Uitgaven van A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMIJ te LEIDEN GESCHIEDKUNDIGE LEERBOEKEN DOOR j Dr. M. G. DE BOER j LEERBOEK DER GESCHIEDENIS VAN HET VADERLAND ! met Historisch Leesboek, DEEL I Ede Druk ingenaaid 12.10, gebonden f2.80 - DEEL II 4de Druk ingenaaid f 1.96, gebonden f2.00 ONZE HISTORIE j Leerboek voor het onderwijs in de geschiedenis van het vaderland ! Derde druk j Uitgave A' ingenaaid f2.10, gebonden f2.75 ■ Uitgave B (tot aan den val der Republiek) ingenaaid f195, gebonden f2.65 2 BEKNOPT LEERBOEK j der geschiedenis van het vaderland. Achtste druk Uitgave A ingenaaid 12.40, gebonden f295 é Uitgave B (Tot aan den Val der Bepubliek) ingenaaid f240, gebonden f2 65 2 Geïllustreerde Leerboeken Yoor Middelbaar I en Lager Onderwas j Dr. H. J. CALKOEN. Planten-Atlas, groot 80. Met een voor- j woord van Prof. Dr. Hugo de Vries. 136 fraai gekleurde j platen met ruim 600 afbeeldingen. 4e druk. Geb. f7.50 j Dieren-Atlas. Deel III: Vlinders, groot 80. 28 fraai ge- j kleurde platen en 300 afb. in den tekst. Geb. f5.25. 1 Dr. P. G. BUEKERS. Dieren-Atlas. Deel IV: Visschen. gr. 80. j 25 gekleurde platen en talrijke afb. in den tekst. Geb. f 5.25. i Dr. H. W. HEINSIUS. Handleiding bij het onderwijs in de j Plantkunde, gr. 80. Deel I, 5e druk, met 24 gekleurde platen j en 257 afb. in den tekst. Deel II, 3e druk, met 18 gekleurde j platen en 162 afb. in den tekst. Per deel. Geb. f 3.90. 1 Prof. A. J. VAN PËSCH. Logarithmentafels met 5 decimalen, [ 11e druk. Ing. f 1.75. Geb. in linnen f 1.95. j Mr. L. DE HARTOG. De Gronden der Staats-, Provinciale en j Gemeente-inrichting van Nederland. 10e druk. Geb. f 2.25. i Uitgaven van A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERS M IJ te LEIDEN j GESCHIEDKUNDIGE ATLASSEN DOOR Dr. M. G. DE BOER en H. HETTEMA Jr. I i GROOTE PLATEN-ATLAS j ten gebruike bij het onderwijs in de vaderland sche i geschiedenis. Derde druk Prijs ƒ3.75 GROOTE PLATEN-ATLAS ten gebruike bij het onderwijs in de algemeene geschiedenis. Derde druk Prijs ƒ3.75 t PLATEN-ATLAS ten gebruike bij het onderwijs in de geschiedenis van ons i vaderland. Zevende, verbeterde druk Prijs ƒ2.25 PLATEN-ATLAS ten gebruike bij het onderwijs in de algemeene geschiedenis. Zesde druk Prijs ƒ2.25 HISTORISCHE ATLAS j voor de geschiedenis van het Nederlandsche volk Prijs ƒ4.25 » LEERBOEK M.r.W.D.FJSCHfiil DER GESCHIEDENIS VAN HET VADERLAND MET HISTORISCH LEESBOEK DOOR Dr. M. G. DE BOER Leeraar aan de ae H, B. S. 5 j. c. te Amsterdam VIJFDE DRUK EERSTE DEEL A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERS-Mij. - LEIDEN Uit het voorbericht van den eersten druk. Dit boek onderscheidt zich van mijn Beknopt Leerboek der Geschiedenis van het Vaderland niet alleen door iets grooter uitvoerigheid, maar ook door opname van een aantal fragmenten van bronnen. Een dankbaar gebruik maakte ik daarbij van het schema, een zestal jaren geleden ontworpen door de Commissie, welke in opdracht van de Vereeniging van Leeraren bij het M. O. onderzocht, hoe voor het Onderwijs in Geschiedenis betere hulpmiddelen te verkrijgen zouden zijn. Het doel, dat deze Commissie zich stelde, was eenigszins anders dan het nujne; zij stelde zich voor een uitvoerig bronnenboek, vooral ten dienste van den leeraar, samen te stellen; ik bracht daartegen een aantal korte fragmenten bijeen, die geschikt zijn om met de leerlingen te worden gelezen. Onze Vaderlandsche Geschiedenis, die voor de leerlingen de aantrekkelijkheid van het nieuwe niet meer bezit, heeft groote behoefte aan illustratie, en nu kunnen de zoo naïve stadskeuren, de. felle liederen en strijdschriften uit den geuzentijd, de aantrekkelijke journalen van De Veer en Tasman uitnemende middelen zijn om het verleden in al zijn verscheidenheid tot onze leerlingen te doen spreken en het voor hen te maken tot iets, dat werkelijk doorleefd is. Natuurlijk is het niet mijn bedoeling, dat alles zou moeten worden gelezen; het boek kan onder de les worden opgeslagen om een bepaald, pas besproken feit te illustreeren; elke leeraar kan 't best zelf beoordeelen, wat hij voor zijn leerlingen geschikt acht en wat hij ongelezen wil laten of tot later wil laten rusten. Natuurlijk mocht de uitgave dezer stukken geen wetenschappelijk karakter dragen. Om ze voor de leerlingen niet ongenietbaar te maken, IV VOORBERICHT. moest ik veel bekorten, zonder dat ik dit in de meeste gevallen aanduidde, daar de tallooze weglatingsteekens het boek onleesbaar zouden hebben gemaakt. # * * De derde druk onderscheidt zich van den vorigen, door opname van een aantal kaartjes, en van een aantal korte schetsen, die, in kleine letter gedrukt en minder bestemd om gememoriseerd te worden, sommige deelen van den tekst scherper belichten. Verder is het boek aan de hand der praktijk met zorg herzien en in verband gebracht met den Grooten Platen-atlas voor Vaderl. Geschiedenis. De Historische Fragmenten zijn in hoofdzaak dezelfde gebleven ; het aantal schetsen betreffende het gildewezen werd echter vergroot en onder een afzonderlijk hoofd (VIII) gebracht; de andere Amsterdamsche keuren werden in een opstel samengevat, waarin het leven in een 15de-eeuwsche stad wordt geschetst. Dèsgewenscht kunnen de keuren zelve, door anderen druk aangeduid, er gemakkelijk worden uitgelicht, om als illustratie-materiaal te dienen. In den vijfden druk zijn, behoudens een verschuiving in § 5 en 6, geen ingrijpende veranderingen aangebracht; wel is de tekst overal met zorg herzien en zijn op tal van plaatsen kleine verbeteringen aangebracht. 1921. De B. INHOUD. Paragraaf. Bladz- ï. De oudste tijd 1 2. De Romeinsche tijd '.&n£SI 3. De eerste eeuwen na de Volksverhuizing 7 4. Karei de Groote en zijn opvolgers 9 5. De daling der keizerlijke macht 13 6. De opkomst van Holland 16 7. Maatschappelijke toestand in den Riddertijd 19 8. De graven van het Henegouwsche en van het Beiersche huis 24 9. De stichting van den staat der Bourgondiërs 28 10. De inrichting van den Bourgondischen staat 33 11. De niet-Bourgondische landen 1 36 12. De laatste vorsten uit het Bourgondische huis 39 13. Het regentschap van Maximiliaan. Philips de Schoone ... 42 14. Karei V 44 15. Maatschappelijke toestand in den Bourgondischen en Oosten- rijkschen tijd 49 16. Het voorspel van den Tachtigjarigen Oorlog 54 17. De eerste jaren van Alva 60 18. De volksopstand in Holland en Zeeland (1572—1576) ... 64 19. De Pacificatie van Gent en de Unie 72 20. De laatste jaren van den Prins 77 21. Het tijdvak van Leicester 82 22. Tién jaren van voorspoed 87 VI INHOUD. Paragraaf. Bladz. 23. Het bestuur der Republiek . ' . . ,49ë° 92 24. De handel .M . • I • WÊ % . •/ . 99 25. De laatste jaren voor het Twaalfjarig Bestand 105 26. De twisten tijdens het Bestand. Hervatting van den krijg . . 108 27. De eerste jaren van Frederik Hendrik 115 28. De alliantie met Frankrijk 29. De tijd van bloei . . . .W' 125 30. De Compagnieën 133 Fragmenten uit historische stukken. I. Fragmenten uit een keur door Willem II aan Middelburg gegeven 139 II. De dood van Graaf Willem II. (Uit Melis Stoke Rijmkroniek) 140 HL Jacob van Maerlant, over 't ontstaan der standen. (Wapenè Martijn) 142 IV. Oproeping ten kruistocht 143 V. Het Kerelslied . j*S . . . . . .W 144 VI. Het leven in een Hollandsche vijftiende-eeuwsohe stad (met uit Amsterdamsche keuren) 145 Brand, 144. — Verdediging en bewaking der stad, 145. — Uitbanning van boeven. 146. — Maatregelen tegen een paniek, 146. — Straatrchenderij, 146. — Maatregelen tsgen vechtpartijen, 147. — Asylrecht der kerken, 147, — Geen straatverlichting, 148. — Bepalingen tegen weelde, 148. — Zorg voor de hygiëne, 149. — Varkens van de straat, 149. — Hondsdolheid, 149. — Pestkeur, 150. — Melaatschheid, 150. — Processies, 150. VII. Stukken betreffende het gildewezen . 153 Leerlingwezen, 152. — Werkstaking, 152. —■ Bepalingen omtrent de productie, concurrent,e, 152. — Werktijd, 152. — Loon, 153. VIII. Fragmenten uit het Groot-Privilegie van Holland en Zeeland 154 IX. Fragment uit het eerste plakkaat van Karei V tegen de ketters 156 X. Van den hertogh Van Gelder 158 XI. Brief van Egmond aan den Koning ........ 159 XII. Helsche duvel . H 160 INHOUD. VII Paragraaf. Bladz. XIII. De tiende penning . . .• JBjcS^fj' . . . . ... 160 XIV. Slaet op den trommele 162 XV. Maximiliaan de Bossu 162 XV*. Een nieu liedeken 163 XVI. Fundatie-brief der hoogeschool van Leiden 166 XVII. Fragmenten uit de Unie van Utrecht 167 XVIII. Fragmenten uit den Ban teghen Mijn heere de Prince van Orangien 169 XIX. Fragmenten uit de Apologie 2 . . . 171 XX. Aanhef der Acte van Afzwering van Philips II... . 174 XXI. Stukken betreffende den dood van Willem van Oranje . 175 XXII. Fragmenten uit het dagboek van Gerrit de Veer vak den tocht van Heemskerck en Barendtz 176 XXIII. Brief van Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland aan Maurits 179 XXIV. Brief van Prins Maurits aan graaf Willem Lodewijk over de terechtstelling van Oldenbarnevelt. . . jf;, . 181 XXV. Maria van Reygersberch aan Hugo de Groot Oct. 1618 182 XXVI. Fragmenten uit brieven van Koen betreffende de vestiging op Java en de onderwerping der Banda-eilanden. 183 XXVII. De slag bij Duins 190 XXVDZ. Uit de Instructie voor den sohipper-commandeur Tasman 192 XXIX. Fragmenten uit het journaal van Tasman 194 XXX. Fragmenten uit het Munstersche Vredetractaat . . . 200 XXXI. Stukken betreffende Rembrandt en Frans Hals . . . 201 XXXLI. Vonnissen uit een heksen-proces 203 XXXÏÏI. Plakkaat tegen de Katholieke godsdienstoefening. . . 2Q5 KORT OVERZICHT 206 §1 De oudste tijd. Toestand van het land. Voor een twintigtal eeuwen zagen deze «treken er geheel anders uit dan tegenwoordig. Een groot deel van het land was met dichte bosschen bedekt, waarin allerlei dieren leefden, die hier sedert lang niet meer voorkomen, als oeros, eland, wolf en beer. De westelijke deelen waren zeer moerassig; bij eiken hoogen stand der rivieren stroomde het water, nog niet door dijken in toom gehouden, over het land; bij storm drong de zee de zeegaten binnen, om op de eene plaats vruchtbare klei neer te leggen en elders het laagveen weg te voeren. Evenals nu stuwde de Rijn zijn water langs verschillende armen zeewaarts; de voornaamste was waarschijnlijk die, waarvan de Kromme Rijn en de Oude Rijn de overblijfselen zijn. De plaats van de Zuiderzee en de Wadden was ingenomen door uitgestrekte venen, waarin tallooze plassen aangetroffen werden; een der grootste was het meer, dat in den Romeinschen tijd P1 e v o werd genoemd. De oudste bewoners. Het oosten van ons land, dat door zijn hoogere ligging tegen overstroomingen beveiligd was, is reeds zeer vroeg bewoond geweest. Van eerbiedwaardigen ouderdom zijn vooral de Drentsche hunnebedden, reusachtige grafkelders, waarin de lijken werden bijgezet; verder ook sommige grafheuvels op de Veluwe; naar den vorm van het daarin gevonden aardewerk wordt hun tijd van ontstaan minstens 1000 jaar vóór Chr. gesteld. Omtrent de lotgevallen dezer volken is ons niets bekend; de in den bodem gevonden steenen werktuigen bewijzen, dat zij nog niet met het gebruik van metalen bekend waren1). Da Hann9b9dd8n. Da reusachtige grafmonumenten, welke als hunnebedden bekend staan, komen vooral in Drente voor, waar er nog meer dan vijftig aangetroffen worden, terwijl er vele bij het steenenzoeken verwoest zijn. Zij onderscheiden zich door hun reusachtige afmetingen; dat te Borger is 23 M. lang en 2 59 M hoog. Het is gebleken, dat zij oorspronkelijk met zand bedekt waren en erafc kelders vormden. Zoowel in de Hunnebedden als in de andere graven heeft men banilve aarden vaatwerk, waarin aan de dooden spijs en drank werd meegegeven, l) Gr. Platen-atlas: bladz. 1 en 2. KL PL blsdz. 1 en 2. De Boer, Leerboek I « ■2 ■wapenen en werktuigen van vuursteen gevonden, lans- en pijlspitsen, strijdhamers, beitels en zagen, die vooral in de musea te Assen en Leiden bewaard worden en eenig licht werpen op de levenswijze dier oude bewoners. De Germanen. Toen Caesar zich na de verovering van Gallië ook naar de Rijnstreek wendde, hadden bovengenoemde bewoners, om ons onbekende redenen, deze landen verlaten en plaats gemaakt voor Germanen, die uit het oosten gekomen waren; ten zuiden van den Rijn werden Kelten: de Belgen en Galliërs aangetroffen. De Germanen waren in talrijke stammen verdeeld; onder dezen namen de Bataven, die tusschen den noordelijken Rijnarm en de Maas woonden, een voorname plaats in; langs de duinkust trof men de Kaninefaten, verder noordwaarts de Friezen aan; in het oosten vond men o. a. de Chamaven en de Tubanten. Bezigheden en leefwijze. Al deze stammen waren zeer onbeschaafd. Van geregelden arbeid hadden ze een afkeer; landbouw en veeteelt waren van geringe beteekenis en werden door vrouwen en slaven gedreven; de vrije mannen hielden zich vooral met jacht en visscherij bezig; de bewoners der noordelijke kusten leefden op terpen en bielden zich bezig met vischvangst op de Wadden. Twisten over de jachtvelden hadden aanhoudend oorlogen tusschen de stammen ten gëvolge; de krijg was de geliefkoosde bezigheid der mannen. Evenals vele andere onbeschaafde volken waren de Germanen gastvrij, dapper en vrijheidslievend; onmatigheid in het drinken en dobbelzucht waren echter algemeen voorkomende ondeugden; in het vuur van het spel waagde de Germaan niet alleen zijn bezittingen, maar zelfs zijn vrijheid en die van vrouw en kinderen. Aan den bouw der woningen, die van riet of van takken met leem bestreken opgetrokken waren, werd slechts geringe zorg besteed; huisraad vond men er bijna niet; de rook moest zich door de deur of door een opening in het dak een uitweg zoeken. De kleederen bestonden uit dierenvellen; ook waren ruw geweven stoffen in gebruik, die door de vrouwen vervaardigd werden. Naast de steenen wapenen vond men nu ook bronzen werktuigen, die waarschijnlijk door ruilhandel verkregen werden1). De dooden werden verbrand, hun asch in urnen bijgezet. l) Omtrent het voorkomen der Germanen en hun woningen worden wjj het best Ingelicht door de werken der Romeinsche schrijvers en de afbeeldingen op de Romeinsche bouwwerken. (Zie Gr. Platen-Atlas: bladz. 3, waar ook Germaansche arnen en een urnenveld zijn afgebeeld. KI. PI. bladz. 3). 3 Bestuur. Bij dergelijke volken was natuurlijk van een geregeld bestuur geen sprake. De stammen waren verdeeld in zoogenaamde honderdschappen, uit een honderdtal families bestaande. Bij het bestuur hiervan hadden de aanzienlijke geslachten veel invloed; uit hun midden werd in oorlogstijd de aanvoerder gekozen; alle gewichtige zaken werden echter door de volksvergadering behandeld, waar elke vrije Germaan toegang en recht van spreken had. In enkele stammen stond een koning aan het hoofd. Godsdienst. De Germanen waren heidenen; zij aanbaden in hun heilige bosschen de natuurkrachten, die zij zich als personen dachten. De opperste der goden was Wodan, wiens naam nog in den Woensdag voortleeft -r het blauwe uitspansel was zijn mantel, de zon zijn oog. Naast hem stonden de dondergod Don ar (Donderdag), de godin der vruchtbaarheid, Nerthus genaamd, Freya (Vrijdag) en anderen. Bovendien geloofden de Germannen aan het bestaan van tal van geesten, die de stroomen en bosschen bevolkten. Na den dood werden de dappere krijgers opgenomen in het Walhalla. ± 100 v. Chr. De Germanen nemen de plaats van andere bewoners, mogelijk Kelten, in. § 2 De Romeinsche tijd. De onderwerping aan Rome. Ongeveer een halve eeuw vóór het begin van onze jaartelling kwamen de Germanen aan den BenedenRijn in aanraking met de Romeinen, die sedert lang geheel Zuid-Europa beheerschten. Toen Caesar Gallië onderwierp (± 55 v. Chr.), stak hij ook over den Rijn, om eenige Germaansche stammen te tuchtigen. Het is niet zeker, of hij in deze streken geweest is; wel deelt hij in het werk, waarin hij zijn veroveringen beschreef, het een en ander mee over "de hier wonende volken. Eerst in den tijd van Augustus, die in 13 v. Chr. zijn stiefzoon Drusus naar deze streken zond, werden deze onderworpen. Vooral het eiland der Bataven werd door de Romeinen van veel belang geacht; de monden van den Rijn toch waren een goed uitgangspunt voor toohten 4 naar Brittannië; van daaruit kon men ook de volken langs Eems en Wezer gemakkelijk bestoken. De Romeinen zochten daarom de Bataven gunstig voor zich te stemmen; terwijl aan andere volken, zooals aan de Friezen, zware schattingen in ossenhuiden werden opgelegd, behoefden de Bataven onkel hulptroepen te leveren; zij werden bondgenooten van het Romeinsche • rijk genoemd. Toen na den slag in het Teutoburgerwoud (9 na Chr.) vele Germanen de Romeinen afvielen, bleven de Bataven trouw; van uit hun eiland trachtte Germanious de opgestane stammen weer te onderwerpen. Opstand der Friezen. Aanvankelijk gaf het bestuur der Romeinen geen reden tot ontevredenheid. Op den duur werd echter de toestand minder goed; hebzuchtige landvoogden maakten van de afgelegen ligging dezer landen misbruik om de bevolking te onderdrukken. Het gevolg hiervan was, dat tijdens de regeering van Tiberius de Friezen in opstand kwamen (28 na Chr.); zij brachten aan de Romeinen in het woud Baduhenna een zware nederlaag toe; eerst een twintigtal jaren later konden zij door Corbulo weer onderworpen worden; zij behielden echter naar het schijnt eenige zelfstandigheid, daar de Romeinsche troepen naar den Rijn terugtrokken. Opstand der Bataven. Gevaarlijker was de opstand der Bataven, die onder leiding van Claudius Civilis gebruik maakten van de verwarring, welke na den dood van Nero (68) in het Romeinsche rijk ontstond. In den troonstrijd tusschen Vitellius en Vespasianus verklaarde hij zich voor laatstgenoemde; zijn bedoeling was echter het Romeinsche juk af te werpen. Aanvankelijk bleef bij zelf op den achtergrond en liet hij den Kaninefaat Brinio den opstand leiden; weldra trad hij echter zelf aan het hoofd. Alle naburige stammen wist hij tot aansluiting te bewegen; de Romeinsche legioenen werden verslagen, Castra Vetera (bij het latere Xanten aan den Rijn gelegen) en Colonia Agrippina (Keulen) veroverd; tot diep in Gallië sloten de Kelten zich bij de Germanen aan. Toen echter de orde in het Romeinsche Rijk door Vespasianus hersteld was en Cerealis naar deze streken gezonden werd, keerde de krijgskans; tusschen de verbonden stammen brak oneenigheid uit, en na dappere verdediging werd Claudius Civilis tot het sluiten van een verdrag gedwongen, waardoor het gezag der Romeinen opnieuw bevestigd werd (70 na Chr.). 5 De gevolgen der Romeinsche heerschappij. Van de geschiedenis van deze streken is ons verder weinig bekend; alleen blijkt uit verschillende inschriften, vooral op grafsteenen in Brittannië en aan den Donau gevonden, dat de Bataven ook na den opstand in de Romeinsche legers hebben gediend. Uit het zwijgen der Romeinsche geschiedschrijvers valt overigens op te maken, dat hier weinig belangrijks zal zijn voorgevallen. Het staat vast, dat de bewoners hoe langer hoe meer de zooveel hooger staande Romeinsohe beschaving hebben overgenomen. Zij kozen zich vaste woonplaatsen; de landbouw werd een belangrijk middel van bestaan; allerlei werktuigen en nieuwe producten leerde men door de Romeinen kennen. Steden. Langs den Rijn waren een aantal versterkingen ontstaan, waaromheen de bevolking zich vestigde. Bij den Rijnmond lag Lugdunum Batavorum; op de plaats van het tegenwoordige Utrecht en Nijmegen vond men Trajectum en Noviomagum; ook bij Voorburg heeft, zooals opgravingen hebben aangetoond, een belangrijke Romeinsche nederzetting bestaan. Deze plaatsen waren door goede wegen verbonden, die veelal meteen als dijken dienst deden. Romeinsche oudheden. De heerschappij der Romeinen heeft in onzen bodem talrijke sporen achtergelaten. Bij lage eb heeft men op een tweetal plaatsen aan onze kust merkwaardige oudheden gevonden; ten westen van Katwijk de overblijfselen van den - zoogenaamden Brittenburg, mogelijk de Romeinsche sterkte Lugdunum Batavorum; bij Domburg vond men onder meer een 20-tal gebeeldhouwde steenen, die naar men meent door zeelieden, die een reis gelukkig hadden volbracht, aan de godin Nehalennia waren gewijd; zeer belangrijk zijn ook de vondsten te Voorburg, waar men van groote kazernes, en in Zuid-Limburg, waar men van landhuizen de grondslagen heeft teruggevonden. In onze musea vinden we Romeinsche oudheden van den meest uiteenloopenden aard, dikwijls van groote weelde en verfijnde beschaving getuigend; munten, albasten reukfleschjes, mantelhaken, beschilderde vazen, fijn besneden steenen, ja zelfs huidschrapers om in het bad te gebruiken en tangetjes om grijze haren uit te trekken1). Verval. Op den duur begon het Romeinsche rijk zwakker te worden. Reeds bij de komst der Romeinen hier te lande verkeerde Italië in verval; langzamerhand breidde zich dit ook over de andere deelen van het rijk uit. De bevolking ontwende aan hét gebruik der wapenen; voor de verdediging van het land vertrouwde men op de legioenen der grensvestingen, voor een belangrijk deel aangeworven uit die volken, die voortdurend het rijk trachtten binnen te dringen. 1) Zie voor dit alles den Gr. Platen-atlas bladz. 4, 5 en 6 met de daarbij geplaatste toelichting (KI. Platen-Atlas, bladz 3 en 4). 6 De vrije Germanen. Tegenover die verzwakte, ontzenuwde maatschappij stonden de Germaansche volken van over den Rijn, strijdlustig en krachtig, en begeerig hun woestenijen te verlaten om zich van vruchtbaarder streken in het Romeinsche rijk meester te maken. Na de mislukte pogingen der Romeinen om ook hen te onderwerpen, hadden zij voortdurend met het Romeinsche rijk in strijd geleefd; door de beter gewapende en geoefende legioenen werden hun invallen echter afgeslagen. Voortdurend namen deze volken in kracht toe, vooral doordat de verschillende stammen zich aaneensloten tot machtige volkenverbonden als die der Franken, Saksen en Goten. Eindelijk kwam de tijd, waarop het overwicht reeds aan hun zijde was, hoewel zij nog door het ontzag voor den Romeinschen naam in toom gehouden werden. De Volksverhuizing. Tegen het einde der 4de eeuw kwam de Germaansche wereld in geweldige beroering. Door een inval der Mongoolsche Hunnen opgedrongen, vestigden de West-Goten zich binnen het Romeinsche Rijk, dat zij door opstanden verontrustten; tot verdediging van Italië werden daarop de legioenen van den Rijn teruggeroepen (402). Reeds lang hadden de Germanen hierop gewacht; de bevolking, die zoo lang onder bescherming der Romeinen had gestaan, kon hen niet tegenhouden en een belangrijk deel van het Romeinsche rijk werd door de Germanen bezet. De Franken. Aan den Rijnmond was het Romeinsche gezag sedert lang aan het wankelen. Het eiland der Bataven werd herhaaldelijk door woeste Germanen overstroomd; een enkel Romeinsch veldheer wist gebruik te maken van de verdeeldheid der Germanen en hen weer over den Rijn te dringen, maar het terugtrekken der legioenen gaf hun eindelijk ook hier vrij spel. Wat er van de Bataven geworden is, is niet bekend; vermoedelijk zijn ze deels verdelgd, deels verdwenen onder de Franken1), die zich van hun eiland meester maakten en ook het tegenwoordige België en Noord-Frankrijk veroverden. De Saksen en de Friezen. In de oostelijke deelen van ons land, vooral over den IJsel, woonden voortaan de Saksen, wier noordelijkste woonplaatsen zich op het uiteinde van den Hondsrug, bij het tegenwoordige Groningen, bevonden. De Friezen daarentegen J) Zie voor de wapenen en kleeding der Franken lïg. 31—32 van den Grooten Platen-atlas (KI. PI. Kg. 21 en 22). 7 wisten zich niet alleen in hun moeilijk toegankelijke kuststreek achter hun meren en poelen staande te houden, maar zelfs hun gebied, belangrijk in zuidelijke richting uit. te breiden, zoodat hun zuidgrens door het Zwin, in het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen, werd gevormd. i 50 v. Chr. D3 Romeinen koman hier te lande. + 13 „ „ Da Bataven en Friezen worden onderworpen. 28 na Chr. Opstand der Friezen. 70 „ „ Opstand der Bataven onder Claudius Civilis. 402. De Romeinen trekken terug. Het land in het bezit van de Friezen, da Franken en de Saksen. §3. De eerste eeuwen na de Volksverhuizing. De toestand na de Volksverhuizing. Van de tijden na de Volksverhuizing zijn bijna geen berichten tot ons gekomen. Onder voortdurende oorlogen bleven de drie bovengenoemde volken naast elkaar bestaan. Onderling verschilden zij in menig opzicht; na zooveel eeuwen is nog aan de volkstaal en aan den bouw der boerenwoningen te zien, of men zich in Saksische, Friesche of Frankische streken bevindt. Standen. Aan den anderen kant was er naast veel verschil toch ook veel overeenkomst op te merken. Overal was de bevolking gosplitst in v r ij e n en o n v r ij e n; de eersten hadden aandeel in het bestuur; zij kwamen bijeen om recht te spreken. Aanvankelijk gold. onder hem de bloedwraak, zoodat de familieleden van den vermoorde den moordenaar mochten dooden; op den duur werd deze echter door het betalen van weergeld in de gelegenheid gesteld om zijn misdaad goed te maken. Niet alle vrijen stonden echter gelijk; de groote grondbezitters of edelen stonden het hoogst in aanzien; bij de Franken was het weergeld bij het dooden van een edelman tweemaal, bij de Saksen zelfs zesmaal zoo hoog als dat der vrijen. Onvrijen. Naast de vrijen vond men een talrijke klasse van onvrijen. Tusschen dezen bestond weer verschil; de toestand der 1 ij feigenen was veel slechter dan die der hoorigen. De eersten, meestal krijgsgevangenen of afstammelingen daarvan, werden tot den inventaris der hoeve gerekend en dus op één lijn gesteld met ploegos en huishond. Doodde men een lijfeigene, dan was men enkel 8 verplicht de schade aan den heer te vergoeden. Een hoorige was daarentegen een pachter, die wel is waar zijn hoeve niet mocht verlaten en van de opbrengst een v>ste som aan den heer moest afstaan maar toch als mensen beschouwd werd. Zijn weergeld was meestal de helft van dat der vrijen. Grondbezit. In één opzicht vooral had de Volksverhuizing groote veranderingen teweeggebracht. De Romeinsche steden waren verlaten, landbouw en veeteelt ^are,^Je6r fmgf n»d<*élen van bestaan geworden. De grondbezitters woonden te midden van hun landernen in den zaalhof, die nog zeer eenvoudig ingericht, van hout opgetrokken en met riet bedekt was. Alleen het bouwland was verdeeld de weiden de bosschen en de heiden vormden de almenden, welke aan alle bewoners der mark, zoo heette een verzameling van hoeven, behoorden. Nog herinneren de Drentsche m a r k e-gronden en de meent bjj.de Gooische dorpen aan de tijden, toen alleen het bouwland bijzonder eigendom was, terwijl de weiden, bosschen en heiden aan alle dorpsbewoners behoorden. De Franken onderwerpen het geheele land. Van de drie volken was het Frankische weldra het machtigst; hun koning Cl o vis (± 500) onderwierp het geheele tegenwoordige Frankrijk. Zijn opvolgers wilden hun macht ook in het Noorden uitbreiden, maar dit viel hun niet gemakkelijk, daar deze moerassige streken licht te verdedigen waren; de Friezen en Saksen streden wakker voor hun onafhankelijkheid; de kracht van het Frankische rijk werd bovendien door burgeroorlogen gebroken. Dit werd anders, toen de Karolingen zich als hofmeier naast do Frankische koningen plaatsten en eerlang hun plaats innamen (751). Karei Martel en Pepijn de Korte breidden hun macht voortdurend uit en onder Karei de Groote (768—814) werden eindelijk de Friezen en Saksen na hardnekkig verzet onderworpen1). Het Christendom. Door de Volksverhuizing was met de beschaving ook het Christendom, dat inden Romeinschen tp hier binnengedrongen was, uitgeroeid. Toen Clovis zich echter tot het Christendom bekeerde en vele Franken zsgn voorbeeld volgden, begon het Kruis zich weer in deze streken te vertoonen'. Frankische zendelingen trachtten, door hun vorsten krachtig gesteund, ook de Friezen en Saksen voor het Christelijk geloof te winnen. Zij werden evenwel zeer vijandig ontvangen; vooral de Friesche koning Radboud, een tijdgenoot *) Een Saksisohe burcht bjj het üddeler meer is afgebeeld in Gr PI Fi» 28—29 £T an6 i» rfê? ™L IWezen zie Gr. PI. Fig. 14-27. Voor de Franken! zie men Sfig. 30—32 (KI. Platen-atlas Fig. 19 en 20). 9 Tan Karei Martel, toonde zich een heftig vijand van de nieuwe leer; niet ten onrechte vreesden de Friezen en Saksen, dat het aannemen van het geloof der Franken op den duur ook hun vrijheid in gevaar zou brengen. Angelsaksische zendelingen. Beter dan de Frankische zendelingen werden Angelsaksische predikers ontvangen. Omstreeks 700 predikte hier Willebrord, die tal van heidenen bekeerde en bisschop van Utrecht werd. Ten noorden van den Rijn bleef het getal Christenen zeer gering en nog een halve eeuw later viel Bonifatius, die door de bekeering van groote deelen van Duitschland den naam van apostel der Duitsehers heeft gekregen, bij Dokkum als slachtoffer van zijn ijver (754). Eerst na de onderwerping der Friezen en Saksen door Karei do Groote werden beide volken, vooral door geweld, voorgoed voor het Christendom gewonnen. Heidensche gebruiken. De predikers traden met groote behoedzaamheid op en poogden aanknoopingspunten te vinden tusschen het heidendom en den Christelijken godsdienst om den overgang gemakkelijker te maken. Christelijke feestdagen werden in de plaats van heidensche feesten gesteld, zooals het Kerstfeest voor het oude Joelfeest ter eere van Wodan. Aan oude gebruiken werd een Christelijke beteekenis gegeven; het St-Nicolaasfeest is b. v. een herinnering aan Wodan; de gebruiken op Paschen, Driekoningen en St.-Jan herinneren evenzeer aan den. heidenschen tijd. Gevolgen. Voor de bevolking had het veldwinnen van het Christen¬ dom gezegende bevolgen. De zeden werden zachter ; het lot der onvrijen werd verbeterd. De zendelingen, die uit meer beschaafde landen kwamen, stonden in kennis verre boven hun bekeerlingen; van hen ontving men leiding bij het aanleggen van dijken en het ontginnen van het land; zij stonden de bevolking in alles met raad en daad ter zijde. 400 — U • 775 Onrustige tjjd. Strijd tusschen de Franken, Friezen en Saksen, i 700 Willebrord bisschop van Utrecht. 754 Bonifatius bij Dokkum gedood. §4. Karei de Groote en zijn opvolgers. Herstel der orde. De onderwerping der Friezen en Saksen schonk. eindelijk aan deze streken de zoozeer gewenschte rust. Krachtig werd de orde gehandhaafd; voor het eerst sedert den val van het Romeinsche 10 rijk genoten de bewoners van deze streken de voordeden van een geregeld bestuur. Inrichting van het bestuur. In een rijk als het Frankische was het houden van algemeene volksvergaderingen natuurlijk een onmogelijkheid. Op de rijksvergadering, welke tweemaal 's jaars op afwisselende plaatsen gehouden werden, verschenen behalve de vrijen uit den naasten omtrek alleen aanzienlijken, met wie de koning de belangen van het rijk besprak en de wetten (capitulariën) vaststelde. Het rijk bestuurde hij met zijn ambtenaren. In het gebied der oude stammen, de gouw, (Kinhem = Kennemerland, Felua = Veluwe, Batua = Betuwe), voerde een graaf het bewind; hij inde de belastingen, zorgde voor de rechtspraak en voerde de gewapende mannen (den heerban) in den krijg aan. Niet langer kwamen dus de vrije mannen der gouw bijeen om over bestuurszaken te beslissen; in de marken, die ongeveer het gebied der tegenwoordige gemeenten omvatten, werd de rechtspraak niet meer door alle vrijen, maar door een ambtenaar, den lateren schout, met diBns bijzitters, de schepenen, uitgeoefend. Karei was een krachtig vorst, die geen twisten in zijn rijk duldde, maar evenmin toeliet, dat zijn ambtenaren het volk verdrukten; gedurig reisden zendgraven het land door om te zien of alles goed ging en of de bevelen van den vorst stipt nageleefd werden. Het leenstelsel. De macht van Karei de Groote was veel grooter dan die van de eerste Frankische koningen. Dit dankte hij vooral aan den steun van de aanzienlijken, die hij nader aan zich wist te verbinden door hun groote stukken land, soms koninklijke goederen, soms ook bezittingen der kerk, in leen te geven. Als leenman waren zij door een leeneed tot trouwen steun aan den schenker (leenheer) verplichtl), Soms ook werd in plaats van land het jachtrecht in een bepaalde streek of het ambt van graaf als leen weggeschonken. Van groote beteekenis was voorts, dat aan den leenman dikwijls het recht werd geschonken om zelf belasting te heffen en recht te spreken, zoodat de streek aan het gezag der graven onttrokken werd (immuniteit). Kwam hij zijn plichten niet na, dan verloor hij echter zijn leen; bij zijn dood viel het aan den leenheer ') Gr. PI. Fig. 53 ; KI. PI. Fig. 35. 11 terug. Zoolang men dit streng wist vol te houden, verschafte het leenstelsel den vorst den steun der leenmannen; later, toen de leenen erfelijk werden en de vorst te zwak was, om trouwelooze leenmannen af te zetten, leidde het tot ontbinding van het rijk. Bloei van het rijk. Hoewel Karei de Groote vele oorlogen voerde, heerschte in het land zelf rust, zoodat de mensohen zich ongestoord aan hun werk konden wijden Onder zijn voorgangers waren hier weer plaatsen ontstaan, o. a. Trecht en Dorestad. zooals de munten bewijzen, die daar geslagen zijn. Nu kwamen deze plaatsen tot bloei; handel en nijverheid ontwikkelden zich; het Fnesche laken was over geheel Europa, zelfs in Brittannië en Oost-Europa, een gezocht handelsartikel. Ook voor landbouw en veeteelt deed Karei veel. Op zijn landgoederen deed hij proeven nemen met nieuwe methodes om het land te bebouwen (het drieslagstelsel); daar zag men nieuwe gewassen, vruohten en diersoorten; boter en kaas werden belangrijke uitvoerartikelen. De Romeinsche wegen werden hersteld, kanalen gegraven, bruggen gebouwd. Het muntwezen, tot dusver door den adel uitgeoefend, werd nu door hem beter geregeld; op de munten stond voortaan zijn naam1). Beschaving. Hoewel Karei vóór alles krijgsman en staatsman was, trokken ook kunst en wetenschap zijn aandacht. Nog herinnert op het Valkhof te Nijmegen, waar hij een paleis liet bouwen, de Karolingische kapel aan den bloei der bouwkunst in zijn tijd2). Hoewel hij zelf pas op lateren leeftijd schrijven leerde, zoodat hij de stukken sleohts met zijn handmerk onderteekende, beschermde hij toch de wetenschap, riep groote geleerden aan zijn hof en liet zelfs de oude wetten en volksliederen, die verloren dreigden te gaan, op schrift brengen. Verzwakking. Na den dood van den grooten vorst, die in 800 door den paus tot keizer was gekroond, bleek echter zijn opvolger, Lodewijk de Vrome (814—840), niet de man om een dergelijke reusachtig rijk te beheerschen. De grondbezitters, wier macht door het leenstelsel zeer was toegenomen en die veelal zelf recht spraken en belasting maen (ïmmunroen.), js.wa.meu mou ">"g™ tingen na, zonder dat de vorst het waagde de leenen in te trekken. ) Zie den „reuzentoren" in Fig. 37 en 39. Ook de kapel (Fig. 38) is^hoogstwaarschijnlijk door Karei de Groote gebouwd. Zie verder Fig. 36. (KI. PI. Fig. ib—ZS.) 12 durende twisten, die het aanzien der kroon zeer deden dalen. Deze twisten duurden ook na den dood van den keizer voort, totdat de zonen eindelijk bij het Verdrag van Verdun het eens werden over de verdeeling van het rijk, dat in drie stukken, West-, Middenen Oost-Frankenland uiteenviel (843). Invallen der Noormannen. Al deze twisten bemoeilijkten natuurlijk de verdediging van het rijk. Reeds tegen het einde van de regeering van Karei de Groote hadden Noorsohe vrijbuiters zich op onze kusten vertoond1). De verzwakking van het rijk werkte natuurlijk den zeeroof in de hand; de woeste Noormannen landden bovendien op de kusten van het Frankische rijk, zeilden de rivieren op en plunderden zelfs steden, die diep in het binnenland gelegen waren. Vooral deze streken hebben vreeselijk geleden; handelssteden als Tiel, Dorestad en Nijmegen werden herhaaldelijk geplunderd; Noorsche vorsten hebben zelfs een tijdlang belangrijke deelen van ons land beheerscht. Zoo stond Friesland geruimen tijd onder den Noorman Godfried, die de bewoners op ergerlijke wijze onderdrukte en als onafhankelijk vorst optrad, tot hij eindelijk verraderlijk werd omgebracht. Ook na zn'n dood bleef de toestand vrijwel gelijk; de bisschop van Utrecht werd herhaaldelijk uit zijn bisdom verdreven. Eerst tegen het jaar 1000, toen in het Noorden de toestand ordelijker werd en ook het Christendom daar Werd ingevoerd, kwam aan hun rooven een einde. Deze streken komen aan Duitschland. Sedert het verdrag van Verdun behoorden deze streken bij Midden-Frankenland en wel bij dat deel, dat weldra Lotharingen genoemd werd. Dit werd een twistappel tusschen Oost- en West-Frankenland; bij het verdrag van Meersen (870) werd het grootendeels aan het Oosten toegewezen. Daarmee was de zaak nog niet beslist, maar eindelijk werd Lotharingen door Hendrik I als een hertogdom voorgoed bij Oost-Frankenland of Duitschland gevoegd (925). 768—814 Karei de Groote. Onderwerping der Friezen en Saksen. fl|plÉ| ± 814—± 1000 Invallen der Noormannen. 843 Verdeeling van het BVankisohe rijk te Verdun. 870. Deze streken komen bij Midden-Frankenland, later bij Duitsohland (925). J) Zie Fig. 41 van den Gr. Platen-atlas. (KI. Pi. Fig. 29). Verg. ook Fig. 243 van den Gr. Platen-atlas Alg. Gesch. (KI. PI. Fig. 125). Achter aan de reohterzijd» (stuurboord!) het roer. 13 § 5. De daling der keizerlijke macht. De graven. Inmiddels was er in den toestand dezer landen een eigenaardige verandering gekomen: de graven werden van ambtenaren vorsten. Verschillende redenen droegen hiertoe bij. De grafelijke macht erfelijk. Onvoorzichtig genoeg had de vorst de graven, aan wie het bestuur der 'gouwen was opgedragen, uit de groote grondeigenaars gekozen en hun bij wijze van belooning stukken land in hun gouw in leen gegeven. Met deze leenen ging dan ook het ambt van graai vrij geregeld op den oudsten zoon over: alleen in enkele gevallen, b. v. als er twist over de opvolging was, trachtte de vorst nog tusschenbeide te komen, maar meestal zonder succes. De band tusschen keizer en volk verslapt. Ook door den nood der tijden werd de positie der graven versterkt. Tijdens de aanvallen der Noormannen zocht de bevolking tevergeefs bij den keizer bescherming. Alleen de graven konden die verschaffen en tal van vrijen boden hun bezittingen den eraaf aan om ze als leen terusr te ontvaneren. iTia/iht Ha orra.vfm ïiitiov-ihrnid • v.ii mn.»kt,fin aifih mfit, crowulrl van naburige gouwen meester of verkregen deze langs den weg van huwelijk of erfenis. Zoo ontstonden groepen van gouwen, graafschappen, die bij . den dood van den graaf geregeld op den oudsten zoon overgingen ; de graven werden in plaats van ambtenaren vorsten, vooral in afgelegen streken als de onze. Vlaanderen. Enkele der voor ons belangrijkste graafschappen zullen we nader bespreken. Zoo was ten zuiden van de Schelde door den koning van Frankrijk een markgraaf met het bewaken der kust tegen de Noormannen belast; daar ontstond uit een aantal gouwen het graafschap Vlaanderen. Kennemerland. Een dergelijke positie nam verder naar het noorden de graaf van Kennemerland in.; op het einde der 9de eeuw bestuurde hier een zekere graaf O e r o 1 f, wiens nakomelingen, meestal Dirk geheeten, hun grondbezit in hun gouw steeds uitbreidden en ook de 14 aangrenzende gouwen aan den mond van Rijn en Maas wisten te verkrijgen. Zij woonden in de duinstreek, vooral te Haarlem, Leiden en 's Gravenzande; hun land werd aan de oostzijde door een gordel van veenmoerassen tegen aanvallen gedekt. Holland. Hun staatje nam zeer in beteekenis toe onder Dirk III (-£- 1000), die een moerassige streek langs de Merwede, Holland geheeten, veroverde, hier schatting eischte van voorbij varende schepen, en dit gebied zoowel tegen den bisschop, wien het land eigenlijk behoorde, als tegen den hertog van Neder-Lotharingen, die het eigenmachtig tolheffen op den Rijn niet kon toestaan, wist te verdedigen (Slag bij Vlaardingen, 1018). Later ontstond hier Dordrecht, dat door zijn gunstige ligging spoedig een handelsstad van beteekenis werd. Opkomst van Gelre. Oostwaarts grensde het graafschap aan het bisdom Utrecht, waarop wij nader terugkomen; nog verder oostwaarts lag Gelre. Het laatste ontstond uit een aantal gouwen, nl. Zutfen, Teisterbant, de Veluwe, en Gelre, het laatste aan de Maas, om het tegenwoordige Roermond gelegen, welke in 1138 vereenigd werden. De graaf, wiens land aan de oostzijde open lag, wist zich echter niet zoo vroeg als Holland aan het gezag van den keizer te onttrekken. Nijmegen b. v. stond nog lang onder het direct gezag van de keizers, die herhaaldelijk op den ouden burcht verblijf bielden. Ook bleven enkele edelen, de bannerheeren, zoo goed als onafhankelijk van den graaf. Friesland. In het noorden had een Saksisch gravengeslacht bijna geheel het tegenwoordige Groningen, Friesland en Drente onder zijn gezag gebracht. Lotharingen. Onder dergelijke omstandigheden was de taak van de hertogin van Lotharingen, die namens den keizer hier het oppergezag moesten uitoefenen, zeer moeilijk. Ook op hen kon trouwens de keizer niet rekenen; herhaaldelijk poogden zij zich met hulp van Frankrijk van Duitschland los te maken. Het hertogdom werd daarom op den duur in twee deelen, Opper- en Nede r-L otharingen, verdeeld; steeds moeilijker viel het aan de hertogen om hün gezag door de graven te doen erkennen; eindelijk ging de titel van hertog van Neder-Lotharingen over op den graaf van Leuven, die zioh voortaan hertog van Brabant noemde, maar over de andere graven geen gezag meer kon uitoefenen. Met het centraal gezag was het hier gedaan. 15 De bisschoppen. Het gezag der keizers dreigde op deze wijze i» deze streken geheel te gronde te gaan. Daar zij aan de erfelijkheid der leenen echter niets konden veranderen, zochten zij ten minste bij wijze van tegenwicht het gezag van die leenmannen te vergrooten, wier macht niet erfelijk was geworden. Dit waren de* bisschoppen, aanvankelijk alleen met het kerkelijk bestuur in een landstreek belast; zij werden door den keizer benoemd en kregen in hun bisdom belangrijke streken te besturen. Natuurlijk zorgde de keizer er voor trouwe dienaars op de bisschopszetels te plaatsen; niet zelden werd op trouw en op geschiktheid om het land te regeeren meer acht geslagen dan op kennis van kerkelijke zaken. De bisschoppen kregen langzamerhand geheel dezelfde rechten als de graven in hun graafschappen; zij inden belastingen en lieten in hun naam recht spreken. Het bisdom Utrecht. In deze streken was vooral de macht van de bisschoppen van Utrecht en van Link zeer groot. Tijdens de regeering van keizer Hendrik III (± 1050) bezat de bisschop reeds het Nedersticht, dat in hoofdzaak de tegenwoordige provincie Utrecht met het Gooi omvatte; Overijsel (het Oversticht), Drente en een deel van Groningen werden hem, voornamelijk door genoemden vorst er bij geschonken. Hendrik IV voegde aan het gebied van den bisschop nog Friesland en zelfs Holland toe, dat de kerkvorst evenwel tevergeefs op het Kennemer gravengeslacht zocht te veroveren. Tooh was op deze wijze door de gunst der keizers het bisdom Utrecht op het eind der 11de eeuw het machtigste geworden van de staatjes, die men in deze streken aantrof. Trouw stond daarvoor de bisschop den keizer ter zijde; toen Hendrik IV in strijd met paus Gregoriüs VII geraakte, was de bisschop van Utrecht een zijner ijverigste bondgenooten, die het zelfs waagde den paus in den ban te doen. De investituur-strijd. Juist in die dagen betwistte de paus echter aan den keizer het recht om bisschoppen, die toch eigenlijk kerkelijke ambtenaren waren, te benoemen. Dit had een langdurigen strijd, den investituur-strijd, ten gevolge, waarin de overwinning ten slotte aan den paus bleef; bij het Concordaat van Worms (1122) toch werd de keuze der bisschoppen opgedragen aan de voornaamste geestelijken (kanunniken) van het bisdom. Voor den keizer was dit een groot verlies; niet langer kon 16 hij een trouw dienaar op den bisschopszetel plaatsen en daardoor zijn gezag in deze streken handhaven. Achteruitgang. Ook voor de macht van - den bisschop werkte de nieuwe regeling slecht, daar hij voortaan niet meer op den steun van den keizer kon rekenen. Veelal waren ze niet met het zwaard tegen htm buren opgewassen en al mocht een enkelen keer de bedreiging met den banvloek een tegenstander ontwapenen, op den duur verloor ook dit wapen zijn kracht. Daarbij kwam, dat de bisschopskeuze vaak tot twisten leidde, waarvan de buren gebruik maakten om het bisdom te berooven. Vele bisschoppen voerden bovendien een slecht geldelijk beheer en lieten bij hun dood het bisdom, dat toch niet aan hun familie bleef, achter, beladen met schulden. De stad Utrecht was zeer onrustig; ook zocht de geestelijkheid de macht van den bisschop te beperken. Op den duur gingen aan de westzijde het /Gooi, Amstelland en Woerden verloren; aan de oostzijde de Veluwe, waardoor de samenhang der deelen van het Sticht verbroken werd. Drente, Groningen en Friesland werden ten slotte zoo goed als zelfstandig. Zoo komt het dat het bisdom Utrecht, dat een tijdlang bestemd scheen geheel ons land te omvatten, op den duur door de andere staten is overvleugeld. §6. De opkomst van Holland. Grensoorlogen. De tijd, waarin de graafschappen opkwamen, was voor deze landen een tijd van voortdurenden strijd. Ook Holland kreeg ruimschoots hiervan zijn deel. Zoo maakten zoowel de graven van Holland als die van Vlaanderen aanspraak op de zuidelijke rij der Zeeuwsche eilanden tusschen de Hont en de toenmalige Schelde gelegen (Zeeland bewester Schelde); een langdurige strijd was hiervan het gevolg. Tal van tochten werden voorts ondernomen tegen de Friezen, die op hun beurt tal van malen Kennemerland afstroopten en met rijken buit in hun waterland terugkeerden, waar' zij aan de graven geduchten tegenstand konden bieden. De pogingen om West-Friesland te onderwerpen leidden bovendien tot 17 menigen krijg met den Bisschop, die zooals wij vroeger zagen ook rechten op Friesland bezat. Kruistochten. En alsof dit alles nog niet voldoende was, trokken sommige graven als Floris III en Willem I als kruisvaarders op om het Heilige Land te veroveren; de eerste kwam te Antiochië om het leven (1190), de tweede onderscheidde zich bij de verovering van Damiate aan den Nijlmond (1219). Willem II. Het was geen wonder, dat onder dergelijke omstandigheden Holland slechts langzaam in beteekenis toenam. Eerst in de tweede helft der 13de eeuw trad het meer op den voorgrond: Willem II, die door begunstiging der opkomende steden zijn positie versterkte (zie pag. 24) liet zich zelfs met grootsche plannen in. Duitschland werd in die dagen door partijtwisten verscheurd (Welfen en Hohenstaufen); op aanzoek der Welfisohe partij plaatste hij zich als tegenkoning tegenover de Hohenstaufen. Hij verkreeg den titel van Roomsenkoning1) en verwierf in de Rijnstreek eenig gezag. Kort vóórdat hij zich tot keizer zou laten kronen, sneuvelde hij echter in 1256 tegen de West-Friezen (Zie Fragment H). Hij staat bekend als de stichter van 's-Gravenhage, waar hij een jachtslot door een steenen gebouw verving; de oudste gebouwen op het Binnenhof zijn van hem afkomstig; de ridderzaal is door zijn zoon gebouwd 2). Floris V. Bij zijn dood was zijn zoon Floris V nog te jong om zelf de regeering te voeren. Weldra bleek hij echter een sluw en doortastend vorst, die op allerlei wijzen zijn macht uitbreidde. In de eerste plaats deed bij dit ten koste zijner buren. WestFriesland, dat in deze dagen door groote watervloeden van het overige Friesland gescheiden was, en dus van daaruit niet zoo gemakkelijk gesteund kon worden, werd door hem onderworpen; door het bouwen van sterke sloten beheerschte hij voortaan het land. Het bisdom Utreoht, welks geldmiddelen in droevigen staat verkeerden, geraakte geheel onder zijn invloed; hij bezette de voornaamste sterkten; het Gooi werd aan Holland getrokken; voorname Stiohtsche leenmannen, b. v. de heeren van Amstel en Woerden moesten hem als leenheer erkennen. *) Zie zijn zegel als zoodanig Gr. Platen-atlas: Fig. 50; KI. PI. Fig. 30. ») Zie Gr. PI. Fig. 54. De gebouwen van Willem II liggen hierachter. Een munt van Floris V ia afgebeeld in Fig. 48. KI. PI. Fig. 33 en 36. De Boer, Leerboek I a 18 Binnenlandsche staatkunde. Ook binnen zijn graafschap breidde hij zijn macht uit, waarbij hij steun zocht bij de lagere standen, die hij tegen den adel beschermde ; aan de steden gaf hij veel rechten, ook al om in hen een tegenmacht tegen den adel te vormen. Zijn edelen leden zeer onder zijn willekeur; hun vrije bezittingen werden tot leenen gemaakt . Zijn val. Toen Floris V zich ook den Engelschen koning Eduard I tot vijand had gemaakt, door zich bij Frankrijk aan te sluiten, moedigde deze de edelen aan in hun plannen tegen den graaf; Floris werd op verraderlijke wijze gevangen genomen en naar het slot te Huiden gebracht. Tevergeefs beproefden de edelen echter den graaf weg te voeren; toen hij op het punt was door het volk bevrijd te worden, brachten zij hem om het leven (1296). Uitsterven van het stamhuis. Zijn zoon Jan I regeerde slechts drie jaar; na zijn dood (1289) verviel het graafschap aan een verwant huis, het Henegouwsche. Vlaanderen. Onder de staatjes in het Zuiden namen naast het bisdom Luik, dat in vele opzichten met Utrecht vergeleken kan worden, Vlaanderen en Brabant de voornaamste plaats in.> Vooral Vlaanderen, in tegenstelling met bijna alle andere Nederlandsche gewesten grootendeels een leen van Frankrijk, was door handel en industrie tot bloei gekomen. De handel had zich vooral in Brugge ontwikkeld, dat langs het Zwin gemakkelijk te bereiken was en de plaats werd, waar koopwaren uit Noord- en Zuid-Europa aangebracht en geruild werden. Naast den handel was tevens een zeer belangrijke nijverheid ontstaan; ruwe wol, meestal uit Engeland afkomstig, werd in de Vlaamsche steden Gent, Brugge en Yperentot laken verwerkt. Brabant. Over de opkomst van Brabant spraken wij reeds (bladz. 14). Ook dit staatje was in talrijke grensoorlogen gewikkeld, aan het einde der 13de eeuw werd na hevigen strijd met Gelre (slag bij Woeringen1) 1288) het hertogdom Limburg door den hertog van Brabant veroverd. 1018 Dirk III wint den slag bi) Vlaaidingen. 1138 Gelre ontstaat door vereeniging van verschillende gouwen. . 1190 Floris III sterft te Antiochië. 1219 Verovering van Damiate door Willen I. 1256 Willem II sneuvelt tegen de West-Friezen. 1288 Slag bij Woeringen. Brabant verovert Limburg. 1296 Dood van Floris V. 1299 Einde van het Hollandsche Huis. •) Gr. Platen-atlas: Fig. 62. 19 § 7. Maatschappelijke toestand in den Riddertijd. Dienstadel. Naarmate de graaf zijn macht had uitgebreid en van ambtenaar vorst was geworden, had hij het eigenlijke bestuur aan onder hem staande ambtenaren moeten opdragen. Deze, de baljuwen en schouten, zagen zich voor hun diensten door schenking van tal van leenen beloond, evenzoo die grondbezitters, die den graaf in den krijg als ruiter (ridder) volgden. Zoo ontstond er een stand van voorname lieden, de edelen, die den graaf bij het bestuur en bij de verdediging van het graafschap ter zijde stonden, zijn omgeving vormden en door hem over alle gewichtige zaken geraadpleegd werden. Zij noemden zich naar hun woonplaats of naar hun ambten, die weldra erfelijk werden; de schout van Amstel b. v. noemde zich heer van Amstel en vergat, dat hij ambtenaar van den bisschop geweest was; in Holland waren de heeren van A r k e 1, van Wassenaar, van E g m o n d, van Teylingen en van Brederode, om slechts enkele te noemen, zoo machtig, dat de graaf alle redenen had om hen te ontzien. Men noemt den tijd, waarin de edelen zulk een voorname rol speelden, den riddert ij d. Inrichting van een'kasteel. In dergelijken woeligen tijd moesten de woningen der edelen natuurlijk geschikt zjjn om den vijand het hoofd te bieden. Eerst waren zij van hout opgericht, later werden zij echter van steen opgetrokken. Van het kasteel de Brederode zijn nog belangrijke bouwvallen over, die ons een denkbeeld geven van den ouden toestand. Het kasteel was door breede, diepe grachten omgeven; over een lange brug kwam men aan de voorpoort, die gemakkelijk verdedigd kon worden; een tweede brug voerde van daar naar het eigenlijke kasteel, dat van sterke ringmuren en torens voorzien was. Daar het buskruit nog onbekend was en belegeraars met hun slingerwerktuigen alleen zware steenen en pijlen in het kasteel konden werpen of hoogstens na het dempen der slotgracht met eem ram den muur konden beuken, was de edelman in zijn sterkte vrij veilig1). Wapenen. Ook daarbuiten had hij niet veel te vreezen. Door een maliënkolder, later door een kunstig gesmeed ijzeren harnas, werd hij beschermd tegen de pijlen en speren der vijanden. Het hoofd werd met een helm bedekt, waarin later een vizier aangebracht werd; tegen het einde der middeleeuwen werd ook het paard van een ijzeren pantser voorzien. Ook buiten zijn burcht was de edelman dus betrekkelijk veilig, vooral als kg te strijden had met slecht gewapende boeren *). ») Zeer eenvoudig alleen uit een ringmuur bestaande, is de Burcht van Leiden (Gr. PI. Fig. 42, 43). Voor de inrichting van een kasteel zie Fig. 55—68; Vergel. ook Fig. 44. KI. PI. Fig. 37—39. a) Voor de ontwikkeling der wapenrustingen zie Fig. 52, 62, 64—66 met daarbij geplaatste toelichting. KI. PI. Fig. 43—45. 20 Levenswijze. Wapenoefeningen en jacht waren de voornaamste bezigheden van den edelman. Lezen of schrijven kon hij meestal niet; werken achtte hij beneden zich. Tijdens de Kruistochten scheidden de aanzienlijken zich nog meer van het gewone volk af; de rid derstand vormde zich. waartoe men alleen dan kon behooren, als men niet voor zn'n brood werkte. De aanstaande ridder verliet meestal reeds vroeg zijn. ouders en leerde als edelknaap hoofsche manieren en het gebruik der wapenen; als schildknaap volgde hjj daarna een edelman in den strijd. Had hij zich voldoende onderscheiden, dan kon Hij in den ridderstand worden opgenomen; dan legde hij den eed af te zullen strijden voor de Kerk en voor weduwen en weezen; daarna werd hem het zwaard aangegord en de sporen vastgegespt. Soms waren er ook andere plechtigheden aan verbonden, o. a. een nachtwake in de kerk en de eigenlijke ridderslag; eerst met de hand, later met het plat van het zwaard. Het , leven van den edelman was naar onze begrippen vrij eentonig; de kasteelen waren ongerieflijk en somber; eerst na de Kruistochten trachtte men de holle zalen door uit het Oosten meegenomen wandtapijten, door glasvensters en allerlei meubelen meer behaaglijk in te richten. In den zomer gaven schitterende tournooien gelegenheid ook buiten den strijd zijn krachten te oefenen; in den winter was de eenigste afwisseling soms de komst van een minnezanger, die de lange avonden kortte met het voordragen van ridderromans1). Invloed der Kruistochten. Tijdens de Kruistochten kwam het ridderwezen tot vollen bloei. Ook uit deze streken trokken tal van edelen naar het Oosten om in dienst der Kerk avonturen te zoeken, en buit te behalen. Enkelen hebben daar fórtuin gemaakt; een Vlaamsche graaf werd zelfs keizer van het Latijnsche Rijk, dat te Constantinop&l werd gevestigd. Maar voor den welstand van den adel zijn de Kruistochten zeer nadeelig geweest. Vele lijfeigenen trokken ook naar het Oosten en verwierven de vrijheid; vele edelen hadden geld noodig om hun uitrusting te betalen; zij stelden daarom hun lijfeigenen in de gelegenheid zich vrij te koopen. Hun bezittingen daalden in waarde door gebrek aan werkkrachten; vele edelen zijn door de Kruistoohten ten gronde gericht. *) Het plechtige aangorden van het zwaard, dat bjj den ridderslag het gewichtigste oogenblik was, ziet' men afgebeeld in Pig. 59. Voor een valkenjacht zie men Fig. 60, voor een tournooi in het einde der 14de eeuw Fig. 61; voor de voordracht van een ridderroman Fig. 63. KI. Pi. Fig. 40—46. 21 De kloosters. Ontwikkéling moest men bij den adel niet zoeken; wel werd deze bij de geestelijkheid aangetroffen, vooral in de kloosters» Daarin hadden zich velen teruggetrokken, die, afkeerig van het ruwe leven dier dagen, zich aan godsdienstige overpeinzingen en studie wilden wijden. De kloosters, die onder een abt of een abdis stonden en daarnaar a b d ij genoemd werden, ontvingen van de geloovigen veel lanc ten geschenke, waarop talrijke lijfeigenen woonden, die onder leiding der geestelijken het land bebouwden. Het voornaamste gebouw van een klooster was natuurlijk de kerk; daarbij vond men behalve de woning van den abt een slaapzaal en een eetzaal voor de monniken ; later kregen deze afzonderlijke cellen. Bij het eigenlijke klooster behoorden verder allerlei gebouwen, voorraadschuren enz.; het geheel werd gewoonlijk door muren en grachten omgeven om in tijd van nood verdedigd te kunnen worden1). Beteekenis der kloosters. Veel had de bevolking dezer streken aan de kloosters te danken. De monniken stonden, haar in allerlei zaken ter zijde; zij gaven raad bij het aanleggen van dijken en wegen; zij zorgden voor onderwijs en verleenden hun hulp bij het opstellen van brieven, rekeningen en gerechtelijke akten; zij toch waren de eenigen, die lezen en schrijven konden. In die tijden van ruw geweld boden alleen de kloosters een gelegenheid voor studie aan; in de kloosterbibliotheken werden de werken der oude schrijvers bewaard; de monniken teekenden in hun kronieken de gebeurtenissen van hun tijd op; vooral de abdij van Egmond is beroemd door haar beteekenis voor de beschaving van deze streken. Kerkelijke kunst. Ook op het gebied der kunst blijkt de groote beteekenis der Kerk in die dagen. De kerkgebouwen werden eerst in den Romaansehen of rondboogstijl opgetrokken; na de Kruistochten moet deze langzamerhand voor den Gothischen of spitsboogstijl plaats maken. De grootsche kerkgebouwen d»r Middeleeuwen wekken nu nog bewondering; de gevels waren dikwijls rijk met beeldhouwwerk versierd ; ook de inwendige versiering gaf den kunstenaars werk, zooals de gebeeldhouwde koorbanken, de geschilderde glasruiten en allerlei kerksieraden ons bewijzen *). Opkomst der steden. Reeds vroeg hadden zich op plaatsen, waar een burcht of klooster veiligheid waarborgde, of waar de gunstige lijding handel in het leven riep, vrijen en lijfeigenen neergezet. !) Gr. Platen-atlas: Kg. 68 en 69. Vergel. ook Kg. 108 en 109. KI. Pi. Kg. 47,48. Zie ook de kloosters in Fig. 49. *) Gebouwen in Romaansehen stijl ziet men afgebeeld op bladz. 33; Gothische kerken op bladz. 34—36; zie verder bladz. 37 en 38 en de daarbij geplaatste toeBénting; KI. PI. bladz. 19—21. 22 Tijdens de Kruistochten nam het getal dezer vestigingen toe evenals haar beteekenis; de aanraking met vreemde volken riep een levendigen handel in het leven; ook de nijverheid begon zich krachtig te ontwikkelen en deze bezigheden konden het best in de steden worden uitgeoefend. Vrijgelaten of ontvluchte lijfeigenen zetten zich daar in grooten getale neer. Streven naar zelfstandigheid. Langzamerhand begonnen de bewoners dezer plaatsen er naar te streven hun eigen zaken te regelen; zij verlangden zelfbestuur. Niet overal begon deze beweging op denzelfden tijd; evenmin droeg zij overal een gelijk karakter. Ih het Zuiden treft men de eerste steden reeds in de 11de eeuw aan; de Vlaamsche steden Gent en Brugge, die door lakenindustrie reeds vroeg tot groote beteekenis kwamen, werden in de 12de eeuw een soort r e p u b 1 i e k j e s, die zich weinig om het gezag van den graaf bekommerden. In het Noorden waren Utrecht en Stavoren de eerste plaatsen, welke reeds vroeg stedelijke rechten verkregen. In de graafschappen Holland en Zeeland kwamen de steden eerst later tot ontwikkeling. Middelburg en Zierikzee kregen de eerste rechten onder Willem I; Dordreoht, dat opgekomen was bij den tol aan de Merwede, Haarlem, Leiden en Delft, ontstaan bij grafelijke kasteelen, eerst onder Willem II enFlorisV; zij waren echter veel minder zelfstandig dan de Vlaamsche steden. Deze laatste graven begunstigden stelselmatig de opkomst der steden, om een tegenwicht tegen den adel te scheppen. De steden, die onmiddellijk onder den graaf stonden, noemde men goede steden; andere, die op bezittingen van een edelman ontstonden als Gouda, heetten vazalsteden en waren minder in aanzien. Stedelijke rechten. De toestand liep in verschillende steden zeer uiteen; gewoonlijk werd voor de stad een afzonderlijk bestuur ingesteld, dat uit sohout en schepenen bestond en tevens met de rechtspraak belast was; in vele gevallen werd ook aan de poorters he# voorrecht geschonken, dat zij alleen voor hun eigen rechtbank behoefden terecht te staan (jus de non evocando). De schout werd door den graaf aangewezen, de schepenen soms door de bewoners of poorters. Onder goedkeuring van den graaf kon dit bestuur wetten of»- keuren maken, waaraan alle poorters zich hadden te houden. (Zie Bijlagen I en VI). De stad betaalde gewoonlijk een 23 vaste som aan den graaf, welke over de bewoners omgeslagen werd; daarvoor • waren zij van de lasten der plattelandsbewoners, bet schot b. v., vrijgesteld. Voorts bezat een stad veelal het recht een stadhuis te bouwen, een gracht te graven en andere verdedigingswerken, eerst van hout, later van steen vervaardigd, aan te leggen. Soms kreeg aij vrijdom van tol of mocht zij, zooals Dordrecht, alle voorbijvarende schepen dwingen aan te leggen om de waren op haar markt te brengen (s t-ap elr eo ht). Deze rechten waren omschreven in de privilegiën, die óf vrijwillig door den vorst gegeven, óf hem afgedwongen waren en waarvan de bewijsstukken om hun groot belang zorgvuldig bewaard werden1). Voorkoman der steden. In de steden was men veilig voor onderdrukking door dem adel; daar konden handel en nijverheid zich dus ongehinderd ontwikkelen. Het leven was er echter nog ver van aangenaam. Da huisjes waren dicht opeengebauwd, om da verdedingingswerken minder kostbaar te maken; zij waren van hout vervaardigd en mat riet gedekt, wat het brandgevaar zeer groot maakte, vooral bij de gebrekkige bluschmiddelen. Later voorzag men de huizen van leien daken, eindelijk ook van steenen gevels. Alleen enkele edelen, die zich in de steden neergazet hadden, en sommige rijke burgers lieten steenen huizen bouwen. De huizen waren zeer primitief ingericht, de straten ongeplaveid; aan rioleering werd niet gedacht; de gezondheidstoestand liet dan ook veel te wenschen over. Voor de verdediging moesten de bawoners op geregelde tijden den stadsmuur en de poorten bswaken, terwijl uit de aanzienlijkste poorters keurkorpsen, de schutterijen, werden samengesteld In tijd van oorlog stond de stad den graaf met een bepaald aantal mansohappen bij; voor Leiden bedroeg dit getal aanvankelijk 25; in latere tijden werd dit veel grooter; op het einde der veertiende eeuw volgden 400 gewapenden uit Laiden den Hollandsehen graaf in den krijg *). Da gilden. Eigenaardige instellingen in de middeleéuwsche steden waren de gilden. Ieder die een bedrijf uitoefenen wilde, moest bij deze vakvereenigingen aangesloten zijn. De gildebe3turen regelden den geheelen arbeid, het arbeidsloon, den werktijd, de bewerking •n den verkoopprijs der producten, het getal knechts en leerjongens. Conourrentie tusschen de beoefenaars van hetzelfde vak werd dus onmogelijk gemaakt; het ontstaan van groote bedrijven evenzeer; vreemdelingen mochten alleen op de jaarmarkten en kermissen V hun waren verkoopen. Om in het gilde opgenomen te worden moest men eerst als leerling in dienst treden, later kon men gezel en *) Stedelijke zegels vindt men in Fig. 70—71, Privilegiën in Fig. 72—75 afgebeeld. KI. PI. Fig. 50, 52. *) Voor de schutterijen zie Fig. 88 en 90. Zie de houten en enkele steenen huizen in Fig. 113—•116. In Fig. 76—81 ziet men een vestingmuur en stadspoorten afgebeeld. KI. Pi. Fig. 49, 65 en 66. 24 eindelijk, soms na het bewerken van het „meesterstuk", meester worden. In tegenstelling met de tegenwoordige vakvereenigingen zorgden de gilden vooral voor de belangen der patroons; werkstakingen werden zooveel mogelijk bemoeilijkt. Vooral in de Zuid-Nederlandsche steden stelde de aaneensluiting der gildebroeders dezen in staat belangrijken invloed uit te oefenen1). Het platteland. Ook de toestand der plattelandsbewoners was inmiddels belangrijk gewijzigd. De lijfeigenen en hoorigen zagen hun lot aanmerkelijk verbeterd, waartoe de financieele achteruitgang van den adel veel bijdroeg. Verschillende graven, in Holland vooral Floris V, beschermden hen tegen willekeur. Langzamerhand werden de ^lijfeigenen gelijk gesteld met de hoorigen; hun verplichtingen bepaalden zich tot het opbrengen van een jaarlijksche pacht, hetzij in producten hetzij in geld. Bij overlijden viel niet meer de geheele erfenis aan den heer terug; deze behield slechts het recht om een stuk uit de nalatenschap te kiezen (keurmede). Geleidelijk schijnt in den loop der 13de eeuw da lijfeigenschap Verdwenen te zijn ; enkele herinneringen aan den vroegeren toestand, els heerendiensten to tienden, bleven echter nog lang bestaan. §8. De graven van het Henegouwsche en van het Beiersche huis. Graaf en keizer. Toen na de korte maar onrustige regeering van Jan I in Holland en Zeeland het oude stamhuis (het Hollandsche huis) uitstierf (1299) en graaf Jan van Henegouwen zich als naaste erfgenaam van beide graafschappen wilde meester maken, achtte Albrecht, de tweede keizer uit het Habsburgsche huis, het oogenblik gekomen om deze weer aan het rijk te hechten. Hij daagde Jan II voor zich op den ouden keizersburcht te Nijmegen*), maar zag zich, toen deze met een vloot den Rijn opvoer, genoodzaakt !) Herimieringen aan de gilden ziet men in Fig. 89—91 • KI. PI. Fig. 66, 57. ») Platen-atlas: Fig. 44. Het Valkhof was trouwens toen reeds aan Gelre afgestaan. Het verdwenen van den keizerlijken invloed spiegelt zich ook af in het muntwezen, aanvankelijk (Fig. 46—46) dragen de munten naam en beeld van dén keizer, later van den graaf. 25 in allerijl het land te ruimen. Met den invloed van den keizer was het voortaan in deze streken voor goed gedaan; Holland en Zeeland erkenden den Henegouwer als graaf (het Henegouwseho huis 1299—1354). Strijd met Vlaanderen. Nog van een andere zijde werden den nieuwen graaf zijn pas verworven bezittingen betwist. We weten, dat Vlaanderen en Holland vanouds gestreden hadden over de eilanden tusschen de beide Soheldemonden. Nu waren de Vlamingen juist tot het besef hunner kracht gekomen; zij hadden den Iranscheu koning Philips de Schoone, die hun land aan de kroon wilde hechten, in den Sporenslag bij Kortrijk (1302) een bloedige nederlaag toegebracht; vooral de gilden van Brugge en Gent hadden hier hun kracht getoond. Onder de gevallen ridders was ook een zoon van den graaf van Henegouwen, die de Fransche zijde gekozen had; deVlamingen deden nu een inval in zijn staten en werden daarbij gesteund door ontevreden Hollandsche en Zeeuwsche edelen. Geheel Holland en Zeeland werden door de Vlaamsche benden overstroomd; alleen enkele steden als Zierikzee, Dordrecht en Haarlem hielden zich nog staande. Toen keerde plotseling de kans; door Witte van Haamstede werden de Vlamingen bij Haarlem geslagen om weldra daarop uit het geheele graafschap verdreven te worden. De twist over Zeeland-bewester-Schelde werd kort daarna bijgelegd; het land werd aan dèn Hollandschen graaf afgestaan (1323). Willem III (1304—1387). Kort na de verdrijving der Vlamingen, waarbij 's. graven zoon Willem van Oostervant zich verdienstelijk maakte, volgde deze zijn vader op. Ook als vorst toonde hij groote bekwaamheden (Willem de Goede); in het bestuur en het financie-wezen bracht hij groote verbeteringen. Zijn ambtenaren koos ihij meest uit den burgerstand, daar hij den adel niet te veel invloed wilde gunnen; aan de steden schonk hij vele rechten. Hij moest trouwens deze wel te vriend houden; door zijn schitterende hofhouding bleken de gewone inkomsten, uit de opbrengst1 der domeinen, tollen en boeten bestaande, niet voldoende; herhaaldelijk richtte hij daarom aanvragen om geld, beden, tot zijn onderdanen. Vooral de steden konden hiertoe bijdragen; het werd nu de gewoonte om naast den adel ook de stedelijke besturen over belangrijke zaken to raadplegen. 26 Aanzien van den graaf. Het bezit van de drie graafschappen verschafte aan Willem de Goede, die meestal in Henegouwen verblijf hield en Holland dan door een stadhouder besturen liet, veel aanzien. Zijn hof gold als leerschool voor de ridders; zijn dochters deden aanzienlijke huwelijken; de eene huwde keizer Lodewijk van Beieren, de andere Eduard DU van Engeland; hij zelf was met een zuster van den Franschen koning gehuwd. Willem IV (1337—1345). Veel van het goede, wat onder zijn bestuur tot stand gekomen was, ging onder zijn zoon Willem IV1) weer ten gronde. Hij was een dapper ridder, maar een slecht bestuurder van het graafschap; hij wikkelde zich in allerlei oorlogen en verwaarloosde het bestuur van zijn landen. Gedurende zijn korte regeering deed hij eerst een bedevaart naar het Heilige Land, daarna ondernam hij een tocht naar den Weichselmond ter bestrijding der nog heidensche Pruisen; na zijn terugkeer geraakte hij in oorlog met den bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, daarna met de Friezen. Geen wonder was het, dat zoowel het bestuur als zijn financiën in deerlijke verwarring geraakten. In 1345 besloot hij met een vloot de Zuiderzee over te steken om de Friezen te onderwerpen; zijn schepen werden door storm verstrooid en toen hij niettemin bij Stavoren landde, viel hij met een aantal ridders onder de slagen der Friezen. De opvolging. Zijn huwelijk was kinderloos gebleven; zijn oudste zuster, Margaretha, die met keizer Lodewijk van Beieren gehuwd was, werd nu door haar gemaal met de drie graafschappen beleend •en 'ook aanvankelijk door haar onderdanen als gravin erkend. Velen echter beweerden, dat Holland een zwaardleen was en dat er dus geen vrouw mocht opvolgen; van een vrouw toch kon men geen krachtig bestuur verwachten; ook klaagden zij, dat de gravin een aantal edelen bovenmatig begunstigde. Er ontstond verzet en Margaretha, die juist in deze dagen haar gemaal verloor, besloot haar zoon Willem als verbeider met het bestuur te belasten. Kort daarna droeg zij het bewind geheel aan hem over. Twisten. Willem V had beloofd een hoog jaargeld aan zijn moeder te betalen. Bij de verwarring, die in de geldzaken heerschte, kon ') Zie zijn zegel Gr. Platen-atlas: Fig. 52. 27 hij zijn plichten echter niet nakomen; bovendien werd hij door zijn vrienden 'tegen zijn moeder opgestookt. Er brak een twist tussohen moeder en zoon uit, waarbij de meeste edelen en enkele steden de zijde der Gravin kozen, terwijl het meerendeel der steden zich voor Willem verklaarden; bij hem sloten zich ook enkele der machtigste edelen, de Ark.els en de Egmonds, aan, die zioh door Margaretha teruggezet achtten. De partij van Willem V noemde men, misschien naar de blauwe schubben van het Beiersche wapen1), Kabeljauwschen, de tegenpartij Hoekschen. Geheel Holland werd door burgerkrijg geteisterd; plaatsen als den Haag en Naarden werden geheel verwoest; op de Maas werd een bloedig scheepsgevecht geleverd, waarin voor het eerst hier te lande buskruit werd gebruikt. Het eind was, dat Willem overwinnaar bleef; Margaretha was gedwongen haar zoon als graaf van Holland en Zeeland te erkennen ; deze graafschappen en ook Henegouwen, staan voortaan onder het „Beiersche huis" (1354—1433). Karakter der twisten. De Hoeksch-KabeljauwsoEe twisten waren hiermee niet afgeloopen; telkens braken zij weer uit tot groote schade der bewoners; ook ia. da aangrenzende graafschappen waren trouwens dergelijke twisten aan de orde van den dag. Waren het oorspronkelijk twee partijen van den adel, die elkaar het gezag betwistten, weldra aag men de stedelijke besturen voor het meerendeel de zijde der Kabeljauwsche edelen, onder wie Arkels en de Egmonds de voornaamste waren, kiezen; zij waren voor een sterke staatsmacht en hebben later onder de Bourgondiërs, krachtig bijgedragen tot het v&anderen van den leenstaat in den modernen staat. Eigenaardig was het daarbij, dat de Hoekschen, onder wie de Teylingen en de Brederodes genoemd moeten worden, soms op den steun van de lagere bevolking der steden konden rekenen. Van een strijd tusschen adel e» volk, zooals men vroeger aannam, is dus, strikt genomen, geen sprake. Willen V en Albreeht. Toen Willem V eindelijk in het ongestoorde bezit van zijn land was,' schenen goede dagen te zullen aanbreken; hij scheen toch besloten te zijn de rust voortaan krachtig te handhaven en zoowel edelen als steden tot gehoorzaamheid te dwingen. Spoedig werd hij echter door krankzinnigheid buiten staat gesteld het bewind te voeren (1357), zoodat zijn broeder ai oreent zijn plaats moest innemen. Bijna een halve eeuw lang heeft deze, eerst als ruwaard, later, toen de ziekte van Willem V ongeneeslijk bleek, als graaf, het bestuur gevoerd; krachtig handhaafde hij de rust, zoodat de welvaart terugkeerde. ») Zie het Beiersche wapen op de munt van Willem VI (Platen-atlas; Fig. 49) KI. PI. Fig. 34. 28 De Friezen. Tegen het einde van zijn regeering werd de toestand echter minder gunstig. Zoo voerde hij een kostbaren oorlog met de Friezen, die sedert den dood van Willem IV met rust waren gelaten, maar nu onderworpen zouden worden. Met tal van gewapende koggen en een groot leger stak hij in 1396 de Zuiderzee over; de Friezen, onder wie partijtwisten heerschten, werden verslagen; hun land werd tijdelijk onderworpen, maar spoedig brak het verzet weer uit en na enkele jaren werden de Hollandsche troepen weer. verdreven. TWisten. De Friesche oorlogen hadden de Hollandsche steden tot zware offers verplicht. Erger was het evenwel, dat in hét graafschap zelf de twisten weer uitbraken. Gedurende het grootste deel zijner regeering had Albrecht, al werden de Hoekschen door hem begunstigd, de partijschappen met kracht onderdrukt. Onder invloed vah Aleida van Poelgeest neigde hij kort vóór de Friesche oorlogen tot de Kabeljauwschen over en gaf hij aan de Arkels grooten invloed; vooral toen Aleida door Hoekschen vermoord werd, werden deze laatste door den graaf vervolgd. Dit was echter van korten duur: weldra viel Jan van Arkel in ongenade; zijn partijgenooten werden vervolgd. Onder den volgenden graaf, Willem VI werd dit nog erger; de machtige heeren van Arkel en Egmond werden zelfs uit het graafschap verdreven, htih kastéelen door den graaf in bezit genomen. Ernstige gevolgen had dit, toen in 1417 Willem VI plotseling stierf en zijn zijn dochter, Jacoba, zijn plaats innam. 1299 Jan II van Henegouwen verkrijgt, ondanks het verzet van keizer Albrecht, Holland en Zeeland. ÏÜ™ 28,, "1™1 der vlamingen gestuit door Willem III (1304—1337). 1323 Holland V*ü*rijgt Zeeland bewester Schelde. 1337—1345 Willem IV. 1349 Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. 1354—1433 Het Beierache huis. 1396 Albrecht tracht Friesland te onderwerpen. 1417 Dood van WiÜem VI. Jacoba. iaDe stichting van den staat der Bourgondiërs. Beieren en Bourgondië. Terwijl onder de Beiersche vorsten de statengroep Holland, Zeeland, West-Friesland en Henegouwen steeds in beteekenis was toegenomen, was een Fransch geslacnt er in 29 geslaagd in het Zuiden een staat te vormen, die zich in menig opzicht met dien der Beieren kon meten., Over de opkomst van dit geslacht, dat der Bourgondiërs, moeten wij nu spreken. Bourgondië. Het geslacht stamde uit het Fransehe koningshuis. De Fransche koningen waren steeds gewoon geweest opengevallen leenen aan de kroon te hechten; koning Jan de Goede maakte hierop echter een uitzondering en schonk het belangrijke Bourgondië, aan de Saone gelegen, aan zijn jongeren zoon Philips (1364). Hertog Philips die zich door groote bekwaamheden onderscheidde, nam onder de leenmannen der Fransche kroon een voorname plaats in en wist zich weldra ook in de Nederlanden belangrijke bezittingen o.a. Vlaanderen te verwerven. Vlaanderen. Dit graafschap was in de 14de eeuw door hevige beroeringen geschokt. Wij zagen vroeger (pag. 25), hoe de pogingen van Philips IV om Vlaanderen aan de kroon te trekken door den slag bij Kortrijk mislukten. De gilden speelden voortaan een groote rol in dit landje, vooral toen in den Honderdjarigen Oorlog (1337—1453) zoowel de koningen van Frankrijk als die van Engeland den steun van het rijke Vlaanderen zochten. Graaf Lodewijk van Nevers, die groote verplichting aan den Franschen koning had, koos diens zgde; de bevolking, door de lakenindustrie geheel afhankelijk vap den aanvoer der Engelsche wol, koos onder leiding van J a c o b van Artevelde de zijde van den Engelschen koning Eduard IH, wiens zoon men zelfs als graaf wilde erkennen. Zoover kwam het echter niet; Artevelde werd door ontevredenen vermoord (1345) en toen de Vlaamsche graaf sneuvelde, werd zgn zoon weer erkend; opstanden en burgeroorlogen waren echter in het rijke land aan de orde van den dag; de steden Gent en Brugge, zeer naijverig op eikaars bloei, bestreden elkaar herhaaldelijk. Vlaanderen aan Bourgondië. Anders werd dit, toen in 1384 Philips de Stoute, met de erfdochter van den Vlaamschen graaf gehuwd, Vlaanderen erfde. Met krachtige hand herstelde hij de orde; het opgestane Gent werd onderworpen*), het bestuur op doelmatige wijze hervormd. Daar hij door zijn huwelijk bovendien Artois en het Vrijgraafschap Bourgondië (Franche Comté) had verkregen l) Gr. Platen-atlas: Fig. 128—129. 30 benevens rechten op de opvolging in Brabant en Limburg, was hij een van de voornaamste vorsten van zijn tijd. Bij zijn dood liet hij eerstgenoemde landen na aan zijn zoon Jan zonder Vrees, terwijl Brabant en Limburg aan zijn tweeden zoon A n t o n i e kwamen. Bourgondiërs en Beieren. In het begin der 15de eeuw waren de Beiersche en de Bourgondische hertogen de voornaamste Nederlandsche vorsten. De verhouding tusschen beide families was zeer goed; Willem VI trad in het huwelijk met een zuster van Jan zonder Vrees, deze met een zuster van den Hollandschen graaf1). Toch was het te voorzien, dat het vroeg of laat tot een strijd tusschen beide huizen zou moeten komen en de twisten, die in Holland na den dood van Willem VI uitbraken, openden voor de Bourgondiërs een schoone gelegenheid om hun gebied in het Noorden uit te breiden. Jacoba van Beieren. Toen Willem VI in 1417 plotseling overleed, liet hij zijn dochter Jacoba in moeilijke omstandigheden achter. Z\j was, hoewel nauwelijks 17 jaar oud, reeds gehuwd geweest met den dauphin (kroonprins) van Frankrijk, die kort voor haar vader gestorven was. Alleen van de Hoeksche partij kon zij steun verwachten ; de Kabeljauwschen, vooral de uit hun bezittingen verdreven heeren van Arkel en van Egmond, waren haar vijandig gezind; de meeste steden waren bevreesd voor een zwakke regeering en zagen liever een graaf aan het hoofd. Daarbij kwam, dat haar oom Jan van Beieren, die tot dusver, zonder priester te zijn, als e 1 e c t het bisdom Luik had bestuurd, zich gereed scheen te maken haar het gezag te betwisten. Moeilijkheden. Al deze redenen bewogen haar, spoedig een tweede huwelijk te sluiten en wel met haar neef Jan van Brabant, den zoon van Antonie. Het. gelukte echter niet den Paus te bewegen hiertoe vergunning te verleenen; keizer Sigismund wist dit te beletten en hoopte zoo te voorkomen, dat de Brabantsche tak van het Bour- ') Albrecht. Philips de Stoute. Willem VI. Jan van Beieren. Margaretha. Jan zonder Vrees. k[# Antonie. Margaretha. geh. met geh. met geh. met Margaretha van Bourg. Margaretha van Beieren. Willem VI. Jacoba van Beieren. Philips de Goede. Jan van Brabant. Jacoba van Beieren.: 31 gondische huis op die wijze zijn bezittingen in de Nederlanden uitbreidde. Toch werd het huwelijk gesloten; 'het bleek echter spoedig, dat Jacoba bij haar zwakken echtgenoot niet den minsten steun rond. Toen zij' tegen haar oom, die Holland bemachtigde, optrok en Dordrecht belegerde, werd zij door haar man niet gesteund; zelfs verpandde deze geheel Holland, Zeeland en West-Friesland aan den vijand zijner vrouw, welke laatste hij ook op andere wijze zoo krenkte, dat zij ten slotte cfê vlucht nam en haar huwelijk ongeldig verklaarde1}. Engelsche hulp. Zij ging naar Engeland, waar zij eerlang een nieuw huwelijk sloot met Humphrey van Gloucester, een broeder van den Engelschen koning. Zij trachtte nu ten minste Henegouwen terug te winnen; ook bij Gloucester vond zij evenwel niet veel steun, daar Engeland juist m oorlog met Frankrijk was en haar slechts weinig hulp kon verleenen. Jan van Beieren had zich inmiddels van geheel Holland en Zeeland meester gemaakt. Hij verbond de steden, vooral het machtige Dordrecht, aan zich door het schenken Van privilegiën; zoo beloofde bij o. a., dat de steden voortaan vrij mochten bijeenkomen om over 's lands zaken te beraadslagen. Wel werd Holland onder zijn bestuur door een zware ramp getroffen, nl. door den St.-Elisabethsvloed van 1421, die den geheelen omtrek van Dordrecht aan het water prijsgaf en duizenden deed omkomen, maar de hertog deed wat hij kon om de ellende te verzachten. Inmenging van Philips. Het mocht daarom een verhes voor Holland heeten, toen de krachtige vorst in 1425 stierf, vergiftigd door een zijner vijanden. Voor Jacoba werd de zaak echter niet beter. Jan van Beieren had nl. zijn rechten overgedragen aan Philips van Bourgondië, den zoon van Jan zonder Vrees, die juist aan de zijde van Engeland tegen -den Franschen koning streed. Philips had zich reeds te voren tegen Jacoba gekeerd en haar, door Gloucester verlaten, gevangen genomen. Zij werd te Gent gevangen gezet, maar wist in mansgewaad te ontkomen en voegde zich bij haar partijge nooten in Holland. De laatste strijd. Met heldenmoed heeft Jacoba nog een drietal jaren voor haar rechten gestreden. Trouw gesteund door de Hoeksche 32 edelen en door vele boeren heeft zij de Kabeljauwsche partij herhaaldelijk zware nederlagen toegebracht. Van uit haar vestingen, Gouda, Oudewater en Schoonhoven bedreigde zij telkens de steden, die de zijde van Philips gekozen hadden. Deze verscheen met een machtig leger in Holland; vreeselijk werd het land verwoest; fel woedde de partijstrijd (dood van Allaert Beylinck); zwaar moesten de WestFriezen en Kennemers boeten voor hun trouw aan hun wettige vorstin. Ten slotte werd haar de strijd te zwaaf; door Gloucester verlaten, gaf zij eindelijk in 1428 den strijd op en sloot met haar neef Philips den „zoen van Delft", waarbij zij 1°. hem als voogd on als erfgenaam erkende, 2°. hem het bestuur over de graafschappen overdroeg en 3°. de belofte aflegde niet te huwen zonder zijn toestemming en die van de Staten der gewesten. Enkele jaren later, toen zij in strijd met dit verdrag een geheim huwelijk met een Zeeuwsch edelman, Frank van Borselen, had gesloten, werd «ij gedwongen ook van den titel van gravin af te zien (1433). Drie jaren later stierf de ongelukkige „vrou Jaoob" op haar slot Teylingen. Allaert Beylinck. Eert eigenaardig bewijs van de felheid, waarmee de partijstrijd gevoerd werd, levert het lot van Beylinck, een der aanvoerders'der Kabeljauwaohen, die te Schoonhoven levend begraven werd. Het historisch onderzoek bracht aan 't licht, dat Allaert, die vrijgelaten was om een losgeld bijeen te brengen, niet wist welk lot hem dreigde, toen hij in zijn gevangenschap terugkeerde. Zijn vermoording is een particuliere wraakneming, waarin Jacoba niet betrokken was. Brabant. In dezelfde jaren zag de Bourgondiër ook in het Zuiden ■»ijn gebied vergroot; hij verkreeg nl. Brabant en Limburg, waar, zooals we zagen, de jongere tak van het Bourgondische huis aan het bewind was. In 1430 stierf deze uit en > zoo kwam ook dit gewest, welks hoofdstad Brussel door zijn centrale ligging als bestemd scheen om hot middelpunt der Bourgondische staten te worden, aan Philips de Goede. Door aankoop van Namen en Luxemburg rondde hij kort daarna zijn bezittingen af. Zoo waren alle Zuidelijke Nederlanden met uitzondering' van Luik alleen, met Holland en .Zeeland onder één hoofd vereenigd. 1345 Dood van Jacob van Artevelde. 1384 Vlaanderen komt aan Philips van Bourgondië, de Stoute. 1417—1428 Jacoba van Beieren. 1425 Philips de Goede erft de aanspraken van Jan van Beieren. 1428 Verdrag van Delft. 1430 Philips de Goede erft Brabant en Limburg. 1433 Hq wordt graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. 33 § 10. De inrichting van den Bourgondischen staat. Beteekenis van den Bourgondischen staat. Was het optreden van Philips van Bourgondië tegenover Jacoba weinig sympathiek, het belang van het land heeft hij daarmee ten zeerste bevorderd; de aanhechting van Holland en Zeeland aan het Zuiden was voor deze landen van groote beteekenis. Overal in de omgeving was de toestand minder gunstig; in Duitschland, dat door den Hussieten-oorlog verwoest werd, was de keizerlijke macht sterk gedaald; Engeland en Frankrijk verspilden hun krachten in den Honderdjarigen oorlog; overal heerschten twisten» Onder het krachtig bestuur van den Bourgondiër bleef hier de orde bewaard; de nijverheid kwam onder zijn bescherming tot hoogen bloei; terwfllo van den handel, die zich krachtig ontwikkelde, werd met voordeel een strijd tegen de machtige Hanze gevoerd. Verbetering van het geldelijk beheer. Van groot belang was daarbij, dat Philips goede orde op de geldzaken stelde; hoewel hij zijn hof met' schitterende pracht inrichtte, wist hij toch door nauwkeurig toezicht door middel van rekenkamers en door een verstandig beheer de geldmiddelen zoo te regelen, dat zijn onderdanen niet te zwaar door de belastingen gedrukt werden1). Rechtspraak. Vooral op het gebied der rechtspraak heeft Philips zich verdienstelijk gemaakt. Het recht werd gesproken door de schepenbanken, welke niet uit rechtsgeleerden bestonden en wier vonnissen dikwijls zeer verschilden. Daarom stelde Philips in verschillende zijner graafschappen gerechtshoven in, b. v. het Hof van Holland, die boven de schepenbanken kwamen te staan en geschillen beslechtten; ook kregen zij aandeel in het bestuur. Als algemeen hof Deze rechtbanken bezette hij met rechtsgeleerden, die studie hadden gemaakt van het Romeinsche recht. Dit laatste week in vele opzichten af van het inheemsche recht; het was vollediger, gaf waarborgen voor degelijke rechtspraak en... hield meer rekening met de rechten van den vorst; de Romeinen toch kenden geen privilegiën, waardoor de vorstelijke macht beperkt werd. l) Gr. Platen-atlas: Kg 132; KI. Pi. Kg, 72. De Boer, Leerboek I 3 34 van appèl riohtte hij den Grooten R aa d op, bij welken al zijn onderdanen in hooger beroep konden komen, zonder zich, wat hem minder aangenaam was, tot den leenheer, den Duitsohen keizer of den Franschen koning te moeten wenden. Stedelijke besturen. Ook in het stedelijk bestuur bracht hij verandering. Aanvankelijk waren bestuur en rechtspraak in de steden opgedragen aan Schout en Schepenen, die in enkele gewichtige gevallen de poorters ter raadpleging op het marktplein bijeenriepen. Bij het grooter worden der steden bleek deze regeling onhoudbaar; in de dagen van Albrecht droegen schout en schepenen het bestuur over aan een viertal burgemeesters, die in gewichtige zaken niet meer alle burgers maar alleen de aanzienlijksten en vooral de ouctsehepenen raadpleegden1). Uit hen vormde zioh een college, dat de burgemeesters ter zijde stond en uit een afwisselend aantal personen bestond, de vroedschap. Onder Philips de Goede werd het stedelijk bestuur nieuw geregeld. In zijn strijd met Jacoba had hij den steun der Kabeljauwschen genoten, waartoe de rijkste stedelijke families behoorden; de lagere klassen waren veelal voor Jacoba. Ook in Vlaanderen had hij van de gilden soms last ondervonden. Om nu deze buiten allen invloed' te houden, droeg hij het opmaken van de voordrachten voor burgemeesteren en schepenen op aan gesloten colleges, die een 24tot 40-tal leden telden en bij versterf open plaatsen zelf mochten aanvullen (coöptatie). Deze regeling is tot in den Franschen tijd in hoofdzaak onveranderd gebleven; de latere vroedschappen, maar ook de familieregeering zijn er uit voortgekomen. Staten vergaderingen. De voorname stedelijke families kregen ook invloed op het bestuur van het gewest. De graven hadden aanvankelijk alleen met den raad hunner voornaamste edelen rekening te houden; met het opkomen der steden kwam hierin echter verandering. Door de toenemende uitgaven waren de gewone inkomsten (de boeten, tollen, het schot, de opbrengst der domeinen) niet meer voldoende en de graaf was verplicht aan zijn onderdanen ondersteuning (beden) te vragen. Vooral de steden konden helpen en het werd b. v. in Holland sedert de dagen van Willem III gewoonte, dat de schepenen der steden naast de edelen zitting in 's graven raad kregen. Deze ») Gr. Platen-atlas Fig. 75. 35 vergadering kreeg den naam van dagvaart, later van Staten(standen)-vergadering; op het bestuur konden zij geen reohtstreekschen invloed uitoefenen; wel konden zij aan het toestaan van beden voorwaarden vastknoopen. Staten-Generaal. Zoo vond Philips de Goede den toestand. Ook hier bracht hij iets nieuws aan; meer dan eens riep hij de Staten van al zijn gewesten in één plaats bijeen om mededeelingen aan te hooren. De'bijeenkomsten dezer Algemeene Staten gaven licht aanleiding tot het bespreken van gemeenschappelijke belangen en konden dus het eenheidsgevoel versterken. Politieke macht bezaten zij nog niet. Samenstelling en rechten. De Staten-vergaderingen komen niet in alle staatjes gelijktijdig voor; ook hun samenstelling was zeer verschillend. In de meeste zuidelijke staatjes waren adel, geestelijkheid en steden gerechtigd tot het bijwonen der Stoten-vergadering; in Zeeland had naast adel en steden de abt van Middelburg zitting; in Holland was de geestelijkheid niet vertegenwoordigd. De meest omvangrijke rechten bezaten de Staten van Brabant; daar was reeds in het begin der 14de eeuw bg het Charter van Cortemberg (1312) nauwkeurig omschreven, welke lasten de regeering mocht heffen. In het midden der eeuw werden deze rechten nog uitgebreid b\j de Joyeuse Entrée of Bigde Inkomste, welke door eiken vorst bjj zijn troonsbestijging moest worden bezworen en aan de onderdanen het recht gaf bij schending der privilegiën gehoorzaamheid te weigeren. Zelfs in de dagen van Alva heeft de Joyeuse Entrée de rechten der bewoners van Brabant gewaarborgd. Centralisatie. Het bestuur van deze landen werd Philips dikwijls zeer moeilijk gemaakt door de groote verscheidenheid tussohen de staatjes onderling. Elk gewest, elke stad had zijn eigen bestuursinrichting, in verband met de stedelijke privilegiën. Het streven van Philips was daarom algemeene regelingen te treffen; hij trachtte de staatjes onderling nauwer te verbinden en streefde naar c e ntralisatie. Wij spraken reeds over zijn hervorming der r ech t s p r a ak, - die hij overal zooveel mogelijk op gelijken voet inrichtte, over zijn hervorming der stedelijke besturen, over de bijeenroeping der Algemeene Staten, en over de instelling van rekenkamers, soms voor meer dan één gewest, verder stelde hij voor verschillende gewesten gelijksoortige, overal gangbare munt in1). Voor den hoogen adel schiep hij een vereenigingspunt in de Orde van het Gulden Vlies, in welke hij enkele der voornaamste edelen uit al zijn graafschappen opnam. De leden hiervan hadden groote voorrechten; zij waren in alle gewesten tot de hoogste regeerings- l) Gr. Platen-atlas Fig. 134 en 135; KI. Pi. Fig. 74. 36 ambten benoembaar; zij werden voorts in belangrijke aangelegenheden geraadpleegd en konden alleen voor hun eigen kapittelvergadering terechtstaan; het was de hoogste onderscheiding die den Nederlander van zijn vorst te beurt viel1). § 11. De niet-Bourgondische landen. Wij moeten nu een blik werpen op die landen, welke nog niet aan de Bourgondiërs onderworpen waren en wel vooral op Gelre en Utrecht. Ook daar begon de toestand rijp te worden voor inmenging van hun zijde. Verval van het bisdom Utrecht. We zagen in § 5, hoe het bisdom in den tijd van Floris V in diep verval gekomen was. De macht van den bisschop werd steeds meer beperkt; in het Nedersticht had hij rekening te houden met de voornaamste geestelijken (kanunniken), den adel en de regeering der stad Utrecht, die te zamen de Staten van Utrecht vormden, in het Overstioht waar zijn macht nog geringer was, met den adel en de steden Deventer, Kampen en Zwolle. Drente, Groningen en Friesland waren zoo goed als zelfstandig. Pogingen tot verbetering. Weinig baatte het, of enkele bisschoppen zich inspanden om verbetering aan te brengen. Dit deed o. a. Jan van Arkel8), de tijdgenoot van graaf Willem IV, die de geleende sommen trachtte af te lossen om daardoor de verpande eigendommen terug te krijgen; ook Frederik yan Blankenheim herstelde tijdelijk de bisschoppelijke macht. Onbekwame of verkwistende opvolgers vernietigden spoedig, wat dergelijke mannen tot stand hadden gebracht ; de kasteelen, die tegen de aangrenzende staten opgericht waren, werden telkens weer in pand gegeven; de bisschopskeuze kwam geheel onder invloed er naburige vorsten. Het Sticht komt onder invloed van Bourgondië. In de 15de eeuw braken in het bisdom langdurige twisten uit. Ten slotte werd in *) Zie Gr. Pi. Fig. 126, 127 en 132—136. Voor het ordeteeken o. a. Fig. 168; KI. Pi. Fig. 96. ") Zie zgn zegel met beeltenis Gr. Platen-atlas: Fig. 51. KI. PI. Fig. 31. 37 1456 door Bourgondischen invloed David van Bourgondië, de onwettige zoon van Philips de Goede, tot bisschop gekozen. David, een ontwikkeld en kunstlievend kerkvorst, die op zijn kasteel Duurstede tal van geleerden en kunstenaars om zich vereenigde, verschafte aan het bisdom rust en orde, maar het land was onder den invloed van Bourgondië gekomen. Gelre. Wij hebben vroeger gezien, hoe door samenvoeging van verschillende gouwen het graafschap Gelre ontstond. Het was gemakkelijker van Duitschland uit te bereiken dan Holland, zoodat de graven nooit zoo zelfstandig werden. Evenals alle andere vorsten uit deze streken voerden ook zij tal van grensoorlogen; een strijd met Brabant over het bezit van Limburg, waarin alle aangrenzende staten partij trokken, eindigde echter met de overwinning van den hertog van Brabant bij Woeringen1) in het Keulsche. Limburg ging voor den Gelderschen graai verloren. Partijtwisten. In de eerste helft der 14de eeuw scheen Gelre een goede toekomst te gemoet te gaan. Onder Beinoud II, den tijdgenoot van Willem III van Holland, breidde de macht van den graaf zich zeer uit; zijn graafschap werd zelfs door keizer Lodewijk van Beieren tot een hertogdom verheven (1339); het kreeg nu een gelijke zelfstandigheid als Holland, veiliger gelegen, reeds lang bemachtigd had. Na zijn dood brak er echter strijd uit tusschen zijn zonen Reinoud en Eduard; de adel splitst© zich in twee partijen, de Heeckeren en Bronkhorsten, welke elkaar voortdurend bestreden; ook de steden kozen partij en jaren lang werd het hertogdom door eindelooze veeten verontrust, totdat eindelijk een krachtig vorst, Willem van Gulik (± 1400) voor korten tijd daaraan een einde maakte. Staten vergadering. In Gelre waren de steden niet zoo belangrijk -als in de andere staatjes; de vorst had hier langen tijd alleen rekening te houden met den adel; onder wien de bannerheeren (zie pag. 17) de voornaamste plaiats innamen. Gedurende de twisten wisten de steden echter invloed op de regeering te verkrijgen; zoo werd kort voor het uitsterven van het huis Gulik op een Staten-vergadering, bepaald, dat geen vorst den troon mocht beklimmen zonder goedvinden van den adel en van de steden. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 62. 38 Het huis Egmond. Na het uitsterven van het huis Gulik braken nieuwe twisten uit en toen eindelijk Arnoud van Egmond in het bezit van den troon was gekomen, word het weinig beter. De macht van den hertog daalde sterk; hij moest beloven geen inkomsten te verpanden zonder toestemming der Staten en zich hun toezicht op de regeering laten welgevallen. De verkwisting en het wanbestuur van den hertog lokten echter voortdurend verzet uit; zoo ver kwam het zelfs, dat de zoon van den hertog, A d o 1 f, zich aan het hoofd der ontevredenen plaatste en zijn vader gevangen nam. Inmenging van Bourgondië. Philips van Bourgondië had reeds lang begeerige blikken op Gelre geslagen en in het geheim de oneenigheid in de hertogelijke familie aangestookt. Zijn zoon, Karei de Stoute, trok hiervan de vruchten; hij wierp zich als bemiddelaar tusschen vader en zoon op, en toen deze bemiddeling, zooals te verwachten was, mislukte, nam hij Adolf gevangen en herstelde Arnoud op den troon, die zich daarop echter niet wist te handhaven en voor een belangrijke som het land aan den Bourgondiër in pand gaf (1471). Friesland. De Friesche landen verkeerden tijdens de Middeleeuwen in eigenaardigen toestand; van lijfeigenschap is hier al zeer vroeg geen sprake meer. Wel maakten de vorsten van Utrecht, Holland en Gelre aanspraak op het land, maar duurzaam is hun gezag niet geweest ; alleen werd het westelijk deel van Friesland, door de vorming der Zuiderzee van de rest van het land gescheiden, door Floris V voor Holland gewonnen. Veel had het land van watervloeden te lijden; tal van Friezen trokken daarom naar het Oosten; nog lang daarna herinnerden het recht en de bouw der huizen in sommige Duitsche dorpen aan de komst dezer uitgewekenen. Schieringers en Vetkoopers. Groote schade leed het land nog door de partijtwisten, die ook in Friesland woedden. Er vormden zich in het land twee partijen, de Schieringers en Vetkoopers. De edelen en zelfs de kloosters bestreden elkaar voortdjurend; de Vetkoopers bleken herhaaldelijk geneigd om steun in te roepen van de Hollandsche graven (zie pag. 30). Tijdelijk werd soms eenige verbetering aangebracht door het verbond van den Upstalboom, •dat in Oost-Friesland bijeenkwam, en de veeten trachtte bij te leggen; ook de geestelijkheid trachtte meermalen de twisten te doen eindigen ^Pater Brugman). Toch bleef de toestand onhoudbaar; inmenging 39 van een vreemd vorst alleen scheen verbetering te kunnen aanbrengen. Groningen. In Friesland beoosten de Lauwers wist de stad Groningen eenige orde te scheppen. Deze oorspronkelijk Drentsohe plaats wist meer en meer de Friesche Ommelanden aan zioh te onderwerpen; zij matigde zioh het stapelrecht aan, waardoor alle waren in de stad ter markt moesten komen. De heerschappij der Groninger kooplieden werkte echter bij de Friezen grooten tegenzin op, zoodat pogingen om ook ten westen van de Lauwers macht te krijgen, met geweld verijdeld werden. 1339 Gelre wordt een hertogdom. ± 1400 Willem van Gulik: Frederik van Blankenheim. 1456 David van Bourgondië wordt bisschop van Utrecht. 1471 Gelre door Arnoud aan Karei de Stoute in pand gegeven. §12. De laatste vorsten uit het Bourgondische huis. Karei de Stoute. Toen Philips de Goede in 1467 stierf, vond men in Europa weinig staten, die zich wat welvaart betrof met de Bourgondische landen konden meten. Deze rijke landen kwamen nu aan Karei de Stoute (1467—1477), die reeds bij het leven van zijn vader als landvoogd groote deelen van het land had bestuurd Streng voor zich zelf en voor anderen, stond hij in bekwaamheid en toewijding aan 's lands zaken niet bij zijn vader achter. In zijn goede dagen was hij een voortreffelijk regent, die vooral voor het reohtswezen op uitnemende wijze zorgde; door een zijner tijdgenooten wordt hij „le travailleur" genoemd. Streven naar uitbreiding van macht. Jammer is het evenwel, dat hij door zijn toomelooze heerschzucht zioh zelf en zijn landen veel kwaad berokkend heeft. Nog altijd vormden zijne bezittingen geen aaneengesloten gebied; zijn eerste streven was daarom de nog ontbrekende landstreken te verwerven. Door de verovering van Lotharingen en het in pand nemen van den E1 z a s zocht hij zijn Bourgondische landen met de Nederlanden te verbinden; het bisdom Luik, een uitgestrekt en door zijn ligging uiterst belangrijk gebied, 40 bracht hij geheel onder zijn invloed. In het Noorden verkeerde, zooals wij zagen, het bisdom Utrecht onder zijn halfbroeder David van Bourgondië in soortgelijke omstandigheden; Gelre werd hem door hertog Arnoud in pand gegeven. Ook Friesland, dat door hevige partijtwisten verscheurd werd, scheen weldra in zijn macht te zullen vallen. Plannen voor de koningskroon. Karei was een der machtigste vorsten van Europa; op het voorbeeld van Frankrijk richtte hij een krachtig staand leger op, waaraan hij een artillerie van 300 vuurmonden toevoegde; de gewoonte om de onderdanen ten strijde te roepen geraakte nu meer en meer in onbruik. Al zijn staatjes wilde hij tot een koninkrijk vereenigen; de Duitsche keizer F reder ik III, aan wiens zoon Maximiliaan hij de hand zijner dochter Maria voorspiegelde, scheen voor dit plan gewonnen. Reeds was te Trier alles voor de plechtigheid in gereedheid gebracht, toen de keizer te elfder ure gehoor gaf aan de waarschuwingen van den Franschen koning Lodewijk XI en door een haastig vertrek de kroning onmogelijk maakte (1473). Verhouding tot Frankrijk. De Fransche koning achtte terecht de vorming van een krachtigeh staat aan Frankrijk noordgrens hoogst bedenkelijk. Reeds sedert jaren had hij Karei, die hem aan het hoofd van een verbond van leenmannen een zware nederlaag had toegebracht, in 't geheim tegengewerkt. Voortdurend stookte hij Kareis vijanden op; zoo moedigde hij de Luikenaars tot verzet aan; op een samenkomst te Péronne in Kareis macht geraakt, moest hij echter zijn eigen ln'fwacht laten medewerken tot de tuchtiging der opgestane stad, die vreeselijk gestraft werd. Tegenspoed. Kareis overmoed was echter de beste bondgenoot van den Franschen koning. Steeds omvattender werden 's hertogen plannen; het herstel van het' oude Middel-Frankische rijk scheen zijn doel te zijn; alle naburen maakten zich bezorgd over zijn heerschzncht. Bij een poging om Keulen te veroveren, leed hij echter voor N e u s s zware verliezen; de kracht van zijn leger werd hier gebroken. Hg liet zich niet ontmoedigen; de Zwitsers hadden een inval in zijn staten gedaan; luj besloot nu zijn staten naar die zijde af te ronden en rukte Zwitserland binnen, zonder zich door de vredes-aanbiedingen der Zwitsers te laten weerhouden. Tegen het geharde bergvolk bleken zijn troepen niet bestand; tot twee keer toe, bij G r a n s o n en bij 41 M u r t e n, leed hij zware nederlagen. Overal begon het in zijn staten te gisten; door de strengste maatregelen alleen kon bij nieuwe beden heffen; overal reisden Fransche agenten rond dm het vuur aan te stoken; de hertog van Lotharingen maakte zich weer van zijn land meester en heroverde Nancy. Kareis ondergang. Karei had moeten inzien, dat zijn plannen onuitvoerbaar waren; waar hij echter aan dacht, niet aan toegeven! Hij wierf nieuwe troepen aan; een Italiaansche avonturier, de graaf van Campobasso, die hem een schare huurtroepen leverde, kreeg zijn geheele vertrouwen. Midden in den winter sloeg hij het beleg voor Nancy; op aandrang van Lodewijk ■ XI daagden echter de Zwitsers tot ontzet op. Op een wintermorgen werden de Bourgondische liniën doorbroken; tevergeefs trachtte Karei, door Campobasso verraden, de vluchtenden staande te houden; enkele dagen later vond men het lijk van den machtigen hertog, naakt uitgeschud en Vastgevroren in een poel (1477). Beperking der vorstelijke macht. Het streven der Bourgondiërs om hun. macht uit te breiden en centralisatie in bestuur en rechtspraak te brengen, had reeds lang de bewoners dezer landen, die aan het oude gehecht en bevreesd waren voor verlies hunner vrijheden, ontstemd. Zij maakten nu van de gunstige gelegenheid gebruik om het werk der vorige vorsten ongedaan te maken en waarborgen te verkrijgen tegen de' willekeur, die men vooral in de laatste dagen van Karei de Stoute had ondervonden; een tweetal raadslieden van deze werden zelfs door de Vlamingen ter dood gebracht. Het Groot-Privilegie. Maria de Rijke (1477—1482), de dochter van den overleden hertog, die aan alle zijden in het nauw gebracht werd, die haar landen tegen de Franschen moest verdedigen en tevens haar onrustige onderdanen tevreden stellen, was gedwongen aan de Staten der gewesten veel omvattende voorrechten, meestal G r o o t-P r i v i1 e g i e genoemd, toe te staan, waardoor haar macht op ongehoorde wijze werd beperkt. ^'*jg?i Zoo moest zij b. v. aan de Staten van Holland en Zeeland het volgende beloven; 1°. geen ambten aan vreemdelingen te schenken, 2°. de staatsstukken moesten in de volkstaal worden geschreven, 3°. de Staten kregen het recht op eigen gezag bijeen te komen, 4°. voor het verklaren van oorlog, het sluiten van vrede, het ver- 42 anderen der munt en zelfs het aangaan van een huwelijk door de vorstin moesten zij hun goedkeuring geven. (Zie Bijlage VIII). Verhouding tot Frankrijk. De gisting onder de bevolking was des te gevaarlijker, daar van Frankrijk groot gevaar dreigde. Dadelijk na Kareis dood had Lodewijk XI het leen Bourgondië aan de kroon getrokken en door zijn troepen laten bezetten. Zijn plannen gingen nog verder; hij wilde zelfs door een huwelijk van Maria met zijn zevenjarig zoontje alle erflanden bij Frankrijk voegen. Beeds waren de Vlamingen voor dit plan gewonnen; Maria schonk echter haar hand aan den zoon van den keizer, Maximiliaan1), die de meeste erflanden zijner vrouw wist te verdedigen, maar Bourgondië niet kon terugwinnen. 1467—1477 Karei de Stoute. 1473 Zgn. kroning mislukt. 1477 Hg' sneuvelt bg' Nancy. 1477—1482 Maria de Rijke. Groot Privilegie. § 13. Het regentschap van Maximiliaan. Philips de Schoone. Het regentschap. Toen Maria in 1482 stierf, aanvaardde Maximiliaan het regentschap voor zijn zoon Philips de Schoone (1482—1506). Hij had met vele moeilijkheden te kampen; als vreemdeling werd hij gewantrouwd; zijn streven om Bourgondië voor zijn zoon te heroveren, vond bij velen, die schade door den krijg met Frankrijk leden, afkeuring. Ten slotte moest hij in dit verlies berusten (1493 vrede van Senlis). Twisten. Erger was het, dat de partijtwisten herleefden; vooral de Vlamingen weigerden hem te gehoorzamen; te Brugge werd bij gevangengenomen; toen hij de hem afgedwongen beloften niet nakwam, brak in West-Vlaanderen een gevaarlijke opstand uit, waarin de Hoekschgezinde adel onder Jan van Naaldwijk en Jonker Frans van Brederode zich tegen hem keerde (Jonker-Fransen-Oorlog). Met groote moeite wist hij de opstandelingen, die zich in Sluis hardnekkig verdedigden, door de Duitsche huurtroepen van hertog Albrecht van Sakse n-M e i s s e n te onderwerpen (1492). Men beschouwt. x) Gr. Platen-atlas: Fig 133; KI. Pi. Fig. 73. 43 dezen strijd, die ook in Holland veel onrust verwekte, als de laatste episode der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Ook in Utrecht braken partijtwisten uit; de stad kwam in verzet tegen David van Bourgondië x(dood van Jan van Schaffelaar). Het Kaas- en Broodvolk. De ellende, door de woelingen en den oorlog met Frankrijk veroorzaakt, had ook in Holland een ernstigen opstand ten gevolge. De West-Friezen, door den zwaren druk der belastingen en den stilstand van alle bedrijven tot wanhoop gebracht, kwamen in verzet en plunderden zelfs Haarlem. Niet zonder moeite werd ook deze opstand door de ruwe soldaten van Albrecht van Saksen-Meissen onderdrukt; de bevolking werd zwaar gestraft; ook hier was de welvaart voor lange jaren geknakt. Gelre. Ernstig waren ook de gebeurtenissen in Gelre. Adolf van Gelre was kort na den dood van Karei de Stoute gestorven; in 1492 keerde echter zijn zoon Karei, die in Fransche krijgsgevangenschap geraakt was en in vrijheid werd gesteld, naar zijn hertogdom terug, verdreef de bezetting en wist zich tegenover alle aanvallen staande te houden. Friesland. Ook in het Noordoosten werden de vooruitzichten van het huis Oostenrijk minder gunstig. De partijtwisten der Friezen schenen een goede kans aan te bieden om deze streken met de andere Nederlanden te vereenigen. Nu was Maximiliaan Albrecht van Saksen groote sommen gelds schuldig, welke hij niet kon betalen. Zeer tegen den zin van zijn zoon droeg Maximiliaan daarom den ondernemenden Sakser het erfpotestaatschap in de Friesche landen op, om op deze wijze zijn schuld te voldoen. Het gelukte Albrecht inderdaad de Friezen aan zioh te onderwerpen en zoo scheen naast Gelre in Noord-Nederland nog een tweede staat te ontstaan, die voor het huis Oostenrijk gevaar kon opleveren. Philips de Schoone. In 1494 had inmiddels Philips de Schoone zelf de regeering aanvaard. Naar het scheen, stelde hij zich zijn voorgangers van moederszijde tot voorbeeld; hij verklaarde alleen die privilegiën te willen erkennen, die vóór den dood van Karei de Stoute geschonken waren; de privilegiën zijn moeder in 1477 afgedwongen, dus ook het Groot-Privilegie, weigerde hij te erkennen. Met kracht van wapenen richtte hij zioh tegen Karei van Gelre, die tot onderwerping werd gebracht: vol aandacht volgde hg 44 de gebeurtenissen in Friesland, waar de Saksers, na aanvankelijken voorspoed, veel tegenspoed vonden. Castilië. Toen leidden echter andere belangen zijn aandacht af. Hij was gehuwd met Johanna, dochter van Ferdinand van Aragon en Isabellla van Castilië, die door het overlijden van oudere broers en zusters recht op de landen harer ouders kreeg. Toen in 1504 Isabella stierf, trok Philips de Schoone naar Castilië, om bezit van den troon te nemen. Gevolgen. Voor de Nederlanden had het vertrek van den vorst slechte gevolgen; Karei van Gelre toch, die juist onderworpen was, hervatte nu den strijd met nieuwen moed en wist zijn vijanden weer uit zijn hertogdom te verdrijven. De bevoorrechting van de Nederlandsche edelen, die Philips de Schoone gevolgd, waren, legde'daarenboven den grondslag tot den nationalen afkeer tusschen Spanjaarden en Nederlanders. Tweede regentschap. Reeds in 1506 overleed Philips in Spanje en weer moest Maximiliaan, nu voor zjjn kleinzoon Karei V, het regentschap aanvaarden. Het was in het land minder onrustig dan te voren; toch was men evenmin als vroeger met het bestuur van den regent ingenomen, zoodat de Nederlanders blijde waren, toen in 1515 Karei meerderjarig verklaard werd en zelf het bestuur aanvaardde. 1482—1494 Regentschap van Maximiliaan. 1492 Jonker Fransen-oorlog. Kaas en Broodvolk 1494—1506 Philips de Schoone. 1506—1515 Tweede regentschap van Maximiliaan. §14. Karei V. De nieuwe vorst. Karei V was vooral op aandrang der Nederlandsche edelen, die meer invloed op den vijftienjarigen knaap dan op zgn voogd hoopten uit te oefenen, meerderjarig verklaard; zij waren het dan ook, die aanvankelijk de regeering voor hem voerden; toen Karei in het volgende jaar naar Spanje ging, om de Spaansche kroon te aanvaarden, vergezelde hem een schare Nederlandsche edelen, die 45 zich van alle belangrijke ambten meester maakten en door hun onbeschaamde hebzucht veel bijdroegen tot het vergrooteh van den reeds bestaanden afkeer der Spanjaarden jegens de Nederlanders. Eerst op lateren leeftijd bleken zijn groote bekwaamheden; jarenlang was zijn vroegere gouverneur en latere minister Chièvres de eigenlijke bestuurder van het rijk. Eerst later openbaarden zioh bij hem die eigenschappen, die hem tot een der grootste staatslieden en veldheeren van zijn tijd maaktenx). Kareis wereldrijk. Snel namen zijn bezittingen toe. In 1516 erfde hij Spanje, aan welks kroon Zuid-Italië en de koloniën in Amerika verbonden waren; in 1519 werd hij keizer van Duitschland. Deze uitbreiding van gebied wikkelde hem echter in oorlog met den Fransehen koning Frans I (strijd over Milaan en Bourgondië). In 't algemeen was de fortuin hem gunstig: hij veroverde Milaan en wist Vlaanderen en Artois van de Fransche leenhoorigheid te bevrijden; de oorlogen met Frankrijk, die met tusschenpoozen tot aan den vrede van Crespy (1544) duurden, en de strijd met de Hervorming hebben hem echter zg'n handen voortdurend gebonden. Verovering der laatste onafhankelijke staatjes. In de Nederlanden bepaalde Kareis macht zioh in hoofdzaak tot de zuidelijke gewesten; van de noordelijke bezat hg enkel Holland en Zeeland. De gevaarlijkste vijand was hier Karei van Gelre2), die reeds meer dan twintig jaar den strijd met het Habsburgsche huis had volgehouden. Trouw ter zijde gestaan door zijn veldheer Maarten van Eossum en door den Frieschen zeeroover Groote Pier, riohtte hij door zijn plunderen en brandschatten in Kareis staten groote sohade aan; zelfs wist hij tijdelijk alle niet-Bourgondische landen, Friesland, Groningen, Drente, Overijsel en het Nedersticht in zgn macht te brengen. Op den duur was hij echter niet tegen de overmacht opgewassen, ofschoon hij in het geheim gesteund werd door den koning van Frankrijk. Eerst werd hij uit Friesland verdrongen, dat door den zoon van Albrecht van Saksen, die zich niet tegen Karei van Gelre kon handhaven, aan Karei V was afgestaan. In 1528 werd hem het bisdom Utrecht ontrukt, dat door Karei aan de Kerk onttrokken en bij zijn staten ingelijfd werd; de macht van den bisschop bepaalde zich voortaan tot kerkelijke zaken; de stad Utreoht werd door een citadel, het Vreeburg bewaakt. Eenigen tijd later werden Groningen, >) Gr. Platen-atlas: Fig. 152.1 ») Gr. Platen-atlas: Fig. 153 en 155. 46 Drente en Overijsel door Karei V veroverd. Zijn hertogdom zelf wist Karei van Gelre tot zijn dood (1538) te verdedigen; tevergeefs had hij getracht zijn onderdanen te bewegen den Franschen koning het land op te dragen; een plan, dat bewijst, hoe hij zich meer door zijn haat tegen den Oostenrijker, dan door het belang van zijn land liet leiden; het werd dan ook door zijn onderdanen verijdeld. Zijn opvolger, Willem van Gulik, werd reeds na enkele jaren gedwongen bg het verdrag van Venlo (1543) Gelderland aan Karei V af te staan1). Groote Fier en Maarten van Rossom. De onderwerping van de staten van den Gelderschen hertog is een zegen geweest voor deze landen, die onbeschrijflijk van den burgeroorlog hadden geleden. Van Gelderland uit werden de staten van Karei V onophoudelijk gebrandschat; jarenlang maakte de woeste Groote Pier, die zich spottend „koning van Friesland, hertog van Sneek, graaf van Sloten, vrijheer van Hindeloopen en kapitein-generaal der Zuiderzee", noemde en gewoon was alle Hollanders „de voeten te spoelen", de Zuiderzee onveilig. Nog meer schade richtte Maarten van Rossum aan, die in 1528 Den Haag verrastte, plunderde en in brand stak. Nog op hoogen leeftijd ondernam hjj een strooptocht dwars door Brabant. En volgens hem was blaken en branden het sieraad van den krijg ! Centralisatie. Zoo waren dan eindelijk alle Nederlandsche gewesten, met uitzondering van Luik alleen, ónder één hoofd vereenigd. Nu moesten echter nog de verschillende deelen tot één staat samensmelten ; de bewoners der verschillende gewesten moesten gevoelen, dat zij één vaderland hadden. Vol ijver heeft Karei, een waardige nakomeling der Bourgondiërs, het werk der centralisatie weer opgevat. Bestuur. Vooral bleek dit bij de regeling van het bestuur in 1531. Aan het hoofd dezer landen plaatste hij als landvoogdes zijn zuster Maria, koningin-weduwe van Hongarije. Zij werd ter zijde gestaan door een drietal raden; de Baad van ^Financiën beheerde de geldzaken; de Geheime Baad hield toezicht op de rechtspraak en stelde de wetten vast; de Baad van State, waarin behalve eenige vaste leden ook de voornaamste edelen (stadhouders der gewesten en vliesridders), de leden der andere raden en de bisschoppen zitting hadden, moest in gewichtige zaken van advies dienen. Algemeene wetgeving. Door talrijke verordeningen (plakkaten) van allerlei aard bleek de groote werkzaamheid dezer regeering. Bepalingen tot bestrijding van woeker en weelde, betreffende ») Gr. PI. Fig. 153 en 156 ; KI. Pi. Fig. 83. 47 het armwezen en de weeshuizen, het munt-, dij k- en postwezen, de openbare veiligheid, het ontginnen der venen brachten op velerlei gebied verbetering. Zoo kreeg men een algemee n'e wetgeving, naast en dikwijls tegenover de keuren staande, die uit de privilegiën der steden voortsproten. De laatste waren natuurlijk uiterst hinderlijk voor de regeering, die er dan ook herhaaldelijk op aandrong ze bij haar in te zenden, om er een algemeen landrecht uit samen te stellen; hiervan is echter niets gekomen, vooral ook door de vrees, dat de regeering deze gelegenheid zou aangrijpen om haar macht uit te breiden. Opstand te Gent. Hoe Karei V over de rechten van stede dacht, bleek b\j den opstand te Gent. Deze stad weigerde haar aandeel aan een bede te betalen, welke door de Staten van Vlaanderen bewilligd was, kwam in opstand en wendde zich zelfs om steun tot Frankrijk. Toen Karei evenwel uit Spanje toesnelde, was de tegenstand dadelijk gebroken. Streng werd de stad bestraft; alle voorrechten werden verbeurd verklaard zware boeten werden opgelegd; de regeering der stad moest met een aantal bewoners, deze laatsten in boetgewaad gekleed, barrevoets en blootshoofds, met den strop om den hals, den keizer om genade smeeken. Voortaan werd de stad door een sterkte in bedwang gehouden. Staten-Generaal. Ook uit het herhaaldelijk bijeenroepen der State n-G e n e r a a 1, een bijeenkomst van verschillende Statenvergaderingen, blijkt Kareis streven naar centralisatie. Tallooze malen kwamen zij bijeen, meestal om over het toestaan van beden te beraadslagen. Hun bijeenkomsten leidden als vanzelf tot het bespreken van gemeenschappelijke belangen. Rechtstreeksche invloed op het bestuur werd hun ook nu niet gegund; zijdelings konden zij dien wel uitoefenen, daar zij de beden konden weigeren en dus de koorden van de beurs in handen hadden. Eerst Kareis opvolger heeft getracht door het instellen van vaste belastingen hieraan een einde te maken. (Zie § 17). Door een tweetal maatregelen zocht Karei V te voorkomen, dat de gewesten, met zooveel inspanning bijeengebracht, weer gescheiden zouden worden. Daarom trachtte hij de verhouding van alle gewesten tot Duitschland op denzelfden voet te regelen en verder de zeer uiteenloopende regelingen der erfopvolging door één regeling te vervangen. Verhouding tot Duitschland. De verhouding der Nederlanden tot Duitschland was een moeilijke zaak, waar de belangen van beide partgen zoozeer uiteenliepen; de Nederlanden wenschten zelfstandig 48 te zijn; het belang van het Rj}k bracht versterking der bestaande banden mee. Na de onderwerping der Protestantsche vorsten (slag bij Mühlberg 1547) was zijn macht in Duitschland echter zoo groot geworden, dat hij de zaak kon ter hand nemen. Bij het verdrag van Augsburg (1548) werd de verhouding nauwkeurig omschreven; alle Nederlandsche gewesten, ook de vroegere Fransche leenen Vlaanderen en Artois, tot één kreits vereenigd, zouden de bescherming van het Duitsche Rijk genieten. Zij bleven, wat bestuur en rechtspraak betreft, geheel zelfstandig, maar zouden een vast en niet zeer bezwarend aandeel in de rijkslasten betalen. Tot het sluiten van dit verdrag had vooral de rechtsgeleerde Viglius veel bijgedragen. De erfopvolging. Nog meer werd de band tusschen de gewesten versterkt door de Pragmatieke Sanctie (1549), waarbij de erfopvolging in alle gewesten op denzelfden voet geregeld werd; naar menschelijke berekening was het bijeenblijven der gewesten bierdoor voor goed verzekerd. In hetzelfde jaar liet Karei ook zijn zoon Phüips uit Spanje, waar hij opgevoed was, overkomen, om hem in alle gewesten als opvolger te laten huldigen en hem kennis te doen maken met zijn toekomstige onderdanen. De abdicatie. Op het eind zijne regeering werd de keizer door groote teleurstellingen getroffen. Steeds had hij de bestrijding der Hervoiming als eersten plicht gesteld; hij was er in geslaagd in den Schmalkaldischen oorlog de Protestantsche Duitsche vorsten aan zich te onderwerpen: Toen brak onverwacht het verzet weer uit; zijn bondgenoot Maurits van Saksen viel hem af en de keizer moest al zijn plannen opgeven (Godsdienstvrede van Augsburg). Daarbij kwam, dat bij vroeg verouderd was; op 55-jarigen leeftijd was hij een afgeleefd man. Diep door de ondervonden teleurstelling geschokt, legde hij ook van deze landen het bestuur neer. In een plechtige vergadering te Brussel nam hij afscheid van de vertegenwoordigers der gewesten, om zich naar Spanje te begeven, waar hij zijn laatste jaren in afzondering in het klooster Yuste doorbracht. 1515—1555 Regeering van Karei V. 1528 Utrecht aan de Kerk onttrokken. 1540 Opstand van Gent. 1543 Gelre veroverd. 1548 Verdrag van Augsburg. 1549 Pragmatieke Sanctie. 1555 Abdicatie van Karei V. 49 § 15. Maatschappelijke toestand in den Bourgondischen en Oostenrijkschen tijd. Achteruitgang van den Adel. De adel was sedert de Kruistochten voortdurend in aanzien en beteekenis gedaald. Door de opkomende macht van den vorst geheel overschaduwd, kenden vele edejen geen hooger doel dan het bemachtigen van een ambt aan het hof of in het leger. De kostbare levenswijze in den tijd der Bourgondische en Oostenrijksche vorsten richtte daarbij menigeen ten gronde. De opbrengst hunner goederen nam af door de daling der waarde van het geld; aan den handel namen zij geen deel; bij het einde van de regeering van Karei V ging het grootste deel van den adel onder zware schulden gebukt. Vuurwapenen. Ook het gebruik van vuurwapenen had veel tot het verval van den adel bijgedragen. Sedert het midden van de 14de eeuw werd het buskruit in den strijd aangewend; langzamerhand waren de wapenen verbeterd en het bleek, dat de harnassen geen bescherming verleenden tegen de" schoten der handkanonnen en haakbussen. Terwijl de burchtmuren vroeger bestand waren tegen de gebrekkige belegeringswerktuigen, werden ze nu gemakkelijk door het geschut in puin geschoten. Er vormden zich bovendien benden van beroepssoldaten, die zich aan de vorsten verhuurden en daardoor den adel als militairen stand overbodig maakten1). Onveiligheid. In den eersten tijd van de regeering van Karei V was hiér de algemeene toestand verre van gunstig. De woelingen tijdens het eerste regentschap van Maximiliaan, het plunderen der Gelderschen, de zeeroof op de Zuiderzee, de oorlogen met Fraakrijk hadden groote schade aangericht. Vooral het platteland had vreeselijk te lijden; de steden waren ten minste door hun muren tegen een onverwachten aanval beveiligd. De opkomst van Antwerpen. Weldra werd echter de toestand beter. J) Voor oudere Middeleeuwsohe belegeringswerktuigen en wapenen zie Gr. Pi. Fig. 137—139. Vijftiende-eeuwsoh geschut zie men in Fig. 141 en 142; een stadsmuur van ± 1500 in Fig. 79; een scheepsstrijd in Fig. 140 KI. Pi. Fig. 49, 66 en 75—78. De Boer, Leerboek I * 50 Vanouds waren de Vlaamsche havens de plaats geweest, waar Noorden Zuid-Europa elkaar ontmoetten; de Rijn vormde een uitstekenden weg naar Duitschland, terwijl ook voor den handel op Engeland deze landen zeer goed gelegen waren. Door de groote ontdekkingsreizen verplaatste de wereldhandel zich in de 16de eeuw van de Middellandsche Zee naar de kusten van den Atlantischen Oceaan, vooral naar Portugal, Engeland en de Nederlanden. Het waren echter niet meer Brugge en Gent, dio hiervan profiteerden. De bloeitijd dezer steden was voorbij ; het Zwin en de Braakman slibden meer en meer dicht; bovendien werden de vreemdelingen afgeschrikt door de voortdurende woelingen in deze onrustige steden. De vreemde kooplieden bezochten daarom liever Antwerpen, dat veel rustiger was en langs de Schelde gemakkelijker bereikt kon worden; tal van vreemde handelaars en bankiers (de Fuggers) zetten zich hier neer en de grootsche handelsbeweging wokte weldra de verbazing der tijdgenooten op. Holland en Zeeland. Terwjjl men in Antwerpen meest vreemde kooplieden zag, was do handel van Holland en Zeeland wel minder belangrijk, maar daar stond tegenover dat hij voor eigen rekening gedreven werd. De haringvangst had zich, sedert de haring na de uitvinding van het haringkaken een belangrijk handelsartikel was geworden, snel ontwikkeld. Het benoodigde zout werd uit Portugal gehaald; zuidvruchten en Indische waren bracht men dan meteen mee, om die in Noord-Europa tegen hout, graan, visch en ijzer te ruilen. Reeds in de Middeleeuwen hadden verschillende steden, zooals Amsterdam, Groningen, Kampen en Stavoren, laatstgenoemde leden van het machtige Hanzeverbond, belangrijken handel op de Oostzee gedreven. Door lage vrachten, snelle reizen en groote betrouwbaarheid wisten de Hollanders en Zeeuwen ook daar hun concurrenten meer en meer te verdringen en een groot deel van het goederenvervoer aan zich te trekken. Huiselijk leven. In de steden bleef het leven nog betrekkelijk eenvoudig. De steden bewaarden nog steeds hun Middeleeuwsch voorkomen ; nog altijd waren vele huizen van hout, de straten nauw en onzindelijk; daar buiten de muren niet mocht worden gebouwd, plaatste men de huizen dicht opeen, tot zelfs op bruggen; uitgebouwde "gevels en luifels onderschepten bovendien het licht. De levenswijze 51 was nog primitief; kachels gebruikte men niet; vorken waren nog niet, servetten alleen bij aanzienlijken in gebruik. Voor den gezondheidstoestand werd slecht gezorgd; pest en melaatschheid kwamen geregeld voor1). De Geestelijkheid. De geestelijkheid had niet meer het aanzien, wat zij tijdens de kruistochten had bezeten. De Kerk was in verval geraakt; de tucht in de kloosters verslapte; voor de opleiding der geestelijken werd weinig zorg gedragen. De geestelijkheid onderscheidde zich niet langer van de andere standen door haar meerdere kennis. De kunst om met losse letters te drukken, hoogstwaarschijnlijk door Gutenberg te Mainz uitgevonden, was ook bier al spoedig doorgedrongen. De boeken daalden sterk in prijs en kwamen daardoor onder veler bereik, juist in een tijd toen de herleving van kunst en letteren (Renaissance), die van uit Italië zich over Midden-en West-Europa uitbreidde, ook hier merkbaar werd en de behoefte aan kennis deed toenemen. Laurens Jansz. Coster. In het buitenland wordt vrij algemeen Gutenberg, die kort vóór 1460 zijn eerste boeken drukte, als de uitvinder der broekdrukkunst aangezien. Zijn wérk werd verbeterd door Pust en Sehöffer. Hier te lande heeft men echter een aantal oude drukwerken (incunabelen) aangetroffen, die geen naam van den drukker vermelden, maar aan den Haarlemmer Coster worden toegeschreven, die omstreeks het midden der 15de eeuw herhaaldelijk in de stadsrekeningen genoemd wordt, maar omtrent wiens werkzaamheid als drukker met zekerheid niets bekend is. Kenners meenen, dat dit drukwerk op een meer pnfiutieve wgze van lettergieten wijst dan dat van Gutenberg en dus ouder kan zijn ). Geert de Groote. Aan pogingen om in de katholieke kerk hervormingen aan te brengen, had het in de Middeleeuwen ook hier te lande niet ontbroken. In de tweede helft der léde eeuw leefde hier Geert de Groote, die de aandacht op de misbruiken in de Kerk en in het kloosterleven vestigde. Zijn volgelingen vereenigden zich tot de Broederschap des Gemeenen Levens, wier leden in fraterhuizen woonden en hun godsdienstoefeningen met nuttigen ») Een goed beeld van een stad in dezen tijd geeft Fig. 79 van den Gr. Pi.; een deel van Amsterdam in 1544 weergevende. De sterke bemuring, de op forten geinkende poorten, die door de schutters en andere burgers bewaakt werden, komen hierop duidelijk uit. (Zie op Fig. 79 No. 27, 28* en 29, verder Fjg. 76-«l). Voor het huiselijk leven Fig. 114—127. Zie ook de uittreksels uit de Amsterdamsche keuren in Bijlage VI. In den kleinen Platen-atlas Fig. 49—79. ») Zie Gr. Platen-atlas Vad. Gesch. bladz. 54, en ld. Alg. Gesch. bladz 96. KI. PI. Vad. Gesch. bladz. 26. 52 arbeid, vooral met het overschrijven van boeken en het geven van onderwijs, afwisselden; ook stichtten zij kloosters, die naar zijn denkbeelden ingericht waren (de Windesheimer richting). De humanisten. Een eeuw later leefden hier A g r i c o 1 a en W e ssel Gansfort, die door geleerdheid en godsdienstzin uitmuntten en door hun geschriften den weg voor de Hervormers voorbereidden. Van grooter beteekenis nog was de groote geleerde Er as mus1), een tijdgenoot van Karei V, die in zijn geschriften, b. v. in „De Lof der Zotheid," op scherpe wijze den toestand der kerk hekelde. Met de Hervormers ging hij niet mee; door zijn aanvallen op de Kerk en door zijn vertaling in het Latijn van het Nieuwe Testament, dat daardoor meer algemeen toegankelijk werd, werkte hij echter de Hervorming in de hand. Bij tal van aanzienlijke personen, zelfs bij de landvoogdes Maria, vond hij instemming met zijn denkbeelden. De Hereonning. Zoo was de bodem sinds lang voorbereid, toen Luther in 1517 met de Kerk in botsing kwam en zijn denkbeelden door de drukpers alom verspreidde. Weldra vond de Hervormer hier talrijke aanhangers. Karei V achtte het zijn plicht de ketterij te bestrijden; reeds in 1521 werd een'plakkaat afgekondigd, waarbij bevolen werd Luthers geschriften in 't openbaar onder trompetgeschal te verbranden. In het volgende jaar kwam een nieuw plakkaat (Bijlage IX), waarin in scherpe bewoordingen Luthers leer veroordeeld werd; zijn aanhangers moesten gestraft, hun goederen verbeurd verklaard worden. Steeds strenger werden de plakkaten; godsdienstige bijeenkomsten werden verboden, bezitters van kettersohe geschriften met verbanning, later met doodstraf bedreigd; de mannen werden onthoofd, hun hoofden op staken tentoongesteld; de vrouwen werden levend begraven. Hun, die eens de ketterij hadden afgezworen en later nogmaals daarvan overtuigd werden, wachtte de brandstapel ; zoo werd o. a. in 1525 Jan de Bakker, pastoor te Woerden, die tot het nieuwe geloof was overgegaan, te 's Gravenhage verbrand; zooals het vonnis luidt: „te polvre (stof) toe, zulcx dat van hem geen memorie meer en zij." Houding der stedelijke besturen. Gelukkig vonden de inquisiteurs niet veel medewerking; de regeeringen der steden toonden zich zeer i) Gr. Platen-atlas: Fig. 148—151: KI. Pi. Fig. 84. 53 gematigd en traden in tal van gevallen ten voordeele der vervolgden op door de zaak aan zich te trekken en met geldboete of hoogstens met verbanning te bestraffen. Herhaaldelijk bracht hun dit in conflict met de door de regeering of de Kerk aangewezen geloofsrechters. De Wederdoopers. Wie niet op voorspraak der stedelijke regeeringen konden rekenen, waren de Wederdoopers, die hier weldra in menigte voorkwamen, vooral onder de lagere klassen. Terwijl toch de gegoede en ontwikkelde standen voorzichtigheidshalve in schijn den ouden godsdienst trouw bleven, gingen vele onontwikkelden zonder eenige leiding de Schrift bestudeeren, waarbij zij veel verder meenden te moeten gaan, dan Luther gewenscht had. Zij hoopten echter niet alleen op een godsdienstige, maar ook op een staatkundige en maatschappelijke omwenteling; communistische denkbeelden wonnen onder hen veld; door de vervolgingen geprikkeld, trachtten zij zich van Amsterdam meester te maken, ten einde daar een staat te stichten als het koninkrijk Sion te Munster. Zij werden daarom zeer gevaarlijk geacht en zonder genade vervolgd. Doopsgezinden. Met hen werden dikwijls verward de Doopsgezinden, aanhangers van Menno Simons (vandaar Mennonieten of Menisten1); die evenals de Wederdoopers den doop eerst op ouderen leeftijd toedienden. Zij onderscheidden zich verder door te 'weigeren een eed af te leggen en de wapenen te dragen; de laatste eigenaardigheid toont, dat zij geen gevaar voor den staat opleverden. Toch werden zij vervolgd en in menigte terechtgesteld. Wetenschap. Wij spraken reeds met een enkel woord over de beteekenis van Erasmus voor het godsdienstig leven. Ook in andere opzichten heeft hij grooten invloed op zijn tijdgenooten uitgeoefend; hij was de geleerdste man van zijn tijd; hoewel hij een groot deel van zijn leven in het buitenland doorbracht, heeft het onderwijs hier te lande aan hem groote verplichtingen. Naast hem mogen de lijfarts van Karei V, Vesalius, die den grondslag legde tot de ontleedkunde van den mensch, en de aardrijkskundigen Mercator en Ortelius genoemd worden. Een merkwaardig man was voorts de Bruggenaar Vives, Spanjaard van geboorte, die een belangrijk werk over armenzorg schrééf en op krachtige wijze op betere behandeling van blinden, krajikzinnigen en vondelingen aandrong. ») Gr. Pi. Fig. 157 en 158; KI Pi. Fig. 85 en 86. 54 De letteren namen in deze dagen geen hoog standpunt in. Het Fransch was de hoftaal; tal van vreemde woorden getuigden van het gevaar, dat onze taal bedreigde (zie b.v. Fragm. IX en XVIII), evenzoo een der bepalingen van het Groot-Privilegie ten gunste van de volkstaal. In de letterkunde speelden de Rederijkerskamers een groote rol, dichtgenootschappen, die vermaard zijn geworden door hun schitterende feesten (Landjuweelen), maar bij wie de dichtkunst meestal in gerijmel ontaardde1). Bijzondere vermelding verdient Anna Bijns, die met onverdroten ijver tekeer ging tegen de leer van Luther. De beeldende kunst. De toenemende welvaart, die tegen het einde van de regeering van Karei V in deze streken heerschte, oefende ook belangrijken invloed uit op het voorkomen der steden. Vooral in het Zuiden verrezen prachtige stadhuizen en andere openbare gebouwen, deels nog in den Gothischen stijl gebouwd en dan vaak rijk met beeldhouwwerk versierd; deels in R e n ai s s an c e-s t ij 1, die in sommige opziohten aan de bouwkunst der Ouden herinnert2). Ook op het gebied der schilderkunst werden hier kunstenaars van groote beteekenis aangetroffen. Zij werkten veelal voor de Kerk; de gebroeders Van Eyck (± 1450), die een groote verandering in de techniek van het schilderen brachten door het gebruik van olieverf en voor het eerst de regelen der perspectief in toepassing brachten, zijn vooral door hun altaarstukken beroemd geworden; naast hen zouden tal van andere schilders genoemd kunnen worden, wier werken eerst in den laatsten tijd volle waardeering gevonden hebben (de primitieven). Onder de kunstenaars van het Noorden hebben vooral Lukas van Leiden en Jan van Schoorl grooten naam verworven. §16. Het voorspel van den Tachtigjarigen Oorlog. Philips II (1555—-'81). Philips II stond in bekwaamheid ver bij zijn vader achter. Hij was verbazend werkzaam, maar zijn aandacht werd vooral door kleinigheden getrokken; daarbij was hij in hooge mate i) Gr. Platen-atlas: Fig. 159; KI. Pi. Fig. 87. < j ») Zie het stadhuis van Middelburg met zijn rijk gebeeldhouwden gevel in Gothi- schen stijl (Gr. Platen-atlas: Fig. 82) en het raadhuis van Den Haag Fig. 83 in Renaissancestijl. 55 wantrouwend en besluiteloos, zoodat belangrijke en spoedeisobende beslissingen soms maanden lang uitbleven. Een echte Spanjaard, stond hij trotsch en ongenaakbaar tegenover de Nederlanders, wier taal hij zelfs niet kende1). Hoewel de toestand der Nederlandsche gewesten bij de troonsbestijging van Philips II tamelijk bevredigend was, moet Karei V deze landen toch met eenige zorg aan zijn zoon hebben overgedragen. Al had de centralisatie groote vorderingen gemaakt, ieder gewest, iedere stad had nog altijd haar privilegiën, die angstvallig ontzien dienden te worden, en het was zeer de vraag, of Philips II, die in Spanje een geheel andere wijze van regeeren gewoon was, het op dit punt met de Nederlanders zou kunnen vinden. Daarbij kwam nog, dat de financieele toestand door krijg met Frankrijk slecht was en dat de populaire landvoogdes Maria van Hongarije, die naar rust verlangde, en bevreesd was niet met den nieuwen vorst te kunnen samenwerken, haar ambt neerlegde. De godsdienst. Ook de godsdienstkwestie kon licht tot moeilijkheden leiden. Tot dusver was de nieuwe leer door strenge plakkaten onderdrukt. Naast den • Luthersohen godsdienst drong nu echter het strijdbare Calvinisme binnen, dat veel gevaarlijker voor de oude leer was. Terwijl Luther de gehoorzaamheid aan den vorst altjjd als een der eerste plichten had aangeprezen, nam Calvjjn in dezen een veel minder besliste houding aan. Tegelijkertijd begon het Katholicisme zich echter weer krachtiger te gevoelen\; de Contra-Reformatie trachtte de kerk voor verdere verliezen te behoeden; weldra werd deze in het Concilie van Trente beter georganiseerd. Tot eiken prijs wilde Philips den ouden godsdienst handhaven; de strenge plakkaten van zijn vader liet hij bestaan; een conflict tusschen de Calvinisten en den vorst was dus bijna onvermijdelijk. Eerste regeeringsjaren. Voorloopig dwong een oorlog met Frankrijk hem in deze landen te blijven; reeds toen bleek, dat vorst en volk slecht bij elkaar pasten. De koning toonde anders wel tegemoetkoming ; hij raadpleegde den hoogen adel en de Staten-Generaal; Granvelle, voorstander der absolute koningsmacht, trad tijdelijk op den achtergrond. Toch bleven conflicten niet uit; de Staten-Generaal maakten bezwaar tegen de voorgestelde negenjarige bede en eischten en verkregen ten slotte het recht om op het besteden der gelden toe te zien; ook verklaarden zij zioh tegen de soherpe geloofsvervolging, hoewel Philips opzettelijk de oude plakkaten had laten voortbestaan. Toen na de overwinningen van St.-Quentin en Grevelingen de vrede van Cateau Cambrésis (1559) gesloten werd en de koning naar zijn geliefd Spanje kon terugkeeren, was hij met wantrouwen vervuld tegen de Staten-Generaal en vast besloten ze zoo weinig mogelijk bijeen te roepen. Veranderingen in het bestuur. Bij zijn vertrek liet Philips II de !) Gr. Platen-atlas: Fig 160—162; KI.' PI. Fig. 88—90. 56 bestuursregeling van 1531 in schijn onveranderd. Landvoogdes werd Margaretha, hertogin van Parma, 's konings halfzuster, die in bekwaamheid verre bij Maria van Hongarije achterstond. De eigenlijke bestuurder echter was Granvelle, een beproefd staatsman, die ook reeds Karei V gediend had, een getrouw dienaar van den koning en voorstander van een onbeperkt koninklijk gezag, maar door zijn heerschzuoht bij den adel zeer gehaat. Met V i g 1 i u s en Berlaymont, voorzitters van den Geheimen Raad en van den Raad van Financiën, vormde hij een consulta of achterraad, die in het geheim ingesteld, in alle gewichtige zaken geraadpleegd werd en alle benoemingen deed. Wel is waar had de koning een aantal aanzienlijke edelen tot stadhouder aangesteld en in den Raad van State opgenomen, maar hun invloed werd nu zeer gering; evenals vele zijner voorgangers bleek de koning aan den hoogen adel weinig macht te willen toestaan en voor belangrijke zaken liefst van de diensten van ambtenaren uit de klasse der burgers gebruik te maken. Stadhouder van Vlaanderen was Egmond, de overwinnaar van Grevelingen, een ridderlijke verschijning en de lieveling van het volk. Hij was echter ijdel en oppervlakkig en stond in bekwaamheid verre achter bij den stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, Willem van Oranje. Deze, een zoon van den Lutherschen graaf van Nassau, had van zijn neef Bené van Chalons het prinsdom Oranje en belangrijke goederen in deze streken, o. a. Breda, geërfd. Daar Karei V bij het aanvaarden der erfenis de voorwaarde had gesteld, dat de knaap Katholiek moest worden, was hij te Brussel in die leer opgevoed. Daar had hij reeds vroeg kennis van den krijg en van de staatkunde opgedaan; op den duur werd hij door den keizer met belangrijke ambten bekleed. Zijn huwelijk met Anna van Buren, die hem een zoon, Philips Willem, schonk, deed zijn bezittingen zeer toenemen. Na den dood van zijn eerste vrouw huwde hij met Anna, de dochter van Maurits van Saksen: dit huwelijk, waaruit een zoon, Maurits, gesproten is, was zeer ongelukkig en werd later door echtscheiding ontbonden. Hij voerde een hoogen staat en spreidde in zgn kasteel te Breda een schitterende pracht ten toon. Naast Egmond en Oranje dienen verder de graaf van H o o r n e, die door den koning als admiraal was aangesteld, en de markies van Bergen genoemd te worden1). Spaansche troepen. Reeds kort na het vertrek van Philips II begonnen de moeilijkheden. Er waren hier eenige afdeelingen Spaansche soldaten achtergelaten, wier verblijf zwaar op de bewoners drukte. Voor den vorst was hun aanwezigheid hier te lande als waarborg voor het handhaven der orde natuurlijk zeer gewensoht en slechts na lange aarzeling gaf Philips eindelijk gehoor aan de klachten en liet de troepen naar Spanje vertrekken. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 169 en 187; KI. PI. Fig. 97, 114. 57 Nieuwe inrichting der Kerk. Nieuwe ontevredenheid werd echter veroorzaakt door een belangrijke hervorming in de katholieke kerk hier te lande. Voor een betere regeling was inderdaad alles te zeggen; de bestaande bisdommen waren veel te groot; bovendien stonden ze onder vreemde aartsbisschoppen. Karei V had reeds op verbetering aangedrongen, waartoe eindelijk de paus zijn toestemming gaf. Sedert jaren reeds was het Concilie van Trente bezig geweest om in de kerkelijke tucht en in de opleiding der geestelijkheid verbetering te brengen (Contra-Reformatie). In dezen geest werden nu alvast de kerkelijke zaken alhier geregeld- Het land werd verdeeld in drie aartsbisdommen; Mechelen, Kamerijk én Utrecht, deze weer in 18 bisdommen. Het hoofd der Nederlandsohe kerk werd Granvelle als aartsbisschop van Mechelen; kort daarna werd hij door den paus tot kardinaal verheven. De nieuwe BissnhoTmen moesten doctor in de theoloeie ziin : zü werden door den koning aangesteld en zouden hun inkomen uit de" kloostergoederen trekken (1561). Bezwaren. Van deze regeling, waarvoor op zichzelf veel te zeggen viel, merkte men hier alleen de schaduwzijden op. De adel klaagde, dat de bisschopszetels voortaan met lieden van burgerlijken stand zouden worden bezet en dat de bisschoppen, die door den koning aangewezen werden, zitting in de Staten kregen. De geestelijkheid was met het strenge toezicht weinig ingenomen en morde over het "verlies van rijke inkomsten; de bisschoppen toch zagen zich alle een of meer • abdijen aangewezen, waarvan zij de inkomsten trokken. Het volk vreesde daarenboven, dat de nieuwe regeling tot verscherping van het geloofsonderzoek zou leiden. De hoöge adej tegen Granvelle. De algemeene ontevredenheid richtte zich tegen Granvelle, dien men ten onrechte als den bewerker der nieuwe regeling beschouwde. De trotsche adel kon het niet verkrop¬ pen, dat de kardinaal, van burgerlijke afkomst, hen allen door zijn rijkdom en pracht overschaduwde. Toen de koning Granvelle niet wilde ontslaan, weigerden Oranje, Egmond en Hoorne zelfs langer in den Raad van State te verschijnen en de verantwoordelijkheid te dragen voor besluiten, waartoe zij niet hadden meegewerkt; ook de landvoogdes begon het tegen te staan een werktuig van den kardinaal te zijn en op haar aandrang werd Granvelle eindelijk door den koning teruggeroepen (1564). Om den schijn te redden, kreeg hij bevel verlof te vragen zijn familie te bezoeken; hij is echter nooi^, in de Nederlanden teruggekeerd. 58 Toenemende ontevredenheid. Beter werd de toestand hierdoor echter niet: de regeering werd nu van Spanje uit geleid; van bijeenroeping der Staten-Generaal wilde de koning evenmin hooren als van verzachting der plakkaten. In het bestuur, nu onder invloed van den hoogen adel gekomen, heerschte, mede door het vertrek van den bekwamen Granvelle, groote verwarring. De terechtstellingen werden door Boomsoh en Onroomsch afgekeurd, temeer daar zoowel in Duitschland als in Frankrijk en Engeland de Hervormden rechten hadden verkregen. De lagere adel. De algemeene ontevredenheid vond ook weerklank bij den lageren adel. In 1565 kwam het Verbond der Edelen of Compromis tot stand, dat tegenover de regeering een dreigende houding aannam. Dit bleek openlijk, toen in het volgende jaar door een groot aantal der verbondenen op plechtige wijze aan de Landvoogdes een smeekschrift werd aangeboden, waarin deze in vrij dreigende termen op het gevaar van een algemeenen opstand opmerkzaam gemaakt werd en schorsing der plakkaten alsmede bijeenroeping der Staten-Generaal werd geëischt. Lodewijk van Nassau, een broeder van Oranje, en Brederode waren de leiders van deze beweging. Gevolgen. De landvoogdes was hierover zeer ongerust, daar de edelen, waarvan velen officiersplaatsen in het leger vervulden, gemakkelijk het sein tot een algemeenen opstand konden geven. Zij antwoordde, dat het niet in haar macht stond de plakkaten te schorsen, maar toonde zich geneigd tot eenige verzachting (möderatie); twee leden van den hoogen adel, Montigny, de broeder vair Hoorne, en Bergen zouden naar Spanje gaan om den koning den ernst van den toestand uiteen te zetten. De adel toonde zich over dit antwoord niet tevreden en hield verschillende bijeenkomsten; het was in dezen tijd, dat de naam g e u z e n in zwang kwam ; de geuzenpenning met het randschrift „fidel au roy jusqu'a la besaoe" werd het kenteeken der verbondenen1). Calvinistische agitatie. Bij het Verbond der Edelen hadden zioh vele Katholieken aangesloten; de overgroote meerderheid der verbondenen wilde van het Calvinisme niets weten. Toch werkte hun optreden de uitbreiding van dezen godsdienst zeer in de hand. Toen het volk >) Gr. Platen-atlas Fig. 164 en 165; KI. Pi. Fig. 92 en 93. 59 zag, dat de adel zich tegen de regeering keerde, vatte het moed ; overal werden godsdienstige bijeenkomsten (hagepreeken) gehouden eerst op afgelegen plaatsen, weldra onder de muren der steden; men wapende zich om zioh desnoods te verdedigen. Tal van ballingen keerden terug; overal vormden zioh calvinistische gemeenten; de kerkeraden traden in onderlingoverleg(Compromis der Consist oriën). Deregeering zag machteloos aan, hoe de nieuwe leer veld won; weldra sloten een aantal calvinistische kooplieden op het voorbeeld van den adel een verbond, het Compromis der kooplieden, dat geld bijeenbracht om op alles voorbereid te zijn. De Beeldenstorm (1566). Zoo was de toestand, toen de reeds lang bestaande spanning tot zeer betreurenswaardige gebeurtenissen leidde. Sedert lang was door de Calvinistische predikers tegen den Katholieken eeredienst geijverd. Eensklaps wierpen nu een aantal lieden. door dweepzucht aangespoord, zich op de rgk versierde kerfcen van Vlaanderen; vooral die te Antwerpen werden op schandelijke wijze geplunderd1). Van Antwerpen sloeg de beeldenstorm ook naar Holland en Zeeland over. Langer dan een maand duurde de razernij ; overal werden de beelden, de schilderden, de altaren en de kerksieraden vernield; aan de rijke voortbrengselen der middeleeuwsohe kunst werd een onherstelbare schade toegebraoht; aan verweer, dat tegenover het kleine aantal beeldstormers zoo goed mogelijk was geweest, werd niet gedacht. De landvoogdes was radeloos en dacht er zelfs over de vlucht te nemen, toen haar omgeving haar wilde dwingen toe te geven en voorloopig vrije prediking toe te staan. Gevolgen. De gevolgen van den Beeldenstorm waren zeer ongunstig; de nationale partij, die juist bezig was zich te vormen, spatte uiteen. De Katholieken, waarvan velen tot dusver van het goed recht der Hervormden overtuigd waren, sloten zich nu weer bg' de regeering aan; dit deed b. v. Egmond, die een nieuwen eed van trouw aflegde ; tal van edelen scheidden zich van het Compromis af. De landvoogdes, die aanvankelijk aan de Hervormden vrije godsdienstoefening beloofd had, wist hiervan weldra partij te trekken; zij wierf troepen aan en bewoog de edelen het Compromis te ontbinden. Een nieuw uitgevaardigd plakkaat bedreigde ieder, i) Gr. PI. Fig. 163 en 166; KI. Pi. Fig. 91 en 94. 60 die maar eenigszins toonde iets voor de ketterij te gevoelen „metter galge of met den sweerde". Zending van Alva. Nog een ander gevolg had de beeldenstorm. Philips II, die tot dusver voor doortastende maatregelen teruggedeinsd was, besloot nu een leger te zenden, om het land te straffen en aan het verzet eens en voor al een einde te maken; van deze gelegenheid zou men meteen gebruik kunnen maken om de koninklijke macht uit te breiden. Aan het hoofd van dit leger plaatste hij een zijner beste veldheeren, den hertog van Alva, die door zijn meedoogenlooze gestrengheid bekend stond. Plannen tot verzet. Wanneer onder de Hervormden eensgezindheid had geheerscht en allen, die tegen Spaansche onderdrukking waren, zich bij hen hadden aangesloten, had men kunnen beproeven Alva buiten het land te houden. Oranje,. die geweigerd had een nieuwen eed af te leggen, stelde Egmond voor, een leger op de been te brengen; deze wilde eohter niet van verzet hooren. Zonder den populairen Egmond achtte Oranje verzet onmogelijk, temeer daar hij nog altijd huiverig was om bij de Calvinisten steun te zoeken. Deze plaatsten nu B r edeiode aan het hoofd van eenige troepen; hij bleek echter niet de geschikte leider. Een legertje, door de Hervormden bijeengebracht, werd zonder moeite bij Austruweel, niet ver van Antwerpen, uiteengedreven, zoodat nog vóór de komst van Alva de rust geheel hersteld was. Duizenden Nederlanders weken uit naar Duitschland en andere naburige landen; tot hen behoorde ook de prins van Oranje, die zich op den Dillenburg vestigde. 1555—1581 (1598) Philips II. 1559 Vrede van Cateau Cambrésis. Philips II vertrekt naar Spanje. 1561 De achttien bisdommen. 1564 Vertrek van Granvelle. 1565 Verbond der edelen. 1566 Smeekschrift. Beeldenstorm. 1567 Komst van Alva. § 17. De eerste jaren van Alva. Alva wordt landvoogd. Met een keurbende van 10,000 man rukte Alva inmiddels van Genua noordwaarts; zonder tegenstand te ontmoeten kwam hij in den zomer van het jaar 1567 in de Nederlanden 61 aan en verdeelde hij zijn troepen over de voornaamste steden. Margaretha had heftig tegen zijn komst geprotesteerd; al spoedig zag zij in, dat haar tijd gekomen was om het gezag neer te leggen. Alva trad in haar plaats als landvoogd op. De Raad van Beroerten. Eerst was de bestraffing van degenen, die zich aan hoogverraad hadden schuldig gemaakt, aan de orde. Om te voorkomen, dat zij door de gewone rechtbanken te zacht zouden worden behandeld, werd de Raad van Beroerten ingesteld. Hij bestond uit zeven leden, waarvan drie Spanjaarden, o. a. Vargas, feitelijk stem hadden. Zij bereidde de vonnissen voor; de hertog zelf deed de einduitspraak, daar, naar hij zeide, „de mannen der wet alleen vonnis uitspreken over bewezen misdrijven, terwijl het staatsbelang veelal strijdig is met de wetten, die men hier heeft." De geheele procedure gelijkt sterk op die van de Revolutionnaire Rechtbank tijdens de Fransche omwenteling; dezelfde verwaarloozing van alle formaliteiten, van alle rechten der beklaagden; op één dag werden 1500 personen tegelijk iri hechtenis genomen; op sommige dagen werden 50 vonnissen uitgesproken, die bijna altijd de doodstraf en verbeurdverklaring der goederen inhielden; op de privilegiën werd geen acht geslagen. Het geheele aantal slachtoffers is niet met zekerheid op te geven, maar bedraagt waarschijnlijk zes- a achtduizend, alleen wegens deelneming aan de beroerten, dus oproer of samenzwering; de kettervervolging ging daarnaast haar gang. Onder de bekendste slachtoffers behooren de graven van Egmond en Hoorne. Beiden waren aanvankelijk vriendelijk door Alva bejegend; de koning had aan Egmond zelfs zijn bijzondere tevredenheid betuigd „over het voorbeeld, dat hij anderen gegeven had en de uitmuntende wijze, waarop hij zijn plicht had gedaan ; zoo hoopte men Oranje te bewegen naar de Nederlanden terug te keeren. Toen de Prins echter rustig in Duitschland bleef, werden beide graven gevangengenomen en door den bloedraad wegens hoogverraad ter dood veroordeeld*); hun beroep op de statuten van het Gulden Vlies bleek vruchteloos (1568). Montigny onderging in Spanje hetzelfde lot; hij werd op last van den koning in 't geheim geworgd ; Philips had de geheele zaak nauwkeurig geregeld en eerst geruchten van ziekte laten verspreiden. Bergen, die reeds overleden was, werd eveneens gevonnist om zijn rijke goederen aan de kroon te kunnen trekken. De zoon van Oranje , Philips Willem, werd te Leuven, waar hg studeerde, opgelicht en naar Spanje gezonden. Geheel het land was als met schrik geslagen; nogmaals verlieten ondanks het scherpe verbod der regeering talloozen het land om zich in den vreemde neer te zetten; de vestiging van Vlaamsche wevers in Engeland was van groote beteekenis voor de opkomst der Engelsche industrie. Anderen bleven echter in het land, vereenigden zich tot benden en maakten het platteland onveilig (Boschgeuzen), of rustten schepen uit, waarmee zij zeeroof dreven (W atergeuzen). Pogingen tot bevrijding. De Prins had. inmiddels een leger bijeengebracht om het land te bevrijden. Op vier punten zouden invallen gedaan worden; gebrek aan geld had evenwel ten gevolge, dat de v) Zie Egmonds brief aan den koning, Fragment XI. 62 troepen niet gelijktijdig te velde trokken. Lodewijk van Nassau viel met een legertje van 6000 man in Groningen en behaalde een over¬ winning bij üeingenee, met welk wapenfeit men den Tachtigjarigen Oorlog (1568 tot 1648) rekent te beginnen; Adolfvan Nassau, een jongere broeder van den Prins, sneuvelde hier, evenals de bevelhebber der Spaansohe . ,. T , ., „ troepen, Aremberg. Gevolgen had De" tocht van Lodewijk van Nassau r ' a ia 1568. de overwinning echter niet, daar de graaf voor Groningen het hoofd stiet. Alva liet nu Egmond en Hoorne ter dood brengen, spoedde zich naar het Noorden en versloeg Lodewijk's muitende benden op Duitschen bodem bij Jemmingen aan de Eems; met moeite bracht de graaf zelf er het leven af. Op meesterlijke wijze trad Alva vervolgens tegen den Prins zelf op, die met een leger over de Maas getrokken was. Daar Alva's troepen minder talrijk warqp dan die van zijn tegenstander, ontweek hij, bij Maastricht verschanst, elk ernstig gevecht. Daarom deed de prins een inval in Brabant; de volksopstand, waarop Oranje gehoopt had, bleef uit en weldra was deze door geldgebrek gedwongen tot terugkeer, temeer daar Alva allen toevoer afsneed. Tevergeefs beproefde bij over de Maas te ontkomen ; scherp door Alva vervolgd, moest mj naar Frankrijk de wijk nemen1). Vaste belastingen. Nu scheen Alva de gelegenheid gunstig, om de macht van den koning onbeperkt te maken. Niets was voor dezen onaangenamer dan de verplichting, telkens bg de Staten om beden te komen aankloppen. Men diende deze door vaste belastingen, te vervangen; dan eerst zouden de geldmiddelen van den Staat op behoorlijken voet geregeld kunnen worden; bovendien zouden dan de Staten niet meer bij het toestaan eener bede aan de regeering voorwaarden kunnen stellen. Daarom eischte Alva, behalve een gewone bede [den lOOsten penning (1%) van alle goederen], de bewilliging van twee belastingen voor onbepaalden tijd ; den 20sten penning (5%) bij verkoop van onroerende en den lOden penning (10%) bij verkoop ») Gr. Platen-atlas: Fig 167 en 170; KI. PI. Fig. 95 en 98. 63 van roerende goederen ; beide heffingen waren sedert lang in Spanje in gebruik. Tegen zijn verwachting ontmoette hij krachtig verzet. De Staten, die terecht inzagen, hoe de nieuwe regeling hun allen invloed op de regeering zou ontnemen, voerden aan, dat de handel ten gronde zou gaan bij de invoering van den lOden penning, en op hun aandrang besloot de landvoogd, op de wijze als ook in Spanje gebruikelijk was, voor 2 millioen jaarlijks den tienden penning voorloopig te laten afkoopen. Andere plannen. Inmiddels vond hij gelegenheid andere stappen te doen in 't belang der koninklijke macht. Zijn plan was alle Nederlanden tot één koninkrijk te vereenigen, waarvan Brussel de hoofdstad zou zijn; alle privilegiën en keuren werden opgevraagd on hieruit een algemeen landrecht te bewerken; door bekwame rechtsgeleerden liet hij een voortreffelijk strafwetboek, de crimineele ordonnantiën, samenstellen, dat eenheid op het gebied der rechtspraak zou brengen. Koninklijke gouverneurs zouden aan het hoofd der steden staan; de burgerij moest ontwapend worden; een aantal steden, als. Antwerpen, Groningen en Vlissingen zouden citadellen krijgen; in tal van andere zou garnizoen gelegd worden; een amnestie zou vele vluchtelingen in de gelegenheid stellen terug te keeren. Gespannen toestand. De toestand bleef echter zeer gespannen. Nog altijd werkte de bloedraad; bovendien eischte de inquisitie tal van offers. Alva kwam verder op den Tienden Penning terug ; op barschen toon eischte hij onderwerping aan den wil des konings; zelfs Spaanschgezinden als Viglius en Berlaymont, die den maatregel ontraadden, moesten hooren, dat hun hoofden evenmin vaststonden als die van Egmond en Hoorne; het geheele land verkeerde in onrust1). De zaken stonden stil; tal van winkels werden om den Tienden Penning gesloten. Ook de natuur droeg bij om den toestand te verergeren ; in het jaar 1570 werden deze landen door vreeselijke overstroomingen geteisterd, die alleen in Groningen en Friesland aan 20.000 menschen het leven kostten. 1568—1648 Tachtigjarige Oorlog. 1568 Slagen bij Heiligerlee en Jemmingen. Terechtstelling van Egmond en Hoorne. >) Zie Bijlagen XII en XIII. 64 § 18. De volksopstand in Holland en Zeeland (1572—1576). Nieuwe plannen van Oranje. De Prins had inmiddels niet stilgezeten ; door geheime briefwisseling trachtte hij zijn vrienden in de Nederlanden moed ih te spreken en hen te bewegen zijn plannen door het zenden van geld te bevorderen. Plannen tot vermeestering van verschillende steden, vooral van Deventer, kwamen echter niet tot uitvoering; alleen deed Herman de Ruyter met succes een aanslag op Loevestein, welke sterkte echter onmiddellijk hernomen werd. Daarna trad de Prins in verbinding met het Fransche hof; Karei IX, die in deze dagen zich geheel door De Coligny, een der voornaamste Hugenoten, liet leiden, scheen bereid den oorlog aan Spanje te verklaren; de Fransche legers en de troepen van den Prins zouden zich bij Bergen, dat Lodewijk van Nassau verrassen zou, vereenigen, om, gesteund naar men hoopte door een volksopstand, de Spanjaarden te verdrijven. De Watergeuzen. Ook van een andere zijde verwachtte Oranje steun. Vele Nederlanders, die uit vrees voor den Bloedraad het land hadden verlaten, hadden schepen uitgerust om de Spanjaarden afbreuk te doen. Weldra maakten zij de geheele Noordzee onveilig; de geroofde schepen, meest Nederlandsche, verkochten zij in Engelsche of Oost-Friesche havens. Herhaaldelijk nestelden zij zioh op de Wadden-eilanden, landden op de Friesche kust en verwoestten kloosters en dorpen; zoowel bij Spanjaarden als bij Nederlanders maakten zij zich gevreesd. In naam stonden de Geuzen onder den Prins, van wien ze, om niet als zeeroovers behandeld te worden, kaperbrieven hadden; zij waren echter woest en bandeloos en verkwistten de opbrengst der geroofde goederen, zonder iets aan den Prins af te staan. Door hun zeldzame stoutmoedigheid hebben ze aanvankelijk aan de zaak van^ den opstand groote diensten bewezen; hun wreedheid en tuchteloosheid maakten hen echter spoedig als bondgenooten onbruikbaar. Van den ruwen geest onder het Geuzenvólk getuigen de bepalingen van een reglement op een geuzenschip door de Spanjaarden gevonden. Die op de wacht 65 slapende wordt gevonden „sal ten eersten in de boeien geslaegen ende voor de mast gestraft zijn, te anderder mael sal hij driemael van de rae affdansen, ende ten derden . mael sal hij met een coorde om zijn hals after het boot gebonden zijn ende te lande gesleept, ende alsoe voor sehellem van het schip gewesen te zijn." Wie zijn mes tegen zy'n maat trekt, „zal met datselve mes ofte geweer zijn hand aen die mast vast gemaeckt ende deursteecken Worden ende aelven dat wederom uyt haelen." Evenwel —zij, die „grootlycken floecken ofte sweren ofte Godts naem worden voor den mast gestraft enz. Brielle (1572). Het plan was, dat de Geuzen zich van een haven in Holland of Zeeland zouden meester" maken. Op verlangen van Alva door Elisabeth uit de Engelsche havens verdreven, kwamen ze vroeger op zee dan afgesproken was. Door tegenwind verhinderd op te zeilen naar Enkhuizen, wierpen ze het anker uit voor Brielle en namen op den lsten April de stad in bézit voor den Prins van Oranje1). Bossu, die Oranje als stadhouder van Holland was opgevolgd, trachtte tevergeefs de Geuzen te verdrijven; hij moest met groote verliezen afdeinzen (Roohus Meeuwsz.), en de Geuzen, die aanvankelijk de stad na plundering weer hadden willen verlaten, besloten haar op aandrang van Blois van Treslong voor den Prins bezet te houden. | De opstand. Holland en Zeeland waren altijd rustige gewesten geweest; men vond er dan ook slechts weinig Spaansche troepen. De woeste Geuzen vonden aanvankelijk weinig sympathie; van groot belang was echter, dat eerst Vlissingen, later ook Enkhuiz e n, tot hen overgingen. Zij beheerschten nu de monden van Sohelde en Maas en van de Zuiderzee. De meeste andere Hollandsohe steden volgden eenigen tijd later. Aan onderdrukking van dezen opstand kon Alva voorloopig niet denken, daar hij alle troepen in het Zuiden noodig had om den verwachten aanval van Oranje en de Franschen af te slaan. Zoo kon de opstand zich over geheel Holland en Zeeland uitbreiden; Middelburg en Amsterdam, de laatste door de Spaanschgezinden „een lelie onder de doornen" genoemd, maar door de Geuzen als „Moorddam" verfoeid, hielden evenwel de Spaansche zijde. De Stat en-vergadering te Dordrecht. De opgestane steden erkenden op een State n-v ergadering te Dordrecht, de eerste vrije State n-v ergadering, den Prins weder als hun stadhouder; zij beloofden hem trouw ter zijde te staan en middelen bijeen te l) Gr. Platen-atlas Fig. 171; KI. PI Fig. 99. De Boer, Leerboek I 5 66 brengen om het land te verdedigen. Geen van beide partijen zou zich met den koning verzoenen zonder de andere er in te kennen. Marnix van St.-Aldegonde1), een zijner begaafdste helpers, zou tijdens Oranje's afwezigheid zijn plaats vervullen. Aan het hoofd der krijgsmacht werd zoolang de geuzenaanvoerder L u m e y, graaf van der Marok geplaatst, die door zijn gruwelijke wreedheid de zaak van den opstand maar al te vaak bevlekte. Zoo werden op zijn bevel te Brielle een aantal Goroumsche geestelijken na schandelijke mishandeling omgebracht (de Gorcumsche martelaren). De veldtocht in het Zuiden. Aanvankelijk ging in het Zuiden alles naar wensch. Lodewijk van Nassau verraste Bergen, waar de troepen van Oranje zich met de Franschen zouden moeten verbinden; de Prins trok met een sterk leger, talrijker dan dat van Alva, over de Maas. Weer wist Alva het leveren van een veldslag te vermijden en den Prins den toevoer af te snijden, terwijl ook nu weer het volk in Vlaanderen en Brabant rustig bleef; toch ware de afloop niet twijfelachtig geweest, als de Fransche hulp verschenen was. De Bartholomeüs-nacht. Deze bleef evenwel uit; de katholieke partij in Frankrijk bewoog den koning van zijn plannen af te zien; in den Bartholomeüs-nacht werden tal van Hugenoten, ook de Coligny, vermoord. Wel trokken eenige benden Hugenoten over de Fransche grens, maar zij werden door de Spanjaarden in de pan gehakt. De Prins moest nu zijn plannen opgeven en zijn leger uiteen laten gaan; Bergen moest capituleeren; Lodewijk wist echter voor zich en zijn troepen vrijen aftocht te bedingen. Om de overgave der stad te bespoedigen en spoedig naar het Noorden te kunnen trekken, stond Alva goede voorwaarden toe; Lodewijk van Nassau mocht met zijn troepen vrij aftrekken; deze laatste moesten echter beloven niet meer tegen den koning te vechten. Later werden vele hnnner binnen Haarlem aangetroffen! De stad Bergen werd streng gestraft. De aanval op het Noorden. In het najaar van 1572 was dus het gevaar in het Zuiden geweken', nu moest de opstand in het Noorden, die zich ook over Utrecht en Gelderland uitgebreid had, bedwongen worden. Nadat Mechelen, dat den Prins de poorten geopend had, door de Spaansche troepen op vreeselijke wijze was geplunderd — l) Gr. Platen-atlas Fig. 196; KI. PI. Fig. 115. 67 zelfs het paleis van Granvelle werd niet gespaard! — trokken deze noordwaarts, om het opgestane gebied van de oostzijde aan te vallen; aan de zuidzijde toch was dit door de groote rivieren gedekt. Zutfen en Naarden. Oranje, die zich na het mislukken zijner plannen naar Holland had begeven, „om daar Gods wil af te wachten en zijn graf te vinden", hoopte, dat de vijand aan den Usel een tijdlang zou worden tegengehouden. Zijn zwager, Graaf van den Berg, aan wien hij de verdediging van Gelre had opgedragen, verliet echter lafhartig den hem toevertrouwden post. Zutfen werd na korten tegenstand genomen en het lot dezer stad, die verbrand en uitgemoord werd, deed de andere IJselsteden tot onmiddellijke overgave besluiten. Over de Veluwe trokken de Spanjaarden nu naar Holland, dat zij in den winter, nu de wateren bevroren waren, hoopten te veroveren. Naarden, dat, onvoorzichtig genoeg, zich een oogenblik verzette, werd onmeedoogend gestraft: de stad werd geheel verwoest, het grootste deel der bevolking in koelen bloede vermoord; zoo konden de Hollandsche steden zien, wat haar wachtte, als ze tegenstand boden. Haarlem. Over Amsterdam, dat ter wille van den handel de zijde van den koning had gehouden, rukte men nu tusschen IJ en Haarlemmer-meer door naar Haarlem, dat men na een kort beleg hoopte te vermeesteren. De stad, hoe gebrekkig ook versterkt, verdedigde zich heldhaftig; herhaalde bestormingen werden met geduchte verliezen afgeslagen; door de gebrekkige insluiting konden steeds over het meer voedsel en versterking binnen de stad worden gebracht. Den geheelen winter werd het beleg voortgezet. De Spaansche Soldaten leden ontzettend door de strenge koude; ook hun verzorging liet veel te wenschen over, daar de levens- De aanval der Spanjaarden op Holland in 1572—73. 68 middelen langs een grooten omweg (van Vlaanderen over Nijmegen en Amsterdam) moesten worden aangevoerd, terwijl de Geuzen onder Sonoy herhaaldelijk de verbinding trachtten af te snijden, o.a. door den Diemerdijk ten O. van Amsterdam te bezetten. Ten slotte werd van bestorming afgezien en tot uithongering overgegaan. De pogingen tot- ontzet faalden «n toen eindelijk de slecht aangevoerde geuzenvloot van het meer verdreven was (Mei 1573), en de stad ook van die zijde werd ingesloten, werd de toestand wanhopig. Niet het zwaard der vijanden, maar de honger dwong ten slotte de, stad tot overgave *). Lot der stad. Alva behandelde de stad volgens zijn opvatting zeer hnmaan; hij wilde beproeven, Wat hij door „goedheid" kon bereiken. Da plundering werd afgekocht; de burgers werden voor het meerendeel ongemoeid gelaten met uitzondering van hen, die aan den beeldenstorm meegedaan of zioh aan bepaalde misdrijven hadden schuldig gemaakt. De Duitsche huurtroepen, die in de stad waren, liet Alva naar hun land aftrekken; de Walen echter, waaronder velen waren die reeds te Bergen bij eede beloofd hadden niet meer tegen hem te vechten, Werden in massa onthoofd, gedeeltelijk, toen de beulen te moe werden, rug aan rug gebonden in het Haarlemmermeer verdronken. De dappere bevelhebber, Wigbont Kipper da, stierf op het schavot (1673). Gevolgen. De verovering der stad was een belangrijk succes, daar nu de verbinding tusschen het Noorderkwartier en het Zuiden verbroken was. Achter de meren langs kon Alva over den geestgrond zóówel Alkmaar als Leiden aanvallen; zijn geldmiddelen waren echter uitgeput; naar schatting waren 12000 man voor de stad omgekomen; Haarlem had zioh niet tevergeefs opgeofferd voor de zaak der vrijheid. Het Calvinisme. Hoe hachelijk de toestand van het land ook was, toch bleef men den strijd tot het uiterste voortzetten. Het waren vooral de Calvinisten, die, sterk door hun geloof, van geen onderwerping wilden weten; vooral de teruggekeerde ballingen, die alles te vreezen hadden, waren voor verzet tot het uiterste. * Hoewel ze 'slechts een kleine minderheid, geen tiende deel der bevolking, uitmaakten, wisten ze door hun verbazende energie de groote meerderheid met zich mee te sleepen. Ook de Prins ging in deze dagen tot het (Mvinisme over, waardoor hij pas ten volle de leider van het verzet werd. De openlijke uitoefening van den katholieken godsdienst werd verboden. Spaansche nederlagen. De verzwakking der Spaansche macht bleek duidelijk, toen ae landvoogd Alkmaar ging belegeren, waar dé l) Gr. PI. Fig. 172—174; KL PL Fig. 100 en 101. 69 Prins nog juist bijtijds troepen in had geworpen; de aanval was veel minder krachtig dan te voren; na een paar mislukte bestormingen trokken de Spanjaarden uit vrees voor het doorsteken der dijken terug; het Noorderkwartier was gered. Kort daarna leden de Spanjaarden een gevoelig verlies. Op verzoek van Amsterdam was Bossu uitgevaren om de Geuzen van de Zuiderzee te verdrijven; hij werd eohter door de Geuzen onder Cornelis Dircksz. verslagen1) en na dapperen tegenstand gevangengenomen (1573). Het vertrek van Alva. Sedert lang was het vertrouwen des konings in het beleid van Alva geschokt. De talrijke vijanden van den landvoogd hadden Philips II op zijn tekortkomingen opmerkzaam gemaakt en verzekerd, dat hij ten slotte alle Nederlanders tot opstand zou drijven. De stadhouder van Milaan, Requesens, werd nu met de landvoogdij belast en op het eind van 1573 verliet de gehate landvoogd deze streken, die hij door zijn meedoogenlooze gestrengheid, door zijn totale ongeschiktheid om met onzen landaard om te gaan, voorgoed van haar vorst had vervreemd. „Nu vaert hij wech; heeft niemand betaelt; bij nacht soo ginck hij schampen" (vluchten), klonk spottend het geuzenlied. Beleg van Leiden. Het bleek weldra dat de vervanging van Alva door Requesens weinig verandering in den toestand bracht. Wel werd er een Pardon idtgevaardigd, waarvan trouwens een driehonderdtal personen uitgezonderd werden; ook werden onderhandelingen aangeknoopt. Toen echter de pogingen, om den Prins tot onderwerping over te halen, mislukten, werd de krijg krachtig voortgezet en het belèg geslagen voor Leiden (1574). Aan het behoud van deze stad was alles gelegen. Reeds was het opgestane gebied in tweeën gesplitst, zoodat de Prins het bestuur van het Noorderkwartier aan Sonoy had moeten toevertrouwen, die het land dapper verdedigde, maar zich door groote wreedheid berucht maakte (de Geuzenbloedraad). Viel Leiden, dan was een groot deel van Holland verloren en zou de opstand tot enkele deelen beperkt zijn. Poging tot ontzet. Er scheen echter verbetering in den toestand te komen. De Watergeuzen onder Boisot versloegen op de Schelde een Spaansche vloot, die Middelburg moest ontzetten, welke stad kort daarop werd overgegeven; in Zeeland kreeg men daardoor >) Gr. Pi. Fig. 175 en 176; KI. PI. Fig. 102. 70 de handen vrij. Voor Leiden scheen bovendien ontzet op te dagen. Lodewijk van Nassau had in Duitschland een "vrij talrijk leger aangeworven en rukte langs de Maas op om een inval in 't zuiden te doen of zich met zijn broeder te vereenigen. De geest onder zijn troepen was evenwel slecht; daar zij niet op tijd betaald werden, sloegen zij aan het muiten en werden op de heide bij Mook door een veel kleiner aantal Spaansche troepen verslagen. Twéé broeders van den Prins, Lodewijk en Hendrik van Nassau, sneuvelden; vooral de dood van den eerste, die als veldheer en als diplomaat zijn broeder groote diensten had bewezen, was een zwaar verlies voor den opstand. Hervatting van het beleg. Bij de nadering van Lodewijk- hadden de Spanjaarden Leiden verlaten; nu keerden ze in hun schansen volhouden te bewegen. Daarbij kwam, dat de prins ernstig ziek was, zoodat eerst weinig voor het ontzet werd gedaan. Tóen hij echter herstelde, werden de uiterste krachten ingespannen; de Maas- en IJseldijken werden doorgestoken, de polders onder water gezet. Eindelijk werd de vijand onder tal van bezwaren uit zijn schansen verdreven1). l) Zie de kaart van Leiden en omgeving Gr. Platen-atlas i lïg. 178—181. KI. Pi. Pig. 1015—107. Verder den Stichtingsbrief der Hoogeschool in Bijlage XVI. Het ontzet van Leiden. terug. Door de ondervinding wijzer gewerden, waagden ze geen bestorming; door meer dan zestig schansen werd de stad aan alle zijden ingesloten, zoodat er al spoedig gebrek aan levensmiddelen begon te heerschen. Het koren was weldra verteerd; een vreeselijke hongersnood teisterde de stad; tot het waiglijkste voedsel nam men zijn toevlucht ; de pest sleepte duizenden ten grave. Al de energie van leiders als Dousa en Van der Werf was noodig om de bevolking tot 71 Het beleg van Leiden had een heel ander verloop dan dat van Haarlem. Daar had men de opwinding van den strijd; hier had men vooral den honger te bestrnden; de vijand school ver weg in zijn schansen; gestreden werd er betrekkelnk weinig. In 't begin van Augustus werden de dijken doorgestoken. Langzaam roeiden de schepen, die de stad gingen ontzetten, voorwaarts, door den lagen stand van het water tegengehouden. Een aanval op den Voorweg mislukte; langs een grooten omweg kwam men naar Soeterwoude; de springvloed deed het water rn de polders wassen. Op den 3den Oct. 1574 kwam eindelijk Boisot met levensmiddelen in de uitgehongerde stad aan. Tot „recompensie ende belooninge van de vromicneyt ende ongehoorde volstandioheyt" (standvastigheid) en „in versoetinge van den honger, lommer ende ellende" bij het beleg geleden, werd deze met een boogeschool begiftigd. De toestand na het beleg. Hoewel het onrmddellijke gevaar eenigszins geweken was, bleef de toestand hoogst zorgwekkend. Door het plunderen der soldaten waren velen ten gronde gericht; de overstrooming had den oogst bedorven; de veestapel was bijna geheel verdwenen; men miste eerst zelfs de middelen voor het herstellen der doorgestoken dijken. Gelukkig werd ook Phiüps door geldgebrek geplaagd; alle inkomsten van Spanje werden door den krijg verslonden; alle betalingen werden zelfs in 1575 gestaakt. Toch zette Requesens den krijg krachtig voort en veroverde Oudewater en Schoonhoven, die de vaart op Lek en Usel beheerschten. Een uiterst stoutmoedige onderneming werd kort daarna met succes bekroond; Spaansche troepen waadden dwars door de geuzenvloot door de ondiepten in het Zijpe, veroverden Duiveland en sloegen het beleg voor Zierikzee. De tocht der Spaansche troepen naar Duiveland is een der merkwaardigste krgg»feiten dier dagen. Tusschen St. Philipsland en Duiveland strekte zich in het Znpe een groote plaat uit, slechts door een enkele kreek doorsneden. In den nacht van 27 op 28 Sept. 1575 doorwaadden 1500 uitgelezen krijgers het ondiepe water, elk twee pond buskruit, een paar schoenen en proviand voor enkele dagen aan den hals gebonden. De geuzenvloot, zoo dicht mogelijk bij de ondiepte geankerd, bestookte de soldaten zooveel ze kon; de achterhoede, door den vloed overvallen, moest terugkeeren; de anderen bereikten evenwel de overzijde, overvielen de daar liggende htaatscne troepen en kregen zoodoende vasten voet op Duiveland en daarna op Sctouwen. Tevergeefs deed de Prins herhaalde pogingen Zierikzee te ontzetten (l*r. gU ilg. 182); in 1576 moest de stad zich overgeven Wanhopige toestand. In het begin van 1576 was de toestand wanhopig. Na den val van Zierikzee was de opstand beperkt tot Waloheren, Zuid-Holland en het . Noorderkwartier; de tijd scheen niet ver meer, dat de ongelijke strijd ten nadeele der opstandelingen zou worden beslist. 1572 Den Briel ingenomen. Begin van den opstand. 1573 Val van Haarlem. Ontzet van Alkmaar. Slag op de Zuiderzee. Vertrek van Alva. 1574 Ontzet van Leiden. 1576 Val van Zierikzee. 72 § 19. De Pacificatie van Gent en de Unie. Uitkomst. Plotseling kwam er uitkomst. Den 4den Maart 1576, nog voor de overgave van Zierikzee, stierf Requesens en het duurde tot November van dat jaar vóór een nieuwe landvoogd hier aankwam. Dit uitstel had zeer ernstige gevolgen. In den Raad van State, die zoolang het bestuur voerde, brak oneenigheid uit; de leden, geen müitairen, hadden geen overwicht op de troepen, die reeds lang aan het morren waren over het slecht uitbetalen der soldij. Er waren regimenten, die sinds twee jaar geen soldij ontvangen hadden; met de geldmiddelen van Spanje was het zoo treurig gesteld, dat de koning alle betalingen geschorst had. Muiterij. Overal kwamen de troepen in verzet tegen hun officieren; onder leiding van door hen zelf gekozen officieren, eletto's, verheten zn* steden als Haarlem en Zierikzee, die met zooveel moeite veroverd waren, om in Vlaanderen en Brabant, die nog weinig van den krijg geleden hadden, buit te zoeken. Gevolgen. Holland, Utrecht en Gelderland waren weldra geheel van Spaansche troepen gezuiverd; alle gevaar was voorloopig verdwenen. Het plunderen der Spaansche soldaten bracht nu eindelijk ook in het Zuiden het volk in beweging; dreigend eischte men in Brabant en Vlaanderen, dat de Staten zich met den Prins zouden verbinden om de Spanjaarden uit het land te jagen. De Raad van State was machteloos; de Algemeene Staten knoopten te Gent onderhandelingen met den Prins aan. De Spaansche Furie. Sneller, dan men verwachten kon, leidden deze tot een resultaat. Nadat de troepen het platteland van Vlaanderen en Brabant gebrandschat hadden, riohtten zij hun begeerige blikken naar het rijke Antwerpen. De bezetting der Citadel sloot zioh bij de muiters aan; de stad werd genomen en was dagenlang aan plundering en verwoesting overgeleverd. iJrNSï?n8°rï 6en der vre^elÜk8te gebeurtenissen uit den geheelen krijg met Spanje. De citadel was nog met Spanjaarden bezet; deze vereerugden zich met de muitelingen van buiten de stad en drongen deze binnen. De burgers verdedigden 73 zich zoo goed mogelijk; ten slotte waren de muitelingen meester in de stad, waar afschuwelijk werd gemoord; meer dan 6000 burgers verloren het leven; tal van huizen, ook het Stadhuis, werden verbrand. Pacificatie van Gent (1576). Vier dagen na den aanval werd te Gent het verdrag tusschen de Staten-Generaal ter eenre en den Prins met de onder hem staande gewesten en steden ter andere zijde geteekend. Door deze Pacificatie werd de strijd tusschen de Nederlanders onderling beëindigd; men zou den koning trouw blijven, maar gezamenlijk de Spaansche troepen uit" het land verdrijven; de wederzijdsche gevangenen zouden worden vrijgelaten. Van bijzonder belang waren de bepalingen over den godsdienst; 1°. de Staten-Generaal zouden bijeenkomen om orde op de zaken te stellen en de godsdienstkwestie te regelen; 2°. tot zoolang werden de plakkaten geschorst; 3°. de katholieke godsdienst bleef de heerschende; 4°. Holland en Zeeland mochten echter voorloopig zelf een regeling treffen. Al de Nederlandsche gewesten, met uitzondering alleen van Luxemburg, sloten zich bij deze Pacificatie aan *). De nieuwe landvoogd. Inmiddels had de koning zijn broeder, Don Juan van Oostenrijk, die zich bij de onderwerping der Mooren en in den slag van L e p a n t o onderscheiden had, met het bestuur dezer landen belast. Hij kwam met grootsche plannen; na het herstel der rust wilde hij naar Engeland oversteken om Maria Stuart te bevrijden en het land voor de Kerk te herwinnen. Het Eeuwig Edict. Voorloopig had hij echter wel iets anders te doen. Hij was te laat gekomen om het sluiten der Pacificatie te verhinderen en daar Philips hem gelast had den weg der verzoening in te slaan, knoopte hij met de Algemeene Staten, die inmiddels "bjj de Eerste Unie van Brussel zich nog nader aaneengesloten hadden, onderhandelingen aan. Men eischte van hem, dat hij de Pacificatie erkennen zou, en na lang aarzelen teekende hij het Eeuwig Edict (1577), waarbij hij beloofde de belangrijkste bepalingen van dit verdrag uit te voeren en o. a. de Spaansche troepen uit het land te verwijderen; van de afzonderlijke positie van Holland en Zeeland op godsdienstig gebied werd hierin echter niet gerept. Oranje en Don Juan. Voor Oranje, die de toenadering tusschen zijn nieuwe bondgenooten en den landvoogd terecht gevaarlijk achtte, ») Gr. PI. Fig. 183 en 186; KI. Pi. Fig. 109 en 112. 74 brak nu opnieuw een zorgvolle tijd aan. Hij was overtuigd, dat. het Don Juan met zijn beloften geen ernst was, en waarschuwde voortdurend de Staten en de bevolking der zuidelijke gewesten. Don Juan, die inderdaad de Spaansche troepen had laten aftrekken, werd hierdoor zeer geprikkeld. Daar hij zijn veiligheid bedreigd waande, maakte hij zich eindelijk, zijn vernederende rol moede, met zijn lijfwacht van eenige sterke punten, o. a. van Namen, meester (1577). Stijgende invloed van Oranje. Door deze onvoorzichtige daad verloor hij het weinige vertrouwen, dat hij pas gewonnen had. De Algemeene Staten erkenden hem niet langer als landvoogd; de Prins begaf zich naar het Zuiden, waar hij door het volk schitterend ontvangen werd (Fig. 187—189). Men droeg hem zelfs als Ruwaard van Brabant het bewind over dit gewest op. Een Tweede Unie van Brussel werd gesloten, volgens welke Roomsch en Onroomsoh op gelijken voet zouden worden behandeld. Matthias. Niet allen evenwel keurden 's Prinsen verheffing goed. Vele Zuid-Nederlandsche edelen werkten hem tegen, deels uit ijverzucht, deels uit tegenzin tegen een calvinistischen leider. Op hun aandrang boden de Algemeene Staten het ambt van landvoogd den broeder van den keizer, Matthias, aan, die zich tot groote ergernis van Phüips II hiertoe leende en zich tegenover Don Juan plaatste. Wie echter verwacht had, dat Oranje's invloed nu zou dalen, zag ■zich bedrogen. Het volk van Brussel kwam op voor Oranje en een der eerste daden van den nieuwen landvoogd was de benoeming van Oranje tot zijn luitenant-generaal; weldra stond Matthias zoo onder zijn invloed, dat de spotnaam ,,'s Prinsen griffier" zijn positie vrij juist aangaf. De toestand in het Noorden. In het Noorden van het land waren alle gewesten langzamerhand tot de Pacificatie toegetreden; ook steden als Amsterdam, die den koning trouw waren gebleven, onderwierpen zich onder het stellen van voorwaarden (satisfactie) aan den Prins. Niet altijd werden deze getrouw nageleefd; te Amsterdam werden in strijd daarmee de katholieke magistraat en de geestelijkheid door de Calvinisten buiten de stad gezet (de Alteratie). De toestand in het Zuiden. Minder bevredigend was voor de Hervormden de toestand in het Zuiden. Toen Philips II bericht had gekregen van den aanslag op Namen, had hij den hertog van P a r m a 75 (Fig. 193) met een leger herwaarts gezonden, die weldra aanvallend optrad en het Staatsche leger bij Gembloux versloeg (1578). Dit was des te gevaarlijker, daar niet viel te rekenen op de trouw van vele Katholieken in het Zuiden; met verontwaardiging zagen deze aan, hoe te Gent de beelden uit de kerk werden verwijderd en de kerkelijke goederen in beslag werden genomen. Tevergeefs trachtte de Prins de leiders der Gentsche Calvinisten als Hembyze en Dathenus tot verdraagzaamheid te bewegen; deze lag niet in den geest van den tijd. Erger werd de zaak nog, toen de Calvinistische Johan Casimir van de Palts met een door Engeland betaald leger, waarbij zich veel Hugenoten bevonden, naar deze streken kwam, en de strijd daardoor nog meer het karakter van een godsdienstoorlog kreeg. Wel bewoog • de Prins de Staten-Generaal tot een religie-vrede, welke de grieven van beide partijen zou wegnemen: overal waar honderd huisgezinnen de uitoefening van een bepaalden godsdienst verlangden, zou deze worden toegestaan ; door geen van beide partijen werd echter deze godsdienstvrede eerlijk nageleefd. De Unie van Atrecht. Inmiddels stierf Don Juan, zonder dat hij een enkele zijner plannen tot uitvoering had kunnen brengen. Zijn plaats werd ingenomen door den hertog van Parma. Aan de ontevreden Katholieken van het Zuiden (Malcontenten) beloofde bij handhaving van de voorwaarden der Pacificatie en van de rechten van het katholieke geloof; verontwaardigd over het woelen der Calvinisten toonden zij zich weldra tot toenadering geneigd; in het begin van 1579 sloten de Staten van Artois en Henegouwen een nauw verbond (Unie van Atrecht); kort daarop verzoenden zij zich bij den gelijknamigen vrede met den Koning (Mei 1579). De Unie van Utrecht. Van het uiterste gewicht was het natuurlijk om de noordelijke gewesten bijeen te houden. De Prins, die zijn best deed om het wankelende gebouw der Pacificatie staande te houden, kon zelf moeilijk openlijk het sluiten eener „nadere Urne" bevorderen, daar dit den afval in het Zuiden zou in de hand werken. " . , . _ i __. «o.i 1K7Q die met groote moeite en met zonder verzet aen too^u u»**. de gemachtigden van Holland, Zeeland, Utrecht en de Groninger Ommelanden tot onderteekening van de Unie van Utrecht wist te bewegen ). i) Gr. PI. Pig. 184 en 186 ; KI. PI. Pig. HO en 113. 76 Die van Gelderland teekenden iets later evenals Friesland, Overijsel en Drente. De Prins en de graaf van Rennenberg, stadhouder van Groningen, teekenden eerst, toen de afval van Artois en Henegouwen door den vrede van Atrecht een voldongen feit was geworden. De Unie als Bondsakte. De bepalingen der Unie hadden vooral betrekking op den oorlogstoestand. De gewesten zouden zioh „ten eeuwigen dage" verbinden, alsof ze slechts een gewest waren; het behoud van alle privilegiën werd echter uitdrukkelijk gewaarborgd. Uittreding uit het verbond was verboden, opname van nieuwe bondgenooten alleen bij algemeen goedvinden mogèhjk. Ook voor het sluiten van vrede, voor het verklaren van oorlog en voor het instellen van nieuwe belastingen was de eenstemmige goedkeuring der bondgenooten noodig. De kosten der verdediging zouden door allen te zamen gedragen worden. De Unie als grondwet. Het bleek, dat de Unie voor het aangegeven doel aan billijke eischen beantwoordde. Op den duur heeft men haar evenwel als een soort van grondwet beschouwd, waarvoor ze niet bestemd en ook minder geschikt was. Zoo zoekt men tevergeefs een nauwkeurige omschrijving van de macht der verschülende bestuurscolleges en van de stadhouders, terwijl toch door den opstand de verhouding van de laatsten tot de Staten der gewesten geheel anders was geworden. Tal van bepalingen waren zeer onduidelijk, b.v. die over den godsdienst. De regeling hiervan werd aan de 'gewesten overgelaten; vervolging van andersdenkenden werd evenwel beslist verboden. Zoo konden ook twisten ontstaan over de vraag, of de Unie de benoeming van stadhouders eischte; het beslechten van geschillen werd in sommige gevallen aan de stadhouders opgedragen, waaruit enkelen later opmaakten, dat de Unie het aanstellen van stadhouders voorschreef. Het artikel kon echter verschillend worden uitgelegd, zoodat ook op dit punt de Unie geen beslissing gaf. Gebrekkige naleving. Jammer is het geweest, dat juist een tweetal uitnemende bepalingen nooit zijn nageleefd. Het waren die, waarin algemeene belastingen voorgeschreven werden en gelast werd voor de verdediging van het land alle mannelijke ingezetenen tusschen de 18 en 60 jaar op te schrijven. In strijd hiermee werden de gewesten al spoedig geheel vrijgelaten hoe het benoodigde geld bijeen te brengen; van een volksleger was ook geen sprake; de strn'd tegen Spanje 77 is met huurtroepen gevoerd; slechts in zeer enkele gevallen, b.v. in het jaar 1672, werd later een beroep gedaan op de bevolking. Geen wonder is het dan ook, dat vooral in later jaren, toen het oorlogsgevaar voorbij was en daardoor de noodzakelijkheid van samenwerking minder werd gevoeld, de Unie als staatsregeling groote gebreken vertoonde. Dat er niettemin zulke groote resultaten mee bereikt zijn, is niet zoozeer aan de voortreffelijkheid der Unie, dan wel aan de talenten der mannen, die het bestuur van het land leidden, toe te schrijven. 1576 Dood van Requesens. Spaansche furie. Pacificatie van Gent. 1577 Don Juan teékent het Eeuwig Edict. Verrassing van Namen. Matthias. 1578 Dood van Don Juan. Panna landvoogd (1578—1592). IS70 TV TTniafi tto r\ Af rooht. en TTt.rAplit. § 20. De laatste jaren van den Prins. Afval. In het Zuiden werd de toestand steeds bedenkelijker. Mees- , nohmilr iran Hc nntotumminfr rlfir K fl.t, hr>helCAn eoiujA. iMCUiiö xo,i.xuc» g^x^„.vmI^.6 * over het woelen der Calvinisten; de privilegiën beloofde bij te handhaven ; wie zich onderwierp, verkreeg volkomen vergiffenis voor hetgeen hij tegen den Koning misdreven mocht hebben; sommige edelen won hij door schitterende aanbiedingen, andere, zooals de hertog van Aerschot, werden door de ijverzucht op Oranje's invloed aan de Spaansche zijde teruggebracht. Noodlottig was vooral de afval van den graaf van Rennenberg, die zich aan Spanje verkocht en de gewesten, waarover hij stadhouder was (Friesland, Groningen en Drente) in zijn verraad trachtte mede te sleepen, wat hem inderdaad met de beide laatste gelukte (1580). Tegelijkertijd toonde Parma zich een uitstekend veldheer; een der sterkste vestingen van het Zuiden, Maastricht, viel in 1579 in zijn handen; de Spaansche troepen namen hier op verschrikkelijke wijze wraak over de geleden verhezen; 4000 burgers werden op den dag der bestorming gedood. Alleen Brussel, Gent, Brugge en Antwerpen hielden zich nog staande, maar ook hun val was onvermijdelijk, als er eeen nurp onaaagae. 78 Frans van Anjou. Die hulp was alleen van Frankrijk te verwachten. Reeds enkele jaren te voren had de eerzuchtige Frans van Anjou, de broeder van den Franschen Koning, zich met onze zaken ingelaten en eenigen steun verleend, onder toezegging onzerzijds, dat men bij verandering van souverein hem de vorstelijke macht zou aanbieden. Het huis Valois genoot hier echter sedert den Bartholomeüs-nacht weinig vertrouwen; ook hadden enkelen gemoedsbezwaren tegen het schenden van den eed aan den koning afgelegd; de noodzakelijkheid van buitenlandsche hulp deed echter over deze bezwaren heenstappen. De Ban. De Koning had inmiddels een stap gedaan, die de verbittering tegen hem nog deed toenemen. Nadat hij vergeefs getracht had, den Prins door schitterende aanbiedingen te bewegen de zaak van den opstand te verlaten, nam hij tot sluipmoord zijn toevlucht. Openlijk riep hij moordenaars op om den Prins „als hooftberoerder ende bederver van 't geheel Christenrijk uuter wereld te helpen"; de voltrekker van het banvonnis zou, „opdat die deught ende vroomheyt gepresen worde", vergiffenis voor begane misdrijven en 25,000 kronen ontvangen en in den adelstand verheven te worden (Bijlage XVTII). Het verweerschrift van Oranje. In een scherp verweerschrift, de Apologie, verdedigde Oranje onder heftige aanvallen op Philips Dl en zijn dienaren zijn handelingen (Bijlage XIX). Hij maande de Staten-Generaal, die hij alleen als zijn meerderen erkende, aan, getrouw te blijven aan het beginsel („eendracht maakt macht") door den pijlenbundel in hun zegel uitgedrukt (Fig. 296). Verlangden zij het, dan zou hij het land verlaten; in het tegenovergestelde geval, zoo zeide hij met een zinspeling op het devies der Oranjes, zou hij de besluiten der Staten „met aller getrouwicheit hanthaven ende voorstaen." De „afzwering" (1581). De onderhandelingen met Anjou maakten de afzetting van den ouden vorst onvermijdelijk en eindelijk gingen de Algemeene Staten daartoe over. In een uitvoerig stuk, een akte van beschuldiging gelijk, maakte men de redenen hiervan bekend. Daar de privilegiën hoogstens tot lijdelijk verzet, niet tot afzetting het recht gaven, moet men deze daad, als men zich op het standpunt plaatst van het geschreven recht, als revolutionnair beschouwen. Men plaatste zioh echter op het standpunt van het natuurrecht, dat een vorst door God is aangewezen als hoofd zijner onderdanen, om voor hen te zorgen gelijk een herder voor zijn schapen. De onder- 79 danen zijn er niet terwille van den vorst, maar de vorst terwille van de onderdanen „om deselve met recht ende reden te regeeren, voor te staen ende lief te hebben als een vader zijn kinderen." Hieraan ontleende men het "recht om een vorst, die zijn plichten niet nakwam en zijn onderdanen als slaven behandelde, als tyran af te zetten en door~een ander te vervangen (Bijlage XX). Met de afzetting van Philips II werd de man, die de regeering namens hem heette te voeren, Matthias, hier overbodig. Hij waohtte de komst van den nieuwen vorst niet af en vertrok naar Oostenrijk; het hem toegezegde jaargeld is nooit uitbetaald. De nieuwe landsheer. Anjou werd nu als souverein erkend; door de ondervinding wijs geworden, had men zijn macht echter zeer beperkt. Hij moest de privilegiën bezweren; vreemdelingen konden geen ambten krijgen; in alle belangrijke zaken moest hij de StatenGeneraal raadplegen. Schond hij de privilegiën, dan had men zich het recht» voorbehouden hem af te zetten. In Holland en Zeeland beteekende zijn macht in 't geheel niets; daar werd zijn gezag alleen in naam erkend en hield men zich aan Oranje. Poging tot uitbreiding van macht. In 1582 kwam Anjou in ons land. Het bleek spoedig, dat men te groote verwachtingen van hem gekoesterd had; 'zijn troepen waren tegen die van Parma niet opgewassen en de eene stad na de andere ging verloren. Bovendien vond hij zijn macht zeer onvoldoende en hij was niet geneigd een rol als die van Matthias te spelen. Op het onverwachtst maakten zijn troepen zich van enkele Vlaamsche steden meester; een verraderlijke aanval op Antwerpen, door hem persoonlijk geleid, werd echter met groote verhezen afgeslagen (de Fransche furie, 1583). Hiermee was zijn rol uitgespeeld; tevergeefs trachtte Oranje nog een verzoening tot stand te brengen; Anjou keerde naar Frankrijk terug, waar hij in 1584 stierf. Achteruitgang der zaken. Voor den tweeden keer had* Oranje ondervonden, dat op Frankrijk niet te rekenen viel. De opstand verloor inmiddels voortdurend terrein: Brussel, Gent, Brugge, Breda en 's-Hertogenbosch gingen verloren; Antwerpen werd door de Spanjaarden ingesloten. In 't Noorden trad de opvolger van Bennenberg, V e r d u g o, steeds stoutmoediger op ; met moeite werd Friesland door Willem Lodewijk, een zoon van Jan de Oude, tegen hem 80 verdedigd. Overijsel en de Achterhoek gingen verloren; het verhes van Zutfen stelde de Veluwe open voor de plundertochten der Spanjaarden. Zelfs in de omgeving van den Prins begonnen enkelen te wankelen en over onderwerping te spreken; zijn zwager, graaf van den Berg, ging tot de Spaansche zijde over. Aanslagen. Het waren moeilijke tijden voor Oranje; al zijn geestkracht had hij noodig om den tegenstand gaande te houden en juist in deze dagen begon de banvloek zijn uitwerking te doen gevoelen. Herhaalde aanslagen werden op zijn leven gedaan; een der meest bekende, die van Jean Jauregüy, trof bijna, doel en bracht den Prins langen tijd in levensgevaar. Alleen aan de voortreffelijke 81 zorg zijner vrouw, Charlotte de Bourbon, die kort na zijn herstel aan de gevolgen van overspanning overleed, had hij zijn behoud te danken. Opdracht der souvereiniteit aan Oranje. Na het vertrek van Anjou moest natuurlijk de regeering opnieuw geregeld worden. In Holland en Zeeland, die zich reeds vóór de Pacificatie nauw aan elkaar verbonden hadden en aan den Prins het gezag voor den duur van den oorlog hadden opgedragen, wilde men hem als graaf erkennen. Door verzet van enkele steden wegens punten van ondergeschikt belang bleef de zaak sleepen, maar in het midden van 1584 was men het eindelijk over de voorwaarden, waarop de verheffing zou geschieden, eens geworden; nog enkele steden móesten het stuk, waarin de rechten van den graaf en van de Staten nauwkeurig omschreven werden, onderteekenen, toen alle plannen verijdeld werden door den aanslag van Balthasar Gérard. De dood van den Prins. Gérard, uit Franche Comté afkomstig, had reeds lang het plan gekoesterd, den Prins, dien hij als rebel tegen den koning en kerk verafschuwde, uit den weg te ruimen. Hij beschouwde dit als een plicht, hem door de Voorzienigheid opgelegd. Nadat hij zijn plan aan enkele geestelijken had medegedeeld, wist hij zich bij den Prins in te dringen en hem op den lOden Juli 1584 verraderlijk op het Prinsenhof te Delft om te brengen. Zijn vlucht" mislukte en na een kort proces werd de moordenaar onder vreesehjke martelingen te Delft ter dood gebracht (Zie Fragment XXI). Willem van Oranje. Door den dood van Willem van Oranje was aan de zaak van den opstand een onherstelbaar verlies toegebracht. Jaren achtereen was hij zoowel op het gebied van den krijg als op dat der politiek de leider geweest, die allen bezielde. Als krijgsman niet zonder talent, heeft hem als zoodanig het geluk nooit gediend; geen overwinningen van beteekenis heeft hij behaald; zijn pogingen tot ontzet van Haarlem mislukten totaal. Als staatsman daarentegen wist hij met uiterst geringe hulpmiddelen te woekeren; zijn vindingrijke geest wist ook in de moeilijkste omstandigheden uitkomst te vinden. Ook als mensch neemt Willem I, in tegenstelling van vele andere groote mannen, een zeer hoog standpunt in. De levenslustige, vroolgke, maar verkwistende edelman was in den loop der jaren een bezadigd en vroom man geworden, bereid alles op spel te zetten voor de zaak, die hij voorstond. In een tijd toen de moord op staatkundige tegenstanders bij velen voor geoorloofd gold, heeft hij zijn handen vrij gehouden van bloed; streng, waar het noodig was, zocht hij toch alle hardvochtigheid te vermijden. In één opzicht was hij zijn tijd ver vooruit; altijd heeft hij voor verdraagzaamheid gestreden, oen beginsel dat nog slephts door weinigen gewaardeerd werd. Te midden van de hevigste beroeringen bleef hij kalm, en volkomen is op hem toepasselijk de voorstelling op den penning fe zijner eer geslagen, waarop in een felbewogen zee het nestje van een ijsvogel dobbert, met het randschrift: „rustig te De Boer, Leerboek I 6 82 midden der onstuimige baren". Zware slagen hebben hem getroffen; zijne broeders vielen op het slagveld; zijn zoon werd hem ontroofd ; het was vooruit te zien, welk lot hem zelf zou treffen, maar nooit hebben de schitterendste aanbiedingen van de zijde van den vijand hem bewogen om aan het volk, waarvoor hij streed, zijn steun te onttrekken. De innige liefde en het onbegrensde vertrouwen, waarmee het volk hem aanhing, schonken hem vergoeding voor de vele rampen, die hem troffen. Hoezeer de zorg voor zijn volk zijn geest vervulde, blijkt treffend uit de laatste woorden van den stervende : „O God, heb medelijden met mijn arme ziel! O God, heb medelijden met dit arme volk" x). 1579 Parma neemt Maastricht. 1580 Verraad van Rennenberg. 1581 Philips II afgezworen. 1532 Anjou als souverein erkend. 1583 Fransche furie. 1584 Dood van Willem van Oranje. § 21. Het tijdvak van Leicester. De zonen van Oranje. Hoe diep men ook geschokt was door den dood van den Prins, na de laaghartige daad was men minder dan ooit genegen om zich aan den koning te onderwerpen. Het was echter moeilijk iemand te vinden, die de plaats van Oranje kon innemen; zijn oudste zoon, Philips Willem, vertoefde nog altijd in Spanje; Maurits was maar 17 jaar oud, terwijl Frederik Hendrik, uit het huwelijk van den Prins met Louise de Coligny gesproten, een zuigeling was. Aanbieding der souvereiniteit aan Frankrijk en Engeland. De toestand was zoo hachelijk, dat men besloot de souvereiniteit aan den broeder van Anjou, den Franschen koning Hendrik DII, aan te bieden. Frankrijk werd echter zoozeer door godsdienstoorlogen verscheurd, dat . de koning het aanbod niet durfde aannemen. Nu wendde men zich tot Engeland. Sedert langen tijd stond Elisabeth op zeer slechten voet met Philips II, vooral door het gevangenhouden van Maria Stuart, die door de Katholieken als de wettige koningin van Engeland werd beschouwd. Reeds lang had Philips H de ontevredenen in Engeland aangemoedigd, terwijl Elisabeth zijdelings den opstand hier te lande steunde. Slaagde Spanje er dus in de Nederlanders te onderwerpen, dan had zij van die zijde het ergste te vreezen. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 188, 190—195; KI. PI. Fig. 111, 114 en 116 83 Engelsche hulp. In haar eigen belang moest Elisabeth ons dus steunen en hoewel zij de souvereiniteit niet aanvaardde, besloot zij toch hulptroepen te zenden. Brielle, Vlissingen en het Scheldefort Rammekens zouden door Engelsche garnizoenen bezet worden, tot de voorschotten terugbetaald zouden" zijn; op den gang der zaken kreeg zij invloed door de benoeming van twee leden in den kort te voren opgerichten Baad van State, die met het bestuur van het land belast zou worden. Om in de behoefte aan een leider te voorzien, zond ze hier haar gunsteling, den graaf van Lei cester. De val van Antwerpen. Vóór deze in de Nederlanden aankwam, werd er nog een ernstig verhes geleden: Antwerpen gaf zich aan Panna over. Nog bij het leven van den Prins had hij de stad ingesloten ; door het aanleggen van schansen en van een brug over de Schelde werd de verbinding met Zeeland verbroken. Misschien ware de stad gered, als de verdediging in krachtiger handen was geweest. Herhaaldelijk werden pogingen tot ontzet gedaan, die echter niet goed geleid werden; zoo mislukte na aanvankelijk succes de aanval op den Kouwensteinerdijk, welke aan de Zeeuwsche schepen den toegang tot de stad over het overstroomde land ontzegde. Ook de poging van den ingenieur Giannibelli, die door middel van vuurschepen de Scheldebrug deed springen1), bleef zonder resultaat. Daarbij kwam, dat de burgemeester, M a r n i x van St.-A ldegonde, de woelige burgerij niet wist te beheerschen ; ten slotte werd hij tot de overgave gedwongen (1585). De voorwaarden waren niet ongunstig; de Hervormden mochten hun goederen binnen drie jaar te gelde maken ; zij moesten echter de stad verlaten. Deze leed door hun vertrek andermaal groote schade; de Zeeuwen sloten bovendien den toegang naar zee af, zoodat de handel zioh naar de Hollandsche en Zeeuwsche steden verplaatste. Antwerpen werd een doode stad, die eerst in de 19de eeuw tot nieuw leven zou komen. Leicester wordt landvoogd (1585—1587). De val van Antwerpen maakte hier een grooten indruk; geen wonder, dat men reikhalzend naar de Engelsche hulptroepen uitzag; vooral had men goede verwachtingen van Leicester, wiens bekwaamheid zeer geroemd werd. Men verwachtte, dat hij redding zou brengen, en tegen den zin van ») Gr. Platen-atlas Pig. 198; KI. Pig. 118. 84 Elisabeth, die zich niet te zeer met onze zaken wilde inlaten, boden de Staten-Generaal hem de waardigheid van landvoogd aan, welke hij aannam. Moeilijkheden. Spoedig bleek, dat deze opdracht niet verstandig was geweest. Voor de taak, waarvoor Leicester stond, was hij niet berekend. Het ontbrak hem aan menschenkennis en tact; weldra lag hij met de oude medewerkers van Oranje overhoop, terwijl hij steun zocht bij onbetrouwbare intriganten. Zijn omgeving. Uit allerlei zaken zag men, dat hij een anderen weg wilde inslaan dan Oranje. Hoewel Holland het meeste geld tot den krijg bijdroeg (in dezen tijd zelfs 64% van alle uitgaven), vervreemdde hij de Hollandsche regenten van zich, waaronder tal van trouwe medewerkers van den Prins. Hij vestigde zich te Utrecht en nam daar vooral heden in zijn omgeving op, die, uit net Zuiden of uit de landprovinciën afkomstig, meer acht sloegen op het terugwinnen van het verlorene dan op het behoud van wat nog niet verloren was. Veel invloed kreeg b. v. P r o u n i n c k, een eerlijk maar zeer heftig man, die, hoewel hij als vreemdeling niet verkiesbaar was, burgemeester van Utrecht werd. Veel erger was de aanstelhng van Reingoud tot schatmeester der nieuw ingestelde Kamer van Financiën, daar zijn verleden niet vlekkeloos was en hij als gewezen bankroetier zeker allerminst dezen post verdiende. Verder zocht hij steun bij de predikanten en bij de strenge Calvinisten. Een aantal vertrouwde vrienden van Prins Willem werden uit Utrecht verbannen, een enkele, de gewezen landsadvocaat Paulus Buys, werd zelfs gevangen gezet. Zijn maatregelen. Verschillende maatregelen hadden wel een goede strekking; zoo had b.v. de instelling der Kamer van Financiën, als een vertrouwd man daarin de leiding had verkregen, uitstekend kunnen werken. Minder verstandig was echter een andere maatregel ten opzichte van Holland en Zeeland, Deze dreven een zeer voordeeligen handel op Spanje en op die gewesten, welke weer onderworpen waren. Dit wekte de verontwaardiging der landprovinciën op; zij vergaten evenwel, dat het afbreken van den handel Spanje wel zou schaden, maar Holland tevens belangrijke winsten zou doen derven, terwijl men den toevoer door vreemdelingen niet kon afsnijden. Toch werd door Leicester op straffe des doods alle handel met den vijand verboden en aan Reingoud machtiging gegeven door onderzoek in de koop- 85 mansboeken overtredingen aan te toonen, een maatregel, die de kooplieden zeer tegen Leicester innam, daar zij vooral een man als Reingoud geen inzicht in hun zaken wilden geven. Ook tegen het ontduiken der in- en uitvoerrechten werden strenge maatregelen genomen. Wantrouwen. Leicesters positie werd zoodoende zeer onaangenaam. Toen hij voor eenigen tijd naar Engeland vertrok — het proces van Maria Stuart eischte zijn overkomst — durfde hij dan ook de regeering niet aan Hollandsche staatslieden overlaten uit vrees dat deze zijn maatregelen weer ongedaan zouden maken; voor elke daad van eenige beteekenis moest het bevel van hem uitgaan. Dit bleek noodlottig. Terwijl Irij in Engeland vertoefde, kwam aan het licht, dat twee Engelsche officieren Stanley en York, met den vijand betrekkingen hadden aangeknoopt. Het bleek nu onmogelijk hiertegen tijdig maatregelen te nemen; Deventer en een schans bij Zutfen werden aan den vijand overgeleverd; de Veluwe lag open voor de Spaansche benden. Dreigende burgeroorlog. Scherpe verwijten werden gewisseld; de verhouding werd zoo gespannen, dat Elisabeth niets liever wilde dan zich geheel uit de zaak terug te trekken. Toen Leicester eindelijk terugkeerde, kreeg hij van Elisabeth de bepaalde opdracht mee een vrede met Spanje te bewerken; om dit mogelijk te maken, moest hij zich door het volk alle macht doen opdragen. Daar Leicester bij de Calvinistische predikanten zeer gezien was door zijn ijveren voor het Calvinisme en door hun invloed op den steun der volksklasse kon rekenen, was een burgeroorlog te vreezen. Het gelukte evenwel aan Oldenbarnevelt, die kort te voren Landsadvocaat was geworden, en door omkooping Leicester's geheime plannen had leeren kennen, deze te verijdelen. Pogingen van Leicester om zich van Oldenbarnevelt en Maurits meester te maken, mislukten; te Leiden kostte een samenzwering om de stad in handen van den landvoogd te spelen, aan enkelen zijner aanhangers het leven; bij een bezoek aan Amsterdam werd hij door burgemeesteren met zulk een „eerewacht" omringt, dat hij niet eens tot zijn aanhangers in betrekking kon treden. Toen hij daarop met zijn vredesvoorstellen kwam, bleek, dat de lagere klassen, bij wie hij steun moest zoeken, daarvan niet wilden hooren; in verbitterde stemming keerde Leioester eindelijk naar Engeland terug en het deze landen in verwarring en tweedraoht achter (1587). 86 De Armada (1588). Ook Elisabeth was zeer op ons vertoornd en het was gelukkig, dat Engeland en Nederland juist door een gemeenschappelijk gevaar tot samenwerking gedwongen werden. Philips, die door de onderwerping van Portugal zijn zeemacht zeer versterkt zag, had nl. het plan opgevat door groote krachtsinspanning Engeland te veroveren en meteen aan den opstand een einde te maken. Een talrijke vloot werd naar deze streken gezonden; Parma moest zich daarop inschepen om een landing in Engeland te doen; daarna zou men, naar alle waarschijnlijkheid, Nederland gemakkelijk kunnen onderwerpen. De afloop. Parma was niet met het plan ingenomen; liever had hij de onderneming uitgesteld gezien, tot lüj in het bezit van een goede haven als Vlissingen zou zijn. Hij moest evenwel zijn veroveringen staken en zich gereedmaken voor de inscheping. Daarbij kwam, dat vele schepen wel prachtig ingericht maar niet zeewaardig waren : de leider, de hertog van Medina Sidonia was boyendien geen zeeman, en had tevergeefs getracht aan de opdracht te ontkomen; de eigenlijke leider zou trouwens Parma worden. Onnüddelhjk na het uitzeilen werd de vloot reeds door stormen geteisterd, zoodat zij naar de Spaansche havens moest terugkeeren; toen ze eindelijk het Kanaal bereikte, vond ze, hoewel Elisabeth door onderhandelingen tot werkeloosheid gebracht was, weldra een talrijke Engelsche vloot onder Drake en Howard tegenover zich, die haar door stoute aanvallen in verwarring bracht. Het plan was, dat Parma zich ter hoogte van Calais met zijn transportvloot en het daarop ingescheepte landingsleger bij de Armada zou voegen. De Hollanders en Zeeuwen blokkeerden echter Parma te Duinkerken; de . diepgaande schepen der Armada durfden zich niet op de Vlaamsche banken wagen en zoo kon Parma de vloot niet bereiken. Zoo zwierf de vloot doelloos rond; ten slotte werd zij bij Calais aangevallen door de Engelsche branders1), waardoor zij onder groote verhezen de Noordzee werd ingedreven. Toen de Spaansche admiraal eindelijk besloot om Schotland heen naar Spanje terug te keeren, werd de vloot door hevige stormen beloopen en aan de Iersche kust zoo geteisterd, dat van de trotsche Armada slechts een ellendig overschot in de Spaansche havens terugkeerde. 15S5. Val van Antwerpen. Leicester. Partijtwisten. 1587. Vertrek van Leicester. 1588. De Armada verslagen. *) Gr. PI. Fig. 202; KI. PL. Fig. 122, 87 § 22. Tien jaren van voorspoed. Toestand van het land. Sedert de komst van Parma was de fortuin steeds aan de zijde der Spanjaarden geweest; de opstand was langzamerhand beperkt tot Zeeland, Holland, Utrecht, Friesland en de Veluwe; al deze deelen lagen bovendien open voor de strooptochten der Spanjaarden. Het volk stond vijandig tegenover de regeering; de grootste verwarring heerschte in het land; de geldmiddelen verkeerden in treurigen staat; de troepen werden niet geregeld betaald, zoodat b.v. het garnizoen van Geertruidenberg deze stad aan de Spanjaarden overleverde1). Parma naar Frankrijk. Plotseling kwam er verademing. Hendrik III, kon'ng van Frankrijk, werd door sluipmoord omgebracht; de wettige opvolger, Hendrik IV, was een Calvinist en werd door de Katholieken niet als koning erkend; Philips II, die voor zijn dochter Isabella aanspraak op de kroon maakte, gaf nu aan Parma last zich met een groot deel zijner troepen naar Frankrijk te begeven. Zeer tegen zijn zin werd deze dus gedwongen van verdere veroveringen af te zien en zijn troepenmacht hier te lande zeer te verzwakken. Oldenbarnevelt. Nu stonden in het Noorden mannen aan het hoofd, die onmiddellijk partij wisten" te trekken van den veranderden stand van zaken. Het waren Oldenbarnevelt en Maurits. De eerste, die reeds bij het bestrijden van Leicester groot talent als staatsman getoond had, leidde met vaste hand het bestuur en de buitenlandsche zaken. Hij zorgde voor een nauwe aansluiting bij Hendrik IV en Elisabeth, en maakte door z^n voortreffelijk beheer der geldzaken een aanvallend optreden tegen Spanje mogelijk. Door zijn zeldzame scherpzinnigheid, zijn groote kennis van de kronkelpaden der diplomatie en zijn toewijding aan 's lands zaken neemt Oldenbarnevelt onder onze staatsheden een der eerste plaatsen in. Maurits (1585—1625). Op militair gebied vond hij voortreffelijken steun bij Maurits, die reeds in 1585 stadhouder van Holland en *) De verraders werden voortaan van elke capitulatie buitengesloten; zie Gr. Pi. Fig. 207; KI. PI. Fig. 127. 88 Zeeland geworden was, maar tijdens Leicester een ondergeschikte rol gespeeld had. Als staatsman trad hij niet op den voorgrond; op het gebied van den krijg daarentegen werd hij door niemand geëvenaard. De legerhervorming. Door zijn neef, Willem L o d e w ij k, die sedert jaren als stadhouder van Friesland dit gewest tegen Verdugo had moeten verdedigen, werd Maurits' aandacht gevestigd op een werk, waarin de krijgskunde der Romeinen beschreven stond. De jonge veldheer zag onmiddelUjk in, welk voordeel uit deze studie te trekken viel. Tot dusver moest de soldaat zijn handwerk al vechtende leeren; door geregelde exercitiën leerde hij voortaan het gebruik der wapenen op commando, zoodat het leger ook tijdens een veldslag aan de bevelen van den veldheer leerde gehoorzamen. De bewapening werd' verbeterd, het aantal musketten vergroot; daarnaast bleef de piek, bij gebrek aan bajonetten onontbeerlijk, het hoofdwapen; de piekeniers toch moesten zoo noodig de musketiers beschermen, die na het afvuren van hun wapen geruimen tijd weerloos waren. Van het voor onze krachten veel te groote leger werden de slechtste deelen afgedankt; de rest werd goed betaald en onder strenge tucht gebracht. Veel aandacht werd geschonken aan het maken van schansen en loopgraven; het graafwerk werd voortaan niet meer door daartoe gepreste boeren, maar onder leiding van ingenieurs door de soldaten zelf verricht. Veel zorg besteedde Inj verder aan de verzorging van het leger en het inrichten van den legertrein, zoodat hij zijn troepen snel kon verplaatsen. Door de hervormingen van Maurits werd de krijgskunst niet meer een uiting van ruwe kracht, maar een wetenschap1). De groote rivieren vrijgemaakt. Vooral in de jaren van 1590—1594 maakte Maurits meesterüjk van de gunstige omstandigheden gebruik. Nadat een welgeslaagde verrassing, door middel van soldaten in een turfschip verborgen, hem in 1590 in het bezit van Breda had gesteld, bracht het volgende jaar de groote rivieren weer in onze macht door de verovering van Deventer, Zutfen en Nijmegen, die alle na een kort beleg in zijn handen vielen (1591). De veldtocht van het jaar 1591 begon met de verovering van de schans bij Zutfen. Een aantal boeren en boerinnen, die groenten te koop aanboden, wierpen opeens hun korven weg; het bleken soldaten van Maurits te zijn. Daarna werd de stad aangevallen; na enkele schoten ging zij over. Deventer deelde dit lot na een beleg van slechts tien dagen. J) Zie Gr. Platen atlas: Fig. 200 en 203—219. KI Pi. Fig. 121, 125—135. 89 Nu giug de tocht noordwaarts. Men hoopte Groningen te verrassen, maar Verdugo wist nog juist op tijd troepen in de stad te brengen; daarop werden enkele sterkten in de Ommelanden genomen om de stad van de zee al te sluiten, waarna men zich tegen Steenwijk keerde. Dit beleg moest echter worden opgebroken, daar Parma, verontrust over den voortgang der Staatsolie wapenen, uit Frankrijk kwam aansnellen ; Maurits dreef hem over de Waal terug en legde zijn leger in de winterkwartieren. Parma keerde daarop naar Frankrijk ; opeens verscheen echter Maurits voor Hulst, dat zich moest overgeven; de ruiters van zijn leger stroopten tot voor Antwerpen. Nu kwamen de Spanjaarden hier aansnellen, maar weer was Maurits verdwenen ; langs de rivier bracht hjj zijn troepen voor Nijmegen, dat 27 dagen na Hulst zich overgaf {zie het kaartje op bi- 90 de route van Maurits leger in dat jaar). Panna had zijn handen te vol in Frankrijk om ernstige pogingen tot ontzet te kunnen doen. Meer moeite kostte twee jaar later de verovering van Geertruidenberg (1593); op den drassigen bodem moest een uitgebreid systeem van schanswerken worden aangelegd ; dezen keer werd bovendien geen moeite gespaard om de stad te ontzetten. Toen de stad gevallen was, kwamen uit alle naburige landen krijgskundigen om de belegermgsliniën te bezichtigen. De belangrijkste verovering was echter die van het Noord-oosten van ons land, dat sedert het venaad van Rennenberg in Spaansche handen was en op vreeselijke wijze door strooptochten geteisterd werd. Zonder overhaasting werd de onderwerping voorbereid; in 1592 werden Steenwijk en het onneembaar geachte Koevord e n ingenomen; de bevelhebber van eerstgenoemde stad klaagde, dat hij niet op eerlijke krijgsmansmanier bestreden was, maar als een vos uit zijn hol was opgedolven! Zoo was de verbinding van Groningen met het Zuiden afgesneden; de inneming van Delfzijl sloot den zeeweg af. In 1594 richtten Maurits en Willem Lodewijk zich eindelijk tegen Groningen zelf. De stad, welks regeering zeer Spaanschgezind was, werd door een Spaansche bezetting verdedigd en bood hardnekkigen weerstand. Weer moest de ingenieur den soldaat te hulp komen; door een vernuftig stel mn'ngangen geraakte men eindelijk onder den stadsmuur, welken men liet springen. Daar verdere verdediging onmogelijk was, gaf de regeering nu de stad over. Bij het Tractaat van Beductie werden de Stad en Ommelanden tot een gewest vereenigd; Willem Lodewijk werd stadhouder (1594); het gewest werd voor de Hervorming gewonnen. Ook hier moest de Katholieke godsdienst, waartoe het grootste deel der bevolking nog altijd behoorde, zijn kerken afstaan aan de Protestanten1). *) Zie Gr. Platen-atlas: Fig. 208—211 met beschrijving van het beleg van Groningen. 90 Dood van Parma. Parma had dit laatste verlies niet meer beleefd. Groote teleurstellingen hadden zijn laatste levensjaren verbitterd; terwijl hij in Frankrijk voor een höpelooze zaak moest strijden, zag De vooruitgang der Staatsche zaak onder Maurits. hij het werk, dat hij met zooveel inspanning tot stand had gebracht, gaandeweg vernietigen. Veel grievend leed bleef hem nog door den dood bespaard; hij overleed, vóór hem de brief des konings bereikte, waarin hem zijn terugroeping werd medegedeeld (1592). De tuin gesloten. Door de verovering van Groningen was het gebied van zeven gewesten bijna geheel van den vijand bevrijd. Alleen ten oosten van den IJsel bezat deze nog een aantal kleine vestingen, van waaruit telkens stoutmoedige strooptochten in het Noorden van 91 ons land gedaan werden. Ten slotte maakte Maurits hieraan een einde en veroverde in 1597 Grol, Bredevoort, Oldenzaal en andere kleine vestingen in den Achterhoek. De „tuin" (omheining) om de Zeven Vereenigde Nederlanden was nu gesloten1). Verhouding tot Frankrijk en Engeland. De opvolgers van Parma hadden slechts weinig hiertegen kunnen doen, daar de oorlog met Frankrijk hun gansche aandacht eischte. De Staten-Generaal zonden daarentegen herhaaldelijk steun aan Hendrik IV. Op den duur leidde dit zelfs tot het sluiten van een drievoudig verbond tusschen Frankrijk, Engeland en onze republiek (1596), die nu voor het eerst als onafhankelijk door de buren werd erkend. Een Engelsen Hollandsche vloot vernielde te Gadiz tal van Spaansche schepen, plunderde de stad en keerde met rijken buit huiswaarts. Toch het de samenwerking veel te wenschen over; Elisabeth, bezorgd over het toenemen der Hollandsche macht, verleende weinig steun, terwijl Frankrijk na zooveel jaren van godsdienstoorlog rust noodig had en in 1598 te V e r v i n s vrede sloot met Spanje. Met moeite en niet zonder1 groote opofferingen van onze "zijde wist Oldenbarnevelt althans Elisabeth te bewegen den strijd voort te zetten. Afstand der Nederlanden (1598). Philips LI had vooral vrede met Frankrijk gesloten, omdat hij zijn einde voelde naderen en zijn opvolger niet tegen zooveel moeilijkheden opgewassen rekende. Om dezelfde reden besloot hij de Nederlanden van Spanje te scheiden; zij werden als bruidsschat aan zijn dochter Isabella geschonken, toen zij met haar neef Albertus van Oostenrijk in het huwelijk trad. Bij kinderloos overlijden van een van beide zouden ze aan Spanje terugvallen2). Albertus, die zich reeds in de laatste jaren als landvoogd der Zuidelijke Nederlanden als een bekwaam jnan had doen kennen, zou, naar hij hoopte, er in slagen ook de opgestane gewesten tot onderwerping te bewegen. Zoo zouden misschien deze belangrijke streken, zoo niet voor Spanje, dan toch voor zijn geslacht behouden blijven. De dood van Philips II (1598). Korten tijd daarna overleed de vorst wiens langdurig bewind voor zijn staten zoo noodlottig was geweest. De taak, zulk een uitgestrekt rijk als het zijne in moeilijke tijden Zie voor den tuin Fig. 49 en 183 van den Gr. Platen-atlas. KI. Pi. Fig. 34 en 109. ») Gr. PI. Fig. 222 en 223; KL PI. Fig. 136 en 138. 92 te beheerschen, was hem te zwaar gevallen. Zijn streven naar absolutisme en zijn onverdraagzaamheid hadden zijn rijkste erflanden tot opstand gebracht; het Zuiden was weer onderworpen, nadat de welvaart voor langen tijd geknakt was; het Noorden had zich vrijgevochten en was door de groote staten van West-Europa als onafhankelijk erkend. 1585—1625 Maurits stadhouder. 1589 Parma naar Frankrijk. 1590 Breda verrast. 1591 Zutfen, Deventer en Nijmegen veroverd. 1592 Steentnjk en Koevorden genomen. Dood van Parma. 1593 Geertruidenberg genomen. 1594 Groningen genomen. 1596 Drievoudig verbond. 1597 De tuin gesloten. 1598 Afstand der Nederlanden aan de Aartshertogen. Philips II t § 23 Het bestuur der Republiek. Verhouding der gewesten onderling. In de Middeleeuwen hadden de kleine staatjes, die zich hier bevonden, weinig of niets met elkaar te maken. Zelfs graafschappen, die als Holland' en Zeeland onder een heer stonden, hadden elk hun eigen bestuur; de deelen van het bisdom Utrecht waren geheel zelfstandig, al erkenden ze ook alle in meerdere of mindere mate het gezag van den Bisschop. Ook toen de Bourgondische en Oostenrijkschè vorsten de verschillende staatjes vereenigden, behielden deze hun eigen bestuur; op de vergadering der Algemeene Staten was bij het toestaan eener bede een gewest niet gebonden door de besluiten der meerderheid. Centralisatie. Wij zagen reeds hoe de vorsten door allerlei maatregelen (zie bladz. 36 en 47) orde in den chaos trachtten te brengen. Bij de Nederlanders vielen deze plannen niet in goede aarde; bij den opstand heeft de tegenzin tegen de centralisatie-politiek een groote rol gespeeld. Toch begreep men van den beginne af, dat tegenover den vijand samenwerking noodzakelijk was; Holland en Zeeland sloten zich kort vóór de Pacificatie nauw aaneen; ook de Unie van Utrecht getuigt van hetzelfde streven; de voornaamste bepalingen, 93 die tot eenheid konden leiden (belastingen, leger) werden echter niet uitgevoerd. De Raad van State. Over de inrichting van een centraal bestuur kon men het niet gemakkelijk eens worden. Na den dood van den Prins werd evenwel een Baad van State ingesteld, niet te verwarren met het gelijknamige college, dat te Brussel zetelde. Samengesteld uit afgevaardigden der gewesten (van de 12 gewone leden benoemde Holland er 3, Zeeland, Gelderland en Friesland 2, de andere gewesten één), de stadhouders en 2 Engelsche leden, scheen dit lichaam uitstekend voor zijn taak geschikt. De leden toch", die voor een aantal jaren benoemd werden, waren verphcht zich geheel aan de belangen der Generaliteit te wijden en konden, zonder aan een opdracht gebonden te zijn, volgens eigen gevoelen bij meerderheid van stemmen besluiten nemen. Vermindering van macht. Weldra verminderde echter de macht van dit college. Wantrouwen jegens de Engelsche leden was hiervan de eerste reden; Holland vreesde bovendien door de besluiten van een meerderheid in den Raad tot maatregelen gedwongen te worden, welke het strijdig met zijn belangen achtte. Door invloed van Holland en vooral van Oldenbarnevelt, die geen zitting in het college had, werd dan ook weldra het beheer der betrekkingen tot het buitenland overgedragen op de Staten-Generaal en den Landsadvocaat. De leiding der mihtaire zaken kwam aan den Kapitein-generaal; de Baad behield alleen het toezicht op de vestingen. Daar de zorg voor het bijeenbrengen van het benoodigde geld grootendeels aan de Staten der gewesten werd toevertrouwd, vervulde de Baad van State ook in dit opzicht een ondergeschikte rol. Hij behield echter de taak om een begrooting op te maken (de Generale Petitie) en deze aan de Staten-Generaal voor te leggen; ook moest hij toezien op de inning van de bijdragen der gewesten, zonder evenwel de middelen te bezitten om door dwang de gelden te kunnen innen. De Staten-Generaal. Het beheer der dagehjksche zaken en de leiding der betrekkingen met het buitenland was in handen van de Staten-Generaal1) en den Lands-advocaat, die dan ook sedert 1593 eiken dag vergaderden en dus permanent waren. In de Staten-Generaal kon elk der bondgenooten één stem uitbrengen; 94 Holland stond dus in dit opzicht met het minst belangrijke gewest gelijk; Drente alleen werd niet vertegenwoordigd. Hier stond tegenover dat voor alle belangrijke zaken eenparigheid van stemmen vereischt werd, terwijl de leden een bepaalde opdracht mede kregen van de gewestelijke Staten aangaande alle punten, die in behandeling zouden komen (imperatief mandaat). Kwam een nieuw voorstel ter tafel, dan moesten de leden, als het een belangrijke kwestie betrof, eerst nadere bevelen balen (ruggespraak). Dit laatste kostte veel tijd, daar de gewestelijke Staten evenmin als de StatenGeneraal eigenmachtig een beslissing konden nemen en de vroedschappen moesten raadplegen; het snel afdoen en geheimhouden van gewichtige zaken was daardoor dikwijls onmogelijk. Ook in andere opzichten verschilden de vergaderingen der Staten-Generaal zeer van die van een hedendaagsch parlement: eigenlijke discussie was er meestal niet, daar men elkaar toch niet kon overtuigen en de leden slechts een bepaalden last overbrachten. Toch was het lidmaatschap zeer gezocht, daar het invloed en geldelijke voordeden gaf. Bevoegdheid der Staten-Generaal. Aan de Staten-Generaal waren de volgende bevoegdheden opgedragen: le. het bestuur der buitenlandsohe zaken, 2e. de zorg voor het krijgswezen zoowel te water als te land (soms werden de legers door gedeputeerden te velde, door de Staten-Generaal aangewezen, vergezeld), 3e. het beheer der generaUteitsfinanciën, 4e. de uitspraak in geschillen tusschen verschillende gewesten of in een bepaald gewest, 5e. het benoemen van verschillende hooge ambtenaren, 6e. een zekeren invloed op de Kerk, waarover men het nimmer eens is geworden. Op den duur. toen op de Spanjaarden belangrijke landstreken veroverd werden, werd ook het bestuur dezer Generaliteits-landen aan de Staten-Generaal opgedragen. De geldmiddelen. We zagen reeds, dat de bepaling der Unie, welke vaste en algemeene belastingen voorschreef, nooit uitgevoerd was. Alleen werden in alle zee- en vele grensplaatsen oonvoyen en lioent.en geheven, waarvan de opbrengst ten behoeve van de vloot werd gebruikt. Oorspronkehjk waren de convoyen bijdragen, betaald voor het begeleiden (convoyeeren) der vaartuigen door oorlogsschepen; de licenten werden betaald voor vrijstelling van het verbod om met den vijand handel te drijven. Na den oorlog werden ze samen een soort van in- en uitvoerrechten. Andere algemeene belastingen kende men niet; de gewesten droegen naar een vaste verhouding bij tot de algemeene uitgaven; volgens een tijdens het Twaalfjarig Eestand gemaakte regeling betaalde Holland 58%, Zeeland 12%, Drente 1%; 95 later werd het aandeel van Zeeland tót 9% verlaagd. Hoe elks aandeel (quotum) bijeengebracht werd, was de zaak van ieder gewest; vandaar een groote verscheidenheid in de belastingen, welke zeer ongelijkmatig op de bewoners drukten; in Overijsel en in Friesland waren de geldmiddelen bijzonder slecht geregeld. Elk jaar maakte de Raad van State, een begrooting op, maar ook als deze aangenomen was, liet de betaling zich soms lang wachten, zoodat Holland dan de andere gewesten moest bijspringen. Het leger. Vooral voor het leger had dit soms slechte gevolgen. Daarom voerde men na het vertrek van Leicester een nieuwe regeling in voor de betaling van troepen. Deze werden „ter repartitie" der gewesten gesteld, d.w.z. verdeeld over de gewesten naar ieders aandeel in de uitgaven, en door deze betaald. Aanvankelijk voldeed deze regeling vrij goed, daar men de troepen liefst in het gewest, dat ze betaalde, in garnizoen legde, zoodat dit zelf den last van slecht betaling ondervond. Op den duur gaf het echter den schijn, alsof de troepen aan de gewesten behoorden, wat herhaaldelijk tot twisten heeft geleid. Het gezag van één opperbevelhebber bleek daardoor des te meer noodzakelijk. De vloot. Ook de regeling der zeezaken liet veel te wenschen over. Leicester had, om de macht van Holland te breken, het beheer der vloot over drie admiraliteits-colleges verdeeld, en na zijn vertrek werd deze maatregel gehandhaafd en zelfs het getal op vijf gebracht. Deze colleges, welke te Amsterdam, te Rotterdam, te Middelburg, in Wes t-F riesland en te D o k k u m (later te Harlingen) gevestigd waren en welks leden door de StatenGeneraal. op voordracht der gewesten gekozen werden, inden de convoyen en licenten en moesten daarvan de schepen uitrusten. Daar er veel gesmokkeld werd en de besturen der colleges, welke uit kooplieden bestonden, niet altijd even streng toezagen, kwam er dikwijls geld te kort, wat dan, niet zonder hevig gemor, door de gewesten moest worden bijgepast. In de 17de eeuw heeft men meer dan eens getracht de inkomsten der admiraliteiten door betere inning der convoyen en licenten, b.v. door verpachting, te versterken; dit gaf echter tot zooveel klachten aanleiding, dat men bang was, dat de handel te gronde zou gaan, zoodat de inning weer op den ouden voet werd gebracht. De samenwerking tusschen de colleges, liet veel te 96 wenschen over; liefst trachtten zij de verantwoordelijkheid op elkaar te schuiven; herhaaldelijk heeft men daarom getracht voor de vloot een andere regeling te treffen en eenheid in het bestuur te brengen, wat echter altijd, tot schade van het land, mislukt is. De Staten der gewesten. Ook in den werkkring der Staten1) was door den opstand een belangrijke wijziging gekomen. Vroeger hadden ze alleen over het toestaan der beden te beslissen; alleen zijdelings konden ze soms eenigen invloed uitoefenen; nu hadden ze het bestuur der gewesten aan zich getrokken. Samenstelling. Hun samenstelling was evenwel in hoofdzaak dezelfde gebleven. In Holland en Zeeland, waar de steden tot groote ontwikkeling gekomen waren, hadden haar besturen ook den grootsten invloed; tegen één stem van den adel, die in Zeeland door den Prins als eerste edele werd uitgebracht, stonden de steden in Zeeland met 6, in Holland zelfs met 18 stemmen. In Gelderland en Overijsel was de macht van den adel grooter; eerstgenoemd gewest was in drie kwartieren, elk met een eigen landdag, verdeeld en was dus eigenlijk een bondstaat. In elk der kwartieren werd één stem door den adel, de andere door .een stad (Arnhem, Zutfen, Nijmegen) uitgebracht. In Overijsel stemden de drie steden en de edelen (een veertigtal) afzonderlijk; edelen en steden wogen tegen elkander op, zoodat één edelman met de steden of één stad met de edelen aan een voorstel de meerderheid verschaften. Zeer eigenaardig was de toestand in Utrecht. Daar werd één stem door den adel," één door de stad Utrecht en één door de geëligeerden uitgebracht. Deze laatsten, die vóór de Hervorming de geestelijkheid vertegenwoordigden, werden gekozen uit Protestanten, aan wie het beheer en de inkomsten der kerkelijke goederen waren opgedragen. In Friesland en Groningen hadden ook de met-adellijke grondbezitters invloed op de samenstelling der Staten. Deze waren echter in beide gewesten zeer ondoelmatig ingericht, in Friesland door het groot aantal der te raadplegen colleges (de besturen der elf steden en 30 grietenijen of landgemeenten), in Groningen, doordat de stad Groningen en de Ommelanden (Hunsingo, Fivelgo en Wester- ') Gr. Platen-atlas t Fig. 300. 97 kwartier), die zeer tegenstrijdige belangen hadden, elk één stem uitbrachten, wat tot eindelooze twisten aanleiding gaf. Het dagelijksoh bestuur was in de gewesten aan minder talrijke colleges, Gedeputeerde of Gecommitteerde Raden, opgedragen. De Stadhouder. Ook de positie der stadhouders was door den opstand zeer gewijzigd. Vóór de omwenteling vertegenwoordigden zij den vorst en oefenden zij diens reohten uit. De opstand bracht in dit laatste geen verandering;/ zoo benoemden zij bij voortduring in vele steden uit een voordracht de nieuwe schepenen. In tijden van woeling kregen zij bovendien herhaaldelijk de opdraoht de samenstelling der vroedschap geheel naar eigen inzicht te wijzigen of, zooals men het noemde, „de wet te verzetten." Dit bracht den „dienaar der Staten", zooals men den stadhouder wel geliefde te noemen, in eigenaardige verhouding tot de Staten-vergadering, op wier samenstelling hij grooten invloed uitoefende. Verdere rechten. Ook in ander opzicht behield de stadhouder rechten, die vroeger den vorst toekwamen. Zoo kon hij gratie schenken en de provinciale rechtbank presideeren; hij benoemde vele ambtenaren en trad in geschillen bemiddelend op. Zijn positie werd voorts zeer versterkt, doordat versohillende gewesten, die eerst afzonderlijke stadhouders gehad hadden, onder één stadhouder kwamen te staan; Willem Lodewijk werd, behalve in Friesland, in Groningen en Drente als stadhouder erkend, Maurits in de andere gewesten. De Hollandsche stadhouders werden later bovendien kapiteingeneraal en admiraal der Unie en konden als hoofd van het Oranjehuis rekenen op den steun van het volk; herhaaldelijk traden zij in tijden van tweedracht, gehoor gevend aan de wenschen van de breede schare buiten de regeering, op voor de algemeene belangen; geen wonder was het, dat zij een bijna vorstelijke positie innamen1). De landsadvocaat. Naast den stadhouder zien we in versohillende gewesten nog een ambtenaar, die de leden der Staten, vaak koopheden, als een staatsman van beroep ter zijde stond. In Holland droeg hij den titel van advocaat van den lande, elders heet hij seore- . ») Een eigenaardige illustratie van dat punt is Pig. 437 (275), waarin wordt voorgesteld hoe het volk aan 18de-eeuwscke regenten het rijden door de Stadhouderspoort, den toegang tot de Staten-vergadering, wil beletten, als een recht alleen den Prins toekomend De Boer Leerboek I aLittt A 98 taris, syndicus enz. Oorspronkelijk alleen de rechtsgeleerde raadsman, werd hij op den duur de leider van het Staten college. Vooral Oldenbarnevelt heeft door zijn groote bekwaamheden het aanzien van het ambt verhoogd ; hij was, als woordvoerder voor de Ridderschap, voorzitter der Staten-vergadering; was deze niet bijeen, dan leidde hij met de Gecommitteerde Raden de dagelijksche zaken. Bovendien berustte bij hem het beheer der buitenlandsche aangelegenheden; hij hield briefwisseling met de gezanten en kon dus als Minister van Buitenlandsche Zaken der Unie beschouwd worden. Stedelijke besturen. In de steden berustte het bestuur nog altijd bij de vroedschap, die gewoonlijk uit 24 tot 36 leden bestond1). De wijze van samenstelling liep zeer uiteen. Meestal hadden de leden voor hun leven zitting; opengevallen plaatsen konden ze meestal zelf bezetten. Uit hun midden kozen ze meestal verder de burgemeesters (meestal vier); verder stelden zij een voordracht samen voor opengevallen plaatsen in het college van schepenen, dat met den schout de stedelijke rechtbank of schepenbank vormde. In de Staten-vergadering werd voor de stad meestal door een ambtenaar, den pensionaris, het woord gevoerd. Groote macht der stedelijke besturen. De burgerij had meestal in het geheel geen invloed op de regeering; de Staten van Holland hadden zelfs uitdrukkelijk verboden de gilden en schutterijen over regeringszaken te raadplegen; in Gelderland en enkele andere gewesten werd daarentegen soms hun advies gevraagd. De vroedschap had niet alleen invloed op het stadsbestuur en door de schepenbank op de rechtspraak, maar benoemde ook afgevaardigden ter Statenvergadering en bepaalde, hoe deze hun stem zouden uitbrengen. Door het recht van politieke uitzetting kon zij bovendien lastige burgers uit de stad verwijderen. Te Amsterdam werd echter de vroedschap geheel beheerscht door de burgemeesters en oud-burgemeesters, die de gewone leden soms van gewichtige zaken geheel onkundig heten en over tal van ambten beschikten. Alle macht was dus in handen van enkele personen, die meestal tot een klein getal families behoorden. Op den duur beschouwden de vroedschapsleden zich als verre staande boven de rest der burgerij ; zij vormden een ») Gr. Platen-atlas: Pig. 301—302. Zie ook Fig. 427; KI. PI. Fig. 192, 193. 99 stand van regenten, die het geheele land beheerschte (familieregeering). Het platteland. Geheel anders was de toestand buiten de steden. Zelfbestuur trof men hier niet aan. Groote stukken land behoorden tot de zoogenaamde heerlijkheden, die in het bezit waren van edelen of van rijke stedelingen. Het bestuur en de rechtspraak werd hier door of namens den heer uitgeoefend, wat soms tot groote willekeur aanleiding gaf. Des te bedenkelijker was dit, daar men in die dagen spoedig tot pijniging en tot het toepassen van lijfstraffen overging; dit laatste was niet te verwonderen, daar de gevangenissen niet voor een langdurig verblijf ingericht waren. Andere deelen stonden daarentegen direct onder de Staten en werden bestuurd door ambtenaren, die in Holland b a 1 j u w e n, elders drosten of grietmannen genoemd werden. § 24. De handel. Vooruitgang. In de eerste jaren van den opstand hadden deze landen vreeselijk door den krijg geleden. Vooral de Watergeuzen, die op de meest onpartijdige wijze Spanjaard en Nederlander gelijkelijk brandschatten, richtten groote schade aan; het land werd gedurig geplunderd door de Spanjaarden, soms door overstroomingen onbruikbaar gemaakt; de handel van Amsterdam werd jarenlang geheel belet. Met de Pacificatie van Gent begon evenwel voor Holland en Zeeland een betere tijd en toen de veroveringen van Maurits de Zeven Gewesten van vijanden bevrijd en door een rij van sterke vestingen tegen vijandelijke invallen beveiligd hadden, keerde de welvaart snel terug. Achteruitgang van het Zuiden. Geheel anders was de toestand der gewesten, die weer aan Spanje onderworpen waren. Het plunderen en brandschatten der soldaten had alle welvaart vernietigd; de verbinding der groote havensteden met de zee was afgesneden; op de Sohelde lagen Zeeuwsche schepen, die allen handel met Antwerpen onmogelijk maakten. 100 Emigratie. Daarbij kwam, dat de Hervormden in het Zuiden voor de keus werden gesteld om van hun godsdienst af te zien of het land te verlaten. Vele energieke mannen onttrokken zich nu aan de Spaansche dwingelandij en vestigden zich in Noord-Nederland. Onder hen vindt men tal van personen, die zich op velerlei gebied hebben onderscheiden; Simon Stevin, een wiskundige, die Prins Maurits als ingenieur groote diensten bewees, G o m a r u s, de beroemde theoloog, Elsevier, de stichter eener groote uitgeversfirma, waren allen uit het Zuiden afkomstig. Vooral echter hebben handel en industrie veel aan deze ballingen te danken; De Moucheron, die zich te Middelburg neerzette, had weldra een geheele vloot van koopvaarders in de vaart; Usselincx en L e Maire openden nieuwe wegen voor onzen handel; anderen weer brachten de laken industrie tot hoogen bloei. De Portugeesche Israëlieten. Nog op een andere wijze werkte Philips II zijns ondanks den bloei van onzen handel in de hand. Door zijn onverdraagzaamheid verheten vele Spaansche en Portugeesche Joden hun geboorteland om zich in Amsterdam neer te zetten, waar ze wegens hun kapitaal en vooral wegens hun handelsrelaties met de kustlanden der Middellandsche Zee met open armen ontvangen werden. Zij vestigden zich meestal in een bepaald deel der stad, zonder echter aan de vernederende bepalingen onderworpen te zijn, welke hun elders het leven verbitterden. Zelfs werden zij boven vele Protestantsche sekten begunstigd, daar hun zoo goed als volkomen vrijheid van godsdienst werd toegestaan. Ontwikkeling van den handel. We zagen, dat de handel van Holland en Zeeland vóór den opstand reeds vrij belangrijk was (de zoutvaart, zie bl. 51); toch was de mededinging van Antwerpen te machtig geweest. In den tijd der Watergeuzen was de handel natuurlijk zeer achteruitgegaan; die van Amsterdam had zelfs tijdelijk geheel stilgestaan, maar weldra werd de toestand beter. De vreemde kooplieden bezochten niet langer Antwerpen, maar wendden zich naar de Noord-Nederlandsche havens; de energie der Hollandsche en Zeeuwsche koopheden en de uitmuntende hoedanigheden onzer zeeheden deden de vrachtvaart in West-Europa in onze handen komen. In de verst afgelegen zeeën en havens zag men weldra onze vlag wapperen. Zóo stichtte de uitgeweken Antwerpenaar De Moucheron te 101 Archangel een factorij, waardoor bijna de geheele handel op NoordRusland in onze handen kwam. Door de straat van Gibraltar zeilde men naar de havens der Middellandsche Zee en bracht er de waren van het Noorden. De sultan van Turkije stond aan de Nederlanders toe in zijn havens handel te drijven. Tot zelfs aan de kusten van Guinea zag men onze schepen verschijnen. Industrie en landbouw. Ook de nijverheid begon zich levendig te ontwikkelen. In de Zaanstreek gaf de scheepsbouw tal van handen werk; daarnaast werden touwslagerijen, zeilmakerijen en dergelijk© bedrijven van steeds grooter beteekenis; de lakenindustrie bloeide vooral in Leiden, Haarlem en Amsterdam. Het succes, dat zoovelen bij hun ondernemingen hadden, prikkelde de energie; de groote winsten door den handel verkregen, maakten het gemakkelijk voor allerlei doeleinden geld te vinden; in Holland wérden vele meren drooggemaakt, waardoor nieuw terrein voor veeteelt en landbouw werd gewonnen; in het oosten van het land begon men met het ontginnen der hoogvenen; de oudste Groningsche veenkoloniën dagteekenen uit het begin der 17de eeuw. Vaart op Spanje en Portugal. De handelsbetrekkingen op Spanje en Portugal waren ook tijdens den opstand aangehouden. Onder vreemde vlag en met vaJsche paspoorten kwam men daar de Indische waren halen om ze met groote' winst in alle deelen van Europa te verkoopen. Voor Philips LT was dit een zeer onaangename zaak; hij stond voor de keus om de rebellen toe te laten en aan te zien,hoe zij schatten met zijn waren verdienden, of wel hen uit zijn havens te weren met de zekerheid, dat hij dan met de Indische producten, die een voorname bron van inkomsten voor hem vormden, zou bhjven zitten. Soms besloot hij den knoop door te hakken en legde beslag op de schepen, dan weer noopte geldgebrek hem de vaart oogluikend toe te staan. De weg naar Indië. Nu was de weg naar Indië hier niet onbekend. Enkele Nederlanders hadden op Spaansche of Portugeesche schepen gevaren; een hunner, Jan Huygen vanLinschoten, gaf zelfs na zijn terugkeer een uitvoerige reisbeschrijving, van kaarten en platen voorzien, in het licht. Vrees voor de gevaren der lange reis en overdreven voorstellingen van de macht des konings in de koloniën hielden de koopheden nog een tijdlang terug; toen Philips II 102 echter door zijn maatregelen den handel op Spanje geheel scheen te willen beletten, besloot men gevolg te geven aan het aandringen van mannen als De Moucheron en den Amsterdamschen predikant Planoius, die sedert lang tal van kaarten voor dit doel verzameld had, en de reis te wagen. De weg om de Noord. Men beproefde echter een nieuwen en, naar men meende, korter en veiliger weg te vinden. Langs de kust van Azië, welke men zioh niet zoo noordelijk dacht, als later het geval bleek te zijn, hoopte men Indië te bereiken. Slaagde men hierin, dan vermeed men de gevaarlijke vaart om Afrika, terwijl men door het oprichten van forten bij straat Waigatsj den weg voor andere natiën zou kunnen sluiten. Zoowel de Staten-Generaal als de stad Amsterdam zonden tot dit doel schepen uit; de bekendste dezer ondernemingen in 1596 werd geleid door Heemskerk, die aan de kust van Nova-Zembla in het ijs vastraakte en gedwongen werd op dit onherbergzame eiland te overwinteren. De reis ving den 18den Mei aan met twee schepen onder Heemskerk en de Rijp; den 9den Juni werd het Beren-eiland, tien dagen later Spitsbergen ontdekt. Daarna volgden de schepen een verschillenden koers; den 17den Juli bereikte Heemskerk Nova-Zembla, welks westkust men volgde, ondanks het zioh meer en meer samenpakkende ijs. Ten slotte zeilde men om de Noordpunt; nu werd het schip echter in de IJshaven zoodanig in het ijs bezet, dat men niet meer vertrékken kon. Men moest overwinteren; een huis werd gebouwd, dat den 12den October betrokken werd; in dit Behouden Hüys werden nu acht bange maanden doorgebracht; eerst voortdurend bestookt door beren,, later geteisterd door de felle koude; versohillende leden der toch reeds zoo zwakke bemanning stierven hier. Op het einde van Mei zag men, dat niet op het losraken van het schip mocht worden gerekend: in open booten, die voortdurend door het ijs verpletterd dreigden te worden, aanvaardde men den terugtocht, tijdens welken Barendsz. stierf. Na eindeloos lijden bereikte men ten slotte in de laatste dagen van Augustus Kola, waar het schip van de Rijp, waarmee men uitgezeild was, werd aangetroffen. (Zie Gr. Platen-atlas, Pig. 311—314. KL Pi. Pig. 197—199; en Fragment XXI). De eerste tocht naar Indië. Men was inmiddels ook in andere richting gaan zoeken. Door de „Compagnie van Verre", die te Amsterdam opgericht was, werden in 1595 een viertal schepen uitgezonden om den tocht rondom Afrika te wagen. De Houtman, die in Portugal nadere inlichtingen omtrent de reis had ingewonnen, was de leider dezer onderneming, die zich, om de Portugeesche sterkten te vermijden, niet naar VoorTndië maar naar Java richtte. Door tegenwerking der Portugeezen slaagde men er evenwel niet in een goede lading te krijgen. 103 De vloot had op den langen weg met veel ziekte te kampen; maandenlang werd men op de kust van Madagascar opgehouden; eerst na een reis van meer dan 400 dagen bereikte men Java. Te Bantam kon men slechts een halve lading krijgen; ten slotte kwam men in botsing met de regeermg, en beschoot de stad. Ook elders slaagde men er niet in vriendschappelijke betrekkingen aan te knoopen; voor Sidajoe werd een der schepen bijna vermeesterd; verscheidene opvarenden werden hier gedood; later gaf men dit schip, daar men over te weinig handen beschikte, aan de vlammen prijs. Na een verblijf op Bali, waar men goed ontvangen werd, kwam men langs Java's Zuidkust weer naar het vaderland terug; van de 248 man die uitgezeild waren, waren er nog 89 over (Or. PI. bladz. 112 ; KI. PI. bl. ö4). Gevolgen. Toen echter de schepen in 1597 terugkeerden, zagen de kooplieden in, wat er op dit gebied te doen was; verschillende nieuwe compagnieën werden opgericht, zoodat in 1598 reeds 22 schepen naar Indië zeilden, die voor 't meerendeel met rijke ladingen terugkeerden. Vooral de tocht van Van Neck is bekend geworden door de groote winst, die hij afwierp. Van de zeven schepen, waarmee Inj uitzeilde, kwamen reeds na 15 maanden drie terug, met zoo rijke lading, dat daardoor reeds de kosten der geheele onderneming bestreden konden worden, en bovendien 100% winst verkregen was. Reizen om de West. Enkelen zochten ook Indië om de West te bereiken, langs straat Magalhaes. Deze tocht bleek echter zeer bezwaarlijk; van de negen schepen, die de reis waagden, kwamen er slechts twee terug; het eene was door tegenwind in de straat tegengehouden; het andere, onder Olivier van Noort, volbracnt den tocht en kwam na tal van avonturen om de Kaap weer terug. ï.en van diens schepen was al op de heenreis onzeewaardig gebleken en prijsgegeven; een bereikte na langen tocht Indië en werd daar verlaten; een werd na heet geveont bij Manila door de Spanjaarden genomen. Van de 248 man die met hem uitgezeild waren, zagen slechts een vijftigtal het vaderland terug1). Gevaren der concurrentie. De groote ondernemingsgeest had echter ook nadeelige gevolgen. De koopheden werkten elkaar in Indië tegen ; men deinsde er niet voor terug de mededingers bij de inlanders te belasteren; door de scherpe concurrentie stegen de prijzen der specerijen in Indië zelfs tot op het achtvoudige (de wilde vaart). Het bleek bovendien noodig met kracht op te treden tegen de Spanjaarden en Portugeezen en ook tegen de Engelschen, die eveneens in Indië vasten voet trachtten te krijgen, temeer daar het onmogelijk was van staatswege een voldoende krijgsmacht naar die afgelegen streken te zenden. Oprichting der Oost-Indische Compagnie (1602). Het was raadzaam de kooplieden tot samenwerking te brengen. Na moeilijke onderhandelingen wist Oldenbarnevelt eindelijk de verschillende compagnieën i) Gr. Platen-atlas: bladz. 113. KI. PI. Pig. 202—204. 104 tot aaneensluiting te bewegen, waarna de Staten-Generaal aan de Vereenigde Oost-Indische Compagnie voor den termijn van 21 jaar het recht van alleenhandel in de Indische wateren en aangrenzende zeeën toestond. Als aandeelhouders zouden binnen zekeren termijn alle ingezetenen der Republiek zich kunnen aansluiten; later zou men niet meer worden toegelaten. Rechten der Compagnie. Het gebied ten westen van straat Magalhaes en ten oosten van Kaap de Goede Hoop was haar als terrein van werkzaamheid aangewezen. Zij mocht hier een leger en een vloot onderhouden, sterkten stichten, ambtenaren aanstellen en verdragen met inlandsche vorsten sluiten; de ambtenaren en troepen moesten een eed van trouw aan de Staten-Generaal afleggen, maar overigens was de Compagnie geheel zelfstandig. Bestuur. Zij was verdeeld in vier kamers; die van Amsterdam, dat de helft van het kapitaal had bijgedragen, was de machtigste; de Kamer van Zeeland had £, die van Delft — Rotterdam en van West-Friesland 1/g van het kapitaal, dat bijna 6$ milhoen bedroeg, ingebracht. De schepen werden door deze Kamers uitgezonden, welke door voorname aandeelhouders, de Bewindhebbers, werden bestuurd; deze werden in den regel aangewezen door de burgemeesters der stad, waar de kamer gevestigd was. Uit de Bewindhebbers werden de Heeren Zeventien gekozen, die de hoofdleiding hadden; Amsterdam benoemde acht leden in dit bestuur. De gewone aandeelhouders hadden niet den minsten invloed en werden nooit over den stand van zaken ingelicht; zij hadden eenvoudig het winstaandeel te ontvangen, dat door de Bewindhebbers was vastgesteld. Toestand der Compagnie in de eerste jaren. Met kracht vatte de Compagnie haar taak aan. Sterke vloten werden naar Indië gezonden en onder leiding van mannen als Waerwijck, van der Hagen en Matélief werden den vijand zware slagen toegebracht. Toch was de toestand nog lang ver van schitterend. De aandeelen daalden ter beurze zelfs tot op de helft van de waarde; ontevreden koopheden werkten de Compagnie op allerlei wijzen tegen en trachtten zelfs den Franschen koning te bewegen een ooncurreerende compagnie op te richten. Tusschen de verschillende bevelhebbers in Indië was nog altijd niet de noodige samenwerking, zoodat, al werd een enkelen keer een rijke uitkeering gedaan, in 1609 zelfs van 25%, de toekomst nog ver 105 van verzekerd scheen. De Compagnie had bovendien slechts een betrekkelijk klein getal schepen in de vaart, zoodat de beteekenis van den Indisohen handel voor de welvaart van het land veel kleiner was dan die van den handel op Oostzee en Middellandsche Zee. 1595—1597 Eerste tocht naar Indië. 1596 Overwintering op Nova-Zembla. 1602 Stichting der O.-I. Compagnie. § 25. De laatste jaren voor het Twaalfjarig Bestand. De Aartshertogen. Albertus en Isabella traden verzoeningsgezind op. Een groot aantal Nederlandsche schepen, in Spanje in beslag genomen, werden op hun voorspraak vrijgelaten; de oudste zoon van Willem van Oranje, Philips Willem, keerde naar de Nederlanden terug; op verzoek der Staten-Generaal, die vreesden dat zijn komst verdeeldheid zou veroorzaken, vestigde hij zich te Breda. De StatenGeneraal toonden echter volstrekt geen geneigdheid de nieuwe vorsten te erkennen, zoodat de krijg werd voortgezet. Wij misten daarbij den steun van Frankrijk (zie pag. 91), en het was gelukkig voor de Republiek, dat de Aartshertogen herhaaldelijk met geldgebrek te kampen hadden en daardoor in hun bewegingen belemmerd werden. De tocht naar Duinkerken. In het jaar 1600 brak er in hun leger een ernstige muiterij uit, waaraan zelfs de Spaansche regimenten, die in langen tijd geen soldij ontvangen hadden, deelnamen. Oldenbarnevelt wist nu de Staten-Generaal voor het plan te winnen een aanslag op Duinkerken te wagen, een haven, welks kapers aan onzen handel en visscherij een enorme schade toebrachten. Maurits, die er niet van hield om zijn leger in het open veld, vooral zoover in's vijands gebied, te wagen, was evenals Willem Lodewijk sterk tegen het plan gekant, maar het zich ten slotte bewegen het uit te voeren. De troepen werden te Phihppine aan land gezet en rukten nu langs Brugge, dat zijn poorten sloot, op naar Duinkerken. De slag bij Nieuwpoort (1600). Weldra bleek, dat Maurits het gevaar juist had ingezien. Het volk toonde niet de minste neiging om onze 106 zijde te kiezen ; Isabella wist haar troepen weer tot gehoorzaamheid te brengen; aldus werd aan het Staatsche leger de terugtocht afgesneden. Zoo moest men bij Nieuwpoort slag leveren. Lang stonden de kansen hachelijk, tot op het laatste oogenblik een krachtige aanval der reserve van het Staatsche leger de aanvankelijke nederlaag in een schitterende overwinning deed verkeeren. De toestand bleef echter zoo gevaarlijk, dat de plannen tegen Duinkerken niet werden uitgevoerd en het leger onverrichter zake terugkeerde. Van dit oogen¬ blik af liet de verhouding tusschen Maurits en Oldenbarnevelt, wier samenwerking zooveel goeds tot stand gebracht had, veel te wenschen over, daar Maurits verbitterd was over de inmenging van den landsadvocaat in de militaire zaken, waardoor het leger van de Republiek en zijn eigen aanzien in gevaar waren gebracht1). P Vroeger werd de overwinning van Maurits vooral toegeschreven aan een tweetal zijner maatregelen. Hij zou zijn manschappen zoo hebben geplaatst, dat de vijand de zon in 't gezicht had, en zijn kanonnen op planken hebben gezet, 't Geschut speelde echter in den slag een vrij onbelangrijke rol; wat de plaatsing der troepen betreft, houde men in 't oog, dat de aangevallene zich tegenover den aanvaller moest posteeren, die uit het Noordoosten kwam. De oorzaak der overwinning ligt in de kalme vastberadenheid van Maurits, die ook in den strijd de leiding behield, dus als modern veldheer optrad. Het in zee zenden der vloot was een gewone veiligheidsmaatregel, opdat deze niet door de bezetting van Nieuwpoort zou worden aangevallen; na een neerlaag zou zijn leger zich toch niet op de vloot kunnen redden! De laatste jaren voor het Bestand. De volgende jaren waren voor Maurits weinig voorspoedig. In Spinola vond hij een waardigen tegenstander, die er in slaagde na een driejarig beleg, dat aan beide partijen schatten kostte, Oostende te veroveren2), van, waaruit de De tocht naar Nieuwpoort. !) Gr. Platen-atlas: Fig. 220 en 221, KJ. PI. Pig. 137. 8) Gr. Platen-atlas: Fig. 224; KI. PI. Fig. 139. 107 geheele omgeving gebrandschat werd („doorn in den poot van den Vlaamschen leeuw"). Eenige vergoeding voor dit verlies gaf echter de verovering van Sluis, waardoor de Nederlanders den mond van de Schelde beter konden afsluiten. Engeland sloot na den dood van Elisabeth vrede met Spanje; dit land was dus beter dan te voren in staat de Aartshertogen te steunen, zoodat wij geen verdere voordeelen meer behalen konden; de legers lagen meestal aan de grens tegenover elkaar; door snelle marschen zochten de veldheeren elkaar te verschalken. Ter zee leed Spanje daarentegen geduchte schade; om de Compagnie in Indië de handen vrij te maken, werd onze vloot herhaaldelijk naar de Spaansche kust gezonden, waar in 1607 in de haven van Gibraltar een sterke Spaansche vloot vernietigd werd, een zege, die evenwel door den dood van den dapperen admiraal J a c o b van Heemskerk, de man, „die dwars door 't ijs en 't ijzer durfde streven", duur werd gekochtx). . Onderhandelingen. De groote kosten van den krijg, dié tot de behaalde resultaten in geen verhouding stonden, deden beide partijen naar vrede verlangen. De toestand der Spaansche geldmiddelen maakte deze dringend noodzakehjk; ook de Aartshertogen waren vredelievend gestemd, daar de onderwerping van het Noorden onmogelijk bleek. Ook Maurits was voor een vrede, evenals Oldenbarnevelt, de laatste vooraj met het oog op den steeds toenemenden schuldenlast van Holland. Het bleek evenwel, dat Spanje als voorwaarde stelde, dat de Republiek zou afzien van de vaart op Indië en aan de Katholieken vrijheid van godsdienst zou toestaan, welke eischen men dezerzijds niet wilde inwilligen. Het Twaalfjarig Bestand (1609—1621). Nu begon men over een wapenstilstand te spreken, die door Maurits ten zeerste werd afgekeurd. Men moest den vijand niet in de gelegenheid stellen nieuwe krachten te verzamelen; rust kon bovendien gevaarlijke gevolgen voor ons land hebben en het ontstaan van partijschappen in de hand werken. Met steun van Frankrijk zette Oldenbarnevelt echter zijn wil door en een Twaalfjarig Bestand werd gesloten, waarbij bepaald werd, dat elke partij het door haar bezette gebied zou !) Gr. Platen-atlaa: Fig. 225 en 226; KI. PI. Fig. 140 en 141. 108 behouden, terwijl de Nederlanden door den koning als een onafhankelijke staat zouden worden besohouwd 1600 Slag bij Kieuwpoort. 1604 Overgave van Oostende. Sluis genomen. 1607 Slag bij Gibraltar. 1609—1621 Het Twaalfjarig Bestand. § 26. De twisten tijdens het Bestand. Hervatting van den krijg. Het Calvinisme staatsgodsdienst. In de eerste, moeilijke jaren van den opstand was het vooral het Calvinisme geweest, dat Holland en Zeeland de energie had geschonken tot het voortzetten van den krijg; geen wonder dus, dat de Calvinistische godsdienst de heerschende was geworden in deze landen. Tal van personen, die niet geheel met de strenge leerstellingen van Calvijn meegingen, waren niettemin toegetreden; vooral onder de regeerende klasse in Holland vond de zoogenaamde „rekkelijke" richting veel aanhangers. Kerk en Staat. Bij de Unie van Utrecht was aan de gewesten volkomen zelfstandigheid op het gebied van den godsdienst gelaten. De Hollandsche regenten leidden hieruit af, dat de regeling der kerkelijke zaken in overleg met de overheid van het gewest moest geschieden ; de strenge Calvinisten (preciezen) oordeelden daarentegen, dat deze regeling van de Kerk zelf moest uitgaan en tot stand moest worden gebracht door een Nationale Synode. Partijen in de Kerk. Herhaaldelijk reeds had deze kwestie tot geschillen aanleiding gegeven, die echter door den ernst der tijden minder de algemeene aandacht getrokken hadden. Ernstiger werd de zaak, toen er kort voor het Bestand twisten uitbraken, waardoor de geheele Kerk in beroering werd gebracht. Arminius, eerst predikant te Amsterdam, daarna hoogleeraar te Leiden, had zich tegen een der grondstellingen van het Calvinistisch geloof, de leer der voorbeschikking, verklaard. Hij werd bestreden door G o m a r u s, mede hoogleeraar te Leiden. Weldra werd het twistpunt *) Gr. Platen-atlas: Fig. 227 en 228. 109 niet alleen in de gehoorzaal, maar ook op den kansel besproken. Een heftige partijstrijd volgde; in Holland, waar de predikanten veelal met medewerking der vroedschappen aangesteld waren, vond Arminius veel aanhangers; het lagere volk daarentegen en de bewoners der andere gewesten hingen meestal de streng-Calvinistische leer aan. Ook na den dood van Arminius werd de strijd voortgezet en de rust tijdens het Bestand was juist geschikt om de aandacht op deze zaak te doen vallen. Inmenging der Staten van Holland. In 1610 wendden de Arminianen zich met een Remonstrantie, een uiteenzetting hunner denkbeelden over de betwiste punten, tot de Staten van Holland, voor het meerendeel hun geestverwanten. De andere partij antwoordde daarop in het volgende jaar met een C o n t r a-R emonstrantie. De Staten van Holland riepen nu predikanten van beide partijen ter conferentie bijeen in Den Haag, zonder dat dit de strijdenden tot elkaar bracht; de gemoederen werden er nog meer door verbitterd. Ten slotte beslisten de Staten van Holland in 1614, dat de geschilpunten „met bescheidenheid en gematigdheid" moesten worden behandeld, maar niet in de kerken ter sprake mochten worden gebracht, een oplossing, die onpartijdig scheen, maar voor de strenge Calvinisten of C o n t r a-B emonstranten onaannemelijk was ; de voorbeschikking toch was een der grondstellingen van hun geloof. Ook konden zij zich, waar het den godsdienst gold, geen ingrijpen van de wereldlijke overheid laten welgevallen. Zij oordeelden, dat de zaak op een Nationale Synode moest worden beslist, die de Remonstranten, als hun leer niet overeenkomstig de calvinistische bleek te zijn, uit de kerk zou moeten zetten. Aan dezen eisch wilden de Staten van Holland niet voldoen, zij beriepen zich op de Unie, welke aan de gewesten zelve toestond den godsdienst te regelen. Het geheele land werd door de twisten in beroering gebracht; in bijna elke stad stonden de partijen tegenover eikaar; vooral bij het aanstellen van predikanten kwam het hier en daar tot ernstige botsingen. Maurits en Oldenbarnevelt. Het ongeluk wilde, dat de twisten ook op het gebied der staatkunde oversloegen. De Staten van Holland, bevreesd, dat de ontevredenheid der Calvinisten, die het gros der bevolking vormden, tot een opstand zou leiden, verlangden van Maurits, dat hij hen zoo noodig met het leger zou steunen. Maurits voelde 110 zich niet bevoegd over kerkelijke aangelegenheden te oordeelen en gaf den raad dit aan godgeleerden over te • laten; aan den hem gestelden eisch wilde hij niet voldoen, daar hij zich op grond van zijn aanstelling verplicht achtte het Calvinisme te beschermen. Daar nu op versohillende plaatsen de prediking der Contra-Remonstranten door strenge "plakkaten werd belet, in Schieland met verbeurdverklaring der gebouwen, waarin de bijeenkomsten werden gehouden, kwamen er tal van klachten tot hem. Op aandrang van zijn neef, Willem Lodewijk, een vurig Calvinist, verschafte hij hun door zijn invloed een kerk in Den Haag, waar hij zelf den dienst bijwoonde; hij koos dus partij voor de Contra-Remonstranten (1617). Oldenbarnevelt plaatste zich daarentegen aan de zijde der Remonstranten; ook de broeder van den Prins, Frederik Hendrik. De Scherpe Resolutie. Het partijkiezen van Maurits bracht de Hollandsche regenten in een moeilijke positie; de Contra-Remonstranten wisten nu, dat zij van het leger niets te vreezen hadden. Nu besloten de Staten van Holland zich den steun van het leger op andere wijze te verschaffen; bij meerderheid van stemmen (5 steden, o.a. Amsterdam en Dordrecht stemden tegen!) namen zij een zeer doortastend besluit, de Scherpe Resolutie (1617). Hierbij werd o.a. besloten, 1° dat geen Nationale Synode zou worden gehouden; 2° dat de vroedschappen voor het bewaren der orde waardgelders zouden kunnen aanstellen. De hoofdzaak evenwel was het derde punt: - dat de troepen, die ter repartitie van Holland stonden, de bevelen van hun betaalsheeren en van de magistraten der steden, waar zij in garnizoen lagen, zouden moeten' gehoorzamen, ook als deze in strijd waren met die van Maurits; zij moesten dus medewerken bij het onderdrukken van woelingen. Oldenbarnevelt speelde hoog spel. In de Staten-Generaal kon hij met zekerheid alleen op den steun van Utrecht rekenen; in Holland had hij niet alleen een stad als Amsterdam, maar bovendien de groote meerderheid van het volk tegen zich. De Staten der andere gewesten waren altijd naijverig op het machtige Holland en stonden voor 't meerendeel tegenover hem. Het werd nu een strijd om de macht, over de vraag of een enkel gewest, of wel de Generaliteit de leiding zou hebben in het bondgenootschap. Andere redenen. Van verschillende zijden werd Maurits aangemaand 111 aan de heerschzucht van den Advocaat paal en perk te stellen. Redenen van allerlei aard droegen hiertoe bij. Oldenbarnevelt had van een tijdelijke geldverlegenheid van Jacobus I gebruik gemaakt om dezen tegen betaling van een derde der verschuldigde som te bewegen de pandsteden te ontruimen. Het land bewees hij daarmee een grooten dienst; Jacobus kreeg echter weldra berouw over het gebeurde en werkte den landsadvocaat voortaan zooveel mogelijk tegen. Ook de gewezen gezant in Frankrijk, Aerssen van S o m mels dij ck, die Oldenbarnevelt ten onrechte zijn terugroeping weet, trachtte diens daden bij Maurits in een slecht licht te plaatsen. Maatregelen der Staten-Generaal. Op aandrang van Maurits besloten de Staten-Generaal eindelijk door te tasten. Zij gelastten het houden eener Nationale Synode. Gelderland en Overjjsel, waar Nij megen en Kampen tot de partij van Holland overhelden, werden door Maurits tot de andere zijde overgebracht; daarna vertrok hij in Juli 1618 naar Utrecht, dat het voorbeeld van Holland gevolgd had, om de Staten tot toegeven en het afdanken der waardgelders te bewegen. Deze weigerden en werden in hun verzet gestijfd door een commissie uit de Staten van Holland, waarbij zich ook Hugo de Groot, pensionaris van Rotterdam, bevond; gesteund door het garnizoen, dat nog wel ter repartitie van Holland stond, dankte daarop Matirits zelf de waardgelders af (31 Juli) en veranderde de regeering 1). Het einde van den strijd. De Staten-Generaal gelastten nu de afdanking der waardgelders in Holland; ook in de Hollandsche steden werden ze daarop ontslagen, maar van verder toegeven was weinig te bespeuren; bij voortduring weigerde Holland de beslechting der geschillen over te laten -aan een Nationale Synode; deze zou alleen mogen bijeenkomen om de geschillen bij te leggen; de genomen beslissingen zouden door de Staten van Holland moeten worden goedgekeurd. Daarop werd in een geheime zitting van de Staten-Generaal bij afwezigheid der Hollandsche afgevaardigden besloten Oldenbarnevelt, De Groot, Hogerbeets, pensionaris van Leiden, en Ledenberg, secretaris der Staten van Utrecht, gevangen te nemen, wat den 29sten Aug. 1618 geschiedde. Tegelijkertijd was de Prins gemachtigd alle maatregelen te nemen, die hij voor het behoud der orde dienstig M Gr. Platen-atlas: Pig. 229—230. KI. PI. Pig. 142—143. 112 achtte. Overal werden nu door Maurits de aanhangers van Oldenbarnevelt irit de vroedschappen verwijderd ; deze werden met nieuwe leden aangevuld, zoodat de tegenstand gebroken was. Veroordeeling der Remonstranten (1619). Te Dordrecht kwam nu de Synode bijeen, die aan de kerkelijke twisten een einde zou maken1). Zooals te verwachten was, vormden de Contra-Remonstranten een sterke meerderheid; de Remonstranten werden dan ook van den beginne af als gedaagden behandeld. Hun leer werd veroordeeld; hun predikanten zouden hun traktementen blijven ontvangen, als ze wilden beloven zich van prediken te onthouden (acte van stilstand); weigerden ze dit, dan moesten ze het land verlaten. Op het deelnemen aan hun godsdienstoefeningen werden zware straffen gesteld. Om in 't vervolg tweedracht in de Kerk te voorkomen, werd op de Synode een nauwkeurige omschrijving der Calvinistisohe beginselen tot stand gebracht, welke voortaan door de predikanten en de leden der gemeenten moesten worden aangenomen. Ook werd een oommissie benoemd, die een nieuwe vertaling van den Bijbel zou bezorgen, een werk, dat eerst in 1635 gereed kwam en om zijn grooten invloed op onze taal zeer belangrijk is. Het proces van Oldenbarnevelt. De gevangenen waren inmiddels voor een rechtbank geroepen, die speciaal voor dit proces was ingesteld. Zn' werden zeer willekeurig behandeld; onder de rechters bevonden zich persoonlijke vijanden van Oldenbarnevelt; de bijstand van een advocaat werd hun niet toegestaan. Het was trouwens een politiek proces; de tegenstand der Hollandsche Statenpartij moest gebroken worden. Men hoopte, dat de partij van Oldenbarnevelt zou zwichten; toen dit niet gebeurde, moest wel, nu de zaak eenmaal zoo aangepakt was, een veroordeeling volgen; om hieraan een eenigszins wettig karakter te geven, werden een reeks van onbewezen of" valsche beschuldigingen opgesomd, op grond waarvan het schuldig uitgesproken werd. Oldenbarnevelt werd ter dood veroordeeld, zijn medestanders tot levenslange gevangenisstraf. In het bewustzijn van zijn onschuld aan het hem ten laste gelegde, weigerde Oldenbarnevelt gratie te vragen, en zoo werd de man, wien men na den dood van Willem I het behoud van het land dankte, die gedurende meer dan 34 jaren aan l) Gr. Platen-atlas: Pig. 233; KJ. PI. Pig. 145. 113 den Staat onschatbare diensten had bewezen, op het Binnenhof te 's-Gravenhage onthoofd (1619) *). Ben 12 Mei 1619 werd Oldenbarnevelt aangezegd, dat hij den volgenden dag de sententie des doods had aan te hooren. Meer verwonderd dan verslagen riep hij uit: „de sententie des doods! Dit had ik niet verwacht!" Kort daarna trad de Middelburgsche predikant Walaeüs bij hem binnen, met wien hij den nacht in godsdienstige gesprekken doorbracht. Op zijn verzoek begaf de predikant zich nog tot Maurits om hem namens den Advocaat vergiffenis te vragen, voor het geval deze hem iets misdaan mocht hebben; op de vraag, of hij ook opheffing van het vonnis wenschte, antwoordde de gevangene na eenig nadenken, dat dit zijn bedoeling niet was. Walaeüs werd vriendelijk door den Prins ontvangen, die hem met tranen in de oogen antwoordde: ,,'t Ongeluk van den Advocaat is mij leed; ik heb hem altoos lief gehad." Toén hij vertrekken wilde, riep de Prins hem nog terug: „en spreekt hij van geen pardon ?" waarop de predikant ontkennend moest antwoorden. Ook de familie van den Advocaat, hoewel op een wenk van Maurits door Louise de Coligny daartoe aangemoedigd, weigerde pardon te vragen: zij zouden er geen voet om verzetten, al moest de advocaat er den hals om laten. Oldenbarnevelt had des nachts tevergeefs een oogenblik rust gezocht en daarop zijn tgd doorgebracht met lezen in zijn psalmboek. Te acht uur werd hij gewaar• schuwd voor zijn rechters te moeten verschijnen; het was echter een misverstand en h\j keerde nog eens terug in de „Kamer der droefenis". Baarna bracht men hem opnieuw op de rolzaal van het Hof, waar hem zijn vonnis werd voorgelezen. Na opsomming der punten van beschuldiging werd hem medegedeeld dat hij, anderen ten voorbeeld, veroordeeld werd „gebracht te worden op 't Binnenhof, ter plaatse daertoe bereydt, om aldaer geëxecuteerd te worden met den zwaerde, dat de doodt er na volght." Onder het lezen der sententie had hij onrustig op zijn stoel zitten draaien, ten slotte barstte hij uit: „de heeren zetten veel in mijn sententie, dat zij uit mijn confessie niet en trecken." Hij vroeg, of dat het loon was voor 34 jaren trouwen dienst aan den lande Maar een der rechters, Voogt, viel hem in de rede, zeggende: „Uwe sententie is gelezen; voort, voort!" Daarop strompelde de grijsaard, steunend op zijn stokje, naar het schavot, zonder acht' te slaan op de menigte, die op het Binnenhof was saamgestroomd. Buiten gekomen, sloeg hij de oogen ten hemel, uitroepende: „O God, wat komt er van den mensch!" Daarop knielde hij neer op de planken, terwijl predikant Lamotius het gebed . deed, dat bijna een kwartier duurde. Opgestaan maakte mj met hulp van zijn dienaar zijn tabbaard los en sprak daarna de menigte toe; „Mannen, gelooft niet, dat ik een landverrader ben; ik heb oprecht en vroom gehandeld als een goed patriot en die zal ik sterven." Daarna knielde hij neer, terwijl hg een fluweelen muts over de oogen trok, en verzocht den beul het kort te maken. Eén oogenblik en het hoofd van den 72jarigen staatsman rolde in het zand onder diepe ontroering der verzamelde menigte. (De Boer, Ons Vaderland.) De andere gevangenen. Nog tijdens het proces had Ledenberg, in de* hoop op deze wijze verbeurdverklaring van zijn goederen te voorkomen, zich in den kerker van het leven beroofd. De Groot2) en Hogerbeets werden naar Loevestein gevoerd, vanwaar de eerste spoedig wist te ontvluchten; Hogerbeets werd na den dood van Maurits ontslagen en mocht zijn laatste jaren op zijn buiten doorbrengen. i) Gr. Platen-atlas: Fig. 231—232. KI. PI. Fig. 144. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 404. KI. PI. Fig. 256. De Boer Leerboek I ' 114 Voortzetting van den oorlog. Kort voor het einde van het Bestand was Albertus van Oostenrijk overleden zonder kinderen na te laten; de Nederlanden vielen nu aan Spanje terug (1621); Isabella bleef als landvoogdes het bestuur voeren. Onderhandelingen over het verlengen van het Bestand leidden tot geen resultaat, daar hier de oorlogspartij aan het bewind was gekomen, terwijl van Spaansche zijde de erkenning van den „wettigen" vorst werd geëischt1). De wapenen werden dus weer opgevat; het gelukte Maurits echter niet voordeelen van eenige beteekenis te behalen. Spinola omsingelde zelfs in 1625 Breda, zonder dat het den Prins gelukte de stad te ontzetten. Moeilijkheden. Ook in ander opzicht gingen de zaken niet voorspoedig. De mannen, die de plaats van Oldenbarnevelt en zijn aanhangers hadden ingenomen, misten zijn bekwaamheden, terwijl de pohtieke toestand in 't buitenland voor ons veel ongunstiger was geworden. De vervolgingen, waaraan de Remonstranten blootstonden, brachten een gevaarlijke spanning teweeg, die niet alleen tot het uitgeven van tallooze smaadschriften tegen den Prins maar ook tot aanslagen op diens leven leidde. Er werd zelfs een plan ontdekt om Maurits bij Bijswijk te vermoorden; een aantal Remonstrantsche predikanten en ook de zonen van Oldenbarnevelt, de heeren van Groeneveld en Stoutenburg, bleken hieraan medephchtig te zijn; de eerste, die geld voor de onderneming had verstrekt zonder zich er verder mee te willen inlaten,- stierf op het schavot; de andere, de hoofdschuldige, redde zich door de vlucht en trad in Spaanschen dienst (1623). Maurits' dood. Zoo werden de laatste jaren van den Prins verbitterd door tegenspoed en door den haat zijner vijanden. Zijn trouwe vriend Willem Lodewijk was hem kort voor het einde van het Bestand door den dood ontnomen; hij zelf overleed in 1625. 1610 De Remonstrantie. 1617 De Scherpe Resolutie. 1618 Afdanking der Waardgelders. Gevangenneming van Oldenbarnevelt. 1619 Veroordeeling der Romonstranten. Dood van Oldenbarnevelt. 1621 De Nederlanden vallen terug aan Spanje. Einde van het Bestand. 1623 Samenzwering tegen Maurits. 1625 Dood van Maurits. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 234. 115 De eerste jaren van Frederik Hendrik. De nieuwe Stadhouder. Frederik Hendrik, de jongste zoon van Prins Willem I, was bij den dood van zijn broeder 41 jaar oud. Zijn moeder, Louise de Coligny, had hem een uitstekende opvoeding laten geven; nadat hij te Leiden gestudeerd had, bracht hij verscheidene jaren in Frankrijk door. Eindelijk keerde hij op verlangen van Maurits, die vreesde, dat hij geheel Franschman zou worden, naar ons land terug en legde zich onder leiding van zijn broeder met veel ijver toe op de studie der krijgskunde; als aanvoerder der ruiterij onderscheidde hij zich bij verschillende gelegenheden door zijn vermetelheid. Tijdens het Bestand was er tusschen hem en Maurits eenige verkoeling ontstaan, daar hij zich evenals zijn moeder aan de zijde der Bemonstranten plaatste; hij weigerde echter zioh tegenover Maurits te stellen, zooals Oldenbarnevelt had gewild. Tot dusver was hij ongehuwd gebleven; op bepaald verlangen van Maurits, die voor de toekomst van zijn geslacht bevreesd was, trad hij in 't huwelijk en wel met Amalia van Solms, een hofdame van de naar deze landen gevluchte koningin van Bohemen. «z^/zf- De toestand van het land. Bij zijn optreden als stadhouder (Fig. 235) was de toestand van het land ver van gunstig. Spinola hield Breda nog steeds ingesloten; nog in hetzelfde jaar viel de vesting, die voor de verdediging der zuidgrens van zooveel belang was, in zijn handen. Onze handel leed groote schade door de kaapvaart, die, krachtig gesteund door Spinola, van Duinkerken uit gedreven werd. Men vreesde bovendien, dat de nieuwe stadhouder de grieven der Remonstranten zou willen wegnemen en op die wijze de godsdiensttwisten zou doen herleven. Verhouding tot het Buitenland. Ernstige gevaren dreigden ook uit het buitenland. Van geen enkele zijde konden wij op steun rekenen. De Protestantsche partij in Duitsohland was door den keizer onderworpen ; Engeland, dat onder Elisabeth herhaaldelijk voor de belangen van het Protestantisme in de bres was getreden, werd nu door twisten tusschen den koning en het parlement verzwakt; Frankrijk 116 scheen eveneens met machteloosheid geslagen. Indien het Spanje gelukte tegen ons den steun van den keizer te verkrijgen, werd onze toestand zeer gevaarlijk. De Remonstranten. De nieuwe stadhouder toonde echter in alle opzichten zeer veel beleid. De Remonstranten, die van hem herstel hunner grieven verwachtten, zagen zich teleurgesteld; toen Hugo de Groot, die zich door zijn scherpe geschriften veel vijanden had gemaakt, in vertrouwen op zijn bescherming in het land terugkeerde, kreeg hij een wenk om weer te vertrekken; Frederik Hendrik kon niet ter wille van enkelen de rust in gevaar brengen. De vervolgingen werden echter gestaakt; Hogerbeets kreeg verlof zich naar zijn buitengoed te begeven; eerlang werden de godsdienstoefeningen der Remonstranten oogluikend toegelaten (1632). In 1634 kregen zij zelfs vergunning te Amsterdam een opleidingsschool voor hun predikanten te stichten. Toen de Calvinisten zich hiertegen verzetten, verwijderde de regeering van Amsterdam, door den Stadhouder gesteund, zelfs een tweetal hunner heftigste woordvoerders, o.a. den predikant Smout uit de stad. De West-Indische Compagnie. Men had inmiddels een krachtigen bondgenoot tegen Spanje gekregen in de West-Indische Compagnie. Reeds lang voor het Bestand had üsselincx1) aangedrongen op de stichting eener Compagnie, die de Spaansche koloniën in Amerika zou aantasten. Oldenbarnevelt begreep, dat zulks een verzoening met Spanje zeer zou belemmeren, en had daarom de oprichting tegengehouden, welke dan ook eerst in 1621 plaatsgreep. Zij had haar ontstaan te danken aan het initiatief der overheid; de koophedenkringen voelden er minder voor; met moeite werd het kapitaal bijeengebracht. Zij werd echter op nog grooter voet ingericht' dan de zustercompagnie, en kreeg het recht van alleenhandel op Amerika en de Westkust van Afrika. Aanvallend optreden. Weldra bleek, dat de nieuwe Compagnie haar gebied op den vijand zou moeten veroveren; alleen aan den mond der Hudson, waar Nieuw-Amsterdam 2) gesticht werd, kon men op vreedzame wijze een kolonie stichten. Overal elders waren de belangrijkste streken door den vijand bezet ; met steun van de Staten-Generaal M Gr. Platen-atlas: Pig. 334. KI. PI. Pig. 215. >) Gr. Platen-atlas: Fig. 332 en 333. KI. Pi. Fig. 217. 117 werden daarom de Spaansche en Portugeesche koloniën in Amerika aangevallen. Voorts werd jacht gemaakt op de Spaansche schepen, zoodat de Compagnie veel op een groote kaapvaartmaatschappij begon te gelijken; tal van Spaansche schepen werden genomen- en in 1628 veroverde Piet Hein1) zelfs in de baai van Matanzas een „zilvervloot" ter waarde van 11$ millioen Gulden. De Spaansche schatkist leed hierdoor een gevoelige schade en het geldgebrek der Spanjaarden en de ruimte aan. geld in het Noorden hebben de krijgsbedrijven van Frederik Hendrik zeer in de hand gewerkt. Met een sterke vloot van ruim dertig schepen verscheen Piet Hein in de WestIndische wateren, zonder door de Spanjaarden te worden opgemerkt. De Spaansche vloot moest van Vera Cruz naar Havana zeilen: beide dreven echter door de sterke stroomingen de haven voorbij en zoo viel de Zilvervloot bij Matanzas de onzen in handen, eerst de koopvaarders; daarna bij een poging om de baai van Matanzas te bereiken ook de galjoenen met zilver. Gevochten werd er bijna niet: de galjoenen geraakten op een bank; de bemanning begon te muiten; de bevelhebber, die naar den wal gevaren was, kon niet eens naar zijn schip terugkeeren; later werd hij tot den bijl veroordeeld. De veldtocht van 1629. Inmiddels was de stadhouder de Spanjaarden aangevallen. In 1627 veroverde hij Grol, waardoor hij den Achterhoek tegen invallen beveiligde; in 1629 sloeg hij, in vertrouwen op den geldnood der Spaansche regeering, het beleg voor het onneembaar geachte 's-Hertogenbosch. Groote moeilijkheden had hij daarbij te overwinnen. Hij omgaf de stad door een uitgestrekte, versterkte linie, liet de moerassen door molens droogmalen en tastte de stad door middel van loopgraven en mijnen aan. Tevergeefs trachtte de Spaansche veldheer Van den Berg den Prins uit zijn stellingen te verdrijven. Beter slaagde hij, toen hij aan de Oostzijde van het land, die slechts door zwakke korpsen bewaakt werd, een aanval liet doen; een zijner bevelhebbers stak bij Westervoort den IJsel over en versohanste zich op de Veluwe. Te ernstiger was dit, omdat een leger van 27000 man Oostenrijksche troepen, die in Duitschland gemist konden worden, zich met het Spaansche leger vereenigde, over de Veluwe naar Amersfoort oprukte en deze stad innam. Het hart van het land scheen bedreigd; landerijen werden onder water gezet; de boeren vluchtten in de steden. Toch bleef de Prins, in overleg met de Staten-Generaal, rustig het beleg voortzet- J) Gr. Platen-atlas: Fig. 238 en 242. KL PI. Fig. 146 en 148. 118 ten; Holland zou zich zelf kunnen verdedigen; alleen in den uitersten nood zou men het leger van voor Den Bosch wegroepen. Toen werd plotseling Wezel, een belangrijke voorraadplaats van den vijand door de Staatsche troepen verrast. De vijand voelde zich in den rug bedreigd en trok terug; 's-Hertogenboseh, dat steeds meer in 't nauw gebracht was, gaf zich eindehjk over aan den Prins1). Slag op het Slaak. In de volgende jaren werd de toestand in Duitschland gunstiger door het optreden van den Zweedschen koning Gustaaf Adolf, die de keizerlijke legers herhaaldelijk versloeg. Ook hier te lande werden de Spaansche wapenen niet door 't geluk begunstigd; een poging der Spanjaarden om in 1631 met een transportvloot zioh van een positie aan het Volkerak meester te maken, om daardoor het troepenvervoer langs de rivieren te belemmeren, mislukte totaal door den slag op het Slaak. Door den slag op het Slaak werd een zeer stoutmoedige onderneming verijdeld. De Spanjaarden hadden op kleine vaartuigen een vrij groote krijgsmacht ingescheept; zij wisten de Zeeuwsche vloot te verschalken en kwamen door een kü in Zeeuwsch Vlaanderen achter Liefkenshoék om op de Schelde; over het verdronken land van Zuid-Beveland hoopten zij tijdig hun troepen aan het Volkerak te brengen. Hun schepen hadden evenwel te veel diepgang en moesten een omweg maken; op het Slaak werden zij achterhaald en in een nachtelijken strijd totaal verslagen *) : 3600 gevangenen en veel voorraad viel in onze handen. De veldtocht van 1632. De ongelukkige loop van den krijg, de ondergang van alle welvaart en de achteruitzetting der Nederlanders door de Spanjaarden hadden in de Zuidelijke Nederlanden groote ontevredenheid doen ontstaan. Dit moedigde den stadhouder aan een grootsche onderneming te wagen. In verstandhouding met eenige Zuid-Nederlandsche edelen, waarvan graaf Van den Berg openlijk onze zqde koos, waagde hij in 1632 een stoutmoedigen aanval; eerst veroverde hij Venlo en Roermond en sloeg daarop het beleg voor Maastricht, dat na langdurig beleg vermeesterd werd. Door Maastricht beheerschte men voortaan ook de. omgeving met de daar gelegen kolenmijnen. Aan den veldtocht van 1632 danken wij, dat Limburg bij ons land behoort. De verwachte opstand bleef uit; graaf Van den Berg vond weinig -bijval; slechts enkele edelen voegden zich bij hem. Door de dappere verdediging van Maastricht werd de toestand vrij gevaarlijk, vooral toen Spaansche en Oostenrijksche legers, >) Gr. Platen-atlas: Pig. 239 en 240. KI. Pi. Fig. 147 en 152. !j Gr. Platen-atlas: Pig. 243; KI. Pi. Fig. 149. Zie de kaart op blz. 121. 119 de laatste onder Pappenheim, de stad trachtten te ontzetten en de verbinding met het Noorden wilden afsnijden 1). De Prins zette echter onder de grootste moeilijkheden het beleg voort; alle aanvallen op zijn liniën werden afgeslagen; tevergeeft trachtte Pappenheim hem den toevoer van levensmiddelen af te snijden; de Prins had zijn maatregelen te goed genomen. Door een geheel net van kunstig aangelegde mijngangen was men eindelijk onder de stadsmuren gekomen; een poging om deze te laten springen en de bres door bestorming te bezetten, gelukte weliswaar slechts ten deele, maar de toestand was zoo onhoudbaar geworden, dat de stad zich moest overgeven. Onderhandelingen. Nog altijd hoopte men op een opstand in het Zuiden; om dit te bevorderen werden aan den Katholieken godsdienst in de veroverde stad belangrijke rechten verzekerd. Voor den vijand was de val der stad een groot nadeel, daar nu geheel Brabant voor onze troepen open lag. Om de ontevredenheid der Belgen te doen bedaren, riep de landvoogdes de Staten-Generaal bijeen en gaf hun de opdracht over vrede met de Republiek te onderhandelen. Een oogenblik schenen deze onderhandelingen tot resultaten te leiden; Spanje wilde onze onafhankelijkheid erkennen en was zelfs niet ongenegen om van- het pas verloren gebied af te zien, mits wij ons uit Amerika terugtrokken. Nog altijd hoopte men echter op verdere veroveringen; sedert eenigén tijd had de West-Indische Compagnie in Brazilië groote voordeelen behaald, welke men niet wilde prijsgeven. Men stelde dus de eischen zoo hoog, dat Spanje ze niet kon inwilligen, zoodat de onderhandelingen tot geen resultaat leidden. 1621^-1647 Frederik Hendrik stadhouder. * 1628 De Zilvervloot genomen. 1629 Beleg van 's-Hertogenbosch. Inval der Spanjaarden. 1631 Slag op het Slaak. 1632 Veldtocht langs de Maas. Verovering van Limburg. § 28. De alliantie met Frankrijk. Het aanvallend en verdedigend verbond. Tot het nemen van deze beslissing hadden ook de aanbiedingen uit Frankrijk bijgedragen. Sedert 1624 stond daar de kardinaal de Richelieu aan het hoofd der regeering, die zich van den aanvang af tot taak stelde l) Gr. Platen-atlas: Fig. 241; KI. PI. Fig. 153. 120 den* ouden vijand van Frankrijk, het Habsburgsche huis, te bestrijden. De binnenlandsche toestand van Frankrijk was echter bij zijn optreden zoo zorgwekkend, dat hij geen oorlog durfde aanvangen; eerst moesten in Frankrijk zelf alle weerspannige elementen onderworpen worden. Hij bepaalde zich er daarom voorloopig toe de vijanden van 't Habsburgsche huis' te steunen; met ons sloot hij b. v. in 1624 een verdrag, volgens 't welk wij een belangrijke jaarlijksche subsidie (ongeveer \ millioen gulden) zouden ontvangen; omgekeerd moesten de Staten-Generaal hem, tot groote ergernis van velen, steun geven bij de onderwerping der Calvinisten in La Bochelle en beloven geen vrede te sluiten zonder den Franschen koning er in te kennen. Sedert dien was de positie van Richelieu heel wat sterker geworden en hij was dus in staat meer te doen. Hjj sloot met ons een aanvallend en verdedigend verbond (1635). Men zou met vereende krachten de Zuidelijke Nederlanden aan Spanje ontrukken; wilden de bewoners zichzelf bevrijden, dan zou men hun onafhankelijkheid erkennen; zoo niet, dan zou Frankrijk de Waalsche, de Republiek de Vlaamsche deelen verkrijgen. Een vrede zou slechts met onderling goedvinden gesloten worden. Allerlei redenen brachten Richelieu er toe zijn afwachtende houding op te geven. Zijn eigen positie was veel sterker geworden (1632 onderdrukking van den opstand van den adel); in Duitschland liepen na den dood van Gnstaaf Adolf (1632) de zaken geheel ten voordeele der Habsburgers; de Zweden leden de neerlaag bij Nordlingen (1634); Saksen en Brandenburg sloten vrede met den keizer! De veldtocht van 1635 en die van 1637. De uitkomsten beantwoordden niet aan de hooggespannen verwachtingen. In 1635 vereenigden de Fransche en Nederlandsche legers zich in de Zuidelijke Nederlanden; voor Leuven stieten ze echter het hoofd; zoo gevaarlijk werd hun toestand, dat de Fransche troepen niet naar hun land konden terugkeeren, maar hier de winterkwartieren moesten betrekken, waar zij vreeselijk door gebrek en ziekten geteisterd werden. Zelfs gingen de Spanjaarden tot den aanval over; zij bezetten Schenkenschans, vanwaar zij eerst na een maandenlang beleg verdreven konden worden. De samenwerking gaf dus weinig voordeel; De Prins veroverde evenwel in 1637 na een schitterend beleg Breda, in evenveel weken als Spinola er maanden voor had noodig gehad. De naam 121 van den „Stedendwinger" had dan ook in Europa een goeden klank; uit alle landen kwamen jonge edellieden om zich onder zijn leiding in de krijgskunde te bekwamen; tal van beroemde krijgsoversten, Turenne, S a k s e n-W e i m ar, Torstenson en Frederik Willem van Brandenburg zijn in zijn dienst gevormd. ^Versterkte invloed. Zijn invloed beperkte zich echter niet tot de militaire zaken. De opvolgers van Oldenbarnevelt waren meestal staatslieden van den tweeden rang en behandelden alle zaken in overleg met den stadhouder. Langzamerhand kwam bovendien de gewoonte op, om de belangrijkste zaken niet in de volle StatenGeneraal maar in een commissie van 9 leden, latër het Geheim Besogne genoemd, in overleg met den Prins te behandelen. Daarentegen mislukten, zooals we dadelijk zullen zien, de pogingen om ook de zaken der zee meer direct onder den Prins te brengen. Het stadhouderschap kreeg niettemin op deze wijze meer en meer een monarchaal karakter; de Prins werd door de Fransche regeering als Zijn Hoogheid betiteld; een zijner dochters huwde met 122 den erfprins van Brandenburg, den lateren „Grooten Keurvorst", zijn zoon met de dochter van den Engelschen koning, Maria1). De Staatsgezinde partij. Be toenemende invloed van Oranje was natuurlijk niet allen aangenaam; de regenten voelden hun positie ernstig bedreigd. Hoe gematigd de Prins ook optrad, toch begon het verzet, dat door Maurits in 1618 onderdrukt was, weer te herleven. Dezen keer ging de leiding echter niet van den raadpensionaris uit; toen Adriaan Pauw minder meegaande bleek, werd bij door invloed van den Prins uit zijn ambt gedrongen en door den als staatsman onbeteekenenden Jacob Cats2) vervangen. Aan het hoofd der Staatsgezinde partij, zooals de regenten-partij voortaan heet, staan de regenten van Amsterdam, vooral de Bickers. De zeezaken. Bij haar vond de Prins vooral ernstigen tegenstand, toen hij trachtte meer invloed op de zeezaken te krijgen. De toestand van de vloot het veel te wenschen over; de verdeeling van het gezag over 5 admiraliteiten, de ontduiking der convoyen en licenten, de traagheid der gewesten in het opbrengen der subsidiën voor de vloot, droegen hiertoe vooral bij. Men was niet in staat een einde aan de kaapvaart der Duinkerkers te maken; tevergeefs bewaakte men de toegangen tot deze haven; in donkere nachten zeilden de kapers uit en richtten dan onder onze koopvaarders en visschers een verbazende schade aan. De moeilijke dienst op de Vlaamsche banken was echter een uitstekende oefenschool voor onze marine. Pogingen tot verbetering. Herhaaldelijk werd getracht den toestand der vloot te verbeteren; in 1629 werd Piet Hein aan het hoofd gesteld, die groote hervormingen wilde aanbrengen, maar nog in hetzelfde jaar tegen de Duinkerkers sneuvelde. Alle pogingen van Frederik Hendrik om eenheid in het bestuur der vloot te brengen, b. v. door de admiraliteiten meer onder zijn directe leiding te plaatsen, mislukten, vooral door tegenwerking van Amsterdam, dat alle uitbreiding van het gezag van den Prins met leede oogen aanzag. Een ») Gr. Platen-atlas: Fig. 246 ; KI. Pi. ¥ig. 154. Frederik Hendrik. Amalia van Solms. Willem II Louise Henriëtte Albertina Agnes. (Maria I) Stnart. Frederik Willem v. Brandenburg Willem Frederik. Willem III. Wilhelm van Hohenzollern. Koningin Wilhelmina. 2) Gr. Platen-atlas: Fig. 237 en 256. 123 groote verbetering was het echter, dat een ervaren zeeman, Maarten Harpertsz. Tromp aan het hoofd der vloot werd geplaatst. De slag bij Duins. Hoe gevaarlijk het verwaarloozen onzer vloot was, kwam weldra aan het licht. Sedert Frankrijk aan Spanje den oorlog verklaard had, kon dit land zijn troepen niet meer langs de Fransche grens naar de Zuidelijke Nederlanden zenden; daarom werd in 1639 een talrijk leger op een sterke vloot herwaarts gezonden. Te ernstiger was deze onderneming voor ons, omdat de Spaansohe regeering dezen keer op ondersteuning der Engelschen meende te mogen rekenen. Gelukkig stond een ervaren zeeman aan het hoofd van onze vloot; Tromp kruiste met een zwak eskader in het Kanaal; toch viel bij den overmaohtigen vijand aan, die den strijd ontweek en onder de Engelsche kust op de reede van Duins schuil zocht. Nu werden alle krachten ingespannen; nieuwe schepen werden gebouwd, koopvaarders in oorlogsschepen veranderd, zoodat de vloot van Tromp in enkele weken van 30 tot 96 zeilen aanwies. De StatenGeneraal besloten door te tasten en den vijand aan te vallen, zonder op de bedreigingen der Engelschen acht te geven; desnoods mocht Tromp, zoo de Engelschen de Spanjaarden hielpen, zich ook tegen hen keeren. Ten slotte viel hij de Spanjaarden aan, joeg een deel hunner schepen op het strand en dreef de rest van de reede; een schitterende overwinning werd behaald; de Spaansche vloot werd vernietigd; van de 67 schepen kwamen slechts 18 in Spanje terug1). i 1) Gr. Platen-atlas: 244—245. Vergelijk de beschrijving der gebeurtenissen in Bglage XXVIT, KI. PI. Fig. 150 en 151. 124 Na dit succes was van hervorming der zeezaken geen sprake meer, tot in den Eersten Engelschen oorlog bleek, hoe onvoldoende zij geregeld waren. Zucht tot vrede. Reeds bij het sluiten van het verdrag van 1635 had een sterke partij, vooral in Holland, zich tegen het voortzetten van den krijg 'gekant. Nu waren de resultaten niet meegevallen; de schuldenlast was zeer gestegen; de oorlog dreigde bovendien het aanzien van den stadhouder nog te versterken. Daarbij kwam, dat, terwijl onze veroveringen zich beperkten tot enkele kleine plaatsen als Hulst en Sas van Gent, de Fransche wapenen grooten voortgang maakten; niet alleen Artois, maar ook Duinkerken en andere Vlaamsche steden werden veroverd; verdere uitbreiding van de macht van Frankrijk achtten velen gevaarlijk. Onderhandelingen. In 1643 werden te Munster onderhandelingen over een algemeenen vrede geopend, waaraan ook Frankrijk en de Republiek deelnamen. Weldra bleek, dat Spanje onze meeste eischen wilde inwilligen. Over de koloniën kon men het nu gemakkelijker eens worden dan vroeger, daar in 1640 Portugal van Spanje was afgevallen en dit dus geen belang meer had bij de verdediging der Portugeesche bezittingen. Spanje hoopte zich bovendien ten koste van Frankrijk schadeloos te stellen. Frederik Hendrik sterft. Ook de verzwakte gezondheid van den Prins deed de kansen op vrede stijgen. Het was voor hem een onaangename gedachte zijn taak aan zijn zoon over te dragen; alle voorstellen om den jongen Willem een zelfstandig commando te geven werden scherp afgewezen. Tijdens zijn laatsten veldtocht ging zijn gezondheid sterk achteruit; zijn vrouw, Amalia van Solms, was voor den vrede en nog bij het leven van den Prins was, deze zoo goed als verzekerd. En toen bij zijn dood in 1647x) de jonge Willem II hem opvolgde, bezat deze, hoe oorlogszuchtig hij ook gestemd was, te weinig invloed om den vrede te beletten. Tevergeefs verzette de oorlogspartij, die vooral in de gewesten Utrecht en Zeeland zeer sterk was, zich zoo krachtig mogelijk tegen het schenden van het traotaat met Frankrijk; ten slotte werd de vrede den 30sten Jan. 1648 te Munster geteekend a). ») Gr. Platen-atlas: Pig. 247 en 249; KI. PI. Pig. 154—155. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 248; KI. PI. Fig. 156. 125 De vredesbepalingen. Bij den vrede werd de Bepubliek als een onafhankelijke staat erkend. Elk der partijen behield het veroverde gebied; sedert het Bestand hadden wij dus gewonnen Den Bosch met de Meierij en Maastricht, dat met omgeving als enclave in het Spaansche gebied gelegen was; verder groote deelen van Zeeuwsch Vlaanderen. De Schelde bleef voor zeesohepen gesloten, evenzeer het Zwin en de Braakman. In Indië mochten de Spanjaarden hun maoht niet uitbreiden. De Generaliteitslanden. De aan Spanje ontrukte streken buiten de Zeven Gewesten, Staats Limburg, Staats Brabant en Zeeuwsch- Vlaanderen kwamen onder het bewind der Staten-Generaal. Zij bezaten niet, gelijk Drente, het recht zich zelf te besturen; de ambtenaren waren meestal gunstelingen van den Prins van Oranje of van invloedrijke personen in Holland. Vooral Brabant werd zwaar door belastingen gedrukt. Groote ergernis wekte het daarenboven, dat de Katholieken niet alleen van ambten uitgesloten bleven, maar zelfs geen godsdienstoefeningen mochten houden;' zoo werd hun in Den Bosoh ten behoeve van de weinige Protestanten de St.-Janskerk ontnomen. In Maastricht was de toestand beter voor de Katholieken; daar waren de godsdiensten gelijk gesteld; de Staten-Generaal deelden hier het gezag met den bisschop van Luik. 1635 Aanvallend en verdedigend verbond met Frankrijk. X_ 1637 Verovering van Breda. XÏÏ 1639 Slag op de reede van Duins. 1643 Aanvang der onderhandelingen. 1647 Dood van Frederik Hendrik. 1648 Vrede van Munster. § 29. De tijd van bloei. De handel. Dat ons land den strijd met het machtige Spanje tot een dergelijk einde had weten te brengen, was vooral toe te schrijven aan den verbazenden bloei van handel en nijverheid. De vrachtvaart tusschen de verschillende staten was geheel en al in onze handen gekomen; zelfs de kustvaart in Prankryk en Engeland werd door Nederlanders gedreven. Verschillende oorzaken droegen hiertoe bij; 126 de vrijzinnige politiek der regeering, die aan vervolgden bescherming verleende; de overvloed van kapitaal, dat tegen betrekkelijk lage rente voor den handel beschikbaar was, de energie der kooplieden, de uitmuntende eigenschappen onzer zeelieden. De handel was hier zoo vrij als nergens elders; terwijl in Engeland ieder schip geschikt moest zijn om voor den oorlog gebruikt te worden (wat voor den krijg nuttig maar voor den handel zeer schadelijk was) liet men hier de reeders geheel vrij in den bouw hunner schepen. De Oostzee-handel. Het belangrijkst was de handel op de Oostzee, die reeds in 't begin der eeuw wel 1000 schepen in de vaart hield. Toen in 1645 tijdens een oorlog tusschen Denemarken en Zweden onze vloot een tijdlang de Sont bewaakte, was het getal onzer sohepen, dat daar passeerde, wel twintigmaal zoo groot als dat der vreemde. Koren, hout en metalen werden van de Oostzee aangebracht; bewerkte stoffen, wijn, zuidvruchten gingen daarheen. De uitvoer van Zweden was geheel in onze handen. Door Nederlanders als Lodewijk de Geer en Trip werden de Zweedsche ijzermijnen ontgonnen; zij voorzagen alle oorlogvoerenden van geschut en beheerschten den geheelen handel van Zweden; de Zweedsche regeering was van hun voorschotten afhankelijk, zoodat zij op de politiek een belangrijken invloed uitoefenden ; zij waren de Bothschild's en de Krupp's van hun tijd. De Levantsche handel. Minder belangrijk was de Levanthandel, die zich evenwel krachtig ontwikkelde, vooral door de bemoeiingen van onzen gezant Haga te Constantinopel. Overal werden consuls aangesteld; met de Barbarijsche staten werden tractaten gesloten tot het voorkomen van zeeroof. Ook het ontzag voor onze wapenen droeg er toe bij, dat dit kwaad eenigszins beperkt werd. Toch werden er soms nog aanzienlijke verhezen geleden; tusschen 1640 en 1650 bedroeg dè schade, door de Barbarijsche zeeroovers veroorzaakt, gemiddeld 1 mill. gulden 's jaars. Amsterdam. De bloei van den handel kwam vooral ten goede aan Amsterdam, dat zoozeer in beteekenis toenam, dat de regeering in een eeuw tijds viermaal tot uitbreiding der stad moest overgaan. Uit allerlei oorden werden de waren aangebracht, die op de Beurs verhandeld werden; de Amsterdamsche Bank, Welke onder bestuur der stadsregeering stond, bewees den handel uitnemende diensten. De weg naar de zee was niet al te best, vooral door de verzanding van Pampus, zoodat men tegen het einde der 17de eeuw, om het Mars- 127 diep te bereiken, gebruik moest maken van reusachtige lichters of scheepskameelen. Daar stond evenwel tegenover, dat de schepen in de haven van Amsterdam een veilige ligplaats vonden. Over welke inkomsten de regeering der stad kon beschikken, blijkt uit den bouw van het nieuwe stadhuis, waarmee in het vredesjaar 1648 een aanvang werd gemaakt en waarvan de kosten, daarbij inbegrepen de uitgaven voor de onteigening tot uitbreiding van den Dam, op bijna 8 millioen gulden worden geschat1). De vischvangst. Van groote beteekenis was ook de vischvangst, vooral de „groot e" visscherij, de haringvangst. Zij beleefde echter moeilijke dagen door de kaapvaart der Duinkerkers, voor wie de meestal ongewapende visschérsschepen een gemakkelijke prooi waren. Maassluis alleen verloor in 6 jaar 200 schepen, ter waarde van een millioen gulden. Toch bleef deze visscherij, die trots alle protesten van Engeland, tot onder de Engelsche en Schotsche kust werd uitoefend, een zeer belangrijk middel van bestaana). Minder voordeelig was de walvischvangst, waarvan het monopolie was opgedragen aan de Noordsohe Compagnie. Tijdelijk kwam deze tot grooten bloei jj zij riep zelfs op het door Hollanders ontdekte Spitsbergen een zomer-nederzetting, S m e e r e n b u r g, in het leven. Op den duur echter werden de winsten kleiner en hoewel in 1642 de walvischvangst voor iedereen opengesteld werd, ging haar beteekenis weldra belangrijk dalen. De Industrie. Naast den handel en de vischvangst was het vooral de industrie, die hier te lande welvaart bracht. .De komst van talrijke wevers uit de Zuidelijke Nederlanden had de laken- en linnenweverij tot grooten bloei gebracht, vooral in plaatsen als Leiden, Haarlem en Amsterdam. Eigenlijke fabrieken bestonden er nog niet; de nijverheid werd nog altijd als huisvlijt gedreven; het gildewezen belette de opkomst van groote bedrijven, daar iedere patroon slechts een beperkt aantal knechts en leerjongens mocht houden8). Vooral de laken industrie, een der voornaamste middelen van bestaan, was tot in kleinigheden gereglementeerd; de geheele bewerking werd in de reglementen omschreven en zoowel de gildebesturen als de regeeringen der steden ») Platen-atlas: Pig. 301—306; KI. PI. Fig. 192—195. 2) Gr. Platen-atlas: Fig. 309—310; KL PI. Fig. 196. *) Zie Fragment VII. Iftïfè 125» zochten door een nauwkeurig toezicht den goeden naam van het fabrikaat ook in het buitenland hoog te houden. Zeer belangrijk was verder de houtbewerking en de scheepsbouw, die vooral in de Zaanstreek opgekomen waren. Een eigenaardige nijverheid, die met de groote welvaart in nauw verband stond, was ook de diamantslijperij te Amsterdam; daarnaast verdienen ook de fabrieken van aardewerk en tegels te Delft bijzondere vermelding1). Verkeerswegen. Met de verkeerswegen was het nog altijd treurig gesteld. Zij verkeerden meestal in erbarmelijken toestand: de eerste straatweg in Holland werd in 1665 op aandrang van Huygens tusschen Den Haag en Scheveningen aangelegd. De behoefte aan landwegen werd trouwens minder gevoeld, daar men meestal van waterwegen gebruik maakte, op welke de trekschuit een zeer gemakkelijk middel van vervoer was. Ongelukkig werd het verkeer zeer belemmerd door de privilegiën van enkele steden, volgens welke de schepen slechts langs bepaald aangewezen kanalen mochten varen; zoo moesten alle schepen van Rotterdam naar Amsterdam door Gouda en van daar over Haarlem varen, wat veel oponthoud veroorzaakte en op de onstuimige Haarlemmermeer en op het niet minder gevaarlijke IJ schepen en goederen aan groote gevaren blootstelde. En dat, terwijl er voor de oorlogsschepen een veel betere en kortere verbinding was tot stand gebracht, waarvan men echter geen gebruik mocht maken! Herhaaldelijk moesten bovendien de waren overgeladen, soms de schepen zelf door middel van een overtoom over een dijk gebracht worden2). Eerst langzamerhand werd vooral op aandrang van Amsterdam hierin verbetering gebracht; de meeste Hollandsche steden werden door waterwegen verbonden; door goed ingerichte trekschuiten-veren werd het verkeer zóó gemakkehjk gemaakt, dat het de bewondering van alle vreemdelingen opwekte. Landaanwinning. Het in handel en industrie gewonnen kapitaal werd Voor een deel in handelsondernemingen gestoken. De moeilijkheid om voor het overige een goede belegging te vinden, bracht echter ook velen er toe hun kapitaal te steken in de droogmaking der Noordhollandsche meren. De jaren van den opstand waren voor de bewoners van het Noor- !) Gr. Platen-atlas: Fig. 347—351.; KI. PI. Fig. 227—229. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 352—365.; KI. Pi. Fig. 230—234. 129 derkwartier in meer dan één opzicht bange jaren geweest. Overstroömingen richtten telkens verwoestingen aan; de Zijpe, welke men had ingedijkt, werd tot tweemaal toe weer aan het water prijsgegeven ; de groote meren dreigden al het tusschenliggende land weg te spoelen. Eerst op het einde der 16de eeuw werd de Zijpe en iets later de Wieringerwaard voor goed gewonnen. Nu ging men de meren aantasten, waarbij een nieuwe uitvinding, watermolens, die het water naar elkaar toemaalden, goede diensten bewezen. In 1607 vroegen een vijftiental mannen, meest Amsterdamsche kooplieden, octrooi om de Beemster droog te malen; twee jaren later was het werk gereed; in 't volgende jaar bezweek echter bijbeen hevigen storm de dijk, zoodat het meer opnieuw moest worden drooggemaakt. Dezen keer gelukte het beter en de rijke opbrengst van den bodem moedigde anderen aan tot dergelijke ondernemingen; de Wormer, de Heer Hugowaard en de Schermer werden in enkele jaren drooggemaakt. Niet altijd bracht dit den ondernemers voordeel aan; voor hét land echter zijn de gevolgen uitnemend geweest. De voorstellen van den ingenieur en molenmaker Leeghwater1) tot het droogmaken der Haarlemmermeer kwamen niet tot uitvoering, tot groote schade der omgelegen landen, die veel van den „waterwolf" te lijden hadden. Ook in het Oosten des lands, dat overigens in welvaart verre bij het Westen achterstond, won men nieuwe terreinen voor den landbouw. Door het invoeren der Hervorming waren de bezittingen der kloosters aan andere eigenaars gekomen. Vele werden door de stad Groningen aangekocht, daaronder ook de venen ten zuidoosten van de stad, die weldra op groote sohaal ontgonnen werden, deels door de stad zelve, deels door ondernemende burgers. Niet alleen leverden deze een schat van brandstof; na de afgraving vond men bovendien een goeden bodem voor den landbouw, waarop tal van belangrijke plaatsen als Sappemeer, Veendam, Wildervank, Oude en Nieuwe Pekela, ontstonden. Bloei der letterkunde. Op het gebied der kunst nam ons land een zeer voorname plaats in. Vooral te Amsterdam trof men op elk gebied mannen van beteekenis aan. Daar leefde Vondel, die zich vooral door zijn treurspelen naam maakte. In den partijstrijd van het Twaalfjarig Bestand schaarde hij zich aan de zijde der Remonstranten; !) Gr. Platen-atlas: Fig. 407—409. De Boer Leerboek I 130 in zijn hekeldichten en in zijn drama „Palamedes of de vermoorde onnooselheyt" gispte hij op scherpen toon de houding der overwinnaars van 1618. Later ging hij over tot de katholieke kerk. Naast den „prins onzer dichters" moeten genoemd worden Bredero, die in zijn blijspelen het volksleven op onnavolgbare wijze schilderde, Hooft, een veelzijdig man, letterkundige en historicus tevens, die op het slot te Muiden tal van letterkundigen van naam, den Muiderkring, om zich vereenigde. Naast hem moeten verder Constant ij n Huygens, de secretaris van den stadhouder, en Jacob Cats vermeld worden; de laatste was langen tijd de hevelingsdichter van het volk1). De schilderkunst. Was de 17de eeuw voor onze letterkunde ontegenzeggelijk een tijd van grooten bloei, op ander gebied, op dat der beeldende kunst, werden nog geheel andere resultaten verkregen. Onze schrijvers van dien tijd kunnen niet op gehjken rang geplaatst worden met de beste schrijvers uit naburige landen; op het gebied der schilderkunst echter zijn onze grootste kunstenaars nog niet overtroffen. Mannen als Rembrandt, Jan Steen, Frans Hals, Ruysdael hebben in die dagen hun meesterwerken geschapen; naast hen vinden we tallooze schilders, wier beteekenis wel door het genie van eerstgenoemden werd overschaduwd, maar die niettemin kunstenaars van groote beteekenis zijn geweest, zoodat hun werken nu tegen hooge prijzen voor de kunstverzamelingen worden aangekocht a). Geringe waardeering. Jammer is het, dat zoovelen van die kunstenaars in hun tijd zoo weinig waardeering vonden. Bembrandt b.v., de rusteloos werkzame, van wien nu de minste krabbel tegen goud wordt opgewogen, heeft jarenlang in geldelijke zorgen geleefd; in de schatting van het publiek stond hij verre beneden mannen als Van der Helst en anderen, die meer rekening hielden met den smaak van het publiek. En dit lot deelde hij met vele anderen; Frans Hals b.v., een der grootste portretschilders, moest door de regeering van Haarlem in zjjn oude dagen onderhouden worden; zijn weduwe, tot armoede vervallen, kreeg 14 stuivers per week armengeld. Jan Steen, van wiens leven de legende meer weet te vertellen dan de geschiedenis — met de verhalen van zgn losbandig leven zjjn zijn talrijke en veelal met groote zorg geschilderde werken moeilijk in overeenstemming te brengen! — schijnt het ook niet naar den vleeze gegaan te zijn; Jacob van Ruysdael is in het armenhuis gestorven! Teekenend is het, dat wij met de levensomstandigheden van vele onzer beste schilders bekend geworden zijn door de akten van de „desolate boedelkamers." Eerst de negentiende eeuw heeft aan deze kunstenaars de waardeering geschonken, waarop zij recht hadden. ») Gr. Platen-atlas: Fig. 254, 405, 410—413. KI. PI. Fig. 160, 258, 259. a) Gr. Platen-atlas: Fig. 414—420;' KI. PI. Fig. 260—264. 131 Wetenschap. Ook op het gebied der wetenschap stond ons land vooraan. Het opheffen der kloosters had de oprichting van hoogescholen in de hand gewerkt, daar deze van de gebouwen en inkomsten der opgeheven kloosters gebruik konden maken. Er verrezen dan ook niet minder dan vijf hoogescholen, te Leiden, Franeker, Harderwijk, Groningen en Utreoht, waarnaast nog instellingen van lageren rang, de illustre scholen, vooral die te Amsterdam, opleiding in de wetenschap mogehjk maakten. Vooral te Leiden werd door beroemde geleerden onderwijs gegeven, zoodat uit geheel Europa studenten hun voorlezingen kwamen volgen. Maar buiten de hoogescholen werden geleerden van vooral niet minder beteekenis aangetroffen. Op het gebied van het rechtswezen moge hier genoemd worden Hugo de Groot, die de grondslagen legde voor het volkenrecht; Christiaan Huygens, zoo beroemd door zijn ontdekkingen op natuurkundig en astronomisch gebied, dat Colbert hem door een pensioen naar Frankrijk lokte. Hij ontdekte de theorie van het licht; met zijn kijkers vond hij den ring van Saturnus; hij geldt voor den uitvinder van het slingeruurwerkx). Een geleerde van niet minder beteekenis was Baruch Spinosa, een diepzinnig wijsgeer, die wegens omeohtzinnigheid door zgn Joodsohe geloofsgenooten te Amsterdam uitgestooten, zich te Rijnsburg vestigde en daar in zijn onderhoud voorzag door het slijpen van brüleglazen. Ook zijn werk is eerst in de 19de eeuw op zijn volle waarde geschat. Onderwijs. De toestand van het onderwijs was zeer uiteenloopend. De scholen in de steden, vooral de Latijnsche, die onder toezicht der vroedschappen stonden, waren over het algemeen vrij goed ingericht, al kwamen ook de inrichting der lokalen, de tuchtmiddelen en de in zwang zijnde methodes niet met hedendaagsche begrippen overeen. Van de moderne talen werd alleen het Fransch onderwezen. Veel minder gunstig was de toestand op de volksscholen, vooral in de dorpen; het ambt van schoolmeester, tevens koster, voorzanger, klokopwinder, soms zelfs doodgraver en lijkbezorger, werd niet zelden aan totaal onbevoegden toevertrouwd, zoodat men begrijpen kan, wat er van het onderwijs, dat zich trouwens tot lezen, schrijven, rekenen, en zingen, benevens Bijbelsche geschiedenis bepaalde, terechtkwam2). *) Gr. Platen-atlas: Fig. 404, 406. KI. PI. Fig. 256 en 257. a) Gr. Platen-atlas: Pig. 398—400. KI. PI. Fig. 250—252. 132 Het leven in de steden. Ook in andere opzichten was het leven in de steden verre verkieslijk boven het verblijf op het platteland. De veiligheid liet daar nog altijd veel te wenschen over, omdat men de boeven, die niet voor zwaarder straffen in aanmerking kwamen, veelal na een duchtige geeseling uit de gevangenis ontsloeg en uit de steden verbande. Een stap in de goede richting was het daarom, toen men te Amsterdam een Rasphuis oprichtte, waarin vooral bedelaars en landloopers geplaatst werden, die aan het raspen van verfhout gezet werden. Op het platteland moesten geregeld jachten op vagebonden georganiseerd worden, om het land eenigszins van boeven te zuiveren. In de steden was de veiligheid veel grooter, hoewel ook daar het gebrek aan straatverhchting het plegen van misdrijven zeer gemakkelijk maakte. Iets beter werd het, toen men aan de verhchting althans eenige zorg besteedde, wat in Amsterdam op aandrang van Jan van der Heyden geschiedde, die door het uitvinden der slangbrandspuiten ook het brandgevaar verminderde. De gezondheidstoestand liet daarentegen juist in de dichtbevolkte steden dikwijls veel te wenschen over, waartoe de gewoonte om de dooden in en om de kerken te begraven, veel bijdroeg. Herhaaldelijk kwamen er hier dan ook hevige epidemieën voor, waardoor duizenden ten grave gesleept werden. In Leiden b.v. stierven in 1624 10.000, in 1636 13.000 menschen aan de pest, en dat op een bevolking van 40 a 45.000 zielen. De geneeskunde reikte trouwens nog niet ver, vooral waar deze, zooals op hét platteland, uitgeoefend werd door totaal onbevoegden, die dikwijls meteen barbier waren. Aderlaten en bloedzuigers zetten was hun voornaamste werk1). De staatskerk. We zagen reeds, dat de calvinistische kerk dé staatskerk was geworden; uit haar leden werden, ook in zuiver katholieke streken, de ambtenaren gekozen. Het getal der Calvinisten was nog niet groot; in den tijd van Leicester schatte men hun aantal op slechts een tiende der bevolking. Sedert dien tijd waren in de oostelijke en noordelijke gewesten velen voor de nieuwe leer gewonnen; toch was bij het begin van het Bestand nog 2/8 der bevolking katholiek. De andere protestantsohe secten stonden in veel opzichten bij de Calvinisten achter; de kosten van hun eeredienst werden niet uit de x) Gr. Platen-atlas: Pig. 396, 397, 401, 402. Voor de inrichting en het uiterlijk der woningen, leefwijze, huisraad enz. zie 366—387. (KI. PI. Fig. 233—249). 133 staatskas betaald; hun bedehuizen moesten het voorkomen van gewone huizen hebben of achter de andere huizen verscholen liggen. De Katholieken. Tegen het einde der 16de eeuw scheen het, alsof het katholicisme hier geheel zou verdwijnen; na de onderwerping van Groningen aan de Unie ging binnen enkele jaren het geheele Noordoosten van ons land voor het oude geloof verloren. Toen kwam er échter met de Contra-Reformatie ook hier te lande nieuw leven in de katholieke kerk. Men zocht te redden wat te redden was. Onder leiding van Sasbout Vosmeer werden de verspreide aanhangers der kerk weer verzameld; geestelijken trokken door het land om overal in het geheim godsdienstoefeningen te houden; vooral de Jezuïeten toonden zich zeer ijverig, en heten zich zelfs, door de strengste bepalingen niet afschrikken. Na het jaar 1600 bleek de Katholieke kerk dan ook beter tegen haar vijanden bestand dan te voren. Haar godsdienstoefeningen bleven verboden, maar aan de plakkaten werd op den duur niet streng de hand gehouden, vooral wanneer, gelijk op de meeste plaatsen geschiedde, den schout de handen gestopt werden. Zoo ontving de schout van Delft in 4 maanden tijds 1300 Gld. aan boeten, waarna men het eens werd over een jaaxhjksche betaling van 1000 Gld. De toestand der Kathoheken bleef niettemin zeer onaangenaam; om niet onbillijk te zijn, moet men echter niet vergeten, dat de Hervormden in katholieke landen vrij wat minder vrijheid genoten, en dat dergelijke boeten, hoe onbillijk ook, heel wat minder erg waren dan de vroegere verbeurdverklaringen. § 30. De Compagnieën. Uitbreiding van het gezag in Oost-Indië. Gedurende het Twaalfjarig Bestand had de Oost-Indische Compagnie haar gezag aanmerkelijk uitgebreid, vooral toen door de aanstelling van Pieter Both als gouverneu r-g e n e r a a 1 het bewind in één hand vereenigd werd. De Spanjaarden en Portugeezen werden uit bijna den geheelen Archipel verdrongen; naast de vestingen op de Molukken, die vooralsnog 134 verreweg de belangrijkste bezittingen der Compagnie bleven, verrezen er factorijen te Bantam en te Jacatra. Koen. Ook in Engeland was inmiddels een Oost-Indische Compagnie opgericht en de Engelschen bleken weldra gevaarlijker vijanden dan de Portugeezen. Dit was althans het oordeel van Jan Pietersz. K oen, (1618—1623 en 1627—1629), die met kracht ons gezag uitbreidde en zioh vooral tegen deze nieuwe mededingers wendde. Aan het hoofd eener kleine macht wist hij de Engelschen en de met hen verbonden Javanen, die de factorij te Jacatra aangevallen hadden, te verslaan; op de puinhoopen van deze stad stichtte hij in 1619 Batavia, dat weldra een belangrijke handelsstad en het steunpunt van ons gezag op de Groote Soenda-eilanden werd, welke op den duur de Molukken verreweg in belang zouden overtreffen1). Hier te lande konden velen de doortastende maatregelen van Koen niet goedkeuren; men vreesde, dat de Engelschen, die zeer op hem verbitterd waren, zich met de Spanjaarden tegen ons zouden verbin-. den. Tevergeefs trachtte men echter door een verbond tusschen de beide Compagnieën de geschillen bij te leggen. Met klem van woorden zocht Koen de voorzichtige Bewindhebbers tot krachtige pohtiek aan te zetten: „dispereert niet, ontsiet uwe vijanden niet, daer can in Indien wat groots verricht worden." Niet alleen tegenover de Engelschen toonde Koen zijn energie; een opstand op de Bandaeilanden werd op vreeselijke wijze onderdrukt; de bevolking werd, voor zoover zij niet uitgeroeid of van ellende omgekomen was, in slavernij weggevoerd, zoodat de eilandengroep opnieuw met van Java aangevoerde slaven bevolkt moest worden. Door uitroeiing van den kruidnagelboom op de meeste Molukken zocht men voortaan aan de Compagnie den alleenhandel in nagelen te verzekeren (h o n g i-t o c ht e n). Ook inbreuken op het monopolie der Compagnie van Hollandsche zijde ging hij met kracht tegen; toen le Maire, oud-Bewindhebber schepen uitzond ter ontdekking der landen in de Zuidzee, en een der schepen in Indië aankwam, het hij dit in beslag nemen en de opvarenden terugvoeren naar Holland. De tocht van le Maire is een der merkwaardigste ontdekkingsreizen door Nederlanders ondernomen. Daar straat Magelhaes door het octrooi der O. I. C. voor andere schepen gesloten was, zond le Maire twee vaartuigen uit om een anderen ») Gr. Platen-atlas: Fig. 318—321; KI. PL Fig. 207—209, zie verder Fragment XXVI. 135 weg te ontdekken. Het eene schip verbrandde op de kust van Patagonië; het andere ontdekte in Jan. 1617 de naar den leider Jacques le Maire genoemde straat (Gr. PI. Fig. 317). Het verwachte Zuidland werd niet gevonden; wel vond men tal van kleine eilanden, waar eenige voorraad opgedaan werd. De kennis der zeeën wérd door dezen tocht zeer uitgebreid; geen handel van beteekenis kon hier echter gedreven worden. Ten slotte dwong gebrek aan proviand den steven naar Indië te wenden; het lag in le Maire's bedoeling te trachten hier een lading'te krijgen; vóór hij echter het octrooi der Compagnie kon schenden, werd het schip in beslag genomen; de jonge le Maire stierf weldra. Wel werd de Compagnie door een proces gedwongen de schade te vergoeden, maar de uitwerking was toch voldoende; de lust om deze zeeën te bevaren was geweken1). Kolonisatie-plannen. Koen wilde van Indië een Nederlandsche volksplanting maken en het land voor den handel openstellen. De Bewindhebbers, die alles uit het standpunt van een koopman beschouwden, wilden evenwel van hun monopolie geen afstand doen. In 1623 keerde Koen naar het vaderland terug om daar voor zijn plannen te werken; hij ondervond echter veel tegenkanting en toen hij in 1627 andermaal naar Indië ging, had hij zijn handen zoo vol met de verdediging van Batavia tegen de Javanen, dat er niets van verwezenhjking zijner plannen kwam, te meer, daar hij reeds spoedig na aankomst stierf. De Engelschen uit den Archipel verdreven. De samenwerking met de Engelschen. was inmiddels onmogelijk gebleken. Herhaaldelijk kwam het tot conflicten; op Amboina werden zelfs, kort na Koen's vertrek, een tiental Engelschen, van een samenzwering beschuldigd, nadat zij door foltering tot bekentenis gebracht waren, terechtgesteld, wat tot een herhaald maar vergeefsch protest der Engelsche regeeririg leidde. Ook uit Bantam werden de Engelschen geweerd; overal werd de „onverdraechehjke natie", zooals Koen hen noemde, zoozeer tegengewerkt, dat zij ten slotte den Archipel ontruimde en de Compagnie vrij spel liet. Van Diemen. Het werk van Koen werd voltooid door Van D i em e n die van 1636—1645 het bestuur voerde. Met kracht breidde hij de macht der Compagnie uit; op P o r m o s a werd een veelbelovende kolonie gesticht; C e y 1 o n werd aan de Portugeezen ontrukt en de voornaamste inlandsche vorst, de Badjah van Kandy, bewogen, aan de Compagnie belangrijke rechten toe te slaan. Deze verwierf voorts vergunning om, met uitsluiting van andere volken, onder vrij vernederende voorwaarden, op D e c i m a handel te drijven met Japan. x) Gr. PI. Fig. 317a en 3176; KJ. PI. Pig. 205—206. 136 Na langen strijd werd eindelijk ook de sterke stad Malakka aan de Portugeezen ontnomen, waardoor deze geheel buiten den Archipel gesloten werden en Batavia van alle concurrentie bevrijd was. Batavia werd onder zijn bestuur een welvarende stad met een Europeesch voorkomen, die door geduchte versterkingen tegen alle aanvallen beschermd was *). De ontdekkingsreis van Tasman. Het was ook onder Van Diemen, dat Abel Tasman werd uitgezonden om de kusten te verkennen van het „Zuidland", dat men zich als een reusachtig vastland rondom de Zuidpool dacht. Van Mauritius uit eerst zuidwaarts, daarna oostwaarts zeilend, voer Tasman Australië om, dat een afzonderlijk werelddeel bleek te zijn; de namen van Tasmania of van Diemensland en Nieuw-Zeeland herinneren hier aan de werkzaamheid der Nederlanders. Geldelijke voordeelen. Bij dit alles verloor Van Diemen de geldelijke belangen der aandeelhouders niet uit het oog. De reusachtige winst, die op sommige artikelen behaald werd, maakte groote uitkeeringen mogelijk. Gemiddeld bedroegen de dividenden 25%, in 1642 zelfs 50% van het gestorte kapitaal. Geen wonder, dat de aandeelen zeer gezocht waren en op de Beurs te Amsterdam zelfs tot 500% werden verhandeld. Het geldelijk beheer bleef voor de aandeelhouders steeds een gesloten boek; trots al hun protesten hebben de Bewindhebbers nimmer verantwoording hiervan willen doen. De West-Indische Compagnie. Veel moeilijker was de taak der WestIndische Compagnie. Hier ontbrak een inlandsche maatschappij ; voor de cultures moesten de werkkrachten worden aangevoerd. Wij zagen trouwens, hoe de Compagnie aanvankelijk niet gedacht had aan het stichten van koloniën, maar zich vooral op de kaapvaart had toegelegd. Omstreeks 1630 werd een begin gemaakt met de verovering van Brazilië; de toestand bleef echter zeer onbevredigend, totdat in 1637 Joan Maurits van Nassau2), een kleinzoon van Jan de Oude, die zich bij de veldtochten van Frederik Hendrik ondersoheiden had, het bestuur der kolonie op zich nam. Hij vatte de zaken krachtig aan, regelde het bestuur, zorgde voor het aanleggen van verkeerswegen en het het binnenland met het oog op vestiging van nieuwe kolonisten onderzoeken. Voor den aanvoer van slaven, ») Gr. Platen-atlas: Pig. 323, 326—329. KI. PI. Pig. 210—212. *) Gr. Platen-atlas: Pig. 335—336. KI. PI. Pig. 216. 137 die voor de plantages noodig waren, veroverde hij St. George del Mina op de kust van Guinea gelegen. De kolonie soheen nu een schoone toekomst te hebben, daar het gezag der Compagnie zich snel uitbreidde; op aandrang van Joan Maurits werd de handel op Brazilië behoudens die in enkele artikelen, voor alle Nederlanders opengesteld. Verlies van Brazilië. Door verschillende oorzaken is deze veelbelovende bezitting spoedig weer verloren gegaan. Zoolang Portugal onder Spanje stond, hadden vele Portugeesche kolonisten zich in de Hollandsche heerschappij geschikt; zij hadden echter zeer te klagen over de vervolgzucht der Calvinistische predikanten, die de Katholieken en Joden tot bekeering zochten te bewegen. In 1640 maakte Portugal zich vrij en nu viel op de trouw der Portugeezen in 't geheel niet meer te rekenen. Daarbij kwam, dat de Bewindhebbers weinig gevoelden voor de grootsehe plannen van den landvoogd en hever tot de oude roofpohtiek terugkeerden; zij steunden Joan Maurits slecht en hoewel deze een tijdlang met beperkte middelen wonderen verrichtte, legde hij ten slotte ontmoedigd zijn ambt neer (1644). Na zijn vertrek geraakte alles in verwarring; tevergeefs zonden de Staten-Generaal Witte Corn. de With met een vloot om te trachten den totalen ondergang der kolonie te voorkomen; de toestand was zoo slecht, dat de vlootvoogd, die aan alles gebrek leed, ten slotte op eigen gezag terugkeerde. In 1661 werd Brazilië tegen een schadevergoeding aan Portugal afgestaan. De andere bezittingen der Compagnie. Deze waren nimmer zoo belangrijk geweest als Brazilië. Berbice en Essequebo, die een deel van het tegenwoordig Engelsen Guyana omvatten, leverden slechts matige winsten. Ook in Noord-Amerika had de Compagnie een bezitting. In dienst der O. L C. had Hendrik Hudson in 1609 de naar hem genoemde rivier ontdekt; later werd de aldaar ontstane neerzetting door de W. L C. overgenomen, waarop de kolonie Nieuw-Nederland werd gesticht; in 1626 werd het eiland Manhattan aangekocht, waarop Nieuw-Amsterdam ontstond. In Nieuw-Nederland1) werd een vrij belangrijke handel in pelterijen, vooral bevervellen, gedreven; het aantal bewoners nam langzamerhand toe, vooral toen aanzienlijke Amsterdammers groote stukken land in leen kregen en hierop x) Gr. Platen-atlas: Pig. 332, 333. KJ. PI. Fig. 217. 138 kolonisten neerzetten. Toch trokken deze streken niet de aandacht, die zij verdienden; het. waren vooral de tropische producten, waarmee groote winsten gemaakt werden, en die miste men hier; door tij dgenooten werd de waarde van deze streek verre achtergesteld bij die van Guyana ! Herhaalde oorlogen met de Indianen richtten groote schade aan ; de kolonie was bovendien geheel door Engelsche bezittingen omgeven. 1610 Heter Both Gouverneur-Generaal. 1618—1629 Jan Pietersz. Koen. 1619 Stichting van Batavia. 1621 West-Indische Compagnie. 1636— 1645 Van Diemen. 1637— 1644 Joan Maurits gouverneur van Brazilië. Fragmenten uit Historische Stukken. i. Fragmenten uit een keur door Willem II aan Middelburg gegeven. 11 Maart 1254. In de name des Vaders ende des soens ende des heleghes ghests. Willem bi der gratiën Gods, koning van Rome ende altoes augustus *) ende grave van Holland, alle denghenen die desen brief anesien sine gratie ende al goed. Omme zonderlanghe vriendschepe, dar wi bi minmen de portres van Middelburg, gheven wi hem dese ehoere2) ende dit recht dat in desen brief gescreven staed. So war (waar) dat hem die portres van Middelburg porren8), nemen wi hem ende hare goed in onsen ghelede *). Whi ghebieden alle denghenen die in Middelburg comen vasten vrede. So wie dat eneghen mensche binne Middelburg doet slaet, hi salne ghelden XXV ffi zoending penninghe5), alsulker penninghe als men mede bet(aeld) binnen Middelburg ende (bin)ne Walchre. So wie zo enighen mensche menkt toter helft van enen doet sleghenen man •), hi beterd 7) hem XXH£ fg ende hi sal soeken des heren ghenaden. So wie dat eneghen mensche bin Middelburg wond, hi sal den here boeten III or„9h- EAHTELS I r. i. , ,. Voor ieder die zich met houtsnijwerk i De huisvlutschool, de flguuraager en bezig houdt bevat dit boekje vele prak- I ieder die op decoratief gebied zijn uren tische wenken, terwijl ook de beginneling I . jlezerlohttfljg nuttig wil besteden vinden er een goede handleiding aan zal hebben. | in dit boekje een goede handleiding, ƒ1.50 ƒ1.90 STEENKOLEN | Haar ontstaan en bereiding tot marktproduct en nevenI producten door J. J. BOOTSGEZEL • Met 94 afb. en 2 gekl. kaarten Prijs geo. ƒ4.76, geb. in linnen ƒ5.90 Uitgaven van A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMIT te LEIDEN Technische Werken en Vakboeken IJZER EN STAAL ELECTROTECHNIEK hun bereiding, verwerking, Lee[boek voor den Machinisteigenschappen en toepassingen . . door A. VOSMAER, Ingenieur EleCtnaen Eerste Deel: IJZER door Ruwijzer, Gietijzer en Smeedijzer. Met 62 afbeeldingen. — Ingenaaid f 3.26 A. VOSMAER, ingenieur Tweede Deel: STAAL ' . . , t . Inleiding, fabricage, gieten. Met ± 100 Derde geheel herziene en vermeerd. druk • afbeeldingen. - Ingehaald f8 90 Met „„„ afl)eel(Ungen Allen die bij het lj«er- en staalbedrijf De derde druk van dit gunstig bekende werkzaam zijn, zullen dit boek willen be- leerboek is geheel herzien, gewijzigd en zjtten ; het Is voor den Ingenieur, zoowel verbeterd, zoodat het geheel op de hoogte als voor den werkman of leek bestemd. van den tijd ls. Tot nog toe werd om een dergelijk werk Uit dit boek kan de beschaafde werk- yergeefs gevraagd ; het bestond In onze man leeren wat voor zira vak noodig is taal nlot. Prijs Ing. ƒ5.25; geb. ƒ6.75 DE GIDS VOOR MACHINISTEN bij poldergemalen, op fabrieken, locomotieven en stoombooten, tevens geschikt tot leiddraad van fabrikanten en studeerenden door E. F. SCHOLL Negende, geheel herziene, bijgewerkte en vermeerderde druk door N. 0. H. VERDAM, Ingenieur en A. W. LEEUWENBURG, Ingenieur 840 bladzijden met ongeveer 600 afbeeldingen m E^°. handuoek voor maolünisten, stokers, constructeurs, fabriekseigenaars en andere ïïn1' Het boek omvat tevens de behandeling en de opstelling van vele stoomwerktuigen. Aan het boek ls nog toegevoegd een lijst van*de meest voorkomende technische uitdrukkingen In de Nederlandsche, Fransche en Engelsche taal benevens voorschriften van de Hinder- en veiligheidswet in verband met het gebruik van stoomtoestellen. Voorts afbeeldingen en beschrijvingen van stoominriohtingen, van een tandem compound machine met Lentz-klepbeweging, van locomobielen met klepbeweging en oververhitten stoom, van condensors -en een hoofdstuk Over stoomturbines met vele gravures. Prijs gebonden ƒ13.60 DE ELECTRICITEIT HET DRAADLOOS haar voortbrenging en haar ONTVANGSTATION toepassing in de industrie en VOOR DEN AMATEUR het maatschappelijk verkeer door j. oorver door p. van cappelle. Derde, herziene en vermeerderde druk Achtste, geheel herziene en verm. druk Met 70 afbeeldingen door j. M. G. SCHEFFER De groote vlucht die de Draadlooze Werktuigkundig en Eleotroteohnisoh telegrafie in de laatste jaren heeft geno- Ingenieur men is de reden, dat velen zioh op dit ge- 1100 Afbeeldingen bied meer willen bekwamen. Tin .«Mot. i t. , x.; , i Het draadlooze nieuws vliegt onop- J^££%L, Z£J* f*«Jb"teewerkt houdelijk door het luchtruim. Xten heeft £ rStlde niouwrte vindingen slechts het oor te luisteren te leggen en op Eleotroteohnisoh gebied. men u direct aangeBloten aan het wereld- Prhs deel 1 en 2 a f 10.60 gebonden verkeer. 12 afl. per afl. f 1.60 Prijs ingenaaid ƒ2.90