Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis sinds ± 1715 DOOK J W. PIK Leeraar H. B. S. met vijfjarigen cursus te 's-Gravenhage ïV. J. C v. PfooSJen Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis sinds dz 1715 DOOK i W. PIK Leeraar H. B. S. met vijfjarigen cursus te 's-Gravenhage zwolle - w. e. j. tjeenk willink - 1922 VOORBERICHT In mijn onlangs verschenen „Beknopt leerboek, der Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis", dat allereerst geschreven werd voor de Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus, behandelde ik de algemeene en de vaderlandsche geschiedenis zooveel mogelijk in ouderlingen samenhang, terwijl toch de doorloopende geschiedenis van ons land voldoende tot zijn recht kwam. Die methode vond veler instemming, en niet ondienstig leek het mij, een soortgelijk werk in 't licht te geven, dat voornamelijk bestemd is voor hen, die het eindexamen H. B. 8. met 5-jarigen cursus of Gymnasium wenschen af te leggen. Vandaar deze „Algemeene en Vaderlandsche Geschiedenis", die bij ± 1715 begint met het oog op de aansluiting bij mijne andere leerboeken. De verwijzingen aan- den vcet der pagina's hebben betrekking op den y**11 druk van den Historischen Atlas van Hettema en op den 7den druk van dien van de Bont. J. W. Pik. INHOUD Blz. Inleiding: De staatkundige toestand in Europa omstreeks 1715 1 I. De 18de eeuw van ± 1715— ± 1789 (voor het Oosten tot 1795). § 1. De Republiek tijdens het 2de stadhouderloos tijdperk (1702—1747) 4 „ 2. Staatkundige veranderingen tuaschen 1715 en 1740 . 7 „ 3. Frederik Willem I van Pruisen—Brandenburg. De Oostenrijksche Successie-oorlog (1740—1748) 11 „ 4. Het stadhouderschap van Willem IV (1747—1751) 15 „ 5. Het regentschap van Anna van Engeland en van Brunswijk. De regeeringsaanvang van Willem V . 19 „ 6. De vuurproef van Pruisen (1756—1763). De Beiersche kwestie 22 „ 7. Engeland in de 18de eeuw 24 „ 8. De Amerikaansche Vrijheidsoorlog. De 4de Engelsche zeeoorlog 29 „ 9. De deelingen van Polen 39 „ 10. De nieuwe denkbeelden . 43 „ 11. Het verlichte desuotisme 46 „ 12. Patriotten en Prinsgezind-u 54 „ 13. Frankrijk in de 18de eeuw (tot 178yj 62 „ 14. Geestesleven en toestanden, voornamelijk in de Republiek 71 „ 15. De Nederlandsche Oost- en West-Indische Compagnie in de 18de eeuw 75 IV INHOUD NIEUWSTE GESCHIEDENIS Blz. II. De Tijd der Fransche Revolutie (1789—1799). § 16. De Constituante (5 Mei 1789—30 September 1791) . 80 „ 17. De Législative (1 October 1791—20 September 1792) 88 „ 18. De Nationale Conventie: I. De strijd tusschen Girondijnen en Montagnards (1792—'93) .... 92 „ 19. De Nationale Conventie: II. Het Schrikbewind (2 Juni 1793—27 Juli 1794) 96 „ 20. De Nationale Conventie : III. Reactie (1794—'95). De ondergang der Nederlandsche Republiek . . . 101 „ 21. Het Directoire : I. Binnenlandsche moeilijkheden. De Italiaansche veldtocht (1796—'97) .... 106 „ 22. Het Directoire : II. De expeditie naar Egypte. De aanvang van den 2den Coalitie-oorlog en de coup d'état van Napoleon van 1799 110 „ 23. De Bataafsche Republiek van 1795—1798 .... 115 III. De Tijd van Napoleon (1799—1815). A. 1799—1807: De roemrijke tijd der Napoleontische heerschappij. „ 24. De constitutie van het jaar VIII (1799). De eerste regeeringsmaatregelen van Napoleon 121 „ 25. Het einde van den 2 denCoalitie-oorlog (1800—1802). De algemeene vrede (1802—1803) 124 „ 26. De voorbereiding tot het keizerschap. Keizer Napoleon als wetgever (± 1802— ± 1807) 127 „ 27. De hernieuwing van den krijg met Engeland. De 3de en 4de coalitie (1803—1807) 130 „ 28. De Bataafsche Republiek van 1798—1806. De aanvang van het Koninkrijk Holland 135 Ji 1807—1811 : Napoleon op het toppunt van macht. § 29. Het continentaalstelsel. De volksopstand in Spanje. De 5de Coalitie-oorlog . 140 „ 30. Het Koninkrijk Holland (1806—1810) 146 „ 31. Het tijdperk der inüjving (1810—1813) 150 ,, 32. Frankrijk en Europa omstreeks 1811 156 INHOUD V Blü. C. De val van Napoleon. § 33. De val van het Keizerrijk (1812—1814) 159 „ 34. De omwenteling van 1813. De grondwet van 1814. 164 „ 35. De vereeniging van Noord-Nederland en België. De grondwet van 1815. De 100 dagen .... 170 „ 36. Het Weener Congres (1814—'15). De Heilige en de Groote Alliantie 176 IV. De Tijd van ± 1815—± 1848. § 37. De zegepraal der reactie in Duitschland 180 „ 38 De revoluties in Zuid-Europa. De Carlistenoorlog . 183 „ 39. Het Turksche Rijk en de Grieksche Vrijheidsoorlog . 191 „ 40. Engeland in de 1ste helft der 19 helft der 18de • eeuw zijn macht. Had de Nederlander Abel Tasman in de 17de eeuw van het vasteland slechts de ongunstige Noord- en Westkust leeren kennen, de beroemde Engelsche ontdekkingsreiziger James Cook kwam op zijn eersten tcoht (1768—"71) met de 29 gunstiger Zuidoost- en Oostkust in aanraking en ontdekte op de 3 door hem gedane tochten bovendien verschillende eilandengroepen, o. a. de naar hem genoemde Cook-eilanden. Hij werd in 1779 gedood in een strijd met de mboorlingen der Sandwicheilanden. Met Cook beginnen feitelijk de wetenschappelijke expedities : zijne kaarten en zijne lengte-bepalingen waren uiterst nauwkeurig. Voor Engeland hadden die reizen als naaste gevolg, dat het a. h. w. beslag legde op het vasteland van Australië en op NieuwZeeland. Engeland heeft Australië echter langen tijd als deportatieoord gebruikt; pas de 2*> helft der 19de eeuw zag de opbkx si van de „nieuwste wereld". § 8. De Amerikaansche Vrijheidsoorlog. De 4de Engelsche zee-oorlog. Tegenover de aanwinst van Engeland in koloniaal gebied in Canada, Voor-Indië en Australië staat één belangrijk verlies, n.1. dat van de koloniën op de Oostkust van Noord-Amerika : een gebeurtenis, die vérstrekkende gevolgen had. Zij kondigt als 't ware aan, dat de tijden van de onbeperkte heerschappij der vorsten hun einde naderen, en bewerkt, dat bijna het geheele Westelijke Halfrond zich bevrijdt van de onderwerping aan de Oude Wereld. De Germanen aan de Oostkust van Noord-Amerika gaven in 1776 het voorbeeld, dat in 1808 door de Spaansche en in 1820 door de Portugeesche koloniën werd gevolgd. De Engelsche koloniën in Noord-Amerika dagteekenen uit de i 17de en de 18de eeuw. Wel stichtte Walter Raleigh reeds in 1584 Virginië, maar pas onder Jacobus I kon hier van een kolonie gesproken worden, 't Waren vooral de Puriteinen, die, afkeerig van 't regeeringsstelsel van Jacobus I, een nieuw vaderland aan de overzijde van den Oceaan zochten. Zoo 1 H. N°. 29, bijkaartje: „De Vrijheidsoorlog" ; d. B. XlIIe. Australië een deportatiïoord. Beteekenis v. den AmerikaanschenVrijheidsoorlog. De stichting der Engelsche koloniën in N.-Amerika. 30 Verhouding der koloniën tot Engeland vertrok in 1620 een schaar Puriteinen, die nog heden door de Amerikanen als de „Pelgrimsvaders" worden vereerd, en vestigden zich in Massachusetts. Hun geestkracht, gestaald door het geloof, deed hen te midden der vele moeilijkheden standhouden en spoedig waren vele steden gegrondvest, zooals Boston. Andere volkplantingen volgden: de Katholieke lord Baltim ore stichtte de kolonie Ma ry land (1632), de quaker1 William Penn Pennsylvanië (1682). Tijdens Karei II werden de C a r o 1 i n a 's gesticht. Bij den vrede van Breda (1667) werden de Engelschen bevestigd in het bezit van het door hen veroverde N i e u w-N e d e r 1 a n d met Nieuw-Amsterdam, dat omgedoopt werd in New-York. Ook de Zweedsche koloniën in die buurt werden bij de Engelsche ingelijfd. Eindelijk nog werd Georgië gesticht onder George II (1732). Zoo waren aan de Atlantische kust van Noord-Amerika ten slotte 13 koloniën ontstaan; 't aantal inwoners bedroeg ongeveer 3 millioen. De staatkundige band met Engeland was betrekkelijk los: in de meeste koloniën werd de Koning door een stadhouder '(gouverneur) vertegenwoordigd, terwijl de wetgevende macht behoorde aan eene volksvertegenwoordiging, bestaande uit twee lichamen ; de leden van het eene werden door den Koning benoemd en die van het andere door de kolonisten gekozen. De gouverneur had tegenover wetten het recht van veto, doch maakte daarvan zelden gebruik. In economisch opzicht waren de koloniën grootendeels aan het moederland ondergeschikt en ervan afhankelijk. Voor den zeehandel mochten in hoofdzaak slechts Engelsche schepen gebruikt worden; bepaalde waren mochten alleen naar Engeland worden uitgevoerd en omgekeerd verschillende waren, waaraan de kolonisten behoefte hadden, alleen door de Engelschen worden ingevoerd. Bovendien was de fabricage van bepaalde artikelen, b.v. van ijzerwaren, waarvan Engeland de vervaardiging ea den verkoop aan zich wilde houden, i DeTquaker» waren een Protestantsche sekte, in 't midden der 17de eeuw uit de Puriteinen ontstaan. Zü hadden alle kerkelijke plechtigheden afgeschaft, ook den doop. George Fox, de stichter ervan, zeide, dat men slechts moest „beven" voor God en zijn woord: vandaar de naam (to quake = beven) 31 verboden. De hoofdmiddelen van bestaan waren dan ook landbouw, veeteelt en vischvangst in 't Noorden, plantagebouw i 't Zuiden. Tegenover die nadeelen stond het groote voordeel, dat Engeland de kolonisten beschermde, in 't bijzonder tegen de Franschen. De verdediging van hun gebied kostte den Engelschen kolonisten weinig of niets, en daarvoor getroostten zij zich gaarne de bovengenoemde nadeelen. Toen echter door den 7-jarigen oorlog de Fransche macht in Amerika gebroken was, hadden de kolonisten geen bescherming van 't moederland meer noodig en gevoelden zij zich van Engeland veel minder afhankelijk; bovendien was hun zelfvertrouwen in dien krijg, waaraan zij een werkzaam aandeel hadden gehad, verhoogd. Juist toen kwam de Engelsche regeering echter op het denkbeeld, aan de kolonisten nieuwe belastingen op te leggen. Door den 7-jarigen oorlog was de Engelsche staatsschuld zeer j toegenomen en minister Grenville oordeelde, dat de koloniën ook een deel der lasten moesten dragen. Op zijn voorstel nam het Lagerhuis in 1765 de zagelbelasting (stamptax) aan: voor alle oorkonden, wissels, couranten, enz. moest in Amerika gezegeld papier worden gebruikt, dat voor bepaalde hooge prijzen te verkrijgen waa. De kolonisten, uitgaande van de stelling „no taxation without representation" (geen belasting zonder vertegenwoordiging) verzetten zich echter zoo heftig, dat de zegelwet herroepen werd (1766). Niet, dat zij begeerden, in het Engelsche parlement vertegenwoordigd te worden, doch alleen hunne eigen koloniale vertegenwoordigers konden, meenden zij, nieuwe belastingen toestaan. De Koning echter, de autocratische George III, nam korten tijd daarna het initiatief tot nieuwe belastingwetten. Er werden nu inkomende rechten gelegd op verschillende artikelen, zooals op wijn, glas, papier, thee, enz. Engelsche garnizoenen moesten de tolbeambten ondersteunen. Ook nu ontstond weer groote opwinding in de koloniën; de Engelsche kooplieden klaagden, dat hun handel op Amerika verliep, en eindelijk werden alle invoerrechten opgeheven, alleen die op Invloed van den 7-jarigen oorlog. )e belastingkwestie. jet voorspel van den oor-] log- , y Strijdkrachten, De onafhar kelijkheidsverkl ar ing 1776. 32 le thee bleven gehandhaafd, niet om de opbrengst, maar om aan iet recht van wetgeving vast te houden. In 1773 voerde de Oost-Indische Compagnie eenige scheepsladingen thee naar Amerika. Wel zou ook van deze thee invoerrecht geheven moeten worden, doch de Compagnie kon de thee goedkooper leveren, doordat het uitvoerrecht op de thee, die naar de Engelsche koloniën werd gevoerd, was opgeheven. De thee zou dus door het invoerrecht niet duurder worden, maar... het invoerrecht en het beginsel bleef dus gehandhaafd. Vandaar een heftige beweging tegen den invoer van die thee; m Boston Wierpen eenige personen, als Indianen verkleed, de ladmg m zee, terwijl elders de schepen onverrichterzake moesten terugkeeren. Wederom onder invloed van George III verklaarde het parlement de haven van Boston voor gesloten, tot de stad schadevergoeding aan de Compagnie had betaald. Maar nu kwam in 1774 een congres van vertegenwoordigers van 12 koloniën te Phdadelphia . bijeen en besloot, Boston te steunen en troepen op de been te brengen, waarvan spoedig George W a s h i n g t o n, die zich reeds in den 7-jarigen oorlog onderscheiden had, tot opperbevel- hebber werd benoemd. De strijd begon met het gevecht bij Lexington (1775). Al liep dit gevecht voor de Amerikanen gunstig af, toch waren zij m 't begin niet tegen de Engelsche troepen opgewassen Zij waren weinig of niet geoefend en keerden tegen den oogsttijd naar hunne landerijen terug. Aan geschut, ammunitie, tenten, kledingstukken was dikwijls gebrek. De Engelsche troepen daarentegen waren slagvaardig, en bovendien huurden de Engelschen vele soldaten van de kleine Duitsche vorsten, als Hessen en Brunswijkers. i- Ondanks den neteligen toestand kwam in 1776 een congres te ■ Philadelphia bijeen, dat plechtig de Amerikaansche kolomen voor '* onafhankelijk verklaarde. Merkwaardig waren verder eenige verklaringen, door dat congres afgelegd, als : „De menschen worden vrij en gelijk in rechten geboren". Zoo'n verHarmg maakte vooral in Frankrijk met zijne ongezonde maatschappelijke 33 toestanden grooten indruk en vele Franschen, o. a. L a 1 a ye 11 e, die zelf een schip uitrustte, staken, door enthousiasme gedreven, naar Amerika over, om aan de zijde der opstandelingen te strijden. Nog in 1776 werd New-York echter door de Engelschen bezet en 1777 moest het congres uit Philadelphia vluchten. Gelukkig voor de Amerikanen, slaagde Washington's medebevelhebber G a t e s erin, den Engelschen generaal (Burgoyne), die in 1777 uit Canada optrok, in Saratoga tot capitulatie te dwingen, waardoor het Noorden onafhankelijk werd. Die overwinning had ten gevolge, dat Frankrijk thans openlijk de partij der opstandelingen koos. Hier bad Benjamin Franklin — de uitvinder van den bliksemafleider —, die feitelijk de Europeesche gezant voor de opstandelingen was, sinds een paar jaren een verbond met zijne landgenooten bepleit. In 1778 zag hij zijn doel bereikt; de regeering, die revanche hoopte te krijgen voor de verliezen van den 7-jarigen oorlog, erkende de onafhankelijkheid en sloot een voordeelig handelsverdrag. In 1779 verklaarde Spanje, dat op de herovering van Gibraltar hoopte, aan Engeland den oorlog. Verder deed Engeland in 1780 de Nederlandsche Republiek den oorlog aan. In de Repubüek had men van den beginne af veel sympathie betoond voor de opstandelingen. De opstand werd vergeleken bij het verzet tegen Spanje; men hoopte, dat de macht van onzen erfvijand en concurrent een geduchten knauw zou krijgen, en vochten de kolonies zich vrij, dan zou men voordeelige handelsbetrekkingen met die belangrijke gewesten kunnen aanknoopen. Weldra had Engeland verschillende grieven tegen de Republiek. Direkt nadat de opstand was aangevangen, begonnen de Nederlanders een grooten, zeer winstgevenden smokkelhandel met de Amerikanen te drijven, vooral in wapens en krijgsvoorraad. Middelpunt van dien smokkelhandel was het eiland S t. E u s t a t i u s, de „gouden rots", het „magazijn van al de naties der aarde" genoemd. De gouverneur van St. Eustatius, De Graeff, begroette bovendien eens de Amerikaansche vlag Pik. Leerb. Alg. en Vad. Qesch. 2 Capitulatie v. Saratoga. 1777. Uitbreiding v. den krijg. 1778—'80. Sympathie in de Rep. voor den opstand. St. Eustatius. 34 net saluutschoten en liet toe, dat een Amerikaansche brik een Sngelsch schip in de buurt van het eiland vermeesterde. De ïederlandsche kooplieden hadden evenwel te klagen over het tpbrengen en verbeurdverklaren van vaartuigen of waren door Sngelsche oorlogsschepen. De omstandigheden werden voor de Republiek van veel ernsfci;er aard, toen Frankrijk openlijk partij koos voor de opstandeingen (1778). De Engelsche regeering het weten, dat zij den landel van de Republiek op Frankrijk wilde ontzien, doch masten sn hout, geschikt voor den bouw van oorlogsschepen, als contrabande zou beschouwen. De Staten-Generaal besloten inderdaad (1778), in overeenstemming met Éngelands wenschen en ondanks bet protest van Amsterdam, tot het verleenen van „beperkt convooi", d. w. z. aan de schepen, met grof hout geladen, geen ' convooi te verleenen. Tot straf daarvoor trok Frankrijk, handig gebruik makende van de hier bestaande verdeeldheid, de handelsvoorrechten in ; het maakte evenwel uitzondering voor de bewoners van Amsterdam en Haarlem, dat zich weldra aan de zijde van eerstgenoemde stad had gesteld. Nu werd de beweging voor onbeperkt convooi grooter; Holland verklaarde zich inderdaad in het volgend jaar bij meeiderheid van stemmen daarvoor en toen het vervolgens aan de Staten-Generaal den eisch stelde, het bovengenoemde besluit van 1778 in te trekken, schorste Frankrijk voorloopig zijn strafbesluit voor dit gewest, 't Geheele jaar 1779 door bleef de kwestie van beperkt of onbeperkt convooi aan de orde, en Engeland, dat ter zee de overmacht had, ging voort met het onderzoeken van onbeschermde Nederlandscbe schepen. Pas op het einde van 1779 koos Van Bylandt met een paar oorlogsschepen zee ter begeleiding van een aantal koopvaardijschepen, die geen van alle met grof hout heetten geladen te zijn, maar toch door een Engelsch eskader onder Fielding werden aangehouden, want Engeland vertrouwde de lading van alle schepen niet. Toen Van Bylandt dit niet wilde toelaten, ontspon zich een gevecht. De overmacht der Engelschen was echter te groot; enkele koopvaardijschepen werden naar De kwestie v beperkt en onbeperkt convooi. 35 Engeland gebracht en verbeurdverklaard. Eindelijk, in 1780, besloten de Staten-Generaal tot het verleenen van onbeperkt convooi en de uitrusting van een vijftigtal oorlogsschepen. Frankrijk omgekeerd hief nu alle belemmerende handelsbepalingen op. Nog een gebeurtenis in 1779 had de verhouding verscherpt. Een Amerikaansch kaperkapitein, Paul Jones, kwam met twee veroverde fregatten op de reede van Tessel aan, bleef daar een kleine drie maanden liggen, verkocht zijn buit en vertoonde zich in Amsterdam en Den Haag, waar hij warm werd toegejuicht, alles natuurlijk tot groote ergernis van Engeland. In den loop van 1780 werd de verhouding tusschen Engeland en de Republiek steeds meer gespannen en Engeland verklaarde den oorlog, toen de Republiek aanstalten maakte, om tot het „Verbond van Gewapende Neutraliteit" toe te treden. Onder invloed van de Russische keizerin Katharina II nl. sloten Zweden, Denemarken en Rusland een verdrag met het doel, het vrije verkeer ter zee te handhaven, en desnoods met geweld de oorlogvoerende partijen — en hierbij had men in 't bijzonder het oog op Engeland — te beletten, schepen van onzijdige mogendheden aan te houden en op te brengen, onder voorwendsel van contrabande aan boord te hebben. In Nov. 1780 besloten de Staten-Generaal tot toetreding* De Nederlanden werden echter pas geacht toegetreden te zijn, wanneer zij hun aansluiting aan de oorlogvoerende mogendheden zouden hebben bekend gemaakt. Nog vóór dit geschied was, verklaarde Engeland ons den oorlog, om de kans, ook met die staten in oorlog te komen, te ontloopen. Noch Rusland, noch de overige leden van het verbond wilden zich ter wille van de Republiek in een oorlog, met Engeland steken en waren daartoe krachtens de letter van het verdrag ook niet verplicht. In de oorlogsverklaring legde Engeland bijzonderen nadruk op een handelsverdrag, in 't geheim door Amsterdamsche burgemeesters in overleg met een Amerikaanschen gezant (William Lee) reeds in 1778 ontworpen en dat tusschen de Vereenigde 2* Paul Jones. Engeland verklaart den oorlog. Het ontwerpverdrag. 36 De Republiek niet gereed. Verliezen. Staten en de Republiek kon worden gesloten, zoodra Engeland de onafhankelijkheid der Unie zou hebben erkend. Dat ontwerp-verdrag viel den Engelschen in handen, en hoewel zoowel Holland als de Staten-Generaal het gebeurde afkeurden, werd het voor Engeland het voorwendsel tot het verklaren van den oorlog. De Republiek was voor den krijg bij lange niet gereed. Onder Willem V was het met onze weermacht hetzelfde gesukkel geweest als te voren. Wel hadden hij en de Raad van State herhaaldelijk voorstellen ingediend tot verbetering van leger en vloot doch de landprovincies hadden weer niets voor de vloot en zeeprovincies niets voor het leger over, met het gevolg dat er heelemaal geen verbetering kwam. Engeland beschikte over 300 oorlogsschepen, wij hadden geen enkel goed schip, slechts een 50-tal half bruikbare schepen, waarvan ook nog een zeker aantal in buitenlandsche havens lag; Engeland beschikte over duizenden en duizenden ervaren zeeüeden, onze schepen waren onvoldoende bemand en de meeste officieren konden niet op voldoende ervaring bogen. Onze bezittingen lagen voor den vijand nagenoeg open en bloot; de samenwerking met de Fransche zeemacht kon gemakkelijk door de sterke Engelsche eskaders worden belet. De Engelsche kapers maakten zich terstond van tal van koopvaardijschepen meester; in een maand tijds hadden zij er reeds 200 bemachtigd, met een waarde van 15 mülioen gulden. Een Engelsche vloot vermeesterde honderden koopvaardijschepen m West-Indië, veroverde St. Eustatius, waar hem een buit van 130 rijkbeladen schepen en magazijnen, propvol met tabak en suiker, alles ter waarde van 40 mülioen gulden, in handen viel, terwijl hij bovendien nog vele koopvaarders naar dat eiland lokte, door er de Nederlandsche vlag te laten waaien. De Kaap werd echter door een Fransche vloot gered, die ook Ceylon en Java tegen de Engelsche aanslagen beveiligde en St. Eustatius heroverde ; Engeland daarentegen bezette Negapatnam. Geen wonder, dat de Nederlandsche handel nagenoeg stilstond. Zoo b.v. 37 voeren in 1780 meer dan 2000 Hollandsche schepen door de Sont, in 1781 slechts 11. Het regende natuurlijk klachten; sommigen gingen zóóver, den Prins en eveneens Brunswijk, „den dikken Hertog", van heulen met den vijand te betichten. Er ontstond een sterke beweging tegen Brunswijk, op wiens verwijdering met steeds meer kracht werd aangedrongen. In 1782 begaf de Hertog zich daarom naar Den Bosch, den zetel van zijn militair commando. Doch ook dit werd niet voldoende geacht, en toen de Acte van Consulentschap bekend werd, barstte van alle zijden de verontwaardiging los, met het gevolg, dat Brunswijk ten slotte naar Duitschland vertrok (1784), waar hij vier jaar later overleed. Het eenige lichtpunt in den krijg was de slag bij Doggersbank. De vaart op de Oostzee, vanwaar men vele onontbeerlijke scheepsbehoeften kreeg, kon en mocht niet stilstaan. Een 15-tal oorlogsschepen onder bevel van Zoutman stak daarom in zee ter begeleiding van een koopvaardijvloot, voor de Oostzee bestemd. Bij Doggersbank geraakte men in strijd met Engelsche schepen (onder bevel van Parker). Van een overwinning kon van geen van beide kanten gesproken worden ; wel deinsden de • Engelschen het eerst af, maar ook Zoutman zag zich genoodzaakt met zijn ontredderd eskader naar Tessel terug te keeren en de koopvaardijvloot kon haar weg niet vervolgen. In de Republiek was de geestdrift echter algemeen en uitte zich o. a. door het bijeenbrengen van een aanzienlijk fonds, waaruit de Amsterdamsche Kweekschool voor de Zeevaart ontstond. Engeland evenwel was en bleef meester ter zee. De Nederlandsche Republiek en ook Spanje streden dus over 't geheel ongelukkig: een poging, Gibraltar te vermeesteren, mislukte. Daarentegen streed de Fransche vloot over 't geheel vrij gelukkig. In 1781 werd het Engelsche leger bij Yorktown door Washington en door de Fransche troepen ingesloten, terwijl de Fransche vloot de gemeenschap over zee afsneed, waardoor het zich genoodzaakt zag te capituleeren. Daarmede was feitelijk de beslissing gevallen, want nu was ook het Zuiden vrij. Vertrek van Brunswijk. Slag bij Doggersbank.1781. Capitulatie v. Yorktown. 1781. 58 De vrede'a 1783 en '84. De staatsregc llng der Vei Staten. Washingtol president. 1789—'97 Engeland heeft herhaaldelijk getracht, de Republiek tot een afzonderlijken vrede over te halen en bood ons eens de teruggave van al onze koloniën aan. Doch de Franschgezinde — tevens anti-stadhouderlijke partij — wilde dat niet, en noch Van Bleiswijk, noch de Prins zagen in, dat een afzonderlijk verdrag voor dé Republiek wenschelijk was. Maar in 1783 sloot Engeland met de „Vereenigde Staten", "met Frankrijk en met Spanje den Trede van Versailles: 1°. Engeland erkende de onaf- j hankelijkheid van de Vereenigde Staten; 2°. Spanje kreeg Florida terug en Frankrijk Senegambië. De Republiek moest thans wel volgen, en in 1784 kwam te P a r ij s de vrede tot stand: de Republiek stond Negapatnam af en stond den Engelschen de vrije vaart in de Oost-Indische wateren toe. - In de nieuwe republiek werd na veel getwist in 1788 een con•stitutie vastgesteld. De uitvoerende macht kwam aan een president; hij is opperbevelhebber van leger en vloot en draagt zelf de verantwoordelijkheid voor zijne besluiten. Hij \ wordt om de 4 jaar gekozen door kiezers, bij algemeen stemrecht daarvoor aangewezen en is terstond herkiesbaar. De vice-president wordt president bij ontstentenis of overlijden van den ; president vóór den afloop zijner ambtsbediening» in dit geval wordt een nieuwe vice-president gekozen. De wetgevende macht is opgedragen aan het congres, samengesteld uit senaat; en huis der afgevaardigden; de leden van den] senaat worden gekozen door de wetgevende vergaderingen der ? verschillende staten, de afgevaardigden rechtstreeks door het) volk. Kan de president zich niet vereenigen met een wet, dani zendt hij haar aan het congres terug, en stemmen daarna in beide) huizen minstens */3 van het aantal leden er voor, dan moet de] president de wet uitvoeren. De president heeft dus een suspensief veto. Elke staat heeft zijn eigen regeering, be-t staande uit een gouverneur, een senaat en een kamer van afgevaardigden. De zelfstandigheid der staten werd zeer groot, j ' De eerste president werd George Washington ; in 1793 werdj hij herkozen. Toen er in 1797 weer sprake van was, hem te her- 39 kiezen, wilde Washington, die naar rust verlangde, niet weer in aanmerking komen, 't Is wel opmerkelijk, dat nooit een president der Vereenigde Staten meer dan één keer herkozen is Washington stierf in 1799. De tijding van zijn dood maakte grooten indruk, want hij was waarlijk, wat een tijdgenoot van hem getuigt, „de eerste in oorlog, de eerste in vrede, maar bovenal de eerste in de harten zijner landgenooten". 't Is bekend, dat de nieuwe bondsstad zijn naam draagt. Zoo was dus aan de overzijde van den Oceaan een jonge, krachtige staat ontstaan, die zich in de 19de eeuw voorbeeldeloos snel zou ontwikkelen. Maar ook onmiddellijken invloed had de Vrijheidsoorlog. Er was een vrije staat gesticht zonder geprivilegeerde klassen. Vele Franschen hadden in Amerika meegestreden en brachten nieuwe denkbeelden mee terug naar de Oude Wereld die zij in hun eigen vaderland ook in toepassing wenschten te brengen. In zooverre kan men zeggen, dat de Amerikaansche Vrijheidsoorlog voor een klein deel meegewerkt heeft tot het ontstaan der Fransche Revolutie. § 9. De deelingen van Polen. Na den vrede van Hubertsburg naderde Frederik II in zijne buitenlandsche staatkunde Rusland, welks kracht hij in den zevenjarigen oorlog had ondervonden. In 't bijzonder tegenover Polen trokken Rusland en Pruisen in het verdere gedeelte der 18de eeuw één lijn. De toestanden in Polen heten zeer veel te wenschen over. De 1 macht van den koning was zeer gering: bij iedere verkiezing was zij in vroegere tijden steeds meer beperkt, terwijl de macht van den adel was vergroot. De adel uitsluitend had staatkundige rechten ; de burgerij — meest Duitschers en Joden — had geen invloed; de boeren waren grootendeels lijfeigenen en hadden het buitengewoon slecht. Adel en geestelijkheid waren vrijgesteld van belastingen; alleen edelen mochten de — soms erfelijke ambten bekleeden. De kleinhandel was nagenoeg geheel in Invloed van den Vrijheidsoorlog. 'oestanden in Polen. Rusland tegenover Polen en Tui kije. 40 handen van Joodsche woekeraars. De wetgeving berustte bij den Rijksdag, bestaande uit afgevaardigden (landboden) van den adel (den szlachta), op de provinciale landdagen gekozen. In dien ; szlachta bestonden vele rangen; bovenaan stonden de rijke < magnaten, maar het overgroote deel was doodarm en huisde in woningen, die weinig verschüden van die der boeren. Eén landbode kon de besluiten van den Rijksdag voor ongeldig verklaren ; door dat beruchte liberum veto was vruchtbare wetgevende arbeid feitelijk onmogelijk. Bovendien hadden de edelen het recht van confederatie, krachtens hetwelk zij zich mochten vereenigen, om zich zelfs gewapenderhand tegen Koning en Rijksdag te verzetten, m. a. w. het Poolsche staatsrecht erkende dus het recht van opstand. De arme edelen verkochten veelal hun stem; dikwijls waren de Rijksdag en de ■ provinciale landdagen het tooneel van hevige twisten, zoodat de „Poolsche landdag" spreekwoordelijk is geworden. Dissidenten (niet-leden der Roomsch-Katholieke staatskerk) — 't zij Protestanten of Grieksch-Katholieken — werden vaak vervolgd. Onder den invloed van Russische troepenbewegingen en door • omkooping met Russisch geld werd in 1764 een gunsteling van "Katharina II — Stanislaus Poniatowski — tot koning gekozen. Ruslands invloed in Polen werd thans overheerschend: de Rijksdag werd genoodzaakt, eenige rechten aan de dissidenten toe te staan, maar hervormingen, zooals de afschaffing van het liberum veto, waardoor Polen sterker kon worden, werden door Katharina II niet geduld. Het ligt voor de hand, dat zoo iets hevig verzet opwekte : tal van Polen wilden een politiek, die alleen 't belang van Polen op 't oog had, en deze nationale partij sloot in 1768 de confederatie vanBar. Inkorten tijd was het land in volslagen oproer. Ongelukkig had Polen nagenoeg geene natuurlijke grenzen, doch lag het aan alle zijden^ voor invallen open. Weldra rukten Russische troepen Polen binnen. Bovendien verklaarde Turkije wegens schending der grenzen den oorlog aan Rusland. Over 't geheel was Rusland 41 gelukkig : een Russische vloot verbrandde in 1769 de Turksche in de baai van Tschesmé (bij • 't eiland Chios) en te land werden de Turksche troepen herhaaldelijk verslagen. Ook de opstand in Polen werd onderdrukt, en wel door Suwaroff (1772). Pruisen en Oostenrijk zagen met wantrouwen het succes der Russische wapenen aan ; Maria Theresia vreesde in 't bijzonder voor uitbreiding van Rusland naar den kant van den Donau, dien levensader van Oostenrijk-Hongarije. Toen kwam" Frederik II met het voorstel, Turkije te handhaven, doch Rusland schadeloosstelling in Polen te geven ; ook Oostenrijk en Pruisen moesten als tegenwicht dan een deel van dien staat ontvangen. Katharina, die anders Kever geheel Polen had willen hebben, gaf toe ; Maria Theresia weifelde eerst, maar keurde ten slotte weenende het verdeelingsverdrag goed ; zij kreeg nog het belangrijkste deel, zoodat Frederik II spottend zei : „Elle pleurait et prenait toujours". Gewapenderhand werd de Poolsche Rijksdag gedwongen, het verdrag goed te keuren (1773). Pruisen kreeg1 PoolschPruisen, behalve Danzig en Thorn, Oostenrijk o. a. Gallicië, Rusland het zoogenaamde Wit-Rusland. Vooral voor Frederik II was de aanwinst van belang, omdat toen de Pruisische gebieden een samenhangend geheel met Brandenburg werden. De oorlog met Turkije werd inmiddels voortgezet, tot door 1 bemiddeling van Oostenrijk in 1774 de vrede gesloten werd (van ! Koetsjoek Kainardsji): Katharina II kreeg o. a. Azow, terwijl de Tataren in de Krhn onafhankelijk werden verklaard. Oosten- jrijk kreeg als „eerlijke makelaar" in 't volgend jaar de Boekowina. In strijd met genoemd verdrag maakte Katharina's almach- ï tige minister Potémkin zich na eenigen tijd meester van de Krim (1783). Een paar jaar later hield Katharina een grooten triomftocht naar het Zuiden ; ook allerlei opschriften, als : „Op weg naar Byzantium" maakten dien tocht tot een demonstratie tegen Turkije. De Sultan, daardoor getart, verklaarde aan Rus- :iW )H. bijkaart op Blad N°. 28; 1 Vgl. voor de Poolscho deelingens d B Xe lste deeling v Polen. 1773. frede met Turkije. 1774 [ieuwe Turkenoorlog.1787—'92. 42 Constitutie in Polen. 1791. 2de deeling v, Polen. 1798. land opnieuw den oorlog. Ook thans waren de Russen gelukkig. Toch sloot Katharina in 1792 den vrede (van Jassy) op voorwaarden die veel gunstiger hadden kunnen zijn ; de Dnejstr werd de grens. De oorzaak daarvan waren de gebeurtenissen in Polen. Polen scheen nl. op weg tot goede hervormingen. Door de opheffing van de Jezuïeten-orde (zie § 11) waren groote kapitalen vrij gekomen, die — in overleg met den Paus — besteed werden voor het onderwijs. In 1791 namen de Koning en de hervormingspartij hun toevlucht tot een staatsgreep : zij kondigden een nieuwe constitutie af; het koningschap werd erfelijk ; de koning kreeg de uitvoerende macht; de wetgevende macht werd aan twee kamers opgedragen; het recht van confederatie en het liberum veto werden afgeschaft; de steden kregen zelfbestuur en waren ook in den Rijksdag vertegenwoordigd. Tevens werden maatregelen getroffen tot verbetering van den toestand van boeren en burgers. Maar dat alles was tegen den zin van Katharina U, die een zwak Polen wilde, en zij deed nu aan Pruisen het voorstel, wederom een deel van Polen te vermeesteren. Zoo geschiedde. Katharina werd te hulp geroepen door een Russische partij, die de grondwet „een misdadigen aanslag tegen de aloude vrijheid" noemde. Vooral Pruisen speelde een treurige rol, want kort te voren had het aan Polen de onschendbaarheid van zijn grondgebied gewaarborgd en de invoering eener constitutie aangemoedigd. Wederom werd de Rijksdag (te Grodno) tot afstand van grondgebied gedwongen. De Rijksdag bleek wel aan Rusland te willen geven, wat het verlangde, maar niets aan het gehate Pruisen en inderdaad verleenden de leden daarvoor feitelijk hun toestemming niet, al was ook het gebouw door Russische troepen omringd, maar hun welsprekend stilzwijgen werd eenvoudig als toestemming beschouwd. Een deel van Littauen o. a. kwam aan Rusland ; Danzig en Thorn o. a. aan Pruisen (1793). 't Voorwendsel was, dat in Polen de democratische geest, „de Jacobijnsche ideeën" uit Frankrijk waren doorgedrongen, en deze vernietigd moesten worden. 48 In het overgebleven gebied, wederom „begunstigd" met het liberum veto, heerschte feitelijk de Russisohe gezant. Nog eens kwam het tot een laatste wanhopige worsteling onder leiding van den dapperen K o s z i u s k o, die in den Amerikaanschen Vrijheidsoorlog meegestreden had. Maar de beslissende slag (bij Maciejovice) werd door de Russen gewonnen en spoedig viel Warschau hun in handen. Poniatowski sleet zijne laatste dagen te St. Petersburg, waar hij van een Russisch jaargeld leefde; Kosziusko stierf in Zwitserland. Het laatste nog onafhankelijke deel van Polen werd in 1795 verdeeld; Oostenrijk kreeg o. a. Krakau, Pruisen o. a. Warschau. Polen was uit de rij der zelfstandige staten ■verdwenen. § 10. De nieuwe denkbeelden. In de 18de eeuw kwam er een groote omwenteling in de denkbeelden over godsdienst, staat en maatschappij. In Engeland ontstaan, werden die denkbeelden door Fransche schrijvers overgenomen en verder ontwikkeld en de Fransche taal verbreidde hen bijna over het geheele beschaafde Europa. Verschillende belangrijke ontdekkingen op natuurkundig ge-1 bied bereidden die omwenteling voor. Had reeds Kepler onder zijne drie wetten de beweging van het zonnestelsel samengevat, Isaac Newton(± 1700) ontdekte de wet der zwaartekracht' waaruit de beweging der hemellichamen — en dus ook Kepler's wetten — nader konden worden verklaard. De Engelschman H a 11 e y, leerling van Newton, toonde aan, dat ook de kometen vaste banen hebben, en bestreed dus tevens de heerschende kometenvrees. De Engelsche natuurkundigen wilden de verschijnselen niet aan bovenaardsche invloeden toeschrijven, maar uit eenvoudige natuurwetten afleiden ; sommigen hunner beweerden, dat God öf één was met de natuur, öf als Bouwmeester der wereld moest beschouwd worden, maar verwierpen de meening, dat God willekeurig kon ingrijpen (Deïsten) In het algemeen 3 de deeling v. Polen. 1795. Meuwe denkbeelden in Engeland. Newton en Locke. Voltaire. gingen velen van de stelling uit, dat de mensch, alleen door de rede (ratio) geleid, de waarheid zou ontdekken, ook in zake godsdienst; die richting in het denken noemt men daarom het rationalisme. Het stelselvanvrij onderzoek, dat het gelooven op gezag verving, werd ook op andere wetenschappen toegepast. Zoo verkondigde John Locke (2de helft der 17de eeuw) dat men gehoorzamen moest aan de w e t en de wetgevende macht boven de uitvoerende moest staan. Gretig werden de nieuwe denkbeelden door de Fransche schrijvers bestudeerd en. verkondigd en allereerst werkten zij daar terug op de godsdienstige beschouwingen. Een geest van twijfel (scepticisme), van ongeloof waarde door Frankrijk. Velen toch gingen veel verder dan de Engelsche denkers en werden materialisten (die het bestaan van iets onstoffelijks ontkennen) of atheïsten, 't Gevolg was tevens, dat de geloofsvervolgingen gestaakt werden, althans zeer verminderden en er eindelijk ook eens een einde kwam aan de heksenprocessen. 'tLigt voor de hand, dat het gezag der Kerk, zoowel van de Katholieke als van de Protestantsche, zeer daalde. In Frankrijk vond de Kerk in V o 11 a i r e (f 1778) haar grootsten bestrijder ; hij verweet haar onverdraagzaamheid. „Écrasez 1'infame" („vernietig de eerlooze") was zijn wapenkreet. Hoewel geen aanhanger van het atheïsme, heeft hij door zijne scherpe aanvallen toch oneindig veel bijgedragen tot de verbreiding van ongeloof en scepticisme. Met ministers en vorsten, b.v. met Frederik II, aan wiens hof hij een tijdlang vertoefd heeft, stond hij in drukke correspondentie en zijn invloed in en buiten Frankrijk was zoo groot, dat men hem wel „koning Voltaire" noemde. Hoewel hij groote gebreken had — hij was ijdel, hebzuchtig en dikwijls niet oprecht —, moet te zijner eere gezegd worden, dat hij steeds voor verdrukten in de bres sprong. Bekend is o. a. de zaak van den Protestant Jean Calas, die ter dood was gebracht op de aanklacht, dat hij zijn zoon had vermoord. Voltaire bewerkte, dat het vonnis herzien werd en de familie Calas in eer en bezittingen werd hersteld. 45 Ook de „ Encyclopaediste n", — een rij geleerden, die onder leiding van Diderot en d'Alembert de eerste groote encyclopaedie uitgaven — werkten mede tot de ondermijning van het geloof, daar vele hunner artikelen van een materialistischen geest waren doortrokken. Tastten zoo dus enkele denkers het geloof en de grondslagen van de Kerk aan, anderen verkondigden denkbeelden, geheel in strijd met de bestaande inrichting van den staat. Allereerst moet Montesquieu worden genoemd, die veel aan Locke heeft ontleend. In zijne „Perzische brieven" geeselt hij op scherpe wijze de toestanden in Frankrijk. In zijn hoofdwerk : „FE sprit des lois" (1748) betoogt hij, dat de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht scherp gescheiden moeten worden. En daar de Fransche koning al die drie machten in handen had (men denke b.v. aan de lettres de cachet) druischte de theorie van Montesquieu dus geheel in tegen de bestaande orde van zaken. Veel verder ging echter Jean Jacques Rousseau. Hij zegt in zijn „Contrat social" (1762), dat het volk als 't ware bij verdrag de regeering aan de vorsten heeft overgelaten, die zich echter verplichtten, tot welzijn van hunne onderdanen te regeeren. Doen zij dat niet, dan verbreken zij het contract en de onderdanen kunnen de regeering weer aan zich trekken. Het volk is dus de souverein en kan de afgestane souvereiniteit hernemen.Door zulke theorieën werd Rousseau „de stormvogel der Revolutie". Rousseau's naam is nog door andere geschriften vermaard geworden. Hij is de prediker van „den terugkeer tot den natuurlijken toestand". In de kleederdracht (staartpruik), in bouwstijl, in tuinaanleg (rococo), in levenswijze (salonleven in plaats van het leven in eigen huisgezin), waren de toestanden zóó onnatuurlijk, dat bet waarlijk geen wonder is, dat zich daartegen een reactie openbaarde. Rousseau verkondigde in zijn „Émile" vele behartigenswaardige denkbeelden over de opvoeding van een kind en in zijn „Nouvelle Héloïse" over het gezinsleven, en onder De Encyclopaedisten. Nieuwe staatkundige denk beelden. a. van Montesquieu. b. van Rousseau. Andere denkbeelden van Rousseau. 46 Nieuwe staathuishoudkundige theorieën. Verlicht despotisme. zijn invloed „zag'men weer moeders zelf hunne kinderen opvoeden en werd het familieleven min of meer in eere hersteld." Hij ging echter zoo ver, dat hij alle beschaving, alle kunsten en wetenschappen wilde bannen: de ideale toestanden waren die, waarin de natuurmensen verkeerde. Ook op staathuishoudkundig gebied werden geheel nieuwe theorieën verkondigd. De physiocraten (zooals Quesnayen Turgot) wilden vrijheid van handel en bedrijf, vrije mededinging en toonden zich dus in tegenstelling met het colbertisme afkeerigvan beschermenderechten, gilden en monopoliën; de overheid moest zich van inmenging op economisch gebied onthouden („laisser faire, laiser passer"). Soortgelijke stellingen verdedigde de Schotsche econoom Adam Smith in zijn boek, getiteld: „Een onderzoek naar den aard en de oorzaken van den rijkdom der volken." Het denkbeeld drong door, dat niet de vorst alleen het recht heeft, den arbeid te regelen en slagboomen op te werpen. Ook in dit opzicht werd het absolutisme dus aangevallen. § 11. Het verlichte despotisme. De nieuwe denkbeelden maakten in eén breeden kring van burgers grooten opgang ; in de „salons" werd over allerlei godsdienstige en maatschappelijke vraagstukken druk gedebatteerd. Op verschillende vorsten maakten zij in zooverre indruk, dat, al hielden zij streng aan hun absolute macht vast, waarom zij ook streefden naar de onderwerping van de kerk aan den staat, zij met hunne ministers tevens maatregelen namen tot verheffing van het welzijn hunner onderdanen, tot verbetering van bestuur en rechtspraak, tot meer humaniteit in het strafrecht; zij wilden „alles voor het volk, maar niets door het volk." 47 De voornaamste vorsten en ministers, die voorstanders waren van het verlichte despotisme, zijn: Frederik II van Pruisen, die zich den eersten dienaar van den staat noemde en- zich door inspectiereizen voortdurend op de hoogte van de toestanden hield. Maria Theresia van Oostenrijk (f 1780) en haar zoon Jozef II (f 1790). Katharina II van Rusland (1762—1796), die, al hadden enkele harer gunstelingen als minister grooten invloed, vooral Potèmkin, toch steeds de teugels van het bewind in handen hield. Zij versterkte het despotisme nog door de annexatie der rijke kerkelijke goederen; voortaan werden de geestelijken van staatswege bezoldigd. Karei III van Spanje (1759— '88), dien men wel den besten koning van Spanje noemt en die zich reeds als koning van Napels en Sicilië — bijgestaan door minister Tanucci — een flink regent had betoond. In Spanje vond hij grooten steun eerst van minister Aranda, later van Florida Blanc a. In P o r t u g a 1 vertegenwoordigde onder de regeering van Jozef Emanuel (1750—'77) minister Pomba 1 het verlichte despotisme. Gustaaf III van Zweden (1771—1792). Na den dood van Karei XII (1718) kwam in Zweden, al bleef er een koning aan 't bewind, de eigenlijke regeeringsmacht aan den R ij k s r a a d, waarin de hooge adel zitting had en de koning slechts 2 stemmen uitbracht. Zweden werd feitelijk een oligarchie. In den Rijksraad bestreden elkaar een Fransche partij (de Hoeden) en een Russische (de Mutsen), die geen van beiden geleid werden door de belangen van den staat, maar bij wie eigenbaat en zelfzucht den boventoon voerden. Gustaaf UI evenwel maakte met steun van het garnizoen een einde aan de heerschappij van den Rijksdag en zette vervolgens een nieuwe staatsregeling door, waarbij de koninklijke macht aanmerkelijk versterkt werd (1772). Voorstanders van het verlichte despotisme. 48 Bevordering der welvaart, In Denemarken liet de onbekwame Christiaan VII het bestuur over aan zijn lijfarts Struensee, een Duitscher van afkomst, die hem en de koningin geheel beheerschte; deze werd er de vertegenwoordiger van het verlichte despotisme. Later ontstond aan 'thof een samenzwering tegen hem met de koningin-moeder aan 't hoofd en Struensee werd voor een rechtbank gebracht, ter dood veroordeeld en onthoofd (1772). In 1784 wierp kroonprins Frederik zich tot regent voor zijn vader op; hij stelde Bernstorff aan het hoofd van het ministerie en deze minister nam ook weer maatregelen tot welzijn van het volk. In de eerste plaats wijdden de verlichte despoten hunne aandacht aan de bronnen van bestaan. Frederik II dwong de boeren, aardappels te verbouwen en liet ter bevordering van de veeteelt merinoschapen uit Spanje komen. Hij lokte vele kolonisten naar zijn land; wel 270 nieuwe dorpen werden gesticht, vooral in de moerassige dalen van Oder, Warthe, Netze en Havel, waar de moerassige gronden in cultuur werden gebracht. De boeren bleven echter nog „erbunterthanig." Jozef II hief gedeeltelijk de lijfeigenschap der boeren op en verplichtte den adel tot het betalen van belastingen. Katharina II haalde vele -vreemdelingen — veelal Duitschers — over tot vestiging in Rusland, om de woeste streken in het Wolgagebied en de Oekraïne te ontginnen en om als leermeesters voor de andere boeren te dienen. Vele nieuwe dorpen en steden werden gesticht, zooals Jekaterinenburg. In Rusland bleef de lijfeigenschap echter bestaan. Karei III het eveneens landstreken in cultuur brengen, bevorderde de nijverheid door vreemde werklieden tot vestiging in Spanje over te halen en bepaalde, dat de handel op Amerika, die tot nog toe uitsluitend van Cadix uit gedreven mocht worden, voor alle havens was geopend. Pombal richtte handelscompagnieën op, om den Engelschen handel in Portugal te doen verminderen en hervormde de financiën op doortastende wijze. Bovendien richtte hij meer 49 dan 800 scholen op en hervormde hij de universiteit te Coïmbra. In Denemarken beperkte Struensee de heerendiensten en hief BernstorfE de lijfeigenschap in alle landen der Deensche kroon op. De welvaart wordt bevorderd door rechtszekerheid en veiligheid en ook deze trachtten de verlichte despoten te vergrooten. Frederik II en Maria Theresia schaften de pijnbank af en lieten nieuwe wetboeken samenstellen. Frederik II gaf aan de rechters betere traktementen, opdat zij zich niet zoo gemakkelijk zouden laten omkoopen. Hoe groot in Pruisen het vertrouwen in rechtspraak werd, bewijst het bekende verhaal van den molenaar van Sanssouci. Jozef II stelde de rechtspraak van den adel onder toezicht van keizerlijke rechtbanken en hief de straffen voor toovenarij op. Karei UI onderdrukte de binnenlandscbe onveiligheid door een flinke politiemacht; Pombal trad krachtig op tegen de rooflust van den adel en tegen straatroof. In kerkelijke zaken dachten en handelden vele verlichte des-1 poten zeer vrijzinnig. Frederik II verkondigde, dat iedere godsdienst vrij beleden mocht worden: „ieder moest maar op zijn eigen wijze zalig worden". Katharina II verbood de kettervervolgingen en liet voor hare Mohammedaansche onderdanen den Koran vertalen. In Pruisen en Rusland vonden de Jezuïeten een toevluchtsoord, toen zij uit de Katholieke landen verdreven werden. Gustaaf m schonk aan de dissenters, zelfs aan de Joden, eenige geloofsvrijheid. Karei III stelde de Inquisitie onder streng toezicht; Pombal beperkte haar invloed. Maar vooral deed Jozef U in de kerkelijke politiek van zich spreken. Bij zijn tolerantie-edict van 1781 verleende hij aan Protestanten en Grieksch-Katholieken alle burgerlijke rechten. Zonder zijn voorkennis en toestemming mochten de bisschoppen geen briefwisseling houden met den Paus en mochten zij geen voorschriften uitvaardigen (recht van placet). Hij hief bij het kloosteredict ruim 600 kloosters op en legde beslag op hunne goederen, waarvan Rechtspraak en veiligheidsmaatregelen. kerkelijke zaken. De Jezuïeten in 't middel dei 18de eeuw. Pombal en de Jezuïeten. 50 de inkomsten tot nuttige doeleinden (armenverzorging e. a.) werden besteed. Meermalen werden bisschoppen buiten den Paus om benoemd, terwijl de priesters voortaan hun opleiding moesten ontvangen aan de scholen, die door den Keizer daarvoor werden opgericht; het doel was, priesters te krijgen, die de regeering welgezind waren. Wel trachtte de Paus (Pius VI) door een reis naar Weenen Jozef II pp zijne besluiten te doen terugkomen, maar tevergeefs : „het Josefinisme" — zooals men de richting noemt, die Jozef tegenover de Kerk insloeg — bleef gehandhaafd. Met het verlichte despotisme in Zuid-Europa ging de verdrijving der Jezïeten, ten slotte de opheffing der orde gepaard. In de Katholieke staten oefenden de Jezuïeten, o.a. als biechtvaders der vorsten grooten invloed uit; buiten Europa was hun invloed in de Amerikaansche koloniën van Spanje en Portugal belangrijk; Paraguay, door hen tot bloei gebracht, beheerschten zij geheel. Maar de Jezuïeten hadden in de Katholieke wereld grooten haat opgewekt; men vreesde hun groote macht; hunne rijkdommen wekten afgunst op, en er waren wel enkele punten, waarover men de orde kon aanvallen; zoo dreven sommige leden ondanks de statuten der orde een reusachtigen koophandel. Waar nu het verlichte despotisme den grooten invloed der geestelijkheid in 't algemeen aantastte, is het niet te verwonderen, dat allereerst de Jezuïeten-orde ' aan zijne aanvallen blootstond. Het eerst werd de orde uit Portugal verdreven, waar Pombal spoedig in strijd met de Jezuïeten was. Hij verlangde ingevolge een met Spanje gesloten ruiltractaat, dat Paraguay onder Portugeesch gezag zou worden gesteld, maar de Jezuïeten, met de treurige toestanden in het door Portugal beheerde Brazilië voor oogen, waren er tegen en de Indianen, wien de Jezuïeten vele weldaden hadden bewezen en tot een geregeld leven hadden gebracht, grepen naar de wapenen. Pombal wist na zwaren en bloedigen strijd het verzet te onderdrukken, maar het land was toen verwoest en werd later zelfs aan de Spanjaarden — na ver- 51 nietiging van het ruilverdrag — teruggegeven, 't Ligt voor de hand, dat de orde zich thans in Portugal tegen Pombal keerde. De beruchte aard- en zeebeving van 1755, die Lissabon grootendeels verwoestte, terwijl de vloedgolf mijlen ver het land onder water zette, werd door haar afgeschilderd als een straffe des hemels. Twee jaar later ontstond een opstand in Oporto, waarvan Pombal de schuld gaf aan de Jezuïeten. Hij werd met bloedige strengheid onderdrukt, doch nu besloot Pombal streng tegen de orde op te treden. Eerst onttrok hij het hof aan den invloed der Jezuïeten. In een moordaanslag, kort daarna op den koning gepleegd, werden ten onrechte de Jezuïeten betrokken, en toen — in 1759 — werden zij verbannen. De meesten werden op schepen naar den Kerkelijken Staat gevoerd. Met wreedheid trad Pombal tegen hen op ; velen hadden de grootste martelingen in de gevangenis te verduren ; enkelen werden terechtgesteld. Ook uit de koloniën werden de Jezuïeten weggevoerd. Het 2de land, dat de Jezuïeten verbande, was Frankrijk. Een Jezuïet had op het eiland Martinique een bloeiende handelszaak gevestigd, maar hij werd door den zeeoorlog geruïneerd. De oude wilde zich niet voor de schulden aansprakelijk stellen, waarom de schuldeischers van een handelshuis te Marseille, dat ook door die zaak failliet gegaan was, zich tot den Franschen rechter wendde, die de orde tot betaling veroordeelde. De orde ging in hooger beroep en bracht de zaak voor het Parlement van Parijs, dat het gevallen vonnis bevestigde. Maar nu maakte men van dat proces gebruik, om de Jezuïeten op de verbitterdste wijze aan te vallen en de geheele beweging liep ten slotte uit op het parlementsbesluit, waarbij aan de Jezuïeten werd geboden, zich aan al de reglementen van de geheele geestelijkheid van het koninkrijk te onderwerpen. Het was toen, dat de generaal der orde, Eicci, de woorden sprak : „Zij zullen zijn, zooals zij zijn, of niet zijn." Eindelijk, in 1764, verbande minister Choiseul de orde uit Frankrijk. Verbanning der Jezuïeten uit Frankrijk. 52 Verbanning d. Jezuïten uit t de Zuidelijke v landen. j I r Opheffing der Orde. 1773. £ 1 c Voortbestaan der Orde. j ■ J y. << j ■ Reactie. Centralisatie door Jozef II Karei IXI van Spanje kantte zich reeds in zijne regeeringsjaren, Den Aranda hem nog ter zijde stond, tegen de Jezuïeten, van de hij tegenwerking van zijne hervormingsmaatregelen duchtte, n 1767 werden alle Jezuïeten opgelicht en ten slotte naar den üerkelijken Staat gevoerd. Ook uit Napels (door Tanucci) en it Parma-Piacenza werden de Jezuïeten verdreven. Thans drongen de Katholieke regeeringen van Frankrijk, Ipanje en Portugal op de opheffing der orde aan ; na lange aarzeing gaf Paus Clemens XTV (een Franciscaan) toe en hief in 1773 le orde op. Wel eigenaardig is het, dat de ordeleden een toevlucht vonden n rnet-Roomsch-Katholieke landen, nl. bij Frederik H van bruisen en bij Katharina II van Rusland. In Rusland vond le orde als 't ware een nieuw vaderland ; daar heeft zij zich ook, net toestemming van den Paus, opnieuw georganiseerd. Pius 711 verhief kort na 1800 een der Jezuïeten in Rusland tot generaal en na den val van Napoleon, in 1814, werd de orde door hem ïersteld. Hebben de maatregelen van Frederik den Groote en van Katharina II meer blijvende gevolgen gehad, van de andere verlichte despoten is het werk weer grootendeels vernietigd. Na den dood van Karei III bleven diens hervormingen niet gehandhaafd. Hetzelfde valt op te merken van Portugal: daar werd Pombal na den dood van Jozef Emanuel zelfs voor een rechtbank gebracht en ten slotte uit de residentie verbannen. Jozef II wekte niet alleen verbittering op bij de geprivilegeerde standen — adel en geestelijkheid —, maar door zijne centralisatiemaatregelen en zijne absolutistische neigingen keerden zich soms alle standen tegen hem. Jozefs doel was, van al de landen der Oostenrijksche kroon, hoe de volken ook in ras, taal, godsdienst, zeden en gewoonten verschilden, een eenheidsstaat te maken. Algemeene belastingen werden ingevoerd; de Duitsche taal moest de heerschende worden; alles moest van Weenen uit bestuurd worden. 53 In 't bijzonder in twee landen hebben zijne maatregelen tot scherp verzet geleid, nl. in Hongarije en in België. Jozef II wilde de zelfstandige positie van Hongarije opheffen. Hij liet zich niet te Presburg kronen, maar bracht de Hongaarsche kroon naar Weenen, en behoefde thans ook geen eed op de Hongaarsche staatsregeling af te leggen. De Rijksdag werd niet bijeengeroepen, de officieele Latijnsche taal door de Duitsche vervangen. Maar 't verzet werd zoo ernstig, dat Jozef ten slotte in de meeste opzichten moest toegeven. In België was de grondoorzaak der beroeringen een nationale beweging ; men duldde niet, dat België als een aanhangsel van een anderen staat werd behandeld (men denke b.v. er aan, hoe Jozef II zelf België tegen Beieren had willen verruilen : zie blz. 24). Centralisatiemaatregelen, kerkelijke besluiten — zoo hief Jozef b.v. de bisschoppelijke seminaria op en stichtte een algemeen seminarium te Leuven, waar de opleiding der geestelijken onder staatstoezicht zou geschieden — en de zucht tot absolutisme leidden tot een opstand; in 1789 werd Jozef II van de souvereiniteit vervallen verklaard. Maar de revolutie werd verzwakt door twisten tusschen een arietocratisohconservatieve-clericale en een democratische hervormingsgezinde partij ; de democraten moesten zelfs de wijk nemen naar 't buitenland. Bovendien stierf in 1790 Jozef II; zijn opvolger, de gematigde Leopold II (1790—'92) hief de meeste grieven op, maar liet tevens Oostenrijksche troepen België binnenrukken, die er spoedig meester waren. De toestanden van vóór Jozef II keerden terug. Ondanks het verlichte despotisme bleven in bijna alle landen nog verschillende misbruiken bestaan: bevoorrechting van geprivilegeerde standen — in onze Republiek b.v. van den regentenstand —, geen belastingen naar draagkracht, onbillijke rechtspraak, heerendiensten, enz., terwijl bovendien de onbeperkte vorstelijke macht was gehandhaafd. Vandaar dat, toen een keer de revolutie in Frankrijk het absolutisme had gebroken Verzet In Hongarije. Verzet In België. Invloed der Revolutie. 54 Invloed dei nieuwe denkbeelden. De drie par tijen. en verschillende misbruiken had opgeruimd, de beweging naar andere staten oversloeg en ook daar heel wat verkeerde instellingen en toestanden verdwenen. § 12. Patriotten en Prinsgezinden. De nieuwe denkbeelden oefenden ook hun invloed uit in de Republiek. Zooals wij gezien hebben, had Willem IV zijn verheffing te danken niet enkel aan de Prinsgezinden, doch eveneens aan de democraten. De burgerij bleef echter onder hem en Willem V van eiken invloed op de regeering verstoken, terwijl degenen, die geen lid van de Staatskerk waren, zeer zelden tot een of ander ambt werden benoemd. Gaandeweg werd de ontevredenheid onder de democraten grooter, en zij werd in sterke mate gevoed door de nieuwe denkbeelden. De theorieën van Rousseau b.v. waren natuurlijk koren op den molen der democraten, die zich reeds herhaaldelijk hadden afgevraagd, op welke gronden de regenten en de Stadhouder de door hen uitgeoefende macht bezaten. De democraten waren dus teleurgesteld in hunne verwachting, dat de Prins hunne wenschen zou vervullen en, daarover verbitterd, gingen zij met de anti-Prinsgezinde regenten tegen hem samenwerken. Deze regenten en de democraten samen heetten Patriotten. Terecht is dat verbond een monsterverbond genoemd. Immers, de democraten beoogden in werkelijkheid heel iets anders dan de aristocratische regenten; zij wilden juist invloed op de regeering ten koste van . . . die regenten. Aanvankelijk sprong dat verschil niet in het oog; de gemeenschappelijke haat jegens den Stadhouder deed de diepe kloof, die hen scheidde, niet aan 't licht komen, doch toen eenmaal de invloed van den Stadhouder was verminderd, kwamen de verachillen tusschen de democratische en de aristocratische Patriotten scherp naar voren, toen bleek den regenten, dat zij feitelijk veel meer te duchten hadden van hunne mede- 55 standers dan van den Prins, en dan zien wij het verschijnsel, dat het grootste deel der aristocraten aansluiting zoekt en ook verkrijgt bij de Prinsgezinden. Te betreuren is het, dat de Stadhouder nooit goed heeft ingezien, welk standpunt voor hem het eenige juiste was. Hij toch had feitelijk aanvankelijk weinig of niets te vreezen van de democraten, doch alles van de aristocraten. Toch stiet hij de democraten van zich af en reikte hij later de hand aan de aristocraten, die zoo brutaal tegen hem opgetreden waren, en dat had tot gevolg, dat de democraten het onderspit dolven en het gelag moesten betalen. Onder de democratische Patriotten, waartoe in 't algemeen het grootste deel der middenklasse benevens vele dissenters behoorden, werden toch ook enkele edelen en personen uit den regentenstand aangetroffen, benevens vele gestudeerden, als professoren en studenten. De belangrijkste democratische Patriotten waren het d r i e m a n s c h a p Van Berckel, pensionaris te Amsterdam, Zeebergh, pensionaris te Haarlem, en Cornelis de Gyselaer, pensionaris te Dordrecht; waarschijnlijk naar den laatstgenoemde werden de Patriotten met den scheldnaam Keezen betiteld. Een bekend democratisch Patriot was de edelman Van der Oapellen tot den Poll, lid van de Staten van Overijsel, die naam maakte door zijn ijveren voor de afschaffing der drostendiensten, welke bestonden in het kosteloos werken van de boeren voor den drost gedurende enkele dagen in het jaar : in 1783 zag hij zijn streven met goeden uitslag bekroond. Een der voornaamste aristocratische Patriotten was de Amsterdamsche burgemeester Rendorp. Tot de Prinsgezinde partij behoorden over 't geheel de laagste volksklassen, de rechtzinnige predikanten, een deel van den adel en van de officieren ; zij had evenwel geene flinke leiders en Willem Vzelf was veelte onzelfstandig en besluiteloos. Ergerlijk was, dat in die partijkwestie de buitenlandsche gezanten een overwegende rol speelden. De PatriottenpleegdenoverlegmetdenFranschen gezant en droegen bij tot de slechte verstandhouding tot Engeland, de Prinsgezinden overlegden metdenEngelschengezant. 56 Geschriften De ongelukkige oorlog tegen Engeland ontketende de politieke tegen den hartstochten. Willem V werd, gelijk wij vroeger zagen, zelfs Prins. yan verraad verdacht, en wij hebben reeds vermeld, dat Brunswijk het geraden achtte, het veld te ruimen. Tal van spotprenten, schotschriften en partijbladen verschenen; Willem V werd uitgekreten voor een bloeddorstigen dwingeland, een Alva, een Nero; men ging ten slotte zoover, met zijn vermoording aan te prijzen. De eerste be- Uitten de ontevredenheid over en de vijandschap tegen den sluiten in Prins zich eerst in woorden, in 1782 begon men tot daden over Holland te gaan, in 't bijzonder in Holland, waar de Patriotten zeer tegen den waren. Vooreerst trachtte men hem daar de benoeming MnS' van de vroedschapsleden te ontnemen. Verder richtte men in vele steden patriottisch gezinde vr ij korpsen of exercitie-genootschappen op met het doel, om tegenover de meestal door oranjegezinde en gereformeerde officieren aangevoerde schutterijen nieuwe müitaire corpsen te vormen. In Holland ging men zoover, met het dragen van Oranje, het roepen van „Oranje boven!" te verbieden; het Wilhelmus mocht niet ten gehoore worden gebracht; een speelman, die dat verbod overtrad, werd gegeeseld. Prinsesseboontjes werd officieel veranderd in slaboontjes ; oranjewortels moesten gele penen worden genoemd. In Schieland werd het kweeken van goudsbloemen verboden. Bekend is de gevangenzetting van „K a a t Mossel" uit Rotterdam, die „Oranje boven" had geroepen en met; een paar anderen, in Oranje gekleed, Den Haag had bezocht. De jonge advocaat Willem Bilderdijk trad bij het Hof van Holland als haar verdediger op; haar zaak was nog niet beslist, toen zij door de omwenteling van 1787 weer vrij kwam. Geschillen met De moeilijkheden werden nog grooter, toen wij geschillen Jozef IL kregen met Jozef II. Eerst verlangde deze de ontruiming der barrièresteden, waaraan voldaan werd. Vervolgens verlangde Jozef II de opening der Schelde en maakte hij aanspraak op Maastricht. Maar toen een schip uit Antwerpen de Schelde 57 afvoer, kreeg dit van ons wachtschip de volle laag en moest terugkeeren. De oorlog scheen onvermijdelijk, doch door bemiddeling van Frankrijk kwam de vrede van Fontainebleau tot stand (1785), waarbij Jozef II o.a. de Scheldeforten Lilloo en laefkenshoek kreeg en hem 9% mülioen werd uitgekeerd — waarvan Frankrijk 4% müüoen voor zijn rekening nam — doch de Keizer van zijne andere eischen afzag. De vrede werd gevolgd door een defenisief verbond van de Republiek met Frankrijk. In verband nu met die geschillen werd de bewapening van 't platteland bevolen, doch de boeren hadden daar weinig lust in, vooreerst doordat zij er door in hunne dagelijksche bezigheden werden belemmerd, maar bovendien zagen zij, Prinsgezinden, er een toeleg van de Patriotten in, om het leger aan 's Prinsen invloed te onttrekken. Maar weerspannigen werden, tenminste in Holland, veroordeeld tot gevangenisstraf, geeseling, zelfs tot verbanning. In 1785 gingen de Staten van Holland nog verder. Een onbeteekenend opstootje werd door hen aangegrepen, om aan hunne Gecommitteerde Raden op te dragen, ter voorkoming van onlusten, door de bezetting in Den Haag de rondte te laten doen. De Prins, van oordeel, dat hij alleen het recht had, bevelen aan het Haagsche garnizoen te geven, verliet nu Den Haag en ging weldra in Gelderland wonen. In 1786 ontnamen de Staten hem het bevel over het Haagsche garnizoen. Ook vernederden de Staten den Prins door te gelasten, dat de stadhouderlijke poort — waardoor aanvankelijk alleen de Graaf, later de Stadhouder mocht rijden — ook gedurende de vergadering der Staten ten dienste der Statenleden zou open blijven. Dat alles ergerde het volk in hooge mate, en toen in 1786 twee regenten, waarbij de Gyselaer, door de genoemde poort reden, werd het rijtuig door een oproerige menigte aangehouden, doch tijdig ontzet. De hoofdpersoon in dat opstootje, de pruikenmaker M o u r a n d, werd wegens majesteitsschennis ter dood veroordeeld, welk vonnis echter in levenslange gevangenschap werd veranderd. Ook hij kwam bij de omwenteling van 1787 weer op vrije voeten. De Prins verlaat Holland 1785. Aanslag van Mourand 1786. 58 De partijen in de andere gewesten. Hattem en Elburg. De Prins geschorst als kapt.-gener. door Holland, Alom in den lande heerschten verdeeldheid en verwarring en daardoor ook in de Staten-Generaal. In Overijsel en Groningen werden, evenals in Holland, de Patriotten meester, in Zeeland en Gelderland de Prinsgezinden. In Friesland scheidden zich de Patriotsche leden der Staten van de anderen af en gingen in Franeker vergaderen. In Utrecht vertoonde zich iets soortgelijks. In de stad Utrecht dwongen de democraten (onder Quint Ondaatje) door volksbewegingen de aristocratische regenten tot aftreden (1786); zij maakten zich er meester van het bewind en kenden aan de burgers , invloed toe op de samenstelling van het stadsbestuur. Daar was dus de samenwerking tusschen de bondgenooten reeds verbroken en had zij plaats gemaakt voor verdeeldheid. De Staten van Utrecht splitsten iicb nu ook in twee deelen: de Prinsgezinden vergaderden te Amersfoort, de democratische Patriotten natuurlijk te Utrecht. De gebeurtenissen in Gelderland gaven aanleiding tot een nieuw besluit van de Staten van Holland tegen den Prins. Toen Elburg en Hattem, waar de Patriotten de overhand hadden, weigerden, een plakkaat van de Staten van Gelderland af te kondigen, machtigden deze den Stadhouder, desnoods met geweld, garnizoen in de weerspannige steden te leggen, wat ook gebeurde. De verdediging door de Patriotten had niets te beteekenen, zoodat de orde er geheel zonder bloedstorting werd hersteld. Vele Patriotten vluchtten naar Holland, o.a. de advocaat Daendels, het hoofd van het verzet in Hattem. Het waren deze gebeurtenissen, die in Holland groote beroering en verontwaardiging wekten tegen den „burgerbeul", zooals Willem V onder meer werd genoemd, tegen den man, „die het vermaak van Nero aan de wraak van den Spaanschen dwingeland paarde, die was opgestaan, om zijne handen in het bloed der burgers te wasschen." Bovendien vreesde men er, dat de Prins zich van Utrecht zou meester makten. Want was dat gebeurd, dan waren ook de Hollandsche Patriotten niet langer veilig. Zoo gingen de Staten van Holland er toe over, den Prins te schorsen als kapitein-generaal der troepen, 59 die ter hunner repartitie stonden, door die troepen te ontheffen van den eed van gehoorzaamheid, aan hem gedaan. De in de grensvestingen gelegerde, door Holland betaalde troepen, werden als een cordon aan de Utrechtsche grens samengetrokken. Aan het hoofd der müitaire zaken plaatste Holland een Commissie van defensie van 5 leden, waarvan Woerden de hoofdzetel werd. De burgeroorlog stond voor de deur. De Prins heeft inderdaad getracht, Utrecht van Holland af te snijden, om het daarna te vermeesteren. Maar zijn legertje werd bij Vreeswijk door gewapende burgers uit Utrecht teruggedreven. Het corps van den Pv ij n g r a a f van S a 1 m, door Holland in dienst genomen, legerde zich daarop in de bedreigde stad. Tevergeefs hebben een Pruisische en een Fransche gezant pogingen gedaan tot bemiddeling. De aristocratische regenten in Holland waren bereid, den Prins in zijne waardigheden te herstellen, mits hij erkende, een dienaar der Staten te zijn; de democratische Patriotten verlangden, dat kiescollegiën in de steden dubbeltallen zouden opmaken, waaruit de Stadhouder de regenten zou kiezen. Noch van het eene, noch van het andere voorstel wilde de Prins weten. Uit de bovengenoemde onderhandelingen blijkt duidelijk, dat de tegenstelling tusschen de democratische en de aristocratische Patriotten reeds scherp aan het licht trad. De aristocraten hadden hun doel: verzwakking van 'sPrinsen macht en versterking van hun eigen positie, bereikt. Aan de burgerij aandeel in 't bestuur te geven, daaraan dachten zij met. Zij zagen in, dat zij veel minder van den Stadhouder dan van de volksvrienden te vreezen hadden; de meesten hunner vorlangden thans niets liever dan met den Prins een schilddng te treffen, ten einde in overleg met hem hunne vroegere medestanderp, de democraten, ten onder te brengen. Maar deze heten dat niet goedschiks begaan. In Amsterdam werden aristocratische regenten uit de vroedschap verwijderd en vervangen door democraten; daar, Gevecht bij Vresswijk. 1786. Pogingen tot bemiddeling. Verdeeldheid tusschen de aristocraten en de democraten. 60 benevens in Rotterdam en in andere steden, kregen dus de democraten de overhand in de vroedschap en zoo werd ook de meerderheid van de Staten van Holland democratisch. De aanhou- 's Prinsen raadslieden drongen thans aan op krachtig optreden, dingv. Prln-waarvoor de omstandigheden nu zoo gunstig waren. De meeste ses Wilhel- aristocraten immers zochten weer aansluiting bij den Prins en mina' inderdaad aanvaardde deze hun medewerking ; de democratische Patriotten vonden bij de volksmassa geen steun. De Prins was evenwel niet te bewegen, naar Den Haag te gaan, om door zijn verschijning te midden der bevolking de omwenteling aan den gang te brengen; hij wilde slechts komen, als hij door de Staten gemachtigd of geroepen werd. Daarop besloot prinses Wilhelmina naar Den Haag te reizen, „om aan de minderheid in de Staten van Holland een opdracht aan den Prins tot herstel der orde in die provincie uit te lokken". Zij werd evenwel aan de Goejanverwellesluis door manschappen van het Goudsche vrijcorps tegengehouden, waarna zij door de Commissie van defensie beleefd gedwongen werd terug te keeren. Pruisen De Pruisische koning Frederik Willem II (1786—1797) besluit tot verlangde van de Staten van Holland een schitterende satisfactie, interventie. do(jn z« gayen een wejgerend antwoord. Kort daarna stelde hij Holland als ultimatum, de Prinses onmiddellijk uit te noodigen, naar Den Haag te komen, en toen dit afgewezen werd, rukte een Pruisisch leger van 20,000 man onder bevel van den hertog van Brunswijk — een neef van den „dikken Hertog" — over de Nederlandsche grenzen (1787). Tevergeefs zagen de Patriotten uit naar hulp van Frankrijk, dat zelf aan den vooravond van de groote revolutie stond en met zijne berooide financiën zich niet in een krijg met Pruisen en Engeland wilde steken. Ook met Engeland, want dit had beloofd, met Pruisen gemeene zaak te maken, als Frankrijk aan Pruisen den oorlog verklaarde. De Pruisische De Pruisische veldtocht duurde maar kort. Het Nederlandsche I^j00"' leger was wel talrijker dan het Pruisische, doch grootendeels 61 Oranjegezind en zonder een goed veldheer. Gijsbert Karei van Hogendorp verstrekte aan Brunswijk plannen en teekeningen van de vestingwerken en de wegen; de boeren gaven verdere irdichtingen. Utrecht werd niet verdedigd ; de Rijngraaf van Salm vluchtte met de krijgskas het land uit. Zonder slag of stoot gaven de vestingen zich over, en weldra deed de Prins zijn intocht in den Haag. Amsterdam verdedigde zich korten tijd met hulp van inundatie, toch wilde voor een hopelooze zaak zijne handelsbelangen niet benadeelen en gaf zich dus ook spoedig over. ■ Na de zegepraal werd het stadhouderlijk gezag hersteld. In 1 vele steden werden de Patriotten uit de regeering gezet. Alle tegen den Prins genomen besluiten werden ingetrokken en bij de Acte van Garantie (1788) verklaarden alle gewesten het erfstadhouderschap met het kapitein-generaal- en admiraalschap als een wezenlijk bestanddeel van den regeeringsvorm. Zij, die wegens hunne prinsgezinde gevoelens gevangen zaten — Kaat Mossel, Mourand — werden in vrijheid gesteld. Te Den Bosch, te Middelburg en elders werden, met steun der Pruisen, de Patriotten' door de Prinsgezinden mishandeld, hunne landhuizen geplunderd, hunne goederen vernield. Velen werden uit het land verbannen of met verbeurdverklaring van goederen en geldboete gestraft. Duizenden democraten verlieten het land en zochten een schuilplaats voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden of in Frankrijk; tot de uitgewekenen behoorden o. a. Daendels en de schrijfsters Wolff en Deken. De beginsellooze raadpensionaris Van Bleiswijk werd vervangen door den bekwamen en eerlijken Van de Spiegel, den raadpensionaris van Zeeland. Van Hogendorp werd pensionaris van Rotterdam. Pruisen en Engeland sloten in 1788 verdedigende verbonden met de Republiek, en ook onderling een verbond, waarbij zij den bestaanden regeeringsvorm der Republiek garandeerden. Zoo had dus de Prins met de aristocraten gezegevierd. Maar i in plaats van aan de billijke grieven der democraten tegemoet te komen, werd thans alle «runst verspild aan de aristocraten, )e reactie in 1787—'88. Voortbestaan der ontevredenheid. 62 Philips van Orleans rerent. 1715'23. Flnancieele toestand. „De restauratie was enkel het herstel van de oude, inderdaad verfoeilijke oligarchie", terwijl toch de Nederlandsche staat een diepgaande hervorming noodig acht. Ook de pogingen van Van de Spiegel, de Republiek van de meest in 't oog springende gebreken te zuiveren, hadden geen succes; hij wist niets anders dan een nieuwe regeling der quoten ingevoerd te krijgen. Geen wonder, dat de democraten met verlangen uitkeken naar het tijdstip van een tegenomwenteling. De gebeurtenissen in Frankrijk leidden er toe, dat hunne wenschen vervuld werden. § 13. Frankrijk in de 18« eeuw (tot 1789). Lodewijk XIV werd in 1715 opgevolgd door zijn minderjarigen achterkleinzoon Lodewijk XV : zoowel de dauphin als diens oudste zoon, de veelbelovende hertog van Bourgondië, waren vóór den koning gestorven. In afwijking van het testament van Lodewijk XTV, dat een regentschapsraad instelde, maakte hertog Philips van O r" 1 e a n s zich met steun van het Parlement van Parijs van het regentschap over den minderjarigen Lodewijk XV meester. De Regent — zooals hij gewoonlijk wordt genoemd — was een man van erkende bekwaamheden, een echt soldaat, die zich in den krijg roemvol onderscheiden had, maar zijne deugden werden overschaduwd door zijn kchtzinnigheid en losbandigheid. Zijn leermeester, abbé Dubois, spoedig eerste minister en kardinaal, gaf hem in dat opzicht niets toe. De meest dringende zorg vereischten de financiën. Frankrijks flnancieele toestand toch was — vooral na den dood van Colbert (| 1683) — steeds ongunstiger geworden. De draagkracht der bevolking nam van jaar tot jaar af; leening op leening, 68 vaak tegen woekerrente, moest worden gesloten. Tot allerlei maatregelen ging de regeering over, om aan geld te komen: ambten werden verkocht; de oude munten ingetrokken en vervangen door nieuwe met verhoogde waarde; in 1710 werd een tiende geheven van alle inkomsten, zelfs werd een belasting gelegd op het sluiten van huwelijken en op het doopen. In 1715 bedroeg de schuld 2% milliard ; 't jaarlijkscb deficit was 78 milli. oen livres. Zoo scheen bij den aanvang van het regentschap van Philips van Orleans een staatsbankroet onvermijdelijk, toen er een helper in den nood kwam : J o h n L a w. Deze, een Schot van geboorte, ging van de valsche veronderstelling uit, dat een bank zooveel papiergeld kan uitgeven als zij wil; hij heeft nooit begrepen, dat, om de inwisselbaarheid van en daarmede het vertrouwen in de bankbiljetten te verzekeren, er steeds tot dekking een zeker bedrag aan goud en zilver beschikbaar moet worden gehouden. In 1716 richtte hij een particuliere bank te Parijs op, die in een ware behoefte voorzag. Die bank gaf nl. bankbiljetten uit, die voor baar geld werden aangenomen en, ook in verband met de velerlei soorten van munt, zeer gemakkelijk in den handel waren. Aan alle openbare kassen werd aangeschreven, het papier van de bank in betaling aan te nemen. In det 2. Een leelijke bladzijde in de geschiedenis der Oost-Indische ] Compagnie is de Chineezenmoord van 1740. Te Batavia en omstreken hadden zich in den loop van den tijd vele Chineezen gevestigd, wier invloed en aantal de bezorgdheid der regeering gingen opwekken. Men besloot, alle Chineezea, die geen voldoend middel van bestaan konden aanwijzen, naar Ceylon over te brengen. Vooreerst verspreidde zich nu onder de Chineezen het gerucht, dat men de opgepakten eenvoudig over boord zou gooien, en ten tweede dreigden de ambtenaren ook welgestelde Chineezen met verbanning, als zij hun geen groot losgeld betaalden, 't Gevolg was, dat duizenden Chineezen zich tot benden vereenigden, openlijk in oproer kwamen, plantages vernielden en ten slotte op Batavia aanrukten. Verontrust door die gebeurtenissen, ging 1 Zie Blad N». 9. Uitbreiding v. het grondgebied. De Chineezenmoord. 1740. 76 Het bewind v Van Imhotl 1748—1750. Ooizaken va het verval d< Compagnie. nu de inlandsche en Europeesche bevolking te Batavia de Chineezen te lijf en vermoordde ongeveer 10,000, waaronder vrouwen en kinderen, zieken en grijsaards. Te elfder ure verleende de Raad van State algemeene amnestie aan de Chineezen, hun tevens vergunnende, zich weer in Batavia te vestigen. De opstand verliep dan ook spoedig. De gouverneur-generaal Valclkenier gaf voornamelijk Van Imhoff, lid van den Raad van Indië, de schuld van het gebeurde en zond hem gevankelijk naar Europa. Maar Van Imhoff was toen reeds benoemd tot gouverneur-generaal, keerde terug en nam nu op zijn beurt Valckenier gevangen ; zijn proces duurde zoo lang, dat hij tot zijn dood gevangen bleef. . Van Imhoff is wel de kundigste en flinkste van al de : gouverneurs-generaal uit de 18de eeuw. Hij poogde verschillende hervormingen in te voeren, maar door de tegenwerking der bewindhebbers kwam er weinig of niets van terecht. Zoo had zijn poging, om gedeeltelijke vrijstelling van den handel voor particulieren te verkrijgen, geen gunstig gevolg; zoo beproefde hij de kolonisatie van Batavia's Ommelanden door Nederlanders, maar moest het al spoedig opgeven. Hij is ook de stichter van Buitenzorg. » Thans het een en ander over de oorzaken van het verval der 1 Compagnie. Een nadeeligen invloed op den toestand der Compagnie oefende de concurrentie van andere volken uit, zooals vandeEngelschen, waardoor b.v. de handel in opium verliep en van de Franschen, die kruidnagelen ter markt brachten. Een tweede nadeelige omstandigheid waren de klimmende onkosten door de uitbreiding van grondgebied. Gewoonlijk had de Compagnie een leger van 23000 man op de been en onderhield zij een vloot van 100 schepen. Doch er waren ook gebreken aan de Compagnie zelve. Vooreerst deugde het financieel beheer niet. In den loop der 18de eeuw daalden de winsten en werden toch nog betrekkelijk hooge dividenden uitgekeerd. Voor het daartoe benoodigde geld werd eerst 77 een reservefonds verbruikt, en daarna werden de uitkeeringen uit leeningen geput. Dat moest natuurlijk tot den financieelen ondergang leiden. De schuldenlast was in 1794 tot 112 millioen gulden gestegen. Zeer nadeelig voor de Compagnie werkte de slechte geest, die onder hare ambtenaren heerschte. Daaraan had zij zelve trouwens schuld. Vooreerst toch werden veelal personen van slecht befaamd gedrag, vaak het uitschot der maatschappij, als ambtenaar naar Indië gezonden. Maar bovendien was de bezoldiging van vele ambtenaren lang niet hoog genoeg, terwijl hun ook geen pensioen werd uitgekeerd. De Compagnie te bestelen werd iets zoo gewoons, dat men er geen kwaad meer in zag en in alle rangen kwam het voor. Ook op het handelsstelsel der Compagnie kunnen gegronde aanmerkingen worden gemaakt. Het stelsel werd in 't algemeen, om slechts beperkte hoeveelheden aan de markt te brengen en daarop dan hooge winsten te behalen in plaats van bij een groot debiet zich met lage winsten per eenheid tevreden te stellen. Ten einde de productie van muskaatnoten en kruidnagelen te beperken, stelden de bewindhebbers vast, dat alleen op de Banda-eilanden muskaatnoten zouden groeien en op Amboina kruidnagelen. Zonder mededoogen werd dat bevel uitgevoerd (h o n g i-t o c h t e n). Meer dan eens is het gebeurd, dat groote hoeveelheden specerijen, in de pakhuizen opgetast, werden vernietigd of dat de verkoop zoo lang werd opgehouden, tot de prijzen weer waren gerezen. Zoo is het te verklaren, dat de specerijen weieens 50 maal zooveel opbrachten dan de Compagnie ervoor betaald had. Op de belangen van den inlander werd niet in 't minst gelet. Hoe de vorsten de door hen aan de Compagnie geleverde producten van de inlanders verkregen, hoeveel diensten hoofden en ambtenaren van de bevolking vergden, daarom bekommerde de Compagnie zich niet. Uit het bovenstaande volgt, dat de uitvoer uit Indië nooit groot was; de opbrengst bedroeg niet meer dan 20 millioen gulden. Als nieuw product bracht de Compagnie in 't begin 78 4de Engelsche zee-oorlog. De Staatscommissie. De ondergang van de O.-I Compagnie. der 18*» eeuw Java-koffie in de Republiek ter markt. Met den invoer in Indië stond het nog veel slechter dan met den uitvoer. De inboorlingen hadden weinig behoeften en hun koopkracht was immers gering. Behalve de Europeesche waren, die de Compagnie aan de ambtenaren en de kolonisten verkocht, voerde zij voornamelijk katoenen stoffen naar Indië. Gemiddeld werd echter slechts voor 2,7 millioen gulden ingevoerd. Een eigenaardig invoerartikel waren de koperen duiten, die in Indië als pasmunt zeer gezocht waren en er tweemaal zooveel opbrachten als ze in 't moederland hadden gekost. Door al de bovengenoemde oorzaken kwam de Compagnie in den loop der 18de eeuw steeds meer in verval. Toen brak — onder het bewind van den gouverneur-generaal Al tin g(1780—'96) — de vierde Engelsche zeeoorlog uit, die ook aan de Compagnie de grootste nadeelen berokkende. Een aantal schepen met kostbare lading viel den Engelschen in handen. Gedurende ongeveer drie jaren kwamen in Indië bijna geene schepen, geene manschappen en geen geld aan en ten slotte werd er een nadeelige vrede gesloten (zie blz. 38). Door die gebeurtenissen werd de toestand der Compagnie zoodanig, dat de bewindhebbers bij de Staten-Generaal om flnancieele hulp aanklopten. Deze werd verleend, maar nu verlangde de regeering ook openlegging der zaken. Te dien einde werd in 1790 een Staatscommissie benoemd, op wier voorstel twee commissarissen naar Indië werden gezonden (1791), om den toestand ter plaatse te onderzoeken. Dat de gouverneurgeneraal Alting hun werd toegevoegd, was een fout, want hij had zelf belang bij 't voortbestaan der misbruiken; bovendien kwam zijn schoonzoon ook nog in de commissie. Deze heeft de op haar gebouwde verwachtingen dan ook niet vervuld; hervormingen en verbeteringen van beteekenis bleven uit. Met den val der Republiek veranderde weldra de toestand. ■ De oude Kamer van XVII werd in 1795 ontbonden en vervangen door een Comité. De grondwet van 1798 bepaalde, dat de Bataafsche Republiek al de bezittingen en eigendommen 79 der O.-I. Compagnie, benevens al hare schulden, zon overnemen. De 18de eeuw aanschouwde ook den ondergang van de in 1675 opgerichte Nieuwe West-Indische Compagnie. Deze Compagnie heeft nooit een tijdperk van bloei gekend. In de 17de eeuw bedroeg de uitkeering 2%% 'sjaars, tusschen 1730 en '80 gemiddeld slechts 1 % % 's jaars. De slavenhandel was aanvankelijk voor haar de belangrijkste bron van inkomsten; later waren het voor 't grootste deel de recognitiën : tegen betaling van een bepaalde schadeloosstelling werd nl. aan particulieren vergund, op verschillende landstreken van Amerika en op Afrika handel te drijven, 'tls duidelijk, hoe overbodig de Compagnie toen dus was. Van de koloniën in Amerika was Suriname de belangrijkste. Een bekend gouverneur is hierCornelis van Aerssen (f 1688) geweest, die den grondslag legde tot den bloei, die weldra in deze kolonie heerschte. In 1750 waren er wel 400 plantages met 30000 slaven. Met goed gevolg begon men den verbouw van koffie, katoen en cacao. Den meesten last had men van de gevluchte slaven — de Boschnegers of Marrons—, die dikwijls de plantages overvielen. Meermalen leed de kolonie echter aan gebrek aan slaven, dus aan arbeidskrachten. Door den 4den Engelschen zeeoorlog werd de toestand voor de Compagnie zeer ongunstig (vgl. blz. 36); in 1791 werd het octrooi niet verlengd: hare schulden en bezittingen gingen over aan de Republiek. De Nieuwe W.-I.-C. in 't algemeen. Suriname. De ondergang der Compagnie. 80 NIEUWSTE GESCHIEDENIS. De verkiezingen. De kwestie der stemming. II. DE TIJD DER FRANSCHE REVOLUTIE (1789—1799). § 16. De Constituante (5 Mei 1789—30 September 1791). In het koninklijk besluit tot bijeenroeping der États-Généraux ,vas op aandrang van Necker de „doublé vóte du tiers" vastgesteld : er zouden nl. ongeveer 300 afgevaardigden van den adel, mgeveer 300 van de geestelijkheid en ongeveer 600 van den lorden stand samenkomen. Adel en geestelijkheid kozen hunne ifgevaardigden rechtstreeks ; die van den derden stand werden ndirect (met één trap) gekozen door censuskiezers (kiezers, die n de directe belastingen bijdroegen). Om de kiezers voor te lichten, verschenen honderden pamfletten en brochures, zooals üe van S i é y è s : „Wat is de derde stand ? Alles. Wat beeft hij tot nog toe beteekend ? Niets. Wat verlangt hij te worden ? Iets." De gedeputeerden kregen cahiers mee, waarin de klachten en grieven stonden opgesomd en tal van wenschen werden geuit. Geen der drie standen had een bepaald programma, doch het overgroote deel van het volk was overtuigd, dat Frankrijk eene constitutie moest hebben, die medezeggenschap aan de Staten-Generaal en gelijkheid voor de wet waarborgde. Den 5den Mei 1789 werd te Versailles de vergadering der États-Généraux door den Koning geopend. Één van de brandende kwesties, waarover de Koning zich echter niet uitliet, |H. N°. 30; 1 Vlg. voor deze afdeeling in 't algemeen l B ^ 81 was, hoe er in de vergadering gestemd zou worden, nl. per stand of hoofdei ij k (par ordre ou par tête). Bij stemming per stand toch had de verdubbeling van 't aantal afgevaardigden van den 3d«n stand voor dezen geene beteekenis; in't andere geval was hij zeker van de meerderheid, daar de lagere geestelijken zich ongetwijfeld bij hem zouden aansluiten. De kwestie kwam terstond voor bij 't onderzoek der geloofsbrieven. Adel en geestelijkheid, in afzonderlijke zalen bijeengekomen, beploten zulks per stand te doen; de 3d« stand bleef er op staan, dat het in een gemeenschappelijke vergadering moest geschieden, en noodigde de beide andere standen uit, zich bij hem te voegen. Toen deze daaraan geen gehoor gaven, onderzocht hij de geloofsbrieven zijner leden, en den 17&>n Juni gaven die leden zich op voorstel van Mirabeau — een edelman van geboorte, maar door den 3d°n stand gekozen en weldra een der meest geziene sprekers — den naam „vertegenwoordigers van het volk" en noemden zij zich voorts de Nationale Vergadering. Met die besluiten gaf de derde stand dus te kennen, dat hij, ook zonder adel en geestelijkheid, de ware, de wettige volksvertegenwoordiging was. Bovendien verklaarde hij de bestaande belastingen slechts wettig tot op den dag, waarop „deze Vergadering" zou uiteengaan. Door die besluiten jrichtte de derde stand zich dus tegen den standenstaat en tegen het absolutisme. Men kan dan ook den 17°^"» Juni als 't begin der omwenteling aanmerken. Doch nu ontmoette de Revolutie niet alleen de aristocratie, maar ook de Koning als tegenstander op haar weg. Onder den invloed der Koningin en van zijn jongsten broer, den graaf van Artois, besloot Lodewijk, in eene koninklijke zitting de scheiding der drie standen te bevelen. De zaal werd voor die zitting in orde gebracht en de toegang aan den derden stand geweigerd. Deze vond echter eene andere zaal in de zoogenaamde kaatsbaan, en daar legden zijne afgevaardigden den eed af, niet eerderuiteen te gaan, vóór zij De 17de Juni 1789. De eed in de kaatsbaan. 20 Juni 1789 82 De 3 standen vereenigd tot de Constituante. De innemlni der BastiUe 14 Juli 178S aan Frankrijk eene constitutie badden gegeven (serment du jeu de paume: 20 Juni). In genoemde koninklijke zitting beval Lodewijk XVI inderdaad, dat de afgevaardigden in drie zalen naar standen moesten beraadslagen, en verklaarde hij de besluiten van 17 en 20 Juni van nul en geener waarde, maar de derde stand volhardde in zijne eens aangenomen houding. Toen nl. na het vertrek des Konings de derde stand in de zaal bleef en de ceremoniemeester op 's Konings bevel, om uiteen te gaan, wees, sprak Mirabeau o. a. tot hem : „Zeg aan uw meester, dat wij hier zijn krachtens den wil van het volk en dat men ons hier alleen door het geweld der bajonetten vandaan zal krijgen", en voorts handhaafde de Vergadering hare vroegere besluiten. En Lodewijk antwoordde, toen men hem het gebeurde mededeelde : „Zij willen er blijven ? Welnu, laat ze dan !" Een paar dagen later gaf de Koning geheel toe, door aan adel en geestelijkheid te bevelen, zich terstond bij de Nationale Vergadering aan te sluiten, en door te beslissen, dat de stemming per boofd zou geschieden. Thans konden de werkzaamheden een aanvang nemen ; de hoofdbezigheid werd het vaststellen eener constitutie, vandaar de titel: „Assemblée Nationale Constituante" of kortweg: „Constituant e". Wat wij de parlementaire revolutie zouden kunnen noemen, had gezegevierd. Reeds in de volgende maand zag de Constituante zich gesteund door wat men met den naam straatrevolutie kan bestempelen. 5 De altijd weifelende Lodewijk XVI besloot nl. opnieuw tot een aanslag op de Vergadering. De constitutioneelgezinde 'Necker werd ontslagen en vreemde troepen werden tusschen Parijs en Versailles samengetrokken. Maar thans verijdelde de hoofdstad de plannen. Reeds eenigen tijd gistte het onder het Parijsche volk, dat broodsgebrek leed. Het bericht van 't ontslag van Necker nu verwekte hevige beroering : men kreeg de overtuiging, dat Necker ontslagen was, opdat de Koning \ rijer tegenover de Vergadering zou kunnen handelen. Een volksredenaar, de advocaat Camille Desmoulins, hield 88 een geestdriftvolle toespraak en riep het volk te wapen. Het werd onveilig in Parijs — wapenwinkels, balierswinkels en korenmagazijnen werden geplunderd — waarom de burgerij uit haar midden eene Nationale Garde oprichtte, om de orde te handhaven, terwijl een nieuwe gemeenteraad door de kiezers werd gevormd. Den lé^n Juü richtte het volk zich tegen de oude staatsgevangenis, de Bastille; zij werd bestormd en na korte verdediging ingenomen; de bezetting werd grootendeels vermoord. Juist de Bastille moest vallen, omdat het volk vreesde, door de kanonnen van de Bastille te .worden bestookt, terwijl de troepen van de andere zijde tot den aanval konden overgaan. Maar de inneming had nog eene andere beteekenis ; de gevangenis stond daar als het symbool van koninklijke willekeur; haar val beteekende, dat het gedaan was met die willekeur. Dat begreep Lodewijk XVI ook : hij nam Necker weer in 't ministerie, ging zelf naar Parijs, bevestigde Lafayette als bevelhebber der Nationale Garde en sierde zich met de driekleurige cocarde (met de kleuren wit — van de Bourbons, en blauw en rood — van de stad Parijs). De tricolore werd de vlag der Revolutie. De opgewondenheid in Parijs bedaarde. De inneming der Bastille werkte als een electrische schok door geheel Frankrijk. In alle steden werden nieuwe gemeentebesturen en nationale gardes opgericht en op het platteland keerden zich de boeren tegen hunne landheeren en hielden op verschrikkelijke wijze huis. Op de oude feudale rechten werd geen acht meer geslagen. Officieel werden die rechten (heerlijke rechtspraak, jachtrecht, heerendiensten, vrijstelling van belastingen, enz.) in Augustus 1789 door de Constituante opgeheven en voor zoover zij financieele lasten betroffen, afkoopbaar gesteld. Ook de Koning keurde zulks na lange aarzeling goed. Bovendien werden weldra de adellijke titels, wapens, livreien, enz. afgeschaft; allen werden burgers en burgeressen (citoyens en citoyennes). Na den De vernietiging der feudale rechten Juli/Aug. 1789. 84 De verklaring der „menscfaenrechten"Aug. 1789. De dagen van 5 en 6 Oct. 1789. boerenopstand begon de e m i g r a t i e : zoo week de graaf van Artois naar 't buitenland uit. In dezelfde maand Augustus 1789 nam de Constituante de „Verklaring van de rechten van den menech en van den burger" aan („Déclaration des droits de I'homme et du citoyen"), die als richtsnoer voor een constitutie moest dienen. De geestelijke vader ervan was Lafayette. Naast' holle phrases bevat dat staatsstuk politieke beginselen, die ook tegenwoordig gelden, b.v. benoembaarheid van allen tot openbare ambten; vrijheid van schrijven, drukken en spreken, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet; de onschendbaarheid van het eigendomsrecht. Doch ook nu talmde Lodewijk met de onderteekening. Maar nog in 1789 moest hij opnieuw ondervinden, dat de oude tijden verdwenen waren. In October gaven de officieren der lijfwacht te Versailles een groot feestmaal. Na afloop ervan verschenen de Koning en de Koningin in hun midden; zij werden er enthousiastisch ontvangen; in de opgewondenheid werd de driekleurige cocarde vertrapt en werden verwenschingen aan 't adres der Constituante geslingerd. Spoedig verbreidde zich bet bericht daarvan in Parijs, waar ook nu verbittering heerschte wegens de hooge broodprijzen en men voor hongersnood in den wintertijd vreesde. Het denkbeeld maakte zich van de gemoederen meester, dat, als de Koning maar in Parijs was, het broodsgebrek zou verdwijnen; tevens was de Koning dan aan den invloed der reactionnairen onttrokken. Zoo ontstond de tocht naar Versailles (5—6 October); vrouwen gaven het voorbeeld, mannen sloten zich bij haar aan. Lafayette heeft — te elfder ure — met de Nationale Garde de koninklijke familie beschermd, maar Lodewijk was genoodzaakt de „Rechten van den mensch en van den burger" te bekrachtigen en te beloven, naar Parijs te gaan. Te midden der onstuimige menigte reed de koninklijke familie naar de hoofdstad. De Koning ging op de 1 u i 1 e r i e ë n wonen; een paar dagen later verplaatste zich de Constituante ook naar Parijs, dat nu de leiding van de revolutie kreeg. Voor- 85 loopig bleef het echter rustig. Op geestdriftvolle wijze werd in 1790 het Bastille- of Verbroederingsfeest gevierd. De États-Généraux waren oorspronkelijk bijeengekomen, om de flnancieele moeilijkheden te regelen, die na hunne bijeenkomst nog grooter waren geworden : de ontvangers toch konden geene belastingen meer in handen krijgen, want vele belastingschuldigen verbeeldden zich, dat alle belastingen afgeschaft waren. Talleyrand stelde als doortastende maatregel voor, de geestelijke goederen tot nationaal eigendom te verklaren, terwijl dan de staat de geestelijken zou bezoldigen en de kosten van eeredienst en armenzorg op zich zou nemen. Zoo gebeurde. Al die goederen werden echter niet terstond verkocht: dat zou de prijzen te sterk gedrukt hebben. Voorloopig gaf de staat muntbiljetten uit, waarvoor de gesaeculariseerde goederen tot onderpand strekten; die biljetten — assignaten genoemd — zouden bij den verkoop van kerkelijke goederen als baar geld moeten worden aangenomen en tot zoolang als wettig betaalmiddel dienst doen. Toen later de goederen der emigranten werden verbeurdverklaard, gaf men ook daarop assignaten uit. Op den duur werd 't getal assignaten echter zoo groot, dat de waarde der goederen er niet tegen opwoog en toen verloren zij haast alle waarde. Doch inmiddels kwam een heele omwenteling in het grondbezit: langzamerhand werden de „biens nationaux" nl. in kleine stukken verkocht, zoo dat een boerenstand van klein-grondbezitters ontstond. Al legde de geestelijkheid zich mettertijd bij bovengenoemden maatregel neer, een ander besluit betreffende de geestelijkheid bleef groote tweespalt wekken, nl. de constitution civile du clergé (burgerlijke inrichting der geestelijkheid). Hierbij matigde de staat zich het recht aan, de Kerk te organiseeren : Frankrijk werd in evenveel bisdommen verdeeld als er departementen waren, waardoor een aantal bisdommen werden opgeheven. Bisschoppen en pastoors moesten door de burgers gekozen worden en ook niet-Katholieken mochten De geestelijke goederen tot staatseigendom verklaard. De constitution civile dn clergé. 86 Het plaatselijl bestuur. Het rijkbe-' stuur. bierbij meestemmen; de Paus behoefde de benoeming niet te bevestigen. Zoo zouden dus de geestelijken gewone ambtenaren worden. Geen wonder, dat die besluiten veel tegenstand ontmoetten, maar de Constituante beantwoordde dat verzet met een decreet, waarbij alle pastoors en bisschoppen werden verplicht, den eed van trouw o. a. aan de constitution civile du clergé af te leggen. 130 bisschoppen en 46,000 pastoors weigerden; zij werden prêtres réfractaires of inserm e n t é s (weerspannige of niet-beëedigde priesters) genoemd ; de anderen heetten prêtres constitutionnels of assermentés (constitutioneele of beëedigde priesters). De eersten bleven populair; de geloovige Katholieken erkenden alleen hen als ware priesters ; ook de Koning keurde slechts met' grooten tegenzin de constitution civile du clergé goed. Ook de constitutie zelve had gebreken. Wat het plaatselijk bestuur betreft, het geheele land werd in 83 departementen verdeeld, die gesplitst werden in districten, en deze weer in gemeenten. De bestuurslichamen (conseils of raden) werden door de kiezers gekozen. De groote fout bij de regeling was, dat de plaatselijke besturen te veel macht kregen en er geen enkele band tusschen het centrale bestuur en de plaatselijke besturen bestond: geen ambtenaar vertegenwoordigde er het centrale bestuur. Zoo maajrte de centralisatie van het ancien régime plaats voor eene te sterke decentralisatie. Frankrijk werd feitelijk opgelost in een aantal republiek] es, en van deze was natuurlijk Parijs de machtigste. Eindelijk nog het rijksbestuur. De wetgevende macht werd gegeven aan één Kamer, de Assemblée Législative (Wetgevende Vergadering), welke voor twee jaar gekozen werd door de burgers, die minstens 25 jaar oud waren en een zekere som belasting betaalden — waardoor men dus direct van de „gelijkheid" der menschen, bij de „menschenrechten" verkondigd, afweek, immers, men kreeg de zoogenaamde actieve en passieve burgers (citoyens actifsenpassifs). 87 Alleen de gegoede burger ij kreeg dus invloed op 's lands zaken. De uitvoerende macht bezat de „Koning der Franschen," die een suspeasief veto had: hij kon zijne goedkeuring aan eene wet gedurende twee zittingen van de Législative onthouden. Een gebrek was, dat de Koning de Wetgende Vergadering niet mocht ontbinden; een conflict tusschen den Koning en die Vergadering kon dus alleen met geweld worden opgelost. Nog een gevaar school in de constitutie. Velen werden het spoedig moede, aan die voortdurende verkiezingen deel te nemen, welke zoodoende al gauw beheerscht werden door een aantal heftige politici, die, de massa van het volk medesleepend, het heft in handen konden krijgen. Aan al de beraadslagingen had de welsprekende Mirabeau een belangrijk aandeel gehad en van den aanvang af toonde hij zich de krachtige verdediger der constitutioneele monarchie. Vandaar, dat hij aanvankelijk de geduchte bestrijder der absolute macht was, doch later voor de rechten van den Koning in de bres sprong en den Koning dikwijls advies gaf. Hij kreeg van het hof groote geldsommen, om aan zijne buitensporige verkwistingen te kunnen voldoen. Al was dit zeker eene politieke fout, aan een eigenlijk verraad mag hier echter niet gedacht worden. Mirabeau ontving geld, niet opdat hij voor 's Konings zaak zou opkomen, maar omdat hij dat deed. Nooit werd hij echter geheel door het hof Vertrouwd; het zag in hem allereerst den strijder voor de rechten van het volk, den verbitterden tegenstander van de bevoorrechte standen, vooral van den adel. Toch heeft hij den Koning van onbezonnen, overijlde stappen weten terug te houden. 't Was er nl. verre van, dat Lodewijk XVI het met al de bovengenoemde beslistingen eens was. Integendeel, zijne zucht tot een contra-revolutie werd steeds grooter, vooral na de constitution civile du clergé. En na den dood van Mirabeau, die in 1791 stierf, besloot Lodewijk XVI tot de vlucht naar het leger, dat in Lotharingen stond, en waarmede de Koning de re- Herhaalde verkiezingen. Mirabeau. De vlucht des Konings. 1791. 88 Houding van 'tbuitenland De Constituante gaat uil een. 80 Sep 1791. De partijen de Législatlve. volutie hoopte te keeren. Maar onderweg herkend, werd Lodewrjk aangehouden en naar Parijs teruggevoerd. Op 't bericht der vlucht had de Constituante den Koning in zijne macht geschorst en feitelijk bleef Frankrijk bijna drie maanden lang eene republiek. Van een buitenlandschen staat had Lodewijk, ondanks het • stoken der emigranten, voorloopig geen hulp te wachten : Rusland had de handen vol met Turkije en Polen, Pruisen schonk ook alle attentie aan Oost-Europa (zie blz. 42) en 't zelfde gold voor Oostenrijk, dat bovendien door den Belgischen opstand en 'tverzet der Hongaren werd beziggehouden (zie blz. 53). Een conferentie t e P i 11 n i t z tusschen Leopold II, Frederik Willem II en den Saksischen keurvorst leidde feitelijk tot niets en ten slotte rieden de Keizer en andere vorsten Lodewijk XVI zelfs aan, de consti- tutie, die inmiddels was voltooid, te onderteekenen, wat hij in September 1791 deed. Nadat de Constituante nog onvoorwaardelijke amnestie had verleend voor alle politieke misdrijven, en, onvoorzichtig genoeg, L aan hare leden den toegang tot de L é g i s 1 a t i v e, die thans bijeen moest komen, had ontzegd — waardoor vele kundige mannen, die heel wat ervaring hadden opgedaan, werden buitengesloten —, ging zij den 3084*11 September 1791 uiteen. § 17. De Législatlve (1 October 1791—20 September 1792). n In de Législative hadden ± 250 voorstanders van de constitutioneel monarchie zitting ; deze F e u i 11 a n t s vormden de „rechterzijde" ; zij beschouwden de revolutie met de grondwet van 1791 voor afgesloten. Links zaten ongeveer 200 overtuigde Republikeinen. Gaandeweg kon men onder hen twee fractie's onderscheiden, nl. de J a c o b ij n e n — zoo geheeten, omdat hunne club vergaderingen hield in een vertrek van het vroegere Jacobijner-klooster, en waartoe Robespierre behoorde —, en de Girondijnen — zoo genoemd naar de woonplaats van hunne meest bekende woordvoerders, nl. de Girondestreek —. Tot hen behoorden Brissot en Vergniau d, terwijl in 't salon van Madame Roland dikwijls de gewichtige vraagstukken werden besproken. Niet alleen onderscheidden zich de Girondijnen door hunne gematigdheid van de Jacobijnen, wilden zij de massa van het volk niet in beweging brengen tot bereiking van hunne doeleinden, maar, wat vooral van beteekenis was, zij wilden, hoewel geene voorstanders van een statenbond, aan de departementen en communes wat meer macht geven, om een tegenwicht tegen den grooten invloed van Parijs en 't Parijsche volk te krijgen. De Jacobijnen echter oordeelden, dat het centrale gezag zoo krachtig mogelijk moest zijn; zij wilden dus eene Unitaristische republiek, die behouden moest blijven, door vrees in te boezemen. In het midden der vergaderzaal zaten 250 a 300 „independenten",vdie eerst wel samengingen met de koningsgezinden, doch later met de Republikeinen. De verhouding tot het buitenland werd spoedig ongunstiger. Het zijn de Girondijnen geweest, die den oorlog gestookt hebben tegen Oostenrijk; zij wilden in Europa propaganda maken voor hunne revolutionnaire ideeën en tegelijkertijd aan Frankrijk de vroeger zoo belangrijke positie in Europa teruggeven. Werd zoodoende niet tevens de oude anti-Habsburgsche politiek, die men een tijdlang verlaten had, weer opgevat ? Frankrijk kon zich erover beklagen, dat de emigranten zich aan de Rijngrenzen (vooral te Coblenz) ongestoord konden wapenen. Lodewijk XVI ging met de oorlogzuchtige strooming mee. In stilte hoopte hij, dat de vreemde troepen zouden overwinnen en dan zijn gezag herstellen. Maria Antoinette deelde zelfs het veldtochtsplan aan Frankrijks vijanden mede. Lodewijk dan benoemde een Girondijnsch ministerie met Roland voor binnenlandsche, Dumouriez voor buitenlandsche zaken, en dit ministerie heeft den oorlog bewerkt tegen „den koning van Hongarije en Bohemen". Dumouriez vleide zich, dat Pruisen neutraal zou blijven, doch dit sloot zich bij Oostenrijk aan. Oorlog met Oostenrijk en Pruisen. 1792. 90 Geschillen tusschen Koning en Législative. Het oproer v. den 20sten Juni 1792. Proclamatie „Het Vaderland in gevaar". Het manifest van den hert. v. Brunswijk. Inmiddels was de Koning reeds in botsing met de Législative gekomen. Toen deze — nog in 1791 — de emigranten als samenzweerders tegen het vaderland brandmerkte en aan de prêtres réfraetaires hun traktement wilde ontnemen, sprak Lodewijk tegen beide besluiten zijn veto uit. In 1792 besloot de Vergadering, de priesters, die den eed weigerden af te leggen, te verbannen, maar weer kwam Lodewijk met zijn veto tusschenbeide. Terzelfdertijd ontsloeg hij het bovengenoemde Girondijnsche ministerie, toen Roland in een schrijven 'sKoDings houding laakte. Thans wilde het gepeupel den Koning door eene demonstratie tot toegeven dwingen. Het drong de Tuilerieën binnen en trof in de groote zaal van 't paleis den Koning aan, die in eene vensternfe werd gedrongen. Maar Lodewijk bleef koelbloedig, onbuigzaam, standvastig, wees er op, dat hij de constitutie niet had geschonden, en ten slotte trok de menigte af, zonder dat Lodewijk in iets had toegegeven. Maar 't was te voorzien, dat eene volksbeweging niet altijd zoo zou afloopen. En spoedig zou een nieuwe opstand uitbreken door den loop der buitenlandsche gebeurtenissen. De toestand werd voor Frankrijk nl. langzamerhand ongunstiger. De Fransche troepen verkeerden in slechten toestand ; vele officieren waren gedeserteerd. Het leger, dat de Zuidelijke Nederlanden binnentrok, werd door de Oostenrijkers teruggeworpen. Een Pruisisch leger onder den hertog van B r u n s w ij k stond klaar, om over den Rijn te trekken. Thans verklaarde de Législative „la patrie en danger" (het vaderland in gevaar). Allen werden uitgenoodigd, zich als vrijwilligers te laten inschrijven; eene ongekende geestdrift doortintelde geheel Frankrijk; toen ook ontstond de „Marseillaise" van Rouget de Plsle. En te midden van die geestdrift viel opeens als een bom het dreigende oorlogsmanifest van den hertog van Brunswijk: „De nationale gardes, die met de wapenen in de hand gevangengenomen worden, zullen gestraft worden als rebellen tegen den 91 Koning. Indien de Tuilerieën worden geschonden, zal Parijs eene militaire executie ondergaan en geheel verwoest worden". Dat werkte als olie in 'tvuur. De overtuiging moest zich wel vastzetten — en zij deed dat trouwens niet ten onrechte — dat de belangen van den Koning en der vreemde legers solidair waren en nu maakte het volk zich gereed, Lodewijk XVI te onttronen. Zoo ontstond het oproer van 10 Augustus 1792, waarvan vooral de Republikein D a n t o n de drijver was. Eerst maakten de Jacobijnen zich in Parijs meester van het gezag, .door een gemeenteraad (commune), enkel uit hunne partijgenooten bestaande, te laten benoemen. Middernacht begonnen de klokken te luiden en vormde zich een leger van opstandelingen, dat op de Tuilerieën aanrukte; de koninklijke familie vluchtte naar de vergaderzaal der Législative. De Tuilerieën werden nog een tijdlang verdedigd door de Zwitsersche troepen, maar Lodewijk liet hun het bevel brengen, met vuren op te houden. Vele Zwitsers zijn daarna nog vermoord. De Législative besloot, den Koning in zijne macht te schorsen, I tot eene nieuw bijeengekomen volksvertegenwoordiging, dus eene Conventie, beslist zou hebben, hoe de regeering voortaan zou worden. Tot zoo lang ook droeg zij de uitvoerende macht op aan een „Conseil exécutif provisoire" (voorloopige uitvoerende raad), waarvan Danton — minister van Justitie — de ziel werd. Verder besloot zij het algemeen kiesrecht in te voeren. De zorg voor de veiligheid in Parijs werd aan den gemeenteraad toevertrouwd, die tal van personen — aristocraten, verdachten — in de gevangenissen wierp. De koninklijke familie kreeg weldra den Temple tot verblijfplaats. Met den veldtocht van den hertog van Brunswijk ging het niet 1 voorspoedig. De meening der emigranten, dat het Fransche leger geheel gedesorganiseerd was door de desertie der officieren, dat de Pruisen door de bevolking als bevrijders zouden worden ontvangen en de veldtocht als 'tware eene müitaire wandeling naar Parijs zou worden, bleek spoedig eene illusie te zijn, en boven¬ net oproer van 10 Aug. 1792. Jesluiten der Législative. )e tocht van Brunswijk in Frankrijk. 92 De Septembermoorden. 2/C Sept. 1792. Kanonnade van Valmy. 20 Sept. 1792 Samenstellin dei Nationa Conventie. dien kon Brunswijk met zijne 80,000 man toch waarlijk Frankrijk niet veroveren, temeer, omdat hij veel te kampen had met gebrek aan levensmiddelen en zijn leger door ziekte werd geteisterd. In plaats van de Fransche legers aan te tasten, gaf Brunswijk er de voorkeur aan, Verdun in te nemen, hopende, dat dit eene groote moreele uitwerking zou hebben. De stad capituleerde, nadat de kommandant zich had gedood. 't Bericht daarvan kwam 2 September te Parijs aan en verwekte er groote opwinding. Men waande zich met verraders omringd en nu predikte de heftige Mar at, die in zijn blad „rAmi du Peuple" voortdurend het Parijsche volk opzweepte, dat het eenige middel om Frankrijk te redden, was, de gevangengehouden koningsgezinden te vermoorden. Vijf dagen lang (2—6 September 1792) vonden de beruchte Septemberm oorden plaats, waarbij meer dan 1400 personen werden afgemaakt. Andere steden volgden het door Parijs gegevenvoorbeeld. Door deze gebeurtenissen werd Brunswijk nog meer aarzelend in zijne bewegingen, en dit gaf aan de Franschen gelegenheid, ' hunne troepen samen te trekken. Bij Valmy kwam het den 20»ten September tot eene kanonnade, die weinig beteekende, maar toch tot den terugtocht der Pruisen leidde. Het moreele succes was ontzettend groot: het revolutionnaire Frankrijk had bewezen, het oude Europa te kunnen weerstaan. § 18. De Nationale Conventie: I De strijd tusschen Girondijnen en Montagnards (1792—1793). s De leden der Nationale Conventie, bijeengekomen krachtens lehet besluit van 10 Augustus 1792 en met algemeen stemrecht gekozen, kunnen wij in hoofdzaak tot drie groepen brengen: lo. de Girondijnen, 2°. de Jacobijnen, nu veelal naar hunne hooge zitplaatsen de Montagnards (de Bergpartij) genoemd en waarvan de voornaamste vertegenwoordigers waren : R obespierre, diens broer Augustin, Danton, 93 „É g a 1 i t6" (de hertog van Orleans), M a r a t, e.a.; 3°. eene groep, de partij der vlakte (plaine) of van ' t moeras (marais) geheeten, die meestal met de Montagnards samenging. Door 't geheele land hadden de Jacobijnen hunne clubs, die met de hoofdclub te Parijs in voeling bleven. In de hoofdstad zelve had de club den steun der Commune en zond zij troepen volks naar de galerijen, die door hunne afkeuringen en toejuichingen een noodlottigen invloed op de beraadslagingen uitoefenden, maar met wier hulp de Jacobijnen de heerschers in en buiten de vergadering werden. Hunne groote werkzaamheid en bedrijvigheid deden hun aantal echter grooter schijnen dan het in werkelijkheid was. Reeds de eerste besluiten vielen in Jacobijnschen geest uit: zoo werd de één en ondeelbare Republiek uitgeroepen (21 Sept.). Bovendien hebben de Jacobijnen de terdoodbrenging van Lodewijk XVI doorgezet. De nationale Conventie trad tegen Lodewijk tegelijk als aan- ] kla ger en rechter op. Hij werd beschuldigd van 't onderhouden 1 van betrekkingen met den vijand, wat vooral duidelijk bleek uit^ geheime papieren, in een „ijzeren" kast (feitelijk een geheime kast, voorzien van een ijzeren dein) in de Tuilerieën ontdekt. Drie vragen werden de Conventie voorgelegd : 1 °. Is Lodewijk schuldig aan hoogverraad ? 2°. Zal er beroep op 'tvolk zijn? 3°. Welke zal de straf zijn ? De eerste vraag werd bevestigend, de tweede ontkennend beantwoord, en wat de derde vraag betreft, de Girondijnen wilden 's Konings leven sparen, maar, onder de dreigende houding van 't gepeupel op de tribunes, durfden velen hunner niet tegen het doodvonnis stemmen: met eene kleine meerderheid (387 van de 721 uitgebrachte stemmen) werd „Louis Capet" ter dood veroordeeld, welk vonnis een paar dagen later — 21 Januari 1793 — werd voltrokken. Kalm en waardig onderging Lodewijk de doodstraf. Steeds grooter werd de invloed der Montagnards. Het conseil \ exécutif provisoire werd vervangen door het Comité de aal ut public (Maart 1793), waarin Danton tot einde Juli den meesten invloed had. Ook een comité de süreté 'roces van .odewijk XVI t 21 Jan. 1798). rergrooting van den invloed der Montagnards. 94 Uitbreiding van den krijg. Inval in N. Nederland. générale (comité tot algemeene veiligheid) kwam spoedig in handen der Montagnards. Voorts werd op voorstel van Danton de Tribunal Révolutionnaire (de Revoluüe-rechtbank) opgericht, waarvan de leden door de Conventie werden aangewezen. Ambtenaar van 't Openbaar Ministerie was Fouquier-Tinville. Inmiddels had zich de buitenlandsche oorlog uitgebreid. Naar verschillende zijden waren de Fransche wapenen gelukkig geweest : Dumouriez won door de overwinning bij Jemappes België en Luik (Nov. 1792) en de Nederlandsche regeering legde zich neer bij de opheffing van de sluiting der Schelde; onder de leuze: „Oorlog aan de paleizen, vrede aan de hutten" werd met succes een inval in Duitschland gedaan — zoo werden Mainz • en Frankfort veroverd —; een 3de aanval was gericht tegen 't koninkrijk Sardinië. Eerst heette het, dat aan de naburige volken „hulp en vrijheid" zou worden gebracht, maar niet lang duurde het, of over de volken werd beschikt als in gewone veroveringsoorlogen. Begin 1793 verklaarde Frankrijk ook nog den oorlog aan den koning van Engeland, den „stadhouder van Nederland" en den koning van Spanje. Zoo ontwikkelde zich de eerste groote coalitie-oorlog (1792/'93^-1797). • In 't voorjaar van 1793 deed Dumouriez een inval in NoordNederland. Bij de troepen bevond zich ook een „Bataafsch legioen", opgericht vooral op initiatief van Daendels. Lafhartig gaf Van Bylandt Breda na een kort bombardement over. De Klundert werd echter uitstekend verdedigd, doch bezweek voor de overmacht. De Franschen stieten evenwel het hoofd voor Willemstad, dat dapper door Baron van Boetselaer werd verdedigd en de poging van Daendels, naar het eiland van Dordrecht door te dringen, werd verijdeld. En toen de Oostenrijkers in België doordrongen, zag Dumouriez zich genoodzaakt, terug te trekken. Hij werd bij Neerwinden verslagen, en, ontevreden over de gebeurtenissen te Parijs, wilde hij zich met de Oostenrijkers verstaan, om de Conventie omver te werpen en de monarchale staatsrege- 95 ling te herstellen; de zoon van den hertog van Orleans (dat is de latere koning Louis Philippe: 1830—1848) zou koning worden. Maar zijn leger weigerde met hem over te loopen; Dumouriez werd door de Conventie als verrader vogelvrij verklaard ; nooit heeft hij Frankrijk weer gezien. Maar de Franschen moesten België ontruimen ; ook Nederlandsche troepen vereenigden zich met die van Pruisen, Oostenrijk en Engeland en de legers der Bondgenooten drongen 't Noorden van Frankrijk binnen. Van het verraad van Dumouriez — eens Girondijnsch minister' — smeedden de Montagnards een wapen tegen de Girondijnen. Robespierre trachtte — echter tevergeefs — hen daarvoor voor den Tribunal Révolutionnaire te brengen. Na deze aanklacht van Robespierre deden de Girondijnen vergeefsche pogingen, hun vijanden den baas te worden. Zij zetten in de Conventie een besluit door, waarbij een commissie van 12 leden (commission de douze) werd ingesteld, om onderzoek te doen naar de handelingen van den Parijschen gemeenteraad, waarop immers de Montagnards zoo zeer steunden, maar nu besloot deze, vooral door toedoen van Marat en Robespierre, de Girondijnen door een oproer ten val te brengen. Den 2dn Juni begaven de Nationale Garde en veel gepeupel zich naar de vergaderzaal der Conventie. De meerderheid der Vergadering wilde met haar president de zaal verlaten, waar zij niet meer vrij kon beraadslagen, maar de kommandant der Nationale Garde belette dat, zeggende : „Het volk is hier met om phrases aan te hooren, doch om bevelen te geven". En de Vergadering besloot inderdaad tot arrestatie der Girondijnen, dank zij Danton, voorloopig tot huisarrest, wat aan sommigen hunner gelegenheid gaf te ontvluchten. Verraad van Dumourtez. De val der Girondijnen.2 Juni 1793. 96 Samenstelling van bet revolutionnairebewind. § 19. De Nationale Conventie: II Het Schrikbewind (2 Juni 1793—27 Juli 1794). Na de» val der Girondijnen stelde de Conventie eene zeer democratische staatsregeling vast, die voor ons echter van minder belang is, omdat zij nooit is ingevoerd.1 Feitelijk moesten er nu een nieuwe volksvertegenwoordiging en een nieuw uitvoerend bewind komen, doch uit vrees voor vermindering van invloed dreven de Jacobijnen in de Conventie het besluit door : „De voorloopige regeering van Frankrijk is revolutionnair tot het sluiten^ van den vrede." De Conventie zelve had feitelijk niets meer te zeggen, 't Comité de salut public werd de hoofdmacht; Danton werd hieruit verdrongen, omdat hij nog te gematigd was: de hoofdrol speelden er voortaan Robespierre, Couthon en S t. J ust. Apart moet nog Carnöt genoemd worden, die op schitterende wijze de krijgszaken regelde. In de departementen — nl. om het verzet der departementale Raden te breken — in de legers, op de vloot werd de centrale regeering vertegenwoordigd door „Conventionnels en mission", die haar wil uitvoerden, 't Comité de süreté générale oefende de hoogste poUtiemacht uit en maakte jacht op verdachte personen. Tot deze werden ook gerekend de winkeliers, die weigerden voor een bepaalden prijs te verkoopen. Om aan de heerschende ellende en hongersnood tegemoet te komen, mede veroorzaakt door de onzekerheid en den stilstand van allerlei bedrijven, stelde de Conventie nl. maximumprijzen voor verschillende 1 Volgens deze constitutie, die het beginsel der volkssoevereiniteit tot in 't uiterste doorvoerde, zou de volksvertegenwoordiging telken jare gekozen worden ; de met de regcering belaste commissie zou ook door de grondvergaderingen benoemd worden alle wetsvoorstellen moesten door het volk worden goedgekeurd. 97 levensmiddelen vast. Scherpe vervolgingswetten werden uitgevaardigd (wet op de verdachten van Sept. 1793); tal van personen, tegen wien men geen enkel bewijs van schuld in handen had, doch wier eenige „misdaad" was, dat zij bloedverwanten waren van emigranten of tot de aanzienlijken behoorden, werden gevangengezet, en weldra bleken de gevangenissen te klein. Nu rustte inderdaad de Terreur, het Schrikbewind op Frankrijk. Al vallen de gruweldaden van het Schrikbewind niet te ver-1 dedigen of te rechtvaardigen, toch is er veel, dat tot verklaring van dien buitengewonen toestand — ten minste voor de laatste maanden van 1793 — kan worden aangevoerd. In den zomer van 1793 toch stond Frankrijk er slecht voor. Van binnen eene ernstige c o n t r a-r evolutie, van buiten de invasie. Vele Girondijnen, die Parijs hadden verlaten, hadden tal van aanhangers in de departementen. De royalisten waren almachtig geworden in Bordeaux, in Marseille, in Lyon en in TonIon, welke laatste stad zij aan een Engelschen admiraal overleverden. In de Vendée brak een ernstige opstand uit als gevolg van de maatregelen betreffende de geestelijken en den val van 't koningschap. Ook in Bretagne was het zeer onrustig : de kopingsgezinden heetten daar G h o u a n s (van chat-huans = katuilen, wegens den sluikhandel, die daar des nachts welig tierde). Aan den Noordkant drong een leger der Bondgenooten Frankrijk binnen, in 't Zuiden de Spanjaarden. Waarlijk, er moest krachtig en streng worden opgetreden, om aan al die moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden. Op vreeselijke wijze heeft het Schrikbewind tegen zijne binnen- G landsche vijanden gewoed. Onder de slachtoffers zijn vooral bekend: Maria Antoinette, „de weduwe Capet", die in Oct. 1793 * werd onthoofd; Cbarlotte Corday, een meisje, datn( Marat doorstak uit wraak over den val der Girondijnen en in de verwachting, dat dan betere toestanden zouden aanbreken: Madame Roland; „Égalité", die zelf als lid der Conventie voor Fik. Leerb. Alg. en Vad. Gesch. 4 De toestand in den zomer van 1798. inderdrukUng van het innenlandsch rerzet. (2de iltt van 1793. 98 De verdrijving van den vijand uit Frankrijk (2de helft van 1793). 's Konings dood had gestemd en de scheikundige Lavoisier.1 In October begon het proces tegen 21 Girondijnen : vóór zij zich konden verdedigen, sprak de jury het schuldig over hen uit. De rechter velde het doodvonnis, dat einde October werd voltrokken. In de departementen werd de opstand overal onderdrukt. Te Nantes werden de royalisten (op bevel van Carrier) bij honderden tegelijk doodgeschoten (mitraillades) of in de Loire op schepen met valluiken verdronken (noyades). In Lyon werden geheele wijken verwoest. Toulon werd ingenomen na een beleg, waarbij zich Napoleon Bonaparte voor 't eerst onderscheidde. Ook hier moordtooneelen op groote schaal, evenals in Bordeaux. In 't Noorden van Frankrijk trok zelfs een Jacobijn met de guillotine (valbijl, geheeten naar Dr. Guillotin) van de eene stad naar de andere, 't Gevaarlijkst was nog de opstand in de Vendée, maar op het eind van 1793 leverde hij, al was bij nog niet onderdrukt, geen gevaar meer op voor de Republiek. Op 'teind van 1793 was ook het Fransche grondgebied zoo goed als bevrijd van den vijand. Twee oorzaken werkten daartoe samen: 1°. het zwakke optreden van en de verdeeldheid onder de Bondgenooten, van welke Oostenrijk en Pruisen steeds hunne oogen naar Polen gericht hielden (bovendien wilde Oostenrijk Noord-Frankrijk vermeesteren en Engeland Duinkerken) en 2°. vooral de buitengewone geestdrift der Fransche soldaten, 't Volk werd door Carnot, „1'organisateur de la victoire", te wapen geroepen: nadat een besluit tot een levée en masse onvoldoende resultaten had opgeleverd (Febr. 1793), het Carnot de requisitiewet aannemen (Aug. 1793), krachtens welke alle Franschen voortdurend ter beschikking voor den krijg stonden. Uit een millioen mannen werden eenige legers gevormd, die vooral 1 De zoon van Lodewijk XVI stierf in 1795 in den Temj.le ten gevolge van mishandeling door den schoenmaker Simon, die met het toezicht op hem belast was. In de 19de eeuw gaf zich echter een persoon (f 1846 te Delft) voor den dauphin uit. In het daarover ontstane en nog nooit geëindigde twistgeschrijf heeft men echter tot nog toe geene afdoende bewijzen voor de juistheid van die bewering kunnen bijbrengen. 99 van requisities moesten leven. De onder-officieren van het oude leger werden thans ook tot officier benoemd, en in korten tijd brachten sommigen hunner het tot de hoogste militaire rangen. De generaals moesten overwinnen, anders werden zij geguillotineerd. Zij waren niet zuinig met hunne manschappen, doch in zware kolonnes stortten zich de soldaten onder het zingen van de Marseillaise of het „Ca ira" met gevelde bajonet als een lawine op den vijand. De nieuwe taktiek kostte aan duizenden Fransche soldaten het leven, doch redde Frankrijk. Op het einde van 1793 was bijna het geheele Fransche grondgebied van den vijand bevrijd. Zoo had de Montagne hare taak vervuld : voor een Terreur was geen enkele reden van bestaan meer. Maar toch bleef haar bewind voortduren ; de Jacobijnen toch begrepen heel goed, dat een gematigder bewind zich tegen hen zou keeren en hen mogelijk aan de woede van het door hen geteisterde volk zou prijsgeven. Maar ook onder de Jacobijnen kwam verdeeldheid, waartoe o. a. de godsdienstkwestie aanleiding gaf. In de 2de helft van 1793 begon eene beweging tegen den Christelijken godsdienst. Eene uiting daarvan was de Republikeinsche kalender. De 22ste September 1792 werd de l»te dag van 'tjaar I der Republiek. 't.Jaar werd verdeeld in 12 maanden ; iedere maand in 3 décades van 10 dagen. De 5 overblijvende dagen heetten eerst sans-culottides, later jours complémentair e s. De Zondag werd afgeschaft; de rustdag om de 10 dagen zou niet kerkelijk gevierd worden. De maanden kregen namen, ontleend aan natuurverschijnselen, als Fructidor (vruchtmaand), Vendémiaire (wijnmaand), Brumaire (nevelmaand), Pluviöse (regenmaand), Prairial (grasmaand), Thermidor (warmtemaand) enz. 't Plan bestond, ook den dag volgens het tientallig stelsel in te deelen.1 Eene ernstige uiting van het „déchristianiser" („ontkerstenen") was de invoering van den „G o d s- Nuttiger dan dit was de eenheid vaj) maat en gewicht, die in 1793 werd ingevoerd. 4* Verdeeldheid onder de Jacobijnen. 100 Vai der Hébertisten en Dantonlsten (Maart/April 1794). De heerschappij van Robespierre. De val van Robespierre. Juli 1794. dienst der Rede" — vooral door toedoen van H é b e r t —, die den Katholieken godsdienst moest vervangen en door groote feesten in Nótre Dame werd ingewijd. Robespierre, die ondanks de gruwelen, waaraan hij zich schuldig maakte, zeer aan godsdienst hechtte, kon zich daarmede niet vereenigen. Bovendien kwam hij te staan tegenover Danton, Canaille Desmoulins, e. a., die al was het laat, tot bezadigde ideeën terugkeerden, terwijl hij ook niet kon dulden, dat zijn invloed door dien van een ander, als Danton, dien hij feitelijk als zijn meerdere moest erkennen, werd overschaduwd. Eerst wist Robespierre de Hébertisten, de „enragés" op het schavot te brengen, en daarna gelukte hem dat ook met Danton en de zijnen onder beschuldiging van te heulen met de vijanden der Republiek. De dienst der Rede werd vervangen door dien van het Opperwezen (1'Être Suprème). Sedert dien tijd beheerschte Robespierre met zijne handlangers, als Couthon en St. Just, de regeering, daarbij steunende op zijne populariteit bij 't volk, op de Nationale Garde, op de Jacobijnenclub en op de gunstelingen, die hij tot gewichtige ambten benoemde. Zijn gematigdheid in godsdienstzaken belette hem niet, honderden personen onder de guillotine te brengen. Bij eene wet van Prairial 1794 werd uitdrukkelijk vastgesteld, dat 't voldoende was, als de jury z e d e 1 ij k overtuigd was van de schuld van een aangeklaagde, om hem te veroordeelen. In 49 dagen werden 1376 personen onthoofd, soms 50 personen op één dag alleen te Parijs. Geheele families werden uitgeroeid. Maar 't was te voorzien, dat men onmogelijk de tirannie van eene kleine groep menschen en hun leider langen tijd zou dulden. Eenerzijds gevoelden velen hun leven bedreigd, anderzijds behaalden de legers de eene overwinning na de andere en iedere nieuwe overwinning toch was een bewijs, dat het Schrikbewind niet langer noodig was. Toen nu Robespierre in de Conventie in vage termen mededeelde, dat ook in dat lichaam nog samenzweerders zaten, zonder hen met name te noemen, gaf doodsangst aan enkelen den moed, tegen Robespierre op te treden. Den 101 gden Thermidor (27 Juli 1794) besloot de Conventie na een heftig debat, waarin Robespierre tevergeefs poogde, aan 't woord te komen, hem, zijn broer, Couthon en St. Just gevangen te nemen. Wel werden zij door de Commune bevrijd, maar nu verklaarde de Conventie ook haar en allen, die Robespierre zouden steunen, buiten de wet, wat zooveel beteekende, dat zij zonder proces ter dood veroordeeld waren, en gaf verder aan de troepen bevel, naar 't stadhuis op te rukken, 't Gepeupel stoof uit elkaar, en den 19den Thermidor werden Robespierre en zijne handlangers onder gejuich geguillotineerd. Datzelfde lot trof de beide volgende dagen 70 leden van de Commune en 12 jury-leden van den Tribunal Révolutionnaire. § 20. De Nationale Conventie: III Reactie (1794—'95). De ondergang der Nederlandsche Republiek. Na den val van Robespierre, dus van het Schrikbewind, keerde] alles tot gematigder beginselen terug. De macht van de Parijsche Commune werd gebroken, door de stad in 12 districten, ieder met een maire en een gemeenteraad, te verdeelen ; aan 't Comité de Salut public werd alle invloed ontnomen; de Jacobijnenclub werd op bevel der Conventie gesloten; de Tribunal Révolutionnaire in 1795 opgeheven; Fouquier-Tmville en Carrier werden terechtgesteld. Op de straat werden de Jacobijnen opgejaagd door jonge Girondijnen of koningsgezinden, de „jeunesse dorée", naar hunne opzichtige kleeding en gewoonten de „incroyables" of „merveilleux" geheeten. Toch ging de reactie niet zoo ver, dat men tot een herstel 1 van 't koningschap terugkeerde. Wel pleegden de koningsgezinden in Zuid-FTankrijk vele misdaden op de republikeinen (het Witte Schrikbewind, de Terreur Blanche), maar zij konden Frankrijk niet terugsvinnen : de overwinningen der vurig republikeinschgezinde legers maakten de Republiek krachtig. Generaal Hoche brak bovendien den opstand in de Vendée. Ook uit de nieuwe constitutie blijkt, dat men den invloed der royalisten wilde weren. Reactie. De handhaving der Republiek tegen* over de royalisten. 102 De buitenland sche oorlog li 1794 en '95 De uitvoerende macht werd hierbij opgedragen aan een Directoire van 5 leden, te kiezen door de volksvertegenwoordiging, waarvan de leden door censuskiezers trapsgewijze werden gekozen : het algemeen kiesrecht werd dus weer afgeschaft. De volksvertegenwoordiging, die de wetgevende macht had, splitste zich in een Raad van 500 en een Raad der Ouden (250 leden). De eerste ontwierp de wetten; de laatste moest ze bekrachtigen of verwerpen. De Conventie vreesde echter, dat weinig van hare leden, die dan toch het Schrikbewind hadden gedoogd, zouden gekozen worden, en de nieuwe regeering dan alsnog vele van die leden zou vervolgen; vandaar haar besluit, dat 73 van het aantal leden der volksvertegenwoordiging uit de aftredende leden der Conventie moesten gekozen worden, dus' Republikeinen zouden zijn. Tevergeefs protesteerden de royalisten ; zij grepen toen naar de wapenen, om met steun van een deel der Nationale Garde de regeering te bemachtigen en den oudsten broeder van Lodewijk XVI tot koning uit te roepen. Barras, tot hoofd der binnenlandsche troepen benoemd, Het Napoleon Bonaparte de vrije hand tegenover de opstandelingen, die spoedig gedood of verstrooid waren (13 Vendémiaire = 5 October). Een paar weken later ging de Conventie uiteen onder den kreet: „Leve de RepubUek!" " Gelijk reeds gezegd, waren in de jaren 1794 en '95 de Fransche 'wapenen buitengewoon gelukkig. In 1794 rukten de Franschen " opnieuw België binnen ; J o u r d a n versloeg de Oostenrijkers bij F1 e n r u s (1794); de Franschen bezetten de Oostenrijksohe Nederlanden en den Hnker-Rijnoever1 enPichegru sloeg zijne winterkwartieren op in het Noorden van Brabant. Op de nadering der Fransche legers vatten de Patriotten, thans veelal Bataven geheeten, nieuwen moed. Zij vormden in onderscheidene plaatsen kleine comité's revolutionnaires, om de omwenteling voor te bereiden. Amsterdam was het middelpunt der beweging. Maar Pichegru werd door de groote rivieren nog tegengehouden, en '31e voor de veranderingen in den staatk. toestand j tot 1(104 d *B Xfa^ 103 toen de Staten-Generaal twee gezanten (Brantsen en Repelaeï) naar Parijs zonden, om over vrede te onderhandelen, werden deze er goed ontvangen ; bij afstand van eenig grondgebied scheen een schikking mogelijk. De door de Patriotten gezonden afgevaardigden (Blauw en Irhoven van Dam) werden daarentegen önheusch behandeld. De strenge vorst deed de toestanden opeens veranderen. Voor- ] eerst kon de Fransche krijgsmacht gemakkelijk de bevroren rivieren overtrekken en bovendien leed zij gebrek, doordat dezelfde vorst den toevoer uit de hoogerop gelegen magazijnen over land nagenoeg geheel en over water geheel Verhinderde. Alleen daarom reeds moest het leger zich over nieuwe streken uitbreiden. Vooral op aandringen van Daendels rukten de Franschen dos over de Maas en bezetten den Bommelerwaard; vervolgens werden Waal en Rijn overgetrokken. Pruisen deed niets tot redding van het stadhouderschap : het had te véél belang bij de Poolsche deeling (zie blz. 43) en sloot in 1795 met Frankrijk den vrede van Bazel, waarbij het al zijne rechten op den hnker-Rijnoever aan Frankrijk afstond. Ook Spanje sloot te Bazel vrede. Een oproeping van den Erfprins aan het volk tót gewapend verzet vond geen gehoor, omdat men besefte, dat tegenstand toch niet kon baten. Daar de Franschen weigerden, onderhandelingen aan te knoopen, zoolang de Prins nog in het land was, besloot deze, de Republiek te verlaten; den 18den Januari 1795 scheepte hij zich te Scheveningen in en vertrok naar Engeland. Den avond van denzelfden dag kwamen de Fransche troepen in Den Haag aan, en in den nacht van 18 op 19 Januari trokken Daendels en een detachement Fransche huzaren Amsterdam binnen. Direct begon in Amsterdam de omwenteling. Het Comitéi] Révolutionnaire, dat de leiding op zich' nam, verklaarde, dat de regenten zicb voortaan als ambtelooze burgers moesten beschouwen, en las op den Dam voor de verzamelde menigte dé namen van een aantal burgers op, die „bij acclamatie" werden benoemd tot de „Provisioneele Vertegenwoor- 3e val der Republiek Jan. 1795. e omwenteing v. 1795. 104 Gematigd ki rakter der omwentelin; d i g e r s van het volk van Amsterdam" ; hun voorzitter werd Rutger Jan Schimmelpenninck. Ongeveer als in Amsterdam ging het nagenoeg overal. Nergens poogde de oude regeering zich te verzetten, nergens vonden ernstige ongeregeldheden plaats. Onder uitbundig gejuich werden de Fransche soldaten ingehaald en de burgers dansten hand aan hand met hen om den op de markt opgerichten, met driekleurige linten versierden vrijheidsboom. Nergens ontmoetten de Fransche troepen tegenstand; ook de in het Nieuwediep vastgevroren vloot gaf zich over aan een troep ruiters, zonder dat er een schot gelost werd. Nog in Januari 1795 was de omwenteling in geheel Holland voltrokken; overal werden de regenten vervangen door patriottische regeeringsleden en het woord „vroedschappen" ' maakte plaats voor „municipahteiten". De municipaUteiten benoemden uit haar midden afgevaardigden, die de plaats innamen van de Staten van Holland en zich noemden P r o v isioneele Representanten van het volk van Holland. Voorzitter werd de advocaat Pieter Paulus, vroeger een invloedrijk Rotterdamsch Patriot. Terstond hief de vergadering de ridderschap, het stadhouderschap en den post van raadpensionaris op en liet zij afgevaardigden van het platteland toe, terwijl zij voorts de hoofdei ij ke stemming invoerde. In de andere provinciën werd de omwenteling in den loop van Januari en Februari volbracht, en als gevolg daarvan werden de geheele Staten-Generaal, die nu bestonden uit afgevaardigden der Provisioneele Representanten der verschillende gewesten, ook Patriottisch. De Staten-Generaal vervingen de vijf admiraliteitscolleges door één Comité1 en eveneens den Raad van State door een Comité. * ir Opmerkelijk bij deze revolutie is, dat zij geheel zonder bloedstorting plaats greep, ja in alle opzichten zeer gematigd was. Er waren wel heethoofden, die de guillotine bier in werking 1 Geheeten : Comité tot de zaken van de Marine. * Geheeten : Comité tot de Algemeene Zaken van het Bondgenootschap te Lande. 105 wilden stellen, doch de gematigden, onder wie vooral Schimmelpenninck te noemen en te roemen valt, wilden van bloedvergieten niets weten, en vonden krachtigen steun bij de Fransche autoriteiten, die het Schrikbewind in Frankrijk hadden meegemaakt. De belangrijkste zaak, die allereerst diende geregeld te worden, was de verhouding tot Frankrijk. De Staten-Generaal benoemden als hunne gezanten te Parijs Blauw, die vroeger door de Patriotten naar Frankrijk was gezonden, en M e y e r. De Franschen toonden zich evenwel geen belangelooze vrienden ; de „vrijheid, gelijkheid en broederschap" moest betaald worden. Blauw en Meyer vonden de eischen der Fransche regeering veel te hoog; de onderhandelingen schoten niet op, en zoo kwam het toen zeer zwak staande Comité de Salut public er toe, twee zijner leden1 naar Den Haag te zenden, om rechtstreeks met de Staten-Generaal te onderhandelen. Binnen enkele dagen kwam thans het Haagsche Verdrag tot stand (1795). De Fransche Republiek en die der Vereenigde Nederlanden — welhaast Bataafsche Republiek genaamd — sloten bij dat verdrag een aanvallend en verdedigend verbond. De Nederlandsche Republiek moest oorlogsschepen en de helft harer landmacht ter beschikking van Frardmjk stellen en bovendien 25,000 man Fransche troepen betalen, uitrusten, kleeden en voeden. Frankrijk behield o. a. Staats-Vlaanderen, Maastricht en Venlo ;2 Vlissingen kreeg Fransch garnizoen. Frankrijk ontving als schadeloosstelling 100 miUioen gulden. De scheepvaart op Maas, Rijn en Schelde zou voor beide volken geheel vrij zijn. Wasdus inl795 de vredetot standgekomenmotdeNederlandsche \ Republiek, Pruisen en Spanje, de oorlog met Engeland, Oosten- ' rijk en Sardinië duurde nog voort: de toekomst van Frankrijk 1 zou dus liggen in handen der generaals, en daarin lag het gevaar opgesloten, dat één hunner, steunende op zijn roem en populairiteit, het voortbestaan der Republiek kon bedreigen. Het Haagsche verdrag. ontzetting ran den »l]g. 1 Siéyès en Rewbell. * H, N°. 7, eerste kaartje. 106 Financieele moeilijkheden. Economische toestand. Samenzwering van Babeuf. Gebreken in d constitutie. § 21. Het Directoire: I Binnenlandsche moeilijkheden. De Italiaansche veldtocht (1796—'97). De nieuwe regeering — het Directoire — stond tegenover ernstige moeilijkheden. Vooreerst moest zij de financieele kwestie onder oogen zien. De oorlog tegen Oostenrijk, Engeland en Sardinië bleef veel geld eischen. De regeering verhoogde enkele belastingen, maar dat baatte al even weinig a's de intrekking van vele assignaten, die door mandats territoriaux werden vervangen, welke ook al spoedig alle krediet misten. Ten sjotte kwam het tot een bankroet: */, der schuldrente werd niet meer uitbetaald ; de assignaten en de mandats territoriaux werden waardeloos verklaard. Ook de economische toestanden waren verre van gunstig. De handel leed onberekenbare schade door de buitenlandsche oorlogen; de vaststelling van maximum-prijzen had verschillende takken van industrie ten gronde doen gaan, waartoe ook de uitwijking van vele aanzienlijken, het verdwijnen van het hof en de onrustige politieke toestanden medewerkten. Vooral de zijde-industrie had veel geleden. Ergernis verwekte ook, dat herhaaldelijk maatregelen tegen den Katholieken godsdienst wenden genomen. ; Voortdurend moest de regeering op hare hoede zijn tegen samenzweringen van Jacobijnen — thans terroristen of anarchisten genoemd — en van royalisten. Van de eerste is vooral bekend die van Babeuf, die zich Gajus Gracchus noemde. Hij verkondigde communistische theorieën: zoo wilde hij b.v., dat alle levensmiddelen naar de marktpleinen moesten worden gevoerd, om onder het volk te worden verdeeld. Vele Jacobijnen, ook al waren zij geen communisten, steunden hem. De samenzwering, tegen het Directoire gesmeed, werd echter tijdig ontdekt en Babeuf werd onthoofd (1797). 3 Eindelijk nog bleek spoedig, dat er gebreken waren in de constitutie. Vooreerst toch waren de 5 Directeuren het lang niet 107 altijd met elkaar eens, temeer, daar ieder jaar één ervan door een ander werd vervangen, en 2°. bij een conflict tusschen Directoire en Raden kon het Directoire de Raden niet ontbinden en deze niets op wettige wijze tegen het Directoire ondernemen : dezelfde fout dus als bij de constitutie van 1791 (zie blz. 87). Vandaar, dat de tijd van het Directoire gekenmerkt is door vele coups d'état, al trachtte de regeering de verkiezingen ook te leiden door het aanwijzen van officieele candidaten. Daarbij kwam nog, dat de Directeuren behoudens eene enkele uitzondering mannen waren van niet meer dan middelmatige bekwaamheid. Lieten de binneniandsche toestanden dus veel te wenschenover, roemrijk streden in de jaren 1796 en '97 de Fransche legers. Vooral Carnot, die ook Directeur was geworden, was onvermoeid werkzaam voor alles, wat 't leger betrof, 't Zwaartepunt van den strijd was natuurlijk de oorlog met Oostenrijk en Sardinië. Van twee zijden zou men aanvallend optreden, n.1. door ZuidDuitschland en van uit Italië. In Zuid-Duitschland opereerde men met twee legers. Aartshertog Karei wist echter de vereeniging dier legers te verhinderen en drong achtereenvolgens beide over den Rijn terug. 't Italiaansche leger was geplaatst onder bevel van Napoleon Bonaparte. Napoleone Buonaparte, in 1769 te Ajaccio op Corsica als zoon van een advocaat van adellijken huize geboren, had zijne militaire opleiding genoten eerst aan de krijgsschool te Brienne, later aan de École Militaire te Parijs. Het eerst onderscheidde hij zich bij het beleg van Toulon in 1793; kort daarop werd hij generaal, maar aan de nauwe betrekking, waarin hij gestaan had tot den broer van Robespierre, had hij hettewijten, dat hij na diens val van zijn hoogen post ontheven werd. Zijne benoeming tot hoofd van 't Itaüaansche leger had hij vooral te danken aan de protectie van den directeur Barras, dien hij zoo uitmuntend gesteund had bij het dempen van 't royalistisch oproer van den 13*™ Vendémiaire. Even vóór zijn vertrek naar Italië huwde hij met Josépbine Tascher de la Pa- Plan de campagne voor 1796. Echec in ZuidDuitschland. Napoleon tot 1798. 108 Sardinië tot vrede gedwongen 1796. De strijd tegen Oostenrijk. 1796/'97. Voorloopige vrede te Leoben. 1797 Coup d'état van Fructidor Sept. 1797) y e r i e, weduwe van den geguillotineerden generaal Beaub a r n a i s. De nieuwe bevelhebber trof de troepen in treurigen toestand aan en slechts mokkend voegden oudere bevelhebbers zich onder zijn commando. Weldra moesten deze echter erkennen, dat zij in hem een meester hadden gevonden. Napoleon besloot, offensief op te treden en in korten tijd had hij Sardinië tot een wapenstilstand gedwongen, die bevestigd werd door den vrede van P a r ij s (1796): Sardinië stond Savoye en Nizza af. De eerste belangrijke overwinning op de Oostenrijkers was bij de b r u g van L o d i, en kort daarna sloeg Napoleon het beleg voor Mantua, dat mede den toegang tot het hart der Oostenrijksche monarchie beheerschte. Vier pogingen tot ontzet werden door de Oostenrijkers ondernomen, maar steeds werden zij teruggeslagen, o. a. bij Arcole en op 't plateau van R i v o 1 i. Mantua moest zich overgeven (Febr. 1797) en nu deed Napoleon een tocht in de Alpen. Weer bracht hij den vijand nederlagen toe ; zelfs nam hij Klagenfurt. Bovendien was opnieuw een leger over den Rijn getrokken, dat echter bij Frankfort halt hield op 't bericht, dat er een voorloopige vrede was gesloten. Die voorloopige vrede — van Leoben — was door den Keizer uit vrees voor de bezetting van Weenen geteekend in het voorjaar van 1797, maar 't duurde tot October, vóór Oostenrijk den definitieven vrede teekende. Het hoopte n. 1. door eene verandering in de regeering van Frankrijk een voordeeliger vrede te krijgen. Die hoop werd verijdeld door den coup d'état van Fructidor. In 1797 kregen de royalisten een groot aantal stemmen in de •beide Raden. Pichegru werd voorzitter van den Raad van 500 en had zich reeds in verbmding gesteld met den graaf van Provence, oudsten broeder van Lodewijk XVI. Terzelfdertijd werd een royalist in het Directoire gekozen, 't Plan werd, de republikeinsche leden van het Directoire gevangen te nemen en door roy- i zie voor: „Napoleon en de eertee drii coalitie-oorlogen" d. B, XIc, eerst* kaart. 109 alisten te vervangen, om zoo zonder moeite de Restauratie te bewerkstelligen. Daardoor zou ook Napoleon getroffen worder en nu nam hij, door in beslag genomen correspondentie van allee op de hoogte, de meerderheid van het Directoire in bescherming tegenover de meerderheid in de Kamers, waarbij hij op het republikeinschgezinde leger kon rekenen. Zijn onderbevelhebber Augereau nam een groot aantal leden der beide Raden gevangen, die tot deportatie werden veroordeeld; het koningsgezinde lid werd uit het Directoire verwijderd; de verkiezingen in 49 departementen, waar de bevolking royalistisch was, werden nietig verklaard; bij decreet werd ieder burger verordend, trouw aan de Republiek te zweren. (Coup d'état van 18 Fructidor = 4 Sept. 1797). Thans kwam met Oostenrijk de vrede van C a m p oFormio (een kasteel bij Venetië) tot stand (Oct. 1797). De inhoud komt op het volgende neer: 1°. België en de Ionische eilanden kwamen aan Frankrijk. 2°. De Keizer beloofde er toe mede te werken, dat Frankrijk in 'tbezit kwam van bijna den geheelen linke r-R ij n o e v e r. Een congres zou samenkomen tot regeling van de schadevergoeding, die de benadeelde vorsten zouden ontvangen. (Dat congres is te Rastadt bijeengekomen). 3°. Oostenrijk kreeg de stad Venetië met het daarbij behoorende vastelandsgebied tot de Etsch: willekeurig werd dus over die vrije republiek beschikt, welker kunstschatten en krijgsvoorraad reeds door de Franschen waren weggevoerd. 4°. De Keizer erkende de in Italië opgerichte Cisalp ij nsche Republiek, benevens de Bataafsche en de Ligurische (Genua en omstreken). Daar Frankrijk in 't volgend jaar (1798) van den Kerkehjken Staat de Romeinsche Republiek maakte (de Paus, die geen afstand wilde doen, werd gevankelijk naar Frankrijk gebracht, waar hij weldra stierf), stond dus bijna geheel Italië onder Franschen invloed. Vrede van CampoFormlo. 1797 Frankrijk Invloedrijk in Italië. 110 Aanleiding tot de expeditie naar Egypte. De verovering van Egypte. 1798. § 22. Het Directoire: II De expeditie naar Egypte. De aanvang van den 2den Coalitie-oorlog en de coup d'état van Napoleon van 1799. Het eenige land, dat na den vrede van Campo-Formio nog in aorlog metFrankrijk was, was Engeland. De pogingen, om de kracht van dat rijk te breken door eene landing in Ierland, faalden ; de Bataafsche vloot, die voor dat doel moest samenwerken met eene Fransch-Spaansche vloot, werd bij Kamperduin verslagen ; jnze bevelhebber de Winter werd gevangengenomen (1797). 't Was Bonaparte, die aan het Directoire voorstelde, Egypte be veroveren, om zoo mogehjk van daar uit Engelsch-Indië aan te tasten, dat juist geschokt werd door ernstige opstanden (zie blz. 28). Den zeeweg naar Indië toch beheerschte Engeland, doordat het de Kaap vermeesterd had; bovendien zou door de verovering van Egypte Frankrijks positie aan de Middellandsche Zee zeer versterkt worden. Napoleons bedoeling echter was, zich wederom een groot commando te laten opdragen, om nieuwe lauweren te verwerven, terwijl in dien tijd Frankrijk allicht in een nieuwen ernstigen krijg zou worden gewikkeld en hem dan noodig zou hebben. Omgekeerd zag het Directoire den populairen generaal volgaarne uit Frankrijk vertrekken ; hoe licht kon hij gevaarlijk worden voor het Directoire ! Een strijdmacht van ± 35,000 man werd uitgerust; de beste generaals, als Desaix en Kléber, gingen mee. Het geheim van de expeditie was goed bewaard; onverwachts kon de Fransche vloot Malta op de Johanniters veroveren ; behendig ontsnapte Napoleon aan den Engelschen admiraal N e 1 s o n en ongehinderd kon hij zijne troepen aan wal zetten. Egypte, dat in naam een deel van het Turksche rijk was, werd inderdaad bebeerscht door bey's der Mamelukken, die wel over 8 a 10,000 voortreffelijk uitgeruste en geoefende ruiters beschikten, maar wien infanterie en artillerie ontbraken. Napoleon versloeg hen dan ook in den slag bijde Pyramiden. „Soldaten, 111 bedenkt, dat 40 eeuwen op U neerzien", waren de bekende woorden uit zijne proclamatie. Een harde slag voor Napoleon was echter, dat Nelson op de reede van Aboekir de Fransche vloot voor 't grootste deel vernietigde : hij was als 't ware in zijne verovering ingesloten. Die nederlaag had als tweede gevolg, dat de sultan van Turkije den oorlog aan Frarikrijk verklaarde. Thans drong Bonaparte Syrië binnen : daar was gelegenheid voor nieuwe overwinningen. Maar voor S t. J e a n d'A ere stiet hij het hoofd. Wel werd het Turksche leger, dat de stad moest ontzetten, teruggeslagen, maar Napoleon kon de stad niet bemachtigen, ook door de hulp, die de Engelsche commodore Sydney Smith aan de Turken verleende. Een langer verblijf werd voor zijn gezag gevaarlijk; een treurige terugtocht naar Kaïro was het einde van de Syrische expeditie. Gelukkig voor Napoleons naam kreeg hij kort na zijne terugkomst in Kaïro bericht, dat een tweede Turksche leger in de Nijldelta aan land was gezet. Nu kon hij zijn ouden roem terugwinnen. Terstond tastte hij den vijand bij Aboekir met kracht aan en van 't geheele vijandelijke leger ontkwam geen man : allen sneuvelden of werden gevangengenomen. In Europa was inmiddels de krijg tegen Frankrijk ontbrand. Dat het daarmede niet al te best ging, vernam Napoleon van Sydney Smith, die nu voor Alexandrië lag en met Napoleon in onderhandeling trad over de uitlevering van krijgsgevangenen en hem ter bevestiging van de waarheid zijner mededeelingen een pakket van de nieuwste couranten zond. Nu was Napoleons besluit genomen; van eene tijdelijke afwezigheid van Sydney Smith, die op Cyprus water innam, maakte hij gebruik, om Egypte te verlaten, terwijl hij het bevel over 't Egyptische leger opdroeg aan K1 é b e r. Zonder ongeval kwam Napoleon te Fréjus aan. Kléber spande alle krachten in, om zich in Egypte te handhaven, doch onverwachts werd hij door een Mohammedaanschen dweper vermoord. Nadat de Engelschen in 1800 Malta hadden De expeditie naar Syrië. 1799. Slag bij Aboekir. 1799. Napoleon keert naar Frankrijk terug. 1799. Einde van de Egyptische expeditie. 112 De tweede coalitie. De oorlog ln 1799. veroverd, landde een Engelsen leger in Egypte, waartegen het Fransche leger op den duur niet opgewassen bleek, zoodat bet in 1801 capituleerde; alle Franschen moesten op Engelsche schepen naar Frankrijk gebracht worden : de Engelschen zelve vreesde voor eene Fransche kolonie. Bij den vrede van Amiens (1802) werd bepaald, dat Egypte weer aan den Sultan zou komen. • Terwijl Napoleon zich in Egypte bevond, was, zooals boven reeds werd aangeduid, in Europa een nieuwe krijg tegen Frankrijk ontbrand. Engeland kreeg allereerst een bondgenoot in Czaar Paul I (1796—1801). Zijne beweegredenen waren: 1°. de Fransche Republiek sprak zich openlijk uit voor een herstel van Polen; 2°. Frankrijks ingrijpen in de Oostersche zaken : eene Fransche heerschappij aan het Oostelijk deel der Middellandsche Zee duchtte hij veel meer dan de Turksche; 3°. de verovering van Malta op de Johanniters, van welke orde Paul I zich als beschermheer beschouwde ; 4°. de Czaar kwam in 't algemeen op voor 't beginsel der legitimiteit, d. i. voor het herstel der vorsten in hunne aloude staten. Ook Oostenrijk nam aan de coalitie deel. Het brak de onderhandelingen op het congres te Rast a d t af. Berucht is het feit, dat de Fransche gezanten op hunne terugreis door Oostenrijksche huzaren werden overvallen, met het doel, zich van hunne papieren meester te maken en twee van de drie werden gedood. De „Rastadter gezantenmoord" verwekte heftige verontwaardiging in Frankrijk. Ook Napels sloot zich bij de coalitie aan, maar was zoo onvoorzichtig, te vroeg te beginnen, zoodat Fransche troepen zich van Napels konden meester maken, dat tot de Parthenopeïsche Republiek werd vervormd (1799). Doch thans zetten zich de legers der coalitie in beweging en brachten een geheelen ommekeer te weeg. Van 4 zijden werd Frankrijk tegelijkertijd aangevallen: 1°. in Noord-Holland; 2°. in het Rijngebied ; 3°. in Zwitserland ; 4°. in Italië. Na het vermeesteren van die buitengewesten zou men naar Parijs oprukken en de monarchie herstellen.^In^korten tijd 118 was het huis Bourbon in Napels hersteld en waren de Franschen door den ontstuimigen Russischen opperbevelhebber Suwaroff — een kogel kan missen, maar de bajonet niet, sprak hij — uit bijna geheel Italië verdreven. In het Rijngebied sloeg aartshertog Karei het Fransche leger terug. In Zwitserland echter behaalde M a s s é n a een schitterende overwinning bij Z ür i c h. Wel trok Suwaroff uit Italië over den St. Gothard Zwitserland binnen, hopende, door dit land heen Parijs te bereiken, maar hij kwam in Zwitserland aan, toen de strijd er reeds beslist was. Onder groote verhezen sloeg hij zich door de Franschen heen en vreeselijk hebben zijne troepen in de haast onbegaanbare bergen geleden. Masséna had Frankrijk ; voor een inval gered. In Noord-Holland landde een Engelsen leger onder Abercromby ; Daendels, die daar met troepen stond, moest terugtrekken tot in de buurt van Alkmaar. Den Helder werd op zijn bevel ontruimd en zonder slag of stoot van de landzijde door den vijand genomen, en onze vloot aldaar onder bevel van Story gaf zich aan het Engelsche eskader over, toen bleek, dat het Oranjegezinde scheepsvolk weigerde te vechten; de Engelschen hadden naast hun eigen vlag ook de Prinsenvlag geheschen. Maar de verwachte contra-revolutie bleef uit, al verscheen ook de Erfprins zelf in het land en voegde zich bij het leger der Bondgenooten ; trouwens, de proclamatie, door hem verspreid, was weinig geschikt, om sympathie te wekken, want daarin werden allen van de prinselijke regeering uitgesloten, die op een of andere wijze hadden samengewerkt met de „onwettige regeering". Alleen in 't Oosten van 't land zijn flauwe pogingen gedaan tot het verwekken van een opstand ; freule Van Dordt, die daar grooten ijver aan den dag had gelegd, werd gefusilleerd. Al werd het vijandelijke leger ook versterkt door nieuwe Engelsche troepen onder den opperbevelhebber York en door Russen onder H e r m a n n, weldra werd de vijand door de Fransch-Bataafsche troepen onder bevel van Brune en Daen de 1 s eerst bij Bergen, daarna bij Castricum verslagen. 114 Ontvangst van Napoleon In Frankrijk. Coup d'état van Napoleon Nov. 1799. De proviandeering der vijandelijke troepen bleek steeds moeilijker, vele manschappen werden ziek. Zoo kwam York er boe, met Brune een overeenkomst aan te gaan, waarbij de vijand vrijen aftocht kreeg en de genomen schepen mocht meenemen, doch de kustbatterijen te Den Helder in goeden staat moest teruggeven. De taak, Frankrijk's invloed in Italië te herstellen en de bondgenooten tot vrede te dwingen, is echter niet door het Directoire, maar door Napoleon vervuld, die weinige weken na den slag bij Zürich het Directoire omverwierp. Uit de enthousiastische ontvangst, die hem na zijn terugkeer uit Egypte te beurt viel, bleek duidelijk, dat de publieke opinie hem zeer genegen was. Naar Parijs was het een formeele triomftocht. Men zag in hem den man, die den vrede met het buitenland zou herstellen en, vooral, een einde zou maken aan de binnenlandsche twisten en Frankrijk rust en welvaart zou schenken. Hij kon een coup d'état wagen. Napoleon won de officieren van 't Parijsche garnizoen en de Nationale Garde voor zich, waarvan trouwens vroeger velen door hem waren benoemd. De meerderheid in den Raad der Ouden was wel voor een door den Directeur Siéyès ontworpen wijziging in de constitutie, die ten doel had, het regeeringsgezag te versterken, en nam den I8ien Brumaire het besluit, de zitting der volksvertegenwoordiging te verleggen naar St. Cloud, waardoor zij aan volksoploopen was onttrokken. Den volgenden dag begaf Napoleon zich naar de vergaderzalen. Bij den Raad van 500 verwekte zijne komst eene geweldige beroering. Men wierp zich op hem en drong hem naar den uitgang. Maar weldra rukten de grenadiers de zaal binnen en verdreven met zacht geweld de afgevaardigden uit de vergaderzaal. De Raad der Ouden benoemde daarna een voorloopige regeering van drie consuls — waaronder Napoleon en Siéyès —, benevens een commissie, om over de nieuwe staatsregeling te beraadslagen. 115 § 23. De Bataafsche Republiek van 1795—1798. In de Bataafsche Republiek deden zich spoedig in sterke mate de nadeelen van het Fransche bewind gevoelen. De toestand der financiën werd zeer slecht. De Fransche troepen, in het Haagsche Verdrag genoemd (zie blz. 105), kwamen hier steeds in zeer berooiden toestand aan, en zoodra zij weer opgeknapt waren, werden zij door andere slecht gekleede en gevoede sansculottes vervangen. In de tweede plaats drongen hier de welhaast vrijwel waardelooze assignaten binnen. Groote verhezen leed de bevolking voorts, doordat dikwijls de aanzienlijke intresten der buitenlandsche schuldbrieven niet werden uitbetaald. De schuldenlast vermeerderde sterk ; telken jare was er een tekort, ondanks den zwaren belastingd r u k. Het grootste nadeel berokkende ons nog de oorlog, die in 1795 met Engeland uitbrak. Onze vloot werd in 1797 verslagen bij Kamperduin (zie blz. 110); Engeland beheerschte dus de zee en kon zich meester maken van de meeste onzer koloniën. Aan 'tverües daarvan heeft Willem V in zekeren zin mede schuld: in de „proclamatie van Kew" gelastte hij den gezaghebbers dei Nederlandsche koloniën, de Engelsche schepen en troepen toe te laten en ze te beschouwen als de hulp van een met „Hun Hoog Mogenden" bevrienden staat. De gezagvoerders wisten nu niet goed, waaraan zij zich moesten houden; vele koloniër gaven zich aan de Engelschen zonder eenigen tegenstand op grond van die aanschrijving over; bovendien weigerden scheepsvolk en soldaten dikwijls, tegen den Prins te vechten, en zoc hadden de Engelschen veelal gemakkehjk spel. Reeds in 179£ vermeesterden zij de Kaapkolonie, waar de verbittering dei kolonisten tegen de Oost-Indische Compagnie hen in de hand werkte. Wel zond de Bataafsche Republiek een vloot uit ondei bevel van Lucas, om de Kaap en wat in Indie verloren was, Nadeelen van het Fransche bewind. Verlies van koloniën. 116 Economische achteruit* gang. Het Reglement. te herwinnen, doch in 1796 viel zij (in de Saldanhabaai)1 in handen der Engelschen, zonder één schot te hebben gelost; ook nu weigerde het Oranjegezinde zeevolk te vechten. Java bleef evenwel behouden. 't Spreekt van zelf, dat niet alleen de handel op de koloniën, maar onze geheele zeehandel hard achteruitging, nu Engeland overal op onze schepen loerde. Het eenige middel, om den handel nog gaande te houden, was het varen onder vreemde vlag, doch dikwijls genoeg kwam de vijand er achter, dat de scheepsbrieven vervalscht waren en dan werden schip en lading toch verbeurdverklaard. Onze graan- en houthandel vervielen: rechtstreeks werden graan en hout uit de Oostzee naar Frankrijk en Spanje gevoerd. De visscherij op de Noordzee was op eenigen afstand van de kust nagenoeg onmogelijk. Door het stilstaan van handel en scheepvaart gingen heele takken van industrie te niet of hielden zich met moeite staande. De suikerraffinaderijen, de houtzaagmolens en de oliemolens konden niet meer werken bij gebrek aan grondstof; alles, wat voor de scheepvaart werkte — touwslagerijen, timmerwerven, zeilmakerijen — geraakte deerlijk in verval. De armoede nam op schrikbarende wijze toe; zoo werd in Amsterdam niet minder dan 1/i der bevolking armlastig. De bestuursveranderingen, in Januari 1795 ingezet, droegeneen voorloopig karakter. De bedoeling van velen was, dat er voor de definitieve vaststelling van een constitutie een Nationale Vergadering bijeen moest komen, die tevens de oude Staten-Generaal zou vervangen. Met 'toog daarop werd een Reglement opgesteld, een soort van voorloopige grondwet, waarin was bepaald : 1°. op welke wijze de Nationale Vergadering zou worden gekozen ; 2°. over welke zaken zij zou mogen beraadslagen. De wijze van verkiezing was aldus: 't Grondgebied met inbegrip van Drente en Staats-Brabant — "werd verdeeld in 126 districten van 15,000 zielen en ieder district in 30 grondvergaderingen van 500 zielen. In iedere grondvergadering H. N°. 10 s De Kaapkolonie. 117 werd door de stemgerechtigde burgers één kiezer gekozen; de 30 kiezers van het district kozen het lid voor de Nationale Vergadering (gegradueerde of getrapte verkiezing). In de Nationale Vergadering moest hoofdelijk gestemd worden; besluiten zouden genomen worden bij meerderheid van stemmen. Den lsteu Maart 1796 kwam de Nationale Vergadering samen en terstond daarop gingen de oude Staten-Generaal uiteen. De eerste voorzitter, Pi eter Paulus, stierf nog in de maand Maart. De meeningen in de Nationale Vergadering waren zeer verdeeld. • Als hoofdpartijen kan men er onderscheiden: 1°. de Unitarissen (b.v. Midderigh en Vreede1), die, mede op voorbeeld van Frankrijk, den eenheidsstaat wilden, dus een krachtig centraal bestuur wilden scheppen en ook voor de samensmelting (amalgama) der schulden ijverden — wat zeer naar den zin was van het met schulden beladen Holland — ; 2°. de Federalisten (b.v. Vitringa, de Mist en van Beyma), die weliswaar oordeelden, dat het centrale gezag iets sterker moest worden, doch de gewestelijke zelfstandigheid in hooge mate wilden handhaven en ook niet van de samensmelting der schulden wilden weten ; 3°. de Moderaten (b.v. Schimmelpenninck), die in hunne meeningen tusschen de beide uiterste partijen in stonden. Het ontwerp-grondwet, dat na lang haspelen door de Vergadering werd aangenomen, was gematigd-federalistisch. Overeenkomstig de bepalingen van het Reglement werd het ontwerp aan de grondvergaderingen voorgelegd, maar het bevredigde noch de heftige Unitarissen, noch de heftige Federalisten, en onder hun invloed alsmede van dien der Prinsgezinden werd het ontwerp door de stemgerechtigde burgers met groote meerderheid verworpen (1797). Zoo was men dus even ver als een jaar te voren: alles stond nog op losse schroeven. In Sept. 1797 kwam de tweede Nationale Vergadering bijeen. Verscheidene Moderaten hadden zich 1 Buiten de vergadering stonden de Unitarissen Daendels, G-ogel enWybo F ij n j e. 3e partijen ln de Nationale Vergadering. 0e staatsgreep van 22 Jan. 1798. 118 De aanneming der grondwet De grondwet van 1798. niet meer beschikbaar gesteld, omdat zij hun arbeid toch met onvruchtbaarheid zagen geslagen, 't Gevolg was, dat de uiterste partijgroepen, bij de verkiezingen eenigszins versterkt, thans nog scherper tegenover elkaar stonden dan in de eerste Vergadering. Aan dien toestand maakten de Unitarissen in Jan. 1798 een einde door een coup d'état, die ondernomen werd onder goedkeuring van den Franschen gezant en in overleg met Daendels. De president M i d d e r i g h, die krachtens zijn ambt bevelhebber was van het Haagsche garnizoen, het 22 leden van de Nationale Vergadering arresteeren; het waren natuurlijk allereerst Federalisten en Moderaten, doch ook enkele gematigde Unitarissen, die van geweld afkeerig waren. Onder uitbundige toejuichingen zwoeren daarop de meeste leden der vergadering een eed van „onveranderlijken afkeer" van het stadhouderschap, het federalisme, de aristoeratie en de regeeringsloosheid. Voorts benoemden zij een „Intermediair Uitvoerend Bewind" van 5 leden, r In korten tijd was een nieuw ontwerp-grondwet opgesteld en • aangenomen. Men wilde echter niet meer voor het geval komen te staan, dat het ontwerp door de grondvergaderingen zou worden verworpen. Vandaar, dat bepaald werd, dat land- en zeemacht, waarvan men zeker was, zouden meestemmen; vandaar, dat er commissarissen werden afgezonden, om degenen, die geacht werden met de Federalisten in te stemmen, van de kiezerslijsten te schrappen. Natuurlijk werd het ontwerp daarna met overgroote meerderheid aangenomen. De eerste grondwet werd dus een partijwet. De grondwet van 1798 — die veel overeenkomst vertoont met de Franscne constitutie van 1795 (zie blz. 102) —droeg groote macht op aaneen Vertegenwoordigend Lichaam van 94 leden, dat zich in een Eerste en Tweede Kamer splitste. De verkiezing der leden was ongeveer op dezelfde wijze geregeld als die der Nationale Vergadering.1 Het Vertegenwoordigend Lichaam - Het land werd verdeeld iD 94 d i s t r i o t e n van 20,000 zielen en ieder district in 40 grondvergaderingen van 500 zielen. Iedere grondvergadering koos een kandidaat en een kiezer. Was dezelfde kandidaat in meer 119 alleen bezat de wetgevende macht; het ontwerpen en voorstellen van wetten behoorde alleen en bij uitsluiting aan de lst« Kamer ; de 2de Kamer moest de wetsontwerpen onveranderd aannemen of verwerpen. Het Vertegenwoordigend Lichaam benoemde ook de leden van het 'Uitvoerend Bewind, dat uit v ij f Direct e u r e n bestond, die ter volbrenging hunner werkzaamheden werden bijgestaan door acht agenten (een soort ministers). Voor de koloniën bleven twee commissies, nu raden geheeten. Dat deze democratische staatsregeling een zeer sterk centraliseerend karakter droeg, blijkt o. a. uit het volgende : 1°. De departementale en gemeentelijke besturen waren volgens haar slechts administratieve lichamen, ondergeschikt en verantwoordelijk aan het Uitvoerend Bewind. 2°. De schulden der gewesten werden met die der generaliteit tot een staatsschuld samengesmolten (geamalgameerd). 3°. Er zou eenheid van recht voor 't geheele land komen. 4°. Het land werd in 8 departementen verdeeld met geheel andere grenzen dan de vroegere gewesten bezaten en met aardrijkskundige namen: op die manier zou het provincialisme gefnuikt worden.1 Al werd de centralisatie te ver doorgevoerd en moest men daarom weldra op enkele bepalingen terugkomen, toch is nooit weer aan de staatseenheid getornd. Van veel belang is de grondwet van 1798, doordat zij aan vele onbillijke voorrechten of verkeerde instellingen een einde maakte, of, voor zoover er reeds een einde aan gemaakt was, dit bevesdigde : dan de helft der grondvergaderingen (dus in minstens 21) van een district ge. kozen, dan was deze de afgevaardigde ; zoo niet, dan kozen de kiezers uit de drie kandidaten, die de meeste stemmen hadder, den afgevaardigde. Jaarlijks trad van het Vertegenwoordigend Lichaam een derde gedeelte af. De kiezers moesten den hovengenoemden eed van afkeer van het stadhouderschap, enz. afleggen. 1 fl. N°. 7 : De Bataafsche Kepubliek in 1798; d. B. XVIIIa. 120 De 2de staatsgreep v. 1798 1°. De bewoners van Drente en Staats-Brabant kregen dezelfde rochten als die der overige gewesten. 2°. Alle heerlijke rechten werden opgeheven, evenals alle tienden en andere geldelijke opbrengsteü, voor zoover zij niet op een wederzij dsch vrijwillig en wettig besluit berustten. 3°. Ook de gilden werden opgeheven, dus vrijheid van bedrijf.1 4°. De leden van alle kerkgenootschappen kregen gelijke rechten: voor iedereen werd dus vrijheid van godsdienst -vastgesteld ; „de keus van den eenen burger boven den ander bij het bekleeden van ambten is alleen gegrond op meerder deugd en bekwaamheid." Krachtens de grondwet moest thans dus het Vertegenwoordigend Lichaam gekozen worden. De heftige Unitarissen, wel Jacobijnen geheeten, die aan 't bewind waren, vreesden echter, dat het land grootendeels afgevaardigden zou kiezen, die het met hunne meeningen niet eens waren en nu verklaarde de Nationale Vergadering zich eenvoudig tot het Vertegenwoordigend Lichaam ; slechts ongeveer 1/3 van 't aantal leden zou er bij gekozen moeten worden. Bovendien verklaarde zij het Intermediair Uitvoerend Bewind tot het definitieve Uitvoerend Bewind. Die onwettige besluiten verwekten ernstige ontevredenheid, die nog zooveel te grooter werd, toen het Uitvoerend Bewind zijne tegenstanders met verbittering vervolgde en zijn bestuur ontaardde in een tirannie. Na de Fransche regeering geraadpleegd te hebben, pleegde Daendels in Juni 1798 een tweeden staatsgreep: enkele volksvertegenwoordigers werden gevangengenomen en het Uitvoerend Bewind werd omvergeworpen. Bij dezen staatsgreep werd dus niet de staatsregeling geschonden, integendeel, men wilde haar juist handhaven tegenover de regeering, die op onwettige wijze handelde. Weldra werden nu de verkiezingen van het Vertegenwoordigend Lichaam uitgeschreven, dat terstond, nadat het bijeengekomen was, een nieuw Uitvoerend Bewind van vijf Directeuren koos. Een der eerste daden was, alle politieke gevangenen te ontslaan. Feitelijk kwam die opheffing pas tot stand door eene *et uit 'tjaar 1808, van de hand van Gogel. 121 III. DE TIJD VAN NAPOLEON (1799—1815). • A. 1799—1807 :De roemrijke tijd der Napoleontische heerschappij. § 24. De constitutie van het jaar VIII (1799). De eerste regeeringsmaatregelen van Napoleon. Tegen den coup d'état van Napoleon ontstond weinig of geen verzet en ongestoord kon hij eene constitutie naar zijne inzichten en wenschen klaarmaken. Het ontwerp-grondwet van Siéyès werd geheel en al naar de inzichten van Napoleon gewijzigd. De hoofdinhoud is aldus. Van de drie consuls had één als Eerste Consul de beslissing in handen; de beide anderen hadden slechts een raadgevende stem : „la décision du premier Consul suffit". Hij benoemde de ministers, de gezanten, de voornaamste ambtenaren, was opperbevelhebber van leger en vloot, verklaarde oorlog, sloot vrede. Hij werd door den Senaat voor 10 jaar gekozen en was herkiesbaar. 'tLigt voor de hand, dat Napoleon lste Consul werd; Cambacérès en Lebrun werden de beide medeconsuls. Eene eigenlijke volksvertegenwoordiging bestond niet meer; het volk koos — met algemeen stemrecht — hetzij rechtstreeks, hetzij trapsgewijs, enkel candidaten (de n o t a b i 1 i t é s), en uit die candidaten koos de l»*» Consul deels onmiddellijk, deels middellijk, de leden van de vier lichamen, die naast de Consuls stonden ; deze lichamen waren : de Senaat, 't Corps Législatif (Wetgevende Vergadering), het Tribunaat en de Conseil d'État (Staatsraad). De invloed dier lichamen was echter gering. Alleen de l"te Consul toch had het recht van ini- De constitutie van 't jaar VIII. (Dee. 1799). ,r , , ., ,. (H. n°. 80 en n°. 81 Vgl voor deze afaeeling 1 . n _T I a. H. XI. 122 Wet op de plaatselijke bestoren. Legioen van eer. Regeling der financiën. tiatief. Eerst beraadslaagde het Tribunaat over een wetsontwerp en besliste, of enkele daarvoor aangewezen leden in 't Corps Législatif vóór of tegen het ontwerp zouden spreken, 't Corps Législatif moest het ontwerp en bloc aannemen of verwerpen en ten slotte verklaarde de senaat, of de wet al dan niet met de grondwet in strijd was. Discussies over wetsontwerpen vonden dus alleen in en namens het Tribunaat plaats; dat is de reden waarom Napoleon later (in 1807) dat lichaam ophief. De Conseil d'État was van veel beteekenis: hij stond Napoleon bij het maken van wetsontwerpen ter zijde. Krachtens de leer der volkssouvereiniteit moest die constitutie, nog door het volk bekrachtigd worden. Dit geschiedde bij plebisciet, d. i. bij volksstemming zonder beraadslaging. Drie mülioen stemden vóór, 1500 tegen. Tot dien uitslag werkten mee 1°. het vertrouwen, dat men in de regeering stelde; 2°. bij afstemming zou alles weer op losse schroeven zijn gezet; 3°. men moest zijn „ja" en „neen" in openbare registers inschrijven. Reeds in 't begin van zijn consulaat nam Napoleon heilzame maatregelen en vaardigde hij belangrijke wetten uit. De wet op de inrichting der plaatselijke besturen maakte Erankrijk tot een unitaristischenstaat. De prefects, de sousprefects, de maires, zij allen werden door den Eersten Consul benoemd; de plaatselijke vertegenwoordigende lichamen hadden slechts adviseerende stem en werden bovendien door den lsten Consul of door de prefecten benoemd. Over al de gemeenten oefende de Fransche staat eene soort van voogdijschap uit: hare budgetten b.v. moesten door de rijksregeering worden goedgekeurd. Over alle ambtenaren liet de regeering haar wakend oog gaan en de besten werden beloond. In 1802 werd tot ergernis der Republikeinen het legioen van eer opgericht, om zoowel burgers als militairen voor hunne verdiensten te beloonen. De financiën trokken terstond de aandacht van Napoleon. De belastingen werden opnieuw geregeld en reeds het jaar 1802 wees een overschot aan. Vooral de contributiën, in 's vijands 123 land geheven, hielpen de regeering spoedig uit de financieele moeilijkheden. Voor de binnenlandsche bevrediging van Frankrijk waren twee maatregelen van groot gewicht, nl. het concordaat met den Paus en de opheffing der emigrantenwetten. Bij het concordaat van 1801 zag paus P i u s VII (1799 1823) van de gesaeculariseerde geestelijke goederen af, maar de Fransche regeering verbond zich, den geestelijken een behoorlnk tractement uit te betalen. De bisschoppen werden door de regeering benoemd, doch de Paus moest de keuze bevestigen. De geestelijkheid werd voor langen tijd Napoleon welgezind en door baar de massa der geloovigen. 't Concordaat werd in de Wetgevende Vergadering aangenomen, maar tegelijk werden een aantal „articles organiques" afgekondigd, dat zijn bepalingen ter aanvulling van staatswege. Die artikelen gingen in vele opzichten verder dan het concordaat, zoo b.v. mocht geen pauseüjke bul zonder goedkeuring der regeering worden afgekondigd (recht van placet). De curie protesteerde er wel tegen, maar, daar de Paus veel waarde aan het concordaat hechtte, bleef het enkel bij protest. Wat verder de emigranten betreft, in 1802 (na den vrede 1 van Amiens) werd een algemeene amnestie afgekondigd : de terugkeerenden moesten echter den eed afleggen, niets tegen de Republiek te ondernemen. Ongeveer 40,000 families keerden naar Frankrijk terug, en wat er van hunne vroegere landgoederen niet verkocht was, werd grootendeels ter hunner beschildring gesteld. Geen wonder, dat Napoleon als een weldoener werd geprezen, terwijl bovendien zijne grootsche overwinningen hem tot den populairen held in Frankrijk maakten. Het concordaat v. 1801. )e opheffing der emigrantenwetten. 124 Voortzetting v den oorlog. De veldtocht van 1800. De vrede van Lunévüle. 1801. § 25. Het einde van den 2*>n Coalitie-oorlog (1800—1802). De algemeene vrede (1802—1803). Na den val van het Directoire werd' aan vrede niet gedacht. Vooreerst toch had Frankrijk de groote geldsommen, die het uit indere landen trok, noodig; 2°. zouden bij het sluiten van den rrede al de omringende landen weer verloren zijn gegaan, terwijl ie duizenden soldaten, die daar onderhouden werden, naar huis moesten terugkeeren ; 3°. verlangde het leger naar krijg en overmnuing, en eindelijk, wat wel het zwaarst woog, Napoleon zelf begreep zeer goed, dat nieuwe krijgslauweren zijn positie in Frankrijk zouden bevestigen en de stemmen over de mislukte Egyptische expeditie tot zwijgen zouden brengen. Zoo werd dus de oorlog voortgezet. Evenals in 1796 trad een deel der troepen op in de Donaustreken — doch thans één sterk leger onder bevel van M o r e a u —, een ander deel in Italië. Moreau versloeg de Oostenrijkers volkomen bij Höchstadt; Bonaparte trok met 't grootste deel van zijn leger onder groote bezwaren — de kanonnen werden in uitgeholde boomstammen voortgesleept — over den Grooten St. Bernhard naar Italië (een deel der troepen ging over andere Alpenpassen) en versloeg met veel moeite de Oostenrijkers, die Genua hadden ingenomen, bij M a r e n g o. Een 2de overwinning van Moreau, bij fl o h e n 1 i n d e n, die den weg naar Weenen opende, leidde tot den vrede van Lunéville (1801). Zij herinnert aan den vrede van Gampo-Formio : 1°. de Keizer erkende opnieuw Frankrijk's bezit van den linker Rijnoever; 2°. de vorsten, die links van den Rijn bezittingen hadden, zouden schadevergoeding in het rijk ten Oosten van den Rijn krijgen. Bovendien kreeg een schoonzoon van den koning van Spanje Toskane als koninkrijk Etrurië. (Karei IV van Spanje stond daarom Louisiana aan Frankrijk af, dat Napoleon in 1803 125 aan de Vereenigde Staten verkocht.) In Italië behield Pius VTI den Kerkelijken Staat en Perdinand IV Napels en Sicilië. Door den vrede van Lunéville had Oostenrijk zich aan de coalitie onttrokken. En reeds was de verhouding tot Rusland ook geheel gewijzigd. Paul I zag in Napoleon den bedwinger der revolutie en gevoelde voor hem na den slag bij Marengo een levendige bewondering. Wel werd Paul I vermoord (1801), maar de nieuwe czaar Alexander I (1801—'25) sloot toch reeds in 1801 vrede met Napoleon. Zoo was Frankrijk alleen nog in strijd met Engeland, doch na den val van Pitt, den ziel van den krijg, die wegens binnenlandsche moeilijkheden aftrad, volgde spoedig de vrede: de Engelsche regeering vond het gewenscht, door een vredestijdperk meer orde in de financiën te krijgen, en hoopte tevens op een gunstig handelsverdrag met Frankrijk; Napoleon van zijn kant wist, hoe Frankrijk naar vrede verlangde. Zoo kwam reeds in 1802 de vrede van Amiens tot stand, waarbij 1°. Engeland het Hollandsche Ceylon behield, 2°. Malta aan de Johanniterorde en Egypte aan den Sultan werd teruggegeven en 3°. van de Ionische eilanden eene onafhankelijke republiek onder protectoraat van Rusland en .Turkije werd gemaakt. Bovendien werd bepaald, dat aan het huis Oranje-Nassau schadevergoeding verleend zou worden voor 't verhes van de bezittingen en ambten in de oude Republiek. Die schadevergoeding werd in Duitschland gevonden en bestond o. a. in het bisdom Fulda en de rijksstad Dortmund. De Erfprins bestuurde die gebieden en kreeg bij den dood van zijn vader in 1806 ook de Nassausche landen (zie ook blz. 133). Nog in 1802 en 1803 heeft Napoleon zijn invloed in Italië zeer versterkt en in Zwitserland en in Duitschland groote veranderingen gebracht. In 1802 liet hij zich uitroepen tot president der Cisalpijnsche' Republiek, voortaan Italiaansche Republiek ge-' heeten en annexeerde hij Piemont en E1 ba. 'tKonink-s Verhouding tot Rusland. Vrede van Amiens. 1802. Versterking an den Franchen Invloed n Italië 1Snn Kerstdag 1805 den vrede van P r e s-1 burg, waarvan de hoofdinhoud is: 1°. Oostenrijk staat af : Oorzaken van de 3de coalitie. De veldtocht van 1806. 'rede v. Presburg. 1805. 132 Jozef koning van Napels. 1806. Versterking van Nap.'s invloed in Duitsehland. De Rijnbond, 1806. Einde van he Duitsche kei Eerrijk. 1806 De 4de co al 1806—'0 Venetië aan 't koninkrgk Italië, I s t r i ë en D a 1 m a t i ë aan Frankrijk, Tirol aan Beieren, terwijl ookWurtemberg en Baden1 uitbreiding van grondgebied kregen; 2°. Het erkent de vorsten van Wurtemberg en Beieren als koningen. Na dezen vrede versterkte Napoleon zijne positie in Italië en in Duitschland. „La dynastie de Naples a cessé de régner", decreteerde de Keizer en hij stelde zijn broer Jozef in Napels als koning aan. Ferdinand vluchtte naar Sicilië, waar hij zich met hulp der Engelsche vloot wist te handhaven. In Duitschland was het doel van Napoleon, de middenstaten te versterken, om in hen een tegenwicht tegen Pruisen en Oostenrijk te krijgen. Saksen werd, evenals Beieren en Wurtemberg, een koninkrijk; Baden een groothertogdom. Verder schiep Napoleon het groothertogdom Berg voor zijn zwager Murat; zijn broer Lodewijk werd koning van Holland. Maar vooral is van beteekenis de stichting van den R ij n b o n d (1806), waarvan een groot getal staten lid werden ; Napoleon werd beschermheer van den Rijnbond, die hem een jaarlijksch contingent, eerst van 63,000 soldaten, later van het dubbele getal leverde. t Kort na de oprichting leverden de leden van den Bond bij ■den Rijksdag de verHaring in, dat zij wegens de „insuffisance 'compléte" het Rijk niet langer konden erkennen. Frans TI, die reeds in 1804 ook den titel van keizer van Oostenrijk had aangenomen, verklaarde thans de banden, waarmede hij aan het Duitsche Rijk verbonden was, verbroken; hij noemde zich voortaan Frans I, keizer van Oostenrijk (1806). Het „Heilige Roomsche Duitsche" Rijk bestond niet meer. 1- De oorlog was inmiddels voortgegaan. De Russische troepen 7 waren in het veld gebleven, en in plaats van Oostenrijk vatte Pruisen de wapenen op tegen Napoleon. Deze 4A° coalitie (1806— '07)2 is dus feitelijk eene voortzetting van de derde. 1 Vgl. Blad N°. 86 ; kaartje : Baden. « Zie voor „Napoleon en de éde en 6de coalitie-oorlog" ^d. B. XIc, 2de kaart en Xle. 133 Pruisen was lang onzijdig gebleven, maar gevoelde zich in 1806 door Napoleon gedupeerd. Zoo had Napoleon het aan den Engelschen koning ontnomen Hannover aan Pruisen geschonken, maar ontzag zich niet, bij de onderhandelingen met Engeland over een vrede — die evenwel mislukten — de teruggave van Hannover aan Engeland te beloven; zoo noodigde hij Prederik Willem LTI uit, om, als tegenhanger van den Rijnbond, in 't Noorden een bond te stichten, maar tegelijkertijd werkte hij de totstandkoming daarvan zooveel mogelijk tegen. Aangezet door koningin L o u i s e en meegesleept door den oorlogzuchtigen geest in het leger, richtte de Koning aan Napoleon een ultimatum, waarin de teragtrekking der Fransche troepen tot achter den Rijn werd verlangd. Napoleon gaf geen antwoord op dat ultimatum : de krijg begon. De Erfprins (vgl. blz. 125) die ook niet tot den Rijnbond had willen toetreden, koos de zijde van Pruisen en verloor daardoor zijne gebieden ; zijne latere pogingen bij Napoleon tot terugverkrijging van zijn vorstendommetje hadden geen succes. Spoedig bleek, dat het Pruisische leger sinds den tijd van> Frederik II heel wat aan deugd en gehalte had ingeboet: de aanvoerders deugden niet; de Koning zelf was geen doortastend man. In korten tijd waren de beide Pruisische legers verslagen bij Jena en bij Auerstadt; de bevelhebber, Brunswijk, sneuvelde. Met ongehoorde snelheid gaven zich de voornaamste vestingen over; de Koning vluchtte naar Koningsbergen. Reeds in Oct. 1806 deed Napoleon zijn intocht in Berlijn, waar hij zijn eerste decreet betreffende het continentaalstelsel uitvaardigde (zie blz. 140—141) en daarna wendde hij zich tegen den 3den vijand, Rusland. Hier kwam Napoleon echter in ongunstige conditie. De 1 Russen hadden alle levensmiddelen medegenomen; de soldaten leden honger. Door dooiweer werd de bodem één moeras: tot de knieën moesten de soldaten door het slijk waden, waarin het geschut bleef steken. Napoleon volgde den terugtrekkenden vijand dan ook niet, maar liet zijn leger winterkwartieren be- Oorzaken van het optreden van Pruisen. fena en Auerstadt. 1806. ïiyau en Friedland. 1807. 134 De vrede's van Tilsit. 1807. trekken. In 't hartje van den winter tastten de Russen echter hun vijand aan, maar in den hloedigen slag bij E y 1 a u (Jan. 1807) bleef Napoleon meester van 't slagveld. Deze slag bracht echter niet de beslissing ; dat gebeurde door den slag bij F r i e d1 a n d (Juni 1807) : 't geheele Russische leger werd verstrooid. Spoedig daarop volgden persoonlijke besprekingen tusschen czaar Alexander en Napoleon, eerst op een vlot in de Njem e n, vervolgens in de stad Tilsit, en binnen een paar weken waren de beide heerschers tot overeenstemming gekomen. Pruisen, dat twee dagen later vrede sloot, werd het slachtoffer ondanks de persoonlijke pogingen van koningin Louise bij Napoleon tot meer genade. De voornaamste gevolgen van de. beide vrede's van Tilsit waren :1 1°. Pruisen stond af zijn gebied ten Westen van de Elbe en bijna alles, wat het bij de Poolsche deelingen had gekregen ; verder moest het een zware oorlogsschatting betalen. 2°. Uit de Pruisische streken bewesten de Elbe, vereenigd met een paar kleinere staatjes, vormde Napoleon het koninkrijk Westfalen (hoofdplaats Kassei), waarvan zijn broer Jeröme koning Werd. 3°. Van Poolsch-Pruisen werd het groothertogdom Warschau gevormd, dat aan den koning van Saksen werd geschonken. De Franschen heten er echter troepen liggen. 4°. Napoleon kreeg Cattaro en de Ionische eilanden. Tusschen de beide Keizers werd voorts een geheim aanvallend en verdedigend verbond gesloten, dat tegen Engeland en Turkije gericht was. Zoo was bepaald, dat als Engeland niet vóór 1 Nov. 1807 bepaalde vredesvoorwaarden had aangenomen, Rusland het continentaalstelsel in toepassing zou brengen. 1 H. N°. 30, tnjkaartje : Pruisen vóór en na den vrede van Tilsit, » H. N°. 31; d. B. Xld. 13& § 28. De Bataafsche Republiek van 1798—1806. De aanvang van het Koninkrijk Holland. De grondwet van 1798 (zie blz. 118 -120)wasgeenlanglevenbeI schoren. Het sterk centraliseerende karakter van de grondwet Ihad nl. ten gevolge, dat de regeering in Den Haag met werk werd i overstelpt, terwijl zij tevens onmogelijk voldoende op de hoogte kon wezen van alle plaatselijke belangen, waardoor hare beslisIsingen dikwijls onjuist waren. Nóch een algemeen financiestelsel, noch een nationaal recht kwamen tot stand. Al bestonden de | oude provinciale grenzen niet meer, toch werden daar nog altijd in- en uitgaande rechten van de eene provincie naar de andere Igeheven en de justitie werd nog uitgeoefend als vóór 1795; èeö^ heid van recht en rechtspraak bleef ontbreken. De uitsluiting van het staatkundig leven van hen, die den bovengemelden eed van afkeer van het stadhouderschap, enz. niet wilden afleggen, wekte bij velen ontevredenheid. De vermindering van 'slands Iwelvaart maakte de stemming ook al niet beter. Waren er dus in de Republiek om verschillende redenen voorstanders van een herziening der grondwet, ook van Napoleon ging aandrang tót «Wdening uit! hij oordeelde, vooreerst, dat de grondwet van 1798 te democratisch was en verder dat dé regeering der Bafaaf',sché Republiek niet voldoenden steun aan Frankrijk verstrekte. De Fransche regeering stelde zich in betrekking tót de drie: •Directeuren, die vóór een herziening waren. Toen hun desbetreffend wetsontwerp met groote meerderheid door de lste Kamer verworpen werd, legden zij een eenigszins gewijzigd ontwerp Bet voorbijgaan van het Vertegenwoordigend Lichaam rechtstreeks aan de grondvergaderingen voor, zonder zich te bekommeren om de protesten van de beide andere Directeuren en van de Eerste Kamer : de deuren van het zittingsgebouw San het Wetgevend Lichaam werden zelfs met steun der Fransche troepen gesloten en verzegeld en dat lichaam werd geschorst. In de grondvergaderingen was het aantal voorstemmers Binnenlandschö moeilijkheden. Ontevredenheid. De 3de coup détat. 1801. 136 De constitutie van 1801. wel driemaal zoo klein als dat der tegenstemmers, maar de thuisblijvers werden ook als voorstemmers geteld en zoo kon men verkondigen, dat het ontwerp-grondwet met groote meerderheid was aangenomen (1801).1 De constitutie van 1801 legde het hoogste gezag in handen van een Staatsbewind van 12 leden. Voor den eersten keer werden 7 leden ervan terstond benoemd door het „tegenwoordig Uitvoerend Bewind" d. i. door de 3 Directeuren, die de grondwet van 1801 hadden doorgezet; deze zeven benoemden de 5 overigen, waaronder genoemde drie Directeuren. De leden van het Wet gevend Lichaam, bestaande uit één Kamer van 35 personen, werden voor de eerste maal benoemd door het Staatsbewind ; voor later zou de aanwijzing geregeld worden bij de wet. Het vergaderde slechts tweemaal per jaar gedurende eenigen tijd en miste het recht van initiatief en dat van amendement. Alleen het Staatsbewind toch stelde wetten voor; 12 leden, door 't Wetgevend Lichaam uit haar midden benoemd, mochten erover discussieeren, waarna de vergadering ze onveranderd aannam of verwierp. Was de grondwet van 1801 dus veel minder democratisch dan die van 1798, zij was tevens minder centraliseerend: 1°. de bevoegdheid der plaatselijke besturen werd veel grooter; 2°. de departementen kregen de namen en ongeveer de grenzen van de gewesten der oude Republiek (alleen werd Drente bij Overijsel gevoegd; Bataafsch Brabant werd het departement)2; 3°. de eed van afkeer van het federalisme, enz. verviel; er kwam alleen de belofte voor in de plaats: „Ik belove trouw aan de Constitppe en onderwerping] aan de wet." Uit dit laatste blijkt tevens, dat de staatsregeling; van 1801 een verzoenend karakter droeg. Vele personen; werden in hunne voormalige betrekkingen hersteld en Willem V werkte dit in de hand, door aan zijne aanhangers in de Republiek; i 16,771 personen stemden vóór, 62,219 tegen en 't geheele getal stemgerechtigden vas 416,419. 1 H. N°. 7 : De Bataafsche Republiek; d. B. XVIII, De Balaafsche Bepubliek na 1801. 137 *e berichtenj dat hij het kon billijken, zoo zij onder het nieuwe bestuur ambten aannamen. Tusschen gematigde Patriotten en gematigde Prinsgezinden ontstond toenadering en samenwerking ; de partijregeering eindigde; ook in het Staatsbe vrind waren Oranje-gezinde oud-regenten benoemd. Een betere toekomst scheen thans aan te breken, temeer, 1 doordat in 1802 met Engeland de vrede van Amiens werd gesloten. Handel en nijverheid herleefden. Uit alle havens zeilden de schepen weg, om de opgestapelde producten van Java weg te halen en goederen naar de koloniën, die aan alles gebrek leden, te zenden. Zelfs oorlogsschepen werden tot handelsschepen ingericht. Doch toen reeds in 1803 de krijg tusschen Frankrijk en Engeland weer uitbrak, legden de Engelschen direct beslag op de handelsschepen, en vele Oostinjevaarders vielen hun gemakkelijk in handen, doordat de kapiteins onbekend waren met den veranderden staat van zaken in Europa. Napoleon eischte thans van ons buitensporige hulp voor zijni plan om van Boulogne uit een inval in Engeland te doen (vgl. blz. 130). Wij moesten een leger van 34000 man onderhouden en honderden schepen leveren voor 't overbrengen van troepen. En die eischen werden gesteld, terwijl de financiën in zoo deerlijken toestand verkeerden. „De gewone inkomsten, 33 milüoen, voldeden zelfs niet meer voor de rentebetaling alleen, die 34 millioen vorderde." Vice-admiraal Verhuell, een groot bewonderaar van Napoleon, wist een aantal schepen onder groote bezwaren naar Oostende en de Fransche kust te voeren, maar onmogehjk kon men aan alle eischen van den Keizer voldoen. Deze oordeelde, dat het Staatsbewind zich bij de ondersteuning i van Frankrijk niet genoeg meegaande en voortvarend toonde. Napoleon hield met Schimmelpenninck besprekingen over een nieuwe constitutie; hij verklaarde hem, dat hij besloten was, Schimmelpenninck aan 't hoofd der Bataafsche Republiek te stellen ; weigerde hij, dan zou hij de Republiek bij Frankrijk inlijven. Het door Schimmelpenninck opgestelde en door Napo- frede met Engeland. 1802—'08. >e eischen van Napoleon. [et einde van het Staatsbewind. 138 De grondwet van 180b. Hervorming n het belastingstelsel. leon goedgekeurde ontwerp werd voor den vorm aan het Wetgevend lichaam en de grondvergaderingen voorgelegd, die beide er hunne goedkeuring aan hechtten.1 De grondwet van 1805 legde de grootste macht in handen van den Raadpensionaris, welk ambt bekleed werd door Rutger Jan Schimmelpenninck. Zijn macht was nog grooter dan die van het Staatsbewind. Evenals dit had ook hij alleen het recht van initiatief, benoemde hij de voornaamste ambtenaren, had hij de beschikking over leger en vloot en leidde hij de buitenlandsche zaken. Maar bovendien stond te zijner beschikking een onbepaalde som, waarvan hij enkel behoefde te verklaren, dat hij ze „voor den dienst en het belang van den Staat" had gebruikt. Het Wetgevend Lichaam bestond uit een Kamer van 19 leden. Den eersten keer werden de leden benoemd door den Raadpensionaris, later zou zulks door de Departementale Besturen geschieden. Het Wetgevend Lichaam had weinig bevoegdheden ; onveranderd had het de wetsvoorstellen aan te nemen of ze te verwerpen. Het vergaderde dan ook slechts twee keer per jaar gedurende korten tijd. Onder het korte bestuur van Schimmelpenninck (1805—1806) zijn belangrijke wetten tot stand gebracht; de nieuwe regeering deed meer dan de beide vroegere regeeringen samen. Vooreerst kwam er een hervorming, tevens eenheid, in ons belastingstelsel, waarvan de verdienste toekomt aan den financier G o g e 1. Een hervorming was dringend noodig, want belasting naar draagkracht was ver te zoeken; zoo droegen de Oostelijke provinciën in de gewone belastingen veel te weinig bij.s Vele accijnzen werden afgeschaft; de van ouds bestaande verponding werd als grondbelasting uniform ingevoerd en in verband 1 De stemgerechtigden keurden het ontwerp goed met 13,094 tegen 136 stemmen, doch ongeveer 340,000 stemgerechtigden hadden zich van de stemming onthouden. * Terwijl men de draagkracht van Zeeland en Groningen ongeveer g»lijk kan stellen, droeg Zeeland in de gewone belastingen per hoofd der bevolking bij voor ƒ 24.60 en Groningen voor ƒ 11.90. L39 daarmee werd een kadaster ontworpen ; ingevoerd werden verder een personeele belasting, die verband hield met weelde en vertering (zij werd geheven naar de grondslagen huur, dienstboden, paarden en meubelen en later ook van haardsteden) en een patentbelasting, d. i. een belasting op beroep of bedrijf. De opbrengst der belastingen steeg aanzienlijk, de kosten van inning werden geringer. Maar door de hooge eischen, die Napoleon steeds bleef stellen, kon er toch geen evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven worden verkregen. Een andere belangrijke wet was die, welke het lager o nd e r w ij s regelde (1806). De Leidsche hoogleeraar Van der Palm, indertijd als agent van Nationale Opvoeding opgetreden, heeft de eerste Nederlandsche schoolwet, die in 1801 werd ingevoerd, gereed gemaakt. Krachtens die wet werden er schoolopzieners aangesteld en onderzoek gedaan naar de bekwaamheid van hen, die als onderwijzer wilden optreden. De wet van 1806 verbeterde zoowel het schooltoezicht als het examenstelsel; zij omschreef nauwkeurig de verplichtingen der departementale en gemeentelijke besturen. Het volksonderwijs is door haar tot een aanzienlijke hoogte verheven. Hoewel ook op ander gebied goede maatregelen werden ge- ! nomen — zoo werd een aanvang gemaakt met het bouwen van de sluizen bij Katwijk en werd -voor het dijkwezen betere zorg gedragen — maakte Napoleon weldra aan het bewind van Schimmelpenninck een einde. Tot zijn besluit mag meegewerkt hebben, dat hij den Raadpensionaris nog te onafhankehjk vond — hij wilde b.v. geen conscriptie en tiërceering invoeren — de hoofdreden was, dat hij aan bloedverwanten verschillende staten wilde toekennen, die zij als zijne vazallen zouden besturen en in dat lot moest ook de Bataafsche Republiek deelen. Na den slag bij Austerlitz (1805, zie blz. 131) tastte de Fransche Keizer door. Een gezichtsverzwakking van Schimmelpenninck diende hem als voorwendsel. Een voorstel van Schimmelpenninck aan de vereenigde vergadering der Hooge Colleges van Staat, de zaak aan het volk voor te leggen, werd verworpen; aan verzet Onderwijs wetten. 3et einde der Bataafsche Republiek. 140 De grondwet van 1806. Vergrooting v. 't grondgeb. In 1807. De plaatselijke bestoren. Het eontinen taalstelsel. behoefde men niet te denken, en zoo zond genoemde vergadering — het Groot Besogne geheeten — naar Parijs een gezantschap, dat op verlangen van Napoleon aan zijn broer de koningskroon aanbood. Zoo nam dus het „Koninkrijk Holland" een aanvang en wederom moest dus een nieuwe constitutie worden ingevoerd. De 4de grondwet (van 1806) komt veel overeen met de 3d, doch het raadspensionarisschap werd vervangen door de erfelijke monarchie. Het Wetgevend Lichaam vergaderde slechts één keer in 't jaar gedurende 2 maanden. Het land werd verdeeld in 10 departementen (ook Drente was een departement, terwijl Holland gesplitst werd in Amstelland en Maasland). In 1807 kwam er een 11*» departement bij, waartoe o.a. Oost-Friesland behoorde, dat Pruisen bij den vrede van Tilsit (zie blz. 134) had afgestaan ; VTiseingen kwam toen bij het keizerrijk Frankrijk.1 Aan het hoofd der departementen kwamen landdrosten, van de gemeenten boven 5000 zielen burgemeesters, die allen door den koning werden benoemd. Het departementale en stedelijke zelfbestuur werd dus vervangen door een bewind van koninklijke ambtenaren. B. 1807—1811: Napoleon op het toppunt van macht. § 29. Het continentaalstelsel. De volksopstand in Spanje. De 5«« coalitie-oorlog. . Door den slag bij Trafalgar waren de pogingen tot fnuiking van Engelands macht met geweld van wapenen voor goed verijdeld. Thans trachtte Napoleon het eilandenrijk het hoofd te doen buigen door de vernietiging van zijn handel en industrie en daarvoor diende, wat het Continentaalstelsel (blocus conr H. N». 7 : Koninkrijk Holland in 1807; d. B. XVIUb. 141 tinental) ia genoemd. Bij het decreet van Berlijn stelde Napoleon o. a. vast: 1°. De Briteche eilanden worden in blokkadetoestand verklaard ; 2°. Alle handel en correspondentie met Engeland is verboden ; 3°. De Engelsche schepen en alle vaartuigen, die uit Engeland of uit de Engelsche koloniën komen, mogen in geen enkele haven worden toegelaten. Engeland nam tegenmaatregelen, maar Napoleon vaardigde ook steeds scherpere decreten uit, waarvan wel het beruchtste is dat van Fontainebleau (1810), 'twelk het openlijk verbranden van alle producten van Engelands grond en van alle Engelsche fabrieksgoederen gelastte. Dat Engeland groot nadeel van dat stelsel moest ondervinden, ligt voor de hand. Het zocht echter de schade — en met succes — te verminderen, vooreerst door het drijveD van een reusachtigen smokkelhandel, en dan, door andere markten voor zijne waren te zoeken, b.v. in Zuid- en Noord-Amerika. In plaats van echter Engeland gedwee te maken, bewerkte Napoleon, dat het een onverzoenlijk vijand van hem bleef en de ziel van alle verzet, dat zich tegen hem openbaarde. Ook het vasteland ging onder het continentaalstelsel gebukt. De handel stond bijna geheel stil; de groote havenplaatsen gingen met reuzenschreden achteruit. Wel gingen enkele takken van landbouw en industrie zich thans ontwikkelen — zoo b.v. de verbouw en de fabriekmatige bewerking van suikerbieten en van cichoreiwortelen bij gebrek aan rietsuiker en koffie, voorts de Belgische nijverheid, nu zij de concurrentie van de Engelsche fabrieken niet had te duchten —, maar over 't geheel genomen is er groote achteruitgang in de welvaart te merken. Zoo het continentaalstelsel succes hebben, dan moest Engeland op geen enkel punt aan de Europeesche kust zijne koopwaren kunnen invoeren. Staten, die daartoe niet goed wilden medewerken, werden geannexeerd of door troepen bezet. Portugal werd reeds in 1807 bezet (door Junot): de koninklijke familie vluchtte naar Brazilië. E t r u r i ë werd geannexeerd (1808) en hetzelfde geschiedde in 1809 met den Kerkdijken Staat Bezetting van Portugal. (1807). Annexatie van Etrurië (1808) en den Kerkelijken Staat (1809). 142 Bombardement van Kopenhagen 1807. Verhouding tot Zweden. Jozef wordt koning van Spanje 1808. Kus VII, die den banvloek over alle aanranders van zijn rijk uitsprak, werd gevankelijk eerst naar Savona, later naar Fontainebleau gevoerd en jarenlang bleef hij in gevangenschap. Ook in Noord-Europa won Napoleon aan invloed. Engeland was te weten gekomen, dat één der afspraken te Tilsit luidde, Denemarken te dwingen, door zijne vloot de Britsche schepen uit de Oostzee te houden en eischte nu de uitlevering der Deensche vloot. Toen dit afgeslagen werd, bombardeerde de Engelsche vloot plotseling Kopenhagen en nam 35 Deensche oorlogsschepen weg (1807). Door dat feit werd Denemarken de bondgenoot van den Keizer. Rusland, de bondgenoot van Napoleon, begon in 1808 een inval in het Zweedsche Finland en veroverde dit in 1809 op Gustaaf IV van Zweden, een verwoed vijand van Napoleon. Groote ontevredenheid was echter in Zweden wegens den voortdurenden oorlogstoestand ontstaan, en in 1809 werd Gustaaf IV van den troon gestooten ; zijn oom — Karei XIII — werd koning, en deze haastte zich, vrede te sluiten. Zweden stond Finland af en aanvaardde bovendien het continentaalstelsel. Als troonopvolger van den kinderloozen Karei XIII wees de Rijksdag den Franschen generaal Bernadotte aan. (Hij werd koning in 1818 onder den naam Karei XIV Johan; zijn huis regeert nog in Zweden.) Zoo liep alles naar den wensch van Napoleon. Maar onverwachts leidde zijn brutale overmoed tot eene gebeurtenis, die als 't ware aan zijne heerszucht een „halt!" toeroept, en daardoor een zeker keerpunt in zijne geschiedenis vormt. Wij bedoelen den volksopstand in Spanje. Spanje stond al jaren lang aan de zijde van Napoleon ; het had zijne schepen, zijn handel en een deel zijner koloniën dan ook aan Engeland verloren. Toch legde Napoleon het er op toe, in bet land een familielid tot koning te krijgen. Op eene samenkomst te Bayonoe dwong hij zoowel den zwakken koning Karei IV, die het bestuur geheel had overgelaten aan een onbekwaam gunsteling, Godoy, als kroonprins Ferdinand tot af- 143 stand van den troon (in 1808). Jozef werd koning van Spanje. Murat werd nu koning van Napels, en Berg zou komen aan eer zoon van Lodewijk Napoleon. Doch nu stiet Napoleon plotseling op heftigen tegenstand, 't Spaansche volk wilde den vreemden koning niet erkennen, temeer, omdat hij afhankelijk was van den man, die in zoo'n ernstigen strijd met den Paus was gewikkeld. Voor het eerst verzette zich een volk tegen Napoleon, en de tegenstand dei volken bleek op den duur veel ernstiger gevaar voor hem te zijn dan die van de legers der vorsten. Een sterke Fransche legeraf ■ deeling moest zich te B a y 1 e n overgeven aan een paar guerillaaanvoerders. Jozef moest, 8 dagen na zijn intocht, Madrid ontruimen (1808). Kort daarna dwong Wellesley (de toekomstige hertog van Wellington), die met Engelsche troepen in Portugal was geland, het daar aanwezige Fransche leger te C i ntra de wapenen neer te leggen: Junot werd met zijn leger op Engelsche schepen naar Frankrijk gevoerd. Natuurlijk kon Napoleon dat echec niet aanvaarden; zeil wilde hij met zijne beste troepen naar Spanje trekken. Maai vóór zijn vertrek had hij te E r f u r t eene samenkomst met den Czaar. Ook vele Duitsche vorsten kwamen hunne opwachting bij Napoleon maken ; de tooneelspeler Talma trad hier op vooi „een parterre van koningen". Napoleon keurde toen. bij voorbaat goed, dat de Donauvorstendommen door Alexander werden bezet, die van zijn kant de Bonaparte's in Spanje erkende en zich verbond, Oostenrijk den oorlog te verklaren, als dit aanvallend tegen Frankrijk optrad. Thans kon Napoleon met een gerust hart naar Spanje trekken en weer was hij de overwinnende veldheer: nog in 1808 deed hij zijn intocht in Madrid. Maar de tegenstand van het Spaansche volk was niet gebroken, in Cadiz vestigde zich een nationale regeering en de Engelschen bleven met leger en vloot Spanje verontrusten. Toch keerde Napoleon naar Parijs terug, vooral wegens verontrustende berichten uit Oostenrijk. Begin van den volksopstand in Spanje. 1808. Samenkomst 1808. Napoleons veldtocht in Spanje. 1808—1809 Ontstaan van den 5den Coalitie-oorlog.1809. De inval der Engeischen. 1809. De veldtocht van 1809. 144 Ook hier, gelijk trouwens in vele deelen van Duitschland, kwam er gisting onder het volk, en de gevoelens der Oostenrijksche regeering vielen geheel samen met die van haar onderlanen. Vooreerst verontrustten haar de gebeurtenissen in Italië (Toskane, de Kerkelijke Staat!), maar vooral maakte, tgeen te Bayonne was geschied, grooten indruk. Was dan geen enkele dynastie voor Napoleon veilig ? Kon de Habsburgjche dynastie niet even goed getroffen worden ? Reeds drie jaar iang had Oostenrijk zijn leger hervormd en voortdurend sterker gemaakt. Voor den Czaar vreesde Oottenrijk niet: die kon zijne soldaten beter tegen Turkije en in Finland gebruiken. Het echec der Franschen in Spanje gaf goeden moed, en een opstand der Tirolers onder Andreas Hofer tegen Beieren wakkerde de geestdrift aan. Eindehjk nog beloofde Engeland een inval in België. Zoo ontbrandde, wat men den 5den Coalitie-oorlog heeft genoemd. De inval der Engelschen mislukte1. In 1809 landden zij in Zeeland, allereerst met het doel, Antwerpen te vermeesteren. Weldra hadden zij Walcheren — waar Vlissingen een hevig bombardement moest doorstaan —, Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland bezet. Maar de Engelsche bevelhebber, Lord C h a t h a m, drong niet krachtig naar Antwerpen door : tijdig konden troepen worden samengetrokken ; de Zeeuwsche koortsen teisterden de Engelschen geducht: nog in 1809 was geheel Zeeland door hen ontruimd. Den Donau langs kwam Napoleon, na een ernstigen strijd in Zuid-Duitschland, in Weenen aan. Tegenover deze stad had aartshertog Karei zich verschanst in de dorpen Aspern en E s s 1 i n g. Napoleon viel hem daar aan, maar werd teruggeslagen. De Oostenrijkers maakten echter geen gebruik van hunne overwinning — de aartshertog dacht, dat men reeds een voordeeligen vrede zou kunnen fluiten —, en zoo kwam Napoleon in de gelegenheid versterkingen te laten komen en de i (/. B. XVIII: De Engelschen in Zeeland (.1809.) 145 overwinning bij Wagramte behalen, die tot een wapenstilstand leidde. De inval der Engelschen in België mislukte, gelijk wij zagen, ook ; Engeland was te laat opgetreden : de slag bij Wagram was reeds geleverd, toen de landing nog moest plaats vinden. Bovendien begon onder de Oostenrijksche troepen een hevige ziekte te woeden, en zoo werd nog in 1809 de vrede van Weenen of Schönbrunn geteekend, waarvan de voornaamste bepalingen zijn: 1°. Oostenrijk staat af: de Illyrische provinoiën (ook Triëst) aan Frankrijk en verder Gallicië, dat grootendeels aan 't groothertogdom Warschau kwam en voor een klein deel aan Rusland; dit tot ergernis van den Czaar, die juist het omgekeerde had gewenscht. 2°. Oostenrijk erkent de nieuwe toestanden in Zuid-Europa. Na dien vrede konden de Tirolers den strijd tegen de overmacht natuurlijk niet volhouden : de opstand werd bedwongen, Hofer in 1810 te Mantua gefusilleerd. Thans kwam Napoleon tot de verwezenhjking van het plan, dat sinds een paar jaar bij hem was opgekomen. Zijn huwelijk met Joséphine was kinderloos gebleven, waarom Napoleon, die een troonopvolger wenschte, zich van haar üet scheiden (1810). Napoleon wilde wel de hand van Alexander's zuster, Anna Paulowna — de latere gemalin van onzen koning Willem II —, maar de Czaar toonde zich weinig toeschietehjk; de nieuwe gemalin werd de Oostenrijksche aartshertogin Maria Louise: keizer Frans zag in dat huwelijk een waarborg voor de handhaving van zijn staat en zijne dynastie. In 1811 werd Napoleon een zoon geboren, die den titel „koning van Rome" kreeg. De vrede van Weenen. 1809. Napoleon huwt met Maria Louise van Oostenr. 1810. 146 Koning Lodewijk. § 30. Het Koninkrijk Holland (1806—1810) ». Lodewijk Napoleon, „de goede" of de „lamme" koning, was een ziekelijk, goedhartig man, doch tevens wispelturig, onzelfstandig, ijdel eu prachtlievend. Zijne goede eigenschappen kwamen op treffende wijze aan den dag, toen in Leiden in 1807 door een ontploffing van een met kruit geladen schip groote verwoesting werd aangericht en vele menschen om het leven kwamen (o. a. de hoogleeraren Kluit en Luzac). Zoo hielp hij ook door woord en daad bij overstroom ingen, die Zeeland, Zuid-Holland en Gelderland teisterden. Groot was echter zijn spilzucht. Zijn hofhouding, was weelderig ingericht en groote onkosten veroorzaakte de verplaatsing van zijn residentie, eerst van Den Haag naar Utrecht, daarna van Utrecht naar Amsterdam, waar het stadsbestuur den koning het stadhuis als paleis ten gebruike aanbood; ten slotte vertoefde hij veel op het paviljoen te Haarlem. Lodewijk trachtte al zijne onderdanen om zijn kroon te vereenigen en de voormalige partijschappen uit te roeien. Hij kwam in dat opzicht op een betrekkelijk gunstig tijdstip aan de regeering : in 1806 was namehjk Willem V gestorven, zoodat ook zij, die zich nog altijd door hun eed van trouw aan genoemden vorst verbonden gevoelden, zich zonder gewetensbezwaar bij de nieuwe regeering konden aansluiten. Kundige mannen uit alle partijen stonden hem ter zijde, b.v. Gogel voor financiën, Verhuell voor marine, Van Maanen voor justitie. Al te veel naar Napoleons zin toonde Lodewijk echter voorliefde voor de oude regentenfamilies en voor den adel. Zijn ijdelheid, die daarbij duidelijk doorstraalde, uitte zich ook in het instellen van ridderorden en in de benoeming van maarschalken, om de Hollandsche troepen aan te voeren. Omtrent dit laatste schreef Napoleon hem : „Gij deelt belooningen uit, voordat men U gediend heeft; wat zult gij geven, als men U diensten bewijst ?" » H. N°. 8, 3de kaartje ; d. B. XVIII b. 147 Lodewijk kwam met Napoleon weldra op minder goeden voet. In zijn streven, vóór alles de belangen van zijne onderdanen te behartigen, wilde Lodewijk niet de maatregelen nemen, waarop Napoleon met kracht aandrong : hij wilde geen conscriptie invoeren: die onttrok te veel handen aan landbouw, nijverheid en handel; hij wilde geen tiërceering of staatsbankroet: dat zou het crediet van een handeldrijvende natie benadeelen. Ook wilde hij bezuinigingen op leger en vloot. Men moet erkennen, dat Lodewijk bij dat alles zijne beloften jegens zijn broer geschonden heeft. Napoleon had hem uitdrukkelijk genoeg voorgehouden, dat hij vóór alles Franschman moest zijn" en wilde in hem niet meer zien dan een „Fransch prefect van hoogeren rang" ; zijn streven, vóór alles Hollander te zijn — ook de taal zijner onderdanen trachtte hij o. a. onder leiding van Bilderdijk te leeren —, en niet alleen in naam, maar ook in werkelijkheid souverein te wezen, was daarmede in volslagen tegenspraak en gaf aanleiding tot herhaalde klachten van Napoleon. Daardoor ook kregen de beide broers geschil over de invoering van den Code Napoleon, welk wetboek Lodewijk wilde wijzigen in overeenstemming met de nationale zeden en behoeften, doch dat Napoleon hier ongewijzigd wilde ingevoerd zien. Inderdaad „vertoont het „Wetboek Napoleon, ingerigt voor het koninkrijk Holland", slechts geringe afwijkingen van het Fransche origineel." De grootste grief die Napoleon had, was de slappe toepassing van het continentaalstelsel. De Keizer beschouwdeflolland terecht als een invoerpoort voor Engelsche waren, die vooral over de Wadden en over Zeeland werden binnengesmokkeld. Inderdaad was Lodewijk's toezicht niet scherp en in woede schreef de Keizer hem eens: „Van uw eigen paleis tot de kleinste hut is alles vol gesmokkelde waren." De oorlog met Engeland had opnieuw het verhes van onze 1 koloniën ten gevolge. In 1806 ging de Kaapkolonie verloren ondanks de dappere verdediging van generaal Janssens. Java 1 bleef voorloopig nog behouden, maar de ellendige toestand, waarin het verkeerde, maakte het hoogste noodig, dat er een Geschillen tusschen Lodewijk en den Keizer. rerlies der koloniën. •aendels. 148 bekwaam en doortastend man optrad. De ambtenaren maaKien zich aan grof phchteverauim schuldig, een vloot ontbrak, het leger had niets te beteekenen. Lodewijk het voor het gouverneurgeneraalschap het oog vallen op Daendels, die de verwachtingen niet beschaamde. In de drie jaren van zijn bewind (1808 '11) heeft hij veel goeds tot stand gebracht, doch daartegenover moet gezegd worden, dat zijn bar optreden tegen de inlandsche vorsten, zijn hardvochtigheid en zijn dwangarbeidstelsel bij de bevolking verbittering opwekten tegen het Nederlandsche gezag. „De donderende groote heer, toewan besar goentoer", was zijn bijnaam. Terecht werd ook geklaagd over zijn baatzucht. Allereerst wijdde Daendels zijn aandacht aan de verdediging van Java. Hij versterkte het leger met duizenden manschappen en legde op onderscheidene plaatsen verdedigingswerken aan ; vooral Batavia werd zeer versterkt. Tevens werd uit kleine inlandsche vaartuigen een nieuwe vloot samengesteld. Gedeeltelijk met de verbetering der verdedigingswerken staat in verband de aanleg van den grooten postweg van Anjer naar Panaroekan, een reuzenwerk, dat in een jaar tijds voltooid werd, doch met opoffering van duizenden menschenlevens : de arbeid werd meest in heerendienst verricht. De reis tusschen genoemde plaatsen kon thans in 6 a 7 dagen worden afgelegd, terwijl er anders 40 dagen voor noodig waren. Batavia heeft veel aan Daendels te danken. Hij nam verschillende maatregelen tot verbetering van den gezondheidstoestand dier stad: daarvoor werden de meeste grachten gedempt, vele huizen afgebroken, kerkhoven verplaatst en ruime voorsteden aangelegd. Zoodoende verrees langzamerhand naast de oude een nieuwe stad, die veel beter geschikt was als woonplaats in de tropische luchtstreek. Met kracht trad Daendels tegen de misbruiken in de ambtenarenwereld op, doch omgekeerd bezorgde hij den ambtenaren ook hoogere traktementen. Al trachtte Daendels dus de bevolking tegen machtsmisbruik te beschermen, toch oordeelde 149 hij den tijd nog niet gekomen, om het stelsel van gedwongen leverantiën af te schaffen. Bovendien drukten de heerendiensten niet alleen bij den aanleg van wegen, maar ook bij de gedwongen koffiecultuur zwaar op de inlanders. Daendels bracht het aantal koffieboomen van 27 millioen op 72 mülioen. Ook bepaalde hij, dat jaarlijks 100,000 djatiboomen moesten worden aangeplant. Na de inhjving riep Napoleon Daendels terug; zijn opvolger werd Janssens, dezelfde, die de Kaapkolonie aan de Engelschen had moeten overgeven. Thans had hij weer een dergelijke weinig benijdenswaardige taak te vervullen. In 1811 verscheen nl. een Engelsche vloot voor Batavia; de Engelschen maakten zich van die stad meester en dreven de troepen bij Weltevreden terug. Tevergeefs trachtte Janssens zich staande te houden : tegen de overmacht was hij riet bestand en van de inlandsche bevolking ondervond hij weinig steun. Hij heeft overigens tot 't laatste toe zijn plicht gedaan. Zoo ging dus ook Java verloren ; de Nederlandsche vlag bleef alleen waaien aan de kust van Guine a en op het eilandje Decims1, waar Hendrik D o e f f weigerde, de factorij aan de Engelschen over te geven. De inval der Engelschen in 1809 (zie blz. 144) was voor Napoleon een welkome gelegenheid, om de Hollandsche kusten met Fransche troepen te bezetten. Maar bovendien het hij Lodewijk weten, dat hij afstand moest doen van een gedeelte van 't land en in de conscriptie en de tiërceering moest toestemmen. Lodewijk begaf zich naar Parijs, om over die eischen persoonlijke besprekingen met Napoleon te voeren. Van vriendschappelijk overleg was echter geen sprake. Tijdens Lodewijk* afwezigheid werd Walcheren bij het Keizerrijk ingelijfd ;8 Lodewijk verkeerde te Parijs in halve gevangenschap en stemde ter slotte in Maart 1810 toe in een verdrag, waarbij Brabant, Zeeland en Gelderland ten Zuiden van de Waal aan Frankrijk werder Java komt aan de Engelsehen. 1811. Tractaat van Maart 1810. 1 H. No. 7 : Deoima. 1 H. N*. 7. 3de kaartje : Grens 1 Februari 1810. Het einde van bet Koninkrijk Holland 1810. De inlijving. 150 afgestaan ;1 bovendien werd bepaald, dat 18000 man troepen, bijgestaan door Fransche douaniers, de kusten en monden der rivieren zouden bewaken. Lodewijk keerde naar zijn land terug, maar terstond kwam weer bij hem de oude geest van verzet boven. Van zijn kant legde Napoleon het gesloten verdrag zóó uit, dat de Fransche generaal zelfs Leiden en Den Haag bezette en zich met zijn staf te Utrecht vestigde. Geen ambtenaar wist ten slotte meer, wiens bevelen hij te gehoorzamen had, die van den Koning of van den Franschen generaal. Zoo kon de toestand niet blijven. Een nietige zaak verhaastte de uitbarsting: de koetsier van den Franschen gezant werd te Amsterdam door 'tvolk geduwd en gestooten ; de Fransche gezant nam dat hoog op ; de Keizer deelde zijn zienswijze en riep hem terug. Lodewijks denkbeeld, Amsterdam te verdedigen, vond geen bijval; nu de Franschen reeds midden in 't land waren, zou zulks nutteloos, ja, dwaas zijn geweest. Lodewijk deed afstand ten behoeve van zijn zoon Bn verliet het land. Napoleon keurde dit evenwel niet goed an verklaarde Holland met het Keizerrijk vereenigd (9 Juli 1810). rrouweas, ook zonder 's Konings afstand zou Holland ingelijfd zijn — het inlijvingsdecreet lag al gereed —, en wel om het continentaalstelsel door te voeren; de Keizer schreef: „ü heb Bolland met het Rijk vereenigd, om er mijne douaniers heen te kunnen zenden." § 31. Het tijdperk der inlijving (1810—'13). Het koninkrijk Holland was, toen het bij Frankrijk werd ingelijfd een „ongelukkig, verarmd en vervallen land." Een tollinie scheidde het, land van Frankrijk en van de naburige staten van het Rijnverbond ; de handel op Duitschland verplaatste zich dientengevolge van Rotterdam en Dordrecht naar de Schelde, tot groot profijt o. a. van Antwerpen en van Zeeland. De over- 1 H. N°. 8. 3de kaartje : Grens van 16 Maart 1810; d. B. XVIIIb. 151 zeesche handel was zeer verminderd; de schepen lagen in de havens te rotten. In Holland betaalde men driemaal zooveel aan belastingen als in Frankrijk en toch kon de rente van de staatsschuld over de jaren 1808 en 1809 niet uitbetaald worden. Hoe pijnlijk het verhes van ons volksbestaan ook was, velen oordeelden, dat de inlijving een weldaad voor Nederland zou zijn, dat financiewezen en belastingen er door in beteren toestand zouden komen en de handel „vrijheid van beweging zou erlangen over een markt, die toch nagenoeg het geheele vasteland van Europa omvatte", want toezegging werd gedaan, dat de genoemde tollinie zou opgeheven worden. Nederland werd ook volstrekt niet als veroverd land beschouwd : het kreeg vertegenwoordigers in de hooge staatscolleges van Frankrijk ; de officieren behielden hun rang en velen hunner zijn trouwe dienaars van Napoleon gebleven, zooals generaal Janssens en admiraal Verhuell; de hoofdambtenaren waren haast allen Nederlanders; bij de regeling der Nederlandsche aangelegenheden liet Napoleon niet na, de meeningen te hooren van kundige mannen, zooals van Gogel en van den rechtsgeleerde Van Maanen. Hoe werd het bestuur ingericht % Het grondgebied werd verdeeld in 9 departementen, waarvan de namen grootendeels aan die der rivieren waren ontleend.1 Aan 't hoofd van ieder departement stond een prefect, onder wien weer sous-prefecten en maires. De plaatselijke zoogenaamde volksvertegenwoordigingen waren slechts raadgevende lichamen en hadden feitelijk niets te zeggen. De meeste prefecten waren Nederlanders. Het minst gunstig staan aangeschreven de beide Belgen de Celles, prefect van het departement van de Zuiderzee, overigens een bekwaam en werkzaam persoon, en de S t a s s a r t, prefect van de monden der Maas; zij maakten zich gehaat door strenge nakoming van de hun gegeven bevelen en traden niet altijd met tact op ; men dient echter niet te vergeten, dat zij vaak met onwil en sleur van de zijde der Hollanders hadden te kampen. Vooral de maires — veelal oud-regenten — voelden zich 1 H. N". 7 : Nederland bij Frankrijk ingelijfd ; d. B, XVIIIc. Inrichting van het bestuur. 152 SI Tièrceering. Ti hun trots gekrenkt, als zij kortaf bevel kregen, een order binnen J4 uur rut te voeren. Algemeen landvoogd werd de reeds 72arige Lebrun, hertog van Plaisance, een zeer welwillend en goedhartig man, die zijn best deed, het den Nederanders zoo dragehjk mogehjk te maken, maar dikwijls niet kon ngrijpen, omdat het eigenlijke gezag niet bij hem, maar bij de prefecten berustte.1 Hij had in opdracht te waken over le uitvoering van 's Keizers orders en den Keizer van alles te mderrichten; hij moest voor hem zijn „een oog, waarmede hij sag, een oor, waarmede hij hoorde." In één der artikelen van het inlijvingsdecreet stond: „De renten der publieke schuld zullen, over 1810, niet verder onder ie lasten worden gebracht, dan voor een derde van hare tegenwoordige bedragen." Met dat besluit werd dus de tiëreeering van de rente der staatsschuld uitgesproken (van de „rente", want de schuld zelve werd intact gelaten). Dat besluit kwam overigens niet onverwachts : hoe lang had Napoleon er reeds op aangedrongen ! Want inderdaad, de financieele toestand was onhoudbaar geworden. In 1810 bedroegen de uitgaven 78 millioen i— waarbij aan rente voor 40 milhoen —, waren de inkomsten .45 milhoen en was er dus een tekort van 33 milhoen. De rente der openbare schuld was in 1808 en '09 al niet uitbetaald. Ten onrechte is dan ook de tièrceering als despotisch en willekeurig veroordeeld: de maatregel was onvermijdelijk en de rentetrekkers hadden nu ten minste kans op geregelde rentebetaling. Ook van de achterstallige rente over 1808 en '09 werd het derde gedeelte uitbetaald. Met dat al bleef de tièrceering een harde maatregel; de hoop op uitbetaling van het geheele rentebedrag was vervlogen ; vele kleine renteniers vervielen tot groote armoede, en ten zeerste leden de gasthuizen en de liefdadigheidsgestichten, want de staatsrenten maakten wel 3/4 van hunne inkomsten uit. Ook om te bezuinigen bleven van de hoogescholen alleen die van Leiden en Groningên bestaan. Tenminste met ingang 1811, toen de Fransche administratie werd ingevoerd — vóór dien tijd had^hü^groote macht—. 153 Ondanks de tiërceering bleef er nog een tekort bij de begroo- 1 tingen ; voorloopig werd daarom bet minder drukkende Fransche belastingstelsel niet ingevoerd, omdat zulks een al te gevoelig verhes voor de schatkist zou zijn. Toen dat belastingstelsel eindelijk in 1812 werd ingevoerd, „miste het zijn doel en wekte algemeen wrok en verbittering" van wege de ook hier in te voeren belasting op de tabak, dat een dagelijksch genotmiddel was geworden. Bovendien werd de bewerking en verkoop van de tabak een rijksmonopolie, bestuurd door de r e g i e, d. i. het personeel met de inning der directe belastingen belast. Wat de Nederlanders zeer gevoelig trof, was de conscriptie of gedwongen loting: zij, die 20 jaar oud waren, moesten loten, wie hunner gedurende vijf jaar zouden moeten dienen. De maatregel kreeg terugwerkende kracht over de jaren 1808 en '09. Bovendien moesten de zeeheden van 24 tot 50 jaar op de marine dienen, voor zoover zij daartoe werden opgeroepen (maritieme conscriptie). De conscriptie heeft de grootste verbittering verwekt. Men bedenke, dat het Nederlandsche volk nooit bijzonder krijgszuchtig is geweest. Maar bovenal, men moest de wapenen opvatten voor den man, die als een dwingeland werd beschouwd ; iedere overwinning, voor hem bevochten, deed de kans, aan de vreemdelingenheerschappij te ontkomen, kleiner worden. En overal, op iedere plaats in Europa, kon de Keizer de landskinderen in 't vuur zenden ; de dienstphchtigen waren „kanonnenvleesch". Menigmaal leidden de hchtingen tot vrij heftige volksbewegingen, o. a. te Amsterdam in 1811. Wat hier ook als iets drukkends werd gevoeld, dat waren de censuur en het politietoezicht, die strenger werden, naarmate de ontevredenheid toenam. Slechts enkele couranten mochten blijven verschijnen en alle stonden onder toezicht van den prefect. Ieder manuscript moest, voor het ter perse ging, den censor worden toegezonden. De politie bemoeide zich met allerlei zaken, zelfs van ongehuwde erfdochters werden inlichtingen ingewonnen omtrent haar rijkdom, talenten, ouderdom e. a. Fransche spionnen waarden rond, om op verdachte Belastingstelsel. Tabaksmonopolie. Conscriptie. Andere grieven. 154 Economische achteruitgang. woorden en gebaren te letten. Grooten weerzin verwekte de instelling van de j u r y, hoewel overigens de rechtspraak beter was dan ooit te voren en er eenheid van rechtsbed e e 1 i n g kwam door de invoering van de Napoleontische wetboeken en de oprichting van vaste rechtbanken. De Fransche taal werd natuurlijk de officieele; de nieuwsbladen moesten zoowel in 't Fransch als in het Hollandsen verschijnen; van ieder onderwijzer werd verlangd, dat hij voortaan Fransch moest kennen, al werd het Fransch geen verplicht leervak op de lagere school. De economische toestanden waren allertreurigst. Bijna alle takken van nijverheid stonden stil of gingen sterk achteruit. De visscherij werd door allerlei beperkende voorschriften zeer belemmerd en alle berichten spreken van ellende in de zeedorpen. Het continentaalstelsel werd in al zijn strengheid toegepast: een groot aantal douanen — allen Franschen — bewaakten de kust. Hun ambt, dat hen veel met den minderen man in aanraking bracht, maakte hen zeer gehaat. Elke visscherspink, die zee koos, had een soldaat aan boord, voor welks behouden terugkomst het geheele dorp aansprakelijk was. De zaken stonden dan ook nagenoeg stil; in 1812 vielen in Amsterdam slechts 40 schepen binnen en in de Maas slechts 10. Ook de binnenhandel had weinig te beduiden. De tollinie in Brabant bleef tot in October 1812 bestaan. Zonder paspoort kon men niet van de eene stad naar de andere reizen, zonder een geleidebrief geene goederen van het eene departement naar het andere zenden. De meeste takken van nijverheid vertoonden grooten achteruitgang. Op het platteland en in de landprovincies, waar de nering niet in onmiddellijk verband met handel en visscherij stond, werd minder geleden, temeer, omdat zich hier tabaksbouw, beetwortel ver bouw en aardappelteelt ontwikkelden.1 Dat de prijzen van verschillende 1 Enkele voorbeelden van achteruitgang. In 1806 waren in Holland 149 rietsuikerraffinaderijen met 1408 werklieden, in 1811 : 118 met 183 werklui, wat dus bewijst, dat de meeste raffinaderijen maar 1 knecht meer hadden, L55 artikelen enorm in de hoogte gingen, ligt voor de hand. De koffie steeg in 1813 tot f 2.50, de suiker tot f 3 per pond. Men trachtte zich met surrogaten te behelpen: aftreksel van lindebloesem verving de thee, de cichorei trad in de plaats van de koffie, gedroogde kersebladen werden gerookt. Uit allerlei omstandigheden blijkt, hoe in 't land de algemeene verarming schrikbarend toenam. Het getal armlastigen te Amsterdam liep in de tienduizenden. Het aantal faillissementen was zeer groot. Vele aanzienlijke families verhuisden van de steden naar het platteland, zonden bedienden weg en schaften rijtuig af, waardoor velen uit de lagere standen hun middel van bestaan verloren. Een oogenblik, schreef Lebrun den Keizer, stonden er in Amsterdam 1900 huizen te huur. Dikwijls heten eigenaars de huizen sloopen, Kever dan de grondbelasting te betalen. In enkele plaatsen werd het. afbreken van huizen een broodwinning. Te Amsterdam werden niet minder dan 2900 panden van staatswege in veilig gebracht, om met de opbrengst de verschuldigde belastingen te dekken : deed zich geen kooper voor, dan werden zij van staatswege afgebroken. Ook de buitenplaatsen vielen onder sloopershanden; de fraaie tuinen werden in weiland of moesgrond veranderd. Onderwijzers, predikanten, boogleeraren en andere ambtenaren kregen hunne traktementen zoo slecht uitbetaald, dat zij dikwijls armoede leden. Overal dus ellende, verval, achteruitgang, armoede. nl. om op de zaak, die gesloten was, te passen. Oorzaak : geen grondstoffen en geen afzetmarkten. Het aantal Leidsche lakenfabrieken daalde van 20 op 6. De Zaansche papierfabrieken produceerden 30,000 riem per jaar tegen vroeger 70,000. De Amsterdamsche azijnfabrieken werkten met 80 arbeiders tegen vroeger met 76. Op de tabaksfabrieken in Amsterdam verminderde het aantal werklui van 1800 (in 1806) op 200 (in 1811) en in 1812 gingen de fabrieken geheel te niet door het staatsmonopolie. Alleen de textielindustrie in Twente en hier en daar de bierbrouwerij deelden niet in den algemeenen achteruitgang. De verhooging van de graanprijzen, van voordeel voor de landbouwstreken, vermeerderde de ellende. Een merkwaardig bewijs voor de grootere ellende in de zeeprovinciën is, dat het getal vrijwilligers voor het leger daar veel grooter was en het aantal weerspannige lotelingen veel geringer dan in de landbouwprovinciën. Verarming. 156 foordeelen v. het Fransche, bewind. De staatkundige toestand Naast de schaduwzijden van het Fransche bewind moet men echter de voordeelen niet over het hoofd zien. Allereerst bracht het ons gelijkheid voor de wet, godsdienstvrijheid, een doelmatige rechterlijke organisatie en goede rechtsbedeeling. De administratie werd correct: zoo werd aan de gemeentebesturen en de instellingen van liefdadigheid de verplichting opgelegd, jaarlijks gespecificeerde begrootingen te maken; aan de gewoonte, om door buitengewone heffingen van de ingezetenen of door verkoop van gemeentegoederen de uitgaven te dekken, werd een einde gemaakt. De registers van den burger ijken stand werden ingesteld; zij kwamen in de plaats van de gebrekkig bijgehouden doop- en begrafenisboeken. Ieder moest nu ook een vasten familienaam aannemen. Het begraven in de kerken of binnen de bebouwde kóm der gemeente werd verboden. De gevangenissen, die vaak in vervuüden toestand verkeerden, werden verbeterd» De koepokinenting werd bevorderd. Uitstekende wegen werden aangelegd. Het k a d a s t r e e r e n van het land volgens de Fransche methode bleek doeltreffend. En als een algemeen gevolg mag niet vergeten worden, dat tijdens het Fransche bestuur de oude geest van federalisme werd onderdrukt; het is de inhjving geweest, die „der natie het beginsel van staatseenheid heeft ingebrand." Dat alles sloot evenwel niet uit, dat men hard naar het einde van de Fransche overheersching verlangde en inderdaad wees d algemeene toestand in Europa en in Frankrijk omstreeks 1811 op een dreigend onweer, dat zich boven Napoleon samenpakte. § 32. Frankrijk en Europa omstreeks 1811 *. De voornaamste staat was het keizerrijk Frank• r ij k, dat zich nog weer vergroot had door annexatie's, vooral ter wille van het continentaalstelsel: H o 11 a n d, B ï e m e n, i H., N°. 31; d. B. XVIIld. 157 Hamburg, Lübrfck en 'tgroothertogdom 01d e n b u r g werden in 1810 ingehjfd. 't Zelfde gebeurde met het Zwitschersche Wallis, o. a. met 't oog op den Simplonweg. Dat groote rijk was omringd door vazalstaten of bondgenooten. Vazalstaten waren : 1°. de R ij n b o n d, 2°. de H e 1 v etische Republiek, 3°. 'tkoninkrijk Italië, waarvan Napoleon zelf de koning was, 4°. 't k o n i n k r ij k Napels, waar Murat regeerde, 5°. 't koninkrijk S p a n j e, onder Jozef. Denemarken en Rusland waren bondgenooten ; Pruisen en Oostenrijk waren overwonnen ; ook Zweden scheen aan Frankrijk's kant te staan. Zoo stonden dus slechts de uiterste deelen van Europa vijandig tegenover Napoleon, nl. Engeland, Portuga 1, deSpaansche opstandelingen, Sardinië enSicilië. Een zwak punt in dien staatkundigen toestand was echter 't bondgenootschap met den machtigsten staat, met Rusland. Langzamerhand werd de verhouding koel, eindelijk vijandig. Grieven waren: 1°. Rusland had Napoleon in den krijg tegen Oostenrijk nagenoeg niet gesteund; 2°. Rusland paste het continentaalstelsel, dat zijn volk en de schatkist zeer benadeelde — zoo stokte de korenuitvoer — niet van harte toe ; 3°. de annexatie van Oldenburg, waar een zwager van den Czaar zou opvolgen ; 4°. Napoleon dacht in dezen tijd ernstig aan het herstel van Polen; 5°. de kwestie van het huwelijk van Napoleon. In 1812 brak de oorlog tusschen Frankrijk ea Rusland uit, toen Napoleon weigerde te voldoen aan het Russische ultimatum, dat o. a. de ontruiming van de Pruisische vestingen door de Fransche troepen eischte. Maar 't gevaarlijkst voor de Franscbe overheersching was, dat zij het verzet der volkeren opwekte. Het Napoleontische regeeringsstelsel werd als eene drukkende vreemdelingenheerschappij gevoeld, al erkende men ook, dat het door de opheffing van verouderde instellingen in vele opzichten een weldaad was geweest. Ernstig was het volksverzet in Spanje. De oorlog van Oostenrijk in 1809 was er eveneens eene uiting van geweest. Ook in Duitschland ontstond eene patriottische beweging, in De verhouding tot Rusland. Het verzet der volkeren tegen Napoleon. 158 De toestandei en denkbeelden in Frankrijk. 'tbijzonder in Pruisen. Daar heeft Scharnborst het leger georganiseerd en ervoor gezorgd, dat alle jonge mannen mihtairisch geoefend werden. Pruisen mocht niet meer dan 42,000 man onder de wapenen hebben ; Scharnhorst verving nu het eene contingent van 42,000 man na eenige maanden oefening door een nieuw contingent. S t e i n werkte na den vrede van Tilsit aan eene geheele reorganisatie van Pruisen, daarbij gesteund door koningin Louise, die diep geschokt was door den rampzaligen toestand van haar land en haar volk en in 1810 overleed. De „Erbunterthanigkeit" der boeren werd afgeschaft; iedereen kon „uit zijn stand treden", d. i. het beroep kiezen, dat hij wilde; in de steden kwamen plaatselijke besturen, door de burgerij gekozen. Stein is slechts 1 jaar in Pruisen werkzaam geweest (1807—'08). Napoleon eischte zijne verwijdering, verklaarde hem zelfs vogelvrij, waarom hij eerst naar Oostenrijk, daarna naar Rusland vluchtte. Zijn werk werd voortgezet door Hardenberg. Deze stichtte universiteiten, waarvan vooral die van Berlijn te noemen is (1810) en de hoogleeraren wekten de jeugd op, zich tegen de Fransche overheersching te verzetten. Ook in ons land waren tal van personen, die niet aan de toekomst wanhoopten, zooals Van Rogendorp. i In Frarikrijk zelf wies de tegenzin tegen het despotisme ook aan. Invloedrijke personen, zooals de intrigant Talleyrand, kuipten reeds tegen Napoleon ; velen stonden gereed, van partij te veranderen, als het hem tegenliep. De handelingen des Keizers ergerden vooral de vrijzinnigen en de Katholieken. Grieven der vrijzinnigen waren : 1°. het herhaaldehjk verhoogen en vermeerderen der belastingen; 2°. de conscriptie, waarbij jonge mannen voortdurend voor den krijgsdienst werden opgeroepen; er kwam zelfs schaarschte aan weerbare mannen ; het getal jongelieden, die zich door de vlucht aan den krijgsdienst trachtten te onttrekken, werd steeds grooter; in 1812 b.v. waren er 11,000, die om die reden opgespoord werden ; 3°. de eisch, dat het onderwijs, de letteren steeds gericht moesten zijn op de verheerlijking van den Keizer; 4°. de strenge censuur en bet speursysteem 159 der politie; 5°. de geheele vernietiging van den volksinvloed. De Kathoüeken werden gegriefd door de vervolgingen en krenkingen, waaraan de Paus blootstond : men denke aan de annexatie van den Kerkelijken Staat en de gevangenneming van Pms VIL Toen de Paus weigerde, het kerkelijk huwelijk met Joséphine te ontbinden, liet Napoleon zulks doen door een college van Fransche bisschoppen. Vele Fransche geestelijken keurden dat openlijk af en werden daarom door Napoleon afgezet. Napoleon wilde verder het concordaat uitbreiden in dien zin, dat 's Pausen bekrachtiging niet meer dan een vorm zou zijn. Maar hoe hij Pms VII ook dreigde en kwelde — zelfs werden hem op den duur papier en pennen onthouden —, deze bleef standvastig en wekte daardoor de sympathie van tallooze Franschen. Zoo schaarden de Katholieken zich om den vervolgden Paus ; de vrijzinnigen hadden zich nooit met het despotisme kunnen vereenigen en de royalisten kregen weer nieuwe hoop. C. De val van Napoleon. § 33. De val van het Keizerrijk (1812—'14). Met meer dan een half milhoen man, met „het groote leger! Sder twintig natiën" begon Napoleon in den zomer van 1812 den tocht naar Rusland1. Het doel werd Moskou. Onder het : leveren van grootere en kleinere gevechten, zooals bij Smolensk, trok het Russische leger in goede orde terug, alles verwoestende en verbrandende, zoodat het bij de groote afstanden steeds moeiflijker werd, het leger van het benoodigde te voorzien. Dat voortdurende terugtrekken ergerde echter vele Russische officieren; in elk geval moest eene poging gedaan worden, het heilige Moskou te beschermen. Op het plateau van Borodino (bij de bronnen van de Moskwa) wachtten de Russen onder bevel •van Kutusoffde Franschen af ; een vreeselijke slag volgde : 90,000 soldaten sneuvelden; Ney, die zich door zijne ontstuimige dapperheid had onderscheiden, kreeg den titel: „prins van de | 1 De tocht naar Rusland is aangegeven op j^'I V^ xyn^ De tocht naar Rusland. 1812. 160 i \ i Het ontstaan der 6de coal tie. 1818. itoskwa". Napoleon won den slag, de weg naar Moskou lag open ; len 14*»» September trok de zegevierende Keizer die stad binnen sn sloeg zijne residentie op in het Kremlin, het oude czarenpaleis. [n den naeht van 15/16 September brak echter een groote brand rit, waarschijnlijk bewerkt door den gouverneur der stad (Rostopjchin), die aan vrijgelaten misdadigers er het bevel toe gaf. De Franschen moesten de vuurzee ontvluchten, Napoleon het Kremlin verlaten. Wel konden de soldaten nog weer onderdak krijgen in de staan gebleven wijken, maar levensmiddelen konden moeilijk aangevoerd worden en mijlen ver in den omtrek was 't land verwoest; daarom en om den grooten afstand van West-Europa durfde Napoleon niet in Moskou overwinteren. Tevergeefs kwam Napoleon nu met vredesaanbiedingen — vijf kostbare weken werden met onderhandelingen verbeuzeld —, en zoo bleef hem niets anders over dan de terugtocht, gedeeltelijk langs denzelfden weg, waarover hij Rusland was binnengedrongen. Vreeselijk heeft j het leger toen geleden. Honger, koude en gebrek begeleidden j de manschappen; bij duizenden stierven menschen en paarden op de sneeuwvelden. Dat de krijgstucht onder die omstandigheden verslapte, ligt voor de hand. Overal zwermden de Kozakken om het leger ; iederen dag moesten er gevechten worden geleverd ; de achterblijvers werden onverbiddelijk door de woedende boeren vermoord. Berucht werd vooral de overtocht over de Beresin a In 'tgeheel kwamen bijna 400,000 man om of werden krijgsgevangenen gemaakt; van de 15000 Nederlanders keerden hoogstens eenige honderden terug. De tocht naar Rusland was „het begin van het einde". De l-onverwinlijke was overwonnen. Graaf York, de bevelhebber van eene Pruisische afdeeling van het „groote leger", viel van de Franschen af en sloot een verdrag met de Russen, die nu Duitsch- | land konden binnendringen: de Fransche troepen moesten zich j achter de Elbe terugtrekken. Meegesleept door het enthousiasme zijner onderdanen, die aangevuurd werden door de liederen van Kom er en Arndt, verbond de Pruisische koning zichmet Rusland. Van alle zijden, uit alle standen stroomden de 161 vrijwilligers samen. BI ü c b e r, „maarschalk Voorwaarts", werd opperbevelhebber. Ook Zweden, waar Bernadotte enkel de belangen van zijn nieuw vaderland in 't oog hield, sloot zich bij de coalitie aan, en natuurlijk eveneens Engeland én Portugal (6de coalitie). Maar Oostenrijk weifelde, zoodat Napoleon voorloopig kwam te staan tegenover de Pruisen en Russen. Nog weer wist hij een groot leger op de been te brengen ; ook zij, die pas in 1814 behoefden te dienen, werden opgeroepen. De uitsohrijving van nieuwe lichtingen gaf in Nederland aanleiding tot plaatselijke oproeren, zoo in Rijnland, waar drie dagen lang de Oranjevlag van de torens woei; zoo in Zaandam, waar zes personen werden gefusilleerd. De aanzienlijken werden getroffen door de oprichting van een Garde d'honneur, waarvoor uit ons land ongeveer 600 jongelieden werden opgeroepen : het doel van den Keizer daarbij was ook, een groot aantal aanzienlijke gijzelaars in handen te krijgen. Maar die maatregel had juist tengevolge, dat de aanzienlijken nu scherp tegen Napoleon gekant werden. Het gehalte der inderhaast geoefende troepen was heel wat minder en ook de proviandeering het veel te wenschen over. De veldtocht in 't voorjaar van 1813 liep nog gelukkig voor Napoleon af : de vijand werd eerst bij L ü t z e n, daarna bij B a u t z e n verslagen. Onder bemiddeling van Oostenrijk werd er nu een wapenstilstand gesloten en kwam er een vredescongres samen te Praag onder leiding van vorst Mett e r n i c h. Toen Napoleon echter de hem gestelde voorwaarden niet wilde inwilligen, sloot ook Oostenrijk zich bij de coalitie aan. De Bondgenooten hadden thans echter gelegenheid gehad, hunne krachten te concentreeren : in den „V o 1 k e r e n s 1 a g" bij Leipzig (16, 18 en 19 Oct.) viel de beslissing ten nadeele van Napoleon uit, die zich echter toch nog naar de Fransche grens wist door te slaan. De overwinning bij Leipzig was het sein voor verdere bewegingen tegen de Franschen: in Noord-Nederland begon de opstand in November 1813, wat de Noordgrens van Frankrgk Pik. Leerb. Alg. en Vad. Oesih. g De veldtocht van 1818. 162 De krijg in Frankrijk. 1814. Afstand van Napoleon. 1814. De Restaun tie der Bon bons. 1814. voor de Bondgenooten opende; bijna geheel Duitschland — Saksen o. a. maakte eene uitzondering — viel van Napoleon af. Ook na den slag bij Leipzig werd Napoleon nog een vrede aangeboden, waarbij aan Frankrijk het behoud zijner natuurlijke grenzen : Rijn, Alpen en Pyreneeën werd gewaarborgd. Maar Napoleon haastte zich niet, ze aan te nemen, en zu zette vooral Alexander I, die Napoleon niet alleen wilde vernederen, maar ook vernietigen, door, dat de Bondgenooten den krijg naar Frankrijk overbrachten. Van verschillende zijden werd Napoleon thans in Frankrijk aangevallen. Bernadotte kwam van den Noordkant opdagen, de Pruisen, Oostenrijkers en Russen van den Oostkant, Wellington na eene overwinning bij Vittoria (1813) van den Zuidkant. Ook thans openbaarde zich op schitterende wijze het militair genie van Napoleon. Op een tiental plaatsen leverde hij nog slag en overwon herhaaldehjk. Dat maakte zoo'n indruk, dat er nogmaals vredesonderhandelingen gevoerd werden, waarbij aan Napoleon het bezit van Frankrijk met de grenzen van 1792 werd aangeboden. Opnieuw weigerde Napoleon. Nu trokken de Bondgenooten, Napoleon's taktiek volgend, met vermijding der vestingen en zonder zich om de vijandelijke troepen in hun rug te bekommeren, op de hoofdstad aan en einde Maart 1814 deden zij hun intocht in Parijs. De Senaat sprak de afzetting van Napoleon uit. Tevergeefs trachtte deze nog de kroon te redden voor zijn zoon „Napoleon II" : hij werd gedwongen, ook afstand te doen voor zijne nakomelingen. Bij de conventie van Fontainebleau werd hem het eiland Elba als onafhankehjke staat en eenige honderden gardesoldaten als leger toegewezen; voorts werd hem een jaargeld toegekend en kon hij den keizerstitel blijven voeren. <■ Kort na den afstand van Napoleon keerden de Bourbons op vden Franschen troon terug. Vooral Talleyrand — eertijds minister van Napoleon en reeds enkele jaren in verraderhjke verbinding met het buitenland — heeft voor hen gewerkt, en den fr*»1 April decreteerde de Senaat: ,,'t Fransche volk roept vrij- 168 willig op den troon Lodewijk van Frankrijk, broeder van den laatsten koning." Nu konden de mogendheden met eene Fransche regeering verder onderhandelen en den 308**11 Mei 1814 sloten zij met Lodewijk XV111 een vredesverdrag. De Bondgenooten, die den gevoerden strijd niet als een krijg tegen Frankrijk, maar tegen Napoleon beschouwden, toonden zich bij dezen lsten vrede van Parijs zeer gematigd. Frankrijk werd teruggebracht tot de grenzen van 1792, d. w. z. het behield van zijne veroveringen o. a. Avignon en een deel van Savoye. Schadevergoeding werd niet geëischt; zelfs de schilderijen en andere kostbaarheden, door Napoleon naar de Fransche musea gevoerd, werden niet teruggevraagd. Korten tijd daarna verheten de vreemde legers het land. De mogendheden hadden geëischt, dat Frankrijk eene constitutie moest hebben. Nog in 1814 verleende Lodewijk XV111 de C h a r t e, waarbij de regeeringsvorm geheel aan Engeland was ontleend. Naast den Koning kwam eene Kamer van Pairs en eene Kamer van Vertegenwoordigers; de leden van de l81* werden voor hun leven door den Koning benoemd en van enkele Pairs was de waardigheid erfelijk ; die van de 2de werden gekozen door censuskiezers (personen, die eene zekere som in de directe belastingen betaalden); de Chambre des Représentants besliste over het budget, de beide kamers over wetsvoorstellen, die bij aanneming door den Koning moesten worden goedgekeurd; de Koning had het recht, de kamer te ontbinden. Apart moet nog op artikel 14 der Charte gelet worden: „De Koning heeft hel recht, reglementen en ordonnantiën te maken voor de uitvoering der wetten en ter verzekering van de veiligheid van den Staat.' Verder waren in de Charte verschillende algemeene cönstitutioneele rechten opgenomen, als vrijheid van godsdienst en drukperi toegang van allen tot alle ambten, enz. Door den hoogen censui kreeg alleen de rijke burgerklasse invloed op 's lands zaken. De lste vrede van Parijs. 1814. De Charte van 1814. I 164 Van Hogendorp. Geheime besprekingen. § 34. De omwenteling van 1813. De grondwet van 1814. Direct na den tocht naar Rusland beraamden enkele ondernemende mannen hier te lande plannen tot bevrijding van de Fransche overheersching. Van die mannen moet allereerst G ij s b e r t Karei van Hogendorp worden genoemd. Deze was vóór 1795 pensionaris van Rotterdam geweest; in den Franschen tijd had bij nooit een staatsambt bekleed ; vooral had hij de aandacht op zich gevestigd, toen hij zich in 1801 in een geschrift tegen de toen ingevoerde constitutie verklaarde, omdat de rechten van Oranje daarin niet geëerbiedigd werden. Van Hogendorp was bovendien de man, die niet alleen de maatregelen beraamde, om een einde te maken aan het Fransche bewind, doch er tevens aan dacht, wat na de omwenteling moest geschieden. Het stond direct bij hem vast, dat de opstand in naam van Oranje moest plaats vinden en dat men „Oranje geen stadhouderstitel weer kon geven, nadat een Bonapartedenkoningstitelhadgevoerd." Hij bad reeds een schets voor een grondwet ontworpen, waarin hij den titel „Koning" gebruikt en die bij het slagen der omwenteling als leiddraad zou kunnen dienen. Van Hogendorp stelde zich in Den Haag in verbinding mef enkele andere heeren, van wie vooral te vermelden zijn de graaf van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maasdam, voormalig lid der Hollandsche ridderschap. In Leiden pleegde de hoogleeraar Johan Melchior Kernper met enkele vrienden overleg om tot bevrijding te komen en in Amsterdam gold datzelfde van den staatsman-advocaat Anton Reinhardt Falck, toenmaals kapitein der Nationale Garde en van den gewezen kapitein der Nederlandsche marine, Job May. Met opzet werd niets op schrift gesteld,; van elkaar wisten de betrokken personen zelfs niet, wie in het geheim waren ingewijd; pas den Ir*»» Nov. 1813 liet Van Hogendorp zijne medestanders gezamenlijk bij zich komen. 165 Na den slag bij Leipzig trokken Russische en Pruisische troepen naar onze grenzen op, en welhaast verschenen kleine afdeelingen Kozakken in Groningen en Zwolle en kwamen de Pruisische troepen bij onze Oostgrenzen aan. Vele Fransche ambtenaren, wel wetende, hoe gehaat zij waren, vluchtten op het voorbeeld van hunne collega's uit N.-W. Duitschland, die hun weg ovei Holland namen, weg. Uit vrees van Gorkum (aan den hoofdweg naar Frankrijk) afgesneden te worden, trok generaal M o 1 i t o r de bevelhebber der hier gelegerde troepen, met zijn garnizoer uit Amsterdam naar Utrecht. Dat vertrek werd het sein tol een volksbeweging in Amsterdam, waar de douanehuisjes in branc werden gestoken en de Fransche wapenborden afgerukt. (15 Nov. Vele Franschen, o. a. Lebrun en de Celles, vluchtten uit Amster dam weg. Toen het volk, bespeurend, dat niemand meer d< teugels van het bewind in handen had, wat meer uit den banc sprong en b.v. woningen van Fransche ambtenaren begon t< plunderen en te verbranden, werd, vooral door toedoen var Falck, een voorloopig bestuur opgericht, dat de ord< wist te herstellen, maar uit vrees voor herstel der Fransche heer schappij zich voorshands onzijdig hield; het verklaarde, dat, ali Molitor uit Utrecht terugkwam, het direct zijn taak zou neer leggen en zelfs het hijschen van de Oranjevlag op den toren stonc het niet toe. 't Was in Den Haag, dat de omwentelingsbeweging den eigen lijken stoot kreeg. Van Hogendorp, van Limburg Stirum en ande ren zagen zeer goed in, dat, als Holland door de Bondgenootei werd bezet en veroverd, zooals reeds met 't Noorden en 't Ooster van 'tland begon te geschieden, ons volksbestaan gevaar zor loopen, dat wij dan ook maar moesten afwachten, hoe de mogend heden later over ons zouden beschikken. Zij besloten door t( tasten. Van Limburg Stirum ging met de Oranjekokarde oj. den hoed over de straat en van alle zijden kwam nu de Oranje kleur voor den dag. In een proclamatie werd Holland vrij genoeme en de Prins van Oranje tot „Hooge Overheid" uitgeroepen ; vai De gebeurtenissen in Amsterdam op 15 en 16 November. t" \ L i - . Begin van de omwenteling in Den Haag 117 Nov. 1813. t v i ï * L -5 Optreden van het Algemeen Bestuur. Komst t. di Prins van Oranje 30 November. 166 Limburg Stirum ■werd provisioneel gouverneur van Den Haag; het Fransche garnizoen trok af. Van Hogendorp met enkele andere heeren riepen tegen den volgenden dag (18 Nov.) de oud-regenten van 1794 en '95 op, om raad te schaffen. Geen der opgeroepenen wilde echter verder gaan dan de orde handhaven tijdens de afwezigheid van 't Fransche bestuur. Twee dagen later (20 Nov.) vond een nieuwe samenkomst plaats, waartoe ook ter wille der onpartijdigheid regenten van na 1795 — dus Patriotten — waren opgeroepen. Maar ook deze vergadering durfde geen kloekmoedig besluit nemen. Nu aanvaardden Van der Duyn van Maasdam en Van Hogendorp het Algemeen Bestuur en in een proclamatie, die den 21sten November gepubliceerd werd, werden alle Nederlanders ontslagen van den eed van trouw aan Napoleon en opgeroepen tot den kamp voor de vrijheid. Door dit optreden maakte het Algemeen Bestuur een einde aan alle aarzeling. Velen achtten het optreden van Van Hogendorp en zijne vrienden gevaarlijk zooals b.v. Van Maanen, die schreef: „He voor mij zie de zaken zeer zwart in en kan voor de gevolgen beven, het is waarlijk al te los spel." Men bedenke daarbij, dat nog over het geheele. land de Fransche garnizoenen tal van vestingen bezet hielden; Woerden werd opnieuw door generaal Molitor bezet. Van belang was echter, dat Leiden en Botterdam zich bij den opstand aansloten ; zoo ook Amsterdam, waar Kemper en Scholten als afgevaardigden van het Algemeen Bestuur daarvoor ijverig hebben gewerkt en ten slotte de komst van een troepje Kozakken den doorslag gaf. (24 Nov.) Een paar dagen later zag Molitor zich bij het verder doordringen van de Bondgenooten in 't land genoopt, Utrecht te verlaten (27 Nov.). m Het Algemeen Bestuur zond naar Duitschland en Engeland gezanten, om Willem Frederik, den oudsten zoon van Willem V, op te zoeken. Men trof hem in Engeland aan, bezig met een expeditie naar Holland voor te bereiden. Het plan van hem en de Bondgenooten was, dat hij aan 't hoofd van vreemde troepen van Duitschland uit ons land zou binnenrukken. Ter- 167 stond maakte hij zich gereed, naar Holland te gaan, en den 3fj3tcn November 1813 kwam hij te Scheveningen aan, vanwaar lij zich onder uitbundige toejuichingen naar Den Haag begaf. De groote vraag was nu, welken rang de zoon van Willem V bier zou bekleeden. Daarover was feitelijk maar één meening : de Prins moest souverein zijn en ook Van Hogendorp dacht er zoo over. Onjuist is de vroeger geuite meening, „dat de uitroeping tot souverein het werk van Kemper zou zijn geweest en Van Hogendorp er door zou zijn verrast."1 En wat den Prins zelf aangaat, hij was niet afkeerig van de souvereiniteit, doch hij toonde zich eerst wat gereserveerd, want naar zijn meening moest duidelijk blijken, „dat de souvereiniteit het werk was van alle partijen" en vooral wilde hij zekerheid hebben over de stemming in Amsterdam: hij stond toe, dat hij in die stad officieel tot Souvereinen Vorst zou worden uitgeroepen. Op 1 December vaardigden Kemper en Scholten een proclamatie uit, waarin zij verkondigden, dat niet een Willem VI, maar een Willem I als souvereine vorst onder de natie optrad, wier burgerlijke vrijheid door een constitutie gewaarborgd zou worden. Den volgenden dag verklaarde Willem de souvereiniteit te aanvaarden en een paar dagen later nam hij het bewind over van bet Algemeen Bestuur. Van af het oogenblik, dat Willem de bestuurstaak overnam1 van Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam tot de afkondiging der grondwet» heerschte hij feitelijk onbeperkt. Die tijd is rijk aan maatregelen. Allereerst werden verschillende gehate voorschriften en wetten opgeheven, zoo werd het tabaksmonopolie afgeschaft, de censuur opgeheven en verviel bij de rechtspraak de jury. Maar in de reactie tegen het Fransche 1 Van Hogendorp had zich echter de uitroeping oorspronkelijk aldus gedacht: De oud-regenten zouden zich constitueeren tot de vergadering der StatenGeneraal ; die vergadering zou opengesteld worden voor „alle de verdere notabele ingezetenen, zonder eenig onderscheid hoe ook genaamd" ; de regeering van dit lichaam zou besloten worden met de afkondiging van een inmiddels voltooide grondwet, die het constitutioneele koningschap zou instellen, * D. i. van 6 December 1818—29 Maart 1814. Willem Frederik Souverein Vont, Maatregelen van Willem. 168 'i i i De totstand koming van de grondwet van 1814. jewind ging men soms te ver; zoo werd b.v. het verbod, lijken n de kerken te begraven, opgeheven. Het meest bederfelijke ïog was het besluit, waarbij de heerlijke rechten voor een deel werden hersteld: jacht- en vischrecht, de voordracht voor en de begeving van ambten werden aan de vroegere heeren teruggeschonken tot schade van het platteland. Waar Willem ook zijn aandacht aan moest wijden, was de legerorganisatie. In een proclamatie riep hij de natie te wapen, maar het aantal vrijwilligers was veel te gering. Allereerst werd nu bevolen, dat alle weerbare mannen (van 17 tot 50 jaar) zich met pieken in den wapenhandel moesten oefenen en uit die mannen werd deels door vrijwillige aangifte, deels door loting een landmilitie of staand leger gevormd. De algeheele bevrijding van het land is echter minder te danken aan de Nederlanders zeiven dan wel aan de vreemde troepen: Engelschen, Pruisen en Kozakken. Het duurde tot in Mei 1814, voordat al de vestingen zich hadden overgegeven (het laatst Delfzijl: 23 Mei). Verhuell, de commandant van Den Helder, achtte zich aan zijn eed van trouw aan Napoleon gebonden, en gaf de stad pas over, toen diens opvolger Lodewijk XVIH hem zulks gelastte. Voor het opstellen van een ontwerp-grondwet benoemde de Souvereine Vorst een commissie van 15 leden met als voor. zitter Van Hogendorp, wiens „Schets" als leiddraad bij de beraadslagingen diende. Die schets was aristocratisch en federalistisch getint; aan den vorst was geen buitengewoon groote macht toegekend; ook wilde Van Hogendorp het ambt van raadpensionaris herstellen. De Commissie maakte echter verschillende wijzigingen in de Schets, stemde ook het raadpensionarisschap af. Toen zij met haar werk klaar was, deed zich de vraag voor, hoe het ontwerp tot wet moest worden verheven. Een volksstemming uitschrijven wilde men niet, omdat dit den schijn kon wekken, dat men het beginsel van volkssouvereiniteit voorstond. Men onderwierp het ontwerp nu aan het oordeel van een aantal notabelen (aanzienlijken), die als de ver- 169 tegenwoordigers van het volk zonden "worden beschouwd, en deze namen — zonder beraadslaging — met groote meerderheid het ontwerp aan1 (29 Maart). De hoofdinhoud van de grondwet van 1814 is als volgt. De souvereiniteit werd opgedragen aan Willem Frederik; de kroon was erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke lijn. De macht van den Souvereinen Vorst was zeer groot; ministerieele verantwoordelijkheid ontbrak. De wetgevende macht deelde hij met de State n-G e n e r a a 1, bestaande uit één Kamer van 55 leden, die door de Provinciale Staten werden gekozen. De Souvereine Vorst kon evenwel een wet voordragen, waarbij bepaald werd, dat minstens 1/4 van het aantal leden van adel moest zijn. In tegenstelling met de Staten-Generaal der Republiek vertegenwoordigden de Staten-Generaal het g eh e e 1 e Nederlandsche volk en moesten de leden zonder lastgeving of ruggespraak bij meerderheid van stemmen de wetsvoorstellen aannemen of verwerpen. De zittingen waren niet openbaar. De Staten-Generaal hadden zelf ook het recht van initiatief en moesten de begrooting goedkeuren. Deze was gesplitst in twee hoofddeelen: 1°. die der vaste uitgaven, welke eens voor altijd werden vastgesteld en 2°. die der buitengewone en onzekere uitgaven, die. elk jaar moesten worden vastgesteld. De Provinciale Staten werden volgens een nadere regeling van 1814 gekozen 1°. door de edalen of ridderschappen, 2°. door de steden, 3°. door den landelijken stand. De stedelijke besturen werden voor hun leven benoemd door kdezerscollegiën, waarvan weer de leden door de stemgerechtigde burgers werden gekozen. De besturen der plattelandsgemeenten werden volgens een nadere regeling door de Provinciale Staten benoemd. Aan alle b estaande godsdiensten werd gelijke bescherming verleend; een staatskerk werd dus niet ingesteld ; de vorst moest evenwel behooren tot de Hervormde Kerk. De Souvereine Vorst had bij Het aantal notabelen bedroeg 600; daarvan kwamen 474 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam bijeen ; van deze stemden 448 vóór en 26 tegen. De grondwet van 1814. 170 De flnancieele wet v. 1814. De vereeniging van N.- ei Z.-NederlanÈ ïitsluiting het opperbestuur over de koloniën. Uit bovenstaande jepalingen der grondwet blijkt, dat door haar het beginsel ra'n eenheid was doorgevoerd — wat ook blijkt uit de vastgestelde eenheid van recht en rechtspraak, eenheid van munt, , jenheid in het belastingwezen, eenheid in defensie — en verder, I lat zij in zeer geringe mate democratisch was. De eerste belangrijke wet, die tot stand kwam, is de finansieele wet van Mei 1814. Daarbij werden alle schulden met .] tiare sterk uiteenloopende renten van (1% tot 7 %) veranderd in één staatsschuld, die 2% % rente zou opbrengen. Maar de biërceering bleef in zooverre gehandhaafd,, dat slechts 1/3 als „Werkelijke" Schuld werd aangemerkt; het overige s/s gedeelte was „Uitgestelde" Schuld. Jaarlijks zou voor een bedrag van i 4 milhoen gulden Uitgestelde Schuld in Werkehjke Schuld | veranderd worden, terwijl dan tevens 4 milhoen Werkehjke \ Schuld zou worden afgelost. §35. De vereeniging van Noord-Nederland en België. De grondwet van 1815. De 100 dagen. Voor den jongen staat brachten de jaren 1814 en 1815 nog belangrijke veranderingen en gebeurtenissen. Vier zaken dienen besproken te worden : 1°. de toevoeging van België ; 2°. de teruggave der koloniën; 3°. in verband met de toevoeging van België de constitutie van 1815; 4°. de terugkeer van Napoleon. Bij den lsten vrede van Parijs (30 Mei 1814) werd Frankrijk teruggebracht tot de grenzen van 1792. Het verloor zoodoende o. a. de Zuidelijke Nederlanden. Oostenrijk begeerde die landstreken niet terug en had liever schadevergoeding in Italië. De Belgen wilden het liefst, óf dat hun land weer onder Oostenrijksch bewind zou komen, öf dat het tot een zelfstandigen staat zou worden verklaard. Maar met de gevoelens der Belgen werd geen rekening gehouden: de mogendheden beschouwden de Zuidelijke Nederlanden als veroverd gebied, waarover zij de vrije 171 beschikking hadden. Willem I ijverde zeer sterk voor de vereniging van al de Nederlanden onder zijn gezag en veel steun ondervond hij daarbij van Engeland, dat een sterken staat aan Frankrijks noordgrens wenschte. Pruisen en Rusland maakten geene bezwaren. Bij de 8 artikelen van Londen (Juni 1814), opgesteld door Falck, werden de voorwaarden der vereeniging geregeld : zoo werd bepaald, dat Nederland en België één staat zouden vormen, die geregeerd zou worden naar de reeds in Noord-Nederland in werking getreden grondwet, waarin met gemeenschappelijk overleg eenige wijzigingen zouden worden gebracht; dat België behoorlijk in de Staten-Generaal moest worden vertegenwoordigd en dat in de artikelen der grondwet, waarin gelijke bescherming van alle godsdiensten was gewaarborgd, geene wijzigingen mochten plaats vinden. In 1815 werden de grenzen van den nieuwen staat vastgesteld. Niet alleen werd Willem koning der Nederlanden, maar ook groothertog van Luxemburg als vergoeding voor het verlies zijner Nassausche erflanden en voor 't geen hem in 1803 was toegekend (zie blz. 125). Luxemburg werd lid van den Duitschen Bond. In nauw verband met de vereeniging met België staat de teruggave van onze koloniën. Engeland toch wilde de kwestie van die teruggave pas bespreken, wanneer die vereeniging vast stond. De Nederlandsche regeering drong aan op de teruggave van alle koloniën, doch daarvan wilde Engeland niet weten: behalve Ceylon wilde het behouden 1°. de Kaapkolonie, dat een belangrijk station was op den weg naar zijne Indische bezittingen en 2°. Westelijk Guyana (Demerary, Essequibo en Berbice), dat sterk door Engelsche kolonisten was bezet, die er veel geld hadden gestoken in katoenplantages, zoo belangrijk voor de Engelsche nijverheid. Willem wilde vooral niet graag de WestIndische koloniën afstaan, maar Engeland ging niet ten onrechte van het denkbeeld uit, dat het aan hem zelf ter beoordeeling stond, wat het zou behouden en teruggeven, en Willem I moest toegeven. In Aug. 1814 werd het desbetreffende tractaat geteekend. In het tractaat was bovendien opgenomen, dat Engeland De teruggave der koloniën. 172 De aanneming der grondwet. De grondwet van 1815. >ns 2 millioen pd. st. moest schenken voor de versterking van ie Zuidgrens, wat aanleiding gegeven heeft tot de bewering, iat wij de Kaap zouden hebben verkocht. Als gevolg van de vereeniging met België moest de grondwet van 1814 gewijzigd worden. De vorst benoemde daarvoor Ben commissie van 24 leden, waarvan 12 Zuid- en 12 NoordNederlanders waren. Voorzitter werd wederom Van Hogendorp. Nadat de commissie met haar taak gereed was, kwamen in het Noorden volgens de bepalingen der grondwet van 1814 de Staten-Generaal in dubbelen getale bijeen, die het ontwerp met algemeene stemmen aannamen. In het Zuiden, waar een wetgevend lichaam ontbrak, werden 1603 notabelen opgeroepen, om over het ontwerp te stemmen. Verschillende Katholieke geestelijken in het Zuiden, in 't bijzonder De Brog 1 ie, bisschop van Gent, ijverden tegen het ontwerp, voornamelijk wegens het erin opgenomen beginsel van gehjkstelling der godsdiensten. Het ontwerp werd verworpen met 796 tegen 527 stemmen, terwijl zich 280 notabelen van stemming hadden onthouden. Van de tegenstemmers hadden echter 126 uitdrukkelijk verklaard, dat zij tegengestemd hadden wegens de artikelen over den eeredienst. Alleen reeds krachtens de acht artikelen van Londen moest de gelijksteUing der godsdiensten opgenomen worden. De Koning verklaarde nu, dat bij de 527 voorstemmers die 126 personen moesten worden opgeteld, benevens de 280, die niet opgekomen waren en wees er verder op, dat in 't Noorden de grondwet met algemeene stemmen was aangenomen. Zoo verklaarde de Koning de grondwet dus voor geldend, omdat ongetwijfeld de groote meerderheid „onzer gezamelijke onderdanen" zich ervoor had verklaard (Aug. 1815.) In de grondwet van 1815 bleef de macht van den vorst vrijwel onveranderd; ondanks het aandringen van enkele Belgische leden was geen ministerieele verantwoordelijkheid ingevoerd, waarvan Willem I, die geen „zetschipper" verkoos te worden, zelf niet wilde weten. De bepaling, dat hij tot de Nederlandsen- 173 Hervormde Kerk moest behooren, verviel. De titel Souvereine Vorst werd vervangen door dien van Koning. Zeer belangrijk was de verandering in de samenstelling dei volksvertegenwoordiging door de invoering van het tweekamerstelsel: de Staten-Generaal bestonden uit een Eerste Kamer van 40—60 leden en een Tweede Kamer van 110 leden. Een wetsontwerp werd pas bij de l9*» Kamer ingediend, nadat het door de,2de Kamer was aangenomen. De zittingen moesten het eene jaar in een stad van het Noorden, hel andere jaar in een stad van het Zuiden worden gehouden. De leden van de 1»<*» Kamer werden voor hun leven benoemd dooi den Koning uit hen, die door diensten, aan den Staat bewezen, door hun geboorte of gegoedheid tot de aanzienlijken van der lande behoorden. De leden der 2d» Kamer werden voor 3 jaai gekozen uit de ingezetenen der provinciën, door welker Provinciale Staten zij werden benoemd. In het Zuiden en het Noorden iede: werden 55 leden voor de 2de Kamer gekozen, hoewel hel aantal inwoners in het Zuiden het grootst was. Men stiet hiei dus direct op het bezwaar, dat een gebied met aanzienlijker be volking gevoegd was bij een gebied met minder inwoners. Var veel belang was de bepaling, dat de zittingen der 2de Kamei openbaar moesten zijn; zij kreeg het recht van ini t i a t i e f. Wat de begrooting betreft, de splitsing in twee hoofddeelen bleef staan, doch die voor de gewone uitgaven moes (na 1820) elke 10 jaar worden vastgesteld (in plaats van eeni voor altijd). Het voortbestaan van den nieuwen staat werd nog in 181f in groot gevaar gebracht door den terugkeer van Napoleon var Elba. In Frankrijk kwam na de restauratie der Bourbons weldrc onder verschillende klassen der bevolking ontevredenheid, 't Bleel spoedig, dat de Bourbons „niets geleerd en niets vergeten hadden.' Vooreerst „octroyeerde" Lodewijk de Charte, d. w. z. aan zijm koninklijke wil had Frankrijk de constitutie te danken, en hi dagteekende haar van het jaar zijner regeering. De graa van Artois vereenigde in het door hem bewoonde deel der Tui i Ontevredeni held In Frankrijk. E 174 De terugkeer v. Napoleon. 1815. Acte addition nel. Hernieu wing van dei oorlog. lerieën, dat het Pavillon Marsan heette, tal van emigranten, die ervan spraken, de nationale goederen terug te nemen, wat dus de boeren bedreigde. Uit het leger werden ongeveer 14,000 officieren ontslagen onder toekenning van half traktement, en 200,000 soldaten, die nu zonder middel van bestaan waren. Daarentegen werden de Franschen, die vroeger in de legers der Geallieerden hadden meegestreden, met denzelfden rang, dien zij toen bekleeden, in 't Fransche leger opgenomen. Eene samenzwering werd op touw gezet met het doel, Napoleon terug te roepen; 't middelpunt daarvan was de oud-minister van politie, F o u c h é. Napoleon was van alles nauwkeurig onderricht; ook wist hij, dat op het Congres van Weenen o. a. door Talleyrand aangedrongen werd op zijne verbanning naar een eiland in den Atlantischen Oceaan; in Febr. 1815 verliet hij met 1100 man, meest oudgedienden, Elba en den lsten Maart landde hij in Frankrijk. Hij trok door de Alpenstreken van Dauphiné, vermeed dus de Rhónevallei, waar de bevolking royalistisch was. De tegen hem uitgezonden legers hepen tot hem over, en ook Ney, die op zich genomen had, Napoleon dood of levend naar Parijs te brengen. Lodewijk XVIH vluchtte naar België, en den 203ten Maart kwam Napoleon te Parijs aan. - Groote ongerustheid verwekte die terugkomst van Napoleon: "in Frankrijk herinnerde men zich zijn despotisme, buiten Frankrijk 'zijne heerschzucht. Om Frankrijk gerust te stellen, stelde hij bij de „Acte additionnel aux constitutions de 1'Empire" een Kamer van Pairs en eene van Afgevaardigden in, terwijl hij het principe der ministerieele verantwoordelijkheid aanvaardde. Tot de in Weenen vergaderde mogendheden richtte hij zich met bevredigende voorstellen, doch de vier groote mogendheden hernieuwden hun verbond (de 7de coalitie: 1815) en verzamelden groote legers. „Frankrijk geloofde Napoleon niet, wanneer hij van vrijheid sprak, zoomin als Europa, wanneer hij van vrede sprak". 175 Terwijl Oostenrijk en Rusland hunne troepen op de Oostgrens van Frankrijk heten aanrukken, viel Napoleon in Belgiël, waar een Engelsch-Nederlandsch leger onder Wellington nabij Brussel stond en een Pruisisch leger onder Blücher bij Namen. Blücher werd bij L i g n y door Napoleon verslagen en ontkwam ternauwernood. Ney echter werd verhinderd, de Pruisen in den rug aan te vallen, waardoor het geheele leger vernietigd had kunnen worden, doordat hij bij Q u a t r e-B ras werd tegengehouden (de Perponcher, de Constant, de prins van Oranje, Bernard van Saksen-Weimar). Den 18den Juni tastte Napoleon de Engelschen onder Wellington bij Waterloo aan. Den geheelen dag hield de „ijzeren hertog" stand, maar tegen den avond kwamen de Franschen in het voordeel. Toen evenwel kwam het Pruisische leger, dat zich van de nederlaag hersteld had, op het slagveld aan, en weldra werden de Franschen op de vlucht geslagen. Napoleon deed thans afstand ten gunste van zijn zoon. Hij trachtte nog over Rochefort naar Amerika te vluchten, maar de haven was door de Engelschen geblokkeerd. Hij stelde zich in handen der Engelschen, die hem, in overeenstemming met 't gevoelen der mogendheden, naar St. Helena voerden, waar hij in 1821 stierf. Zijn zoon stierf in 1832 als hertog van Reichstadt. In Juli 1815 was Lodewijk XVIII weer in Parijs. De tijdelijke heerschappij van Napoleon had voor Frankrijk leelijke gevolgen. De mogendheden oordeelden, dat men in 't belang van den vrede Frankrijk, dat zoo gemakkelijk zijn wettige regeering prijsgaf, moest bewaken. Frankrijk werd dan ook geheel anders behandeld dan in 1814. Niet alleen voerde men thans weer de kunstschatten uit Frankrijk weg, maar duidelijk blijkt het vooral uit den 2^°- vrede van Par ij s (20 Nov. 1815). Wij moeten daarbij letten op 3 punten, nl.: 1°. De territoriale bepalingen. Frankrijk werd teruggebracht tot de grenzen van 1790, d. w. z. het verloor nu geheel Savoye en moest verschillende vestingen afstaan, o. a. aan het Koninkrijk De veldtocht van 1815. Ligny, Quatre Bras en Waterloo. Het einde van Napoleon. 2de Restauratie der Bourbons. De 2 de vrede van Parijs. 1815. 1 d. B. Xlg. 1?6 der Nederlanden twee, die den weg naar Parijs beheerschten, 2°. De schadevergoeding. Frankrijk moest 700 millioen francs oorlogskosten betalen, betaalbaar in 5 jaar. 3°. Toezicht. In Frankrijk bleef een observatieleger van vreemdelingen, dat door Frankrijk moest worden onderhouden. Bovendien moesten de gezanten der 4 groote mogendheden nauwkeurig acht geven, of revolutionnaire ideeën ook opnieuw oploken. Bijeenroeping v. h. Congres. Karakter van het Congres. Twisten tusschen de mo gendheden. § 36. Het Weener Congres (1814—'15). De Heilige en de Groote Alliantie. Nog vóór den lsten vrede van Parijs hadden de voornaamste Europeesche mogendheden het besluit genomen, dat er binnen twee maanden te Weenen een congres zou samenkomen, om de Europeesche aangelegenheden te regelen. Bijna 150 regeeringsafgevaardigden kwamen te Weenen aan, o. a. Wellington voor Engeland, Hardenberg voor Pruisen, Mett e r n i c h voor Oostenrijk, Talleyrand voor Lodewijk XVIII, Heinrich von Gagern voor de Nederlanden. De eerste tijd verliep onder feesten, soirees, recepties, muziekuitvoeringen onder leiding van Von Beethoven, etc. De opening werd voortdurend uitgesteld, ja, een eigenlijk congres is nooit gehouden. Slechts commissies van afgevaardigden werden gevormd ; deze onderteekenden de bijzondere verdragen tusschen de staten, en al die tractaten werden vereenigd tot de S 1 o tacte van het Weener Congres. Bovendien waren de 4 groote mogendheden, Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Engeland het reeds over de toekomst van verschillende landen eens geworden, zoodat te Weenen slechts nader zou worden onderhandeld over enkele kwesties betreffende Polen en Duitschland. Een ernstig geschil ontstond over Polen en Saksen. Pruisen 'wilde voor zich geheel Saksen en Rusland zou dan de PruisischPoolsche gebieden van de 2de en 3°e Poolsche deeling krijgen. Oostenrijk kon echter een zoodanige vergrooting van Pruisen's 177 macht niet dulden; Talleyrand wilde geen krachtigen staat in 't hart van Europa en stelde het beginsel der legitimiteit; Engeland wilde niet, dat een der oudste regeerende huizen werd afgezet en wenschte met Oostenrijk niet, dat Rusland zoover naar 't Westen doordrong. Zelfs sloten Engeland, Oostenrijk en Talleyrand in naam van Frankrijk eene geheime alliantie tegen Pruisen en Rusland. Doch op een oorlog durfde men het niet laten aankomen en ten slotte werd de kwestie aldus opgelost, dat Pruisen een deel van Saksen, Rusland een deel van Pruisisch Polen kreeg. Eenige weken later kwam het bericht van de landing van Napoleon. Snel werden toen de beraadslagingen ten einde gebracht. Wij zullen thans de voornaamste territoriale bepalingen uit de slotacte van Weenen noemen.1 Engeland behield van zijne veroveringen, in Europa: Malta, de Ionische eilanden en Helgoland en buiten ons werelddeel o. a. de Kaapkolonie, Westelijk Guyana en Oeylon. Bovendien kreeg de koning Hannover als koninkrijk terug. Engeland was en bleef dus de machtigste ter zee. Oostenrijk verloor zijne verspreide bezittingen in ZuidDuitschland, België en Krakau (dat eene republiek werd), maar kreeg o. a. de Illyrische provinciën en 'tLombardischVenetiaansch koninkrijk. De Oostenrijksche landen vormden nu een aaneengesloten gebied. Bovendien werd de Keizer president van den Duitschen Bond, terwijl zijn broer groothertog van Toskane werd, een neef Modena kreeg en keizerin Maria Louise 't hertogdom P a r m a-P i ac e n z a. Oostenrijk was dus machtig in Duitschland en in Italië. In Italië werden buiten de genoemde staten nog hersteld : 'tKoninkrijk Piemont, Savoye of Sardinië, waarbij Genua werd ingelijfd, om het sterker te maken tegenover Frankrijk; de Kerkelijke Staat en 't Koninkrijk Napels of der Beide Siciliën. Murat, van den troon vervallen verklaard, sloot zich in 1815 bij Napoleon Zie H. N°. 81, bijk. : De bepal. van het Weener Congres d. B. Xlla. Territoriale bepalingen. 178 De nationallteisbeweging De liberale strooming. aan; zijne poging tot herwinning van Napels mislukte echter hij werd gevangengenomen en gefusilleerd. Wat het Duitsche Rijk in zijn geheel betreft, er werd een Duitsche Bond van 35 monarchieën en 4 vrij e steden opgericht met den Keizer van Oostenrijk als voorzitter (zienader blz. 180—181). Pruisen kreeg een deel van Saksen en Posen. Vooral is echter van beteekenis de verwerving van Westfalen en de Rijnprovincie : Pnüsens gebied lag thans in twee groote stukken. Het verloor Oost-Friesland, dat aan Hannover kwam : Engeland begeerde geene Noordzeehavens in-Pruisische handen. Rusland behield Finland, in „eeuwige unie" met Rusland verbonden en 't grootste deel van 't groothertogdom Warschau onder den naam koninkrijk Polen. De Deensche koning werd voor zijn vasthouden aan Napoleon gestraft met het verhes van Noorwegen, dat door eene personeele Unie met Zweden werd verbonden. Het verwierf echter 't kleine Zweedsch-Pommeren, dat het aan Pruisen afstond tegen het hertogdom Lauenburg. België en Noord-Nederland werden vereenigd tothet Koninkrijk der Nederlanden, om eenbolwerktegenFrarikrijkte vormen. Spanje (onder de Bourbons), Portugal (onder de Braganza's) en Zwitserland herwonnen hunne zelfstandigheid. Wanneer wij de territoriale bepalingen van het Weener Congres ' overzien, dan blijkt duidelijk, dat met de wenschen der volken geene rekening was gehouden; alleen de belangen der dynastieën en der regeeringen waren in 'toog gehouden. Drie naties, de Duitsche, de Italiaansche en de Poolsche waren over verschillende staten verdeeld; Oostenrijk vereenigde kunstmatig vele elkaar vreemde naties; de ChristenvolkenophetBalkanschiereiland blevenzuchtenonder het wanbestuur der Turken. Zoodoende werd de reeds door Napoleon opgewekte nationaliteitsbeweging versterkt, en als een roode draad loopt zij door de geschiedenis na 1815. En daarnaast treedt een tweede beweging op, de liberale of vr ij zinnige. Met het herstel der oude dynastieën toch ging voor een deel gepaard een herstel van het ancien 179 régime en ook in de meeste dier staten, waar eene constitutie werd ingevoerd, berustte de macht in handen van den vorst en de aristocratie. De liberalen nu wilden overal een meer democratischen regeeringsvorm, in de eerste plaats een constitutioneelen, gepaard gaande met vrijheid van drukpers, van vereeniging en vergadering en van onderwijs. Hunne aanhangers hadden zij vooral onder de burgerij, die een grooten afkeer had van de privilegiën van het ancien régime. Dikwijls smolt de liberale beweging met de nationaliteitsbeweging samen. In de eerste plaats werd Oostenrijk bedreigd door die beide stroomingen, door Metternich — aarts-conservatief en voorstander der absolute vorstelijke macht— de revolutionnaire genoemd, en deze staat had dus hetmeestebelang bij de handhaving van denbestaanden toestand. In 1815 werd op initiatief van Alexander I tusschen den Czaar, Frans I en Frederik Willem van Pruisen de Heilige Alliantie gesloten. De drie vorsten verklaarden daarbij plechtig, bij hun bestuur de Christehjke beginselen van rechtvaardigheid, zachtheid en vrede te zullen handhaven en als huisvaders over hunne onderdanen te zullen regeeren. Alle staten van Europa sloten zich bij die Heilige Alliantie aan, behalve Engeland, Turkije en de Kerkelijke Staat. Al werden de oprichters door de beste bedoelingen geleid, door haar vage bepalingen was die alliantie feitelijk een „luidklinkend niets". Een ander verbond had meer beteekenis. Door toedoen van Metternich verbonden zich de vier groote mogendheden — Oostenrijk, Rusland, Pruisen en Engeland — in Nov. 1815, dat men nu en dan zou samenkomen, om maatregelen te treffen tot behoud van den vrede en in het belang van het welzijn der volken. Dat verbond, waaruit Engeland zich later terugtrok en waarin Frankrijk werd opgenomen, wordt wel de Groote Alliantie genoemd en werd door het volk ten onrechte vereenzelvigd met de Heilige Alliantie. Het doel der Groote Alliantie leidde tot interventie overaldaar.waarderustverstoordwerdendeleider der Oostenrijksche staatkunde, Metternich, werd de zielvan die interventie-politiek, die dusgericht was op behoud vanhet bestaande De oprichting der Heilige Alliantie. 1815. De Groote Alliantie. 180 De Duitsche Bond, opge- j richt ln 1815." 1 i*\ ( " i IV. DE TIJD VAN ± 1815—± 1848.1 § 37. De zegepraal der reactie in Duitschland. De beweging in Duitschland tegen Napoleon had een natiotaaleneen vrijheidlievend karakter gedragen, maar de opgerekte verwachtingen werden niet vervuld. In den Franschen ijd was wel het groote aantal staatjes van Duitschland terugbracht tot 39, die alle door wereldlijke personen bestuurd werlen (zie blz. 126), maar 'twas er verre van, dat het rijk eene itaatkundige eenheid was geworden. De Duitsche vorsten vilden hunne zelfstandigheid tegenover Oostenrijk en Pruisen xandhaven en zich niet onderwerpen aan eene centrale regeering, iie op de heerschappij van die beide staten zou zijn uitgeloopen. Bovendien wilden de groote mogendheden niet gaarne een machtigen eenheidsstaat in het hart van Europa. In 1815 kwam men tot de oprichting van den D u i t s o h e n B o n d. NietDuitsche gebieden, als b.v. het Oostenrijksche Triëst, behoorden bot den Bond, terwijl het door en door Duitsche Oost-Pruisen was uitgesloten; zoo weinig was acht geslagen op de Duitsche belangen. Bovendien behoorden tot den Duitschen Bond vreemde koningen : die van Engeland (voor Hannover), van de Nederlanden (voor Luxemburg) en van Denemarken (voor Holstein). De eenheid vond hare uitdrukking in den Bondsdag, bestaande uit afgevaardigden van de regeeringen der afzonderlijke staten. De afgevaardigden waren gebonden aan hun lastbrief en verplicht tot ruggespraak. Bij belangrijke zaken was eenparigheid van stemmen veceischt, overigens besliste de meerderheid. De I H. N°. 82; Vgl. voor deze en de volgende afdeeling in 't algemeen ] rf B XJIa 181 Bondsdag vergaderde te Frankfort a/d Main onder presidium van één der Oostenrijksche afgevaardigden. Iedere staat behield echter zijne eigen diplomatie, zijn eigen leger, enz.; in de praktijk bleven de vorsten dus volkomen souverein (vgl. de oude Nederlandsche Republiek !). De Bondsdag bleek spoedig een onbruikbaar regeeringslichaam te zijn ; wel werden verschillende commissies benoemd, maar niets kwam tot stand. Ontbrak dus de eenheid, ook de staatkundige vrijheid beteekende weinig, zooals blijkt uit den regeeringsvorm der afzonderlijke staten. Wij kunnen daarbij onderscheiden: a) een zuiver absolutistisch bestuur; b) eene regeering met Landstande; c) met eene geschreven constitutie. a. Een type van de absolute monarchen was de keurvorst van Hessen-Kassei, die zelfs de heerendiensten en de staartpruik der soldaten weer invoerde. Hij bleef zich keurvorst noemen, al was er geen Keizer meer té kiezen. Ook Oostenrijk en Pruisen werden zuiver absolute staten. Eene strenge censuur en het scherpe toezicht eener geheime politie onderdrukten in Oostenrijk alles, wat maar op revolutionnaire denkbeelden geleek. In Pruisen had de Koning in 1815, vóór Waterloo, eene constitutie met eene volksvertegenwoordiging beloofd, maar de belofte liep slechts hierop uit, dat er in 1823 Provinciale Staten werden ingesteld, waarin de drie standen zitting hadden; zij hadden echter alleen raadgevende stem en moesten bovendien in 't geheim beraadslagen. b. Het meerendeel der Noordduitsche vorsten riep slechte de Landstande bijeen, waarin de adel de hoofrol speelde.. De belastingen en leeningen waren aan hunne goedkeuring onderworpen ; overigens behield de regeering geheel hare vrijheid var handelen ; de Landstande konden al weinig meer doen dan der vorst met de volkswenschen in kennis stellen. c. Wat eindelijk den constitutioneelen regeeringsvorm betreft het voorbeeld gaf de groothertog van Saksen-Weimar, die aar de volksvertegenwoordiging uitgebreide bevoegdheden verleende De regeeringsvormen der afzonderlijke staten. L 182 Het Wartburgfeest van 1817. Moordaanslagen van 1819 De Zuid-Duitsche staten volgden, maar daar — in Baden, Beieren, Wurtemberg en Hessen-Darmstadt — geleken de constituties veel op de Charte van Frankrijk. Eene parlementaire regeering werd het niet: de vorst bleef de souverein; hij koos zijne ministers, zonder zich aan de meerderheid in de volksvertegenwoordiging te storen. Uit het bovenstaande volgt wel, dat het politieke leven in Duitschland moeilijk tot ontwikkeling kon komen; zij uitte zich tot 1848 in weinig beteekenende bewegingen, die vooral van de ontwikkelde staatsburgers — geleerden, studenten, enz. — uitgingen. De bevrijdingsoorlog had ook onder de studenten gevoelens opgewekt, die na 1814 niet bevredigd werden. Hunne ontevredenheid uitte zich op verschillende wijze. Het beoefenen der gymnastiek, vooral onder invloed van „Vater Jahn" werd een vorm van patriottisme: men wilde door het oprichten van „Turnvereine" een krachtig ras scheppen, in staat, het vaderland te verdedigen. Voorts stichtten de studenten eene vereeniging, de Burschenschaft, op met het doel, het nationaliteitsgevoel aan te kweeken. 't Was deze Burschenschaft, die het eerst eene meer luidruchtige betooging hield tegen de onderdrukking van den vrijheidsgeest. Vanwege de hoogeschool te Jena — in SaksenWeimar — werd in 1817 de feestelijke herdenking van Luthers optreden op touw gezet, waaraan tevens de herinnering aan den Volkerenslag bij Leipzig werd vastgeknoopt. Die feestviering op den Wartburg gaf aanleiding tot onschuldige betoogingen tegen het absolutisme : op een brandstapel werden enkele symbolen van 't onbeperkte gezag verbrand, zooals de Pruisische krijgswet, de korporaalstok, de Hessische staartpruik, de geschriften van Kotzebue, die een reactionnairen geest ademden. Ernstiger leek echter, dat een student, Sand, Kotzebue, vertrouwde van den Czaar, vermoordde (1819) en een ander persoon den eersten minister van Nassau trachtte te dooden. Beide daden stonden geheel op zich zelve, maar toch beschouwde 188 Metternich. haar als uitingen van een gevaarlijken revolutionnairen geest, die door Duitschland waarde. Te Karlsbad (in Bohemen) kwamen afgevaardigden der voornaamste staten bijeen; de daar genomen „Karlsbader besluiten" werden door den Bondsdag bekrachtigd (1819): 1°. Alle „verdachte" genootschappen en ook de Burschenschaft en de gymnastiekvereenigingen (Turnvereine) werden verboden; 2°. Kleine geschriften en dagbladen werden onder censuur gesteld ; 3°. Studenten en professoren kwamen onder toezicht van regeeringscommissarissen'; werden^ij door deze ontslagen, dan konden zij aan geen enkele Duitsche universiteit meer toegelatenworden. In 1820 werden de Kaïlsbader Besluiten nog aangevuld door eene vorstenvergadering te Weenen in den zoogenaamden „Wienerschlussact" en nogmaals in 1824 verscherpt op een congres tejohannesberg — de residentie van Metternich —. Sinds dien tijd kwam de Bondsdag weinig meer bijeen, van zijne zittingen werd niets gepubliceerd ; de couranten durfden en konden geene kritiek op regeeringsdaden uitoefenen, zelfs was het gevaarlijk, zoo iets in gesprekken te doen. De reactie had voorgoed in Duitschland gezegevierd. En terzelfdertijd grepen op initiatief van Metternich de mogendheden in de revolutionaire bewegingen in, die in 1820 in ZuidEuropa ontstonden. § 38. De revoluties in Zuid-Europa. De Carlisten-oorlog. Spanje was vóór de Fransche ovérheersching — dus tot 1808 — eene absolute monarchie, waarin twee machten heerschten, nl. de omgeving des konings — de „camarilla" — en de geestelijkheid. De Franschen vernietigden er het ancien régime. De kerkelijke rechtspraak en censuur en de Inquisitie werden opgeheven ; een aantal geestelijke goederen geseculariseerd ; de privilegiën, die vrijstelling van belasting gaven, ingetrokken. De Karlsba besluiten. 1819. Zegepraal der reactie. De Spaansche constitutie 1812. 184 De Restauratie in Spanje. 1814. De opstand der Amerik. koloniën. Vele Spanjaarden beschouwden al die maatregelen als groote weldaden ; zij noemden zich 1 i b e r a 1 e s ; anderen daarentegen verfoeiden die nieuwigheden en wilden de oude toestanden ïerstellen; serviles werden zij door hunne tegenstanders ^enoemd. Beide partijen voerden ondanks hare uiteenloopende meeningen gemeenschappelijk den guerilla tegen de Franschen, maar in die tijden van verwarring kwamen de hberalen op den voorgrond; op aandrang van 't volk te Cadiz, welke stad hun middelpunt was, riepen zij eene volksvertegenwoordiging bijeen, üe door alle burgers boven 25 jaar werd gekozen. In 1811 kwam die vergadering — ten onrechte de Cortez genoemd, want leze was de oude Spaansche standenvertegenwoordiging — bijjen. De hberalen hadden er de meerderheid en naar hunne inrichten werd in 1812 eene constitutie vastgesteld, üe de Fransche constitutie van 1791 tot voorbeeld had. Naast ien Koning kwamen de Cortez, bij algemeen stemrecht gekozen ; tegen de door hen aangenomen wetten kon de Koning twee keer rijn veto uitspreken. Met Ferdinand VII keerde het ancien régime terug; ook de Inquisitie werd hersteld. De zaal der Cortez werd gesloten ; 33 voormannen der liberale partij werden eenigen tijd later door den Koning eigenmachtig voor eenige jaren verbannen; het aantal politieke gevangenen liep weldra in de duizenden. De volksontwikkeling stond buitengewoon laag en niets werd srvoor gedaan. De financieele toestand bleef slecht. Maar in een opzicht was er een groot verschil: de Amerikaansche koloniën bleven in opstand. Het slechte beheer der Amerikaansche koloniën, gelijk staande met de uitbuiting dier gewesten, leidde in 1808 tot een opstand, die ten doel had, de onafhankelijkheid te verkrijgen. Een beroemd aanvoerder was Simon Bolivar. Ferdinand VII wilde in niets van toegeven weten, maar kreeg van de mogendheden geen steun. Wel zond czaar Alexander eene vloot naar Cadiz, maar deze bestond uit zulke oude en onbruikbare vaartuigen, dat men ze moest terugsturen. Zoodoende wachtten in 1820 een 185 paar troepen-afdeebngen te Cadiz nog op inscheping, en deze, ontevreden over de slechte verpleging — kleeding en voedsel werden niet verstrekt —, kwamen in opstand onder leiding o. a. van hun officier Riëgo. Zij vonden echter weinig steun in 't Zuiden, maar in 't Noorden ontstond thans ook een opstand met La Coruna als middelpunt. De hberalen vormden daar een comité, een junta, verbonden zich met de daar gelegerde troepen en kondigden de constitutie van 1812 af. Sinds deze revolutie treffen we steeds weer bij de Spaansche revoluties twee elementen aan, nl. de stedelijke bevolking, die zich tot junta's vereenigt en het leger, dat de kracht aan den opstand geeft en hem daardoor feitelijk beheerscht. De generaals werden sinds dien tijd dus dikwijls heerschers in Spanje: de heerschappij der pronunciamiento's begint. Zoo ging 'took in 1820. De verschrikte Koning bezwoer de constitutie en nam een ministerie van hberalen, dat de Cortez bijeenriep. De hberalen hadden hierin de meerderheid — trouwens een kenmerkend verschijnsel in de Spaansche geschiedenis is, dat de regeering de verkiezing naar hare hand zet. — Zoo scheen dus plotseling het absolutisme in Spanje gebroken.1 't Voorbeeld van Spanje werd gevolgd in Portugal. Op het einde der 18de eeuw had men hier eene regeering als in Spanje. De koninklijke familie vertoefde nog altijd in Brazilië en op waarlijk despotische wijze werd Portugal door Lord Beresford bestuurd. Men drong dan ook bij Johan VI op terugkeei aan en wenschte eene constitutie. Het leger was ontevreden over de slechte betaling der soldij. Toen nu het bericht van der Spaanschen opstand kwam, wierp het leger de Engelsche heer schappij omver ; een voorloopig bestuur riep eene volksvertegen woordiging bijeen, die Johan VI uitnoodigde, naar Portugal terug te keeren en voorts de Spaansche constitutie van 1812 aannam Johan VI gaf aan die nitnoodiging gehoor (1821) en bezwoer ooi de constitutie. Maar Brazilië wilde voortaan niet meer var Lissabon uit bestuurd worden. Het riep Pedro, den zoon var 1 H. N9. 82, btjkaartje : 1820. De Spaansche revolutie van 1820. De omwenteling in Portugal.1820—'21. L l 186 Restaurain Italië. Johan VI, tot keizer uit (1822) en in 1824 erkende de Koning het nieuwe keizerrijk. Ook op 't Apennijnsche schiereiland ontstonden opstanden op 't voorbeeld van Spanje. Italië, dat volgens Metternich slechts een geographisch begrip moest blijven, was in 1815 in de volgende staten verdeeld :1°. 'tKoninkrijk Sardinië; 2°. T o s k a n e ; 3°. M o d e n a ; 4°. P a r m a-P i a z e n z a ; 5°. Lu cca ; 6°. de K er ke 1 ij ke Staat; 7°. 't K oninkrijk der Beide Siciliën; 8°. 't Lombardisch-Venetiaansch koninkrijk (aan Oostenrijk, vgl. blz. 177). Met uitzondering van Toskane, wiens hertog toonde te begrijpen, dat het oude voorgoed had afgedaan, volgde in al die staten een hevige reactie. In Sardinië werd de vrijheid van godsdienst vernietigd, de kerkelijke censuur hersteld; de Botanische tuin te Turijn werd verwoest, de Alpenwegen met opzet verwaarloosd : zij waren immers door de verfoeide Franschen aangelegd. De brug over de Po bij Turijn werd door 't stadsbestuur alleen gered, door er eene kapel op te bouwen. In verschillende staten vonden hevige Jodenvervolgingen plaats. De Paus ü • telde in 1814 de Inquisitie en de orde der Jezuïeten. De koepokinenting werd verboden, zelfs de straatverlichting — door de Franschen ingevoerd ;— een tijdlang weggenomen. Maar niets werd er gedaan voor den bloei van 't land, dat tot armoede verviel en door duizenden roovers werd verontrust. In Napels het de koning de opgravingen te Pompeji staken, omdat de Franschen eraan hadden gewerkt! Ook in dezen staat huisden vele roovers. In vele deelen van Italië was de bedelarij haast een even groote plaag als de onveiligheid. Over 't geheel genomen werd in Italië, evenmin als in Duitschland, het ancien régime in alle opzichten hersteld. De privilegiën van den adel bleven afgeschaft, de geseculariseerde geestelijke goederen behouden,, eveneens de reglementen voor de financieele administratie. Maar de absolute macht van den vorst werd hersteld en eveneens de invloed van de geestelijkheid. De politieke toestand in Italië in 1815 kan aangeduid worden met 3 woorden : 187 verbrokkeling, absolutisme, amankelijkheid van Oostenrijk. Tal van Italianen wenschten daarentegen: nationale eenheid, een constitutioneelen regeeringsvorm en de verdrijving der vreemdelingen. Vandaar dikwijls revolutionnaire bewegingen, die in 't begin echter slechts plaatselijk waren en daardoor geen blijvend succes konden hebben. De eerste bewegingen waren het werk van ontevreden officieren ] en van geheime genootschappen, o. a. van dat der Carbonari (= kolenbranders), reeds in den Franschen tijd in de bergen van Napels ontstaan en welks leden, nu de vorsten zoo krachtig tegen vrijzinnige denkbeelden optraden, Republikeinen waren. Thans, in 1820, gaven een paar luitenants in Napels het sein tot den opstand, die volstrekt niet gevaarlijk was, omdat een bepaald doel en goede leiding ontbraken. De Koning keek het oproer echter voor veel ernstiger aan en beloofde terstond eene constitutie. Men nam de Spaansche constitutie van 1812, die echter geheel ondoelmatig was : Sicilië immers, dat altijd eene zekere zelfstandigheid had bewaard, zou voortaan van uit Napels bestuurd worden ; de Sicihanen kwamen terstond tegen die grondwet in opstand; hun verzet moest met kracht van wapenen worden onderdrukt. Al de gebeurtenissen van omstreeks 1820 (de moord op Kotzebue, op den hertog van Berry (zie blz. 208), de opstand in Spanje,' de bewegingen in Portugal, de opstand in Napels) brachten Rusland, Oostenrijk en Pruisen tot de overtuiging, dat het revolutionnaire spook hen weer met nieuwe gevaren bedreigde, en zij kwamen bijeen op een congres te Troppau (1820), dat in 1821 naar Laibach werd verplaatst, om dichter bij Italië te zijn. Metternich werd de leidsman en natuurlijk werd er besloten, de bedreigde vorsten te hulp te komen. Spoedig rukten Oostenrijksche troepen Napels binnen en versloegen de opstandelingen bij R i ë t i. Het absolutisme werd hersteld ; velen in den lande werden vervolgd (1821). Thans echter brak een oproer uit in Piemont, waar ook weer officieren het voorbeeld gaven. Maar de Oostenrijksche troepen versloegen de opstandelingen bij No var a. Natuur¬ de revolutie ln Napels. 1820. De interventie n Napels. 1821. Opstand en interventie In Piemont 1821. Onderdrukking van alle revolut. bew. In Italië. De Interventie In Spanje. 1828. De Spaanseri Amerik. kfl loniën onal hankeiijk. Monroe-leer 188 ijk waren daarna veroordeelingen aan de orde van den dag, Prins Karei Albert van Savoye-Carignan, ie vermoedelijke troonopvolger, die aan den opstand niet vreemd was geweest, zag zich genoodzaakt, om zijne rechten op den troon niet te verhezen, met het Fransche leger naar Spanje te trekken, dat daar de revolutie zou bedwingen. Eene samenzwering in Milaan tegen het Oostenrijksche bewind leidde evenmin tot iets. Een 13-tal jonge mannen werden in de staatsgevangenis de Spielberg' opgesloten. Een hunner was Silvio Pellico, die ons zijn lijden verhaalt in zijn boek: „Uit mijne gevangenissen". Het politieke leven in Italië eindigde voorloopig. Eene 2*> revolutionnaire beweging ontstaat pas op het voorbeeld van de Juh-Revolutie in 1830 (zie § 48). Ook in Spanje werd de revolutionnaire beweging door de mogendheden onderdrukt. In 1822 kregen de heftigsten onder de liberalen, de e x a 11 a d o 's, de meerderheid in de Cortez, maar nu kwam de geestelijkheid openlijk in verzet. In de Baskische provinciën ontstonden opstanden, die geleid werden door monniken. In dien tijd wendde Ferdinand VII zich tot de mogendheden om hulp. Daartoe werd besloten op het congres te V e r o n a (1822) en aan Frankrijk, waar sinds de vermoording van den hertog van Berry in 1820 de reactionnairen aan het bewind waren, de interventie opgedragen. In korten tijd had het Fransche leger onder bevel van den hertog van Angou1 ê m e het verzet tot Cadiz beperkt, en ook deze stad moest zich overgeven (1823). Honderden werden vervolgd en terechtgesteld; Riëgo werd opgehangen, 't Ancien régime werd geheel hersteld. De vervolging was zoo onbarmhartig, dat de Franschen zich verplicht zagen, de Spanjaarden tegen bun Koning in bescherming te nemen. - Wat de conservatieve mogendheden echter niet konden beletten "was, dat de Spaansche koloniën in Amerika onafhankelijke staten "werden; slechts Cuba en Portorico bleven daarvoorSpanjebehouden. Engeland, dat groote uitbreiding van zijn handel voorzag bij welslagen van den opstand en de Vereenigde Staten waren tegen 189 iedere interventie. Uitdrukkelijk verkondigde president Monr o e in 1823, dat de Unie niet zou gedoogen, dat een Europeesche staat zichmengdein de aangelegenheden van een onafhankelijken Amerikaanschen staat en in Amerika nieuwe koloniën zou stichten of oude zou uitbreiden. Die meening, weldra als de Monroeleer bekend, werd spoedig zoo uitgelegd, dat iedere heerschappij van Europeanen over Amerikaansche gebieden moest eindigen, of, kortweg, Amerika moest voor de Amerikanen zijn. 'tWas de Engelsche minister George Canning, die bewerkte, dat Engeland de onafhankelijkheid der SpaanschAmerikaansche gebieden erkende en met de nieuwe republieken handelsverdragen sloot (1825). Spanje kon thans zijne koloniën niet meer teragwinnen, temeer, omdat door de revolutionnaire woelingen van 1820—'23 de toestand der financiën nog veel treuriger was dan voorheen. Het ideaal van B o 1 i v a r, „den Bevrijder", al de vrij gevochten koloniën tot één statenbond te vereenigen, werd niet bereikt: er vormden zich verschillende zelfstandige republieken, waarin partijstrijd en burgeroorlog de economische ontwikkeling sterk tegenhielden. 't Was Canning ook, die de Groote Alliantie en de Fransche troepen belette, zicb in Portugals zaken te mengen, en zoolang hij leefde, er de liberale partij beschermde. Maar kort na zijn dood werd Portugal weer een absolute staat. In 1826 nl. stierf Johan VI. Zijn oudste zoon, Don Pedro, reeds keizer van Brazilië, kon volgens de Braziliaansche grondwet geen koning van Portugal worden, tenzij hij afstand deed van Brazilië. Niettemin vaardigde hij voor Portugal eene grondwet uit, schonk daarna de kroon aan zijn 7-jarig dochtertje, Maria da Gloria, en benoemde zijn broer Don Miguel tot regent. Maar in 1829 het deze zich door de Cortez tot koning uitroepen en herstelde het absolutisme. Schrikkelijk woedde hij onder de hberalen ; ± 60,000 personen werden gedood, verbannen of gevangen gezet. Maria reisde naar Brazilië terug. Canning belet de Interventie In Portugal. De reactie in Portugal onder Don Miguel. 190 Christino's (liberalen) tegenover Carllsten (absolutisten). Don Pedro (liberaal) tegenover Don Miguel (absolutist). Quadruple alliante tege Don Miguel en Don Cai los. De Carllstei oorlog. 1833—184< De overwinning van het absolutisme op het Pyreneesche schier- ] eiland is van betrekkelijk korten duur geweest. In 1833 stierf ; Ferdinand VU. Als zijne opvolgster had hij zijne dochter Isab e 11 a aangewezen, maar tegen die opvolging kwam de oudste broer van den overleden koning, nl. Don Carlos, in verzetHij werd daarin gesteund door de geestelijken, door de absolutistisch-clericale partij, en zoodoende moest Isabella met hare moeder, de regentes Maria Christina, wel hulp zoeken bij de liberale partij. Zoo kwamen de C h r i s t i n o's te staan tegenover de Carlisten, die hun voornaamste steunpunt vonden in de Baskische provinciën, welke door de hberalen met de berooving hunner privilegiën of fuero's werden bedreigd. In denzelfden tijd werd in Portugal aan Don Miguel de kroon betwist door Pedro I, die in 1831 door een opstand gedwongen was, van de Braziliaansche kroon afstand te doen ten gunste van zijn zoontje Pedro II en nu voor de rechten van zijne dochter ; Maria da Gloria opkwam. In 1833 viel hem Lissabon in handen. Niets natuurlijker dan dat Don Miguel en Don Carlos thans a een verbond sloten. Maar nu sloten Engeland en Frankrijk met Maria en Isabella een quadruple-alliantie (1834) en steunden haar ook gewapenderhand. Nog in 't zelfde jaar werden Don Miguel en Don Carlos verslagen en gedwongen tot een verdrag, waarbij zij tegen een jaargeld afstand deden van hunne aanspraken en 't schiereiland beloofden te verlaten. Don Miguel's rol was thans uitgespeeld. | In Spanje keerde Don Carlos nog in 1834 terug; de Basken bleven er zijne getrouwe aanhangers. Zijne positie werd sterker 1 door de twisten over eene constitutie bij zijne tegenpartij : in 1836 noodzaakte het garde-regiment de regentes, de constitutie van 1812 af te kondigen. Maar weldra keerde de kans. De Christino'sj kregen een uitnemenden leider in generaal Espartero, die wegens zijne herhaalde ovei-wiiiningen den titel van hertog van Vittoria(= overwinning) verkreeg. In 1839 sloot een 191 Carlistisch generaal met Espartero de capitulatie van V e r g a r a, waarbij zijn leger de wapens neerlegde. Don Carlos vluchtte over de grenzen en in 1840 weken zijne laatste legerbenden naar Frankrijk uit. Isabella regeerde tot 1868. § 39. Het Turksche Rijk en de Grieksche Vrijheidsoorlog. Gelijk wij zagen, hadden de conservatieve mogendheden kort na 1820 in Duitschland en in Zuid-Europa gezegepraald. Toch was de invloed van de Groote Alliantie reeds geslonken door de houding van Engeland en door de zegepraal der opstandelingen in Spaansch-Amerika, en feitelijk werd dat verbond vernietigd onder den invloed van den Griekschen Vrijheidsoorlog. Daarover moeten wij thans nader spreken. In 't begin der 19de eeuw was het Ottomaansche Rijk eene slecht bestuurde militaire en absolute monarchie. Als de kern van het leger beschouwden zich de Janitsjaren, (oorspronkelijk eene erfelijke soldatenkaste, doch reeds lang door vrijwillige dienstneming aangevuld) die echter, afkeerig van nieuwere taktiek en weinig gehoorzaam aan hunne officieren, feitelijk het slechtste deel van 't leger vormden. Meer dan eens namen zij een werkdadig aandeel aan de paleisrevolutie's. Door sultan Mahmoed II (1808—1839) werd het corps vernietigd. Toen hij aan de uitvoering van eene reeks maatregelen begon, die de ontbinding van het corps ten doel hadden, kwamen de Janitsjaren in opstand. Maar de Sultan het den krijg tegen hen voorkomen als een heiligen oorlog; de heilige banier van den profeet werd ontplooid ; in één uur tijds was hun macht gebroken, 't Corps der Janitsjaren werd ontbonden verklaard (1826). De financiën verkeerden in chronische wanorde door 't ontbreken van een budget, van regelmatige belastingen, van controle op de belastingpachters. Waar dus de Sultan noch op een geoefend leger, noch op eene welvoorziene schatkist kon steunen, daar was het zeer gevaarlijk, dat er een element onder de bevolking was, steeds geneigd tot opstand, nl. de Christenen. Toestanden ln het Ottomaansche Rijk. ' 192 De opstand ii de Donauvorstendommen misluk 1821. De Grieksehe Vrijheidsoorlog tot 1827. In het Turksche Rijk stonden nl. Mohammedanen en nietMohammedanen — hoofdzakehjk Christenen — scherp tegenover elkaar. De laatsten hadden geene staatkundige rechten; zij konden geene ambten bekleeden en moesten als vergoeding, dat zij nog in 't Turksche Rijk geduld werden, een hoofdgeld betalen. Verachtelijk werden de Christenen de r a j a's (= kudden, troepen) genoemd. Overal waren bovendien de Muzelmannen de grondbezitters en heeren, de Christenen de pachters. Aan allerlei afpersingen stonden de Christenen bloot van de zijde der provinciale gouverneurs en der lagere ambtenaren. En op hervormingen, welke die politieke en sociale ongelijkheid konden wegnemen, was weinig kans, gebonden als de Sultan was aan den Koran en aan een aantal wetten, die voor uitspraken van den profeet doorgaan. i Op het Weener Congres hadden de Grieken en ook de Serven tevergeefs eene nationale administratie gevraagd. Enkele jaren later trachtten de Christenen zich zeiven te helpen. Een opstand, 'voorbereid door geheime genootschappen (hetaeriën), brak in 1821 in de Donau-vorstendommen uit onder leiding van een gunsteling van den czaar, Alexander Ypsilanti, die op de hulp van zijn hoogen beschermer rekende. Een gelijktijdige opstand van den gouverneur van Albanië (Ali-pacha van Janina) verhoogde de kans van slagen. Maar de Czaar ondersteunde hem niet; op 't congres te Laibach besloten de mogendheden, de opstandelingen niet te helpen; nog in 1821 werd Ypsilanti verslagen en de opstand bedwongen. Ypsilanti vluchtte naar Oostenrijk, dat hem jarenlang in gevangenschap hield. Reeds was echter onder de Grieken in den Peloponnes u s een opstand uitgebroken, die zich binnen korten tijd over geheel Midden-Griekenland en over de eilanden uitbreidde. Bij de Grieken was de handel in de 18 eeuw. Van den parlementairen regeeringsvorm, die zich in Engeland onder Willem III min of meer had gevestigd en waardoor het Lagerhuis een belangrijken invloed kreeg, wilde de autocratische George III (1760—1820) niet weten. Hij weigerde, besluiten te onderteekenen, die hem persoonlijk mishaagden; hij gevoelde zich niet verplicht, om tot ministers de hoofden van de meerderheid in 't Lagerhuis te nemen. Hij werd in die meening versterkt door de Tories, die wenschten, dat het parlement alleen eene soort van cóntrole zou uitoefenen, en langen tijd, nl. van 1783— 1830 hadden de Tories de meerderheid in het Lagerhuis. Tijdens de oorlogen met Frankrijk was op de binnenlandsche staatkunde weinig gelet, maar na 1814 drong weer de vraag naar voren : Zal Engeland bestuurd worden naar 't persoonlijk inzicht van den koning of den parlementairen regeeringsvorm hebben ? In verband met 't bovenstaande moeten wij bier de aandacht vestigen op het kiesstelsel. Het Hoogerhuis bestaat uit Lords, Griekenland onafhankelijk. 1880. Otto van Beieren koning. 1882—'62. De Staatsregeling,a. De Rijksregeering. b. het kiesstelsel. 196 De Engelsen maatschapp a. de nietbezittendeklaassen. wier •waardigheid erfelijk is, terwijl de koning het recht heeft, nieuwe — erfelijke — Lords te benoemen. De leden van het Lagerhuis werden voor 7 jaar gekozen deels door de graafschappen, deels door de steden, deels door de plattelandsgemeenten, terwijl v$E door de Universiteiten werden benoemd. Aan het kiesstelsel kleefden verschillende gebreken : 1°. er bestond niet het minste verband tusschen 't aantal afgevaardigden en het aantal inwoners, die zij vertegenwoordigden; het landbouwende Z.-O. van Engeland b.v., dat oorspronkelijk het dichtstbevolkte gebied was, zond veel meer afgevaardigden dan het N.-W., dat pas in de 19de eeuw door den mijnbouw en de industrie veel meer inwoners kreeg ; 2°. in de graafschappen en in de groote steden waren dikwijls niet méér kandidaten dan er afgevaardigden moesten zijn ; die kandidaten waren dan de aanzienlijkste heeren van het gebied. Was er nog eene stemming, dan geschiedde deze in 't openbaar ; sommige grootgrondbezitters schreven hun pachters voor, op wie zij moesten stemmen. 3°. In de kleinere plaatsen en in de plattelandsgemeenten waren vaak niet meer dan 50 kiezers, die de regeering trachtte te bewerken; ja, er waren van die plaatsen, die uit niet meer dan een weiland, een ouden muur, één huis, een park bestonden, één ervan was zelfs reeds geheel door de zee verzwolgen (nl. Dunwich). De eigenaar van dien grond, die huizen, enz. was meester over den parlementszetel en verkocht hem dikwijks (close of rotten b or o u g h s worden die plaatsen genoemd). Nagenoeg 1/3 van het aantal afgevaardigden waren öf door het ministerie öf door aanzienlijke heeren aangewezen. Zoo was het House of Commons dus niet meer dan een schijn van een volk svertegenwoordiging: 't was eene oligarchie, eene vergadering van grootgrondbezitters en milhonairs, die buiten de massa van het volk stonden. e Ook uit de maatschappelijke toestanden bhjkt duidelijk, 3 hoe de aristocratie in Engeland den boventoon voerde. In 1799 en 1800 had het parlement eene rij wetten aangenomen, die den arbeiders verbood, zich te vereenigen, om hooger loon 197 te krijgen; op overtreding stond verscheidene maanden gevangenisstraf. Wie geen middel van bestaan had, kwam te staan onder armenvoogden, die hem allerlei werk konden opdragen ; hij werd meestal bij fabrikanten in daghuur gezonden voor zoo'n gering loon, dat aan de andere arbeiders groote concurrentie werd aangedaan ; zij konden zijne kinderen in de leer doen bij wie zij wilden, wat in de praktijk beteekende, dat zij tot zwaar werk in de fabrieken en de mijnen werden geprest. Wie geen werk op eene fabriek kon krijgen, kwam in afzichtelijke armenhuizen, waar ondeugd en luiheid welig tierden. Zoo vormden dus de arbeiders, de armen in 't algemeen eene klasse zonder politieke macht, zonder afdoend middel van bestaan, zonder zekerheid van persoonlijke vrijheid. Wat de heerschende klasse aangaat, deze bestond uit grondeigenaren en groot-industriëelen; de eerste beheerschten het platteland, de laatste de steden. De grondbezitters verhuurden hunne landerijen aan farmers, die haar met behulp van arbeiders productief maakten ; het koren wisten zij op hoogen prijs te houden door cornlaws, die toelating van koren uit den vreemde verboden, vóór het inlandsen koren op een bepaalden prijs stond. Het ontstaan van de klasse der groot-industriëelen was ook het gevolg van de invoering van machines. De kleine bazen, die op bestelling werkten, werden vervangen, in allen gevalle overvleugeld door ondernemers, die met groote kapitalen werkten en voor eene onbepaalde markt produceerden. Afzonderlijk moeten wij thans nog wijzen op de machtige positie der Anglicaansche kerk. Nog altijd bestond de Test-act van 1673. De Anghoaansche kerk behandelde ook burgerlijke zaken ; zij had b.v. de processen bij koopcontracten en testament in handen. Zij kreeg subsidies van den Staat en mocht tienden heffen, ook van de dissenters. De overheersching dier kerk werd vooral in Ierland drukkend gevoeld. Met uitzondering van een deel vanUlster was Ierland overwegend Katholiek; alleen de later binnengedrongen kolonisten uit Engeland of Schotland waren Protestant. Tochwasde Anglicaanse!» b. de aanzien lijken. c. de Anglicaansche kerk. d. Toestanden in Ierland. 198 1 " i Beroeringen tusschenl815 en 1820. terk er de staatskerk en hief zrj er tienden. De toegang tot eder ambt was voor de Katholieken gesloten ; wel kozen zij volksvertegenwoordigers in het Parlement — sinds 1800 was det Iersche parlement met dat van Groot-Brittannië vereenigd —, maar dat mochten weer alleen Protestanten zijn. Wel had Pitt, om de [eren voor die vereeniging te winnen, hun uitzicht gegeven op ïe gelijkstelling van de Iersche Katholieken met de Protestanten, maar de Koning wilde daarvan niets weten en Pitt nam toen zijn ontslag (1801). Ook de economische toestanden heten in Ierland zeer veel te wenschen over. De industrie beteekende er weinig; de grond was bijna de eenige bron van levensonderhoud, en de Ier moest dus trachten, land in gebruik te krijgen. Maar de grond behoorde grootendeels aan Engelsche landheeren, die de opgebrachte pacht buiten Ierland verteerden (absenteïsme); den Ierschen huurder kon ieder oogenblik — gewoonlijk met 6 maanden — de pacht worden opgezegd. (Ulster vormde eene loffelijke uitzondering.) Verbeteringen van den grond kwamen niet den pachters ten goede, want waren deze aangebracht, dan kreeg hij binnen korten tijd de keuze tusschen vertrekken en een hoogere pacht betalen, 't Hoofdvoedsel der Ieren was de aardappel. In den tijd van de Fransche Revolutie beletten de verschrikte geprivilegeerde klassen iedere hervorming. Na 1814 nam het politieke leven weer een aanvang. De bewegingen, die in Engeland terstond na den oorlog voorkwamen, droegen echter geen politiek karakter, doch waren een gevolg van den gedrukten economischen toestand. 't Vasteland nl. werd na 1815 met Britsche artikelen overstroomd, doch had zich tijdens de Napoleontische overheeraching in vele opzichten van de Engelsche industrie onafhankelijk gemaakt, terwijl bovendien de koopkracht der volken geringer was geworden. Vooreerst nu bleven de Engelsche fabrikanten met heel wat onverkochte artikelen zitten en zagen zich genoodzaakt, arbeiders te ontslaan of hunne loonen te verminderen; 2°. vergrootten de machines dikwijls — tijdelijk ten minste 'A de werkeloosheid; 199 3°. werd veel, en vaak op afschuwelijke wijze gebruik gemaakt van den veel goedkooperen vrouwen- en kinderarbeid, en eindelijk 4°. keerden vele soldaten na 't eindigen van den oorlog in het burgerlijk leven terug. De korenwetten hielden bovendien het koren hoog in prijs. Hongersnood en ellende spookten in Engeland rond en 't behoeft ons niet te verbazen, dat de arbeiders soms in woesten toorn de machines vernielden. Van de ontevredenheid wilden enkele radicalen gebruik maken, om algemeen kiesrecht te krijgen. Optochten en meetings werden gehouden. Regeering en parlement sloeg de schrik om 't hart; zelfs de Habeas-corpus-act werd geschorst. Berucht vooral werd de meeting te Peterloo (nabij Manchester), waar de gewapende macht een aantal personen doodde en wondde, zonder dat er aanleiding tot dat gewelddadig optreden was geweest (1819). De regeering weigerde echter een onderzoek in te stellen, en, in tegenstelling met het Engelsche woord : „My house is my castle", kende zij den vrederechter het recht van huiszoeking naar verboden wapenen toe. In 1820 was de crisis in handel en nijverheid geëindigd ; de welvaart herleefde en de ontevredenheid verdween. De hervormingsbeweging ging echter niet ten onder. De heftige tegenstander van iedere hervorming, minister Castlereagb, pleegde in 1822 zelfmoord. Enkele jongere leden van de Torypartij begrepen, dat men op den duur niet tegen de hervormingsbeweging kon oproeien, zoo b.v. Peel, die in 1821 en George Canning, die in 1822 in het ministerie kwam. Ook stonden de ministers minder onder invloed van den nieuwen koning George IV (1820—1830), die voor „den grootsten losbol" van het rijk gold en wiens prestige aanmerkelijk was gedaald door de indiening van een wetsontwerp, waarbij zijn huwehjk met Caroline van Brunswijk zou worden ontbonden. Haar advocaat deed door handig ondervragen de getuigen a charge elkaar tegenspreken ; de Koningin dreigde met een tegenaanklacht ; algemeen was de verontwaardiging in het land, en het ministerie zag zich genoodzaakt, het wetsontwerp in te trekken. Canning's beteekenis als minister van Buitenlandsche Zaken Hervormingen tusschen 1820 en '27. 200 De emancipatie der Ka tholieken. 1829. De reformbi van 1832. in ons reeds gebleken (zie blz, 189 en blz. 193—194); Peel vooral was het, aan wien enkele hervormingen waren te danken : strafwetten werden verzachtjde cornlaws vervangen door een schaalrecht en bij de arbeidswet van 1825 kregen de werklieden vergunning, zich te vereenigen, doch alleen, om de hoogte der loonen en den duur van den werktijd vast te stellen. De patroon behield echter groote voorrechten. Zoo kon de patroon den werkman in afwijking met het contract alleen tegen schadevergoeding wegzenden, maar verbet de werkman zijn arbeid, dan kon de vrederechter hem zelfs tot 3 maanden gevangenisstraf veroordeelen. ■ Thans komen wij tot 2 belangrijke hervormingen, nl. de eman'cipatie der Katholieken (1829) en de hereorming van 't kiesrecht (1832). Het eerste werd tot stand gebracht door 't ministerie W e 11 i n g t o n-P e e 1, dat in 1828 aan het bewind kwam. De actie ervoor ging vooral van Ierland uit onder invloed van den krachtigen redenaar Daniël O'C o n n e 11. In 1828 werd de Test-act in zooverre gewijzigd, dat de uitsluiting der Protestantsche dissenters werd opgeheven. Doch nu stelde O'Connell zich in een Iersch district candidaat en werd tot lid van 't parlement gekozen. De toestand werd onhoudbaar. Ook de tegenstribbelende Koning moest toegeven, toen zich niemand met de vorming van een ministerie wilde belasten en in 1829 werd de openstelling van nagenoeg alle ambten en het lidmaatschap van 't parlement voor de Katholieken bij de wet vastgesteld. 11 Had Wellington bij de emancipatie der Katholieken toegegeven, van eene hervorming van het kiesrecht, dat volgens hem volmaakt en onverbeterlijk was, wilde hij niet weten. Koning Willem IV (1830—'37) was echter niet zoo vooringenomen tegen de liberale denkbeelden als zijn voorganger en benoemde een ministerie met een Whig aan 'thoofd> nl. Lord Grey, die met P» u s s e 11 de ziel van de ldesrechthervorming was. De Juli-Revolutie in Frankrijk (1830) maakte ook in Engeland de gemoederen warmer. Toen na de ontbinding van 't Lagerhuis 201 de Whigpartij er de meerderheid kreeg en den reformbill aannam, maar 't House of Lords hem verwierp (1831), kwam Engeland in geweldige beroering. Kasteelen van edelen en van bisschoppen Werden bestormd en in brand gestoken, groote meetings ten gunste der wet gehouden. Die volksbeweging gaf aan de Whigs kracht, doch pas nadat de Koning het ministerie beloofd had, nieuwe pairs te benoemen, het de oppositie in het Hoogerhuis den reformbill door — zij bleef bij de beslissende stemming weg — (1832); zij kon niet dulden, dat het Huis door nieuwe pairs zou worden beheerscht. De verdeeling der zetels werd thans beter en de voorwaarden, om kiezer te zijn, in 't geheele rijk dezelfdé : ieder bezitter of eigenaar van een onroerend goed, dat bepaalde inkomsten opleverde, en in de steden ieder huurder of eigenaar van een huis, dat een bepaalde huurprijs opbracht, was kiezer, 't Was nog geen democratische hervorming, maar toch was er eene bres in het ancien régime geschoten. De overwegende invloed van het grootgrondbezit op de samenstelling van het Lagerhuis toch was vernietigd, doordat de middenstand zoowel in de steden, als op het platteland nu het kiesrecht kreeg. De gevolgen van den reformbill deden zich spoedig gevoelen. Bij de verkiezingen werd veel ijveriger gestemd, de debatten Werden levendiger. De namen whig en tory kregen de beteekeiiis van liberaal en conservatief. Reactionnair zijn de Tories nooit geweest; zelfs zijn vrijzinnige maatregelen dikwijls van hen uitgegaan, 't Werd gewoonte, de ministers te kiezen in overeenstemming met de meerderheid in 't Lagerhuis. Nog eens trachtte Willem IV met een conservatief ministerie te regeeren, terwijl de meerderheid in 't Lagerhuis liberaal was, en na de ontbinding en eene nieuwe verkiezing liberaal bleef, maar toen het Lagerhuis tot 4 keer toe de voorstellen van het ministerie afstemde, moest het wel aftreden. Peel zelf verklaarde, dat een ministerie niet kon blijven regeeren met eene minderheid in 't Lagerhuis, ook al had het het vertrouwen van den Koning en het Hoogerhuis. Sinds 1835 hebben we zoodoende parlementaire ministeries; ook koningin Victoria (1837—1901) heeft zich steeds daaraan gehouden. De parlementaire regeering voorgoed in Engeland gevestigd. 202 Victoria. 1837—1901. Afschaffing i slavernij 1888 Arbeidswetgeving. Koningin Victoria was de eenige dochter van den hertog van Kent, een jongeren zoon van George Hl. Hannover, waar de mannehjke lijn opvolgde — en wel met Ernst August, hertog van. Cumberland, een jongeren broer van Willem IV —, werd bij haar troonsbestijging dus geheel van Engeland gescheiden, wat zeker voor dit land voordeelig was, daar Engeland en Hannover geheel verschillende belangen hadden. Victoria heeft door trouwe plichtsbetrachting, door haar uitnemend gedrag en door haar gelukkig huwelijk met Albert van Saksen-Cob u r g het koningschap, dat in Engeland zoozeer in prestige was gedaald, wederom tot hooger aanzien gebracht. Ook de Prins-Gemaal heeft zich, zooveel als zijn bescheiden plaats het hem toeliet, verdienstelijk gemaakt; zoo ging van hem tot initiatief tot de wereldtentoonstelling van 1851 uit. Op verschillend gebied zijn de regeering van Willem IV en • de eerste regeeringsjaren van Victoria een periode van vruchtbaren wetgevenden arbeid geweest. Allereerst noemen wij de wet tot afschaffing der slavernij in 1833 (de handel in slaven was reeds veel vroeger — met ingang 1808 — verboden), waarop Wilberforce reeds langen tijd sterk had aangedrongen. Na een overgangstijd van 5 of 7 jaar zouden de slaven vrij zijn; de eigenaars kregen eene schadeloosstelling van 20 milhoen P. St., die later onvoldoende bleek te zijn. Ontvluchte slaven werden door de Engelschen niet weer uitgeleverd. Engelsche kruisers gingen voortaan met kracht den slavenhandel tegen. De andere koloniale staten hebben in de 19de eeuw het voorbeeld van Engeland gevolgd. In verband met de ontwikkeling der groot-industrie is verder van groote beteekenis de arbeidswetgeving uit dezen tijd geweest, 't Kostte veel moeite, hier in te grijpen, want het principe werd gehuldigd, dat de staat het vaststellen van condities tusschen werkgever en arbeider aan de betrokken partijen moest overlaten. In 'tbijzonder was de Manchesterpartij of Manchesterschool — zoo geheeten naar de woonplaats harer leiders en voortgekomen uit de anti-corn-law- 203 league (zie beneden) — van dat gevoelen. (Zij ijverde tevens tegen alle protectionisme). Maar tot schade van het gezinsleven waren tal van vrouwen met veel te zwaren en te langdurigen arbeid belast; tot groot nadeel van het toekomstige geslacht werden kinderen veel te jong aan het werk gezet: zoo bleek uit een onderzoek, dat kleine kinderen 12 uur en langer per dag in de mijnen werkten, b.v. uren achtereen de steenkolen wagentjes moesten voorttrekken of voortduwen, en dat nog wel in gebukte houding van wege de lage gangen, of zware vrachten langs loodrechte ladders naar boven torsten. Slechts een enkele werkgever trachtte in zijne onderneming de misstanden weg te nemen, zooals Robert O w e n, die ook werkzaam was tot heil van zijne volwassen arbeiders door beperking van den arbeidsduur en het oprichten van spaarkassen en van ziekenhuizen. Steeds duidelijker bleek, dat de staat moest ingrijpen, en zoo kwam o. a. fot stand de fabriekswet — factory-act — van 1833 en de mijnwet van 1842 — welke laatste aan Lord Shaftesbury te danken is. Bij die wetten werd de arbeid van kinderen beneden zekeren leeftijd in fabrieken en mijnen verboden en die van vrouwen óf beperkt öf verboden (nl. in de mijnen). Inspecteurs zorgden voor de naleving der voorschriften. Vrouwen en kinderen werden dus beschermd; de arbeiders 1 moesten zich zelf helpen, wilden zij verbetering van hunne positie. Dat gaf dikwijls aanleiding tot allerlei woelingen, vooral wanneer eene crisis in de industrie de verlaging van loonen tengevolge had. De arbeiders, de macht van samenwerking begrijpende, stichtten toen de T r a d e s U n i o n, die al gauw een half millioen leden telde, 't Doel was, eene wet tot 8-urigen arbeidsdag te krijgen. Maar nu sloten ook de patroons een bond, en stelden tegenover de strikes (werkstakingen) hunne lock-outs (uitsluitingen), waarin de patroons door de regeering gesteund werden, die de werkliedenvereenigingen als „onwettige samenzweringen" brandmerkte. Bij gebrek aan fondsen geraakte de kracht der arbeiderspartij al gauw uitgeput. Doch de radicalen maakten thans weer van de ontevredenheid gebruik om op algemeen )e arbeidersbeweging van de Trades Union. 1832—'34. 204 De Chartistenbeweging.1837—'48. De vrijhandelsbeweging kiesrecht aan te dringen: wij krijgen de Chartisten-beweging. De poging immers, eene sociale hervorming te krijgen door organisatie van de arbeiders, was mislukt; men wilde trachten, haar nu door wetten tot stand te brengen. Daarvoor moest de meerderheid in 't Parlement op hunne hand zijn ; dat kon, wat 't Lagerhuis betrof, geschieden, als alle arbeiders het stemrecht hadden. Het programma, de „chart e", zooals een der leiders van de Chartisten zeide, omvatte dus allereerst: algemeen stemrecht (voorts o. a. geheime stemming, bezoldiging der afgevaardigden en betere verdeeling van 't land in kiesdistricten). Niet onafgebroken is die beweging blijven voortduren ; zij hing daarvoor te veel samen met de crisissen in de industrie. De Februari-Revolutie van 1848 in Frankrijk werd voor de Chartisten het sein, zich nog eens in te spannen. Eene groote meeting, zou te Kensington gehouden worden, om een monsterpetitie te krijgen. De regeering had zich echter onnoodig bevreesd getoond: de leider der beweging, O' Connor, wilde geen geweld. Hij bracht de monsterpetitie met 1,975,400 handteekeningen in een rijtuig naar het parlement, maar toen men haar onderzocht, bleek niet alleen dikwijls dezelfde handteekening voor te komen, maar ook was zij onderteekend b.v. door ... de Koningin en WeUington. De monstermeeting werd daarmee overgeleverd aan de bespotting van hare vijanden ; de Chartistenbeweging was met een komisch slot ten grave gedaald. In het tijdperk, dat wij thans behandelen, valt ook de vrijhandelsbeweging, 't Ministerie Peel (1841—'46), dat zich reeds verdienstelijk had gemaakt door de income-tax (eene inkomstenbelasting) beeft ook de graanwetten afgeschaft. In 1838 was door Richard Cobden en John Bright deantic o r n-1 a w-1 e a g u e gesticht; hun streven werd begunstigd door de aardappelziekte van 1845, waardoor vooral in Ierland groote hongersnood werd geleden — in twee jaar tijd verminderde de bevolking er met 25 % door gebrek en emigratie —. Met medewerking der liberalen en een deel der conservatieven gelukte het Peel, de graanwetten afgeschaft te krijgen (1846). Ook in de 205 volgende jaren ging Engeland voort op den weg der vrijhandelsbeweging : in 1849 werd de Acte van Navigatie afgeschaft; in 1860 kwam een tariefwijziging in fiscalen zin (van de hand van Gladstone) en met verschillende staten werden handelsverdragen in vrijzinnigen geest gesloten, b.v. in 1860 met Frankrijk. Ook Ierland trekt in dezen tijd onze aandacht. Hier was het de reeds genoemde O' G o n n e 11, die gehjkstelling van de Katholieke Kerk met de Protestantsche vroeg en door groote meetings 't parlement min of meer trachtte te dwingen, tot de „repeal" over te gaan: Ierland moest een nationaal parlement hebben ; pas dan zouden naar zijn oordeel de noodige maatschappelijke hervormingen tot stand komen. Jonge mannen in Ierland wilden echter de Iersche onafhankelijkheid met geweld van wapenen herstellen. Die partij noemde zich Jong Ierland. In '48 keken -zij tevergeefs uit naar steun van de Republiek Frankrijk. De Engelsche regeering heeft toen velen der leiders tot deportatie veroordeeld. Daarna eindigde voorloopig het politieke leven in Ierland. § 41. Frankrijk onder Lodewijk XVIII (1815—'24) en Karei X (1824—'30). Na de 2de Restauratie koelden de teruggekeerde royalisten hunne woede aan hunne tegenstanders, vooreerst door politieke' processen, 2°. door groote moordtooneelen. Ney o. a. werd gefusilleerd ; Carnot stierf in ballingschap, en in de Rhónestreken vermoordde de royalistische bevolking honderden personen : men noemt die moordtooneelen de „Terreur blanche". Te midden van die gebeurtenissen werd de Kamer van Afgevaardigden gekozen, en zij bestond grootendeels uit ultra-royalisten, „plus royalistes que le roi". Hunne hoofden waren P olignac en Villèle. Lodewijk XVIII zelf was over de De Iersche kwestie tot 1848. De Terreur Manche. 1815. De „Cbambre introuvable" 1815—'16. 206 i De liberale periode. 1816-^'20. De reactie. samenstelling verbaasd en ■verklaarde, dat zoo'n kamer hem „introuvable" toescheen: vandaar de naam „Chambre introuvable". De Koning •wilde echter zoo ver niet gaan als de Kamer. Zoo b.v. stelde de regeering eene amnestiewet voor, die slechts 157 personen uitsloot; de Kamer amendeerde ie wet zóódanig, dat ongeveer 4000 personen veroordeeld zouden worden. De spanning tusschen Koning en Kamer werd groot; ie mogendheden, bevreesd, dat het drijven der Ultra's eene revolutie ten gevolge zou kunnen hebben, waarschuwden den Koning ernstig en reeds in 1816 ontbond Lodewijk XVIII de Kamer. De Ultra's verloren bij de verkiezing vele zetels; 't overwicht kwam aan de constitutioneele royalisten, die op loyale wijze de Charte in toepassing wilden brengen ; zij worden meestal de partij ier Doctrinairen genoemd. Bij hen sloot zich de Koning, „die niet over twee volkeren wenschte te regeeren", aan. De regeering werd nog meer populair, toen de vreemde legers den Franschen bodem ontruimden, waartoe de mogendheden in 1818 ap een congres te Aken besloten. Minister D e c a z e s zette vrijheid van drukpers door. In 1819 word zelfs een persoon, üe vóór het doodvonnis van Lodewijk XVI had gestemd, gekozen, doch diens verkiezing werd toch onwettig verklaard. Maar onverwacht ging de Koning over tot de reactionnaire partij, die geleid werd door 's Konings broeder, den graaf van Artois (de partij van het Pavillon Marsan: zie blz. 174). In 1820 nl. werd de hertog de Berry vermoord door een ouden afgedankten soldaat, die met dien moord beoogde, de koninklijke familie te doen uitsterven. Dat doel mislukte, want de hertogin van Berry werd nog een zoon geboren, de latere graaf van Chambord, door de royalisten „1'enfant du miracle" genoemd. Maar die moord — samenvallende met de revolutionnaire bewegingen in Zuid-Europa — had ernstige gevolgen. De ultra's kregen het bewind in handen. De nieuw gekozen kamer werd streng reactionnair. President van den ministerraad werd V i Ilèle (einde 1821). De drukpersvrijheid werd weer beperkt; 207 een Fransch leger onderdrukte in 1823 de liberale beweging in Spanje (zie blz. 188). In 1824 ontbond Villèle de Kamer, om een nog volgzamer volksvertegenwoordiging te krijgen ; de nieuwe Kamer telde slechts 19 liberale leden : men noemde haar de „Chambre retrouvée. Nog grooter werd de reactie onder de regeering van Karei X. Deze liet zich op de oude plechtige wijze te Eeims kronen; tegen heiligschennis werd eene uiterst strenge wet uitgevaardigd : de doodstraf werd gesteld op diefstal van offerschalen; tal van generaals van het Keizerrijk werden ontslagen ; aan de emigranten werd eene schadeloosstelling van 1 milliard francs verstrekt; de drukperswet werd zeer verscherpt. Dat alles verwekte eene oppositie, die steeds sterker werd. Van eene nieuwe Kamer hoopte Villèle meer steun te krijgen ; de Kamer werd ontbonden, maar bij de .verkiezingen leed hij de nederlaag. Villèle trad af. Wel trad thans het gematigd-liberale ministerie Martignac op, maar, doordat dit tusschen de partijen wilde doorzeilen, voldeed het niemand ; de Koning had bet tegen zijn zin benoemd en reeds in 1829 verving hij het door het ministerie Polignac (1829—'30). Die benoeming was feitelijk eene oorlogsverklaring aan de liberale partij ; Polignac toch was een voorstander van de absolute koninklijke macht. Bovendien verachtte men den minister van oorlog, Bourmont, omdat hij vóór den dag bij Ligny naar de Pruisen was overgeloopen. Dit ministerie had veel succes in Algiers. Reeds een paar jaar lang stond Frankrijk met den dey van Algiers op gespannen voet; in '29 liet dezo 't Fransche admiraalschip beschieten. Bourmont had binnen weinige weken de hoofdstad vermeesterd (1830). Doch hierdoor werd de oppositie niet tot zwijgen gebracht; zij uitte zich vooral in de dagbladpers. Eenige jonge mannen, o. a. Thier s, stichtten 't dagblad : „Le National"; zij kozen partij voor de constitutioneele monarchie en waren van oordeel, dat men het recht bad, den Koning de gehoorzaamheid op te zeggen, als hij de constitutie schond. Hun plan was, des- Ministerie Polignac. 1829—'80. Verovering van Algiers. 1880. De partij van „le National". 208 De Juli-ordonnantiën. De eerste dagen der omwenteling noods Karei X te vervangen door den hertog van Orleans, die in den Revolutietijd wel vóór, maar nooit tegen Frankrijk de wapenen had opgevat en, zonder bepaaldelijk oppositie te hebben gevoerd, toch als liberaal bekend stond. ■ In het antwoord op eene min of meer dreigende troonrede zei do Kamer in 1830 o. a. : „Ér bestaat geen overeenkomst meer tusschen de politieke denkbeelden van Uwe (d. i. 's Konings) regeering en de wenschen van Uw volk." Nu werd de Kamer ontbonden, maar.... in de nieuwe Kamer telde de oppositie nog 49 leden meer dan in de oude. Daarop vaardigde de regeering de 3 beruchte Juli-ordonnantiën uit — krachtens artikel 14 der Charte —: 1°. de nieuw gekozen Kamer werd ontbonden (dus nog voor zij bijeengekomen was); 2°. het kiesrecht werd zoodanig beperkt, dat het aantal kiezers op 1/4 werd teruggebracht; 3°. de drukpersvrijheid voor dagbladen en vlugschriften werd opgeheven. Toen niettemin de journalisten een geschrift verspreidden, door Thiers opgesteld, waarin o. a. gezegd werd, dat de regeering van het geweld was begonnen en gehoorzaamheid geen plicht meer was, sloot de politie de meeste drukkerijen ; nu ontstonden de eerste oploopjes: de Juli-Revolutie begon. Tot de Juli-Revolutie hebben slechts weinige personen, deels voorstander van de Charte, deels Republikeinen, den stoot ge" geven. Bepaalde ontevredenheid heerschte bij de bestaande welvaart in Frankrijk niet. Maar Parijs gaf het voorbeeld, en als gewoonlijk legde Frankrijk zich neer bij wat Parijs beschikte. De regeering had zoo weinig oog voor 't gevaar, dat zij niet eens de troepen te Parijs had versterkt. Den 27Bt«n Juli werden in de nauwe, bochtige straten barricaden opgeworpen; de soldaten, in 't geheel niet beter gewapend dan de opstandelingen, uitgeput en ontevreden door den zwaren dienst in de heete Julidagen, deserteerden of sloten zich bij de opstandelingen aan, die den 299*»11 Juli de Tuilerieën innamen. Wel ontsloeg de Koning dienzelfden dag 't ministerie Polignac, wel trok hij de ordannantiën in, doch Parijs wilde niet meer van hem weten. 209 Thans wisten de Orleanisten de .leiding der beweging in handen te krijgen. De te Parijs samengekomen afgevaardigden benoemden Louis Philippe tot luitenant-generaal van 't koninkrijk, doch de groote vraag was, welke houding het volk zou aannemen. Louis Philippe kwam naar Parijs en waagde den rit naar 't stadhuis, waar hij onder invloed van den ouden populairen Lafayette de toejuichingen van 't volk inoogstte. Karei X deed afstand van den troon ten behoeve van zijn kleinzoon (den hertog van Bordeaux) en benoemde eveneens Louis Philippe, die verklaard had, dat hij hoogstens tijdelijk in het belang der Bourbons de macht wilde uitoefenen, tot luitenant-generaal. Maar de kamerleden, die in Parijs waren, boden hem de koningskroon aan; een klein deel der pairs volgde dat voorbeeld, en inderdaad aanvaardde Louis Philippe dien titel, zich noemende : „koning der Franschen door Gods genade en door den wil des volks." Karei X zag zich spoedig genoodzaakt, Frankrijk te verlaten; hij overleed in 1836 te Görz in Ulyrië. * * * De revolutie bleef niet tot Frankrijk beperkt; in verschillende staten van Europa vonden min of meer ernstige bewegingen plaats. Wij wijzen op1: 1°. Een opstand in Brussel, die zich over België uitbreidde ; 2°. Gisting in Engeland in verband met de kieswetvoorstellen; 3°. Opstanden in Italië; 4°. Revolutionnaire bewegingen in Duitschland; 5°. de Poolsche opstand. Over de gisting in Engeland is reeds gesproken (zie blz. 200—201); de andere bewegingen zullen wij bij de respectieve landen wat nader bespreken. § 42. De Julimonarchie (1830—'48). Bij de Juli-Revolutie had de bourgeoisie de zege behaald. De geheele omwenteling had ten gevolge gehad, dat er een nieuwe koning was gekomen, terwijl door de afschaffing van de erfelijk- 1 Vgl. H. N°. 82, bijkaartje: 1830. Louis Philippe wordt luiteïant-generaal. Louis Philippe srordt koning. Invloed der Revolutie in Europa. Louis Philippe de roi-citoyen. 210 De strijd onder de regeerings- partijen. 1830—1831. beid der pairszetels en de verlaging van den census de burgerij Ben overwegenden invloed kreeg in het parlement: Louis Philippe was de r o i-c i t o y e n. Voor de belangen der rijke burgers, die groote fortuinen verzamelden door de zich uitbreidende industrie, werd uitnemend gezorgd. In den beginne genoot Louis Philippe, „de barricaden-koning", zooals hij zich met zijn paraplu onder den arm in de straten van Parijs vertoonde en met iedereen een gesprek aanknoopte, groote populariteit, maar spoedig wekte dit den spotlust van velen op, en het bleek ook met 't oog op aanslagen te gevaarlijk te zijn. Czaar Nicolaas wilde hem niet met het onder vorsten gebruikelijke „mon frère" aanspreken, de uiterste grens was „mon cousin". Over de te volgen binnen- en buitenlandscbe politiek ontstond spoedig een ernstig verschil. Men onderscheidt twee partijen, die van de beweging — mouvement — en die van den weerstand — résistance —. De eerste wilde de iemocratische beginselen verder ontwikkelen en in het buitenland de vrijzinnigen steunen tegen de reactionnaire regeeringen; ie tweede wilde niet verder gaan dan de bovengenoemde wijziging ier Charte en trachtte de Europeesche monarchieën met den nieuwen stand van zaken in Frankrijk te verzoenen en met haar in vrede te leven. Louis Philippe, zelf tot de laatste partij behoorend, zag zich wel genoopt, in den beginne te regeeren met „ministers van beweging", maar reeds in 1831 waagde hij het, een ministerie van weerstand te nemen, nl. het ministerie Casimir Périer. Het volgde het stelsel, wel als dat van het j u s t emilieu betiteld: binnenslands geen meerdere vrijzinnigheid, doch ook geen reactie, en buitenslands geen steun aan de Poolsche sn aan de Italiaansche revolutionnairen. (Alleen de Belgen werden in overleg met Engeland geholpen). Er waren drie partijen in den lande, die hunne aanvallen tegen ie regeering richtten, nl. de Legitimisten (die de Bourbons hersteld wilden zien), de Bepublikeinen en de Bonapartisten. 211 De Legimitisten verloren reeds in 1832 alle beteekenis. Bij een inval in de Vendée werd de hertogin van Berry gevangengenomen, en toen kwam het uit, dat zij in het geheim gehuwd was met een Italiaanschen edelman. Dat compromitteerde haar geheel en al: de legitimistische partij werd voor Louis Philippe onschadelijk. De Republikeinen waren natuurlijk met de resultaten van de omwenteling niet tevreden en hoopten door volksoproeren hun doel te bereiken. Zij rekenden daarbij op den steun van de vele arbeiders, die öf werkeloos waren óf zeer weinig verdienden : voor de verbetering der arbeiderstoestanden toch deed de rereering mets. Maar noch een aanslag in Parijs (1832), noch een opstand onder de zijdewevers in Lyon, waarin ook de Republikeinen de hand hadden (1834), gelukten. Een gevaarlijke aanslag van den Republikein Pieschi op 't leven des Konings werd voor de regeering de aanleiding tot de doorvoering van de „Septemberwetten" van 1835, waardoor tegenstanders des Koning3 wegens hunne woorden en daden aan ernstige straffen werden blootgesteld : de Republikeinsche pers ging zoo goed als ten gronde. De Republikeinen zelve waren het niet eens over het doel, dat zij trachtten te bereiken. Een deel van hen was tevreden met enkel staatkundige hervormingen, met eene republiek als in 1793, anderen wilden in verband met de ontwikkeling der grootindustrie, die vele handwerkslieden deed afdalen tot fabrieksarbeiders, bovendien sociale hervormingen. Nog tijdens de Bourbons verkondigden Saint-Simon en Fourier hunne socialistische of communistische theorieën1; thans schreef Proudhon zijn woord : „Eigendom is diefstal" neer. Hunne denkbeelden maakten echter weinig opgang onder de Fransche 1 Fourier wilde de menachen vereenigen tot kleine gemeenschappen, phalanges genoemd, bestaande uit ± 400 families of ± 1800 personen, samen wonende in een groot gebouw, de phalanstère. Ieder zou den arbeid verrichten, waartoe hij krachtens zijn natuurlijken aanleg is aangewezen, zoodat de arbeid een genot z >u worden. De verschillende phalanges zouden zich weer vereer igen tot grootere vereenigingen, en aldus zou een over de geheele wereld zich uitstrekkend verband ontstaan. De Legitimisten verliezen alle beteekenis. 1832. De Republikeinsche partijen. 212 Coups d'état van Lodewijk Napoleon. (1836 en '40). Parlementaire twisten. irbeiders ; zij gingen meer met de ideeën van Louis Blanc mee. Deze ijverde voor de oprichting van maatschappe[jjke werkplaatsen (ateliers sociaux), d. z. productie-coöperaties, die eerst onder leiding van den staat zouden rijn en door hem financieel moesten worden gesteund, doch op ien duur geheel zelfstandig moesten worden ; de arbeiders zouden sich zelf dan besturen en onderling de winsten deelen. Zoo zou Br, gelijk hij zich uitdrukte, „een einde komen aan de exploitatie van den eenen mensch door den anderen." De derde partij, die der Bonapartisten, had nog weinig te beteekenen, al is het waar, dat de rampen, die Napoleon over Frankrijk had gebracht, vergeten werden en de schitterende rijde van het keizerrijk steeds meer de aandacht trok, vooral ook, doordat Frankrijks staatkundige positie thans in Europa veel minder beteekende. Het hoofd van die partij was na den dood van den hertog van Reichstadt Karei Lodewijk Napoleon, zoon van Lodewijk van Holland en Hortense de Beauharnais. Hij deed twee belachelijke aanslagen. In 1836 trachtte hij tevergeefs het garnizoen in Straatsburg tot opstand te bewegen; de regeering zette hem toen het land uit. In 1840 durfde zij het zelfs wagen, het lijk van Napoleon I naar Frankrijk te laten overbrengen, waar het in den Döme des Invalides werd bijgezet. In hetzelfde jaar deed Lodewijk Napoleon een tweeden aanslag op Boulogne, die eveneens mislukte ; hij werd gevangeneenomen en tot levenslange vestingstraf veroordeeld, maar ontsnapte in 1846 uit de vesting Ham naar Engeland. De regeeringspartij was verdeeld over de macht des konings. G u i z o t b.v. wilde aan de volksvertegenwoordiging alleen eene soort van controle geven ; T h i e r s verkondigde „Le roi règne et ne gouverne pas." De Koning zelf wilde natuurlijk zooveel mogelijk invloed houden, vooral in buitenlandsche kwesties. Die verschillende opvattingen gaven echter aanleiding tot velerlei parlementaire conflicten. Tusschen 1830 en '40 zijn er dan ook niet minder dan 10 onderscheidene ministeries opgetreden. 213 Eene groote tegenstelling daarmede vormen de jaren 1840— '48, waarin onafgebroken het ministerie Guizot aan 'troer was, dat zich feitelijk naar 's Konings wenschen voegde. Gedurende al dien tijd had de regeering eene sterke meerderheid in de Kamer, maar deze was alleen verkregen door omkoopingen op groote schaal. Van die meerderheid waren ongeveer l/a ambtenaren, die door de regeering benoemd waren of ontslagen konden worden ! De Kamer oefende dus de gewenschte controle niet uit en meer dan eens kwamen groote knoeierijen voor, zooals bij leveranties. De Koning zelf, ook niet onbaatzuchtig, trachtte zijn groot vermogen nog te vermeerderen en liet aan familieleden aanzienlijke dotaties toekennen. Ook de buiteolandsche politiek wekte ergernis op: de houding in de Oostersche kwestie liep op eene vernedering van Frankrijk uit (zie blz. 218—219) en tegen Frankrijk's wenschen werd de Sonderbund in Zwitserland vernietigd (zie blz. 221—222). Alleen in één opzicht verwierf de regeering grooten roem, nl. door de verovering van Algerië. Daar was Abd-el-Kaderde bekwame en energieke bestrijder van der Franschen invloed. In 1843 werd echter zijne legerplaats veroverd en in 't volgend jaar zijn bondgenoot, de sultan van Ma rokko, bij de rivier de Isly verslagen. In 1847 eindelij! moest hij zich aan de Franschen overgeven. Algerië, met uit zondering van de streken, die aan de Sahara grensden, was aar de Franschen onderworpen. Al wekte de regeering door hare binnen- en buitenlandsch* politiek ontevredenheid, toch was er niets, dat een opstanc of eene omwenteling deed voorspellen. De oppositie in de Kame: drong aan öf op uitbreiding van het kiezerscorps, waardoor om kooping bezwaarlijk zou worden öf op bepalingen, waardoo: afgevaardigden van het bekleeden van ambten waren uitgesloten Maar de regeering, steunende op de aanzienlijke meerderheid die zij in de Kamer had, was gerust. De bezittende klassen ware: zeer tevreden; de toonaangevende liberalen wenschten den va der dynastie niet; de Bonapartisten en de Republikeinen vorm 't Ministerie Gulzot. 1840—'48. L tt r ï 1 214 De Russische maatschappij. Alexander I. 1801—'26. den slechts kleine groepen. Onverwachts brak echter in 1848 de Februar i-R evolutie uit, die de Juli-monarchie ten val bracht (zie § 55, blz. 263). § 43. Het Russische Rijk onder Alexander I (t 1825) en Nicolaas I (1825—'55). In Rusland was het volk feitelijk in twee klassen gesplitst, waarvan de eene heerschte en de andere overheerscht werd. Tot de heerschende klasse behoorden, behalve de keizerlijke familie, de edelen, die ongeveer 2 % van de bevolking uitmaakten. Zij waren vrijgesteld van dienstplicht en van verschillende belastingen ; uit den adelstand kwamen de ambtenaren en de officieren voort. Van de overheerschte klasse vormden de boeren het grootste contingent (± 85 % der bevolking), verder behoorden tot haar vrije arbeiders en kooplieden, terwijl ook de geestelijkheid voor een groot deel uit haar voortkwam en veelal in ontwikkeling weinig boven de boeren stond. De boeren waren óf lijfeigenen van de kroon (kroonboeren) óf van den adel. Uit hun stand werden de soldaten1 gerecruteerd; zij moesten belastingen opbrengen aan den staat en daarbij kwamen de verplichtingen jegens hunne meesters. Juist de overheerschte klasse droeg een sterk Oostersch karakter; daarentegen was de adel voor het uiterlijk West-Europeesch. In den Napoleontischen tijd waren vele Russen door de veldtochten niet onbekend gebleven met de nieuwe denkbeelden en de toestanden in West-Europa. Ook Alexander I was in den beginne hervormingsgezind, maar spoedig kwam hij onder den invloed der Oud-Russische partij ea volgde hij Metternich. Maar al bleef hij voor de eigenlijke Russische landen een absoluut heerscher, toch stond hij aan twee doelen van zijn rijk autonomie toe, al. aan Finland, dat zijne constitutie, zijn Landdag, 1 Niet iedere Rus was dienstplichtig, maar bij elke lichting werd vastgesteld, hoeveel recruten ieder heer had te leveren. 215 I zijne rechtspleging, wetten en financiën behield en aan Polen, [ dat in 1815 eene grondwet kreeg, waarbij o. a. een F» ij k s d a g was ingesteld, die nieuwe wetten en belastingen moest goedkeuren. Poolsche officieren kommandeerden het Poolsche leger ; ook de ambtenaren waren Polen. In 1825 stierf Alexander I. Van rechtswege moest Constantijn, [ de onderkoning van Polen, opvolgen, maar deze had reeds vroeger } afstand gedaan: Nicolaas I (1825—'55) volgde op. Van j de troonsverandering trachtten onbezonnen hervormingsgezinden gebruik te maken voor een opstand, met het doel, eene vrijzinnige f constitutie te verkrijgen. Maar hoe politiek onmondig het Russische volk was, blijkt ten duidelijkste uit het feit, dat men bij ; dezen Dekabristenopstand (naar Dekaber = Decem[ ber) de soldaten moest wijs maken, dat „constitutia" de vrouw Constantijn was. Geen wonder, dat de opstand spoedig onderdrukt was, temeer, omdat Nicolaas terstond op krachtige wijze tegen de opstandelingen optrad. Nicolaas werd ook gekroond tot koning van Polen, maar van de handhaving der constitutioneele rechten kwam weinig. De i Rijksdag werd niet bijeengeroepen; de Czaar wilde van b e| raadslagen niet weten, doch alleen van gehoorzamen. I Eene onverzoenlijke partij wilde de onafhankelijkheid heratellen, al nam de welvaart van het land wel toe. De ontevredenheid kwam tot uitbarsting, toen het Poolsche leger naar België zou | worden gezonden, om daar den opstand te bedwingen. Met I weinig moeite zou Constantijn zich gehandhaafd hebben, maar I hij zag de zaak veel te ernstig in en vluchtte uit Warschau. In I Januari 1831 verklaarden de opstandelingen de dynastie der I Romanows vervallen van den troon en Polen en Littauen tot ; één staat vereenigd. Tevergeefs keken zij echter uit naar steun i van Louis Philippe en van Engeland ; in Polen zelf ondervonden I zij weinig steun van de boeren, en nog in 1831 maakte een RusI sisch leger eerst onder bevel van Diebitsch, die kort na I zijne overwinning bij Ostrolenka aan de cholera stierf, I daarna van Paskiewitsch, een einde aan den opstand. De Dekabristenopstand.1825. De Poolsche opstand. 1830—*81. 216 Het autocratische bestuur van Nicolaas I. Polen werd nu feitelijk eene provincie van 't Russische Rijk ; de constitutie werd dus opgeheven ; Russische ambtenaren bestuurden voortaan het Poolsche gebied. Ook in Rusland zelf regeerde Nicolaas I, „de ijzeren Czaar", streng en als een echte autocraat, maar aan maatschappelijke hervormingen, b.v. verheffing van den boerenstand en beperking van de telkens terugkeerende hongersnooden werd niet gedacht. Rusland werd als 't ware van 't overige Europa, „het bedorven Westen", afgesloten. Een streng passenstelsel, een scherp toezicht op de vreemdelingen, een nauwlettende censuur, reeds aan de grenzen, over vreemde dagbladen en boeken en het verbod aan de inwoners, Rusland zonder vergunning der regeering te verlaten, werkten samen, om Rusland voor het „gif der Europeesche beschaving" te behoeden. Als men een lichtzijde van die strenge afgeslotenheid wil noemen, dan is het deze, dat er zich eene zelfstandige Russische literatuur ontwikkelde. Maar ondanks die afzondering bleven de nieuwe denkbeelden toch niet onbekend in Rusland ; juist onder de ontwikkelde standen kwamen er hoe langer hoe meer, die zich met het bestaande stelsel niet konden vereenigen. Vooral ergerde men zich over de corruptie der ambtenaren. Een eerlijk, onomkoopbaar ambtenaar was eene uitzondering, en dat bederf kon ook een krachtig heerscher als Nicolaas I niet uitroeien, daar alle kritiek en controle van wege het volk ontbrak. Want niet de minste kritiek werd geduld. Dat bleek b.v. in 'tjaar 1848. Eenige ontwikkelde jonge mannen — hoogleeraren, officieren, ambtenaren — bielden in St. Petersburg bijeenkomsten, om West-Europeesche geschriften te bespreken. Hoewel niemand hunner aan opstand of verzet tegen de regeering dacht, nam de geheime politie een groot aantal van hen gevangen, die, na eerst ter dood veroordeeld te zijn, „begenadigd" werden met levenslange gevangenisstraf. Zoo iets vond dus in Rusland plaats in hetzelfde jaar, dat een groot deel van 't overige Europa door heftige revoluties werd bewogen. 217 § 44. Mehemet AH en de Oostersche kwestie. Rusland en Engeland in Azië. In de algemeene Europeesche politiek is Rusland in de 19de eeuw van groote beteekenis geweest, ook de regeering van Nicolaas I. Meer dan van eenig ander land in Europa vertoonde de buitenlandsche politiek van Rusland groote vastheid; in de constitutioneele staten immers doet de volksinvloed zich ook op de buitenlandsche politiek gevoelen; het ministerieele leven is er dikwijls kort en het eene ministerie wijkt soms in zijne gedrachtslijn tegenover het buitenland van het voorgaande af, In Europa hield Rusland voortdurend de oogen gevestigd op 't Balkan-Schiereiland, waar in 't bijzonder de Donaumonderj en Konstaatinopel de vurig begeerde deelen vormden; in Azië streefde het naar uitbreiding over Noord- en Centraal-Azië ei het bezit van de landen om de Zwarte Zee. Sinds den Griekschen Vrijheidsoorlog was de Oostersche kwestie weer soherp op den voorgrond gekomen en werd dus de vraag gesteld : Wie zal over de landen, die aan den Turl behooren, heerschen, zoodra het Turksche Rijk ten onder is ge gaan. Doch dat sloot in, dat het Turksche Rijk niet weer tol nieuwe la-achtsontwikkeling moest komen, en een tijdlang scheer het, alsof zulks geschieden zou onder invloed van M e h e m e 1 Ali van Egypte. Deze bracht eerst Egypte tot nieuwer bloei.' Hij vernietigde de tuchtelooze Mamelukken, richtta zijn leger op Europeesche wijze in en veroverde daarmee he Boven-Nijlgebied. Europeesche — in de eerste plaats Fransche — officieren, ingenieurs, industrieelen werden naar Egypte gelokt Een schaduwzijde was echter, dat de Fellahs door nog zwaarden lasten gedrukt werden dan voorheen. Maar met Egypte was Mehemet Ah niet tevreden. Hij hae het hem beloofde Morea (zie blz. 193) niet gekregen, en in d< plaats daarvan wenschte hij Syrië. Hij viel dat land binnen de Turksche troepen werden totaal verslagen; 't scheen, da Konstantinopel hem in handen zou vallen. Maar een krachtig De buitenl. politiek van Ruslanl in 't algemeen. Mehemet Ali in Egypte. i i jj [ Mehemet Ali en de Sultan ' in 1838. 218 Verdrag van Unklar Skelessi 1833. De Oostersche kwestie van 1839—'41. Muzelmansche staat onder den energieken Mehemet Ah in de plaats van het kwijnende Turksche Rijk, dat kwam niet overeen met Rusland's belangen. Zoo zien wij het eigenaardige verschijnsel, dat de Czaar steun aan den Sultan verschaft. Frankrijk en Engeland mengden zich thans ook in de kwestie, doch reeds in 1833 slaagde de diplomatie er in, den vrede van K j o eb a b i a tot stand te brengen, waarbij Mehemet het begeerde Syrië kreeg. Maar toch sloot de Sultan met Nicolaas I een aanvallend en verdedigend verbond te Unkiar Skelessi, waar tevens werd vastgesteld, dat de Dardanellen voor Russische oorlogsschepen waren opengesteld, doch voor die van andere staten gesloten. Mehemet Ah was met de verwerving van Syrië nog niet tevreden ; hij verlangde van sultan Mahmoed, dat die hem als erfelijk heerscher over al zijne landen zou erkennen. Maar deze hoopte integendeel ter gelegener tijd Syrië te heroveren. Hij disciplineerde zijne troepen beter o. a. met behulp van den later zoo beroemden Moltke. In '39 begon de strijd. Maar opnieuw werd zijn leger door Ibrahim Pacha verslagen, terwijl de Turksche vloot verraderlijk door den admiraal aan Mehemet Ali werd overgeleverd. Kort daarop stierf Mahmoed en werd opgevolgd door Abdoel Medjid (1839—''61). Spoedig toonde Frankrijk, Egypte fe willen steunen, maar Engeland wilde Egypte verzwakken, om Frankrijk's invloed te verkleinen: in N.-W.Afrika toch ging de verovering van Algiers voort, in N.-O.Afrika was de invloed in Egypte groot: reeds hoorde men zeggon, dat de Middellandsche Zee een Fransch meer moest worden. Tusschen Rusland en Engeland kwam het dan ook weldra tot een vergelijk, bij 't welk Oostenrijk en Pruisen zich op de co nferentiën van Londen aansloten. De 4 genoemde mogendheden sloten zelfs een quadrupl e-a lliantie met het doel, Mehemet Ali te dwingen, Syrië terug te geven, terwijl Egypte dan eene erfelijke bezitting van den vice-koning zou worden. Op een oorlog durfde Louis Philippe het echter niet te laten aankomen, vooral nadat Syrië in opstand was ge- 219 'komen en Ibrahim Pacha het land ontruimd had; hij ontsloeg ■zijn oorlogzuchtigen minister T h i e r s en nam een vredelievend ministerie met G u i z o t als hoofdpersoon. Inderdaad geschiedde nu (1841), wat docr de mogendheden was vastgesteld. Voor Frankrijk was die afloop zeer vernederend, maar ook Rusland kwam een stap achteruit. Want bij de zoogenaamde Convention des detroits (= zeeëngten) werd door de mogendheden bepaald, dat Bosporus en Dardanellen voor oorlogsschepen van alle natiën gesloten zouden zijn. Daarmede was het verdrag van Unkiar Skelessi dus vernietigd. Dat Engeland ten gunste van Turkije was opgetreden, was niet alleen een gevolg van zijne houding tegenover Frankrijk, idoch ook was het daarbij uitgegaan van de gedachte, dat een sterk Turkije Rusland zou beletter», krachtig in Azië op te treden. In dat werelddeel toch stonden Engeland en Rusland steeds tegenover elkaar. In den loop der 18do eeuw had Rusland geheel Noord-Azië pot en met Kamtschatka onderworpen; in het Z.-W. breidde Ihet zijn gebied uit ten koste van Perzië. Boekhara en K h i w a bleven echter voorloopig nog onafhankelijk ; eene expeditie tegen Khiwa kwam in 1839 in de sneeuwstormen om. |De uitstekende wijze, waarop de Russische officieren en ambtenaren met de Aziatische volken wisten om te gaan, begunstigde sterk Rusland's invloed in Azië, waar de volken zich weldra ^onderdanen van den „Witten Czaar" gevoelden: zeer pelden dan ook kwamen opstanden voor. Engeland — of wil men de O.-I. Compagnie — was meester |in Voor-Indië. Bovendien bezat Engeland een deel van Malakka en de belangrijke stad Singapore; ten koste van Birma werd A s s a m bezet en in 1846 werd het rijk der Sikhs onderworpen (tijdens het gouverneur-generaalschap van Lord DalIbousie ; zie § 70). 't Was in Afghanistan, waar de Russische en Engelsche invloed S elkaar ontmoetten. Nadat Engeland aan Perzië verhinderd had, ■ach — op aanstoken van Rusland — van Afghanistan meester Rusland en Engeland komen tegenover elkaar. 't Russische en 't Engelsche gebied in Azië. Afghanistan. De opiumoorlog. • 1840—'42. Zwitserland 1 1815. 220 be maken, trachtte het zelf dien staat onder zijn invloed te brengen, j Inderdaad werd het land bezet, maar twee jaar later brak er I een groote opstand .uit: de Engelsche troepen werden in den | Khaiberpas vernietigd (1841). Wel herstelde eene expe- 1 ditie Engelands prestige, maar ook zij ontruimde weer het land, I zoodat Afghanistan onafhankelijk bleef (zie verder § 69). Ook in China begon Engeland met meer kracht op te treden. 1 Rusland dreef over land een aanzienlijken karavaanhandel met China; de zeehandel was vooral in handen der Portugeezen, 1 die Macao bezaten. China hield zich overigens van de buiten- j wereld afgesloten. Eene kwestie over den smokkelhandel in opium gaf Engeland het voorwendsel tot den opiumoorlog (1840—'42), die eindigde met den vrede van Nanking, waarbij China aan Engeland 'teüand Hongkong afstond en 5 havens — tractaathavens — voor den Engelschen handel openstelde. Doch nu dwongen verschillende staten, o. a. Rusland, de Chineesche regeering, aan hen dezelfde rechten toe te staan. Zoo had Rusland dus ook in China Engeland als ernstigen concurrent ontmoet. Al bleef voor 't uiterlijke de verhouding tusschen beide stater* nog vriendschappelijk, toch waren zij in den grond der zaak tegenstanders en kon een strijd tusschen hen gemakkelijk uitbreken. De Krimoorlog (zie § 59, blz. 282—285) j heeft dat bewezen. § 45. Zwitserland. Geen staat in Europa is aan te wijzen, waar de vrijzinnige j beweging in korten tijd zulke vorderingen heeft gemaakt als IÉ Zwitserland. Daarom verdient deze kleine republiek thans reeds eene afzonderlijke bespreking. ■> Na den val van Napoleon keerden ook hier gedeeltelijk doende toestanden terug. Nog in 1815 kwam er eene constitutie i gereed, die door de mogendheden werd goedgekeurd. De Landdag samengesteld uit afgevaardigden van de regeeringen derj kantons, kreeg alleen gezag in legerzaken en buitenlandsche 221 aangelegenheden, overigens bleven de kantons zelfstandig; ieder had zijn munt, zijn brievenpost, zijn burgerrecht, regelde de kerkelijke en de schoolzaken. Godsdienstvrijheid bestond nog niet. Ieder kanton regelde ook zijn regeeringsvorm : in het eene kreeg weer de Landsgemeinde, d. i. eene vergadering van 't geheele volk, ééns in 't jaar in de open lucht bijeengekomen, de hoogste besnBsing in handen, m 'tandere krijgen we de aristocratische familieregeering, in het derde eene volksvertegenwoordiging; Neuchatet behield zijn vorst, den koning van Pruisen. Zwitserland was dus geen bonds staat, doch een statenbond. Politieke actie was er voorloopig in Zwitserland weinig te merken. Maar in 1829 begon eene serie bewegingen, revolutie's en burgeroorlogen tusschen de twee hoofdpartijen, nl. de radicalen (democratisch-cèntraliseerend) en de clericalen, die eindelijk leidden tot een algemeenen krijg in 1847. Bij de politieke geschillen voegden zich economische: in de hoogvlakte-kantons drong de industrie binnen en de gegoede middenklasse van industrieelen en koopheden ondervond, dat de groote zelfstandigheid deT kantons aan hare belangen in den weg stond ; in het gebergte bleef de veeteelt het hoofdmiddel van bestaan, bleef men aan de oude levenswijze getrouw en was men gehecht aan de zelfstandigheid van het kanton. De Katholieke partij vormde in 't genoemde jaar 1847 een bond tusschen zeven kantons — den Sonderbund genoemd — tot wederzijdsche ondersteuning. Nu vroeg de radicale partij aan den Landdag de ontbinding van dien bond en kreeg, door tevens de verdrijving der impopulaire Jezuïeten op den voorgrond te stellen, de meerderheid in den Landdag, die inderdaad den Sonderbund ontbonden verklaarde en de kantons uitnoodigde, de Jezuïeten te verdrijven. Doch thans riepen de kantons van den Sonderbund hunne afgevaardigden terug en besloten tegenstand te bieden; zij hoopten op hulp van Frankrijk, Oostenrijk, Rusland en Pruisen, die beloofden tusschenbeide te komen, om den toestand van 1815 te handhaven. Maar Engeland was aan Radicalen tegenover clericalen. De burgeroorlog van 1847. 222 De constitutit van 1848. de zijde der andere kantons en ried hen aan, zoo snel mogelijk te handelen. Dat gebeurde ook : generaal D u f o u r had in 3 weken den Sonderbund onderworpen, die ontbonden werd. 't Ging nu voor de mogendheden bezwaarlijk, nog gewapenderhand op te treden en de revolutie's van '48 verhinderden zulks voorgoed. Nu konden de radicalen eene constitutie doen aannemen overeenkomstig hunne ideeën ; zij kwam tot stand in 1848. Zwitserland werd thans één staat: alle Zwitsers kregen dezelfde burgerlijke rechten in het geheele grondgebied van 't Eedgenootschap. De democratische beginselen bhjken o. a. uit het volgende : 1°. Alle kantons moeten republieken zijn (Neuchatel verklaarde zich ook onafhankelijk van den koning van Pruisen, die zich in 1857 daarmede vereenigde); 2°. De constitutie's moeten door 't geheele volk worden aangenomen en herzien, als de absolute meerderheid van 't volk het vraagt; 3°. Vrijheid van drukpers, van godsdienst en het recht van vereeniging en vergadering werden voor geheel Zwitserland vastgesteld. In lateren tijd werden volksinitiatief en referendum ook uitgebreid tot gewone bondswetten. * • * Was in Zwitserland in 1847 en '48 eene zeer democratische omwenteling met betrekkelijk weinig moeite tot stand gekomen, geweldig waren de schokken, die op 't voorbeeld van de Februari-revolutie in 1848 vele deelen van Duitschland, de OostemijkschHongaarsche landen en de Italiaansche staten teisterden, toen daar de volken hunne wenschen trachtten te verwezenlijken. Wij zullen thans dus de toestanden in die landen bespreken ter verklaring der revolutionnaire bewegingen, welke daar in dat jaar uitbraken. 223 § 46. Duitschland en Pruisen vóór 1848. Op 't voorbeeld van de Juli-revolutie ontstonden in 1830 en I volgende jaren in Duitschland bewegingen tegen het a b s o 1 uI tisme. De vorsten van Keur-Hessen en van B r u n sI w ij k, die zelfs de uitspraken van den rechter op willekeurige wijze 1 vernietigden, werden tot afstand gedwongen; in beide landen I werd het volk bevredigd door eene constitutie. Ook in Saksen I werd eene constitutie ingesteld, eveneens in Hannover I (hier in 1833). In de staten van Zuid-Duitschland, die reeds constituties I bezaten, stonden de regeeringen meerdere drukpersvrijheid toe. Maar spoedig sloegen de couranten een heftigen toon aan en ' predikten b.v. de verdrijving der vorsten. Dat werd den regeeringen al te erg; de drukpersvrijheid werd weer ingekort en de Bondsdag verbood de verschijning van enkele couranten. Eene nieuwe gelegenheid tot reactionnaire besluiten kreeg Metternich '■ door het Hambacber Meifeest van 1832 (in ■Rijn-Beieren), dat door democraten georganiseerd was. Daar toastte men op de volkssouvereiniteit, op een republikeiosch | Europa, maar, evenmin als aan het Wartburgfeest van 1817, f mocht er groote politieke waarde aan worden gehecht. Toch gaf die feestviering den Bondsdag aanleiding tot nieuwe reactiI onnaire besluiten: 1°. de Stendenvergaderingen kwamen te staan V onder de controle van eene door den Bondsdag benoemde comImissie; 2°. ieder vorst zou terstond van Bondswege militaire \ hulp krijgen, als zijne onderdanen weigerden, belastingen te \ betalen; 3°. alle politieke verbonden en vergaderingen werden ■ verboden. Bovendien werd Baden genoodzaakt, zijne vrijzinnige perswet op te heffen. Thans dachten de heftigen, de „radicalen", aan eene revolutie, f Zij zou in 1833 beginnen, maar de berg baarde een muis. Een t 50-tal personen deden een dwazen aanslag in Frankfort op de hoofdwacht, doch waren in een oogenblik met machI teloosheid geslagen (Frankfurter Putsch.) 't Gevolg was natuur- Enkele Duitsche staten krijgen eene constitutie. 1830—'38. Het Hambacher Meifeest. 1832. Bondsdagbesluiten van 1832. Frankfurter Putsch. 1838. 224 De zaak dei 'i professoren. 1887. 't Streven naar nationale eenheit De Sleeswijkseh-Holsteinsche kwestie. lijk, dat vervolgingen weer aan de orde van den dag waren. Vele jongelieden kregen langdurige vestingstraf, zooals Frits Reuter. Van 1833—'47 vond er dan ook in 't geheele Duitsche Rijk geene enkele politieke gebeurtenis van beteekenis plaats, met één uitzondering: de zaak der 7 professoren in Hannover in 1837. De nieuwe koning van Hannover, Ernst A u g u s t, hief de constitutie van 1833 op, maar 7 professoren te Göttingen, o. a. de gebroeders Grimm, verklaarden zich gebonden te achten aan den eed, door hen op de grondwet afgelegd. Zij werden eenvoudig ontslagen. In Duitschland verwekte die zaak groote beroering, en, al bleef het besluit gehandhaafd, duidelijk bleek, dat men de democratische beginselen niet kon vernietigen, al moesten hare aanhangers zwijgen of het land verlaten. Een tweede grief in Duitschland was 't ontbreken van nationale eenheid. Dat een staat met eenige tientallen milhoenen inwoners Lzoo weinig politieken invloed had enkel door de verwarde staatkundige toestanden, wekte veel verbittering. Nieuw voedsel ontving de nationale beweging door de Sleeswijksch-Holsteinsche kwestie. De koning van Denemarken was tevens hertog van Sleeswijk ■ en van Holstein. Het laatste land, dat al sinds oude tijden tot het Duitsche Rijk behoorde, was sinds 1815 lid van den Duitschen Bond, Sleeswijk echter niet; toch gold de vereeniging der beide hertogdommen als eene onverbrekelijke wet. Verder gold in Holstein alleen de mannelijke erfopvolging, terwijl in Denemarken de vrouwelijke tak de meeste rechten had, en dit was van beteekenis, omdat het koningshuis binnen betrekkelijk korten tijd in rechte lijn zou uitsterven. Er vormden zich nu drie partijen: 1°. Eene partij, die Holstein voorgoed tot een deel van Duitschland, Sleeswijk tot een deel van Denemarken wilde maken; de Eider zou de grens worden (Eider-partij). 2°. Eene partij, alleen uit Denen bestaande, die Denemarken, Sleeswijk en Holstein bij elkaar wilde houden en het vrouwelijke 225 erfrecht op de beide hertogdommen wilde toegepast hebben. 3». Eene partij, alleen Duitschers, die èn Sleeswijk èn Holstein van Denemarken wilde afscheiden, doch de beide hertogdommen bijeen wilde houden. In 1846 vaardigde Christiaan VIII (1839—1848) zijne open brieven uit, waarin hij verklaarde, dat in Denemarken en in de hertogdommen dezelfde opvolging zou bestaan. Die verklaring wekte veel beroering in Duitschland, maar de Bondsdag deed weer niets van beteekenis. Dringender dan ooit kwam het verlangen naar voren, dat onwaardige lichaam te vervangen door eene krachtige nationale regeering, die het algemeene vertrouwen genoot, 't Jaar 1848 zag dan ook in Duitschland de uitbarsting (zie § 56 en § 57.) Reeds was echter op economisch gebied een belangrijke stap gedaan tot nationale eenheid onder hegemonie van Pruisen. Al de afzonderlijke staten hieven inkomende rechten ; om waren van Hamburg naar Oostenrijk te vervoeren, moesten tien keer invoerrechten betaald worden. Krachtig ijverde de staathuishoudkundige Friedrich List voor de afschaffing van de invoerrechten der afzonderlijke staten. Vooral Pruisen ondervond er de nadeelen van. De Pruisische regeering bevorderde met alle kracht den bloei harer landen en ook voor 't onderwijs werd goede zorg gedragen. Hinderlijk voor Pruisen was echter, dat het in twee hoofddeelen was gescheiden, terwijl ie zijn gebied nog enclaves van Thüringsche staten lagen. He1 grensde zoodoende aan 28 andere staten; lastig en kostbaai was de bewaking der grenzen. Toen Pruisen zijne-bmnentoUer afschafte (1818), was het noodzakelijk, overeenkomsten te sluiter met de staten, die gebieden tusschen de Pruisische hadden inliggen- Dat leidde tot de stichting van het Tolverbond.1 Eerst gelukte het Pruisen (te beginnen in 1819), de enclaves in zijn tolgebied in te lijven. Een belangrijken stap kwam Pruisei vooruit, toen het in 1828 een handelsverbond met Hessen-Darm 1 H. N°. 32, bykaart: Het Duitsche Tolverbond; d. B. Xlle. Pik. Leerb. Alg. en Vad. Oesch. 8 Pruisen en h Tolverbond. 1 226 De eerste regeeringsjarenvan Frederik Willem IV. itadt tot stand wist te brengen: tusscben beide staten werden geene in- en uitvoerrechten geheven; ieder bleef zijne eigen grens bewaken ; de opbrengst werd verdeeld naar 't aantal inwoners. Geleidelijk gelukte het aan Pruisen, alle Duitsche gebieden met uitzondering van Oostenrijk en een paar kleinere staten, o. a. Hamburg % tot toetreding tot den Zollverein te bewegen. De kosten der grensbewaking daalden : de grens van het Tolverbond was zelfs nog korter dan vroeger die van Pruisen alleen. Door die economische vereeniging verdween ook ten deele de strenge tegenstelling tusschen N.- en Z.-Duitschland; ook de ontwikkeling van het spoorwegverkeer werkte tot nadere eenheid mee. Van koning Frederik Willem IV van Pruisen (1840— '61) hadden de Patriotten groote verwachtingen. Hij toch stelde politieke veroordeelden in vrijheid en riep enkele in Hannover afgezette hoogleeraren naar Berlijn, welke stad hij tot middelpunt van wetenschap maakte. Maar al was de nieuwe Koning een man van groote bekwaamheden en vervuld met goede bedoelingen, hij was zwak van karakter, gaf toe aan den indruk van het oogenblik en bovendien, van eene grondwet wilde hij niet weten. Hij wilde alleen overleg plegen met een „Vereinigter Landtag", dat zijn de gezamenlijke Provinciale landdagen. Deze mocht slechts raad geven over wetten, die de Koning hem voorlegde. „Nooit zal ik dulden," sprak de Koning bij de opening van den Landdag in 1847, „dat tusschen onzen Heer God in den hemel en ons land een blad papier wordt ingeschoven." Onverrichterzake ging de Landdag dan ook nog in 1847 uiteen. Maar 't jaar 1848 zou bewijzen, dat men ook in Pruisen een constitutie wilde (zie § 56, blz. 271—272). En de revolutie zou ook niet uitblijven in de staten van den man, die den hoofdtoon in den Duitschen Bond had, nl. in de OostenrijkschHongaarsche landen. 1 Hamburg en Bremen traden toe in 1888, doch reserveerden een vrijhavengebied. 227 § 47. De Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie vóór 1848. De Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie heeft méér dan' eenig land in Europa gezucht onder de gevolgen van het nationaliteitsbeginsel ». Duitschers, Magyaren en Roemenen nemen een breede strook in 't midden der Donaulanden in. (De bergranden van Bohemen zijn ook Duitsch.) Zij scheiden dus de Slavische stammen in twee hoofdgroepen: de Noord-Slaven — o. a. de Tsjechen in Bohemen en de Slovaken in hetHongaarsch Ertsgebergte — en de Zuid-Slaven, o. a. de Kroaten. Al vormden de Slaven ook bijna de helft van 't aantal inwoners, door hunne verspreiding en hunne geringe ontwikkehng waren zij ondergeschikt aan de Duitschers en de Magyaren. Vooral aan de DuitBchers, die feitelijk den staat beheerschten : Weenen was Duitsch, Sde keizerlijke familie was Duitsch en de Duitsche taal was de officieele taal. In het Oostenrijksche keizerrijk was de macht van den vorst onbeperkt. Zijn voornaamste minister was Metternich.' jF r a n s I had grooten schrik voor iedere hervorming. Politiek lieven bestond niet, werd ook niet geduld: men vreesde dat de staat uiteen zou vallen, als zijne volkeren hunne nationale en Irrijheidslievende denkbeelden konden uiten. De politie keek scherp op vrijzinnigen toe; het bezoek aan vreemde universiteiten werd verboden; van de hoogleeraren werd nagegaan, welke werken zij bestudeerden ; de pers stond onder strenge censuur ; net brievengeheim werd niet geëerbiedigd. Maar voor de welvaart werd niets gedaan. Voortdurend was er een tekort. I De maatschappij was zeer aristocratisch. De edelen waren van verschülende burgerplichten vrijgesteld, zooals van den dienstphcht; zij alleen echter konden de hooge ambten bekleeden. Op hunne goederen oefenden zij nog heerenrechten uit. De Volksstammen In Oostenrijk-Hongarije. De'regeeringin le Oostenrijksche landen. Maatsehapp. toestanden in de Oostenr. landen. 1 H. N°. 82, Nationaliteitskaart; d. B. XII, bijkaartje: Ethnogr. Oosten.-Hong. 228 De Staatsregeling v. Hongarije en zijne maatschapp. toestanden. De oppositie ii Hongarije (nationaal ei nationaalliberaal). Katholieke kerk bleef nog altijd de staatskerk, hoewel de Keizer Bn Metternich aan het Josefinisme vasthielden. In Hongarije bestond sinds 1222 eene constitutie, die den Koning door de aristocratie was afgedwongen. Er waren locale vergaderingen in de 55 comitaten, en een Rijksdag, die de belas- j tingen moest toestaan. In den Rijksdag, trouwens in de geheele I maatschappij, hadden de edelen de overhand. De edelen behoefden ; geene belasting te betalen en hadden geen dienstplicht te ver- j vullen (behalve bij de levée en masse); de boeren waren de pach- i ters der edelen en belast met corveeën; zij moesten belastingen j opbrengen, werden in 't leger ingeschreven en hadden geen enkel politiek recht. De comitaten werden door de edelen geadministreerd. De Rijksdag bestond uit Magnatentafel en Representantentaf el; in de eerste hadden de edelen krachtens erfrecht zitting ; de laatste bestond uit gekozen afgevaardigden, maar van deze waren er 110 edelen en 2 vertegenwoordigden de steden, j Een zuiver parlement was de Rijksdag niet en ook een bepaald ministerie ontbrak. Langzamerhand ontstond onder de verschillende volken der monarchie verzet tegen de heerschende toestanden, zoowel in Hongarije als onder de Slaven en de Duitschers. > In Hongarije is eene nationale oppositie op te merken, waarvan een deel tevens vrijzinnige denkbeelden verkondigde. Over ' de nationale politiek waren alle Hongaren het vrijwel eens : men wilde een meer zelfstandig Hongarije, zoo wenschte men, dat de Rijksdag te Pest en niet langer in het Duitsche Presburg werd gehouden. De liberale partij wilde bovendien de afschaffing der corveeën, betere verdeeling der belastingen en een zuiver j vertegenwoordigend stelsel, doch daarvan wilden de meeste magnaten niets weten. Hoe uiteenloopend de denkbeelden echterwaren, het politieke leven was gewekt en de revolutie van 1848 zou het land in groote beroering brengen (zie § 56, blz. 269—271). Bij de Slaven kwam de oppositie afzonderlijk voor 1°. bij de Polen; 2°. bij de Tsjechen ; 3°. bij de Kroaten. 229 De Poolsche beweging had haar middelpunt in de republiek Krakau. Een ontijdige opstand aldaar, met als doel het oude Polen te herstellen, leidde met toestemming van Pruisen en Rusland tot de inlijving bij Oostenrijk (1846). De Tsjechenbeweging had haar middelpunt te Praag en uitte zich allereerst op literarisch gebied, 't Duitsch was de officieele taal. 't Slavisch werd als een boerentaal beschouwd. Een kleine groep geletterden maakte nu bij het volk de herinnering aan een roemrijk verleden wakker. De oud-Slavische nationale liederen werden weer gezongen. De beweging bleef niet plaatselijk. De Tsjechen zagen in de verbrokkeling van het Slavische ras de zwakheid van hunnen stam ; zij wenschten eene verbroedering van alle Slaven, om aan de vreemdelingenheerschappij var Duitschers, Hongaren en Turken te ontkomen. Zoo ontstond de beweging van het Panslavisme. Wel waren de denkbeelden daarover zeer vaag, maar wat de hoofdzaak was, het nationahteitsgevoel was gewekt; een geest van verzet ontstond tegen al wal Ihütschwas.dusooktegendekeizerlijkeregeering. Hetjaar 1848zoi; ook in Bohemenzijn invloeddoengevoelen (zie § 56, blz. 268—269) Bij de Zuid-Slaven werd de oppositie geleid door de Kroaten. Kroatië bezat zijne eigen administratie, zijn eigen gouverneur (ban genoemd), zijne provinciale staten, die afgevaardigden zonden naar den Hongaarschen Rijksdag. De nationale partij nu wilde zoowel den band met Hongarije als de heerschappij van Weenen breken en droomde van de stichting van een koninkrijl] Blyrië, gevormd door Kroatië, Slavonië en Dalmatië (vgl. blz. 269) In de Duitsche gebieden met hunne Duitsche regeering was eene liberale oppositie. Velen wenschten den constitutioneelen regeeringsvorm en drukpersvrijheid. Keizer Ferdinand (1835— '48) was niet in staat zich met 's lands zaken bezig te houden Metternich trad, ouder wordende, minder krachtig op. De politie het het drukken en verspreiden van verboden geschrifter maar begaan. Ook in Weenen werd de ontevredenheid zoodoende voortdurend gevoed: ook hier kwam in 1848 de uitbarsting (zie Inlijving van Kr akau 1846 De oppositie der Tsjechen (nationaal). De oppositie , onder de Zuid-Slaven (nationaal). i De oppositie i der Duitschers (liberaal). § 56, blz. 268 en 269—270). 230 Revolutionnaire bewegingen in 1881. Mazzini. ] ] 1 De „Risorgimento". , ( ( ( 1 2 I § 48. Italië vóór 1848. Voorspel der revolutie. Ook in Italië vonden op het voorbeeld der Juli-revolutie opstanden plaats. Evenals in 1820 werd de revolutie er echter ondernomen zonder bepaald doel, zonder overleg, doch in tegenstelling met dat jaar was het thans vooral de burgerij, die eene constitutie en vrijheid van drukpers wenschte. In 1831 vonden ie woelingen ook vooral in andere streken plaats: de hertog van Modena en Maria Louise van Parma moesten uit hunne staten vluchten en in den K e r k e 1 ij k e n Staat kon het ïezag alleen te Rome gehandhaafd worden. Terwijl echter de apstandelingen teleurgesteld werden in hunne verwachting, steun van Louis Philippe te zullen ontvangen (vgl. blz. 210), kon Oostenrijk optreden als in 1821 en in korten tijd hadden de Oostenrijksche troepen den hertog van Modena en Maria Louise naar imntie staten teruggebracht en het gezag van den Paus hersteld. De reactie kon haar werk weer beginnen, maar de ontevredenheid werd niet weggenomen. In 1831 begonnen de pogingen, om de Italianen te vereenigen ;ot gemeenschappelijke actie. De oudste poging is van den •epublikein Mazzini, die Italië tot eene één- en ondeelbare • e p u b 1 i e k wilde maken. Hij stichtte een bond, het Jonge E t a 1 i ë, vervolgens een „Jong E u r o p a" met het doel, )ij alle volken de monarchie door de republiek te vervangen! 5en paar weinig beteekenende aanslagen was echter alles, wat ft geschiedde. Er begon echter in Italië eene andere beweging van meer Teedzamen aard, nl. de „Risorgimento" (= opstanling); zij telde hare aanhangers onder de ontwikkelde standen. Kj beoogde hervormingen en wilde de eenheid verkrijgen looreen verbond van de Italiaansche staten • nder de bescherming van den Paus. Oostenrijk aoest echter uit zijne positie in Italië verdreven worden en wel onder vreemde hulp; Italië moest zich zelve helpen: „Italia ara da se." De gematigde hberalen vestigden bij die verdrijving 231 Tiunne hoop op Karei Albert van Sardinië (1831— '49), die verschülende besluiten in hberalen geest uitvaardigde en het waagde, in 1846 met Oostenrijk in conflict te komen over invoerrechten. Ook de groothertog van Toskane, al hield hij aan het absolutisme vast, was in Italië gezien wegens zijn weldadig bestuur. Anderen koesterden echter groote verwachtingen van den nieuwen paus P i u s IX (1846—1878). Hij schonk amnestie aan alle politieke veroordeelden, verzachtte de censuur en verbeterde het bestuur van denKerkdijkenStaat, 't Denkbeeld vatte post — geheel ten onrechte — dat de Paus zich aan 't hoofd der vrijzinnige — tevens de eenheids- — beweging zou stellen; het kwam zoo ver, dat in de Italiaansche bezittingen der toch streng-Katholieke Habsburgers het „leve Pius IX" als oproerkreet werd gestraft en Metternich zou gezegd hebben, dat een „Jacobijn" den pauselijken stoel had bezet. De opgewondenheid in Italië vermeerderde met den dag. Tn I^mbardije vonden allerlei manifestaties tegen Oostenrijk plaats. Sicilië kwam in opstand en toen het ook in Napels onrustig werd, begreep koning Ferdinand II, dat het tijd werd toe te geven : chij kondigde eene constitutie af. Karei Albert vaardigde daarop het „fundamenteel Statuut" uit, dat als grondslag voor eene later uit te vaardigen constitutie diende, en de groothertog van Toskane gaf eene constitutie. Ook in den Kerkelijken Staat begon men om eene grondwet te vragen, maar toen bleek, dat men zich in 's Pausen bedoelingen had vergist. Tot ernstige gebeurtenissen kwam het in Italië echter nog niet. Alles was niet meer dan een voorspel geweest (Januari en begin Februari). Maar toen kwam •plotseling de Februari-revolutie, kwamen de Maartdagen in andere staten, en daarna werd ook Italië door heftige revolutionnaire bewegingen beroerd (zie § 58, blz, 276—-279). Pius IX. Het voorspel der revolutie. 232 Twee partijen in België. , ] ( ] ( ( 'rd » 1 Algemeene grieven. § 49. De oorzaken van den Belgischen opstand. De vereeniging van België en Noord-Nederland is slechts ran korten duur geweest. Van den aanvang af had men in België verscliillende grieven, doch van een krachtig aaneensloten verzet was voorloopig geen sprake, doordat er twee >artijen scherp tegenover elkaar stonden, nl. de L i b e r a 1 e n, üe vooral door de Waalsche gewesten werden afgevaardigd en le Clericalen, die hunne aanhangers voornamelijk in de Tlaamsche gewesten hadden. Die beide partijen hadden hare jezwaren tegen het regeeringsstelsel van Willem I, maar pas ;oen zij hare geschilpunten ter zijde schoven, om tot aansluiting ;e komen, werd de positie der regeering bedenkelijker. Naast ie bezwaren der liberalen en der clericalen kan men bovendien nog algemeene grieven onderscheiden. De algemeene grieven waren voornamelijk de volgende : (1°.) De vereeniging met Noord-Nederland was van den beginne af niet door België gewenscbt, en nu zij eenmaal voltrokken was, achtte men het onbillijk, dat België, hoewel veel meer inwoners tellende, een even groot aantal leden naar de StatenGeneraal zond als het Noorden (België had bijna 3% millioen inwoners en het Noorden 2 mülioen), doch omgekeerd kon toch moeüijk van de Noord-Nederlanders geëischt worden, dat zij vrijwillig den Belgen de meerderheid zouden geven. (2°.) Onbülijk oordeelde men in België, dat men tot de rente van de Noord-Nederlandsche staatsschuld moest bijdragen: immers bij de vereeniging had Noord-Nederland een „werkelijke" schuld van 575 mülioen en België een schuld van 27 müüoen. België vergat, dat daartegenover het groote voordeel stond, dat het in onze koloniën een groot afzetgebied voor zijne industrieartikelen kreeg. (3°.) De Belgen klaagden erover, dat de müitaire en burgerlijke ambten voornamelijk door Noord-Nederlanders werden bezet. Bij sommige ministeriën waren wel 20 maal zooveel Hollandsche ambtenaren werkzaam dan Belgi che; de officieren waren voor nog geene vierde deel Belgen. Wat de officieren aangaat, dit is te ver- 233 klaren uit het feit, dat in de eerste maanden van het bestaan van het rijk het aantal Nederlandsche officieren, die hunne diensten aanboden, veel grooter was dan dat der Belgen. (4°.) Veel ergernis verwekte een Koninklijk Besluit, vaststellende dat, te beginnen met 1823, in de Vlaamsche gewesten de Nederlandsche taal als officieele taal zou worden beschouwd en dus in openbare aangelegenheden (acten, rechtspraak, enz.) moest worden gebruikt. Niet alleen bij de Walen, maar ook bij de hoogere standen in Vlaanderen, die zich van het Fransch bedienden, vond dit besluit een zeer ongunstig onthaal. De grieven van de liberale partij vonden haar oorsprong in het autocratische regeeringsstelsel van Willem I. De werkzaamheid en wilskracht van den vorst waren buitengewoon groot. Toen hij nog een kleinen Duitschen staat bestuurde, was hij in de gelegenheid, zich van alles op de hoogte te stellen ; in zijn nieuwen staat wilde hij ook zelf alles tot in de kleinste bijzonderheden regelen, maar hield daarbij eigerizinnig vast aan eigen meening en inzicht. Daardoor was samenwerking met hem zoo moeilijk. In zijne ministers zag hij geene zelfstandige medewerkers, doch dienaren, en 't gevolg was, dat bekwame mannen, die zich voor werktuig te goed achtten, weldra ontslag uit den staatsdienst namen, zooals Van Hogendorp. Met mannen daarentegen, als Van Maanen, die onder Napoleon hadden gediend en wisten wat gehoorzamen was, kon de Koning het goed vinden. Het spreekt van zelf, dat de ontevredenheid over een of andere regeeringsdaad zich zoodoende tegen den Koning richtte ; de ministens toch konden zich steeds op een koriinklijke lastgeving beroepen. En kritiek op regeeringsdaden kon de Koning niet dulden, getuige de drukpersvervolgingen, van welke die tegen Van der Straeten vooral bekend is (1820). Deze had in een werk de regeering heftig aangevallen en werd daarom vervolgd en gevangengezet. Zeven Brusselsche advocaten, die de handelwijze der regeering voor ongrondwettig verklaarden werden geschorst. Van der Straeten zelf werd veroordeeld tol een boete van 3000 gulden, welke som door publieke insclmjvinj Grieven der liberalen. Autocratie 1 Willem I. 234 Amortisatiesyndicaat. De strijd met De Broglie. ia enkele dagen bij elkaar gebracht werd. De Koning werd in zijne autocratische neigingen versterkt door de houding der Noord-Nederlanders, die zich weinig om de regeeringszaken bekommerden. „Men sliep in en vertrouwde maar en bleef maar vertrouwen op het vaderlijk bestuur van Willem I." Belangrijke zaken regelde hij, buiten de Staten-Generaal om, enkel bij Koninklijk Besluit, zoodat zijn regeering wel eens betiteld wordt als de besluite n-r egeering. Voor een goed deel onttrok hij ook de financiën aan de controle der Staten-Generaal door de instelling van het amortisatie-syndicaat bij een wet van 1822, dat o. a. belast werd met 1°. de rentebetaling der Werkehjke Schuld, 2°. het delgen der staatschuld en 3°. de zorg voor de buitengewone uitgaven der schatkist, als pensioenen. Om zijn taak te kunnen volbrengen, kreeg het de beschikking o. a. over de opbrengst der tollen ; ook mocht het leeningen aangaan. Het legde geen verantwoording aan de Staten-Generaal af en 't gevolg was, dat ook tegen den wil der Staten-Generaal de regeering dus aanzienlijke uitgaven kon doen. Inderdaad is er door het amortisatie-syndicaat heel wat schuld bijgekomen, zoodat één der Belgische Kamerleden sprak van een syndicat d'engloutissement (opzwelgings-syndicaat). De Belgische hberalen konden zich met dat regeeringsstelsel van Willem 'I natuurlijk niet vereenigen ; zij verlangden ministerieele verantwoordelijkheid en meer invloed van de Staten-Generaal op de wetgeving en de geldzaken. Toch bleven zij de regeering steunen, zoolang deze zich tegenover de Clericalen stelde. Met de Katholieke geestelijkheid toch heeft de Koning van den beginne af een ernstigen strijd moeten voeren. Wij hebben vroeger gezien, hoe de bisschoppen, met name De Broglie, geijverd hadden tegen de aanneming van de grondwet, en toen deze, ondanks de afstemming in 't Zuiden, door de regeering werd ingevoerd, verbood De Broglie en andere bisschoppen in een geschrift (het Jugement doctrinal) den eed af te leggen op een grondwet, die alle godsdiensten voor de wet gelijk stelde en de ambten voor burgers van alle gezindten toegankelijk 235 maakte. De Broglie was een man van strenge plichtsbetrachting, welsprekend en Hefdadig, en stond dan ook in het Zuiden hoog aangeschreven. Hij had indertijd gewaagd, zich tegen Napoleon te verklaren, .toen deze den Paus had laten gevangennemen. Het Jugement doctrinal had echter geen groote uitwerking : de bisschop van Luik b.v. had geen bezwaar tegen het afleggen van den eed, toen hij lid van de lste Kamer werd, en velen volgden zijn voorbeeld. Maar De Broglie zette den strijd voort en „toonde dezelfde minachting voor de wet, als voor den Koning en zijn huis." Toen de Prinses van Oranje de geboorte van den lateren Willem UI tegemoet zag, verbood De Broglie de uitschrijving van gebeden in zijn diocees. Nu werd een strafvervolging tegen hem op touw gezet, mede, omdat hij zonder 's Konings goedkeuring in briefwisseling met den Paus was getreden, wat niet geoorloofd was (recht van placet). De Broglie week uit naar Frankrijk (waar hij in 1821 stierf); hij werd evenwel bij verstek veroordeeld tot deportatie (1817). Het vonnis werd, al wat het ook op de gebruikelijke wijze, weinig tactvol bekend gemaakt. De naam van den bisschop werd nl. in groote letters aan een schandpaal op het schavot te Gent gehecht, en wel tusschen twee misdadigers, die, voor hun leven tot dwangarbeid veroordeeld, te pronk stonden. Kort te voren was een geestelijke van minderen rang, de abt de F o ere, die in een weekblad de houding van De Broglie had verdedigd en zelfs op inlijving bij Frankrijk had aangedrongen, op een Zondag bij het verlaten van de kerk, nadat hij zelf de mis had bediend, gevangengenomen en vervolgens tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld (1817). Veel ernstiger werd de strijd met de geestelijkheid, toen! Willem I zich met de opleiding der geestelijken ging bemoeien. De Koning zag wel in, dat de openbare meening in België beheerscht werd door de geestehjkheid; hij hoopte haar op den duur aan zijn zijde te krijgen, door van staatswege voor de opleiding der geestelijken te zorgen; dan zou hun gemakkelijker eerbied voor en aanhankelijkheid aan het vorstelijk huis en de >e opleiding der geestelijken. 236 1 1 Unie tusschen Liberalen er Clericalen. itaatsinstellingen worden ingeprent. De Koning richtte in 1825 ;e Leuven het „Collegium phi 1 osophicum" op roör de voorbereidende opleiding van Roomsche geestelijken, m aan de bisschoppelijke of groote seminaria werd aangeschreven, aa twee jaar alleen kweekelingen van het Collegium op te nemen. De maatregel wekte zooveel te meer verbittering, omdat het Collegium in hetzelfde gebouw was gehuisvest,datindertijdJozef II voor de rechtstreeksche opleiding tot geestelijke had bestemd (zie blz. 53). Toen vele ouders het besluit trachtten te ontduiken, door hunne kinderen in bet buitenland te laten opleiden, bepaalde de regeering, dat zoodanige jongelieden noch eenig ambt, noch eenige kerkelijke bediening zouden kunnen verkrijgen. De Protestanten en de Belgische hberalen betuigden de regeering hunne instemming, maar de geestelijkheid het haar verzet niet varen. Integendeel! Zij verklaarde rondweg, dat zij de jongelieden, die het Collegium bezochten, niet op hare seminaria toehet en hen nimmer tot den geestelijken stand zou wijden. De Koning kwam daardoor in groote moeilijkheden, want handhaafde hij het ingenomen standpunt, dan zouden zijne Kathoheke onderdanen op den duur van priesters verstoken worden. De regeering bleef geen uitweg open dan verzoening met de Kerk. Onderhandelingen werden met den Paus aangeknoopt over een concordaat (1827); in het voorloopig verdrag waren de bepalingen over de opleiding der geestelijken zeer vaag, zoodat de Paus de verzekering kon geven, dat het bezoeken van het Collegium niet meer verplichtend was, welke uitlegging de regeering echter niet aan de overeenkomst wilde geven, i Maar door dat onderhandelen over een concordaat was de 1 regeering van kwaad tot erger gekomen. De Liberalen oordeelden thans, dat zij niet meer vast op den Koning konden rekenen, wendden zich van hem af en, wat vóór 1827 onmogelijk scheen, geschiedde thans : de Liberalen en de Clericalen in België staakten hun onderlingen strijd en vereenigden zich tegen de regeering (1828): geen opstand, doch opheffing der grieven langs wettigen weg was het doel. 237 De regeering nam thans een weifelende houding aan. Aan de eene zijde trachtte zij door concessies de oppositie gunstiger te stemmen : zoo werd de in België gehate belasting pp hot gemaal afgeschaft, zoo werd het bijwonen der lessen aan het Collegium philosophicum niet langer verplichtend gesteld, met het gevolg, dat de inrichting al hare leerlingen verloor, zoo werden de taalbesluiten opgeheven. Maar aan den anderen kant ging zij met kleine middelen hare tegenstanders bestrijden : zoo ontnam zij aan de leden der Staten-Generaal, die tegen de begrooting stemden, hunne ambten, zelfs hunne pensioenen. De Koning zag de ernst van de beweging niet in. In 1829 deed hij een reis door België, en toen hij overal met gejuich ontvangen werd, vestigde zich bij hem de overtuiging, dat de geheele beweging het werk was geweest van enkele volksleiders, en te Luik noemde hij het gedrag van de oppositie infaam (eerloos). Nieuwe vervolgingen maakten de stemming in het Zuiden niet beter. De Potter, een rijk, onafhankelijk man, stelde voor, een „nationale associatie" te vormen en aan ieder ambtenaar, die daarvan hd was, zou, als hij om een eervolle oorzaak werd afgezet, schadeloosstelling uit de kas van het verbond verleend worden voor het verhes van zijn inkomen. D( Potter en zijne medestanders o. a. T i e 1 e m a n s, een hoogge plaatst ambtenaar, werden gerechtelijk vervolgd : de eerste werc tot 8, de laatste tot 7 jaar verbarining veroordeeld (April 1830) De zaak van De Potter en Tielemans verwekte zooveel te meei ergernis, aangezien de regeering zelve groote geldsommen hac gegeven aan den redacteur van het dagblad „le National", on in het Zuiden de oppositie te bestrijden. En wie was die re dacteur ? Een Itahaan — Libry Bagnano geheeten — die in Frankrijk wegens valschheid in geschrifte één keer to brandmerking en 10 jaar dwangarbeid en den tweeden keer to levenslangen tuchthuisstraf was veroordeeld, 't Ligt voor de hand dat op die manier het prestige der regeering verzwakte en d afkeer in het Zuiden van de „domination hollandaise" steed grooter werd. Een uitbarsting kon licht plaats grijpen. Weifelende houding der regeering. Nieuwe vervolgingen. L i t ■[ 288 Het begin van den opstand. ; i I ( ( i i i 1 De Prins van Oranje te < Brussel. \ i e ] 2 8 ( § 50. De Belgische opstand. De laatste regeeringsjaren van Willem I. De Juh-Revolutie in Frankrijk (1830) vond, gelijk wij zagen, in verschillende staten van Europa weerklank, en ook in België werd het voorbeeld, door Frankrijk gegeven, gevolgd. De opvoering van de opera „la Muette de Portici", ivaarin de opstand der Napolitanen tegen de Spaansche overieersching ten tooneele wordt gebracht, gaf aanleiding tot manifestaties van de zijde van het pubüek; de daarin voortomende vrijheidsliederen sloegen sterk bij het volk in. Op len avond van den 2f>ten Augustus sloeg de opgewonden stemning van de bezoekers van den schouwburg over op de volksnenigte op straat. Er ontstonden volksoploopen; de voning van Libry Bagnano werd geplunderd, het huis van den jehaten minister van justitie Van Maanen in brand gestoken. Noch le bevelhebber van het Brusselsche garnizoen, noch de burgerlijke mtoriteiten namen krachtige maatregelen, om het oproer te tempen; zij heten het herstel en de handhaving der orde over tan een gewapende burgerwacht, die de Brabantiche kleuren aannam, terwijl tevens op het stadhuis en op andere •egeeringsgebouwen de Brabantsche vlag werd geplant. Ook in indere groote steden vonden ongeregeldheden plaats en werd op relijke wijze als in Brussel het Nederlandsche gezag op zij gezet. Uit Brussel, waar de gematigden, die niet aan afscheiling dachten, voorloopig de overhand hadden, werd een depuatie naar den Koning gezonden, om op belangrijke veranderingen tan te dringen. De Koning gaf een ontwijkend, doch niet onvelwillend antwoord. Hij riep de Staten-Generaal bijeen en zond en legercorps onder bevel van den Prins van Oranje en Prins irederik naar 't Zuiden. Op de nadering dier troepen wapende ich de geheele bevolking van Brussel. Om den te verwachten trijd te voorkomen, werd een deputatie naar den Prins van )ranje gezonden, ten einde hem te bewegen, alleen met klein 289 gevolg binnen de stad te komen. De Prins, vertrouwende op zijn populariteit, gaf hieraan gehoor, 't Was anders gevaarlijk genoeg, want de gewapende volksmenigte nam een dreigende houding aan, in 't bijzonder, toen 's Prinsen paard, schichtig geworden, een der omstanders kwetste; in vliegenden galop moest hij zich toen over de barrikaden een weg banen naar zijn paleis, waar hij met verschillende autoriteiten en aanzienlijken overleg pleegde. Duidehjk bleek hem toen, dat de gematigden een administratieve scheiding wenschten, doch geen verandering van dynastie. De Prins begaf zich naar Den Haag, om den Koning daarmede in kennis te stellen. Brussel bleef dus voorloopig geheel aan zich zelf overgelaten. In Brussel nam de verwarring toe ; tevergeefs poogde een commissie voor openbare veiligheid de orde te herstellen en nu werd in het bijzonder van de zijde der gezeten burgerij, die voor vernieling van hare eigendommen vreesde, aangedrongen op het zenden van troepen. Daarom beval de Koning in September aan Prins Frederik, Brussel met zijne troepen te bezetten. Maar de aanval was noch beleidvol, noch krachtig. Wel drongen de troepen (den 233*»11 September) Brussel bij de Schaerbeeksche poort binnen en bezetten zij de geheele bovenstad, wel zou ook de verovering der benedenstad niet zoo moeilijk gevallen zijn, maar Prins Frederik wilde verder bloedvergieten voorkomen en na een vierdaagschen strijd ontruimde hij Brussel (26 Sept.). In plaats van dus tot eiken, prijs Brussel te dwingen, zich onder het wettig gezag te stellen, werd de burgerij, hoe krachtig zij zelve de barrikaden ook verdedigde, zooveel mogelijk gespaard. Het aantal dooden en gewonden was aan weerszijden vrij aanzienlijk, en, nu eenmaal bloed had gevloeid, werd de kans op verzoening veel geringer. Tijdens de gevechten had zich een Voorloopig Bestuur opgeworpen, dat minder gematigde leden bevatte. Bovendien maakte de zaak van den opstand na de ontruiming van Brussel snelle vorderingen. Geheele afdeehngen Belgische soldaten vielen af ; de Hollandsche troepen trokken zich in Noord-Brabant terug ; op het einde van het jaar De aanval op Brussel en iljne gevolgen^ 240 België verklaart zich onafhankelijk. België en de Prins van Oranje. . 1 I i i s 1 ( ] was nagenoeg geheel België ontruimd. Generaal C h a s s é, de bevelhebber der Antwerpsche citadel, hield echter Antwerpen in bedwang en generaal D i b b i t s verdedigde Maastricht krachtig. Weinig baatte het, dat de Staten-Generaal eindelijk besloten, om het staatsbestuur te splitsen met behoud der rijkseenheid, waartoe Willem I tbans ook bereid was ; de gebeurtenissen waren in het Zuiden reeds te ver gevorderd, want den 4den October verklaarde het Voorloopig Bestuur België voor een onaf h a nkelijken staat en riep het een Nationaal Congres bijeen tot vaststelling eener constitutie. Misschien, dat België, feitelijk voor den Koning verloren, nog voor zijn stamhuis behouden kon blijven. De in 't Zuiden nog altijd populaire Prins van Oranje wilde wel souverein van België worden. Hij was door Willem I naar 't Zuiden gezonden, mi het bestuur over de nog getrouwe gewesten te voeren, doch ïu verklaarde hij in een proclamatie de Belgen voor een onafhankelijke natie en liet hij de verkiezingen voor het Congres m de door hem bestuurde provinciën vrij. Dat -verwekte in t Noorden veel ergernis ; de Koning zelf gaf zijn bevreemding >ver het gebeurde te kennen en riep den kroonprins terug. Diens rans, koning van België te worden, werd met den dag kleiner m geheel vernietigd werd zij door het bombardement van Antwerpen. Deze stad kwam nl. na het vertrek van den Prins iran Oranje in opstand, en toen de opstandelingen, ondanks een resloten wapenstilstand, het arsenaal aanvielen, liet Chassé de itad bombardeeren, daarbij ondersteund door de Scheldevloot onder den schout-bij-nacht Koopman). Het Nederlandsche ;ezag werd in de stad niet hersteld, maar de stemming in het Suiden werd nu veel slechter: het Nationaal Congres sloot nu iet huis Nassau voor eeuwig van den troon uit. ïoowas dus feitelijk reeds in 1830 de scheiding tusschen Noord en ïuid voltrokken. Een belangrijke vraag was, welke de voorwaarden Ier scheiding zouden zijn. Met die vraag hielden de Europeesche nogendheden, die te Londen vergaderd waren, zich reeds bezig. 241 Van gewapende interventie van de zijde der mogendheden bleek weldra geen sprake te zijn. Frankrijk allereerst toonde zich België welgezind. Niet pUeen was Lodewijk Philips zelf tengevolge van een revolutie op den troon gekomen, maar vooral oordeelde hij, dat het uiteenvallen van het rijk, dat als een bolwerk tegen Frankrijk was gesticht, voor dit land zeer weaschelijk was. Met Frankrijk werkte Engeland, waarmee wij moeilijkheden in Indië, in 't bijzonder over de tarieven hadden, samen (vgl. blz. 256). De andere mogendheden waren wel niet voor de afscheiding, maar wilden in geen geval, dat de Belgische opstand tot een Europeeschen oorlog zou leiden; Rusland, dat de meest dreigende houding tegenover den opstand aannam, werd bovendien door een grooten opstand inJPolen bezig gehouden (zie blz. 215). Zoo werdhet hoofddoel van de Londensche conferentie niet de handhaving van het koninkrijk der Nederlanden, doch van den algemeenen vrede. De Conferentie — waar Willem I vertegenwoordigd was door Falck — bewerkte allereerst een wapenstilstand tusschen Noord- en Zuid-Nederland, sprak vervolgens de onafhankelijkheid van België uit (20 Dec.) en stelde bij de protocollen van 20 en 27 J a n u a r i 1831 de voorwaarden der scheiding vast. De hoofdbepalingen daarvan waren: 1°. Nederland zou de grenzen krijgen van de Republiek in 1790; 2°. Luxemburg bleef aan het huis Nassau, als zijnde om afzonderlijke redenen door Willem I gekregen ; 3°. België moest op zich nemen 16/31 van de gemeenschappelijke staatsschuld; 4°. Daartegenover kreeg België de vrije vaart op de Nederlandsche koloniën. Zonder eenig voorbehoud nam Willem I die voorwaarden aan, maar het Belgische Congres verwierp ze, omdat het aanhechting van Staats-Vlaanderen, geheel Limburg en geheel Luxemburg aan België eischte. Juist de bepalingen betreffende het grondgebied had de Conferentie als „onherroepelijk" vastgesteld. Toch dwong zij de Belgen niet, de protocollen aan te nemen, integendeel, na de Belgische koningskeuze veranderde zij de scheidingsvoorwaarden. De houding der mogendheden. De protocollen van Jan. 1831. 242 De koningskeuze in België. Da 18 artikelen. Juni 1881. i ! ] tt 1 1 Mobilisatie in het Noorden.. j i c t i Het Congres koos eerst tot koning een zoon van Lodewijk Philips, doch na eenige aarzeling bedankte de Fransche monarch voor zijn zoon : hij begreep, dat de mogendheden de aanvaarding van de Belgische kroon als een bedekte inlijving zouden beschouwen en zij dus een Europeeschen oorlog ten gevolge kon hebben. Thans kwam de candidatuur van Leopold van S aksen-Koburg — die reeds voor de kroon van Griekenland had bedankt — op den voorgrond. Deze was eerst gehuwd geweest met een Engelsche prinses en zou een tweede huwelijk aangaan met een dochter van Lodewijk Philips. Leopold werd (4 Juni 1831) tot koning der Belgen gekozen ; hij wüde de kroon schter alleen aannemen, als de voorwaarden betreffende de grensregeling gewijzigd werden. Hij kon daarbij rekenen op len steun van Engeland en Frankrijk, en inderdaad wijzigde ïe Conferentie hare „onherroepehjke" voorwaarden bij de 18 artikelen (van 26 Juni.) De hoofdinhoud hiervan was : 1°. Nederland zou de grenzen krijgen van 1790, doch voor Maastricht moest nader onderhandeld worden, zoodat België litzicht op die stad kreeg. 2°. 't Recht van Willem I op Luxemburg werd twijfelachtig jesteld: voor Luxemburg zouden nl. afzonderlijke onderhandeingen tusschen de beide Koningen en den Duitschen Bond noodig )lijven. 3°. De schulden, na 1815 aangegaan, moesten billijk verdeeld vorden ; van die vóór de vereeniging zouden zij ten laste blijven ran den Staat, op wien zij toenmaals rustten. Het Belgische Congres nam de 18 artikelen aan, doch ze werden loor Willem I verworpen, die zich thans recht wilde verschafen. Reeds lang lag op de grenzen een Nederlandsche krijgsnacht, die naar den strijd haakte. Het Nederlandsche volk luidde niet, dat „zijn eer en zijn historische rechten", zijn oud erritoriaal bezit, werden aangetast; het wilde zich niet maar lies van de mogendheden en van België laten welgevallen. Het ebeurde met Van S p e y c k bad de geestdrift aangewakkerd. 248 Toen deze in Febr. 1831 met zijn kanonneerboot door den wind naar den wal werd gedreven, liet bij baar liever in de lucht vliegen dan haar over te geven aan de „blauwlrielen", die hij als muiters beschouwde, en die toen ongetwijfeld den gesloten wapenstilstand schonden. Smalend had een lid van het Belgische Congres ons de lafste natie van Europa genoemd; door zijne daden gaf het Noorden antwoord op die aantijging. De Nederlandsche troepen — onder opperbevel van den Prins van Oranje — stonden in organisatie, bewapening en aantal boven de Belgische, waarvan het eene gedeelte aan de Schelde en het andere bij den Maas stond, 't Gelukte aan de onzen, tusschen de beide Belgische legers door te dringen, waarop het Maasleger bij Hasselt en het Scheldeleger bij Leuven werd verslagen. Doch reeds was op verzoek van Leopold een Fransch leger (onder bevel van Gérard) België binnengerukt. Een oorlog met Frankrijk — en tegelijkertijd met Engeland — wilde de Koning vermijden, en de Prins trok met zijn leger naar de Nederlandsche grenzen terug. Als teeken van protest hielden wij de Antwerpsche citadel bezet. Het Fransche leger ontruimde daarop nagenoeg" geheel België. De Tiendaagsche Veldtocht had voor ons gunstige gevolgen; het optreden van het Nederlandsche leger had indruk gemaakt; de Conferentie oordeelde thans, dat zij aan 't Noorden iets moest tegemoet komen, en hare beraadslagingen leidden tot een nieuwe schikking: de 24 artikelen van Oct. 1831, waarbij werd vastgesteld: 1°. Limburg bleef verdeeld in een Nederlandsch en een Belgisch deel, doch Maastricht kwam aan Nederland; 2°. Luxemburg werd verdeeld in een groothertogdom onder Willem I en een Belgisch deel; 3°. België zou jaarlijks, van 1 Januari 1832 af, van de rente dei staatsschuld 8,400,000 gulden opbrengen. De 24 artikelen werden door 't Belgische Congres en Leopold 1 aangenomen, doch verworpen door Willem I. De lOdaagsche veldtocht 2—12 Aug. 1831. De 24 artikelen. October 1881. 244 Optreden van Frankrijk en Engeland. Het tractaat van 1833. Het statos quo 1833—'89. Op het einde van 1832 eischten Frankrijk en Engeland van Willem I, de citadel van Antwerpen te doen ontraimen. Toen hieraan niet voldaan werd, legde een Engelsch-Fransche vloot embargo (d. i. beslag) op de zich op zee en in de Fransche en Engelsche havens bevindende Nederlandsche schepen en een Fransch leger van 60,000 man, wederom onder bevel van Gérard, trok opnieuw België binnen, om de citadel in te nemen, die met groot talent door Chassé verdedigd werd, en toen hij haar eindelijk moest overgeven, weinig meer dan een puinhoop was. De bezetting werd krijgsgevangen naar Frankrijk gevoerd. Het Fransche leger verliet ook nu weer het Belgische grondgebied. In het volgend jaar (1833) werd een tractaat gesloten, de Londensche Conventie, waarbij Willem I zich verbond, de vijandelijkheden niet te hernieuwen; de krijgsgevangenen van de citadel werden toen losgelaten en het embargo, dat groote schade aan onzen handel had toegebracht, opgeheven. 't Heeft nog tot 1839 geduurd, vóór het eindtractaat tot stand kwam. Willem I hoopte nl. door een wijziging in den staatkundigen toestand van Europa, in 't bijzonder door hulp van Pruisen en Rufland, betere voorwaarden te krijgen. Al dien tijd (1833—1839) bleef de toestand, gelijk hij was. Dit status quo is ons land duur te staan gekomen. Voortdurend toch moest Nederland een groot leger op da been houden, om op alle gebeurlijkheden voorbereid te zija. De rente der staatsschuld nam schrikbarend toe (in 1830 : 23 millioen ; in 1839 : 35 milhoen). Het moet erkend worden, dat aanvankelijk de groote meerderheid van het volk de houding van Willem I volkomen goedkeurde, maar op den duur veranderde de stemming, maakte de vroegere geestdrift plaats voor wantrouwen en ontevredenheid, en algemeen werd ten slotte het verlangen, dat er een einde kwam aan den onzekeren toestand, die vooral voor den handel zeer nadeelig was. Men durfde geene schepen uitzenden, uit vrees, dat zij mogelijk, evenals na den vrede van Amiens, vermeesterd zouden worden. 245 Eindelijk, in 1838, verklaarde de Koning, de 24 artikelen te zullen teekenen. Maar thans maakte België bezwaren, zoowel aangaande den afstand van een deel van Limburg en Luxemburg, als omtrent de rente der staatsschuld. Bij het eindverdrag van 1839 bleven de bepalingen omtrent Limburg en Luxemburg gehandhaafd, doch wat de rente der staatsschuld betreft, werd vastgesteld, dat België daarvan voortaan jaarlijks 5 milhoen gulden moest betalen. Door de uitkeering van een geldsom ineens is België later van die verplichting ontslagen. Het deel van Limburg, dat aan Nederland kwam, werd een hertogdom en maakte als zoodanig deel uit van den Duitschen Bond, als schadeloosstelling voor het deel van Luxemburg, dat aan het door de mogendheden onzijdig verklaarde België kwam. In den tijd van het „status quo" verloor Willem I langzamerhand zijn populariteit. Velen begonnen in te zien, dat de grieven der Belgische Liberalen inderdaad niet zoo ongegrond Waren. Ook in Noord-Nederland ontwaakte dus het politieke leven: ook hier vormde zich een liberale partij, die ten elottt ministerieele verantwoordehjkheid, financieele pubhciteit er recbtstreeksche verkiezingen op haar programma had staan De groote woordvoerder der hberale partij werd Thorbecke vóór den Belgischen opstand hoogleeraar te Gent, later te Leiden In zijne geschriften, zooals in zijn „Aanteekening op de grond wet" zette hij zijne bezwaren tegen de bestaande grondwet uiteen Te Leiden vormde hij voor zijne denkbeelden tal van leerlingen die later zijne getrouwe medestanders werden. Ook in de Tweede Kamer kwam verzet tegen de staatkund der regeering, al behoorden de meeste harer leden tot de c o n servatieve partij, die tegen ingrijpende veranderingen, al boven genoemd, gekant was. Vooral de slechte staat der finan ciën veroorzaakte groote ontevredenheid, die zich in 1839 uitt door de verwerping van een leeningswet en — met op één n algemeene stemmen (alleen de minister van financiën had vooi gestemd) — van de begrooting van 1840. Het eindverdrag 1839. . OntevredenL held. ï i. e Oppositie in de 2de Kamer. I Br-'' e a r- 246 w gronaweisherziening v, 1840. ; ] ] Afstand en huwelijk des ( Konings. ^ \ 1 ] 1 c c l 2 d o a Wel diende de regeering voorstellen tot grondwetsherziening in, maar groot was de teleurstelling, toen bleek, dat zij voornamelijk veranderingen inhielden, die noodzakelijk waren geworden door de afscheiding van België. Andere veranderingen die de grondwetsherziening van 1840 bracht, waren : 1°. Holland werd gesplitst in Noord- en Zuid-Holland. 2o. Er werd een algemeene t w e e j a a r 1 ij k s c h e begrooting in gevoerd. 3°. De ministers werden strafrechterlijk v e r a n t w o o r d e 1 ij k : zij konden nl. voor den Hoogen Raad gedaagd worden wegens het schenden of niet opvolgen van de grondwet of wetten. De verantwoordelijkheid strekte zich dus niet uit tot daden, nebetrekking hadden op het r e g e e r i n g s b e 1 e i d : dé itaatkundige verantwoordelijkheid der ministers werd dus net ingevoerd, en in de praktijk kwam in den aard van het ninisterambt geen verandering. Ook de rechtstreeksche verdezingen bleven ontbreken. De weinige populariteit, die de Koning nog genoot, verdween ?eheel, toen bekend werd, dat hij in het huwelijk wilde reden met een gewezen hofdame der in 1837 overleden koningin Vilhelmina, n.1. de gxavin d'0 u 11 r e m o n t, die èn Kathoiek èn van Belgische afkomst was. Op ergerlijke wijze werd de toning in schotschriften beschimpt; een commissie van predi:anten trachtte hem te bewegen, van het huwelijk af te zien, lat inderdaad voorloopig niet gesloten werd. Maar de Koning' ntevreden over die inmenging in zijne particuliere aangelegeneden en duidelijk bemerkende, dat hij niet meer de man van ijn tijd was, deed in 1840 afstand, zoodat nu zijn oudste zoon - Willem II — koning werd. In 't volgend jaar huwde hij met e gravin d'Oultremont. De rest van zijn leven sleet hij te Berlijn f op zijne goederen op 'tLoo en in Silezië; in 1843 stierf hij Is „graaf van Nassau" te Berlijn. 247 § 51. De regeering van Willem II (1840—1849). Willem II vormde in vele opzichten een tegenstelling met Willem I. Hij had zich steeds als een echten müitair doen kennen ; in Spanje had hij onder de bevelen van Wellington gestreden en in lateren tijd zich bij Quatre-Bras en Waterloo en in den Tiendaagschen Veldtocht door zijn dapperheid en beleid onderscheiden. Willem II was door zijn innemende persoonlijkheid, zijn goedhartigheid en vrijgevigheid populair, maar in bekwaamheid stond hij beneden zijn vader. Aan de macht, door Willem I uitgeoefend, wilde hij vasthouden, en de rechten der volksvertegenwoordiging wilde hij dus niet uitbreiden. Al ontsloeg hij langzamerhand verschillende ministers van Willem I, dit was enkel een verwisseling van personen, niet van regeeringsstelsel. Hij was in 1816 gehuwd met Anna Paulowna, zuster van keizer Alexander I van Rusland. Uit dit huwelijk zijn gesproten : 1°. de latere koning Willem III (geboren in 1817); 2°. Prins Alexander, die in 1848 op Madeira, waarheen hij getrokken was tot herstel zijner gezondheid, aan de tering overleed ; 3°. Prins Hendrik (f 1879), later admiraal en stadhouder van Luxemburg ; 4°. Sophia, gehuwd met den hertog van SaksenWeimar. Onder moeilijke omstandigheden kwam Willem II aan de regeering. Allereerst eischte de toestand der geldmiddelen dringend voorziening. Door den strijd met België was de rente van de staatsschuld van 1830 tot 1839 met 12 millioen gulden toegenomen; zij bedroeg in laatstgenoemd jaar ongeveer 35 millioen gulden. Geregeld wezen de begroodngen een tekort aan. Onder die omstandigheden kon aan bet oorspronkelijke plan, om geleidelijk de uitgestelde schuld in Werkelijke Schuld te veranderen, geen verdere uitvoering worden gegeven. Nadat het amortisatie-syndicaat in 1840 was opgeheven, volgde in 1841 de maatregel, om de uitgestelde schuld tegen den loopenden koers te erkennen als Werkelijke Schuld : iedere f 1000 nominaal Willem II. Zijn huwelijk. De financiën 248 kon verwisseld worden tegen een msclrrijving van f 68 op het Grootboek der N. W. S. Maar hoe in den steeds klimmenden nood te voorzien ? Bezuinigingen waren moeilijk aan te brengen en konden tot slechts geringe verbeteringen leiden ; de belastingen verzwaren, terwijl de algemeene toestand niet rooskleurig was, ging ook moeilijk. Er bleef niet anders over dan de conversie van de rente der staatsschuld, doch de vraag was, of het krediet van den staat daarvoor wel groot genoeg was. Het land scheen een staatsbankroet nabij. Toen nam de minister van Justitie, Van Hall, op verzoek des Konings tijdelijk ook de portefeuille van financiën. Hij verlangde van de Kamer de goedkeuring op het uitschrijven van een „vrijwillige" leening van 127 millioen tegen lage rente (3 %); mocht die leening niet slagen, dan zou een buitengewone belasting van 1% % van de bezittingen en de daartoe herleide inkomsten moeten worden geheven, waarvan het bedrag op 35 milhoen werd geschat. De grofste verwijten werden den minister naar 't hoofd geslingerd : de volteekening der leening was een hersenschim, de buitengewone belasting verderfelijk, uitputtend, een monstergewrocht. Toch nam de volksvertegenwoordiging de wetsontwerpen aan (1845). Nu werd de vrijwillige leening uitgeschreven, en tegen veler verwachting, hoewel niet vlot, volteekend. Willem I had reeds beloofd, voor 10 millioen te zullen teekenen ; zijne erfgenamen vervulden die belofte ; Willem II zelf schreef voor 1 millioen in. De vrees voor de buitengewone belasting, waardoor ieder genoodzaakt zou worden, zijn financieelen toestand bloot te leggen, bewoog velen op de leening in te schrijven. Thans kon een achterstand van 35 millioen worden aangezuiverd, werd de schuld, die de Staat bij de Handelmaatschappij had, gedeeltelijk afbetaald en konden de 5 en 4% % schuldbrieven geconverteerd worden in 4 %. Thans kwam er orde en regelmaat in de financiën. De groote sommen, weldra door de regeering uit Indië getrokken, gaven haar gelegenheid, een groot deel der staatsschuld geleidelijk af te lossen, zoodat zij in 1871 nog geen 1000 millioen gulden bedroeg. 249 Naast de financieele kwestie drong de kwestie der grondwetsberciening naar voren. Maar van de regeering was geen voorstel tot herziening te wachten. In 1844 dienden evenwel negen leden der 2de Kamer met Thorbecke aan 't hoofd, gebruik makende van hun recht van initiatief, een voorstel tot grondwetsherziening in, dat ingrijpende veranderingen beoogde. De Tweede Kamer oordeelde evenwel, dat een dergelijk belangrijk voorstel alleen van de Kroon behoorde uit te gaan en nam het voorstel der Negenmannen niet nader in behandeling. Niettemin heeft dat voorstel blijvende waarde gehad, doordat het de voornaamste wenschen van de voorstanders van grondwetsherziening duidelijk samenvatte en zijn diensten kon bewijzen bij de herziening, die later — in 1848 — plaats greep. Voorloopig was er van grondwetsherziening dus geen sprake. Maar de oppositie werd in en buiten de Kamer grooter. Daarbij kwamen ernstige ongeregeldheden in enkele deelen van het land als gevolg van den hongersnood, die veroorzaakt werd door de aardappelziekte en de hooge broodprijzen. De Koning kondigde in de troonrede van 1847 voorstellen tot herziening aan, maar de in Maart 1848 ingediende wetsontwerpen beteekenden nog zeer weinig. Doch inmiddels kwamen zorgwekkende berichten uit het buitenland. In Frankrijk was door de „Februari-Revolutie" een einde gemaakt aan het koningschap van Lodewijk Philips en was de Republiek uitgeroepen (zie § 55); in Maart vonden in Duitschland en Oostenrijk tal van revolutionnaire bewegingen plaats en moesten allerlei concessies aan de wijzinnigen worden gedaan (zie § 56); in Itahë was de revolutie in vollen gang (zie § 58). Onder den indruk van die gebeurtenissen en mogelijk ook door een brief van zijn dochter Sophia, veranderde Willem II die toen ook in zenuwachtigen toestand verkeerde door 't vertrek van zijn zoon Alexander naar Madeira, plotseling van houding Men moest ervoor zorgen, meende hij, dat van den brand in Europa de vlam niet naar hier oversloeg ; aan de gezanten der groote mogendheden verklaarde hij, „in 24 uren van conservatief liberaal' te zijn geworden. Buiten zijne ministers om ontbood de Koning Hei voorstelde! Negenmannen.1844. De totstandkoming van de herziening van 1848. 250 i ] ] ] ' i < Beperking van de macht des, Konings. i ( c c l t s c 'i'tl O 1 V I nl. plotseling den voorzitter der Tweede Kamer, Jonkheer Boreel van Hogelanden, bij zich en deelde hem mede, dat hij tot een „ruime" herziening bereid was en hij van de Kamer wenschte te vernemen, welke wijzigingen zij in de grondwet verlangde. De Tweede Kamer diende een verslag in, en daarop benoemde de Koning een staatscommissie, om een mtwerp tot herziening samen te stellen. De leden ervan waren : Donker Curtius, De Kempenaer, Luzac, Storm en Thorbecke, waarvan de laatste als voor! üitter optrad. De ministers, door den Koning verloochend, vroegen en verkregen ontslag en weldra kwam Donker Curï i u s aan 't hoofd van een nieuw ministerie. Daarop diende de Koning de wetsontwerpen tot herziening der grondwet bij de Staten-Generaal in. Zij werden alle in de 2de Kamer aangenonen, doch in de lsto Kamer staakten de stemmen over het 3de ïoofdstuk wegens de daarin opgenomen rechtstreeksche verdezing van de 2de Kamer. Maar de Koning wist één tegenstemmer e bewegen, vóór te stemmen. Nog in 1848 vond de afkondiging Ier herziene grondwet plaats. De grondwetsherziening van 1848 is verreweg de belangrijkste ran alle heraieningen, omdat toen gebroken werd met het teroren gevolgde regeeringsstelsel. In de eerste plaats werd de nacht des Konings zeer beperkt, niet alleen doordat van vele onderwerpen, ook van koloniale, werd vastgesteld, dat zij bij le wet moesten worden geregeld, d. w. z. met medewerking Ier Staten-Generaal, doch vooral door het thans opgenomen >eginsel:de Koning is onschendbaar , de minisers zijn verantwoordelijk, waarmede in verband taat de bepaling: De Koning heeft het recht, de Kamers er Staten-Generaal te ontbinden. Door die bepalingen werd e grondslag gelegd voor het overwicht van de Staten-Generaal p den Koning. Voor elke regeeringsdaad toch moeten een of leer ministers hunne medewerking verleenen, en om te weten, de aansprakelijk is of zijn, moet iedere wet en ieder Koninkhjk esluit van de medeonderteekening (contra-seign) van den be* 251 trokken minister of de betrokken ministers zjjn voorzien. Nooit kunnen de ministers zich achter een lastgeving des Konings verschuilen; zij, zijn de zelfstandige raadslieden der Kroon geworden. Voor elke daad en elke nalatigheid kunnen de beide Kamers den minister rekenschap vragen. Voor de uitoefening van een goede contróle kregen de beide Kamers het recht van interpellatie, d. i. het recht, een minister inlichtingen tevragenover een onderwerp, dat niet aan de orde van behandeling is, en kreeg de Tweede Kamer het recht van enqüètê (onderzoek). Bovendien kreeg de 2d° Kamer nog het recht van amendement. Wanneer een der Kamers de verwijdering van een minister verlangt, kan zij gebruik maken van een motie van wantrouwen of afkeuring. Zoo'n votum van wantrouwen of afkeuring heeft, evenals de verwerping van een belangrijk wetsontwerp, gewoonlijk öf de aftreding van één of van alle ministers öf kamerontbinding tengevolge, om op één van beide ■wijzen de harmonie tusschen de regeering en de volksvertegenwoordiging te herstellen. Is na kamerontbinding de nieuwe Kamer de meening van haar voorgangster toegedaan, dan moet verandering van ministerie volgen. Als uiterste middel kan de Kamer desnoods de begrooting verwerpen, die volgens de herziening van 1848 telken jare moet worden ingediend. Zeer belangrijk waren de veranderingen betreffende de samenstelling der volksvertegenwoordiging. De leden van de Tweede Kamer zouden niet meer gekozen worden door de Provinciale Staten, niet meer zou hunne verkiezing „getrapt", of zooals het wel genoemd werd „vertrapt" zijn, maar voortaan werden zij gekozen voor vier jaar rechtstreeks door de kiezers, die de w e t moest aanwijzen. Om de 2 jaar trad de helft af. Het kiesrecht werd toegekend aan de meerderjarige mannelijke Nederlanders, die een zekere som in 's rijks directe belastingen betaalden, nl. van f20— f 160, al naar de plaatselijke gesteldheid (c e n s u s - k i e s r e c h t). De leden der Eerste Kamer werden voor 9 jaar gekozen door de Provinciale Staten uit de hoogst aangeslagenen in 's rijks directe belastingen. Om de 3 jaar De StatenGeneraal. 252 De plaatselijke besturen. Dood v. Willem II 1849, Handel en tariefwetgeving. trad af. De zittingen van de 1"<* Kamer moesten openbaar zijn. De samenstelling der plaatselijke besturen werd op geheel nieuwe grondslagen opgetrokken. De onderscheiding in stedelijke en plattelands-gemeenten verdween ; aan de standen-vertegenwoordiging in de Provinciale Staten werd een einde gemaakt. De leden der Provinciale Staten en van de gemeenteraden werden (voor 6 jaar) rechtstreeks gekozen door de ingezetenen, die aan dezelfde vereischten moesten voldoen als de kiezers der 2*° Kamer. Voor de kiezers der gemeenteraden werd de minimum-belastingsom echter bepaald op de helft, dus op f 10—f 80. Wij merken hier dadelijk bij op, dat het dagelijksch bestuur der gemeente thans bestaat uit den Burgemeester, die door den Koning wordt benoemd, en de Wethouders, uit en door den Raad gekozen, en het dagelijksch bestuur der provincie bestaat uit den Commissaris, benoemd door den Koning en de Gedeputeerde Staten, gekozen uit en door de Provinciale Staten. Willem II heeft de herziening der grondwet slechts kort overleefd ; in 1849 overleed hij te Tilburg. § 52. Economische toestanden in Nederland onder de regeering van Willem I en Willem II. ■ Na de bevrijding van het land en de teruggave der koloniën herleefde aanvankelijk de handel. Te Rotterdam bleken de havens te klein, om al de schepen te bevatten, die de Maas binnenkwamen. Mede ter voorziening in de credietbehoeften van handel en bedrijf werd in 1814 — nog bij besluit van den Souvereinen Vorst — de Nederlandsche Bank opgericht. Wel waren oude afzetmarkten verloren, was de koopkracht der volken verminderd en konden verschillende koloniale waren minder goed geplaatst worden, doordat men aan 't gebruik van surrogaten was gewend geraakt, maar 253 toch overtroffen de voordeelen de nadeelen. Toen evenwel ter wille van het industrieele België, dat na de verdwijning van het continentaalstelsel wederom de Engelsche concurrentie te duchten had, hooge beschermende rechten werden ingevoerd, gingen verschillende takken van handel kwijnen. Ook na de afscheiding van België behield Nederland een protectionistisch tarief; pas onder Willem II werd een bescheiden stap gedaan in de richting van het vrijhandelstelsel (door de tariefwet van Van Hall van 1845). In 1824 werd cnder krachtige medewerking van Willem I de Nederlandsche Handelmaatschappij opgericht, wier doel was de bevordering van de verschillende takken van bedrijf in Nederland en de overzeesche bezittingen, voornamelijk tegen de Engelsche concurrentie. De Koning waarborgde van het aandeelenkapitaal een intrest van 4% %• In den beginne gingen de zaken der Handelmaatschappij niet voorspoedig, doch de toestand veranderde met de invoering van het cultuurstelsel (zie § 53, blz. 258—259). Tegen hooge commissieloonen vervoerde en verkocht zij nl. de gouvernementsproducten (consignati e-s t e 1 s e 1). De Handelmaatschappij had geen eigen schepen in de vaart; de schepen werden door haar gehuurd. Op tweeërlei wijze werd de scheepsbouw bevorderd. De regeering nam van de kosten van aanbouw en uitrusting van een nieuw schip ruim 10 % voor haar rekening; de Handelmaatschappij verzekerde aan elk nieuw schip twee reizen en betaalde zooveel vracht, dat het vaartuig daardoor soms vrij gevaren werd. De Handelmaatschappij bracht die vrachten weer aan de regeering in rekening. Het gevolg was evenwel, dat door de kunstmatige aanmoediging het aanbod van scheepsruimte weldra de vraag overtrof. Op den duur is men met dat stelsel gaan breken en ging men over tot het gunnen van het vervoer aan den laagsten inschrijver. Tijdens de vereeniging met België wijdde Willem I zijne zorgen in sterke mate aan de Belgische industrie, doch na de afscheiding van dat land richtte de regeering meer haar aandacht De Nederlandsche Handelmaatschappij. Bevordering van den scheepsbouw. Industrie, 254 VisscherijLandbouw. op de Twentsche industrie, waar, ondanks de lage Ioonen en de geringe behoeften van het volk de nijverheid nog in de kinderschoenen stond: er werd nog gewerkt met het oude weefgetouw, waardoor een grof weefsel ontstond, voor Indië ongeschikt. De N.-H.-M, richtte nu een weefschool op te Goor, waar kinderen en volwassenen onder leiding van een Engelschman, Ainsw o r t h, het weven met de Engelsche snelspoel leerden. Verder ondersteunde zij door het verstrekken van voorschotten en door groote vaste bestellingen. Bovendien kon de Twentsche industrie profiteeren van de differentieele rechten in Indië. Naast weverijen verrezen ook spinnerijen, bleekerijen, drukkerijen en ververijen. Toch is er van een krachtige ontwikkeling der Twentsche industrie in de eerste helft der 19de eeuw geen sprake. Steunende op de bescherming, spanden de fabrikanten zich niet genoeg in en brachten zij hun bedrijf niet op de hoogte van den tijd; zoo werd niet dan zeer langzaam de stoom als beweegkracht in toepassing gebracht. Eerst na 't verdwijnen van de bescherming is de Twentsche industrie met reuzenschreden vooruitgegaan. Bescherming zat in de lste helft der 19de eeuw als 'tware in de lucht. Dat blijkt ook bij de visscherij. In de eerste plaats werden premiën uitgeloofd, zoo b.v. f 500 voor een haringbuis. In de tweede plaats werd het zout, noodig voor de haring- en kabeljauwvisscherij, vrijgesteld van accijns, en eindehjk werden uitvoerpremiën voor kabeljauw en haring uitgeloofd. Maar aan den anderen kant werd het heele bedrijf veel te streng gereglementeerd. Voor de haring werd een minimum-verkoopprijs vastgesteld; den visscher was op straffe van zware boeten voorgeschreven „met welke schepen en welke netten, op welk tijdstip, hoe en waar bij moest visschen." Ook voor dezen tak van bestaan bracht de 2de helft der 19de eeuw vrijheid en daarmede een gezonde ontwikkeling. Ook de landbouw werd beschermd, eerst door betrekkelijk hooge vaste invoerrechten, later (sinds 1835) door een schaalrecht: het invoerrecht werd kleiner of grooter, naarmate 255 de marktprijs steeg of daalde. De aardappelziekte van 1845 en het voorbeeld van Engeland, waar de graanrechten werden afgeschaft (1846), leidden er toe, dat in 1847 het schaalrecht vervangen werd door een vast en niet hoog inkomend recht. (In 1877 zijn de graanrechten verdwenen.) Een overstrooming in 1825 bracht veel schade toe. In hooge mate trok de verbetering van de verkeerswegen de aandacht van Willem I; in 't bijzonder zijn onder zijn regeering vele kanalen gegraven, zooals de Z u i d-Wi Hem svaart en het Voornsche kanaal, dat aan Rotterdam een beteren waterweg naar zee bezorgde, geh'jk het NoordHollandsch kanaal aan Amsterdam. De stoomvaart had bij ons nog weinig te beteekenen, al kwam reeds in 1815 een stoomschip Rotterdam binnen. Tot leniging van de armoede werd in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid opgericht door graaf Van den Bosch: zij stelde zich ten doel, oppassende werkelooze menschen te hulp te komen en tegelijk heidevelden te ontginnen. Zij stichtte de kolonie Frederiksoord. De kolonisten krijgen er een woning met eenig land tegen een lage huur, terwijl de Maatschappij hun verder te hulp komt door industrieelen arbeid. Na het jaar 1830 kon er door de moeilijkheden met België aan de totstandkoming van openbare werken weinig meer gedacht worden. Vandaar, dat de staat zich aanvankelijk weinig bemoeide met het aanleggen van spoorwegen : het particulier initiatief ging hierin voor. In Engeland was George Stephenson de eerste, die erin slaagde, een goede locomotief te maken en in 1825 kon daar de eerste spoorweg — van Stockport naar Darlington — geopend worden. In Nederland volgde men in 1839. In 1837 werd de Hollandsche IJzeren Spoorw egmaatsohappij opgericht, die .in 1839 haar hjn Amsterdam—Haarlem opende. Op goederenvervoer legde de maatschappij zich aanvankelijk weinig toe .... uit vrees voor de concurrentie der Haarlemsche trekschuit. In 1838 werd bij Kanalen. DeMaatsehappij van Weldadigheid. Spoorwegen 256 Koninklijk Besluit de aanleg vastgesteld van een lijn Amsterdam— Utrecht—Arnhem met een zijtak naar Rotterdam. In 1845 was de lijn Amsterdam—Arnhem voltooid; zij werd in hetzelfde jaar overgedragen aan de Rijnspoorwegmaatschapp ij, die het recht kreeg, den zijtak naar Rotterdam aanteleggen. Hei bewind van Raffles. Het tractaat van Londen, 1824. § 53. De Nederlandsche koloniën van ± 1811— ± 1848. Tijdens het Engelsche tusschenbestuur (1811 —'16) was Raffles luitenant-gouverneur van den Indischen Archipel. Raffles wilde de inkomsten van den staat niet zoeken in handelswinsten, maar in geregelde bijdragen. Uitgaande van het denkbeeld, dat aan den Staat als Souverein alle grond op Java behoorde — dus niet aan de inlandsche hoofden — verlangde hij voor het gebruik van den grond huur of pacht, bestaande in een gedeelte van den oogst. Zijn belasting staat daarom bekend onder den naam van landrente (het Eng. rent - huur of pacht). In 1816 en volgende jaren werden de Oost-Indische bezittingen aan ons overgedragen. Raffles, die zijne pogingen, de koloniën voor Engeland te behouden, verijdeld zag, berokkende ons nog allerlei moeilijkheden. Zoo stichtte hij, in. strijd met het tusschen Nederland en Engeland gesloten verdrag, een Engelsche nederzetting te Singapore (1819); ondanks de vertoogen van de Nederlandsche regeering weigerde Engeland afstand te doen van de nieuwe, snel opkomende havenstad. In 1824 sloten wij met Engeland het tractaat van Londen: 1°. Engeland stond Benkoelen en Biliton af, doch Singapore bleef aan Engeland ; 2°. Nederland beloofde de onafhankelijkheid van Atjeh te eerbiedigen ; 3°. Er werden bepalingen vastgesteld over de rechten, die men van elkaar in de koloniën kon heffen. Van deze laatste bepaling is Nederland een tijdlang (tot 1836) afgeweken ten nadeele en natuurlijk tot ergernis van Engeland. Omgekeerd meende de Nederlandsche regeering, dat 257 Engeland van het verdrag afweek, toen het zich nestelde op N.W. Borneo. In de eerste jaren na de overdracht hadden wij met verschillende moeilijkheden te kampen, die gedeeltelijk te verklaren zjjn uit de omstandigheid, dat ons prestige in den Franschen tijd en door het Britsche tusschenbestuur was verminderd. Zoo ondervonden wij veel verzet van den sultan van Palembang, die daartoe aangezet werd door Raffles ; het gebied van Palembang werd daarom in 1825 rechtstreeks onder het Nederlandsche gezag gebracht. Een langdurigen strijd hadden wij in de Padangsche Bovenlanden te voeren met de P a d r i 's (vaders, priesters), een nieuwe sekte, gesticht door bedevaartgangers uit Arabië. Hun hoofdzetel, Bondjol, viel in 1837 in onze handen. Onder het bewind van den gouverneur-generaal Rochussen (1845—'51) vonden drie expeditie's naar Bah plaats (1846, 1848 en 1849), op welk eiland onze regeering nog geen gezag uitoefende De derde expeditie was uitgerust onder generaal M i c h i e 1 s die bij een nachtelijken overval sneuvelde. Luitenant-kolone Van Swieten bracht den strijd tot een goed einde; eei klein deel van Bali werd gouvernementsgebied en van het overig» erkenden de vorsten ons oppergezag. Breidde de regeering dus haar gezag gaandeweg in de Buiten bezittingen uit, op Java heeft zij een grooten oorlog moetei voeren, die ons 8000 man en meer dan 25 millioen gulden heef gekost. Het is de opstand onder leiding van Dipo Negoro een der voogden van den sultan van Djokjokarta. Groote onte vredenheid was o. a. ontstaan door de afpersingen van Chineezen die binnenlandsche tollen hadden gepacht. De naaste aanleidin) tot het uitbreken van den opstand was het aanleggen van eei weg, die over de landgoederen van Dipo Negoro zou loopei en tevens over een daar liggend graf, dat door hem zeer weri vereerd. Dipo Negoro, vurig aanhanger van den Islam, stom in hoog aanzien bij het volk, dat hem bijna als een heilige vei Pik, Leerb. Alg. en Vad. Gesch. 9 Moeilijkheden op Sumatra. Expedities naar Bali. l ■ De Java- L oorlog. . 1825—1880. te' '■ ï 1 258 Invoering van het cultuurstelsel. De toepassing van het cultuurstelsel tot ± 1850. eerde, en toen hij de Javanen opriep tot den strijd voor den godsdienst en tegen de onderdrukking, schaarden zich duizenden onder zijn banier. Onze generaal De Koek toonde zich echter een beleidvol bevelhebber. Hij slaagde erin, den opstand tot een steeds kleiner gebied te beperken door het bentingstelsel, d. w. z. in de streken, waaruit de vijand verdreven was, werden bentings (schansen) opgeworpen, die door wegen werden verbonden en tusschen welke kleine mobiele colonnes de gemeenschap onderhielden. In 1830 eindigde de opstand met de gevangenneming van Dipo Negoro. In de koloniale staatkunde werden aanvankelijk meer vrijzinnige beginselen gevolgd. De Belg Du Bus de Ghisignies, in 1825 als specialen commissaris-generaal door de regeering naar Indië gezonden, drong in zijn rapport aan op toekenning van individueel grondbezit aan den inlander en uitgifte van woeste gronden in erfpacht aan Europeanen. Maar zijne plannen bleven onuitgevoerd. De financieele toestand van het moederland was zeer ongunstig, en daarom schonk de Koning, die bovendien persoonlijk nooit een warm voorstander van liberale koloniale pohtiek was geweest en ook de Handelmaatschappij wilde begunstigen, zijn goedkeuring aan een stelsel, dat meer dadelijk voordeel beloofde. Het was het cultuurstelsel van den juist uit West-Indië teruggekeerden Van den Bosch, die zelf als gouverneur-generaal (1830—'33) met de uitvoering van zijne plannen werd belast; na zijn terugkeer kon hij als minister van koloniën aan de voltooiing van zijn stelsel werken. De bevolking zou 1/5 van hare rijstvelden afstaan en met producten voor de Europeesche markt beplanten, waartegenover zij dan vrijgesteld zou zijn van de landrente. Zoodra bet gewas rijp was, hield elke verplichting van de bevolking op. Was dit stelsel voorzichtig en beleidvol toegepast, dan had het misschien goede vruchten kunnen afwerpen. Maar de voordeelen, die het stelsel voor 't moederland afwierp, wekten, toen de Belgische opstand zooveel geld verslond, de begeerte op naar steeds grooter winsten, naar steeds grooter batig slot, en 259 daardoor werd in alle opzichten van het stelsel afgeweken tot groote schade van de inlanders. Om groote aaneengesloten plantages te krijgen, werd van een desa dikwijls méér dan V* der rijstvelden in beslag genomen en de bevolking moest zich dan maar verstaan met die van andere dorpen, om gronden voor de rijstcultuur te krijgen. Uren ver moest de inlander vaak loopen, vóór hij de gouvernementsplantages had bereikt. Bovendien bleef de landrente bestaan. Veelal werd de inlander gedwongen mede te helpen aan de fabriekmatige bewerking der producten. Het plantloon, dat de bevolking kreeg, was veel te laag. Tot ongeveer 1850 werd het cultuurstelsel steeds verscherpt: gelddorst was de drijfveer der koloniale politiek. Soms bedroeg de bate uit Java 20 milhoen gulden, in 1839 zelfs 39 milhoen; in 't geheel heeft Nederland ongeveer 700 milhoen van Java betrokken. De Handelmaatschappij, belast met het vervoer en den verkoop der gouvernementsproducten, maakte goede winsten. Maar de inlander verkeerde in armoede en meer dan eens brak op het zoo vruchtbare Java hongersnood uit. Na 1850 begon men echter de gedwongen cultures in te krimpen en werd het stelsel op mildere wijze in toepassing gebracht. § 54. Geestesleven in de eerste helft der 19*> eeuw. Aan de wetenschappen wijdden zich in de eerste helft der 19de eeuw met veel succes tal van personen, die óf haar verder ontwikkelden, öf van een bepaalde wetenschap den grondslag legden. We zullen enkele namen vermelden. In de wiskunde blonken uit: de Franschen Lagrange, Monge, Laplace, Legendre, verder de Noor Abel en de Duitscher. G a u s s ; in de scheikunde : de Franschen Lavoisier(f 1794), de vader der moderne scheikunde, Berthollet, GayLussac en Thénard, de Engelschen Dalton en Wetenschap. 260 Kunst. Davy, de Duitsoher Liebig; in de natuurkunde en wel op bet gebied van electriciteit en magnetisme de Italianen Galvani en Volta, de Deen O e r s t e d, de Duitscher Ohm, de Franschman Ampère, de Engelschman Farsd a y, de bovengenoemde G a u s s, die de electrische telegraaf uitvond, terwijl de Amerikaan Morse voor 't eerst een bruikbaar seintoestel vervaardigde ; op 't gebied der warmte de reeds genoemde G a y-L u s s a o, op 't gebied van het licht Praunh o f e r ; in de natuurlijke historie G u v i e r, de schepper der paleontologie en de aardrijkskundige Alexander von Humboldt, de schepper der geographische botanie. Van de geologie legde de Engelschman L y e 11 den grondslag. De geschiedenis werd veel beter beoefend, door de bronnen nauwkeurig en kritisch te bestudeeren. Op dit gebied zijn fe noemen : de Duitschers Niebuhr (Romeinsche geschiedenis), Leopold von Ranke, de stichter van een heele school van historici, de Engelschman Macaulay, de Franschen Guiz o t en T h i e r s. In de taalwetenschap zijn vooral te noemen de gebroeders Grimm, in 'tbijzonder Jakob Grimm (vergelijkende taalstudie). Staathuishoudkundigen, tot de liberale school van Adam Smith behoorend, waren: de Engelschen Malthus en Ricardo; de Franschen S a y en B a st i a t. Philosophie: De Duitschers Kant, Fichte en H. e g e 1. Op het gebied der schilderkunst zijn vooral de Franschen D a v i d (voornamelijk historische tafereelen), Géricault en Delacroix te noemen, benevens de Nederlander Ary Sobeffer; vermaarde beeldhouwers waren: de Italiaan C a n o v a, de Deen Thorwaldsen, de Franschman R u d e en de Nederlander R o y e r. In de muziek, die in de 19*» eeuw een groote plaats in het leven ging innemen, waren vooral Duitschers de groote meesters: Beethoven, Schubert, Weber, Mendelssohn, Schumann, Meyerbeer; verder de Franschen Boïeldieu, Auber en Berlioz, de Italiaan Rossini en de Pool 0hopin. 261 Van een frisch opgewekt letterkundig leven is in Nederland in de eerste regeeringsjaren van Willem I niet veel te merken. „De middelmatigheid heerschte". Als redenaar en schrijver onderscheidde zich Van der Palm; als dichter was Tollens zeer populair. De beide belangrijkste schrijvers zijn Bilderdijk (1750—1831) en zijn leerling Da Co sta. Tusschen 1830 en 1840 kwam nieuw leven in de letterkunde, hetgeen in nauw verband staat met een algemeene Europeesche strooming, de romantiek: men het zich bij het scheppen van werken niet enkel door zijn verstand leiden, zooals in de 18de eeuw met hare „verhchtings"-denkbeelden, doch men gaf vrij spel aan zijn gevoel en verbeeldingskracht. De literatuur wendde zich bij voorkeur tot het verleden, vooral tot de Middeleeuwen, die zij in een poëtisch waas hulde, en putte uit oudnationale sagen en liederen. Vooral Van Lennep en 011m a n s maakten met hunne historische romans grooten opgang. In dezen tijd verschenen ook de eerste romans van Mevrouw Bosboom-Toussaint, terwijl Beets zijn Camera Obscura uitgaf (1839). Van veel belang was de oprichting (in 1837) van het tijdschrift De Gids door Potgieter, wien weldra Bakhuizen van den Brink, bekend als historicur, ter zijde stond; het was allereerst bedoeld als kritisch tijdschrift; zonder aanzien des persoons veroordeelde het al het minderwaardige, maar omgekeerd moedigde het talentvolle jonge schrijvers aan, die soms door de redactie als medewerkers werden opgenomen. In Frankrijk zijn de voornaamste vertegenwoordigers van de romantiek Chateaubriand, Lamartine enVict o r H u g o. Beroemde Engelsche schrijvers en dichters waren Walter Scott, Byron, Dickens en Thackeray, en Duitsche: Uhland en Heine. Na en door de ernstige tijden, welke men beleefd had, is er een krachtig kerkelijk leven te merken, ook in Nederland. Mannen als B i 1 d e r d ij k en zijn leerling Da Oosta verhieven met klem hun stem tegen ongeloof en onrechtzinnigheid. Men Letterkunde. Kerkelijke zaken. 262 noemt die herleving van den godsdienstzin in het Protestantisme het Réveil. Maar aan den anderen kant won een meer vrijzinnige richting, die zich niet met de leerstellingen, zooals zij door de Dordtscbe Synode waren vastgesteld, kon vereenigen, voortdurend veld. Van oordeel, dat op die wijze de NederlandschHervormde kerk niet meer de zuivere Calvinistische denkbeelden vertegenwoordigde en ontevreden over de inmenging van den Staat in zuiver kerkehjke aangelegenheden, besloten een aantal personen zich van de Kerk af te scheiden. Het sein daartoe werd in 1834 gegeven door de predikanten De Cock en Scbolte. De regeering heeft de Afgescheidenen op ergerlijke wijze vervolgd, daarbij zich beroepende op de bepaling der grondwet, die bescherming aan de bestaande kerkgenootschappen verleende. Door boete, inkwartiering en gevangenisstraf trachtte de regeering de beweging te onderdrukken; zij het toe, dat een gebouw, waarin een godsdienstoefening gehouden was, in brand werd gestoken. Vele Afgescheidenen weken zelfs uit naar Amerika. Maar ten slotte zag de regeering in, dat zij zoo niet kon voortgaan: de vervolging werd gestaakt. Onder Willem II werd het kerkgenootschap erkend, doch onder voorbehoud, dat de „(Christelijk Gereformeerde Kerk" nooit aanspraak mocht maken op ondersteuning van zijne leeraren uit 's Rijks schatkist. 263 V. DE TIJD VAN ± 1848—± 1871. § 55. De „Tweede Republiek" in Frankrijk (1848—1852). Zooals wij gezien hebben, was in Frankrijk in de Kamer de oppositie, die op verandering van ministerie en op „hervorming" aandrong, machteloos (zie blz. 213). Zij begon nu in 't najaar van 1847 buiten Parijs een reeks van groote maaltijden — reformbanketten — aan te richten, waar toespraken van politieke strekking werden gehouden. Toen er ook een banket in Parijs zou worden gehouden, verbood de regeering dat. Studenten en werklieden kwamen op de been; de Nationale Garde liep gedeeltelijk naar de benden over, die riepen : „A bas Guizot, Vive la réforme." Bevreesd voor ernstiger dingen, ontsloeg Louis Philippe het ministerie Guizot. De oppositie had overwonnen en alles scheen kalm af te loopen. Onverwachts echter kwam eene catastrophe. 's Avonds kwam eene bende voor het door Guizot bewoonde ministerie van buitenlandsche zaken, waar infanterie den manifestanten den weg versperde. Plotseling werd een schot gelost; een salvo volgde; er vielen dooden en gewonden. De lijken werden op een wagen geladen en in den nacht onder allerlei kreten als „Verraad, de soldaten vermoorden het volk" rondgedragen, 't Gepeupel uit de achterbuurten kwam ;nu opdagen. Waarschijnlijk is dat alles door de „roode" Republikeinen vooraf beraamd, evenals de tocht naar de Tuilerieën bp 24 Februari. Toen deed Louis Philippe afstand ten gunste pan zijn kleinzoon, den graaf van Parijs, die inderdaad door de Kamer van Afgevaardigden als koning werd erkend, maar de [opstandelingen drongen, van de Tuilerieën komende, de vergaderzaal binnen: de koninklijke familie en de meeste af gevaar- De omwenteling. Febr. 1848. 264 Maatregelen van het Voorloopig Bestuur. De nationale werkplaatsen De uitslag de verkiezingei eligden vluchtten. Behouden kwam het koningshuis in Engeland aan. Frankrijk legde zich weer bij het gebeurde neer. Spoedig was er een Voorloopig Bestuur benoemd, dat uit Republikeinen, deels socialisten bestond; de bourgeois-republikeinen hadden er echter de meerderheid ; leden waren o. a. de dichter Lamartine en Louis Blanc. Een der eerste daden was natuurlijk de uitroeping der Republiek. Verder stelde het vast, dat met algemeen stemrecht eene Nationale Vergadering zou samenkomen, om eene nieuwe constitutie vast te stellen. Voorts werd de slavernij afgeschaft verklaard1, vrijheid van drukpers en het recht van vereeniging en vergadering vastgesteld. Aan de socialisten kwam het Voorloopig Bestuur in zooverre tegemoet, dat op het Champ de Mars ateliers nationaux (nationale werkplaatsen) werden opgericht, waar ieder arbeider 2 franc per dag ontving. Al gauw klom het getal arbeiders, dat er werk zocht, tot 100,000. Doch men schiep geene organisatie tot productieven arbeid onder leiding en met voorschot van den staat, zooals Louis Blanc het zich had voorgesteld : de werkverschaffing liep uit op eene bedeeling. Ronduit zeide de minister van openbare werken tegen den directeur der nationale werkplaatsen, dat de regeering het niet onaangenaam zou vinden, als de theorie van Louis Blanc onuitvoerbaar bleek en daardoor diens prestige werd vernietigd, r Een groote tegenslag voor de socialisten was de uitslag der 1 verkiezingen. Tot bestrijding van de vele uitgaven had het; Voorloopig Bestuur 45 opcenten op de grondbelasting gelegd. De boeren weten dit aan de nationale werkplaatsen en stemden niet op de „roeden", evenmin als vele gezeten burgers, die voor eene herhaling van de gebeurtenissen van 1793 vreesden en financieel getroffen waren door den achteruitgang van zaken bij den algemeenen stilstand van bedrijf. De groote meerderheid der Nationale Vergadering, die in Mei 1848 bjjeen kwam, bestond dan ook uit gematigde, uit burgerlijke Republi- 1 De desbetreffende wet kwam in 1849 tot stand en verleende aan de houders der slaven geldelijke schadevergoeding. 265 keinen, vijanden van het socialisme : in het Uitvoerend Bewind koos zij ook den bezadigden Lamartine als lid.1 Een bevigen strijd moest de regeering echter nog voeren. Voor al de arbeiders in de nationale werkplaatsen kon men spoedig geen werk meer vinden, terwijl de financiën de vereischte uilgaven — meer dan 200,000 franc daags — niet gedoogden ; 't maximum-loon werd al gauw 8 franc per week; later werd het dagloon vervangen door stukloon en eindelijk besloot de Nationale Vergadering de werkplaatsen, die broeinesten van revolutionnaire bewegingen dreigden te worden, op te heffen ; zij bood echter den ongehuwden arbeiders plaatsing in het leger, den overigen werk in de departementen aan. Nu volgde een vreeselijke opstand. De regeering bekleedde C a v a i gn a o, minister van oorlog, met dictatoriale macht. Een zeer bloedige strijd, die' drie dagen duurde, volgde; de aartsbisschop van Parijs, d'Affre, moest zijne poging tot verzoening met den dood bekoopen. De opstand werd onderdrukt en Cavaignac legde terstond zijne buitengewone macht neer, maar werd nu tot hoofd van het Uitvoerend Bewind benoemd. In vollen vrede kon de Nationale Vergadering thans verder over de constitutie beraadslagen. De hoofdbepalingen ervan werden : De wetgevende macht wordt opgedragen aan één Kamer, met algemeen stemrecht voor 3 jaar gekozen ; de uitvoerende aan een president, voor 4 jaar door 't volk gekozen en niet herkiesbaar. Als voornaamste candidaten voor het presidentschap werden genoemd Cavaignac en.... Karei Lodewijk Napoleon (geboren 1808), die reeds in meer dan één departement tot afgevaardigde was gekozen. Vele omstandigheden kwamen zijne candidatuui te hulp. De werklieden hadden een diepen haat tegen Cavaignac opgevat, terwijl Napoleon zich een vriend der arbeiders had betoond ; de geestelijkheid verwachtte van Lodewijk Napoleon de handhaving' van het wereldlijke gezag van den Paus ; de boeren 1 Andere leden waren : Arago, Garnier-Pagès, Marie en Ledru-Rollin waarvan alleen de laatste aanvankelijk tot de socialisten behoordo, Het oproer van Juni 1848. De constitutie van 1848. Lodewijk Nap. wordt president. December 1848. 266 Strijd met de Republikeinen. Reactlonnalre besluiten. Conflict tusschen President en Kamer. zagen in hem den eenigen man, die ,,'troode spook" kon vernietigen ; vele hberalen beschouwden hem als een onbeduidend persoon, die zich met schijngezag zou tevreden stellen, en eindelijk deed de naam Napoleon zijne attractie gevoelen. Met overweldigende meerderheid — 5% milhoen stemmen tegen iyz milhoen op Cavaignac — werd Lodewijk Napoleon tot president gekozen. In 1849 werd de Wetgevende Vergadering gekozen, waarvan wel x/3 monarchaalgezind was. Duidelijk was dus de Republiek in gevaar. De overtuigde Republikeinen werden ongerust. Zij wilden den president in staat van beschuldiging stellen wegens schending der constitutie, toen hij door eene expeditie 's Pausen gezag inRome herstelde, deels om in de gunst der clericalen te komen, deels om naast Oostenrijk's invloed in Italië dien van Frankrijk te vestigen. Toen de Kamer het voorstel verwierp, trachtten zij 't volk op de been te brengen, maar zonder veel moeite werd het oproer bedwongen. Krachtig trad de Kamer tegen de revolutionnairen op. Politieke vereenigingen en vergaderingen werden voorloopig verboden. Door de onderwijswet van 1850 (la loi Falloux), die tot 't einde der 19*16 eeuw van kracht bleef, kreeg de geestelijkheid grooten invloed op het onderwijs : alleen krachtens zijn ambt mocht de geestelijke onderwijs geven. Doordat aanvxdlingsverkiezingen de rijen der Republikeinen versterkten, wijzigde de Kamer het kiesstelsel zoodanig, dat ± 3 mülioen burgers het kiesrecht verloren. Zoo waren dus de revolutionnairen onschadelijk gemaakt, maar nu kwam het conflict tusschen de volksvertegenwoordiging en den President, die zich niet met een gezag van voor slechts 4 jaar tevreden wüde stehen. Zijn voorstel tot herziening der constitutie verwierp de Kamer. Nu deed Napoleon een handigen zet: hij stelde voor, het algemeen kiesrecht te herstellen, 't Werd verworpen, maar Napoleon kon thans gelden als de vriend des volks. Hij kon dus rekenen op den steun der geestelijkheid en i van de arbeiders; ook vele groothandelaren en groot-industri- j pe}en steunden hem, want Napoleon deed veel voor den materi- j 267 eelen bloei van het land; zijn naam verzekerde hem de medewerking van het leger. In den nacht van 1 op 2 December werden tal van personen, Coup d'état van wie verzet te verwachten was, gearresteerd, o. a. Cavaignac van 1/2 Dec. en Thiers. In eene proclamatie kon men lezen : 1°. De Nationale 18M* Vergadering (zoo werd de Wetgevende Vergadering doorgaans genoemd) is ontbonden; 2°. het algemeen kiesrecht is hersteld; 3°. 't Fransche volk wordt uitgenoodigd, tusschen den President en de Vergadering te beslissen. De afgevaardigden, die thans wilden verklaren, dat de President krachtens de grondwet van rechtswege zijn ambt had verloren — wat juist was — werden gevankelijk weggevoerd, 't Zwakke verzet te Parijs op de beide volgende dagen werd bloedig gesmoord — vooral de fusillade op de Boulevards, waarbij honderden personen, meest onschuldige nieuwsgierigen, werden gedood, is berucht — en eveneens dat in de departementen gewelddadig onderdrukt. Wel 150,000 personen werden veroordeeld, meest tot deportatie. Een plebisciet keurde reeds in December de voorgenomen wijziging in de constitutie goed. (7% mülioen stemmen voor, 650,000 tegen). Die constitutie werd door den „prins-president" in den aan- Nieuwe constivang van 1852 uitgevaardigd. Napoleon kreeg het presidentschap tnt,e' Be*ln voor 10 jaar; de coüeges, die naast hem kwamen, hadden weinig invloed. Weer was Frankrijk eene vrijwel absolute monarchie geworden, waaraan alleen de keizerstitel ontbrak. In 1852 werd de oprichting van het Keizerrijk voorbereid, Napoleon en wel, om Frankrijk en Europa gerust te steüen, onder de leuze : wordt Kelzer „Het Keizerrijk is de vrede." In November van dat jaar droeg de gewillige Senaat aan Napoleon den titel „keizer der Franschen" op; een plebisciet bevestigde die opdracht (7,800,000 voor, 253,000 tegen); 2 Dec.1 1852 werd hij tot keizer uitgeroepen en ging hij op de Tuüerieên wonen. Karakteristiek is, dat de nieuwe Een beteekenisvolle datum: de oprichting van 't 1ste keizerrijk, de slag bij Austerlitz, de staatsgreep van 1851 vondén alle 2 Deo. plaats. 268 t Maart- en 't Mei-oproer in Weenen. De Nationale Vergadering. De revolutie ii Bohemen. Keizer zich niet Napoleon II, maar Napoleon III noemde: hij wilde daarmee te kennen geven, dat hem van rechtswege de kroon toekwam en de hertog van Reichstadt haar reeds had behooren te dragen. § 56. Revolutie en reactie in Oostenrijk-Hongarije en in Pruisen.1 In Weenen kwamen in Maart 1848 studenten en burgers in opstand. De zwakke Keizer ontsloeg Metternich en kondigde eene constitutie af. Weenen werd feitelijk beheerscht door een comité, door burgers en studenten samengesteld. Toen de regeering dat comité trachtte te ontbinden, volgde een 2d« oproer, in Mei, met als gevolg de belofte, dat er eene Nationale Vergadering zou bijeenkomen, aan wier oordeel de constitutie zou worden onderworpen. Voor korten tijd week de keizerlijke familie uit naar Tirol; van eene republiek wilde men in Weenen echter niets hooren; Bpoedig was het weer rustig in de stad, zoodat het hof terugkeerde. De bewuste Nationale Vergadering kwam nog in den zomer van 1848 bijeen; alle deelen van 't rijk, behalve Hongarije, hadden afgevaardigden gezonden, die met algemeen stemrecht waren gekozen. Zij bleek als volksvertegenwoordiging zeer ongeschikt, o. a. door gebrek aan ontwikkeling van vele afgevaardigden ; zoo zaten er een dertigtal Gallicische boeren in, die lezen noch schrijven konden. Zij heeft dan ook weinig uitgericht; eene constitutie kwam niet tot stand, maar één practisch resultaat heeft zij toch gehad : zij schafte de heerlijke rechten af tegen billijke schadevergoeding aan de grondeigenaren; de boeren werden dus vrije menschen, en zij bleven dat, ook toen de reactie intrad. i Een 2de centrum van revolutie vormde de stad Praag en hier werd de beweging bepaald anti-Duitsch. De bestuurder 1 Vgl. H. N". 82, bijkaartje : 1848. 269 van Bohemen, vorst Windischgratz, een verstokt absolutist en aristocraat — „de mensch begint eerst bij den baron," moet hij gezegd hebben —, wilde den Tsjechen in niets toegeven, en toen Praag in oproer kwam, het hij de stad bombardeeren en in een paar dagen was de opstand geëindigd (Juni 1848). In Italië moest de veldmaarschalk Radetsky Milaan ontruimen, maar weldra bracht hij den koning van Sardinië, die den oorlog aan Oostenrijk had verklaard, eene beslissende nederlaag toe bij Custozza (Juli 1848 ; zie ook blz. 277). Ook bij de Zuid-Slaven deed de revolutie zijn intocht. De Keizer had juist tot ban van Kroatië Jellachich benoemd, waarmee hij aan den volkswensch voldeed. Deze toonde zich terstond den Hongaren vijandig gezind, en Oostenrijk het niet na, de Kroatische beweging tegen Hongarije uit te spelen. Want in Hongarije dreigde het grootste gevaar. Reeds had de Keizer een afzonderlijk Hongaarsch ministerie toegestaan en vergunning gegeven, den Rijksdag naar Pest te verplaatsen, maar, vooral onder den invloed van K o s s u t h, die van Hongarije een geheel zelfstandige, echt Magyaarsche en democratische staat wilde maken, gedroeg die Rijksdag zich, alsof Hongarije een souvereine staat was geworden: hij schiep een nationaal-Hongaarsch leger en gaf Hongaarsch papiergeld uit. Lang duurde het niet, of de Keizer brak met Hongarije : hij ontbond den Hongaarschen Rijksdag en benoemde Jellachich tot zijn vertegenwoordiger in Hongarije. Eerst na 't herstel der rust, verkondigde de Keizer, zou eene Nationale Vergadering uit de geheele monarchie bijeenkomen, om met de regeering over de te nemen maatregelen te beslissen. Dat wilde dus met andere woorden zeggen, dat een zelfstandig Hongarije niet erkend werd. Zoo ontbrandde de krijg in October 1848. Deze krijg had tevens ernstige gebeurtenissen in Weenen ten gevolge. De liberale Duitschers juichten de democratische denkbeelden der Hongaarsch-nationale partij toe en nu kwam er een zekere aansluiting tusschen Hongarije en de Duitschers tegen den gemeenschappelijken vijand : de conservatieve regee. Koord-Italië. Kroatië tegenover Hongarije Veranderingen in Hongarije. Conflict tusschen Hongarije en den Keizer. Octoberoproer In Weenen. 270 Reactie in Oostenrijk. De Republiek in Hongarije uitgeroepen. Maart 1849. Hongarije onderworpen. 1849. i ] « < ring en de Slaven. Toen het garnizoen in Weenen tegen de Hongaren te velde zou trekken, weigerden vele soldaten, en dat werd het begin van een groot oproer in de hoofdstad : de minister van oorlog, L a t o u r, werd vermoord ; de keizerlijke familie week uit naar Olhnütz. Maar nog in October nam Windischgratz Weenen in, en velen moesten met hun leven hun verzet boeten. Thans benoemde de Keizer een nieuw ministerie met Schwarzenberg, een voorstander van het absolutisme en de handhaving der rijkseenheid, aan 't hoofd. Tevens deed de onbeteekenende Ferdinand afstand ten gunste van zijn 18jarigen neef Frans Jozef I (Dec. 1848—1916). De Nationale Vergadering was naar Kremsier verlegd en werd thans ontbonden; de regeering kondigde zelf eene constitutie af voor alle deelen van 't rijk (Maart 1849). De omwenteling in Oostenrijk was geëindigd. (Genoemde constitutie is echter nooit ingevoerd en werd twee jaar later weer ingetrokken.) Thans restte nog de onderwerping van Hongarije. Hier toonden de Poolsche generaal Bern en de Hongaarsche bevelhebbers Görgei en Klapka zich kundige tegenstanders: Windischgratz werd verslagen, en toen verklaarde de Hongaarsche Rijksdag — als antwoord op de door de regeering uitgevaariigde constitutie, die de zelfstandigheid van Hongarije niat ;rkende en evenmin van ministerieele verantwoordelijkheid sprak — het Habsburgsche huis vervallen van den troon en benoemde Kossuth tot voorloopig president. Nu wendde de Keizer zich om hulp tot czaar Nicolaas, terwijl rl a y n a u reeds tot opperbevelhebber der Oostenrijksche aroepen was benoemd. Nicolaas zond een aanzienlijk leger onder Paskiewitsch. Spoedig werd de strijd hopeloos, temeer, loordat het volk weinig sympathie voor de Republiek toonde; SLossuth vluchtte over de grenzen naar Turksch grondgebied >n kort daarna gaf Görgei zich te V i 1 a g o s aan de Russen »ver (1849). Zijne vijanden spraken van verraad; hij kwam :chter tot die daad door de overtuiging, dat verdere tegenstand 271 nutteloos zou zijn. Op vreeselijke wijze woedde Haynau tegen de opstandelingen ; geen dag ging zonder terechtstellingen voorbij. Dertien generaals werden tegelijkertijd opgehangen, de dood door den kogel gold als genade; aanzienlijke vrouwen werden in het openbaar gegeeseld en vermogende families door verbeurdverklaring hunner goederen tot den bedelstaf gebracht. Oostenrijk-Hongarije was weer de absolute monarchie geworden. Zelfs brak de regeering met het Josefinisme, getuige 't concordaat van 1855, waarin zij o. a. afstand deed van het recht van placet, terwijl de geestehjkheid den grootsten invloed op het onderwijs kreeg. Ook in den tweeden grooten staat van den Duitschen Bond, nl. Pruisen, bereikte de revolutie haar doel niet. In Berhjn werd het ook in Maart onrustig, waarom de Koning opnieuw den Landdag bijeenriep en den 18den Maart verklaarde hij, dat hij reeds stappen bij den Bondsdag had gedaan, om in alle Duitsche staten den constitutioneelen regeeringsvorm te krijgen. Toen het volk zich voor het paleis bevond, om den Koning zijn dank te betuigen, viel plotseling een geweerschot; een salvo van de infanterie en eene charge van de dragonders volgden. Nu begon het oproer; wel drong het leger langzamerhand de opstandelingen terug, maar Frederik Willem TV het zich door eene deputatie uit de burgerij bewegen, de troepen te doen aftrekken. Het volk trok met de gevallen slachtoffers naar het slot, en de Koning zag zich genoodzaakt, deze te groeten. Een tijdlang bewandelde de koning werkelijk den hberalen weg. Zijn broer, prins Willem van Pruisen, die op krachtig optreden had aangedrongen (vandaar zijn bijnaam de ,,Kartetsén"-prins), moest Berlijn verlaten ; in een proclamatie verklaarde de Koning zich voor constitutioneele instellingen en in een toespraak zeide hij o. a., dat hij zich aan 't hoofd der Duitsche beweging zou stellen : Pruisen zou in Duitschland opgaan. De Landdag van Pruisen besloot, dat de constitutie door i eene Nationale Vergadering, met algemeen stemrecht gekozen, zou worden tot stand gebracht. Zij kwam spoedig bijeen; de De Maartdagen in Berlijn. De Nationale Vergadering. 2?2 Geoctroyeerde constitutie. Dec. 1848. Maartrevoluties in Duitschland. Landdag sloot toen zijne zittingen. In die vergadering kregen spoedig de radicalen, gerugsteund door het Berlijnsche volk, steeds meer invloed; onder hun invloed werden ridderorden en adelstand afgeschaft, maar vooral krenkten zij den Koning door uit den koningstitel de uitdrukking „bij de gratie Gods" te schrappen. Toen dan ook het bericht kwam, dat het Oostenrijksche leger Weenen had ingenomen (October '48), besloot Frederik Willem IV door te tasten. Hij nam het absolutistisch gezinde ministerie Brandenburg-Manteuffel, beval, dat de Nationale Vergadering hare zittingen voortaan in het stadje Brandenburg zou houden en toen de meerderheid niet gehoorzaamde, dwong het leger de vergadering uiteen te gaan. Nog in December werd de vergadering te Brandenburg ontbonden. Frederik Willem IV zelf schonk echter aan zijn volk eene constitutie, maar de Koning behield toch groote macht. De wetgevende macht deelde. hij met een Kamer van Afgevaardigden, die op weinig democratische wijze werd gekozen en een Heerenhuis, waarvan de leden deels door den Koning werden benoemd, deels hunne waardigheid aan het eerstgeboorterecht ontleenden, en dat zoodoende een bolwerk van het conservatisme was. 't Ligt voor de hand, dat de gebeurtenissen in Pruisen en Oostenrijk een belangrijken invloed uitoefenden op wat in geheel Duitschland geschiedde. Daarover dienen wij thans te spreken. § 57. De pogingen tot de oprichting van een Duitsch eenheidsrijk. Na de Februari-dagen in Parijs kwam geheel Duitschland in beroering. In de meeste staten werd overeenkomstig den volkswensch de censuur opgeheven en werden liberale ministeries benoemd. In Beieren legde de Koning spoedig zelfs de kroon neer. Maar meer dan al de plaatselijke veranderingen verdienen onze aandacht de pogingen tot de oprichting van een 278 Duitsch eenheidsrijk als een gevolg van de Duitsche nationaliteisbeweging. Te Frankfort kwam op initiatief van eene vergadering van liberalen en radicalen het zoogenaamde V o o r-P arlement bijeen, bestaande uit personen, die in een vertegenwoordigend lichaam zitting hadden gehad. Het belangrijkste besluit, dat dit nam, was de samenroeping van een algemeen Duitsch parlement, waarvan de leden bij algemeen stemrecht zouden worden gekozen. De regeeringen keurden zulks goed en zoo kwam het Parlement van Frankfort bijeen. President werd Heinrich von Gagern. In het Parlement zaten zeer zeker bekwame mannen, maar parlementaire ervaring ontbrak den meesten hunner; ook een partij-indeehng ontbrak; ieder meende voor zich zelf het woord te moeten voeren; bovendien werd veel tijd verspild met allerlei theoretische bespiegelingen. Allereerst benoemde het Parlement een voorloopig centraal bestuur, dat in de plaats van den ouden Bondsdag moest treden ; het bestond uit een „Reichsverweser" en rijksministers. Tot Reichsverweser werd de populaire bejaarde aartshertog Johan van Oostenrijk, een jongere broer van Keizer Frans I, benoemd. Men moet echter niet vergeten, dat het Parlement en de centrale regeering slechts eene zedelijke autoriteit hadden: de oude regeeringen hielden de macht en de beslissing in handen, en steeds had het Parlement hare medewerking noodig. 'tWas de groote vraag, wat er van die medewerking zou komen na de vaststelling van eene Rijksgrondwet, wat toch het voornaamste werk van het Parlement was. Drie vragen deden zich bij de beraadslaging over die grondwet voor, n.1.: 1°. Welken vorm zal de federale regeering hebben ? 2°. Welke landen zullen deel uitmaken van den Bondsstaat ? 3°. Aan welken vorst zal de uitvoerende macht worden opgedragen ? Omtrent de eerste vraag besliste het Parlement, dat Duitschland een bondsstaat met liberale constituties moest worden. De antwoorden op de 2d en 3de vraag hingen met elkaar samen. Bijeenroeping van bet Parlement van Frankfort. De autoriteit van het Par* lement en het nieuwe centrale bestuur. De kwesties bi] de rijksgrondwet. Klein-Duitsche en GrootDuitsehepartij. 274 Frederik Willem IV en de keizerskroon. 1349. * *% I 'jt i O Vi t: Republikeinsche opstanden. Einde v. h. Frank-v forter Parle-b ment. 1849.1 o I )ostenrijk toch wilde alleen met a 1 zijne landen in den nieuwen itaat treden. Eén van beiden dus: öf alle Oostenrijksch-Hongaarsche landen werden in den Bond opgenomen, wat gehjk tond met afstand te doen van de eenheid, öf Oostenrijk bleef t geheel buiten, dus ook de Duitsche provinciën van Oostenijk. Zoo vormden zich in het parlement de Groot-Duit- c h e en de Klei n-D u i t s c h e partij : de l*** wilde alle )uitsche provinciën opgenomen zien, dus ook Oostenrijk-Hon;arije ; de 2*= wilde een waren bondsstaat stichten met uitsluiting 'an Oostenrijk. Maar tevens sloot dit in, dat in het 1ste geval le keizer van Oostenrijk bet hoofd van den staat zou worden, e krijg van 1859. 289 Modena verdreven; in die staten, benevens in de pauselijke Romagna werd in begin 1860 bij volksstemmingen tot aanhechting aan Sardinië besloten. Daarentegen werden thans Savoye en N i z z a aan Napoleon afgestaan, en zij verklaarden zich bij plebisciet voor inlijving bij Frankrijk. Vooral Garibaldi was hierover teleurgesteld: Nizza was zijne geboorteplaats. Hij had zelfs het plan, een inval in Savoye te doen, maar 't schijnt, dat Cavour hem toen wees op Sicilië als vruchtbaarder terrein voor zijne werkzaamheid. Zoo deed bij dan — zeer tegen Napoleon's zin — met „de duizend" zijn vermaarden tocht door Sicilië,' dat zich binnen korten tijd bijna geheel bij hem aandoet; daarna stak hij naar het vasteland over en bezette zelfs de hoofdstad Napels. Nu trad echter ook Sardinië werkdadig op. 't Gevaar toch bestond, dat Garibaldi een inval in den Kerkelijken staat zou doen, en, wat nog erger was, dat daar de Republiek zou worden uitgeroepen. Niemand minder dan Mazzini was naar Napels gegaan en deed reeds weer van zich spreken. Zoo iets moest voorkomen worden. De Sarclinische troepen rukten den Kerkelijken Staat binnen, bezetten de Marken en Umbrië, die zich bij volksstemming bij Sardinië aansloten en drongen daarna het koninkrijk Napels binnen. Garibaldi sloot zich ter wille der eenheid, die hem meer ter harte ging dan zijne republikeinsche overtuiging, bij Sardinië aan en thans verklaarden ook Napels en Sicilië zich bij volksstemming voor aansluiting bij dat land. Frans n was naar Gaëta gevlucht, dat in 1861 capituleerde. In 1861 kwam een Italiaan sch parlement te Turijn bijeen, dat Victor Emanuel Iltot koning van Italië uitriep. Kort daarop stierf Cavour, terecht „de Bismarck van Italië" genoemd. Twee deelen ontbraken nog aan 't nieuwe koninkrijk, n.1. 't Venetiaansche gebied en Rome. De Italiaansche regeering begreep echter, dat zij bij verder doortasten op veel verzet zou stooten, in 't bijzonder van Napoleon III, die niet zou dulden, dat Rome bezet werd, omdat hij het dan voorgoed bij de cleri- Pik. Leerb. Alg. en Vad. Geselt. 10 Aanslag van Garibaldi op Rome belet. 1862. 290 calen zou bederven ; de Paus toch weigerde het nieuwe koninkrijk te erkennen en sprak den ban uit over Victor Emanuel. Vandaar dan ook, dat, toen Garibaldi in 1862 eensklaps een aanslag deed op Rome, hij doot Italiaansché troepen bij Asproïnonte werd tegengehouden en gevangengenomen ; de wonde, dBe hij in het gevecht had opgeloopen, werd evenwel op last van den Koning door den bekwaamsten chirurg behandeld; na zijn herstel werd hij in vrijheid gesteld en naar het eilandje Caprera (in de straat van Bonifacio) gevoerd, waar hij eene kleine bezitting had liggen. Florence werd voorloopig de hoofdstad. Omtrent Rome bleef Napoleon onverzettelijk1 en 't gevolg was, dat Italië thans meer aansluiting zocht bij een anderen staat en wel bij Pruisen, iets waarop Cavour reeds gewezen bad. Een bondgenootschap met dat land, en wel een aanvallend verbond tegen Oostenrijk, kwam in 1866 tot stand. Wij dieneiS thans dus mede te deelen, hoe Pruisen op vijandigen voet met Oostenrijk kwam te staan. De drang naar eenheid blijft ] bestaan. , < < Begin van het militair- ] conflict. , i i § 61. De verwerving van de hegemonie in Duitschland door Pruisen. De „Ausgleich" van 1867. In Duitschland het de nationahteitsbeweging, ondanks de •eactie, de gemoederen niet meer los ; de Italiaansche beweging yekte tot navolging op. De groote vraag was, hoe de oplossing schter zou komen. Daarvoor den weg te hebben gewezen en dien «Lversaagd te hebben ingeslagen, is het werk van Otto von 3 i s m a r c k-S chönhausen. In 1858 werd in Pruisen Wilhelm I regent voor zijn jroer Frederik Willem TV, wiens geestestoestand zeer ongunstig vas geworden. Wel toonde de „kartetsen"-prins zich niet- de iltra-reactionnaire man van 1848 en koos hij een gematigd li- 1 Bij de September conventie van 1864 verbond de Italiaansche regeering ich, Rome en het overige gebied van den Paus niet aan te vallen, zelfs oo noodig te beschermen en Napoleon beloofde, binnen 2 jaar zijne troepen iit Rome terug te trekken; in dien tijd kon de Paus een leger vormen tot 'Ordediging van zijn gebied. 291 beraal ministerie, maar de liberalen, de „Fortschrittsp a r t ij", zooalszijzich noemden, waren daarmede niet tevreden, drongen b.v. op ministerieele verantwoordelijkheid aan. Die partij had de meerderheid in het Huis der Afgevaardigden, immers, zij kwam vooral voort uit de gegoede burgerklasse, die door het census-kiesreoht het overwicht bezat. Ernstig werd de strijd, toen Wilhelm I, kort nadat hij koning was geworden (in 1861), in verband met eene nieuwe legerorganisatie, die hij onvermijdelijk achtte voor de weerbaarheid van Pruisen, hooge aanvragen om geld aan de volksvertegenwoordiging richtte. Het Huis der Afgevaardigden wilde alleen de hoogere uitgaven goedkeuren, als de twee-jarige diensttijd behouden bleef — Wilhelm achtte n.1. een drie-jarigen diensttijd noodzakelijk — en bleef ook na ontbinding weigerachtig: de voorstellen der regeering werden met 308 tegen 11 stemmen verworpen. In den grond der zaak werd het een strijd om de regeeringsmacht, ging het er om, of het monarchale stelsel gehandhaafd zou blijven dan wel het parlementaire stelsel zou worden ingevoerd. Wilhelm wilde niet toegeven, en daar geen enkel minister de regeering wilde aanvaarden, tenzij aan de wenschen van de meerderheid in het Huis der Afgevaardigden werd voldaan, bleef hem geen anderen uitweg over dan afstand te doen. Inderdaad had hij reeds een akte van afstand gereed liggen, toen hij in den bekwamen staatsman Bismarck, toenmaals gezant te Parijs, den man vond, die hem in zijn strijd met 'tHuis der Afgevaardigden wilde steunen. {§, Bismarck werd in 1862 tot minister-president benoemd en kort daarna' sprak hij in de begrootingscommissie o. a. de woorden : „Niet door redevoeringen en meerderheidsbesluiten worden de groote vraagstukken van den tijd beslist — dat is de fout van 1848 en '49 geweest — maar door ijzer en bloed". Zoo verkondigde hij dus, dat de Duitsche eenheid door de militaire macht van Pruisen moest worden gegrondvest. Wilhelm I wilde echtei door onderhandelingen en verdragen dat doel bereiken, maai Bismarck wist den Koning door zijn geestelijk overwicht gewoon lijk te dwingen, hem te volgen. Wilhelm I en Bismai 292 Het millltalrconflict. | i ■ j Hernieuwing der Sleeswij ksch-Holsteinschekwestie. 1863. De Deensche oorlog. 1864. 'tLigt voor de hand, dat van de begrooting wederom de I litgaven voor de legerorganisatie werden afgestemd, Nu het j Bismarck zijne oorspronkelijke begrooting, dus ook de bedoelde litgaven, alleen door het Heerenhuis goedkeuren, en groot werd ] le verbittering, toen de minister-president drie jaar lang zoo j ïandelde. Van de Koningin (Augusta) en van den Kroonprins (Frederik Willem) ondervond hij veel tegenwerking; de I jerste het niet na, haar gemaal de geschiedenis van Karei I voor I Dogen te houden. Maar Bismarck hield vol; de pers werd gemuilband (een reglement op de pers stelde vast, dat de verschijning =] sran een courant of tijdschrift om zijn algemeen karakter kon j srorden verboden); ambtenaren, die tegen de regeering partij 1 kozen, werden ontslagen. Niet lang duurde het echter, dat het j leger van zijne kracht zou blijk geven. Koning Frederik Vil van Denemarken gaf kort vóór zijn I dood aan zijn rijk eene nieuwe grondwet, waarbij feitelijk Sleeswijk werd ingelijfd. De nieuwe koning, Christiaan IX. (1863—1906), bekrachtigde terstond die grondwet. Maar de Stenden-vergaderingen van Holstein en Sleeswijk erkenden Frederik van Augustenburg als hertog; de publieke opinie in Duitschland koos voor hem partij ; de Bondsdag liet een leger Holstein binnen rukken. Op de weigering, de staatsregeling in te trekken, zonden ook Pruisen en Oostenrijk troepen naar Sleeswijk en zij werden de leiders in den Deenschen oorlog (1864). Het Huis der Afgevaardigden in Pruisen weigerde weer de benoodigde gelden, doch Bismarck had reeds tijdens de debatten verklaard, dat hij dan eenvoudig de gelden zou nemen. Ondanks heldhaftige verdediging, o. a. bij de Düppeler Schansen, was Denemarken spoedig tot den vrede van Weenen genoopt: de Koning deed afstand van al zijne rechten op Sleeswijk, Holstein en Lauenburg ten gunste van den keizer van Oostenrijk en den koning van Pruisen. 293 Maar nu ontstonden spoedig twisten om den buit. Van den aanvang af had Bismarck het er op gezet, de hertogdommen te annexeeren. Voor Pruisen waren de veroverde landen van belang in 't algemeen voor het oppergezag in Noord-Duitschland en in het bijzonder met 't oog op de oorlogshaven Kiel en een eventueel Noord-Oostzee-kanaal; Oostenrijk was er echter eenigszins mee verlegen en van ruiling tegen Silezië b.v. wilde Wilhelm niet weten. Toen verlangde Frans Jozef, dat de hertogdommen een zelfstandigen bondsstaat zouden worden onder het bestuur van den hertog van Augustenburg, maar Pruisen was hiervoor alleen te vinden, als de müiteire macht der hertogdommen onder Pruisisch gezag kwam. Dat nu wilde Frans Jozef niet en evenmin de hertog van Augustenburg. Bismarck wilde toen nog geen oorlog, omdat hij nog ziet zeker van Frankrijk's omzijdigheid en Italië's bijstand was. Daarom werd in 1865 het verdrag var Gastein gesloten, waarbij Oostenrijk voorloopig Holstein Pruisen voorloopig Sleeswijk en tegen schadevergoeding in geld voorgoed Lauenberg kreeg, maar een definitieve oplossing waf daarmee niet verkregen. De verhouding tusschen Oostenriji en Pruisen werd langzamerhand vijandig ; van weerszijden brachi men het leger op voet van oorlog. Bismarck, die op oorlog aan stuurde en daarbij grooten tegenstand van Wilhelm had te over winnen, vertrouwde op 't Pruisische leger, was verzekerd var Engeland's en Rusland's onzijdigheid — Rusland was Oostenrijk'i houding in den Krimoorlog niet vergeten, terwijl Bismarck ii den Poolschen opstand van 1863 partij tegen de opstandelingei had gekozen —, doorgrondde de zwakheid van Napoleon IT door het „Mexicaansche avontuur" (zie blz. 298—299) terwij bij op een samenkomst te Biarritz de zekerheid kreeg, dat h\ onzijdig zou blijven, en sloot in 1866 met Victor Emanuel, di Venetië hoopte te veroveren, een bondgenootschap tegen Oosten rijk. Toen nu Oostenrijk verkondigde, dat de Bond de kwesti betreffende de hertogdommen moest beshssen, verklaarde Pruisen dat het verdrag van Gastein verbroken was, het gemeenschap pelijk bezit der hertogdommen weer bestond als vóór dat verdra Het voorspel van den oorlog van 1866. i | i L l i i » i i 294 < 1 * a ( I i i i De oorlog van 1866. ' ( i ] I De vredes van Praag en Weenen. 1866. i : >n liet het zijne troepen Holstein binnen rukken. De Bondsdag lesloot, het bondsleger tegen Pruisen onder de wapenen te brengen, waarop de Pruisische gezant verklaarde, dat zijn Koning len Duitsehen Bond als verbroken beschouwde, maar dat zijn jebieder het zijn ernstigen plicht achtte, een nieuwen bond tot itand te brengen. Saksen, Wurtemberg, Beieren, Baden, Hanlover, Hessen-Kassei en nog een paar kleine Duitsche staatjes steunden Oostenrijk ; een enkele Noord-duitsche (zooals Mecklenburg) Pruisen. Pruisen speelde hoog spel, maar won, dank zij de legerorgaïisatie door Roon en Moltke, dank zij ook de invoering ram het naaldgeweer. Tegenover Italië was Oostenrijk gelukkig ; tltahaansche leger werd bij Custozza, de Italiaansche floot bij Lissa verslagen. Maar de beslissing in den krijg nel in de Duitsche landen. Een deel van 't Pruisische leger Iwong de Hannoveranen bij L a n g e n s a 1 z a tot capitulatie m verhinderde hen zoodoende met de Zuid-Duitsche staten samen te werken; in korten tijd hadden Pruisische troepen ïannover, Hessen, Nassau en de stad Frankfort bezet. Het ïoofdleger rukte Saksen door Bohemen binnen en bier werd het Dostenrijksche leger (onder Benedek) beslissend verslagen door Moltke tusschen Königgr&tz en Sadowa. Weenen ag voor de Pruisische troepen open. Oostenrijk besloot tot vredesonderhandelingen en nog in 1866 kwam de vrede van Praag tot stand. Door toeioen van Bismarck werden zoowel Oostenrijk als de Zuid-Duitscbe staten genadig behandeld — zoo b.v. behoefden zij geen and aan Pruisen af te staan —, waardoor de weg tot eene mogelijke verzoening openbleef. Daarom ook verhinderde iij de bezetting van Weenen door de Pruisen, wat Wilhelm I ?iet ongaarne had gewild. De voornaamste bepalingen ram den vrede van Praag (1866) waren: 1. Hannover, Hessen-Kassei, Nassau en de stad Frankfort werden bij Pruisen ingelijfd, eveneens Sleeswijk en Holstein. Alleen in Ïïoord-Sleeswijk zou eene volksstemming over de toekomst 297 dat Garibaldi's troepen bij Mentana versloeg. Fransche troepen bezetten Rome. En daar Napoleon het niet waagde, die troepen uit Rome terug te trekken, verspeelde hij de gunst van Italië, dat anders toch nog wel een bondgenootschap met hem had willen sluiten. § 62. De 2de helft der regeering van Napoleon III (± 1860—1870). De regeering van Napoleon UI kunnen wij gevoegelijk in twee tijdperken verdeelen, nl. vóór en na 'tjaar 1860. Tot dat jaar kwam de keizer in steeds hooger aanzien, na 1860 daalt zijn prestige meer en meer. Tot 1860 was hij feitelijk alleenheerscher en steunde hij op de clericale partij ; daarna zocht hij aansluiting bij de hberalen en moest hij dus tevens van de autocratie afstand doen. 't Was juist de Italiaansche oorlog, waardoor hij op gespannen voet met de geestelijkheid kwam; had hij het niet gedoogd, dat de Paus van een groot deel van den Kerkelijken Staat was beroofd ! En spoedig deed zich een nieuwe moeilijkheid voor. In 1864 vaardigde de Paus zijn Encycliek (zendbrief) Quanta Cura (= met welke zorg) uit, gevolgd door den Syllabus errorum (= opsomming der dwalingen), waarin tegen staatkundige beginselen, reeds lang doorgevoerd in landen met grondwettige instellingen, zooals gehjkstelling der godsdiensten, partij gekozen werd. De Keizer verbood van de Encycliek en den Syllabus dusdanige stellingen af te kondigen, wat de breuk met de clericale partij vergrootte. Thans echter naderde de Keizer de liberale partij. Daarvoor werden allereerst aan 't parlement verschillende concessies gedaan : op de troonrede mocht de Kamer een adres van antwoord geven, waarin zij haar oordeel over de algemeene staatkunde kon neerleggen ; van de zittingen werd voortaan een volledig officieel verslag gepubliceerd. De couranten het men meei ongemoeid; de regeering brak met het beschermende stelsel De twee tijdperken In Napoleons regeering. Napoleon III in conflict m. de clericalen. Concessies aan de liberalen. 298 Het Mexicaansche avontuur. 1868—'67. getuige een handelsverdrag eerst met Engeland in 1860, later met andere staten, wat echter verschillende industrieelen ontstemde. 1 De Hberalen vonden de concessies echter veel te nietig, doch konden thans beter kritiek op de regeeringsdaden uitoefenen. Vooral de Mexicaansche expeditie gaf gelegenheid toternstigekritiek. Mexico was na zijn opstand tegen Spanje eerst een keizerrijk, vervolgens eene republiek geworden, waarin vastheid van bestuur en orde ver te zoeken waren, o. a. door den strijd tusschen de democratisch-anti-clericale en de aristocratisch-clericale partij. Omstreeks 1860 werd J u a r e z, democratisch en anti-clericaal, president. Diens voorganger had voor de Republiek eene leening gesloten bij een bankier Jecker, een Zwitser, die in Frankrijk genaturaliseerd was. De Fransche regeerirlg eischte van Juarez de teruggave van al dat geld, hoewel Jecker het slechts gedeeltelijk had uitbetaald. Terzelfdertijd kwamen Engeland en Spanje op voor hunne onderdanen, die inderdaad schade zouden lijden wegens schorsing van de betaling der schuldrente voor 2 jaar. Eenigen tijd, nadat Fransche, Spaansche en Engelsche troepen in Mexico waren geland, bood Juarez eene schadeloosstelling aan, die Spanje en Engeland bevredigde; de Spaansche en Engelsche troepen scheepten zich weer in, maar nu bleek, dat de bedoelingen van Napoleon III veel verder gingen. Hij hoopte in Amerika onder zijn protectoraat een uitgestrekt gebied (nl. Mexico benevens de Zuidelijke Staten der Unie, die in burgeroorlog waren met de Noordelijke) te krijgen, een Katholiek en Romaansch Keizerrijk te stichten, dat een tegenwicht moest vormen tegenover de Protestantsche en Angel-Saksische Republiek der Vereenigde Staten. Zoo drongen dan de Fransche troepen Mexico binnen en bezetten de hoofdstad (1863). Eene vergadering van notabelen, onder Franschen invloed staande, besloot de republiek te vervangen door een keizerrijk en de keizerskroon aan Maxi- 1 Het voorbeeld vond navolging : ook tusschen andere mogendheden kwamen handelsverdragen tot stand met lagere tarieven tot grondslag. Die tractaten liepen over 't geheel tot 1878 ; sinds dat jaar gingen de meeste Staten hunne tarieven in protectionnistischen geest herzien. 299 m i 1 i a a n, broeder van den Oostenrijkschen keizer, aan te bieden. Deze vertrok in 1864 naar Mexico. Door den tegenstand van Juarez, den treurigen toestand der geldmiddelen en de tegenwerking der geestelijkheid, wier eischen hij niet wilde inwilligen, was zijn toestand verre van rooskleurig en zij werd onhoudbaar, toen de Vereenigde Staten na den burgeroorlog in 1865 overeenkomstig de Monroe-leer de terugroeping der Fransche troepen uit Mexico eischten. Op een oorlog met de Unie toch was Napoleon in 't geheel niet voorbereid; geleidelijk ontruimden de Fransche troepen het land en won Juarez, die zich in 't Noorden had staande gehouden, veld. Hooghartig besloot Maximiliaan, tot het einde toe stand te houden; ten slotte werd hij te Queretaro ingesloten en na de overgave gefusilleerd (1867); zijne gemalin, Charlotte van België, stierf krankzinnig. Juarez bleef president tot zijn dood in 1872. Dat „Mexicaansche avontuur" eindigde dus met eene groote moreele nederlaag van Napoleon III en verzwakte bovendien de militaire krachten sterk. Naar alle zijden werd Napoleon ongelukkig in zijne buitenlandsche politiek. Hij trok partij voor de Poolsche opstandelingen (zie § 68, blz. 333) wat de verbittering van Rusland opwekte, terwijl Bismarck door zijne tegengestelde houding Ruslands gunst won; uit den Oostenrijksch-Pruisischen oorlog wist Napoleon geen enkel voordeel te behalen. Toen Bismarck maar een keer zeker was van den vrede met Oostenrijk, gaf hij op ondubbelzinnige wijze te kennen, dat van afstand van Duitsch grondgebied aan Frankrijk als vergoeding voor de vergrooting van Pruisen geen sprake kon zijn en toen de Fransche gezant Benedetti vervolgens eene inlijving van België bij Frankrijk ter sprake bracht, liet Bismarck den Franschen gezant dat plan opschrijven in den vorm van een ontwerp-overeenkomst; later — in 1870 —! maakte Bismarck van dat stuk gebruik om de publieke opinie, vooral in Engeland, tegen Frankrijk in te nemen. In 1867 trachtte Napoleon door aankoop Luxemburg van Willem III te krijgen, doch toen de publieke opinie in Duitschland zich er heftig tegen verzette, Dngelukkigc buitenlandsche politiek. 300 Nieuwe constitutie. verklaarde Bismarck, dat de verkoop den oorlog tengevolge zou hebben. Daarvoor was Napoleon niet gereed. Pruisen gaf ten slotte in zóóverre toe, dat, wanneer Luxemburg neutraal werd verklaard en de vestingwerken der hoofdstad werden geslecht, de Pruisische bezetting, die er lag, de stad zou ontruimen. Aldus werd de kwestie op een te Londen bijeengekomen Congres geregeld. Overal werkte Bismarck den Keizer tegen ; Frankrijk scheen door Pruisen overvleugeld te worden. Door het bezetten van Rome verspeelde Napoleon de gunst van Italië. Al kwamen de meeste vorsten van Europa Parijs ook bezoeken op de wereldtentoonstelling van 1867 en spreidde de Keizer een verbündenden glans ten toon, toch was het duidelijk, dat zijn prestige sterk was gedaald.1' Slechts een oorlog, een „revanche voor Sadowa" kon dat geschokte prestige herstellen. P^Ook binnenslands werd de positie van den Keizer niet sterker door zijn|weifelen tusschen hberalen en clericalen. Vooral Gsmb e 11 a was een heftig tegenstander der regeering ; beroemd maakte hij zich, door als advocaat bij een politiek proces den coup d'état van 1851 aan te vallen. De pers werd steeds stoutmoediger ; vooral de „Lanterne" van Henri Rochefort werd veel gelezen, zoo ook de geschriften van Victor Hugo, den schrijver van Napoléon le Petit ( = Napoleon III). Ten slotte besloot de Keizer voorgoed den hberalen koers te volgen. Het begon met eene vrijzinnige wet op de drukpers, en in 1869 werd de staatsregeling zoodanig veranderd, dat men van een parlementair regeeringsstelsel kon spreken; ook 't beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid werd ingevoerd. Hoofd van 'tministerie werd in 1870 Emile Ollivier, die de krachtige leider der liberalen in de Kamer was geweest. De herziening der grondwet werd bij volksstemming met 7 tegen iy2 milhoen stemmen goedgekeurd. Niettemin aanschouwde reeds het jaar 1870 den val van het Keizerrijk door den ongelukkigen loop van den oorlog met Duitschland. Hoe is die oorlog ontstaan ? 301 In Spanje was Isabella in 1868 door een prónunciamiento, o. a. van generaal Prim, verdreven. De voorloopige regeering wenschte wederom een koning op den troon en beeft zich daarvoor ook gewend tot Leopold van Hohenzollern, den broer van den koning van Roemenië, die na twee keer geweigerd te hebben, haar ten slotte aannam. In Frankrijk wekte dit groote beroering: het denkbeeld vatte post, dat het oude rijk van Karei V hersteld zou worden. Gramont, de onbezonnen, kortzichtige en oorlogzuchtige minister van buitenlandsche zaken zeide, dat Frankrijk bij verstoring van het politiek evenwicht in Europa zonder aarzelen en zwakheid zijn plicht zou weten te doen. Namens de Fransche regeering verlangde de gezant Benedetti van Wilhelm, dat hij de aanvaarding der kroon zou afkeuren en den Prins zou gelasten, op zijn besluit terug te komen. Dat weigerde Wilhelm : hij het den Prins geheel vrij. Tijdens die besprekingen nam de Prins zijne toestemming terug, zoodat de vrede, zeer tegen Bismarck's zin, verzekerd scheen. Daar plotseling veranderde de toestand. De stemming was in Frankrijk zeer oorlogzuchtig geworden. Gramont was, gelijk reeds gezegd is, zeer oorlogzuchtig ; vele clericalen, de Keizerin vooraan, wenschten de „petite guerre" tegen het Protestantsche Pruisen ; verschülende raadslieden van Napoleon waren, ondanks den gunstigen uitslag van het plebisciet, van oordeel, dat alleen een roemrijke oorlog het prestige van den Keizer kon herstellen. Bismarck wist, dat Duitschland klaar was en Frankrijk niet en vreesde, dat Frankrijk een goede gelegenheid afwachtte, om, met Oostenrijk en Italië in bondgenootschap, Duitschland aan te vallen. Bismarck nu heeft de oorlogspartij opgezweept, om den oorlog, dien hij onvermijdelijk oordeelde, op het voor Pruisen zoo gunstig mogelijke tijdstip te forceeren en zóó, dat Pruisen de aangevallen en beleedigde partij was. Gramont was nl. zoo onvoorzichtig, van Wilhelm de belofte te vragen, dat hij in het vervolg zijne toestemming niet zou geven, als de Spaansche kroon weer aan den prins van Hohenzollern werd aangeboden Benedetti kreeg een weigerend antwoord en toen hij in den looj De vóórgebeur tenissen van den FranschDuitschenoorlog. 302 De wederzijdse!» strijdkrachten. van den dag nogmaals op eene audiëntie aandrong, liet Wilhelm hem in zeer beleefde termen door een adjudant mededeelen, dat bij bij zijne verklaring bleef; den volgenden dag verleende hij ien gezant nog een afscheidsaudiëntie in het station van Ems. Hij stelde Bismarck met het voorgevaUene telegrafisch in kennis sn deze publiceerde er een uittreksel van zoodanig, dat zijn „Emser depêche" een aanmerkelijk scherperen vorm had dan 's Konings mededeehng; het kon schijnen, dat de Koning den gezant op hooghartige wijze had afgewezen. Dat „zugespitzte" telegram nu werd een wapen in de handen der oorlogspartij in Frankrijk en ondanks den tegenstand van een T b i e r s en een Gambetta besloot de Kamer, aan de regeering de noodige geldsommen voor den oorlog toe te staan, die 19 Juli 1870 werd verklaard. § 63. De Fransch-Duitsche oorlog (1870—71) 1 en zijne onmiddellijke gevolgen. Reeds kort na het uitbreken van den oorlog bleek, dat het Fransche leger en de Fransohe legerorganisatie niet te vergelijken waren met die van Duitschland. De Duitsche troepen, onder opperbevel van Moltke en den Koning, waren strijdvaardig en uitstekend gedisciplineerd. Ongekende geestdrift doortintelde het Duitsche volk; de „Wacht am Rhein" werd het populaire lied; de troepen waren vol zelfvertrouwen. Ook de Zuidduitsche staten sloten zich tegen de verwachting van Napoleon bij ~den Noörduitschen Bond aan, wiens leger spoedig op voet van oorlog (900,000 man) was gebracht. Bovendien hadden de Duitschers nog hunne reserve en hun flink georganiseerde „Landwehr" en hield men eene aanzienlijke troepenmacht gereed voor het geval, dat Oostenrijk eens in den rug mocht aanvallen. Wat het Fransche leger betreft, maarschalk Niel, in 1868 1 H. N*. 82, bijkaart: Oorlogsterrein 1870—1871 ; d. B. Xlllh. 304 De val van 't keizerrijk. 4 Sept. 1870. De krijg wordt voortgezet. Val van Straatsburg en van Metz. Sept. en Oet. 1870. Capitulatie van Parijs. 28 Jan. 1871 len hiergeleverden slag. 80,000 man werden krijgsgevangen ; alle vapens en alle krijgsmateriaal van 't leger en van de vesting Sedan moesten uitgeleverd worden. Napoleon III, die zich ook jij dit leger had bevonden, had zijn degen reeds ter beschikking fan den Koning gesteld. 'tSlot Wilhelmshöhe bij Kassei werd sijne verblijfplaats. De capitulatie van Sedan had den val van 't keizerrijk ten gevolge; Frankrijk werd opnieuw eene republiek. Keizerin Eugénie scheepte zich naar Engeland in. De regeering werd toevertrouwd aan een Comité van Nationale verlediging, dat gepresideerd werd door T r o o h u, gouverneur van Parijs, die vroeger herhaaldelijk scherpe kritiek :>p de legerzaken had uitgeoefend; leden waren o. a. Jules Pavre en Gambetta. De weg naar Parijs lag thans voor de Duitsche troepen open; 19 September was de insluiting voltooid. Onderhandelingen over jen vrede leidden tot geen resultaat —> Favre wilde geen duimbreed gronds, geen steen van een vesting afstaan — en tevergeefs deed Thiers eene reis door Europa, om ten minste diplomatieke hulp te krijgen. Zoo werd de oorlog dus voortgezet. In September capituleerde Straatsburg, in October Metz. In laatstgenoemde stad vielen 173,000 man en 1500 stukken geschut ien Duitschers in handen. Bazaine was tegen de insteUing der Republiek ; hij hoopte, dat spoedig de vrede tot stand zou komen, waarna hij de monarchie zou kunnen herstellen. Werkeloos bracht hij eenige weken door; gebrek aan voedsel dwong hem bot capitulatie ; ernstige pogingen, zich door den vijand heen te slaan, heeft hij niet gedaan. Bazaine werd later door een krijgsraad ter dood veroordeeld, welk vonnis Mac-Mahon in 20-jarige gevangenisstraf veranderde ; hij wist weldra te ontvluchten en stierf te Madrid. In Parijs besloot de regeering, den oorlog tot het uiterste te voeren. Vooral Gambetta, die per luchtballon Parijs verhet, gaf'een krachtigen stoot aan de formeering van legers, die Parijs moesten ontzetten, doch was slechts „rorganisateur des dé 309 selijke breve, die van de „dwaalleer van Calvrjn" sprak, verwekten onder hen groote verontwaardiging. De Conservatieven oordeelden thans de gelegenheid gunstig, Thorbecke ten val te brengen. Toen Willem IH in April 1853 een bezoek aan Amsterdam bracht, werd hem een adres met 51000 handtekeningen aangeboden bij monde van den Amsterdamschen predikant Ter Haar; daarin werd hem dringend verzocht, de vestiging der bisschoppelijke hiërarchie niet goed te keuren. Het ministerie had voor dat geval den Koning een antwoord voorgesteld, maar WUlem Hl, die Thorbecke graag kwijt wilde, gaf een vriendelijk antwoord, dat wel. van zeer algemeenen aard was, doch geheel anders luidde dan de regeering had voorgesteld. Het ministerie vroeg zijn ontslag, tenzij de Koning het ontstane „misverstand" door een ronde openhjke verklaring uit den weg ruimde, en, hoewel kort daarna het ministerie het pleit in de 2de Kamer schitterend won — met 40—12 stemmen nam de Kamer een motie aan, waarbij zij overging tot de orde van den dag — nam Willem III het ontslag aan. „Thorbecke was gevallen, niet door een parlementaire nederlaag maar blijkbaar door den wil des Konings." Thans trad op het ministerie Van Hall, wel genoemd het April-ministerie of dat van „apaisement" (bevrediging). Het ontbond de Tweede Kamer, en onder den invloed van de Calvinistische agitatie werden vele aanhangers van Thorbecke vervangen door Conservatieven; Thorbecke zelf werd door het Katholieke district Maastricht naar de 2*» Kamer afgevaardigd. Onder het ministerie Van Hall bleef echter het besluit betreffende de instelling der bisdommen gehandhaafd en ook de w e t op de kerkgenootschappen (1853), die het staatstoezicht op de kerkgenootschappen regelde, was van weinig ingrijpenden aard. Zoo bepaalde zij, om aanstoot aan andersdenkenden te voorkomen, dat het kerkelijk gewaad alleen binnen gebouwen, besloten plaatsen of daar, waar de openbare godsdienstoefening is toegelaten, mag worden gedragen. Einde van de Aprilbeweging. 310 Het 2de min. van Hall. De schoolkwestie. De schoolwet van 1867. § 65. De parlementaire geschiedenis van Nederland van 1854—1872. De zegepraal van het parlementaire stelsel. Het (2de) rninisterie Van Hall (1853—'56) heeft verschülende belangrijke wetten tot stand gebracht: het schafte de s c h avotstraffen (tepronkstelhng, brandmerk, geesehng) af, maar de doodstraf bleef nog bestaan ; het schafte den a c c rj n s op het gemaal af; het bracht het Regeering sreglement voor Nederlandse b-0 o s t-I n d i ë tot stand (1854). Het ministerie is gevallen over de schoolkwestie, die bij ons het staatkundig leven zeer heeft beheerscht. De grondwet van 1848 verklaarde het geven van onderwijs voor vrij. Zjj, die zich niet konden vereenigen met de openbare neutrale school, d. i. de school, van overheidswege opgericht en waar plaats is voor kinderen van alle godsdienstige gezindten, konden dus thans bijzondere scholen oprichten, waar het onderwijs wordt gegeven in overeenstemming met en doordrongen van de leeratelhngen van hun kerkgenootschap. Groen van Prinsterer wenschte, dat er van overheidswege sektescholen voor iedere godsdienstige gezindte zouden worden opgericht. Van Hall wilde echter als regel de openbare neutrale school, doch zijn voorstellen verwekten zoo'n ontevredenheid, dat, evenals in 1853, een groot petitionnement op touw gezet werd tegen het ministerie, hetwelk weldra op zijn verzoek door den Koning ontslagen werd. Nu stelde Van der Brugghen, een Protestant van streng-kerkehjke beginselen, een nieuw ministerie samen, dat in 1857 de wet op het lager onderwijs tot stand bracht, waarin toch als regel aangenomen werd de openbare neutrale school, door de gemeente bekostigd. In het wetsontwerp was aanvankelijk ook de bepaling opgenomen, dat de sektescholen van overheidswege zouden worden gesubsidieerd, maar hiertegen verklaarden zich nagenoeg alle leden, ook de AntiRevolutionnairen onder Groen, en die bepaling verviel dan ook. 311 Toen het wetsontwerp door de 2de Kamer werd aangenomen, legde Groen van Prinsterer als teeken van protest zijn mandaat als afgevaardigde neer. De belangrijkste binnenlandsche kwestie, die thans aan de orde kwam, was de spoorwegkwestie, waarbij het voornamelijk ging over aanleg van staatswege of van particuliere zijde. Het was het S^b min. Van Hall, dat de zaak tot beslissing bracht: bij een wet van 1860 werd besloten tot den aanleg van Staatsspoorwegen ; de exploitatie werd later echter aan een particuliere maatschappij opgedragen (Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen (sinds 1863). In 1862 trad het 2de ministerie Thorbecke (1862— 1866) op, waaraan weer een reeks belangrijke wetten te danken is. Van de hand van Fransen van de Putte, den minister van koloniën, kwam het regeerings-reglement voor Suriname en het r e g e e r i n g s-i' e g 1 ement \ oor Curacao, benevens de Indische Comptabiliteitswet, regelende het beheer en de verantwoording der koloniale geldmiddelen in Oost-Indië. Van de werkzaamheid van B e t z, den nuuister van financiën, getuigen 1° een nieuw tarief van in- en uitvoerrechten (1862), waarbij de invoerrechten niet hooger gesteld werden dan op 5 % voor voorwerpen, die als volledige fabrikaten kunnen gelden; 2°. de opheffing van den accijns op brandstoffen (1863) en de afschaffing der gemeenteaccijnsen (1865). Van Thorbecke's hand kwamen : 1°, de wet op het middelbaar onderwijs (1863); 2°. de wetten betreffende den aanleg van den Nieuwen Waterweg en de doorgraving van Holland op zijn Smalst (1863). Door twee oorzaken verzwakte de kracht van de liberale partij neg tijdens het 2de ministerie Thorbecke, en wel 1°. dooi tweedracht onder de Liberalen over de te volgen koloniale staatkunde ; 2°. doordat haar de steun der Katholieken ontviel. Wat het eerste punt aangaat, een aantal Liberalen, geleici Spoorwegwet van Hall. 1860. Het 2de min. Thorbecke. 1862—1866. Verdeeldheid onder de Liberalen. 312 Gewijzigde houding der Katholieken De kwestie over de benoeming va Mijer tot gouv.-gen. door deu minister van koloniën, Fransen van de Putte, wenschten b. v. de afschaffing van het cultuurstelsel en oordeelden in 't algemeen, dat de koloniën niet uitgebuit mochten worden ten bate van het moederland, vooral ook, omdat het batig saldo, door den verkoop van Indische producten verkregen, er toe leidde, dat in Nederland niet de noodige zuinigheid in het financiewezen werd betracht. Wat de houding der Katholieken betreft, aanvankelijk, zooals wij zagen, deunden deze de liberale partij, waaraan zij veel te danken hadden. Verschillende omstandigheden maakten de verhouding minder gunstig. 1°. Het verbod van het subsidieeren van het bijzonder onderwijs trof ook de Katholieken, terwijl niet-Katholiek onderwijs door hen gevaarlijk en onbruikbaar werd geoordeeld. 2°. De Katholieken keurden het af, dat onze regeering het nieuwgevormde koiiinkrijk Italië erkende, omdat bij dat rijk ook deelen van den Kerkelijken Staat waren ingehjfd; de Liberalen toonden zich met die erkenning daarentegen ingenomen. 3°. Wat echter den doorslag gaf, de Paus waarschuwde meer dan eens tegen de liberale beginselen, b. v. in zijn Encycliek en Syllabus errorum van 1864 (zie blz. 297). Onder bet ministerie Van Zu y 1 en—H e e m sk e r k (1866— '68) vond een ernstige parlementaire strijd plaats, een "strijd, die beslissen zou over de vraag, of Nederland inderdaad een constitutioneel-parlementaire monarchie zou zijn dan wel het persoonlijk bewind van den vorst zich wederom sterker naar voren zou dringen, of er n.1. ministeries zouden zijn, die alleen 's konings vertrouwen noodig hadden, dan wel ministeries, die het vertrouwen van de meerderheid der 2de Kamer moesten bezitten — dus een soortgelijke strijd als Bismarck kort te voren in Pruisen had gevoerd (zie blz. 291-292). Nog slechts een paar maanden was het ministerie aan het bewind, toen het land verrast werd door het bericht, dat de minister van koloniën, Mijer, na ontslag te hebben gekregen als minister, tot den veelbegeerden post van gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië was benoemd. De Kamer keurde in een motie (ingediend door Keu- 313 chenius) de gedragslijn van het kabinet in die kwestie af; de Regeering oordeelde, dat de Kamer, door zich te bemoeien met de benoeming van ambtenaren, hare grondwettige bevoegdheden had overschreden en ontbond de Tweede Kamer. Een heftige verkiezingsstrijd volgde. Om pressie op het kiezersvolk uit te oefenen, vaardigde de Koning een proclamatie uit, waarvan exemplaren met randjes in de nationale kleuren tegelijk met de stembriefjes aan alle keizers werden toegezonden. De verkiezingsstrijd had echter geene practische gevolgen. Het aantal vrienden van het ministerie nam met dechts zes toe ; Mijer vertrok als gouverneurgeneraal naar Indië en het ministerie trad opnieuw voor de kamer op. Maar nog in 1867 kwamen regeering en 2de Kamer tegenover elkaar te staan naar aanleiding van de Luxemburgsche kwestie (zie blz. 299—300). De onzijdigheid van Luxemburg was ook door Nederland gewaarborgd. In de Tweede Kamer oordeelden velen die garantie gevaarlijk voor de rust van ons kleine land ; bovendien meenden zij, dat Van Z u y 1 e n, de minister van buitenlandsche zaken, zich geheel onnoodig met de Luxemburgsche kwestie had ingelaten, omdat die geheel buiten ons land omging, waarbij zij echter over 't hoofd zagen, dat ook de Limburgsche kwestie tot oplossing was gekomen — Limburg was voortaan volkomen een Nederlandsche provincie—, en dat was voor ons land van beteekenis. Evenwel, als bewijs van wantrouwen in het beleid van Van Zuylen, verwierp de Tweede Kamer diens begrooting. Voor den tweeden keer werd de Kamer ontbonden. De regering kreeg niet de gewenschte meerderheid en de nieuwe Kamer nam een motie aan (van den heer Blussé), waarbij zij als oordeel uitsprak, dat „geen landsbelang de ontbinding had gevorderd." Nog trad het ministerie niet af. Maar in het voorjaar van 1868 verwierp de Tweede Kamer opnieuw de begrooting van minister Van Zuylen. Nog scheen het ministerie niet te willen wijken, maar eindelijk kwam aan de heerschende spanning een einde door het Koninklijk besluit, waarbij aan al de nruüsters op hun daartoe strekkend verzoek eervol ontslag werd verleend. Einde van het min. Van Zuylen— Heemskerk. 314 Min. Bosse— Foek. 1868—'70. 3de ministerif Thorbecke. 1871—'72. De ultbreidini der Vereenig de Staten. Het parlementaire stelsel had gezegevierd. Na den val van het ministerie Van Zuylen-Heemskerk trad het ministerie Van Bosse-Fock (1868—'70) op, door Thorbecke samengesteld. Van dit ministerie is o. a. de o pheffing van de doodstraf afkomstig en de agrarische wet, waarbij de uitgifte van woeste gronden op Java in erfpacht voor 75 jaar werd opengesteld. Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog mobiliseerde de regeering het leger, om een strikte onzijdigheid in acht te kunnen nemen, maar toen bleek, dat de organisatie van onze strijdkrachten zeer veel te wenschen overliet, ondanks de vele milhoenen, die eraan besteed werden. 1 Weldra trad nu het derde ministerie Thorbecke (1871 —'72) op, dat het defensievraagstuk tot oplossing zou brengen. Daarin is het evenwel niet geslaagd. Thorbecke stierf in 1872 ; aan zijne beide onverzorgd achtergebleven dochters werd een staatspensioen toegekend. § 66. De Vereenigde Staten tot en met den Secessie-oorlog. ; In den loop der 19"16 eeuw hebben de Vereenigde Staten zich ■voortdurend verder over Noord-Amerika uitgebreid, deels als gevolg van vreedzame annexatie door kolonisten, deels door koop en verovering.1 Van Frankrijk kocht de Unie in 1803 een groot gebied ten W.der Mississippi (zie blz. 124—125). Tijdens het presidentschap van James Monroe (1817— '25) brak een krijg met Spanje over Florida uit, welke eindigde met den afstand dier landstreek aan de Vereenigde Staten tegen geldelijke schadevergoeding (1819). 'tWas ook tijdens Monroe, dat voor vrijgekochte negerslaven de stichting van Liberia in Afrika plaats vond ; de hoofdstad Monrovia heet naar Monroe. (Over 1 H. N». 29; bijkaart: ,.De uitbreiding van de V. 8." ; d. B. Xlllf, 315 de Mon roe-leer: (zie blz. 18'J). Een geschal met Mexico over een gedeeltelijk door kolonisten uit de Unie bewoonde en ontgonnen landstreek leidde tot een oorlog (1846—'48): Mexico moest afstand doen van Texas, Nieuw-Mexico en Californië. De onWekking van de goudvelden van Californië (1848) gaf een nieuwen stoot tot kolonisatie. De ontwikkeling der Unie werd eenige jaren lang tot staan gebracht door een grooten burgeroorlog, den Slaven- of Secessieoorlog. Tusschen het Noorden en het Zuiden der Unie bestonden groote tegenstellingen. Het Noorden wenschte hooge invoerrechten ter bescherming der industrie; het Zuiden, dat van plantagebouw leefde, vooral van den verbouw van katoen, wasvoor vrijen handel. In het Zuiden vormden de rijke eigenaars der plantages, de „slavenbaronnen", eene aristocratie, die met zekere minachting op de bedrijvige Yankees, het „kramers- en handwerksvolk" van 't Noorden, neerkeek. Maar de groote kwestie was de slavernij. In 't Noorden bestond deze niet en veroordeelden de meesten haar; in het Zuiden meende men, dat alleen met hulp van goedkoope werkkrachten als de slaven de verbouw en de bewerking der katoen, die na de uitvinding van de cottongin of enigreer-machine groote uitbreiding kreeg, met voordeel kon plaats vinden. Maar gaandeweg werd het aantal a b o 1 itionisten — dat waren personen, die de geheele afschaffing der slavernij voorstonden — grooter. Veel opgang vooral maakte de Negerhut van Oom Tom van Mevrouw Beecher— Stowe. Kort na 1850 werd de toestand ernstiger. Toen vormde zich nl. de partij der Republikeinen, die zich vooral kenmerkte door twee beginselen: 1. de handhaving van eene krachtige centrale regeering boven de besturen der afzonderlijke staten ; 2°. de afschaffing der slavernij. Daarentegenover stonden de oude Democraten, die federalistisch waren en de slavernij wilden behouden. Nog een tiental jaren lang behielden de laatsten de overhand, deels door hunne hoogere ontwikkeling, waardoor zij de voornaamste ambten en de officiersplaatsen Tegenstellingen tusschen Noord enjZuid. De slavenkwestie. 316 De onmiddellijke aanleiding tot den krijg. De burgeroorlog.1861—'66. "'^ "1 < ( hadden bezet, deels doordat het houden van slaven een voorsprong raf : op iedere 45000 bewoners werd nl. 1 afgevaardigde gekozen jn daarbij waren 5 slaven gelijk gesteld met 3 blanken. Maar ie stroom van landverhuizers richtte zich bijna uitsluitend naar 't Noorden, waar 't klimaat beter voor den arbeid door blanken is en ook gemakkelijker grond te verkrijgen was : daar wies ie bevolking snel in aantal aan; de afkeer van de slavernij werd 5r steeds grooter, en in 1860 werd na een heftigen verkiezingsstrijd de kandidaat der Noordehjken, Abraham Lincoln, tegenstander der slavernij, tot president aangewezen. In 't voorjaar van 1861 zou hij zijn ambt aanvaarden. Thans verklaarde Zuid-Carolina echter, dat het zijne unie met de andere staten als ontbonden beschouwde; de andere Zuidelijke Staten volgden dat voorbeeld; samen richtten zij welhaast, in 1861, eene afzonderlijke republiek op (de Geconfeiereerde Staten van Amerika) met Jefferson Davis ils president en Richmond tot hoofdstad. Het Noorden met Lincoln besloot echter, de slavernij te vernietigen en de eenheid Ier republiek te handhaven tegenover de „S e c e s s i o n i sb e n". Een 4-jarige burgerkrijg (1861—'65) was het gevolg.1 In den beginne stond het er met de Noordelijken ongunstig roor: een gedisciplineerd leger ontbrak; Lincoln had geen verstand van oorlogvoeren. De Zuidelijken waren beter voor den rjijg geschikt, hadden de meeste officieren en een uitnemend veldheer in Robert Lee; meer dan eens leed Washington »evaar, door de Zuidelijken genomen te worden. Ter zee hadden le Noordelijken echter het overwicht: hunne vloot veroverde Sfew-Orleans en blokkeerde de kusten van de Golf van Mexico, waardoor de handel der Zuidehjken onnoemelijke schade leed sn in Europa de „katoennood" ontstond. Bovendien keerde in L863 de krijgskans te land; een generaal der Noordehjken, 5 r a n t, bezette toen de geheele vallei der Mississippi, waarloor het gebied der Zuidelijken in tweeën werd gesplitst. Tever- 1 H. N°. 29, bijkaartje : De burgeroorlog ; d. B. XlIIg. 317 geefs keek het Zuiden naar interventie van Euiopeesche mogend heden uit. Frankrijk had de handen vol met de Mexicaansch< expeditie en Engeland, dat schade leed door den stilstand it den handel en bovendien met wangunst naar het industrieel Noorden keek, durfde niet openhjk met de Zuidelijken een ver bond sluiten en kon dat ook bezwaarlijk doen, doordat Lincoh bij een proclamatie van 1862 alle slaven voor vrij had verklaard Spoedig viel de beslissing. In 1864 deed S h e r m a n met ziji Wester- of Tenesseeleger zijn beroemden tocht door 's vijand land en vermeesterde Savannah; in '65 veroverde hij na eel hevige bestorming Charlestown, de laatste baven der Zuideüjken Weldra moest Lee Richmond ontruimen, en steeds achtervolg! door Grant, die 't bevel over de Ooster- of Potomac-armee voerde terwijl Sherman hem van andere zijde bedreigde, zag hij ziel eindelijk genoodzaakt te capituleeren. Ook Jefferson Davis vie in handen der Noordehjken; het woedende volk wilde hem vei moorden, maar de regeering beschermde hem en stelde hem h vrijheid, toen de hartstochten bedaard waren. Lincoln, opnieuw tot president gekozen, werd in 1865 in dei schouwburg door den tooneelspeler William Booth vermoord om „het Zuiden te wreken". De vice-president J o h n s o: werd president en deze kon in '65 den burgeroorlog geêindig verklaren. Hij noopte de Franschen, Mexico te ontruimen (zi blz. 299), kocht van Rusland in 1867 Aljaska en voltooide mc zijn opvolger Grant (1869—'77) het werk van Lincoln : de negei werden nl. staatsrechtelijk geheel met de blanken gelijkgestelc Maatschappelijk bestaat er tusschen beide rassen echter ee diepe kloof. In de Zuidelijke staten waren de toestanden in de eerste jare allertreurigst. Door 't ontbreken van arbeidskrachten — d bevrijde slaven toch toonden zich slechte vrije arbeiders — werde vele plantages waardeloos. Tal van gelukzoekers uit hetNoordej die hun heele hebben en houden in een reiszak met zich voerde] de zoogenaamde „carpetbaggers", trachtten er tot rijkdom e i ï ï 3 1 1 1 1 1 i Johnson en Grant. ï ï e t s n a Toestanden in 't Zuiden. n ï, ï, n 318 De Alabamakwestie. macht te komen. Vele jaren duurde het, vóór men er de nadeelen van den strijd was te boven gekomen. Tijdens het bewind van Grant werd de Alabam a-k w e st i e beslecht. De Alabama was een kaperschip, door Engelsche firma's voor de Zuidelijken uitgerust, zonder dat de Engelsche regeering, ondanks de waarschuwing van den Amerikaanschen gezant, zulks tijdig had verhinderd. Na aan de Noordehjken heel wat schade te hebben toegebracht — wel 70 schepen heeft het vermeesterd of vernield — werd het in den grond geboord. Na den burgeroorlog eischte de Unie van Engeland schadevergoeding. De kwestie werd voor een scheidsgerecht gebracht, en dit kende de Unie een schadevergoeding van 15% millioen dollars toe, welke som door de Engelsche regeering werd uitbetaald. 319 VI. DE GEWAPENDE VREDE : 1871—1914. KOLONIALE POLITIEK. § 67. De verhouding tusschen de Europeesche mogendheden. De verbrokkeling van het Turksche Rijk.1 Van het nieuwe Duitsche keizerrijk vreesden aanvankelijk velen, dat het zijne macht zou misbruiken, ont naburige Germaansche landen in te Bjveu. Dié vrees bleek ongegrond: Wilhelm I trad op als handhaver van den vrede in Europa. Bismarck oordeelde het echter raadzaam, zich steeds op een oorlog met Frankrijk voorbereid ée houden en tevens was zijne buitenlandsche politiek er op gericht, zoo mogelijk dien staat te ist*leeren, om waarborgen te hebben tegen een revanche-oorlog.; Met Oostenrijk kwam Duitschland reeds in 1871 op goeden voet: Rusland was Duitschland even goed gezind als Pruisen vóói 1870 en m 1872 vond eene samenkomst plaats tusschen de twee Keizers en den Czaar. Wel werd toéh, voor zoover men weet geen bepaald verdrag gesloten, maar toch sprak men van der driekeizersbond. De verhouding tot Rusland werc minder vriendschappelijk, toen deze staat ernstig benadeeld werc door het protectionriistische stelsel, waartoe Bismarck in 187$ overging, maar vooral door de Balkankwestie. Nog nooit was de Sultan de belofte, op het congres te Parijs gedaan, om de raja's beter te behandelen, nagekomen, al drong ook de „Jong-Turksche" partij op de vervorming van hel Turksche BnSjk tot een conBtitutioneelen staat met „gelijk reob voor aHen" aan; tevens duidde deze partij niet, dat Turkije ziel een soort voogdijschap van andere staten zou laten welgevallen 1 H. N°. 32; d. B. XHIa en XlIId. a Relatief werd de kraoht *an Frankrijk minder, doordat zijtt bevolkini min of meer stationnahr blijft. Frankrijk telde in 1914 ongeveer 40 mfliioei inwoners en in Duitschland was toen het aantal geklommen tot dicht bij d 70" millioen. De driekeizersbond.1872. i i Onlusten op , het Balkan' Schiereiland. ' 1876—'76. I k 'V 3 320 De RussischTurksehe , oorlog. 1877—'78. ' < j 1 ( ] ] ] \ \ Geen wonder, dat de Christenen pogingen deden, van het Turksche juk bevrijd te worden ; de Slavische Christenen werden bovendien opgezet door Russische agenten, die voor het pauslavisme en dus voor versterking van Rusland's invloed op het Balkan-Schiereiland ijverden. In 1875 begon een ernstige opstand onder de Christenen in Herzegowina, daarna in Bosnië. Ook de Boelgaren begonnen zich te roeren, maar werden bij duizenden neergehouwen door ongeregelde krijgsbenden, de wilde Baschibazoeks. Nu echter verklaarden èn Servië (onder vorst Milan 1868—'89) èn Montenegro (onder vorst — later koning Nicolaas) de Porte den oorlog. Slechts voor den schijn kondigde sultan Abdoel Hamid (1876—1909), die onder invloed der Jong-Turken — na afzetting van zijn broer — op den troon was gekomen, een grondwet af: 't diende voornamelijk, om de Westersche mogendheden van daadwerkehjk optreden terug te bouden. Maar de verontwaardiging over de Boelgaarsche gruwelen was buitengewoon groot in Europa, in 't bijzonder in Rusland, en toen de Sultan hervormingsvoorstellen, door de mogendheden ontworpen, beslist van de hand wees, aangezien rij inbreuk maakten op Turkije als onafhankelijken staat, verdaarde Rusland aan Turkije den oorlog (1877). Het had zich rooraf verzekerd van de onzijdigheid van Oostenrijk door toe5egging van Bosnië en Herzegowina na een gelukkigen oorlog. In Azië veroverden de Russen Kars en Erzeroem; in Europa itond Roemenië den doortocht en het verblijf der Russische troepen >P zijn grondgebied toe en binnen korten tijd had generaal ïoerko de S j i p k a-pas bezet. Maar toen bezette O snan Pascha de vesting P1 ewn a, een belangrijk kruisrant van wegen in Boelgarije, sloeg de herhaalde bestormingen Ier Russen af en bracht hun geweldige verhezen toe. Ook nadat loemeensche troepen het Russische leger hadden versterkt, kon 'lewna niet veroverd worden. Er bleef niets anders over dan Jlewna geheel in te sluiten en geregeld te belegeren. Daarvoor rerd de beroemde vestingbouwkundige Todtleben, de erdediger van Sebastopol, ontboden. Inderdaad dwong ten 321 slotte hongersnood, „den leeuw van Plewna", die tevergeefs poogde, zich door den vijand heen te slaan, tot capitulatie. Vervolgens trok generaal Goerko over den Balkan en drong tot Adrianopel door. Nu sloten de Turken den vrede van San-Stefano, waarhij o. a. de oprichting van een „Groot-Boelgarije" werd vastgesteld, dat zich van den Donau tot de Adriatische Zee zou uitstrekken, zoodat Europeesch Turkije in twee stukken zou worden gescheiden : in 't Westen Albanië en Epirus, in 't Oosten de omstreken van Konstantinopel. Ook moest Turkije eene zware oorlogsschatting aan Rusland betalen. Doch die volkomen ruïneering van Europeesch Turkije strookte niet met de wenschen en belangen van Oostenrijk en Engeland. Korten tijd dreigde zelfs een Europeesche oorlog. Maar Rusland kon daarbij niet op Duitschland rekenen ; Bismarck toch zag niet ongaarne, dat Oostenrijk zijn zwaartepunt naar 't Oosten verplaatste, want dit leidde er toe, dat het er niet meer aan zou denken, zijne verloren positie in Duitschland te herwinnen. Zoo liet Rusland, dat ook uitgeput was door den oorlog, zich bewegen, het verdrag van San-Stefano te doen herzien op een C o n g r e e te B er 1 ij n met Bismarck als „eerlijken makelaar". Duitschland, zei Bismarck, had geene belangen in het Oosten ; de kwestie was hem niet de beenderen van een Pommerschen grenadiei waard. Dat het Congres echter te Berlijn werd gehouden, was een schitterende erkenning van de machtige positie, die hel Duitsche Rijk toenmaals innam (vergelijk: 1815 Weenen; 185e Parijs; 1878 Berlijn). Dat congres verklaarde Roemenië; Servië en Montenegro tot onafhankelijke staten. Roemenië kreeg de Dobroedsja, maar moest, wat het van Bessarabié bezat, aan Rusland afstaan, dat ook Kars en Batoem ver kreeg. Het nieuwe Boelgaarsche Rijk werd in hoofd zaak beperkt tot het gebied tusschen Donau en Balkan en blee: nog schatplichtig aan Turkije. Macedonië bleef gehee onder Turksch bestuur. 0 o s t-R o e m e 1 i ë bleef eene Turk De vrede van San-Stefano. 1878. Het congres te Berlijn. 1878. i j I sche provincie, maar met een Christen-gouverneur aan t hoofd. Pik. Leerb. Alg. en Vad. Qeseh. ^ Het Drievoudig Verbond. 1882—1915. j i « t a s ( h t< k v I O] hi D It A 322 Griekenland zou vergrooting naar 'tNoorden krijgen, wat een paar jaar later inderdaad plaats vond. Oostenrijk verkreeg de müitaire bezetting van en het bestuur over Bosnië en Herzegowina, benevens 'trecht, om garnizoen te leggen in het sandsjak N o v i b a s a r. Bovendien zouden allen, onverscliillig van welken godsdienst, gelijke rechten in het Turksche rijk bezitten. Bij geheim verdrag met Turkije had Engeland zich reeds van Cyprus verzekerd. De resultaten waren voor Rusland dus uiterst mager. Het w&b verstoord op Duitschland, dat niets had gedaan tot verdediging van Ruslands belangen; het was verstoord op Oostenrijk, lat thans vasten voet op het Balkan-SchiéreUand had gekregen.' Vandaar, dat in 1879 een geheim verbond tusschen Oostenrijk m Duitschland gesloten werd tot gemeenschappehjke verdediging egen een eventueelen aanval van Rusland. Dat verbond was veer geheel het werk van Bismarck, die groote moeite had zijn i orst daartoe over te halen. Toen Frankrijk in 1881 Tunis j «zette, sloot Italië, dat door de Alpenspoorwegen reeds nader an Oostenrijk en Duitschland was verbonden, zich bij die beide baten aan. Zoo ontstond het Drievoudig Verbond 1882). Bismarck achtte de aansluiting van Italië van groote eteekenis. De waarde van het bondgenootschap met Oostenrijk ! >ch verminderde, als dit land steeds naar den Italiaanschen j ant op zijne hoede moest zijn ; bovendien werd door de aansluiting j m Italië Frankrijk aan zijne Oostgrens geheel geïsoleerd; van bord- naar Zuid-Europa was een sterke slagboom, die eene rentueele vereeniging van Russische en Fransche strijdkrachten imogelijk maakte. Het Drievoudig Verbond werd herhaaldelijk I irnieuwd — het laatst in 1912 —. De aansluiting tusschen uitschland en Oostenrijk werd steeds inniger, maar het 1 aliaansche volk had nooit veel sympathie voor de Triple- ! hantie, toonde zich integendeel dikwijls Oostenriik vii^ic, gezind: Oostenrijk toch was Italië's conourrent ten aan¬ zien van de heerschappij over de Adriatische Zee en bezat nog verscnmende door Italianen bewoonde gebieden (Triëst en 828 deelen van 1 irol), die door de Italiaansche Irredentisten werden begeerd. Daarentegen werd de verstandhouding tusschen Italië en Frankrijk langzamerhand weer vriendschappelijk; een tarievenoorlog tusschen Frankrijk en Italië, eindigde met een nieuw handelsverdrag; president Loubet en het Italiaansche koningspaar brachten elkaar over en weer bezoeken. En toen in 1914 de Wereldoorlog uitbrak, hield Italië zich eerst neutraal, doch van den aanvang af was er een krachtige strooming, die het zwaard tegen Oostenrijk getrokken wilde zien en in Mei -1915 haar doel bereikte (zie § 84). Welke houding namen de Balkanstaten aan tegenover do beide groote mededingers op het Balkan-Schiereiland, rl. Rusland en Oostenrijk ? Na den vrede van Berlijn sloot Karei I van Roemenië (gehuwd met Carmen Sylva, geboren prinses von Wied), geërgerd over het verhes van Bessarabië, zich in zijne buitenlandsche staatkunde bij Oostenrijk aan; pas in 1913 werd de verhouding tot Oostenrijk minder goed (zie blz. 332) en in 1916 verklaarde het aan Oostenrijk den oorlog. Nicolaas van Montenegro heeft het steeds met Rusland gehouden. Servië koos na ernstige binnenlandsche twisten de zijde van Rusland. Milan Obrenowitsch, die in 1882 den koningstitel had aangenomen, deed in 1889 afstand van den troon ten gunste van zijn minderjarigen zoon Alexander: zijne verkwistende levenswijze enzijne echtscheiding hadden groote ontevredenheid opgewekt. Reeds vóór Alexander meerderjarig was geworden, maakte hij ach van het bewind meester. Oorspronlijk voer Alexander in Russisch kielwater, wat ook 't grootste deel van zijn volk wenschte, maar toen het Russische hof weigerde, zijne gemalin, de hofdame Draga Maschin, te ontvangen, brak hij met Rusland en pleegde hij in 1903 een coup d'état, waarbij hij na schorsing der grondwet enkele personen in de Skoepschtina — de volksvertegenwoordiging — benoemde, die anti-Russisch waren. Maar in den zomer van 1903 werden hij en Houding van Roemenië. Houding van Montenegro. Houding van Servië. 324 Houding van Eoelgarije. I ( ] 1 [i ( i at 1 c t z c é zijne gemalin door ontevreden officieren vermoord en werd Peter Karageorgewitsch tot koning uitgeroepen, die weer naar de Russische zijde overging. Boelgarijë stond sinds den vrede van Berlijn zeer onder invloed van Rusland. Russische ambtenaren en officieren bezetten er de belangrijkste posten; de Czaar beschouwde vorst Alexander als een vazal, Boelgarrje als eene Russische provincie. Eene nationale partij, die steeds in kracht toenam, wilde dat niet dulden en bij haar sloot zich tot ergernis van den Czaar ook Alexander aan. In dien staat van zaken brak in Oost-Roemehë eene omwenteling uit (1885); het verklaarde zich met Boelgarijë vereenigd sn inderdaad aanvaardde Alexander er het bestuur. Servië, naijverig over die uitbreiding, viel Boelgarijë aan, maar werd teruggeslagen. De mogendheden bewerkten den vrede tusschen beide staten op grond van het status quo ante (1886). De overwinning ïp Servië versterkte echter het zelfvertrouwen van Boelgarijë m geen mogendheid werkte de aanhechting van Oost-Roemehë ïog tegen — uitgenomen Rusland, nu Boelgarijë zich aan zijn voogdijschap was begonnen te onttrekken. De Sultan erkende lan ook ten slotte Alexander als gouverneur-vorst van OostEtoemelië, dat echter aan Turkije schatplichtig bleef. Maar bij le vijandschap van den Czaar oordeelde Alexander, dat eene ustige regeering voor hem niet mogelijk zou zijn en nog in 1886 egde hij de kroon neer. En onrustige tijd volgde. Oostenrijk, ïngeland en Italië toonden duidehjk, dat zij niet zouden dulden, lat Rusland zich van Boelgarijë meester maakte. In 1887 koos le Sobranje — de volksvertegenwoordiging — Ferdinand 'an Saksen-Coburg (1887—1918) tot vorst. Veel had laartoe bijgedragen de Boelgaarsche staatsman Stambouo f f, die feitelijk de regeering voerde. Ijverig werkte hij voor len bloei van 't land; met kracht werden Russische invloeden egengegaan, maar tevens toonde hij zich een despoot tegenover ijne vijanden. Ferdinand echter, die eensdeels niet langer aan en leiband van zijn minister wilde loopen, anderdeels niet op én groep van mogendheden, nl. den Driebond, wilde steunen, 325 ontsloeg in 1894 Stambouloff, die zelfs in 't volgend jaar werd vermoord. Spoedig volgde nu de verzoening met Rusland; Ferdinand liet zijn zoontje als Grieksch-Katholiek doopen, de Czaar werd peter. Nu werd Ferdinand ook door Turkije als vorst erkend en tot gouverneur van Oost-Roemelië benoemd (1896). De gebeurtenissen in 1913 leidden weer tot verwijdering van Rusland (zie blz. 332) en in 1915 schaarde Boelgarijë zich aan de zijde van Rusland's vijanden. Die Boelgaarsche kwestie van 1886/'87 plaatste twee leden van het Drievoudig Verbond tegenover Rusland, en vooral Oostenrijk bleek zijn mededinger op het Balkan-Schiereiland te blijven. En daar Frankrijk nog altijd vijandig tegenover Duitschland stond, bewerkte het een en ander eene toenadering tusschen Rusland en Frankrijk : beide staten sloten een verbond, naar 't schijnt definitief in 1896 tijdens het bezoek aan Nicolaas II aan Parijs. Toen stond dus de Tweebond tegenover den Driebond en persoonlijke pogingen van Wilhelm II bij den Czaar tot opheffing van het bondgenootschap hadden geen succes. De Tweebond kwam ook in zeer vriendschappehjke betrekking tot Engeland, dat in Duitschland op economisch gebied een niet te onderschatten mededinger kreeg : Engeland oordeelde Duitschland thans een gevaarlijker tegenstander dan Rusland en Frankrijk, zijn oude concurrenten in Azië en Afrika. De geschillen tegen Frankrijk en Engeland over Marokko en het Nijlgebied werden in 1904 uit den weg geruimd (zie blz. 327); de geschillen over Aziatische gebieden tusschen Engeland en Rusland, dat na den oorlog met Japan (1904—'05) zijn aandacht weer meer aan Europa wijdde, bij een tractaat van 1907 (zie § 79). Zoo ontstond de „drievoudige entente", die door den Wereldoorlog een bondgenootschap werd. Griekenland was het, dat tot nieuw optreden der mogendheden aanleiding gaf. In 1896 brak een opstand op Kreta uit, welk eiland zijne vereeniging met Griekenland proclameerde. Koning George I werd door de publieke opinie meegesleept: de Grieksch-Turksche oorlog brak uit (1897). Spoedig was Vorming van den Tweebond. De „drievoudige entente". De Kretenzer kwestie. 1896—1911. 326 Afkondiging van de grondwet In Turkije. 1908. De crisis van 1908—'09. Griekenland met machteloosheid geslagen, doch ook nu kwamen de mogendheden diplomatiek tusschenbeide en bewerkten den vrede (1897). Kreta bleef Turksch gebied, doch kreeg zelfbestuur en een Griek als Christen-gouverneur (tot in 1906 was dit prins George van Griekenland). In 1911 kwam Kreta voorgoed aan Griekenland (zie blz. 329). Van groote beteekenis zijn de gebeurtenissen, die zich sinds 1908 op het Balkan-Schiereiland hebben afgespeeld. In het Turksche Rijk was de partij der Jong-Turken steeds sterker geworden, niet het minst door den steun van 't grootste deel van 't leger en de Sultan zag ten slotte in, dat hij aan hun krachtigen aandrang tot invoering van eene constitutie niet langer weerstand kon bieden : in 1908 herstelde hij de grondwet van 1876, gelastte de bijeenroeping van een parlement , en schreef daarvoor de verkiezingen uit. Alles werd in gereedheid gebracht, om het nieuwe regeeringsstelsel in werking te brengen — einde 1908 werd het Turksche parlement geopend —, toen Boelgarrje en Oostenrijk de gelegenheid gunstig oordeelden, om hun rechtskring te vergrooten ten koste van Turkije : vorst Ferdinand van Boelgarijë verklaarde Boelgarijë en Oost-Roemehë geheel onafhankelijk van Turkije en nam den czarentitel aan; de Donau-monarchie lijfde Bosnië en Herzegowina in, doch deed afstand van de rechten, die zij kon laten gelden in het sandsjak Novibazar (Oct. 1908). De annexatie verwekte groote opwinding in Servië, dat zijne hoop vervlogen zag, zijn gebied te vergrooten met een gedeelte van Ie door Oostenrijk ingelijfde landstreken; een krijg met de Donau-monarchie dreigde en Servië rekende daarbij op den steun van Rusland. Duitschland daarentegen schaarde zich onvoorwaardelijk aan de zijde van zijn bondgenoot. Toen reeds ireigde dus de Europeesche oorlog. Maar Rusland besefte, dat noch zijn leger, noch zijn vloot voor een Dorlog gereed waren en dat evenmin de financiën een oorlog gedoogden; het ried Servië aan, zich bij het gebeurde neer te eggen (1909), en hieraan gaf dit land inderdaad gehoor. Servië 327 bleef evenwel in Bosnië en Herzegowina, waar een belangrijk deel der bevolking Servisch is, stoken en propaganda maken voor de vorming van een Groot-Servisch Rijk. Natuurlijk verwekten de inlijvingen ook bij vele Turken ontevredenheid en nu probeerde de Sultan, door een staatsgreep het constitutioneele regeeringsstelsel omver te werpen (1909). Omgekochte soldaten vermoordden hunne officieren; de JongTurksche leiders werden uit Konstantinopel verdreven. Maar de triomf was van korten duur. Een Jong-Turksch leger trok naar de hoofdstad op en wist na een bloedig gevecht de orde te hersteUen, het parlement te beschermen en den constitutioneelen regeeringsvorm te handhaven. Abdoel Hamid werd afgezet en vervangen door Mohammed V (1909—1918). Niet alleen in Europa, ook in Afrika zag Turkije zijn invloed verminderen. Engeland kreeg de heerschappij in Egypte (zie § 77) en — wat feitelijk buiten Turkije omging — Prankrijk bezette Algiers (sinds 1830), Tunis (in 1881), en werd invloedrijk in Marokko. Bij een verdrag van 1904 erkende Prankrijk officieel de Engelsche bezetting van Egypte, terwijl Engeland beloofde, Frankrijk de vrije hand te laten in Marokko. Maar in 1905 kwam Duitschland tusschenbeide; het wilde zijn handel op Marokko niet belemmerd zien en duldde geen overheerschenden invloed van Frankrijk in dien staat. Het kon zich daarbij beroepen op eene conventie, in 1880 te Madrid gesloten, waarbij voor altijd aan alle mogendheden gelijke rechten in Marokkp waren toegekend. Eene opzienbarende reis van den keizer naar Tanger leidde die politiek in. Engeland scheen Frankrijk te zullen helpen, en Oostenrijk trok partij voor zijn bondgenoot: ook toen dus een gespannen verhouding tusschen Europeesche mogendheden. DeMarokkaansche kwestie werd echter voorloopig op bevredigende wijze opgelost door eene conferentie der mogendheden, te Alge c i r a s bijeengekomen (1906); voor de economische belangen van alle staten werden de noodige waarborgen gegeven, maar Frankrijk's invloed werd toch het grootst. Sinds dat verdrag Mislukte staatsgreep In Turldje. 1909. De Marokkaanschekwestie. 1906—'12. 328 ] De ItallaansehTurksche ^ oorlog. 1911—1912.1 i ( i 1 I van Algeciras werd de Fransche invloed in Marokko geleidelijk grooter, en toen Frankrijk troepen naar Fez zond, om den Sultan tegen zijne oproerige onderdanen te steunen, kwam er opnieuw een gespannen verhouding tusschen Frankrijk en D u i t s c h 1 a n d, dat een oorlogsschip naar Agadir zond. Ernstige besprekingen vonden plaats tusschen de Fransche en Engelsche mihtaire autoriteiten. Langdurige onderhandelingen leidden in 1911 tot eene ook door de mogenbeden goedgekeurde overeenkomst, waarbij Frankrijk op politiek en militair gebied de vrije hand in Marokko kreeg. Het Jtond echter een stuk van zijn Kongogebied aan Duitschland af, waardoor de kolonie Kameroen aanmerkelijk werd vergroot; sen veel kleiner stuk van 't Noorden van Kameroen kwam ïchter aan Frankrijk. (Duitschland stond ± 10,000 K.M». af m verwierf ± 250,000 K.M*.).i In 1912 kwam het verdrag tusichen Frankrijk en den sultan van Marokko tot stand, waarbij le laatste het protectoraat van Frankrijk aanvaardde, illeen kwam een strook langs de Noordkust van Marokko aan Spanje, terwijl Tanger met de naaste omstreken onzijdig gebied ireid. Met kracht nam Frankrijk de taak, Marokko tot ontwikreling te brengen, ter hand. Toen Frarikrijk mvloedrijk werd in Marokko, wenschte ook [talie zijn gezag in Noord-Afrika te vestigen en besloot het »t bezetting van de Turksche gewesten Tripolis en Bark a, irat een oorlog met Turkije ten gevolge had (Oct. 1911). Verichillende kustplaatsen werden door Italië vermeesterd, dat welIra genoemde gewesten onder den naam Liby ë voor ingelijfd verklaarde, en, om pressie op Turkije uit te oefenen, enkele eüanden n de Egeïsche Zee, o. a. Rhodus bezette. Maar méér dan dit ïidde tot den vrede, dat Turkije op het Balkan-Schiereiland ijanden te bestrijden kreeg: in Oct. 1912 werd de vrede van * a u.s a n n e gesloten, waarbij Italië Tripolis en Barka erwierf en Italië beloofde, de bezette eilanden te ontruimen. * Ylg. d. B. XlIIbia, bijkaartje: Fransch-Duiteehe grensverandering in Afrika. 329 Feitelijk gezag oefent Italië alleen nog maar uit over een kuststrook. De anders zoo verdeelde Balkan-staten sloten — met uit-1 zondering van Roemenië — in 1912 een verbond, of liever een reeks van verdragen tegen Turkije, waartoe de Grieksche staatsman V e n i z e 1 o s het initiatief schijnt te hebben genomen.1 De Jong-Turken hebben aan de totstandkoming van dit bondgenootschap in zooverre schuld, dat zij het Turksche Rijk wilden „tmkificeeren" en als gevolg daarvan de niet Turksche, allereerst de Christelijke volken, ondanks het Jong-Turksche „gelijk recht voor allen", zeer werden verdrukt. Het Balkanverbond nu stelde Turkije den eisch, onmiddellijk hervormingen in te voeren in zijne Europeesche vilajetten, die gedeeltelijk door Christenen worden bewoond. Vóór Turkije definitief had geantwoord, verklaarde Montenegro aan Turkije den oorlog (8 October) ; daarop verklaarde Turkije den oorlog aan Boelgarijë en Servië, terwijl het zelf nog de oorlogsverklaring van Griekenland ontving. Met groote woede en groote wreedheid werd de krijg tegen de gehate Turken gevoerd. In tal van bloedige veldslagen en gevechten behaalden de legers der Bondgenooten de overwinning. De Grieken baanden zich den weg naar 't Noorden en vermeesterden Saloniki; bovendien bezetten de Grieken, tegen wier vloot de Turksche niet opgewassen was, verscbülende eilanden — ook Kreta kwam nu geheel aan Griekenland — ; de Serven bezetten o. a. üsknb ; de Boelgaren sloten Adrianopel in en versloegen de Turken herhaaldelijk. Geheel Europeesch Turkije werd in 1912 veroverd met uitzondering van het gebied van Konstantinopel westwaarts tot de Tsjataldsja-hnie, van Adrianopel, van Skoetari — door de Montenegrijnen belegerd — en van Dzjanina. De Bondgenooten zeiven geraakten echter ook uitgeput en nu kwam tusschen Turkije en de Bondgenooten met uitzondering van Griekenland een wapenstilstand tot stand, waarna te Londen onderhandelingen over een vrede werden 1 H. >;«. 32, Mjkaart: De Balkanstaten 1912—1914; d. B. XIII, bijkaart : Set Balkanschiereiland na de beide Balkan-oorlogen {1912 en '13). De Balkanoorlog van 1912. 330 De 2de krijt tegen de Turken. 1913. De Macedonische krijg. 1918. geopend. De mogendheden zonden aan Turkije eene nota, waarin zij aanrieden, Adrianopel aan de Balkanstaten te geven en aan haar de beslissing over de eilanden in de Egeïsche Zee over te laten. De Turksche regeering wilde op de nota ingaan, en reeds scheen de vrede verzekerd, toen onverwachts eene omwenteling in Constantinopel uitbrak (Jan. 1913): onder leiding van Enver Bei, die zich naam had gemaakt bij de verdediging van Barka, wierpen de Jong-Turken, die in den laatsten tijd van het bewind waren uitgesloten geweest, het ministerie omver ; de Sultan legde zich er bij neer ; een nieuw ministerie trad op, dat de voorwaarden der nota weigerde te aanvaarden, 't Gevolg was, dat de verbonden Balkanstaten de vijandelijkheden in Eebr. 1913 hervatten. Wederom hadden de Bondgenooten succes : wel bleven de 'Turken hardnekkig tegenstand bieden bij Tjsataldsja, doch de Grieken namen Dzjanina in, de Boelgaren en Serven Adrianopel, en Skoetari werd aan de Montenegrijnen overgegeven. Weer bemoeiden de mogendheden zich met de Balkanzaken, weer werd een wapenstilstand gesloten, nu gevolgd door den voorloopigen vrede van Londen (30 Mei 1913), die o. a. inhield, dat Turkije in Europa de lijn Enos-Midia tot grens kreeg, dus alleen Konstantinopel en achterhand zou behouden. Maar nu konden de Bondgenooten het niet eens worden over de verdeeling van den buit. Boelgarijë wilde het leeuwendeel, maar de Serven en de Grieken waren niet van zins, om het deel van Macedonië, dat hun door den krijg in handen was gevallen, af te staan aan Boelgarijë, dat zelfs Saloniki aan Griekenland betwistte. Boelgarijë viel zijne voormalige Bondgenooten aan, zonder acht te slaan op Roemenië, dat van Boelgarijë vergoeding in grondgebied in de Dobroedsja verlangde voor Zijne onzijdige houding, zonder te letten op de nieuwe oorlogstoebereidselen van de Turken. Zoo begon opnieuw een oorlog, waarbij Boelgarrje tegenover zich zag : Servië, Griekenland, Roemenië en Turkije. De Serven en de Grieken brachten den Boelgaren groote verliezen toe ; de Turken hernamen zonder slag of stoot Adrianopel, 381 het Roemeensche leger drong Boelgarrje aan den Noordkant binnen en bedreigden Sophia. Karei I van Roemenië trad vervolgens als gewapend bemiddelaar op en bracht den vrede van Boekarest tot stand. Roemenië zag zijn gebied met de verlangde strook gronds vergroot, en Boelgarrje moest tot zijn ergernis ook de eischen van Serven en Grieken mwilligen; het behield echter aan de Egeïsche Zee een kuststrook. Ook tusschen Turkije en de Balkanstaten kwam de vrede tot stand. Turkije behield in Europa alleen het gebied van Konstantinopel tot en met Adrianopel. Koning George I beleefde de eindresultaten niet meer; hij werd in 1913 vermoord en opgevolgd door Konstantijn (1913—1917 en 1920— ), die zich een kundig veldheer had getoond. Een tijdlang scheen het, dat ook deze Balkanbrand naar het overige Europa zou overslaan. Oostenrijk zette Servië den voet dwars, toen dit een haven aan de Adriatische Zee verlangde. Oostenrijk mobiliseerde, doch Rusland ook. Duitschland heeft echter zijn bondgenoot gekalmeerd (ook na den vrede van Boekarest zond de Duitsche Keizer terstond een telegram van gelukwensen aan Karei I); Servië gaf toe, nadat de mogendheden hadden weten te bewerken, dat het langs een internationalen spoorweg een uitgang naar de Adriatische Zee zou krijgen. Nog minder wilde Oostenrijk, daarin bijgestaan door Italië, toelaten, dat Albanië aan Servië kwam. Servië toch zou, in het bezit van Durazzo, den uitweg van de Adriatische Zee kunnen versperren, en, in verbond met Rusland, zou dat een gevaar worden allereerst voor Oostenrijk en Italië, dus ook voor het Drievoudig Verbond. Vandaar, dat Oostenrijk en Italië, gesteund door Duitschland, ijverden voor een zelfstandig en sterk Albanië, aan welk land inderdaad Skoetari en NoordEpirus werden toegewezen. Vorst — „Mbret" — van Albanië werd in 1914 een Prins von Wied. Nederlandsche officieren zouden er de gendarmerie organiseeren. De nieuwe vorst kreeg terstond te strijden met een opstand van Epiroten, en in het eigenhjke Albanië kreeg hij te strijden met de oproerige Moham- De mogendheden en de Balkankwestie.Albanië. 332 I .'3 t t ] < Gematigde houding van Alexander II ïedanen. Bij het uitbreken der woelingen sneuvelde overste 'homson. Een groot deel der bevolking bleek dus de van uiten opgedrongen regeering niet te willen aanvaarden of steunen ; weldra keerde de Prins von Wied naar Duitschland terug. Zoo kwam dus bij de Balkan-kwestie in verschillende opzichen de tegenstelling tusschen Triple-Alliantie en Tweebond uit. lusland stond aanvankelijk achter Servië en Griekenland, uit rrees, dat een te sterk Boelgarrje zijn invloed op het BalkanJchiereiland zou doen verminderen; Oostenrijk verlangde echter ;en sterk Boelgarrje, om een zwak Servië te krijgen, en, gelijk yij zagen, met Italië een sterk Albanië ten koste van Griekenland m Servië. In verband met de houding van Oostenrijk werd de srerhouding van Roemenië tot de Donau-monarchie minder vriendschappelijk, terwijl in Boelgarijë eene sterke anti-Russische strooniing kwam : bij de verkiezingen voor de Boelgaarsche Sobranje werd de Russischgezinde partij verpletterd. * * * De vrede was dus weer in het Oosten hersteld, maar de Balkankwestie was niet tot oplossing gekomen. De concurrentie tusschen Oostenrijk en Rusland ten opzichte van den Balkan bleef bestaan; Boelgarijë was met de verkregen uitkomsten verre van tevreden ; de verhouding tusschen Servië en Oostenrijk bleef ongunstig. En nog in 1914 gaven nieuwe gebeurtenissen op het BalkanSchiereiland den stoot tot den grootsten oorlog, die ooit gevoerd is. (Zie § 84). f^Stf § 68. Rusland als Keizerrijk na den Krimoorlog. De regeering van Alexander II (1855—'81) onderscheidde zich van die van zijn voorganger door gematigdheid en door • de invoering van verschillende hervormingen. De censuur werd minder streng gehandhaafd, het verkeer met den vreemde vergemakkelijkt ; vele bannelingen mochten in Rusland terugkeeren en, wat vooral van beteekenis is, er werden provinciale en districtsvergaderingen — zemstvo's — ingesteld, waarvan de leden 338 uit en door de adellijken, burgers en boeren werden gekozen; zij kregen b.v. het toezicht op bruggen, wegen en scholen. Van eene constitutie wilde de Gzaar echter niet weten. Beroemder dan al die maatregelen is echter de opheffing der lijfeigenschap. De groote kwestie daarbij was, hoe men de 23 milhoen boeren aan grond zou helpen. Op voorstel van Miloetine kregen zij hun huis met een tuin in eigendom ; den noodigen bouwgrond kon de m i r of dorpsgemeenschap van de boeren koopen voor eene som, die hoog genoeg was, èn om de waarde van den grond te vergoeden èn om de heeren schadeloos te stellen voor de diensten, die deze moesten missen. De staat schoot 4/6 der benoodigde gelden voor, maar heeft later van de teragbetaling grootendeels afgezien. Uit het bovenstaande blijkt dus, dat aan het communaal grondbezit vastgehouden werd : de bedoeling daarbij was, het ontstaan van een plattelands-proletariaat te voorkomen, wat echter niet bereikt werd: de hoeveelheid grond, voor de boeren beschikbaar gesteld, bleek te klein, zoodat er toch vele families kwamen zonder grond of met te weinig grond, en dat werd erger, naarmate de bevolking in aantal toenam. Ondanks de vrijzinnige maatregelen barstte in Polen een nieuwe opstand uit. Van een zelfstandig Polen wilde de Czaar niet weten. Onder den invloed der Italiaansche gebeurtenissen schepten de Polen moed. De opstand brak uit, toen, om den tegenstand te breken, de weerspannige Polen in 't leger ingelijfd zouden worden ; zij vluchtten de bosschen in ; daar vormden zich benden, die den guerilla voerden. Een geheim centraal comité, te Warschau zetelende, leidde alles en het tal van tegenstanders ter dood brengen. Maar in hunne hoop, steun van 't buitenland te krijgen, werden de opstandelingen bedrogen; Napoleon wilde wel gewapende interventie, maar Engeland wilde daartoe niet meewerken, terwijl Bismarck Rusland zooveel mogelijk in de hand werkte. Bovendien namen de boeren over 't geheel niet aan den opstand deel en waren de opstandelingen zelve verre van eensgezind. Spoedig was de opstand dan ook door M u r awieff en Berg met groote gestrengheid onderdrukt. De De opheffing der lijfeigenschap. 1861. De Poolsche opstand ± 1863. 334 De nihilisten. zelfstandigheid van Polen werd geheel vernietigd; de Poolsche taal werd zelfs in particuliere gesprekken verboden ; de RoomsenKatholieke geestelijke goederen werden geseculariseerd. Vele Polen werden ter dood gebracht of naar Siberië verbannen ; hunne goederen werden verbeurdverklaard; om de groote massa der boeren te winnen, werden de heerlijke rechten afgeschaft en de boeren tevens eigenaars van den grond, dien zij anders moesten pachten. Na den Poolschen opstand keerde Alexander II voorloopig meer op de banen van het absolutisme terug. Thans vormde zich eene partij, die een geheelen ommekeer in de staatkundige en maatschappelijke toestanden wilde bewerken. Hare aanhangers worden nihilisten genoemd: zij wilden nihil of niets van het bestaande behouden. Jonge mannen en vrouwen hadden in het buitenland — vooral op Duitsche en Zwitsersche hoogescholen — met socialistische en anarchistische denkbeelden kennis gemaakt. Velen hunner begaven zich als arbeiders en ambachtslieden onder het volk en trachtten zoo hunne meeningen ingang te doen vinden. Maar de Russische maatschappij was nog niet rijp voor hunne radicale hervormingen, daar 9/10 der bevolking uit onontwikkelde boeren bestond. Zij hadden dan ook weiiig succes en kwamen toen tot het denkbeeld, dat aan de sociale omwenteling politieke vrijheid moest voorafgaan en om die te krijgen, begonnen de heftigsten, de „terroristen", met moordaanslagen, eerst op hooggeplaatste personen, daarna op den Czaar, die in 1879 door een geheim comité- ter dood veroordeeld werd. Natuurlijk ferad de regeering nu ook scherp tegen hen op en richtte b.v. buitengewone rechtbanken op. Nog in 1879 werd een bom onder den keizerlijken trein geworpen, maar de Czaar was juist tevoren in een anderen trein gepasseerd ; in 1880 volgde een aanslag in het winterpaleis. Niettemin besloot de Czaar op raad van generaal Loris Melikow, om behalve door bestrijding den invloed der „terroristen" door vrijzinnige maatregelen te breken. Melikow werd dictator. Hij het bannelingen uit Siberië terugkomen en opende de universiteiten weer voor tal van uitge- 335 sloten studenten. Zelfs stond Alexander II op het punt, eene soort van volksvertegenwoordiging, die als adviseerend lichaam zou optreden, bijeen te roepen, toen hij door een bom doodelijk werd gewond en nog op den dag van den moordaanslag stierf (1881). Zijn opvolger Alexander III (1881—'94) wordt weieens de „boerenczaar" genoemd : hij richtte landbouwbanken op, om de boeren gemakkelijk aan geld te helpen en schold hun de achterstallige sommen voor het aankoopen van het land kwijt. Overigens was hij een echte absolutist, orthodox in merg en been, vijand van de Westersche denkbeelden. Een strenge censuur werd weer ingevoerd; verbanningen „langs administratieven weg" (d. i. zonder rechterlijk vonnis) waren aan de orde van den dag. De vreemde elementen in 't rijk moesten verdwijnen; vooral de Duitschers en de Joden ondervonden dat, maar ook de Klein-Russische Oekraïners, wier taal op scherpe wijze onderdrukt werd. In de Duitsche Oostzeeprovinciën moest overal de Russische taal gebruikt worden : in staatsstukken, bij adressen, bij 't onderwijs ; zelfs aan de echt Duitsche universiteit te D o r p a t moesten de lessen in 't Russisch worden gegeven. Tevens richtte men zich tegen den Lutherschen godsdienst; kinderen, uit gemengde huwehjken geboren, moesten Grieksch-Katholiek worden. Ook de Joden hadden geducht te lijden. Ze mochten geene gronden aankoopen en slechts bepaalde bedrijven uitoefenen. De Joden uit het binnenland moesten naar de steden in het Westen van het rijk verhuizen of naar enkele landstreken, door de regeering aangewezen, waar velen hunner aan de bitterste armoede ten prooi waren. De boeren werden tegen de Joden, die zich dikwijls als woekeraars gehaat hadden gemaakt, opgezet, en vele Jodenvervolgingen vonden plaats. Geen wonder, dat duizenden het land ontvluchtten. Ook Nicolaas II (1894—1917) bleek een autocraat te zijn. In 1895 verklaarde hij in een toespraak, dat hij met evenveel kracht de autocratie zou handhaven als zijn vader. De russi- Reactie onder Alexander III Russificeering der Oostzeeprovinciën. Jodenvervolr gingen. Russificeering van Finland. 336 : De laatste Jaren van het Russische keizerlijk. 1905—1917. iceering ging voort en trof thans Finland, dat tot nog toe zijne sigen constitutie en administratie had behouden. Ergernis verwekte, dat vele Finnen, die door hunne ontwikkeling ver boven iet meerendeel der Russen staan, tot hooge waardigheden in Rusland waren opgeklommen. Bovendien oordeelde men in Rusland, dat Finlands aandeel in de algemeene lasten te gering was, terwijl het aantal recruten procentsgewijze veel geringer was dan in Rusland (in Rusland 33 %, in Finland 11 %). In 1898 verwierp de Finsche landdag een wetsontwerp betreffende Ie recruteering, volgens welke Finsche recruten bij de Russische regimenten zouden worden ingedeeld ; toen volgde eene keizerlijke ukase, die bepaalde, dat des Czaren wil wet was in alle kwesties, die Finland en Rusland samen betroffen. De Landdag laaide feitelijk tot een adviseerend lichaam. Tevergeefs zonden Ie Finnen een monsterpetitie aan den Czaar ; tevergeefs verscheen Bene West-Europeesche deputatie te St. Petersburg, om de Finnen zedelijk te steunen ; zij werd zelfs niet bij den Czaar toegelaten. Vele Finnen weken toen uit naar Zweden of naar Amerika. Wel wist Finland in den ernstigen tijd, dien Rusland in 1905 doormaakte, zijne zelfstandigheid grootendeels te herwinnen, maar later was de regeering er weer op uit, Finland feitelijk tot eene Russische provincie te maken. In 1905 brak in Rusland een ernsüge crisis uit. De ongelukkige oorlog met Japan (zie § 79) bracht de hervormings- en de revolutionnaire partijen in beweging. Men wilde constitutioneele rechten, de arbeiders in de groote steden betere levensvoorwaarden, het landelijk proletariaat eigendom van den grond. Een poging van de arbeiders, den Czaar een verzoekschrift aan te bieden, leidde er toe, dat de soldaten een vreesehjke slachting aanrichtten onder de vreedzame betoogers (1905). Maar na dien „bloedigen Zondag" vonden in vele groote steden onlusten plaats. Werkstakingen waren aan de orde van den dag ; moordaanslagen op moordaanslagen volgden; ernstige muiterijen braken op de oorlogsvloot uit; op vele regimenten viel niet meer te vertrouwen. Daarbij kwam, dat er door het mislukken van den oogst in vele 337 gouvernementen hongersnood heerschte. Gruweldaden gingen met de heerschende anarchie gepaard. Jodenslachuingen (progroms) vonden plaats en in de Oostzeeprovinciën vermoordden de Letten de Duitsche grondeigenaren en verbrandden er hunne kasteelen. De staatspapieren daalden scherp. Onder die treurige omstandigheden beloofde de Czaar eene volksvertegenwoordiging — rijksdoema — bijeen te roepen, die inderdaad in 1906 bijeen kwam, maar weldra op slechten voet met de regeering kwam. De Doema verlangde agrarische hervormingen, zooals onteigening van de groote landgoederen zonder schadeloosstelling ; zij eischte ministerieele verantwoordelijkheid en ontslag van het ministeiie. Toen zij zich ten slotte in een manifest tot het volk wendde, werd zij door den Czaar ontbonden onder mededeeling, dat de regeering den weg van hervormingen zou blijven bewandelen en in 1907 eene nieuwe Doema zou bijeenroepen. Inderdaad kwam in 1907 de tweede Doema bijeen, maar van den beginne af kon de regeering het niet met haar vinden en nog in 1907 werd zij ontbonden. Eene derde Doema, gekozen onder eene kieswet zoodanig, dat zij moeilijk meer eene „volks"vertegenwoordiging kon genoemd worden en' waarin de meer conservatieve partijen dan ook de meerderheid hadden, werkte beter met de regeering samen en bleef voor den tijd, dat zij gekozen was, bijeen-; een vierde Doema (in 1912 bijeengekomen) bad echter ook weinig invloed. Nog altijd hield de regeering aan de autocratie vast; in eene regeeringsverklaring van 1907 werd uitdrukkelijk gezegd : „Het autocratisch gezag en de vrije wil van den vórst zijn Ruslands dierbaarste goederen" ; nog altijd waren arrestatiën, huiszoekingen, verbanningen langs adminigtratieven weg, terdoodveroordeehngen aan de orde van den dag. Op allereUendigste wijze werden de pohtieke gevangenen behandeld. Omgekeerd vonden vele moordaanslagen op hooggeplaatste personen plaats. Zoo bleef het in Rusland gisten en werd de ontevredenheid steeds grooter; de Wereldoorlog verhaastte de uitbarsting, die in 1917 een einde maakte aan het keizerrijk. (Zie afdeeling VII). 338 De Communeopstand. 1871. § 69. Frankrijk sinds 1871. De Nationale Vergadering en het Uitvoerend Bewind ver* plaatsten in Maart 1871 hun zetel naar Versailles. De nieuwe regeering ondervond van een deel der Parijsche bevolking echter de heftigste tegenkanting. Het lijden tijdens het beleg en de overgave hadden veel verbittering gewekt; de regeering hield ook geen rekening met de buitengewone omstandigheden, waarin Parijs door het beleg had verkeerd, verklaarde b.v. alle huurschulden invorderbaar, hoewel velen ook thans niet in staat waren, ze te betalen ; de samenstelling der Nationale Vegadering (± 1/3 monarchalen) wettigde in het republikeinschgezinde, deels zelfs socialistische Parijs de vrees, dat de Republiek niet gehandhaafd zou worden, en groot werd de ontevredenheid, toen de Nationale Vergadering het besluit nam, aan de leden der Nationale Garde de soldij niet meer uit te betalen, waarvan in dien tijd vele werklui moesten leven. Dit was zooveel te gevaarlijker, omdat zij in het bezit van wapenen waren en van een aantal kanonnen ; een zwakke poging van Thiers, de kanonnen terug te krijgen, werd door de samengeschoolde menige belet. Binnen korten tijd was Parijs in handen der opstandelingen ; in een nieuw gekozen gemeenteraad van 90 leden — de Commune — vormden socialisten en communisten de groote meerderheid en zij waren vol haat tegen de regeering, de bezittende klassen en de Katholieke kerk. De Commune proclameerde de souvereiniteit van Parijs — Prankrijk moest nl. eene federatie van vrije communes worden — en nam voorts eene reeks van ultra-radicale besluiten; alle bezittingen in de doode hand, aan godsdienstige vereenigingen behoorende, werden tot nationaal eigendom verklaard, aan de lagere bevolking de beleende goederen uit de bank van leening gedeeltelijk kosteloos teruggegeven, een aantal kerken gesloten of tot staatkundige vergaderplaatsen ingericht. Honderden personen werden gevangen gezet; het huis van Thiers werd afgebroken. 'tWerd een waar schrikbewind. Pas toen krijgsgevangene soldaten uit Duitschland terugkwamen, had de 339 regeering de beschikking over eene voldoende troepenmacht, waarmee Mac-Mahon tot den aanval overging. Spoedig waren toen de „communards" in het binnenste hunner versterkingen teruggedrongen, maar nog acht dagen lang hielden zij (onder leiders als Delescluze), straat voor straat verdedigende, den strijd vol. Van weerszijden ging men in die „bloedige week" (21—28 Mei) in de hitte van den strijd tot ongerechtigheden over ; de communards vermoordden een 80-tal gevangenen, o. a. den aartsbisschop van Parijs; „pétroleurs" en „pétroleuses" staken bekende gebouwen in brand, zooals de Tuilerieën, het stadhuis, het Palais Royal. Omgekeerd werden vele opstandelingen zonder vorm van proces gedood; anderen werden na de onderdrukking van den opstand door krijgsraden ter dood veroordeeld of met verbanning naar Nieuw-Caledonië en Cayenne gestraft (zij kregen in '78 en '80 amnestie), 't Aantal personen, dat in den strijd omkwam, bedraagt allicht 7000, doch er zijn ook opgaven van 20,000. Was de Republiek uit deze crisis met goed gevolg te voorschijn getreden, een niet minder ernstig gevaar bedreigde haar van den kant der monarchaalgezinden, de „conservatieven" genoemd. Zij brachten in 1873 Thiers, die toén de republiek den eenigen mogelijken staatsvorm voor Frankrijk oordeelde, omdatdie het volk nog het minst verdeelde, en die ook den titel „president der Republiek" had gekregen, ten val, hoewel hij, dank zij vooral twee uitstekend geslaagde leeningen, de 5 milliard oorlogsschatting reeds in 1872 kon afbetalen, waarop de vreemde troepen in 't volgend jaar het land verheten. M a c-M a h o n — monarchaalgezind — werd president i de tegenstanders der republiek hadden dus de macht in handen. De „conservatieven" beproefden thans, hunne onderlinge geschillen uit den weg te ruimen. Op eene samenkomst erkende inderdaad het huis Orleans den graaf Chambord — onder den naam Hendrik V — als eenig hoofd der Fransche royalisten, doch hij moest den graaf van Parijs als troonopvolger erkennen. Maar de graaf van Chambord wilde geen enkele concessie aan de Het presidentschap van Thiers. 1871—'73. „De fusie" der royalisten. 340 De constitutie van 1875. Royalisten ei Republikeinen liberalen doen ; kenmerkend is, dat hij in de plaats der tricolore, de „revolutievlag", de lelievlag der Bourbons weer wilde invoeren. Daarmede, „alleen ter wille van een lap linnen", zooals de Paus moet hebben gezegd, was voor hem de kans verkeken, 't Gevolg was, dat de Nationale Vergadering het voorloopig bewind verlengde, door aan Mac-Mahon voor 7 jaren de uitvoerende macht op te dragen. In de constitutie van 1875 werd — hoewel met slechts 1 stem meerderheid — de bepaling opgenomen, dat de uitvoerende macht zou behooren aan een President der Republiek, die onschendbaar is. Hij benoemt de ministers, die verantwoordelijk zijn tegenover de voll^veitegeowoordiging. Deze bestaat uit twee Kamers: den Senaat en de Kamer van Afgevaardigden. De President wordt voor 7 jaar gekozen door eene vereenigde vergadering van Senaat en Kamer van Afgevaardigden, i De eerste Kamer, die bijeenkwam (1876), had eene republi-. •keinsche meerderheid. Toch nam Mac-Mahon reeds in 1877 een conservatief ministerie (de Broglie) en ontbond hij de Kamer. Nu kwam het beslissende oogenblik. Hevig was de verkiezingsstrijd. De vurige Republikein Gambetta wees er op, dat als 't land zich had uitgesproken ten gunste der Republiek, er voor den president niets anders overbleef dan „se soumettre ou se démettre" (zich te onderwerpen of af te treden). Thiers stierf tijdens de verkiezingen; zijne begrafenis gaf gelegenheid tot indrukwekkende manifestaties. De uitslag was ten slotte, dat 326 Republikeinen werden gekozen tegen 207 conservatieven. Nog bleef Mac-Mahon aan; hij gaf echter toe en nam een repubbkeinsch ministerie. In '79 vielen de verkiezingen voor het afgetreden deel van den Senaat zóó uit, dat ook daar de Republikeinen de meerderheid hadden en Mac-Mahon nam ontslag, toen zijne ministers hem eenige monarchaalgezinde generaals tot ontslag voordroegen. Jules Grévy (1879—'87), een overtuigd Republikein, werd president. De twee Kamers verplaatsten zich naar Parijs en amnestie werd geschonken aan de ver. oordeelden uit den Communeopstand; de 14de Juli werd alB 341 nationale feestdag aangenomen; algeheele vrijheid van drukpers werd ingevoerd (1881). Uit vrees voor de monarchalen nam de Kamer het besluit, den pretendenten het verblijf in Frankrijk te ontzeggen. Tijdens het presidentschap van Grévy trad als rninister zeer op den voorgrond Jules Ferry èn door zijne onderwijswetten èn door zijne koloniale politiek. De Republikeinen van 1879 waren heftig anti-clericaal. Door toedoen van Ferry werd vastgesteld, dat de Jezuïeten hunne onderwijsinrichtingen moesten ontruimen. Van 't meeste gewicht was de regeling van het lager onderwijs. Er werd leerplicht ingevoerd en voor de staatsscholen kosteloos door leeken te geven onderwijs, waarbij ieders godsdienstige overtuiging moest geëerbiedigd worden. De particuliere scholen der geestelijke orden — congregaties — werden onder staatstoezicht gesteld. Ferry heeft verder met kracht geijverd voor de stichting van een koloniaal rijk, deels om afzetgebieden te krijgen voordeFransche industrie, deels om de gedachte aan revanche weg te nemen. Waren in Achter-I ndië reeds tijdens Napoleon III C o c h i nChina (1862) en Kambodsja (1864) bezet, door toedoen van Ferry werden in 1883/'84 Annam en Tonkin daaraan toegevoegd1 terwijl in 1881 Tunis onder protectoraat van Frankrijk kwam. Grévy trad in 1887 af ; de Kamer keerde zich tegen hem, toen bleek, dat hij de knoeierijen van zijn schoonzoon, die een handel in ridderorden had gedreven, niet krachtig was tegengegaan. Dil maakte het in dien tijd opgekomen zoogenaamde B o u 1 a ng i s m e krachtiger. Nog altijd hoopten vele Franschen oj revanche; de monarchalen konden zich natuurlijk niet met d( Republiek vereenigen; anderen waren ontevreden over het her haaldelijk onderwerpen der ministeries, vaak om nietige redenen en dikwijls als gevolg van persoonlijke eerzucht, naijver en vijand schap, waardoor vruchtbare wetgevende arbeid uitgesloten was Jules Ferry. Het „ Boulangisme".1887—'89. 1 Engeland haastte zich nu, Opper-Birma te annexeeren (1886). 342 < c x c 1 'i 1 c 1 I ] ■t?sj ! 't Panamaschandaal. , 1892. , De Dreyfuszaak.1898—'99. Van 1885—'89 waren er niet minder dan 7 ministeries). Al die mtevredenen schaarden zich om generaal Boulanger, vooraalig minister van oorlog ; men beschouwde hem als den man, ie met succes den revanche-oorlog zou voeren. In vele districten iet hij zich candidaat stellen en verkiezen; 't leger scheen op de tand van den generaal; een oogenblik leek het, dat hij zich als liotator zou opwerpen. Ook de royalisten steunden hem, om hem als stormram tegen de Republiek te gebruiken" ; zoo kreeg hij iet benoodigde geld voor zijne verkiezingsveldtocbten van den [raaf van Parijs. Maar de regeering, in 't bijzonder de nieuwe >resident Sadi Carnot (1887—'94) en de minister C o n11 a n e, toonde zich kloekmoedig ; zij stelde hem in staat van >eschuldiging wegens samenspanning tegen den staat; Boulan;er vluchtte naar België (1889) en pleegde in 1891 zelfmoord. Weer was de Republiek gehandhaafd, maar nog steeds bleven le binnenlandsche staatkundige toestanden onzeker. 't VerTouwen in de regeeringspersonen werd ernstig geschokt door het Panama-schandaal van 1892 ; ministers en afgevaardigden waren door de in financieele moeilijkheden verkeerende Panamamaatschappij omgekocht, om voor haar op te komen. Nog meer berucht werd de Dreyfuszaak (1898—'99). Dreyfus, een Joodsch officier, was beschuldigd, geheimen betreffende 's lands verdediging aan vreemde mogendheden te hebben verkocht en was naar het Duivelseiland verbannen (1894). Enkele jaren later kwam een rechtmatige twijfel,op aan de juistheid der j beschuldiging : Emile Zola schreef zijn „J'accnse" ; de rechtszaak werd ondanks de tegenwerking van hooggeplaatste mihtairen en i inti-semietische betoogingen opnieuw aanhangig gemaakt. Wel i sprak een krijgsraad opnieuw het „schuldig" uit, maar aan Dreyfus werd kort daarop gratie verleend. In 1906 werd die uitspraak door het Hof van Cassatie echter vernietigd „zonder revisie", 1 Dreyfus dus volkomen in zijne eer hersteld en weer in 't leger ] opgenomen. Trok deze zaak in alle landen de aandacht, in Frankrijk zelf waren de gemoederen zoo verbitterd, dat het leek, öf de hertog van Orleans zich tot koning kon opwerpen. 343 In de 208*6 eeuw echter kregen de linksche partijen in de Kamer steeds grootere meerderheidADie linksche meerderheid bracht eene reeks anticlericale wetten tot stand; in 1901 werden de meeste kloosters opgeheven ; in 1903 werd het onderwijs aan de geestelijke orden — de congregaties — onttrokken en in 1905 door eene wet, die het concordaat van 1801 vernietigde, de scheiding van kerk en staat voltrokken; alle subsidies van regeeringswege aan de kerkgenootschappen hielden op ; de kerkelijke goederen moesten overgedragen worden aan „vereenigingen voor den eeredienst" (associations cultuelles); werden deze niet binnen een bepaalden termijn opgericht, dan kwamen zij aan de gemeenten, die ze voor armwezen en hefdadige doeleinden moesten aanwenden. Protestanten en Israëlieten troffen terstond de noodige maatregelen overeenkomstig die wet, maar paus Pius X (1900—1914) verbood de oprichting van zulke vereenigingen en nam tegenover de geheele wet een onverzoerdijk standpunt in. De kerkelijke goederen kwamen dan ook inderdaad aan de burgerlijke gemeenten. Aan den wedstrijd in bewapening gevoelde ook Frankrijk zich verplicht, mee te doen. Toen Duitschland in 1913 eene groote legeruitbreiding tot stand bracht (zie blz. 349), vond ook Frankrijk het noodzakehjk zijne krijgsmacht te versterken, waarom in verband met de onbeteekenende bevolkingstoename de tweejarige diensttijd gebracht werd op een driejarigen. Reeds het volgend jaar, tijdens het presidentschap van P o i ncaré (1913—'20), brak de Wereldoorlog uit, waaronder het Noordoostelijk deel van het land veel te lijden had, maar waaruit de Republiek ten slotte als overwinnares te voorschijn trad, dank zij o. a. de krachtdadige houding van den nxinister-president Clemenceau (zie afd. VII, § 84). 1 Na Carnot. die in 1894 door een Italiaanschen anarchist werd vermoord, heeft Frankrijk als presidenten gehad : Gaeimir Périer, die reeds in 1895 afstand deed, F e 1 i x Faure (1895—'99), Loubet (1899—1906) Fal lières (1906—'13), P o i n c a r é (1913—'20), D e s c h a n e 1 (1920) en Millerand (1920—....j. Antl-clericale wetten. Legerwet van 1918. De Wereldoorlog. 344 Invloed van den Keizer. Bevestiging der eenheid. De Culturkampf. § 70. Het keizerrijk Duitschland. De strijd der nationaliteiten In Oostenrijk-Hongarije. Het Duitsche keizerrijk, zooals het in 1871 werd opgericht, was wel eene constitutioneele monarchie, maar de macht van den Rijksdag, die met algemeen stemrecht werd gekozen, was betrekkelijk klein, die van den Keizer groot. Een aan den Rijksdag verantwoordelijk rijksministerie ontbrak, en ook dc kanseher was alleen aan den Keizer verantwoording schuldig. De dynastie der Hohenzollern, die door hun zwaard de Duitsche eenheid hebben gegrondvest, stond veel onafhankehjker tegenover de volksvertegenwoordiging dan de vorsten in die landen, waar de toestanden geleidelijk onder den invloed van democratische denkbeelden waren gewijzigd. Het Duitsche keizerrijk vormde tegenover het buitenland eene krachtige eenheid. Ook naar binnenwerdde eenheid door Bismarck versterkt: er kwam eenheid van munt en in vele opzichten eenheid van recht; vele spoorlijnen werden op den duur eigendom der onderscheidene staten, zoodat tusschen de verachillende netten gemakkelijk samenwerking en daardoor eenheid kon worden verkregen. In de eerste jaren na de oprichting van het Rijk vond een ernstige strijd plaats, die door de hberalen werd aangevangen met de Katholieke kerk. Hun doel daarbij was, de Katholieke kerk onder het staatsgezag te brengen en het onderwijs vrij te maken van den invloed der geestehjkheid. Bismarck, die het hiermee eens was, en bovendien vreesde voor eene soort internationale Katholieke coalitie, die de revancheplannen van Frankrijk zou aanmoedigen, schaarde zich aan de zijde der liberalen. De strijd begon, toen de regeering de zoogenaamde Oud-Katholieken, d.w.z. de Katholieken, die het dogma van 'sPausen onfeilbaarheid niet onderschreven, beschermde; de Kerk wilde hen nl. van de onderwijsinrichtingen verwijderen en de regeering wilde hen, als zij staatsambtenaren waren, niet ontslaan. De strijd vond plaats zoowel in den Pruisischen landdag als in den Rijksdag, 345 waar een aantal Katholieke leden zich organiseerden tot eene nieuwe partij, het Centrum, wier voornaamste spreker Windthorst was, en hij liep zoo hoog, dat de niet-Duitsche Jezuïeten uit Duitschland werden verbannen (1872) — de andere werden onder pohtietoezicht gesteld — en het Duitsche gezantschap bij 't Vaticaan werd opgeheven (1874). De geestelijkheid koos over 't geheel" de partij vati den Paus, maar nu werden de Pruisische Meiwetten (1873/'74) van minister Palk aangenomen, waarbij o. a. de opleiding der geestelijken onder staatstoezicht werd gesteld en bepaald, dat het burgerlijk huwelijk aan het kerkelijk huwelijk moest voorafgaan. „Nach Canossa gehen wir nicht", dat woord van Bismarck karakteriseert zijne houding in die jaren. Tal van geestelijken werden vervolgd en gestraft met boete of gevangenisstraf of ontzetting uit hun ambt; in meer dan 1000 dorpen was geen pastoor, in vele scholen werd geen les gegeven. Getrouw werd Bismarck in dien Culturkampf ter zijde gestaan door de liberale partij. Maar in 1878 kwam de kentering en wel voornamelijk, doordat Bismarck over wilde gaan tot het protectionistische stelsel, op welken weg vele hberalen hem niet wilden volgen. Hij moest daarvoor steun zoeken bij de conservatieven en daar deze alleen niet sterk genoeg waren, bovendien bij het Centrum, doch dan moest er tevens een einde komen aan den Culturkampf. Juist in '78 stierf Pius IX en met den gematigden Leo XIII (1878—1903) kwam men spoedig tot overeenstemming. Minister Palk werd ontslagen; de Meiwetten langzamerhand ingetrokken; er verscheen weer een Duitsch gezant op het Vaticaan. In vele opzichten trad de Kerk in dezen strijd als overwinnares op. Hadden vóór 1878 de Katholieken onder vervolgingen te hjden, in 1878 werd dat het geval met de socialisten, voor welke partij de grondslag was gelegd door Karl Marx en Engels, door L a s s a 11 e en door Eodbertus. Eene partij, die de bestaande grondslagen van maatschappij en staat aantastte — immers, zij wil het particuhere bezit der productiemiddelen vervangen door gemeenschapsbezit en zij is gekanttegen Bismarck en ie socialisten. 346 Sociale wetgeving. Protectionisme. Koloniale politiek. de monarchie — meende Bismarck buiten het gemeene recht te mogen plaatsen. Toen bij de verkiezingen het aantal stemmen, op socialisten uitgebracht, steeds grooter werd — mede een gevolg van de industrieele ontwikkeling van Duitschland —, besloot hij, tegen hen op te treden. Twee moordaanslagen, in 1878 op den Keizer gepleegd — voor welke misdaden de socialisten verantwoordelijk werden gesteld — werkten "Bismarck in de hand en nog in 1878 werd met de stemmen der conservatieven en nationaalliberalen (het Centrum stemde tegen) de socialistenwet aangenomen, die tot in 1890 is blijven bestaan. Socialistische vergaderingen, optochten en geschriften werden verboden ; de bestaande vereenigingen ontbonden. Maar die druk had eene geheel tegengestelde uitwerking; 't aantal stemmen, op socialistische candidaten voor den Rijksdag uitgebracht, werd steeds grooter. Vooral Liebknecht senior en Bebel hebben zich als leiders der partij verdienstelijk gemaakt. Nog eene andere taktiek volgde Bismarck. Uitgaande van het denkbeeld, dat het socialisme minder aanhangers onder de arbeiders zou vinden, wanneer deze in gunstiger omstandigheden verkeerden en ook overtuigd, dat de staat moest ingrijpen tot verbetering der maatschappelijke toestanden, werd hij een voorstander van sociale wetgeving : er kwam wettelijke verzekering tegen ziekte, tegen ongevallen, tegen ouderdom en invahditeit. Wij zeiden boven, dat Bismarck tot het protectionisme wilde overgaan. De desbetreffende wet kwam tot stand in 1879: Centrum en conservatieven hadden voorgestemd, doch de meeste nationaal-hberalen tegen. De reden van die gewijzigde handelspolitiek was niet alleen, dat hij Duitschland's landbouw, nijverheid en veeteelt tegen vreemde concurrentie wilde beschermen, doch tevens om aan het Rijk eigen hooge inkomsten te verstrekken ; tot nog toe nl. had het deze Diet, ontving het bijdragen van de verschillende staten, waaruit het bestond ; Bismarck behoefde nu niet meer „aan de deur der staten te bedelen". Sinds 1879 kon Bismarck gewoonlijk steunen op de meerder- 347 heid, door de conservatieven en het Centrum gevormd. Eene breuk tusschen deze beide partijen ontstond naar aanleiding van het streven naar het bezit van koloniën, wat in verband staat met de reusachtigeontwikkeling der industrie-: er moesten afzetgebieden gezocht worden voor de massa industrieartikelen. Terwijl Duitschland nog in 1870 allereerst een land was, levende van landbouw en veeteelt, vonden in 1907 van de 62 milhoen bewoners 34,6 millioen een bestaan in industrie en handel en 18 miUioen in landbouw en veeteelt. Duitsch Zuid-W est-Afrika, Kameroen, Togoland en Duitsch Oost-Afrika werdén in 1883/1884 in bezit genomen. Het particulier initiatief, nl. van Hambmger.enBremerkoopluigmgbierin voor : de vlag van het Rijk volgde den koopman, om hem en zijne ondernemingen te beschermen. In Australië werden — eveneens ± 1884 — het N. O. deel vanïTieu w-G eunea, de Bismarc k-A r c h ip e 1, een deel der S a 1 o m o n s-e i 1 a n d e n en de Marshall- eilanden bezet. Met die koloniale politiek wilde het Centrum niet meegaan en Bismarck kreeg eene meerderheid van hberalen en cehtrummannen tegenover zich. Toen echter kwamen de geruchten van een oorlog met Frankrijk, misschien ook met Ru land ; 't was de tijd van Boulangers intrigues. Bismarck wilde thans eene legerhervorming, maar toen op zijne voorstellen een vrij sterk ingrijpend amendement werd aangenomen, ontbond hij den Rijksdag. In den nieuwen kreeg hij een meerderheid, bestaande uit verschillende groepen, die allen de legerhervonning waren toegedaan : met die Cartel of Cartelpartij regeerde hij gedurende de beide laatste jaren van Willem I. j£ Wilhelm I en zijn zoon en opvolger Frederik III stierven beiden in 1888; toen kwam Wilhelm II, onder wien het spoedig tot een breuk met Bismarck kwam. Wilhelm II toen, van eigen kracht en bekwaamheid overtuigd, kon zoo'n zelfstandig minister niet naast zich dulden, en deelde bovendien diens meening over de staatkunde ten opzichte van Rusland niet, met welk land Bismarck zoo lang mogelijk in vriendschappelijke verhouding Legerhervorming en de Cartel. Wilhelm Hen Bismarck. 348 ri Caprivi (1890 —'94) en Hohenlohe (1894—1900). vilde blijven en waarmee hij in 1887 voor 3 jaar het „Rückver- : dcherungsvertrag" had gesloten, waarbij beide staten eikaars mzijdigheid beloofden, als één van beide door een andere mogend- ; ïeid werd aangevallen, terwijl de Keizer in zooverre een n i e uivenkoers volgde, dat hij zich scherper tegenover die mogend- j aeid stelde. Reeds in 1890 werd Bismarck genoopt, ontslag te 1 wagen. Voortaan leefde hij op zijn landgoed te Friedrichsruhe, waar hij in 1898 stierf. Na den val van Bismarck had niet langer een minister de ieiding van het Duitsche Rijk in handen, maar de wil van den keizer-koning deed zich weer veel Sterker gevoelen. Vooral was dat het geval onder de beide eerste rijkskanseliers na Bismarck, nl. Caprivi (1890—'94), die als gewezen generaal zich ook op staatkundig gebied beter naar de bevelen van zijn meester kon schikken en den bejaarden Hohenlohe (1894—1900). Het bovengenoemde verdrag met Rusland werd niet hernieuwd. Groote verandering is er in de binnenlandsche politiek niet gekomen het protectionisme werd bijna onverzwakt gehandhaafd; de koloniale politiek werd voortgezet: in 1899 kocht Duitschland van Spanje de Carolinen, de Marianen en de Pa1 a o e-e i 1 a n d e n, „pachtte" het reeds in 1897 bezette Kiautsjeoe voor 99 jaar van China en tezelfdertijd kwamen de Samc a-eilanden grootendeels aan Duitschland (het overige deel aan de Vereenigde Staten). Mede in verband daarmee werkte -Wilhelm II met groote kracht aan de mtbreiding der: oorlogsvloot, die niet alleen voor de verdediging van het rijk, ; doch vooral voor de bescherming der Duitsche belangen in den vreemde noodig geoordeeld werd. Gedeeltelijk ten haren behoeve werd het Noord-Oostzeekanaal gegraven. Van hem de uitdrukking: „Onze toekomst ligt op het water". Dat, gepaard gaande met de grootsche ontwikkeling van de Duitsche nijverheid en handel, dank zij o. a. het voortreffelijk vakonderwijs, wekte afgunst en naijver bij Engeland op, waardoor een minder vriendschappelijke verhouding tusschen beide staten ontstond. 349 In 1900 werd B ü 1 o w rijkskanselier. Hij trad af, toen een door hem voorgestelde directe belasting (op de nalatenschappen) werd afgestemd. Onder zijn opvolger B e t h m a n n-H o 11 w e g (1909—1917) werd het leger bij de legerwet van 1913 geweldig uitgebreid; de financieele wetten, die ermee in verband stonden, eischten o. a. een „Wehrbeitrag" van een milliard, die in eens van vermogens en inkomens boven een bepaald minimum werd geheven. Zoo bleef Duitschland op militair gebied op alles voorbereid ; het was gereed, toen de Wereldoorlog in 1914 uitbrak. Wij moeten er verder nog op wijzen, dat de regeering in de Poolsche deelen van 't rijk met kracht werkte voor de versterking van den Germaanschen invloed, in 't bijzonder door inwendige kolonisatie van Duitsche boeren. Daarvoor werden zelfs duizenden H. A. landerijen onteigend. Om een motie van afkeuring, naar aanleiding daarvan in den Rijksdag met groote meerderheid aangenomen (1913), bekommerde de regeering zich niet in het minst. Geen wonder, dat de Polen in Pruisen even goed als die in Rusland er naar hunkerden, van de heerschappij van den vreemdeling bevrijd en wederom vereenigd te worden in een zelfstandigen Poolschen staat. De Wereldoorlog zou hun daarvoor de gelegenheid scheppen. * De binnenlandsche geschiedenis van Oostenrijk-Hongarije staat in het teeken van den „strijd der nationaliteiten". Vooreerst was de verhouding tusschen de beide rijkshelften dikwijls minder goed : vol ijverzucht handhaafden de Hongaren hunne zelfstandigheid, en de onafhankelijkheidspartij onder leiding van Frans Kossuth, den zoon van den president van 1849, streefde zelfs naar enkel een personeele Unie van Hongarije met Oostenrijk. Deze partij kreeg inderdaad verschillende wenschen ingewilligd, maar hardnekkig weigerde de Koning, het Hongaarsch als kommandotaal in het leger toe te laten. Toen de Wereldoorlog ten slotte ongunstig voor de middenrijken verliep, scheidde Hongarije Büiow 1900— 1909. De legerwet van 1913. Optreden tegen de Polen. Hongarije tegenover Oostenrijk. 350 De nationaliteitskwestiein Hongarije. De nationaliteitskwestiein Oostenrijk zich geheel van Oostenrijk af: de Hongaarsche Republiek werd uitgeroepen (1918). In de Hongaarsche monarchie vormden de Magyaren het overwegende deel der bevolking; daar moest voornamelijk met de oppositie der Kroaten-Slovenen rekening worden gehouden; de zelfstandigheid, die Kroatië-Slavonië reeds in de Hongaarsche monarchie bezat, ging hun niet ver genoeg ; zij wilden een zelfstandigen staat, die Kroatië, Slavonië en naburige Slavische gebieden moest omvatten. Verder wonen in Zevenburgen en 't aansluitende deel der Hongaarsche laagvlakte vele Roemenen. Toen nu de Wereldoorlog in 1918 de ontbinding van den Donaustaat ten gevolge had, scheidde inderdaad Kroatië-Slavonië zich geheel van Hongarije af en werd een deel van den Joego(Zuid)-Slavischen staat, terwijl de Hongaarsche Roemenen onderdanen van den koning van Roemenië werden, • In Oostenrijk waren de Duitschers steeds het heerschende volk geweest, terwijl het meerendeel der bevolking tot de Slaven — Tsjechen, Slowaken, Polen, Roethenen — behoorde. Vooral in Bohemen woedde de strijd tusschen de Tsjechen en de Duitschers dikwijls hevig, en de eersten wonnen langzamerhand veld ; zoo b.v. werd de universiteit te Praag in eene Duitsche en eene Tsjechische afdeeling gesplitst (1882). De afgevaardigden uit de zuiver Duitsche staten kwamen in den Rijksdag voor hunne stamgenooten in Bohemen op, en dikwijls vonden in den Rijksdag ongehoorde tooneelen plaats. De Tsjechen begonnen met razen en tieren, met het blazen op fluiten en het bespelen van harmonica's, met het klappen der lessenaars, alles om 't spreken onmogelijk te maken, met beleedigingen door de grofste scheldwoorden, en de Duitschers namen die taktiek spoedig over. Dat vruchtbare wetgevende arbeid daardoor met lamheid geslagen werd, ligt voor de hand. Vele Tsjechen waren niet tevreden met eene volkomen gehjksteUing van Duitschers en Slaven, maar wenschten een zelfstandig Bohemen (welk rijk tevens Moravië moest omvatten). Ook Gallicië streefde naar grootere zelfstandigheid. Zoo werkten dus ook in Oostenrijk de middelpuntvhe. 351 dende krachten, die in 1918 tot de ontbinding van dat land leidden ; er vormden zich de T s j e c h o-S 1 o w a k i s c h e en de Duitseh-0ostenrijksche Republiek. § 71. Engeland van ± 1850—1914. De eerste jaren na 1849 zijn voor de binnenlandsche staat kunde van Engeland van weinig gewicht: het programma vai hervormingen was voorloopig uitgeput. De buitenlandsche poli tiek beheerschte het pubheke leven (de Krimoorlog !). Met krach werd zij geleid door den liberaal Palmerston (| 1865), di voor iederen Engelschen onderdaan, wien door een vreemden staa schade was toegebracht, in de bres sprong, dikwijls op heftigi wijze en zonder altijd recht en billijkheid in 't oog te houdei (right or wrong, my country). Daardoor nam de Engelschi overmoed niet weinig toe : in zijn tijd begon men van het perfidi Albion te spreken. Met de belangrijke vraagstukken op het vaste land tusschen 1860 en '70 heeft Engeland zich echter weinig o: niet bemoeid. Het eerste belangrijke binnenlandsche feit, dat onze aandachl vraagt, is de hervorming in de kieswet van 1867. Om de wettel afgeschaft te krijgen, die den arbeiders o. a. verboden, het werl te staken, wilden de gezeten werklieden invloed hebben op de ver kiezing van afgevaardigden, en verbonden zich daarom met d< radicalen, om de kiesbevoegdheid te krijgen. Het hberale minis terie R u s s e 11-G1 a d s t o n e stelde eene wijziging der kieswei voor, die afgestemd werd. Nu trad het conservatieve ministerie D e r b y-D i s r a ë 1 i op. Maar thans kwamen de werklieden ir beweging : monstermeetings als in 1831 werden gehouden, er onder den indruk van die volksbeweging stelde Disraëli eene vrf sterk ingrijpende lrieswethervoiming voor, die in 1876 werd aan genomen. Wederom werden de zetels beter verdeeld, terwij door verlaging van den census 't aantal kiezers meer dan verdubbeld werd. . Palmerston. i b b i E i De kiesweti hervorming van 1867. 352 De kieswethervormingen van 1872 en 1885. Gladstone tegenover Disraëli. De hervormln gen van ' lste min. Gladstone. 1868—1874 De Iersche kwestie. Gladstone was het, die als minister nog twee keer eene belangrijke wijziging in de kieswet tot stand bracht: in 1872 nl., toen bij de ballot-act geheime stemming werd ingevoerd, en in 1885, toen de zetels wederom op billijker wijze werden verdeeld en de eischen van welstand opnieuw werden verlaagd, waardoor het getal kiezers met 75 % toenam. Na de hervorming van 1867 kwamen naast de Conservatieven en Liberalen ook Radicalen in het Lagerhuis, wier democratisch programma langzamerhand door de liberale partij werd overgenomen. Het hoofd der liberale partij werd de oorspronkelijk conservatieve Gladstone. Zijn groote staatkundige tegenstander, nl. de leider der conservatieven, was Disraëli, later tot Lord Beaconsfield verheven. Hij was van afkomst een Israëliet, doch werd later Christen. Over 't geheel kan men opmerken, dat, terwijl Gladstone binnenlandsche hervormingen tot hoofddoel had, Disraëli eene krachtige buitenlandsche politiek voerde. ■ Bij de verkiezingen van 1868 kregen de hberalen de meerderheid; Disraëli trad af; Gladstone werd minister (1868—'74) Belangrijk is dit ministerie 1°. door verbetering van 'tonderwijs; 2°. door de ballot-act van 1872 (zie boven); 30. door hervormingen in Ierland; 4°. door de wettige erkenning der trade-unions in 1871. Een enkel woord nog over punt 3 en 4. Door naar Amerika uitgeweken Ieren was eene geheime vereeniging gesticht, die der F e n i a n s, met het doel, door geweld Ierland tot eene zelfstandige republiek te maken. Hunne pogingen werden bijtijds verijdeld, maar nu stelde Gladstone twee hervormingen voor, die ook aangenomen werden : a) De Engelsche kerk werd in Ierland als staatskerk opgeheven (1869), het recht van tiendheffing werd haar ontnomen. Tevens verloor zij er hare domeinen; een gedeelte van de opbrengst ervan werd bestemd voor ziekenhuizen en instellingen van weldadigheid. 6) Bij de I r i s h 1 a n d a c t (1870) trachtte men den eigenaar te verplichten, schadevergoeding aan zijn pachter te geven voor 853 de verbeteringen, die deze aan de hoeve had aangebracht, indien hij den pachter de huur opzei. De trade-u nions — werkliedenvereenigingen — waren altijd beschouwd als vereenigingen, die de werklui tot werkstakingen aanspoorden en daardoor tot armoede brachten. Maar eene enquête, tegen de trade-unions ontworpen, viel geheel ten hunnen gunste uit; vandaar hunne wettige erkenning. De strafbepalingen tegen de pogingen, om werklieden over te halen, aan eene werkstaking geen afbreuk te doen, b.v. het posten, wilde Gladstone echter niet afschaffen. Dat was één der redenen, dat hij bij de verkiezingen in 1874 de nederlaag leed, temeer, omdat de conservatieven die afschaffing beloofden. Ook vonden velen het buitenlandsch beleid te zwak. Gladstone trad af; Disraëli werd minister. Inderdaad hief Disraëli die strafbepalingen op ; er kwam dus' volkomen gelijkstelling in rechten tusschen patroon (employer) en arbeider (workman). Overigens valt er uit 't binnenlandsch bestuur van dit ministerie weinig te vermelden. Maar zooveel te meer het het zich in 't buitenland gelden, zooals na den R u s s i s c h-T u r kflchen oorlog (zie blz. 321—322). Ook de koloniale bezittingen trachtte Disraëli uit te breiden. Hij trachtte Engeland's invloed te vestigen in Afghanistan (1878—'81), annexeerde Transvaal (1877), bezorgde de koningin den titel „keizerin van Indie" (1876), waarom hij zelf tot Lord Beaconsfield werd verheven. Maar de geestdrift voor de koloniale gezagsuitbreiding, voor dit politiek imperialisme, daalde, toen bleek, welke geldsommen zij verslond. En ook de Ieren kantten zich tegen Disraëli. 't Gevolg was, dat in 1880 de meerderheid in 't Lagerhuis weer omsloeg. Gladstone werd opnieuw minister. Kort daarop stierf Beaconsfield. Gladstone kwam terstond weer voor de Iersche kwestie te staan. In Ierland was nl. inmiddels de partij ontstaan, die een zelf- < standig bestuur voor dit eiland en een afzonderlijk Iersch parlement wilde. Leider van deze Home-rul e-p a r t ij werd de Fik. Leerb. Alg. en Vad. Oetch. 12 De wettige erkenning der trade-unions. 1871. t Ministerie Disraëli. 1874—1880. iladstone en de Iersche kwestie. 1880—'85. 354 Home-rulers en Unionisten. Protestantsche Ier Par nel 1, „de ongekroonde koning van Ierland". De Iersche afgevaardigden begonnen in het parlement eene stelselmatige obstructie, om den geregelden loop der werkzaamheden te verlammen en 't parlement te dwingen, zijne aandacht op de Iersche kwestie te vestigen. Onder de Iersche boeren werd de Landleagne opgericht met als doel, verlaging der pachtsommen te verkrijgen en de Iersche pachters tot kleine grondbezitters te maken. Om de landlords te dwingen, ried Paroell den boeren, wien de pacht was opgezegd, aan, niet eer te vertrekken, vóór de pohtie hen daartoe noodzaakte ; eene hoeve, op die manier ontruimd, werd door geen anderen boer gepacht. De verdreven boeren werden geldelijk ondersteund, vooral van wege de Ieren in Amerika. In 1880 begon het boycotten (genoemd naar een kapitein Boycott, op wien het voor het eerst werd toegepast); wie geboycot werd, vond geen knecht, om hem te dienen, geen leverancier, die hem iets wilde verkoopen ; hij stond aan allerlei kwellingen, zelfs aan moordaanslagen bloot. Zoodanig was de toestand, toen Gladstone aan het bewind kwam. Eerst besloot de regeering tot den strijd; Parnell o. a. werd gevangen genomen, de League ontbonden. Maar spoedig besloot Gladstone tot gematigder optreden ; de gevangenen werden weer vrijgelaten en hij kondigde eene nieuwe agrarische wet aan. Een kleine groep Ieren wilde echter een gewapenden opstand ; zij vermoordden den onderkoning en den ondersecretaris van Ierland (1882) en pleegden herhaaldehjk dynamietaanslagen. Na de verkiezingen in 1885 bleek het Lagerhuis te bestaan uit 333 hberalen, 251 conservatieven en 86 Iersche home-rulers, die dus de kamer beheerschten. Gladstone had reeds tijdens de verkiezingen zich voor 't beginsel van home-rule verklaard, maar daarin wilde een deel der hberalen, in 't bijzonder de radicalen onder leiding van Chamberlain, hem niet volgen. Toen hij dan ook in 1886 de instelling van een afzonderlijk Iersch parlement en Uitvoerend Bewind voorstelde, werdzulks verworpen, 't Lagerhuis werd ontbonden en bij de verkiezingen ging het niet 356 om liberaal of conservatief, maar om H o m e-r u 1 e r of Unionist (voorstander van de eenheid van het rijk). De Unionisten, waarvan velen tevens groote voorstanders waren van protectionisme, kregen eene aanzienlijke meerderheid: thans kwam het ministerie Salisbury (1886—'92). Natuurlijk hield deze regeering de groot-grondbezittere de' hand boven 't hoofd. Maar door twee omstandigheden eindigde de crisis: 1°. de Paus veroordeelde het optreden der Ieren (1888) en 2°. Parnell compromitteerde zich door een echtbreukproces (1890). Een deel der Ieren koos toen een nieuwen leider en ook de dood van Parnell herstelde de eenheid niet volkomen. Uit het binnenlandsch bestuur van 't ministerie Salisbury moet gewezen worden op de instelling van graafschapsraden en raden voor de kleine gemeenten (de steden bezaten ze reeds lang), die door de kiezers gekozen worden. Vóór dien tijd lag het bestuur der graafschappen en der kleine gemeenten in handen van ambtenaren der kroon ; 't was ■ dus weer een stap in democratische richting. In 1892 kregen opnieuw de hberalen de meerderheid. Nog eens werd Gladstone minister. Hij stelde opnieuw eene ietwat gewijzigde Home-rule-wet voor, die door 't Lagerhuis werd aangenomen, maar door 't Hoogerhuis met 419 tegen 41 stemmen werd verworpen. Kort daarna trad Gladstone af. In 1898 overleed „the grand old man". Premier werd Lord Roseberry, die voortdurend in strijd was met 't Hoogerhuis. Tevergeefs begon de liberale partij thans hare aanvallen op het Huis der Lords ; het ministerie vond te weinig steun in 't Lagerhuis en trad in 1895 af. De nieuwe premier Salisbury ontbond terstond het Lagerhuis ; de Unionisten kregen eene groote meerderheid. Salisbury nam ook Chamberlain als minister van koloniën in het kabinet op. Chamberlain in 't bijzonder wilde Engeland's koloniale macht verder uitbreiden, waarvan o. a. de Boerenoorlog het gevolg is geweest (zie § 78). /oorloopig einde van de Iersche crisis. Instelling van plaatselijke besturen. 1888. Ministerie Gladstone. 1892—-'96. Roseberry. 1895. Ministerie Salisbury, daarna Balfoor. 1895—1906. 356 Buitenlandsche politiek onder Eduard Vil 1901—1910 Iersche landwet. 1903. Einde van 1 ministerie Balfour. In 1901 stierf koningin Victoria, die opgevolgd werd door hiaar zoon Eduard VII (1901—1910). Deze heeft, dank zij zijne diplomatieke talenten, veel bijgedragen tot versterking van Engelands internationale positie. Met Prankrijk kwam Engeland in vriendschappelijke verhouding; de gescliillen met Rusland in Azië werden uit den weg geruimd (zie § 79); met Japan sloot Engeland een verbond (zie § 79); in Noorwegen en in Spanje werden Engelsche prinsessen koningin. 1 Alleen tegenover Duitschlaud, waar men van de insluitingspolitiek door Engeland ging spreken, was de verhouding minder gunstig. In 1902 trad Salisbury wegens hoogen leeftijd af ; Balfour werd premier. Het ministerie deed in 1903 eene ernstige poging tot verbetering der Iersche toestanden; er werd eene wet (de W y n d h a m-a c t) aangenomen, die ten doel had, den Ierschen pachters het verkrijgen van grond in eigendom te vergemakkelijken. Eene groote som werd nl. toegestaan, om van de landheeren land te koopen, ten einde dit weer aan de pachters te verkoopen ; deze behoeven de som niet in eens aan den staat te betalen, doch kunnen telken jare een vaste som aan den staat opbrengen, zoodat zij na verloop van zeker aantal jaren koopsom en rente geheel hebben afbetaald. * In 't zelfde jaar trad Chamberlain uit 't ministerie, om beter propaganda te kunnen maken voor zijne nieuwe denkbeelden, nl. door een soort Tolverbond de Engelsche koloniën nader aan 't moederland te verbinden; samen zouden zij door een sterk protectionistisch tarief tegenover den vreemde staan, terwijl binnen „greater Britain" de vrijhandel zou bestaan. Naast het politieke imperialisme kan men deze beweging aanduiden als economisch imperialisme. Balfour heeft zich nooit duidelijk over die plannen uitgelaten, maar niet onwaarschijnlijk waren zij mede de oorzaak, dat de regeering bij tusschentijdsche verkiezingen herhaaldelijk geslagen werd, wat ten slotte — in 1905 — leidde tot het aftreden van 't ministerie. 857 Thans werd de liberaal C a m p b e 11-B annermann leider van het nieuwe ministerie. De verkiezingen in 1906 verschaften dit ministerie eene groote meerderheid. Voor 't eerst sinds deze verkiezing is er eene onafhankelijke arbeiderspartij in 't Lagerhuis, die echter toch de liberale politiek het naast staat. In 1908 trad Campbell-Bannermann wegens ziekte af en stierf kort daarop ; A 8 q u i t h werd toen hoofd van 't ministerie, dat tijdens den Wereldoorlog in een coalitie-kabinet werd veranderd, door ook leden der oppositie op te nemen. In 1916 werd Lloyd George hoofd van het ministerie. In 1909 begon in Engeland een belangrijke binnenlandsche 1 strijd. Lloyd George, de minister van financiën, bad bij het' ontwerpen van dé begrooting met een groot tekort te rekenen, veroorzaakt door de uitgaven voor de vloot en het met 1 Jan. 1909 in werking getreden pensioen voor den ouden dag. De begrooting verhoogde daarom verschillende belastingen en stelde nieuwe in. Het Lagerhuis nam met groote meerderheid de begrooting aan, doch zij werd door het Hoogerhuis verworpen onder aanneming van eene motie, waarin het verklaarde, die begrooting niet te kunnen goedkeuren, vóór het land de gelegenheid had gehad, er zijn oordeel over uit te spreken. Men bedenke daarbij bovendien, dat de regeering zonder tariefhervorming de noodige inkomsten had gevonden; bij goedkeuring der begrooting zou tarief herziening van de baan wezen, en de groote meerderheid van het Hoogerhuis was protectionistisch. Met de verwerping der begrooting begon tevens de grondwettige strijd. Volgens het in Engeland oppermachtige gewoonterecht heeft alleen het Lagerhuis over de geldmiddelen te beshssen ; de bekrachtiging door het Hoogerhuis en door den Koning is niet meer dan een vorm. Volgens de regeering had het Hoogerhuis dus zijne bevoegdheid overschreden. In 't algemeen kwam daar de grief bij, dat het Hoogerhuis alle wetsvoorstellen van eene unionistische regeering gereedelijk goedkeurde, maar, zoodra de liberalen aan het bewind waren, scherp oppositie voerde en dan gedurig belangrijke wetsontwerpen verminkte of verwierp. De ministeries sinds 1905. De constitutlmeele strijd van 1909— 1912. 358 Het Lagerhuis werd ontbonden en bij de verkiezing ging het dus vooral om drie zaken: 1°. om het recht van 't Hoogerhuisj de begrooting te verwerpen, 2°. het onbeperkte vetorecht van het Hoogerhuis, 3°. protectie of. vrijhandel. Daarnaast kwam de kwestie van 't zelfbestuur van Ierland, wat van de hberalen wel, maar van de unionisten niet te verwachten was. De uitslag van de verkiezing (in Jan. en Pebr. 1910) was, dat de unionistische partij wel zetels won, doch dat de hberalen, de arbeidersafgevaardigden en de leren (onder leiding van Redmond f 1918) samen eene belangrijke meerderheid behielden (meer dan 120 stemmen). Het Hoogerhuis nam de begrooting thans aan. Doch nu wilde de regeering de macht van het Hoogerhuis aantasten. De tegenpartij beweerde echter dat de verkiezing allereerst over de begrooting had geloopen, doch niet over de grondwettige kwestie en de macht van het Hoogerhuis ; voorts verluidde het, dat de nieuwe koning George V (sinds 1910) wenschte, dat het land zich daarover nog eens zou uitspreken. In allen gevalle, het Lagerhuis werd weer ontbonden, doch als gevolg van de nieuwe verkiezingen nam de meerderheid der regeering nog met enkele stemmen toe (Dec. 1910). Reeds in 1911 zette de regeering de Parlementswet door, waarbij werd vastgesteld: 1°. alleen het Lagerhuis heeft over de financieele wetsontwerpen te beslissen ; 2°. een wetsontwerp van niet-financieelen aard wordt ook zonder goedkeuring van het Hoogerhuis den Koning ter bekrachtiging voorgelegd, indien het in drie achtereenvolgende zittingen van het Lagerhuis (van 't zelfde parlement of niet) wordt aangenomen en er minstens twee jaar verstreken zijn tusschen de eerste indiening en de laatste aanneming. Evenals in 1832 zag de groote meerderheid van het Hoogerhuis van verzet tegen dit wetsontwerp af, toen bleek, dat de Koning desnoods zooveel Peers in het Huis zou benoemen, dat er voor het ontwerp eene meerderheid in het Hoogerhuis zou ontstaan. 359 § 72. Enkele hoofdfeiten uit de geschiedenis der overige Europeesche staten. In Italië werd Victor Emanuel II opgevolgdoor Humbert (1878—1900). Zijn belangrijkste minister was wel Crispi, die ten val kwam, toen zijn poging tot verovering van Abessynië eindigde met" een ernstige nederlaag der Italianen bij Adoea (1896). De slechte economische toestanden (grootgrondbezit met arme huurboeren; drukkende belastingen) brachten vele Italianen tot het anarchisme; Humbert werd in 1900 door een anarchist vermoord. Onder zijn opvolger Victor Emanuel III bezette Italië Tripolis (zie blz. 328—329). De Pausen na Pius IX zijn: Leo XIII (1878—1903), o. a. bekend door zijn encycliek Rerum Novarum, waarin hij op verbetering der arbeiderstoestanden aandrong, Pius X (1903—1914) en Benediktus XV (sinds 1914). * * In Spanje werd, nadat Leopold van Hohenzollern voor de kroon bedankt had, A m a d e u s, de tweede zoon van Victor Emanuel, door de liberale meerderheid der Cortez tot koning gekozen (1871). Tegengewerkt zoowel door de Republikeinen als door de legitimisten en de Carlisten, welke laatste onder den kleinzoon van Don Carlos, „Karei VII", een nieuwen krijg begonnen, deed hij reeds in 1873 vrijwillig afstand. Spanje werd eene republiek, maar in 1874 werd door een prónunciamiento van Martinez Campos de zoon van Isabella, Alphonsus XII, tot koning uitgeroepen ; hij aanvaardde in 1875 de regeering. De Carlistenoorlog werd in 1876 beëindigd; de Basken verloren hunne fuefo's. Alphonsus XII (f 1885) werd opgevolgd door zijn zoon Alphonsus XIII (sinds 1886), voor wien zijne moedor, Maria Christina, tot 1902 het regentschap voerde. Hij huwde met Ena van Battonburg, nicht van Eduard VU van Engeland. talie. 9e Pausen. De regeering In Spanje. 360 De SpaanschAmerikaansche oorlog. 1898. Verlies en verkoop der koloniën. Portugal. Staatkundige partijen. De voornaamste kolonie, die Spanje nog had overgehouden, was Cuba. Het slechte bestuur had op dit eiland reeds herhaaldelijk tot opstand geleid en in 1895 brak een nieuwe opstand uit. De Vereenigde Staten, deels uit financieele en commercieele overwegingen, deels uit sympathie met de opstandelingen, waren maar al te geneigd tusschenbeide te komen, en toen in 1898 door eene onbekende oorzaak een Amerikaansch oorlogsschip in de haven van Havanna door ontploffing tot zinken werd gebracht, eischten zij in een ultimatum van Spanje de onafhankelijkheidsverklaring van Cuba, wat. natuurlijk oorlog beteekende. De Spaansche vloot werd vernietigd in de haven van Manilla (door Dewey) en bij Santiago. Spanje zag zich genoodzaakt, nog in 1898 den vrede van Pargs te sluiten, waarbij het voor eene som gelds Cuba, Portorico en de Philippijnen afstond. In 'tvolgend jaar verkocht het de Marianan, de Carolinen èn de Palsoe-eilanden aan Duitschland. Zoo trad Spanje dus uit de rij der koloniale mogendheden. * * Portugal, sinds 1910 een republiek, heeft altijd nog eenige beteekenis als koloniale staat: in Afrika heeft bet twee groote gebieden op 'tvasteland liggen, nl. Angola en Portugeesch Oos t-A f r i k a. Pogingen tot vereeniging dier beide ieelen werden door Engeland verhinderd, dat zelfs met oorlog dreigde en een eskader naar Lissabon zond: Portugal moest afzien van een belangrijk deel van het Zambezi-gebied (1891). * * m In Beljië waren de voornaamste staatkundige partijen aanvankelijk de Liberalen en de Clericalen, die spoedig scherp tegenover elkaar kwamen te staan, vooral toen zich na de Encycliek van den Paus van 1864 en de verovering van den Kerkelijken Staat eene u 11ra-m ontaansche partij in België vormde. Naast de hberalen ontstonden op den duur andere partijen, als 361 radicalen en socialisten (in de Waalscbe gewesten met hunne talrijke arbeidersbevolking en in de groote steden), die met de liberalen vaak samengaan in de bestrijding der clericalen. Een belangrijk geschilpunt was de onderwijskwestie, nl. of het lager onderwijs vooral openbaar leekenonderwijs zou zijn of bijzonder onderwijs, door geestelijken te geven. Toen in '78 de hberalen de meerderheid kregen, zette het ministerie FrèreOrban eene schoolwet door, waarbij iedere gemeente verplicht werd, voor voldoend openbaar neutraal lager onderwijs te zorgen. Heftig werd die wet door de geestelijken bestreden ; zelfs werd de Belgische gezant van het Vaticaan teruggeroepen, toen de Paus de partij der geestelijken koos. Maar in 1884 kregen de clericalen de meerderheid en hebben haar tot 1919 behouden. Het nieuwe ministerie Malou bracht terstond eene nieuwe wet op het lager onderwijs tot stand. Wel moest een openbare neutrale school gehandhaafd blijven in die gemeenten, waar minstens twintig ouders erom vroegen, doch voor vele streken van België had dit ten gevolge, dat de openbare scholen werden vervangen door Katholieke, waarvan de onderwijzers, 't zij leeken, 't zij geef telijken, geen speciale akte van bekwaamheid behoeven te bezitten. De kieswet werd in 1893 zeer gewijzigd : er werd algemeen stem-! recht ingevoerd voor mannen boven 25 jaar, maar tevens kregen bepaalde categorieën personen (zooals huisvaders, mannen met bepaalde inkomsten, of zij, die zeker onderwijs hadden genoten) het recht, twee of drie stemmen uit te brengen (meervoudig kiesrecht). Heftig waren de socialisten tegen dat meervoudig kiesrecht gekant; in 1912 dreigden zij met eene algemeene staking, als de regeering niet tot grondwetsherziening wilde overgaan, ten einde tot opheffing van het meervoudig kiesrecht te komen. Toen de regeering talmde, brak inderdaad eene groote staking uit en onder indruk daarvan beloofde de regeering, dat eene commissie de kiesrechtkwestie zou onderzoeken. Door de krijgsgebeurtenissen van 1914 kwam dat alles natuurlijk van de baan. Bij België dienen wij nog te wijzen op de Vlaamsche beweging, die zich richt tegen de overbeersching van het i De onderwijskwestie. Set kiesrecht. De Vlaam;che beweging. 362 Kongo. Denemarken tijdens minister Estrup De grondwets herziening van 1915. Z«eden en Ifoorwegen. Fransch : de wetten verschenen alleen in de Fransche taal; de hooge standen in de Vlaamsche streken spraken Fransch. De vader van de Vlaamsche beweging is W i 11 e m s, terwijl van „Hendrik Concsienoe de wedergeboorte der Vlaamsche proza-hteratuur dagteekent". Sinds dien tijd zijn tal van Vlaamsche schrijvers en dichters opgestaan (Ledeganck, Van Beers, Guido Gezelle, enz.), die de Vlaamsche taal weer in eere brachten. Al werd ten slotte het Vlaamsen ook wettelijk in bijna alle opzichten met het Fransch gelijkgesteld, er zal nog heel wat water door de Schelde moeten loopen, vóór het ideaal der Vlamingen, dat in de Vlaamsche gebieden de Vlaamsche taal gebruikt wordt in onderwijs, in bestuur, in het leger en bij de rechtspraak, wat kortweg uitgedrukt wordt in de formule „In Vlaanderen Vlaamsch", zal zijn verwezenlijkt. 8 Als kolonie verwierf België in 1908 het Kongogebied (zie blz. 382). * * * In Denemarken werd onder het ministerie Estrup (1875—'94) een soortgelijke ernstige oonstitutioneele strijd gevoerd als in . Pruisen onder Bismarck : de 2** Kamer (Folkething) verwierp om de hooge oorlogsuitgaven de begrooting en de regeering liat haar enkel door de l»1* Kamer (I^ndthing) goedkeuren. Pas in 1894 keurde de 2*? Kamer de begrooting goed, en eerst toen — dus na de overwinning — legde Estrup zijn ambt Bèér.J Onder de regeering van den tegenwoordigen koning Christ i a a n X brak een nieuwe strijd tusschen 2de en l»te Kamer uit, thans over de voorgenomen grondwetsherziening, die pas tot stand kwam, nadat de conservatieve meerderheid in de 1ste Kamer minderheid was geworden. Die herziening van 1915 voerde als hoofdbeginsel in : gelijk en algemeen kiesrecht voor man en vrouw. * * In 1815 werden Zweden en Noorwegen een personeele unie. In 1818, na den dood van Karei XIII, kwam het huis B e r n ad o 11 e aan de regeering. Van 1872—1908 regeerde Oskar 363 II, onder wien het tot ontbinding der Unie ia gekomen. Noorwegen wenschte in 't bijzonder tegenover het buitenland grootere zehstandigheid; de Noren drongen met kracht aan op eigen consulaire vertegenwoordiging en toen de Koning beslist bleef weigeren, volgde de breuk : Noorwegen erkende Oskar II niet langer en droeg bij volksstemming de kroon op aan prins Karei van Denemarken (gehuwd met een dochter van Eduard VII van Engeland), die haar aanvaardde onder den naam H a akon VII (1905). In Zweden regeert thans Gustaaf V. § 73. De parlementaire geschiedenis van Nederland van 1872—1887. De grondwetsherziening van 1887. Na ± 1870 kon men in de liberale partij twee richtingen 1 onderscheiden, nl. een meer behoudende en een meer vooruitstrevende, welke laatste wilde, dat de staat op sociaal gebied zou ingrijpen ; haar belangrijkste woordvoerder was toen Mr. S. van Houten, die, gebruik makende van het recht van initiatief, de wet, verbiedende den arbeid van kinderen beneden 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen, wist tot stand te brengen (1874V Wat de andere partijen betreft, de Katholieken sloten zich meer en meer aan bij de Anti-Revoltrtionnairen wegens de schoolkwestie; de laatstgenoemden verloren in 1876 door den dood hun bekwamen leider Groen van Prinsterer, maar vonden een nieuwen kundigen leider in Dr. A. K u y p e r. De schoolkwestie kwam sterker dan ooit te voren op den voor-; grond, sinds het liberale ministerie Kappeyne van de Coppello een nieuwe wet op het Lager Onderwijs tot stand bracht (1878). Aan de gemeenten zou het rijk 30 % van de uitgaven voor dat onderwijs vergoeden ; nieuwe voorschriften werden vastgesteld betreffende de inrichting der schoollokalen, het aantal onderwijzers in verhouding tot het getal leerlingen, en de vakken, die moesten worden onderwezen. Het doel van de wet was, het peil vap het lager onderwijs te verhoogen. Het subsidieeren der bijzondere scholen werd evenwel niet opgenomen, en, daar ook deze scholen naar de bepalingen )e staatkundige partijen. 3e schoolwet van 1878. 364 Het 3de min. Heemskerk. 1883—1888. Drang tot grondwetsherziening. der wet moesten worden ingericht, werd op de kerkelijke partijen een zware last gelegd; het streven van Anti-Revolutionnairen en Katholieken bleef thans gericht op wijziging van die wet en tevens van het artikel der grondwet, dat het openbaar onderwijs op den voorgrond stelde. In 1883 trad wederom een ministerie op met den ervaren en tactvoUen Heemskerk aan het hoofd (derde1 ministerie Heemskerk (1883—1888). Van dit ministerie verdient vermelding de invoering van een nieuw strafwetboek in 1886 (van de hand van den rechtsgeleerde Modderman), terwijl ter voorbereiding van een fabriekswetgeving op voorstel van het 2&> Kamerlid Goeman Borgesius de 2*> Kamer besloot, een onderzoek (enquête) in te stellen naar de toestanden der arbeiders in fabrieken en werkplaatsen. Vooral echter is het 3de ministerie Heemskerk van belang door de grondweteherziening van 1887. Op verschillende punten bleek langzamerhand wijziging in de grondwet wenschelijk. 1°. In verband met de toegenomen geestelijke ontwikkeling oordeelden velen het wenschelijk, dat een breedere kring van burgers medezeggenschap kreeg in de staatsaangelegenheden, en daaraan stonden de grondwettige bepalingen betreffende het kiesrecht in den weg. 2°. Algemeen werd wenschelijk geoordeeld, de bepalingen betreffende de troonopvolging te verduidelijken in verband met de talrijke sterfgevallen, die ons vorstenhuis in de laatste jaren hadden getroffen. In 1877 stierf Koningin Sophie; in 1879 de oudste zoon des Konings ; in 't zelfde jaar 's Konings broeder, Prins Hendrik; in 1881 's Konings oom, Prins Frederik ; eindelijk in 1884 overleed Prins Alexander. Willem III was toen nog de eenige agnaat — d. i. mannelijke afstammeling langs mannelijke lijn — van Willem I; de aangewezen troonopvolgster werd toen Prinses W i 1 h e 1m i n a, in 1880 geboren uit 's Konings 2^ huwelijk met Emma van Waldeok-Pyrmont. 1 Het 2de min. Heemskerk was van 1874—'77 en bracht o. a. deWet op het Hooger Onderwijf (1876) tot stand. 865 Reeds in 1883 werd een commissie benoemd met Heemskerk als voorzitter, om te onderzoeken en aan te wijzen, welke bepalingen der grondwet gewijzigd dienden te worden. In het begin van 1886 diende de regeering de wetsontwerpen tot grondwetsherziening in en in 1887 kwam de herziening tot stand. Van de wijzigingen noemen wij : 1°. Het aantal leden van de 2*° Kamer werd gebracht op 100; zij worden gekozen voor 4 jaar en treden tegelijk af. 2°. Het aantal leden van de 1't» Kamer werd gebracht op 50. Zij konden voortaan niet alleen gekozen worden uit de hoogst aangeslagenen in 's Rijks directe belastingen, doch ook uit hen, die een of meer hooge en gewichtige openbare betrekkingen, door de wet aan te wijzen, bekleedden of bekleed hadden. 3°. Wat het kiesrecht voor de 2*> Kamer betreft, de census verviel in de grondwet; art. 80 bepaalde, dat de kieswet de kenteekenen van geschiktheid enmaatschappelijken welstand moest vaststellen, die men moest bezitten, om het kiesrecht te mogen uitoefenen. Over de grootte van den welstand, den graad van geschiktheid sprak dat artikel dus niet; wegens zijn rekbaarheid heeft men het daarom wel het caoutchoucartikel genoemd. Dat het evenwel algemeen kiesrecht toeliet, werd over 't geheel ontkend. Verder werd de regeling der troonopvolging verduidelijkt en de regeling van den verplichten krijgsdienst van enkele beperkende voorachriften ontdaan. Het onderwijsartikel werd niet veranderd, maar toch was duidelijk gebleken, dat vele Liberalen geen grondwettig bezwaar meer hadden tegen subsidies aan bijzondere scholen. De herziening van 1887. § 74. De parlementaire geschiedenis van Nederland van 1887—± 1914. Na de grondwetsherziening van 1887 valt op staatkundig gebied groote verdeeldheid te constateeren. Verschil van meening over onderscheidene maatschappelijke en staatkundige vraagstukken, zooals over sociale wetgeving en de kiesrechtuitbreiding, De staatkundige partijen. 366 De kerkelijke partijen aan het bewind. lebben er toe geleid, dat in de plaats van één liberale partij zioh mkele vrijzirinige partijen vormden, terwijl ook in de gelederen ier anti-revolutionnaire partij scheuring kwam. Bovendien kwam ie partij der Sociaal-Democraten op. De conservatieve partij laarentegen verdween ; hare leden gingen óf naar de liberale bi naar de anti-revolutionnaire zijde over. Tegen het jaar 1901 bracht vooral de schoolkwestie een verbond tusschen de Katholieken en de Anti-Revdutionnairen in hunne verschillende geledingen tot stand; deze clericale of kerkelijke partijen, nl. Anti-Revolutionnairen, Christelijk-Historischen en Roomse h-K atholieken vormen de rechterzijde in de Kamer. Daartegenover stonden de vrijzinnige of linksche partijen, o. a. de V r ij-L i b e r-alen, de Liberale Unie, de Vrijzinnig-Demooraten, de Sooiaa 1-Democraten. In de 2de Kamer hebben de partijverhoudingen na de jongste grondwetsherziening zeer gewisseld. In de lste Kamer was tot 1904 de meerderheid vrüzinnig ; toen werd die Kamer „omgezet" en de rechtsche meerderheid is daar sinds dien tijd in verband met de samenstelling der Provinciale Staten gehandhaafd. Om van de door de herziening mogelijk gemaakte uitbreiding van het kiesrecht dadelijk partij te trekken, was in een der additioneele artikelen van de grondwet een voorloopig kiesreglement opgenomen, waardoor het aantal kiezers meer dan verdubbeld werd. De uitbreiding van het kiezerscorps kwam vooral ten goede aan de anti-revolutionnaire partij, die vele aanhangers telt onder de kleine burgerij. Bij de verkiezingen sloten de Anti-Revolutionnairen zich aan bij de Katholieken, onder wie Dr. Schaepman veel invloed had, en 'tgevolg was, dat de Kamer werd „omgezet" en uit de kerkelijke partijen het ministerie Ma okay (1888—1891) werd gevormd. (Voor het eerst kregen de Sooialisten een zetel in de Kamer door de verkiezing van Domela Nieuwenbuis, die later den anarchistischen kant opging.) 367 Het nieuwe ministerie trachtte de schoolkwestie tot oplossing te brengen. Ook een gedeelte der Liberale partij gevoelde veel voor de grief der kerkelijken, dat zij moesten bijdragen tot de kosten van de openbare school en bovendien nog hunne eigen scholen moesten onderhouden. Die Liberalen, die immers de meerderheid hadden in de Eerste Kamer, legden zicb dus neei bij de voorgestelde wijziging der wet op het Lager Onderwijs, waarbij aan de bijzondere scholen, die aan zekere voorwaarden voldeden, subsidie uit de schatkist werd toegekend (1889). Voorloopig was daarmede een einde gemaakt aan den schoolstrijd, Van dit ministerie is verder afkomstig de Arbeidswet van 1889. De treurige bevindingen van een enquête-commissie (zie blz. 363) toonden aan, hoe noodzakelijk het was, van overheidswege, ten bate van kinderen, vrouwen en jeugdige personen in te grijpen. Bij deze arbeidswet werd kinderarbeid verboden en overmatige en gevaarlijke arbeid van jeugdige personen en vrouwen tegengegaan. In (Nov.) 1890 stierf Willem HL Hij werd opgevolgd dooi zijn dochter Wilhelmina (1890—heden), voor wie van 1890—1898 de koningin-weduwe Emma het regentschap voerde. WUheimina huwde in 1901 met hertog H e n d r i h van Mecklenburg-Schwerin, uit welk huwelijk ir 1909 prinses J u 1 i a n a is gesproten. In 1891 kregen de Liberalen weer de meerderheid en trad hel ministerie Van Tienhoven-Tak van Poortvliet op. De minister van financiën, Pierson, maakte zich verdienstehjk door een gedeeltelijke hervorming van ons belastingstelsel in de jaren 1892 en '93, die noodig was, omdat de vermo genden naar verhouding veel te weinig in de belasting bijdroegen In 1892 werd aangenomen de wet op de vermogens belasting, werd de zoutaccijns verminderd en d< accijns op de zeep afgeschaft; in 'tvolgend jaar werc de willekeurige patentbelasting afgeschaft en daartegenover d« bedrijfsbelasting ingevoerd (in 1915 venrangen dooi de inkomstenbelasting). De schoolwet van 1889. Arbeidswet. Het Oranjehuls. Belastingwetten van Pierson. [ 368 Het kieswetontwerp vai Tak van Poortvliet. De kieswet Van Houten. 1896. Het ministerie PiersonGoenwiBorgesius. 1897—1901. De poging tot uitbreiding van het kiesrecht mislukte evenwel. Het wetsontwerp van minister Tak van Poortvliet wilde het kiesrecht aan allen verleenen, die in de behoeften van hun eigen gezin konden voorzien en konden lezen en schrijven. Sommigen oordeelden de uitbreiding, die 't kiezerscorps zoodoende zou krijgen, veel te groot, anderen waren van meening, dat het wetsontwerp in strijd was met de grondwet, die uitdrukkelijk kenteekenen van geschiktheid. en maatschappelijken welstand verlangde, 't Gevolg was, dat de Kamer een amendement aannam, 't welk de minister als een inbreuk op het beginsel van zijn wetsontwerp beschouwde. Hij nam het wetsontwerp terug ; de 2de Kamer werd ontbonden; de nieuwe verkiezingen vielen ten nadeele van het ministerie uit (1894), dat aftrad en vervangen werd door het ministerie Roë 11-Van Houten (1894—'97). Aan minister Van Houten gelukte het, in 1896 een nieuwe kieswet tot stand te brengen. Zij bepaalde den minimum-leeftijd van de kiezers op 25 jaar, voerde de candidaatsteUing in, waarborgde het geheim der stemming beter door de invoering van het couloirstelsel, waarbij de kiezers op afgescheiden lessenaars in het stembureau het stembiljet invullen, en onderscheidde, wat de kenteekenen van maatschappelijken welstand en geschiktheid betreft, twee soorten kiezers, nl. belastingkiezers en niet-belartingkiezers. De eersten, die het hoofdbestanddeel van het kiezerscorps vormden, waren aangeslagen in één of meer der rijks directe belastingen; de anderen werden nog onderscheiden in woning- of huurkiezers, loon- en pensioenkiezers, spaarkiezers en examenkiezers. Door de verkiezingen van 1897 kregen de geavanceerde Liberalen de meerderheid, terwijl ook de Sociaal-Democratische partij, die sinds 1891 niet vertegenwoordigd was, enkele zetels veroverde. Thans trad op het ministerie Pierson-Goeman Borgesius (1897—1901), dat vele belangrijke wetten tot stand bracht. In 'tbelang van den arbeidenden stand waren de Ongevallenwet (1901), die de werkgevers verplicht, hunne 869 werklieden te verzekeren tegen de financieele gevolgen vaD ongevallen, hun in verband met de uitoefening van hun bedrijf overkomen en de Woningwet (1901), die bepalingen inhoudt aangaande de volkshuisvesting. De persoonlijke dienstplicht werd door de „militiewet 1901" JDgevoerd ; de schutterijen werden opgeheven en een landweer ingesteld. Het schoolbezoek werd bevorderd door de Leerplichtwet. Bij de verkiezingen van 1901 behaalden de vereenigde AntiRevolutionnairen en Katholieken de overwinning ; het ministerie K u y p e r (1901—1905) trad op. Bovendien ging bij de verkiezing der Provinciale Staten in Zuid-Holland de meerderheid voor de Liberalen verloren, wat onder dit ministerie zou leiden tot „omzetting" van de lst« Kamer (waarvan uit Zuid-Holland 10 van de 50 leden zitting hebben). Een moeilijken tijd beleefde bet ministerie in 1903. In Amsterdam braken in Januari van dat jaar werkstakingen uit, waaraan ook spoorweg-personeel deelnam, zoodat het verkeer met de hoofdstad voor korten tijd werd stop gezet. Een herhaling daarvan wilde het ministerie voorkomen, en daarom diende het een drietal wetsontwerpen in, waarbij staking of dienstweigering van ambtenaren of bij 't spoorwegverkeer werkzame personen onder bepaalde omstandigheden strafbaar werd gesteld, en de vrijheid, om in tijden van staking te werken, beter werd verzekerd. Tegen die wetsontwerpen begon een hevige agitatie; Socialisten en Anarchisten (Troelstra en Domela Nieuwenhuis) sloten zich aaneen ; een nieuwe spoorwegstaking — thans een zuiver politieke staking — begon in April 1903, zelfs de algemeene werkstaking werd geproclameerd. Maar de regeering trad krachtig op ; de stakingen, die trouwens verre van algemeen waren, mislukten; de wetsontwerpen werden met bijna algemeene stemmen aangenomen. Het ministerie had op zijn programma drie hoofdpunten staan : < 1°. „vrijmaking" van het onderwijs in zijne verachillende geledingen ; 2°. arbeiderspensionneering ; 3°. verandering van onze tarief wet in protectionistischen geest, vooreerst om de middelen voor de sociale verzekering te verkrijgen en verder om den „natio- De spoorweg, staking van 1903. )nderwijswetten. 370 Het minister! De Mee sterVan Baalte 1905—1908 nalen arbeid" te bevorderen. Van dit programma is alleen het eerste punt gedeeltelijk afgewerkt. In 1904 diende de regeering een nieuwe wet op het hooger onderwijs in, waarbij de Polytechnische School te Delft verheven werd tot „Technische Hoogeschool" en gegradueerden van bijzondere hoogescholen, zooals van de Calvinistische Vrije Universiteit in rechten gelijk gesteld kunnen worden met die van openbare universiteiten in zake het bekleeden van sommige ambten. Bovendien kunnen bij Koninklijk Besluit bijzondere gymnasia aangewezen worden als bevoegd, om aan hunne leerlingen, evenals de openbare, het getuigschrift van bekwaamheid tot universitaire studie af te geven. Voorts kan aan bijzondere gymnasia en bijzondere hoogescholen onder zekere voorwaarden subsidie uit 's Rijks kas worden verleend. De Tweede Kamer nam het wetsontwerp aan, doch het werd door de Eerste Kamer verworpen. De regeering ontbond dit lichaam, en in de nieuwe Eerste Kamer kreeg thans de rechterzijde de meerderheid (1904). In 1905 werd het wetsontwerp opnieuw ingediend en thans door de beide Kamers aangenomen, gelijk ook een wijziging in de wet op het Lager Onderwijs, waarbij het rijkssubsidie aanmerkelijk werd verhoogd. Tegen beide wetten had de Linkerzijde zich heftig verzet. Een felle verkiezingsstrijd vond in 1905 plaats, met als gevolg, dat de Tweede Kamer 52 leden van de linkerzijde (waaronder 7 Socialisten) en 48 van de rechterzijde telde. ' Het miriisterie Kuyper trad af en maakte plaats voor het kabinet De Meester-Van Raalte (1905—08), be' staande uit Unie-Liberalen en Vrijzinnig-Democraten. Het bracht de Wet op het Arbeidscontract tot stand en voerde de reeds vroeger (in 1901) aangenomen Kinderwetten in, waarbij voogd ij raden werden ingesteld en tuchtscholen werden opgericht. In 1907 diende de regeering voorstellen tot grondwetsherziening in, waarbij het „caoutchouc-artikel" vervangen zou worden door een blancoartikel, dat den gewonen wetgever bij het aanwijzen van de kiezers geheel de vrije hand zou laten. Maar voordat zij in 871 behandeling konden worden genomen, trad het ministerie af, toen de 2ie Kamer de oorlogsbegrooting verwierp. In 1908 aanvaardde het ministerie Heemskerk, samengesteld uit de rechtsche partijen, de regeeringstaak. De periodieke verkiezing van 1909 bezorgde dit ministerie een groote meerderheid. Het zette de „vrijmaking" van het onderwijs voort; de wet op het Middelbaar Onderwijs werd zoodanig gewijzigd, dat ook aan bijzondere hoogere burgerscholen onder bepaalde voorwaarden subsidies uit 's Rijks kas kunnen worden verstrekt. De arbeidswet werd in 1911 gewijzigd (min. Talma) en belangrijke wijzigingen werden in de mihtiewet aangebracht (min. Colijn). Wetten tot verzekering van arbeiders tegen de geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom („Invahditeitswet") en tot regeling der arbeiders-ziekteverzekering („Ziektewet"), kwamen eveneens tot stand ; de eerste trad, na gewijzigd te zijn, in 1919 in werking. Een ontwerp tot wijziging van de tariefwet in protectionistischen geest (van min. Kolkman) werd ingediend, benevens voorstellen tot grondwetsherziening, krachtens welke het bijzonder onderwijs regel, het openbaar onderwijs aanvulling zou zijn. In 1912 sloten de vrijzinnigen, die zicb met verschillende van die wetten of wetsontwerpen niet konden vereenigen, zich op een gemeenschappelijk programma nauwer aaneen tot de concentratie, en bij den verkiezingsstrijd in 1913 werkten concentratie en sociaal-democratie bij de herstemmingen samen tegen de coalitie. Het resultaat was, dat de rechterzijde in de minderheid kwam. (De stand der partijen werd: coalitie 46, concentratie 39 en de sociaal-democraten 15 zetels). Het min. Heemskerk diende zijn ontslag in en de Koningin droeg aar Dr. Bos, den toenmaligen leider der Vrijzinnig-Democraten ii de 2de Kamer, de vorming van een ministerie op uit de g eh e e 1 e linkerzijde. Dit mislukte door de weigering der sociaal democraten, om zitting te nemen in een ministerie. De vrijzin nige kamerfracties gevoelden zich niet geroepen, om enkel eer „concentratie-ministerie" te vormen. Nu kreeg M r. C o r 1 Het ministerie Heemskerk. 1908—1913. De verkiezingen van 1918. 372 van der Linden opdracht, een „extra-parlementair" ministerie samen te stellen. Deze slaagde daarin, en einde Augustus 1913 aanvaardde het ministerie Gort van der Linden de regeeringstaak. Celebes. Borneo. Lombok. § 75. De Nederlandsche koloniën sinds ± 1848. In de tweede helft der 19de eeuw en in de 203te eeuw zijn groote gebieden, die nog steeds onafhankelijk waren, aan ons gezag onderworpen en werd onze invloed in andere streken versterkt. Op Celebes moesten tegen Boni meer dan eens de wapenen worden opgevat; de laatste expeditie dagteekent van 1905 en eindigde met de gevangenneming van den vorst. Vervolgens — sinds 1907 — werd ons gezag in Centraal-Celebes gevestigd. Celebes werd meer bekend o. a. door de Zwitsersche neefs S arasin, door onzen mijningenieur Abendanon en door de zendelingen Kruyt en Adriani. In de Wester-Afdeeling van Borneo bezorgden de Chineezen op de goudvelden van Montrado ons moeilijkheden. Ver. s p y c k maakte hieraan in 1855 een einde. In de Zuider- en Ooster-Af deeling kwamen wij in strijd met den Sultan van Bandjermasin. Ook hier herstelde Verspyck ons gezag ; in 1863 kwam het land rechtstreeks onder ons bestuur. Over de Dajaks hebben wij uitvoerige mededeelingen te danken aan Prof. Nieuwenhuis. Ook over de Kleine Soenda-eilanden is ons gezag uitgebreid of bevestigd. Een bloedigen strijd hadden wij te voeren op het eiland Lombok. De inboorlingen van dit eiland, nl. de S a s a k s, waren onderworpen aan een vorst op Bah en werden door dezen zoozeer onderdrukt, dat zij onze hulp inriepen. De pogingen tot bijlegging der geschillen stuitten af op den onwil van den vorst. Nu werd een expeditie onder generaal Vetter uitgerust. Alles scheen zonder bloedvergieten af te loopen, want de vorst willigde al onze eischen in. Maar plotseling werden onze troepen verraderlijk overvallen, en onder groote verhezen moesten 373 zij naar de kust wijken (1891). Doch terstond werden nieuwe troepen naar Lombok gezonden; generaal Vetter nam de vijandelijke sterkten, de oude vorst gaf zich gevangen ; Lombok kwam rechtstreeks onder ons bestuur. Bah staat sinds 1908 in zijn geheel rechtstreeks onder ons gezag. Ook in Nieuw-Guinea werd hier en daar ons gezag beter ge-1 grondvest. Van de vele ontdekkingstochten, hier gedaan, vermelden wij dien van Lorentz en Van Nouhuys. Ernstig was de strijd, dien wij met Atjeh hadden te voeren. / In 1871 sloten wij een nieuw verdrag met Engeland (vgl. blz. 256), waarbijwij de vrije hand kregen op Sumatra en tevens onze vrijwel waardelooze bezittingen aan de Goudkust tegen een som gelds aan Engeland afstonden. De bewoners van Atjeh pleegden dikwijls zeeroof; de Sultan van Atjeh bekommerde zich niet om onze vertoogen, en niet denkbeeldig was de vrees, dat hij zich onder de bescherming van een anderen vorst, b.v. van den Sultan van Turkije wilde stellen. Daarom werd tot een expeditie besloten. De eerste expeditie (1873) mislukte en de aanvoerder, generaal K ö h 1 e r, sneuvelde. Een tweede expeditie onder generaal Van Swieten had betere resultaten; de Kraton van den Sultan werd genomen (1874) en herdoopt in *K o t a-B a d j a (= koningsvesting), een deel van 'tland werd onderworpen, de Sultan afgezet. Maar van onderwerping van 't binnenland was nog geen sprake ; dit scbeen te zullen gelukken aan generaal Van der Heyden (van 1878—'81 in Atjeh), die de geheele vallei van Groot-Atjeh tot rust bracht (1879). Ondanks de waarschuwingen van den bevelhebber besloot men thans, wegens de hooge kosten het militaire bestuur door een burgerlijk te vervangen. Dat had slechte gevolgen. Overal begon weer het verzet; het door ons bezette gebied kromp meer en meer in ; eindelijk, in 1885, besloot men zich terug te trekken binnen een geconcentreerde linie — de naaste omtrek van KotaRadja en Oleh-leh —. Deze streek bleek zeer ongezond te zijn; cholera en berri-berri teisterden onze troepen ; de Atjehers werden steeds stoutmoediger en hoopten ons geheel uit Atjeh te verdrijven. L-Gulnea. itjeh. 374 De grondwetsherzieningvan 1848. Wat gunstiger werd de toestand in 1893. Een inlandsen hoofd, T o e k o e-0 e m a r, in onmin geraakt met machtige geestelijken, bood tegen groote sommen ons zijn hulp aan en een paar jaar lang heerschte ongekende rust en veiligheid. Doch in 1896 pleegde Toekoe-Oemar verraad en werd het gevaar weer groot. Toen begon evenwel van onze zijde een krachtiger optreden. De gouverneur-generaal Van der Wijck (1893— '99) zond generaal Vetter met uitgebreide volmacht naar Atjeh (1896) en weldra kwam een gunstige wending in den krijg. De troepen, inmiddels van betere wapenen voorzien, drongen overal den vijand terug. Generaal Van Heutz heroverde geheel Groot-Atjeh en bezette in 1898 na hevigen strijd Pedhv Toekoe-Oemar sneuvelde in 1899; de pretendent-sultan, een onbeteekenend man, bood in 1903 zijn onderwerping aan ; zijn voorbeeld werd door de voornaamste hoofden, o. a. door Panglima Polem, gevolgd. Onder het gouverneur-generaalschap van Van Heutz (1904—1909) ging de onderwerping van Atjeh voort; in 1904 ondernam overste Van Daalen zijn tocht dwars door de Gajo- en Alaslanden (in't binnenland van Atjeh); in 1907 werd het Nederlandsche gezag over de B a t a klanden uitgebreid; de onderwerping van Atjeh is thans zoo goed als voltooid, de pacificatie maakt steeds grootere vorderingen wat ook bevorderd werd door de betere kennis, die men van de At» jehers kreeg door de studiën van Prof. SnouckBLurgronje. Vermelding verdient nog de opening van de Sabang-haven (1903). Ook ten opzichte-der koloniën brak de grondwetsherziening van 1848 met het verleden, toen aan den Koning bij uitsluiting het opperbestuur over Indië was opgedragen. De uitdrukking „bij uitsluiting" werd in 1848 geschrapt en aan den wetgever werd uitdrukkehjk opgedragen o. a. het vaststellen van de reglementen op het beleid der regeering aldaar en de regeling van de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. Ingevolge de comptabiliteitswet (van Fransen van de Putte) van 1864 moet de Indische begrooting door de wetgevende macht in Nederland worden vastgesteld. 375 Het bestuur van Insulinde bleef volgens het regeeringsreglement zuiver bureaucratisch, met uitzondering alleen van het inlandsche desabestuur. Langzamerhand brak zich echter de overtuiging baan, dat bij een zoo sterke centralisatie de zoozeer uiteenloopende belangen van het uitgestrekte gebied niet voldoende behartigd kunnen worden. Er kwam dus een streven naar decentralisatie en door een wet van 1903, die het regeeringsreglement wijzigde, werd de mogelijkheid geschapen, dat gewesten of gedeelten van gewesten autonomie en zelfbestuur [krijgen. En zoo bestaan nu op Java en Sumatra een aantal gewestelijke raden en gemeenteraden, die de bevoegdheid hebben, de belangen van hun gebied bij den gouverneur-generaal voor te staan en zelf verordeningen vast te stellen omtrent de heffing van belastingen ter voorziening in eigen behoeften. Verder is krachtens een wet van 1916, die wederom het regeeringsreglement wijzigde, een Volksraad ingesteld als raadgevend lichaam, waardoor aan de verschillende bevolkingsgroepen gelegenheid is geschonken, om, al is het dan alleen nog maar door het geven van adviezen, mede te werken tot behartiging van de belangen van Indië. De voor: zitter wordt door de Koningin benoemd; de andere leden, die gedeeltelijk inlanders moeten zijn, worden voor de helft b en o e m d door den gouverneur-generaal en voor de helft g ekozen door de gewestelijke raden. Na de grondwetsherziening van 1848 gingenspoedigindeTweede Kamer stemmen op tegen de batig-slot-politiek. Van H o ë v e 11, gewezen predikant te Batavia, door den gouverneur-generaal Rochussen als gevaarlijk voor de openbare orde en rust uil Indië verwijderd, kwam met kracht voor de belangen van der inlander op. Grooten indruk maakte de Max Havelaai van Douwes Dekker, gewezen assistent-resident var Lebak. Allereerst richtten zich de aanvallen tegen het cul tuurstelsel. Kort na 1860 werden de minder winstgevende cul tures opgeheven; de suikerwet van 1870 stelde de geleidelijk» afschaffing van de gedwongen suikercultuur vast. Daarna bestonc Lokale Raden en Volksraad. Opheffing van het cultuurstelsel. 878 Bevordering v particuliere ondernemingen. Bevordering v de belangen van den Inlander. Indische beweging. alleen nog de gedwongen koffiecultuur, doch een wet van 1915 stelde ook daarvan de geleidelijke opheffing vast. Wij vermelden in dit verband tevens, dat de slavernij in Oost-Indië bij een wet van 1859 werd opgeheven met ingang van het jaar 1860. Nu de regeering door de afschaffing der gedwongen cultures niet meer als concurrent optrad en bovendien heel wat arbeidskrachten vrij kwamen, durfden en konden particulieren hunne kapitalen in ondernemingen in Indië steken. Dit werd bevorderd door de agrarische wet van 1870, die de gelegenheid openstelde voor particulieren, om voor den tijd van 75 jaar van de regeering woeste gronden in erfpacht te krijgen. Doch ook op andere wijze werden de belangen van den inlander bevorderd. De pasar-(markt)belasting, die tot knevelarijen van de zijde der Chineezen, aan wie zij verpacht werd, aanleiding gaf, werd opgeheven; de heerendiensten werden voor een deel vervangen door een hoofdgeld; het pachtstelsel bij de opium werd vervangen door verkoop van overheidswege, de régie. Het verkeer wordt bevorderd door den aanleg van spoor- en tramwegen, die op Java reeds een vrij groote lengte beslaan ; kostbare bevloeiingswerken worden aangelegd ten bate van den rijstbouw en van andere cultures. Het rechtswezen is verbeterd; steeds meer inlanders maken gebruik van het lager en ook van het middelbaar onderwijs. Zorgwekkend is echter de snelle toename van de bevolking op Java; doelmatige emigratie, bevordering van de inlandsche nijverheid, uitbreiding van de rijstcultuur door bevloeiingswerken worden genoemd als middelen, om het moeilijke vraagstuk der overbevolking tot een goede oplossing te brengen. Niet alleen het Nederlandsche gouvernement werkt aan de economische en geestelijke ontwikkeling van de bevolking, ook van de inlanders en de Indo's gaat een streven in die richting uit. Soms komt daarbij een aan het gouvernement vijandige strooming tot uiting, zooals van de uit Mohammedanen bestaande vereeniging Sarekat Islam. Het gouvernement tracht 377 j die Indische beweging in goede banen te leiden en > te houden. | In onze West-Indische koloniën is de toestand de geheele j 19dc eeuw door niet rooskleurig geweest, in 't bijzonder in j Suriname en daarvan is de belangrijke oorzaak: gebrek aan [ werkkrachten. Bij de teruggave der koloniën nam Willem I (de verplichting op zich, den invoer van slaven te verbieden. I Dit geschiedde in 1818. De slaven in de koloniën en hunne nakoi melingen bleven echter als slaven werkzaam, doch overeenkomstig 1 een wet van 1862 werd de slavernij het volgend jaar afgeschaft « tegen een schadeloosstelling van 10 millioen gulden aan de eigenaars. Maar de vrijgelaten slaven in Suriname trokken niet uit [ eigen beweging aan den arbeid en door gebrek aan werkkrachten ■vervielen tal van plantages of werden zij verlaten. Pogingen, Kom uit China, Britsch-Indië en Java personen te doen immij greeren o. a. door 't uitloven van premiën, hebben niet tot afdoende resultaten geleid. Daarbij kwam nog, dat de suikercultuur van gering belang werd, o. a. door de concurrentie der bietsuiker, aan de cacao-cultuur door een ziekte groote schade werd toegebracht, terwijl het met de daarna ingevoerde bacovencul; tuur ook niet naar wensch is gegaan. Zoo is de toestand in Suriname niet gunstig, want de welvaart van deze kolonie hangt aller[ eerst af van den bloei der cultuurondernemingen en niet van het ■ winnen van goud, dat er aangetroffen wordt. Dat goud gaf aanleidingtoteen grensgeschil met Frankrijk: de bewuste streek—het ! Lawa-gebied — werd ons bij scheidsrechterlijke uitspraak toegewezen door den Czaar van Rusland (1891). I De regeeringsreglementen voor Suriname en voor Curacao dagteekenen van 1865. In beide gebieden bestaat een soort van vertegenwoordiging naast den gouverneur. De vaststelling der begrooting geschiedt tegenwoordig echter bij de wet. Dit moet namelijk o. a. geschieden, indien tot aanvulling der koloI niale geldmiddelen een bijdrage uit 's Rijks schatkist gevorderd wordt, en in den laatsten tijd heeft zich dat geval telken jare voorgedaan. toestanden In de W.-I. koloniën. 378 Economische ontwikkeling. Spoorwegen. 't Panamakanaal en de nieuwe republiek Panama. § 76. De Vereenigde Staten na den Sécessie-oorlog.1 De andere Amerikaansche republieken. Na den Secessie-oorlog zijn de Vereenigde Staten in econpmische ontwikkeling met reuzen schreden vooruitgegaan. Ge> steund door hare groote kapitalen en door den overvloed van grondstoffen, heeft de Unie in vele opzichten de Oude Wereld j overvleugeld. De machtige industrie en een streng protectionistisch stelsel gaven aanleiding tot het ontstaan van „trust s", dat zijn groote ondernemersvereenigingen, waarvan de leden: zich aaneengesloten hebben met het doel, samen de productie te regelen, waardoor zij met hunne monopolie-prijzen groote winsten behalen en veel macht bezitten. Het vervoer van grondstoffen en van de producten van nijverheid en landbouw maakte een uitgebreid spoorwegnet noodig. Daaraan is dan ook met koortsachtige haast gewerkt. Thans verbinden eenige „P a c i f i c-b a n e n" de Atlantische kust met die van den Grooten Oceaan. Doch spoorwegen kunnen 't gemis aan snelverkeer over zee niet vergoeden. Van Europa, vooral van Frankrijk, ging het denkbeeld uit, een interoceanisch kanaal te graven. Een groot congres te Parijs onder voorzitterschap van Ferdinand de L e s s e p s verklaarde zich met groote meerderheid voor het Panamakanaal. Den beiden maatschappijen, achtereenvolgens voor het graven van dit kanaal opgericht, ging het echter niet voor den wind, zoodat de laatstopgerichte in 1902 hare bezittingen; voor 200 millioen francs aan de Unie overdeed. Nu volgden onderhandelingen tusschen de Unie en Columbia, aan wie de landengte behoorde. Toen het ontwerp-verdrag door den senaat1 van Columbia werd verworpen — hij vond de aangeboden som te gering en vreesde voor te groote rechten van de Unie in de kanaalstrook — scheidde de landengte zich van Columbia af en proclameerde zich tot de republiek Panama, die zich natuurlijk direct onder de bescherming der Unie stelde (1903). Colum- !H N° 33 ' d B XIVc 379 bia erkende in 1909 de repubKek Panama tegen eene geldelijke schadeloosstelling — als Panama's aandeel in de schuld van Columbia — en in 1914 kwam eene overeenkomst tusschen Columbia en de Vereenigde Staten tot stand, waarbij Columbia Panama als onafhankelijken staat erkende, doch 1°. voor altijd vrije doorvaart door het Panamakanaal voor zijne troepen, oorlogsmaterieel eh oorlogsschepen kreeg, 2°. speciale voordeden voor het vervoer van zijne producten, en 3°. van de Unie eene schadeloosstelling van 25,000,000 dollar. In 1914 (officieel 1 Jan. 1915) werd het kanaal geopend. Door grondaf schuivingen (slides) werd de doorvaart nog al eens tijdelijk belemmerd. Het kanaal, dat, om het gauwer klaar te krijgen, niet op zeepeil is, bekort dt veri mding tusschen de Oostkust der Unie en de Westkust en tevens die met Australië en Oost-Azië aanmerkelijk. Want meer en meer houdt de Unie het oog gericht op den Grooten Oceaan, in 't bijzonder door en na der oorlog met Spanje (zie blz. 360). Spanje stond in 189É niet alleen Cuba en Portorico af — het eerste werd een< zelfstandige republiek, maar staat natuurlijk onder den invloe< der Unie, het tweede werd geannexeerd —, doch ook d< Philippijnen. De bewoners dezer eilanden wilden niet de heer schappij van Spanje door die van de Unie zien vervangen, doel geheel onafhankelijk worden, maar zij werden in een bloedige] guerilla onderworpen. Verder werden — mede onder invloed de Amerikaansche suikerplanters — in 1898 de Sandwich- o Hawaï-eilanden, zoo belangrijk als tusschen station voo de scheepvaart en de telegraaflijnen, ingelijfd. En heeft presiden Roosevelt niet een belangrijk aandeel gehad in het tot stam komen van den vrede tusschen Japan en Rusland % Wij merke: hier tevens op, dat de Unie in 1917 de Deensche Antillen (Sa Thomas, San Juan en San Croix) kocht. Zoo vormen de Vereenigde Staten dus in economisch en pohtie opzicht eene zeer belangrijke factor. Minder mooi zijn echte de binnenlandsche staatkundige toestanden. De Amerikaa heeft het over 't geheel te druk, om zich afzonderlijk met de pol Imperialisme. IS i ï r f r t 1 i a £ Binnenlandr sche staatkundige toe standen. V ■ 380 Republlkeine0 en Demoeraten. tiek in te laten. Dat laat hij over aan personen, die zich met niets anders dan met politieke zaken bemoeien, en... daarvan moeten leven. Dat zijn de „pohticans", die vereenigd zijn in rings, doorgaans met een leider, een b o s s, aan het hoofd. Met eene wisseling van regeeringspersonen gaat steeds eene wisseling in een deel van het ambtenarenpersoneel gepaard, al is onder den druk van de openbare meening door een paar wetten voor een aantal Unieambten het stelsel van vergehjkende examens ingevoerd. Daarbij komen groote corruptie en veelvuldige knoeierijen. En 't maakt weinig uit, welke van de beide groote partijen in de Unie, die der democraten of der republikeinen, het heft in handen heeft. Deze beide partijen zijn niet scherp te onderscheiden; beide zijn èn democratisch èn republikeinsch. De democratische moge zich wat meer tegen de trusts en tegen protectionisme kanten en meer decentralisatie willen, de republikeinsche moge meer de partij der aanzienlijken zijn, voor krachtige bescherming ijveren en meer voor centralisatie zijn ; de democraten mogen zich wat meer verzetten tegen het imperialisme, dat door de republikeinen wordt toegejuicht, in den grond van de zaak zijn er zoo weinig principieele verschillen, dat men uit de overwinning van een der partijen niet altijd een conclusie kan trekken omtrent de staatkunde, die de regeering zal volgen. De voornaamste reden, dat de beide partijen na den Secessie-oorlog zijn blijven bestaan en elkaar heftig bestrijden, geschiedt echter om de materieele voordeelen, die aan de overwinning verbonden zijn. Na den Secessiekrijg was de republikeinsche partij langen tijd het machtigst, maar langzamerhand won de democratische partij in kracht en zag tot twee keer toe een harer leiders tot president gekozen, nl. Cleveland. In 1897 werd echter weer een republikein, Mac Kinley, gekozen. In 1901 herkozen, werd hij nog in 't zelfde jaar door een anarchist vermoord. Toen werd de vice-president Boosev elt president, die in 1905 wederom tot die hooge waardigheid werd geroepen, en in 1909 opgevolgd werd door T a f t. Hoewel deze beide presidenten republikeinsch 381 waren, was onder hen duidelijk een streven merkbaar, om de [anti-trust-wet (reeds van 1890 dagteekenend) krachtiger ~ dan [tot nog toe geschied was, in toepassing te brengen, ten einde Ide misbruiken, aan de trustvorming verbonden, te weren en [inderdaad werden na een lange reeks van processén heel wat ïtrusts uiteengeslagen. Tijdens het presidentschap van Taft ging het Huis der Afgevaardigden om: de democraten kregen er de meerderheid. Het volk was nl. bitter teleurgesteld, dat Taft geene aanzienlijke verlaging van invoerrechten had bewerkt, om verschillende artikelen goedkooper te maken. Bij de verkiezingen voor het presidentsschap in 1912 stelde ook Roosevelt zich candidaat tegenover iTaft. Ook die verdeeldheid onder de Republikeinen werkte den (democraten in de hand, die hun candidaat Woodrow Wils o n gekozen zagen. Deze heeft terstond in 1913 een tariefsverlaging kunnen doorzetten. Hij werd herkozen in 1917, hoewel reeds in 1916 de meerderheid in Senaat en Huis der Afgevaardigden weer republikeinsch was geworden. De tweede Republiek in Noord-Amerika is Mexico, dat j— met korte onderbreking — van 1877—1911 onder leiding stond van president Porfirio Diaz, die vrede, orde en welvaart in het land bracht, doch zich ten slotte door zijn autoritair optreden vele vijanden berokkende, met als gevolg, dat Ier een opstand uitbrak, die zoo ernstig werd, dat Diaz genoodKaakt was, het land te verlaten. Sinds zijne verdrijving heeft de burgeroorlog onafgebroken het land geteisterd ; duidelijk blijkt, sdat Mexico de hand van een energiek bestuurder niet kan missen tan nog niet rijp is voor een zuiver democratisch bewind. Hoe ^zou het ook anders kunnen, daar 90 % der bevolking analpha[beten zijn! Amerika is het werelddeel der republieken. Ook Bra zilië werd eene republiek, toen keizer Pedro II door een militairen opstand werd verdreven (1889). Kort te voren was in Brazilië ide slavernij afgeschaft. De geschiedenis der Zuid- en MiddenAmerikaansche republieken is echter van minder belang. In Mexico. De andere republieken. 382 Staten en interesse nspharen. De Fransche bezittingen ii 't N. en t W rerschillende ervan ontbreekt vastheid van bestuur: herhaaldelijk heerschen er burgeroorlogen, die dikwijls een gevolg zijn van le politieke eerzucht van kleine groepen personen en van de begenstellingen tusschen de bevolkingselementen — Negers, Indianen, Kleurlingen en Blanken —. Chili en Argentinië echter, de beide republieken, waar Negers en Kleurlingen zoo goed als ontbreken, zijn de best bestuurde staten van ZuidAmerika en ontwikkelen zich voorspoedig. § 77. Frankrijk en Engeland in Afrika. Op bijna geheel Afrika hebben de Europeesche staten de hand gelegd. Onafhankelijk zijn nog slechts Liberia en A b e s- : s y n i ë. Intusschen bedenke men, dat in het overige Afrika lang niet overal de Europeesche invloed en macht zijn doorgedrongen ; de grenslijnen op de kaart geven aan, wat men met een Duitsch woord de Intefessenspharen (invloed-; sfeeren) noemt en werden bij tal van tractaten vastgesteld, omj daardoor botsingen tusschen de koloniseerende staten te voorkomen. Vooral van belang was de Kongo-conferentie te Berlijn (1885), die de grenzen vaststelde van den Kongo-Staat met : Leopold II van België als souverein; die Kongo-Staat werd in 1908 een Belgische kolonie. Engeland en Prankrijk spelen raj Afrika de hoofdrol. Aan de Middellandsche Zee bezit Prankrijk Algerië, dat 'tijdens de tweede republiek tot „temtoire francaise" werd ver-! 'klaard. Ten spijt van Italië dwongen Fransche troepen in 1881 j den bey van Tunis tot erkenning van het Fransche protecto-j raa^; als oorlogshaven werdhierBizerte aangelegd. Van uit Seneg a m b i ë drongen de Franschen in het Nigergebied door I zelfs Tomboektoe werd (einde 1893) door hen bezet. Aan de kust van Opper-Guinea heeft Frankrijk zijn invloed gevestigd in Dahomé en aan de Ivoorkust; in Neder-Guineaj bezit het Fransch Kongo of Gaboen, binnenwaarts het Oebangi-gebied en het Tsaadterritorium, 383 welke drie gebieden samen Fransch Aequatoriaal Afrika vormen. Al die bezittingen wilde Frankrijk door 't binnenland heen met elkaar verbinden en inderdaad is bij tractaten het terrein ten gunste van Frankrijk afgebakend. In den Indischen Oceaan moet Madagascar genoemd worden, dat in 1896 werd geannexeerd. De ex-koningin van dat eiland werd een jaargeld toegekend. Op 't vasteland bezit Frankrijk een klein deel van Somaliland. In 1898 deden de Franschen eene poging, hun Kongo- en Oebangigebied met Fransch Somaliland te verbinden; eene expeditie onder kolonel Marc h a n d had reeds Fasjoda aan den Nijl bereikt, toen zij door de Engelschen gestuit werd. In verband met dit feit moeten wij thans de geschiedenis van Egypte wat hooger ophalen. Onder de regeering van Mehemet Ah en zijne opvolgers werd de Egyptische macht sterk naar 't Zuiden uitgebreid, zoodat zij zich omstreeks 1880 tot de bronnen van den Nijl uitstrekte; met kracht werd daar de slavenhandel, die er op groote schaal door Arabische handelaars werd gedreven, tegengegaan, o. a. door Gordon, die een tijdlang (tot 1880) gouverneur van Egyptisch Soedan was. Toen zich dan ook in 1881 een Mohammedaan in 't Boven-Nijlgebied uitgaf voor den Mahdi — afstammeling van Ali —, werd hij, behalve door dweepzieke Mohammedanen, bovenal door Arabische slavenhandelaars gesteund. Die opstand viel samen-met ernstige gebeurtenissen in Beneden-Egypte. Onder Ismaël Pacha (1863—'79), die in 1867 van den sultan den titel Khedive (= onderkoning) verkreeg, werd, onder leiding van Ferdinand de Lesseps, die ter zijde gestaan werd door eene commissie van ingenieurs, onder wie de Nederlander C o n r a d eene voorname plaats innam, het S u e zkanaal gegraven, ondanks de tegenwerking der Engelschen, die vreesden, 1°. dat de Kaapkolonie en de spoorlijn Alexandrië— Suez, waarin veel Engelsch kapitaal stak, in beteekenis zouden verminderen, en 2°. dat de Franschen een overwegenden invloed in Egypte zouden krijgen. Het kanaal werd in 1869 geopend in tegenwoordigheid o. a. van keizerin Eugénie en van print De .Fransche bezittingen aan den Ind. Oceaan. Begin van den opstand van den Mahdi. 1881. Het Suezkanaal (geopend in 1869). 384 Het Fransch- Engelsch condominium 1880—'82. i Egypte onder Eng. invloed (sinds 1882) . '". H i i - i ! i ( i Hendrik der Nederlanden. Engeland kreeg thans veel belang bij grooten invloed in Egypte, -want het Suez-kanaal vormt de kortste verbinding tusschen Engeland en zijne Aziatische en Australische koloniën. Spoedig deed zich eene gelegenheid voor, zich in Egypte's zaken te mengen. Ismaël Pacha, zeer verkwistend, had voortdurend geldgebrek, zoodat hij zelfs zijne aandeelen in 't Suez-kanaal aan de Engelsche regeering verkocht. Toch kon hij zijne geldelijke verplichtingen niet nakomen, en nu bewerkten Engeland en Frankrijk onder invloed van Bismarck, die voor de Duitsche crediteuren opkwam, lat de Sultan hem afzette en zijn zoon T e w f i k (1879—'92) tot jpvolger proclameerde, die echter moest beloven, het leger tot Dp de helft te verminderen en een Engelsch-Fransch toezicht op ie financiën moest dulden. Tal van vreemde ambtenaren verschenen thans in Egypte. Dat wekte den haat op van de bevolking, in de eerste plaats bij de ontslagen soldaten. Er ontstond eene nationale beweging onder leiding van A r a b ipacha. „Egypte voor de Egyptenaren" werd de leus. Europeanen werden overvallen en gedood. Op het beshssende oogenblik trok Frankrijk zich echter terug : aanwending van Frankrijk's krachten buiten Europa vonden reien in Frankrijk ongewenscht, zoolang de revanche nog moest tomen. Daarmee het Frankrijk aan Engeland vrij spel: de Engelsche vloot bombardeerde Alexandrië, een Engelsch leger 'onder Wolseley) landde in Egypte en versloeg de troepen van \rabi (bij Tel-el-Kebir). In dat jaar (1882) werd Engeland feiteijk meester in Egypte. (Het Suezkanaal werd echter in 1887 mzijdig verklaard). Steeds is er een Engelsch bezettingsleger )lijven liggen en Engelsche ambtenaren vervullen de voornaamste jetrekkingen. Over 't geheel is het Engelsche bestuur voor Sgypte weldadig geweest; het besproeiingsstelsel van het Nijldal s zeer verbeterd (o. a. door den stuwdam bij Assoean); de gelondheidstoestand is sterk vooruitgegaan ; van groot belang voor le boeren was de afschaffing der heerendiensten voor de beiproeiingswerken, wat plaats vond onder het bewind van Lord 385 Cromer, die 26 jaar lang de vertegenwoordiger der Engelsche regeering was. Niettemin bleef er onder de inlanders een geest van verzet tegen Engeland heersohen ; nog altijd wil eene nationale partij : „Egypte voor de Egyptenaren" (zie § 88). Engeland was dus sinds 1882 ook het land, dat tegen de Mahdisten moest optreden. De Mahdi had het geheele Boven-Nijlgebied onder zijne heerschappij gebracht; alleen lagen nog in enkele plaatsen Egyptische garnizoenen. Gordon werd naar Egypte gezonden om ten aanzien van die garnizoenen van advies te dienen. Maar de Khedive benoemde hem tot gouverneurgeneraal van Soedan ; hij kwam in 1884 te Khartoem aan en nu drong bij aan op het zenden van Engelsche troepen, om de macht van den Mahdi te vernietigen. Zijn komst had de Egyptenaren, die wellicht nog hadden kunnen wegkomen, vertrouwen ingeboezemd, en nu wilde omgekeerd Gordon hen niet verlaten. Maar weldra werd zijn toestand hachelijk ; de Mahdisten namen Berber in en sneden hem daardoor van Egypte af ; de Engelsche regeering talmde met het zenden van een o ïtzettingsleger, en in 1885 vermeesterden de Mahdisten Khartoem. 10,000 man werden gedood, ook Gordon. Zoo viel het Nijlgebied, Noordwaarts tot Wadi Halfa, in handen der Mahdisten. (Italië had inmiddels echter Erythrea bezet, maar de poging van minister C r i s p i, ook Abessynië te veroveren, mislukte door de geduchte nederlaag, den Italiaanschen troepen in 1896 toegebracht bij Adoea door negus Men el ik). In 1896 trok eene expeditie onder Lord Kitchener van 't Noorden uit naar 't Boven-Nijlgebied en versloeg in 1898 de Mahdisten beslissend bij Omdoerman. Khartoem werd bezet, maar toen de Engelschen verder naar 't Zuiden voortrukten, vonden zij Fasjoda bezet door de Fransche expeditie onder kolonel Marchand. Engeland eischte de ontruiming van Fasjoda, en Frankrijk gaf ten slotte toe. Bij een verdrag in 1899 werd als grens tusschen eikaars interessenspharen vastgesteld eene lijn, getrokken van de Zuidgrens van Tripolis in Z.-O. richting naar den Pik. Zitarb, Alg. en Vttd. Qtêek. 18 De Mabdistenopstand geslaagd. 1885. De Fasjodakwestie.1898/1809. 386 Engelsche bezlttingen ln Gulnea en aan den Ind. Oceaan. Brltseh ZuldAfrika. i i Kongo-Staat. Het Boven-Nijlgebied heet thans staatkundig Engelse h-E g y p t i s c h-S o e d a n. Zie over de conventie van 1904 tusschen Engeland en Frankrijk en de Marokkaansche kwestie: blz. 327—328. Heeft Engeland dus een overwegenden invloed in het Nijljebied gekregen, ook in andere belangrijke deelen van Afrika heeft het zich gevestigd : aan de kust van Guinea bezit het o. a. Siërra Leone, de Goudkust met het achterliggende A. s j a n t i en den benedenloop van den Niger, in het Oosten B-itsch Oost-Af rika en Britsch Somaliland. Maar vooral heeft Engeland een uitgestrekt gebied in Z u i dAfrika verworven. Het begon met de verovering van de Kaapkolonie (1806; 1814). In 1843 werd Natal geannexeerd. Na tal van oorlogen met Negerstammen werden groote ïeelen van 'tbinnenland onderworpen, b.v. Zoeloeland [1879), Beetsj oeanaland (1885), dit laatste met het loei, om zich tusschen de Bóeren-Republieken en Duitsch-ZuidSYest-Afrika in te schuiven. In' dezen tijd kwam in Zuid-Afrika >p den voorgrond Cecil Rhodes, indertijd op jeugdigen leeftijd naar Afrika vertrokken, om er fortuin te zoeken. Hij (vilde een vereenigd Britsch-Zuid-Afrika, liefst door vrijwillige samenwerking en vereeniging van Britten en Boeren, doch anders ioor dwang en overweldiging van de Boeren. Krachtig drong hij aan op uitbreiding van de Engelsche macht naar het Noorden, ffij werd het hoofd van de B r i t i s h-S out h-A f r i c a-C o mp a n y, die in 1889 van de regeering een octrooi of charter kreeg, waarin haar onder toezicht der Britsche regeering uitgebreide bevoegdheden werden toegekend in het land der Matabele's; laar dat charter wordt zij wel genoemd de Chartered 3 o m p a n y. Weldra was het land der Matabale's onderworpen ; net twee spoorwegen drong men in 't nieuwe gebied — R h o1 e s i a genoemd — door. Thans was Engelsch Zuid-Afrika ran het Nijlgebied nog gescheiden door den Kongostaat eener-, Duitsch-Oost-Afrika anderzijds. Eene poging, een strook van len Kongostaat te krijgen, om zoo de verbinding tusschen de 387 twee Biitsobe deelen te bewerkstelligen, mislukte door de tegenwerking van Duitschland en van Frankrijk. Niettemin is hard gewerkt aan den spoorweg Kaapstad—Kaïro. Thans waren de beide nog onafhankelijke staten in ZuidAfrika, nl. de Oranje-Vrijstaat en de Zuid-Afrikaansche Republiek (Transvaal) bijna geheel door Britsch gebied ingesloten. Engeland rustte niet, vóór bet ook die staten aan zijn koloniaal rijk had toegevoegd. Dien oorlog en de vóórgeschiedenis der Boeren dienen wij echter wat nader te bespreken. § 78. De Bóeren-Republieken in Zuid-Afrika.1 In 1652 werd de Kaapkolonie door Jan van Riebeeck gesticht. Er vestigden zich vele Nederlandsche kolonisten, met wie de immigranten van Fransche en Duitsche afkomst al spoedig waren samengesmolten. In 1806 door Engeland veroverd, werd de Kaapkolonie in 1814 officieel aan dat land afgestaan. In den beginne waren de kolonisten niet ontevreden over die verandering : de Engelschen toch stelden in plaats (van het monopoliestelsel der Compagnie den vrijen handel en heten den kolonisten veel vrijheid. Maar spoedig hadden de niet-Engelsche kolonisten een drietal ernstige grieven tegen het Engelsche bewind, nl. 1°. De rechten van de Nederlandsche taal werden door Engeland bedreigd. 2°. De Boeren hadden Hottentotten en Kaffers als slaven in hun dienst en toen Engeland de slavernij ophief, was de verstrekte schadevergoeding veel te gering. 3°. Op in 't oog vallende wijze werden voorts de inboorlingen, de „naturelle n", bij de kolonisten voorgetrokken; zelfs als deze roofden en moordden, werden zij nog meestal in 't gelijk gesteld. Daardoor werden zij overmoedig en onhandelbaar en verloren zij alle respect voor de Boeren ; de onveiligheid in het land werd steeds grooter. De Zie voor Zuid-Af ri ka | H- g"'^^ De Kaapkolonie wordt Engelsch. Grieven tegen het Engelsche bewind. 388 Ontstaan van de twee Boerenrepublieken. Burgers president van Transvaal. toestand werd ten slotte onhoudbaar en in 1836 besloten vele kolonisten, het Engelsche gebied te verlaten en met have en goed het binnenland in te trekken. In 1836 dan begon de Groote Trek: 10000 Boeren verlieten de Kaapkolonie en vestigden zich na ernstige gevechten met de bloeddorstige Matabeles in 't Z.-W. van Transvaal. Een deel der kolonisten echter trok over de Drakenbergen naar Natal en trachtte van den Kafferkoning Dingaan groote landstreken te koopen. Maar toen Piet Retief het koopcontract zou sluiten, werd hij met de mannen, die meegegaan waren, verraderlijk vermoord (Dingaansdag !). De overgeblevenen, versterkt door een nieuwen „trek" onder Andries Pretorius, veroverden echter Natal op den Kafferkoning. Maar reeds in 1843 werd Natal door de Engelschen geannexeerd ; spoedig konden ook hier de Boeren het niet met de Engelschen vinden; zij trokken over de Drakenbergen terug en stichtten tusschen de Oranje- en de Vaalrivier den Oranje-Vrijstaat. Doch in 1848 verklaarde Engeland ook den Vrijstaat ingelijfd. Steeds echter was hier wrijving met de Engelsche regeering; financieel was 't nieuwe gebied een schadepost, waarom in 1864 de Vrijstaat bij de oonventie van Bloemfontein onafhankelijk werd verklaard, wat twee jaren te voren met Transvaal gebeurd was bij het zoogenaamde Zandrivier-contract (1852). Van de rijke diamantvelden, die in de nabijheid van Kimberley ontdekt werden, maakte Engeland zich echter meester, hoewel ook de Oranje-Vrijstaat aanspraak maakte op het gebied, waarin zij liggen. In Transvaal heerschten dikwijls allerlei burgertwisten ; vooral bij de presidentsverkiezingen ging het meermalen onverkwikkelijk toe ; 't land ging weinig vooruit; er was gebrek aan kapitaal roor 't aanleggen van verkeerswegen. In 1872 besloten de Boeren een wetenschappelijk man tot president te kiezen, en wel rhomas Francois Burgers, die, na te Utrecht zijne theologische studiën te hebben volbracht, zich in de Kaapkolonie ils predikant had gevestigd. Door leeningen trachtte hij den 389 financieelen toestand te verbeteren; hij streefde naar goed onderwijs ; hij was het ook, die de aandacht vestigde op den aanleg van een spoorweg naar de aan Portugal behoorende Delagoabaai, teneinde bij in- en uitvoer van Engeland onafhankelijk te \ worden. Maar die hervormingen en vooral dat spoorwegplan waren den Engelschen een doorn in 't oog. Minister Disraëli besloot tot annexatie : in 1877 verklaarde de gouverneur van Natal, Shepstone, met volmacht van de rijksregeering Transvaal tot Engelsch [gebied. Als voorwendsel diende, dat de Boeren zich niet voldoende konden verdedigen tegen de inboorlingen en het Britsche gebied zelf daardoor gevaar liep. Het verzoek, door een plebisciet uit te maken, welke de ware gevoelens der Transvalere waren, werd niet ingewilligd. Eindelijk, in 1880, riep Paul Kruger eene groote volksvergadering te Paardekraal (thans Krugersdorp) bijeen, en daar verklaarde men, dat de regeering der republiek hare sinds 1877 geschorste taak weer opvatte, en benoemde men tot voorloopige bestuurders Kruger, Pretorius en Joubert. Die besluiten hielden natuurlijk den [oorlog met Engeland is. Tegelijkertijd omsingelden de Boeren een aantal steden en forten, ten einde de Engelschen te verhinderen, hunne troepen te vereenigen. C r o n j é dwong de Engelsche bezetting van het fort te Potchefstroom tot capitulatie; eene afdeeling Engelschen, die Pretoria moest bezetten, werd bij Bronkersspruit teruggeslagen. Nu echter rukte generaal Colley van uit Natal naar Transvaal: zijn weg leidde door den Langnekpas, die in 'tW. begrensd wordt door den (A)majoebaheuvel. Joubert sloeg hier Colley terug (1881). Maar kort daarna gelukte het Colley, nadat hij versterkingen had gekregen, in een donkeren nacht den Majoebatop, van waar Jouberts kamp kon worden beschoten, te bereiken. Den volgenden dag echter beklommen een klein getal Boeren dien top en verdreven de Engelschen; Colley sneuvelde. Na dit wapenfeit werd vrede gesloten (1881). Transvaal ingelijfd.1877—1880. De oorlog met Engeland. 1880—1881. 390 De eonventies van 1881 en 1884. Ontdekking van goudvelden. De rooftocht v. Jameson. Einde 1895begin 1896. Gladstone, die toen aan 't bewind was, was overtuigd, dat de annexatie tegen den zin der Boeren was en vreesde bovendien, dat bij voortzetting van den krijg het Britsche gezag in ZuidAfrika ernstig kon worden bedreigd. De verhouding tusschen Engeland en Transvaal werd geregeld bij de conventie van Pretoria van 1881 (waarin nog Engelands suzereiniteit werd erkend), die echter vervangen werd door de conventie van Londen van 1884. Hierbij werd vastgesteld, dat Transvaal geene verdragen met vreemde staten — uitgezonderd Oranje-Vrijstaat — en met inboorlingenstammen ten Oosten en ten Westen van zijn gebied mocht sluiten zonder toestemming van Engeland. Transvaal kreeg tevens den officieelen naam : „Zuid-Afrikaansche Republiek". President was toen reeds Paul Kruger. Onder zijn bewind ging de republiek hard vooruit en toen er rijke goudvelden ontdekt werden (1884), was haar krediet gevestigd. Thans kon ook de spoorhjn naar de Delagoabaai voltooid worden. Maar die rijke goudvelden hadden ten slotte de treurigste gevolgen. Het Britsche imperialisme kreeg een nieuwen prikkel, 't Land werd overstroomd door vreemdelingen, „U i 11 a n d e r s" — meerendeels Engelschen —, die het Boerenelement dreigden te overvleugelen, waarom voor het verkrijgen van het volledige burgerrecht een 14-jarig verblijf in het land werd vastgesteld. Bij Cecil Rhodes, toenmaals eerste minister der Kaapkolonie, kwam nu het plan op, om met hulp van ontevreden „Uitlanders" de boerenregeering omver te werpen. Eene bende onder bevel van Jameson deed een inval, maar werd bij Krugersdorp verslagen en overmeesterd (begin 1896). Engeland Doch thans begon het ministerie Salisbury-Chamberlain stelsel- zoekt den matig tegen de beide republieken te ageeren. Het eischte voor de Uitlanders staatkundige rechten, als het kiesrecht, wanneer zij een beperkt aantal jaren in Transvaal hadden gewoond. De Transvaalsche regeering kwam in sterke mate aan dien eisch tegemoet, maar verlangde van de Engelsche regeering de verklaring, dat die concessies geen gevolg waren van ondergeschiktheid aan Engeland, doch vrijwillig waren gegeven. Dat werd 391 geweigerd en toen Engeland inmiddels troepen samentrok, eischte president Kruger in een ultimatum gedeeltelijke ontwapening. Op dat ultimatum volgde geen antwoord, zoodat toen de oorlog was uitgebroken. Oranje-Vrij staat (onder president Steyn) sloot zich bij Transvaal aan. Engeland was voor den oorlog nog niet gereed : de Boeren konden aanvallend optreden en sloten Mafeking, Kimberley (door Cronjé) en Ladysmith (door Joubert) in. Eene Engelsche afdeeling, die Mafeking en Kimberley moest ontzetten, werd door Cronjé in den bloedigen slag bij Magersfontein teruggeworpen, terwijl de Britsche opperbevelhebber B u 11 e r door Joubert aan de T u g e 1 a werd teruggeslagen. De verwachte opstand in de Kaapkolonie bleef echter uit. Thans benoemde de Engelsche regeering Lord Roberts tot opperbevelhebber, wien Lord Kitchener ter zijde stond. Tevens werd het leger zeer versterkt; ook Canada, Australië en Nieuw-Zeeland leverden contingenten. Allereerst richtte Roberts zich tegen Cronjé. Kimberley werd ontzet, Cronjé werd de terugtocht afgesneden; hij moest zich bij Paardeberg overgeven. Joubert hief 't beleg voor Ladysmith thans op en trok naar Transvaal terug ; kort daarop is hij gestorven. Zonder veel tegenstand te ontmoeten, kon Roberts Bloemfontein, Johannesburg en Pretoria bezetten, terwijl inmiddels ook Makefing werd ontzet. Roberts verklaarde de beide republieken ingelijfd. Thans begon onder leiding van Louis Botha (opvolger van Joubert), Christiaan de Wet (aan 'thoofd der Vrij staters), de la R e y, e. a. de guerilla. President Steyn bleef in 't veld; Kruger echter, die de vermoeienissen van den krijg niet kon doorstaan, begaf zich naar Lourenco-Marquez, van waar een Nederlandsen oorlogsschip hem naar Europa bracht. Geen enkele mogendheid kon hij tot interventie overhalen, hoe de volken ook met de Boeren sympathiseerden. De Duitsche keizer, die in 1896 de Republiek telegrafisch geluk had gewenscht na den mislukten inval van Jameson, weigerde thans Kruger te ontvangen. Tegen de overmacht waren de Boeren op den duur De aanvallende krijg der Eoeren. 1899. De aanvallende krijg der Engelschen. 1900, De guerilla. 1901/1902. 392 De vrede. Mei 1902. Stichting van de Unie van Zuid-Afrika. 1910. niet opgewassen, hoe stout de krijgstochten van de Wet, die zelfs in de Kaapkolonie doordrong, ook waren. Hunne krijgsgevangenen moesten ze steeds weer in vrijheid stellen, terwijl de gevangengenomen Boeren naar Ceylon of Sint-Helena werden gevoerd. Kitchener het geheele landstreken verwoesten, de vrouwen en kinderen naar concentratiekampen voeren, terwijl door 't aanleggen van blokhuizen de boerencolonnes in hunne bewegingen werden gehinderd. Bovendien koos een deel der Boeren, die van den oorlog geen heil meer verwachtten, de zijde der Engelschen en bewezen hun als National Scouts (Nationale Verkenners) menigen dienst. De strijd werd hopeloos, en in Mei 1902 werd met Lord Kitchener een verdrag gesloten te Vereeniging, waarbij de Boeren den koning van Engeland als hun souverein erkenden. Engeland daarentegen beloofde: 1°. de beide nieuwe kolonies zoo spoedig mogelijk zelfbestuur te geven ; 2°. eene som beschikbaar te stellen voor den wederopbouw der verbrande hoeven; 3°. dat op de scholen naast het Engelsch ook het Nederlandsen zou worden onderwezen. In 1906 heeft Transvaal de beloofde grondwet gekregen; aan het hoofd van de regeering kwam als l«t» minister generaal Botha. De Oranjerivierkolonie kreeg in 1907 zelfbestuur. Van veel belang is het jaar 1910 voor Zuid-Afrika geweest. De vier koloniën Kaapland, Natal, Transvaal en Oranje-Vrijstaat (welke naam hersteld werd) hebben zich toen vereenigd tot één staat, de Unie van Zuid-Afrika. Volgens de grondwet is Pretoria de zetel der regeering, aan 't hoofd waarvan een door den Koning benoemden gouverneur-generaal staat, en is Kaapstad de zetel van het parlement, samengesteld uit senaat en wetgevende vergadering, waarvan de eerste door de provinciale raden en de laatste rechtstreeks door de kiezers wordt gekozen. De Engelsche en de Nederlandsche taal zullen op gelijke voorwaarden ambtelijke taal zijn. Het eerste parlement werd in 1910 geopend. Louis Botha, leider der Zuid-Afrikaansche Partij, 393 waarin die boeren vereenigd zijn, die een verzoening tusschen Hollanders en Engelschen voorstaan, werd hoofd van het eerste Unie-ministerie (zie verder § 88). g 79. Engeland en Rusland In Azië. Het Japansche Rijk. De verwikkelingen in Oost-Azië. De beide belangrijkste koloniseerende mogendheden op het vasteland van Azië waren Rusland en Engeland. Evenals in de lst« helft der 19*16 eeuw (zie § 44, blz. 219—220) stonden die beide staten ook in de 2de helft dier eeuw tegenover elkaar. Engeland voegde bij Voor-Indië groote gebieden in Achter-Indië (zooals Birma) en bracht Baloetsjistan onder zijn protectoraat; bovendien heeft de Engelsche resident veel invloed in de hoofdstad van het sultanaat Oman, nl. Maskate „den sleutel der Perzische Golf". Rusland onderwierp in 1859 de Kaukasuslanden; de kloekmoedige verdediger S c h a m y 1 werd gevangengenomen ; in de volgende jaren werden de streken aan de overzijde van de Kaspische Zee bezet; ook de khanaten Boekhara en Khiwa werden onderworpen, al behielden zij een schijn van zelfstandigheid. Met den Transkaspischen en den Centraal-Aziatischen spoorweg drong Rusland ver in CentraalAzië door. De grenslanden werden Afghanistan, Perzië en het Turksche Rijk (in welks Armenisch gebied meer dan eens beruchte Christenmoorden plaats vonden). Uit vrees voor invloed van Rusland in Afghanistan deed Engeland (onder het ministerie Disraëli) eene expeditie naar dat land (1878). Maar in 't volgend jaar werden de Engelschen te Kaboel vermoord ; wel herstelde generaal Robertsïhetfgezag der Engelsche wapenen (1880), maar het nieuw opgetreden ministerie Gladstone zag van verdere ondernemingen af. Afghanistan bleef onafhankelijk, al waren er herhaaldelijk kleine grensoorlogen met Engeland, Uitbreiding der Engelsch en Russische macht. Afghanistan. 894 Het verdrag van 1907. Perzië. i Ook op Perzië bielden beide staten het oog gericht, Rusland I in 't bijzonder op de Noordelijke gebieden, Engeland op het Zuidelijk deel, waar het zich het protectoraat heeft verzekerd over I El Koweit aan de Perzische Golf (dat bestuurd wordt door een sjeik), met 't oog op den Bagdadspoorweg. Li l den loop van 1906 werd de verhouding tusschen Engeland en Rusland echter veel beter: het bleek, dat zij op vreedzame I wijze hunne onderlinge geschillen uit den weg wilden rui- j| men. Vandaar in 1907 een tractaat tusschen beide landen. Behalve de eerbiediging van de grenzen van Tibet werd in dat tractaat betreffende Afghanistan de bepaling opgenomen, dat Rusland zich slechts door tusschenkomst van Engeland met dat land in verbinding mag stellen, en betreffende Perzië, dat het Noordelijkst deel van dezen staat tot de interressensphare van I Rusland zou behooren, het Zuidelijkst tot die van Engeland, terwijl het middenstuk onzijdig zou blijven. Perzië beleeft al jaren lang een heel slechten tijd. In 1906 kwam er eene volksvertegenwoordiging bijeen, die in 1908 door den sjah met bloedig geweld werd uiteengejaagd. Maar in 1909 brak eene omwenteling uit — de gebeurtenissen in Turkije waren bierbij niet zonder invloed — ; de sjah moest het land verlaten, Je grondwet werd hersteld en opnieuw kwam een parlement bijeen. De regeering in Teheran had echter met chronisch geld- j rebrek te worstelen; bovendien toonden enkele stammen zich j jegens haar oproerig en werden enkele streken door rooversbenden verontrust. De onveiligheid der handelswegen in Zuid-Perzië II fverd voor Engeland een reden, daarheen troepen uit Britsch- f Indië te zenden; terzelf dertij d rukten Russische troepen Noord- ! Perzië binnen. Het was de vraag, of de onafhankelijkheid van j Perzië op die wijze nog gehandhaafd zou blijven. Maar de Wereld- 1 x)riog had als gevolg, dat Perzië zijn zelfstandigheid herwon zie § 88). Naast de beide koloniseerende mogendheden Rusland en Engeand heeft zich als belangrijke Aziatische staat Japan ontvikkeld. 395 Eeuwenlang heeft Japan zich streng van het buitenland afgesloten. Wel had dit land in de ltW6 eeuw de Portugeezen goed ontvangen en gingen toen duizenden Japanners tot het Christendom over, maar spoedig werd deze godsdienst, welks uitbreiding men vreesde, geheel uitgeroeid, de handel met de Portugeezen, die men niet ten onrechte ervan verdacht, naar de heerschappij te streven, verboden, terwijl alleen de Hollanders op zeer bezwarende en vernederende voorwaarden handel mochten blijven drijven en ten slotte alleen op Decima een factorij behielden. Overigens sloot Japan zich streng van 't buitenland af. Den stoot tot de openstelling van dat rijk gaven de Vereenigde Staten, gehjk Engeland en Frankrijk tot die van China. Nadat de Unie nl. Californië had ingelijfd en daarmede den Grooten Oceaan had bereikt, wilde zij ook met Oost-Azië in handelsrelaties treden. Op weg daarheen ligt Japan, en nu dwong de Unie dat rijk, een tweetal havens voor den Amerikaanschen handel open te stellen (1854). Andere staten kregen binnen weinige jaren dezelfde rechten. Het een en ander gaf echter in Japan aanleiding tot binnenlandsche beroeringen. Aan 't hoofd der regeering staat nl. de Mikado, maar reeds eeuwen lang was zijne macht sterk besnoeid door de d a i m i o 's (leenmannen), van wien ten slotte de Sjogoen (kroonveldheer) alle gezag in handen had weten "te krijgen. De Sjogoen nu had ook de handelstractaten geteekend en Wekte daardoor eene vijandige stemming tegen zich op. Voortdurend was er onrust in Japan ; de vreemdelingen waren er niet langer veilig, en toen de straat van Simonoseki voor de scheepvaart gesloten werd, werd Simonoseki door eene Engelsch-Nederlandsch-Fransche vloot getuchtigd (1864). Onder die omstandigheden besteeg de mikado Mutsuhitol (1867—1912) den troon. Hij bond den strijd aan met den Sjogoen, versloeg hem en zijne partij in 1868 en nam zelf het bestuur op zich. De leenen werden, ingetrokken ; de daimio's werden aanzienlijke ambtenaren en hunne volgelingen (ridders) — de samoeraï's — officieren. Maar Mutsuhito toonde zich de Wes- Het oude Japan. [et moderne Japan. 396 De ChineeschJapanscheoorlog. 1894—'95. i Oorsprong van de vijandschap tos- ( sehen Rusland en Ja-1 pan. bersche beschaving niet vijandig gezind, integendeel, bijgestaan ioor graaf Ito, trachtte hij met kracht de Europeesche beschaving in Japan in te voeren. Hij wilde echter niet, dat de vreemdelingen staatkundigen invloed in zijn land kregen. Gesantschappen werden naar Europa gezonden, om de toestanden te bestudeeren; jonge Japanners bekwaamden er zich in pracbische en theoretische wetenschappen; geleerden en technici werden naar Japan geroepen en het leger op Europeesche wijze hervormd (vooral door Duitsche officieren). In 1889 kreeg het rijk eene grondwet naar Pruisisch model: de ministers zijn dan ook illeen verantwoordelijk aan den Keizer. Op economisch gebied jing het land hard vooruit; de industrie nam eene hooge vlucht, il kan zij nog niet wedijveren met die van Europa en Amerika. De bevolking nam snel in aantal toe. En thans begon Japan rit te zien naar streken, waar zich een deel zijner bevolking kon vestigen, waar de industrie een afzetgebied kon vinden. Daardoor richtte het het oog allereerst op Korea, dat al eenigen tijd een twistappel tusschen China en Japan was, en waarover in 1894 ie oorlog met China losbrak, China dolf het onderspit. De Cbineesche vloot werd dicht bij den mond van de Jaloe verslagen; de vestingen Por t-A rb h u r en Wei-ha i-w e i werden na een kort beleg overgegeven ; ie Chineesche legers herhaaldelijk verslagen. Zoodoende moest Dhina bij den vrede van Simonoseki (1895) 1°. Fornosa en 't schiereiland Liao-tong (dus ook Port-Arthur) aan lapan afstaan, 2°. eene oorlogsschatting betalen, 3°. Korea als mafhankelijk keizerrijk erkennen. De lst« bepaling was Rusland een doorn in 't oog. Het wilde roor zijne Transsiberische spoorhjn eene ijsvrije haven aan de 3ele Zee; de vestiging van Japan aan den Noordkant dier zee stond aan die plannen in den weg, en daarom bewerkte Rusland in vereeniging met Frankrijk en Duitschland, dat Japan het schiereiland Lia-tong aan China moest teruggeven tegen geldelijke schadevergoeding. Toen werd Japan van Rusland een verbitterd tegenstander. 397 Doch thans gingen de Europeesche mogendheden voor zich zeiven voordeelen in het zwakke China zoeken. De moord oj een paar zendelingen was voor Duitschland de gereede aanleiding Kiautsjeoe te bezetten (1897), dat vervolgens door China voor 99 jaar aan Duitschland „verpacht" werd. Rusland verwieri voor 25 jaar Por t-A r t h u r en de baai van Talie n-w a n (1898). Port-Arthur werd de belangrijkste oorlogshaven, terwij: aan de baai van Tahen-wan de stad D a 1 n i werd gesticht naar welke ijsvrije haven een zijtak van de Trans-Siberische spoor lijn werd aangelegd. Men begrijpt de ergernis van Japan ovei de Russische bezetting van - Port-Arthur. Engeland verkreeg Wei-hai-wei, niet tot ongenoegen van Japan. Engelanc immers stond ook vijandig tegenover Rusland; Engeland er Japan sloten in 1902 zelfs een verbond. Eindelijk nog kreeg Frankrijk Kwangtsjeoewan (1900). Tegenover al die rooverijen ontstond echter in China een volksbeweging, de opstand der Boksers, die gesteund werd dooi de Chineesche regeering, nl. door de Keizerin-weduwe, die ziel in 1898 van de macht had meester gemaakt. Christenen werder hevig vervolgd; de Duitsche gezant te Peking vermoord; d< andere gezanten hielden zich staande in 't gebouw der Britschf legatie, tot zij ontzet werden door troepen van Rusland, Frankrijk de Unie en Japan. Pas daarna kwam eene aanzienlijke Duitsche macht aan, welks veldmaarschalk Von Waldersee opperbevel hebber over het internationale leger werd, doch weinig meer t< doen had dan de rust te handhaven. Aan China werd eer zeer hooge oorlogsschatting opgelegd ; daarop trokken de troeper zich terug. Maar de Russische troepen, die ter beveiliging van de spoor lijn, die ook aanvallen der Boksers te verduren had gehad, ir Chineesch-Mantsjoerije waren opgesteld, bleven daar gelegerd en steeds stelde de regeering de terugtrekking ervan int. Boven dien richtte Rusland het oog op Korea. Ten slotte stelde Japar aan Rusland den eisch, Mantsjoerije te ontruimen en toen Rus land slechts ontwijkende antwoorden gaf, begon Japan den krijj Bezetting van Chineesche gebieden door Europeesche mogendheden. 1898—1900. De opetend der Boksers. 1900. L l Rusland ! houdt Mantsjoerije bezet. 398 De RussischJapanseheoorlog. 1904—'05. Vrede van Portsmouth. 1905. met een aanval op de Russische vloot te Port-Arthur (Februari 1904), nog vóór de oorlog verklaard was.1 Deze aanval, geleid door admiraal Togo, bracht aan de Russische vloot groote schade toe, die den volgenden dag nog door een bombardement werd vergroot. Een uitval der Russische vloot had als gevolg de vernietiging van 't admiraalschip door eene drijvende mijn ; ook de Russische bevelhebber M a k a r o f vond den dood. Bij een tweeden uitval werd de Russische vloot door Togo uit elkaar geslagen, terwijl in denzelfden tijd admiraal Kamimoera de vloot van Wladiwostók onschadelijk maakte. Inmiddels hadden Japansche troepen Korea bezet en drongen in Mantsjoerije door. Generaal Koeropatkin werd verslagen, eerst aan de J a 1 o e, daarna te L i a o-j a n g, en toen hij later tot een aanval overging, misschien om het belegerde Port-Arthur te ontzetten, werd hij door maarschalk O m a j a aan de S j a h o teruggeslagen. Generaal Stössel gaf Port-Arthur in 't begin van 1905 over. In 1905 werd het Russische leger opnieuw verslagen in de vlakte van Moekden. De Russische Oostzeevloot, die, hoewel niet zeewaardig en slagvaardig, onder bevel van Bozj ets venski naar Oost-Azië stevende (het Doggersbank-incident!) —-zij kreeg op Madagascar en in 't Fransche Achter-Indië gelegenheid, kolen te laden —, werd door Togo in de straat van Tsjoesima vernietigd. Rozjestwenski, zwaar gewond, werd gevangengenomen. Thans oordeelde president Roosevelt het oogenblik gekomen, om zijne bemiddeling aan te bieden, die aangenomen werd. De onderhandelaars kwamen bijeen te Port s m o u t h in de Vereenigde Staten, van Russischen kant als hoofdpersoon Witte, van Japansche zijde Komoera. In Sept. 1905 werd daar de vrede geteekend. De hoofdbepalingen waren : 1°. Rusland ontruimt Mantsjoerije, dat aan China teruggegeven wordt. 2°. Het doet afstand van een deel van de Mantsjoerijsche spoorlijn naar Port-Arthur. 3°. Japan krijgt 't Schiereiland Liao- 1 H. N°. 83, bijkaartje: Oost-Aaië 1902—1906 ; d. B. XlVf. 399 tong met Port-Arthur en D a 1 n i benevens het Zuidelijk deel van S a c h a 1 i n. 4°. Japan krijgt het protectoraat over Korea. Rusland heeft zich bij het gebeurde in Oost-Azië neergelegd, getuige de verdragen van 1907 en van 1910 tusschen Rusland en Japan, waarbij beide staten zich verbonden het status quo te bandhaven. De aansluiting tusschen het Russische Keizerrijk en Japan werd tijdens den Wereldoorlog nauwer : Japan leverde b.v. krijgsvoorraad aan Rusland en dit stond toen zijn deel van Sachalin aan Japan af. Sinds den oorlog met Rusland is Japan voorgoed in'de rij der groote mogendheden getreden en oefent het een overwegenden invloed uit in Oost-Azië, waar het zijn macht heeft uitgebreid en versterkt. Allereerst over Korea. Het protectoraat over Korea stond al direct gelijk met de over heer sching van dat land. Toen de Keizer van Korea in 1907 buiten Japan om gedelegeerden zond naar de 2*» vredesconferentie — welke personen trouwens niet toegelaten werden — dwongen de Japanners hem tot troonsafstand en verhieven zij zijn zoon — een onbeteekenend persoon — tot keizer, 't Koreaansche leger werd afgedankt, 't verzet bloedig gesmoord. De ontevredenheid bleef bestaan en uitte zich in moordaanslagen op hooggeplaatste personen ; zoo werd in 1909 prins Ito vermoord. Niettemin zette de regeering de eens in Korea begonnen staatkunde door, en in 1910 werd het „Rijk der Morgenkalmte" bij dat van de „Rijzende Zon" ingelijfd; zelfs de naam van het land werd veranderd ; het heet thans „Chosen". Ook economisch breidde Japan zich rut. Een stroom van landverhuizers richtte zich niet alleen naar Korea en ZuidMantsjoerije, maar ook naar Amerika, naar de Phüipijnen en naar de Sandwich-eilanden. In 1915, tijdens den Wereldoorlog, dwong het China tot inwilliging van de verregaande „21 eischen", waardoor China aan de Japanners groote ondernemingen, gebieden, spoorwegen en concessies moest afstaan. In verband met de groote belangen, die de Vereenigde Staten op en aan den Grooten Oceaan hebben, is meermalen de vrees geopperd, dat Verwerving van geheel Sachalin. Uitbreiding van Japan. WO Hernieuwd bondgenootschap m. Engeland. 1905. Herleving ln China. j i ' \ I 1 1 C ] • a s , I I tl I c V h b ft w P Tibet en Mongolië. pj het nog eens tot strijd zou kunnen komen tusschen Japan en de Unie over den voorrang in de „nieuwe wereldzee", (vlg.eohter blz. 433). Met Engeland werd bet bondgenootschap reeds in 1905 in gewijzigden vorm hernieuwd. De beide staten verbonden zich, tiet „status quo" in Oost-Azië te handhaven en elkaar te steunen bij aanvallen op hunne Aziatische gebieden. Door het voorbeeld en onder den invloed van Japan kwam nndelijk ook de Chineesche kolossus in beweging, en begon hij net de invoering van hervormingen, waardoor hij op den duur n staat zal zijn, zijne belangen te verdedigen. De tijd is voorbij, oen China ten buit scheen te vallen aan Europeesche mogendteden. Scholen werden geopend ; honderden Chineezen gingen fapansche en andere hoogescholen bezoeken; eene Chineesche oissie bezocht Europa, om de toestanden te onderzoeken. Zelf legon China havens te bouwen en spoorwegen aan te leggen, 'egen het opiummisbruik werden zeer strenge wetten uitgevaarligd, die reeds een zeer gunstigen invloed hebben uitgeoefend. Sene voortreffelijke maatregel was ook de gelijksteUing van alle Ihineesche stammen met de vroeger zeer bevoorrechte Mandjoe's — bevoorrecht b.v. bij de benoeming van hooggeplaatste mbtenaren —. De keizerin-weduwe (f 1908), die in bovengeoemde hervormingen veelal de hand had, beloofde kort vóór aar dood, dat China eene grondwet en een Bijksparlement zou rijgen. Voorloopig werden als adviseerende lichamen proviniale vertegenwoordigingen ingevoerd. Maar in 1911 bleek, dat et Chineesche volk niet tevreden was met den langzamen gang an zaken te Peking. Een ernstige opstand brak uit; de oude aat tegen de Mandsjoe's gaf eenhaid aan den opstand, die van den eginne af een republikeinsch karakter droeg. In 1912 deed de [andsjoe-dynastie afstand, al behield de Keizer zijn' titel. China erd een republiek met Joeansjikaj (f 1916) als eersten resident. Toen het eigenlijke China zich door de binnenlandsche beroengen minder goed kon laten gelden, verklaarden de „buiten- 401 gewesten" Tibet en Buiten-Mongolië zioh vrijwel onafhankelijk: respectievelijk onder den priestervorst, den Dalaï-Iama, en onder een inlandsen vorst, den Hoetoektoe. Bovendien toont ZuidChina herhaaldelijk neiging, zich van 't overige China af te scheiden en zich dus tot een zelfstandigen staat te constitueeren met Kanton tot hoofdstad. Met zulke gebeurtenissen voor oogen kan het „gele gevaar", dat het Westen van een militair en economisch krachtig China bedreigt, alleen in de verre toekomst een dreigend aanzien verkrijgen ; dat „gele gevaar" dreigt voorshands dan ook meer van het krachtig omhoog strevende Japan dan van China. § 80. Samenvattend overzicht der koloniale expansie van ± 1870 — ± 1914. In de voorgaande hoofdstukken is herhaaldelijk de koloniale expansie ter sprake gekomen ; wij zullen die hier nog eens, zooveel mogelijk in chronologische volgorde, in 't kort samenvatten. In Zuid-Afrika annexeert Engeland, dat daar reeds o. a. de: Kaapkolonie (sinds 1814) en Natal (sinds 1843) in zijn bezit heeft, in 1867 de diamantvelden van het later ontstane Kimberley, en onderwerpt het in 1879 Zoeloeland, maar zijn: poging, de Boerenrepublieken aan zijn gezag te onderwerpen — ze werden in 1877 voor ingelijfd verklaard — mislukt door den Vrijheidskrijg van 1880—'81 : Transvaal en Oranje-Vrij staat worden bij de conventie van Londen van 1884 als onafhankelijke staten erkend. In 1881 bezet Prankrijk Tunis; in 1883/'84 voegt het in Achter-Indië aan zijne koloniën Cochin-China en Kambodsja (respectievelijk in 1862 en 1864 bezet) nog Annam en Tonkin toe (waarom Engeland welhaast — in 1886 — O p p e r-B i r m a annexeert). Mede door een tijdelijken terugslag in Tonkin en ook in verband met de revanche-idee onttrekt Frankrijk zich aan de bemoeiingen met Egypte, dat in 1882 door Engeland wordt bezet. Het B o v e n-N ijlgebied wordt echter een diamantvelden aan Eng.: 1887. Zoeloeland aan Eng.: 1879. runia aan Fr.: 1881. Annam en Tonkin aan Fr.: 1883/'84. 3pper-Birma aan Eng.: 1886. Egypte aan Eng.: 1882 402 Krythrea aan Itali6: 1885. Duitsche kok niën in Afrik en Australië 1883/' 84. Beetsjoeanalani aan Eng.: 188E Madagascar aai Er.: 1886; 1896. Kongo-staat, gesticht in 188£ Tractaat van 1890 tusschei Eng. en Duitschl. Tractaat v.1891 tusschen Eng, en Fort. Oeganda aan Eng.: 1894. Matabeleland aan Eng.: 1894 Timboektoe aan Fr.: 1893. Chineesch-Jap. oorlog 1894-'96 Formosa aan Japan: 1896. onafhankelijke staat onder den Mahdi (dood van Gordon in 1885), terwijl Italië Erythrea bezet (Massaoea in 1885.) . Nu treedt ook Duitschland in Afrika op : het verwerft in '1883/'84 Togo, Kameroen, Duitsch Zuid-WestAfrika en Duitsch Oost-Afrika, en bovendien bezet het in Australië;N.-0. N i e u w-G uinea, deBismarckArchipel en de Marshall-eilanden. Engeland breidt nu ook zijn gezag in Zuid-Afrika uit, om zich tusschen Boeren en iDuitschers te dringen: het bezet Beetsjoeanaland in i885. Terzelfdertijd komt Madagascar onder Fransch protectoraat (het wordt in 1896 geannexeerd) en wordt op de Kongo-conferentie van Berlijn (1885) de Kongo-Staat ge'sticht, die in 1908 een Belgische kolonie wordt. De wrijving tusschen Duitschland en Engeland over ZuidAfrika wordt uit den weg geruimd door een tractaat van 1890 : Engeland kan zijn protectoraat vestigen over Zanzibar en krijgt Witoe-land, Duitschland verwerft Helgoland. Engeland breidt daarna zijn invloed in 't binnenland van Afrika verder uit: het dwingt Portugal bij een tractaat tot afstand van een deel van zijn Zambezi-gebied (1891) en bezet Oeganda (1894), terwijl de in 1889 opgerichte Chartered Company Matabeleland in 1894 onderwerpt. Maar de Jameson-raid (1895—'96) mislukte. En Italië moet van Abessynië afzien na de nederlaag bij Adoea (1896). Frankrijk echter breidt steeds meer zijn gezag in het Nigergebied uit — zoo bezet het in 1893 Timboektoe. Inmiddels begint Oost-Azië de aandacht te trekken : ook Japan wil naburige landstreken onder zijn invloed hebben; uit den Chineesch-Japanschen oorlog (1894-v-'95) verwerft het echter door de tegenwerking van Busland en andere Europeesche staten niet meer dan Formosa (1895). Vooral de tijd van 1898—1902 is vol woeling en strijd in verband met de koloniale expansie; in alle werelddeelen komen verwikkelingen- voor: 408 1°. Na zijn oorlog met de Vereenigde Staten verliest Spanje' bij den vrede van Parijs Cuba, P o r t o-r i c o, de PhilipIpijnenenGoeam (1898), waarna het in 1899 zijne Australische bezittingen (Palaoe-eilanden, Carolinen, Marian e n) aan Duitschland verkoopt. 2°. De Vereenigde Staten bezetten voorts de Hawaï-: eilanden (1899) en deelen met Duitschland de Samoa-| eilanden (1899); de Unie neemt kort daarna de werken van de P a n a m a-maatschappij over (1902). Houding van Columbia ; omwenteling op de landengte. 3°. Engeland verslaat de Mahdisten (1898), doch krijgt dan kwestie met Frankrijk over het Boven-Nijlgebied, welke kwestie opgelost wordt door het F a s j o d a-t r a c t a a t van 1899, dat de grenzen van eikaars invloedssfeeren vaststelt. 4°. Engeland, dat thans de handen vrij heeft, lokt den krijg metde Boerenrepublieken uit, die zich na een driejarigen krijg (1899—1902) bij het verdrag van Vereeniging moeten onderwerpen. 5°. Aan de Perzische Golf verzekerde Engeland zich het protectoraat over El Koweit (1899). 6°. Ln Oost-Azië wordt China bij onderscheidene tractaten gedwongen tot afstand („verpachting") van verschillende gebieden (1898): aan Duitschland Kiautsjeoe (reeds in 1897 bezet), aan Rusland Por t-A r t h u r, aan Engeland W e i-h a i-W e i. De daardoor uitgelokte opstand der Boksers (1900) brengt geen verandering. Tn den aanvang der 203te eeuw wordt het antagonisme tusschen Rusland, dat in 1901 met zijn Transsiberische lijn 'Wladiwostok bereikt en Mantsjoerije bezet houdt, en Japan steeds sterker; in 1904 breekt de Russisch-Japansche oorlog uit; bij den vrede (van Portsmouth: 1905) verwerft Japan Por t-A r t h u r en 't Zuidelijk deel van Sachalin, terwijl het het protectoraat over Korea krijgt, dat in 1910 wordt ingelijfd. Daarna tracht Japan zijn invloed in China te versterken, wat voornamelijk geschiedt door een overeenkomst in 1915. /rede van Pargs 1898. De Sp.-Austr. koloniën aan Duitschl.: 1899 de Hawaï-eil. aan V. St.: 1899. Samoa-eil. aan Duitschl. en V. St.: 1890. Fasjoda-traotaat tusschen Eng. en Pr.: 1899. Boerenoorlog 1899—1902. El Koweit aan Eng.: 1899. , Verpachting" van Chineesche gebieden: 1898. Russ.-Jap. oorlog: 1904-1906. Korea door Jap. ingeltffd : 1910. Tractaat van 1916 tusschen China en Japan 404 Tractaat van 1907 tusschen Eng. en Rusl. Tractaat van 1904 tusschen Eng. en Fr. ' Marokkaansche kwestie: 1904-, 1911. J j ] ] i i Marokko aan J Fr.: 1911/1912.J ] Tripolis en 1 Barka aan Italië: 1912. 1 k ■v d V vt n a S( I n i li Engeland, sluit een verbond met Japan en regelt zijne kwesties met Rusland en met Frankrijk. Met Rusland sluit het een tractaat in 1907, waarbij o. a. elkaar's invloedssfeeren in P e r z i ë werden ifgebakend. Met Frankrijk sluit het in 1904 een verdrag, waarbij Frankrijk de Engelsche bezetting van Egypte erkent en Engeland «an Frankrijk de vrije hand laat in Marokko. Europa wordt thans op den rand van oorlog gebracht door de tfarokkaansche kwestie. Duitschland wil zich niet n Marokko ter zijde laten schuiven: Réis van denDuitschen ieizer naar Tandzjer : 1905; conferentie van Algecerias : 1906 ; Duitsch oorlogsschip naar Agadir: 1911. Ten slotte een tractaat n 1911, waarbij Frankrijk de vrije hand in Marokko krijgt en uiling van gebied in Fransch Kongo en Kameroen plaats vindt, n 1912 erkent de sultan van Marokko Frankrijk's protectoraat, .talië wil zich nu in het nog beschikbare deel van Afrika's Noordkust nestelen : na een oorlog met Turkije (1911—1912) erwerft het T r i p o 1 i s en B a r k a bij den vrede van Lausanne n 1912. § 81. De voornaamste regeeringsvormen der Engelsche koloniën. Australië. Canada. Voor-Indië. üit de laatste hoofdstukken is gebleken, dat Engeland de eerste oloniale mogendheid der aarde is. Het Britsche wereldrijk omat ongeveer l/4 van de aardoppervlakte met ongeveer */4 van e bevolking der aarde. Een beknopt overzicht van het bestuur an al die gebieden is zeker op zijne plaats. Op zeer verschillende tjze worden de koloniën bestuurd. Engeland houdt nl. rekening iet de ontwikkeling zijner koloniën en verleent haar zelfbestuur, !s zij daarvoor rijp blijken te zijn. De les van den Amerikaanihen Vrijheidsoorlog ter harte nemende, was Engeland het eerste nd, dat het uitbuitings-systeem verving door de moderne koloiale staatkunde, waarbij het streven is, de koloniën tot ontwikïling te brengen, tot voordeel van de koloniën zelve, maar vens in bet belang van handel en nijverheid van het moederland 405 I. De zelfstandige koloniën hebben eene grondwet en krachtens deze een eigen parlement, waaraan een ministerie verantwoordelijk is. De Koning benoemt een gouverneur, die het recht van veto bezit, maar daarvan zelden gebruik maakt . Het kiesrecht voor 't parlement is zeer verschillend: in de eene kolonie is algemeen kiesrecht, in de andere is een census vastgesteld ; in sommige mogen alleen de hoofden van gezinnen stemmen, in andere ook vrouwen, zooals in Nieuw-Zeeland. De Dominions gevoelen zich niet ondergeschikt aan Engeland, doch nemen feitelijk een positie van gelijkwaardigheid met het moederland in. De band met het moederland knelt dus niet, terwijl de koloniën toch de machtige bescherming van Engeland genieten. Omgekeerd is Engeland ook van de trouw der koloniën verzekerd, zooals in den Zuid-Afrikaanschen oorlog en in den Wereldoorlog bleek. Zelfstandige koloniën zijn: De Zuid-Afrikaansche Unie, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, New-Foundland. Van deze nog een enkel woord over Australië en Canada. Australië werd aanvankelijk als deportatie-oord gebruikt; die omstandigheid, alsmede de afgelegen ligging schrikten de emigranten terug. Hard is het land echter vooruitgegaan sinds de ontdekking der goudvelden in 1851. Toen stroomden tal van kolonisten toe, waarvan velen zich op de veeteelt en den land- en ooftbouw als meer blijvende middelen van bestaan hebben toegelegd. De regeering staakte ook het zenden van misdadigers. Thans liggen er 6 staten: Victoria, Nieuw-ZuidWales, Queensland, West-Australië, Zuid-Australië en Tasmanië (Noord-Australië staat sinds 1907 onder het bestuur der Commonwealth). Sedert 1901 vormen zij een statenbond, de „Commonwealth of Australia", met een gemeenschappelijk bestuur, dezelfde tarieven en hetzelfde munt-, maaten gewichtstelsel. In Canada kregen de koloniën (Quebec, Ontario, enz.) in 1867 eene gemeenschappelijke grondwet: van dat jaar dagteekent dus de Dominon of Canada. Snel gaat Canada in bloei voor- De zelfstandige koloniën (Dominions) Australië. Canada. 406 i i De half zelfstandige ko-i lonten. j c 1 De kroonkoloniën. I 8 \ t t Protectoraten. i De Chartered Companies. ] e I d I 1 d ( Brltsch- Indië. d I i i h e rit (de twee Pacific-spoorwegen; ontdekking van de goudvelden ran Klondyke in 't Noord-Westen). II. In de half-zelfstandige koloniën (semiespousible governments) worden de leden van 't >arlement deels benoemd, deels gekozen ; de wetten moeten door len Koning goedgekeurd worden. Tot deze soort koloniën behoort i.v'. Malta. UI. Kroonkoloniën zijn die, welke geene vertegenr-oordiging bezitten. De macht berust bij den gouverneur, die Heen verantwoording schuldig is aan den Koning en den minister an koloniën. Hem ter zijde staat een Uitvoerende Raad, meestal it deskundige ambtenaren bestaande. Eene kroonkolonie is i.v. Gibraltar. IV. In de protectoraten wordt het bestuur aan de ïlandsche vorsten overgelaten, maar deze komen onder toezicht an Engelsche ambtenaren, zooals in Serawak en Zoeloeland. V. De gebieden der chartered companies. leermalen is het gebeurd, dat eene compagnie na 't sluiten van er dragen met inlandsche vorsten de bescherming van Engeland rlangde en van de regeering een charter of octrooi kreeg, waarin aar uitgebreide bevoegdbeden werden toegekend. Dikwijls zijn ie bevoegdheden later aan de compagnie ontnomen en nam de kigelscbe regeering zelf het bestuur in handen. Tegenwoordig ebben we nog het gebied van de North-Borneo-Company en van e British-South-Africa-Gompany of de Chartered-Company van Cecil Rhodes). VI. Afzonderlijk verdient Britsch-Indië nog vermeiing. Een bekend gouverneur-generaal aldaar was Lord > a 1 b o u s i e (1848—'56) (zie blz. 219), die het groote Gangesanaal voor de besproeiing aanlegde en krachtig de inlanders escherm.de tegen uitbuiting door hunne vorsten. In de eerste elft der 19&e eeuw bezat de Engelsche Oost-Indische Compagnie v nog altijd groote rechten. Daarin kwam verandering door den 407 gevaarlijken opstand der sepoys (1857—'59). Oorzaken van dien opstand waren : 1°. De O.-l. Compagnie had zich aan verschillende misbruiken schuldig gemaakt; er werden b.v. zware belastingen geheven, die bovendien niet naar draagkracht verdeeld waren ; 2°. de Hindoes en de Muzelmannen konden geene overheersching van Christenen dulden; 3°. De voortdurende annexaties, zoo b.v. van het rijk Oude (Audh), een staat met 5 millioen inwoners, wekten steeds nieuwe ergernis. Gevaarlijk was, dat die geest van haat en verzet zich meester maakte van de inlandsche troepen, de sepoys, die zooveel te gereeder tot opstand geneigd waren, toen zij vernamen, dat bet Engelsche leger in den Krimoorlog geen schitterend figuur had gemaakt. Langen tijd was de opstand in het diepste geheim voorbereid, zoodat de uitbarsting, in 1857, iedereen verraste. De onmiddellijke aanleiding tot die uitbarsüng was de invoering van nieuwe patronen, die met varkens- en rundervet waren ingesmeerd en bij het gebruik met de tanden werden aangeraakt. Men bedenke daarbij, dat de Muzelman het varken als een onrein, de Hindoe het rund als een heilig dier beschouwt. In dezen rassen- en godsdienstoorlog werden van weerszijden vreeselijke gruwelen bedreven in de middelpunten van den opstand Delhi, Cawnpore en Lucknow. De Pendsjaab bleef getrouw, zoodat van hieruit de onderwerping een aanvang kon nemen. Een bekend hoofd der opstandelingen was Nana Sahib; Engelsche generaals, die zich met roem overdekten, waren Havelock en Outram. Na groote krachtsin spanning werd de opstand in 1859 onderdrukt. Doch thans begreep men in Engaland, dat het bestuur dier belangrijke gewesten met langer in handen der Compagnie mocht berusten: zij werd opgeheven; namens den Koning bestuurt sinds dien tijd een onderkoning bet gebied. In 1876 werd Indië een keizerrijk, opdat de Koningin in de oogen harer Indische onderdanen een hoogen rang zou innemen. Bij de kroning van George V tot keizer in 1911 werd Delhi, de oude hoofdstad der groot-mogols, tot hoofdstad verheven, 't Geheele gebied is verdeeld in rechtstreeks bestuurde gouvernementen 408 en protectoraten — native states —. Vooral in deze staten zijn vele misbruiken opgeruimd. Een treurig verschijnsel in BritschIndië is de telkens terugkeerende hongersnood in de dichtbevolkte gebieden. Evenals in Egypte verzet zich in Voor-Indië een krachtige nationalistische strooming tegen het Engelsche gezag (zie § 88.) Beteekenis dei natuurwetenschappen. ] Uitbreiding van de kennis der aardoppervlakte. § 82. Uitvindingen en ontdekkingen ; hare toepassingen en hare gevolgen. Zoowel de literarische wetenschappen — b.v. de geschiedenis als gevolg van nauwkeurige bronnenstudie — als de natuurwetenschappen hebben in de 19de ea 20>to eeuw eene hooge vlucht genomen. Terecht is echter opgemerkt dat die eeuwen in het teeken der natuurwetenschappen staan, niet het minst door hare belangrijke practische toepassingen. Wat heeft de geneeskunde b.v. veel van de natuurwetenschappen geprofiteerd. De scheikunde ontdekte tal van nieuwe geneesmiddelen ; de door Rönnt?en ontdekte X-stralen heeft de geneeskunde terstond aan zich dienstbaar weten te maken. Wij wijzen verder op de Finsenlamp, ap de studie der bacteriologie (V i r c h o w) op de koepokinenting (door J e n n e r op 't eind der 18de eeuw ontdekt), op het serum tegen diphteritis, op de inenting tegën hondsdolheid (Pasteur), jp 't gebruik van anti-septische middelem en den vooruitgang Ier chirurgie (L i s t e r). Voor staat en maatschappij hebben echter de talrijke uitvindingen de grootste beteekenis gehad. Vooral het gebruik van de stoom, daarna ook van de electriciteit als beweegkracht leeft een reusachtige ontwikkeling van het verkeer en eene geheele verandering in de maatschappelijke toestanden te weeg gebracht. Naast de staatkundige gebeurtenissen, vooral de nationaliteitsbeweging en de democratische ontwikkeling, is merkwaardig, ioe de kennis van de aardoppervlakte is uitgebreid. Omstreeks 1800 was Afrika nagenoeg onbekend en eveneens belangrijke 409 deelen van Azië, Australië en Amerika, voorts de poolgewesten. Maar in den loop der 19de en 208*6 eeuw zijn de witte vlekken van de kaart vrijwel verdwenen. Deels uit lust tot onderzoek, deels in dienst van handel en nijverheid hebben tal van reizigers zich door hunne ontdekkingen naam gemaakt. Ook de zucht tot kolonisatie moest het wetenschappelijk aardrijkskundig onderzoek in de hand werken. Om een paar namen te noemen, wijzen wij voor Afrika op Livingstone en Stanley, voor Azië op Von Richthofen, den Rus Prschewalsky en den Zweed Sven Hedin, voor Amerika op Alexander von Humboldt, voor de Noordpoolgewesten op Nordenskjöld (Noord-Oostelijke doorvaart), FridtjofNansen (tocht met de Fraai), Amundsen (Noord-Westelijke doorvaart) en P e a r y (ontdekker der Noordpool in 1909), voor de Zuidpoolgewesten op Shackleton, Scott en den juist genoemden Amundsen. Laatstgenoemde ontdekte in 1911 de Zuidpool, die eenigen tijd later ook door Scott werd bereikt, doch deze zeevaarder kwam op den terugtocht om het leven. En terwijl aldus groote deelen der aardoppervlakte aan de beschaafde wereld bekend werden, vonden tevens uitvindingen plaats, waardoor de afstanden a. h. w. zeer werden verkort. Allereerst moet de stoomvaart genoemd worden. Reeds in de 18de eeuw werden verschillende proefnemingen gedaan met vaartuigen, door stoom gedreven, maar men kon geene voldoende snelheid krijgen. In 1790 werd echter een stoombootdienst op de Delaware geopend; in 1807 gelukte het den Amerikaan Robert Fulton eene stoomboot op de Hudson in de vaart te brengen, die eene redelijke snelheid bezat. In den beginne bleef de stoomvaart beperkt tot de rivieren en de kustwateren, maar reeds in 1816 voer eene Engelsche boot naai Rotterdam en in 1819 stak de eerste stoomboot den Atlantische^ Oceaan over. Deze boot gebruikte echter ook haar zeilen, en nog eenige jaren lang bracht men pas dan de machines in werking, als de zeilen niet gebruikt konden worden : de stoomvaart kwam nl. te duur; de kolen namen in de betrekkelijk kleine vaartuigerj De stoomvaart. 410 Het spoorwegverkeer. Het vliegwezen. 1 < ■ I Het postverkeer. | i *\ i i I te groote ruimte in beslag. Van beteekenis was de vervanging van de raderen door de schroef; in 1839 deed de eerste schroefboot een welgeslaagden tocht over den Oceaan. Voor het internationaal verkeer te land zijn de spoorwegen van het meeste gewicht geworden. IJzeren rails werden reeds in de 18de eeuw in Engelsche en Duitsche mijnen gebruikt; machines, door stoom gedreven, waren er na de uitvinding van James Watt (1768). George Stephenson was Bchter de eerste, die er in slaagde, eene goede locomotief te maken Bn in 1825 kon de eerste spoorweg — van Stockport naar Darlington — worden geopend. In 1830 volgde die van Manchester aaar Liverpool. Eerst werden zij alleen voor het goederenvervoer gebezigd, doch weldra ook voor het personenvervoer. Spoedig rolgde men in andere landen, in Nederland in 1839. Wat de luchtscheepvaart (Zeppelin) en de vliegkunst [W h r i g t) betreft, vooral voor de laatste schijnt een groote ;oekomst weggelegd èn voor het postverkeer èn voor het vervoer ?an reizigers. In den oorlog hebben vliegeniers voor verkenningen belangrijke diensten bewezen. Vermelding verdient, dat in 1919 voor het eerst een vliegmachine van New-Foundland via le Azoren naar Lissabon vloog en een ander, bestuurd door den Engelschen vliegenier Alcock (f 1919) van New-Foundland naar [erland, en dat een Australiër (R o s s Smith) den vliegtocht rolbracht van Engeland naar Australië. Voorts deed in dat jaar len Britsch luchtschip een welgeslaagden tocht heen en terug over len Noorder Atlantischen Oceaan. Ook het post-, het telegraphisch en telephonisch verkeer verhenen de aandacht. 't Postverkeer is van zeer ouden oorsprong — in do Oudheid )estond het reeds — ; in 't begin der 19de eeuw was het al van xoote beteekenis. De port was echter veel te hoog. In 1840 verd in Engeland op aandrang van R o w 1 a n d H i 11 de pentyport ingevoerd ; in den eersten tijd daalden de inkomsten sterk, aaar later nam het brievenvervoer zoodanig toe, dat er een batig aldo kwam. Andere staten volgden Engelands voorbeeld, 411 De werkzaamheden der ambtenaren werden vergemakkelijkt door de invoering van den postzegel. Vooral in de Duitsche staten had de regeling van het postwezen veel voeten in de aarde ; pas in 1866 met de oprichting van den Noordduitschen Bond, later bij de oprichting van het keizerrijk, werden alle deelen daarvan tot één postgebied vereenigd. Voor het internationaal postverkeer was van veel gewicht de oprichting van de Internationale Postvereeniging in 1874, wat vooral het werk was van den Duitschen postmeester-generaal S t e p h a n. Deze „Wereldpostvereeniging" omvat thans bijna alle staten en hunne koloniën. Tbans het telegrafisch verkeer. Vóór de electrische telegraaf kende men reeds de optische: aan een paal waren beweegbare armen bevestigd, die door verschillende standen seinen overbrachten (vgl. de tegenwoordige, bij de scheepvaart gebruikelijke vlaggeseinen). Zij had echter alleen plaatselijke beteekenis. De electrische telegraaf dagteekent van ± 1835 ; Morse vond het eerste practische seintoestel uit. Een internationale regeling kwam in 1865 tot stand De g e t a-p e r t s j a maakte het aanleggen van zeekabels mogelijk ; de eerste zeekabel werd van Dover naar Cslais gelegd (1851); door den Atlantischen Oceaan de eerste, die regelmatig telegrammen overbracht, in 1866. De draadlooze telegrafie van M a r c o n i (1896 ontdekt) kan reeds op schitterende resultaten wijzen ; men denke b.v. aan het gebruik' op stoomschepen. Naast de telegraaf dient de telefoon (uitgevonden door Bell) genoemd te worden, waaraan vooral Edison zijne studiën heeft gewijd. Zij wordt reeds intercommunaal en internationaal gebruikt. Al zijn door de reusachtige ontwikkeling van het verkeer en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van den handel de verschillende volken nader tot elkaar gebracht, toch bleef de verhouding tusschen onderscheidene staten dikwijls gespannen. Steeds meer trachtten de groote mogendheden hunne militaire macht slagvaardiger te maken en de doode strijdkrachten gevaarlijker: men denke aan de torpedo's, de drijvende mijnen, de pantser. Het telegrafisch verkeer. De telefoon. Gewapende vrede. 412 De vredesconferenties.1899 en 1907. schepen, de steeds verbeterde snelvuurkanonnen. Al tracht het Roode Kruis het lijden der gewonden te verzachten en menig menschenleven te behouden, een oorlog in den tegenwoordigen tijd is iets zoo verschrikkelijks en geeft zulk een geduchten schok in het economische leven, dat het geen wonder is, dat de mogendheden langen tijd er voor teruggedeinsd zijn. Meer dan eens is in de laatste jaren dan ook eene kwestie beslecht door een scheidsgerecht: men denke b.v. aan de Alabamakwestie (blz. 318). In dit verband dient gewezen te worden op de zoogenaamde vredesconferentie, op initiatief van Nicolaas II in 1899 in Den Haag gehouden. Het hoofdresultaat ervan was de oprichting van een parmanent Hof van Arbitrage, gevestigd te Den Haag, maar de contracteerende partijen waren niet verplicht tot arbitrage. De Amerikaan C a r n eg i e stichtte voor dat Hof het „Vredespaleis". Maar tot gedeeltelijke ontwapening en verhohting der oorlogslasten hebben üe vredesconferenties — een 2euw geen belangstelling : vele kostbare schilderijen verhuisden ïaar het buitenland; antieke gebouwen, gevels en poorten werden verwaarloosd of afgebroken. Maar in de'. 2** helft dier eeuw is ie belangstelling in de kunst herleefd, getuige de bestudeering van de schilderkunst, de oprichting van musea, de restauratie ran historische bouwwerken. De schilderkunst kan thans bij ons >p beroemde namen wijzen, zooals van de gebroeders M a r i s, ran Jozef lsraëls en van Mesdag; een bekend beeld ïouwer was Pier Pander; bouwkundigen van naam zijn Dutshoorn (Paleis voor Volksvlijt), Cuypers (Bijksnuseum) en B e r 1 a g e (Amsterdamsche Beurs). De producten ran onze kunstnijverheid (aardewerk, meubels) mogen zich weer net eere laten zien. In Prankrijk kwam na de klassieke school, vertegenwoordigd door David en de romantiek, die als hoofdvertegenwoordigers Delacroix en Géricault heeft (zie blz. 260), le realistische school, vooral vertegenwoordigd door Cour) e t en Mille t. Een bekende Duitsche schilder is M e n z e 1, sen bekende Fransche beeldhouwer R o d i n. Soortgelijke scholen ds in de schilderkunst zijn ook te merken in de letterkunde. Op letterkundig gebied hebben zich in het thans behandelde ijdvak zoovele personen met goed gevolg bewogen, dat van een tenigszins volledige opsomming van de namen der schrijvers en ran hunne werken geen sprake kan zijn. In het jaar 1880 begon n ons land op letterkundig gebied een] nieuwe beweging, die zich veldra uitsprak in het tijdschrift: „De Nieuwe Gids" (opgericht n 1885). Wij laten enkele namen \olgen. Bekende prozaschrijvers zijn Potgieter, Busken Huet en Douwes Dekker (Multatuli). n den historischen roman onderscheidden zich Van Lennep, Mevrouw Bosboom-Toussaint en Schimmel. Beets maakte zich >ekend door zijn Camera Obscura, Cremer door zijne Betuwsche tovellen. Als dichters zijn te noemen: De Genestet, Heye, Ten Cate en Schaepman. Na 1880 treden vele dichters en schrijvers »p (Perk, Emants, Kloos, Van Eeden, Verwey, Hél ene Swartb, kraperus, Van Deyssel, Heyermans, de Meesterj Quérido, enz.), iij hen openbaarden zich de stroomingen, welke men als realisme 419 en naturalisme aanduidt; het realisme tracht de werkelijkheid nauwkeurig waar te nemen en te beschrijven, het naturalisme tracht alle levensuitingen, allereerst de maatschappelijke verhoudingen, te schetsen. Van de buitenlandsche schrijvers zijn b.v. te noemen: de Vlamingen Conscience, Ledeganck, Van Rijswijck, Jan van Beers, Guido Gezelle, Pol de Mont, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Karei van de Woestijne; de Franschen Flaubert (realist), Daudet en Zola (naturalisten); de Engelschen : Tennyson en Longfellow; de Duitschers: Scheffel, Freyfcpg, Spielhagen, Fritz Reuter ; de Noren: Bosen en Björnson; den Deen George Brandes; den Zweed Strindberg; den Italiaan d'Annunzio ; de Bussen : Tourgenefï, Tolstoï en Maxim Gorki. 420 Dê moord van Sarajevo. De Wereldoorlog breekt uit. VII. DE TIJD SINDS 1914. A. De Wereldoorlog en zyne gevolgen. § 84. De Wereldoorlog1: 1914—1918. Ook na het herstel van den vrede op het Balkanschiereiland in 1913 werd de verhouding tusschen Oostenrijk en Servië nimmer goed. Met al zijne oveirwinningen was Servië toch zonder uitgang naar de Adriatische Zee gebleven en bleef het daardoor economisch afhankelijk van Oostenrijk-Hongarije. Omgekeerd ging de propaganda voor een groot-Servië in Bosnië en Herzegowina voort. Daar plotseling werden de Oostenrijksche troonopvolger, aartshertog Ferdinand en zijne gemalin te Sarajevo door een paar Serven vermoord (28 Juni 1914); het bleek, dat die misdaad het werk was van de Gróot-Servische partij en dat hooggeplaatste Servische ambtenaren in 't geheim hunne medewerking hadden verleend. Een kleine maand later (23 Juli) richtte de OostenrijkschHongaarsche regeering, gestijfd door den Duitschen keizer Wilhelm II, die oordeelde, dat er thans met de Serven „schoon Bcbip moest worden gemaakt" en zijn onvoorwaardelijken steun had toegezegd, aan Servië een krasse nota, waarin zulke hooge eischen werden gesteld, dat de aanneming ervan uitgesloten scheen, om zoo den oorlog met Servië onvermijdelijk te maken. Ondanks inhoud en toon willigde Servië de verlangens in, maar één eisch wees het beslist af, nl. dat gedelegeerden der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie moesten deelnemen aan het in te stellen gerechtelijk onderzoek tegen de deelnemers van het oompiot van den 289t«n Juni. En in haar antwoord einaigde de Servische regeering hiermee, dat, als Oostenrijk-Hongarije door het antwoord niet voldaan mocht zijn, zij bereid was, de kwestie i tr i i i I H. n°. 35 ; Vgl. in t algemeen | rf B XLTOi». 421 te onderwerpen, 'tzij aan de beslissing van het Internationaal Gerechtshof te 's-Gravenhage, 't zij aan de Groote Mogendheden! Hoewel thans „alle reden tot oorlog vervallen was", achtte Oostenrijk-Hongarije het antwoord onbevredigend en verklaarde het den oorlog aan Servië (28 Juli). Hat Go stenrijksc h-S ervische conflict bleef niet „gelocaliseerd" ; Rusland1 trok terstond partij voof Servië, „de Westelijke voorpost van het Slavendom". Doch die oorlog sloot weer den krijg tusschen Rusland en Duitschland, den bondgenootiVan Oostenrijk-Hongarije en deze^weer dien tusschen Frankrijk en Duitschland in; in een lultimatum- eischte Duitschland van Frankrijk als waarborg voor zijn onzijdigheid de bezetting van Verdun en Toul, wat natuurlijk afgewezen werd. En toen bet een keer zoo ver was, hield ook de groote economische tegenstander van Duitschland, nl. Engeland, gesteund door zijne koloniën, zich niet buiten den krijg. Duitschland zelf gaf dien tegenstander een mooie reden, toen het de onzijdigheid van Luxemburg en België schond. Zelfs Japan koos partij tegen Duitschland. Daarentegen koos Turkije nog in 1914 de zijde der middenrijken, waardoor Rusland zich moeilijk met zijne bondgenooten in verbinding kon stellen ; vandaar de pogingen der Geallieerden (in 1915), om zich van de D.ardanellen meester te maken, eerst door middel van oorlogsschepen, die echter onder aanmerkelijke verhezen uit de straat moesten terugkeeren, daarna met hulp van een leger, dat op het schiereiland Gallipoli * landde, maar niet door het Turksche front kon breken. Vandaar, dat begin 1916 de Dardanellén-expeditie opgegeven werd.' Ook Boelgarijë stelde zich na lange aarzeling aan den kant der Centralen (1915). Italië legde in 1914, ondanks zijn bondgenootschap met Drdtschland en Oostenrijk, een verklaring van onzijdigheid af, maar toen de volksopwinding tegen Oostenrijk er, o. a. door den dichter 1H. n°. 36, Geschillen en bondgenooten; d. B. XlIIbis, eerste blad*., de Wereldoorlog ; Overzichtskaart. » dB. XlIIbis l Gallipoli. De wederzijdsche bondgenooten. 422 De Engelsche zeeheerschappij. Verovering der Duitsche koloniën. De inval in België. d'A n n u n z i o, steeds hooger werd opgeschroefd, begon het in Mei 1915 den oorlog tegen de middenrijken. Van groot nadeel voor de middenrijken was, dat Engeland de zee beheerschte. Het bracht de Duitsche kruisers (zooals de Emden), die zich verspreid in den Grooten, Atlantischen en Indischen Oceaan bevonden, tot zinken of dwong hen, een toevlucht in onzijdige havens te zoeken en vernietigde voorts een Duitsch smaldeel bij de F a 1 k 1 8 n d-e i 1 a n d e n (1914). Het legde den geheelen Duitschen overzeeschen handel en vrachtvaart stop en volgde een scherpe blokkade-politiek tegen de middenrijken. De zeeslag in het Skagerak tusschen een Duitsche en Engelsche vloot (1916) bracht geen verandering in den stand der zaken ter zee. De duikboot werd echter een gevaarlijk wapen in handen der Duitschers. De Duitsche. koloniën, aangewezen op hunne eigsn verdedigingsmiddelen, vielen voor en na in handen hunner vijanden — zoo werd Duitsch Zuid-West-Afrika veroverd door troepen der Zuid-Afrikaansche Unie onder persoonlijke leiding van Botha —; alleen in Duitsch Oost-Afrika hield een kleine krijgsmacht zich tot het einde van den oorlog staande. De beide hoofdterreinen van den strijd lagen in West- en in Oost-Europa. Duitschland wierp zich met het grootste en beste deel zijner troepen op Frankrijk, om dit land te verpletteren, waarna het zich op Rusland zou kunnen werpen. Tegenover de Duitsche grens was het Fransche vestingstelsel in uitstekenden toestand; daarom vroeg Duitschland ongehinderden doortocht door België en toen, dit van de hand gewezen werd, schond het de onzijdigheid van dat land, alsmede die van Luxemburg. Weldra waren de Duitschers meester van Luik en van de geheele M a a s 1 i n i e. Ten Noorden van die linie trok het kleine Belgische veldleger terug op de vesting. Antwerpen, die zich nog in 1914 moest overgeven.; pas aan de Y z e r brachten de Belgische troepen met steun van inundatie den opmarsch der Duitschers tot staan. De Belgische regeering vestigde zich in Le Havre. Somtijds namen burgers, „franc-tireurs", aan den krijg deel, en daar de Duitschers zeer hardhandig optraden, leidde 423 zulks tot vreeselijke slachtingen en verwoestingen: zoo werd Leuven verwoest en de beroemde bibliotheek verbrand. Bovendien moesten de bewoners mülioenen en milhoenen francs aan oorlogsschatting en boete opbrengen. Op het einde van Augustus 1914 drongen 7 Duitsche legers in het Noordoostelijk deel van Frankrijk door1 en de rechtervleugel kwam tot in de buurt van de Noordelijke forten van Parijs ; de, regeering verplaatste uit vrees voor een beleg haar zetel naar Bordeaux (2 Sept.). Maar toen begon J o f f r e den tegenaanval en door den slag aan de M a r n e moesten alle Duitsche legers een eindweegs terug. Daarop deden de Geallieerden pogingen, den rechterflank der Duitschers te omvatten, doch dit had ten gevolge, dat het front zich steeds verder noordwaarts uitbreidde en de bewegingsoorlog ten slotte verstarde tot een stellingoorlog, een loopgravenoorlog, op een front, dat van de Noordzee tot de Zwitsersche grens liep.» Aan dat front schommelde de strijd bijna 4 jaar lang heen en weer, maar doorbraakpogingen, zooals van de Centralen bij Verdun en van de Engelschen en Franschen aan de S o m m e (beide in 1916) mislukten. Geheel anders verliepen de krijgsgebeurtenissen in het Oosten, waar door de uitgebreidheid van het operatieterrein de bewegingsoorlog bleef bestaan. 8 Een inval der Bussen in Oost-Pruisen eindigde met een nederlaag, hun door Hindenburg bij de Masoerische meren toegebracht. Voorspoediger ging: het den Russen een tijdlang in Gallicië en Boekowina, die zij voor een belangrijk deel veroverden. Maar in 1915 werd het Russische front in Gallicië doorbroken, waarna de Russen over grooten afstand terug moesten — zoo gingen b.v. Warschau, Brest-Litowsk en Wilna voor hen verloren. Daarna veroverden de Centralen, thans ook gesteund door de Boelgaren, Servië (eind 1915) en Montenegro (begin 1916). Het Westelijke front. Ce gebeurtenissen in het Oosten en het Zuid-Oosten van Europa n I914en'15. » H. M°. 86, A. * H. N°. 86 B; d. B. XlIIbis t Het Westelijk front. * H. JS°. 35 d ; d. B. XlIIbis : Het Oostelijk front. 424 Het offensief dei Geallieerden. Zomer 1916. Walacblje ver overd. Eindi 1916. De gebeurtenissen in 1917 en 1911 in het Oostei en ZuidOosten. De Vereenigd Staten in oorlog met Duitschland, In den zomer ran 1916 begon echter een krachtig offensief der Gealheerden. De Bussen drongen de Centralen een eindweegs terug en kwamen weer in dë Boekowina. De Italianen veroverden Görz. De Franschen verijdelden den doorbraak bij Verdun en deden daarna in samenwerking met de Engelschen een forsche poging, bij de Somme door te breken. Onder den invloed van die successen schaarde Boemenië zich thans ook aan de zijde der Entente. Nu vertrouwde Duitschland de leiding over al zijne legers toe 'aan Hindenburg, wien Ludendorff ter zijde stond, en nog in 1916 veroverden de Centralen geheel W a 1 a c h ij e, dus ook de hoofdstad Boekarest. De Boemeensche regeering verplaatste haar zetel naar Jasy in Moldavië. Op een voorstel van Duitschland tot het aanknoopen van vredesonderhandelingen (einde 1916) gingen de Gealheerden niet in. In 1917 drongen de Centralen over de I s o n z o Italië binnen en drongen het Italiaansche leger terug tot de P i a v e. Boven'dien begon in 1917 in Busland de omwenteling, die welhaast leidde tot de stichting van de Sovjet-Bepubliek (zie § 89), welke weinig tegenstand meer bood, zoodat de Duitschers b.v. Biga konden bezetten en in Maart 1918 sloot die Republiek met Duitschland den vrede van Bres t-L i t o w s k, waarbij de gebieden bewesten een bepaalde lijn van Busland werden afgescheiden (zie ook blz. 453-454). Kort daarop sloot Boemenië den nadeeligen vrede van Boekarest met de middenstaten (Mei 1918). Maar die vredestraktaten bleken niet meer dan scheurpapier te zijn, toen de Centralen nog in 1918 het hoofd moesten buigen voor hunne Westelijke vijanden. ) Aan het Westfront had Duitschland zich inmiddels een nieuwen vijand op den hals gehaald door het volgende. Als één der eerste beginselen van zeeoorlogsrecht had steeds gegolden, dat men de bemanning en passagiers van in den grond geboorde koopvaardijschepen vooraf gelegenheid moest geven, zich te bergen en krachtig waren de Vereenigde Staten voor dat beginsel opgekomen, toen Duitschland daarvan ging afwijken, 425 b.v. bij de torpedeering van de Lusitania (7 Mei 1915), waarbij 1400 mannen, vrouwen en kinderen, waaronder ook Amerikaansche burgers, omkwamen ; Duitschland verklaarde toen inderdaad, dat voortaan vooraf het leven van non-combattanten zou worden gered. Maar 1 Februari 1917 kondigde Duitschland den onbeperkten duikbootenoorlog af: alle vaart op Engelsche, Fransche en Italiaansche havens werd verboden en onzijdige schepen, die niettemin in het versperde gebied werden aangetroffen, konden zonder waarschuwing'worden getorpedeerd. De verwachting, die Duitschland koesterde, was, dat de scheepvaart der onzijdigen op Engeland sterk zou verminderen, de aanvoer van levensmiddelen en oorlogsbenoodigdheden zoodanig zou dalen, dat Engeland, door den nood gedwongen, tot vredesonderhandelingen zou moeten besluiten. Men oordeelde er, dat tegenover het vermeende voordeel het nadeel van een oorlog met de Vereenigde Staten, die nu haast onvermijdelijk werd, niet opwoog. Want toen Duitschland den duikbootenoorlog meedoogenloos begon en voortzette, verklaarden de Vereenigde Staten het den oorlog (6 April 1917). Mede vertrouwende op de hulp der Vereenigde Staten, dachten Frankrijk en Engeland er niet aan, een vrede te sluiten. Een poging tot bemiddeling door den Paus slaagde dan ook niet. In Frankrijk trad in 1917 het ministerie Clemenceau op met de leuze : „de oorlog en niets dan de oorlog", en in begin 1918 maakten Lloyd George en Wilson — de laatste in zijne 14 punten — hunne oorlogsdoeleinden bekend, die zoodanig luidden, dat ze alleen door een volslagen overwinning verwezenlijkt zouden kunnen worden. In de lste helft van 1918 maakten de Duitschers op het West-1 front nog groote vorderingen: zij bedreigden de Fransche Noordzeehavens, drongen weer door tot de Marne en beschoten zelfs Parijs met verdragend geschut. Maar een afdoend resultaat behaalden zij niet, en terwijl Duitschland zijne verhezen ten slotte niet meer kon aanvullen, werd de krijgsmacht der Geallieerden door de Amerikaansche hulp steeds sterker : in den zomer van De Entente houdt vol. Laatste offensief der Duitschers. 426 De wapenstilstanden. 1 1918. 1918 waren al meer dan een millioen Amerikanen naar Frankrijk vervoerd en elke maand kwamen er 300,000 bij. Over alle troepen in het Westen kreeg de Fransche generaal F o c h het bevel. Den 18den Juli kwf m de groote ommekeer: de Duitschers werden bij de M a r n e teruggedrongen. Aan dien aanval ging geen bombardement vooraf, maar een aantal kleine gepantserde strijdwagens — de tanks — en gepantserde auto's baanden de infanterie den weg. In een paar maanden tijds was den DuhV schers een groot gebied ontrukt en toen ontviel hun ook de steun hunner bondgenooten. Indertijd hadden de Geallieerden met schending van Griekenland's onzijdigheid troepen samengetrokken te Saloniki; deze versloegen het Boelgaarsche leger en Boelgarrje sloot een wapenstilstand (30 Sept. 1918), waarna welhaast Montenegro en Servië van den vijand bevrijd waren. De afval van Boelgarijë sneed Turkije van iedere verbinding met deCentralen af. Bovendien waren de Engelschen, gesteund door den groot-sjerif van Mekka (thans koning van Hedsjas) van uit Egypte Syrië binnengerukt en veroverden in 1917 Jeruzalem; in Sept. 1918 werd het leger der lurken in het Heilige Land verpletterend verslagen en gingen bier Damascus, Beiroet en A 1 e p p o voor hen verloren. Voorts waren de Engelschen van de Perzische Golf uit Mesopotamië binnengedrongen en daar veroverden zij in 1917 Bagdad en in 1918 M o s o e 1. Ook Turkije sloot nu een wapenstilstand (30 Oct. 1918). Als derde in de rij volgde Oostenrijk. Daar begon einde Oct. de revolutie : de volken wilden geheele zelfstandigheid en zoo werden uitgeroepen de Isjecho-Slowakische, de Duitse h-0 o s t e nrijksche, de Hongaarsche endeZui d-S 1 a v i s c h e Republiek. De keizer-koning Karei I, in 1916 aan het bewind gekomen, deed afstand en vestigde zich in Zwitserland. Krachtens den wapenstilstand (4 Nov. 1918) kwamen de Italianen in het bezit van Triëst. Terwijl zoo het verbond der Centralen uiteenviel, werden de Duitschers aan het Westelijke front voortdurend verder teruggedrongen en zoo zagen ook zij zich genood- 1 H. F0. 86, de wapenstilstand. 427 zaakt, een wapenstilstand te sluiten (11 Nov. 1918), wat echter niet meer geschiedde door de „keizerlijke en koninklijke regeering", want ook in Duitschland was de revolutie losgebroken, waardoor dit land een republiek werd met Ebert als eersten president (zie nader § 87, blz. 443—445). De Gealheerden kregen bij den wapenstilstand het recht tot bezetting van den linker-Rijnoever benevens van een kring om de steden Keulen, Coblenz en Moinz; de Duitschers moesten 5000 kanonnen, 5000 locomotieven en 150,000 spoorwegwagons uitleveren, benevens een groot deel der oorlogsvloot. Zoo kon Duitschland niet meer aan verzet denken en moest maar afwachten, wat zijne tegenstanders aangaande hem zouden besluiten. § 85. De vredesbepalingen *. Internationale overeenkomsten. Te Parjjs begonnen de besprekingen ter regeling van de vele ] kwesties, door den oorlog ontstaan. President Wilson kwam daarvoor naar Europa over. Het eerst was het ontwerp-vredesverdrag met Duitschland gereed; het definitieve verdrag werd in 1919 in de spiegelzaal te Versailles geteekend. Er kwamen nog verschillende moeilijkheden met Duitschland voor, vóór het vredesverdrag in werking trad; zoo b.v. had de bemanning van de te Scapa Flow (Schotland) geïnterneerde Duitsche oorlogsschepen deze doen zinken (1919) en nu eischte de Entente als schadevergoeding dokken, bagger- en scheepsmateriaal. Pas toen men het daarover eens geworden was, vond de laatste formaliteit, n.1. het uitwisselen der ratificatiën plaats, waardoor begin 1920 het vredesverdrag van kracht werd. De voornaamste bepalingen van dezen 2<*en vrede van Ver- D sailles zijn: i 1°. Duitschland staat aan België Eupen en Malmedy 1 af en erkent België's volledige souvereiniteit over Moresnet; het staat aan Frankrijk E 1 z a s-L otharingen af, aan Polen Posen en West-Pruisen op den linkeroever 1 H. N°. 36: De vrede. )e vrede met Duitschland geteekend. 1919. e 2de vrede 'an Vergalt Ml 428 van den Weichsel en voorts Danzig en omgeving, dat schijnbaar een vrije staat wordt, maar zeer nauw aan Polen wordt \ erbonden. De nieuwe grenzen tusschen 0 o s t-P ruisen en Polen en tusschen Sleeswijk en Denemarken zullen afhankelijk zijn van den uitslag van een volksstemming ; eveneens zal na een volksstemming in 0 p p e r-S i 1 e z i ë de Opperste Raad der Geallieerden beslissen, of dit gebied, 't zij geheel, 't zij gedeeltelijk bij Duitschland zal blijven dan wel aan Polen zal komen. Frankrijk krijgt gedurende 15 jaar den eigendom van de kolenmijnen van het Saarbekken; na afloop daarvan zal de bevolking door volksstemming uitmaken, of zij weer onder Duitsche heerschappij zal komen. Opmerking. In verband met den uitslag der in 1920 gehouden volksstemming kwam het Noordelijkst deel van Sleeswijk aan Denemarken. De volksstemming in Oost-Pruisen viel ten gunste van Duitschland uit (1920). In Opper-Silezië stemde in 1921 de meerderheid Duitsch, doch in een paar „stemkringen" stemde de meerderheid Poolsch. Prankrijk, dat Polen zooveel mogelijk wilde begunstigen om tegelijk Duitschland te verzwakken, kon het over de verdeeling niet eens worden met de andere staten, in 'tbijzonder niet met Engeland, waarom de Opperste Raad besloot, de beslissing over te laten aan den Raad van den Volkenbond, die zich in 1921 voor een verdeeling van Opper-Silezië verklaarde. 2°. Duitschland doet afstand van al zijne koloniën.1 Het bestuur ervan wordt gegeven aan leden der Entente als mandatarissen (lasthebbers) van den Volkenbond. Opmerking. Duitsch Z.W.-Afrika kwam aan Engeland, Duitsch-Oost-Afrika grootendeels (de rest aan Belgisch Kongo), Kameroen kwam grootendeels aan Frankrijk (de rest aan Engeland) ; Togo-land werd tusschen Frankrijk en Engeland verdeeld. Japan kreeg het mandaat over de Duitsch-Australische bezittingen ten N. van den aequator, Australië over Duitsch-NieuwGuinea en de eilandjes ten Z. van den aequator (het Duitsche deel der Samoa-eilanden kwam aan Nieuw-Zeeland.) 1 H. N°. 86, kaart O en kaartje : Duitsche koloniSn in Afrika. 429 3°. DuitBchland moet een groote schadeloosstelling betalen, waarvan het geheele bedrag pas later zal worden vastgesteld. (Zie nader blz. 431—432). 4°. Duitschland moet een groot deel van zijn handelsvloot uitleveren. 5°. Het Duitsche leger wordt ingekrompen tot 100,000 man ; Duitschland moet bijna zijne geheele oorlogsvloot uitleveren en mag geen luchtvloot bezitten. De militaire en maritieme dienstplicht is er afgeschaft. Op minder dan 50 K.M. ten Oosten van den Rijn mag Duitschland geen versterkingen behouden of aanleggen. Helgoland moet ontmanteld worden. 6°. De gewezen keizer Wilhelm II zal voor een speciaal gerechtshof terecht staan, terwijl de personen, die van oorlogsmisdaden worden beschuldigd, moeten worden uitgeleverd. Opmerking. Nederland weigerde de uitlevering van den ex-keizer — waarbij de Gealheerden zich hebben neergelegd — en ten aanzien van de andere personen hebben zij voorloopig goedgevonden, dat zij voor Duitsche rechtbanken terecht staan. 7°. Als waarborg voor de uitvoering van het vredesverdrag zullen de Gealheerden de Duitsche gebieden ten Westen van den Rijn en de bruggehoofden gedurende 15 jaar bezetten. Indien Duitschland de aangegane verpachtingen goed nakomt, zal Keulen na 5 jaar, Coblenz na 10 jaar ontruimd worden. Bij den vrede van St. Germain met Oostenrijk werden de grenzen van deze republiek sterk ingekrompen: zoo verloor het Krain aan Zuid-Slavië en Zuid-Tirol en Triëst aan Italië. Karinthië moest bij volksstemming beslissen, of het aan Zuid-Slavië zou kernen dan wel bij Oostenrijk wilde blijven ; in 1920 verklaarde het zich voor het laatste. In het vredesverdrag werd voorts aan Oostenrijk verboden, zich bij Duitschland aan te sluiten. Boelgarrje zag bij den vrede van Neuilly van alle rechten op Thracië af ten gunste van Griekenland, doch het zal een economischen uitweg naar de Egeïsche Zee behouden. Vrede nut Oostenrijk. 191». Vrede met Boelgarijë. 1919. 430 Vrede met Hongarije. 1919. De Kleine Entente. Verdrag van Rapallo. 1920. Vredesvoorwaarden voor Turkije. Syrië, Palestina en Mesopotamië. Met Hongarije, dat in 1919 voor korten tijd een communistische Raden-republiek was (zie § 92, blz. 462) kwam in 1920de vrede van Gr o o t-T r i a n o n tot stand. Hongarije moest afstand doen van: Kroatië-Slavonië (aan Zuid-Slavië), van DuitschHongarije (aan Oostenrijk), van Zevenburgen en het daarbij aansluitende deel der Hongaarsche laagvlakte, o. a. het Banaat (aan Roemenië) en van het Hongaarsche Ertsgebergte (aan Tsjecho-Slowakije). Om beter verzekerd te zjjn van de uitvoering der genoemde vredesverdragen, sloten Roemenië, Zuid-Slavië en Tsjecho-Slowakije zich nauwer aaneen: zij vormen de „kleine Entente". Eenigen tijd is er kwestie geweest over de heerschappij over het N.-O. kustgebied der Adriatische Zee, in 't bijzonder over F i u m e. Wilson weigerde den afstand van die haven aan Italië ; zij moest bij Zuid-Slavië komen. Maar d'Annunzio bezette onverwachts met een vrijwilligersleger die stad, om haar voor Italië te verwerven. In 1920 werden Italië en Zuid-Slavië het eens : bij het verdrag van Rapallo werden de grenzen van beider gebieden vastgesteld en aangaande Piume bepaald, dat dit met naaste omgeving een vrij en onafhankelijk gebied zou zijn. Kort daarna werd d'Annunzio door Italië gedwongen, zijn verzet op te geven. In 1920 kwam met Turkije de vredevan Sèvres tot stand. Volgens haar behoudt dit land alleen een klein gebied om Konstantinopel (overigens zou geheel Thracië aan Griekenland komen) benevens het grootste deel van Klein-Azië, waarvan Smyrna en omstreken aan Griekenland Werden toegewezen; de zeeëngten komen onder toezicht van intergeallieerde commissie's. De mltan moet voorts de onafhankelijkheid van Syrië en Mesopotamië erkennen. Het voogdijschap over Syrië werd toegewezen aan Prankrijk, over Palestina en Mesopotamië aan Engeland. In 1921 riep sen nationaal congres een zoon van den koning van Hedsjas [n.1. emir Feisal of Feisoel) tot koning van Irak (Mesopotamië) rit, terwijl een andere zoon (nl. emir Abdallah) tot koning 431 van Transjordanië werd. uitgeroepen. Mogelijk, dat in Palestina een Joodsche staat wordt gesticht. Een deel der Turken wil van genoemde vredesvoorwaarden echter niets weten; deze nationalisten (naar den leider Kemalisten genoemd) kwamen in gewapend verzet, stichtten in KleinAziê feitelijk een eigen staat met Angora als hoofdstad en zijn voortdurend op voet van oorlog met de Grieken, die tevergeefs getracht hebben, van Smyrna uit aan hunne heerschappij een einde te maken. De grootste en nog altijd onopgeloste moeilijkheid is de kwestie van de Duitsche schadeloosstelling, die herhaaldelijk het onderwerp van internationale besprekingen is geweest. Zoo werden daarover onderhandelingen gevoerd in het voorjaar van 1921 te Londen. "De Geallieerden vonden daar het aanbod van Duitschland veel te gering en besloten toen o. a. tot bezetting van een drietal kolenhavens op den rechter-Rijnoever (Duisburg, Ruhrort en Düsseldorf). In Mei 1921 richtten de Geallieerden tot Duitschland een ultimatum, waarin geëischt werd, zonder voorbehoud de financieele verpUchtingen na te komen, zooals die door de commissie van herstel waren vastgesteld (in totaal 132 nülliard gouden marken); voldeed Duitschland daaraan niet, dan zou het Ruhrgebied bezet worden. Noodgedwongen gaf Duitschland toe, maar reeds na de betaling van één termijn, bleek, dat Duitschland onmogelijk de financieele verplichtingen zou kunnen vervullen, ook, doordat de mark zoo sterk in waarde daalde. Nog vóór het verstrijken van den 2den termijn (vervallende 15 Jan. 1922) richtte de rijksregeering tot de commissie een verzoek om uitstel voor betaling. Dat verzoek werd ingewilligd op een samenkomst te Cannes, o. a. van Lloyd George en den Franschen ministerpresident Briand. Vooral Engeland wil aan de bezwaren van Duitschland tegemoet komen, want daar dringt meer en meer de overtuiging door, dat een volslagen verarming van Duitschland de treurige economische toestanden in Europa zou bestendigen. Maar toen Briand bleek, dat een groot deel van het Fransche parlement hem te meegaande vond, trad hij af (1922); De Turksche kwestie. De kwestie der Duitsche schadeloosstelling. 482 Algemeen* jevolgen. Volkenbond. i 1 ( ] zijn opvolger werd de onverzoenlijke oud-president P o i n c a r é, wiens eerste ministerieele rede een waar strijdprogramma was met ernstige dreigementen jegens Duitschland. De tijd moet leeren, welke daadwerkelijke gevolgen het optreden van Poincaré zal hebben voor de internationale verhoudingen, de toekomst van Duitschland en daardoor die van Europa. Als algemeene gevolgen van den Wereldoorlog moet gewezen worden op: 1°. de groote economische inzinking, gepaard gaande met groote werkeloosheid; vandaar dat op de conferentie te Cannes besloten werd tot bijeenroeping van een internationale economische en financieele conferentie, om de middelen tot herstel te "bespreken, tot welke conferentie ook Duitschland en Rusland uitgenoodigd werden; 2°. de groote schuldenlasten, waaronder de volken, ook der neutrale staten, gebukt gaan, en als gevolg daarvan buitengewoon zware belastingen ; 3°. de krachtige democratische ontwikkeling; zoo werd in verschillende landen het kiesrecht sterk uitgebreid; 4°. de versterking van de nationalistische beweging : b.v. in Ierland, in Egypte, in Britsch-Indiê, in Midden- en Oost-Europa. Maar ook op een heel ander algemeen gevolg moet gewezen svorden, nl. de oprichting van den Volkenbond, waartoe president Wilson den stoot gaf, en waarvan Duitschland na een proeftijd lid zal kunnen worden. Het streven van dien bond is gericht op vermmdering van de nationale bewapeningen en iet voorkomen van oorlog. Tot de bestuursorganen behooren le Vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van die bondsleden en de Raad, bestaande uit één vertegenwoorliger van ieder der vijf groote mogendheden — de Vereenigde Staten, het Britsche Rijk, Frankrijk, Italië en Japan — alsmede üt vier vertegenwoordigers van vier andere staten, die van tijd ot tijd door de Vergadering worden gekozen. De Vereenigde Staten hebben zich echter buiten den Volkenbond gehouden vgl. § 93). De zetel van den Bond is gevestigd te G e n è v e. Nederland trad in 1920 tot den Volkenbond toe. 438 President Harding riep in 1921 een internationale conferentie te Washington bijeen, die belangrijke resultaten bereikte. Vooreerst werd daar besloten tot beperking van den bouw van groote oorlogsschepen, waardoor de wedstrijd in bewapening ter zee werd stop gezet. In de 2* plaats werd het gebruik van duikbooten tegenTkoopvaardijsohepen strijdig met het volkenrecht verklaard, terwijl de persoon, die dat verbod overtreedt, wegens zeeroof kan worden vervolgd en gestraft door de autoriteiten van elke mogendheid, binnen welker rechtsgebied hij zich ophoudt. In de 3de plaats kwam er ontspanning in de onderlinge verhoudingen. Tegen het verbond van Engeland met Japan hadden nl. de Dominions Canada, Australië en Nieuw-Zeeland ernstige bezwaren, omdat het Japan's positie versterkte en min of meer gerichtj'scheen tegen de derde zeemogendheid, nl. de Vereenigde Staten. Voor dat verbond kwam in de plaats een verbond of entente tusschen Engeland, Japan, de Vereenigde Staten en Prankrijk betreffende de Zuidzee, terwijl tevens een breede neutrale zóne zonder verdedigingswerken tusschen Japan en de Vereenigde Staten werd afgebakend. Eindelijk nog gaf Japan onder beperkende voorwaarden Sjantoeng aan China terug. B. De afzonderlijke staten. § 86. Nederland en de oorlog. De ministeries Cort van der Linden (1913—1918) en Ruys de Beerenbrouck (sinds 1918). Al bleef Nederland in den Wereldoorlog onzijdig, toch ondervond het in sterke mate de nadeelige gevolgen van dien krijg. De regeering moest terstond tal van maatregelen nemen tot handhaving van onze neutraliteit en in verband met het ontwrichte economische leven. Eendrachtig steunde de volksvertegenwoordiging de regeering : verschillende wetsontwerpen werden zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. De partijschappen werden ter zijde gesteld : tusschen de partijen werd de „godsvrede" gesloten. De conferentie van Washington. 1921/1982. Nederland en de Wereldoorlog. ' 434 Van de maatregelen noemen wij : 1°. Handhaving der neutraliteit. Bij Koninklijk Besluit werden verklaringen van onzijdigheid uitgevaardigd en werd bevolen, dat de niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen van het leger, de landweer en de zeemacht van alle lichtingen onverwijld onder de wapenen moesten worden geroepen, teneinde in werkelijken dienst te worden gesteld. Datum van opkomst 1 Aug. Ook de lotelingen van de lichting 1914 werden in Augustus ingelijfd. De minister van oorlog vorderde het gebruik van alle spoorwegen op en droeg de leiding van het gebruik op aan den Chef van den Generalen Staf. Tot opperbevelhebber van de geheele zee- en de geheele landmacht werd benoemd luitenant-generaal Snijders. De Noordelijke zeegaten en het zeegat van Goeree werden met 't oog op de handhaving der onzijdigheid door mijnen onveilig gemaakt; een paar hchtschepen werden naar binnen gehaald ; kusthchten gebluscht. Verschillende deelen van 't land werden, ook met 't oog op den smokkelhandel, in staat van oorlog of staat van beleg verklaard. Toen bij de voortschrijdende bezetting van België door de Duitschers duizenden Belgische en Engelsche soldaten onze grenzen overschreden, werden zij terstond ontwapend en geïnterneerd. Telkens kwam de regeering te staan voor moeilijke beslissingen, zoo b.v. omtrent den toevoer van zand en grint uit Duitschland door ons land naar België; herhaaldelijk werden van wege de oorlogvoerende partijen onze belangen geschaad en onze rechten gekrenkt: door de Geassocieerden b.v. door onze handelsvloot in beslag te nemen, door Duitschland b.v. door zijn onbeperkten duikbootenoorlog. Als minister van buitenlandsche zaken toonde L o u d o n zich uiterst bekwaam. 2°. Tot bestrijding van de armoede, veroorzaakt door de gedwongen werkeloosheid en de hooge prijzen van levensbehoeften, werden een Koninklijk Nationaal Steuncomité opgericht en verschillende plaatselijke comité's, terwijl onderscheidene levensmiddelen : visch, boonen, enz. als „regeering s. artikelen" tegen verlaagde prijzen beschikbaar werden ge- 435 steld. Die gedwongen werkeloosheid kwam allereerst voor bij handel en scheepvaart en de daarmee in verband staande bedrijven. 3°. Verbod van uitvoer, maximumprijzen, enz. Ten einde prijsopdrijving te beperken of te beletten — de winkels werden aanvankelijk bestormd —, stelde de regeering maximumprijzen voor verschillende levensbehoeften vast, en om voldoende levensmiddelen in het land te verkrijgen of te behouden, werden voor rekening der regeering levensmiddelen in 't buitenland aangekocht en de regeering door een wet gemachtigd, den uitvoer of het vervoer van verschillende producten te verbieden. Bovendien werd de Onteigeningswet zoodanig aangevuld, dat van overheidswege verschillende zaken in beslag konden worden genomen. Het betrokken artikel luidt: „Bij oorlogsgevaar of werkelijken krijg kunnen na bijzondere of algemeene machtiging van den Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid door of op last van de burgemeesters levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen, in de gemeente aanwezig, onmiddellijk in bezit worden genomen; zjj worden ten behoeve der bevolking der gemeente zonder verwijl beschikbaar gesteld tegen prijzen, die niet boven de bedragen gaan, door den minister vastgesteld." De N. O. T. (Nederlandsche Overzee-Trustmaatschappij), op particulier initiatief tot stand gekomen, trachtte in verband met de tegen de centrale mogendheden gerichte^blokkadepohtiek den buitenlandschen handel zoo goed mogelijk gaande te houden, maar de moeilijkheid, om levensmiddelen voor mensch en dier — als graan, rijst, vet en oliehoudende producten —, grond- en hulpstoffen voor landbouw en industrie — als kunstmeststoffen en steenkolen — uit het buitenland te verkrijgen, werden steeds grooter, zoodat de regeering tot rantsoeneering van verschillende artikelen moest overgaan. Bij dit alles lag een zware taak op de schouders van den minister van Landbouw, Handel en Nijverheid — eerst Treub (later minister van Financiën), daarna Posthuma. — Niettemin kwamen soms min of meer ernstige oproerige bewegingen voor, b.v. in Amsterdam en Den Haag. 436 4°. Woningnood Door gebrek aan bouwmaterialen steeg de woningnood hoog; vandaar wetten tegen oraedelijke huuropdrijving en onbillijke huuropzegging en regeeringssteun voor woningbouw. 5°. De Uitwinningswet. Daar velen door de buitengewone omstandigheden in betalmgsmoeilijkheden geraakten, bepaalde de Uitwinningswet: „Wanneer betaling van een geldsom in rechte gevorderd wordt, kan de gedaagde zich bij verzoekschrift wenden tot den rechter, met het verzoek, hem een termijn te gunnen, om alsnog aan zijne verpachtingen te voldoen ; de rechter kan dat verzoek mwilligen, als hem blijkt, dat het tijdelijk niet in staat zijn tot betaling uitsluitend of hoofdzakelijk een gevolg is van de buitengewone omstandigheden." Van een moratorium wilde de regeering echter niet weten. 6°. DeBeurscrisis. In verband met de scherpe koersdalingen van vele effecten werd de Amsterdamsche Beurs gesloten en bij de Beurswet werd bepaald : „De minister van Landbouw, Handel en Nijverheid is bevoegd, voorschriften te geven omtrent 1°. de opening en sluiting der beurzen ; 2°. de noteeringen ; 3°. de afwildteling van prolongatiën. In de prijscouranten der beurzen worden slechts die fondsen opgenomen, welke door of van wege dien minister worden aangewezen." 7°. De geldcrisis en de Nederlandsche Bank. Er kwam groote vraag naar metaal-, in 'tbijzonder zilvergeld. Gedeeltelijk kwam dit voort uit misplaatst wantrouwen in de bankbiljetten — de bankkantoren werden in de eerste dagen van Augustus bestormd —, gedeeltelijk uit plotselinge behoefte aan gereed geld, daar vele leveranciers contante betaling eischten, en anderen gereed geld wilden hebben voor 't geval Nederland in den oorlog werd betrokken. Het Rijk, dat vele betalingen in verband met de mobilisatie had te doen, wendde zich om geld tot de Nederlandsche Bank, zoo ook tal van groothandelaren, die hun kas wilden versterken. Daar de Munt niet terstond voldoende hoeveelheden zilvergeld kon produceeren, werd de regeering gemachtigd tot het uitgeven van noodgeld 487 in den vorm van zilverbons ; ook veraohillende gemeenten gaven papiergeld uit. De betrokken wet schrijft echter voor, dat tot intrekking der zilverbons zoo spoedig mogelijk moet worden overgegaan. Waar groote eischen gesteld werden aan de Nederlandsche Bank, werd de dekking verlaagd van "/t °P V*> werd de gouduitvoer verboden en zelfs werd bepaald, dat bij algemeenen maatregel van bestuur de verplichting der Nederlandsche Bank tot betaling harer biljetten kan worden opgeschort (van deze machtiging heeft de regeering echter geen gebruik behoeven te maken), 8° Nog moeilijker werd de toestand van land en regeering, toen. ons grondgebied overstroomd werd met Belgische vluchtelingen; de aloude hefdadigheidszin verloochende zich ook thans niet; de regeering steunde met geld, richtte vluchtelingenkampen in en onderhandelde met de Duitsche overheid over den terugkeer der vluchtelingen 9°. Leeningen en belastingen. Al de maatregelen, in 't bijzonder de mobilisatie, kosten natuurlijk schatten gelds en hooge geldleeningen, zoowel ten name van Nederland als van Nederlandsch Oost-Indië, moesten gesloten worden. Ter bestrijding der buitengewone uitgaven en tot dekking van rente en aflossing der leeningen werden de bestaande belastingen verzwaard en nieuwe ingevoerd. Zoo werden opcenten gelegd op de directe belastingen, waarvan de Bedrijfsbelasting in 1915 werd vervangen door dé Inkomstenbelasting, waarin — in tegenstelling met de Bedrijfsbelasting — ook de landbouwende stand is aangeslagen. Buitengewone belastingen (de verdedigingsbelastingen) op het inkomen en het vermogen werden ingevoerd, waarbjj tevens de nieuwe dividend- en tantièmebelasting te vermelden is ; de drankaccijns, de successiebelasting en de zegel- en registratierechten werden verhoogd. Eindelijk nog werd de — inmiddels weer verdwenen — oorlogswinstbelasting ingevoerd, want sommige bedrijven, als de landbouw, profiteerden van den oorlogstoestand, terwijl ook velen door speculatie (kettinghandel) buitengewone winsten maakten. 438 De grondwetsherzieningvan 1917. Vooral in het eerste jaar van den oorlog had de regeering de handel vol; daarna heeft zij echter tijd en gelegenheid gevonden, om zich weer met de binnenlandsche staatkunde bezig te houden. Minister Lely zag zijn wetsontwerp tot drooglegging der Zuiderzee aangenomen en aan minister Cort van der Londen is de grondwetsherziening van 1917 te danken, die met medewerking en onder goedkeuring van alle partijen tot stand kwam. De voorstellen van wet tot herziening der grondwet werden in de 2de Kamer met 1 stem tegen, in de 1«<* Kamer met algemeene stemmen aangenomen. Na de ontbinding der Kamers werden na onderling overleg der partijbesturen de aftredende leden allen herkozen, zoodat de herziening — waarvoor in de 2dc lezing een meerderheid van minstens »/, van 't aantal uitgebrachte stemmen noodig is — verzekerd was. De herziening van 1917 betreft in hoofdzaak twee punten, nl. het kiesrecht en het onderwijs. IA. Actief Kiesrecht. Door de grondwetsherziening werd ingevoerd : a. algemeen kiesrecht van mannen voor de 2de Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden, en verder voor vrouwen, indien en voor zoover de wet haar, niet uit hoofde van aan het bezit van maatschappelijken welstand ontleende redenen, kiesbevoegd verklaart (een sensuskiesrecht voor vrouwen kon dus niet worden ingevoerd); b. evenredige vertegenwoordiging voor deselfde colleges, waarom ook de leden der Provinciale Staten en van de gemeenteraden, evenals die van de 2d*> Kamer, t e g e 1 ij k aftreden, terwijl zij gekozen worden voor vier jaar; c. stemplicht blijkens de bepaling : Ieder, die volgens ie kiezerslijst bevoegd is tot de keuze mede te werken, is verplicht iat te doen. IB. Passief Kiesrecht, a. Ook vrouwen kunnen nu öt lid van genoemde vertegenwoordigende hchamen, benevens iran de l"te Kamer, worden gekozen. b. De leden der Eerste Kamer moeten thans enkel voldoen 439 aan dezelfde vereischten als voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer zijn gesteld. (De beperkende bepalingen, vermeld op blz. 364, vervielen dus.) II. Onderwijs. Financieele gelijkstelling van openbaar en bijzonder algemeen vorImend onderwijs, blijkens de bepaling: „Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen [ voorwaarden voldoet, wordt naar denzelfden maatstaf als het f openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd" ; daartegen I over moet de wet voor het bijzonder algemeen vormend lager | onderwijs, dat geheel uit de openbare kas wordt bekostigd, eischen ■ stellen, waardoor de deugdelijkheid van dat onderwijs en van het | openbaar onderwijs even afdoende is gewaarborgd. Verder werd aan de leden der 2de Kamer pensioen toegekend. De verkiezingen, die ingevolge de grond wetsherziening in 1918 [ gehouden werden, gaven aan de rechterzijde ongeveer 50 zetels, waarvan alleen aan de Kathoheken 30. Van de andere 50 zetels kreeg de S. D. A. P. 22 en werden de overige over vele partijen | verdeeld, waarvan drie aan de revolutionnaire socialisten — de I communisten of Nederlandsche bolsjewiki —. De vrijzinnigen I verloren vele zetels. Opmerking verdient ook, dat thans voor I het eerst een vrouw een zetel in de 2de Kamer innam. In verband met genoemden uitslag droeg de Koningin de vorming [ van een ministerie op aan een Katholiek, en wel eerst aan Mon| seigneur Nolens en vervolgens aan 'Ruys de Beerenbrouck, die eenrechtsch ministerie samenstelde met twee nieuwe departementen, nl. voor Onderwijs, kunsten en wetenschappen f (onder Minister de Visser) en voor Arbeid (onder Minister Aalberse). Van Karnebeek werd minister van buitenlandsche zaken. Hoewel door het sluiten van den wapenstilstand tusschen de Geallieerden en Duitschland (11 Nov. 1918) de vooruitzichten ook voor ons land beter werden — er kon b.v. op groote schaal worden gedemobiliseerd en uit de militaire voorraden kwamen, uiterst gelegen, levensmiddelen en andere artikelen, b.v. schoenen vrij — had de regeering met heel wat moeilijkheden van buiten- en bin- Dptreden van het min.Ruys de Beerenbrouck. Buitenlandschezaken. 440 nenlandschen aard te kampen. De komst van den ex-keizer Wilhelm en de mterneering van den ex-kroonprins op Wieringen wekten wrevel bij de Entente. Onze regeering werd er hard over gevallen en zelfs van schending van onzijdigheid beschuldigd, toen zij ± 70,000 man Duitsche troepen na het sluiten van den wapenstilstand door nüdden-Limburg naar Duitschland had laten trekken, hoewel bij haar het belang der Belgische bevolking in die buurt op den voorgrond had gestaan. Voor een groep Belgische en Fransche annexionisten waren dergelijke incidenten de welkome aanleiding om de oude Schelde-kwestie weer op het tapijt te brengen en aan te dringen op annexatie van ZeeuwschVlaanderen en Zuid-Limburg. Daartegen kwam het in die gewesten tot ernstige protestbewegingen en tot spontane betuigingen van aanhankelijkheid aan het vaderland.Onze minister van buitenlandsche zaken, Van Karnebeek, bereikte te Parijs een groot diplomatiek succes, want de Opperste Raad der Gealheerden te Parijs besliste, dat wel de tractaten van 1839 herzien zouden worden, doch in dien zin, dat geen overgang van territoriale souvereiniteit zal plaats vinden, noch internationale servituten zullen worden gevestigd. De overeenstemming tusschen België en Nederland scheen reeds bereikt, toen België plotseling zonder eenige reden de onderteekening van het vastgestelde tractaat weigerde naar aanleiding van de kwestie van de souvereiniteit over de Wielingen. Zonder eenige reden: want toen tijdens de onderhandelingen bleek, dat de Nederlandsche delegatie de stelling der Belgische, dat de Wielingen onbetwistbaar Belgisch vaarwater waren, niet kon aanvaarden, stelde de Belgische delegatie zelve namens haar regeering voor, de kwestie voorloopig onopgelost te laten, terwijl voorts overeengekomen werd, dat beide delegaties haar standpunt in een verklaring zouden neerleggen. Nederland trad in 1920 tot den Volkenbond toe, en vermelding verdient, dat Van Karnebeek in 1921 president van de (2de) Volkenbondsvergadering werd. Het Permanent Internationaal Gerechtshof kreeg in 1922 zijn zetel in het Vredespaleis te Den aag. 441 Ook^moeüijkheden van binnenlandschen aard vereischten inl ernstige mate de aandacht der regeering. De distributie van vele artikelen moest nog een tijdlang worden voortgezet. Maar vooral kon zij niet onontvankelijk blijven voor de krachtige democratische strooming, die zich in Europa en ook hier vertoonde voornamelijk als gevolg van de vele lasten, die de Wereldoorlog allereerst den arbeiders op de schouders bad gelegd. Verschillende werkliedenorganisaties legden programma's tot democratische en sociale hervormingen — b.v. den 8-urigen arbeidsdag — aan de regeering voor. Eenige leiders der S. D. A. P. — Troelstra vooraan — meenden op grond van wat in Duitschland gebeurde, dat thans het oogenblik gekomen was, om in Nederland de proletarische revolutie aan te kondigen: met terzijdesteUing van de regeering en de regeeringsorganen zou het bestuur der lands aan arbeiders- en soldatenraden worden opgedragen, hoewel juist in den zomer van 1918 blijkens de verkiezingen de overgroot* meerderheid van het Nederlandsche volk van zulke denkbeelden afkeerig was. Maar Troelstra rekende op de medewerking van de meerderheid der politie en van het leger, waarin uit ontevredenheid over bestaande toestanden ernstige muiterijen, vooral in de Harskamp, hadden plaatsgevonden. (De regeering wilde echter ook het leger op meer modernen leest schoeien — waarmee het ontslag van den opperbevelhebber, generaal Snijders, samenhing). De regeering dacht evenwel niet aan wijken; overal werden gewapende burgerwachten opgericht; weldra moest Troelstra erkennen, dat hij zich in de gezindheid van het Nederlandsche volk had vergist: de revolutie werd afgewimpeld. Doch vervolgens vonden in verschillende plaatsen van het land, o. a. in Den Haag en in Amsterdam indrukwekkende huldebetoogingen aan de .Koningin plaats als symbool van orde, wet en recht. In 1920 werd ondanks de obstructie van sociaal-democraten en communisten in de 2<*e Kamer en ondanks protestmeetings de wet tot bestrijding van revolutionnaire woelingen (anti-revolutiewet) aangenomen. Jlnnenlandsch» moeilijkheden. 442 Vrouwenkiesrecht. Arbeidswet van 1919. Onderwijswetten. Kabinetscrisi: 1921. Grondwetsherziening. De regeering bleek evénwel de teekenen des tijds te verstaan : zij verklaarde, dat zij prijs zou stellen op een spoedige behandeling van het wetsontwerp-Marehant tot invoering van het vrouwenkiesrecht — welk wetsontwerp in 1919 tot wet werd verheven —; belangrijke sociale maatregelen werden aangekondigd en nog in 1919 bracht minister Aalberse een nieuwe arbeidswet tot stand, die ten aanzien van volwassen arbeiders een 8-urigen arbeidsdag en een 45-urige werkweek in fabrieken en werkplaatsen invoerde, terwijl voorts na wijziging de invaUditeitswet in werking trad, waarbij o. a. bepaald werd, dat 65-jarigen een ouderdomsrente krijgen, waarvoor de premiën door de werkgevers worden betaald. Van de hand van minister De Visser kwamen nieuwe onderwijswetten, waarin overeenkomstig het nieuwe grondwetsartikel de financieele gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs is neergelegd. ; In 1921 leed de minister van oorlog bij zijn legerontwerp de nederlaag, wat tot een kabinetscrisis leidde, die echter eindigde met een reconstructie van het kabinet: de mininsters van oorlog en van financiën werden door andere titularissen vervangen en de nieuwe minister van oorlog zag in 1922 zijn legerontwerp door de beide Kamers aangenomen. De behandeling van regeeringsvoorstellen tot grondwetsherziening werd in 1921 in de 2de Kamer beëindigd. Zij houden o. a. in : 1°. De troonopvolging wordt beperkt tot de nakomelingen van koningin Wilhelmina ; het inkomen der kroon, voor zoover zij de civiele lijst betreft, wordt verdubbeld. 2°. Het recht van oorlogsverklaring is aan de voorafgaande goedkeuring door de Staten-Generaal gebonden. 3°. Het vrouwenkiesrecht werd ook als grondwettig recht opgenomen. 4°. Het voorschrift betreffende stemplicht verviel, doch bleef nog in de additioneele artikelen gehandhaafd. 5°. Voor de l8te Kamer komt een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, terwijl ontbinding der l8te Kamer gepaard kan gaan met ontbinding der Provinciale Staten. 443 6°. Aan de weduwen en weezen van kamerleden of gewezen kamerleden wordt pensioen verleend. Onder de algemeene malaise heeft ook Nederland ernstig te lijden. Vooreerst wordt dit ondervonden door onze koopsteden, en dan door de takken van bedrijf, die voor een belangrijk deel op export zijn aangewezen, zooals b.v. onze sigarenindustrie en onze tuinbouw. § 87. De Republiek Duitschland. Vóór den Wereldoorlog was Duitschland wel een constitutioneele staat, doch niet mét het parlementaire, maar met het monarchale stelsel. Zoolang er kans op overwinning scheen te zijn, kon de democratische strooming zich in Duitschland geen baan breken en speelden de Al-duitsche en de conservatieve partijen (welke begrippen grootendeels samenvallen) den baas. Maar toen sinds Juli 1918 op het Westelijk oorlogstooneel de rollen verwisseld waren, nam de ontevredenheid' gaandeweg toe ; de partijleiders in den Rijksdag drongen er met kracht op aan, dat er ministers moesten worden benoemd in overeenstemming met de meerderheid der volksvertegenwoordiging. Ter elfder ure ging de Keizei daartoe over; zelfs kwamen er twee sociaal-democratische ministers (Oct. 1918). Weldra werden wetsontwerpen ingediend waarbij de verantwoordelijkheid van den Rijkskanselier aan der Rijksdag werd vastgesteld en aan den Rijksdag de beslissing over oorlog en vrede werd opgedragen. Ook in Pruisen en ii andere Duitsche staten kwam een krachtige democratisch! strooming tot uiting. De genoemde veranderingen hielden echter de revolutie nie meer tegen. Wilson werkte daaraan mee, door op een verzoel der regeering tot het sluiten van den wapenstilstand o. a. te ant woorden, dat de Geallieerden alleen konden onderhandelen me ware vertegenwoordigers van het Duitsche volk, doch niet me de militaire meesters of monarchistische autocraten van Duitsch land. Het sein tot de revolutie werd gegeven door de matrozei Malaise. De parlementaire regeering ln Duitschland ingevoerd. Oct. 1918. i L - De revolutie l in Duitsch. land. Nov. t 1918. b I 444 Woelingen der •partaclsten. 1 van de oorlogsvloot te Kiel op het geruoht, dat de regeering haar verzwakte vloot nog zee wilde laten kiezen. Van Kiel sloeg de revolutie naar de andere Noordzeehavens over en in korten tijd baande zij zich een weg door geheel Duitschland. Raden van arbeiders en soldaten — kortweg arsolraden genoemd — namen overal het gezag in handen en een voorloopige regeering, uit eenige „volkscommissarissen" bestaande, werd uit de socialistische partijen gevormd in afwachting van de beslissing, door een Nationale Vergadering (een „constituante") te nemen, waarvan de leden gekozen zouden worden door alle mannen en vrouwen boven 20 jaar. Alle regeerende vorsten legden de kroon neer of werden afgezet. De Keizer week (10 Nov.) uit naar Nederland ; de kroonprins volgde dat voorbeeld; deze werd geïnterneerd op Wïeringen. Hindenburg stelde zich ter beschikking der nieuwe regeering en bleef tot het sluiten van den vrede toe trouw op zijn post. De voorloopige regeering in Duitschland bestond voor het grootste deel uit de zoogenaamde meerderheidssocialisten, die vóór alles de orde wilden handhaven en daarom ook door de burgerlijke partijen (Liberalen, Centrummannen) werden gesteund. In 't bijzonder verwekten de Duitsche bolsjewiki, hier Spartacisten genoemd — nl. naar Spartacus, len leider van den slavenopstand in 73—71 v. Chr. —, herhaaldelijk ernstige troebelen. Hoewel een kleine minderheid der bevolking uitmakend, trachtten zij met geweld aan de heerschappij De komen en wekten daarom ook voortdurend tot werkstakingen >p. Een hevig oproer verwekten zij in Berlijn in begin Jan. 1919, aiaar de regeering hield ten slotte toch de overhand. De Spartacisten Rosa Luxemburg en Liebknecht junior werden gearresteerd, doch kort daarna vermoord. In April 1919 werd te München de communistische raden-republiek uitgeroepen. Ook hier dezelfde taktiek als in Rusland : de Landdag werd ontoonden verklaard; met den uitslag der verkiezingen, die in Beieren aan de burgerlijken de meerderheid en aan de communisten ilechts enkele zetels hadden gegeven, werd geen rekening gehouden. 445 Doch slechts een deel van Beieren werd meegesleept; de Rijksregeering zond troepen, die begin Mei München innamen en daar een einde aan het bolsjewiksche bewind maakte. Ook een aanslag op de Nationale Vergadering in Jan. 1920 mslukte. In Maart 1920 mislukte een weinig ernstige reactionnaire staatsgreep van Kapp, die echter gevolgd werd door heftige bolsjewiksche revolutionnaire bewegingen in het Westelijke industriegebied. Duitsche troepen rukten toen de neutrale zóne binnen, doch daarop bezetten Fransche troepen wegens schending der vredesbepalingen verschillende steden, o. a. Frankfort, die echter weer ontruimd werden, toen de Duitsche troepen zich na de onderdrukking van den opstand terugtrokken. In 1921 kwamen heftige communistische opstanden in Midden-Duitschland voor (middelpunten Eisleben en Halle), die ook onderdrukt werden. In verband met de woelingen in Berlijn kwam de Nationale Vergadering (zie blz. 444) te W eimar bijeen. In die vergadering hadden de burgerlijke partijen samen de meerderheid ; de meerderheidssocialisten hadden echter van alle partijen de meeste leden, en een hunner, E b e r t, werd dan ook tot president gekozen. De voornaamste taak der Nationale Vergadering was het vaststellen van een constitutie. Deze kwam in 1918 tot stand. Volgens haar bestaat de Rijksdag uit een Volkshuis en een S t a t e n h u i s ; de leden van het eerste worden rechtstreeks door het geheele Duitsche volk gekozen en wel volgens hét stelsel van evenredige vertegenwoordiging door alle mannen en vrouwen boven de 20 jaar; de leden van het Statenhuis door de volksvertegenwoordigingen der vrije Duitsche staten. De uitvoerende macht wordt uitgeoefend door een Rijkspresident, die door het geheele Duitsche volk wordt gekozen. Het verklaren van oorlog en het sluiten van vrede geschiedt door een rijkswet. De rijksregeering bestaat uit rijkskanselier en rijksministers, die allen door den Rijkspresident worden benoemd, doch het vértrouwen moeten bezitten van het Volkshuis. Ebert wordt rijkspresident. 1919. De constitutie der Duitsche Republiek. 1919. 446 De kwestie der schadeloosstelling. De reformbill van 1918. De home-rul< kwestie. De groote moeilijkdeid voor Duitschland is de kwestie der sohadeloosstelling; het valt te betwijfelen, of Duitschland, geamputeerd aan zijne grenzen en beroofd van zijne koloniën, wel aan alle financieele verplichtingen zal kunnen voldoen, die van hem krachtens het verdrag van Versailles gevorderd kunnen worden (vgl. blz. 431-432). § 88. Engeland-en zijne koloniën. Het in 1916 opgetreden „oorlogsministerie" Lloyd George bevocht voor Engeland een glorierijke overwinning — de economische tegenstander werd neergeslagen, het koloniaal gebied wederom vergroot — en 't was geen wonder, dat het ministerie bij de verkiezingen in 1918 een groote meerderheid kreeg. Die verkiezingen werden gehouden overeenkomstig den nieuwen reformbill van 1918, die nagenoeg algemeen mannenkiesrecht en in beperkte mate vrouwenkiesrecht invoerde. Sommige personen, b.v. bezitters van een universiteiren graad, kunnen 2 stemmen uitbrengen. Evenredige vertegenwoordiging werd niet ingevoerd; er zijn districtsverkiezingen, waarin het stelsel van relatieve, niet dat van absolute meerderheid geldt. Zeer verdienstelijk maakte Lloyd George zich verder voor Engeland, door de Iersche kwestie tot bevredigende oplossing te brengen. Daarover nog eenige bijzonderheden. - In 1912 diende de regeering een wetsontwerp in, waarbij aan Ierland zelfbestuur (home-rule) werd toegekend. Twee keei werd het door het Lagerhuis aangenomen, twee keer door het Hoogerhuis verworpen. Maar in 1914 werd het wetsontwerp voor den 3den keer door het Lagerhuis aangenomen en vervolgens door den koning bekrachtigd. In Ulster was echter inmiddels (onder leiding van Carson) onder de Engelsche Protestanten, die daar in een paar graafschappen de meerderheid hebben1, scherp verzet tegen het zelfbestuur ontstaan ; zij wilden niet onder 1 Val. d. B.: Voortijde van Blad XIII. 447 een Iersoh-Katholieke meerderheid staan. Een vrijwilligersleger werd georganiseerd ; wapenen en krijgsvoorraad op groote schaal binnengesmokkeld. Daar kwam bij, dat de regeering niet vertrouwen kon op het leger, of liever op de officieren, die voor het meërendeel unionisten waren. Een burgeroorlog dreigde, doch de groote oorlog in 1914 wendde dat gevaar voorloopig af. De invoering dier wet werd eerst opgeschort en vond ten slotte in 't geheel niet plaats. In 1916 kwam de Iersche kwestie echter weer sterker op den voorgrond. Een jonge revolutionnaire partij — de SinnF e i n (= wij zelf)—toonde zich zeer vijandig jegens Engeland en wilde een geheel zelfstandige Iersche republiek, wat Engeland alleen reeds op grond van militaire overwegingen niet kan toelaten. De Sinn-Fein-partij knoopte zelfs betrekkingen met Duitschland aan, dat wapenen in Ierland trachtte binnen te smokkelen, terwijl een Duitsche duikboot een hoofdleider, Sir Roger Casement, naar Ierland bracht. Maar Casement werd gevangengenomen en als verrader terechtgesteld. Niettemin stookten de SinnFeiners in April 1916 een opstand te Dublin, welk „Paaschoproer" evenwel spoedig onderdrukt was. In 1917 riep de regeering eene Iersche conventie samen, om de kwestie tot oplossing te brengen. Ook op die conventie bleek, dat de Ulstermannen niet van home-rule gediend waren, in allen gevalle Ulster er buiten wilden houden, doch de Nationalisten, onder leiding van Redmond, wilden home-rule voor geheel Ierland. Lloyd George kwam nu in 1918 met het plan voor den dag, Ierland home-rule te geven, doch tevens — in verband met de aanvallen der Duitschers bij Amiens — dienstplicht in Ierland in te voeren, dat tot nog toe van alle dienstplicht was vrijgesteld. Dat laatste kwetste de Ieren geweldig in hunne nationale gevoelens en het verzet was zoo algemeen en dreigend, dat de regeering het tot wet verheven ontwerp niet durfde invoeren. De Nationalisten, die zelfbestuur wilden krijgen langs wettelijken weg, verloren haast alle vertrouwen; de Sinn-Feiners kregen een geweldigen aanhang en bij de algemeene verkiezingen van 1918 vermeesterden De Sinn-Feinpartij. U8 Nieuwe homerule wet. De Iersche Vrijstaat (sinds 1928.) ie Sinn-Feiners bijna alle zetels buiten Ulster. Zij verschenen Bchter niet in het Parlement, doch richtten een eigen Iersch parlement op — den Dail Eireann — en kozen de Valera tot president van de „Iersche republiek". De regeering het iwangwetten tegen Ierland aannemen, en daarop steunende, vestigde zij er een straf militair gezag. Een felle guerilla volgde. De Sinn-Feiners pleegden aanslagen op gevangenissen, politieposten, patrouilles, belastingbureaux, enz. en deden moordaanslagen, in 1919 zelfs op den onderkoning. Politie en soldaten gingen uit weerwraak dan weer tot allerlei afschuwelijke represaillemaatregelen over; herhaaldelijk werden steden en dorpen voor een kleiner of grooter gedeelte verwoest en menschen willekeurig gedood. Grooten indruk maakte in 1920 de hongerdood aan Mac Swiney, burgemeester van Cork, die zich op die wijze onttrok aan de gevangenisstraf, waartoe hij naar zijn oordeel onrechtmatig was veroordeeld. Ondanks die gebeurtenissen werd in 1921 eene nieuwe homerule-wet van de hand van Lloyd George ingevoerd. Krachtens die wet werd aan het Protestantsche deel van Ulster en aan het overige Ierland ieder een parlement met belangrijke constitutioneele bevoegdheden toegekend, maar het rijksbestuur behield de leiding van de buitenlandsche en van de militaire zaken. Op initiatief der beide parlementen zouden de beide deelen van Ierland zich kunnen vereenigen. Den Sinn-Feiners ging die wet echter lang niet ver genoeg. Het Ulster-parlement werd in 1921 door den koning persoonlijk geopend met het uitspreken van een zeer verzoeningsgezinde rede. In aansluiting daaraan noodigde Lloyd George de Valera uit naar Londen te komen, om met den lsten minister van Noord-Ierland (Craig) de mogelijkheid van een regeling der Iersche kwestie te bespreken. Volkomen onafhankelijkheid wilde Lloyd George niet toestaan, en lang bleven de onderhandelingen sleepen, tot eindelijk een Iersche deputatie, die uit mannen bestond, meer plooibaar dan de Valera, de vorming van een Ierschen vrijstaat (zonder het bovengenoemde Ulster) onder oppergezag van den 449 Engelschen koning goedkeurde. In het verdrag staat o. a. : Ierland zal bekend staan als de Iersche Vrijstaat, met dezelfde constitutioneele rechten als Canada en andere zelfbesturende dominions. Tijdens den vrede zullen de Britsche strijdkrachten controle hebben op een vijftal Iersche havens, doch in geval van oorlog of oorlogsgevaar zullen alle havens en andere hulpmiddelen ter beschikking van Engeland worden gesteld. Ieder parlementslid van den Ierschen Vrijstaat moet een eed van trouw zweren aan den Engelschen koning, „uit kracht van Ierland's hdmaatschap van den groep van volken, die het Engelsche gemeenebest der naties vormt". Het Engelsche parlement — zoowel Hooger- als Lagerhuis — keurde nog in 1921 met overgroote meerderheid het verdrag goed, de Dail Eireann deed zulks in den aanvang van 1922 met 64—57 stemmen. De Valera, die zich met die beslissing niet kon vereenigen, trad af ; C o 11 i n s Werd de rmn-Mnerannn -n-an Ac xrnm.lr^.r.i^ T«~._l • — —j— ■uviiuuytgc xciouiic legeeruig. Niet alleen in Ierland, ook buiten ons werelddeel heeft Nationalisri- Engeland" rekening te houden met de wenschen der nationa- **he beweging üstische partijen. Allereerst in Egypte. In het begin van den ln Eg*PteWereldoorlog verbrak Engeland den band, die nog in naam tusschen Egypte en Turkije bestond en bracht het Egypte officieel onder zijn protectoraat; de chedive, die de bationale partij had gestijfd in haar verzet, zich Duitschgezind toonde en ook in Konstantinopel vertoefde, werd afgezet en vervangen door een bloedverwant met den titel van sultan. Maar tijdens den Wereldoorlog werd de nationalistische stroo[ming steeds sterker, wat o. a. uit een ernstigen opstand in 1919 bleek. De regeering benoemde daarom een commissie, om advies over het Egyptische vraagstuk uit te brengen en deze verklaarde zich voor een in vele opzichten onafhankelijk EgyPte onder de noodige waarborgen voor Engelands militaire belangen. De regeering kwam echter niet tot een beslissing en de Egyptische 1ste nunister kon bij onderhandelingen PlK, Leerb. Alg. en Vad. Gesch. 15 450 ï i ( " -1 ■ij Nationalistische beweging in BritschIndië. Rijksconferentie. 1981. aet de Engelsche regeering niet tot overeenstemming komen, vaarom hij met zijn kabinet aftrad. Toen kwam het land »nder Engelsch militair bewind (1921), dat na nieuwe woeingen een aantal der voornaamste nationalistische leiders naar 3eylon verbande (einde 1921). Maar in den aanvang van 1922 veranderde de Engelsche regeering plotseling van politiek: zij verklaarde, het protectoraat te zullen opheffen en Egypte als jen souvereinen staat te zullen erkennen, behoudens waarborgen roor de veiligheid van de rijksverbindingswegen en de beveiliging van Egypte tegen inmenging en aanranding van buiten af. Ook in Britsch-Indië doet de nationalistische partij van zich spreken; mede onder invloed van Japan's verheffing wordt Jaar steeds luider de lenze: „Indië voor de Indiërs" gehoord en ie ontevredenheid uit zich na en dan in moordaanslagen op hooggeplaatste Europeesche ambtenaren — in 1912 zelfs op den onderkoning —, terwijl samenzweringen gesmeed werden, om aan de Britsche heerschappij op gewelddadige wijze een einde te maken. 41 verleenden de Britsen-Indische vorsten in den Wereldoorlog aan Engeland ook steun, diezelfde oorlog maakte de nationalistische strooming veel krachtiger, maar alle verzet werd onderdrukt (bloedbad van Amritsar !). Engeland is aan die strooming echter eenigszins tegemoet gekomen, door bij een wet van 1919 aan de deelen van Indië min of meer zelfbestuur te geven, n.1. aan de gewestelijke vertegenwoordigende lichamen, die tot nog toe alleen konden critiseeren en vragen stellen, verschillende bestuurszaken over te dragen, die anders alleen aan ambtenaren waren opgedragen. Bovendien is de Wetgevende Baad, die den onderkoning ter zijde stond, vervangen door een lichaam met twee kamers, waarvan een groot aantal leden door de bevolking moet worden gekozen. Maar karakteristiek is, dat de nationale partij niet aan de invoering van die bestuurshervorming wil meewerken, terwijl er tevens een boycotbeweging is tegen de producten van het heerschende ras. Ghandi is de hoofdleider van dat lijdelijk verzet. Met zijne zelibesturende koloniën heeft Engeland geene moeilijkheden ; zij gevoelen zich ook niet zoozeer ondergeschikt aan 451 Engeland, maar staan veeleer op voet van gelijkheid met het moederland. De eerste ministers dier koloniën kwamen in 1921 te Londen bijeen, om gezamenlijk met de Engelsche regeering de belangrijke politieke vraagstukken te bespreken. Alleen in Zuid-Afrika was het niet altijd pais en vreê. Tijdens den Wereldoorlog steunde de Zuid-Afrikaansche Unie Engeland, door zich te belasten met de verovering van DuitschZuid-West-Afrika, wat door de Unietroepen onder aanvoering van Botha plaats vond (1915). De Nationale Partij onder Hertzog, die een algeheele afscheiding van Engeland nastreeft, vond dat de loyaliteit te ver gedreven: zij wilde geen aanvallenden oorlog, enkel een verdedigingskrijg. Er brak zelfs een opstand uit onder leiding van de Wet en Beyers. Maar hun aanhang bleek niet groot te zijn. De Wet werd gevangengenomen, doch herkreeg later zijn vrijheid ; Beyers verdronk bij een poging, de Vaal over te steken. In 1919 stierf Botha; zijn geestverwant Smots werd J premier. De verkiezingen van 1921 werden een groote teleurI stelling voor de Nationalisten; zij bezorgden aan Smuts een groote I meerderheid door de samenwerking van de Engelschen (unionisten) I en de Zuid-Afrikaansche Partij (zie blz. 392). De Wereldoorlog leidde tot een aanmerkelijke vergrooting van I Engeland's invloedssfeer in Australië, Afrika en Voor-Azië. Maar i zijne pogingen, daarin ook Perzië te betrekken, heeft het ten f slotte opgegeven. Toen in den Wereldoorlog het Russische Rijk | uiteenviel en Perzië van die zijde geen gevaar meer voor het verlies zijner onafhankelijkheid duchtte, deelde de Perzische regeering [. in een rondzendnota in 1918 mede, dat zij alle verdragen, welke haar de laatste jaren waren opgelegd, van nul en geener waardebe[ schouwde, met name het verdrag van 1907 (zie blz. 394). Engeland bekommerde zich om die nota niet, integendeel, het maakte een | verdrag op, krachtens hetwelk Perzië feitelijk onder protectoraat van Engeland zou komen (1919). Maar de Engelsche invloed verminderde in 1920 in Perzië zoozeer, dat er van de in- en uit- 15* De Zuid-AfrikaanscheUnie tijdens den Wereldoorlog. De verkiezingen van 1921. Perzië. 452 voering van het tractaat niets is gekomen : het Perziscne parlement ratificeerde het niet en Engeland, dat al zoovele moeilijkheden had — in Ierland, in Egypte, bij de Afgbaansche grens, in Britsch-Indië — trok zijne troepen uit Perzië terug. Het begin van de omwente-i ling in Rus-i land. Maart 1918. Het Voorloopig Bestuur van Maart— Oct. 1917. § 89. Rusland en Oost-Europa. Tot de belangrijkste gevolgen van den Wereldoorlog behooren ie groote veranderingen, die hij in Oost-Europa veroorzaakte. Fijdens den oorlog waren in Rusland de binnenlandsche moeilijkleden, zooals de verzorging der bevolking met levensmiddelen, door ien oorlogstoestand steeds grooter geworden en leidden tot groote intevredenheid. Herhaaldelijk drong de Doema aan op ingrijpende hervormingen en de benoeming van een ministerie, dat iet vertrouwen van de Doema bezat, doch juist daarom werd zij ioor den Czaar meer dan eens verdaagd. Dat gebeurde ook in Maart 1917, mogelijk tevens, omdat de Czaar toen vrede wenschte be sluiten, om daardoor beter de binnenlandsche moeilijkheden meester te kunnen worden, want de groote meerderheid in de Doema was voor krachtige voortzetting van den oorlog. Hoe net zij, dat nieuwe verdagingsbesluit werd de vonk in het buskruit. Den 15den Maart 1917 wierp zich een Comité van 12 Doemaleden op tot Uitvoerend Bewind en riep bevolking en leger op, haar te steunen; het garnizoen te St. Petersburg sloot zich bij haar aan; 3oldaten en arbeiders verbroederden zich op de straten met elkaar. De Czaar deed nog den 15den Maart afstand voor zich en zijn zoon; kort daarna werd de keizerlijke familie in hechtenis genomen. Een constitueerende vergadering, met algemeen stemrecht te kiezen, zou over den toekomstigen regeeringsvorm beslissen. De personen, die thans aan het bewind waren gekomen, waren overtuigde aanhangers van de voortzetting van den krijg ; het waren grootendeels de leiders der liberale partijen, wier groote grief ook was, dat de oorlog niet krachtig genoeg gevoerd werd. Maar snel bewoog de revolutie zich in linksche richting : radicalen en socialisten kregen steeds meer invloed. In Mei kwam er een 453 coalitie-regeering van liberalen en socialisten; de radicaal Kerenski werd minister van oorlog en marine en hij werd in Aug. 1917 met dictatoriale macht bekleed'. Een poging van een generaal tot een tegenrevolutie mislukte (Sept.), doch nu werd de Republiek uitgeroepen — wat dus een vooruitloopen was op de beslissing, die de Constitueerende Vergadering zou nemen —. Kerenski was nog een krachtig voorstander van de voortzetting van den oorlog ; zelf deed hij een reis langs het front, om de troepen tot krachtsinspanning op te wekken. Inderdaad begon het Russische leger onder leiding van generaal Broessilov nog met eenig succes een offensief in Oost-Gallicië, maar spoedig bleek, dat men op het leger geen staat meer kon maken. Tijdens de omwenteling was de arbeid in de groote munitiefabrieken een tijdlang gestaakt; de verzorging van het leger liet veel te wenschen ; over; het vertrouwen tusschen officieren en soldaten was ondermijnd ; een groot deel van het leger was voor vrede ; de revolutie was voor duizenden het sein geweest, om te deserteeren. Toen het bevel tot het offensief kwam, hielden een groot aantal regimenten vergaderingen en discussieerden erover, of zij zouden aanvallen dan wel op eigen gezag den terugtocht aanvaarden : dus dienstweigering op groote schaal. Het leger kreeg meer weg van ..een tuchtelooze bende dan van een georganiseerde strijdmacht. Ook op de Russische vloot kon de krijgstucht niet meer gehandhaafd worden. Zoo was de militaire toestand in het Oosten voor de Duitschers uiterst gunstig, toen in Rusland veranderingen in de regeering plaats grepen, waardoor het voor de Centralen mogelijk werd, een voordeeligen vrede met dat land te sluiten. Onder de Russische socialisten was voof den linkervleugel — de maximalisten of bolsjewiki, geleid door Lenin en Trotsky — de oorlog bijzaak ; die moest zoo gauw mogelijk eindigen, opdat te spoediger de binnenlandsche sociale rev lutie op communistischen grondslag zou kunnen doorgevoerd worden. Lenin vertoefde bij het uitbreken van de revolutie in Zwitserland ; De krijg in het Oosten van Juni—Oct. 1917. De staatsgrepen der bolsjewiki 5 Mor. 1917 en Jan. 1918. 454 '4 i l < i i 1 i Sovjet-republieken. ypeerend is, dat hij geen gelegenheid kreeg, om over Prankrijk m Engeland naar Busland te reizen, maar dat de Duitsche rereering hem de doorreis toestond. Den 17 Indemniteitsj wet. j De Inrichting , v. d. Noordduitschen' Bond. i |f'," i i fj r" 296 i Verdragen m. de Zuidduitsehe staten. De „Ausgleieh" van 1867. Mentana. 1867. noordelijk iriinisterie en een parlementair regeeringsstelsel was ;een sprake. .Wel werd de President in den Rijksdag vertegenwoordigd door zijn Bondskanselier — waartoe natuurlijk Bismarck werd benoemd —, die tevens den Bondsraad presideerde, en moest deze de besluiten van den President medeonderteekenen, maar diens benoeming hing alleen van den President af. De Zuidduitsche staten bleven voorloopig nog zelfstandig, maar toch sloten zij spoedig met Pruisen geheime aanvallende en verdedigende verbonden. Had zoodoende de oorlog van 1866 voor Pruisen en Duitschland belangrijke gevolgen, ook in de Oostenrijksch-Hongaarsche landen werkte hij na. Hier kregen beide deelen in 1867 de langgewenschte constitutie's en verantwoordelijke niinisters. Bovendien werd aan het verlangen van Hongarije, een zelfstandigen staat naast Oostenrijk te vormen, voldaan bij den „A u sg 1 e i c h" (= Vergelijk) van 1867, waarin vooral minister B e u s t een groot aandeel had en van Hongaarschen kant de partijleider D e a k. Het grondgebied kwam te bestaan uit twee rijksbelften, nl. C i s 1 e i t h a n i ë of de Oostenrijksche landen en T r a n sleithanië of de Hongaarsche landen (waartoe Kroatië en Slavonië bleven behooren). Door den keizer-koning werden drie ministers voor de gemeenschappehjke zaken benoemd, n.1. voor buitenlandsche zaken, voor oorlog en voor de gemeenschappelijke financiën, terwijl de Hongaarsche en Oostenrijksche volksvertetegenwoordigingen daarvoor delegatiën benoemden. Deze delegatiên bepaalden tevens het aandeel van iederen staat in de gemeenschappehjke uitgaven, telkens voor 10 jaar. Kon met het daarover niet eens worden, dan kon de keizer-koning telkens voor 1 jaar de bestaande regeling verlengen. En ten slotte Italië. Na de verwerving van Venetië werd de wensch, om eindelijk ook Rome te bezetten, steeds vuriger. Vandaar, dat de Italiaansche regeering Garibaldi liet begaan, toen hij in 1867 weer eene poging deed tot verovering dier stad. Maar Napoleon Hl zond een leger naar den Kerkelijken Staat, 303 minister van oorlog, was bezig, de strijdkrachten op fhnke wijze te organiseeren, maar na diens dood wierp zijn opvolger Leboeuf al zijne plannen omver, zoodat er feitelijk niets in orde was. Toch zei Leboeuf, dat, al duurde de oorlog ook een jaar, er nog geen knoop aan een slobkous zou mankeeren. Frankrijk was gereed, meer dan gereed, verklaarde de regeering. Alleen de Fransche vloot had meer te beteekenen dan de kleine Duitsche, maar nooit heeft aan de Duitsche kusten 't gevaar eener landing gedreigd. Geen der beide volken had bondgenooten. Oostenrijk had weinig lust in oorlogvoeren en werd bovendien door Rusland in toom gehouden; Italië wilde Frankrijk niet steunen wegens de bezetting van Rome ; ook Engeland hield ziek onzijdig, vooral nadat Bismarck de onderhandelingen over de annexatie van België had bekend gemaakt. Voorts keek Frankrijk tevergeefs naar steun van Denemarken uit ; het dreigement van Pruisen, Jutland te bezetten, was voldoende. Duitschland farad met drie legers aanvallend op. Na het onbeteekenende gevecht bij Saarbrüoken werden de Franschen op denzelfden dag verslagen 1°. bij Spichern, 2°. bij W ö r t h, waar M a c-M a h o n de Fransche bevelhebber was. De Elzas viel thans in handen der Duitschers, die het beleg voor Straatsburg sloegen. Geen Europeesche staat dacht meer aan interventie. Opperbevelhebber in Frankrijk werd nu B a z a i n e, wien na drie groote slagen om Metz, nl. bij Co 1 ombey, bij Mars la Tour en bij Gravelotte de terugtocht naar het Westen werd afgesneden ; idj werd in Metz ingesloten door een deel van het Duitsche leger; het andere deel richtte zich tegen het nog overblijvende Fransche leger, dat onder bevel van Mac-Mahon stond. Deze kreeg bevel, Bazaine te hulp te komen; hij gehoorzaamde tegen wil en dank — hij vond het beter, op Parijs terug te trekken —, maar zijne poging Metz te bereiken, mislukte ; hij werd door de Duitschers afgesneden bij Sedan en verlooi Geene bondgenooten. Spichern en Wórth. 6 Aug. 1870. De 3 slagen om Metz. 14—18 Aug. 1870. Slag en capitulatie van Sedan. 1—2 Sept. 1870. 305 faites". Steeds werden de legers teruggedrongen; één ervan (onder Bourbaki), dat Belfort moest ontzetten en in Den Elzas, ja, zoo mogelijk in Baden, moest trachten door te dringen en waarbij zich Garibaldi met eene schaar Italiaansche vrijwilligers had gevoegd, moest naar Zwitsersch grondgebied uitwijken. Toen was Parijs reeds gevallen. Trochu beschouwde de geheele verdediging als eene „heldhaftige dwaasheid". Wanhopige uitvallen konden ook de insluiting niet verbreken. In 't laatst van 1870 begon het bombardement. Toch heeft dit niet, maar de honger de Parijzenaars genoodzaakt, zich over te geven (28 Januari 1871). Denzelfden dag werd de wapenstilstand gesloten, om gelegenheid te geven tot het kiezen van eene Nationale Vergadering, die over het al of niet-voortzetten van den krijg moest beslissen. Deze Nationale Vergadering, te Bordeaux bijeengeroepen, verklaarde zich voor vrede. Zij benoemde Thiers, die thans door zijn verzet tegen de oorlogsverklaring populair was, tot hoofd van 't Uitvoerend Bewind, en deze teekende 26 Febr. met Bismarck te Versailles de praeliminairen, die 1 Maart werden geratificeerd. Den 10*>n Mei werd de vrede van Frankfort geteekend : 1°. Frankrijk stond Duitsch Lotharingen met Metz en den Elzas met Straatsburg af; 2°. moest binnen 3 jaar 5 milliard francs aan oorlogsschatting betalen, terwijl 3°. de Duitsche troepen de Oostelijke deelen van Frankrijk bezet hielden, tot de oorlogsschatting was afbetaald. De groote krijg had als onmiddellijk gevolg belangrijke staatkundige veranderingen. De gemeenschappelijk gevoerde oorlog bracht eindelijk de langgewenschte eenheid : den 18