Ir G. ]. Scheurleer, A. Diemer Kool. Kampioenen Heerendubbelspel 19.14, 1915, 1919. LAWN-TENNIS DOOR G. J. SCHEURLEER EN A. DIEMER KOOL MET VOORWOORD VAN J. B. KAN ROTTERDAM NIJGH 6 VAN DITMAR'S UITGEVERS-MIJ MCMXM depot INHOUD Bladz. I. Voorwoord. II. Vreemde termen en maten 9 III. Spelbenoodigdheden 12 IV. Het gebruik der oogen 17 V. Rotatie 24 VI. Greep en Polsbeweging 28 VII. Techniek. — Algemeen gedeelte 30 VIII. Techniek Slagen. a. forehand 43 b. backhand 50 c. volley 54 d. half-volley 58 e. service 59 f. smash 67 g. lob 70 IX. Het bereikbaar ideaal 75 X. Het afwachten van den bal 81 XI. Tactiek 85 a. singles 94 b. doublés 106 c. mixed doublés ....- 116 XII. Damesspel 129 XIII. Het moreele en immoreele element 132 XIV. Oefening en wedstrijdspel 137 XV. Wedstrijdleiding 140. XVI. Scheidsrechter en linesmen 143 XVII. Baan 146 XVIII. Klimaat 151 Er zijn vele manieren waarop men te zamen een boek kan schrijven. Oorspronkelijk waren wij van plan eerst de stof te verzamelen en te bespreken, waarna wij ieder afzonderlijk een gedeelte van de verkregen aanteekeningen om zouden werken in hoofdstukken die, naast elkaar geplaatst, een leesbaar geheel moesten vormen. In de practijk bleek het, dat deze werkwijze te veel bezwaren met zich bracht, zoodat na eenige mislukte pogingen G. J. S., toen alle voorbereidende maatregelen genomen waren, de taak op zich nam het geheele boek te schrijven. Tevergeefs zal men dus zoeken naar eenige hoofdstukken van mijn hand, maar toch meen ik na en in verband met het bovenstaande mij het genoegen niet te moeten ontzeggen om te zamen met mijn vriend en partner dit werk de wereld in te sturen. A. D. K. VOORWOORD Een tennis-leerboek ? Maar een spel leert men toch niet uit een boek. Hoogstens memoriseert mèn de regels, geeft zich op voor het lidmaatschap eener club, speelt geregeld en promoveert dan, na een min of meer bewogen studie-tijd, tot crack. Dat denk je maarl Om een orthodoxen forehand, den meest voorkomenden slag, te slaan, moet minstens op tien dingen tegelijk de aandacht gevestigd worden. Service en backhand luisteren niet minder nauw en hoe velen', of liever hoe weinigen zullen de geheimen doorgrond hebben van volley en smash! Zijn er niet talloozen, die in hun dub geregeld voorspelen, zonder zelfs te beseffen welke ganschelijk uiteenloopende eischen het mixed- en het heeren-doublespel beheerschen? En hoe ontelbaar veel wedstrijden worden niet in de wacht gesleept door een technisch zwakkeren speler, die in hersenwerk of zenuwbeheersching den man aan gene zijde van het net overtroeft! Niemand minder dan een drietal wereld-kampioenen hebben dan ook hunne bevindingen te boek gesteld en wenken voor het spel ten beste gegeven, die een ieder, wien metterdaad eerzuchtige adspiraties niet vreemd zijn, verstandig doet zich in het geheugen te metselen. De in technisch Engelsch geschreven werken van de lang overleden gebroeders Doherty en zelfs van den jongsten wereldspeler Tilden, zijn nochtans niet te savoureeren als roman-lectuur en daarom is het begrijpelijk, dat onze Nederlandsche matadors behoefte gevoelden, evenals ieder rechtgeaard leeraar, hét tennisvolk aan de hand van hunne eigen grammaire op te voeden. Hierover bestond te gereeder aanleiding, omdat ons klimaat, gelijk later zal büjken, eischen stelt, die eene Monroe-moraal zouden wettigen. Of dit boek overbodig zal maken de dame, welke onlangs langs den weg eener advertentie werd gezocht, „om een jong meisje onderricht in het tennissen te geven"? Of het een deuk zal slaan in de reputatie van de „meergevorderde spelers," welke in de dagbladen gezocht en aangeboden worden? Of het de hier en daar opduikende trainers uit hunne broodwinning zal stooten? Ik geloof het niet. Wij staan hier voor een bundel memoires, voor een product van rijpe ervaring, ja, van diepgaande studie. De onmiskenbare paedagogische talenten, die den „biechtvader van Leimonias" sieren, komen ten volle tot hun recht, geheimen worden ontsluierd, van welke zelfs velen onzer meer op den voorgrond tredende spelers het bestaan niet zullen vermoed hebben. Maar, gelijk het leerboek der scheikunde door de proefondervindelijke wijsbegeerte wordt geschraagd, zoo gaan ook in het tennisleven de resultaten der studeerkamer hand aan hand met die aan weerszijden van het net verworven. Slechts een gelukkige echtverbintenis tusschen deze beide kan den speler op onze winderige velden doen geboren worden, die uit het Mekka der tenniswereld, het niet dan fluisterend uit te spreken Wimbledon, den eerepalm zal wegdragen. Het besef hiervan moet worden ingehamerd. Een boek als het thans aangebodene zal dan ook niet nalaten den indruk te maken van een schot in een slapend woud! J. B. KAN. Mei iQ2i. VREEMDE TERMEN EN MATEN. Wie de genoegens van het tennisspel kan genieten, heeft eerst de lasten eener goede opvoeding moeten dragen. Men mag veronderstellen, dat den tennisser of hem, die het worden wil, de Engelsche taal niet onbekend is. Eenerzijds kan men zich dan afvragen, waartoe de hier volgende vertalingen dienen, anderzijds meent men wellicht, dat de schrijvers dit geheele hoofdstuk hadden moeten voorkomen, door van meet af aan Hollandsche termen te gebruiken. Wij zijn het hiermede niet eens, omdat o.i. het tennisj argon een Esperanto-taaltje is, op zijn best slechts in klank, maar niet in wezen op de Engelsche taal gelijkend. De tennistermen zijn internationaal geworden: forty beteekent ook voor den Engelschman niet veertig en de Hollander kan daarom zoowel het een als het ander zeggen. Nog veel gevaarlijker wordt de letterlijke vertaling, indien de Engelsche tennis-uitdrukking niet zoo radicaal van het gewone spraakgebruik verschilt. Zulk eene vertaling doet dan die langzamerhand gevormde eigenaardigheid vervallen en wordt misleidend in zijn onjuiste juistheid. Laten wij er echter blijde mede zijn, dat de tennis-termen in den loop der jaren buiten de Engelsche taal zijn komen te staan. Dit zoo ontstane Tennis-Esperanto kan, zonder eenige nationale ij delheid te krenken, door elk volk, groot of klein, aangenomen worden, wat ons internationale spel ten goede komt. Forehand. Even lastig als onnoodig te omschrijven. Backhand. Evenzoo. Volley. Elke bal die geslagen wordt, vóórdat hij den grond heeft geraakt. Smash en service vallen daar dus onder, maar worden meestal afzonderlijk behandeld. Smash. Een volley, hoog genomen en met kracht naar beneden geslagen. 10 Service. De beginslag. American servicej een variatie door een Amerikaan uitgevonden, die zich kenmerkt door een eigenaardig effect van den bal. Double-fault. Indien de eerste service niet aan het vereischte voldoet, wordt nog een tweede gespeeld; faalt ook deze, dan geldt de slag als double-fault tegen den serveerder. Foot-fauU. De houding der voeten tijdens den service is van belang of de slag als geldig wordt erkend. Eene overtreding hiertegen heet foot-fault. Ground-strohe. Een slag, waarbij de bal na stuiten wordt geslagen. Half-voUey. Is niet heel en niet half een volley, maar een ground-stroke, waarbij de bal onmiddellijk na stuiten wordt geslagen. Lob. Het hoogtepunt van de baan die de bal volgt, is zeer hoog. Drive. Het hoogtepunt van de baan, die de bal volgt, is niet zeer hoog; een drive is altijd met vaart geslagen. Running lob. Half drive, half lob. American lob. Hoogtepunt zeer hoog; bal komt daardoor in tegenstelling met den running-lob vrijwel of geheel rechtstandig neer. Cross. De baan van den bal loopt niet evenwijdig met de zijlijnen, b.v. cross-lob, cross-drive, cross-volley. Return. De beantwoordende slag der tegenpartij. Meestal wordt hiermede de eerste return bedoeld, n.1. het antwoord op den service. Rally. Wat wij wel noemen „een lange slag," de bal gaat vaak op en neer. Winning stroke. Het punt, dat de laatste slag kan zijn. Rotatie. Het draaien van den bal, waardoor deze onder meer anders opspringt, dan zonder rotatie het geval ware geweest. Effect. Een gevolg van rotatie: de uitdrukkingen worden gewoonlijk dooreen gebruikt. II Topspin. Voorwaartsche rotatie: ook wel uppercut genoemd; komt het meest voor bij een slag, dien wij ten. onrechte den „toedekslag" doopten. Undercut. Achterwaartsche rotatie: bereikt door den bal te „kappen". Impact. De ontmoeting van racket en bal. Contact. Hèt één-zijn van racket en bal als gevolg daarvan. Referte. Iemand die de geheele leiding der wedstrijden heeft. Umpire. Partij rechter. All-round speler. Een speler, zonder bepaald zwak, die dus op alle slagen ongeveer even sterk of zwak is. Timen. Het samenwerken van lichaam en oog. Reach. De reik van een speler. Groote reach wordt gezegd van een speler, wien het moeilijk is buiten zijn bereik te spelen. De lezer wordt verondersteld bekend te zijn met de regels van het spel. SPELBENOODIGDHEDEN. De beste raad, dien wij in deze kunnen geven, is steeds in goede winkels artikelen te koopen door goede firma's vervaardigd. Doet men dit, dan geldt zeer sterk voor tennis, dat duurkoop goedkoop is. In zijne keuze moet men zich niet te veel laten leiden ■door successen met het artikel in het buitenland behaald. De speciaal Hollandsche tennisomstandigheden zijn op menig punt van grooten invloed, waar men dit gansch niet zou verwachten. De kiezer en kooper kan er zijn voordeel mee doen, dat ■er in Holland geen heel en geen half professionalisme bestaat. Hij zal daardoor veiliger de leiding van Tennisbond en vooraanstaande spelers kunnen volgen, dan in de meeste andere landen het geval is. Racket. Wie de verschillende merken beproefde, weet, dat ■elk zijn eigen slag heeft. Onze Hollandsche spelomstandigheden stellen een premie op krachtig baseline-spel; ver-, schillende merken die in het buitenland goed voldoen, zijn •daardoor bij ons minderwaardig. Maar ook tusschen de voor ons wèl geschikte racketsoorten zal een ieder door eigen ervaring het voor hem meest geschikte moeten vinden. De spanning moet gelijkmatig en strak zijn; wel is waar is voor sommige slagen een slap gespannen racket meer geschikt, maar dit verzwakt andere slagen, waar wij niet buiten kunnen. Zeer dunne snaren zijn af te keuren; zij kunnen op grasbanen voldoen, maar op onze steen en banen neemt de bal kleine stukjes steen in het vilt op, die dunne snaren onmiddellijk doorslijten. Een matig gebruik eener goede racketolie is aan te raden. Onderzoekt men een racket op zijn spanning, dan lette men niet alleen op het midden: de spanning in de hoeken is in later tijd die van het geheele racket 13 Tusschen 13! en 14J oz. gewicht is aan te raden: indien lichter, dan eischt dit eer meer dan minder krachtsmspanning voor den gemiddelden slag. Meestal geven de cijfers op het racket gedrukt geenszins de ware zwaarte weer; nawegen'iswenschelijk. De gewichtsverdeeling van het racket is van het uiterste belang: de eisch van harde ground-strokes maakt, dat wij geen. handle-zware racket voor Holland aanbevelen. Gewicht gelijkelijk verdeeld of anders een weinig in den top. De omvang van den steel varieert voor een heeren-racket tusschen 13 en 14 c.M. Een grove maar niet onjuiste maatstaf is, dat bij het omvatten van den steel, de duim tot over het eerste üd van den tweeden vinger moet reiken. Verreweg: de meest verbreide maat in internationaal tennis is 5J inch. De vorm van den steel zal afhangen van den greep welken, men bezigt. Wie den Engelschen greep in het meerendeel zijner slagen bezigt, zal een racket met platten greep kiezen,, wie den Amerikaanschen aanwendt, eerder een meer vierkanten greep. In elk geval af te raden is een handvat, dat zoo weinig geprononceerde hoeken heeft of zoo rond is, dat men niet gedurende elk moment van den greep precies denstand van het blad weet. Een racketpers is geen luxe maar noodzaak. Ballen. De beste bal voor gras is nog niet de beste voor onze banen. Bij ons komt de moeilijkheid er bij, dat de bal op hardebanen slijt en gewicht verliest. Hierop hoort bij baanaanleg gelet te worden en dit is een reden, waarom gemalen baksteenbanen zooveel beter zijn dan asfalt- of cementbanen. Ook moet de baan niet afgeven, een bal die dezelfde kleur heeft als de baan, bemoeilijkt het spel zeer. Wees onder het spel niet karig met nieuwe ballen; verleden, jaar in Brussel de reden der oogenblikkehjke Hollandschesuprematie besprekend, was een ieder het er over eens». *4 dat de Leimonias-gewoonte nooit met lichte ballen te spelen, hiervan een voorname reden ia. Lijnen. In het buitenland worden deze gewoonlijk gekalkt, wij gebruiken linten. De buitenlandsche methode vereischt dagelijksch onderhoud en is dan nog vaak onvoldoende. Verder boet men er soms de zuiverheid der afmetingen bij in en loopt kans op uitglijden, zoolang de lijnen nog nat zijn. De nadeelen van het linten-systeem zijn, dat de eerste aanleg duur is en dat er gevaar bestaat van onzuiveren sprong en met den voet blijven haken. Die nadeelen zijn echter niet onafwendbaar: de duurdere aanschaffingskosten worden ruimschoots terugverdiend door minder onderhoud en indien men de linten eerst rekt en dan goed vastspijkert vervallen de andere bezwaren. Wij kennen beide systemen en geven, mits goed toegepast alleszins aan het onze de voorkeur. Indien slecht toegepast is het een ware ramp. Net. Dit moet niet alleen van de juiste afmetingen zijn, maar ook het oog van den speler gedurende het spel helpen. Het moet zijn donker van kleur en tegen den netband, die onontbeerlijk is, dubbel geknoopt. Het moet op, niet over den grond hangen. Een breede band middenin is voor de oriëntatie van den speler even noodzakelijk als de breede netband. Bij elk net behoort een maatstok, die de juiste hoogte aangeeft. Zaagsel. Een kistje met zaagsel is gedurende een wedstrijd bij het overloopen een groote hulp om de handen droog te hóuden. Wij vermelden het hier, omdat dit, evenals de maatstok, gewoonlijk ontbreekt. Schoenen. Laarzen verdienen volgens ons de voorkeur, ook om geen grint er in te krijgen. Tevens is het dan niet noodzakelijk om sokophouders te dragen, de agent» provocateurs bij uitnemendheid van kramp; er zijn heel wat wedstrijden hierdoor verloren. Wij herinneren ons den Holland-België 15 wedstrijd Th. Mundt—Watson. Is men in het geheel niet ijdel en draagt men toch geen sokophouders, dan vervalt een groot bezwaar tegen den schoen. Toch gelooven wij, dat een lichte, liefst linnen laars altijd te verkiezen blijft; het eenig bezwaar is, dat deze veel duurder is. Wat de zolen aangaat, is het eerste vereischte, dat men goede vat op de baan krijgt. Daarom is op fijne zandbanen de beste rubber waardeloos. Hoe slechter de rubber, des te meer vat heeft deze op zulke banen; gymnastiekschoentjes geven dan gewoonlijk het meeste houvast. Op goede gemalen baksteen-banen voldoet de Boody-zool, de beste caoutchouc die gemaakt wordt, uitnemend. Deze is tevens zeer licht en sterk en ondanks den hoogen prijs op den duur nog goedkooper dan eenig ander schoeisel. Tennishemd. Vele spelers wennen zich nu aan de mouwen van het hemd vlak boven den elleboog af te knippen. Ons dunkt, een betere oplossing ware, indien een dergelijk, goedkooper hemd in den handel werd gebracht. Tennisbroek. Het idee van den Hollandschen kleermaker is, dat men er mee in Scheveningen wil flaneeren. Hij snijdt hem daarom precies als een andere broek en naait er knoopen aan vast voor de bretels. De tennisbroek, waar men mee wil tennissen, heeft geen knoopen en komt niet meer dan even boven den riem uit. Hij moet zoo gesneden zijn, dat men hem zonder bretel of riem kan dragen, wijd in de heupen, nauw om het middel. Een riem is altijd verkieslijk, maar de snit moet zoo zijn, dat de riem niet al het werk behoeft te doen. Lussen om den riem door te halen, zijn aan te raden: de lus middenin van voren is de nuttigste en wordt dan ook meestal vergeten. Sokken. Dik; een dikke sok en dunne schoen is de beste voetbedekking. Hoed. De conditie der oogen is van veel belang. Een speler zal verstandig doen gedurende het oefenen zich te x6 wennen aan het spelen met eenig hoofddeksel. Op een wedstrijd kunnen de omstandigheden zoo zijn, dat het een vereischte wordt. Een Panama of een luchtige pet met breeden rand zijn gebleken het beste te voldoen. Blanketcoat. Blijkbaar zeer nuttig, want als men er een heeft, ziet men er altijd een zijner vrienden in rondloopen. Wat dameskleeding aangaat toonen de beste speelsters,, dat de meest practische ook de netste kleedij is. Van Lennep—Froitzheim. Men zal zien, dat een doek gespannen is tot op heuphoogte van de toeschouwers, die zich voor het clubgebouw verzamelden. Deze verfijning was eene noodzakelijkheid gebleken, daar anders de spelers tegen den achtergrond van witte toiletten den bal uit het oog verloren. HET JUISTE GEBRUIK DER OOGEN. De meeste spelers kunnen de grootste verbetering in hun spel brengen, niet door méér te leeren, maar door wit zij kunnen beter te leeren toepassen. Een eerste vereischte hiervoor is concentratie en deze moet weer voornamelijk gericht zijn op het juiste gebruik der oogen. Om een beginnend speler hierin een leiddraad te geven, dunkt het ons het best om den tijd, verloopend tusschen twee opeenvolgende slagen van denzelfden speler in één rally, in vieren te verdeden; de slag der tegenpartij valt dus daartusschen. [ Die opeenvolgende tijdperken zijn: i°. op het oogenblik van impact van racket op bal houde men alleen den bal in het oog; 2°. na impact niet dadelijk opzien, maar nog even het oog gericht houden op het punt in de ruimte, waar men den bal sloeg; 3P. daarna niet den bal in zijne vlucht volgen, maar de tegenpartij opzoeken en diens actie en houding — ook zijne positie in het vdd — bestudeeren totdat hij den bal geslagen heeft; 4° alle aandacht aan den bal schenken. I i°. Ieder beginnend speler gevoelt groote neiging om gedurende den slag naar de plaats te zien, waarheen hij den bal wil slaan, of naar den speler, dien hij wil vermijden. Hij meent aldus beter te kunnen richten. Indien men een bal naar een bepaalde plaats wil werpen, is het dan ook zeker het beste om naar die plaats te zien. Bij den tennisslag echter, in tegenstelling van den worp, moet het lichaam nog in contact komen met den bal, die zich bovendien snel beweegt. Te ved wordt in het bewegen van het doelwit de eenige reden gezocht, waarom men dit tot op het laatste moment i8 in het oog moet houden. Bij golf ligt de bal voor den slag altijd stil; maar elke golfer weet, dat de allervoornaamste regel van het spel is: „keep your eye on the ball". De bekende Engelsche uitdrukking zij hier vermeld, omdat deze sterker is dan de Hollandsche „kijk naar den bal". Indien onze voetballers eens begrepen, dat ook voor hen deze golfregel van het grootste belang is, zou men minder hooren van gemiste strafschoppen en niet benutte „opgelegde kansen". De proef op de som is voor hen gemakkelijk te nemen: leg den bal op het straf schoppunt neer en probeer tien keer in een gekozen hoek te schieten, terwijl ge nergens anders heen dan naar den bal kijkt en schiet dan tien keer, kijkende naar dienzelfden hoek. Is het doel, n.1. de bal, dien men moet raken, in beweging, des te dringender wordt het betoog, dat men dit in het oog moet houden. Het voorbeeld van den stilliggenden bal zij echter daarom vermeld, omdat bij een z.g. „gemakkelijke" kans een speler gevoelt, dat hij ook een sneller bal juist zou kunnen taxeeren en behandelen. Wat hij dus gevoelt over te hebben, wil bij'nuttiger gebruiken en bij zoekt met zijn oog óf het tweede doelwit (de goal) óf den speler, dien hij wil vermijden. Het gevolg is dikwijls een volkomen missen: Daarom dus is de vergehjking met het golfspel zoo belangrijk, omdat de bal daarbij stil ligt. Het absoluut vaststaan van den regel „keep your eye on the ball" onder deze voor den speler gemakkelijkst denkbare omstandigheden, bewijst dus voor tennis, dat nooit zelfs een zich nog zoo zuiver en langzaam bewegende bal uit het oog verloren mag worden. Juist voor die gemakkelijke slagen wordt de verleiding groot, maar indien men zich eenmaal goed van den regel bewust is en dien weet toe te passen, — wat heel wat zetfoverwinning kost — dan zal het niet meer voorkomen, dat men beter tegen moeilijk, dan tegen gemakkelijk spel kan. Den moeilijken bal, dien men wel gedwongen is in het oog te houden, zal men niet slechter behandelen en den gemakkelijken veel beter. 19 2°. Bij golf geldt als vaste regel, dat men den bal niet dadelijk mag nazien en ook voor tennis zijn de feiten, waarop deze regel is gegrondvest, van belang. Noch bij golf, noch bij tennis zou de slag er onder lijden, indien men inderdaad na — hoe kort er na dan ook — den slag opkeek. De practijk echter leert, dat de speler, die onmiddellijk na den slag wil opkijken, dit altijd, of althans heel vaak, er vóór doet en dan met het bekende gevolg of gemis aan gevolg. Een golf speler heeft na zijnen slag totaal geen reden tot haast om zijn oog anderwaarts te gebruiken; de tennisspeler moet den terugslag vreezen en is dus in moeilijker toestand. In sommige gevallen mag hij dit oogenblik na den slag dus niet te lang nemen: veel grooter echter is de verleiding om het tekort en dan alleen in gedachte of eigenlijk in het geheel niet te nemen. Ook een speler, die zich van deze neiging bewust is, moet er toch voortdurend tegen waken, dat hij er niet aan toegeeft. 3°. Merkwaardig is, dat de meerdere zekerheid, die dit kort tijdverlies geeft, gewoonlijk aan iets totaal onnuts wordt opgeofferd. Meestentijds toch wordt de fout begaan, doordat de speler met zijn oog den bal vóór was. Als hij te vroeg opkeek, was dit om in staat te zijn den bal in het oog te blij ven houden. Maar dit is, ook bij wél slagen, een totaal onnut iets. De redenen om den bal in het oog te houden, gelden vóór, niet na den slag. Het is een wanbegrip te meenen dat, door den bal voortdurend te volgen, men het snelste zou weten waarheen en met welke vaart de slag der tegenpartij gericht zal zijn. De wèl aangewezen weg hiertoe, is den stand en den slag der tegenpartij scherp op te nemennog voor deze met zijn racket den bal treft.' Zoodoende zal men het snelst richting, vaart en rotatie van den bal te weten komen. Dit is zoo, doordat de bal de richting volgt, die het racket er aan geeft. Een juiste ontleding van den slag voordat het racket den bal ontmoet, neemt het verrassende der richting- 20 verandering weg. Natuurlijk is het bij den eenen speler moeilijker, dan bij den anderen, om uit zijnen slag diens richting en vaart te bepalen. Hoe langer en regelmatiger de slag, des te gemakkelijker en vaster de diagnose; een speler, die veel zijn pols gebruikt, is moeilijker te ontleden; een hulp en zelfs een noodzakelijke hulp, blijft deze slag-ontleding echter altijd. Merkwaardig is, dat hoe beter de speler, hoe gemakkelijker ontledings-object hij gewoonlijk is. Hoe beter de techniek, des te regelmatiger ook de uitvoering en wat men wint door de tegenpartij langer in onzekerheid te laten, wordt ruimschoots verloren door de onvermijdelijk grootere onzekerheid. Om deze reden zijn schijnbewegingen, die' de tegenpartij in den waan moeten brengen, dat men den bal naar een anderen kant zal spelen, ook af te raden: men verliest er meer door, dan men er mede wint. . Zijn dus schijnbewegingen te ontraden, wel moet men er voor oppassen, zich geen slag-eigenaardigheden aan te wennen, die een oplettend tegenstander reeds geruimen tijd voordat het racket contact met den bal heeft, de zekerheid geven van zijnen slag. Zoo won in 1917 Diemer Kool een onbedreigde partij van C. van Lennep, doordat deze toen door zijn voetenstand altijd aangaf, waarheen hij den bal zou slaan. De bekende Belgische speler De Borman strekt voor elke forehand-drive zijn arm en houdt dien gebogen, als hij een lob gaat spelen. In beide gevallen werd den tegenstander het netspel te gemakkelijk gemaakt: tegenover Van Lennep kon men een kant geheel ongedekt laten en tegenover De Borman kan men vlak op het net gaan staan, zoodra men hem zijn arm ziet strekken. De fout, waarin zoovelen vervallen, om n.1. den bal te volgen, totdat deze door de tegenpartij is geslagen, is ook nog hinderlijk, als men zijnen slag naar het net opvolgt. Men zal bemerken, dat men hierdoor minder snel oploopt; het is veel gemakkelijker snel te loopen, terwijl men recht voor zich uit 21 kijkt, dan dat men onder het loopen een vooruit spoedenden bal met den blik volgt. De fout wordt veel bij den service gemaakt; een speler, die, oploopend, zijn service-bal naziet, zal meters ten achter blijven bij eenen speler, die na den bal geslagen te hebben, oploopt, terwijl hij de tegenpartij in het oog houdt. Dit is ook het geheim van snel inloopen bij hockey of voetbal, nooit naar den bal zien, maar naar den keeper totdat deze den bal speelt. 4°. De cirkel is bijna gesloten, want wij naderen het eerste tijdperk. Speciaal moeilijk is 40. indien de tegenpartij voor het net staat. Gedurende den slag moet men dien trachten te vergeten, want voor het geval, dat men naar hem kijkt zal men magnetische invloeden bij hem ontdekken. Het is zelfs aan te raden om te trachten het gedeelte van den bal, dat men wil raken, in het oog te houden. Sommigen beweren, dat dit onmogelijk is; dit moge zoo zijn, maar des te zekerder zal men zijn volle aandacht aan den bal alleen schenken. Wij hebben in den aanhef van ons hoofdstuk geschreven, dat deze regelen voor den beginnenden speler bestemd waren. De betere spelers houden er zich niet aan en mogen dit zelfs niet doen. Het verschil ligt hierin, dat zij voor de meeste slagen een surplus van tijd weten te vinden tusschen het derde en vierde tijdvak. De noodzaak om naar den bal te Zien vóór men dien slaat is, dat men zich volkomen rekenschap van vaart en richting moet geven. Voor elk speler geldt, dat, op het oogenblik van contact, men alleen den bal in het oog moet houden, maar de betere speler zal vóór dit contact zoo langen tijd niet behoeven als de mindere, om zijnen slag juist te „timen. "Ook zal hij eerder met zijn waarnemingen uit de derde periode gereed zijn en in dien daardoor ontstaanden tusschentij d is het voor hem onnut uitsluitend den bal in het oog te hóuden. Veel voordeeliger is het dan voor hem nog even te zien, wat de tegenpartij gaat doen, de — immers voor elke positie veranderende — nethoogte op te nemen 22 en te zien met welke vaart sommige scherpe hoeken bereikbaar zijn. Aldus doende zal men nooit den bal geheel uit het oog mogen verhezen. Het gezichtsveld omvat gewoonlijk al deze factoren gelijktijdig. De aandacht wordt nu over deze factoren verdeeld, inplaats van, zooals in het iste en 4e tijdperk, geheel alleen op den bal geconcentreerd. Geeft echter de tegenpartij b.v. eenen lob, terwijl men voor het net staat, dan moet, zoodra het gezichtsveld niet alle factoren kan omvatten, men zijn aandacht aan den bal alleen schenken. Nooit mag deze, nadat de tegenpartij dien sloeg, geheel uit het gezichtsveld verdwijnen. Dit dus in tegenstelling met het derde tijdvak, waar de tegenpartij nummer een is. Juist deze waarnemingen leiden tot het scherpste en verrassendste plaatsen. Het gevaar is dan ook, dat de mindere speler, die dit bemerkt, den sterkeren tracht na te volgen, met veronachtzaming der eischen, die 30 en 40 aan hem wel stellen. Wie den sterkeren speler in dezen wil navolgen, moet dus geen speciale aandacht aan dit tusschentijdperk wijden, maar zich trachten te bekwamen in de eischen van 3° en 4°, dan zal de gelegenheid daartoe vanzelf komen. Dit tusschentijdperk bestaat ongetwijfeld en is even ongetwijfeld noodzaketijk voor het beste spel, maar ook voor de betere spelers is het een voortdurende bron van gevaar. Ook voor hen is de verleiding groot om te lang aan andere factoren, dan aan den bal hunne aandacht te geven; anders gezegd: zij nemen den tijd voor hunnen slag, gedurende welken zij alleen naar den bal mogen zien, te kort. Voortdurend zal elk speler zijn oordeel aan revisie moeten onderwerpen, want wat men den eenen dag vermag, kan men den volgenden dag zich niet veroorloven. Vast moet staan, dat men zich voldoende den tijd geeft om den bal te kunnen „timen", pas daarna komt de overweging, dat men den tijd, dien men over heeft, nuttiger kan besteden. 23 In het dubbelspel gelden dezelfde principes: een nieuwe factor doet zich voor, indien de medespeler den bal speelt, of dien toegespeeld krijgt. Als regel moet men hieromtrent aannemen, dat zoodra men weet, dat de medespeler den bal zal spelen, men zijne volle aandacht alleen op de tegenpartij moet vestigen. Eén uitzondering bestaat hierop en wel indien de tegenpartij eenen lob over uwen partner geeft, waarvan het twijfelachtig is of deze daar bij zal kunnen. Indien men in eene positie is, dat men dien zelf wél kan halen, moet men zijnen partner in het oog houden. Het is echter opmerkelijk, en een aardig bewijs onzer stelling, hoe vaak het voorkomt dat, indien de medestander den bal nog weet terug te spelen, men zelf verrast wordt door het antwoord daarop der tegenpartij. Uit den regel, hier gegeven, volgt, dat des serveerders partner gedurende diens service niet naar hem moet omzien. Dit is een vaak voorkomende fout, die niet anders dan nadeelig is. Evenveel, met nog slechter gevolgen, wordt tegen den regel gezondigd, door den netspeler in een mixed doublé, wanneer zijn partner den bal van de baseline af speelt. De verleiding om dan om te zien is groot, men moet er echter beslist weerstand aan bieden. DE ROTATIE VAN DEN BAL. Het is practisch onmogelijk eenen bal zonder rotatie te slaan; deze komt in alle soorten voor, maar behalve voor den service is de zijwaartsche rotatie van geen belang voor het spel. Voor alle andere slagen hebben wij alleen rekening te houden met de voor- en de achterwaartsche rotatie, de topspin en de undercut. In drieërlei opzicht is de balrotatie van groot belang gebleken. i°. door den sprong van den bal. Men is ten onrechte geneigd dezen factor als den eenig belangrijken te beschouwen; 2°. doordat de rotatie dennatuurhjkenboogtusschenracket en sprongpunt verandert; 3°. "doordat verschillende rotatie ook verschillende wijze van slaan vereischt van voor dien speler verschillende moeilijkheid. Wij geven hieronder twee diagrammen, waaruit men de verschillende vlucht kan zien van eenen bal met topspin, met backcut en zonder eenige rotatie geslagen. racket C B De zonder rotatie geslagen bal komt bij B op den grond, de met voorwaartsche rotatie geslagen op punt A. Hoe meer rotatie, des te verder zal dit punt van B verwijderd zijn. 25 De zonder rotatie geslagen bal komt bij B op den grond, de met achterwaartsche rotatie geslagen op punt C. Een nadere beschouwing dier drie punten leert het volgende : ad i°. een drive met voorwaartsche rotatie geslagen zal hooger opkomen, dan een drive met achterwaartsche rotatie. De topspin-drive zal, gerekend van racket totdat de bal voor de tweede maal den grond raakt, langer zijn dan de undercut. ad 2°. Een bal met topspin geslagen maakt het — door beheersching van het punt A — mogelijk een korten crosscourt-drive in te slaan, die anders met dezelfde kracht in dezelfde richting geslagen, uit zou gaan. Het diagram op blz. 27 zal dit verduidelijken. Men zal zien dat om den zonder rotatie geslagen drive in te houden, men den bal veel dichter bij het middelpunt het net moet doen passeeren. Men drukt dit uit door te zeggen, dat de topspin-drive een speler meer „hoeken" geeft. ad 30. geldt, dat de terugwaartsche rotatie eene wijze van slaan mogelijk maakt, waarbij het racket na contact met den bal langer in het platvak blijft, waarin de bal voortbewogen wordt, dan bij den topspin-drive. Dit heeft eene gunstige werking op het beheerschen van den slag. Uit deze beschouwing der drie punten volgt, dat voorwaartsche rotatie tegenover eenen netspeler nuttiger is dan de achterwaartsche: de achterwaartsche schijnt de voorkeur te genieten tegenover eenen base-liner. Dit is tenminste het resultaat, waartoe bestudeering van het wereldspel leidt. Voor ons land daarentegen, leek steeds de topspin-drive verkieslijk. Onze hardere en snellere banen geven n.1. een extra voordeel aan den verren sprong van den topspin-drive en de undercut-drive wordt extra benadeeld, doordat de wind grooter en onberekenbaarder invloed op dezen slag uitoefent dan op eenig anderen. In ons hoofdstuk „Klimaat" zijn wij hieromtrent uitvoeriger. 26 Van overwegend voordeel is het gebleken de volley's altijd met undercut te spelen (kappen is hiervoor de gebruikelijke Hollandsche term). De betere follow-through en het lager stuiten van den bal zijn in dezen slag van speciaal belang en de andere nadeelen tellen niet veel. Terwijl men tot voor eenige jaren meende, dat men in verhouding tot de voordeelen aan deze voor den tegenstander moeilijker slagen verbonden, te onvast werd door topspin en undercut door elkaar toe te passen, schijnt het nu, dat de balans naar den anderen kant omslaat. De beste Amerikaansche spelers passen beide rotaties afwisselend toe. Eene grondige kennis der techniek is echter noodzakelijk Om te voorkomen, dat de slagen dooreen loopen en elkaar geheel bederven. 27 Afstand A-B — afstand A-C. Uit A wordt een drive geslagen zonder eenige rotatie die op R neerkomt. Elke drive, met dezelfde vaart, eveneens zonder rotatie uit A geslagen maar die het net passeert op een punt dichter bij desijlijn liggend dan punt D, gaat noodzakelijk uit. Met behoud van dezelfde kracht is vanuit punt A slechts met gebruik van topspin een drive te slaan die het net dichter bij de zijlijn passeert en toch nog inkomt. GREEP EN POLSBEWEGING. Er bestaan, zooals door onze foto's wordt verduidelijkt, twee geheel verschillende manieren om een racket vast te «rijpen. Men kan zijn racket als een bijl — Engelsche greep — of als een mattenklopper — Amerikaansche greep — vasthouden. Alle tusschengrepen zijn variaties op den Engelschen greep. Er bestaan ook variaties op den Amerikaanschen: deze wijken nog meer van den Engelschen af. De foto's geven de twee hiermede correspondeerende, eveneens geheel verschillende, polsbewegingen weer. Men zal nu dadelijk inzien, dat polsbeweging a veel krachtiger in den Amerikaanschen dan in den Engelschen greep kan geschieden. Hoe uitgesprokener de Engelsche greep is — hoe minder deze dus den Engelschen nadert, — des te onnatuurlijker wordt deze polsbeweging. Voor slagen in den Engelschen greep gespeeld, zal de polsbeweging a dan ook totaal uitgeschakeld moeten worden. De „tennisarm" vindt altijd zijnen oorsprong in het niet opvolgen van dezen regel voor de forehand- en — in mindere mate — voor de backhand ground-strokes. Gebruikt men echter alleen polsbeweging b, dan is de Engelsche greep uit mechanisch oogpunt bezien, in het geheel niet zwak en zal, mits zoo alleen gebruikt, ook nooit een tennisarm veroorzaken. Een nadere ontleding der beide grepen in verband met de polsbeweging toont aan, dat de Engelsche greep krachtiger is voor slagen met terug- dan met vooruitdraaiend effect, omdat polsbeweging b krachtiger neerwaarts dan opwaarts kan geschieden. De Amerikaansche greep daarentegen, is krachtiger dan de Engelsche voor slagen met vooruitdraaiend effect, daar hierbij geen hef-, maar een drukbeweging gebruikt wordt. 29 Daar wij om vele redenen altijd, en voor onze speelomstandigheden nog in het bijzonder, den topspin-drive den meest wenschelijken standaardslag achten, raden wij voor de voornaamste slagen dan ook den Amerikaanschen greep aan. Eene variatie op beide grepen is, dat voor den backhand de duim anders gebruikt wordt. In den Amerikaanschen greep legt men dien recht op den steel van het racket, in den Engelschen meer schuin naar boven. De reden biervan is, dat een „lange" greep altijd voordeelig is voor den drive. Voor den forehand houde men dan ook de vingers licht uiteengespreid. Dit geldt minder voor de volley's en de duimpositie wordt daarbij dan ook meer veronachtzaamd, te meer daar vaak de tijd tot verpakken ontbreekt. TECHNIEK. Alvorens eiken slag afzonderlijk te behandelen, lijkt het ons wenschehjk eenige algemeen technische opmerkingen vooraf te laten gaan. Goede techniek is niet anders dan goede stijl. Men zal hier wellicht tegen in brengen, dat in goeden stijl een schoonheidselement ligt, dat aan goede techniek niet noodzakelijk eigen is. Deze opmerking is daarom van zooveel belang, omdat de redenen waarom wij deze meening niet deelen, voor ons de grondvesten zijn, waarop wij onze techniektheorie opbouwden. Hoe gemakkehjker, hoe harmonischer de krachtsinpanning geschiedt, die vereischt wordt om den bal voort te bewegen, des te beter is deze van techniek, maar ook des te schooner uit een schildersoogpunt beschouwd. Een anekdotisch bewijs voor deze stelling gaf ons de bekende schilder Floris Arntzenius. Ook volgens zijn eigen meening stond zijne beoordeeling der spelkwaliteit van de verschillende spelers ver boven zijn tennisstand. Maar hij oordeelde dan ook niet naar zijnetenniservaring, maar uitsluitend volgens zijn schilderscog. Hij taxeerde de kracht der spelers alleenhjk naar de schoonheid hunner beweging en menig professional handicapper kan hem benijden om de zuiverheid zijner beoordeeling. Bij eenen volmaakten slag wordt alle kracht die het lichaam uitoefent, overgedragen op den bal. Houdt men echter b.v. het racket verkeerd vast, dan zal een gedeelte van de kracht •van heup en schouder bij het polsgewricht voor den slag -verloren gaan of juister nog gezegd, meer hinderen dan baten. Wie dus eenen slag wil bestudeeren bij zichzelf of bij een ander, moet opletten of de geheele beweging wel vloeit. Heeft men gevonden waar deze hokt, dan is het dikwijls nog heel lastig de fout te herstellen en wij hopen in dit hand- 31 boek voor concrete, veel voorkomende gevallen eenige aanwijzingen te kunnen geven. Elke slag kan in vijf perioden verdeeld worden. i°. het aanleggen; 2°. de terugzwaai; 3°. de slag totdat het racket den bal ontmoet, dus de beginzwaai; 4°. contact van racket met den bal; 5°. de uitzwaai. Het is de 4e periode, die de zoo eenvoudige, maar ook zoo moeilijk te verwezenlijken eischen stelt, welke de oorzaak zijn van alle techniekfouten. Er is hieromtrent slechts één regel. Gegeven een zekere snelheid, waarmede het racket den bal ontmoet; moet het contact van racket tot bal zoo langdurig mogelijk zijn. Deze regel staat vast, al heeft men de logische gevolgen er niet uit afgeleid. Zoo opvallend is het langere contact, hetwelk den beteren speler kenmerkt, dat dit de oorzaak is geweest van de wellicht meest voorkomende tennisfout. De verleiding is blijkbaar groot, te trachten dit te bereiken, door op het oogenblik, dat het racket den bal ontmoet, den pols eenen extra toer te laten verrichten. Dit strijdt tegen het altijd geldend principe, dat elke slag geleidelijk moet verloopen en is dan ook totaal verkeerd. De oplossing hoe wel dit langere contact te verkrijgen is zoo eenvoudig niet en beheerscht, zooals aan te toonen, de geheele techniek van den slag. Om langdurig contact te maken, moet de slag aan twee vereischten voldoen. i°. de snelheid, waarmede het racket voortbewogen wordt, moet gedurende den beginzwaai steeds stijgende zijn en de hoogste snelheid mag pas bereikt worden na impact op den bal. 2°. Het racket moet den bal volgen in de richting waarheen deze geslagen wordt. 3* Behandelen wij nu eerst het tweede vereischte: neem eenen speler met zijne borst naar het net toegekeerd en die met gestrekten arm op schouderhoogte eenen bal recht voor zich uit slaat. Noodzakehjkerwijzezalbij zijnen slag over zijnen linkerschouder eindigen, terwijl zijn racket een gedeelte van eenen cirkel beschrijft. De vooruitstuwende kracht van dien slag is niet groot. Blijft de speler gedurende den slag met de borst naar het net gekeerd staan, dan is deze niet grooter dan de straal van eenen cirkel, welks middelpunt de schouder is: arm plus racket is de straal. Die vooruitstuwende kracht kan men grooter maken door gedurende den slag den rechterschouder naar voren te brengen. In de practijk begint men den forehandslag met den linkerschouder naar het net toegekeerd en brengt onder den slag den rechterschouder naar voren: men wint zoodoende den geheelen afstand tusschen de schouders; de slag wordt meer een gedeelte van een ellips, dan van eenen cirkel. Die slag heeft de meeste vooruitstuwende kracht in welken alle gewrichten er toe medewerken om van den oorspronkelijken cirkel zooveel mogelijk een ellips te maken. (Zie diagram op bldz. 38). Wij hebben uit het schoudervoorbeeld gezien, dat om te maken dat de baan van het racket zooveel mogelijk samenvalt met de baan, waarin de bal wordt geslagen, eene draaiing der gewrichten noodzakelijk is. Verondersteld wordt een speler, die stilstaat met beide voeten op den grond. Nu gaat het eerste principe voor langdurig contact gelden, n.1. dat de snelheid waarmede het racket voortbewogen wordt, gedurende den beginzwaai steeds stijgende moet zijn en de hoogste snelheid pas bereikt mag worden na impact op den bal. De noodzakelijke draaiing der gewrichten dwingt tot eene onnatuurlijke houding. Dit gegeven, gepaard aan het vereischte van steeds grooter wordende snelheid, leidt tot het vereischte „dat het lichaam H. V. B.Wijnmalen, de eerste speler in Nederland, die willens en wetens een goeden topspin-forehand leerde spelen, wat de grootste spelverbetering beteekende, die ons tennis gekend heeft. De lichaamsstand is merkwaardig. Wijnmalen was, ondanks zijn zwaar gewicht, een van nature sierlijk speler. Blijkbaar heeft de slag der tegenpartij hem niet den tijd gelaten een orthodoxen stand in te nemen, maar ook zoo ziet men, dat hij het gewicht van het lichaam op volkomen natuurlijke wijze in zijnen slag wist te leggen. 3 33 gedurende den beginzwaai tot ha impact op den bal in steeds gemakkelijker houding moet komen". Anders gezegd, de speler moet zich gedurende zijnen slag tot na het punt van impact, ontschroeven. De voeten moeten dus aan het begin van den slag reeds zoo neergezet zijn, dat hun stand aan het einde van den slag, na contact van racket met bal, tegenover het lichaam geheel natuurlijk is. Hoe verder dus de achteruitzwaai gaat, des te gewrongener wordt de stand der voeten. Wat wij schreven en zullen schrijven geldt voor eiken slag, maar laten wij om de abstracte redeneering te vermijden eenen forehand nemen en dien in zijne 5 perioden bestudeeren: i°. het aanleggen. Een onontbeerlijk en toch vaak verwaarloosd hulpmiddel. De tennisspeler heeft het in dezen moeilijker dan de golf- of biljartspeler. Daar de bal nooit stil ligt kan hij op zijn best aanleggen op het punt in de ruimte waar hij denkt dat op het oogenblik van impact de bal zal zijn. Maar gewoonlijk moet, om op tijd met zijn slag te kunnen komen dit aanleggen reeds geschieden, terwijl hij zich nog op een geheel andere plaats van het veld bevindt. Toch is dit geen overwegend bezwaar en geeft het aanleggen ook onder deze allerongunstigste omstandigheden onontbeerlijke voordeden. Men moet trachten racket en lichaam op het aanlegpunt in denzelfden stand te brengen, dien men op het oogenblik van impact wenscht. Het racket kan en moet men altijd in dien stand brengen: voor het lichaam geldt hetzelfde ten opzichte van het polsgewricht. Voor de rest moet men schipperen. Als voorbeeld geven wij eenen speler, die in den linkerhoek een backhand half-volley te spelen krijgt, terwijl hij zich in den rechterhoek bevindt. Onder het loopen moet hij aanleggen : hij zal dit doen door het racket op een zekeren afstand van het lichaam te houden, waarschijnlijk voor zich uit, 34 tusschen knie en heuphoogte: racket en pols geeft hij den gewenschten stand en haalt deze ook onder het loopen achteruit. Bij den bal komend bukt hij zich nu, zoodat het racket op het punt van impact niet meer tusschen knie en heuphoogte, maar vlak bij den grond is. Ziehier een voorbeeld van aanleggen onder de moeilijkste omstandigheden. Bij den gewonen forehandslag, waar men allen tijd voor heeft en dien men daardoor op de hoogte kan nemen, die men zelf verkiest, zal men het lichaam op het aanlegpunt veel meer de houding kunnen geven, die gewenscht is ten tijde van impact. Die houding moet bijna normaal zijn, want daar de snelheid van den slag nog steeds stijgende is, moet ook het lichaam nog eenigszins ineengeschroefd zijn. Hoewel slechts een oogenblik durend, zijn wij daarom zoo uitvoerig over dit aanleggen, omdat het een vereischte is, om den terugzwaai, die op zijn beurt weer den beginzwaai bepaalt, beheerscht te doen zijn. O. a. verreweg de meest voorkomende backhand-fout is het negeeren van het aanlegpunt. 2°. de terugzwaai. Deze moet aan twee vereischten voldoen. a. hij moet gelegenheid of ruimte geven voor den beginzwaai; b. hij moet dezen vergemakkelijken. Het eerste vereischte behoeft geen bewijs, maar op het tweede wordt niet genoeg gelet. Eene cinematografische opname van eenen volmaakten terugzwaai zou niets anders zijn, dan de filmrol van den beginzwaai, dien men terug laat draaien. Als illustratie weer een veel voorkomende fout. Aan het einde van den forehand-slag is gewoonlijk het racket boven den pols. De verleiding is blijkbaar groot om het racket tot aan het einde van den terugzwaai boven den pols te houden. 35 Dan van tweeën één. Of men houdt ook gedurende den beginzwaai het racket in dien stand en heeft dan het nadeel uit een stijven pols te spelen, óf men laat het racket plotseling zakken en zooals reeds vaak gezegd: alle plotselinge bewegingen zijn verkeerd, de slag moet vloeien. Wij herhalen: terugzwaai en beginzwaai moeten volkomen langs dezelfde lijn gaan: zij moeten elkaar geheel dekken. Wat geldt voor de lijn waarlangs het racket wordt voortbewogen, geldt voor het geheele lichaam. Het cinematografisch voorbeeld is ook hiervoor van kracht. De speler die achteruithaalt is te vergelijken met eene spiraalveer, die gespannen wordt. Wij zullen nu gemakshalve aannemen, dat het aanlegpunt hetzelfde isalshetpunt, waar het racket den bal zal ontmoeten ; hetzelfde dus niet alleen in zijn verhouding tot het lichaam — wat altijd het geval is — maar geheel daarmede samenvallend, wat dus alleen mogelijk is als de speler den bal stilstaand kan afwachten. Ook zij nog aangenomen, dat de speler beide voeten op den grond heeft: wij zullen later zien, dat dit gewoonlijk niet het geval zal zijn, maar het verandert niets aan de theorie, maakt die alleen veel moeilijker uit te leggen. De linkervoet moet op aanleg- dus ook contact-punt vrijwel ■wijzen in de richting waarheen men den bal wil slaan. De neiging bestaat dien voet min of meer loodrecht op die lijn te zetten: de eerste helft van den beginzwaai wordt daardoor vergemakkelijkt, maar men zal begrijpen, dat in de tweede helft de stand der voeten een steeds gewrongener houding aan het lichaam geeft. Bijgevolg hinderen inplaats van helpen de voeten dan om een steeds stijgende snelheid van het racket te verkrijgen. De rechtervoet volgt den linker en komt vanzelf daar niet geheel loodrecht op te staan. Doordat de stand der voeten dezelfde blijft, maar het 36 lichaam gedraaid wordt, spant zich de menschelijke schroef tegen de voeten in. Dit is zoo, zelfs al zijn de voeten nog niet neergezet, want de speler zal er dan, terwijl de voet nog in de lucht is, met zijn geheele houding op rekenen, dat de voeten in dien stand neergezet moeten worden. Door gedurende den slag vaak zelfs na contact met den bal den voorsten voet neer te zetten, blijft de schroefbeweging dezelfde, wordt slechts iets grooter. 3°. De beginzwaai is te vergelijken met een langzaam zich ontspannende spiraalveer. Het groote vereischte is, dat de snelheid steeds stijgende zij. Wordt dit niet bereikt, dan heeft men het zich met den terugzwaai niet voldoende gemakkelijk gemaakt. Ook de beste speler wordt vaak in zoo moeilijke posities gebracht, dat hij terwille van het vóórgaand vereischte van absolute zuiverheid van uitvoering, den terugzwaai korter maakt, dan voor de grootste snelheid vereischt wordt. Wij zouden dit zoo willen uitdrukken r een goed speler onder de gunstigste omstandigheden speelt uit zijne voeten, zooals een schaatsenrijder uit zijne schouders rijdt. Een minder goed speler en zelfs een kampioen onder niet gunstige omstandigheden, behoudt als vaste punt zijne voeten, maar voegt er nog eenige andere vaste punten bij. Het komt hierop neer, dat hij gedurende den terugzwaai dan niet alleen zijn voeten, maar ook b.v.b. knieën, heup en schoudergewricht in den stand laat, die de natuurlijke is, vlak na contact met den bal. 4°. Het contact van racket met den bal. In de theorie is dit de belangrijkste phase van den slag. In de practijk mag deze zelfs geheel niet gevoeld worden als iets nieuws in den slag — racketbeweging — brengend. De grootste en grofste fouten worden gemaakt, doordat men op dit oogenblik iets nieuws in zijnen slag wil leggen. De geheele voorwaartsche zwaai, n.1. beginzwaai, contactpunt, uitzwaai is één geheel en het contactpunt onder- 37 scheidt zich technisch van geen der daaromheen liggende punten. 5°. de uitzwaai. In tegenstelling met den beginzwaai, waarvoor beperking vaak vereischt wordt, moet deze altijd geheel volledig geschieden De arm moet zich gemakkelijk kunnen uitslaan. Dit is geheel afgescheiden van de wenschelijkheid, dat het racket ook na contactpunt de baan, waarlangs de bal geslagen werd, volge. De in deze materie meest voorkomende fout is, dat de speler om den bal langer met het racket te volgen, zijn uitzwaai bemoeilijkt. Dit is volkomen fout: het volgen van den bal met het racket is nuttig alleen in zooverre, als dit geschiedt binnen de grenzen van eenen goeden uitzwaai. Met bier buiten te gaan bereikt men niets, daar dan het hoofdprincipe, n.1. steeds stijgende snelheid, verloren gaat en dus het racket geen langer contact met den bal kan hebben, al volgt het ook de baan waarlangs de bal geslagen wordt.1) Men blij ve steeds binnen de grenzen van zijnen slag, want er is geenerlei voordeel aan verbonden, die te overschrijden. Vindt men, dat die grenzen te eng zijn, dan kan men die alleen verwijden door een goed gebruik te maken van het rotatievermogen van het lichaam gedurende den slag. Bij den topspin-forehand-drive op schouderhoogte geslagen, eindigt de slag met het racket over den linkerschouder, na >) Men zal bemerken, dat wij in deze uiteenzetting de gebruikelijke uitdrukking „follow-through" vermeden hebben. Wij deden dit omdat deze ook voor hen die haar bezigen veelal een onbegrepen term is. Nu eens vat men deze op als karakteristiek alléén voor het volgen van het racket op de baan waarlangs de bal geslagen wordt, dan weer meent men dat uitsluitend bedoeld wordt het goede uitslaan van den slag n.L het gewicht van het lichaam gebruiken, wat heel goed kan, ja zelfs gemakkelijker zal gebeuren, terwijl het racket onmiddellijk na contact met den bal eene andere baan volgt. 38 de borst gekruist te hebben. De baan waarlangs het racket zich beweegt, is de volgende: J. punt waar de bal geraakt wordt. Richting die de bal volgt X De rotatie van het lichaam maakt, dat het racket nog eenigen tijd lang in de rechte baan kan blijven en dus den bal kan volgen. De groote fout nu, waar wij op wezen, is, dat men tracht het racket langer op die rechte baan te houden, dan de lichaamsrotatie toelaat. Men zegt, dat een goed schrijver van ^een detectiveroman steeds met het einde moet beginnen. Deze regel geldt ook voor den tennisslag. Gedurende den terugzwaai bedenke men, dat in elk geval het contactpunt en de uitzwaai volkomen beheerscht moeten blijven. Slechts binnen deze grenzen mag men terugzwaaien en de tennisspeler, die menschelijk en ijdel is, blijkt zich hierin vaak te overschatten. Te zwaarder weegt deze fout, omdat zelden de uiterste kracht vereischt wordt, eigen aan een langen terugzwaai. Een korte terugzwaai geheel beheerscht, gepaard aan een volmaakten uitzwaai geeft voldoende vaart: strevende naar het onnoodige faalt men vaak op het bereikbare. A. W. Gore heeft wereldkampioenschappen behaald, uitsluitend door zijn goeden forehand-drive. Deze werd gespeeld met korten terug- maar volmaakten uitzwaai: terecht merkten de critici op, dat de snelheid van slag verkregen werd, niet ondanks, maar dank zij dit korte terugzwaaien. Wie onze uiteenzetting gevolgd heeft, zal deze paradox kunnen begrijpen. Wij kunnen nu eenige der meest voorkomende fouten 39 behandelen en zullen hiervoor de gewrichten tusschen racket en voeten de revue laten passeeren. Pols. De meest voorkomende fout is een polsbeweging, die niet bij een zekeren greep past. Zie ons hoofdstuk ..greep en polsbeweging." Elleboog. Twee fouten komen veelvuldig voor. Sommige spelers negeeren volkomen het elleboog-gewricht en spelen met geheel gestrekten arm. Zij maken het hun pols onnoodig lastig. Geen soepelheid van slag is denkbaar, zonder den elleboog goed te gebruiken. Wie eenen slag oefent, zal goed doen met te trachten niet aan zijn pols extra werk op te dragen, maar zijnen slag uit zijn elleboog te spelen. Tenzij men zijn pols willens en wetens uitschakelt, werkt deze toch voldoende mee. De andere fout is te spelen met den elleboog te dicht aan het lichaam gedrukt. Het is eene fout, die oorspronkelijk niet tot onzuiverheid leidt, maar wel veel vaart aan den slag ontneemt Tracht men nu die vaart toch te verkrijgen, dan leidt dit tot onzuiverheid van slag. Schouder. Wie speelt met den elleboog tegen het lichaam gedrukt, heeft de neiging den schouder hoog te houden. Heup, De neiging bestaat, om uit het heupgewricht naar den bal toe te bukken. Een rechterhand-speler, die een forehand slaat, behoort te staan met holle linkerheup. Backhand met holle rechterheup. Knie. De natuurlijke en ook de gewenschte houding is de knie licht gebogen. Bij het afwachten van den bal wordt bier nog al eens tegen gezondigd. Voeten. Het resultaat der enkel-beweging. Sta nooit platvoets: vooreerst komt men dan zoo snel niet van zijne plaats en ten tweede is, ook op de plaats zelve, de gewichtsverplaatsing die gedurende den slag gebeurt, veel moeilijker. De juiste stand is niet op de teenen, wat te vermoeiend is, maar met het gewicht op den bal van den voet. Gedurende eiken slag wordt het gewicht verplaatst. 40 Theoretisch zou het, bij een zich volmaakt beheerschend lichaam, het voordeeligst zijn, indien op het oogenblik van impact het gewicht van het achterste been op het voorste werd overgedragen: het z.g.n. „doode" punt zou dan samenvallen met het oogenblik van impact. De nadeelen echter van het slaan nog vóór men het doode punt is gepasseerd, zijn zoo groot, dat men aan den zekeren kant moet blijven en den bal daarna dient te nemen. Hiervan zijn de nadeelen, gegeven een goede uitzwaai, heel onbelangrijk, daar ook zoodoende men nog ruimschoots alle snelheid aan den bal kan geven, die nuttig, ja zelfs bruikbaar is op de tennisbaan. Den bal nemen vóór het gewicht is overgebracht, gaat ten koste der zekerheid en de richting van den slag, daarna neemt men slechts iets van de maximale snelheid af. Bij een eersten service, waar snelheid een hoofdvereischte kan zijn en welke de gemakkelijkste slag voor de gewichtsverplaatsing is, daar men den bal zelf opgooit en dus het punt waar men den bal zal raken, zelf kan bepalen, zal men de grens van het doode punt dichter kunnen naderen, dan bij eenig anderen slag. Over het algemeen gesproken heeft het geen nut experimenten te wagen ten opzichte dezer grenslijn: de nadeelen zijn te groot, de voordeden te klein. Verreweg het meerendeel, zelfs der beste spelers, hebben gedurende hunne meeste slagen hun gewicht reeds vanaf het begin van hunnen slag naar voren gebracht. Zij leggen hun gewicht in hunnen slag, niet door het overgooien hiervan, maar door het doordrukken.1) ') Deze beschouwingen komen hierop neer, dat een speler wiens spieren zich op het oogenblik van impact plotseling ontspanden, noodzakelijk voorover moet vallen. Van dezen regel mag nooit afgeweken worden en om daar geheel zeker van te zijn zorge men er voor dat hetzelfde geldt reeds vóór impact. Uitzonderingen op dit vereischte bestaan niet: zelfs al wordt men gedwongen tot achteruit loopen om den slag te kunnen spelen, dan nog zij de eerste zorg om vóórdat het racket den bal ontmoet, het gewicht van het lichaam naar voren ge- 4i Om de gewichtsverplaatsing goed te beheerschen, is het nuttig om met groote stappen te loopen, terwijl men, gedurende het loopen naar den bal toe, voortdurend het meeste gewicht moet leggen in dien voet, waarop het gewicht aan het einde van den slag zal komen. Een speler, die eenen forehand gaat slaan, loopt dus met zijn gewicht op het linkerbeen.' Wil hij een backhand slaan, dan houdt hij zijn gewicht op het rechter. Weliswaar zal men zoodoende meer tijd noodig hebben voor den afstand, dien men te doorloopen heeft, alvorens men ter plaatse is, waar men den bal slaat, maar eenmaal daar, is men ook gereed voor den slag. De speler, die op de theoretisch snellere wijze loopt, n.1. zijn gewicht telkens van het eene been op het andere plaatsend, moet, ter plaatse aangekomen eerst in positie komen: de practijk wijst uit, dat men zoodoende meer tijd verliest, dan wint. Het is begrijpelijk, dat alle gewichtsverplaatsing gemakkelijker wordt, indien geschiedende over een grooteren basis'. vandaar het nut van groote stappen. Gedurende den slag moet de linkerarm helpen om de balans van het lichaam te bewaren. Niet alleen wordt de linkerarm vaak met, maar het komt zelfs voor, dat hij verkeerd gebruikt wordt. Dit laatste vooral bij den service: het Hollandsche voorbeeld in dezen is de Rotterdamsche speler C. Ruys. Bij zijnen service volgt hij met het opgooien van den bal dien met zijn linkerhand na. Deze wijst terwijl de arm gestrekt blijft nog naar boven als zijn racket den bal ontmoet: de houding is die van vóór een duiksprong. Het is duidelijk dat de service daardoor nadeelig beïnvloed wordt. bracht te hebben. Zie ook hieromtrent ons hoofdstuk „het afwachten van den bal" waar wij behandelen hoe een backhand te nemen terwijl men eerst in forehand-positie den bal afwachtte. Een speler moet gedurende eiken slag zijn lichaam naar voren bewegen. 42 Over het algemeen gesproken zal echter de linkerarm, indien hij eenig werk verricht, vanzelf de nuttige werking kiezen. Een hulpmiddel, dat gewoonlijk van zelf komt, is de linkerhand licht gebald te houden. Als wij dit hoofdstuk nalezen, treft het ons, dat er zooveel in staat. Laat dit eenen beginneling niet ontmoedigen. De eenvoudige leidraad voor hem zij, dat elke slag hem gemakkelijk moet zijn. De meeste en grootste fouten hier beschreven vinden hun oorsprong erin, dat de speler meer tracht te doen, dan hij eigenlijk wel vermag. In ons hoofdstuk „oefening" wijzen wij er op, dat de eenige manier om zijn spel te verbeteren is, te blijven binnen de grenzen van zijn kunnen. De beginspeler trachte eerst den bal zacht, maar volkomen zuiver en beheerscht te spelen met pols en elleboog. Is men den slag zoo meester en wil men meer vaart, dan trachte men die nooit te verkrijgen, door pols en elleboog te forceeren, maar neme het schoudergewricht er bij. Bemerkt men, dat men het volgend gewricht nog niet kan beheerschen, dan ga men weer terug, maar stelle zich ook tevreden met de vaart aan het geringer aantal gewrichten verbonden. Wat geldt voor den beginneling, geldt ook voor den beteren speler, die tijdelijk van slag is. Hij moet zijnen slag van meet af aan weer aanleeren, zonder dien ergens trachten te forceeren. Zoodoende zal hij vanzelf stuiten op de fout die hij begaat. Ligt deze b.v.b. in de schouders, dan is elke heup- of kniebeweging meer nadeehg dan voordeelig, en doet men dus veel beter, die tijdelijk uit te schakelen. Wij herhalen hier wat wij reeds zeiden: een goed speler speelt uit zijne voeten, de minder goede speler speelt ook uit zijn voeten, maar neemt zijn vaste punt nog dichter bij het racket. De beginnende speler zorge er steeds voor zijne fouten liever over de lijn te maken dan door in het net te slaan. Hij mikke dus nooit laag over het net; zoodoende verruimt hij zijnen slag en wordt deze rustiger van stijl. DE FORE-HAND. Deze is in twee hoofdgroepen te verdeden: i°. de topspin-slagen; 2°. de undercut-slagen. Wij zullen eerst de topspinslagen behandden, die terecht overheerschend zijn in ons Hollandsch spd, al gelooven wij ook, dat deze overheersching te volledig is. Het groote vereischte om topspin aan eenen bal te geven is, dat het racket gedurende den slag zich in stijgende lijn be^ weegt. Men heeft gemeend, dat dit niet noodzakelijk was en dat ook zonder dien de mogelijkheid bestond topspin te geven, door eene polsbeweging op het oogenblik van contact van racket en bal. Daargelaten nog de mogelijkheid, wij zijn er van overtuigd dat het niet wenschehjk is. Het is nuttig zich hier goed rekenschap van te geven, omdat uit het vereischte eener stijgende richting volgt, dat na het aanlegpunt de terugzwaai behoort te zakken om in de baan van den beginzwaai te blijven. Veelal wordt de topspin-drive reeds bij zijne geboorte verknoeid, door vanaf het aanlegpunt het racket evenwijdig van den grond terug te halen: pols en het hoofd van het racket moeten dadelijk na het aanleggen gdddehjk zakken. Het geheele geheim van eenen goeden topspin-drive is, die beweging naar boven zoo gemakkelijk en daardoor zoo beheerscht mogelijk te maken. Een groot hulpmiddd in dezen is, dat de polsbeweging hiertoe medewerkt. Wij bedoelen hiermede niet eene beweging alleen op het oogenblik van impact, maar vedeer de polsbeweging vanaf het beginpunt van den begin- tot het eindpunt van den eindzwaai. Deze stijgende polsbeweging is mogelijk,.zoowd met den Engelschen, als met den Amerikaanschen greep. Indien wij echter in bdde gevallen de positie van de hand en de baan 44 die het racket beschrijft, goed beschouwen, zullen wij zien, dat hetzelfde resultaat op verschillende wijze verkregen wordt. Met den Amerikaanschen greep drukt men het racket naar "boven, met den Engelschen heft men het op. Daar nu de polsbeweging krachtiger is in het drukken, dan in het heffen, geven wij theoretisch voor den topspin-drive de voorkeur aan den Amerikaanschen greep. In ons hoofdstuk „greep en polsbeweging" zagen wij, op zijn vijftiende of zestiende jaar dubbelkampioen van Nederland in 1908, internationaal kampioen in 1912, voor welken titel hij op die wedstrijden Diemer Kool, onzen toenmaligen nationalen kampioen, wist te verslaan. Nooit gaf Van West eenen netspeler eene absoluut zekere kans om den bal af te maken. Dan miste bij dien liever zelf, door een schot te probeeren boven zijne speelkracht. De raakkans, hoe klein dan ook, was altijd zuivere winst. Aan den anderen kant zag men hem minder dan een ander eene voor hem zekere passeerkans missen door te trachten den bal scherper of beter te plaatsen, dan strikt noodig was. Voor zijne speelsoort was hij wel een der meest tactische spelers, die Nederland ooit gekend heeft. Daar zijn spel echter door technische gebreken van sommige zijner slagen zeer eenzijdig was, miste het die verscheidenheid van tactiek, welke een vereischte ware om hem te kunnen vergelijken met onze all-round tactici. Interessanter nog door wat hij uit zijn spel haalde, was ten tijde van Karei Beukema, een speler, die zich onder het pseudoniem K.n.oeier verschool, toenmaals een der minder sterke eerste klas spelers. K.n.oeier beschikte over een in sommige opzichten zeer goeden forehand, snel en goed onder controle, maar van achteren in het veld van te weinig lengte; een forehand dus, die zich beter voor passeeren van den netspeler schikte, dan voor een baseline-duel. De backhand daarentegen was uiterst zwak tegen eenen krachtig doorgezetten netaanval, maar zeer vast tegen eene baseline-attaque. Den smash kende hij alleen bij name, maar was absoluut doodend op volleys tusschen net- en schouderhoogte. Men ziet hoeveel interessanter de opgave is, aan K.n.oeier gesteld, om zijn kwaliteiten zoo rendeerend mogelijk te maken 88 dan de taak wordt voor eenen speler, wien sommige slagen eenvoudig ontbreken of die tenminste daar aanmerkelijk zwakker in is, dan in zijne andere slagen. K.n.oeier moest, achter in het veld zijnde, trachten den tegenstander voor het net te lokken, om zijnen forehand het nuttigst rendement te doen geven, maar hij moest dit vreezen voor zijnen backhand. Zelf eene net-attaque instellen was gevaarlijk vanwege eene verdediging door den lob, maar kwam bi j nooit voor het net, dan miste bij eene zijner zekerste wijzen om het punt te winnen, n.1. zijnen zeer goeden volley tusschen net- en schouderhoogte. Men kan zich voorstellen, hoe ingewikkeld voor hem het wegen van voor- en nadeel bij eiken slag was. Toch heeft hij het met deze merkwaardige specificatie van slagen toen ter tijde klaargespeeld, dat alle tweede klasse spelers even beslissend en soms zelfs beslissender door hem werden geslagen, dan door veel sterker spelers. K.n.oeier's beste periode was nog ten tijde der jeugd van den oudste der schrijvers en deze herinnert zich nog goed, hoe hij voortdurend het gevoel had, te spelen alléén tegen de sterke, niet te omzeilen punten van zijnen tegenstander. De opmerkingen tot dusverre gemaakt, hadden alleen betrekking op de grootst mogelijke objectieve kracht. Het zal vaak voorkomen, dat door bijzondere omstandigheden, waaronder het spel van den tegenstander de voornaamste factor is, de grootste objectieve kracht niet het nuttigst rendement geeft. Anders gezegd, wat tot dusverre betoogd is, releveerde het nut van zelfkennis, maar een verstandig spelerjtracht ook zijnen tegenstander te leeren kennen en in zijn eigen spel daarmede rekening te houden. Ook hierin is de graadbepaling de moeilijkheid. In 1907 werd te Haarlem de finale Heeren-enkelspel kampioenschap der Nederlanden verspeeld tusschen C. van Lennep en Ch. M. Henny. 89 Van Lennep's spel was toen ter tijde veel minder sterk dan nu. Hij beschikte wel is waar over eenen forehand, die waarschijnlijk harder en vaster was, dan wat ook nu nog de beste forehand van Nederland is, maar zijn backhand was alleen een verdedigend schot, wèl volkomen vast tegen eenen baseliner, maar onnut tegen eenen volleyer. Zijn volley was de vaak ontbrekende schaduw van wat deze nu is. Van Henny's slagen kan men hetzelfde zeggen, alleen was elke slag zwakker. Het meeste succes hadden beide spelers dan ook gewoonlijk met de tegenpartij door middel van harde drives achterin te houden en af te wachten tot een korte return door hunnen forehand voldoende afgestraft kon worden. De beste speelwijze voor een all-round speler tegen beide was natuurlijk van achterin het veld den bal hoog en lang met matige vaart terug te slaan en op elke eenigszins gemakkelijke kans de gelegenheid aan te grijpen, dien op des tegenstanders backhand te plaatsen en den plaatsbal naar het net op te volgen. Henny deed dit echter gedurende de drie sets der best out of five party niet eenmaal. Hij speelde zijn eigen spel objectief op zijn sterkst, maar ontketende daarmede tevens het sterkste spel van Van Lennep. De uitslag was 6—0, 6—0, 6—0. De fout wordt begrijpelijk, indien men weet, dat Henny zich toen volkomen gespecialiseerd had in zijn eenzijdig spel en daar alle zijne successen mee behaald had. De wedstrijd is hem echter eene nuttige les geweest en stelde hem in staat, kort daarna de eerste Hollander te zijn, die den Belgischen kampioen De Borman versloeg. Wel is waar waren toen de omstandigheden vrij onregelmatig en was De Borman nog altijd de sterkere speler, maar het neemt niet weg, dat dit resultaat nooit door een zoo eenzijdig spel, als waarover hij in Haarlem beschikte, te bereiken ware geweest. Ook omstandigheden, buiten eigen kracht en spel der go tegenpartij om, zullen de keuze der slagen beïnvloeden. Op een onzuivere of zeer bolle baan zal een speler goed doen met meer dan onder normale omstandigheden past, naar voren te komen. Het is natuurlijk mogelijk, dat, terwijl die omstandigheden hiertoe nopen, het speciale spel van de tegenpartij dit juist niet wenschehjk maakt. Jaren geleden speelde Ritchie eenen belangrijken wedstrijd op de prachtige grasbanen te Wimbledon tegen Mavrogordato. De partij ging gelijk op, totdat deze door regen afgebroken moest worden. Bij hervatting was de baan nog zeer nat en Ritchie op de baan verschijnend, sloeg eerst eenige ballen over het net met een veel geprononceerder kap-beweging dan hij tevoren gebruikt had. „That makes the ball shoot," zeide hij en inderdaad kwam de bal op het zeer natte gras bijna niet meer op. Mavrogordato werd daarna kansloos verslagen Eene der meest bekende Duitsche speelsters, wij zullen haar schande genadiglijk met het pseudoniem N. bedekken, moest eene finale spelen tegen frl. Rieck, eene andere uitnemende Duitsche speelster. Mevrouw N. had voor haar spel eenen laag springenden bal noodig, frl. Rieck was het meest succesvol op eenen hoogen bal. Mevr. N. wist te bereiken, dat niet gespeeld werd met de door het Comité verstrekte ballen, maar met een dozijn, dat door haar van te voren eenigen tijd in een ijskast geplaatst was. Mevr. N. won. Eene geoorloofde wijze om van de omstandigheden gebruik te maken, ware b.v.b. geweest, indien Mevrouw N. onder het spelen gemerkt had, dat een onweersbui dreigde en toen door hare tactiek verhinderd had, dat de partij voor het uitbarsten geëindigd was. Een verdedigend spel onder zulke omstandigheden maakt, dat de tegenstander langer tijd noodig heeft om het noodig aantal punten te verkrijgen, al wint men zoodoende zelf ook in verhouding er minder. Na de regenbui zou Mevr. N. dan, evenals, Ritchie, eene baan gevonden hebben, die voor haar slagen meer passend was. 9i De Borman moest tegen eenen zijner meest bekende concurrenten eene finale spelen in de woonplaats van dezen, 's Ochtends regende het baksteenen; toevalligerwijze loopt hij langs de tennisbaan en ziet... den groundman met overjas, waterschoenen en parapluie gewapend, bezig de kletsnatte baan nog natter te spuiten. De andere speler, wien een zachte baan evenveel voordeel bood, als die voor De Borman nadeelig was, had order achtergelaten in elk geval, regen of geen regen, den geheelen ochtend te spuiten. Een speler moet dus trachten zooveel mogelijk zijne eigen kracht en de zwakheid der tegenpartij in het spel brengen. Vaak kan het nuttig zijn om de tegenpartij niet te doen bemerken, dat men zich van sommige van diens onvolkomenheden bewust is, maar daar alleen gebruik van te maken, als men een punt dringend noodig heeft..Th. Roqué was indertijd een der sterkste Nederiandsche spelers, forehand en backhand van vrijwel gelijke kracht/Speelde men den bal recht op hem, dan nam hij dezen bij voorkeur forehand, maar kon hem dan niet anders dan op den backhand dér tegenpartij plaatsen. In een zijner wedstrijden tegen hem wist Scheurleer alleen hierdoor aan eene nederlaag te ontkomen, doordat hij, telkens als gevaar dreigde, den bal recht op hem toespeelde en opliep, terwijl hij zijne forehand-zijde openliet; den verwachten en daardoor gemakkehjken backhand-volley wist hij telkens af te maken. Indien hij dezen slag echter te vaak achtereen had gespeeld zou Roqué hier waarschijnlijk op gelet hebben en had den bal dan backhand genomen, wat voor hem, hoewel zijn slag hierdoor objectief slechter werd, in dit geval toch vcordeeliger ware geweest. Ook is het niet altijd zoo eenvoudig, zich precies rekenschap te geven wat wel het zwak der tegenpartij is en hoe dit het best uitgebuit kan worden. Gedurende den wedstrijd moet men blijven opletten; aan de hand der meerdere gegevens, die men aldus verkrijgt, zal men misschien zijn tactiek wijzigen. 92 In het jaar, dat de fraaie Axnhemsche banen te Klarenbeek geopend werden, ontmoette in de finale juniores E. G. de Seriere eenen hem tot dusverre geheel onbekenden speler Van Haaften. Seriere had, heel verstandig, reeds vóór zijn eigen wedstrijd het spel van Van Haaften gadegeslagen en was tot de ontdekking gekomen, dat diens forehand, hoewel brillanter, tevens ook veel onvaster was dan zijn backhand. Hij schreef de ovenwinningen van Van Haaften meer toe aan diens vastheid van backhand, dan aan de winstpunten, die hij forehand maakte en nam zich voor, om niet als Van Haaften's vroegere tegenstanders te doen, die uit angst voor zijnen harden forehand, hem steeds op zijnen backhand gespeeld hadden. Seriere concentreerde dus zijn aanval geheel op den forehand en ... had totaal geen succes met deze tactiek. De reden biervan was, dat S. zijne slagen naar het net opvolgde. De harde, hoewel onvaste forehand-drives van zijnen tegenstander waren te moeilijk te volleeren en Van Haaften 's onzekerheid werd ruimschoots goedgemaakt door het groote aantal winstpunten. S. veranderde zijne speelwijze en bleef zelf achterin, -terwijl hij zijne slagen op v. H's forehand bleef richten. Hij behaalde bier een onmiddellijk voordeel mede; de onvastheid zijns tegenstanders bleef dezelfde en diens slagen leverden hem minder winstpunten op. Maar weer veranderde het aspect van het spel> doordat v. H., niet langer achtergehouden door volleyspel van Seriere, nu zelf voor het net kwam. Dit deed de weegschaal weer te zijnen gunste overslaan. S. zag het gevaar, maar wist het te bezweren door nu eens wèl, dan weer niét naar het net op te loopen, maar indien wèl, dan steeds op den backhand van Van Haaften; bleef hij achterin, dan speelde hij op diens forehand. Ten slotte won hij, alleen door verandering van tactiek, op het kantje af eenen wedstrijd, die op verschillende momenten hopeloos verloren scheen. 93 Over het algemeen gesproken moet men geen listen bezigen, zoolang men met all-round goed spel wint. Men blijft zoodoende beter op slag en gaat het later spannen, dan heeft men meer profijt van zijne Hst, naarmate deze onverwachter is. Geen regel zonder uitzondering: het kan nuttig en noodig zijn eenen speler van den beginne af aan te ontmoedigen. Een goed begrip der slagen en der posities in het spel voorkomend, geven aan de hand dezer principes den speeltrant aan. Het spel geeft gelukkig ruimschoots gelegenheid om door goede tactiek eenen technisch sterkeren tegenstander te overtroeven. ENKEL SPEL. Aanval is de beste verdediging. Gelukkig, dat dit ook voor tennis geldt en in eene mate, die het spel van eentonigheid redt. De Amerikaansche en Australische successen der laatste jaren hebben duidelijk aangetoond, dat het nuttig is de meerdere zekerheid aan eenen scherperen aanval op te offeren. De speler, die niet tracht bij elke gelegenheid tot den aanval -over te gaan, verveelt het pubhek, de tegenpartij en zichzelf en wordt tevens verslagen door eenen speler van gelijke technische bekwaamheid, maar die beter inzicht toont in de tactiek en de pleizieren van het spel. Een aanvallend speler tracht te bereiken óf de tegenpartij in een ongunstige óf zichzelf in eene gunstige positie te brengen. De gunstigste positie is die van eenen netspeler, die een zoo goeden bal geslagen heeft, dat de tegenpartij weinig kans heeft om Tiem te passeeren; de netpositie is de zwakste ook, indien het passeerend schot niet lastig is. Daaruit volgt, dat er tweeërlei wijze van aanval is: i°. zelf eenen goeden bal te slaan en dien naar het net op te volgen; 2°. de tegenpartij te dwingen naar het net te komen op •eenen te zwakken aanvalsslag. Ook deze tweede tactiek is aanval te noemen, omdat, hoewel schijnbaar de tegenpartij tot den — onvoldoenden — Aanval overgaat, deze biertoe gedwongen is en de leiding van het spel is bij den speler, die den ander dwingt voor het net te komen. De beste spelers van tegenwoordig volgen allen de eerstgenoemde aan vals tactiek. De reden hiervan is, dat men die tegenover eiken speler en elk soort spel kan toepassen; terwijl, zooals wij later zullen aantoonen, de tweede tactiek alleen •opgaat bij eene onevenredige zwakheid der tegenpartij. De volgende vragen doen zich nu voor: i °. wat is de beste 95 wijze om de netpositie te bereiken; 2°. wat is de beste verdediging er tegen. Men kan altijd eenen service naar het net opvolgen: daaruit volgt, dat ook de beste serveerder en volleerder nooit tot winnen kan komen, indien zijne ground-strokes totaal onvoldoende zijn en de tegenpartij hem de helft der games tot deze dwingt door ook op zijnen service op te loopen. Daarom ook is het noodzakelijk om ground-strokes te bezitten, die goede passeerslagen zijn. De beste passeerslag is de topspin-drive In ons hoofdstuk „De rotatie van den bal" hebben wij aangetoond, dat indien men drie ballen met gelijke vaart, uit denzelfden hoek en vanaf hetzelfde punt slaat, de bal met voorwaartsche rotatie (de topspin-drive) eerder op den grond zal komen, dan de bal zonder rotatie, terwijl de bal met achterwaartsche rotatie geslagen, integendeel verder neerkomt. Gegeven eene gelijke snelheid van slag, ziet men dus, dat de speler, die den topspin-drive gebruikt, veel meer ruimte heeft, om den netspeler te passeeren. Nog een ander voordeel is, dat het plotseling neerdrukken van den bal den volleyer dwingt, vaker dan dit tegen een anderen slag het geval kan zijn, om óp inplaats van neder te volleeren, hetgeen zijnen aanval van veel van zijne kracht berooft. De topspin-drive, die dus de meest geschikte slag is om eenen netspeler te passeeren, leent er zich ook zeer goed toe, om er mede voor het net te komen. Hoe harder en sneller dé baan, des te nuttiger wordt dan de voorwaartsche rotatie, daar de bal verder en sneller doorspringt en het minder moeilijk wordt eenen slag te slaan, die de tegenpartij in moeilijkheden brengt. Op een zachte grasbaan wordt de voorwaartsche rotatie eerder tot nadeel. Vooreerst is een laag-opspringende bal niet de geschiktste om daarop een topspin-drive te spelen en ten tweede is zelfs een goedgeslaagde topspin-drive minder moeilijk te beantwoorden. Want zulk eene baan remt de vaart en het hooger opspringen wordt dan tot nadeel. 96 Daar het Hollandsche spel alleen op harde banen wordt gespeeld en de topspin-drive, altijd het beste verweermiddel, bij ons ook een sterk aanvalswapen is, kan het weinig verwondering wekken, dat deze bij ons de heerschende slag werd. Toch is dit eene miskenning van de aanvallende waarde van den undercut. Onder sommige omstandigheden kan het laag opspringen van den undercut de tegenpartij in groote moeilijkheden brengen. Tot juist inzicht dier omstandigheden moge nog een diagram voorafgaan. De lessen uit dit diagram te leeren ontvingen den naam van centre-theorie. Men zal zien, dat een bal op het midden van den baseline neerkomend, minder netruimte tot passeeren geeft, dan een bal in de hoeken of nog scherper geslagen. Tegenover dit voordeel staan enkele nadeelen: een bal in een hoek geslagen dwingt de tegenpartij gewoonlijk tot meer loopen en laat hem minder tijd voor zijnen slag. Het zal echter ook vaak voorkomen, dat hoe scherp en moeilijk ook geslagen, men toch niet kan Verhinderen, dat de tegenpartij voldoenden tijd voor zijnen beantwoordenden slag heeft. In zoo'n geval is een scherpe hoekbal voor den netspeler eerder een nadeel dan een voordeel. De centre-theorie is dus het nuttigst voor de gevallen, dat men geen of te weinig kans ziet om de tegenpartij door een scherp schot zóó in het nauw te brengen, dat men zijnen bal veilig naar het net op kan volgen en het nadeel van de grootere passeerruimte aan het net kan dragen. Wenscht men in die gevallen toch tot den aanval over te gaan, dan kan men nog de centre-theorie gebruiken. Maar dan moet men niet trachten de tegenpartij in tijdnood te brengen, immers daarvoor is het hoekschot, hoewel beter geschikt, toch onvoldoende geoordeeld. Men zal dan moeten trachten eenen bal te slaan, die hoewel hij der tegenpartij allen tijd geeft, toch moeilijk is terug te slaan. Hiertoe nu is de undercut buitengewoon geschikt. Zijn Forehand-volley in Amerikaanschen stijl van A. F. Wilding. 97 98 lage sprong maakt het altijd moeilijk er een passeerschot op te geven. Er zijn dus tweeërlei aanvalsschoten, die een speler kan gebruiken om voor het net te komen. De eerste soort tracht de tegenpartij in moeilijkheden te brengen door tijdnood en hiervoor is de topspin-drive de aangewezen slag; de tweede soort laat de gedachte, de tegenpartij in tijdnood te brengen, geheel varen, de vereeniging van undercut en centre-theorie is dan theoretisch de sterkst denkbare. Ook zal natuurlijk de combinatie van beide manieren dikwijls rendeerend zijn, b.v. een lange kapbal naar een hoek van het veld. Immers is een bal met undercut al moeilijk om stilstaande terugtespelen, geheel ondoenlijk wordt dit soms wanneer men in volle vaart is. Bovendien is het lobben veel gemakkehjker op eenen bal met topspin-drive, dan op eenen gekapten bal. Een groot nadeel van de centre-theorie is, dat een volleyer klaar moet staan om naar beide zijden te kunnen uitvallen. Bij eenen slag naar eene hoek, kan men zich veel gemakkehjker zoodanig opstellen, dat men bijna zonder zich te verplaatsen den drive langs de lijn dekt, terwijl men dan klaar staat om zoo snel mogelijk naar binnen te springen voor den cross-drive, die, daar uw tegenstander zag, waar u stondt, bovendien zeer waarschijnlijk zal volgen. Dit bezwaar is in theorie natuurlijk op te heffen, doordat men, zelfs indien men het aanvalsschot midden op den baseline plaatste, toch niet midden voor het net gaat staan, maar de eene zijde meer dekt, dan de andere. In de practijk is het echter moeilijk zich daartoe te dwingen. Van het grootste belang voor den volleyer is het om op tijd aan het net te zijn. Is hij niet geheel op kunnen komen, dan is hij vooreerst veel gemakkehjker door een cross-schot te passeeren, omdat hij grooter ruimte te dekken heeft. Tevens kan ook zijn volley minder scherp en gevaarlijk zijn, hoe 99 verder hij van het net verwijderd is. Vast staat dan ook, dat men moet trachten zoo dicht mogelijk op het net te komen, als men kan wagen, zonder te groote kans te loopen om overlobd te worden. Deze factor, n.1. de mogelijkheid en de noodzakelijkheid om den beantwoordenden slag dicht op het net terug te kunnen spelen, heeft het geheele moderne spel beheerscht. De American-service en het retoumeeren van den bal nog voor deze zijn hoogste punt heeft bereikt, hebben beide hieraan hun oorsprong te danken. Het groote nut van den American-service is dan ook niet gelegen in de meihjkheden veroorzaakt door het effect van den sprong, maar veel meer door den langeren tijd, die deze service den serveerder geeft om voor het net te komen. Den bal voor het hoogste punt te nemen is vaak het eenig mogelijke middel om te verhinderen, dat de tegenpartij dicht genoeg op het net komt en, blijft de tegenstander achterin, dan kan men, daar men zelf reeds dichter bij het net is, gemakkehjker de gewenschte positie bereiken. Het nadeel van den American-service is, dat de rotatie die den serveerder meer tijd geeft, den sprong van den bal hooger maakt en de vaart vermindert. Daardoor wordt vergemakkelijkt bm den bal nog voor het hoogste punt-terug te slaan. Tegen eenen speler, die weet, dat hij eenen Americanservice zal toegespeeld krijgen en die technisch en tactisch goed gewapend is, zal het dan ook niet rendeerend zijn dezen service steeds naar het net op te volgen. Toch leent de „American" zich het beste daartoe en ware het eene fout, daar nooit gebruik van te maken. De concessie, die de serveerder echter aan den speler heeft moeten doen, die eenen nog rijzenden bal weet te spelen, is, dat hij verschillende services dooreen speelt. Dan, wanneer de retourneerder niet van te voren rekenen mag op een American-service, kan deze hem voldoende in moeilijkheden brengen om den serveerder te rechtvaardigen, 100 dat hij zijnen service naar het net opvolgt. Het groote voordeel van den retourneerder in de onzekerheid te laten of men den service naar het net opvolgt, is, dat men hierdoor den langen, met matige vaart geslagen return voorkomt. Dit antwoord op een service is de minst gewaagde en nuttigste slag tegen eenen baseliner, maar geheel waardeloos tegen eenen volleyer. Zoodoende dwingt de serveerder zijnen tegenstander dus voortdurend een gewaagderen slag te spelen, alhoewel deze voor het geval, dat men den service niet naar het net opvolgt, geenerlei voordeel heeft van zijn meerder wagen. Ook voor den service is de centre-theorie van belang, al wordt dit gewoonlijk vergeten. Tenzij men het der tegenpartij heel moeilijk maakt, is het niet raadzaam den bal erg cross te serveeren, vooral niet, wanneer men op den service naar voren wil komen. Is men eenmaal aan het net, dan moet men ook trachten het punt te maken: aanval is dan de eenige mogelijkheid; een verdedigend volleyspel is alleen vol te houden, indien men zooveel sterker is, dat men het op alle manieren kan winnen. Toch moet men niet meenen, dat men eiken bal, dien men als volley te spelen krijgt, ook dadelijk ,moet trachten af te maken: de poging reeds is soms een onmogelijkheid en vaak ongewenscht. Maar de volleyer moet zich steeds voor oogen houden, dat, indien hij de tegenpartij niet in groote moeilijkheden brengt en houdt, hij de grootste kans loopt om gepasseerd te worden. Ziet hij geen mogelijkheid om den bal af te maken of de tegenpartij in grooten tijdnood te brengen, dan moet bij zijnen bal volgens de centre-theorie zoo moeilijk mogelijk maken. Hij moet nooit vergeten, dat een zijwaarts geplaatste bal, die voor den tegenstander gemakkelijk te spelen is, eigenlijk een zeker punt voor dien beteekent. Deze overweging moet ook den baseliner leiden, die een volley-aanval af moet weren. De baseliner kan drie dingen doen: 101 i°. trachten den volleyer te passeeren; 2°. hem een zoo moeilijken bal te geven, dat hij dien niet kan afmaken en hopen dat de volgende gelegenheid gemakkelijker zal zijn; een forceerslag; 3° lobben. De slag onder i° genoemd is de aantrekkelijkste; men moet echter bedenken, dat men vooreerst groot gevaar loopt om den bal te missen, zonder dat de tegenpartij er iets meer aan hoeft te doen en ook dat, indien de volleyer zoon passeerslag toch bereikt, hij alle gelegenheid heeft om er een winpunt van te maken. Gelooft men dus niet een groote kans te hebben om den passeerslag te doen gelukken, dan is het raadzamer, dien niet eens te probeeren, maar om de tweede manier toe te passen. In tegenstelling met i° zal men dan echter niet scherp naar de lijnen moeten mikken, maar voornamelijk er op bedacht zijn om den bal laag en in het midden te houden. Zoodoende krijgt de volleyer geen kans om veel vaart aan . ainen voUeyte geven en worden hem veel hoeken ontnomen en daarmede de kans om den baseliner in tijdnood te brengen. Het is immers duidelijk, dat een lage volley, onder den netband geslagen en vanaf eene zijlijn gespeeld, den tegenstander kan dwingen zich veel verder te verplaatsen dan zoo'n lage volley van het midden uit. Veel te weinig geven onze spelers er zich rekenschap van, dat hier twee principieel verschillende wijzen van verdediging zijn. Onder i° tracht men het punt direct te winnen, onder 20 hoopt men op den volgenden slag. Spelers, die deze verdedigingswijzen niet uit elkaar houden, begaan gewoonlijk de fout om, als zij te weinig passeerkans hebben, den bal toch scherp te plaatsen. In zoo'n geval is dat plaatsen voor hen eerder een nadeel dan een voordeel, want niet alleen maken zij het zichzelf moeilijker, maar aan de tegenpartij geven zij gemakkelijker en grooter openingen. 102 De derde afweerwijze, de lob, moet als afwisseling gebruikt worden. Wordt deze geheel vergeten, dan heeft de volleyer het voordeel van in volle vaart te kunnen oploopen, zonder er zelfs bang voor behoeven te zijn plotseling te moeten remmen. Verder kan hij, gedurende den ganschen slag, vlak op het net blijven staan, wat minder netruimte tot passeeren biedt en den volley doodend maakt. De lob wint eensdeels direct punten tegen eenen al te onstuimigen aanval en dezen brekend, ontlast hij de passeer- en foreeerslagen, die alleen in combinatie met den lob tot hun volle recht komen. Over de tweede aanvalswijze — n.1. de tegenpartij dwingen naar voren te komen op een te zwakken aanvalsslag — kunnen wij kort zijn. Het nadeel dezer speelwijze is, dat onder sommige omstandigheden men het initiatief geheel verliest. Immers door zelf de gelegenheid te laten voorbijgaan om voor het net te komen, kan de tegenstander slagen spelen, die hem voor het net kunnen brengen. Vaak is de eenige manier om eenen netspeler achterin te houden, dat men zelf naar het net gaat. Anders wordt het, indien de speler, dien men naar het net wil lokken, een zwak punt heeft. Stel b.v. een zwakke backhand: een korte cross-court-slag hierop gericht, dwingt hem dan voor het net te komen, daar hij anders den volgenden slag onder de ongunstigste omstandigheden, achteruitloopend, te spelen heeft. Beschikte hij over eenen goeden backhand, dan zou de korte cross-court-slag een buitengewoon mooie moeten zijn om hem te verhinderen eenen uitmuntenden en zeer gevaarlijken aanvalsslag daarop te maken, zóó, dat zijn tegenstander hem veel liever achterin, dan voor het net zou wenschen. Is de backhand echter zwak, dan behoeft men niet zoo groote risico's te loopen om den cross-court-slag zoo goed te doen zijn. Dit is maar één voorbeeld; zoo zal men er veel gebruik 103 van kunnen maken, dat sommige spelers op lage ballen moeite hebben en soms kan het voorkomen, dat hoe fraai ook de bal is, waarmee een speler voor het net komt, hij toch machteloos is tegenover eenen lob. De groote meester in deze speelwijze was wel O. Froitzheim, die vooreerst wegens zijn uitnemend passeeren en lobben een netspeler niet zeer behoefde te vreezen en ten tweede een zeer groote vastheid bezat op korte cross-slagen, die den tegenstander naar voren dwongen en zoo laag bleven, dat de aanvalsslag niet sterk genoeg werd tegen eene zoo sterke verdediging. Wij vermelden hier alleen den lagen cross-drive als middel om de tegenpartij te dwingen voor het net te komen. In het buitenland wordt hiertoe ook vaak een „drop-shot "aangewend. Een „drop-shot" speelt men door den bal zoo zacht en zoo laag mogelijk te slaan. Het is zuiver en alleen een plaatsen in de lengte; niet in de breedte, zooals gewoonlijk geschiedt. Onze banen zijn te hard en kaatsen daardoor den bal te hoog terug, dan dat onder normale omstandigheden de bal niet gemakkehjker en nuttiger op andere wijze wordt gespeeld. Toch kan een drop-shot soms als verrassing, vaak in een Mixed-double en vaker nog in Damesspel nuttig zijn. Wij willen waarschuwen tegen eene fout, die vaak in de uitvoering is te zien. De speler is geneigd, om meenend zijn drop-shot voor den tegenstander moeilijker te maken, den bal vlak over het net te slaan. Deze kan — zoo geslagen — dan echter onmogelijk loodrecht neervallen en het verdere doorspringen maakt het der tegenpartij gemakkelijk. Het is dus zelfs ongewenscht groote risico's te nemen om den bal vlak over het net te slaan: nuttiger is het gewoonlijk^bij een drop-shot er op te letten, dat de bal zooveel mogelijk loodrecht neerkome. Dit is zeker een voordeel dezer speelwijze, dat het uitmuntende passeeren hiervoor vereischt, de besclulddng inhoudt 104 over lage cross-dnves, zoodat daarmee tevens het middel is gegeven om de tegenpartij in ongunstige positie voor het net te halen. Toch willen wij deze speelwijze niet aanraden voor het Heeren-enkelspel. Voor dames is zij ons inziens de sterkste, maar voor heeren lijkt ons de andere aanvalstaktiek voordeeliger en in elk geval veel boeiender. Nog minder is een speler te vreezen, die, van achterin, steeds maar lange, harde slagen tracht te geven. Indien zulk een speler soms nog wint van tegenstanders van ongeveer gelijke klasse, die wèl over een volley beschikken, is dat, omdat deze hem op verkeerde momenten trachtte te overtroeven. Tegen dergelijke spelers moet men het voordeel zijner grootere allroundheid daarin zoeken, dat men ongestraft op diens goede drives eenen bal kan terugslaan, welken die baseliner, indien hij tevens kon volleyen, gemakkelijk kon beantwoorden met eenen drive, die hem in gunstige netpositie bracht. Om een Hollandsen voorbeeld te geven: Als Castendijk tegenover v. d. Feen speelt, wordt v. d. Feen steeds gedwongen een scherp en lang baselinespel te spelen met de risico's daaraan verbonden. Castendijk daarentegen kan volstaan met een veel minder gewaagd baselinespel, daar hij minder behoeft te vreezen, dat v. d. Feen voor het net zal komen. Wel beschouwd, plukt hij dus ten bate van zijn baseline-spel de vruchten van zijn volleeren en dit kan zelfs gebeuren zonder dat hij ook maar éénmaal succesvol voor het net komt, indien hij maar zijn tegenstander dwingt om grootere risico's te nemen. Wij gaan vooral hierom zoo uitvoerig op dit punt in, omdat over het algemeen de all-round speler tegenover een baseliner de fout begaat te meenen, dat hij zijnen volley alleen al volleerende in het spel kan brengen en daarom te veel het spel forceert. Een all-round speler tegenover een baseliner moet zich nooit haasten: het baseline-duel is voor hem 105 gemakkelijk en daardoor veel voordeeliger dan voor zijn tegenpartij.. Voor het enkelspel is het van groot belang een drive te hebben van goede lengte. En dit om drie redenen: i°. maakt men het der tegenpartij moeilijk om voor het net te komen, indien hij den bal moet spelen, nadat deze den grond geraakt heeft; 2°. krijgt men zelf meer tijd om, zoo men wil, den bal naar het net op te volgen.; 30. een goede lengtebal geeft minder gelegenheid tot passeeren dan een kortere, al is de laatste ook soms scherper geplaatst; zie centre-theorie. Het nadeel van den langen slag is, dat hij zich niet zoo goed tot passeeren leent, daar hij uit den aard der zaak óf vrij hoog over het net moet gaan óf althans niet onmiddellijk zal dalen na het net gepasseerd te zijn. Dit is de reden, waarom, zelfs bij gelijke volley-capaciteiten, het kan voorkomen, dat van twee spelers de een beter in singles maar zwakker in doublés is dan de ander. Want voor het doublespel tellen de voordeden van den langen slag minder en de nadeden zwaarder. Een der sterkste spders, die het spel Ooit heeft gekend, W. Larned, vde jaren Amerikaansch kampioen, heeft willens en wetens nooit getracht zich te volmaken in het doublespel, uit vrees de mechanische zekerheid zijner lange drives voor het enkelspel te verzwakken. HEEREN-DOUBLESPEL. In het doublespel is de netpositie nog sterker dan in het enkelspel. Dat wil zeggen, dat de moeilijkheden, waarin men zijnen tegenstander moet brengen zoo groot niet behoeven te zijn om de netpositie te rechtvaardigen. De helft van het doublecourt is kleiner dan het geheele enkelcourt; het volleeren is daardoor gemakkehjker en dus worden hooger eischen gesteld aan de verdedigers, die den bal na den sprong moeten nemen. Die hoogere eischen maken, dat, nog sterker dan voor het enkelspel, de regelen gelden: i°. dat men den bal snel moet nemen, liefst nog vóór deze zijn hoogste punt heeft bereikt, 2°. dat de topspin-drive de nuttigste slag is. Zooveel sterker is de netpositie in het doublé- dan in het enkelspel, dat, terwijl den speler in het enkelspel niet aan te raden is, eiken service als regel aan het net op te volgen, dit wel geldt voor het doublespel. De spelers in een Heeren-double worden geleid door twee hoofdoverwegingen, die soms met elkaar in strijd zijn. Zij behooren te trachten: i°. zoo spoedig mogelijk aan het net te komen; 2°. zooveel mogelijk zij aan zij te staan, in één lijn parallel loopend met het net. Dat deze principes soms met elkaar in strijd zijn, zal men erkennen, als men nagaat, dat de partner van den serveerder gedurende diens service reeds aan het net staat — hier wordt dus de evenwijdigheid opgeofferd — en, dat de partner van den returner wèl gewoonlijk op gelijke hoogte den service afwacht — hier wordt dus door hem de netpositie opgeofferd. De reden dier tegenstrijdigheden vindt men, indien men de positie één voor en één achter ontleedt. Hiervan een diagram. Men zal zien, dat indien de tegenpartij een korten cross-bal 107 Dednves van D en C kruisen alle op hetzelfde punt K het net. Dit punt K hgt buiten den reach van B. Men ziet dat hoe meer de bal naar D wordt toegespeeld, des te grooter deel van het veld A te dekken krijgt. io8 aan de open zijde te verwerken krijgt, de aUéén-achterspeler zelfs meer dan de geheele baseline te dekken heeft, wat een onmogelijke taak is. De reden hiervoor is, dat de sohtaire netspeler niet meer dan een zeker gedeelte net kan beschermen en dat door de scherpe hoeken hij te weinig nuttig achterland beschermt: hij beschermt een groot gedeelte veld, dat buiten de üjnen ligt, maar ontlast daarmede natuurlijk niet zijnen medespeler. Wij willen dit diagram gebruiken om op eene veelvuldig voorkomende fout te wijzen, n.1. dat de partner van den serveerder zich op eene vaste plaats opstelt en daar ook blijft staan. Integendeel moet zijne opstelling geheel beheerscht worden door de plaats, waar de bal neerkomt. Om bij een concreet voorbeeld te blijven, als uw partner cross serveert, zult gij dichter op uwe zijlijn moeten staan, dan als hij langs de middelhjn serveert. Bij den service worden de nadeelen der één-achter-en éénvoor-positie voornamelijk opgeheven, doordat: a. de serveerder, door snel oploopen, op het oogenblik, dat hij den return speelt, op dezelfde hoogte tracht te zijn als zijn medestander; b. doordat men zijnen bal (service) plaatst in het terrein voor zijnen, voor het net staanden, medestander: hierdoor wordt' het nadeel ook principieel opgeheven. Wij wijzen hier daarom op, omdat hoewel voor den service ieder altijd reeds dezen voordeeligsten weg volgt, de lessen, hieruit te leeren, gedurende eene rally meer niet dan wèl toegepast worden. Het komt vaak voor, dat gedurende eene rally zich de gelegenheid voordoet om den bal naar de baseline te plaatsen, indien men één of beiden der tegenstanders daarheen gedwongen heeft. Gewoonhjk loopen beide spelers na zoo'n drive op en opmerkelijk is, dat ook gewoonhjk de partner van dengeen, die den bal slaat, met oploopen wacht tot deze daarmee begint. Het is duidelijk, dat, wanneer deze 109 den bal plaatst in het veld, liggend richt tegenover zijnen partner, deze met voordeel en zonder nadeel eerder had kunnen oploopen. Immers is hij er dan zeker van, dicht genoeg op het net te kunnen zijn en kan daar den bal rustig afwachten dezelfde voordeelen als des serveerends partner — en de nadeelen der één-voor-en één-achter-positie zijn uitgeschakeld, doordat de bal vóór hem geplaatst wordt. Dit eerder oploopen veronderstelt een wederzijdsch elkaar begrijpen, want niet altijd zal het het nuttigst zijn den drive daarheen te plaatsen. De speler, die zoodoende den bal zou ontvangen, kan verreweg de sterkste van het vijandelijk tweetal zijn en deze zal misschien van de mindere positie meer maken dan zijn zwakkere partner uit de betere. Wordt de bal dus naar dien partner, toegespeeld, dan zouden de nadeelen der één-achter-en één-voor-positie weer gelden en doet men dus wellicht beter gehjktijdig of niet op te loopen. Maar hoe sterk ook als aanval, de netpositie is, als verdediging, de zwakst denkbare. Dit komt het sterkst uit, wanneer alle vier spelers voor het net staan en de eene partij eenen gemakkelijken volley te spelen krijgt. In het doublespel is dit, meer nog dan de nadeelen der één-voor-en één-achter-positie, de reden, waarom de partner van den retourneerder ook gewoonhjk achterblijft. De speciale nadeelen der één-voor-en één-achter-positie gelden alleen, indien de partner van den serveerder den bal te spelen krijgt. Maar altijd geldt, dat het den oploopenden serveerder niet moeilijk is, een gemakkehjken return in het veld van des returners partner te dooden, wanneer deze voor het net staat. Het heeft dan ook langen tijd geschenen, alsof men het beste deed, met den serveerder onbetwist de netpositie te gunnen. Dank zij den modernen ground-strokes is dit nu echter anders geworden. De vereeniging van topspin-drive en het beantwoorden van den service, nogvóórdezezijnhoogste punt bereikt, hebben den return voor den oploopenden ser- 110 veerder veel moeilijker te volleyen gemaakt. Zóóveel moeilijker, dat hij het meestal niet meer zal kunnen wagen, den bal voor winst, recht op den, reeds voor het net staanden, returners partner te plaatsen. Slaagt de returner er nu ook zelf in, >de netpositie te bereiken op eenen slag, die de tegenpartij geen kans tot afmaken geeft, dan is het tactisch voordeel van den service te niet gedaan. Toch zal de service een voordeel blijven, omdat de netpositie altijd gemakkehjker door den serveerder, dan door den returner te bereiken is. Deze zal dus tot meer fouten gedwongen worden om het de tegenpartij niet te gemakkelijk te maken. Vast staat, dat, wil men als returner voor zijne partij de netpositie veroveren, men veel moet wagen. Durft men dit, wegens te groote onzekerheid niet te doen, dan is het veel beter het geheele plan te laten varen en beide achter te blijven. Het duidelijkst hebben we dit gezien in eene partij van ons tegen Rahe-Kleinschroth. De Duitschers waren door weinig training niet zeker genoeg van hun harde returns: zij speelden -daarom zachter, maar volgden toch alles naar het net op. Dit laatste was nu geheel in ons, en niet in hun voordeel. In tegenstelling met de slagen, het meest geschikt voor enkelspel, is de drive, met lengte, geslagen, voor het doublespel lang zoo nuttig niet. Vooreerst zal het minder voorkomen, -dat men dezen slag moet beheerschen om voor het net te kunnen komen, en kan men, indien dan noodig, met een minder goeden lengte-drive volstaan, dan in het enkelspel vereischt wordt, maar tevens is het nog meer een vereischte, -dat de drive, onmiddellijk, na het net gepasseerd te hebben, onderden netband komt, omdatdit de beste manier is het sterke volley-spel zoo onschadelijk mogelijk te maken. Dit vereischte, dat de bal, dadelijk na het net gepasseerd te hebben, zal dalen, is de reden, waarom in het doublespel de z.g. undercut of kapslag minder nuttig is dan de topspin-drive. Tegenover eenen ZXI volleyer is de topspin-drive altijd supérieur en in het doublespel worden bijna alle ground-strokes tegen eenen volleyer gespeeld. De taak van den serveerder is, om den aanval voor zijne partij te verkrijgen. De nuttigste service is die, welke hem in staat stelt gemakkelijk het net te bereiken en de tegenpartij in moeilijkheden brengt. Het eerste vereischte is het voornaamste, want ook een niet zeer sterke service wordt geweldig versterkt door eene goede netpositie er achter. Hieruit volgt, dat een zeer snelle service niet de beste is voor het Heeren-doublespel. Men kan dien niet spoedig genoeg naar het net opvolgen en berooft zichzelf daarmee van een groot voordeel. Terwijl in het enkelspel het voordeelig kan zijn een zoo snellen service te slaan en dan achter te blijven, moet men in het doublespel altijd oploopen. Hoewel ook soms in het doublespel nuttig, zal dus de snelle service daarin minder gebruikt moeten worden dan in het enkelspel. Een der nuttigste services voor het doublespel is de American-service. Zooals reeds gezegd, geef t deze meer dan eenige andere, tijd om voor het net te komen, zonder het den returner te gemakkelijk te maken. Voorts is het nog de zekerst denkbare service, daar een hoog over het net gaande bal door zijn effect toch nog in kan komen. De beste spelers van tegenwoordig spelen dan ook vrij algemeen hun tweeden service als American. Met hunnen eersten nemen zij meer risico's óf door te trachten, scherper te plaatsen, óf door variatie van slagen. Van veel belang nog is het plaatsen van den service, dit zoowel wat breedte, als wat lengte aangaat. Te veel komt het voor, dat de service halverwege het serviceveld neerkomt. Met eenige oefening zal men dezen altijd dicht bij de lijnen kunnen plaatsen en den aanvalsslag daarmee ten zeerste kunnen versterken. De beste service in dit opzicht, dien wij ooit zagen, was die van R. F. Doherty, die bijna nooit doublefault serveerde, maar van wiens services meer dan de helft de lijnen raakten. Wij gelooven, dat de meest voor de hand 112 liggende versterking der meeste services in deze richting moet gezocht worden. Ook willen wij, in verband met het reeds gegeven diagram, wijzen op het gevaar van eenen service langs de nüddelhjn, tenzij zeer lang en hard. Wel is waar zal de partner van den serveerder door meer naar binnen te komen — wat hij straffeloos kan doen, daar de kans om langs zijne zijlijn gepasseerd te worden minder groot wordt — die gevaren kunnen verminderen, dit is echter niet voldoende om ze geheel op te heffen. Te meer moet men er voor waken dezen service te geven, omdat de meest logische return hierop, de slag naar het midden, altijd gevaarlijk is. Naarmate twee spelers meer met elkaar ingespeeld zijn, leeren ze hun midden beter te beschermen ; het is het groote struikelblok der meeste combinaties. Als regel zouden wij willen geven, dat bij alle ongewisheid liever beide, dan geen van de twee spelers moet trachten den bal te nemen. Deze methode verhindert, dat geleidelijk de eene speler terrein verliest aan den ander, wat een zeker sloopend gif is voor alle goede combinaties. Het is dikwijls nuttig om onnoodige dingen te zeggen; alleen daarom vermelden wij, dat deze opmerkingen er toe moeten leiden, het zwakke midden der tegenpartij veel te bestoken, bier wordt te weinig gebruik van gemaakt, terwijl het toch een hoofdfactor behoorde te zijn in den aanval tegen een paar, vooral wanneer het de netpositie heeft. Veel gelegenheid om een goed elkaar begrijpen te toonen, geeft ook de lob van de tegenpartij, dien men niet heeft kunnen smashen, maar moest laten kaatsen. Wanneer het gelukt, eenen dergelijken lob te geven, is dit steeds zeer voordeelig, daar men hiermee de tegenpartij van de netpositie verdringt en die zelf onder de gunstigste omstandigheden kan innemen. Toch mag de volleyer den lob niet te secuur dekken, daar dit alleen mogelijk is door verder van het net af te volleeren. Vast staat, dat men zoo dicht op het net moet volleeren G.J Scheurleer's backhand-volley in Engelschen greep. Hoewel de slag, in dezen greep uügevoerd, voor hem een natuurlijke is, speelt S. zijnen backhand-volley tegenwoordig in den Amerikaanschen greep, om meer killing power te verkrijgen. "3 als mogelijk is, zonder de tegenpartij te groote kans op overlobben te geven. De voordeelen, die men derft door te groote voorzichtigheid, zijn even groot als de nadeelen eener te groote onstuimigheid. Over het algemeen wordt er in Holland vanwege onze nationale bedachtzaamheid in dezen te voorzichtig gespeeld. Men kan deze tegenstrijdige vereischten eenigszins met elkaar verzoenen, door den volley zoo ver mogelijk voor zich uit te leeren nemen. Slaagt echter de lob over eenen speler, dan zal deze als regel den bal zelf moeten terugspelen. Deze bal aan zijnen partner over te laten, maakt, dat deze niet genoeg aandacht er aan kan besteden zelf dicht genoeg op het net te komen. De uitzonderingen hierop voor speciale gevallen geldend, toonen juist het onderling begrijpen, wat de kracht van een goed ingespeelde doublé is. In eene zeer spannende partij tusschen Froitzheim—Van Lennep en Scheurleer—Diemer Kool was de stand twee sets tegen een voor v. L. en F.; vijf games tegen vier voor Scheurleer—Kool en thirty all, service Diemer Kool. Om verschillende redenen was het niet te verwachten, dat Froitzheim Diemer Kools service langs de zijlijn zou trachten terug te slaan en daarom benutte Scheurleer deze gelegenheid om den return te anticipeeren, zijne zijlijn vrij te laten en naar rechts uit te vallen. De anticipatie leverde een belangrijk winstpunt op, maar het aardigste was toch de histoire intime. Bij het onderling napraten, bleek dat, hoewel Scheurleer Froitzheim totaal verrast had, Diemer Kool daarentegen diens anticipatie geheel verwacht had en de — objectieve — fout begaan had, van niet geheel op te loopen om in staat te zijn eenen eventueelen lob over Scheurleer nog te halen, daar deze zelf dit niet meer zou kunnen doen. Wij herhalen echter, de regel is, dat elk speler zijn eigen lob moet dekken: de nog vastere regel is, dat men altijd moet trachten eenen lob te volleyen en nooit te laten vallen. Nog willen wij opmerken, dat, hoewel over het algemeen "4 genomen de netpositie de sterkste is in het doublespel, en dus twee netspelers het van twee baseliners van gelijke kracht moeten winnen, deze regel niet onder alle omstandigheden opgaat. Het sterkst ondervonden wij dat eens in Noordwijk, in een wedstrijd tegen een Duitschen speler, Hoffmann, die met Van Voorst van Beest samenspeelde. Hoffmann en v. Voorst v. Beest bleven veel meer achter dan wij, H. volgde zelfs zijn service niet naar het net op. Nu was in dat jaar de achtergrond der Noordwij ksche banen zeer slecht, hetgeen een groot nadeel voor den volleyer beteekent. Wij wonnen toen, omdat het verschil in speelsterkte te veel in ons voordeel was, maar hunne speelwijze was onder die omstandigheden voórdeeliger, inplaats van nadeeliger dan de volley-aanval. Nog eene herinnering naar aanleiding hiervan: lange jaren geleden werd er op de Leidsche studentenwedstrijden eene finale gespeeld tusschen A. van Wulffthe Palthe en C. Henny eenerzijds en N. J.C. SnouckHurgronje—Scheurleer anderzijds. In deze zeer gelijk opgaande partij, was het van groot belang, dat Scheurleer zijn service-game niet verloor. In den loop van het spel ging Palthe diens service hoe langer hoe beter terugspelen en opkomende kreeg S. als regel een lagen, moeilijken bal te verwerken. Totdat hij bemerkte,datdoorsoms niet, soms wèl op te loopen, hij Palthe's aandacht van den bal op hem wist te trekken, wat tot misslagen leidde: de kracht van den return was totaal gebroken. Ziehier dus weer een voorbeeld, dat onder sommige omstandigheden de objectief sterkste speelwijze niet altijd de nuttigste is. Toch raden wij aan, zich althans bij het oefenen aan den regel te houden. In wedstrijdspel moet men nooit blindelings eenen regel volgen: het zijn de aardigste overwinningen, die behaald zijn door eene bewuste afwijking van een schijnbaar altijd juisten regel. Combinatie is samenspel en de mogelijkheid daartoe hangt "5 grootendeels af van de techniek der verschillende spelers. Om een duidelijk voorbeeld te geven: een speler, die niet kan smashen, zal nooit eenen goeden doublé vormen met een ander, die hetzelfde zwak heeft. Over het algemeen gesproken, is natuurlijk een doublé van twee volkomen evenredig gevormde spelers ideaal. Daar deze spelers echter zeldzaam zijn, zal men veel meer goede combinaties vinden van spelers, wier onevenredige sterkte een onevenredig zwak van de medepartij aanvult. Als voorbeeld biervoor diene de doublé C. van Lennep—L. Nijpels. De backhand ground-stroke van Nijpels is zijn zwakste punt, de forehand ground-strokes van Van Lennep diens sterkste. De kracht van Van Lennep maakt het onmogelijk het volle voordeel van de zwakte van Nijpels te trekken. Zoo hielp anderzijds de goede service van Nijpels het — vroeger zwakke volleyspel van Van Lennep. Als regel zijn die combinaties het sterkst, waarin één speler de winpunten maakt en de andere het vaste element vormt. Slechts de supercombinaties staan boven dezen regel GEMENGD DOUBLESPEL. Het gemengd doublespel wordt op drieërlei wijze gespeeld. Volgens de eerste, vroeger meest gebruikelijke, blijft de dame alleen achterin en tracht de heer voor het net den bal te onderscheppen en af te maken. De tweede manier is, dat beiden voor het net spelen. De derde, dat de dame voor het net staat en de heer achterin speelt. Bij deze laatste manier zal toch gewoonhjk de genadeslag door den heer gegeven worden met eenen volley, doordat hij tijdelijk de volley-positie inneemt. De tactiek van het spel wordt geheel beheerscht, doordat de heer tracht zooveel mogelijk zijne meerdere kracht in het spel te brengen: de tegenpartij zal trachten hem zooveel mogelijk uit te schakelen. Op tweeërlei wijze kan men het grootste gedeelte van het spel tot zich trekken: i°. door zoo vaak mogelijk den bal zelf te spelen; 2°. door van de ballen, die men te spelen krijgt, zooveel mogelijk te maken. Dit laatste is de reden, waarom, met den heer als netspeler en de dame achterin, het kan zijn, dat de dame meer slagen te spelen krijgt dan de heer, maar deze toch het grootste en belangrijkste deel heeft: hij zal meer winstpunten maken. Dit nu is de bestaansreden der verschillende speelwijzen, dat het soms voor den heer voordeeliger is te manoeuvreeren om den bal meer te spelen, soms ook het van grooter belang is, de quantiteit der slagen door de qualiteit te vergoeden. Theoretisch gesproken is er natuurlijk nog een speelwijze mogelijk, n.1. heer en dame beide achterin. Deze speelwijze heeft echter altijd ten gevolge, dat de tegenpartij gevaarloos haren aanval geheel concentreert op de dame. De heer is bij eenigszins goed spel der tegenpartij niet in staat om dit te verhinderen, want het doublecourt is te groot om alleen te verdedigen. ii7 Daarom ook heeft de heer geen keuze, indien zijn dame totaal niet volleyen kan. Blijft hij achterin, dan is hij tot niets nut en is zelfs niet een dreigend gevaar. Hij moet wel naar het net gaan om de tegenstanders althans tot gevaarlijke slagen te dwingen. Het wikken en wegen, welke speelmethode te volgen, komt dus alleen voor, indien de dame kan volleyen. Hóe dan te beslissen, zal een ontleding der beide speelwijzen en de daarvoor vereischte slagen aantoonen. Zoowel aan den volley, als aan hét baselinespel worden in den Mixed-double geheel andere eischen gesteld dan in enkelof heeren-doublespel. Het is algemeen bekend, dat een goed singlespeler nog geen goed doublespeler behoeft te zijn. Gewoonhjk echter wordt aangenomen, dat een exclusief singlespeler, exclusief in dien zin, dat hij geen goed Heeren-doublespeler is — niét, een exclusief doublespeler, wèl een goed Mixedspeler zal zijn. Wij zullen echter zien, dat deze laatste conclusies onjuist zijn. Nemen wij eerst, als het belangrijkste, het spel van den heer, daarna dat der dame. Wij hebben in onze beschouwingen over het Heerenenkel- en doublespel aangetoond, dat voor het enkelspel lengte van drive belangrijker is dan voor het doublespel. Voor het gemengd doublespel is veeleer de lengtedrive aangewezen. Immers de moeilijkheid van passeeren is minder groot en het komt vaker dan in het Heeren-doublespel voor, dat men een drive naar de basehne tot het net kan opvolgen. Wat den volley aangaat, zal men veel meer zien, dat een speler, die in het enkelspel goed volleert, ook als Mixedspeler een goede volleyer zal zijn, dan wannéér hij een nuttig en goed volleyer voor het Heeren-doublespel is. De reden hiervan is, dat de Mixed-doublespeler óf alleen voor het net staat óf althans het leeuwendeel daarvan te dekken zal hebben. Dit leidt tot een wijze van den volley te nemen n8 en te plaatsen, die veel meer een enkelspel- dan een doublespel-volleyer eigen is. Het komt n.1. voor, dat een speler eene beperkte taak zeer goed vervult, maar tegenover eene grootere totaal faalt, terwijl een ander speler zijn mindere in de beperkte, maar zijn meerdere in de uitgebreide taak kan zijn. De volleyer in het gemengd doublespel moet winstpunten maken: hij moet hiermede trachten het spel te forceeren. Tracht hij dit niet, dan wordt zijne partij de kracht zijner dame en dit moet hij voorkomen. Vandaar de noodzaak van het z.g. „snoepen." Een practische les hiertusschen: indien men gaat snoepen, doe het dan ook resoluut. Een volleyer, die werkelijk snoept, loopt altijd de kans om óf overlobd óf langs zijne lijn gepasseerd te worden. Kan hij eenen bal, naar zijne dame gericht, volleyen, zonder die kansen te nemen, dan is dat geen snoepen te noemen. Het is nu totaal verkeerd een snoep te wagen, zonder ook de consequentie zijner daad geheel te aanvaarden. Een goede terugslag langs zijn eigen lijn, is tóch voor hem verloren en eenige weifeling vermindert onnoodig zijne kansen tot succes, indien de bal wèl komt, waar bij dien al snoepend verwacht. Dit is de reden, waarom de uitval, die het kenteeken van eiken snoep is, en die — ook karakteristiek hiervoor — gedaan wordt, nog vóór men zich ervan vergewist heeft, waar de bal van den tegenstander is heengericht, nooit, — zooals toch gewoonhjk gedaan wordt, — evenwijdig aan het net moet geschieden. Men moet integendeel, gedurende dien uitval trachten zoo dicht mogelijk op het net te komen, zoo niet met de voeten, dan toch, vooroverbukkend, met het racket. Aldus komt men in den radius van meer ballen en heeft groote kans den juist geanticipeerden bal ook af te maken. Dit anticipeeren is het kenmerk van den Mixed-volleyer en de speciale techniek hiervoor vereischt, volgt er ook logisch uit. iig Blijft zijne dame achterin, dan wordt hem de noodzaak van snoepen of anticipeeren verlicht, doordat hij minder dan in het Heeren-enkel- of doublespel den lob behoeft te vreezen, en daardoor dichter op het net kan en dus moet staan. Vooreerst is de dame achter hem er nog altijd om dien terug te spelen en verder is de smash minder moeilijk, daar het plaatsen ervan zooveel gemakkehjker is. Maar wanneer beiden voor het net staan, zal hij, — tenzij de tegenpartij in zulke moeilijkheden is gebracht dat geen lob te vreezen is—altijd verder weg moeten staan van het net, om den lob over zijne dame te dekken. Deze dekking is daarom moeilijker dan die van den lob over den partner in den Heerendouble, omdat: i°. de dame minder reik (reach) heeft dan de heer; 2°. de dame, om haar volley te ontlasten en gevaarlijker te maken, zeer dicht op het net behoort te staan. Om deze dekking mogelijk te maken, moet de heer verder van het net af staan dan óf in enkel- óf in doublespel ooit voorkomt. Dit is dan ook de zwakheid van beied spelers voor het net, aangezien de heer, van wien de winstpunten toch voornamelijk moeten komen, in eene positie gebracht wordt, van uit welke deze hoogst moeilijk te maken zijn. Wij hebben reeds gezegd, dat de dame-volleyer zeer dicht op het net moet staan. De reden hiervan is, dat men moet trachten haar zooveel mogelijk uit het spel te houden, opdat de sterkere van het tweetal des te meer te doen krijge. Doordat zij zoo dicht op het net staat, wordt haar volley zeer gevaarlijk voor de tegenpartij en durft deze niet op haar te spelen. Een dame, dié van haren volley geen winstslagen kan maken, is nuttiger achterin, dan voorin: zij is als netspeelster een veel grooter gevaar voor de eigen dan voor de tegenpartij. Immers, zij maakt dan van eene misschien zeer sterke 120 mixed-combinatie een zwakken Heeren-double. Als voorbeeld moge bier dienen de wedstrijd in de semi-finale van het Mixed-kampioenschap tusschen Mej. Everts met Nijpels en Mej. de Bloeme-Diemer Kool. Tot 4—4 ging het gelijk op. Toen begonnenlaatstgenoemden te korte lobs te geven over Mej. Everts, die deze zelf terugspeelde, dit ook beter deed dan eenige andere dame in Holland had vermocht, maar er geen winstpunten van maakte. De return op den smash verraste haar nu voortdurend, terwijl zij nog te ver van het net af was. Veel beter ware het geweest haren partner de lobs te laten nemen. Nu werd verloren met 4—6. Aan dit doodend volleeren moet de mogelijkheid van een grooteren reik worden opgeofferd. Vandaar dat van twee dames volleyers, de eene beter in het enkelspel, de andere sterker in het Mixed-doublespel kan zijn. Dit moet geen reden zijn voor de dame zich ermee tevreden te stellen, slechts een klein gedeelte van het veld te bestrijken Vooreerst behoort zij er voordeel uit te trekken, dat, hoe dichter men op het net staat, des te grooter gedeelte men daarvan kan beschermen, hoewel met opoffering van achterland. Een diagram gegeven in de theorie over het Heeren-enkelspel toont dit aan. Behalve dat ze in de breedte werkt, moet zij ook trachten haar overhead-reach zooveel mogelijk te vergrooten. Maar altijd moet zij blijven bedenken, dat, als zij den bal speelt, deze zooveel mogelijk een winstpunt moet opleveren, of althans de tegenpartij niet de gelegenheid moet geven, om gemakkehjker, dan wanneer de heer den bal gespeeld had, den aanval op haar te concentreeren. De ground-strokes der dame, die aan het net wil spelen, moeten er op gericht zijn: i°. den heer aan het net te passeeren ; 2 °. haar zelf in staat te stellen om voor het net te komen. Eene dame-volleyer zal daarom goed doen te leeren, hare ground-strokes te spelen, nog voordat de bal zijn hoogste punt heeft bereikt. Hiertegen is het lastiger volleeren en de 121 weg naar het net is korter, wat, gezien de voor haar vereischte positie, van groot belang is. Voor de dame, die achterin blijft, is het minder noodzakelijk als regel te wagen om den bal nog stijgend te nemen. Ook is voor haar de gevaarlijkste plaats tusschen service en baseline, en deze wijze van slaan laat, tenzij men doorloopt, iemand dikwijls in deze positie. Een der nuttigste slagen voor elke dame, wat ook haar speelwijze zij, is de lob. Zooals reeds is aangetoond, bestaat er in een Mixed-double veel meer kans, dat men een lob moet laten vallen, dan in Heeren-enkel- of doublespel. De lob behoeft dus zoo volmaakt niet te zijn en wordt daarom gemakkelijker uit te voeren, terwijl toch het nuttig effect zeer groot blijft. De dame, die dezen lob sloeg, heeft allen tijd om naar het net op te loopen en daar hare positie in te nemen; blijft zij achter, dan zal nog haar partner daar alle voordeden van hebben, daar een lob achterin altijd voor eene dame moeilijk is terug te spelen, indien de heer tegenover haar, den bal voor het net staat af te wachten. Indien de heer terugloopend, den bal neemt, is op zijn minst het positievoordeel aan dé zijde, die den geslaagden lob gaf. Naar aanleiding biervan willen wij wijzen op de voordeelen van eenen cross-lob, speciaal over den backhand van den netspeler. Als voorbeeld moge dienen, dat de tweede ontvanger den service als lob naar den hoek van den serveerder retourneert. Dit verhoogt de moeilijkheid voor den netspeler om den lob te smashen en maakt den lob dus technisch gemakkehjker. De reden hiervan is, dat het altijd moeilijker is eenen cross-lob te smashen, daar men er meer voor moet loopen. Voor den cross-lob over den backhand geldt dit te meer, daar de meeste spelers veel zwakker op den backhand- dan op den forehand-smash zijn en ook forehand grooter reik hebben. Willen zij om hunnen backhand-smash heenloopen, dan wordt de factor van tijdgebrek nog grooter. 122 Die cross-lob deed Mevrouw A. van Aken met Scheurleer een Mixed-doublekampioenschap winnen. In de ronde vóór de demi-finale kreeg Mevrouw van Aken weer last van een vroeger opgedanen tennisarm en kon geen drive meer slaan. Er werd echter afgesproken eerst eens te probeeren, wat met den cross-lob te bereiken ware: Het kampioenschap werd behaald zonder één set te verhezen. Nog eene herinnering is hieraan verbonden. In de andere demi-finale hadden A. Broese van Groenou en Mej. Büjardt vrij onverwacht gezegevierd over Mej. Everts met R. van Lennep, die te veel van hunnen Mixed-double een zwakken Heeren-double maakten. Broese als verstandig speler, nam nu de gelegenheid te baat om zich op de hoogte te stellen van het spel zijner toekomstige tegenstanders en was scheidsrechter in de demi-finale van Mevr. van Aken—Scheurleer, tegen Mej. Romunde—R. van Romunde. Zooals gezegd, speelde Mevr. van Aken in deze partij bijna uitsluitend den cross-lob, een bal, die, behalve dat hij den netspeler met groote zekerheid uitschakelde, tevens tegenover Mej. van Romunde nog nuttiger dan een drive bleekte zijn. Men zal trouwens vaak zien, dat een speler of speelster, die goed bestand is tegen hard tegenspel, niet evenredig beter, maar zelfs slechter speelt op zachter, objectief gesproken, toch zwakker tegenspel. Hij had echter over het hoofd gezien, dat zoowel Mevr. van Aken als Scheurleer steeds trachtten te manoeuvreeren zóó, dat de cross-lobs over den backhand van den netspeler gingen. Broese stond, wat anders uitzondering is, in zijnen Mixeddouble rechts, omdat Mej. Biljardt vanwege haar sterken backhand liever links staat. Toen hij nu den cross-lob tegen S. voor het net speelde, kon deze genoeg tijd vinden, om dien wèl als smash te spelen, daar deze over zijne forehandzijde ging en hij dus minder te loopen had. 123 De cross-lob gaf in deze partij den doorslag, door voor Mevr. van Aken—Scheurleer voordeelig, voor Mej. Biljardt—Broese van Groenou nadeelig te zijn. Vermelden wij hier een geval, waarin het Scheurleer gelukte een tactisch voordeeltje tegenover Broese te behalen, wij kunnen hier dadelijk een staaltje van het tegengestelde op laten volgen. Er is wellicht geen punt, waaraan het loonender is zijne aandacht te schenken om zijn speelkracht te versterken, dan concentratie op het spel. Over het algemeen is het nuttiger zijn best te doen, om zoo goed als men kan te spelen, dan te trachten zijne capaciteit te vergrooten. Dit gebrek aan concentratie wreekt zich op ontelbare manieren. In eenenHoUand-BelgiëwedstrijdspeeldenBroese en Scheurleer tezamen en wees Broese er Scheurleer op, dat hij aan den eersten service van eiken game nooit zijn volle aandacht schonk en pas verder in de game zich geheel daarop concentreerde. Dit was zoo, en wij gelooven, dat het vaker voorkomt, dat men op niet zeer spannende oogenblikken, den service te veel alleen als beginslag opvat. Toch telt altijd elke slag evenveel en het verschil van fifteen love of love fifteen kan de game kosten. Wij zeggen het nu naar aanleiding van den service, maar het geldt voor eiken slag, dat concentratie een hoofdelement van succes is: oefening zonder concentratie is geen oefening, maar leert fouten. De bedoeling van den cross-lob is, den netspeler zekerder en gemakkehjker te vermijden, maar vaak moet men dit voordeel opofferen om den achterspeler in moeilijker positie te brengen. Indien b.v. de cross-lob op den sterken forehand komt, en de rechte lob kans geeft om den zwakkeren backhand uit te buiten, zal men zich soms de meerdere gevaren van den rechten lob moeten getroosten ter wille van de grootere voordeden, Er zijn gevallen, dat het niet moeilijk is, op welke wijze 124 dan ook, den netspeler te overlobben. Dan geldt alleen de kracht van den lob né neergekomen te zijn. Een achterspeler, is vaak in staat om met den forehand eenen lob met eenen goeden drive te beantwoorden, terwijl hij met zijnen backhand niet anders vermag dan er op terug te lobben, welken slag men dus kan anticipeeren. Het is opmerkelijk, hoe weinig men zich daarvan rekenschap schijnt te geven, terwijl het nuttig effect toch zoo groot is. Uit deze beschouwingen omtrent de verschillende slagen, die zich in eenen Mixed-double voordoen, volgt logisch, welke tactiek men in elk speciaal geval heeft toe te passen. Zooals reeds gezegd, doet zich deze vraag alleen voor, indien de dame ook kan volleyen. De heer, wiens dame over een goeden drive beschikt, maar over een niet zeer doodend netspel, zal, vooral indien hij zelf een wèl doodend netspeler is en goed vermag te anticipeeren, beter doen zijne dame achterin te houden. Voor eenen heer echter met een goeden service,; is het van het grootste belang, dat zijn partner, althans gedurende den service, aan 't net staat. Immers, doet zij dit niet, dan zal de serveerder, oploopend, bijna nooit in staat zijn den return te onderscheppen, hoe goed ook zijn service was, daar 't toch onmogelijk is het heele veld te bestrijken. Juist daarom is dit van belang, omdat de service-game van den heer in ieder geval door dezen gewonnen moet worden. Is de heer in het geheel geen netspeler, dan zal hij alleen met eene dame, die een doodenden volley bezit, eene goede combinatie kunnen vormen. Zulk eene Mixedspeelster zal echter de sterkst denkbare combinatie vormen met eenen heer, die ook behalve een goed baseliner een goed volley»: is. Hoe beter volleyer, des te vaker zal de heer naar voren kunnen komen, zoodat dan beide spelers voor het net staan. De nadeelen der beiden-voor-het-net-positie hebben wij, indien deze als regel wordt toegepast, reeds aangetoond. Van hoeveel belang de keuze der juiste speelwijze kan zijn, 135 moge een voorbeeld uit de practijk aantoonen. In twee op elkaar volgende wedstrijden van Leimonias en Noord wijk werden de finales Mixed-double gespeeld in Den Haag door Mej. A. Blom—D. Meertens tegen Mej. C. van Romunde—A. Diemer Kool en te Noordwijk door Mej. A. BlomW. Cramerus tegen Mej. C. van Romunde-G. J. Scheurleer. Diemer Kool was reeds toen ter tijde tenminste een even sterk Mixedspeler als Scheurleer en Cramerus werd van dezelfde kracht geacht als Meertens. In Den Haag bleef Mej. van Romunde achter en won met de uiterste moeite in drie sets. In Noordwijk speelde zij voor het net en bleef haar partner achter. In het geheel werd toen één game verloren; eigenaardig genoeg haar service-game, in welke game het voor eene dame het moeilijkst is de netpositie te bereiken. Het spel van den heer in een idealen Mixed-double moet beoogen, terwijl de dame voor het net hare kansen staat af te wachten, vanaf de baseline de tegenpartij zóó in het nauw te brengen, dat hij zonder voor den lob te bevreesd te moeten zijn, dicht genoeg op het net kan komen, om den bal af te maken. De mogehjkheid hiertoe hangt van twee factoren af: i°. de kracht van den forceerslag; 20. zijne bekwaamheid voor het net. De theorie staat vast, maar deze factoren moet ieder speler voor zichzelf oplossen. Al deze beschouwingen gaan uit van de veronderstelling, dat de heer de sterkere speler is, in het andere geval blijven toch dezelfde principes gelden. Wij sluiten dit hoofdstuk met twee diagrammen, ter illustratie van eene veel voorkomende en toch schromelijk verwaarloosde positie. Eene aandachtige beschouwing leert dadelijk, dat de achterspeler in het tweede diagram meer te dekken heeft, maar zelf ook beter winstkansen krijgt, dan in het eerste diagram. Klaarblijkelijk dus, indien van twee gehjkwaardige achter- 126 •spelers, de een zijne of hare kracht vindt in. zekerheid en de andere in scherpte van slagen, is de positie in diagram één nuttiger voor den zekeren speler, die van twee voor den brillianteren. Bij gelijke krachten wordt dan de partij grootendeels beslist door het meer of minder voorkomen van de eene •of de andere positie. Het eenvoudigste middel om positie één in positie twee te veranderen, is een lob recht over den netspeler, die den tegenstander-achterspeler dwingt tot overloopen. Een goede cross-lob daarentegen, die den eigen netspeler gelegenheid geeft tot overloopen, is het beste middel om van twee tot één te komen. Er zijn heel wat wedstrijden verloren, door de eigen speelkracht voor onnoodig zware taak te plaatsen en zoodoende auet ten volle te profiteeren van wat wèl de eigen speciale kracht is. Een voorbeeld hiervan uit de practijk: Einde 1919 speelde Mevr. Koch eenen Mixed-double te Noordwijk en ■won dien gemakkelijk tegen Duitsche tegenstanders als Froitzheim, Kreuzer en Kleinschroth. Het was zeer opgevallen hoe goed Mevr. Koch deze wedstrijden gespeeld had en de eer der overwinning werd dan ook terecht grootendeels aan haar gegeven. Onmiddellijk hierna speelde zij in Nijmegen met M. C. Sigmond te zamen en verloor van een paar, ■dat, vooral na haar sterke spel in Noordwijk, op papier zeker zwakker werd geacht. Toch was die nederlaag normaal, omdat de combinatie van Mevr. Koch met Sigmond er zich niet toe leent de speciale kracht van elk speler het best te doen uitkomen. Sigmond munt uit in lage volleys op een vrij grooten afstand van het net: deze zijn, spelend met een dame als Mevr. Koch, Tenteloos kapitaal. Sigmond's spel komt veel meer uit met een partner van de speelwijze van Mej. Otten of Mej. v. d. Minne, beiden netspeelsters, waar hij volop gelegenheid en noodzaak vindt om zijne lage volleys te gebruiken. 128 Eene speelster als Mevr. Koch heeft als baseliner terecht ingezien, dat zij hare gaven het nuttigst kan gebruiken door veel risico's te nemen. Dit is voor haar de aangewezen weg, om het zwakke punt in haar spel, minder groote snelheid, te bedekken. Maar indien haar partner de kracht harer slagen niet ten volle uitbuit, zal, bij gelijke capaciteiten, een zekerder tegenspel winnen. De partner van Mevr. Koch kan veel winstpunten maken, maar hij moet het ook doen. Dwingt dus gewoonhjk eene brilliant spelende dame den heer ook tot gewaagd spel, dit behoeft niet altijd het geval te zijn. Zoo behaalde Mevr. de Borman in 1920 op het Pinkstertournooi te Brussel, in den eindstrijd eene overwinning met het verhes van slechts een paar games, in deze partij haren partner, Scheurleer, eenvoudig op sleeptouw nemend. Maar ditmaal was het voor hem de aangewezen weg geen risico's te nemen, omdat Mevr. de Borman hare schitterendste slagen met de grootste vastheid speelde. Zóó sterk was zij in de finale, dat het hoofdprincipe van den Mixed-double, de dame zooveel mogelijk uit het spel te houden, hier niet opging. De aangewezen weg voor S. was dezen keer van achterin het veld zeker te spelen en voor het net niet veel, maar wel doodend te volleeren. Dit zal ook gewoonlijk de te volgen speelmethode zijn, indien in een Heeren-double de partner een bui van buitengewoon kunnen krijgt en dien omzet, niet in grooter zekerheid, maar in brillianter spel. Dikwijls komt het echter voor, dat een speler niet tegen de successen van zijnen partner kan, en die dadelijk tracht te evenaren. Het resultaat is dan soms eene nog snellere overvrinning, maar vaker nog komt het neer op het weggooien van voordeelen, die men uit het bijzonder op streek zijn van den partner had kunnen trekken. Mej. L. Everts, dameskampioene. De Heer en Mevrouw A. Diemer Kool, kampioenen gemengd dubbelspel, o.a. 1917. De stand is kenschetsend voor het mixed spel, omdat 1» Mevrouw Diemer Kool niet te veel hare lijn dekt; 2° Diemer Kool zelf verder dan zijne vrouw van het net af staat. 9 DAMESSPEL. Eene dame kan den aanval minder krachtig doorvoeren dan een heer. Haar aanvallende slag is niet zoo moeilijk en zij kan het antwoord op dien slag ook niet zoo goed pareeren. Het theoretisch nuttigst denkbare heerenspel is een naar het net opgevolgde aanval. Ook de practijk heeft bewezen, dat deze wijze van spelen de meest kxmende is. Maar de weegschaal slaat spoedig naar den anderen kant over; kan men den aanval niet dicht genoeg tot het net opvolgen, dan overwinnen goede passeerslagen; is men niet snel genoeg in het achteruitloopen, dan wordt de lob een doodend verweermiddel. Over het algemeen gelooven wij, dat de practijk geleerd heeft, dat terwijl in het Heeren-enkelspel de meest logische manier die men moet nastreven om een punt te maken, is een aanval naar het net opvolgen en dan den eventueelen terugslag dooden, voor het damesspel eene andere tactiek aangewezen is. Tracht uwe tegenstandster te dwingen op een voor haar moeilijken bal voor het net te komen en overlob of passeer haar dan. Men leze hieromtrent het hoofdstuk Tactiek Enkelspel na. Daarin zagen wij ook, dat het vereischte van zoo sterk mogelijke passeerslagen den topspin-drive tot nuttigsten heerenslag maakte. Dit vereischte geldt niet in het damesspel; de practijk leert, dat de volley-aanval zooveel zwakker is,' dat ook een andere baseline-slag daartegen een afdoend verweermiddel is. Dit komt voornamelijk, doordat de lob tegen eene dame een sterker verweermiddel is dan tegen eenen heer. De dame kan zoo snel niet achteruitloopen en wordt daardoor gedwongen om, wil zü den lob dekken, verder van het net zich op te stellen. Dit opent weer terrein voor cross-passeerschoten. De topspin-drive is dus voor het damesspel geen vereischte tegen den volley-aanval, en, weet men den tegenstander achter- 130 in te houden, dan is de drive met terugwaartsche rotatie altijd nuttiger. De slag is voor den speler zelf gemakkehjker in zooverre, dat bij deze wijze van effect geven het racket langer dan bij eenen topspin-drive de lijn volgt, waarlangs de bal geslagen wordt. Het richten wordt zoodoende vergemakkelijkt en daardoor de zekerheid van slag verhoogd. Verder is het van achterin het veld moeilijk om een laag opspringenden bal succesvol terug te slaan. Men brengt dus met eenen slag met achterwaartsche rotatie geslagen, de tegenpartij in groote moeilijkheden, terwijl men zelf minder risico's neemt. Al deze redenen hebben er toe geleid, dat overal in het buitenland het sterkste damesspel de techniek van den undercut-drive vertoont; eene techniek, die voortvloeit uit de tactiek, die, zooals wij aangaven, ook verschillend is van die voor het heerenspel. Eene der hoofdredenen waarom in Holland in verhouding het damesspel op zooveel lager peil staat, dan het spel der heeren, is, dat de meeste dames de techniek der heeren volgen zonder zelfs te trachten dezelfde tactiek toe te passen. Onze tegenwoordige dameskampioene, Mej. Otten, doet dit wel, maar hare speelwijze stelt over het algemeen gesproken te hooge eischen aan de physiek. Veeleer raden wij dan ook aan, dat de dames in Nederland zich op den undercut-drive gaan toeleggen en zich gaan bekwamen in de techniek daarvan en de tactiek die daarmee samengaat. Men zou ons kunnen tegenwerpen, dat wij de te volgen tactiek en techniek uit de vereischten van alleen het enkelspel afleidden. In deze opmerking schuilt eenige waarheid. Zeer speciaal in een mixed-double worden aan eene dame hoogere eischen gesteld ten opzichte harer passeerschoten en stijgt dus het nut van den topspin-drive. Toch blijven wij bij onze meening; eene dame, die als grondslag van haar spel den undercut heeft, ontwikkelt hare gaven op de natuurlijkste wijze en zal bij gelijke oefening — die het best in het enkelspel ge- *3i schiedt — eene grootere beheersching van den bal verkrijgen dan wanneer zij den topspin-slag speelde. Al kan in sommige posities deze laatste — objectief gesproken — dan ook beter zijn, de meerdere bekwaamheid heft dezen nadeeligen factor ruimschoots op. Beperkt eene dame zich echter uitsluitend tot het Mixedspel, dan valt er veel voor te zeggen, dat zij zich specialiseert alléén in de slagen speciaal daarvoor geëigend. Ons Hollandsch voorbeeld in dezen is Mevr. A. Diemer Kool, die toch nooit, ook niet in oefening, singles speelt en door haar goede top^ spin-drives en close volleying, gedurende haar Mixed-double kampioenschapsjaren ook werkelijk de nuttigste Mixeddoublespeelster was. Dit althans, indien in dezen eenig gewicht aan de meening der beide schrijvers gehecht mag worden, waarvan de een nog partijdiger is dan de ander. De eenige concessie, die o.i. de dame in haren stijl aan het Mixed-doublespel moet doen, is dat zij overhead leert serveeren. Dit niet zoozeer vanwege den service, als wel als noodzakelijke oefening voor den even noodzakehjken smash. HET MOREELE EN HET IMMOREELE ELEMENT. Dit is niet gebaseerd op kennis van slagen of rotatie van den bal, maar op menschenkennis. Hoe vaak niet heeft een technisch en ook zelfs tactisch meerdere het onderspit gedolven tegenover iemand die zijne mindere gaven vollediger wist te gebruiken ? Het komt voor bij sommigen, dat zij beter eene oefenpartij dan eenen wedstrijd spelen en gewoonhjk meent men dan, dat de verklaring „zenuwen" afdoende is. Alsof i°. die zenuwen altijd nadeelig zouden werken; 2°. er dan ook niets meer aan te doen is. Toch staat het vast, dat om de uiterste prestatie te bereiken, de zenuwen gespannen moeten zijn. Een hardlooprecord op korten afstand wordt niet door een zich volkomen rustig gevoelend athleet gemaakt en ook voor het beste tennis heeft men een sneller werken en samenwerken van lichaam en geest noodig, dan onder normale omstandigheden geschiedt. Men moet echter leeren zijne zenuwen te beheerschen en dat is een probleem, dat men goed zal doen om ook buiten de tennisbaan te bestudeeren. Eene geregelde levenswijze zal daartoe van veel nut kunnen zijn en een ieder moet voor zichzelf uitmaken of de genoegens, die aan een ongeregeld leven verbonden schijnen te zijn, meer waard zijn, dan wat men er voor inboet. Zijn de zenuwen echter hinderlijk, dan is er wèl wat aan te doen om hun invloed op het spel zoo min mogelijk storend te doen zijn. Bij iemand, wiens zenuwen hem helpen, komt dit, doordat zij hem in staat stellen, sneller en juister dan anders zijne gevolgtrekkingen te maken en de spieren daarop reageeren. Indien de geest nu hinderlijk wordt, zal men goed doen diens werking te beperken en meer te profiteeren van de mechanische zekerheid, die men in den loop der jaren verkregen heeft. Men zal dan niet zijn beste spel spelen, maar bereikt ten minste eene vaste moyenne. 133 Deze gedeeltelijke geestesuitschakeling bereikt men gewoonlijk het best, door te trachten zijnen wil op één punt te concentreeren en dan liefst op een punt, dat Voor eiken slag van belang is. Wij beiden hebben meermalen partijen, vooral Mixeddoubles, gespeeld, waarin de dames-partner zeer zenuwachtig was en een collaps dreigde. In een geval hebben wij aangeraden, bij eiken slag speciaal te letten op eene tevoren aangegeven polsbeweging. Het resultaat was, dat de dame in questie minder goed speelde, dan wanneer zij al hare capaciteiten had kunnen concentreeren op alle gewenschte punten, maar dat er van eenen collaps geen sprake was. Heel nuttig is het ook in zoon geval zijne aandacht nog meer dan gewoonhjk op den bal te concentreeren, het kan dan aanbevelenswaard zijn, van het oogenblik af, dat de tegenpartij den bal slaat, alleen daarop het oog gericht te houden. In zulke gevallen speelt men alleen op de mechanische zekerheid, die men zich door voorafgaande oefening heeft eigen gemaakt. Een dergelijk zenuwkalmeerend middel behoeft vaak niet gedurende den ganschen wedstrijd toegepast te worden. Eenmaal gekalmeerd, kan men zijnen geest meer en nuttiger werk opdragen en het kan ook voorkomen, dat men onder het spel zich meerdere zelfbeperking moet opleggen. Tot zoover behandelen wij alleen de moraal van den speler niet beïnvloed door zijne tegenpartij. Toch zal ook deze dat vaak doen en dikwijls willens en wetens. Een kampioen heeft tegenover een ander altijd het voordeel van zijn prestige en met moet óf een flink karakter óf een aardigen straatjongensaard hebben om zich daaraan te onttrekken. Wie onder zulke omstandigheden beter gaat spelen, is altijd de moeite van nadere kennismaking waard. Zooals reeds aangestipt, buiten vele spelers willens en wetens dien factor uit. Het is eene der redenen, waarom men nooit, 134 ook niet op den moeilijksten bal, iemand de zekere kans mag geven dezen onhoudbaar te plaatsen. In zoo'n geval probeere men eenen slag, die ver boven de eigen speelkracht gaat, lukt deze niet, dan is er nog niets verloren, maar bovenal onthoudt men de partij den moreelen steun, zonder eenig risico een punt te scoren. Dat is ook de reden waarom, indien men het moreel van eenen tegenstander heeft gebroken door een specialen speeltrant, — b.v. eene lob-attaque voortgezet, zelfs als hij achterin staat — dien speeltrant niet moet wijzigen als men een beslissend voordeel in eene game of set heeft. Gesteld is, dat het voordeel beslissend was, dus men maakt toch die game of set, maar de tegenpartij kan mentaal uitgerust zijn. Een in dit opzicht buitengewoon speler was H. H. A. v. West, van wiens optreden — altijd fair — een voor de tegenpartij sterk deprimeerende invloed uitging. Het mooiste van dit alles is, dat alles pure comedie was en in heel deze materie zal altijd de kunst sterker zijn dan de natuur. De fraaiste overwinningen van Van West hadden het minst met tennis uit te staan en wij herinneren ons, dat na een zijner laatste wedstrijden, die wij bijwoonden, een bekend zakenman hem een baantje wilde aanbieden. In doublés treedt deze moreele factor, daar er meer personen in het spel betrokken zijn, nog meer op den voorgrond dan in het enkelspel. Ook, omdat niet alleen de verhouding der tegenpartijen, maar ook die der medestanders tot elkaar van gewicht zijn. Om een voorbeeld te geven, men komt in eenen dubbel te staan tegenover spelers van absoluut gelijke kracht. Dan zal het dikwijls aanbeveling verdienen allen aanval toch op één persoon te concentreeren, om hem te suggereeren, dat hij de zwakste is. Vaak zal het spel van dien persoon daaronder gaan lijden en het kan voorkomen — daar verschillende gemoederen op denzelfden prikkel ook verschillend 135 reageeren — dat het zijn partner is, die dan het spel verliest door het weinige, dat hem toegespeeld wordt, grondig te bederven. Voor eenen dubbel, waartegen eene dusdanige tactiek wordt toegepast, zal, indien geen der twee spelers zich hierdoor van de wijs laat brengen, die slechts voordeelig zijn; daar noodzakelijkerwijze eene dergelijke concentratie medebrengt het doen van slagen, die — objectief gesproken — beter naar denmedestandergerichtwaremlsnuhetmoreelvaneenedubbelcombinatie in staat om dit objectieve element te handhaven, dan brengt eene dusdanige attaque aan de tegenpartij slechts nadeel. Over het algemeen kan gezegd worden, dat hier in Holland zulke proeven lang niet genoeg genomen worden. Men zal begrijpen hoe voor zulk eene attaque de samenwerking van beide attaqueerende spelers noodig is. De een specialiseert n.1. nog zijnen aanval op den uitgekozen tegenstander, door hem voortdurend te lobben. Indien zijn partner nu op hem gaat driven, gaat veel van het moreele effect verloren. Als juiste maatstaf der mentaliteit kunnen wij aangeven, dat men ten opzichte van het spel den tegenstander zoo sterk mogelijk den indruk moet geven van een onmeedoogenden vijand, den medestander van eenen vriend. Laat uwen medestander zoo min mogelijk en uwen tegenstander nooit bemerken, dat gij in moeilijkheden verkeert. Uw partner 'wordt er soms door gedemoraliseerd, en uwen tegenstander geeft het altijd moed. Menige belangrijke wedstrijd is door zulk eene fout verloren. Maar ook buiten alle zenuwachtigheid om, kunnen er factoren zijn, die de juiste spelwaardeering van eenen speler vertroebelen. Het publiek, dat een fraaien, maar riskanten slag toejuicht, verleidt vaak er toe om dien slag meer dan nuttig is toe te passen. Wij herinneren ons vroeger wel eens eenen wedstrijd te hebben zien winnen, doordat de tegenstander zeer expres die slagen zelf applaudisseerde. Anderzijds zal de sterkere speler, die een hoogen handicap geeft, alles 136 moeten doen om de tegenpartij rustig te houden, omdat rustig geëquüibreerd spel in het voordeel is van den handicapgever. Een bekend tennisspeler uit vroeger dagen met breede borst en nog breeder horlogeketting, liep altijd dubbel sierlijk maar slechts half zoo snel, indien aardige meisjes naar zijn spel kwamen kijken. Wij kennen een geval, dat een tegenstander voor dat soort publiek zorgde en den wedstrijd won. Kortom, let op hoe de menschelijke geest, de eigen en die van uwen tegen- en medestander op alle invloeden reageert. Heeft men dit uitgevonden, dan kan men het nadeel voor zichzelf afweren en er de tegenpartij mee belagen. Maar bij dit alles bedenke men één ding, dat de fairheid daarbij nooit in gedrang mag komen. Het ware lafheid en de knotting van eene der beste qualiteiten van het tennisspel, indien men vanwege dit onloochenbaar gevaar deze geheele zijde van het spel veronachtzaamde. De practijk echter wijst uit, dat hoe moeilijk ook te omschrijven, de juiste grenzen gemakkelijk zijn in acht te nemen. OEFEN- EN WEDSTRIJDSPEL. Het verschil dat men gewoonhjk tusschen deze beide wil maken, is het juiste niet. Als ideaal stelt men zich voor, gedurende de oefening zooveel mogelijk de eigen zwakke punten te oefenen en de tegenpartij gelegenheid te geven tot diens sterkste slagen. Anders gezegd, men beschouwt als de beste oefening het uitsluitend oefenen der eigen zwakste punten door een zoo sterk mogelijken aanval uit te lokken. Wie zoo denkt, meent dan, dat men in wedstrijdspel het tegenovergestelde moet trachten te bereiken. Aan deze opvatting der ideale oefeningswijze kleeft tweeerlei fout: i°. oefent men niet het best op moeüijk, maar op gemakkelijk tegenspel: 2°. slaat men geen acht op het moreele element. Een speler die niet anders dan zijne zwakke punten in het spel brengt, speelt zooveel minder sterk dan hij vermag, dat dit animo-doodend is. Behandelen wij den eersten factor: men leert een moeilijken bal terugslaan, niet door honderdmaal tegenover een even nM>eilijken gefaald te hebben, maar door telkens beter te slagen op honderd gemakkelijke. De forehand van C. van Lennep werd geleerd op zachte dames-(meervoud) services: Diemer Kool's smash ontstond uit systematisch te kort uitgevoerde lobs en Scheurleer's backhand heeft veel te danken aan eenen handicap van Owe 40 received 30, dien hij indertijd geregeld speelde. In 1003 won A. van Lennep te Arnhem het kampioenschap. Beter dan eenig ander toenmalig Nederlandsen speler, kon hij tegen den harden service van A. Broese van Groenou, zijnen tegenstander in de finale. Toch had hij van tevoren in Hilversum niet anders geoefend dan tegen zeer zwak damesspel en op de kampioenschappen kwam hij dat jaar voor het eerst tegen een snelgeslagen bal te staan. De reden is, dat men op een gemakkekjken bal zich een 138 vrijen slag kan aanleeren. De terughaal zal alle gewrichten in den slag betrekken, terwijl op moeilijker tegenspel men terwille der steeds vereischte zuiverheid van den naslag er toe komt minder het geheele lichaam in den slag te betrekken. Een nadeel van oefening tegen gemakkelijk tegenspel is, dat het spel te eenzijdig wordt: men laat zich door de gemakkelijke omstandigheden verleiden — soms bewust, maar vaker onbewust — tot minder oplettendheid. Oefenen tegen zulk tegenspel stelt hooge eischen aan het concentratievermogen van den speler. Weet hij die moeilijkheden te overwinnen, dan is het de beste oefening. Nog willen wij er op wijzen, dat, wil men op zwakker tegenspel kunnen oefenen, dit altijd regelmatig moet zijn. Men moet een speler uitzoeken, die zwakker is, niet omdat hij meer mist, maar omdat hij minder moeilijk tegenspel geeft. Wij kwamen dus reeds bij den eersten factor het moreele element tegen: deze is vrijwel overheerschend, indien men de fout begaat, gedurende het oefenspel alleen zijn zwakke punten te spelen. Over het algemeen kan de mensch als tennisspeler beter nog tegen te veel succes — oefenen tegen een zwak tegenspel — dan tegen te weinig daarvan. Men zal goed doen gedurende het oefenen de zwakke punten niet te vermijden, maar ook niet naar voren te brengen en de grootste verscheidenheid van tegenstanders te kiezen. Steeds moet men zich voorhouden, dat de animo van het spel er niet onder mag lijden. Slechts binnen de grenzen van dit vereischte moet men trachten naar gemakkelijk tegenspel en oefening der eigen zwakke punten. Dezelfde opmerking geldt voor het z.g.n. „slaan", waarbij dus niet geteld of geplaatst wordt. Kan de animo het verdragen, dan is dit beter oefening dan het spel zelf. Wat wedstrijdspel aangaat, begaat men vaak de fout, dit te verschillend van het oefenspel te spelen. Een speler, dié totaal onbedreigd wint, maar gedurende den ganschen wed- 139 strijd angstvallig zijne eigen zwakke punten vermeed en die der tegenpartij opzocht, heeft zich onnoodig eenen wedstrijd minder aangenaam gemaakt. De ruimere opvatting komt niet alleen de animo, maar ook: vaak de spelkwaliteit ten goede. De te vaak verwaarloosdefactor die oefen- en wedstrijdspel tot elkander brengt is, dat een speler onder alle omstandigheden moet trachten het zich aangenaam te maken. Dit versterkt zijn spel. Een gelukkig vereischte is, dat men zoowel wedstrijd als oefening altijd voor zijn pleizier moet spelen. Wedstrijden zijn de mooiste oefening. De extra-prikkel leidt tot extra-concentratie, die het geheim van alle spelverbetering is. Maar ook hierbij geldt het spreekwoord, dat wie het onderste uit de kan wil hebben, het lid op den neuskrijgt. Het is ongetwijfeld nuttig om gedurende wedstrijden het spel van andere spelers nauwkeurig gade te slaan: doe dit echter nooit vlak voordat gij zelf moet spelen. De vermoeienis, der oogen, die hiervan het gevolg is, deed reeds menigeanders zekere overwinning in eene nederlaag verkeeren. Speciaal verkeerd is niet in de lengte maar in de breedte van het veld gezeten het spel gade te slaan: eveneens moet men nooit eene partij scheidsrechteren vlak voordat men zelf gaat spelen. WEDSTRIJDLEIDING. Er bestaan in deze materie eenige vaste grappen, zooals d.v. den leider van den wedstrijd den wedstrijdrijder te noemen. Onder dezelfde rubriek, maar fijner van humor, rangschikken wij de in alle verslagen staag voorkomende vermelding: „de heer X. leidde de Wedstrijden tot aller genoegen." Eene uitlating, die zich in hare geregeldheid zelve logenstraft. Immers, ware de leiding steeds zoo gemakkelijk, dat deze nooit ontevredenheid zou verwekken, men zoude de vermelding wel spoedig als vanzelfsprekend en •dus overbodig achterwege laten. Maar zijn de problemen eener goede leiding moeilijk en veelvuldig, meent men •dan waarlijk, dat, zelfs al had de wedstrijdleider altijd de goede oplossing gevonden, een ieder ook steeds daarmee tevreden ware? Wij willen dan ook eerlijk erkennen, dat wij vele tournaments hebben medegespeeld, waarvan de leiding voor aanmerkelijke, vaak principieele verbetering vatbaar was. Veel misère sproot altijd voort uit eene foutieve interpretatie van een ieder te geven wat hem toekomt. Dit werd vaak opgevat, dat men(alle spelers, en dan nog van den beginne af aan, geheel dezelfde rechten geeft. Zoo wordt het soms een goed wedstrijdleider kwalijk genomen, dat hij een goed speler eene tweede of zelfs verdere ronde laat spelen, terwijl andere, mindere, spelers geen baan kunnen krijgen voor hunne eerste ronde. Toch behoeft men hieromtrent maar even na te denken om te ontdekken, dat in dezen schijnbare gelijkheid grove ongelijkheid zou beteekenen. Immers, de betere speler blijft waarschijnlijk langer aan en eene slechte regeling der eerste •dagen heeft vaak ten gevolge, dat hij den laatsten dag de eene partij na de andere moet spelen. Eene waarlijk gelijke verzorging van rechten brengt dus met zich mede, aan de eerste partij van den beteren speler meerdere aandacht te I4i schenken dan aan die van een minder sterken, voor wien deze nadeelen niet zullen bestaan. Maar tot zoover gingen wij nog van de veronderstelling uit, dat gelijkheid van rechten voor alle spelers waarlijk een ideaal is, dat de wedstrijdleider moet trachten te verwezenlijken. Is dit wel zoo? Die leiding zal toch wel de beste mogen heeten, die zooveel mogelijk aller wenschen vervult en eene gelijke verdeeling van rechten bereikt dit niet. In negen en negentig van de honderd gevallen gaat het erom of de betere spelers boven de mindere bevoordeeld mogen worden. Onzes inziens mag en moet dat: het maakt beter spel mogelijk en daarvan profiteeren het publiek — ook een groote groep, met wiens belangen en rechten rekening dient gehouden te worden — en de mindere spelers zelve. Deze zijn gewoonhjk, nog meer dan het publiek, er bij geïnteresseerd, dat een tournament zoo goed mogelijk slaagt. Zij volgen de partijen der betere spelers en vaak is dit veel meer dan eigen spel de reden hunner inschrijving. Wij zullen een concreet voorbeeld geven: op het Arnhemsen tournament 1917 was de dubbelpartij Van Lennep—Nijpels tegen Scheurleer—Diemer Kool de wedstrijd, waarvan het meest verwacht werd. De ronde voor die ontmoeting kregen Scheurleer—Diemer Kool slechte ballen, waar zij weigerden mede te spelen. Het standpunt van den wedstrijdleider was: i°. dat er te weinig ballen waren, dus elke gunst aan den een bewezen, een benadeeling voor een ander werd; 2°. dat de partij geen finale of demi-finale was en van zoo weinig belang, dat deze, op zichzelf beschouwd, niet voor betere ballen in aanmerking kwam. Daarentegen stelden wij: dat wij niet wilden riskeeren van slag te geraken vlak voor een zoo belangrijken wedstrijd. Waar zoo velen zich op die partij spitsten, rustte op den wedstrijdleider de plicht dien wecistrijd zoo goed mogelijk te doen slagen. 142 Over bet algemeen gelooven wij, dat het tournament, waar de leiding heeft bereikt, dat het beste spel gespeeld wordt, ook als het best geslaagde dient te worden beschouwd. Dit dus en niet een ongewenschte gelijkheid van rechten, houde men zich als ideaal voor. Is men het met dit principe eens, dan wijst het systeem van wedstrijdleiding zich vanzelf. Zoek de finalisten — zekere -en mogelijke — uit en maak daar uw schema voor op. De groote fout bij de meeste wedstrijdleiders is, dat zij niet voldoende beseffen, dat zij den laatsten dag of dagen banen open hebben. Ook ziet men dan steeds dezelfde spelers aan het werk: dit en het verschijnsel der leege banen is gewoonlijk een aanwijzing: 1°. dat de spelers afgejakkerd worden, waaronder het spel lijdt; 20. dat bij oordeelkundige leiding het tournament eerder beëindigd had kunnen worden. Verbetering hierin zal niet mogelijk zijn, tenzij men het 'Over het principe eens worde, en het ruiterlijk durft toe te passen. Die toepassing zal zoo moeilijk niet zijn, want wij gelooven, dat bij eene ongelijke verdeeling, de mindere speler vaak nog meer ontvangt dan bij eene gelijke; eenvoudig omdat, er volgens het laatste systeem meer te verdeelen zal zijn. Om bij het — meest voorkomende — ballen-voorbeeld te blijven: hoe beter spel, hoe meer betalend publiek en des •te hooger mag de ballenrekening worden. SCHEIDSRECHTER EN LINESMAN. Men kan de taak van den scheidsrechter op den hoogen stoel op tweeërlei wijze opvatten: óf zijn oordeel geldt uitsluitend en de spelers moeten zich over de onvermijdelijke fouten troosten met de gedachte, dat op den langen duur de voor- en nadeelen wel tegen elkaar zullen opwegen; óf de scheidsrechter wordt beschouwd als een nuttig hulpmiddel om de waarheid te vinden en blijft aan deze ondergeschikt. Deze methode heft sommige andere onvermijdelijke onbillijkheden op, maar is anderszins een bron van ellende. Internationale regel is dan ook geworden, dat den scheidsrechter de onfeilbaarheid wordt toegedicht en aan de bezwaren hieraan verbonden, komt men tegemoet door de instelling van linesmen, die zijne taak beperken en daardoor vergemakkelijken. Zonder die linesmen is het strakke systeem dan ook nauwelijks te handhaven en daar wij in Holland ook voor belangrijke wedstrijden zelden over in aantal en kwaliteit voldoende lijnrechters beschikken, moeten wij ons wel behelpen. Beschouwt men den scheidsrechter als hulpmiddel van wiens beslissing mag worden afgeweken indien deze blijkbaar, of zelfs waarschijnlijk, onjuist is, dan wordt de moeihjkheid met welke factoren men wèl rekening mag houden en welke mate van bewijskracht men er aan moet toekennen. Langzamerhand is men door gewoonte er toe gekomen om i°. nooit uitspraken van een toeschouwer te aanvaarden; 2°. indien beide partijen het eens zijn, hun oordeel boven dat van den scheidsrechter te stellen. Wij gelooven, dat het mogelijk is alle voor spel en animo doodende twijfelgevallen uit te sluiten, indien men zich aan de volgende regels houdt: i°. Eene beslissing van den scheidsrechter wordt nooit 144 aangevallen door de partij, die meent er nadeel bij te hebben. 2°. Indien een speler een bal in zijn voordeel beslist krijgt, dien hij zelf in zijn nadeel zag, biedt hij den ander den slag aan. 3°. Deze neemt dien altijd aan, indien bij van dezelfde meening is, nooit, indien bij ook maar twijfelt. 4°. Een bal wordt alleen overgespeeld, wanneer zoowel de umpire als spelers twijfelen. Een umpire, die de ondankbare rol van onfeilbare op zich neemt, moet er speciaal voor waken nooit op eene eens genomen beslissing terug te keeren, al kan bij wel naderhand, b.v. door dë plek te zien, waar de bal is neergekomen, zeker weten dat bij zich vergist heeft. De reden hiervan is, dat hij zich wellicht evenzeer tegenover den anderen speler reeds heeft vergist of dit nog zal doen en misschien dan niet achter de waarheid komt. Het zuiverste standpunt voor hem is, zich altijd en alleen aan zijne waarneming op het oogenblik der eerste besüssing te houden, in de hoop, dat de onvermijdelijke fouten tegen elkaar zullen opwegen. Onnoodig hard maken de meeste umpires dezen regel door de verkeerde gewoonte van te zwijgen, wanneer zij niet zeker van een bal zijn. Zij vergeten, dat dit ook wel degelijk eene beslissing is en wel eene, waar zij niet het recht toe hebben. Laat een umpire, die niet zeker is van een bal, den moed hebben om dadelijk „let" te roepen en den bal te doen overspelen. Velen vreezen hierdoor het vertrouwen van de spelers te verhezen; integendeel, het is de eenige manier om dit te behouden. Wat de linesmen aangaat, dezen vervullen gewoonlijkhunne taak op principieel verkeerde wijze. Voor den footfault-regel moet men weten, waar, op het oogenblik van impact van racket op bal, de voeten van den serveerder zijn. Men kan niet gelijktijdig naar die beide punten kijken en toch wordt meestal getracht dit te doen, met de onvermijdelijke fouten daaraan Forehand-drive van Chevalier P. de Borman, vele malen Belgisch kampioen. De gestrekte arm is eene zekere aanwijzing, dat hij een drive en niet een lob zal spelen. 145 verbonden. Luisteren naar het impact en kijken naar de voeten is het gemakkelijke middel om in dezen nooit een fout te maken. Verder begaat een linesman gemeenlijk de fout te trachten den bal te volgen tot deze op den grond komt. Beter, ja zelfs alleen goed is, om, indien men ziet, dat de bal bij de te bewaken lijn zal neerkomen, niet naar den bal meer te zien, maar scherp langs de lijn te kijken. Men zal da» precies kunnen zien, waar de bal neerkomt. Het is iets, wat wij nog nooit iemand uit zichzelf zagen doen en wat toch het groote vereischte is voor een goed lijnrechter. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel, hij moet daarom voor het begin nagaan of het net van juiste hoogte is en zal gedurende het spelen zijne aandacht er aan blijven geven, dat de spelers niet onnoodig afgeleid worden. Hij moet als regel zijne beslissingen luide geven en alleen na het einde van eiken slag. Door dit dan ook onmiddellijk te doen, voorkomt men alle onzekerheid bij de toeschouwers en wat veel hinderhjker nog is, bij de spelers. Immers, zoolang niet geroepen wordt, is de bal nog in spel. Deze opvatting, scherp doorgevoerd, voorkomt ook het hinderhjke geappelleer gedurende den slag. Voor de linesmen geldt deze laatste opmerking ook: wij willen er nog op wijzen, dat voor de hun toegewezen lijn of lijnen zij niet ondergeschikt zijn aan den scheidsrechter, maar dat integendeel deze zich bij hun oordeel heeft neer te leggen. 10 DE BAAN. Eene baan moet om goed te zijn, aan twee vereischten voldoen: i°. zij moet veel bespeelbaar zijn; 2°. zij moet het spel gemakkelijk maken. De moeilijkheid is altijd geweest om niet punt i te verwezenlijken ten koste van punt 2. Om een sprekend voorbeeld te geven: eene gemakkelijke oplossing om eene baan na regen spoedig weer bespeelbaar te maken, is die baan bol te leggen. Maar het spel wordt er moeilijker door. De hedendaagsche techniek is er echter in geslaagd, de beide genoemde vereischten vrij volledig op te lossen, zonder met elkaar in strijd te komen. Ons eigen land geeft er een duidelijk voorbeeld van, van hoeveel belang deze beide factoren zijn. Onze eerste gravelbanen (een mengsel van zand en klei) bleven na eene flinke regenbui geruimen tijd onbespeelbaar. Wij zijn er in Holland nooit in geslaagd eene inheemsche, goede bovenlaag van deze materie te vinden, die snel water doorliet. Het gevolg was, dat vaak gedurende uitnemend tennisweer niet gespeeld kon worden. Hoe groot dit verschil is, valt nog duidelijk te constateeren op de H.L.T.C. Leimonias. Zes der acht banen zijn daar volgens het systeem van gemalen baksteen aangelegd, de andere twee zijn de oude banen. Van nog grooter belang dan eene oppervlakkige telling der gewonnen dagen zou doen denken, is de winst van meer bespeelbaar zijn, omdat van de gewonnen dagen een groot percentage bestaat uit vrijwel ideaal en in Holland zeldzaam voorkomend tennisweer. In ons klimaat is de wind een groote vijand; in vroeger dagen werden na een regenbui de gravelbanen pas droog, doordat een flinke wind opstak, die echter tevens een groot nadeel was voor de spelontwikkeling. De gemalen baksteen- *47 banen hebben het ons mogelijk gemaakt te profiteeren van de windstilte, die zoo vaak na een regenbui beerscht. Wij zouden durven beweren, dat' in elk land de ontwikkehng van Lawn-tennis parallel loopt aan de verbetering van baanaanleg. De gemalen baksteenbanen hebben het peil van ons spél zeker met owe fifteen verhoogd. Dit werd bereikt, niet alleen omdat de baan méér, maar ook, omdat zij beter bespeelbaar werd. Zooals gezegd, behoort eene baan het spel gemakkelijk te maken. Om twee hoofdpunten op te noemen, waarop hieromtrent vaak gezondigd werd: eene baan behoort te zijn zuiver en langzaam. Van de belangrijkheid van het tweede vereischte is men in Holland niet genoeg doordrongen, eene, natuurlijk binnen zekere grenzen onzuivere, maar langzame baan maakt beter spel mogelijk, dan gegeven kan worden op eene zuivere maar zeer snelle baan. Toch waren de nu afgekeurde zand- en^kleibanen eene verbetering op de geheel harde asfalt- of cementbaan, de eenige waar in den begintijd in Holland op gespeeld werd. Opmerkelijk is in deze, dat de overgang van asfalt- tot gravelbaan beteekende, dat de baan minder vaak bespeelbaar werd. Blijkbaar was nu de factor, dat eene baan het spel gemakkelijk moet maken van grooter belang. De gemalen baksteenbaan hief grootendeels de fout van het half-harde systeem op, zonder aan de voordeden te tornen. Hier is een goed staaltje, hoe verbeterde baantechniek twee met elkaar in strijd zijnde factoren wist te vereenigen. Iawn-tennis is een te lastig spel, dan dat men ongestraft de omstandigheden, waaronder het wordt gespeeld, kan vermoeüijken. Ook onder de meest gunstige omstandigheden wordt de spdvolmaaktheid zelfs niet benaderd en elke vermoeihjking heeft dus verlaging van den spelstandaard ten gevolge. Bovendien treft het ongelukkig, dat meestal eene vermoeihjking niet een gelijk, maar een onevenredig naded 10* 148 voor de verschillende slagen beteekent, tot zelfs onder sommige omstandigheden zekere slagen geheel dreigen uitgeschakeld te worden. De in Holland zoo vaak voorkomende fout, dat de baan te snel is, maakt, vreemd genoeg, het spel niet sneller, maar langzamer, dit komt, omdat een snelle baan den speler naar achteren dwingt. Niet alleen wordt het daardoor moeilijker om aan het net te komen, — wat altijd het vlugste en meest gevarieerde spel geeft — maar ook in de ground-strokes heeft men minder hoeken tot zijne dispositie, wordt b.v. de korte cross-drive zeer benadeeld. In Nederland zijn de eenige gravelbanen, ons bekend, die aan eerste klasse vereischten voldoen, die der W. W. De bovenlaag, waar de moeilijkheid in zit, werd echter uit het buitenland aangevoerd. Van gemalen baksteen kunnen wij tenminste met inheemsen materiaal een goede baan aanleggen, zooals de Leimonias-baan IV bewijst. De spelontwikkeling heeft gemaakt, dat de geheel harde, niet gedraineerde banen als gedemodeerd beschouwd worden. Toch kan zulk eene baan onder zekere omstandigheden de voorkeur verdienen boven eene moderne, b.v. indien er niet voor geregeld onderhoud gezorgd kan worden of geen voldoende water ter besproeiing aanwezig is. Bij aanleg eener geheel harde baan (asfalt, cement, tegels) zouden wij er speciaal voor willen waarschuwen, dat deze geheel vlak dient gelegd te worden. Indien men dadelijk na eene regenbui wenscht te spelen, moet men daar maar wat dweilen voor over hebben: eene bolle baan is, voor wie wat beters gewend is, eene voortdurende bron van gerechtvaardigde ergernis. Hoe nauwkeurig wordt niet altijd voor eene goede partij het net opgemeten en welke protesten zou niet b.v. een net, dat 5 c.M. te hoog was, verwekken? Toch hebben wij banen gehad, waar een helling te constateeren viel van 15 c.M., wat dus voor den speler op die plaats hetzelfde effect had, alsof het net vanaf die 140 plaats 15 c.M. meer dan op normale hoogte was. Vanuit elke plaats van het veld werden de hoeken, die een speler tot zijne beschikking heeft, dus veranderd en dat nog wel met een steeds wisselenden factor. De langzamerhand verkregen mechanische zekerheid wordt zoodoende danig beproefd. Het ergste van alles is, dat niet alle spelers hierdoor gelijkelijk worden benadeeld. Een volleyer zal er minder last van hebben, dan een baseliner en zelfs twee basehners kunnen op dezen factor geheel verschillend reageeren. Zet men b.v op zulk eene baan twee onzer sterkste baseline-spelers, C. van Lennep en M. van der Feen tegen elkaar, dan zal de ronding der baan een veel grooter nadeel zijn voor v. d. Feen dan voor v. Lennep. De reden hiervan is, dat de slagen van v. d. Feen gemiddeld genomen veel dichter over het net scheren, dan die van v. Lennep. Dit geeft hem in sommige opzichten meer aanval, daartegenover staat natuurlijk meer risico. Van Lennep's aanval, die op andere principes gebaseerd is en zijne risico's anders neemt, wordt nu minder gehinderd dan die van v. d. Feen. Wij hoorden in verband hiermede vaak de opmerking maken, dat een goed speler zich aan alle soort spel moest kunnen aanpassen. Inderdaad is een der factoren, tot de beoordeeling van een speler, hoe hij reageert op verschillend tegenspel. Maar hij heeft altijd recht op goede accessoria, de eenige varieerende factor — en die in zijne variatie al meer dan voldoende eischen stelt —, dien hij moet trachten te overmeesteren, is het spel zijner tegenpartij. Het zal een goed speler eene zekere spelvoldoening geven over een lastig tegenspel te triomfeeren: een triomf onder omstandigheden van minderwaardige accessoria geeft hem wellicht ook voldoening, maar het is er eene, die niets met tennis te maken heeft. Bij het aanleggen eener baan kieze men a een plek, die zooveel mogelijk windstil ligt, b, niet gedeeltelijk beschaduwd 150 wordt op de tijden, dat men wil spelen. Voor Nederland is de beste ligging der baan: Z.Z.O.—N.N.W., zoodoende zal een rechterhand-speler 's middags den minsten last van de zon hebben. Eene veelvuldig voorkomende fout bij de gemalen baksteenbaan, is deze zacht en langzaam te willen maken, door zachter steen te gebruiken. Zachte, niet goed doorbakken steen wordt spoedig tot een lei vlak in elkaar gerold en vormt dan eene bovenlaag, die alle nadeelen van eene cement- en eene halfharde baan in zich vereenigt. In elke gemalen baksteenbovenlaag moet eene hoeveelheid fijngemalen, harde steen gemengd zijn om de baan open en veerkrachtig te houden. Te veel bindmiddel, b.v. kalk, is een nadeel, alweer wegens de te groote snelheid. De achteruitloop zij tenminste 5 en ten hoogste 7 M. De nadeelen van een te korten uitloop begrijpt een ieder: een te lange geeft te weinig achtergrond. De zij-uitloop moet ten minste. 5 M. zijn: tusschen twee banen in kan men met 4 M. volstaan. KLIMAAT. In Nederland is de wind onze groote vijand geweest. Een Engelschman, die Lawn-tennis met Golf vergeleek merkte op, dat de betere speler met golf minder, met tennis meer last van weersomstandigheden had, dan een zwakkere speler. De reden zal wel zijn, dat bij tennis geldt, dat hoe beter de speler, des te kleiner bij zijn safety margin heeft gemaakt Bij golf is dit niet het geval, want in tegenstelling met tennis waar de betere speler gewoonlijk méér met den bal tracht té doen dan de mindere, streeft bij golf elke speler meestal hetzelfde doel na. De wind is op ons spel van grooten invloed geweest door voor eiken bal, die met een effect geslagen is dat hem in de lucht draagt, een groote nadeelige factor te zijn. Wij zullen geen mechanica-lessen trachten te geven Den lezer, die de rotatie van den bal op zijn Delftsch wenscht te bestudeeren, zij P. A. Vaile's „Modern Lawn-Temris» aanbevolen. Men kan echter aannemen, dat een bal met terugwaartsche rotatie geslagen door zijn effect langer in de lucht zal toeven, daar hij door dit effect wordt opgestuwd en voortgedragen; een bal daarentegen met voorwaartsche rotatie geslagen bijt hiermede door de luchtlaag heen. Gedurende de oogenblikken dat een bal, geslagen met terugwaartsche rotatie, krachtloos door zijn effect wordt in de lucht gehouden, heeft de wind daar allen vat op en is hij inderdaad de speelbal der elementen: die factor is onberekenbaar. Dit heeft onzen topspin-drive zoo populair gemaakt zoodat hij te veel in het algemeen—wat hij slechts voor ons bijzonder geval was — beschouwd werd als de objectief sterkste slag. Maar heeft de wind in dezen ons spel benadeeld door het te kortwieken, anderzijds heeft hij zijne goede zijde gehad door ons te dwingen de fundamenten onzer techniek goed te 15* leggen. Immers de wind dwong tot krachtig spel en elke fundamenteele techniek-fout wreekt zich bij ons veel erger dan dit b.v. in België het geval is. Op eene windstille baan is het mogelijk iemand een slag te leeren, eenvoudig door hem telkens in staat te stellen dien uitte voeren. Het is onwaarschijnlijk, dat de speler dan dien slag op de beste wijze leert uit te voeren, maar hij zal onwillekeurig zijne fouten door andere balanceeren. Een speler met eene goede physiek zal het onder zulke omstandigheden altijd een heel eind brengen. Op onze winderige banen is physieke bekwaamheid daarentegen vaak een nadeelig werkende factor gebleken. Om de eenvoudige reden, dat een speler, wiens spieren vrijwel instinctief de werking van eene fout weten te verzwakken, minder snel tot het inzicht komt, dat die fout tot eiken prijs uitgeroeid moet worden. Onze moeilijke spelomstandigheden dulden geen compromissen. Men behoeft het spel onzer buitenlandsche gasten slechts te bestudeeren om de waarheid dezer stelling te begrijpen De spelkracht door hen in Holland getoond, is heel niet evenredig aan hunne ware quahteiten. Het sterkste voorbeeld in dezen is Froitzheim, die ons nooit anders dan eene parodie op zijn ware kracht van wereldspeler heeft gegeven. De wind, gevoegd bij de snelle baan maakten het hem onmogelijk eenige technische onvolmaaktheden zoo geheel te maskeeren, als hem dat b.v. te Wimbledon tegen de sterkste spelers der wereld gelukte. Een inheemsch voorbeeld hebben wij in onzen kampioen 1909, 1910, 1911, O. Blom, dié zijn spel in Engeland geleerd had. Het was hem totaal onmogelijk de hoogte, daar bereikt, hier te handhaven. Evenals bij Froitzheim was oefening onder voor hem zoo ongunstige omstandigheden eerder nadeelig dan voordeelig. Des te sterker bewijs zijn deze voorbeelden omtrent den invloed van ons klimaat op ons spel, omdat het toch altijd 153 gemakkelijker is een eenmaal bereikten spelvorm te handhaven onder slechte omstandigheden, dan dien onder zulke omstandigheden te verkrijgen. Daardoor komt bij ons niet tot zijn recht eene klasse spelers, waar in het buitenland vele sterren uit gerecruteerd worden, n.1. de sportsmen bij Gods genade. Zoon sportsman was in Duitschland Froitzheim, bij ons D. Kessler. De laatste leerde zijn spel tegelijk met H. van West op de Leimoniasbanen. Waren zij in Duitschland of België geweest, dan ware Kessler van den beginne af aan de sterkere geworden, nu vermocht hij ternauwernood dezelfde speelkracht te bereiken. Pas in eene latere periode heeft hij willens en wetens zijne natuurlijke gaven tijdelijk uitgeschakeld om den grondslag technisch juist te leeren beheerschen. Binnen verwonderlijk korten tijd bereikte hij toen een hooger spelpeil. Wat niet voor het geheel lukt, gelukt ook niet voor een enkelen slag. C. van Lennep's forehand is een der eenvoudigste, fraaiste en nuttigst denkbare; hij verkreeg dien toevaffigerwijze zonder willens en wetens getracht te hebben dien slag zich eigen te maken. Maar hij heeft dien niet zoo kunnen handhaven. In 1917 was er eene fout ingeslopen, waar hij zich geen rekenschap van kon geven, daar hij nooit precies geweten had waarom zijn forehand goed was. De paar games, die hij toen in 3 sets tegen Diemer Kool wist te winnen, toonen in contrast met hunne ontmoetingen van later jaren, van hoeveel invloed zulk eene fout kan zijn. Van Lennep heeft einde 1917 zijn forehand van den beginne af aan weer aangeleerd. Tilden zegt in zijn laatste tennisboek „champions are made, not born". De uitzonderingen zijn er om den regel te bevestigen en de naam van Froitzheim is een bewijs tegen zijne stelling zoo algemeen uitgesproken. Voor Holland echter kennen wij geen enkele uitzondering. Meer dan eenig ander land zijn wij gedwongen het spel 154 theoretisch te leeren en te trachten ons een goeden stijl eigen te maken. Wie meent zonder de theorie te bestudeeren gunstige resultaten te kunnen verkrijgen, dwaalt. Heeft de wind dus een grooten invloed gehad op de spelontwikkeling en spelkwaliteit van onze spelers, hij is ook vaak van rechtstreekschen, beslissenden invloed geweest op den uitslag van een wedstrijd. Een der sterkste voorbeelden van het verwaarloozen van eenen factor, die de nederlaag in eene overwinning zou veranderd hebben, is ons altijd uit een lang geleden gespeelden wedstrijd bijgebleven. De Haarlemmers Schorer en Dolleman speelden een handicap-double op Leimonias tegen Wijnmalen en O. Hara Murray, terwijl een flink windje blies. Schorer had een zachten hoog opspringenden service. Dolleman een laag doorschietenden. De eerste set werd gemakkelijk door Wijnmalen en Murray gewonnen. Schorer serveerde tegen den wind in en zijn gemakkelijke service, nog door den wind opgehouden, werd een gemakkelijke prooi voor den goeden forehand van Wijnmalen. De set werd met oneven games gewonnen en daar Schorer en Dolleman ieder op hun beurt bleven serveeren en niet van hun recht gebruik maakten, dat eiken speler veroorlooft den nieuwen set te openen, kwam Schorer met wind mee, Dolleman tegen den wind in te serveeren. Onbedreigd wonnen nu zij dien set. Wijnmalen vond den lagen service van Dolleman nu heel wat moeilijker te behandelen. Vooreerst was het voor den service van Dolleman een voordeel, dat deze niet door den wind werd uitgedragen en ten tweede is het moeilijker voor den returner een lagen bal met wind mee, dan tegen den wind te spelen. Aan de andere zijde werd Schorer's service ook sterker, daar de wind mee zijn zwakken hoog opspringenden service verder in het veld bracht. 155 Toevallig werd deze set ook weer met oneven games gewonnen en inplaats van nu van hun recht gebruik te maken, •bleven de Haarlemmers weer aan hun beurt vasthouden, wat de omstandigheden van den eersten set weer herstelde en lot den logischen uitslag eener nederlaag leidde. In de combinatie Van Lennep-Nijpels serveert Van Lennep altijd tegen den wind in, wat beide services ten goedé komt. Variatie op Engelschen forehand-greep. Variatie op Amerikaanschen forehand-greep. De horizontale Üjn geeft de hoogte van het net aan. Polsbeweging a. Polsbeweging b. Wie zijne slagen in den Amerikaanschen greep speelt, kan eene gecombineerde polsbeweging gebruiken. Wie zijn racket vasthoudt in den Engelschen greep of eene variatie daarop, zal polsbeweging a totaal moeten vermijden en gedurende zijnen slag alleen polsbeweging b moeten gebruiken. Van Lennep, een service afwachtend, forehand en backhand met dezelfde zijde van het racket slaande. Van Lennep, een service afwachtend, forehand en backhand met verschillende zijden van het racket slaande. Eene eigenaardigheid van Van Lennep is, dat hij bij het afwachten met de linkerhand het racket van zich afduwt, zoodat dit ten opzichte van beweging b in den beginstand is, in plaats van in den middenstand, dien men op het punt van aanleggen zou verwachten. Bij Van Lennep dekken terugzwaai en uitzwaai elkaar in dezen dus niet. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op schouderhoogte met horizontaal racket in Amerikaanschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op schouderhoogte met horizontaal racket in eene variatie op den Engelschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op lagen bal met verticaal racket in Amerikaanschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op lagen bal met verticaal racket in eene variatie op den Engelschen greep geslagen. G. J. EILERS & C° WESTEINDE 23, AMSTERDAM TELEFOON Z. 3504 • TELEGRAM-ADRES: „SHIRT" Eenig adres voor het IMPROVED PHENOMENON RACKET het fraaist gebouwde, meest elastische racket in den handel. Dit racket beantwoordt aan de hoogste eischen van het Tennisspel Belasten zich met het aanleggen van Tennisbanen van harde en zachte gemalen roode steen en van hun speciaal meer vaster procédé GRAVELBANEN Eigen Tennispark met elf Gravel' banen ter kennismaking Importeurs van alle benoodigdheden voor Sport en Athletiek DRIVA (Exela) DRIVA (Champion) en DRIVA- rackets van WILLIAMS 6 Co., parijs 4 van de 5 Wereldkampioenschappen openlucht half-harde banen; 3 van de 5 Wereldkampioenschappen Wimbledon 1919 en 1920; 3 van de 5 Kampioenschappen v. Frankrijk 1920 en 1921; 4 van de 5 Kampioenschappen van Nederland en de wedstrijd om de Davis Cup zijn met deze Rackets gewonnen. HOOFDAGENT v. NEDERLAND: a.van tilburg 47 Javastraat, 's-Gravenhage Archipel Sport Stores A* VAN TILBURG Javastraat 47 » Den Haag Telefoonnummer H. 5219 SPORT ARTIKELEN KLEEDING SCHOEISEL Agenten in de voornaamste plaatsen van Nederland Aanleg van Tennisbanen van gemalen topspecie, systeem van Acker ♦ Hekwerken voor Tennisbanen, fabrikaat Ruigrok, Vogelenzang BEGROOTINGEN OP AANVRAGE SLAZENGERS LIMITED Laurencc Pountney Hill, Cannon Str., London, E.C. 4 FABRIKANTEN VAN DE „LZ:en DOHERTY RACKETS EN VERDER ALLE LAWN-TENNIS BENOODIGDHEDEN De „SLAZENGER" Bal is de officieele bal van den Ned. Lawn-Tennis Bond en werd voor den 16en achtereenvolgenden keer gebruikt bij de Wereldkampioenschappen in Wimbledon, 1921 BIJ IEDEREN HANDELAAR IN SPORTARTIKELEN VERKRIJGBAAR