliezen, aan manschap vooral, waren zóó groot, dat zonder versterking aan voortzetting van den krijg niet te denken viell). Daarop was evenwel minder kans dan ooit. Koppig vasthoudend aan een eenmaal opgevat plan, was Philips na de nederlaag bij Cadix voortgegaan met de uitrusting eener groote vloot. Voor niets anders had de koning oog; 1) Brief van den Kardinaal aan Philips, Nov. 1596 (Rijksarchief) 6 INLEIDING. alle inkomsten en het weinige crediet, dat de schatkist restte, werden aangewend, om nog in hetzelfde jaar een aanzienlijke scheepsmacht te kunnen uitzenden. De gevolgen van dit gevaarlijke spel bleven niet uit: toen de najaarsstormen bij kaap Finisterre ook dezen aanslag hadden verijdeld, moest Philips verklaren, dat zijn „overvloet van rijckdom gheheel wech (was) ende verteert" *), een verontschuldigende inleiding tot het besluit, waarbij alle onderpanden, ter dekking van leeningen aan schuldeischers toegewezen, voor de schatkist werden teruggenomen. Moedwillig doodde de kortzichtige koning alle vertrouwen in de Spaansche financiën, waardoor hij in de eerste plaats kardinaal Albertus, die dringend behoefte had aan gereed geld, in de grootste verlegenheid bracht. De troepen, die sedert het beleg van Hulst geen soldij hadden ontvangen2), lieten zich niet langer door beloften paaien en sloegen aan het muiten. Zij trachtten zichzelf schadeloos te stellen voor hetgeen hun onthouden werd, en roovend en plunderend trokken ze door de dorpen van Vlaanderen en Brabant; verscheidene steden aldaar, bezorgd voor de veiligheid der burgerij, weigerden garnizoen. En, wat met het oog op de onvoltalligheid der krijgsmacht niet minder bedenkelijk was, voor de nieuwe lichtingen, waartoe reeds last was gegeven, ontbrak zelfs het noodige handgeld8). Vergeefs wendde Albertus zich tot zijn geldschieters, deed hij een beroep 1) Decreet van 29 November 1596, bij Van Meteeen, Bk. XIX, f. 352. 2) Brief van den Oostenrijkschen gezant aan het Spaansche hof; bij Bob, Bk. XXXIV, fol. 6. 3) van Reyd, Boek XTV, blz. 523. INLEIDING. 7 op de regeering van Brusselx); vruchteloos zond hij dringende brieven aan den Koning, waarin hij nadruk legde op de zwakheid van zijn troepen, die nauwelijks toereikend waren om de bedreigde steden van garnizoen te voorzien2). Nergens vond de landvoogd steun en in plaats van zijn leger te kunnen versterken, zooals hij gewenscht had, moest hij machteloos blijven toezien, dat het meer en meer verliep. Vond de kardinaal in eigen toestand reden genoeg om met weinig vertrouwen den aanstaanden veldtocht tegemoet te zien, zijn bezorgdheid zal gestegen zijn bij het aanschouwen van den voorspoed der Vereenigde Gewesten, die met het ongeluk van den vijand gelijken tred had gehouden. De dagen, waarin een troep „rebellen" onder haast onoverkomelijke bezwaren den wanhopigen strijd om de vrijheid volhield en tot eiken prijs bescherming werd gezocht bij een vreemden souverein, waren lang voorbij. Herhaaldelijk teleurgesteld, als zij rekenden op vreemde hulp, hadden de Vereenigde Provinciën zich niet laten terneer slaan; het besef, in hoofdzaak op eigen krachten aangewezen te zijn, had veeleer tot nog grooter inspanning geprikkeld en tevens den band tusschen de verschillende deelen der Unie van Utrecht nauwer aangehaald. Met terzijdestelling van ieders bizondere belangen en de zoo verschillende inzichten, die nog onder Leicester's bestuur tot zooveel tweedracht aanleiding hadden gegeven, schaarden zich alle gewesten onder de Staten-Generaal, eensgezind in het streven naar het groote 1) van Reyd, Bk. XTV, blz. 524. 2) Brief van 9 Dec. bij Bob, Bk. XXXIV, fol. 5. 8 INLEIDING. doel, de vestiging en vrijmaking van de Vereenigde Nederlanden. En al was dit doel nog niet tenvolle bereikt, het pas gesloten verbond met Engeland en Frankrijk toonde aan, hoeveel in enkele jaren reeds was tot stand gekomen. Openlijk plaatsten zich de Staten-Generaal naast de regeeringen dezer beide mogendheden; ook uit hun naam werden „alle Coningen, Princen, Heeren, Staten ende Republycken, die interest (hadden) bij de Spaensche ambitie" uitgenoodigd zich bij deze ligue te voegen. Dat de verwachtingen, die men van dit verbond koesterde, niet werden vervuld, lag zeker niet aan gebrek aan ijver en offervaardigheid der Staten. Schoon aarzelend, hadden zij toegestemd in Engeland's eisch tot verbod van den handel op Spanje en, bewust van hun kracht, beloofden zij 4000 man hulptroepen aan Frankrijk; met tenminste het dubbele aantal zouden de Staten zelf te velde komen. Een goed voorbeeld — dat echter alle uitwerking miste. Geen der vorsten, wier belang en plicht het kon geacht worden zich bij de verbondenen aan te sluiten, was tot toetreding te bewegen en van de geallieerden zelf diende Elisabeth slechts eigen belang, desnoods met kwade trouw, terwijl op den Franschen koning, hoewel eerlijk in zijn verzekering zijn uiterste best te zullen doen, niet blijvend te rekenen viel. Maar van hoe weinig waarde dit met klokgelui en vreugdevuren begroete verbond op den duur ook moge geweest zijn, op den veldtocht van het volgende jaar had het overwegenden invloed. Het gevaar, dat Hendrik IV zich aan den oorlog onttrekken zou, was, dank zij vooral INLEIDING. 9 de vrijgevigheid der Staten, tenminste voor het oogenblik afgewend. Spanje zou niet zijn geheele macht op onze grenzen kunnen samentrekken; Frankrijk nam een belangrijk deel van den oorlogslast op zich. Met dit vooruitzicht begonnen de Staten hunne toebereidselen voor den komenden strijd, vastbesloten hunne gelofte gestand te doen en vol vertrouwen op den goeden uitslag — de eerste voorwaarde voor het behalen der overwinning. HOOFDSTUK I. DE SLAG BIJ TURNHOUT. Na het beleg van Hulst was van geen der oorlogvoerende partijen vooreerst een groote onderneming te verwachten. Het verlies van deze sterke vesting, die om haar uiterst gunstige ligging door velen onneembaar was geacht, was voor de Staten niet alleen een groote teleurstelling, maar wekte tevens gegronden twijfel aan de houdbaarheid van andere grenssteden. Indien de kardinaal, aangemoedigd door het reeds behaalde voordeel, den aanval doorzette, liepen verscheidene belangrijke staatsche vestingen groot gevaar ; Oostende, Terneuzen, Bergen op Zoom en Breda behoefden noodzakelijk versterking. Onder deze omstandigheden besloot Maurits, in overleg met de Staten, voorloopig van aanvallend optreden af te zien. Een deel zijner troepen gebruikte hij tot aanvulling der bezettingen van de meest bedreigde plaatsen, de rest zond hij naar de garnizoenen; hij zelf begaf zich reeds in het begin van September naar Den Haag, waar hij den loop der gebeurtenissen afwachtte. Weldra zouden de Staten ervaren, dat zij het gevaar hadden overschat: van Albertus was in de naaste toekomst niets te vreezen. De verliezen voor Hulst, vooral de dood van Eosne, zijn eenigen bekwamen veldheer, gevoegd bij de deerüjke uitputting zijner financiën, waardoor DB SLAG BIJ TURNHOUT. 11 het verloop en de muiterij der troepen gestadig toenamen, dwongen hem tot werkeloosheid. Bovendien zou het kleine veldleger, waarover hij nog beschikken kon, spoedig bijna geheel in beslag genomen worden door den strijd tegen de benden van den Franschen koning, die in dezen tijd plunderend door Artois trokken. Hoe gaarne zou Hendrik IV ernstiger poging hebben gedaan om zich schadeloos te stellen voor hetgeen de oorlog met Spanje hem had gekost! De beide laatste jaren vooral waren Frankrijk duur te staan gekomen. Verscheidene vestingen van beteekenis, Chdtelet, Doulens, Kamerijk, Calais en Ardres waren achtereenvolgens den vijand in handen gevallen; Provence, Champagne en Picardië, tot voor kort welvarende provinciën, hadden zoo geleden, dat ze niet langer in staat waren in de oorlogskosten bij te dragen Zou de doortastende koning niet alles in het werk stellen om het verhes goed te maken ? Nooit was de gelegenheid gunstiger geweest dan tijdens het beleg van Hulst; de zwakbezette Spaansche steden op Frankrijk's noordgrens zouden ongetwijfeld een krachtigen aanval niet kunnen weerstaan. Hendrik IV zag de kans, die hem geboden werd en, ware het hem eenigszins mogelijk geweest, hij zou niet geaarzeld hebben er partij van te trekken. Maar de middelen daartoe ontbraken hem ten eenen male. Geldgebrek belette hem het geringe aantal huurtroepen, dat hij in dienst had, uit te breiden en zonder dat kon geen aanval worden gewaagd, te meer, daar de adel, die op eigen 1) Verklaring van Bodtllon in zjjn Propositie aan de Staten; bij Bob, Bk. XXXTV, fol. 75. 12 DE SLAG BIJ TURNHOUT. kosten streed, naar gewoonte tegen den oogsttijd de gelederen verliet1). Den geheelen zomer roerden de Franschen zich niet, tot onrust der Hollanders, die in 's konings stilzitten een aanwijzing zagen voor een aanstaanden vrede. Eerst in September nam deze vrijwillige wapenstilstand een einde, maar het leger, dat toen de Zuidelijke Nederlanden binnenrukte, bestond uit ongeregelde troepen, ongeschikt voor een onderneming van eenige beteekenis. Toch deden ze den kardinaal afbreuk genoeg. De stadhouder van Artois trachtte met een aanzienlijke ruitermacht den inval te stuiten, doch werd geslagen en gevangen genomen; den prins van Chimay, uit Brussel te hulp gezonden, verging het weinig beter. Nog een enkele schermutseling en het platteland was overgeleverd aan den willekeur der Franschen, die ongehinderd tot aan de grenzen van Vlaanderen doordrongen. De Spaansche bezetting deed geen enkele poging meer tot bescherming der haar toevertrouwde gewesten; het onbetaalde krijgsvolk ontzag zich zelfs niet het voorbeeld van den vijand te volgen en bedreef weldra niet minder moedwil dan deze2). Terwijl in het Zuiden de overlast, Frankrijk aangedaan, gruwelijk gewroken werd, stond het krijgsbedrijf in het Noorden nagenoeg stil. Beide partijen schroomden de rust te verbreken, die zij zoozeer behoefden. Met vreugde hadden de Staten gezien, dat de inval der Franschen den kardinaal noodzaakte zijn macht te verdeelen ; dat het 1) van Reyd, Bk. Xin, blz. 601. 2) Journaal van Duyck II, blz. 161. DE SLAG BIJ TURNHOUT. 13 muiten der troepen hand over hand toenam. Maar, al scheen de kans op het behalen van eenig voordeel niet ongunstig, het hernieuwen der vijandelijkheden zou ook aan de Geünieerde Provinciën zware eischen hebben gesteld, te zwaar, nu de voorbereiding voor den veldtocht, waartoe het drievoudig verbond haar het volgende jaar verplichtte, reeds zooveel van hare krachten vorderde. Dus bepaalde men zich van weerszijden tot het beschermen der grenzen tegen de plundertochten en aanslagen, waardoor, als gewoonlijk, de wintermaanden zich ook ditmaal kenmerkten. Bij den aanvang van het jaar had de kardinaal een aanzienlijke krijgsmacht bij Turnhout verzameld, eensdeels met het doel het platteland van Brabant te vrijwaren tegen de zware contributies, die de Staatsche troepen er maandelijks kwamen opeischen, maar bovenal om, indien de gelegenheid gunstig was, een inval te doen in Tolen, of de een of andere stad aan te tastenx). Twee Waalsche regimenten, een Italiaansch en een Duitsch regiment, met vijf vanen ruiterij, te zamen ongeveer vierduizend man voetvolk en vijfhonderd ruitersa), waren er vereenigd onder het opperbevel van den generaal der artillerie graaf van Vaeax, een man met een roemrijke krijgsmansloopbaan achter zich, maar niet berekend voor een onderneming, waarbij het vooral op beleid en snel handelen aankwam3). Ook de troepen leenden zich weinig 1) Duyck II, blz. 210; Coloma p. 417. 2) Bob, Bk. XXXTV, fol. 6, stelt het getal ruiteia op 300; van Reyd , Bk. XIV, blz. 524, op 500; Vebk in zijn Commentaries, p. 72, op 600. Duyck noemt wel de verschillende vendels, maar niet de sterkte. 3) Cakneko noemt hem : „no tan resoluto como convenia en las casas de la guerra". Cap. XIII, p. 401. 14 de slag bij turnhout. voor de taak, die hun was opgedragen. Hier als elders had onvoldoende bezoldiging de tucht ondermijnd en een geest van ontevredenheid veroorzaakt, waarvan de kwade gevolgen niet konden uitblijven, tenzij een aanval tijdig afleiding verschafte en, beter nog, uitzicht zou bieden op buit. Maar het zoele, natte weer hield de Spanjaarden in gedwongen rust aan hun legerplaats gebonden; een aanslag op Tolen was uitgesloten. En wat te vreezen stond, gebeurde : muitende benden trokken plunderend door Brabant, tot voor de poorten van Antwerpenx). Zou Varax, nu Zeeland onbereikbaar was, iets anders gaan ondernemen ? Wachtte hij slechts op de aankomst der drie regimenten, hem door den kardinaal toegezegd2), eer hij het beleg sloeg voor Breda of Bergen op Zoom ? De verovering van een dezer vestingen beteekende niet alleen een belangrijke aanwinst voor de Spaansche macht, het was tevens het beste middel tot het beschermen der grensstreken3). Slaagde een dergelijk plan — en het leek, niettegenstaande het ongunstige jaargetijde, niet onuitvoerbaar — dan zou de bevelhebber volledig aan zijn opdracht hebben voldaan. Het was dus niet zonder reden, dat Bax en Heraugière, de wakkere gouverneurs der bedreigde steden, de aanwezigheid der Spanjaarden met onrust gadesloegen. 1) Mbebbeeck, blz. 886; van Meteben, Bk. XIX, fol. 353. De laatste voegt er bij, dat de stad voor 30.000 gulden de soldaten tot aftrekken wist te brengen. 2) van Meteben, t. a. p. 3) Dat de Staten van Brabant dit inzagen, blijkt uit het feit, dat zij aanboden 200.000 gulden per maand bij te dragen, zoolang het beleg van een der genoemde steden duurde, en 400.000 gulden, zoodra een van beide zich overgaf. Van Meteben, t. a. p. de slag bij turnhout. 15 In brief op brief wezen zij Maurits op het gevaar en dringend verzochten ze hem den tuchteloozen hoop te verdrijven. Maar de voorzichtige veldheer aarzelde. Eerst toen de ritmeesters, den 13den Januari in den Haag gekomen om de bevelen in ontvangst te nemen aangaande een nieuwe wapening der ruiterij, nog eens persoonlijk de wenschelrjkheid van een aanval betoogden, gaf hij eindelijk toe1). Reeds den volgenden dag deelde hij zijn voornemen mede aan den Raad van State, die er onmiddelhjk zijn goedkeuring aan hechtte en de uitvoering geheel aan Maurits overliet; bovendien werd besloten het plan strikt geheim te houden 2). Had Maurits lang geweifeld, eer hij den tocht waagde, nu het besluit gevallen was, tastte hij snel door. De ritmeesters kregen last onverwijld naar hunne garnizoenen terug te keeren ; een aantal commissarissen vertrok, om geen argwaan te wekken, op vier achtereenvolgende dagen uit den Haag met de opdracht, in alle stilte uit de naastbij gelegen garnizoenen de vereischte krijgsmacht bijeen te brengen. Den 22sten Januari waren vijfduizend voetknechten, twee halve kartouwen en twee veldstukken met een bespanning van te zamen honderdzestig paarden 3), 1) De voorstelling van Vebe, dat Oldenbabnevew, met wien hij de kansen van een aanval besprak, op dit besluit overwegenden invloed heeft uitgeoefend, vindt nergens bevestiging. Vgl. The Cbmmentaries of Sir Fbancis Vebe p. 72. Over de waarde dezer Commentaries, zie : Fbtjui, Verspreide Geschriften iii, blz. 228 vlg. 2) Resol. Raad van State, 14 Jan. 1597. Dat Matjbits zijn plan ook voor den Raad van State geheim hield, zooals Dttyck en, in navolging van hem, ook Bob het voorstellen, is blijkbaar onjuist. 3) Opmerkelijk is het groote aantal paarden voor het vervoer van het geschut. De gewone bespanning van een halve kartouw (24 ponder) bestond uit 23, die van een veldstuk (12 ponder) uit 11 paarden. Wij zullen aanstonds zien, waartoe deze sterke bespanning moest dienen. 16 DB SLAG BIJ TURNHOUT. benevens tachtig wagens met ammunitie en vivres, op honderdvijftig schepen te Geertruidenberg aangekomen ; ongeveer duizend ruiters wachtten op de heide bij Oosterhout de komst van het voetvolk af. Vergezeld van Solms en Vere, de laatste eerst sinds enkele dagen uit Engeland teruggekeerd, bereikte Maurits eveneens tijdig de verzamelplaats; het laatst van allen verscheen nog de strijdlustige graaf van Hohenlo, die, op weg naar Duitschland, in Rhenen van den tocht hoorende, terstond zijn reis had opgegeven, om zijn diensten te gaan aanbieden. Zoodra Maurits zijn geheele macht bijeen had, besloot hij, daar het plan door het geringste oponthoud mislukken kon, den volgenden morgen vroeg op te breken. Hij verdeelde het voetvolk in acht af deelingen; zes vendels onder van der Noot vormden de voorhoede, dan volgde de hoofdmacht en eindelijk de artillerie en de trein, in den rug gedekt door een af deeling onder la Corde. Op de afgesproken plaats stelde zich de ruiterij, in vier troepen verdeeld, Bax vooraan, aan het hoofd der colonne.-Maurits had de moeilijkheden van een marsch in dit jaargetijde langs door aanhoudende regens doorweekte wegen niet gering geschat; de meer dan verdubbelde bespanning van het geschut is daarvan het beste bewijs. Maar de toestand der wegen was nog slechter dan hij had kunnen vermoeden. Terwijl het voetvolk met de grootste inspanning slechts langzaam vorderde en eerst des avonds geheel afgemat in het dorpje Ravels, een mijl van Turnhout, aankwam, bleven de wagens en het geschut weldra achter, waartoe het gebrek aan veldpioniers niet weinig db SLAG bij TURNHOUT. 17 bijdroeg 1). Het was diep in den nacht, toen zij de hoofdmacht bereikten. Aan alle zijden door sterke wachten beveiligd, legerden de troepen dien kouden winternacht bij groote vuren onder den blooten hemel. Maurits bleef waken en beraadslaagde langdurig, inzonderheid met Bax en Vere, over hetgeen hem den volgenden dag te doen stond. Hij had daarbij rekening te houden met twee mogelijkheden: óf de vijand zou, zoodra hij de aankomst der Staatsche troepen gewaar werd, zijn heil zoeken in een snellen aftocht, waartoe de nacht ruimschoots gelegenheid bood, óf hij wachtte in zijn kamp den aanval af. Deed hij het eerste, dan was Maurits' doel zonder slag of stoot bereikt en de onderneming geëindigd; besloot Varax tot het laatste, dan zou men hem den volgenden morgen met behulp van het geschut, desnoods door een algemeenen aanval, dwingen het veld te ruimen. Ook indien dit gelukte, was het niet waarschijnlijk, dat men hem gevoelige verhezen zou kunnen toebrengen. Dat de ontmoeting bij Turnhout, tegen Maurits' verwachting, een voor de Spanjaarden zoo noodlottig verloop heeft gehad, was het gevolg van het slechte beleid en de besluiteloosheid van den Spaanschen bevelhebber. Was de keuze van de plaats voor zijn legerkamp, die immers zoo weinig natuurlijke bescherming bood, niet gelukkig, bovendien verzuimde hij alles, wat haar kunst- 1) Naar aanleiding van de moeilijkheden, die zich bij dezen marach hadden voorgedaan, wees Mattrits den Raad van State op de noodzakelijkheid om meer pioniers in dienst te nemen. Resol. Raad van State 17 Febr. 1697. 2 18 DB SLAG BIJ TURNHOUT. matig versterken kon1). Zijn zorgeloosheid ging zóó ver, dat hij de brug, die van Kavels toegang gaf tot zijn kamp, onbezet had gelaten, een verzuim, waarvan een ervaren veldheer als Maurits natuurlijk onmiddellijk partij trok. Deze had nog des avonds, terwijl Varax ter elfder ure aanstalten maakte om zijn fout te herstellen, aan Bax opgedragen dien overgang in aller ijl in bezit te nemen en tot den volgenden morgen te bewaren. Intusschen, ofschoon het gerucht, dat hem reeds eerder van den aantocht der Staatsche troepen verwittigd had, zekerheid geworden was en hij binnen eenige uren een aanval verwachten kon, verkwistte de Spaansche bevelhebber den korten tijd, die hem tot handelen overbleef, met beraadslagen. Heeft hij er inderdaad nog aan gedacht den aanval het hoofd te bieden ? Het blijkt nergens. Achtte hij het minder oneer den morgen af te wachten, dan in de duisternis den vijand te ontsluipen 2) of vreesde hij misschien de wanorde, die een nachtelijke aftocht kon meebrengen ? Deze overwegingen mogen de handelwijze van den weifelenden veldheer eenigermate verklaren, zijn talmen en nietsdoen blijft een onverschoonbare fout. Het was vier uur in den morgen, eer Varax eindelijk maatregelen begon te nemen voor den terugtocht. Toen eerst (met het oog op den toestand der wegen, veel te laat!) zond hij den trein, onder dekking van eenig voet- 1) Mogen we Cabnebo gelooven, dan waren vele der voornaamste aanvoerders afwezig, omdat zij den toestand te gevaarlijk achtten! Cabnebo, Cap. XXI, p. 400. Vebe verzekert, dat de vijand gelegerd was „without any manner of intrenchment". Vebe, Commentaries, p. 72. 2) Duyck n, blz. 213; van Reyd, Bk. XTV, blz. 525. DE SLAG BIJ TURNHOUT. 19 volk, vooruit naar Herenthals. Hij zelf volgde met stillen trom bij het aanbreken van den dag. Aanvankelijk ging alles naar wensch. Wel gaf het passeeren van een zeer smal, drassig pad, even buiten Turnhout, langdurig oponthoud, maar de vijand liet zich niet zien en ongehinderd werd de breede weg, die langs den rechterrand van het Turnhoutsche bosch naar Herenthals voerde, bereikt. Daar regelde Varax de marschorde: het voetvolk, opgesteld met een frontbreedte van negen tot elf man, in ieder regiment de piekeniers in het midden, de musketiers vóór en achter, zou den hoofdweg volgen ; linVs bood het bosch voldoende bescherming, terwijl de ruiterij, in drie afdeelingen gesplitst, de rechterflank dekte. In deze formatie vervolgden de Spanjaarden onverwijld hun weg. Een klein aantal musketiers bleef achter in een inderhaast opgeworpen veldwerkje, teneinde den vijand, indien hij tot vervolging overging, den toegang tot den weg te beletten. Maurits had intusschen niet stilgezeten. Niets vermoedend van het vertrek der Spanjaarden, was hij, zoodra het begon te dagen, met zijn geheele macht tot op korten afstand van Turnhout voortgerukt en reeds schaarde hij zijn troepen in slagorde, toen eenige op verkenning uitgezonden ruiters kwamen berichten, dat het kamp verlaten was en de achterhoede der Spanjaarden juist uit de stad trok. Hen rustig te laten wegtrekken, nu zij zoo dicht onder zijn bereik waren, lag echter allerminst in Maurits' bedoeling. Nog hoopte hij Varax tot den slag te kunnen dwingen. Snelberaden gaf hij het voetvolk last zooveel mogelijk haast te maken, terwijl hij zelf zou 20 DB SLAG BIJ TURNHOUT. trachten met de ruiterij 's vijands marsch te vertragen. Hoe groot was dus zijn teleurstelling, toen hij na een snellen rit om de stad heen ontdekte, dat Varax zich achter een naar het scheen onoverkomelijke hindernis in veiligheid gesteld had. De aanhoudende regens hadden het land over een aanzienlijke breedte onder water gezet en, zoover het oog reikte, was er geen andere overgang dan een pad, zoo smal en doorweekt, dat het voor ruiterij onbegaanbaar was; en aan de overzijde vertoonden zich enkele vijandelijke musketiers, waarschijnlijk een klein deel van een talrijke bende, die zich schuil hield in het bedekte terrein. Was het wonder, dat Maurits aarzelde ? Ook Hohenlo, Solms en Sldney1), waarlijk mannen van beproefden moed en minder behoedzaam dan hun bevelhebber, raadden de vervolging op te geven; het zou den vijand gemakkelijk vallen, oordeelden zij, de door den overtocht in wanorde gebrachte troepen te verslaan. Alleen Vere en Bax waren van een andere meening; even luchthartig als vermetel, geloofden zij niet aan het gevaar en heftig betoogden zij, dat het schande zou zijn den vluchtenden vijand ongemoeid te laten loopen. Was het onder den indruk van hun geestdriftig woord of gaf de nadering van een tweehonderdtal musketiers2) den doorslag ? Hoe het zij, Maurits draalde niet langer, stelde de pas aangekomenen onder bevel van Vere en droeg hem op den overgang vrij te maken. De enkele manschappen, die 1) Sir Robert Sidney, broeder en opvolger van Sir Philip, die het bevel voerde over tweehonderd Engelschen van de Vlissingsche bezetting. 2) Frdtn meent, dat de ruiters deze musketiers achter zich op het paard hadden meegenomen. Deze voorstelling vond ik nergens bevestigd. Zie Fruxn-, Tien Jaren, blz. 297. DB SLAG BIJ TURNHOUT. 21 Varax had achtergelaten, boden weinig tegenweer; nauwelijks werden zij door de onzen uit een gunstige stelling aan den rand van het water onder vuur genomen, of zij schoten hunne musketten af en sloegen op de vlucht. Dit onverwachte succes miste zijn uitwerking niet. Onstuimig en ongeduldig als steeds, zich niet bekommerend over het gevaar, dat uit een mogelijke hinderlaag dreigde, baande Bax met eenige van zijn ruiters zich een weg door het water, terwijl Vere's voetknechten zonder bedenken hun stoutmoedigen aanvoerder volgden, die hen te voet voorging over het slijkerige pad. Zonder tegenspoed geraakten zij op den anderen oever en bezetten de verlaten versterking. Van den vijand was niets te bespeuren, maar nog kon hij niet ver weg zijn. Het ware echter roekeloosheid hem met de musketiers te vervolgen, alvorens het voorgelegen terrein en de bewegingen van het vijandelijke leger, waaromtrent Vere volslagen in het duister verkeerde, te hebben verkend. Daartoe reed hij met Bax en de beschikbare ruiters vooruit. Hooren we het verloop der eerstvolgende gebeurtenissen van hemzelf: „I rode", (zoo schrijft hij in zijn Commentaries) „with some officers and others 1) Vebe noemt in zijn beschrijving van den slag den naam van Bax in 't geheel niet. Zijn bewering, dat de ruiters op zijn last handelden („by a foard adjoyning, (though very deep and difHcult) I sent some few horse to discover what the enemy did" — Commentaries t.a.p.J.isin strijd met hetgeen hierover eensluidend bij Duyck en van Meteben wordt medegedeeld. Laatstgenoemde lezing strookt bovendien geheel met het karakter van Bax, die zeker geen bevel behoefde om te handelen zooals hij deed. Het „wat al te sober gewagen van de verdiensten van anderen", een oordeel van Justdjus van Nassau over Vebe's verhaal van den slag bij Nieuwpoort, past volkomen op dit deel der Commentaries. Vgl. Fbuin, Verspreide Geschriften UI, blz. 228. 22 db slag bij turnhout. after the enemy, whom we soon espied some whiles marching, otherwhile standing as if they had met with some impediment before them: which we thought was caused by the number of their carriages. The way they marched was through a lane of good breadth, hemmed in with thick nnderwoods on both sides, fit as I thought to cover the smallnesse of the number of my men. Whereupon, as also on the opinion the enemy might justly conceive that the rest of our troups followed at hand, I took the boldnesse and assurance to follow them with those twohundred muskettiers, which I put into the skirt of the wood, so as betwixt them and the high way in which the enemy marched, there was a well-grown hedge. Myself with about some fifteen or sixteen horsmen of mine own followers and servants, kept the highway, advancing towards the enemy: giving in the meantime the count Maurice advise what I saw, what I did, and what an assured victory he had in his hands, if he would advance the troups". Onverschrokken chargeerden die enkele ruiters op de achterhoede van den vijand en bestookten de musketiers uit den boschrand zijn hnkerflank; herhaaldelijk noodzaakten zij hem halt te houden, geen oogenblik lieten ze hem los. „When they marched", vervolgt Vere, „I foliowed ; when they stood, I stayed, and standing or marching I kept within reach, f or the most part, of their body of pikes". Maar hoe dapper de onzen zich weerden, de vijand won steeds meer terrein. En Vere's telkens dringender aanmaningen om toch de hoofdmacht vooruit te brengen of tenminste eenige versterking te zenden, DE SLAG BIJ TURNHOUT. 23 bleven zonder gevolg; met uitzondering van Sedney, die met enkele ruiters naar voren gereden was, kwam niemand te hulp. Vere verhaalt dit laatste niet zonder wrevel als meende hij, dat men hem onnoodig aan zijn lot overliet 1), een verwijt, dat Maurits aUerminst kan treffen. Immers, de overtocht over het water en het herstellen der marschorde hadden ruim anderhalf uur gevorderd en met inspanning van alle krachten kwam het vermoeide voetvolk nog slechts langzaam vooruit. Ongetwijfeld zal Maurits wel overwogen hebben of het niet wenschelijk was de ruiterij terstond vooruit te zenden, maar terecht achtte hij het goede taktiek zijn macht zoolang mogelijk bijeen te houden ; eerst in het uiterste geval, toen slechts door wag en kon gewonnen worden, besloot bij zijn troepen te splitsen. Op het bericht, dat de vijandelijke colonne de Thieltsche heide had bereikt, aan het eind waarvan een smalle weg, aan beide zijden door moerassen omgeven, veiligheid bood, gelastte bij Hohenlo met acht vanen ruiterij achter de heggen om vooruit te snellen, den vijand den pas af te snijden en hem onverhoeds in de flank te vallen; drie vanen onder Edmont zouden zich langs den hoofdweg tegen de achterhoede richten; de vijf overige eskadrons, onder bevel van Maurits zelf, bleven in reserve. Nog was het niet te laat. Zoo snel ze konden, joegen de Staatsche ruiters voorwaarts en enkele minuten voor de enge weg de Spanjaarden aan eiken aanval zou hebben ï) Of vindt die wrevel zijn grond in een gevoel van spijt, nu zoo weinigen zijn inderdaad heldhaftig gedrag konden opmerken T Vere's eigen woorden : „but all this while none came, not so much as any principal ofEcer of the armie, to see what I did", geven tot dit vermoeden aanleiding. We weten het, bescheidenheid was niet zijn grootste deugd. 24 de slag bij turnhout. onttrokken 1), stiet Hohenlo op de voorhoede. Varax had blijkbaar geen aanval meer verwacht en was volkomen overrompeld. De onzen lieten hem geen tijd zijn troepen in slagorde te scharen ; in de formatie, die hij bij den afmarsch had aangenomen, moest hij aan hnn charges het hoofd bieden. De ruiterij week het eerst; zonder den aanval af te wachten reed zij om de voorste afdeeling heen en verschool zich achter het voetvolk. Onmiddellijk daarop stortten zich de ruiters van Hohenlo op de nu onbeschermde rechterflank. Met de helft van zijn macht wierp hij het voorhoede-regiment overhoop ; de onthutste Duitschers boden geen merkelijke tegenweer, wierpen hun wapenen weg en sloegen op de vlucht. De vier andere staatsche vanen, aanvankelijk onder bevel van du Bois, maar weldra geleid door Bax, die zich weer aan het hoofd van zijn compagnie had geplaatst, zwenkten naar links en renden op de achterhoede in, die tegelijkertijd in den rug bestormd werd door Edmont's ruiters, waarbij zich ook Vere en Sidney hadden gevoegd. De oudgediende Napolitanen van den Markies van Trevicques waren tegen dezen dubbelen aanval niet bestand : in hun verbijstering schoten de musketiers overhaast hun musketten af en eer ze opnieuw hadden geladen, werden zij, weerloos als ze waren, onder de voet gereden; het volgende oogenblik, nog voordat de pieken geveld waren, stootten de 1) Duyck verhaalt, dat Hohenlo de voorhoede bereikte „ontrent een muaquet schoot weechs alleer aende engte te commen." Duyck II, blz. 216. Volgens een verklaring van Maurits in de vergadering der Staten van Holland bedroeg die afstand „de lengte van hondert roeden ofte twee". Res. Staten van Holland 28 Jan. 1597. db slag bij turnhout. 25 aanvallers op de piekeniers en joegen ook dezen zonder moeite uiteen. Nu was de strijd beslist. In toomelooze verwarring drongen de geslagen regimenten op de Walen van Hachicourt en la Barlotte, die de hoofdmacht uitmaakten, en sleepten hen mee op de vlucht. Ook de ruiterij deelde in de algemeene ontsteltenis; zonder aan het gevecht te hebben deelgenomen zocht zij, zoodra zij de kans schoon zag, een goed heenkomen op den weg naar Herenthals, het voetvolk reddeloos prijsgevend aan de woede der Staatschen, die alles neersloegen, wat binnen hun bereik kwam. „Daer was doen te sien", verhaalt Dtjtck !), „hoe de cavalerie onder gebroocken infanterie kan wercken j ende hoet dat elcken slach ende schoete een mensche tleven nam, want in min als een quartiere uuyrs sloegen sy van dit volck over de 2000 menschen doot, ende kregen alle de vendels". Nog vóór deze slachting een aanvang nam, op het oogenblik dat de Spanjaarden begonnen te wijken en in verwarring geraakten, was Maurits met de reserve op de heide gekomen. Hij was een te ervaren veldheer om niet te voorzien, dat ook de overwinnaars weldra in een ordelooze massa zouden verkeeren, wat bij een mogelijken tegenaanval noodlottige gevolgen hebben kon, en achtte het daarom geraden vooralsnog een drietal eskadrons in de hand te houden. Het bevel aan Parker, den aanvoerder der Engelsche ruiterij, dat hij slechts twee vanen zou laten chargeeren, werd echter misverstaan2) en tegen 1) Duyck n, blz. 217. 2) Van Meteken, f0l. 354, schrijft het „qualyck verstaen" toe aan de omstandigheid, dat Parkers helm gesloten was. Het is ook niet onmogelijk, dat de ruiters, zonder een bevel af te wachten, chargeerden. Zie Duyck t. a. p. 26 de slag bij turnhout. Maurits' bedoeling stortte zich de geheele reserve in het strijdgewoel. Men kan zich dus den algemeenen schrik voorstellen, toen plotseling enkele manschappen, die de vijandelijke ruiterij hadden nagezet, in wilde vlucht terugkeerden, op den voet gevolgd door een afdeeling Spaansche lanciers, een klein troepje van niet meer dan veertig man, dat op den trein gestuit was en tegen wil en dank den teugel had gewend, met geen ander doel dan om zich door het terugdrijven hunner vervolgers een veüigen aftocht te verzekeren. De nadering van deze ruiters, aangekondigd door het onheilspellende geroep „dattet een attrap was"x), bracht een onbeschrijfelijke paniek te weeg; vruchteloos werden de trompetten gestoken, teneinde de vanen weer te ordenen en deden de weinigen, hie hun bezinning niet hadden verloren, waaronder Maurits, Bax en Edmont, wat ze konden om de vluchtelingen tot staan te brengen: de verwarde hoop sloeg geen acht op signaal of bevel. Slechts een twintig ruiters schaarden zich om hun veldheer; de overige dachten alleen aan zelfbehoud en hielden eerst stand bij het voetvolk, dat juist op de heide arriveerde. Het was gelukkig, dat de Spanjaarden, niet van zins een ernstigen aanval te ondernemen, even snel verdwenen als zij gekomen waren; met Duijck achten wij het niet onwaarschijnHjk, dat „so den viant met 100 ofte 200 geresolveerde ruyteren doen aengecommen ware, (dat) hij alle de ruyteren van Sijn Ex°ie met sulcke cunfusie soude weggejaegt hebben, dat niettegenstaende het verslaen van haer volck de victorie bij huer soude geweest sijn"2). 1) Duyck ii, blz. 218. 2) Duyck, t. a. p. DB SLAG BIJ TURNHOUT. 27 Onder den indruk van het gebeurde zag Maurits van verdere vervolging af 1). Na de orde hersteld te hebben, toefde hij nog eenigen tijd op het slagveld; tusschen drie en vier uur 's middags begon de terugtocht naar Turnhout. Daar restte nog de verovering van het kasteel, een goed onderhouden, door breede natte grachten omgeven sterkte, maar zoo zwak bezet, dat de bevelhebber niet in ernst aan verdediging denken kon. Toch beantwoordde hij Maurits' eersten eisch, hem nog dienzelfden avond gesteld, met een hooghartige weigering. Maar nauwelijks waren in den vroegen morgen met het geschut, dat in Turnhout achtergebleven was en des nachts in stelling werd gebracht, enkele schoten gelost, of de overgave volgde, onder beding van vrijen aftocht der bezetting, wat Maurits gereedelijk toestond. Hij vertrouwde dezen vooruitgeschoven post, die goede diensten bewijzen kon bij de bescherming van Brabant, toe aan een deel der compagnie van Herauglère en begaf zich zonder verder oponthoud op marsch in de richting van Breda. Drie dagen later was het leger weer in de garnizoenen en kwam hij zelf in den Haag, waarheen de tijding der overwinning hem reeds was voorgegaan. De uitslag had de verwachtingen verre overtroffen. 1) Terecht vreesde Maurits „eenigo meerder desordre onder sijn volck". Met de tucht was het bij de Staatsche ruiterij niet best gesteld ; vele ruiters gaven daarvan opnieuw blijk door in den nacht van den 25sten op den 26sten, tijdens het verblijf te Chaam, de legerplaats eigenmachtig te verlaten. Dat Maurits de Spaansche cavalerie voor niet ongevaarlijk hield, blijkt uit zijn bevel aan de vanen uit Nijmegen en Zutphen om op den terugmarsch niet in Sprang, het gewone kwartier op de Brabantsche strooptochten, te overnachten, maar door te rijden, teneinde een overval te ontgaan. Zie Duyck ii, blz 221; van Reyd, Bk. xiv, blz. 526. 28 db slag bij turnhout. 's Vijands toeleg was verijdeld en bovendien was hem een slag toegebracht, waarvan hij zich niet licht herstellen zou. Terwijl van de onzen slechts zeven gesneuveld en enkelen gekwetst waren, heten de Spanjaarden meer dan tweeduizend dooden, waaronder Varax en la Barlotte, op het slagveld; het aantal gevangenen, voor een groot deel ernstig gewond, beliep ruim vijfhonderd*); achtendertig vaandels en een kornet vielen in handen der overwinnaars. Vier regimenten, naar Reyd verzekert „van de beste, die de Coninck hadde", waren zoo goed als vernietigd. Het kon niet anders of de kardinaal zou de gevolgen van deze nederlaag geducht gevoelen. Het aanvullen der opengevallen plaatsen zou met veel tijdverhes gepaard gaan, gesteld al, dat zijn geldmiddelen uitgebreide nieuwe lichtingen veroorloofden. En hoe kon hij zich verlaten op pasgeworven troepen, nu de oude hem zoo deerlijk hadden teleurgesteld ? Werd dus de beteekenis der overwinning niet weinig vergroot door de omstandigheden van den kardinaal, van nog meer waarde was hare uitwerking op de verbondenen, 1) In een brief van een ooggetuige, Hopman Schaefi", aan den gouverneur van Nijmegen, twee dagen na den slag geschreven, wordt het aantal gevangenen geschat op meer dan zevenhonderd soldaten en een aantal officieren. Brieven van het Hof van Gelderland met het kwartier van Nijmegen, No. 10870. Zie Bijlage. Hoewel het oorlogsgebruik meebracht, dat de gevangenen gerantsoeneerd en op het eerewoord der officieren vrijgelaten werden, voerde Maurits hen aanvankelijk mee, omdat de Spanjaarden bij een vroegere gelegenheid geen kwartier hadden gegeven. Eerst toen de kardinaal in antwoord op een brief van Maurits verzekerd had, dat hij zich voortaan aan het gebruik zou houden, werden zij in vrijheid gesteld. Zie de brieven van Maurits en Albertus bij Bob, bk. XXXIV, fol. 9. DE SLAG BIJ TURNHOUT. 29 op Frankrijk en de Staten vooral. Dat Elisabeth in den eersten brief 1), dien zij na den slag aan de Staten zond, hen op weinig vriendelijken toon herinnerde aan hun verplichtingen en slechts terloops hare gelukwenschen aanbood, als achtte zij de zege van weinig belang, kan veilig worden toegeschreven aan hare neiging om de verdiensten van haren bondgenoot te verkleinen. Toont niet haar misnoegen over het feit, dat de Staten verzuimden haar terstond tijding te zenden voldoende aan, dat zij die tijding niet geringschatte ? Zoo begrepen het ook de Staten. Zij kenden Elisabeth en waren zeker van haar bijstand, zoolang hare belangen met die der Staten overeenkwamen; met andere woorden: zoolang de oorlog met Spanje voortduurde. Van Hendrik kon dit niet gezegd worden. De vrees was gewettigd, dat hij voor Spanje's voordeelige aanbiedingen bezwijken en een afzonderlijken vrede sluiten zou. Geen beter middel om hem een hart onder den riem te steken dan het zooeven behaalde succes! In Buzanval, den Franschen gezant in den Haag, die juist naar Frankrijk reisde en zich nog in Middelburg bevond, troffen de Staten den besten boodschapper, dien zij zich wenschen konden; deze ervaren en geestdriftig Hugenootsche diplomaat was er evenmin gerust op, dat Hendrik den strijd zou volhouden en vergrootte met opzet de overwinning zooveel mogelijk2). Het antwoord van den koning3) nam allen twijfel weg; hartelijk wensch- 1) Bij Bor, Bk. XXXrV", fol. 18 en 19. 2) Volgens zijn eigen verklaring in een brief aan de Staten. Duyck II, blz. 221. 3) Bij Bob, Bk. XXXIV, fol. 16. 30 db SLAG bij TURNHOUT. te hij de Staten geluk, betuigde zijn trouwe vriendschap en gaf uitdrukkehjk de verzekering zich aan het verbond te zullen houden. Dit jaar tenminste zou Frankrijk ons niet in den steek laten. In de Vereenigde Gewesten heerschte alom ongekende geestdrift. Regeering en volk dankten God voor de schitterende overwinning en huldigden als om strijd den veldheer, die haar bevocht. Maar met dankzegging en vreugdebetoon alleen, hoe passend en natuurlijk ook, konden velen zich niet vergenoegen. Was het geen zaak, zoo vroeg men zich af, de strijdlustige stemming terstond in daden om te zetten ? De Raad van State *) en Maurits — de laatste onder enkele voorwaarden — drongen er bij de Staten Generaal aanhoudend op aan, maar door geldgebrek en binnenlandsche oneenigheid bleef het bij beraadslaging. Zoo ging de wensch van den Raad van State, „om den vyandt te prevenieren, hem geen tijt te geven, omme hem te hervatten, ende om hem die mate te stellen in den oorlog te voeren, ende die niet van hem te ontfangen" 2), niet in vervulling; de herinnering aan den slag bij Turnhout hield echter nog maanden lang den moed levendig. 1) Reeds den dag vóór Maubits' komst in den Haag gaf de Raad van State aan de Staten Generaal in overweging offensief te blijven optreden. Resol. Raad van State 27 Jan. 1597. 2) Resol. Raad van State 21 Febr. 1597. HOOFDSTUK II. VOORBEREIDING EN PLANNEN. De tractaten, in 1596 door de geallieerde mogendheden gesloten, beloofden Spanje reeds voor het volgend jaar weinig goeds. Zij hadden zich niet bepaald tot algemeene overeenkomsten, maar legden tevens aan elk der verbondenen min of meer nauwkeurig omschreven verplichtingen op, als waarborg voor een zoo mogelijk gezamenlijk, doch in ieder geval gelijktijdig en krachtig optreden in de komende lente. Wie echter wist, op welke wijze het verbond was tot stand gekomen, wie de beweegredenen van Elisabeth kende en hare staatkunde doorzag, kon met zekerheid voorspellen, dat veel van wat beloofd was niet zou worden nagekomen. Niet zonder voldoening had Elisabeth den eindeloozen strijd op het vasteland, waardoor de betrokken mogendheden gelijkelijk werden uitgeput, gadegeslagen. Met hulptroepen en subsidies had zij aan dien krijg deelgenomen, niet om hem te beëindigen, maar om hem gaande te houden. Een beslissing, hoe zij ook uitviel, achtte Engeland in strijd met zijn eigen belang en hiermede, we zagen het reeds, ging dit rijk uitsluitend te rade. „Het had Nederland en Frankrijk voor de overheersching van Spanje bewaard, omdat het de overmacht van Spanje duchtte; maar tot de verdere nederlaag van dien vijand 32 VOORBEREIDING EN PLANNEN. mee te werken, en op zijn vernedering de grootheid van Frankrijk en van de Republiek te helpen grondvesten — daartoe gevoelde het zich niet geroepen''1). Zou de thans gesloten verbintenis wijziging brengen in deze politiek ? Het was niet te verwachten. Nauwelijks was Elisabeth gerustgesteld ten opzichte van Frankrijk's vredesplannen, of zij vergat hare beloften en schonk weer hare geheele aandacht aan den zeeoorlog. „Soo haest het met orde sal konnen geschieden, ende de saken des Conincks endes Coninginnes 't selve toelaten, sal daer een heyr-legher gheformeert werden van het ghemeene crijghsvolck"2), aldus luidde de afspraak, maar toen het op de uitvoering aankwam, gaf Elisabeth onomwonden te kennen, dat van samenwerking niets komen kon, tenzij ter verovering van Calais, en dan slechts onder beding, dat het bezetten dier stad aan haar zou worden overgelaten. Dit aanbod, met zoo in het oog springende bijbedoeling gedaan, wezen de Franschen af, „midts (zij) hoopten dese stadt t' oenighen tijden met gewelt oft verdrach uytter Spaniaerts handen weder te krijghen, ende van den Enghelschen nimmer oft swaerlyck"3). Hendrik IV zou van Engeland geen anderen bijstand ontvangen dan tweeduizend voetknechten — de helft van het aanvankelijk toegezegde aantal —, wier soldij onder „suffisante" borgstelling voor zes maanden werd voorgeschoten! Gelijke zelfzucht, leidend tot miskenning der gesloten 1) Feuut, Tien jaren, blz. 287. 2) Bob, Bk. XXXm, fol. 77. 3) Van Rbyd, Bk. XIV, blz. 304. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 33 verdragen, bepaalde Ehsabeth's gedragslijn tegenover de Staten. In bijna geen enkel opzicht hield zij zich aan wat in 1585 was overeengekomen: terwijl zij de garnizoenen, die den Briel en Vlissingen voor haar bewaren moesten, op bijna het dubbele der bepaalde sterkte bracht, beschikte zij naar welgevallen over het toch al voortdurend onvoltallige hulpleger; nu reeds verlangde zij terugbetaling der geleende sommen, die zij rechtens eerst na het sluiten van den vrede kon opvorderen. En behalve dat, vroeg, neen eischte zij onze medewerking in den zeestrijd, telkens wanneer Spanje een nieuwe armada uitrustte. Met een eskader van niet minder dan twintig onzer beste schepen, welbemand en voor zes maanden van het noodige voorzien, moesten de Staten naar Elisabeth's voorschrift dit jaar de Engelsche vloot versterkenWat konden zij anders doen, dan hunne verontwaardiging over zooveel trouweloosheid en aanmatiging verkroppen en, voorzoover mogelijk, toegeven aan de eischen van een bondgenoot, dien ze nu eenmaal niet missen konden ? Het offer was groot, maar de veiligheid ter zee werd er niet te duur mee betaald. Nu Engeland zich bijna geheel aan den landoorlog onttrok, waren Frankrijk en de Vereenigde Provinciën des te meer op elkander aangewezen. Reeds bij het sluiten van het verbond was door den Franschen gevolmachtigde, in opdracht van Henbrik IV, met de Staten een af- 1) Brief van 6 Februari 1597, bij Bor, Bk. XXXIV, fol. 18. In dezen brief verzocht de koningin Vebe op de hoogte te brengen van hare plannen, waaruit de Staten de, later juist gebleken, gevolgtrekking maakten, dat er weer beslag zou worden gelegd op een deel van bet hulpleger. Bok, t. a. p. 3 mm 34 voorbereiding en plannen. zonderlijk accoord getrofEen, waarbij elks aandeel in den aanvallenden krijg, dien men naar gelang der omstandigheden gemeenschappelijk of ieder voor zich, maar steeds in gemeen overleg, voeren zou, nader bepaald werd. De Fransche koning beloofde in Maart op de grenzen van Picardië en Artois een leger bijeen te brengen van tienduizend man infanterie en vijfentwintighonderd ruiters, met een flinke hoeveelheid geschut, ongerekend de hulptroepen x). Vierduizend Gasconjers zouden in Franschen dienst door de Staten onderhouden worden, maar moesten hun terstond worden afgestaan, indien de kardinaal den hoofdaanval richtte tegen de Generaliteit, in welk geval de koning bovendien een hulpleger zou zenden van vierduizend voetknechten en duizend paarden. Over de sterkte der Staatsche troepen, die tegelijk met de Fransche te velde zouden komen, was men het niet dadelijk eens, aangezien Bouillon, zijn instructie volgend, meer verlangde dan dezerzijds kon worden mgewilligd. Gelukkig maakte hij ten slotte gebruik van zijn volmacht en verklaarde hij, namens den koning, genoegen te nemen met zeven- tot achtduizend man voetvolk, vijftienhonderd ruiters en voldoende artillerie2). Alles te zamen was het een, voor die dagen, niet geringe macht, waarmede de bondgenooten den aanval dachten te beginnen. Gelukte het hun gelijktijdig en 1) De sterkte van het Fransche leger wordt in het accoord niet genoemd ; zij werd vastgesteld in een afzonderlijk stuk, d.d. 31 October 1596, dat in het Algemeen Rijksarchief berust en te vinden is bij Duyck II, blz. 169, noot. 2) Deze verklaring, d.d. 31 October 1596, is eveneens afgedrukt bij Duyck, t. a. p. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 35 volgens een vooraf beraamd plan den strijd in te leiden, dan hadden zij inderdaad goede kans van slagen. Aan de verbondenen zou het ditmaal niet liggen : met taaie volharding deden zij al het mogelijke, om aan hun verplichtingen te voldoen. En toch, hoe weinig is er van de beloofde samenwerking terechtgekomen! Vroeg in het voorjaar was Hendrik IV begonnen met de toebereidselen tot den veldtocht. In Amiens, de hoofdstad van Picardië, had hij een belangrijken krijgsvoorraad — honderdduizend pond kruit en dertig kanonnen x) — bijeengebracht, en binnen enkele dagen zou hij er zijn troepen verzamelen, om het nabijgelegen Doulens aan te tasten. Plotseling echter, terwijl de koning nog in Parijs vertoefde, kwam het bericht, dat Hernantello, de gouverneur van Doulens, zich door verrassing van Amiens met zijn kostbaren inhoud had meester gemaakt. Geen tijding kon Hendrik pijnlijker treffen. Hij was geheel terneergeslagen, niet door teleurstelling alleen, maar ook door het besef van eigen schuld. Was het geen onvergeeflijke zwakheid geweest, dat hij, hoewel hij het gevaar voorzag, toegegeven had aan de bezwaren van het stadsbestuur tegen het innemen der bezettingstroepen, die hij noodig oordeelde ? Had hij niet al te hchtvaardig geloof gehecht aan de grootspraak der burgerij, dat de stad in hare handen veilig was ?2) En dat, terwijl er zóóveel op het spel stond ! Want de verovering van Amiens keerde de rollen eensklaps om : de Zuidelijke Nederlanden hadden geen inval meer te duchten, Frankrijk daarentegen 1) Frotn, Tien jaren, blz. 300. 2) Van Rbyd, Bk. Xm, blz. 528. 36 VOORBEREIDING EN PLANNEN. werd in het hart bedreigd. Van de verwaarloosde, zwakbezette vestingen aan de Somme zou het grootendeels Spaanschgezinde Abbeville, dat het eerst aan de beurt lag, zonder twijfel nauwelijks tegenstand bieden, en van de overige was weinig beters te verwachtenIn den eersten schrik waanden velen zelfs Parijs reeds in gevaar ! Maar de moedeloozen hadden buiten den koning gerekend. Hendrik IV was er de man niet naar om zich door welke ramp ook uit het veld te laten slaan; hij zou zich niet zonder strijd gewonnen geven. Spoedig keerde zijn oude veerkracht terug en snelde hij naar het leger. Nog hoopte hij den kardinaal met gelijke munt te kunnen betalen, doch veertien dagen later, na de mislukte overrompeling van Atrecht, gaf hij dit denkbeeld op. Van dat oogenblik af zag bij in de herovering van Amiens het eenige middel, dat verder onheil verhoeden kon, en met het vaste voornemen niet te rusten, eer hij daarin geslaagd was, trok hij alle beschikbare troepen om de stad samen. Trouw bijgestaan door het Nederlandsche hulpkorps, hield de wakkere koning de belegering vol — zes maanden lang — tot bij zijn doel had bereikt. Voor Albertus ontleende de verovering van Amiens hare groote beteekenis aan de omstandigheid, dat het gevaar, waarmede bij bedreigd werd door de gezamenhjke actie der bondgenooten, was afgewend. Overigens bracht hem zijn overwinning — hoe vreemd het moge schijnen — eer nadeel dan profijt. Immers daardoor kreeg de oorlog 1) Zie de missive van Doubleth aan de Staten Generaal, uit Rouaan, d.d. 12 Maart 1697, Algemeen Rijksarchief. Vgl. ook den brief van Albebtus, bij Coloma, p. 432, en Fbuin, Tien jaren, blz. 301. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 37 met Frankrijk een geheel ander karakter. Was het tot dusver een strijd geweest om staatkundige overwegingen, die voor een groot deel van het volk niet golden, na de laatste ramp trad een nationaal belang, het behoud van het land, op den voorgrond. De aanhangers der Ligue vergaten nu eindelijk de oude veete en gaven hun lijdelijk verzet op; zij zagen niet langer mokkend toe, maar keerden zich tegen hun vroegere vrienden *). Dit werd den kardinaal noodlottig. Zijn berekening, dat hij na de verovering van Amiens met den Franschen koning vrijwel had afgedaan, zoodat hij het meerendeel zijner troepen tegen de Staten zou kunnen gebruiken, faalde ; juist door zijn ongeluk werd Hendrik een gevaarlijker tegenstander dan te voren. Het ligt voor de hand, dat de wending, die de oorlogszaken zoo onverwacht genomen hadden, ook voor de Vereenigde Gewesten van het grootste gewicht was. Daar waren Maurits en de Raad van State na den slag bij Turnhout rusteloos werkzaam gebleven. Het liefst hadden zij — we zeiden het reeds met een enkel woord — den aanval terstond voortgezet, maar in den eersten tijd werden zij daarvan teruggehouden door verontrustende tijdingen over uitgebreide toerustingen der Spanjaarden aan den Rijn en de Moezel. Nog voor Maurits uit Brabant was teruggekeerd, hadden de Staten Generaal op het gerucht, dat de vijand schepen en vlotten gereedmaakte, die dienst moesten doen bij een inval in Gelderland, het, bestuur van dit gewest op het hart gedrukt in de grenssteden goede 1) Van Rbyd, Bk. XJH, blz. 628; Fbuin, Tien jaren, blz. 306. 38 VOORBEREIDING EN PLANNEN. wacht te laten houden*); de Raad van State achtte deze voorzorg echter niet voldoende en besloot, met goedvinden van Maurits, vijf schepen den Rijn op te zenden en de garnizoenen in Gelder en Zutphen met twaalf compagnieën voetvolk onder bevel van Vere te versterken2). Dit besluit schijnt evenwel wat overijld genomen te zijn; wel vertrokken er zes schepen stroomopwaarts, maar niettegenstaande de geruchten aanhielden en al steniger klonken, hield Maurits — naar hij in den Raad van State verklaarde, „om gewichtige redenen" — de troepen vooreerst nog in de kwartieren. Welke die redenen waren, vinden we niet nader aangeduid. Het komt ons echter waarschijnlijk voor, dat Maurits bij nader inzien gemeend heeft, dat het niet aanging op het eerste het beste bericht over een beraamden vijandelijken inval zoo'n groot deel der krijgsmacht uit de hand te geven; aanvallen was hem liever dan verdedigen, en in de gegeven omstandigheden was het zeker niet minder doeltreffend. Immers, uit hetgeen er over 's vijands plannen uitlekte, kon niets met zekerheid worden afgeleid, dan dat hij het op de Oostgrens gemunt had3); Gelder en Zutphen alleen te versterken ware dus half werk. Trad men daarentegen offensief op, dan moesten de Spanjaarden vanzelf hun voornemen laten 1) Brief van de Staten Generaul aan de Staten van Gelderland, 25 Januari 1597. Brieven uit en aan het Hof, No. 7599. 2) Resol. Raad van State, 31 Januari 1597. 3) Den 8sten Februari schreef de Commandant van Lillo uit betrouwbare bron vernomen te hebben, dat de vijand een aanslag op een stad in „Friesland" in den zin had. Deze aanduiding had echter geen waarde, want de Spanjaarden verstonden onder Friesland „vast alles wat over dese syde Rhijns leyt". Brief van den Raad van State aan Kanselier en Raden van Gelderland, 17 Febr. 1597. Brieven uit en aan het Hof, No. 7607a. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 39 varen. Het was evenwel niet gemaldfelijk den Raad van State van zijn eens genomen besluit af te brengen ; eerst drie weken later, den 21sten Februari, kwam men met Maurits overeen „om me met de voorseyde versterckinge van de garnizoenen in Gelderlant te supercederen, ende te helpen arbeyden, om quam cito citissime te velde te mogen komen" x). De Staten Generaal opperden aanvankelijk eenige bezwaren, doch werden weldra voor het plan gewonnen. Zij stonden de gevraagde sommen toe en machtigden Maurits alles in het werk te stellen om den vijand afbreuk te doen, echter onder voorbehoud, dat hij zou handelen in overleg met den Franschen koning; alleen vonden zij het niet geraden meer volk aan te nemen8). Reeds den volgenden dag kon in den Raad van State verklaard worden, dat de prins „allen behoeften dede gereedt maecken" : binnen enkele weken zou men tot den aanval overgaan. Zoo stonden de zaken, toen de verovering van Amiens bekend werd, voor velen hier te lande — hoe weinig zij den Spanjaarden een overwinning gunden — een blijde tijding. Het was dan ook inderdaad niet te ontkennen, dat er uitzicht bestond op belangrijk voordeel. Men had hier hoogeren dunk van de Franschen dan de kardinaal en verwachtte, dat deze eerlang schier zijn gansche macht 1) Resol. Raad van State, 21 en 22 Februari 1597. Ontstemd door het niet uitvoeren van zijn beschikkingen, verzocht de Raad van State Maubits den 18den Febr. in de Vergadering te komen. Men werd het toen niet eens en den dag daarop zette de Raad zijn wil door; de resolutie van 21 Januari werd hernieuwd, om twee dagen later weer ingetrokken te worden. Zie de Resolutiën op die data. 2) Resol. Staten Generaal, 24 Febr. en 1 Maart 1697. 40 VOORBEREIDING EN PLANNEN. zou behoeven, om zijn op de Zuidgrens veroverde stellingen te verdedigen. „Onder faveur van de diversie van de oirlogen van dese landen", zoo vleide men zich, zou men „wel eenige prinse op den viant konnen doen, daerdoor men dese landen seer sal konnen verseeckeren Want stellig waren de Spanjaarden te zwak, om met twee legers aan een dubbelen aanval het hoofd te bieden, en zouden zij zich óf naar de eene óf naar de andere zijde moeten lichten, een keuze, die, naar het zich het aanzien, op Frankrijk vallen zou. Kan men het den Staten euvel duiden, dat zij de gunstige kans, ook al was deze het gevolg van den tegenspoed der bondgenooten, dankbaar aanvaardden en zorgvuldig alles vermeden, wat den vijand naar onzen kant lokken kon ? Het moge een laakbaar opzet schijnen, zijn vrienden den last op den hals te schuiven, om zichzelf vrij te kunnen bewegen, naar onze overtuiging kan hen geen blaam treffen. Zij waren bereid hun deel te dragen en hadden dat metterdaad bewezen; maar thans terwille van Frankrijk den geheelen last op zich te nemen, daartoe voelden zij zich terecht niet geroepen. Volgens het gesloten accoord was de belofte tot samenwerking niet langer bindend, wanneer „den viant daer en tusschen eenige aenslagen maecte, daerdoor men de legers most diverteren op andere plaetsen", in welk geval men gehouden was „daervan tijdehjck advis (te) seynden", doch volkomen vrij werd gelaten ten opzichte van de te nemen maatregelen *). Zonder hen te ontheffen van de verphchting een leger op de been te brengen, 1) Duyck II, blz. 251. 2) Duyck XI, blz. 169 VOORBEREIDING EN PLANNEN. 41 had dus het ingrijpen van den kardinaal aan de Staten het volste recht gegeven om tijd en plaats van aanval zelf te bepalen. Een enkele blik op den toestand der Gewesten is voldoende, om aan te toonen, dat het lichtzinnigheid zou geweest zijn van dit recht geen gebruik te maken. Waren in den laatsten tijd met de gestadige uitbreiding van het aantal vestingen1) de kosten voor bezettingen fortificatie reeds belangrijk toegenomen, dit jaar werkten bovendien verschillende omstandigheden samen tot een onrustbarende stijging der oorlogsbegrooting. Dat de buitengewone uitgaven door de zware verplichtingen, welke het bondgenootschap ons oplegde, aanzienlijk vermeerderd waren, behoeft geen nader betoog. Daardoor alleen reeds waren de provinciën nauwelijks in staat haar aandeel in de gewone kosten te dragen. In Holland, dat ruim 57 % der staatsinkomsten opbracht, moesten de toch al zware belastingen nog verhoogd worden, en toen de opbrengst door de „slappe neeringe ende groote dierte" ver beneden de raming bleef, werd het tekort door leeningen tegen 8% aangevuld2). Naar dit gewest, het rijkste der Unie, kunnen we gevoegelijk afmeten, hoe het in de andere gesteld was. Daarbij kwam, dat de verhooging der soldijen, waarvan de noodzakelijkheid het vorige jaar door den Raad van State herhaaldelijk was aangetoond, niet langer kon worden uitgesteld. In het belang der krijgstucht besloten de Staten Generaal de tien jaren geleden 1) Volgens de opgave van Oldenbabnevelt moesten in dezen tijd bijna zeventig vestingen bezet blijven. Verbael der Ambassade naar Engeland, 1796. Vgl. Fbotw, Tien jaren, blz. 299. 2) Resol. Staten van Holland, 27 Maart 1597. 42 VOORBEREID ING EN PLANNEN. gemaakte regeling in overeenstemming te brengen met den sinds dien voortdurend gestegen prijs der levensbehoeften ; van den lsten Mei af zou de maandehjksche soldij om de 42 in plaats van om de 48 dagen betaald worden1), wat een meerdere uitgave van ongeveer 750,000 gulden per jaar beteekende. Het zou waarlijk moeite genoeg kosten de voor dit alles vereischte sommen bijeen te krijgen ; was het dan geen eiseh van voorzichtig beleid zich bij de oorlogvoering tot het strikt onvermijdelijke te beperken ? Daarom hadden de Staten de 200.000 gulden ineens, die in elk geval noodig waren voor de uitrusting van een veldleger, zonder bezwaar toegestaan, maar konden zij met den besten wil niet voldoen aan Maurits' verlangen nog tweeduizend man voetvolk te lichten2), terwijl zij, zooals later bewezen werd, desnoods ook zonder versterking hun belofte aan den Franschen koning konden nakomen. Daarom ook mochten zij de Spaansche macht niet moedwillig naar onze grenzen 1) De Staten van Zeeland hadden altijd de soldij-maand op 45 dagen berekend en verkortten haar nu tot 39 dagen, „ende dat meest om redenen, dat huer volck de geheele winters op de dijcken in tslick mosten leggen, daertoe sij weynioh volcx souden konnen gekrijgen, indien sijluyden die niet beter als die van Hollant ende anderen en tracteerden". Duyck II, blz. 272. Tegelijkertijd was in beginsel aangenomen, dat de betaling voortaan hoofd voor hoofd zou geschieden. De uitvoering van dezen maatregel werd echter op raad van Maurits, die groote ontevredenheid van kapiteins en hoofdofficieren vreesde, tot na den veldtocht aangehouden. Zie Resol. Raad van State, 22 Febr. en Resol. Staten Generaal, 2 April 1597. 2) Maurits achtte dit zóó noodzakelijk, dat hij voorstelde, als het niet anders kon, ook de verkorting der soldij-maanden tot het najaar uit te stellen. De Staten Generaal vonden dat evenwel ongewenscht, daar de soldijverhooging al ruchtbaar geworden was. Resol. Raad van State, 22 en 24 Febr. 1597. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 43 trekken. De veldtocht werd dus verdaagd ; men zou den loop der gebeurtenissen afwachten. Men meene niet, dat hiermede voor de Vereenigde Provinciën een tijd van rust was aangebroken. Zeker, de veldtocht was uitgesteld, maar voor hoe lang ? Dat hing af van Albertus en omtrent diens plannen bestond volstrekt geen zekerheid. Alleen dit stond vast: zoodra zijn beslissing viel, hetzij hij Noord- of Zuidwaarts trok, moest men hier klaar zijn, in het eerste geval om hem af te weren, in het laatste om tijdens zijn afwezigheid een goeden slag te slaan. Aan de toebereidselen voor het veldleger moest dus onverpoosd worden doorgewerkt. En tegelijkertijd eischte de verdediging weer bizondere zorg, nu Maurits' toeleg, den vijand van een aanslag af te houden door hem vóór te zijn, onuitvoerbaar geworden was. Persoonlijk bezocht de prins eenige Geldersche en Overijselsche steden, voorzag ze van proviand en ammunitie, en Het de vestingwerken, die meestal schromelijk verwaarloosd waren, in orde brengen. Of zij door deze maatregelen voldoende beveiligd waren tegen een krachtigen aanval, is op zijn minst twijfelachtig; daartoe had men tevens de garnizoenen moeten versterken, wat echter terwille van het veldleger achterwege bleef. Gelukkig werd het geldgebrek van den vijand ook nu weer onze beste bondgenoot: muiterij en plundertochten waren onder de Spaansche bezettingstroepen in het Oosten des lands aan de orde van den dagBe- 1) Brief van het Stadsbestuur van Deventer aan Kanselier en Raden van Gelderland, 9 Maart 1597. Rijksarchief in Gelderland. Brief van den Kanselier van Gelderland aan de Gedeputeerden in den Haag, 11 Mei 1697. Brieven uit en aan het Hof, no. 7633. 44 voorbereiding en plannen. hoefde men zich dus over een aanval van die zijde niet te verontrusten, zoolang men in het onzekere verkeerde aangaande het doel der onderneming, die aan den Rijn werd voorbereid, bleef de toestand gevaarlijk. Eindehjk — het was reeds half Mei — teekenden de plannen van den kardinaal zich duidelijker af. Hij het in het land van Gulik groote hoeveelheden koren opkoopen en vandaar naar Maastricht voeren; alle beschikbare troepen uit het Limburgsche kregen last zich naar de stad Limburg te begeven, terwijl veertien vendels van de Brabantsche garnizoenen, op weg naar Frankrijk, in Namen waren aangekomen1). Bedrogen deze voorteekenen niet, dan zouden wij dus binnenkort de handen vrij krijgen. De Staten konden door deze berichten niet verrast zijn ; alles liep immers naar wensch en verwachting. En toch, hoewel de vijand hun den tijd voor het uitrusten van een veldleger ruim had toegemeten, waren zij op verre na niet gereed. Het feit, dat reeds op den 12den Mei — nog vóór bovengenoemde tijdingen bekend waren — aan de geheele ruiterij en negenenzestig compagnieën te voet bevel gezonden was zich tegen den 24sten klaar te houden om te velde te komena), moge op het tegendeel wijzen, we kunnen veilig aannemen, dat dit besluit niet ernstig gemeend was. Hoe zou het anders te rijmen zijn, dat Maurits juist nu den Haag verbet voor een aanslag op het afgelegen Venlo, waardoor hij, ofschoon de zorgvuldig 1) Brief van v. Duvenvoorde, den bevelhebber van Nijmegen, aan Kanselier en Raden van Gelderland, 12 Mei 1597. Rijksarchief in Gelderland. 2) Duyck ii, blz. 272. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 45 voorbereide verrassing reeds in den aanvang mislukte, tot den 26sten in beslag genomen werd, terwijl de Raad van State zijn terugkomst afwachtte zonder een poging te doen om bovengenoemde resolutie uit te voeren ? Blijkbaar moest deze slechts dienen om den Franschen gezant, die een paar dagen tevoren in de vergadering der Staten een warm pleidooi had gehouden voor het openen van den veldtocht tevreden te stellen. En meer nog dan door deze opwekking van Buzanval zal men er toe gekomen zijn van onzen kant een blijk van ijver te geven, omdat het bekend geworden was, dat de koning, gebelgd over de geringe medewerking van Engeland, gedreigd had de door den Paus aangeboden bemiddeling tot het aanknoopen van vredesonderhandelingen te zullen aanvaarden2). Hij had in de laatste weken Elisabeth overstelpt met klachten over zijn hulpeloosheid, met steeds dringender beden om meerderen steun. Ten einde raad had hij haar ten slotte Galais, indien zij het veroverde, als onderpand voor de geleende sommen aangeboden s). Het was alles tevergeefsch geweest. Niets kon de koningin afhouden van de grootsche onderneming, die zij thans voorbereidde. Met hulp der Staten rustte zij een sterke vloot tegen de Spaansche armada, die in Ferrol en Lissa- 1) Resol. Staten Generaal, 8 Mei 1597. 2) Brief van den Koning aan Buzanval, 5 Mei 1597 ; bij Duyck n, blz. 278, vlg. De inhoud van dit schrijven werd door den gezant aan enkele Statenleden medegedeeld, „die niet weynich daerinne ontset en waren". Duyck ii, t a. p. 3) Vzlueroy, Rapport sur le traité de Vervins. Fruin, Tien jaren, blz. 304 en 306. 46 VOORBEREIDING EN PLANNEN. bon werd gereedgemaakt*); zoolang deze niet vernietigd was, liet zij haren bondgenoot aan zijn lot over. Nemen wij daarbij in aanmerking, dat de Nederlanders nog steeds volhardden bij hunne afwachtende houding, met de niet onduidelijke bedoeling Frankrijk het spits te laten afbijten, dan komt het ons inderdaad begrijpelijk voor, dat Hendrik meende slechts door een redelijken vrede zijn land van den ondergang te kunnen redden. En wij achten het waarschijnlijk, dat het besluit der Staten, waardoor het uitzicht geopend werd op spoedige hulp van onze zijde, hem tot andere gedachten gebracht heeft*). Wat hiervan zij, kort daarna sloeg de koning alle vredesaanbiedingen af. Hij begaf zich naar Amiens, en nam de leiding van het beleg, dat tot nu toe door Biron weinig krachtig was aangepakt, zelf op zich. Nu vonden Maurits en de Raad van State den tijd van handelen gekomen. Het begin — het vaststellen van den staat van oorlog ■— was echter al weinig bemoedigend. Door de soldijverhooging was er op de gewone uitgaven een maandelijksch tekort ontstaan van 64000 gulden; voor uitrusting van een veldleger was niets beschikbaar. Wel hadden de Staten Generaal, zooals we boven zagen, de benoodigde gelden toegestaan, maar dat gaf nog lang geen zekerheid, dat ze binnen afzienbaren 1) Zie over doel en verloop van dezen tocht: Fitunf, Tien jaren, blz. 305, vlg. 2) Voorzoover wij konden nagaan, deed zich geen andere aanleiding tot het afbreken der onderhandelingen voor. Onze onderstelling wordt bovendien nog waarschijnlijker, indien we bedenken, dat Buzanval wel niet zal hebben nagelaten tegenover den koning' aan de resolutie der Staten meer waarde toe te kennen, dan hij er mogelijk zelf aan hechtte. voorbereiding en plannen. 47 tijd werkelijk zouden inkomen. Het opperbeheer over de financiën der Unie mocht in naam berusten bij de Staten Generaal, door het stelsel der quoten hadden de gewestelijke besturen feitehjk de koorden van de beurs in handen. Welke bedenkelijke gevolgen dit hebben kon, was jaar op jaar aan het licht gekomen. Altijd weer waren er enkele gewesten geweest, die hun aandeel slechts onder voorbehoud toezegden, en allerlei uitvluchten zochten, om aan de betaling te ontkomen of tenminste uitstel te verkrijgen. Zoo waren ook nu „de consenten van meest alle de provinciën so gerestringeert ende beswachtelt, dat men daervan nau geit en sach te trecken om de Generaliteyt in huere verachtertheyt te secoureren" 1). Alleen op de zeeprovinciën kon totdusver steeds gerekend worden; menigmaal zelfs had Holland de uitvoering der regeeringsplannen mogelijk gemaakt door aan te vullen wat ontbrak. Thans echter kwamen ook Holland en Zeeland, tengevolge van een onderling geschil over het heffen van konvooi- en hcentgelden, hun verphchtingen niet na. Onder veel bezwaren kwam het geld voor de wissels van Frankrijk nog bijeen; op het overige moest gewacht worden, tot de provinciën geliefden te betalen. Wij zullen niet in bizonderheden nagaan, hoe het bestuur der Unie, zij het met veel tijdverhes, er in slaagde het particularisme der gewesten te overwinnen ; hoe de Staten Generaal, de Raad van State en Maurits met ophielden te bemiddelen waar verdeeldheid was, te overreden en op te wekken wie zich onwillig toonden. Vermelden wij slechts, dat de weg tot een bevredigende 1) Duyck II, blz. 281. 48 VOORBEREIDING EN PLANNEN. oplossing gebaand werd, toen het den 7den Juni, in een vergadering van gedeputeerden uit Holland en Zeeland, aan Maurits gelukte den twist over de konvooien en licenten te beslechten Holland stelde nu zijn aandeel terstond ter beschikking, mits de andere gewesten hetzelfde deden, en drie dagen later volgde het besluit, afgevaardigden uit den Baad van State te zenden naar de betrokken Statenvergaderingen, ten einde ook deze te bewegen het consent onvoorwaardelijk en zonder verder uitstel te voldoen. Voor deze afgevaardigden vooral zal de rede bestemd zijn geweest, welke Buzanval, handig diplomaat die hij was, even voor hun vertrek in de vergadering der Staten Generaal uitsprak2). In een schitterend betoog kenmerkte hij de houding der Staten als onwaardig ten opzichte van hunnen bondgenoot en gevaarlijk voor zichzelf. „Vous me permettrez de vous dire", zoo zeide hij onder meer, „quil j va et de vostre honneur et de vostre seureté en ce faict. De 1'un pour le blasme que vous recepvrez 1) Men kwam overeen zich, wat het heffen der rechten betreft, te houden aan een daaromtrent reeds vroeger gemaakt „provisioneel aceoord" ; „nopende de andere poincten, de regieringe, becledinge van 't collegie, makinge van lijsten ende oidre, ende tdoen van reeekeninge" werd de beslissing overgelaten aan de Staten Generaal. Deze stelden den 3den Juli een nieuw „provisioneel accoord" vast, dat in de volgende maand nog nader werd bevestigd en aangevuld door een instructie voor de Admiraliteitscolleges. Ofschoon slechts als tijdelijke maatregelen bedoeld, zijn deze voorschriften de grondslag gebleven van het bestuur van het zeewezen. Vgl. H. E. Beoht. Statistische gegevens betreffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Nederlanden gedurende de 17e eeuw (1579—1715), blz. 85, 125 vlg. en Duyck II, passim. 2) Lodewijk Mulder heeft, bij zijn veronderstelling, dat deze rede niet zonder invloed was op het besluit der Staten, blijkbaar de data over het hoofd gezien. Vgl. Duyck ii, blz. 286, noot. VOORBEREIDING EN PLANNEN. 49 d'avoir esté spectateurs oisifz des travaux et possible de la ruyne d'un prince qui est pour le jourdhuy une des principales coulonnes de la Chrestienté, et qui ayme et affectionne vostre etat, comme chacun scait quil faict. II y va de vostre seureté pour le péril quil y a que les esclatz de ceste ruyne ne retombent bien tost sur vous, et pour la necessite en la quelle Sa Mató sera reduite par lhabandon de ses amys de se laisser emporter dans des partis contraires a ses desirs, a ses actions passees et singulierement au bien de ces provinces. Estant notoire que quant la Francé sera constrainte de se retirer de ceste partye, ceux quy y demeureront en sentiront bien le foix plus pesant sur les espaules quilz ne font maintenant, et les despences triplees quil conviendra de faire pour les soustenir" 1). Dit waarschuwend woord, op het juiste oogenbhk gesproken, kon zijn doel niet missen; het werd een der krachtigste wapenen, waarvan de afgevaardigden zich bedienden bij het vervullen hunner zending. Deze leidde gelukkig tot een bevredigende uitkomst, al stelden de gewone omslachtigheid en traagheid, waarmede ook de dringendste zaken behandeld werden, het geduld op zwaren proef. Het werd 12 Juli eer de „bezendingen" alle „met redelijcke satisfactie" in den Haag terug waren. Reeds denzelfden dag zien we den Franschen gezant, die al dien tijd lijdzaam had gewacht en gezwegen, weer in de vergaderzaal der Staten Generaal, en dezen keer kreeg hij het hoopvolle antwoord, dat men hem „metten 1) Resol. Staten Generaal, 13 Juni, 1597. 50 VOORBEREIDING EN BLANNEN. eersten vruchtbare resolutie (zou) laten toecommen"1). Tot den 15den werd nog beraadslaagd. Toen kwamen Maurits, Willem Lodewijk 2) en de Raad van State eenparig tot de slotsom, dat zij „die middelen bestant (achtten), omme met het crijgsvolck te velde te mogen trecken, hetwelck nodigh wort gevonden, hoe eerder hoe beter te beginnen, in alsulcken oordt ende plaetse, als by Syne Exc. ende Syne Genade sal werden beraempt"8). Deze stelhge verzekering hief ook de laatste bedenkingen der Staten Generaal op. Bij resolutie van denzelfden datum machtigden zij den Raad van State den aanval zoo spoedig mogelijk te beginnen. 1) Duyck II, blz. 296. 2) Deze was door de Staten Generaal naar den Haag ontboden en daar den 28sten Juni aangekomen. 3) Resol. Raad van State, 15 Juli 1597. De Staten van Holland hadden beloofd bun consent terstond te voldoen, ofschoon die der andere gewesten nog niet „liquide" waren. Resol. Staten v. Holland, 14 Juli 1597. HOOFDSTUK III. DE VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. De geschiedenis der laatste maanden had weer zonneklaar bewezen, dat de Staten Generaal door hunne samenstelling en werkwijze ten eenen male ongeschikt waren tot het uitoefenen van het hoogste gezag in zaken, die vooral snelheid van beslissen en handelen eischten. Niettemin hadden zij, toen zij met politieke oogmerken hunne bevoegdheden uitbreidden ten koste van den Raad van State, te kwader ure ook de leiding van den krijg aan dit college onttrokken. Te kwader ure — want waar wordt het euvel der langzaamheid sterker gevoeld en waar kan het noodlottiger gevolgen hebben, dan op het gebied der oorlogvoering ? Meenden de Staten aanvankelijk nog de bezwaren te kunnen ondervangen door het zenden van enkele afgevaardigden in het leger, met de volmacht „op alles te resolveren" het kon niet anders, of zij moesten spoedig erkennen, dat het belang der Unie op deze wijze slecht gediend werd. Ruim twee weken later, den 5den Juni 1591, achtten zij het „voor den lande dienstelijck ende noodich te resolveren, Zyne Excie ende den Welgeboren Grave Wilhem Grave van Nassau (als hebbende de Gouvernementen respectieve van de geünieerde pro- 1) Het was de bedoeling, dat er voor elke provincie één afgevaardigde zou meegaan. Resol. Staten Generaal, 20 Mei 1591. 52 DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. vintien) te auctoriseeren gelijck dezelve geauctorizeert wordden mits dezen, voer zoe veele des noot zy, om mette Heeren Raeden van State, Gedeputeerden van de provintien ende d'Heeren Crychsoversten int leger wezende opte zaecken van den Oorloghe zoe wel aangaende d' exploicten daermede men aireede doende is, als alle andere die na de voorsr. advertentien ende occurentien voirder zouden moegen ofte dienen voergenomen te wordden, te disponeren gelijck dezelve ten meesten dienste ende verzekertheid van den lande zullen bevinden te behooren" 1). Aan deze opvatting hielden de Staten zich ook thans : zij verschaften de middelen, maar heten het aan de beide Stadhouders en den Raad van State over „die saecke tot 's Landts meesten dienste te dirigeren" 2). Het was Maurits, die nu feitelijk de leiding in handen kreeg. Willem Lodewijk, zijn oude vriend en raadsman, aan wiens oordeel de jeugdige veldheer zeer veel waarde hechtte, erkende gaarne zijn meerderheid, en ook de Raad van State had geleerd hem volkomen te vertrouwen; zonder morren onderwierpen zij zich aan zijn beslissing en gewillig verleenden zij hunne medewerking bij de uitvoering zijner plannen, ook al strookten deze niet met hunne inzichten. Voor lange beraadslagingen was trouwens geen tijd; het seizoen was reeds ver gevorderd, en er mocht niet méér gevergd worden van het geduld der Franschen. Wilde men nog iets bereiken, dan moest het 1) Resol. St. Generaal, 5 Juni 1591. 2) Blijkens da Resol. van den Raad van State, 31 Juli 1597. Volgens dezelfde resolutie zagen de Staten er ook van af uit hun midden gedeputeerden te velde te zenden. DE VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. 53 uit zijn met het getreuzel en diende er gehandeld te worden. Gelukkig kon over het doel van den tocht bezwaarlijk meeningsverschil bestaan. Geen onderneming, die grooter voordeel beloofde, dan een aanval op de Spaansche vestingen aan de Oostgrens. -Slaagde men er in den vijand daar zijn laatste steunpunten te ontnemen, dan waren het Zutphensche kwartier, Overijsel, Drente en de Groninger Ommelanden1) voor verdere plundertochten van de slecht betaalde garnizoenen gevrijwaard: een gewichtig belang, niet voor de betrokken provinciën alleen, maar voor de geheele Unie. Hierover was men ook in de Staten Generaal gemakkehjk tot overeenstemming gekomen, maar toen er, met de vraag welke stad het eerst zou worden aangetast, gewestelijke belangen in het spel kwamen, was de eensgezindheid verdwenen. Vandaar dat de beslissing over dit punt aan Maurits gelaten werd. Na kort beraad besloot deze met het zwaarste werk, de belegering van Rijnberk, een sterke vesting aan den Rijn, in het land van Kleef, te beginnen en voorts te handelen naar gelang van omstandigheden. Er was veel, dat daarvoor pleitte. Door het bezit van „Berck", zooals men toen zeide, waren de Spanjaarden meester van den Rijn; zij hieven er tol van de talrijke op- en afvarende Nederlandsche schepen en konden daar hunne troepen veilig over de rivier voeren. Viel de stad in onze handen, dan was de verbinding tusschen de Zuidelijke gewesten en het Noorden afgesneden en zou 1) Dat ook de Ommelanden bijna geheel ondei contributie stonden, bewijzen de brieven uit Friesland en Groningen aan den Raad van State. Vgl. Resol. Raad van State, 21 Maart 1597. 54 DE VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. de vijand geen gelegenheid hebben de overige plaatsen te hulp te komen; aan zichzelf overgelaten en door den voorspoed onzer wapenen ontmoedigd, zouden deze des te eerder tot overgave geneigd zijn. Sloeg men daarentegen eerst het beleg voor een andere stad, dan zou Rijnberk zich intusschen belangrijk kunnen versterken en later wellicht onneembaar blijken 1). Zoodra dit plan was vastgesteld, beijverde men zich het zoo snel mogelijk uit te voeren. Al dadelijk baarde het geringe aantal beschikbare troepen eenige zorg. We zagen boven, dat in Mei negenenzestig compagnieën voetvolk voor den dienst te velde bestemd werden, welker gezamenlijke sterkte we op achtduizend man kunnen schatten, een macht, die Maurits, blijkens zijn verlangen om nog tweeduizend man te lichten, eigenlijk ontoereikend vond. Groot was dus zijne teleurstelling, toen het vermoeden, dat Elisabeth weer een deel harer hulptroepen zou opeischen, bewaarheid werd. Duizend musketiers, en onder hen de compagnie van Vere met haren aanvoerder, hadden zich ingescheept op het Hollandsche smaldeel, dat den lsten Juli de haven van Vhssingen verliet, om zich bij Dover met de Engelsche vloot te vereenigen8). 1) Zie hierover vooral van Reyd, Bk. XXV, blz. 639. 2) Teekenend voor de wijze, waarop met de Engelsche troepen hier te lande werd omgesprongen, is het advies van den Raad van State, „dat het volck, te lichten buyten Vlissingen ende den Briel, zal moeten genomen ende getransporteert werden met geheele vendelen ende nyet bij' uytschot uyt alle de compagnien". De Staten Generaal voegden er aan toe, „dat daerbenevens den Ridder Veeb zal werden vermaent inde voerscreven lichtinge nyet te willen procederen gelyck hij gedaen heeft in tvoergaende jaer, als wanneer hij de beste compagnien vuytgetrocken ende de slechtste in den lande gelaten heeft". Resol. Staten Generaal, 4 Juni 1597. DB VEROVERING VAN RIJNBEEK EN MEURS. 55 Daar kwam bij, dat het contingent van Friesland en Groningen nog niet bepaald was. Op een vroeger verzoek om minstens zestien vendels te zenden, hadden de Staten dezer gewesten geantwoord een dergelijke macht niet te kunnen missen, zonder hun eigen veiligheid in gevaar te brengen1). Maurits was evenwel bij zijn eisch gebleven en had tenslotte verklaard, dat hij niet te velde zou komen, als hij niet op vijftien vendels rekenen kon. Den 16den Juli — men was toen nog geen stap verder gekomen — bracht de Raad van State hun daarom nogmaals onder het oog, hoe onverantwoordelijk het was langer te weigeren; men diende van den nood een deugd te maken en, als het niet anders kon, de verdediging van enkele vestingen aan waardgelders op te dragen*). Zou deze wenk gevolgd worden ? Willem Lodewuk was er niet gerust op en vertrok den volgenden dag zelf naar het Noorden. Hij slaagde er inderdaad in de weifelende Staten te overreden en binnen een week ontving de Raad van State de verlangde toezegging. Om onnoodig tijdverlies te voorkomen, had Maurits intusschen, zonder het antwoord van Friesland en Groningen af te wachten, reeds eenige voorbereidende maatregelen genomen; wat er nog te doen was, nam slechts weinige dagen in beslag. Het geschut, bestaande uit tien veldstukken, vijftien heele en vijftien halve kartouwen stond Met het oog op het troepenvervoer werd de samenstelling van het hulpeskader gewijzigd : tien van de twintig oorlogsbodems werden vervangen door vijftien transportschepen. Duyck, II, blz. 283 en 284, noot. 1) Resol. Raad van State, 21 Maart 1597. 2) Duyck II, blz. 296. 56 DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. klaar; de magazijnen leverden munitie, stormbruggen, schanskorven, gereedschappen en verder oorlogsmateriaal; de noodige proviand werd zonder moeite aangekocht1). Voor het vervoer, dat het snelst en gemakkelijkst over water kon plaats hebben, hadden de admirahteiten een voldoend aantal schepen beschikbaar gesteld; de brugmeester verschafte de ponten, waarop het grof geschut geladen werd, en zorgde voor de vaartuigen en verdere benoodigdheden voor een schipbrug2). Vierhonderd paarden zouden deze vloot een eindweegs beneden Gorkum opwachten, om haar ingeval van tegenwind stroomopwaarts te trekken. Ook het Maurits nog ongeveer driehonderdvijftig wagens huren, met het oog op een mogelijk transport over land op den verderen tocht. 1) De medegevoerde levensmiddelen, hoofdzakelijk brood (dat men, om geen vermoedens te wekken omtrent het doel van den tocht, in Holland liet bakken) en haver, konden slechts in de eerste behoeften voorzien. Voor het verdere onderhoud der troepen zorgde een menigte zoetelaars, die door het proclameeren van het zoogenaamde „vrijleger" hun waren zonder beletsel te koop konden aanbieden. Bij plakkaat van den 26sten Augustus 1586 was dienaangaande bepaald, „dat een yegelijck, die sal begeeren tot noot ende onderhout des voorsz. Legers, toe te voeren eenige Waren, Koopmanschappen, midts hebbende behoorlijck Paspoort daertoe dienende van den Generael van de Vivres, liberlijck ende vrijelijck met deselve sal mogen passeren ende repasseren, sonder dat hem aan sijn Persoon, Victualie, Waren of Koopmanschappen gedaen sal worden eenich beletsel, hinder of empeschement, om eenige Rechten van Imposten, Thoüen ofte passeergelt, of andersins gheprocedeert sal worden tegens sijn Persoon, Waren, Koopmanschappen, Peerden, Wagens, Karren ende Schepen, bij arrest ofte executie, om wettelycke ofte andere schulden, gheduyrende den tijdt hij den voorsz. Leger frequenteeren sal". Groot Placcaetboek II, blz. 361. Vgl. ook. DtnrcK, Inleiding, blz. CXIX vlgg. 2) Reeds in 1590 was op voorstel van MAtmrrs besloten een dergelijke brug te vervaardigen, met het oog op den strijd aan de rivieren. Resol. Raad van State, 16 Nov. 1590. DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. 57 Den lsten Augustus was alles gereed. Aan de troepen was bevel gezonden om zich den 5den aan het Tolhuis te bevinden; de vloot ging onder zeil naar Schenkenschans, waar zij op denzelfden tijd moest aankomen. Terwijl dus de krijgsmacht zich van alle kanten naar de verzamelplaatsen begaf,' verliet ook Maurits Den Haag. Een aanzienlijk gevolg, waaronder de 14 jarige Frederik Hendrik, die de eerste schrede ging zetten op zijn zoo roemrijke krijgsmansloopbaan, vergezelde hem. Na een kort oponthoud te Utrecht, om de daar bijeengebrachte wagens te monsteren, bereikte men den 3den Augustus Arnhem, waar ook Willem Lodewijk, die zijn vendels vooruitgeijld was, dien dag arriveerde. Niettegenstaande het ruwe weer lieten de schepen op den bepaalden tijd het anker vallen voor Schenkenschans. De troepen kampeerden bij het Tolhuis, behalve de Friesche en Overijselsche afdeelingen, welke bij Elten, aan de overzijde der rivier, nadere orders afwachtten. Zoodra Maurits zijn geheele macht in de nabijheid wist, trof hij de noodige schikkingen voor den opmarsen. Daar de hgging van Rijnberk, aan den linker Rijnoever, het wenschelijk maakte vóór alles het leger op Kleef sch gebied samen te trekken, werd den 6den Augustus reeds een deel van het voetvolk der hoofdmacht met vaartuigen over de Waal gezet; de rest, met de ruiterij en de wagens, trok den volgenden ochtend over de inmiddels gereedgemaakte schipbrug. De Friezen kozen den voor hen eenvoudigsten weg en passeerden den Rijn ter hoogte van Kleef. Met vijfenzestig compagnieën te voet, eenentwintig vendels ruiterij en twee veldstukken — het overige geschut 58 DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. bleef op de vloot — aanvaardde Maurits zonder verwijl den tocht, en onder aanhoudenden regen ging het onverpoosd voorwaarts tot de avond viel. Gedurende den nacht bivakkeerden de vermoeide troepen bij het klooster Mariënboom, halverwege tusschen Kleef en Rijnberk; maar nauwelijks begon het te dagen, of de colonne zette zich weer in beweging. Ook dien dag deed de vijand geen poging om den marsch te stuiten. Het kasteel van Alpen, een Spaansche sterkte ten Zuiden van Wesel, die daartoe aangewezen scheenx), was bij de nadering der Staatschen door het grootste deel der bezetting verlaten, en gaf zich zonder slag of stoot over. De aanvallen van enkele vijandelijke ruiters en van een kleine afdeeling voetvolk, die zich op weinig afstands van Rijnberk in een loopgraaf genesteld had, werden gemakkelijk afgeslagen2), en nog vóór het donker legerden zich de onzen op de heide, niet meer dan twee kanonschoten van de stad. Daar was men intusschen reeds op de komst der Staatschen voorbereid. In weerwil van alle voorzorgen was het doel der onderneming uitgelekt, en de bevelhebber, hopman Snater, had kans gezien de bezetting op het laatste oogenblik met drie compagnieën uit Roermond, Weert en Stralen te versterken; zij telde thans meer dan achthonderd man. De stad was ruim voorzien van geschut en ammunitie; de vestingwerken, geheel omgeven door een dubbele natte gracht, verkeerden in goeden staat. 1) Volgens Duyck had Maurits de beide veldstukken meegenomen om ze „te mogen gebruycken tegen thuys te Alpen". Duyck ii, blz. 309. 2) Bij een dezer schermutselingen ontving Willem Lodewijk, die zich te ver naar voren had gewaagd, een schotwond in de rechterdij. DE VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. 59 Naar Bob I. Legerplaats van Maurits VI. Kasselpoort. TI. Legerplaats van Brederode. VU. Eilandje, m. Legerplaats van Hohenlohe. VLTI. Staatsche schansen. IV. Toren. IX. Schipbrug. V. Rijnpoort. Een sterk kasteel met zwaren toren, op de Oostzijde aan den Rijn gelegen, beheerschte de rivier, die bovendien nog door een vijftal oorlogsschepen bewaakt werd. Aan de landzijde was de vesting uiterst moeilijk te naderen, daar het omliggende terrein, met uitzondering van een smalle strook aan den Westkant, zeer laag was en bijna geen dekking bood 1). Had Maurits aanvankelijk gehoopt de stad door enge 1) Vgl. de kaart. 60 DE VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. insluiting tot overgave te kunnen dwingen, reeds bij een oppervlakkige verkenning was het duidehjk, dat hij daarvoor te weinig manschappen had. Er bleef dus niets anders over dan zich te bepalen tot een eenvoudige versperring der toegangen en zijn geluk te beproeven met een krachtigen aanval op een of meer gewichtige punten. In verband hiermede, en na een nauwkeurig onderzoek van den omtrek, dat den geheelen voormiddag van den 9den Augustus in beslag nam, besloot hij zijn troepen in drieën te splitsen. Hijzelf legerde zich met zesendertig compagnieën te voet en vijf eskadrons cavalerie, waaronder de afdeelingen van Willem Bodewijk, Horatio Vere en de beide Baxen, in de onmiddellijke nabijheid van de rivier, een weinig boven de stad*); de overige ruiterij en eenentwintig vendels voetvolk, onder bevel van de graven Hohenlo en Solms, bezetten het heuvelachtige terrein aan de Westzijde, terwijl Brederode met acht vendels aan den Zuidkant postvatte. Deze opstelling had veel voor : zij het den vijand in het onzekere omtrent de plannen der belegeraars, zoodat hij genoodzaakt was zijn macht verdeeld te houden, en — wat niet minder zwaar woog — zij maakte het gemakkelijk de vesting aan de landzijde, zij het ook in een wijden boog, te omsingelen. Met de versterkte kwartieren als steunpunten, was een enkele linie van loopgraven en schansen daartoe reeds voldoende. Voor het afsluiten der rivier rekende Maurits op de vloot, die daags na het leger met geschutponten, 1) De voorstelling bij Boe, Bk. XXXIV, fol. 38, als zou Matjbits ten Zuiden van de stad verblijf gehouden hebben, wordt nergens bevestigd. Zij wordt bovendien voldoende weerlegd door het verdere verloop der belegering. de verovering van rijnberk en meurs. 61 schipbrug en al beneden de stad aankwam; een groot aantal zoetelaarsschuiten was, onder bescherming der oorlogsschepen, mede opgezeild. In den morgen van den lOden Augustus, onder hevige regens, welke drie dagen aanhielden, werden de legerplaatsen gereedgemaakt en nam het graafwerk een aanvang. Twee dagen later was de insluiting zoo ver gevorderd, dat men tot den eigenlijken aanval kon overgaan. De schepen waren middelerwijl vrijwel ongedeerd voorbij de stad gevaren l) en hadden een veilige ligplaats gevonden achter een eilandje, tegenover het kwartier van Maurits. Daar konden het geschut, de ammunitie en de vivres ongestoord gelost worden ; een schipbrug vormde de verbinding met den vasten wal. Hoewel vele officieren, en onder hen Hohenlo en Solms, er de voorkeur aan gaven de vesting door het bedekte, hooggelegen terrein aan de Westzijde te naderen, was Maurits na rijp beraad tot het besluit gekomen den hoofdaanval te richten tegen den Noord-Oostkant, waar zich de Rijnpoort en, in de nabijheid daarvan, het bovengenoemde kasteel bevonden; tegelijkertijd zou men de Zuidehjker gelegen Kasselpoort onder vuur trachten te nemen. Dat de stad op deze punten het sterkst was, schrikte den prins niet af ; hij ontveinsde zich de groote moeilijkheden en gevaren niet, maar trotseerde ze gaarne, in de hoop op deze wijze de beslissing te bespoedigen. Een langdurig beleg zou de uitvoering der verdere plannen 1) De Spanjaarden waren zoo bevreesd de vijf schepen, die in de haven lagen te zullen verliezen, dat zij ze, bij de nadering der vloot, lieten zinken Cabnebo, Cap. xxi. p. 420. 62 DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. in gevaar brengen en vergrootte bovendien de kans op ontzet, die, te oordeelen naar enkele geruchten, niet gering was 1). Terwijl het volk der beide andere kwartieren het schanswerk om de stad voortzette, begon Maurits in den nacht van 11 op 12 Augustus offensief op te treden. Hierbij was, gedurende de eerste dagen althans, de schop het hoofdwapen, door de soldaten, dank zij de lessen van hun veldheer, met evenveel ijver en bedrevenheid gehanteerd, als het musket en de piek. Onder bescherming van enkele kanonnen, inderhaast opgesteld om het vijandelijk geschut, dat, vooral van den toren, veel kwaad deed, tot zwijgen te brengen, arbeidden de pioniers dag en nacht gestadig voort. Het weer klaarde gelukkig spoedig op, en toen de zon den drassigen bodem had gedroogd, vorderde het werk snel. Eeeds den* 17den waren de „approchen" de stad zóó dicht genaderd, dat Hohenlo en Solms tot den algemeenen aanval wilden overgaan. Maar Maurits achtte daarvoor den tijd niet gekomen, eer hij er zeker van was, dat „tvolck de grachten souden passeren, daerinne konnen sapperen ende oick gesecoureert worden"*). En die zekerheid bestond niet, aangezien 1) Eerst den 12den Augustus kreeg Maubits zekerheid aangaande de aanwezigheid van 4000 Spaansche en Itahaansche soldaten in Luxemburg ; tegelijkertijd vernam hij, dat de Graaf van den Bebgh met enkele ruiters in Gelder aangekomen was. Volgens Coloma, Lib. XI, pag. 487, had de commandant van Lier, die over bovengenoemde troepen het bevel voerde, geen andere opdracht, dan in de nabijheid van de Maas de wacht te houden en, zoo noodig, Grave, den Bosch, Gelder, Roermond of Venlo te versterken. Cabnero, Cap. XXI, pag. 420, verzekert, dat de Graaf van den Bebgh vast besloten was Amiens te helpen ; werd deze stad behouden, dan zou het hem, zoo meende hij, niet moeilijk vallen Rijnberk te herwinnen. 2) Duoyk II, blz. 319. DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. 63 de vijand nog altijd een ravelijn voor de Bijnpoort bezet hield, terwijl met het delven van een galerij, die toegang verleenen zou tot de West-face van het bolwerk voor de Kasselpoort, pas den vorigen dag een begin was gemaakt. De prins was echter blijkbaar niet van plan zich hierdoor lang te laten ophouden, getuige de spoed, waarmede het geschut, dat de bestorming moest voorbereiden en steunen, in stelling gebracht werd. Den 19den Augustus stonden vijfendertig stukken gereed het vuur te openen ; zij waren verdeeld over zeven batterijen, waarvan drie voor de Kasselpoort, twee voor de Rijnpoort en twee op het eilandje, tegenover het kasteel. De galerij was echter nog lang niet voltooid, en de Spanjaarden waren meester gebleven van het ravelijn, zoodat van een bestorming niet kon inkomen. Toen besloot Maurits te beproeven wat een bombardement vermocht. „Naer negen uyren", verhaalt Duyck, wiens belangwekkende beschrijving der naaste gebeurtenissen wij ons veroorloven in haar geheel over te nemen 1), „naer negen uyren (begonst Syn Ex°ie) met alle de stucken te schieten ende dede naer dry voleen de stadt opeyschen, daerop terstont alle de soldaten van binnen op de walle huer bloot gaven tot een teycken van groote desordre, ende Snater in stadt commanderende versocht 3 dagen tijt om hem daerop te beraden, ende of wel den trompetter seyde, dat Syn Ex018 sulcx niet 1) Duyck n, blz. 324 en 325. Geheel in overeenstemming met deze beschrijving is de sobere opsomming der feiten in een brief van Maubits aan de Staten Generaal en die van Holland, d.d. 20 Augustus 1597, te vinden bij Bob, Bk. xxxiv, fol. 39. De voorstelling bij van Rkto, Bk. xiv, blz. 540 is op verscheidene punten daarmede in strijd. 64 DB VEROVERING VAN" RIJNBEEK EN MEURS. en soude willen doen, begeerde hij evenwel dat ment Syn Ex°ie soude aenseggen, ende hierentusschen heten toe dat ons volck tot op hare grachten reedt ende dselve met gemack besagen, daeruyt men genoech oirdelde, dat sy 't niet en souden houden. Syn Ex°ie het huer seggen, dat hij geen tijt en begeerde te geven, maer so sy eenige conditiën met hem begeerden te maken, mochten sy terstont eenige gedeputeerden uytseynden, hij wilde wederom gyselaars daer binnen schicken. Hierop hielen sy van binnen wel een uyre lang beraet ende ontbooden bijeen alle capiteinen ende officiers van tvolck, ende gaven ten lesten voor antwoort, dat de vestinge starck was, datter goede soldaten innewaren, die den Coning wel 20 jaren hadden gedient, dat se niet en souden konnen verantwoorden de plaetse also over te geven, ende so men daerom de versochte 3 dagen niet en wilde vergunnen, dat dan elcx de ogen mocht open ende de handen toedoen, ende doen syn beste, waermede alle degeenen, die op huere grachte gecommen waren confuselyck in de trencheen hepen, wesende Syn Ex°ie mette heeren in de VHe batterie*). Hiernaer begonst men voorts te schieten, onder twelcke de Vriesen quamen tot aen 't ravelijn buyten de Rijnpoorte, waerom Syn Excie op den naernoen ten 4 uyren alle tvoetvolck van den leger uyte trencheen op tvelt dede brengen met een goet deel van de ruyterie ende dselve voor de stadt in 9 slachordren stellen, ende hebbende dien dach geschooten 2000 ofte 2100 schooten, verhet den viant 't ravelijn voors. daer een min'einnelach, die se aenstaken, sonder yemant van de soldaten van 1) Deze batterij bevond zich tegenover de Kasselpoort. DB VEROVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. 65 buyten (mits sij noch. niet dan tegen de walle aen en lagen) te beschadigen, waerduer Syn Ex°ie de stadt nochmael dede sommeren, in twelcke de soldaten huer wederom alomme bloot gaven, ende Snater bleef bij de versochte 3 dagen, ende om middelertijt stilstant van schieten te hebben, daerop den trompetter antwocrde, dat Syn Exoie niet een uyre en soude willen ophouden, maer terstont voortschieten, seyde Snater dat ment dan doen mochte, ende mits elckeen daerop begonst af te loopen, riepen eenige soldaten van binnen hout, hout, men wil voorder spreecken, ende accordeerden daernaer dat se gedeputeerden uyt souden seynden, om conditiën te maken, daermede men van schieten ophielt". Daar het ook voor de belegeraars van het grootste belang was spoedig tot een schikking te komen, werd men het over de voorwaarden gemakkelijk eens. De bezetting zou den volgenden dag vrij en frank x) de stad verlaten, met vaandels, wapens en bagage. De stedelijke rechten en privilegiën bleven onverkort gehandhaafd; aan de burgers, die vertrekken wilden, was dit geoorloofd. Den 20sten, nadat het garnizoen omstreeks den middag was afgemarcheerd in de richting van Gelder, namen de onzen de vesting in bezit. Nu bleek, hoe lichtvaardig de Spanjaarden haar hadden overgegeven8). De verdedi- 1) Ten onrechte meent Cabnebo, Cap. XXI, pag. 420, dat het garnizoen moest beloven in geen drie maanden de wapenen te zullen voeren tegen de Republiek. Teneinde de onderhandelingen te bespoedigen had Maubits van dien eisch afgezien. Duyck, t. a. p., zegt uitdrukkelijk, „dat sa souden mogen dienen daer thuer believen soude". Vgl. ook Bob, t. a. p. en van Meteben, Bk. XIX, fol. 363. 2) Den Commandant kan geen verwijt treffen. Deze deed tot het uiterste zijn plicht, maar hij stond machteloos tegenover de onbetaalde 5 66 DE VEEOVERING VAN RIJNBERK EN MEURS. gingswerken hadden door de beschieting weinig geleden ; geschut en ammunitie was er in overvloed; de voorraad levensmiddelen was wehswaar klein, doch van gebrek kon nog geen sprake zijn geweest. Toen de buitenwerken geslecht en de fortificatiën op enkele plaatsen hersteld waren, was de stad weer even sterk als te voren. Aan zes compagnieën voetvolk, onder bevel van hopman Schaaf, werd opgedragen haar voor de Staten te bewaren. Ofschoon Maurits den zoo voorspoedig begonnen veldtocht liefst terstond had vervolgd, ging er bijna een week voorbij, eer hij zijn legerplaats opbrak. Het ontbreken van stellige orders van den Raad van State — door Duyck een der oorzaken van dit ongewenschte oponthoud genoemd — zal wel niet zoo héél zwaar gewogen hebben. Als het noodig was, deinsde Maurits er waarlijk niet voor terug op eigen gezag te handelen, en ditmaal had hij het geruster kunnen doen dan ooit. De bevrijding van het Oosten des lands was immers als doel van den tocht aangegeven ; het kon dus als vanzelf sprekend beschouwd worden, dat thans het kwartier van Zutphen, Grol in de eerste plaats, aan de beurt lagx). Er waren echter gewichtiger bezwaren. Reeds den 17den Augustus hadden de gedeputeerden te velde aan den Raad van State geschreven, dat zij vreesden genoodzaakt te zullen zijn „deur faulte van gelde (hunne) troepen. Hoe slecht het met de krijgstucht gesteld was, wordt ten overvloede bewezen door het feit, dat zij, toen de Commandant van Gelder weigerde hen binnen te laten, de wacht overrompelden en aan het muiten sloegen. 1) De woorden bij Duyck DZ, blz 329, „oick en was Sijn Ex