De Melkïoorziening, de Export Centrale, de Kaasdistributie en de Kaasvereeniging. 'S-GRAVENH A6E GEBRS. J. & H. VAN LANGENHUYSEN. 1918. De Melkvoorziening, de Export Centrale, de Kaasdistributie en de Kaasvereeniging. In de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn voor enkele weken besprekingen gehouden, welke voor een groot gedeelte betrekking hadden op de Kaasvereeniging. In aansluiting op die besprekingen zijn in vele dag- en weekbladen beschouwingen gepubliceerd over de gestie van de Kaasvereeniging in verband met de betaling van gelden ten behoeve van de Melkvoorziening en over hare houding tegenover de Export Centrale. Bedoelde beschouwingen zijn later nog vermeerderd met mededeelingen over eene stagnatie in de kaasdistributie, welke op 30 November 11. intrad. Wij hebben er geen ...enkel bezwaar tegen, dat besprekingen over de handelingen. van onze Vereeniging gehouden worden. Wij achten het Nederïandsche Volk en dus in de eerste plaats de Volksvertegenwoordiging gerechtigd, om over die handelingen volkomen te worden ingelicht en er hun oordeel over te zegsen. Wij verwachten ook niet anders, dan dat de Pers zich over deze aangelegenheden uit, en hare beschouwingen er over geeft. Met te meer leedwezen zagen wij in de afgeloopen weken, dat de gehouden besprekingen en beschouwingen veelal uitgingen van eene voorstelling van zaken, welke geheel in strijd is met de werkelijkheid. Wij willen niet nagaan, wat hiervan de oorzaak is; ook willen wij niet treden in 'eene bestrijding van de gepubliceerde onjuistheden. Doch wij achten ons verplicht, den werkelijken gang van zaken ter kennis te brengen van allen, die daarin belang stellen. Wij geven daarom achterstaand de feiten kort weer, zonder in nadere beschouwingen te treden. In de bijlagen geven wij de documenten, welke op de drie boven vermelde punten betrekking hebben. Wij vragen aan belangstellenden niet anders, dan zich een onpartijdig oordeel over deze zaken te vormen. Namens liet Bestuur der Kaasvereeniging : J. G. HIBMA, Voorziiter. G. J. BLINK, Secretaris. I. DE MELKVOORZIENING EN DE KAASVEREENIGING. De Kaasvereeniging heeft sedert eenigen tijd uit de winsten, welke door export van kaas gemaakt werden, gelden afgedragen ter dekking van de kosten der consumptiemelk-voorziening. De historie van deze afdracht van gelden splitsen wij in drie perioden, daar de berekening der af te dragen sommen in die drie perioden verschillend geregeld was. o. Periode I. 4 Maart 1916 tot 1 October 1916. Op 4 Maart 1916 berichtte de Minister van Landbouw aan de Kaasvereeniging, dat Zijne Excellentie voor den zomer 1916 groote moeilijkheden verwachtte bij de mèlkvoorziening. Zijne Excellentie zag zich daarom genoodzaakt, den uitvoer van kaas te stoppen ten behoeve van de melk voorziening, doch verklaarde zich bereid, met ons Bestuur nader te overleggen, wat in dezen ware te doen, om de moeilijkheden op te heffen (bijlage 1). Op dienzelfden dag zette Zijne Excellentie de moeilijkheden in een schrijven 'aan de Rijkscommissie van Toezicht uiteen en gaf tegelijkertijd aan, op welke wijze deze te ondervangen zouden zijn (bijlage -2). In eene bespreking van den Minister met den Voorzitter van de Rijkscommissie en met het Bestuur der Kaasvereeniging werd, eveneens op 4 Maart, de zaak in den geest van dit schrijven (bijlage 2) besproken. Denzelfden dag vergaderde het Bestuur der Kaasvereeniging en machtigde eenige zijner leden om de zaak nog dienzelfden avond met den Voorzitter van de Rijkscommissie van Toezicht te behandelen. Dit geschiedde en op 6 Maart meldde de Voorzitter der Rijkscommissie aan den Minister de resultaten der bespreking (bijlage 3). De Kaasvereeniging verklaarde zich bereid „tot het heffen van een bedrag per 100 K.G. uit te voeren kaas om uit die som een uitkeering te doen, ten einde te waarborgen, dat in het komende seizoen er voldoende consumptie-melk beschikbaar zal zijn." Het te heffen bedrag zou volgens een bepaalde schaal verband houden met de kaasprijzen evenals het bedrag dat aan de leveranciers van consumptie-melk per Liter melk zou worden uitgekeerd. De Minister vereenigde zich met het voorstel (bijlage 4), zoodat de uitvoer van kaas kon worden voortgezet. De Kaasvereeniging deelde den nieuwen maatregel in circulaire n°. 39 op 7 Maart aan de exporteurs mede (bijlage 5). 4 Eind Mei daalden de kaasprijzen dermate, dat de Kaasvereeniging volgens de schaal geen toeslag meer behoefde te betalen, hetgeen aan de Rijkscommissie werd medegedeeld. Dienovereenkomstig werd dan ook aan de leveranciers van consumptie-melk namens den Minister medegedeeld, dat de toeslag zou verminderen en in Augustus geheel zou vervallen. Deze mededeeling veroorzaakte eene ernstige beroering bij de leveranciers van consumptiemelk en er dreigden opnieuw moeielijkheden te ontstaan voor de melkvoorziening. Aan de Kaasvereeniging werd toen gevraagd, ter voorkoming van deze moeielijkheden toch nog de noodige gelden beschikbaar te stellen, om tot 1 October den toeslag van 1 cent per Liter te blijven betalen. De Kaasvereeniging meende eerst niet pp dit verzoek te moeten ingaan. Na herhaald aandringen van de zijde der Rijkscommissie van Toezicht (bijlage 6) stemde zij nochtans toe (bijlage 7). In de periode van 4 Maart tot 1 October 1916 stortte de Kaasvereeniging bij de Rijkscommissie volgens bovenstaande regeling een bedrag van ƒ 2.979.993,95 waarvan ƒ 1.957.006,94 werd uitbetaald aan leveranciers van consumptie-melk, zoodat er op 1 October bij de Rijkscommissie een saldo resteerde van ƒ 1.022.987,01. Bovendien had de Kaasvereeniging op 1 October uit de gedane heffingen, nadat daarvan een gedeelte gebruikt was ten behoeve van de uitvoering van het door het Landbouw Export Bureau met een Engelsche combinatie gesloten agreement nog een saldo in kas van ƒ 1.227.845,925 zoodat het totale saldo van de Kaasvereeniging op 1 October 1916 bedroeg ƒ 2.250 832,93e. Dank zij genoemde stortingen is in den zomer van 1916 de melkvoorziening zonder bijzondere moeilijkheden verloopen. Vermelding verdient nog, dat de heffing van exporteurs ad f 10.— per 100 K.G. uit te voeren kaas te hoog bleek. Dientengevolge werd de heffing in Augustus verlaagd tot ƒ 5 per 100 K.G. (bijlage 8). b. Periode 2. (1 October 1916 tot 1 Mei 1917). Voor deze periode stelde de Minister eene regeling voor de consumptiemelk-voorziening vast, welke in een schrijven van 16 September 1916 aan de Commissarissen der Koningin werd bekend gemaakt, en in een schrijven van 22 September werd aangevuld. Deze regeling werd gepubliceerd in de Staatscourant van 25 October 1916 n°. 251 (bijlage 9). In deze Ministerieele Beschikking is omtrent de betaling van toeslag door de Kaasvereeniging het volgende gezegd : 5 „De voor deze uitkeeringen benoodigde gelden zullen „worden gevonden voor zooveel zulks met de te maken exportprijzen is overeen te brengen uit bijdragen van de Kaas vereniging, Botervereeniging, Vereenigïng van Fabrieken van „melkproducten en Margarinefabrieken. Mochten bedoelde bijdragen onvoldoende zijn of worden, dan wordt de betaling „der uit keering gevonden op de wijze als voorgeschreven bij „art. 3 der Distributiewet 1916". ïri een schrijven van 13 October gaf de Minister de grondregelen aan, volgens welke de schaal van heffing moest worden vastgesteld (bijlage 10); dit schrijven beantwoordde de Kaasvereeniging op 17 October (bijlage 11), zich bereid verklarende, om de aangegeven regelen te volgen. Het schrijven van 17 October van de Kaasvereeniging werd op 21 October door den Minister beantwoord (bijlage 12), waarna de schaal van heffing overeenkomstig het voorschrift werd vastgesteld (bijlage 13). Volgens deze schaal is door de Kaasvereeniging van 1 October 1916 tot 1 Mei 1917 bijgedragen een totaal bedrag van f 1.656.498,84. Voor het betalen van de verschuldigde gelden hief de Kaasvereeniging tot 25 Februari 1917 nog een bedrag van ƒ 5,— per 100 K.G. uit te voeren kaas. Daar de Vereeniging toen voorloopig over voldoende gelden beschikte, werd met ingang van dien datum de heffing afgeschaft. Uit de geheven gelden werd nog voor verschillende doeleinden (binnenlandsche distributie, export naar Engeland, enz.) geput. Aan het einde van deze periode, dus op 1 Mei 1917 beschikte de Kaasvereeniging nog over een bedrag van f 1.027.238,285. c. Periode 3 (1 Mei 1917 tot 1 October 1917). Dit is de periode waarover de besprekingen en beschouwingen in hoofdzaak gehouden werden. Tot goed begrip van zaken meenden wij echter ook de twee voorafgaande tijdperken kort te moeten beschrijven. Op 1 Mei 1917 eindigde de onder & beschreven regeling. Eene nieuwe regeling voor de melkvoorziening trad in werking. Het ontwerp voor deze regeling werd begin Maart door den Minister o. a. aan de Kaasvereeniging toegezonden en werd enkele dagen later door den Minister in eene vergadering met belanghebbenden bijk de productie van en den handel in melk en zuivelproducten besproken. In het ontwerp stond omtrent de zuivelproducten het volgende: „Andere zuivelindustrieën zijn verplicht hunne producten, „wanneer zulks verlangd wordt ten behoeve van de Regeering „of wie daartoe nader aangewezen mocht worden, te stellen „tegen betaling van een voor elke industrie nader te bepalen „prijs. 6 „Bij deze prijsberekening wordt de melkprijs aangenomen op „een bedrag gelijk den voor het betreffende district geldenden „maximum-productieprijs consumptiemelk verminderd met een „halven cent." Uit deze bepaling ware af te leiden, dat, indien de zuivelproducten meer opbrachten, dan den op de boven aangegeven wijze berekenden prijs, het meerdere niet ten bate van den producent dier producten zou komen. Dato 23 April verscheen de definitieve regeling (bijlage 14), waarin deze bepaling echter uitgelicht was. Verder werd omtrent afdracht van gelden over de zomerperiode 1917 niets vernomen. Op 29 Mei hoorde de Kaasvereeniging in een telefonisch onderhoud met de Commissie van Bijstand, dat nochtans van haar verwacht werd, dat zij gelden zou afdragen (bijlage 15). Dienzelfdén dag wendden wij ons tot de Rijkscommissie van Toezicht om inlichtingen (bijlage 16); telefonisch deelde de Rijkscommissie mede, dat haar omtrent het afdragen van gelden niets definitief bekend was. Nog voordat nader bericht op ons schrijven (bijlage 16) ontvangen was, bereikte ons door bemiddeling van de Rijkscommissie copie van een schrijven van den Minister (bijlage 17) waarin aan de Kaasvereeniging gevraagd werd, gedurende de zomerperiode 1917 af te dragen 100 pet. van de overwinst die gemaakt werd boven een bedrag, overeenkomende met ƒ 0,11 per Liter melk verhoogd met een matige winstmarge. Tevens werd gevraagd, een schaal voor die afdracht te ontwerpen en van alle leden der Kaasvereeniging eene verklaring over te leggen waarin zij zich verbonden de regeling na te "leven. Het Bestuur der Kaasvereeniging besprak deze aangelegenheid en kwam tot de slotsom, dat het noodig was over deze vraag de leden tè raadplegen. Het zond daarop aan zijne 8 leden een schrijven waarin de zaak werd uiteengezet (bijlage 18). Deze uiteenzetting bepaalde zich in hoofdzaak tot drie punten. In de eerste plaats werd medegedeeld, dat en waarom de Kaasvereeniging gemeend had, dat na 1 Mei de toeslag niet meer verschuldigd was. In- de tweede plaats werd uiteengezet, dat eene zoogen. vrijwillige afdracht van overwinst naar de meening van het Bestuur der Kaasvereeniging niet de juiste vorm was voor de Regeering, om zich van de overwinst boven productiekosten -+- matige winst te verzekeren. In de derde plaats meende het Bestuur der Kaasvereeniging, dat de Regeering niet mocht volstaan met het opeischen van alle overwinst, doch dat zij als. noodzakelijke consequentie van haar stelsel ook eventueel verlies voor hare rekening zou moeten nemen. In het voorjaar van 1917 bestond toch de vrees, dat gedurende den zomer de opbrengst van de kaas beneden de productiekosten zou dalen. Afschriften van bedoeld rondschrijven werden gezonden aan de Rijkscommissie van Toezicht. Nog voordat de antwoorden van de leden der Kaasvereeniging ingekomen waren,- ontving het Bestuur der Kaasvereeniging eene uitnoodiging van den Minister van Land- 7 bouw om de zaak te bespreken. Deze bespreking had plaats op 12 Juni en op 15 Juni zond de Kaasvereeniging aan den Minister een schrijven naar aanleiding van die bespreking (bijlage 19). In dat schrijven deelde de Kaasvereeniging mede, dat haar standpunt zich niet gewijzigd had en zij nog steeds de aan hare leden gegeven uiteenzetting (bijlage 18) juist achtte. Inmiddels vergaderde het Bestuur der Kaasvereeniging opnieuw. Het vond aanleiding, de praktische overwegingen meer op den voorgrond te plaatsen en berichtte op 20 Juni aan de Rijkscommissie van Toezicht, dat aan de wenschen van den Minister gehoor zou worden gegeven (bijlage 20). Hiermede was dus het principieele geschil afgehandeld. Nu moest nog berekend worden, hoeveel de Kaasvereeniging op grond van deze belofte zou moeten betalen. Voor de berekening van dit bedrag zond de Kaasvereeniging op l Augustus een voorstel in aan de Rijkscommissie van Toezicht (bijlage 21). Bij dit voorstel werd uitgegaan van het feit, dat de omstandigheden voor de drie kaasproduceerende gebieden (Z.-Holland, N.-Holland en Friesland) zoo verschillend zijn, dat het niet wel mogelijk was, voor deze drie gebieden ééne berekeningswijze te volgen. In antwoord op dit schrijven ontvingen wij dato 7 Augustus van de Rijkscommissie van Toezicht een schrijven met als bijlage een schrijven van de Commissie van Bijstand, zijnde eene berekening van het bedrag, dat zou moeten worden afgedragen (bijlage 22). Het resultaat van deze berekening was, dat de Kaasvereeniging over de maanden Mei, Juni en Juli een bedrag van f 3.510.337,— zou moeten betalen. De Commissie van Bijstand stelde zich op het standpunt, dat de berekening voor alle gebieden moest geschieden op den basis van de gegevens voor volvette Gouda kaas (gebied Zuid-Holland). Verder berekende zij in afwijking van wat vroeger geschied was, de opbrengst van de kaas uit de buitenlandsche prijzen, daarbij aannemende dat de handelaar-exporteur een bepaalde winstmarge kreeg. (In de beide voorgaande perioden was steeds als basis genomen de prijs dien de boer voor de kaas ontving van den handelaarexporteur). Op 9 Augustus had over deze berekening eene bespreking plaats van de Commissie van Bijstand met de Rijkscommissie van Toezicht en het. Bestuur der Kaasvereeniging. Op 10 Augustus ontving de Kaasvereeniging van de Rijkscommissie van Toezicht bericht, dat voorloopig geen consenten voor uitvoer zouden worden afgegeven (bijlage 23). Naar aanleiding van de op 9 Augustus gehouden bespreking zond de Kaasvereeniging op 11 Augustus en op 14 Augustus missiven aan de Commissie van Bijstand (bijlagen 24 en 25). Zij zette hierin uiteen, dat en waarom zij zich met de berekeningswijze van de Commissie van Bijstand op principieele en op praktische gronden niet vereenigen kon, terwijl zij aantoonde, dat geen gelden verschuldigd waren over de maanden Mei/Juli. In aansluiting op deze missiven werd dato 24 Augustus weereen 8 schrijven van de Rijkscommissie van Toezicht ontvangen met als bijlage eene berekening van de Commissie van Bijstand (bijlage 26). In deze berekening kwam de Commissie van Bijstand tot de slotsom, dat de Kaasvereeniging over de maanden Mei/Juli zou moeten betalen ƒ 2.387.829.—, welk bedrag nog met een factor voor indroog te verminderen zoude zijn. Daarna werd nogmaals eene bespreking met de Commissie van Bijstand gehouden. Ook deze mocht echter niet tot overeenstemming leiden. Daarop ontvingen wij dato 10 September een schrijven van de Rijkscommissie van Toezicht waaraan als bijlage was toegevoegd een copie van een schrijven van den Minister, waarin het te betalen bedrag werd vastgesteld op ƒ 1.647.344,80 (bijlage 27). Naar aanleiding van dit schrijven deelde de Kaasvereeniging bij schrijven van 13 September aan den Minister mede, dat tot haar leedwezen over het onderhavige punt geen overeenstemming verkregen was en verzocht den Minister de geheele zaak door eene Commissie van deskundigen te laten onderzoeken (bijlage 28). Dato 15 September deelde de Minister aan de Kaasvereeniging mede, dat dit voorstel niet aanvaard kon worden (bijlage 29), waarna het Bestuur der Kaasvereeniging in haar schrijven van 19 September aan den Minister berichtte, dat en waarom het gevraagde bedrag betaald zou worden (bijlage 30). Tot goed begrip van zaken zij nog medegedeeld, dat dit laatste besluit niet in verband staat met eenige werkelijk gemaakte winst. De Kaasvereeniging toch kon van den uitvoer gelden heffen en waar de kaas gedeeltelijk uitgevoerd moest worden, wilde de producent geen onnoemelijke verliezen hj'den, kon het bedrag geheven worden ook al ontving de producent daardoor minder dan den productieprijs. Bovendien had de Kaasvereeniging uit de heffingen tot 25 Februari 1917 nog een saldo in kas (zie bladz. 5). Inmiddels is ter voorkoming van verdere moeilijkheden in overleg met de Regeering eene regeling getroffen, waardoor de exporteur onmiddellijk bij het produceeren van de kaas of bij het inkoopen van de kaas van den producent alle overwinst afdraagt en waarbij voor den exporteur een vaste winstmarge aan den exporteur gelaten wordt (bijlage 31). Wij gaven in het bovenstaande een kort overzicht van de verhoudingen tusschen de Kaasvereeniging en de melkvoorziening, terwijl een ieder, die in deze aangelegenheid belang stelt, in staat is, door bestudeering van de bijlagen, zich een volkomen juist inzicht in deze zaak te verschaffen. II. DE EXPORT CENTRALE EN DE KAASVEREENIGING. Nadat het wetsontwerp „Bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer naar het buitenland" wet geworden was en nadat de eerste maatregelen voor het in werking stellen van de Export-Centrale getroffen waren, verwachtten allen, die met den uitvoer van goederen uit Nederland annex zijn, nadere mededeelingen van de Export-Centrale ten aanzien van door haar aan dien uitvoer te verbinden voorwaarden. Ook de Kaasvereeniging verwachtte dergelijke mededeelingen. Toen dan ook de Directie van de N.U.M. ons einde October mededeelde, dat van de uit te voeren kaas een gedeelte in door hare Vennootschap" uitgegeven schuldbrieven aan de exporteurs betaald zou worden, verraste deze mededeeling als zoodanig ons niet. Wel meenden wij bezwaar te moeten maken tegen een onderdeel van deze mededeeling. Genoemde Directie toch stelde zich op het standpunt, dat ook de kaas die door de exporteurs reeds was ingekocht en waarvan men meende dat zij betaald zou worden in Nederlandsch Courant (op grond van afspraken tusschen de Regeering en de Kaasvereeniging), ten deele in papier betaald zou worden De Directie der N.U.M. deelde ons echter mede dat het in ontvangst nemen van papier als conditie gesteld zou worden voor de uitgifte van uitvoerconsenten. Waar de exporteurs, die kaas voor export beschikbaar hadden, deze kaas ook moesten uitvoeren (aflevering in het binnenland zou zeer groote verliezen opleveren) was hiermede de bespreking over het principe zeer eenvoudig geworden. Anders was dit met de technische uitvoering van het beginsel. Hierover hadden nog verschillende besprekingen plaats met de Directie der N.U.M. Toen deze besprekingen tot een resultaat geleid hadden, werd eene concept-regeling opgemaakt, welke aan de leden van het Bestuur der Kaasvereeniging werd rondgezonden (bijlage 32). De besprekingen werden tot dit oogenblik alleen gevoerd door Voorzitter en Secretaris van de Kaasvereeniging. Aangezien het gewenscht was, op de Vergadering van het Bestuur, waar het concept besproken zou worden te weten, of het ontwerp in overeenstemming was met de bedoelingen van de N.U.M., werd het ontwerp op 2 November met begeleidend schrijven (bijlagen 33 en 34) gezonden aan de beide Directeuren der Export Centrale, met wien de zaak besproken was. Op Dinsdag 6 November werd de zaak besproken in de vergadering van het Bestuur der Kaasvereeniging. Bij die bespreking werd zij in twee deelen gesplitst. Vooropgesteld werd de 10 principieele vraag: moet de Kaasvereeniging de opdrachten der N.U.M. reeds als bindend beschouwen, zoolang zij den geheelen mtvoer nog regelt in overleg met het L.E B. en die regeling baseert op door het L.E.B. met het buitenland gesloten contracten ? Zoo ja, moet dan de Kaasvereeniging de papierbetaling aanvaarden, ofschoon de producent op grond van afspraken met de Regeering niet meer dan den productieprijs met inbegrip van een zeer matige winst, en de exporteur slechts een zeer matige commissie ontvangt? Indien deze principieele vragen bevestigend beantwoord zouden worden, kwam eerst de praktische vraag aan de orde: hoe moet de betaling in schuldbrieven van de N.U.M. geregeld worden ? Het concept zou daarbij als leiddraad gelden. De Vergadering vond alle aanleiding, om reeds ten aanzien van het antwoord op de eerste vraag in onzekerheid te verkeeren. Zij besloot dan ook, zich omtrent het antwoord op deze vraag éérst zekerheid te verschaffen, alvorens de andere vragen te behandelen. Dientengevolge wendde de Kaasvereeniging zich op 7 November met een dringend telegram tot den Minister van Landbouw: „ Minister van Landbouw. „Princessegracht 8. „Haag. „Excellentie, „Tot heden regelde de Kaasvereeniging exportzaken met „Landbouw Export Bureau. Inmiddels is opgericht de N.V. N.U.M. „Wij ontvingen mededeeling van 2 Directeuren N.U.M. dat bentaling geëxporteerde kaas gedeeltelijk geschieden zal in obligaties „N.U.M. Verzoeken Uwe Excellentie beleefd ons te berichten: „lste of het Uwe bedoeling is, dat wij onderhandelingen met ,. L.E.B. afbreken. „2de over exportzaken uitsluitend overleg plegen met N U.M. en „3de of wij de opdrachten van de N.U.M als bindend moeten „aanvaarden „Bestuur Kaasvereeniging HIBMA, Voorzitter. BLINK, Secretaris." Inmiddels ontvingen wij van de Export-Centrale antwoord op onze brieven gericht aan de beide Directeuren (bijlagen 33 en 34), in welk antwoord (bijlage 35) de Directie der Export-Centrale berichtte met het project accoord te gaan. Nog voordat dit schrijven ons toegezonden werd, kregen wij bij een bezoek aan de ExportCentrale er inzage van. Wij maakten toen de opmerking, dat in den brief niet voldoende uitkwam, dat wij principieel de papierbetaling nog niet aanvaard hadden en dat het project alleen de technische zijde van de zaak betrof. Ons werd toen toegezegd, dat in dien geest de brief gewijzigd zou worden. Waar dit niet geschiedde schreven wij dato 29 November 1917 in onze missive Afd. S. n°. 3/76050 aan de N.U.M.: 11 „Het deed ons genoegen, te vernemen, dat U met ons „ontwerp, dat wij aan Uwe Directeuren Heil en La Gko toezonden, behelzende eene regeling der gedeeltelijke betaling „van te exporteeren kaas in obligaties van de N.U.M. accoord „gaat. Toen U ons het concept van dit schrijven welwillend „liet inzien maakten wij echter de opmerking, dat de door „ons gehouden besprekingen en het door ons gemaakte ontwerp „niet bedoelden vooruit te loopen op de principieele beslissing „over de aanname van papierbetaling, daar eene dergelijke „beslissing door onze Bestuursvergadering moest worden genomen. „Uwerzijds werd toegezegd, dat dit in bedoeld schrijven bevestigd zou worden. Waar dit niet geschied is, achten wij het „noodzakelijk, dit thans hier te vermelden." Wij bespraken dit schijnbaar onbelangrijke onderdeel vrij uitvoerig om te voorkomen dat men aoude meenen, dat de Kaasvereeniging zich met de papierbetaling accoord verklaard had, ja zelfs reeds een ontwerp voor de regeling had ingediend en daarna terugkrabbelde en aan den Minister ging telegrafeeren. Hiermede -zijn wij opnieuw teruggekeerd tot ons telegram, aan den Minister verzonden op 7 November. Dato 12 November ontvingen wij van den Minister antwoord (bijlage 36). Uit dit antwoord bleek ons, dat de opdrachten van de N.U.M. niet als bindend beschouwd behoefden te worden, vóórdat deze vennootschap definitief in werking zou zijn getreden. Bij de regeling van den uitvoer moest zoowel „rekening gehouden worden met de Ooileges, die tot dusverre deze aangelegenheden behartigde als met het lichaam, dat het in de toekomst zal doen". Verder moest de Kaasvereeniging onverzwakt hare aandacht geven aan de productie en de binnenlandsche voorziening en zorg dragen dat de producent een prijs voor de kaas ontving, overeenkomende met den productieprijs. In geval zich in de overgangsperiode moeielijkheden mochten voordoen riep de Minister de medewerking van de Kaasvereeniging in, terwijl zijne Excellentie zich bereid verklaarde de Kaasvereeniging over vragen die zich mochten voordoen, mondeling door bemiddeling van de Commissie van Bijstand in te lichten. Dato 16 November ontvingen wij van de N.U.M. een schrijven (bijlage 37), waarin zij ons verzocht „nu definitief aan kaasexporteurs te berichten, dat de betaling van de alsnog te leveren hoeveelheden (van de productie na 5 Augustus) zal geschieden in 80 pCt. kassa en 20 pCt. in obligaties op de N.U.M." Hierdoor rees direct de vraag: Is deze opdracht bindend? Ingevolge de aanwijzingen van den Minister wendden wij ons toen tot de Commissie van Bijstand. Deze deelde ons in hoofdzaak mede, dat medewerking van de Kaasvereeniging verwacht werd, dat het wenschelijk was, het papier aan te nemen, doch dat het niet de bedoeling was, de kaasexporteurs tot de aanname van papier te verplichten of te dwingen. Inmiddels had de Kaasvereeniging den uitvoer van kaas welke geproduceerd was na 4 Augustus door bemiddeling van de claims 12 welke zij voor den uitvoer van kaas afgeeft, tegengehouden, ondanks het feit, dat er overigens geen enkel beletsel meer aan dien uitvoer in den weg stond. De Kaasvereeniging wilde echter niet de besprekingen door de afgifte van claims bemoeilijken. Na dien had eene vergadering plaats van het Bestuur der Kaasvereeniging op 21 November, waarin de opdracht van de N. U. M. besproken werd. Bij die besprekingen werd als hoofdbezwaar op den voorgrond gebracht, dat naar de meening van het Bestuur der Kaasvereeniging het onderbrengen van de schuldbrieven van de N. U. M. geregeld moest worden op de wijze welke de wet daarvoor aangeeft. Ons Bestuur achtte het onjuist, dat getracht werd dit papier op andere wijze onder te brengen en meende dat het niet bevoegd was, om aan de exporteurs de in ontvangstname van dit papier als verplichting op te leggen. Naast dit principiëele bezwaar werden ook enkele praktische bezwaren aangevoerd: men vreesde vooral dat het papier niet stelselmatig over alle exportartikelén verdeeld zou worden. De Vergadering besloot dan ook, het papier niet in den vorm van eene vrijwillige tegemoetkoming van de zijde der Kaasvereeniging in betaling aan te nemen. Waar hiermede eene beslissing, over deze zaak genomen was en de onderhandelingen als afgedaan beschouwd konden worden, werd tevens besloten, met ingang van den volgenden dag (22 November) claims af te geven voor het exportgedeelte van de kaas welke na 4 Augustus geproduceerd was. De Kaasvereeniging achtte zich niet verantwoord om na het nemen van een besluit den uitvoer van deze kaas nog langer tegen te houden. De besluiten van deze vergadering werden ter kennis gebracht van de Export Centrale en de Commissie van Bijstand. Op verzoek van de Export Centrale werd besloten, dat de uitgifte van claims nog een dag langer (dus tot 23 November) zou worden uitgesteld. Daarna had op den ochtend van 22 November nog eene bespreking plaats met de Oommissie van Bijstand, welke geen verandering in den toestand bracht. In den namiddag van dien dag bespraken wij de zaak nog met de Export Centrale, waar ons de mededeeling bereikte dat de Minister van Landbouw op Vrijdag 23 November de zaak wenschte te bespreken met den Voorzitter van den Raad van Commissarissen en de Directie van de N.U.M.,, de Commissie van Bijstand, de Rijkscommissie van Toezicht en het Bestuur der Kaasvereeniging. In verband met dit bericht werd de uitgifte van claims opnieuw een dag uitgesteld; dienzelfden dag werd aan de exporteurs bericht dat met ingang van Zaterdag 24 November de claims zouden worden uitgereikt. Hiervan werd ook aan de Directie der N.U.M. mededeelde gedaan (bijlagen 38 en 39). Op Vrijdag 23 November had de bespreking met den Minister plaats. Zijne Excellentie drong er ten zeerste op aan, dat de Kaasvereeniging vrijwillig de papierbetaling zoude aanvaarden. Tot het uitoefenen van dwang gevoelde de Minister geen vrijheid, omdat 13 de kaasproducenten en exporteurs ten aanzien van de kaas waar het om ging reeds alle verplichtingen waren nagekomen. Zijne Excellentie verzocht de Kaasvereeniging, op Za'terdag 24 November nog geen claims af te geven en de zaak nogmaals te overwegen, hetgeen werd toegezegd. Aan de Rijkscommissie van Toezicht droeg de Minister op voorloopig geen consenten af te geven. Na deze bespreking vergaderde het Bestuur der Kaasvereeniging opnieuw op Zaterdag 24 November. In de ochtendvergadering werd opnieuw besloten het papier niet te aanvaarden. Nadat dit aan de Oommissie van Bijstand bericht was, kwam de Heer Reitsma namens den Minister nogmaals diens meening uiteenzetten. Daarna vergaderde het Bestuur der Kaasvereeniging opnieuw en bevestigde'nogmaals zijn besluit: het papier zou niet aanvaard worden. Het resultaat van deze vergaderingen op 24 November werd nog dienzelfden avond in een sfthrijven aan den Minister van Landbouw uiteengezet (bijlage 40). De Kaasvereeniging meende de uitvoering van de wet: Bijzondere maatregelen ten aanzien van het goederenverkeer naar het buitenland, niet van het door de wet daarvoor aangewezen lichaam te mogen overnemen, daar zij zich daartoe noch verplicht noch gerechtigd achtte. Op Maandag 26 November werd in aansluiting op bedoeld schrijven aan de Commissie van Bijstand medegedeeld, dat de uitgifte van claims zou worden hervat. Dezelfde mededeeling werd gedaan aan de Directie van de Export Centrale, op wier verzoek de uitgifte van de claims nog tot Dinsdag 27 November werd uitgesteld. Op den ochtend van 27 November werden ook inderdaad claims uitgegeven, terwijl van de Rijkscommissie vernomen werd, dat zij de consenten verstrekte. Op Woensdag 28 November vernamen wij dat de kaas aan de grenzen niet doorgelaten werd, welke stagnatie duurde tot 3 December d.a.v. Bovenstaand de feiten ten aanzien van de moeielijkheden welke zich in November voordeden voor zooverre de Kaasvereeniging daarbij betrokken is geweest. III DE KAASDISTRIBUTIE EN DE KAASVEREENIGING. Op 30 November j.L ontstond eene stagnatie in de kaasdistributie. Men heeft in de pers hierover verschillende beschouwingen ten beste gegeven, welke gedeeltelijk hierop neerkomen, dat de Kaasvereeniging om min of meer laakbare redenen de distributie gestaakt heeft. Zij zoude hierdoor moedwillig aanleiding zijn geweest, dat gedurende de maand December geen kaas gedistribueerd is, zoodat het Nederlandsche volk een voedingsmiddel miste en de winkeliers en grossiers zich een deel van hun bestaansmiddelen ontnomen zagen. Wij willen niet nalaten tegen dergelijke geheel onjuiste mededeelingen op te komen en willen dit ook hier weer doen, door kort de feiten weer tö geven en ' de noodige documenten ter beschikking te stellen van belangstellenden. Tot 29 November 1.1. was de kaasdistributie zoo geregeld, dat diegenen, die exportrecht verkregen, bepaalde hoeveelheden kaas ver beneden den kostenden prijs voor de binnenlandsche distributie moesten afleveren aan de pakhuizen van de Kaasvereeniging. Het daardoor ontstane verlies werd gedekt door de winst, welke gemaakt werd op kaas die geëxporteerd werd. De kaas kon dus beneden den productieprijs in het binnenland gedistribueerd worden, zonder dat eenige verrekening van verlies volgens de Distributiewet plaats had met Rijk of Gemeente. Door de regeling, welke wij aan het einde van Hoofdstuk I aangaven, was de toestand zoo geworden, dat theoretisch de producent voor alle kaas den productieprijs, de handelaar een vaste winstmarge ontving en een eventueel surplus aan de Regeering werd afgedragen.. Hierdoor was het voor de direct belanghebbenden (producent en handelaar) van geen beteekenis meer, hoe hoog de binnenlandsche prijzen gesteld werden. Er bleven in dit opzicht slechts twee belanghebbenden over: de consument en de Regeering. Voor den consument toch is het natuurlijk van belang, hoeveel hij voor de kaas betaalt, terwijl de Regeering bij lage binnenlandsche prijzen minder overwinst ontvangt (resp. meer moet bijbetalen om den producent den hem gegarandeerden productieprijs te bezorgen), dan bij hooge binnenlandsche prijzen. Toen dan ook de Rijkscommissie van Toezicht op 12 October aan de Kaasvereeniging over de maximumprijzen voor den winter advies vroeg (bijlage 41), meende het Bestuur zich van een advies te moeten onthouden, daar de vaststelling van deze prijzen geheel afhing van persoonlijke inzichten ten aanzien van de levensmiddelenpolitiek en van de Staatsfinanciën. Dit werd dan ook 15 aan de Rijkscommissie bericht (bijlage 42). Achteraf is ons gebleken, dat dit schrijven is opgevat als eene weigering zonder meer door de Kaasvereeniging om ter zake advies uit te brengen, hetgeen natuurlijk geenszins de bedoeling kon zijn. Op den ochtend van 30 November lazen wij daarop in de Staatscourant eene Ministerieele beschikking, vaststellende maximumprijzen voor kaas. Onmiddellijk bleek ons dat deze beschikking zeer ingrijpende gevolgen zou hebben voor de geheele kaasregeling : voor de binnenlandsche voorziening zoowel als Voor den uitvoer. Het geheele systeem van regeling voor de beschikbaarstelling, de distributie en den uitvoer moest er door gewijzigd worden. Nochtans vermeldde de beschikking daarover niets. Toen wij ons onmiddellijk tot de Rijkscommissie van Toezicht wendden, kon men ons niet inlichten. Daarna stelden wij ons in verbinding met de Commissie van Bijstand, doch eveneens met negatief resultaat. Zoo zat de Kaasvereeniging met groote voorraden kaas, voor de distributie waarvan geen regeling bestond. Wij konden dan ook niet anders doen, dan de aflevering uit de Centrale Pakhuizen staken en gaven in overleg met de Rijkscommissie van Toezicht aan de Centrale Pakhuizen order, geen kaas meer af te leveren. Op 3 December richtten wij over deze aangelegenheid een schrijven tot de Rijkscommissie van Toezicht, waarin wij de moeielijkheden die uit de beschikking voortvloeiden en waarop wij mondeling reeds gewezen hadden, uitvoerig uiteenzetten (bijlage 43). Daarna hadden verschillende besprekingen plaats met de Commissie van Bijstand en de Rijkscommissie van Toezicht, waarna wij op 19 December onze volledige voorstellen tot wijziging en nadere aanvulling van de beschikking aan de Rijkscommissie zonden (bijlage 44). Op 28 December lazen wij daarop in de Staatscourant eene nieuwe beschikking, welke de aflevering van kaas aan de Gemeentebesturen conform onze aanwijzingen voorschreef, waarna onmiddellijk maatregelen getroffen werden om deze distributie weer in werking te stellen. Op Zaterdag 5 Januari vernamen wij, dat onze voorstellen ten aanzien van de distributie door bemiddeling van ingeschreven grossiers door den Minister waren aanvaard, waarna op Maandag 7 Januari ook hiervoor de noodige maatregelen werden getroffen (bijlage 45). Ten aanzien van het voornaamste punt, het afleveringsverbod, mochten wij tot heden (10 Januari) nog niets vernemen, zoodat het nog steeds onzeker is, of wij in de toekomst over de noodige kaas voor een geregelde distributie zullen kunnen beschikken. Wij gaven bovenstaande uiteenzetting, om aan te toonen, dat wij de stagnatie in de distributie allerminst gewenscht hebben en dat onzerzijds het mogelijke gedaan is, om tot herstel van de distributie mede te werken. 's-Gravenhage, 10 Januari 1918. BIJLAGEN. BIJLAGE J. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en HandeL DIRECTIE VAN DEN LANDBOUW. 's-Gravenhage, 4 Maart 1916. Naar mij gebleken is zullen zich in het komende seizoen groote moeilijkheden voordoen bij de melkvoorziening. Deze moeilijkheden spruiten voort niet alleen uit de verhoogde productiekosten van de consumptiemelk, maar vooral ook uit de onbillijkheid welke door de zoetboeren wordt gevoeld, tengevolge van de hooge kaasprijzen welke door andere melkveehouders worden behaald. Ik vrees dat dientengevolge de zoetboeren zullen trachten zich aan de hun door mij opgelegde verplichting tot consumptie-melk-levering te onttrekken door niet bijkoopen van vee of door droogzetten van vee. Daartegen kunnen door mij geene maatregelen worden getroffen en blijft mij alleen de mogelijkheid open den uitvoer van kaas te stoppen, ten behoeve van de melk voorziening. In verband hiermede heb ik de eer ü te berichten dat vanaf Maandag 6 dezer geen certificaten voor den uitvoer van kaas zullen worden afgegeven. Intusschen ben ik gaarne bereid met Uw bestuur nader te overleggen wat in deze ware te doen om de bestaande moeilijkheid op te heffen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (w. g.) POSTHUMA. Aan Bestuur der Kaasvereeniging. BIJLAGE 3. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. 's-Gravenhage, 4 Maart 1916. Ik heb de eer U te berichten, dat blijkens van verschillende zijden verkregen inlichtingen in de eerstkomende maanden ernstige moeilijkheden te verwachten zouden zijn inzake de voorziening van melk voor menschelijk verbruik hier te lande. Een groot gedeelte der melkveehouders in de omgeving der steden, die gewoon zijn deze steden van melk te voorzien, zouden ernstig bezwaar maken met de levering der melk te blijven voortgaan op den voet als is aangegeven in mijne missive aan de Commissarissen der Koningin dd. 28 October j.1. No. 1294, afd. A.B. Bedoelde veehouders zijn van meening, deels dat de op grond van bedoelde missive te bedingen melkprijzen — zijnde den zomerprijs 1914 -j- ten hoogste lV2a2cents per liter voor vermeerderde productiekosten — niet voldoende zijn om de met name in de laatste maanden zeer toegenomen verhooging van productiekosten goed te maken, deels, dat het niet aangaat hun in de uitoefening van hun bedrijf aan beperkende bepalingen te binden. Voor 'zoover dit laatste om redenen van algemeen landsbelang noodig mocht zijn te achten, meenen zij, dat de hun opgelegde verplichting niet tot gevolg mag hebben, dat zij daardoor in ongunstiger conditie geraken dan de personen, die hetzelfde artikel voortbrengen, en geheel en al vrij zijn in de keuze van hun bedrijfsvorm. Zij achten het dan ook in hooge mate onbillijk dat bij verwerking van melk tot zuivel, welke grootendeels mag uitgevoerd worden, een aanmerkelijk hooger prijs voor de melk ontvangen wordt dan de producent van melk voor consumptiedoeleinden ontvangt, niettegenstaande, naar beweerd wordt voor den laatste de bedrijfskosten hooger zijn dan voor den eerste. Op grond van een en ander meenen leveranciers van melk voor consumptiedoeleinden aanspraak te mogen maken op eene hoogere vergoeding voor hun product dan hen op grond mijner vorenvermelde missive zou kunnen toegekend worden, zou zoodanige vergoeding niet ontvangen worden, dan zouden zij niet bereid zijn met de levering van consumptiemelk voort te gaan. Indien bedoelde leveranciers inderdaad aan hun voornemen gevolg mochten geven, zou uitteraard o.m. op de Kaasvereeniging de verplichting komen te rusten in de behoeften aan consumptiemelk te voorzien. Het komt mij evenwel voor, dat deze voorziening dan tal van moeilijkheden zal ondervinden. Het bedrijf der kaasproducenten is uit den aard der zaak niet op levering van melk voor verbruiksdoeleinden ingericht, voor de verzending der melk zullen, in verband met het seizoen zulke bijzondere voorzorgen in acht moeten genomen worden, teneinde te bevorderen, dat de melk tijdig en in deugdelijken 21 toestand de plaats harer bestemming bereikt, dat redelijkerwijs niet verwacht kan worden, dat aan deze voorzorgen geheel voldaan wordt. Bovendien wordt het kaasbedrijf geheel ontwricht, terwijl de verzending van kaas naar het buitenland stil zal moeten staan, zoolang de voorziening met consumptiemelk niet in allen deele afdoende geregeld is. Een en ander zoude ook het kaasbedrijf op groote moeite en kosten komen te staan. Op grond van het vorenstaande is bij mij de vraag gerezen, of het niet mogelijk zou zijn eene regeling te treffen, waardoor bereikt wordt, dat de melkvoorziening op de gewone wijze voortgaat en ook geen storing ontstaat in den regelmatigen uitvoer van kaas. Zoodanige regeling zoude hierin kunnen bestaan, dat aan de leveranciers Van consumptiemelk van de zijde der kaasproducenten vergoeding werd toegekend voor de aan eerst genoemden opgelegde beperking inzake de wijze, waarop zij hun bedrijf behooren uit te oefenen, en welke vergoeding de kaasproducenten, zou ontslaan van de verplichting om in het algemeen voor de voorziening met consumptiemelk zorg te dragen. Deze vergoeding, die een toeslag zou vormen op de prijzen, welke de leverancier van consumptiemelk ontvangt voor zijn product ingevolge de regeling overgelegd in mijne voren vermelde missive van 28 October j.1. zou uit den aard der zaak slechts zoolang behoeven uitgekeerd te worden, als verwerking van melk tot kaas voordeeliger is dan verkoop van melk voor direct verbruik. De kosten voor deze vergoeding zouden gevonden kunnen worden door de heffing door de Kaasvereeniging, van een zeker bedrag bij den uitvoer van kaas. Het komt mij voor, dat een voldoende som voor de aan de leveranciers van consumptiemelk toe te kennen vergoeding verkregen zal worden, indien het bedrag dezer heffing wordt gesteld op ƒ 7,50 per 50 K.G. kaas, waarvoor uitvoer wordt verzocht. Indien de noteering van kaas beneden ƒ 60,— per 50 K.G. daalt, zou het heffingsbedrag geleidelijk -verminderd kunnen worden, terwijl bij eene noteering van / 52,50 de heffing geheel achterwege zou kunnen blijven. In dit laatste geval wordt nog door den kaasproducent met inbegrip der wei circa 10 cent per liter melk gemaakt, waarbij in aanmerking is genomen dat 20 pOt. kaas voor binnenlandsch verbruik beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is dan nog altijd hooger dan de leverancier van consumptiemelk op den voet mijner missive van 28 October j.1. levering op de plaats van verbruik in het gunstigste geval voor zijn product zal ontvangen. Ik meen daarom te mogen aannemen, dat aan de hand van het vorenstaande door U de billijkheid zal worden ingezien dat bij de tegenwoordige kaasprijzen door de Kaasvereeniging het zijne er toe wordt bijgedragen om de nadeelige positie, waarin de consumptiemelk-producent tegenover den kaasproducent verkeert, minder ongunstig te maken Het ligt in mijn voornemen, om ook ten aanzien van melkpoeder en gecondenseerde melk in soortgelijken zin de medewerking van de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten in te roepen. Onder de tegenwoordige omstandigheden acht ik het niet wenschelijk den boterexport in deze regeling te betrekken. Het zal door mij op prijs worden gesteld, indien U aan het bestuur der Kaasvereeniging dit schrijven ter kennis wilt brengen en met genoemd bestuur in overleg wilt treden, over de spoedige totstandkoming der vorenbedoelde regeling. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (w. g.) POSTHUMA. Aan de Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling ■en den uitvoer van kaas. 22 Berekening van de heffing. Schaal: ƒ 7,50 per 50 K.G. kaas bij kaasprijs van / 60,— per 50 K.G. en daarboven l 6,50 „ 50 „ „ „ „ „ „ 59,— „ 50 „ „ „ 5,50 „ 50 „ „ „ „ „ 58,— „ 50 „ „ 4,50 „ 50 „ „ „ „ „ „ 57,— „ 50 „ „ „ 3,50 „ 50 „ „ „ „ „ „ 56,— „ 50 „ „ » 2,50 „ 50 „ „ „ „ „ ] 55— „ 50 „ „ „ 1,50 „ 50 ,, „ , „ „ 54,— „ 50 „ 0,50 „ 50 „ „ „ „ 53,— „ 50 „ „ — „ 50 „ „ „ „ „ „ 52,50 „ 50 „ Bij een kaasprijs van ƒ 60,— per 50 K.G. wordt geheven ƒ 7,50. De kaasboer ontvangt dan: ƒ 60,— „ 7,50 ƒ 52,50 per 50 K.G. of ƒ 105 — per 100 K.G. dat wil zeggen: 9,5 ct. per Liter. Intusschen moet hier nog in mindering komen het percentage dat beschikbaar moet worden gesteld; derhalve wordt de rekening zuiver: 80 pCt. a ƒ 105 = ƒ 84,— per 100 K.G. 20 „ „' „ 34 = „ 6,80 „ 100 „ ƒ 90,80, derhalve per liter melk (aannemende 11 Liter melk voor 1 K.G. kaas ƒ 0,082. Hierbij is te voegen de waarde van de wei, die in de tegenwoordige omstandigheden 2 et. bedraagt, zoodat de kaasboer minstens maakt 10 ct. per Liter melk. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas. BIJLAGE 3. 's-Gravenhage, 6 Maart 1916. Afd. E.C.T.K., No. 1854. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel Princessegracht 8 te 's-Gravenhage. Nadat Zaterdag namiddag het Bestuur der Kaasvereeniging had vergaderd naar aanleiding .van Uw Excellentie's missive La. A Directie van den Landbouw d.d. 4 Maart 1916 heeft 's avonds een bespreking plaats gehad van de Heeren Hibma, Kooistra en Heil, daartoe gemachtigd door het Bestuur der Kaasvereeniging met ondergeteekende, mede naar aanleiding der missive van Uwe Excellentie "aan de Rijks Commissie van Toezicht op de Kaasvereeniging N°. 16191, afdeeling Handel van 4 Maart 1916. Het resultaat van deze besprekingen is, dat ik Uwe Excellentie kan mededeelen, dat de Kaasvereeniging bereid is tot het heffen van een bedrag per 100 K.G. uit te voeren kaas om uit die som een uitkeering te doen, ten einde te waarborgen, dat in het komende seizoen er voldoende comsumptie-melk beschikbaar zal zijn. Slechts een der leden maakte de volgende restrictie. Hij was van oordeel, dat de provincie Friesland onrechtvaardig zwaar werd belast door deze heffing en wist niet, of de vereeniging, welke hij vertegenwoordigt uit dien hoofde tot medewerking bereid zijn zoude, doch verklaarde hij zich daartoe genegen op mijne verzekering, dat, wanneer Uwe Excellentie door hem of zijne vereeniging overtuigd kon worden van de door hem veronderstelde onrechtvaardigheid, U bereid zoudt worden gevonden op een of andere wijze daartegen een correctief aan te brengen. Naar mijne overtuiging is echter zijne opvatting ten eenenmale erroneus en is in de regeling niets hetwelk een bijzondere onbillijkheid jegens Friesland zoude zijn. Nadat dus vastgesteld was, dat in principe de heffing door allen aanvaard werd, is de grootte er van besproken en berekend. Daarbij zijn genoemde heeren en ondergeteekende tot het resultaat gekomen, dat een heffing van ƒ 5,— per 50 K.G. in plaats van ƒ 7,50, zooals Uwe Excellentie voorstelt, ruim voldoende mocht worden geacht. Deze berekening is gebaseerd op de volgende cijfers. Er is per dag 2 millioen Liter melk benoodigd voor de consumptie, maakt dus een uitgave van ƒ 20.000,— bij een vergoeding van 1 cent per Liter. Dit geeft dus ƒ 600.000,— per maand, gesteld, dat over de volle consumptie vergoeding zou worden gevraagd, wat met recht mag worden betwijfeld. 24 Wanneer nu wordt aangenomen, dat per maand 6 millioen K.G. kaas wordt uitgevoerd (de totale uitvoer in 1915 bedroeg ruim 90 millioen K.G. of gemiddeld 7^2 millioen K.G., per maand) dan zou de belasting per 100 K G. van ƒ 10,— dus voldoende zijn. Hierbij mag worden opgemerkt, dat men bij het aannemen van het cijfer van 2 millioen Liter per dag en bij de 6 millioen K.G. uitvoer per maand zeer aan den veiligen kant is.' Genoemde heeren en ik deelen Uwe Excellentie derhalve mede, dat de Kaasvereeniging bereid is de heffing te bepalen op ƒ5,— per 50 K.G., zoodat dan een wijziging in de schaal gevoegd als bijlage bij Uwe Excellentie's missive zou moeten plaats hebben. Ten slotte werd de vraag onder de oogen gezien of het wenschelijk was de werking van de heffing reeds op de heden af te geven Certificaten van toepassing te doen zijn. Daarbij werd besproken, dat het een onbillijkheid was, in de oogen van sommigen, dat ook op reeds plaats gehad hebbende verkoopen en ook op reeds voorradige kaas, die heffing zou drukken. Toch waren allen van oordeel, dat het ondoenlijk was deze regeling in te voeren zonder aan deze of gene zijde sommige personen zonder dat zij dit hadden kunnen voorzien te treffen of andere te bevoordeelen en vereenigden zij zich derhalve met het denkbeeld om het genoemde bedrag van f 5,— per 50 K.G. reeds te heffen van heden door Uwe Excellentie af te geven certificaten. De drie genoemde heeren doen derhalve het verzoek, dat Uwe Excellentie den uitvoer niet zal stop zetten en ook reeds heden certificaten zal willen afgeven nu het Uwe Excellentie bekend is, dat de Kaasvereeniging daarvan ƒ 5.— per 50 K.G zal heffen en ondergeteekende geeft Uwe Excellentie in overweging dit verzoek in te willigen. De Voorzitter van de Rijks Commissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas. {w. g.) VAN DER LOEFF. BIJLAGE 4. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. Bericht op schrijven van 6 Maart jl. Afd. RCTK N°. 1864. Betreffende heffing uitvoer kaas in verband met melkvoorziening. Naar aanleiding van Uw nevensvermeld schrijven heb ik de eer U mede te -deelen, dat ik er mij mede kan vereenigen, dat 'door de Kaasvereeniging van elke 50 K.G. kaas, welke wordt uitgevoerd een bedrag van ƒ 5,— zal worden geheven, opdat daaruit aan melkproducenten eene uitkeering zal kunnen worden gedaan, waardoor de beschikking over voldoende consumptiemelk in het a. s. seizoen wordt verzekerd. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (w. g.) POSTHUMA. Aan de Rijkscommissie van Toezicht op de Kaasvereeniging. BIJLAGE a. IK! AASVB IR 2D El IQ" I Ghl £T C3-. Circulaire No. 39. 's-Gravenhage, 7 Maart 1916. L. S. Zijne Excellentie de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft met het Bestuur der Kaasvereeniging een conferentie gehouden ter bespreking van de noodzakelijkheid, dat door de Kaasvereeniging worde bijgedragen voor het tot stand! brengen van eene goede en rechtvaardige regeling van de voorziening in de behoefte aan consumptiemelk. Dientengevolge is het volgende bepaald. Voor het verkrijgen van een uitvoercertificaat zal de ingeschreven Exporteur voortaan niet alleen de ƒ 0,50 per 100 K.G. moeten betalen, welke noodig is voor dekking van onkosten, welke de kaasregeling met zich brengt, doch tevens een bedrag dat zal dienen om bij te dragen in de vergoedingen, welke aan producenten, die hun melk voor directe consumptie afleveren, zullen worden uitgekeerd. Dit laatste bedrag zal verband houden met de kaasprijzen en is voorloopig gesteld op f 10,— per 100 K.G. Deze maatregel is ingegaan op Zaterdag 4 Maart 1916 en wordt toegepast op certificaataanvragen, die op of na dien dag behandeld worden. Voor het aanvragen van certificaten zullen de in omloop zijnde formulieren dienst blijven doen. Bij het aanvragen van een certificaat zal men voortaan een bedrag van ƒ 10,50 per 100 K.G. moeten insluiten. ^HiV-' Bestuur der Kaasvereeniging , Voorzatter: J. G. HIBMA. Secretaris: G. J. BLINK. BIJLAGE O. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den nitvoer .van kaas. 5 Augustus 1916. B. c. T. k. 4547. Aan de Kaasvereeniging Kanaalstraat 2 Den Haag. Wij hebben de eer U te berichten, dat het door den Heer Heyl ons medegedeelde besluit betreffende het niet continueeren van den cent toeslag per Liter consumptiemelk, aan den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel ter kennis is gebracht. De Minister voornoemd kan zeer goed begrijpen dat de toeslag op grond van de vastgestelde prijsschaal der kaas thans ophoudt, doch zou het zeer op prijs stellen wanneer zij tot 1 October a. s. zou kunnen worden gecontinueerd, om reden dat er nog een zeer groot kassaldo aanwezig is, terwijl de kaasprijzen bovendien toch nog van dien aard zijn, dat het finantieel geen bezwaar zal opleveren. Mocht Uwe vereeniging een andere meening zijn toegedaan, dan zou de Minister genoodzaakt zijn tot andere maatregelen in zake de melkvoorziening te moeten overgaan. Zooals U begrijpen kunt geeft dit midden in den zomer moeilijkheden die liever worden vermeden. Het zal ons derhalve zeer aangenaam zijn, ook mede tot steun van den Minister in deze moeilijke kwestie te mogen vernemen of U nog op Uw genomen besluit zoudt willen terugkomen en den cent toeslag alsnog zoudt willen uitkeeren. De Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas. De Secretaris, (w.g.) A. G. BREEN. BIJLAGE 7. KAASVEREENIGING. S. 3/18725. 5 Augustus, 1916. De Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas. Prins Hendrikplein 11. 's-G ravenhage. Onder referte aan de desbetreffende besprekingen hebben wij de eer U het volgende te berichten. Het is ons gebleken, dat de wijziging in de uitbetaling van een toeslag aan leveranciers van consumptiemelk, welke wijziging zich geheel aansloot bij de mindere opbrengsten, van kaas op de markten, de melkvoorziening ernstig in gevaar brengt. Zonder in eene beschouwing te treden over de meerdere of mindere juistheid van de motieven die werden aangevoerd bij het algemeene protest tegen de vermindering van den toeslag, is het naar onze meening noodzakelijk, dat zooveel mogelijk een melkoorlog voorkomen worde. Wij zijn dan ook bereid op Uw verzoek onze medewerking in deze richting te verleenen. Wij berichten U daarom, dat wij ermede accoord kunnen gaan, dat Uwe Commissie tot 1 October a.s. voortgaat" met uitbetaling van ƒ 0,01 per liter aan leveranciers van consumptiemelk, mits : het saldo dat na 1 October en na goedkeuring van de ten dezen over te leggen rekening resteert, aan onze Vereeniging worde terug betaald, terwijl verdere uitbetaling van door onze Vereeniging van de ingeschreven Exporteurs geheven gelden aan Uwe Commissie niet meer zal plaats hebben. Gaarne zien wij Uwe bevestiging ten dezen tegemoet, terwijl wij de hoop uitspreken, dat hiermede voorshands de moeielijkheden bij de melkvoorziening aanmerkelijk verminderd zijn. Het Bestuur der „Kaasvereeniging''1. Voorzitter: (w.g.) J. G. HIBMA. Secretaris: {w.g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 8. Circulaire N°. 73. 's-Gravenhage, 19 Augustus 1916. L. S. Wij hebben de eer U ons telegram van heden te bevestigen, waarbij wij U berichtten dat de toeslag die van Heeren Exporteurs geheven wordt met ingang van 20 Augustus verlaagd is tot ƒ 5.— per 100 Kg. Bij het aanvragen van een nieuw certificaat behoeft U nog slechts een bedrag van ƒ 5.50 per 100 Kg. in, te sluiten. Tevens refereeren wij ons aan onze circulaire No. 66 waarbij gemeld werd, hoe de regeling zou zijn bij eventueele verhooging of verlaging van den omslag. Over alle consenten die na 20 Augustus verstrekt worden op certificaten of recepissen waarvoor f 10.— per 100 Kg. betaald is, zullen wij U dus ƒ 5.— per 100 Kg. terugbetalen. Deze cetaling geschiedt direct nadat het certificaat respectievelijk het recepis opgebruikt of de geldigheidsduur verstreken is. Het Bestuur der Kaasvereeniging, Voorzitter, (w.g.) J. G. HIBMA. Secretaris, (w.g.) G. J. BLINK. BIJLAGE fc. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Heeft goedgevonden: L te bepalen krachtens artt. 2 en 8 der Distributiewet 1916, dat de consumptiemelk-voorziening wordt geregeld als door hem in zijne missiven van 16 September 1916, Directie van den Landbouw, N°. 23546, 5de Afdeeling, en van 22 September 1916, Directie van den Landbouw, N°. 22380, 5de Afdeeling, aan Commissarissen der Koningin in de onderscheidene provinciën als volgt is aangegeven: I. Melklevering. Degenen, hetzij dit natuurlijke of rechtspersonen zijn, die in vorige jaren gedurende den winter gewoon waren melk voor de consumptie te leveren naar bepaalde gemeenten, behooren dit ook thans te doen naar dezelfde gemeenten, op dezelfde wijze en althans voor ten hoogste in dezelfde hoeveelheden als zij zulks gewoon waren. Zij zijn echter niet gehouden om te leveren aan denzelfden persoon of aan dezelfde melkinrichting. Melkveehouders, die in vorige jaren gedurende den winter gewoon waren melk aan fabrieken van melkproducten te leveren, kunnen ook leveren aan boter- of kaasfabrieken, mits laatstgenoemde fabrieken de verplichting op zich nemen, welke volgens art. 2 der statuten van de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten ten aanzien van de beschikbaarstelling van consumptiemelk aan de leden dier vereeniging is opgelegd. Daarvoor dragen zij tevens bij in de kosten van de vereeniging ^en behoeve van de melkvoorziening naar verhouding van de hierboven bedoelde hoeveelheden melk. De verplichting tot melklevering rust op het bedrijf; indien derhalve een bedrijf in andere handen overgaat, dan gaat de verplichting tot levering van consumptiemelk op dien ander over. II. Melkprijs. De prijs, die door de leveranciers van consumptiemelk in rekening mag worden gebracht aan dengene, die deze melk aan de verbruikers levert, is de winterproductieprijs 1915/1916. Indien in eenige gemeente geen bepaalde winterprijs ten vorigen jare bestond, doch een vaste voor het geheele jaar geldende prijs, dan kan deze beschouwd worden als de gemiddelde van een winterprijs en een zomerprijs, van welken laatste over het algemeen kan worden aangenomen, dat deze 1 cent per liter lager is dan de winterprijs. De voor den aanstaanden winter vast te stellen productieprijs behoort dan gesteld te worden op den bovenbedoelden winterprijs. Indien in eenige gemeente in den vorigen winter meerdere winterprijzen SI bestonden, dan worden de dezen winter te bedingen prijzen gesteld op de bedragen, geldende gedurende de overeenkomstige maanden van den winter 1915/1916. De prijs, die aan de verbruikers van consumptiemelk in rekening mag worden gebracht, is de winterconsumptieprijs 1915/1916 zonder eenige verhooging, of de winterconsumptieprijs 1914/1915 verhoogd met het bedrag, waarmede in laatstgemelde periode de productieprijs is verhoogd geworden. De winterconsumptieprijs 1916/li>17 zal, behoudens in het hierna te noemen geval, dien van den winter 1914/1915 met geen hooger bedrag dan 2 cents mogen overschrijden. Hierbij wordt door mij in het algemeen aangenomen, dat in den komenden winter de marge tusschen den in- en verkoopsprijs (afgezien van den door de producenten te ontvangen toeslag van 2*/i cent per liter) in de grootere plaatsen niet beneden de drie cent per liter blijft. Mocht er naar de meening der betrokken gemeentebesturen aanleiding bestaan de winstmarge voor de door melkinrichtingen geleverde melk te bepalen op een voor de desbetreffende gemeente noodig geacht hooger bedrag, zoo ben ik bereid een daarmede overéénkomenden bijzonderen maximumprijs voor bedoelde melk in die gemeente vast te stellen. Voor zoover noodig, vestig ik er echter de aandacht op, dat de verhooging van den consumptieprijs, die uit de vaststelling van een bijzonderen maximumprijs voor van inrichtingen afkomstige melk mocht voortvloeien, in haar geheel door het publiek zal moeten worden gedragen en derhalve het maximum van den aan melkproducenten en handelaren, te zamer/ uit te keeren toeslag bepaald blijft op drie cents per liter. De winterlevering en de winterprijzen worden geacht in te gaan op 1 October 1916. Als winterperiode wordt beschouwd een tijdperk van zes maanden, aanvangende met den datum, waarop de winterlevering en de winterprijzen in werking treden. De melkprijzen in de onderscheidene gemeenten worden door mij vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in art. 8, 3de lid, der Distributiewet 1916, aan de hand van de daartoe door de burgemeesters der betrokken gemeenten, bij mij ingediende voorstellen. III. Toeslag. Aan de leveranciers van consumptiemelk zal een toeslag van 2'/2 cent per liter worden uitgekeerd boven den onder II genoemden winterproductieprijs 1915/1916. Aan de melkslijters en melkinrichtingen zal, ter beoordeeling van het betrokken gemeentebestuur, een toeslag van % cent per liter kunnen worden uitgekeerd boven den winterconsumptieprijs 1915/1916 of den met ten hoogste twee cent verhoogden winterconsumptieprijs 1914/1915. Deze uitkeeringen zullen gesehieden in den geest der regeling voor den toeslag als deze in mijn schrijven aan H.H. Commissarissen der Koningin, dd. 9 Maart 1916, Directie van den Landbouw, N°. 7258, 5de Afdeeling, werd aangegeven. De voor deze uitkeeringen benoodigde gelden zullen worden gevonden voor zooveel zulks met de te maken exportprijzen is overeen te brengen uit bijdragen van de Kaasvereeniging, Botervereeniging, Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten en Margarinefabrieken. Mochten bedoelde bijdragen onvoldoende zijn of worden, dan wordt de betaling der uitkeering gevonden op de wijze als voorgeschreven bij art. 3 der Distributiewet 1916. 32 IV. Ontheffing van de verplichting tot melklevering. Overmelh. Overmelk mag niet tot zuivel worden verwerkt, behoudens: a. door slijters en melkinrichtingen (gemengde bedrijven) onder inachtneming van de hoeveelheden, die zij, ter beoordeeling van de Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten, in normale omstandigheden gewoon waren te verwerken; b. door melkveehouders, die ten genoegen der Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten kunnen aantóonen tijdig pogingen in het werk te hebben gesteld om tegen den vastgestelden maximum productieprijs hunne melk te verkoopen in de gemeente, waar heen zij gewoon waren te leveren, of in andere voor die levering in aanmerking komende gemeenten. Hun kan door de voornoemde Rijkscommissie eene bijzondere machtiging tot verwerken van de overmelk op zuivel worden verleend, mits zij zich verbinden op eerste aanmaning van genoemde Rijkscommissie hunne melk beschikbaar te stellen naar de gemeente, welke hun door meergemelde Rijkscommissie daarvoor wordt aangewezen. Wijziging van liet bedrijf. Wanneer kan worden aangetoond, dat veehouders ten gevolge van de uitoefening van hunne militieplichten na 1 Augustus 1914 hun bedrijf hebben moeten wijzigen, zoo geldt te hunnen opzichte de verplichting tot melklevering alléén dan, wanneer zij vóór bovengemelden datum gewoon waren melk voor consumptie te leveren. V. Tekort aan melk. Wanneer zich in eene gemeente een tekort aan melk voordoet, zal na aanvrage van de betrokken burgemeesters op aanwijzing van de Rijkscqmmissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten in dat tekort kunnen worden voorzien, totdat door toepassing van de bepalingen van de Onteigeningswet of Distributiewet 1916 of op grond van andere voorschriften, de melktoevoer weer op het normale peil zal zijn gebracht. Mocht het voorkomen, dat in gemeenten waar de melkproductie kleiner is dan de hoeveelheid melk, die voor consumptie in die gemeente benoodigd is, terwijl in die gemeente of in omliggende gemeenten zuivelbedrijven zijn gevestigd, die gewoon zijn een deel van de in hunne inrichtingen aangevoerde melk als consumptiemelk te verkoopen, doch als hoofdbedrijf het andere deel tot boter en kaas verwerken, door bedoelde bedrijven voor de distributie thans een grooter hoeveelheid beschikbaar moet worden gesteld, dan is aan de schade, welke daardoor wordt veroorzaakt, te gemoet te komen door te bepalen, dat de meer te leveren melk in boter zal worden omgerekend en de aldus verkregen hoeveelheid boter zal worden in mindering gebracht van de hoeveelheid, die zij volgens de regeling van den uitvoer van boter voor binnenlandsch verbruik ter beschikking hebben te stellen. Eene bepaling van soortgelijke strekking kan gemaakt worden voor de fabrieken, die kaas maken, of een ander melkproduct, waarvan beschikbaarstelling plaats vindt. De kostprijs van de distributiemelk is in beide bovenbedoelde gevallen te bepalen op de wijze, hiervoor sub 2 aangegeven. Noch uitvoerconsenten, noch daarmede gelijkgestelde geleidebiljetten zullen worden gegeven aan: 33 A. boterfabrieken, kaasfabrieken, fabrieken van melkproducten, margarinefabrieken, welke melk verwerken van melkveehouders, die in den vorigen winter gewoon waren melk voor de consumptie te leveren; B. melkveehouders, die boter of kaas maken, terwijl zij in den vorigen winter gewoon waren melk te leveren öf voor de consumptie, óf aan fabrieken van melkproducten. Evenmin zullen uitvoerconsenten en daarmede gelijkgestelde geleidebiljetten worden uitgereikt aan hen, van wie blijkt, dat zij middellijk of onmiddellijk producten betrekken of hebben betrokken van de onder A. en B. genoemde producenten. VI. Districtcommissiën. De door de Commissarissen der Koningin ingestelde districtscommissiën voor de melkvoorziening dienen mij van advies bij de vaststelling van maximum melkprijzen. Zij stellen zich op de hoogte, of de tot haar district behoorende gemeenten behoorlijk van melk worden voorzien en stellen, indien zulks niet het geval zoude zijn, mij met de oorzaken daarvan in kennis. Zij zijn niet bevoegd buiten mijne voorkennis regelingen te treffen of voorschriften te geven ; II. in vervolg op het door hem in zijn schrijven aan gemeentebesturen van 28 September 1916, No. 76917, Afdeeling Handel, bepaalde omtrent de melkprijzen in den winter 1915/1916, krachtens artikel 2 der Distributiewet 1916, nader vast te stellen de navolgende maximum-melkprijzen opgenomen in de navolgende lijst. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. BIJLAGE ÏO. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. DIRECTIE VAN DEN LANDBOUW. La. A. 5e Afdeeling. 's-Gravenhage, 13 October 1916. Betreffende schaal uitkeering toeslag. 1 Bijlage. Ik heb de eer U hierbij de grondregelen te doen toekomen volgens welke ik mij voorstel dat door Uwe Vereeniging in de uitkeering: ten behoeve van de melkvoorziening zal dienen te worden bijgedragen, met verzoek mij Uwe meening daaromtrent omgaand te doen kennen. Tevens moet ik U mededeelen, dat het mij ongewenscht voorkomt, hangende het overleg over deze aangelegenheid, certificaten of consenten uit te reiken voor die artikelen, waarvoor volgens de hierbijgaande grondregelen reeds nu bijdragen verschuldigd zijn. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (w.g.) VERSTEEG. Aan het Bestuwr der Kaasvereeniging, adres: den Heer Secretaris. Regelen voor de berekening van de schaal voor de heffing op boter, kaas en verdere melkproducten ten bate van de melkvoorziening. Deze heffing op boter en kaas begint zoodra de melk, waaruit deze producten bereid worden met inachtneming van de waarde der nevenproducten, die teruggeleverd worden, meer opbrengt dan IIV2 cent. Deze grondprijs dient voor de melk verwerkt tot andere melkproducten (gecondenseerde melk etc.) eenigszins hooger gesteld te worden, omdat de fabrieken van melkproducten een hoogeren prijs zullen dienen te betalen. In het belang van de voorziening van consumptie-melk dient naar mijne meening de prijs van de grondstof dezer industrie te blijven beneden den prijs, dien de zoetboeren voor hun melk ontvangen. Met deze twee gezichtspunten rekening houdende, acht ik een grondprijs van 12 cent voor de melk, waaruit deze melkproducten bereid worden, gewenscht. Voor de berekening van het verband tusschen den gemiddelden marktprijs van 35 het product en van de melk volg ik ten opzichte van volvette kaas de volgende berekening: 100 K.G.' melk leveren 10 K.G. marktrijpe kaas, de waarde van de wei stel ik op 1.5 ct. per Liter. De bedrijfskosten der kaasbereiding op 1 ct. per Liter ten opzichte van boter: 100 K.G. melk leveren 372 K.G. boter, de waarde van de ondermelk stel ik op 4 cent per Liter en van de karnemelk op 5 cent; de bedrijfskosten der boterbereiding op 0.75 cent per Liter. Bedrag van de heffing. Het bedrag, dat van de onderscheiden producten geheven zal worden wordt door mij bepaald op 2/3 deel van de meeropbrengst boven de hierboven aangegeven grondprijzen. Aftrekkin g. De Vereenigingen, die dooi beschikbaarstelling van melk ten behoeve van de melkvoorziening verliezen lijden, worden gerechtigd deze verhezen, zoodra de berekening daarvan door mij is goedgekeurd, in mindering te brengen van de bijdrage der vereenigingen, voor zooverre deze daartoe voldoende zijn. Behoort bij missive van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van 13 October 1916, Directie van den Landbouw, La, A, 5de Afdeeling. Mij bekend, De Secretaris-Oeneraal, (w.g.) VERSTEEG. BIJLAGE 11. KAASVEREENIGING. 17 October 1916. S. 3/26437. Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel 's-Gravenhage. Naar aanleiding van Uw schrijven van 13 October Directie van den Landbouw, La A. 5e Afd. hebben wij de eer Uwe Excellentie het volgende te berichten. Met het in de bijlage tot genoemd schrijven ontwikkelde stelsel van berekening voor bijdragen ten behoeve van de melkvoorziening zullen wij ons in beginsel vereenigen, ofschoon de vorm van het voorstel en het ontbreken van elke toelichting het vormen van een juist oordeel zeer bemoeielijkt en in sommige opzichten onmogelijk maakt. Voor een belangrijk nationaal vraagstuk als de melkvoorziening kan ons dit niet weerhouden, onze medewerking toe te zeggen. Na deze principieele toezegging moeten wij echter ten opzichte van twee punten voorbehoud makën. In de eerste plaats is ons niet duidelijk waarom de grondprijs voor de melk die tot „andere melkproducten" verwerkt wordt, hooger moet zijn. De in het voorstel gegeven verklaring: „omdat de fabrieken van melkproducten een hoogeren prijs zullen dienen te betalen", maakt ons de zaak nog onduidelijker. Gaarne zouden wij daarom de redenen vernemen, welke tot het aannemen van dién hoogeren grondprijs geleid hebben. En indien deze redenen niet volmaakt afdoend zijn, zouden wij er bezwaar tegen moeten maken, dat de fabrieken van melkproducten in gunstiger positie gebracht worden dan de producenten van boter en kaas. Ten tweede ontbreekt in het voorstel de wijze van berekening die gevolgd is, om te komen tot het verband tusschen den gemiddelden marktprijs van het product en van de melk voor de melkproducten. Deze nu is voor de beoordeeling van het voorstel onmisbaar en zagen wij deze gaarne tegemoet om ons definitief een oordeel te kunnen vormen- In de zinsnede: „de waarde van de wei stel ik op 1,5 ct. per liter" hebben wij gelezen „per liter volle melk" en de zinsnede: „de waarde van de ondermelk stel ik op 4 cent per liter en van karnemelk op 5 cent" lazen wij : „4 cent per Liter ondermelk en van de karnemelk op 5 cent per Liter karnemelk". Wij vertrouwen dat dit overeenkomstig de bedoeling is. Wij vertrouwen dat onze principieele toezegging tot medewerking conform het door Uwe Excellentie ontwikkelde stelsel Uwe Excellentie aanleiding zal geven, de Rijkscommissie van Toezicht te machtigen opnieuw tot het uitgeven van consenten over te gaan. Het niet uitgeven van consenten legt toch aan den geregelden handel groote moeielijkheden in den weg. Speciaal ook moet hier gewezen worden op den handel naar Frankrijk en Engeland. Deze handel begint dank zij onze maatregelen ■ 37 weer tot bloei te komen en kan in enkele dagen, als er eenige booten vertrekken aanzienlijk benadeeld worden, als de uitvoer tijdelijk stilstaat. Reeds Dinsdag 17 October vertrekt een boot naar Engeland die aanzienlijke hoeveelheden kaas zou hebben vervoerd indien het inhouden van de consenten dit niet onmogelijk gemaakt had. Onder betuiging van onze beleefde Hoogachting hebben wij de eer te zijn, Van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaar, Het Bestuur der „Kaasvereeniging"1 Onder- Voorzitter, (w.g.) JOH. G. HEYL. Secretaris, (w.g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 18. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. DIRECTIE VAN DEN LANDBOUW. N°. 27274. 5e Afdeeling. 's-Gravenhage, 21 October 1916. Bericht op schrijven van 17 October 1916, N°. 3/26487 Afd. S. betreffende contributie in de 2i/2ct toeslag. Op grond van Uw nevensvermeld schrijven, waarin door U wordt medegedeeld, dat U zich in beginsel vereenigt met het U toegezonden stelsel van berekening voor eene heffing ten behoeve van de melkvoorziening, heb ik de eer U te berichten, dat door mij wordt goedgevonden, dat vanaf heden consenten en certificaten voor den uitvoer weder worden uitgereikt. Ik voeg hieraan toe, dat de door U gemaakte opmerkingen nader door mij zullen worden overwogen. Wanneer de nieuwe heffing zal zijn vastgesteld, zal zij derhalve worden toegepast op de sedert 1 dezer uitgevoerde hoeveelheden, zooals zulks uit de aan de grenskantoren ingetrokken consenten zal zijn na te gaan. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (w.g.) POSTHUMA. Aan het bestuur der Kaasvereeniging, adres: den Heer Secretaris. BIJLAGE 13, Schaal van Toeslag berekend overeenkomstig de grondregelen, waarop de Kaasvereeniging zal bijdragen in de kosten voor de Melkvoorziening. Kaasprijs per Netto Meerdere op- I I Is Per KG- uit te voeren 50 K.G. voor opbrengst brengst per 100 L. Toeslag 2/, deel kaas bij binnenland : volvette Gouda's netto voor den per L. melk boven grondprijs per 100 L. _ I boer. ets. (n>° cts-)- 40 pCt. 50 pCt. f 55,— 11,5 0 — — _ „ 55,5 11,6 10 6,66 1,11 cts. 1,33 cts. „ 56,— 11,7 20 13,33 2,22 ., 2,66 „ „ 56,5 11,8 30 20,— 3,33 „ 4,— „ „ 57,— 11,9 40 26,66 4,44 „ 5,33 „ „ 57,5 12,— 50 33,33 5,55 „ 6,66 „ „ 58,— 12.1 60 40,— 6,66 „ 8,— „ „ 58,5 12,2 70 46,66 7,77 „ i 9,33 „ 59,— 12,3 80 53,33 8,88 „ 10,66 „ „ 59,5 12,4 90 60— 10,— „ 12,— ,. 60,— 12,5 1,00 66,66 11,11 „ 13,33 „ „ 60,5 12,6 1,10 73,33 12,22 „ 14,66 „ „ 61— 12,7 1,20 . 80,— 13,33 „ 16,— „ „ 61,5 12,8 1,30 86,66 14,44 „ 17,33 „ 62,— 12,9 1,40 93,33 15,55 „ 18,66 „ „ 62,5 13,— 1,50 100,— 16,66 „ 20,- „ „ 63,— 13,1 1,60 106,66 17,77 „ 21,33 „ „ 63,5 13,2 1,70 113,33 18,88 „ 22,66 „ „ 64,— 13,3 1,80 120,— 20,— „ 24,— „ 64,5 . 13,4 1,90 126,66 * 21,11 „ 25,33 „ „ 65,— ' 13,5 2,00 133,33 22,22 „ 26,66 „ , J J 'Wijze van Afrekening. De kaasprijs wordt elke Zaterdag over de afgeloopen week door de Kaasvereeniging opgemaakt en ter goedkeuring aan de Rijkscommissie voorgelegd. Voor de bepaling van de prijs worden de gemiddelde noteeringen genomen van de markten te Bodegraven en Gouda uit het Nedérlandsch Landbouwweekblad. Uit deze noteeringen wordt met in acht name van het percentage voor het binnenland en de prijs voor het binnenland de netto kaasprijs berekend. De toeslag wordt berekend over de hoeveelheid afgegeven consenten in deze week. BIJLAGE 14. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. DIRECTIE VAN DEN LANDBOUW. N°. 11261. öde Afdeeling. 's-Gravenhage, 23 April 1917. Betreffende regeling voor consumptiemelk in den zomer 1917. 1 Bijlage. Ik heb de eer U hiernevens te doen toekomen een afdruk van mijne beschikking geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant van heden, houdende vaststelling eener „Regeling voor consumptiemelk in den zomer 1917". Voorzooveel noodig moge ik ter toelichting daarvan het navolgende opmerken: Bij de berekening van den zomerprijs is door mij uitgegaan van een jaarprijs van I2V2 cent in de eerste melkzóne en van 12 cent in de tweede zóne, met de bedoeling, in overeenstemming met deze prijzen, te zijner tijd de wintermelkprijzen te regelen. Met betrekking tot het bepaalde ten aanzien van dén maximum-consumptieprijs zij er de aandacht op gevestigd, dat ik bereid ben voor gemeenten, waar, naar het oordeel van het betrokken Gemeentebestuur, aanleiding bestaat tot de vaststelling van een lageren maximum-consumptieprijs dan 13 cent per Liter, op voorstel van dat Gemeentebestuur tot vaststelling van een lageren , maximum-consumptieprijs over te gaan. Met wijziging naar het,bepaalde sub IV „Toeslag" teeken ik aan, dat de daarin bedoelde concept-regelingen uiterlijk 20 Mei bij mij behooren te worden ingediend; na goedkeuring daarvan zal de desbetreffende toeslag vanaf 1 Mei e.k. worden uitgekeerd. Bij latere indiening volgt uitkeering van den toeslag vanaf den datum, waarop de goedkeuring op de regeling zal zijn verkregen. Het verdient aanbeveling om bij de inzending van voorstellen omtrent den uit te keeren toeslag, tevens opgave te verstrekken van de normale winstmarge van den melkhandel in Uwe gemeente. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, POSTHUMA. Aan Heeren Burgemeesters. 41 De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. Gelet op de artikelen 2 en 8 der Distributiewet 1916; Heeft goedgevonden: 1°. met ingang van 1 Mei 1917 in te trekken zijne beschikkingen van 25 October 1916, Directie van den Landbouw, n°. 27572, 5e afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 25 October 1916, n°. 251) en van 15 November 1916, Directie van den Landbouw, n°. 27453/1, 5e afdeeling (Nederlandsche Staatscourant van 15 November 1916, n°. 269); 2°. met ingang van 1 Mei 1917 vast te stellen de navolgende „Regeling voor consumptiemelk in den zomer 1917". I. Melklevering, Degenen, hetzij dit natuurlijke of rechtspersonen zijn, die in vorige jaren gedurende den zomer gewoon waren melk voor de consumptie te leveren, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van tusschenpersonen, naar bepaalde gemeenten, behooren dit ook thans te doen naar dezelfde gemeenten, op dezelfde wijze voor zooveel zij zulks gewoon waren. Zij zijn echter niet gehouden om te leveren aan denzelfden persoon of aan dezelfde melkinrichting. Melkveehouders, die in vorige jaren gedurende den zomer gewoon waren melk aan fabrieken van melkproducten te leveren, kunnen ook leveren aan boter- of kaasfabrieken, mits laatstgenoemde fabrieken zich te voren schriftelijk verbinden tot nakoming van het ten aanzien daarvan bepaalde in eene voor de industriemelk te treffen regeling. De verplichting tot melklevering rust op het bedrijf: indien derhalve een bedrijf in andere handen overgaat, dan gaat de verplichting tot levering van consumptiemelk op dien ander over. De zomerlevering en de zomerprijzen worden geacht in te gaan op 1 Mei 1917; zij zullen gelden tot nadere aankondiging. II. Indeeling van het Rijk in melkzönes. de 1ste melkzóne omvat: a. het vaste land der provincie Noordholland, beneden het IJ en het Noordzeekanaal, benevens de navolgende gemeenten: Zaandam, Zaandijk, Westzaan, Oostzaan, Koog a/d Zaan, Assendelft, Heemskerk, Velsen, Beverwijk, Landsmeer, Ilpendam, Buiksloot en Ransdorp. b. het vasteland der provincie Zuidholland benoorden Nieuwe Maas en Lek, benevens de eilanden IJsselmonde en het eiland van Dordrecht. c. de provincie Utrecht. De 2de melkzóne omvat het overige gedeelte van het Rijk. III. Melkprijs. Maximumproductieprijs. De prijs, die door de leveranciers van consumptiemelk ten hoogste in rekening mag worden gebracht aan dengene, die deze aan de verbruikers levert, is voor de 42 le melkzóne IIV2 cent per Liter en voor de 2e melkzóne: 11 cent per Liter, in beide gevallen af boerderij. M(iximumconsumptieprijs. De prijs, die aan de verbruikers van consumptiemelk in beide zónes in rekening mag worden gebracht is ten hoogste 13 cent. IX. Toeslag. Aan de melkslijters en melkinrichtingen kan bij besluit van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel op voorstel van den burgemeester een toeslag van ten hoogste 2V2 cent per liter volle melk worden uitgekeerd voor zooveel bij de toekenning van eene redelijke winstmarge de melkprijs een bedrag van 13 cent per liter zoude moeten te boven gaan. Het bedrag voor dezen toeslag zal voor elk bedrijf afzonderlijk door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel bepaald worden. Deze uitkeeringen zullen geschieden na voorafgaande goedkeuring van de dooide gemeentebesturen bij het Rijks Centraal Administratiekantoor voor de distributie van levensmiddelen ten spoedigste in te dienen contróle-regeling en na accoordbevinding der wekelijks aldaar in te zenden verzamelstaten van de geleverde melk, ingericht volgens de door bovengenoemd kantoor gegeven of te geven aanwijzingen. Bovenbedoelde toeslag zal ook kunnen worden uitgekeerd aan gemengde bedrijven, doch slechts voorzooveel zij kunnen aantoonen, dat de ontvangen melk rechtstreeks voor consumptie is geleverd. Uitkeering van den toeslag kan door burgemeesters aan slijters of melkinrichtingen worden onthouden, indien door hen handelingen worden gepleegd die in strijd zijn met den opzet der Regeling voor de melkvoorziening, of indien ten genoegen van den burgemeester aangetoond is, dat de door hen geleverde melk niet voldeed aan de eischen gesteld in den Codex Alimentarius. T. Ontheffiing Tan de verplichting tot melklevering. Overmelk. Overmelk mag niet tot zuivel worden verwerkt, behoudens: a. door slijters en melkinrichtingen (gemengde bedrijven) onder inachtneming van de hoeveelheden, die zij, ter beoordeeling van de Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten, in normale omstandigheden gewoon waren te verwerken; b. door melkveehouders, die ten genoegen der Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten kunnen aantoonen tijdig pogingen in het werk te hebben gesteld om tegen den vastgestelden maximumproductieprijs hunne melk te verkoopen in de gemeente, waarheen zij gewoon waren te leveren, of in andere voor die levering in aanmerking komende gemeenten. Hun kan door de voornoemde Rijkscommissie eene bijzondere machtiging tot verwerken van de overmelk op zuivel worden verleend, mits zij zich verbinden op eerste aanmaning van genoemde Rijkscommissie hunne melk beschikbaar te stellen naar de gemeente, welke hun door meergemelde Rijkscommissie daarvoor wordt aangewezen. •. Wijziging van het bedrijf. Wanneer kan worden aangetoond, dat veehoudersten gevolge van de uitoefening van hunne militieplichten na 1 Augustus 1914 hun bedrijf hebben moeten wijzigen, zoo geldt te hunnen opzichte de verplichting tot 43 melklevering alleen dan, wanneer zij vóór bovengemelden datum gewoon waren melk voor consumptie te leveren. VI. Tekort aan melk. Wanneer zich in eene gemeente een tekort aan melk voordoet, zal na aanvrage van de betrokken Burgemeesters bij de Rijkscommissie van Toezicht op de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten op hare aanwijzing en voorzooveel noodig in overleg met de betrokken Rijkscommissie van Toezicht op de Boter- en de Kaasvereeniging, door bijlevering van melk in dat tekort kunnen worden voorzien, totdat door toepassing van de bepalingen van de Onteigeningswet of Distributiewel 1916 of op grond van andere voorschriften, de melktoevoer weer op het normale peil zal zijn gebracht. VII. Ristrictsconiniissiën. De door de Commissarissen der Koningin ingestelde districtscommissiën voor de melkvoorziening kunnen voornoemden Minister van advies dienen bij de vaststelling van maximum-melkprijzen. Zij stellen zich op de hoogte, of de tot haar district behoorende gemeenten behoorlijk van melk worden voorzien en stellen, indien zulks niet het geval zoude zijn, voornoemden Minister met de oorzaken daarvan in kennis. Zij zijn niet bevoegd buiten voorkennis van voornoemden Minister regelingen te trefiFen of voorschriften te geven. 's-Gravenhage, 23 April 1917. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. BIJLAGE 15. KAASVEREENIGING. 29 Mei 1917. De Commissie van Bijstand in zake de Uitvoering der Distributiewet 1916 s. 3/52771. Kneuterdijk N°. 8 's-Gravenhage. Wij hebben de eer ter bevestiging en naar aanleiding van hel telefoongesprek dat wij met den Heer Reitsma heden namiddag mochten hebben, het volgende te berichten. Wij maakten er U opmerkzaam op, dat wij op ons schrijven d d. 19 April 1.1, aan de Rijkscommissie van Toezicht, houdende volledige voorstellen voor de verplichte voorraden 1917 nog geen enkel antwoord mochten ontvangen, terwijl de Rijkscommissie ons mededeelde, nog geen antwoord te kunnen geven. Waar ook nadat een eventueel antwoord in ons bezit is, nog' ongeveer 1 è, 2 weken noodig zullen zijn voor de vrij omvangrijke voorbereidende werkzaamheden, zal het gevolg zijn, dat het opleggen der verplichte voorraden minstens twee weken te laat begint, welk onnoodig tijdverlies wij nadeelig achten, vooral waar dit jaar zeer groote voorraden moeten worden gevormd. Reden waarom wij ons tot U wendden, met het beleefd verzoek, zoo mogelijk mede te werken tot het ons spoedig verstrekken van zekerheid ten dezen. Wij mochten daarop Uwe mededeeling ontvangen, dat een antwoord op onze voorstellen reeds vóór Pinksteren onderweg was en ons wel spoedig zou bereiken, terwijl ons uit de gehouden besprekingen wel grootendeels het standpunt van den Minister bekend zou zijn. Daarop deelden wij U mede, dat het niet in onze bedoeling ligt en wij het nutteloos achten, thans nieuwe plannen gereed te maken. Waar ons bleek, dat de inzichten van den Minister en van Uwe Commissie niet onbelangrijk afwijken van onze plannen, wachten wij thans een definitief antwoord op onze voorstellen alvorens deze te wijzigen in den zin, die gewenscht wordt, en dien wij niet volledig kennen. Wij voegen hieraan toe, dat wij de schadelijke gevolgen welke zullen voortvloeien uit het feit, dat wij anderhalve maand moeten wachten op eene beslissing naar aanleiding van onze nauwkeurig omlijnde en uitvoerige toegelichte voorstellen betreffende deze betrekkelijk eenvoudige kwestie wel zeer betreuren, doch in de overtuiging, dat wij tijdig de. noodige voorstellen hebben gedaan, daarvoor geen aansprakelijkheid kunnen aanvaarden. Daarna mochten wij van U de mededeeling ontvangen, dat de Kaasvereeniging over de in de maand Mei geproduceerde kaas gelden zal moeten afstaan ten behoeve van dekking der kosten van de algemeene distributie. Wij deelden mede, dat eene dergelijke regeling ons niet bekend was. Wel was ons bij enkele gelegenheden 45 officieus en in zeer vagen vorm iets dergelijks ter oore gekomen, doch verder ging onze kennis over deze plannen niet. Mocht er al eene dergelijke regeling komen, dan betwijfelden wij het of de mogelijkheid zou bestaan, om aan dezen wensch tegemoet te komen, 'omdat wij gedurende de maand Mei niet op dergelijk groote betalingen gerekend hebben. Ook achtten wij het niet waarschijnHjk, dat aan eene eventueele regeling terugwerkende kracht zou worden gegeven. Daarop deelde U ons mede, dat over de Meiproductie zou moeten worden betaald de meeropbrengst boven ƒ 0,11 per liter melk verhoogd met de bedrijfaonkosten van den kaasbereider. In deze officieuze telefonische mededeeling vonden wij aanleiding, deze zaak langs den officieelen weg in behandeling te nemen en ons om inlichtingen tè wenden tot de Rijkscommissie van Toezicht bij ons schrijven d.d. heden, waarvan wij U ingesloten beleefd copie aanbieden. „ KaMsmereemiging'''. De Secretaris, (w. g.J G. J. BLINK. BIJLAGE 16. KAASVEREENIGING. 29 Mei 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas S. 3/62772. Prins Hendrikplein 11 's-Gravenhage. Wij hebben de eer U te berichten, dat wij heden met de Commissie van Bijstand een telefonisch onderhoud hadden betreffende de verplichte voorraden en het betalen van gelden over de kaasproductie van de maand Mei. Van het schrijven waarin wij bedoeld onderhoud bevestigen, zenden wij U ingesloten ter Uwer oriënteering copie. In de mededeeling van den Heer Reitsma., dat wij over de maand Mei ten behoeve van de algemeene distributie zouden moeten betalen de meeropbrengst boven ƒ 0,11 per liter verhoogd met de productiekosten van den kaasproducent vonden wij aanleiding deze betalingen van toeslag vanaf het begin nogmaals nauwkeurig na te gaan. Daarbij bleek ons het volgende. Op 4 Maart 1916 verklaarde de Kaasvereeniging zich bereid, aan de Regeering volgens een bepaalde schaal gelden uit te betalen ten behoeve van het geven van een toeslag aan leveranciers van consumptiemelk gedurende den zomer 1916. Deze regeling liep tot 1 October 1916. Toen vóór dien datum de Kaasvereeniging volgens de schaal niet meer behoefde te betalen heeft zij hare stortingen op verzoek van den Minister nochtans voortgezet daar anders gevaren zouden ontstaan voor de melkvoorziening. Gedurende de periode 4 Maart—1 October 1916 hebben we dus te doen met eene vrijwillige betaling door de Kaasvereeniging, die de billijkheid van eene tegemoetkoming aan leveranciers van consumptiemelk inzag en onder de gegeven omstandigheden bereid was, de van haar verwachte medewerking te verleenen. In de melkregeling voor den winter 1916/17 vinden wij omtrent de bronnen waaruit de fondsen voor het geven van een toeslag aan leveranciers van consumptiemelk moeten vloeien het volgende bepaald : „De voor deze uitkeeringen benoodigde gelden zullen worden gevonden voor ,. zooveel zulks met de te maken exportprijzen is overeen te brengen uit bijdragen „van de Kaasvereeniging, Boter vereeniging, Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten en Margarinefabrieken. Mochten bedoelde bijdragen onvoldoende zijn of „worden, dan wordt de betaling der uitkeering gevonden op de wijze als voorgeschreven bij art. 3 der distributiewet 1916". Deze regeling die dateert van 16 September 1916 zou oorspronkelijk gelden van 1 October 1916—1 April 1917 en werd later bij Ministerieele Beschikking verlengd tot 1 Mei 1917. Bij schrijven van 13 October 1916 zond de Minister ons eene conceptregeling 47 voor de berekening van de schaal van heffing op boter, kaas en verdere melkproducten, dus eene nadere uitwerking van het boven geciteerde gedeelte van de wintermelkregeling. Deze nadere uitwerking bevatte de bepaling, dat de zuivelindustrieën 2/3 van de meeropbrengst boven een bepaalden melkprijs zouden afdragen. Door het Bestuur der Kaasvereeniging werd verklaard, dat het zich in beginsel met deze wijze van uitvoering der bepaling in de door den Minister vastgestelde melkregeling kon vereenigen en volgens dit stelsel is dan ook van 1 October 1916 tot 1 Mei 1917 bijgedragen in de kosten van den toeslag voor geleverde consumptiemelk. Hoewel voor deze tweede periode het feit dat van de Kaasvereeniging geldelijke praestaties ten behoeve van de melkvoorziening zullen worden geëischt in de regeling is vastgelegd, is omtrent de nadere vaststelling van die praestaties het oordeel van de Kaasvereeniging gevraagd, zoodat wij ook voor deze periode in zekeren zin te doen hebben met eene bij onderling overleg vastgestelde medewerking van onze Vereeniging. Bij Ministerieele Beschikking van 23 April 1917 wordt de boven genoemde winter-melkregeling met ingang van 1 Mei 1917 ingetrokken en vastgesteld eene regeling voor consumptiemelk in den zomer 1917, die op dienzelfden datum in werking trad. In deze regeling zijn de bepalingen omtrent heffingen van o.a. de Kaasvereeniging die zooals wij boven citeerden in de win terregeling 1916/17 voorkwamen, uitgelicht hetgeen alle redenen gaf om te veronderstellen, dat die heffingen zouden ophouden, of te dien aanzien eene andere regeling te wachten was. Bij Ministerieele Beschikking van 18 Mei wordt eene regeling voor de industriemelk vastgesteld en gepubliceerd, doch ook daarin komen geen voorschriften voor omtrent heffingen van Kaas- en andere Vereenigingen. Bij. Ministerieele Beschikking van 26 Mei wordt de prijs van industriemelk vastgesteld op ten hoogste 11 cent per liter af boerderij, doch ook niets omtrent heffingen. Ook werd ons tot heden geen enkele officieele en wel omschreven mededeeling ten aanzien van door qnze Vereeniging te betalen gelden gedaan. Nu wij aldus de verschillende regelingen opnieuw hebben nagegaan blijkt ons, dat onze vrees, dat wij eene regeling die ter onzer kennis gebracht was, niet met voldoende aandacht beschouwd zouden hebben, ongegrond was. Dientengevolge komt het ons voor, dat de mededeeling als zouden wij over de maand Mei gelden ^verschuldigd zijn, op een misverstand moet berusten. Uit geen enkele regeling blijkt ons deze verschuldigdheid en wij kunnen niet begrijpen hoe zij zou kunnen ontstaan* zonder dat dit uit eene officieele regeling, die ons vóór haar in werking treden bekend gemaakt werd, blijkt. Wij moeten uit genoemde mededeeling echter opmaken, dat eene regeling om van onze Vereeniging gelden te heffen ten behoeve van de uitvoering der Distributiewet in voorbereiding is. Dit is voor ons reden, ons tot Uwe Commissie te wenden met beleefd verzoek ons wel te willen melden, in hoeverre onze veronderstelling juist is. Waar eene dergelijke regeling van buitengewoon ingrijpende beteekenis is voor het artikel waarvoor onder Toezicht van Uwe Commissie onze Vereeniging den uitvoer en de beschikbaarstelling voor binnenlandsch verbruik regelt, verzoeken wij Uwe Commissie beleefd, ons wel ten dezen te willen voorlichten. Gaarne zien wij Uwe welwillende berichten ten dezen spoedig tegemoet. 8 Kaasveremiging'' De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE- If. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den ' uitvoer van kaas. 's-Gravenhage, 30 Mei 1917. Aan de Kaasvereenigvng. Wij hebben de eer U te berichten dat wij een schrijven van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel hebben ontvangen waarin onder meer het volgende wordt aangehaald: „Aangezien ten behoeve van de consumptie-melkvoorziening aanmerkelijke „uitgaven van het Rijk worden gevorderd, zal het door mij op prijs worden gesteld „dat door de leden van de onder uw toezicht staande vereeniging in die uitgaven „wordt bijgedragen en wel tot een bedrag van de mééropbrengst per Liter verkerkte melk, na aftrek van den grondprijs (11 ct.) van de bedrijfskosten en van „een matige winst, een en ander berekend naar eene voor elke soort van bedrijf „vastgestelde schaal. Aangenaam zal het mij zijn van uwe Commissie spoedig te „mogen vernemen dat dienaangaande met uwe Vereeniging de noodige maatregelen „in verband met de aan hare leden, te verleenen uitvoer bewijzen, zijn getroffen. „Gaarne zie ik zoo spoedig mogelijk eene desbetreffende conceptregeling ter „goedkeuring tegemoet, vergezeld van eene schriftelijke verklaring van elk der „leden der Vereeniging, zich zonder eenig voorbehoud daarnaar te zullen gedragen." Naar aanleiding van dit schrijven zullen wij het zeer op prijs stellen, indien u dus de gevraagde verklaringen zoudt willen toezenden, alsmede de door u ontworpen schaal. De Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas. De Secretaris, (w. g.) A. G. BREEN. BIJLAGE IS. „KAASVEREENIGING" goedgekeurd bij Kon. Besluit van S October 1916, Ü0. 56) voor de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas. Telefoon Haag 5780. Adres voor Telegr. Kaasvereeiiiging-Koningiunegracht Haag. Spreekuur Secretaris 10—12 voormiddag. Kantooruren 9—12 en IV*— 5. 's-Gravenhage, 6 Juni 1917. Koninginnegracht 50—51. Aan 1. den, Algemeenen Nederlandschen Zuivelbond te 's-Gravenhage. 2. den Bond van Kaaiproducenten te Gouda. 3. de Vereeniging van Zuivelfabrikanten in Nederland, te 's-Hage. 4. de Nederlandsche Vereeniging van Kaashandelaren te 's-Hage. 5. de Vereeniging van Kaashandelaren in Noord-Bolland, te Zaandam. 6. de Vereeniging van Boter- en Kaashandelaren in Friesland, te Leeuwarden. 7. d", Friesche Coöperatieve Zuivelexportvereeniging, te Leeuwarden. 8. de Vereeniging voor den Binnenlandschen Kaashandel, te Amsterdam. Wij hebben de eer ü te berichten, dat wij dato 30 Mei van de Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas een schrijven ontvingen van den volgenden inhoud: „Wij hebben de eer U te berichten dat wij een schrijven van den Minister van „Landbouw, Nijverheid en Handel hebben ontvangen waarin onder meer het volgende „wordt aangehaald: „„Aangezien ten behoeve van de consumptiemelkvoorziening aanmerkelijke „„uitgaven van het Rijk worden gevorderd, zal het door mij op prijs worden gesteld „„dat door de leden van de onder Uw toezicht staande vereeniging in die uitgaven „„wordt bijgedragen en wel tot een bedrag van de méér opbrengst per Liter ver„ „werkte melk, na aftrek van den grondprijs (11 ct.) van de bedrijfskosten en van „„eene matige winst, een en ander berekend naar eene voor elke soort van bedrijf „„vastgestelde schaal. Aangenaam zal het mij zijn van Uwe Commissie spoedig te „„mogen vernemen dat dienaangaande met Uwe Vereeniging de noodige maatregelen „„in verband met de aan hare leden te verleenen uitvoerbewijzen, zijn getroffen. „„Gaarne zie ik zoo spoedig mogelijk eene desbetreffende conceptregeling ter „„goedkeuring tegemoet, vergezeld van eene schriftelijke verklaring van elk der „„leden der Vereeniging, zich zonder eenig voorbehoud daarnaar te zullen gedragen." " 50 „Naar aanleiding van dit schrijven zullen wij het zeer op prijs stellen, indien „U ons de gevraagde verklaringen zoudt willen toezenden, alsmede de door U „ontworpen schaal". V'^w De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaarstelling' en den Uitvoer van Kaas, De Secretaris, (w. g ) A. G. BREEN. Waar in dit schrijven uitdrukkelijk vermeld staat, dat de Minister het op prij& zou stellen, indien de leden o. a. van de Kaasvereeniging het Rijk steunen wilden bij de bekostiging van de consumptiemelkvoorziening en Zijne Excellentie eene verklaring van elk der leden vraagt, dat zij zich zonder eenig voorbehoud naar eene te ontwerpen regeling zullen gedragen, achten wij ons verplicht, de meening der Leden van de Kaasvereeniging, — dus ook de meening van Uwe Vereeniging, — ten aanzien van het boven geciteerde schrijven te vragen. Wij voegen daarbij onderstaande toelichting, aangezien eene juiste beoordeeling zonder volledige kennis der feiten niet wel mogelijk is. Alvorens tot die toelichting over te gaan vermelden wij nog het volgende. Aangezien het hier een zaak betrof, welke voor twee andere crisisvereenigingen (de Botervereeniging en de Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten) van belang is en voor verdere vereenigingen van belang kan worden, achtten wij het gewenscht ons op de hoogte te stellen van het standpunt, dat de federatie der levensmiddelenvereenigingen, het Landbouw Export Bureau, ten dezen inneemt. Wij verzochten daarom het Landbouw Export Bureau, de zaak op zijne Bestuursvergadering van Maandag 4 Juni te behandelen en ontvingen hierover het volgende schrijven van dit Bureau: „Overeenkomstig Uw verzoek hebben wij in onze gisteren gehouden Bestuursvergadering ter sprake gebracht Uw aan onze Directie gericht schrijven d.d. 2 Juni „No. 3/53148 met het daarbij behoorende afschrift van een schrijven van de Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas. „Bij de hierover gevoerde discussie bleek, dat ook de Botervereeniging en de „Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten een soortgelijk verzoek hadden „ontvangen. „Naar aanleiding daarvan werd in genoemde Vergadering de volgende motie „aangenomen : „De Vergadering van het Landbouw Export Bureau, gehoord de besprekingen „van de missives namens den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel gericht „tot de Kaasvereeniging, de Botervereeniging en de Vereeniging van Fabrieken van „Melkproducten geeft aan deze Vereenigingen te kennen, dat zij het principieel „verkeerd en in strijd met het standpunt van het Landbouw Export Bureau in „zake de exportcentrale acht, dat zij er in zouden toestemmen, dat door de gedachte „regeling de betrokkenen afstand zouden moeten doen van hun geheele overwinst". De Directie van het Landbouw Export Bureau, (w. g.) C. BROEKEMA. 51 Toelichting. 1. 4 Maart 1916 tot 1 October 1916. — Op 4 Maart 1916 deelde de Minister van Landbouw aan de Kaasvereeniging mede, dat de consumptiemelkvoorziening met moeielijkheden bedreigd werd, doordat melkproducenten, die hun melk óp zuivel verwerkten, hoogere prijzen ontvingen voor de melk dan de consumptiemelkleverancier. De Minister zou daarom de grenzen voor kaasuitvoer moeten sluiten, tenzij het Bestuur van de Kaasvereeniging aanbood, van den kaasuitvoer zooveel te heffen en aan den Minister af te dragen, dat aan leveranciers van consumptiemelk een toeslag zou kunnen worden gegeven zoolang deze laatsten minder voor de melk ontvingen dan de kaasproducenten. Onder den drang van de omstandigheid, dat eene grenssluiting op dat oogenblik voor kaasproducenten en handelaars funeste gevolgen zou hebben en overwegende, dat de consumptiemelk-moeielijkheden een zoo spoedig mogelijk ingrijpen vereischten, heeft het Bestuur der Kaasvereeniging op 4 Maart dit vrijwillige aanbod gedaan en is dienovereenkomstig tusschen 4 Maart en 1 October 1916 een bedrag afgedragen, dat voldoende was om per L. consumptiemelk een toeslag van ƒ 0,01 aan den leverancier af te dragen. Dit „vrijwillig aanbod" was noodig, omdat de Regeering niet bevoegd was, van den uitvoer gelden te heffen boven die, welke de consentenwet toestaat. Overigens was de regeling geheel in orde, omdat de distributie van den toeslag geheel buiten de schatkist omging en de gelden zuiver als een toeslag van de Kaasvereeniging aan de consumptiemelkleveranciers werd gegeven. Het was dus feitelijk eene onderlinge regeling tusschen kaasproducenten en leveranciers van consumptiemelk, waarbij de Regeering als bemiddelaarster optrad. 2. 1 October 1916 tot 1 Mei 1917. — Op 18 September 1916 werd de wintermelkregeling gepubliceerd, die in werking trad op 1 October 1916 en gelden zou tot 1 April 1917. Later is deze termijn verlengd tot 1 Mei 1917. Omtrent de bronnen van de voor het uitkeeren van den toeslag benoodigde gelden staat in deze regeling het volgende: „De voor deze uitkeeringen benoodigde gelden zullen worden gevonden voor „zooveel zulks met de te maken exportprijzen is overeen te brengen uit bijdragen „van de Kaasvereeniging, Botervereeniging, Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten en Margarinefabrieken. Mochten bedoelde bijdragen onvoldoende zijn, „of worden, dan wordt de betaling der uitkeering gevonden op de wijze als voorngeschreven bij art. 3 der Distributiewet 1916." Uit deze laatste bepaling blijkt, dat de wintermelkregeling is eene distributieregeling vastgesteld krachtens de distributiewet. Anders toch zou artikel 3 van de distributiewet niet op de regeling mogen worden toegepast. We hebben hier dus te doen met eene ingevolge de distributiewet vastgestelde distributieregeling voor melk, die onkosten medebrengt, doordat de regeling bepaalt, dat aan den producent meer wordt betaald dan het bedrag dat bij verkoop van de melk ontvangen wordt. Waar nu artikel 3 van de distributiewet imperatief voorschrijft, dat van de aldus ontstane onkosten 9/io ten laste van het Rijk komt en Vio ten laste van de gemeente, achten wij het boven geciteerde voorschrift in strijd met de distributiewet, omdat het de betaling der onkosten op eene wijze regelt, die afwijkt van de daarvoor in artikel 3 gegeven voorschriften. Eene dergelijke afwijking is in het licht van genoemd artikel 3 niet toelaatbaar. BB 52 Dato 13 October ontvingen wij van den Minister het volgende schrijven: „Ik heb de eer U hierbij de grondregelen te doen toekomen, volgens welke „ik mij voorstel dat door Uwe Vereeniging in de uitkeering ten behoeve van „de melkvoorziening zal dienen te worden bijgedragen, met verzoek mij Uwe „meening daaromtrent omgaand te doen kennen. „ Tevens moet ik U mededeelen, dat het mij ongewenseht voorkomt, hangende „het overleg over deze aangelegenheid, certificaten of consenten uit te reiken voor „die artikelen, waarvoor volgens de hierbijgaande grondregelen reeds nu bijdragen verschuldigd zijn." De bedoelde grondregelen behelsden, dat van alle winst boven een vastgestelden grondprijs % zou moeten worden afgedragen. Waar deze regeling werd voorgeschreven en eene feitelijke grenssluiting haar kracht bijzette, kon het Bestuur der Kaasvereeniging niet anders dan opnieuw medewerking toezeggen. De regeling berustte op eene Ministerieele Beschikking, zoodat de Minister er de verantwoording van droeg, ook al beschouwen wij die Ministerieele Beschikking als in strijd met de Wet. In overeenstemming met het Ministerieele voorschrift is dan ook tusschen 1 October 1916 en 1 Mei 1917 afgedragen 2/3 van de overwinst boven den vastgestelden grondprijs. 3. De regeling na 1 Mei 1917. — Bij Ministerieele Beschikking van 23 April 1917 wordt de onder 2 besproken winterregeling ingetrokken met ingang van 1 Mei en vastgesteld, dat eene nieuwe regeling met ingang van dien datum in werking treedt. Die nieuwe regeling is vastgesteld op grond van artikel 2 en 8 der distributiewet 1916. Omtrent de wijze waarop de uit deze distributieregeling voortvloeiende kosten zullen worden gedekt- staan in deze regeling geen aanwijzingen. Dit is ook niet noodig, daar de distributiewet op dit punt in artikel 3 aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat en geen nadere vaststellingen vereischt. Na deze melkregeling was dus alleszins de opvatting gewettigd, dat de Minister evenals wij tot de overtuiging gekomen was, dat elke andere dekking der onkosten dan volgens artikel 3 der distributiewet onwettig en dus niet toelaatbaar was. Deze opvatting wordt nog versterkt, als wij kennis nemen van het rondschrijven van den Minister dato 18 Mei aan de Gemeentebesturen, betreffende bijlevering van industriemelk voor de consumptie. Voor deze melk wordt de prijs gesteld op 11 cent per liter, verhoogd met 1 cent vcor franco levering. En vervolgens wordt gezegd : „De voor deze prijsverhooging benoodigde gelden zullen worden gekweten als aangegeven bij artikel 3 der Distributiewet." Na het bovenstaande is het duidelijk, dat het ontvangen van een verzoek om gelden te storten ten bate van de melkvoorziening bevreemding wekte. Wel hadden in het ontwerp voor de nieuwe melkregeling bepalingen gestaan die op het heffen van alle overwinst boven een grondprijs ten aanzien van de zuivelproducten doelden, doch in de definitieve regeling had men deze bepalingen geschrapt. Ook dit was een gegronde aanleiding om te meenen, dat men van deze heffingsplannen had afgezien.' Ziehier de inleiding tot de in den aanhef van dit ons schrijven geciteerde' missive van de Rijkscommissie van Toezicht. Over dit schrijven zelf het volgende: Hoewel de missive begint met een verzoek, blijkt uit den verderen inhoud wel, dat het meer als een opdracht te beschouwen is. 53 Verder blijkt uit het bovenstaande reeds zeer duidelijk, dat de opdracht kan worden teruggebracht tot eene opdracht, gelden te fourneeren ten behoeve van de uitvoering der distributiewet. En waar die onkosten voor zooverre zij ten laste van het Rijk komen uit 's Rijks schatkist betaald moeten worden, bedoelt de Minister met zijn verzoek, dat de Leden van de Kaasvereeniging zich zonder eenig voorbehoud vrijwillig bereid zullen verklaren, gelden in de schatkist te storten. Indien wij aldus de zaak uitsluitend principieel bezien, verdient zij naar onze meening in alle opzichten niet anders dan afkeuring. Er wordt hier zeer informeel gehandeld, wellicht in strijd met de wet en zeer zeker lijnrecht tegen de meening, die duidelijk in het Parlement werd uitgesproken ; dat dergelijk ingrijpen bij de wet geregeld dient te worden. Aan deze bezwaren kan nog dit worden toegevoegd, dat het systeem : afdragen van alle overwinst naar onze meening niet op één groep van artikelen mag worden toegepast, doch, indien het toepassing verdient, voor alle artikelen moet gelden, zooals het wetsontwerp exportcentrale ook bedoelt. Hoewel wij het betwijfelen, of een zaak die aldus in haar wezen slechts afkeuring verdient, door eventueel er mee te bereiken resultaten nog goedgemaakt kan worden, kunnen wij ons voorstellen, dat naar die praktische resultaten zal worden gevraagd, zoodat wij ook daarover onze meening willen zeggen. Bij de beoordeeling daarvan dient nog opgemerkt, dat hoewel dit uit het in den aanhef dezes geciteerde schrijven niet uitdrukkelijk blijkt, de bedoeling van den Minister is, dat de meeropbrengst over de geheele periode berekend wordt. Zijn er dus in de periode 1 Mei 1917—1 October 1917 weken, dat men onder den grondprijs blijft, dan wordt uit een eventueele meeropbrengst in andere weken eerst dit tekort aangevuld, voordat geld aan de schatkist wordt afgedragen De praktische resultaten kunnen dan drieërlei zijn: a. Gedurende de periode 1 Mei 1917 tot 1 October 1917 ontvangt de kaasproducent gemiddeld voor zijn product een bedrag, dat per L. verwerkte melk hooger komt dan de grondprijs. Dit meerdere wordt dan aan de schatkist afgedragen. b. Gedurende de onder a genoemde periode ontvangt de kaasproducent juist per L. verwerkte melk den grondprijs. Er wordt dus niets aan de schatkist afgedragen. c. Gedurende de onder a genoemde periode ontvangt de kaasproducent minder dan den grondprijs. Ook dan wordt natuurlijk niets aan de schatkist afgedragen. Tegen deze praktische resultaten van aanname van het verzoek van den Minister moeten wij zeer ernstig waarschuwen. Een stelsel waarbij de Regeering alle goede en kwade kansen van het kaasproduceerend bedrijf overneemt zou onder de huidige omstandigheden naast de er zeer zeker aan verbonden bezwaren, ook voordeelen opleveren. Van het door den Minister ingenomen standpunt kan dit niet gezegd worden: de Regeering neemt alleen de goede kansen voor zich, de kwade risico blijft voor den kaasproducent. Dit wat het practische resultaat voor den kaasproducent betreft. Een ander praktisch resultaat van inwilliging van het verzoek van den Minister is, dat de consumptiemelk voorziening voor de zomerperiode beter zal loopen. Indien toch de leveranciers van consumptiemelk weten, dat zuivelbereiders voor hun melk hoogstens een gelijk bedrag ontvangen als zij, zullen zij gewilliger zijn dan onder de voorgeschreven voorwaarden melk te leveren. Wij meenen dat déze goede zijde 54 van de zaak ook het uitgangspunt van den Minister is geweest. Wij moeten daaraan echter toevoegen, dat het ons wil voorkomen dat hetzelfde gunstige resultaat te bereiken ware door eene regeling die aan minder bezwaren onderhevig is, en die minder strijdt met het Nederlandsch staatsbeginsel. Indien wij ons overzicht resumeeren, komen wy tot het volgende: 1. De Minister verzoekt bydragen voor de schatkist te mogen ontvangen uit de exportwinst op zuivelproducten. 2. Dit verzoek is in geen enkel opzicht gebaseerd op de wet of op eene op wettelijke gronden berustende regeling. Daarom is hier de eigenaardige vorm van een verzoek gekozen; een voorschrift kan en mag niet gegeven worden. 3. Tegen deze wijze van optreden bestaan principieel ernstige bezwaren. Deze bezwaren wegen te meer, omdat aan het verzoek in zekeren zin dwangmiddelen worden toegevoegd, met de bedoeling te bereiken, dat belanghebbenden zonder eenig voorbehoud zullen verklaren dat zij zich met de inwilliging van het verzoek kunnen Yereenigen, waardoor de geheele regeling indien zij tot stand kwam het karakter zou krijgen van een vrijwillig aanbod van belanghebbenden. 4. Naast de principieele bezwaren bestaan er voor belanghebbenden ook ernstige praktische bezwaren tegen inwilliging van het verzoek, omdat de Regeering alle goede kansen voor zich vraagt en de kwade kansen voor den producent laat. 5. Inwilliging van het verzóek zou wellicht gunstige resultaten opleveren tep aanzien van de consumptiemelkvoorziening. Deze gunstige resultaten zijn echter ook te bereiken, zonder dat op een wijze als hier het geval is van den juisten weg wordt afgeweken. Wij meenden U uitvoerig te moeten inlichten, opdat U over alle gegevens beschikken kunt, om U een volledig oordeel over deze zaak te vormen. Thans verzoeken wij U, ons spoedigst te berichten, wat Uw standpunt in het algemeen ten aanzien van- deze aangelegenheid is, en meer speciaal of U bereid bent, eene verklaring als door den Minister bedoeld te teekenen. Waar deze zaak zeer urgent is, en men bij ons op eene spoedige behandeling aandrong, verzoeken wij U beleefd, ons Uwe berichten zoo mogelijk wel te willen doen toekomen vóór Woensdag 13 Juni e. k. Het Bestuur der Kaasvereeniging : (w. g.) SCHOTTEE DE VRIES, loco-Voorzitter. („ „) G. J. BLINK, Secretaris. BIJLAGE 18. KAASVEREENIGING. 's-Gravenhage, 15 Juni 1917. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel s. 3/54388. • 's-Gravenhage. Excellentie, Na de bespi'eking welke wij in gevolge van Uwe Excellentie ontvangen uitnoodiging mochten hebben en waarvan wij volgens ingesloten copie een verslag opmaakten, vergaderde het Bestuur der Kaasvereeniging in den namiddag van Dinsdag 12 Juni, ter bespreking van de door Uwe Excellentie, in bedoelde conferentie gegeven uiteenzetting van Haar standpunt. Ingevolge besluit van deze vergadering berichten wij Uwe Excellentie dat het Bestuur der Kaasvereeniging met leedwezen kennis nam van de wijze waarop Uwe Excellentie gemeend heeft tot en over dit Bestuur te mogen spreken. Speciaal meent het Bestuur dei* Kaasvereeniging beleefd, doch zeer ernstig te moeten protesteeren tegen de opvatting van Uwe Excellentie, dat de Kaasvereeniging thans voor de derde maal „de boel op den kop zet", en tegenwerkt. Wij behoeven hier niet op bijzonderheden in te gaan, doch kunnen onder verwijzing naar de desbetreffende correspondentie volstaan met te constateeren dat deze bewering allen grond mist. Wat de zaak zelve betreft, deelen wij Uwe Excellentie het volgende mede. Ons Bestuur beeft overwogen, in hoeverre de van Uwe Excellentie ontvangen mededeelingen zijn standpunt zooals dat in het schrijven aan onze leden is uiteengezet, kan wijzigen. Na grondige overweging is ons Bestuur tot de conclusie gekomen, dat het dit standpunt nog ongewijzigd inneemt. En waar het zich verplicht gevoelt de leden Van de Vereeniging geheel naar waarheid voor te lichten, kon het geen aanleiding vinden, aan de eens gegeven toelichting thans nog iets toe te voegen. Wij achten die toelichting nog steeds juist. Wij wachten dus thans de antwoorden van onze Vereeniging af, na ontvangst waarvan wij aan de Rijks-Commissie van Toezicht onmiddellijk zullen mededeelen, welk standpunt deze Vereenigingen ten opzichte van den door Uwe Excellentie tot hen gerichten wensch innemen. In afwachting daarvan stellen wij er prijs op uitdrukkelijk te verklaren, dat indien bij de Wet of op andere wettige wijze wordt bepaald, dat van den kaas- 56 uitvoer gelden geheven zullen worden, wij bereid zijn om de uitvoering van eene dergelijke regeling op ons te nemen en naar onze beste krachten te behartigen. Onder betuiging van de meeste Hoogachting, hebben wij de eer te zijn, Van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaar, Het Bestuur der „Kaasvereeniging", Onder-Voorzitter, (w.g.) U. KOOISTRA. Secretaris, (w.g.) G j. BLINK. Terslag van eene bijeenkomst, op uitnoodiging van Zijne Excellentie den HKinister van Landbouw, Njjverlieid en Handel, gehouden in het Kabinet van den Minister op Dinsdag IS Juni. Aanwezig zijn : 1. Zijne Excellentie de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel. 2. De Commissie van Bijstand, vertegenwoordigd door de Heeren: Kröllek Reitsma. 3. De Rijksco mmissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas, vertegenwoordigd door: Mr. v. n. Velde. Mr. v. d. Hoeven Dr. A. G. Breen. 4. Het Bestuur der Kaasvereeniging, vertegenwoordigd door de Heeren: j. A. Geluk U. Kooistra H. K. Koster j. W. F. S. Middelbeek H. Schottée de Vries G. J. Blink, Secretaris. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft de Rijkscommissie van Toezicht en het Bestuur van de Kaasvereeniging uitgenoodigd om te spreken over het schrijven dato 6 Juni door de Kaasvereeniging gericht aan de aangesloten vereenigingen over de bijdragen voor de melkvoorziening. Hij heeft een copie van dat schrijven ontvangen van den Algemeen en Nederlandschen Zuivelbond. Hij had verwacht, dat men van een dergelijk schrijven ook een afschrift aan den Minister zou zenden, doch er geen van de Kaasvereeniging ontvangen. Uit bedoeld schrijven concludeert hij, dat: lste. de Kaasvereeniging vergeten heeft in Mei toeslag in te houden, 2de. de Kaasvereeniging meent dat zij eigenlijk geen gelden voor de consump- tiemelkvoorziening behoeft te betalen. Hij vindt het schrijven revolutionnair en waarschuwt het Bestuur van de Kaasvereeniging. In het schrijven staat dat de heffing in strijd is met de wet, maar 57 als hij de wet wil toepassen zooals die dan wel is zal de Minister verbieden dat er kaas gemaakt wordt. Daarvan zou de producent de dupe worden en dat mag ook niet. Want de producent kan er niet veel aan doen, men zou alleen kunnen zeggen, dat hij maar betere afgevaardigden in de Kaasvereeniging had moeten kiezen. De regeling die de Minister wil moet in orde komen en als het niet spoedig in orde is, dan schakelt hij iedereen uit die een gevaar voor zijne regeling is en gaat onderhandelen met de combinaties van producenten. Het Bestuur van de Kaasvereeniging moet dan zelf verder maar weten wat het doet. De Heer Schottée de Vries die als Loco-Voorzitter de Vergadering leidde waar tot verzending van het door den Minister gewraakte schrijven werd besloten, dankt Zijne Excellentie voor Zijne ruiterlijke taal. Het Bestuur van de Kaasvereeniging weet nu, hoe de Minister over dat Bestuur denkt. Het Bestuur van de Kaasvereeniging beseft volkomen de moeielijke en ondankbare taak die de Minister te vervullen heeft. Het wil dan ook gaarne den Minister steunen en meent dit ook steeds te hebben gedaan, waar het dit doen kon. Dan verwacht het Bestuur echter ook eene waardige behandeling van de zijde van den Minister. Reeds twee keer heeft het Bestuur onder de bedreiging, dat de grenzen voor kaasuitvoer gesloten zouden worden toegestemd en gelden geheven. Thans komt voor de derde maal een bevel om gelden te heffen. Daarin werd aanleiding gevonden, de Leden volledig in te lichten in het door den Minister veroordeelde schrijven. In de Vergadering waarin tot het verzenden van het schrijven werd besloten waren allen het er mede eens. Spreker meent nog dat het schrijven juist is. De heer Kooistra verklaart dat hij op de Vergadering waarin het schrijven werd aangenomen niet aanwezig kon zijn. Hij stelt er prijs op hier te zeggen dat indien hij in die vergadering geweest was, hij zou hebben getracht het uitgaan van het stuk te beletten. De Minister van Landbouw, N ij verheid en Handel vraagt niet wie het met het schrijven eens was. Het is onderteekend door het Bestuur der Kaasvereeniging. Toch doet het hem genoegen, dat de grootste producent verklaart er niet mede accoord te gaan. De zaak zit zoo. Er is melk genoeg in het land. Als hij den kaasuitvoer stop zet komt er meer dan genoeg melk beschikbaar voor de consumptie. De Kaasvereeniging wist dat ze geld moest betalen. Op de Vergadering in April, toen de zomermelkregeling gemoedelijk werd besproken (de heer Schottée de Vries glimlacht) heeft de Minister het reeds gezegd. Lach U niet Mijnheer de Vries; als ik Avil kan ik Uw heelen kaasvoorraad in het land houden. Indien men had willen opponeeren, had men het toen maar moeten doen. Nu is het de derde maal, dat iedereen weet wat hem te doen staat en alleen de Kaasvereeniging de boel op den kop zet en tegenwerkt. Hij eischt dat de regeling in orde komt zooals hij die wenscht. Anders zal hij de middelen weten te vinden, om maatregelen te nemen zonder dat de producent daarvan de dupe wordt. De heer Middelbeek deelt mede dat de kwestie besproken is in de Nederlandsche Vereeniging van Kaashandelaren. Deze Vereeniging meent dat zij zooveel mogelijk den Minister moet steunen. Zij vraagt zich echter af of, waar op de consumptie-melk geld moet worden bijgepast, het billijk is, dat de Kaasproducent 58 daarvoor belast wordt. Zijne Vereeniging meent, dat dergelijke onkosten door de Gemeenschap, dus door de schatkist moeten worden gedragen. Hetzelfde gebeurt toch ook in andere dergelijke gevallen, zooals bij de geimporteerde granen enz In dit geval zal de producent geheel de dupe worden van de regeling. De exportprijzen zijn vastgesteld door het Landbouw Export Bureau Op den buitenlandschen afnemer kan dus niets meer verhaald worden zoódat de heffing geheel op den producent zou drukken. Indien de Minister toch zijn plan wil doorvoeren meent spreker, dat niet de aangesloten Vereenigingen, maar de Kaasvereeniging zelve de regeling ter hand moet nemen. Ten slotte is hij van meening, dat iedereen steeds vrij is, om zijne meening over een onderwerp te uiten. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel herhaalt, dat hij het schrijven niet anders dan revolutionnair kan noemen. Het is hem verder bekend, dat de beide Kamers der Staten Generaal den door hem gevolgden weg als het eenigste middel beschouwen om de schatkist niet te zwaar te belasten. En dit zijn de eenigste lichamen waarmede een Minister rekening heeft te houden. Als de Kaasvereeniging op den ingeslagen weg voortgaat, zal hij zich direct met de producenten in verbinding stellen. Zijne Excellentie sluit hiermede de bijeenkomst. BIJLAGE 20. KAASVEREENIGING. 20 Juni 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaars 3/55492 baarstelling en den Uitvoer van Kaas Prins Hendrikplein 11 's-Gravenhage. In aansluiting op Uw schrijven van 30 Mei Afd. RCTK No. 1635 hebben wij de eer U te berichten, dat ons Bestuur in zijne Vergadering van heden middag besloot mede te werken tot nakoming van den wensch van den Minister inzake bijdragen ten behoeve van de consumptiemelkvoorziening. Het Bestuur zal eene concept regeling als gevraagd ontwerpen en Uwe Commissie binnenkort doen toekomen. „K aasvereeniging" De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. bijlage *I. KAASVEREENIGING. 's-Gravenhage, 1 Augustus 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaar stelling en den Uitvoer van Kaas s. 3/61251. Prins Hendrikplein 11 's-Gravenhage. Wij hebben de eer U te berichten, dat wij thans in staat zijn Uwe Commissie de gegevens betreffende eventueel door onze Vereeniging te betalen bijdragen in de onkosten der consumptiemelkvoorziening, te verstrekken. Vooropgesteld zij, dat deze late indiening der gegevens 'niet te wijten is aan onvoldoende belangstelling onzerzijds ten aanzien van deze materie. Zij is geheel te wijten aan het feit, dat deze berekeningen van de opbrengst per liter verwerkte melk voor het kaasmakend bedrijf uitermate moeilijk is. Zooals U bekend is, is eene rentabiliteitsberekening voor elk eenigszins ingewikkeld bedrijf op korte periode zeer lastig te maken; dit geldt zeker ten aanzien van het kaasproduceerend bedrijf. Om dezelfde redenen bleek het ons niet mogelijk, eene bruikbare automatisch afleesbare schaal voor het bewuste doel samen te stellen. Er zijn zoo vele factoren, die invloed uitoefenen, dat wij niet bij machte zijn, in een dergelijke schaal al die factoren in de juiste verhouding in te voeren. De eenigste oplossing bleek ons te zijn elk der drie kaasgebieden afzonderlijk te behandelen. Waar het hier eene zuivere zuiveltechnische aangelegenheid betrof, welke slechts beoordeeld kan worden door personen, die in de praktijk van het zuivelbedrijf door en door thuis zijn, hebben wij eene Commissie van vier leden benoemd, om ook deze aangelegenheid te rapporteeren. Deze Commissie bestond uit de Heeren Eeiks, Geluk, Koster en van Wijnen. Na langdurige besprekingen deelde de Commissie ons mede, dat de onderscheidene vertegenwoordigers der drie gebieden zich niet bevoegd achten, de omstandigheden in alle drie de gebieden te beoordeelen, zoodat de Commissie zich bepaalde tot het uitbrengen van drie rapporten, welke wij als bijlage opnemen: Bijlage 1: Rapport betreffende Zuid-Holland van den Heer A. van Wijnen. Bijlage 2: Rapport betreffende Noord-Holland van den Heer H. K. Koster. Bijlage 3: Rapport betreffende Friesland van den Heer K. Eriks, mede onderteekend door den Heer U. Kooistra. Indien Uwe Commissie zich met dit berekeningssysteem kan vereenigen, stellen wij ons voor het in de betreffende maanden ingekochte (Noord- en Zuid-Holland) resp. geproduceerde (Frie&land) aantal K.G. naar dien maatstaf te belasten, terwijl wij dan op dezelfde wijze de berekeningen voor Juli, Augustus en September zullen doen opmaken. Het Bestuur der „Kousweremigvng'1'' Voorzitter, . (w. g) J. G. HIBMA. Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. Berekening van den kaasprijs van volvette Gondsche kaas als de grondprijs van de melk 11 cent is over de maanden Mei en Juni. Gemiddeld vetgehalte der kaasmelk over de maanden Mei en Juni naar gegevens van contrólevereenigingen van 2,90 tot 3,15 pCt. Onderzoek op vier bedrijven, die gerekend mogen worden tot de hoogste en laagste te behooren, wat opbrengst per K.G. kaas uit 1000 L. melk betreft. A. Vetgehalte Liter melk voor Uit 1000 L. melk kaasmelk. 1 K.G. kaas. K.G. kaas. A. 3,01 11,40 8,77 B. 3,11 10,47 9,55 C 3,02 11,42 8,75 D. 3,09 10,93 9,13 3,05 11,06 9,05 gemiddelden Naar bovenstaande maatstaf is de opbrengst uit 1000 L. melk 90,5 K.G. kaas. 1000 Liter melk moet opbrengen a 11 cent per Liter ....... f 110, De opbrengst uit 1000 Liter melk is: 900 Liter zure afgeroomde wei k 1 cent per L. melk ... ƒ 10,— 2V2 K.G. weiboter k ƒ 1,75 4 37 • 14,37 De 90,5 K.G. kaas moet netto opbrengen ƒ 95 63 Onkosten per 1000 K.G. kaas: Steenkolen en andere brandstof ƒ 15, Stremsel 24 Zout g Arbeidsloon, materiaal enz 40, 1000 K.G. kaas geeft aan onkosten ƒ 85, Per 1000 L. melk dus ƒ 85 : 1000x 90,5 „ 7,69 De uit 1000 L. gefabriceerde 90,5 K.G. kaas moet dus bruto bij den boer thuis opbrengen ƒ 103,32 Per K.G. dus ! „ 1,14 61 62 De gemiddelde opbrengst der kaas moet zijn met aftrek der 2 pCt. waaggelden, vervoerkosten enz. op de markt ƒ 58,50 per 50 K.G. Hoogste en laagste noteering in volvette kaas normaal ƒ 6,— verschil. Hoogste noteering van de markt moet zijn ƒ 61,50. Laagste noteering van de markt moet zijn ƒ 55,50. Toelichting: De weiwaarde na de ontrooming is bepaald op 1 cent per Liter melk. Dit artikel heeft alleen waarde als veevoeder, speciaal voor varkens. Echter daarvoor heeft het meer waarde gehad dan thans. Het kan n.1. met succes aangewend worden bij varkens, als tevens krachtvoer beschikbaar is. Waar dit bijna geheel ontbreekt en daarbij tevens de varkenshouderij als bijbedrijf van de kaasmakerij op de boerderij is verdwenen, hetzij geheel, hetzij voor het overgroote deel, daar mag in geen geval het zure wei hooger worden aangerekend. De onkosten bij verkoop door de 2 pCt. enz. van ƒ 1,50 per 50 K.G. geldt zoowel voor de kaas, aan de markt gebracht, als thuis gekocht, omdat deze eveneens moet worden geleverd met dezelfde onkosten. Dat niet een berekening kan worden opgezet naar hoogste marktnoteeringen, is vaststaand. Een enkel bezoek aan de markten doet duidelijk zien, dat evenveel partijen bij de laagste noteeringen hooren als bij de hoogste. Van de speling van ƒ 6,— het gemiddelde nemen, voor de doorsnee-opbrengst der volvette kaas, i& zeker juist. Ten slotte zij opgemerkt, dat bij deze berekening, zooals de opzet ook alleen veroorloofde, geen rekening is gehouden met de toegestane matige winst. (w. g.) A. v. WIJNEN. Gouda, 26 Juli '17. Productieprtfsberekening voor Noord-Holland over de maanden Hei en Jnni 1917. Gegevens: Vetgehalte vollemelk 3 pCt. „ kaasmelk 2,25 pCt. Edammerkaas 8,3 K.G. uit 100 liter kaasmelk. De avond melk wordt aan de boerderijen afgeschept en met de volle ochtendmelk naar de z.g. dagfabriek gezonden om verkaasd te worden. Gerekend wordt dat de afgeschepte room 7 pCt. van alle melk bedraagt. Van 100 Liter volle melk komt 7 liter room en 93 liter kaasmelk. In de kaasmelk gaat over 93/i00 x 2,25 K.G. = 2,1 K.G. vet. In de room gaat dus over 3,— — 2,1 = 0,9 K.G. vet. Met verliezen rekening houdende zal hieruit ook ongeveer 0,9 K.G. boter verkregen worden. Verder wordt er verkregen 6 liter karnemelk, 80 liter wei en 0,25 K.G. weiboter. 0,9 K.G. boter a ƒ 2,— = ƒ ifiQ 6 liter karnemelk a 5 cent ■ 0 30 80 „ wei a 3/i cent = „ 0 60 0,25 K.G. weiboter a ƒ 1,60 == „ 0,40 Waarde der bijproducten ƒ 3,10 63 De te maken prijs voor den boer bedraagt per 100 liter melk ƒ 11,— Matige winst per 100 liter melk L 0,50 Vervoer en verwerkingskosten „ 1,50 100 liter melk moet dus opbrengen ... ƒ 13,— De bijproducten brengen op (zie boven) „ 3,10 De kaas moet dus opbrengen ƒ 9,90 Uit 93 liter kaasmelk wordt bereid 93/100 * 8,3 K.G. = 7,7 K.G. kaas. Per 100 K.G. moet deze dus opbrengen 100 x 9-9%.7 = ƒ 128,50. Voor het buitenlandsche deel moet 2 pCt. korting en voor het binnenlandsche deel ƒ 2,— per 100 K.G. voor de centrale pakhuizen worden betaald. Stellen we dit bedrag op ƒ 2,50 per 100 K.G., dan moet de gemiddelde marktprijs der kaas, om op een bruto melkprijs van ƒ 13,— per 100 Liter te komen, ƒ 128,50 -f ƒ 2,50 = ƒ 131,— per 100 K.G. bedragen. De Commissie voor de Productieprijsberekening uit de Kaasvereeniging, Het Commissielid voor Noord-Holland, (w. g.) H. K. KOSTER. WlERINGERWAARD, Juli 1917. Opbrengst melkgebied Friesland. Mei 1917. Boterprijs ƒ 2.32 per K.G. Kaasprijs 20 plus 1ste soort ƒ 0,875 per K.G. Werkelijke opbrengst ƒ 0.04 lager is ƒ 0.835 per K.G. Gem. vetgéh. 3,05 °/o. Vetgeh. kaasmelk 0,85%. Opbrengst 100 L. kaasmelk 7,5%. -Opbrengst per K.G. melk = = (vetg. volle melk — 0.88 x vetg. kaasmelk) x 1,15 x boterprijs + 0,855 x opbrengst kaas uit 100 L. kaasmelk x kaasprijs - Volgens deze formule is de opbrengst aan boter: (3,05 — 0,88 x 0,85) x 1,15 x 2,32 = 6,14 cts. „ kaas: 0,855 x 7,5 x 0,835 = 5,35 cts. 11,49 cts. waarde karnemelk 0,1 x 5 cts. = 0,5 cts. liisSjf „ wei 0,7 x 1 „ = 0,7 „ 1,20 cts. 12,69 cts. • exploitatiekosten zonder winst 1,75 cts. 10,94 cts. per K.G. of per Liter 1,03 x 10,94 = 11,27 cts. 64 Opmerking. De leden-fabrieken van de Coöp. Vereeniging tot bereiding van melkproducten te Leeuwarden ontvingen over Mei als zuivelwaaTde van geleverde melk 12,75 per K.G.; hiervan afgetrokken 1,75 onkosten, wordt dus 11 cts. per K.G. Juni 1917. Boterprijs: ƒ 2.25 per K.G. Kaas 1ste soort 20 plus ƒ 0.835 — ƒ 0.04 = ƒ 0.795. Vetgehalte volle melk 3,10. Vetgehalte kaasmelk 0,9. Opbrengst 100 L. kaasmelk 7,5% Opbrengst per KG. volle melk (volgens formule): boter 6,04 cts. kaas 5,09 „ karnemelk en wei 1,20 „ 12,33 cts. exploitatie 1,75 „ 10,58 cts. per K.G. of per Liter 10,90 cts. Wanneer de matige winst op Va cent wordt gesteld, zal eerst boven 11 Va cent worden afgedragen Toelichting. De boterprijzen zijn betaald aan de fabrieken voor 1ste soort boter. Van den kaasprijs 1ste soort is ƒ 4,— afgetrokken. Er is een belangrijke hoeveelheid van afwijkende kwaliteit gemaakt De gemiddelde opbrengst wordt getaxeerd ƒ4,— per 100 K.G. lager dan 1ste soort. Ook in Noord-Holland wordt als regel aangenomen, dat de boer gemiddeld ƒ 4,— per 100 K.G. minder ontvangt dan de marktnoteering. De waarde voor karnemelk en wei is op dit oogenblik aan den hoogen kant. Bij de berekening van de melkprijzen van den melktrein is gebleken, dat de formule voor de opbrengst praktisch goed uitkomt. (w. g.) K. ERIKS. („ „ ) U. KOOISTRA. BIJLAGE 88. BIJKSCOMMISSIE "VA-IST TOEZICHT op de Beschikbaarstelling: en den Uitvoer van Kaas, ingesteld volgens Ministerieel Besluit van 16 October 1915. 's-Gravenhage, 7 Augustus 1917. Prins Hendrikplein 11. Aan de Kaasvereeniging Koninginnegracht 50—51 te 's-Gravenhage. Ingesloten hebben wij de eer U afschrift toe te zenden van een brief van de Commissie van Bijstand in zake de Uitvoering der Distributiewet 1916, over het door Uwe Vereeniging af te dragen bedrag ten behoeve van de consumptiemelkvoorziening. Gaarne zullen wij vernemen, of U van de uitnoodiging der genoemde Commissie op a.s. Donderdag 2V2 uur gebruik wenscht te maken. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas, Secretaris, [w. g.) A. G. BREEN. Commissie van Bijstand inzake de uitvoering der Distributiewet 1916. 's-Gravenhage, 6 Augustus 1917. Wij hebben de eer U namens Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel mede te deelen, dat waar tot dusverre in overeenkomende gevallen de prijzen voor volvette Goudsche kaas steeds den grondslag vormden, waarmede de prijzen van andere kaassoorten in overeenstemming gebracht werden de Minister ter bepaling van het bedrag, dat door de Kaasvereeniging ter tegemoetkoming in die kosten van de melkvoorziening beschikbaar gesteld moet worden, uitgaan zal van de bijdragen die per kilogram volvette Goudsche kaas betaald moeten worden. Voor de overige kaassoorten zal per kilogram een gelijk bedrag betaald moeten Aan Rijkscommissie van Toezicht op de Kaasvereeniging te 's-Gravenhage. ^c'.*> Afd. R.C.T.K. 2219. Bijlage. 66 worden, tenzij de kaasvereeniging kan aantoonen, dat- in verhouding tot de lagere verkoopsbedragen de winstcijfers eveneens lager zijn. Hiervoor kan eventueel nog een schema in overweging genomen worden. In geen geval zal getreden kunnen worden in een berekenings-systeem volgens de rapporten der Kaasvereeniging. Uitgaande van een melkproductie-prijs van 11 ct. per Liter wordt door den Minister den productieprijs van daaruit bereide volvette kaas met inbegrip van een matige bedrijfswinst voor den kaasbereider bepaald op f 117.— per 100 Kilogram, waarbij voor rekening van den bereider komt alle verlies door productie van kaas van minderwaardige kwaliteit. Op grond van de behaalde prijzen voor binnenland, voor E.F. en D.H.H. en hierbij rekening houdende met de percentages in de onderscheiden weken zijn de verkoopsprijzen voor volvette Goudsche kaas geweest per 100 K.G. : van 28 April—19 Mei ƒ 136,70 „ 19 Mei—2 Juni „143,20 2 Juni—30 Juni g 131,56 „ 30 Juni—28 Juli „ 116,06 Deze cijfers zijn verkregen volgens onderstaande gegevens. Percentages. Binnenl. E.F. D.H.H. 28 April—19 Mei 30 pCt. 28 42 19 Mei—30 Juni 20 „ 27 53 1 Juli—heden 40 „ 20 40 Voorbeeld van prijsberekening. E.F ƒ 83— D.H.H ƒ 83,— 2 pCt. „ 1,66 2 pCt I 1,66 ƒ 81,34 ƒ 81,34 Commissie „ 1,— J 80,34 Verkoopprijs 28 April—19 Mei: E.F. 28 K.G. a f 80,34 ƒ 22,49 D. H.H. 42 „ a „ 81,34 „ 34,16 B. 30 „ a „ 39,— „ 11,70 f 68,35 E.F. prijs ƒ 83 DH.H. „ „83 Verkoopprijs 19 Mei—2 Juni: E. F. 27 K.G. a ƒ 80,34 ƒ 21,69 D.H.H. 53 „ a „ 81,34 „ 43,11 B. 20 „ k „ 39,— 7,80 f 72,60 E.F. 1 prijs . . ƒ 83 D.H.H. „ . . „83 67 Verkoopprijs 2 Juni—30 Juni: E.F. 27 K.G. a f 70,54 .... ƒ 19,03 E.F.-prijs ƒ 73 D.H.H. 53 „ a „ 73,50 . . . . „ 38,95 B. 20 „ k „ 39,— . . . . „ 7,80 f 65,78 Verkoopprijs 30 Juni tot heden : E.F. 20 K.G. k ƒ 65,15 ƒ 13,03 D.H.H. 40 „ k „ 73,50 „ 29,40 B 40 „ k „ 39,— „ 15,60 ƒ 58,03 Het verschil tusschen productieprijs en verkoopswaarde bedraagt alzoo : van 28 April—19 Mei per 100 K.G. . '. \ . . ƒ 19,70 „ 19 Mei—2 Juni „ 100 „ „ 26,20 2 Juni—30 „ „ "100 „ „ 14,56 terwijl van 30 Juni—28 Juli per 100 KG. / 0,94 te weinig ontvangen werd. Volgens verstrekte gegevens bedroeg de productie van 28 April—19 Mei in tonnen van 1000 KG. 28 April—19 Mei. . 216 1 737 > v. v. Goudsche kaas. 670 I 115 j 291 ( Edammer 40 ■+>. 248 J 1017 , 994 ( Friesche kaas. 1043 ! 5331 ton. Meer opbrengst per 1000 KG. ... ƒ 197.— is per 5331 ton ƒ 1050207.— 19 Mei-2 Juni . . . 1094 j y y Goudsche kaas. 1703 I 412 j Edammer 40 -K bol | 1201 ) 1349 } Friesche kaas. 6420 ton. Meer opbrengst per 1000 K.G ƒ 262.— is per 6420 ton ƒ 1.682.040 — 2 Juni—30 Juni. . . 4673 v. v. Goudsche kaas. 1866 Edammer 40 -K 4855 Friesche kaas. 11394 ton. Meer opbrengst per 1000 KG ƒ 145,60 is per 11394 ton ƒ 1.658.966,—. 68 Meer opbrengst over de 3 perioden: 28 April—19 Mei , ƒ 1.050.207,— 19 Mei—2 Juni . . „ 1.682.040,— 2 Juni—30 Juni „ 1.658.966,— Totaal . . . f 4.391.213,— Dit bedrag kan verminderd worden met een alsnog vast te stellen winstaandeel voor den kaashandel, hetgeen niet meer zal behoeven te bedragen dan ƒ 60 per ton of over de totale 13145 ton ƒ 788 700, terwijl ook nog de mogelijkheid opengelaten wordt, dat de Kaasvereenigieg er in moge slagen, mits uitgaande van de prijzen voor volvette Goudsche kaas, toch voor de andere kaassoorten lagere winstcijfers aangenomen moeten worden. Dit evenwel in het midden latende, wordt voorloopig het bedrag dat de Kaasvereeniging over de maanden Mei en Juni ten genoege Uwer Commissie moet deponeeren, (om eventueel later ter gedeeltelijke dekking van de kosten der melkvoorziening af te dragen) bepaald op: ƒ 4 491 213,— „ 788 700,— ƒ 3 602 513,— Dit bedrag kan inmiddels verminderd worden met de te lage Juli-opbrengst van f 0,94 per 100 K.G. Productie 1 Juli—28 Juli 3955 ton. 1641 „ 4210 „ 9806 ton. Opbrengst te weinig per 1000 K.G ƒ 9,40 is per 9806 ton ..." „ 92 176, Volgens dezen opzet bedraagt het debet-saldo der Kaasvereeniging per 28 Juli f 3 510 337,—. De definitieve vaststelling van dit bedrag kan geen verder uitstel lijden. Wij hebben de eer U te verzoeken den inhoud van dit schrijven onverwijld ter kennis van het Bestuur der Kaasvereeniging te brengen. Mocht het Bestuur der Vereeniging de Commissie van Bijstand over den opzet dezer berekening willen spreken, dan zal daartoe Donderdag a. s. namiddags te 2*/» uur gelegenheid bestaan. Wij vernemen zulks gaarne tijdig en zullen daarbij eventueel de tegenwoordigheid Uwer Commissie op prijs stellen. Wanneer ons Zaterdag a.s. geen bezwaren tegen deze berekening kenbaar gemaakt zijn, zullen wij haar ter uiteindelijke vaststelling aan den Minister voorleggen. De Commissie van Bijstand, (w. g.) REITSMA. bijlage 83. RIJKSCOMMISSIE VAN TOEZICHT op de Beschikbaarstelling; en. den Uitvoer van Kaas, ingesteld volgens Ministerieel Besluit van 16 October 1915. Afd. r.c.t.k. 2258. 's-Gravenhage, 10 Augustus 1917. Prins Hendrikplein 11. Aan de Kaasvereeniging Deü Haag. Wij hebben de eer U ons telefonisch onderhoud dato 9 Augustus j.1. te bevestigen, waarin wij U mededeelen, dat hangende de kwestie van de vast te stellen schaal volgens welke in de consumptïemelk-voorziening moet. worden bijgedragen met ingang van 10 Augustus voorloopig geen consenten voor den uitvoer van kaas zullen worden verstrekt. Wij merken hierbij op, dat U dit niet als een onvriendelijke daad tegenover Uw vereeniging gelieve te beschouwen, doch wij zagen gaarne eerst klaarheid in deze zaak gebracht, zoowel voor het verloopen tijdvak van af 1 Mei tot heden als o ok voor de toekomst, alvorens weer uitvoer te kunnen toestaan. De Rijkscommissie van Toezich t op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas. De Secretaris, A. G. BREEN. BIJLAGE 24. AFSCHRIFT. KAASVEREENIGING. 11 Augustus 1917. Commissie van Bijstand inzake de uitvoerinj s. io/62503 der Distributiewet 1916 Kneuterdijk 8 's-Gravenhage. In aansluiting op de besprekingen welke wij Donderdag 9 Augustus hielden, betreffende eventueel door de Kaasproducenten te betalen bijdragen in de onkosten der consumptie-melkvoörziening, hebben wij de eer U het volgende te berichten. Het komt ons gewenscht voor, twee principieele vragen eerst te behandelen. lste. Is het juist, dat zooals Uwe Commissie het uitdrukt „voor rekening van den bereider komt alle verlies door productie van kaas van minderwaardige kwaliteit?" Deze redeneering leidt in Uwe berekening tot het resultaat, dat slechts voor den producent, die het beste product maakt, het bedrijf rentabel kan blijven. En zooals U mondeling toelichtte: dat in streken, waar men hetzij door minder gunstige productie voor waarden, hetzij door geringe bekwaamheid van den bedrijfsleider, of van zijn personeel, men op het oogenblik geen kaas moet maken. In de eerste plaats kan hier de praktische tegenwerping gemaakt worden, dat er geen enkel kaasbedrijf is, dat altijd de beste kwaliteit kaas voortbrengt. Elk bedrijf, zelfs het beste, loopt bij een zeer gevoelig artikel als kaas een zeker risicor dat bij de bepaling van de geldelijke opbrengst van het product in rekening gebracht zou moeten worden. Maar van veel grooter beteekenis achten wij de volgende principieele tegenwerping. Gaan wij van het begin uit: Er is in Nederland een zeer omvangrijke groep: de kaasproducenten. Evenals alle producenten van landbouwvoortbrengselen werken deze producenten onder omstandigheden, die in gunstigheid ten aanzien van het door hen uitgeoefende bedrijf zeer uiteenloopen. Al deze bedrijven zijn in normale tijden rendabel. Door buitengewone omstandigheden stijgen de prijzen buitengewoon. Aan de in normale tijden compenseerend daarop volgende productietoename of toename van den aanvoer van elders behoeft niet te worden gedacht, zoodat alle kaasbedrijven buitengewone winsten opleveren. De Regeering ziet dit en zegt: ik leg beslag op die buitengewone winsten. Zij berekent die winsten, en gaat nu van het standpunt uit: het bedrijf dat onder de gunstigste omstandigheden werkt moet rentabel blijven; bedrijven die onder minder gunstige omstandigheden produceeren moesten geen kaas maken. Ziedaar een standpunt, dat wij niet gaarne zouden deelen. Na het bovenstaande vertrouwen wij inmiddels dat het Uwe Commissie duidelijk zal aijn, dat de opbrengst der kaas niet berekend moet worden naar de hoogst behaalde prijzen, doch naar de gemiddelde prijzen. Waarom wij er niet op aandringen, uit te gaan van delaagste prijzen, zal U na het bovenstaande ook duidelijk zijn: de laagste prijzen. 71 toch geven niet de gemiddelde opbrengst weer voor kaas die onder de minst gunstige omstandigheden gemaakt is. 2de. Is het juist dat Uwe Oommissie zich afvraagt, wat de kaas had kunnen opbrengen aan den producent? Uwe Commissie heeft berekend, wat de kaas in Engeland opbracht, wat in Duitschland, wat in het binnenland. Zonder hier op de door U aangenomen cijfers in te gaan, moeten wij dit systeem bestrijden. In de eerste plaats is Uwe Commissie niet consequent in hare berekening. Uw systeem ware consequent geweest, indien U de prijzen genomen hadt, welke de consument in Engeland, de consument in Duitschland, de consument in Nederland voor de kaas betaalt. Maar dan was des te duidelijker aan het licht gekomen de onjuistheid van Uw stelsel. Want dit is onze tweede bemerking: Uw stelsel is niet juist. Wij zullen U dit aantoonen. Daartoe moeten wij teruggaan tot de eerste mededeeling, die wij over de betaling van bijdragen ten behoeve van de consumptiemelkvoorziening in dezen zomer mochten ontvangen. Deze mededeeling bestond in een afschrift van een schrijven van den Minister van Landbouw aan de Rijkscommissie van toezicht. Zijne Excellentie deelt in dat schrijven mede, dat hij het op prijs zou stellen bijdragen te ontvangen en geeft tegelijkertijd reeds den grondslag aan, dien hij gaarne gevolgd zag; „tot een bedrag van de meer opbrengst per Liter verwerkte melk, na aftrek van den grondprijs (11 cent) van de bedrijfskosten en van een matige winst, een en ander berekend naar eene voor elke soort van bedrijf vastgestelde schaal". Hieruit blijkt duidelijk, dat de Minister uitgaat van het kaasproduceerend bedrijf. Dit moet rentabel blijven, maar de bedragen, welke boven de daartoe benoodigde gelden in het bedrijf inkomen, wenscht de Minister te ontvangen. Dit is de grondslag van het verzoek tot de uitvoering waarvan de Kaasvereeniging hare medewerking heeft toegezegd. Het komt ons niet juist voor, om bij de uitvoering van dat verzoek van standpunt te veranderen en een nieuwen basis aan te nemen. Een basis bovendien, die in de twee afgeloopen periodes, waarin wij een dergelijke regeling hadden (4 Maart 1916— 1 October 1916 en 1 October 1916—1 Mei 1917) ook niet aangenomen is. De grondslag van het door U ingenomen standpunt is volgens Uwe mededeeling, dat de Hollandsche handelaar wellicht te veel winst maakt. Indien dit het geval is, wilt U ook op een deel van die winst beslag leggen. Dit is eene mededeeling, die ons op onze conferentie voor de eerste maal bereikte. En het werd door U voorgesteld, alsof het de schuld van de Kaasvereeniging is, dat te veel winst gemaakt werd. De Kaasvereeniging toch had een schaal moeten maken: dan was dit niet gebeurd. Deze mededeeling is ten eenenmale onjuist. Een schaal van heffing, zooals wij die vroeger hadden, heeft niet den minsten invloed op de winst, die de handelaar maakt Het gaat er om te berekenen, hoeveel de kaasproducent ontvangen heeft boven den door den Minister aangegeven grondprijs. Indien wij Uw systeem volgen berekenen wij, hoeveel de kaasproducent zou kunnen hebben ontvangen, indien de werkelijkheid anders was, dan zij is. Dat is geen redelijke- basis van berekening. Afgezien van het feit, of het praktisch invloed heeft (hetgeen wij zeer betwijfelen) of niet, moeten wij om principieele redenen Uwen grondslag verwerpen Thans komen wij tot Uwe berekening. Bij de beschouwing daarvan komen de bovengenoemde principieele bezwaren wat lsfce betreft tot uiting; wat 2de betreft blijven wij van meening, dat de door U gevolgde calculatie principieel onjuist is, doch willen wij slechts aantoonen, dat ook de door U genoemde gegevens over de kaasprijzen onjuist zijn. 72 Uwe berekening op den voet volgende maken wij de volgende bemerkingen. I0.. U deelt ons mede, dat in geen geval zal getreden kunnen worden in een berekenings-systeem volgens de rapporten der Kaasvereeniging. U maakt ons eene verdediging van ons standpunt ten dezen onmogelijk, omdat U slechts eene mededeeling. doet zonder meer. 2°. U deelt mede, dat door den Minister de productieprijs van volvette Goudsche kaas is vastgesteld op ƒ 117,—, inbegrepen een matige bedrijfswinst. Uit Uwe mondelinge toelichting bleek, dat dit cijfer aldus gesteld werd, mede in overeenstemming met de berekening van den Heer van Wijnen. Eene verdere motiveering van Uw productieprijs ad ƒ 117,— mochten wij niet ontvangen, hoewel U ons mededeelde, dat Uwe Commissie zelfstandig ongeveer tot hetzelfde bedrag kwam. Wij kunnen daarom slechts opmerken, dat Uwe berekening niet in overeenstemming is met die van den Heer van Wijnen. Deze toch verklaarde in zijne toelichting uitdrukkelijk, dat hij de toegestane matige winst niet in rekening bracht. Nemen wij die matige winst op 0,4 cent per L. melk of 4 cent per 10 L. Uit 10 L. melk komt 0,905 K.G. kaas, dus die winst verhoogt den productieprijs met 4,4 cent per K.G. kaas, zoodat deze wordt ƒ 121,40 per 100 K.G. kaas. Indien wij bij de berekening der opbrengst de hoogste prijzen als basis aannemen, dient voor het verschil tusschen hoogste en middelnoteering dit bedrag nog Verhoogd te worden met ƒ 6,— per 100 K.G., zoodat het zou komen op ƒ127,40. Principieel is het echter juister, dit bij de prijsnoteering in aanmerking te nemen, zoodat wij blijven op een productieprijs met inbegrip van een matige winst van ƒ 121,40 per 100 K.G. Dit geldt voor de Volvette kaas. Willen wij echter de volvette kaas als basis voor geheel Nederland nemen, dan dient in aanmerking te worden genomen, dat de bedrijfsonkosten, die voor volvette kaas op / 0,77 per, 100 L. melk werden aangenomen, in het fabriekmatig bedrijf inderdaad hooger zijn. Voor dit bedrijf mogen de onkosten op minstens ƒ 1,50 per 100 L. melk aangenomen worden, hetgeen eene verhooging beteekent van ƒ 0,73 per 100 L. melk of ƒ 0,08 per K.G. kaas of ƒ 8,— per 100 K.G. kaas. Zoodat voor fabriekmatig bereide kaas de productieprijs zou worden met inbegrip van een matige winst ƒ 129,40 als basis soort nemende volvette Gouda kaas. 3. Op grond van onze uiteenzettingen berekenen wij den prijs voor de D.H.H. kaas als volgt. Daarbij zij nog opgemerkt, dat U vergat de consentkosten ad/0,25 per 50 K.G. en de statistiekrechten ad ƒ 0,09 per 50 K.G. in rekening te brengen. Prijs D.H.H ƒ 83,- 2 pet ƒ 1,66 Consent j . . . „ 0,25 Statistiek. , 0 09 Gemiddelde kwaliteit ƒ 3,— per 50 K.G. lager dan prima 3 — | 5,— Netto prijs voor den handelaar ƒ 78,— 73 Deze D.H.H. prijs geldt van 28 April tot 2 Juni. Van 2 Juni tot 1 Augustus wordt de D.H.H. prijs: Prijs D.H.H ƒ 75,— 2 pet. : ƒ 1,50 Consent „0,25 Statistiek „ 0,09 Gemiddelde kwaliteit „3,— „ 4,84 Netto prijs voor den handelaar ... ƒ 70,16 Voor de E F. prijzen hebben wij alle zendingen Volvette Gouda kaas, waarover de afrekeningen in ons bezit zijn, op de in bijlage toegevoegde lijst verzameld, en daaruit den gemiddelden netto-prijs voor den handelaar berekend. Dit zijn dus werkelijk gemaakte prijzen en zooals in de bijlage vermeld staat zijn deze gemiddelden als vrij hoog te beschouwen. Aldus komen wij op de volgende E.F. prijzen: 28 April—19 Mei . ƒ 74,75 19 Mei—2 Juni „61,90 2 Juni—30 Juni • • JÉ „ 64,26 Over de periode 30 Juni tot 1 Augustus bezitten wij nog niet voldoende afrekeningen, om een eenigszins betrouwbaar beeld te verkrijgen. Ter zijner tijd zullen wij echter ook gaarne deze afrekeningen overleggen. Wij gelooven echter niet, dat dit gemiddelde tot een lager bedrag zal leiden dan het door U aangenomene van / 65,15 netto voor den handelaar, zoodat wij dit voorloopig aannemen. Den binnenlandschen prijs stellen wij in afwijking van Uwe berekening op ƒ 41,—. U trekt toch naderhand, om de opbrengst voor den boer te berekenen, ƒ 3,— per 50 K.G. af. De handelaar nu verdient op de binnenlandsche kaas slechts f 1,—. Door den binnenlandschen prijs f 2,— hooger te stellen is deze fout geëlimineerd. Wij komen op grond van bovenstaande gegevens tot de volgende middenprijzen. 28 April—19 Mei: E.F. 14 K.G. kj 74,75 ,...= ƒ 20,93 D.H.H. 21 „ k „ 78,— . ........= „ 32,76 B. 15 •„ k „ 41,— = „ 12,30 50 K.G = f 65,99 19 Mei—2 Juni: E.F. 13,5 K.G. k ƒ 61,90 = ƒ 16,71 D.H.H. 26,5 „ „ „ 78,— = „ 41,34 B. 10,— „ „ „ 41,— = „ 8,20 50,— K.G = ƒ 66,25 2 Juni—30 Juni : E.F. 13,5 K.G. a ƒ 64,26 = ƒ 17,35 D.H.H. 26,5 „ „„70,16. , = „ 37,18 B. 10,— „ „ „ 41,— .,...,..= „ 8,20 50,— K.G m ƒ 62,73 74 30 Juni—1 Augustus: E.F. 10,— K.G. a ƒ 65,15 = ƒ 13,03 D.H.H. 20— „ „ „ 70,16 = „ 88,06 B. 20,— „ „ „ 41,— = „ 16,40 50,— K.G. . . = ƒ 57,49 We krijgen dus voor den handelaar de volgende netto opbrengsten : 28 April—19 Mei ƒ 65,99 19 Mei — 2 Juni „ 66,25 2 Juni —30 Juni n 62,73 30 Juni— 1 Aug „ 57,49 Dit beteekent onder aanname der bruto winstmage voor den handel van/3,— per 50 K.G. (welke marge niet te hoog is) theoretische netto prijzen voor den producent: 28 April—19 Mei ƒ 62,99 19 Mei — 2 Juni [ 63,25 2 Juni—30 Juni • g 59,73 30 Juni — 1 Aug „ 54,49 Voor volvette Gouda kaas stelden wij den productieprijs met inbegrip van een matige bedrijfswinst op ƒ 60,70 per 50 K.G. zoodat de meer- resp. minderopbrengsten zijn: 28 April—19 Mei -+- ƒ 2,29 19 Mei — 2 Juni -+- „ 2.55 2 Juni—30 Juni — n 0,97 30 Juni— 1 Aug. — „ 6,21 Zoodat voor volvette Gouda kaas de rekening wordt: 28 April—19 Mei. Productie 1623 ton. Meeropbrengst per ton ƒ 45,80. „ totaal -+- f 74.333,40 19 Mei—2 Juni. Productie 2797 ton. Meeropbrengst per ton ƒ 51,—. r " totaal -+- ƒ 142.647,— 2 Juni—30 Juni. Productie 4673 ton. Minderopbrengst per ton ƒ 19,40. totaal — ƒ 90.656,20 30 Juni—1 Augustus. Productie 3955 ton. Minderopbrengst per ton f 124,20. totaal — ƒ 491.211,— Totale minderopbrengst — ƒ 364.886,80 Dezelfde berekening zoude gemaakt moeten worden voor Edammer kaas 40-1en Friesche, mits uitgaande van den bovengenoemden hoogeren productieprijs voor deze 75 soorten, zijnde ƒ 129,40. Deze berekening levert dan natuurlijk een nog grooter negatief saldo op. Maken wij de berekening voor geheel Nederland op één basis van productieprijs, dan zou het nemen van een gemiddelden basis tusschen ƒ 121,40 en ƒ 129,40 de eenigst billijke oplossing zijn. Het behoeft niet verder te worden aangetoond, dat ook dan een groot negatief saldo het eindresultaat zal zijn. Wij hebben hier tegenover Uwe berekening de onze gesteld. Wij deden dit ondanks het feit, dat wij het systeem, door U gevolgd aanvechtbaar achten. Wij achten het niet juist, te berekenen, wat de producent zou kunnen hebben ontvangen, waar wij beschikken kunnen over de juiste gegevens: wat de producent ontvangen heeft. Voor Friesland en Noord-Holland weten wij, wat aan den producent per L. aan de kaasfabrieken geleverde melk uitbetaald is. In Zuid-Holland kennen wij de marktnoteeringen. De gegevens voor de fabrieken zullen wij U desgewenscht doen toekomen, terwijl wij voor Volvette kaas de berekening op basis marktnoteering onderstaand maken. Berekening meer- of minderopbrengst Volvette Gouda kaas boven of onder productieprijs: Produc- Hoogste Verschil Productie Meer- Minder- WEEK. 1 1 tieprijs. noteering. p. 50 K.G. * 50 K.G. opbrengst. opbrengst. . ■ ■ 28 April—5 Mei ƒ63,70 ƒ61,— —ƒ2,70 4,323 f 11.672,10 5—12 Mei „ 63,70 „ 62,50 — „ 1,20 14,743 „ 17.691,60 12—19 „ „ 63,70 . 64,— + „ 0,30 13,400 ƒ 4.020,— 19—25 „ I „ 63,70 „67,— +„ 3,30 21,8.88 „ 72.230,4 26 Mei—2 Juni „ 63,70 „71,— +„ 7,30 34,077 „ 248.762,1 2— 9 Juni „ 63,70 „ 62,50 — „ 1,20 9,141 „ 19.969,20 9—16 „ „ 63,70 „ 63,— — „ 0,70 29,457 „ 20.619,90 16—23 .„ „ 63,70 „ 62,50 —„ 1,20 24,146 „ 28.975,20 23—30 „ „ 63,70 „62,— —„ 1,70 32,714 „ 22.899,80 30 Juni—7 Juli „ 63,70 „57,— —„ 6,70 15,424 „ 103.340,80 7_U juli „ 63,70 „ 57,— — „ 6,70 21,894 „ 146.689,80 14—21 „ „ 63,70 „ 58,— — „ 5,70 21,207 „ 120.879,90 21—28 „ „ 63,70 „60,— —„ 3,70 20,576 ( „ 76.131,20 Totaal. ... — — — — ƒ325.012, 5 f 559.869,50 Bij deze berekening is de minderopbrengst totaal over de geheele periode ƒ 234.857,00 voor volvette Gouda kaas. 76 Welke berekening men dus moge maken, de werkelijkheid is, dat de kaasboer inderdaad -minder ontvangen heeft, dan de destijds door de Regeering toegezegde 11 cent verhoogd met een matige bedrijfswinst. De berekeningen zijn ingewikkeld; zij kunnen op allerlei manieren worden opgezet. Het resultaat zal dan ook nooit precies zuiver zijn. Maar wij zijn er zeker van dat het hoofdresultaat, waartoe zij leiden, juist is; dit wordt door de praktijk volkomen bevestigd. Het Bestuur der „Kaasvereeniging". Voorzitter, (w. g.) J. G. HIBMA. Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. AFSCHRIFT. BIJLAGE 2s. KAASVEREENIGING. 's-Gravenhage, 14 Augustus 1917. Commissie van Bijstand inzake de uitvoering Afd. s n . 3/62636. der Distributiewet 1916 Kneuterdijk 8 's-Gravenhage. In aansluiting op ons schrijven van 11 Augustus Afd. S. No. 10/62503 hebben wij de eer U nog op het volgende te wijzen." Wij verzuimden, de becijferingen in Uwe berekening na te rekenen, voordat wij onze bovengenoemde missive gereed maakten. Dit thans nog doende, stuiten wij op een drietal vergissingen. Bij Uwe calculaties neemt U den prijs die voor 100 K.G. kaas gemaakt zou zijn van 19 Mei tot 2 Juni op ƒ 143,20. Volgens Uwe prijsberekening zou dit moeten zijn ƒ 145,20. Indien wij deze correctie in Uwe calculatie aanbrengen, verhoogt dit het debetsaldo van de Kaasvereeniging volgens Uwen opzet tot ƒ 3.638.737,—. Ten tweede berekent U het winstaandeel van den kaashandel over 13.145 ton, hetgeen moest zijn 23.145 ton. Dit omgerekend a ƒ 60,— per ton geeft niet / 788.700,— maar f 1.388.700,—. Het door U berekende saldo dient daarom met f 600.000,— te worden verlaagd, zoodat het zou worden: ƒ 3.638.737, f 600.000,— = ƒ 3.038.737,—. Ten derde nam U voor de periode 19 Mei—30 Juni de volgende percentages : Binnenland 20; E.F. 27; D.H.H. 53. Dit had als volgt moeten zijn : 19 Mei—26 Mei: Binnenland 20; E.F. 32; D.H.H. 48. 26 Mei—30 Juni: Binnenland 20; E.F. 27; D.H.H. 53. Deze vergissing drukt het saldo van Uwe berekening eenigszins, doch niet belangrijk. Wij namen haar in onze berekening over, zoodat deze nog iets ongunstiger voor den kaasproducent wordt: de minderopbrengst wordt er nog door verhoogd. Wij gevoelden ons verplicht U hierop nog even te wijzen; wegens den geringen invloed van de sub 2 genoemde afwijking achten wij het niet van belang onze calculatie nog te wijzigen, aangezien Uwerzijds op spoed bij de inzending werd aangedrongen. Het Bestuur der „Kaasvereeniaivg" Voorzitter, (w. g.) J. G. HIBMA. Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 26. BIJKSCOMMISSIE VAN TOEZICHT op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas, ingesteld volgens Ministerieel Besluit van 16 October 1915. 's-Gravenhage, 24 Augustus 1917. • Prins Hendrikplein 11. Afd. R.C.T.K. 2377. . Aan Bijlage. de Kaasvereeniging Koninginnegracht 50—51 te 's-Gravenhage. Ingesloten hebben wij de eer U de nota voor de bijdrage ten behoeve van. de Consumptiemelkvoorziening van de Commissie van Bijstand in zake Uitvoering der Distributiewet 1916 toe te zenden. Zooals door genoemde Commissie met den heer Nobel is afgesproken, bestaat er voor U gelegenheid zoo U dit wenscht, a.s. Maandag met de Commissie van Bijstand over deze nota nog van gedachten te wisselen. Een tweetal afgevaardigden Uwer Vereeniging acht zij voor dit eventueele onderhoud wel voldoende. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van kaas. Secretaris, (w. g.) A. G. BREEN. Het schrijven van het Bestuur der Kaasvereeniging van 11 Augustus 1917 geeft aanleiding tot verschillende opmerkingen. Hieronder worden slechts die opmerkingen behandeld, welke voor de berekening van het bedrag, dat door de Kaasvereeniging zal moeten afgedragen worden, beteekenis hebben. A. Het verband tusschen de bijdragen verschuldigd per Kilogram kaas in de onderscheiden productiegebieden. In den brief, die de Rijkscommissie van Toezicht op 30 Mei in opdracht van den Minister richtte tot de Kaasvereeniging, werd de mogelijkheid gelaten tot het gebruiken van verschillende schalen voor de verschillende soorten van bedrijf. Intusschen werden door de Kaasvereeniging bij haar schrijven van 1 Augustus j 1. drie rapporten overgelegd n.1. één over elk der drie productiegebieden, welke in opzet of in berekeningswijze zoodanig verschilden, dat zij te weinig overeenstemming boden om naast elkander te worden' gebruikt. Uit den begeleidenden briet van de Rijkscommissie van Toezicht bleek, dat de Kaasvereeniging niet in staat was over het tusschen hare rapporteurs bestaande verschil, haar eigen meening te zeggen. Op grond van dit gebrek aan overeenstemming bij de Kaasvereeniging besloot de Minister zijnerzijds een stelsel te doen vaststellen. Bij dit stelsel is uitgegaan van de bedrijfsomstandigheden in het productiegebied der volvette kaas en aangenomen, dat het berekende winstbedrag ook voor de elders geproduceerde kaassoorten kan aangenomen worden, hoewel in de voorloopige berekening de mogelijkheid van een ander winstcijfer was opengelaten. Bij de nadere bespreking met de Kaasvereeniging werd harerzijds betoogd, dat een correctie op de prijsberekening voor volvette kaas aangebracht moest worden van j 8,— per 100 K.G. kaas (aanvankelijk is een hooger bedrag genoemd, doch is nader tot ƒ 8,— verminderd) in verband met de hoogere productiekosten van het fabriekmatig bedrijf. Deze opmerking zoude alleen dienst kunnen doen ter motiveering van het gebruik van een andere schaal voor de streken, waar de kaas fabriekmatig bereid wordt. De berekening van de volvette Goudsche kaas behoeft daardoor geen verandering te ondergaan. Wat de andere bedrijfsgroepen betreft, dient er rekening mede gehouden te worden, dat het onkostencijfer, dat de exploitatie der fabrieken aanwijst niet zonder meer toepasselijk is, omdat die fabrieken gemengde bedrijven zijn en dus een deel van hun onkosten een gevolg zijn van de botermakerij. Waar in onze berekening van den grondprijs voor volvette kaas een onkostencijfer van f 1,— aangenomen is (als bedrijfskosten voor de boterbereiding is ook ƒ 1,— per 100 Liter aangenomen in de boterschaal) zijn wij niet overtuigd van de noodzakelijkheid om voor de fabriekmatige kaasbereiding een afwijkend cijfer aan te nemen. B. De grondprijs. De grondprijs voor een winsLberekeningsprijs is door ons berekend met gebruikmaking van de volgende cijfers: 100 L. melk leveren 9,30 K.G. kaas. De kaasopbrengst is berekend uit de volgende gegevens, welke verstrekt zijn door den Rijkszuivelconsulent voor Utrecht aan de Rijkscommissie van Toezicht op de Kaasvereeniging. Op verschillende boerderijen is door den Rijkszuivelconsulent in 1907 de kaasopbrengst nagegaan. In Mei op 6 boerderijen, gemiddeld verkreeg men daar uit 100 L. melk 9,03 K.G. kaas. In Juni op 7 boerderijen hier was de opbrengst gemiddeld 9,33 K.G. In Juli op 7 boerderijen, opbrengst was toen gemiddeld 9,54 K.G. Gemiddeld was dus de kaasopbrengst in deze drie maanden 9,30 K.G. kaas. Bij het rapport teekende de heer Hylkema nog aan, dat op een andere boerderij in de maand Juni op een betere wijze uit 100 Liter melk 10 K.G. kaas was bereid. 100 L. zoete wei brengt op ƒ 2,—. De waarde van de zoete wei is, in aansluiting van hetgeen als waarde der nevenproducten aangenomen is in de schaal der Botervereeniging, nl. karnemelk 5 cents en ondermelk 4 cents. Onkosten der kaasbereiding f 1,— per 100 Liter kaasmelk. 79^ 80 Matige winst f 4,325 per 100 K.G. kaas. Op grond van deze gegevens krijgen wij het volgende resultaat: 100 Liter melk ƒ 11,— 90 „ wei „ 1,80 ƒ. 9,20 Onkosten „ 1,— ƒ 10,20 Productiekosten 100 K.G. kaas ^§ = ƒ 109,675 Markt kosten „ 3,— ƒ 112,675 Matige winst „ 4,325 C. Prijsverschillen voor afwijkende kwaliteit. Wij zijn van oordeel, dat dit risico of dit verlies gedragen kan worden door het toegestane winstcijfer. De uitspraak van de Kaasvereeniging, dat het principieel juister is het prijsverschil bij de prijsnoteering in aanmerking te doen komen (zie pagina 4 van den brief van 11 Augustus) willen wij noch toegeven noch bestrijden. Wij zijn evenwel van oordeel, dat dit prijsverschil ten voor- of ten nadeele van den bereider moet komen, en achten het daarom beter bij de vaststelling van den prijs van den bereider daarmede rekening te houden. Het nadere overleg met de Kaasvereeniging geeft ons geen aanleiding om den aangenomen basisprijs voor den producent van volvette Goudsche kaas, met inbegrip van een matige winst, nl. f 117,— te wijzigen. In dit bedrag is dan ook begrepen de risico van de productie van kaas van afwijkende kwaliteit. D. De verkoopsprijzen bij aflevering aan Centrale pakhuizen, D.H.H. en volgens E.F. verplichting. De verbeteringen door de Kaasvereeniging ten opzichte der percentages aangegeven, nemen wij over en deze percentages worden dus: B. E.F. D.H.H. Ie periode van 28 April—19 Mei 30 28 42 2e „ „19 Mei—2 Juni 20 27 53 3e „2 Juni—30 Juni 20 27 53 4e „ „ 30 Juni—1 Augustus 40 20 40 D.H.H. prijzen. De D.H.H. prijzen nemen wij voor deze 4 perioden als volgt; voor le en 2e periode ƒ 81,—, voor de 3e en 4e periode ƒ 73,16. Wij volgden hiérbij de volgende berekening: le en 2e periode D.H.H. . . ƒ 83,— 3e en 4e periode D.H.H. . ƒ 75,— 2 pet . . „ 1,66 2 pet. . . „ 1,50 ~y¥l,34 ƒ 73,50 Consent en statistiek „ 0,34 Consent en statistiek. . . „ 0,34 ƒ 81,— ƒ 73,16 81 Voor gemiddelde kwaliteit kan naar onze meening geen aftrek toegestaan worden, omdat daarmede reeds bij den aankoop van den bereider rekening is gehouden. E.F. prijzen. Ten opzichte van de E.F. prijzen bestonden de volgende verschillen. In de berekening opgenomen in ons schrijven van 6 Augustus hebben wij voor deze prijzen ons gebaseerd op de prijzen die gemaakt zijn voor de Commission for Reliëf in Belgium en kwamen wij aan de hand van de gegevens die wij ons konden verschaffen tot de onderstaande prijzen. le en 2e periode E F. . . . j 83,— 3e periode E.F ƒ 73,— 2 pet. . . „ 1,66 2 pet. . . „ 1,46 j 81,34 ƒ 71,54 Commissie „ 1,— Commissie „ 1,— ƒ 80,34 ƒ 70,54 Voor de 4e periode namen Wij E.F. f 67,50 2 pet. . . . „ 1,35 f 66.15 Commissie „ 1,— ƒ 65,15 Daarentegen werden door de Kaasvereeniging aan de hand van hare gegevens de volgende prijzen geplaatst: le periode 28 April—19 Mei ƒ 74,75 2e periode 19 Mei—2 Juni „61,90 3e periode 2 Juni—30 Juni „ 64,26 4e periode 30 Juni—1 Aug „ 69,15. Over de periode 30 Juni—1 Augustus bezat de Kaasvereeniging nog geen voldoende afrekeningen om een eenigszins betrouwbaar beeld te krijgen. Te gelegener tijd zouden zij gaarne ook deze afrekeningen overleggen. De Kaasvereeniging geloofde echter niet dat dit gemiddelde tot een lager bedrag zou leiden dan het door ons aangenomene van f 65,15 netto voor den handelaar, zoodat zij dit voorloopig aannamen. Wij oordeelden op grond van deze buitengewoon groote verschillen, een nader onderzoek noodzakelijk en hebben op grond van de ingewonnen gegevens en de nader verstrekte inlichtingen de volgende prijzen. Voor E.F.kaas in de onderscheiden perioden aangenomen. le periode 28 April—19 Mei ƒ 80,— 2e periode 19 Mei—2 Juni ........ 78,66 3e periode 2 Juni—30 Juni „ 66,66 4e periode 30 Juni—1 Aug „ 64,81. (Hier zijn de cijfers gevolgd die ons ten gevolge van dat nader onderzoek verstrekt zijn, echter met dezen verstande, dat de onkosten voor consent en statistiek, te zamen ƒ 0,34 op de cijfers in mindering gebracht zijn). Binnenlandsche prijzen. De binnenlandsche prijzen nemen wij op ƒ 39,—. Wij krijgen dan de volgende berekeningen: 82 lè période 28 April—19 Mei. Percëntage's'B 30 pet. E F 28 pet. DfiH 42 pet. Prijzen B ƒ 39,— E F ƒ 80,— DHH ƒ 81,— per 50 K.G. B 30 x ƒ 39,— = ƒ 11,70 EF 28 x „ 80— = „ 22,40 DHH 42 x „ 81,— = „ 34,02 ƒ 68,12 De opbrengst per 50 K.G. dus in deze periode .... ƒ 68,12 » 100 „ _ . . . '4 „ 136,24 Basisprijs „ 100 „ iö door ons aangenomen op . . . 117,00 Meer opbrengst per 100 K.G. ... ƒ 19,24 Meer opbrengst per ton ƒ 192,40. ♦ 2e période 19 Mei—2 Juni. PercentagesB 20 pet. EF 27 pet. DHH 53 pet. Prijzen B ƒ 39— E F ƒ 78,66 DHH ƒ 81,— per 50 K.G. B 20 x 39,— f = f 7,80 EF 27 x 78,66 „ = , 21,23 DHH 53 x 81,— „ = „ 42,93 ƒ 71,96 Opbrengst per 50 K.G. in deze periode ,; . j 71,96 .100 , „ „ „ „ 143,92 Basisprijs „ 100 „ n 117,— Meer opbrengst per 100 K.G. ... ƒ 26,92 Meer opbrengst per ton f 269,20. 3e periode 2 Juni—30 Juni. PercentagesB 20 pet. EF 27 pet. DHH 59 pet. Prijzen B ƒ 39,00 EF ƒ 66,66 DHH ƒ 73,16 per 50 B 20 x ƒ 89,^ = ƒ 7,80 EF 27 x „ 66,66 = „ 17,99 DHH 53 x 9 73,16 = „ 38,77 f 64,56 Opbrengst per 50 l£.G. in deze periode ƒ 64,56 „ 100 „ ,, ' „ „ g 129,12 Basisprijs , 100 , „ 117;— Meer opbrengst per 100 K.G. . . . . „ 12,12 Meer opbrengst per ton ƒ 121,20. Vï-f1 4e période 30 Juni—1 Auguëtus. Percentages B 40 pet. EF 20 pet. DHH 53 pet. Prijzen B f 39— EF ƒ 64,81 DHH ƒ 73,16 per 50 K.G. B 40 x ƒ 39, f 15,60 EF 20 x „ 64,81 = „ 12,96 DHH 40 x „ 73,16 = „ 29,26 ƒ 57,82 83 Opbrengst per 50 K.G. in deze periode ƒ. 57,82 „100 , „ 115,64 Basisprijs „ 100 „ .»...„ 117,— Minder opbrengst. ...,.„. ƒ 1,36 Minder opbrengt per ton f 13,60. Volgens de verstrekte gegevens bedroeg de productie in de periode van 28 April— 19 Mei in tonnen van 1000 K.G. 5331 ton. De meeropbrengst was in deze periode per ton 192,40, derhalve 5331 x f 192,40 = ƒ 1.025.684,—. Productie in periode 19 Mei—2 Juni 6420 ton. Meer opbrengst per ton ƒ 269,20, dus 6420 x ƒ 269,20 = / 1.728.264,— Productie in periode 2 Juni—30 Juni 11394 ton. Meer opbrengst per ton ƒ 121,20 dus 11394 x ƒ 121,20 = „ 1.380.952,— totaal ... ƒ 4.134.900,— Productie in periode 30 Juni—1 Aug. 9806 ton. Minder opbrengst per ton ƒ 13,60, dus 9806 x ƒ 13,60 = „ 133.361,— totaal . . . ƒ 4.001.529,— De gemiddelde meeropbrengst over de 4 perioden bedroeg dus ƒ 4.001.529,—. De vergoeding voor den kaashandel kan met inbegrip van een matige winst bepaald worden op ƒ 60,— per ton export kaas en op ƒ 20,— per ton binnenlandsche kaas. De productie bedroeg totaal 32951 ton, hiervan voor het binnenland 30 pet. ( 5331 tons) . . . . = 1600 ton 20 „ ( 6420 „)....= 1284 „ 20 „ (11394 „)....= 2278 „ 40 „ ( 9806 „)....= 3922 „ Totaal voor het binnenland = 9084 ton Voor het buitenland (32951—9084) = 23867 ton Vergoeding voor kaashandel 9084 ton x ƒ 20,— ƒ 181.680,— 23867 „ x „ 60,— „ 1.432.020,— Totaal vergoeding ... ƒ 1.613.700,— De totaal meeropbrengst bedroeg ƒ 4.001.529,— Af vergoeding kaashandel » 1.613,700,— ƒ 2 387.829,— zijnde het bedrag dat "door de Kaasvereeniging ten behoeve van de melkvoorziening zal betaald moeten worden. Bij onze prijzen is niets afgetrokken voor indroging, hiermede moet nog rekening gehouden worden en achten wij het derhalve billijk dat hiervoor nog een correctie aangebracht wordt. BIJLAGE 2». DRIJISSOOTviElVflIISSIE! "V-^TST TOEZICHT op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas, ingesteld volgens Ministerieel Besluit van 16 October 1915. Afd. r.o.t.k. 2484. 's-Gravenhage, 10 September 1917. Prins Hendrikplein 11. Met Bölage. Aa% 'de Kaasvereeniging Den Haag. Wij hebben de eer U ingesloten afschrift toe te zenden van het schrijven van Z. E. den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel betreffende den te betalen toeslag in de consumptiemelkvoorziening over het tijdvak 1 Mei—28 Juli 1917. Naar aanleiding daarvan verzoeken wij U beleefd ons omgaand te willen berichten, wanneer U deze gelden aan onze Commissie zult afdragen. De Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den uitvoer van Kaas, De Secretaris, (w. g.) A. G. BREEN. September 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Kaasvereeniging. Na ontvangst van Uw schrijven van 2 Augustus ter begeleiding van het antwoord der Kaasvereeniging op de op mijn verzoek door U tot haar gerichte vraag om een voorstel in te dienen voor een schaal ter bepaling van de volgens de geldende regeling verschuldigde bijdragen in de kosten van de melkvoorziening, heb ik — waar de Kaasvereeniging verklaarde hiertoe niet in staat te zijn — aan de Commissie van Bijstand opgedragen de bedoelde schaal samen te stellen. Op grond van het door deze Commissie uitgebrachte rapport, dat vergezeld was van de te dezer zake tusschen haar en de Kaasvereeniging gewisselde stukken, heb ik het volgende vastgesteld : a. de in eenige periode per Kilogram kaas af te dragen bedragen zijn voor de onderscheiden kaassoorten gelijk ; b. de stortingen worden berekend volgens de aangenomen uitkomsten van de productie van volvette Goudsche kaas op de boerderij ; 85 c. voor den duur van de loopende periode wordt de productieprijs voor 100 K.G. volvette Goudsche Kaas afgeleverd op de gewone handelscondities door mij aangenomen op ƒ 117,—. De producent draagt hierbij het risico van de bereiding. d. een behoorlijke vergoeding voor den handel met inbegrip van alle kosten, risico's en verliezen wordt door mij aangenomen op ƒ 6,— per 100 K.G. exportkaas en op ƒ 2,— pér 100 KG. binnenlandsche kaas. Aanteekening: Rekening houdende met de mededeelingen van de Kaasvereeniging dat in een deel van de afgeloopen maanden door buitengewone omstandigheden een extraindrogingsverlies geleden is, heb ik goedgevonden voor de berekening van de af te dragen sommen over den tijd van 1 Mei tot 28 Juli voor alle kaas een „handelsvergoeding" van f 6,— per 100 K.G. in rekening te doen brengen. Volgens het hier voorgaan de rekenende, wordt de som door de Kaasvereeniging te betalen over het tijdvak van 1 Mei tot 28 Juli ƒ 1 647 344,80. Ik merk hierbij nog op, dat de voor de aan te nemen E.F.-prijzen, waaromtrent een verschil bestond tusschen de gegevens verstrekt door het Bestuur van de Kaasvereeniging en die van de 'door de Commissie van Bijstand geraadpleegde deskundigen door mij ten slotte het gemiddelde van deze uitkomsten genomen is. Het zal mij aangenaam zijn, wanneer U onverwijld het bovenstaande ter kennis van bet Bestuur der Kaasvereeniging wilt brengen met verzoek U onmiddellijk te berichten, dat het boven aangegeven bedrag volgens aanwijzingen Uwer Commissie gestort zal worden. Zooals reeds vroeger is medegedeeld behoeft een finale afdracht der verschuldigde gelden pas te geschieden aan het einde der zomerperiode. Storting der gelden of althans verstrekking van voldoende waarborgen, dat de storting zal plaats hebben, moet aan de verdere uitreiking van consenten via de Kaasvereeniging voorafgaan. Ik merk n.1. nog op en verzoek U dit eveneens ter kennis van de Kaasvereeniging te brengen, dat het mij voorkomt, dat er over de onderwerpelijke aangelegenheid voldoende overleg gepleegd is, zoodat ik de gedachten wisseling hierover meen te kunnen sluiten en door Uwe tusschenkomst het definitieve antwoord der Kaasvereeniging inwacht. De Minister. Overeenkomstig de geparafeerde minuut, (w. g.) REITSMA. BIJLAGE 2S. 's-Gravenhage, 13 September 1917. KAASVEREENIGING. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, s. 3/66309. Nijverheid en Handel 's-Gravenhage. Excellentie, Wij hebben de eer Uwe Excellentie te berichten, dat wij van de Rijkscommissie van Toezicht afschrift ontvingen van het door Uwe Excellentie tot haar gerichte schrijven betreffende de door de Kaasvereeniging af te dragen gelden tot bijdrage in de kosten der consumptiemelkvoorziening. Uit dat schrijven zagen wij tot ons leedwezen, dat Uwe Excellentie haar standpunt vaststelde op meerdere punten afwijkende van de door ons geadviseerde berekeningswijze, zoodat ook het eindresultaat niet onbelangrijk afwijkt van het door ons gevondene. Waar wij er van overtuigd zijn, dat het hier eene aangelegenheid betreft, welke eenerzijds principieel op verschillende manieren kan worden bezien, anderzijds in de uitwerking invoeging van talrijke moeilijk vast te stellen grootheden vereischt, wil het ons voorkomen, dat een hernieuwd onderzoek door deskundigen wellicht op verschillende punten tot overeenstemming zou kunnen leiden. Eene Commissie van deskundigen zou daartoe kunnen worden samengesteld, bestaande uit één lid aan te wijzen door Uwe Excellentie, één lid aan te wijzen door onze Vereeniging en een derde lid aan te wijzen door deze beide leden te zamen. Verder zijn wij bereid hangende het onderzoek ten genoege van 'de Rijkscommissie van Toezicht voor het door Uwe Excellentie aangenomen bedrag ad ƒ 1.647.344,80 garantie te geven, over welk bedrag na en conform de uitspraak van de Commissie zal kunnen worden beschikt. Wij stellen er prijs op nogmaals uitdrukkelijk te verklaren, dat wij niet anders wallen dan gelden, welke wij krachtens de eens gegeven toezegging verschuldigd zijn, ook inderdaad af te dragen. Daarnevens vinden wij echter de vrijheid, Uwe Excellentie als een integreerend onderdeel van ons bovenstaand voorstel te verzoeken bij eventueele overname daarvan wel te willen besluiten, dat onmiddellijk nadat door ons de noodige zekerheid voor het bovengenoemde bedrag zal zijn gesteld, de uitgifte van certificaten en consenten voor den uitvoer van kaas zal worden hervat. Wij verzoeken Uwe Excellentie beleefd dit ons drieledig verzoek als een geheel wel te willen overwegen, waarna wij Uwer Excellentie's beslissing gaarne tegemoet zien, opdat wij de in verband daarmede noodzakelijke maatregelen ten. spoedigste zullen kunnen treffen. Onder betuiging van de meeste hoogachting hebben wij de eer te zijn, Van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaar, Het Bestuur der Kaasvereeniging'', Voorzitter, (w. g.) J. G. HIBMA. Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. AFSCHRIFT. BIJLAGE *». Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. DIRECTIE VAN DEN LANDBOUW. N°. 26193. 5de Afdeeling. 's-Gravenhage, 15 September 1917. Aan het Bestuur der Kaasvereeniging. Ik heb de eer U te berichten, dat ik, ofschoon betreurende, dat het overleg tusschen Uw Bestuur en de Commissie van Bijstand over het bedrag, dat Uwe Vereeniging over het tijdvak van 1 Mei tot 28 Juli zal hebben af te dragen, niet tot overeenstemming heeft geleid, toch niet kan besluiten, aan Uw verzoek te voldoen om over deze aangelegenheid het oordeel eener Commissie in te winnen. Na herhaalde bestudeering der mij voorgelegde stukken is mij gebleken, dat Uw bestuur- volledig gelegenheid heeft gehad om Uwe aanmerkingen te maken op de door de Commissie van Bijstand opgezette berekening. Het is U bekend, dat met meerdere van Uwe opmerkingen rekening gehouden is voor zoover zulks met het oog op andere belangen, die ik eveneens heb te behartigen toelaatbaar was. Ik heb tevens kennis genomen van de uitkomsten der berekening van door de Commissie van Bijstand geraadpleegde deskundigen, waarbij mij bleek, dat het eindcijfer dezer deskundigen niet onbelangrijk hooger is dan ƒ 1.647.344,80. Ik heb dan ook de overtuiging dat ik persoonlijk geheel op de hoogte ben van de voor de beoordeeling noodige feiten en dat bij de vaststelling van het bedrag de billijkheid tegenover Uwe Vereeniging volkomen betracht is. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (get) POSTHUMA. Voor gelijkluidend afschrift, De Administrateur van den Landbouw, (w. g.) C. ROEST. BIJLAGE 30. KAASVEREENIGING» 's-Gravenhage, 19 September 1917. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, s. 3/67155 Nijverheid en Handel 's-Gravenhage. Excellentie, In aansluiting op het schrijven d d. 15 September N°. 26193, 5e Afdeeling, dat wij mochten ontvangen hebben wij de eer Uwe Excellentie het volgende te berichten. Wij lazen uit gemeld schrijven, dat Uwe Excellentie geen aanleiding heeft kunnen vinden, over het door U aangenomen bedrag dat over de periode 1 Mei tot 28 Juli door de Kaasvereeniging te betalen zoude zijn, nogmaals het advies van eene Commissie van deskundigen in te winnen. Wij betreuren dit besluit, omdat wij gaarne gezien hadden, dat in deze aangelegenheid overeenstemming verkregen ware. Zooals Uwe Excellentie bekend is, bestaat deze overeenstemming thans niet. Ons Bestuur is er van overtuigd, dat bij eene juiste berekening van het bedrag het resultaat is, dat van eenige verschuldigdheid van de Kaasvereeniging geen sprake kan zijn. Wij vertrouwen dat Uwe Excellentie zal begrijpen en billijken dat in dit stadium van een vrijwillig toestemmen onzerzijdsch in de betaling van eenig bedrag geen sprake kan zijn. Vrijwillige betaling van naar onze meening niet verschuldigde gelden zoude van ons standpunt gelijk staan met eene donatie. En dit kan niet de bedoeling zijn van de Regeering. Het zijn dan ook geheel andere overwegingen geweest, welke onze Bestuursvergadering van Dinsdag 18 September met meerderheid van stemmen deed besluiten, het bedoelde bedrag te betalen. Eenerzijds werd overwogen, dat waar de geheele berekening van het hier bedoelde bedrag door of namens Uwe Excellentie werd vastgesteld; waar de Kaasvereeniging daar tegenover gesteld heeft, dat de berekening en vooral het berekeningssysteem onjuist was; waar Uwe Excellentie niettemin betaling van het bedrag als eisch blijft stellen, wij dien eisch meer als eene regeeiingsopdracht hebben te beschouwen dan als een voorstel dat aan onze goedkeuring onderworpen is. Anderzijds werd de stemming zeer beïnvloed door het feit, dat de hervatting der afgifte van uitvoervergunningen voor kaas afhankelijk gesteld is van de betaling der gelden. Waar de herafgifte van consenten dringend noodzakelijk is, omdat elk oponthoud 89 groote schade veroorzaakt voor producenten en handelaars; waar door de reeds vrij langdurige stagnatie een noodtoestand is ingetreden die in het algemeen belang ten spoedigste beëindigd dient te worden, is het in hoofdzaak deze praktische overweging geweest, die de stemming ten gunste der betaling beïnvloedde. Deze betaling geschiedt onder uitdrukkelijke verwijzing naar bovenstaande uiteenzetting van ons standpunt; onder verklaring dat de Kaasvereeniging zich niet verantwoordelijk stelt voor de gevolgen van het nakomen van dezen naar hare meening door de Regeering niet terecht gestelden eisch; en onder voorbehoud van ons recht, om zooveel wij dit noodig achten bekendheid te geven aan de wijze waarop dit betalingsbesluit tot stand gebracht werd Onder betuiging van de meeste Hoogachting hebben wij de eer te zijn, Van Uwe Excellentie de gehoorzame dienaar, Het Bestuur der „Kaasvereeniging" Voorzitter, {w. g.) J. G. HIBMA. Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 31. Circulaire N». 103. 's-Gravenbage, 13 October 1917. L. S. •' .>, Wij hebben de eer U het volgende te berichten: Zooals U bekend is, werden door de Kaasvereeniging gedurende den laatsten tijd gelden aan de Regeering afgedragen, ten behoeve van de melkvoorziening. De daartoe benoodigde fondsen werden verkregen door boven de gebruikelijke onkostenvergoeding ad f 0,50 per 100 K.G. certificaat een omslag te heffen. In verband met de gewijzigde omstandigheden is het gewenscht dit systeem door een ander te vervangen, tengevolge waarvan het volgende is vastgesteld: Als uitgangspunt geldt dat de exporteur aan den producent betaalt den productieprijs. Exporteurs, die zelve producent zijn, ontvangen dus als producent den productieprijs. Bij verkoop van die 'kaas, hetzij voor binnenlandsch verbruik, hetzij voor export wordt den exporteur voor die kaas, die minder opbrengt, dan de productieprijs verhoogd met een nader vast te stellen bruto-winstmarge bijbetaald. Brengt de kaas meer op, dan moet de exporteur het verschil tusschen de opbrengst en den productieprijs verhoogd met een bruto-winstmarge aan de Kaasvereeniging afdragen. Dit beginsel wordt als volgt toegepast: A. Levering van kaas voor binnenlandsch verbruik. Waar in Noord-Holland de voor binnenlandsch verbruik bestemde kaas direct van de producenten wordt overgenomen, geldt zoolang de tegenwoordige regeling vigeert het volgende niet voor Ed. 40 -K De centrale pakhuizen betalen aan den exporteur voor de geleverde kaas den binnenlandschen prijs, zooals dit tot heden geschiedde. Voor volvette Gouda kaas crediteert de Kaasvereeniging- wekelijks den exporteur voor het aantal KG. dat in de afgeloopen week voor binnenlandsch verbruik uit de inkoopen beschikbaar kwam tegen een nader vast te stellen bedrag per K.G. Dit bedrag is de productieprijs verhoogd met een nader te noemen winstmarge en verminderd met den prijs die de Centrale Pakhuizen aan den exporteur betaalt. Dit laatste bedrag is op het oogenblik ƒ 39,— per 50 K.G. Voor de kaas, die de exporteur als verplichte voorraad oplegt, wordt hij ook gecrediteerd, zoodat deze kaas hem ƒ 39,— per 50 K.G. blijft kosten en de prijsverhooging in den a.s. winter dezelfde kan blijven. Voor fabriekskaas geldt hetzelfde principe. Hier wordt echter de exporteur niet gecrediteerd voor het aantal K.G. dat uit inkoopen of productie beschikbaar komt, doch voor het aantal K.G., dat aan de Centrale Pakhuizen in de afgeloopen week is afgeleverd. 91 B. De D.H.H. verplichting. Zooals bekend is, worden voor de D.H.H. verplichting de prijzen waarvoor deze afgeleverd wordt geregeld vastgesteld. Deze prijs ligt thans boven den productieprijs, zoodat hiervan een surplus moet worden afgedragen. Voor de berekening van dit surplus wordt als basis aangenomen, volvette Gouda kaas De afleveringsprijs voor deze kaassoort wordt verminderd met den productieprijs en een bruto-winstmarge. Voor het aldus verkregen bedrag wordt de exporteur aan het einde van elke week gedebiteerd over het aantal K.G. in die week beschikbaar gekomen D.H H. verplichting. G. De E.F. verplichting. Hier wordt op dezelfde wijze gehandeld als onder B. bij de D.H.H. verplichting is aangegeven. De berekening van het bedrag waarover de exporteur per gewichtseenheid kaas gedebiteerd moet worden is hier ingewikkelder, omdat voor de E.F. verplichting geen vaste prijzen gelden. Daarom zal periodiek een E.F. prijs worden vastgesteld, op grond waarvan dat bedrag berekend dient te worden. Waar het hier eene variabele grootheid betreft, zal periodiek aan de exporteurs bericht worden voor hoeveel zij per 100 K.G in de volgende week ontstaande E.F. verplichting belast zullen worden. D. I. Deze regeling treedt in werking zoodra de gewone inkoopen opnieuw aanvangen. 2. Zij is voor de producenten-exporteurs reeds van toepassing vanaf 4 Augustus. 3. Voor bijzondere zendingen (export naar Nederlandsche Koloniën, pakketten voor Nederlanders in Duitschland, zendingen aan krijgsgevangenen, enz.) gelden de voorwaarden van de klasse (E.F. of D.H.H.), waaronder zij gerekend worden. E. Overgangsmaatregelen. L De exportvoorraden per 4 Augustus 1917 worden nog onder de toen geldende condities uitgevoerd. 2. Producenten-exporteurs in het gebied Friesland die na 4 Augustus kaas voor binnenlandsch verbruik afleverden en daarvoor den vollen prijs ontvingen, betalen het verschil tusschen den ontvangen prijs en den binnenlandschen prijs aan het Bureau Leeuwarden terug. De desbetreffende nadere voorschriften zullen door het Bureau Leeuwarden gegeven worden. 3. Producenten-exporteurs, welke nog niet onder het gebied Friesland vallen, verrekenen hunne binnenlandsche verplichting tot 4 Augustus j.1. op de gebruikelijke wijze met de Kaasvereeniging. Daarna treedt zooals onder D. gezegd is deze regeling ook voor hen in werking. F. Uitvoering. Ten behoeve van den geregelden loop van zaken zullen wij voor elke week aan eiken exporteur een nota zenden. De verrekening geschiedt maandelijks. G. Week van 14 tot 21 October. Voor de kaas welke in deze week gekocht, respectievelijk geproduceerd wordt, zijn de voorschriften volgens bovenstaande voorschriften als volgt: 92 De winstmarge voor den handel is voor alle kaassoorten vastgesteld op ƒ 6,— per 100 K.G. De bovengenoemde E.F.prijs is gesteld op ƒ 144,— netto per 50 K.G. a. Volvette Gouda kaas. De productieprijs voor deze kaas is ƒ 117,— per 100 K.G., zoodat de handel geacht wordt voor dezen prijs te koopen! Aan den handelaar moet de kaas dus opbrengen ƒ 117,— -i- j 6,— = ƒ 123,—. De opbrengst wordt als volgt: Binnenland ƒ 78,— . per 100 K.G. of ƒ 45,— beneden de noodzakelijke opbrengst. Per 100 K.G. in de week van 14 tot 21 October ontstaande binnenlandsche verplichting wordt de handelaar gecrediteerd voor f 45,—. In verband met deze regeling betalen de Centrale Pakhuizen de kaas welke ingevolge de vanaf heden ontstaande binnenlandsche verplichting geleverd wordt, met 2 pet. korting. D. H.H. ƒ 175,— per 100 KG., verminderd met ƒ 0,50 voor consent, wordt ƒ 174,50 of f 51,50 per 100 KG. boven de noodzakelijke opbrengst. Per 100 K.G. in de week van 14 tot 21 October ontstaande D.H.H. verplichting wordt de handelaar gedebiteerd voor ƒ 51,50. E. F. ƒ 144,— per 100 K.G. of ƒ 21,— boven de noodzakelijke opbrengst. Per 100 K.G. in de week .van 14 tot 21 October ontstaande E.F. verplichting wordt de exporteur gedebiteerd voor f 21,—. Dezelfde voorschriften gelden voor andere dan volvette Gouda kaas, die door exporteurs direct van producenten, welke niet als exporteur ingeschreven zijn, gekocht wordt buiten het gebied Noord-Holland. b. Edammer kaas 40-+-. Onder deze groep wordt gerekend alle kaas welke door ingeschreven exporteurs direct van producenten in het gebied Noord-Holland gekocht wordt. Op dezelfde wijze als onder a berekend komen wij hier tot de volgende bedragen : Voor elke 100 K.G. in de week van 14 tot 21 October ontstaande D.H.H. verplichting wordt de exporteur gedebiteerd voor ƒ 51,50. Voor elke 100 K.G. in de week van 14 tot 21 October ontstaande E F. verplichting wordt de exporteur gedebiteerd voor ƒ 21,—. c. Het Gebied Friesland. Tot deze groep wordt gerekend alle kaas, welke gemaakt wordt door producenten, welke als exporteur zijn ingeschreven. De credit-respectievelijk debet-bedragen voor de week van 14 tot 21 October kunnen voor deze exporteurs nog niet worden vastgesteld, aangezien het hier kaas betreft welke na 14 October gemaakt is, waarvoor dus. de win terproductieprijs geldt. Deze is echter nog niet definitief vastgesteld. Zooals boven gezegd, is de regeling voor deze groep reeds van kracht vanaf 4 Augustus j.1., zoodat over de productie en afleveringen aan het binnenland over deze periode de verrekening reeds plaats moet hebben. De producenten-exporteurs nu worden over de periode van 4 Augustus tot 14 October; gecrediteerd voor ƒ 45,— per 100 K.G. aan het binnenland afgeleverde of als verplichten voorraad gereserveerde kaas; gedebiteerd voor ƒ51,50 per 100 K.G. ontstane D H.H. verplichting; gedebiteerd voor ƒ 21,— per 100 K.G ontstane E.F. verplichting. * Het Bestuur der „Kaasvereenigingr', J. G. HIBMA, Voorzitter. G. J. BLINK, Secretaris. BIJLAGE 3». KAASVEREENIGING Koninginnegracht 50/51 's-Gravenhage. Afd. S. N». 41 's-Gravenhage, 3 November 1917. Aan te Ter toehchting van Punt 3 van de Agenda der Bestuursvergadering op Dinsdag 6 November hebben wij de eer TJ onderstaand toe te zenden een concept circulaire waarin, voor zoover wij deze konden nagaan, de bedoelingen van de N.V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij zijn neergelegd. Het is niet de bedoeling hiermede op eene principieele beslissing vooruit te loopen, doch kwam ons dit de eenvoudigste vorm voor om deze aangelegenheid te behandelen. „ Kaasvereenigimg'', (w. g.) J. G. HIBMA, Voorzitter, (w. g.) G. J. BLINK, Secretaris. Kaasexport No 's-Gravenhage, November 1917. L. S. Wij hebben de eer U het volgende te berichten: Zooals U bekend is, heeft thans de N.V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij (Export Centrale) hare werkzaamheden aangevangen. De N. U. M. is met ons overeengekomen, dat geen belangrijke wijzigingen in het*systeem van de regeling voor den kaasuitvoer gebracht zullen worden. Slechts ten opzichte van één onderdeel is eene wijziging noodzakelijk. Het is toch de bedoeling dat de N. U. M. regelend zal optreden ten aanzien van het financieren van den uitvoer in het algemeen. Om deze taak te kunnen vervullen is het voor de N. U. M. noodig, dat alle betalingen, welke met den export van kaas verband houden, over haar loopen. Wij stellen ons den gang van zaken als volgt voor : Theoretisch is de N. U. M. de eenigste exporteur in Nederland. Zij draagt echter voor het uitoefenen van deze functie de werkzaamheden over aan de ingeschreven exporteurs, voorzooverre deze er prijs op stellen, in hunne positie van kaasexporteur gehandhaafd te blijven. Alle vorderingen die door den uitvoer van kaas op het buitenland ontstaan, worden thans echter vorderingen van de N. U. M. op het buitenland. De exporteur, die voor de N. U. M. exporteert krijgt geen vorderingen meer op het buitenland, doch heeft nog slechts vorderingen op de N. U. M. De N. U. M. honoreert deze vorderingen op nader vast te stellen wijze. 94 Hier nu ligt het onderdeel, waarin, zooals wij boven zeiden, eene belangrijke wijziging gebracht zal moeten worden. Het is U toch bekend, dat een der onderdeelen,. waarvoor de N. U. M. zal dienen te zorgen, is de regeling van de verdeeling van het in Nederland inkomende buitenlandsche credietpapier. Zij zal dit buitenlandsche credietpapier omzetten in schuldbrieven van de N. U. M. en met deze schuldbrieven zullen de voor de N. U. M. geëxporteerde goederen ten deele betaald worden. De bovengenoemde vorderingen van de exporteurs op de N. U. M. zullen door haar dus ten deele in contant geld, ten deele in schuldbrieven gehonoreerd worden. Ziedaar de belangrijke verandering. Om de beteekenis van deze verandering voor den exporteur volledig te begrijpen, is het noodig, dat wij in de eerste plaats het karakter van bovengenoemde schuldbrieven kennen, en in de tweede plaats nagaan, in hoeverre bij den exporteur kapitaal zal worden vastgelegd door deze gedeeltelijke betaling in papier. Het karakter van de schuldbrieven is het volgende: Het zijn gewone obligaties N. V. Ned. Uitv. Mij. 5 pCt. rentende en inlosbaar drie jaar na afgifte. Deze obligaties zijn gedekt door het buitenlandsche credietpapier, dat de N. U. M. ontvangt en verder door kapitaal- en reservefonds van de N. U. M. Deze dekking mag zeer voldoende geacht worden, hetgeen ook bevestigd wordt door het feit, dat de Nederlandsche Bank de schuldbrieven van de N. U. M. beleent voor 70 pCt. van de nominale waarde. • In hoeverre bij den exporteur tengevolge van de papierbetaling kapitaal wordt vastgelegd, kan niet nauwkeurig worden berekend. Bij export van de inkoopen na 14 October 1.1. of van het exportgedeelte van de productie na 4 Augustus is het de bedoeling, dat 20 pCt. zoowel van de E.F. -als van de D.H.H. verplichting in schuldbrieven uitbetaald wordt. Bij een binnenlandsch percentage van 40 wordt de opstelling voor volvette Gouda kaas dus als volgt: 100 K.G. inkoop ƒ 117,—. Hiervan wordt geëxporteerd: 40 K.G. D. R.H.kf 87,50 = ƒ 70,— 20 K.G. E. F. a „ 75,— = „ 30,— ƒ 100,— Van deze ƒ 100,— wordt 20 pet. in papier betaald of ƒ20.— Van deze f20,— kan 70 pet. bij de Nederlandsche Bank beleend worden of ƒ 14,— zoodat vastgelegd blijft ƒ 6,—. Bij den inkoop van volvette Gouda kaas zal dus de exporteur hoogstens moeten vastleggen voor den tijd van drie jaar een kapitaal, bedragende ongeveer 5,13 pet. van het inkoopbedrag. De mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat het papier direct geheel verkocht kan worden. Wij gaven bovenstaande berekening slechts ter orienteering; zoodra de gegevens zich wijzigen, wordt het resultaat natuurlijk weer anders. De gevolgen zijn dus voor den exporteur van groote beteekenis. Wij kunnen er slechts aan toevoegen, dat bovenstaande voorwaarde door de N.V. Ned. Uitv. Mij. gesteld moet worden aan hen, die kaas voor haar zullen exporteeren. Heeren Exporteurs dienen thans zelve na te gaan, in hoeverre zij deze voorwaarden kunnen aanvaarden. Zij dienen ons dit te berichten, vóór dat vergunning kan worden verleend voor den uitvoer van het exportgedeelte van de inkoopen na 14 October of 95 van de productie na 4 Augustus 1.1. Heeren Exporteurs die met de voorwaarden accoord gaan gelieven inliggend formulier te teekenen en aan ons in te zenden. Ten behoeve van de uitvoering van het bovenstaande zij het volgende opgemerkt: I. D.H.H. verplichting. Het D.H.H. gedeelte van de productie na 4 Augustus en de inkoopen na 14 October wordt aan de D.H.H. afgeleverd voor de N.U.M. Door deze aflevering ontstaat dus eene vordering van den exporteur op de N. U. M. Het bedrag van deze vordering wordt op de gewone wijze tusschen de D.H.H. en den exporteur bepaald. Gelijktijdig met het ontvangstbewijs van de D.H.H. zendt nu de exporteur ons een factuur voor de op het ontvangstbewijs vermelde zending ten name van de N.U.M. Binnen 14 dagen na ontvangst van deze factuur ten onzen kantore wordt het bedrag voor 80 pet. in contanten betaald. De papierbetaling geschiedt in schuldbrieven ad ƒ 100,—,/500,— en ƒ 1000,—. Is het bedrag, dat in papier betaald moet worden geen veelvoud van ƒ 100,— dan wordt het naar beneden afgerond op ƒ 100,— en het restant blijft staan ter verrekening gelijktijdig met eene volgende zending. II. E.F. verplichting. a Verzending naar Engeland. Deze verzending blijft gewoon verloopen met dien verstande dat de Engelsche afnemer het geld niet betaalt ten name van het Landbouw Export Bureau maar ten name van de N.V. Nederlandsche Uitvoermaatschappij. Deze betaalt het ontvangen bedrag aan den exporteur, voor 80 pet. .in contanten en voor 20 pet. in papier zooals onder I. is aangegeven. b. Verzending naar Frankrijk en het niet bezette gedeelte van België. Deze verzendingen geschieden op de gewone wijze. De betaling wordt echter op dezelfde manier geregeld als bij verzending naar Engeland. De afnemer stort het bedrag bij de Banque de France ten name van de N. U. M. Deze betaalt als boven aangegeven, 80 pet. in contanten en 20 pet. in papier aan den exporteur. De exporteur zendt over deze zendingen evenals over de Engelsche, betalings- bericht en verkooprekening in. c. Verkoop aan de Reliëf Commission. Deze verkoop geschiedt op de gewone wijze. De exporteur krijgt echter geen vordering op de Reliëf Commission, doch zendt gelijk met het ontvangstbericht van deze commissie factuur ten name van de N. U. M. aan ons in. Deze factuur wordt als boven aangegeven betaald voor 80 pet. in contanten en voor 20 pet. in papier. III. Nederlandsche Koloniën. Deze zendingen blijven gewoon doorgaan als tot heden. De afrekening heeft tusschen exporteur en ontvanger plaats en hier heeft geen gedeeltelijke betaling in papier plaats. Het Bestuur der Kaasvereeniging, Bijlage. 96 Aan de Kaasvereeniging, Koninginnegracht 50/51, 's-G ravenhage. November 1917. Ondergeteekende verklaart kennis te hebben genomen van de circulaire Kaasexport No. dato November 1917. Naar aanleiding daarvan verklaart hij: 1°. van alle vorderingen, die door den uitvoer van kaas ontstaan op buitenlandsche afnemers, gevestigd in of buiten Nederland, afstand te doen ten behoeve van de N. V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij te 's-Gravenhage 2». alle vorderingen, die wegens uitvoer van kaas ontstaan, ten laste te zullen brengen van de N. V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij te 's-Gravenhage. Het is ondergeteekende bekend, dat de sub 2°. genoemde vorderingen zullen worden gehonoreerd, ten deele in contanten, ten deele in schuldbrieven van de N. V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij. (Handteekening.) BIJLAGE 33. kaasvereeniging: 's-Gravenhage, 2 November 1917. Den WelEdelGestrengen Heer JOH. G. HEIL, Directeur van de N. V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij S. 3/72619. etrJ Kneuterdijk, hoek Vijverberg 's-Gr a venhag e. WelEdel Gestrenge Heer, Ingesloten het voorstel dat wij a.s. Dinsdag in ons Bestuur wilden bespreken. Gaarne vernemen wij Uwe accoordbevinding Zaterdagochtend vóór twaalf uur. Tevens ontvingen wij nog gaarne Uwe bevestiging, dat de Nederlandsche Bank de schuldbrieven ook voor anderen dan den exporteur beleent. Hoogachtend, v Kaasvereeniging". De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 34. KAASVEREENIGING. 's-Gravenhage, 2 November 1917. Aan den WelEdelGestrengen Heer LA GRO, Directeur van de N. V. Nederlandsche Uitvoer Maatschappij S. 8/72618. Kneuterdijk, hoek Vijverberg 's- Gravenhage. WelEdel Gestrenge Heer, Ingesloten het voorstel dat wij a.s. Dinsdag in ons Bestuur wilden bespreken» Gaarne vernemen wij Uwe accoordbêvinding Zaterdagochtend vóór twaalf uur. Tevens ontvingen wij nog gaarne Uwe bevestiging, dat de Nederlandsche Bank de schuldbrieven oök voor anderen dan den exporteur beleent. Hoogachtend, „KoMsveremigi/ng" De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE »«, naamlooüe vennootschap Nederlandsche Uitvoermaatschappij. (export-centrale). 's-Gravenhage, 8 November 1917. Bericht op schrijven van 2 November jl., Afd. 8. N°. 3/72619. Aan de Kaasvereeniging Koninginnegracht 50-51 's-Gravenhage. Mijne Heeren, Wij ontvingen Uw schreven van den 2den dezer, Afd. S, No. 3/72619, gericht aan de Heeren La Gro en Heil. In beginsel gaat de Directie der Nederlandsche Uitvoermaatschappij met een project accoord, zijnde dit het resultaat van het onderhoud van bovengenoemde Heeren met Uwen Voorzitter en Secretaris. W\j behouden ons echter de Ministerieele goedkeuring hiervan voor. en verzoeken U beleefd vooralsnog er voor te willen zorg dragen, dat vooralsnog geen consenten resp. claims worden uitgereikt voor de nog te leveren 10.000 ton kaas volgens overeenkomst met Duitschland dato 10 'October 1917. De nadere beslissing ontvangt U dus nog van de N. U. M. Hiermede geven wij U dus tevens te kennen de officieele bevestiging van de besprekingen met de Directie der Nederlandsche Uitvoermaatschappij. Afschrift hiervan zend ik heden aan de Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas. Hoogachtend (w. g.) HEIL. (w. g.) LA GRO, Directeuren. 1r~éfcJ'l> BIJLAGE 36. Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel. N°. 1915 A Afd. Crisiszaken. 's-Gravenhage, 12 November 1917. In antwoord op Uw telegram van 7 dezer, heb ik de eer U mede te deelen, dat zoolang de uitvoering van de door het L. E. B. gesloten overeenkomsten nog niet is overgedragen het door mij noodig geacht wordt, dat U op de tot dusverre gevolgde wijze overleg pleegt met dit lichaam. Uit den aard der zaak is het in de toekomst, dat is dus zoodra de N. V. N. U. M. hare werkzaamheden definitief heeft aangevangen en dus ook de bovenbedoelde overeenkomsten heeft overgenomen inderdaad de bedoeling dat U uitsluitend met deze Maatschappij over export-zaken overleg pleegt. De tegenwoordige tijd moet als een overgangsperiode aangemerkt worden, waarin dus zoowel rekening gehouden moet worden met de Colleges, die tot dusverre deze aangelegenheden behartigde als met het lichaam, dat het in de toekomst zal doen. De opdrachten van de N. V. N. U. M. ten opzichte van den uitvoer kunt U na deze overgangsperiode als bindend beschouwen, behoudens Uw recht van beroep op mij. Ik vestig er evenwel uitdrukkelijk Uwe aandacht op, dat U behalve aan den uitvoer onverzwakt Uwe aandacht moet wijden aan de productie en de binnenlandsche voorziening. Ten opzichte van de productie behoort het mede tot Uw taak te zorgen, dat aan de kaasproducenten voor de door hen geleverde kaas van goede kwaliteit het bedrag betaald wordt, dat overeenkomt met den door mij aangegeven productieprijs van de" melk. De binnenlandsche kaasvoorziening moet een zoo regelmatig mogelijk verloop hebben. „» >. Regelingen die dit onzeker zouden maken, zullen door mij niet goedgekeurd worden. Wanneer zich in deze overgangsperiode moeilijkheden mochten voordoen, vertrouw ik, dat Uw bestuur zijn volledige medewerking zal verleenen om deze tot een minimum te beperken, terwijl ik anderzijds bereid ben U over de vragen, die zich mochten voordoen in te lichten. Het komt mij het beste voor, wanneer U zich in dergelijke gevallen met Uw vragen mondeling richt tot de Commissie van Bijstand die U dan zoo spoedig mogelijk mijn meening zal doen kennen. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, (w. g.) POSTHUMA. Aan hel Bestuur dei' Kaasvereeniging, 's-Gravenhage. BIJLAGE 3*. naamlooze vennootschap Nederlandsche Uit voer maatschappü. (expobt-centbale"). , , , „ _ s-Gravennage, 16 November lylv. Aan de Kaasvereeniging 's-Gravenhage. Mijne Heeren, In vervolg op ons schrijven van 8 November en in verband met de daarna met Uwen Voorzitter-Secretaris gehouden besprekingen, gelieve U nu definitief aan kaasexporteurs te berichten dat de betaling van de alsnog te leveren hoeveelheden (van de productie na 5 Augustus) zal geschieden in 80 pCt. kassa en 20 pCt. in obligaties op de N.U.M. Over de administratieve maatregelen, daartoe te nemen, teneinde de zekerheid te erlangen dat eene behoorlijke scheiding worde gemaakt tusschen de 3050 ton van den voorraad resp. productie van vóór 5 Augustus en de daarop aansluitende 6000 ton, zien wij spoedigst mogelijk Uwe voorstellen tegemoet, opdat de stagnatie in den export zoo kort mogelijk worde. De N.U.M. is bereid mede te werken opdat dan onverwijld consenten (voorloopig nog door de Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas) worden uitgereikt. Omtrent de eventueel voor te dragen verhooging van de winstmarge voor den exporteur, wachten wij eveneens Uwe voorstellen. Wij zien Uwe desbetreffende berichten dus gaarne tegemoet, en teekenen inmiddels, Hoogachtend, ' N. V. Nederlandsclie Uitvoermaatschappij, (w. g.) HEIL. (w. g.) (Onleesbaar). Directie. BIJLAGE 38. Kaasexport Ne 50. 's-Gravenhage, 22 November 1917. L. S. Wij hebben de eer U te berichten, dat met ingang van Zaterdag 24 November claims verstrekt worden voor het exportgedeelte van inkoopen en productie na 4 Augustus jl. Heeren Exporteurs, welke hun geheelen voorraad per 4 Augustus jl. nog niet geëxporteerd mochten hebben, kunnen bovenbedoelde claims niet ontvangen voordat dit geschied is. Het Bestuur der Kaasvereeniging, J. G. HIBMA, Voorzitter. G. J. BLINK, Secretaris. BIJLAGE 39. KAASVEREE NIGING. 's-Gravenhage, 22 November 1917. Aan de Directie van de N. V. Nederlandsche s. 3/75653. Uitvoer Maatschappij Vijverberg, hoek Kneuterdijk 's-Gravenhage. In aansluiting op onze bespreking van hedenmiddag hebben wij de eer U te berichten, dat wij heden per circulaire aan de exporteurs bekend maken, dat voor het exportgedeelte van productie en inkoopen met ingang van Zaterdag 24 dezer claims worden afgegeven. Vóór dien worden of werden geen claims voor dit exportgedeelte verstrekt. „Kaasvereeniging". De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE 4©. KAASVEREENIGING. Koninginnegracht 50—51. 's-Gravenhage. 's-Gravenhage, 24 November 1917. Aan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Afd. s. u». s/75672. Nijverheid en Handel 's-Gravenhage. Excellentie, In aansluiting op de besprekingen welke ons Dagelijksch Bestuur op Vrijdag 23 November met Uwe Excellentie mocht hebben, hebben wij de eer Uwe Excellentie het volgende te berichten. Heden morgen had naar aanleiding van bovenbedoelde bespreking eene Vergadering plaats van ons Algemeen Bestuur. In die Vergadering is de betrekkelijke zaak: het aanvaarden van eene gedeeltelijke betaling in schuldbrieven van de N.U.M. voor de thans te exporteeren 6000 ton kaas nogmaals zeer ernstig overwogen. Daarbij moest thans in aanmerking genomen worden de door Uwe Excellentie uitgesproken wenschelijkhcid, dat ter zake eene overeenstemming zoude komen tusschen de N. U. M. en de Kaasvereeniging. Bij alle in de vergadering aanwezige Bestuursleden bestond de zeer nadrukkelijk uitgesproken wensch, om in deze tijden aan de Regeering en aan de dcor de Regeering in het leven geroepen lichamen de meest mogelijke medewerking te verleenen. De vraag welke de vergadering te overwegen had, was dus de volgende. Bestaat voor het Bestuur der Kaasvereeniging de mogelijkheid, om ondanks het vaststaande feit, dat door het aanvaarden van boven bedoelde papierbetaling eene tegenover exporteurs niet volledig te verantwoorden daad gedaan wordt, ondanks het feit, dat hier geenszins gesproken worden kan van eene verplichting welke op grond van wettelijke of moreele overwegingen aan de exporteurs kan worden opgelegd, nochtans de gevraagde medewerking te geven? Voor de beantwoording van deze vraag was het noodig, den werkelijken toestand duidelijk te construeeren. Deze nu is naar onze meening de volgende. Op grond van bepaalde overeenkomsten is aan de N. U. M opgedragen een crediet van een bepaald bedrag onder te brengen bij exporteurs van verschillende artikelen. Noodzakelijk gevolg hiervan is, dat de weg gevolgd wordt, welke daarvoor in de wet is aangegeven; aan den uitvoer van die artikelen bepaalde voorwaarden te verbinden. Om redenen welke ons niet bekend zijn, bestaan er bezwaren tegen het thans reeds volgen van dezen weg, zoodat de N.U.M. voor de moeielijkheid geplaatst is, een crediet onder te brengen, dat zij op de daarvoor aangewezen wijze niet plaatsen kan. Daarom werd getracht, langs anderen weg een deel van dit crediet te plaatsen. De weg, die gekozen werd is deze, dat pogingen zijn ,aangewend, om eene minnelijke overeenkomst tusschen de N. U. M. en de Kaasvereeniging tot stand 104 te brengen. Gevolg van eene dusdanige overeenstemming zoude dus zijn, dat het betreffende crediet op extra legale wijze en wel door een opdracht van de Kaasvereeniging aan Kaasexporteurs geplaatst zou worden. Wij zouden aan de afgifte van claims aanvaarding van papierbetaling als conditie moeten verbinden. Dit nu is een weg, die het Bestuur der Kaasvereeniging overtuigd is, niet te mogen en niet te kurmen volgen. Genoemd Bestuur acht zich in geen enkel opzicht gerechtigd, om eene dusdanige voorwaarde aan de kaasexporteurs te stellen. De Vergadering van ons Bestuur kwam dan ook tot de slotsom, dat het onmogelijk de gevraagde medewerking zou kunnen verleenen, hoezeer het dit ook betreurt. Wij verzochten aan de Commissie van Bijstand dit besluit ter kennis van Uwe Excellentie te brengen, welke Commissie aan dit verzoek welwillend gevolg gaf. Daarna heeft de Heer Reitsma in onze' Vergadering namens Uwe Excellentie nogmaals het standpunt van Uwe Excellentie uiteengezet. ZEd. deelde ons mede, dat eene andere beslissing Uwe Excellentie aangenaam ware geweest. Nogmaals werd uitdrukkelijk onderstreept, dat door Uwe Excellentie de zeer dringende wenschelijkheid werd uitgesproken, dat in het onderhavige geval eene minnelijke schikking getroffen werd. Eene dergelijke schikking zoude niet te beschouwen zijn als eene tegemoetkoming tegenover de N.U.M. maar als het voldoen aan eene door den Minister ingeroepen medewerking ter voorkoming van ernstige moeielijkheden. Ook zoude de thans te nemen beslissing geheel los staan van de in de toekomst door de N. U. M. te treffen regelingen. In de boven verkort weergegeven mededeelingen, welke de Heer Reitsma namens Uwe Excellentie deed, vond ons Bestuur aanleiding, de in den voormiddag besproken vraag nogmaals zeer ernstig te overwegen hetgeen heden middag geschiedde. Opnieuw werd van alle zijden onze plicht tot medewerken voor zooverre ons dit mogelijk is, op den voorgrond gesteld. In dit licht werd de zaak nogmaals bezien. Opnieuw werden op grond daarvan de kleinere bezwaren zooveel mogelijk uit den weg geruimd. Duidehjk bleek echter, dat de vergadering ten aanzien van het groote principieele bezwaar ondanks allen goeden wil geen ander standpunt kon innemen dan het heden morgen gedaan had. Dit standpunt kunnen wij nogmaals aldus kort weergeven. Het Bestuur der Kaasvereeniging acht het onmogelijk aan den uitvoer van kaas de voorwaarden te verbinden welke noodzakelijk zouden zijn, wilde het de gevraagde medewerking verleenen. Het Bestuur blijft van meening, dat dergelijke voorwaarden uitsluitend op grond van de wet gesteld kunnen worden en zoude het stellen van dusdanige voorwaarden harerzijds als ongeoorloofd beschouwen. Wij vertrouwen dat Uwe Excellentie onze eerlijke overtuiging ten dezen zal willen billijken'. Wij voegen hieraan toe, dat onze Vereeniging zich onomwonden tot volle medewerking in alle omstandigheden bereid verklaart, zoolang deze medewerking naar hare meening niet strijdig is met de plichten, die zij zich meent te moeten opleggen of verder gaat dan de rechten welke zij meent te mogen doen gelden. Onder betuiging van de meeste Hoogachting, hebben wij de eer te zijn, Van Uwe Excellentie de dienstwillige dienaar, Het Bestuur der „Kaasvereeniging" (w. g) J. G. HIBMA, Voorzitter. (w. g.) G. J. BLINK, Secretaris. BIJLAGE 41. RIJKSCOMMISSIE ^7~A.lSr TOEZICHT op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas, ingesteld volgens Ministerieel Besluit van 16 October 1915. 's-Gravenhage, 12 October 1917. Prins Hendrikplein 11. Aan de Kaasvereeniging Afd. R.O.T.K. 2703. Koninginnegracht 50—51 te 's-Gravenhaere. In verband met den op 15 October vastgestelden productieprijs voor melk, hebben wij de eer U beleefd te verzoeken ons te willen berichten, hoe volgens Uw meening de maximum kaasprijzen voor het komende seizoen dienen te gelden. Daar onze Commissie a.s. Woensdag vergadert, zouden wij het zeer op prijs stellen, voor dien Uw opinie te mogen vernemen. Rijkscommissie van Toezicht op de beschikbaarstelling en uitvoer van kaas. De Secretaris, (w. g.) A. G. BREEN. BIJLAGE 42. KAASVEREENIGING. 's-Gravenhage, 18 October 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschiks. 3/70955. baarstelling en den Uitvoer van Kaas Prins Hendrikplein 11 's-Gravenhage. Naar aanleiding van Uw schrijven van 12 October, Afd. R. C. T. K. No. 2703, hebben wij de eer U het volgende tè berichten. Nu de producent den productieprijs uitbetaald krijgt, zou er voor ons geen maatstaf meer bestaan, waarnaar wij ons bij een advies over de maximumprijzen zouden kunnen richten, zoodat wij ons van een volledig advies onthouden. De vaststelling dezer prijzen is thans zuiver een kwestie van levensmiddelenpolitiek geworden, waarin wij ons niet dienen te mengen. Wel kunnen wij zeggen, dat de tegenwoordige kaasprijzen, de hooge productiekosten in aanmerking genomen, laag zijn. In onze vergadering werd door eenige Leden de opmerking gemaakt, dat de winstmarge voor den winkelier hun te hoog voorkwam. Zoo mogelijk zullen wij U dienaangaande nog eenige gegevens verschaffen. „ Kaasvereeniging''. De Secretaris, (w. g.) G. J. BLINK. BIJLAGE.43. KAASVEREENIGING. — 's-Gravenhage, 3 December 1917. De Rijkscommissie van Toezicht op de Beschikbaarstelling en den Uitvoer van Kaas s- 3/76801- Prins Hendrikstraat 11 's-Gra venhage. Wij hebben de eer U het volgende te berichten. Niet zonder verwondering namen wij kennis van de in de Staatscourant van Donderdag 29 November 1917 No. 280 gepubliceerde maximumprijzen voor kaas. Het is U bekend, dat bij het in wei'king treden van nieuwe maximumprijzen door ons verschillende maatregelen moeten worden getroffen, welke maatregelen in verband met het groote aantal personen waarop zij betrekking hebben (± 30.000 winkeliers, ± 400 grossiers en een aantal gemeenten) eenigen tijd eischen. Ook dient het vaststellen van maximumprijzen met eenig overleg te geschieden, omdat anders bij verhooging der prijzen sommige personen niet onbelangrijke voordeelen genieten. Een grossier bijv. met een omzet van 1000 K.G. kaas per week, die juist vóór het vaststellen der nieuwe prijzen kaas heeft ontvangen geniet daardoor een geheel ongemotiveerde winst van ƒ500,— ; een grossier met een omzet van 10.000 K.G. een dito winst van f 5000,—. Is het dus gewenscht, dat wij in staat gesteld worden bij wijziging der prijzen de noodige maatregelen te treffen, te meer ware dit op het oogenblik noodzakelijk geweest, aangezien de thans gepubliceerde prijzen eene geheele wijziging van het systeem der kaasdistributie beteekenen. Wij meenen er aanspraak op te mogen maken van dergelijke wijzigingen eerder kennis te krijgen, dan door hunne afkondiging in de Staatscourant, welke ons eerst bereiken kan op den dag na het inwerking treden der prijzen. Toen ons destijds advies gevraagd werd over de nieuwe maximumprijzen hebben wij U medegedeeld, dat wij daarover moeielijk konden adviseeren, omdat wij deze vaststelling beschouwden als een zaak van prijzen politiek der Regeering. Er bestond toen echter niet de minste aanleiding voor ons, om te veronderstellen, dat men een geheel nieuw systeem zou opvatten en ook is ons nooit iets in dien geest medegedeeld. Als conclusie uit het bovenstaande noteeren wij, dat het ons niet kennen in en het ons niet tijdig doen kennen van de thans vastgestelde prijzen aanzienlijke moeielijkheden doet geboren worden, welke te voorkomen waren geweest. Wat de prijzen zelve betreft veroorloven wij ons de volgende opmerkingen, waarbij wij ons van eenige uitvoerigheid niet kunnen onthouden. 108 h Het systeem, dat bij de vastgestelde prijzen gevolgd is. Hieromtrent worden wij ingelicht door een bericht van het Bureau voor mededeelingen inzake de voedselvoorziening, dat verscheen in de avondbladen op 29 November. In dat bericht worden 'de nieuwe prijzen aldus gemotiveerd: de winsten uit den export komen voortaan ten bate van de exportcentrale, zoodat deze niet meer kunnen dienen ter verlaging van de binnenlandsche prijzen: „de prijsberekening moet thans geschieden op den grondslag der werkelijke „ productiekosten''. De al gemeene strekking van deze mededeeling buiten bespreking latende, veroorloven wij ons de opmerking, dat daarbij over het hoofd gezien is, dat gedurende dezen winter voor een groot gedeelte kaas uit den verplichten voorraad gedistribueerd zal worden. Deze kaas nu is dank zij de exportwinsten gedurende den zomer 1917 nog tegen goedkoope prijzen ter beschikking van de Regeering. Nemen wij bij matige distributie (verder zal dezen winter wel niet kunnen worden gegaan) het wekelijksch verbruik op 600 ton kaas, dan is voor de winterperiode — waarvoor deze prijzen naar onze veronderstelling zullen gelden — totaal noodig: 29 November—1 Mei = 21 weken = 21 x 600 ton = 12.600 ton. De verplichte voorraad bedraagt ruim 6500 ton, zoodat de distributie in de winterperiode voor ruim 50 pet zal geschieden uit de verplichte voorraden. Een factor welke dus wel in aanmerking mag worden genomen. De prijzen voor oude kaas zijn nog niet vastgesteld, doch wij nemen aan, 'dat deze bijv. 20 pet. hooger zullen zijn dan voor jonge kaas. Alsdan maakt de Regeering op den verplichten voorraad een winst van ongeveer drie millioen gulden. Beschouwen wij thans de geheele winterdistributie als één geheel. Voor de jonge kaas zijn de prijzen waarvoor de kaas zonder verlies aan grossiers en Burgemeesters geleverd kunnen worden, gelijk aan de productieprijzen verhoogd met ƒ 10,— per 100 K.G. (ƒ 6,— voor den handelaar die de kaas inkoopt en ƒ 4,— voor de Centrale Pakhuizen). Bij de thans vastgestelde maximumprijzen ontvangt de grossier de kaas beneden kostprijs. Het bedrag hiervan is voor de verschillende kaassoorten verschillend, zooals blijkt uit onderstaande tabel: Kostprijs = Maximum- Maximumprijs Maximumprijs prod. prijs -+- prijs lager dan hooger dan ƒ 10,—. Grossiers. kostprijs. kostprijs. Volvette Gouda met R.M. ƒ 158,— ƒ 1S2,— ƒ 21, „ „ zonder R.M. , 149,— „ 128,— j „ 21,— Gouda 40 + n 138,— „ 126— j „ 12,— , 30 + „ 120,— „ 108,— 1 12 — » 20 + .... . „ 99,— „ 88,— | 11,— Edam 40 + „ 140,— „ 126,— „ 14,— 30 -f- „ 122,— „ 108,— „ 14,— * 20 ■+• „ 101,— „ 88,— „ 13 — Nagelkaas „ 73,— „ 76,— — ƒ 3,— . : 109 Opmerkelijk is, dat op de beste soorten, welke wegens de hooge prijzen grootendeels door de meer koopkrachtigen gebruikt zullen worden, het meest verloren wordt, terwijl op de goedkoopste soort zelfs ƒ 3,— per 100 K.G. verdiend wordt. Nemen wij — ons betoog vervolgende — aan, dat op de in dezen winter te distribueeren jonge kaas gemiddeld ƒ 15,— per 100 K.G. verloren wordt (dit is ongetwijfeld te hoog), dan wordt gedurende de winterperiode op de jonge kaas verloren : 65 000 x ƒ 15,— = ƒ 975 000,—. Op de verplichte voorraden wordt volgens onze veronderstelling ongeveer ƒ 3.000.000,— verdiend, zoodat op de winterdistributie ruim twee millioen gulden netto verdiend wordt. Behalve de winsten op export, zou de Regeering dus op de binnenlandsche distributie nog een belangrijk bedrag verdienen. In dit verband is de volgende zinsnede uit de mededeeling van het Bureau voor mededeelingen inzake de levensmiddelenvoorziening voor ons absoluut onbegrijpelijk: „Ten einde evenwel eenigermate tegemoet te komen in de belangrijke stijging „die noodig zou zijn, om den kaasprijs hier te lande in overeenstemming te „brengen met de productiekosten zal door het Rijk een toeslag betaald worden" enz. Wij kunnen hier slechts denken aan een misverstand dat noodzakelijk moet worden opgelost. II. De verhouding der maximumprijzen tot de productieprijzen. Deze verhouding is ons ten eenenmale onduidelijk. Nemen wij als voorbeeld volvette Gouda kaas zonder Rijksmerk. De productieprijs Is ƒ 139,—. Hierbij komen de onkosten voor beschikbaarstelling zijnde ƒ10,— per 100 K.G., zoodat deze kaas zonder verlies kan worden beschikbaar gesteld voor/149,—. Den gemeenten wordt als maximumprijs in overweging gegeven f 147,—, dus ƒ 2,— lager. Den grossiers wordt de kaas geleverd tegen ƒ 128,— dus ƒ 21,— la ger dan de kostprijs. De ƒ 19,— toeslag uit de mededeeling van het Bureau voor Mededeelingen inzake de Levensmiddelenvoorziening vertegenwoordigt waarschijnlijk ^/ïo van deze f 21,—. Voor andere kaassoorten gaat dit echter geenszins op. Nemen wij nog als voorbeelden Edammer 40 -4- en nagelkaas. Voor Edammer 40 -h is de productieprijs f 130,—, dus de kostprijs ƒ 140,—. De gemeenten koopen tegen ƒ 138,— dus weer ƒ2,— lager. De grossiers ontvangen — Voor oude kaas nemen wij de prijzen weer 20 pCt. hooger, zoodat zij worden: Volv. Gouda kaas met R.M ƒ 184, zonder R.M 179,— Gouda 40 -+- m 166 I 30 + m 144_ ï 20 + „ 119,- Edam 40 + Igg » 30 + '....'.'.'.'.'."„ 147|- 20 + „ 122,— Nagelkaas ) Witte kaas )• 81>— 2de. prijzen welke den Gemeenten in overweging gegeven worden voor levering aan de grossiers. Waar wij boven de prijzen voor de aflevering aan de winkeliers onder a vaststelden en c 3de de marge voor den gemeente-grossier, kunnen wij hier volstaan met van de winkeliersprijzen de gemeente-grossiersmarge ad ƒ 2,— per 100 K.G. af te trekken, zoodat wij krijgen, voor jonge kaas: Volvette Gouda kaas met R.M ƒ138, zonder R.M „ 134, Gouda 40+ . • n 123 r, 30+ b 105,— • 20+ „ 84,- Edam 40+ 125 » 30+ :::::: ; i0?;- » 20+ „ 86,- Nagelkaas 1 Witte kaas | '» 52— en voor oude kaas: Volvette Gouda kaas met R.M ƒ 166, „ „ „ zonder R.M „ 161,— Gouda 40 + . j 43 * 30+ 1 I 126^- i 20+ i ioi,_ 117 118 Edam 40-1- ƒ 150,— 30+ , 129,— » 20+ | 104,— Nagelkaas i Witte kaas j* ' ' '• |f " " 63'~" 3de afleveringsprijzen voor leveringen van de Kaasvereeniging aan de ingeschreven grossiers: Hierbij moet de winstmarge ƒ 6,— per 100 K.G. zijn, zoodat de winkeliersprijzen genomen kunnen worden, verminderd met ƒ 6,— per 100 K.G. zoodat de prijzen worden voor jonge kam: Volvette Gouda kaas met R.M ƒ 134,— „ „ „ zonder R.M „ 130,— Gouda 40+ ;> „ 119,— 30+ „ 101,— „. 20+ , 80 — Edam 40+ : „ 121 — 30+ . . . „ 103,— 20+' . . . „ 82,— Nagelkaas ) Witte kaas f ' ' ' * * '» 48'~~ en voor oude kaas: Volvette Gouda kaas met R.M ƒ 162,— i zonder RM „ 157,— Gouda 40+ „ 142,— 30+ „ 122,— „ 20 + j 97,— Edam 40+ „ 146 — „ 30+ „ 125,— , 20+ ,, 100 — Nagelkaas I , > ... ..... 59 — Witte kaas | e. Nu wij onder a en e alle prijzen berekend hebben, kan de Ministerieele beschikking voor de maximumprijzen worden opgesteld. Daarbij dient opgemerkt, dat bij het boven uiteengezette systeem de maximumprijzen voor den groothandel moeten vervallen. Wij hebben toch twee verschillende prijzen voor de verstrekking aan ingeschreven grossiers door de Kaasvereeniging en voor de verstrekking aan gemeentelijke grossiers door de Gemeentebesturen. Deze laatste is ƒ 4,— per 100 K.G. hooger dan de eerste. Waar de maximumprijs voor den groothandel zonder bezwaar kan vervallen, adviseeren wij dezen prijs niet vast te stellen. Er wordt dan alleen aan de Burgemeesters in overweging gegeven, kaas aan grossiers te verstrekken tegen prijzen, als sub d 2de genoemd, terwijl in de distributieregeling voor kaas worde vastgesteld, dat de Kaasvereeniging aan de ingeschreven grossiers kaas verstrekt tegen ƒ6,— per 100 K.G. beneden de maximumprijzen voor den tusschenhandel. De beschikking kan dan aldus luiden: De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft goedgevonden: I. Ingevolge artikel 3 der Distributiewet 1916 vast te stellen de navolgende maximum-inkoopprijzen door de gemeenten te besteden per 100 K.G. 119 Oude kaas voorzien Jonge kaas. van étiquette „Verpl. Voorraad 1917". Volvette Gouda met R.M ƒ 153,— ƒ 184,— zonder R.M „ 149,— „ 179,— Gouda 40+ 138,— „ 166,— 30+ „ 120,— , 144,— 20-i- „ 99,— „ 119,— Edammer 40+^ „ 140,— „ 168,— 30-+- „ 122,— „ 147,— 20+ „ 101,— „ 122,— Nagelkaas I _ Witte kaas I" ' " ' II. Aan de Gemeentebesturen in overweging te geven kaas ter distributie te verstrekken aan grossiers en aan detaillisten tegen navolgende prijzen per 100 K.G. a. Jonge kaas: aan grossiers. aan detaillisten. - Volvette Gouda met R.M. ... ƒ 138.— ƒ 140.— zonder R.M. . . „ 134.— „ 136.— Gouda 40+ . .' ' ï ..!..„ 123.— „ 125.— 30+ „ 105.— „ 107.— 20 + n 84.— „ 86.— Edammer 40+ „125— „ 127.— 30+ . . ■ „ 107.— 9 109.— 20+ ....... „ 86.— „ 88.— Nagelkaas j _ _ Witte kaas I ' | t' * " u t' b. Oude kaas, voorzien van étiquette „Verplichte voorraad 1917": aan grossiers. aan detaillisten. Volvette Gouda met R.M. ... ƒ 166.— ƒ 168.— zonder R.M. . . „ 161.— „ 163.— Gouda 40-+- „148.— „ 150.— „ 30-+- „ 126— „ 128.— „ 20+ „ 101.— „ 103.— Edammer 40+ 150.— „ 152.— 30+ „ 129.— „ 131.— 20+ „ 104.— „ 106.— Nagelkaas | Witte kaas | * bd'~" I III. Ingevolge artikelen 2 en 8 der Distributiewet 1916 vast te stellen de navolgende maximum-kleinhandelsprijzen voor kaas: a. voor jonge kaas: per è K.G. per 0,1 K.G. Volv. Gouda met R.M / 0.81 / 0,161 „ . L zonder R.M • 0,78 „ 0,16 Gouda 40 + , . „ 0,72 „ 0,14 è 30+ „ 0,62 l 0,12 è 20 + „ 0,49 „ 0,10 Nagelkaas I _ Witte kaas I" ' " ' II. Aan de Gemeentebesturen in overweging te geven kaas ter distributie te verstrekken aan grossiers en aan detaillisten tegen navolgende prijzen per 100 K.G. a. Jonge kaas: 120 per * K.G. per 0,1 K.G. Edammer 40-f- ƒ 0,73 ƒ 0,15 30-*-. „ 0,63 „ 0,13 20+ . „ 0,51 „ 0,10* Nagelkaas ) Witte kaas }°'31 - °'06* oor oude kaas, voorzien van etiquette „Verplichte voorraad 1917": per * K.G. per 0,1 K.G Volv. Gouda met R.M f 0,97 f 0,19 è • „ zonder R.M , 0,94 „ 0,19 Gouda 40 + , 0,86 „ 0,16* fa 30 + . . ' „ 0,74 „ 0,15 20 + „ 0,59 „ 0,12 Edammer 40+ „ 0,87 „ 0,17* 30+. ......... „ 0,75 „ 0,15 20+. . . , , 0,61 „ 0,12* Naeelkaas ) Witte kaas } ' ' '- °'37 .« °>°V IV. Ingevolge artikel 8 van genoemde wet vast te stellen de navolgende maximumprijzen voor kaas in den tusschenhandel: oude kaas voorzien jonge kaas. van etiquett< wË?Wi „verpl. voorraad 1 Volv. Gouda met R.M ƒ 140, ƒ 168, „ „ zonder R.M. „ 136,— „ 163 Gouda 40+ n 125,— ' 150, , 30+ „ 107,— l 128^— 20+. ... „ 86,— „ 103,— Edammer 40+. ... n 127, 152 30+ 109 — „ 13l'— -20-1- „ 88,— „ 106,— Nagelkaas ) Witte kaas )" 54,— » 65 — ƒ. De verliezen voor Rijk en Gemeente bij bovenstaande prijzen. 1°. bij distributie via de de Gemeentebesturen. Bij distributie via de Gemeentebesturen levert de Kaasvereeniging de kaas tegen de onder II voor verstrekking aan de grossiers genoemde prijzen. De onder I genoemde prijzen vertegenwoordigen den kostprijs van de kaas afgeleverd in de Gemeente. Bij vergelijking der cijfers blijkt het nadeelig saldo voor alle kaassoorten per 100 K.G. te bedragen voor de jonge kaas ƒ 15,— en voor de oude kaas ƒ 18,— (dat dit laatste een zeer denkbeeldig verlies is, aangezien er in werkelijkheid een groote winst gemaakt wordt, betoogden wij reeds eerder) Bij levering aan de Gemeenten factureert dus de Kaasvereeniging aan de Gemeente de prijzen der kaas sub II der ontwerp beschikking voor grossiers genoemd benevens voor de jonge kaas ƒ 1,50 en voor de oude kaas ƒ 1,80 per 100 K.G. aandeel in het verlies. Aan het Rijk factureert de Kaasvereeniging ƒ 13,50 per 100 K.G. jonge en ƒ 16,20 per 100 K.G. oude kaas. 121 2«. bij distributie via de grossiers factureert de Kaasvereeniging aan den grossier de prijzen genoemd sub d, 3de; aan de Gemeente waar de grossier levert f 1,50 per 100 K.G. jonge en f 1,80 per 100 K.G. oude kaas en aan het Rijk f 13,50 per 100 K G. jonge en f 16,20 per 100 K.G. oude kaas. Dat bij factureering als sub 1°. de Kaasvereeniging in totaal productieprijs *+onkosten ontvangt is duidelijk. Nemen wij bijv. Volvette Gouda kaas zonder R.M. Gemeente betaalt per 100 K.G . . f 134,— Verliesaandeel gemeente „ 1,50 Rijk '. j 13,50 totale opbrengst f 149,— zijnde juist de kostprijs bij distributie via de Gemeenten. Bij factureering als sub 2de ontvangt de Kaasvereeniging eveneens productieprijs verhoogd met onkosten. De kosten van het Centrale Pakhuis waren bij distributie via de grossiers,/ 4,— per 100 K.G. lager. De andere onkosten waren gelijk, zoodat de kostprijs ook is f 149,— — f 4,— — f 145,— De opbrengst is: de grossier betaalt per 100 K.G f 130, verliesaandeel gemeente n 1 50 Rijk „ 13,50 f 145,— g. Uit onze onder II gegeven uiteenzetting volgt dus, dat bij de door ons voorgestelde beschikking voor maximumprijzen de grossiersdistributie de hoofdzaak blijft; het door Rijk en Gemeente te zamen te betalen verlies per 100 K.G. niet te groot wordt: dit wordt n.1. f 15,— en was geraamd op f 21,— per 100 K.G.; de maximumdetailprijzen ten deele dezelfde blijven ten deele aanmerkelijk verlaagd worden. Ten aanzien van de oude kaas merken wij nog dp, dat het zoogenaamde verlies van f 18,— per 100 K.G. natuurlijk door verlaging der prijzen voor oude kaas gereduceerd kan worden. Eene dusdanige verlaging, dat het „verlies" op jonge en op oude kaas beide f 15,— per 100 K.G: wordt, ware in elk geval zeer aan'te bevelen. Blijft nog over, een distributiesysteem aan te wijzen, dat zich aansluit bij de thans door de Regeering gewenschte verlies-verrekening met Gemeente en Rijk. III. Het distributiesysteem. Wij geven dit thans slechts in groote lijnen om de uitvoerbaarheid er van aan te toonen; later kan het systeem gemakkelijk in bijzonderheden worden uitgewerkt. a. Distributie via de gemeentebesturen. Deze distributie blijft geheel op dezelfde wijze loopen als dit tot heden geschiedde. De Burgemeesters bestellen de kaas bij het R. D. K. Dit zendt de bestellingen door aan de Kaasvereeniging. Deze levert de kaas en ontvangt van het gemeentebestuur den vastgestelden prijs verhoogd met het gemeentelijk verliesaandeel, terwijl zij bijv. wekelijks het R. D. K. belast voor het verliesaandeel van het Rijk. b. Distributie via de grossiers. . In het grossiérscontract worde eene bepaling opgenomen, dat de grossiers aan winkeliers nog slechts kaas mogen leveren na ontvangst van eene door of namens het gemeentebestuur gecontrasigneerde bestelkaart. Zoodra de grossier de kaas afzendt, 122 zendt hij deze kaart op aan de Kaasvereeniging en een bericht aan bet betreffende gemeentebestuur, dat de kaas geleverd is. De Kaasvereeniging belast nu de Gemeentebesturen maandelijks voor hun verliesaandeel over de door hen gecontrasigneerde kaarten welke binnenkwamen en het R. D. K. voor zijn verliesaandeel. De gecontrasigneerde kaarten worden als bewijsstukken bewaard zoowel ten behoeve van de gemeenten als van het R.D.K. IV. Opmerkingen. lste. Wij willen niet nalaten, op te merken, dat het bestaan van de zoogen. kaasventers, die speciaal in Huizen en Zwaagwesteinde talrijk zijn, bedreigd wordt door de nieuwe regeling, daar wel geen enkele Burgemeester kaas voor hen zal willen bestellen, noch hunne bestelkaarten contrasigneeren. Voorshands zien wij geen middel om dit bezwaar — want een niet onbelangrijk bezwaar is dit — te ondervangen. 2de. Wij willen de opvatting voorkomen als zouden wij tot' de boven aangegeven prijzen willen adviseeren. Wij geven het ontwerp slechts, om eene regelingte krijgen voor de distributie van kaas bij de prijzen die, zooals ons werd medegedeeld de Regeering vastgesteld wenscht te zien, en om beëindiging van de thans heerschende absolute wanorde te bevorderen. Wel veroorloven wij ons de vrijheid op te merken, dat onder de huidige omstandigheden het naar onze meening wenschelijker ware geweest, de prijzen zoo te stellen, dat er op de binnenlandsche distributie geen verlies wordt geleden en ook geen winst wordt gemaakt. De sprong der maximumprijzen van zeef laag tot zeer hoog ware dan geleidelijker gemaakt. Wg geven dit alleen als eene persoonlijke opvatting, waar wij ons zeer wel bewust zijn, dat ten dezen alleen de Regeering eene beslissing neemt. Hel Bestuur der „Kaasvereeniging1'' Voorzitter, (w.g.) J. G. HIBMA. Secretaris, {w.g.) G. J. BLINK.