DE DIPLOMATIEKE VERHOUDINC TUSSCHEN ENGELAND EN DE REPUBLIEI DER VEREEN. NEDERLANDEN 1747-1756 DOOR 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1915 LM DE DIPLOMATIEKE VERHOUDING TUSSCHEN ENGELAND EN DE REPUBLIEK DER VEREEN. NEDERLANDEN 1747-1766 DE DIPLOMATIEKE VERHOUDING TUSSCHEN ENGELAND EN DE REPUBLIEK DER VEREEN. NEDERLANDEN 1747-1756 DOOR DR. A. KALSHOVEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1915 INHOUD. Voorrede blz ix HOOFDSTUK I. Vóór den vrede van Aken blz. i Engeland: Materialistische t ijdgeest. — Plutocratische-oligarchische Whigregeering. — Het Hannoversche Koningshuis; de persoon des Konings. — Het ministerie Pelham; zijn Hannover-politiek. — Leden van het kabinet: Pelham, Newcastle, Chesterfield, Hardwicke, Fox. — Buiten het Kabinet: Pitt, de prins van Wales.—Twee stroomingen in het kabinet: voor vrede, en voor oorlog; oorlogsstroom overheerschend. — Engeland's inwendige kracht; daardoor de machtsmogelijkheid in de buitenlandsche politiek. — Het „oude systeem" als politiek axioma. Banden met de Republiek: de tractaten van 1674 en 1678; de garantie van de Protestantsche opvolging; het Barrière-tractaat. —De verhouding tusschen de Zeemogendheden noodzakelijk goed, niet innig. Republiek: Materialistische tijdgeest. — Inwendige corruptie en krachteloosheid. — Plutocratisch-oligarchische regeering —De Stadhouder; de persoon van Willem IV; de verwachting van het volk; zijn streven; zijn maatregelen. — De oorlogspartij der regeering krijgt de leiding; samengaan met Engeland. — De raadslieden van den prins: de prinses; de Oranje partij: de Friesche groep der Van Harens en de HoUandsche der Bentincks; W. Bentinck; Fagel; Gilles. Engeland bemoeit zich ook met de binnenlandsche kwesties der Republiek. — De gezanten: de Engelsche: Sandwich en Dayrolles; de HoUandsche: Hop. — De machteloosheid der Republiek noodzaakt de Zeemogendheden tot den vrede. — Congres van Aken. De gezanten: Sandwich en Bentinck; van Haren, Wassenaar van Katwijk, Hasselaer. — Overheerschende rol van den Engelschen gezant, vooral na de onmachtsverklaring der Republiek. — De persoonlijk goede verhouding tusschen Sandwich en Bentinck maakt veel goed. — Preliminairen: barrière kwestie er uit gelaten. — De declaratie.—De Zeemogendheden naderen Oostenrijk weer meer. — De definitieve vrede noodzaak —De barrière-kwestie er uit gelaten, door Engeland's lauwheid. Algemeene ontevredenheid over het Verdrag. —- jy* HOOFDSTUK II. 1748—1751- Newcastle's alliantie-plan, en de eerste pogingen tot uitvoering daarvan b z. 45 Newcastle's plan: tegen Frankrijk en Pruisen bedoeld; het samengaan van de Zeemogendheden met Oostenrijk en Rusland; het winnen der Duitsche vorsten; zoo noodig, defensieve maatregelen; zoo min mogelijk onkosten er voor tijdens den vrede. — Antwoord der Republiek: goedkeuring in het algemeen, echter met de vraag om aandacht ook voor haar belangen, en het verzoek van niet al té zuinig te zijn. — Oostenrijk's verzoening met de Zeemogendheden; lijn meegaan in het „oude systeem", maar niet van harte. — Engeland tegenover Frankrijk en Pruisen; de houding der Republiek hierbij.— De Zeemogendheden tegenover het Oostenrijksch-Russische verbond van 1746. — De Noorsche kwestie: Engeland schaakmat gezet door Frankrijk; de Republiek was met VI INHOUD. Engeland's politiek meegegaan, maar had geen gewicht in de schaal gelegd. — Holdernesse polst de Republiek over het defensieve Alliantieplan van Newcastle. — Hij komt met voorstellen; verzet van Gronsfeld en De Back; besluit van 28 September 1749: meegaan der Republiek in de te nemen maatregelen tot uitvoering van het alliantieplan, echter met verwijzing naar haar onmacht, en verzoek van mee te doen in het barrièreherstel. —Engeland tegenover Duitschland: verdrag met Keulen, „de associated circles"; de keuze van Jozef tot Roomsch-Koning. — De houding der Republiek. — Bentinck in Weenen: de benoeming van den hertog van Brunswijk; de barrière. — Engeland zal de Republiek in haar eischen in zake barrière, tegenover Oostenrijk steunen. — Memorie der zeemogendheden, 13 December 1749. In r750 drie hoofdkwesties. — DeNoordsche kwestie; subsidie aan Rusland. — De kwestie over de keuze van Jozef tot Roomsch-koning: de houding van Oostenrijk; subsidieverdrag met Beieren; Keulen's afvalligheid; de tegenpartij; subsidie-verdrag met Saksen. — De Zeemogendheden tegenover het verdrag van 1746. — De barrière-kwestie: de principes van Oostenrijk in het geschrift van 28 Mei 1750; de onderhandelingen tusschen de Zeemogendheden; resolutie van 26 Augustus 1751: meegaan met de Oostenrijksche principes, en voorstel tot een interim. HOOFDSTUK III. (1748—1755) Binnenlandsche toestanden blz 96 Engeland: Verwikkelingen na den dood van den prins van Wales in 1751. — Leicesterhouse-partij onderwerpt zich. — Cumberland wordt hoofd van den regentschapsraad. -r- Kabinetscrisis: Bedford gedwongen zijn ambt neer te leggen; Holdernesse opvolger. — Newcastle's positie sterker geworden. — Rust binnenslands tot den dood van Pelham (1754). — Daarna steekt de oppositiepartij het hoofd weer op. — Robinson wordt secretaris van Staat. — Oppositie van Pitt en Fox. — Newcastle wint Fox. — De versterking van Newcastle's positie in 1751 merkbaar in de instructie van gezant Yorke (Nov. 1751). — Vergelijking van deze met die van Holdernesse (Mei 1749): Koeler van toon — De oorzaken daarvan. Republiek: De teleurstelling van het volk na 1747 en de weifelingen van den prins oorzaken van de verwarring en verdeeldheid. — Bentinck weet het ontslag van Gilles te bewerken, en krijgt het heft weer in handen. — Bentinck zoekt medewerkers: De Back; Gronsfeld; Steyn. — Centralisatie-pogingen. — Samenwerking met Holdernesse. — W. Bentinck naar Weenen (Aug. '49); Charles tijdelijk in zijn functies. — Gronsfeld en De Back dwalen van Bentinck's richting ai. — Gronsfeld stelt zich met de tegenpartijen in verbinding. — Hasselaer. — W. Bentinck rekent, bij thuiskomst (Sept. '50), met Gronsfeld af. — Hij tracht de prinses te winnen. — Hij zoekt nieuwe helpers: Larrey. — J. Hop middenpositie. — Brunswijk. — Nieuwe pogingen tot centralisatie. — De prins sterft (Oct. '31). — Bentinck schijnt nu een machtige positie te hebben. — Yorke: zijn instructies ten opzichte van de binnenlandsche verhoudingen; zijn persoon. — De prinses. — Brunswijk. — Larrey. — Steyn. — Bentinck de man, die de partij bijeen houdt, vermag echter niets door de houding der prinses. — Conflicten ook buiten Holland: in Overijsel. — Amsterdam: Hasselaer, C. Hop. J. Hop. — Bentinck verliest zijn energie. — Terugblik op de pogingen ter verbetering; alle mislukt: porto-franco, voorstel van Amsterdam tot vermindering van lasten. — Moeilijkheden bij de voogdijkwestie. HOOFDSTUK IV. 1751—I7S5- De algeheele mislukking van het alliantie-plan blz-126 Newcastle zet, met het begin van de regeering der gouvernante in de Republiek, zijn program weer uiteen.—Twee kwesties nu slechts op den voorgrond: die der barrière en der keuze van Jozef tot Roomsch-koning. — Gezantenbijeenkomst te Hannover, 1752. — INHOUD. VII Hyndford te Weenen. — De eischen van de Paltz de kern van de kwestie der keuze — De houding der Republiek in zake bet teekenen van het protocol; Steyn. — Mislukking der kwestie. — De commissarissen te Brussel voor de barrière-kwestie. — De eischen der Zeemogendheden tegenover die van Oostenrijk. — Kaunitz. — Houding van Oostenrijk. — De onderhandelingen te Brussel en Weenen schoten niet op. — Geheime correspondentie van Maria Theresia met Brunswijk. — Het interim de kern der barrière-besprekingen. — Stemming der Zeemogendheden daar tegenover verschillend. Bentinck en Kaunitz onderhandelen te Brussel. — Oostenrijk's standpunt. — Project van Kaunitz, 26 Jan. i753« — Stemming in de Repubüek erover verdeeld. — Engeland's afkeuring. — Art. 1 en 2 kern der onderhandelingen. — Engeland's voorstel van een preambule. — Yorke. — Engeland neemt de leiding der zaak. — Williams naar Weenen (Mei 1753), tegelijkertijd Bentinck naar Londen. — Nieuw Oostenrijksch project over art. 1 en 2. — Engeland's voorstel tot direct handelsverdrag. — Republiek weigert provisioneel verdrag op te geven. — Langdurige onderlinge besprekingen. — Republiek voegt zich in bet voorloopige verdrag tenslotte naar Engeland. — Contra-project per Zeemogendheden naar Weenen (Maart 1754). — Kaunitz. — Weer de vraag: direct handelsverdrag. — Nieuw project van Oostenrijk (Juni '54).— Onderhandelingen van Keith te Weenen, die Bentinck steunt. — Nieuw project van Oostenrijk. — Kwestie over art. 26 loopt dood. Bij de verwijdering tusschen de bondgenooten kans voor Frankrijk en Pruisen. — Engeland stookt in de Republiek tegen Pruisen. — Hessische kwestie. — Frankrijk belooft handelsvoordeelen. Conflicten tusschen Engeland en Frankrijk. — In Amerika. — In Indië; de Republiek verzet-zich tegen een neutraliteitsverdrag. — Handelsonderhandelingen tusschen Frankrijk en de Republiek. — Engeland weigert het tractaat van 1674 nog eens uitdrukkelijk te erkennen. — Rusland dringt op subsidie aan. HOOFDSTUK V. 1755—1756. De dreigende oorlog. — Het neutraliteitsbesluit der Republiek blz. 195 Storm uit Amerika. — Newcastle tot het laatst toe vredelievend. — Fox c s. wilden den zeeoorlog. — Het vertrek des konings bepaalt de richting van het kabinet. — Newcastle bukt voor de overmacht; hij weet ook den koning tot opgeving van het continentale verdedigingsplan te bewegen. — Subsidie tractaten ter bescherming van Hannover. — Pitt. ■— Fox wordt Secretaris van Staat. — Frankrijk is vredelievend. — Engeland wendt zich tot de bondgenooten om hun houding in den nu mogelijken oorlog te weten. — Het verschil in belangen van Engeland en Oostenrijk. — Het Oostenrijksche Ultimatum. — Het afbreken der onderhandelingen met Oostenrijk. — Engeland hoopt op verzoening met Pruisen. Overwegingen der Republiek over haar aan te nemen houding. — Bentinck. — Larrey meent een belangrijke rol te kunnen spelen. — Brunswijk. — Steyn raakt zijn stuur kwijt, gaat tot de neutraliteitspartij over. — De neutraliteitspartij. — De Engelsche en Fransche gezant betwistten elkaar de gunst der Republiek. — Engeland's vraag over de houding der Republiek (Maart '55); geen toezegging van hulp daarbij. — Yorke pleit voor de Repubüek, dringt aan op hulp voor haar. — Verdeeldheid in de Republiek ten opzichte van de aan te nemen houding. — Bentinck. — Hop. — Twee memories van Brunswijk aan de prinses. — Gedachte aan neutraliteit voor de Zuid. Nederlanden. — Kwestie van de verdediging van Namen. — Onzekerheid in de Republiek. — Haar hoop op Engeland. — Holdernesse in Den Haag. — Engeland en de Republiek ieder op eigen verdediging bedacht. — Engeland tot geen offer bereid. — Yorke's positie. — Amsterdam's gedachte: aan Frankrijk vragen wat zijn plannen zijn ten opzichte der Zuid. Nederlanden. — Deliberaties in de Staten van Holland. — Voorstel der prinses tot legervermeerdering. — Antwoord van Engeland op de vraag der Republiek om hulp. — Steyn. — De prinses. — Yorke. — Voorstel van Steyn in de Staten van Holland (26 Juli *5S)- — de Bonnac. — Bentinck's meening over de houding der Republiek: in staat van eigen verweer stellen. — Steyn. — Alles wacht op de komst van d'Affry. — Engeland antwoordt de Republiek. (30 Sept. '55): verwerping van het continentale verdedigings- VIII INHOUD. plan. — Yorke. — Engeland's vraag om de 6000 man. — Bentinck werkt voor Engeland. — Zijn memorie. — Herhaling van Engeland's vraag. — Yorke. — Komst van d'Affry; zijn vraag over de houding der Republiek. — Stemming der Republiek steeds meer voor Frankrijk. — Steyn wil: neutraliteitsverdrag met Frankrijk, maar levering der 6000 man. — De vraag van d'Affry in de Staten Generaal. — Hop's project van antwoord. — d'Affry zal zich niet tegen de zending der 6000 man verzetten. — Verdrag van Westminster. — De ontvangst ervan in de Republiek. — Het geheime artikel. — Antwoord der Republiek aan Frankrijk. — De vraag van Yorke in de St. Generaal over de houding der Republiek. — Antwoord van Frankrijk. — Besprekingen. — Komst der Engelsche transportschepen. — Ontstemming er over. — Yorke. — Vergadering der Conferentie. — Terugroeping der schepen. — Indruk, die het op de Republiek maakt. — Nader antwoord van Frankrijk, — NeutraUteitshouding der Republiek in de St. v. Holland besloten. — Verdrag van Versailles verhaast de aanneming van Holland's besluit in de Staten Generaal. — Conclusie. Bijlagen Bronnen en Literatuur blz. 243 blz. 265 VOORREDE. Ofschoon er over de jaren, die aan den Zevenjarigen oorlog vooraf gingen, veel gedacht en geschreven is — in de behoefte een verklaring te zoeken voor de schijnbaar zoo plotselinge verandering in de politieke verbintenissen — heeft geen schrijver eenige nadere aandacht geschonken aan de verhouding der Zeemogendheden onderling. En toch is die verhouding een studie overwaard. Immers niet alleen wordt daardoor duidelijk, hoe groot nog de invloed der Republiek was op Engeland — Engeland begaf zich zonder haar noode in een continentale kwestie — en dus indirect op de algemeen Europeesche zaken, maar ook komen de oorzaken aan het licht, waarom de Republiek, die na de verheffing van den prins van Oranje vol ijver met de plannen der Engelsche regeering was meegegaan in de dagen, dat Engeland zich toerustte tot den grooten oorlog, het besluit nam zich onzijdig te zullen houden. Mij het bestudeeren van die verhouding tot taak stellend, heb ik mij bepaald tot Engelsche en HoUandsche bronnen. Ik weet, dat ik hiermede eenigszins eenzijdig in de voorstelling moest worden, immers de gebruikte stukken zijn alle opgesteld door aanhangers van één zelfde partij, de partij van het „oude systeem". Hier, in Holland, bij het lezen van de resoluties en van de brieven (die van het Koninklijk Huisarchief, in de uitgave der „Archives") werd mijn belangstelling gewekt. In Londen heb ik het soms tot beklemming voelen worden, dat niets dan „well-intentioned people" aan het woord waren. Chesterfield's uitgegeven of onuitgegeven particuliere correspondentie brachten wel verfrissching, maar ook hij sprak van de tegenpartij slechts als groep, hij stond immers niet met haar leden in verbinding. Particuliere correspondentie van den gezant Hop met zijn Amsterdamsche verwanten was er maar weinig en dan nog onbelangrijk. Fransche archieven zouden misschien de bedoelingen der tegenpartij meer kunnen belichten en daardoor de verhouding tusschen Engeland en de Republiek meer nuanceeren. Ik zeg: misschien, want in deze jaren was de Fransche gezant, een onbelangrijke figuur, weinig gezien en stond hij slechts met zeer enkelen in verbinding. Eerst met de komst van d'Affry zou daar verandering in komen. De enkele aanteekeningen, die ik uit de „Archives X VOORREDE. des affaires étrangères" gebruikt heb, heb ik dan ook slechts aan een welwülenden kennis te danken. Heb ik mij, bij het kiezen van mijn materiaal, tot het belangrijkste beperkt, bij het weergeven ervan heb ik zeer moeten schiften, me daarbij houdend aan de hoofdpunten van onderlinge ■ besprekingen. ik heb gemeend aan de eigenlijke diplomatieke onderhandelingen, die ik na den vrede van Aken met het program van New- 1 castle deed beginnen, een teekening van den tijd en de optredende belangrijke personen te moeten laten voorafgaan. Waar mij hier voor den Engelschen kant veel voorwerk ten dienste stond, miste ik een speciaal werk over den binnenlandschen toestand der Republiek in deze jaren zeer. Dankbaar erken ik de diensten, die Blok's „Geschiedenis v. h. Ned. Volk", die de inleiding van Bussemaker op de door mij gebruikte 'deelen der „Archives", en de nog steeds onmisbare Wagenaar— om kleinere werken niet te noemen — mij bewezen hebben, ze konden mij toch het gemis niet geheel vergoeden. Dat ik dus uitvoeriger — toch kon ik mij niet te zeer in de binnenlandsche stof verdiepen: dat zou te ver van het doel gevoerd hebben — geweest ben over de Repubüek dan over Engeland, moet daarin een verontschuldiging vinden. Gedeeltelijk, want er is ook een andere reden voor die meer uitvoerige behandeling: er hing voor de onderlinge verhouding zooveel van af, hoe de toestanden m de Republiek waren en hoe de Engelsche gezant daar tusschen stond. Bij de diplomatieke onderhandelingen heb ik aan de barrièrekwestie een grootere plaats ingeruimd dan aan eenig andere, misschien een tè groote. In geen kwestie echter waren beider belangen zoo gemoeid en kwamen ze zoo met elkaar in conflict, in geen kwestie ook kwamen de bondgenooten van het „oude systeem" zoo met elkaar in aanraking. De vele en moeilijke onderhandelingen over de barrière geven het zuiverste beeld van de onderling groeiende vervreemding. Bij het zoeken in Londen naar materiaal over mijn onderwerp hebben de verslagen van de Archivalia in Engeland van Blok, Brugmans en Bussemaker mij onschatbare diensten bewezen. ] Ik weet, dat er vele aanmerkingen op dit boek te maken zijn, ik hoop echter toch er iets mee bereikt te hebben. In ieder geval kan mij één ding nooit ontnomen worden: het genot gekend te hebben van voor mij te hebben zien ópleven een tijd zoo ver en toch zoo ' nabij. HOOFDSTUK I. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. De nuttige tijd, waarin het type de business-man was, had den heroïschen van Willem III en Queen Anne in Engeland vervangen. Slechts commercieele belangen, eigen materieel welzijn, hadden de aandacht. En hierin heerschte zelfs nog een indolente en apathische geest: geen grootsche plannen konden bekoren. Oud Engeland voelde zich het behagelijkst en zekerst in zijn insulaire politiek, die geen groote offers eischte. Ver zich houdend van het woelige continent, zocht het zijn heil in zuinige en goede huishouding. Walpole had dezen tijd ingeluid en had vanzelfsprekend den steun en de sympathie van het volk gehad. Carterethad het land opgeschrikt door zijn continentale plannen, maar hij had zich niet kunnen handhaven. Pelham, Carteret opvolgend, trachtte weer in Walpole's geest te werken en had weer den steun van het land. Zoolang het volk de materieele belangen bevorderd zag, bemoeide het zich al heel weinig met regeering en politiek. Het waren de Whigs, die in Engeland het gezag in handen hadden. Ze kwamen voort uit de bezittende klassen, van adel en bourgeoisie: aristocratie, gentry1), handelskringen. Steun vonden ze bovendien ook bij de non-conformisten. Zoo, voeling hebbend met het grootste gedeelte van het land, sprak het vanzelf, dat de Whigs in het parlement den hoofdtoon voerden. Door het parlementaire systeem nog te versterken, deden ze dus hun eigen macht nogmeer toenemen. Een middel tot dat doel wisten ze ook in het handig meewerken aan de opheffing van de scheiding tusschen Tories en Whigs s), zoodat men tenslotte in het parlement slechts Whigs had, n. 1. de ministerieele Whigs, de „courtiers", en de oppositie Whigs, de „patriots." *) Over de gentry en den oligarchischen groei zie vooral Boutmy. • *) Door n.1. Toryisme te identificeeren met Jacobitisme. Jacobitisme beteekende immers: burgeroorlog en nationaal bankroet. Men werd nu dus huiverig zich Tory te noemen. Dook er echter nog een Torynaam op (Wyndham, Egmont e. a.), dan was daar nu de liberale gedachte aan verbonden. 2 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. Door deze machtige alleenheerschappij in het land, kwam over de oorspronkehjk hberaalgezinde partij een verstarring. Zij vertoonde nu misschien wel het meest van den "indolent spirit" van de eeuw Ook verdween nu hun machtige éénheid: de groote Whigparty viel uiteen in verschillende groepen, „connecties", ieder met een familie als centrum en ieder afzonderlijk met een strenge organisatie»). De sterkste Whigconnectie bezorgde zich dan het Kabinet *). Ging de koning, die over 100 parlementszetels beschikte, met deze kabinetspartij mee, dan stond die zeer sterk en had slechts te vreezen, wanneer andere connecties zich in oppositie gingen vereenigen. Het koningschap had, in deze plutocratisch-oligarsche regeering, veel van zijn macht verloren. Het Hannoversche huis was aan het Engelsche volk nog vreemd en miste dus de algemeene sympathie. De koning voélde zich ook vreemd, kende het land en zijn mstellingen weinig, begreep het volk en zijn taal niet. De band tusschen vorst en volk was daardoor dus zeer los. De persoon van koning George II was er zeker niet naar om dien band sterker te maken. De "strutting little sultan" *), met zijn groven smaak van klein Duitsch vorst, zelfs in zijn geliefden, had iets belachelijks in de oogen van het volk. George II had weinig belangstelling voor de binnenlandsche aangelegenheden van het land en liet die graag over aan parlement en kabinet. Trouwens, had hij al belangstelling gehad, het zou hem groote krachteinspanning gekost hebben tegen de machtige Whigpartij in te werken, 's Konings inmenging bepaalde zich tot het weren van een enkelen man in de regeering, tegen wien hij een persoonlijken afkeer had. Des te meer belangstelling had George voor de buitenlandsche politiek. Hierin lag immers de verbinding met zijn geliefd Hannover. Echter, ook in de buitenlandsche politiek kon hij zijn wil slechts doorzetten, als hij een minister vond in zijn geest, of geneigd dien te volgen *). ') Zie Riker: Henry Fox. P. C. Yorke, in de inleiding van zijn Life of Hardwicke, heeft een anderen kijk op de i S» eeuw. Volgens hem was dat de eeuw van "classic ideals and inspirations, with alt that that great word signifies: simplicity, proportion, restraint, dignity." Hij gaat door: "We find it so in every phase and part of the national life at this time." Deze heele inleiding trouwens is vol vreemde begrippen over de r8e eeuw. *) De Whigconnecties het best te kennen uit von Ruville: W. Püt. *) Boutmy gaat te ver, waar hij de kabinetten geheel van dezelfde kleur voorstelt. ') Thackeray, The four Georges. ') In de Mémoire voor Mirepoix (Waddington. Louis XVb]z, 66 vlg.) stond over George VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 3 In 1747 regeerde het ministerie Pelham. Zoo iets, dan was wel dit ministerie het bewijs van de macht eener krachtige Whigpartij. De keuze was immers geschied tegen 's konings wil in. In '44 was dit ministerie gekomen; was Carteret gevallen, die 's konings gunst en vertrouwen ten volle bezeten had. Carteret wilde Engeland groot zien en gerespecteerd in Europa, wilde daarvoor gaan buiten de enge banden van de insulaire politiek, wilde Frankrijk, dat steeds meer de gevaarlijke mededinger werd vooral buiten Europa, ook in Europa zelf tegenwerken. Frankrijks invloed in Duitschland te doen ophouden, Frankrijk uit Duitschland houden, en dan Duitschland op de hand van Engeland krijgen in de komende worsteling met Frankrijk, dit was de hoofdzaak van zijn program. Daarvoor was de persoonlijke Unie tusschen Engeland en Hannover een kostbaarmiddel1). Van Hannover uit wilde en kon hij werken, om te komen tot eenheid van Duitschland, tegen Frankrijk. Daarvoor moest Pruisen van Frankrijk losgemaakt worden. Een triomf was dus de vrede van Breslau, gewaarborgd door Engeland, in het verdrag van Berlijn: de verzoening tusschen Oostenrijk en Pruisen. Zijn poging echter om Karei VII, den keizer die door Frankrijk vooral gesteund werd, met Oostenrijk te verzoenen, mislukte 2). Koning George, als keurvorst van Hannover, wilde zijn souverein Maria Theresia graag helpen, had dus Carteret's plannen ijverig gesteund. Hij wilde echter verder gaan: onvoorwaardelijke steun voor Oostenrijk. Na de mislukte poging om met Karei VII tot een overeenkomst te komen, was Carteret gedwongen in 's konings richting mee te gaan, omdat hij diens algeheelen steun noodig had, nu in het land het verzet tegen hem grooter werd *). De Hannover-poütiek, de politiek van het oude systeem, werd nu geïdentificeerd met de politiek van nauw samengaan met Oostenrijk. Een krachtig steunen van Oostenrijk was nu het doel II: „ jamais roi n'a-t-il été si fort le maitre, et si sur de faire confirmer toutes ses volontés par la pluralité des suffrages". Een heel jvosten kijk had de Fransche regeering dus niet op de positie van koning George. *) Naast Ward (Great Briiain and Hanover) geeft von Ruville (W. Püt, 1.408 vlgg.) vooral een klaar betoog van de noodzakelijkheid der Hanoverpolitiek voor den groei en de grootheid van Engeland. *) Ballantyne (Lord Carteret) beschuldigt Newcastle hiervan. Ward {Gr. Britain and Hanover) stelt het 200 voor, alsof Carteret zelfde poging tot verzoening losliet, toen die bleek in Weenen geen succes te zullen hebben. *) Bij den dood van Wihnington (1743) kon Carteret, zelfs met de hulp van den koning, lord Bath (d. i. Puit eney) niet tot leider van het Kabinet krijgen. Pelham kreeg de plaats. 4 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. van koning en minister. Het verdrag van Worms was het eerste resultaat. Het beteekende: het begin van de groote alliantie en de garantie van Oostenrijk's bezittingen en aanspraken. Een vernietiging dus-van het Berlijnsche verdrag. Een onmisbare factor in deze pogingen tot herstel van het oude systeem was de Republiek, die echter, ondanks haar telkens herhaalde beloften, een uiterst slappe en zwakke bondgenoot was. Carteret vond in Engeland zeer weinig steun, hij werd slechts door den wil des konings gehandhaafd. Men vond zijn streven Hannoversch en van geen voordeel voor Engeland.Frankrijk,waar de oorlogsrichting de bovenhand gekregen had, maakte gebruik van deze ontevredenheid in Engeland tegen Carteret door in Maart 1744 den oorlog aan Engeland te verklaren. Ook Pruisen voegde zich er bij (Juni '44), ontstemd over Engelands Oostenrijksch-gezinde politiek. Het voorstel tot krachtigen steun aan Oostenrijk voor de campagne van '44 was er in Engeland intusschen toch doorgegaan. De oorlogsverklaringen van Frankrijk en Pruisen deden de kans voor Carteret's positieversterking grooter worden. Maar de campagne van '44 liep slecht af1), en dit was de genadeslag voor Carteret. Hij viel (Nov. '44). Toen kwamen aan het bewind de P e 1 h a m s, d. w. Pelham en zijn broer Newcastle, met hun "broad-bottom administration", waarin de oppositie-leden een plaats dachten te krijgen. De Pelhams, ofschoon door hun oppositie tegen Carteret's buitenlandsche politiek aan de regeering gekomen, zetten toch Carteret's buitenlandsche politiek voort. Maar ze vielen terug tot Carteret's eerste systeem: een schaakmat zetten van Frankrijk in Duitschland, terwijl ze daardoor meteen de banden met Oostenrijk losser maakten. De conventie van Hannover ('45) beteekende, met de garantie van de Breslau—Berlijnsche verdragen, weereen nadering tot Pruisen. De noodlottige campagne van '45 maakte bovendien een matigingspolitiek noodzakeüjk. Maria Theresia, die haar pogingen tot een vrede met Frankrijks) zag mislukken, werd genoodzaakt tot den vrede van Dresden. Maar daarna was het oorlogssucces voor de bondgenooten tegen Frankrijk ook ge- ») Doordat generaal Wade met de oppositie heulde en de campagne met opzet slap voerde. Ook omdat de Republiek, ondanks haar beloften, zwak steunde. •) De onderhandelingen van Oost. en Frankr. stuitten af op Frankrijk's eischen ten behoeve van don Philips. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 5 ring. De Republiek, op wier kracht Engeland vóór alles bouwde, was — door onvermogen en onwil — de bondgenoot, waar eerst recht niet op te rekenen viel, al kwam er schijn van kracht na de verheffing van Willem IV. Deze loop der dingen had den afkeer van George tegen de Pelhams nog vermeerderd. Want, al volgden de Pelhams feitelijk den zelfden weg als hun voorganger, schoon met minder vaste overtuiging, het vertrouwen van den koning hadden ze niet. Na Carteret's val wendde George zich meer in vertrouwen tot de Hannoversche ministers. Vooral Münchhausen had, sindsdien.grooten invloed op den koning. Nu werd 's konings politiek bij uitstek Hannoversch. En het was Newcastle, minister van staat voor het Zuiden, die zkth nu naar 's konings wil wrong. Zoo was dus het kabinet Pelham er gekomen tegen 's konings wil, ook was de poging van den koning om zich in 1746 van hen te ontslaan, mislukt. De feitelijke kabinetsleider echter had George's Hannoversche houding aangenomen. Newcastle werd haast „plus royaliste que le roi" in de volgende jaren. Was de komst van dit kabinet een bewijs van macht van deze Whigconnectie, een illustratie van de strenge organisatie er van was het nominale hoofd van het kabinet. Want, bescheiden en niet hoog denkend van zich zelf, had Pelham het premierschap volstrekt niet begeerd, maar had hij zich geschikt naar den wil van de partij. HenryPelham kon een goed hoofd genoemd worden. Door zij n rij kdom, en zijn—gedeeltelijk daardoor—grootenparlementsaanhang, stond hij vast als kabinetsminister. Meer dan dat wogen nog zijn capaciteiten. Een geweldig karakter of intellect was hij in het geheel niet, anders zou hij ook niet door Walpole tot het eind toe in diens kabinet gehandhaafd zijn. Maar hij was een man van gezond verstand, van kennis en ervaring in het f inantieel beheer. Bovendien maakte zijn lange parlementaire ervaring, dat hij met het parlement wist om te gaan, en de daar heerschende stroomingen te onderscheiden. Zijn beschaafde en verzoenende persoonlij kheid maakten hem daarbij uiterst geschikt om onder de verschillende elementen van zijn kabinet vrede te houden. Hij liet ieder op zijn eigen gebied zijn gang gaan, zooals hij het op het zijne deed. Al zijn aandacht was gevestigd op het materieele welzijn van het land, en daarom op den vrede. Hij was een waardig 6 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. leerling van Walpole. Maar ook 's meesters grootste regeeringsgebrek had hij overgenomen: het gebruiken van het "secretservicemoney" en de "crown patronage". Hij had dit corrupte systeem eenvoudig overgenomen, omdat het er nu eenmaal was. Zonder veel op den voorgrond te treden, zonder buitengewone hoedanigheden, was hij toch de eenige onmisbare persoonhjkheid in het kabinet. Wie anders toch had zijn rol van altijd schipperen en bemiddelen om de eenheid te bewaren, over kunnen nemen? Alleen met Newcastle had hij het vaak moeilijk en dan waren er tusschenpersonen noodig om de broers te verzoenen *). Toen hij stierf ('54) werd er dan ook algemeen een gemis gevoeld en verklaarde de koning voortaan geen rustig uur meer te zullen hebben. Een goed financier was Pelham, maar van buitenlandsche zaken had hij geen verstand. Die liet hij dus aan zijn broer over. Hij had er slechts direct mee te maken als de treasury er mee gemoeid was, zooals b. v. bij de subsidiekwesties. En dan vooral liet hij zich zien als man van zuinigheid. Hij was, evenals de meesten in het kabinet, geen voorstander van de Hannover-politiek. Hij kon niet— als Carteret — zien, dat door de verruiming van blik en vergrooting van doel, de Hannover-politiek voor Engeland een weldaad was2). In de insulaire politiek zag Pelham Engeland's heil en werd daarin gesteund door de publieke opiniè 3). Maar Pelham, in de buitenlandsche zaken "always drawn but generally dragged" 4) door NewCastle, toonde nooit in hevig verzet zijn verschil van meening. Thomas Holles N ewcas tle was sinds'24 secretaris van Staat voor de Zuiderafdeeling. Maar in de praktijk strekten zich zijn macht en invloed veel verder uit, wat in den aard der zaak lag: de koning gaf dezen minister, die met hem door dik en dun meeging in zijn Hannover-politiek, allen steun, al verachtte en bespotte hij hem persoonlijk. Bovendien gaven zijn rijkdom en zijn •) Hoogstens in Pelham's verhouding tot zijn broer heeft Lecky (Hist. of Eng., blz. 412) het recht hem "fretful" te noemen. !) Kaunitz bracht, Juni 1754, Engeland aan het verstand, hoeveel voordeel op commercieel gebied het van zijn Hannover-politiek gehad had en nog had: „Si 1'Angleterre n'avoit jamais pris part aux affaires du continent, son commerce ne se seroit jamais augmenté et étendu au point, oü il est aujourd' hui, et cette source de ses richesses, de sa grandeur, et de sa puissance tariroit bientót, si elle abandonnoit la maxime de se menager des forces de terre, capables de la maintenir dans la supériorité qu'elle a sur mer" (Arch. IV, II, 412). •) de „Politique des Caffés". (Eg. Mss 1726, 12/23 Nov. 1748) ') Uiting van Fox (zie in de Polit. Hist.) 10 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. om zijn invloed op Newcastle. In de buitenlandsche politiek was hij voor vrede, in Pelham's lijn. En hij was het, die door zijn rustige overtuiging Newcastle vaak wist te remmen in zijn drift, en de broeders wist te verzoenen. Henry Fox was sinds 1746 secretary-at-war. Hoewel in het kabinet zittend, kwam hij voorloopig niet op den voorgrond, hij wist zich nog geen richting te kiezen. In de binnenlandsche zaken ging hij met Pelham mee, in de buitenlandsche met Newcastle. Man van lagere afkomst, was hij in de hoogte gebracht door Walpole. Vanzelf kwam hij ook daardoor in het kabinet Pelham. In het dagelijksche leven was Fox een joviaal, gezellig mensch met een goed humeur en veel vrienden. In de politiek was hij een man zonder principes, een „bold, bad man" 1), zonder standvastigheid. Hij was slechts uit op rijke posten, waar hij dan zooveel van profiteerde, als maar eenigszins kon. Daarom had hij lang de voorkeur gegeven aan de post van „paymaster of the forces" boven iedere andere. Maar Fox, met zijn helderen scherpen geest, zijn zakenkennis, boeide het parlement door zijn klare logische speeches en zijn gezonde argumenten. Door zijn talenten, zijn tact en moed, waarbij zijn persoonlijke attracties hem van groot nut waren, wist Fox, man toch zonder rang of fortuin, zich langzamerhand een grooten parlementairen aanhang te verzekeren. Ook 's konings gunst, hoe aarzelend ook geschonken, wist hij te winnen. Maar door zijn persoonlijke vriendschap met Cumberland, zijn betrekkingen tot Bedford, kon hij ten slotte pas in de Bedford-oppositie tot zijn hoogtepunt komen. Buiten het kabinet stond WilliamPitt. Maar als „paymaster of the forces" (sinds 1746) was hij lid van den Privy Council. Stammend uit een geslacht van selfmade men, was hij in het parlement gekomen door de oppositie-partij van de Cobhams. Zijn haat tegen Walpole had hem meer op den voorgrond gebracht, zijn felle aanvallen op het kabinet en op den koning maakten, dat het kabinet lang voor hem gesloten bleef. Door den schijn van hoog-moreel karakter kreeg hij echter de volksgunst. Eerst toen de Grenville-connection 2) zich met de Pelhams had verzoend, kon Pitt derful man, a wonderful character, he became Chief Justice of England and chancellor from his own abilities and virtues". *) Leckly zegt: „a bold bad man, destitute of principle, patriotism, consistency.. *) d. z. de vroegere ,,boy<»patriot»" van de Cobham Connectie. VÓÓR DEN VREDE VAN AKRN. tl op ëen regeeringspost hopen, al zou 's konings onwil, opgewekt door Pitt's partijkiezen vóór den kroonprins, hem lang het secretaritiaat van Staat onthouden. Dit toch was het doel van zijn eerzucht; hij wist bovendien, dat hij met zijn talenten, recht had op die plaats. De volgende jaren, totdat hij leidend minister van staat werd, was het één voortdurende worsteling om er te komen, door eigen teleurstellingen, door jaloezie en afkeer van anderen, heen, gesteund door de publieke opinie. De mènsch Pitt, in al zijn gecompliceerdheid en geweldigheid, in al zijn menschehjkheid, is uit dezen tijd het best te leeren kennen *). Hij was in het algemeen meer in Pelham's dan in Newcastle's lijn. Hannover moest de kleinst mogelijke plaats innemen in de Engelsch-Hannoversche belangen, volgens Pitt. Toch wilde hij daarmee niet een zich angstvallig afsluiten van Engeland. Hij zag ook slechts de mogelij kheid van Engeland's groei en grootheid door vernnming van blik en vergrooting van doel. Niet in Europa zocht hij dat, maar in Amerika. Pitt was de eerste staatsman, die zijn volle belangstelling had voor de koloniën, die wees op het groote belang, de noodzakelijkheid, van de aandacht van Engeland voor de koloniën. Geheel buiten de regeering stond Frederik, de prins van Wales, 't Scheen traditie in deze familie, dat vader en oudste zoon op elkaar gebeten waren. In oppositie tegen zijn vader, was het vanzelfsprekend, dat hij oppositie tegen den koning om zich heen verzamelde. Zoo, als een centrum van oppositie, dus slechts secundair, was hij van belang in de politiek. Toch niet van groot belang, want Frederik was geen sterke persoonlijkheid 2), en slingerde tusschen oppositie tegen en onderwerping aan zijn vader.3) In het ministerie waren dus in 1747 twee richtingen: de Koning en Newcastle waren voor een krachtig voortzetten van den oorlog; Pelham en Chesterfield — hoewel uit verschillend motief — voor een zoo gauw mogelijk sluiten van den vrede, al was het dan niet tot iederen prijs 4). ') Het is de groote verdienste van v. Ruville's werk, dat hij niet gestreefd heeft naar "heroworship" en toch Pitt's geweldigheid, in zijn laagten en hoogten, doet zien. ') "He was weak and UI educated, susceptible to the grossest flattery, and quite unnt to deal with affairs of State". (B. Williams — I, 50.) 3) In 1746 was hij weer tot de oppositie overgegaan, tot de Cobham groep, waar hij zelf, na den dood van Cobham ('49), hoofd van werd. Van toen af heette deze groep de Leicesterhouse party. 4) Chesterf. vond: men moest vrede sluiten, maar als men tot oorlog besloten had, 12 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. De groote stroom in het parlement was vóór de vredesrichting; dat had het tot stand komen van het congres van Breda (1746) al bewezen. Dat Newcastle telkens dien stroom wist te breken en dat hij de vredesonderhandelingen had weten te doen mislukken, was weer een bewijs te meer, dat hij, zeker van den koning, de buitenlandsche politiek feitelijk beheerschte. Zijn vele en herhaalde klachten 1) bewijzen echter hoe weinig steun hij in Engeland kreeg van de mannen, die op den voorgrond traden. Steun kreeg hij door de buitenlandsche gebeurtenissen: den inval der Franschen in de Republiek, de verheffing van den prins van Oranje tot stadhouder *). Deze leidden tot groote plannen voor de campagne van 1747. Voor het oog kon het dus schijnen, dat de oorlogsstroom, begin 1747, nog het sterkst was. En de groote innerlijke kracht van Engeland deed dezen oorlogsdrang geen dwaasheid schijnen. Want Engeland was innerlijk zeer krachtig. Allereerst, omdat de financiën goed werden beheerd. Tegen de aanklacht van Pitt over zijn finantieel beheer had Walpole zich schitterend kunnen vrijpleiten. Engeland was onder Walpole financieel zeer vooruitgegaan, was gezonder geworden. Pelham had zijn meester in het systeem trouw nagevolgd. Verder werd aan den handel nu veel zorg besteed, en ging men langzamerhand inzien, dat ook in de ontwikkeling der koloniën een bron van kracht voor het moederland te vinden was. Ja, daar was het "secret-service-money", daar was heel de parlementaire corruptie, maar het werkelijke moest men dien met kracht en macht voeren (Chest. aan Dayrolles, 3 Juli 1747). De houding van de bondgenooten deed hem echter sterker op vrede aandringen: "give the Austrians what we please, they will always be grossly deficiënt; and let the Dutch take what vigorous resolutions they please, I fear they have not the means of enforcing them". .') NC. pap. passim. *) Het zenden van de Engelsche schepen naar Zeeland was de directe aanleiding tot den volksopstand aldaar en Willem's verheffing. 3 Mei 1747 schrijft Sandwich aan NC.: "No popularity can be greater than that of the English who are considered as the restoren of the Liberty of the Republiek, for the unasked for succour of ships has been, beyond dispute, what gave the first notion to this glorious change." (NC. pap.) New-castle beroemt zich op zijn inzicht "I am, I own, apt to be vain, But it is difScult to avoid it, when one sees, more good consequenses happen from one's advice, than I myself could even expect. And none of those inconveniences, which all my brethern, who opposedmy opinion, foretold as certain.Thisismy case,and that being so Mr. Bentinck and Hit Friends will, I hope, do justice to the well meant lucky obstinacy, with which I withstood, with only one assistent, d'Argenson's Plan the last year; and without almost any one, the confidential pacifick negotiation of Peace, so often proposed, and pressed this winter. I must also be a little vain at the success of the succours of Ships and Troops, sent unasked to Zealand. This I did, without orders even from the king, but with the opinion of some of my Brethern." (NC. pap. — 24 April 1747 — NC. aan Sandw.) VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 13 nadeel dat er door ontstond, was gering. Wel kreeg daardoor één Whig-connectie" haast almacht en was daardoor in staat andere connecties of personen te weren uit de regeering, maar de oppositie-Whigs waren, met hun felle aanvallen, voor de regeerende Whigs een prikkel om in het spoor te blijven, om geen macht te verliezen. Bovendien waren vooral de Pelhams erop uit de deuren van de regeering zoo wijd mogelijk open te zetten voor goede krachten van buiten. Er waren geen uitstekende mannen aan het hoofd, maar dat had het land nu nog niet noodig. De personen, die er waren, kwamen bovendien allen meest uit de bezittende klasse, die dus van geslacht op geslacht zich politieke bekwaamheden hadden kunnen verwerven, óf ze waren self-made men, die liefde hadden voor hun land en een klaren blik voor den materieelen bloei daarvan 1). En toen de tijden dringend een eminent mensen eischten, toen was er ook plaats voor hem. Niet alleen in het hooge regeeringsbeleid, ook in het plaatselijke bestuur zagen de zaken er volstrekt niet slecht uit *). De almachtige Whig-gentry zorgde goed voor de dorpen en landerijen onder hun beheer, omdat ze dan geen last van inmenging van hooger hand hadden. Wel verdwenen er een groot aantal eigen boeren, die afdaalden tot pachters van de groote landheeren. Deze echter maakten hun de levensvoorwaarden niet ondragelijk zwaar. Daarvoor is wel het beste bewijs de weinige, en dan nog weinig diepgaande, ontevredenheid onder het landvolk. Met rijke bronnen voor welvaart en goed geregeerd, kon Engeland het misschien een geluk noemen, dat de Georges geen groote persoonlijkheden waren en het binnenlandsch bestuur graag overlieten aan hunne ministers. Want daardoor kon het land zich vrijer ontwikkelen, onder vooral nationale invloeden. Dit inwendig sterke leven gaf aan Engeland de kracht voor zijn houding in de buitenlandsche kwesties. Het gaf het ook zijn weerstandsvermogen tegen de vele fiasco's, die Engelands buitenlandsche politiek te ondergaan had in de jaren vóór 1756. Deze fiasco's waren het natuurlijk gevolg van Newcastle's krampachtig vasthouden van het „oude systeem", dat verouderd was. Nu er *) Lecky ook zegt: Dat het parlement, "so thoroughly vicious in its constitution, so narrow, corrupt and of ten despotic in its tendenties" de beschermer kon zijn van de Engelsche vrijheid, en voortgebracht heeft, zooveel "wise, temperate and tolerant legislation", is te begrijpen uit het karakter van de mannen in de regeering. *) Zie hiervoor vooral Boutmy. 20 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. de erfehjkheidsverldaring, zóó vast, dat hij zich zachte middelen meende te kunnen veroorloven, of intimideerde ook hem de machtige regenten-klasse? Hij was trouwens een man, die gruwde van harder maatregelen; die zelf pijnlijk getroffen was, als hij ze soms moést nemen.l) Bovendien wilde hij geen enkele beslissing nemen zonder toestemming van de Staten. Zoo was de indruk, dien hij maakte, jammerlijk, meer om wat hij liet dan om wat bij deed, en deze zou nog erger geweest zijn, als bij geen mannen naast zich gehad had, die hem opgezweept hadden. Willem werkte hard *) — hoewel ongestadig — en met liefde aan de verbetering, zooals hij die wilde. Hij faalde in zijn pogingen tot knotting van de regentenmacht »). Niet gelukkiger was hij gedurende zijn regeeringstijd in zijn pogingen tot verlichting van de zware lasten, die op het land drukten. Zijn voorstellen tot verandering van het belastingsysteem — door de duidelijk uitgesproken volkswenschen uitgelokt — waardoor men, in plaats van de verpachtingderlasten.eenvan de regeering uitgaande collecte kreeg (door belasting-ambtenaren te innen), werden tenslotte aangenomen en gehandhaafd, maar verbetering, verlichting bracht dit niet. Toen probeerde bij het in de richting van een porto-franco. Hij stierf echter, voordat dit pogen eenig resultaat gehad had. In de groote taak, die den prins opgelegd was, hadden goede en krachtige raadslieden hem bij moeten staan. Met een eenheid tusschen hoofd en leden van de Oranjepartij zou nog veel goeds tot stand gebracht zijn. Maar ook dat üet te wenschen over. Weifelend en onzeker als hij was in zaken, kon hij ook zijn raadslieden en medewerkers niet kiezen. Hij had geen menschenkennis 4) en liet zich makkelijk nu door den een, dan door den ander ») Zoo stortte hij tranen bij het afscheid van burgemeester Oorver, „ce doux et bénin Oorver" (Arch. IV. I. 249, 252) . . •) Willem's brieven aan Anne staan er vol van (Arch. IV. I. passim). Wonderlijk*)»* het oordeel aan van George II over den prins: „le prince avoit toujours été un sot, un homme sans caractère, aimant le faste, ne travaülant Hen. (Nijhoff, Hertog v. Brunswijk, W'»)2Nog vóór zijn dood herleefden de contracten van correspondentie, ofschoon ze door den prins nominaal waren afgeschaft. «) "TheStadholder is not enough judge of mankind to be trusted with a person of v. Haren s disposition." (Sandw. aan NC. 29 Jan./4 Febr. 1748 — NC. pap.) Een anderen keer schrijft Sandwich: "the Stadholder means extremely well, has great quickness a particular turn to business and (when supported by good advice) resolution to carry his purposes into execution; but on the other side has the misfortune to be worse served and to have fewer people of ability near him than any person I ever knew. 24 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. Van te meer gewicht was zij, als Engelsche prinses, nu de banden met Engeland weer nauwer aangehaald waren. Twee groepen waren er in de Oranjepartij, die wedijverden in het verkrijgen van haar gunst, de Friesche groep van de van Harens c. s. en de Hollandsche groep van de Bentincks c. s. Beide waren erop uit het stadhouderlijk gezag tot aanzien te brengen, ze hadden echter een verschillend doel. Den Frieschen edelen was het voornamelijk te doen om eigen voordeel, de Hollanders hadden hun doel gericht vooral op 's lands belangen, op den stadhouder zelf. Toch hadden de mannen der Friesche groep meer invloed op de prinses, want ze waren buigzamer. Ze kende hen ook meer, de prinses bleef langer hangen in den vertrouwden Frieschen kring dan de stadhouder, die door de speciaal HoUandsche kwesties veel meer en inniger in aanraking kwam met de Hollanders. Het sprak ook van zelf, dat de prinses weinig voelde voor Bentinck, die heerschzuchtig was als zij. Bovendien was zij jaloersch op den invloed, dien hij op den prins had, en kon zij niet goed velen, dat Bentinck zich het recht aanmatigde de slappe houding van den prins te critiseeren. Toch waardeerde ze Bentinck ook, in zijn trouw, in zijn ijveren voor den stadhouder, erkende ze zijn superieure krachten boven de anderen van de Oranjepartij, begreep zij meer dan een ander zijn onstuimigheid bij het willen bereiken van het doel >). Haar grootste angst was echter, dat zij onder den invloed zou komen van zijn persoonlijkheid, van de dwingende macht die hem de eerlijkheid van zijn bedoelingen gaf. Zij wilde de gedachte hebben vrij te zijn, door niemand beheerscht. Ze kon echter niet alleen staan, had hulp en raad noodig. Het gevolg was dus een grilligheid, die, in aanmerking genomen haar invloed op den prins, mee zou helpen de verwarring in de Republiek chaotisch te maken. Van overheerschende beteekenis was in de Republiek Willem Bentinck, heer van Rhoon en Pendrecht. Door zijn geboorte (hij was de zoon van den vriend van Willem III) was hij een aanhanger van het Oranjehuis, had hij (zijn moeder was een Engelsche) vele familiebetrekkingen in Engeland. Door zijn opvoeding, Prince et qu'elle le mène mal. Qu'elle favorise le mauvais parti et ne vous aime pas etc, et je juge qu'a la fin cela deviendra tout a fait public." (Trembley aan Bent. —19 Juli 1748 — Eg. Hss. 1726) *) "Bent inck's blind impetuosity and in vincible obs tinacy suits her better", zegt Chesterfield (Letters II, 840). VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 25 gedeeltelijk in Engeland, had hij bovendien zich daar veel vrienden gemaakt. Deze band kwam hem zeer te pas, toen hij een vurig verdediger werd van het „oude systeem", en daarvan slechts heil verwachtte voor de Republiek. Toen door den Oostenrijkschen Successieoorlog de kansen voor den prins van Oranje grooter werden, was het Bentinck geweest, die in stilte gewerkt had om de Stadhouderlijke partij te verzamelen en te versterken en het volk voor een omkeer rijp te maken. Hij werd de erkende leider van de partij. Toen dan ook April 1747 de omkeer ten gunste van den prins plaats greep, nam hij vast en stevig de leidsels in zijn hand, het vertrouwen van Willem IV verwachtend. Op twee punten slechts hield hij zijn oog gericht: ten opzichte van het binnenland, op de versterking van de Stadhouderlijke macht en daardoor op 's lands verbetering; ten opzichte van het buitenland op het positief zich afkeeren van Frankrijk. In een streng volgen van het , ,oude systeem'' zag hij zijn doel; voor Pruisen'svriendschap had hij geen gedachte. Geen zijwegen duldde hij in de te volgen richting. Een genot is het volgen van dezen impulsieven man, die zonder angst of vrees driftig een rechten weg wilde volgen, in dezen tijd, waar listig draaien, behendig zijn sprong afwachten het gewone was. Fouten, veel fouten, beging hij door zijn onbuigzaamheid, door de nauwheid van zijn politiek, maar het was een systeem met vaste lijn. Versterking van de Stadhouderlijke macht wilde Bentinck. Ook hij zocht die niet in een nieuw systeem, maar in verbetering van het oude. Toen hij later de instelling van de Stadhouderlijke raden aanried, wat dat niet met een monarchale gedachte, maar om de zaken voor den prins te vergemakkelijken, die daardoor meer overzicht kon krijgen. Hij zocht het herstel van den slechten inwendigen toestand van de Republiek in de versterking van den stadhouder en wel door de regeeringsposten met Oranjegezinde personen te vullen, door persoonlijk in contact met de menschen te komen. Hij zocht herstel niet in de eerste plaats in het herstel van de finantiën. En dat was zijn groote fout, maar hij was geen financier. En dit had de Republiek juist vooral noodig gehad in den leidenden Staatsman: een man, die naast durf vooral financieele kennis had Bentinck echter hield geen reke- *) "The Prince of Orange wants a Sully instead of a "Bentinck". Zie ook Chesterfield (Letters, 20 Jan. 1749) s6 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. Tiing met de uitputting van de Republiek en kon die zelfs zoodanig vergeten, dat hij in alle eerlijkheid krachtige betuigingen in Engeland kon houden over het kunnen van de Republiek. Hij had geen geduld en geen tijd om met minutieuse nauwgezetheid en rust zijn leven te wijden aan de inwendige verbetering. Hij was een man van groote gedachten, die vooral zijn terrein vond in de buitenlandsche politiek. Voor hem beteekende de herstelde positie van de Republiek in de rij van de Europeesche mogendheden meer dan een bloeienden maar afgesloten staat. En dit herstel zag hij slechts door het handhaven en versterken van het „oude systeem". Hij begreep niets van de neutraliteitspartij, die om op irachten te komen, innerlijke rust en vrede een eerste vereischte vond, al versmaadde ze het bondgenootschap met Engeland ook raet. Bentinck kon dus geheel met George II meegaan in diens buitenlandsche politiek, evenals Newcastle, alleen met meer overtuiging en eerlijkheid dan deze. Bentinck was de hoofdfiguur naast den stadhouder, in binnenèn buitenlandsche zaken. Hij was den prins een trouwe steun. Bentinck, zelf door en door Hollander, zag en begreep meer dan de prins van de moeilijkheden in Holland, welke meer dan die der andere provincies voor den stadhouder van beteekenis waren. Hij liet niet na den prins op de verkeerde taktiek van te groote zachtheid in Holland te wijzen. Al volgde de prins, onder de invloed ook van andere meeningen, niet -altijd den raad van Bentinck, hij mengde den graaf toch in alles. Overal trad Bentinck op den voorgrond. Bij de onlusten in Zeeland was Bentinck het geweest, die het -volk had weten te kalmeeren, wiens kleuren en Uvreibedienden al voldoende geweest waren om de bedreigde regenten te beschermen Bij de beëediging van den prins was het Bentinck, die hem in de Staten binnenvoerde en toesprak *). Bentinck ging mee naar Zeeland, onderhandelde met Amsterdam. Bentinck was het ook weer, die het erfstadhouderschap uitgedacht en doorgedreven had *). L) Zie'een verhaal er over in Bijlage I. *) Wagenaar XX. ') "I shall teil you, for yourself, and between you and I, that as soon as I came back from Zealand I draw a plan for this very affair, which I communicated to the griffier, to Charht, .to 'the Pee and Psse, and af ter several additions and alt erations, lef t it there, and it has been, during my stay in England, brought into another form, in concert with 30 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. worden. Toch had Gilles ten slotte wel mee willen gaan met Engeland, dat een groote campagne voor 1747 wilde. Hij had echter niet alle eischen van Engeland te Breda goedgekeurd1). Dat was hem dan met booze woorden verweten: de Republiek wilde het voortduren van den oorlog geheel op Engeland schuiven, om zelf het neutraliteitsvoorstel van Frankrijk te kunnen aannemen. Gilles had zich er niet aan gestoord, was even passief, even afwerend gebleven, wel wetend hoe Engeland's vleien en dreigen maar één reden had: dat Engeland de Republiek niet missen kon, en dat het doel slechts was de Republiek te krijgen tot meegaan "to His Maj.'s Interest". De memorie van De la Ville had echter Gilles opgeschrikt2), hij zag als onvermijdelijk de verheffing van den stadhouder komen. Hij was onmiddelijk naar Breda gegaan om van den Franschen gezant meer te hooren "). Hij had zich tegen den Engelschen gezant heftig beklaagd over Engeland, "who, by refusing to cooperate in pacifick measures, had drawn the Republiek into their present danger and distress". Toch had Gilles niet, zooals Amsterdam, zich nu maar in de armen van Frankrijk willen werpen, al had hij onafwendbaar de verheffing van den prins zien komen. Trouwens hij had wel begrepen, dat Engeland dat niet zoo maar zou hebben goed gevonden, dat het volstrekt niet van plan was de Republiek op te geven. Voor alle mogelijkheden had het immers al een eskader naar Zeeland gezonden, dat algemeen als bewijs was gezien van Engeland's wil tot hulp en steun. Gilles had niet weten te verhinderen dat daarop het volksoproer voor den prins openlijk was uitgebarsten. De regentenpartij was daarmee uit elkaar gevallen, de stadhouder was gekomen, de oorlog zou nu, in nauwer verband met Engeland, met kracht voortgezet worden. Gilles had aan dezen storm, die over hem heen was gegaan, weerstand weten te bieden *) Het ging om kaap Breton. *) Yorke beschrijft de ontvangst van de declaratie (Hardw. pap. — 22 Apr. 1747) Zie Bijlage 2. dL,) De Broglie, La paix d'Aix-la-Chapclle. *) In Friesland verklaarden velen „qu'ils ne reconnoissent plus le Prince que pour one personne privée", en „qu'ils soutiennent que la souveraineté est retombée dans le sein du Penple" (Fagel aan Bent. — 30 JuB 1748 — Eg. Mss. 1736) •) Voor de oorzaken, die geleid hebben tot de onmachtsverklaring, zie Arch. IV. I. 156 vlgg. 36 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. ring: inplaats van het vroegere krachtsbetoon de erkenning van volslagen machteloosheid Nog meer verbaasd was men in Engeland. Newcastle was woedend: nu een onmachtsverklaring, terwijl de oorlogskansen juist zoo goed stonden! Dat was dus de werkelijkheid achter de groote woorden van den "hot headed man" in Aug. '47! Was Engeland nu maar op de Fransche voorstellen aan Ligonier ingegaan a). Enkele Engelsche vrienden rieden nu aan Bentinck eenheid te brengen tusschen zijn verklaringen van 1747 en deze onmachtsverklaring, d. w. z. te zeggen, dat deze de schuld was van de slechte invloeden, die nu op den prins werkten, maar dat hij, Bentinck, niet anders dacht dan te voren 8). De vredespartij in Engeland juichte. Nu was een vrede immers noodzakelijk. Ook Newcastle kon nu niet anders denken. Want een vrede voor de Republiek alleen liet Engelands handelsnaijver l) Sandwich kon er dan maar één oorzaak voor vinden: "the truth of this whole affair is that the griffier and Bentinck wanted to have a trusty person in England at this time, as they had many reasons to be convinced that Monsr. Hop did mischief'. Daarom was Ch. Bentinch gezonden. Bij diens afscheid had de prins hem toen het droevige stuk meegegeven, "drawn up by the Prince himself, without consulting one, except the Princess". Sandwick kon niet gelooven, dat de toestand zóó wanhopig was. (Sandw. aan NC — 12 Mart. 1748 — NC pap.) Arneth geeft als oorzaak voor de onmachtsverklaring de jaloerschheid van den prins tegenover Cumberland(!). ') " Why did we reject Monsr Saxe's proposal or were encouraged, or indeed for eed to do it by the Stadhouder and His Friends?" (NC aan Sandw. — 26 Febr. 1748 — NC. pap.) 3) „Ce coup de chez vous est le coup de grace pour New —, et il se doute qu'il puisse le parer; tous les Gens paeinques sont transportés de joie, Ches — triomphe et ses collegues ..." Dan de raad: zeg dan „que si la mauvaise conduite en Hollande a empeché qu'on fut en état de continuer cette campagne, que c'est précisement paree qu'on a préféré d'avoir la cormance dansGiles, et autres partisans (cy-devant reconnus tels) de la France, a un changement de mesures, du credit et de 1'argent comptant qui est une conséquence du crédit "Er kan immers geen waarheid zijn in W. Bentinck's verklaringen van '47 en in deze van Charles,want er ligt geen catastrophe tusschen. Dus: „Je ne puis voir de cause de votre manque total de crédit que dans un seul principe: le manque de confiance du Peuple, et le Pouvoir dans le Cabinet des mêmes Personnes qui ont été vendues a la France et ont trahi et trahissent la Patrie. Vous ne pouvez seul résister et détourner le Torrent, mais au nom de Dieu qu'il ne soit jamais dit qu'il y ait même la plus fausse apparence que vous avez étéentrainé avec." (Cresset, secretaris v. d. prinses van Wales, aan W. Bentinck. — 8 Mrt. 1748 — Eg. Mss. 1718) Willem Bentinck kon dan ook werkelijk de groote zwakte ineens van de Republiek niet zien. „Dans le fond le but de votre (= Charles') commission est d'avoir de 1'argent. Si vous 'réussissiez a cela, vous réussissiez a tout Au bout du compte la faiblesse de la République vient du manque de direction De „affaire des Postes" zou een „furieuse somme" kunnen opbrengen. Bovendien kon men al het zilver naar de munt laten brengen. De Republiek was niet zóó uitgeput als Charles'memorie deed denken. Vrede had ze wel noodig maar niet „quovis modo". Dit moest aan Newcastle gezegd worden, opdat de „torrent des pacifiques outrés et pusiUanimes ou malicieux" hem niet meesleepen zou. In werkelijkheid was er géén tegenspraak tusschen zijn eigen beweringen van 1747 en den toestand van nu. (W. aan Ch. Bent. — 5 Apr. 1748 — Eg. MB. 1728) VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 37 niet toe. Het kon bovendien zonder den daadwerkeüjken steun van de Republiek een vastelandschen oorlog niet behoorlijk voeren. Met ernst werden dus nu de vredesonderhandelingen te Aken voortgezet. Als gezanten waren in Aken, voor Engeland Sandwich, voor de Repubüek, naast Bentinck, Hasselaer, Katwijk en Van Haren. Het was de bedoeling geweest tegen Bentinck in de vergaderingen een tegenwicht te hebben, maar in werkeüjkheid bleef Bentinck de „directeur des affaires". En dat voornameüjk door den steun van Engeland, aüereerst door de houding van Sandwich, die hem in de zaken kende, al hield St. Séverin, de Fransche gezant, hem buiten aüe directe onderhandelingen. De besprekingen, gingen te Aken n.1. tusschen Engeland, Frarjkrijk en Oostenrijk, terwijl de Fransche gezant de toelating van gezanten van niet-oorlogvoerende mogendheden volstrekt weigerde. Omdat hij gezant van de Repubüek was dus, werd Bentinck door St. Séverin zorgvuldig geweerd, maar ook om zijn persoon *). Was door de vooruitbepaalde geringe plaats van de gezanten van de Repubüek hun medezeggenschap van weinig beteekenis, de ormiachtsverklaring werd de genadeslag voor de zelfstandigheid en beteekenis van de Republiek. De instructies van de Engelsche en de HoUandsche gezanten bevatten de bepaling van in volkomen overeenstemming te zullen handelen; nu werd de verhouding zóó, dat Bentinck volgde, terwijl Sandwich den toon aangaf (ofschoon hij dien zeer moest matigen) tegenover de gezanten van de andere mogendheden, na de onmachtsverklaring van de Republiek. Sandwich was zeer tevre- *) „Le comte de Bentinck a de 1'esprit et des connoissances,mais il a encore plus d'emportement et de grossièreté. II est altier dans ses sentiments et n'est pas délicat sur le choix des moyens pour parvenir a ses vues. Cependant il ne sera peut-être pas impossible d'en tirer parti. II hait et méprise la personne du Roy d'Angleterre, il n'aime que la nation Anglaise et ne fait aucun cas de la Hollande. II déteste la France et les francais et n'est véritablement attaché qu'au Stadhouder et ses propres intéréts. C'est par ce gout dominant qu' il faut prendre ce Hollandais si 1'on veut adoucir sa rudesse et ses moeurs et son caractère et le rendre flexible a ce qu'on luy propose aux idéés qu'on a intérest ou envie de luy faire adopter." (Mémoire als instructie voor St. Séverin — 29 Febr. 1748 — Arch. Etrangères.) Er bij staat gekrabbeld: „Des personnes qui connoissent 1'intérieur et les intrigues de la maison du Pee de Nassau, prétendent que la Psse son épouse, ne peut souffrir le Cte de Bentinck et que le S t adhouder luy-même n' a plus en luy la même confi dence depuis qu'on luy a fait connoitre que eet homme étoit trop violent et trop intéressé pour n'être pas dangereux. On croit même que c'est pour 1'éloigner de luy et des affaires sous un prétexte honorable que le Pee 1'a fait nommer Premier Plénipotentiaire de la Rep. aux conférences d'Aix la Chapelle." 38 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. den over de Republiek; immers Bentinck deed alles wat Engeland wilde. Samen hielden ze de andere HoUandsche gezanten buiten de zaken 1). Wassenaer van Katwijk werd door Bentinck wel vertrouwd, omdat hij geheel meeging a). Voor de anderen had hij slechts wantrouwen. Hasselaer was een Amsterdammer, dat zei voor Bentinck alles. Bovendien was hij een man van ruwe taal en slechte manieren8). Men verdacht hem ervan geheime instructies uit Amsterdam te hebben 4). Tot den laatsten dag voor het teekenen van de preliminairen werd Hasselaer buiten de zaken gehouden en wist hij niet wat er eigenhjk gaande was5). Van Haren, Bentinck's tegenstander in de Oranjepartij, was moeilijker er buiten te houden. Immers, al werd hij door den Engelschen gezant geheel ter zijde gelaten, Kaunitz, de Oostenrijksche gezant, vond hem een geschikt middel om de veronderstelde partijdigheid van Bentinck voor Engeland eenigszins te brekene). En voor St. Séverin was Van Haren van grooter gewicht dan Bentinck'). l) "Bentinck acts like an angel By keeping the others in the dark, we shall go on better, without ever coming to any sort of éclat". (Sandw. aan NC. — 22 Juli 1748 — NC pap.) ') „Pour Monsr de Katwyck, j'en suis fort content, paree qu'il s'attaché a moi par préférence... • Mais il n'est pas assez au fait non seulement pour savoir se conduire, mais pour pouvoir s'informer de ce qu'il ne aait. Cela prouve, je vous 1'avoue, que notre ambassade est ridiculement composée." (W. aan Ch. Bentinck — 24 Apr. 1748 — Eg. Mss. 1728) Sandwich schrijft uit Aken: "We (= Bentinck en hij) have agreed that he shall let no one but Catwick into any Part of the secret, who, he is convinced, is to be trusted, and will indeed be, in my opinion, in the course of this negotiation influenced by Monsr Bentinck's advice". ((Sandw. aan NC — 9 Apr. 1748 NS. — S.P.) *) „II ne sera jamais autre chose (dan A'dammer n.1.) II est embarrassé de sa figure, n'ayant jamais été dans le grand monde, ni manié de grandes affaires: et il parle le langue des caffés et des cotteries d'Amsterdam. Ses deux héros sont Calkoen et Cosson de Leiden pour les affaires et pour le gout, et Pesters est son oracle pour le militaire." (W. aan Ch. Bentinck — 10 Apr. 1748 — Eg. Mss. 1728) *) „Le Sr. de Hasselaer est conseiller échevin d'Amsterdam Ainsy quelque dévoue- ment qu'on luy ait supposé jusqu'a présent pour le Stadhouder, il y a lieu de penser qu'il ne voudroit pas que 1'autorité de ce Prince devint assez absolue pour détruire celle de la Magistrature d'Amsterdam, dont le Sr. Hasselaer est membre II est hors dedoute que (ses maltres immédiats) luy auront donné des instructions secrètes et particulières...." (Mémoire Instructive v. St. Séverin.) Bentinck dacht ook aan geheime instructies bij Hasselaer. (Mrt. 1748 — Eg. Mss. 1736) 6) Bent schrijft aan zijn moeder van zijn rapport, goedgekeurd in het geheim besogne: "I name only myself because the whole affaire was left to me, tho' I made the report in the name of all three, notwithstanding Mr. Hasselaar did not know there were any articles drawn oreven preparing till se ven at night, the same evening they were signed at nine". (10 Mei r748 — Eg. Mss. 1714) ') Beer, Zur Geschichte des Friedens v. Aachen, bl. 29, noot 1. ') Le Sr. de Haren est un gentilhomme frison, député de sa Province au conseil d'Etat des. Pro vinces Unies. II a beaucoup d'esprit et de connoissance et il s'exprime avec VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 39 Ofschoon de gezanten van de Zeemogendheden in hun instructies de opdracht hadden steeds samen te gaan, innerlijk verschilden de belangen van Engeland en de Republiek toch te zeer. Engeland had een iuimer belangenveld: Duinkerken, kaap Breton, don Philips, de pretendent, de restitutie van de veroverde streken. De Repubüek bepaalde zich tot: het barrière-verdrag en het herstel van het handelsverdrag van 1739 met Frankrijk. Slechts de overheerscbing van den Engelschen gezant over den HoUandschen kon de moeiüjkheid oplossen. De Repubüek zou Engeland in zijn eischen steunen, echter niet omgekeerd. In de preümmaire artikels zouden dus de beide HoUandsche kwesties niet opgenomen worden. Als balsem op de wond was de gezamenlijke declaratie 1), „pour ménager les interets de laRépubüque," waarin de twee kwesties opgenomen werden. Hoewel deze declaratie buiten het preliminaire verdrag zou staan, geheel waardeloos was ze niet, in aanmerking genomen de overwegingen van Frankrijk a). Bentinck deed nog alle moeite om de declaratie in het definitieve verdrag opgenomen te zien, maar Frankrijk wist zijn stem handig te smoren *). De kwestie Pruisen was tusschen de zeemogendheden ook een moeiüjk punt. Hoe Engeland's houding tegenover Pruisen zou zijn, wist Newcastle nog steeds niet. Hij hinkte op twee gedach- dignité et agrément. II n'est pas d'un caractère a se laisser gouverner pas ses collegues, et il ne seroit pas impossible qu'il eut seul le véritable secret du Stadhouder et que le prince 1'eut choisi pour 1'opposer au comte de Bentinck dans les choses ou celui-cy, altier et indodle, ne voudroit pas se conformer assez exactement aux instructions et aux ordres qui luy sont envoyés. (Mémoire instructive v. St. Séverin.) ») Archives IV I. 177 vlg. Secr. Res. Holland XI. 254. — De gelijkheid van den handel van Engeland en de Republiek werd uitdrukkelijk hierin uitgesproken, slechts het assiento en het jaarlijksche schip waren uitgezonderd. •) „Quoique cette déclaration n'établisse ni un droit en faveur des Anglais et des Hollandais, ni une obligation, pour le Roi, cependant il faut s'attendre que les Puissances Maritimes nous citeront toujours cette déclaration comme une condition essentielle dans laquelle ils ont signé les articles préliminaires et sans laquelle ils n'auroient pas conclu avec nous. L'Espagne seroit encore plus blessé de l'acceptation des clauses contenues dans cette déclaration que des Articles Préliminaires. Cependant si nous n'accordons pas ce que les Anglois1 et les Hollandais nous demandent icy, notre oommerce avec ses deux nations demeurera interrompu et nous ne jouirons pas du principal avantage que nous vouHons tirer dans le moment présent de la signature des préliminaires et de la suspension des hostilités." (St. Séverin a Puysieux — Apr. 1748 — Arch. Etrangères) ') „Je 1'aymenacé de la démolition des (Places fortes de la Barrière) et de la Révo- \ cation des déclarations du Roy des mois d'Avril et de Septembre 1747. et je me suis expüqué en facon quelconque sur le renouvellement du Traité de I739- Ces trois motifs Pont engagé a passer outre...." (St. Séverin a Puysieux — 4 Mei 1748 — Arch. Etrangères.) 40 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. ten: een verbond van de zeemogendheden met Rusland om de vooronderstelde agressieve plannen van Frederik II te neutraliseeren, óf een trachten de vriendschap van Pruisen te winnen. iVoor beide plannen werden al pogingen gedaan. Het Engelsche gezantschap van Legge ging naar Berlijn om met Gronsfeld, Hollandsche gezant aldaar, samen te werken De Republiek ging echter, naar Engelands zin, te ver in haar voorstellen van Pruisen's middelaarschap te Aken. Toch bleef Engeland vriendschappelijk gezind en ging in Aken weer verder dan de Republiek graag zag. Het wilde Pruisen opnemen in het vredesverdrag en den vrede van Dresden waarborgen. Frederik II ging graag op de welwillendheid van de zeemogendheden in *). De weinig welwillende houding van de Republiek te Aken tegenover Pruisen was een gevolg van het persoonlijk voelen van Bentinck, die van een goede verstandhouding met Pruisen niet weten wilde s). Hij was ook tegen Legge's zending en Gronsfeld's meegaan geweest. Hij zag de moeilijkheden, die het met Oostenrijk zou geven. Tenslotte zwichtte Bentinck voor de kalme, overtuigende argumenten van Fagel4), en van zijn broer Charles 5), voor den drang van Sandwich. Ook hierin gingen dus de Hollandsche gezanten met Engeland mee, zooals in alles 6). Sandwick begreep ten volle, dat dit een lastige positie was voor de Republiek, met het oog op haar meer intieme, verhouding — door den barrière-band — met Oostenrijk'). Hij ried Newcastle dus tot matiging. *) Zie W. Michael, Die Engl. Koalitionsentwürfe d. J. 1748. *) Instructie v. Klinggraffen naar Londen. — Polit. Corr. VI. 56 vlg., en passim. *) "Mr. Bentinck is particularly against any thing that tends to engage the Republiek in this or in any new garanty." Ook Hasselaar en de Amsterdamsche partij zijn er tegen. (Sandw. aan NC — 27 Mrt. '48 N.S. — S.P.) •) Ten slotte immers had de Republiek meer voordeel van een goede verstandhouding met Pruisen dan Engeland. (Fagel aan W. Bentinck — 4 Apr. '48 — Eg. Mss. 1736) *) Charles vond, dat Engeland zich niet moest hebben te beklagen over de vredesvoorwaarden. „Je ne parle pas pour favoriser plus 1'Angleterre que la République, mais pour aller au plus grand bien général; et comme le plus de bruit vient toujours d'ici, je voudrois qu'ils eussent ici le moins de sujet de crier." Als de koning en de stadhouder het niet eens waren, wel dan „il faut dans toutes les disputes que 1'un des deux se montre le plus sage, et le plus sage doit être le prince, paree qu'il est plus indépendent chez nous que Ie Roi ne 1'est ici". (Ch. aan W. Bentinck — 19/30 Apr. 1748 — Eg. Mss. 1728) •) "I am satisfied we shall have no difficulty of engaging the Republiek in whatever pacifick measure His Majty shall think consistent with the present circumstances of our affairs". (Sandw.'aan NC. — 21 Apr. '48 — S. P.) 7) De positie was moeilijk geweest vooral "since they were directed to cooperate with VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 41 De preliminairen voor het vredesverdrag waren ten slotte haastig en overrompelend door Engeland en Frankrijk geteekend, buiten Oostenrijk om. De Republiek had Engeland ijverig geholpen. Bentinck had de noodzakelijkheid ingezien van zich aan Engeland stevig vast te houden, om eenige kans op verwezenlijking van eigen eischen te hebben. De declaratie was dan ook als 't ware de belooning. Verrukt kon geen der partijen over dit voorloopige verdrag zijn, want zoo veel belangrij ke punten waren onaangeroerd gelaten.Toch hoorden ze met een zucht van verlichting, dathetgeteekendwas. Immers het definitieve verdrag, het eind van den oorlog, zou er nu gauw zijn. Toch waren er nog veel moeilijkheden vóór dien tijd te overwinnen. Dat lag aan de preliminairen zelf, maar ook aan de houding van Oostenrijk. Oostenrijk was verbitterd, voelde zich in den steek gelaten door de bondgenooten en zocht nu toenadering tot Frankrijk. Ook de gezanten van de Zeemogendheden trachtten op intiemen voet met St. Séverin te komen, om snel tot den definitieven vrede te geraken, met of zonder Oostenrijk JY. Deze Fransche gezant, handig en knap diplomaat, weerde geen van de beide partijen van de bondgenooten af, wilde van de onderlinge ontstemming voordeel trekken. Newcastle had de richting, die de onderhandelingen van de zeemogendheden namen en die een overeenkomst met Frankrijk als hoofddoel had, aangegeven en de ijverige pogingen van Sandwich en Bentinck in die richting goedgekeurd. Oostenrijk zou dan immers wel genoodzaakt zijn te volgen, dacht ook hij *). me in the negotation, yet they were particulary cautious not to disoblige the House of Austria,... .These gentlemen however thought the necessity of your affairs so absolutely required our coming instantly to a conclusion,that they judged proper to pass over every thing and were at last as forward as me to sign...." (Sandw. aan NC. — 5 Mei 1748 U. S. — S. P.) *) In een geheim artikel van het voorloopig verdrag al besloten. *) "Kaunitz has softened his language; bis court finds we are resolved; and as I have already said, if we keep firm to our point of signing with them or without them, as soon as we can settle out terms with France,their fear of being left alone will oblige them to go alongwith us, however itmay becontrary to their inclinations".—Kaunitz erkende dat de zeemogendheden apartvrede konden sluiten,maar voorspelde dat er dan een onherstelbare breuk met Oostenrijk zijn zou. Kaunitz zei, dat hij "a friend to the sistem of alliance" was, en hoopte, dat alles geschikt zou kunnen worden nog. Als Engeland Oostenrijk's wenschen tegemoet kwam "with regard to the expense of the Banier", dan zou het verder "go cheerfully along with us in the rest of our business." Maar Sandwich vertrouwde Oostenrijk niet: "It is the fear of being left alone that operates upon the court of Vienna, 42 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. In Augustus had hij echter plotseling een anderen weg ingeslagen: hij beval Sandwich weer nauwe banden met Oostenrijk aan te knoopen. Newcastle was tenslotte toch bang om het tot een breuk te laten komen. En hier was kans op, want Oostenrijk, hopend op Frankrijk, was volstrekt niet toeschietehjker geworden. Hij kon Oostenrijk niet missen in zijn Hannover-poütiek, die hij niet wilde opgeven, vooral daar hij nu ook Pruisen weer zag neigen tot Frankrijk *). Een snel afwikkelen van de onderhandelingen werd noodzaak, toen ook de publieke opinie in Frankrijk zich tegen het voorloopige verdrag begon te kanten. Sandwich en Bentinck hadden geprotesteerd tegen de verandering van richting van Newcastle. Sandwich had een beroep gedaan op het kabinet en steun gekregen*); Bentinck was naar Den Haag gegaan en had geweigerd terug te keeren. Beiden zagen echter, dat de omstandigheden voor de zeemogendheden ongunstig zouden worden, als ze nu niet snel handelend den vrede zochten. Met de belofte van een toenadering tot Oostenrijk werden ze door Newcastle weer in genade aangenomen 8). De barrière-kwestie was in de pogingen van de bondgenooten om tot eenheid tegenover Frankrijk te komen een moeilijk punt. Kaunitz wilde geen bepaling over de barrière in het verdrag hebben, vatte alle motieven aan om het te verhinderen4). Tenslotte and as soon as that is removed they will inevitably again grow as intractable as beiore". (Sandw. aan NC. — 24 Juli/4 Aug. 1748 — NC. pap.) l) Na de verklaring aan Legge. •) Newcastle was verontwaardigd er over: "I beg your lordship and my brother'to consider that it is impossible for me to exposé myself, as I have done this summer, ü the volatile opinions and unjustifiable conduct of every young minister that is sent to a foreign court, shall be adopted and supported bymy brethern in the administration." (N.C aan Hardw. — 9/20 Oct. '48 — geciteerd uit P.C Yorke.) Zie ook NC.'s brief aan Hardwicke van 7/18 Aug. 1748, bij P. C Yorke. Bentinck was blijkbaar minder hard dan Sandwich geweest. "I say nothing of my f riend Bentinck's part," was Newcastle's oordeel van diens deel in de gebeurtenissen. Hij moest trouwens met Bentinck voorzichtig zijn, hij kon hem in de Republiek niet missen. Hardwicke waarschuwde dan ook: "as to Bentinck, if he is destroyed in Holland, the greatest support of the English system is gone. Daarom, breek niet met hem". (Hardw. aan NC. — r2 Aug. r748 — geciteerd uit P. C. Yorke's werk.) 8) In de Republiek was de verheugenis over deze verandering nu weer niet groot. „Je ne püis vous déguiser qu'on a fait des remarques de ce que vous êtes asteursifavorablement disposé pour la cour de Vienne, a laquelle vous ne vouliez rien céder a la Have". Bovendien, liet hij er nu op volgen: „on fait aussi des remarques de ce que vous traitez toujours seul." (Fagel aan Bent. — 9 Oct. 1748 — Eg. Mss. 1736) *) Zoo was de houding van Frankrijk, zooals die voorgesteld werd, een motief. Maar.zei Fagel, „ tout ce que le Cte de Kaunitz a avancé touchant ses appréhensions de la France, ne consiste qu'en pure finesse, dont il s'est servi pour parvemr a son but, quiest.den'avoir VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 43 erkende bij tegenover Bentinck mondeling de geldigheid van het barrière-tractaat, en daar moest de Repubüek genoegen mee nemen l); immers steun van Engeland kreeg de Repubüek hierin niet. Charles Bentinck was naar Hannover gezonden, om met den koning en Newcastle over de barrière te praten. Die hadden steeds hun mond vol gehad van het „oude systeem", maar voor de „damned barrier" hadden ze geen opoffering over !). De kwestie benauwde Newcastle toch»). Het resultaat van Engeland's lauwheid was, dat de barrière buiten het verdrag zou büjven. Het vredesverdrag kwam er eindeüjk, ondanks de moeiüjkheden, die Oostenrijk ook nu weer opgeworpen had 4). De vreugde, dat er vrede was, was algemeen, ofschoon de ontevredenheid over de halfheid van het verdrag niet minder groot was *). Want feitelijk was aües gelaten als vóór den oorlog. Ook de Amerikaansche conflicten tusschen Frankrijk en Engeland waren niet opgelost. Slechts Pruisen en Sardinië hadden erbij gewonnen. De belangrijke kwesties waren óf niet in het verdrag opgenomen, óf üeten ruimte voor verschülende uitlegging. Oostenrijk vooral was verbitterd, door de onbetrouwbaarheid van de bondgenoo- ancune clause dans le Traité par laquelle La Reine put être liée par rapport a la barrière." (Fagel aan Bentinck — 9 Oct 1748 — Eg. Mss. 1736) ») Kaunitz heeft aan mijn Broeder de validiteit van het Barrière Tractaat bekent, selfs 'in presentie van de Engelsche ministers; sedert dien tqd moet ik seggen, dat ik mede van opinie ben geweest, dat het beter soude sijn dit artijkel uit het generaal Tractaat te laten, omdat de Kcninginne also sterk verbonden zoude sijn door een particulier artikel tussen de geallieerden. Zoo het in het generaal Tractaat komt, sal de Koninginne deselve trouwelijk willen houden of niet; zoo jae, dan sal een particulier artikel van deselve kracht sijn, maar zo zij het soekt te eroderen, kon zij daer veel gemakkelijker toe komen, met Vrankrijk te doen intervenieeren, die uithoofde van de garantie de decisie aan sig' sal willen neemen, en dan sullen wij wel kunnen blijven als twee pleytende om een oester." (Ch. Bentinck aan Fagel — 14 Oct. 1784 — Eg. Mss. 1738) •) Waarheid is, zegt Ch. Bentinck bitter, "that there is nothing in the whole alliance of any importance, if it does not serve some little end next sessions; but, let the thing be ever so wrong, if it be but subservient to some private vieuws of the ministers in Parliament, it must of course be of the utmost importance to the liberty of Europe." (Ch. Bentinck aan Willem — 5 Oct. 1748 — Eg. Mss. X728.) ») Arch. IV I. 180. «) "I think the Queen of Hungary has made all these difficulties of coming into the definite treaty, not in the expectation of succeeding in any one of them, but only with the intention of delaying the return of the Russians, and of formingaplanwithRussia, and possibly some princes of the Empire, for the recovery of Silezia" (Chest. Letters. II. 882) ») „La nouvelle de la paix n'a pas fait grand bruit icy. Elle a fait baisser les fonds au lieu de les faire monter. On parle beaucoup de l'épuisement d'argent dans lequel est le Royaume Ces idéés font venircelle de se tenir davantage renfermé dans l'Isle. C'est un principe qui vient surtout de la mauvaise opinion que cette dernière armée a donnée des alliés de ce Pais-cy. La République, par exemple, n'est pas fort bien dans 1'Esprit du Public " Dit alles was slechts „la Politique des caffés." (Trembley aan W. Bentinck, — 12/23 Nov. 1748 — Eg. Mss. 1726) 44 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. ten, door het dubbele spel van Frankrijk. Maar ook in de Republiek had Bentinck veel te verantwoorden. Het werd hem kwalijk genomen, dat hij de kwestie van de Barrière, voor de Republiek van overwegend belang, zoo gemakkelijk uit zijn handen gegeven had1). In Engeland daarentegen was Newcastle uiterst ingenomen met Bentinck's meegaandheid 2). Van te voren was al te voorzien, dat deze vrede niet veel meer dan een wapenstilstand zou zijn. De groote mogendheden voelden dit allen. Vandaar bij allen de behoefte aan lijn, en vastheid van systeem. Het nieuwe: dat Pruisen voortaan zou meedoen in het Europeesche concert, en de ontevredenheid over wat voorbij was, deed verwachten, dat men in het zoeken naar lijn en systeem zich niet zou vastklampen aan het oude, dat waardeloos was gebleken. Wat St. Séverin aan Kaunitz zei, zullen allen bij den vrede gevoeld hebben: „Laissez finir ceci, après chacun pourra se faire un système a 1'avenant de son gout." En geen wonder, dat Oostenrijk napeinsde over St. Séverin's slotwoorden : „c'est alors que 1'Autriche nous trouvera si elle nouscherche sincèrement et de bonne foi" 8). *) "My being at the Hague will be of great service to my friend Bentinck, who, I fear, will not have given entire satisf action to every body by the facilities he has chosen in the affair of the Barrier." Brieven van Fagel aan Ch. Bentinck bewijzen, dat "neither the prince of Orange, nor any of his counsellors approve Monsr.Bentincks reasoning upon the point of the Banier". (Sandw. aan NC. — 27 Oct. r748 — NC. pap.) *) "The king is very sensible.... of the f acilities you have shew'd towards it (d. i. debarrière)" (N.C. aan Bentinck — 20/31 Oct. 1748 — NC. pap.) ') geciteerd uit De Broglie. bl. 267. HOOFDSTUK II 1748—1751. Newcastle's alliantieplan, en de eerste pogingen tot uitvoering daarvan. „Chacun pourra se faire un système a 1'avenant de son gout.." Newcastle's smaak was na den vrede niet veranderd: nog steeds leek hem het „oude systeem" het eenig mogelijke voor Engeland. Een samengaan van de zeemogendheden met Oostenrijk dus, tegen mogelijke plannen van Frankrijk. Maar Pruisen was na Aken een erkende groote mogendheid geworden. De vraag werd nu: waar zou Pruisen's plaats onder de andere mogendheden zijn? Vooral Engeland had belang bij die vraag, om Pruisen's onrmddelijke nabijheid tot Hannover. Van een meegaan van Pruisen in de oude alliantie, dus nauw ook met Oostenrijk verbonden, kon voorloopig geen sprake zijn. Nu Newcastle Pruisen, dat hij wantrouwde, niet in een bondgenootschap onschadelijk kon maken,zou hij trachten diens vooronderstelde oorlogszuchtige plannen op een andere wijze te neutraliseeren. Het beste middel scheen hem daartoe de oude alliantie uit te breiden, er een sterk defensief verbond van te maken, gericht dus tegen Frankrijk in de eerste plaats, en tegen Pruisen. Duidelijk schreef Newcastle, in November 1748, aan zijn vriend Hardwicke, welke lijn hij voor de volgende jaren wilde volgen. Zijn geheele politieke program lag in dezen brief1). De pas gesloten vrede van Alken moest de basis van alle vérdere plannen zijn *). Newcastle voelde echter, dat de vaagheid van het verdrag een rustig vertrouwen er op onmogelijk maakten. Men kon dan wel eens gedwongen worden af te hangen van den goeden wil van Frankrijk en Pruisen, die hij niet vertrouwde. Als een van hen den vrede verstoorde, zou de ander wel gauw volgen. Voor de verstoring was van den kant van ») Arch. iv1.190 vlgg. — 6/17 Nov. 1748. *) "My whole plan is buut npon this definite treaty." 46 1748—1751- Pruisen wel het meeste gevaar. Frederik II zou waarschijnlijk niet tevreden zijn met de garantie voor Silezië; hij zou zeker niet rusten voordat Pruisen's macht in de plaats van die van Oostenrijk was gekomen. Frarikrijk zou zich daartegen natuurlijk verzetten, en alle Duitsche Staten, Rusland en eenige Noordsche mogendheden, zouden zich dan bij Frankrijk aansluiten. Daarin zouden Engeland noch Holland, noch haar tegenwoordige bondgenooten mee kunnen gaan Zoo zouden ze dan, tegen hun wil, genoodzaakt worden, om met Frankrijk, tegen vroegere bondgenooten op te treden. Om de kans van Pruisen's mogelijke buitensporigheid geringer te maken, was het zeer gewenscht bij Maria Theresia erop aan te dringen aan Pruisen de rijksgarantie te geven voor Silezië. Maar dat zou de onzekerheid voor Pruisen niet geheel wegnemen, terwijl het wantrouwen tegen Frankrijk vanzelfsprekend werd geacht. Het eenige doeltreffende zou dus zijn een zekerheid omtrent een krachtig samengaan van bondgenooten in den tijd van nood. De bedoeling was niet, dat de koning veel kosten daarvoor zou willen maken, hoogstens "a mere trifle" als subsidie. Hoofdzaak was de oude bondgenooten te overtuigen van 's konings wil tot het bewaren van den vrede en het handhaven van de oude alliantie. De eerste stap op dezen weg moest voor Engeland zijn een volmaakt samengaan en een gelijkheid van belangen en maatregelen met den prins van Oranje te verkrijgen, om te zien hoever de Republiek bruikbaar was *). De volgende stap zou zijn: samen met de Hollanders den naijver en het misverstand aan het hof te Weenen op te ruimen. Het beste middel daartoe was, dat men gedaan zag te krijgen, dat Bartenstein viel, die geen vriend van de oude alliantie was, en als oorzaak werd beschouwd van Oostenrijks gedrag *) in den afgeloopen tijd. Een ander middel zou men in Rusland kunnen vinden. En des te gemakkelijker, daar Maria Theresia zich al tot ') "Neither Holland nor any of our present allies would concur in any measure, that could have that consequence." Die „present allies" was een weidsche uitdrukking voor Oostenrijk (en dat sprak van zelf) en Sardinië! *)"The fitst step to be taken is, to settle a most perfect concert und union of measures and interest with the Prince of Orange; to see what means there are, or how they are likely to be executed, of putting the Republiek of Holland in any tolerable condition of being useful to itself or its allies." *) "The extravagant and ill-judged conduct." NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 47 Rusland gewend had. Dit land was daardoor al werk gaan maken van de Zeemogendheden; men behoefde er dus slechts op in te gaan. Een verzoening met Oostenrijk niet alleen, ook een nauw samengaan van de oude bondgenooten met Rusland, zou dan het gevolg zijn. Dan, als men zeker was van een samengaan van deze vier groote mogendheden zouden vele vorsten van Duitschland, die toch al teekenen gegeven hadden van een goede gezindheid, openlijk partij kiezen voor de bondgenooten en meedoen in het bewaren van den vrede. Het winnen van de Duitsche Staten was een prachtig indirect middel om Frankrijk in toom te houden. Frederik Augustus II, door zijn dubbele positie van keurvorst van Saksen en koning van Polen, zou voor het plan onschatbare diensten kunnen bewijzen. Wanneer de bijzondere onderhandelingen over dit plan moesten beginnen, was nog niet te zeggen. Voor het oogenblik was het voldoende te weten, wat de koning en wat de prins van Oranje ervan dachten Als dan later een defensieve alliantie noodig zou geacht worden, zou men tot overeenstemming kunnen komen over het aantal troepen dat in den vredestijd ook op de been zou moeten gehouden worden *). Engeland's aandeel zou slechts bestaan in het onderhouden van een vloot. Een groote, goede vloot was voor Engeland een levensvoorwaarde: om de heerschappij over de zee te kunnen handhaven *). Maar voor de bondgenooten was dit ook van beteekenis. Men moest toch niet te lang wachten met het nemen van defensieve maatregelen, anders zou de ontstemming tegen Oostenrijk's slapheid en ondankbaarheid eh de klachten over de minderwaardigheid van de Republiek groeien, en het onmogelijk maken de *) De Republiek werd dus nog gerekend onder de „considerable powers." *) Me dunkt, dit is duidelijk het plan voor een „alliance défensive année", dat Newcastle later, toen Oostenrijk er op antwoordde, ontkende. (Arch. IV. I. 571. Zie ook Michael, en Beer.) Frederik II beweerde, dat Newcastle voor zijn plan van een „neutralité armee" bekoelde door de weinige sympathie van de andere leden van het kabinet er voor. (Pont. Corr. VI. 491). *) De gedachte was steeds: een actie tegen Frankrijk èn Pruisen. De meer welwillende woorden voor Pruisen waren slechts theorie, in de practijk was er bij Newcastle angst en haat tegen Pruisen. Charles Bentinck schreef in dien zin: „La jalousie et la crainte qu'on a du Roi de Prusse les a déja mis a 1'ouvrage", voor een „alliance de garantie" n.1. (Arch. IV. 1.189) 48 1748—1751 leden der oude alliantie bij elkaar te houden. De kleinere Duitsche vorsten zouden zich dan bij Frankrijk en Pruisen ') aansluiten, om zich tegen de gevolgen van den volgenden oorlog te beschermen*). Veranderingen in het plan het Newcastle graag toe. Het begin maken met een „systeem" was hoofdzaak. Vanzelfsprekend vond Newcastle in dit plan, hetwelk bij aan Hardwicke voorlegde, dat men bij alles het versterken van den inwendigen toestand niet uit het oog moest verhezen. Hardwicke sprak hij er dus niet van. Wel Bentinck, nogvóórdat hij hem dit plan zou toezenden8). Nadat het plan door den koning was goedgekeurd, werd het overgezonden naar de leidende mannen in de Repubüek. De prins kreeg het met het verzoek zijn gedachten erover op schrift te stellen, „afin de pouvoir régler sa conduite en Angleterre sur ces Idéés, autant qu'ü sera possible et que les circonstances les permettront", het Newcastle er vleiend op volgen. Bentinck, die nog in Aken zat, raakte er opgewonden over. Hij vatte de vleiende uitlating letterlijk op: „La Prudence et la Politique veulent que 1'on saisisse cette occasion pour donner de la part de la République le branie aux affaires en Angleterre," is zijn antwoord er op, maar men moest voorzichtig te werk gaan. Hij had al een heel werkplan in elkaar, men moest dan echter met antwoorden wachten, totdat hij weer thuis was *). Nadat zoo eerst het terrein door Newcastle verkend was, en de meening van de leidende partij niet ongunstig was gebleken, werd het plan officieel 24 Januari '49 aan Fagel gezonden •). Handig werd er nog aan eens toegevoegd, dat men niet van den goeden wil van Frankrijk kon afhangen. Newcastle wist, dat niet een defensief plan tegen Pruisen in de eerste plaats, sympathie in de Republiek zou hebben, en dat men vooral en telkens weer op den voorgrond moest brengen, dat het tegen Frarikrijk ging. *) Zie noot 3 op blz. 47. *) Men dacht dus nu al aan het zich beschermen voor "consequences of the next war". *) "But above all, Ietus endeavour to reestablish our Interior, put our respective Finances upon the best Foot, we can; endeavour to support our marine. For by that we have made the Peace". (NC. aan Bentinck — 2o/3r Oct. 1748 — NC. pap.) 4) Wat Pruisen betreft:„Mr. de Gronsfeld pourra fournir les idéés touchant le Roi de Prusse." En wat de andere mogendheden betreft:,Je cróis par rapport a d'autres cours fournir au Prince des idéés que je soumettrai a sa considération". (Bentinck aan Fagel — 9 Dec. 1748 — Eg. Mss. r 738.) *) S. P. — 24 Jan. 1749. — NC aan Fagel. NEWCASTLE'S ALLIANTIEPLAN. 49 Ook nu werd weer ruimte gelaten voor 's prinsen opvatting 1), terwijl er nu met klem gesproken werd van de zuinigheid, die noodig was om in Engeland de groote kosten van den afgeloopen oorlog te kunnen dekken. Van groote uitgaven zou nu geen sprake kunnen zijn, zei Newcastle, doelend op de subsidies *). Maar ook zonder subsidies zou men er wel komen, dacht Newcastle quasi naïf8). Fagel's antwoord, waarvan Newcastle gevraagd had, dat het eerlijk zou zijn, kwam al gauw *). In het algemeen ging de prins met Newcastle's plan mee, schreef hij. Maar om meer kans op succes te hebben, moest men in vredestijd eenige subsidies kunnen beloven aan de vorsten, die zonder dat niet te winnen waren. Het was zeer droevig, dat Engeland nu die groote bezuinigingsplannen had. Maar één uitgave kon men zich toch niet besparen, en dat was die voor de barrière, als men, zooals dan toch het plan was, niet geheel afhankehjk wilde worden van Frankrijk. Daarop zou dus de prins aandringen 6). De Repubüek was dus bereid met Engeland's plannen mee te gaan, tot indirecte vergrooting van Engeland's macht en aan- ») „Si Monseigneur le Prince Stadhouder a quelque chose a offrir a la Considération du Roi, sur 1'état présent des Affaires, je vous serai extrêmement obligé, si vous voudrez bien m'en faire Part. Vous pouvés être persuadé que je n'en ferai qu'un bon usage." De prins mocht dus zijn meening zeggen, en Newcastle zou er gebruik van maken, als hij haar goed vond! *) „Nos dépenses pendant la Guerre ont été si énormes, qu'il faudra de toute nécessité, que nous nous soulagions pour le présent, par 1'oeconomie la mieux étendue. Quoique je ne laisse pas de m'appercevoir, que cela pourra peutêtre nous engager inévitablement dans une Epargne, qui, quoique nécessaire, seroit dans les Suites, a quelques Egards, a regretter." Onjuist lijkt me de voorstelling van Danielson (Die Nordische Frage), als zou Newcastle eerst voor subsidie geweest zijn, en bij zijn terugkeer in Londen er ineens niet meer van hebben willen weten, door den invloed van het zuinige kabinet. Newcastle's brief aan Hardwicke bewijst immers, dat hij toen al (hij was in Hannover toen hij dien schreef) afkeerig van subsidies was. ») "We have disadvantage (tegenover Frankrijk en Pruisen n.I., die door geld de IDuitsche vorsten winnen), we have no money to give. But the keeping up a good correspondence with our allies and taking all our measures in concert with them, will inspire them with courage and resolution, and I hope, supply in great measure, the want of subsidy." (NC aan Bentinck — 30 Mei X749 — NC pap.) 4) 14 Febr. 1749 — Fagel aan NC — S. P. 6) „II seroit a souhaitter que pour mieux y réussir, ou fut en état de promettre même en temps de paix quelque subsides aux Princes, qui ne se laissent pas engager sans cela, pour en tirer fruit, lorsqu'on pourroit avoir besoin d'eux. Je vois avec douleur par la lettre de V. E. qu'on est actueüement en Angleterre si occupé a faire des arrangements d'Epargne, qu'il n'y a presque pas moien de toucher cette corde. II y a pourtant un point qui mérite la plus sérieuse attention de V. E. et c'est celui de la sureté de la barrière a laquelle il faudra faire quelques dépences, si 1'on ne veut pas devenir entièrement dépendant de la France, et c'est sur quoi je m'attends que le Prince fera presser V. Exceltence...." (ibid.) 4 50 1748—1751- zien, terwijl ze daarbij het groote gebaar had van den berooiden edelman. Maar ze vroeg daarvoor in de plaats: dat er ook aandacht zou besteed worden aan wat de Republiek in het bijzonder aanging. Intusschen had Engeland, de goede gezindheid van de HoUandsche leidende mannen al kennend, pogingen aangewend bij Oostenrijk. Oostenrijk had zich, tijdens de vredesonderhandeling en na het sluiten van het definitieve verdrag, afgewend van de zeemogendheden; de onbetrouwbaarheid van de bondgenooten was er de oorzaak van. Gedachtig aan St. Séverin's woorden, had het zich tot Frankrijk geneigd. Maar de herhaalde betuigingen van Engeland, vooral ook het pleiten van den Engelschgezinden Oostenrijkschen gezant Wasner 1), hadden eind 1748 een verandering ten gunste van Engeland in Oostenrijk gebracht. Ook geruchten van een groot verbond tusschen Frankrijk, Pruisen, Zweden en ook Turkije, hadden Oostenrijk weeker gemaakt. Men begon nu ooren te krijgen naar de Engelsche voorsteUen van vriendschap, in het „oude systeem". De niinisterraad werd begin Maart 1749 bijeen geroepen om zijn meening uit te spreken. In den „Auszug", het résumé door Bartenstein opgesteld, stonden de verschiUende meeningen weergegeven. Hoe ook de opvattingen verschüden, men was het eens over het nu te volgen systeem: een zich vasthouden aan het „oude systeem", aan den band ook met Ruslandl). Richecourt, de nieuwe Oostenrijksche gezant in Londen, kreeg in dien zin zijn instructies mee. Echter, warm zou Oostenrijk niet loopen voor het oude systeem, het was immers slechts als noodzaak gevoeld. Keith's brief van 31 Mei 1749, het plan voor de de fensieve aUiantie uiteenzettend, werd pas 24 Juni 1751 beantwoord en dan nog in termen, die Newcastle in woede zetten s). Zeker, Oostenrijk wüde wel de aUiantie, een gewapende aUiantie, want het werd in het Noorden zoo onrustig, luidde het in de memorie, die Reischach, de Oostenrijksche gezant, in Den Haag had te overhandigen 4). Maar Oostenrijk had veel klachten, waarvan het verwachtte, dat die dan ook bevredigd zouden worden. 1) Wasner reisde, van Londen weggaand, over Hanover om daar besprekingen met den koning te houden, naar Weenen. — Zie Michael, Die Engl. Koalitionsentwürfe. *) Beer. Aufzeichnungen. Arneth. Maria Theresia noch dem Erbfolgekriege. ») Archives IV. II. 153 vlg. 41 Arch. IV I. 571- NEWCASTLE'S ALLIANTIEPLAN. De bemiddeling van de Republiek zou veel kunnen doen. De goedkeuring van de Republiek van den eisch, die ook haar zelf betrof, werd echter niet gevraagdStilzwijgend werd dus aangenomen, dat de Republiek vanzelf zou meegaan in de politieke lijn, die Engeland aangaf. Oostenrijk sprak dan ook van de Republiek als van Engeland's satelliet. Hoogstens als middelaarster kon ze in aanmerking komen. In de besprekingen met de niet-bondgenootschappehjke mogendheden voerde Engeland ook als van zelf sprekend den hoofdtoon. Aken had ook hun veel geleerd. Pruisen's politiek program was: trachten Engelands vriendschap en vertrouwen te winnen, door inschikkelijkheid in de hangende handelskwesties 2). Dit hing samen met de neiging der Fransche politiek om aansluiting bij Engeland en de Republiek te zoeken. Voor Pruisen bestond echter de Repubüek haast niet. Overtuigd, dat zij met Engeland mee zou gaan, beschouwde Frederik II haar als quantitè négügeable, ofschoon hij haar om Engeland welgezind was. De zeemogendheden stonden nu koel tegenover deze toenadering. Uit principe, uit vrees namen ze echter geen uitdagende houding aan. De HoUandsche gezanten volgden in dezen tijd Engeland geheel, toch ook graag Oostenrijk erin betrekkend "). In de onderhandelingen met Frankrijk, was de Repubüek, door het handelsverdrag van 1739, meer zelf gemoeid, trad ze dus actiever op. Frankrijk, gedachtig aan de onderhandelingen in Aken tusschen St. Séverin en de Zeemogendheden, en de ontstemming van Oostenrijk, dacht er nu voordeel van te kunnen trekken. Groot waren de aanlokkende voorsteUen van Puysieux: „II ne tiendroit qu'aux Puissances Maritimes de donner conjointement avec la France le ton dans 1'Europe, et si nous le voulions, ü ne se tireroit pas un coup de fusü sans notre permission" 4). Puysieux was uitermate welwülend, hield zelfs de Pruisische en Zweedsche gezanten op een afstand, om de zeemogendheden daar- *) Het artikel over de Russen, aan wie de Republiek de helft betaalde. *) Poht. Corr. VI. 326 en passim. •) S. P. — 29 Apr. 1749.— Fagel aan NC 4) Arch. IV I. 906, 604. Dat Frankrijks politieke systeem na den vrede inderdaad was een zich verbinden witten met Engeland en de Republiek, blij kt ook uit de Poli t. Corr esp. VI, 327 e. a. Alleen Newcastle's zich blind staren op het oude systeem maakte het onmogelijk, tot geruststelling van Frederik II. 52 1748—1751- door te winnen 1). Koel stond Yorke *), de Engelsche gezant, er echter tegenover. Hij was niet alleen een warm voorstander van het oude systeem, en had instructies in die richting, maar ook wantrouwde hij de Fransche vriendelijkheid, zag er slechts een poging in om de zeemogendheden van Oostenrijk te scheiden 3). Yorke had in zijn instructies bevel gekregen "in perfect concert" met den Hoüandschen gezant te handelen in Parijs. Evenzoo had Larrey's instructie geklonken. Ook Larrey moest slechts spreken van Holland's vredelievende gezindheid zonder meer. Moeilijk was Larrey's positie. Hij was naar Parijs gezonden om het handelsverdrag van 1739, dat 1745 ingetrokken was, hersteld te krijgen, maar Frarikrijk bleef voorloopig weigeren*). Hij had dus Frankrijk te ontzien, kon geen onafhankelijke, koele houding aannemen, zooals Yorke. Daarbij kwam, dat hij door Marselis, die door Amsterdam voor dat verdrag naar Parijs gezonden was, en een nauwere aansluiting bij Frarikrijk zocht, werd tegengewerkt, terwijl hij door de regeering niet gesteund werds). Een goede verhouding tot Yorke was dus een dubbele noodzakelijkheid: tot steun van zijn positie en tot verkrijging de bijzondere handelsbelangen van de Republiek •). Yorke kon daartegenover ook van Larrey nut hebben, hij had hem bovendien noodig om de Repubüek ook in1 Parijs de algemeen Europeesche plannen van Engeland te doen steunen 7). De verhouding was dus tusschen de beide gezanten goed. ') Polit. Corresp. passim. *) Albemarle was eigenlijk de gezant, Yorke deed echter het werk. — Yorke's instructies, van 16 Jan. 1749, in de NC pap. >) Arch. TV. L 535, 5<57- *) RxmilléhadgezegdaanLarrey"thatitwasnotonlyforwhatappearedonthefaceof the Treaty, but to tempt them to f ulfill the secret articles of it, which were nothing less than to föltow the Öictates of this Court." Niemand dan een "prating fellow like Rouillé" .zou zoo iets tegen den Hollandschen gezant gezegd hebben, voegt Yorke er aan toe. ) Keith aan Hold. — 30 Oct. 1749 — S. P. Germ. •) Arch. IV. IL 17, 24. ») De versterkte plaatsen in het KleefSche en in Oost-Friesland. (Zie Blok o.a. IV. 64 vlgg.) *) „ la liaison des Puissances Maritimes entre elles étoit un moien, la surete de 1 état étoit la fin", zei W. Bentinck aan Gronsfeld. Nov. 1750. (Arch. IV. I. 506) *) Arch. IV. I. passim. •) Wartensleben, familie van Gronsfeld, werd verdacht met dezen in geregelde briefwisseling te staan, en diens opvattingen te volgen. (Arch. IV. I. passim; ook S. P. 26 Mrt. 1751: het procotol van Cornabé.) NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 63 misschien nog niet gekomen? x) Geld echter was noodig, wilde het plan: den keurvorst van Keulen gunstig te stemmen, doorgaan. Het Keulsche voorstel luidde: 200 duizend gulden gedurende 4 jaar, in kwartalen te betalen, met één kwartaal voorschot. Daarvoor beloofde het dan geen coadjutor te nemen zonder toestemming van de Staten Generaal en den prins van Oranje *). Wartensleben had nog niets willen antwoorden, voordat de RepubUek wist, hoe Engeland dacht *). Holdernesse werd gepolst. Deze weigerde echter Newcastle er over te schrijven; zijn instructies hielden uitdrukkelijk in, dat nooit de toestemming zou gegeven worden voor eenig verdrag of eenige toetreding, die nieuwe uitgaven zouden scheppen *). Het was ook tegen de "nature of our constitution" om in vredestijd subsidies te geven, zei Holdernesse 8). Fagel wist hem echter te overtuigen tenminste aan Newcastle te schrijven. Newcastle verwierp het verzoek om meebetaling niet dadelijk, maar vroeg, polsend, wat de RepubUek dacht Engeland te laten betalen, en of ze zelf eenig fonds voor subsidie beschikbaar had. Daarop antwoordde de RepubUek weer: men verwachtte, dat Engeland twee derden, de RepubUek een derde zou betalen. Fagel voegde er bij, dat de constitutie van de Repubüek niet toeüet, dat er een bepaald fonds voor zou af zonder lijk gehouden worden. Deze en dergeüjke subsidies vond de prins noodzakelij k in vredestijd. Engeland moest die eigenlij k al geven, zonder dat het het meegaan van de Repubüek verwachtte, in aanmerking genomen den wanhopigen toestand van het land'). Als die toestand verbeterd was — en dat zou zeker volgend jaar — dan zou de Repubüek vanzelf meedoen '). De keurvorst van Keulen, nog steeds geen antwoord krijgend, begon de goede bedoelingen van de zeemogendheden te wantrou- >) Arch. IV. L 547. Hannover was het meest in deze kwestie betrokken, bovendien was het een mooi schuilmiddel voor Engeland. %) Arch. IV. I. 565. •) Arch. IV. L 589. *) Zie bijlage 4. •) Hold. aan NC. — 23 Juni/8 Juli 1749 — S. P. •) Hold. to NC. — 1 Aug./2i Juli 1749 — S. P. *) Arch. IV. II. 19. VgL ook den brief v. W. Bentinck aanNewcastle over de financiên:"It is brought toperfection before the ist of Jan. 1750; so as to begin to operate as I have reason to think it will, we shall in a few years, be able to make some figure, especialy if we use oeconomy." (2 Sept. 1749 — NC. pap.) 64 1748—1751- wen en den Franschen kant te naderen 1). Newcastle schrikte van dit bericht van Wartensleben. Hij vond nu een uitweg, en zei, dat de koning goedkeurde de helft van de subsidie te betalen, als keurvorst van Hannover n. 1. *). De Repubüek, vreezend, dat er anders heelemaal niets van het zoo gewenschte verdrag zou komen, gaf toe. Eindeüjk kon de conventie gesloten worden *). Maar hoe vertoornd was Newcastle, toen hij hoorde dat Wartensleben, in overdreven angst en ijver, het verdrag gesloten had met 300 000 gulden hooger dan afsgeproken was. Hij had dat echter gedaan onder voorbehoud van de toestemming van den koning, als keurvorst, en van de Staten-Generaal. Bovendien kon het bedrag tot 200 000 gulden worden teruggebracht. Op geen voorwaarde, had dat evenwel mogen gebeuren, meende Newcastle *). Ook de prins was geschokt en de provincies weigerden te betalen. De prins deed echter, nu het eenmaal gebeurd was, aüe moeite om er middelen voor te vinden. Hij dacht, dat de provincies wel een derde wüden betalen, als George II er voor twee derde, als keurvorst én als koning, aan meedeed 5). Nu begon Engeland, dat wel inzag, dat men zonder nadeel, de zaken niet ongedaan kon maken, af te dingen: eigenlijk had de Repubüek er meer belang bij dan Engeland, maar als aan Keulen een „heel klein bedrag" •) boven de afgesproken 200 000 gulden zou gegeven worden, dan zou Engeland wel mee wülen doen, maar voor de helft. De Keurvorst van Keulen verklaarde tenslotte tevreden te zuüen zijn met het surplus van slechts 200 000 gulden. Met groot gebaar verklaarde George II zich bereid daaraan mee te betalen, maar voor de helft, als keurvorst alleen. Dat was voor de Repubüek immers geen nadeel zei Newcastle. Zij had gewüd, dat ze een derde van de 300 000 gulden surplus betalen zou, d. i. 100 000 gulden. Nu was er maar van 200 000 gulden surplus sprake, Engeland wilde dat zij er de helft van betaalde en dat was dus oök 100 000 gulden. De Republiek moest büj zijn, dat Engeland mee wüde doen. "The prince of Oranje will see how great a length His Majesty !) Hold. aan NC — 3 Oct./aa Sept. 1749- — 8- P- >) Arch. IV. II. 26. 8) Arch. IV. II. 40 — 16 Oct. 1749. *) NC. aan Hold. — r7 Nov. 1749. — S. P. •) Arch. IV. II. 60. Hokl aan NC. — 24 Nov./s Dec. X749 — S. P. e) "a very small adition". — NC. aan Hold. — 1 Dec. 1749 — S. P. De prins liet natuurlijk dadelijk vragen, wat NC. daaronder verstond. newcastle's alliantieplan . 65 is willing to go to secure a Prince of such immediate importance to the Republiek" ft Bentinck c. s. vonden het unfair, dat Engeland voor zich alleen wilde profiteeren van het geldelijke voordeel. Wanneer Engeland niet de tweederde wilde betalen, dreigden zij nu, dan zouden de Staten Generaal moeilijk te bewegen zijn mee te gaan met Engeland in diens maatregelen te Weenen en Moscou. Newcastle boudeerde: Engeland had al zoo veel gedaan. Bentinck zou bij koel nadenken, wel tot andere gedachten komen. Bentinck wilde toch niet de onderhandelingen stop zetten om 6000 pond2) ? Gronsfeld en De Back trachtten den prins te overtuigen, dat wèl te doen, wanneer George II niet als koning ook wilde meedoen. Immers eerst was het een zaak geweest tusschen de Republiek en den keurvorst van Hannover alleen. Maar sinds de kwestie van het winnen van Keulen een deel geworden was van het algemeene defensieve-alliantie-plan, was het niet meer dan billijk, dat Engeland er bij betrokken was s). In de Staten Generaal werd nu besloten, dank zij Bentinck en ondanks Holland4), Wartensleben te schrijven de zaak sleepend te houden 6). Charles Bentinck werd intusschen naar Engeland gezonden om het over te halen tot de betaling van het tweederde deel. Hij kreeg echter de opdracht mee, toe te geven, als Engeland volstrekt niet over te halen was, mits het dan maar het verdrag waarborgde en deze verhouding in de betaling niet tot precedent nam voor volgende keeren«).WillemBentinck meende.dat de Republiek in geen geval de onderhandelingen met Keulen moest afbreken7). Het slot was, dat de Republiek aan het kortste eind trok, dat de koning als grootste concessie de garantie van Engeland toe- ») NC aan Hold. — 12 Dec. 1749 — S. P. *) "This is not such a return, as was to be expected from this Majtys great Generosity and Desire to concur with the States in the expence of a measure of such Importance to them...." (NC. aan Hold. — 22 Dec. 1749 — S. P.) •) Secr. Res. St. Gen. 3X Jan. 1730. 4) NC. aan Hold. — 26 Jan. X750. — NC. pap. ') Secr. Res. St. Gen. 31 Jan. X750 en 10 Febr. 1750. *) Secr. Res. St. Gen. 10 Febr. 1750. ( *) „D est trés facheuse que 1'Angleterre ne veuille rien faire. Mais an bout du compte c'est nous que cela touche le plus directement. Wartensleben ne s'est pas conduit, selon moi, comme il devoit; et je concois rien non plus 4 la conduite de Stemberg. Non obstant tont cela j'aurois pourtant conclu avec Cologne. II est vrai que cela pourroit tirer a conséquence dans 1'avenir de faire une démarche pareille sans 1'Angleterre, et qu'il import* que tout ce qui se fait pour le continent se fasse par les Puissances Maritimes, mais notre süreté va devant tout." (W. Bentinck aan Charles — 11 Febr. I7SO — Eg Mss I7a8). S 66 1748—1751- stond, met een zelfvoldane glimlach over zijn edelmoedigheid r). Charles Bentinck bracht dit antwoord thuis. Plotseling kreeg de prins gewetensbezwaren: Holland had deze handelingen niet goedgekeurd. De prinses, op Engeland's hand, en Holdernesse wisten echter den prins weer in het oude spoor te brengen. Zonder zijn eigen meening te zeggen 2), liet hij nu een vergadering van de Staten van Holland en een van het geheim Besogne plaats hebben, waarin tenslotte het besluit om het tractaat te sluiten genomen werd •). Daarop werd het bevel daartoe aan Wartensleben gezonden 4). Zoo was het verdrag met Keulen er dan gekomen, vooral door den wil van de Repubüek. Engeland had, door Ustige taktiek haar politiek van niet-subsidie nog kunnen handhaven. Onder het motto : geen subsidie, wilde Engeland zich ook met de andere kleine Duitsche vorsten in verbinding stenen, wilde het zich bij het verdrag van associatie voegen 5). De "associated circles" hadden de Zeemogendheden gevraagd om toe te treden •). Ook Ulfeld, sprekend van het belang om de Duitsche vorsten voor het oude systeem te winnnen, had van het voordeel van dat toetreden gesproken, daarbij al dadeüjk op den voorgrond stellend de noodzakehjkheid van eenige subsidie, wat Keith ontwijkend beantwoord had'). Engeland wilde eerst weten wat de Republiek dacht. Na de belofte van de Repubüek van 28 September 1749 voelde Engeland zich zekerder. Een groot voorstander i) "Mr. Bentinck will return perfectly satisfied with the Disposition He found the King in and fully convinced of His Mastys Resoluton to give the Prince of Orange of His Regard and Friendship." (NC. aan Hold. — 6 Febr. 1750 — S. P.) i) „Gedurende voorseide deliberatie, die tot half ses heeft geduurt, heeft den graaf van Gronsvelt Z. H. zoo wel geaccompagneert, dat hij genoegsaam altijd naast desselfs stoel is blijven staan, en heeft wel sorg gedragen, dat niemand met Z. H. in stilte kost spreken, om dus te beletten dat Z. H. sig niet zoude expliceeren." (Ch. Bentinck aan Willem — over de vergadering van de Staten v. Holland 23 Febr. 1750. — Eg. Mss. 1728.) « n was detennined, that the Prince without shewing any opinions of his own, should leave the affair itself entirely to the Determination of the States." (Hold. aan NC — 24/13 Febr. 1750 — S. P.) ») Eerst in Holland aangenomen: A'dam had den prins znn meening gevraagd en beloofd er in mee te gaan. De prins had toen gezegd: "If other Forces cameintoit, He would not singly oppose it." — Het besluit was, na de resolutie in de Staten van Holland, dadelijk in de Staten Generaal aangenomen. ■ «) Arch. IV. I. 434- , 5) 27 Juli 1748 hadden 5 Reichskreise: de Kurrheinische, Osterreichische, Frankische, Schwabische en Oberrheinische een associatie gesloten „sub auspicüs Caesaris." (Michael — bl. 564) «) Zie instructie v. Holdernesse. Michael bl. 564. newcastle's alliantieplan. 67 van het groote Duitsche plan was Wartensleben: Niet alleen een verbinding van de kreitsen met de Zeemogendheden moest het doel zijn, maar men moest de oude gedachte van Willem III zien te vemezerdijken: een nauwe verbintenis tusschen de Keurvorsten en de kreitsen van het Rijk met de Zeemogendheden. Trier en Mainz was het niet om geld te doen, schreef Wartensleben, en verscheiden andere kreitsen zouden wel voor rede vatbaar zijn x). Het plan om de kleine Duitsche vorsten in de verschillende kreitsen voor de groote alliantie te winnen, werd niet vergeten. Het werd echter voorloopig geheel overschaduwd door het andere plan om in het Duitsche Rijk tot eenheid, en stemming voor het oude systeem te komen: de verkiezing van Jozef, zoon van Maria Theresia, tot Roomsch-koning. Deze schijnbaar zoo zuiver Duitsche zaak, was toch ontstaan in Engelsche en HoUandsche hoofden *), als gevolg van het verlangen naar de verwezenUjking van het alliantie-plan. De keurvorsten te verzamelen om een middelpunt, dat met de Zeemogendheden nauw verbonden was, ziedaar de zekerste waarborg voor de rust van Duitschland, voor de overwinning van het oude systeem. Wartensleben had al een d. g. verzamel-plan voor oogen gezweefd, de kern er voor had hij echter niet kunnen vinden. Newcastle en Bentinck waren gelukkiger: Jozef en diens keuze tot Roomsch-koning zou die kern zijn. Vóór alles was het zaak dit plan aan het Oostenrijksche keizerspaar mee te deelen. Immers het Oostenrijksche huis had er het meeste belang bij. Wülem Bentinck was in September 1749 naar Weenen gegaan, voor eigen zaken; hij zou zich echter daartoe niet beperken, maar zich ook mengen in zaken van algemeene pohtiek. Ijverig aanhanger van het oude systeem zou hij met den Engelschen gezant hard mee werken tot het slagen van Newcastle's plannen *). Rus.land, Duitschland en de kwestie van Jozefs verkiezing, waren de *) ,, je crois tonjours que, si 1'on ne cesse de représenter la vérité avec douceur et la bonne manière, qu'a la fin elle doit se faire jour dans les plus grandes ténèbres, et dans cette supposition nous pouvoms espérer de voir revivre rharmonie et 1'union dans une grande partie de 1'Empire." (Arch. IV. II. 22.) *) Newcastle zegt, als hij het noodig heeft, dat het plan het eerst bij den prins is opgekomen. (Arch. IV. II. 205) *) „Vous croyez donc," vroeg hem Maria Theresia, „que 1'on de vroit d'ici se prêter a ces idees de 1'Angleterre? Je (d. i. Bentinck) lui.dis, qu'en honneur et en vérité Je le croyois et que j'étois persuadé que c'étoit l'unique moyen de conduire peu a peu 1'Angleterre au point ou elle devoit être." (Beer, Aufzeichnungen bl. 26.) 68 1748—1751- onderwerpen der vele gesprekken van Bentinck met het Keizerpaar en de ministers, om hen te polsen over de houding, die Oostenrijk zou aannemen. Bentinck zou echter het hardst werken voor de kwesties, die de Repubüek direct raakten: de barrièrekwestie, en de aanstelling van den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel. Bentinck zou in Weenen met Engeland samenwerken voor de Engelsche plannen, maar had daartegenover aan Newcastle ook om Engeland's protectie bij de particuüere belangen van de Republiek gevraagd1). De aanstelling van Brunswijk had nog heel wat voeten in de aarde a). De Repubüek wenschte de benoeming van den hertog als veldmaarschalk van het leger der Repubüek om een bekwaam en vertrouwd persoon aan het hoofd te hebben, met het oog op 's prinsen achteruitgaande gezondheid. Het keizerspaar miste hem niet graag, maar ze stonden hem tenslotte af als offer voor het oude systeem. Door Brunswijk, die hun zeer vertrouwd was, zouden ze volkomen op de hoogte kunnen büjven van de EngelschHoüandsche houding. Brunswijk zelf, die een d. g. aanbod al te voren afgeslagen had om den wanhopigen toestand van de Republiek, dacht nu van meer nut te kunnen zijn. Bovendien had een groote partij in Weenen graag, dat hij verdween, jaloersch als ze was op zijn gunst. Engeland steunde, instemmend met de keuze van Brunswijk, Bentinck's onderhandelingen erover. Zoo konden dus de verschillende partijen, aüen met goeden wü, gemakkeüjk komen tot het vaststeüen van de bepalingen over positie en inkomen van den hertog *). De barrière-kwestie hield de Repubüek vooral bezig. Toen de Zeemogendheden bij den vrede van Utrecht de Zuidehjke Nederlanden aan Oostenrijk hadden gegeven, hadden ze met het daarop gesloten barrièreverdrag een tweeledig doelgehad : bescherming van de Nederlanden — van de Repubüek zoowel als van de Zuid. Nederlanden—door de rij vestingen, zoonoodig door ij « I have writ to the D. of New Castle to desire his protection at Vienna, that I may not be needlessly detained there". (W. Bentinck aan zijn moeder — 8 Aug. 1749 NS. — Eg. Mss. 1714 ) *) Zie Beer — Aufzeichnungm. Zie Nijhofl — De hertog v. Brunswijk. ') Arch. IV. II. passim. Nijhofi, bl. 10. NEWCASTLE'S ALLIANTIEPLAN. 69 Engeland, de Republiek en Oostenrijk te verdedigen, waardoor paal en perk werd gesteld aan de Fransche veroveringszucht; èn bescherming van den handel der zeemogendheden door dien van de Zuid. Nederlanden te belemmeren. Wel was er in het 26e artikel van het verdrag beloofd, dat de voor de zeemogendheden zoo voordeelige tarieven zouden omgezet worden in een billijker handelsverdrag, maar tot uitvoering ervan was het nooit gekomen, want de zeemogendheden hadden te veel voordeel van den bestaanden toestand. Zoo hadden zij kunnen handelen met een zwak Oostenrijk, voor wien een nauwe band met hen van meer belang was dan het verkregen gebied, dat door de barrière bepalingen zwaar gedrukt werd. De Oostenrijksche successie-oorlog had echter geleerd, hoe weinig de vestingen van kracht en nut, hoe weinig de band met de Zeemogendheden waard was geweest. De verbittering er over was blijven nawerken, een nauwe band met de zeemogendheden was daardoor voor Oostenrijk niet zoo begeerlijk meer. Bovendien waren, na het verlies van Silezië, de Oostenrijksche neigingen meer den kant van Rusland op gegaan. Met het Oostenrijksch-Russische verdrag van 1746 had Oostenrijk een machtigen bondgenoot gekregen en waren de Zeemogendheden minder noodig geworden. Wel was tenslotte door den ministerraad in Apr. '49 besloten, dat men zich niet van de zeemogendheden zou afkeeren, dat men het oude systeem zou handhaven ; men was echter niet meer bereid hun groote offers te doen. De Zuidelijke Nederlanden kwamen nu in gansch ander licht: evenals de andere landen van Maria Theresia hadden zij recht op een even groote aandacht van haar en haar raadslieden wat be- *) Art. 26 luidde: „Les na vires, marchandises et denrées, venant de la Grande Bretagne et des Provinces Unies et entrant dans les Pays-Bas autrichiens, de même que les navires, marchandises et denrées sortant des Pays-Bas vers la Grande Bretagne et les Provinces Unies, ne payeront les droits d'entree et de sortie qüe sur le pied qu'on les léve actuellement, et particulièrement tels qu'ils ont été réglés selon la réquisition faite au conseil d'Etat, a Bruxelles, par les ministres des deux puissances, le6 Novembre (daarin waren de invoerrechten van Engelsch laken en HoUandsche jenever tot een minimum gebracht). II ne pourra être apporté de changement a eet égard jusqu'a ce que 1'emperenr, le rei de la Grande Bretagne et les Etats Généraux en conviennent au tremen t par un traité de commerce a faire Ie pms tót possible. Quant au commerce entre les habit ants des Pays-Bas autrichiens et ceux des Provinces-Unies, il demeurera sur le pied établi par le traité de Munster." Het verdrag van Munster, in art. 8—15, gaf aan de Republiek, bij haar handel op de Zuid. Nederlanden, de gelijkstelling met de inwoners, en omgekeerd. Verder gaf het opheffing van eenige tollen. Bovendien werden de Schelde en de kanalen, daarin uitmondend, gesloten. 70 1748—1751- treft hun materieel welzijn. Het handhaven van de barrière-bepalingen werd door Oostenrijk volstrekt niet meer gewenscht. Wel echter verlangden de Zeemogendheden de strikte handhaving van het barrièreverdrag; ze konden geen afstand doen van de voordeelige handelstarieven; de Republiek bovendien ook niet van de subsidie, die Oostenrijk gaf voor het onderhoud van de barrière vestingen. Door de handigheid van Kaunitz was het barrière-verdrag uit het vredesverdrag van Aken gebleven. Slechts had de RepubUek volgens art. 6 het bezettingsrecht van de barrièresteden gekregen. Na den vrede weigerde Oostenrijk de subsidie verder te betalen, laat staan de achterstaUen van die subsidie, of een vermeerdering voor het herstel van de vervaUen of platgeschoten vestingen. Oostenrijk wees op den geringen dienst, dien ze in den laatsten oorlog bewezen hadden. Bovendien reikten de inkomsten van de Zuid. Nederlandennauwehjks voor de bestrijding van de onkosten. De RepubUek bleef echter aandringen op de subsidie, zeggend dat men nu juist de vestingen weer in goede orde moest brengen en dat men dat zoo gauw mogehjk doen moest, voordat de vredeüevende gezindheid van Frankrijk verdwenen was Deze subsidie moest Oostenrijk boven aUe andere onkosten gaan, voegde ze er aan toe. De RepubUek kón ook deze subsidie niet opgeven. Met de nu aangenomen pohtieke Ujn om het oude systeem krachtig te handhaven, was de barrière weer een levensfactor, moest het herstel van de vestingen weer op den voorgrond staan. Maar haar eigen finantieel slechten toestand Uet niet toe dat herstel aUeen te doen, maakte dus de hulp van Oostenrijk noodzakehjk2). Toen de Republiek haar eischen stelde, ging Oostenrijk het ook doen. In den oorlogstijd, toen de Franschen de Zuid. Nederlanden bezet hadden, waren de oude barrière-tarieven opgeheven. Oostenrijk eischte nu, dat die tarieven voor goed afgedaan zouden hebben. Beide mogendheden kwamen overeen over beide punten te onderhandelen. Beiden waren geneigd tot schikken. Het beste bewijs van den kant van de RepubUek was daarvoor de keuze van >) Arch. IV. t. 186 — Nov. '48. •) Onbillijk is Beer's oordeel hier: „In Geldsachen waren die Hollander recht halsstarrige Leute und schwer von einmal gefassten Gesichtspunkten ab zu Dringen." (Aufzeichnungcn — bl. XXCIII.) newcastle's alliantieplan 71 W. Bentinck tot gezant naar Brussel. Ook Botta, de Oostenrijksche gevolmachtigde meende snel een oplossing te kunnen vinden, „sans y mêler des barbouillers de papier et des chicaneurs" 1) Toch bleek die hoop ijdel te zijn. Bentinck keerde terug zonder resultaat. Hij dacht nu in Weenen meer te kunnen bereiken. Van Oostenrijks subsidie-weigering, van het weinige succes dei onderhandelingen daarna te Brussel, had de RepubUek aan Engeland mededeeling gedaan in een stuk van 27 Augustus 1749 *). Zij vroeg Engeland hier in om nu „gemeene saak" te maken, en „het Hoff van Weenen te engageeren tot een convenabel provisioneel arrangement". Tenminste, „by aldien S. Kon. Maj. mogt meenen, dat het anders niet sijn kan," klonk er nederig bij. Nu de pogingen van de Repubüek bij Oostenrijk weinig kans op slagen leken te hebben, verwachtte zij hoofdzakelijk nog wat van het overwicht, dat Engeland op Oostenrijk kon hebben. De Repubüek beloofde, als Engeland dat noodig oordeelde, tevreden te zijn met een kleiner subsidie, zoo die maar niet beneden het müüoen ging, maar aUeen dan, wanneer een preciese uitvoering van het barrière-tractaat onmogeüjk bleek. Engeland was de garant geweest van het Barrièretractaat, het had, mèt de Repubüek, er van geprofiteerd op handelsgebied; voor Engeland ook was de barrière van belang, zoolang het oude systeem gehandhaafd bleef. Logisch was het dus, dat het dan ook krachtig meehielp aan de handhaving van het tractaat. Engeland moest ook inzien, zei Fagel, van welk groot indirect nuf het tractaat voor zijn Protestantsche opvolging was geweest. Bovendien, als men het barrière verdrag niet handhaafde, zou dan Oostenrijk de Zuid. Nederlanden wel zoo verdedigen als de Zeemogendheden het wüden 3) ? De Repubüek, die van haar kant beloofd had mee te gaan in Engeland's Europeesche plannen, had het recht nu van Engeland ook een meegaan te eischen, vooral waar Engeland nu juist weer uitdrukkelijk gesproken had van zijn vriendschap. Niet alleen steun tegenover Oosteririjk in de subsidie-kwestie vroeg ze nu, maar ook een bijdrage in de groote kosten voor het barrière l) Arch. IV. I. 600 — Aug. 1749. *) „ dat haare Keyzerlijke Majesteit de subsistentie van het tractaat van Barrière in woorden erkent, dog in realiteit sig aan de prestatiën onttrekt, dewijl de betaling van de subsidie, so wel als het herstel van de regten op den vorigen voet, daerbij worden declineert...." (Secr. Res. St. Gen. — 27 Aug. 1749.) ») Hold. aan NC. — 18/29 Aug. 1749. — S. P. 72 1748—1751- herstel. Waarom zou Engeland niét bijdragen in die kosten, waar het van een krachtige vestingenrij evenveel voordeel zou hebben, betoogde de Republiek telkens weer. Maar hoewel Engeland volmondig toegaf, dat er niets beters was, dan het barrière herstell) dacht het toch niet aan daadwerkelijk meedoen *). Ook Holdernesse had in zijn instructie de opdracht meegekregen: "you will.. not give any handle for the Prince of Orange to found any memand upon us, for our concurrence in any Part of the Expence." Holdernesse nu ried, waar Newcastle volstrekt een meebetaling zou weigeren, toch de Republiek niet den steun tegenover Oostenrijk in de subsidie-kwestie te ontzeggen. Immers anders üep men gevaar, dat de partij van het „narrow-barrier-scheme" de overhand zou krijgen. Deze partij stelde het alternatief: óf Engeland zou meedoen aan het herstel, óf, bij weigering daarvan, de Republiek zou zich ook verder van haar beloften, wat betreft het meegaan in de defensieve plannen, ontslagen achten. De "well-intentioned", die niet zouden blij ven staan op dat meedoen, als Engeland hen maar tegenover Oostenrijk steunde, zouden dan overstemd worden, waarschuwde Holdernesse 8). Men wist, dat Keith opdracht had om in Weenen samen te werken met den Hollandschen gezant Burmania. Maar dat vonden de prins en Bentinck c. s. niet genoeg; ze wilden, dat Engeland openlijk meeging. Weenen moest niet het minste vermoeden hebben, dat Engeland niet besloten was om geheel en al gemeene zaak met de Republiek te maken; Keith moest, mèt Burmania, in de hevigste termen klagen over de schending van het barrière-verdrag. Als Weenen dan nog obstinaat bleef, moest Engeland het medium voorstel van de resolutie van 27 Augustus er zien door te krijgen. Anders zou de RepubUek de garnizoenen in de Zuid. Nederlanden nietkunnen handhaven en zou Oostenrijk genoodzaakt zijn de Bar- ') "And therefore, some genera], practical scheme should be entered into, to put that country into a true State of Defence, in which the Maritime Powers, and the Court of Vienna would equally find their advantage, and to which, consequently, the whole Revenue of that Country ought to be appropriated " (NC. aan Hold. — 3 Sept. 1749 — S. P.) *) "His Majesty is extremely concerned at the bad conditions of the Banier, and thinks it of the utmost Importance that It should be restored as soon as possible. But the great Expence, which this Country was at for the Preservation of it (tho' unhappily, from other cause, without Effect), leaves no Room to hope that we shall be in a Condition, to contribute money towards the reestablishing it." (NC. aan Hold. — 20 Juni 1749- — S. P.) *) Hold. aan NC. — 18/29 Aug. 1749 — S. P. newcastle's alliantieplan. 73 rière op een ander systeem in te richten, wat noodlottige gevolgen zon hebben. In ieder geval zou men Burmania de resolutie van 27 Augustus niet zenden, voordat men antwoord van Engeland had 1). Daarop wees Newcastle op het feit, dat weer nieuwe orders aan Keith waren gezonden, ditmaal om met Bentinck, die intusschen in Weenen aangekomen was, samen te gaan *). Fagel neigde toen tot schipperen: zouden Keith, Bentinck en Burmania niet eerst samen met Ulfeld kunnen overleggen? Uit het antwoord kon Keith dan de stemming van Oostenrijk opmaken, waarna Engeland beter kon besluiten over de partij, die het kiezen zou *) ? Maar die gedachte werd niet overgenomen. Bentinck was in Weenen het middelpunt van de EngelschHollandsch-Oostenrijksche onderhandelingen. Maar wat voor moeite hij ook deed, het schoot niet op met de barrière-kwestie, 30 October moest bij melden, dat hij nog niets had kunnen doen. Intusschen bleef de Republiek aandringen bij Engeland op een antwoord op de resolutie van 27 Augustus. Newcastle schreef nog eens: Keith zou samengaaan met Bentinck. Keith zou nu ieder voorstel van Bentinck, als gevolg van de resolutie van 27 Augustus, steunen *). Uitdrukkelijk waren dan ook de bevelen aan den Engelschen gezant: samengaan met Bentinck wat betreft de voorstellen over subsidie en tarief, overtuigd als Newcastle was dat Bentinck niets verkeerds zou voorstellen. De koning ried echter aan, dat er eenig fonds van inkomsten in de Zuid. Nederlanden voor het herstel van de vestingen zou bestemd worden *). De prins was nog niet tevreden; het volk eischte het meegaan van Engeland, zou zonder dat nooit in nieuwe verbintenissen willen treden, zei bij, zich tegelijkertijd verontschuldigend over zijn aandringen. Holdernesse toonde zich verbaasd. De prins kon toch duidelijk zien, zei hij, "the reasons that induced His Majesty to act, as He has done, (viz) for the better supporting the Interest of the Republiek." Bovendien, liet Holdernesse er op volgen, als de prins zelf tevreden was, zou hij middelen moeten weten te vinden om die "uneasiness" van het volk weg te nemen6). *) Hold. aan NC. — 8/19 Sept. 1749 — S. P. *) NC. aan Hold. — 12 Sept. 1749. — S. P. *) Arch. IV. II. 8. — 21 Sept. 1749. 4) Arch. IV. II. 47. — 3 Nov. 1749. *) Arch. TV. II. 49. *) Hold. aan NC — 19/8 Dec 1749. — S. P. 74 1748—1751- De prins slikte het standje, maar bleef aanhouden. En tenslotte kreeg bij toch zijn zin: 13 December '49 leverden Keith en Burmania een memorie bij het hof van Weenen in, zooals het in de resolutie van 27 Augustus bedoeld was *). Was eerst de vraag van de Repubüek om steun van Engeland in de barrière kwestie bescheiden geweest, was ze als slechts zwakke klacht gehoord in het stuk van 28 September*), langzamerhand zou het meegaan van Engeland in de Barrièrekwestie een voorwaarde van de Repubüek worden voor haar treden in al de Europeesche plannen en maatregelen van Engeland. Werd de Repubüek zich van haar onmisbaarheid bewust, of was het haar eigenbelang alleen, dat haar dreef ? In ieder geval had Engeland de dwingende kracht van de Repubüek gevoeld. De memorie van 13 December zou voor Engeland het gevolg hebben: een zich verdiepen in de barrière kwestie, een openlijk samengaan met de Repubüek tegenover de eischen van Oostenrijk. Van particuliere kwestie tusschen de Repubüek en Oostenrijk in de eerste plaats, zou ze door deze stap worden vooral een algemeen Europeesche kwestie, waarvan voor een groot deel het handhaven van het oude systeem zou afhangen. In 1749 was het dus wel al gekomen tot meerdere uitwerking van het program van Newcastle. Maar het was nog steeds in het vage gebleven: een versterken van den Engelsch-Oostenrijkschen invloed, een vaag defensief plan. Het verdrag van Keulen was er het typeerende bewijs voor. In 1750 zou men in Engeland dezelfde gedachte voorstaan, hetzelfde plan, maar nu met vaster omtrekken. Het concentreerde zich in drie punten: 1. de kwestie van de keuze van Jozef tot Roomsch-koning, 2. het toetreden tot het verdrag van 1746, 3. de barrièrekwestie. De Noordsche kwestie, in haar laatste stadium, ging haar belang voor de zeemogendheden verhezen, al was het in het noorden nog verre van rustig. Engeland had een actief optreden tegen Zweden opgegeven. Oostenrijk was daarin gevolgd, maar had ') Beer. Aufzeichnungen, bl. 102. !) d. i. het stuk, waarin de Republiek beloofde samen te gaan met de plannen van Engeland. — zie bl. 59. newcastle's alliantieplan. 75 daarmee niet het onderhandsch werken in Rusland laten varen. Hierin wilde Oostenrijk, dat Engeland meeging. Het was wel heel aangenaam, als Engeland tot het verdrag van 1746 wilde toetreden, maar Engeland deed eigenlijk niets „pour rendre cette accession efficace," luidde het in de Oostenrijksche memorie, die Richecourt in Londen overhandigde. Engeland moest Rusland liever een subsidie geven1). Aan de Repubüek had Oostenrijk van deze memorie ook kennis gegeven. Dat hinderde Engeland; het hinderde Engeland echter nog meer, toen het bleek, dat de prins van Oranje voor een subsidie aan Rusland voor troepen voelde. Newcastle nam deze houding de bondgenooten zeer kwalijk. Oostenrijk vergat, zei hij, hoeveel Engeland al voor Oostenrijk betaald had, en nu moedigde het andere mogendheden nog aan ook om van Engeland subsidies te krijgen. De Repubüek deed altijd een beroep op haar financieele onmacht.om zeer gemakkeüjk overal buiten te büjven. "The King's alües seem verywilüngto cut out expences for His Majestywithouthavingtheleastlntention to bear any share of them themselves", eindigde Newcastle, verongeüjkta). Moeten de bondgenooten Rusland dan niet steunen, als het heel aüeen tegenover de vijanden komt te staan? vroeg Bentinck daarop. Maar nu Engeland die subsidie niet wüde, zou hij, Bentinck, zich daarbij neerleggen, zich troostend met de gedachte, dat zijn Majesteit wel de beste voorzorgsmaatregelen zou nemen *). Fagel schaarde zich dadeüjk geheel aartEngeland's kant, een verontschuldiging makend over het steunen van Oostenrijk in die subsidie-kwestie. De prins had dat natuurüjk gedaan onder invloed van de andere partij, vergoeüjkte Holdernesse *). De Repubüek eindigde dus weer met Engeland's wil te l) Mém. Instruct. v. 24 Febr. — in den brief van NC aan Keith — 16 Maart 1750 — s. P. ») NC. aan Hold. — 13 Mrt 1750. — s. P. >) Hold. aan NC. — 20/31 Mrt. 1750. — s. P. 4) De pensionaris en de griffier "were f ar from making any observations, that could be disagreable to His Majesty, but on the contrary have always been apprehensive of the consequences of such absurds. But your Grace will not be at a loss for the authors of the sentiments, which the Prince of Orange has thought proper to adopt " Om New- Castle nog meer te kalmeeren schreef Holdernesse verder: "and your Grace has but too much Reason to see what means are found to engage the Prince upon many occasions to act a Part, which must astonish those who are not as well acquainted with the interior state of this country as your Grace is." (Hold. aan NC. — 31/20 Mrt. 1750 (2e brief) — S. P.) 76 1748—1751- volgen. Engeland liet zijn gezant Dickens in Petersburg nu kort en krachtig verklaren, dat het Rusland niet zou steunen in zijn optreden tegen Zweden, direct noch mdirect ft Swart, de HoUandsche gezant, kreeg daarop bevel zich te voegen bij Dickens, waar deze zou betoogen, dat een vijandeUjke stap van Rusland zonder de hulp van de bondgenooten, noodlottige consequenties zou hebben. Wüden dus de zeemogendheden Rusland niet steunen in zijn maatregelen tegen Zweden, ook aan Zweden weigerden ze gezamenlijk elke meewerking. Newcastle, weer geheel gerustgesteld over de meegaandheid van de RepubUek, zond den HoUandschen „ministers" dus een goedkeuring ft Hij was blij, schreef hij, dat Bentinck ook inzag, hoe groot het verschü was tusschen Engeland's en Oostenrijk's houding *). De Zeemogendheden wendden zich nu besUst af van de Noordsche zaken. Tessin's poging om in den herfst van 1750 de Noordsche kwestie weer in de algemeene pohtiek te schakelen, door die te verbinden aan de verkiezingskwestie, Uep op niets uit4). Nu de Noordsche kwestie dus eigenlijk uitgeschakeld was, kon Newcastle zich geheel werpen op de drie hoofdkwesties. Daar was de keuze van Jozef tot Roomsch-Koning, handig uitgedacht middel om de defensieve plannen in Duitschland een kern en dus meer kans van slagen, te geven. In Hannover was het op de groote conferentie aan de diplomaten meegedeeld. Sinds dien was men systematisch te werk gegaan om de verschiUende keurvorsten te polsen. Toen de Zeemogendheden gingen opteUen de keurvorsten, die waarschijnlijk vóór de keuze zouden zijn, rekenden ze op Keulen, en dachten ook wel zeker te zijn van Mainz en Trier, terwijl de gunstige stemming van Hannover en Bohème van zelf sprak. Beieren en de Paltz hoopten ze te winnen. Met deze 7 keurstemmen, rekende Newcastle gemakkehjk en zonder veel kosten (dat hij eenige subsidie moest geven, zag hij nu wel in) zijn gedachte te kunnen verwezenhjken. Zelfs was het winnen *) Danielson, Die Nord. Frage. *) "The King was very glad to find that the Dutch ministers entirely approve all the Progressive steps which His Majesty had thought proper to take with regard to the affairs of the North." (NC aan Hold. — 27 Mrt. 1760 — S. P.) *) Oostenrijk had n.1. geen krachtig antwoord, en dan nog wel buiten Engeland om, gegeven op het „Precis" van den Franschen gezant. 4) Zie Gehlsdorf, blz. 58. Zie Danielson. NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 77 van Beieren voldoende, omdat 6 keurstemmen nog een mooie meerderheid was. De RepubUek ging geheel met Engeland mee. Toch zou blijken, dat de kwestie moeilij ker en ingewikkelder was, dan Newcastle en Bentinck het zich voorstelden, het zich kónden voorsteUen. Voor alles moest men Oostenrijk over deze keuze nader spreken. Van zelf sprekend echter scheen het enthousiasme van Oostenrijk. Het viel dan ook zeer tegen, toen het bleek, dat Oostenrijk laconiek-koel er tegenover stond Oostenrijk, ofschoon zich houdend aan het oude systeem, wüde toch Frankrijk te vriend houden; het kon dus voor dit plan, dat zoo duidelijk tegen Frankrijk gericht was, niet veel voelen. Toch kon het keizerspaar wel niet anders doen dan meegaan er mee, waar het voorgesteld werd als ten gunste van het Oostenrijksche huis. Maar slechts uitermate voorzichtig wilden ze te werk gaan, het plan als onrijp veroordeelendJ omdat Jozef nog zoo jong was en de keizer in de kracht van zijn leven. Oostenrijk vertrouwde Engeland ook niet geheel, want, terwijl het in aUe zaken een buitensporige zuinigheid betrachtte, kwam het hier ineens met subsidie voorstellen. Als Engeland de zaak echter alleen klaar speelde, zonder meewerking van Oostenrijk, vreesde Maria Theresia, dat Engeland te veel te zeggen zou krijgen en haar zou kunnen dwingen in de barrière-kwestie. Zij zei dus, dat ze het slagen van het plan graag, en zoo gauw mogelijk, wenschte, maar dat ze de beleediging niet kon accepteeren, als het, eenmaal begonnen, een mislukking werd 2). Voorloopig was een passief kijken naar de wending die de zaken zouden nemen, en naar wat Engeland doen zou, Oostenrijk's houding. Engeland ging ijverig aan den gang. Het begon met te trachten Beieren te winnen. Het scheen gemakkelijk te zullen gaan, ofschoon er een partij in de omgeving van den keurvorst was, die tegenwerkte *). Haslang, Beiersch gezant te Londen, verklaarde echter dat de keurvorst „par principe et par système" geneigd was "to unite Himself with the King". Newcastle had toen maar dadeüjk een concept verdrag opgesteld, waarin bepaald was, dat ') „Cétoit une chose qu'elle souhaitoit a la vérité, mais que de dire qu'elle le regarde comme un si prodigieux avantage, c'est ce qu'elle ne feroit point." (Beer —• Aufzeichnungen, bl. 66.) ») Arch. IV. II. 109. *) Gehlsdorf. 78 1748—I75L de Republiek een derde van de te geven subsidie zou betalen. Wel wist Newcastle nog niets van de meening van de Republiek, maar hij twijfelde toch niet, of ze zou meegaan. Door dit meegaan van Beieren zou immers de meerderheidinhetkeurvorstencollege, "the material part of the Empire", bereiktzijn.hetRijkdaardooraande zeemogendheden verbonden, en de keuze zeker. Ook kon de Repubüek geen bezwaar hebben tegen de manier van verdeeling der subsidie, want George II nam nu twee derde op zich, als koning en als keurvorst. Mocht de prins echter toch weigeren, dan was de zekere kans voor de keuze verloren, zei Newcastle 1). Deze moreele pressie was echter niet eens noodig, want de prins ging dadeüjk verheugd mee, opteüend al de voordeelen, die de zeemogendheden van Beieren's goede gezindheid zouden hebben *). Hij moest echter eerst de Staten van Hoüand erover hooren. Holdernesse, vol schrik denkend aan de worsteling van de Keulsche zaak in de verschülende provincies, zei den prins "that he would give a mortal Blow to His own authority if every negociation was to be examined and canvassed in each provincial State." De prins stelde hem gerust. Enkele personen uit Hoüand moest hij toch spreken. De leidende personen voelden dadeüjk voor de zaak *). Ten overvloede had Holdernesse de prinses ook gunstig weten testemmen4). In Mei vertelde de prins persoonüjk aan Newcastle, die op weg naar Hannover in de Zuid. Nederlanden besprekingen ging houden met Botta ook, dat de Repubüek met den koning mee zou gaan. De Repubüek, ondanks haar benarde omstandigheden, had zich dus toch gehaast meebetaling in de subsidie toe te zeggen. Bilüjk was nu echter ook, vonden de HoUandsche en Engelsche staatsüeden, dat ook Oostenrijk zich eenige opoffering voor Beieren's stem zou getroosten. Bentinck ried, dat men niet zou vragen die opoffering te laten bestaan in afstand van grondgebied, hoe klein ook, want geen slechter manier was er dan op die wijze gunstige gevoelens in het Rijk voor Oostenrijk te winnen. Immers dat verzwakte de Oostenrijksche monarchie, wat in geen geval meer mocht gebeuren 5). *) NC. aan Hold. — 3 Apr. '50 — S.p. a) Hold to NC. — 21/10 Apr. — S. P. *) Arch. IV. I. 113. "The treaty with Bavaria they all pretend to be for; and the election of a King of the Romans is a most popular point in Holland...." ') Hold. aan NC. — 29 Juli/9 Aug. '50 — NC. pap. 6) Arch. IV. II. 109. NEWCASTLE'S ALLIANTIEPLAN. 79 Tenslotte wist Newcastle Oostenrijk, na lange aarzeling, te bewegen voor een vierde in de subsidie mee te doen. Het verdrag zou nu geteekend worden te Hannover, terwijl Newcastle van tevoren verklaard had in geen verbintenis te willen treden, die de HoUandsche subsidie zou garandeeren *). Van Wartensleben, als gevolmachtigde van de RepubUek, wüde Newcastle niet weten; die had het door het Keulsche verdrag voor goed verkorven. Waarom zou Bentinck niet komen, als hij van Weenen terug kwam, vroeg Newcastle. Bentinck bleef echter langer dan hij dacht en wüde. Toen vroeg Newcastle Hop te zenden. Toen aües voor het teekenen klaar lag, veranderde Beieren in eens zijn eischen, in zoover, dat het ook de betaling van de HoUandsche achterstaUen vroeg. Hop weigerde eerst dezen nieuwen eisch te onderteekenen. Maar Newcastle wist hem te overtuigen *). "I hope your Lordship wiU take care," zoo schreef hij aan Holdernesse, "that mons. Hop may not suffer by what the has done. He certainly thought, that submitting to the King's Desire in this Instance, would reaUy be foUowing the Inclination of the Prince of Orange" 3). Het eigenmachtig teekenen van den gezant Wartensleben, toen het dringendnoodigwas.had Newcastle sterk afgekeurd, Wartensleben leed nóg ofider de ongenade. Maar toen had het meerdere geldverpüchtingen ook voor Engeland gegolden. Dat was het verschil. De prins echter maakte natuurlijk nu toch geen bezwaar, hij was trouwens van tevoren ook weer door de prinses bewerkt. Het betalen van den achterstal was een moeilijk ding voor de verschülende provincies; sommige weigerden en Hoüand wüde niet weer voorschieten 4). De prins kon dus niets beloven. Toch zou Newcastle al zijn best doen, dat het ratificeeren van het verdrag daardoor niet tegengehouden werd 5). Het verdrag kwam er dan ook, en de vreugde er over was in Engeland groot6). *) Coxe, Pelham AdministratioH II. 344. 2) Secr. Resol. St. Gen. 26 Aug. '50. !) NC. aan Hold. — 14/3 Aug. 1750 — S. P. 4) Hold. aan NC. 22/4 Sept. 1750 — S. P. •) Arch. IV. II. 121. Verbaal Hop op 23 Aug. '50: Haslang had gewild dat de zeemogendheden elkaar de betaling der achterstallen hadden gegarandeerd. — New Castle had die geweigerd. 6) De zuinige Pelham zelfs schreef: "if you can carry the Election of a king of the Romans, it is worth the subsidy we are to pay the Elector of Bavaria; and if you cannot it is a good composition to prevent those measures going farther." (Coxe — Pelham Administration II 394.) 8o 1748—1751. Oostenrijk's toon was weer koel. De waardeering van het verdrag bestond hierin, dat men vond dat het verdrag niet betreurd hoefde te worden. Want als Oostenrijk niet meegedaan had, zouden de zeemogendheden er wat achter gezocht hebben*). Jubelde Newcastle, optimistisch en kortzichtig, dat nu het succes van de verkiezingskwestie vrijwel zekerwas,MariaTheresia ging het succes minder ter harte, dan de wending die de zaak zou nemen. Ze zou in geen geval groote geldsommen er aan uitgeven,verklaarde ze *). De kansen stonden voor de keuze van Jozef lang niet mooi. Niet alleen waren de Paltz en Saksen niet te winnen geweest, anders dan door groote opofferingen *), maar ook dreigde Keulen verloren te gaan. De conventie met Keulen hield in: een vriendschap voor de zeemogendheden. Artikel 5 doèlde op de keuze, maar die was er niet uitdrukkelijk in uitgesproken *). Wartensleben verontschuldigde zich: daaromtrent had hij geen besliste orders ontvangen. Newcastle eischte, dat nu aan Wartensleben gezegd zou worden, dat art. 5 voor Keulen bedoelde een samengaan met den koning (sic!) "in every thingthat regardsthe system of the Empire"; bovendien, dat hij bevel kreeg "to act in concert with Major Gene Borck"«). Dat beteekende dus, dat Engeland nu ook in de Keulsche zaken de leiding zou nemen. Eigenlijk had Wartensleben dadelijk weggezonden moeten worden, zei Newcastle, vergetend, dat Borck ook niet beter had gedaan. Fagel kwam nog met excuses ook: officieel was er immers ook niets meegedeeld aan de gezanten over de keuze; hij had bovendien ook niets geweten van Borck's orders. Hij beloofde echter, dat Wartensleben zou samengaan met Borck •). De Hollandsche staatsmannen wilden een conventie met Keulen handhaven '); Keulen als vriendschappelijke nabuur beteekende immers: een veilige Oostgrens. Newcastle was koeler, hem was het slechts om een keurstem te doen. Wilde Keulen niet, dan maar de ») Schlitter, bl. 19. ») Scblitter, bl. 25. >) Gehlsdorf. «) ce qui m'étonne c'est qüe les ministres Hanovriens, ayent été assez sots et assez duppes, pour ne pas convenir de leur f aits avec l'électeur de Cologne avant de signet le traité de subside. Ils devroient mieuz connaltre 1'apotre et a 1'heurn qu'il est, 1'Angleterre sera obligée de payer cette bévue" (Schlitter, bl. 30.) Zóó zag dus Oostenrijk het samengaan van de zeemogendheden. •) NC. aan Hold. — 8/19 Aug. 175°- — S. P. Beer. Aufzeichnungen, bl. 91 vlgg. 6) Hold. aan NC. — 17/8 Aug. 1730 — S. P. ') Arch. IV. It 123. newcastle's alliantieplan . 81 subsidie aan Saksen of de Paltz geven, als die wel gezind waren hun stem te geven. Maar hij was het met Bentinck eens, dat men nu niet ineens Keulen kon laten schieten, en zeker niet de keuze opgeven, nu er moeilijkheden kwamen. Want dat zou hen onteeren en aan de Frahsch-Pruisische partij een voorsprong in Duitschland geven. Keulen zou wel door een vermeerdering van subsidie te winnen zijn, dacht Bentinck. Hij drong bij Newcastle er op aan om in elk gevaljin teziende slechte gevolgen, die een verkeerd begrepen zuinigheid nu zou hebben. Zonder subsidies, en groote subsidies, was nu niets te bereiken. De prins van Oranje wilde de Repubüek het goede voorbeeld aan Engeland doen gevenl). Het had uitwerking, en tenslotte besloten de zeemogendheden tot een vermeerdering van subsidie (Engeland had niets gevoeld voor de verlenging van het verdrag, zooals de prins voorgesteld had). Het hielp echter niet, want Maart 1751 voegde zich Keulen bij de Fransche partij *). Toch moest men de keuze nu niet opgeven, meende Bentinck *). Toen de onderhandelingen met de keurvorsten niet zoo goed gingen als gedacht was, kwam vanzelf de gedachte aan de kleinere Duitsche vorsten weer op den voorgrond 4). De Kreitsvorsten drongen aan op toetreding tot hun associatie, zeggend, dat die eigenlijk vóór, maar in ieder geval niet na de kwestie over de keuze gaan moest8). Onder de kreitsen kwam Anspach vooral uit. Oostenrijk had al op de belangrijkheid van Anspach gewezen, om het direct contact van Oostenrijk (over bevriende landen heen) met de Zuid. Nederlanden •). De Repubüek was wel geneigd tot een subsidie aan Anspach, vond het van zelf sprekend dat het aan Engeland vroeg om daarin voor twee derde mee te gaan, omdat het er minstens evenveel belang bij had. Maar Newcastle dacht anders, was verontwaardigd, dat er al een halve belofte van Engeland's meegaan aan Anspach gedaan was, tegen zijn *) „le prince.... a offert son crédit pour engager la Répnblique a donner a eet égard bon exemple a 1'Angleterre" (Arch. IV. II. 124) ») Arch. IV. II. 130. *) Dagboek v. Bentinck — 27 Mrt. 1751. — Eg. Mss. 1733. 4) Verbaal Hop — n Aug. 1750: Conferentie van Newcastle en Vorster over de keuze: „niet alleenig om te hebben een pluraliteyt der stemmen van de cheurfursten, maar mede om de electie smaeckelijk te maken aan de andere forsten en stenden van het Rijk." •) Arch. IV. ix 128. •) Arch. IV. IL 103 6 82 1748—1751- politiek: geen subsidie, in. Hij vergat hierbij zijn eigen houding tegenover de RepubUek in de Beiersche subsidie. Als men zoo voortging, zouden het samengaan en het vertrouwen tusschen de zeemogendheden ophouden, viel Newcastle uitl). Het was onbehoorlijk om Engeland te vragen mee te gaan, waar het zoo'n kleine uitgave gold. Engeland wüde echter wel mee gaan, zonder te betalen. Verder echter, klonk het als hoon op het eind van Newcastle's brief, "His Majesty is ready to concert with the Prince of Orange, what it may be advisable for theMaritime Powers to do, with regard to their accession to the association of the Upper Circles" *). Engeland voelde in abstracto voor een toetreding tot de vereeniging van kreitsen, maar materieele opoffering weigerde het. Zoo bleef dan ook een ondersteuning aan Anspach achterwege, evenals aan de andere kleine keurvorsten. Engeland's aandacht bleef bij de keurvorsten. En daar ging het slecht mee. Bovendien begon de FranschPruisische partij weer actiever te worden inDuitschland. Frankrijk was jaloersch van de wassende macht van Engeland in Duitschland ; het zou nooit dulden, dat het succes van de keuze-kwestie geheel aan Engeland te danken zou zijn»). Frankrijk stelde Pruisen dus voor een tegen-unie in Duitschland te vormen. Maar Pruisen, ofschoon gekwetst, omdat de bondgenooten in hun bemoeiingen het heelemaal voorbij waren gegaan, sloeg dat af : de tijden.waren er nog niet rijp voor. Wel wüde het echterweten, of Frankrijk Jozef erkennen zou, als hij gekozen was. Want Frederik II wenschte niet geïsoleerd te staan 4). Een oplossing scheen, November '50, Tessin's voorstel: de Noordsche kwestie op de keuze in te doen werken. In Oostenrijk üeten Frankrijk en Pruisen nu zeggen: zij zouden de keuze goedkeuren, als Maria Theresia een vergoeding aan de Paltz toekende en de rust in het Noorden garandeerde. Het was dus nu de tegenpartij, die de eischen stelde in de verkiezingskwestie. Maria Theresia gaf er echter geen antwoord op. Toen de Oostenrijksch-Engelsche pogingen in de Paltz, Saksen en Keulen mislukten, was Frederik meer voor het Unie- i) "i cannot avoid observing that this method of proceding, if pursued, must in Time destroy all conndence, and concert between the two Courts, and is directly contrary to what is practised by the King " (NC aan Hold. — 27 Nov. 1750 — S. P.) «) NC. aan Hold. — 27 Nov. 1750 — S. P. •) Schlitter, bl. 31. *) PoUt. Corr. VII. 347 — 20 Apr. 1753. newcastle's alli \ntieplan. 83 plan te vinden, maar de gunstigste tijd om de keuze te verhinderen was voorbij. Een beperking van de kiescapitulatie kon dus. slechts het doel zijn. Een voorstel van Frarikrijk tot een Unie *) werd nudoorPruisenin beginsel goedgekeurd (Januari '51), MetFransch geld bracht Pruisen alvast verscheiden vorsten tot bondgenootschap. Door het mislukken van de Engelsche pogingen, maar vooral door de versterking van de tegenpartij was Maria Theresia nog koeler geworden voor het geheele plan. Wel had ze, eind 1750, een poos van activiteit gehad *), maar Januari 1751 verklaarde ze toch weer, dat, zoolang Frankrijk niet meeging, er niets te verwachten was. Men moest zich daarom niet haasten. Zoo was het weer duidelijk, dat de vriendschap van Frankrijk haar na aan het harte lag. Immers een gezamenlijk zich scharen van de groote Europeesche mogendheden tegenover Pruisen bleef haar onuitgesproken streven. Toch wilde ze niet geheel de onderhandelingen afbreken. „Laissons faire les Anglais'', schreef Kaunitz, „empêchons autant que nous pourrons, qu'ils ne fassent des étourderies; voyons venir, avec cette methode; nous ne nous exposerons point au reproche d'avoir fait manquer une chose desirable, qui peutêtre auroit réussi, et nous ne courerons aucuns risques, paree que si on nous propose par hazard, ce que nous ne pourrons, ou ne voudrons faire, nous n'en ferons rien" *). Maar Newcastle had met het verhes van Keulen, naast de groeiende moeilijkheden, den moed voorloopig verloren. De kwestie was toch lastiger dan hij dacht. Teleurgesteld, wendde hij zich voor een poos van de algemeene Europeesche plannen af. De binnenlandsche moeilijkheden, na den dood van den prins van Wales, eischten nu ook al zijn aandacht. Toen die moeilijkheden geweken waren en Newcastle sterk in het kabinet stond, ging het subsidie-verdrag met Saksen, dat al lang voorbereid was, snel in zijn werk. Saksen beloofde hierbij ook toetreding tot het verdrag van 1746 *); beide partijen trouwens verlangden het. De RepubUek keurde nu ook, na zwak protest, goed om haar derde deel van de subsidie te dragen 4). Zij bleef *) Schlitter, 177. •) Schhtter, 32. ») Arch. iv. ii. 54. Gehlsdorf. ■— Het verdrag werd gesloten Sept. 1751. *) De prins had gezegd, dat hij eerst genoodzaakt was geweest in deze zaak een taal te spreken tegen Holdernesse. 84 1748—1751- echter weigeren om in nader verbond met Saksen te treden, zooals Engeland gedaan had, door op Polen's verzoek de uitlegging van het 21e art. van het verdrag van Aken te geven. De Engelsche gezant schreef, dat de koning, als bij dat wilde, gemakkelijk zijn wil op dit punt zou kunnen doorzetten Maar Engeland wilde het niet. Was de Duitsche kwestie de kern van de Engelsche continentale politiek, het verdrag van 1746 en de toetreding van de zeemogendheden was dat voor Oostenrijk. Maria Theresia was in 1749 hoopvol gestemd geweest over die toetreding, in 1750 was ze dat heel wat mindera). Bentinck, nog steeds in Weenen vertoevend, troostte haar: het was logisch, dat, nu de kans ervoor goed was, de kwestie over de keuze de aandacht het meest in beslag nam. Maar daarmee was een nauwer verbintenis met Rusland niet geheel opgegeven; bovendien, „la Russie, si elle n'étoit pas gagnée, n'étoit pas perdue." Hij zou er, opzijn terugreis Hannover aandoend, met de Engelsche en Hannoversche ministers over spreken, beloofde Bentinck. De prins was ef voor, en dat beteekende veel, want de RepubUek was onmisbaar voor Engeland in iedere continentale kwestie *). Zat Bentinck te ver weg om den loop der zaken in de Republiek zuiver te kunnen volgen? Immers de toetredingskwestie heeft, van dichtbij gezien, een ander voorkomen. Want niet Engeland, maar de Republiek moest tot toetreden bewogen worden. Engeland was al geneigd tot toetreden en meende, dat, nu de garantiekwestie was vervallen, er voor de Republiek geen enkel bezwaar meer bestond. Rusland zou de Republiek officieel vragen mee te doen, maar Bestuchew was bevreesd voor een weigering van de RepubUek, zei Newcastle, en daarom moesten de Staten-Generaal een brief aan de Swart schrijven, waarin hij de opdracht kreeg te zeggen, dat, bij een invitatie, de Republiek die tegen zijn eigen zin en meening inging. Maar nu had de HoUandsche gezant in Dresden opdracht om te handelen "in perfect concert" met Hanbury WiUiams. (Hold. aan NC. — 13 Apr. 1751 — S. P.) "As to Holland, you see how readily they come into our Saxon treaty . (Coxe II, 407 — Sept. 1751) ») Yorke aan Hold. — 28 Dec. 1751 — S. P. *) Beer, Aufzeichnungen, bl. 80. — JuU 1750. ') „Je lui expüquai a cette occasion la part que le prince d'Orange y avoit eue et 1 ïnfiuence que la République a tou jours eue, et aura toujours sur les conseils d'Angleterre et sur les ministres, qui dans toute affaire du continent ne peut aller que de pair avec la République, s'il ne veut se perdre." (Beer, Aufzeichnungen, bl. 84). NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 85 graag zou toetreden. Maar dit moest uitgaan van den prins, en er was geen enkele reden waarom deze niet zou willen. Wel had de prins, onder invloed van Gronsfeld en De Back verklaard, zei Holdernesse, dat de barrière-kwestie moest gaan vóór de toetreding tot het verdrag van 1746, maar men had nu alleen maar weer de prinses in den arm te nemen "to correct the impressions, which we know some persons have endeavoured to give the Prince upon the affair of the accession." De prinses echter weigerde dezen keer haar bemiddeling, Holdernesse moest zelf maar met den prins spreken, zei ze. En de prins voelde niets voor den brief aan De Swart, "least the RepubUek should appear courting the invitation" Fagel had toen Holdernesse ook niet gesteund. Daarop had de gezant vuur gevat, en gezegd, dat inderdaad nóch Rusland, nóch Oostenrijk erg verlangend waren naar de toetreding van de RepubUek. Daar was de zwakke toestand de oorzaak van. Als Engeland de RepubUek niet in iedere onderhandeling op sleeptouw nam, zou ze geheel aan zich zelf overgelaten worden. En waar de RepubUek beloofd had mee te gaan in het defensieve systeem, zou nu een weigering van haar een beleediging zijn *). Zoo verklaarde Holdernesse de vrees van Rusland om de RepubUek tot toetreding uit te noodigen; zoo trachtte hij de volkomen nutteloosheid van de RepubUek voor Engeland duidelijk te maken! Tenslotte moest toch Engeland zonder de RepubUek teekenen. Het zou echter aUe moeite bUjven doen bij de Staten, opdat die zich nog zouden aansluiten *). Ook hiervoor werd de prinses weer aangezocht om steun; eerst weigerde ze weer: "she couldbut think it wrong to tie the Prince down so strictly" op zijn beloften van 28 September. Holdernesse sloeg een hoogen toon aan: als de prins weigerde, zou het een afwijking van zijn beginselen zijn, waarop zijn positie, als hoofd van de regeering, was gegrond4). Ver- *) Hold. aan NC. — 28 Hei/8 Juni en 15/4 Juni 1750 — S. P. Arch. IV. II. 414. Arch. IV. II. 113. *) Hold. aan NC. — 22/11 Juni 1750. — S. P. *) NC. aan Hold. — 30 Nov. 1750. — S. P. Vgl. Polit. Corr. VIII, 176, 181, waar Frederik II spreekt van een nieuw verdrag tusschen Oostenrijk, Engeland en Rusland, waar zij de Republiek en Saksen in trachtten te halen. 4) Hold. aan NC. — 29 Dec. 1750. — S. P. "the principles upon which his being at the Head of this Government was founded", zegt Holdernesse hier. Later zegt Holdernesse: "the great and wise Principles upon which he seemed to found His administration." (Hold. aan NC. — 26 Mrt. 1751 — S. P.) 86 1748—1751- der sprak hij van den invloed, dien de "ill-intentioned people" op den prins hadden. Na het gesprek met Holdernesse beloofde de prinses hem haar steun, in het geheel niet verontwaardigd over zijn houding. Bij het afscheid zei ze slechts, dat ze voortaan persoonhjkheden uit dergelijke gesprekken wenschte gemeden te zien. "I made no Reply, but left Her presence", schreef Holdernesse vol trots aan Newcastle l). De invloed van de prinses gaf echter niets. Ook de steun van Bentinck, die inmiddels in Den Haag was teruggekeerd, bracht de zaak niet verder. Newcastle bleef echter nog hoop houden tot het laatst2). En toen de nieuwe gezant Yorke naar Den Haag ging, deed Newcastle nog eens een poging *). Die had echter niet meer uitwerking, en daarmee liep de kwestie van toetreding van de Repubüek dood. Voor de Repubüek bleef van de drie hoofdkwesties de barrière de voornaamste. Verzekerd nu van Engeland's meegaan en steun in Oostenrijk, was de Repubüek zeer tot schikken gestemd. De memorie van Oostenrijk van 20 December4), als antwoord op die van de zeemogendheden van den I3den, vond Bentinck volstrekt niet onbevredigend als begin 6). Laten we nu niet meer denken aan wat voorbij is, maar de mémoire van 13 December als basis nemen. Laat ons niet vasthouden aan de letter van het tractaat, maar een vermindering van subsidie goedvinden, schreef Bentinck. En laten we toch vooral den kostbaren tijd niet verspuien met woorden en geschrijf. De leidende personen in de Repubüek waren het niet allen met deze verzoenende houding van Bentinck ») Hokt aan NC. — 29 Dec. 1750. — S. P. » "Asto Holland, you see how readily they come into our Saxon Treaty. I do"™™*, but they will do the same, as to Russia. This is therefore a great.card in our hands, built will require great attention and ability to manage it well." (Coxe II. 407. — Sept. 1751-) '! ^Twee wagen stonden daarbij op den voorgrond: Eerstelijk óf de Intentie aan Sijn Ma esteit van Groot Britagne en Haar Ho. Mo. in het eysschen van de betaknge van de achterstallen van het subsidie van vijfmaal hondert duysent patagons en van desselfs continuatie, is, om sig enkel te houden aan de letter van het Tractaat van Barrière of dat men wil convenieeren over schikkingen, dewelke tot gemeene seekerheid souden kunnen dienen. Enten anderen, of de zeemogendheden ook van haare kant, en met gelijke passen, sullen voldoen aan de wettige voorwerpen van klagten van Haare Majesteit, takende de reciproque commercie". (Secr. Res. St. Gen 26 Jan. 1750.) s) Brief van Bentinck v. 24 Dec. 1750, ingesloten in dien van Hold. aan NC. 29 Dec. I749/9 Jan. 1750 - S.P. - Vgl. daartegenover Beer - Aufznchnungen bl. 103, waar C^tenriW antwoord om zijn vaagheid en bedriegelijkheid afgekeurd wordt door Bentinck. Maar dat was een aanteekening van 6 Juni '50 Daartusschen lagen vele onderhandelingen, die Bentinck's welwUlendheid van het begm hadden doen veranderen, zijn oordeel over Oostenrijk doen verscherpen. En daarom zag hij het eerste antwoord toen ook met andere oogen aan. NEWCASTLE'S ALLIANTIEPLAN. 87 eensl). Newcastle, zelf gunstig gestemd over het Oostenrijksche antwoord, was daarover verontwaardigd; zijn verontwaardiging luchtte hij in menigen steek op die andersdenkenden2). Geholpen door Newcastle's steun, zegevierde tenslotte de verzoenende gedachte, en werden in dien zin de orders aan Keith, Burmania en Bentinck gegeven 3). De opdracht kregen ze echter om nog niets schriftelijks te geven aan de Oostenrijksche ministers. Dat was een concessie aan Newcastle, want de HoUandsche ministers hadden wel een schriftekjk antwoord gewüd. Newcastle, daardoor gerustgesteld, prees nu weer de Repubüek, die met zijn ideeën meeging *). Bentinck deed in Weenen al wat hij kon. Hij sprak met het keizerspaar en met de ministers, getrouw aan zijn opdracht om zoo veel mogelijk de zaken mondeling af te doen. Hij ging zeer welwülend en toegevend te werk, gesteund door Keith5) en Burmania "). Maar de Oostenrijksche ministers heten de goede kans voorbijgaan en verdiepten zich in spitsvondigheden'). Ze eischten tenslotte een geschrift, dat de Engelsch-HoUandsche meeningen zou weergeven. Bentinck overhandigde hun dat 20 April 1750. Het diende om, klaar en duidelijk, niet het Oostenrijksche ') Charles Bentinck denkt als Willem, dat men moest zijn „le plus sage" van de twee partijen. Maar niet iedereen denkt zoo: „Le prince seroit le plus modéré, le Griffier et le Pensionaire seroient bien aussi, mais Monsr. Hop est trop porté a argumenter, et lorsqu'il écrit, il y mêle quelque chose de dur et d'aigre, le Cte de Gronsvelt a certainement dans le fonds du coeur quelque antipathie contre la Cour de Vienne Monsr. de Back, en affaires étrangères, croit ce que croit 1'Eglise, et son Eglise c'est le Cte de Gronsvelt." (Ch. aan W. Bentinck — 8 Jan. 1750 — Eg. Mss. 1728.) *) NC. aan Hold. — 5 Jan. 1750 — NC. pap. — een typeerende brief van New Castle — Zie bijlage 4: *) Secr. Res. St. Gen. 26 Jan. 1750: Oostenrijk moest zich wel houden aan het barrière-verdrag. De Republiek kon geen afstand doen van de subsidie (wel had zij die verminderd), maar zou met de achterstallen de hand lichten. ■ Verder zou ze zeer genegen zijn om voldoening te geven over handelsklachten. Men zou alles doen om tot een nieuw en billijk tarief te komen. Bentinck, Burmania en Keith hoefden deze ideeën niet letterlijk te volgen. Ze moesten in ieder geval vragen, hoe Oostenrijk dacht over een fonds om de barrière-plaatsen te herstellen. *) His Majesty was "extremely glad to find that His sentiments upon the important affair of the Barrier had been so entirely adopted in Holland." (NC. aan Hold. — 12 Jan. 1750. — S. P.) •) "Everybody here thinks Keith a mere cipher at Vienna, and indeed I have always thought so. He approves all that they say and do, and one knows nothing but good from him," schrijft Newcastle. (Coxe, Pelham administr. II. 339.) *) Burmania deed geheel wat Bentinck wilde. ') " Mr. Ch. Bentinck agreed, that this affair has hitherto been treated rather in a jurisprudential than a political marmer." (Hold. aan NC. — 18/29 Juni 1750. — S. P.) 88 1748—i75i. systeem te bestrijden, maar een nieuw te geven, dat van de Engelsche en HoUandsche eerlijke bedoelingen zou getuigen1). Schikking wat betreft de subsidies, scbildring in de kwestie van het nieuwe tarief, was de kern van het stuk. Bentinck zei dan ook, dat bij hoopte, dat Oostenrijk de noodzakehjkheid in zou zien op de voorsteUen der zeemogendheden verder in te gaan. Maar Oostenrijk wachtte lang met het antwoord op het stuk. Bentinck begreep niet waarom 2). Hij wist dan ook niet, dat Kaunitz aan Maria Theresia eenigen.tijd gevraagd had voor de beantwoording *). Ten slotte kwam het antwoord 28 Mei4). Het was eigenhjk geen antwoord, slechts een verduidehjking van wat in het antwoord van 20 December 1749 gezegd was. Oostenrijk ging dus, evenals de zeemogendheden in hun stuk gedaan hadden, door op zijn eigen gedachten. Ieder van de beide partijen wüde dus haar eigen gedachten als basis voor onderhandelingen nemen. Het verschil was, dat het HoUandsche stuk aües verwees naar nadere onderhandelingen en slechts van zijn verzoeningsgezindheid wüde büjk geven; terwijl Oostenrijk geen nadere onderhandelingen wüde, voordat men het over de basis, door Oostenrijk in eenige punten samengevat, eens was. Deze punten waren o. a.: ie. de beide partijen zouden elkaar satisfactie geven „en même temps, a pas égaux." 2e. het verdrag van Munster was de grond van aüe onderhandelingen. 3e. er zou een handelsverdrag komen, in de plaats van het voorloopige art. 26 van het Barrière-verdrag. 4e. vrijheid van den Zuid-Nederlandschen handel, voor zoover die niet uitdrukkeüjk beperkt was. Bentinck was verontwaardigd over de vaagheid van deze punten 5). Voordat hij uit Weenen wegging wüde hij toch eenige vast- M Arch. IV. II. 91 vlg. Het stuk was naar de resolutie van 26 Jan. 1750 opgemaakt. *) Beer, Aufzeichnungen, bl. 108. ') Je ferai trés volontiers ce que S. M. désire sur les affaires de Barrière, mais il faut qu'elië aye la bonté de me laisser un peu de temps. Mrs. Les Hollandais travaülent et pensent depuis le mois de Décembre au mémoire qu'ils viennent de nous remettre; je ne demande ni quatre mois, ni quatre semaines, mais seulement le temps, qu'il me faudra indispensablement pour 1'ouvrage que je compte mettre attxpieds de S. M." (Schutter, bl. 6). ') Beer, Aufzeichnnugen, bl. 108 vlgg. Gachard, bl. 528. Kaunitz had het stuk dus opgesteld (zie noot 3), Bentinck dacht aan Bartenstein. 5) Beer, Aufzeichnungen, bl. 108 vlgg., waar Bentinck op ieder punt zijn op- en aanmerkingen maakt. newcastle's alliantieplan. 89 heid hebben. Mager was echter zijn resultaat: een nader antwoord van 4 Aug., dat echter niet meer zei1). Maar de zeemogendheden keurden ten slotte Oostenrijks principes in het algemeen goed; ze gingen nu onderling onderhandelen over het te geven antwoord. Tot November 1751 zou het^duren, voordat ze officieel antwoord, aan Oostenrijk hadden gegeven. De tusschentijd werd gevuld met allerlei besprekingen — in Brussel en Den Haag — vele en lange besprekingen, want er waren vele personen, die er stem in hadden, en die verschilden onderling zeer van meening. De Oostenrijkers onderling al hadden meeningsverschil: aartshertog Karl, de gouverneur van de Zuid. Nederlanden, had dezelfde verzoeningsgezindheid als Bentinck, erkende de dankbaarheid, die Oostenrijk moest hebben voor de opofferingen van de RepubUek voor Oostenrijk »); niet zoo Botta, die afrekenen wüde met het oude, omdat het den groei der Zuid. Nederlanden belet had. Hij wüde een economisch sterk, goed verdedigd land ervan maken en wüde niet hooren van tarief belemmeringen, terwijl het land bovendien op subsidielasten zou zitten. Slechts onder souvereiniteit van Oostenrijk wüde hij de ZuidNederlanden, onafhankelijk van de zeemogendheden. Hij wenschte echter geen geheel nieuw poütiek systeem: hij wenschte een goede verstandhouding met de RepubUek en Engeland, maar „a pas égaux". Geen wonder, datMariaTheresia hem handhaafde, zoolang het mogeüjk was, geen wonder, dat de zeemogendheden zijn heengaan vurig wenschten. Ook in Weenen gingen de besprekingen voort, ofschoon zeer slap na het vertrek van Bentinck. De gezanten waren bovendien ver van het eigenüjke gevechtsterrem,en wachtten slechts op bevel. Maar vooral waren het de onderhandelingen tusschen de zeemogendheden onderling, die van belang waren. Het duurde lang, voordat ze tot overeensteinming konden komen. Want, niet alleen verschüden Engeland en de Repubüek, maar ook waren de partijen in de Republiek het niet eens. Daar waren de verzoeningsgezinden, die tot eiken prijs tot oplossing wenschten te komen —Bentinck c. s. — en de aanhangers van het "narrow banier system". De prins stond ertusschen in. Een schipperen was dus het gevolg. ») Arch. IV. II. 138, noot a. ») Arch. IV. H. 96 vlgg. go 1748—175a De Republiek wilde, tegenover Oostenrijk, genoegen nemen met een vermindering van subsidie. Maar hoe groot die moest zijn, kón men pas zeggen, nadat de staat van de barrière was opgenomen. De prins scheen niet op de hoogte te zijn van den treurigen toestand. Hij scheen bovendien te luisteren naar die plannen tot verbetering ervan, die uitgingen van menschen, die er het minst verstand van hadden, schreef Holdernesse. De Engelsche partij hoopte nu op de komst van den hertog van Brunswijk, die als legerspecialiteit over de vestingen gaan zou. Want vóór alles achtten ze de verbetering van de barrière noodig. Immers, ai stond Weenen ook alle subsidie toe, en al kwamen er meer Hollandsche troepen, dan zou toch de barrière even onverdedigbaar zijn, als er niet aan de verbetering gewerkt werd. Daarom wilden Bentinck c. s., dat het herstel der barrière hand in hand zou gaan met de uitvoering van het Barrière-tractaat weer. Samen met den Engelschen koning moesten ze nu een practisch uitvoerbaar systeem bedenken. Maar dat was niet mogelijk, als de koning niet een deel der kosten droeg x). Zoo klonk het in de Repubüek. Van Haren werd nu tot onderzoek naar de Zuid. Nederlanden gezonden, en bracht er rapport van uit2). Meedoen van Engeland aan de kosten van het herstel, dat zou van den kant der Repubüek aldoor het refrein worden van haar brieven. Het antwoord van Engeland zou steeds, even eentonig, luiden: neen, maar verder wü Engeland de Repubüek op aüe manieren tegenover Oostenrijk steunen *). En op dit punt bleef men maanden en maanden hangen, daarmee de algemeene zaken in de barrière-kwestie tegenhoudend en Oostenrijk ontstemmend. Eerst twijfelde Bentinck niet, of hij zou Newcastle wel weten te overtuigen, dat de HoUandsche eisch niet alleen redeüjk, maar zelfs volstrekt noodzakeüjk was voor het handhaven van het systeem. Die welwülende vage verzekeringen van steun van Engeland beteekenden niets, „viennent tout aussi peu a propos a présent qu'a la négociation de paix a Aix la ChapeUe et même moins encore." Maar mocht Newcastle niet te brengen zijn tot daadwerkeüjke hulp, dan zou de houding van de Repubüek tegen- *) Hold. aan NC. — 18/29 Juni 1750 — S. P. *) „Quelques Réflexions sur 1'Etat des Pais-BasAutrichienseni750."(Barrièrepakket. R. A. — Ook, in copie, ingesloten in den brief van Hold. aan NC. 17/6 Aug. r 750—S.P) *) Arch. IV. II. 100, en S. P. passim. NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN 91 over Engeland anders moeten worden. Ze zou dan een beroep moeten doen op Engeland's waarborg van het barrière-verdrag. Dat zou op den geheelen loop der Europeesche zaken wel een slechte uitwerking hebben, maar dan moest Engeland maar helpen *). Toen dus Bentinck Augustus '50 uit Weenen vertrok, zonder voor de barrière verder gekomen te zijn, hoopte hij in Hannover tenminste Newcastle tot een geheel meegaan met de Republiek te kunnen bewegen. Wel voelde Newcastle voor „joint measures" 2), maar geld wilde hij geheel buiten bespreking laten. Wat de leidende Hollandsche mannen ook betoogden, Newcastle was niet tot meebetaling te brengen. Toen namen ze hun toevlucht tot bedreigingen: als Engeland niet mee wüde doen, dan zou de Repubüek gedwongen zijn haar troepen uit de ZuidNederlanden terug te trekken, zonder dat de prins er iets aan kon doen *). Och kom, antwoordde daarop Newcastle ongeloovig, zou de Repubüek voor zoo weinig geld haar zelfstandigheid en weerbaarheid opgeven 4) ? En dat eeuwige tegenwerken van de Repubüek in alle onderhandelingen!, viel hij daarna uit. Men was er daar steeds op uit de verwarde barrière-zaak in aüe andere kwesties te halen. Engeland zou zeker niet meedoen aan dit hernieuwde verzoek "of reestabüshing and supporting the fortifications of foreign (sic!) garrisons in the Low Countries." Maar daarom behoefde de Barrière toch niet in den steek gelaten en de Repubüek in de armen van Frankrijk geworpen te worden *). Intusschen waren de Hollanders en Engelschen toch al in overleg getreden over de benoeming van de naar Brussel te zenden commissarissen, die over de geschüpunten tusschen Oostenrijk en de zeemogendheden zouden handelen. De Hollanders hadden een instructie opgemaakt, waarin de meebetaling van Engeland was opgenomen *). De verontwaardiging en weigering van Engelschen kant hadden echter uitgewerkt, dat dit gedeelte uit het stuk gelaten en de zin over het barrière-herstel zeer in het algemeen gehouden was. Hierop zond Newcastle weer een brief vol ') Arch. IV. IL ros. ») Hold. aan NC. — iS Dec 1750 — S. P. *) NC. aan Hold. — 4 Jan. 1751 — S. P. *) Arch. IV. II. 131 vlg. — 18 Jan. 1751. •) „Idéé de quelques Points préliminaires" (barrière pakket R. A. Ook ingesloten in den brief van Hold. aan NC. van 18 Dec 1750.) 92 1748—1751- uitbundige betuigingen. De koning ging nu geheel mee met de RepubUek, "a fresh proof of his Royal disposition to do every tbing, that can be expected in reason and justice, to secure to the RepubUek the execution of the Barrier Treaty...." Maar vóór de opening van de conferenties zou Engeland aan de HoUandsche zoowel als aan de Oostenrijksche gezanten uitdrukkelijk verklaren, dat van meebetalen van Engeland in het herstel geen sprake zou zijn De Republiek had in het openbare stuk het punt, dat haar zoo ter harte ging, verzwegen. Engeland toonde nu, hoe het deze loyaliteit wist te beantwoorden: door van zijn kant aan de Oostenrijksche gezanten de Engelsche weigering te wülen melden. Waardig schreef de prins Newcastle dan ook terug: Ge zult niet verwonderd zijn Uw brief te zien terugkomen. Al kan ik niet hopen, dat de zaken zuUen komen tot een meegaan in de herstel-kwestie toch heb ik hoop den stap niet te zien doen, die Oostenrijk zou terughouden van de subsidie, die Engeland voor de Republiek toch wenscht. Dat zou ook een zeer slechte gedachte geven van den ijver van Engeland voor de veiligheid van het vasteland, waarvan aUeen onze veüigheid afhangt *). Holdernesse was ongerust over deze houding van den prins: "the Prince of Orange holds the most inaccountable language upon this subject, that can be imagined, and thinks this a proper time to get out of England's leading strings" *). Newcastle was verbaasd. Door deze houding, schreef hij aan Holdernesse, werd de geheele barrière onderhandeling opgeschort. Nu was het onnoodig te onderhandelen over de declaratie, aan de commissarissen te geven. Want Engeland dacht niet aan meebetaling aan de barrière-uitgaven; Weenen verwachtte dat ook niet, zou bovendien dan nog onhandelbaarder worden. Als de prins nu meteen alle Europeesche zaken wüde opgeven, dan "nothing but Time and Reflection can convince Him of the mistake" 4). De prins beantwoordde deze woorden met stilzwijgen: toen Holdernesse over verschillende kwesties kwam praten, noèmde de prins de barrière zelfs •) NC. aan Hold. — 12 Febr. 1751 — S. P. Deze brief werd door Holdernesse aan den prins geschreven 2 Maart 1751. (Arch. IV. II. 139.) «) Arch. IV. II. 141. ») Hold. aan NC. — 12 Mrt. 1751 — NC. pap. *) NC. aan Hold. — 26 Mrt. 1751 *— S. P. NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 93 niet. Was Bentinck's weinige instemming met 's prinsen houding daarvan misschien de oorzaak? Bentinck n. 1. meende, als altijd, dat de Engelsch-Hollandsche verhouding niet door de Repubüek verscherpt moest worden, zelfs al had Engeland ongeüjk: „Je raisonne toujours dans la supposition que quand même 1'Angleterre et la cour de Vienne en agiraient mal et trés mal a notre égard, nous ne devons pas pour cela nous jetter entre les Bras de France" 1). Ondanks de booze woorden van Newcastle waren de zeemogendheden het erover eens, dat nu zoo gauw mogelijk commissarissen naar Brussel moesten gezonden worden. Maria Theresia begreep niet, waarom ze zoo lang moest wachten op een antwoord op haar memorie. De zeemogendheden legden haar uit, dat er onderling detaüverschü was. Maria Theresia antwoordde hierop met de verzekering van haar verzoeningsgezindheid. Ofschoon haar klachten over veel langer tijd liepen dan die van de zeemogendheden, zou ze slechts eischen „que des engagements.réciproques soient réciproquement accompüs en même tems" *). Eindelijk werd in de Staten Generaal 26 Aug. 1751 een resolutie genomen, waarin de orders voor Burmania èn een provisioneele instructie voor de commissarissen opgenomen waren. De orders van Burmania bevatten een goedkeuring van de Oostenrijksche principes. De provisioneele instructie hield in: voorstellen over de kwestie van de subsidie, en die van handel en tarief, naast de minder dringende zaken. De resolutie eindigde met het voorstel aan Oostenrijk om, daar de onderhandelingen lang zouden duren, een interim vast te steüen. Gedurende dat interim zou Oostenrijk dan een gedeelte van de subsidie betalen. Op handelsgebied zou de toestand zoo lang büjven op den ouden voet van het barrière-tractaat. De Resolutie werd aan Hop in Londen gezonden, om die aan de Engelsche regeering mee te deelen en te verzoeken, dat geüjke Engelsche instructies aan Keith en aan de Engelsche commissarissen te Brussel gezonden zouden worden *). Volmaakt was deze instructie niet, maar het vage was er met opzet in gelegd om des te eerder met de besprekingen te kunnen beginnen. "I do most heartüy beseech," schrijft dan ook Ben- ') Aanteekeningen v. W. Bentinck — 10 Mrt. 1751 — Eg. Mss. 1733. *) Arch. IV. II. 146 vlgg. *) Secr. Res. Holl. XI, op 26 Aug. 1751. 94 1748—1751- tirick aan Newcastle, "that you wóuld make no remarks On what will be communicated to you upon the affair of the Banier by Hop. Let the thing be once set agoing in any shape and then we will push it on" !Ji Terwijl de orders naar Weenen gingen, zetten de zeemogendheden hun onderlinge besprekingen voort, opdat ze eensgezind op de conferenties uit zouden komen. Men verwachtte in de Republiek, schreef Bentinck aan Newcastle, dat Engeland mee zou gaan met haar, waar zij zou protesteeren tegen het graven van kanalen, waarmee men nu in de Zuid. Nederlanden bezig was; immers, deze nieuwe kanalen zouden tot gevolg hebben, dat de Zuid. Nederlanden economisch onafhankehjk werden van de Repubhek. Bovendien deed Oostenrijk dat met het geld, dat gegeven moest worden als barrière-subsidie. Engeland voelde niet voor een dergelijkeneisch; het land was vrij in eigen land kanalen te graven, zei het nu2). De Republiek vertrouwde Engeland over het algemeen niet erg. Ze vreesde, dat het buiten haar om met Oostenrijk over den handel onderhandelde. Toen de instructies voor den nieuwen gezant Yorke opgemaakt werden, werd daar echter uitdrukkelijk tegen geprotesteerd door Engeland. Yorke moest met klem verklaren, dat Engeland, in zake de Zuid. Nederlanden, geen stap zou doen zonder overleg met de Republiek. Ook aan Keith in Weenen werd nog eens bevel gegeven in dienzelfden zin '). Eindelijk dan zouden Keith en Burmania 23 November 1751 het antwoord van de zeemogendheden overhandigen. Er stond in, dat de Oostenrijksche principes werden goedgekeurd voor de a. s. conferenties, maar dat men rekende op de welwillendheid van de keizerin, wat betreft een voorschot op de achterstallen van de subsidies, bij het openen van de conferentie 4). In 1751 kon voor Newcastle het zien naar het resultaat, dat zijn groote plannen gehad hadden, geen vreugde zijn. Immers de Noordsche oplossing was een fiasco voor de Engelsche politiek Arch. IV. II. 160. *) "How can one word of sense be said against their making those can als in their own country!" (Coxe II. 411.) ■) Private Instruction v. Yorke 21 Nov. 1751 — zie bijlage 5. *) Gachard. Er verliep zooveel tijd tusschen het besluit en het overhandigen van het stuk, omdat Burmania in Beieren werd opgehouden. NEWCASTLE S ALLIANTIEPLAN. 95 geweest. Het toetreden van Engeland tot het verdrag van 1746 was geschied, maar het had de Republiek niet mee kunnen krijgen. De kwestie over de Roomsch-Koning-keuze had het verdrag met Beieren tot resultaat gehad, maar daar stond tegenover, dat Keulen weer vijandig geworden was, en dat de moeilijkheden bleven aangroeien. De barrière-onderhandelingen hadden geleid tot de afspraak tot verder onderhandelen in Brussel, maar de kans op een werkelijke verzoening van belangen scheen, waar de partijen zulke vooropgezette punten hadden, niet groot te zullen worden, al had men veel hoop nog. Zelfs tegenover de Republiek waren Engeland's kansen niet vooruit gegaan. Wel had de Republiek zich bereid getoond om mee te gaan in de plannen, behalve in het toetreden tot het Oostenrijksch-Russische verdrag, maar ze had met de barrièrekwestie een wapen in de hand genomen. Het was geen gewéldig wapen, omdat de hand die het vasthield, te zwak was, maar toch was het gevaarlijk. Immers het was in staat om niet alleen de verhouding tusschen Engeland en de Republiek, maar ook tusschen Engeland en Oostenrijk te vertroebelen of te verscherpen. Bovendien kon het de RepubUek voor slaafschheid behoeden. Een teleursteUing gaf dit aUes aan Newcastle, die zich in 1751 daardoor zeer weinig met het buitenland bemoeide. Het binnenland eischte toen trouwens ook al zijn aandacht. De RepubUek, door Engeland nu met rust gelaten met betrekking tot groote plannen, wendde zich vanzelf van het buitenland af, en ging haar aandacht uitsluitend tot eigen moeilijkheden bepalen. HOOFDSTUK III. Binnenlandsche toestanden. (1748—1755) In Maart 1751 was de prins van Wales gestorven. De daarop volgende binnenlandsche verwildcelingen hielden Newcastle's volle aandacht bezig. Allereerst was daar de kwestie van het regentschap. Wegens de minderj arigheid van den nieuwen prins van Wales werd een regentschap noodig geoordeeld. De prinses, die bij het leven van den overleden prins mee in de oppositie van de Leicesterhouse-partij geweest was, had zich na diens dood met den koning verzoend. Zij scheen dus de aangewezen persoon om in de rechten van den jongen George te treden. De koning echter wilde zijn Hevelingszoon, Cumberland, regent zien. Maar hiertegen kwam protest. De publieke opinie, die hem eerst als held vereerd had, was zich langzamerhand geheel tegen hem gaan richten *). Ook Newcastle gevoelde niet voor Cumberland als regent; in die positie kon de intrigeerende koningszoon het hem zeer moeilijk maken. Om hem echter niet tegen zich te krijgen, wat hem ook veel moeite kon bezorgen, vond hij het plan van een regentschapsraad uit, die naast de prinses zou staan en waarvan Cumberland het hoofd zijn zou. Door dit plan, dat met moeite in het parlement erdoor ging»), sloeg Newcastle een dubbelen slag: de Leicesterhouseoppositie was met de onderwerping en de benoeming van de prinses uit elkaar gespat, en Cumberland was aan banden gelegd. Newcastle zou echter nog geen rust hebben, voordat ook. Bedford uit het ministerie verwijderd was. Nadat Chesterfield zijn ambt neergelegd had»), was Bedford ») Cumberland was niet meer dan een "courtintriguer, a backstairs-politican; the tooi of abler and less scrupulous persons the instigator of cabals, the chief obstructor of his father's government", zegt P. C. Yorke (Lift of Hardwicke.) *) Newcastle, Granville, Chesterfield, Murray, d'Argyle en Rider, schenen de makers van deze parlementswet, „je doute que d'autres ayent été consultés". (dagboek v. W. Bentinck — Eg. Mss. 1732 — Mei 1751) *) Chesterfield had al lang gesproken van heengaan „dog een ieder had gehoopt dat die redenen van misnoegen (die Chest. had n.1.) ofte ten eenenmaal geremoveerd ofte soodanig verminderd waeren, dat hij in functie soude hebben gebleven Men segt, BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 97 in het kabinet gekomen, als secretaris voor het Zuiden, terwijl Newcastle Chesterfield's Noordelijk Departement genomen had. Bedford was er gekomen, omdat Newcastle hem van beginselen, tegenovergesteld aan die van Chesterfield, veronderstelde. De' teleurstelling was dus groot, toen hij bleek van gelijke beginselen te zijn. Van het oogenblik af, dat Newcastle dat bemerkt had, werd diens streven Bedford ook weer uit het ministerie te krijgen.' Hij begon met Bedford uit alle zaken te laten, die niet direct tot diens eigen werkkring behoorden. Newcastle trouwens beperkte, in zijn buitenlandsche plannen, zijn vertrouwen tot een heel enkele slechts, zoolang hij het parlement niet voor de subsidies noodig had. Hij wist immers te zeer, dat de algemeene sympathie volstrekt niet voor zijn plannen was, ook zelfs in Hannover niet, waar men wantrouwen had tegen Oostenrijk ft Pelham in de eerste plaats was tegen die plannen, omdat hij begreep, dat die op den duur niet konden bestaan zonder subsidies, en die wilde bij niet. Pelham wist echter, dat hij niet den minsten invloed had op Newcastle. De broederswaren in dezen tijdmeer dan ooit verbitterd tegen elkaar, Pelham trachtte dus door Hardwicke Newcastle te bereiken en hem te kalmeeren in zijn grootsche plannen2). Hardwicke was eigenlijk ook niet voor die sübsfcües in vredestijd, omdat ze een precedent zouden scheppen voor het vervolg. Het was beter als men zich toelegde op inwendige verbetering en op versterking van de marine. Maar, zei hij, als men aan subsidies dacht, dan moest men aan de Repubüek in de eerste plaats denken, om haar te helpen weer een macht van beteekenis te worden. Dat was beter dan het subsidieeren van de Duitsche vorsten. Zelfs als de Repubüek vroeg mee te doen aan het herstel der barrièrevestingen, zou dat belangrijker gevonden moeten worden dan het zich verzekeren van een paar Duitsche vorsten'). Newcastle luisterde ook niet naar •dat de Coming alle persuasiven gebruikt heeft, om zijn Lordschap te doen continueeren.... Ik moet dien Heer de justitie doen, dat hij van alle tijden voor U H. Mo en derselver regeering getoont heeft alle mogelijke respect en veneratie, dat hij altijt seer ijverig is geweest voor de glorie en prosperiteyt van S. Doorlugt. Hght., voor wien hij altijt d uyterste agting heeft betuygden uyt dien hoofde verlangd heeft S. Doorlugt. Hght. te sien aan het hoofd van de Republiek " (Verbaal Hop — 20 Febr i7a81 >) Coxe II. 338. *!7l •) Pelham schreef aan Hardwicke: „Newcastle houdt zich Stanhope als ideaal voor oogen en "if he is not checked by somebody, will bring himself, if not his country, unto the same distress, that fertUe.... lord, did before him." (14 Nov. 1748 — geciteerd mt P. C. Yorke.) •) brief van Hardwicke aan Newcastle, 30 Aug. 1749 — (P. C. Yorke, Li/eof Harwicke) 98 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. Hardwicke; hij had meer offers over voor de Duitsche vorsten. Wel was hij nog overtuigd, dat hij niet buiten de Republiek kon, even overtuigd echter was hij van haar meegaan, terwijl hij de Duitsche vorsten nog moest zien te winnen. De binnenlandsche kwesties het Newcastle graag buiten zich om gaan *); de strijd, dien hij voor zijn denkbeelden in het parlement te voeren had, was zwaar genoeg. In dien strijd stond Pitt hem terzijde, hopend op de plaats van Bedford, als deze viel. Zoo in de debatten over de subsidie aan Beieren. Bedford, geërgerd, dat bij zoo stelselmatig buiten de zaken gehouden werd, had met Cumberland een oppositiepartij gevormd, die vooral als onruststoker aan Newcastle veel last bezorgde. Sandwich hoorde er ook bij. Door zijn houding in Aken was hij voor goed bij Newcastle in ongenade geraakt en door hem onmogelijk gemaakt. Zijn eenige uitweg was toen dan ook: zich bij de oppositie te voegen. Ook Fox maakte deel uit van deze partij, die sterk was, doordat Cumberland de nominale leider was en 's konings steun had. Het was dus moeihjk Bedford zoo maar te verwijderen uit het kabinet, daar hij bovendien persoonlijk nog den steun van Pelham had. Toen Newcastle echter Cumberland, door diens regentschapsbenoeming, voor zijn oppositie-partij voorloopig krachteloos gemaakt had, en bovendien de andere oppositie-partij uit elkaar was gevallen, was het oogenblik gekomen om Bedford te verwijderen. Sandwich werd ontslagen als eerste lord van de admiraliteit *). Bedford, door Sandwich beheerscht *), nam daarop ook zijn ontslag (Juni 1751). De kwestie, wie de opvolger zou worden, hield de hoofden bezig. Pitt dacht zijn tijd nu gekomen. De antipathie van den koning tegen Pitt was echter nog niet overwonnen; integendeel zij was ') Deze verschillende kwesties o. a. in Mahon, History of England. *) W. Bentinck ziet, na gesprekken met lord Anson, „qu'il (d. i. Sandwich) a voulu brouiller Newcastle et Pelham qu'il avoit réussi jusqu'a un certain point, mais que quand les deux frères ont vu qu'on les vouloit séparer pour les perdre 1' un par 1'autre, il se sont unis, contre Sandwich." Sandwich dus „s'est perdu du coté du caractere personnel. L'on dit de lui qu'il a sacrifié Chesterfield a New castle, puis Bedford a New castte, puis New castle a Bedford, et qu'il n'a pour but que de se maintenir sans égard pour le choix des moyens. Riens n'est plus capable de perdre un nom dans le public que la per te de son caractere personnel." (dagboek van W. Bentinck — 8/19 Mei 1751 — Eg. Mss. 1732) *) Chest. Letters II. 919. Walpole Letters. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 99 nog toegenomen door diens houding in de regentschapskwestie. En Newcastle, op wien Pitt gerekend had, deed niets voor hem, in zijn vrees door hem overvleugeld te zullen worden als hij een plaats in het kabinet kreeg, in de zekerheid ook dat Pitt, nu de Leicesterhouse-partij uiteengevallen was, hem in de oppositie geen kwaad zou kunnen doen. Pitt trok zich nu voor een tijd uit het politieke leven terug, en bepaalde zich slechts tot zijn betrekking. In de plaats van Bedford kwam tenslotte Holdernesse, "that formal piece of dullness at the Hague" l). Vaft hem, geneigd als hij was om te volgen, zou Newcastle geen tegenwerking ondervinden»). In de plaats van Sandwich kwam lord Anson, schoonzoon van den kanseher, een eerlijk maar weinig op den voorgrond tredend man. Fox was nu in dit ministerie de man, die de Cumberland-partij vertegenwoordigde. Uit loyaliteit tegenover de Pelhams, of uit voorzichtigheid, zou hij zich voorloopig terznde houden. Met Newcastle ging hij mee in de diplomatieke problemen, terwijl hij Pelham in het parlement steunde »). Sterker dan ooit was dus Newcastle uit den tijd te voorschijn gekomen. Bovendien werd Carteret, nu lord Granville, president van den Privy Council. Ofschoon Carteret persoonlijk geen rol meer zou spelen, zijn naam was als het ware de vlag, die de politieke lading dekte. Beslist Hannoversch zou nu weer de koers zijn. Een rust naar binnen toe kwam er door deze politieke kracht, welke tot den dood van Pelham (Maart '54) zou duren. Naar buiten toe openbaarde zich de nieuwe kracht door een hernieuwde belangstelling van Engeland in de Europeesche kwesties. Pelham's dood was een slag voor de regeering. De koning zei, en terecht, nu geen rustig uur meer te zullen hebben. Pelham immers had op zijn kalme manier de velschillende elementen bij elkaar weten te houden. Nu die band weg was, begon er een onrustig regeeringsleven voor het kabinet, daar de oppositiepartij van Cumberland—Fox het hoofd weer begon op te steken. Newcastle zou daardoor groote moeite krijgen zich staande te houden. Newcastle nam n. L, na den dood van zijn broeder, de Treasury voor zich, zijn secretarisschap van Staat aan Holdernesse overla- *) Walpole, Laters II 231 *) Riker zegt: "Holdernesse, calculated by nature to become the slave of anyone who pointed the way". *) Zie Riker. Zie Shelburne's oordeel over Fox (Fitzmaurice, Lift of Shelburne I. 169) ICO BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. tend, terwijl Legge chancellor of the Exchequer werd. Pelham had ook het leiderschap van het Lagerhuis gehad, daar had Newcastle echter de bekwaamheid niet voor. Een ander man zou dus deze rol vervullen, naast die van secretaris van Staat voor het Zuiden. Na knoeierige onderhandelingen met Fox, die tenslotte mislukten, werd Robinson, een man zonder beteekenis, met deze waardigheid bekleed. Een groote verwarring in de regeering was er het gevolg van. Want Fox, in verbinding met Pitt, trachtte in het parlement aan Newcastle en Robinson het regeeren onmogelijk te maken. Newcastle, ten laatste wanhopig geworden, wist Fox tot meegaan met hem te bewegen door hem het leiderschap van het Lagerhuis en een kabinetsplaats te beloven ft Voor den vorm bleef echter Robinson nog in zijn functie gedurende 1755. Deze moeilijkheden van Newcastle zouden hem dwingen in zijn buitenlandsche pohtiek meer dan anders te luisteren naar de publieke opinie. Een onzekerheid, een grilligheid in de verschillende kwesties, vooral die van de barrière, zou er het gevolg van zijn. Tegenover de RepubUek was de versterking van Newcastle's positie in Maart 1751 merkbaar in de instructies, die de nieuwe gezant Yorke in November meenam naar den Haag. De toon van de instructies van Holdernesse *), toen die in den zomer van 1749 overstak, had heel anders geklonken. Trouwens de zending van Holdernesse was het beste bewijs voor de gevoelens van Engeland tegenover de RepubUek geweest. Immers Bentinck c. s. hadden Holdernesse gewenscht, en Newcastle had toegegeven, ofschoon hij evenals allen in Engeland3), de persoon van Holdernesse weinig geschikt vond voor den belangrijken gezantschapspost. Maar hij had de vriendschap van de RepubUek en haar meegaan in zijn plannen hard noodig. Van dat gevoel waren de instructies van Holdernesse dan ook doortrokken. Bescheiden zou Holdernesse zich op de hoogte steUen van den toestand van de RepubUek, en van haar gedachten. Hij moest trachten haar te winnen voor ') Zie uitvoerig hierover Riker, Henry Fox, en v. Ruville, Wittiam Püt. *) Zie bijlage 3. *) Zie Chest. Letters II 869 e. a. — Walpole Letters. — Coxe U, 457. — Ook Sandwich vond Holdernesse te onbelangrijk voorden post, maar hij had Bentinck in zijn verzoek toch gesteund. (Sandw. aan NC. — Juli 1748 — NC. pap.) BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. ior de verschillende Europeesche plannen, daarbij handelend in de "most perfect concert" met de leidende mannen. Yorke's instructie sprak ook van vriendschap en'samengaan, maar het doel was de leidende personen te doen "act in concert with us." Yorke had zich ook van alles in de RepubUek op de hoog^ te te steUen, maar hij moest nietaUeen dat.hijmoestookinvloed zien uit te oefenen. Toch ook weer mocht hij geen partijman zijn zooals Holdernesse geweest was, en kreeg hij het bevel ook goede betrekkingen aan te knoopen met de andere partij. Engelands vriendschapsverlangens waren koeler geworden. Engeland had immers niet meer te verzoeken om het meegaan van de Republiek; met de belofte van 30 Sept. '49 was het zeker geworden van dat meegaan. Newcastle's zekerheid, dat zich het parlement, na zijn binnenlandsche oveiwinningen, voorloopig niet meer verzetten zou tegen zijn buitenlandsche poütiek, maakte zijn vriendschapshouding tegenover de RepubUek nog hooghartiger. De Repubüek zelf had echter ook schuld aan den koeleren toon van Engeland: haar toenemende zwakte, gevolg van innerüjke verdeeldheid, maakte haar een weinig begeerüjk bondgenoot. Slechts haar ügging en positie in het oude systeem waren oorzaak dat haar vriendschap nog van belang voor Engeland was. Een hopelooze verdeeldheid inderdaad verscheurde het inwendige der Republiek. De teleurstelling van het volk, de slingeringen en weifelingen van den prins in het volgen van zijn verschülende raadgevers, waren er de voornaamste oorzaken van. Bentinck had met angst den invloed van Güles op den prins zien wassen, temeer nog, omdat zijn eigen naam doordealgemeeneteleursteUmg geleden had. Men had in hem 's prinsen bijzonderen raadgever, gezien, men weet hem dus ook veel van de mislukking. In Amsterdam had Bentinck het bemerkt, en het had hem geducht gehinderd ».). „La confiance et 1'estime du Public a fait pendant longtems ma seule sureté; et la faveur publique m'a garanti alors de la Cabale", schreef hij aan Charles; die gunst wüde hij nu weer terugwinnen ook*). "I grow every day more nice and touchy on póint of reputation," schreef hij dan ook aan zijn moeder *). Bentinck's ») Arch. IV. I. 269. — 12 Sept. 1748. Vgl. ook Arch. IV. L 234 vlg. *) 18 Apr. 1748. — Eg. Mss. 1728. *) 28 Juli 1748. — Eg. Mss. 1714. 102 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. eigenliefde was diep gekwetst. Maar hij vond bovendien dat zijn achteruitgang in populariteit de algemeene zaak schaadde. Hij schreef dan ook naievelijk aan Charles, die na de onmachtsverklaring nog een poos in Engeland was gebleven, dat het van Europeesch belang was hem te steunen1). Charles, zijn wijze broeder en vriend, kalmeerde hem telkens, maar versterkte hem in het verlangen om de gunst van het publiek te behouden *). In zijn angst voor 's prinsen groeiende neigingen voor de neutrahteitspartij, en de vrees anders zijn eigen invloed op den prins en het volk niet meer te kunnen herkrijgen, eischte Bentinck met zijn gewone heftigheid het ontslag van den raadpensionaris. Geen werkelijke verbetering in den slechten toestand kon er komen, zei Bentinck, voordat Gilles weg was. Hij wilde met hooren van het voorstel van den prins om in ieder geval eerst de loopende finantieele kwesties af te handelen *). In Gilles, wiens capaciteiten hij later erkende *), bestreed hij niet den persoon, maar de verpersoonlijking van de regentengedachte, die voor Bentinck beteekende: handhaving van de inwendige corruptie en neutraliteit naar buiten. Hij stelde tenslotte, gesteund hierin door Charles»), den prins de keuze: óf hij óf Gilles zou zijn ontslag nemen. De prinses wüde zich er niet mee bemoeien, en tenslotte was de prins genoodzaakt Güles te laten vaüen; bij kon Bentinck niet missen •). Bentinck had dus het heft weer in handen. Zijn macht was dus *) „Notre ami (d. i. de prins) verra qu'il s'appuie sur un Roseau cassé, en se fiant et se laissant conduire par des gens qu'il croit mener et qui le mènent. Le seul moien deprévenir ce malheur, dont 1'Angleterre, la République, et le reste de 1'Europe se ressentiroit également, est de mainteuir mon credit." (18 Apr. 1748 — Eg. Mss. 1728) *) „Commema vue principale et le but ou tous mes souhaits lendent, est la Résurrection de la République, et que vous êtes le seul bomme sur qui je puisse faire quelque fons pour y travailler, je vous souhaitte routes les qualités du coeur et de 1'esprit qui y sont re- quises et nécessaires ; il faut avoir soin d'examiner fidèlement et sans pi^vention toutes ses propres actions et les motifs qui nous ont fait agir Ne vous faites jamais illusion a vous même, car c'est vous même que vous t rompiez le premier considerez vos propres actions nues, et sans aucun palliatif il faut que 1'homme du Public con- serve 1'estime du Public aussi précieusement qu'une FUte son honneur, c. a d. même sans soupcon". (Ch. aan W. — 4 Jan. 1749 — Eg. Mss. 1728) *) Arch. IV. I. passim. *) „Gilles est un homme de génie et de tête, qui pense lentement et approfondit les choses. II travaille lentement, mais avec soin et précision." Verderop spreekt bij van Gilles' bijzondere „expérience" en „routine" in zaken, nog buiten „1'habitude d'écrire, la correction du stile et la precision et 1'ordre des idéés". (Arch. IV. IV. 245 — Mrt. 1760.) *) Ch. aan W. Bentinck — 6 Febr. '49 — Eg. Mss. 1728. •) Arch. IV. I. 370. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN 103 gebleken de sterkste te zijnx). Zijn beginselen waren niet veranderd. Ook nu weer zou hij heel zijn denken en doen richten op twee punten: binnenslands de eenheid van de RepubUek, buitenslands het krachtig samenwerken met Engeland. Daarvoor had hij als medewerkers betrouwbare, gelijkdenkende personen noodig. Daar was Fagel in de eerste plaats, die Bentinck's trouwe helper bleef en met hem nu weer het grootste vertrouwen van den prins had»). Verder hoopte hij van de Back en Gronsfeld steun te zullen krijgen. Bovendien ook van den nieuwen raadpensionaris Steyn. J. de Back was secretaris van den prins van Oranje, werd door dezen zeer vertrouwd en in de geheimste zaken ingewijd *). Hij was een ruw, opvUegend man «), voor wien Bentinck in het eerst weinig sympathie had gevoeld. Op verzoek van den prins had hij zich echter met hem verzoend *), waarschijnhjk voor een deel uit behoefte aan medewerkers. De prins had zoo De Back op den voorgrond en in Bentinck's vriendschap gebracht, omgekeerd deed Bentinck hetzelfde met B. Diepenbroeck, graaf van Gronsfeld, een vriend van De Back. Hij was een buitengewoon begaafd man, maar zou bhjken een geslepen intrigant te zijn»). Zijn opvoeding had hij gehadineen ») Profetisch klinkt Chesteifield's stem, na de gebeurtenis van Gilles' ontslag:" He who struck it (i. e. the stroke), will have reason to repent it before it be very long. It is true that it marks his power; but at the same time it makes him the mark of resentment and jalousy of one person, who will not bear even the appearance of a rival. Moreoverhe cannot carry on the machine himself he has neither temper nor knowledge sufficiënt for it, He must call for help, and then he will be in the case of the Horse, who called the Man to his assistance. Comte Groensfeldt will in my opinion be that man, who will get astride upon that Horse. He is industrious, temperate, and able; and can work under still better than above ground " (Chest. Letters II. 928 — 4 Mei '49) •) "He (d. i. de prins) had now entirely placed his confidence, in Bentinck and the Gr e fier, and seemed to be pleased at ha ving got rid of Gilles, tho' I am credibly informed there was no small difficulty to persuade him to this step, and that the Princess was still more unwilling to consent to it...." (Hold. aan NC. — 10 Juni 1749 — NC. pap.) •) 'De Back is one whom we may entirely depend on, he cannot be kept out of any business how secret soever." (Ch. Bentinck aan NC. — 2 Sept. 1749 — NC. pap.) ) 'Tl se contentoit de pester et jurer comme a 1'ordinaire". (Ch. aan W. Bentinck — 23 Sept. 1749 — Eg. Mss. 1728.) Vgl. ook het oordeel van Gronsfeld, de Back's vriend, over hem. (Arch. IV. I. 405.) ) .Au voyage de Zelande en May 1747 raccommodé avec de Back, avec qui je n'avois presque pas de liaison. Le prince m'a prié d'être bien avec de Back, paree que cela causerait de 1'embarras, si je ne voulois pasetre sur un pied de concert et de communication avec un homme dont il avoit besoin, qui lui étoit affectionné et qui étoit plus au fait que personne de ses affaires". (Aanteekeningen v. Bent. — Eg. Mss. 173a — fol. 63 —zonder datum.) ') Gronsfeld est un „habile Garcon, mais il est diablement fin," zei de prins ook (Hold. aan NC. .. 30/19 Sept. 1749 — S. P. Vgl. ook Arch. IV. I. 394. 104 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. Jezuïetencollege te Emmerik. Door De Back's invloed was hij eerst in den particulieren dienst van den prins gebruikt, en later als bijzonder gezant naar Berlijn gezonden 1). In den zomer van 1748 was hij in Den Haag teruggekomen, waar Bentinck hem zijn vriendschap en vertrouwen gaf *). Het was Bentinck, die met zijn gewone onstuimigheid, van den prins een plaats eischte voor Gronsfeld in de HoUandsche Ridderschap, waar de prins eerst weinig voor voelde, maar waarin hij toestemde om Bentinck ter wille te zijn *). De prinses, die het ook niet graag gezien had, zei te. hopen, dat het Bentinck niet zou berouwen 4). Gronsfeld won echter binnen zeer korten tijd ook het vertrouwen van het prinselijk paar *). Van Steyn, den nieuwen raadspensionaris, verwachtte Bentinck eveneens hulp. Steyn had zich steeds buiten de politiek gehouden. Hij was, op aanbeveling van Bentinck, raadpensionaris geworden, omdat er geen ander, meer geschikt persoon gevonden kon worden '). Zijn instructie hield in, dat hij zich te houden had aan den tegenwoordigen regeeringsvorm'). Dat was voor Bentinck al een basis om Steyn onder zijn vertrouwden op te nemen, Steyn's ijver, goede wil, eerlijkheid en bekwaamheid in financieele zaken deden de rest *). *) Gronsfeld zei, dat de Back was "the man to whom he owed every thing he had" (Ch. aan W. Bentinck — 23 Sept. '40 — Eg. Ms. 1728.) Vgl. ook Arch. IV. I. 405. *) "He (d. i. Gronsfeld) has great obligations to the Bentincks and certainly has no other connection in this country." (Hold. aan NC. — 2 Sept. 1749 — NC. pap.) •) "Gronsfeld is a man of exceeding good parts and whom my Brother relys on so much that he has persuaded the prince of Orange that it would be of great advantage to the publick affairs as well as for the Princes interest to have him in the nobles of the Prov. of Holl. which accordingly was done, though pretty much against the grain of a certain Person, who is glad not to want you, and who is no friend of his." (Ch. aan W. Bentinck — 2 Sept. 1749 — NC. pap.) Vgl. Arch. IV. I. 366.. ') „.... la Princesse lui répondit qu'elle souhaitoit que mon frère ne s'en repentit pas" (Arch. IV. I. 393, noot 1.) *) "The Prince has a great confidence in him and taken his advice in' every thing, though I cannot say follows it very strictly." (Ch. Bentinck aan NC. — 2 Sept. '49 — NC. pap.) •) Van Straaten, pensionaris van Leiden, had bedankt. Er was ook aan De Back gedacht, maar Bentinck had zich er tegen verzet, meenend dat het tusschen den prins en de Back niet gaan zou. (Arch. IV. I. 322) ') Zie Colenbrander, Patriottentijd I. 42. 8) Bentinck en de griffier " think it absolutely necessary to conf er with the Pensionary for whose Discretion and Fidelity they answer in the strongest Terms and who gains every Day in the Esteem of the well-intentioned here". (Hold. aan NC. — 18/29 Aug. 1749 — S. P.) Ch. Bentinck werd hem ook zeer goed gezind: „.... j'en (v. d. pensionaris n. li) suis BINNENLANDSCHE TOESTANDEN.. i©5 Bentinck meende dus volkomen betrouwbare mannen in zijn richting te zullen hebben en daardoor te zuilen slagen in zijn plannen. Daartoe behoorde allereerst, wat betreft het binnenland, de mstelling der departementen en den stadhouderhjken raad. Dit plan x) had een dubbel doel: a) den prins zijn regeeringstaak te vergemakkelijken; b) andere invloeden op den prins dan de gewenschte te weren. Het bedoelde dus de zoozeer verlangde centralisatie te brengen. De stadhouderlijke raad zou de drijvende kracht moeten zijn *). Daaruit zouden dus vanzelf sprekend Van Haren en Grovestins geweerd worden *). Het prinselijk paar deed nog een poging om hen te verdedigen, maar uiterst zwak *). Schenen zoo Bentinck's plannen ten opzichte van het binnenland kans van slagen te zullen hebben, een vemezenhjking van zijn buitenlandsch ideaal: nauw samengaan met Engeland, scheen ook zeer nabij. Immers genoemde raadslieden en medewerkers hadden zich vóór die politieke richting verklaard. Vooral Gronsfeld scheen, na zijn optreden aan het Berlijnsche hof, een overtuigd voorstander van Engeland. Zoo scheen met Gilles' ontslag een nieüwe tijd te zijn ingeluid. In dezen tijd, dat de regeering nieuwe hoop op de toekomst had, kwam de nieuwe gezant Holdernesse aan. Sandwich had met een opzienbarende rede afscheid genomen s). Dayrolles zou tot de komst van den nieuwen gezant de functies waarnemen, op verzoekjvan den griffier •). Holdernesse, met zijn vele betrekkin- tous les jours plus content. Je le trouve toujours droit et galand homme, ferme et point emporté, écoutant trés bien raison, sans préjugez ni vues autres que le bien public; allant son grand chemin sans détour et sans chercher a faire sa cour; et je le vois dans les affaires hardi sans être téméraire." (Ch: aan W. Bent. — 20 Oct. 1749 — Eg. Mss. 1728.) ») Memoire van Bentinck a. d. prins van 25 Mrt. 1749 (Arch. IV. L 350 vlgg.) *) „ le conseil du Stadhouder, qui doit être le mobile de tous les départements, afin que tout tienne ensemble, qu'il y ait de la consistance et de 1'unité de vues, que tous les différents départemens agissent de concert " (Additions au Mémoire Arch rv. l 364 vigg,) •) Arch. IV. L 318. *) Arch: IV. I. 290, 318, 331. Aylva, een ander lid van de Friesche partij stond met den Franschen gezant, de Bonnac, in verbinding. (Colenbrander, Patriottentijd. L 369) De Bonnac werd echter slecht door hem ingelicht, zei Bentinck. (W. Bent. aan Yorke — 10 Jan. 1753 — Eg. Mss. 1721) •) Res. St. Gen. 14 Jan. 1749 — Ned. Jaarb. 1749. — Bentinck vindt het dwaas, dat die speech zoo'n schrik gegeven had. „Les ministres devroient comprendre en France que ce sont des paroles pour parottre en Angleterre." (Arch. IV. L 544.) ') " (Fagel) desires he may stay, and L will answer for his Integrety and Honour, and I shal) trust him with such things, as one of.his sort should be trust ed with.. I keep aconstant correspondence with the Greffier, and that supplies the present want of ,a minister".. (NC. aan S. — 4/ei8 Juli '48 — NC. pap.J.1 io6 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. gen in de Bentinck groep l), werd geheel partijman en een groote steun voor Bentinck. Zijn instructies waren naar Bentinck's wensch opgemaakt, verkondigde Newcastle uitdrukkehjk *). Ook Newcastle's vertrouwen had hij. Zoo geheel volgeling van een partij groep in de-Republiek, vreesden velen, dat Holdernesse ook in den mogelijken val ervan betrokken zou worden *). Toch was het voordeel voor Engeland ook zeer groot: meer dan eenig ander buitenlandsch minister was nu Holdernesse op de hoogte van de binnen- en buitenlandsche politiek van de Repubüek 4). Zoo kon hij, ondanks zijn eigen onbelangrijkheid, belangrijke missiven schrijven *). Met een ücht hart over den loop der zaken in de Repubüek zou Bentinck in September 1749 naar Weenen gaan, zijn broer Charles achterlatend om zijn functies waar te nemen. Charles zou ook nauwkeurig dagboek houden in dien tijd •). Voor hij echter vertrok schreef bij aan Newcastle met het doel hem te vertellen, wie de leiding der zaken, tijdens zijn afwezigheid zou hebben, tevens om hem de goede trouw van Gronsfeld te bezwerenT). Charles Bentinck stemde met WUlem's betuigingen aan Newcastle in, tevens den Engelschen minister verzoekend om aan zijn goede gunst wat betreft den Raadpensionaris uiting te geven *). Het was zeer noodig, dat de beide broeders tegenover Engeland voor de trouw van Gronsfeld instonden. Want pas toen Newcastle hem het beval, legde Holdernesse zijn geheime stukken ook open voor Gronsfeld, wat hij eerst uit wantrouwen niet had wiüen doen 9). Maar kort nog was Willem Bentinck weg, toen Charles bemerkte hoezeer men zich vergist had in Gronsfeld en De Back. Bij de discussies over het antwoord op Engeland's vraag van samengaan 1) Hij was getrouwd met juffr. Doublet, een nicht van den griffier . *) NC. aan Bent. — 14 Apr. 1749 — NC. pap. *) Chest. Letters. II. 921. ') Bent. aan NC. — 13 Jan. 1750. — NC. pap. -•) Met de brieven van Holdernesse, die volgens hem noodzakelijk onbelangrijk moesten zijn, gezien den persoon van den gezant, troostte Chesterfield Dayrolles. Dan zou immers Dayrolles zelf weer meer in aanzien komen. (Chest. Lett. II. 914.) *) Charles' dagboek. Arch. IV. I. 385—467. ') Zie Arch. TvV4. 386 noot. — W. Bent. aan NC. *) "Stein.... behaves exceedingly well in my humble opinion, it is necessary to let the Prince and the Pensionary both see what a difference you make between him and bis Predecessor." (Ch. Bent. aan NC. — 2 Sept. '49 — NC pap.) °) NC. aan Hold. — 1 Sept. 1749 — NC pap. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. I07 tegenover het buitenland l) kwamen deze twee mannen in hun ware gedaante te voorschijn. Gronsfeld vond, dat men te ver ging, als men de Republiek mee wilde laten gaan in de ver-strekkende plannen van Engeland. Hij deed al zijn best den prins er ook van te overtuigen. Tot grooterr schrik van de Bentincks bleek de prins, en meer nog de prinses, gevoelig voor Gronsfeld's betoogen. Wel was de macht der Bentincks, gesteund door Holdernesse's houding, nog van overwicht gebleken, de onrust van Ch. Bentinck was echter opgewekt, vooral ook door de oneerlijkheid in de houding van Gronsfeld. Toch, om de vijanden niet te doen profiteeren van de scheuring in deze Oranjepartij, bleef Charles hem voor het publiek handhaven. Het vereenigd houden van de verschillende personen ten nutte van de Repubüek en den prins werd nu zijn doelOok Holdernesse kreeg nu den raad "to scramble on", totdat Wülem Bentinck weer thuis zou zijn *). De Back, en vooral Gronsfeld, dwaalden steeds meer van hun oorspronkelijke richting af. Ze gingen zich nu met de anti-stadhouderlijke partij in Amsterdam verbinden, door middel van Hasselaer. Hasselaer, een ruw onbehouwen man, had alles aan den prins te danken: zijn gezantschap naar Aken, zijn burgemeesterschap in 1748 te Amsterdam. En toch waren er weinigen, die den prins vijandiger gezind waren dan hij *). En dat wüde wat zeggen in het den prins grootendeels vijandige Amsterdam *). Met de Friesche ontevredenen stelde zich Gronsfeld nu ook in verbinding. Frankrijk was bij eveneens meer genaderd. Dat was noodig om Engeland bij tijden de tanden te doen zien, vertelde hij den prins '). Daarom drong hij aan op een vriendschappeüjken brief aan den Franschen koning7). Charles, in grooten onrust, waarschuwt den prins en ook de >) Zie hfdstuk II. *) Arch. IV. L 40a. De conflicten en moeilijkheden door de houding van Gronsfeld, in Charles' dagboek. *) W. Bent. aan Hold. — 30 Oct. 1749 N.S. — S. P. *) Zie de „Memorie wegens disrespectueuse discourssen, als enorme gehouden conduitens van den burgemeester Hasselaar, die van hem te minder te verwachten moeten zijn, als zijnde ten hoogste beweldadigt van zijn Doorlugte Hoogheyt boven anderen en in een Post gestelt van het grootste vertrouwen, representeerende de Illustre Persoon van zijn Doorl. Hoogh. om desselfs belangen, eer en glorie te behartigen, in de directie tot herstel van zo veele. verwaarloosde, vervallen en totaal geruïneerde zaaken." (Eg. Mss. i?5n — fok 180 — zonder datum.) ') Arch. IV. I. 303 vlg. *) Arch. IV. I. 436. ^ Arch. IV. I. 437. — Arch. IV. II. 81. io8 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN; prinses, zich nu geheel tegen Gronsfeld keerend. Gronsfeld's sysv teem, zei hij, was hetzelfde als dat van De Witt en de gezworen vijanden van het huis van Oranje *). De prinses ging er niet op in, want haarwasGronsfeldlangzamerhand zeer vertrouwd geworden: „Si Gronsfeld est FranYois dans le coeur, il est certain qu'il n'osera jamais le paroitre devant le Prince," zeide zij ontwijkend2). Door Hanbury Williams, gezant te Dresden, later te Berlijn, stond Gronsfeld in verbinding met de Engelsche oppositie partij*), en ook met Pruisen *). Zoo werkte en groef Gronsfeld "under ground", zich met allé zaken bemoeiend6), om de politieke richting van Bentinck tegen te werken, omdat hij dié verderfelijk voor de RepubUek vond, en uit persoonlijke jalousie. Openlijk echter wüde hij zich niet van de Oranjepartij losmaken. W. Bentinck, in Weenen langer opgehouden dan hij wenschte, hoorde van de moeilijkheden in de Republiek en zat op heete kolen. Hij begreep, dat de aanwezigheid van zijn persoon daar veel goed zou kunnen doen, en hij hoopte van meer nut nog dan vroeger voor de RepubUek te kunnen zijn *). Zoo, voorbereid op een zware taak, die hem te wachten stond, kwam bij in Septem-> ») Arch. IV. I. 441. Vgl. een d. g. uitspraak van Frederik II. (Polit. Corr. X. 229.) >) Arch. IV. t. 440. ;i„$S' ') Arch. IV. I. 446, 447. Williams was een vriend van Fox. W. Bentinck was later heelemaal niet te spreken over Williams, dien hij intrigeerend en insinueerend vond, met het doel zich zelf vooruit te brengen ten koste van anderen: "He cares not a pin for any system of Politics". (Bent. aan Keith. — 17 Juli 1753. — Eg. Mss. 1721). Shelburne's scherpe pen teekent Williams op de volgende wijze: "He was a man of wit, but nothing else. He was bred up the same as Mr. Fox, in the profligate school of Lord Hervey, and lost his senses while abroad, in the midst of negociations without anybody in England knowing it. His ingenuity and wit rather increased than lessened with his madness, so that he deceived all sides. Mr. Fox put an entire confidence in him, by which way he was enabled to spend immense sums under pretence of secret service, which no one knows how he disposed of. His despatches which remain in the Secretary's office are a series of romances stating favours and bonnes fortunes which he never had, all which he pretended to turn to political account. (Fitzmaurice I. 171 vlg.) *) Vgl. Polit. Corr. X. 229. *) Arch. IV. L 451. ,«$1 ') ..Je languis d'être de retour, et je m'en fais un d'autant plus grand plaisir, que j'ose me flatter d'être a 1'avenir de plus d'utilité a ma Patrie et V. A. S. que je n'ai été par le passé, quand il f aloit lutter non seulement au dehors, mais au dedans avec le Pensionnatte au lieu que tout ce que j'apprens touchant celui-ci, tant de V. A. S. que du Griffier et de men Frère, me fait un veritable plaisir, Les difficultés que j'aurai a rencontrer de la part de quelque autres, de qui j'avois lieu d'attendre tout autre chose, néme rebutent, ni m'effrayent...(W. Bent. a. d. prins — 25 Mrt.1750 — Eg. Mss. 1734) BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. IO9 ber 1750 uit Weenen over Hannover terug. Er was met verlangen naar zijn terugkomst uitgezien, ook door den Engelschen gezant. De Oranjepartij lag uit elkaar. Niet alleen hadden de intriges van Gronsfeld veel kwaad gedaan op zich zelf, het ergste was, dat de prinses Gronsfeld aangezet had *). Uit oude jaloerschheid op de Bentincks had zij dit middel aangegrepen om hun macht over den prins te verminderen *). Het gerucht ging zelfs, dat zij beloofd had alles te zullen doen om den prins Engeland's wil geheel te doen volgen, als het Engelsche ministerie beloofde met de Bentincks te zullen breken 3). De prins weifelde steeds, al bleef hij in crises tenslotte toch aan de zijde der Bentincks. Zelfs tegen Fagel was er een tijdelijke verkoeling bij Charles ontstaan: hij bleef zoo op den achtergrond en deed letterlijk alles wat de prins van hem verlangde *). De Back was bovendien op een verdachte manier betrokken in de troebelen te Rotterdam, die onder de wijnkoopers ontstaan waren tegen het nieuwe belastingsysteem 5). Bezield door dezelfde gedachten als vroeger, ging Bentinck weer te werk. De voornaamste factoren, waar hij mee te rekenen had, waren de prinses en Gronsfeld. Met Gronsfeld rekende hij dadelijk af. Hard was zijn toon tegen hem. Gronsfeld trachtte de schuld van zich af te schuiven, den slechten stand van zaken te wijten aan het afwezig zijn van Bentinck en de weifelmoedigheid van den prins. Hij deed tenslotte een beroep op zijn gedrag in de toekomst: in de richting van Bentinck zou hij weer werkzaam zijn. Bentinck wilde daar echter niet van weten; het verleden zou voor hem de sleutel voor de toekomst ) I think I can plainly perceive a design of ruining the Bentincks by disuniting their fnends. I don t suspect the Prince of having led this scheme, but your Grace will not be at a loss for the author of it." (Hold. aan NC. — 16 Sept. 1749 — NC. pap.) «) Toch bewees ze hem blijkbaar nog persoonlijke diensten, zooals blijkt uit den brief van Bentinck, haar dankend, „pour 1'attention qu'Elle aeu pour moi pour mon honneur et pour celui de ma familie, en renvoyent une certaine Dame de par le monde qui est venue se présenter a Groningue." (W. Bent. a. d. prinses. — 10 Jan. 1750 — Eg. Mss. J Aanteekeningen v. W. Bent. — 4/r5 Mei r75ï — Eg. Mss. 1732. ') Hold. aan NC. — 16 Sept. 1749 — S. P. Ook schrijft O», aan W. Bent.: „(Fagel) ne changera jamais a son avantage, il sera toujours de plus en plus faible, indiscret, ami de tout le monde, et trés cousin des cousins de sorte qu'il faut que je sois toujours fort sur mes gardes avechn." (Ch. W Bent — 20 Oct, 1749 — Eg. Mss. 1728). 5) Eg. Ms. 1750 — loL 109: „Quelques Anecdotes sur ce qui s'est passé a R'dam depuis le mois d'aoüt jusqu'au mois d'octobre 1750". 110 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. zijn Voor Bentinck had dus Gronsfeld afgedaan; niet voor het prinselijk paar, vooral niet voor de prinses die hem steunde, ook tegen Steyn in *). Nu hij eenmaal in de Ridderschap zat, was het niet doenlijk hem ineens op zij te zetten*). Bovendien zou hij opnieuw de prinses winnen door met veel vertoon van ijver weer voor de Oranjepartij werkzaam te zijn, vooral te Amsterdam, waardoor hij de regentenpartij daar tegen zich in het harnas joeg *). Het was Gronsfeld echter slechts te doen om de openvallende betrekkingen in Amsterdam volgens zijn wil door den prins aangevuld te zien *). Echter niet lang meer zou Gronsfeld Bentinck direct in den weg staan. Hij vertrok weer naar Berlijn, de betrekkingen met Holland evenwel aanhoudend en het zoo de Bentincks indirect moeilijk makend. Bentinck deed de grootste moeite om de prinses, wier heerschzucht en jaloerscbheid hij maar al te zeer kende,te winnen'). Hij wist immers welk een groeten invloed ze op den prins had. Zijn persoonlijke, nu geringe, waardeering van haar karakter *) liet hij er geheel buiten. •) Arch. IV. I. 504 vlgg. *) Het ging om uitbetaling van de gezantengelden van Gronsfeld. — Gr. declareerde meer dan mocht, bovendien had hij zijn request bij Holland en niet bij de Staten Generaal moeten indienen. Het was bovendien „contre 1'ordre et contre 1'idée du dernier rapport sur les Finances" (van Nov. '50). Steyn verklaarde „qu'il ne savoit pas a quoi Gronsfeld s'employoit ici, mais qu'il ne lui servoit a rien a lui, ni pour les affaires intérieures, ni pour les étrangères." (Aanteek. v. Bent. — 25 Jan. 1751 — Eg. Mss. 1732). *) Eg. Mss. 1732 — 26 Jan. 1757. ') Esgers, sprekend over de verandering ten goede in A'dam, vóór den prins, noemde Gronsfeld „le canal par lequel tout avoit passé, et par qui la correspondance avoit été menee". (Eg. Mss. 1732 — 1 Febr. 1751). •) Eg. Mss. 1732 — 23 en 26 Jan. 1751- ') Holdernesse schreef 9 Aug./29 Juli 1730 al: als Bentinck terug komt, zal hij eenige concessies moeten doen, en "he must constrain himself a little more than he has hitherto done, if he thinks of being well with the Princess." (Hold. aan NC. — NC. pap.) 'J „L'on suppose que la Princesse est sensible aux égards, au respect, aux bonnes manières.Selon moi elle ne l'estpas.Ellen'estsensiblequ'au plaisir de gouverner, et de dominer. Elle regarde tout le respect qn 'on lui rend, comme quelque chose qui lui est du; en quoi elle a raison. Et elle n'en tient aucun compte, en quoi elle a tort. Car toute obligation sans aucune exception est réciproque. Ce qui fait qu'elle prend quelque plaisir aux égards que l'on a pour elle, et a la complaisance que l'on lui temoigne, c'est qu'elle les regarde commes des marqués de soumission. Preuve de cela, c'est qu'elle souffre la grossièreté et 1'insolence de ceux sur qui elle sent qu'elle domine, et qu'elle tient dans sa dépendance. Cela va presqu'au Point qu'elle manque a la Dignité. Elle a assez de pénétration et de génie, et de connoissance du monde, pour juger du plus ou du moins du mérite et des bonnes manières d'un autre. Aussi en juge felle comme d'un morceau d'ouvrage. Mais cela s'arrête la. Et tout homme sur qui elle ne pourra pas dommer ne sera jamais honoré de son amitié. Si dessus le marché on est en état, ou a portee, de pouvoir s'opposer a ses volontez quelconques, c'est encore pis. Et si l'on a jamais fait voir qu'on s'y oppose en effet, c'est le pis du pis. C'est le cas oh je me trouve avec elle. Du moins c'est aussi ainsi que je 1'envisage...." (Aanteek. v. Bent. — Jan. 1751 — Eg. Mss. 1733.) BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. III In zijnpogingen om de gunst van de prinses te winnen, werd Ben. tinck gesteund door Holdernesse, geheel in den geest van Newcastle1). Newcastle immers kon Bentinck volstrekt niet missen. Hoe krachtiger Bentinck dus stond, hoe meer het Newcastle ten goede zou komen. Holdernesse was een goede steun, want als Engelsen gezant durfde hij verder gaan met de prinses dan de HoUandsche heeren, en van hem verdroeg zij veel. Overwinnen kon Bentinck de j aloerschheid van de prinses echter nooit, en dat bleef een wondeplek voor Bentinck's plannen. Ook nu weer had Bentinck voor de uitvoering van zijn plannen helpers noodig. Op Fagel bleef Bentinck, ondanks tijdeUjke verkoelingen, vast rekenen. Maar Fagel kon slechts op den achtergrond gebruikt worden. Ook Steyn, dien hij als geheel betrouwbaar en eerhjk waardeerde, had te weinig kennis van buitenlandsche zaken, te weinig neiging daarvoor ook, om hem actief van groeten steun te zijn. Steyn bemoeide zich slechts met de financiën en daar had hij zijn handen inderdaad vol mee. Hij kwam er toe eindelijk weer eens een rapport over de financiën uit te brengen (November'50), dat een overzicht gaf van de reusachtige achterstaUen2). Naar aanleiding daarvan kon over bezuiniging en verandering van belasting 3) gedehbereerd worden. In L a r r e y, die in Augustus 1750 uit Parijs was teruggekeerd, scheen Bentinck een vergoeding voor Gronsfeld te zuUen vinden. Larrey had in Parijs, in zijn moeüijke onderhandelingen over het handelsverdrag, den poUtieken vuurdoop doorstaan. Verder was hij een actief man, met begeerte om vooruit te komen en een rol te spelen. Larrey was een protégé van Bentinck. Toen St. Séverin iemand in Parijs wüde hebben om voorloopige handelsonderhandelingen te voeren 4), had Bentinck Larrey bij den prins warm aanbevolen, niet aUeen als geschikt voor den post, maar ook omdat hij de Repubüek en den prins anderszins goede diensten kon bewijzen »). Ben- >) Arch. IV. II. 134 vlgg. *) Secr. Resol. Holland, 20 Nov. 1750. Zie ook Blok VI. 258. ») Voor de belasting-aanslag, zie Bussemaker in de Bijdr. en Med. Hist Gen. XXX bl. 125. ' 4) St. Séverin had er van gesproken om te zenden „quelqu'un.... pour préparer les choses, et que ce ne fut pas un homme de note ni avec un caractère élevé , mais quelqu'un capable d'afiaires et instruit " (W. Bent. a. d. prins. — 22 Hei 17.18 — Eg. Hss. 1761) ') „Celui que je proposerois pour cela seroit Monsr. de Larrey le Fils, dont j'ai eu 1'honneur de parler la veille de mon départ a V. A. Se. II est actif, expéditif, d'une trés 112 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. •tinck had hem, terug nu uit Parijs, gaarne secretaris van den prins gezien in de plaats van De Back. Voorloopig echter kon hij hem slechts door zij n persoonlij ke gunst op den voorgrond brengen. Later zou hij hem secretaris van de conferentie van den prins maken. Larrey, van zijn kant, wees de vleiende tegemoetkomingen van mannen als Hasselaer en Gronsfeld af Hij zag wel, dat hij Bentinck nog niet los kon laten, dat zijn succes in diens richting lag, waarom hij die dan ook ijverig volgde. Zoo deed hij dus ook moeite om zich bij den Engelschen gezant aangenaam te maken, en deze ging op zijn pogingen tot toenadering in2). J. H o p, staatsraad sinds 1749, werd nu vaak in vertrouwen genomen door den prins, die dan ook zijn oordeel volgde 8). Maar Bentinck dacht, dat Hop niets van zijn oude beginselen had laten varen 4). Holdernesse verdacht hem van in nanwe verbinding facile compréhension, et grande pénétration, entend parfaitement et parle de même le Francois, connoit not re République oü il a été élevé; il est fertile, expediënt et extrêmement poli.... Monsr. de Larrey est connu parmi les matadors en Hollande aiant été employé sous mains de leur aveu et connoissance 4 Francfort et 4 Hanovre en 1743 et 4 Copenhagen en 1741. Je suis persuadé que si V. A. S. le propose au Pensionaire, que non seulement il le goutera, mais qu'il Se fera fort que tous les autres le gouteront et 1'approuveront. II n'y a qu'une seule objection, c'est que Monsr. de Larrey n'est pas instruit de tout qu'il faut pour cette commission, tant pour le commerce que pour d'autres choses. A quoi je réponds que la même difnculté subsistera pour tout autre, et que par dessus le marché vous n'en trouverez pas un si facile 4 instruire que lui. Outre cela vous aurez attiré au service de la République un homme qu'il est dommage de laisser au Roi de Prusse, et qui peut rendre de grands services 4 la République, et particulièrement 4 V. A. Se...." (W. Bent. a. d. prins — 22 Mei 1748 — Eg. Mss. 1761) Voordat Bentinck's brief gekomen was, had Fagel aan Bentinck ook geschreven over St. Séverin's vraag: om tè zenden een „personne de capacité et de co nuance." Fagel had •daarop aan den prins voorgesteld Hendrik Hop te zenden. Maar de prins had 2 bezwaren gemaakt: a. qu'il n'étoit des plus polis, b. qu'il étoit Amsterdammois." (Fagel aan Bent. — 18 Mei 1748 — Eg. Ms. 1736.) Na Bentinck's dringenden aanbevelingsbrief (ik veronderstel, dat deze brief niet een antwoord was op dien van Fagel, daarvoor immers zou het gesprek met St. Séverin onnoodig verteld zijn), werd toen Larrey benoemd. Vgl. over de aanstelling van Larrey ook Arch. IV. I. 323 Larrey qui avoit été placé de moi...." ') Arch. IV. I. dagboek Ch. Bentinck. ') (Larrey) "has universally the character of a very ingenious knowing man which.... he seems to deserve." Holdernesse zou nu vaak over hem te spreken hebben, daar hij de vertrouwde was van de Bentincks en den griffier, en op goeden voet stond met het prinselijk paar. "Larrey seems very desirous of recommending himself to me, and I have not hesitated to give him a good deal of encouragement". (Hold. aan NC. — 17/6 Aug. '50 — NC. pap.) *) Zoo werd de resolutie van 27 Aug. 1749 in Hop's redactie aangenomen. ') „Hop, qui est un homme d'esprit, voit cela (n.1. den slechten gang van zaken in de conferentie van den prins, waar de prins geleid werd in plaats van te leiden), et rit sous cape. Mais il n'en dira rien, de peur qu'on ne change de conduite. II n'est jamais revenu d'aucune idéé tout de bon et il a ie plaisir de voir le stadhouder laisser aller les affaires comme «'il n'y avoit point de stadhouder; c'est 4 dire de voir le stadh. déclaré inutile. Ce qui a BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. "3 met Gronsfeld en De Back te staan *). Toch stond hij nu niet op slechten voet met de Bentincks *), ofschoon ze hem toch nooit geheel vertrouwden» Van B r u n s w ij k, ^ie in December 1750 in de Republiek aankwam, verwachtte Bentinck echter veel. Hij was tot veldmaarschalk benoemd, maar met de bedoeling om ook in uitgebreider zin van dienst te zijn *), In Weenen had Bentinck hem ontmoet en hem leeren waardeeren 4). Toen Brunswijk eenmaal in de RepubUek was, zag Bentinck in hem een van zijn vertrouwde helpers. De steun van Brunswijk was hem des te meer waard, daar bij daardoor meer rechtstreeks in voeling bleef met Oostenrijk, want Brunswijk zou met Maria Theresia blijven correspondeeren*). Opnieuw zich verzekerd hebbend van persoonhjken steun, in het land zelf en in Engeland, scheen voor Bentinck de toekomst weer niet zoo donker •). En weer zou hij trachten centralisatie in de regeering te brengen. Na eenige vruchteloozemondelinge onderhandelingen, wendde hij zich eindeUjk schrifteUjk 23 Augustus 1751 tot de prinses met het dringend verzoek om mee te werken tot het vormen van een partij7). De memorie van 25 Maart 1749, die deze gedachte ook had ingehouden, had geen ander resultaat gehad dan de oprichting van een stadhouderhjken raad, die echter gansch niet aan het doel beantwoordde8). Meer dan ooit was in toujours été son opinion, tout au moins. De cette facon, au lieu que le Prince devroit mener Hop, il sera mené par Hop." (Aanteek. v. Bent. — 4 Mrt. 1751 — Eg. Mss. 1733) •) "I think Hop seems now the first favorite and I suspect some very intimate (tho' very secret) connections between him and the adjuncts " (Hold. aan NGT— xó Jfct 1731 — NC. pap.) y ' *) "(Hop) is in great favour with the Prince and now not very ül with the Bentincks • it was once proposed to make him pensionary, but Bentinck then suspected his principles.... (Hold aan NC. — 20/9 Jan. 1750 — NC. pap.) *) Zie voor de bepalingen in rijn aanstelling, Arch. IV. II. 66 e. a. Ook Nijhoff: Hert. v. Brunswijk. 4) „Je me natte.... que le Prince Louis sera d'un grand secours et d'un grand soulagement a V. A. S. Tout ce que j'apprens de lui ici de tous cotés, et tout ce que j'observe me fait également espérer bien...." (W. Bent. a. d. prins — 25 Mrt X7W — Ee Mss. 1734.) . 6' ») Arch. IV. II. 154. •) In Oostenrijk dacht men anders: „ü y a même apparence .... que le crédit de Monsr. de Bentinck, quoyque uni avec le pensionaire et avec Larey, n'est pas des plus grands aupres du stadhouder, qu'il est surtout trés mal avec la princesse, et qu'il n'y a pas cette union intime que le public suppose, entre le stadhouder et le roy d'Angleterre '' (Schhtter, bl. 93.) ^ Arch. IV. I. 521 vlgg. 8) Eg. Ms. 1733 — fol. 81 — 4 Mrt. 1751. Deze memorie was voor Steyn, en ook voor Brunswijk, de basis geweest, waarop zij hun post aanvaard hadden. (Eg. Mss. 1733 — 6 Mei 1731) H4 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 1751 het vormen van een vastaaneengesloten partij noodig. De prins was immers aan het sukkelen, en mocht hij komen te sterven, dan zouden, als er tevoren geen maatregelen genomen waren, de noodlottige gevolgen niet te overzien zijn. Vooral, omdat de tegenpartij was „tout formé, bien hé, bien ameuté, soutenu au dedans et au dehors, avec un plan tout dressé pour renverser la constitution présente s'ils peuvent." De prinses wilde er echter niet van weten, ook niet van besprekingen over het regentschap, voor het geval dat de prins stierf. Toen de slag hen in October 1751 trof, was men dan ook onvoorbereid en was het alleen te danken aan de vastberadenheid en doortastendheid van Bentinck, trouw geholpen door Steyn 1), dat de prinses zich algemeen als regentes erkend zag *). Na een hevige scène met De Back, die nu den tijd gekomen dacht om openlijk meer macht te hebben, wist Bentinck hem uit de conferentie te houden. De Back wierp zich aan de voeten van de prinses, vergeving smeekend voor zijn houding tegenover den prins. Die „méchant bougre", zei Bentinck, dacht zoo in de gunst te komen. De prinses echter wendde zich van hem af. Bentinck's handelingen en maatregelen keurde zij alle goed. Zij kon nu ook niet anders. Voor het oog kon het nu schijnen, dat Bentinck's baan geëffend voor hem lag. Ongebroken waren zijn moed en zijn vertrouwen om zijn doel te bereiken. Ook nu weer hoopte hij, behalve op den steun van zijn HoUandsche vertrouwden, vooral op Engeland, nu door Jos. Yorke, die eind 1751 in Den Haag aankwam, vertegenwoordigd. Yorke had uitvoerige opdracht in zijn instructies ten opzichte van zijn houding tegenover de personen en zaken in de Republiek. Yorke was niet zoo bekend en in voeling met de verschillende HoUandsche personen als Holdernesse geweest was; een nauwkeurige omschrijving van zijn houding was dus noodig. De gunst van de prinses te winnen moest zijn eerste doel zijn. Immers Newcastle vreesde, dat de prinses, vaak anderen *) "I must take this opportunity of doing justice to the pensionary who has shown in this occasion an uncommon ability, knowledge and judgment, with such hrmness and calmness, as I had indeed reason to ezpect, but was very glad to see confirmed by acts " (Arch. IV. 164.) ') Eg. Mss. 1732 — 22 Oct. 1751. Arch. IV. I. 163 vlg. Nijhoff — 213 vlg. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. "5 dan Bentinck volgend, niet de sympathiën zou hebben, die de overleden prins gehad had. Verder moest bij met haar vertrouw^ den, wie dat ook waren, in een verhouding zien te geraken, die de verbintenis met Engeland ten goede zou komen. Met Bentinck en zijn vertrouwden moest hij in goede vriendschap leven. Toch niet te zeer in het oogloopend, zoodat er door de kwaadwillenden gesproken kon worden over een zich mengen van Engeland in de Hollandsche zaken. Het zou noodig kunnen zijn, dat hij ook op goeden voet met de tegenpartij kwam, om hun te beletten hun invloed in verkeerde richting te gebruiken. Yorke moest Brunswijk's positie helpen versterken, maar vooral de leden van de Oranje partij matiging en kalmte in hun houding tegenover de prinses aanbevelen, om den invloed van anderen op haar te verzwakken. Ook moest hij meewerken tot het nemen van maatregelen, die noodig waren met het oog op een mogelijke opvolging van den minderjarigen Willem V. Een koel berekenende vriendschap ten voordeele van Engeland was dus Yorke's voorgeschreven houding. Warmer was Newcastle's toon in zijn brief aan Bentinck, waarin hij het, bij de uiteenzetting van Yorke's houding, over dezelfde dingen had. De prinses te winnen om in de richting van den overleden prins mee te gaan, was hoofdzaak x). Het doel van den Engelschen gezant en Bentinck was dus in het algemeen gelijk; een persoonüjke sympathie echter bestond er niet tusschen Yorke en W. Bentinck. JosephYorke, zoon van den kanselier en als zoodanig al een vriend van Newcastle, had zijn diplomatieke sporen al in Parijs verdiend. Daar was hij nader in aanraking gekomen — door Larrey — met de Republiek en haar belangen. Toen hij in het leger van Cumberland diende, had hij er echter reeds mee kennis gemaakt. „Un homme mesuré, mais ardent et haut," had Bentinck hem genoemd, van belang als zoon van zijn vader, en om zijn bv'com^liLnJ1'* T?™* * n6Ver 50 ""«^en, wemust act with her and endeavour, makeherZT ♦ "f"8' t0 Mto * tattar' or we ^ P«» °er ™ the wall^ make her desperate and perhaps ruin herself and us " voOTKat^cT^' aa" 7°rke Zijn vertrouwen ™**t «even, Het Newcastle ruimte K^twijkTsay n^hingT ^ Bentinck: «as to Ha^td?AnvltvaanderSrWOr^,d00r NewcasUe b« •»»»■ genoemd: de Back, O. Z. van naren, dAylva en Gronsfeld. (Arch. IV. II. 171 vlgg.) Ii6 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN; beginselen l). Zijn haat tegen Frankrijk was groot; maar hij bewonderde Pruisen en kon niet veel voor Oostenrijk gevoelen 2). Frarikrijk te weerstaan was voor hem ook het hoofddoel, den weg erheen door het „oude systeem" was hij tenslotte ook opgegaan. Ijverig voorstander van Newcastle's plannen, was hij blij Parijs, dat hem bovendien verveelde 8), te kunnen verlaten voor Den Haag, waar hij hoopte ten voordeele van Engeland actief werkzaam te kunnen zijn. Met goeden wil begon hij zijn gezantschapspost in de RepubUek. Hij was echter niet de man om snel vriendschap te winnen. Zijn koele gereserveerdheid en stroefheid stonden hem in den weg in den omgang met de HoUandsche staatslieden, en deden hem de gemakkehjkheid missen, die hij zoo noodig had, daar hij geen partijman wüde zijn 4). Hij bedoelde het goed. Hij zag, hoe tragisch de inwendige toestand van de Repubüek was en begreep, dat ze onmogèüjk krachtig naar buiten kon optreden. Langzamerhand leefde hij zich in dé toestanden in en kon dan opkomen voor de Repubüek tegenover Newcastle8). Langzaam aan won hij ook meer het vertrouwen van de prinses, die hem eerst met wantrouwèn behandeld had, omdat zij hem in nauwe verbinding wist met Bentinck. En toch verlangde hij al gauw weer weg te komen uit de Repubüek8). Want niet aüeen was *) Arch. IV. I. 544- Vgl. voor oordeelvellingen over Yorke: Colenbrander, Patriottentijd. I. 49 noot 2. Colenbrander denkt zich Yorke te veel buiten de personen en zaken. d'Affry zei van Yorke: Ses défauts n'affectent que son esprit et ne portent point sur son coeur." (Zie P. C. Yorke. Life of Hardwicke.) 2) Brunswijk aan Bentinck — 19 Oct. 1752 — Eg. Mss. 1741. ») Yorke to lady Anson — 26 June/7 July 1751 — (P. C Yorke — op. cit.) 4) "My predecessor's fault was to ha ve been too particular in his acquaintance, I am sure no foreign minister will ever succeed or be able to send good accounts, if he is so. His business is to see and converse with all sorts of people, and to make nimself, if he can, agreeable to them. I declared that I would do so when I came and I have succeeded in my first Steps by it (vgl. Arch. IV. III. 62) The interior of this country wants so much settling, and the f actions that divide it are so warm, that it renders it very difficult, if not next to impossible to get any attention paid to foreign affaire, and indeed, till they have taken proper measures to secure their form of government (which I hope and believe they are taking) it is absurd to be pressing them to take any general measures in conjuction with you...." (Yorke aan 2d lord Hardw. — 27 Dec. '51/7 Jan. '52 — geciteerd uit P. C Yorke's werk). P. C. Yorke teekent bij „predecessor" aan: Salom. Dayrolles, in plaats van Holdernesse: 6) NC. spreekt van Yorke's "Dutch inconsistency". (9/20 Mei 1752 — Hardw. pap.) *) "I look upon myself only as a passenger here, and theref ore console my self with the thoughts of leaving it one day or other " Verder op: "residing here deserved so great a reward." (Y. aan lady Anson — n/22 Febr. 1752 — Hardw, pap.) De brieven aan zijn zuster vooral zijn een lust om te lezen door de frischheid van toon, den humor, en de raakheid van kijk op de dingen. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 117 de positie van gezant er uiterst moeilijk wegens de verschillende partijen, maar ook was er weinig eer te behalen in de diplomatieke kwesties; immers^de Republiek had zóó haar aandacht noodig voor haar eigen binnenlandsche belangen, dat er weinig over kon blijven voor de algemeene, waar de Engelsche gezant vooral op moest aandringen. Moeilijk maakte hem ook Newcastle's grillige uitvoering van zijn politieke plannen, die Yorke te volgen had. Daardoor kon het schijnen, dat zijn handelingen soms met elkaar in tegenspraak waren *). Stroef en autoritair, nooit geheel open*), kon Yorke het al gauw niet goedvinden met Bentinck. Yorke vond dezen te wild, te zelfoverschattend. Hij kon hem niet, als Kaunitz, zuiver waardeeren. Op hoog bevel van Newcastle echter hield hij altijd de nauwe betrekkingen met Bentinck aan. Hij erkende trouwens, dat Bentinck een zeer goed vriend van Engeland was, "tho' without a head"3). Tegenover de prinses dus ook zou Yorke Bentinck steeds blijven steunen. En dat was noodig ook, want tegenover Bentinckwas de groeiende tegenzin van de prinses tot afkeer geworden. Nu aan het hoofd van de Republiek, kon zij nog minder dan tevoren zijn dwang verdragen. En toch kon zij hem niet missen. Minder dan ooit wilde zij de gedachte opwekken van beheerscht te worden door een bepaalden persoon4). Daarom plaatste zij haar vertrouwen afwisselend in mannen van verschillende partijen, om ze tegen elkaar uit te kunnen spelen 6). Grillig, intrigeerend en door persronüjke motieven geleid, kon haar regeeringsbeleid niet anders dan onvast, zonder üjn, zijn. Het oordeel van allen was dan ook zeer ongunstig over haar8). oordeel van Niihoff {Hertog v. Brunswijk, bl. 56) over Yorke Kikt mij zeer onbillijk. J •) "As to this country, I don't think we ought to build too much upon it inthegeneral system of affaire; they are Poor and disunited, full of cabals and without confidence in themselves andothers. They are jealous of us in every thing, and yet our conduct is so open and upnght towards them, that it shuts their mouths. In a word my notion of this country in a general Politica! light is, that if you open your whole plan to them they 5°.??InCh wUh yOU«but U you &ve it them by bits and scraps, they must and will foltow (Y. aan ad lord Hardwicke — 27 Mrt./7 Apr. 1752 — Hardw. pap.) ■) Y. aan ad lord Hardwicke — 15/26 Mei 1757 — Hardw. pap. 4) Vgl. inleiding op Arch. IV. II. bl. XIII. •) De prinses "cabals so much and with so many people, that she creates a distrust in a , and whilst she imagines that she governs all Parties, she not only does not govern at all, but she weakens her credit and authority daily." (Y. aan Hardw. —13 Juli i7« — Hardw. pap.) " 6) Zie Arch. IV. II. 266 e. a. n8 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. Hoe weinig vast ook haar buitenlandsche politiek was, hoezeer onderhevig aan verschillende invloeden, zij dacht er toch niet aan het oude systeem op te geven althans niet in theorie. In de praktijk echter werd haar houding tegenover Engeland door haar telkens verschillende stemmingen beinvloed, terwijl zij tegenover Oostenrijk niet de minste moeite deed om het te winnen, ofschoon dat gemakkelijk gekund had, in de barrièrekwestie. Bentinck had steeds aangedrongen op een uitgesproken welwillende houding tegenover Oostenrijk, wat tegenover de partij in Amsterdam zijn nut kon hebben, maar de prinses vermeed het haar trouw aan de alliantie openlijk te toonen. Voor een vreemdeling en buitenstaander waren deze partijverhoudingen in de Republiek, en de plaats van de prinses erin, volkomen onbegrijpelijk Kaunitz dacht, dat slechts Engeland de Repubüek van den ondergang redden kon a). Nergens een man, klaagt Yorke steeds. Hij zelf kon er zich toch niet mee bemoeien, zijn orders beletten hem openüjk op te treden, bovendien was hij bang om zijn vingers te branden *). Hij kon slechts achter de coulissen de Bentincks steunen. Aan Brunswijk had Bentinck voorloopig niets. Diens positie bleef moeiüjk. Ondanks aüe beloften hem gedaan, had hij in werkeüjkheid weinig het vertrouwen van den prins gehad. Toen deze in 1751 aan het sukkelen was gegaan, was Brunswijk nog meer op den achtergrond gekomen. Wel had hij zitting gekregen in de wekeüjksche conferentie en was hij na den dood van Cronstrom gouverneur van Den Bosch geworden. Met de prinses stond hij op weinig goéden voet. Misschien had hij zich te openüjk aan den kant van Bentinck geschaard *). Brunswijk, hoewel de scheeve positie onaangenaam vindend, bleef in de Repubüek, en wachtte zijn tijd af, in die houding gesteund door de Engelsche en Oostenrijksche regeeringen. Hij koos zelfs in de geheime correspondentie met Maria Theresia loyaal de zijde van de Republiek 6). Ofschoon weinig *) Vgl. Nijhoff, Hert. v. Brunswijk, bl. 218. *) Schlitter, bl. 152. •) "In this situation I can only be aspectatoT.my orders tye me up from being an actor, and if I did pretend to stir, I should perhaps only burn my fingers, instead of advancing . the King's affairs.unless I had the means of a French minister to buy interest by weight of gold....; the inactivity of the situation discourages me so much the more, that I have not yet been able to finda man amongst all those I have to deal with " (Y. aan Hardw. — 30 Juni/n Juli 1752 — Hardw. pap.) *) Vgl. Schlitter, bl. 152. ») Zie hoofdstuk IV. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 119 persoonlijk in de verschillende kwesties gemoeid, hield Bentinck, die aan zijn raad veel hechtte, hem steeds van alles op dé hoogte, op deze wijze veel vergoedend Larrey was Bentinck van meer nut. Na 1751 had hij aan invloed gewonnen. Als secretaris der conferentie gingen alle stukken door zijn handen; ten gevolge van het vertrouwen van Bentinck, Steyn en Fagel was hij geheel op de hoogte. Larrey, „tout a fait sur," wist zelfs van de geheime correspondentie met Maria Theresia 1). „Larreytje" was ook zeer in de gunst bij de prinses, al had ze soms wantrouwen, omdat hij zoo nauw met de Bentincks verbonden was. Hij kon dan ook Bentinck goede diensten bewijzen. Bentinck kon geheel op hem rekenen, al was Larrey wel eens ontstemd over hem *). Fagel bleef voor Bentinck de oude, trouwe Fagel *). Steyn kon zich nog steeds niet tot diplomatieken matador ontpoppen. De financiën van de Repubüek bielden hem vast4). Wel was hij een warm voorstander van het oude systeem, van Engeland in het bijzonder, maar bij wüde niet, dat de Repubüek ten koste van Engeland stappen zou doen, die voor haarzelf verderfebjk konden zijn;5) hij eischte ook, dat Engeland een even loyaal vriend tegenover de Repubüek zou zijn als omgekeerd •). Het belang van de Repubüek gold Steyn vóór aües. Maar een aanhanger van de neutraüteitepaxtij wüde hij niet genoemd worden. Hoe ook Yorke zich soms mocht uitlaten over Steyn7), de sympathie voor hem werd in de Repubüek al grooter, ook in Amster- ») Bent. aan Kaunitz — 5 Aug. 1752 — Eg. Mss. 1744. *) Nijhoff (Dehtrtog van Brunswijk, bl. 40) heeft Larrey's uitlatingen over Bentinck gezien m een te gewild licht. Larrey kon zich, in zijn tijdelijke ontstemmingen tegenover Bentinck, tegenover Brunswijk zonder kwaad te willen, gemakkelijk laten gaan Nnhofi s waardeering van Larrey als „vir probus in alle opzichten", is vooral voor de latere jaren, zeer aan te vechten, •) Fagel stelde zijn eigen invloed volstrekt niet laag. Hij verzekerde Yorke, dat hij was master of the Province of Holland, and would engage to carry it whereever the Princess had a nund it should go. The moment.... that I find myself unable to do that I will tnrow up my employment". (Y. aan NC. — 3/14 Aug. 1752 — S. P.) 4) In Sept. 1752 kon hij al op een succes van zijn finantieele maatregelen wijzen: een besparing van / 11.000 per jaar voor Holland. (Y. aan NC. — 24 Sept 1752 — S P) •) Zoo weigerde bij Voor de RepubUek volstrekt de teekening van de protocollen, in Hannover. — Zie hoofdstuk IV. ^ vAS f*™"80' °' "* Van de Engelsche garantie van het verdrag van r674 — zie hoofdstuk IV. " . 7}_"B^(d"*• Bentinck's)friendthePensionaryisbutapoorassistanttohim,andwhat is worst is rather despised". (Y aan Hardwicke — 12/23 Mei 1752 — Hardw. pap.) 120 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. dam, dat zeer ingenomen was met zijn bezuinigingsmaatregelen. Steyn won Amsterdam door zijn meegaan in hun vraag over legerreductie, ofschoon hij de door hen voorgestelde vermindering vain belasting weigerde. De stemming van de prinses, waar het Steyn betrof, was niet rooskleurig, toch zou ze hem in crises de hand boven het hoofd houden, overtuigd, dat de goede financier niet door de RepubUek gemist kon worden. Van diezelfde overtuiging waren Bentinck c. s. Toen de tijd dan ook naderde, waarop de termijn Van zijn raadpensionarisschap verlengd of opgezegd kon worden, ijverden zij voor de verlenging*), en, tegen de vele pogingen van de tegenpartij in, gelukte het hun. Het was echter Bentinck aUeen, die al deze goedgezinde, min of meer invloedrijke elementen bij elkaar en in één richting kon houden. „Mr. Bentinck est 1'unique homme qui soutient le parti," zei Brunswijk dan ook terecht, er daarom bij George II op aandringend Bentinck oók in zijn particuüere moeiUjkheden te helpen *). Was hij een poos afwezig, dan werd zijn gemis zeer gevoeld, ook door den Engelschen gezant4). De erkenning van een algemeenen leider, die bovendien vaste beginselen had, kon de partij van Bentinck toch niet het zoo noodige overwicht geven. De griUigheid van de prinses, door haar angst om overheerscht te worden, die haast een ziekte werd, was er de oorzaak van. Daardoor kon het op verschillende plaatsen tot groote conflicten komen. Zoo in Overijsel, waar de houding van de prinses ten slotte Charles Bentinck dwong tot ontslagnemen •). Een triomf dus voor de partij van De Back. Minder gunstig Uep het af voor De Back in Rotterdam, waar hij tenslotte toch den regentenpost niet kreeg, ofschoon hem die al toegezegd was door *) Door A'dam had de pensionaris overwicht in de Staten van Holland. Deze verklaarden nn "that they have such confidence in his probity and zeal for the service of the Republiek, that they would be ready to consent to any thing, that he should think reasonable; and that, whenever he addresses himself to the Chambre des Bourguemaistres, he might depend upon their support." (Y. aan NC — 16/27 Aug. 1752 — S. P.) *) Arch. IV. IL 297. *) Zie Nijhoff: De hertog van Brunswijk, bl. 221. ') "I am not a little impatient to see Mr. Bentinck back again in this country, where we have great need of Hm, for H. R. H. embarasses the Pensionary so much by her reserve towards him, that it puts him qui te out of humour, as it well may, for it is impossible for him to conduct theProvince of Holland properiy, without knowing what methods are taken in the other Provinces...." (Y. aan Hardw. — 23 Juni 1753 — Hardw. app.) ') Zie bijlage 6. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 121 de prinses *). In andere plaatsen maakte de tegenpartij het de Bentincks lastig door kleine plagerijen. *) Van het meeste belang was echter de houding van Amsterdam. Hasselaer had zich in Februari 1752 weer tot burgemeester weten te doen benoemen, buiten de voordracht, door de prinses opgemaakt, om. •) Het recommandatierecht was dus hiermee verkracht. Wel was er nog een partij in de Amsterdamsche regeering, die stadhouderlijk gezind was, waarvan vooral Tersmitten de vertrouwde van de prinses was, maar die werd toch door de andere partij overstemd. In September 1752 schreef Larrey dan ook, dat er op Amsterdam niet te rekenen was *). Door Steyn's zuinigheidsmaatregelen en voorzichtige beginselen, waarin hij de Amsterdamsche partij naderde, werd de stemming in Amsterdam gunstiger. Nog meer werd zij dat, toen in 1753 C. H op burgemeester van Amsterdam werd. Hop was de Bentincks meer genaderd en scheen nu zeer welwillend gezind *). Yorke vertrouwde hem echter niet, zei dat men met zijn burgemeesterschap het Trojaansche paard ingehaald had 6). Ook Jan Hop, die in Juli 1753 tresorier-generaal was geworden, was de Bentincks genaderd. Hij had zitting gekregen in de conferentie7). Bovendien had zijn instructie uitdrukkelijk ingehouden, dat hij zich in de binnen- en buitenlandsche kwesties mocht mengen, iets wat zijn voorgangers steeds onthouden was. Hij was een goede aanwinst voor de Bentinck-partij als trait-d'union tusschen haar en Amsterdam, waar nu de Fransche gezant, volgens diens eigen uitlating, weinig invloed had8). *) Zie Arch. IV. II. 235, en bijlage 7-(Eg. Mss. 1734.) De prinses wijkt dus voor den wil van Steyn, maar vraagt aan dezen de belofte om van de zaak niets aan Bentinck te vertellen! *) Ingaande op Steyn's bezuinigingsplannen, stelde Haarlem voor "to abolish the Flowers which are iaid in their season upon the tables of all the colleges." Dat zou een besparing van 40 a 50 pond per jaar zijn! (Y. aan NC — 8 Nov. 1754 — S. P.) *) Zie Arch. IV. II. 186. *) «U n'y a ni vertu, ni amour de Patrie, ni principes, ni sistème. On prendra parti pour de Back quand cela conviendra. II ne faut pas compter sur Amsterdam." (Larrey aan Brunsw. — 28 Sept. 1752 — Eg. Mss. 1741.) •) "Hop.... is an able man, as any in the Republiek, His Brother assures me that He is at present a Friend of the stadholder". (Y. aan NC — 6 Mrt. 1753 — S. P.) •) "Mr. Hop, tho' I don 't believe him a Frenchman, vet he is'a perfect anti-stadholderian, and he will certainly govern A'dam this year, and like the Trojan horse I ap- prehend much destruction from his admission within those Walls." (Y. aan Hardw. > 13 Febr. 1753 — Hardw. pap.) T De prinses kon hem een plaats in die "privy council" niet weigeren, omdat zij bang voor Hop was, zei Yorke. (Y. aan NC. — 27 JuB 1753 — S. P.) *) Zie Colenbrander: Dt Patriottentijd. I. bl. 368, vlgg. 122 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. Bentinck zelf was in 1753, bij den dood van 's Gravemoer, eerste lid van de Ridderschap en daardoor president van de Gecommitteerde Raden geworden. Deze positie zou hem, gesteund door den raadpensionaris, bij een goede verstandhouding met Amsterdam vooral, Holland doen beheerschen. Bentinck, die door de eindelooze binnenlandsche moeilijkheden en door de steeds ingewikkelder en ongunstiger wordende barrièreonderhandelingen *) moedeloos geworden was, kreeg nu weer eenige hoop, al zou ook deze weer omgezet moeten worden in teleurstelling s). Yorke deed trouwens alle moeite om Bentinck's oude energie weer te doen opleven *). Bentinck echter kon niet meer geheel uitkomen onder den druk, die het voortdurend overstemd worden in de barrière-kwestie, en de afkeer der prinses, hem gaf. Hij zag dat het niet meer mogelijk was zijn plannen te verwezenlijken met den steun van een stadhouder, die met vastheid van wil en eenheid in beginselen regeeren zou. Hij trachtte nu zijn doel te bereiken door toenadering tot Amsterdam en verzoening van de partijen. Ook in de buitenlandsche poütiek, bepaaldelijk in de barrière-kwestie, zou bij den weg van schikken betreden. Het overzien van de jaren sinds de verheffing van den prins, wat betreft de binnenlandsche zaken, kon hem ook niet vrocJijker stemmen. De prins had pogingen gedaan ter opheffing van de industrie, en dat had niet veel voordeel gebracht. Hij had door een veranderd belastingstelsel verlichting willen brengen, en ook dat had niet veel werkelijke verbetering gebracht. Tenslotte was het *) Zie hoofdstuk IV. *) "Since Mr. Bentinck came to the head of the Gecomm. Raden, he has expected more attention and confidence from the Princess, because he thinks she has more need of his assistance, and H.R. H. does not like to feel that, and as he does not throw himself much in her way, she is above appearing to seek him". Zoo schrijft Yorke. Hij voegt er aan toe, -dat deze moeilijke verhouding de oorzaak was van de tegenwoordige "uneasiness", "for Mr. Bentinck, finding or thinking at least that the Princess slighted him, has been more complaisant to Amsterdam than she thinks he should have been, and from hence has created a suspicion in her mind, that he is more deeply engaged with that Town than I am sure he is." (Y. aan NC. — 18 Febr. 1755 — NC. papers.) ') "My desire therefore has been to rouse Mr. Bentinck the Elder, out of that kina of indolent Lethargy, which his discontent has thrown him into....". Yorke had hem -gezegd "the absolute necessity there is for him to act; and that the King has a confidence in him, that in England it is thought he has a great influence in the Republiek...., that his situation at present.... enabled him to do a great deal in concert with the Pensionary." Maar als Bentinck bleef "shut up in the country", dan "he would throw all those who would unite with him, into the hands of his ennemies".... Bentinck had daarop beloofd "he would bestir himself." (Y. aan NC. — 27 Juli 1753 — S. P.) BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 123 voorstel van het porto-franco door hem als uitredding gegeven Maar hier, na vele moeilijkheden, had de dood een eind gemaakt aan zijn pogingen. Een dergelijk treurig einde hadden Willem's pogingen tot opheffing van het zeewezen »). De prinses had de gedachte van het porto-franco overgenomen. Ook nu weer waren de moeilijkheden legio. Ze waren voornamelijk gekomen van den kant van Amsterdam en Zeeland, die het meeste voordeel hadden van de invoerrechten, en niet geneigd waren het directe voordeel op te offeren voor het algemeene voordeel voor het land. Steyn had getracht Amsterdam te winnen door gunstige placaten over den invoer, maar het had niet mogen baten*). Hun tegenzin tegen het porto-franco bleef bestaan en ging hand en hand met die tegen dé opheffing van het 26e artikel van het barrière-tractaat *). Zeeland was nog meer ontstemd geraakt, doordat een handelskwestie, hangend tusschen deze provincie en Holland, ten voordeele van de laatste beslist was 5). Zeeland begon spijt te krijgen van zijn enthousiaste daad in 1747. Door dit verzet van vele kanten tegen het vrijhandelsvoorstel, werd de kwestie op de lange baan geschoven en liep ze dood, toen direct gevaar voor het land de aandacht ging vragen. Ook had de prinses verhchting van volkslasten gezocht door verlaging van belasting6). Ansterdam had zich tegen haar voorstel gekant, omdat het een noodzakelijke vermindering van inkomsten gebracht zou hebben. Hij had toen zelf een bezuiniging in de uitgaven voorgesteld, om tot hetzelfde doel van volksverlichting te komen'). Daar had zich de prinses tegen verzet. De kwestie van den hoogen krijgsraad was er bij op den voorgrond getreden. Een afschaffing ervan zou bezuiniging geven. Steyn *) De voorstellen van den prins, voorgelicht door Bentinck en Larrey, waren gebaseerd op een oud plan van den R'damschen koopman Caillaud. Zie Arch. IV. I. 475. Wagenaar XX. 432 vlgg. Bussemaker in de Bijdragen en Mededeel. Hist. Gen. XXX. *) Zie de Jonge, Nederl. Zeewezen. V. 261 vlgg. De schrijver slaat de pogingen van Willem IV te hoog aan. •) Zie Arch. IV. II. 337. *) Zie hoofdstuk IV. *) Zie Staart L n vlgg. *) Res. Hou. — r3 Febr., 6 Maart, r2 Aug. '54. ') Res. Hall. 30 Nov. '54. VgL verder over de besprekingen ook Arch. IV. II. 450 vlgg. 124 BINNENLANDSCHE TOESTANDEN.. gevoelde daarvoor, te meer omdat men algemeen zelfs in het leger, bezwaar had tegen dien raad, en dus de opheffingervan ook een steen des aanstoots zou opruimen. Ook Bentinck was voor het bezuinigingsvoorstel van Amsterdam; hij ook ried tot opheffing of beknoppen van den hoogen krijgsraad, in het belang van den stadhouder. De prinses voelde zich echter gekwetst en weigerde haar goedkeuring aan het voorstel. Geholpen door grootheden van den tweeden rang, wist zij het voorstel in de Staten van Holland te doen vallen. De Back en Larrey stelden het advies van de prinses voor de gecommitteerde Raden op; Karsseboom en Katwijk wisten de HoUandsche steden te bewerken. Het hielp Amsterdam niet, dat het gesteund werd door de Ridderschap, door Dordt ook, want 16 steden gingen met het advies van de prinses meel). De prinses deed moeite om deze met haar meestemmende steden ook voor het vervolg aan haar zijde te zien *). Steyn zag er, vol onrust, een actie tegen Amsterdam in. Had de regentschapskwestie vóór den dood van den prins moeilijkheden gegeven, met de voogdijkwestie, waarvan de bespreking noodig werd, toen de prinses aan het sukkelen ging, was het niet veel beter gesteld Hier was het behalve de weinige sympathie, die de prinses er voor had*), voornamelijk de jaloezie van de provincies die tegenwerkte. Door Larrey was de kwestie aanhangig gemaakt, en daarna door Holland het besluit genomen om maatregelen te nemen voor het geval de prinses stierf. In vele provincies was toen protest gekomen. Overijsel had er wat op weten te vinden: een splitsing zou gemaakt worden *); Caroline, zuster van den prins zou dan, na haar huwelijk met den prins van Weilburg, de voogdij in het Noorden voeren, terwijl voor Holland en de andere Zuidelijke provincies Holland's voorstel door zou gaan. Engeland had hiermee een mooie gelegenheid om zich met deze zuivere binnenlandsche kwestie te bemoeien. Immers het betrof het huwelijk van 's konings kleindochter, waarin George stem wilde hebben. Op het voorstel van Overijsel liet George toen ook zijn ') Res. Holl. — advies van H. K. H, — 15 Maart '54. In de Resoluties wordt van Brielle als medestander van A'dam gesproken, in de aanteekeningen van Bentinck van Dordt. •) Y. aan NC. — 14 Mrt. '55 — S. P. *) Y. aan NC. — 3/14 Aug, '5a — S.P. — Zelfs Hasselaar drong bij de prinses aan een beslissing te nemen. *) Y. aan Royston — 17 Sept. '54 — Hardw. pap. ') Arch. IV. II. 407. BINNENLANDSCHE TOESTANDEN. 125 afkeuring hooren. De zaak bleef sleepend, totdat in 1756 het Hollandsche voorstel er door ging. Het resultaat van de eens zoo vurig opgevatte plannen om tot innerlijke verbetering en eenheid te komen, was dus bedroevend. Ook de anti-stadhouderlijke partij was nog sterk. Dat hadden weer opnieuw de relletjes bij den dood van Raap in Amsterdam bewezen. Wel waren daarna de Amsterdamsche burgemeesters van hun goede gezindheid gaan getuigen in' Den Haag, maar het had toch Yorke aanleiding gegeven om opheldering te vragen over den stand van zaken in de Republiek, met het oog vooral op haar waarde voor Engeland. Hoe stond het met het vormen van een partij, met de financiën en het leger? had hij gevraagd; ook, of men zeker was van Amsterdam *). Het antwoord op de vraag was hangend gebleven. Trouwens alle kwesties, voor zoover die niet al geheel of gedeeltelijk mislukt waren, bleven nu voor een langen poos hangend. Want de aandachtvan de mannen in de RepubUek werd geheel in beslag genomen door de berichten, die uit Amerika kwamen, waar de Engelsch-Fransche conflicten een dreigenden vorm aangenomen hadden. Een Europeesche oorlog werd meer dan waarschijnlijk. Hoe zou nu de houding van de RepubUek moeten zijn, was daarbij de verontrustende gedachte. ») Arch. IV. II. 375. HOOFDSTUK IV I75I—I755- De algeheele mislukking van het alliantie-plan. Sterk was dus Newcastle in 1751 uit de binnenlandsche kwestie te voorschijn gekomen. Met nieuwen moed kon hij zich weer wenden tot de Europeesche kwesties. Zijn gedachten over het te volgen systeem waren niet veranderd; steeds bleef hij hopen op de verwezenlijking van zijn plan van defensieve aUiantie. Pogingen tot meerdere uitbreiding van die aUiantie had hij gedaan door te trachten Spanje en Sardinië tot toetreding over te halen *). Spanje echter voelde niet voor zulke grootsche plannen, evenmin Sardinië. Oostenrijk had Engeland bovendien volstrekt niet gesteund in deze pogingen aan die vreemde hoven !). De mislukking tenslotte ervan zou weer een bewijs te meer zijn voor het hersenschimmige van Newcastle's plannen. Newcastle echter zou ze nog niet opgeven. Zijn binnenlandsche macht maakte hem integendeel nog vuriger. Vrijer nu ook stond hij in het subsidieeren van de Duitsche vorsten. Met de verandering van de regeering in de RepubUek vond Newcastle den tijd weer gekomen om nog eens zijn politiek program uiteen te zetten tegenover de andere helft van de zeemogendheden. In de instructie aan Yorke was hij kort, verwees hij naar de instructies, die Holdernesse meegekregen had, toen hij de prinses was gaan condoleeren *). Daarnaar had Yorke te handelen wat betreft de nog hangende kwesties. Slechts werd nog- eens de nadruk erop gelegd, dat hetzelfde systeem gehandhaafd zou blijven. Bovendien, dat Engeland, in zake de Zuidelijke Ne- ') s. p. v. h. jaar 1751, passim. •) Arch. iv. ii. 152. *) Die instructies heb ik niet kunnen vinden. Een vage aanwijzing er voor is, behalve in de instructies van Yorke, te vinden in den brief van Newcastle aan Dayrolles 15 Oct. 1751. (NC. pap.) Misschien te vinden in de Holdernesse papers, in het bezit van den Duke of Leeds? (Zie Report Hist. Commissioa xi. 43 vlg.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 127 derlanden, niets zonder overleg met de Republiek zou doen, terwijl Yorke met klem moest verklaren, dat er geen afzonderlijke handelsonderhandelingen met Oostenrijk gaande waren. Uitvoeriger waren Newcastle's uiteenzettingen tegenover Bentinck, zijn geheele systeem in "one view" gevend*): Wat betreft de barrièrekwestie, Engeland zou in Weenen blijven meegaan met elk voorstel van de Republiek. Er zou echter wel niets gedaan kunnen worden, voordat de commissarissen in Brussel bijeen waren. Want Weenen zou wel geen voorstellen over het handelsprobleem doen vóór dien tijd; bovendien zou het wel iedere genoegdoening over de andere punten weigeren, totdat de handelsvraag behandeld werd. De RepubUek moest, als dan eindelijk de conferenties begonnen waren, toch nooit op Engeland's meegaan in het barrièreherstel rekenen. Dat was immers ook niet noodig. Want de prins had vroeger gezegd met 70.000 pond subsidie van Oostenrijk, in plaats van de bepaalde 120.000, tevreden te zijn, totdat aUe punten geregeld waren. Welnu, dan moesten de overige 50.000 pond, die Oostenrijk dus ook zou betalen, als het handelsverdrag onder handen genomen werd, maar besteed worden aan dat herstel. In 3 a 4 jaar was het dan geheel afgeloopen, en had men Engeland niet noodig gehad. Natuurüjk zou Engeland, behalve op dit eene punt, geheel met de RepubUek meegaan, beloofde Newcastle. Wat de kwestie over de keuze van Jozef betrof, de Zeemogendheden konden niet anders dan er mee voortgaan, uit vrees zich anders te schande te maken, en de vrienden in de armen van Frankrijk en Pruisen te werpen. Daarom, en daarom alleen, was Engeland nu geneigd belangrijke subsidies te geven. Op 6 van de 9 keurstemmen was nu te rekenen, en zelfs Beieren en Saksen waren het er mee eens, dat voor een wetteUjke keuze niet noodig waren alk keurstemmen, noch de toestemming van het vorstencoUege. De keuze stond dus vrij zeker, en daarom moest Oostenrijk, dat onder den ban van Bartenstein's politiek lag, nu eens ernstig toegesproken worden. De 6 zekere stemmen konden toch nogTnoeihjkheden geven, als er niet een sterk Russisch leger was om Pruisen in toom te houden *). Een Russisch subsidie was dus *) Arch. IV. II. 174 vlgg. *) Sept. '51 had NC. aan Hardw. geschreven: Prutsen had het masker afgeworpen. Pruisen was nu slechts in bedwang te houden door Rusland. Na Saksen moest nu du» Rusland gesubsidieerd worden. De heele wereld zou rien dat Pruisen het zelf over zich 128 1751—1755- noodzakelijk; dit zou er echter in Engeland moeilijk doorgaan, als niet de Repubüek een derde beloofde te betalen In verband hiermee kwam Newcastle nog eens terug op het toetreden van de Repubüek tot het verdrag van 1746, vleiendmetmooiewoorden,). De keuskwestie'zou nog mooier staan voor de bondgenooten, als Keulen weer aan: hun kant kwam, waarop kans scheen te zijn. En gehemde dat; dan moest men met de oude subsidie aan Keulen doorgaan. Mainz verlangde nu ook een kleine subsidie, die zeker gegeven moest worden. In de toetreding tot hetlKreitsverband zou misschien een verandering komen, maar Anspach moest in ieder geval een subsidie hebben. Het winnen van Spanje voor de algemeene aUiantie was mislukt. Het had nu met Oostenrijk en Sardinië, buiten weten van Frankrijk om, een verbond gesloten. Wel was Oostenrijk's houding hierin berispeüjk, maar dit voordeel was er tenminste toch van, dat Spanje nu niet met Frankrijk en Pruisen de rust zou gaan verstoren. Een theoretisch mee gaan met de Republiek in de. barrière* kwestie, d. w. z. zonder dat hij Engeland geldeüjke offers kostte, stelde Newcastle in zijn program dus tegenover een daadwerkeUjken steun der Republiek in zijn Europeesche subsidieplannen. Vrees voor Frankrijk en Pruisen bleef voor Newcastle het leidende motief. De vrees voor Pruisen openbaarde zich ook op ander gebied. In de oprichting van de Pruisische Oost-Indische Compagnie te Emden voelden de zeemogendheden, vooral Engeland, een bedreiging voor hun eigen handelscompagnieën. Het die compagnie te Emden aoo lastig mogeüjk te maken, werd dus hun doel. Van Engeland ging nu het voorstel uit, dat ze aan hun onderdanen, die niet tot hun eigen gemonopoliseerde compagnieën hoorden, verbieden zouden op Indië te varen. Dat beteekende dus ook: dat gebracht had door zijn houding tegenover lord Marshal en den Pretendent en de Jacobieten. Deze reden zou de Russische subsidie in Engeland populair maken. (Coxe — Pelh. admin. II.) Newcastle was er steeds op uit redenen te vinden, die de subsidiemaatregelen in Engeland steun konden doen vinden. '; - ■ . •) Maart 1750 was Newcastle verontwaardigd geweest over een dergelijk voorstel van Oostenrijk, gesteund door de Republiek, voor een subsidie aan Rusland! (Zie hoofdstuk. TI.) ') " it would he absurd, that the Republiek, who.makes so. great a part of our system, should not in the face of Europe appear amongst us." MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. I29 ze niet in dienst van de Pruisische Compagnie mochten tredenl). Het voorstel vond geen algemeenen bijval in de Republiek. Toch besloot ten slotte dé Kamer van Zeventien van de Oost-Indische Compagnie een besluit te nemen conform aan dat van Engeland onder beding' echter het geheim te houden, uit vrees anders op hun beurt vreemde zeelieden te verhezen *).- Insinuaties van vijandelijke plannen van Pruisen werden door Engeland graag geloofd en verspreid. Die werden dan weer een middel te meer om de noodzakehjkheid van de groote defensieve, maar vredelievende alliantie te bewijzen. Zoo drong Engeland er bij de Repubüek op aan de Oostelijke grenzen te versterken, omdat er vast en zeker een samentrekking van Pruisische troepen plaats vond, hoe ook Pruisen het ontkende *). Steyn ontweek den aandrang door tenslotte te zeggen, dat men op den terugkeer van Bentinck, die intusschen naar Brussel vertrokken was, moest wachten. Van diens succes daar hing aües af, zei Steyn, de zaak zoo op de lange baan schuivend 4). Lang niet iedereen in de Repubüek was tegen Pruisen. Deze stemming trachtte Pruisen te versterken. Zoo kwam het met voorstellen bij enkele leden van de Staten Generaal, vooral bij de gedeputeerden van Amsterdam en de Staten van Holland, om gezamenüjk den opbloei van de Zuideüjke Nederlanden te beletten5). Inderdaad waren dergelijke voorsteUen verleidelijk voor Amsterdam, dat niets van de vrijhandel-plannen in de Zuid. Nederlanden wilde weten en daar de oude zware tarieven wüde handhaven. De stemmen, die voor Pruisen opgingen, waren echter nog te weinig groot in aantal. Tégen Pruisen echter was de steniming van de partijen in de Republiek en in Engeland, die den hoofdtoon aangaven1). En het politieke terrein, waar ze Pruisen bestreden, bleef voornamelijk Duitschland. Bentinck's antwoord op Newcastle's nieuwen program-brief was kort en krachtig geweest: niet aüeen zou hij Newcastle's ») Y. aan NC. — 21 Dec 1751 — S.P. •) Y. aan Hold. — 18 Jan. 1752. S.P. *) Coxe. Pelham administr. II. 460. ') Y. aan NC. — 23 Jan. 1753 — S. P. 5) Y. aan NC. — 18/29 Febr. 1752. — S. P. •) Toch was de keuze-kwestie impopulair in het Engelsche kabinet (Coxe XL 456.460) Newcastle moest daarom alle middelen aangrijpen om haar niet te zien mislukken. 9 130 1751—1755- systeem als het zijne beschouwen, maar hij zou ook altijd bereid zijn om mee te werken aan de uitvoering van ieder deel er van. Vóór dien echter moest de verkeerde loop der zaken in de RepubUek gestuit worden, om in de goede richting werkzaam te kunnen zijn 1). Passief welwülend beloofde dus de houding van de Republiek in Duitschland te zijn, nu zelfs Wülem Bentinck sprak van voorloopig niet kunnen. Op de gezanten-bijeenkomst te Hannover in den zomer van 1752 zou de kwestie der keuze weer ter sprake komen. Newcastle, toegerust met meer subsidie-vrijheid en met betere kansen, wegens de 6 keurstemmen, zou zich dus nu met voUe kracht op de kwestie werpen en hoopte haar daardoor datzelfde jaar nog tot oplossing gebracht te hebben. Want steeds meer zou de lust ervoor bekoelen *). Oostenrijk, dat nog altijd in zijn houding van afwachten had volhard, moest in de eerste plaats warm worden gemaakt voor het plan. De eischen van de Paltz waren tenslotte de kern van de kwestie geworden. In 1751 was, na den dood van den Zweedschen koning, een van de eischen van de tegenpartij van zelf gevaUen: de waarborg van de rust in het Noorden was toen niet meer noodig. In plaats van daarna te trachten over den anderen eisch tot overeenstemming te komen, d. w. z. de Paltz te winnen, hadden de zeemogendheden voor laten gaan de onderhandelingen over het subsidieverdrag van Saksen, dat in September 1751 gesloten was. Steeds moeiüjker werd het de Paltz te winnen, die nu, gesteund door Frankrijk en Pruisen, een houding ging aannemen. Frankrijk en Pruisen dachten er echter niet aan om de verkiezingskwestie een oorlog te beginnen. Frankrijk zou zich niet meer verzetten tegen de keuze, als de Paltz genoegdoening kreeg in zake haar eischen betreffend Pleistein en Falkenstein *). Na deze vredeüevende eischen van Frankrijk gingPelham gaarne mee met Newcastle's plannen. Newcastle beloofde daarom den Franschen gezant, dat hij Oostenrijk voor de schadeloosstelling zou trachten te winnen. Terwijl dus de onderhandelingen in Hannover begonnen, kreeg Keith inWeenen ») Arch. II. II. 185. 2) Vgl. Schlitter, blz. 214. «) Zie Arch. IV. II. 206. Polit. Corr. IX. 91. Vooral Gehlsdorf, bl. 88 vlgg, — De houding van Pruisen en Frankrijk in de geheele kwestie is door Gehlsdorf duidelijk weergegeven. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 131 bijzondere opdrachten over de verkiezingskwestie Bovendien was Hyndford speciaal voor deze en de barrière-kwestie naar Weenen gezonden.Zijn instructiess) hielden in de keizerlijke gevoelens te polsen,en den mogelijken afkeer en de aarzeling van Oostenrijk te overwinnen. Geen buitenlandsch vorst immers, moest hij betoogen, zou er aanstoot aan nemen, want het ging om den algemeenen Europeeschen vrede. Maar, klonk het dreigend, als de keuze tenslotte toch weer verschoven werd door Oostenrijk's slappe houding, dan zou dat scheppen "such a coolness, as would in its consequences, tend to dissolve the present system of Europe." Tot woede van Newcastle was echter Oostenrijk's antwoord afwerend: meer dan Pleistein kon Oostenrijk niet afstaan; bovendien was aartshertog Jozef nog zoo jong, dat de keuze best nog een paar jaar uitgesteld kon worden *). Newcastle wüde nu de keuze geforceerd door laten gaan. Maria Theresia voelde er niet voor, vreezend, dat dan een oorlog onvermijdeüjk zou zijn. Engeland drong; het zei, dat tenslotte de Paltz van Falkenstein afzag en met een heel kleine vergoeding tevreden zou zijn «). Oostenrijk bleef weigeren. George II wüde toen Hyndford terug roepen, in ieder geval de keuze met geweld doorzetten5). Met vriendeüjke woorden wüde Oostenrijk hem er van af brengen, van vriendschap sprekend, maar toch niets toegevend 6). Intusschen was men in Hannover ook aan het bespreken gegaan. De Fransche gezant Vergenne, een handig en knap diplomaat, deed denEngelsche gezanten hopen, datEngeland en Frankrijk wel samen een oplossing zouden kunnen vinden. Ook hier in Hannover zou Newcastle een teleurstelling bereid worden: Frankrijk liet de grootte van de schadeloosstelling niet aan Engeland over, zooals Newcastle het gedacht had. Eindelooze onderhandelingen in Londen, Hannover en Weenen volgden. Kaunitz in Parijsliet er zich tegenover Albemarle weinig over uit. Oostenrijk ') Vgl. Schatter, bl. 179. *) Zie bijlage, bl. 8. *) Schlitter, bl. 349. Maria Theresia had zelf de declaratie opgesteld, zie Schutter bl. 201 •) Schhtter 223 vlgg. —Mei 1752. •) SchUtter, bl. 231. walwf^,18 W^ Newcaf t!!'s houdin« Als de keuze er niet kwam, zei hij, dan bT™ * * Dat beteekende voor hem zelf nu wel nietzooveel, Wt hn was oud, maar met zijn val zou de partij, die voor Frankrijk en Pruisen was sterk 132 1751—1755- was verontwaardigd over het drijven van Newcastle, in tijden waarin de verhoudingen zoo wankel stonden x). Het ultimatum van de Paltz, van 29 Augustus, waarin het Falkenstein het vallen en daarvoor slechts een geldvergoeding vroeg"), stuitte weer op een weigering van Oostenrijk. De verhouding werd nu tusschen Engeland en Oostenrijk zoo gespannen, dat Oostenrijk, dat toch in geen geval met Engeland breken wilde, eenigszins inschikte, bij het ultimatum van 19 Septembers). Maar nu was het de Paltz (gesteund door Frankrijk en Pruisen), die niet tevreden was, en de zaak op de lange baan schoof, wat maakte, dat Engeland nu al zijn toorn op de Paltz laadde 4). Voor 1752 was de keuze dus mislukt, en eigenlijk was de zaak hiermede afgeloopen. Wel gingen ook de volgende jaren de besprekingen nog door, waarbij steeds Oostenrijk 's houding koel bleef5), wel ging weer Wilhams in Juni 1753 speciaal ervoor naar Weenen, wel bleef ze nog een onderwerp in de Engelsch-Hollandsche correspondentie, maar het directe belang had ze verloren. De heele kwestie verliep in spitsvondige beschouwingen, en eindigde, toen de oorlog in 1756 uitbrak. Bij den vrede kwam de keuze er vanzelf. In al deze onderhandelingen had de RepubUek inderdaad de passieve houding aangenomen, die te verwachten was geweest. Te gering immers was haar direct belang er bij. Wel was zij van aUe onderhandelingen op de hoogte gehouden door Engeland. Want aan de sternming van de Republiek was Engeland veel gelegen, daar ze in de subsidies meebetaalde. Oostenrijk's afwerende houding had Engeland te meer ontstemd, omdat nu bij Engeland de vrees ontstond, dat de Republiek daardoor verkoelen zou, i) Schlitter, bl. 240 vlgg. „ ») Het "Projet d'accomodement proposé par S. E. Monsr. le comte de Stadion . Dit is ingesloten in den brief van NewCastle aan Yorke van 27 Aug./7 Sept. 1752, waar hef „ultunatum" genoemd wordt. ' *) Schlitter, bl. 246 vlgg. Ér waren twee meeningen geweest: Van Bartenstein, die den kronkelenden weg van verzoening met de Paltz wüde; en van CoUoredo, die dadelijk wat inschikken wilde, omdat anders de vriendschap van Engeland verloren zou gaan. Den dag nadat m Weenen besloten was het voorstel van CoUoredo te volgen, kwam een Engelsche courier hetzelfde eischen Het hinderde Maria Theresia, dat hetnu aan de wereld zou schijnen, alsof ze voor Engelands wil gebukt had. Maar ze zou haar trots laten varen, want breken met Engeland wilde ze niet. *) Schutter, 358. V*The'imperial Court.... treats us with as much contempt as the king of Prussia...." (Coxe II. 490 — Pelham aan NC.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 133 geneigd zou zijn dan het subsidieaandeel niet te betalen en haar best zou doen de gesubsidieerde hoven te vervreemden x). Vrees èn jaloezie werkten bij Engeland; het vreesde, dat de Republiek zou pronteeren, wanneer zij geheel ter zijde bleef. Groot was dan ook Engeland's moreele pressie op haar: het was de prins geweest, die een krachtigen voortgang van de verkiezingskwestie het eerst gewild bad; het ging dus om de eer van de Republiek bij het handhaven van de eens genomen maatregelen; bovendien zou den leidenden mannen anders verweten kunnen worden, dat het reeds betaalde subsidie-geld weggegooid was !). Ofschoon Engeland de Repubüek in aüe maatregelen, waarbij het op betalen aankwam, wüde doen meegaan, zag Newcastle toch maar üever geen Hoüandsch gezant bij de onderhandelingen te Hannover, vooral Hop niet. Newcastle bewoog hemel en aarde om diens komst te beletten *). Het was echter niet meer te verhinderen en Hop ging dus naar Hannover. Veel aandacht werd er aan zijn aanwezigheid echter niet geschonken, wat Hop "uneasy" maakte. Natuurlijk, zei Newcastle, zou hij hem gaarne vani aües op de hoogte houden, maar Hop wist zoo weinig van zijn eigen Hof. Als echter Yorke de belofte wist te krijgen, dat Hop bevolen zou worden met 's konings ministers in aües mee te gaanr wat de keuze-kwestie verder kon brengen, dan zou hij, [Newcastle,. een voorwendsel hebben om hem te raadplegen, wat hij dan met aüe plezier zou wülen doen 4). Newcastle wüde n.1., dat Hop uit *) NC. aan Keith — 21 Jan. 1752. S. P. Germ. «) Arch. IV. II. 205. *) Een typisch staaltje van de wijze van doen van Newcastle was deze kwestie van Hop: Newcastle had Yorke er over gesproken, dat hij Hop's gaan naar Hannover aan de prinses moest voorstellen. Hij veranderde echter van gedachte, maar wilde dat Yorke de verantwoording er van droeg. Hij schreef "privately" aan Yorke: "I amextremely sorry lor having brought you into a scrape about Hop, and not being able to get you out of it, without getting myself into a worse. I really thought Hop had been a Favorite (sic!). But now we certainly wish he should not come to Hanover. But 1 conclnde it is too late to prevent it. I believe the real reason is, we had rather have no minister here. You will manage it as well as you can. I suppose the king will say nothing to you of it. If he does, I must beg you would take it all upon yoürself." Officieel schreef Newcastle aan Yorke: "lam very sorry to acquaint you that the king did not approve your speaking to the Princess Royal about Mr. Hop's going to Hanover. His Maj. has a very good opinion of Mr. Hop. But he has been of late so much out of order in his health It is this Maj'y* pleasure, that you should acquaint the Princess Royal with these the King's sentiments and apprehensions and therefore discourage Mr. Hop's taking his yourney to Hanover, where there does not seem to be any immediate occasion, for a confidential correspondence will be carried on by you." (31 Mrt. 1752 — Eg. Mss. 1721.) *) NC. aan Y. — 24 Juni/9 Juli 1752 — S. P. 134 1751—1755- naam van de Republiek het protocol van de Hannoversche onderhandelingen ook teekende. De pensionaris, die meende, dat dit voor de RepubUek vèr strekkende gevolgen kon hebben, weigerde beslist. Amsterdam zou het toch ook nooit goedkeuren, zei hij. De RepubUek zou met het teekenen ervan veel verder gaan dan de overleden prins van Oranje gewüd had, toen hij toegestemd had in subsidie-maatregelen te wülen treden om de keuze van den Roomsch koning te bevorderen. Bovendien had Steyn veel bezwaren tegen het protocol zelf. De Republiek kon zich immers niet met'de inwendige kwesties van het rijk bemoeien, d. i. met de vorstenkwestie, en met de kiescapitulatie, die in het protocol opgenomen waren. Het ongewoon krachtige verzet van den raadpensionaris had invloed. Vergeefs pleitte Yorke: de RepubUek had zelf aangedrongen bij de conferentie aanwezig te zijn (sic!), ze droeg ook een groot deel van de keuze-kosten, het zou dus dwaas zijn, als zij nu niet meedeed aan de noodige stappen voor de keuze. Bovendien was het onverantwoordehjk van de RepubUek, zei Yorke, door haar weigerende houding de zaak uit te steUen, wat gevaarlijk was, de houding van de tegenpartij in aanmerking'genomen. Yorke's betoogen hielp niet. Kribbig zei bij toen, dat de Koning aUes deed voor de RepubUek in de barrière-zaak en dat haar houding in de verkiezingskwestie dus ongepast was *). De prinses wilde Yorke wel ter wiUe zijn, maar zij kon niets doen tegen het verzet van Steyn en Amsterdam *) in. Daar stuitte al Newcastle's aandringen ook op af, al zei hij ook, datzoo'n houding een "direct breach of the Treaties with Saxony and Bavaria" was *). Hij besloot tenslotte de kwestie maar te laten vaUen, tot verheugenis van Bentinck. Echter eischte hij, dat nu niet bekend zou worden/ dat het voorstel door Engeland gedaan was. Bovendien moest Hop nu maar verder niet op de conferenties verschijnen*). Gerustgesteld, dat ze nietdirectin dé verkiezingskwestie meer gemoeid zou worden, haastte de RepubUek zich te verkondigen, dat ze aUe stappen van Engeland in deze kwestie volmaakt goedkeurde 5). Ze was verontwaardigd, zooals Engeland het was, ») V. aan NC. — 28 Juni/9 Juli 1752 — S. P. *) A'dam's invloed neemt zoo toe, dat "unless it alters we shall soon Ënd that Town in our way in every thing we undertake in this country." (Y. aan Hold. — 30 Juni/ri Juli t752 — S. P.) ') NC. aan Y. — 1/12 JuK 1752. — S. P. 4) NC. aan Y. — 3/14 Juli 1752. — S. P. 6) Y. aan Hold. — Aug. 1752 — S. P. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 135 over Oostenrijk, en vond ook, dat men de keuze forceeren moest. Hop bleef in Hannover, maar was een figurant. Wel wendde Newcastle zich nog tot hem om te trachten de Republiek mee te krijgen in de betaling van een gedeelte der geldsom in den eisch van de Paltz aan Oostenrijk *). Maar geen van de partijen voelde voor het plan 2). Toen het Paltzsche ultimatum kwam, prees Engeland zichzelf tegenover de RepubUek. Newcastle had Wrede immers weten te weerhouden "from flinging in some- thing relating to their demands upon HoUand." In 1741 had de Repubüek tegenover Engeland in zake de Paltz wel anders gedaan, maar Engeland zou nu genade voor recht laten gelden *). Ofschoon de verkiezingskwestie nog vaak ter sprake kwam tusschen de Zeemogendheden, verloor ze voor hen na 1752 toch het directe belang, in de eerste plaats voor de Repubüek, die gaarne dit voorwerp van gedwongen belangstelling van zich af schoof. Voor de Repubüek had de barrière-kwestie vooral beteekenis, dat zag Newcastle juist in. Trouwens de algemeene belangsteUing was groot bij de leden van de oude aUiantie voor de barrièrekwestie, door de vele kanten, die er aan waren. Terwijl Oostenrijk bezig was, het stuk van de Zeemogendheden van November 1751 te beantwoorden, verzekerde de Repubüek zich nog eens van Engeland's steun in de zaak. Bentinck liet Newcastle weten, welke moeite hij zou hebben om zich tegenover den vijandigen stroom staande te houden, als Oostenrijk zijn nieuwe tarieven wüde handhaven. Gesteund door de koopüeden, die zeiden door die nieuwe tarieven te gronde gericht te zuüen worden, zou de tegenpartij eischen, dat de Hollandsche troepen uit de Zuid. Nederlanden zouden worden teruggetrokken 4). De prinses deed een beroep op Engeland om „cause commune" te maken, ten einde het terugtrekken te voorkomen5). Zij wenschte, dat Oostenrijk subsidie betaalde en ophield met het,graven van kanalen, die den Hoüandschen handel zouden ruïneeren. Hierdoor zouden de beide stroomen van verzet in de Republiek gestuit kunnen worden. Newcastle's antwoord leek gunstig: niet aUeen zou de koning gemeene zaak maken, maar hij ') Verbaal Hop — 23 Aug. r752. ') Vgl. Schlitter, bl. 263. *) NC. aan Y. — 27 Aug./7 Sept. 1752 — S. P. *) Y. aan NC. — 14/25 Jan. 1752 — S. P. *) Y. aan NC. — 17/28 Jan. r752 — S. P. 136 1751—1755- zou er bij Oostefirijk op aandringen om eenige directe voldoening aan de zeemogendheden te geven *). In dien zin werden ook orders gegeven aan Keith *). Oostenrijk's houding keurde Engeland af, maar het spoorde de Repubüek toch ook aan om niet tot uitersten over te gaan en zich niet uit de Zuid. Nederlanden terug te trekken. In de Repubüek begreep men de vaagheid van deze belofte van gemeene zaak te zullen maken, na de uitdrukkeüjke verklaring van Newcastle, dat Engeland nooit zou denken aan meebetaling. Toch toonde de prinses zich verheugd over de belofte, omdat die de tegenpartij 'néér zou houden, maar vooral omdat Engeland er bij beloofde, dat het in Oostenrijk niet de beteekenis van de woorden „cause commune" zou uitleggen. Hierdoor konden ze in Oostenrijk, in al hun vaagheid, toch mdruk maken,. tenzij Weenen besloten Was aüe verstandhouding met de zeemogendheden af te breken, wat de prinses niet geloofde 8). Burmania zou nu orders krijgen geüjk aan die van Keith 4), die dus in Weenen ook van de barrière-zaak de leiding zou hebben. Ook in Brussel zouden de HoUandsche commissarissen de Engelsche volgen 6). Sterk in het gevoel van Engeland's steun stond dus de Republiek, toen het antwoord van Oostenrijk kwam op de memorie van de Zeemogendheden van November 1751. Oostenrijk zou pas subsidie geven, „a pas égaux", als de zeemogendheden aan het werk waren getogen voor het handelsverdrag, luid-, de het. •) Ulfeld had er nog bij gezegd, dat, aües welbeschouwd, de barrière, waaraan de keizerin zoo. veel offers bracht, uit vriendschap voor de bondgenooten, -veel meer een bescherrning was voor de Zeemogendheden dan voor Oostenrijk'). Scherp was dus het antwoord n Februari van de Republiek-in de memorie, die door Keith en Brumania voorgelezen, werd 8). Dit echter vond Newcastle wel wat al te kras 9). Het was bovendien tegen de be- *) NC. aan Y. — 21 Jan. 1752 — S. P. *) NC. aan Keith — 21 Jan. 1752. S.P. Germ. •) Y. aan NC. — 28 Jan./8 Febr. 1752 — S. P. «) Y. aan NC. — 31 Jan./n Febr. 1752 — S. P. 5) "Orders will be sent .... to Mr. van Haren to join with Mr. DayroUes" (Y aan NC. 31 Jan./n Febr. '52 — S. P.) *) Gachard, bl. 530. ') Secr. Res. St. Gen. — 27 Jan. 1732. Missive v. Burmania. 8) Secr. Res. St. Gen. — 11 Febr. 1752. Zie ook Arch. IV. II. 190 noot 1. Uitdrukkelijk was hem bevolen om mondeling te protesteeren •) Arch. IV. II. 190. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 137 lofte van gematigdheid, die de RepubUek gegeven had, en waarop Engeland vertrouwd had, toen het Keith, zonder dat het den inhoud wist, bevolen had mee te gaan. Men kon toch moeihjk aannemen, dat eenig souverein of de bewoners van eenig land het aangenaam zouden vinden, als er gezegd werd, dat hun land slechts diende voor het nut en het voordeel van hun naburen, door wie het was veroverd. En zou eenig onbevooroordeelde lezer van de resolutie nu denken, dat de RepubUek geneigd was tot een redeüjk handelstractaat ? Bovendien scheen het, dat de Brusselr sche conferenties niet zouden geopend worden door de HoUandsche commissarissen, voordat verlaging van in- en uitvoerrechten en betaling van een deel der subsidie verkregen zou zijn. Het barrière-verdrag bevatte verphchtingen, door béide partijen na te komen, en de Zuid. Nederlanden hadden recht op ieder voordeel binnen de grenzen van hét verdrag, vond Newcastle. Natuurlijk zou Engeland een dergelijke taal, als deze tegen de Republiek, niet in Weenen spreken, voegde hij er aan toe. Integendeel zou Keith er in Weenen op aandringen de Republiek tevreden te steUen in zake de barrière % terwijl Hyndford's instructies evenzoo zouden luiden 2). Yorke verdedigde de RepubUek tegenover Newcastle, die heftig vertoornd was: het weglaten van de bedreiging van terugtrekking der troepen uit de Zuid. Nederlanden was al een voornaam punt gewonnen. Bovendien dacht Yorke, dat de RepubUek tenslotte wel geneigd zou zijn om de in- en uitvoerrechten, zooals de Franschen die ingesteld hadden, tijdens het interim te laten bestaan. Ook voor de subsidiekwestie zou de Republiek de opening van de conferenties niet verschuiven »). Intusschen had men in Weenen gezien, dat men te ver gegaan was. „Nous n'avons pas augmenté le crédit de Bentinck par la réponse donnée a Keith et Burmania", schreef Koch aan Kaunitz «). En in Weenen wüde men zich houden aan de Zeemogendheden, en dus in de Repubüek aan de Bentinck-partij, hoè ook Bartenstein ageerde. Verzoenend klonk dan ook de memorie, die Ulfeld aan Keith en Burmania voorlas: de laatste representaties van de Zeemogendheden hadden Maria Theresia pijnüjk aange- ') Vgl. ook Schlitter, bl. 180. *) Zie Bijlage 8. • *) Y. aan NC. — 18/29 Febr. 17J2 — S. P. 4) Schlitter, bl. 174. 138 1751—1755- daan. Zij wilde niets liever dan een goede verstandhouding met de Zeemogendheden, „ses bons et anciens alliés." Daarom beloofde zij zich te houden aan de principes, opgesteld in de memorie van 26 Mei 1750. Geen veranderingen in de gegeven rechten zouden gemaakt worden, totdat ze geregeld zouden zijn in de conferenties Kaunitz had van Parijs uit, waar hij sinds 1750 gezant was, eenzelfden verzoenenden toon doen hooren. Wat ook zijn illusies geweest mochten zijn, toen hij naar Parijs ging, daar had hij de vemezenhjking van een nauwere verbintenis met Frarucrijk als een voorloopige onmogehjkheidleeren inzien. Een vaster aanhalen van de banden met de zeemogendheden was toen zijn gedachte geworden, ofschoon hij niet wilde dat Oostenrijk zijn vriendelijke houding tegenover Frankrijk zou opgeven. Maria Theresia was langzamerhand geheel met Kaunitz' richting meegegaan, Bartenstein ten spijt. Voordat de Oostenrijksche commissarissen naar Brussel gingen, zette Kaunitz zijn systeem nog eens helder uiteen *). Oostenrijk moest nooit van het welgevallen van Frankrijk afhangen. Bij deze onzekerheid van Frankrijk's kant kon men de Zeemogendheden niet opgeven. Die waren per slot van rekening de eenige werkelijke steun. Het barrière-verdrag was de voornaamste band met de Zeemogendheden, de barrière-kwestie werd dus voor Kaunitz het kernpunt van de politiek. De RepubUek, ofschoon zwak, was volstrekt geen verwerpehjk bondgenoot, vond Kaunitz, vooral omdat Engeland niets zou doen zonder de Staten Generaal. Tot nu toe was Oostenrijk heel strak en streng geweest, en dat was goed, want anders waren de Zeemogendheden nooit gekomen tot het aannemen van de principes. Maar nu moest Oostenrijk het niet gaan bederven door te veel te willen, al moest het wel trachten van de omstandigheden te profiteeren. Zoo zou Oostenrijk waarschijnlijk krijgen, wat het in redelijkheid kon verlangen: goede vrienden behouden, het vertrouwen bij hen versterken, tot het ware belang van de Zuid. Nederlanden en Oostenrijk, toch zonder zich de handen te veel te binden. De subsidie moest betaald worden, zoodra er een billijk handelsverdrag toegestaan was. Zelfs voor een voorschot was Kaunitz wel te vinden. AUe a. s. onderhandelingen moesten in ') Zie Gachard, bl. 531 — Maart 1752. *) Schlitter, bl. 195. — 20 Mrt. 1752. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 139 het grootste geheim gaan en in Weenen zoowel als in Brussel moest men in strengheid doorgaan. Maria Theresia moest tenslotte aan Brunswijk schrijven in algemeene termen, zeggend over een kleine twee maanden hem in het geheim geheel op de hoogte te zullen brengen van haar denken en bedoelingen in de barrière-zaak. Verder kwam het plan van Kaunitz erop neer, dat aan hem de leiding gegeven zou worden. Hij zou dan Nény, den Oostenrijkschen gezant te Brussel, mogen inlichten en van hem gebruik maken; hij zou dan ook de middelen vinden om het subsidie-voorschot te betalen, zonder de financiën van de Zuid. Nederlanden in de war te brengen. Maria Theresia hechtte haar volle goedkeuring aan het plan Vol gens den wil van Kaunitz zouden de verdere onderhandelingen plaats hebben. Met het bijeenkomen van de Oostenrijksche commissarissen werd getreuzeld. Nény werd in Parijs vastgehouden, totdat gebleken was, dat de onderhandelingen met Frankrijk over den handel in de Zuid. Nederlanden1) op niets uitliepen. Botta treuzelde ook, wilde wachten, totdat George II naar Hannover ging om, bij zijn doortrekken, hem persoonhjk te spreken en om een poging te doen Engeland te winnen in de handelskwestie >) en de kwestie van alleen Oostenrijksche troepen in de barrièresteden *). Engeland stond echter, toen Botta de vragen deed, pal, verklaarde de Republiek trouw te büjven en steeds gemeene zaak met haar te maken 4). Engeland zou nooit handelsvoordeelen voor zich willen, als dat ten koste van de Repubüek ging. De Zeemogendheden hadden inderdaad verkeerd gedaan, gaf Newcastle toe, door met opzet en tot eigen voordeel, het handelsverdrag te verschuiven; maar nu waren ze ernstig bereid, het plan echter voor zoo'n verdrag moest van Oostenrijk uitgaan. De oude subsidie en de ganuzoensregeüng moesten daarentegen gehandhaafd büjven. ») "Mr. Nény is negociating a Treaty of commerce at Paris, and Mr. de Botta endeavours to put off the opening of the conferences, till he is informed of the advantages that may be obtained from France in order by that means to be better able to make unreasonable demands upon the Maritime Powers." (Y. aan NC. — 17/28 Mrt. 1752 S. P.) Prins Karl verklaarde volkomen ter goeder trouw, dat Nény in Parijs niet anders dan over de limieten-kwestie onderhandelde. (Zie Arch. IV, II. 205) •) Zie Arch. IV. II. 199. ») Het idee van alleenOostenrijksche troepen in de Zuid. Ned. kwam van Bartenstein. (Zie Schutter, bl. 193 vlg.) ') Vgl. verklaring van Hyndford (Schlitter, bl. 214.) 140 1751—1755- Newcastle had de nobele rol gespeeld en liet niet na daarvan zelf uitvoerig verslag te doen in de Republiek in de conferentie van de prinses *). Zooals dan ook verwacht werd, uitte de prinses, bij monde van Yorke, haar vreugde over zooveel goedheid; Engeland's houding had Botta een toontje lager doen zingen 2). Zij was ook naar behooren geschokt over de afzonderlijke onderhandelingen, die Oostenrijk met Engeland gewild had 8). Van haar kant wilde de prinses nu gauw de HoUandsche troepen ter completeering naar de Zuid. Nederlanden zenden. Geheel den zin van Newcastle deed zij hierin echter niet, daar zij niet paradeeren wüde met den opmarsen van die troepen. Bovendien wüde zij ook niet de bedreiging van de beslaglegging op de belastingkantoren uitspreken 4). Yorke bilüjkte volkomen haar wenschen, wat hem een hevig standje van.Newcastle bezorgde6). Newcastle had van prins Karl, in zijn onderhoud met hem, tot ontevredenheid van Botta, de belofte afgeperst, dat nu de conferenties te Brussel begin Mei geopend zouden worden, met of zonder Nény. Want de Engelsche en HoUandsche commissarissen waren al sedert het begin van 1752 in Brussel«), steeds wachtend op de Oostenrijksche en op hun komst aandringend 7). Hun instructies waren gelijkluidend: goedkeuring van onderhandelingen over een handelsverdrag, maar in het interim handhaving van ») Arch. IV. EL 198 vlgg. Secr. Resol. St. Gen. 25 Apr. 1752. ») Y. aan NC. — 21 Apr./2 Mei 1752 — S. P. ») Y. aan NC. — 26 Apr./7 Mei 1752 — S. P. <■) Y. aan NC. — 18/29 Apr. 1752 — S. P. ») 'Tm ashamed of your Dutch inconsistency: one day you talk big, the Day after youi give into all they want of you, and the day after that you expect every favorable Part of the treaty should be performed to you; and every one, that is not, slubber'd over, asyou can. It is shameful." (NC. aan Y. — 9/20 Mei '52. — Hardw. pap.) Lakoniek schrijft daarover Yorke aan zijn vader: die "inconsistency" slaat op het steunen van het verzoek van de „vrienden" om niet te publiceeren den opmarsch van detroepen, wat Newcastle aan de commissarissen bevolen had. "His Grace was displeased at the moment, but he never sleeps upon his wrath, and I dare say at present is convinced. that the method that we followed, was the most prudent." (Y. aan Hardw. — 29 Mei/ 9 Juni 1752 — Hardw. pap.) "\ Afscheidsspeech van Dayrolles 20 Jan. 1752. (Res. St. Gen. 175»-) ') Welwas de positie van de Zeemogendheden nu anders dan in de tijden van Karei VI, schrijft Newcastle. Toen bestond het oude tarief, werden de subsidies geregeld betaald en hadden de Zeemogendheden volstrekt geen haast de commissarissen bijeen te doen komen en het nieuwe handelsverdrag te sluiten. Nü zijn het omgekeerd de Zeemogendheden, die op de samenkomst moeten aandringen. (NC. aan Y. — 18 Febr. '52 — S. P.) "The Austrians are at present master of the negociations". Hun voortdurende weigeringen waren echter voor het publiek verborgen gehouden. (Y. aan NC. — 24 Mrt./4 Apr. '52 — S. P.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 141 art. 26 1). Meer in détail konden de instructies pas gegeven worden, als de Oostenrijksche gezanten er waren en hun voorstellen gedaan hadden 2). Eindelijk dan werden de conferenties 4 Mei geopend. Nény, die het volle vertrouwen van Kaunitz had, zou Oostenrijk vertegenwoordigen, Cordeys en de Keerle waren figuranten. Voor Engeland waren de commissarissen Dayrolles en Mitchell, voor de RepubUek Van Haren, permanent gezant te Brussel, Citters en Van der Heim. De benoeming van deze mannen was van de leidende personen in Engeland en de RepubUek een concessie aan de tegenpartij geweest. Zij meenden echter, door de instructies telkens nauwkeurig vast te steUen, den mogelijken verkeerden gang van zaken te beletten. Bovendien hielden ze in Londen en Den Haag toch de opperste leiding, zooals de Oostenrijksche conimissarissen ook steeds de belemmering ondervonden van telkens de beslissingen van Maria Theresia en Kaunitz af te moeten wachten. Van beide kanten had men tot een strenge houding besloten, hoewel met de neiging tot schikken. De eerste samenkomst had weerklonken van vriendeUjke woorden en beloften. Op de tweede echter kwam het krasse voorstel van de Zeemogendheden (8 Mei) Het waren de oude eischen: betaling van de voUe subsidie, en intrekking van de onwettig bestaande tarieven. Geen woord over het handelsverdrag «). De verbazing van de Oostenrijksche cominissarissen was dan ook groot. Terwijl het stuk naar Weenen opgezonden werd 5), vroeg men te Brussel een nadere uitlegging (26 Mei), tevens verklarend, dat men bereid was tot scMkking omtrent art. 26. Dit stemde de prinses gunstig, vooral waar ook de houding van de commissarissen en hun voorstel werden afgekeurd. Zij wüde nu uitdrukkeüjk de commissarissen doen verklaren, dat zij de Oostenrijksche principes van Mei 1750 tot basis wüde nemen van de onderhandelingen. Dus ook het verdrag van Munster als grondslag voor de handelsbesprekingen. Hiertegen had zij ') Instructies van n Febr. 1752 (Secr. Res. Gen.) — tegeUjk met het opzienbarende antwoord aan Oostenrijk dus besloten. •) Y. aan NC. — 6/r7 Mrt. 1752. — S. P. •) C'est un homme d'esprit, dont j'al été tres content, cela m'a engagé a lui parler a coeur ouvert et a le mettre en état de pouvoir concerter toutes choses avec S. A. R. et M. le marquis de Botta." (Schlitter, bl. 220) 4) Gachard, bl. 535. s) Kaunitz zag dadelijk het nadeel van zulk een behandeling van zaken en bepleitte een meerdere zelfstandigheid van de commissarissen te Brussel. (Schlitter, bl. 322) 142 1751—1755- eerst geprotesteerd, tegenover Newcastle, die het met dit Oostenrijksche voorstel eens was. En Yorke had betoogd, dat Engeland niet te veel moest aandringen, omdat de verdragen, volgende op dat van Munster, zooveel gunstiger voor den Hollandschen handel waren. Maar tenslotte had de prinses zelf ingezien, dat in de onderhandelingen met Oostenrijk niet anders dan het verdrag van Munster als basis genomen kon worden s). Het bevel om bereidwilligheid te toonen op dit punt ging dus naar de HoUandsche commissarissen, terwijl Yorke, omdat er geen tijd was Newcastle in Hannover te raadplegen, den Engelschen commissarissen gelastte zich daarnaar te voegen. De commissarissen waren er volstrekt niet mee ingenomen, en weigerden voorloopig het aan de Oostenrijkers mee te deelen, voordat ze nader bevel hadden van hun lastgevers. Dit werd hen door Engeland en de RepubUek zeer kwalijk genomen. In de Repubüek wekte het bovendien achterdocht, omdat het verzet van de Engelsche commissarissen was uitgegaan. De tegenpartij trok er dadeüjk voordeel van door te zeggen, dat de Engelsche gezanten waarschijnlijk geheime orders hadden en de Repubüek zoo de dupe van Engeland zou worden *). Het'nader bevel kwam toen: de commissarissen hadden zich te richten naar het laatste bevel5). Met onrust had intusschen Maria Theresia het stuk van 8 Mei gelezen: deze frontverandering scheen te wijzen op onbetrouwbaarheid van de Zeemogendheden •). Officieel luidde haar antwoord : eerst tot overeenstemming komen over de herstelling van de barrière en over het handelsverdrag, daarna pas de subsidiebetaling. In het interim zou dan ook het tarief in den bestaanden vorm gehandhaafd büjvenT). Deze eischen, op grond van de voor beide partijen aangenomen principes, zouden steeds dezelfde büjven van Oostenrijk's kant. l) Y. aan NC. — 2/13 Mei 1752 — S. P. *) "In relation to the Treaty of Munster, this country cannot depart from it, without sapping the very Foundations of their sovereignty," daarom "tho' they may wish to reap more advantage in Points of Trade, from later Treaties, yet it will be impossible for them to disavow that Treaty, for a Basis in the present Negociation." (Y. aan NC. — 16/27 Mei 1752 — S. P.) •) Y. aan NC. — 17/28 Mei 1752 — S. P. ') Vgl. Arch. IV. II. 209 vlgg. *) Secr. Res. St. Gen. — 29 Mei, I en 9 Juni 1752. •) VgL Arch. II. 230. 7) Gacbard, bl. 536. Res. St. Gen. 25 Aug. 1732. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 143 Draaiend, schipperend, trachtend te ontkomen aan wat hun nadeelig zou zijn, zoo was daartegenover de houding van de Zeemogendheden. Ze moesten zelf erkennen, dat Maria Theresia in haar recht was met haar eischen, maar konden de hunne niet opgeven. Daarom luidde het antwoord van de Zeemogendheden op de conferentie van 31 Augustus weer in denzelfden zin als op die van 8 Mei. Bovendien namen zij aan, dat in het interim de oude tarieven, volgens art. 26, zouden geëerbiedigd worden *). Men schoot in de conferenties zoo niet op, evenmin in de onderhandelingen van Keith en Burmania te Weenen. Burmania begon men daar te wantrouwen. Men verdacht hem, dat hij in betrekking stond met Amsterdam; bovendien maakte de goede harmonie tusschen hem en Van Haren hem verdacht*). Hij werd dus nog minder op de hoogte van de zaken gebracht dan te voren. Maria Theresia had daarom intusschen besloten, op sterk aandringen van Kaunitz, die de minuut voor haar opmaakte, in geheime correspondentie te treden met de RepubUek, door Brunswijk *), geheel buiten Engeland om *). In de RepubUek zou ook maar een heel enkele vertrouwde van de Bentmck-partij ervan op de hoogte zijn: Steyn, Fagel, Larrey en de twee Bentincks»). Van de Bentmck-partij in de Repubüek verwachtte men nog wat. Op Engeland kon men niet erg aan, vond Oostenrijk«). Kaunitz, ofschoon eigenüjk heel de Barrière-zaak drijvend, deed dan ook volstrekt geen moeite om met Albemarle in Parijs in nadere aanraking te komen7). Kalm betoogde Maria Theresia aan Brunswijk8), na een over- *) Zie noot 7 op blz. 142. •) In Mrt. 1752 wantrouwde men Burmania in Weenen voor het eerst. (Keith aan NC — 13 Mrt. N.S. 1752 — S. P.) Vgl. ook over Burmania, Schlitter, bl. 237, 239. •) Vgl. het plan van Kaunitz. Kaunitz alleen wist van de correspondentie. (Zie Schlitter, bl. 270.) *) Arch. IV. II. 227 e. a. ») Bent. aan Kaunitz — 5 Aug. 1752 — Eg. Mss. 1744. Bentinck schrijft daarin ook over het moeilijke van geheimhouding tegenover Engeland, maar Botta in Brussel mocht zeker niets van deze geheime correspondentie weten. De brief van Kaunitz aan Bentinck, als antwoord hierop, is afgedrukt Arch IV II 230 vlgg. " " - •) J'oa n'y est pas trop esclave de sa parole....; elle exige qu'on se livreentièrement pendant qu'elle prétend ne se livrer de son cóté qu'autant qu'elle le juge a propos" (Schitter, bl. 261) 4 ?..1?eze geserveerde houding van Kaunitz tegenover Albemarle deed Newcastle twijfelen aan zijn goede gezindheid. (NC aan Y. — 1 Dec 1752 SPI ») Arch. IV. II. 213 vlgg. 144 1751—1755- zicht van de houding der Zeemogendheden in de afgeloopen jaren, haar goed recht in de drie punten, die de hoofdzaak waren op de conferentie : de verdediging en veiligheid der Zuid. Nederlanden, het oplossen der geschillen over den handel, het betalen van de subsidie van de 500 duizend patacons. Woorden, niets dan mooie woorden, hadden de Zeemogendheden haar steeds gegeven, de zaak zelf scheen weinig indruk te maken, schreef zij. Want men had steeds beloften gedaan, om, als het er op aan kwam ze in vervulling te brengen, zich terug te trekken. Vast zou zij zich houden aan de eens aangenomen en nu weer opnieuw gestelde principes, maar in de uitvoering zou zij zeer voor schikking te vinden zijn. Zoo wat betreft de subsidie en de bezetting. En wat het herstel betreft, Engeland, dat er ook groot belang bij had, moest vanzelf sprekend een deel ervan betalen. Oostenrijk zou voor het herstel van Mons en Charleroi zorgen, wilde echter niet mee doen aan het herstel van de Barrière-stedenl). Maar, besloot de keizerin, als de conferenties te Brussel geen resultaten opleverden, dan zou zij zich tot niets verphcht rekenen, zelfs als zij al een voorschot op de subsidie betaald zou hebben. Niet lang liet Brunswijk op antwoord wachten. De Repubüek erkende ten volle de vastgestelde beginselen en zou daarop trachten het eens te worden over een handelsverdrag. Het zou veel tijd uitsparen, als de keizerin daarvan een project wüde geven. Zij moest vooral achter dit verzoek geen list zoeken, vroeg Brunswijk dringend *). Aan het herstel van de geheel ontmantelde steden kon de Repubüek niet denken *). Drong Oostenrijk erop aan, dan zou de Repubüek dat over de subsidie-achterstaUen ook doen, Over Engeland's meedoen in het herstel moest voorloopig maar niet meer gesproken worden. Kaunitz was zeer tevreden over dit antwoord van Brunswijk *). Men wüde in Oostenrijk en de Republiek dus eigenlijk hetzelfde, en voor de oneenigheid over het barrière-herstel was uit Bruns- *) De twee laatste punten waren een afwijking van het plan van Kaunitz (zie Schlitter 254). ») Arch. IV. II. 229. ») „la barrière n'engage qu'a. 1'entretien et 4 Ia réparation, et non au rétablissement des p'l'aces détruites et rasées. Ce cis cy n'est pas spécifié dans le traité de la barrière, et certainement il n'a pas été pré vu, sans quoi il y auroit été pourvu par ce traité." Een nog al naive meening van Brunswijk! *) SchUtter, bl. 253, 235- MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 145 wijk's brief zelf de oplossing te vinden. Een schikking scheen nu voor de hand te liggen. Aan Bentinck meldde nu Kaunitz, dat voortaan de barrière-onderhandelingen teBrussel geheel geleid zoudenworden door aartshertog Karl, die van Kaunitz zijn raadgevingen zou krijgen. Ook Bentinck en Kaunitz zouden, in het geheim, eerlijk en open correspondeeren. Toch moesten de Brusselsche conferenties het „théatre des débats" blij ven, dat kon gemakkehjk, want de geheime correspondenties zouden de moeilijkheden te voren opruimen, zoodat men te Brussel gauw tot een besluit kon komen Bentinck, ofschoon graag ingaande op het plan van de geheime correspondenties, voelde de scheeve verhouding, die het zou geven tegenover Engeland. Engeland had altijd zoo open in de continentale kwesties gehandeld tegenover de RepubUek (sic!). Het moest dus wel eenigszins weten van den nieuwen keer, dien de zaken hu genomen hadden, vond Bentinck. De geheime correspondentie tusschen Maria Theresia en Brunswijk moest niet meegedeeld worden, wel, dat voortaan de leiding der zaken bij prins Karl en Kaunitz zou berusten. Het zou het beste zijn als de keizerin het zelf aan Keith meedeelde, Burmania negeerend. Keith zou het aan den koning en Newcastle aUeen meedeelen en deze aan Yorke, die het weer aan de prinses en haar vertrouwden zou verteUen. Zoo kon er geen reden van achterdocht voor Engeland zijn»). Maria Theresia keurde het plan goed en zoo gebeurde het dus. Het kernpunt der onderhandelingen te Brussel, en die van de RepubUek met Kaunitz en Maria Theresia te Weenen, werd tenslotte de kwestie van het interim. Op de laatste conferentie, van 28 September, sprak Oostenrijk zijn meening uit, als antwoord op het stuk van 31 Augustus van de Zeemogendheden: in het 26e art. werd gesproken van een handelsverdrag, niet van een tarief; een interim kon dus niet bedoeld zijn. Bovendien wüde Maria Theresia zich nu niet weer de handen binden door een voorloopige verbintenis, wat het interim zou zijn '). In de Repubüek waren de meeningen verdeeld: Bentinck voelde voor de rechtvaardigheid ') Arch. IV. II. 230 vlgg. *) Arch. IV. II. 241 vlgg. *) Secr. Res. Holland op 30 Nov. 1752. Secr. Res. St. Gen. r Dec 1752. Vgl. Schlitter, bl. 393. to 14° 1751—1755- van Oostenrijk's eischen.*) Hop en Steyn waren eerst vóór een mterim,waarin dan de oude tarieven gehandhaafd zouden blijven, ze hepen er echter langzamerhand steeds minder warm voor *). De tegenpartij hield vast aan het interim en de oude tarieven *). De prinses, geslingerd tusschen beide meeningen, verklaarde tenslotte zich naar Engeland's meening te zullen schikken 4). Engeland voelde niet voor een interim; als het door beide partijen gewilde handelsverdrag er gauw kwam, was een interim immers ook niet noodig. De laatste conferentie had Oostenrijk's weigering getoond. De Repubüek wüde echter een üchtpunt zien. Ze verklaarde, dat de slottirade van Oostenrijk's antwoord ruimte üet tot verzoening6). Ze hoopte nu van Oostenrijk een geschrift te krijgen, dat in zou houden een verzoeningsplan, over subsidie en commercie, tevens een project van een handelsverdrag. Bovendien zag ze in het terugroepen van den gehaten Botta een gunstig teeken •). Haar stemming tegenover Oostenrijk werd dus beter. Het Declaratoir werd echter nog niet naar Weenen opgezonden. Kaunitz, die de houding en het antwoord van de Oostenrijksche commissarissen goedgekeurd had, zou nu naar Brussel gaan'). Daar. zou Bentinck, toegerust met instructies, die een meer particuüer karakter droegen 8), dan ook komen om in naam van de beide zeemogendheden te onderhandelen. De commissarissen van de Zeemogendheden kregen nieuwe instructies, gericht naar die van Bentinck. Eensgezind zouden dus de zeemogendheden tegenover Oostenrijk staan. Koning George sprak die eensgezindheid nog eens uitdrukkeüjk uit tegenover Brunswijk. ») Zie Schlitter, bl. 284. ») Y. aan NC — 31 Oct. '52 — S. P. ») Y. aan Hold. — 8 Oct. 1752 — S. P. ♦) De prinses "was ready to listen to any thing that' is reasonable for accomodating matters, and to adopt any measure, which His Maj. thinks most likely to produce that End " (Y. aan NC. — 21 Oct. 1752 — S. P.) ») Secr. Res. St. Gen. — 1 Dec. 1752 — „liét van déclaratie." ') Botta had zelf gevraagd weg te gaan. Nu Weenen zijn plannen niet goedkeurde en de Zeemogendheden hem haatten, werd zijn positie onmogelijk. Kaunitz, ofschoon voor hem voelend en hem tegen Bentinck verdedigend, zag dat in, en liet hem .gaan. (Zie Arch. IV. II. 261 — en Schlitter passim.) ') Zie Schlitter, bl. 297. Kaunitz, door Maria Theresia teruggeroepen, om in Weenen de leiding der zaken in handen te nemen, zou dan over Brussel naar Weenen reizen. Brussel koos hij, omdat hij, vóór de besprekingen met Bentinck, daar dan eerst den stand der zaken zou kunnen opnemen. 8) Zie Secr. Res. Holl. XII. 112. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. *47 Echter zou hij het daar nooit tot een breuk met Oostenrijk om laten komen, verklaarde hij er bij1). Bentinck zag het nieuwe jaar weer met nieuwen moed komen. Anders Newcastle, die Kaunitz wantrouwde, ofschoon hij openüjk vol vleiend vertrouwen leek *). Anders ook Kaunitz, die volstrekt niet overtuigd was van den goeden uitslag van deze „facheuse négociation" *). Ook Maria Theresia verwachtte niet veel van deze mondelinge besprekingen van Kaunitz en Bentinck 4). Het nieuwe jaar werd door de oude bondgenooten met dezelfde beginselen, hetzelfde systeem ingegaan. De verschülende kwesties van Newcastle's defensief alliantie-plan waren echter stuk voor stuk geheel of gedeelteüjk mislukt. Slechts de barrière-kwestie was overgebleven. Daaraan dus klampten de mannen van het oude systeem zich nu vast. Oostenrijk echter stond sceptisch tegenover het slagen van de nieuwe onderhandelingen; de Zeemogendheden leken vol vertrouwen, vol eensgezindheid vooral. Maar nu de strijd over de keuze eigenüjk verloren was, Engeland de Republiek dus niet zoo dringend meer noodig had, terwijl de barrière-kwestie de Repubüek meer direct betrof dan Engeland, nu zou büjkeni hoe diep de schoone beloften van trouw, en eensgezindheid in een groot systeem, gingen. Bentinck en Kaunitz ontmoetten elkaar dus in Brussel en dadeüjk begonnen de besprekingen 5). Het bleven eerst mondelinge besprekingen, omdat daar meer succes van verwacht werd. Kaunitz weigerde ook het Declaratoir van de Zeemogendheden naar Weenen op te zenden, want dat zou de zaak weer vertragen. Brussel was de plaats waar nu aües afgehandeld moest worden, zei hij. Kaunitz plaatste zich van het begin af op een hoog standpunt: de Zuid. Nederlanden lagen Oostenrijk maar zeer weinig aan het ') Schlitter, bl. 258. > *) NewCastle wantrouwt Kaunitz om zijn houding tegenover Albemarle, en om de readiness" waarmee Botta verklaard had, alles aan Kaunitz te willen vertellen. (NC aan Y. — j Dec. '52 — S. P.) Tegen Kaunitz zelf spreekt hij anders. (Arch. IV. II. 24.1) •) SchHtter, bl. 315. •) Zie Nijhoff, bl. 46. 5) Voor deze en volgende besprekingen, die alle samengevat werden in het Rapport: dat Bentinck uitbracht, zie Secr. Res. HoU. 14 Apr. 1753. 148 1751—1755- hart, ze waren meer een last dan een voordeel. Als het niet was, dat bij het opgeven van de Zuid. Nederlanden de alliantie met de Zeemogendheden zou ophouden, dan zou Maria Theresia „veeleer daarvan (d. i. de Zuid. Ned.) disponeeren." Nu echter Maria Theresia besloten was de Zuid. Nederlanden te houden, wilde ze zooveel mogelijk doen voor haar onderdanen in dat verwaarloosde land. De handel was er de levensader van, de opheffing van den handel was dus haar eerste doel. Als ze niet wist, dat het leiden zou tot een breken van de aUiantie, zou Maria Theresia handelsbesluiten nemen zonder zich te bekommeren om het handelsverdrag, met de Zeemogendheden te maken. Nu echter zou zij rekening houden met de wenscben van de Zeemogendheden. Kaunitz het dus duideUjk uitkomen, welke offers Oostenrijk aan de RepubUek bracht. Ook, dat hij daar tegenover verwachtte, dat de RepubUek zou inzien, dat „het crediet en de luister" van deze aUiantie afhing „van de geheele massa van de Oostenrijksche Staten," dat ze zich dus wat msclukkehjk zou betoonen, wat betreft de belangen van de Zuid. Nederlanden. Over het troepenaantal en de subsidie zou wel gauw een schikking getroffen kunnen worden, dacht Kaunitz l). Moeüijker zou het punt over handelsverdrag en tarieven wezen. Als axioma stelde Maria Theresia: haar souvereiniteit over de Zuid. Nederlanden. Reciprociteit was daarvan het eerste beginsel, d. w. z. „dat men zig niet inbeelden moeste, dat het Hof van Weenen ooit gedoogen zoude anders verbonden te zijn als door de letter van de Tractaten, nog ooit zoude wülen zien, dat de inkomende en uitgaande Regten in de Nederlanden gelimiteerd zouden worden door een Tarief, dat maar aan de eene kant obUgatoir zoude weezen, en in een woord, dat het Hof van Weenen pretendeerde, dat de commercie in de Nederlanden vrij is voor zo ver ze niet gelimiteert is door de letter van de tractaaten....". Vrijheid van handelen dus, binnen de grenzen der tractaten, dat was Oostenrijk's eisch; geen tarief, dat herinnerde aan den toestand van afhankeUjkheid, dien Oostenrijk als nu voorbij beschouwde. Deze houding van Oostenrijk, door Kaunitz kras uit- *) Dadelijk na het overhandigen van het Conventieproject (25 Jan.) was Bentinck naar Den Haag gereisd. In zijn afwezigheid had prins Karl de Staten van Brabant bijeen laten roepen om te overleggen over de te vinden middelen voor de subsidie. (Zie Arch. IV. II. 248.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 149 gesproken, was weinig hoopvol voor de Zeemogendheden, die aan het tarief van 1715, in of naast het handelsverdrag, bleven vasthouden. Bentinck ontweek het gevecht nog door Kaunitz naar een plan van een voorloopig verdrag te vragen. Kaunitz gaf nu de Zeemogendheden in zoover toe, dat hij, in plaats van direct met een handelsverdrag te beginnen, een interim goedkeurde en een voorloopig project opmaakte, waarin de verschillende strijdpunten opgenomen werden1). Dit „Project van Conventie" overhandigde hij Bentinck 25 Januari. Art. 1 en 2 bepaalden2): er zou binnen 6 maanden een handelsverdrag zijn. Daarover zouden de partijen op voet van vrijheid onderhandelen, zooals het recht was van onafhankehjke mogendheden. Ze zouden elkaar daarin wederkeerig zooveel mogelijk voordeelen geven. En op bepaalde voorwerpen van handel, waarover ze het eens konden worden, zouden ze een tarief leggen, dat wederzijds binden zou. In het interim kon dan elke partij doen, zooals het haar goed dacht. Art. 3 en 4 handelden over de subsidie. Art.5») sprak van de veranderingen, die indeEuro- J) Later beroemde Kaunitz zich er op de maker van het Project geweest te zijn. (Zie Arch. IV. II. 442.) *) Art. I luidde: II sera fait dans 1'espace de six mois au plus tard, ou plustdt si faire se peut, un Traité de Commerce entre les parties contractantes. Elles traiteront sur le pied de laliberté qui est du droit naturel entre des Puissances indépendantes. II sera libre par conséquent a chacune d Elles de ne point se prêter k tout ce qu'Elle trouvera ne pas lui couvenir Elles se proposent néanmoins en même tems de s'accorder mutuellement tous les avantages reciproques, qin ne seront pas contre leur interêt respectif. Et sur les objets dont on pourra convemr, il sera fait un Tarif réciproque. Art. II. Jusqu'a ce que l'on soit convenu de ce Traité, les trois Hautes Parties Contractantes n auront que leur volonté pour règle sur tout ce qui pourra regarder le commerce dans 1 étendue de leur dormnation, et Elles resteront même après et dans tout le temps k venrr dans le plem droit d'en user k eet égard comme bon leur semblera, pour autant qu Elles ne se trouVeront pas avoir renoncé expressement k leur Uberté naturelle par le Iraité en question ou par le Traité de Munster. Art. III hield in, dat de Republiek afstand moest doen van de subsidie-achterstallen. Art. IV dat de subsidie slechts voor aan de Republiek uitbetaalden de rest voor barrière-herstel en Oostenrijksche troepen besteed zou worden. •) Art. V luidde: Et comme les Hautes Parties Contractantes ne peuvent qu'être aussi constamment que sérieusement occupées des moyens d'assurer leur Uberté et süreté commune que tous les changemens arrivés dans la face des affaires générales de 1'Europe amsi que dans 1 état de leurs affaires, en particuUer depuis la conclusion du traité de la Barrière et tous les autres engagements défensüs postérieurs, qui subsistent entre EUes, v teDtl°n SUI06 Sujet plus que jamais nécessaire, et que le tems de la tranqufflté, dont 1 on jouit heureusement aujourd'hui, ne sauroit être employé plus utüement qu a 1 arrangement de mesures, capables de pourvoir autant que de besoin k un objet si important, en conformité et suivant 1'intention du Traité de la Barrière, de celui du 16 mars 1731 et 1 Acte d'accession du 20 fevrier 1732. EUes concerteront au plustót les moyens, qui selon la situation présente paroitront pouvoir le rempür plus parfaitement Par consé,ïuent «u maintien du repos et a 1'affermissement de leur sureté commune. 150 1751—1755- peesche en eigen zaken plaats gegrepen hadden, welke het noodzakelijk maakten om.nu men nog vrede had.maatregelen te treffen over de barrière-kwestie, de bedoeling van het barrièreverdrag daarin volgend, en daardoor bij te dragen tot de handhaving van de rust en de bevestiging van de gemeenschappehjke veiligheid. Bentinck voorzag al dadelijk groote moeilijkheden, vooral om de artikelen i, 2 en 5. Daar hij geen voldoende instructies had om de zaak alleen af te handelen, reisde hij naar Den Haag en kreeg daarop weer nieuwe instructies mee. Maar deze, noch die welke hij ten derden male meebracht en die in werkelijkheid niet verschilden van de eerste, konden Kaunitz bevredigen. De laatste instructies waren door Hop opgemaakt, in strenge vormenx). Bij het bespreken met Kaunitz verzachtte Bentinck ze wel, uit vrees van anders de onderhandelingen te zien afbreken a), maar Kaunitz' opvattingen werden er niet door gewijzigd. Kaunitz wilde bovendien niet, dat Engeland in de onderhandelingen gemengd werd anders dan voor de twee eerste artikelen, die ook Engeland direct aangingen. Bij de andere artikelen had Engeland te doen, wat de Republiek „convenieerde," zei Kaunitz. Wat betreft de handelskwestie, die moest men niet van het begin af ophalen, om daarop te kunnen gronden het recht van de Zeemogendheden om zich in te laten met de binnenlandsche huishouding van de Zuid. Nederlanden. De keizerin mengde zich immers ook niet in de huishouding van de geallieerden, en zij zou dus ook geen „limitatie van hare souverainiteit over de Nederlanden" dulden. Er was dus geen sprake van „ad lubitum te perpetueeren arrangementen, die maar voor een tijd en provisioneel gemaakt waren" en te „eludeeren het 26e art. van het Tractaat van Barrière." Tenslotte zou toch Kaunitz het ie artikel eenigszins wijzigen. De voorwaarde van de vrijheid bij het onderhandelen werd er uit gelaten 8). Zijn stenmiing, ook die in Weenen, was op dat i) De conferentie van de prinses had nieuwe orders voor Bentinck opgemaakt. Toen de conferentie weer bijeen kwam, bleek het, dat Hop ook instructies voor Bentinck klaar had. De prinses keurde deze goed, tot verbazing van Yorke, "as there are several passages in that Paper, which do not lead to strengthen the hands of the Stadholder". Toen echter de prinses het stuk goedgekeurd had, konden de andere leden niets anders doen dan het aannemen. Bovendien moest men Hop menageeren om de betrekking, waarin hij tot Amsterdam stond. (Y. aan NC. — 27 Febr. 1753 — S. P.) *) "had he (d. i. Bentinck) represented all that is contain'd in that Préets as strongly as it is there worded, the whole affair must have broke off...." (Y aan NC. — 27 Mrt. iy$o S. P.) ») II sera.... (zie oude art. 1) contractantes. Paree traité Sa Maj. Impériale et les MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 151 oogenblik zeer goed; de Zeemogendheden moesten daarvan profiteeren en de onderhandelingen nu niet afbreken, zei Kaïipjty waarschuwend. Ook op deze verklaringen van Kaunitz gaf Bentinck geen antwoord, niet wetend de meening van de Staten-Generaal, nog minder die van Engeland, maar hij ging naar Den Haag om zijn rapport over de onderhandelingen uit te brengen. Geen man meer geschikt om deze onderhandelingen te voeren dan Bentinck 1). De handhaving van een goede verhouding met Oostenrijk ging hem in de barrière-kwestie vóór alles. Toen hij dus weer in Holland kwam, verklaarde Bentinck, dat de Zeemogendheden niet behoefden te denken, dat Oostenrijk gebracht zou kunnen worden tot hare opvatting van het 26e artikel; ook niet, dat zij kondén vaststellen de „volmaakte reciprociteit", die door Weenen volgens art. 8 van het verdrag van Munster geeischt wérd. Ook van een tarief tijdens het interim op de oude manier zou geen sprake zijn. Dit kon als Oostenrijk's ultimatum beschouwd worden. Bentinck vond het Oostenrijksche standpunt "billijk: en vroeg, of nu in de nieuwe instructies niet meer toeschietelijkheid van den kant van de Repubüek kon getoond worden, wat betreft het handelsverdrag en het tarief, meer in de reciprociteitsopvatting van Oostenrijk. Bentinck was het dus niet aüeen eens met Oostenrijk's beginsel, maar ook met de details van het conventieproject, zelfs met de artikelen 1 en 2. Daar immers, ook door Oostenrijk, het verdrag van Munster uitdrukkelijk nog eens als basis erkend was, zou Oostenrijk toch nooit den handel van de Zeemogendheden kwaad kunnen doen. Steun had Bentinck tijdens de onderhandelingen gevonden bij Steyn, en gedeeltelijk bij Hóp, want Hop keurde art. 5 af, immers een nauwer aanhalen van oude banden met nadrukkeüjke woorden van defensieve maatregelen lag niet in zijn hjn van voorzichtige politiek. Zij, die Bentinck geheel of gedeeltelijk steunden, P. P. M. M. s'accorderont mutuellement tous les avantages réciproques, qui pourront ne porter aucun préjudice au commerce de leurs propres sujets. Et sur les droits dont on sera convenu le dit Traité comprendra un Tarif, dont toutes les conditions devont être parfaitement réciproques. ») "If he had not been apprehensive of seeing the affair of the Banier, and the whole system of which that is the Basis, entirely ruined, he would never have charged himself with the commission to Brussels," had Bentinck gezegd. "The knowledge he had of count Kaunitz' way of thinking gave him more hopes to advance in that great work, than all the Papers we had already given in." (Y. aan NC — 27 Mrt. 1753 S. P.) 152 1751—1755- waren de regeeringsrnannen en diplomaten, die bereid waren eenig handelsvoordeel op te offeren aan de verbintenis met Oostenrijk, die voor hen zwaarder woog. Zoo dachten echter de koopheden niet, vooral niet de Amsterdamsche. Al waren de Brusselsche onderhandelingen zooveel mogelij k geheim gehouden, en alleen in de conferentie van de prinses besproken, toch sprak het van zelf, dat Amsterdam op de hoogte was. Men wist immers, dat zonder Amsterdam in de Staten van Holland, en dus ook in de StatenGeneraal, niets te doen viel. Hop was dan ook nu weer de schakel tusschen Den Haag en Amsterdam 1). En ook de andere, de neutrahteitspartij was tegen dit project. Evenals Hop waren zij bevreesd voor iedere buitenlandsche verbintenis; echter keurden ze niet alleen art. 5 af, maar het geheele verdrag, dat zij belemmerend dachten voor den bloei van het land. Evenals de vrijhaven-kwestie binnenslands htm steun niet kon krijgen, zoo waren ze ook, met Amsterdam, tegen de vrijheid van tarief die in het project, voor het interim althans, was aangenomen. Het was ook niet te verwonderen, schreef Yorke, dat niet iedereen was "as sanguine as Mr. Bentinck" 2). De prinses, van wier stemming zooveel afhing, weifelde als immer, beïnvloed door beide partijen, maar neigde toch tot den kant der Bentincks. Zij verwachtte tenslotte alleen heil van Engeland. Immers Engeland's stem en steun kon slechts invloed hebben op Kaunitz s). Newcastle had bezwaren tegen de tariefvrijheid tijdens het interim, geheel als Amsterdam. En in ieder geval kon Engeland nooit de gedachte van souvereiniteit van Oostenrijk goedkeuren 8). Echter had hij geen bezwaar tegen art. 5 4); volgens hem kon men immers niet genoeg moeite doen voor de versterking der oude banden, niet genoeg den wensch daartoe uitspreken. Bentinck evenwel wist de nog weinig *) Hop ging Februari 1753 naar Amsterdam, zoogenaamd voor het feest ter eere van de benoeming van C. Hop tot burgemeester, inderdaad echter om er de stemming voor de barrière-kwestie op te nemen. (Y. aan NC. — 6 Febr. 1753 — S. P.) *) Y. aan NC. — 9 Febr. 1753 — S. P. "His Head is fUl'd with nothing else than that single object," schreef Yorke aan Hardwicke (13 Mrt. 1753 — Hardw. pap.) 3) "The king will scarcely be induced to consent to bind Himself up previously, to the admission of any extraordinary Duties, let them be never so high, which the Court of Vienna, by virtue of what is called the sovereignty of the country, may think proper to impose, directly contrary to the express conditions of the Banier Treaty." (NC. aan Y. — 6 Febr. 1753 — S. P.) 4) Arch. IV. IL 250. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 153 sterke afkeuring van Newcastle bij de prinses te neutraliseeren, ondanks de moeite, die Yorke bij baar deed. Toen het project van Kaunitz door het rapport van Bentinck in de Staten gebracht en ook in Engeland meer bekend geworden was, zouden de meeningen scherper uitgesproken worden. Newcastle had gezien, dat er veel protest tegen was onder de Engelsche koopheden. Gevoelig als hij was voor de openbare meening, werd nu zijn verzet tegen het project groot. Hevig was zijn verontwaardiging over Oostenrijk, die hij uitte tegen Bentinck *•): In letterlijk alle plannen had Oostenrijk de Zeemogendheden gedwarsboomd. Het plan van een nauw verbond tusschen de Zeemogendheden en Oostenrijk was nu haast niet meer te handhaven *). Newcastle zou Kaunitz niets verweten hebben, als deze wat voor voordeelige voorwaarden ook in een nieuw handelsverdrag opgenomen en daar voor een tijd (sic!) op gestaan had. Maar diens verwachting, dat Engeland zou erkennen de souvereiniteitsrechten van Oostenrijk, waardoor het ieder tarief kon vaststellen, dat het wilde, maakte voor Engeland de onderhandelingen erover onmogeHjk. Dit was nu Oostenrijk's antwoord op de inschikkelijkheid van de Zeemogendheden! Als Kaunitz nóg tot een nieuw handelsverdrag ineens over wilde gaan, zou Engeland bereid zijn, maar van dit interim met het vrije tarief wilde het niets weten. Dat tarief immers zou voor den Engelschen handel van groot nadeel zijn. En Engeland's macht hing alleen van de grootheid van zijn handel af. Daarom ook slechts was Engeland tot ondersteuning van continentale kwesties gekomen (sic!), daarom slechts was het zoo nauw met Oostenrijk verbpnden. De koopheden van Yorkshire hadden toch al zoo veel geklaagd over het tarief. Onder het algemeene protest in Engeland tegen Oostenrijk was de kans voor deRepubliek omEngeland tot de meebetalingvanhet barrièreherstel te krijgen, zeer gering. Zou Oostenrijk echter niisschien de twee eerste artikelen laten vallen, als de Zeemogendheden het herstel op zich namen ("jointly or separately", het Newcastle wijselijk er bij in het midden) ? Of wilde Oostenrijk de heele subsidie ervoor aan de Repubhek geven ? In het eerste geval zou Engeland l) Arch. IV. II. 256. *) "I am labouring upon your plan to preserve the strictest union and concert between the Mantime Powers and the House of Austria...." Newcastle schoof graag, in moeilijke oogenblikken, de verantwoording op Bentinck. 154 1751—1755- wel voor een klein bedrag willen meedoen. Maar wat beteekenden dan die 40 of 50 pond als steun voor de Republiek, üet hij er voorzichtig op volgen. Tenslotte betuigde Newcastle nog eens zijn gehechtheid aan het oude systeem, de noodzakelijkheid van den band tusschen de Zeemogendheden onderling in de eerste plaats. In dergelijken zin schreef Newcastle aan Keith, die in Weenen protesteeren moest, onder den schoonen schijn, dat Engeland voor de rechten van de RepubUek opkwam x). De regeering in de RepubUek was niet zoo fel tegen Oostenrijk's voorsteUen, integendeel. Was dat misschien, omdat voor de RepubUek meer levensbelang gemoeid was met de barrièrekwestie ? Er was nu in de Republiek "a genera! and strong incUnation to facüitate and accelerate the conclusion," schreef Bentinck *). Er was immers ook niets te veranderen aan Oostenrijk's ultimatum. Bovendien, ware hij, Bentinck, Oostenrijksch minister, hij zou Maria Theresia niet anders geraden hebben. Hij begreep niet, waarom Oostenrijk niet al eerder gedaan bad, wat het nu deed: rechten heffen, zooals het die noodig oordeelde. Het was immers de schuld van de mogendheden, dat het handelsverdrag er nog niet was. Want hoe ook het 26e barrière-artikel uitgelegd mocht worden, het verdrag van 1731 stelde voor de voorloopige regeling twee jaar als termijn en die waren al lang verloopen. Engeland moest, nu de RepubUek goed gestemd was, geen moeilijkheden maken. "Our friends wiU slacken and go back, if they meet with óUffkulty's from England", schreef Bentinck dringend. Niet slechts Bentinck en zijn aanhang waren ten gunste van Oostenrijk's voorsteUen gestemd, ook de prinses, en wel uit vrees voor het afbreken van de onderhandelingen. Zij echter voegde er de voorwaarde van Engeland's goedkeuring aan toe *)• l) "You will show the obligation the king is under to assist and support the Republiek in the maintenance of their Rights...." Anders zou de Republiek in de handen van Frankrijk vallen en dan "the whole alliance will be dissolved. This country-cannot maintain it alone, the connection, the cement of Union, between Us and the House of Austria will be at an End." (NC aan Keith — 20 Apr. 1753 — S. P.) •) Arch. IV. II. 262 vlgg. *) „Résultat d'une délibération tenue en présence de son Alt. Royale 17 Apr. 1753," ingesloten in den brief van Y. aan NC van 20 Apr. 1733. In het stuk stond: Men moest Oostenrijk's project goedkeuren, de prinses had echter gezegd: „qu'EUe appréhende extrêmement de voir la négociation rompue; qu'Elle voudroit le prévenir, mais qu'EUe ne pourra rien faire avec quelque espérance de succès, qu'autant que 1'Angleterre est dans le dessein, et dans la possïbilité, de trouver des expédiens pour maintenir le présent système." MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 155 Was dit de raad, dien andere raadgevers dan Bentinck en de zijnen haar gaven, kennend de onverzoenbaarheid van Engeland en zoo dus de onmogelijkheid van tot aannemen der-voorstellen te komen ? Beide mogendheden, wien het barrière verdrag het meest aanging, waren dus voor het voorgestelde provisioneele verdrag. Beide hadden gewaarschuwd de goede stemming van het oogenblik niet te doen voorbij gaan. Engeland's stem, zonder welke de prinses niets doen wilde, zou nu beslissend wezen, van Engeland's houding hing nu af, of er al dan niet gebruik zou gemaakt worden van de welwillende stemming in Oostenrijk en de RepubUek. Newcastle's toorn keerde zich nu, na Bentinck's pleitende Woorden, tegen de Repubüek x). Het was al heel treurig, dat men in Holland geneigd was de twee eerste artikelen goed te kernen, juist de eenige artikelen die direct betrekking hadden op den Engelschen handel. Die moesten vaüen, en dan moest Oostenrijk maar dadeüjk overgaan tot de „bussiness a pas égaux": het handelsverdrag en de barrière-subsidie. Engeland gaf dus het interim op. Als in Engeland de inschikkelijkheid van de Repubüek voor Oostenrijk, wat betreft deze artikelen, bekend werd, dan zou dat opgevat worden, als deed ze dat om betere voorwaarden te krijgen in de subsidie-kwestie, vooral nu de koning had verklaard de RepubUek te zullen steunen in al haar rechten volgens het barrière-tractaat. Dan ook zou in Engeland de stemming voor het idee van Botta: verdediging van de Zuid. Nederlanden door Oostenrkijsche troepen aUeen, grooter worden, klonk het dreigend. Men kon toch niet, zooals de HoUanders schenen te wülen, verklaren, dat het 26e barrière artikel, waar het gold het provisioneele tarief, niet meer bestond, integendeel. Niet het tractaat van 1731, maar dat van 1715 moest het uitgangspunt zijn van de beschouwingen. In 1748, bij den vrede van Aken, had Oostenrijk het baxrièretractaat toch erkend (sic.!); had het toen bedoeld het 26e artikel alleen uit te sluiten? Neen toch. En het 26e artikel, het geen twijfel over de beteekenis ervan *). Maar, gesteld dat er *) NC. aan V. — 24 Apr. 1573 — S. P. *) "Is there one word in tbc 26th art that confines the enjoyment of the provi- sional Tariff to any number of years? On the contrary, is not the enjoyment of that provisional Tariff expressly as far as words can make it, to continue jusqu'a .... on traité de commerce, a faire le plus tót possible." Welnu, zoo'n handelsverdrag was nog niet gemaakt, en daarmee was dus dit bedoelde Tarief een uitgemaakte zaak (NC aan Y. — 27 Apr. 1753 — S. P.) 156 175*—1755- twijfel over kon bestaan, zou het dan aannemelijk zijn, dat het uitgelegd zou worden tegen de eigen belangen in? ') In ieder geval kon Oostenrijk niet pretendeeren, dat er eenige reden was voor de twee eerste artikelen. Men moest nu maar dadelijk overgaan tot een handelsverdrag, anders moest alles maar büjven bij het oude; dat zou geen kwaad doen,wel het aannemen van deze twee artikelen, daar ze dan een handelsverdrag in den weg zouden staan. Nu, zooals vroeger Oostenrijk, wantrouwde Engeland de tegenpartij: immers als dit voor Oostenrijk voordeeüge provisioneele verdrag eenmaal was aangenomen, zou het op zijn beurt zich niet haasten met een handelsverdrag. En zelfs, gesteld nog dat Oostenrijk dit handelsverdrag maakte, zou het dit voorloopige tarief daar dan niet in opnemen, of er naast laten bestaan ? De prinses schrikte van Newcastle's heftigheid. Zij zou er niet aan gedacht hebben, antwoordde zij nu, om de twee artikelen in de, Repubüek voor te steüen, zonder toestemmmg van Engeland. En nu verklaarde de prinses het een onmogeüjkheid de artikelen er in de Repubüek door te krijgen. "The moment H. Maj. is determined to support the 26th art. in its fuü extent, all arguing against it is unnecessary and improper"»). AUervriendeüjkst was Newcastle's toon daarop weer. Het was den koning niet te doen om de geheele uitvoering van het 26e artikel, hij zou tevreden zijn met een algemeen artikel als inleiding op het project, in plaats van de artikelen 1 en 2.s) Newcastle's weigering en krasse toon waren dus genoeg geweest om het weinige overwicht van Bentinck te doen verdwijnen en de Repubüek te bewegen tot meegaan met Engeland tegenover Oostenrijk's eischen. De preambule werd nu ook goedgekeurd en zelfs aan Engeland gevraagd het project daarvoor op te steüen 1) "Is it reasonable that that Doubt should be deterrnined by ourselves, preciously against us? If the Court of Vienna are in earnest to make a reasonable Treaty of commerce, there is no occasion for it, if they are not, it would be improper for the Maritime Powers to do it. The Court of Vienna can't pretend, that there is the least occasion for these 2 preüminary articles. It we were to proceed inmediately to settle a Treaty of Commerce, and could agree upon one, both sides are satisfied, if not, every thing remains in Statu Quo and the Mutual Pretensions of each Party will be in Integro, so that in that case ho hurt will be done, on either side, whereas by these 2 articles the Maritime Powers would be tied up hereaft er and havesacrified their own Interests." Bovendien "they (d. i. die 2 art.) will evidently defeat the Design of a new reasonable Treaty of Commerce, which can never be expected after we have once admitted, that it is in the Power of the Court of Vienna to lay on whatever Duties they please." (ibid.) 2) Y. aan NC. — 1 Mei 1753 — S. P. 3) NC. aan Y. — 4 Mei 1753 — S. P. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 157 wat dan in de Republiek gaarne aangenomen zou worden 1). De Republiek gaf dus hiermee de zaak, die haar zelf zoo ter harte ging, geheel uit handen. Amsterdam ging geheel mee in deze houding van toegeven aan Engeland's wil *). Dit was logisch, omdat zijn beginselen, wat betreft den handel, gelijk waren aan die van Engeland. Newcastle, weer goed gehumeurd, verklaarde nu "any general article" goed, mits de twee artikelen er uit gelaten werden en er niets voor in de plaats kwam, dat toegaf, dat het 26e art. niet bestond *). Hij schoof graag de verantwoording van het opstellen van zich af. Aan Bentinck werd opgedragen het project voor de preambule te maken. En zijn voorstel scheen de goedkeuring van den koning en de prinses te zullen wegdragen 4). Daarin werd niet gesproken over het wederzijds bindende tarief, noch over de souvereiniteit, die het recht gaf in handelskwesties te doen, zooals iedere partij voor zich goeddacht. In de subsidiekwestie kwam de Republiek Oostenrijk ook eenigszins tegemoet»). Door de vaag- ') "They were unanimously of opinion (in de conferentie van de prinses n 1) to conform themselves entirely to what the king should judge the most expediënt, for forwarding the affair...." Steyn vroeg het project van zoo'n preambule "as would please m England, which they should very readily accept here." (Y. aan NC. — 11 Mei 1753 S. P.) *)1 "Burg. Hop has very positively declared his opinion of adhering closely to England m this negociation, and has even desired it might be insinuated to me, that he never had "!? ü*^ *ought' mucn 1683 to Press tr»e King to give up any advantages in Trade, wlnch His Ma), might think his subjects entitled to, by the treaties subsisting between Great Bnttain and the House of Austria." (Y. aan NC. — 25 Mei 1753 — SP) ') NC. aan Y. — 18 Mei 1753 — S. P. 9 De preambule luidde: „Daar zal gemaakt worden binnen 6 maanden ten langsten, of eerder.. ., tusschen de Hooge contract. Partijen een Tractaai van Commercie, hetwelk met alleen zal comprehendeeren een Tarief van inkomende en uitgaande Regten op scheepen en goederen, komende uit Groot Brittanien en de Vereenigde Nederlanden, in de Oostenrijksche Nederlanden, of gaande uit de Oostenrijksche' Nederlanden na Gr. » 6 Ver' Ned" maar °°k 2°danige andere reciproque advantages, als haar Keizerlijke Majesteiten en de Zeemogendheden elkander konnen accordeeren, zonder prejudicie toe te brengen aan de commercie van haare eigene respectieve Onderdaanen, en met dien verstande, dat daar meede geen atteinte zal gegeeven worden aan het Tractaat van Munster. In plaats van art. 5, dat de goedkeuring in de RepubUek niet algemeen wegdroeg, zou dan gezet worden: Dat, voor zo veel bij de voorgaande artikelen van de te maken conventie geen verandering is gemaakt in het tractaat van Barrière en Conventie van den jaare 1718 dezelve in alle haare pointen en artikelen zuUen blijven stand grijpen, en dat men de engagementen daarin vervat, zo wel als die van het Tractaat van Weenen en de acte van accessie aan het zelve, met aUe exactitudes, en de beste trouwe van wederzijden zal naarkomen." (Secr. Res. HoU. — 7 July 1753.) •) Van de achterstaUen kon de RepubUek niet geheel afstand doen, maar het was bereid tot schikken. Bovendien zou ze tevreden zijn met de uitbetaling van de helft, terwijl dan de andere helft besteed zou worden aan het barrière-herstel. 158 1751—1755- heid en het terzijde laten van alle strijdpunten dacht men Oostenrijk te vrinnen. Yorke was in deze onderhandelingen tusschen Engeland en de Republiek bemiddelaar geweest, doordat hij grootendeels de correspondentie er over gevoerd had. Engeland's weigering van het project van Kaunitz had Yorke niet verbaasd. Toch hinderde hem deze houding van Engeland, die zijn vroegere tegensprak. Tegenover zijn vader, den kanseher, kon hij zich uitspreken*): Sinds zijn komst in de Republiek had hij in de barrière-zaak Engeland niet anders zien doen dan alles op de Republiek schuiven. Engeland had steeds gezegd: laat de Republiek voorstellen, dan zal de koning meegaan. De Republiek was een jaar geleden vurig tegen de eischen voor vrijheid van tarief geweest, en Yorke had een berisping gekregen, omdat hij dat, hoewel onder protest, naar Weenen geschreven had. Nu waren de rollen omgekeerd en was het Engeland, dat zich kantte tegen die tariefvrijheid, met de vroegere argumenten van de RepubUek. Yorke deed al zijn best om nu een voorstel, dat de moeilijkheden zou oplossen, te verkrijgen. Maar als de zaak, uit poUtiek of handelsoogpunt, voor Engeland van belang was, dan moest Engeland die zelf ter hand nemen, vond Yorke, en niet veel verwachten van de innerlijk verdeelde Republiek. Die gedachte van nu zelf de zaak ter hand te nemen was trouwens in Engeland ook al opgekomen; zij zou nu uitgevoerd worden. Bentinck en Kaunitz waren n. 1. ieder naar hun eigen land teruggekeerd, zonder de zaak tot oplossing gebracht te hebben. De in Brussel achtergebleven commissarissen zouden het zeker niet verder brengen. Aan de verschülende hoven zouden nu de onderhandelingen voortgezet worden. Met deze nieuwe phase kon Engeland gemakkelijk van den kant der Zeemogendheden de leiding in handen nemen, vooral omdat de Republiek zich zoo meegaand betoond had. In Mei 1753 werd dus, met medeweten van de Republiek, WilUams naar Weenen gezonden als bijzonder gezant. Bentinck ging tegehjkertijd naar Londen, om de besprekingen tusschen de Zeemogendheden onderling door persoonlijk contact vlugger te kunnen afhandelen. *) Y. aan Hardw. — 17 Apr. 1753 — Zie Bijlage 9. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. *59 De zending van de persoon van Williams was een offer van Newcastle aan Fox en diens partij, dat echter niet zoo groot was als het wel leek. Immers Keith bleef in Weenen, en was als gezant van meer belang, omdat hij meer kermis van zaken had. Williams' niissiven gaven vaak een wonderlijke, scheeve voorstelling van de kwestiesl) en deden het vertrouwen in zijn gezantschap niet toenemen *). Williams had vooral besprekingen met Kaunitz en Maria Theresia *). De keizerin stond op haar souvereiniteitsrechten in de Zuid. Nederlanden; geen sprake was er van terugkeer tot de oude, voor de zeemogendheden gunstige, tarieven. Kaunitz was diplomatieker, was tegenover Wüliams niet open. Kaunitz, zei Williams, stond ook op de souvereiniteitsrechten, en werd zelfs beschouwd als een aanhanger van het Botta-Bartensteinsche systeem, maar hij scheen toch voor schikken te vinden. Hij zei, volstrekt niet van plan te zijn om met het handelsverdrag omedelijke voordeelen te behalen, en dat Oostenrijk wel tevreden zou zijn met wat minder dan strikte reciprociteit. Het heele interimsproject was gegeven om de Republiek ter wille te zijn, verklaarde hij met nadruk, en zou ook slechts daartoe dienen. Het beste leek het hem, als nu ieder van de drie partijen een project voor een handelsverdrag opmaakte om zoo te komen tot een handelsverdrag dat alle drie partijen voldeed. Toch wilde hij wel een nieuwe formuleering geven voor de twee eerste artikelen van het interimproject4). Deze *) Zie Coxe II. 469 vlgg. ») "Williams' letters were the most malicious and artfnl I ever saw, shewing things in a false light and conceaUng important facts." Anders waren die van Keith. Williams werd verdacht de bedoeling te hebben "to snpplant" Keith. "Yorke (who by the by behaves very well) to whom copys of all your letters and those of Williams have been sent, is quite shocked at Williams on this." En dat was te begrijpen, want "Williams passes unobserved the most essential things on which at present depends the whole, and runs on just as if things stood as they did four years ago, which he very coarsely and binglingly insinuates that they do. As he knows not what haspassed at Brussels and, notwithstanding the great penetration he attributes himself, he will not easly gjve the exact account he promised of aff airs and of personal Characters ad Vienna, he might have dispensed himself of all he nndertakes. But he will and must meddle Newcastle took notice of this himself, which saved me the trouble of it." (Bent. aan Keith — 17 Juli 1753 — Eg. Mss. 1721) 3) Zie over de onderhandelingen van Williams, en ook Keith, Arch. IV. II. 289 en verder. *) Art. I luidt nu: „En conformité des principes proposés de la part de Sa Maj. lTmpératrice Reine le 26 may 1750 et acceptés de la part de Sa Maj. Brit. et des Seigneurs Etats Généraux desProv. Unies le 23 nov. 1751, et 13 juin 1752, II sera fait dans 1'espace de 6 mois ou plutot, si faire se peut, un Traité de Commerce entrè Sa Maj. 1'Imp. Reine de i6o I75I—I755- waren inderdaad een bewijs, dat Kaunitz zijn inschikkelijkheid meende. Want nóch de reciprociteit in tarief, nóch de souvereiniteit, de twee groote struikelblokken, waren genoemd, zelf was er niet op gedoeld. Slechts werd er in gehandhaafd het handelstrao taat, dat binnen 6 maanden er zijn moest, met dit verschil, dat nu gedacht werd aan handelstractaten met de zeemogendheden ieder afzonderlijk. Bovendien handhaafde Oostenrijk de opheffing van de oude voorloopige tarieven, zijn goed recht bewijzend slechts aan de hand van tractaten, zonder over souvereiniteitsprincipes te spreken, terwijl het daarbij nog, door hetuitdrukkelijk noemen van het verdrag van Munstez, zich zelf zeer beperkende grenzen stelde. De onderhandelingen van Bentinck in Londen hadden minder resultaat1). Newcastle trachtte aan besprekingen te ontkomen, en als hij er toe gedwongen werd, wees hij steeds op de onmogehjkheid van toegeven aan Weenen's eischen *). Hij zag wel, dat de tractaten tegen zijn meeningen in zake de barrière waren of dat ze niets bewezen. Maar de lakenkooplieden verzetten zich immers hardnekkig tegen die eischen, en met de verkiezingen voor de deur, kon Newcastle niet anders dan daarnaar luisteren. Heel Europa lag Hongrie et de Bohème et Sa maj. le Roi de la Gr. Bretagne, ainsi qu'entre sa dite Maj. rimpératrice et les seigneurs Etats Généraux." Art. II luidt: „Les droits dont seront convcnues les trois Hautes Parties Contractantes en faveur de Leurs sujets respectifs, seront déterminés par des Tarif s, lesquels devront être compris dans les dits Traités, et comme par la Convention faite entre feu Sa Maj. 1'Empereur Charles VI, de glorieuse mémoire, et Sa Maj. Brit. le 16 mars 1731, ainsi que 1'acte de 1'accession des Seigneurs Et. Génér. des Prov. Unies du 20 février 1732, on a fixé au terme de deux ans la conclusion d'un Traité de Commerce, moyennant lequel, s'il avoit été fait, auroit cessé des lors le Tarif provisionel, établi par 1'article 26 du Traité de Barrière; Sa Maj. rimpératrice, Sa Maj. Britanique et les Seigneurs Et. Génér. des Prov. Unies déclarent qu'elles regardent le dit Tarif comme ne plus existant actuellement, et comme n'étant plus obligatoire pour aucune des trois Puissances Contractantes, bien entendu néanmoins que tout le reste du Traité de la Barrière, ainsi que la Convention de 1717, et le Traité de Munster, resteront dans toute leur vigueur, et seront inviolablement observés de part et d'autre." (Secr. Res. Holl. — 9 Aug. 1753) ') Niets vreemds was er in die besprekingen van Bentinck, die in de Republiek zooveel invloed had, met de leidende mannen in Engeland, vond gezant Hop, „quoique cela met la puce a 1'oreiUe a ces rafinés Politiques qui veulent trouver mystère en tout." Meer aandacht verdienden volgens Hop, de besprekingen van Bentinck met Cresset, „homme d'Esprit qui a du scavoir et des connoissances, mais je le crois un peu intriguant." Cresset was naar voren gebracht door den prins van Wales, was nu in de gunst van de prinses van Wales, en had op haar invloed. Met Hop had Bentinck niets besproken. Toen Hop vroeg naar de onderhandelingen in Brussel, „il m'a dit fort ingénument que quoiqu'il avoit vu le Duc de Newcastle tous les jours, il n'auroit pourtant pas pu Ie fixer pour discuter sur ces affaires. (H. Hop aan C. Hop. — 23 Mei 1733 — NC. pap.) ') Arch. IV. II. 279 en verder. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 161 dus gebonden door de a. s. Engelsche parlementsverkiezingen, klaagde Bentinck wanhopig. Intusschen ontving Newcastle de gewijzigde eerste twee artikels. Bij de stemming, die er in Engeland heerschte, sprak het van zelf, dat ook deze gematigde eischen op verzet stuitten. Newcastle kon het tweede artikel, dat het oude tarief als niet bestaande beschouwde, niet aannemen. Hij stelde nu de Republiek een venmdering voor 1), die bedoelde dit laatste strijdpunt: het al of niet bestaan van art. 26, door vaagheid van redactie nog onbeslist te laten, waardoor het door ieder van de partijen op eigen manier kon worden uitgelegd. *) Een handige taktiek van Newcastle om tijd te winnen, totdat voor hem een gunstiger oogenblik na de verkiezing was gekomen. En Bentinck legde zich bij dit Engelsche artikel neer; het was in ieder geval voor de RepubUek beter dan een algeheele weigering. De koning twijfelde niet, of de prinses en de leidende mannen zouden het nu ook goedkeuren. De koning had immers dezen weg slechts ter wüle van de Repubüek gekozen. Want anders zou men tot een direct handelsverdrag, het andere voorstel van Kaunitz, zijn overgegaan. Maar dan zou Oostenrijk niet meer denken aan het betalen van de subsidie aan de Repubüek, totdat aües gesloten was. En deze overweging had Engeland tot het nieuwe voorstel van art. 2 gedreven. Maar, voor het geval de zeemogendheden het toch niet eens waren, zei Newcastle, had de koning maar alvast last gegeven om een project van een handelsverdrag, in den zin van Kaunitz, te doen opmaken. De Republiek moest hetzelfde doen, ried hij.») Bentinck ging begin JuU naar Den Haag terug, "perfectly satisfied with every thing, that has passed here," meende Newcastle.4) Nu zouden de lange besprekingen beginnen tusschen de Zeemogendheden, om tot onderlinge overeeristentniing te komen, wat ) Art. II moest linden: „Les droits dont les trois Hautes Parties Contractantes seront convennes en faveur de leurs sujets respectifs, seront déterminés, par des Tarifs, lesquels devront être compris dans les dits Traittés; et en attendant que les Traittés soyent faits essusdites Parties Contractantes seront en Kberté d'agir comme bon leur semblera, sur tout ce qui pourra regarder le commerce dans I'étendue de leurs dominations respectives pour antant qu elles ne se trouveront pas avoir renonce a cette Uberté par les Traittés qui subsistent actuellement entre Elles." (Secr. Res. HoU. — 9 Aug '33 ) •) "You will see the view of this article is to leave the question undetermined, whether theold Tanfl exists or not.... and each Power may put such Interpretation upon this article, as they shall think proper." (NC aan Y. — 29 Juni 1753 — S. P) ■) NC. aan Y. — 29 Juni r753 — S. P. ') NC. aan Y. — 3 Juli 1753 S. P. IÓ2 1751—Ï755- noodig was om gezamenlijk een tegenproject te kunnen opstellen. Het verschil tusschen de wenschen van Engeland en de RepubUek bleek dadelijk. Engeland was voor een direct en afzonderUjk handelsverdrag, zooals in het nieuwe artikel I uitgedrukt was. Het wüde bovendien, voor het interim, een onuitgesproken erkenning van het oude tarief volgens art. 26. Terwijl de leidende mannen in de Repubüek berustten in de vaagheid van tariefformuleering van artikel 2, voelden zij door dat dubbele handelsverdag een nieuwe moeüijkheid opgeworpen. Men was bang dat in het Engelsche verdrag voordeden zouden worden toegestaan en niet in dat van de Repubüek, en dat op deze manier haar belangen in den druk zouden komen. *) Burgemeester Hop verklaarde nu er niet wijs uit te kunnen worden, wat men eigenüjk wüde in de Republiek. •) Hij zou zich dus met de zaak niet inlaten, aüeen zou hij nooit toestaan, dat de Republiek door Engeland geleid werd. Bentinck, terneergeslagen door den loop der dingen, dien bij niet kon stuiten, wüde er zich voorloopig ook niet mee bemoeien. Steyn was tegen het dubbele handelsverdrag, omdat één verdrag tegenover Oostenrijk het werk van zeer nauw met elkaar verbonden mogendheden kon schijnen. Hij zag echter wel dat het verschü van handelsbelangen tusschen de Zeemogendheden groot was. Hij meende nu, dat men het enkele handelsverdrag handhaven kon, als daarnaast voor iederafzonderkjke tarieven gemaakt werden. •) Toen hij echter zag, dat Engeland • op het dubbele handelsverdrag stond, nam hij dien eisch over voor de Repubüek, echter met de voorwaarde, dat in die beide verdragen algemeene clausules opgenomen zouden worden, zóó dat daardoor de beide verdragen aan elkaar verbonden waren, en de contracteerende partijen elkaar de uitvoering ervan waarborgden •) In dezen zin zou door de Staten van Hoüand tenslotte besloten worden. De preambule geheel latende vaüen, namen ze de Engelsche wijziging van het interimsproject aan met een daarbij ingevoegde clausule.•) De prinses wüde, gesteund door Steyn, i) Y. aan NC — 6 Juli 1753 — s- p- •) Arch. IV. II. 329- >) Y. aan NC — 10 Juli 1753 — s- p- noot i> les dits traittés, bien entendu que les droits, qui auront beu dans les Pays Bas Autrlcniens et tous les autres avantages et facüités, que Sa Maj. Imp y accordera, lïonl£même; pour les sujets de chacune des P. P. M. M., 1'un et 1'autre des dits Trait- MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 163 de twee artikels in dezen vorm nu dadelijk de provincies voorleggen, nog voordat ze naar Engeland gestuurd waren. Haar bedoeling was om hierdoor sneller voortgang te maken en tevens het Engelsche voorstel als ultimatum te doen voorkomen. De goedkeuring kwam, ondanks de vrees van Yorke, snel in, en 21 Augustus kon de resolutie in de Staten Generaal genomen worden. Nu werd het naar Engeland gezonden. - Intusschen was Kaunitz over dit talmen van de Zeemogendheden met haar antwoord ontstemd. Zoo gingen er kostbare maanden en veel van de welwillende stemming heen. Hij zou echter zoo lang mogelijk de belangen van de "cause commune" verdedigen. Maar, zei hij dreigend, „j'abandonnerai tout, dès qu'il me paroitra bien décidé, que de propos délibéré on veut tout gater." Kaunitz zou nog lang geduld moeten hebben, immers de onderhandelingen duurden eindeloos voort. Want de ingevoegde clausule vond geen instemming bij Newcastle. Het laatste stuk van de HoUandsche redactie van het 2de artikel moest vaUen, zei hij. Hop pleitte, beweerde niet te begrijpen waarom de garantie moeilijkheden bezorgde. Hij was overtuigd, „dat men in de jegenswoordige gelukkige circumstanties van tijden niets soude onderneemen, hetgeen aan den Staat of deselver commercerende onderdaanen soude komen prejudicieeren, maar dat men de Tractaten maakte voor de toekomende tijden, en dat uyt dien hoofde haar Ho. Mo. van gedagten waeren, dat die versogte garantie nodig was." Newcastle antwoordde slechts, dat het Parlement deze clausule nooit zou toestaan.») Tegenover Yorke was hij uitvoeriger»). Het wasEngeland volstrekt met te doen om bijzondere voordeden ten koste van de RepubUek, integendeel. Maar deze clausule sprak de gedachte van afzonderlijke tractaten tegen. Want als aUe voorwaarden altijd dezelfde moesten zijn, wat voor bezwaar zou er dan kunnen* zijn om aUes in een verdrag op te nemen? Bovendien, deze ingevoegde clausule zou veel tijd kosten. Immers, voordat een tésserasigné par les trois Puissances, 1'un ne pourra être signé ni ratifié sans que 1'autrele Sm «to detVr1^ 6t ^ ^ R *■ M ' qUi De *- ^ectement interessée dans tZ chaneHT-r ^' de Sa garantie- Aussi *e P°*™ * ^ ni 1'autre nmfa£ .h TT"" ^eu,et TOnsentemei* des trois Hautes PartiesContractanTtoïFsZ a"endant - • • • (zle bl- **• noot i) .... entre EUes.» (Secr. Res. Hol). - ') Arch. IV. II. 306. *) Verhaal Hop — 21 Sept. 1753. s) NC aan Y. — 2I Sept. r753. 164 1751—1755- dergelijke garantie toegestaan kon worden, moest men toch eerst den aard kennen van de rechten, en de handelsartikelen, waarop ze gelegd waren, evenzoo de betrekking, waarin ze tot ieder van de beide landen stonden. En dat zou tijd kosten, veel te lang voor een slechts voorloopig verdrag. Het voornaamste bezwaar tegen de clausule was, dat hiermee nu in ieder deel van het verdrag voor de bijzondere belangen van de Republiek gezorgd was, terwijl met zorg ieder ding, dat ten gunste van Engeland gedaan kon worden, was gemeden. Newcastle voelde zich voor Engeland verongelijkt. Het weglaten van de clausule zou de eenige manier zijn, zei hij, om art. 2 in het parlement er door te doen gaan. Niet alleen echter wüde hij de garantie-clausule geschrapt zien, ook wüde hij den vagen passus over de beperkte handelsvrijheid, die hij zelf voorgesteld had, meteen doen vaüen.x) Maar daar wüden de voorsteüers in de Repubüek niet aan. Zou de koning zijn weigering niet nog eens overdenken, en nu de voorgestelde wijziging naar Weenen doen opsturen ? lieten ze door Yorke vragen *). De Repubüek kon werkeüjk de garantie van Engeland niet missen in een verdrag met Oostenrijk. De toevoeging zou Engeland geen kwaad doen, integendeel de anti-Engelsch gezinde partij in Brussel daardoor binden. Bovendien, met deze clausule werd ook niet anders door de Repubüek gewonnen dan dat de voorwaarden er in wederzijds bindend waren, terwijl Engeland in al de voordeelen van de vroegere tractaten van de Repubüek met Oostenrijk hierdoor deelde. De Repubüek kon nu ook niet over nieuwe voordeelen onderhandelen zonder meegaan van Engeland, en dat was een nadeel voor de Repubüek, omdat ze vrijer was dan Engeland, dat door Parlementswetten was gebonden. Bovendien zou, nu het voorstel behandeld en goedgekeurd was in de provincies, een verandering erin groote moeüijkheden geven, daar het dan nog eens naar de provincies moest gaan. Newcastle vond geen van deze redenen van gewicht. Het verschü van de constitutie van Engeland en de Republiek leverde juist een nadeel op voor Engeland. En het nog eens zenden ervan naar de provincies kon geen overwegend bezwaar opleveren, meende hij. *) ») Te beginnen met de woorden „et elle des P. P. M. M. qui ne sera pas directement interessez dans 1'un des deux traites munira celui-ei de sa garantie" tot bet eind moest dus het artikel geschrapt worden. (Verbaal Hop) ") Y. aan NC. — 25 Sept. '53 — s- p- >) NC. aan Y. — 5 Oct. '53 — S. P. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 165 Intusschen overlegden Steyn, Brunswijk en Bentinck, die weer actief geworden was, over een nieuw voorstel, dat geschikt was en „moins exposé aux éteurderies du ministère Britannique." Veel moeite en besprekingen hadden ze er door, maar ze kwamen tot geen resultaat. Brunswijk hoopte nu, dat Maria Theresia's „grandeur d'ame" en haar vaste wil haar het geduld zouden geven om deze langzaamheid in de onderhandelingen te doen dragen.ï) De Republiek kon geen beter voorstel bedenken; Engeland wilde dit laatste niet aannemen. Nu moest dan maar het heele plan van een voorloopig verdrag vallen, vond Engeland, en moest men tot de directe handelsverdragen overgaan.a) En nog eens wees Newcastle er op, dat Engeland dat voorloopige verdrag slechts om de Republiek gewild had, die van haar kant Engeland "looseandat large'' liet, nu de artikelen, op haar betrekking hebbend, voor haar voordeelig waren. Als dan over de projecten voor de definitieve handelsverdragen werd onderhandeld.kon de Repubüek haar wenschen uit het voorgestelde artikel erin op laten nemen. Het moest dan gaan,alsindertijdbij het vaststellen vanhet 26e artikel :datmen eerst het tarief wist, en daarna vaststelde, dat ook de rechten dezelfde zouden zijn. Nu er erkend was, dat er eenige veranderingen in het oude tarief gemaakt zouden worden, kon men toch ook niet de bepaling van het provisioneele verdrag, dat sloeg op het oude tarief, waarborgen. Als het nieuwe tarief en handelsverdrag er waren, zou er zeker geen bezwaar zijn voor de algemeene garantie, en kon men overleg plegen over het laatste toevoegsel: dat er geen verandering gemaakt mocht worden, behalve met toestemming van de drie mogendheden. Maar mocht de Republiek een voorloopig verdrag volstrekt noodig blijven vinden, dan zou Engeland zich wel willen schikken, d. w. z. het was bereid om *$l eigen laatste redactie van art. 2 te handhaven, met een kleine wijziging.») De Republiek kon er mee tevreden zijn. En de '). Arch. IV. IL 389 vlgg. — Loyaal was Brunswijk's houding tegenover de RepubUek hierin, dat hrj Oostenrijk niet de details van deze onderhandelingen vertelde, en het zoo dus met verbitterde. *) Arch. IV. II. 349. *) Art. 2 zou dus moeten luiden: „Les droits dont les trois Hautes Parties Contractantes seront convenus en faveur de leurs sujets respectifs, seront déterminés par des tarifs, Iesquels devront être compris dans les dits traités. Bien entendu que les droits, qui auront lieu dans les Pays Bas Autrichiens, seront les mêmes pour les sujets de chacune des Puissances Maritimes, en autant que la nature de leurs Païs et de leurs denrées respectives le permettra; et tels autres avantages et facihtes, que Sa Majesté Impériale y accordera aux sujets de 1'autre. L'un i66 1751—1755. algeheele weglating van het gedeelte over de souvereiniteitsrechten liet geen plaats over voor misvatting. Van onafhankehjkheid van de Zuid. Nederlanden, wat ook Oostenrijk mocht meenen, wilde men in Engeland niet weten, verklaarde Newcastle nu nog eens met nadruk. Newcastle had zijn afwachtende houding, die haar uitdrukking had gevonden in den vagen passus in het Engelsche voorstel van artikel 2, nu opgegeven, daar er geen kans was, dat de stemming van het land ooit vóór de eischen van Oostenrijk zou zijn.l) Als in het begin sprak hij dus de ontkenning uit van Oostenrijk's souvereiniteitsrechten in de Zuid. Nederlanden. Om de onderhandelingen meer onder Engelschen invloed te doen voeren, stelde nu ook Newcastle voor om ze te doen plaats hebben door middel van Colloredo, den Oostenrijkschen gezant in Londen, terwijl Bentinck voor dat doel dan ook in Londen zou komen. Bentinck was het in het geheel niet eens met Newcastle.») Trouwens hij dacht, dat Newcastle's weigering niet den oorspronkelijken steun van de kroon had, maar slechts een concessie was aan de kooplieden, zonder wier steun de regeering geen geld had. Dat bewees Newcastle's brief, die als een noodkreet om hulp klonk. Het voorstel om de zaken door Colloredo te doen behandelen leek hem onuitvoerbaar, evenzoo om te beginnen met een definitief handelsverdrag. Men was nu eenmaal met Weenen over een provisioneel verdrag aan het onderhandelen gegaan. Trok men zich nu terug, dan zouden meteen de onderhandelingen met Weenen afgebroken zijn. De Zeemogendheden zouden er zich bovendien belachehjk mee maken, en op deze manier zou de Republiek zich altijd onderwerpen aan Engeland's wil. In Newcastle's brief aan Yorke zag Bentinck slechts een bedreiging, dat Engeland de Republiek niet in haar bijzondere belangen steunen zou, als zij niet met Engeland meeging. Met de abstrakte redeneeringen over het al of niet goed recht van Oostenrijk kwam men niet verder; het ging er nu slechts om, dat er, als men het voorloopige verdrag verwierp, niets gedaan zou worden. En dan zou het systeem opge- et l'autre des dits traités sera signé et ratifié en même tems, par les trois Puissances; et celle des Puissances Maritimes, qui ne sera pas directement interessée dans 1 un des Traités munira celui-el de sa garantie." (Zie Arch. IV. II. 351, noot i.) ») "The independente of the Low Countries is thought a jest and a doctrine, wnich would never be sufiered here." (Arch. IV. II. 352.) •) Arch. IV. II. 353 vlgg- 355 vlgg. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 167 houden hebben te bestaan, en zouden de uit elkaar gegane mogendheden ter prooi zijn aan Frankrijk en Pruisen. De Republiek zou er meer van te lijden hebben dan Oostenrijk, dat dan misschien een kans kreeg om Silezië te herwinnen. De slechtste gevolgen zou het echter voor Hannover hebben; dat wist men in Engeland ook wel, ondanks slecht geplaatste moedsbetooning. Dat bewees het nieuwe voorstel voor art. 2, ofschoon men eerst het voorloopige verdrag verworpen had. Twee groote bezwaren had Bentinck tegen dit Engelsche voorstel: i°. zoo'n nieuwe deliberatie in de provincies zou slechte gevolgen hebben voor het systeem en voor de prinses en haar raad; 20 het artikel zou, gesteld al dat het in de RepubUek aangenomen werd, in Weenen verworpen worden, vanwege het weglaten van de souvereiniteitserkenning. Bentinck vond dus, dat men kort en bondig Engeland deze nieuwe verandering weigeren moest. Als de RepubUek op haar stuk bleef staan, zou Engeland de zaak wel niet tot het uiterste drijven, dacht bij. Nadat 12 November Yorke de Engelsche verandering officieel had overgereikt, schreef Bentinck aan Newcastle over de verbazing van de prinses en de conferentie over dit weer van voren af aan wfflen beginnenNog hoopte hij, dat dit voorstel ingetrokken zou worden. Het zou dan geheim blij ven en niet aan de provincies worden meegedeeld. Want anders zouden er dadelijk besprekingen begonnen worden over het terugtrekken van de HoUandsche troepen uit de barrière, wat de ruïne van het systeem en van de RepubUek beteekende. Het eerste gevolg zou dan een gedwongen neutraUteitsverdrag van de Repubüek met Frankrijk zijn. Waarom toch die moeilijkheid te maken om de souvereiniteit van Oostenrijk te erkennen? Als de keizerin geen souverein van de Zuid. Nederlanden was, wie was het dan wel ? vroeg Bentinck ten slotte. Tegeüjk met dezen brief van Bentinck, zond Yorke de memorie van de prinses, gericht tegen deze Engelsche verandering van het 2e artikel, bovendien een uitlegging van de beteekenis, die aan de clausule, aan het 2e artikel toegevoegd, in de Republiek werd gegeven. *) Ze waren geheel in den geest van Bentinck, en *) Arch. IV. II. 357 — 10 Nov. •) De Mémoire" en de „Eclaircissemens", ingesloten in den brief van Yorke aan Newcastle van 14 Nov. 1753 (S. P.) — Zie bijlage 10. Onder de beide stukken staat geschreven •■This is the original Paper, which was put into my hands this morning, by H. R. H. the Princess Royal. Hague Nov. r4th. 1753 " i68 1751—1755. kras gesteld. Terwijl in de „Eclaircissemens" slechts de overbodigheid van de nieuwe invoeging en de veranderlijkheid van Engeland, wat betreft het weglaten van de laatste alinea, aan de kaak werden gesteld, ging de „memoire" verder: de RepubUek zou het volstrekt niet als gunst van Engeland beschouwen, dat het zich leenen wüde tot het voorloopige verdrag. Het was veel meer door de Repubüek als verzoenend middending bedoeld, om niet genoodzaakt te zijn Engeland te dwingen tot de garantie, waartoe het verpücht was volgens het Barrièreverdrag, en waardoor het genoodzaakt zou zijn de Repubüek in de inning van de subsidie met den sterken arm bij te staan. Iedere moeüijkheid, die Engeland zou maken over het voorloopige verdrag, zou in de RepubUek beschouwd worden gelijk te staan met een afbreken van de onderhandelingen. Want het voorloopige verdrag was de basis van het te maken verdrag en dus de grond van heel het systeem. Het opgeven van het provisioneele verdrag zou geüjk staan met het opgeven van het barrière-tractaat. Er was nu geen sprake meer van, óf het provisioneele verdrag gemaakt zou worden, want dat was al drie jaar geleden besloten, maar hoè het gedaan zou worden. De vage en algemeene termen, die Engeland in de plaats van het HoUandsche toevoegsel gesteld had, zouden Engeland in verdenking brengen van eenig geheim oogmerk in het artikel over den handel, ten koste van de Repubüek. En dat, terwijl de Republiek van het verdrag van Munster geen gebruik maakte, zoo als ze kon doen, aüeen om met Engeland nauw verbonden te blijven, en om de aUiantie en de gemeene zaak tot steun te zijn! De Engelsche clausule van Juni zou misschien in Weenen niet goedgekeurd worden, maar als deze geheel weggelaten werd, zou men weer heelemaal van voren af moeten beginnen. Bovendien zou deze veranderlijkheid van Engeland een slechten indruk maken. Zelfs als uitgemaakt was, dat het ongeüjk aan Weenen's kant was, en het recht aan den kant van de Zeemogendheden, konden de Zeemogendheden deze houding niet aannemen, omdat die tot afbreken van de onderhandeÜngen en de vernietiging van de aUiantie en het systeem zouden voeren» Waarom maakte Engeland eigenüjk deze moeiüjkheid? Want in werkelijkheid bleven de Zeemogendheden hun eigen beginselen handhaven. De voorzichtige voorzorg van Engeland had wel iets van een panische vrees („terreur pannique"). Engeland verloor MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 169 niets, omdat het niets bezat, en de Oostenrijkers waren in hun recht naar eigen goedvinden de rechten te heffen. Door dit uitstel van het antwoord aan ^Veenen, door de onzekerheid waren het de Zeemogendheden, die er nadeel van ondervonden. Newcastle's antwoord was vol booze woorden 1). Het Engelsche project van 29 Juni was nooit naar Weenen gezonden. Waarom kon Engeland er dan geen verandering in maken, vroeg hij; airleen omdat de prinses uit eigen beweging het stuk naar de provinciën gestuurd had? Op die manier zou Engeland nooit meer iets aan de Repubüek voor kunnen steüen, voordat het den vorm van een ultimatum had. Tegenover Yorke sprak Newcastle nog over het zeer onvriendeüjke gedrag van de Repubüek, na al de bewijzen van vriendschap van Engeland's kant; over de memorie, die zwak van argument, bekrompen en onvriendelijk van beginsel was, en niet zoo beleefd van stijl en uitdrukkingen als had. kunnen verwacht worden *). Hij eindigde echter met te zeggen, dat Engeland zich, als de Repubüek op het handhaven van den laatsten passus stond, zou voegen, en het 2e artikel in de Hollandsche redactie zou aannemen,op eén voorwaarde.n.l. dat er aan het eind van het voorloopige verdrag een toevoeging kwam *). Deze verklaarde uitdrukkeüjk, dat, wat er ook in het voorloopige verdrag stond, de Zeemogendheden aannamen, dat het 26e artikel in zijn voüe kracht bestond, en op de uitvoering er van zouden staan, totdat een nieuw handelsverdrag gemaakt zou zijn. Bovendien moest de Republiek in een schrifteüjke declaratie aan Engeland verklaren, dat de door haar ingevoegde clausule slechts tot de barrière-voorwaarden beperkt zou büjven, en niet uitgestrekt worden over eenige handelswaar, die slechts een van beide landen aanging. Hiermee had dus Newcastle's inschikkelijkheid aüe waarde verloren. Scherp werden hiermee uitgesproken de oude eischen over het oude tarief. Yorke, ziende de ontevreden, geprikkelde stemming van Newcastle, trachtte hem te kalmeeren. Na ontvangst van den brief van >) Arch. IV. II. 359 vlgg. *) Arch. IV. II. 364 vlgg. *) De toevoeging luidde: "That His Majesty and the Republiek do understand, that the 26th article of the Barrier-Treaty does and will exist in its full force, notwithstanding any thing, contained in the provisional treaty; and that they shall insist upon the full performance of it, till a new treaty of commerce shall be fmally made with the consent of all Parties." 170 1751—1755 Bentinck van 13 November, die een slechten mdruk gemaakt had, schreef hij, dat, als de kwestie niet al in de provincies behandeld was, de Engelsche verandering van het tweede artikel er gemakkelijk doorgegaan zou zijn. Met al de protestenvan de Republiekwas niets bedoeld dan een vriendelijk antwoord op Engeland's vriendelijke uiteenzetting. De voorstellen van het terugtrekken van de troepen en het beslag leggen op de belastingkantoren waren nooit bedoeld om formeel gemaakt te worden. Men dacht het alleen noodig om daarmee den koning er op te wijzen, welke gevaren verbonden waren aan een oneens zijn, in aanmerking genomen de stemming van de slecht gezinde partij. Men bleef overtuigd van de vriendschap van Newcastle.x) Nog meer was het voor Yorke noodig om Newcastle te kalmeeren na diens schrijven, als antwoord op de zending van de memorie van de prinses. *) Die memorie was niet zoo erg bedoeld, en slechts de korte tijd, dien men er voor had genomen, had haar minder correct van toon doen worden. Wel weigerden de Hollandsche ministers om in nadere bespreking te komen met Yorke over de aangeroerde punten, maar hij was overtuigd, dat zij al het mogelijke wilden doen om de inzichten van den koning te volgen. Men was het er nog niet over eens, of men de slotregels van het 2de artikel schrappen zou, of de voorgestelde declaratie, aan het eind van het voorloopige verdrag, aannemen. Tenslotte kon Yorke melden, dat men de verklaring zou aannemen. Echter wilde men een kleine wijziging3). Namelijk, dat Art. 26 in zijn volle kracht zou gehandhaafd blijven, voor het geval men niet tot het sluiten van een handelsverdrag kwam. Het was immers nooit de bedoeling geweest, voegde de RepubUek er aan toe, om het 26e artikel in zijn voUen omvang van Oostenrijk te eischen. Daarmee dus, hoe klein en onschuldig de verandering leek, deed de Repubüek weer een poging om haar en Oostenrijk's gedachte van vrijheid van tarief in het interim te doen zegevieren. Maar Newcastle gaf den strijd niet op. In een vager formulee- ») Y. aan NC. — 20 Nov. 1753 — S. P. *) Y. aan NC. — 4 Dec. 1753 — S. P. *) De declaratie zou dus luiden, in het Fransen vertaald: „Que Sa Majesté et la République. ... (enz.) insisteront sur 1'entière exécution de eet article au cos qu'on ne parvienne pas a faire un Traité de Commerce, du consentement de toutes les Parties." ) Hold. aan Y. — 18 Juli 1734- — S. P. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 177 gendheden, was Newcastle's achterdocht groot, toen hij afzonderlijke onderhandelingen tusschen Oostenrijk en de Republiek vermoedde, door uitlatingen van Colloredo in Londen. ^Bentinck voelde die achterdocht in de houding van Yorke. Hij schreef dus aan Kaunitz, dat hij gevleid was door diens vertrouwen en daarvan een goed gebruik zou maken, maar dat een mededeeling van Kaunitz' brief aan Yorke volstrekt noodzakelijk was. Wel zou hij den brief in onpersoonhjken vorm overgieten, zoodat de auteur niet bekend werd. Hij beloofde verder geheimhouding, in zoover, dat in geen openbaar register melding van den brief gemaakt zou worden *). Bentinck zond dus het onpereoonlijke stuk naar Engeland, aan Newcastle schrijvend, dat hij hoopte, dat deze onderhandsche poging van Oostenrijk geen verwijdering tusschen de Zeemogendheden zou veroorzaken. Tevens schreef hij, dat de Republiek aan Oostenrijk geen antwoord zou geven, voordat Engeland zijn meening had gezegd. Evenwel zou zij het sluiten van de voorloopige conventie niet opgeven. ■) Engeland toonde zich verheugd over deze openheid van de Republiek, zijn verontwaardiging uitend over het verachtelijke van Oostenrijk's poging om tot een afzonderlijke overeenkomst te komen 4). Zoo'n handeling van Oostenrijk kon geen verwijdering veroorzaken tusschen de Zeemogendheden, verklaarde Newcastle. Toch, hoewel geschokt door deze poging, werd Engeland niet buigzamer in zijn eischen. Het stelde nu een alternatief voor het te maken Hollandsch-Engelsche ultimatum: óf het 2de art. zou geheel vallen, het al of niet bestaan van het 26e artikel niet genoemd worden, en slechts eenige regels aan het ie artikel over de tarieven toegevoegd worden, óf men zou het 2de artikel nemen, zonder de toevoeging van de Republiek, die ook in Weenen niet in den smaak scheen te vallen. Het artikel zou dan komen in de Engelsche redactie van 29 Juni. Oostenrijk kon er dan een verklaring bij geven, waarin stond, hoe het de vage alinea opvatte, evenals de Zeemogendheden dat deden over hun opvatting. In de andere artikelen van het conventie-project zou Engeland met de Republiek meegaan, maar ried het haar matiging. •) Arch. IV. n. 425. •) Arch. IV. II. 422 vlgg. — 26 Juü 1754. *) Arch. IV. n. 425 vlgg. 4) Arch. IV. II. 427 vlgg. Hold. aan Y. — 6 Aug. 1752. — S. P. X2 178 1751—1755- Verheugd, dat Engeland nu niet meer sprak van een definitief handelsverdrag, keurde de Republiek het Engelsche alternatief goed, d. w. z. de conferentie, want verder was het niemand bekend. Echter wilde zij er een verklaring aan toegevoegd hebben, die den inhoud had van de uitgelaten clausule en de vorige tweede declaratie. Over de subsidie-achterstallen kwam zij tot een schikking l). Engeland ging met de gedachte van een declaratie mee, ofschoon den vorm van de HoUandsche eenigszins veranderend *). Daarin berustte de RepubUek en zoo zou dan eindelijk als antwoord, tevens ultimatum, naar Weenen gezonden worden: het alternatief en de declaratie *). Dit was dus het resultaat van de vele besprekingen: dat de twee eerste artikelen in den vorm waren, dien Engeland in 1753 er *) Met 1 millioen achterstal zou de Republiek tevreden zijn, ofschoon de schuld 9 millioen was. Dat millioen zou nauwelijks genoeg zijn, verklaarde de Republiek, om de onkosten v. d. generale staf in de barrière steden te dekken. Zij handhaafde de verdeeling van de subsidie: l/t voor haar, */, voor 't barrièreherstel; "they assure that they can go no lower", verklaarde Yorke. (Y. aan Hold. — 16 Aug. 1754 — S. P.) a) Hold. aan Y. — 27 Aug. 1754 — S. P. ') Art. 1 en 2, dus samen genomen, luidde nu: „En conformité des principes.... (heel het art. 1) .... Etats Générauz. Les droits dont les trois Hautes Parties Contractantes seront convenus en faveur de leurs sujets respectifs, seront déterminés par des Tarifs, lesquels devront être compris dans les dits Traités." Of de oude Engelsche redactie van art. 1 en 2, (zie bl. 161 noot 1.) De Declaratie luidde: D'autant que dans le Projet d'une convention provisionnel a remettre par les Puisances Maritimes, Sa Majesté Britannique et les Seigneurs Etats Généraux des Provinces Unies sont convenus d'omettre certaines paroles, concernant leurs intéréts particuliers. . Le soussigné ministre plénipotentiaire Les Etats Généraux des Provinces de Sa Maj. Brittannique déclare aunom Unies déclarent: du roi son maitre: Que les traités de commerce a faire par Sa Majesté rimpératrice Reine tant avec Sa Maj. Brit. qu'avec les Seigneurs Etats Généraux devront être signés également par les deux Puissances de sorte que 1'un des dits traités ne sera ni signé ni ratifié sans que 1'autre ne le soit en même tems; qu' aussi celle des deux Puissances qui ne sera pas direct ement intéressé dans 1'un des dits Traités munira celui-ci de sa garantie. Que pareillement ni 1'un ni 1'autre ne pourra être changé a 1'avenir sans le consentement des deux Puissances Maritimes. Que les droits qui auront lieu dans les Pais Bas Autrichiens, en conséquence des dits Traités, et tous les avantages que rimpératrice Reine y accordera, devront être les mêmes pour les sujets de chacune des Puissances Maritimes. Bien entendu pourtant que par rapport aux Tarifs a faire la présente Déclaration ne s'entend qu' aux droits, mis dans les Pais Bas Autrichiens sur les denrées et marchandises, qui sont 1'objet du commerce commun des deux nations dans les dits Pais Bas Autrichiens, selon la teneur de la Déclaration réciproque, en date du 8 Febrier 1754 (Secr. Res. Holl. — 4 Sept. I754-) N.B. Er staat 8 Februari, de bedoelde Declaratie was echter 28 Jan. in de Sta tenGeneraal en 6 Febr. in de Staten van Holland in de registers opgenomen. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 179 aan gegeven had tegenover den eersten van Oostenrijk; in al de vaagheid werd niets vanOostenrijk'ssouvereiniteitseischen erkend. Aan de Republiek had Engeland, nadat ze haar meegaan met Oostenrijk's beginsel van vrijheid van tarief en dat van reciprociteit had opgegeven voor een samengaan met Engeland's denkbeeld van handhaving van den ouden tarief toestand, tenslotte een concessie gedaan: wederzijdsche waarborg voor de komende handelsverdragen met Oostenrijk, en gelijkheid in de in- en uitvoerende rechten, en de tarieven, waar het betrof de gelijke handelswaren. Het contraproject werd 30 September eindelijk door Keith en Burmania in Weenen overhandigd. Dezen keer ondersteunde Bentinck het wel met een brief l). Voor het oog schaarde Bentinck zich hierin geheel aan den kant van de Engelsch-Hollandsche partij, die dit resultaat van de onderhandelingen bewerkt had. Men had in Engeland, zoowel als in de Republiek, zooveel toeschietelijkheid betoond als maar mogelijk was. Was men op schrift verder gegaan dan men in tijd van nood had kunnen volvoeren, dan zou men in werkelijkheid minder gedaan hebben dan nu. Bentinck rekende er op, dat Oostenrijk de goede bedoelingen van de Zeemogendheden zou zien en geen dingen vragen van hen, die ze niet zouden kunnen volbrengen. De Republiek was in haar bijzondere eischen zoo laag mogelijk gegaan. De Zeemogendheden waren trouw gebleven aan het oude systeem en de oude aUiantie, maar als deze laatste poging mislukte, zou het onmogelijk zijn' voor hen om van nog eenig nut te zijn daarin. Deze houding van hem was geheel in overeenstemming met die, welke hij vroeger had aangenomen, schreef Bentinck, vreezend dat Weenen mogeüjk anders zou denken. Yorke, dien Bentinck den brief ter keuring had voorgelegd, had hem goedgevonden, slechts gevraagd den passus te schrappen, waarin Bentinck geklaagd had over de beschuldiging van partialiteit, die hem èn in Den Haag, èn in Londen èn in Weenen was ten deel gevaUen. Dat had Bentinck dan ook gedaan. Geen wonder was het, dat Weenen dit contraproject toch afwees »). Deze voorsteUen, dezelfde als die van vroeger, zou Weenen niet anders behandelen dan toen. Nog eens herhaalde nu ook Weenen zijn beginselen van reciprociteit en van het „a pas ») Arch. IV. It 434 — 5 Sept. 1754. *) Arch. IV. II. 438 vlgg. i8o 1751—1755. égaux". Men moest nu de onderhandelingen te Brussel maar weer opvatten. In denzelfden zin schreef Kaunitz aan Brunswijk *). In den zelfden zin ook sprak hij met de gezanten van de Zeemogendheden. Lang en veelvuldig waren de klachten van deze mannen over Kaunitz. *) Deze was het, die de weigering van het contraproject had bewerkstelligd, ofschoon de keizerin voor aannemen was geweest, schreef Keith. *) Weenen had dus geweigerd. Een overgaan tot een clirect handelsverdrag leek nu de eenige uitweg. Wat zou de RepubUek antwoorden, als Engeland kwam met het voorstel van een direct handelsverdrag? het Newcastle weer door Yorke vragen. Steyn, de anders zoo flegmatieke man, raakte nu in vuur. 4) Hij hoopte, dat het voorstel niet gedaan zou worden, omdat anders het antwoord van de Republiek aan haar "only good and true aUy" weigerend zou moeten zijn. Als men het provisioneele verdrag opgaf, zou Oostenrijk het sluiten van het handelsverdrag op de lange baan schuiven om de tegenwoordige rechten te kunnen bhjven heffen. Oostenrijk scheen hun vriendschap minder waard te vin den dan het onderhouden van de 10.000 Oostenrijkers in de Zuid Nederlanden. Yorke het Steyn uitpraten en vroeg toen, welke maatregelen de Zeemogendheden dan zouden nemen. Iedere methode was beter dan het opgeven van het systeem,5) had Steyn geantwoord. De Zeemogendheden moesten echter in ieder geval eerhjk tegenover elkaar handelen en niet trachten elkaar een voordeel in de Zuid-Nederlandsche handel te betwisten. Steyn zou de admiraUteiten om advies vragen. In geval van noodzaak zouden ze immers beslag leggen op de belastingkantoren, volgens het Barrière-tractaat. •) De meesten waren vóór dit middel, al vreesden sommigen ook, dat ze er niet machtig genoeg voor zouden zijn, omdat Oostenrijk meer troepen had in de Zuid. Nederlanden dan zij. Maar als Oostenrijk op zijn beurt zich met geweld tegen deze ») Arch. IV. II. 441 vlgg. *) BelangrijkaJjn nu in zekeren zin de missieven van Burmania, omdat (be de hooge houding geven te zien, die Kaunitz tegen de gezanten aannam. Humoristisch doet daarbij het oordeel van Burmania over Kaunitz aan. ») Keith schreef, dat de keizerin meeging met Colloredo, die het contra-project wilde aannemen, terwijl de keizer Kaunitz steunde, (zie Arch. IV. II. 441, noot) Maria Theresia had Kaunitz toch haar voUe vertrouwen gegeven? *) Y. aan Hold. — 6 Dec. 1754 — s- p- 6) "Try every method, rather than depart from the system." •) Vgl. ook Arch. IV. II. 446 noot t. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 181 geweldmaatregel verzette, dan was het meteen uit met de vriendschap en moesten de Zeemogendheden naar een ander systeem omzien, meende Steyn lakoniek. In geen geval wüde de Repubüek echter van een opgeven van het provisioneele verdrag weten. Zoo ook antwoordde de prinses officieel aan Yorke Bovendien verklaarde ze, dat in geval van nood de eerste stap van de Republiek zou zijn Engeland's hulp te vragen bij de uitvoering van de geweldmiddelen, door het Barrière-verdrag bepaald en gerechtvaardigd. Ook, dat zij het vraagstuk over het barrière-herstel niet onbeslist kon laten; en dit vraagstuk hing af van het sluiten van dit voorloopige verdrag. Toen Yorke zich ontstemd toonde over de memorie, en zei, dat het niet nog duideüjk was, of de prinses hiermee bedoelde het opgeven van het 26e art., antwoordde zij uitvoeriger *). Neen, opgeven wüde ze het 26e artikel niet, maar omdat ze wanhoopte op deze manier wat te bereiken, wüde zij 's konings meening erover weten, of de Zeemogendheden niet wat aan Oostenrijk zouden toegeven, mits ze zeker konden zijn van de barrière, waarop alleen het verlangen van de Repubüek gevestigd was om de aUiantie met Oostenrijk te doen voortduren. Met een open barrière was de Republiek nooit zeker, en een onderhandelen over een handelsverdrag was geen barrière tegenover Frankrijk. De herinnering aan de garantie had de prinses in de memorie moeten zetten, omdat het beter was om op deze manier het systeem te ondersteunen, dan het geheel afgebroken te zien. Als Engeland echter iets kon aangeven, wat voor de Repubüek zekerheid kon geven, als ze in het oude systeem bleef, dan zou dat gaarne aanvaard worden, maar het geloof in Oostenrijk was weg*). Newcastle zag, dat men niet verder kwam. De laatste opmerking van de Repubüek zou bovendien weer nieuwe verwikkelingen geven. Newcastle probeerde nu het laatste middel: een persoonlijke geheime onderhandeling met Oostenrijk, waarvan de Engelsche regeering niets weten zou, zoodat Keith er niets van mocht laten doorschemeren in zijn brieven. 4) Ditmaal zou het *) Ingesloten in den brief van Y. aan Hold. — 24 Dec. '54. — S. P. Zie bijlage 11. *) Y. aan Hold. — 24 Dec. 1754. — S. P. *) "that after all, if we could suggest anything, which could give any light to the Republiek, of a security for its remaining in the sistem with the House of Austria, they were ready to adopt, but Her Credit was gone, if things remained as they were." (ibid.) 4) Zie Arch. IV. II. 444 vlgg. 182 1751—1755. Keith zijn, die de instructies daarvoor kreeg, terwijl Burmania er geheel buiten gelaten werd. De prinses en de conferentieleden stemden toe, ze zouden het laatste antwoord van Weenen ook voor de Staten van Holland en de Staten Generaal geheim houden, totdat ze den uitslag van Keith's onderhandelingen wisten. Immers, waren die staatslichamen van dat antwoord op de hoogte, dan zou door hen zeker besloten worden tot een beslag op de belastingkantoren en tot het terugtrekken van de troepen uit de Zuid. Nederlanden, gevolgd door een legerreductie. Keith dan kreeg bevel te maken, dat het voorstel aan de Zeemogendheden aangenomen, of tenminste in hoofdzaak aangenomen werd. Met klem moest hij het provisioneele verdrag nu handhaven, en vragen wat toch eigenlijk Oostenrijk met het aandringen op een handelsverdrag bedoelde. Beter dan het gestelde alternatief konden ze het toch niet wenschen. Het was in het belang van de Zeemogendheden om den Oostenrijkschen handel zooveel mogelijk te bevorderen. Het zou dus natuurlijker zijn als zij aandrongen op een handelsverdrag dan dat Oostenrijk dat deed. Als echter Oostenrijk het laatste voorstel van de Zeemogendheden aannam, waren zij bereid het verleden te begraven.*) Bentinck ondersteunde dit laatste plan van Newcastle zeer en herinnerde Keith er aan, dat, mocht hij niet slagen, het oude systeem tegenover de partij, die naar Frankrijk en Pruisen keek, niet te handhaven zou zijn. Nog had de goede partij de overhand, en sloegen de aanhangers ervan de aanbiedingen, voor het geval dat ze van beginsel veranderen wilden, af.») Niet alleen van den kant van de Zeemogendheden, ook van Oostenrijk's kant was de verhouding gespannen. De meerdere toenadering van Pruisen tot de RepubUek, die in Engeland zooveel bezorgdheid gaf, was ook aan Oostenrijk niet onbekend gebleven. Reischach kreeg dan ook last te verklaren, dat.alshij bij de regeering van de Republiek neiging ontdekte tot eenige andere mogendheid, de keizerin zich dan genoodzaakt zou voelen van haar kant maatregelen te nemen»). Maria Theresia was echter volstrekt niet van plan om het eerst de oude verbintenissen te ») Arch. IV. II. 447«) Arch. IV. II. 454») Y. aan Hold. — 6 Dec. '54 — S. P. "Nobody will trouble Monsr. de Reischach on that subject," merkte Yorke daarbij koeltjes op. Reischach stond immers geheel buiten de zaken. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. I83 verbreken. Een verder onderhandelen leek haar echter overbodig, als de Zeemogendheden niet toegaven, dat het 26e art. zou ophouden te bestaan, tenminste na een jaar. Er bestond ook geen reden voor haar, om de achterstalhge subsidies te betalen. Zij het het aan de Zeemogendheden over te besluiten tot onderhandelingen over een direct handelsverdrag of over een voorloopig verdrag, mits dat men de oude beginselen handhaafde1). In dien zin werd het nieuwe project 27 Febr. '55 aan Keith overhandigd *), die het eerst weigerde aan te nemen, omdat zijn opdracht luidde: slechts mondeling te onderhandelen. Hij werd er echter door Kaunitz toe gedwongen. Weer was Oostenrijk zoover mogelijk gegaan: het had het samengevoegde artikel 1 en 2 van het laatste voorstel der ZeemogendhedenovergenomenenkwamdeRepubhekindesubsidie tegemoet *); het het de andere strijdpunten er buiten, maar kon geen afstand doen van wat voor haar de kern van de kwestie was: de vrijheid op handelsgebied, opheffing van art. 26. Artikel 26 bleef dus het struikelblok, ofschoon het eigenlijk niets dan een schaduw was, volgens Bentinck. Oostenrijk had in werkelijkheid reeds alles, waar het aanspraak op maakte. Maar in Engeland konden de ministers, ofschoon het zelf niet tellend, zich niet van het 26e art. los maken, omdat het volk er reële waarde aan hechtte. En de Republiek ging met Engeland's eisch mee, omdat het Engeland's steun noodig had voor de punten, die haar meer direct raakten. Bentinck had anders gewild 4), maar was overstemd. Uit vrees voor de openbare ontevredenheid werd dit laatste ') Arch. IV. IL 457 volg. ») Art. 1 en 2 waren samen genomen als het eerste van het alternatief in het laatste voorstel van de Zeemogendheden. Het luidde als dat voorstel (zie bl. 178, noot). Daaraan was toegevoegd: „Les trois Hautes Puissances Contractantes déclarent néanmoins en même tems pour le cas auquel, 1'année expirée, les Traités en question ne se trouveroient point signés et ratifiés, qu'alors non seulement aucune d'EUes ne sera plus tenue a eet engagement, mais qu' EUes seront et resteront au contraire a 1'avenir dans le plein droit d'en user comme bon leur semblera, au sujet du commerce dans 1'étendue de leurs Dominations; disposées toutes fois, même en ce cas, a s'accorder toutes les avantages combinables avec 1'intérêt de leurs sujets respectifs. Bien entendu aussi que tout le reste du traité de la Barrière, ainsi que la convention de 1718, le Traité de Munster, celui du 16 Mars 1731 et 1'Acte d'accession du 20 Février 1732, resteront dans toute leur farce et vigueur et seront mviolablement observés de part et d'autre, pour autant qu'on n'y aura pas dérogé paria présente Convention et par les Traités de commerce a faire." (Secr. Res. HoU op 4 Tuni 1755.) *) Van de achterstallen moest de RepubUek afstand doen, en bovendien oude schulden betalen. Maar Oostenrijk zou goedvinden, dat van de subsidie de helft uitbetaald werd aan de RepubUek, terwijl de andere helft aan het herstel werd besteed. ) Hop zei, dat Amsterdam ook anders gewild had (zie Arch. IV. II. 495). 184 1751—1755. project van Oostenrijk een tijd lang voor de Staten geheim gehouden. De prinses wilde eerst afwachten, hoe de disputen van Frankrijk en Engeland over Amerika afliepen. Die disputen namen zulke dreigende afmetingen aan, dat men, toen eindelijk het project openbaar gemaakt werd1), te zeer vervuld was van de mogelijke consequenties, die deze Engelsch-Fransche conflicten zouden hebben. Zoo kwamen dus vanzelf de onderhandelingen over het 26e art. op den achtergrond. Van meer belang ging nu het verdedigingsvraagstuk uit de barrièrekwestie worden. De barrièrekwestie was de laatste jaren de kern geweest van de onderhandelingen tusschen de leden van het oude systeem. Ze was dus het meest in staat geweest om bestaande ontstemmingen te doen verdwijnen, het oude verbond weer krachtig te bevestigen *). Oostenrijk en Engeland, wier eischen van het begin of aan bet scherpst tegenover elkaar gestaan hadden, schenen door Oostenrijk's verzoeningsgezindheid tot een oplossing te zullen komen, terwijl de stemming van de Republiek voor Oostenrijk's richting die kans vergrootte. Engeland wüde echter zijn harde eischen niet verzachten; de Repubüek, inwendig verdeeld, en door de andere zijde van het barrière-vraagstuk afhankelijk van Engeland, dat bovendien voor de Zeemogendheden de leiding in de kwestie genomen had, was tenslotte tot Engeland's zijde overgegaan. Oostenrijk's goede gezindheid was langzamerhand ook verdwenen en wantrouwen tegenover de bedoelingen van de tegenpartij was toen de onderhandelingen wederzijds gaan beheerschen. Zoo zou dan het resultaat bedroevend worden: dat men aan het eind van de onderhandeüngen nog even ver van de oplossing verwijderd was, als aan het begin. De kwestie, die de bondgenooten nauwer had moeten binden, was dus het middel geworden om ze nog verder van elkaar te verwijderen. Naarmate de oude bondgenooten verder van elkaar gingen, was de kans voor Frankrijk en Pruisen om hen, vooral de Repubüek, te naderen, grooter geworden. Deze beide mogendheden heten *) 4 Juni 1755 werd het pas in de Staten van Holland behandeld. Op 5 Juli staat er over aangeteekend in de resolutie: „dat dit nieuwe project was eert gevolg van de negotiatie, waarvan sij tot hier toe geen de minste kennisse hadden gehad, en welke nu seedert den jaare 1753 tusschen de ministers aan Groot Brittanien en deezen Staat te Weenen direct met het Hof hadde gesubsisteert en al seperaat was van het werk der conferenties te Brussel." *) De onderhandelingen over deze kwestie waren zeer geheim gebleven. Pruisen o.a. wist er maar zeer weinig van. (Zie Polit. Corr. IX ed X passim.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 185 dan ook niet na te trachten hun voordeel te doen. *) De kwesties over de prijzen en de Silezische schuld tusschen Pruisen en Engeland waren nog niet opgelost.l) Pruisen trachtte de RepubUek, door Engeland zorgvuldig er buiten gelaten, in de kwesties te betrekken, en zoo weer de moeilijk verbeten boosheid van de RepubUek over Engeland's houding in haar eigen prijzenkwestie, op te doen leven. Stookte zoo Pruisen in de RepubUek, omgekeerd deed Engeland aUe moeite om de stemming tegen Pruisen aan te wakkeren. Zoo was het Engeland's invloed8), die in de kwestie over de aflossing van de Pruisische domeinen in Oost-Friesland 4) de RepubUek zoo moeilijk in haar eischen maakte. Toch wies de invloed van Pruisen op den onderstroom in de RepubUek zóó, dat het Steyn's ongerustheid opwekte, en Engeland daardoor vaak niet zeker was van de houding, die de RepubUek aan zou nemen, als Pruisen aanviel, al verkondigde Newcastle in het openbaar dat Engeland dan op de RepubUek rekende 5). Waren dit meer kwesties, waarin Pruisen onderhands werkte om in de RepubUek meer invloed te krijgen, eenmeerdirect gevaar werd Pruisen in het oog van de regeeringen der beide Zeemogendheden, toen de zoon en troonopvolger van den vorst van HessenKassei tot het Katholieke geloof overging. Frederik II zou nu als kampioen voor den Protestantschen godsdienst kunnen optreden, waardoor dan hun verbintenis met de bij uitstek KathoUeke mogendheid, Oostenrijk, in eenscheeve verhouding zou geplaatst worden. Toen de prins van Hessen-Kassei het verzoek richtte tot Engeland om den Protestantschen godsdienst in zijn land te waarborgen •), wendde zich Engeland tot de RepubUek om steun. Snel handelen om Pruisen voor te komen was nu zaak. De prinses aarzelde niet en beloofde met Engeland samen te gaan. Niemand van de verschülende partijen in de Republiek zou er immers tegen kunnen zijn. Toch wist zij, dat ze de gevoelens moest sparen, en niet aan de regeeringsUchamen moest verteUen, dat ze het mee- ') Polit. Corr. IX en X passim. !) Op. cit. X. 263, e. a. s) Op. cit. X. 48, 160, e. a. *) De Oost-Friesche domeinen brachten 6 a 7 % op. Toen Pruisen ze gepacht had, beloofde de koning handhaving van dat percent, maar al gauw bracht hij dat op 3 %, als reden gevend, ■ dat dé HoUandsche fondsen tot 2'/s % gedaald waren, en dat de Pruisische onderdanen daaronder geleden hadden. •) NC. aan Yorke. — 13 Febr. 1753 — S. P. •) De erfprins van Bessen-Kassei was de schoonzoon van George IV. i86 1751—1755. gaan van de Republiek had toegezegd, voordat ze hen geraadpleegd had. Zij zou hun de zaak zoo voorstellen, dat zij uit zich zelf den koning den steun toezegden l). Het gevaar van Pruisen was door deze snelle garantie afgewend. Pruisen garandeerde nu slechts evenals de Zeemogendheden. Oostenrijk, den nu Katholieken erfprins beschermend, was echter door dit optreden der Zeemogendheden, hoe natuurlijk ook op zich zelf, ontstemd. Hadden zij dus, wat Pruisen betreft, gewonnen, daartegenover hadden zij van Oostenrijk's vriendschap weer meer verloren. Ook Frankrijk's invloed nam, tot onrust van de leidende mannen, in de RepubUek toe, ten gevolge van haar inwendige verdeeldheid. Frankrijk beloofde nu weer gouden bergen, als de RepubUek bij een mogehjken oorlog neutraal bleef. En steeds meer ging zij luisteren naar die lokstem, nu de barrière onverdedigbaar was bij een mogehjken oorlog. Engeland deed aUe moeite om tegen deze aanbiedingen te stellen zijn eigen vriendschap en het oude systeem. Want Engeland zou de Republiek weer noodig hebben in de komende tijden. De verhouding tusschen Engeland en Frankrijk wérd immers steeds meer gespannen. In Europa hadden ze elkaar slechts indirect getracht te benadeelen, omdat hun levensbelangen daar elkaar niet raakten. Anders was dat in Oost- en West-Indië, waar Engeland en Frankrijk in dezelfde streek als mededingers koloniseerden. Daar dan ook dreigde de groeiende haat van de tegenstanders, zorgvuldig aangewakkerd door de regeeringen, vooral van Engeland, tot een eindehjke uitbarsting te zuUen komen. De moeilijkheden begonnen in Amerika'). Het voornaamste strijdpunt was daar de boscbstreek, aan den overkant van het AUeghanygebergte, dat tusschen beider kolonisatiegebied in lag en aan een Indianenstam toebehoorde. De Engelsche kolonisten, groot in getal, konden zich op den duur niet aan dezen kant van het gebergte houden, heten rechten gelden op de Indianenstreek en trokken kappend en ploegend het gebergte over. Ze werden gehaat door de Indianen, die de Franschen verkozen, omdat die ben met rust Ueten en slechts kwamen om handel te drijven. De Indianen steunden dus de Fransche kolonisten, toen zij protesteerden tegen de handelwijze van de Engelschen. Nooit waren ») Y. aan Hold. — 5 Nov. 1754 — S. P. *) Waddington. — Louis XV et le Renversement des alliances. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 187 bier, evenmin als in Acadia, de grenzen van ieders gebied bepaald. Het verdrag van Aken had geen oplossing gebracht, de daarna ingestelde grensajninussieceyenmin. Wie recht had op de streek, moest dus tenslotte met de wapens uitgemaakt worden. Zoo kwam het in den zomer van 1754 tot een vechten, waar het legertje van de Engelsche kolonisten een nederlaag leed tegen dat van de Franschen, gesteund door de Indianen. Deze moeilijkheden deden hun invloed gelden op de moederlanden in Europa, waartoe de kolonisten zich om hulp gewend hadden. Terwijl Frankrijk was voor schikken en bijleggen, wilde Engeland, onder den indruk van de nederlaag, krachtig optreden. De gedachte aan een oorlog kon niet uitblijven. Engeland's vrees was nu, dat Frankrijk die niet tot Amerika beperkt zou doen bhjven, maar voor mogelijke nederlagen vergoeding zou zoeken op het vasteland van Europa, waar Engeland kwetsbare plekken had. Op die mogelijkheid richtte Engeland dus nu zijn diplomatieke onderhandelingen in. Ook in Voor-Indië kwamen Frankrijk en Engeland in conflict, door hun gemonopoliseerde O. I. Compagnieën x). Met de verzwakking der macht van den groot-mogol en den daardoor voortdurenden strijd tusschen de inlandsche vorsten, was er gelegenheid gekomen voor de inmenging van de Europeanen. Eerst hadden dezen zich tevreden gesteld met handeldrijven, geconcentreerd in hun factorijplaatsen, nu wisten zij ook land te verkrijgen, en inlandsche waardigheden. In dezen wedstrijd om invloed op de inlandsche vorsten, stonden beide Compagnieën scherp tegenover elkaar, beide nu hulp vragend aan hun moederland. Dupleix wist in het voordeel te komen tegenover Cüve, maar werd door zijn regeering niet gesteund. Een commissie uit Frankrijk werd naar Indië gezonden om met de Engelsche Compagnie te onderhandelen, terwijl tegelijkertijd Fransche gevolmachtigden naar Londen gingen. Tenslotte kwam er, na wisselende instructies van Frankrijk, een verdrag tot stand, dat ten nadeele van Frankrijk was. *) Intusschen was er, toen men in Europa door de Amerikaansche conflicten den oorlog naderend ging voelen, door Frankrijk *) Zie J. Talboys Wheeler: History of India. India under British rule. W. W. Hunter: Indian Empire. *) Het verdrag van Sadras („le traité de Godehey"). Het hield in: afzien van inlandsche waardigheden en van het zich mengen in inlandsche zaken. i88 1751—1755. het voorstel gedaan tot een neutrahteitsverdag in Indië tusschen de beide Compagnieën. Ofschoon deze onderhandelingen algemeen in Engeland bekend waren, was de Republiek er niet mede in kennis gesteld door haar bondgenoot. Zij toonde haar verbazing. De Repubüek, met haar grooten Oost-Indischen handel, had er toch belang bij, betoogde zij. Bovendien wist, door deze openbare geheimhouding in Engeland, Hop ervan, die ongetwijfeld Amsterdam er mee in kennis zou steüen. Dat zou, wanneer officieel Engeland geen mededeeling aan de regeering in de Repubüek deed, verwarring geven. De Republiek was tegen zoo'n neutraüteitsverdrag. Want, als er een oorlog uitbrak in Europa, zou zij wel gedwongen zijn mee te doen met Engeland. Was er dan een neutraliteitsverdrag tusschen Engeland en Frarikrijk in Indië, dan zou dat van onberekenbaar nadeel zijn voor de Repubüek, als zij er niet in betrokken was^.Enalszijerwelin betrokken was, zou de neutraliteitspartij niet rusten, voordat dat verdrag uitgestrekt was tot Europa *). Een dargeüjk neutraüteitsverdrag wenschten de leidende mannen in de Repubüek niet, evenmin als Engeland. De drang van de neutraüteitspartij zou hen echter groote moeiüjkheden kunnen bezorgen. In het geheim zou Bentinck, die toen in Londen was, er met Newcastle over onderhandelen»). Newcastle toonde zich verbaasd: dit verdrag was immers zuiver een kwestie tusschen de twee handelscompagnieën, al deed de Engelsche compagnie niets zonder toestenuning van den koning. Bovendien had de koning het verdrag voor de Repubüek niet van zooveel belang gevonden, dat hij het noodig had geacht het mee te deelen. Natuurüjk, zoo antwoordde hij op Bentinck's bezwaren, zou er, als er een Fransch-Engelsche oorlog was, niets mogen gebeuren, waarover de Republiek zich rechtmatig zou kunnen beklagen. De directeuren van de Engelsche O. I. Compagnie, vertelde Newcastle nu ook, meenden, dat een neutraüteitsverdrag, dat beperkt was tot het gebied ten Oosten van de Kaap, voor Engeland voordeeüger zou zijn 4). Maar Newcastle was overtuigd, >) Arch. IV. II. 288. ») Y. aan NC. — 22 Juni 1753 — S. P. ») Een memorie van Bentinck over deze onderhandelingen in het archief van Steyn. (22 Sept. 1753.) ') Zoo'n verdrag was voordeeliger voor Engeland dan voor Frankrijk, "as the French E. I. ships in the Indies could easily be turned into ships of Force, which ours could not, and we should by that means be obliged to have a constant squadron there, in time of War, which could lessen our naval strength in other Parts." (NC. aan Y. — 26 Juni 1753 — S. P.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIEPLAN.- 189 dat Frarikrijk dat niet bedoelde, en het verdrag verder uitgestrekt wilde hebben. Newcastle voelde niet voor een neutraliteitsverdrag, zooals het hem door de directeuren van de Compagnie overgegeven werd. Zijn antwoord erop was dan ook afwijzend *), tot geruststelling van Bentinck. De kwestie scheen nu afgeloopen, tóen ploseling Newcastle aan Yorke schreef, dat de Fransche voorstellen gunstiger waren gemaakt. Er was nu ook nümte voor de Republiek gelaten om toe te treden 2), een handige zet van de Fransche compagnie. De leidende mannen in de RepubUek bleven tegen een neutraüteitsverdrag, in welken vorm ook 3). Ze gaven nu Engeland waarschuwend in overweging, of het wel voort zou gaan met een onderhandeling zonder daarin zeker te zijn van de RepubUek4). Met deze houding van de RepubUek was Newcastle nog minder gestemd voor het neutraüteitsverdrag. De Engelsche O. I. Compagnie kreeg nu het bevel het met de Fransche te schikken, zonder er de regeering in te moeien 5). Toch zoü Engeland eenige oorlogsschepen uitrusten, voor het geval Frankrijk het noodig maakte die te gebruiken. De prinses Uet nu weten, dat zij graag voorsteUen van den koning zou hooren, over een samengaan in de Indische zaken •). De koning verwachtte dat een dergelijk voorstel van de Repubüek uit zou gaan, schreef daarop Newcastle, zijn gewone taktiek volgend van de andere partij een voorstel te doen opmaken om er daarna zooveel mogeüjk op af te dingen'). Tot zoo'n voorstel kwam het echter niet, want deZee- ») Arch. IV. II. 295. *) In het verdrag (van 22 Mei 1753) stond: „Mais si le Traité de neutralité peut se conclure entre la France et 1'Angleterre, on pourroit inviter la Hollande a y accéder. Et chaqne nation restera toujours mattresse d'en faire de semblable avec les autres nations qu'EUe jugera a propos." (NC. aan Y. — 14 Sept. 1753 — S. P.) s) NC. aan Y. — 25 Sept. 1753. — S. P. De redenen, die Bentinck daarvoor gaf, waren: i". het zou de HoUandsche compagnie, die rijker was dan de Fransche, verhinderen zich te verrijken ten koste van de Fransche; 2°. de vorm beviel niet, want de Republiek zou slechts toe te treden hebben, tot een verdrag, dat buiten haar om gesloten was; 3°. het toetreden van de Republiek zou slechts de wensen zijn van de Fransche compagnie, en niet van Frankrijk; 4°. van Imhoff had gezegd, dat een samengaan met Engeland in het neutraliteitsverdrag tegen het belang van de HoUandsche O. I. Compagnie was. Er konden zich immers gevallen voordoen, waar het belang van de Engelsche Compagnie niet was dat van de HoUandsche, en dan zouden aan de Compagnie door het neutraliteitsverdrag de handen gebonden zijn. (Zie memorie v. Bentinck.) ') Memorie van Bentinck. De „Addition" er op geeft nog meer bijzonderheden. •) NC. aan Y. — 2 Oct. 1753 — S. P. «) Y. aan NC. — 5 Oct. 1753 — S. P. ») NC. aan Y. — 9 Oct. 1753 — S. P. IQO 1751—1755. mogendheden verloren zich in onderhandelingen over wie al dan niet recht had op bepaalde streken in Oost-Indië *). Ook de handelsonderhandelingen van de RepubUek en Frankrijk, waarbij Engeland indirect betrokken was, waren in het teeken van den mogelijken oorlog komen te staan. Ze gingen nog steeds over het verdrag van 1739, waarvoor Marselis nog in Parijs was. Nu de oorlogsmogelijkheid sinds 1752 weer grooter geworden was door de strubbelingen in Amerika, ging men zich den vorigen oorlog weer meer herinneren, waarin zooveel Fransen goed, hoewel onder HoUandsche vlag, door Engeland in beslag genomen was, dus tegen de theorie van „vrij schip, vrij goed" van het verdrag van 1674 in. St. Contest, de Fransche minister, drong nu bij de Republiek erop aan, dat zij Engeland restitutie zou vragen van die onrechtmatig verkregen goederen, en bovendien nog eens een uitdrukkehjk erkennen van het bestaan van de theorie. D an zou Frankrijk van zijn kant het toevoegsel voor art. 23 van het tractaat van 1739, dat diezelfde erkenning uitsprak, laten vallen *). De pensionaris voelde voor zoo'n Engelsche verklaring, maar Yorke had al dadehjk geantwoord, dat er geen noodzaak bestond met Frankrijk er over in bespreking te treden, dat Engeland steeds het tractaat van 1674 erkend had, en alleen opgekomen was tegen het misbruik er van. Bovendien was nog kort geleden een memorie aan Pruisen gegeven, waarin over de rechten was gesproken, en waar dan Frankrijk maar naar kijken moest *). Toch üet Steyn een Promemorie overzenden, er echter bij verklarend, dat dit slechts als privaat verzoek te beschouwen was, (dus niet gedaan uit naam van de regeering), met de bedoeling de meening van Engeland te weten, voordat men verdere stappen deed *). De koning kon aan een dergelijke verklaring niet denken, schreef ook Newcastle 6). Onderhandelingen, voortvloeiend uit verdragen tusschen de Zeemogendheden, moesten buiten tusschenkomst van een andere mogendheid plaats hebben. De uitdrukking in de Promemorie had bovendien den schijn, als was Frankrijk op het punt met Engeland te breken. Newcastle her- ') V. aan NC. — 20 Nov. 1753 — S. P.; en omgekeerd — op verschillende data. *) Arch. IV. 269 vlgg. noot 1; en Secr. Res. Holl. Voor het verdrag van 1739 zie Rousset — Recueil XIV 447. •) Y. aan NC. — 8 Mei 1753 — S. P. 4) Y. aan NC. — n Mei 1753 — S. P. *) Arch. IV. II. 269 vlgg. MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 191 innerde er de Republiek aan, dat, mocht een oorlog tusschen Engeland en Frankrijk uitbreken, het verdrag van 1678 er was, dat de Repubüek dwong om Engeland hulp te zenden en binnen de twee maanden den oorlog aan Frankrijk te verklaren. Het beginsel van het tractaat van 1674 kon dan vanzelf niet gehandhaafd worden. De bedoeling van hen, die het verdrag van 1678 hadden gesloten, was immers ook geweest om het verdrag van 1674 erdoor buiten werking te steüen. Kwam er dus oorlog, dan zouden de Zeemogendheden het oogenblik van zwakheid van Engeland in 1674 vergeten en zich houden aan het verdrag van 1678, de basis van de Engelsch-Hoüandsche verbintenis. Het was immers niet denkbaar, dat Engeland en de Repubüek verschülende belangen en inzichten hadden, in betrekking tot andere mogendheden, voegde Newcastle er aan toe. Zoo trachtte hij dus den knoop van jarenlange onderhandelingen over de beide, elkaar tegensprekende verdragen door te hakken. Welwülend in woorden, als altijd, voegde Newcastle er aan toe, dat Engeland de belangen van de Repubüek steeds graag wüde behartigen, maar daartoe toch niet kiezen kon het middel van een nauwer band tusschen de Repubüek en Frankrijk. De raadpensionaris gaf het nog niet op. Hij was er vóór om Engeland toch een stuk te overhandigen, waarin het verlangen uitgedrukt stond om een goede handelsverhouding met Frankrijk te hebben l). Tevens echter verklaarde hij (zich een warm voorstander van het oude systeem toonend) dat, wat de Franschen ook voor middelen zouden aan wenden,niets in staat zou zij n de belangen van de Republiek te scheiden van die van Engeland. Als dus de goedkeuring van Engeland kwam, zou de Repubhek niets van haar verzoek aan Frankrijk verteüen. De koning verklaarde daarop de zaak in overweging te zuüen nemen. Hoe zijn besluit echter ook zou zijn, hij zou den pensionaris nooit verdenken van de gedachte: eenigen grond te wülen leggen voor een toekomstige neutraliteit of een nauwer verbond ') Het stuk luidde: On s'est proposé deux choses en demandant a 1'Angleterre la Déclaration en question: a. d óter a la France tout prétente de retardement de la conclusion du Traité de Commerce. b. de prévenir les mauvaises impressions que la France pourroit donner ici, si elle pouvoit, avec quelque apparence de vérité, rejettersur 1'Angleterre la non-réussite de cette négociation." (Y. aan NC. — 29 Mei 1753 — S. P.) 192 1751—1755- met Frankrijk, liet bij er troostend op volgen1). Bovendien, voegde hij er handig aan toe, kon men geen verklaring vragen van het eene verdrag zonder dat ook voor het andere te doen. In de Repubhek begreep de regeering, hoe zij dit antwoord op te vatten had. Zij antwoordde dan ook, dat zij, nu de koning deze verklaring "highly improper" vond, ervan af zag. Want een verklaring op ook het andere verdrag wilden zij niet voorstellen. Zij zou dus de zaak geheel laten vallen, en andere argumenten te Parijs gebruiken. Als Engeland nu ook maar geen antwoord meer erop wilde geven, opdat de Repubüek niet beschuldigd zou kunnen worden van een onderhandeling, die ze begonnen was, zoo gemakkeüjk te hebben laten vaüena). Zoo gehemde. De onderhandeüngen te Parijs schoten daardoor niet op. Eind 1754 werd Marselis teruggeroepen, omdat Frankrijk nu, op de positieve vraag van de Repubüek3), geweigerd had een handelsverdrag met haar te maken «). Gezant Berkenrode kreeg de opdracht om de onderhandelingen aan te houden, aüeen om niet den schijn te hebben van te wülen breken met Frankrijk. Want, al hield de Republiek zich aan Engeland, met Frankrijk breken wüde ze niet, nu dat de kans op oorlog al grooter werd. Met de steeds grooter wordende moeüijkheden in Amerika, en de vrees van Engeland voor een naar het Europeesche vasteland overgebrachten oorlog, meende Rusland den tijd weer gekomen om bij Engeland aan te dringen op een subsidie, waardoor het dan weer troepen in gereedheid zou houden. Oostenrijk ondersteunde het Russische verzoek. Immers, niets was belangrijker voor het handhaven van het oude systeem 5). De algemeene vei- >) "he had never the least suspicion that the pensionary had any views of laying a Foundation for a future neutrality or a closer connection with France." (NC aan Y. — i Juni 1753 — S. P.) a) Y. aan NC — 5 Juni 1753 — s- p- ») Secr. Res. St. Gen. 25 Nov. 1754- «) Frankrijk had gezegd: "that, as long as the States act properly towards His Most Christian Majesty, they may expect all proper favOurs and exemptions. They add that it might not be impossibte hëreafter, that a Law should be made in.France,like the act of navigation in England. The meanwhile the Dutch are exempted from the Tunnage Duty, but they have no great expectation of that or any other exemption being long continued to them." (Y. aan Hold. — 31 Dec. 1754 — S. P.) ») Frederik II zag de hoofdpunten van de alliantie op een ander gebied: „Leprojetde la grande alliance du roi d'Angleterre roule sur deux points principaux: 1'un, 1'élection d'un roi des Romains, qu'il veut brusquer a la faveur de cette formidable alliance; 1'autre, c'est 1'affaire des déprédations des vaisseaux Prussiens, qu'il croit, a la faveur de la Russie, soutenir haut a la main." (PoL Corr. X. 146. — 8 Nov. 1753.) MISLUKKING VAN HET ALLIANTIE-PLAN. 193 ligheid, de kwestie of er oorlog of vrede zou zijn, alles hing af van het besluit dat Engeland in deze zaak zou nemen 1). Newcastle voelde er voor; trouwens Dickens, de Engelsche gezant, was in Petersburg er al over aan het onderhandelen *). De RepubUek werd van alles op de hoogte gehouden. Newcastle vroeg haar niet om meebetaling, maar liet niet nahaar op die groote goedheid van Engeland met nadruk te wijzen »). De onderhandelingen werden nu met ijver, ofschoon zeer in het geheim 4), voortgezet. Toen echter Newcastle de eischen van Rusland eindelijk zag, schrikté hij. Engeland konTiiet aUes dragen, zei hij nu. Zoo'n groote subsidie in vredestijd was niet mogehjk, vooral niet nu de nieuwe parlementsverkiezingen voor de deur stonden. Oostenrijk weigerde mee te betalen; dus wendde Newcastle zich tot de Republiek. Zij moest dankbaar zijn, zei hij, dat zij niet op nieuwe kosten gejaagd werd; maar zij moest dan toch haar achterstal van 2 miUioen van de Russische subsidie van 1747 afbetalen 5). Daardoor immers zou zij de stemming van Rusland verbeteren en bijgevolg zijn subsidie-eischen verlagen. Bentinck kon daarop verzekeren, dat, hoewel zeer langzaam, de regeering van de Repubüek die achterstaüen van de schuldige provincies binnen kreeg •). Het ging dus tusschen Engeland en Rusland om het bedrag van de subsidie. Beiden bedienden zich van Oostenrijk in de kwestie. De onderhandeüngen strekten zich nu over jaren uit; men kon het maar niet eens worden. Oostenrijk, voor wien het van groot belang was, dat er een Russische troepenmacht op de been was, stond vanzelf aan Rusland's kant7), en sprak: zonder deze subsidie ook geen voldoening in de barrièrekwestie 8). Engeland *) Pruisen van zijn kant overdacht ook ernstig de mogelijkheid van oorlog. Hij beloofde zijn medestander, Frankrijk, alles te zullen doen om een oorlog te vermijden, maar dan moest Frankrijk meewerken. Wilde het den vrede bewaren, dan moest het flink optreden. „Les deux seuls moyens donc que je crois pour arrêter le roi d'Angleterre, (in Rusland n.1., en in Saksen) sont que la France voudrait faire une déclaration bien ferme au ministre d'Angleterre auquel la France pourrait confier ses sentiments et lui pariër clair et net, et de remuer d'aiUeurs les Tiircs contre les Russes." (ibid.) •) NC aan Y. — 3 Juli 1753 — S. P. Arch. IV. II. 308, poot 1 en de daar aangehaalde plaatsen. s) NC. aan Y. — 3 Juli 1753 — S. P. 4) Brunswijk dacht dat zelfs Yorke er buiten gelaten was (zie Arch. IV. II. 344). Yorke was echter volkomen op de hoogte (zie S. P. passim). ') NC. aan Y. — 14 Sept. 1753 — S. P. •) Zie Arch. IV. II. 345. ') Pruissen verdacht Oostenrijk van dubbel spel. (Pol. Corr X 230) ») Zie Pol. Corr. X. 160 e. a. Zie ook Waddington: Louis XV, bl. 129 vlgg. t3 194 1751—1755- zeide daartegenover: eerst moest de barrièrekwestie in haar geheelen omvang tot oplossing gebracht zijn, voordat er aan de Russische subsidie gedacht kon worden 1). Zoo sleepten de onderhandelingen, na Dickens door Hanbury Williams voortgezet, terwijl de houding van Oostenrijk erin Engeland verontrustte. Oostenrijk's welwülendheid was door de barrièreponderhandelingen, steeds minder geworden. En de Russische onderhandelingen droegen weer bij om de verwijdering tusschen Oostenrijk en Engeland te vergrooten. In het voorjaar van 1755 was het met de alliantie treurig gesteld. Alle kwesties in Newcastle's plan om die aUiantie te versterken, waren mislukt, de bondgenooten zelf tegen elkaar verbitterd of ontstemd. Het was er Engeland, dat de oorlog onafwendbaar achtte, aUes aan gelegen te weten, hoe de houding van de bondgenooten, vooral van de RepubUek, zou zijn, als de oorlog uitbrak. ») NC aan Y. — 23 Oct. 1753 — S. P. Polit. Corr. 402. HOOFDSTUK V. 1755—1756. De dreigende oorlog. — Het neutraliteitsbesluit der Republiek. De storm, die uit Amerika naar Europa kwam opzetten,'bracht beroering in het Engelsche kabinet, en zou het lot van Newcastle bepalen. Twee partijen stonden weer scherp tegenover elkaar. Newcastle was het nu, die, met den Franschen gezant Mirepoix; tot het laatste toe bleef hopen op wederzijdsche insclükkehjkheidi op handhaving van den vrede daardoor. Hij wist, dat Frarikrijk vredelievend was, vreesde echter, dat het, als de oorlog uitbrak; de vijandelijkheden niet zou beperken tot Amerika, maar dien ook op het Europeesche vasteland zou beginnen. De onbeschermde Zuid. Nederlanden en Hannover deden hem voor die waarscMjnlijkheid beven, en hem, in aanmerking nemend de verkoeling der bondgenooten, voor een oorlog terugschrikken. Maar, weifelend als altijd, deed hij niets om den gewenschten vrede te' behouden Anders was de tegenpartij, geleid door Fox, die met vasten wil op oorlog ter zee aanstuurde, gesteund door de sympathie van het volk, die hieruit bleek, dat de leening meer dan driemaal volteekend werd »). Toen de koning in April 1755, ondanks het vermanen en smeeken van zijn raadslieden, zijn jaarhjksch verblijf in Hannover niet wilde opgeven, was de richting van het kabinet bepaald. Cumberland immers werd regent en zijn partij zou nu haar wil doordrijven. De rede van den koning in de beide Huizen was al doortrokken van de oorlogsgedachte, die nu werkelijkheid zou worden 8). Newcastle bukte voor de overmacht om zijn positie niet te verhezen. Opgegeven werd dus nu door hem het plan, waarvoor hij de afgeloopen jaren zoo hard gewerkt had: •) Zie Arch. iv. hl 511. 3) Zie verbaal Hop. — 25 Apr. 1755. 196 1755—1756. om, in vereeniging met de bondgenooten, Hannover en de Zuid. Nederlanden (van belang als doortocht voor Fransche legers naar Hannover) te verdedigen. De koning, nu in Hannover, kon echter moeiüjk zijn continentaal plan, waarin hij door deHannoversche ministers weer gesterkt was, laten varen. Holdernesse, die den koning naar Hannover gevolgd was, evenmin. Hij beschouwde het oude systeem nog steeds als het eenig ware voor Engeland en begreep, dat dit, met het opgeven van de continentale, gezamenlijke verdediging, een gevoeligen, misschien doodehjken slag zou krijgen. Hij bezweek echter voor Newcastle's aandrang en argumenten *). De bescherming van Hannover, door de subsidie-tractaten met Rusland en Hessen, die een concessie van de partij van Cumberland aan Newcastle waren, deden den koning ten slotte berusten in den wil van het kabinet. De subsidietractaten werden nu door het Parlement aangenomen, ondanks het hevig verzet van Pitt, in een machtige rede uitgesproken. Pitt had n.1. Hannover bij een Franschen inval geheel aan zijn lot willen overlaten. Na den vrede zou het gemakkelijk weer terug te koopen zijn, en de geldelijke offers dan zouden niet grooter zijn dan de kosten, die nu tot verdediging ervan zouden moeten gemaakt worden, zoo betoogde hij. Hij werd echter overstemd en moest met Legge, die ook geweigerd had de subsidietractaten te teekenen, uit het kabinet treden. Robinson werd tegekjkertijd losgelaten, want de ernst der tijden eischte een bekwaam man. Fox werd nu secretaris van Staat voor het Zuiden. De verder opengevallen posten werden alle bezet op aanwijzing van Cumberland en Fox. Men sprak nu van het "Duke's ministry." Pitt stond geheel vereenzaamd en voegde zich bij de nieuwe Leicesterhouse-partij, die tegen Fox en den oorlog was. De buitenlandsche pohtiek zou langzamerhand geheel onder den invloed van Cumberland en Fox komen te staan. Ze wenschten den oorlog op het vasteland niet, maar ze schrikten daarvoor, als mogelijke consequentie, niet terug. Toch Was er eerst nog een halfheid en een onbeslistheid in de richting, welke de Engelsche buitenlandsche politiek nam. Dat kwam, omdat Newcastle vaak de vertolker van de meening van het kabinet was, en, nog steeds hopend, dat de vrede voor Europa bewaard kon büjven, vrede- x) Zie Waddington, bl. 103, 147. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 197 lievende phrasen sprak *). Hierdoor konden ook de bondgenooten, vooral de Republiek, in onzekerheid zijn over wat EngelandL eigenlijk wilde. Ook Frankrijk, inwendig zwak, en slecht geregeerd, hoopte; steeds nog, dat de Europeesche vrede kon bewaard büjven, zelfs; na de terugroeping van den gezant Mirepoix, als gevolg van het slaags raken van Boscawen met de Fransche vloot. Pas na de gewisselde nota's en na het verdrag van Westminster zou Frankrijk uit zijn passieve houding komen *). Intusschen had Engeland, met de gedachte van een waarschijnlijken Europeeschen oorlog, zich dadelijk tot de bondgenooten gewend. Met een rechtvaardiging van Engeland's houding en beginselen tegenover Frankrijk, deed Newcastle de vraag aan Oostenrijk8) en de Republiek, of Engeland hulp van hen kon verwachten. Het continentale systeem was nog niet opgegeven, toen de vraag gedaan werd. Oostenrijk, dat niets opgegeven had van zijn ülusie om eenmaal Süezië te herwinnen, zag in dezen troebelen tijd een kans tot verwezenüjking ervan. Het verklaarde tenslotte, dat, hoewel de onderlinge tractaten niets te maken hadden met het Amerikaansche conflict, het toch bereid was mee te doen aan een bescherming der Zuid. Nederlanden en Hannover tegen Frankrijk, mits Engeland dan ook aan Oostenrijk hulp waarborgde tegenover Pruisen. Deze garantie was voor Oostenrijk nog meer waard dan die het van Frankrijk gevraagd had en moeiüjk verkrijgen kon en waarvoor het bereid was geweest de Zuid. Nederlanden te offeren *). Engeland was echter volstrekt niet tevreden met dit antwoord; Keith kreeg opdracht om zich over Weenen's eischen te beklagen. Na veel onderhandelen van de Oostenrijksche ministers en Maria Theresia onderling en met den Engelschen gezant gaf Oostenrijk ten slotte 15 Juni; in een mondeling en schrifteüjk antwoord, zijn ultimatums). Terwijl in het mondelinge Engeland's houding en *•) Waddington (o. p. bl. 151) geeft een onjuiste voorstelling van Newcastle's beteekenis in dezen tijd, doordat hij geen rekening houdt met diens veranderde positie. *) Zie Waddington, bl. 235 vlgg. •) Zie Waddington 128 vlgg. ') Zie v. Ranke, Ursprung des Siebenj. Krieges. *) een „réponse verbale", resultaat van besprekingen in den ministerraad, waarvan het „precis" aan Keith overhandigd werd; en een „réponse écrite". ic-8 I755—I756- eischen scherp beoordeeld werden, bevatte het schrütelijke Oosteririjk's eischen 1). Door deze onderhandelingen was duidelijk aan het licht gekomen, hoe verschillend de belangen en de bedoelingen van Engeland en Oostenrijk waren: voor Oostenrijk was Pruisen de grond van al zijn denken, voor Engeland Frarikrijk. Oostenrijk echter was bereid tot offers voor den bondgenoot, als die hem steunde, terwijl Engeland alles eischte, maar niets wilde geven. Het Oostenrijksche ultimatum bracht beroering onder de ministers in Engeland en Hannover. Na vele onderlinge onderhandelingen besloten ze eindehjk, dat Keith, na harde verwijten aan Maria Theresia, haar zou zeggen, dat er geen antwoord was van Engeland op het ultimatum 2). Hiermee hielden de Engelsch-Oostenrijksche onderhandelingen feitelijk op, al werd het oude bondgenootschap voor het oog nog gehandhaafd. Oostenrijk wendde zich, en nu met meer aandrang, weer tot Frarikrijk. Het was roekeloos van Engeland de oude banden op deze manier te verbreken. Immers de Engelsche en Fransche vloten waren al slaags geraakt, en de betrekkingen van Engeland en Frankrijk, door het weggaan van den Franschen gezant, verbroken. Hulp voor het vasteland zou Engeland nu zeer noodig hebben. Het hoopte echter op een verzoening met Pruisen, waarmee al onderhandelingen waren begonnen. Dit was de politiek van de nieuwe richting, die zich niet vastklemde aan het oude, zooals Newcastle gedaan had, en die tenslotte ook het plan van continentale gezamenlijke verdediging zou laten vallen. De lang onderdrukte oppositie, die slechts Engeland's voordeel wenschte, *•) De keizerin wilde, buiten de garnizoenen in Namen en Luxemburg, zorgen voor 30.000 man in de Zuid. Nederlanden nog vóór den zomer van 1755, maar op de volgende voorwaarden: ie. dat tegelijkertijd 20.000 man Engelsche troepen (of in Engelschen dienst) daar moesten zijn; 2e. dat de Republiek tegelijk zijn contingent, minstens 8.000 man, moest leveren aan het gecombineerde leger, volgens het barrière-tractaat; 3e. dat Engeland duidelijk zou zeggen, welke hulp George II, als keurvorst en koning, volgens de tractaten aan Maria Theresia zou geven. 4e. dat de Engelsche koning zoo snel mogelijk dé subsidie-tractaten, die bij beloofd had, zou sluiten, en de Russen ter verdediging van Oostenrijk tegen Pruisen zou gebruiken. 5 e. dat Engeland moeite zou doen zich van Sardinië te verzekeren. 6e. dat er een conventie-plan opgemaakt zou worden om de details te regelen. (Zie Waddington — Louis XV, bl. 138.) *) Zie Waddington, 140 vlgg. DE DREIGENDE OORLOG — HET NETJTRALITEITSBESLUIT. 199 zonder zich gebonden te voelen door klemmende, waardeloos geworden banden, had eindelijk den boventoon gekregen, gesteund door de sympathie van het land. De ironie van het lot wilde, dat Newcastle, die niet wenschte af te treden, mee moest werken in deze richting, door Fox en de zijnen aangegeven. De RepubUek wist, dat haar door Engeland ook de vraag om hulp zou worden gedaan. Hoe zou de houding van de RepubUek wezen, als dat gebeurde, was nu de ééne, overheerschende gedachte onder de regeeringsmannen. Men kende algemeen den slechten inwendigen toestand, die er sinds het optreden van de prinses niet beter op geworden was. Men kende den slechten barrière-toestand, die maakte, dat niet slechts de Zuid. Nederlanden, maar ook de Republiek open lagen voor een vijandelijk leger. Men wist, dat men te kiezen zou hebben tusschen Engeland en Frankrijk; Engeland, dat een daadwerkehjken steun volgens de tractaten zou eischen, Frankrijk, dat tevreden zou zijn met een neutraüteitsverdrag, zelfs met een neutraüteitsverklaring; Engeland, dat men algemeen meer vertrouwde, als oud vriend, Frankrijk, welks woorden nooit geheel vertrouwd werden en waartegen oude vijandelijke gevoelens bestonden. Voor de RepubUek dus bestonden geen groote kwesties van poUtiek belang; voor haar slechts de vraag: welke houding haar van het meeste voordeel zou zijn, waaraan dan tevens het minste gevaar verbonden was. De partijen in de Repubüek zouden zich nu scherper dan tevoren moeten uitspreken, of ze voor Engeland of Frankrijk waren. De Friesche heeren hadden, behalve Grovestins, aüe aanzien verloren, toch had de stadhouderlijke partij er niet door gewonnen. De onbetrouwbare grüügheid en de wantrouwende heerschzucht van de prinses bleven aüe eenheid en vastheid van richting onmogelijk maken. Bentinck had steeds minder haar vertrouwen, de loop der dingen had hem kalmer gemaakt, meer te vinden voor compromis. Met den nood der tij den kwam zijn oude activiteit weer te voorschijn. Hij zou niet anders zijn dan een voorstander van het oude systeem, van handhaving der banden met Engeland vooral; hij kon echter nu, met de openliggende barrière, met de treurige kennis van het onvermogen van de Repubüek, zijn oor niet sluiten voor de stem van het verstand, die van de noodzaak van een goede verhouding ook met Frankrijk sprak, vooral omdat Engeland's afwerende houding aan de hoop der Repubüek op 200 1755—1756. steun van dien kant, den bodem insloeg. Geen nauwer banden, geen neutraliteitsverdrag echter wilde hij met Frankrijk. Larrey, in het vertrouwen van de prinsea, al schatte zij hem niet hoog, meende nu een belangrijke rol te kunnen spelen. In zijn post van secretaris der prinses, werd hij door haar gebruikt in allerlei onderhandelingen met de leidende mannen. Hierdoor dacht Larrey, man van weinig capaciteiten, maar met eerzucht, op den voorgrond te kunnen komen. Al of niet op de hoogte zijnde van een zaak, gaf hij toch in alles zijn oordeel; trouwens de prinses vroeg er ook steeds om. Hij begon nu ook tegen Bentinck, die toch wist, dat hij slechts een goed werktuig kon zijn in bekwame handen, een eenigszins aanmatigende houding aan te nemen, wat den driftigen graai vaak ontstemde. Brunswijk en Steyn zagen de intrigreerende kleinheid van „het mannetje", zooals Steyn hem noemde, met minachting aan. Ze moesten echter, hoe weinig ze ook met zijn meeningen rekening hielden, met hem, den tusschenpersoon tot de prinses, op goeden voet blijven. Daarvoor zorgde Brunswijk vooral, die, achter de schermen blijvend, maar volkomen op de hoogte der zaken gehouden, langzaam maar zeker de antipathie tegen zich zag verminderen en die daartoe meewerkte door zorgvuldig aangeknoopte betrekkingen, naar alle kanten. Terwijl Bentinck in kracht weer toenam, bij het grooter worden van de moeilijkheden, raakte Steyn zijn stuur kwijt. Zijn amphibische betrekking van raadpensionaris, was in deze tijden ernstig moeiüjk voor een weinig positief mensch als hij was. Stadhouderüjk gezind, was hij in crises toch in de eerste plaats Hoüander en dienaar van zijn directe meesters. Waar echter bij de meesten van de neutraüteitspartij angst voor Frankrijk het hoofdmotief was, naderde Steyn de neutrahteitsrichting ten gevolge van zijn intieme kennis van het financieele onvermogen der Republiek. Bentinck en Steyn waren beiden bezorgd voor het welzijn van de Repubüek. Het verschü echter was, dat Steyn steeds den slechten stand der geldzaken voor oogen had, en daarom geen stap onbekommerd doen kon, terwijl Bentinck's blik verder reikte. Steyn Was als de zorgzame, bezorgde huismoeder, niet verder kijkend dan den directen nood, terwijl Bentinck het bestaan van den nood wel erkende, maar er in zijn veerkracht niet door belemmerd werd. Bentinck bleef met Steyn steeds op goeden voet, al was hij soms geschokt door diens houding. Hij en Bruns- DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 201 wijk bleven in hem toch zien een eerlijk man, slechts rampzalig verscheurd door den dwang van het lot, dat hem op de plaats had gezet, waar hij niet hoorde. De prinses luisterde soms naar Steyn, terwijl ze een anderen keer een hoogen toon tegen hem aansloeg. Tenslotte zou Steyn openhjk klem bekennen, voor de neutraliteitspartij. Toch was er tusschen hem en de Hops geen directe samenwerking, ofschoon ze dezelfde grondgedachte hadden *): de goede betrekkingen tot Frankrijk nu tot basis te nemen, zonder, zoo mogelijk, de verphchtingen tegenover Engeland op te geven. Een groote steun voor de neutrahteitspartij was Steyn dus niet; zijn weifelende houding deed de verwarring slechts toenemen, want onder den drang van Bentinck en Brunswijk ging hij weer tot hun kant overa), ofschoon aarzelend en weer terug vallend. In de beslissende vergaderingen van de Staten van Holland was er dus geen vaste leiding, wat noodlottig werd voor de RepubUek. Toch, al leed hij onder den toestand, wüde Steyn zijn post niet opgeven. De stadhouderlijke, Engelschgezinde partij had dus een leider met vaste beginselen, maar die werd niet gehoord. De neutrahteitspartij had geen man, die aan het hoofd kwam en de leiding nam »). Dat lag trouwens ook logisch in het wezen der partij, beheerscht en geleid door wantrouwen als zij was, en slechts op afweer bedacht. Evenals in 1747 vreesde zij de nadeelen van een aansluiting bij Engeland, wantrouwde Frankrijk, en zag zij dus de neutraliteit als noodzaak voor de Repubüek. Met dit verschü echter, dat haar sympathieën nu meer den Engelschen kant uitgingen, zij met de leiders van de stadhouderüjke partij op goeden voet stond en zelfs stadhouderlijk gezinden onder haar leden telde. Evenals in 1747 nam zij bij het groeiende gevaar in grootte toe, naast de overtuigden ook aüe vreesachtigen bergend. Scheen dit een voordeel voor de stadhouderüjke partij, het woog niet op tegen het nadeel dat deze niet was als in 1747: vol vertrouwen en verwachting, met de kracht om de tegenpartij te breken. Nu, in *) Zie o.a. Arch. IV. II. 665. *) Arch. Zie IV. II. 620. *) Hop b. v. was een overtuigd neutraliteitsman; maar, daar hij steeds in overleg was met de Bentincks, en geen positieve richting aanwees, kon Yorke hem soms als een aanhanger van de „goede" partij beschouwen. (Y. aan NC — 4 Juli '55 S. P.) Yorke was er zich van bewust, dat zijn berichten soms tegenstrijdig waren. Zijn eenige verontschuldiging echter was, dat er zoo veel tegenstrijdigs was in de menschen en dingen, waarover hij rapport moest uitbrengen. 202 1755—1756. den tijd dat er een stadhouder was, waren de stadhouderlijken dus minder sterk dan in 1747. De teleurstelling van de stadhouderlijke jaren was er de oorzaak van en bracht het zoover, dat zelfs Bentinck den tijd vóór 1747 zou gaan verheerlijken 1). Het troebele water van de RepubUek was een uitgezocht vischterrein voor de gezanten van Engeland en Frankrijk. Yorke was een voorstander van het oude systeem, bleef de noodzaak van een innige verbintenis, met offers ook van Engelsche zijde, steeds zien. Hij was gaarne de overbrenger van Engeland's uitingen van trouw en vriendschap, de koelheid ervan verbergend, maar hij bracht de RepubUek tevens de oude tractaten in herinnering 2). Yorke bepleitte Engeland's goed recht in Amerika en diens onschuld in de ontstane conflicten. De Bonnac sprak van Frankrijk's vredelievendheid, herinnerde aan de „beUe conduite" der Repubüek in 1733, en kwam met voorsteUen voor neutraüteit en beloften van handelsvoordeelen, wanneer de Republiek zich zou gedragen als toen. Van De la Vüle, sinds Februari 1755 eerste commies van buitenlandsche zaken, kreeg De Bonnac zijn instructies, die büjk gaven van kennis van de dingen. Hij kreeg opdracht zich langzaam in de gunst te werken van de op den voorgrond tredende personen, en te profiteeren van den nerveusen toestand van de Repubüek. De Bonnac was echter niet de geschiktste persoon er voor, omdat bij persoonüjk weinig invloed had 8). Yorke bleef in een goede verhouding tot hem *). Het gebied van de Republiek was immers een geschikt terrein voor de vijandige mogendheden, waar zij van elkaar's gedachten op de hoogte konden komen. ») Arch. IV. III. 320 vlg. — Oct. 1756. *) "The king has not the least Doubt for the Prudence and Wisdom of the Royal Highness's council, or of the Readiness with which the States-General would fullfil their engagements, in case the Proceedings of France should make it necessary for the king to call upon them for assistance." (Hold. aan Y. — 11 Maart 1755 — S. P.) 3) Yorke schrijft over zijn tegenstander in schrille kleuren: "He can have no weight with his court, and never will have any in this country. Noboby trusts him; all avoid him, and if decency and respect, due to the character of the king he represents, did not force some attention, he would be wholly left to himself. With such a man it is difficult to know how to act; the ministers say, he misrepresents them; and he hassomany personal aff airs since he came here, that nobody choses to do with him. I own I wonder almost, that he is not recalled, and nothing but the credit of the Duc de Biron and his Brother, Monsr. de Gontault, could prevent it." (Y. aan Hold. — 4 Mrt. 1755 — S. P.) *) "I have always kept upon good Terms with him (d. i. de Bonnac), and the rather indeed, because the Dutch are un willing to see him, unless obliged toit, andconsequently I should be not so well instructed of what he knows, which is at present material." (ibid.) DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 203 Niet alleen trachtten Engeland en Frankrijk de gunst der Repubüek te winnen, ook maakten ze van haar gebruik om als tusschenpersoon bij den ander zijn zaak te bepleiten »). Zoo kon het schijnen, dat de Repubüek van groot belang was voor deze beide groote mogendheden. 11 Maart 1755 deed Engeland aan de Repubüek de vraag over haar toekomstige houding. In zijn ouden toon schreef Newcastle aan Bentinck, met de bedoeling slechts hertog Lodewijk, Steyn en Fagel van den inhoud op de hoogte te doen steüen, en aan den brief den schijn van particuüere vraag te geven *). Frankrijk zou den oorlog in Europa overbrengen, schreef hij, en zou dan óf het vereenigd koninkrijk kunnen aanvaüen, óf Hannover. Als de Franschen zouden trachten op de Engelsche kust te landen, zou de Engelsche vloot hen warm ontvangen. Van de landtroepen was Engeland niet zoo zeker: wel was men bezig troepen te werven, maar hun eigen getal was gering. De koning hoopte nu, dat de Repubüek Engeland bij zou staan met 6 a 8000 man, waarbij dan niet het Schotsche regiment gerekend werd, bovendien met 6 tot 10 oorlogsschepen. Mocht Frankrijk of zijn bondgenooten Hannover aanvaüen, dan bestond er voor de Repubüek ook de casus foederis, want die aanval zou slechts gebeuren om een reden, die Engeland aanging *). Het was jammer, dat het tractaat met Rusland nog niet gesloten was, want dat zou Pruisen in bedwang houden. Maar er was goede kans op het krijgen van Saksische en Beiersche troepen, volgens de bestaande verdragen. Wat zou de Repubüek doen? vroeg Newcastle, meteen erop wijzend, dat ini72Qineendergeüjk geval de raadpensionaris dadeüjk hulp toegezegd had. Wat Oostenrijk zou doen, wist Engeland nog niet, schreef hij, maar hij hoopte, dat het zijn verbintenissen van genoeg kracht zou vinden om de hulp te geven, waarop de koning het recht had aanspraak te maken. Een blik in de troebele verhouding tot Oostenrijk nu wüde Newcastle de Repubüek niet gunnen. Voor de Repubüek bestonden niet aüeen de tractaten, die hulp van haar kant noodzakeüjk maakten, schreef Newcastle, *) Y. aan Hold. — 21 Febr. 1755 — s. P. Hold. aan Y. — 25 Febr. 1755 — S. P. *) "I write without leave, as one private friend to another, purely for my own information and satisfaction." (Arch. IV. II. 471 — n Mrt. 1755.) *) "purely for an English cause and because the King will not give up the rights of his crown to the nnjust encroachments and pretentions of the Court of France." (ibid.) 204 [1755—1756- maar ook de overwegingen van gezamenlijk belang moesten in aanmerking komen. Wat zou de Republiek doen, als Frarilsrijk een neutraliteit voorstelde voor de Oostenrijksche Nederlanden? Misschien zelfs zou Frankrijk alleen voor de Repubüek een neutraliteit voorsteUen, zoodat het de vrije hand gelaten kreeg in de Zuid. Nederlanden. Frankrijk sprak beter over de Repubüek dan over Oostenrijk, zei Newcastle, en dat kwam geheel overeen met de insinuaties, wat betreft Oostenrijk, die De Bonnac in de Repubüek deed. Maar, gesteld dat Frankrijk de neutraliteit voor aüe Oostemijksche Nederlanden voorstelde, en de Repubüek vrij was of pretendeerde te zijn, zooals in 1734, om haar bondgenooten in andere deelen te helpen, wat zou zij dan doen? Om zijn vraag meer klem bij te zetten, sprak Newcastle aan het slot van zijn brief nog eens over Engeland's onschuld in de uitgebroken vijandelijkheden met Frankrijk 1). Newcastle deed dus een dringend beroep op de hulp van de Repubüek, krachtens de tractaten, die niet noemend, maar toch voornameüjk het tractaat van 1678 en de bevestiging er van in 1716 bedoelend, wat bleek uit het aantal der troepen, dat hij vroeg. Het vereenigd koninkrijk en Hannover lagen hem vooral aan het hart. Voor de Zuid. Nederlanden kon hij een Fransche neutraüteit aanvaarden, als de Republiek verder de vrije hand gelaten werd voor de andere deelen van het verdrag. Yorke zou de vraag van Engeland herhalen 2). Wat kon de Republiek doen ? Kon zij een eskader uitrusten, ter bescherming van haar handel ? Zou zij hulp wülen geven volgens het geheime artikel van het tractaat van Westminster van 1716 ? Zou zij geen troepenhulp kunnen geven, b. v. door de Schotsche brigade te zenden» onder voorwendsel, dat zij uit Engelsche onderdanen bestond, zoodat Frankrijk er niet over ontstemd kon zijn ? Was het niet de hoogste tijd om aan de zekerheid van de 12.000 man, in garnizoen in de barrièresteden, te denken? Zou het, inéén woord, niet noodig zijn om te ontwaken ? Dat was het beste middel om de binnenlandsche troebelen te verstikken. l) Officiéél schrijft ook Yorke aan Holdernesse: " as France is notoriously the agressor is the present quarrel...." (i Apr. 1755 — Arch. IV. II. 497) Daartegenover schreef hij aan Royston particulier: "The war we ourselves have begunr sets out unfortunately " (14 Oct. 1755 — Hardw. pap.) ») Arch. IV, II. 487 — 15 Mrt. 1755. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 205 Vager dan Newcastle, waar het betrof het aantal en de soort der troepen, sprak Yorke uitdrukkeüjker het beroep op het tractaat van 3 Maart 1678 uit, terwijl hij gehjke aandacht wijdde aan de noodzakelijke vrees van de Republiek voor Frankrijk. Inderdaad had Engeland het recht om, voor het geval de oorlog in Europa overgebracht werd, volgens genoemde tractaten hulp van de Republiek te vragen x). Immers wanneer Engeland zelf of Hannover aangevallen werd, ontstond de casus foederis. Echter hielden dezelfde verdragen een belofte van hulp van Engeland aan de RepubUek in, als voor haar gevaar van vijandelijkheid of aanval bestond. En dat gevaar bestond voor de RepubUek nu van Frankrijk's kant. Engeland zag dat en erkende het ook, maar zijn toezegging van hulp bleef uit. J) Art. I van het verdrag van 3 Maart 1678 tusschen Engeland en de Republiek spreekt van een „sincère, ferme, et perpétuelle Amitié, et bonne corresponce réciproquement" gegeven, voor Europa en daar buiten. Art. II luidt: „De plus, il y aura entre Sa Majesté, et ses successeurs, Rois de la Grande Bretagne et ses Roiaumes, et les dits Seigneurs Etats-Généraux, et leurs Etats et Terres appartenantes, une Alliance étroite, et fidéle Confédération, pour se maintenir et conserver mutuellement 1'un 1'autre, en la Tranquillité, Paix, Amitié, et Neutralité, par Mer et par Terre, et en la Possession de tous les Droits, Franchises, et Libertés, dont ils jouissent, ou ont droit de jouir, ou qui leur sont acquis, ou qu'ils aquerront, par les Traités de Paix, d'Amitié, et de Neutralité, qui ont été faits ci-devant, et qui seront faits ci-après, conjointement, et de commun concert, avec les autre Rois, Républiques, Princes et Villes, le tout pourtant dans 1'étenduë de 1'Europe seulement. Art. III zegt: „Et ainsi ils promettent et s'obligent de se garantir 1'un 1'autre non seulement tous les Traités que Sa Majesté et les dits Seigneurs Etats-Généraux ont déj a faits avec d'autres Rois, Républiques, Princes, et Etats, lesquels seront exhibés de part et d'autre, avant 1'Echange des Ratiflcations; mais aussi tous ceux qu'ils pourront faire ci-après, conjointement et de commun Concert, et de se défendre, assister, et conserver réciproquement dans la Possession des Terres, Villes et Places, qui appartiennent présentement et appartiendrónt ci-après, tant a Sa Majesté, et ses Successeurs, Rois de la Grande Bretagne, qu' aux dits Seigneurs Etats-Généraux, par les dits Traités,' en quelque endroit que les dites Terres, Villes et Places, soient situées, en cas qu'en tout ce que dessus, Sa Majesté, et les dits Seigneurs Etats-Généraux viennent a ètre troublés ou attaqués par quelque Hostilité, ou Guerre ouverte, par qui, ou sous quel prétexte que ce puisse être." Art. 4 zegt, hoever zich de wederzijdsche hulp uitstrekt. Art. 5 verplicht de eene partij om, als de andere partij aangevallen wordt, den aanvaller binnen twee maanden ook den oorlog te verklaren, en intusschen een flinke hulp aan den aangevallen bondgenoot te zenden, volgens het separate artikel. Art. 6, 7 en 8, werken die wederzijdsche hulp nog verder uit. (Zie Rousset Recueil XIX, 414 vlgg.) 6 Febr. 1716 werd dit tractaat van 1678, tegelijk met andere, gegarandeerd. Aan art. III van het tractaat van I7r6 werd de clausule toegevoegd: „Si le cas arrivoit, que Sa Majesté et les Seigneurs Etats-Généraux fussent troublés au attaqués hostileme'nt, ou a Guerre ouverte, par qui, ou sous quelque prétexte que ce puisse être, au sujet de ce qui est ci-dessus mentionné (d. i. een verkorte weergave van de art. 2 en 3 van het tractaat van 1678); alors ils se conformeront de part et d'autre aux Articles de 1'Alliance Défensive susmentionée, conclue le 3. jour de Mars 1678." (Zie Rousset, Recueil XIX. 421. Voor de latijnsche tekst zie Martens, Suppl. A. I.) 20Ö 1755—1756. Was het wonder, dat de RepubUek op Engeland's vraag, zonder aanbod tegehjkertijd, niet met vuur inging? Bentinck zeide niet dadeUjk antwoord te kunnen geven, vertrouwend dat Newcastle dat wel zou begrijpen 1). Hij zag wel, dat men niet lang deUbereeren kon, maar toch, wüde in de Repubüek iets succes hebben, dan moest dat langzaam en stap voor stap gaan. Yorke schreef in geüjken zin, terzelfdertijd de Repubüek verdedigend a). Daar waren immers zooveel moeiüjkheden8). De grootste vrees was, dat de nadere belofte van hulp aan Engeland, volgens de tractaten, voor Frankrijk een voorwendsel kon worden om in de Zuid. Nederlanden te vaüen. Ook was men niet gerust op Pruisen. AUéén kon de Repubüek niet tegen deze mogendheden op. Dus, zelfs al zou de Repubüek niet ingaan op de Fransche neutraüteitsvoorsteUen, en zich verplicht voelen tot hulp aan Engeland, zij zou het nooit van harte doen, tenzij Oostenrijk grootere aanstalten maakte om haar in de Zuid. Nederlanden te steunen, dat het tot nog toe gedaan had. De leidende mannen moesten tijd hebben om het volk voor te bereiden. Engeland kon niet verwachten, dat de Repubhek in een strijd op den voorgrond zou treden. Voor de verdediging van Oostenrijk's bezittingen, wat in de lijn van het systeem bestond, was maar zeer weinig lust. Men wasvan Oostenrijk vervreemd, door de barrière-onderhandelingen; men wüde er zich dus geen groote offers voor getroosten. Toch zou er over de verdediging van de Zuid. Nederlanden gedacht moeten worden. Daaraan was dan meteen de kwestie van legervermeerdering verbonden. De koning moest dus, al deze moeiüjkheden in aanmerking genomen, niet te zeer op hulp aandringen, want dat zou meer kwaad dan goed doen. Maar, dat de Repubüek hulp zou geven, als het noodig was, daarvan was Yorke overtuigd. Men moest vooral een "decent opinion" van den goeden wü der Repubüek hebben, schreef Yorke meer dan eens. En hij drong er bij den kanseher op aan om te helpen een defensief systeem, tenminste voor de Zuid. Nederlanden, te vormen 4). De Repubüek móest ') Arch. IV. XL 480 vlgg. a) Y. aan Hold. — 18 Mrt. 1755 — S. P. (2 brieven, waarvan één, "very seeret"). !) "the appearance of War give great. uneasiness in this country, for their open and exposed situation leaves them a Prey to their ennemies, if they take an active Part, and in a neutrality their Trade will be ruined on both sides " (Y. aan Royston — 7 Febr. 1755 — Hardw. pap.) *) Y. aan Hardw. — 1 Apr. 1755 — Hardw. pap. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 207 geholpen worden, niet, „pour 1'amour de leurs beaux yeux", ook niet om den grooten steun, die zij voor Engeland kon zijn, maar omdat zij te vreezen zou zijn in de handen van de vijanden van Engeland *). Als de koning termen kon vinden om de Republiek hulp te verleenen, dan moest hij daar tegenover niets meer verwachten dan dat de Republiek hem slechts „sub rosa" steunen zou, maar dat zou zij goed doen. "I think, we shan't lye down and say to Lewis XVth: Lord have mercy upon us" a). Van de prinses schreef Yorke niets dan goed. Zij was vol goeden wil, had echter niet de macht om dien uit te voeren. Zij was wanhopig, schreef hij, dat zij in de Engelsch-Fransche twisten niet de partij' kon kiezen, die zij wilde. Toch sprak zij vurig voor de belofte van de te verleenen hulp, die zij er in de Staten door hoopte te krijgen. Als de koning de gouvernante flink steunde, om haar de plaats te doen innemen, die haar toekwam, zou er veel gewonnen zijn *) Zag Yorke de prinses werkelijk in zoo'n gunstig hcht, daarin geholpen door haar groote welwillendheid tegenover hem, of schreef hij in dezen zin om Engeland's goede gezindheid tegenover de Repubüek grooter en daadwerkeüjker te maken ? Want hij wüde, dat Engeland beloven zou de Repubüek te steunen, en wel binnenslands door de versterking van de positie der prinses, buitenslands tegen den mogehjken aanval „en haine" van Frankrijk; dan zou de Repubhek van haar kant niet aarzelen aan Engeland de gevraagde hulp toe te zeggen. Zoo was ook de gedachte van de leidende mannen in de Repubüek. Wel waren de meeningen over het geval, waarin hulp verleend zou worden, verdeeld. Bentinck c.s. zagen geen bezwaar in hulp, ook als Hannover aangevaüen werd, ten overvloede wijzend op het precedent in 1729; burgemeester Hop daarentegen zag alleen de noodzaak van steun voor het geval, dat het koninkrijk ») Y. aan Royston — 22 Apr. 1715 — Hardw, pap. _ *) "You cannot expect miracles from us, nor will you think it reasonable that we should declare war against France. But you may expect and be satisfied that we don 't mean to act a dastardly and ignomious part, but on the contrary, if the King can find us any support on the continent, all we can do, and sub rosa we are doing, is to take proper measures not to lose the Troops we have in the open Towns of the Netherlands, to put our Frontier in the best posture we can, and to take our measures for augmenting the army, when things are unfortunately ripened unto an open quarell. I think we shan 't lye down and say to Louis XVth: Lord have mercy upon us." (Y aan Royston - 4 Apr 1755 — Hardw. pap.) •) Y. aan 2d lord Hardw. — 25 Mrt. 1755 — Hardw. pap. 208 1755—1756. Engeland aangevallen werd1). Maar toch zeide Hop, dat men onder geen voorwaarde Engeland in den steek zou laten *). Allen waren dus wel overtuigd van de verplichting der Republiek om Engeland bij te staan. Om er meer klem aan bij te zetten, sprak men ook steeds ervan, dat Frankrijk de aanvaller was, en schreef dan in het vage over tractaten, die de RepubUek tegenover Engeland bonden, zonder die met name te noemen. Tenslotte zou men, door deze wijze van vooretelling, in de RepubUek, evenals in Engeland, een zekere begripsverwarring krijgen, waardoor velen in ernst konden gaan denken over het vragen en geven van hulp, als argument aanvoerend, dat Frankrijk ter zee de aanvaller was en dat daardoor de casus foederis bestond. Na veel onderling overleg overhandigde Brunswijk aan de prinses, op haar verzoek, twee memories over de houding, die de RepubUek aan te nemen had *). Drie punten kwamen daarbij vooral in overweging: a. Wat zuUen de Staten Generaal doen, als de koning op hen een beroep doet om hun verplichtingen te vervuUen? b. Wat moet er noodzakelij k gedaan worden voor de veiligheid van de HoUandsche troepen, die in de barrière-steden in garnizoen liggen? c. Welke andere stappen moeten er gedaan worden voor de meer onmiddellijke verdediging van de grenzen der RepubUek? De conferentie was over deze punten aan het beraadslagen gegaan. Over het eerste punt meende men eenstemmig, dat de RepubUek gebonden was door de tractaten met Engeland, omdat Frankrijk aanvaller was. Men hoopte echter, dat de koning, den toestand van de RepubUek in aanmerking nemend, geen hulp zou vragen dan wanneer de veiligheid van zijn gebied het volstrekt noodzakelijk maakte, In dat geval zou de RepubUek niet na kunnen laten de 6000 man hulptroepen te zenden, omdat zij anders zich de verachting van Europa op den hals zou halen. Boven- >) Arch. IV. IL 491- ») „Nous (d. i. Bentinck en burgemeester Hop) sommes convenus des principes communs suivants: que la République ne pouvoit ni devoit abandonner 1'Angleterre et la Maison sur le tröne, a quelque prix que ce soit, ni pour raison quelconque, et que l'on devoit mettre le tout pour le tout pour secourir 1'Angleterre en cas de rebellion ou d'invasion..,." (Arch. IV. II. 489.) s) Zie Arch. IV. II. 496 vlgg. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 209 dien zou zij niet meer dan die 6000 man zenden, omdat zij tot eigen verdediging troepen noodig had en dus niet meer kon missen Ook hoopte de Republiek, dat de koning geen schepen zou vragen. Uit vrees voor vergrooting van de onveiligheid der RepubUek waren dus de leidende mannen niet bijzonder verlangend om Engeland met al hun kracht bij te staan. De weinige bereidwilhgheid van de bondgenooten om de RepubUek in haar mogehjken nood steun toe te zeggen, maakte dat dat verlangen tot het niinimum gereduceerd werd. Wat betreft het derde punt, de grensplaatsen zouden versterkt worden. Maar voor verdere maatregelen verklaarden ze ook hierin afhankehjk te zijn van de houding, die de bondgenooten zouden aannemen. Het tweede punt ging hun zeer ter harte. Bij een Franschen aanval op de Zuid. Nederlanden zou een groot deel van de Hollandsche troepen, n.1. die in de barrière in garnizoen lagen, direct blootgesteld zijn. Men vond het dus zaak ze grootendeels terug te doen trekken, en slechts zooveel troepen in de forten achter te laten als noodig was om het recht van bezetting aan te duiden De cavalerie moest geheel terug getrokken worden naar het Generahteitsland. Zonder beroering te veroorzaken, kon dit plan uitgevoerd worden, omdat de gewone tijd van garnizoensverplaatsing naderde. Men was het er niet over eens, of men het aan het bestuur ui Brussel mee zou deelen, en daarmede in overleg zou treden voor de gemeenschappelijke veüigheid. Een groot voordeel van de mededeeling, althans aan aartshertog Karl en den gouverneur Cobentzl zou zijn, dat men Namen dan gemakkelijker in een toestand van verdediging zou kunnen brengen. Want algemeen waren ze het er over eens, dat Namen niet opgegeven, maar verdedigd moest worden. Een bekwaam officier moest bovendien naar de barrièregrens gezonden worden om de Fransche bewegingen gade te slaan en dienovereenkomstig zijn bevelen te geven. Ook hierin hoopte de Republiek op de hulp van de bondgenooten. Tegenover Oostenrijk zou ze niet meer spreken over subsidies of handel. Het was voor haar nu slechts zaak om onafhankelijk van Frankrijk te büjven, en daarvoor Oostenrijk's hulp te vragen. Tot bereiking daarvan deed ze een beroep op Engeland omhaar m haar verzoek te Weenen te steunen »). *) Zie Arch. IV. II. 503. 14 210 1755—1756. Yorke, die uitvoerig over de besprekingen, waarvan hij door de prinses op de hoogte gehouden werd, naar huis schreef, verklaarde uitdrukkehjk, dat men niet van plan was, om zich in de armen van Frankrijk te werpen, als men het ook maar eenigszins kon vermijden, noch om de oude aUiantie op te geven, als men tenminste daar eenige veiügheid in kon vinden. Hulp van de bondgenooten, vooral van Engeland, wüde dus ook Yorke voor de Repubüek. Dat zou het refrein worden van al zijn brieven. Men moest ook samen overleggen, schreef Yorke, welke macht er gezamenüjk gevormd kon worden om Frankrijk en Pruisen te weerstaan. Trouwens aüe maatregelen voor de komende tijden zouden gezamenüjk door de bondgenooten overlegd moeten worden. Ook burgemeester Hop vond, dat men, mocht men al denken over neutraüteit van Frankrijk tegenover de Republiek, er niet toe kon overgaan, althans niet voor de Zuid. Nederlanden, dan na overleg met Engeland en Oostenrijk. De neutraüteit voor aüe- of voor de Zuid. Nederlanden aüeen, zweefde wèl al ieder voor den geest, maar de noodzakehjkheid werd er nog niet van ingezien; immers men hoopte nog op den steun der bondgenooten, op dien van Engeland vooral. Slechts de tresorier-generaal, Hop, had geen vertrouwen in den steun der bondgenooten. Hij zag aüeen in een neutraüteitsovereenkomst met Frankrijk heü voor het land 1). Van de plannen ter verdediging van Namen wüde hij volstrekt niet weten, uit vrees Frankrijk daardoor te ontstemmen. Bovendien, zei hij, was de Republiek niet in staat Namen behoorüjk te verdedigen, dat zou immers niet aüeen grootere kosten geven, maar ook een legervermeérdering noodzakeüjk maken. Wüde men voorzorgsmaatregelen nemen, dan was een versterken van Zeeuwsch-Vlaanderen veel beter, meende Hop. Maar voordat men tot iets besloot, zoo oordeelde hij, moest men een „plan de conduite" voor de Repubüek opmaken: na onderzocht te hebben wat zij in staat was te doen, besluiten, waartoe men de eigen verdediging zou moeten of kunnen beperken en vervolgens daar naar handelen. Tegen Brunswijk, die in zijn müitaire functie plannen voor een verdediging van Namen opgemaakt en die aan de conferentie voorgelegd had, was Hop beleedigend opgetreden *). Niemand durfde eigenüjk Hop daarover ») Arch. IV. II. 501, 508, 522 vlgg. •) Arch. IV. II. 508. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 211 onderhouden, want niet alleen was zijn houding de prinses niet onaangenaam geweest, maar hij had ook zoo'n grooten mondl). Hop gaf bovendien de anderen volkomen het recht de zaken buiten hem om af te doen, „si on avoit envie de tenter l'impossible", voegde hij eraan toe. Dan was hij meteen van de verantwoordehjkheid af. Toch aarzelden de leidende mannen; wat kon men ten slotte zonder de hulp van Engeland doen? Van deze onzekerheid over de aan te nemen houding gaf Bentinck blijk in een antwoord, dat hij eindehjk aan Newcastle gaf *). Engeland moest maar voorstellen [doen en preciese aanbiedingen, waardoor de Repubüek niet reddeloos verloren zou zijn, als zij Engeland volgens haar verphchtingen bijstond, schreef hij. Als Engeland de leiding nam voor een verdedigingssysteem, zou de Repubüek vanzelf volgen. Anders zou zij voor het oude systeem verloren zijn. Slechts de hulp van Engeland kon de twijfelmoedigen opwekken en den invloed van Frankrijk tegengaan. In dezen zin schreef ook Yorke steeds naar huis. Met souvereine minachting negeerde Engeland echter de vraag der Repubüek om hulp. Hierin was duidelijk de poütiek te zien van Fox en Cumberland, die nominaal nog het oude systeem handhaafden, maar inderdaad tot geen enkel offer ervoor bereid waren. Over de neutraüteitsgedachte toonde Engeland zich verontwaardigd; maar voor het plan van al of niet verdediging der Zuid. Nederlanden wist het niets anders te doen dan de Repubüek te verwijzen naar Brussel. Slechts kon het Ostende niet opgeven; dat was het eenige punt dat Engeland ter harte ging: immers, werd Ostende niet door de zeemogendheden bezet, dan zou de kust van den golf van Biscaye tot Emden, op Wülemstad na, geheel in Fransche handen zijn. En dan konden ze elkaar niet tot hulp zijn 8). In plaats van een antwoord op Bentinck's vraag over de vorming van een defensief systeem, kwamen er van En- ) Een van allen zou Hop onderhouden over zijn gedrag tegenover Brunswijk. Steyn weigerde, het het aan de prinses over, maar zij vond, dat zij het niet doen kon. Naar Larrey verwees Steyn toen, maar die werd ongeschikt gevonden. Fagel, Borssele, Katwijk zouden in deze missie ook niet voldoen, Bentinck wilde wel, maar hem werd het niet gevraagd. Wie echter tenslotte ook naar Hop toe zou gaan, Brunswijk zou er altijd eenigszms door geblameerd worden, meende Bentinck. Een typischen kijk op de onderlinge verhoudingen gaf dit voorval met Hop. Ook Yorke bemoeide zich met de zaak. (Zie Arch. IV. II. 518 vlgg.) *) Arch. IV. II. 520. *) Arch. IV. II. 509 vlgg. 212 1755—1756. geland opnieuw vragen l). Geen wonder, dat de prinses nu in vage, algemeene termen hierop antwoordde 2). Intusschen had de Republiek, Engeland terwille, Cornabé naar Brussel gestuurd om met aartshertog Karl te overleggen. Oostenrijk was volstrekt niet onwelwillend, maar eischte van de Zeemogendheden reciprociteits). Holdernesse, met den koning op weg naar Hannover, had eerst Brussel aangedaan om persoonhjk met de menschen in directe aanraking te komen en was daarna voor hetzelfde doel naar Den Haag gereisd. Hier zou blijken, dat de stemming intusschen in de richting van Hop gedreven was. In een conferentie van de prinses zou tenslotte de meening van de regeering tot uitdrukking gebracht worden 4). Holdernesse had eerst gesproken van zijn verblijf in Brussel, waar hij, volgens opdracht van den koning, heen was gegaan om zoo mogelijk een plan van verdediging op te maken. Hij had verteld van de goede gezindheid van aartshertog Karl, die het aantal troepen, dat hij in de Zuid. Nederlanden bezat, op een klein gedeelte na, dat hij voor de verdediging van Luxemburg noodig had, ter beschikking gesteld had van de RepubUek, die dan zelf beslissen kon, of ze die troepen gebruiken zou ter verdediging van de Maas of van Zeeuwsch Vlaanderen 6). Nadat de gezant bovendien van den kant van den koning aUes aangeboden had, wat Zijn Majesteit in staat was te doen e), vroeg hij wat de RepubUek van plan was. De vage beloften weer van Engeland besUsten over het antwoord, dat de regeering nu gaf. Na uitgeweid te hebben over den slechten toestand van de barrière, en de onmogeUjkheid om een inval in de Zuid. Nederlanden te keeren, vooral waar de bondgenooten hun *) Yorke moest vragen: de meening der gouvernante wat betreft de vernieuwing der tractaten met Saksen en Beieren; de belofte om zonder uitstel de 6ooo man te leveren, als de koning aangevallen werd in zijn gebieden; de ernstige pogingen om zich met Oostenrijk te verstaan over de maatregelen, voor de verdediging van de Zuid. Nederlanden te nemen, speciaal met het oog op Namen en Ostende. (Zie Arch. IV. II. 526, noot.) *) Zie Arch. IV II. 527 vlg. ') Zie bl. 198, noot 1. Vgl. Arch. IV. II. 536 vlgg. «) Arch. IV. II. 530 vlgg. — 8 Mei 1755- ») Secr. Resol. St. Gen. — 18 Mei 1755- "They (d. i. aartshertog Karl en Cobentzl) are willing to come into anything which shall be judged necessary for our common Defence." (Hold. aan Y.— uit Brussel — 2 Mei '55 — S. P.) 6) „II a offert de la part du Roy tout cequi peut dépendre de Sa Majesté. (Arch. IV. 11. 533) DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLÜIT. 213 goeden wil nog in niets daadwerkelijks omgezet hadden, antwoordden de conferentie-mannen, dat men zich voorloopig zou beperken tot een vermeerdering van troepen, een verdediging van eigen grenzen en een voorzien van eigen magazijnen. Na bepaalde vragen van Holdernesse daarop was men nog uitvoeriger geweest: De besluiten, die men Holdernesse had meegedeeld, waren slechts in de conferentie genomen, maar nog niet in dé Staten. Men zou de zaken nu leiden in een richting die de prinses goedvond, het men er vagelijk op volgen. De Republiek zou, in aanmerking genomen den toestand, waarin zij zich bevond, géén troerjencontingent voor de verdediging van de Zuid. Nederlanden kunnen leveren. Men zou met Brussel overleggen, wat de beste manier zou zijn om de HoUandsche troepen uit de barrière-plaatsen te trekken; bovendien, welk gebruik men van de Oostenrijksche troepen zou maken. Verder wüde men in de Zuid. Nederlanden aües om de verdediging van Namen concentreeren. Aan Holdernesse werd gevraagd mee te werken om aartshertog Karl te bewegen Namen öf geheel óf voor de helft met Oostenrijksche troepen te verdedigen x). Wat de subsidie volgens de tractaten met Saksen en Beieren betrof, de RepubUek zou gaarne zien, dat Engeland die geheel voor zijn rekening nam. Toen daarop aan Yorke gevraagd was te zeggen, wat de Repubüek van de bondgenooten kon verwachten, als Frankrijk aanviel, had Holdernesse gesproken van voorsteUen te Weenen, van onderhandeüngen met Rusland, van maatregelen voor Itaüë,' van de goede gezindheid in Spanje, van onderhandelingen over' Hessische troepen. Hij had eraan toegevoegd, dat de koning geen middel ongebruikt zou laten om de Republiek te helpen, maar dat hij voor het oogenbük niets verder kon zeggen 2). Er was nu duideüjk gebleken, dat ieder van deZeemogendheden op haar eigen verdediging, op haar eigen plannen haar aandacht geconcentreerd had. De Republiek erkende echter steeds haar verplichtingen tegenover Engeland, zij zou zelfs nog te winnen zijn ge- a/)wK!f1i^eUrde' evenab Holdernesse, een bezetting enkel met Oostenrijksche troepen dit ^ l T™™ be^»ifg voor de helft met Oostenrijksche troepen, mits Weenen dit goedkeurde. (Y. aan Hold. — 16 Mei 1755 — SP) Oostenrijk keurde het inderdaad goed. Daarop 'sloten Oostenrijk en de Republiek 2 Augustus 1755 een conventie voor de verdediging van Namen, (zie Secr. Res. Holl. 411- 3M~J 214 1755—1756- weest voor krachtige defensie-plannen, als de bondgenooten hun negatieve houding opgegeven hadden. Engeland had daartegenover slechts vage woorden voor de Repubüek. En toch toonde het zich verontwaardigd over het conferentiebesluit, dat slechts eigen verdediging wüde, al betoogde Yorke, dat Holdernesse voorloopig tevreden kon zijn. Bovendien trachtte het Oostenrijk, dat ontevreden was over de instructies van Cornabé, bij de Repubüek verdacht te maken. Wat Engeland slechts deed, was: steeds weer uitdrukkeüjk vragen om hulp. Het protesteerde niet tegen de vraag om hulp, die de Republiek deed, het zweeg en gaf Yorke, ondanks diens dringend verzoek, daarover geen instructies. Yorke's positie was nu uitermate moeüijk tusschen de angstige Repubüek en het koel-eischende, tegeüjk afwerende Engeland. Een machteloosheid van hem was er het gevolg van, waar hij vaak wanhopig onder was Hij begreep de houding van de Republiek volkomen. De houding van Engeland echter keurde hij niet goed; die moest berusten op antipathie van den koning tegenover de Republiek, na het gehemde in den laatsten oorlog. Mocht die afkeer toén gerechtvaardigd zijn, hij was dat nü zeker nieta). Bovendien kon Yorke zich geen ander systeem dan het oude voorsteUen, dat nuttig voor Engeland zou kunnen zijn. Het was niet mogelijk te denken zooals de koning indertijd, n.1. "that we ought not to trouble our heads with the Dutch, let them sink or swim, sign a neutraüty or not, just as they thought proper »). Al zijn overredingskracht gebruikte Yorke om de Engelsche regeering te overtuigen, dat het met zijn houding niets bereikte; al zijn bewijzen «), om te toonen dat de prinses en de lei- ») Verschillende brieven van Yorke aan Royston geven er blijk van. •) Y. aan Royston — 13 Juni 1755 — Hardw. pap. *) Y. aan Hardw. — 3 Juni 1755 — Hardw. pap. ♦) Zoo een briefje van de prinses aan hem van 7 Juni 1755 (Soestdyk): Nothing is more agreeable than being wished for, my good Yorke, and especiaUy by a number of Gens d'Esprit as my case is at present, but imagine how much my vanity decreases, when I consider that that only flows from the want of a buUdog, which employment you think me proper for in the present conjuncture. I could do your business and take a good deal upon my shoulders, if I had that support which I think I deserve, but till my Fnend Newcastle will find out how f ar I can be of use here, I cannot be of any great help, my arguments being so dry, against many reasons hard to answer, so that I send you this comfortable letter to prevent your thinking I had lost my memory in my pleasant walks. Good bye, je vous félicite de ma présence a la conférence Mardi prochain, and am always your good friend Anne." ... Yorke zendt dit briefje aan Hardwicke "to show you that if H. R. H. means to deceive me, she takes the best way to do it, because the sentiments she avows would deceive as honest and much wiser than I am." (Y. aan Nardw. —10 Juni 1755 — Hardw. pap.) DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 215 dende mannen goed gezind waren en slechts wachtten op de toezegging van steun van Engeland's kant om wat met kracht te kunnen doen. Tenslotte zou Engeland antwoord geven, maar zóó, dat het daarmee zijn goede kansen verspeelde. Intusschen werd het verslag der onderhandelingen en het besluit van de conferentie over de houding van de RepubUek in het Geheim Besogne gebracht1), waar besloten werd, dat de provincies in het geheim op de hoogte zouden gesteld worden, met het doel hen te doen denken over de maatregelen, die voor de veiligheid der RepubUek genomen moesten worden. Larrey kreeg de opdracht om daarvoor een „mémoire instructif" op te maken. Aan de prinses werd tevens verzocht daartoe voorsteUen in de StatenGeneraal te doen. De Raadpensionaris kreeg opdracht om met de afgevaardigden van Amsterdam te spreken over hun gevoelen wat betreft de bedoelde legervermeerdering. Toen Engeland's houding zoo afwerend bleek, waar het het belang der Republiek betrof, en de toestand in de Zuid. Nederlanden, door het gedrag van de bondgenooten en den slechten staat der forten, verre van rooskleurig bleek, was Amsterdam op de gedachte gekomen om Frankrijk te vragen naar zijn plannen ten opzichte van de Zuid. Nederlanden. Of een specialen of den gewonen gezant wüde men met het doen van deze vraag belasten a). Yorke, ervan op de hoogte gehouden, was volstrekt niet tegen die gedachte, maar hij verwierp het bijzondere gezantschap. Berkenrode moest de vraag doen. Dat zou dan meteen "remove aü suspicions of England's having deceived them." George II was echter volstrekt niet ingenomen met het plan: de slechtgezinden zouden immers zeker niet nalaten "to lay hold of the insidious part of it" en te beletten, dat er eenige krachtige maatregelen zouden worden genomen. Bovendien zou het van geen nut zijn, meende hij, want Frankrijk zou toch geen afdoend antwoord geven. De gedachte van de vraag aan Frankrijk won steeds meer veld. Een geheime resolutie was daartoe reeds in Mei in Amsterdam genomen»). Tegeüjkertijd groeide de partij, die meende, dat de ») Secr. Resol. Holl. XII, 271. Zie ook Arch. IV. II. 541, noot. *) Y. aan Hold. — 12 Mei 1755 — S. P. *) Zie Arch. IV. II. 541, noot en 542, noot. 2l6 1755—1756. Republiek in ieder geval buiten den oorlog moest blijven; een meening, die gegrond was op den toestand der financiën, en die vooral in Rotterdam en Amsterdam voorgestaan werd. Als van ouds dus was de partij van rust en neutraliteit in de handelssteden het grootst. Een vermeerdering van het leger leek voor de aanhangers van deze partij een overbodige maatregel. De deliberaties, die in de Staten van Holland begonnen over het vermeerderingsvraagstuk, zouden de verschillende opvattingen scherp in het licht stellen. Al dadelijk bleek, dat de Ridderschap, geleid door Willem Bentinck, het voorstel van de prinses tot vermeerdering trouw zou steunen. Amsterdam en Dordt zouden hun meening nog niet dadelijk zeggen, terwijl het Noorderkwartier en Delft „inschikten" Men vreesde, dat Amsterdam, Rotterdam en Dordt niet te winnen zouden zijn; slechts van de tegenwoordigheid van de gouvernante in de vergaderingen van de Staten van Holland verwachtte men nog heil. Ook Yorke, die met spamung den loop der zaken volgde, spoorde de gouvernante aan terug te komen. De prinses zag wel, dat zij de groote koopsteden niet tot meegaan in het vermeerderingsvoorstel en de verdere plannen zou kunnen dwingen, als zij geen krachtigen steun achter zich voelde, en dien verwachtte zij slechts van Engeland a). Yorke steunde nu weer haar verzoek aan Newcastle om ook geldelijke hulp te geven. Immers nog weifelden de machtige steden, nog was er voor de regeering de mogelijkheid, dat zij de plannen zouden steunen. En nu kreeg de prinses inderdaad antwoord, dat weer in voorzichtige termen gesteld was s). Na Oostenrijk's houding gelaakt, die van de RepubUek geprezen te hebben, verklaarde Newcastle, dat het moeilijk was te weten welke maatregelen er genomen zouden moeten worden. Hij zeide nog steeds te hopen op een gezamenlijk plan ter verdediging van de Zuid. Nederlanden, aan de hand van Oostenrijk's voorsteUen, waarmee Engeland echter slechts tot op zekere hoogte zou kunnen meegaan, welke beperking de Republiek ongetwijfeld zou bühjken *). Voor het plan van legervermeerdering verklaarde Newcastle aUe sympathie te heb- 9 Zie Arch. IV. II. 540 vlgg., 4 Juni 1755. *) Zie het briefje van de prinses aan Yorke — bl. 214, noot 4. ») Arch. IV. II. 555 vlg. 4) Zie, voor 't Oostenrijksche voorstel en het tegenvoorstel van Engeland, bl. 197, en uitvoeriger in Waddington, Louis XV, bl. 129 vlgg. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 217 ben, maar hij vermeed zorgvuldig eenige hoop op steun te geven. Wel was hij overvloedig in vriendelijk belangstellende woorden. Dit beteekende dus: Engeland zou de goedgezinde partij niet den minsten steun verleenen in haar worsteling om het hoofd boven water te houden. Nog duidelijker zou Newcastle dat uitdrukken in een brief aan Yorke *). Hoe hij zelf ook denken mocht, het was de meening van Cumberland, die hij uitsprak. Zonder dat er gezamenhjk maatregelen voor een verdediging van de Zuid. Nederlanden genomen werden, zou hulp van Engeland niet anders beteekenen, meende hij, dan een of andere partij reden te geven om stil te staan en niets te doen. De hertog keurde ook, zoolang er geen plan voor de verdediging van het geheel bestond, elk voorstel af van verdediging van Namen, of welke vesting ook. De RepubUek kon immers, al was Namen versterkt, toch nog op duizend andere manieren aangevaUen worden. Newcastle betuigde zijn goede bedoelingen, ook wat betreft een verdedigingsplan, al bleef het hier ook slechts bij woorden, maar hij zag geen kans te doen, wat de prinses wüde. De hertog was zeer tegen geldeüjken steun, het zou een precedent scheppen voor de volgende tijden. De RepubUek moest eerst bewijzen, dat zij recht had op den geldeüjken steun. Had zij het recht, dan zou Engeland de geldsom betalen; had zij het niet, dan kon die nooit als schuld, maar aüeen als gunst toegestaan worden. En als gunst zou de som niet toegestaan kunnen worden, wanneer Engeland niet eerst het werkeüjke nut ervan inzag. De Repubüek moest dus ook het werkelijke voordeel van den geldsteun bewijzen. Eerst moest de prinses, zoo meende Newcastle, de Staten brengen tot toestemming in de voorgestelde legervermeerdering, en dan treden in een ernstig overleg met den koning en Weenen, ter verdediging van de Zuid. Nederlanden en tot wederzijdschen steun, voor het geval van een aanval. Zoo'n houding van de Repubüek zou pas een "irregular measure" als de geldsteun was, rechtvaardigen. Om den slag, dien Newcastle de Repubüek toebracht, te verzachten, trachtte hij te werken op de trots der Republiek. Hoüand moest niet geplaatst worden, zei hij, op het standpunt van een gesubsideerden staat, wanneer het een onafhankeüjke rol behoorde te spelen, om haar eigen belang te bevorderen. •) Arch. IV. II. 547 vlgg. 2l8 1755—1756- Duideüjk bleek nu, dat Engeland de Republiek niet meer noodig had en geen of althans maar zeer weinig rekening met haar hield. Er gloorde nu immers de hoop op een verbinding van Engeland met Pruisen. Dit antwoord van Engeland had grooten invloed op den raadpensionaris. Nu naderde hij positief de neutrahteitspartij, al droeg hij de kleuren ervan eerst nog niet openlijk. Wel gaf zijn houding onrust aan Bentinck en de zijnen. Het voorstel van Dordt, om aan Frankrijk een neutraliteit te vragen *) voorde Zuid. Nederlanden of voor de Republiek alleen, terwijl het de legervermeerdering afkeurde, had nu Steyn's sympathie. Rotterdam, Amsterdam en Haarlem waren met Dordt meegegaan. Steyn's steun bestond echter meer in het niet steunen der partij van Bentinck, die van neutraliteit niet hooren wilde. Het mijden van Steyn van een vaste lijn werkte inderdaad ten voordeele van de neutrahteitspartij *). Ook de prinses kwam onder haar invloed; zij gaf wel niet de legervermeerdering op, maar wilde de „aanschrijving" aan Frarikrijk goedkeuren. Dit was in den geest vanden tresoriergeneraal Hop, die weinig verwachtte van die representatie evenmin als van de hulp der bondgenooten en de RepubUek wüde doen vertrouwen op eigen krachten, die versterkend door legervermeerdering. De representatie leek hem echter een voorzichtigheidsmaatregel en daarom nuttig. Niet aüeen Bentinck en Brunswijk verzetten zich heftig tegen de representatie, maar ook Yorke8). Yorke het het niet bij een protest tegen de houding van Steyn en de prinses, hij dreigde nu met vijandige maatregelen van Engeland tegenover den Hoüandschen handel. Dit maakte indruk op de steeds weüelende gouvernante. Slechts de legervermeerdering zou de prinses als haar advies nu in de Staten brengen«). l) Zie Arch. IV. II. 535, noot 2. Een argument voor het neutraliteitsverzoek was, dat Maria Theresia een d. g. verzoek aan Frankrijk gedaan had. (Zie Arch. IV. II. 574.) *) "the conduct of the Pensionary is the most embarrassing circumstance of all; that rrünister's position makes his assistance absolutely necessary, and we feel the want of it every roinute; whether this change proceeds from timidity or a real falling ofi in Principles, is not yet clear." (Y. aan Hold. — 4 Juli 175J — S. P.) >) Y. aan Hardw. — 2 Juli 1755 — Hardw. pap. «) Secr. Res. St. Gen. 9 Juli 1755. Secr. Res. Holl. 11 Juli 1755. Daarna werd het voorstel per brief aan de velschillende provincies meegedeeld. „Je suis mortifié de la (d. i. den brief) trouver si affaiblie", schrijft Brunswijk (Arch. IV. II. 572 ) DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 219 Voor het debat er over in de Staten van Holland, zou Katwijk1) de versclüllende gedeputeerden der steden, op wie de prinses meende te kunnen rekenen, bewerken om met de Ridderschap mee te stemmen voor het voorstel der prinses 2). De loop der dingen werd voor de a. s. vergadering van te voren geregeld, want heet zou de strijd worden en de prinses wilde er zoo gunstig mogelijk vóór staan. De vier "dissenting towns"8) streden op de vergadering hard, maar tot verwerping van het voorstel konden zij het toch niet brengen, noch tot aanneming van Dordt's voorstel. Van beide kanten trachtte men nu zijn meening door te zetten4). De Ridderschap deed water in haar wijn, Delft trachtte door een tusschenvoorstel beide partijen te bevredigen. Bentinck wilde de zaak rekken en in ieder geval den naam der prinses niet genoemd hebben, omdat de mogelijkheid bestond van verwerping van het voorstel. Yorke werd buiten het directe gevecht gelaten, maar trachtte toch zijn invloed te doen gelden. Hij stelde nu voor, een middenweg te bewandelen. Kon de prinses niet toestemmen in de representatie aan Frankrijk, als men die zoozeer verlangde,mits men met de legervermeerdering doorging, voor het geval er geen bevredigend antwoord van Frankrijk kwam ? zoo vroeg hij 6). Hij vreesde, dat de prinses weer onder den invloed van Steyn zou komen, en de legervermeerdering zou opgeven "). Dan zouden de Zuid.Nederlanden worden "swallow'd up", wegens de houding, die Oostenrijk zou aannemen. Als dat werkehjk te vreezen was, zou het dan niet meer tot de veiligheid van Engeland strekken, schreef hij aan zijn vader, om het geld, voor de Russische subsidie bestemd, aan Holland en aan Pruisen te geven, en te *) " who is the person of confidence in many Towns of Holland", zegt Yorke. (Y. aan Hold. — ir Juli 1755 — S. P.) •) Arch. IV. IL 570. *) Yorke vindt het vreemd, dat Rotterdam er zich bij voegt, "that Town has passed for being devoted to the Stadholder." (Y. aan Hold. — 11 Juli 1755 — S. P.) ') De strijd is geregeld te volgen in Arch. IV. II. 579 en volgende bladzijden. 4) Aroh. IV. n. 590. •) Aan Holdernesse gaf Yorke een andere voorstelling van de verhouding tusschen Steyn en de prinses. "The Princess told me that the pensionary had been spoiled by us all, and now we could not manage him." Daarop had de prinses Yorke een verhaal gedaan van een gesprek met Steyn, waarin Steyn haar herinnerd had aan de volksmeening, en de verantwoording van haar als gouvernante. De prinses had daarop een hoogen toon aangeslagen en geantwoord, dat het wel eens kon gebeuren, "that he and many others might be very glad to seek for Protection with Her, against the Nation, if they continued to act as they do at present." (Y. aan Hold. — 18 Juli 1755 — S. P.) In zijn officieele brieven stelde hij, met bedoeling, de prinses in het gunstigste licht. 220 1755—1756. trachten een afwachtende houding aan te nemen, totdat men kon zien, welken kant deze revolutie in het Europeesche systeem, die op handen was, zou opgaan ? x) Yorke dacht dus ook aan Pruisen, het voor de veiligheid van Eng eland boven Rusland verkiezend. Echter kon hij zich niet losmaken van de gedachte, dat Holland voor Engeland's bestaan noodig was. Hij zag dan ook met beklemming de wending, die de zaken in Holland namen. Vrees was het motief van den raadpensionaris, toen hij plotseling, zonder de conferentie geraadpleegd te hebben, het voorstel deed in de Staten van Holland om den koning van Frankrijk „direct éclaircissement" te vragen van zijn bedoelingen ten opzichte van de Zuid. Nederlanden en de Repubüek *). Immers, er was bericht gekomen van den aanval van Boscawen op de Fransche vloot8). En nu vond Steyn, dat men zekerheid moest hebben over Frankrijk's houding; nu toch stond een oorlog voor de deur en stond het bestaan der Repubüek op het spel. De Repubüek had niets te maken met de geschillen in Amerika, verklaarde de raadpensionaris in zijn geschrift; zij had zich wel gewacht iets te doen, wat iets anders kon doen verondersteüen. De Republiek kon bovendien geen extra-uitgaven doen, welke voor haar bezwaarde financiën ondragelijk zouden zijn. Ofschoon Frankrijk niet gesproken had van een aanval, moest toch Berkenrode naar de plannen van Frankrijk vragen. Niet aüeen door den slechten toestand van de Republiek, maar ook door de houding van Oostenrijk was de Repubüek gedwongen tot dezen stap. De prinses was verontwaardigd over Steyn's houding, waardoor het haar en de Ridderschap niet mogehjk was geweest pressie op de steden uit te oefenen. Immers zij had er tevoren niet van i) "If this turns out to be the case, the Russian Treaty will have been JU-timed, for it would be more for the security of England to give that money to Holland and to Prussia, and to endeavour to act upon the defensive, till we see how Europe will turn upon this Revolution in its system." (Y. aan Hardw. — 18 Juli 1755 — Hardw. pap.) *) „.. .in dat vertrouwen, dat Zijne Aller Christelijkste Majesteit, ziende de openhartige handelwijs van haar Ho. Mo., daarop wel prompteüjk zal willen geven zodanig gunstig en voldoende antwoord, waarop haar Ho. Mo. zich volkomen gerust kunnen stellen, te weeten dat het geenszins Zijner AllerChr. Maj.'s intentie is nu of in het vervolg uit hoofde van den oorlog de Oost-Nederlanden op eenigerhande wijze te verontrusten, te attaqueeren of in te neemen, of eenige der zeiver steden of Plaatsen in possessie te nemen, veel min iets tegen de Frontieren van den Staat te ondernemen." (Secr. Res. Holl. — 26 Juli 1755 ) 3) Zie Waddington op dt. bl. 100 vlgg. Zie ook Secr. Res. St. Gen. 23 Juli 1755- DE DREIGENDE OORLOG — HET NETJTRALITEITSBESLTJIT. 221 geweten. Ook Yorke was geschokt, want met dit voorstel verviel de legervermeerdering, die hij in ieder geval had willen handhaven; Steyn verspeelde er Yorke's vriendschap mee. In de Staten van Holland was echter het plan ondanks het protest van de Ridderschap en twee steden aangenomen, in de plaats dus van het voorstel van de prinses. Toen het stuk in de Staten-Generaal gebracht werd, ging Friesland dadelijk met Holland mee 1), terwijl Zeeland spoedig volgde. De andere 4 provincies stemden tegen; dat zou Holland niet remmen, het zou echter wel Frankrijk verwarren, meende Yorke a). De Bonnac wist, wat er gaande was. Met vernieuwde hoop ging hij aan het werk om in de RepubUek stemming voor Frankrijk te maken, maar moeilijk bleef het voor hem, want met de meeste regeeringsleden had hij geen voeling»). Immers, al ging de neutraUteitspartij langzamerhand, ten gevolge van de oorlogsberichten uit Amerika en den breuk tusschen Engeland en Oostenrijk, een belangrijke plaats innemen, de partij, die nadere verbinding met Frankrijk zocht, was toch zeer klein, zelfs in Amsterdam. Men vertrouwde de welwülende verklaringen van Frankrijk niet; men dacht, dat de berichten over Frarikrijks vredelievendheid, ook nu nog, slechts bedoeld waren om de Repubhek in slaap te wiegen. *) *) Friesland was steeds meer verwijderd geraakt van den stadhouder, het stelde zich langzamerhand geheel tegenover de gouvernante, (vgl. Colenbrander, Patriottenstrijd I 369 ) ') "The Republiek in these circumstances is frighten'd out of her wits, and my late friend the Pensionary has play'd f ast and loose so as to have given us the slip; and to be gone to the neutrality party, tho' it is very uncertain whether France will grant them a Neutratily or not; the Princess Royal has shew'd at least Her good sentiments if she has not shew'd Her power, for she has gone on with the providing Namur, and the Magazines of the States upon her own Bottom, has proposed an augmentation which Holland has rejected, and has substituted in the place of it a previous application to France, to know what H. M. C. M's inclinations are; the other Provinces have the latter under consideration, but I think we shall have the majority on our side, which will not indeed do our Busmess with Holland, but will however embarrass France, who experts impatiently that the Republiek should apply to them. I am strongly suspected by the Faction of playing underhand in this affair, and to say the truth I have done my utmost and have been at Soestdijk to keep H. R. H. firm to the cause, and cannot be but satisfied with the zeal and firmness she shews upon the occasion." (Y. aan Royston — 12 Aug. 1755 — Hardw. pap.) *) In April 1755 had De Bonnac geschreven: Slechts handelsbelangen konden de St. Generaal brengen tot een leven op goeden voet met Frankrijk. En, mochten al enkelen een nauwere verbintenis wenschen, dan was dat toch alleen om het Engelsche juk af te werpen. In September 1755 klaagde De Bonnac nog, dat voeling met de HoUandsche regeering moeUijk was; dat de regeeringsmannen nu wel eens bij hem kwamen, maar hem nooit bij zich ontvingen. (Zie Colenbrander, op. cit, bl. 369 vlgg.) *) Arch. IV. II. 617. 222 1755—1756- Met spanning wachtte men nu de komst van den buitengewonen gezant d'Affry af, die door Frankrijk gezonden zou worden om De Bonnac terzijde te staan. De partij in Engeland, die meende de Republiek nog noodig te hebben, werkte intusschen ook ijverig om haar aanhangers in de RepubUek in aantal te doen toenemen, tegen den neutrahteitsstroom in. Holdernesse trachtte, op zijn terugreis naar Engeland in September 1755, verbinding met Amsterdam, met Overijsel en Utrecht aan te knoopen. Bentinck stelde den pensionaris gerust, door op het belachelijke van Holdemesse's optreden te wijzen 1). Bentinck's meening was nu, dat het niet van de RepubUek afhing, of zij onzijdig zou bUj ven of niet, maar dat de omstandigheden zouden bepalen, welke zijde zij had te kiezen. Hij meende dus, dat het eenige wat de Repubüek te doen stond, was: zich in staat te steüen zich zelf te verdedigen. Hierin dus naderde hij geheel de meening van Hop. Steyn was, in dezen chaos van stemmingen en meeningen, er beklagenswaardig aan toe. Onder den drang van Bentinck en Brunswijk, onder de moreele pressie der prinses a), zou hij tenslotte bezwijken. Hij zou nu de vaüditeit der verdragen met Engeland erkennen, de Staten van Hoüand bewerken de representatie in te trekken, om rustig af te wachten, wat de voorsteUen zouden zijn van den nieuwen Franschen gezant *). Weer zou dus Steyn de politiek van de „goede" partij volgen. De vraag aan Frankrijk verviel. AUes wachtte nu op de voorsteUen, die d'Affry zou meebrengen voor de Republiek; de Staten van HoUand talmden met uiteengaan ; ze wüden vergaderd zijn, als d'Affry aankwam, om dadeüjk met hem te kunnen onderhandelen. Maar, voordat die voorsteUen gedaan zouden worden, en de Republiek antwoord zou moeten geven, wüde de prinses eerst Engeland's "sentiments and vieuws" weten. Was Engeland nu bereid hulp te geven, dan zou de Republiek nóg haar houding daarnaar bepalen, in een gezamenlijk verdedigingsplan van de bondgenooten *). *) Arch. IV. II. 620 vig. 2) Zie Arch. IV. II. 630. •) Y. aan Hold. — 19 Sept. 1755 — S. P. 4) De prinses was besloten het oude systeem met Engeland te handhaven, schreef Yorke, maar "in order to do that, it was absolutely necessary that things should be ex-. plained and concerted with the allies under the Kings influence and DE DREIGENDE OORLOG — HET NEÜTRALITEITSBESLÜIT. 223 Engeland's antwoord, van 30 September, was echter meer dan een teleuretelling: de koning verwierp het "plan of opposition upon the continent, under the king'sinfluence", omdat nóch Oostenrijk nóch de Repubüek er het hunne toe wüden of konden bijdragen. De koning zou zich niet verzetten tegen maatregelen, die de toestand van de Repubüek eischte, mits die niet ingingen tegen de defensieve aUiantie tusschen Engeland en de Republiek, voornamelijk de hulp van de 6000 man, als het grondgebied van den koning aangevaüen werd 1). De levering van de 6000 man, dat was dus al wat er aan belangstelling van de Engelsche regeering voor de Repubhek overgebleven was. Met de veranderde stemming in Engeland, definitief na de feitelijke breuk met Oostenrijk in Augustus, was deze houding logisch. Immers, de krachtelooze Repubüek zou nooit een bondgenoot kunnen wezen om zonder hulp van belang te zijn voor de continentale verdediging. Er bleef echter in Engeland een partij, die de Repubüek voor Engeland van groot belang bleef achten. En daarvan was Yorke een ijverig aanhanger. Bovendien, zelf vertoevend in de Repubhek, niet volkomen op de hoogte van het hopelooze in de Engelsch-Oostenrijksche verhouding, en zittend midden in de HoUandsche dingen, kon het moeiüjk anders, of hij zag ze eenigszins met HoUandsche oogen aan. Hij begreep dan ook, dat het Engelsche antwoord de genadeslag zou zijn voor de Engelschgezinde partij in de Repubhek. Nu Engeland haar in den steek het, zou zij geen stand kunnen houden tegenover de neutraüteitspartij. Engeland had zelf eerst aangedrongen op een gezamenlijk verdedigingsplan voor de Zuid. Nederlanden en nu gaf het dat op, zei Yorke ontstemd. Begreep Yorke dan niet, dat de Zuid. Nederlanden van geen beteekenis meer waren voor Engeland's verdedigingsplan — dat, geconcentreerd op Hannover, de Zuid. Nederlanden slechts als verbindingsland van waarde had beschouwd — nu Engeland's aandacht, van Oostenrijk af, meer . op Pruisen gericht was? Deze verandering in de continentale houding van Engeland was immers slechts een weerspiegeling van de richtingsverandering van het Engelsche kabinet. protection; without which it was impossible to imagine that the Republiek could venture to take any measure, which France might interpret as offensive, whether it was so or not." (Y. aan Hold. — 19 Sept. 1755 — S. P.) *) Hold. aan Y. — 30 Sept. 1755 — S. P 224 1755—1756. Engeland's antwoord nog niet aan de prinses vertellend, haar vragen intusschen ontwijkend l), schreef Yorke nog eens naar zijn meesters, om een verandering van dat antwoord, uitweidend over de kwade gevolgen, die het hebben zou. Maar zijn pleiten had geen resultaat; en zoo moest hij tenslotte aan de prinses het antwoord meedeelen *). Ofschoon Yorke persoonlijk Engeland's houding niet goedkeurde, tegenover de prinses vertolkte bij slechts de bevelen van zijn lastgevers. Juist zooals Yorke verwacht had, antwoordde de prinses hem op zijn boodschap: deze handelwijze van Engeland zou de Repubhek in de armen van Frankrijk werpen. Hoe haar eigen pogingen ook zouden zijn, zei de prinses, zij zou niet weten de Engelsche verdragen na te komen, als Frankrijk zich verzette tegen de levering der 6ooo man. Weenen zou het nu ook met Frankrijk op een accoord werpen, wat betreft de Zuid. Nederlanden, en bereid zijn in ruilingen te treden. De ellende van de Repubhek zou dan niet te overzien zijn, meende de prinses. De Repubhek zou grondgebied verliezen, *t barrière-tractaat zou verbroken zijn, de Scheldevaart en de handel op Ostende voor de Repubhek verloren, Pruisen, de Paltz en andere vorsten zouden gekocht kunnen worden met wat de Repubhek afgenomen werd, en zoo zou de Republiek in nog slechter staat zijn dan toen zij metEngeland Ü11672 inoorlogwas3). De prinses schaamde zich aan Steyn Engeland's antwoord te moeten mededeelen, na al de moeite, die zij gedaan had om hem in het systeem te houden. Zij het dus Yorke beloven er niemand anders dan Bentinck en Brunswijk over te spreken. Yorke trouwens was zelf zeer ontevreden over Engeland's houding *), en werkte dus gaarne mee tot geheimhouding, om de tegenpartij geen voedsel te geven. De Engelsche regeering stoorde zich niet aan Yorke's waarschuwing. Toen de geruchten over een Fransche landing in Engeland steeds luider werden en er preparatieven werden gemaakt in Duinkerken en andere zeehavens, kwam Engeland nog eens bij de Repubhek, nu met verzoek direct 6 a 8000 man te leenen, buiten de verplichte 6000 man. Als de Repubhek hierin nu bereid- ») Arch. IV. II. 633 — 3 Oct. 1755») Y. aan Hold. — 7 Oct. 1755 — S. P. ") Y. aan Hold. — 7 Oct. 1755 — S. P. 4) Zie Bijlage 12. s) Arch. IV. IL 634 — 31 Oct. 1755- DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITÉITSBESLUTT. 225 willigheid toonde, zou dat een goed effect maken, nadat haar onvermogen om van nut in het Europeesche systeem te zijn, oorzaak was geweest, dat er geen maatregelen waren genomen voor de verdediging van het vasteland. Engeland wierp dus alle schuld op de Republiek. De Repubhek zweeg echter voorloopig; men wilde wachten totdat d'Affry zijn voorstellen gedaan had. Hoe langer dat wachten werd, hoe zenuwachtiger de stemming in Holland. De Staten van Holland bleven steeds hun bijeenzijn rekken. Velen wilden bij d'Affry's aankomst dadelijk een neutraüteitsverdrag met Frankrijk sluiten. De pamfletten, door Frankrijk in de Repubhek tegen Engeland uitgestrooid, verhoogden nog de spanning. Van Oostenrijk verwachtte men niet anders dan dat het de Zuid. Nederlanden bij de nadering van een Fransch leger dadelijk zou opgeven l). Ofschoon Frankrijk nog talmde met de oorlogsverklaring, op den duur kon die toch niet uitblijven. De kwestie van het vrije hanéè&verkeer kwam nu weer op den voorgrond. Verscheidene leden der Staten-Generaal wilden, dat gezant Hop al vast bij voorbaat bij Engeland protesteeren zou tegen mogehjke prijsverklaringen. Yorke had het nog wel kunnen tegenhouden, maar hij kon zich toch niet ontveinzen, dat deze prijzen-kwestie weer opnieuw moeilijkheden zou geven. Om Engeland een ruggesteun te geven, als de Repubhek een beroep deed op het tractaat van 1674, zond Yorke een declaratie van de Republiek naar Londen, van 1657, toen Engeland tegenover Portugal in dezelfde verhouding stond als nu de Repubhek tegenover Frankrijk *). Met dergelijke bewijzen hielp Yorke dus zijn land steunen! Al moeilijker werd Yorke's positie; dat hij geslingerd werd tusschen eigen meening en het te volgen bevel van zijn lastgevers, maakte die niet sterker en in bange oogenblikken was hij vaak radeloos. Het eenige, wat hij nog doen kon, zoo schreef bij, was: Engeland de verplichte 6000 man zien te bezorgen. En hij' werkte hard om de gemoederen in de Repubüek ontvankehjk te maken voor de ontvangst van de vraag om hulp, als die officieel gedaan werd. Yorke's spanning voor de komst van den Franschen gezant was al even groot als die der HoUandsche staatsmannen. D'Affry had, vóór zijn vertrek naar de Repubüek, wel gezegd, dat *) Zie Bijlage 13. *) Y. aan Hold. — 31 Oct. 1755 — S. P. 15 226 1755—1756. hij slechts van een handhaving van de vriendschap tusschen de Republiek en Frankrijk wilde spreken en niets zou vragen, wat tegen de eer van de Repubhek inging1), maar d'Affry was een creatuur van d'Argenson, dus van zelf oorlogsman en in zijn vredelievende woorden niet te vertrouwen, meende Yorke. Met angst zag hij, dat d'Affry met Amsterdam in verbmding stond en dat de Staten van Holland bereid waren ieder Fransch voorstel gunstig te ontvangen *). Bentinck trachtte, zooveel hij kon tegen deze voor Frankrijk gunstige stemming in te werken. Hij toch was nog overtuigd, dat Engeland voor de Republiek onmisbaar was. Toen Larrey hem een memorie in het zien, die hij opgesteld had om de houding aan te geven, die de Republiek zou moeten aannemen bij d'Affry's komst, keurde hij die ten sterkste af. Immers als basis was daarin genomen, wat men aan Frankrijk zou antwoorden. Bentinck, verontwaardigd.ried Larrey aan om zich buiten dingen tehouden.waar hij geen verstand van had. Volgens hem moest de basis, bij elke overweging van de Repubüek zijn: wat zou men Yorke antwoorden? 3) In dien zin overhandigde hij de prinses een memorie *). Als Engeland om hulp vroeg, zoo stond er in, dan moest de Repubüek die geven; anders was haar eüende, wat betreft den handel, niet te overzien. Zelfs als Engeland een misslag zou doen, was het in het belang der Republiek, dat zij toch niet zou toelaten, dat Engeland's grondgebied zou worden aangevaüen 4). Ook Steyn hield zich aan Bentinck's kant. En Deutz had gezegd, dat zelfs Amsterdam niet overhaast tegenover Frankrijk te werk wüde gaan *). De vrees voor een Fransche landing werd in Engeland steeds grooter. Nog eens zou Engeland nu zijn verzoek om hulp herhalen. Met te meer aandrang kon het dit nu doen, omdat, bij een landing van Fransche troepen, het voorwendsel van den pretendent gemakkelijk aangegrepen kon worden. Dat zou de Republiek Y. aan Hold. — 18 Nov. 1755 — S. P. ') Y. aan Hold. — 5 Dec 1755 — S. P. *) Arch. IV. H. 637 vlgg. <) quand même 1'Angleterre feroit (ce qu'elle n'a pas fait) quelque faux pas, qui peut donner lieu a une discussion, si elle est 1'agresseur ou non, 1'intérêt essentiel de la R£publique, de religion, de liberté, de commerce, etc. ne permettroit jamais a la République de ne voir envahir, ni même attaquer, la terre ferme d'Angleterre, d'Ecosse, ni dTrlande par la France." (Zie Arch. IV. II. 641 vlgg.) ') Arch. IV. II. 646 — 27 Nov. 1755. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLTJIT. 227 des te meer tot hulp verplichten. Voorloopig wendde Yorke zich slechts tot de prinses met een memorie. Als Engeland zich officieel tot de Staten-Generaal wendde om hulp, kon het er dan op rekenen, dat de 6000 man dadehjk gezonden zouden worden ? zoo lmdde de vraag Innerlijk onzeker van het antwoord, dat hem gegeven zou worden, had Yorke eigenlijk geen hoop »). Openlijk echter sloeg hij tegenover de prinses een krachtigen toon aan «) Hij begreep, zei hij haar, dat zij niet dadelijk antwoord kon geven. Maar als dat antwoord slechts gunstig was, omdat d'Affry een vervulling van hun defensieve verplichtingen goedkeurde dan, zei Yorke dreigend, zouden de gevolgen voor de Repubüek geheel anders zijn, dan wanneer men vóór d'Affry's voorsteUen in Engeland's verzoek toestemde. Yorke helde trouwens ook persoonlijk tot de meening over, dat Engeland de Republiek op zee met zoo behoefde te sparen als het deed, wanneer zij niet tot de hulo bereid bleek te zijn. Intusschen schreef hij naar Engeland om hem ook instructies te geven op de punten, die de Republiek zoozeer ter harte gingena Hoe zou Engeland's houding zijn tegenover den Hollandschen handel op Frankrijk; zouden de schepen onderzocht worden? En Yorke herinnerde Holdernesse aan de verplichtingen, die Engeland aan de Republiek had. b. Vondde koning het tijdstip van den casus foedens nu aangebroken ? ') Met een gunstig antwoord van ingeland, ten opzichte van den handel vooral, zou Yorke veel beter toegerust in het duel met d'Affry te voorschijn komen meende hij; immers dan zou ook Amsterdam aan zijn kant staan «). Zou Engeland ook volstaan met het verzoek om de verplichte 6000 man aUeen, wüde York ook weten•). Bovendien vroeg hij dringend zijn verzoek om hulp nu direct aan de Staten Generaal te mogen doen, omdat hij overtuigd was, dat d'Affry •) Zie Arch. IV. II. 648 — 4 Dec. 1755 for'noi-^ n°\prejend to ^«"ne whether I shall succeed or not, but I will fight hard 2 t' S3"1*- — 12 Dec- W - Hardw. pap. ) Y. aan Hardw. - 19 Dec. 1755 - Hardw. pap. 228 1755—1756. dien weg zou volgen, en dan een voorsprong zou hebben. Engeland haastte zich echter niet met antwoord en instructies. De Fransche gezant was eindelijk 8 December 1755 aangekomen. De wedstrijd van de beide gezanten om de gunst der Repubhek zou nu beginnen, maar d'Affry, sterk gesteund door zijn regeering, was beter toegerust dan Yorke, die slechts onverschillige, koele meesters had. D'Affry had dadehjk de nota, waarnaar met zoo'n spanning uitgezien was, aan den pensionaris voorgelezen *). Geen voorstellen hield die in, slechts de vraag naar de houding van de Repubhek, als de oorlog uitbrak. Ook garantie van het verdrag van Aken wilde Frankrijk van de Repubhek»). Conform aan zijn instructiess), hield d'Affry zich in het vage in zijn vragen en beloften, ging bij uiterst voorzichtig en langzaam te werk. Na de spanning, die het wachten in de Repubüek veroorzaakt had, mocht deze houding van Frankrijk een directe teleursteümg geven«); toch was er wijsheid in: zij hield de Repubüek in spanning en zou haar gevoeliger maken voor eiken stap, dien d'Affry zou doen. Onaangenaam vond de Repubüek deze houding van den Franschen gezant; door zijn gereserveerdheid werd zij actiever 6). De Staten van Hoüand machtigden nu den raadpensionaris hem te zeggen, zich tot de Staten-Generaal te wenden, in de hoop dat d'Affry zich dan uitspreken zou6). Het antwoord, dat Yorke in deze tijden op zijn telkens herhaald verzoek om instructies kreeg, was voor hem teleursteüend, omdat het zijn bewegingen verlamde. Laat Frankrijk zich maar eerst uitspreken, luidde het; raad of hulp wüde de koning niet geven, voordat Frankrijk zich geuit had. Tegeüjkertijd hield En- >) Y. aan Hold. — 9 Dec. 1755 — S. P. Zie ook Secr. Res. Holl. — 10 Dec. 1755- ') Yorke vond het vreemd, dat Frankrijk beweerde, dat inbreuk gemaakt was op het 18e art van het verdrag van Aken. Daar toch stond, dat onopgeloste punten opgelost zouden worden op een wijze, door de geïnteresseerde partijen overeen te komen. Meenen zij, vroeg Yorke, "that the interested parties in that Treaty are obliged to jom with France, to adjust our Dinerences?" (Y. aan Hold — 9 Dec. 1755 — S. P.) Bentinck meende dat Frankrijk aan de Repubhek om garantie vroeg, omdat het op Spanje niet rekenen kon, evenmin op Pruisen, dat eerst de kat uit den boom wüde kijken. (Zie Arch. IV. II. 661.) ') Zie Colenbrander, Patriottentijd, I. 571, vlgg. •) "His cold opening of this long expected French minister has struck a great damp upon People here, and I am the more convinced that the stap, we have just made (n.1. de vraag om hulp) was well timed." (Y. aan Hold. — 9 Dec. 1755 — S. P.) *) Vgl. Bijdr. en Mededeel. Hist. Gen. Utr. 27, bl. 308. ') Y. aan Hold. — 19 Dec. 1755 — s- p- DE DREIGENDE OORLOG — HET NEÜTRALITEITSBESLUIT. 229 geland echter vast aan de hulp van de 6000 man, waartegen Frankrijk onmogelijk bezwaar kon maken, meende het. En wat Frarikrijk ook voor aanlokkehjks voorstelde, ieder goed Hollander moest den binnenlandschen vrede van Engeland en de handhaving van den Protestantschen godsdienst in het koningshuis belangrijker vinden. De Repubhek moest nu flink zijn, niet beïnvloed door "misplaced timidity." Want even als de preparatieven van Frankrijk voor een landing in Engeland, zouden zijn dreigende maatregelen op het vasteland weinig om het lijf hebben. De Repubhek moest Frankrijk dwingen zich uit te spreken en de voorwaarden voor een neutraliteit der Repubhek te formuleeren. Dan kon de Repubhek tenminste eenigszins nuttigzijn voor de bondgenooten èn voor zich zelf. Ten slotte verklaarde Engeland nooit verder dan het antwoord van 30 September te willen gaan, al zou het wel raad willen geven, als men in de Repubhek wist, wat Frankrijk verwachtte '). Was het wonder, dat nu de meesten in de Repubhek gingen vóelen voor onderhandelen met Frankrijk? Beide vragen, van Engeland en van Frankrijk, waren aan het Geheim Besogne in behandeling gegeven. En terwijl men in Holland geneigd was tot beantwoorden van de Fransche vraag, was men het bij de Engelsche er nog niet over eens, of de casus f oederis, die de Repubhek tot de 6000 man verplichten zou, bestond. Burgemeester Hop zei, dat Engeland in Europa op de Fransche kust het eerst de vijandelijkheden begonnen was; Bentinck meende, dat Frankrijk's versterking van Duinkerken als de eerste vijandelijkheid kon gelden *). Steyn was zijn stuur kwijt, iedere waardige houding voor de Repubhek gaf hij nu op. Hij wilde een neutrahteitsverdrag met Frankrijk sluiten, maar niet breken met Engeland, d. w. z. hij wilde, dat men de 6000 man zoo spoedig mogelijk zenden zou, zonder daarbij echter te spreken van het verdrag van 1678, uit vrees van anders tot een oorlogsverklaring tegen Frankrijk gedwongen te worden. Bovendien wüde hij danalstegendienst van Engeland de erkenning vragen van het verdrag van 1674. Burgemeester Hop, in veel met Steyn meegaande, was echter rustiger: dat jachten van de Staten van Hoüand om een antwoord aan Frankrijk er door te krijgen, keurde hij af. Ieder in Hoüand, *) Y. aan Hold. — 23 Dec. 1755 — S. P. *) Zie Arch. IV. II. 658 vlgg. 230 1755—1756. zelfs de meest neutraalgezinde, was huiverig om de banden met Engeland geheel los te maken; want dan kou Engeland tot het niet erkennen van het verdrag van 1674 komen, wat voor den handel een gevoelige slag zou zijn. Yorke werd ongeduldig onder die besluiteloosheid van de mannenin Holland. Hij verklaarde, dat Engeland er niet aan dacht de Repubhek in een oorlog te betrekken; zij zou immers in haar tegenwoordigen toestand toch slechts tot last zijn. 't Eenige wat Engeland verlangde was de 6000 man, al kon het dat niet formeel op deze wijze beloven, omdat dat een niet erkennen van het tractaat van 1678 zou beteekenen 1). Deze verklaring was voor Bentinck weer een bewijs te meer, dat men niet bang moest zijn voor Engeland's eischen .Men moest nu geen uitlegging vragen, maar de belofte van de zending doen. Dat laatste moest men uitdrukkelijk aan Frankrijk antwoorden — „met vertrouwen" was niet mogelijk ») — en zoo moest men blijk geven, dat een afscheiding van Engeland, waarop Frankrijk hoopte, niet mogelijk was. Daar kwam d'Affry 2 Januari 1756 met de Fransche vraag in de Staten-Generaal: hoe zou de houding der Repubhek zijn, als er een oorlog uitbrak? Yorke was onzeker over het antwoord, dat gegeven zou worden *). De neutrahteitspartij, waartegen Bentinck's betoogen niets daadwerkelijks meer konden doen, echter niet. Hop diende een project van antwoord in *). De Repubhek, zoo luidde het, zou zich buiten de geschillen houden; zij zou de vriendschap van Frankrijk voor de Repubüek trachten te houden, zich bedienend van middelen, vereenigbaar met haar onafhankehjkheid en eer. Zij hoopte, dat de handel en scheepvaart en het grondgebied van de Repubüek en de Zuid. Nederlanden veilig zouden zijn voor Frankrijk. Zij hoopte, dat Frankrijk haar daarover zou kunnen geruststeüen; bovendien, dat het den oorlog niet zou uitstrekken tot het grondgebied van Engeland en Ierland, „objet qui par divers motifs intéresse la République trés essentieüement." ») Zie Arch. IV. III, i vlg., noot. ») Frankrijk had nX gevraagd, dat de Republiek zich met „confiance et précision" zon uitlaten over het te volgen systeem. ') Y. aan Hardw. — 6 Jan. 1756 — Hardw. pap. *) Zie Arch IV. III, 5 vlgg noot — 31 Dec 1755 "Amsterdam seems to have given the first symptom of life in this affair." (Y. aan Hold. — 9 Jan. 1756 — S. P.) DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITEITSBESLUIT. 231 Yorke had, toen hij het stuk onder oogen kreeg, veel aanmerkingen *): over den toon en de bewoording; vooral de slottirade beviel hem niet, die was vaag en de erkenning van de tractaten werd er niet openlijk in uitgesproken. Als hem nu niet gauw antwoord gegeven werd op de Engelsche vraag, dan zou hij zich ermee tot de Staten-Generaal wenden. Als hij wachten moest, totdat een antwoord uit Frankrijk zou zijn gekomen op het antwoord van de Repubhek, zooals Hop hem geraden had, dan zou het er steeds slechter voor hem gaan uitzien. Nadat Hop het project veranderd had, zoo dat het nu slechts vage termen bevatte»), was Yorke gekalmeerd, vooral nadat de prinses hem beloofd had, dat de 6000 man gezonden zouden worden op 's konings eerste verzoek, mits hij de hulp slechts vroeg in geval van dringenden nood, en dan schepen zond om de troepen te vervoeren *). De moeilijkheden schenen alle goed opgelost te kunnen worden, toen d'Affry verklaarde, zich niet tegen de zending van de 6000 man te zullen verzetten, als het daarbij bleef4). En opnieuw gaf d'Affry verzekering van zijn eerhjke bedoelingen«). Het project van antwoord aan Frankrijk ging er nu in de Staten van Holland doors), en het zou ook in de Staten-Generaal behandeld worden. Intusschen was Engeland steeds meer verdiept geraakt in zijn onderhandelingenmet Pruisen,steeds minder moeite doende om de oude banden met Oostenrijk weer aan te knoopen. Wel spraken de Engelsche staatsheden in het openbaar nog druk over de oude alliantie en werd de handelwijze van Oostenrijk als die van een trouweloozen bondgenoot de Repubhek voorgehouden. Toen Engeland zijn streven eindelijk met goed gevolg bekroond zag in het tractaat van Westminster7), meende het, dat het van Oostenrijk verheugenis en dankbaarheid over dit defensieve verdrag kon verwachten. Het dacht, dat Oostenrijk zich als bondgenoot bij het verdrag zou aansluiten. Pruisen waarborgde immers nu Duitschland tegen een vijandehjken aanvaLDat Hannover onder den waar- ■ *) Zie Arch. IV. III. 6 vlgg. — 8 Jan. 1756. *) Zie Arch. IV. III. 7, noot — 9 Jan. 1756. *) Zie Arch. IV. Ui. 9. *) Arch. IV. III. 8. — ix Jan. 1756. «) Arch. IV. III. 12. *) Secr. Res. Holl. — 15 Jan. 1756. ') 16 Januari 1756. — Zie Waddington. Zie ook Schaf er, Geschichte de* siebenj. Kriegss, en Arch. IV. III., passim. 232 1755—1756. borg viel, en de Zuid. Nederlanden door het geheime artikel uitdrukkehjk uitgesloten waren, behoefde niet zoo'n groote verwondering te wekken. Want noch de Republiek, noch Oostenrijk, hadden iets willen doen voor een gezamenlijke verdediging van de Zuid. Nederlanden1). Vreemd vond Engeland het, dat Oostenrijk nu weer dringender bij Frankrijk gehoor zocht; Engeland bleef immers de deur voor Oostenrijk openhouden *). Niet alleen Oostenrijk, ook Rusland, dat het verdrag van September 1755 juist met Engeland geratificeerd had, was geschokt. Was Engeland dan zoomaar ineens vergeten, dat met den „ennemi commun" in het geheime artikel Pruisen bedoeld was ? Van nu af ging Rusland dringend aansluiting bij Oostenrijk zoeken. Voor Pruisen zelf was het gesloten Westminster-verdrag ook een teleurstelling, ofschoon dat ook Silezië voor een vijandelijken aanval dekte; want het was, door Rusland's houding nu, niet bevrijd van zijn angst voor de Russische troepen. Dit zou het motief worden, dat aan het defensieve verbond een veel verder strekkende beteekenis zou geven. De indruk, dien het verdrag van Westminster op de partijen in de Repubhek maakte, was zeer verschillend *). In Amsterdam o.a. was men er weinig mee ingenomen. Vreugde was er eerst bij de Engeland wei-gezinde patrij, maar die bekoelde, toen het geheime artikel over de uitsluiting van de Zuid. Nederlanden bekend werd *). De Zuid. Nederlanden lagen in hun overdedigbaren staat nu dus geheel overgeleverd aan de Fransche troepen.die dan ook de Republiek niet zouden sparen, als zij met Engeland nauw verbonden bleef. Toen echter de prinses zich teleurgesteld toonde, sloeg Yorke een hoogen toon aan *). De teleurstelling van Bentinck en Brunswijk schreef Yorke toe aan hun Oostenrijksche >) Zie ook Arch. IV. HL 15 vlg. *) Yorke zei: „on verrolt que par ceci l'on ouvre a la cour de Vienne une porie poot entrer, si elle veut et si elle entend son intérêt." Daarop antwoordde Bentinck, „que cela ouvroit une porte a la vérité, mais que ce pouvoit être une porte pour sortir aussi bien que pour entrer." (Arch. IV. III. 16.) ») Zie Arch. IV. III. 13 vlg. en Bijdragen Hist. Gen. 27,311. *) "It (d. i. het geheime artikel) very wrongly damped in some degree the Princess Royal's joy, tho' it is still very great; but it is so much become the stile in Europe, to expect the king to do every thing for His allies, and they nothing for themselves, that it is almost interpreted as an act of injustice when their Interests do not take place of His Majestys, in all engagements, which H. Maj. has singly brought about." (Y. aan Hold. — 27 Jan. 1750 — S. P.) Voorwaar een vreemde voorstelling der dingen door Yorke 1 *) Zie Arch. IV. III. 15 vlg. DE DREIGENDE OORLOG — HET NEUTRALITÉITSBESLUIT. 233 gezindheid. Bentinck had inderdaad steeds voor Oostenrijk geijverd, maar evenzoo had hij gedaan voor Engeland; hij was immers een overtuigd aanhanger van het oude systeem *). Yorke's benarde positie maakte hem onbillijk tegenover Bentinck. De koelheid, die over het verdrag langzamerhand intrad, ook bij de best-gezinde groepen, maakte de stemming voor Engeland's vraag om hulp niet beter. Toen Frankrijk eenige Engelsche schepen genomen had, greep Engeland dit tegenover de Repubhek als casus foederis aan. Yorke kreeg nu het bevel openlijk met zijn vraag voor den dag te komen. Steyn ried hem het uit te stellen, totdat het antwoord aan Frankrijk gegeven zou zijn. Yorke beloofde dit, te eerder toen hij bemerkte, dat de prinses spijt begon tekrijgen over haarstelUge belofte van hulp. Konden de overige provincies echter niet van te voren bewerkt worden, zoodat ze dadehjk mee zouden gaan als Hoüand's antwoord gunstig was? Zoo vroeg Yorke, tevens nog eens belovend, dat er niet meer dan 6000 man gevraagd zouden worden, en bovendien de Republiek in dat geval als belooning toezeggend „aengenaeme effecten voor haar commercie"1). Maar toen de .Staten-Generaal het besluit tot het antwoord aan Frankrijk genomen en verzonden hadden »), kwam kort daarop Yorke met zijn vraag in de Staten-Generaal, zonder eerst met de HoUandsche staatslieden het tijdstip overlegd te hebben «). Hoewel men al lang de openlijke vraag verwacht had, bracht die toch beroering. De Bonnac kwam Fagel en Steyn het weinige vertrouwen verwijten, dat ze in de Fransche gezanten hadden. ») „J'ai toujours pris soin, quand il a été question du système général d'y accrocher la cour de Vienne, sans jamais la séparer, paree que j'ai toujours pris les Pais Bas pour mon point d appui", zegt Bentinck zelf. (Arch. IV. III. 54.) Hij was Engelsen gezind, en toch had hij „aucune prédilection pour les Anglais" verklaarde hij aan Hop. (Arch. IV. III. 48.) *) Arch. IV. III. 18 vlgg. — 6 Febr. 1756. *) Secr. Res. St. Gen. — 9 Febr. 1756. *).Secr. Res. St. Gen. 13 Febr. 1756. Secr. Res. Holl. — 25 Febr. 1756. Zie ook Arch. IV. III. 23 vlgg. — 13 Febr. 1756. De meerderheid besloot de vraag ad referendum te nemen, haar commissoriaal te behandelen met den Raad van State. De Pensionaris had het commissoriaal maken ounoodig gevonden, met het doel de zaak te rekken ten nadeele van Engeland. De prinses was verontrust over deze houding van Steyn; Bentinck verklaarde die als gevolg van een minder goede verhouding tusschen Steyn en Hop. Ook Friesland had bezwaren gemaakt tegen de extensie, het had, evenals Zeeland, veranderingen er in gewild. De meerderheid was er echter voor geweest. En toch zou men de zaak niet in commissie geven, voordat Holland aan zijn gedeputeerden zijn toestemming had gegeven. 234 1755—1756. Zoo, stap voor stap, zou de Republiek in den oorlog tegen Frankrijk betrokken worden, zei hijl). De Engelsche vraag werd in de Staten ad referendum genomen. Steyn wilde van geen antwoord aan Engeland weten, voordat hem de meening van Amsterdam bekend was. Bentinck ging daar de stemming opnemen *). Vooral Hop en Hasselaar sprak hij. Bij Hop was de vrees voor Frankrijk groot. Hij wilde dus van Engeland vele waarborgen hebben, als de Repubhek tot het zenden van de 6000 man overging. Over een conventie van neutraliteit met Frankrijk waren de meeningen verdeeld, maar in ieder geval wilde men in Amsterdam met het antwoord aan Engeland wachten, totdat er van Frankrijk antwoord was gekomen op de verklaring van de Repubhek. De onzekerheid en aarzeling waren in Holland algemeen. Friesland weigerde de 6000 man *). De prinses deed alle moeite om deze twee provincies voor een gunstig antwoord aan Engeland te winnen. Algemeen werd echter de leus: niets positiefs doen, voordat het antwoord van Frankrijk er was. Eindelijk kwam dat. Het vroeg een verduidehjking van het slot van de verklaring der Repubhek, dat wel het zenden van hulp had laten doorschemeren, maar dat met opzet vaag gesteld was. Zou de Republiek de 6000 man geven, ja of neen ? vroeg nu Frankrijk. De Fransche koning vond voor die hulp geen reden en kon die dus niet goedkeuren, het hij verklaren 4). Terwijl dit antwoord aan de commissie werd gegeven, die ook de vraag van Engeland behandelde, trachtte Steyn het ondershands op een accoord te werpen. D'Affry bezweek voor den aandrang, zond inderdaad een koerier met het voorstel naar Parijs; maar ried tevens zijn regeering aan standvastig te zijn en geen gehoor te geven aan dit laatste verzoek 5). ') Arch. IV. III. 26 vlgg. 2) Arch. IV. III. 34 vlgg. ') Zie Arch. IV. III. 56. De Staten van Friesland werden opgezet door Larrey, Idema, van der Meiden, in samenwerking met A. van Haren, Grovestins, de Back enz. (ibid., bl. 63.) Al-in Dec. 1755 had Friesland verklaard, dat de hulp slechts gegeven"kon worden bij een inval van den pretendent in Engeland, maar dat er in andere gevallen geen sprake ken zijn van een beroep op het tractaat van 1678. (Zie Arch. IV. II. 666.) «) Zie Arch. IV. III. 72, noot — 4 Mrt. 1736Vgl. Stuart I. 228 vlgg. - •) Steyn had voorgesteld: Frankrijk zou deze hulp van 6000 man goedkeuren, als de Republiek beloofde, dat zij geen deel aan den oorlog zou nemen, en verder geen hulp aan Engeland zou zenden. Steyn zei er bij, dat dit het praeadvies van Holland zou zijn (en dat het dus zekerheid had in de Staten Generaal aangenomen te worden), als Frankrijk er DE DREIGENDE OORLOG — HET NEÜTRALITEITSBESLUIT. 235 Intusschen waren plotseling de Engelsche transportschepen in Willemstad aangekomen, om de 6000 man hulptroepen op tenemeni). Het had Yorke, die deze plotselinge zending verkeerd vond, zeer onaangenaam getroffen; het maakte zijn positie nog moeilijker. Zóó zeker had hij het verkrijgen van de hulp toch niet voorgesteld, meende hij »). Deze ontijdige zending deed de kansen van Engeland veel kwaad; Bentinck betuigde er Newcastle dan ook zijn spijt over »). In Amsterdam dacht men nu, dat het een doorgestoken kaart was tusschen Yorke, en Brunswijk en Bentinck. Yorke dacht echter, dat Amsterdam's handelsbelang het nog wel in den band zou houden «). Twijfelend toch aan de houding der Repubhek, nam Yorke een hoogen toon tegenover Bentinck aan, die verklaarde, dat deze zending een moeilijkheid te meer was en het besluit der Staten tegen zou houden. Yórke beweerde, dat men de dingen onjuist voorstelde. Dat deed Bentinck's woede losbarsten, zoo dat Yorke tenslotte nederig om vergiffenis vroegs). Van Frankrijk's antwoord had Yorke gehoord. Hij begreep, dat de Republiek nu, als zij de 6000 man zou toestaan, daarvoor een Franschen aanval kon verwachten. Zij zou dus hulp vragen aan Engeland, tegelijk met de belofte van de levering der troepen. Terwijl hij naar huis schreef, dat hij zich met kracht verzetten zou tegen een dergelijke vraag om hulp, waarbij nog bovendien de uitdrukkelijke erkenning van het verdrag van 1674 gevoegd zou worden8) ruimde hij, onder de drie middelen, me hij de prinses voorstelde om een breuk met Engeland te voorkomen, aan die hulpvraag van de Repubhek toch een plaats in. Deze middelen waren7): dertiMe7XeeTde- D>Af^ Weigerde VOOrStel door te zettden- °fs<*°°n hij in¬ dertijd zelf een d. g. voorstel gedaan had. ') 2 Maart 1756. -K- w*"1 "b?id. °f,my confused 'm account I may send of our situation here wluch the amval of the Transports, so abruptly and agaUst my wis es nas not made more agreable; we are not yet near thro' our business, tho' we approacn Te Denouement, so that you must not grow unpatient, for these Peop.e never did anythnï Mrt LT S"2 ^ V* ÖUke °f BurSuud.ys time....» (Y. aan Royston - 2 jnrt. 1756 — Hardw. pap.) ') Arch. IV. III. 70. Val. Arch. IV. III. 85. ^l,Y°r^«VOegt b? rijn mededeelm«en o^ Amsterdam: "It seems to me however 51£*trfdlT * I^th6y ^fooutit, forü they were not frighteneduponacLun 2m£Tz%t^s! pe, we very uttle hold over them" We and the Republiek have chang'd sides, and what we were for softemng then, they are for now, and we have taken up their argurnents; I confess.... that I am frequently embarrass 'd with this which appears a contradiction to me AU I have been pushing at and stül am labouring to obtain, is what you desire 256 BIJLAGE IX. viz. a Proposition to applane the Difficulties we meet with, and to form some concert between the two nations.... Give me leave to say, that if the affair is of any importance, either to our Political or Commercial Interests, we ought to put our shoulders to the wheel, and not expect too much from this disjointed and ungovern'd country, where Faction and every thing that is bad is predominant.... The P* makes a Proposition, promises that the whole shall be laid before the King, that the Result of the Deliberations here, shall likewise be communicated, exposés the advantage the opposition gains óver Her, and begs to put Herself and Her Family under the King's Protection.... I never have seen not talk'd with an Austrian upon the subject, and I do not suppose, that Ct. Kaunitz or any of his Colleagues, would teil Ct. Bentinck, what they would or could do for us; in the main Point we may go hand in hand, but for our Private Interests they relate wholly to ourselves. BIJLAGE X. (zie Hoofdstuk IV, bl. 167). Memoire van de prinses (14 Nov. 1753): De moeilijkheid was, dat weer een nieuwe deliberatie zou moeten volgen in de provincies, „auquels S. A. R. sera obligée en ce cas de déclarer qu'Elle voit avec douleur et regret, que 1'Angleterre ne se tient plus a ce qui avoit été proposé par 1'Angleterre Elle-même le 29 du mois de Juin de cette année," en deze verandering „ne manquera pas de faire perdre au Roy rinfluence que S. M. a dans 1'Etat." „S. A. R. croit encore devoir répresenter au Roy avec un de entière candeur qu'on n'envisagera jamais icy comme une faveur de la part de 1'Angleterre, ce qu'Elle fait pour se prêter a 1'idée d'une Convention préliminaire. Que c'est plus tot un conciliatoire dont on s'est avisé icy pour n'être pas obligé a presser 1'Angleterre sur la prestation de la Garantie, a laquelle Elle est obligée par le Traite de la Barrière. Et par laquelle elle seroit, casu quo, tenu de prêter main forte a la République pour le paiement des subsides. Que toute difficulté de la part de 1'Angleterre sur la convention préliminaire sera regardé icy a 1'égal d'une rupture de la négociation. Que le traité provisionnel est la base du traité a faire et le soutien de tout le sistème. ■HÉ 3 BIJLAGE X. 257 Qu'abandonner le Traité provisionnel, ou abandonner le Traité de la Barrière, c'est une seule et même chose. Que cette nouvelle idéé de 1'Angleterre change entièrement la nature de la déhbération. Qu'ü y a déja trois ans qu'on est d'accord sur la question an Q on 1 a déclaré conjointement a Vienne^ Que l'on ne dispute plus que sur le quomodo. Que les termes yagues et généraux que 1'Angleterre substitue aux additions f aites icy a son propre article, donneront le soupcon de quelque dessein caché de 1'Agleterre sur 1'article du Commerce au dépens de la Repubhque. Qu'ü sera impossible de prévenir pareüles impressions dont les conséquences seront fatales. Que 1'effet en sera d'autant plus mauvais que, dans le cours de cette affaire-cy, la République a fait voir qu'Elle étoit disposée a ne pas tirer tout qu'EUe pouvoit tuer de 1 avantage qu'EUe a sur 1'Agleterre par le Traité de Munster a fin de rester ensemble et unie avec EUe pour le soutien de 1 Alliance et de la Cause commune. Que tout delai paroit équivalent a une rupture. Que cependant on ne peut conclure sans que les deux parties soient d'accord et que la cour de Viene ne conclura pas sans une convention nréüminaire. Qu'ü est incertain, si cette clause que 1'Angleterre a substituée en Juin a ce que la cour de Viene avoit proposée en May sera admise a Vienne, mais qu'ü est certain, que, si on supprime cette clause, toute la négociation sera a recommencer sur 1'aveu des prmcipes constatés par la résolution de la Répubüque de 17S1 laqueüe a non seulement été approuvée par 1'Angleterre, mais a été donnée conjomtement par Mrs. Keith et Burmania Que le retranchement de cette clause sera regardé comme une rétractaüon de 1'Angleterre. Que cette rétractation fera un tres mauvais effet parmi les Alüés et dans toute 1'Europe Que dès le commencement de cette négociation on a compris qu u taloit une convention préliminaire par laqueUe les points qm intéressent le plus le soutien de 1'AUiance entre la maison d Autnche et les Puissances Maritimes fussent provisionneUement assurés, nommément le rétabüssement des Places de la Barrière et le point du subside dü a la Répubüque. Que ces points-la pressent pom le sistème de 1'Éurope Que tout delai tend a la ruine de 1'Alüance. Què c'est la' un fait Que 1 examen de la question, qui amoit tort ou raison n'est pas de saison. Que le danger est éminent et va de jom en jom en augmentant Que quand meme ü seroit décidé et démontré que tout le tort est du coté de Vienne, et que les Puissances Maritimes ont toute la raison de leur coté, ü n'en seroit pas moins vrai que la ruine mévitable de 1'Alhance et du sistème formé par la Grande Alü- 17 ■ 258 BIJLAGE X. ance de 1701, que 1'Angleterre a toujours regarde, avec tant de raison, comme le soutien de la Uberté de 1'Europe, et celuy du maintien de la couronne dans la ligne Protestante, que cette ruine suivroit immédiatement la rupture de la négociation présente. Qu'a Vienne on dira qu'il n'y a rien a faire avec nous. Que ceux qui y ont soutenu cette thèse, triompheront et diront que les Puissances Maritimes changent a tout moment d'idées et de principes, et qu'ü faut renoncer a toutes liaison avec EUes, abandonner les Pais Bas, et tirer parti pom consoüder d'une autre facon la monarchie, etc. Que toute nouveUe difficulté qu'on suscitera sm la souverainité des Païs Bas, ou sur aucune autre limitation de cette souverainité autrement que par les propres paroles des Traités, occasionnera infaiUiblement la ruptme de la négotiation a Vienne. Qu'on ne peut comprendre icy queUes difficultés 1'Angleterre peut faire sm 1'augmentation ou la (üminution des droits, paree qu'on ne cède rien en effet par la Convention préliminaire, 1'Angleterre et la République restants en leur entier sm 1'explication de leurs principes aux cas particuhers et aux différents points des Tarifs concernant les diverses sortes de marchandises. De sorte que dans le fond la précaution de 1'Angleterre paroit inutüe et son appréhension pom les suites une terreur pannique. Que les denrées ou produits qui sont particuhers a 1'Angleterre ne peuvent jamais être un objet de négociation pom la République et Vice Versa, ceux de la République ne peuvent jamais 1'être pom 1'Angleterre. Que 1'Angleterre ne perd rien puisqu'EUe ne tient rien en que les Autrichiens sont en posession de lever les droits suivant lem bon plaisir. Que 1'Angleterre ne peut pas forcer les droits de la facon qu'Elle le souhaite. Que 1'Angleterre peut gagner en obtenant des diminutions de droits dans les Païs Bas. Que quand ü faudra traiter sm les droits a lever en Angleterre, aussi bien que dans la Répubhque, PAngleterre sera alors maitresse de se relacher ou non sm tel ou tel point, selon qu'EUe le trouvera possible ou convenable, ou de ne rien relacher du tout. Que les Puissances Maritimes sont la partie souffrante durant ce delai et incertitude." ECLAIRCISSEMENS. Les paroles ajoutés dans le nouveau pro jet d'art iele 2d. remis par Mr. Yorke a S. A. R. le 12 Nov. 1753: scavoir: En autant que la nature de leur Pais, et de leurs denrées respectives le per mettra, n'ont point une significatkm distincte et claire. Elle est inutüe, paree que les demées et les produits particu- BIJLAGE X. «59 hers de 1'Angleterre doivent être regardés comme des obiects sur lesquels 1'Angleterre doit traiter pom Elle-même, vis a vis la Cour de Vienne, sans être en rien gênée a eet égard par la République; tout comme la République de son coté doit traiter avec la Com de Vienne, sm les denrées et produits particuliers a la Képubhque, sans être en rien gênée, par 1'Angleterre Les paroles suivantes, insérées par la République, et omises dans le nouveau project, remis le 12 Nov., scavoir: aussi ne pourra m l unml autre ètre changê a Vavenir sans Vaveu et le consentement des trots hautes parties contractantes, les paroles ne sont entendus icy, que relativement aux droits imposés dans les Païs Bas Autrichiens sur les marchandises ou denrées qui font 1'objet du commerce de toutes les deux nations dans les dits Païs Bas Autrichiens. Sans qu'on prétende se mêler des droits que 1'Angleterre impose actueüement, on pourrait imposer dans la suite, sm les denrées qui entreront des Païs Bas Autrichiens en Angleterre, ou qui sortiront d'Angleterre pom être envoiés dans les Païs Bas _ La clausule, dans les termes suivants: Mais en attendant que ces 1 raites soient faits, Elles seront en Uberté d'agir comme bon leur scmblera.surtout ce qui pourra regarder le commerce dans Pétendue de leurs Dommations respectives, autant qu'EUes ne se trouveront pas avotr renonce a cette Uberté: par les Traités qui subsistent actueUement entre Elles, est proprement un adoucissement du nouveau projet d article 2d remis par le Comte de Caunitz a Mrs. Wüliams et Keith. Elle a été couchée en Angleterre, et envoiée icy le 20 Tuin au Colonel Yorke qui 1'a remise a S. A. R. Dans la République on s y est conformé, dans 1'espérance, qu'a Vienne on s'en contentew -irl,1S ™e omission totale d'un objet si important, arrêtera inlajJüblement la négociation a Vienne, ce que seroit d'autant plus facheux et affligeant qu'on ne voit pas que cette clause pmsse en rien préjudicier ni a 1'Angleterre ni è la Répubüque. BIJLAGE XI. (zie Hoofdstuk IV, bl. 181). Memorie van de prinses. „Son Altesse Royale est charmée d'apprendre par Monsr Yorke sous quel point de vue le Roy envisage les facheuses nouyelles arnvées par le dernier courrier de Vienne. Et que Sa Majesté veut bien écarter toute idéé de ressentiment et chercher 2Ó0 BIJLAGE XI. de concert avec la République les moyens de prévenir la rupture d'une négociation, du succes de laquelle dépend la süreté mutuelle, et qui fait la base de Palliance entre les Puissances Maritimes et la maison d'Autriche. La Princesse Royale n'attendoit pas autre chose de la magnanimité du Roy. Elle pense même et se flatte de persuader eet Etat a sacrifier pareillement son ressentiment au bien de la cause commune. Son Altesse Royale se sent extrêmement honorée de la confiance dont le Roy lui donne une nouvelle preuve, en lui demandant son opinion sm la situation présente de cette épineuse affaire. Elle persiste dans 1'opinion qu'Elle a déja eu 1'honneur de communiquer le 22e May dernier a Sa Majesté, que, sans la conclu— sion d'une convention préliminaire qui assme les principaux points desquels dépend PaUiance et le sistème général de PEurope, II seroit inutüe et même pernicieux de rouvrier les conférences sm un Traité de Commerce. Comme ü paroit a présent que la com de Vienne accroche toute la négociation a Partiele du Commerce, au risque même d'anéantir le sistème, Son Altesse Royale souhaiteroit qu'ü plut au Roy de faire examiner, s'ü n'y avoit aucun moyen de parvenir encore a un interim sm le commerce. Madame la Princesse sans quelque expédient ne voyant aucun jour a quelque chose de bon icy, attend les idéés du Roy avec d'autant plus d'impatience, qu'EUe prévoit que les Déliberations prochaines et formeües de PEtat seront suivies de résolutions qui rendront toute négociation ultérieure impossible. C'est pour cela même, qu'EUe désire de savoir le sentiment du Roy, espérant que Sa Majesté trouvera quelque expédient pom prévenir la rupture. Son Altesse Royale croüant devoir avertir (comme EUe Pa dit le 22e May a Monsr. Yorke) qu'ü est plus que probable que la première marche de la République sera de demander Passistance de Sa Majesté et de réclamer ses engagemens pom 1'exécution des moyens de vigueur spécifiés et justifiés par le Traité de Barrière. Son Altesse Royale répète, EUe regarde toujours par continuation une convention provisioneUe comme devant précéder le négociation sm le point du commerce. EUe n'ose flatter Sa Majesté de pouvoir en rien changer ou altérer, les dispositions dans la République a eet égard. EUes sont si parfaitement fondées sm 1'intérêt de 1'AUiance, qu'EUe est persuadée que Sa Majesté Ellemême ne pourra jamais s'en départir et laisser indécis la rétablissement des Places de la Barrière, qui dépend de la chose de la convention provisionnelle, et qui par la même est aussi essentiel pom la Grande Bretagne que pom la République. a la Haie 24 Dec. 1754. BIJLAGE XII. 2ÓI BIJLAGE XII. (zie Hoofdstuk V, bl. 224). Yorke aan Royston. 14 October 1755. (Hardw. pap.). Yorke klaagt over zijn „unsettled state of mind," en zegt, dat hij is "as much in a wood as ever." "The wat we ourselves have begun, sets out infortunately and the willingness show'd by those who contend for vigorous measures, to support any system with Foreign Courts, does not af ford an agreable prospect for the future success of it, when the king went to Hanover, we were summoned to speak clear, to put ourselves in a Posture of Defence, to take a share in the burthen of subsidies, and measures, tho' slowly and with an ill grace I confess, were conducting to that End, but still we were embarking om friends, and they meant to serve us, as we expected from them. In a few months the whole was changed, and we seem now to be left to shift for ourselves, the consequences of which cannot be very salutory to Great Britain at the long run. If we are determin'd to fight France single-handed, and leave the continent Powers to shift for themselves, can we expect that they should quarrell for nothing, can we expect that the treasures of France wül not be employ'd upon their marine; that the Dutch wül dare to send succours to England, if France choses to hinder it, in a word that we can support om Famüy upon the Throne against a formidable neighbour and reduce that neighbour to sue for Peace, when we conduct ourselves as the Event has proved we have done hitherto ? I have just read over again my Lord Townshend's Barrier Treaty vindicated. What does aü that he says mean, or is the situation of our affairs so much changed for the letter, that we can with securrity change all the principles we have acted upon ever since the Revolution ? If you can clear aü this up to me, you wül do me a signal piece of service, for I confess my incapacity to do it single. I am aware of the General topicks which are but too weü founded, that we can 't bear the expence alone, that our aüies can or wül do nothing for us, that we must subsidize aü Europe etc. This is aü true, but what of that, if you wül support a War with success, you must do it, if you cannot, in God's name, have comage enough to make Peace. France has a mind for it, so has aü Europe, but it wül soon be no longer time. I confess, tho' I don 't understand my own country, I don 't understand France neither, they see their ships taken without resenting it; they delay appealing to other Powers; their Trade is distress'd, and yet their Fleets get home safe, and om commanders obtain victories from them by land; you may dépend upon it, that at this instant there is no fixed plan formed at yersaüles, and that they üve from day to day, as much as their neighbours, hoping that one charitable or other wül step and prevent our going on as we have begun. I heard today, that the 2Ó2 BIJLAGE XII. King of Prussia presses the attack of Flanders, but refusesto let the French in Germany, but you wül keep this to yourself; I must doubt myself whether Francé wül have the comage to do it, for they are as much afraid of drawing those who were once om alües upon their back, as we are afraid of setting them on; one or the other must, I think, be in the wrong, but which I can 't teü. I am not a üttle employ'd in preparing materials to answer the Libels France is pouring out against us in this country, but single handed, I shall ncver be able to keep the field, and therefore I have apphed to my superiors for leave to take in auxiüaries, whom I wül furnish, provided England pays the subsidises. In the meanwhile I go on skirmishing and in a day or two I wül send you a production or two with which I whet the Pubück's appetite, en attendant mieux; you shall have at the same time two Papers the Court of France has thrown out against us; I do my best, and that is all I can pretend to.... BIJLAGE XIII. (zie Hoofdstuk V, bl. 225) Brief van Yorke aan Royston. 14 Nov. 1755 (Hardw. pap) Yorke heeft het over de preparatieven van Frankrijk, die schijnen te bedoelen Engeland, Hannover en de Zuid. Nederlanden (en vooral Namen) te bedreigen. Wij kunnen niet genoeg op onze hoede zijn, schrijft hij. "I can 't enter into the detail of my objections to what past here last summer, in relation to thé continent, in which I yielded as was my duty, since I could not agree in opinion with my superiors, tho' I stül sincerely think that, if the Ps. R' had been supported. as She begg'd to be, that we should have been in a very different situation here, than we are at present At present we are quite defenceless, and as the court of Vienna, üone mayjudge from their conduct, seems determined to abandon the Netherlands, the moment France sets her foot in them, I see no Resource for this country, but the mercy of the conqueror. The only Point I can attempt here at present is (ann I labour at it night and day) to prepare marters so as to procure you the 6000 men in case you stand in need of them. I don 't wait for orders upon that head, because I look upon it as essential to thepreservation of both countries, and it shall not be for want of pains if I fail in the attempt. What alarms here, is the apprehension which France spreads amóngthem, ofomvisiting their ships, tho' hitherto we have steer'd clear of it, and I make no BIJLAGE XIII. 263 doubt but it will be the principal article of Mr. d'Affry's Instructions, to stir up jealousy on that head. You ask whether that Gentleman has ever been employ'd here before; he was sent upon much such an Errand at the beginning of the last war; he is a French Swiss, much esteem'd and a creature of Mr. d'Argenson's, who we know is for a Continental war; and that convinces me,' that these People will be deceived, if they expect to find him thé bearer of reasonable and pacifick offers; 1'abbé de la Ville has recommended him to Mr. Rouillé, who is the Dupe of it, and fancies he employs a man of his own, whilst he is just the contrary, Mr. d'Affri is not yet arrived, which makes me suspect that France will not let him set out, 'till they are quite ready, declare their Intentions and execute them at the same time; in the meanwhile the Resolution of applying directly to France from hence is laid aside, tho' I make no doubt but the Town of Amsterdam has a secret correspondence by which many things are convey'd backwards and forwards. The Ps. R' is very uneasy and I think really means as she should do, but the Tide is strong against Her and your crude Déclaration that you could take no share upon the continent, joined to the dead silence of the Court of Vienna, do not render Her siuation very agreable." ERRATUM. Op blz. 123, noot, staat: Hist. Gen. XXX, lees: Hist. Gen. XXX, blz. 112 noot. BRONNEN. In het Rijksarchief: Resolutiên en Secrete Resolutiën van de Staten Generaal en de Staten van Holland. Verbaal en brieven van gezant Hop. Brieven van de HoUandsche gezanten, in Weenen vooral. Barrière-pakket. Archief van den raadpensionaris Steyn. In het Record office te Londen (Foreign Office) voornamelijk: State Papers, HoUand (afgekort S, P.) State Papers, Germany, Empire (afgekort S. P. Germ.) In het British Museum: de Bentinck Papers of Egerton Mss. — Zie het verslag van Bussemaker — afgekort Eg. Mss. Hardwicke papers (afgekort Hardw. pap.) Newcastle papers, foreign Correspondence (afgekort NC. pap.). LITERATUUR. A. J. d'Affly Jr. — Willem Bentinck van Rhoon, en de diplomatieke betrekkingen tusschen Engeland en de Republiek, voor den vrede van Aken (1898). Archives de la Maison d'Orange-Nassau, 4e Serie. A. von Arneth. — Maria Theresia nach dem Erbfolgekriege, 1748 —1756 (1870). A. BaUantyne. — Lord Carteret, a political bioeraphv, 1600— 1760 (1887). A. Beer. — HoUand und der Oesterreichische Erbfolgekrieg (1871). 5 5 Zm Geschichte des Friedens von Aachen (1871). Aufzeichnungen des Grafen William Bentinck über Maria Theresia (1871). Die Oesterreichische Politik in den Jahren 1755 und 1756. (Hist. Zeitschrift 27, bl. 282 vlgg.) G. L. Beer. — British Colonial Pohcy, 1754—1765 (1907). W. H. de Beaufort. — Geschiedkundige opsteUen. P. J. Blok. — Geschiedenis van het Nederlandsche volk (1904). E. Boutmy. — Le dévéloppement de la Constitution et de la Société poUtique en Angleterre (1912). A. de Broglie. — La paix d'Aix-la-ChapeUe (1892). Browne. — An Estimate of the Marmers and principles of the tunes (1757). 266 LITERATUUR. C. H. Th. Bussemaker. — De ambassade van d'Affry (Hist. Avonden II). —- Brieven van d'Affry (Bijdr. Hist. Gen. Utrecht XXVII.) Een memorie over de Republiek uit 1728 (Bijdr. en Mededeel. XXX). Th. Carlyle. — History of Friedrich II of Prussia (1864). Chesterfield. — Letters (ed. J. Bradshaw, 1905). Letters and works (ed. Mahon,i845—'53.Hierin de "Apology for a late Resignation"). Chatham Correspondence (ed. by W. Stanhope and J. H. Pringle (1838—1840). H. T. Colenbrander. — De Patriottentijd (1897). P. Coquelle. — 1'Alliance Franco-Hollandaise contre 1'Angleterre, *735—1788 (1902). Vv'. Coxe. — Memoirs of the administration of the Henry Pelham (1829). W. H. Craig. — Life of lord Chesterfield, 1727-—1748 (1907). J. R. Danielson. — Die Nordische Frage (1888). J. G. Droysen. — Geschichte der Preussischen Pohtik (1881—'86) J. E. Ehas. — De vroedschap van Amsterdam (1883). G. Elhs. — The History of the late Revolution in the Dutch Re¬ publiek (1789). W. Ernst. — Memoirs of the life of Chesterfield (1906). E. Fitzmaurice. — Life of William, earl of Shelburne (1875). M. de Flassan. — Histoire générale et raisonnée de la diplomatie francaise ou de la pohtique de la France, VI (1811). L P. Gachard. — Histoire de la Belgique au commencement du XVIIIe siècle (1887). Gedenkschriften van G. J. van Hardenbroek (Werken Hist.Ge- nootsch.). H. Gehlsdorf. — Die Frage der Wahl Erzherzog Josephe zum rö- mischen Könige, hauptsachlich von 1750 bis 1752 (1887). W. Grant. — Colonial Pohcy of lord Chatham (1911). C. Grant Robertson. — England under the Hanoverians (a History of England VI, 1911). H. D. Green. — William Pitt, earl of Chatham. G. Harris. — Life of Hardwicke (1847.) F. Harrison. — William Pitt, earl of Chatham (1905). J. Hartog. — De Patriotten en Oranje, 1747—1787 (1882). G. B Hertz — British Imperialism in the i8th centary (1908). E. Hubert. — Les garnisons de la Barrière dans les Pays-Bas Antricbiens 1715—1782 (1902). W. W. Hunter. — The Indian Empire (1882). J\ W. Japikse. — De aard der Volksbeweging 1747—1748 (Gids 1910). J. C. de Jonge — Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen (1843)- LITERATUUR. 267 J. K. J. de Jonge. — Geschiedenis van de diplomatie gedmende den Oostenrijkschen successie-oorlog en het congres van Aken. 1740—1748 (1852). Th. Jorissen. — Lord Chesterfield en de Repubhek der Vereenigde Nederlanden (Hist. studiën, 1894). Memoriën van Diderik van Bleyswijk, 1734—(Werken v. h. Hist. Genootsch., 1887) O. Klopp. — Der König Friedrich von Preussen und seine Politik (1867). Politische Geschichte Emopas (1912). W E. H. Lecky. — History of England in the i8th century (1878) A. L. Lowell. — The government of England (1908). R. Lucas — George II and his ministers (1910). P. Mantoux. — Notes sm les comptes rendus des séances du parlement anglais au XVIIIe siècle (1906). A. T. Mahan. — The influence of sea power upon historv 1660— 1783 (1889). J' Lord Mahon. — History of England, from the peace of Utrecht to the peace of Versailles (1858). Th. B. Macaulay. — The earl of Chatham (Essays V 1844) Thackeray's History of the Earl of Chatham (Essays H, (1834). W. Michael. — Die Engbschen Koahtionsentwürse d. J 1748 (in de Forschungen z. Brand. u. Preuss. Gesch. I. 565 vlg) D. C. Nijhoff. — De hertog van Brunswijk. Een bijdrage tot de geschiedenis van Nederland gedmende de jaren 17S0— 1784 (1889). 1 /D Parhamentary History of England (ed. Cobbett and Wright) Pohtical History IX (bewerkt door J. S. Leadam) Politische Correspondenz Freidrich's des Groszen (1880) A. P Pnmrose. — Wilham Pitt, his early life and connections (1910). tüV£n ^nke- ~~ Ursprung des siebenjahrigen Krieges (1871) Th. W Riker. - Henri Fox, first lord of HoUand, a stuay of an eighteenth century politician (1911). G. J. Rive — Schets der staatkundige betrekkingen tusschen de Repubhek der Vereenigde Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, 1701—1767 (1873). Rousset — Recueü Historique d'actes, négociations, mémoires et traitez (1748). A. von RuviUe. — Wilüam Pitt, earl of Chatham (Engelsche Vertaling, 1907). 0 A. Schaefer. — Geschichte des Siebenjahrigen Krieges (1870). J. K. Seeley. — The expansion of England (Tauchnitz ed. 1882). tl. scwitter. — Correspondance secrète entre le comte A W Kaunitz-Rietberg et le Baron Ignaz de Koch, 1750—1752' 268 LITERATUUR. M. Stuart. — Vaderlandsche Historie (1821). J. Talboys Wheeler. — India under British rule (1886). History of India (1886). W. M. Thackeray. — The four Georges (1861). A. Vandal. — Louis XV et Ehsabeth de Rrussie (1882). R. Waddington. — Louis XV et le renversement des alliances, 1754—1756 (1896). J. Wagenaar. — Vaderlandsche Historie. Verzameling van Historische en Politieke Tractaaten (1776). A. W. Ward. — Great Britain and Hanover (1899). B. Williams. — The life of William Pitt (1913). J. de Witte van Citters. — Contracten van correspondentie (1873—'75). T. Wright. — Caricature history of the Georges (1867). H. Walpole. — Letters (ed. Cunningham, 1857). — Hieruit geciteerd. Letters (ed. Mrs. Paget Toynbee, 1903). Memoirs of the reign of King George the Second (1846). P. C. Yorke. — The hfe and Correspondence of Ph. Yorke, earl of Hardwicke (1913). D. M. M. d'Hangest d'Yvoy van Mydrecht. — Frankrijk's invloed op de buitenlandsche aangelegenheden der voormalige Ne- derlandsche Republiek (1858). VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 7 positie in de machtige Whigconnectie aan Newcastle het overwicht tegenover de andere ministers. Het lag echter ook aan Newcastle's persoonlijkheid. Hij was een wonderlijk mensch, die een gevoel van pijnlijke sympathie moet opwekken. Een nerveuse, egocentrische figuur, zonder kracht in zijn karakter, met altijd vrees en wantrouwen voor de menschen. Hij had dan ook geen blijvende vrienden, behalve Hardwicke. Er is iets roerends in de vriendschap van dezen rustigen, klaren man voor Newcastle. Hij kende Newcastle en had onuitputtehjk geduld met hem. Hij wist hoe de leider van de buitenlandsche zaken eigenlijk zelf noodig had geleid te worden. En willig nam hij de rol van steun en raadgever op zich. Hij wist, dat bij booze, wantrouwende briefjes van Newcastle eigenlijk de grond was: een angst, een niet weten wat te doen, en een zich alleen en zonder veel steun voelen. Patzelfde motief deed hem immers zoo angstvallig naar de publieke opinie luisteren. Hardwicke wist, dat in zijn brieven vol zelfverheffing en zelfoverschatting een vraag naar goedkeuring van zijn daden lag opgesloten. Hij wist, als Newcastle boudeerde en zich achteruitgesteld voelde, dat twijfel, en gevoel van onmacht de grondtoon ervan waren. Hardwicke kende echter ook 's mans bekwaamheden. Immers Newcastle had, door jarenlange oefening in regeeringsbetrekkingen, een meesterschap gekregen in het behandelen van zaken, die op routine aankwamen 1). Door het toeval van geboorte op een van de eerste plaatsen geplaatst, en wetend of onbewust voelend zijn weinig groote eigenschappen, was Newcastle jaloersch op zijn macht, bewaakte hij haar angstig. Hij intrigeerde ervoor en verdroeg alle onaangenaamheden van den koning, wiens steun hij niet missen kon. Want zijn macht en positie waren hem de kern van zijn bestaan; niet uit eerzucht of om ze te gebruiken voor een levenswerk, maar slechts om het genot van te heerschen en de menschen afhankelijk van zich te zien. Onderwierpen de menschen zich aan hem, dan kon Newcastle niet genoeg goeds van hen vertellen. Toonden ze ') Craig (Life of Chesterf.) zegt: "NC. that extraordinary being, who, despite bis oddities, was one of the most resourceful statesmen." v. Ru vil le gaat, dunkt mij, te ver. Hij zegt:" In the conduct of f oreign policy he showed great insight and experience; every complication was clear to his mind, and he was able to calculate and to avail himself of every possible chance". Het was juist het "insight", dat aan Newcastle ontbrak. De Hannoversche politiek zette hij, die eenmaal aangenomen hebbend, coüte que coüte door. En de vele nuances erin waren slechts het gevolg van zijn grilligheid. 8 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. zelfstandigheid, dan zag hij ineens niets dan kwaad in hen 1). De zaken van het Noordelijk departement waren in deze en volgende jaren van zooveel belang, dat alle ministers zich er mee bemoeiden. Maar Newcastle ging verder: buiten Chesterfield, den nominalen secretaris van Staat voor het Noorden, onderhield hij een correspondentie met Sandwich, den Engelschen gezant in Den Haag 2). Het was Newcastle, die de lijn van buitenlandsche politiek aangaf, waarnaar de anderen zich hadden te richten. Van verzet er tegen kon geen sprake zijn, ze konden Newcastle immers toch niet doen vallen. Zoo schreef Chesterfield vaak aan de gezanten tegen zijn eigen meening in. Maar die scheeve houding kon hij niet lang volhouden. Zooals Pelham was het type van den businessman, zoo was Philip Dormer St anhope, graaf van Ches ter fieldhet type van den 18de eeuwschen intellectueel: koel cynisch, meteen grove verfijndheid, meer fransch toch, in zijn geestigheid zonder humor *). Zijn scherpheid bedierf veel voor hem in zijn loopbaan. Door de Pelhams was hij in de regeering gekomen 4), vooral door Newcastle, met wien hij goede vrienden was, totdat hij diens jalousie opwekte. Dat Chesterfield een man van scherp verstand was en van helder inzicht in staatszaken, was gebleken in zijn betrekkingen, als gezant in Holland, en als onderkoning van Ierland. Om zijn kennis van Holland vooral, was hij in 1746 secretaris van Staat voor het Noorden geworden, met—van zijn kant — de voorwaarde van opzegging, zoodra de post hem niet beviel. Hij kende, als geen ander, de Hollanders, wist er mee om te gaan, en werd door hen gewaardeerd 6). Hij kende den betreurenswaardigen toestand van de Republiek. J) Staaltjes hiervan zijn Harrington, Chesterfield, Sandwich, Pitt. *) Tevoren had Newcastle hetzelfde gedaan tegenover Harrington, Chesterfield's voor» ganger. _ *) Het best kwam dit uit in zijn brieven aan zijn zoon. Me dunkt echter.dat die brieven niet de levende persoonlijkheid van Chesterfield, zóó als hij zich vertoonde, geven, maar zóó als Chesterfield zich graag verbeeldde te zijn. Een gesublimeerde Chesterfield dus in deze brieven. H. Walpole stelt, in zijn "Memoirs", den geest van Chest. natuurlijk als zéér comr monplace voor. *) Craig zegt: "His knowledge of the Dutch politics and statesmen; and insinuating marmers and skilful addres made him preeminently suited for the post"! 5) Jorissen zegt: Chesterfield was door den koning er in gekomen (Chest. en de Rep. der Ver. Net., bl. 177, 209.) Jorissen maakt vele, kleinere of grootere, detailfouten, tengevolge van gebrek aan kennis van de Engelsche toestanden en personen. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 9 Toen hij dus Newcastle, in diens oorlogsberekeningen, zag steunen op de kracht van de Republiek, vooral na de verheffing van den prins, liet hij niet na op de groote fout ervan te wijzen. Hij was» met Pelham, voor de politiek van vrede, niet omdat hij in enge grenzen vast zat, maar om de houding van de bondgenootent de Republiek kón feitelijk niet, en Oostenrijk wilde niet van harte meer, na Dresden. Slechts als Pruisen mee ging met de bondgenooten tegen Frankrijk, zou de voortzetting van den oorlog gerechtvaardigd zijn, vond hij. Het was dus Carteret's oorspronkelijke gedachte: met een vereend Duitschland, met Oostenrijk èn Pruisen, Frankrijk weerstaan. In het kabinet kon hij niet tegen Newcastle op. Niet alleen Newcastle's macht stond hem in den weg, ook hinderde hem diens grilligheid in de politiek. Bovendien had hij weinig weerstandszin en weerstandsvermogen tegen de politieke intriges, waartegen hij zich machteloos voelde. Newcastle's correspondentie met Sandwich gaf ten slotte den doorslag bij zijn ontslag aanvrage (Febr. '48)In zijn talrijke brieven aan Dayrolles, resident in Den Haag, in zijn apologie *) na zijn aftreden blijkt van Chesterfield's wil, inzicht, èn machteloosheid.) Verder zaten in het kabinet en traden in de buitenlandsche politiek min of meer op den voorgrond: Hardwicke, en Fox. Ph. Yorke, earl of Hardwicke.waslord-kanselier.Alszoodanig was hij, behalve voorzitter van het hoogerhuis en hoofd van de rechtspraak, ook kabinetsminister en kon hij ook stem in de buitenlandsche zaken hebben. Van beteekenis was hij vooral, doordat zijn betrekking, temidden van zoo veel wisselends, vast was. Ook om zijn persoon van evenwichtig mensen was hij van beteekenis4), *) "He had much of Pitt's grasp of foreign politics. But he had no staving power. Unlike Pitt, with all his brilliant ability he was easily tired of contending against such difficulties as his jealous colleague NC. was too careful to put in his path, and had too much wit to be a strenuous fighter." (B. Williams, W. Pitt I, 184) >) Bentinck geeft zich zelf de eer van voor een groot deel tot dat aftreden meegewerkt te hebben: „Chest.... sait trés bien que la nécessite ou il s'est trouvé de quitter, paree qu'il avoit trop a faire et trop peu a dire, vient en grande partie de ce que j'ai fait, et dit quand j'étois en Angleterre. En un mot, comme je suis le premier ou le seul qui aye attaché le grelot." (W. Bentinck aan Charles Eg. Mss. 1728, 18 April 1748 ) 3) De apologie in de uitgave van zijn brieyen (ed. Mahon). Fel viel W. Bentinck uit tegen deze apologie, die hij onwaar vond, en die volgens hem de verachting had van allen (W. Bent. aan Ch. — Bent pap. 1728, 28 April 1748). Chesterfield zelf ontkende dat hij het stuk geschreven had {Letters I. 895). In de Quarterly Review (Sept. 1845) is betoogd, dat Chesterf. toch de auteur was. 4) Mansfield (d.i. Murray), zijn tijdgenoot, zegt van Hardwicke :"a truly great and won- 14 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. aan een vereend Duitschland voorloopig niet te denken was en Engeland te kiezen had tusschen Oostenrijk en Pruisen, was het tegen Engeland's belang, dat de keuze op Oostenrijk was gevallen; maar deze keuze was Newcastle's concessie aan den koning. In het verband van het „oude systeem" hoorde logisch ook de Repubüek. Immers Frankrijk was haar erfvijand. Engeland hechtte te eerder nog aan het diplomatiek samengaan van de Republiek in een vast systeém, daar ze voor Engeland de schakel naar het vasteland was. Onvermoeid was dan ook Carteret geweest in zijn pogingen om de Republiek te bewegen tot daadwerkeüjk optreden in dit systeem. Newcastle kon dezelfde lijn volgen. Evenals Carteret was Pelham, tot 1747 toe, door de Republiek steeds gewezen op haar financieel onvermogen, als verontschuldiging voor haar slap bondgenootschap. Nominaal echter erkende de Republiek dezen band. Niet aüeen ten opzichte van de andere Europeesche mogendheden waren Engeland en de Repubüek verbonden, ook tusschen de zeemogendheden onderling waren banden gelegd. Dat waren allereerst de tractaten van 1674 en 1678 l). Het handelsverdrag van 1674 kwam in hoofdzaak hier op neer, dat het, als een der zeemogendheden in oorlog was, de andere vrij liet om met den vijand handel te drijven, waarbij slechts oorlogscontrabande uitgesloten was. Het huldigde dus het beginsel: vrij schip, vrij goed. Toen het gesloten werd, was de Repubüek met Frankrijk in oorlog en kon dus Engeland van dit verdrag voordeel trekken. Het verdrag van 1678 was een verdedigend verbond, waarin de beide partijen zich verbonden hadden elkaar bij te staan telkens wanneer een van beide aangevallen werd in Europa; in een landoorlog met 6000 man, in een oorlog ter zee met 20 schepen. In 1739, in den oorlog tusschen Engeland en Spanje, had de tegenstrijdigheid van de beide tractaten voor het eerst moeilijkheden opgeleverd. Van meer beteekenis werd dit echter, toen in 1744 de ') Dumont: Corps diplomatique. VII. Wagenaar: Polit. en Hist. Tractaten. Wagenaar (I. blz. 240) spreekt nog van het verdrag van 1689, dat handel op Frankrijk verbood, waaraan hij echter grooter waarde hecht dan met de werkelijkheid overeenkomt. Immers dit verdrag was bedoeld voor het oogenblik, evenals dat van Nov. 1747. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN 15 moeilijkheden zich herhaalden. Frankrijk had Engeland den oorlog verklaard. De Repubüek kon dus het beginsel: vrij schip, vrij goed volgens het verdrag van 1674 volgen, maar was, volgens het verdrag van 1678, ook weer verplicht tot steun aan Engeland te* gen Frankrijk. Volgde de Repubüek in deze moeiüjke keuze den weg van het verdrag van 1678, dan maakte zij zich Frankrijk tot vijand, dat dreigde dan onmiddeüijk de Repubüek te zullen binnenvallen en het handelsverdag van 1739 te vernietigen. Volgde zij het beginsel van 1674, dan beloofde Frankrijk haar gouden bergen voor den handel, maar stond zij bloot aan opbrenging en prijsverklaring van de schepen, van den kant van Engeland, dat bovendien dan een steun volgens het verdrag van 1678 zou eischen. Zij koos tenslotte, met de belofte vanneutraüteit, Engeland's kant. Daardoor gingen groote handelsvoordeelen verloren voor de Republiek x). Maar vrees was het hoofdmotief voor deze keus geweest, vrees voor haar handel, die in normale tijden al overvleugeld was door den Engelschen en waarvoor zij in tijden van nood niet genoeg marine had om hem te beschermen. De beide tractaten en de tegenstrijdigheid erin waren dus een overwegend voordeel gebleken voor Engeland. De tweede band tusschen de zeemogendheden was de garantie van de Repubüek van de Protestantsche opvolging. Ook deze verbintenis kwam Engeland in de eerste plaats ten goede 2).. Daar was ook het barrière verdrag, tusschen Oostenrijk en de Repubüek, door Engeland gegarandeerd. Dit verdrag had een dubbele beteekenis: het bedoelde een gewapende houding tegen Frankrijk, en was daardoor dus een hoofdpunt voor het,,oude systeem"; bet drukte — in art. 26 — de gezamenüjke handelsbelangen van de zeemogendheden in de Zuid-Nederlanden uit, en bracht daardoor een nog nauwer band tusschen de zeemogendheden onderling. Moest dus de verhouding tusschen de zeemogendheden door >) Frankrijk volvoerde zijn bedreiging t. o. v. het verdrag van 1739. Engeland verzachtte nu eenigszins zijn strenge uitspraak, tegen het verdrag van 1674. Ondanks deze telkens terugkeerende moeilijkheden kwam men er niét toe de tegenstrijdigheid tusschen de tractaten op te heffen, en onderling tot een betere regeling te komen. Vooral de Hollandsche kooplieden waren vóór handhaving van het verdrag van 1674, zelfs nu het in de praktijk zoo geknot werd. (Zie ook Elias, Vroedschap van Amsterdam) *} De Protestantsche opvolging zou in het verdrag van Aken voor goed erkend worden. Daarna (zie Hoofdstuk V), in 1755, zou deze garantie van de Republiek als voorwendsel gebruikt worden om troepensteun te vragen. 36 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. ■deze banden noodzakelijk goed zijn1), innig kon ze toch niet weizen door het wezenlijke verschil tusschen hen. Engeland's levensenergie, zijn actie door handelsijverzucht, stonden tegenover de grijze lustverlangens der Republiek. Het was Engeland, dat de Republiek noodig had: voor zijn Hannover-politiek; Engeland, dat de Repubüek steeds aanspoorde tot diplomatieke handeling, uit vrees, dat zij, bij het zich algeheel terzijde houden, zou profiteeren op handelsgebied. Newcastlê had tenslotte deRepubüek noodig ook om haar, tegenover de openbare meening, als voorwendsel voor zijn Hannover-poütiek te kunnen doen dienen. Het was dus Engeland, dat drong, vleide, boudeerde om haar tot samengaan te bewegen, d. w. z. tot een meegaan met Engeland, dat zich niet anders dan als leider van de twee kon beschouwen, maar de kostr bare volgeling met omzichtigheid behandelen moest2). De RepuT>liek was daartegenover passief, wilde zich üefst ver van aüe verwikkelingen houden, in goede vriendschap ook met Frankrijk leven, voor zoover de tractaten het toeüeten. Ze wees bij Engeland's dringen steeds op haar innerüjk slechten toestand, op haar onvermogen tot deelname aan groote Europeesche kwesties. Bij de verheffing van den prins scheen alles veranderd, scheen het of de Repubüek, mét haar oorlogsvérlangen, ook de kracht zou hebben om het te bevredigen. De ondergrond echter was niet veranderd: een volkomen machteloosheid door den binnenlandschen toestand. Een materialistische geest heerschte ook in de Repubüek, Maar nu, in de 18e eeuw, was de energie er uit. Men teerde in de hoogste klassen op het gewonnen geld. Niet de handel, maar het geld had de grootste aandacht. Dit bracht verslapping in den handel'), die bovendien, bij gebrek aan voldoend convooi, niet genoeg beschermd kon worden tegen de onveiügheid op zee. Ook begon de Repubüek nu concurrenten te krijgen in den wereld- ») Newcastle beschouwde deze drie banden om de beurt als basis van het nauwe samengaan met de Republiek. ») De Republiek kon immers komen "in a condition to force us into whatever terms they please". (Sandw. aan Chest. Febr. 1747 — S. P.) *) Toch was de handel in de eerste drie decennia na 1750 nog in bloeienden staat; slechts had hij het onnatuurlijke monopolie verloren (Zie J. Elias» De Vroedschap van Amsterdam, ook De Beaufort, Geschiedkundige Opstetten I. 146) VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. handel. Daarvan was Engeland wel de grootste, die nu allés deed om den handel van de Repubüek te overvleugelen. De admiraliteiten staken diep in de schuld, maar van verhooging van de convooi- en ücentgelden wüden de kooplui toch niet weten. Het euvel werd nog vergroot door het geknoei in het beheer. Ook landbouw en bedrijf hadden gevoelige slagen gehad. Een financieele achteruitgang was van dit aües het noodzakelijk gevolg. Aan verhooging van belasting tot dekking van achterstallen, was echter niet te denken, want het volk ging al gebukt onder zware lasten, een gevolg van den oorlog, die gekomen was nog voordat de Republiek zich had kunnen herstellen van de uitputting, die ontstaan was door de veeleischende regeering van Wjüem en den Spaanschen successie-oorlog. Bezuiniging, ontheffing van lasten, was de algemeene leus. De vermindering van de troepenmacht was er het gevolg van, ook de onwilligheid van de Repubüek, telkens wanneer Engeland moeite deed haar in de buitenlandsche zaken en den oorlog te betrekken. Nu de oogen van het volk langzamerhand waren opengegaan voor den algemeen slechten binnenlandschen toestand, brak het uit in klachten tegen de regenten, aan wie aüeen het de schuld gaf. De regenten, uit de burgerüjke bezittende klasse gekozen, uit de geldaristocratie, hadden langzamerhand alle macht in handen weten te krijgen. Tot plutocratisch oligarchische kringen hadden ze zich gevormd. In den tijd van kracht en bloei was dit geen bezwaar geweest, daar de toegang tot die kringen niet moeilijk was voor werkeüjk belangrijke figuren. Maar in de 18e eeuw was dat anders geworden: contracten van correspondentie verbonden die kringen *) en buitenstaanders werden geweerd. Niet meer het belang van het land stond dus op den voorgrond, maar eigen voordeden zelfzucht. Doordat de regentenklasse de heele maatschappij in de Republiek beheerschte, kon de ontevredenheid van het volk weinig aan de oppervlakte komen. Vooral omdat er geen stadhouder was, in verbond met wien het de dwingelandij van de regenten zou kunnen breken en aan de corruptie, door hen op groote schaal gedreven, een eind kon maken. *) Zie de Witte van Citters, Contracten van correspondentie. 2 i8 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. Trouwens, naar een stadhouder had men ook eerst niet verlangd 1). Men had nog te sterke herinnering aan den dwang van den laatsten. Maar toen, na '40, er weer oorlog, en voorde Republiek oorlogsgevaar was gekomen, was men vanzelf weer gaan denken aan de Oranjes. Zorgvuldig was dit vuurtje gestookt door de kleine, ijverige Oranjepartij 2). Maar indien de conferentie te Breda gelukt was, zou er niet veel kans geweest zijn voor Willem IV 3). Na de proclamatie van abt De la Ville en den inval der Franschen op het grondgebied van de Republiek, was echter het roepen om Oranje weer overweldigend geworden. De regenten* partij moest er aan gehoor geven. De noodzaak had dus den vorst gebracht. Maar nu hij er was, verwachtte men alles van hem, gaven de Staten hem, onder volksdwang, ongekende macht om die verwachtingen en verlangens te kunnen bevredigen. Zelfs het erfelijke stadhouderschap, erfelijk in mannelijke èn vrouwelijke lijn, werd hem gegeven 4). Nu de stadhouder er was, sloeg de langopgekropte verbittering tegen de regenten naar alle kanten hevig uit. Ook de democratische stroomingen in Amsterdam en Friesland gingen zich vereenigen onder de leus van Oranje. Sociale hervormingen verwachtten zij van den nieuwen stadhouder. Waren de tijden en de leidende personen in de Republiek er rijp voor geweest, dan zou dit het oogenblik geweest zijn voor het vestigen van een monarchale regeering «). Maar Willem IV, naar wien met zooveel spanning en verwachting werd opgezien, was de man niet om bevrediging te brengen. ') Wagenaar, XX. 67. ») „L'invasion que les Francois ont fait dans la Flandre Hollandaise a proprement été la mècbe, qui a mis le feu a une mine préparée il y a longtems", staat er in het verslag van de gebeurtenissen in Zeeland in 1747. (Eg. Mss. 1714) ») Newcastle had dus indirect meegewerkt tot Willem's verheffing. *) "The Prince of Orange is not only to be considered at present as the Head of the Common Wealth, but also as the Chief promotor of all their Deliberations, thisiopinion is grounded on the Disposition of the generality of the People, who are so much displeased with the conduct of the Persons last in Power, that any man, who at present would endeavour tot oppose His Highness's measures, would be looked upon as an Ennemy to his country, no business is done without the Prince's Knowledge " (Dayrolles aan Chesterfield — S. P. 13/2 Juni 1747 ) s) "Your Stadholder must have great self denial, or great timidity if he isnot very soon as absolute over The seven provinces as Louis XV is in France", was Chesterfield's meening. Een despotisme in de Republiek zou Engeland voordeel brengen, omdat het de Republiek zou maken "a better banier for us than they were before, as an absolute government is more military and generally in a better state of defence than a free one". (Letters. II. 891) Chesterfield zag dus, onder deze voorwaarden, den stadhouder graag komen. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. T9 Willem IV was opgegroeid aan het stille Frieschehof,ineen omgeving van hoofdzakelijk vrouwen. Hier was zijn karakter gevormd. Maria Louise was er meer op uit hem in Christelijke zaken dan in Staatsmanskunst te volmaken. Hier ook, in zijn gehoorzaamheid aan de veeleischende moeder, leerde Willem zijn geduld. De scheeve positie waarin hij stond tegenover de provinciën, buiten Friesland en Groningen, deden hem de passiviteit verkrijgen, die hij later in zoo hooge mate zou toonen. Toen hij dan eindelijk tot de plaats geroepen werd, waar hij vurig naar verlangd had, bleek hij niet de eigenschappen te bezitten om tot het verlangde doel te komen. Hij was gaarne gekomen, en met goede bedoelingen l), met de houding van den vorst, die recht had op de nu ingenomen plaats, en die al het vorige als onrecht grootmoedig vergaf. De eerste indruk, dien hij in de Staten maakte, was goed *). Maar al gauw zou blijken, dat hij niet begreep, wat men van hem verwachtte, wat de diepere oorzaak was van zijn verheffing. Hij stond niet beneden de meeste vorsten van zijn tijd, had niet minder begaafdheid, maar hij miste den juisten blik om te overzien en te begrijpen. Wat bij zag, was: dat men verbetering van hem wenschte. Hij dacht die echter te moeten zoeken in terugkeer tot het oude, tot den tijd van bloei *). En ook niemand van de leidende mannen zocht in een andere, nieuwe richting. Ze zaten immers zelf te veel met hun sympathieën en gedachten vast in de regeerende klasse om een andere richting te kunnen zien. Willem IV wist dus niet de volksmacht, die aan zijn voeten lag en bewust en onbewust de nieuwe richting wilde, te begrijpen, en te gebruiken ter zuivering van het oude. Hij had er een afkeer en vrees voor, In Rotterdam sprong hij zelfs in de bres voor de regenten tegenover het volk. Daarom ook trad de prins zoo onzeker in Amsterdam op, meenend te kunnen verbeteren door slechts eenige personen voor andere te doen plaats maken, welke dan nog niet eens streng Oranjegezind waren 4). Dacht hij nu zijn stadhouderschap, door ') Zie Willem's typische brieven na zijn verheffing. (Arch. IV. I. passim.) *) "As to the prince of Orange, he surpassed everybody's expectation, and thefirst impression he made in the States of Holland, States General, Council of State, were so advantageous for hirn, that they will not easily be eff aced." (W. Bent. aan zijn moeder. — Eg. Mss. 1714—16 Hei 1747) ») Zie zijn rede in den Raad van State (Wagenaar XX. 97) ') Zie Blok VI, passim. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 21 overtuigen. Bovendien was hij eigenwijs in zaken, waar anderen meer verstand van hadden dan hijzelf. Door den oorlog was de prins stadhouder van de geheele Republiek geworden. Zijn doel was dan nu ook den oorlog krachtig tot een goed eind te voeren. In Engeland was hij metrvreugde begroet door de oorlogspartij, en zelfs Chesterfield kon weer even hoop hebben op goeden uitslag, zoodat er een voordeelige vrede zoo gauw mogelijk gesloten kon worden. De campagne van 1747 werd echter een teleurstelling: niet alleen waren de troepen en het materiaal slecht, ook waren de bevelhebbers onderling verdeeld. 'ifj$M$ Het werd voor Newcastle nu een noodzakelijkheid weer naar de vredespartij te luisteren, die na de ongelukkige campagne weer het hoofd was gaan opsteken. Daarom kon hij de voorgestelde onderhandelingen van Ligonier niet voorbij zien, en werden de plannen voor een onderhandeling te Luik met Puysieux vastgesteld. De prins van Oranje echter wilde nu niets weten van onderhandelingen. Die toevallige nederlagen beteekenden niets, zei hij, en Frankrijk bedoelde met de voorstellen aan Ligonier niets anders dan "to amuse us, in order to gain time". Hij zou zijn verheffing berouwen als hij nu, in zijn oorlogsplannen, geen steun kreeg van zijn "principal Quarter of his dependance" *), als Engeland zijn oorlogspreparatieven staakte. De toestand in de Republiek zou onder de vredesonderhandelingen lijden, de regentenpartij op den voorgrond komen en „tous les projets pour faire renaitre 1'ancien système, auquel il y a tant et si belle apparence a 1'heure qu'il est, s'en iroient en fumée la" *). Om van de oorlogsnoodzakelijkheid te spreken en van de kracht, de groote kracht, der Republiek voor een oorlog, werd Willem Bentinck This to one of his character is a greater fatality than it would be perhaps to any other person in the workl; for he is very liable to receive impressions, but as those impressions are of ten made by little people they are not always what one would wish they should be; and when he is once prepossess'd with them, his parts suggest to him arguments for their support, and his judgment is not always strong enough to shew him that he is upon a wrong way." (Sandw. aan N. C. — 17 Oct. 1747 — NC. pap.) .*) S. P. 1 Aug. 1747 N.S. (Sandw. aan N.C.) — Deze heele passage luidt: Het zou hem berouwen; hij zei "that he came to that office, in hopes of reestablishing the credit and strength of the Republiek, and of making her again usefull to her Allies, but that as it would now appear he had no support from the principal Quarter of his dependance, the Power would soon revert to its ancient channel, and the Republiek be again sunk into its former state of weakness and corruption." ') Brief van den prins aan Chesterfield — 12 Juli 1747 — afgedrukt bij d'Ailly: W. Bentinck van Rhoon. 22 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. naar Engeland gezonden. Newcastle schrok van de hevigheid van den prins. Zag hij dan niet, dat de te voeren onderhandelingen slechts een concessie aan de vredespartij waren, dat de zending van Sandwich als gezant voor die onderhandelingen het beste bewijs was, dat Newcastle zelf niet voor den vrede was ?1) Bovendien, de redeneeringen van den prins tegen die onderhandelingen zouden slechts het effect hebben, dat de drang er voor grooter zou zijn *). Tegenover den drang en de betuigingen van Bentinck persoonhjk stond Newcastle ook afwerend. Die drang deed meer kwaad dan goed, schreef Newcastle naar den gezant in Holland, "For God's sake moderate the Prince of Orange, or all is undone." De prins was in de weer om zijn gezegden over de kracht van de Repubüek waar te maken: een belasting van 2% wilde hij erdoor doen gaan, vreemde troepen werden in dienst van de Repubüek genomen om den veldtocht van 1748 nu inderdaad met kracht te kunnen voeren. Om Engeland ter wüle te zijn, wilde hij zich in aües naar Engeland regelen *). Hij stemde toe het oppercommando aan Cumberland te laten, op aandringen van Bentinck c. s.4) Hij beloofde zelfs te werken voor een oorlogsverklaring van de Repubüek aan Frankrijk, als de vredesonderhandelingen mislukten5). Toch was Newcastle niet tevreden: inplaats van die onaangename, schreeuwerige oorlogsplannen, moest de Repubüek üever tot een daad overgaan, moest ze de memorie van De la Vüle flink beantwoorden, wat ze nog steeds niet *) Sandwich, geheel Newcastle's richting toegedaan, had ook de onderhandelingen te Breda (1746) weten te doen mislukken. *) "The Prince of Orange's reasonings upon our French negociations and the resources of the Republiek of Holland, are most loudly condemned; and seem to produce no Effect but a greater Eagerness to push the negociation with France.... For God's sake, moderate the Prince of Orange, or all is undone". (NC Sandw. 4 Aug. r747. N.C. pap.) *) "By attention and management he is to be led to what we please, for he has no system of his own, or at least, when he has, it is liable to change every hour and consequently, as his real interest and inclination are with us, we must always have the advantage over the others". (Sandw. aan N.C. — 8 Mrt. 1748 — NC. pap.) 4) Archives IV. I 144. Vgl. daartegenover wat Yorke, de latere gezant, nu in Cumberlands leger, schrijft: Cumberland is "so disinterested in his vieuws that he has declared.. ü it is thought expediënt for the Publiek good that the Prince of Orange should' command the army, to resign it to him with pleasure, or to serve under him." (Y. to 2d earl of Hardwicke —13 Juni 1747 N.S. — Hardw. pap.) De werkelijkheid was anders dan de schoone schijn, dien Yorke zag. De afstand van het commando kostte den prins veel, daarom schrijft Sandwick nu: „laat Engeland nu nietsdoen "to irritate the sore It is of vast importance to keep the Prince in the hands of those who have directed him in the conclusion of this affair". ') S. P. 31 Oct. 1747 N.S. — Sandw. to Chest. — Een memorie van den prins. VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 23 gedaan had 4). Sandwich was billijker in zijn oordeel over den prins, hij zag hoe hij eigenlijk al veel te ver ging voor de krachten van de Republiek *). Hij zag ook hoe hij te kampen had met verschillende invloeden, die hij, vatbaar als hij daarvoor was, onderging. De sterkste werd geoefend door zijn gemalin. Anne, dochter van George II, die als kind al verlangd had naar macht en aanzien, had, in de stille jaren in Friesland, geleden onder de toen weinige beteekenis van haar gemaal. Pijnlijk had ze gevoeld de weinige achting, die het machtige Holland aan haar, de koninklijke prinses, geschonken had. Haar hoop was toen gevestigd op de verheffing van den prins, waartoe zij, zooveel zij kon, had meegewerkt. Maar everunin als de leiders van de Oranjepartij, had zij Willem in den wachttijd kunnen bewegen tot eenigen stap om tot macht te komen. In 1747 was eindelijk haar tijd gekomen. Vast besloten was ook zij om het stadhouderschap in aanzien te doen stijgen. Maar de kennis van het organisme van de Republiek, van den geest van het volk*), ontbrak haar, en van den toestand gaf zij zich niet voldoende rekenschap. Ze miste bovendien politiek inzicht, het zich slechts leiden door gevoelens van sympathie en antipathie. In de keuze van haar raadgevers bepaalde zij zich dan meest tot de personen, die wisten te buigen onder haar heerschzucht en prikkelbaarheid. Geen gebrek aan mannen was er, die naar den gunst dongen van „la Dame" — ook de gezanten deden erin mee —, wetend hoe groot de invloed van haar was op haar „Pepin", die haar in alles raadpleegde en meestal haar raad ook volgde 4). *) "The present conduct of the Stadholder, I own, is to me imcomprehensible. He is or has been against all negotiation for Peace and has not taken one essential step towards carrying on the war.... All that we are to expect is a vigorous answer to abbé dela Ville's memorial.... That is to do business, and even that, insufficiënt as it is, has been six months in producing, and is not come out at last." — Als summum van de HoUandsche belachelijkheid schrijft Newcastle verder: "The Dutch ships are taken from the Defence of their own country against the French to convoy their trade safe into French ports, against the English privateers. Sure there was never such a conduct known." (N.C. aan Sandw. 20 Oct. 1747. — NC. pap.) *) "The Prince of Orange however wants to engage the Republiek to exert themselves, in reality beyound their strength". — Sandwich raadt dan ook toe te geven, waar de Rep. een kleiner troepencontingent wilde leveren (63.000 man) dan Engeland en de prins (70.000 man) eischten. (Sandw. aan Chest. — r Dec. 1747 N.S. — S.P.) 1 Dit was weer een van die kribbige, nerveus onbillijke brieven van Newcastle. *) " Very Httle acquainted with the spirit of the nation", zegt ook Ellis, Hist. of the late Revolution. ') De publieke opinie in England, trouw door Trembley aan Bentinck geschreven, was ook, dat „la Dame" was „le principe secret de toutes vos affaires". „On sait qu'elle mène le VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 27 Ook in de buitenlandsche politiek was hij onmisbaar, om zijn overtuiging, om zijn betrekkingen in Engeland. Hij was het, die dan ook Aug. '47 naar Engeland ging om opheldering te vragen over de vredesplannen van Engeland, om van de kracht en den wil tot samengaan van de Republiek te getuigen. Chesterfield ten spijt, had Bentinck invloed in Engeland, al vond Newcastle hem wel wat "too sanguine," hem aansporend tot matiging. Toch kon hij de onderhandelingen te Luik en de daaruit voortkomende onderhandelingen te Aken niet tegenhouden. Hij aanvaardde deze onderhandelingen echter tenslotte zelfs willig, nadat Newcastle hem de schijnbeweging er in had getoond. Kinderlijk verheugd was Bentinck over zijn belangrijkheid. Geen gewilliger oor dan dat van zijn moeder, aan wie hij over al het wel en wee in zijn politiek leven schrijft. Zijn brieven na de verheffing stroomen over van verhalen van de gunst, die hem betoond wordt, van zijn wil om goed te doen 1). "Truth and common sense" zou zijn devies zijn 2). Steeg Willem Bentinck de glorie wat naar het hoofd, dan stond Charles, zijn broer en intiemste vertrouwde gedurende heel zijn leven *), klaar om hem weer tot de werkelijkheid terug te brengen. Hij profiteerde ook van zijn bevoorrechte positie. Hij vond het trouwens ook nuttig om de Oranjemannen in een candidatuur te steunen, zei bij aan den prins, want het publiek moest niet denken „que nous négligeons les occasions de servir nos amis ou bien que V. A. Se n'écoute pas nos intercessions" *) Hendrik Fagelwas Bentinck in alles een trouwe hulp6). Een those, with whom I had spoke of it.... Yesterday it was communicated to the Pensionary, who very readily and very prudently came into it, and promised to second it." (W. Bent. aan zijn moeder. — 8 Oct. 1747. Eg. Mss. 1714) De publieke opinie in Engeland is anders :„C est une chose remarquable combien 1'idée que la succession hériditaire est 1'ouvrage de Gilles et du parti francais a gagné dans ce pais." (Trembley aan Bent. — 19 Juli 1748 — Eg. Mss. 1726) ') o. a. "The change I feel in myself since this Revolution, and the good turn things have taken at Copenhagen, give me more spirit and activity than ever, and it augments my thankfulness to Providence, to my Friends. and fixed me more and more in the Resolution of doingwell in detail." (Bent. a. z. moeder 16 Mei 1747 —Eg. Mss. 1714) *) Bent. a. z. moeder. — Eg. Mss. 1714 — 3 Oct. 1747. •) Jïotre ami (d. i. de prins) doit sentir le besoin qu'il a de moi, ou de vous, car c'est la même chose." (W. aan Ch. 18 Apr. 1748 — Eg. Mss. 1728) 4) Archives IV. I. 199. ') „II est un de mes meilleurs amis que j'ai dans le monde." (Fagel aan NC. —15 Mrt. 1749) „Monsieur de B., qui a avec moi les liaisons les plus intimes." (Fagel aan N.C. — 14 Febr. 1749.— S. P.) 28 VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. rechtschapen, gemoedelijk man was de griffier, die de zaak van den stadhouder warm voorstond, 's lands belang op het oog had, maar nooit op den voorgrond kwam. Vooral Fagel had, naast Bentinck, het vertrouwen van den prins. Geen zaak ging dan ook buiten hem om, de geheime stukken voor Bentinck waren van zelfsprekend ook voor hem bedoeld. Ook in Engeland werd Fagel gewaardeerd, schoon niet onverdeeld. Men verweet hem immers, dat hij den prins te veel naar de oogen zag l). Hij was voorzichtig in zaken, gaf daardoor dan vaak het idee van besluiteloosheid, om dan de wereld te verbazen, dat hij bij een positieve kwestie ook een positief oordeel had. Twijfelen aan zijn goede gezindheid in het Bentincksche systeem deed men echter nooit. Chesterfield's scherp oordeel was dan ook: "he is the tooi of the party", en "they make him do whatever they please". Voor de stadhouderlijke partij was de goede gezindheid van den raadpensionaris, van bijzonder belang. Immers, door den raadpensionaris, met zijn invloedrijke positie in de Staten van Holland, kon de stadhouder zeker zijn van Holland. En het meegaan van deze provincie was hem onmisbaar om haar macht en rijkdom. Bij zijn verheffing vond de prins als raadpensionaris J acob G i 11 e s, die dat ambt sinds 1746 vervulde. Gilles was een creatuur van de regentenpartij, van de neutraliteitsgroep ervan, d. w. z. zij die niet een verbond met Frankrijk wilden, maar een zekere toezegging van neutraliteit voor de Zuideüjke Nederlanden en zoo mogelijk ook voor de Republiek. Hij was ook het type van de regentenklasse *): de man, die rust wilde voor het land, die geen politicus was, geen plannen had, welke zich buiten de grenzen van ') "I take the griffier to be at the bottom a very honest Man, and in a confined light an able one; but he seems to me to have a little of the courtier in his disposition, and oftner conforms himself to the Prince's language built upon little principles, than he determines to show him that he is in the wrong, tho' he knows him to be so."(Sandw. aan NC. — 17 Oct. 1747. — NC. pap.) !) "The town of Haerlem is governed by one Mr. Gilles, theh- pensionary, who is a very able Lawyer, but no Politician. His acquaintance amongst his own countrymen besides those of Haerlem is very slender. And I don't hear that-he has ever seen a Foreign minister, exept Mr, Fenelon onoe, on a private occasion. He is a strong and determinedRepublican; and that not ion, without being at all attached to France, leads Him, as it does several others of the same principles, to make it a maxime to oppose everything, that may in its consequence create Troubles, as what may possibly make way for a Stadholder; and this party has rather some danger from abroad than purchase a greater security at a distant risk of such a change in Government." (Walpole aan Harrington. — Aug. 1739 — S.P.) VÓÓR DEN VREDE VAN AKEN. 20 het land uitstrekten, die de Republiek buiten alle buitenlandsche conflicten wilde houden; de man, die binnenslands voor alles den ouden toestand wilde handhaven en alles mijden, wat den stadhouder kon brengen. Dus rust in het binnenland en neutraliteit tegenover de andere mogendheden. Zoo was zijn houding geweest voor de komst van den stadhouder. Niet, als een ander deel van de regentenpartij, wilde hij een alliantie met Frankrijk als eenig redmiddell). Maar evenmin wilde hij vaste banden met Engeland, al wilde hij er graag op goeden voet mee blijven. Sandwich, van zijn kant, was hem welgezind geweest en had vele zaken openlijk behandeld met Gilles *). Zoo trouwens had ook uitdrukkelijk Sandwich's instructie geluid 3). Toch was Sandwich niet geheel open tegenover Gilles geweest, want geheel vertrouwde hij hem toch niet *). En dat wantrouwen was gegroeid met de tijden. Gilles was te kalm, te passief, had te afwerend gedaan. Sandwich was er "uneasy" onder geworden, het was hem tot „idéé fixe" gegroeid, dat de Republiek onderhandelde met Frankrijk. Veelvuldiger waren Sandwich's berichten over de "ill-intentioned people" 5) ge- >) "He (d. i Gilles) thought that the most absurd proposition (een alliantie me* Frankrijk n. 1.) he ever heard, and that as soon as they were separated from England, he could easily see the fin al ruin of the Republiek" (Sandw. aan Harrington — 6 Oct. 1746 — S.P.) 2) "I said that I communicated these instructions to him (over de establishment van don Filip en de overgave van Kaap Breton), he must consider himself to be the only person to whom I should explain myself so thoroughly...; and that I communicated the whole of my secret to him, with a view to enable him more effectualy to act in concert with me, and prevent any difference of language between us." (Sandw. aan Chest. — 14 Febr. 1747 N.S. — S.P.) •) "You are to live in the best Understanding and Harmony that shall be possible, with the ministers of our allies, and to act in concert with them, particularly with those from the States General; and of these last, We would have you be more especially carefull tocultivate the Good Will and Friendship of the sieur de Gilles, assuring him of our particular Regard, and the rather, because we understand, that he is the Person most likely to be preferred to the Post of Pensionary of Holland, in the room of the late monsieur Vanderheim." (Instructie v. Sandw. naar Breda. — n Aug. 1746 — King's Letters 33.) *) In Breda; 't ging over het mogelijke bondgenootschap met Spanje. "As for the Dutch, I cannot think it will be safe to trust them with a secret of this nature, till it is carried too far for them to obstruct it, either by imparting it privately to France or by throwing such obstacles in our way on their part, as may delay, and I fear, consequently prevent the conclusion of a measure, which if practicable, must be attended with great present and future advantages to His Maj.'s Interest." (Sandw. aan NC. — 10 Febr. 1747 — NC. pap.) ') Wie precies tot die "ill-intentioned" gerekend worden, heb ik niet kunnen uitmaken. Ze worden steeds als groep genoemd. Gilles werd er eerst niet, later wel toe gerekend. Na de verheffing van den prins wordt met de "ill-intentioned" de groep van v. Haren bedoeld, ook nooit nader omschreven, evenmin als er gezegd wordt, of en hoe de band met de oude groep van de "ill-intentioned" was.