De Hemelvaart van Jezus. DE GLORIERIJKE VERSCHIJNING VAN CHRISTUS Eene verklaring van MATTHEÜS VIER EN TWINTIG DOOR Zendings-Directeur L. R. CONRADI .Welk zal het leeken zijn van Uwe „Alzoo ook gijlieden, wanneer gij al toekomst en van de voleinding der deze dingen zult zien, zoo weet, dat wereld?" - De Discipelen. het nabij is, voor de deur." - Jezus. Het zeventigste duizend HET INTERNATIONAAL TRAKTAAT-GENOOTSCHAP DEN HAAG Kaapstad - Pietermaritzburg - Soerabaja - Hamburg 1918 Inhoud. Bladz. Inleiding 42 De Profetie ran Jezus ... iSppti: De Aanleiding , . 11 Waarschuwing voor Verleiding 16 Nog is het Einde niet. ... 17 Verdrukking en Vervolging . 26 Valsche Profeten ..... . . 32 Vermenigvuldiging der Ongerechtigheid . . . ... . . 36 Wanneer het Einde komt . . 38 Wanneer zullen deze Dingen geschieden ? 42 De Gruwel der Verwoesting. 42 De Groote Verdrukking . . . 47 Ziet, hier is de Christus, of daar 50 Teekenen van Jezus' Wederkomst 56 Verduistering van de Zon en de Maan 57 Het vallen van de Sterren. . 61 Stormwinden en Vloedgolven 65 Bladz. De Krachten des Hemels zullen Bewogen worden 66 Het Teeken van den Zoon des Menschen ..... . . . 68 Bijeenvergadering van de Uitverkorenen 70 De Gelijkenis van den Vijgeboom 74 Het Laatste Geslacht .... 75 De Dag en de Ure 76 Vermaningen tot Waakzaamheid. 81 Noachs Tijd als een Beeld van den Tijd van het Einde. . 81 Het Bedriegelijke Vredegeroep 87 De plotselinge Scheiding . . 92 Waakt 93 De Getrouwe en Voorzichtige Dienstknecht 96 De Booze Dienstknecht. . . 99 Slotwoord. . . .... 100 Illustraties. Bladz. De Hemelvaart Titelplaat Jeruzalem ten tijde van Jezus . 13 Een arme rijkaard . . .• . . . 23 De groote aardbeving te Lissabon 25 Hoofdstraat in Kingston na de aardbeving . . . . ...... . . 27 Het verwoeste Messina .... 29 Ruïne in Avezzano, Italië, na de aardbeving 31 ohannes Hus op den brand- staoel 33 I Bladz. De verwoesting van Jeruzalem 43 De gevangenneming van den Paus 51 De donkere dag van 19 Mei 1780 59 De groote Sterrenregen . . . . 64 Verwoestingen door een wervel- stc rm te St Louis ..... 67 Raadhuis van San Francisco, door een aardbeving verwoest 71 De Zondvloed .' 83 Als een dief in den nacht... 95 Inleiding. „Gewisselijk, de Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij Zijne verborgenheid aan Zijne knechten, de profeten, geopenbaard 'hebbe« Amos 3: 7. Hetgeen God voornemens is op aarde te doen, wil Hij vooraf Zijnen knechten, den profeten, openbaren. Op deze profeten rust dan de plicht de personen of volken, die het aangaan, hiervan kennis te geven en te waarschuwen, opdat ze zich op de uitvoering van Gods voornemen mogen voorbereiden. Deze manier van handelen heeft God steeds gevolgd. Eer Hij oordeelen zond, liet Hij de menschen getrouw waarschuwen. Daarmee kreeg ieder mensch gelegenheid om aan den toorn van God te ontkomen. Wie dan, ondanks de waarschuwing, op den verkeerden weg bleef wandelen, kon geen verontschuldiging inbrengen, als hij door oordeelen werd getroffen. Een voorbeeld daarvan levert ons de geschiedenis van den zondvloed. De goddeloosheid van de wereld had haar toppunt bereikt: „al het gedichtsel der gedachten" van de menschen was „te allen dage alleenlijk boos." Indien God in den gang der wereld niet had ingegrepen en den loop van het kwaad niet had gestuit, zou het menschdom ten slotte zichzelf ten gronde hebben gericht. Maar eer God de goddelooze wereld van dien tijd, die zich niets meer door Zijn Geest liet gezeggen, verdierf, openbaarde Hij Zijn voornemen aan Noach, Zijn trouwen profeet, opdat deze de wereld voor haren aanstaanden ondergang zou waarschuwen. Noach geloofde God en verkondigde honderd en twintig jaren lang het Goddelijk raadsbesluit, niettegenstaande hij daardoor slechts spot en hoon van de wereld oogstte. Ook bouwde hij eene ark en toonde zijn geloof door wat hij predikte met zijne daden. 6 Inleiding. „Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de arke toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke arke hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid, die naar het geloof is." *) Na den zondvloed vervielen de menschen wederom tot afgoderij en allerlei zonde. Bijzonder was dit het geval met Sodom en Gomorra. Nu wilde God deze steden door een bijzonder oordeel tot een afschrikwekkend voorbeeld stellen. Doch eer Hij dit oordeel voltrok, openbaarde Hij Zijn voornemen aan Zijn' trouwen knecht Abraham om de volgende reden: „Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden?" 2) In een van deze goddelooze steden woonde echter nog een rechtvaardig man, Lot genaamd. Engelen werden naar dezen man gezonden, die hem in kennis stelden met het voornemen van God. Lot waarschuwde daarop zijne schoonzonen, „maar hij was in de oogen zijner schoonzonen als jokkende." 8) In plaats van zich te laten waarschuwen, wilde het volk van Sodom de boden Gods nog op eene schandelijke manier mishandelen. Zij werden echter met blindheid geslagen en kwamen in de vlammen om. Vierhonderd jaren vóór God Israël uit de dienstbaarheid van Egypte verloste, openbaarde Hij dit voornemen reeds aan Abraham en deelde hem tevens mee, dat Hij de Egyptenaren dan zou rechten. *) Toen de bepaalde tijd gekomen was, verwekte de Heere Mozes', maakte door hem Israël bekend, dat de tijd van hunne verlossing aangebroken was en waarschuwde Hij Farao door teekenen en wonderen. Als later de boosheid van de groote stad Ninevé het toppunt van Gods lankmoedigheid had bereikt, openbaarde de Heere de verborgenheid van Zijn voornemen aan den profeet Jona en zond hem met de volgende ernstige boodschap naar de Godvergetende bewoners van deze wereldstad: „Nog veertig dagen, dan zal Ninevé worden omgekeerd." 6) Deze ernstige ') Hebr. 11:7. 4) Gen. 15:13-16. a) Gen. 18: 17, 18. 5) Jona 3 : 4. ») Gen. 19:14. Inleiding. 7 boodschap werd door het volk ter harte genomen; beiden, groot en klein bekeerden zich van hunne booze werken en het aangekondigde oordeel werd tijdelijk afgewend. Als nog later Juda zich van den Heere afwendde en steeds dieper in heidensche afgoderij verzonk, zond de Heere hun Zijn' dienstknecht Jeremia. Deze kondigde hun aan, dat de Heere Jeruzalem zou verwoesten, en zij den koning'van Babel zeventig jaren zouden dienen, maar dat de Heere aan het einde van dat tijdperk den koning van Babel zou bezoeken. Reeds in het begin van deze zeventig jaren kondigde God Nebukadnezar door een' droom, die door Daniël werd verklaard, den val van het Babylonische wereldrijk aan. *) Toen deze vorst daarna trotsch en hoovaardig werd, liet de Heere hem ook zijne aanstaande vernedering aanzeggen.8) En toen eindelijk het oogenblik van Babels ondergang gekomen was, schreef God met eene onzichtbare hand 'in vlammend schrift op den muur van het koninklijk paleis: „Mené, mené, tekel, upharsin." Dit geheimzinnig schrift werd door Daniël als' volgt verklaard: „God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind. Gij zijt in weegschalen gewogen en gij zijt te licht bevonden. Uw koninkrijk is verdeeld, en het is den Meden en Perzen gegeven." Nog in dienzelfden nacht werden deze woorden bevestigd. *) Reeds lang vóór de beloofde Messias kwam, waren alle bijzonderheden aangaande Zijne geboorte, Zijn optreden, lijden «n sterven aan de profeten geopenbaard. Engelen kondigden den herders in het veld Zijne geboorte aan; de Wijzen uit het Oosten zagen Zijne ster, werden door die ster naar Jeruzalem geleid en vroegen bij Herodes naar den geboren Koning der Joden. Herodes liet daarop alle Overpriesters en Schriftgeleerden tot zich roepen om nader door hen te worden ingelicht. Op deze manier werd wijd en zijd de aandacht bij Zijne geboorte bepaald. Eer Hij echter werd geboren, had.de Heere Simeon eene Goddelijke openbaring gegeven, waarin hem was gezegd, „dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus ') Jer.25:8-12. ■) Dan. 2: 37-39. •) Dan. 4:25. *) Dan. 5:25-30. 8 Inleiding. des Heeren zou zien." En toen Jozef en Maria met het kind in den tempel kwamen, nam hij het in zijne armen en riep vol vreugde uit: „Mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien!" *) • Alvorens Jezus Zijn leeraarsambt aanvaardde, weerklonk, in overeenstemming met de woorden in Jes. 40:3, de stem van een' prediker in de woestijn, die allen toeriep: „Bereidt den weg des Heeren; bekeert u; het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen." Hij was de engel of de bode, waarvan in Mal. 3:1 was geprofeteerd, de bereider van den weg voor het aangezicht des Heeren. Hij wees heen op het Lam Gods, en die zijne boodschap geloofde, werd een discipel des Heeren. Het volk beschouwde hem als een profeet2) De Overpriesters en de Oversten der Joden verwierpen echter de boodschap van> Johannes, en die verwerping was de aanleiding, dat ze ten slotte in hunne blindheid ook den Heere der heerlijkheid kruisigden. s) En de gevolgen daarvan zijn, dat de Joden tot heden toe nog tevergeefs op den Messias wachten. Toen de Heiland hier op aarde verkeerde en met profetischen blik de verwoesting van het ongeloovig Jeruzalem aanschouwde, waarschuwde Hij, als de groote Profeet en trouwe Knecht Zijns Vaders, het volk voor het aanstaand oordeel. Hij bepaalde hen bij de profetie van Daniël en gaf hun duidelijke teekenen, waaraan zij konden weten, wanneer de tijd van de verwoesting van hunne stad nabij gekomen was.*) In deze enkele voorbeelden hebben we overvloedig bewijs, dat de Heere niets doet of Hij openbaart Zijn voornemen eerst aan Zijne dienstknechten, de profeten. Maar een nóg belangrijker gebeurtenis, die God ook aan Zijne profeten heeft geopenbaard, is nog onvervuld. Dezelfde Jezus, Die eenmaal in de wereld kwam om veler zonden weg te nemen, „zal ten andere male", maar dan „zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid". 5) . Deze belofte maakte ook de heerlijke troost uit, die Hij Zijnen jongeren gaf, eer Hij hen verliet. „Ik kome weder,, en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ») Luk. 2:25-32. a) Matth. 14:5; 21:26. 3) 1 Kor. 2:7, &. *) Luk. 21:20. 21. 5) Hebr. 9:28. Inleiding. 9 ben." J) En toen Hij voor de oogen van Zijne discipelen in eene wolk ten hemel voer, zeiden de engelen Gods tot hen: „Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heen-' varen." s) En niet alleen de discipelen, maar alle menschen behoorden naar de wederkomst des Heeren uit te zien: „Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle menschen. En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en "de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig, en rechtvaardig en godzalig leve» zouden in deze tegenwoordige wereld; verwachtende de zalige hoop» en verschijning der heerlijkheid van den grooten God en onzen Zaligmaker, Jezus Christus." 3) Wanneer nu Jezus straks wederkomt, neemt Hij niet alleen de geloovigen, die Hij tevoren naar Zijn beeld veranderd en met onsterfelijkheid bekleed heeft, tot Zich, maar door de heerlijkheid van Zijne verschijning worden ook alle goddeloozen gedood. *) Evenals de wereld ten tijde van Noach door den zondvloed werd verdelgd, zoo wordt zij met Jezus' komst door vuur vernietigd.5) „Vóór hetzelfde verteert een vuur, en achter hetzelve brandt eene vlam." 6) Zal nu deze groote dag des Heeren, waarvan op zoovele plaatsen in de Schrift gewag wordt gemaakt, waartegen zoo menige waarschuwing is gegeven en waarop door zoovele duidelijke teekenen wordt gewezen, zonder eene voorafgaande waarschuwing aanbreken? — Zal deze geheele wereld, met hare honderden millioenen bewoners, plotseling, zonder eene bepaalde, voorafgaande boodschap, door den toorn God& worden weggeraapt? — Of kunnen we verwachten, dat eer die groote en schrikkelijke dag des Heeren voor de wereld aanbreekt, een waarschuwend bazuingeklank van trouwe wachters zal weerklinken en dat wel op een' onmiskenbare wijze? 7) Op deze vragen heeft de profeet Joël ons reeds een antwoord gegeven: „Blaast de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn; want de dag des Heeren komt, want Hij is nabij." 8> OJoh. 14:3. a)Hand. 1:11. ») Tït. 2:11-13. *) 1 Thess. 4:14-182Thess. 2:8. 5) 2 Pet 3:5, 7. ') 1 Kor. 14:8. 8) Joel 2:1. 6) Joël 2: 3.' 10 Inleiding. Doch om dat waarschuwingssignaal te kunnen blazen en alle inwoners der/ aarde op deze gebeurtenis attent tè maken, hebben de dienstknechten Gods zelf behoefte dat hun eerst eene openbaring van de verborgenheid Gods gegeven worde, opdat zij nauwkeurig kunnen aangeven, dat die dag nabij is. Gelijk God in den tijd van Noach het menschdom tot bekeering vermaande en nadrukkelijk waarschuwde voor den komenden zondvloed, zoo wil God ook in den tijd van het einde het eeuwig Evangelie over de geheele wereld laten weerklinken met de aankondiging: „Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen." En evenals God Zijn volk bij den uittocht uit Egypte, door een bijzonder teeken' afzonderde en bewaarde, en in verschillende plagen Zijne oordeelen aan Egypte völtrok, zoo wil de Heere Israël, wanneer Hij het ten anderen male uitvoert, verzegelen, maar over het geestelijke Egypte de fiolen Zijns toorns uitgieten. 4) Had God voorheen een profeet, die het geheimzinnig schrift op de muren van het koninklijk paleis te Babel uitlegde en den val der stad aankondigde, zoo wil de Heere in de laatste dagen ook knechten hebben, die het Goddelijk schrift zullen verklaren en zonder schroom verkondigen: „Zij is gevallen, zij is gevallen, Babyion, die groote stad!" s) Werd Jezus' eerste komst voorafgegaan door Zijn' engel Johannes, die den weg voor Hem bereidde en predikte, dat het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was en daarom de menschen opwekte tot bekeering, zoo wil Hij ook vóór Zijne wederkomst engelen of boden zenden, en wel, volgens Openb. 14:6-12, met eene drievoudige boodschap. Met groote stem zullen zij Zijne boodschap prediken en een volk op Zijne wederkomst voorbereiden, dat de geboden Gods onderhoudt en het geloof van Jezus heeft. En wanneer deze plechtige en definitieve boodschap weerklonken en hare uitwerking gehad zal hebben, verschijnt de Zoon des menschen op eene witte wolk, met een gouden kroon op Zijn hoofd en in Zijne hand eene scherpe sikkel, om de oogst der aarde te oogsten. ') Openb. 14:6, 7. 2) Jes. 11:11; Openb. 7:4; 15:1-3. ») Openb. 14:8. Mattheüs 24:1. 11 Met deze feiten voor ons, kunnen we zeker met vertrouwen naar duidelijke teekenen uitzien, die ons de nabijheid van de wederkomst des Heeren op de meest definitieve manier aantoonen en op grond waarvan trouwe dienstknechten Gods de wederkomst ook op eene even definitieve manier zullen aankondigen. Wel is waar zijn de verborgenheden voor den Heere onzen God, maar Gode zij dank! Hij heeft ze door deze openbaring de onze gemaakt, gelijk geschreven is: „De geopenbaarde [dingen] zijn voor ons en onze kinderen, tot in eeuwigheid." *) De Profetie van Jezus. Er is geen hoofdstuk in de geheele Heilige Schrift, waarin de wederkomst des Heeren meer breedvoerig en duidelijker •wordt beschreven, als in het vierentwintigste hoofdstuk van het Evangelie van Mattheüs. De inhoud van dit hoofdstuk zijn de woorden van den Heere Zelf. Wij willen daarom hoofdzakelijk aan dit hoofdstuk onze opmerkzaamheid schenken en verzoeken den waarden lezer ons in de behandeling te volgen. De Aanleiding. „En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; en Zijne discipelen kwamen bij Hem, om Hem de gebouwen des tempels te toonen." Vers 1. In het hieraan voorafgaand hoofdstuk sprak Jezus het wee uit over de Farizeeërs en de Schriftgeleerden. Aan het eind er van keerde Hij Zich tot Jeruzalem, welks kinderen Hij tevergeefs had getracht bijeen te vergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens onder hare vleugelen bijeenvergadert, en sprak: „Ziet, uw huis wordt u woest gelaten!" 2) Met deze -woorden verliet Hij den tempel om hem daarna niet weer te betreden. Deze uitdrukking van Jezus was aanleiding, dat de discipelen Zijne opmerkzaamheid trachtten te bepalen bij de 0 Deut. 29:29. 2) Matt. 23:38. 12 Mattheüs 24:2. groote en imposante gebouwen des tempels. Een van de discipelen zeide, volgens de beschrijving van Markus: „Meester! zie, hoedanige steenen en hoedanige gebouwen!" J) Andere van hen merkten op, „dat hij met schoone steenen en begiftigingen versierd was".2) Hoe groot de steenen van dezen tempel waren, is bijna ongelooflijk als men het getuigenis van den Joodschen geschiedschrijver Josefus leest. In gelijke verhouding was ook de heerlijkheid van het gebouw. Daarvan verhaalt Josephus: „Het gansche buitenwerk van den tempel was hoogst bewonderenswaardig; want het dak was geheel met gouden platen overdekt, die, als de zon er op scheen, zoo sterk schitterden, dat de oogen der aanschouwers er niet minder door verblind werden, dan zoo men die op de zonnestralen zelve gevestigd hield. En aan de zijden, waar geen goud was, waren de steenen zoo zuiver wit, dat dit gebouw den vreemdelingen, die het vroeger nooit gezien hadden, van verre als een sneeuwberg voorkwam. Het gansche dak des tempels was met scherpe gouden pennen of punten bezet, opdat het gevogelte daar niet op zou kunnen zitten, en het vuil maken." *) „En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik: hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden i die niet afgebroken zal worden." Vers 2. Menschen laten zich licht door de oogenschijnlijke sterkte en glans van aardsche dingen imponeeren. Menschengedachten zijn echter zelden Gods gedachten en hunne wegen zijn niet Zijne wegen, maar, zooals de Heere ook Zelf zegt: „Gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten." 4) Dit moesten de discipelen des Heeren ook nog menigmaal ondervinden. Hunne gedachten waren, — en dat was hun van jongs af geleerd, — dat, wanneer de Messias kwam, Hij de Romeinen verdrijven en een aardsch rijk stichten zou en het viel hun moeielijk den tijd te beiden, waarop Hij het rijk van Israël weer zou herstellen. Op dien tijd was hun *) Mark. 13:1. *) Luk. 21:5. •) Hist. v. d. Oorlog d. Joden tegen de Romeinen, boek 5. 4) Jes. 55:9. Jeruzalem ten tijde van Jezus. 14 Maltheüs 24: 2. gansche hoop gericht; in dat rijk hoopten zij de hoogste eereplaatsen in te nemen en als middelpunt daarvan was de tempel toch de aangewezen plaats! H>en Hij bij zekere gelegenheid hen beter trachtte te onderrichten en geheel vrij uit sprak yan Zijn lijden en Zijne verwerping, nam Petrus, in naam van de andere discipelen, het op zich, om Jezus eens terecht te wijzen. Jezus sprak echter tot hem: „Ga heen, achter Mij, Satanas! want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der menschen zijn." *) En als Hij het hun op den weg naar Kapérnaüm nogmaals zeide, verstonden zij dat woord niet. En het was ook geen wonder, want zij waren onder weg aan het strijden geweest, wie van hun de eerste in Zijn koninkrijk zou zijn.2) En als Hij hun op Zijne laatste reis naar Jeruzalem nog weer verhaalde van Zijn aanstaand lijden, letten zij er zóó weinig op, dat de beide zonen van Zebedeüs Hem door hunne moeder nog lieten vragen, of toch de een aan Zijne rechteren de andere aan Zijne linkerhand mochten zitten, iets, wat de andere tien hen zeer kwalijk namen en aanmerkten als eene poging om hen voor te komen.3) En toen zij Jeruzalem naderden, meenden zij nog steeds, „dat het koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden". Door de gelijkenis van „zeker welgeboren man", die „reisde in een vérgelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keeren", gaf de Heere hun nogmaals duidelijk te kennen, dat dit rijk eerst na Zijne wederkomst te verwachten was, en dat zij intusschen met de aanvertrouwde ponden handel moesten drijven. *) Ondanks al dit onderwijs, riepen de discipelen bij gelegenheid van Zijne intocht in Jeruzalem: „Gezegend zij het koninkrijk van onzen vader David!" en dachten, dat nu eindelijk het oogenblik van de vervulling van hunne verwachting gekomen was.5) Doch maar al te spoedig volgde de bitterste teleurstelling, die zij zich, indien zij slechts opmerkzaam geweest waren, hadden kunnen besparen. Hunne tekortkoming in dit opzicht wordt ons door Johannes vermeldt, als hij de verwondering beschrijft, toen hij met nog een anderen discipel ») Mark. 8 :31-33. 3) Mark. 9 : 30-36. ») Mark. 10:35-43. *) Luk. 19:11. 5) Mark. 11:10. Mattheüs 24:2. 15 bij het ledige graf stond: „Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de dooden moest opstaan." ') Zelfs op den dag van Zijne opstanding, moest Hij twee van Zijne discipelen, die op weg naar Emmaus waren, nog „ongeloovigen en tragen van hart" noemen, omdat zij de profeten niet geloofden, die toch zoo duidelijk van Zijn lijden en Zijne heerlijkheid gesproken hadden.8) Hetzelfde verwijt maakte Hij dien avond ook aan de andere discipelen.3) Ja, zelfs toen Hij gereed stond om ten hemel te varen, vroegen zij nog: „Heere! zult Gij in dezen tijd aan Israël het koninkrijk weder oprichten?" 4) Doch de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag bevrijdde hen van hun' ijdelen waan en leidde hen in alle waarheid. Welk eene leerrijke les ligt in deze ervaring van de discipelen opgesloten voor ons, die leven in den tijd van heteinde! Maar thans gaat het juist als ten tijde der discipelen: wanneer het naderende einde aller dingen wordt gepredikt, wijst men ook op de statelijke gebouwen en roemt men op den vooruitgang onzer eeuw! Alleen wie zich door den Geest Gods en het vaste profetische woord wil laten voorlichten, zal met den Heiland erkennen, dat al het aardsche ijdel is en dat weldra van al de gebouwen dezer wereld geen steen op den anderen zal worden gelaten. Hoe nauwkeurig de woorden van Jezus vervuld werden, blijkt voldoende uit de geschiedenis. Titus had aan zijne Romeinsche soldaten streng geboden, dat de tempel gespaard moest blijven. Eenige soldaten wierpen echter een brandend stuk hout in den tempel, waardoor de voorhangsels in brand geraakten, het houtwerk aangestoken werd en weldra alles in lichte-laaie stond. Titus gaf wel het bevel om den brand te blusschen, maar het baatte niet. De tempel moest te gronde gaan. Josephus zelf verhaalt, dat de tempel tegen den wil van Titus, een prooi der vlammen werd. De muren van de stad werden tot den grond toe afgebroken; stad en tempel werden met den grond gelijk gemaakt. Eindelijk lieten de Romeinen den bodem als een akker omploegen, om daarmee te kennen te geven, dat Jeruzalem geen stad meer zijn zou." 6) ') Joh. 20:9. 2) Luk. 24:13-27. 3) Mark. 16:14. 4) Hand. 1 :6. 5) „Hist. v. d. Oorlog d. Joden tegen de Romeinen", boek 6 en 7.. 16 Mattheüs 24:3-5. „En als Hij. op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? en ■welk zal het teeken zijn van Uwe toekomst, en van de voleinding der wereld? Vers 3. Door het antwoord des Heeren allerdiepst getroffen, kwamen de discipelen, zoodra zij met Jezus op den Olijfberg waren aangekomen, om nog nader inlichtingen vragen. Uit het stellen van de vraag valt op te maken, de vaste meening •der discipelen dat de verwoesting van den tempel gelijktijdig -met de wederkomst des Heeren en het einde der wereld zou plaats hebben, zoo blijkt toch duidelijk uit het breedvoerig antwoord van Jezus, dat Hij die twee gebeurtenissen onderscheidde, hoewel de verwoesting van Jeruzalem een voorbeeld is van de gebeurtenissen, die zich in den laatsten tijd zullen afspelen. In verzen 4 tot en met 14 geeft Hij een algemeen •overzicht omtrent de gebeurtenissen en toestanden der wereld tot •op het einde. In verzen 15-25 beantwoordt Hij duidelijk de eerste vraag, namelijk, wanneer stad en tempel zouden worden verwoest en in de daarop volgende verzen spreekt Jezus over de teekenen van Zijne toekomst en van het einde der wereld. In plaats dat de Heiland Zijne discipelen over hunne vraag berispt of hen afwijst, voldoet Hij aan hun wensch en geeft hun een zeer breedvoerig antwoord. Dit antwoord was echter niet alleen bestemd voor hen, maar werd gegeven om allen te dienen, die aangaande deze dingen nader wenschen te worden ingelicht. Wie iets verlangt te weten aangaande de teekenen van de toekomst des Heeren, vindt zijne vraag hier bij monde des Heilands volledig beantwoord. Waarschuwing voor Verleiding. „En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide; want velen zullen komen onder Mijnen naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden." Verzen 4 en 5. Jezus was gekomen in den naam Zijns Vaders, maar .men had Hem niet aangenomen.*) Na Hem zouden anderen komen in hun eigen naam, maar onder Zijnen naam en deze ') Joh. 5:43. Mattheüs 24:6-8. 17 zouden door velen voor den Christus worden aangenomen. Dwaling vindt altijd gereeder bijval dan de waarheid; het valsche vindt meer ingang dan het ware. De verwachting van de spoedige komst van den Messias was zóó algemeen onder de Joden, dat velen, die zich tot bereiking van hunne zelfzuchtige doeleinden voor den Christus uitgaven, het lichtgeloovige volk gemakkelijk misleidden, met het ongelukkige gevolg, dat zij, wegens hun opstand, steeds weer door het zwaard der Romeinen werden nedergeveld. Van zulke verleiders lezen we reeds in Hand. 5:36, 37. Josephus verhaalt van een' valschen profeet uit Egypte, die duizenden in de woestijn tot zich trok, welke echter door de Romeinen werden uiteengejaagd en gedood.*) Ongeveer in het jaar 132 n. Chr. trad er onder de Joden een valschen Messias op, met den naam Barkochba, of „zoon der sterren", een naam, die zinspeelde op de door Bileam voorspelde ster. Hij werd door hen als de echte zoon van David erkend en gekroond. Uit de verst gelegen oorden kwamen de Joden en schaarden zich onder zijne banier; zij vermoordden de heidenen én veroverden geheel Palestina. Eerst in het derde jaar na zijne verheffing waren de Romeinen bij machte hen meester te worden. Intusschen waren wederom een millioen Joden gevallen, waaronder ook Barkochba, en vele van deze onder groote martelingen.2) In Bengels „Gnomon" wordt gezegd, dat van af den tijd van den waren Christus tot op onzen tijd vierenzestig valsche Christussen kunnen worden geteld. Nog is het Einde niet. „En gij zult hooren van oorlogen, en geruchten van oerlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet; want het eene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het eene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen zijn hongersnooden en pestilentiën, en aardbevingen in verscheiden plaatsen; doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten." Verzen 6-8. De Heere zegt ons hier duidelijk, wanneer men het einde nog niet verwachten moet. De volgelingen van Jezus zouden J) „Hist. v. d. Oorlog der Joden tegen de Romeinen," boek 2. Zie ook Hand. 21:38. '2) Redenbaehers „Weltgeschichte", bl. 254. 2 18 Mattheüs 24:6-8. hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen, doch dit zou nog geen teeken zijn, dat het einde der wereld nabij was. De volken zijn ten allen tijde door oorlogen getuchtigd geworden, zonder dat het einde kwam. Groote bewegingen en omkeeringen zouden in den loop der eeuwen onder de volken plaats hebben. De wereld zou geteisterd worden door pestilentie, hongersnooden en aardbevingen, waaraan het ook werkelijk niet heeft gefaald; doch dat zou nog maar een aanvang zijn van de smarten of de geboorteweeën, waaruit ten slotte het koninkrijk Gods geboren worden zou. Deze kastijdingen moesten echter dienen om de wereld te herinneren aan den toekomstigen dag van den toorn Gods, maar zij waren geen teeken van het einde. Maar in den laatsten tijd zouden deze bezoekingen echter zoo toenemen in heftigheid en aantal, dat hunne buitengewoonheid mede tot een teeken van het einde kon worden aangemerkt. In verband met deze verzen komt eene uitdrukking voor, die nadere toelichting vereischt, namelijk, de uitdrukking: „het einde." Op de vraag van de discipelen: „Welk zal het teeken zijn van Uwe toekomst, en van de voleinding der wereld?" antwoordt de Heere in vers 6: „Al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet." In vers 14 zegt Hij echter: „En dan zal het einde komen." Ieder onbevooroordeelde lezer zal het verband tusschen deze drie verzen opmerken en ook verstaan, dat het gebruik van het woord „einde" in genoemde plaatsen op een en dezelfde gebeurtenis doelt, namelijk, op het einde der wereld. Het kan geen betrekking hebben op de verwoesting van Jeruzalem, zooals sommige Schriftverklaarders het willen doen voorkomen. De Heere zegt hier duidelijk, wanneer het einde der wereld te verwaqhten is en wanneer niet. En dat einde komt, wanneer, na al de kastijdingen, het Evangelie des koninkrijks in de geheele wereld verkondigd is, tot een getuigenis allen volken. Wat we door de uitdrukking „het einde" moeten verstaan, kunnen we zien uit een vergelijking van Matt. 13:39-43 met Openb. 14-20. Door het einde of de voleinding der wereld, wordt die tijd aangeduid, wanneer de Zoon des menschen zal verschijnen in de heerlijkheid Mattheüs 24:6-8. 19 des Vaders, met eene scherpe sikkel in Zijne hand, om de oogst der wereld te oogsten. De beteekenis van het woord „einde" in deze verzen te laten slaan op de verwoesting van Jeruzalem, zou aan deze wonderlijke profetische rede voor het tegenwoordige geslacht van Jezus alle waarde ontnemen. Trouwens, de onhoudbaarheid van zulke Schriftverdraaiïng komt hierin ook voldoende uit, dat dezelfde Schriftverklaarders moeten erkennen, dat al deze dingen met de verwoesting van Jeruzalem hare vervulling niet hebben verkregen. Door aldus de Schrift geweld aan te doen, wordt de tteerlijke waarheid in eene leugen veranderd. Als de Heere in i^Satt. 28 :20 de heerlijke belofte geeft: „Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld", bedoelde Hij daarmee niet, tot aan de verwoesting van Jeruzalem, maar alle eeuwen door, tot aan het einde des tijds. In dienzelfden zin moet het woord „einde" in deze teksten ook worden opgevat Nu de Heiland hen duidelijk had getoond, welke kastijdingen nog vóór het einde over de wereld zouden komen, wanneer het einde kon worden verwacht en wanneer niet, had Hij daarmee Zijnen discipelen ook eiken grond ontnomen om voortaan nog te gelooven, dat Hij nog in hun tijd wederkomen zou, hoezeer zij daarnaar ook mochten verlangen. Dat de Apostelen dit ook zoo hadden begrepen en volstrekt niet het inzicht deelden, dat de Heere in hun tijd zou wederkomen, blijkt uit de volgende waarschuwing van Paulus: „En wij bidden u, broeders! door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem, dat gij niet haastiglijk bewogen wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. Dat niemand u verleide op eenigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mensch der zonde, de zoon des verderfs." 2 Thess. 2:1-3 In plaats van te gelooven en te leeren, dat Jezus in Zijn fijd zou wederkomen, brandmerkt Paulus zulke beweringen als verleiding en waarschuwt de gemeente er nadrukkelijk tegen. De Apostelen wisten door de voorlichting des Heiligen Geestes, wanneer men den Heere terug verwachten kon en wanneer niet. De verborgenheid Gods was aan hun als trouwe dienst- 2* 20 Mattheüs 24:6-8. knechten Gods geopenbaard; zij verstonden het profetische woord; zij wisten, dat de dag van Christus niet vóór den afval en de daardoor veroorzaakte groote verdrukking kon komen. Zij waren kinderen des lichts. Nu willen wij nog even stilstaan bij de vervulling van deze aangekondigde bezoekingen en bij de beteekenis van de toename van deze rampen in de laatste eeuwen. Het eerst noemt Jezus hier oorlogen en geruchten van oorlogen, namelijk, oorlogen in de onmiddellijke nabijheid en geruchten van oorlogen op verderen afstand. Evenals de profeten van ouds den ondergang van Babel voorspelden, toen hét nog op het toppunt van zijne macht stond, zoo voorspelde de grootste van alle profeten oorlog in een tijd van algemeenen vrede. Ja, Hij kondigde in een tijd, waarin alle volken onder den ijzeren schepter van Rome vereenigd waren, groote politieke omwentelingen, groote Volksverhuizingen en Volksverheffingen, den ondergang en opkomst van volken aan. Opdat Zijne volgelingen niet de gedachten zouden koesteren, dat met den opstand van de Joden tegen de Romeinen en de bloedige strijd, die daardoor zou worden ontketend, het einde nabij zou zijn, zegt de Heere uitdrukkelijk: „nog is het einde niet." Deze opstanden van het eene volk tegen het andere en van het eene koninkrijk tegen het andere zouden gaandeweg toenemen. Zij moesten zich daardoor niet laten verschrikken. Volgens Dan. 7:1 Wordt de volkenwereld, zoowel die van het Oude als die van het Nieuwe Testament, voorgesteld door eene door winden opgezweepte zee. Zie Dan. 7:1 en Openb. 13:1. In vervulling van de woorden van Jezus ging later het Romeinsche wereldrijk ten onder, kwamen groote volksmassa's als waterstroomen uit Azië over Europa; stormden de Mahomedanen los op de volken van het westen; werden de zoogenaamde Kruistochten gevoerd, waarbij ongeveer tien millioen menschen het leven verloren; daarop ontstonden de godsdienstoorlogen, die alleen in den dertigjarigen oorlog in Duitschland twee derden van de bevolking van dat land het leven kostte, en eindelijk de eerzuchtige veroveringsoorlogen van Napoleon I. In de negentiende eeuw zijn ongeveer Mattheüs 24:6-8. 21 twee honderd oorlogen gevoerd, die onnoemelijke schatten aan geld en millioenen menschen het leven hebben gekost. De twintigste eeuw vindt bijna de geheele wereld onder de wapenen en de in 1914 ontbrande wereldoorlog heeft op verre na zijn weerga niet in de geschiedenis. Wat opstanden en oproeren onder de volken aangaat, daarvan hebben we in dezen tijd van het einde zeker genoeg. Met huivering leest men de geschiedenis van de Fransche Revolutie aan het einde van de achttiende eeuw, toen men de Rede tot Godheid verhief, dwaasheid vrijen teugel vierde en geen ouderdom, geslacht of stand voor het zwaard van den scherprechter veilig was. Wie herinnert zich niet het revolutiejaar, nu (1917) bijna zeventig jaren geleden, die alle kronen en tronen deed schudden! En hoe kookt en gist het heden overal! De couranten en tijdschriften zijn vol berichten van maatschappelijke onrust van eiken aard. Moordaanslagen op vorsten, ministerieele crisissen, arbeidersoproeren, werkstakingen en uitsluitingen, buitensporigheden van allerlei aard zijn aan de orde van den dag. De wanverhoudingen tusschen rijk en arm, tusschen hoog en laag, tusschen kapitaal en arbeid worden gaandeweg verscherpt. Industrieele trusts en monopolies eenerzijds en reusachtige, wijdvertakte werklieden-vereenigingen anderzijds leveren een voortdurend gevaar voor eene botsing. De eigenlijke oorzaak en de ware beteekenis van dit alles worden ons in de volgende woorden beschreven: „Welaan nu, gij rijken! weent en huilt over uwe ellendigheden die over u komen. Uw rijkdom is verrot, en uwe kleederen zijn van de motten gegeten geworden; uw goud en zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vleesch als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen. Ziet, het loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de ooren van den Heere Sabaoth. (jij hebt lekkerlijk geleefd op aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uwe harten gevoed als in eenen dag der slachting. Gij hebt veroordeeld, gij hebt'gedood den rechtvaardige; en hij wederstaat u niet." ') Als een voorbeeld hoe heden schatten worden opeengehoopt, kan worden vermeld, dat er in de Vereenigde Staten *) Jak. 5: 16. 22 Mattheüs 24:6-8. van Amerika dertig personen zijn, die over de vijftig millioen gulden bezitten en twintig, die van 100 tot 1500 millioen gulden bezitten. Uit een verslag van een beëedigd ambtenaar bleek, dat de Amerikaansche suikertrust in tien jaren aan het raffineeren van suiker een verdienste van 236240000 dollar, of 590600000— gulden had behaald. Hoe kan men zulk eene opeenhooping van geld tegen gaan? Zal de onderdrukte tot gewelddadigheden overgaan, wat helaas te veel gebeurt en waarvan bijgevoegde illustratie ons een beeld geeft? God heeft het ons in dezen ook niet aan goeden raad laten ontbreken: „Zoo zijt dan lankmoedig, broeders! tot de toekomst des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen: weest gij ook lankmoedig, versterkt uwe harten; want de toekomst des Heeren genaakt.""1) Tevergeefs zullen de menschen trachten het onderscheid tusschen rijk en arm te vereffenen; vruchteloos zullen alle pogingen blijken om kapitaal en arbeid met elkander te verzoenen ; ijdel elk middel om de macht van de trusts en werklieden-vereenigingen te keer te gaan. Al deze wanverhoudingen zullen nog verergeren en de onrust zal vermeerderen; want het eenige heilmiddel, de drievoudige boodschap van het eeuwig Evangelie, wordt door allen verworpen.. Doch „ziet, de Rechter staat voor de deur".2) Aan pestilentiën van verschillenden aard heeft het ook niet ontbroken. Reeds in het jaar 169 n. Chr. werden dagelijks 10000 menschen te Rome door de pest weggeraapt. In de zesde eeuw werden geheele steden door pestilentiën en ziekten ontvolkt. In het midden van de 14e eeuw verspreidde de zoogenaamde zwarte dood van uit China zich over geheel Azië en Europa, waardoor in Azië ongeveer 50 millioen en in Europa ongeveer 20 millioen menschen omkwamen. Ook in latere eeuwen deed zich de pest weer voor en vielen millioenen menschen ten offer. In de negentiende eeuw ontstonden andere ziekten, zooals de cholera, de gele koorts, de influenza, de tuberculosis,, *) Jak. 5:7, 8. 2) Jak. 5:9. Een arme rijkaard. 24 Mattheüs 24:6-8. die dermate zijn toegenomen, dat aan laatstgenoemde ziekte jaarlijks alleen in Duitschland 87000 menschen sterven. Reeds jaren woedt de builenpest in Indië en deze ziekte breidt zich nog steeds uit. Wat hongersnood en dure tijden aangaat, reeds met de belegering van Jeruzalem kwamen duizenden van honger om. Ook verhaalt de geschiedenis van verschrikkelijke dure tijden in het Romeinsche rijk gedurende de middeleeuwen, zoowel in Azië als in Europa. In het begin van deze eeuw heerschte in Ierland herhaalde malen een verschrikkelijke hongersnood, tusschen de jaren 1870-1880 verhongerden millioenen in China; ook werden Perzië, Armenië, Egypte en Midden-Afrika geteisterd. Indië heeft sedert 1769 34 maal mislukking van den oogst gehad en nog niet vele jaren geleden verhongerde daar, ondanks de hulp, die behalve van uit Engeland ook nog uit andere landen gezonden werd, zes millioen menschen. Ook in het anders zoo vruchtbare Rusland hebben verschillende groote gebieden bitteren nood geleden wegens misgewas en werden duizenden, ondanks alle hulpverleening, door den hongertyphus weggeraapt. Ten slotte maakt de Heere nog melding van aardbevingen. Reeds in het jaar 79 n. Chr. werden Pompei" en Herculanum door eene aardbeving geheel onder asch en lava bedolven. Sedert dien tijd zijn er gedurig aardbevingen geweest; een der verschrikkelijkste was die van Lissabon in 1755. Het volgende ontleenen wij aan den „Hamburger Korrespondent" van den 12den December 1755: „Op Allerheiligendag, des morgens om 9 uur, voelde men door geheel Portugal, maar voornamelijk in de hoofdstad Lissabon, zulk eene verschrikkelijke aardbeving, als ooit in eenig werelddeel is waargenomen. Deze stad, die de rijkste was van geheel Europa, die alle natiën voorzag van diamanten en waar bijna alleen goud in omloop was, is tegenwoordig niets dan een steenhoop, waaronder meer dan honderdduizend menschen levend begraven werden " „Op de aardbeving volgde terstond een orkaan, die ontzettend veel zeewater opstuwde en den Tajo ongelooflijk hoog deed zwellen. Tegelijkertijd barstten de huisdeuren en sprongen uit hare hengsels; ook de muren en de Èalcons stortten in. Kortom, het scheen, alsof de jongste dag gekomen was en geen steen op den anderen steen zou blijven." „Het verschrikkelijke van dit schouwspel is met geen woorden te beschrijven. Mannen en vrouwen, voornamen en geringen. De groote aardbeving te Lissabon, 26 Mattheüs 24:9, 10. liepen half naakt, half gekleed, sidderend door elkander. Waarheen men ook de oogen wendde, overal zag men huizen instorten en onder derzelver ruïnen eene ontelbare menigte menschen begraven." „Deze verschrikkelijke verwoesting geschiedde in minder dan tien minuten." Deze aardbeving werd over niet minder dan een derde deel van de oppervlakte der aarde gevoeld. Aan de „Hamburger Korrespondent" van 11 Febr. 1756 ontleenen wij nog verder: „Zou men het willen gelooven, dat wij sedert 1750 meer dan 80 aardschokken in en in de omgeving van Europa kunnen opgeven? Die van den lsten Nov. j.1. is echter in bijna alle werelddeelen opgemerkt. Men heeft berekend, dat de aardbeving ditmaal 61 dagen, van af den lsten Nov. tot den 31 sten Dec, heeft aangehouden." Het voorkomen van aardbevingen is in den tijd van het einde grootelijks vermeerderd. Van af het jaar 96-1850 worden ons slechts 204 (aardbevingen vermeld; van 1850-1865 alleen 15; 1865-1868 weer 15; in Januari 1869 alleen 11; Prof. Fuchs telt 97 aardbevingen in 1885 en 104 in 1886. Welke verwoestingen door sommige er van werden veroorzaakt, blijkt uit de volgende voorbeelden. In Calabrië kwamen in 1783 100000 menschen om het leven; in 1812 in Caracas 80000; in China in 1830 een millioen; in Zuid Amerika en op de nabij gelegen eilanden in 1868 100000; in 1883 ongeveer evenveel op Java; in 1896 in Japan ongeveer 30000; en in 1908 meer dan 200000 in het zuiden van Italië. Men schat het aantal menschen, die door aardbevingen om het leven zijn gekomen, sedert de Heere deze woorden sprak, op niet minder dan 13 millioen. Doch dit alles is nog maar een beginsel der smarten of der geboorteweeën: wat zal het zijn, wanneer straks komen zal „eene groote aardbeving, hoedanig ni~t is geschied van dat de menschen op de aarde geweest zijn",l) wanneer alle eilanden verdwenen zullen zijn -en de bergen niet meer gevonden zullen worden, de aarde op hare grondvesten geschud wordt en met gedruisch vergaat? Wie zal dan kunnen bestaan? Verdrukking en Vervolging. „Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking, en, zij zullen u djgoden, en gij zult gehaat worden van alle volken, om Mijns naams wil. m dan zuilen er velen geërgerd worden, en zullen eikander overleveren, Ipelkander haten." Verzen 9, 10. ') Openb. 16:18. Hoofdstraat in Kingston na de aardbeving. 28 Mattheüs 24:9, 10. Behalve de ellende, veroorzaakt door natuurrampen, zouden de kinderen Gods nog zwaarder lijden hebben te doorstaan tengevolge van vervolgingen. -De volgelingen van Jezus zouden worden aangezien als de oorzaak van al het menschelijk lijden en terzelfdertijd voor rechterstoelen worden gedaagd en gedooof worden. Alle volken zouden hen haten. Mishandeling en gevangenschap zouden zij moeten verduren. Door deze vervolgingen zouden de onoprechte belijders van Jezus zich ergeren aan het kruis, afvallen en zelfs de grootste vervolgers worden. De kinderen Gods zouden door hunne eigen ouders, broeders, verwanten en vrienden overgeleverd en zelfs gedood worden.*) Geen haar zou echter van het hoofd van de volgelingen des Heeren vallen, zoo lang ze voor den dienst des Heeren noodig waren, en moesten ze vallen, dan zouden ze nog in hun dood den Heere verheerlijken. „Het bloed der martelaren zou het zaad der kerk zijn." Vandaar de vermaning: „Bezit uwe zielen in lijdzaamheid." 2) Dit droevig en somber tafereel der toekomst, heeft zich in de geschiedenis maar al te zeer bewaarheid. Al spoedig begon het vleeschelijke Israël het geestelijke te vervolgen: Stefanus werd gesteen igd; Jakobus, de oudere met het zwaard gedood; Petrus en Johannes werden herhaalde malen in de gevangenis geworpen en Paulus werd voor den rechterstoel van koningen en vorsten geleid. Naar mate het Christendom zich uitbreidde onder de heidenen, werd ook de vijandschap van het machtige Rome tegen het Christendom geprikkeld. Deze vijandschap openbaarde zich door de Christenen voor te stellen als vijanden van den Keizer en van het volk. Wanneer een landstreek geteisterd werd door. eene overstrooming, door een misgewas of eene mislukking van den oogst, schreeuwde het fanatieke volk: „Weg met de Godloochenaars!" „Werpt de Christenen voor de leeuwen!" In Noord Afrika ontstond het spreekwoord: „Als het niet regent, beschuldigt de Christenen!" Toen Rome afbrandde, wierp Nero, om den haat van het volk van zich af te wenden, de schuld op de Christenen. ») Luk. 21:11-19. 2) Luk. 21:19. Het verwoeste Messina. — Op 1 September 1908. 30 Mattheüs 24:9, 10. Deze wentel toen aangevallen, op gruwelijke manier mishandeld, fif^Stfénhuiden genaaid en dan door honden verslonden, of men wond ze in hennep en teer en stak hen dan des nachts aan om als fakkelen te dienen in de tuinen van den keizer, die dan in een prachtwagen zittend, tusschen de lange vlammenrijen doorreed en zich aan het schouwspel vergastte. Hoe verschrikkelijk de vervolgingen der Christenen door het heidensch Rome ook waren, zij werden door de uitgezochte folteringen van het geestelijk Rome, welke macht ons in Openb. 17 wordt geschilderd, verre overtroffen. Hoe grooter de afval van de kerk werd, hoe zwaarder zij allen verdrukte, die zich niet aan haar ijzeren juk onderwierpen en nog aan de waarheid van den Bijbel durfden vasthouden. Om deze ketters te bekeeren, gebruikte men in plaats van het geestelijke het wereldlijke zwaard. Rome verstond beter met het zwaard, de folteren moordtuigen om te gaan dan met den Bijbel. Kruistochten werden tegen de ketters uitgeroepen, en hoe het daarbij toeging, vernemen we van den aanvoerder van de kruistochten tegen de Albigenzen: „Geen geslacht, geen ouderdom, geen rang hebben we verschoond, maar iedereen hebben we met de scherpte des zwaards verslagen." x) De Inquisitie met hare onbeschrijfelijke martelingen werd ingesteld en duizenden verdwenen in hare donkere kerkers. Toen de Franschen Toledo innamen en de gevangenis van de Inquisitie openden, was het alsof „de graven schenen open te gaan; een lucht als van lijken in staat van ontbinding, scheen iemand uit de kerkers tegemoet te stroomen. Bleeke, spookachtige gedaanten traden uit de kerkers te voorschijn. De mannen hadden tengevolge van hunne lange opsluiting een misvormd voorkomen gekregen hetgeen uitkwam in hun' verwilderden baardgroei, die tot over den borst hing en in hunne nagels, die op vogelklauwert geleken. Zwaar zwoegden hunne borsten, toen zij na zoovele jaren voor het eerst weer frissche lucht inademden. Velen van hen waren kreupel geworden, de armen en handen hingen stijf of krachteloos van de schouders af; de hoofden waren voorover gebogen van wege hun lang verblijf in zulke lage cellen, waar ze niet rechtop in hadden kunnen staan. Het getal der folterwerktuigen deed zelfs de mannen, die aan een slagveld gewoon waren, schrikken en huiveren." In hunne blindheid waren ze zóó ver gekomen, dat men geloofde Gode een dienst te doen, als men Zijne trouwe *) Ranke, „Röm. Papste", I, bl. 33. Mattheüs 24: 14. "41 tijd of de tegenwoordige zending den naam van Wereldzending, kan geven, als dat men tegenwoordig spreekt van een Wereldverkeer." Het werk der Zending is eene Wereldzending geworden en het Evangelie dringt reeds door tot aan de einden der wereld. Daarmee staat in het nauwst verband de verkondiging van de nabijzijnde wederkomst des Heeren, welke komst, hoe nader we aan het einde komen, des te duidelijker en nauwkeuriger zal worden aangetoond, naar aanleiding van den inhoud van de drievoudige boodschap van Openb. 14. De verkondiging van deze boodschap werd aan het einde van de achttiende eeuw ingeleid door den vromen prelaat Bengel, en is in het laatst van de eerste helft der negentiende eeuw tot eene levende, werkzame organisatie geworden. Zij heeft in alle vijf werelddeelen voet gekregen, wordt reeds in honderd en dertig talen verkondigd, klinkt over zee en land, dringt door tot in de oerwouden van Amerika, bereikt de kleinste eilanden van den Stillen Oceaan en weerklinkt in de binnenlanden van Afrika. Hindoes, Chineezen, Japaneezen, Maleiers, Kaffers en Indianen luisteren naar deze blijde boodschap en Protestanten, Katholieken, Mahomedanen, Joden en Heidenen versmelten tot één Israël Gods, dat op de toekomst van hunnen hemelschen Koning wacht. Hoe verder en sterker zij in aansluiting met de algemeene zendingsbeweging doordringt, hoe meer we het beloofde einde naderen. In deze weinige verzen heeft ons de Heiland de rivier des tijds afgevoerd tot aan hare monding in de eeuwigheid. Beginnende met eene waarschuwing voor verleiding, die onmiddellijk op Zijn' tijd zou volgen, voorspelde Hij oorlogen, opstanden, pestilentiën, hongersnooden, aardbevingen op verschillende plaatsen; vervolgens eén' tijd van verdrukking voor Gods volk door eene afgevallene kerk, het optreden van valsche profeten bijzonder in den laatsten tijd, het overhand-nemen van de ongerechtigheid onder de belijders van het Christendom, het verkoelen van veler liefde, en eindigde dan met een duidelijk teeken van het einde, namelijk, de verkondiging van het Evangelie des koninkrijks. Wij hebben dus in deze verzen eent overzicht van den strijd en de zege van het Evangelie. 42 Mattheüs 24:15-20. Terecht zegt Luther van deze verzen: „Dit is de voorrede, die voorafgaat aan het antwoord op twee vragen, en met welke voorrede Christus ons te kennen geven wil, dat we in deze wereld geen rijk van vrede moeten verwachten, maar dat geestelijke en lichamelijke verdrukking ons deel zullen zijn, tot aan het einde toe." Wanneer zullen deze Dingen geschieden? „Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats, (die het leest, die merke daarop!) dat alsdan, die in Judea zijn, vlieden op de bergen; die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; en die op den akker is, keere niet weder terug, om zjjne kleederen weg te nemen; maar wee den bevruchten en den zooge.iden vrouwen in die dagen! Doch bidt, dat uwe vlucht niet geschiede des winters, noch op eenen sabbat." Verzen 15-20. 5 Met de lange lijst van kastijdingen en vervolgingen, waarvan de Heere in de voorgaande verzen had gesproken, had Hij duidelijk getoond, dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld was. Zijne volgelingen zouden dientengevolge door vele verdrukkingen in het koninkrijk Gods moeten ingaan. In bovenstaande verzen geeft Hij nu een nauwkeurig antwoord op het eerste deel van de vraag van de discipelen en bewijst Hij uit de profetieën van Daniël, wanneer deze gruwel te verwachten is. De Gruwel der Verwoesting. „En een volk des vorsten, hetwelk komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven. en zijn einde zal zijn met eenen overstroomenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk beslotene verwoestingen En over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste." !) „Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem omsingeld wordt van heirlegers, zoo weet alsdan, dat hare verwoesting nabij gekomen is.... Want er zal groote nood in het land zijn, en toorn over dit volk; en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, *) Dan. 9:26, 27. De verwoesting van Jeruzalem. 44 Mattheüs 24:15-20. en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken; en Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn." *) De heenwijzing op het boek Daniël door Jezus Christus, den allergrootsten profeet, is het zegel op de Goddelijke herkomst er van en tevens eene aanbeveling tot onze ernstige studie van dat boek. De discipelen van Jezus wisten nu, dat zoodra Jeruzalem door een leger omringd werd, de tijd van hare voorspelde verwoesting nabij gekomen was en dat ze dan direct moesten vluchten. Dit leger was alreeds in Deut. 28 nader aangeduid in de volgende woorden: „De Heere zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde dér aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan En het zal u beangstigen in al uwe poorten, totdat uwe hooge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertronwdet in uw gansche land." *) Het Romeinsche volk, dat van het Westen kwam, met den arend als zinnebeeld in de vaandels van zijne legioenen, heerschte reeds in de dagen van Jezus over Judea. Door een' opstand van de Joden zagen de Romeinen zich genoodzaakt Jeruzalem te belegeren. Hoe het den volgelingen des Heeren mogelijk werd, om, volgens de woorden van Jezus, Jeruzalem te verlaten en zich te redden, blijkt uit het verhaal van Josephus: „Cestius had zoo weinig kennis van de wanhoop der oproerigen, cn van des volks genegenheid voor hem, dat hij het beleg opbrak, toen hij de meeste reden had, om te hopen, dat zijne onderneming wel gelukken zou." „Na dezen ongelukkigen krijgstocht van Cestius gingen velen der voornaamste Joden uit Jeruzalem, gelijk als uit een schip, dat op het punt staat van te vergaan, waaruit men zich met zwemmen redt." *) Terwijl nu de verblinde Joden de wegtrekkende Romeinen vervolgden en vele versloegen, zagen de volgelingen van Jezus daarin het teeken, dat God door Zijn' knecht Daniël had gegeven, en maakten zij van de gunstige gelegenheid gebruik om zich te redden door de vlucht naar Pella, aan de overzijde van den Jordaan.4) Zoo ontvloden zij, door acht te geven op de profetie van Daniël, de verschrikkelijke ellende, die kort ') Luk. 21:20-24. 2) Deut. 28 : 49, 52. s) Historie van den oorlog der Joden tegen de Romeinen, boek 2. *) Eusebius, III, 5. Mattheüs 24:15-20. 45 daarop over Jeruzalem kwam. Dit boek Daniël zou echter in den tijd van het einde Gods volk wederom groot licht geven, dat tot heil van hunne zielen zou dienen: „En gij, Daniël! sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde; velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden." „Geene van de goddeloozen zullen het verstaan; maar de verstandigen zullen het verstaan." ') Dat daarom ieder, als een verstandige, de profetieën van Daniël en de Openbaring nauwkeurig onderzoeke, er op lette en zijne ziel redde!s) Deze toename van kennis in de profetieën is een veelzeggend teeken van den tijd van het einde, zooals ook door Domprediker E. Mühe terecht wordt beweerd: „De Heilige Geest liet zich niet tot de begrippen van de zestiende eeuw beperken. Hij moest immers de gemeente van Christus gaandeweg in de geheele waarheid inleiden. Hij, die den menschen de profetieën trapsgewijze gegeven heeff, heeft ook de kennis daarvan frapsgewijze uitgebreid. Het heeft onze kerk niet aan profeten ontbroken. In het bijzonder zijn in den laatsten tijd, onder de voorlichting van den Heiligen Geest, velen opgestaan, die groote wijsheid in de 'profetieën gevonden hebben Dat is, volgens Dan. 12:4 ook een teeken, dat het einde nabij is. Daaruit zien we dus, dat het. voor het geestelijk en kerkelijk welzijn noodzakelijk is, dat we met het einde bekend worden, en dat de leer van het einde Bijbelsch en historisch met alle nuchterheid en duidelijkheid dient te worden gepredikt." 3) Het oordeel, dat aan Jeruzalem zou worden voltrokken, zou zóó plotseling komen, dat de Heiland de grootste haast voor de vlucht beveelt. Met achterlating van alle have en goed, moest men, zoodra de vijandelijke legers voor de stad kwamen, onmiddellijk van het land naar het gebergte vluchten, omdat bergstreken voor de in aantocht zijnde legers minder toegankelijk waren en daarom voor de vluchtelingen een veiliger schuilplaats boden. De daken van de huizen in het Oosten zijn vlak, zoodat men gemakkelijk van het afdak zich naar buiten kan begeven en ijlings vluchten. Men moest zich den tijd niet gunnen iets van het dak, of van het land te halen om ») Dan. 12:4, 10. s) Voor eene meer breedvoerige verklaring van het boek Daniël, verwijzen we den lezer naar „De Ziener aan het Hof te Babel", eveneens uitgegeven door het Internationaal Traktaatgenootschap. ") „Ist das Ende natie?" bl. 6, 7. 46 Mattheüs 24:15-20. te redden. Dat deze vermaning ook voor den tijd van het einde van groot belang is, en dat de verwoesting van Jeruzalem als een waarschuwend voorbeeld kan worden aangemerkt, kunnen we zien uit Jezus' woorden op eene andere plaats: „Even alzoo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des menschen geopenbaard zal worden. In dien dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om het weg te nemen; en wie op den akker zijn zal,-die keere desgelijks niet naar hetgeen achter is. Gedenkt aan de vrouw van Lot!" ') Met het diepste medelijden dacht de Heere aan de zwangere en zoogende vrouwen in den tijd van verschrikkelijken nood, waarvan Deut. 28:56, 57 ons een idee geeft. Verder vermaande Hij Zijne discipelen te bidden, dat hunne vlucht niet des winters zou geschieden, omdat het vluchten dan zoo moeielijk is en met zoovele ontberingen gepaard gaat. Hunne bede is in dit opzicht ook verhoord, want de vlucht had plaats in het voorjaar. En in overeenstemming met het gebod: „Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt," dacht de Heere ook aan den sabbat, ten tijde van de belegering van Jeruzalem, hoewel die gebeurtenis nog veertig jaren in het verschiet lag. Niet omdat aan het vluchten op den sabbat meer moeielijkheden verbonden waren, maar wijl het een dag was van heilige rust en voor het volk des Heeren eene verlustiging.2) Bengel maakt hierbij de volgende opmerkenswaardige aanteekening: „Niet omdat het vluchten en lastdragen op sabbat verboden zou zijn geweest of den Christenen niet geoorloofd was, maar omdat het zeer treurig is, wanneer men op den dag, die aan geestelijke vreugde gewijd is, den godsdienst door eene plotselinge vlucht moet onderbreken." God heeft de bede, die Hijzelf den Christenen op de lippen legde, verhoord en het zoo bestuurd, dat hunne vlucht niet op een' sabbat plaats had. In scherpe tegenstelling met het gedrag der Christenen hebben de afvallige Joden zich niet bepaald op sabbat bloot op afweer van mogelijke vijandelijke aanvallen bedacht te zijn, maar zich niet ontzien juist op dien dag hunne voornaamste aanvallen op den vijand te doen. Zoo begonnen ze des sabbats met de belegering van den burcht Antonia; op '1 Luk. 17: 30-32. a) Jes. 58:13. Mattheüs 24:21, 22. 47 êen' anderen sabbat staken ze het paleis van Herodes in brand; weer op sabbat overvielen ze de terugtrekkende Romeinsche legerafdeelingen, en het was ook op sabbat, dat ze het in aantocht zijnde leger van Cestius aanvielen. Terwijl het verblinde Joodsche volk niets meer ontzag, was de Christengemeente daarentegen een voorbeeld van geloofsgehoorzaamheid aan Christus' woorden. Tot heden rust het oordeel Gods op het vleeschelijke Israël. Het Jeruzalem van heden, is, evenals Ismaël, naar het vleesch geboren en is dienstbaar met zijne kinderen. Heidenen en Turken hebben het tot nu toe vertreden en het ongeloovige Jodenvolk vindt men heden over de geheele wereld verstrooid. Het geestelijke Israël, als de kinderen van de vrije, ziet uit, evenals Abraham, naar het ware Jeruzalem, dat onzer aller moeder is. *) De Groote Verdrukking. „Want alsdan zal groote verdrukking wezen, hoedanige niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal; en zoo die dagen niet verkort werden, geen vleesch zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden." Verzen 21, 22. Nu is het in de eerste plaats van belang, om met zekerheid vast te stellen, op welken tijd, deze groote verdrukking, welker dagen zouden worden verkort, betrekking heeft. Zooveel ligt voor de hand, dat de tijd, waarvan de bestemde duur zou worden verkort, een lange tijd moet zijn. Uit Matt. 24: 29 en Mark. 13:24 blijkt, dat deze verdrukking onmiddellijk wordt opgevolgd door de teekenen van het einde, zooals de verduistering van zon en maan, enz. Hieruit kunnen wij dus besluiten: 1. God heeft gedurende het Nieuwe Testament een tijd van groote verdrukking van bestemden duur aangekondigd; 2. om der uitverkorenen wil, zou deze verdrukking nog vóór het einde van den bestemden tijd ophouden: zij zou worden verkort; 3. deze tijd der verdrukking zou reiken totdat de teekenen van de wederkomst des Heeren zouden worden gezien, dus tot den ') Gal. 4:22-31. 48 Mattheüs 24:21, 22. 4ijd van het einde, wanneer de toekomst des Heeren voor de •deur zou zijn. Diensvolgens kan deze profetie onmogelijk hare vervulling verkregen hebben met de verdrukking ten tijde van •de belegering van Jeruzalem, omdat op die verdrukking de teekenen van Jezus' komst niet zijn gevolgd, de komst des Heilands niet voor de deur stond, noch om der uitverkorenen wil, de dagen van die verdrukking verkort werdén; immers de uitverkorenen waren allen veilig en wel te Pella, aan de overzijde van den Jordaan. Wordt dan ergens in het profetische woord gewag gemaakt van een tijdperk van groote verdrukking voor het Nieuwtestamentische volk van God, waarvan de duur ons nauwkeurig wordt aangegeven? Zekerlijk; en wel in de eerste plaats in het boek Daniël. Zie Dan. 7:25; 12:7. Deze Schriftuurplaatsen, vergeleken met Openb. 11:2, 3; 12:6, 14; 13:5 geven ■ons eene beschrijving van de vervolgende macht, van de vervolgde gemeente der heiligen onder het zinnebeeld van eene vrouw en geven ons ook nauwkeurig den duur der vervolging aan. In deze Schriftuurplaatsen wordt ons de opkomst van eene- macht voorgesteld, die ontstaat uit het vierde, of het Romeinsche wereldrijk, nadat dat rijk reeds in tien rijken was opgelost. Deze macht heeft Gods heiligen onder het Nieuwe Testament op het hevigst vervolgd, zoodat zij naar de woestijn moesten vluchten, om zich daar te verbergen. Deze vervolging zou 3lji profetisch jaar of 42 maanden of 1260 dagen duren. Wanneer wij nu op grond van den in Ezech. 4:6 aangegeven regel, om profetische tijd te berekenen, een' dag voor een jaar nemen, verkrijgen wij een 1260-jarige vervolging van Gods kinderen in het Nieuwe Testament, die reiken moest tot den tijd van het einde. ') Luther wierp in zijne predikatiën reeds licht over Matt. 24 ten opzichte van deze groote verdrukking: „De aanstichter van deze verdrukking, die nog tot den huidigen dag voortduurt, is de sluwe paus geweest. Hoe lang zij nog zal aanhouden, weten wij niet, doch op het einde ervan moet de jongste dag ') Voor eene meer breedvoerige verklaring verwijzen we den lezer naar het werk: „De Ziener te Patmos", ook verkrijgbaar bij het Internationaal Traktaatgenootschap. Mattheüs 24:23-28 53 de woestijn!" aangaat, kunnen we volstaan met te verwijzen naar de Mormonen, die in de laatste vijftig jaren duizenden naar het Westen van de Vereenigde Staten hebben gelokt en in de woestijn, aan den oever van de Zoutzee, eene bloeiende kolonie gesticht en een' imposanten tabernakel gebouwd hebben. Eén feit alleen is reeds voldoende om deze leer als eene verleiding te bestempelen. Wanneer men den Bijbel der Mormonen vergelijkt met het Woord Gods, zoo vindt men in de eerste acht hoofdstukken van Genesis alleen een onderscheid van 187 verzen; het vierde hoofdstuk is 13 verzen korter en de andere zeven hebben 174 verzen meer. Toch stroomen tot heden de menschen bij duizenden naar de Zoutzeestad, om daar in de woestijn Christus te ontmoeten, terwijl weer anderen zich een toevluchtsoord zoeken in Transkaukasus of Midden-Azië. Wat nu den roep: „Ziet, Hij is in de binnenkameren!" aangaat, daarvan is de vervulling nog treffender. Deze uitnoodiging klinkt iemand overal tegen door het Spiritisme en aanverwante richtingen. Reeds de voorlooper van het Spiritisme, het Zwedenborgianisme, leert in zijn Catechismus, vraag 139: „Ik geloof, dat het nu de tijd is van de tweede komst van Christus en van het begin der nieuwe kerk, welke Nieuw Jeruzalem heet. Dit is een komen, niet in persoon, maar in den geest, door openbaring van den geestelijken zin van Zijn heilig Woord." Het Spiritisme zelf verklaart in zijn „Nieuw Testament", verbeterd door de geesten: „Ik (Jezus) ben in 1881 verschenen en verklaar met dezen, dat de nieuwe bedeeling, die men de komst des Heeren noemt, is aangevangen. Het begin was in 1847 en daarmee is vervuld, wat de profeet heeft voorspeld, namelijk, dat de Heere komen zou met Zijne vele duizende engelen op de wolken des hemels. Door onze mediums genezen we de zieken en drijven we de booze geesten uit." Het Spiritisme, door velen verkeerdelijk „Spiritualisme" genoemd, had zijn ontstaan in het jaar 1848 te Hydesville, in den Staat van New-York, en wel door klopgeesten in het huisgezin van een' landbouwer met den naam van Fox. Evenals de doodenbezweerders in de grijze oudheid, geeft het Spiritisme voor, dat het door bemiddeling van mediums en andere daartoe geschikte personen den omgang tusschen dooden en levenden 54 Mattheüs 24:23-28. herstellen kan. Men onderscheidt deze mediums naar den rol, dien zij spelen, als schrijvende, ziende, hoorende, sprekende, waarzeggende, en helende mediums. Onder hun invloed worden meubelen bewogen en omhoog geheven, knoopen in touwen gelegd, beginnen muziekinstrumenten te spelen, worden de binnenkanten van tezamen gevouwen leien beschreven met een daartusschen gelegde griffel. Wit papier wordt, terwijl het in een gesloten schrijfbureau ligt, met zeker schrift beschreven, geestesverschijningen van voorgewende dooden vertoonen zich, houden gesprekken, brengen bloemen, laten zich photographeeren, enz. Deze wonderlijke en opvallende verschijnselen hebben plaats gehad in tegenwoordigheid van Physiologen, Chemici, Physici, Natuuronderzoekers en geleerden in allerlei vakken, en hoewel er menigmaal bedriegerijen onder de verschijningen voorkwamen, kan toch niemand, die ze met een gezond oordeel onderzocht, ontkennen, dat in deze Spiritistische verschijnselen onzichtbare en bovennatuurlijke krachten werken. Hei Spiritisme heeft zijn' grootsten aanhang onder de hoogere en ontwikkelde kringen. Vele geleerden, professoren en mannen van hoogèn rang zijn zijne voorstanders. Het heeft zijn' weg gevonden tot de salons der rijken en de hoven der vorsten. Als eene pestilentie, die in de duisternis rondsluipt en als een verderf, dat bij dag verwoest, heeft dit werk van verblinding van de macht der duisternis zich over de geheele wereld verbreid. Als visschen in een net, heeft de vijand reeds 12-20 millioen menschen in het Spiritisme gevangen, terwijl, nog meerdere millioenen zijne beschouwingen huldigen, waar van de hoofdgedachte is, dat, ondanks Pred. 9:5, de dooden toch nog iets weten. De laatste groote verleiding, voorgesteld door drie onreine geesten, die uit den mond van drie Gode-vijandige machten uitgaan, en teekenen doen om „de koningen der aarde en der geheele wereld te vergaderen tot den krijg van den grooten dag des Almachtigen Gods", komt in het Spiritisme tot hare rijpheid. Maar juist wanneer gezegd zal worden: „Vraagt de waarzeggers en de duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnen 's monds mompelen," legt de Heere ons het antwoord 62 Mattheüs 24:29. manier, dat men ze algemeen als teekenen van het einde beschouwde. Niet minder merkwaardig is ook de voorspelling van Jezus vervuld, aangaande het vallen der sterren, waarvan de hierboven aangehaalde tekst nog eene meer breedvoerigebeschrijving geeft. Vele sterren zouden van den hemel vallen, op eene manier, zooals een vijgeboom zijne onrijpe vruchten van zich slingert, wanneer hij door een sterken wind bewogen wordt. Rijpe vruchten vallen bij eene lichte beweging van den boom loodrecht naar beneden, maar onrijpe vruchten worden door een' sterken wind alle kanten uitgeslingerd. Het volgende ontleenen wij aan Poggendorff: „Zooals men weet, onderscheidde zich de nacht van den 12den op. den 13den Nov. door een zeer ongewoon meteorisch verschijnsel. Volgens talrijke berichten vertoonden zich gedurende dien geheelen nacht in de Zuidelijke hemelspheer, van negen uur des avonds tot het aanbreken vare den volgenden dag, honderden van vallende sterren, vermengd met vele grootere en kleinere vuurkogels, die zich in alle richtingen bewogen dikwijls ook op- en nederwaarts en boogvormig of tegen elkander vlogen • zij heten lange, vurige strepen achter zich, waaruit somtijds vonken e» stralenbundels van buitengewone helderheid, zijwaarts uitschoten die soms eenige minuten lang, terwijl ze van vorm veranderden, met waarneembare kleuren schitterden. Het gebied van dit natuurverschijnsel iszeer groot geweest. Men heeft het waargenomen in Engeland Frankrijk Zwitserland, Zuid - Duitschland, België, in de Rijnstreken, verder Berlijn, Warschau, Riga, Petersburg, Odessa, te Suczewa in de BoekeWc'"aI W.^fr' vo'gens de waarneming van Dr. Rohrers, de vallende sterren, zoo talrijk waren, dat het een formeele vuurregen geleek." ») Wat men in het jaar 1832 op het Oostelijk halfrond tezien kreeg, vertoonde zich op nog grootere schaal en nog opvallender manier in het volgende jaar op het Westelijk halfrond. In Humboldts „Kosmos" wordt ons dienaangaande het: volgende vermeld: „In den nacht van den 12den op den 13den November 1833 het merkwaardige door Denison Olmsted in Noord Amerika zoo voortreffelijk beschreven verschijnsel." *) Op bladzijde 123 en 124 noemt Humboldt het „de verbazende zwerm van vallende sterren", waarvan „op eene- ' plaats, als sneeuwvlokken tezamen gedrongen, er gedurende- J) „Annalen der Physiek", Reihe 29, bl. 447, 448 2) „Kosmos", % 365. De groote Sterrenregen. 64 Mattheüs 24:29. «den tijd van negen uren, op zijn minst 240000 vielen". Het volgende is echter genomen uit de meer uitvoerige beschrijving van den astronoom Olmsted: „Zij, die zoo gelukkig waren, ooggetuigen te zijn van het schouwspel der vallende sterren op den morgen van den 13den November 1833, hebben waarschijnlijk het grootste vertoon van hemelsch vuurwerk gezien, •dat er sedert de schepping der wereld geweest is, of ten minste, zoover ons de geschiedenis verhaalt, heeft plaats gevonden. Op nagenoeg alle plaatsen begonnen de meteoren (vallende sterren), reeds om elf uur, door hun buitengewoon getal, de aandacht te trekken; zij namen toe in aantal en pracht tot omstreeks vier uur; daarna begonnen zij langzamerhand af te nemen, maar bleven nog zichtbaar, totdat zij in het daglicht verdwenen. De meteoren vlogen niet willekeurig door elkaar, maar schenen voort te komen uit een punt in het sterrenbeeld Leo, dicht bij eene ster, Gamma Leonis genoemd, in de bocht van den Sikkel Deze sterrenregen strekte zich uit over een groot deel van de oppervlakte der aarde. Hij was zichtbaar van het midden van den Atlantischen Oceaan in het Oosten tot den Stillen Oceaan in het Westen, van de Noordkust van Zuid Amerika töt de onherbergzame streken van de Britsche bezittingen in het Noorden. Bijna overal had het schouwspel hetzelfde aanzien. Zulke gebeurtenissen moeten niet langer als iets aardsch, maar als een hemelsch verschijnsel worden beschouwd; vallende sterren moeten niet meer worden aangezien als voortbrengselen uit hoogere streken van den atmospheer, maar als toezoekers uit andere werelden of uit de onbepaalde ruimten van het planetenstelsel." Dat deze vallende sterren werkelijk hemelsche sterren, tiemelsche, kosmische lichamen zijn en niet aardsche en dus volkomen met de gegevens der profetie overeenkomen, blijkt •duidelijk uit de hierboven aangehaalde beschrijving van Prof. Olmsted en ook uit het volgende uit Humboldts „Kosmos": „Eene schitterende bevestiging van het denkbeeld des kosmischen ■oorsprongs van zoodanige verschijnselen heeft Denison Olmsted te Newhaven (Massachusetts) daardoor geleverd, dat hij bewezen heeft, hoe bij •den zoo vermaard geworden, vallenden sterrenzwerm, in den nacht van den 12den op den 13den November 1833, naar het getuigenis van alle waarnemers, de vuurbollen en vallende sterren gezamenlijk van eene en •dezelfde plaats aan het hemelgewelf, dicht bij de ster y') van de Leeuw, uitgingen, en van dit uitgangspunt niet afweken, hoewel de ster, gedurende den langen tijd der waarneming, hare schijnbare hoogte en haar .azimuth veranderde. Zoodanige onafhankelijkheid van de omwenteling der aarde om hare as bewees, dat de lichtende lichamen van buiten uit de wereldruimte in onzen dampkring kwamen." a) *) „y" de Grieksche letter Gamma. a) .Kosmos", I, 120. 66 Mattheüs 24:29. Den 15den Juni 1896 wierp eene vloedgolf van 25 meter hoog, op eene breedte van 500 K.M., zich met verschrikkelijke snelheid, midden in den nacht, op de kusten van Japan; duizenden woningen werden verwoest en ongeveer 300000 menschen kwamen er bij om. Ook op het land richtten de stormwinden, „Die Zijn woord doen", groote verwoestingen aan. Dr. Talmage zeide in een predikatie, die hij in 1833 hield over „De Wonderen van den Dag", o. m. het volgende: „Voor eenige weken was ik in Minnesota, waar een wervelwind de stad Rochester geheel had weggevaagd. Woonhuizen, schuren, mannen, vrouwen, kinderen, paarden en rundvee, — alles was weggerukt of op de wildste manier door elkaar geworpen. In verloop van eenige maanden hadden we wervelwinden in Kansas, Missouri, Wisconsin, Illinois en Iowa. Is het niet waar, wanneer ik zeg, dat een der kenteekenen van den tijd, waarin we leven, is, verwoesting door wervelwinden?" Deh 27sten Mei 1896 werd de stad St. Louis in de Vereenigde Staten door een orkaan geteisterd. Geheele wijken waren verwoest; spoortreinen onderst boven geworpen; schepen, die de Mississippi bevoeren in de lucht geheven en dan te pletter geslagen; honderden menschen lagen onder de ruïnen begraven. De stad zag er uit, alsof ze zwaar gebombardeerd geworden was. Ook heeft men in dat land menigmaal groote boschbranden. Maar ook hier in Europa leest men gaandeweg meer van zulke wervelstormen en windhoozen. Op bijgaand plaatje hebben we eene aanschouwelijke voorstelling van hunne uitwerking. De Krachten des Hemels zullen Bewogen worden. „En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hunne plaatsen." *) Van de teekenen van het einde gaat de Heiland nu over tot de geweldige natuurtooneelen, die in-nauw verband staan met Zijne verschijning. Alles, wat zich tot dusver heeft afgespeeld, is eigenlijk nog maar het voorspel van het komende drama; de geweldige aardbevingen, de verschrikkelijke stormwinden, de torenhooge vloedgolven, de verduistering van zon ») Openb. 6:14. Verwoestingen door een wervelstorm te St. Louis. 68 Mattheüs 24:30. en maan en het vallen der sterren, waren slechts voorboden van het eigenlijke oordeel, dat de Heere zal voltrekken, wanneer met Zijne persoonlijke verschijning de hemel en de aarde de zee en het droge, ja, alle natiën zullen worden bewogen. En omdat alle krachten des hemels zullen worden bewogen, zal het uitspansel, evenals een afgerolde boekrol, die men plotseling loslaat, samenrollen. De geheele aarde zal op hare grondvesten beven en alle" bergen en eilanden uit hare plaatsen verzet worden. De vervulling van dit tooneel staat ons nu te wachten. „En de Heere zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijne stem geven, dat hemel en aarde beven zullen, maar de Heere zal de toevlucht Zijns volks en de sterkte der kinderen Israëls zijn." *) Eens schreef Paulus, hoe de stem des Heeren, bij de wetgeving den berg Sinaï had bewogen en dat de Heere, volgens de profetie van Haggaï 2 :6, nog weer gesproken had van een bewegen, maar dan niet alleen van de aarde, maar ook van den hemel, en voegt er dan als Commentaar aan toe: „En dit woord: Nog eenmaal! wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn." ') Het Teeken van den Zoon des Menschen. „En alsdan zal in den hemel verschijnen het teeken van den Zoon des menschen; en dan zullen alle geslachten der aarde weenen, en zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels, met groote kracht en heerlijkheid." Vers 30. Door het bewegen van de krachten des hemels rolt het uitspansel tezamen en wordt aan het eigenlijke hemelgewelf het teeken van den Zoon des menschen zichtbaar, zoodat men de plek van Zijne verschijning kan aanwijzen. Toen de Heiland van den Olijfberg ten hemel voer, nam eene wolk van heerlijkheid Hem voor de oogen Zijner discipelen weg. Nog lang staarden zij de wolk na, als deze met hun' geliefden Meester naar de woningen des Vaders omhoog steeg. Zij zagen aan de wolk de plek van Zijn heengaan, hoewel zij Zijn persoon ») Joël 3:21. *) Hebr. 12:27. Mattheüs 24:30. 69 niet meer konden zien. Daar Hij nu beloofd heeft, ,weder te zullen komen, gelijk Hij ten hemel voer, zoo zal ook deze lichtwolk het eerst zichtbaar worden, wel eerst op grooten afstand, maar den ganschen hemel vervullend, als zij naderkomt. Dat zichtbaar worden van deze wolk der heerlijkheid zal het teeken van den Zoon des menschen zijn. De Ziener op Patmos schildert ons Zijne verschijning in de volgende woorden: „En ik zag, en ziet! eene witte wolk, en op de wolk was Een gezeten, des menschen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd eene gouden kroon, en in Zijne hand eene scherpe sikkel." ') Jezus komt „met groote kracht en heerlijkheid", „in de heerlijkheid Zijns Vaders", in Zijne eigen heerlijkheid, „en al de heilige engelen met Hem".2) Al de heerlijkheid des Vaders, des Zoons en der heilige engelen, is vereenigd in de wolk, die Hem omgeeft. Van de oneindige heerlijkheid van deze pracht en de verschrikkelijke uitwerking, die het had op de goddeloozen, kunnen we ons geen voorstelling maken. Toen de Heere met Zijne engelen nederdaalde op den berg Sinaï, sidderde en daverde de aarde, „de bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren". *) Wat zal het echter zijn, wanneer Hij verschijnt in al Zijne heerlijkheid! Op den morgen der opstanding verschrokken voor het aangezicht van één enkelen engel de Romeinsche wachters dermate, dat ze werden als dooden. Maar bij de aanstaande gebeurtenis zullen tienduizend maal tienduizend en duizend maal duizend engelen in al hunne heerlijkheid tegenwoordig zijn, welke heerlijkheid nog weer zal worden overtroffen door die van den Koning der koningen en den Heere der heeren. Dat schitterende teeken van den Zoon des menschen zal gaandeweg meer zichtbaar worden: hoe nader de lichtwolk tot de aarde komt, des te meer neemt zij aller aandacht in beslag. Elk oog richt zich alsdan onwillekeurig naar de wolk en het goddelooze menschdom zal sidderen van angst. De gansche aarde zal wankelen en beven, en terwijl elk oogenblik de heerlijkheid des Heeren nader komt, wordt de toestand van de goddeloozen steeds ') Openb'. 14:14. 2) Matt. 16:27; 25:31. <») Ps. 114:4. Raadhuis van San Francisco, door een aardbeving verwoest. 72 Mattheüs 24:31. reld, door de hemelsche maaiers, uit alie hoeken der aarde, zullen worden bijéénvergaderd. Evenals nu de landman geduldig wacht op de kostelijke vrucht des oogstes en zijne vreugde haar hoogtepunt bereikt, wanneer het oogenblik van oogsten gekomen is, zoo heeft ook het volk van God alle reden, om met vreugde naar den dag van Zijne verschijning uit te zien, wanneer de Heere door Zijne engelen de uitverkorenen vergadert. Hoe geheel anders dan de goddeloozen de kinderen Gods de toekomst des Heeren zullen, tegemoet gaan, wordt ons door Jesaja beschreven: „Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwisschen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de gansche aarde wegnemen; want de Heere heeft het gesproken. En men zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heere; wij hebben Hem verwacht; wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijne zaligheid." *) De nadere bijzonderheden, die deze gebeurtenis zullen vergezellen, worden door den Apostel Paulus meer breedvoerig aldus beschreven: „Doch, broedersl ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geene hoop hebben; want indien wij gelooven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzoo zal ook God degenen, die ontslapen zijn, wederbrengen met Hem. Want dat zeggen wij u door het woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn; want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuine Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met Hem opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen." *) Alvorens echter het volk Gods, dat de heerlijke toekomst van hun lang verbeiden Heiland beleeft, ook uiterlijk naar Zijn beeld kan worden veranderd, en de heerlijkheid Zijner toekomst kan verdragen, moet er nog een groot werk aan hen gebeuren. Een volkomen innerlijke verandering moet onvoorwaardelijk aan de uiterlijke voorafgaan. Dat wil de Heere nu bewerkstelligen door de verkondiging van de drievoudige boodschap van •) Jes. 25:8, 9. ») 1 Thess. 4:13-17. Mattheüs 24:31. 73 Openbaring 14, want daardoor wordt een volk gevormd, waarvan de Heere in werkelijkheid zal kunnen zeggen: „Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij, die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus." Indien de Heere hen plotseling, zonder eenige voorbereiding, overviel, zouden zij de groote kracht en heerlijkheid van Zijne toekomst niet hunnen verdragen en voor de uiterlijke verandering naar Zijn beeld niet bereid zijn. Hoe de Heere hen op Zijne toekomst voorbereidt, zien we uit de volgende woorden van den profeet Hosea: „Dan zullen wij kennen; wij zullen vervolgen om den Heere te kennen; Zijn uitgang is bereid als de dageraad, en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands." *.) De dageraad als de voorloopster van den vollen dag is hier het treffend beeld van de verkondiging van den naderenden dag des Heeren. Eerst verschijnt de morgenster; het begint te schemeren, gaandeweg neemt het rood aan den oostelijken horizon toe, totdat de zon in haren vollen glans verschijnt. Door het langzamerhand toenemen van het daglicht gewennen de oogen daaraan, want als middernachtelijke duisternis plotseling door het schitterende zonlicht werd vervangen, zou het menschelijk oog den glans niet kunnen verdragen. Op gelijke wijze wordt ook het volk van God voorbereid om het Licht der wereld, de Zon der Gerechtigheid, in al hare heerlijkheid te aanschouwen. Gods onbedriegelijke spiegel, de wet der tien geboden, die alleen ons een recht inzicht in zonde geven kan, wordt hun in de groote drievoudige boodschap duidelijk voorgehouden en tevens de volle kracht Gods van het eeuwige Evangelie, om door een levend geloof naar deze geboden te leven. En met het oog op de naderende toekomst des Heeren zullen zij zich beijveren om den Heere recht te leeren kennen, zich volkomen Hem te wijden, en, evenals het dorstige land, dat naar den spaden regen verlangt, naar de uitstorting des Heiligen Geestes uitzien. Deze spaden regen zal hun dan in volle mate ten deel worden en daardoor- zullen de aren rijp worden voor den oogst. De morgenstond zal dan l) Hosea 6: 3. 74 Mattheüs 24:32, 33. in volle klaarheid opgaan in hunne harten.x) Dan zullen alle uitverkorenen, die gedurende de donkere uren van den nacht, op het vaste, profetische woord hebben acht gegeven, in triomf hunne hoofden opheffen. De heerlijkheid des Heeren is 'over hen opgegaan, ze zijn vol des Heiligen Geestes en bereid Jezus en Zijne engelen te ontmoeten. Daarop verschijnt dan de Zon der Gerechtigheid. De Man van smarten van Golgotha, de allerverachtste en onwaardigste der menschen, komt dan als Koning der koningen en Heere der heeren! Dan zal Hij Zijne engelen naar alle richtingen zenden met luid bazuingeschal. Die stem zal al de sluimerende heiligen van alle eeuwen doen opwaken. Bekleed met onsterfelijkheid en omringd met Goddelijke heerlijkheid, komen ze als overwinnaars over dood en graf te voorschijn en worden onder begeleiding van de machtige engelen Gods, die als maaiers van den Heere des oogstes hen hebben bijéénvergaderd, als kostelijke garven den Heere tegemoet gevoerd. De heiligen, die dan leven, worden plotseling, in een oogenblik veranderd, en tegelijk met de opgestanen, opgenomen tot den Heere in de lucht, om alzoo voor altijd met Hem te zijn. Geen oog heeft zulke heerlijkheid gezien, geen oor heeft zulk een vreugdegeroep gehoord en in geen hart is de blijdschap van zulk een eeuwig weerzien opgekomen. De Gelijkenis van den Vijgeboom. „En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: Wanneer zijn tak nu teeder wordt, en de bladeren uitspruiten, zoo weet gij, dat de zomer nabij is; alzoo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen zult zien, zoo weet, dat het nabij is, voor de deur." Verzen 32, 33. „Ziet den vijgeboom, en al de boomen: wanneer zij nu uitspruiten, en gij dat ziet, zoo weet gij uit uzelven, dat de zomer nu nabij is." 2) Nadat de Heere de vele teekenen van de nabijheid van Zijne toekomst had vermeld, toonde Hij verder nog door een t}f|§d, dat iedereen bekend is, hoe gemakkelijk elke verlangende ziet in den tijd van het einde zich van de nabijheid van die stonde kan vergewissen. Wanneer de boomen uitbotten, weet >) 2 Pet. 1:19. 2) Luk. 21:29, 30. Mattheüs 24 : 34, 35. 75 iedereen, dat de zomer nabij is; evenzoo, wanneer al de vermelde teekenen hadden plaats gevonden, mocht het kind Gods zeker zijn, dat het einde aller dingen nabij was. De Heere legt van alle boomen bijzondèren nadruk op den vijgeboom, omdat het eigenaardige daarvan is, dai de bloemen eerder verschijnen dan de bladeren en deze zich tegelijkertijd met de vruchten ontwikkelen. Wanneer de boom in volle bladerendos prijkt, dan zijn de vruchten er ook, en is de zomer of de oogst nabij. Evenals nu de bladeren aan den vijgeboom iedereen aantoonen, dat de zomer nabij is, zoo zijn ook de door den Heere vermelde teekenen zekere voorboden van de nabijheid van den oogst der wereld. En evenals men aan het uitspruiten dier boomen weet, dat de zomer op handen is, zoo stelt men ook de nabijheid van het einde aller dingen vast, wijl al de teekenen reeds vervuld zijn. De komst des Heeren is voor de deur. Wanneer een vèr-af-wonende vriend ons een bezoek wil brengen, en we weten, volgens den aangegeven tijd, dat hij reeds is gearriveerd en op weg is naar onze woning, — voor de deur is, — met welk eene spanning verwachten we dan zijne komst, hoe luisteren wij bij eiken tred, hoe bereiden wij alles om hem op eene waardige manier te ontvangen! Nu staat de beste van alle vrienden voor de deur, een Vriend, die voor ons Zijn leven gegeven heeft en ons tot Zich nemen wil in de eeuwige woningen! Verheugen we ons over Zijn komen? Achten we op de ons van Hem gegeven teekenen van Zijne nabijheid? Zijn we er mee bekend, dat Hij voor de deur staat en hebben we alles in gereedheid om Hem te kunnen ontvangen? Het Laatste Geslacht. „Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal geenszins vergaan, totdat al deze dingen geschied zijn. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan." Verzen 34, 35. Hier bevestigt de ware Profeet het voorafgaande met een „Amen", zooals het woordje „Voorwaar" in den grondtekst luidt en zegt, dat wanneer het volk Gods deze teekenen ziet, het einde voor de deur is, en dat het geslacht van den tijd 76 Mattheüs 24:34, 35. van hei einde, tot wien deze boodschap komt, niet zal vergaan, totdat het alles zal zijn geschied, of met andere woofden, totdat de Heere Zelf verschijnt. Lange maakt bij dit vers de volgende aanteekening: „Het geslacht, dat op deze teekenen let." De Heere openbaarde de verborgenheid van Zijn voornemen, ten opzichte van het doen komen van een vloed niet aan geslachten, die lang tevoren leefden, maar Hij gaf door Noach de waarschuwing aan het laatste geslacht. Dat geslacht, hetwelk ooggetuige was van het bouwen van de ark en dat oorgetuige was van de prediking van Noach, beleefde ook den zondvloed en kwam er in om het leven. Evenzoo verkondigde Johannes de Dooper de eerste komst van Jezus in het vleesch aan dat geslacht, dat Hem werkelijk zag en hoorde. En op dezelfde wijze liet de Heere de voorspelde teekenen van het einde eerst komen met het begin van den tijd van het einde; daarop begon de drievoudige boodschap van Openbaring 14 te weerklinken, de verkondiging van het eeuwige Evangelie met de aankondiging, dat de ure Zijns oordeels gekomen was; en dat geslacht, dat dit alles ziet en hoort, ontvangt hier van den Heere de verzekering, dat het Zijne komst in heerlijkheid zal aanschouwen. Hemel en aarde zullen aan het einde wel vernieuwd worden, maar Zijn woord met betrekking tot dat geslacht, zal zich zonder de geringste verandering vervullen. De Dag en de Ure. „Doch van die dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen." Vers 36. „Maar van die dag en die ure weet niemand, noch de engelen, die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader."') Met dezen tekst tracht men menigmaal te bewijzen, dat men niets met nauwkeurigheid aangaande de toekomst des Heeren weten kan. Tot deze verkeerde conclusie kan men alleen dan komen, wanneer men dit vers niet leest in verband met de andere verzen. In den gelijkenis van den vijgeboom gaf de Heere een aanschouwelijk beeld hoe de nabijheid van den oogst der wereld even duidelijk te onderkennen valt, als de ') Mark. 13:32. Mattheüs 24 : 34, 35. 77 nabijheid van den gewonen oogst, en voegde er dan aan toe, dat het geslacht, dat leven zou in den tijd van het vervullen van de aangekondigde teekenen, ook Zijne verschijning beleven zou. Maar eene andere vraag is of men, nu de Heere het tijdvak en het geslacht heeft aangegeven, ook den dag en het uur kan ■weten. Dit laatste wordt hier door den Heere op de meest besliste wijze ontkend. De landman weet aan het uitbotten der boomen, dat de zomer en ook de oogst nabij is en bereidt zich daarop voor; hij kan echter niet vooruit den dag en het uur aangeven, wanneer hij met het binnenhalen van den oogst beginnen kan. Zoo weet ook het volk des Heeren in den tijd van het einde, dat het komen van den Zoon des menschen met de hemelsche maaiers voor de deur is en bereidt het zich daarop voor, zonder dag en uur te weten. En dat de uitverkorenen werkelijk weten zullen, wanneer de toekomst des Heeren nabij is, blijkt ons ook nog uit de woorden van den Apostel Paulus: „Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van noode, dat men u schrijve; want gij weet zeiven zeer wel, dat de dag des Heeren alzoo zal komen, gelijk een dief in den nacht; want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede en zonder gevaarl dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood eene bevruchte vrouw; en zij zullen het geenszins ontvlieden. Maar gij, broeders! gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen." ») De Apostel maakt hier een duidelijk onderscheid tusschen twee verschillende klassen. De eene klasse zegt: „Vrede; er is geen gevaar"; maar deze wordt door den dag des Heeren overvallen als door een dief in den nacht en zij komt om. Die andere bevat kinderen des lichts; zij zijn niet in de duisternis, zoodat ze door dien dag als door een dief zouden worden overvallen. Hun hemelsche Vader, die het einde van het begin weet, had hun immers beloofd, niets te zullen doen,.zonder Zijne verborgenheid, aan Zijne knechten, den profeten, te openbaren. Zij zijn niet in duisternis zooals de anderen, die „vrede" roepen; zij zien het gevaar, vestigen de aandacht van hunne tochtgenooten daarop, bereiden zich er op voor en waken. Vanwaar zij dat licht ontvingen, leert ons Petrus: 1 Thess. 5:1-4. 78 Mattheüs 24 : 34, 35. „En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is; en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten." ') De donkere plaats, waarvan hier gesproken wordt, is de toekomst. Het verleden kan men leeren kennen uit de geschiedenis en het tegenwoordige uit persoonlijke ervaring, maar de toekomst kan geen menschelijke kunst of wijsheid dodrgronden. Alleen de profetie' kan licht werpen in dit geheimzinnig duister. Alleen openbaring kan het pad aanwijzen, dat de geslachten van het menschdom zullen bewandelen, eer het geruisch van hunne voetstappen wordt gehoord. En wanneer in den loop der geslachten wij zelf een deel van den weg afleggen en de opgerichte mijlpaden en wegwijzers passeeren, dan zien we daarin de bewijzen van de wijsheid en alwetendheid van God en de betrouwbaarheid Zijns Woords. God heeft in Zijne oneindige wijsheid het bepaalde tijdstip, den dag en het uur van de verschijning van Jezus, niet bekend gemaakt. Toch heeft Hij in het algemeen het tijdvak aangewezen, waarin het gebeuren zou, door de nauwkeurige gegevens van het profetische woord, door duidelijke teekenen in de natuur en door als verder teeken te geven de voleinding van de verkondiging van het Evangelie over de geheele wereld. Indien Hij dag en ure had willen openbaren, dan zou het doelloos zijn geweest om al deze teekenen aan te geven, waaraan men weten kon, wanneer het einde nog niet was te verwachten, wanneer het niet ver meer was en wanneer het voor de deur was. Alleen zij, die den dag eh het uur niet weten, hebben behoefte aan de kennis, die de teekenen van 's Heeren wederkomst kunnen geven. De Heere heeft in het openbaren van Zijne verborgenheden steeds het welzijn van Zijn volk op het oog gehad. Daarom maakt Hij hun ook zooveel bekend als waarlijk goed voor hen is, en ook niet meer. Nu is het ontegenzeggelijk ten goede van het geestelijk leven van Zijn volk, dat zij blijven hopen op en uitzien naar Zijne wederkomst. Het wachten op ») 2 Pet 1:19 Mattheüs 24:34, 35, 79 de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van Jezus is zaligmakende genade voor alle menschen.') Had Hij den dag en het uur geopenbaard, dan was er voor .alle voorgaande geslachten geen aansporing geweest, om te waken en zich voor te bereiden, en het laatste geslacht zou de voorbereiding tot het uiterste toe uit stellen. Daarom heeft de Heere het profetische woord in zulke termen vervat, dat de kennis er van gaandeweg toeneemt, juist naar de behoeften van Zijn volk. Zoo is het ook gesteld met de teekenen des tijds. Eerst nu, in den tijd van het einde, wordt het profetische woord ten volle verstaan en dit helder inzicht in de profetieën is een van de opmerkelijkste teekenen van het einde. *) Nu eerst zien oprechte zielen in de buitengewone, opvallende natuurverschijnselen de teekenen van het einde en weten daaraan, dat het einde zelf. nabij is en die kennis versterkt hun hoop en verlangen en vermeerdert hunne waakzaamheid. „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods!" 3) Dezelfde Christus, Wiens geest in de profeten was, en Die hun den tijd van Zijn lijden en Zijne verheerlijking toonde, *) zeide, toen Hij in den staat Zijner vernedering verkeerde, in kinderlijken ootmoed: „Van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen, die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader." De oorsprong van het weten van den Zoon gaat van den Vader uit. Immers, volgens Openb. 1:1, gaf de Vader aan den Zoon eene openbaring, ontving het Lam uit Zijne rechterhand een boek, verzegeld met zeven zegelen, welke zegelen Hij, krachtens de aangebrachte verlossing, verbrak, wat Hem in staat stelde de inhoud van dat boek aan Zijne wachtende gemeen.te te openbaren.s) Zijn niet-weten moet in dien zin worden verstaan, evenals Paulus in den brief aan de Korinthiërs schreef, dat hij voorgenomen had, niets te weten onder hen, dan Jezus Christus." 6) Hij liet het niemand weten, omdat het noch Zijnen discipelen noch Zijne gemeente ten zegen zou strekken, zooals ook zeer terecht door Luther wordt opgemerkt-* „Hij wil den dag niet noemen en nog veel minder het uur." ») Tit. 2:11-13. *) Dan. 12:4. *) Rom. 11:33. 4) 1 Pet. 1:10, 11. ») Openb. 7. «) 1 Kor. 2:2. 80 Mattheüs 24:34, 35. Dienovereenkomstig zeide Hij ook tot Zijne discipelen, toen zij Hem, op den dag van Zijne hemelvaart, vroegen naar den tijd, wanneer Hij het koninkrijk aan Israël zou oprichten: „Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft." *) Doch daarmee is echter nog in geen geval gezegd, dat <3od dien tijd niet aan het allerlaatste geslacht zal openbaren, wanneer die kennis tot versterking van hun geloof in de ure van hunne grootste beproeving zou kunnen dienen. Toen Noach de wereld gewaarschuwd en de ark voltooid had, zeide de Heere tot hem: „Ga gij, en uw gansche huis in de ark,... want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen." 2) Zoo wist ook de vrome Simeon, door de voorlichting' van Gods Geest, dat hij vóór zijnen dood den Heiland zien zou en vond Hij, geleid door dien Geest, het Kind in den tempel.8) Toen de Heiland als prediker optrad, vroegen de Farizeeërs Hem naar een teeken uit den hemel, hoewel Hij overvloedige teekenen gegeven had; zij konden echter wel het aanschijn des hemels onderscheiden, maar niet de teekenen der tijden. Daarom gaf Hij hun alleen het teeken van Jonas.4) Maar ter wille van Zijne discipelen bad Hij eens: „Vader! verheerlijk Uwen naam! Er kwam dan eene stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken!" 6) Het volk zeide, dat er een donderslag geschied was, en anderen, dat een engel tot Hem gesproken had; Zijne discipelen hadden echter in den donder de stem van God gehoord. Zoo zal het ook in den tijd van het einde zijn. Wanneer het waken, wachten en weenen en de verdrukking hun hoogtepunt zullen hebben bereikt, dan zal Gods volk de stemmen van de zeven donderslagen hooren en verstaan; de wereld zal echter slechts een ijdelen klank vernemen.6) Gods volk weet heden den dag en de ure nog niet, weet niet het juiste tijdstip van de toekomst des Heeren, maar het weet wel het tijdperk en is zich bewust, dat het in den tijd van het einde leeft, dat het einde aller dingen voor ») Hand. 1:7. a) Gen. 7:1-4. |> 3) Luk.' 2:25-27. .1 Matt. 16:1-3. ») Joh. 12:28. 6) Openb. 10:3, 4. Mattheüs 24:37-39. 81 de deur is en ook, dat dit geslacht de komst des Heeren zal beleven. Dat is voldoende om hen aan te sporen tot den grootsten ijver om zelf gereed te komen en de volheid des Geestes te ontvangen om het Evangelie des koninkrijks te dragen tot aan de einden der wereld. Hoe verkeerd het is en dat wel juist nu, wanneer men op de duidelijke .teekenen geen acht geeft en het oor voor de waarschuwingen sluit, kunnen we zien uit Openbaring: „Indien gij dan niet waakt, zoo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal." *) Wie heden waakt en zich voorbereidt, dien zal de Heere ook, wanneer Hij het nuttig oordeelt, den dag en het uur van Zijn komen bekend maken, opdat Hij ter rechter tijd, als het uur van Zijne verlossing slaat, het hoofd opheffe. Moge de Heere ons allen oogen geven om te zien, ooren om te hooren en harten die verlangend zijn! Oogen, die niet door de bekoorlijkheden dezer wereld worden afgetrokken, of door de ijdelheden zijn verblind, maar die de duidelijke teekenen kunnen zien en onderkennen; ooren, die de stem van het Goddelijk Woord recht verstaan, dat de toekomst des Heeren voor de deur is; harten, die smachtend verlangen naar den spaden regen, opdat zij door den Geest Gods in alle waarheid geleid, op de wederkomst des Heeren voorbereid mogen worden, en dat hun niets verborgen moge blijven, wat hun in den tijd der laatste benauwdheid tot verlichting en versterking dienen kon. Vermaningen tot Waakzaamheid. Noachs Tijd als een Beeld van den Tijd van het Einde. „En gelijk de dagen van Noach waren, alzoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen; want gelijk ze waren in de dagen vóór den zondvloed, etende en drnkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe in welken Noach m de ark ging; en bekenden het niet. totdat de zondvloed kwam, en hen allen wegnam alzoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen." Verzen 37-39. ') Openb. 3:3. ÉlH. 6 82 Mattheüs 24 : 37-39. Noachs tijd is een spiegel van den tijd van het einde: de onverschilligheid van dat geslacht is een beeld van de onverschilligheid van dit geslacht; het spotten van het volk van onzen tijd met de nabijzijnde wederkomst des Heeren is slechts de echo van het spottende volk, dat vóór den zondvloed leefde; de ondergang van de goddeloozen van vroeger is een waarschuwend voorbeeld voor het menschdom van heden; Noachs trouw daarentegen is eene aansporing voor Sions wachters in den tijd van het einde en zijne redding een*" troost voor alle kinderen Gods onder de laatste verdrukking. Gods trouwe dienstknecht van ouds verkondigde 120 jaren lang de waarschuwende boodschap Zijns Gods en bouwde de ark des behouds. Voor zijn geloof oogste hij slechts hoon en voor zijne trouw enkel spot. Maar elke prediking die hij hield en iedere hamerslag aan de ark waren een veroordeelend getuigenis voor dat God-vergetend menschengeslacht. Hoe meer het einde naderde, hoe onverschilliger de menschen werden, hoe meer ze met alles spotten en hoe zekerder ze zich gevoelden. Maar te midden van de ongeloovige wereld stond één gezin als eene rots te midden der branding: zou dat ééne gezin nu meer weten dan die geheele wereld met hare menigte van raadgevers? Om op het droge een schip van zulke ongehoorde afmetingen te bouwen, scheen elk verstandig maar wereldsch mensch de grootste dwaasheid, en hoe meer de bouw vorderde, hoe meer Noach het voorwerp werd van algemeene bespotting. Toen hij eindelijk met al de zijnen en de verschillende dieren in de ark ging, kende hunne razernij geen grenzen meer. Met eiken dag, dien hij daarin vertoefde, steeg de uitgelatenheid. Eindelijk brak de groote dag aan. De zon ging op, zooals gewoonlijk, en de hemel was helder. „Wanneer komt nu de zondvloed waarvan de oude man altijd sprak?" klonk het van duizende lasterende tongen. De landman begaf zich rustig naar zijn veld; de handwerksman zette, niets vermoedend, zijn werk voort; de koopman ging naar zijne zaak om te koopen en te verkoopen, de bruidegom ging heen om zijne bruid te halen en bij de drinkgelagen was „Noach in de ark" het Mattheüs 24:37-39. 85 ieder getuige staan honderden bewijzen uit het levende Woord Gods ter vervoeging. Ieder kan zich daaruit overtuigen, en uit dat profetische woord straalt overal het heldere licht, dat de komst des Heeren voor de deur is. Teekenen in zon, maan en sterren, in stormwinden en vloedgolven kondigen het aan. De wereld wordt ditmaal met bewijzen overstroomd. Maar hoe meer dit wordt gepredikt, hoe meer er mee wordt gespot. Wat de Apostel achttien eeuwen geleden zag, wordt heden verwezenlijkt. Overal vindt men in deze laatste dagen spotters, die naar hunne eigene begeerlijkheden wandelen en zeggen: „Waar is de belofte Zijner toekomst? want van dien dag, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzoo, gelijk van het begin der schepping." J) Moedwillig zijn ze onbekend met het feit, dat het vanaf het begin niet altijd zoo geweest is, want deze wereld is reeds eenmaal verdorven geworden door den zondvloed. Wanneer men hen op deze teekenen opmerkzaam maakt, dan antwoorden ze: „Zulke natuurverschijnselen hebben ten allen tijde plaats gevonden. Het moet worden erkend, dat er zulk eene geweldige aardbeving is geweest, doch aardbevingen kan men terugsporen tot heel natuurlijke oorzaken! Wel is waar zijn er merkwaardige verduisteringen geweest, doch alles berust op natuurlijke, licht verklaarbare gronden! Een buitengewone sterrenregen heeft men op beide, het oostelijk en het westelijk halfrond, waargenomen, doch zulke verschijnselen zijn onschuldig, herhalen zich periodisch en behooren tot den loop van de eeuwige stofwisseling. Ook kan men lezen van schrikkelijke stormen en berghooge vloedgolven, maar dat gaat alles heel natuurlijk in zijne werking. En wat nu de profetieën aangaat, die kan niémand met zekerheid verklaren, want men vindt zoovele uitleggingen als er hoofden zijn, die zich daarmee bezig gehouden hebben." Door zulke redeneeringen worden alle profetieën waardeloos gemaakt, de oogen blind, de ooren doof en de harten tegen de ernstigste waarschuwingen verhard. De vreugde en de vergenoegingen dezer wereld betooveren de zinnen en de •) 2 Pet. 3. 86 Mattheüs 24 : 37-39. zorgen des levens verstikken al het goede zaad. De wereld, de buik en het goud worden hunne goden en aan deze wijdt men alle krachten. Men vindt geen tijd meer om aan God, Zijn Woord, Zijne toekomst of aan het oordeel te denken. Men eet, men drinkt, men trouwt en bouwt, koopt en verkoopt, zonder God de eere te geven. Men ziet op den wonderlijken vooruitgang van onzen tijd,- men bewondert den opbloei van handel en nijverheid en roemt de merkwaardige uitvindingen. Zulk eene schoone wereld, die juist nü op het toppunt staar van haren schoonsten bloei, die door vuur te verderven, — redeneert men, — dat zou toch jammer zijn! Wanneer iemand van de spoedige verwoesting der aarde spreekt, zegt men menigmaal, zooals ook de discipelen spraken: „Ziet toch deze schoone gebouwen!"" Evenals in Noachs tijd schijnt ook nu de prediking van den ondergang der wereld voor de meesten eene fabel in plaats van eene Goddelijke waarheid te zijn, en de verkondigers er van dwazen en geestdrijvers. Maar ondanks spot en ongeloof komt toch weldra de dag, waarvan Jesaja reeds getuigde: „Huilt gijlieden, want de -dag des Heeren is nabij; hij komt als eene verwoesting van den Almachtige. Daarom zullen alle handen slap worden, en aller menschen hart zal versmelten; en zij zullen verschrikt worden; smarten en weeën zullen hen aangrijpen;... Ziet, de dag des Heeren komt, gruwelijk, met verbolgenheid en hittigen toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en deszelfs zondaars daaruit te verdelgen." ') O welk eene verschrikkelijke dag zal dat zijn voor het tegenwoordige geslacht! Te laat zullen zij uit hunnen slaap ontwaken en ervaren, dat God niet liegt en Zijn Woord niet bedriegt. De volgende beschrijving geeft ons een idee van de algemeene ontroering: „De groote dag des Heeren is nabij, hij is nabij, en zeer haastende; de stem van den dag des Heeren; de held zal aldaar bitterlijk schreeuwen. Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis cn der donkerheid; een dag der bazuin en des geklanks tegen de vaste steden en tegen de hooge hoeken. En Ik zal de menschen bang maken, dat zij zullen gaan als de blinden, want zij hebben tegen ') Jes. 13:6-9. Mattheüs 24 : 37-39. 87 den Heere gezondigd; en hun bloed zal vergoten worden als stof, en hun vleesch zal worden als drek. Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden ten dage der verbolgenheid des Heeren, maar door het vuur Zijns ijvers zal dit gansche land verteerd worden; want Hij zal eene voleinding maken, gewisselijk eene haastige, met al de inwoners dezes lands." ') De dag des Heeren is niet alleen nabij, maar hij komt haastiglijk. Plotseling zal het einde komen voor alle goddeloozen en spotters. Tevergeefs zullen zij dan nog om genade roepen. Dan zal de oogst voorbij en de zomer ten einde zijn. Dan zal het Lam hen lang genoeg in Zijne lankmoedigheid hebben verdragen en tijd genoeg tot inkeer hebben gegeven. Wie dan nog onrein is, die blijft onrein en gaat voor altijd in zijne zonde verloren. Maar de reddende ark staat heden nog open, de waarschuwing weerklinkt nog voor een' korten tijd; de dag des Heeren is echter zeer nabij; wie daarom verstandig is, die kome en redde zijne ziel. Het Bedriegelijke Vredegeroep. Wat heden meer dan iets anders de wereld tegen het getuigenis van Gods trouwe boden inneemt, en ze tegen de ernstige waarschuwingen van het onmiddellijk dreigend gevaar afstompt, is het valsche vredegeroep, waarvan men tegenwoordig zooveel hoort in woord en geschrift. Terwijl vele geloovige zielen en ook predikanten hunne stem verheffen en zeggen, dat de dag des Heeren voor de deur is en er werkelijk gevaar dreigt, zoo zijn er helaas! ook velen, die, om aan de waarheid hare kracht te ontnemen, den valschen vredesroep aanheffen: „Er is vrede, er is geen gevaar." Zoo sprak ook de Amerikaansche kanselredenaar Dr. Talmage in eene predikatie over de Vredes-Conferente in Den Haag: „Ik geloof, dat de laatste oorlog tusschen de Christen-natiën gevoerd is. De wereld is in deze eeuw negentig procent beter dan zij was in de voorgaande en ze gaat nog steeds vooruit." Maar de Heere zegt van hen, die zoo spreken: „Daarom, dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede! daar geen vrede is." s) 0 Zef. 1:14-18. 2) Ezech. 13:10. 88 Mattheüs 24:37-39. Als grond voor dezen valschen vrederoep tracht men nog wel den Bijbel aan te voeren. Men wil namelijk uit de Schrift bewijzen, dat, eer de Heere komt, de geheele wereld zich nog moet bekeeren en dat er ook nog een duizendjarig vrederijk te verwachten is. Wie ons echter in de verklaring van de rede onzes Heeren tot heden toe nauwlettend heeft gevolgd, zal, in plaats van eene wending ten goede, veeleer verwachten, dat in den tijd van het einde de goddeloosheid haar toppunt bereiken zal. De Heere zal niet komen, omdat de wereld zoo goed is geworden; integendeel; Hij komt, omdat zij zóó slecht is geworden, dat zij rijp is voor haren ondergang. De laatste dagen van de geschiedenis dezer wereld worden ons in den Bijbel in de donkerste kleuren geschilderd, dagen, die gelijk zouden zijn aan die in den tijd van Noach en waarin het menschdom zoo diep bedorven zou zijn als de bewoners van Sodom en Gomorra. *) In plaats dat het met de misleide wereld en de goddelooze menschen beteren zou, wordt het hoe langer hoe erger! *) Vragenderwijze zeide Jezus van den laatsten tijd: „Doch de Zoon des menschen, als Hij komt, zalj Hij ook geloof vinden op de aarde?" *) Wel is waar leert de Bijbel in Openb. 20, dat er een duizendjarig tijdvak komen zal, waarin de heiligen met Christus zullen regeeren en gedurende welken tijd satan zal gebonden zijn. Er wordt echter met geen woord van gerept, dat de heiligen deze duizend jaren op aarde zullen regeeren, noch dat in dien tijd de goddeloozen zich zullen bekeeren. Integendeel. Gedurende dit duizendjarig tijdvak zullen de goddeloozen worden geoordeeld, zoowel de gevallen engelen als de onboetvaardige menschen en dat wel door de heiligen, die te dien einde met hunnen Heiland op tronen in den hemel zullen gezeten zijn. *) Als straks de Heere komt, worden de heiligen opgenomen in de wolken en gaan dan naar de hemelsche woningen in het Vaderhuis. Daar zullen ze dan met hunnen Heere ten oordeel zitten over de goddeloozen. De goddeloozen zullen met de verschijning des Heeren omkomen en de duivel gebonden *) Luk. 17:26-30. •) 2 Tim. 3:1-16. ») Luk. 18:8. *) 1 Kor. 6:2. 90 Mattheüs 24 : 37-39. Er bestaat geen twijfel, dat in den laatsten tijd het Evangelie des koninkrijks in de geheele wereld zal worden verkondigd tot een getuigenis allen volken, dat Gods volk met de kracht des Heiligen Geestes zal worden aangedaan en de heerlijkheid Gods voor de geheele wereld zal worden geopenbaard. Doch daarmee is evenmin de bekeering van de wereld verzekerd, als met de uitstorting des Geestes op den dag van het Pinksterfeest' de bekeering der Joden bewerkstelligd werd. Integendeel, door die bijzondere zegeningen werd het Joodsche volk nog meer verstokt, nog meer vijandiger. Hoemeer het licht toeneemt, hoe grooter de duisternis wordt voor hen, die het verwerpen. In tegenstelling met de groote openbaring van licht van 's Heeren zijde, zal aan de zijde der menschen de wetteloosheid de overhand nemen, de liefde van velen verkoelen, met een uiterlijk vertoon van godvruchtigheid zal men nochtans de kracht der godzaligheid verloochenen, Christus en de waarheid verwerpen, en de aanhangers daarvan vervolgen, evenals eens de Joden deden. Juist in den laatsten tijd zal men zich het meest op zijn Christendom beroemen en meer dan ooit van vooruitgang en wereldvrede spreken. Er zijn heden twee sterke stroomingen in de wereld merkbaar. Eenerzijds wordt in alle oprechtheid beweerd, dat oorlog in dezen tijd van vooruitgang en verlichting, van het wereldwijd ontwaken van de volken en de steeds toenemende christelijke liefde na korteren of langeren tijd van de aarde zal verdwijnen. Vereenigingen tot bevordering van dit vredesideaal worden gesticht, voorstellen voor eene algemeene ontwapening en voor een Internationaal Scheidsgerecht worden gemaakt, een Vredespaleis gebouwd en een tijd van algemeenen vrede in uitzicht gesteld. Velen, die zich op deze dwaze hoop verlaten, worden misleid, in slaap gesust en zeggen: „Komt, laat ons onze zwaarden slaan tot spaden en onze spiesen tot sikkelen; laat ons den oorlog afschaffen." Anderzijds wordt met niet minder krachtige argumenten aangetoond, dat het beste middel tegen den oorlog is, er op vóórbereid te zijn; dat, hoe grooter die toebereidselen zijn, des te grooter ook de vrees voor den oorlog zal zijn en dat in een sterk leger juist de beste waarborg voor den wereldvrede- Mattheüs 24:37-39. 91 bestaat. Tengevolge van deze strooming komt de wereld te wapen. De legers groeien aan tot eene verbazende sterkte, het oorlogstuig wordt steeds moorddadiger, de bewapening meer kostbaar en de oorlogslasten gaandeweg zwaarder. Hun parool is: „Slaat uwe spaden tot zwaarden en uwe sikkelen tot spiesen, de oorlog moet zooveel en zoolang als mogelijk is, verhinderd worden, doch als een noodzakelijk kwaad geduld worden." Beide partijen wenschen den oorlog te verhoeden: de eene met en de andere zonder wapenen. Maar beide vermoeien zich tevergeefs. De Heere Zelf zegt van de oorlogen: „Al deze dingen moeten geschieden," en juist in den tijd van het einde zullen de vijandschappen op de spits worden gedreven. Natuurlijk verlangt elk waar kind van God van ganscher harte naar vrede op aarde als in den hemel, maar hoemeer hij de vruchteloosheid van al het menschelijk streven in die richting inziet, hoemeer zijn hart begint te verlangen naar de komst des Heeren. Alleen de wederkomst van den waren Vredevorst kan de vrede verzekeren en dat wel door alle goddeloozen te verdoen, alle rijken dezer wereld als kaf van den dorschvloer der aarde weg te vagen en in deszelfs plaats het eeuwig vrederijk van Jezus Christus te stichten. • ' Wat nu de bekeering van de wereld aangaat, zeer terecht heeft dienaangaande de Methodistische Bisschop Forster gezegd: „Er zijn sommigen, die verkeerdelijk eene voorstelling huldigen van een spoedig op te richten duizendjarig vrederijk. Deze voorstelling heeft haar oorzaak in de onkunde aangaande den voortgang van het Christendom. En dit is voornamelijk te wijten aan de valsche voorstellingen, die van de kansels af worden verkondigd. De predikanten duchtten de schaduwzijde van den toestand openbaar te maken, uit vrees van het volk te ontmoedigen en daardoor kweeken zij verwachtingen, waaraan nooit zal worden beantwoord. Wij staan niet voor den dageraad van een duizendjarig vrederijk. Wat ten opzichte van wereldevangelisatie is gedaan, is haast van nul en gener waarde als men het vergelijkt met wat nog moet worden gedaan. Onze kinderen en kindskinderen, de tien volgende geslachten, zullen nog vrij wat harder moeten werken dan wij, indien zij de bekeering van de wereld willen tot stand brengen. De bevolking van de wereld bedraagt heden 1500000000. ') Van dit aantal maakt het naam-christendom een derde deel uit en de ") Heden reeds meer dan 1600 millioen. Vert. 92 Mattheüs 24:40, 41. helft van dit derde deel is Roomsch-Katholiek. De Protestanten tellen slechts 114000000. Deze zijn verdeeld in wel 500 gezindten. En in dit getal Protestanten zijn dan ook nog begrepen, de dieven, de ontslagen misdadigers, de dronkaards en al de minder gewenschte elementen van het Christendom." „Wij hebben nog eene reuzentaak voor ons om de 1100000000 heidenen tot het Christendom te bekeeren. Dat is de groote rotsblok, dat nog op onzen weg ligt. Gaat eens na wat in de laatste 1800 jaren gedaan is en wat nog te doen valt Wij beschouwen onze Methodistische kerk als de meest Goddelijke en verheven Kerk. Wij beroemen ons er op, dat we de wereld gaan overwinnen en komen uit onze paleizen en vorstelijke landgoederen om 50 cent per hoofd per jaar in te teekenen voor de onderneming! Het is eene schande, die medelijden en verachting opwekt.'' Wij sluiten met het woord van een' geloofsman: „De idee, dat. alle menschen Christenen zullen worden, is eene onwaarheid, die eigenlijk door den duivel in de wereld is gezonden, en wel om daardoor de rechtschapen leer te verdonkeren, zoodat men haar nooit recht zou Ieeren verstaan. Hoed u daarom voor die leer." De plotselinge Scheiding. „Alsdan zullen er twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden. Er zullen twee vrouwen malen in den molen, de eene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden " Verzen 40, 41. Hoe verrassend de toekomst des Heeren voor de wereld zal aanbreken en hoe weinig zij, ondanks de haar gegeven waarschuwingen, er op voorbereid zal zijn, blijkt uit de hierboven aangehaalde woorden. Twee mannen werken tezamen op het veld; plotseling breekt het oogenblik van de toekomst des Heeren aan en de eene wordt opgenomen terwijl de andere achterblijven moet. Twee vrouwen malen tezamen met den handmolen, zooals het in het Oosten het gebruik is. Terwijl zij voorzien in het onderhoud van het gezin en daarover spreken, overvalt hen plotseling de dag des Heeren en worden zij voor altijd gescheiden. Bij God komen dan geen aardsche banden in aanmerking. De man wordt van de vrouw, de ouders van de kinderen, de broeder van de zuster, plotseling en voor eeuwig gescheiden. Bij God komt alleen de vraag in aanmerking: Goed of kwaad? Hoe belangrijk is het daarom dat allen, die eenmaal in het rijk Gods wenschen in te gaan, hunne Mattheüs 24 :42-44. 93 opmerkzaamheid niet hoofdzakelijk aan de aarde en aardsche dingen wijden, maar zich verzekeren van een eeuwig samenzijn bij den Heere, waar nooit geene scheiding meer zal zijn. Om deze scheiding van familieleden te verhoeden, zendt de Heere, „eer dat die groote en vreeselijke dag des Heeren" komt, Zijne boden in de kracht van Elia, om de harten der vaderen te bekeeren tot de kinderen en de harten der kinderen tot de vaderen. ') Waakt! „Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal! Maar weet dit, dat, zoo de Heere des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven; daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij niet meent, zal de Zoon des menschen komen." Verzen 42-44. Wanneer de Heere van Zijne wederkomst spreekt, dringt Hij bij Zijn volk met den grootsten nadruk aan op waken. Zoo lezen we ook in Mark. 13:33: „Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet, wanneer de tijd is." In deze gedurig herhaalde vermaning ligt het bewijs opgesloten, dat het volk des Heeren op Zijn komen zal wachten en op de teekenen van Zijne toekomst acht geven zal. Men waakt voor en geeft acht op datgene, wat men verwacht. Onverschilligheid jegens eri afkeer van de toekomst des Heeren is een zeker bewijs van liefdeloosheid jegens den Heere Zelf. Wie den Heere waarlijk liefheeft, is de gedachte aan Zijn wederkomst ook dierbaar en hij verlangt er naar. En wie er naar verlangt, die waakt er ook voor en wacht er op.. Het kind Gods is als een huisvader, die weet, dat er dieven in de nabijheid zijn, maar niet weet of de dieven op dit of op een ander uur hun' slag zullen trachten te slaan. Omdat hij nu het uur niet weet en toch op het komen van den dief voorbereid wil zijn, blijft hem geen anderen weg open, dan den ganschen nacht door eene wacht te bestellen. Op gelijke wijze moet ook hij, die naar de komst des Heeren uitziet, steeds op zijne hoede zijn. Wie echter inslaapt, omdat hij waant, dat de toekomst des Heeren nog ver in het •) Mal. 4:5, 6. Ruïne in Avezzano, Italië, na de aardbeving. 32 Mattheüs 24:11. dienstknechten slachtte als schapen. Men gevoelde zich vrij om aan een „ketter" het gegeven woord niet te houden, zoodat men Johannes Hus te Constanz verbrandde, ondanks het keizerlijk vrijgeleide. De kerken waren van bedehuizen tot moordenaarskuilen geworden, doch het verschrikkelijkste was, dat dit moorden geschiedde in naam van Hem, Die als norm had vastgesteld: „En indien iemand Mijne woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel Hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de •wereld oordeele, maar opdat Ik de wereld zalig make." ') Het heidensche Rome heeft honderdduizenden Christenen ter dood gebracht; het geestelijke Rome millioenen. Het heidensche Rome vervolgde gedurende twee eeuwen bij tusschenpoozen, het geestelijk Rome doorloopend twaalfhonderd jaren lang. Hoe verschrikkelijk het voorkomen van het scharlakenroode dier ook was, het voorkomen van de gevallen vrouw, — het zinnebeeld der afvallige kerk, — die op dat dier zat, was nog erger. Van haar zegt Johannes: „En ik zag, dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen, •en van het bloed van de getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met groote verwondering." 2) Valsche Profeten. „En vele valsche profeten zullen opstaan, en zullen er velen verleiden." Vers 11. Een waar profeet is de mond des Heeren; hij spreekt alleen datgene, wat de Heere hem heeft getoond.3) Zoo wordt ■ons ook in 1 Pet. 1:11 van de oude profeten gezegd, dat „de geest van Christus, die in hen was, [hun] beduidde en tevoren getuigde het lijden, dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende". De geest der profetie is dus het -getuigenis van Jezus.4) Ware profeten zijn slechts werktuigen, •door welke Jezus Zich mondeling of schriftelijk tot Zijn volk wendt. Valsche profeten bedriegen. „Zij prediken het gezicht huns harten, niet uit des Heeren mond." Onder een voorgeven ») Joh. 12:47. 2) Openb. 17:6. 3) Jer. 15:19; Hab. 2:1-3. 4) Openb. 19:10. Johannes Hus op den brandstapel. 34 Mattheüs 24:11. dat „de Heere heeft gezegd", spreken zij „hunne eigen woorden". Hoewel zij zeggen: „Ik heb een droom gehad," spreken zij toch valschheid en het bedrog huns harten. 3) Het zijn geesten der duivelen, die door de valsche profeten werken en groote teekenen doen.2) Terwijl de valsche profeten, zoolang men hen goed betaalt, prediken, dat het wèl zal gaan, en zoodra men hun den steun onttrekt, het tegenovergestelde leeren, wordt het ambt van den waren profeet als volgt beschreven: „Maar waarlijk, ik ben vol krachts van den Geest des Heeren; ert vol van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen Zijne overtreding, en Israël zijne zonde." s) Volgens de uitspraak van onzen hemelschen Leeraar in Matt. 7: 15, 16 kan men de valsche profeten niet onderkennen aan- hunne woorden, maar aan hunne vruchten. Hieronder volgen eenige Bijbelsche onderscheidingsteekenen: „Ziet, zij hebben des Heeren woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben?" „Van den kleinste aan tot den grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid; van den profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valschheid." „Zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede! doch daar is geen vrede!"4) „Hunne wachters zijn allen blind, zij weten niet; zij allen zijn stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zïj hebben net sluimeren lief; en deze honden zijn sterk van begeerte, zij kunnen niet verzadigd worden." Zij allen keeren zich naar hunnen weg, elkeen naar zijn gewin, elk uit zijn einde. Komt herwaarts, zeggen zij: Ik zal wijn halen, en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, ja grooter, veel voortreffelijker." 6) Hare priesters doen Mijne wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijne heilige dingen; ... daartoe verbergen zij hunne oogen van Mijne sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd." 6) • In plaats van zielen te redden, „eten zij de zielen op" „als een brullende leeuw, die eenen roof rooft". In plaats, dat de voorspelde vrede komt, „is er niet goeds", en in stede van genezing, „is er verschrikking".7) Wat nu de vervulling van de hierboven aangehaalde woorden van Jezus aangaat, verwijzen we naar hetgeen Paulus reeds schreef, van valsche apostelen en bedriegelijke arbeiders, „zich. 0 Jer. 23:16. 2) Openb. 16:13, 14. 4) Jer. 8:8-11. 6) Jes. 56:10-12. ') Ezech. 22:25; Jer. 8: 15. 3) Micha 3 :8. «) Ezech. 22:26. Mattheüs 24:11. 35 veranderende in apostelen van Christus". ') In de dagen der Apostelen werd „de verborgenheid der ongerechtigheid" reeds bemerkt, met ongeloofelijke snelheid ontwikkelde zij zich na hun' dood, totdat zij eindelijk eene leidende plaats innam in den tempel Gods. Hoe de toestanden in den tijd van het einde zullen zijn, blijkt uit het volgende: „Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelf leeraars j>pgaderen «laar hunne eigene begeerlijkheid, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keeren tot fabelen." *) Deze tijd is reeds sedert lang aangehffoken. Men geeft aan fabelen, die den mensch niet ongerust maken over zijne zonden, den voorkeur boven het Woord Gods. Men vraagt naar leeraars, die slechts prediken, wat men wenscht te hooren. Men zegt tot de zieners: „Ziet niet; en tot de schouwers: Schouwt ons niet wat recht is; spreekt tot ons zachte dingen; schouwt ons bedriegerijen."3) Dat zulke toestanden heden werkelijk bestaan, zal elke oprechte, welingelichte, onbevooroordeelde geloovige gereedelijk erkennen. Maar wat zegt God hiervan? „Zou lk over die dingen geene bezoeking doen? spreekt de Heere; zou Mijne ziel zich niet wreken aan zulk een volk, als dit is? Eene schrikkelijke en afschuwelijke zaak geschiedt er in het land: de profeten profeteeren valschelijk, en de priesters heerschen door hunne handen; en Mijn volk heeft het gaarne zoo; maar wat zult gij ten einde van dien maken ?" 4) Terwijl men zich beroemt op het licht en den vooruitgang van onzen tijd, rekent men af met den Bijbel en verwerpt zijne grondwaarheden, zooals: De Godheid van Christus, Zijne wonderen, de kracht des Evangelies, welke kracht zich openbaart in het onderhouden van Gods eeuwige wet, enz. Terwijl men zich allerlei toekomstige droombeelden schept van het eindsucces van het Christendom, maakt de afval in de kerken steeds grooter vorderingen. De waarschuwingen in het Woord Gods tegen hoogmoed, ijdelheid en gierigheid, tegen de zondaren binnen en buiten Sion, worden gaandeweg minder vernomen. Men zoekt het Christendom aan te passen bij de ') 2 Kor. 11:13. ») 2 Tim. 4:3, 4. ») Jes. 30:10. 4) Jer. 5:29-31. 3* 36 Mattheüs 24:12, 13. zoogenaamde moderne begrippen van onzen tijd. Men beroemt zich op vooruitgang, maar bestrijdt feitelijk eiken waren zedelijken vooruitgang. Men geeft zich gaarne uit voor liberaal, maar wil echter alleen weten van eene vrijheid om het goede te hinderen en het kwade te bevorderen. Men misleidt de menschen met eene bekeering van de wereld en algemeene beschaving en veredeling, maar rekent ondertusschen af met het positieve Christendom, waarvoor men een nieuw heidendom in de plaats wil stellen. Vermenigvuldiging der Ongerechtigheid. „En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zoo zal de liefde van velen verkouden: maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden." Verzen 12, 13. Ongerechtigheid of wetteloosheid is het tegenovergestelde van liefde, terwijl liefde de vervulling is der wet. Omdat in dezen tijd van het einde Gods wet meer en meer wordt overtreden en verworpen, zoo zal de liefde, die zich openbaart in het onderhouden van Gods wet, bij velen, die haar vroeger kenden, verkouden. En zonder liefde en de daaruit voortspruitende geloofsgehoorzaamheid, is het Christendom louter eene doode letter. Het verschrikkelijk toenemen van het misdrijfplegen en de verregaande goddeloosheid zijn sprekende getuigenissen van de vervulling van dit vers. De dagbladen zijn vol van verslagen over zelfmoord, moord, diefstal en ongelukkige huwelijken. Men leeft zooals men leert, en leert, zooals men leeft, waarvan de volgende uitdrukking van eene leerlinge van Moleschott een goed voorbeeld geeft: „Zonde bestaat niet op aarde; de natuur kent geen scheiding tusschen goed en kwaad." Bovengenoemde tekst wijst echter meer bijzonder op de ongerechtigheid en wetteloosheid in de kerken zelf. De ongerechtigheid in de wereld moest eigenlijk den ijver van de kinderen Gods aanvuren en hen leiden tot grootere godzaligheid. Maar wanneer onder de belijders des Christendoms de ongerechtigheid toeneemt, en Gods wet in woord en daad wordt verworpen, ontstaat er groot gevaar, dat de liefde van hen, die noj Mattheüs 24:13. 37 warm waren, geheel verkoudt. En hoe meer de liefde afneemt, hoe meer het geestelijk leven afsterft, totdat ten slotte de kerk geheel dood in zonden is. Dat de heerschende toestanden van het belijdend Christendom werkelijk van dien aard zouden zijn, blijkt uit de woorden van den Apostel: „En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Want de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods; hebbende eene gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochenen. Heb ook een afkeer van deze." *) Hier is een lijst van achttien zonden, die in den laatsten tijd zullen worden gevonden onder hen, die den schijn hebben van godzalig te wandelen. In dezen tekst wordt niet gesproken van menschen, die zich verre houden van de kerk, en dus geen schijn van godzaligheid bezitten, maar het betreft hier vlijtige kerkgangers, die nochtans de kracht tot een godzaligen levenswandel verloochenen. Ondanks hun openlijk pralen met vroomheid, worden al deze zonden hen ten laste gelegd en hun slecht voorbeeld is oorzaak, dat velen zich van het smalle pad afwenden en in liefde verkouden. Wie echter in al deze stormen, vervolgingen en verleidingen, ja, te midden van de steeds toenemende wetteloosheid nochtans trouw volhardt tot aan het einde, die zal zalig worden. Het kind Gods moet in den tijd van het einde niet naar beneden, maar opwaarts zien, het oog alleen op Christus gericht houden, Hem geheel in zich laten leven, in plaats van op de fouten van zwakke menschen te staren, want door op andere menschen te zien, moet de liefde in het eigen hart verkoelen. Hij moet zich laten leiden door Gods heilige wet en niet zich laten beïnvloeden door het wetteloos gedrag van vrome huichelaars. Dan zal hij ook de gevaren van den tijd van het einde kunnen doorstaan en met de verschijning des Heeren zalig worden. >) 2 Tim. 3:1-5. 38 Mattheüs 24:14, Wanneer het Einde komt. „En dit Evangelie des koninklijks zal in de geheele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen." Vers 14. Nadat de Heere de schaduwzijde van de geschiedenis van Zijne strijdende gemeente had aangetoond, gaf Hij hun ook nog een blik op de lichtzijde. Ondanks zoovele verdrukkingen, angsten en nooden, in weerwil van een strijd, die hun goed en bloed zou kosten, niettegenstaande afval en verleiding, overhand-nemende ongerechtigheid en verkoeling der liefde, blijft toch de gemeente Gods tot in den tijd van het einde niet alleen bestaan, maar draagt zij het Evangelie van het koninkrijk Gods ook tot aan de uiterste einden der wereld, tot een getuigenis allen volken. Zeer terecht zegt een schrijver dienaangaande: „Wanneer deze twee samengaande voorteekenen, namelijk, het verval van het Christendom en eene wereldwijde uitbreiding van het Zendingswerk, — op eene treffende manier tegelijkertijd en volledig in vervulling gaan, dan volgt daarop het einde." De uitdrukking van „het Evangelie des koninkrijks" sluit ■meer in dan velen bij oppervlakkige lezing vermoeden. Er is, wel is waar, volgens Gal. 1:8, slechts één Evangelie, maar de verkondiging van het volle Evangelie sluit alle waarheden in, die met de leer der verlossing in verband staan, alle waarschuwingen en beloften, raadsbesluiten, openbaringen, uitnoodigingen en profetieën, want deze alle zijn een onlosmakelijk deel van het Evangelie. Nemen we tot een voorbeeld de prediking van Noach. Als prediker der gerechtigheid vermaande hij het volk tot bekeering, geloof en gehoorzaamheid, wees hen op de beloften van genade en barmhartigheid en knoopte aan deze algemeene beginselen ook eene waarschuwing voor het komend oordeel van den zondvloed vast, hun tevens wijzende, hoe zij daaraan konden ontkomen, namelijk, door hunne toevlucht te nemen tot de arke des behouds. Dat tot de verkondiging van het volle Evangelie des koninkrijks in dezen tijd ook die van het oordeel en de wederkomst des Heeren behoort, blijkt duidelijk uit Openb. 14:6, 7: Mattheüs 24:14. 39 „En ik zag eenen anderen engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwige Evangelie, om te verkondigen dengenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, •zeggende met eene groote stem: Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, die den hemel <;n de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft." Hier wordt gesproken van het eeuwige Evangelie. Daarmee kan alleen het Evangelie van Jezus Christus zijn bedoeld. Een belangrijk bestanddeel van dit Evangelie, dat aan de geheele wereld moet worden verkondigd, is: „Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen." In nauw verband met deze aankondiging, staan, volgens Openb. 14:8-12, nog twee boodschappen meer, waarvan de eene met groot geluid de val van Babel aankondigt terwijl de andere waarschuwt tegen de aanbidding van het beest en zijn beeld en het ontvangen van zijn merkteeken. Deze drie boodschappen maken tezamen het eeuwige Evangelie uit, dat aan de wereld moet worden gebracht, vóór de Heere komt. De prediking van dit Evangelie zal echter niet die uitwerking hebben, dat de geheele wereld zal worden bekeerd, — eene gedachte, die sommigen in dezen tekst willen lezen, — maar deze prediking moet dienen tot eene getuigenis, zoowel ten zegen, voor hen, die het aannemen, als tot een oordeel van hén, die het verwerpen. Immers, het Woord Gods is „dezen wel een reuk des doods ten doode, maar genen een reuk des levens ten leven." *) Zoo kwam ook indertijd Johannes de Dooper tot een getuigenis, waardoor geheel Israël bij de komst des Heilands werd bepaald. Maar hoewel allen het hoorden, werd slechts een zeker deel van het volk er door bekeerd, namelijk, zij, die het aannamen. Die het echter niet aannamen, zullen in den dag des oordeels geen verontschuldiging kunnen inbrengen: het getuigenis van Johannes veroordeelt hen, want zij hebben het gehoord. Zoo zal in den laatsten tijd ook de geheele wereld de blijde boodschap in hare volle strekking en reinheid vernemen, en deze prediking zal gepaard gaan met de aankondiging, dat de ure des oordeels gekomen ') 2 Kor. 2: 16. 40 Matlheüs 24:14. en de wederkomst des Heeren voor de deur is. De oprechten zullen op deze prediking acht geven en zich op die gebeurtenis voorbereiden, maar de goddeloozen zullen haar in den wind slaan. Laatstgenoemden zal echter geene verontschuldiging voor hun ongeloof overblijven. Zoodra de geheele wereld dit Evangelie des koninkrijks in zijne volle strekking tot een getuigenis zal hebben vernomen, zal de Heere komen. Laat ons nu eens nagaan, hoever dit werk reeds in vervulling is gegaan. De laatste eeuw is met recht de „Zendingseeuw" genoemd. De Heilige Schrift werd in millioenen exemplaren in meer dan 500 talen en dialecten over de geheele wereld verspreid. Onder de genootschappen, die daaraan hebben medegewerkt, staat het Britsch- en BuitenIandsch Bijbelgenootschap vooraan; dan volgt het Amerikaansch, het Schqtsch, het Cansteinsch, het Stuttgarter, het Elberfelder, het Nederlandsch, enz. Volgens de laatste Zendingsstatistieken bestaan er tegenwoordig 338 Protestantsche Zendingsgenootschappen gesteund door 450 Hulp-Zendingsgenootschappen. Deze genootschappen hebben tezamen 112198 personen in hunnen dienst, waaronder 5522 ingezegende zendelingen, 982 medische doctoren, 12897 leekenhelpers, 5045 inlandsche ingezegende zendelingen en 92918 inlandsche helpers. Van deze genootschappen bestaan er 321 in Europa, 186 in Amerika en de overige 281 in Azië, Afrika en Australië. Het gezamenlijk bedrag van de ontvangsten van al deze genootschappen bedraagt per jaar meer dan zestig millioen gulden. Azië, Afrika, Australië» Amerika en Europa zijn door het licht des Evangelies verlicht geworden, zoodat het Evangelie letterlijk zijnen loop rondom de wereld heeft volbracht. Er is heden nauwelijks een punt op de toegankelijk gemaakte aarde, waar de zendelingen nog niet zijn doorgedrongen. Dr. G. Warneck zegt dienaangaande; „Uit eene statistiek van de gezamenlijke Zendingsvelden kunnen we het verheven feit afleiden, dat inderdaad een zendingsgeest de geheele Evangelische Christenheid van onze eeuw doorwaaide; uit een statistiek van de zendingsgebieden blijkt, dat, hoe groot het onchristelijk terrein ook nog zijn moge, men niet hetzelfde recht het zendingsgebied van den tegenwoordigen Mattheüs 24:21, 22. '49 dra volgen, zooals het Evangelie ons hier zegt." „Wanneer deze verdrukking ten einde komt, zal gewis de jongste dag aanbreken." •) De ketterverbrandingen, de Kruistochten, de Inquisitie, de Dragonaden, enz., zijn alle onloochenbare bewijzen, dat zulk eene macht onder het Nieuwe Testament is ontstaan en dat er zulk eene groote verdrukking geweest is. Wat nu de berekening van de 1260 jaren aangaat, deze moet men, op grond van Openb. 13:1-3, rekenen van af den tijd, dat deze geestelijke macht haren zetel in Rome verkreeg, en eindigen, toen zij hare doodelijke wonde ontving, welke wonde echter weer genas. Door het keizerlijk edict van Justinianus werd de Roomsche Paus in het jaar 533 erkend als het hoofd van alle kerken. 8) Op last van Justinianus werd in het jaar 538, nadat Belisarius de stad Rome aan de Gothen had ontrukt, Paus Silverius afgezet en de eerzuchtige Vigilius in zijne plaats benoemd. 8) Juist 1260 jaren later, in het jaar 1793, werden in Frankrijk, •waarvan de heerschers sedert de dagen van Clovis de voornaamste steun van den Pauselijken Stoel waren, en die daarom ook den titel van „de oudste zoon der kerk" droegen, de Roomsche kerken bestormd en verwoest; en in het jaar 1798 werd de Paus zelf door den Franschen generaal Berthier van ■den troon gestooten.4) Daarmee ging Openb. 13:10 in vervulling. De doodelijke wonde is echter sedert dien tijd weer genezen, maar de verdrukking is opgeheven, en het Evangelie des koninkrijks kan vrij in de straten van Rome verkondigd worden. Deze groote verdrukking zou echter vóór den afloop van •de 1260 jaren ten einde komen. Door de Hervorming werd niet alleen het kleine overblijfsel van de levende kinderen Gods bewaard voor algeheele uitroeiing, maar de ware gemeente herleefde weer, de vervolgingen werden minder; er kwam „eene kleine hulp".6) Wel is waar zijn er sedert dien tijd nog eenjgen gevallen, maar door de onderdrukking van de orde der Jesuïeten en de uitvaardiging van Tolerantie-edicten door de verschillende regeeringen hielden de vervolgingen op, reeds vóór dat ») Predikatie van 2 Mei 1539. 2) Codicis lib. I, Tit 1. 3) Hergenröters „Kirchengeschichte" I, bl. 383. 4) Hergenröter, II, bl. 750-759.. 8) Dan. 11:33-35. 4 50 Mattheüs 24 : 23-28. ' de 1260 jaren ten einde waren. God had dien tijd ter wille van de uitverkorenen verkort. Nu de afval gekomen is en de groote verdrukking reeds tot het verleden behoort, zijn we dus ook in den tijd van het einde gekomen en kunnen we verwachten, dat de teekenen in zon, maan en sterren zich moeten vervullen. We zijn dus met het verklaren van de profetische rede van onzen Heere afgedaald tot op onzen tijd. Al de volgende voorzeggingen hebben dus betrekking op onzen tijd en we dienen daarom bijzondere aandacht aan haar te wijden. „Ziet, hier is de Christus, of daar." „Alsdan zoo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar; gelooft het niet; want er zullen valsche Christussen en valsche profeten opstaan, en zullen groote teekenen en wonderheden doen, alzo» dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Ziet, Ik heb het u voorzegd! Zoo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hijs is in de woestijn; gaat niet uit: Ziet, hij is inde binnenkameren; gelooft het niet; want gelijk de bliksem uitgaat van het Oosten, en schijnt tot het Westen, alzoo zal ook de toekomst van den Zoon des menschen wezen; want alwaar het doode lichaam zal zijn," daar zullen de arenden, vergaderd worden." Verzen 23-28. De Heere begint dit deel Zijner profetieën weer met een/ „alsdan", en de hoofdgedachte is eene waarschuwing voor de verleidingen van valsche messiassen en profeten, die in den, laatsten tijd zouden opstaan. In dezen tijd, wanneer bij velen het verlangen naar de wederkomst des Heeren toeneemt en. er naar uitzien, tracht satan van de gelegenheid gebruik te maken„ om door nabootsing, indien mogelijk, de uitverkorenen te misleiden. In de eerste twee eeuwen liet hij mannen optreden, die zich uitgaven den in het vleesch gekomen Messias te zijnIn den tijd van het einde zal hij door valsche profeten dea menschen trachten te doen gelooven, dat de Heere niet zichtbaar voor aller oogen komen zal, maar in de woestijn of in de~ binnenkameren. Wanneer die misleidde personen zich dan daarheen begeven, zal men hen door teekenen en wonderen doen gelooven, dat hij zich daar werkelijk openbaarde. Aan deze verleiders wordt de macht tot het doen van* „groote teekenen en wonderen" toegeschreven, en deze wonderen zullen zij in den tijd van het einde verrichten. Dit komt De gevangenneming van den Paus. 52 Mattheüs 24:23-28. volkomen overeen met de woorden van den Apostel Paulus, die het oogenblik van de toekomst des Heeren doet samenvallen met den tijd van „... de werking des satans, in alle kracht, en teekenèn en wonderen der leugen; en in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan: daardoor dat zij de liefdé der waarheid niet aangenomen hebben, om zalig te worden. En daarom zal God hen zenden eene kracht der dwaling, dat zij den leugen zouden gelooven." l) Sommige dezer zullen tevoren in het geloof hebben gestaan: „Poch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste dagen sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leeringen der duivelen." *) In Openb. 19:20.vergeleken met 13:13, 14 lezen wij van valsche profeten, die in den tijd van het einde zelfs „vuur uit den hemel" zullen doen nederdalen „voor de menschen, en verleiden degenen, die op de aarde wonen, door de teekenen". De volgende woorden van een Schriftuitlegger zijn waard ter harte genomen te worden: „Dat ook c\oor valsche profeten wonderen zullen worden verricht, is voorzeker een onwederiegbaar bewijs van het feit. dat wonderen op zichzelf de waarheid van iemands zending of getuigenis niet bewijzen. De waarheid bewijst zichzelf, evenals het licht door zjjne tegenwoordigheid van zichzelf getuigt. Wèl bewijst de gave om wonderen te kunnen verrichten iemands verbinding met de geestelijke wereld, nog daargelaten of het is met de wereld des lichts en der waarheid of met het rijk der duisternis en der leugen. Of nu iemand door den geest des lichts of door den geest der duisternis handelt, kan den menschen niet lang verborgen blijven; gaat het verrichten van wonderwerken gepaard met de leugen, dan is dat voor iemand, die de leugen inziet, een des te ernstiger wenk, om zich op een' afstand te houden. Zonder vooraf het bestaan van een rijk der duisternis en zijne werkzaamheid aan te nemen, kan men aan de wonderen der valsche profeten geene voorstelling verbinden." Zijn er nu werkelijk zulke valsche Christussen en valsche profeten, die de menschen naar eene woestijn of naar kamers lokken, onder het voorwendsel, dat Christus zich daar in het verborgen en niet voor de oogen der geheele wereld zal openbaren? Voorzeker! Reeds hebben zich millioenen door hen laten verleiden, omdat zij de leugen meer liefhadden dan de waarheid van den Bijbel. Wat de roepstem: „Ziet, Hij is in *) 2 Thess. 2:9-11. *) 2 Tim. 4:1. Mattheüs 24:23-28. 55 in den mond: „Zal niet een volk Zijnen God vragen? zal men voor de levenden de dooden vragen? Tot de wet en tot de getuigenis! zoo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben." *) Valsche profeten mogen teekenen en wonderen verrichten en dat steeds op grootere schaal, maar zij zijn niet bij machte, de heerlijkheid of de kracht van de toekomst des Heeren na te bootsen. Deze onmacht heeft hen er toe geleid af te wijken van den eenvoud van den zin des woords en om eene geestelijke beteekenis te geven aan de toch zoo duidelijke en meest verstaanbare uitdrukkingen van de Schrift, waarin gesproken wordt van de persoonlijke, onmiskenbare, zichtbare, allesschokkende verschijning van Christus. Door zulk een ongeoorloofde Schriftuitlegging en het verrichtten van groote teekenen en wonderen verleiden zij niet alleen de wereld, maar zoeken zij aansluiting te maken en bijval te vinden bij de uitverkorenen. De toekomst des Heeren zal echter niet plaats hebben ergens in eene woestijn van dit of een ander deel der wereld, niet in de kamer van dezen of genen Spiritistischen kring, niet in het geheim of in het donker, niet geestelijk, maar in werkelijkheid, letterlijk, met den onbeschrijfelijken glans van de heerlijkheid Gods, allen zichtbaar gelijk het licht van den bliksem, dat in een oogenblik den geheelen hemel verlicht. Jezus komt met groote kracht en heerlijkheid, vergezeld van al de engelen in den hemel; Zijne verschijning doet de aarde beven, doen de eilanden verzinken, de bergen wijken en het levend menschdom sidderen; zelfs de dooden zullen Zijne stem hooren. Zulk een verheven schouwspel heeft de wereld niet gezien; zulks vond niet plaats met de verwoesting van Jeruzalem en gebeurt niet met den dood van een' enkelen mensch en men zal het ook niet behoeven te zoeken in den een of anderen hoek van eene woestijn of in zekere binnenkamers. Het zal door allen worden aanschouwd, geen holen of spelonken zullen beschutting bieden voor die alles doordringende heerlijkheid. Hen echter, die in plaats van op de woorden en wonderen van valsche profeten op de vermaningen ») Jes. 8:19, 20. 56 Mattheüs 24:29. des Heilands voor den tijd van het einde hebben acht gegeven, en met lijdzaamheid en verlangen naar Zijne komst hebben uitgezien, geldt daarentegen de heerlijke belofte: „Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zoo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de geheele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen." ') Straks zal de Heere bewaren, die nu het woord Zijner lijdzaamheid bewaren, al de anderen zullen eene zekere prooi, een welkom aas zijn voor de arenden, die overal loeren, hunne slachtoffers reeds uit de verte bespieden, daarop komen aanvliegen en ze verscheuren. En terwijl in dezen tijd van het einde de wereld door de helderheid van het Goddelijke Woord en door Zijne hemelsche boodschap wordt verlicht, werpt alle onrein en hatelijk gevogelte zich op het gevallen Babyion, dat den duidelijken zin van het woord der Schrift heeft verworpen en verdraaid. Daar in dat Babyion verzamelen zich alle onreine geesten, waardoor het eene bewaarplaats der duivelen wordt, rijp voor het oordeel. s) En als dan straks met de zeven laatste plagen en de wederkomst des Heeren het oordeel aan haar wordt voltrokken, zullen de doode lichamen de aarde bedekken, en al de vogelen des hemels worden uitgenoodigd tot het avondmaal des grooten Gods en verzadigd worden van hun vleesch. s) Teekenen van Jezus' Wederkomst. „En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewoaen worden " Vers 29. De discipelen hadden den Heere gevraagd naar het teeken van Zijne toekomst. In dit vers gaf Hij hun nauwkeurig te kennen, wanneer zij die teekenen konden verwachten en var» welken aard deze zijn zouden. De beschrijving van deze teekenen moet letterlijk worden opgevat; hare letterlijke vervulling kan reeds worden aangetoond. Prelaat Bengel zegt met recht: „Hier is sprake van eene werkelijke verduistering der zon, der l) Openb. 3:10 *) Openb. 18:1, 2. 3) Openb. 19:17-2ï. Mattheüs 24:29. 57 maan, enz., want in de geheele rede wordt alleen van werkelijkheden gesproken, dientengevolge ook in dit vers." Indien dit alles beeldspraak was, waar bleef dan de werkelijkheid? Toch worden hier geen gewone zons- en maansverduisteringen bedoeld, want deze kan men eeuwen vooruit berekenen en trekken ook niemands opmerkzaamheid, maar buitengewone en onverklaarbare natuurverschijnselen, die' iedereen moeten opvallen en ook door ooggetuigen als teekenen van de nabijzijnde wederkomst des Heeren worden aangemerkt. Wat nu den tijd aangaat, wij hebben reeds bij de bespreking van vers 21 aangestipt, dat deze teekenen moesten worden waargenomen na de groote verdrukking van 1260 jaren, die het gevolg was van den voorafgaanden afval. Markus duidt den tijd nog nader aan door te zeggen: „In die dagen, na de verdrukking". Wij moeten deze natuurverschijnselen dus. zoeken in het laatste der achttiende eeuw, in dezelfden tijd, waarin ook de noodlottige en groote aardbeving van Lissabon plaats had. Verduistering van de Zon en de Maan. „De zon werd zwart ais een haren zak, en de maan werd als bloed." *> Van zulk een buitengewonen, duisteren dag omstreeks dezen tijd, wordt ook werkelijk door de geschiedenis gewag gemaakt. Herschel, de beroemde astronoom zegt hiervan: „De duistere dag in Noord Amerika is eene van die merkwaardige natuurverschijnselen, waarvan men altijd met belangstelling zal lezen, maar die door geen philosophie kan worden verklaard." Een nadere beschrijving van dezen wonderlijken dag vindt men in het aanhangsel van het beroemde woordenboek der Engelsche taal van Noach Webster, (Uitgave van 1869): „De duistere dag van den 19den Mei 1780, zoogenoemd" wegens eene merkwaardige duisternis, die zich op dien dag over geheel Nieuw Engeland uitstrekte. In verschillende plaatsen was het voor eenige? uren onmogelijk gewonen druk in de open lucht te lezen De vogels, zongen hun avondlied, verdwenen en werden stil; kippen en duiven zochten hunne nachtkwartieren en het vee hunne stallen op; de kaarsea >) Mark. 13:24. 2) Openb. 6:12. 58 Mattheüs 24:29. ■werden in de huizen aangestoken. De verduistering begon ongeveer 1ien uur in den voormiddag en duurde tot het midden van den daaropvolgenden nacht, was echter op alle plaatsen niet even zwaar en duurde niet overal even lang. Voor eenige dagen was de wind veranderlijk ge-weest, doch den meesten tijd was hij Zuidoost of Noordwest. De ware oorzaak van dit merkwaardig natuurverschijnsel is niet bekend." Dr. Seiss zegt in zijn werk, getiteld „De Komende Christus", in verband met zijne verklaring van Openb. 6: 12: „Zoo was bijvoorbeeld de 19de Mei 1780 voor het geheele Noord ■oostelijk deel van de Vereenigde Staten een zeer merkwaardige, donkere •dag. Ooggetuigen noemden die verduistering een bovennatuurlijk, onverklaarbaar verschijnsel. Het was geen gewone zonsverduistering, want de •maan was bijna vol. Ook lag de oorzaak niet in een' bewolkten hemel, want de lucht was zoo helder, dat men de sterren zien kon. Toch was Jiet van 's morgens negen uur tot aan den tijd, dat anders de zon onderging, zoo donker, dat alle werk gestaakt en het licht in de huizen aangestoken moest worden: de huisdieren gingen ter ruste alsof het nacht was, en hoewel de zon gedurende den geheelen tijd zichtbaar was, scheen zij toch alle licht te hebben verloren." Welke uitwerking deze buitengewone gebeurtenis op de gemoederen der menschen uitoefende, blijkt uit Traktaat 379 van het Amerikaansche Traktaatgenootschap, waarin het leven van Eduard Lee wordt geschilderd: „In de Meimaand van het jaar 1780 was er een verschrikkelijke duistere dag in Nieuw- Engeland, die aller aangezichten deed verbleeken •en de harten van het volk met vrees vervulde. In het dorp, waar Lee •woonde; heerschte groote schrik; de menschen bezweken van vrees denkende, dat de oordeelsdag zou aanbreken; de buren verzamelden zich om den heiligen man, die de duistere uren doorbracht in ernstig gebed voor de verschrikte menigte. President Dwight zegt in. de historische verzamelingen van Connecticut van 19 Mei 1780: „Iedereen dacht, dat de dag des oordeels aanstaande was." Eene soortgelijke duisternis heerschte drie jaren later over een groot deel van het oostelijk halfrond. In Humbolts „Kosmos" leest men daarvan het volgende: „Dat toch de gedenkwaardige verduistering (de zoogenaamde hoogterook), die vele maandenlang, van Mei tot Augustus 1783, een aanmerkelijk gedeelte van Europa en Azië, als ook Noord Afrika in verbazing zette (terwijl daarentegen op de hooge Zwitsersche gebergten de hemel zuiver en onbewolkt gezien werd), door eene groote werkzaamheid van Morgen. De donkere dag van 19 Mei 1780. Middag. 60 Mattheüs 24 : 29. IJslandsche vulcanisme en de aardbeving van Calabrië zoude zijn veroorzaakt geworden, zooals men somwijlen thans nog beweert, komt mij, wegens de grootte van het verschijnsel, zeer onwaarschijnlijk voor." >} „Höhenrauch" door B. Ellner: „In geheel Europa werd deze droge nevel in een zeer heeten zomer waargenomen; beginnende den 24sten Mei in Kopenhagen, in Rochelle den 6den en 7den Juni, tusschen den 16den en 18den Juni in Duitschland, Frankrijk en Italië, den 19den in de Nederlanden, den 22sten op Spitsbergen, den 23sten op St. Gotthardt en in Ofen, den 24stén in Stockholm, den 25sten in Moskou en tegen het einde van Juni in Syrië. Hij strekte zich uit over een deel van de Adriatische Zee en den Atlantischen Oceaan. In Engeland, op de Alpen en in Rome vertoonde hij zich bijna even dicht als in Duitschland. Geen regen of Stormen verdreven hem." Aan een ander betrouwbaar werk ontleenen wij hetvolgende: „Drie jaren later (1783) en Europa met zijne wemejende millioenen bevond zich onder eene even geheimzinnige wolk, die hoewel niet zoo dicht, nog langer aanhield en wijd en zijd schrik en verbazing veroorzaakte. Een damp, die te dier tijd aan geen bekende oorzaak was toe te schrijven, vervulde de geheele luchtlaag over het Europeesch vasteland, tot ver in Azië." „Einde Juni had hij geheel Syrië als met een lijkkleed bedekt, en den 18den Juli had hij zich tot in het hart van Azië, het Altaïgebergte, uitgestrekt. De verduistering werd het grootste gedeelte van den zomer waargenomen en gaf aan de zon eene onnatuurlijke, matte, roestroode kleur, zoodat de dag, zoowel als de nacht, ongewoon donker was. De lucht was in den hoogsten graad electriscb en de geheele natuur buitengewoon geschokt." De algemeene ontroering onder het volk -zocht men te stillen door deze ongewone verduistering „veendamp", „hoogterook" of „vulcanische stof" te noemen. Velen beschouwden het als eene luide prediking van de elementen van het naderende einde. Het was ook op deze onverklaarbare lichtverduistering, dat de Engelschen dichter Cowper zong in zijn gedicht „Task": „De natuur, met dof en ziekelijk oog, schijnt Het einde aller dingen af te wachten." Ook de maan werd verduisterd en wel in den nacht, die op 19 Mei 1780 volgde. De volgende getuigenissen zijn hier voldoende: „De nacht, die op dien dag (19 Mei 1780) volgde, was zoo pikdonker, dat men in sommige gevallen, de paarden niet bewegen kon den >) Kosmos III, 414; IV, 445. Mattheüs 24:29. 61 stal te verlaten, als men hunnen dienst noodig had. Tegen middernacht gingen de wolken uit elkaar en kwamen de maan en de sterren weer met onverminderden glans te voorschijn." *) Den daarop volgenden nacht heerschte er eene duisternis, als waarschijnlijk nog niet is waargenomen sedert de Almachtige het licht schiep. Ik kon mij niet losmaken van den indruk, dien ik kreeg, dat, indien al de lichtende hemellichamen in het heelal in ondoordringbare duisternis gehuld of vernietigd waren, de duisternis niet meer volkomen had kunnen zijn, dan zij nu was. Een blad wit papier, op eenige centimeters van het oog gehouden, was even onzichtbaar als het zwartste fluweel." s) Een uittreksel uit eene preek, die toen gehouden werd, mag hiermee onze aandacht waard zijn: „Doch bijzonder vermeld ik de wonderlijke duisternis van 19 Mei van dit jaar (1780). Toen werd, zooals onzen tekst zegt, de zon verduisterd; en na de kruisiging van onzen Heere is zulk eene zware verduistering niet beleefd. De menschen lieten, of ze in huis of in het veld waren, hun werk in den steek. Reizigers besloten niet verder te gaan; de scholen werden om elf uur gesloten; men stak de kaarsen op den middag aan en het vuur gaf een schijnsel als in den nacht. Sommige menschen, naar ik gehoord heb, waren ontsteld en dachten dat het oogenblik van het laatste oordeel aangebroken was. Een groot gedeelte van den daarop volgenden nacht was eveneens eigenaardig duister. De maan,' hoewel vol, gaf geen licht, juist zooals onzen tekst ook zegt.») Met de vervulling van dit gedeelte van de profetie onzes Heeren werden ook de profetische woorden van den vromen Prelaat Bengel bewaarheid. Hij zeide eens: „Wanneer de tijd van de voleinding der verborgenheid Gods komt, 'dan zal men de klok, die zoo lang stil hing, hooren slaan, omdat, deels voor, deels in dien tijd, maar kort op elkander volgend, vele verschrikkelijke, maar ook vele verblijdende dingen zullen gebeuren." Het Vallen van de Sterren. „En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijne onrijpe vijgen afwerpt, als hij van eenen grooten wind geschud ■wordt." *) Al de teekenen, die tot dusver vermeld zijn, zijn niet alleen letterlijk vervuld, maar tevens op zulk eene opvallende *) Stone's History of Beverly. ") Bericht door een ooggetuige, aangehaald door den Heer Tenney, wan Exeter, N. H., U. A. S. *) Uit eene predikatie van Ds. Elam Potter, den 28sten Mei 1780. *) Openb. 6:13. Mattheüs 24:29: 65 Dat deze wonderlijke sterrenregen algemeen als een teeken van het naderend einde werd aangezien, blijkt uit het volgende getuigenis van Dr. Seiss in zijne verklaring van Openb. 6:13: „Een hoogst merkwaardige meteorische sterrenregen van dien aard, had plaats in den nacht van den 13den November 1833. Gedurende de drie uren, dat dit natuurverschijnsel duurde, geraakten honderden en duizenden menschen uit alle standen in de grootste ontroering, omdat men dacht, dat dit tooneel de vervulling was van de gebeurtenis, die in dezen tekst beschreven wordt Het scheen alsof iedere ster aan het firmanent plotseling uit hare baan was gerukt en naar de aarde werd geslingerd. Allen, die het aanschouwden, getuigden, dat het een verschrikkelijk en tevens verheven schouwspel was." De woorden van onzen Heiland zijn dus op het nauwkeurigst en op den juist voorspelden tijd vervuld en men heeft deze buitengewone natuurverschijnselen ook algemeen als ieekenen van het naderend einde der wereld aangezien. Stormwinden en Vloedgolven. „En op aarde benauwdheid der volken met twijfelmoedigheid, als de zee en de watergolven groot geluid zullen geven." *) In het Evangelie van Lukas worden, behalve de reeds door Mattheüs genoemde teekenen het bruisen van zee- en watergolven vermeld, waarmee ook stormen te land in verband staan. Ook hiervoor kunnen we uit de geschiedenis van de laatste vijftig jaren bewijzen in overvloed vinden. Zoo schenen bijvoorbeeld in 1868 de zee en het land elkaar den eerepalm te betwisten in het veroorzaken van verwoestingen in Zuid Amerika. De zee verslond de schepen of wierp ze ver op de kust en de aarde schudde de op haar rustende gebouwen in puinhoopen, zoodat duizenden hun leven verloren. Op 1 Dec. 1876 kwamen door eene vloedgolf in de delta van Brahmapoetra, Eng. Indië, ongeveer 200000 menschen om het leven. Den 27sten Aug. 1883 vond op Java de geweldigste vulkanische uitbarsting plaats, die in den nieuweren tijd is voorgekomen. Het eiland Krakatau verdween in de zee; een dertig meter hooge vloedgolf richtte daarop verwoestingen aan op Java en Sumatra, waarbij weer 100000 menschen het leven verloren. ») Luk. 21 : 25. 3 5 70 Mattheüs 24:31. onverdragéfijker. Menigmaal hebben ze in het verleden de ooren afgewend van de teedere vermaningen des Geestes, tevergeefs zoeken ze zich dan te verbergen voor den donder van Zijne geweldige stem, die merg en been doordringt. Menigmaal hadden ze het bestaan van Christus twijfelachtig genoemd of zelfs geloochend, maar dan, wanneer ze Hem nog maar van verre zullen zien, zal onbeschrijfelijke verschrikking hen aan» grijpen. Deze angst wordt in de Openbaring in de volgende woorden geschilderd: „En de koningen der aarde, en de grooten en de rijken, en de ■ oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken en in de steenrotsen der bergen; en zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons voor het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; want de groote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?" *), Alle geslachten der aarde zullen dan weenen. Zij, die zoo menige zalige ure des gebeds lichtzinnig hebben verzuimd en daarmee gespot hebben, liggen dan in het stof en roepen tot de doode rotsen en bergen, die zelf op hunne grondvesten wankelen, om hulp en beschutting. Tevergeefs kruipen zij in de spelonken en rotskloven uit vrees voor den Heere en de heerlijkheid Zijner Majesteit. De onvergelijkelijke glans van de heerlijkheid van Christus, schitterender dan duizend zonnen op den middag, dringt zelfs tot in den diepsten schuilhoek. Tevergeefs roepen zij om genade. Ze hebben te lang gewacht; de verdraagzaamheid van het Lam is ten einde en Zijn groote toorn „zal eene voleinding maken, gewisselijk, eene haastige, met al de inwoners des lands". 2) Bijeenvergadering van de Uitverkorenen. „En Hij zal Zijne engelen- uitzenden met eene bazuin van groot geluid, en zij zullen Zijne uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van het eene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve." Vers 31. Al de eeuwen door rijpte de oogst der aarde en vermeerderden de kostelijke schoven, die aan het einde der we- ') Openb. 6:15-17. 2) Zef. 1 :18. De Zondvloed. 84 Mattheüs 24:37-39. onderwerp van hunne tafelgesprekken, en maakte men zich vroolijk over hem. Alles getuigde van welwaart en vooruitgang. Doch terwijl men nog droomde van jaren van toekomstig geluk en welvaren begonnen zich wolken aan den anders zoo helderen hemel te vertoonen, die weldra de geheele lucht verdonkerden. Bange vrees begon ieders hart te beklemmen en de spottaal bestierf op de lippen van de drinkebroers. De vensteren des hemels werden geopend en de regen viel in stroomen neder. Alle bronnen des afgrond werden geopend, bruischende stroomen ontstonden in een' korten tijd. De dalen liepen vol water, tevergeefs vluchtte men naar heuvelen en bergen. Steeds hooger steeg de vloed, waardoor eindelijk het laatste menschelijk wezen in de* diepte verzwolgen werd. Welk een verschrikkelijk einde! En dat zooveel te meer, omdat het een gevolg was van verworpen genade! Maar waar was Noach met de zijnen? Zij waren veilig geborgen in de ark, bewaard voor den bruischenden vloed, want de Heere Zelf had de deur achter hem toegesloten. De hooge golven waren voor de ark en de inzittenden als het water in den doop, dat wèl begraaft, maar niet verslindt, dat van den vijand verlost en het leven redt. ') Tevergeefs klemmen de goddeloozen zich aan de door hen tevoren bespotte ark, vruchteloos zoeken ze ergens een' ingang te vinden; God Zelf had de deur gesloten. De tijd der genade voor dat geslacht was voor immer voorbij! Zoo zal het ook met de toekomst van den Zoon des menschen zijn. Ook heden weerklinkt de waarschuwende boodschap, dat de ure des oordeels gekomen is en de ondergang der wereld, maar ditmaal door vuur, voor de deur staat. Heden predikt niet één man op slechts ééne plaats, maar honderden en duizenden getuigen hiervan in de geheele wereld. De drukpersen loopen dag en nacht om geschriften met ernstige waarschuwingen gedrukt te krijgen en duizenden handen roeren zich om deze geschriften als bladeren in den herfst uit te strooien. De waarschuwing berust niet op het enkel getuigenis van één profeet, zooals dit het geval was in de dagen van Noach, maar ') 1 Pet. 3:20, 21. Mattheüs 24:37-39. 89 worden, omdat er gedurende die duizend jaren niemand zal zijn om te verleiden. Eerst met de opstanding der goddeloozen, aan het einde van de duizend jaren, krijgt hij opnieuw gelegenheid zijne kunst van misleiden aan te wenden. Dan zal hij de goddeloozen nog verleiden tot de verschrikkelijkste daad, namelijk, tot het bestormen van de stad Gods, bij welke poging hij, met alle gevallen engelen en alle goddelooze menschen, zijn' welverdienden ondergang zal vinden in den poel des vuurs- *) Voor de verwachting van eene algemeene bekeering der wereld in den tijd van het einde, worden de volgende verzen het vaakst aangehaald: „En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuveien, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God' Jakobs, opdat Hij ons leere van Zijne wegen, en dat wij wandelen in Zijne paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten onder de heidenen, en bestraffen vele volken; en zij zullen hunne zwaarden slaan tot spaden, en hunne spiesen tot sikkelen; het eene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leeren." *) Een bijna gelijkluidende voorspelling vindt men in Micha 4:1-3. Om nu een goed overzicht van dit punt te krijgen, moeten we ook de woorden van den profeet Joël aanhalen: „Roept dit uit onder de heidenen: heiligt eenen krijg; wekt de helden op; laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden. Slaat uwe spaden tot zwaarden, en uwe sikkelen tot spiesen; de zwakke zegge: Ik ben een held. Rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, en vergadert u! (O Heere, doe Uwe helden derwaarts nederdalen!) De heidenen zullen zich opmaken, en optrekken naar het dal van Josafat; maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom. Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol, en de perskuipen loopen over; want hunlieder boosheid is groot. Menigten, menigten in het dal des dorschwagens; want de dag des Heeren is nabij, in het dal des dorschwagens. De zon en de maan zijn zwart geworden, en de stenen hebben haren glans ingetrokken. En de Heere zal uit Sion brullen, en uit Jeruzalem Zijne stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de Heere zal de toevlucht Z jns volks, en de sterkte der kinderen Israjls zijn." *) *) Openb. 20: 7-9. 2) Jes 2: 2-4. ») Joël 3:9-16. 94 Mattheüs 24:42-44. verschiet is, dien zal de Heere overvallen zooals een dief een" slapenden huisvader overvalt en van alles berooft. Er is zeer veel veroordeel verwekt tegen het wachten op de toekomst des Heeren, doordat er van tijd tot tijd menschen zijn geweest, die dag en ure opgaven van Zijne verschijning. De tijd kwam, maar verliep, zonder dat de Heere verscheen. De Bijbel bevat zeer vele belangrijke profetieën, aan welker vervulling men zien kan wanneer het einde nabij is, zeer nauwkeurige tijdsopgaven met betrekking tot den tijd van het einde en duidelijke teekenen, die het naderen van den grooten dag aankondigen, maar de dag en de ure van dat oogenblik zijn ons om wijze redenen verborgen gebleven. Velen hebben gewaand, dat zij, ondanks de Heere uitdrukkelijk het tegendeel zegt, toch den dag en de ure konden bepalen. Zij hebben echter zichzelf bedrogen en er bovendien toe bijgedragen, de wereld ten opzichte van dit feit nog onverschilliger te maken. Maar hoewel ook alle dergelijke aankondigingen onvervuld zijn gebleven, zal desniettemin de wederkomst des Heeren volgens het vast profetische woord en naar de onveranderlijkheid van Zijne beloften eerlang even zeker plaats hebben, als Zijne eerste komst in het vleesch heeft plaats gehad. De volgende Schriftuurplaats is ook van toepassing op de zekerheid van de wederkomst des Heeren: „Menschenkind! wat is dit voor een spreekwoord, dat gijlieden hebt in het land Israëls, zeggende: De dagen zuilen verlengd worden, e» al het gezieht zal vergaan ? Daarom zeg tot hen: Alzoo zegt de Heere Heere: ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israël. Maar spreek tot hen: De dagen zijn nabij gekomen, en het woord van ieder gezicht. Want geen ijdet gezicht zal er meer wezen, noch vleiende waarzegging, in het midden van het huis Israëls. Want Ik ben de Heere, Ik zal spreken, het woord, dat Ik zal spreken, zal gedaan worden, de tijd zal niet meer uitgesteld worden; want in uwe dagen, o wederspannig huis! zal Ik een woord spreken, en het doen, spreek de Heere Heere." ') Evenals de aangekondigde oordeelen over Israël, naar de meening van sommigen wat lang uitbleven en men de vervulling er van onwaarschijnlijk begon te achten, zoo schijnt toeven en trekken sommigen de conclusie, dat Hij in het geheel ') Ezech. 12:22-25. Mattheüs 24:45-47. 97 om hun ter rechter tijd het noodige voedsel te verstrekken. Wanneer nu de Heere bij Zijne terugkeer vindt, dat Zijn knecht zijn plicht trouw heeft vervuld, maakt Hij hem tot een' heer over al Zijne goederen. Toen de Heiland „in een vérgelegen land reisde" namelijk, het huis Zijns Vaders in den hemel, om daar „voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen", zette Hij Zijne knechten over Zijn huis." x) Aan deze knechten gaf Hij bij Zijn heengaan de noodige gaven des Heiligen Geestes, opdat ze hunne opdracht recht zouden kunnen vervullen.2) Zij moesten de kudde des Heeren weiden, die Hij door Zijn bloed zoo duur had gekocht, en als trouwe herders en opzieners over haar waken.3) Op hen rust de plicht over zielen te waken, „als die rekenschap zullen geven".4) Ter rechter tijd moesten de herders van Christus de rechte spijze aan hunne kudde geven, namelijk, het brood des levens." 5) Waar nu de wederkomst des Heeren voor de deur is, bestaat de rechte spijze daarin, dat de knechten des Heeren het Evangelie des koninkrijks prediken.6) In dén'tijd van het einde moeten zij al het licht, dat de Heere in het profetisch woord voor dezen tijd heeft bewaard, aan de wereld brengen, en de menschen met allen ernst vermanen, om den Heere te zoeken, opdat zij met het oog op de aanstaande ernstige gebeurtenissen de volheid des Geestes mogen ontvangen. Ja, zij moeten met luide stem over de geheele wereld de plechtige boodschap van Openb. 14:6-12 verkondigen, de boodschap,, die voor dezen tijd bestemd is en waardoor een volk moet worden voorbereid, dat geduld oefent, de geboden Gods onderhoudt en het geloof van Jezus heeft. Welke heilige roeping de wachters Israëls in den tijd van het einde hebben te ver vullen, blijkt uit de volgende woorden: „Menschenkind! spreek tot de kinderen uws volks, en zeg tot hen: Wanneer Ik het zwaard over eenig land breng, en het volk des lands eenen man uit hunne einden nemen, en dien voor zich tot eenen wachter stellen; en hij het zwaard ziet komen over het land, en blaast met de bazuin, en waarschuwd het volk; en een, die het geluid der bazuin hoort, wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen; en het zwaard komt, ") Hebr. 3:6; Matt. 25:14; Luk. 19:12, 13. ») Efeze 4:13. •) Hand. 20; 28 *) Hebr. 13:17. 6) 2 Tim. 4:2. «) Matt. 24:14. 7 98 Mattheüs 24:45-47. en neemt hem weg: diens bloed is op zijn hoofd. Hij hoorde het geluid der bazuin, maar liet zich niet waarschuwen: zijn bloed is op hem; maar hij, die zich laat waarschuwen behoudt zijne ziel. Wanneer daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet met de bazuin, zoodat het volk niet is gewaarschuwd; en het zwaard komt, en neemt eene ziel uit hen weg: die is wel in zijne ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed zal Ik van de hand des wachters eischen. Gij nu, o menschenkind 1 Ik heb u tot eenen wachter gesteld over het huis Israëls; zoo zult gij het woord uit Mijnen mond hooren, en hen van Mijnentwege waarschuwen.1' *) Geen trouwe wachter zal zwijgen, wanneer hij het zwaard over de wereld ziet komen. De trouwe wachters op Sions muren zullen de wederkomst des Heeren luid verkondigen en hunne opdracht vervullen, zooals uit de volgende Schriftuurplaatsen blijkt: „Blaast de bazuin te Sion, en roept luide op den berg Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn; want de dag des Heeren komt, want hij is nabij." *) „Roep uit de keel, houd niet in; verhef uwe stem als eene bazuin, en verkondig Mijn volk hunne overtreding, en het huis Jakobs hunne zonden." *) „Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, die den levenden en de dooden oordeelen zal in Zijne verschijning en in Zijn koninkrijk: predik het woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelf leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keeren tot fabelen. Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een' Evangelist; maak, dat men van uwen dienst ten volle verzekerd zij." *) De dienstknechten des Heeren moeten echter niet alleen getrouw maar ook voorzichtig of verstandig zijn. „Wie zielen vangt, is wijs." *) Wanneer wij de waarheid in hare volle heerlijkheid verkondigen en haar tot een bron des levens maken, zal dwaling ook aan het licht treden en zielen voor de waarheid gewonnen worden. En wanneer het hun als trouwen knechten een plicht wordt om te straffen of te dreigen, zoo doen zij het als voorzichtige dienstknechten, met alle geduld en met alle liefde ter rechter tijd. Een verstandige dienstknecht ») Ezech. 33:2-7. 2) Joël 2:1. ») Jes. 58:1. 4) 2 Tim. 4:1-5. ') Spr. 11:30. Mattheüs 24:48-51. 99 bevlijtigt zich om zich „Gode beproefd voor te stellen, eenen arbeider, die niet beschaamd wordt, die het woord der waarheid recht snijdt".') Zulk een dienstknecht wacht ook op den Heere en waakt over de gemeente met zijn' geest en door het Woord. De Booze Dienstknecht. „Maar zoo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou beginnen zijne mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards: zoo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, dat hij niet weet, en zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal weening zijn en knersing der tanden." Verzen 48-51. De woorden en de handelingen van den boozen dienstknecht vormen een sterk contrast met de houding en het werk van den verstandigen dienstknecht De booze dienstknecht zegt: „De Heere vertoeft te komen", hoewel de trouwe dienstknecht verkondigt, dat het komen van Zijn' Heere en Meester voor de deur is. De booze dienstknecht slaat zelfs den getrouwen dienstknecht, omdat laatstgenoemde het spoedig komen des Heeren verkondigt. Doch daardoor laat de trouwe dienstknecht zich geenszins weerhouden om aan zijn opdracht te voldoen, namelijk, om aan eene gevallen kerk en eene spottende wereld het Evangelie des koninkrijks te verkondigen; integendeel, hij werkt des te ijveriger. Het slaan door den boozen dienstknecht behoeft niet altijd handtastelijk te geschieden; de tong der lastering slaat menigmaal de diepste wonden. Zij is dikwijls de onbarmhartigste geesel. *) De booze dienstknecht zegt: De komst mijns Heeren zal nog lang op zich laten wachten, daaromtrent kan men niets met zekerheid weten. Of: Hij kan heden komen, maar ook wel over duizend jaren.. Of: De wereld moet nog eerst worden bekeerd. In plaats dat hij als dienstknecht des Heeren de rechte spijze uitdeelt, slaat hij den trouwen mededienstknecht, eet en drinkt met de dronkaards en wiegt hen nog vaster in slaap. Daarmee - openbaart hij zich in zijne houding een vijand van de ge- ') 2 Tim. 2:15. *) Job 5:21. 7* 100 Mattheüs 24. trouwen en een vriend van de boozen, laat laatstgenoemden stil voortgaan op hun' weg en eet en drinkt zelfs met hun mee. Maar voor die ontrouw wordt hij bij de komst des Heeren des te zwaarder gestraft en zijn deel met de geveinsden gelijk gesteld. Wat de Heiland eenmaal voorspelde, zien wij heden duidelijk voor onze oogen vervuld. Er zijn velen, die zich dienstknechten van Jezus Christus noemen, die voorgeven aan Hem te gelooven, en in Zijnen Naam spreken, maar zelf hebben zij nog niets van Zijne zondevergevende en voor zonde-bewarende kracht ondervonden. Zij hebben wel eene gedaante van godzaligheid, maar verloochenen de kracht er van. Zij kennen niet de ware vreugde, die men alleen in Jezus vindt, jagen aardsche en zinnelijke genoegens na en hangen nog aan deze wereld. Hunne wandel en hun burgerschap is niet in den hemel, vanwaar de ware Christenen hun Heiland verwachten. Geen wonder, dat dezulken de prediking van de spoedige komst des Heeren verdacht zoeken te maken, tegenwerken en verwerpen. De vermaningen onzes Heeren zijn zeker op hunne plaats. Dat daarom een ieder, die het ambt van een' wachter in dezen ernstigen tijd vervult, als een trouwe en verstandige dienstknecht mag worden bevonden, die op de komst Zijns Heeren wacht en er op heenwijst. Maar ook, dat iedere ziel, die de waarschuwing van den trouwen dienstknecht verneemt, de spijze, die men voor dezen tijd noodig heeft, uit zijne handen aanneme en hem steune in zijn werk, waar hij kan; dan zal ook hij het loon der trouw eenmaal ontvangen. Slotwoord. Nu wij de rede onzes Heeren, vermeld in Mattheüs 24, hebben nagegaan, moet het een ieder duidelijk zijn, dat Zijne komst op de wolken des hemels letterlijk en persoonlijk zijn zal; dat het geen feit van ondergeschikt belang, maar de ernstigste en plechtigste gebeurtenis is, die nog ooit heeft plaats Mattheüs 24. 101 gehad. Hij zeide in Zijne rede niet alleen, dat Hij komen zou, maar gaf ook duidelijke kenteekenen aan, waaraan men weten kon, wanneer die gebeurtenis nog niet te verwachten was; maakte melding van andere teekenen, die moesten aanduiden, wanneer die tijd naderde, en gaf ten slotte een groot aantal teekenen van verschillende aard, waaraan men de onmiddellijke nabijheid even duidelijk kon onderscheiden, als men aan het uitspruiten der boomen de nabijheid van den zomer bepalen kan. En uit het voorgaande is ons duidelijk aangetoond, dat al deze teekenen reeds vervuld zijn en Zijne verschijning nu als voor de deur is. Maar niet alleen de Heere Zelf heeft duidelijk van Zijne toekomst gesproken, ook Zijne Apostelen hebben Hem hierin trouw gevolgd. Zij maakten zoowel de bekeerde leden der gemeente als de onbekeerde wereldlingen op dit feit opmerkzaam. Steeds werden de gemeenten hierin herinnerd door de Apostelen en wekten zij hen op om gedachtig te zijn „aan de woorden, die van de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan ons gebod, die des Heeren en Zaligmakers Apostelen zijn." J) Het waren inderdaad geen kunstiglijk verdichte fabelen, als zij tot de gemeenten spraken over de toekomst huns Heeren, want zij hadden zelf op den berg der verheerlijking een voorsmaak gehad van de komst des Heeren op de wolken des hemels.*) Zij noemden die gebeurtenis „de zalige hoop", en de uitwerking van de prediking, waarin nadruk gelegd werd op deze hoogst belangrijke gebeurtenis, zien wij het best aan „het werk des geloofs, den arbeid der liefde en de verdraagzaamheid der hoop", die zich in die gemeenten openbaarden; en juist van deze gemeente ging de roep uit, dat zij den Zone Gods uit den hemel verwachtten.8) Dit is dus een goed bewijs, dat de verkondiging van de toekomst des Heeren niet maar alleen de gemoederen opwindt, een dweepzieken aard aankweekt en een ongezond Christendom ontwikkelt, maar integendeel, zielen tot bekeering leidt, hen leert, de wereld met haar zingenot den rug toe te keeren en hunne middelen te ■) 2 Petr. 3:1. 2) 2 Petr. 1:16. 3) 1 Thess. 1. 102 yJt Mattheüs 24. bestedon, opdat het Evangelie des koninkrijks tot de uiterste einden der aarde kan worden gebracht, ja, hen nuchteren maakt, bidden leert en verlangend doet uitzien naar de komst des Heeren. De gedachte aan de toekomst des Heeren is voor den geloovige geene oorzaak van vrees, maar van vreugde; het is voor hem het blijde oogstfeest, waarop hij zijn loon zal ontvangen; de vervulling van de zalige hoop, dat hij voor eeuwig met zijn' Heere zal worden vereenigd; de tijd der verlossing, waarin hij, bevrijd van alle zonde en lichaamsgebreken, ten volle naar het beeld van zijn' geliefden Heere en Heiland zal worden veranderd. Evenals het leven, het lijden en het werk van Jezus het fundament van de gemeente des Heeren is en blijft, zoo is Zijn komen de sluitsteen van het gebouw Zijner gemeente. Wat door het eerste werd begonnen, wordt door Zijne toekomst voleindigd. Dat betoogde ook de Heere, als Hij Zijne discipelen vermaande, om, bij het in vervulling gaan van de teekenen van Zijne komst, hunne hoofden op te heffen, wetende, dat hunne verlossing nabij was. *) En welk'gevoel Gods volk zou bezielen, wanneer eindelijk hun Heiland zichtbaar zou worden op de witte wolk, beschrijft ons Jesaja in de volgende woorden: „En men zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heere; wij hebben Hem verwacht; wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijne zaligheid." 2) Den Heere zij dank voor de belofte Zijner toekomst en voor de vele teekenen van de onmiddellijke nabijheid van die gebeurtenis. Immers, dan zal de zege behaald zijn over alle moeielijkheden en over den laatsten vijand, den dood. Dan zal alle lijden, geween en smart voor eeuwig ophouden, dan zal de Heere Zelf de tranen van de oogen der rechtvaardigen afwisschen, dan zal deze door zonde vervloekte aarde moeten wijken voor de nieuwe aarde, waarin gerechtigheid wonen zal. Alleen voor de goddeloozen zal dien dag een dag van verschrikking zijn. Alleen voor hen is deze boodschap onaangenaam en weerzinwekkend. God wil het hun aan lichaam •) Luk. 21:28. «) Jes. 25:9. Mattheüs 24. 103 en ziel laten weten, dat ze gewaarschuwd worden en zich kunnen bekeeren. Koningen en bedelaars, rijk en arm, — alle natiën der wereld zullen de boodschap vernemen; en wanneer de geheele wereld deze boodschap tot een getuigenis heeft gehoord, dan zal het einde komen. Velen zullen dan, in plaats van vreugde te beleven, op het hevigst verschrikt worden; te laat zullen zij inzien, dat de verkondiging van Zijne toekomst door Zijne trouwe dienstknechten geen fabel was, niet iets sensationeels om de gemoederen op te winden en de menschen te verontrusten, maar de plechtige waarheid Gods. Te laat zullen ze dan roepen tot de bergen en de steenrotsen om hen te verbergen voor het aangezicht des Lams en voor Zijnen toorn.*) Eenerzijds zal de grootste vreugde worden gesmaakt, anderzijds zullen de menschen met de grootste verschrikking worden bevangen; voor de eene partij breekt het oogenblik van hunne volle verlossing en voor de andere partij dat van hunne eeuwige verdoemenis aan. Waarde lezer! welk zal uw lot zijn? Tot welke klasse zult gij behooren? Nu is het de tijd der beslissing. Hebt gij reeds vrede met God gemaakt? Zijt gij gewasschen in het bloed van Christus en woont de Heere in u door Zijn Geest? Verlangt gij naar Zijne wederkomst? Kunt ge u verheugen, dat de Heere gezegd heeft: „Ik kom haastiglijk?" Dan zal uw antwoord bij het lezen van dit boekje ook zijn: Amen. Ja kom, Heere Jezus! s) •) Openb. 6:15-17. *) Openb. 22:21. Het Internationaal Traktaatgenootschap. Afdeeling Nederland en Vlaamsch-Belnië. Dit Genootschap geeft uit Christelijke boeken, tijdschriften benevens een groot aantal brochures en traktaten in meer dan zeventig der voornaamste talen. Deszelfs gebied is de wereld. Derhalve zendt het duizende colporteurs naar al de vijf werelddeelen uit Hun werk bestaat in het verspreiden van boeken en geschriften, waardoor het volk, zelfs in de duistere Heidenlanden, met het heerlijke Evangelie van Jezus Christus bekend gemaakt wordt. Daar het gebied zoo uitgestrekt, het werk zoo veelomvattend, en de tijd zoo kort is, noodigt het allen, die Christus liefhebben, hartelijk uit tot medewerking. Daar deszelfs boeken en brochures hoogst belangrijke waarheden voor dezen ernstigen tijd bevatten, beveelt het ten warmste het lezen derzelve aan. Catalogi worden gratis en franco toegezonden. Het Genootschap is gevestigt: Den Haag, Conradkade 4. Kaapstad, 56 Roelandstreet, Zuid-Afrika. Pietermaritzburg, Stranackstreet, Natal. Hamburg, Grindelberg 15a, Duitschland. Bazel, Birmannsgasse 31, Zwitserland. Christiania, Akersgaten 74, Noorwegen. Stockholm, Kungsgatan 34, Zweden. Helsingfors, Unionsgatan 4, Finland. Konstantinopel, Ottomaansche Post, Galata 109, Turkije. Brookfield, Illinois, U. S. A. Sao Bernardo, Estacao, S. P. R., Sao Paulo, Brazilië. Buenos Aires, Florida, F. C. C. A., Argentinië. Shanghai, Box 523, U. S. Postal Agency, China. Soerabaja, Oendaan 2, Java, Ned. Indië. Warburton, Victoria, Australië. Boek- en Kunstdrukkerij S. W. MELCHIOR — Amersfoort.